-ocr page 1-

DE OOGEN DER STUDENTEN

AAN DE

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT.

PROEFSCHRIFT

van

-ocr page 2-

■M

■ .....

.or

f/t;,, ■

V \' \' y

t.

■■^-■-.v^\' "\'.\'tra"\'- -- \'-,/ ■"

-, Y-

t

y \'ji\':/\'^

"r- -

■^■•Ift;-;

M

-ocr page 3-

if\'-r

lA.\'-i\'S:\'\'

/ ; y " . !

- À,"\' / \\ ■ ■ ■

« T

\' J "

-ocr page 4-

\' ■•ijvu , ■ AT.:.-, .yn .. . „/iv\';;:-\'■ : ■ -

s^y. ï y-: ■

: ■ «

"^-v. .

\' t* . > ,

f,

«K-\' ■

V V

\' f

-ocr page 5-

DE OOGEN DER STUDENTEN

aan de

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT.

-ocr page 6- -ocr page 7-

DE OOGEN DER STUDENTEN

AAN DE

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT.

PROEFSCHRIFT

tell verkrijging van den graau
van

DOCTOE ÏH DE GEHEESEÏÏKDE,

AAN DE

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN EEN RECTOR MAGNIFICUS

D^. P. DE JONG,

IIOOGLEKKAAR IN UE FACULTEIT DEE LETl\'EEKN EN WIJSBEGEEETE,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

EN

OP VOORDRACHT DER GENEESKUNDIGE FACULTEIT,

ÏE VERDEDIGEN

op Zaterdag den O-^" Juli 1881, des iiaiiiiddag\'s to 6 nron,

DOOR

QUIRIN CÉSAR COLLARD,

GEDOKEN TE CUVIC.

UTRECHT - P. J. DIEIIL — 1881.

-ocr page 8-

GBDUÜKT BU G. A. VAN HOKTEN, TK UTEKCHT-

-ocr page 9-

AAN DE STUDENTEN,

DIE DE STOF GELEVERD HEBBEN VOOR DIT PROEFSCHRIFT.

-ocr page 10-

\'v.:

m.

H/

-ocr page 11-

Ik betuig mijnen oprechten dank aan mijnen hooggeachien
promotor Professo)\'
Dr. H. Snellen, iwor zoovele nuttige
wenken, die ik van Z.H.G. heb ontvangen, en aan
Dr. M. J.
Bouvin voor zijne zeer g ervaar de er de hulp, hij het vervaar-
digen van dit proefschrift.

-ocr page 12-

#1

m-

. \' • ; ■ .

fc

i

-ocr page 13-

INLEIDING.

Er zijn in de laalslo jaren, vooral door Duitsche onder-
zoekers, mei groeten ijver nasporingen in hel werk ge-
steld naar liet voorkomen van myopie, en maatregelen
beraamd om het toenemen der myopie legen te gaan.

Bij het bepalen der refractie van leerlingen der scholen
is in hel algemeen gebleken:

1°. dat op de dorpsscholen myopie betrekkelijk weinig
gevonden wordt.

2", dal op de stadsscholen myopie meer dan op de dorps-
scholen voorkomt, zoowel sterker in graad, als menigvuldiger
in aantal, toenemende van de laagste lol de hoogste klasse, zoo-
zeer zelfs, (lat er o. a. gymnasiën waren, waar op de laagste
klasse slechts 10 "/„ op de hoogste daarentegen "/o
myopen gevonden werd. \') Nog erger: op hel Dom-gym-
nasium te Maagtleburg waren lij "/.i, Ic Erlangen 80 % cn
te Heidelberg lOOVo der leerlingen der hoogste klasse
kortzichtig.

Uit deze gegevens wordt gcconcludoerd, dat myopie bij

Ij v. Zkiiexdeu. Ueberden Einfluas des Schul Unterrichts enz. pag. 8.

1

-ocr page 14-

2

de bewoners der steden meer voorkomt, dan bij die van
het platte land.

Hiertegen valt niet veel te zeggen: hetzelfde is trouwens
reeds voorjaren, o, a. door
Donders \'), uitgesproken.

De verklaring van het veelvoudig voorkomen van myopie
met toenemenden graad op de hoogere klassen bij de leer-
lingen van de scholen in steden, wordt vrij algemeen ge-
zocht\'in de slechte inrichting van sommige scholen, wal
verlichting enz. betreft.

Hier dringt zich echter de vraag op, of de Schoolhygiënis-
ten in hun lolFelijken ijver om de inrichting der scholen te
verbeteren, niet wat voorbarig zijn in hunne verklaringen.
Ten minsten hel komt mij voor, dat door hen de gewone
ontwikkelingsgang der myopie niet genoeg in aanmerking
wordt genomen cn vooral ook aan de erfelijkheid, dien
grooten factor in cle pathogenie van ziekelijke afwijkingen,
eene te bescheiden plaats wordt ingeruimd.

In de eerste jeugd is een groot deel der kinderen liyper-
melropisch. Doordal bij de algemeene ontwikkeling van hel
lichaam het oog in hel algemeen iets langer wordt, zonder
dat de brekende middensloflen veranderen, worden deze oogen
dan later emmetropisch, enkele wel myopisch. Eene ver-
lenging van de gezichlsas schijnt in elk normaal oog plaats te
vinden; houdt die verlenging langer aan, dat wil zeggen,
wordt het achterste gedeelte van hel nelvlies builen hel brand-
punt van het dioptrisch stelsel gebracht, dan ontslaat myopie.

Is er eens myopie aanwezig, dan zal die zelden geheel
stationair zijn; men vindt dit slechts bij de lichtere graden.

1) Anomalieën der Refraction und Accomodation dos Auges,

-ocr page 15-

3

De myopie in matigen graad kan tijdelijk progressiei\'
zijn; de hoogere zijn gemeenlijk blijvend progressief.

Deze ontwikkelingsgang wordt ook gevonden bij hen, die
weinig inspanning van hun oogen vorderen.
Donders •)
vond progressieve myopie, zoowel bij matrozen, die hunne
oogen zelden inspannen om dicht bij le zien, als bij hen,
wier beroep en leefwijze medebrengt zich veel met arbeid
in de nabijiieid bezig le houden.

i\\laar zonder twijfel zal bij de laatsten de myopie in
hel algemeen meer kans hebben zich verder le ontwikkelen,
daar de factoren aanwezig zijn, die aanleiding kunnen geven
lol hel ontslaan van de verlenging der oogas bij het zien
in de nabijheid, mei name:

4". drukking der spieren op den oogappel bij sterke con-
vergentie der gezichlsassen.

S*\'. vermeerdering van den inlra-oculairen druk, ver-
oorzaakt door overvulling van het oog mei bloed l)ij sterk
voorovergebogen hoofd en

3". congeslie in den achtergrond van hel oog, welke lol
verweeking van hel weefsel leidt en zelfs bij normalen,
maar nog meer bij verhoogden inlra-oculairen druk, rekking
der vliezen veroorzaakt.

De meerdere myopie op de stadsscholen kan men
voornamelijk verklaren uil de erfelijke dispositie; cn daar
de myopie mei hel toenemen der jaren zich meer onlwikkell,
zal men op de hoogere klassen, waarin de jongens ouder zijn,
meer myopie en hoogere graden vinden dan op de lagere.

1) Anomalieën enz., pag. 287.

-ocr page 16-

Hoe moet men nu tot eene juiste kennis komen van
den\' invloed van de school, of liever van het gebruik der
oogen voor arbeid in de nabijheid, op de voortgaande ont-
wikkeling der myopie?

Vooreerst dient nagegaan te worden of oogen die lot
progressieve myopie gedisponeerd zijn, d. w. z,, waarvan
aangetoond is, dal ze in zeker tijdsverloop een hoogeren
graad van myopie verkregen hebben, door nakomen van
hygienische voorschrillen voor een progressie der myopie
kunnen behoed worden. Zoo hel blijken mocht, dat door
niet school gaan, geen werk verrichten in de nabijheid
enz. de sterkte der bestaande myopie op dezelfde hoogte
bleef, dan zoude men hieruit met meer reden mogen be-
sluiten tol
het groote kwaad der scholen, een vonnis dal
tol hiertoe zijn hechlslen steun vindt in hel feit, dal bij
de jeugd op hel platte land minder myopie voorkomt, dan
bij de leerlingen op stadsscholen.

Hel zou vooral wenschelijk zijn uit te maken of in vroe-
ger lijden myopie reeds in de steden meer voorgekomen
is, dan op hel platte land, dan wel eerst in den laat-
sten lijd, sedert van de jeugd daar meer geeischt wordt.
En zoo zulks al bewezen kon worden, zou, bij de groote
rol, die de erfelijkheid speelt, niet uil hdl oog mogen ver-
loren worden, dal in de steden meer dan op hel platte
land gelegenheid bestaal voor ambachten en betrekkingen
waarvoor myopen bij uitnemendheid geschikt zijn, of ten-
minsten voor emmetropen niet behoeven achter te slaan.

Wij moeten dus trachten te weten Ie komen of myopie zich
na eene reeks van jaren over een grooter aantal menschen en
in hoogere graden zal uitgebreid hebben. Er zullen der-

-ocr page 17-

halve telkens over 10, 20, 30 enz. jaren onderzoekingen
moeten gedaan worden van oogen, behoorende aan be-
paalde klassen van individus van denzellden leeftijd, b v.
boerenjongens cn sludenten, cn de uitkomsten van die
onderzoekingen onderling vergelijken.

In Nederland is tot nu toe, zoover wc kunnen nagaan,
nog geen geschikt materiaal geleverd en komt het mij niet
onwenschelijk voor, zoo het onderzoek der oogen der slu-
denten dezer Universiteit de rij opende van eene reeks
hierna volgende onderzoekingen in gelijken zin.

In de volgende bladzijden deel ik de resultaten mede van
dit onderzoek, waartoe ik de aansporing, alsmede menige
aanwijzing, aan Dr. M. J. Bouvm verplicht ben, die er
mij op wees dat zoodanig onderzoek ook voor andere niet
geheel opgeloste quaesties van l^elang kan zijn, terwijl het voor
een deel zich aansluit aan onderzoekingen door anderen om-
trent de oogon der individuen van hun land verricht.

-ocr page 18-

HOOFDSTUK 1.

Inrichting van het onderzoek. Statistiek.

Met het opmaken van onze statistiek der oogen der stu-
denten aan de Hoogeschool beoogden we in hoofdzaal^ een
tweeledig onderzoek, namelijk te bepalen:
i". de refractie en gezichtsscherpte.
2". het kleuronderscheidingsvermogen.
Vooraf echter een en ander hoe wij er in geslaagd zijn
een voldoend aantal studenten te onderzoeken en omtrent
dc wijze waarop het onderzoek werd ingesteld. Want,
wie zich zulk een plan gevormd heeft, moet bedenken, dat
het niet altijd gemakkelijk is een voldoend aantal personen
er toe te krijgen zich aan een cenigermate tijdroovend
onderzoek le onderwerpen, waarvan het moeilijk valt de
meesten van het gewicht te overtuigen, afgezien er van
dat sommigen ronduit zeggen geen waarde aan statistiek
te hechten. Aan de andere zijde heeft men voorzorgen
te nemen, dat, zoo men niet over al de studenten zal
kunnen beschikken, men dan geen gevaar loope bij voor-
keur hen met ooggebreken lot zicli le Irekken.

In de eerste dagen van Januari hadden wij op alle

-ocr page 19-

college-localen een gedrukt bericht laten aanplakken, dal
uit een wetenschappelijk oogpunt een statistiek van de
oogen der studenten zeer gewenscht was: dal wij ons
voorstelden mei dat onderzoek een aanvang te maken en
hen dus uitnoodigden van hunne medewerking en belang-
stelling blijken te geven, door zich te begeven naar hel
Ned. Gasthuis voor Ooglijders, alwaar eiken Dinsdag,
Donderdag en Zaterdag van 2—h ure het onderzoek zou
plaats hebben.

Werden refractie, visus en kleuronderscheidingsvermogen
bepaald naar de door ons gebezigde methoden, dan konden
telkens 15 ä 20 studenten onderzocht worden. Voor
nauwkeurig onderzoek van de kleurblinden was op die
uren geen tijd over, wilde men anderen niet laten
wachten.

In zes dagen meldden zich 65 personen aan; bleef hel
dus zoo voortgaan, dan zou de lijd wel langer duren,
dan wij gehoopt hadden, maar behoefden we geen andere
maatregelen te nemen. Intusschen de beide volgende keeren
kwamen er slechts 2 en 3, zoodal we onmiddelijk eene
andere methode moesten volgen. Publiciteit was er genoeg
aan gegeven; waarschijnlijk had dus hel wachten van een
paar, een der laatste malen, anderen algeschrikl, cn wij
plaatsten toen eene mededeeling in het Ulr. Dagblad, dal,
ten einde tijdverlies door wachten enz. te voorkomen, bij
een aangewezen boekhandelaar kaartjes verkrijgbaar waren
gesteld, genummerd voor elk der dagen voor het onder-
zoek bestemd, zoodal ieder de keus had niet alleen van den
dag, maar ook precies van den lijd, waarop hij tusschen
2 en lil wenschle onderzocht Ie worden. Van dezen maat-

-ocr page 20-

8

regel hadden wij de beste verwachtingen, daar het ons
niet gebleken was, dat men bepaald iets legen hel onder-
zoek had en hel nu voor iedereen zoo gemakkelijk moge-
lijk gemaakt was. Men kon »en club" komen, afspraken
maken, enz. Echter, in het geheel werden niet meer
dan 15 kaartjes afgehaald!

Alle indirecte uitnoodigingen konden wc dus verder ge-
rust achter wcge laten. Zouden wij nog eens een hoofd-
artikel in de courant plaatsen, om de groote waarde van
het onderzoek te betoogenV — Hoevelen lezen de courant?
Om het doel goed uit een te zetten, kan het artikel niet korl
zijn en een lang artikel zal nog minder gelezgn worden —
en nog andere bedenkingen deden ons besluiten, liever
eene directe methode, als het zoo genoemd mag worden,
te kiezen. Deze methode bestond daarin, dal de meest
bezochte colleges voor hel aanvangsuur door ons bezocht
werden en daar aan elke bezoeker gevraagd werd, of hij
er niets tegen had zijn oogen le laten onderzoeken, zoo
neen, dan werden dag en uur bepaald voor dezelfde week
of eerstvolgende week en dit genoteerd op een kaartje,
.waarop plaats, dag en uur van het onderzoek was aange-
geven, welk kaartje men hen dan overreikte, opdat men
zich de belofte lierinnercn zou.

Zoo\' konden wij althans de collegebezoekers bekomen en
steeg ons getal met inbegrip der eerste (55 tol 300.

Was er van onzen kant wat meer moeite aan ver-
bonden, toch getroostlen we ons die moeite gaarne, daar
het de kortste wijze was en levens bleek, dal niemand
tegen het onderzoek zelf iets had, mits hij eene kleine
persoonlijke opwekking kreeg. We konden levens zelf

-ocr page 21-

het aantal bepalen, dal we eiken dag wenschlen Ie onder-
zoeken.

Toon de collcge-voorraad uitgeput was, kwamen er
niet veel meer en werd aan elk der overgeblevenen een
brielje gestuurd van den volgenden inhoud:

»Het zal u waarschijnlijk bekend zijn, dat wij vooreen
»wetenschappelijk doel bezig- zijn een onderzoek in te stellen
»van de oogen der studenten aan de Universiteit alhier.
»Met genoegen vermelden wij, dat het grootste gedeelte
«der studenten reeds aan ons verlangen voldaan heefl,;
Avil
»echter onze statistiek eenige waarde liebben, zoo moet
»zij op de meest bereikbare volledigheid aanspraak kunnen
»maken enz."

Zoo bekwamen wc toch een aantal van ^xlO Nederland-
sche studenten, benevens 15 Duitschers, studenten in de
theologie aan deze universiteit. We hebben voor de laatste
eene afzonderlijke statistiek gemaakt, daar zij in Duitsch-
land geboren zijn en hunne vroegere opleiding hebben
genoten en een der hoofdvragen, die wij wenschlen be-
antwoord Ie zien, n. 1. de aard en bet aantal der Hol-
landsche myopen, uitsluiting van andere nationaliteiten
vorderde.

Wij dienen ons nu eerst nog rekenschap te geven van
de 1-40 studenten die, volgens de berekening van het
aantal studeerenden, aan onze statistiek ontbraken.

Volgens den Utrechlsche Studenten-almanak van 1881,
bedroeg het aantal studenten in December 1880:

-ocr page 22-

10

Leden van

Oud-leden van

Overige Stud.

Fac iiUeit.

het Utr.

het Utr.

bij den

Totaal.

Stud. Corps.

Stud. Corps.

K. M. ingeschr.

Godgeleerdheid. . . .

66

4

120

190

Rechten........

\' 139

3

13

155

Geneeskunde.....

93

6

87

136

Wis- en Natuurkunde.

19

1

29

49

Letteren........

6

6

8

20

550

De tweede kolom, 20 oud-leden van \'t U. S. C. bevat voor
\'t grootste deel namen van studenten, die buiten de stad
hunne studiën voltooien en dus alwezig zijn. In de voor-
laatste kolom zijn ook i5 Duitsche en Ilongaarsche stu-
denten begrepen, die ook van het totaal moeten afgetrokken
worden. Voeg hierbij, dat nog een 60 tal onmogelijk in
onze statistiek konden verschijnen, enkele wegens ziekte,
twee wegens overlijden, eenigen door promotie na hel uit-
geven van den slud.-almanak of door het vaarwel zeggen
van de studie, dan mogen wij van deze 95 gerust aan-
nemen , dat zij, bijaldien zij in de statistiek waren op-
genomen, geen andere resultaten hadden doen le voor-
schijn komen.

Er blijft dus een 50 tal over, die, om onbekende redenen-,
hunne oogen niet lieten onderzoeken; er is echter geen
aanduiding, die ons eenigszins zou kunnen doen vermoe-
den, dat hunne oogen meer of minder anomalieën zouden
hebben, dan die van de onderzochte studenten. Tol nadere
bevestiging bebben wij eens nagegaan, hoe de laatste 100
onderzochte oogen waren en dan vinden wij daaronder

-ocr page 23-

11

27 myopische; van de laatste 200, 25 °/o myopische
oogen, dus ongeveer het procent, dat wij, zooals later
blijken zal, vonden bij de
820 oogen te zamen.

Nadat de te onderzoeken studenten hun naam, leeftijd
en faculteit i) opgegeven hadden, werden zij op O M. afstand
van S
nellen\'s letterproeven geplaatst en rechter en linker
oog afzonderlijk bepaald: hadden ze zonder glazen eene
gezichtscherpte van i of ß/e, dan werd myopie uitgesloten.

De graad der myopie werd bepaald door het zwakste
concaafglas, waarmede de hoogste visus te verkrijgen was.
(Geringe graden van myopie kunnen aan de bepaling ont-
snapt zijn, ingeval de onderzochte persoon meer dan "/e
visus had).

Het sterkst convexglas, waarmee n°. 6 der letterproeven
even duidelijk gelezen werd, als zonder glas, stelde den
graad van hypermetropie voor. Gezichtssclicrpte grooter
dan ö/f) kan aanleiding gegeven hebben, tot hel bepalen
van kleinere graden van liypermelropie, die in waarheid
niet bestonden.

Gaven de spherischeglazen geen «/e visus, dan geschiedde
de bepaling van asligmatisme volgens de bekende methodeir
Wanneer ook dan nog de gezichlsscherpte beneden
bleef, werd met den oogspiegel onderzocht en de veran-
deringen, die gevonden werden, in de kolom »Aanmer-
kingen" opge teekend.

]) In do (lerdo kolom botcokont J., Jurid. faculteit, M., Modische,
T., Theologische, L., Litterarische, Ph., Philosophische, waartoe,
ook Pha., de studenten in de Pharmacie behooren.

-ocr page 24-

12

Eene beschrijving van de methode, volgens welke de
kleurenzin bepaald is, volgt later in het hoofdstuk, dat
over de anomalieën van den kleurenzin handelt. In de kolom
vindt men voor beide oogen voorloopig »n" normaal, »ahn"
abnoi\'maal.

Bij de myopen hebben wij zoo nauwkeurig mogelijk
erfelijke momenten trachten optcsporen, door elk te vragen
of er ook bijzienden in hunne naaste familie waren; hoe
oud de ouders waren toen ze voor hel lezen een bril be-
gonnen le gebruiken gaf meermalen reeds eenige aan-
wijzing Wal wij er van te weten kwamen, is eveneens
in de kolom »Aanmerkingen" te vinden», alwaar ook
allerlei andere afwijkingen en vermeldingswaardige bijzon-
derheden werden beschreven.

-ocr page 25-

13

s
s

a
a

to
?

a

O

h

<U

ns
a

O

\'S

"a

u
a
f^

Refractie.

«
S

a
\'5

B
V
H
3

S

i

Aanmerkingen.

»

1

22

M.

R.
L.

K.
E.

l
1

U.

Fnsnff. recti int. ODS. [

2

23

M.

K.
L.

rim. 0.75.
E.

1
1

11,

3

22

M.

R.
L.

M. 6.
M. 5.5.

1
1

11.

Draagt bril — 4. Brotilers bij-
ziende.

4.

19

M.

R.
L.

Hm. lev.

II

1
1

u.

i

5

19

M.

R.
L.

E.
E.

1

1

11.

1
1
1,

6

22

M.

R.
L.

M.\'2.5 C Asm. 0.75 M.u. hor.
M. 2.5.

\'/e

s

/li

11.

[nsuir. recti int. ODS. !

1.

7

19

M.

R.

l.

riin. 1.5 O Asli. l. max. vert.
Hm. 5 3 .\\9h. 1.5 max. 45®.

4

/e

11.

!

S

19

M.

R.
L.

M. 1.5.
M. 0.75.

1

1

11.

9

19

M.

R.

L.

M. 1.5 C Asm. 0.75.
M. lev.

1
1

n.

i\'
i;

10

19

M.

R.
L.

/
1?.
I-.

M. 0.5.
M. 0.5.

l
1

n.

!

11

22

M.

E.

E.

1
l

n.

12

19

M.

R.
L.

Hm. 0.75.
Hm. 0.75.

i

1

1

n.

i

i:i

20

\'m.

R.
L.

M. 5.5.
M. 5.5.

1

1

abn.

1

Heefl bril — 4.5.

u

21

M.

R.
L.

Asm. 0.75 Max. hor.
K.


%

n.

r

Doukere dag. 1

1

15

36

T.

R.
L.

11.n. 0.75.
Hm. 0.75.

1
1

n.

Hordeolum palp. snp. \\

16

20

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

li
1

17

22

M.

R.
L.

M. 1.75.
M. 1.75.

1

1

u.

18

22

M.

R.
L.

Hm. 1.5 O Ash. 1.25 mat vert.
Hm. 1 C Asli. 1.5 max. vurt.

S\'
1\'

\'h

n.

-ocr page 26-

M

a>

s
a

a
0

é
o
-a

H

rS

*S
\'p

ùb

o
Q

R e f r a c t i e.

3
^eo

a
<u

Aanmerkingen.

"o
>

a
O

1

v
2

19

22

M.

R
L.

Asin. 0.5 inax. vert.
E.

n.

Zeer donkere dag.

20

21

T.

R.
L.

M. 1.

M. 3.5 C Asm. 0.75 mai. vert.

/s
/G

n.

Stapbyloma O.S.posl iciim. Heeft
biuoeiilair zien.

21

iO

T.

R.
L.

Asm. 0.73 niax. vert.
Asio. 1 inax. vert.

1
1

n.

22

18

M.

R
1,.

E.
E.

1
1

n.

23

25

M.

R.
L.

K.
K.

1
1

abn.

Broeder van N°. 24.
«

24

20

J.

R.
L.

E.
B.

1
1

abn.

20

Ph.

R.
L.

M. 3.5.
M. 3 75.

1
1

n.

Draagt bril — 2. Vader en 2
broeders bijziende.

20

19

J.

R.

L.

M. 1.
Asm. 0.5 raaï. hor.

l
l

u.

27

18

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

lilepharitis ODS,

28

29

30

31

20
m

19

20

M.
M.
T.
M.

R.
L.

R.
L.

R.
L.

R.
L

M. 0.5.
M. 0.5.

Hm. 0.75.
11 m. 0.5.

M. 5.5.
M. 5.5.

M. 3 C Asm. 0.75 max. vert.
E.

1
1

1
1

1

1

l

n.

n.

II.

n.

4 broeders en zusters, waarvan
2 broeders bijziende. Ouders
Tiiet of zeer gering.

Linker aangezichtslielft kleiner
dan rechter. Linkeroog 2 m.m.
lager dan rechter.

Draagt bril — fi. InsnlT. reet. int.
(schijnb. strab, converg.) V\'aJer
en 1 broeder bijziende.

InsnfT. reet. int. Vaders zusters
bijziende.

32

18

M.

R.

L.

Hm. 0.5.
E.

1
1

n.

33

22

M.

R.

L.

M. 1.5.
M. 1.5.

1

1

n.

34

20

M.

R.

L.

M. 1.5.
M. 0.5.

1

1

n.

Vader cn ♦eenige broeder bij-
ziende.

35

20

R.
L.

Ash. 0.5 max. vert.
Ash. 0.5 max. vert.

1
1

n.

86

25

T.

R.

L.

E.

E.

1
l

n.

-ocr page 27-

15

tl

1
a

3
P

"o
>

é
O

u

M
T3
ä
O

\'s

r"

O

R e f r <1 c t i e.

i

.5

\'N

n

Oi
^

CJ

s

Aanmerkingen.

/

37

24

T.

R.

Asin. 0.5 inax. vert.

i

n.

F.iiiker aangeziolitshelft kleiner J

L.

Hm. 4.

/is

dau rechter. "

38

26

T.

R..

M. 3.5.

1

n.

Draagt bril —2.5. \'

I,.

M. 3.5.

1

39

28

T.

R.

Hm. 1.

1

11.

h.

Ash. 1.25 max. 45°.

1

40

23

T.

R.

E.

1

abii.

i
[

L.

E.

1

41

26

T.

R.

M. 3.

1

n.

Ouders niet, broeders en zusters

L.

M.0..-).

1

eeii weinig bijziende. |

42

25

T.

R.

Hm. 1.5.

1

11.

>

L.

Hm. 1.5.

1

43

22

T.

R.

E.

l\'l

11.

L.

Km. I.

l

44

21

T.

H.

E.

1

n.

L.

E.

1

45

23

M.

R.

E.

1

n.

\\

L.

E.

1

27

J.

R.

E.

1

ab 11.

L.

E.

1

47

21

M.

R.

M. 4.

h

n.

Broeders en zusters bijziende.

L.

M. 4.

je

48

19

M.

R.

Ilm. S C Ash. 2 max. hor.

ja

11.

Heeft bril C 2 C S | 1 01).

L.

Hm. S C Ash. 0.75 max. hor.

h

0 0.75 O S -1- 1 OS.

49

21

M.

R.

M. 5.5.

1

n.

InsulT. reet. int.

L.

M.5.5.

1

50

22

Pha.

R

Hm. 2.

/l2

n.

Strabismus converg. altern. Ble-

L.

Hm. 1.5.

1

pharitis ODS Krijgt bril -(- 2.

51

21

Pha.

R.

M. 1.25.

1

11.

Vader waarschijnlijk licht bij-

L.

M. 1.25.

1

ziende. InsulT. lev. reet. iut. ;

52

19

T\\I.

R.

E.

1

abn.

j

L.

E.

1

53

23

T.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

j

54

19

T.

R.

E.

1

n.

Insuff. reet. int, ;

L.

E.

1
1

-ocr page 28-

\'16

a3

s

a
p

a


>•

S

O

n
t-

O)

5

\'S

"s

O
a

r^

O

R e fr a 0 t ie.

tn

a
>

.9
s

V
h

3

O)

5

Aanmerkingen.

55

20

J.

K.
L.

E.
E.

1
1

n.

56

22

M,

R.
L.

E.

M.1.5.

1
1

n.

Insnff. reet. int. Vader en broe-
der bijziende.

57

20

T.

R.

L

M. 2.
M. 2.

1
1

n.

58

22

T.

R.
L.

E.
E.

1

1

n.

59

17

Ph.

R.
L.

M. 4.
M.
4.5.

1
1

11.

Eenige bijziende in zijne familie
Insnff. reet. int.

CO

18

M.

R.
L.

M. 0.5.
M. 0.5.

1
1

abii.

Insnff. reet. int.

61

18

Ph.

R.
L.

Ilm. 1.75.
llm. 1.5.

1
1

u.

62

25

M.

R.

L.

M. 1.
■ E.

1
1

n.

63

21

11.

R.
L.

.^sh. 1 max. verl.
Ash. 1 max. vert.

1
1

11.

Insuff. reet. int.

21

Ph.

R.
L.

E.
E.

61

n.

65

•23

M.

R.

L

M. 0.5.
E.

1

1

n.

Dacryocystitis chronica.

66

28

Ph.

R.

L.

E.
E.

1
1

u.

IJlcpharitis chronica.

67

25

M.

R.

L

M.
M.

0.5 O Asm. 0.5 max.
0.5 C Asm. 0.5 max.

hor.
hor.

. 1
1

11.

68
69

25
■2i

J.
T.

R.
L.

R.
L.

E.

Asm. 3 max. - 30".

E.
E.

1

/"

1
1

n.
11.

Insuff. roet. int. bloeder linker-
oog slechter ziende. 4 broeders
en 1 znsterook één „zwak" oog.

70

22

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

#

71

30

Jf.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

72

1

29

1

M.

R.
L.

E.
E.

1

1
1

11.

-ocr page 29-

17

ù

<X)

a
s

a
a
ta

o
>

a

<u
13
d
O

.\'S

"s

a
^^

bc

O

O

Refractie.

g
>

a

V

3

<u

3

Aanmerkingen.

73

24

M.

R.
L.

E.
E.

l
1

n.

74

28

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

75

29

M.

R.
L.

E.

]M. 0.75.

1
1

abn.

76

23

J.

R.

L.

M. 1.75.
M. 1.5.

1
1

îibn.

77

20

J.

R.
L.

M. 2.75.
M. 2.25.

1
1

11.

78

22

J.

R.
L.

Ash. 0.75 max. vert.
Ash. 0.25 max. vert.

1
1

u.

79

23

J.

R.
L.

Ilm 1.25 O Asm. 0.5.
Hm. 1 C Asm. 0.5.

]
]

n.

80

23

J.

R.
L.

Ilm 0,75.
Hm. 0.75.

1

1

n.

Conjunctivitis ODS.

81

25

J.

R.

L.

M. 0.75.
E.

1
1

n.

Blepharo-c.onjunctivitischronica.

82

25

T.

R.

L.

E.

Aras. lev.

1
1

abn.

83

27

J.

R.
L.

. M. 2.
M. 2.5.

1

1

n.

Heeft bril —3; krijgt r — 2,
1 — 2.25.

84

28

Ph.

R
L.

Hm. 1.
M. 0.5.

1
1

n.

85

26

M.

R.
L.

Ash. 0.5 max. vert.
Ash. 0.5 max. vert.

1
1

n.

86

22

T.

R.
L.

E.
E.

1

1

n.

87

20

T.

R.

L.

Asm. 0.5 max; hor.
E.

1
1

abn.

88

26

T.

R.

L.

M. 0.75.
E.

1
1

n.

89

19

J.

R.

L.

M. 1.5 C Asm. 2.5 mai. vert.
M. 6 C Asm. 1. max. vert.

U

n.

Twee broeders bijziende.

90

19

J.

R.

L.

E.

E.

1
1

n.

-ocr page 30-

48

a
s

3

a
m
[o

a

o
ra

Ö
ra
0
o

\'S

"a

o

ê\'
o

Refractie.

05

a
>

.9

a

S

<u

3

Aanmerkingen.

91

20

M.

R.
L.

E.

E.

1
1

n.

92

17

J.

R
L.

M. 2.5.
M. 1.

1
1

n.

93

20

T.

R.
L

E.

Asm. 0.5. mai. vert.

1
1

n.

Insnlf. reet. int.

94

19

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

95

23

M.

R.

L.

\'E.
E.

1
1

n.

96

30

M.

R
L.

E.
E.

l
1

n.

m

97

28

M.

R.
L.

E.
E.

l
1

n.

98

23

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

abn.

99

24

M.

R.

L.

M. 3.5.

M. 4.

1
1

n.

Insuff. reet. int. Twee der drie
broeders bijziende.

100

28

M.

R.

L.

E.

Asm. 0.75 inax. vert.

1
I

n.

101

23

M.

R.
L.

M. 4.
M. 3.5.

1
1

n.

Heeft bril — 3.

102

22

Ph.

R.
L.

Hm. 1.
• Hm. 0.75.

1
l

n.

103

21

Ph.

R.
L

M. 3.
M. 3.

1

n.

Vader en broeder bijziende.

104

20

Ph.

R.
L.

M. 1.
M. 1.5.

1
1

D.

Draagt bril r — 1, 1 — 1.25.

105

24

T.

R
L.

M. 2.
M. 2.

U
h

n.

lOC

20

J.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

107

20

Ph.

c

R.
L.

M. 4.
M. 4.

61
(8

\'h

n.

Eenig bijziende in de familie.
Heeft bril — 3.5.

108

25

Ph.

R.
L.

E.

E.

1
1

n.

-ocr page 31-

19

u

a>

s
e

O
a

"o
>

B
^

Ö
\'d
3

O

\'a

cd
^

bL

O

O

Refractie,

i
>

_C3

\'5
a

£

tt

3

Aanmerkingen,

109

27

J.

R.
L.

E,
E,

1
1

n.

110

19

J.

R.

L.

E.
E.

1
i

n.

Insuff. reet. int.

111

84

M.

R.

L.

E.

Hm, 0.5,

1
1

n.

112

26

M.

R.

L.

Hm. 0.75.
Hm. 0.75.

1

1

n.

113

27

M.

R.

L.

E.

E.

1
1

n.

114

21

M.

R.
L.

Hm. 1.
Hm. 0.75.

1
1

n.

115

27

J.

R.

L.

M. 1.5.
M. 0.75.

1
1

n.

116

19

J.

R.
L.

E.
E.

1

1

D.

117

23

J.

R.
L.

E

M. 0.5.

1
1

n.

1

1
j

118

23

J.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

1

Blepharitis. |

119

24

J.

R.
L.

M. 1.
M. 0.5,

1
1

n.

120

19

T.

R.

L.

M. 2.25.
M. 2.

/A

n.

Draagt bril — 1,5, l

121
122

33
28

T.
T.

R.

L.

R.

L.

Asm. 0.75 max. vert.
E.

E.
E.

1

m

1
1

n.
1).

l\'

Sints de jeugd strab. conv, OS, |

i
1

i

t

123

28

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

D.

j
1

124

25

M.

R.
L.

E.

Ash. 0.75. max. vert.

1
1

n.

1
1

125

27

M.

R.
L.

M. 1.
M. 1.

1
1

n.

1

126

25

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

1

-ocr page 32-

20

È3
S

a

a

"o
E>

à

0
u

IH

1
O

\'S

O

^

tib
o

O

Refractie,

3
.2

.9

SJ

a

S.

3
a>

12

Aanmerkingen.

127

22

M.

R.
L.

K
E.

1
1

n.

128

25

T.

R.
L.

E.
E.

1

1

n.

129

22

T.

R.
L.

Ash. 2.5 max. 25» C Hm. 1.
Ash. 2.5 max. ~ 20° C llm. 1.

\'M

II.

Bril c 2.25 C S " 1.5 voor-
gesehreven.

130

20

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

u.

131

18

M.

R.

L.

E.
E.

l
1

n.

132

19

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

abn.

«

133

23

J.

R.
L.

Hm. 1.25 O Ash. 0.75 max. hor.
Hm. 1.25 O Ash. 0.75 max. hor.

h
la

n.

Insuff.r.int.ODS. Heeftbril4-2.
Krijgt bril s -i 1.5 C c-f-0.75.

184

19

M.

R.
L.

M. 1.25.
M. 1.75.

le

jn

D.

Moeder enéene znster bijziende;
is met 6 broeders en zusters.

135

21

Ph.

R..
L.

Asm. 0.75 max. vert.
E.

1
1

n.

136

19

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

137

19

T.

R.

L.

llm. 0.75.
E.

1

n,
\'60

n

OS. Macnla corneae.

138

18

M.

R.
L.

Asm, 0.5 max. hor.
Asm. 1.

l
1

n.

139

19

M.

R.

L.

E.

Hm. 0.75.

1

n.

140

21

T.

R.
L.

E.

M. 0.75.

1
1

n.

141

20

M.

R.

L.

M. 0.5.
M. 0.5.

1
1

n.

Heeft caries van den hoek der
linkcr-oogkuilsrand gehad.

142

21

M.

R.
L.

M. 0.5 C Asm. 0.75 max. vert.
M. G.

1
1

n.

0

143

21

T.

R.
L.

M. 1.
M. 0.75.

1
1

11.

144

22

T.

R.
L.

E.

Asm. 0.75 mai. hor.

1
1

n.

-ocr page 33-

21

lU

O)

a
a

3

a
60

:2

ö

1
M
u
13
3

O

\'s

cd
ß^l

O

Refractie.

3

.2
>

\'sj
3
<o
u
3

V

Aanmerkiagen.

U5

27

Ph.

R.
L.

Hm. 1.
E.

1
1

n.

146

19

M.

R.

L.

E.

E.

1
1

D.

147

21

M.

R.
L.

Hm. 1.25.
Hm. 1.25.

1
1

n.

148

19

T.

R
L.

E.
E.

1
1

n.

Blepharitis ODS.

149

23

T.

R
L.

E.

E.

1
1

n.

150

21

T.

R.
L.

M. 1.25.
M. 1.

1

n.

151

23

ï.

R.
L.

E.
E.

1
1

u.

152

23

M.

R.

L.

Hm. 1.
Hm. 1.

1
1

n.

153

24

M.

R.
L.

M. 5.5.
M. 5.

I
1

u.

Drie broeders bijziende.

154

25

M.

R.

L.

E.
E.

1
1

D.

155

23

T.

R.
L.

Ash. 1.5 max. vert.
Ash. 1.5 max.45®.

1

n.

156

22

T.

R.
L.

\' E.
E.

1

n.

Retinitis proliferans OS.

157

22

T.

R.
L.

E.

E.

1
1

n.

158

24

Pha.

R.
L.

K.
E.

1
1

tl.

159

25

Pha.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

160

20

Pha.

R.
L.

Hm. 1.
Hm. 2 C Ash. max. hor.

1

n

n.

161

21

Pha.

R
L.

Hm 0.5.
Hm. 0.5.

1
1

u.

162

19

M.

R.
L.

Hm. 1.5.
Hm. 1.5.

1
1

n.

-ocr page 34-

22

ù
V

a
a

a
^

o
>

a

o

<o
TJ
3

O

"a

o

es
^

bb
o

o

R e f r a c t i e.

«

a
>

\'N

a
v
h
a

3

Aanmerkingen.

163

19

Pha.

R.
L.

M. 1.25.
M. 1 O Asm. 0.75 mai. hor.

1
1

n.

Vader bijziende.

164

22

Pha.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

165

20

Pha.

R.
L.

Asm. 1 maï. hor.
Ash. 1 mas. hor.

/s

n.

Maculae corneae ODS.

166

18

Pha.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

167

21

Pha.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

168

21

Pha.

R.
L.

M. 2.25.
M. 2.25.

1
1

n.

m

169

26

J.

R.

L.

E.

E.

1

1 \\

D.

170

22

Ph.

R.
L.

M. 1.
îl. 1.25.

4.5
6
61

abn.

171

21

ï.

R.
L.

E.

E.

1
1

n.

172

23

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

173

24

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

174

26

T.

R.
L.

Asm. 0.75 max. — 45°.
M. 5.5.

1

1

n.

175

26

T.

R.
L.

E.
E.

1

, 1

n.

Paralysis trochlearis sinistr.

176

24

Pha.

R.

L.

E.

Ash. 1 max. vert.

l

n.

177

31

T.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

178

22

T.

R.

L.

Ash. 4 C Hm. 1 max. vert.
Ash. 3 C Hm. 1 max. vert.

4.5
9

5.5

9

n.

Krijgt brij c -}- 3 O s 1.

179

19

R.
L.

Hm. 4 C Ash. 2.5 max. 20».
Hm. 4 O Ash. 2 max. vert.

1
1

n.

Heeft corrigeerende bril.

180

21

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

Blepharitis ODS.

-ocr page 35-

S3
S

a

s

a
se

iS

é
O

H

^

o

o

1

ti
o
O

Refractie.

S

\'N

s
^

a
a>

E2

Aanmerkingen.

181

21

T.

R.
L.

E.

E.

1
1

n.

182

26

T.

R.
L.

Asm. 0.75 max. vert.
E.

1
1

n.

183

21

T.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

184

20

T.

R.
L,

M. 1.
E.

1
1

n.

185

22

T.

R.
L,

E.
E.

1
1

n.

186

25

T.

R.
L.

Asm. 0.75 max. vert.
E.

1
1

n.

187

19

T.

R.

L.

M. 0.5.
M. 6.

1
1

n.

Zietbinocnlair. Eenige bijziende.

188

38

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

189

20

T.

R.

L.

M. 4.5 0 Asm. 2.5 max. — 30«.
M. 7.

n.

Eenige bijziende.

190

26

T.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

191

24

T.

R.
L.

E.
Hm. 1.

1
1

n.

192

24

T.

R.
L.

Asm. 1 max. — 85".
E.

1
1

n.

193

19

T.

R.

L.

Ash. 1 max. 20».
Ash. 1 max. — 20°.


u.

194

25

T.

R.
L.

M. 0.75.
M. 0.5.

1
1

n.

195

22

T.

R.
L.

M. 0.5.
M. 0.5.

1
1

n.

19C

21

T.

R.

L.

Hm. 1.25.
Hm. 1.25.

1
1

n.

197

23

T.

R.
L.

Ash. 0.75 max. — 70®.
Ash. 0.75 max. — 70°.

1
1

n.

198

20

T.

R.

L.

E.

E.

1
1

n.

-ocr page 36-

u

u

a

O

"o
>

ä
O
TS
M

u
n3

a
O

\'3

O
f^


O

O

Refractie.

OT

s

.s

P
u
a

QJ

3

Aanmerkingen.

191)

21

J.

K.
L.

Asm. 1 max. vert.
E.

1
1

n.

200

24

T.

H.
L.

Hm. 3.5.
Hm. 2.

1
1

D.

Heeft bril, rechts -f 3.5, links
2.

201

21

T.

R.
L.

M. 2.5.
M. 2.5.

1

1

u.

Heeft bril — 2. .

202

19

Pha.

R.
L.

M. 0.75.
JI. 0.75.

1

1

n.

203

29

M.

R.
L.

Hm. 2.25
Hm. 1.75.

1
1

n.

Voorgeschreven bril -f- 2.5.

204

18

M.

R.
L.

Ash. 0.75 O Hra. 0.75 max. vert.
Ash. 0.75 O Hm. 0.75 max. vert.

1
1

n.

«

205

22

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

206

23

J.

R.
L.

Hm. 0.5.
Ilm. 0.5.

1

1

n.

207

23

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

208

23

M.

R.

L.

M. 5.
M. 5.

1
1

n.

209

23

M.

R.
L.

M. 3.75.
M. 2.25 O Asm. 2.25 max. hor.

1

"/ao

u.

Maculae corneae OS.

210

20

M.

R.

L.

Hm. 1.
Hm. 1.

1
1

n.

211

\'20

T.

R.
L.

M. 3.75.
M. 3.5.

1
1

D.

Staphyloma posticnm ODS.

212

29

T.

R.

L.

M. 0.5.
M. 0.5.

1
1

aha.

213

21

M.

R.
L.

E.
E.

1
1

tl.

214

22

M.

R.

L.

E.
E.

1
1

D.

0

215

22

T.
*

R.
L.

Hm. 0.75.
Hm. 0.75.

1
1

n.

216

25

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

-ocr page 37-

25

Ö
a

a

a
au

\'c
>

É
O

I-

n3
a
O

c

O
CS
f^

tb
O

O

Refractie.

S
>

\'N

a

O
FH

a

V

3

Aanmerkingen.

217

22

T.

R
L.

E.
E.

1
1

n.

218

25

T.

R.

L.

M. 5.
M. 5.5.

1
1

abn.

Draagt bril — 5. 5 broeders on
vader bijziende. Zusters niet.

219

23

T.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

220

23

J.

R.

L.

M. 3 5.
M. 3.5.

1
1

n.

221

36

T.

R.
L.

Hm. lev.
Hm. lev.

1
1

n.

222

23

T.

R.

L.

M. 3.5.
M. 3.5.

1

1

abn.

223

21

T.

R.
L.

Ash. 0.75 max. 45".
Hm. lev.

1
l

abu.

224

23

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

225

24

T.

R.
L.

E,
E.

1
1

n.

226

23

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

227

19

M.

R.
L.

Hm. 0.75.
Hm.- 0.75.

1
1

n.

228

22

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

229

17

Ph.

R.
L.

E..
E.

1
1

n.

230

23

T.

R.

L,

E.
E.

1
1

n.

231

27

T.\'

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

Blepharitis ODS.

282

20

T.

R.
L.

E.

E.

1
1

n.

233

22

L.

R.

L.

M. 5.
M. 2.

1
1

n.

Grootvader bijziende. Ouders niet.

234

21

T.

R.

L.

Hm. 1.
Hm. 0.75.

1
1

n.

-ocr page 38-

26

a
a

a
»

>

S

o
n
u

V
TJ

a
O

\'s

O

Refractie.

«

o
>

a

V
r-
S

Aanmerkingen.

235

19

T.

R.

L.

M. 0.75.
M. 0.75.

1
1

n.

23B

23

T.

R.

L.

E.
E.

1
l

n.

237

19

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

238

20

\'M.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

239

24

T.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

240

22

T.

R.
L,

Ash. 3 max. vert.
E.

%
1

n.

«

241

20

J.

R.

L.

E.

Asm. 1 max, vert.

1
1

abn.

242

24

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

243

24

M.

R.
L.

E.

E. "

1
I

n.

244

22

T.

R.
L.

M. 3.
M. 3.

1
L

n.

245

23

J.

R.
L.

E.

E.

1
1

u.

246

25

Ph.

R.
L.

Hm. 1.5.
Hm. 1.5.

1
l

n.

247

20

Pha.

R.
L.

E.

E.

a.

248

21

Ph.

R.
L.

M. 1.5 C Asm. 3 max. 6«.
il. 6 O Asm. 0.5 max. vert.

\'/»
%

n.

Heeft bril r. c — 3; Ie —0.5 O
8 — 5.

249

20

\'j.

R.
L.

M. 2.
M. 5.

1
1

n.

Heeft bril r — 2; 1 — 5. Twee-
ling broeder van 250.

250

20

J.

R.
L.

E.

E.

1
1

n.

*

251

29

T.
*

R.

L.

Hm. 1.
Hra. i.

1
1

n.

252

21

T.

R.

L.

E.

B.

l
1

n.

-ocr page 39-

27

ki
O)

s

E
a
s
tm

tS

c
ö
ns

V
T3

a
O

\'ö

u

PH

O

H B f r a c t i e.

en
a

a
\'N

a

OJ
^

a

0)

Aanmerkingen.

253

20

M.

R.

L

"M. 0 75.
M. 0.75.

1

1

n.

254

17

L.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

255

25

.T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

256

23

J.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

257

23

J.

R.
L.

M. 1.5.
M. 1.5.

1
1

n.

258

18

T.

R.

L

E.
E.

1
1

D.

259

31

J.

R.
L

E.

E.

1
1

u.

260

24

J.

R.
L.

E.
E.

1

1

n.

261

20

T.

R.

L.

E.
E.

l
1

11.

2C2

24

J.

R.
L.

Ilm. 1.25.
Hm. 1.25.

1
l

11.

263

23

J.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

264

21

T.

R.
L.

M. 3 6.
M. 3.5.

1
1

11.

Eenig kind. Heeft bril — 1.5.
Vader bijziende.

265

22

ï.

R.
L.

Hm. 1.
Hm. 1.

1
1

11.

266

26

T.

R.

L

E.
E.

1

1

u.

267

22

T.

R.

L

E.
E.

1
1

u.

268

21

T.

R.
L

Asm. 0.75 max. — 45".
E.

1
1

n

269

20

J.

R.
L.

E.
E.

1
l

n.

270

21

J.

R.
I,

M. 1.5.
M.4.

1
l

11.

-ocr page 40-

^Ji

28

u

O)

a
s

a

u,
^

a

0
ra

t3
a

0

\'S

"o

u

CS

tc

s

Refractie.

1
>

a

•s

»

u
h

S

u

s

1

Aanmerkingen.

271

36

M.

R.

L.

Hm. 1.
Hm. 1.

n.

272

21

T.

R.

L.

Hm. 0.75.
Hm. i.

D.

273

21

T.

R.
L,

E.
E.

n.

274

25

J.

R.
L.

M. 0.5.
M. 0.5.

n.

275

29

T.

R.
L.

E.
E.

11.

270

23

T.

R,
L.

M. 0.5.
M. 0.5.

n.

■ 277

21

J.

R.

L.

Hm. 0.5.
Hm. 0.5.

n.

278

23

T.

R.

L.

E.
E.

u.

279

23

J.

R.
L.

Hm. 1.

M. 0.5.

n.

280

23

J.

R.
L.

E.

E.

abn.

281

21

, J.

R.
L.

E.

E.

n.

282

23

J.

R.

L.

E.
E.

n.

283

21

T.

R.
L.

E
E.

n.

284

21

T.

R.
L.

Asm. 1 max. vert.
Asm. 1 max. vert.

n.

[nsnff. reet. int.

285

24

T.

R.
L.

M. 5.

M. 6 ruim.

n.

Vader waarschijnlijk bijziende.
Staphyl. post. ODS.

286

20

T.

R.
L.

Hm. 2.5.
Hm. 3.

i

n.

287

22

J.

Jl.
L.

E.

E.

abii.

288

19

T.

R.

II.

E.

Asm. 0,75 max. vert.

n.

-ocr page 41-

29

fc
a
s

3
a

3JJ
"o

1

8
ra
3

O

\'S
"3

u

A
rM

O

Refractie,

ai

3
>

a

\'N

n
ü
a

2

Aanmerkingen.

289

27

T.

11.

M. 1.75.

1

n.

Vader en 2 der 6 kinderen bij-

L.

M. 2.

l

ziende. Denkt op zijn 17® jaar

bijziende geworden te zijn.

290

24

ï.

R.

Hm. 1.25.

1

u.

L.

Hm. 1.

1

291

26

J.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

292

20

T.

R.

E.

1

abn.

292 en 293 neefs en zusters

L.

E.

1

kinderen.

293

21

T.

R.

E.

1

abn,

L.

E.

1

294

27

T.

R

E.

1

n.

L.

E.

1

295

18

T,

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

296

28

L.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

2-97

23

T.

U.

M. 0.75.

1

u.

L.

M. 0.75.

1

298

21

L.

R.

M. 5.

1

n.

L.

M. 5.

1

299

20

T.

R.

M.3 5.

h

n.

Heeft bril — 3. Maculae corneae.

L.

M.4.

/o

300

32

T.

R.

E.

1

D.

L.

E.

1

301

21

J.

R.

Asm. 0.75 max. vert.

n.

Insnff. r. int. Rechter pupil wij-

L

M. lev.

70

der dan linker: restevaumem-

braua pupillaris (zegt dat moe-

der hetzelfde verschil in pupil-

1

len heeft).

302

22

M.

R.

E.

n.

L.

E.

i

303

26

L.

R

M. 3.5.

n.

Draagt bril— 3. 12 jaar oud,

L.

M. 3.5.

7"

maculae corneae DOS gekre-

gen: Vader niet bijziende.

304

21

T.

R.

M. 9.

7.

n.

Draagt bril — 5. Heeft eerst

L.

M. 6.

7.

op 9® jaar bijziendheid bemerkt.

Op 14® jaar bril — 5 gekregen.

305

19

T.

R.

M. 6.

1

n.

Heeft pinee-nez — 4; voor 2 jaar

L.

M. 4.5.

7e

begonnen te dragen, Broeder

van 304,

-ocr page 42-

30

fe
s

E
a
a

te

>

1
\'O

\'H
O

\'s

^

1

Refractie.

«

a
>

a
\'53
a

a

s

M

Aanmerkingen.

306

18

Ph.

R.

Hm. 3.5.

1

11.

.Moeder ook hypermetrope.

L.

Hm. 4 5.

1

307

23

M.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

308

26

M.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

309

19

M.

R.

M. 0 5.

1

n.

Vader 52 jaar, leest zonder bril.

L.

M. 0.5.

1

310

20

M.

R.

E.

1

n.

Insuff. reet. int.

L.

E.

1

311

20

J.

R.

M.l.

1

n.

»

L.

M. 0.5.

1

312

19

J.

R.

Hm. 1 C Asm. 3. max. 5»

n.

L.

M 0.5 C Asm. 2 max. 30«

313

18

J.

R.

E,

1

n.

L.

E.

1

>

314

27

M.

R.

E.

1

n.

Linkerhelft van gezicht smaller

L.

E.

1

dan rechter: eigen aiin ver-

scheidene familieleden.

315

«0

J.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

316

25

M.

H.

E.

l

n.

l.

E.

1

317

25

Pha.

R.

Asm. lev.

1

n.

L.

E.

1

318

21

M.

R.

Asm. 0.5 max. hor.

1

n.

Insuff. r. int.

L.

Asm. 1 max. hor.

l

319

31

Ph.

R.

E.

1

u.

L.

E.

1

320

19

M.

R.

E.

1

D.

Tweelingbroeder van 321.

L.

E,

1

321

19

M.

R.

M. 3.

1

n.

L.

M. 2.5.

1

322

18

M:

R.

E.

1

11.

L.

E.

1

323

25

J.

R.

E.

1

n.

Insuff. r. int.

L.

E.

1

-ocr page 43-

Si

u

V

B

u
rîF
"o

é
o

Ti

a
O

\'S

"a

1

si

o
O

Refractie.

as

a
>

a
a

V
h
3
U

Aanmerkingen.

324

20

M,

R.

E.

1

D.

L.

E.

1

325

20

M.

R.

E.

1

abn.

L.

M. 0.5.

1

326

18

J.

R.

M. 12.

n.

Vader en 1 broeder bijziende.

L.

M. 13.

327

20

J.

R.

E.

1

abn.

L.

B.

1

328

20

M.

R.

M. 4.

i

n.

Heeft bril — 3.5.

L.

M. 4.

1

329

25

M.

R.

M. 0.75 O Asm. 0.75 max. vert.

1

abn.

L.

M. 0.75 C Asm. 0.75 max. vert.

1

330

19

M.

R.

E.

1

n.

L.

E.

I

331

22

J.

R.

Asm. 0.75.

n.

L.

Asm. 0.75.

SI

332

24

M.

R.

Asm. 0.75 max. vert.

1

n.

L.

Asm. 0.75 max. vert.

1

333

24

M.

R.

E.

1

abn.

L.

E.

l

334,

28

J.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

335

25

J.

R.

E.

l

n.

L.

E.

1

336

i26

J.

R.

M. 2.5.

l

n.

Draagt bril — 1.75.

L.

M. 2.5.

1

337

25

J.

R.

Asm. 0.5 max. vert.

1

n.

L.

Asm. 0.5 max. vert.

1

338

20

T,

R.

E.

1

n.

L.

E.

l

339

26

J.

R.

M. 1.5.

1

n.

Heeft pince-nez 1.5, voor 3 jaar

L.

M. 1 75.

1

voorgeschreven. Vader op 55

jarigen leeftijd begonnen met

340

25

J.

E.

een bril te lezen.

R.

1

u.

Germain neef kleurblind.

L.

E.

1

341

23

Ph.

R.

E.

1

n.

Linker aangezichtshelft kleiner

L.

Asm. 0.75 max. hor.

1

dan rechter.

-ocr page 44-

32

O

a
a

a

c
^

ä
o
■rs
u
<o
ra
a
O

"1
"a

u

1

R e f r a c t i e.

i

.2

a
^

S

2

Aanmerkingen.

342

28

T.

H.
L.

E.
E.

1
1

II.

Linker aangeziehtshelft kleiner
dan rechter.

343

23

J.

R.

L.

Asm. 1.25 max. hor.
M. 1.

1
1

n.

Heeft bril 1. s — 1 r c — 1.25.

344

24

J.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

345

20

J.

R.
L.

E.
E.

1
1

II.

34«

26

J.

R.
L.

M. 0.75.

E.

7.«
7e

abn.

347

29

J.

R.
L.

E.

E.

1
1

u.

348

23

J.

R.

L.

M. 0.75.
M. 0.75.

1
1

n.

349

19

J.

R.
L.

Ash. 1,5 max. vert.
Ash. 1.5 max. vert.

\'ils
%

n.

350

21

J.

R.
L.

Hm. 1.
Hm. 1.

1
1

n.

351

22

J.

R.
L.

E.
E.

1

l

u.

352

24

J.

R.
L.

M. 5.5.

M.\' 5.5.

1
1

n.

353

29

M.

R.
L.

E.

Asm. 0.75 max. 20«.

1

7e

n.

354

20

J.

R.
L.

Ilm. 1.
E.

,1
1

u.

355

20

J.
>

R.

L

H m lev.
E.

1
1

n.

356

21

J.

R.

L.

Hm. lev.
E.

1
1

abn.

357

21

T.

R.

L.

Hm lev.
E.

1
1

n.

358

21

T.,

R.
L.

Asm. 0.75 max, vert.
Asm. 0.75 max. vert.

1
1

n.

359

22

L.

R.

L.

Hm. lev.
E.

niet te
bepa-
len.

Nystagmus ODS. Aangeboren
atrophie vau de pupil. Concen-
trisch zeer beperkt gezichtsveld.

-ocr page 45-

33

u

s
a

S3

a

S

O
tj
M

rS
a
O

\'S
\'ö

1

sL

O

O

Refractie.

tn
3

O
3

O)

S

Aanmerkingen.

360

21

j.

K.

E.

1

n.

L.

E.

1

361

25

j.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

362

20

j.

R.

Hm. 0.75,

1

n.

L.

Hm. 0.75,

1

363

21

j

R.

Hm. 1.5.

l

n.

L.

Hm. 1.5.

1

364

25

j.

R.

M. 1.75.

1

u.

L.

M. 1.75,

1

365

21

j.

R.

M. 6.

/l>

u.

Vader en moeder bijziende. Van

L.

M, 6.

1

zuster onbekend. Heeft, van zijn

6« jaar bril — 3.

366

20

j.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

367

21

j.

R.

Hm. 1.

1

u.

L.

Hm. 1.

1

3ö8

22

j.

R.

E.

1

n.

L.

E.

1

369

22

j.

R.

E,

1

u.

L.

Asm. 0.75 max. vert.

l

370\'

22

j.

R.

M. 1.5.

1

u.

Geen bijziende ouders.

L.

M. 1,5.

1

371

25

j.

R.

M. 2.

u.

L

M. 1.5.

372

19

L.

R.

Hm. 1.

1

u.

L.

Hm. 1.

l

373

25

J.

R.

K.

1

n.

L.

E.

1

374

23

51.

R.

E,

1

abn.

l.

E.

l

375

27

M.

n.

E.

1

n.

Argyrosis OD.

L.

E.

1

376

21

M.

R.

Hm. 1.

1

abn.

L.

Hm. 1.

1

377

25

J.

R.

Asm. 0.75 max. 10».

<1

»

u.

1

L.

Asm. 0.75 max. -f 20°,

1

-ocr page 46-

34

fe
a
a

3
a

"o

>

ä
o

-a
a
O

\'53

"a

u

as

ti
o
O

Refractie.

ai

3
>

g

\'n

a

o
^

s

v

5

Aanmerkingen.

378

27

J.

R.
L.

Hm. 1.

Hm. 1.

1
1

n.

379

20

J.

R.

L.

M. 0 5.
M. 0.5.

1
1

n.

Vader bijziende.

380

23

J.

R.
L.

E.
E.

l
1

n.

381

18

J.

R.

L.

E.
E.

l
1

n.

Blepharitis.

382

383

28
33

M.
J.

R.
L.

R.

L.

M. 12.75.
M. 13.

E.
E.

1
1

1
1

d.

u.

Op 17\'° jarigen leeftijd begonnen
bril te dragen. Twee zusters en
J broeder bijziende.

384

385

22
22

J.
Pha.

R.
L.

R.
L.

M. 3.
M. 3.5.

E.
E.

1
1

1
1

n.

n.

Heeft pince-nex 1 — 3, r — 3.5.
Grootvader zeer bijziende. Vader
minder bijziende. Oudste zuster
bijziende; de jongere onbekend.

386

28

M.

R.

L.

Hm. 1.5 mai. vert.
Ash. 1.25 max. vert.

d.

Maculae corneae.

387

26

M.

R.

L.

Hm.

Hm. 1.75.
1.5 O Ash. 1 max. — 85o.

1

/b

n.

Obscuratio lentis OS.

388

26

M.

R.
L.

Asm. 0.75 max. vert.
Ash. 0.75 max. vert.


/\'

n.

389

28

J.

R.
L.

M.

0.5 O Asm. 1 max. vert.
11. 0.75.

/6

is

abn.

390

27

J.

R.
L.

Hm. 0.5.
Hm. 0.5.

\'1

1

n.

391

24

M.

R.
L.

Asm. 0.75 max. vert.
Asm. 0.75 mai. vert.

1
1

u.

392

20

J.

R.

L.

E.

E.

1

1

u.

393

21

J.

R.

L.

E.

M. lev.

1
1

u.

394

19

J.*

R.
L.

M. 10.
M. 9.

l

1

n.

Vader bijziende. Draagt bril — 8.

395

20

M.

R.
L.

E.
E.

l
l

n.

-ocr page 47-

35

u

O.\'

s
a

a
a

"o

a

O
ITS
k,

lU

ra

3

O

\'S
"3

O

IS

O

Refractie.

«ö
3

ï^

\'5

n
u

3
a

S

Aau merkingen.

396

21

J.

R.
L.

Hm. 0.75.
■ Hm. 0.75.

1
1

n.

397

20

J.

R.
L.

E.
E.

l

1

n.

398

19

J.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

Blepharitis chronica.

399

18

J.

R.
L.

Hm. lev.
Hm. lev.

1
1

n.

400

18

J.

R.

L.

Hm. 0.5.
Hm. 0.5.

1
1

n.

401

18

J.

R.
L.

Hm. 0.5.
Hm. 1.

l
1

n.

402

23

J.

R.
L.

M. 1.5.
M. 1.

1
1

0.

403

19

J.

R.
L.

M. 0.5.
M. 0.75.

1
1

n.

404

18

J.

R.
L.

Hm. 0.5.
Hm. 0.5.

1
1

n

405

22

T.

R.
L.

E.
E.

1
1

n.

406

33

Ph.

R.

L.

E.
E.

7.«

n.

Maculae corneae ODS.

407

24

J.

R.
L.

M. 0.5.
M. 0.5.

1
1

u.

408

26

J.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

409

23

T.

R.

L.

E.

Asm. 0.75.

1
1

n.
0.

410

23

J.

R.
L.

M. 4.5.
M. 3.5.

1
1

n.

Heeft voor ongeveer 8 jaar pince-
nez — 2.75 gekregen.

-ocr page 48-

DUITSCHE STUDENTEN.

O)

E

a

O
a

"e

B

O

•n

M

SJ
TS
3

O

\'s

O

fS

si,

O

O

Refractie.

i
L>

\'N

a

O
b
a

3

Aanmerkingen.

1

23

T.

II.
L.

M. 6.

M 6.

1
1

u.

Vader cn zuster bijziende. Draagt
bril — 5.

2

24

T.

R.
L.

Hra. 2 C Ash. 0.5.

Hm. 3 O Ash. 1.75 max. 15o.

1

u.

Heeft bril r-|-3, 1 3.5.

3

23

T.

R.

L.

M. 3.
M. 3.

1
1

abn.

Vader kortzichtig.

4

22

T.

R
L.

Hm. 4.

Ash. 1.5 C Hm. 0.5 max. vert.

Vi«

n.

Heeft bril r-f2,1-f 10c-)-1.5.

ü

21

T.

R.
L.

M. 10 O Asm. 1 max. vert.
M, 11.

%

n.

6

24

T.

R.

L.

Asm. 0.75.
E.

1
1

n.

rr
1

24

T.

R.
L.

Ash.. 1.25 max. -j- 5".
Ash 5 max. — 5®.

V.a

n.

8

22

T.

R.
L.

M. 5.5

M. 4.5 C Asm. 0.75 max, -f 20».

1
1

n.

0

22

T.

R.
L.

Asm. 0.75 max. — 20».
M. 2.

1
1

n.

10

21

T.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

11

21

T.

R.
h.

Ash. 3 max. -j- 20".
Ash. 2 max. 10».

n.

Corrigecrcndc bril.

12

22

T.

R.

L.

E.
E.

1
l

n.

13

21

T.

R.

L.

E.
E.

1
1

n.

14

24

T.

R.
L.

M. 0.75.
M. 0.75.

1

1

n.

15

24

T.

R.
L.

E.

M. 0 5

1
1

n.

-ocr page 49-

HOOFDSTUK II.

Resultaten van het onderzoek.

Wij willen nu nagaan, welke resultaten de statistische
tabellen opleveren. liet aantal der onderzochte Nederlandsche
Studenten bedraagt 410; laculteits-gewijze zijn zij verdeeld
als volgt:

Godgeleerdheid .... 129 d. i. 31.40 % der onderzochte.

Geneeskunde...... 120 )) 29.27 » » »

Rechten........110 » 28.3 » » »

Wis- en Natuurkunde. 22 » 5.30 » » »

Pharmacie....... 10 » 3.9 » » »

Letteren........ 7 » 1.7 » » »

Naar de leeftijden:

Oiiderdoin. Aantal studenten. Ouderdom. Aantal studenten.

17 jaar 4 27 jaar 14

18 » 20 28 )) 12

19 » ^tö 29 » 8

20 » 58 30 » 3

21 » 55 31 » 2

22 » 49 32 » 1

23 » 52 33 » 3

24 » 26 34 » 1

25 )) 33 36 )) 3

26 D 20 38 » 1

-ocr page 50-

â8

Van de 820 onderzochte oogen zijn er 222 myopisch
d. i. 27.07
7o-

De verhouding tusschen het aantal Studenten in elke
faculteit, het aantal myopen en het aantal myopische
oogen, is aangegeven in de volgende tabel.

In de
Faculteit
der:

Getal.

Myopen.

Myopische
oogen.

Procent berekend naar
het aantal oogen
in elke faculteit.

Godgeleerdheid. . . .

129

31

60

23.25 X

Geneeskunde.....

120

35

64 •

26.6 „

Rechten........

116

39

68

29.31 „

AVis- en Natuurkunde.

22

1

14

31.81 „

Pharmacie......

16

5

10

31.25 ,

Letteren.......

7

4

6

42.9 „

121

De tabel op de volgende pag. geeft ons een overziclit van
. het voorkomen der M. in de verschillende levensjaren. Ne-
men wij drie groepen naar den leeftijd aan:

Leeftijd. Aantal oogen. Aantal myop, oogen. Verhouding.

18—20 248 74 29.83

21—23 312 \' 85 27.56 7^.

24—2T 186 51 27.42

Zoodat het aantal myopen met hel hooger zijn van de
levensjaren iels geringer zjijn. ^

Wij kunnen ook in \'t algemeen zeggen geen hoogere
graden op ouderen leeftijd te vinden

-ocr page 51-

39

Lee

f t ij d e n.

Graad van

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27 <

28

29

myopie.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

jaar.

0.25

1

2

1

4

0.5

2

G

9

1

2

7

3

3

1

1

2

2

38

0.75

6

2

2

4

4

2

1

1

23

1

1

2

2

3

1

2

1

1

2

15

1.25

3

3

1

1

7

1.5

3

2

2

5

4

1

1

1

19

1.75

1

2

1

2

1

8

2

1

3

1

2

1

2

10

2.25

1

2

1

4

2.5

1

2

2

2

2

1

10

2.75

1

1

3

1

1

2

3

1

8

3.5

B

3

1

5

2

4

18

3.75

2

1

3

4

1

5

3

2

11

4.5

1

1

1

1

4

5

1

2

1

2

2

1

9

5.5

2

2

2

1

3

1

1

12

6

3

5

1

1

10

7

1

1

9

1

1

2

10

1

i

12

1

1

12.75

1

1

13

1

i

1

1

2

-ocr page 52-

40

Verdeelen we de myopie willekeurig in 3 graden: de
lagere (tot 3 dioptrieën), de hooge (tot 7 dioptrieën) en
de
hoogere graden (tot en met 13 dioptrieën), dan zien
we, dat 139 oogen lot de eerste soort behooren, 75 tol
de tweede en 8 lot de derde. Laten wij, zooals Coimen
Priestley Smitii, myopie beneden! D buiten rekening, dan
bekomen wij 157 myopische oogen of 19.14 pet.

llypermelropische oogen komen er \\\\1 in de tabellen
vóór, die, naar de graden, als volgt verdeeld zijn.

Van 0.5 dioptrie 15 hyperm. oogen.

»

0.75 ». . 26

»

»

»

1

» 37

»

»

»

1.25

») 10

»

»

»

15

14

»

»

»

1.75 » 3

»

»

»

2\'

.) 3

»

»

»

2.25

S) \\

»

oog.

»

2.5

» 1

»

»

3 » 1

»

»

»

3.5

» 2

oogen.

»

4

» 2

»

»

»

4.5

» 1

))

oog.

»

5

» 1 •

»

»

Hypermelropische oogen faculteitsgewijze verdeeld:
M20 Medici hebben 38 hypermelropische oogen.

116 Juristen » 31 » »

129 Theologen »29 » . »

22 Philosophen » 9 » »

* 16 Pharmaceuten » 7 » »

7 Litteratoren » 2 » »

-ocr page 53-

De verschillende gevallen van anisometropie zijn hieronder
bijeengevoegd.

13 gevallen van E. en Hm.

15 ï » E. )) M.

20 » » E. » Asm.

3 » » E. » Ash.

23 » met verschil in M.

2 )) » » » Hm.

2 V) . van Hm. en M.

\'1 geval met verschil in Ash,

2 gevallen » » » Asm.

2 » van Asm. cn Ash,

Myopisch astigmatismo komt op de 820 oogen 04- maal
voor, enkelvoudig of gecombineerd met myopie of hypcr-
metropie, in verschillende graden tusschen 0 25 cn
3 dioptricën.

Hypcrmetropisch astigmatismo komt op 820 oogen .il maal
voor, enkelvoudig of gecombineerd met hypermetropie of
myopie, in verschillende graden tusschen 0.25 lot h
dioptricën.

21 gevallen van insulïicientia r. interni zijn in de tabellen
genoteerd, waarvan er 7 voorkomen bij Asm., (i bij M.,
5 bij E. en 2 hij Ash.

Erfelijkheid der bijziendheid. In IG gevallen was dc vader
alleen bijziende, i maal de moeder, i maal do heide
ouders, 5 maal broers en zusters, zonder dat het van de
ouders kon bewezen worden; in 9 gevallen waren geen
van höide ouders i)ijziende.

-ocr page 54-

Van de 30 oogen der Duitsche sludenten waren 12
myopisch, dus 40 %, verdeeld naar de graden als volgt:
Dioptrie: 0.5, 0.75, 2, 3, 45, 5, 5.5, 6, 10, 11
1 2 12 1 12 11
Hoewel hel aantal le klein is om van eene statistiek
le gewagen is hel toch opmerkelijk hoe in het kleine
getal betrekkelijk vele en hooge graden van M. voorkomen,
tegenover slechts 8 oogen met E.
N". 3 heeft een gebrekkigen kleurenzin.

-ocr page 55-

HOOFDSTUK III.

De bepaling van den kleurenzin en de voorgekomene
afwijkingen.

Bij het onderzoek van het kleuronderscheidingsvermogen
hadden wij het plan opgevat, de verschillende methoden,
daarvoor aangegeven, onderling te toetsen, ten einde daaruit
een besluit te nemen, welke methode voor een snel en
tevens afdoend onderzoek, de beste waarborgen levert voor
een juiste kennis van deze functie van het netvlies of van
de percipieerende elementen van het gezichtszintuig.

Wij begonnen met een tiental paarse en blauwe borduur-
wolstrcngcn van verschillende saturatic voor te leggen en
verzochten dan uit deze, alleen de paarse ofalleen de blauwe,
op zijde te leggen. D
onders i) deelde vroeger mede, dat
dit een gevoelige proef moet zijn, om kleurblindheid te
ontdekken: »in het stelsel van onderzoek van II
olmgren
5)zou naast het bleekgroene als warme toon een bleek paars
»sajet als koele passen" Bekend is het, hoe velen in het
dagelijksch leven, van wie men niet veronderstelt, dat hun

1) Onderzoekingen gedaan in het physiologisch Laboratorium dor
Utrechtsche Hoogeschool. Derde Keeks. VI pag. 115. 1881.

-ocr page 56-

kleiironderscheidingsvermogen geringer is dan normaal, toch
zeer moeielijk verschil in paars en blauw (ten minste voor
sommige graden van saturatie) weten aan te geven, »\'t Is
paars of blauw" wordt door sommigen zoo onverschillig
gezegd, alsof ze gansch niet een gebrekkig kleuronder-
scheidingsvermogen daardoor te kennen geven, terwijl die-
zelfde personen niet ligt zeer bleekgroen met havannahkleur
of grijs zullen verwarren, zoodat zij, volgens de methode
van
Holmgren, geheel als normaal zich zouden vertoonen.
Hebben wij hier dan te doen met de allerfijnste of liever
allergeringste afwijkingen in den kleureiizin, die ons met
de andere methoden ontsnappen? Die vraag was practisch ■
alleen te beantwoorden, door quantitatief, met het instru-
ment voor doorvallend licht van
Donders, hun kleurenzin
te bepalen; wij hebben dit bij de meesten gedaan, cn vonden
ook dan, dat zij niet bij anderen met normalen kleurenzin,
die zonder moeite paars en blauw sorteeren, achterstaan, —
ja de meesten waren gelijk aan hen, die goed blauw cn
paars sorteerden. Er staat tegenover, dat enkelen met
gebrekkigen kleurenzin, die de letters van
Stilling niet
konden lezen en quantitatief bleken ten achter te staan,
toch, hoewel niet zeer vlug, paars en blauw konden sor-
teeren. Intusschen was het hen meestal onmogelijk uit een
hoop wollen strengen van verschillende kleuren (b. v. de col-
lectie
Holmgren) al de paarse of al de blauwe uit te zoeken.

Als tweede proef werden de letters van Stilling voorge-
legd. Eerst gaven wij altijd de geolblauwe, waardoor het
hun terstond duidelijk werd, wat eigenlijk gezien moest
worden Hierbij werd de eerste editie van
Stilling\'s

-ocr page 57-

45

»Taleln" \') iiiel gebruikt, omdat bet verschil in glans van
de verschillende kleuren der ruitjes, de vertrouwbaarheid
van hel onderzoek geheel in den weg stond. Later heeft
Stilling 2) deze nadeelen, die uitsluitend van technischen
aard waren, weten te overwinnen en een stel letters ge-
geven, die werkelijk alles opleveren, wat de methode beloofde.
Daar de bladen met de letters niet genummerd zijn, kan
men ze alleen aangeven door de letters te noemen; wij
spreken dus van de bladen: D. 0. E. B; T. L. F. IL enz.

Vroeger was ons voorgekomen, dat, zoodra er slechts
een geringe afwijking van den kleurenzin bestond, de letters
van het blad, met T L. aanvangende, volstrekt niet gelezen
konden worden, in sommige gevallen werden nog de roode
ruitjes aangegeven, maar niet dan met veel moeite. In-
tusschen hadden enkele, die in het geheel niet T. L. konden
lezen, met eenige inspaiming en moeite wel D. 0. kunnen
lezen of ten minste ontcijferen. Er bestaat in deze beide
tafels een werkelijk verschil, waarop
Stilling niet opmerk-
zaam heeft gemaakt, maar dat ons als diagnostisch hulpmiddel
juist van waarde is. Beziet men de talel D. 0. vergelijkende
met de andere nauwkeurig, zoo zal men bemerken, dat de
kleur der lichlbruine J^) of geelbruine ruitjes iets donkerder
is, dan der lichtbruine ruitjes van T. L. F. II. en daardoor

1) Die Prüfung des Farbensinnes beim Eisenbahn- und Marine-
Personal. Cassel 1877.

2) Die Prüfung etc. Neue Folge. Erste Lieferung. Tafeln zur
Bestimmung der Rotli-Qrundblindheit. Cassel 1878. — Tafeln zur
Bestimmung der Blau-Oelbblindheit 1878.

3) Do kleur der ruitjes van den grond noemen we gemakshalve
donker bruin cn licht bruin.

-ocr page 58-

Ai]

zullen de Rb wel moeielijk de letters D. 0. onderscheiden,
omdat voor hen rood veel donkej\'der en de lichtroode blokjes
dus bijna dezelfde Hchtsterkte als de lichtbruine hebben; de Gb
daarentegen zullen de lichtroode blokjes lichter zien, ook
lichter dan de lichtbruine en dat zal hen daardoor, indien
hun kleuronderscheidingsvermogen niet belangrijk vermin-
derd is, de letters kunnen doen herkennen. Wie echter
T. L. niet kon ontcijferen, kon ook evenmin 11. 12. III.
11.; 0. B. II. E. en L. 0. T. U. lezen.

Wij komen hierop later terug.

Als derde proef vermelden wij de methode van Holm-
gren
. De methode, met al hare praktische voordeelen, is
in zijn werk i) uitvoerig beschreven. Herinneren wij hier
alleen, dat
Holmgren begint met:

I. Een weinig gesatureerd groen sajet voor te leggen,
dat voor het normale oog een tamelijk zuiver groen moet
zijn, noch geelgroen, noch blauwgroen, maar tusschen
beide; in elk geval mag het geen geelgroen zijn. Wie
hierbij grijs, havannahkleur, saumonkleur, appelbloesem of
een of andere lichtbruine tint voegt, is
gebrekkig. Wie,
zonder deze kleuren er bij te voegen, toch blijkbaar er
over aarzelt, heeft
een zwakken kleureniin.

Ilrt. Blijkt het, dat volgens I een gebrekkige of zwakke
kleurenzin aanwezig is, dan wordt Ha een helder rose,
behoorende tot de nuancen, die het meest gesatureerd zijn
en het meest helder, voorgelegd.

1) î)o la cécité des couleurs dans ses rapports avec les chomins
do for et la marine, Paris G, M
asson 1877.

-ocr page 59-

M

Worden er, door hem, die bij I verwisseiingskleuren
voegde, alleen rose gevoegd, zoo is hij
onvolkomen ge-
brekkig.

Voegt hij er daarentegen, hetzij met of zonder rose,
blauw of violet of beiden bij, dan is hij
volkomen rood-
blind;
voegt hij er, hetzij met of zonder rose, grijs
of groen bij, dan is hij
volkomen groenblind.

Daarmede is dus het onderzoek afgeloopen, maar als
controle-proef voegt
Holmgren, alleen voor hen, die door
IIa bleken rood- of groenblind te zijn, een derde proef-
kleur 116 bij, die helrood moet zijn, evenals een nieuwe roode
vlag bij de spoorwegsignalen. Nu zullen dc roodblinden
bij IIö ook donkergroen en donkerbruin bijvoegen, de
groenblindcn een lichter groen en lichter bruin.

Dit is in het algemeen de methode van Holmgren.

Voorts werd volgens de methode van Donders i) quanti-
tatief de meerdere of mindere onvolkomenheid van den
kleurenzin bepaald. Voor de proeven met opvallend licht,
werd het door
Weber, volgens de bovengenoemde methode,
geconstrueerde instrument gebruikt; de beschrijving er van
is te vinden in de Klinische Monatsblätter für Augenheilkunde
1878. Bericht über die elfte Versammlung der Opthalmo-
logischen Gesellschaft
S. 130. »Es muss," zegt Weber,
»dringend darauf gehalten werden, dass immer unter
»einer und derselben Beleuchtung untersucht wird. Um

1) Achttiende verslag van het Nederlandsche Gasthuis voor oog-
Ijjders 1877. pag. 77. Onderzoek. Physiol. Laborat. dor Utr. Hoogc-
Bchool. Dorde reeks. V. pag. 34.

-ocr page 60-

4-8

»eine solche Gleichlieit herzustellen, bediene ich mich
»schwarzer Rouleaux, durch welche das Zimmer beliebig
»verdüstert werden kann. Pur gewöhnlich, weil für unsere
»meteorologischen Verhältnisse am passendsten wähle ich —
»und hierfür ist auch diese Tafel berechnet — einen Be-
»leuchtunsgrad, der 2/3 höher ist, als das Minimum bei dem
»eben nog die S = i. Diesen stellt man auf die Weise her,
»dass der Untersucher sich mit Smokgläsern 5 bewaffnet,
»die das Unterscheidungsvermögen um 2/3 herabsetzen, und
»nun durch die schwarzen Rouleaux so weit abdüstert,
»dass gerade noch die für die betreffende Distanz gültigen
»Probebuchstaben gelesen werden können und auch bei
»längerer Fixirung kein Zuwachs an Unterscheidungsver-
»mögen eintritt." Wij hebben echter voor opvallend licht
niet, zooals
Weber, de kamer gedeeltelijk duister gemaakt,
daar gedurende de proeven het hemellicht toch ook dikwijls
veranderde en men dus elk oogenblik de vensterluiken meer
of minder had moeten sluiten Wij hadden zelf normalen
jdeurenzin en konden de heldere tamelijk gesatureerde kleu-
ren, bij 1 m.m. middellijn, onder goede verlichting tegen
zwart fluweel op een afstand van 5 meters herkennen. De
kleuren van
i m.m. op Weber\'s tafel werden dus ge-
bruikt bij helderen hemel; was de\'hemel minder helder,
de verlichting geringer, dan werden voor denzelfden afstand
gTOOtere kleuren gebruikt of de afstand genoteerd, waarop
het normaal kleurenziende oog de stipjes van 1 m m.
herkent en daarnaar de graad van den kleurenzin be-
paald.

Bleek de kleurenzin gebrekkig te zijn of waren de uit-
spraken niet juist te vertrouwen, dan werd de methode

-ocr page 61-

49

voüi- doorvallend lichl gebruikt. Hel is Prol\'. Donders gelukt
hiervoor een instrument te doen construeeren, dat, door
technische verbeteringen, de methode van onderzoek een
volkomenheid heeft gegeven, waardoor het, naar mij toeschijnt,
niets meer te wenschen overlaat. In zijn verhandeling op het
Internationaal Geneeskundig Congres, in 1879 te Amsterdam
gehouden, werd het instrument gedemonstreerd, terwijl wij
in
la Nature iSSl. 1 Janvier pag. 70 een goede afbeelding
er van vinden in een artikel van Dr.
Mareciial , Sur la
cécité des coulcurs.
Daar de beschrijving echter zeer on-
nauwkeurig is, en voor een deel het instrument niet be-
grepen schijnt, laten wij hier de beschrijving i) volgen.

Een dof zwart geverwd houten scherm hoog 40 c. m.,
breed 35 c. m. met klampjes beneden voor en achter tot steun
heeft in het midden een opening van 25 m. m. middellijn,
gesloten door een mat glas, waarvoor een dof zwart metalen
plaat met gaatjes van 1, 2, 5, 10 en 25 m m. verschuif-
baar is. In den bovenrand van de metalen plaat zijn gaatjes,
juist boven het midden van de openingen van 1, 2, 5, enz.
m.m., terwijl in de bovenste gleuf, waarin de plaat schuift,
een veer is met knopje, juist boven het midden van de 25
m. m. middellijn groote opening van het scherm; dit knopje
correspondeert met de gaatjes boven de openingen van de
metalen plaat. Op die wijze zal bij het verschuiven het
centrum van de openingen in de verschuifbare metalen

1) Gedeeltelijk overgenomen uit Dondeus. De quantitatiove be-
paling van het kleuronderscheidingsvermogen. XVIII Verslag van
hot Ned. Gasthuis voor Ooglijdcrs pag. 77. — Ond. phys. lub.
Utr. Hoogeschool. Derde reeks. VI. pag. 40,

-ocr page 62-

51.)

plaat altijd juist voor het centrum van de opening in hot
scherm komen. — Onmiddelijk achter het scherm bevestigd,
bevindt zich een draaibare houten schijf van 20 c. m.
middellijn, waarin zes gaten van 3 c. m. middellijn op
6 c. m. van het centrum der schijf: deze gaten bevatten
het roode en groene glas der spoorwegsignalen, en andere
ongekleurde en gekleurde glazen. De schijf is zoodanig
aan het scherm bevestigd, dat bij het ronddraaien de ver-
schillende gekleurde glazen afwisselend voor de opening
in het scherm gebracht kunnen worden; met keepen in den
rand der schijf en een veer als arret op Jiet scherm is al-
weder gezorgd, dat het centrum der glazen der schijf, altijd
met het centrum der opening in het scherm overeenkomt.
Bij iedere opening in de schijf is een gekleurd strookje,
papier i) geplakt, aanduidende de kleur van het glas in
de opening, daar het voor den persoon, die de schijf draait,
moeielijk te zien is, welk gekleurd glas erdoor hem voor-
gebracht wordt.

Op een schaal, loodrecht op de achtervlakte van het scherm
bevestigd, beweegt zich een lantaarn, waarin een kaars,
die, evenals de kaarsen in rijtuiglantaarns, door een spiraal-
veer altijd op dezelfde hoogte gehouden wordt. Dc lantaarn

1) Dit strookje papier heeft Dr. Maréchal in de war gehracht.
„TJn disque en bols porte sur sa surface libre des petits rectan-
„gles do papier de couleur (5 m. m. sur 20 m. m.) qui doivent être vus
„de jour à une certaine distance; cette distance est ensuite propor-
„tionnellement comparée à celle reclamée par le plus grand nombre
„de vues normales." la Nature, pag. 70. 1881. Dr. M. schijnt dus
gedacht te hebben, dat deze strookjes voor bepaling van den kleu-
renzin
hij opvallend licht bestemd zijn.

-ocr page 63-

51

zeil\' is zoo gemaakt, dal, zonder aan den toevoer van luchl
voor het helder en gelijkmatig branden Ie kort te doen, alle
openingen zooveel mogelijk afgesloten zijn, zoodat er geen
licht, dan door de opening vlak voor de vlam parallel met
het scherm op de hoogte der middenopening, naar buiten
komt. Aan de lantaarn is een 20 c. m. lange, blikken
van binnen en buiten zwart gemaakte buis (3 c. m.
doorsnede) voor de opening bevestigd, zoodal al het licht
van de kaars komende, juist op de opening van het scherm
en het daarvoor zich bevindende glas van de schijf gericht
wordt. Wanneer het daglicht, door het sluiten der luiken,
zooveel mogelijk uit de kamer geweerd is, bepaalt men
voor liet normale oog den afstand A, waarbij voor wit en
voor gekleurd licht, bij m =: 1, ü = 5 meiers is. Daar
men zoo moeielijk altijd hetzelfde gekleurde en malte glas
kan bekomen, zal men voor elk instrument eens deze
bepaling moeten doen. Ilel zal daarbij al spoedig blijken,
dal die verschillen niet belangrijk zijn voor verschillende
instrumenten. Met de standaardkaars en hel door ons
gebi\'uikle fijn geslepen matglas werd voor het wille kaars-
licht A=z1.75 meier, voor hel roode Ai=0.40, voor
hel groene A = 0.25 meier gevonden.

Ten slotle werden de studenten, wier kleurenzin was
gebleken onvolkomen te zijn, met de pseudo-isbchromalische
kleurslalen van
Donders onderzocht. De eerste mededeeling
omtrent deze methode werd in de zitting der koninklijke
Academie van Wetenschappen van 28 December 1878

1) Zie do formule bij Donders 1. o. pag. 81.

-ocr page 64-

52

gedaan, i) Een meer uilvoeiige bescluijviiig- wei\'d op hel
Ileidelbei\'ger Congres van 1879 gegeven:

Van een Iwaalflal kleurblinden verivreeg hij meer dan
veertig pseudo-isochromatische ])aren borduurwol. Van ieder
paar hel hij 2 monsters maken, door de wolstrengeljes
netjes op een latje of planivje te laten winden, en wel zoo,
dat nu eens de eene, dan weder de andere kleur de grond
vormde, die dan door de andere in den vorm van streepen
afgebroken werd. De strepen, die een breedte hadden van
2 wollen draden naast elkander, hadden de dikte der lijnen
van no. IX van
Snellen\'s Optolypi.

Er bleek hierbij, dal op eenige stalen zoowel de rood-
als de groenblinden de strepen moeielijk of in hel geheel
niet lellen konden; terwijl op eenige andere de strepen
door alle roodblinden gemakkelijk, door vele groenblinden
niet gezien werden, en omgekeerd.

Zoo verkreeg men drie reeksen van stalen.

Een eerste reeks, waarvan de strepen, zoowel door rood-
als door groenblinden, moeielijk of niet herkend werden.
Zij werden genummerd
a, b, c enz. lol li.

Een tweede reeks, waarvan de strepen door alle rood-
blinden gemakkelijk gezien werden, daarentegen door de
groenblinden moeielijk of niet: de wollenparen werden zoo
gewonden, dat voor de roodblinden de strepen donkerder
"schenen. Deze kleurstalen hadden de volgnummers 1—0.

Een derde reeks, waarvan de strepen door alle groen-

1) Zie procesverbaal dier zitting,

^2) Bericht über die zwölfte Versammlung der Heidelberger Oph-
thalmologischen Gesellschaft 1879. pag. 174.

-ocr page 65-

53

Ijlindcn gomakkelijk gezien, daarentegen door de rood])lin-
den moeielijk of voor een deel niet herkend werden: hier
waren de sajet-strengen zoo gewonden, dat de strepen
voor den groenblinde lichter schenen dan de grond. De
stalen waren genummerd H tot 17.

Op hel niet omwondene gedeelte werd de letter of het
nummer geteekend.

Ieder kleurenstaal werd nu, te beginnen met de eerste
reeks, aan den te onderzoeken pei\'soon op een afstand van
1 meter op een zwarten grond (b. v. de jas van den
onderzoeker) voorgehouden.

Kn nu de diagnose van den kleurenzin.

Wie van de eerste i\'ceks (of ook van de beide andere
niet alle strepen gemakkelijk lellen kan, heeft een onvol-
komenen kleurenzin, kleurblindlieid in het algemeen.

Roodblind is hij, die op de kleur en stalen van de tweede
reeks alle strepen en wel donker ziet, daarentegen, die van
de derde reeks moeilijk cn op een of meer stalen niet ziet.

Groenblind is hij, die op de stalen der derde reeks, de
strepen gemakkelijk ziel en wel lichter dan de grond,
daarentegen die van de Iweede reeks moeielijk cn op een
of meer monsters niet.

Onvolkomen rood- of groenblindheid wordt daardoor
herkend, dal verreweg de meeste strepen gezien, maar,
in plaats als licht cn donker, als van verschillende kleur
worden aangeduid.

Hoe onvolkomen de dikwijls vrij juist getelde strepen
gezien werden, bleek daaruit, dal eene oneffenheid,
door hel omwinden veroorzaakt, dikwijls als streep wer-
den aangegeven.

-ocr page 66-

5/p

Na de mededeeling van de door ons gevolgde methoden,
ia ten wij hier een beschrijving volgen der afzonderlijke
gevallen, die anomalieën in het onderscheiden van kleuren
opleverden. Het nummer vóór ieder geval duidt het nummer
der statistiek aan. Tot ons leedwezen zal men bemerken,
dal enkele gevallen, voor sommige methoden minder nauw-
keurig onderzocht zijn, daar en ons zeiven en den studenten
soms de tijd ontbrak om langer aan het onderzoek deel
te nemen; door een der methoden was meestal dan reeds
de kleurblindheid voldoende geconstateerd en, waar dit
niet het geval is, hebben wij ze tot de twijfelachtige terug-
gebracht, die later onderzocht moesten worden. Wij
twijfelen niet of later zal ons de gelegenheid daartoe ge-
geven worden.

De eerste iionderd gevallen zijn ook niet voor elk oog
afzonderlijk op kleurenblindheid onderzocht, wal wij wel
met de laatste 310 gedaan hebben, zonder echter, zooals
later bleek, een geval van kleurenblindheid op één oog ge-
vonden te hebben. Wal wij van èrlelijkheid konden nagaan,
zal aan bel einde van het lioofdsluk zijn plaats vinden.

13. Med. Slud. 20 j. M. 5.5. ODS. V = 1.

1. Paars en blauwe sajeIsIrengcn worden gesor-
teerd naar de lichtsterkte.

2. StillING\'s methode. Alleen de letters voor het onder-
zoek van blauw-geelblindheid worden gelezen, geen dor
overige, terwijl de roode ruitjes niet aangetoond kunnen worden.

3. Holmgren\'s methode. bij i worden havannakleurigo
en grijze gelegd, bij IIa. blauwe, bij IIb. alleen roode.

%, Quantitative methode van Donders Bjj door-

vallend licht bepaald, Lr. en Lg. ongeveer \'/äo.

-ocr page 67-

55

5. P s e u d o - i s o c Ii r o m a I i s c h e s a j e t - s l r o o k c n
van
Donders.

a. moeielijk b. tot h. goed.

23 1) Med. Stud. 25 j. ODS. E. V — 1.

\'1. Paars en blauw worden goed gesorteerd, niet zeer
vlug; maar bleef een paarse bij de hoop blauwe of omge-
keerd, dan werd hij er ten slotte toch uitgehaald.

2. Stilling. Alleen de geel-blauwe worden gelezen; van de
rood-bruine kunnen de roode ruitjes aangetoond worden,
maar maken zoo zwakken indruk, dat alleen D. O. als let-
ter geconcipieerd wordt.

3. Holmgren. Bij i wordt gedubiëerd om licht havannah bjj
te leggen, bij IIa. alleen rose, bij IIb. alleen roode.

Quanlitatief. Doorvallend licht Lr. L g^Vs-

5. p. i. c. Donders: a. cn f. moeielijk, andere goed.

2/p. Jur. Stud. 20 j. ODS. E. V=: -l. Broeder van 23.

\'1. P a a r s e n b 1 a U W even als de vorige. Zeker licht blauw
tamelijk gesatureerd wordt groen genoemd.

2. Stilling. Behalve de letters voor blauw-geelblindheid wor-
den ook D. O. E. B. herkend cn 11, 12, II. III. indien
ze oen weinig schuins gehouden worden.

3. Holmgren. Bjj I, IIa. IIb. worden geen verwisseiings-
kleuren gelegd.

K. Quan li ta tiel. Doorvallend licht. Lr. en Lg.

5. p. i. c. DoNDKRS. Eerste reeks: van a. en (l. worden do
stropen uiterst moeielijk herkend.

Dc tweede on dorde reeks konden ter diagnose niet ge-

1) Ter verkorting zullen we 1. noemen „paars on blauw",
2. S
tilijno. 3. iiolmoren. 4. Qu an t ita t i of. 5. p. i. e, DOKOEUS.

-ocr page 68-

56

bruikt worden , daar het verscliil in Itleur van strepen en
grond het juiste oordeel over het verschil in helderheid zeer
bemoeielijkte, in elk geval niet vertrouwbaar maakte.

Terstond laten we hierop volgen n". Ai) broeder
der beide voorgaande.

A{). Jiir. Stud. 27 j. ODS. E. V zz: 1.

1. Paars en blauw kunnen niet gesorteerd worden. De
blauwe worden wel tamelijk vlug op zjjde gelegd maar één
donker paarse wordt er bij genomen en wordt, ook na lang
en rustig beschouwen, niet verwijderd.

2. Stilling. Behalve de letters voor blauw-geelblindheid
worden alleen D. O. gelezen; van do overige worden do
roode ruitjes aangewezen.

3. IIOLMGREN. Bij I alleen groenachtige twijfelt over grijze,
bij IIa. licht lila en grijs, bij IIb .alleen roodo.

A. Quantitatief. Doorvallend licht. Lr. en Lg. -/«s.

5. P. i. c. Donders. De a. f. h. worden niet gezien, do
anderen goed; pi\'oeven met de beide overige sorieën gaven
geen voldoende resultaat, daar altjjd kleurverschil gezien word.

40 Theol. Stud. 23 j. E ODS. V. = 1.

1. Paars en blauw worden n^iar do lichtsterkte gesorteerd.

2. Stilling. Alleen te lezen do talels voor blauw-geelblind-
heid.

3. llOLMGREN. Bij I geelbruin, havannahkleur en grijze, bij
IIa blauwe, bij IIb alleen rood.

4. Quantitatief. Lr. en Lg. \'I;,.

5. P. i. c. Donders: e. en h. geen strepen, ovcrigowel

\' Van de volgende serieën werden alle de strepen gezien, met

verschil in kleur.

-ocr page 69-

57

52. Med. stud. 19 j ODS. E. V

1. Paars en blauw moeielijk doch goed.

2. Stilling. Behalve de tafels voor blauw-geelblindheid, ook
D. O. gelezen; vindt op de andere tafels de lichtroode en
lichtbruine ruitjes volkomen gelijk.

3. IIOLMGREN. Bij I aarzelt grijze en licht roodbruine te
voegen, bij Ila alleen rose, bjj llb alleen roode.

4\'. QuantitaI.ief. Lr. en Lg.

5. P. i. C Donders, a. b. d moeieljjk, de andere goed.
t)0. Med. slud. 48 j. M. 0.5 ODS. V = 1.

1. P a a r S e n b 1 a U W, goed gesorteerd.

2. Stilling. De tafels voor blauw-geelbUndheid goed, du
overige zeer moeielijk gelezen.

3. IIOLMGREN. Bji I grjjze, bjj Ila vleeschkloiirige, bjj llb
alleen roode.

h. Quantitalief. Lr. en Lg. \'h.

5. P. i. c. Donders (niet onderzocht).

75. Med. slud. 29. j. OD. E. V == 1. OS. M. 0.75 V = 1.

1. Paars en blauw worden niet gesorteerd.

2. Stilling. Behalve de letters voor blauw-geelblindheid
alleen D. O.

3. IIoLMGREN (niet onderzocht).

4. Quantitalief. Lr. on Lg. =|r,.

5. P. i. c, Donders a—d, traag, e vlug, f—h goed.

70. Jur. stud. 23 j. OD. M. 1.75 V = 1, OS. M. 1.5. V = 1.

1. Paars en blauw kunnen niet gesorteerd worden.

2. Stilling. Alleen de tafels voor blauw-geelblindheid wordon
gelezen.

i

-ocr page 70-

58

S. HoLMGREN, Bij I liavannah en grijs, bij Ila blauwe, grijze
en rose, bij Ilb bruinrood en karmijn.

4 Quantitatief niet te bepalen.

5. P. i. c. Donders a. en c. worden moeiehjk, b. e. en f.
niet en de overige goed gezien; van 1 worden de strepen
niet gezien, van 6 zeer moeielijk, van 2 wordt verschil in
kleur gezien, 3, 4
, 5 , de strepen donker; van 11, \'12,
14, 10, 1 / worden de strepen niet gez ien, van 13 en \'15 ligt.

In de familie der moeder bestaat kleurblindheid.

82. Theol. slutl. 25 j. OD. E. V zz= 1 OS. Asm. lev. V. =zz 1.

1. Paars en blauw worden goed gesorteerd, doch lang-
zaam.

2. Stilling. Behalve de tafels voor het onderzoek van blauw-
geelblindheid alleen D. O.

3. IIoLMGREN. Bij I, Ila en Ilb geen verwisselingskleuren.

4. Quantitatief. Lr. Lg.

5. P. i. c. Donders. Alleen a met eenige moeite, de ove-
rige goed.

87. Lilt. stud. OD. Asm. 0.5 Max. horiz. V. = OS.
E. Y. =: 6/6.

1. P a a r s e n b 1 a U W worden vlug gesorteerd.

2. Stilling, Behalve de tafeiep voor blauw-geelblindheid
wordt alleen D. O. gemakkelijk gelezen, de andere zeer
moeielijk.

3. IIolmGREN. Bij i worden havannakleurigo gevoegd doch
weder verworpen. Bij Ila en b alleen overeenkomstige
kleuren.

4. Quantitatief. Lr. en Lg. Vc-

Ti. P. i. c. Donders. Alleen van a worden de strepen niet
gezien.

-ocr page 71-

59

98. Med. cand. 23 j. E. VODS. = 1.

4. Paars en blauw worden goed gesorteerd.

2. Stilling. Alleen de tafels voor blauw-geelblindheid worden
gelezen.

3. Holmgren. Bjj i gnjze, licht roodbruine, bij IIa blauwgroene,
grijze en rose, bij IIb bruine.

4 Quanlitatief niet te bepalen.

5. P. i c. Donders alolil sommige niet; 1 — O strepen moeielijk.

Broeder is niet kleurblind.

\'132. Med. slud. 19 j. E. VODS. = 1.

\'1. Paars en blauw worden goed gesorteerd.

2. Stilling. Behalve de tafels voor blauw-geelblindhoid worden
de andere zeer moeielijk gelezen.

3. Holmgren. Bij I bruingeelo, IIa carmijn , IIb alleen roodo.

h. Qu a n l i l a t i e f. Lr. en Lg. -v»-

5. P. i. c. Donders a moeielijk, b tot h goed.

l/t9. Theol. slud 23 j. E. VODS = 1 had veel moeite de
roodbruine van Stilling te lezen, kon vlug
paars en
blauw
sorteeren, had quanlilalicf Lr. en Lg. ,
terwijl volgens IIOLMGREN en
p. i. c. DoNDERS geen af-
wijking geconstateerd kon worden.

170. Phil. slud. 22 j. OD. M. 1. V = ^-s/f. OS. M.1.25
V = 4.5/6,

1. Paars en blauw worden in 2 groepen van lichte en
donkere gelegd.

2. Stilling. Alleen de letters ter bepaling der blauw-geelbllnd-

heid worden gelezen.

3. Holmgren. Bjj I worden licht bruine on grijze, bij IIa
blauwgroene en blauwe, bjj IIb groene en bruine gelegd.

-ocr page 72-

r.0

L Quantitatief moeielijk te bepalen.
5. P. i. c. Donders a niet, bh goed; 1G alle strepen
donker, 11 en 14 verschil in kleur te zien van streep
en grond,
12, 13, 15 en 16 alle strepen lichter.

212. Theol. stud. 29 j. M. 0 5 ODS. V= Vo.
1. Paars en blauw
evenals i70.
2 Stilling. Behalve de letters ter bepaling der blauw-geel-
blindheid alleen D. O.

3. Holmgren. Ignjze. Ila aarzelt licht blauwe. Ilb alleen roodo

4. Quantitatief Lr. en Lg. \'/.,.

5. p. i c. Donders, a moeielijk, b tot d\'en f. h goed, e op.
1 meter moeielijk, wel op 3 meter. 1—0 en 11 —17, alle
strepen gezien met verschil in kleur.

218. Theol. Cand. 25 j. OD. M. 5 5 OS. M. 55 V — 1.

1. Paars en blauw worden goed gesorteerd, doch langzaam.

2. Stilling. Behalve de tafels voor blauw-geelblindlieid, d. o.;
de overige zeer moeielijk, T. L. in het geheel niet.

3. Holmgren. I gnjze, roodbruine, Ila lila en grijs, Ilb
alleen roode.

4. Quantitatief. Lr. Lg. = \'/5.

5. p i. c. Donders, a tot h worden do strepen goed gezien.

222. Theol. Stud. M. 3.5 ODS. V = l.

--1. Paars en blauw zeer moeielijk te sorteeren.

2. Stilling. Behalve de tafels voor blauw-gcelblindheid worden
de andere nauwelijks gelezen.

3®, 4\'"- en 5® Methode niet bepaald.
22.^. Theol. Stud. 21 j. OD Ash. O 75 Y = 1 OS. Hm.

Vco.

lev. V

-ocr page 73-

Ol

1. Paars en blauw naar de lichtsterkte verdeeld.

2. Stilling. Behalve de tafels voor blauw-geelblindheid worden
geen andere letters gelezen.

3. Holmgren. I grijze, havannahkleurige, IIa blauwe, IIb
bruine en donkergroene.

4\'. Quantitalief niet te bepalen.

5. d i. c. Donders. a moeielijk, b tot d goed, eniet, fen g

goed, h niet gezien.

1—6 alle strepen worden donkerder dan den
grond gezien, terwijl ze alleen voor hem in helderheid,
nooit in kleur, met den grond verschillen.

11 goed, donkerder.

12 id. (de heldere roode stroop wordt groen genoemd, de
groene grond bruin).

13, 14, 16 en 17 worden geene strepen gezien, de streep
op 15 is lichter.

241. Jur. Stud. 20 j. OD. E. V. 1; OS Asm. I Max.
vert. Y = 4.

4. Paars cn blauw worden slecht gesorteerd.

2. Stilling. Behalve do letters voor blauw-geelblindheid wordt
alleen D. O. gelezen.

3. Holmgren, voldoende, voegt bij do proef kleuren geen ver-
wisselingskleuren.

4. Quantitalief. Lr. on Lg. "U.

5. p. i. c. Donders, a niet, c moeielijk, b en dtoth goed.

280. .lur. Slud. 23 j. ODS. E. Y r=4.

4. Paars en blauw worden slecht gesorteerd.
2. Stilling. Behalve de lettertafel voor blauw-geelblindheid
worden alleen P. O. cn 11. 12 met veel moeite gelezen,

-ocr page 74-

G2

3 Holmgren. Bij i gnjze, havannah, bij IIa groen-blauwe,
bij IIb alleen roode.

L Quantitatief. Lr. \'/so. Lg. 775.

5. p. i. C. Donders, a moeielijk, b—h goed; 1 strepen lichter,
2, 3 en 4 donkerder, oordeel omtrent 5 en 6 onzeker,
11 —17 al de strepen lichter.

287. Jur. Stud. 22 j. ODS E. Y. z= 1.

1. Paars en blauw worden langzaam en niet dan met
veel moeite gesorteerd.

2. Stilling. Alleen de tafels voor blauw-geelblindheid worden
gelezen. »

3. Holmgren en de andere Methoden niet onderzocht.

292. ïheol. Stud. 20 j. ODS E. Y. =1.

\'1. Paars en b 1 a u W niet te sorteeren.

2. Stilling als 287.

3. Holmgren. Bjj l havannakleurige, bij IIa lila-paarse on
blauwe, bij IIb donkergroene, donkerroode en bruine.
Quantitatief niet te bepalen.

5. p. i. c. Donders, a. e. en h. niet; 1 tot 6 strepen don-
kerder; 11, 12 , 14 worden do strepen moeilijk gezien en
donkerder; 13, 15 lichter; 14,17 moeielijk.

293. Theol. Stud. 21 j. E. YODSz=l.

1. Paars en blauw niet te sorteeren.

2. Stilling, ais 292.

3. HoLMGREN. Bij I grijze en havannakleurigo, bij Ila violette
en blauwe, bij Ilb donkergroene, bruine.

^Quantitatief. Niet te bepalen.
5. n. i. e. Donders. a. c. en h. niet; 1 tot 6 strepen don-

-ocr page 75-

kcrdcr; 11, 12, 16 stropen donkerder, 13, 15 licïiter, 14
en 17 moeielijk.

325. Med. Stud. 20 j. OD. E. V = OS. M. 0.5 V = 1 ^

1 Paars en blauw worden goed gesorteerd.

2. Stilling. Behalve de letters voor blauw-geelblindhoid wor-
den de andere nauwelijks gelezen.

3. Holmgren. Bjj I grijzo, bjj Ila alleen rose, bij IIb alleen
roode.

4. Quantilatiet. Lr. en Lg. \'/j.

5. p. i. c. Donders, a niet, b—h goed; overige strooken gaven
geen resultaten, daar altijd verschil in klour tusschen streep
en grond bemerkt werd.

327. Jur. Stud. 20 j. E. V0DSi=1.

\'1. Paars en blauw worden moeielijk gesorteerd, doch
ten slotte worden zo afzonderljjk bijeen gevoegd.

2. Stilling. Alleen de letters voor blauw-geelblindheid worden
gelezen, de andere niet.

3. Holmgren. Bjj la havannahkleurige, bij IIa violet, bjj IIb
alleen roodo.

4 Quanti ta tief. Lr. en Lg. Vs.

5. p. i. c. Donders, a niet, b—h goed, ovorigo als 325.

329. Med. doctorandus. 25. j. ODS. M. 0,75 Asm. 0.75
V = 4.

\'1. Paars en blauw niet te sorteeren.

2. Stilling, als 327.

3. Holmgren. Bij I worden grijze en havannaklourige, bij IIa
blauwe en violet, bij IIb donkergroene cn bruino gelegd.

A. Q U a n t i t a t i c f niet to bepalen.

-ocr page 76-

C/i

5. P. i. c. Donders a. e. on h. flauw, de overigen goed;
1 tot 6 alle strepen donkerder; 11 flauw donkerder; 12 tof
17 alle flauw en lichter.

333. Med. cand. U j. E. VODS. = 1.

1. Paars en blauw worden slecht gesorteerd.

2 Stilling ais 327.

3. IIOLMGREN. Bij I grijze en havannaklcurige, bij Ila violette,

bij Ilb. bruine.
4 Quantitalief niet te bepalen.

5, P. i. c. Donders, a en f moeielijk, b en d niet, c, e,

*

g en h goed.

1 nauwelijks te zien.

2 moeielijk, de strepen donkerder.

3 de strepen donkerder.

4

5 „ moeielijk to zien.

6 „ lichter.

11 — 17 ziet al de strepen en lichter.
\\

346. Jur. Stud. 20 j. OD. M 0.75 V = 1. OS. E. V = 1.

1. Paars en blauw Avorden goed gesorteerd.

2. Stilling, ais n\'. 327.

3. HoLMGREN. Bij I alleen licht groene, bij Ila rose, wordt
^ . geaarzeld ovor licht violet, bij Ilb alleen roode.

Quantitalief. Lr. Vs, Lg. V,.
P. i. c. Donders
, a wordt zeer moeielijk herkend op 1
meter, wel op V2 meter, de overige goed.

5.

356. Jur. Slud. 21 j. OD. Hm. lev. V = i OS. E. V=l.
Paars en blauw
worden niet gesorteerd.

-ocr page 77-

G5

2. Stilling. Kan de letters voor blauw-geelblindheid goed,
de andere nauwelijks lezen.

De overige methoden niet aangewend.

374 Med. Stud. 23 j. E. VODS = 1.

1. Paars en blauw worden langzaam doch goed, gesor-
teerd, indien hij een hoop sajetkleuren van paars en blauw,
in verschillende saturatie, voor zich hoeft. Vraagt men hem
uit de collectie sajet van verschillende kleuren blauwe, er
uit te halen, dan zal hij ook paarse nemen en omgekeerd.

2. Stilling. Zeer slecht; alleen d.o. wordt gelezen, van de
andere kunnen de roode ruitjes ongeveer aangewezen worden.

3. IIoLMGREN. Bij I grijze, geen havannakleurige of rood-
bruine, bij IIa groenblauw, bij IIb alleen roode.

4 Qua n lila lief. Lr. en Lg. 7,0. (bepaling niet zeer
nauwkeurig).

5. P. i. c. Donders, a en d niet, overige goed.
376. Med. Stud. 21 j. Urn. 1 ODS. V — 1.

1. Paars en blauw worden vlug gesorteerd.

2 Stilling. Do letters worden goed doch langzaam gelezen.

3. IIOLMGREN. Geene afwijkingen.

4 Quantitatief. Lr. en Lg.

5. P. i. c. Donders. a en d worden niet gezien, vanb, con
0 tot h konden de strepen gezien worden; daar het zien
van verschil in kleur, tusschen strepen en grond, hot oordeel
over de lichtsterkte bemooielijkto waren de andere niet aan
te wenden.

Eigenlijk is deze nauwelijks bij do klourblinden te rekenen,
maar zou volgons andero methoden nader onderzocht moeten
worden; door do
2\' en 5« methode bleek echter duidelijk,
dat do klourperceptie zwakker dan normaal was.

-ocr page 78-

ïUi

389. Jur. Slud. 28 j. OD. iVl 0.5 Asm. 1. Max. vcrl.
Y=: 5/6; OS. M 0.75 V = 5/6.

1. Paars en blauw worden niet gesorteerd.

2. Stilling. Alleen de letters, voor het onderzoek der blauw-
geelblindheid zijn te lezen.

3. IIOLMGREN. Bij I grijze, bjj Ila groenblauw, bjj Ilb
alleen donkerroode.

Quantitatief. Niet te bepalen.

5. P. i. e. Donders, a en c niet, d moeiehjk, befghgoed.

Er blijkt hieruit dat bij 32 studenten afwijkingen in

m

het zien van kleuren werden gevonden.

Hiervan behooren 8 tot de roodblinden, 6 lot de groen-
blinden, terwijl \'18 een onvolkomen kleuronderscheidings-
vermogen hadden, zonder dal men hen precies lol de
rood- of groenblinden brengen kan. Blauw-geelblindheid
is niet voorgekomen.

Wat heeft hel onderzoek met de verschillende methoden
.ons geleerd?

1. Paars en blauw wordt door eenigen goed gesorteerd,
die volgens andere methoden bleken onvolkomen kleur-
onderscheidingsvermogen Ie hebben. Wij brengen er onder
N". 23, 24, 52, 60, 82, 87, 98,M32, 218, 325, 327.
340, 376. Deze konden wel met eenige moeite paars en
blauw sorteeren, maar deden hel bijna even vlug als verschil-
lende met normaal kleuronderscheidingsvermogen, volgens
de melhode van
Stilling, volgens de quanlilative of p.
i c.
Donders. Diezelfde personen zouden ook volgens de
methode van
ïïolmgren als normaal gekarakteriseerd zijn,
behalve 60, 98, 132, 218, 325; misschien ook 23 en 52.

-ocr page 79-

67

Zooals wij op pag. M reeds vermeldden waren vroeger
reeds personen, die slecht paars en blauw konden sortee-
ren, maar alle letters van
Stilling vlug lazen, quantita-
tief onderzocht en was bevonden, dat zij bij de normalen
meermalen niet achter stonden. Ook was dit dikwijls met
studenten het geval: een 250 tal sorteerden vlug paarsen
blauw, de overige, behalve de abnormale, goed, waaronder
vele langzaam. Wij moeten dus besluiten, dat er een moeie-
lijkheid \' in het sorteeren van paars en blauw bestaat,
waarvan wij de oorzaak nog niet kennen. Stellig zal
door de fijnere methoden van onderzoek, die door Prol\'.
Donders met het dubbel-spectroscoop zooveel verbeterd
zijn, de oplossing van dit feit aan het licht gebracht worden.

Volgen wij de door ons bij het onderzoek gebezigde
volgorde, dan moeten wij nu nagaan, wat de methode
van
Stilling opleverde. Wij kunnen dit in korte woorden
karaterisecren door te zeggen, dat wie de letters van
Stilling voor rood-groenblindheid leest, ook een normaal
kleuronderscheidingsvermogen,
wie ze niet leest, een
belangrijk verminderd kleuronderscheidingsvermogen
en,
wie alleen D. 0. E. B. leest een
verminderd kleuron-
derscheidingsvermogen
heeft. Geringe graden, die vol-
gens de eerste en derde metliode ons ontsnapten, kwamen
met
stillings-methode cn dc quantitatievc voor door-
vallend licht steeds te voorschijn, b. v. n°. 24-, 58.
Men heeft wel eens beweerd, dat het herkennen der
letters voor weinig ontwikkelden, met volkomen normaal
kleuronderscheidingsvermogen, eenige moeielijkheid zou
opleveren en bijna iedereen, die de methode voor het
eerst ziet aanwenden krijgt in moer of mindere male

-ocr page 80-

08

dien indruk. De ervaring bij ons onderzoek der 410
studenten leerde zulks in het geheel niet; wij waren
ook dikwijls in de gelegenheid op de kliniek van het
Gasthuis voor Ooglijders, waar uiterst weinig begaafde
personen er mede onderzocht werden, of personen voor
den spoorwegdienst gekeurd werden, ons te overtuigen,
dat het niet kunnen ontcijferen steeds op gebrekkigen
kleurenzin berustte. En omgekeerd gelukte het ook nooit
aan hen, die de letters niet konden ontcijferen, na her-
haalde malen ze gezien te hebben ten slotte toch de vorm
te kunnen herkennen.

Sommige hielden wij de tafel II van de laatste Afl. i)
voor; wij hebben echter niet genoeg bepalingen gedaan, om
een oordeel over de waarde van dit blad, voor het onderzoek
in het algemeen, te kunnen uitspreken. Voorloopig scheen
het ons, dat de eischen hiermede te hoog gesteld zijn, bij
onderzoek of kleurblindheid bestaat in het algemeen:
Stilling noemt ze ook zelf, bestemd ■»für sehr feine Priifun-
»gen auf herabgesetzte Farbenfmdlichkeit."

IIolmgren\'s Methode, waarvan wij ook de groote voor-
deelen leerden waai\'deeren, vooral wanneer men de wijze
gadeslaat, waarop kleurbhnden al spoedig hun gebrek mani-
festeeren, — wanneer men nauwlettend zich oveiluigt,
dat zij, die zonder bepaald rood- of groenblind te zijn,
toch een verminderde kleurcnperceptie hebbende, al wij feiende
cn aarzelende uit de hoop sajetstrengen bij de ter zijde
gelegde proefkleur allerlei verwisselingskleuren, houden,

1) Die Prüfung des Farbensinnes 2\' Lieferung Neue Folge.
Cassel 1879.

-ocr page 81-

B9

om die vervvisselingskleuren ten slotte toch weder te ver-
werpen 1), diezelfde methode heeft toch ook hare onvol-
komenheden, n. l. gevallen van kleurblindheid, die volgens
de t- en 5" methode duidelijk aan den dag kwamen, hieven
onbekend volgens de methode van
Holmgren. Elders is
dit ook reeds aan anderen gebleken. Zeer duidelijk zagen
wij dit
o. a. bi.i 24, 82, 241, 370.

Stellige resultaten gaf ons altijd de quantitatieve
methode voor doorvallend licht, daar wij in twijfelachtige
gevallen steeds duidelijk den verminderden kleurenzin met
het instrument van
Donders in cijfers konden brengen.
Als een voorbeeld noemen wij de gebroeders 23, 24 en 4(5,
van welke de 23 en 24 volgens de eerste methode niet, volgens
lloLMGREN nauwelijks, hun gebrekkigen kleurenzin open-
baarden en bij wie nu duidelijk quantitalief het onderling
verschil was aan te geven.

Voor de eerste maal, zoover ons uit de litteratuur be-
kend is, zijn de p,scudo-isochroniatische kleurstalen van
Donders geregeld gebruikt geworden en uit de beschreven
gevallen blijkt terstond, dat de methode, theoretisch op
juiste gronden gebaseerd, ook practisch een nuttige aan-
wending kan vinden

Het komt er bovenal op aan, dat de "stalen precies zoo
gehouden worden, als pag. 51 is l)eschreven. Iemand

1) Men zondo haast kunnen zoggen, dat dat allerlei bijhouden
en toch ten slotte verwerpen op gebrekkig zich voorstellen van de
kleur berust door den geringen indruk. Iets dergelijks hoeft men bjj
het gehoor: velen zullen een toon, die ze zoooven gehoord hebben,
niet nazingen; daarentegen zeer zuiver, zoolang een ander, die toon
voorzingt of de toon door con instrument aangegeven wordt.

-ocr page 82-

70

met normalen kleurenzin, heeft dan niet meer dan 1 a 2
secunden noodig, om te beslissen of op a tot h de strepen
al of niet gezien worden. Zijn alle inrichtingen goed ge-
. troffen, dan verraadt de langere tijd, die men noodig
heeft, om de strepen te tellen, al reeds een gebrekkigen
kleurenzin. Het uithalen uit het doosje blijft een bezwaar,
1" daar de stalen er onder lijden, 2° daar men ze dan
niet snel genoeg vertoonen kan. Dr. Bouvm stelde daar-
om voor, ze op een trommel te bevestigen, die men rond-
draaien kan, in een kastje, waarvan de voorwand met zwart
lluweel beplakt is. In deze wand is een opening, waarachter
de trommel draaiende, beurtelings de verschillende stalen
voor gebracht worden. Dit heeft ook het voordeel, dat
ze minder nog door het daglicht van kleur veranderen
zullen. Voorts blijft nadeden opleveren, dat ze door een
zekere kleurblinde bij een\' zekere verlichting als p. i. c.
zijn uitgezocht, en daar de gevoeligheid van het oog voor
de kleuren onderling verschillend is, bij verschillende ver-
lichting, zal de pseudo-isochromasie ook daardoor geinlhi-
enceerd worden. Ik meen ook, dat Prof.
Donders het
voornemen heeft p. i. c. stalen te doen vervaardigen van
borduurwol-kleuren, bij kunstlicht als p. i. c. uitgezocht.

Maar ook de tweede en de dei\'de reeks bewezen ons
uitstekende diensten bij de differentieel-diagnose van Ilb.
en Gb. Zie o. a. n". 170, 223, 292, 293, 329, 333.

Zoo wij in het algemeen onze meening zouden moeten
uitspreken omtrent de wijze, waarop men het snelst en
zekerst den kleurenzin van personen onderzoekt, dan dunkt
ons, ^dat de melhode met de letters van
Stilling, verbonden
met de quantilatieve methode en de p. i. c.
Donders

-ocr page 83-

71

daarbij dc beste diensten bewijzen. Ter aanvulling van
het onderzoek hebben al de andere methoden hare eigen-
aardige voordeelen.

IIoRNER, en voor hem nog anderen, hebben aangetoond,
dat zoons, wier moeders-vader kleurblindheid had of waar
kleurblindheid was in het algemeen in de familie der moe-
iler, lichtelijk kleurblind waren. Dit stemt geheel over-
een met hetgeen ons door de studenten bekend werd.

N". 76 kleurblindheid in de familie der moeder.

119 is zelf niet kleurblind, maar kon omtrenUijn
familie het volgende aantoonen:

lieer X kleurblind, heell 3 dochters, A. B. en G., die
gehuwd zijn en nu heelt

A. B. C.

3 zoons allen klenrblind. 3 zoons kleurblind. N". 119 niet kleurblind

N". 223 heeft ccn kleurblindcn broeder door ons onder-
zocht, ook Rb. als 223 maar iets minder. De andere
broeder is normaal Ook een broeder van moeder kleu-
renblind.

N". 292 cn 203 zijn zusters kinderen, hun vaders zijn
broeders kinderen. Dat moeders-vader kleurblind was l)leck
daaruit, dat zij zich herinneren, dat hun groot,vader een
groene japon met witte dopjes voor rouw aanzag.

Vermelding verdient nog het volgende:

Gebroeders 23, 24 cn /i-G hebben nog een broeder,
die, evenals hun vader, niet kleurblind is.

08: broeder niet kleurblind.

280: zijn eenige broeder wel kleurblind.

-ocr page 84-

n

297 en 373 niet Ivleurblind en broeders van 374
Ten slotte een woord over den invloed der kleurblind-
heid op de keuze van een betrekking. Een Med. Cand.,
n". 324, op de oogheelkundige kliniek aanwezig, zag eene
argyrosis conjunctivae, voor sterke conjunctivitis aan en
kon evenmin cyclitis met weinig vaatuitzetting van grauwe
verkleuring der sclero-corneaalrand onderscheiden. Ook
cyanosis neonatorum kon hij dikwijls niet herkennen.

-ocr page 85-

HOOFDSTUK IV.

Onderzoekingen van anderen. Slot.

Na de mededeelingen van James Ware te Oxford
in 1842, omtrent de oogen der studenten en van 10000
soldaten, is langzamerhand de literatuur verrijkt met eene
menigte onderzoekingen, meestal verricht bij zeer jonge
kinderen van lagere scholen, gymnasiasten, enz. De voor-
naamste van die onderzoekingen zijn zeker van
Szokalski ,
von Jüger, Ruete, II. Cohn, Erismann, Maklakoff,
Krüger, von IIoffmann, von Reuss, Ott, Ritzmann.
Gayat, Burgl, Dor, Scheiding, 0. Koppe, Pflüger,
von Zeiiender
en vele anderen.

In de inleiding is reeds gewezen op de hoofdconchisio-
uil al die onderzoekingen gelrokken.

Behalve hel onderzoek der schoolkinderen van II. Cohn ,
verscheen ook van hem in 1807 een opstel in de Uerliner
Klinische Wochenschrift
N". 50getiteld: )>Die Augen der
Breslauer studenten\'\'
dal aanvangt mei de woorden van
Donders i): »Es wäre von grosser Wichligkeil, genaue
Bslalistische Daten über die zu einer gegebenen Zeil bei

1) Die Anomalien der Refraction und Accoraraodation des
Aiigps von F. C. noNDKiis. Wi«n 1800. S 287.

-ocr page 86-

n

»einer besonderen klasse von Menschen z. B von samml,-
»Hchen Studenten einer Universität, vorkommenden Fälle
»von anomalem
Sehvermögen zu besitzen, um dieselben
»mit den Ergebnissen wiederholter Untersuchungen in
»späteren Zeiten vergleichen zu können. Wenn nun auf
»diese Weise gefunden würde, — und
ich zweifle kaum,
»dass dies wirklich der Fall wäre, — dass die Kurzsichtigkeit
»in den gebildeten Volksklassen progressiv ist, so wäre
»dies ein sehr bedenkliches Symptom, und man müssle
»ernstlich aul Mittel bedacht sein, diesem Vorwärts-
»schreiten Einhalt zu thun."

Bij den aanvang van liet wintersemester 1800/07 waren
in Breslau 9b4 studenten ingeschreven ; na zeer veel moeite
heeft
Cohn van dezen slechts -ilO kunnen onderzoeken.
Er waren verschenen: 108 Kath. Theologen, 45 Invang.
Theologen, 124 Philosophen, 71 Medici en 02 Juristen. Er
waren echter ingeschreven: 104 Kath. Theologen, 80
Evang. Theologen, 340 Philosophen, 190 Medici en 184
Juristen. Zijn dus onderzocht (procentgevvijze naar het
aantal ingeschrevenen in elke faculteit) 05.8 % Kathol.
Theologen, 50.3% Evang. Theologen, 30.5%
phen, 35.7% Medici en 33.7% Juristen.

In het geheel van 904 slechts 410 onderzocht, d. i. 42 5 7o-

Verhouding tusschen Emmetropen, .Myopen en overige
Ametropen.

liefraclie.

K. T.

M.

J.

E.

i\'ii.

E.

45

20

21

10

32

M.

50

40

34

30

84

è

A.

7

5

7.

5

8

108

71

62

45

-ocr page 87-

Dit is procenlsgewijzo:

iM. 53 » 50 » 55 » 67 » 68 »

A. O )) 7 » 11 » 11 » 6 »

Dus heeft }wg niet een derde gedeelte der onderzochten
normale refractie, daarentegen is bijna twee derde ge-
deelte kortzichlig.
»Misschien, zegt Cohn, bestaat bij de
»554- niet verschenen studenten eene geheel andere ver-
»houding. Maar neemt men het gunstigste geval, dat die
»554- Emmetroop zijn, dan zouden onder 964, 244 kort-
izichtigen zijn d. i. 25.3%, dus minstens V4 deel van
»alle Breslauer studenten.

Was het aan Cohn echter gelukt alle studenten te onder-
zoeken, dan zou het procents-gchaltc zeker grooter geworden
zijn dan 25.3 "/o., want bij de leerlingen der hoogste
klasse der Brcslauer Gymnasien had hij gemiddeld 55.8 pet.
myopen gevonden.

Het voorkomen der myopie bij het aantal studenten op
de verschillende leeftijden wordt als volgt aangegeven:

Leeftijden: 17. 18. 1!). 20. 21. 22. 2.1. 24. 25. 26 27. 28. 29. 32. 3(5.

Aantal stud. 4 \'.>2 21 07 78 G\'J (iG 41 23 13 5 3 1 1 1

Myopen: 3 12 12 32 44 40 47 28 15 8 1 2 0 0 0

pet. myop.: 75 54 57 41 60 58 71 68 65 61 20 56 0 0 0

Dus waren eronder 114 stud. van 17—20jaar 59 Myopen d. i 51 M.

272 „ „ 21-25 „174 „ „ 64 „ „
24 „ „ 26-36 „ 11 „ „ 46 „ „

Met het toenemen der jaren worden dus meer studenten
myopisch. Het laatste aantal van 46 pet. berust op een
tc klein aantal onderzochten in vergelijk met dc eerste

-ocr page 88-

812

gelallen en kan daarom niet medegerekend worden; bui-
tendien verlaten de meeste sludenten gemiddeld op hun
jaar de academie.

Verdeelt men de lagere en hoogere graden van i\\Iyopie
in 8 atdeelingen, zooals aangegeven wordt in de onder-
slaande tabel (zwakkere graden, als M. V^e. zijn niet ge-
noteerd), dan krijgt men eene voorstelling, hoe de verschil-
lende graden onder de Breslauei\' studenten verdeeld zijn.

Graad van myopie.

Gevallen van myopie.

Troceut.

M. 1/36—\'/24

46

20.1 0/0.

» V23—716

40

»

16.4 »

» Vl5—V12

49

20.1 ))

)) Vil—

69

28.2 »

» \'/7 —1/6

29

10.8 »

1/5

7

2.8 ))

» 1/4

3

1.2 ).

» 1/3

1

0.4 »

Door nauwkeurige navraag naar de gesteldheid der oogen
van de ouders der 244\' onderzochten myopen, bleek hel,
dal in 185 gevallen beide ouders normaal gezichtsvermogen
hadden en in 44 gevallen de vader, in 11 gevallen de
moeder cn in 4 gevallen beide ouders kortzichtig waren
en nog zijn. In 59 gevallen, d. i. iiij 24 7oilermyopen
zou erfelijke myopie aangenomen kunnen worden.

Opmerkelijk is hel nog dal, van de door Cohn onder-
zochte Breslauer Studenten, 34 een overcorrigeerende bril
droegen, terwijl 3 normaal ziende studenten uit kokellerie
een zwak concave bril droegen.

Slechts 32 studenten zagen slecht, wegens andere oor-
zaken dan Myopie; van deze waren 15 hypermelropisch,

-ocr page 89-

77

dus 3.0 pGt. dei\' onderzochte studenten. Men vindt dus
de verhouding der myopie tot hypermetropie als 16: 1.

GäRTNER 1) vond onder 588 kweekelingen van het evan-
gehscli theologisch Seminarium in Tubingen (»Stift"), wier
leeftijd tusschen 18 en 22 jaren liep, van de jaren
1861 tot 1878, 1 hypermetroop dus 0.17 proc., em-
metropen 119 = 20.24 proc., myopen 468 79.59
proc. Van deze myopen waren op een oog emmetropisch
op het andere myopisch 15 = 2.55 proc., gering myo-
pisch C/u — Vs) 211 = 35.88 proc. hooggradig myo-
pisch
(1/7 — Vs) 108 = 18.37 proc.

Priestley Smith 2) onderzocht studenten van de Training
Colleges van den leeftijd van 18—23 jaar, Geringe graden
van myopie werden niet genoteerd, daar oogen met
minder dan 1/40 M. onder de normalen gerangschikt werden.
Hij vond toen, onder een aantal van 357 leerlingen (183
mannelijke en 174 vrouwelijke), 72 myopen, dus 20 Vo!
van de mannelijke leerlingen waren 38 dus 20,8 Vo myopisch;
van de vrouwelijke 34 dus 19 5

Een vergelijking van de resultaten van hel onderzoek
der oogen van de studenten aan onze hoogeschool, mei
die der sludenlen te Breslau is eigenlijk van weinig waarde.
Wanneer hij toch van de studenten slechts 42.5 pel.
onderzocht heelt, kan men evenmin zeggen, dal dit gelal

1) Mododeeling in: Dr. Gross. Zur Schulgosundhcits-Pflcge. Deut-
sche Vierteljahrsschrift für öffentliche Gosundheits-Pflege. 13d. XI.
pag. 441. 1879.

2) Short Sight and Education. Birmingham 1880.

-ocr page 90-

78

een denkbeeld geelt van het voorkomen der myopie bij de
studenten, als dat men een waarschijnlijkheidsberekening
kan maken, hoe dat de overigen zullen zijn, die men
niet onderzocht heeft.
Cohn hecht trouwens zeil niet te
veel waarde aan de gevondene cijfers, maar gebruikt ze
toch om te bewijzen, dat de studie voor het toenemen
der myopie bevorderlijk is geweest. Zie hier zijn be-
toog. Op pag. 68 vinden wij, als resultaat van dc
groepeering zijner myopen, dat met het toenemen van
den leeftijd (vooral tot het 25® jaar) meer studenten
myopisch worden. En in de
Deutsche Rundschau i) De-
cember
1880 pag. 425 lezen wij. »lm Juli 1880 untcr-
»suchte ich nochmals unsere Mcdiciner und constatirtc unter
»den Studenten, die das Examen physicum noch nicht ge-
smacht hatten, 52%, unter den Candidaten, die das
»Examen bereits bestanden 64 7o%opcn;" cn het besluit
kunnen wij wel raden. »Ich bin überzeugt", zegt hij
verder »dass die Arbeit zum Examen hier, wie bei ande-
»ren Staatsprüfungen (der Juristen und I^ilologcn) zur
»Vermehrung der Kurzsichtigkeit beigetragen hat." Wat
leerde ons onderzoek in die richting? Op pag 3J vonden
wij naar onze groepeering der leeftijden juist het omge-
keerde. Nemen wij dezelfde groepen van
Cohn, dan
vinden wij:

Leeftijd. Aantal oogen. Aantal .Myop, oogen. Verhoiiding.

17—20 jaar. 256 78 30.46 7o

21—25 » 430 115 26.72 »

26—38 » 136 28 20.65 »

1) Ucbci\' KurzöichtigkL\'it, lltichcvtliuck und achulürzto.

-ocr page 91-

79

Alweder dus het aantal myopen met het hooger zijn van
de levensjaren iets afnemende.

Wij zouden dus onze studenten met evenveel recht kun-
nen toevoegen, dat het studieleven hier voor het afnemen
der myopie bijgedragen heeft! Misschien studeerendeDuit-
schers meer, of onder minder hygienische omstandigheden,
en worden daardoor hun oogen minder bestand tegen uit-
rekking? .UvAL 1), zegt in een critiek over den invloed van
schrift en letters op de oogen »Ce n\'est pas là qu\'il faut
»chercher la cause de la fréquence plus grande de la myopie
»en Allemagne ; elle est tout autre, et l\'on voudra bien nous
»dispenser de la dire autrement que dans un pli cacheté
»déposé à l\'Académie des sciences, que nous ferons ouvrir
»quand les allemands auront mis le doigt sur le vrai
»noeud de la question Outre la mauvaise Typographie et
»l\'hérédité, il y a une cause de myopie tout à fait spéciale
Ȉ l\'Allemagne: c\'est bien le moins de la laisser chercher
»par ceux qui nous ont dit que: »le degré de civilisation d\'un
»peuple peut s\'estimer d\'après le nombre de ses myopes."
Wij welen het niet, maar durven gerust als hel resultaat
van onze statistiek uitspreken, dal hier
de begnmligendc
invloed van de studie op hel ontslaan van myopie niel
gebleken is.

Onze onderzoekingen moeten zich nu aansluiten aan het
onderzoek der oogen van een geheel andere klasse van
personen, van denzekden leeftijd als de studenten, die zich
minder met arbeid in de nabijheid bezig houden, b. v.
boerenzoons. Van die klasse cn van studenten moet dan

]) Annalea tl\'OculisHquo 1881, pag. 2i:i.

-ocr page 92-

80

na 20, 30, enz, jaren wederom een statistiek gemaakt
worden. Dan eerst hebben we bouwstoffen bijeen, waaruit
gevolgtrekkingen gemaakt kunnen worden, omtrent het al
of niet toenemen der myopie ten gevolge van voortgezette
inspanning der oogen, zooals die voor studie-arbeid ver-
eischt wordt.

-ocr page 93-

INHOUD.

JJladz.

lïfLEIDING.................. 1

HOOFDSTUK I.

iNniClITINO VAN HET ONDERZOEK. STATISTIEK......C

HOOFDSTUK II.
JlESULTATEN VAN HET ONDERZOEK..........37

HOOFDSTUK III.
HEPALING VAN DEN KLEURENZIN EN DE VOOROEKOMENE AF-
WIJKINGEN..................43

HOOFDSTUK lY.
Onderzoekingen van anderen. Si.ot........73

-ocr page 94-

■■.tv:\' ■ .. ,

rrvji.

-ocr page 95-

STELLINGEN

-ocr page 96-

f.. ■

1-lV;

: :

5 ■,

miy
\'
e:

-ocr page 97-

STELLINGEN.

I.

Zonder proefpunclic kan geen zekere diagnose van den
aard van pieuritiscli exsudaat gemaakt worden.

II.

Bij acute inicctiense Osteomyelitis is vroegtijdige incisie,
desinfectie en drainage de beste behandeling.

III.

Aan verplichte vaccinatie behooren alleen kinderen onder-
worpen te zijn.

IV.

Wij hebben vooralsnog geen voldoende indicaties voor
de keuze van een station voor borstlijders.

-ocr page 98-

86

V.

Digitalis kan als antipyreticum gemist worden.

VL

In de privaat praktijk handele men evenzeer streng
antiseptisch, als in ziekenhuizen.

VIL

IJlcus durum en carcinoom aan de lip zijn bij oudere
individus vaak niet te onderscheiden.

VIIL

De kranioklast maakt de cephalotribe overbodig.

IX.

Abscesvorming na onderhuidschQ injectie van sublimaat
is veelal toe te schrijven aan de wijze, waarop de injectie
verricht is.

X.

Bij ülcus durum stelle men geene constitutioneele behande-
ling in, alvorens zich meerdere verschijnselen van lues ver-
toond hebben.

-ocr page 99-

87
XL

Sympatische oogontsteking ontstaat waarschijnlijk door
voortleiding van septische stoffen langs de lymphruiinten
van de gezichtszenuw.

XIL

Bij extirpatio bulhi iuxeere men den i)ull)us niet, voor-
dal de n. opticus doorgesneden is.

XIII.

Bij catarract-operalie doe men dan eerst iridectomie, als
het blijkt dat de lens, na kapselklieving, niet gemakkelijk
zal uittreden, of als de geprolabeerde iris niet gereponeerd
kan worden.

XIV.

Art. \'10 A. van het nieuw reglement op hel genees-
kundig onderzoek, omtrent de ge.schiklhei(i voor dediensl
bij de zee- en landmacht, is onvolledig.

XV.

Uit een hygieïnisch oogpunt heeft de gemeenteraad van Am-
sterdam gelijk, als die de kraaminrichting niet wil opheffen.

-ocr page 100-

<A.-

v

I.

• ■ ■■ ; .

■ ■■\'I-

. I \' ; . t ;.

\' \' >.. . ■■

v

: \'».iv;

-ocr page 101-

r\'l

Vi;

■c \'

.. - i ■). ■ .

-ocr page 102-

/ "I^Kn - v;?\':

■ \' . v.......

-ocr page 103-

■ \'-\'n-

■ \'. V.H

i

.v-

M

:, i

.\'il\'

y

rt

r-: rC"-

-ocr page 104-