-ocr page 1-
-ocr page 2- -ocr page 3-

^ «!>_> ^ Ah - r V-Ä

, >r^\'-\'r-;- -ïV

-ocr page 4-

m

ymjêm:

"à-

m

.f^. ^

-ocr page 5-

DE BETREKKELIJKE GROOTTE

AFDEELINÜEN YAN HET SPIJSYERTERIMSKAIUAL,

BIJ ZOOGDIEREN EH VOGELS.

-ocr page 6- -ocr page 7-

DE BETREKKELIJKE GROOTTE

mmm viiii het spijsvebïïrin

BIJ ZOOGDIEREN EN VOGELS.

Eene Bijdrage tot de kennis der Variabiliteit der inwendige organen.

ACADEMISCH PEOEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad
VAN

IDOCTOR m DE FLAISTT- EÏQ\' DIERKUi^DE,

AAN ÖE KÏJKS-UNÏVEKSITEIT TE UTRECHT,
na machtiging van den rector magnificus

D^ P. DE JONG,

HOOGLEEEAAK IN DB FACULTEIT DEE LETTEKEN EN WIJSBEGEEKTK,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

EN OP VOOEDKAOHT

DER WIS- EN NATUURKUNDIGE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op Donderdag den 2 Juni 1881, des namiddags te 2 uren,

MAURUS ANTONIE BRANTS

geboren te Vörden.

Jv.\'

UXKECHT — 1881.
Stoom Boek- en Steendrukkerij //de Industrie",
J. VAN DEUTEN.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

îî mtjm

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Met danJchaarheid ml ik steeds den tyd herdenhen, dien ik
aan Utrechts Hoogeschool heb doorgebracht. Nog dihivyls
zullen in myn later leven de verschillende daarin ondervonden
toederivaardigheden voor myne herinnering terugkeeren.

Wat ook moge veranderen, steeds Bal ik U, hooggeschatte
Promotor, geliefde leermeester, hooggeleerde
Fïarting, een
dankhaar hart blijven toedragen voor uwe soo hooggewaar-
deerde leiding. Uwe welwillende belangstelling, uwe vrien-
delijke hidp, ook bij de samenstelling van dit proefschrift,
mij in 000 ruime mate beiveeen, zal ik nooit vergeten.

U, hooggeleerde Rauwenhoff, breng ik mijnen dank, voor
de vriendelyke aanmoediging mij vooral by mijne eer.ste schreden
op de Academische loopbaan gegeven.

Velen mijner vrienden, zeiden mij reeds vaarwel! Hun die
blijven roe^J ik van mijne zijde een ha,rtelyk vaart iveV\' toe.

Utrecht. M. A, B.

-ocr page 12-

\'-\'\'A-r--*-

V.

\'li- ■ s„

- \\-

»

pillil«;»:\'!»««^

-ocr page 13-

Hoe meer de wetenschap vordert, hoe beter zij
in de dikwijls zoo moeilijk te ontcijferen natuur-
geheimen weet door te dringen, hoe meer dienaars
zij zich weet te verwerven, die als geoefende pioniers
haar eenen weg zoeken te banen, hoe meer zoo
het bekende toeneemt, des te meer bespeurt men
echter ook de wijde gapingen die nog overal tus-
schen de bekende deelen bestaan. Dikwijls toch
loopen, door de oogenschijnlijk best bekende stre-
ken, nog smallere of hreedere banden, die aan-
geven, hoe, niettegenstaande de omtrek ja een
groot deel der zaak bekend is, men toch dikwijls
moet erkennen dat de wetenschap nog niet vermocht
het
wezen der zaak, het meest inwendige te ver-
klaren. En toch mag zij er zich op beroemen, dat
veel, zeer veel in de laatste jaren voor haar ont-
sloten werd. Dat groote getal van onderzoekingen,
die reeks van met de grootste nauwkeurigheid opge-
teekende waarnemingen, hebben haar gezichtsveld
ontzaglijk verruimd. Zoodoende toch werd veel
raadselachtigs opgehelderd, veel duisters verklaard

-ocr page 14-

of ten minste de weg tot eene verklaring aangewe-
zen. En is dit in het algemeen van de geheele
wetenschap waar, in niet mindere mate voorzeker
mag dit van de Natuur-historische wetenschap, van
de kennis van het Dieren- en Plantenrijk gezegd
worden. Mannen van scherp vernuft en helderen
blik, bezield met onuitblnschbare geestdrift, zege-
vierden over vele moeilijkheden en ontstaken ook
daar plotseling licht, waar men gewoon was in
het duister rond te tasten. Van alle zijden ver-
schijnen heden ten dage dan ook geschriften over
de meest verschillende onderwierpen; ieder wendt
zich, om wat nieuws te kunnen vinden en te kun-
nen zeggen, naar eenen anderen kant als zijn voor-
ganger, en het is zoodoende eene behoefte van
onzen tijd geworden, de pers te overladen met alles,
wat maar even drukbaar is. Toch ook heeft dit
zijne goede zijde, daar onder al die monographiën
dikwijls uitvoerige en keurig bewerkte verhandelin-
gen over het een of ander onderdeel der wetenschap
verschijnen, die anders hetzij welhcht zoolang in de
pen gebleven waren, totdat meerdere onderzoekingen
zich daarbij konden aansluiten, of wellicht nooit
verschenen zouden zijn. Het is daarom dan ook
met recht, dat de wetenschap er in onzen tijd op
boogt, dat de grepen, eerst hier en daar in dien
chaos van levende organismen gedaan, zich nu zoo
vermenigvuldigd hebben, met zulk eene hardnekkige
volharding zijn doorgezet, volgens een van te voren

-ocr page 15-

3

Avel doordacht plan werden uitgevoerd, dat nog
slechts smalle onbekende strooken tusschen de
zich al verder en verder uitbreidende onderzoekings-
streken schijnen over te blijven en reeds menigmaal
aan sommigen de tijd niet zoo heel ver meer toe-
scheen, dat al die verschillende kenniscirkels in
elkander zouden vloeien en eene volkomene eenheid
zouden uitmaken.

En toch begrijpen de meesten, en gelukkig voor
hen voorzeker, dat, hoe schoon die overwinningen
ook zijn, hoe verrassend de verschillende uitkom-
sten, zoolang de vijand van het onbekende inwendig
zich nog zoo kan verschansen, zich met zulk eenen
dichten sluier nog vermag te omgeven, die groote
vooruitgang meer schijn dan wel werkelijkheid is,
en dat het bereikte standpunt slechts een uitgangs-
punt voor verder doordringen kan zijn. Vandaar de
juichkreet, toen eenDarwin, op geniale wijze en met
zijnen zoo helderzienden blik, de zwakke Achilles-pees
meende gevonden te hebben; vandaar die plotseling
losbarstende stroom van onderzoekers , die verblind
als zij waren geworden, door het vonkelen van
misschien een der losgeraakte diamanten van den
verborgenen schat, nu ook alles meenden gevon-
den te hebben en den grooten meester vooruit
ijlden.

Dan te spoedig moesten zij blijven staan voor tot
dusver onoplosbare raadsels: en wèl hun die keer-
den en omzagen naar hem die den weg aanwees,

-ocr page 16-

maar geenszins het doel bereikt achtte. Neen, het
leven, wat het is, hoe het ontstaat, het is zoowel
nu als vroeger voor de wetenschap verborgen.

Hoe echter nu het leven kan blijven bestaan en
hoe het wordt onderhouden, daartoe hoop ik eene
kleine bijdrage te kunnen geven en dit wel als
uitvloeisel van mijn hoofdhetoog, hoe het darm-
kanaal, namelijk bij de gewervelde dieren aan groote
wisselingen onderhevig is. Aldus is het niet zoo
zeer de anatomische bouw van de verschillende
deelen, die tot opneming van het voedsel bestemd
zijn, die ik mij thans voorstel te behandelen, dan
wel aan te toonen hoe zeer het uitwendig voorko-
men van dit orgaan kan verschillen, zelfs bij dieren
eener zelfde soort. Tevens zal er dan gelegenheid zijn
op te merken, in hoe verre eene indeeling der dieren
in vleesch- en planten-eters gerechtvaardigd is.
Zeker mag het vreemd schijnen, dat deze oogen-
sch^nlijk zoo natuurlyke zaak nog aan twijfel
zoude kunnen onderhevig zijn, en een Home, Cuvier,
Dauhenton en andere der oudere zoölogen zouden
zeker niet weinig verbaasd zijn te vernemen, dat
nog twijfel daaromtrent bestaat. Het was toch in
hunnen tijd algemeen aangenomen, dat, tengevolge
van het voedsel, een plant-etend dier een veel langer
darmkanaal moest hebben dan een vleesch-etend.
En toch bij eene iets nadere beschouwing van wat
er by de voedselopneming voorvalt, welke ver-
schillende moeielijk te bepalen factoren mede in

-ocr page 17-

rekening komen, toegelicht als zulks in onzen tijd
is door eene reeks van nauwkeurige biologische
proeven, die alleen met de tegenwoordig ten onzen
dienste staande hulpmiddelen uit te voeren jwaren,
valt het nu dadelyk in het oog, dat het gevoelen
der oudere Zooiogen omtrent de verschillende
darmlengten bij vleesch- en planten-eters, ofschoon
in het algemeen waar, mag geacht worden niet
voldoende gegrond te zijn op zekere en betrouw-
bare bewijzen.

Zien wij daartoe slechts in zeer grove trekken
wat er ons ook thans nog slechts van de voedsel-
opneming bekend is. Het spijsverteeringsproces dan
mag gezegd worden met de maag te beginnen, en bij
dit allereerste begin ontmoet men reeds zwarigheden.
Door eenigen wordt toch beweerd dat eigentlijke
opslorping
daar niet plaats kan hebben, terwyl
anderen het tegendeel beweren. De gewichtigste
functie der maag is echter wel de oplossende wer-
king die zij door haar eigenaardig vocht op de
stikstof houdende voedingsmiddelen uitoefent. De.
koolhydraten behoeven deels geene bijzondere oplos-
sing, zooals de suiker, deels worden zij zooals het
amylum weinig door het maagsap aangedaan, maar
hunne omzetting geschiedt eerst in het verdere
gedeelte van den darm, onder medewerking der
talrijke daar aanwezige grootere en kleinere klieren.
De vetten worden in den darm geëmulsioneerd en op-
neembaar gemaakt door het pancreas-sap.

-ocr page 18-

6

In bijzonderheden kunnen wij thans niet treden; het
gezegde zij voldoende om aan te toonen hoe de oudere
meening, dat de maag eenvoudig een vermalings-
orgaan zoude zijn, alle waarde heeft verloren. Om
echter, zonder in te groote uitwijdingen te verval-
len, nu te zien, hoe het thans tot voedselvocht
geworden voedsel zal opgenomen worden, maar
tevens te doen uitkomen met welk een ingewikkeld
proces men hier te doen heeft, zoo noemen wy
hier slechts vier der gewichtigste factoren die hierbij
in werking treden.

Ten eerste dan is de gesteldheid van het inwen-
dig darmoppervlak van het grootste belang.

Ten tweede de mate waarin de voedingsstoffen
opgelost zijn, als zij met het inwendige oppervlak
in aanraking komen; de mate toch waarin het
maagsap de onderscheidene stoffen aantast is zeer
verschillend.

Ten derde is van niet minder aanbelang de tijd
gedurende welke dit voedselvocht in het absor-
beerende gedeelte van den darm verblijft, een tijd
die en afhangt van de peristaltische beweging en
van het al of niet voorhanden zyn van klep-
vhezen.

En ten vierde komt dan nog, als grootendeels
voorshands nog onbekende factor, de waarschijn-
lijke wijzingen in dit proces ontstaan tengevolge
van den leeftijd, den tijd van den dag en andere
uit- en inwendige omstandigheden.

-ocr page 19-

Onder medewerking dezer vier factoren, wordt
het voedselvocht nu door de talrijk in den darm-
wand verloopende bloedvaatjes langs osmotischen
weg opgenomen en zoo aan het geheele hcliaam
toegevoerd.

Het zoude mij te ver leiden buiten den kring
van datgene wat ik mij voorgesteld heb te behan-
delen, indien ik nu verder alle bijzonderheden
zoude willen nagaan; zelfs nog afgezien daarvan
dat eenige der bovengnoemde voedingsconditiën,
ook voor als nog niet nader te bepalen zijn.
Later, bij de behandeling en vergelijking der uit-
komsten, zal er als van zelf gelegenheid zijn, iets
meer daarover uit te wijden. Eene korte beschrij-
ving van den algemeenen uitwendigen vorm van
het darmkanaal moge duidelijkheidshalve aan het
volgende voorafgaan.

Reeds op den eersten blik valt het terstond in
het oog, dat een darm, ten minste bij de gewervelde
dieren, uit verschillende afdeelingen bestaat. Hoe-
wel nu in het duidelijk aan den dag komen dier
deelen belangrijke verschillen bestaan, zoo is toch,
zelfs bij den eenvoudigsten vorm, nergens de
darm eene recht doorloopende buis. Later bij de
verdere besprekingen zullen wij zien hoe sommige
dier indeelingen kenmerkend voor geheele klassen
worden. Van de maag af beginnende onderscheidt
men dan: eerst den
dunnen darm en daarop den dikken
darm;
op de grens tusschen deze beiden vindt men

-ocr page 20-

den blinden darm, die nog in sommige gevallen
dubbel kan zijn. De
dunne darm kan nog gescheiden
worden in
duodenum, jejunum en ileum, en de dikke
op zijne beurt nog in colon en rectum. Van
groot gewicht is echter deze verdere indeeling niet.
Dikwerf gaan die verschillende deelen zonder scherp
te bepalen grens in elkander over.

Over het algemeen geschiedt nu de voedsel-
opneming voornamelijk in den dunnen darm. De
dikke darm wordt alsdan meer excretie-orgaan; de
blinde darm, voor zoover men kan nagaan, ver-
liest dan zijne beteekenis, atrophieert en wordt
gewoonlijk rudimentair. Bij sommige dieren spelen
echter juist deze laatste gedeelten nog eene groote
rol bij de opneming van het voedselvocht.

De vraag die ons vooral zal bezighouden, namelijk
de variabiliteit na te gaan die er ten opzichte van
het spijsverteeringskanaal bij de verschillende soor-
ten der gewervelde dieren bestaat, is nu echter
in zoo innig verband met de voeding en met de
uitwendige levensomstandigheden, dat ik mij van
tijd tot tijd eene kleine uitwijding hierover zal
moeten veroorlooven om sommige vreemd schijnende
gevallen beter te kunnen toelichten. Beginnen wy
eerst met eenige oudere schrijvers te raadplegen;
hunne resultaten gevoegd bij die van den lateren
tijd, zullen dan gelegenheid geven onze eigene
uitkomsten hiermede te vergelijken en er de gevolg-
trekkingen uit af te leiden.

-ocr page 21-

9

Zoo als ik reeds zeide, stof te over vindt men
niet; over het algemeen komen bepaalde darmme-
tingen weinig en metingen met betrekking tot de
lichaamslengte zeer weinig voor. Een der eersten
voor zoover mij bekend is, die dezen weg insloegen
was Daubenton Hij geeft in Buffons groote werk
verscheidene zeer nauwkeurige en bijna alle deelen
van het hchaam betreffende metingen, Meckel
en ook Guvier gebruikten echter vele zijner ge-
tallen zoodat wij ze aldaar tevens zuilen aantreffen
Daubenton gaat van het grondbegrip uit, dat een
carnivoor steeds een korter darmkanaal dan een
herbivoor hebben moet. Hij meent dat de darmlengte
altijd een constante waarde is, voor dieren der
zelfde soort. Daar de volgende schrijvers vele der
gevondene eigenaardigheden, die bij de dieren
voorkomen, uit zijn werk overnamen, en er tevens
eene kritische beschouwing aan toevoegden, zoo
zullen wij de vruchten van zijnen arbeid te beter
by hen leeren kennen.

Home gaf in zijne Ledures on comparative
anatomy,
1814—1829, een breedvoerige verhan-
deling over de spijsverteering-organen der zoog-
dieren en vogels. Hij zelf erkent dat tot zijnen

1) Buffon et Daubenton. Histoire Naturelle des animaux 1747.

2) Meckel, System der vergleichende Anatomie.

3) Leçons d\'Anatomie comparée de Georges Guvier. Publiées
par Duméril. 1835.

-ocr page 22-

10

tijd te weinig gewicht hieraan gehecht was en
dat ook hij deze deelen nog slechts gebrekkig kan
beschrijven.

Hij begint met eene beschrijving te geven van
de magen der vogels. Hierby haalt hij onder
anderen een voorbeeld van een
Larus aan, hetwelk
ook Darwin later gebruikte, en dat van de zijde
van Dr. Grampe zooals wij later zien zullen eene
hevige bestrijding ondervond. Deze
Larus tridactylus
namelijk v^as door Hunter opzettelijk gedurende
geruimen tijd met graan gevoed. Nu bleek bij het
onderzoek dat de spierlaag der maag zich zeer
verdikt had. Semper®), ook dit geval aanhalende,
maakt echter bezwaren over de wijze waarop het
door eenigen gebruikt is geworden. "

Eene andere proef van denzelfden onderzoeker
was nog verrassender. Een gevangen
Aquila fulva
werd langzamerhand, in plaats van met enkel vleesch,
met vleesch en brood gevoed. Op het laatst at
het dier alleen brood, zonder dat iets abnormaals
in zijne gezondheid kon bemerkt worden. Eindelijk

1) Charles Darwin: Das Variiren der Thiere und Pflanzen
im Zustande der Domestication
II Bd. S. 501.

2) Grampe. Vergleichende Untersuchungen über das Variiren
in der Darmlänge imd in der Grösse der DarmscJileimhaut-
fläche hei Thieren einer Art. Archiv, f. Anatomie und Physio-
logie
1872.

3) Semper. Die natürlichen Existenzbedingungen der Thiere
Internationale wissenschaftliche Bibliothek. XXXIX B. 1880.

-ocr page 23-

11

verbrak hij zijne ketting, zoodat helaas alle nader
onderzoek onmogelijk werd. Of dit, zooals Home
meent, een gevolg der abnormale voeding was,
waardoor het dier nog meer der vrijheid gedach-
tig bleef, zullen wij in het midden laten.
Home haalt deze beide voorbeelden aan om te
bewijzen hoezeer de maag dikwijls in staat wordt
gesteld vreemd voedsel te verteeren.

Hij vestigt er overigens wel degelijk de aandacht
op, hoe de boven aangehaalde voorbeelden niet
aan de natuurlijke levensverhoudingen beantwoorden.
Eene onderscheiding in vleesch- , graan- en gras-
eters , zelfs onder de vogels vond hij duidelijk
aangegeven.

Het is zeer te betreuren dat hij bij zijne metingen
niet opgeeft van waar en tot waar deze genomen
zijn; zoo verliezen zij eigentlijk veel van hunne
waarde; wij zullen zijne getallen-opgaven dan ook
verder met stilzwijgen voorbijgaan, te meer daar
toch lengteopgaven bij hem zeer weinig voorkomen.
Hij vond over het algemeen dat, waar het voedsel
overvloediger is, de ingewanden het eenvoudigst
en de coeca het korst zyn. In hem zien wij dan
ook een ijverig voorstander der utilisatie-theorie.
Zoo onder anderen zegt hij: „In the African Ostrich
wich requires the greatest degree of oeconomy to
enable it to subsist, the colon is forty-five times and
the two coeca more than five times the length of
the colon of the Cassowary." Deze laatste zoude

-ocr page 24-

m

volgens hem steeds in veel vruchtbaarder streken
dan eerstgenoemde leven.

Ook in zijne beschouwingen over de Zoogdieren,
gaat hij uit van de zelfde basis; de oeconomisatie
van voedsel. Hij beschouwt, en naar ik meen te
recht, de coeca niet alleen als eene plaats van
bewaring, maar dikwyls ook wel degelijk van voedsel-
opneming. Ook bij de vogels is dit onder anderen
duidelijk bij de
Anatidae te zien; aldaar worden toch
nog villi en klieren aangetroffen. Home wil de oecono-
misatie overal als reden der verschillen in de darm-
lengten beschouwen; dan gaat hij evenwel te ver.
Voor eenige gevallen echter zoude zij weUicht een
der factoren dier verschillen kunnen worden. Deze
zijn evenwel in sommige gevallen uiterst moeilijk
op te sporen. Men moet zich steeds wachten te
haastige conclusiën te trekken. De volgende schrij-
vers zullen ons dit nog duidelijker maken. Voor-
eerst vinden wij dan Meckel, die in zijn:
System
der vergleichende Anatomie
1829, eene vrij uitvoerige
verhandeling over de organen der spijsvertering bij
Zoogdieren en Vogels geeft. Wij kunnen ons echter
slechts kort bij hem ophouden. Overal toch geeft
hij alleen de betrekkingsgetallen op, zonder tevens
de ware maten er bij te voegen; zoo verliest zijn
onderzoek voor ons veel van het belangrijke. Voor
ons zijn juist de opgaven van verschillende darm-
lengten van een zoo groot aanbelang.

Hoewel hij het niet afzonderlijk opgeeft, mag men

-ocr page 25-

13

uit het feit, dat hij zijne uitkomsten met die van
anderen vergelijkt, toch aannemen dat hij, even als
later Guvier en de andere schrijvers, voor Zoogdieren
de maat nam van af het begin van den neus tot aan
den anus en voor vogels van af de punt van den bek
eveneens tot den anus. De lengte van den staart
laten zij dus in beide gevallen buiten rekening.
Voor de totale darmlengte bepaalde hij den afstand
van het begin van den
dunnen darm tot aan het
einde van het
rectum. Bij de besprekingen van
het eigen onderzoek zal tevens gelegenheid zijn er
op te wijzen, welke bezwaren er tegen dergelijke
maatsbepalingen werkelijk kunnen aangevoerd wor-
den en welke slechts schijnbaar zijn. Het is voor-
loopig genoeg te weten, dat hij de zelfde maten
als de meeste andere onderzoekers aannam.

Van gemiddelde waarden, is by hem geen sprake,
evenmin als dat hij zoude twpelen aan een
doorgaand verschil in darmlengte bij vleesch- en
planten-eters.

Wij komen thans aan een voor ons belangrijker
schrijver. Guvier namelijk zegt in zijne
Leçons
d\'Anatomie
, dat, wat de lengte van het darmkanaal
aanbelangt, dit in alle klassen van het dierenrijk
aan zeer groote verschihen onderhevig is. De voor-
naamste oorzaak van dit verschil is in het voedsel
gelegen. Doorgaans hebben dan ook de planten-
eters een langer darmkanaal dan de vleesch-eters.
De uitzonderingen die hierop voorkomen worden

-ocr page 26-

14

gewoonlijk gecompenseerd door andere omstandig-
heden. Een grooter aantal van klepvliezen, waar-
door dus het voedsel längeren tijd in het darmkanaal
wordt opgehouden, zal b.v. bij een kort darmkanaal
voorkomen. Een grooter lumen treft men dikwijls
aan, als de lengte van het spijsverteeringskanaal
vermindert. Hij beschouwt aldus een bepaald darm-
oppervlak kenmerkend voor eene soort en stelt zich
zoodoende volkomen op het oudere standpunt, wes-
halve hij dan ook bij zijne metingen van geene
gemiddelde waarden gebruik maakt ; hoogstens doet
hij 2 of 3 metingen; hij is echter zoozeer van de
standvastigheid eener bepaalde darmlengte, voor eene
zelfde soort, overtuigd, dat hij ook de mogelijkheid
zelfs niet veronderstelt, dat er groote verschillen
zouden kunnen plaats vinden. Evenwel erkent hij
dat eene vergelijking tusschen verschillende dieren
eigentlijk slechts dan geoorloofd is, wanneer behalve
de lengte, ook alle andere factoren in rekening
worden gebracht, zooals de meerdere kleppen en groo-
tere lengte en aantal der vilh. Een weg echter geeft hij
daartoe niet aan, en hij vergelijkt dan ook, evenwel
met opgave van den diameter, de lichaamslengte met
de darmlengte. Hij bepaalt dan de lichaamslengte
voor zoogdieren, even als wij dit bij Meckel reeds za-
gen. In zijne vrij uitvoerige tabellen geeft hij een veel
duidelijker overzicht der verschillende lengte-afme-
tingen, dan tot daartoe gedaan was. Hij voegt bij
de verhoudingsgetallen niet alleen de geheele lengte

-ocr page 27-

15

van het darmkanaal, maar tevens die van de onder-
scheidene deelen. De grootste darmlengte vond hij
bij de zoogdieren, terwijl deze in de andere klas-
sen gaandeweg afneemt. Bij sommige visschen is
deze vermindering zelfs zoo aanmerkelijk, dat hier
de lichaamslengte de darmlengte overtreft, wat ner-
gens anders onder gewervelde dieren wordt aan-
getroffen.

Hij deelt verder eenige opmerkelijke bijzonder-
heden mede, aangaande de verhouding der lengte
van spijsverteeringsorganen van vleesch-etende en
van planten-etende dieren.

Bij de apen der oude wereld, die grootendeels
kunnen gezegd worden tot de
frugivoren te be-
hooren, vond hij de verhoudingsgetallen tusschen
lichaamslengte en darmkanaal als 1 : 5 en 1 : 8; bij
de apen der nieuwe wereld, die, op weinige uit-
zonderingen na, tot de
insectivoren mogen gerekend
worden, vond hij 1 : 3 en 1 : 4 als verhouding.
Een even groot verschil merkte hij op bij de vle-
dermuizen, tusschen degenen die zich met vleesch
en die welke zich met vruchten voeden. Alles
droeg voor een carnivoor er toe bij, om het
voedselvocht zoo spoedig mogelijk doorgang te
verschaffen, weshalve klepvliezen bijna niet voor-
komen. De bruine Beer zoude door zyn lang
darmkanaal eene sterke neiging tot het frugivo-
risme aan den dag leggen; evenzoo de das. Dit
is nu ook wel feitelijk voor deze beide dieren het

-ocr page 28-

1()

geval; hoezeer men echter met het doortrekken
van zulke conclusiën moet voorzichtig zijn, bewijst
de hier door Guvier niet aangehaalde ijsbeer. Deze
toch, hoewel zuiver carnivoor, heeft een langer
darmkanaal dan de bruine. De verhoudingsgetallen
zijn bij den ijsbeer 1 : 10 en bij den bruinen beer
1 : 8. Later bij de behandeling van Dr. Grampe\'s
betoog komen wij nader hierop terug.

Bij de ratten als omnivoren vond hij een betrek-
kelijk lang darmkanaal; het langst echter was het
bij de echte herbivoren en de rodentien.

Overal waar nu schijnbaar groote verschillen
aan den dag treden, hetzij dat een vleesch-etend
dier een zeer lang, of\'wel dat een plantenetend
dier een zeer kort darmkanaal heeft, worden deze
schijnbare verschillen door andere omstandigheden
opgeheven. Zoo onder anderen vond hij dat de
mol wel is waar zeer lange darmen, maar deze
tevens een uiterst klein lumen hebben. Hier is dus
het oppervlak door meerdere lengte niet veel ver-
groot geworden. Dat de
tamme kat langer spys-
verteeringsorganen heeft dan de
wilde, het tamme
zwijn langer dan het wilde wist hij wel, doch laat
zich hieromtrent niet nader uit. Echter geeft hij
aan de tamme kat
nauwer ingewanden dan aan
de wilde en dit is zeker bevreemdend, daar dan
het verschil weer zoude opgeheven zijn. Over het
vertrouwbare nu echter van deze uitkomsten kunnen
wij ons voorshands nog niet verder uitlaten maar

-ocr page 29-

17

komen later juist op dit punt na mededeeling der
eigene resultaten terug.

Voor vogels vond hij minder sprekende resul-
taten. Echter gelooft hij niet dat dit een bewijs
is, dat in deze klasse het carnivorisme en grani-
vorisme zich minder duidelijk uitspreken ; hij meent
dit hieraan alleen te moeten toeschrijven, dat hij
de lengtemaat van het lichaam bepaalde van af de
punt van den snavel tot aan de laatste wervellicha-
men; hierdoor vertoonen zich de uitkomsten min-
der sprekend, omdat en de snavel en voornamelijk
de hals zoo zeer in lengte kunnen afwijken, waar-
door de verhoudingsgetallen natuurlijk geheel ver-
anderd worden. Bij zoogdieren bestaat nu zulk
een bezwaar niet. Hij zegt: „Pour compenser ces
variations dans la longueur du corps des oiseaux,
qui ne tiennent qu\'à l\'extension du cou ou du
bec, il faudrait comparer aussi le poids des
intestins avec celui du corps. Nous préparons de
nouvelles tables dressées d\'après ce plan." Of dit
laatste nu echter tot uitvoering is gekomen, weet ik
niet; ik heb die tafels niet gevonden. Deze methode
schijnt echter, oppervlakkig ten minste, niet veel
waarborg voor zekere uitkomsten aan te bieden.
„Cependant", zegt hij verder, „malgré cette cause
d\'irrégularité dan nos calculs on verra, dans nos
tables, qu\'en général la briévité du canal ou sa
longueur indiquent bien le régime et le degré de
voracité de l\'oiseau, et montrent que celle-ci est

2

-ocr page 30-

18

toujours en rapport avec la rapidité que les matières
alimentaires mettent à traverser le canal de ce nom."

Hij beschouwt het coecum der zoogdieren geheel
als eene voortzetting van het crassum en wyst er
op hoe ook de verschillen, te dien opzichte voor-
komende , veel eerder kunnen begrepen worden.
Men zoude wellicht met recht dan, zijne grond-
gedachte uitbreidende, kunnen uitgaan van deze
grondstelling: oorspronkelijk hadden alle zoogdieren
een tot verteering van plantaardig voedsel geschikt
darmkanaal: dus lang en breed en voorzien van
een groot coecum. Zij wier voedsel door de eene
of andere omstandigheid meer van dierlijken aard
werd, verkregen dan allengs door adaptatie en
door overerving den meer eenvoudigen vorm, zoo
als wy dien heden bij de carnivoren aantreffen;
zij die na eens plantaardig dan weder dierlijk
voedsel tot zich namen, bleven staan op een trap
van overgang, zooals heden de omnivoren vertoonen.

Ik geloof niet dat het hier de plaats is om dit
verder toetelichten met de onderscheidene voor-
beelden , die men zoude kunnen aanhalen : het
zoude ons te ver voeren en ook wellicht eerst een
afzonderlijk onderzoek in die richting vereischen.
Dat echter op deze wijze vele, thans vreemd schij-
nende gevallen kunnen verklaard worden is zeker.
Wellicht hgt echter hierin juist het gevaar van
namelijk, ter wille van zulk eene verklaring, in
het wijde veld der hypotheze te gaan ronddwalen.

-ocr page 31-

19

Guvier beschouwt de S^ coeca der vogels als
geheel rudimentair gewordene deelen, die volgens
hem zelfs niet eens meer het begin van het
crassum vermogen aan te geven, aangezien ook
hunne inplantingsplaats zoo zeer verschilt. Hij
stelt dus voor de vogels eene andere indeeling
van het darmkanaal voor, en wel wilde hij 4 deelen
aannemen, namelijk: 1®
Anse, duodenale, T Anse
moyenne,
Anse colique en 4® Rectum. Vreemd
mag het voorzeker schijnen, dat hij nochthans
in zijne tabellen de maat van af de maag tot
aan de coeca, dus klaarblijkelijk hier het
intestinum
tenue,
blijft opgeven. Trouwens zijne bezwaren
over de coeca der vogels schijnen bij nadere be-
schouwing niet van zulk een belang om voor hen
alleen eene andere verdeeling van het darmkanaal
te kunnen rechtvaardigen. Wat aanbelangt, dat
zij op zulke verschillende afstanden van den anus
zyn ingeplant, zoo zoude men even goed en nog
eer kunnen zeggen, dat de grootte van het crassum
in deze klasse zoo zeer varieert.

Voorts noemen wy hier Prof. Frerichs , die in Wag-
ner\'s
Handwörterhuch für Physiologie 1842 een zeer
breedvoerig betoog over de spijsvertering heeft gege-
ven. Natuurlijk kunnen wij hem niet geheel volgen,
daar dit ons te veel van het voorgestelde doel zoude
afleiden. Eenige weinige aanhalingen echter wil ik
hier geven, M\'^aar hij namelijk myn onderwerp meer
nabykomt.

-ocr page 32-

Ik heb in de inleiding van deze verhandeling
er op gewezen, hoevele moeielijk te berekenen
factoren er komen opdagen, zoodra men eenigs-
zins nauwkeuriger het voedingsproces na wil
gaan. Ook maar een blik in Prof. Frerichs geschrift
bewijst al dadelijk de waarheid van het gezegde.
Achtereenvolgens behandelt hij deze drie hoofd-
punten: I het verbruik der stof en de behoefte
die er aan vernieuwing bestaat; II het voedsel, en
III de vertering zelve.
Wij willen uit het ge-
deelte een paar aanhalingen doen, om het gevoelen
te kunnen weêrleggen, dat er bij velen bestaat en
dat ook later nog besproken zal worden, namelijk
dat het eigentlijk hetzelfde is waarmede een dier
zich voedt. Het schijnt onverschillig of het orga-
nisme zijn stikstof verkrijgt uit het dierlijk eiwit
of wel uit het plantaardig plasma, zijn koolhydraten
uit het zetmeel dan wel uit het vet. Deze meening
heeft echter zijn grond in onkunde aangaande den
aard der verschillen en verwantschappen tusschen
plantaardig en dierlijk voedsel.

Prof. Frerichs zegt nu hier bij zijne behandehng
der plantaardige voedingsmiddelen: „De aan het
plantenrijk ontleende voedingsmiddelen wijzen, door
hun gehalte aan eiwitachtige stoffen en vetten, een
nauw verband aan met de dierlijke. Echter zijn
beide op andere punten zeer verschillend. Die
verschillen maken het nu aan den eenen kant wel
niet onmogelijk, dat deze beiderlei voedingsmiddelen

-ocr page 33-

21

elkander zouden kunnen vervangen, aan den ande-
ren kant zijn zij echter weder groot genoeg om
een doorgaand verschil in den bouw der spijsver-
teringsorganen te vereischen. De verschillen die
tusschen beiden bestaan laten zich in 4 punten
samenvatten.

r. In het plantaardig voedsel treden de stik-
stofvrije verbindingen altijd op den voorgrond;
terwijl zij in het dierlijk voedsel slechts door de
vetten vertegenwoordigd zijn en daardoor ook zeer
op den achtergrond komen.

2°. Het plantaardig voedsel is veel rijker aan
onverteerbare stoffen, terwijl deze bij het dierlijk
voedsel bijna niet voorkomen. De epidermiscellen
met de cuticula, het celweefsel zelve dat voor een
groot deel uit cellulose bestaat, alle sclerenchym en
de vaatbundels, het chlorophyl enz., dit alles is in het
plantaardig voedsel voorhanden maar onverteerbaar.

3°. Er is verder eene geheel andere verdeeling
en mechanische schikking. De bestanddeelen die
in het plantenrijk voor de voeding noodzakelijk
zijn, zijn alle in weefsels weggelegd, die zelve meer of
min onoplosbaar zyn. Het gebruik daarvan wordt
daardoor zeer bemoeilijkt. Een groot gedeelte der
voedingstoffen van het plantenrijk doorloopt zoo het
darmkanaal nutteloos ; dit is het geval met het eiwit,
dat in de houtzelfstandigheid afgezet is enz. enz.
Over het algemeen is de voedselwaarde veel gerin-
ger dan de analyse aangeeft, omdat zelfs de dieren,

-ocr page 34-

wier organen van spijsvertering door hun
overig maaksel, voor de bewerking van plantaardig
voedsel bijzonder geschikt zijn, toch slechts een
gedeelte van die stoffen kunnen verbruiken.

4°. Een groot verschil is er verder in het voor-
komen der anorganische bestanddeelen. De zouten
der dierlijke bestanddeelen zijn over het algemeen
voldoende voor de nieuwvorming van deelen, terwijl
juist in het plantenrijk het gebrek hieraan veel
merkbaarder is. Hier overtreft bijna altijd de kali
het natron.

Het is begrijpelijker wijze in zeer verkorten vorm
dat wij Prof. Frerichs hier bij zijn betoog gevolgd
zijn; toch blijkt reeds uit het aangehaalde voldoende
dat er zeer groote verschillen bestaan tusschen
dierlijk en plantaardig voedsel, verschillen die dan
ook weer op hunne beurt verschillen in het maaksel
van de spijsverteringsorganen te voorschijn roepen.
Om het standpunt waarop hij staat nader toe te
hchten, diene nog het volgende.

Wat aangaat de lengte van den geheelen darm
en de ontwikkeling der verschillende gedeelten, zijn
er aanmerkelijke verschillen waar te nemen, ver-
schillen die in den aard van het voedsel berusten.

De herbivoren, wier voedsel, zooals reeds vroeger
werd opgemerkt, naar verhouding arm aan voedings-
stoffen is, hebben een zeer lang darmkanaal.
Langzaam en moeilijk kunnen hier de oplossende
vochten het voedsel aantasten.

-ocr page 35-

23

De carnivoren, die een gemakkelyk verteerbaar
voedsel gebruiken, hebben een zeer kort darmkanaal.
Het langst is het darmkanaal bij de herkauwers,
hier verhoudt het zich tot de lengte van het lichaam
als 15—20 : 1, zelfs bij het schaap als 28 : 1.
Bij de carnivoren daalt deze verhouding tot 4:1,
bij de vleermuizen tot 3:1, bij de knaagdieren
en apen 5 of 6 : 1.

De afzonderlijke deelen en organen van het spijs-
verteringskanaal vertoonen op dezelfde wijze vele
verschillen, die met de levens- en voedingswijze,
alzoo met de bestemming die het te vervullen
heeft, in nauw verband staan.

Ook nog verder bij de meer afzonderlijke behan-
deling dier onderscheidene gedeelten, zooals b.v. bij
de maag in de eerste plaats, wijst hij op het groote
verschil en ook de noodzakelijkheid van verschil,
bij onderscheiden voeding.

Een zeer opmerkelijk vertoog geeft hy eindelij lc
nog over den blinddarm. Hij vond dat bij de
carnivoren, waar trouwens dit orgaan zeer klein
en rudimentair is, van voedselopneming bijna geen
sprake meer kan wezen. Overal vertoont zich hier
de beginnende ammoniakontwikkeling. Geheel
anders is het by de herbivoren. Hier heeft wel
degelijk daar nog omzetting van stoffen plaats,
gelijk suiker uit amylum, en niet onwaarschijnlijk
worden hier ook nog proteïnestoffen door de zuren
vrijgemaakt en naar het bloed toegevoerd. Ook

-ocr page 36-

M

dus hier weder een zeer kenmerkend verschil.

Daar door hem nog verder te volgen wij te veel
in bijzonderheden zouden treden, zoo zullen wij het
hierbij laten en liever zien in hoeverre het oordeel
van Prof. Bergmann hiermede overeenstemt.

Prof. Bergmann, die in dit werk alleen de ge-
wervelde dieren behandeld heeft, gaat nu wel uit
van een zelfde basis maar voegt daarbij eenige
zeer opmerkelijke beschouwingen en wijst verder
bij de bepaling der betrekkelijke darmlengte zulk
eenen nieuwen weg aan, die later dan ook wer-
kelijk ingeslagen is geworden, dat ik mij eenige
aanhalingen moet veroorloven.

Eerst zegt hij dan: De darm laat zich bij de
gewervelde dieren duidelijk in 2 deelen verdeel en,
namelijk den dikken darm en den dunnen darm. De
geheele lengte der beide afdeelingen is gemiddeld
bij de twee hoogere klassen, de zoogdieren en
vogels, grooter dan bij de reptiliën en de visschen.
Evenzoo bestaat er over het algemeen een verschil
tusschen herbivoren en carnivoren, zoodanig dat
de herbivoren een naar verhouding grooteren darm
hebben. Het eerste der beide verschillen kan men
gedeeltelijk daardoor verklaren, dat de hoogere
gewervelde dieren door hunne natuur verplicht
zijn meer warmte voort te brengen, hetgeen slechts

1) Bergmann u. Leuckart, Vergleichende Anatomie und Physio-
logie. Stuttgart 1852.

-ocr page 37-

bij eene sterke stofwisseling kan plaats vinden.
Buitendien zijn er echter ook in de hoogere klassen
in het geheel meer herbivoren dan in de lagere,
zoodat de uitwerking dezer beide gegevens elkander
versterkt. Want, dat de plantaardige voeding een
grooter inzuigings-oppervlak noodig heeft, zal eene
bepaalde hoeveelheid voedsel het lichaam toegevoerd
worden, is gemakkelijk te begrijpen, indien men
bedenkt hoe plantaardig voedsel veel meer onop-
losbare stoffen bevat dan het dierlijk voedsel.

Zeker is het dat eene voortgaande kennis der
levenswijze, wijze van voeding, behoefte aan warmte
enz. , langzamerhand zich meer en meer aan den
anatomischen bouw van het darmkanaal zal aan-
sluiten. Zoo zal men b. v., als men de behoefte
aan warmte in rekening brengt, het niet zoo be-
vreemdend vinden dat sommige carnivoren, zooals
de zeehond, een betrekkelijk langen darm hebben;
deze dieren zijn toch gewoonlijk blootgesteld aan
een zeer groot warmteverlies. Men zal dan overal
bij dergelijke beschouwingen, tevens op het klimaat en
andere een warmteverlies veroorzakende voor-
waarden moeten acht geven. Op dezelfde
wijze, zegt hij nu: „wird aber auch mehr und
mehr eine rationelle Methode sich ausbilden
müssen für die Bestimmung ob der Darm eines
Thieres verhältniszmäszig grosz ist oder nicht."
En hier nu wijst hij dan eenen geheel nieuwen weg
aan, die voorzeker vele voordeelen kan aanbieden.

-ocr page 38-

M

Men heeft, zegt hij, bij de lengteopgaven ook
de gemiddelde wijdte der afdeelingen van den darm
opgegeven; evenwel komen er nog zoo vele andere
wijzen voor, waardoor het darmoppervlak zich
vergrooten kan, dat deze methode weinig zekerheid
geeft. Vooral gebrekkig noemt hij het echter dat
men de maten van het darmkanaal met de een-
voudige lengteafmeting der dieren vergelijkt. Voor
deze lengte wordt aangenomen: de afstand van den
neus tot den anus, opdat men zoogdieren, die een
staart hebben, met de staartloozen zoude kunnen
vergelijken. De slankheid der dieren echter is zeer
verschillend; de dikwijls zeer gespierde staart
vormt een aanmerkelijk gedeelte van het lichaam;
derhalve is het duidelijk, dat zulk eene wijze van
meten nog ver daarvan verwijderd is, eene waar-
lijk bruikbare uitkomst te geven. Men kan
volgens deze wijze de zoogdieren niet goed ver-
gelijken met hen, wier staart niet buiten reke-
ning kan gelaten worden, zooals onder anderen de
visschen. De vraag is: in welke verhouding het
assimileerend oppervlak staat tot de massa die
gevoed wordt; hierover nu zegt ééne afmeting van
een dier nog weinig. Veel beter ware het reeds
als men de gevondene afmetingen van het darm-
oppervlak met het volumen of het gewicht van het
dier vergeleek. Denkelijk zouden uit zulk eene
vergelijking de physiologische betrekkingen beter
aan het hcht treden. Gebeurde dit echter niet,

-ocr page 39-

27

dan zoude men met des te meer recht nog naar
andere gegevens moeten zoeken, die de vergrooting
van het darmoppervlak mede kunnen bewerken.
Zoo lang men de lengte , of ook zelfs het oppervlak
van den darm met eene enkele afmeting, in plaats
van met het volumen van het dier vergelijkt, zal
men schijnbare verschillen voor wezenlijke kunnen
aanzien. Men zal, bij deze noodwendige verandering
in het onderzoek, onder anderen dadelijk bespeu-
ren , dat de darm van kleinere dieren in het geheel
eenvoudiger kan zijn, minder gewonden, dan van
grootere. Eene zelfde verhouding geven ook onder
anderen de ademhahngswerktuigen. Overal, waar
het er op aankomt de verhouding te kennen van
een orgaan dat in de vlakte werkt tot het volumen
van het dier, moet men bedenken dat de vorming
van het orgaan des te eenvoudiger zijn kan, naar
mate het dier kleiner is.

Wat aangaat de wijze waarop tot nu toe de
verhoudingen van den darm bepaald werden, moet
toch ook reeds nu herinnerd worden, dat men, bij
de beschouwing van het voedsel der herbivoren,
toch ook zeer de verschillende voedzaamheid der
plantendeelen moet in aanmerking nemen. Het
zaad, waarmede zoo vele vogels zich voeden, bevat
gewoonlijk veel voedsel en verlangt daarom onder
gelijke omstandigheden een kleiner darmoppervlak.
Echte herbivoren komen bij de vogels niet voor,
ten minste geene die het uitsluitend zijn, en daarom

-ocr page 40-

28

hebben de vogels zelden lange darmen. Maar dan
eerst, als men, m plaats van de lengte, het gewicht
als basis van de vergelijking kiest, zal men met
eenige zekerheid zeggen kunnen of de schijnbaar
betrekkelijk korte vogeldarmen niet werkelijk ook
veroorzaakt worden door hunnen langen hals.

Met opzet was het, dat wij Prof. Bergmann
grootendeels in zijn geheele betoog volgden. De
geheel nieuwe methode toch die door hem aange-
geven werd biedt zoo vele belangrijke verschillen,
zoo vele opmerkenswaardige gevolgtrekkingen aan
en geeft daarbij zulk een uitzicht op groote nauw-
keurige uitkomsten, dat zij voorzeker wel de volle
aandacht verdient.

Waarom desniettegenstaande dit mijn onderzoek,
voor een gedeelte, volgens de oudere wijze
geschiedde en ik voor een ander gedeelte toch niet
volkomen Bergmann\'s weg insloeg, hoop ik bij de
behandeling van Bergmann\'s volgeling, Gustor, uit
te leggen.

Ook Milne Edwards geeft in zijne Leçons sur \' la
physiologie et l\'Anatomie comparée,
uitgegeven in 1860
eenige opmerkingen over de betrekkelijke lengten
van het darmkanaal. Als hij Cuvier en Duvernoy

1) Dr. J. Gustor. Ueher die relative Grösse des Darmkanales
und der hauptsächlichsten Körpersystems heim Menschen und
bei Wirhelthieren, Archiv, für. Anatom. %md Physiologie. 1873.

-ocr page 41-

29

aanhaalt en hunne tabellen behandelt, vermeldt
hij wel even hunne wijze van lengtemaat-bepaling,
maar komt hier verder niet tegen op. Hij recht-
vaardigt zelfs de methode die bij de zoogdieren den
staart verwaarloost, aangezien deze toch steeds zeer
dun is. In tegenstelling met Prof. Bergmann vindt
hij de lengtemaat van het dier wel voldoende om
bij benadering de totale massa van het dier te
bepalen. Evenwel betreurt hij het, dat niet tevens
metingen ten opzichte van de zwaarte van het lichaam
en van den inhoud van het spijsverteringskanaal
gedaan zijn. Men bespeurt, zegt Milne Edwards,
bij de onderscheidene gewervelde dieren, groote
afwijkingen in de verhouding die er bestaat tusschen
lichaamslengte en darmlengte, en men mag als alge-
meenen regel vaststellen, dat de ontwikkeling van
dit orgaan in verhouding staat tot den tijd, dien
de levensmiddelen in het spijsverteringskanaal
moeten doorbrengen. Nu wordt echter die tijd
bepaald door twee omstandigheden:
V. door de
mate van volkomenheid van de vertering, dat
wil zeggen, door de meerdere of mindere mate
van utilisatie van al de voedingstoffen j en T. door
den chemischen aard van deze stoffen. Zoo
zullen de dieren, wier verteringsvermogen het
geringst en waar de uitstortingen van den
alvus het
minst zijn, een lang darmkanaal hebben, terwijl zij
die minder voedsel behoeven te nemen of voor wie
de verwijdering der onverteerbare stoffen sneller

-ocr page 42-

30

gaat, een koiler darmkanaal hebben. En werkelijk,
is, bij gelijkheid van voedsel, het darmkanaal korter bij
de lagere vertebraten dan bij hen waar het organisme
in zijn geheel hooger ontwikkeld is. Bij de lamprei b.v.
is de darm korter dan het lichaam.; bij de carnivore
visschen wordt hij iets langer, maar klimt toch niet
boven Vs van de lichaamslengte. Bij de reptiliën
die een zelfde dieet hebben, heeft het darmkanaal
2 of 3 maal de lichaamslengte. Bij de vogels gaat
het nog iets verder, maar het is bij de zoogdieren
dat het toppunt bereikt wordt. Bij den leeuw, die
onder de roofdieren een bij uitstek kort darmkanaal
heeft, is het toch meer dan 3 maal langer dan het
lichaam en bij den wolf 5 maal. De verschillen
voortgebracht door het voedsel zijn evenwel veel
grooter. Men kan reeds van te voren voorzien dat
by de phytophage zoogdieren het darmkanaal langer
moet wezen dan bij de zoöphagen, aangezien bij
dezen het voedsel reeds dadelijk in de maag ontleed
wordt, wat bij de phytophagen niet of in veel geringere
mate het geval is. Zij, die zich met gras en wortels
voeden, welke stoffen weinig voedingsbestanddeelen
bezitten, moeten wel een zeer ontwikkelden darm heb-
ben. Deze verhouding tusschen het dieet van het dier
en de lengte van zijne ingewanden blijkt duidelijk uit
de veranderingen die zich langzamerhand voordoen
in de gewoonten en de organisatie der Batrachiërs
in de verschillende levensperioden. En inderdaad
de kikvorschlarve voedt zich uitsluitend met plant-

-ocr page 43-

31

aardig voedsel; het darmkanaal heeft dan eene
groote lengte; nadat de verschillende metamor-
phosen voorbij zijn, verandert het dier van voedsel
en wordt zuiver carnivoor; had de larve vroeger
een darmkanaal dat 9 maal zoolang was als
het lichaam, thans heeft het slechts 2 maal die
lengte. Ook hij bevond, dat opmerkelijke ver-
schillen door bijkomende omstandigheden gecom-
penseerd werden.

Niet de minste twijfel bestaat er voor hem dus,
omtrent de vraag of het voedsel een doorgaanden
invloed op de darmafmetingen uitoefent. Echter
vermelden noch Bergmann noch hij, noch eigentlijk
een der anderen aanmerkelijke verschillen bij indi-
vidu\'s der zelfde soort. Dit schijnt geheel over het
boofd gezien te zijn, denkelijk wel wegens gebrek
aan materiaal. Nu is bepaald het verdienste van
den schrijver dien wij thans zullen behandelen, dit
feit aan hel licht gebracht te hebben, namelijk:
het groote varieeren der darmlengte bij individu\'s
der zelfde soort. Het is dan ook in aansluiting
aan zijn onderzoek dat ik het mijne wil beginnen;
ofschoon vele zijner beschouwingen overigens zeer
van de mijne afwijken.

Dr. Hugo Grampe geeft dan in het Archiv für
Anatomie und Physiologie,
1872, bldz. 569—723, een
zeer breedvoerig betoog over de zijns inziens on-
houdbare stelling: als zouden de herbivoren langer
darmen hebben dan de carnivoren. Zijne omvang-

-ocr page 44-

32

ryke onderzoekingen brachten hem veeleer tot de
volgende resultaten.

De aard van het voedsel kan ons geene gereede
verklaring geven van den zoo verschillenden bouw
der spijsverteringsorganen der dieren. Daarom is
het niet waarschijnlijk, dat veranderingen in boven-
genoemde organen zullen teweeg gebracht worden,
indien individuen, periodiek of van hunne jeugd
af aan met plantenvoedsel onderhouden worden, zoo
zij eigentlijk bestemd waren hetzij vleesch hetzij
gemengd voedsel tot zich te nemen.

Niet de aard van het voedsel, dat wil zeggen
de chemische samenstelling, maar de wrm waaron-
der het opgenomen wordt, bewerken die verschillen
in lengte en breedte; deze verschillen echter strek-
ken zich niet verder uit, dan dat het darmkanaal
zich, naar het daaraan toevertrouwde voedsel, in
zijn volumen wijzigt.

Hij bevond verder, dat het darmkanaal, wat
zijne lengte betreft, zeer verschilt, zoodat het vol-
strekt niet tot de zeldzaamheden behoort, zoo dieren,
die geheel onder dezelfde omstandigheden leven,
echter daarin verschillen dat het eene een dubbel
zoolang darmkanaal heeft als het andere.

Als hij soortgelijke verschiüen reeds bij de vrucht
vindt, dan meent hij daaruit te kunnen besluiten,
dat als eerste oorzaak daarvan voorzeker niet het
voedsel moet beschouwd worden.

Uit al zijne onderzoekingen kwam hij evenwel tot

-ocr page 45-

33

dit besluit: Een gemiddelde relatieve darmlengte,
karakteristiek voor eene soort, kon steeds aangetoond
worden; hetgeen dus bewijst dat de darmlengte geens-
zins onverschillig is. Wat aanbelangt de verhoudingen
tusschen het lichaamsgewicht en het darmoppervlak,
kon hij geene constante daarvoor vinden. Nu eens
had een kleiner dier een grooter darmoppervlak
dan een zwaarder dier, dan weder had een mager
dier, dat van weinig voedsel bevattende bestand-
deelen leefde, een veel grooter darmvlak dan een
vetgemest individu derzelfde soort. Het grooter
darmoppervlak zoude volgens hem den bezitter, in
vergelijking met minder bedeelden, geen meerdere
hulp in den levensstryd aanbieden.

Het is vooral tegen een paar van Darwin\'s gevolg-
trekkingen dat Grampe te velde trekt en het mate-
riaal dat deze gebruikte geheel ontoereikend noemt.
Darwin had namelijk gezegd: „De grootere of klei-
nere lengte van het darmkanaal, naar het schijnt
het gevolg van veranderde voeding, is voorzekere
dieren karakteristiek en moet daarom overgeerfd wor-
den. Volgens Daubenton zijn de darmen der huiskat
een derde langer dan die der wilde Europeesche kat,
en hoewel deze soort niet als de stamvader der huiskat
is te beschouwen, zoo zijn desniettemin, zooals Isidore
Geofïroy heeft opgemerkt, de verschillende species van
katten zoo na verwant, dat eene vergelijking toch waar-
schynlijk volkomen gerechtvaardigd is. De vermeer-
derde lengte schijnt dan echter een gevolg daarvan te

3

-ocr page 46-

84

zijn, dat de huiskat minder streng carnivoor in hare
voechng is dan hare wilde stamgenooten. Ik heb eene
Fransche kat gezien, die even zoo gaarne groenten als
vleesch at. Volgens Cuvier hebben de ingewanden van
het tamme varken relatief een veel grooter lengte dan
die van het wilde zwijn. Bij de tamme en wilde konijnen
is echter dit verschil juist omgekeerd, en dit wordt
denkelijk hierdoor verklaard, dat men aan het tamme
konijn veel voedzamer spijzen geeft, dan ooit het wilde
vinden kan."

Als nu Grampe allereerst het materiaal, dat
Dar win ten dienste stond, ontoereikend noemt, dan
kunnen wij niet anders ais hem dit toestemmen,
zonder dat daarom evenwel het feit zelve onwaar
behoeft te zijn; meer materiaal kon toch voorshands
even goed ten voordeele als ten nadeele der stelling
uitvallen; maar zeker is dat de metingen van Dau-
benton aan te weinig individus gedaan zijn , zoodat
zij geen genoegzaam vertrouwen verdienen om
daarop vergelijkingen te gronden. Juist om deze
onnauwkeurigheid is het dat Grampe zijne onder-
zoekingen over het grootst mogelijke aantal in-
dividus derzelfde soort uitstrekte om zoodoende
betrouwbare gemiddelde waarden te verkrygen;
daarom ook zijn zijne metingen van veel gewicht,
zijne gevolgtrekkingen zijn echter wellicht dikwijls,
naar het ons toeschijnt, minder juist. Zijne metin-
gen bepalen zich voornamelijk tot
honden, katten,
muizen, musschen, duiven
en kippen. Hij vond dan

-ocr page 47-

35

overal wel eene constante gemiddeide verhouding
tusschen de darmlengte en hchaamslengte, maar
dat deze door den aard van het voedsel zoude be-
paald worden, dit kan hij niet toegeven. Volgens
hem zyn er toch geene scherpe grenzen te trekken
tusschen carnivoren, herbivoren en omnivoren. Hij
zegt: de spijsverteringsorganen passen zich aan
het verschillende voedsel aan, zoodat eigentlijk een
carnivoor even zoo goed plantaardig voedsel kan
gebruiken, zoo het hem maar in een passenden
vorm wordt gegeven: zoo b.v. „de vos, als hem
gekookte aardappelen en meel of brood en soep
worden gegeven, zal zich bij dit dieet even wel
bevinden als bij een uitsluitend vleeschdieet."

Het is zeker uiterst jammer voor alle direkteuren
van diergaarden dat deze ontdekking van den heer
Crampe nog zoo weinig bekend schijnt ; een alge-
meen soepregime van af den leeuw en den olifant
tot de muis en het winterkoninkje ware toch onein-
dig veel gemakkelijker. Zijne voorbeelden van eene
duif die Spallanzani langen tijd met vleesch voedde,
van een konijn dat volgens Ghamisso visch-graten
at, van de paarden, runderen en kameelen in Aden
die, naar hij bij Marco Polo las, van visch leefden, of
van den Holsteinschen boer die zijne koeien twintig
jaren lang hoofdzakelijk rundvleesch voorzette, bewij-
zen, afgezien van de al of niet volkomen betrouw-
baarheid dier berichten, weinig meer, dan dat de
spysverteringsorganen zich somtijds op verwonderlijke

-ocr page 48-

36

wijze, bij gebrek van het gewone voedsel, naar de
veranderde levensomstandigheden kunnen schikken;
maar evenmin als men na eene kermis-voorstelling
zal meenen dat de bewoners van Hindostan hoofd-
zakelijk zich met brandende kolen voeden, evenmin
gaat een paard in de weide visschen, of een duit
bij den slachter te gast. Mij dunkt, vergelijkt men
wat de vorige schrijvers hierover reeds zeiden, be-
schouwt men de achterstaande tabellen, dan zal men
wel degelijk een typisch verschil tusschen de carni-
voren- , omni- en herbivoren opmerken, en daarom
ook eene indeehng van het dierenrijk volgens het
voedsel gerechtigd vinden. Uitzonderingen komen
natuurlijk ook hierop voor; al die verschillende
uitzonderingen te verklaren, wie zal zich hiertoe
vermeten; maar is wegens die onkunde de zaak
minder waar 1 Ook beroept Grampe zich nu eens
er op dat het darmkanaal eener zelfde soort te
variabel is , dan dat de metingen van Daubenton
volkomen vertrouwbaar zouden zijn, dan weder
gebruikt hij dezelfde metingen zonder het minste
wantrouwen; zoo b.v. als hij tevergeefs eene reden
zoekt waarom bij
Phoca vitulina het darmkanaal
2Smaal, by
Phoca monackus slechts 9maal de
lichaamslengte bedraagt. En als het hem mede be-
vreemdt, hoe de dagroofvogels slechts rudimentaire,
de nachtroofvogels integendeel sterk ontwikkelde
coeca hebben, daar beide toch
zmYem Rapaces zi^n,
vergeet hij dan niet dat hier wellicht nog geheel

-ocr page 49-

37

iets anders kan optreden? Het verdient toch wel
zeer de aandacht dat eveneens onder de zwem-
vogels de echte
Anatidae twee zeer ontwikkelde
coeca hebben, terwijl alle duikers daarentegen
ze zeer klein hebben. Nu is echter de waarde
der verschillende gedeelten van den darm voor
wat de absorbtie betreft zeer verschillend. In
het bovenste gedeelte is het voedselvocht zeer rijk
aan opgeloste bestanddeelen, terwijl dit al verder
gaande vermindert. Zoodoende heeft het eerste
gedeelte van den darm veel meer te absorbeeren,
dan het tweede. Stellen wij ons nu voor dat
de darm van een dier voor een gedeelte verkort
wordt, zoo neemt de hoeveelheid voedselvocht,
dat de darm absorbeert, derhalve bij lange na niet
in die mate af als waarin de darm verkort wordt.
Daarom kan dan ook een zoodanig nadeel des te
gemakkelijker gecompenseerd worden.

Voor de vogels, die zich hetzij zeer snel hebben te
verplaatsen of wier vliegvermogen toch reeds gering
is, zal het nu een groot voordeel zijn een gedeelte
van den darm en diens inhoud daarbij niet te
behoeven te dragen. Nu zien wij, hoe het bestaan
der dagroofvogels juist afhangt van de snelle vlucht,
de snelle wendingen daarbij, en hoe de duikers,
wier vleugels hun van zoo grooten dienst
onder
water zijn, zich met moeite in de lucht verheffen
en ongaarne hun eigentlijk element verlaten.
Zoude nu de vraag moeilijk te beantwoorden zijn:

-ocr page 50-

38

wie het in den strijd om het bestaan beter zal
uithouden, een valk of duiker met lange blinddarmen
of beide zooals wij ze heden aantreffen ? En aan den
anderen kant heeft de eend in haar krachtige en
regelmatige vlucht er niets geen hinder van, dat
zij in het bezit is van dat paar haar zoo te stade
komende organen; de uilen wier vleugels reeds
aangeven, hoe zij niet voor lange en aanhoudende
snelle beweging, maar voor verraderlijke overrom-
pelingen geschikt zijn, zouden door de afwezigheid
van blinddarmen niets gebaat zijn.

Als Grampe zegt dat er larven zijn die van
dierlijk voedsel leven, terwijl het volkomen insekt
zich met planten voedt en het omgekeerde ook
voorkomt; en als het Grampe dan bevreemdt hoe
zulk een darmkanaal, dat voor dierlijk voedsel
bestemd was, plotsehng in staat is plantaardige
stoffen te verteren, zoo niet aangenomen wordt
dat ieder darmkanaal zich naar het voedsel wijzigt;
mag men hem dan niet met even veel recht vragen,
hoe het komt dat de monddeelen die bij eene larve
tot kauwen ingericht waren, plotseling bij het insekt
in eene rolsnuit konden veranderen, of hoe de
vleugels zich daarbinnen in die larve vormden,
terwijl men toch uitwendig daarvan niets kon
bespeuren ? Kan ons dan de verandering der spijs-
verteringsorganen bij den overgang der larve tot
volkomen insekt te raadselachtig schijnen?

Waarom hij het niet waarschijnlijk vindt dat er

-ocr page 51-

39

veranderingen in de spijsverteringsorganen zullen
ontstaan, zoo een individu van de jeugd af aan
met plantaardig voedsel gevoed werd, terwijl het
eigentlijk voor dierlijk voedsel bestemd was, is
ons niet duidelijk geworden. Hij zelf licht het
ook niet verder toe, dan dat hij zegt dat hij
nooit gehoord heeft dat b.v. de runderen in
Lapland zich in die organen zouden onderscheiden.
Deze runderen toch zouden verscheidene eeuwen
door als voedsel gekregen hebben: visch, gekookte
algen, lichenen, mos en versche paardenmest als
toekruid. Hoe nu Dr. Crampe weet, dat de
op deze wijze gevoede koeien wijde ingewanden
bezitten, dat zy steeds echter kalven ter wereld
brengen, wier afzonderlijke maagindeelingen in
geheel dezelfde verhouding staan als de maag-
afdeelingen der kalven wier ouders nooit iets
anders dan plantaardig voedsel in geconcentreerden
vorm genoten hebben (ik haal hier woordelijk
aan) zegt hij echter niet. Of het moest zijn,
dat hij meent het hieruit te mogen opmaken,
dat het tegendeel nergens vermeld wordt en het
waarschijnlijk dus wel zoo zal zijn. Maar dat
dit dan ook, gelijk hij op eene andere plaats
van Darwin zegt, „ein Material ist weder um
die Hypothese zu stützen noch um dieselbe mit
Erfolg anzugreifen", valt van zelf in het oog.

Hij haalt verder allerlei voorbeelden aan, hoe
de maag en het darmkanaal bij verschillende dieren

-ocr page 52-

40

tijdelijk kan veranderen, naar mate een andere
vorm van voedsel gebruikt wordt. Juist op den
vorm legt hij het meeste gewicht, niet op den
aard.

Honden die veel uitgekookt vleesch aten, kregen
zeer wijde ingewanden even zoowel als andere die
slechts met aardappelen en groenten gevoed waren,
zoo zij deze slechts in groote hoeveelheid tot zich
namen. Voor eene dergelijke aanpassing der maag
en van het darmkanaal aan het voedsel, haalt hij
dan ook als voorbeeld aan de koeien, die plotseling
gebracht van een gras- op een hooi-dieet ziek
werden, daar hier te snelle overgang was, terwijl
het zoo kieskeurige hert en ook de haas \'s winters
met graagte knabbelen aan de schors der boomen
en vergane grasscheuten en toch hiermede in staat
zijn hun hchaam te onderhouden. Daarom meent
hij dat, zoo Darwin aan deze zaken meer recht had
laten weervaren, hij zich niet zoude verwonderd
hebben, zoo de magen van
Larus tridactylus, L.
argentatus, Corvus cornix
en Strix grallaria veran-
derd waren ten gevolge van plantaardig voedsel.
De oorzaak der veranderingen echter zegt hi], is
nu evenwel
niet de aard d. i. de chemische samenstelling,
alleen de vorm waaronder het voedsel opgenomen wordt;
deze veranderingen bepalen zich hiertoe, dat de
spijsverteringsorganen zich alleenlijk in hun volu-
men naar het hun toevertrouwde voedsel wijzigen.
Of hij echter hier zuivere gevolgtrekkingen maakt,

-ocr page 53-

41

betwijfel ik zeer. Uitgekookt vleesch b.v. is na-
tuurlijk wel dierlijk voedsel, maar niet zooals het
in de natuur voorkomt. Wij zien veel eer hoe
wel degelijk juist de chemische samensteUing er
hier op aankomt; hiernaar regelt zich toch geheel
de quantiteit die opgenomen wordt. Dierlijk
voedsel bevat
meer voedingstof dan een even groote
massa plantaardig voedsel.
De veel gemakkelijker
wijze, waarop de proteïneverbindingen in verge-
lijking met de koolhydraten woorden opgenomen,
stelt wel degelijk den
aard van het voedsel zoo
op den
voorgrond, en de vorm, wordt hierdoor
van zulk eeil
ondergeschikt belang, dat wij niet
aarzelen hier geheel van gevoelen te verschillen.
Na het aangehaalde van Dr. Frerichs in
Wach-
ner\'s Handwörterbuch
zoude het ons echter tot
herhalingen brengen, wilden wij hier nog breeder
de zaak behandelen.

Grampe deelt mede dat hij meer dan 1000 ge-
wervelde dieren onderzocht, en zeker geeft de
omstandigheid, dat hij steeds versche exemplaren
voorhanden had, aan zijne metingen een te nauw-
keuriger stempel. Waar hij talrijke fouten in de
opgaven der verschillende onderzoekers vindt, ver-
wondert ons dit niet; ook maar een eenigszins
nauwkeuriger blik doet aanstonds in de verschil-
lende tabellen grove onnauwkeurigheden ontdekken;
waarvan evenwel gewoonlijk meer de drukkers dan
wel de onderzoekers de schuld moeten dragen.

-ocr page 54-

42

Even als ik, vond ook hij geene constante ver-
houding tusschen den dunnen en den dikken darm,
hoewel, gelijk wij reeds boven aanhaalden, eene
gemiddelde relatieve darmlengte voor eene zelfde
soort steeds kon aangetoond worden. Ook zelfs
bij honden van de verschillendste rassen. Deze
uitkomst brengt hem er dan ook in de 1® plaats
toe om op te merken dat dus de lengte der inge-
wanden wel degelijk van belang is en voor iedere
soort typisch. Echter zijn de verschillen , voorko-
mende bij twee individus derzelfde soort, dikwijls veel
grooter dan die welke tusschen de
wilde en de
tamme kat worden waargenomen. Evenzoo is het
met het
wilde en het tamme zwißn, het wilde en
het
tamme konijn; bij deze gevolgtrekkingen bedenke
men echter wel, wat Grampe vergeet, dat gemid-
delde darmlengten van wilde katten en wilde zwijnen
wegens gebrek aan genoegzaam materiaal nog niet
konden bepaald worden.

Voor duiven zoowel tamme, als zoogenaamde
veldvliegers, die in een duiventoren in grooten getale
werden gehouden, vond Grampe dezelfde relatieve
darmlengten. Bij de verschillende soorten van ras-
hoenders was dit niet het geval. Hij vestigt echter
de aandacht op het eigenaardig verschijnsel, hoe
én bij de wilde duiven,
Columbapalumbus, waarvan
echter de tamme duiven niet afstammen, én ook
bij de half gedomesticeerde faisant het darmlumen
zeer gering is. Hij zegt, dat het hier geen

-ocr page 55-

43

gevolg der voeding kan zijn, namelijk voor de fai-
santen, aangezien zij geheel als gewone kippenkui-
kens worden groot gebracht. Eene verdere verklaring
geeft hij echter niet. Hoe dit nu ook zij, ik voor
mij echter heb, noch bij faisanten, noch bij patrijzen,
dergelijk sterk sprekend verschil kunnen waarnemen.
Ik moet er bijvoegen, dat de faisanten die ik onder-
zocht, volkomen wilde waren die zelf buiten door
hunne ouders waren groot gebracht; wellicht van
hier het verschil. Dit zoude echter het feit zelf
slechts te opmerkelijker maken.

Dr. Crampe betoogt verder dat, als Darwin zegt,
dat de wilde kat
niet de stamvorm der tamme is,
maar de verschillende katsoorten toch elkander
zoo na verwant zijn , dat eene vergelijking waar-
schijnlijk volkomen gerechtvaardigd is, echter het
feit dat de tamme kat langer darmen heeft dan de
wilde niet veroorzaakt w^ordt door de meer plant-
aardige voeding. Hij beroept zich tot staving hier-
van op de darmlengte van den leeuw en van den
panter. De eerste heeft tot verhoudingsgetal van
lichaamslengte en darmkanaal 1 : 3 en de tweede
1 : 4,8; hier bestaat alzoo ongeveer hetzelfde ver-
schil als bij de katten, hoewel en de leeuw en de
panter beide zich uitsluitend met vleesch voeden;
evenzoo was het bij den Indischen en Afrikaanschen
oliphant, het kameel en den dromedaris; ziet hij
dan nog dat de carnivore ijsbeer een langer darm-
kanaal heeft, dan de omnivore bruine beer, dus dat

-ocr page 56-

44

hier juist het omgekeerde plaats vindt, dan besluit hij
hieruit: „Wir sind nicht berechtigt Thiere mitein-
ander zu vergleichen welche verschiedenen Arten
angehören." Nu daargelaten in hoeverre hierin be-
zwaar zoude kunnen bestaan, en ook zelfs nu nog
buiten rekening latende de op dit punt zoozeer toe-
passelijke opmerkingen van Home en van Bergmann,
zoo heeft hij toch in zijn beerenbetoog, dat hij ook
nog iets breeder behandelt, evenwel, mijns inziens,
eenen grooten factor vergeten. Hij noemt de ijsbeer
bij uitstek carnivoor, en voorzeker van nature is liij
het; de omstandigheden echter maken hem dikwyls
meer tot omnivoor. Men behoeft maar eene enkele
der vele Noordpoolreizen te lezen, of reeds heeft
men een ons daarvan overtuigenden blik kunnen
slaan in het leven van dezen noordelijken roover.
Nauwlijks heeft de zon, na den langen nacht, weder
begonnen de vonkelende ijsvlakten te beschijnen, of
overal vertoonen zich de zeehonden, om zich op
een welgelegen plekje, soms bij honderden te gaan
zonnen. Doch nu ook ziet men reeds spoedig tus-
schen de verspreid hggende ijsblokken, eene geel-
achtige massa aansluipen, en als plotseling het
gansche rustige robbenvolkje zich met overhaasten
spoed in het veihge element stort, ontwaart men
hoe de trotsche verderver zijnen bloedgierigen
moordlust weet te bevredigen. Voorzeker het beeld
van een carnivoor. Maar als weer later diezelfde
zon gaat verdwijnen en de koene ingevrorene Noord-

-ocr page 57-

45

pool-reizigers met de meeste zorg hmine ijshut be-
kleeden en niet dan in de hoogste noodzakelijkheid
zich buiten wagen, wie is het dan, die in de nach-
telijke schemering om hen heen komt waren en
hun alles ontsteelt? Jassen, kleeden, zeildoek,
schoenen, mutsen, vellen, alles wordt weggehaald
en opgegeten, door dien zelfden roover. Alle over-
blijfselen van wat voor aard, hetzij dierlijk hetzij
plantaardig, alles is hem dan welkom. Mij dunkt,
had Grampe er opgelet wat Home aanmerkt omtrent
den Arabischen pehcaan en dien uit de golf van
Mexico, hoe daar steeds langere darmkanalen voor-
komen , waar het voedsel het meest wegens schaarste
moet geëconomiseerd worden, had hij gedacht aan
hetgeen hij zelf over honden bericht, die wegens
groote massa van ontoereikend voedsel zulke abnor-
male darmen vertoonden, wellicht ware hem de zaak
minder onverklaarbaar voorgekomen. De ijsbeer en
de bruine beer zouden dan als carnivoor en omni-
voor met elkander te vergelijken zijn, wanneer zij
beide onder dezelfde omstandigheden verkeerden,
maar dan ook ware men er volkomen toe gerechtigd.

Wat het tamme varken en het wilde zwijn aan-
belangt, hier is, zegt hij, de oorzaak van het lan-
gere darmkanaal bij het varken meer te zoeken in
de cultuur-bemoeiingen der menschen, dan wel
juist in de natuur van het voedsel. Hij haalt dan
daarvoor ook als voorbeelden aan de beroemde
vetschapen, die door doelmatig toegepaste cultuur-

-ocr page 58-

46

middelen werden in staat gesteld zulk een massa
van vleesch en vet te produceeren. Dat dan bij
zulk eene algeheele verandering van maaksel het
darmkanaal buiten dezen ommekeer zoude gesloten
zijn is niet wel denkbaar. Hel bewijs hiervoor
wordt dan daardoor ook geleverd, dat werkelijk
zulk een vetschaap niet meer in staat is het gewone
schapenvoedsel te verteeren. Hoe Dr. Grampe ver-
geten kan , dat de voornaamste cultuur-bemoeiingen
echter juist in voedsel-verandering bestaan, is zeker
verwonderlijk. De vergelijkingen verder tusschen de
lichaamsmassa en het darmoppervlak, vindt hij dat
volstrekt geene zekere resultaten geven. Hij zegt
b.v., een
Falco Nisus en een Cocothraustes vulgaris
hadden volkomen even lange en wijde ingewanden;
den eersten valt het niet moeielijker vleesch te
verteeren als aan den anderen vruchten; hunne
lichaamsmassa\'s kunnen volkomen gelijk zijn ; in alle
andere dingen zijn zij echter verscheiden. Een
gram
Falco nisus wordt onder andere omstandig-
heden geproduceerd dan een gram
Cocothraustes.
Evenzoo is het bij den eekhoorn en de hazelmuis,
en met de brandmuis
{Mus sylvatica) in vergelij-
king met de andere muizen. Hij eindigt met deze
conclusie: „Die vergleichung der Darmlänge resp.
der Darmschleimhautlläche mit der Körpermasse
empfielt sich nicht, sie bieten lange nicht die Gewähr
wie Verhältniszzahlen gewonnen aus der Verglei-
chung der Körperlänge mit der Länge resp. mit

-ocr page 59-

47

der Schleimhautfläge des Darms", maar laat er deze
bekentenis op volgen. „Dazu komt dasz man nicht
immer eine sichere Waage zur Hand hat." Nu
geloof ik, dat hierin in nog meer uitgebreide betee-
kenis de fout schuilt. Niet alleen de door hem
bedoelde
„sichere Waagé\'\' maar ook deze heele wijze
van meten kan zoodoende geene zuivere resultaten
geven. Dan, wij komen bij de latere behandeling
van dit onderwerp nog breedvoeriger hierop terug.
Als hy de verschillende jongen van honden en
katten uit een zelfde nest onderzoekt, vindt hij dat
steeds eenige in de absolute en relatieve darmlengte
zeer van hunne ouders afwijken. Verschillen als
van 1 : 1,5 en 1 : 1,7 waren niet zeldzaam, en zelfs
kwamen deze bij foetus voor. Vele andere gevallen,
dikwijls zeer opmerkelijk en vreemd schijnend
heeft hij opgeteekend; het zoude ons echter te ver
brengen, wilden wij al die gevallen een voor een
onderzoeken en aan onze uitkomsten toetsen.
Dikwijls ook schijnen zij elkander te wederspreken,
en ook de schrijver verklaart ze verder dan niet.
Een merkwaardig geval verhaalt Grampe echter
van een onderzoek van katten die van niets als
van vleesch geleefd hadden; namelijk in eene vil-
derij te Berlijn. Hier had men dus niet, zooals
vroeger bij de met uitgekookt vleesch gevoede hon-
den , met een onnatuurlijk vleeschdieet te doen
maar met vleesch zooals het de natuur zelve aan-
biedt. Groot was dan ook de verwondering van

-ocr page 60-

48

den onderzoeker, toen hij desniettemin een ontzet-
tend uitgezette maag vond en ingewanden die
relatief de wijdsten waren die hij nog ooit had
aangetroffen. Hij haalt er dan ook de gevolgtrek-
king uit: „Erkennt mann nur der relativen Darmlänge
Bedeutung zu, so spricht der Fall gegen Darwins
Hypothese. Die Natur der Nahrung aüserte sich in
der Weise, dass die weniger streng carnivore Indivi-
duen kürzere Eingeweide hatten, als diejenige die
ihr ganzes Leben nur rohes Fleisch verzehrt hatten."
Hij erkent echter wel degelijk dat deze katten juist
door deze wijze van leven in eene zeer onnatuurlijke
en ongezonde levensomstandigheid waren gekomen.
Dit toch was reeds dadelijk uit de enorm uitgezette
maag en later uit hun beenformatie op te maken. Na
nu eerst nog gezegd te hebben :
„das Fleisch war
somit nicht die Ursache der hohen relativen Darmlänge,
sondern das dasselbe ein Unvolkommenes Nahrungs-
mittel darstellte das in colossalen Massen genossen wer-
den musste",
dus geheel naar onze meening, eindigt
hij desniettegenstaande met seine Leibspruche; „
Also
nicht die Natur sonder die Form der Nahrmig , das
ist die Ursache.
Maar loch schijnt dit geheele voor-
beeld met zijn conclusiën alleen waarde uit een
pathologisch oogpunt te hebben. Het heeft met
eene voeding, waarbij het lichaam zich in gezonden
toestand bevindt, niets gemeen. Uit eene dergelijke
proef, waarbij het geheele organisme dusdanig\' aan-
getast wordt, dat zooals Crampe zelf meldt, de

-ocr page 61-

49

schedelbeenderen, wervellichamen en extremiteiten
zonder breken konden gebogen en met een mes
gesneden worden, kan men geen besluit trekken.
Eenig bewijs hierin te zoeken voor het al of niet
varieeren der spijsverteringsorganen, bij verandering
van voedsel onder normale omstandigheden , gaat
niet aan. Deze zieke katten hebben niets gemeen
met de even uitsluitend carnivore wilde kat, even-
zoo weinig als met de meer omnivore tamme.

Eene zijner laatste gevolgtrekkingen handelt over
het al of niet voordeehg zijn voor een individu, van
eene groote darmoppervlakte te bezitten. Hij was in
staat gesteld gedurende eenen zeer strengen winter,
tal van door honger omgekomene
Corvus corone en
Corvus cornix te onderzoeken. Later zijne metingen
herhalende bij degenen die gelukkiger in den
levensstrijd waren geweest, vond hij geen verschil
kenmerkend voor een der beide groepen: „Es hatte
sich somit keine Länge als besonders befähigt ge-
zeigt, schwer verdauliche Stoffe zu verarbeiten und
thierischen Excrementen soviel abzugewinnen dass
davon der Körper des betreffenden Individuums unter
den obwaltenden Verhältnissen hätte bestehen kön-
nen." Dit nu is zeker wel een hoogst opmerkelijk feit,
hetwelk aanmaant tot groote omzichtigheid, eer men
in deze zoo moeilijk te volgen levensfunctie, bij de zoo
talrijk voorkomende en mede invloed uitoefenende
factoren van allerlei aard, eene conclusie durft
trekken. Nochthans gelooven wij op grond van

4

-ocr page 62-

50

al hetgeen door de voorafgaand schrijvers omtrent
dit punt gezegd is, dat wel degelijk een grooter
darmoppervlak, meer windingen, een grooter
aantal villi, aan het individu zeer te stade komen.
Waar het voedsel hetzij zelf spaarzaam of de daarin
voorhanden voedende bestanddeelen niet zoo ge-
makkelijk opgelost kunnen worden, moet een grooter
darmoppervlakte wel voordeelig zijn; het later door
mij medegedeelde, aangaande
Mus rattus en Mus
decumanus,
zal deze meening komen versterken. Het
zoude ons te ver van het tegenwoordige onderzoek
afleiden, dit alles meer nauwkeurig nategaan hoewel
voorzeker de voorbeelden tot staving van dit
beweren niet moeilijk zouden te geven zijn.

Wij moeten dus bekennen, dat het ons onmo-
gelijk is Grampe\'s betoog in zijn geheel te beamen.
Het schijnt mij veeleer toe dat, wat sommige zijner
conclusiën aangaat, deze in lijnrechten stryd zijn
met die, uit mijne waarnemingen afgeleid. Toch
wil ik nog eenige woorden wijden aan den ijverigen
en nauwkeurigen waarnemer, waar ik, door hem
voorgelicht, denzelfden weg hoop in te slaan.

Wie die ook maar eenigzins in deze of dergelijke
richting een onderzoek instelde, zal dadelijk begrijpen
welke bezwaren van allerlei aard zijn te overwinnen
geweest, vooraleer die uitslag kon verkregen worden,
waaruit Dr. Grampe zijne gevolgtrekkingen put.
Dit onderzoek van meer dan duizend exemplaren,
die lang niet gemakkelijk in dergelijk aantal te

-ocr page 63-

51

verkrijgen zijn, moge wellicht eenigszins op een
chvaalspoor gebracht hebben, het groote feit, dat
de spijsverteringsorganen bij individus der zelfde
soort in groote mate kunnen verschillen, treedt
duidelijk op den voorgrond. Dat er desniettemin
voor iedere soort eene bepaalde gemiddelde, absolute
en relatieve darmlengte bestaat, is, beter dan ooit,
thans bewezen. Het is dan ook van dit punt
uitgaande dat ik mijn eigen onderzoek wil mede-
deelen. Doch vooraf willen wij vermelden wat Dr.
J. Gustor in zijne verhandeling, een jaar na die
van Grampe verschenen over hetzelfde onderwerp
mededeelt; de eigene conclusiën en resultaten zul-
len er te zekerder en denkelijk te duidelijker door
worden.

Dr. J. Gustor heeft in eene verhandeling
getiteld:
TJeber die relative Grosse des \'Darmkanales
und der haupsächlichsten Körpersysteme heim Men-
schen und Wirhelthieren,
een weg ingeslagen geheel
afwijkend van al de tot dusver gedane onderzoe-
kingen. Deze weg was wel is waar door Bergmann
reeds aangewezen, echter nog door geenen enkelen
onderzoeker , betreden, zij het nu dat zulks ge-
schiedde uit niet billijking der voor zulk eene
wijze van onderzoek pleitende redenen, of wel
dat ook nog deze methode te groote onnauwkeu-
righeden schijnt toe te laten. Hoe het zij, het

1) Archiv, für Anatomie u. Physiologie 1873.

-ocr page 64-

52

door Dr. Gustor geleverd betoog staat op zulke
deugdelijke gronden, zijne bezwaren tegen de tot
dusver aangewende methode van darmmetingen
zijn van uit zijn standpunt gezien zoo grondig,
zijn geheele plan van handelen is van te voren
zoo goed doordacht, dat, ware de zaak ook slechts
van uit
zijn oogpunt te bezien, ik voorzeker wel
zoude geaarzeld hebben dit onderzoek op deze
wijze te behandelen. Dan toch ware reeds, van
meet af aan, de wijze van doen veroordeeld ge-
worden. Maar, er zijn hier wel degelijk twee en
welhcht nog meerdere wijzen hoe. men een onder-
zoek naar de betrekkelijke lengten van het darm-
kanaal kan instellen. Eerstens toch kan men
zich de vraag stellen: hoe verhoudt zich het
darmkanaal ten aanzien der stofwisseling, bij de
verschillende soorten der Gewervelde dieren? Zal
er bij grootere lengte meer, bij kleinere minder
absorbtie en daardoor nieuwvorming van deelen
plaats hebben, en in hoeverre komt dit dan den
overigen organen ten goede? Met andere woor-
den: hoeveel gram spieren, hart, longen enz.
zullen door 1 Q ctm. darmoppervlakte geproduceerd
worden. Zoo kan men dan, dezen gedachtengang
volgend, met Gustor zijne methode van meting
toepassen; of wel, en dit heb ik mij meer bepaal-
delijk tot taak gesteld, zich rekenschap wenschen te
geven van het antwoord op de vraag:
Welke verschillen
in darmlengte komen er hij eene zelfde diersoort hij de

-ocr page 65-

onderscheidene famitiën en klassen der Gewervelde
dieren voor, en is er voor iedere diersoort eene bepaalde
typische darmlengte aantewi^zen;
om zoodoende meer
Crampe\'s wijze te volgen. Waar ik nu evenwel in
het laatste gedeelte van mijn betoog ook eenigzins
nader het vrije oppervlak van den darm zal trachten
te berekenen, om hieruit in aansluiting aan de
voorafgegane metingen, gevolgtrekkingen te maken,
wijkt mijne geheele wijze van doen zoo zeer
af van die van Dr. Gustor, dat voorloopig eene
rechtstreeksche vergelijking daardoor onmogelijk
wordt en meerdere onderzoekingen zich aan deze
eerst zullen dienen te voegen, wil men een betrouw-
baar oordeel kunnen vellen.

Mijne metingen sluiten zich dus niet onmiddellijk
aan die van Gustor aan. Echter geloof ik, dat
eene korte uiteenzetting zijner wijze van handelen
en eene opgave der door hem verkregen resultaten
noodig is, om zoowel te beter mijn standpunt te
kunnen toelichten, als om te zien in hoeverre de
voorgeslagene methode volkomen vertrouwen ver-
dient. Zoodoende zal men ook beter zijne hoogst
belangrijke gevolgtrekkingen kunnen overzien.

Dat Gustor het met Grampe\'s wijze van onder-
zoek niet eens is, laat zich geredelijk begrijpen.
Vooral waar deze betoogt, hoe verhoudingsgetallen
verkregen door het darmoppervlak met de lichaams-
massa te vergelijken, veel minder zekerheid geven
dan de getallen die de verhouding der hchaams-

-ocr page 66-

54

lengte en der darmlengte uitdrukken. Custor nu vindt
dat het niet mogelijk is alle factoren in rekening
te brengen, die zich bij het gecompliceerde voedings-
proces voordoen, maar dat het zeker niet aangaat
daarvoor alleen de lengtemaat te nemen. Deze
toch kan nooit op zulk eene wijze eene eenigszins
vaste en vertrouwbare representante zijn. Laat ons,
ten einde te zien, hoe groot de rnoeielijkheid is om
aUe factoren te berekenen, deze kortelijk aangeven.
Anatomisch toch komt ten eerste de grootte der
aanrakingsvlakte van darmwand en darminhoud in
aanmerking, daar met haar de hoeveelheid der geab-
sorbeerde voedingsstoffen onvermijdelijk vermeerderd
of verminderd wordt. Daarom ook moet men wel,
als basis der berekening, de kennis stellen der
uitgebreidheid van het inwendig darmoppervlak.

Maar ook de tijd der aanraking, met andere
woorden de snelheid waarmede de voedingsstoffen
het darmkanaal doorloopen, ook deze tiid speelt
een groote rol.

De energie der peristaltische bewegingen, het spel
der zoo dikwijls voorkomende darmklepvliezen, die
de voortbeweging van den darminhoud tegemverken,
komen daarbij tevens in aanmerking.

Een zeer gewichtige factor is verder: de aard zelve
der voedingsmiddelen naar den graad hunner con-
centratie en oplosbaarheid, terwijl eindelijk wel in
het oog mag gehouden worden, dat welhcht de
oplossende en opzuigende kracht van den darm-

-ocr page 67-

O O

wand, bij verschillende dieren en zells bi] een zelfde
dier op verschillende tijden, zeer aan verandering
onderhevig zal zijn.

Hij die maar eenigszins deze verschillende punten
overweegt, zal wel aanstonds Gustor\'s bezwaar
begrijpen om de eenvoudige darmlengte als represen-
tante van al die factoren aan te nemen. Hij zelf ook
wanhoopt er aan al deze voorwaarden in rekening te
brengen. Eenige er van zijn nog tot op dezen tijd
weinig meer dan aangestipt, andere berusten hoofd-
zakelijk nog op veronderstellingen. Hij meent echter
dat zijne methode in elk geval meer nabij de waarheid
komt. In hoeverre hij nu echter naar onze meening
te ver gaat, als hij zoo geheel en al Grampe\'s wijze
veroordeelt, zal na het vooraf gezegde wel niet
noodig zijn te herhalen.

Een onderzoek in te stellen in hoeverre de ver-
andering van eenen factor noodzakelijk die van
een anderen mede brengt, of b.v. de verandering
van dierlijk tot plantaardig voedsel of omgekeerd
nu ook eene correspondeerende verandering in
het darmoppervlak zal mede brengen, hgt buiten
de grenzen die hij zich stelde. Evenwel zegt hij :
„volstrekt noodzakelijk is dit natuurlijk niet, daar
evenzoo goed een der andere factoren b.v. de snel-
heid der peristaltische beweging of de werking der
klepvliezen, al naar gelang der te verkrijgen uitkomst,
konden gewijzigd worden." En dit nu is juist iets
dat wij gelooven dat te dikwijls vergeten wordt, en

-ocr page 68-

56

waardoor nu nog vreemd schonende verschijnselen
zouden kunnen verklaard worden.

Gustor rechtvaardigt verder het standpunt waarop
hij zich plaatst op de volgende heldere wijze. Hij
gaat uit van de stelling dat in een harmonisch inge-
deeld , normaal organisme, het werk van elk orgaan
door dat der anderen bepaald wordt. Naar zijn
uitwendig voorkomen is dus ieder orgaan een beeld
van de daaraan opgedragen arbeid. Deze arbeid
nu in eene gemakkelijk te begrijpen formule te
brengen stelt zich ieder morphologisch onderzoek
ten doel, dat niet het doode maar het levende
lichaam als uitgangspunt neemt. De beantwoording
is nu echter bij het darmkanaal juist zoo buiten-
gewoon lastig, wegens de veelzijdige verwikkelingen,
die hierby optreden. De behoefte aan voedsel regelt
zich volgens de grootte der stofwisseling. Deze
wordt wederom op hare beurt bepaald èn door de
massa van het lichaam dat hieraan deelneemt èn
door de voor ieder organisme eigenaardige snel-
heid, waarmede het voedingsvocht wordt rondge-
voerd. Deze snelheid op te sporen behoort tot het
gebied der physiologie. Gustor heeft haar dan ook
slechts in zooverre in aanmerking genomen als
hij, bij de bepaling der totale lichaams-massa, de
verschillende organen van elkander scheidt.

Hoe is nu echter die massa uit te drukken.
Eene enkele afmeting vermag dit nooit. Daarom
verwerpt Gustor dan ook onvoorwaardelijk alle een-

-ocr page 69-

57

voudige lichaamslengten, onverschilhg of zij de lengte
van het geheel dan wel slechts van een gedeelte
aangeven. Waar het er op aan komt vormen met
elkander te vergelijken, die onderling zoo zeer ver-
schillen als dit bij de gewervelde dieren het geval is,
gaat dit niet aan. Hier zijn het juist de dunste en
daarom de minste massa bezittende deelen, gelijk
de hals en de staart, die in hunne ontwikkeling
de opmerkelijkste eigenaardigheden vertoonen. Daar-
door maken juist deze deelen de lengteafmetingen
van het lichaam zoo veranderlijk. Dan slechts, zegt
hij, verkrijgen wij vergelijkbare waarden, als wij de
hchamen met betrekking tot
al hunne afmetingen
beschouwen. Daar dit evenwel bij de onregelmatig-
heid der vormen nog tot geen uitslag zoude voeren,
moet men bij de uitdrukking hunner grootte het
absolute gewicht voegen. Hij meent dat de fout,
die dan wegens weglating van het specifiek gewicht
onstaat niet in aanmerking behoeft te komen.

Eene korte beschrijving van zijne hoogst nauw-
keurige wijze van onderzoek, zal het geheel van
zijne gevolgtrekkingen wellicht duidelijker maken.

Alleen die dieren werden onderzocht, die hetzij
den natuurlijken dood waren gestorven of die door
chloroform hun einde vonden; alzoo aheen dezulke
bij wie geen bloedverlies had plaats gehad. Eerst
trianguleerde hij de uitwendige lichaamsoppervlakte;
vogels werden daartoe eerst geplukt. Dan werden,
ieder afzonderlijk, de huid, de spijsverterings-

-ocr page 70-

58

organen, die vooraf geledigd waren, de adem-
halingsorganen en het nrogenitaalstelsel, zorgvuldig
gewogen. Bij de spijsverteringsorganen rekende
hij ook de tong; voor de visschen kwamen de
kieuwbogen bij de ademhalingsorganen, voor de
dieren die door longen adem halen, werden de
trachea en de larynx mede hiertoe gerekend.
Embryos werden daarentegen niet mede gewogen.
Verder werden de spieren van het skelet geprepa-
reerd en vervolgens hun gewicht bepaald. De som
van al deze afzonderlijke systemen werd dan als
lichaamsgewicht aangenomen.

Om nu het vrije oppervlak van den darm te
vinden, werd deze van de mesenteriaal-plooien
losgeknipt, eenvoudig opgeblazen en dan door tri-
angulatie het oppervlak bepaald. Nu zegt Custor
wel, dat herhaalde metingen van een\' zelfden darm
steeds gelijke uitkomsten gaven en dat hij daarom
meent dat deze wijze van handelen zuivere uitkomsten
geeft; evenwel kan ik hem dit niet toegeven. Steeds
toch is het mij gebleken, toen ik mij met de bepaling
van het vrije oppervlak van den darm bezig hield
hoe weinig vertrouwbare uitkomsten men door een
eenvoudig opblazen verkrijgt. Geschiedde dit nog
onder een constanten luchtdruk, dan ging het wel-
licht; nu echter komt mij dit gedeelte van zijn onder-
zoek weinig vertrouwbaar voor. Juist het feit dat hij
aanhaalt ten voordeele der methode, dat hij bij indi-
vidus derzelfde soort een ongeveer gelijk oppervlak

-ocr page 71-

59

verkrijgt, pleit mijns inziens er tegen. Ik hoop later
hier nog op terug te komen, als ik, bij toelichting
van het eigen onderzoek, dit punt zal behandelen.

Eenige gevolgtrekkingen en uitkomsten van Gustor
mogen hier thans volgen.

De relatieve grootte van het darmkanaal, dat wil
zeggen — en hier dient wel opgelet te worden — de
relatieve grootte gevonden uit de vergelijking van
het lichaamsgewicht met het darmoppervlak, dus
niet de relatieve grootte van Grampe noch van de
vroegere onderzoekers, — de relatieve grootte dan
van het darmkanaal is in alle klassen aan groote
verschillen onderhevig. De geringste afwijkingen
vertoonen de reptihën, dan komen de vogels, dan
de amphibiën, dan de visschen en eindelijk de
zoogdieren. Eene zeer merkwaardige uitkomst
voorzeker, die tot nog toe niet aldus bekend
was. Hij voegt er bij dat de gevondene getallen
bewijzen, dat, in tegenspraak met de tot dusver
aangenomen meening, er geene zoo standvastige
verhouding bestaat ten opzichte van de dierlijke en
de plantaardige voeding met de lengte van den darm.
In aUe geval laten de koudbloedige dieren geene
zeer scherpe afscheiding toe. Hij vond zelfs bij de
visschen, dat juist zij die, zooals
Chrondrostoma,
Leuciscus,
enz. veel plantaardig voedsel gebruiken,
een veel kleiner darm hebben, dan degenen die zich
hoofdzakelijk tot dierlijk voedsel bepalen. Even
zoomin vond hij bij de vogels getallen die voor de

-ocr page 72-

60

vroegere meening pleiten. Juist waren het de
zuiverste vleescheters die, onder al de onderzochte
individus, de grootste darmoppervlakte bezaten.
Echter geeft hij toe dat de graaneters eenigermate
een vergoeding vinden in den krop en deze werd
bij de weging niet medegerekend. Bij de duiven
onder anderen kan dit orgaan reeds eenen aanmer-
kelijken omvang verkrijgen.

Voor de zoogdieren evenwel vond hij de vroegere
inzichten bevestigd. Hier is het darmkanaal der
echte carnivoren bepaald kleiner dan dat der her-
bivoren. Wel komen groote verschillen voor, maar
ook de grootste darm der carnivoren is nog veel
kleiner dan de kleinste bij herbivoren. Deze laatsten
laten zich zeer duidelijk in herkauwers en knaag-
dieren onderscheiden. De knaagdieren hebben van
allen het grootste darmkanaal. Een invloed der
absolute lichaamsgrootte op de ontwikkeling van het
darmoppervlak, kon nergens aangetoond worden.
Eigentlijk zoude deze dan ook slechts bij dieren
der zelfde soort met voldoende nauwkeurigheid aan
te wijzen zijn. Wel is bij den leeuw het darmka-
naal minder ontwikkeld dan bij de kat, bij het
konijn en de marmot minder dan bij
Cavia cohaja
en de rat, maar ook overtreft weder de darm van
den eekhoorn in lengte dien van de marmot, die
van de kleinere vos dien van den grooteren hond.

Even zoo min dus laat zich uit het grootere
darmkanaal der kat, in vergelijking met dat van

-ocr page 73-

61

den leeuw, iets voor den invloed der domesticatie
afleiden. Vooreerst toch is het lang niet bewezen,
dat alle kattenorganismen gelijk zijn in hun voe-
dingsverhoudingen, en ten tweede kon men met
evenveel recht het tegendeel beweren, uit het voor-
beeld van den vos en den hond.

Hij besluit dan ook dit eerste gedeelte van zijn
onderzoek met deze woorden, waarmede ook wij
volkomen instemmen:
Ret is, zonder zich aan
den onzekeren stroom van hypothesen overtegeven, voor
\'\'shands onmogelijk, eindgevolgtrekkingen te maken over
de stofwisseling.
In alle geval bewyzen de verkregene
uitkomsten de waarheid van de reeds vroeger uit-
gesprokene stelling: De vlakte-uitgebreidheid van
het darmkanaal kan voor zich alleen geen zuivere
maatstaf zijn, waar het geldt zijne physiologische
betrekking tot het gansche hchaam aan te toonen.
Tot beantwoording van deze vraag ontbreken ons
nog een aantal gewichtige factoren. Gustor zegt
verder: „Bepaalde verhoudingen tusschen den dik-
ken- en den dunnen darm zijn eigentlijk niet aan
te wijzen." Evenwel teekent hij kortelijk aan hoe
men te dien opzichte bij de vogels het omgekeerde
van dat by de zoogdieren aantreft. Over het
algemeen namelijk hebben de graan-eters onder
de vogels kortere dikdarmen dan de vleescheters.
Onder de zoogdieren zijn het juist de herbivoren,
die een zoo machtig ontwikkeld colon en rectum
hebben.

-ocr page 74-

62

Wij willen eindelijk nog er even melding van maken,
dat hi] telkens bij de verschillende afdeehngen van
zijn onderzoek vindt, hoe de mensch meer tot de
vleesch-eters, de aap tot de planten-eters nadert.
Telkens echter, en ook hier weder, waarschuwt hij
voor te spoedige en overhaaste gevolgtrekkingen en
brengt onwillekeurig ook door de nauwkeurige wijze
waarop zijne proeven genomen zijn, het eerste ge-
deelte van deze kernspreuk voor den geest: De
meester in zijn wijsheid gist, de leerling in zijn waan
beshst; iets wat heden ten dage hoe langer zoo meer
tot de zeldzaamheden gaat behooren. Ik geloof dat
het mij te ver zoude voeren, zoo ik hem ook nog in
zijn verder onderzoek volgde. Hij behandelt daarin
trouwens toch meerendeels zaken, die buiten de
door mij gestelde grens liggen. Zyne voorzichtige
en zekere wijze van betoog brengt dan ook
als van zelve mede, dat men naar eene bepaald
uitgesprokene meening, b.v. omtrent den invloed
der domesticatie, te vergeefsch zoude zoeken. Onder
anderen zegt hij van dit punt: „Bemerkenswerth ist
jedoch die auffällige Grösse, welche der Darmkanal
bei einigen Warmblütern erreicht. Vielleicht ist es
nicht zufällig, das dies bei gezähmten oder in
Gefangenschaft gehaltenen Thieren der Fall ist;
doch lasse ich die Sache dahingestellt, weil andere,
die unter ganz ähnhchen Verhältnissen lebten ,
durchaus abweichend sich verhalten."

Mijns inziens gaat Custor, in zijn geheele betoog ,

-ocr page 75-

63

te veel uit van de gedachte der standvastige grootte
van het darmkanaal bij individus der zelfde soort.
En voorloopig schijnt het niet dat deze werkelijk
bestaat. Eerst dan wanneer volgens zijne methode
eene gemiddelde waarde zal verkregen zijn van
een groot aantal metingen aan naverwante dieren,
zullen de uitkomsten zeker veel raadselachtigs
verhezen. Hij zelf zegt hierover: „Es ist klar, dass
die mitgetheilten Zahlen, durch weiter gehende
Untersuchungen, vielleicht da und dort eine Gor-
rection und namentlich in ihren Ganzwertheneine
Verschiebung erfahren werden." Zooais wij reeds
zeiden, vindt hij in de verwonderlijke overeenstem-
ming der uitkomsten het grootste bewijs dat deze
niet ten gevolge van een bloot toeval verkregen
werden. Eene typische wet laat er zich dadelijk
in kennen. Blijken zijne getallen, ook bij verder
onderzoek, zuiver te zijn, dan voorzeker waren
hoogst gewichte gevolgtrekkingen daaruit af te
leiden. Doen wij vooralsnog echter als hij:
„Ich
vermeide, wie ich es bereits in meiner ganzen Arbeit
gethan habe, ein weiteres Eingehen in Einzelheiten. Den
allgemeinen Gesetzen würde daraus doch kein Vortheil
erwachsen, und für die genaue Analyse der einzelnen
Fälle ist die Zeit üherhawpt noch nicht gekommen."

-ocr page 76-

Wij hebben in het voorafgaande gezien, hoe de
verschillende bovengenoemde schrijvers elk voor
zich het darmkanaal beschouwden en welke gevolg-
trekkingen zij ten opzichte der lengte en der waarde
van het geheel of wel van een zijner onderdeelen
maakten. Zoo is ons tevens gebleken, dat er aldus
nog groote verschillen in de meeningen bestaan. Met
dat men het bevreemdend zoude kunnen vinden zoo
een Home zich andere voorstellingen daarvan maakte
dan een Milne Edwards; dit is zelfs zeer natuurlijk.
Voor laatstgenoemden stonden toch alle verhande-
lingen , die na die van Home uitkwamen, ten dienste ,
terwijl deze, bijna aUeen uit zijne eigene waar-
nemingen, de gemaakte gevolgtrekkingen kon put-
ten. Bovendien is men tegenwoordig op het gebied
der physiologie met zulke reuzenstappen gevorderd,
als waaraan men vroeger ternauwernood kon denken.

Maar, en dit is veel merkwaardiger, wij zagen
niet alleen verschillen tusschen een Home en een
Milne Edwards, die een halve eeuw na elkander
schreven, maar nog even zoo groote zoo niet
ingrijpendere tusschen mannen van onzen tijd.
Tusschen mannen alzoo, wien dezelfde hulpbronnen,
dezelfde middelen tot onderzoek ten dienste staan,
en wanneer dan evenwel een groot verschil van
meening aan den dag treedt, wordt dit veel opmer-

-ocr page 77-

65

keiijker. Dan toch heeft hier, zooals zoo dikwijls
reeds voorkwam, de wetenschap zich nog niet duide-
lijk genoeg uitgesproken, en als antwoord gaf zij, als
weleer de Pythia, een diepzinnigen volzin, als draad
van Ariadne, een knoop. En hier dan ook staat
de wetenschap op eens in twijfel. Maar ook maar
een oogenblik; stilstand kent zij niet; en, is het
dan ook langs onzekeren en hobbehgen weg, voort-
gaan moet zij.

Na ai het voorafgegane geloof ik niet dat het
noodig zijn zal nu nog in het breede te betoogen,
voor welk een hoogst ingewikkeld vraagstuk wij
staan, schijnbaar van groote eenvoudigheid maar
in werkelijkheid een zeer samengesteld raadsel.
Willen wij nu trachten dit op te lossen dan
moeten wij dus nagaan: 1°. het maaksel en T.
het doel der spijsverteringsorganen. Het eerste
gedeelte omvat dan den uitwendigen vorm, het
inwendig voorkomen en den anatomischen bouw;
het tweede gedeelte beschouwt het orgaan met
betrekking tot het geheele organisme, welks instand-
houding het bezorgt en door hetwelk het weder-
keeriglijk gevoed, gedragen en beschut wordt.

De titel aan het hoofd dezer verhandehng ge-
plaatst zal dan al aanstonds doen zien, dat ik
mij hoofdzakelijk met het eerste gedeelte der vraag
wil bezig houden.

Als men de w^erken van Buffon, waarin Dauben-
ton zijne anatomische onderzoekingen heeft medege-

-ocr page 78-

66

deeld, naleest; als men een Cuvier volgt, hoe deze, met
groote nauwkeurigheid, de verschillende dieren met
betrekking tot hunnen anatomischen bouw heeft
gadegeslagen; als men een Meckel, Milne Edwards
enz. of de keurige verhandeling van een Frerichs
in
Wagners Handwörterbuch opslaat, zal men zonder
twijfel tot het besluit komen, dat de anatomische
bouw van het spijsverteringsorgaan als vrij goed
bekend mag worden aangenomen. Hierover dus
zwijg ik, voor zoo ver als het namelijk niet vol-
strekt noodwendig is tot uitlegging van andere
zaken. Maar wel wil ik iets mededeelen omtrent
den uitwendigen vorm, inzonderheid met betrek-
king tot zijne lengteafmeting. Het mag toch be-
vreemdend heeten dat, terwijl zoo talrijke methigen
aan dit orgaan werden gedaan, geen der onder-
zoekers , één uitgezonderd , het vreemde verschijnsel
heeft opgemerkt, dat deze lengte voor vele dier-
soorten zoo onstandvastig is. Dr. Crampe kwam,
zoover mij bekend is, het eerst tot dit gewichtig
resultaat. Het is in de eerste plaats, dat ik mij
aangaande dit verschil in het volgende rekenschap
heb trachten te geven.

Dit onderzoek bracht mij echter van zelf er toe,
om, waar ik naar de oorzaken eener dergelijke
variabiliteit zocht, ook te beproeven eenigsins die-
per door te dringen. Ik wälde zien of niet wellicht
de inwendige oppervlakte verklaarbaar maakte, wat
in het uitwendige voorkomen vreemd toescheen.

-ocr page 79-

67

Dat ik hier op eigenaardige moeiehjkheden reeds
dadehjk stuitte, was natuurlijk. Ik geloof dat het
echter onnoodig zal zijn en slechts tot herhalingen
zoude leiden, wilde ik nogmaals opsommen welke
factoren op de lengte van den darm kunnen invloed
hebben. Ik neem dit dus als uit het voorafgaande
reeds genoegzaam bekend aan. Hier wil ik mij dan
slechts bepalen tot er op te wijzen waarom ik, bij
een onderzoek aangaande de grootte van het inwendig
oppervlak van den darm, zoo geheel van de vroegere
methoden ben afgeweken.

Over het algemeen is door de vroegere onder-
zoekers de diameter van den darm gemeten, en,
deze dan met de lengte vermeenigvuldigd zijnde,
meenden zij het oppervlak gevonden te hebben.
Nu zijn er echter hierbij twee grove onnauwkeurig-
heden begaan. Ten eerste geeft het meten van
den diameter reeds aanleiding tot allerlei mogelijke
fouten. De darmwand namelijk is te elastisch,
dan dat men b.v. er aan zoude kunnen denken
om dien te bepalen, door den darm open te knippen,
dan uit te spannen en vervolgens de breedte van
den open hggenden darm te meten. Daarbij vond
ik steeds dat verschillen van een paar millimeters
niet wel te ontloopen zijn; dan eens is de wand meer
gespannen, zoodat men wel genoodzaakt is dezen
neer te drukken, dan weder is deze wand zeer
slap, enz. Ook dient dan toch steeds wel een
gemiddelde diameter, uit vele metingen berekend

-ocr page 80-

68

en ieder dezer metingen telkens b.v. op een Vs der
geheele darmlengte herhaald te worden. Dan juist
komen echter door de groote verschillen in lengte van
dit orgaan die maatsbepalingen op betrekkelijk geheel
verschillende gedeelten. Ik voor mij heb na herhaalde
metingen op die wijze gedaan gezien, dat van eene
eenigszins zuivere maat, die met andere dergelijke te
vergelijken zoude zijn, eigentlijk geen sprake kan zijn.
De tweede fout ligt hierin, dat het oppervlak dat ver-
kregen wordt door de lengte met de breedte te verme-
nigvuldigen, toch lang niet het
inwendige absorbtievlak
van den darm zal vermogen aan te geven, aangezien
dit nog aanmerkelijk vergroot wordt door de talrijke
zich daaraan bevindende naar binnen springende
plooien en villi. Eene beschouwing van loodrechte
doorsneden van de verschillende gedeelten van den
darm, laat dit aanstonds inzien.

Dr, J. Gustor blies bij zijne onderzoekingen
het darmkanaal op en bepaalde dan door triangu-
latie het uitwendig oppervlak; hij meende dat
wegens den dunnen darmwand dit uitwendige wel
niet zeer veel van het inwendige oppervlak zoude
afwijken. Ik geloof niet dat dit volkomen waar
is, maar dat hij hier eveneens eene zelfde
fout, als de vroegere waarnemers, begaat. Ook
reeds bij de beschouwing van zijne onderzoekingen
heb ik er op gewezen, hoe ik voor mij niet
begrijpen kan, dat een eenvoudig opblazen ver-
trouwbare resultaten kan opleveren.

-ocr page 81-

69

Evenmin bleek mij eene voorafgaande vulling
van den darm met water en daarop gevolgde
weging eenige zekerheid te geven, omdat al spoedig
de darmwand het onder drukking staande water
in meerdere of in mindere mate doorlaat.

Veel beter voldeed de volgende methode, die in
elk geval de verdienste had van, zoo niet tot
absolute, dan toch tot relatief nauwkeurige en
vergelijkbare resultaten te leiden. Eerst werd het
darmkanaal, ontdaan van alle mesenteriaal-plooien,
gemeten, voorzichtig geledigd en vervolgens gewo-
gen. Nu bracht ik het in een zinken bak met
water
aa, zie figuur 1, en bevestigde aan het
pylorusgedeelte, een glazen kraan k, aan welker
ander einde zich een caoutchoucbuis
c bevond.
Dit veroorloofde het geheel aan eene grootere
glazen buis
h te verbinden. Deze groote glazen
buis
h was nu, door een koperen hals d, draai-
baar aan den rand van den waterbak bevestigd
en wel in dier voege dat haar stand van den
verticalen in den horizontalen kon veranderd wor-
den. De houten stijl e, waaraan de buis van boven
met een ringscharnier
g was verbonden, dat op
en neder kan gelaten worden, was daartoe zelve
op een voetstuk met rollen gesteld. Zoo kon de
buis, door het voetstuk
e tot den bak te doen
naderen of zich daarvan verwijderen, in verschil-
lende hellingstoestanden worden gebracht. In deze
buis nu werd olijfolie gegoten. Een in centimeters

-ocr page 82-

70

verdeelde lat l gaf de hoogte van de olie-kolom
boven het watervlak nauwkemig aan. Nu werd de
zich onder aan de buis h bevindende kraan opengezet
en kon de olie zoo in den darm dringen. Door den
verstelbaren standaard
e kon dan de drukking der
olie-kolom steeds op dezelfde hoogte van omstreeks
15 centim., gehouden worden. Het water, dat van
alle zyden den darm omgaf, voorkwam bovendien
dat de darmwand uitdroogde en zoo onder onna-
tuurlijke omstandigheden kwam, waardoor ook de
elasticiteit van den darmwand zoude veranderd zijn
geworden. Zoo werden dus hier de grootste na-
deden van het opblazen vermeden. Tevens com-
penseerde de druk van het water eenigermate den
aan den binnenkant werkenden druk der olie-kolom.
Ook droeg het op eene uiterst natuurlijke wijze den
darm, zoo zelfs dat gewoonlijk reeds dadelijk het
geheele orgaan in zijne oorspronkelijke kronkehngen
en eigenaardige bochten uitgestrekt lag. De opval-
lende overeenkomst in dikte tusschen den darm
in zijnen oorspronkelijken toestand en den op deze
wyze met olie gevulden, was tevens zoo in het
oogloopend, dat ik dit gerust als een groot bewijs
voor de zuiverheid der methode moet aanzien.
Vooral is het juist dit normale voorkomen, wat
steeds den opgeblazenen darm in zoo groote mate
ontbreekt. Gewoonlijk werd de drukking zoo ge-
regeld dat aan het einde der vulling deze gelijk
was aan eene ohe-kolom van 15 centim. hoogte.

-ocr page 83-

71

Nadat de darm nu eenigen tijd aan een zelfden
constanten druk was overgelaten, alle aanwezige lucht-
bellen met zorg verwijderd waren en het uitloopen
der olie aan het open einde door afbinden verhin-
derd was, werd ook het andere einde, bij de glazen
buis, afgebonden. De darm werd daarop behoed-
zaam op een zeeftoestel gelegd en daarna op filtreer-
papier gebracht. Nadat aldus het uitwendig aan-
hangende water verwijderd was, werd nu wederom
het gewicht bepaald van den met olie gevalden
darm. Door dan het eerst gevonden gewicht van
den darm hiervan af te trekken, werd het gewicht
van de in den darm zich bevindende olie verkegen.
Het spec. gewicht der ohe bedroeg 0,954, en het
was dus gemakkelijk daaruit het gewicht in water
te berekenen en den inhoud in cub. centimeters
uit te drukken.

Dezen inhoud nu gelijk nr^h stellende, waarin h
de hoogte is, was het gemakkelijk om
r te vinden.
Hierbij werd aangenomen dat de darm een\' zui-
veren cilynder vormt, en hoewel dit niet altijd het
geval is, zoo mag het vooral voor den dunnen
darm wel als benaderingswaarde aangenomen wor-
den. Daarom ook bepaalde ik b.v. bij konijnen
alleen van dit gedeelte den inhoud. Een paar
metingen van het crassum en het coecum heten
mij te groote onnauwkeurigheden hierbij opmerken
dan dat zich deze bepaling zeer zoude aanbevelen.
Bovendien echter, is het ledigen van het coecum

-ocr page 84-

72

en het crassum bij knaagdieren bezwaarhjk , door
de groote teerheid dezer deelen. Hier biedt bij het
verwijderen van den darminhoud deze veel weêr-
stand; zelfs bij aanwending der overigens zeer
goed geslaagde wijze, van namelijk vooraf een
laxans toe te dienen, waardoor deze deelen zich
meestal bijna van zelf ledigden. Gewoonlijk nam
ik hiervoor jalappe-poeder en manna, daar dit
door knaagdieren, tot welke ik mij hoofdzakelijk
bepaalde, zeer gaarne genomen wordt. In de
meeste gevallen mislukt evenwel het ledigen dezer
teere deelen en ontstaan daarin scheurtjes, hoewel
deze dikwijls eerst dan aan een lek merkbaar
worden, als men reeds de buizen aangebracht heeft
en de olie inspuit. Waar ik bij andere dieren
den inhoud der coeca en van het crassum bepaalde,
geschiedde dit meer om te zien in hoe verre er
een verschil zoude kunnen geconstateerd worden.
Deze proeven zijn dan ook lang niet als eene
afgedane zaak te beschouwen. Integendeel geloof
ik veeleer dat wij hier aan het
hegin van eenen
beteren weg staan, dan tot nu toe gevolgd werd.
Verdere onderzoekingen veroorloofden mij echter
thans mijn tijd niet. Zoo heb ik ook geen gevolg
kunnen geven aan mijn voornemen om namelijk
Custors triangulatie-methode met deze te verbinden.
Zoo zoude, geloof ik, aan beide het min nauw-
keurige ontnomen en het uit- en inwendig opper-
vlak met groote nauwkeurigheid te bepalen zijn.

-ocr page 85-

73

Zooals de zaak im staat, moet echter nog eerst
voor de te onderzoeken dieren vastgesteld worden
in hoe groote mate en binnen welke grenzen het
darmkanaal varieert. Eerst dan zal men telkens,
op de boven aangewezene wijze, deze kennis met
die van het darmoppervlak kunnen completeeren.
Zoo zal men zeker dikwijls op verrassende wijze,
hetzij in. levenswijze of voeding of in andere om-
standigheden, de oorzaken kunnen aanwijzen van
die thans nog zoo vreemd schijnende verschillen.

Bij deze bepalingen nu van het vrije oppervlak
van den darm duidde ik aan :
Het gewicht van den ledigen darm met. . p.
Het gewicht van den met olie gevulden

darm met..........P.

Het gewicht der olie, verkregen door aftrek

king dezer beide waarden met . . . . P. o.
Het tot water herleide gewicht dezer olie
dus de inhoud in cubieke palmen of

nr^h met...........dm^

Het aantal vierkante palmen van het darm-
oppervlak, dus 2 ïifh, met.....dm®.

De totale darmlengte met......T.

De achter de namen geplaatste cijfers verwijzen naar
de vorige tabellen. Ik nam als eenheid van gewicht
het gram aan, als lengte-eenheid den centimeter.

Als lichaamslengte voor zoogdieren werd steeds
aangenomen: de afstand tusschen de mondspleet
en den anus. De metingen van af den neus vond

-ocr page 86-

74

ik , daar dit orgaan dikwijls aan afwijkingen onder-
hevig is, minder juist. Tevens is dan het begin
van het geheele spijsverteringsorgaan, als uitgangs-
punt genomen. Voor vogels daarentegen, wier
mondspleet bijna evenzeer als hun snavel veran-
dert, koos ik het ook door Dr. Crampe aangegevene
achterhoofdsgat als uitgangspunt en mat ook tot
aan den anus. Daar de lengte van den hals zeer
in deze klasse varieert, zoo heb ik beproefd door
eene tweede maatsbepaling hieraan te gemoet te
komen, om daardoor te kunnen nagaan in hoe
verre dit wellicht tot zuiverder uitkomsten voeren
kan. Daartoe dan nam ik tevens de lengte van af
de clavicula tot den anus.

Nu was mij echter herhaaldelijk gebleken, dut
eene zuivere meting bij vogels en ook zelfs bij zoog-
dieren zeer bezwaarlijk is; hoewel bij deze laatste
in mindere mate, vooral waar het de kleinere soorten
betreft. Onnauwkeurigheden waren bij vogels wegens
de veeren bijna niet te vermijden. Ook door het
hooge
sternum kan de rechte afstand tusschen mond-
pleet en anus niet dan bezwaarlijk bepaald worden.
Hierom heb ik een werktuigje, den Somameter,
laten vervaardigen, dat mij gebleken is geheel aau
het voorgestelde doel te beantwoorden. Zie fig.
De te meten vogel wordt zoodanig op den rug
gelegd, dat de verstelbare beenen van de voorste
poort {a) tegen de clavicula aankomen. Het voorste
vorkje (b) wordt nu uitgeschoven, tot het een dwars

-ocr page 87-

75

door de laatste wervelgeleding gestoken speld aan-
raakt. De wyzernaald
c wordt gebracht in den anus.
De twee verschillende maten worden nu gemakkelijk
op den in centimeters verdeelden maatstok afgelezen.
Nu kon ik met groote nauwkeurigheid bij eene
meting dadelijk den rechten afstand tusschen het
achterhoofdsgat en den anus en en de clavicula en
den anus aflezen. Ook bewees bij kleinere zoog-
dieren mij dit werktuigje goede diensten.

Na de weging van het geheele dier werden
de ingewanden voorzichtig uit het lichaam geno-
men, de mesenteriaal-plooien losgeknipt en het
geheel dan zoo op eene in centimeters verdeelde
plank gelegd. De maat der dunne darmen nam ik
van af het pylorus-einde der maag tot aan de
inplanting van het coecum; de dikke darm bepaalde
zich als van zelf van af het coecum tot het einde
van het rectum; de coeca werden ook eerst geheel
van den darm, voor zoover zij daarmede dicht
aangegroeid waren , los geprepareerd. De overige
getallen laten zich uit de tabellen van zelf begrijpen.

De grootste moeielijkheid bestond in het verkrij-
gen van een voldoend aantal exemplaren eener zelfde
soort. Bij het verzamelen van materiaal is mij
tevens gebleken dat een beter policie-toezicht bij
den vogelhandel zeer wenschelijk ware.

1) Het was mij namelijk door de tegenwoordige wet op de
bescherming van voor den landbouw nuttige zoogdieren en vogels,

-ocr page 88-

76

Een groot bezwaar was verder te zorgen dat
al het materiaal steeds zoo versch mogelijk was.
Een groot gedeelte der aan vogels gedane metingen
heb ik deswegen niet opgegeven; dikwijls moest
ik veel materiaal tegelijk verwijderen, na het reeds
gemeten en gewogen te hebben, daar ik toch al
spoedig tot de ontdekking kwam, dat het darmka-
naal geene zuivere maatsbepaling meer toeliet.
Daardoor representeeren de hierachter gevoegde
tabellen bij lange na niet alle gedane metingen.
Voor de meesten zijn dan bovendien slechts de
gemiddelde waarden aangegeven, alsmede de maxima
en minima, wanneer er in het oog vallende ver-
schillen bestonden.

Tot mijn leedwezen heeft de tijd mij ontbroken,
om dit onderzoek ook over de reptiliën en visschen
uittestrekken. Wel bieden deze lang niet zulke opmer-

onmogelijk gemaakt mijn onderzoek over insecten-etende vogels
uit te strekken. Wel is waar werden mij tot mijne groote ver-
wondering dagelijks in weerwil der wet allerlei der zoogenaamd
beschermde vogels toegezonden; maar het spreekt van zelf dat
ik aanstonds voor deze bedankte Later kreeg ik eene speciëele
vergunning tot het vangen der insecteneters; maar overal bespeurde
ik hoe traag het opzicht der policie hierover was; meezen werden
openlijk op de Utrechtsche markt ten verkoope aangeboden. Als
men nu verder weet, dat ik wekelijks van een enkelen vogelhandelaar
meer dan 100 exemplaren ontving, die allen aan slechte verzorging
gestorven waren en wier uiterlijk dan ook genoegzaam getuigde
van het opgepropt zitten in kleine ruimten, dan blijkt de nood-
zakelijkheid dat ook hieromtrent beperkende maatregelen worden
genomen.

-ocr page 89-

77

kelijke verschillen in darmlengte aan; wellicht zouden
echter deze groepen, juist om deze meerdere gelyk-
vormigheid, belangrijk zijn voor de onderlinge
vergelijking der soorten. Ik moet my thans echter be-
palen tot zoogdieren en vogels. Bij de behandeling
der tabellen zal ik voor iedere klasse de gewone indee-
hng volgen. Zoo zal men duidelijker zien wat de ver-
kregen getallen ons leeren kunnen. Tevens wil
ik in de tabellen eenige der door de vroegere
onderzoekers gevondene waarden opgeven, ten einde
te zien in hoe verre deze van de mijne verschillen
of daarmede overeenstemmen. Eene korte ver-
gelijkende beschouwing van de betrekkelijke darm-
lengten van carnivoren, omnivoren en herbivoren
moge tot verduidelijking strekken.

In alle opgaven heb ik steeds aangeduid:
de lengte van de mondspleet tot den anus met L ,
de lengte van de clavicula (bij vogels) tot den

anus met...........1,

de lengte der dunne darmen, gerekend van

af den pylorus met .......D,

de lengte der dikken darmen met ... d,
de lengte van den eenen blinden darm met C,

1) Een aantal zeldzamere soorten van deze beide klassen heb
ik gekregen door de welwillende hulp van den Heer A. A. van
Bemmelen, Direkteur der Diergaarde te Rotterdam; ook de
zoo vriendelijke medewerking van den Heer G. F. Westerman,
Direkteur van
Natura Artis MagiMra, wil ik dankbaar vermelden.

-ocr page 90-

78

de lengte van den tweeden blinden darm

(waar deze aanwezig is) met .... c,

de totale darmlengte met......T,

het gewicht van het geheele dier met . . P.

De betrekkingsgetallen werden natuurlijk op de
gewone wijze verkregen. Ten opzichte echter der ver-
houding tusschen darmlengte en lichaamsgewicht,
moet ik hier nog iets bijvoegen. Het gaat namelijk
niet aan, om, daar de darmlengte eene eerste macht
en het gewicht eene derde macht vertegenwoordigt,
deze eenvoudig in elkander te deelen. Daarom
heb ik eerst de ^ van het gewicht genomen en
deze dan met de darmlengte vergeleken. Als een-
heid van lengtemaat nam ik den centimeter, als
eenheid van gewicht het gram aan.

De getallen achter vele individus geplaatst geven
aan, hoevelen hiervan onderzocht werden, of
liever over hoevelen de gemiddelde getallen be-
paald werden; het aantal onderzochte individus toch
was dikwijls aanzienlijker, doch, om reeds boven
gemelde redenen, moesten vele uitkomsten als
minder vertrouwbaar buitengesloten worden.

Eindelijk zal men nog vinden, dat sommige
maatsbepalingen. in eenige gevaUen niet gedaan
zijn. Dikwijls toch was ik daartoe niet in de
gelegenheid; van eenige der zeldzaam voorkomende
dieren werden mij aUeen de ingewanden toegezon-
den; in zulke gevallen was ik niet bij machte b.v. het
hchaamsgewicht te bepalen. Dan wêer miste ik een

-ocr page 91-

79

der lichaamslengten, als Wh.N. qqb. Ardea purpurea
zonder kop kreeg.

Hetzelfde geldt nu ook van de opgaven over het
geslacht; maar daar ik nergens dienaangaande eenig
verschil kon vinden en het ook door de vorige
schrijvers voldoende schijnt aangetoond te zijn dat
dit van geen invloed is, zoo geloof ik dat dit van
wehlig gewicht is.

-ocr page 92-

80

M AMM ALIA.

Quadrumana.

Deze orde heeft in de eerste hierachter volgende
tabel 6 representanten. Het zijn allen apen der oude
wereld en bijgevolg tevens hoofdzakelijk frugivoren.
want, hoewel
Cercopithecus cephus, de zoogenaamde
Moustac aap, zeer gaarne vogeleieren uithaalt, be-
hoort hij toch tot de eigentlijke frugivoren. Evenzoo
is het met
Cercopithecus ruber; trouwens het nesten
uithalen is aan alle Apen bijna gemeen. Echter wel
terecht heeft Cuvier op het opmerkelijke feit gewezen .
dat de meeste Apen der Nieuwe Wereld echte
carnivoren zijn. Voor hen is het vangen van vogels
en insecten noodzaak geworden, aangezien zij geene
vruchten eten. Wel degelijk vindt men dit verschil
dan ook aangegeven in hun darmkanaal. Bij de
carnivore soorten is het meest voorkomende verhou-
dingsgetal tusschen hchaamslengte en darmlengte 3 ,
bij de frugivore soorten echter 7. Ook de Lemuri-
den, die op Madagascar voorkomen, zijn echte
carnivoren en verder vele Apen, die eilandbewoners
zijn. De door mij onderzochten boden verder geene
der vermelding waardige bijzonderheden aan. De
gevonden verhoudingsgetallen stemmen echter niet
geheel overeen met die van Meckel en van Cuvier.

-ocr page 93-

81

Carnivora.

Van deze orde heb ik 10 verschillende soorten
kunnen onderzoeken. Allen, op 3 na, vertoonen
het carnivore type ten duidelijkste. Overal korte
ingewanden, zonder klepvliezen, met geen of een
zeer klein coecum en nergens vele windingen.
Groote verschillen in lengte van het darmkanaal
bij individus derzelfde soort vond ook ik, evenals
Dr. Grampe. Wat hij aangeeft bij katten gevonden
te hebben, vond ik hier bij andere i^e/?\'s-soorten
volkomen bevestigd. Zoo onder anderen had een
der beide onderzochte tijgers eene darmlengte van
798 ctm., terwijl deze bij den anderen slechts 609
ctm. bedroeg; toch waren de lichaamslengten nage-
noeg gelijk. Ook de panters vertoonden dergelijke
verschillen, alhoewel niet zoo sterk sprekend. Voor
de huis-katten kan ik geheel naar Dr. Grampe\'s
uitvoerige lijsten verwijzen. Het is dikwijls reeds
op het eerste gezicht te zien welke groote ver-
schillen in het lumen van hun darmkanaal voor-
komen. De inhoudsbepalingen, waarover later,
konden dit niet voldoende ophelderen. Hier in ons
vaderland, is het natuurlijk onmogelijk geworden,
om de wilde kat te bekomen. Echter zoude zulk
een onderzoek denkelijk de moeite zeer beloonen,
vooral wanneer het mogelijk was een zeker aantal
exemplaren meester te worden.

De kleine wilde kat uit Java (Felis minida) had
wel zeer korte ingewanden, doch overigens kon ik

ü

-ocr page 94-

82

geen kenmerkend verschil met onze tamme kat
waarnemen.

Mtistela putorius werd beter gerepresenteerd. Zie
de tabel op bl. 105. Ik vond bij 24 individus als
grootste darmlengte 290 ctm., als kleinste 115 ctm.,
dus nog ver beneden de helft der eerste. De ver-
houdingswaarden loopen mede hier zeer uiteen. L :T.
bedraagt bij de eerste 1 : 8,3, bij de tweede 1 : 3,1.;
T : P. is bij de eerste 1:0,029, bij de tweede
1:0,072. Nu is echter, gelijk men uit de tabel
zal zien, de tweede waarde opmerkelijker dan de
eerste. Darmen zoo kort als 115 ctm. komen
zeker zelden bij dit dier voor. Het was overigens
een individu dat de volle grootte had, en de ver-
groeiing der schedelbeenderen bewees dat het reeds
lang zijnen volkomenen wasdom bereikt had. Dit
eene voorbeeld moge echter tot bewijs der groote va-
riabiliteit der darmlengte ook bij deze soort strekken.

Lutra vulgaris zoude wegens zijne darmlengte
niet afzonderlijk behoeven besproken te worden,
ware het niet dat ik even eene bijzonderheid
van de maag wensch aan te stippen. Een
der onderzochte otters werd in den laten herfst
gevangen; hoewel er vele eenden waren in de
nabijheid der plaats waar hij zich ophield, zoo
misten wij er toch geene. Bij het onderzoek bleek
dat de maag gevuld was met vischgraten en
tal van kikvorschhuiden, die binnenste buiten
waren gekeerd, evenals men dit in den krop

-ocr page 95-

83

van vele roofvogels vindt. De maag was echter
zoo abnormaal uitgezet dat dit dadelijk opviel.
Anders was het met den tweeden otter. In den
zeer langdurigen en strengen winter van 1880,
verdwenen al onze eenden. Toen ik eindelijk
uit het spoor in de sneeuw den roover herkende,
wist ik alras hem zijne jachtexploiten te doen
staken. Gewoonlijk nu gaat een otter slechts uit
nood, en bij gebrek aan visch, bepaald op eenden
uit; in de maag van dezen otter was geen vischgraat
te vinden noch eenig kikvorschrestant; daarentegen
veel veeren. Nu was deze maag wel een derde kleiner
dan de vorige. De eerste otter had, daar in onze
streek weinig visch is, alles wat maar voorkwam
moeten vershnden; blijkbaar was hij te bang om het
huis te naderen. De tweede otter daarentegen vond,
toen hy eenmaal den eersten schrik overwonnen
had, in den eenden-vijver ruimschoots belooning
voor den doorgestanen angst. Of deze verklaring
de ware is, weet ik natuurlijk niet. Toch mag het
opmerkelijk heeten, dat de eerste otter, die al het
voedsel economiseeren moest, ook eene darmlengte
van 403 ctm. had, terwijl de laatste slechts over
378 ctm. beschikte.

Ik zeide boven dat er 3 uitzonderingen, op het
carnivore type, onder 10 soorten dezer orde voor-
komen. De eerste is
Meles taxus. Deze is van
dezelfde grootte ongeveer als de otter, doch heeft
veel langer darmen; opmerkelijk is het dat de das zich

-ocr page 96-

84

ook met allerlei vruchten en wortels voedt. Hij is
een goed voorbeeld van de ongegrondheid van het
beweren, dat een coecum noodig is om zoo onver-
teerbare stoffen als wortels zijn, met vrucht te
kunnen gebruiken; bij hem is van een coecum geen
spoor, en echter eet hij wortels van sommige planten
met voorliefde; evenals ook trouwens het zwijn.

Vervolgens komt Procyon lotor, met zijn naar
verhouding nog langer darmkanaal. Ook zijne
levenswijze is veel meer die van een omnivoor.
Het is er natuurlijk verre van af dat ik zoude
meenen, dat het verschil in voedsel nu geheel
alleen deze beide verschihen zoude kunnen ver-
klaren. Tot welk eene vreemde gevolgtrekking
zouden wij dan wel b.v. bij de 3® uitzondering komen;
Phoca vitulina komt het dichst bij de herbivoren
wat de lengte van hare spijsverteringsorganen aan-
gaat. Het zal goed zijn er op te letten wat
Milne Edwards en Frerichs hiervan zeiden. Wy
bespraken het reeds (bl. 20 en 28); hier dus zij het
voldoende aangetoond te hebben dat ook wij het
opmerkenswaardige feit, namelijk dat der zeer lange
darmen dezer soort, bewaarheid vonden.

Rurïii nant ia.

Hier moeten wij ons bepalen tot Cerms cZama/hetis
het eenige dier van deze orde dat ik heb onderzocht.
Zijne lange darmen zijn geheel in overeenstemming
met de plaats die het onder de nammalia inneemt.

-ocr page 97-

85

Pachy dermata.

Hoe aanlokkelijk een vergelijkend onderzoek er ook
vooral in deze orde te doen ware ten opzichte van de
lengte der ingewanden, bij het tamme en bij het wilde
zwijn, wij kunnen hier weder slechts op ééne
meting wijzen;
Phacochoerus aethio])icus verschilt te
veel van ons varken dan dat eene vergelijking
veel zoude leeren. Overigens heb ik in de achter-
staande tabellen nog eenige meerdere maten opge-
geven, ook aan andere soorten door andere onder-
zoekers gedaan. Wij zien hier niet de lange darmen
van een herbivoor, maar meer die van een frugivoor,
zooals ook het dier inderdaad is.

Chiroptera.

Wij konden gewoonlijk in de vorige orden, bij
een voldoend aantal individus, op eene groote
variabiliteit in de lengte van het darmkanaal wijzen.
In deze orde is het juist het omgekeerde. Bij het
onderzoek van over de 100 individus, kwam steeds
een groote gelijkvormigheid aan den dag. Dit was
zelfs zoo sterk dat ik, hoewel in staat gesteld het
meest uitgebreide materiaal te verkrijgen, er geen
gebruik van heb willen maken. De zoo nuttige
dieren noodeloos dooden wilde ik niet. Zelfs de
verschillende species verschillen onderling bijna niet.
Het is zeker wel opmerkelijk , dat ook bij de vogels,
voor wie evenals de vleermuizen de lucht het eigent-

-ocr page 98-

86

lijke element is, meestal eene groote gelijkheid in
darmlengte is aangetoond kunnen worden. Wel
schijnt het dan ook, dat hier boven alles, meer
dan iedere andere factor, de omstandigheid, van zich
in de lucht snel en gemakkelijk te kunnen verplaat-
sen, den doorslag geeft. Is meerdere stofwisseling
noodig, zoo zal wellicht, bij hen b.v. eene sterkere
afscheiding van maagzuur plaats vinden; terwijl
.dan bij zoogdieren uit andere orden eer eene ver-
grooting van het darmoppervlak zoude optreden.
Toch zal men in de laatste tabellen zien hoe evenwel
de uitsluitend frugivore soorten van vleêrmuizen
niet meer met zulk een kort darmkanaal volstaan.
De frugivore vledermuizen die alleen in de tropische
landen worden aangetroffen, heb ik echter natuur-
lijker wijze zelf niet kunnen verkrijgen, en metingen
aan individus, die op spiritus bewaard werden,
zijn te onnauwkeurig om daarop zekere resultaten
te gronden.

Insectivora.

Aheen Talpa europaea is door mij onderzocht.
Vreemd schijnt het, dat zulk een bij uitstek carni-
voor dier evenwel zulk een lang darmkanaal heeft.
Zouden de chitine-bekleedselen der insecten zulk
een grooten weerstand aan de spijs verteering bieden?
Denkelyk niet, en zoo hebben wy dus met een ons
tot nog toe geheel onbekenden factor te doen. Even-
wel, die groote lengte wordt wêer gecompenseerd

-ocr page 99-

87

door een uiterst nauw lumen, en zoo kan het opper-
vlak naar verhouding wel niet bijzonder groot zijn.
Het is echter licht te begrijpen dat eene inhouds-
bepaling van den darm der mol zeer bezwaarlijk
is. Mij is het nog niet gelukt. Bij 26 individus
vond ik als kleinste waarde der darmlengte 130
ctm. en als grootste waarde 184 ctm. Zulke groote
verschillen als bij de echte carnivoren komen dus
hier niet voor.

Rodentia.

Al de soorten dezer orde onderscheiden zich
door een lang darmkanaal met een zeer ontwikkeld
coecum. De lengteverschillen der spijsverterings-
organen zijn zeer aanzienlijk, zoodat-het niets vreemds
is, zoo, bij 2 individus derzelfde soort, het eene
een dubbel zoo langen darm als het andere heeft.
Het is vooral in deze groep dat ik een groot aantal
exemplaren eener zelfde soort tot een vergelijkend
onderzoek heb kunnen verkrijgen. De amerikaan-
sche eekhoren, onze gewone eekhoren en
Arvicola
zijn de eenige, waarvan voor elke soort slechts
één individu kon onderzocht worden.
Mus mus-
culus
bevestigde geheel de door Grampe verkregen
uitkomsten. Iets anders is het aangaande
Mus
rattus
en Mus decumanus. Mus rattus, de zwarte
rat, vroeger een overal voorkomend dier, is thans
langzamerhand bijna geheel verdrongen geworden
door
Mus decumanus. Deze haar bruine stamverwant

-ocr page 100-

88

is gekomen uit Azië en, in westelijke richting
voortgaande, thans overal verspreid. Sterker dan
de zwarte rat, heeft zij deze bijkans overal ver-
dreven., Echter zijn er nog een paar steden waar
men zeker weet, dat de zwarte rat nog domineert.
In ons land is dit voor Deventer het geval, en in
Duitschland zouden Stralsund en Hamburg haar
nog een wijkplaats geven. Denkelijk echter komt
zij ook nog wel op andere plaatsen voor. Zoo
kreeg ik 2 bonte individus uit Arnhem. Al de
andere evenwel werden mij uit Deventer toege-
zonden. Ik heb er een 60tal kunnen meten (zie
tabel op bl. 110 en 111.

Als grootste waarde der darmlengte vond ik bij
No. 28 en No. 59 136 ctm. en als kleinste bij N".
58 69,8 ctm.; dus ook hier aanmerkelijke verschillen.
Evenwel zijn dit meer uitzonderingen en de maat
die het meeste voorkomt, is omstreeks 118, terwijl
de gemiddelde uit alle metingen (zie de tabel op
bl. 101 (met een waarschijnlijke fout van 1,5) 116,1
en de gemiddelde verhouding L : T 1 : 7 bedraagt. Bij
Mus decumanus vond ik bij 30 individus de grootste
waarde 209,5 ctm. en de kleinste ongeveer 135
ctm.; een paar zeer jonge dieren niet medegerekend,
is hier de meest voorkomende maat omstreeks
150 ctm. en de gemiddelde 159 ctm., terwijl de
gemiddelde verhouding L : 5 1 : 9,4, met de waar-
schijnlijke fout 2,1 bedraagt. Zooals ik reeds
vroeger herhaaldelijk zeide, het is te gewaagd, bij

-ocr page 101-

89

onze weinige keiniis van het voedingsproces, voor-
alsnog eene conclusie te trekken; maar ik vind hier
toch de gegevens te sprekend, om ten minste niet
te trachten eene mogelijk hypothese aantegeven.
Wij zien hier het eene dier het andere verdrijven.
Maar dit verdrijven geschiedt meestal nadat lang-
zamerhand de zwakkere partij teekenen van verval
liet blijken. De zwakkere soort is blijkbaar niet meer
opgewassen tegen den levensstrijd. Als wij dan zien
hoe ook zij juist veel korter darmen heeft dan de
sterkere, schijnt het dan niet dat men gerechtigd
is, wel degelijk de meerdere darmlengte als eene
gunstiger conditie te beschouwen?

Lepus timidus is mede een overtuigend bewijs van
de veranderlijkheid der darmafmetingen. N°. 8 heeft
eene totale darmlengte van 816 ctm. terwijl dit
toch bij de overigen tusschen de 600 en 500
blijft varieeren. Ook het verhoudingsgetal tusschen
lichaamslengte en clarmlengte, dat hier tot 15,2
klimt, blijft bij de overigen 10 of 11; welhcht komen er
zelfs nog wel meerdere en grootere verschillen voor.

1) Zooals men weet, is de zoogenaamde rattenkoning dikwijls bij
Mus rattus waargenomen, nimmer bij Mus decumanus. Dit vreemde
verschijnsel is een gevolg van een ziekte-proces aan den staart.
Slechts zeer zelden heb ik geheel ongeschonden staarten gevonden.
Gewoonlijk waren ook de ooren, die hier zoo buitengewoon lang
zijn, door eene ziekte aangedaan. In Deventer heeft de zwarte
rat nog de opperheerschappij. Evenwel vertoont zich eene zieke-
lijke verzwakking, en weldra zal ook zeker daar hare plaats door
de haar overal verdringende nomade iugenomen zijn,.

-ocr page 102-

90

Voorshands was het mij echter niet mogehjk een
grooter aantal exemplaren te onderzoeken: uit den
aard der zaak is het materiaal niet gemakkelijk in
groote hoeveelheid te verkrijgen. De 34 hazen die ik
kon onderzoeken bewezen allen ten duidelijkste,
hoe noodig het voor sommige diersoorten is, uit
vele metingen eerst eene gemiddelde te bepalen,
wil men geen gevaar loopen van aan toevallige
afwijkingen te groote waarde te hechten.

Lepus cuniculus biedt ons eenige opmerkelijke eigen-
aardigheden aan. Darwin toch had, gelijk wij reeds
vroeger zeiden, betoogd dat de langere darmen van
het wilde konijn veroorzaakt werden doordat het
veelminder voedzame spijzen kreeg, dan het tamme.
Ik vond nu echter voor beide dieren voor de gemiddel-
de verhoudingsgetallen tusschen lichaamslengte en
darmlengte voor het tamme 12,4, voor het wilde 12,3.
Hier verkrijgt men dus uitkomsten die geheel van de
elders gedane metingen afwijken.

Wel is waar is het verschil tusschen beide ver-
houdingen niet groot; echter wijst het eenigermate
op het tegengestelde van hetgeen Darwin meent.
Dat hier ook niet aan toevallige verschillen moet
gedacht worden is, dunkt mij, afteleiden uit
het volgende feit. Niet slechts een gedeelte
van het darmkanaal, neen ieder gedeelte voor

1) Door de vriendelijke zorg van den Heer M. Temminck werden
mij de onderzochte wilde konijnen levend toegezonden; zij zyn
afkomstig uit de Noordwijker Duinen.

-ocr page 103-

91

zich, zoowel de dunne darm als het coecum en
het crassum, streeft er naar zich bij het tamme
konyn te verlengen. Eene op iedere afdeeling agee-
rende omstandigheid schijnt dus hier aanwezig te
zijn. Eene verklaring hiervoor te zoeken ware
voor als nog te gewaagd; daartoe moeten eerst de
onderzoekingen zich zeer vermeerderd hebben. Wat
eveneens wel der aandacht waardig is, is de
meerdere gelijkvormigheid in darmlengte bij het
tamme konijn dan bij het wilde; terwijls anders
gewoonlijk een gedomesticeerde soort aan grooter
afwijkingen onderhevig is.

Cavia cohaja wordt door te weinig individus
gerepresenteerd om reeds nu te kunnen uitmaken
of men hier met eene meer standvastige darmlengte
te doen heeft. De door mij gevondene getallen
zouden er zeker voor pleiten.

Wenden wij ons thans tot de vogels ten einde
ook bij hen de verkregene uitkomsten na te gaan.

A V E S.

Raptatores.

Het is mij niet gelukt vele exemplaren van vogels
dezer orde te verkrijgen. Alleen van de Diürni,

1) Over het zoo hoogst merkwaardige feit, dat de konijnen en
de hazen herkauwen, iets wat ik zelf ook voor de konijnen voor-
loopig bevestigd vond, wil ik thans hier niet uitwijden. Het
zoude hier minder op zijne plaats zijn.

-ocr page 104-

92

onderzocht ik een 3-tal; de Nocturni zijn in het
geheel niet vertegenwoordigd. Groote verschihen
doen zich in deze geheele klasse zelden voor, en
in deze orde bijna eveneens niet. Steeds een kort
darmkanaal en bij de dagroofvogels zeer kleine coeca;
vroeger (bl. 36) reeds bespraken wij, hoe de rudi-
mentaire coec,a der Dagroofvogels, in tegenstelling
met de groote coeca der Nachtroofvogels, reeds
aanleiding hebben gegeven tot verwondering, als
ook hoe men welhcht eene verklaring daarvoor kan
vinden.

Scansores.

Sittace macao, de Arara, is de eenige zijner
orde die onderzocht is. Hoewel een echte frugivoor
vertoont zich dit niet in zijne darmlengte.

Passerini.

Deze groote groep, die zoo vele soorten om-
vat, wordt dan ook in mijne tabellen beter gere-
presenteerd. Hetzij ik echter mat een der
Parus-
soorten of wel een Corvus of een Fringilla, een
duidelijk onderscheid tusschen Carnivore, Omnivore
en Granivore Passerinen was er echter doorgaands
niet. De meezen hebben wel is waar een zeer constant
en kort darmkanaal, maar ditzelfde treft men ook
bij de vinken aan. Waar ik gelegenheid had, ver-
zuimde ik niet, mijne metingen over een groot aantal
individus .uittebreiden in de hoop ergens eenig

-ocr page 105-

93

aanmerkelijk verschil te kunnen wdarnemen; dan
te vergeefs. Deze groep , te goed tot vliegen inge-
richt, liet nergens groote verschillen bespeuren.
Opmerkelijk is het evenwel dat de verhoudingsge-
tallen 1: T. bij de
Fringillidae en andere echte zaad-
eters, zulke betrekkelijk lange darmen aanwijzen.
Echter zijn de verkregen uitkomsten ook dikwijls
met elkander in strijd, zoodat ik gemeend heb^
vooralsnog slechts even dit feit te moeten aan-
stippen, zonder dadelijk daaruit gevolgtrekkingen
te mogen afleiden.

Gaiünaceae.

De Colmnbinae waren door Dr. Grampe reeds
zoo nauwkeurig nagegaan, en de weinige metingen ,
die ik deed, gaven zoo volkomen denzelfden uitslag,
dat ik deze onderorde opzettelijk onopgemerkt
voorbijga. De eigentlijke
Gallinae worden in mijne
metingen vertegenwoordigd door
Ferdix, . Faskmus,
Pavo, Numida
en Gallus. Van Gallus onderzocht ik
eenige rasvarieteiten, zonder echter opmerkelijke
zaken te vinden. De faisanten geven eenige meer-
dere afwijkingen in darmlengte aan. Als kleinste
waarde vond ik 170 ctm., en de grootste was van
261 ctm. Het waren alle geheel in het wild opge-
groeide individus; dus hier waren geene verschillen,
voortgebracht door domesticatie.
Pavo noch Numida
hebben bijzonder lange darmkanalen, eer korte.
Van
Perdix cinerea had ik er 13 ter vergelijking.

-ocr page 106-

94

Als kleinste darmlengte vond ik 91 ctm.; geene over-
trof 149 ctm. Of dit verschil, zooals ik vermoed, in
verband staat met hunne woonplaats, zoodat die uit
de noordelijker streken, zooals Groningen, zich zou-
den onderscheiden van die uit Utrecht, heb ik niet
met nauwkeurigheid te weten kunnen komen.

G r a 11 a t O p e s.

Onder deze was het alleen aan Vanellus cristatus
en Fulica atra dat ik meerdere metingen kon doen.
Vanellus vertoont eene darmlengte van 53 ctm. en
ook eene van 89.5; even groot is het verschil bij
Fulica. Over het algemeen is dus ook hier eene
vrij groote variabiliteit van darmlengte waar te
nemen.

Natatores.

Uitgezonderd de Meeuwen, zijn de soorten dezer
groep geene bijzonder goede vhegers, en ahen
hebben dan ook, op weinige uitzonderingen na, sterk
ontwikkelde coeca. Wij hebben dit reeds vroeger
opgemerkt. Opmerkelijk is het echter dat, blijkens
de verhoudingsgetallen C : T, de vogels dezer orde
zulk een lang darmkanaal hebben. Hier is het dus
de lange hals, die, bij de metingen der vroegere
schrijvers, tot onnauwkeurige getallen deed komen.
Anas clomestica wykt in de waarden harer darmlengte
meer af dan de wilde
Anas hoschas. Van beiden

-ocr page 107-

95

onderzocht ik een voldoend aantal individus oni
zekere gemiddelde getaUen te kunnen verkrijgen.
Bij
Anas domestica stelt N". 38 de kleinste waarde
der darmlengte voor, namelijk 176 ctm., terwijl 7
als grootste waarde daarvoor 274 ctm. aangeeft.
Zulke groote verschillen als bij de
Mammalia vindt
men echter hier niet. Toch varieeren de darm-
lengten veel meer bij deze zwemvogels, dan bij
de meeste ^ overige orden. Het eene individu van
Phalacrocorax carho had eene darmlengte van 247.5
ctm., terwijl deze bij een ander van dezelfde grootte
slechts 160 ctm. bedroeg.
Colymbus glacialis even-
min als andere duikers schijnt aan groote warmte-
verliezen bloot te staan; hun dichter dons beschut
hen zeker in voldoende mate tegen de koude der
Noordelijke streken. Ik kon ten minste bij hen geen
langer darmkanaal vinden, hetwelk deze verliezen
zoude gecompenseerd hebben, gelijk wij dit bij de
zoogdieren zagen.

Ik geloof dat het onnoodig zal zijn de overige
tabellen nader toe te lichten. Waar ik geene
gelegenheid had de dieren zelf te onderzoeken,
zijn de verhoudingsgetallen voor Herbivoren en
Carnivoren ontleend aan Cuvier of Daubenton.

Eenige korte opmerkingen over de inhoudsbepa-
lingen meen ik nog te moeten maken.

Voornamelijk zijn het hier de konijnen, die in
aanmerking komen, eensdeels daar zij steeds in

-ocr page 108-

96

verschen toestand onderzocht werden, en ten ande-
ren dewijl ook het aantal onderzochte individus,
groot genoeg is, om deze met elkander te kunnen
vergelijken. Wij zien dan dat het tamme konijn een
grooter dun-darmoppervlak bezit dan het wilde;
dit komt dus volkomen overeen met wat wij bij
de lengte-bepaling zagen. Het tamme konijn is ook
veel meer aan groote verschillen in dit oppervlak
onderhevig; dit mag dan wei als een gevolg der
domesticatie beschouwd worden. Reeds op het oog
waren steeds de darmen der wilde konijnen, wegens
hun zeer klein lumen, van die der tamme te onder-
scheiden.

Geene der overige bepalingen echter zijn in genoeg-
zaam aantal gedaan, om reeds nu daaruit iets
te kunnen afleiden. Somtijds schijnen de ver-
schillen bijna te groot om waar te kunnen zijn. Zoo
onder anderen bij
Phalacrocorax, waar de eene vogel
een totaal darmoppervlak van 4.18 □ decimeter had
en de andere slechts van 1.90 L) decimeters. Overal
waar ik het geheele darmoppervlak bepaalde, zette ik
er
totaal bij ; anders is het alleen het oppervlak van
den dunnen-darm dat opgegeven wordt. Zijn dan
ook wellicht sommige waarden niet volkomen juist,
men bedenke wel, dat wij hier voor eenen nog
pas ontsloten weg staan. Voor het oogenblik heeft
mij de tijd ontbroken om verbeteringen in de
wyze van onderzoek, zooals ik reeds vroeger (bl. 69)
opgaf, toe te passen. De eerste schreden zijn ook

-ocr page 109-

97

hier echter de moeielijkste; nu eenmaal de weg is
aangewezen zuhen belangrijke uitkomsten wellicht
spoediger verkregen kunnen worden.

En thans ten slotte nog eenige woorden over het
verschil van inzicht dat er bestaat, omtrent de
vraag of de
Carnivoren een doorgaand korter darm-
kanaal zouden hebben dan de
Herbivoren.

Het schijnt dat, na al hetgeen vroegere onder-
zoekers daaromtrent gevonden hebben alsmede na
de mededeeling mijner eigene uitkomsten, ten dien
aanzien bijna geen twijfel meer kan bestaan. De
hoegrootheid der gevonden verschillen is echter
aan zulke wisselingen onderhevig, dat, wat deze
aangaat, eene uitspraak vooralsnog niet mogelijk
is. Maar, al laten de vogels bijna niet en de
vleermuizen evenmin een dergelijk verschil bemer-
ken , toch is het in alle klassen van het dierenrijk
meer of minder duidelijk door de lengte van het darm-
kanaal aangegeven of een dier zich met plantaardig,
dan wel met dierlyk voedsel voedt. Wachten wij ons
echter voor te snelle gevolgtrekkingen dienaan-
gaande. Alvorens op het voetspoor van Dr. Gustor
uitgebreidere onderzoekingen zijn ingesteld, kan men
bij de beantwoording dezer hoofdvraag niet voor-
zichtig genoeg zijn. Daarom dan ook constateeren
wij vooralsnog slechts het feit der bestaande verschil-
len in darmlengte tusschen Carnivoren en Herbivoren
en laten het geheel in het midden hoevele en welke
factoren hierbij in werking treden. Zoo ook zijn de
door Grampe aangevoerde bezwaren voor ons geene

-ocr page 110-

98

bewijzen van de zwakheid der bewering, maar alleen
uitkomsten der inwerking eener onbekende.

Thans nog eens alles kortelijk te samen vat-
tende , zijn wij tot deze gevolgtrekkingen gekomen:
De lengte der spijsverteringsorganen is niet alleen
bij alle gewervelde dieren aan groote verschillen
onderhevig, maar ook bij dieren der zelfde soort
varieert deze zoodanig, dat het volstrekt niet vreemd
is, zoo het eene individu een dubbel zoolang darm-
kanaal als het andere heeft. Om deze reden moet
men zich steeds van gemiddelde waarden bedienen
wil men met eenige zekerheid eene gevolgtrekking
kunnen maken. Wel zijn bovengenoemde verschihen
minder sterk bij de vogels uitgedrukt, toch laten
zij zich ook hier bemerken, zoodra het vliegver-
mogen eenigsins op den achtergrond treedt; bij de
kleinere soorten en bij de snelste vhegers schijnt
het geheele darmkanaal, door dezen eenen factor
beheerscht te worden.

Bepaalde verhoudingen tusschen de onderscheidene
afdeelingen van den darm laten zich niet aantoonen;
Waar, hetzij door verandering van voedsel, hetzij door
andere ons onbekende oorzaken, verschillen in de
lengte optreden is geen der deelen van het spijs-
verteringskanaal hiervan uitgesloten; hoewel deze
veranderingen aan den dunnen darm het meest
merkbaar worden.

Verhoudingsgetallen tusschen de lichaamslengte
en de darmlengte zijn zeer duidelijk waar het geldt
de verschillen in darmlengte eener
zelfde soort of

-ocr page 111-

99

van naverwante soorten aan te geven; ook voor
algemeene gevolgtrekkingen kunnen zij met vrucht
toegepast worden. Waar het echter om zuivere en
nauwkeurige uitkomsten te doen is, vooral bij een
onderzoek van verschillende diersoorten , mag men
de darmlengte niet meer als vertegenwoordigster
van het geheele orgaan aannemen.

De twee verschillende maatsbepalingen - der
hchaamslengte van vogels bewijzen voldoende,
dat, als de verhoudingsgetallen hier zulke korte
darmen aangeven, dit niet veroorzaakt wordt door
den dikwijls zoo langen hals, doch dat, slechts eenige
weinigen uitgezonderd, korte darmen voor de vogels
eene karakteristieke eigenaardigheid is.

Verhoudingsgetallen tusschen de hchaamslengte
en den uit het lichaamsgewicht, gaven geene
uitkomsten, die veroorloofden typische eigenaar-
digheden hieruit afteleiden.

De bepalingen van het vrije oppervlak van den darm,
zooals Dr. J. Custor deze in het werk gesteld heeft,
gepaard met de hier (bl. 69) aangegevene methode,
schijnen wat de nauwkeurigheid aangaat, een grooten
stap verder te kunnen brengen. En eindelijk is steeds
voor oogen te houden, dat, waar men in het Dieren-
rijk, bij de behandeling der spijsverteringsorganen ,
dikwijls zulke groote verschillen, het zij in lengte , of
in breedte vindt, het geheele voedingsproces ons ech-
ter nog te weinig bekend is, om een eind-oordeel te
kunnen rechtvaardigen.

-ocr page 112-

M A iM M A L 1 A.

L.

D.

d.

G.

T.

P.

L :T.

3

T :I/-P.

L

:T.

Macacus niger

32

156

69

7

232

1720

1

7.2

1: 0.052

Macacus cynomolgus

42

170

94

6

270

3810

1

6.4

1:0.058

1

: 8.1

, Guv.
, Meck.

Macacus nemestrimus

43

121

92

9

222

4550

1

5.2

1 r 0.075

1

: 7

Gercocebus

48

300

300

1

6.2

Cercopithecus ruber

28

146

45

4

195

1

8.5

1

: 7.1

, Daub.

Cercopithecus cephus

23

136

29

3

168

775

1

7.3

1 : 0.055

Fehs tigris (2)

150.5

645

92.5

12.5

750

1

5

1

: 4.8

, Guv.

Fehs pardus (2)

75

238.5

60

4.5

303

1 ;

; 4

1

: 11.5

, Daub.

FeHs minuta

315

87

24

1.5

112.5

750

1 ;

; 3.6

1 : 0.081

1

: 5

, Meck.

Fehs domestica (8)

43.2

147.5

32

2

181.5

1904

1

4.2

1: 0.068

1

: 5.3, Grampe

Mustela putorius (24)

34.2

214

214

520

1

6.3

1 :0.038

Lutra vulgaris (2)

63

886.5

.—

386.5

5200

1

6.2

1 : 0.046

1

: 5.1

, Daub.
, Guv.
Meck.

Meies taxus

66

536

23

559

9300

1

8.5

1 :0 038

1
1

: 8.7
:15,

Procyon lotor

36

230

141

6

377

1 ;

: 10.5

1

:25,

Guv.

1

:28,

Guv.

Phoca vitulina

70

1242

36

_

1278

1

18.2

1

:25,

Daub.

Paradoxurus musanga

38

162

12

174

1

4.6

Gervus dama

130

1451

630

33

2114

1

16.2

Phacochoerus aethiopicus

126

1300

1300

1

10.3

1

:16,

Guv,

Vesperugo serotinus

6

20

.—

20

20

1

3.3

1 : 0.136

Vespertilio natlereri (40)

8.5

14.8

14.8

9.7

1

4.2

1 :0.146

^Fesperülio mystadims (SO)

\\ 3.4 13.3

\\ -

13,3

8.4

1

4

1; 0.153

A —

\\

V-

\\ ■. A.\'i \'i \\\\ O .ö\'äOX

O
O

-ocr page 113-

Sciurus carolinensis

, \\

/

/183

/

/ J83

A\'

r.&

/

Sciurus vulgaris (2)

21.5

1 162

9

215

24:5

l:

10

1

: 0.029

\'l:

12.6, Cuv.

Mus rattus (60)

16.6

89

24

3.1

116.1

140

1 :

7

1

: 0.046

1 :

6 , Daui.,

Mus decumanus (30)

17

136.5

19

3.5

159

171

1:

9.4

1

: 0.034

Arvicola arvalis

8.2

51

17

14

82

1 :

10

1 :

5.9 , Guv.

Mus musculus (18)

74

35.7

9.5

2.9

48.1

162

1 :

6.5

1

: 0.054

1 :

19 , Daui:».

Lepus timidus (34)

51.1

367.5

152

57

576.5

2730

1:

10

I

: 0.025

1 :

11.7 , Guv.
11.7, Guv.

1:

Lepus cuniculus (16)

36.5

298

113.5

38.5

450

1370

1 :

12.3

1

: 0.025

1 :

9.3, Daub.

1 :

11.6, Guv.

Lepus cuniculus domesticus (15)

40.7

330

127

44

501

1695

1 :

12 3

1

: 0.023

1 :

5.3, Daub,
9 , Meek.

1:

Cavia cobaja (4)

245

1 46

105

10

261

574

1 :

10.5

1

: 0.032

1 :

■ 8.9, Guv.

Als de waarschijnlijke fout, berekend volgeus de formule Tü 0.6745 ^

V n [n-

der verhoudingsgetallen L : ï de volgende cijfers:

De hier en elders achter de soortnamen
geplaatste cijfers duiden het getal der on-
derzochte individu\'s aan, waaruit de ge-
middelde uitkomsten zijn afgeleid.

De beteekenis der letters boven de
kolommen vindt men op bl. 73 en 77—78.

vond ik voor de gemiddelden

-1)

L: T.

Mustela putorius 1,7

Talpa europaea 2,4

Mus musculus 1,8

Mus rattus 1,8

Mus decumanus 2,1

Lepus cuniculus dom. 2,4

Lepus cuniculus 2,4

Lepus tiraidus S,3

-ocr page 114-

AVES.

L.

1.

D

d.

G.

c.

T.

P.

L

:T.

I:

:T,

T

3

:VP.

Buteo vulgaiis (3)

27

17.1

118

11

0,5

0.5

130

1000

1

4,7

1 :

7,5

1

0.007

Astur nisus (3)

20.3

8.5

41 8

3

0.2

0.2

45 2

140

1

4.7

1 :

5

1

0.003

Circus rutiis

20

14

92

__

92

583

1

4.6

1:

6,6

1

0.005

Gorvus pica

18 2

11 2

56.5

5

0.3

0.3

62,1

276

1

3 4

1:

5.5

1

0.005

Gorvus cornix

21.3

13.3

112

6

118

429

1

5.5

1 :

8.9

1

0.064

Garrulus glandarius

15 5

8.7

49

5.5

0.5

0.5

55.5

55

1

3,6

1:

6.4

1

0,069

Sturnus vulgaris (2)

11.7

32,7

1.7

0.1

Ol

34.6

74

1

3

1

0.122

Motacilla sulfurea

6

4.1

13.5

1.5

Ol

0 1

15.2

14

1

25

1 :

3.7

1

0.160

Motacilla alba (2)

76

18.5

2

0,1

0,1

20.7

23

1

2.7

1

0 137

Parus major (13)

5.4

3.5

15.8

Ol

0.1

0.1

16.1

16

1

2.9

1 :

4.5

1

0,159

Parus coeruleus (9)

5.2

3.4

15.5

Ol

0.1

0.1

15.8

12

1

3

1 :

4,6

1

0.147

Parus ater

5.4

3 2

15

0.1

0.1

Ol

15.3

10

1

2.8

1 :

4.7

1

0.142

Parus palustris

. 4

2.5

15 5

0.1

0.1

0.1

15.8

10

1

4 4

1 :

7

1

0.123

Anthus arboreus (8)

7.3

20.3

2

0.1

0.1

22.5

24

1

29

1

0,132

Alauda arvensis (2)

86

5.5

19.2

3

0.3

0.3

22,8

38

1

26

1:

4.1

1

0.148

Alauda pratensis
Turdus iliacus

9

22.5

3

0.3

0.3

26.1

41

1

29

1

0.133

11

7

35

3.9

38.9

58

1

3,5

1 :

5.6

1

0,100

Turdus merula

12

10

33

3.3

36.3

92

1

3

1 :

3,6

1

0.124

Turdus musicus

105

7.8

36.5

3.8

0.15

0,15

40 6

40

1

3.9

1 :

5.2

1

0.084

Sylvia rubecula (2)

5,8

3.8

16.5

2

0.1

0.1

18.7

16

1

3.2

1 :

49

1

0.136

Pyrrhula vulgaris

65

4.4

37.5

2

0.1

O.l

39.7

20

1

61

1 :

9

1

0.068

Spermestes oryzivora

7.1

4.2

20

2

0.1

0,1

22.2

25

1

31

1 :

5.3

1

0.132

Sittace macao

23.5

16

110

—.

110

1

4.7

1 :

6,9

Fringilla coelebs (13)

6.9

4.3

27

2.5

0.1

0,1

29,7

26

1

4.3

1 :

67

1

: 0.102

Fringilla spvrms (8)

5.3

3.5

24.9

2

0.1

0.1

27.1

20

1

5.3

l:

7.9

T-

-.0.101

Fïm^ïïVa c.\\i.Voïus {P)

\\ T.Q

\\

\\

\\ 0.1

\\ 0.1

\\ 3Ö.4
\\ \'â\'i.\'î

\\ \'2\'2

\\

-.4 6

8.4

\\l

•. 0.078

\\ "

\\ Vi.v

\\

A lAs

V-

O

-ocr page 115-

I\'^ringilla linutei (SJ!

/

/ 4

/ ^r r

/ ^

Fringilla cannabina (4)

/ 6.6

4.1

/ 42

1 ^

/ 0.1

Garduelis elegans

6.8

3.6

25.9

2

0.1

Passer domestica

7.3

5.4

24.7

1

0.1

Passer montana

6.9

4.8

20 8

1

0.1

Fringilla monti-fringilla

7 5

31

2

0.1

Emberiza citrinella

7.7

5

18.9

2

0.1

Emberiza nivalis (3)

8

5.1

22.2

3

0.1

Gallus domesticus (5)

26

14.7

117.4

11,8

137

Columba ridibunda

15

10

50

5

0.2

Pavo cristatus

51

26.

110

13

21

Numida meleagris

54

28

188

17

26

Phasianus colchicus (7)

33.6

18.1

147

13

23

Perdix cinerea (13)

189

12.4

75

9.7

10

Perdix rubra

19 5

12

64

10

14

Ardea purpurea

56

38

189

13

Rallus aquaticus

20.6

18

55

4

2

Vanellus cristatus (6)

17.5

12

62

7

6.4

Gharadrius auritus

163

9.8

60

5.5

4

Scolopax rusticula

16

10 8

79

7

0.4

Fvdica atra (2)

28.5

16

126

11

19,5

Cygnus musicus

110

59

312

23

24

Anas boschas (31)

39

19.9

162,1

12.7

14.1

Anas domestica- (38)

39.2

20.2

170.4

13.7

15.8

Anas ferina

30

17.5

128

10

13.5

Auas clangula (2)

25

15

116

7

6.5

Anas strepera

26.5

15

106

9

10

Anas acuta (2)

33.7

16.9

121

10

13

iVnas clypeata (2)

31.2

15.4

252

7.5

9

Auas fuligula

26.5

16

161

8

10

Auas bicicla

37.6

21.1

175

15

17

Anas tenuirostris (2)

33

1

16

169

11

11

/ ai

/ i\'d.ff

/ 14,

.- 5

A

A

.- O.OS2

0.1

44.2

1 21

1

5.5

1

8.9

1

0,080

0.1

28.1

15

1

4.1

1

7.7

1

0.091

0.1

25.9

31

1

8.6

1

4,8

1

0.122

0.1

22

21

1

3.2

1

5.2

1

0.123

0.1

33.2

22

1

44

1

0.085

0.1

21.1

20

1

2.6

1

4.1

1

0.128

0.1

25.4

27

1

3.2

1

4.9

1

0.120

12.8

155.7

629

1

6

1

10.6

1

0.056

0.2

55.4

100

1

3.7

1

5.5

1

0,084

19

163

1750

1

3.2

1

6.3

1

0.074

80

261

2900

1

4.8

1

9,3

1

0.025

26

209

1280

1

6.2

1

11.5

1

0.051

17

117.7

373

1

6.2

1

10.4

1

0 062

16

104

250

1

5.3

1

8.7

1

0061

202

74

1

2.9

1

4.2

1

0.026

2

63

1

3.1

1

3.5

6

81.4

237

1

4.7

1

6.8

1

0.079

3

72.5

50

1

4.5

1

7.4

1

0051

0.4

86.8

162

1

5.4

1

8

1

0.063

21

177.5

62

1

6,5

1

10

1

0.003

26

385

8380

1

3.5

1

6.5

1

0.053

14.6

203.5

1260

1

5,2

1

10.3

1

0.048

]6,3

216.2

1359

1

5.5

1

10.7

1

0.051

12

163.5

1

5.4

1

9.3

5

134.5

661

1

5,3

1

8.8

1

0.065

11

136

300

1

5.1

1

9

1

0.049

13.5

157.5

803

1

4.7

1

9.5

1

0,058

9

277.5

503

1

8,8

1

18.1

1

0.036

12

191

752

1

72

1

12

1

0.048

18

225

908

1

6

1

10.7

1

0.038

10

201

450

i

1

7

1

12

1

0.038

-ocr page 116-

A V E S.

L.

1.

D.

d.

G.

c.

T.

P.

L

:T.

1

T

■.VV.

Anas crecca (10)

22.7

12.2

102.5

8

9

10

129.5

295

1

5.7

1

10.6

1

0.051

Anas tadorna

39

21

126

9

15

16

166

750

1

4.3

1

7.9

1

0.055

Anas marilla

34

18

125

14

13

12

164

525

1

4.8

1

9.1

1

0.049

Anas sponsa

28

16

125

12

10

11

158

497

1

5 6

1

99

1

0050

Mergus merganser (2)

38.5

21.5

177

10

4.5

4.5

196

1000

1

5

1

9

1

0.047

Mergus serrator

34.5

18

139

13

3

3

158

550

1

4.6

1

88

1

0,052

Mergus albellus (4)

27.5

15.3

148.7

7

0.3

156

540

1

5

1

9.5

1

0,003

Phalacrocorax carbo (2)

49.5

26.9

192

5.5

0,5

0.5

198.5

2205

1

4

1

75

1

0 066

Golymbus glacialis

41

22

122

9

4

4

139

1150

1

3,4\'

1

6 3

1

0.075

Podiceps cristatus (4)

42

19

101

12

2.5

3.5

119

987

1

2.6

1

6

1

0.008

Larus ridibundus (2)

18

9.5

162

5

1

1

169

245

1

9.4

1

17.7

1

0.037

Larus argentatus

15

62

7

0.5

0.5

70

363

1

4,7

1

0.102

Larus marinus

21

10

1

75

75

192

1 ;

: 3.6

1

7.5

1

0,073

Als de waarschijnlijke fout, berekend volgens de formule E — 0.6745
delde der verlioudingsgetallen L:T en 1:T de volgende cijfers:

vond ik, voor de gemid-

L : T.

1:T.

Perdix cinerea

1.7

2.3

rringilla coelebs

1.5

1.8

Parus major

1.2

1.5

Auas creoea

1.7

3,3

Anas domestica

1.6

3.2

hosdias

1.6

ia

O

K;

-1)

-ocr page 117-

105

MUSTELA PUTORIUS.

L.

D.

d.

G.

T.

P.

L

: T.

3

T : V P.

li -darmoii-
penlak in
□ Deeim.

1

37

115

115

573

1

3.1

1

0.072

4.01

2

34

179

.—

179

105

1

5.3

1

0.026

3.98

3

34.9

240

_

240

617

1

6.9

1

0.035

6.14

4

38

228

.—

228

1

6

5

35.5

231

231

1

6.5

6

m. *

32

194

194

300

1

6.1

1

0.035

7

m.

39

230

■—■

230

500

1

6

1

0035

8

m.

23

155

155

250

1

6.7

1

0.041

_

9

f.

35

290

290

606

1

8.3

1

0029

10

m.

35

227

227

520

1

6.5

1

0.035

11

f.

36

228

228

570

1

6.3

1

0.036

12

m.

39

220

220

390

1

5.6

1

0.033

13

m.

38

246

246

923

1

6.5

1

0.04

14

m.

37

251

251

796

1

6.8

1

0 037

15

36

223

223

546

1

6.2

1

0.037

16

f.

33

172

—•

172

387

1

5.2

1

0.042

17

m.

31

188

188

418

1

6.1

1

0.04

18

m.

32

182

182

544

1

5.7

1

0.045

__

19

m.

35

238

238

636

1

7

1

0.036

20

f.

33

203

203

589

1

6.2

1

0.041

21

m.

31

234

234

526

1

7.6

1

0.034

22

m.

36

191

.—.

191

621

1

5.3

1

0.045

23

m.

36

241

241

728

1

6.7

1

0.037

24

29

230

230

296

1

■7.9

1

0.029

De letters m. en f. achter het nommer beteekenen mas en femina.

-ocr page 118-

106

TALPA EUROPAEA.

N".

L.

D.

d.

G.

i

T. \'

1

P. 1

L

:T.

T

i

:VP.

1

19.8

130

130

70

1

6.6

1

0.032

2

14.1

165

165

121

1

11.7

1

0.030

3

14.4

177

177

145

1

12.3

1

0.030

4

12

150

150

61

1

12.5

1

0.026

5

12.5

140

140

95

1

11.2

1

0.033

6

15

163

163

115

1

10.9

1

0.030

7

11

142

142

97

1

12.9

1

0.032

8

12.5

145

145

80

1

11.6

1

0.030

9

14.5

177

177

133

1

12.2

1

0.029

10

13

159

159

109

1

12.2.

1

0.030

11

14

183

183

121

1

13.1

1

0.027

12

12.5

162

162

110

1

13

1

0.030

13

14

163

163

107

1

11 6

1

0.029

14

12

170

170

80

1

14.2

1

0.025

15

14.5

180

180

125

1

12.4

1

0.028

16

11.5

152

152

82

1

13.2

1

0.029

17

14

172

172

12]

1

12.3

1

0.029

18

12

145

145

72

1

12.1

1

0.029

19

13

167

—.

167

100

1

12.9

1

0.028

20

12

154

154

80

1

12.8

1

0.028

21

13

161

161

90

1

12.4

1

0.028

22

135

184

184

113

1

13.6

1

0.026

23

14

171

171

75

1

12.2

1

0.025

24

13

171

171

114

1

13.2

1

0.028

25

13

156

156

85

1

12

1

0.028

26

13

168

168

82

1

12.9

i

1

0.026

-ocr page 119-

107

LEPUS TIMIDUS.

L.

D.

d.

C.

T.

P.

L. :T.

i

T.

3

■.VP.

1

rn.

55

429

166

67

662

1

12

2

f.

45

318

133

59.5

510.5

I

11.3

3

f.

51

365

182

61

608

1

11,9

4

m.

52

372

147

58

577

I

11.1

5

f.

48

376

137

47

560

I

11 7

6

f.

56

395

155

65

615

_

1

11

7

m.

53 8

369

186

69

624

1

11.0

8

m.

57

565

191

60

816

1

15.2

9

46

330

130

52

512

—.

1

11.1

10

53

374

160

54

588

3110

l

II.I

1;

0.025

11

55

310

150

55

545

3120

l

9.9

1 :

: 0.027

12

f.

50

312

155

54

521

2190

1

10.4

I :

; 0.025

13

f.

49

334

154

54

543

2130

1

11.1

I :

; 0.024

14

f.

54

410

151

54

615

3250

I

11.4

1:

; 0.024

15

zeer jong

f.

49

336

145

481

2250

1

9.8

1 ;

; 0.027

16

zeer jong

m.

44

300

130

50

480

1750

I

109

1:

: 0.025

17

f.

43

290

125

50

465

1600

1

10 8

1 :

: 0.025

18

m.

47

334

154

54

542

1750

I

11.5

l:

: 0.022

19

m.

44

311

140

54

505

1950

1

11.5

I :

: 0.025

20

f.

56

341

160

55

556

3600

1

99

1;

: 0.028

21

m.

50

310

13-2

54

496

2530

1

9,9

l ;

: 0.027

22

f.

51

375

165

73

613

2500

1

12

1:

: 0.022

23

m.

57

383

160

69

612

3750

1

10 7

I:

: 0.025

24

m.

57

369

136

28

533

3250

1

9,4

1;

: 0.028

25

f.

57

480

155

59

694

4000

1

12,2

1:

: 0.023

26

m.

43

385

140

68

593

1800

1

13,8

I;

; 0.021

27

m.

56

396

170

63

629

3300

1

11,2

1:

: 0.024

28

f.

56

349

145

63

557

3400

1

9.9

I:

0.027

29

f.

58

372

141

63

576

4000

1

99

1 ;

: 0.028

30

m.

46

406

150

49

605

2100

1

13.1

1:

0.021

31

m.

47,5

370

130

53

553

1900

1

11.8

1 :

, 0,022

82

52

338

134

52

524

3000

1

10.1

1 :

: 0.028

33

54

393

167

53

613

3100

I

11.4

1:

0.024

34

49

430

183

67

680

2000

I

13.9

1:

0.019

-ocr page 120-

108

LEPUS CUNICULUS DOMESTICUS.

L.

D.

d

C.

T.

P.

L:T.

T :VP.

J)-Darmop-
penlak in
□ Decim.

1

36

355

121

40

516

1160

1

14.3

1

0.02

2 f.

37

343

125

42

510

1640

1

13.8

1

0.023

3 m.

37

362

133

46

541

1360

1

14.6

1

0.02

é m.

40

356

130

47

533

1986

1

13.3

1

0.024

11.47

5 m.

40.5

273

114

39

426

1103

1

10.5

1

0.024

7.66

6 f.

37

273

119

36

428

857

1

11.6

1

0.022

7.71

7 m.

39

289

110

36

435

1161

1

11.2

1

0,024

7.47

8 f.

43

330

142

51

523

2253

1

12.2

1

0.025

11.54

9 m.

43

335

130

46

511

1586

1

11.9

1

0.023

10.20

10 m.

43

298

112

45

455

1467

1

10.6

1

0.025

9.69

Ll m. .

44

329

133

46

508

2690

1

11.6

1

0.027

8.71

L2 f.

42

318

102

43

463

1984

l

11

1

0.027

5.86

42

394

150

51

595

1495

1

14.2

1

0.019

9.53

L4 m.

45

352

132

47

531

2352

1

11.8

1

0.025

8.09

L5 f.

42.5

347

155

45

547

2334

1

12.9

1

0.024

9.25

LEPUS CUNICULUS.

L.

D.

d.

G.

T.

P.

L:T,

3

T-.yp.

D-Darmop-
pervlak iu
□ Decim.

1

37

315

137

51

501

1350

1

13.5

1

0.022

2

37

287

141

50

478

1350

1

12.9

1

0.023

—•

3

f.

38

320

110

36

466

1474

1

12.3

1

0.024

6.74

4

m.

38

370

111

39

520

1507

1

13.7

1

0.022

8.92

5

f.

38

290

109

36

435

1630

1

11.5

1

0.027

6.1

6

m.

36

275

77

43

395

1295

1

11

1

0.028

5.59

7

f.

36

295

111

40

446

1258

1

12.4

1

0.024

8

f.

34

134

100

32

266

937

l

7.8

1

0.037

4.49

9

m.

37

300

104

35

439

1212

1

11.9

1

0.024

6.67

LO

f.

31

306

141

36

483

1334

1

15.6

1

0.023

8.99

Ll

m.

37

321

125

32

478

1400

J.

12,9

1

0.023

6 69

L2

m.

36

282

111

40

433

1170

I

12

1

0.024

L3

f.

35

325

106

36

467

1350

1

13.3

1

0.024

L4

m.

40

342

113

35

490

1750

l

12.3

1

0.025

8.38

L5

f.

38

324

111

38

473

1900

1

12.5

1

0.026

6.09

L6

f.

36

282

111

36

429

1150

1

11.9

1

0,024

5.14

-ocr page 121-

109

MUS DECUMANUS.

L.

D.

d.

C.

T.

P.

L

T

1

20.2

155

23

5

183

215

1 :

9

1

0.029

2

19

172

30

7.5

209.5

1:

11

1

0,029

3 zeer iong

13.5

123

16

2

141

80

1:

10.4

1

0,031

4

jong

17.5

132

19.3

4

155.3

165

1:

8.9

1

0.035

5

jong

18 3

126

15

4

145

185

1 :

8.1

1

0.039

6

f.

20

145

23,3

4

172.3

122

1 :

8.6

1

0.029

7

jong m.

13.8

105

14

3

122

92

1 :

8.8

1

0.037

8

iona: m.

13.5

135

16

4

155

86

1 :

11.5

1

0.028

9zeerjongm.

10.5

86.5

11

2

99.5

40

1 .

9.5

1

0.034

lOzeeriongf.

21.5

151.5

23

7

181.5

164

1!

8.4

1

0.03

11

18

119

18

3.5

140.5

1 :

7.8

12

18.9

1.80

18

4

152

180

1 :

8

l

0.036

13

ni.

21.7

125

17

4

146

325

1:

6.7

1

0.047

14

jong
jong m.

14.2

124

12 5

2

138.5

82

1 :

9.8

1

0.031

15

15.8

140

20

2

162

111

1 :

10.3

1

0.030

16

•) O

f.

19.9

152

21

5

178

240

1 :

8.9

1

0.035

17

21

154

25

5.2

184.2

266

1 :

8.8

1

0.035

18

f.

18.5

161

20

4

185

255

1 :

10

1

0.034

19

jong f.

15

125

16

2.5

143.5

102

1 :

9.6

1

0.033

20

14

130

17

2.5

149.5

82

1 :

10.7

1

0.029

21

m.

14

132

15

3.5

150.5

110

1:

10.8

1

0.032

22

f.

15

140

14

3.5

157.5

109

1 :

10.5

1

0.03

23

f.

16.5

157

16

4.5

177.5

106

1 :

10.8

1

0.027

24

f.

16.8

131

16

4.5

151.5

167

1:

9

1

0.036

25

14.1

137

13

5

155

107

1 :

11

1

0.031

26

14.5

141

18

3

162

105

1 :

11.2

1

0029

27

20

142

22

3

167

273

l :

8.4

1

0,039

28

18

100

33

2

135

220

1:

7.5

1

0.045

29

21.5

149

19

3

171

295

1 :

7,9

1

0.039

30

23

170

18

3

191

376

1 :

8.3

1

0.038

31

18

145

24

5

174

300

1 :

9.7

1

0.039

-ocr page 122-

110

MUS RATTUS.

N".

L.

D.

d.

C.

T,

1

P,

L

:T.

T

:VP.

1

m.

19.8

87

29

4

120

240

1

6.1

1

0,052

2

m.

17 5

89

29

42

122,2

150

1

7

1

0.043

f.

16.5

90

33

4.2

127.2

155

1

7.7

1

0.042

4

f.

18 2

120

24

3

147

183

1

8,1

1

0.039

5

f.

18.4

91

22.5

3

116,5

219

1

6.3

1

0.052

6

f.

18.2

77

24

3

104

210

1

5,7

1

0.057

7

f.

17.7

100

26

3.5

129.5

150

1

7,3

1

0.041

8

f.

19.5

99

31

4

134

278

1

6.9

1

0.049

9

f.

17.5

92

28.5

3.5

124

170

1

7.1

1

0.045

10

m.

17.8

95

24

3

122

191

1

6.9

1

0,047

11

f.

17.5

80

21

3

104

146

1

5.9

1

0.051

12

m.

17.9

94

23

3

120

168

1

7

1

0,046

13

14

76

19

3

98

71

1

7

1

0.042

14

14.3

68

20

3.2

91,2

75

1

6.4

1

0 046

15

f.

18

92

28

2.5

122 5

212

1

6.8

1

0,049

f.

19

109

24

3.1

136

232

1

7.2

1

0.045

17

f.

16.5

90

19

3

112

105

1

6.8

1

0,042

18

m.

17

81

21

4

106

187

1

6.2

1

0,054

19

f.

14

69

22

3 2

94,2

1

6,7

__

20

f.

15

74

21

3.3

98,3

1

6,6

21

f.

17

84

29

2

115

164

1

6.8

1

0.048

22

f.

17.2

92

25

3.1

120,1

186

1

7

1

0.048

23

m.

18

104

27

32

134.2

210

1

7.5

1

0.044

24

m.

12

68

24

2

94

71

1

7.8

1

0.044

25

m.

17

89

26

3

118

180

1

6,9

1

0.048

26

f.

12

77

20

3.1

100,1

81

1

8.3

1

0,043

27

f.

17

90

26

3.2

119,2

130

1

7

1

0.042

28

f.

18

103

30

3

136

168

1

7.6

1

0.041

29

m.

17

90

25

2

117

193

1

6.9

1

0 049

30

m.

16

71

24

2

97

136

1

6 1

1

0.053

31

m.

18

100

30

3

133

180

1

7.4

1

0 042

32

m.

18

9i

20

3

117

180

1

7

1

0048

33

f.

17

70

25

3

98

176

1

5,8

1

0.057

34

f.

18

81

27

3.1

111,1

194

1

6,2

1

0.052

35

f.

17

80

21

3.2

104.2

181

1

6.1

1

0.054

36

f.

15

77

21

3.1

101.1

183

1

67

1

0.056

37

f.

16

77

25

3.2

105.2

161

1

6,6

1

0.052

38

f.

15.5

51

24

3,2

78.2

125

1

5,1

1

0.064

39

16

88

25

3.8

116,3

171

1

7,3

1

0.048

40

16.5

100

29

8.1

132,1

i

209

1

8

1

0.045

-ocr page 123-

111

MUS RATTUS.

u.

D

d.

0.

T.

P.

L

: T.

T

:|/P.

41

17

96

28

3.2

127.2

186

1

7.5

1

0045

42

12.5

64

17

3.2

84.2

37

1

67

1

0.040

43

15.5

91

24

3.3

118.3

138

1

7.6

1

0.044

44

18

86

21

3.2

110.2

172

1

6.1

1

0.050

45

17

89

24

3.3

116.3

156

1

68

1

0.046

46

14.5

68

22

3.4

93.4

100

1

6.4

1

0.050

47

18

101

21

3.1

125.1

175

1

7

1

0 045

48

17

93

30

3.2

126.2

148

1

7.4

1

0.042

49

17

92

22

3.1

117.1

170

1

7

1

0.047

50

17

101

25

3.3

129.3

114

1

7.6

1

0.038

51

16

78

22

3.3

103.3

111

1

6.5

1

0.047

52

17

98

28

3.1

129.1

178

1

7.6

1

0.044

53

13.5

80

23

3

106

88

1

7.9

1

0 042

54

14,5

86

30

3.2

119.2

101

1

8.2

1

0.039

55

17

97

26

3.1

126.1

147

1

7.4

1

0.042

56

18

86

24

3

1J3

176

1

63

1

0.050

57

15.5

107

20

3

130

134

1

8,4

1

0.039

58

9.6

55

13

1.8

69.8

30

1

7.3

1

0.045

59

17.5

103

30

3

136

182

1

7.8

1

0.042

60

18

103

24

5

132

160

1

7.3

1

0.041

-ocr page 124-

PBEDIX CINEEEA.

N».

L.

1.

D.

d.

c.

c.

T.

P.

L

1

T

1

ni.

18.5

70

10

16

18

114

1

6.2

_

__

2

f.

20

67

9

17

18

111

1

5.6

3

m.

19

70

8

16

18

112

—■

1

5.9

4

f.

20

72

8

16

17

113

1

5.7

5

m.

19.2

12

83.1

10

20

18

131.1

400

1

6.8

1

10.9

1

0.056

6

m.

19.7

12

90

10.5

20

20

140.5

350

1

7.1

1

11.7

1

0.05

7

18

9

66

10

17

16

109

600

1

6.1

1

12.1

1

0.077

8

m.

18.1

10.2

67

12

12

13

104

350

1

5.8

1

10.2

1

0.068

9

i\'.

19

11

65

10

11

12

98

350

1

5.2

1

8.9

1

0072

10

m.

19

11.5

81

10

— ■

91

250

1

4.8

1

7.9

1

0.069

11

m.

19

11.5

69

9

21

23

122

350

1

6.4

1

10.6

1

0.058

12

f.

19

12.3

80

10

15

17

122

350

1

6.4

1

9.9

1

0.058

13

19.5

13

107

10

17

15

149

350

1

7.6

1

11.5

1

0.047

hS

-ocr page 125-

113

ANAS BOSCHAS.

N°.

L.

1.

D.

d.

0.

c.

T.

P.

L:T.

1

1

:T.

T

3 ! i

1

m.

43

21.3

175.5

14

15

16

220.5

1:5.1

1:

10.4

2

m.

41

22

161

15

15

17

208

1: 5.1

1 :

9.5

1

3

f.

40

20.2

163.5

16

16

19

214,5

1:5,4

1:

10.6

-

4

f.

36.5

20.8

160.5

14

16

14

204.5

1:5.6

1:

9.8

-

5

f.

39

20

169

13

16.5

18

216.5

1:5.6

1 :

10.8

1

6

m.

41

20.4

161

13.3

16.5

15

205,8

1:5.0

1:

10.1

7

34

16

165

14

18

13

210

1:6,2

1 :

13.1

_ , i

8

m.

42

20

160

12

16

18

206

1:5.0

1 :

10.3

- .

9

m.

37.5

19

166 5

10,5

14

15

206

—-

1 : 5.5

1 :

10.8

-- i

10

m.

40.5

21.1

173

13

19

18

223

1150

1 :5.5

1:

10.6

1 :

0.047 i i

11

m.

34

19.5

162

14

16

15

207

1100

1 :6.1

1:

10.6

1 :

0,050 :i!i

12

m

42

20

214

18

20

22

274

1150

1 :6.5

1 :

13.7

1:

0.038 i,

13

m.

39

18.5

160

17

13

14.5

204.5

1040

1 : 5,2

1 :

11.1

1 :

0.050 1

14

f.

35

18

135

10

13

14.5

172.5

950

1 :5.0

1:

9.6

1:

0.057 ■ 1

15

35

18

154.5

14.5

12

13.5

194.5

1000

1:5,6

1 :

10,8

1:

0.051 i

IG

m.

38.2

19.7

170

13

14

16

213

1100

1:5.6

1:

10.8

1 :

0.048

17

34.5

20.5

153

11

11

13

188

1550

1 : 5.5

1:

9.2

1 :

0.062 i

18

38

19.5

158

15

15

18

206

1100

1: 5.4

1:

10.6

1 :

0.050 ;l

19

47

21

132

8

11

10

161

1370

1 :3.4

1 :

7,7

1 :

0.069 !

20

36.4

19.2

142

10

12

14.5

178.5

1100

1:5,0

1 :

9.3

1:

0.058 jj ;

21

40.1

20.6

172

13

16

14

215

1350

1 :5,4

1 :

10,4

1:

0.051 1 :

22

43

21.5

158

11

12

14

195

1550

1:4.5

1 :

9.1

1:

0.059

23

38.7

20.5

156

11

12

13

192

1400

1:5.0

1:

9.4

1 :

0.058 \'1!

24

m.

41.3

21.3

185

16

15

13

229

1650

1:5.5

1:

10.8

1 :

0.052 : i

25

f.

37.2

17.7

152

11

12

11

186

1250

1:5.0

1 :

10,5

1:

0.058 i

26

f.

42.5

21

180

11

17

15

223

1550

1: 5.3

1 :

10.6

1 :

0.052 ;!

-ocr page 126-

114

ANAS DOMESTICA.

L.

1.

D.

d.

G.

c.

T.

P.

L.

:T.

1.

:T.

T.

1

f.

40

20.2

163.5

16

16

19

214.5

1:

5.4

1 :

10.6

2

f.

34

16

165

14

16

13

208

1 :

6.1

1 :

13

3

m.

42

20

214

18

20

22

274

1150

1:

6.5

1 :

13.7

1

: 0.038

4

40

21.5

190

15

21

17

243

1200

1 :

6.1

1:

11.3

1

: 0.044

5

39

22

182

15

15

16

228

1500

1 :

5.9

1:

10.4

1

: 0.050

6

42

21.5

174

14

14

15

217

1350

1 :

5.2

1 :

10.1

1

: 0.051

7

m.

42

20

214

18

20

22

274

1205

1 :

6.5

1 :

13.7

1

: 0.039

8

f.

37.8

18.5

143

11.5

10.5

12

177

1000

1 :

4.7

1:

9.6

1

: 0.056

9

f.

36

18.2

181

13

15.5

16.5

226

1500

1 ;

6.3

1:

12.4

1

: 0.051

10

f.

36

18.2

177

12

17

15

221

1400

1 :

6.1

1 :

12.1

1

: 0.051

11

m.

40

20.5

184

10

18

16

228

1700

1 :

5.7

1 :

11.1

1

: 0,052

12

f.

36.5

19.2

173

13

15.5

14

215.5

1100

1 :

5.9

1:

11.2

1

: 0.048

13

f.

34.1

17.5

15.15

14

12.5

13.5

191.5

1150

1 :

5.6

1:

10.9

1

: 0.055

14

f.

35

18

169

12

15.5

12.5

209

1100

1 :

6.0

1 :

11.6

1

: 0.049

15

40

21

186

14.5

15

18.5

234

1400

1 :

5.9

1:

11.1

1

: 0.048

16

m.

46.5

24

200

15

20

30

265

1750

1 :

:5.7

1 :

11.0

1

: 0.045

17

m.

45

22.5

211

18

22

19

270

1850

1 :

6.0

1 :

12.0

1

: 0.045

18

f.

28.5

15

89

19

9

8

125

404

1 :

4.4

1 :

8.3

1

: 0.059

19

m.

34.5

19.5

163

10

15

17

205

1200

1 :

5.9

1 :

10.5

1

: 0.052

20

36.8

20

166

12

12

14

204

1100

1 :

5.5

1:

10.2

1

: 0.051

21

41

22.8

161

14

14

15

204

1600

1 :

5.0

1:

9.0

1

• 0,057

22

36.1

19.6

158

12

15

17

202

1200

1 :

5.6

1:

10.3

1

: 0.053

23

39.8

21

172

14

15

17

218

1500

1 :

5.5

1:

10.4

1

: 0.053

24

39

21

156

11

15

17

199

1300

1 :

5.1

1:

9.5

1

: 0.055

25

40.4

20.2

160

9.5

18

15

202.5

1350

1:

5.0

1 :

10.0

1

: 0.055

26

41

21

179

14

18

17

228

1750

1 :

5.6

1:

10.9

1

: 0.053

27

42.2

21.1

166

15

17

19

217

1600

1 :

5.1

1 :

10.3

1

: 0.054

28

f.

40.5

19.5

178

14

19

16

227

1600

1:

5.6

1 :

11.6

1

: 0.051

29

f.

42.5

23

175

16

18

16

225

2000

1:

5.3

1 :

9.8

1

: 0.056

30

m.

38.6

20.1

165

12

15

16

208

1150

1 :

5.4

1:

10.4

1

: 0.050

31

m.

42

21

190

16

16

18

240

1500

1 :

5.7

1 :

11.4

1

: 0.048

32

m.

43.5

21.-9

152

14

12

13

191

1300

1:

4.4

1:

8.7

1

: 0.057

33

m.

43.7

22.2

168

16

16

18

218

1650

1 :

5.0

1:

9.8

1

: 0.054

34

f.

36

IS

151

13

13

14

191

1100

1:

5.3

1:

10.6

1

: 0.054

35

f.

42

20

166

13

14

16

209

1250

1 :

5.0

1:

10.5

1

: 0.052

36

f.

39.5

20

147

12

12

13

184

1250

1 :

4.7

1:

9.2

1

: 0.059

37

f.

37.5

19.5

193

13

19

17

242

1400

1 :

6.5

1:

12.4

1

: 0.046

38

f.

36

19.5

132

13

15

16

176

1350

I :

4.9;

1:

9.0

1

: 0.063

-ocr page 127-

M A M M A L 1 A.

L

:ï.

L:T.

1

L : T.

Ursus niaritimus

1

10

Synctheres prehensihs

1;

; 5.7

Camelus bactrianus

1

12.3

Procyon lotor*

1

10,5

Gapromys Fournieri

1:

: 1.4

Gamelus dromedarius

1

15.5

1

: 3

Gulo boreahs

1

5

Helamys caffer

1;

;10

Sus sorofa

1

9

1

:5

Canis lupus

1

4.7

Spalax zemnii

1 ;

; 8

Dycotyles torquatus

1

10.5

1

:4

Canis lycaon

1

5.5

Pedetes caffer

1:

10

Sus siamicus

1

16

1

:3.5

Canis vulpes

1

4

Myoxus nitela

1 ;

; \'7

Mosschus moschiferus

1

13.5

1

:3.2

Phoca vitulina*

1

18.2

Graphuirus capensis

1 ;

; 3

Gervus elaphus

1

12.5

1

: 3.6

Phoca barbata

1

14

Lemnus norvegicus

1:

•10.7

Gervus dama*

1

16.2

1

:3.5

Phoca groenlandica

1

16

Leninus zoror

1:

8.8

Gervus capreolus

1

11

1

:3

Arvicola arvalis

1 :

5.9

Antilope cervicapra

1

15

1

:4.2

Omnivora.

Arvicola terrestris

1 :

6.2

Antilope Saïga

î

13

1

:6.3

Arvicola amphibius

1:

6.6

Antilope gutturosa

1

15

1

: 3.6

Ursus arctos

1

8

Griceter hamster

1 :

6.3

Gapra ibex

1

18

1

:4

Meles taxus*

1

8.5

Gerbillus tamariscinus

1 :

4.4

Ovis musmon

1

23

1

:4.3

Phascolomys wombat

I

8

Gerbillus sene galensis

1:

8

Ovis domesticus

1

28

1

:4.5

Petaurus taguanoïdes

1

9.2

Gerbillus pyramidum

1:

5

Bos taurus

1

22

1

: 8.2

Viverra narica

1

6

Mus rattus*

1 ;

7

Bos bubalus

1

22.5

1

:4.5

Nasua leucorhyncha

1

4

Mus decumanus*

1 :

9.4

Lagomys pusillus

1

10

1

:4.4

Squirilla vulgaris

1

12.6

Mus musculus*

1:

6.5

Lagomys tolai

1

8.18

1

:6.2

Squirilla carolinensis*

1

7.9

Lagomys pica

1

9.7

1

:5.5

Dasyprocta agouti

1

9

Herbivora.

Lepus timidus*

1

10

1

:4.9

Goelogenys paca

1

12.5

Elephantus asiaticus

1

10.7

Lepus cuniculus*

1

12.3

1

:2.2

Arctomys marmotta

1

8

Elephantus africanus

1

10

Macropus giganteus

1

10

1

:1.8

Arctomys monax

1

5.5

Rhinoceros javanicus

1

10

Macropus thetidis

1

6

1

:2.5

Spermophilus citillus

1

4.2

Hyrax syriacus

1

5.8

Hypsiprimus gilbertii

1

5.6

1

: 2.8

Sciuropterus volucella

1

8.6

Equus caballus

1

10

Phalangista albifrons

1

11,8

1

:3.8

Pteromys nitidus

1

8

Equus asinus

1

9

Bradypus tridactylus

1

3.5

3.7

1

:4.4

Histrix cristata

1

10.1

Equus zebra

1

8

Cholepus ilHger

1

Carnivora.

Felis leo
Felis tigris* \')
Felis pardus*
Felis concolor
Felis pardalis
Felis minuta
Felis lynx
Felis catus
Gatus domestica*
Mustela putorius*
Mustela vulgaris
Mustela herminea
Mustela martes
Putorius perusca
Zorilla variegata
Mustela zibellina
Mustela minck
Lutra vulgaris*
Viverra civetta
Viverra zibetha
Viverra genetha
Mangusta badia
Mangusta javanica
Mangusta capensis
Suricata tetradaltyla
Pterodyctus potta

Cn

In deze tabellen duidt * aan dat ik de dieren zelf onderzocht. Overigens heb ik de waarden gebruikt die Cuvier
opgeeft. Alleen bij de verhoudingsgetallen voor de Apen ben ik Meckel gevolgd.

-ocr page 128-

AVES.

L : T.

Rapaces.

Vultus fulvus
Astur palumbarius
Astur nisus*
Aquila fulva
Strix flammea
Otus vulgaris
Hirundo rustica
Motacilla flava*
Lusciola thetis
Parus major*
Parus coeruleus*
Gerthia familiaris
Picus viridis
Guculus canorus
Lanius excubitor
Scolopax rusticula*
Ardea cinerea
Giconia alba
Podiceps minor

3.3
3
3
2.8
2

2.3

1.4

1.5

1.5
2.9
3

2

25

2.6
1.8
5.4
8.2
2.2
3.6

Mergus albellus*
Larus ridibundus*
Phallacrocorax carbo*

Omnivoren.

Turdus musicus*
Turdus illiacus*
Turdus merula*
Sturnus vulgaris*
Gorvus corone
Gorvus cornix
Gorvus pica*
Anas boschas*
Anas acuta*
Anas crecea*
Fulica atra*
Gygnus olor
Cygnus musicus*
Grus cinerea
Anser leucopsis
Gallus domestica*

L

L

: T.

1

5

Granivoren.

1

3

1

3.8

Emberiza citrinella*

1

2.3

Emberiza nivalis*

1

3.2

Fringilla coelebs*

1

4.3

1

3.9

Fringilla monti-frin-

1

4.4

1

3.5

gilla.*

5.3

1

2.5

Fringilla spinus*

1

1

2.3

Fringilla cannabina*

1

5.5

1

3.3

Fringilla montium*

1

5.8

1

3.6

Passer domestica*

1

5.5

1

7.7

Gocothraustes vulgaris

1

3.2

1

5.2

Psittacus arara*

1

4.1

1

4.7

Grax alector

1

5

1

5.7

Golumba palumba

1

5

1

5

Golumba turtur

1

2.8

1

2.2

Golmuba domestica

1

4.2

1

3.5

Struthio camelus

i

8

1

2.9

Dromajus Novae Hol-

1

4

landiae

1 :

7

1

6

OS

-ocr page 129-

117

Carnivore Apen.

L

:T.

Frugivore Apen.

L

:T.

Stenops gracilis

1

3.5

Gebus capucinus

1

7

Lemur catta

1

3.5

Gebus apella

1

6.5

Lemur mongos

1

3.5

Papio mormon (Macacus)

1

85

Lemur albifrons

1

4

Papio spinx

1

6

Lemur macaco

1

5

Papio inuus

1

8

Hapale jachus

1

6

Papio nemestrinus

1

8

Hapale rosalia

1

3

Papio cynomolgus

1

7

Hapale oedipus

1

2.5

Gercopithecus ruber

1

7

Hapale midas

1

6

Gercopithecus fuliginosus

1

6.5

Gallithrix sciurea

1

4

Gercopithecus sabaeus

1

5

Ateles paniscus

1

6

Pithecus larus

1

7

Ateles beelzebuth

1

3.5

Macacus silenus

1

8

Gercopithecus nycticans

1

9.6

Carnivore VIedermuizen,

L

Frugivore VIedermuizen.

L

.-T.

Glossophaga caudata

1

3

Pteropus eduhs

1 :

:7.3

Rliinolophus bifer

1

3

Harpyia cephalotes

1

:6

Noctilio leporinus

1

4

Pteropus alecta

1 ;

;6

Vespertilio noctulina

1

2

Vespertilio murinus

1

1.9

Vespertilio mystacinus*

1

4

Vespertilio nattereri*

1

4.2

Vespertilio daubentonii*

1

4.2

Vesperugo serotinus*

1

3.3

Plecotus auritus*

1

13.6

-ocr page 130-

BEPALINGEN VAN HET VRIJE OPPERVLAK VAN DEN DARM.

N".

P-

!

P.

P.O.

d.m^.

d.ml

T.

Macacus niger

93

550

460

482.2

11.86

232

Felis tigris

1420

3700

2285

2395.2

46.68

724

Felis catus

2

84

160.5

79.5

83.3

4.06

157

« D

5

101.5

342

243.5

255.2

7.45

173

1) n

6

88

162.5

77.5

81.2

4.22

174

n «

7

89

248

162

169.8

5.87

161

fl »

8

202

503

301

315.5

8.11

166

•n w

3

177

572

395

414

9.54

175

208

691

483

506

9.57

144

Felis minuta

45

251.5

209.5

219.6

5.58

112.5

Mustela putorius

3

112,5

228.5

119

124.7

totaal 6.14

240

2

39.5

103,5

67

70.2

totaal 3.98

179

n D

1

42.5

145.5

106

lll.l

totaal 4.01

115

Lepus cuniculus

domesticus

4

125.5

403

280.5

294

11.47

356

i")

5

108

266

163

170.9

7.66

273

« ^

1}

6

100.5

262.5

165

173

7.71

■ 273

n

7

125.5

209

146.5

153.6

7.47

289

8

369

306

320.8

11.54

330

^ «

9

45

278

236

217,4

10.20

335

T!

10

45

281

239

250,5

9.69

298

n n

M

12

45

124

82

86

5.86

318

71 «

n

11

47

219

175

183.4

8.71

329

V n

n

13

48

220

175

183.4

9.53

394

Tl VI

15

69

253

187

196

9.25

347

•ft Tl

\\ V4

\\ 41

1S5

\\ 14\\

147.8

8.09

\\ ^

\\

\\

\\

\\ Wä

\\

) s

\\

)

) 64 -

)

) 1^71
/ T/no

) 370

QC-

-ocr page 131-

Cavia cobaja
Mus decumanus
Gallus domesticus
Phalacrocorax carbo

X n

Podiceps cristatus
Lutra vulgaris

J.
ff

/ ^^

1 VVi

/

131

6

44.5

8

41

155

9

35.5

148

10

40.5

241

15

43

130

14

50

206

11

54

160

16

37

108

79

134

87

117

11

34.5

12

29.5

118

181.5

127

231.5

48.5

100

40.5

60

68

105

563.5

1211.5

De Ijeteekenis der letters boven de kolommen vindt men

97

/ 103

/

>S H V,

O. ZO

/ Mh\'

86.5

90.5

5.59

275

114

119.5

4.49

134

112.5

118

6.67

300

200.5

210

8.99

306

87

91

6.09

324

156

163.5

8.38

342

106

111

6.69

321

71

74,5

5.14

282

58

60.8

3.36

147

33

34.6

2.38

130

24.5

25 7

totaal

2,20

J49.5

18.5

19.4

totaal

2."

151,5

65.5

68.7

totaal

3.67

156

106.5

111.6

totaal

5.35

203

53.5

56.1

totaal

4.18

247.5

17

17.8

totaal

1.90

160

39

40.9

totaal

2.50

122

651

682.4

totaal

18.59

403

op bldz. 72 en 73.

cc

-ocr page 132-

■ •> / . - ■ ■■ • ..........- ■ • vAv-i-jLrji-,\', . : \' . ,■■•3

-ocr page 133-

De Somameter.

-ocr page 134-

636

m..

■i! r>

üf-r--- - s.

\\ ,

\'r:

Ml

.t V

-ocr page 135-

STELLINGEN.

-ocr page 136-

■■H

V\'

-ocr page 137-

STELLINGEN,

1.

Het gezichtsvermogen der gelede dieren, is
tot heden onverklaard.

ii.

De Sipunculidae mogen niet langer met de
Echiuridae in één groep vereenigd worden.

-ocr page 138-

IM

III.

De Echiuridae behooren in de orde der Anne-
hda chaetophora gerangschikt te worden.

IV.

Ten onrechte zegt Stossich: Le vesichette
directrici non servono ad altro che a determi-
nare il punto di partenza e la direzione della
prima insolcatura.

V.

De Sarcode der sponzen, moet als waar
bindweefsel beschouwd worden.

VI.

De Halteres der Diptera, noemen de Fran-
schen met recht Balanciers.

-ocr page 139-

125

VIL

Bil de normale bevruchtiging dringt slechts
één spermatozoïd het ei binnen.

VIII.

Zooals reeds in de Mozaïsche Wetgeving
geschreven staat: Exodus 11:5, zijn de konij-
nen en hazen herkauwende dieren.

IX.

De verklaring van Darwin aangaande het
ontstaan der Atollen, is met de tegenwoordige
ontdekkingen in strijd.

X.

Het trekken der vogels , kan niet voldoende
verklaard worden uit eene overgeerfde gewoonte
of uit gebrek aan voedsel.

-ocr page 140-

126

XL

Het is ongeoorloofd bij de weinige hier en
daar gevondene schedels van den praehistorischen
mensch, gevolgtrekkingen te maken aangaande
de Phylogenese van het menschelijk geslacht.

XIL

Hoogst wenschelijk ware , eene bescherming
van staatswege voor dieren, ook waar deze niet
bepaald nuttig voor landbouw en veeteelt zyn.

XIIL

Niet altijd is levend protoplasma ondoordring-
baar voor kleurstoffen.

XIV.

Alle menschenstammen moeten tot een en
dezelfde soort teruggebracht worden.

-ocr page 141-

127

XV.

De Lemnoideeën moeten als eene onderfamilie
der Aroïdeeën beschouwd worden.

XVI.

De beteekenis van het melksap der planten
is onbekend.

XVIL

Ten onrechte beweren sommige Botanici dat
alleen de kenmerken der bloem, van systema-
tische waarde zijn.

XVIII.

De Palaeontologie is van veel meer waarde
voor de Zoölogie en Botanie, dan voor de
Geologie.

-ocr page 142-

128

XIX.

De meeren in Zwitserland zijn Quaternaire
vormingen en hebben hun ontstaan aan invloeden
der IJsperiode te danken.

XX.

Uit de gevondene overblijfselen van den Mam-
mouth en van den Rhinoceros tichorinus mag men
geene zekere gevolgtrekkingen maken, omtrent
de toenmaals daar ter plaatse heerschende tem-
peratuur.

XXI.

Baco\'s gezegde: „Si quis judicat doctrinam
omnem referendam esse ad usum et actionem,
recte sapit" wordt te dikwyls bij de beoefening
der wetenschap uit het oog verloren.

XXII.

Te recht zegt Goethe : „Eine falsche Hypothese
ist besser als gar keine."

-ocr page 143-

t!

Cr.

A \'"î
.....\'

•» A - 1Î .

. . V\';:. ^t v\'^v\'-S

IV

. ?

-ocr page 144-

•Tv\'^«.

I

» \'v. i V

V .

^ i

.

1. .sS

-ocr page 145- -ocr page 146-

4 > i: