■--ft 1
t
" V- \'
-
\\ . ■ \'s .
\\ . . ; s .
. - V ..
Bi
•L
LEIDEN. - r. SOMEIIWIL,
1881.
A. qu.
-ocr page 3--
f ■•- *
- ■ - \' -
\' • \' ; . .1 r, - ■ ■
. i
te-
-v-i
, y.
•v\'
■\'.\'SC\'
... --W
, . "VS*.
E
-ocr page 4-mt:
■ i
• ;
....
r
m
. V
4
m
IIET SUMATIIA-TRACTAAT.
-ocr page 6-SïSSLTEurnECHT
1912 9786
-ocr page 7-teh verkrijgino van des graad van
30ÖCTOB m 30® BSCHTSWSTSMSCHAP,
AAN DE lUJKSÜNIVEHölTEIT TE UTUECUT,
op maciitioino van den uectoh magnificus
ItOOaLEEnAAR IN DE rACULTEIT PEIt OKNEKKKVKDK,
volgens «esluit van den senaat dek universiteit,
LKIDKN. — V. SüMKllWIL.
1881.
r:
01\' vooudkacht dell iieciitsokleeude faculteit,
te verdediokn
op Woensdag don 14 Docombor 1881, dos namiddags to 3 uron,
UOOll
Leoiianliis Jacoliiis Pictor Joliiiiiiies Jcokcl,
-ocr page 8-: ^r-ï. . - - ^ ... . \'r
\' ■. . A
■•li. • • ■ "\'.-r\'Zf
^ ,, \\ • r. \'-v \'«
/
• acrsRi/ï\'ft«-«Ä««
c. ■ ■ .J,\'»":\'\'\'\'- •> • ■■j: \' J \' • ■ f.\'
\\ " \' , at"\' ■ ■ . " \' . ""
.X
«ri.^
%\\\\\\\\ inijit Trailer.
-ocr page 10-V .v.,:::
■■ . : \'\'x^
■ •• ■ \' ■ ; -À -- ■
. c- ■
, îîjirtî nn^
L \' • - V. -.
«
4
3
■4;
V-
\' -. ■ ■ - \' • .r \' "
Y
■ - .
s
Aan (Ion arbeid, die volgen zal, acht ik \'t mij \'n plicht
dit woord toe te voegen. Om dank tc zeggen in de eerste
plaats, aan hen, die mij danrhij zoo bereidwillig ter zijde
stonden. Aan U hooggcachtc Promotor! voor den raad mij
geschonken cn niet \'t minst voor dc opmerkingen bij\'t onder-
zoek van jnijnc dissertatie gemaakt. Wie zich onaangenaam
moge getrolTen achten door gezonde kritiek niet ik. Ik zou
meenen weinig eerbied tc verraden voor mijn onderwerp
en weinig streven tc betoonen naar hoogere ontwikkeling,
indien ik niet erkende, dat \'r \'n bekwamer hand noodig
was tot ordening van den omvangrijken soms warsehen stof,
dat \'r \'n opbouwend clement lag in \'n kritiek, als imitciktkr
zich dacht „die ons leert, dat wij gevorderd zijn, maar
verder streven moeten."
Ook aiin U \'n woord van dank, hooggeachte heer v. ». khokk,
voor de hulp mij zoo gul verleend.
En nu nog ten slotte \'n mededeeling:
In mijne studie zoover gevorderd, dat ik \'t onderwerp
overzien kon, verzocht ik de toestemming van den Minis-
ter van Buitenlandsche zaken om de stukken ad hoe te
mogen raadplegen. Ik wenschte die raadpleging niet om
beter ingelicht te worden, want \'t geen betrefifend\'t bedoeld
tractaat in druk is verschenen en \'t onderzoek van de
handelingen der kamer hadden mij voldoende ingelicht,
maar, om nevens de eigen inzage der diplomatieke besehei-
den de kans niet mis te loopen \'n nieuwe zijde aan de
quaestie te mogen ontdekken. Die toestemming is mij niet
verleend. Toch vlei ik mij, dat \'tgeen ik in de volgende
regelen heb aan te bieden niet geheel van belang ontbloot
is. Tot nog toe schijnt geene Sonographie over dat onder-
werp geschreven. \'N poging in die richting verdient wel
met toegevendheid ontvangen te worden.
■iHHiüiülÉlftÉ
-ocr page 13-\'N historisch overzicht onzer betrekkingen met Engeland
na 1824 schijnt mij noodzakelijk wil men altans aantoonen
lioo \'t zoogenaamde Siimatra-tractaat logies is voortgekomen
uit de verwikkelingen, die reeds dadelijk de toepassing van
sommige bepalingen vau \'t tractaat van 17 Maart 1824
vergezelden. \'T was dan ook \'n compromis tusschen de
beide litigcrendc partijen. Na \'t uitmuntend aperçu door
den Heer k. dk waal gegeven iu „Onze Indische Financiën
nieuwe reeks aanteekeningen" •) en de dissertatie van
Mr. sMiiLDKRs over \'t tractaat van 1824 kan dat overzicht
kort zijn, altaua wat betreft de dadelijke aanleiding. Over
onze handelswetgeving zal ik uitvoeriger spreken in:
>) Blsdx. 2i cn vlg. van \'t auigeliaalde werk.
-ocr page 14-Ik begin te herinneren, dat reeds in 1825 CA^NING ofll-
cieel klaagde over de toepassing van Art. 2 \') van \'t trac-
taat van 1824. Welke klacht door meerdere van dezelfde
strekking gevolgd \'n levendige pennestrijd tusschen de beide
Goevernementen in \'t leven riep.
De Britsche regcering plaatste zich daarbij op \'n verkeerd
-ocr page 15-standpunt in zooverre \'t de letter van \'t artikel betrof, want de
woorden schepen in al» l, bodems in al» 2 en nogeens
schepen in al» 3 bewijzen onomstootelijk, wat door dc
Nederlandsche regcering tot 25 Deo. 1835 officieel is ge-
handhaafd, dat de beperking van \'t verschil in de te heffen
rechten aldaar bedoeld slechts de vlaggen niet de goederen
goldOf evenwel de hooge opdrijving der invoerrechten
door CANNING „almost prohibitory" genoemd niet in strijd
was met den vriendschappelijken geest, die bij de onder-
handelingen van \'t tractaat van 1824 had geheerseht en
die bestendigd zou worden door dit tractaat cn met \'t bo-
giusel van elkander wcderkeerige handelsvoordeelen to
verzekeren valt niet zoo gaaf tc betwisten
\'T meest verbolgen heeft do Britsche handel zich betoond
-ocr page 16-tegen de rechten op de Britsche wollen en katoenen goe-
deren. Reeds omstreeks 1820 begon de handel der Engel-
schen op Singapoer zeer te bloeien en vooral lijnwaden
werden druk aldaar ter markt gebracht i). De Engelsche
katoenen werden hoe langer zoo meer door de Inlanders
gezocht. Singapoer en Poeloe Pinang werden stapelplaatsen
van dat product inzonderheid voor den uitvoer naar Atjeh
en de oostkust van Sumatra.
De Ned. schepen verkozen zelfs met betaling van 6
inkomend recht onder \'t vigueur der Publicatie van 28 Aug.
1818 lijnwaden van Singapoer naar Batavia in te voeren.
Men denke hierbij niet aan \'n debiet tot Java beperkt. Dc
Puhl, verbood schepen uit eenigp bezittingen van Europeesche
mogendheden in Asia komende \'n anderen haven dan dien
van Batavia binnen te loopenIntusschen meende men de
Belgische nijverheid te hulp *) tc komen door \'t K. B. vau
25 April 1819 (afgekondigd bij resolutie van den G. G. in
rade van den 7 Januari 1820 I. St. Bl. N». 2). Iu \'t eenig
Art. van dat besluit werden de voortbrengselen vau den
Nederlandsclien grond cn nijverheid, wanneer die met Ne-
derlandsche schepen op Java en Madura werden aangebracht
geheel vrijgesteld van de betaling van inkomende rechten
mitg de Ned. oorsprong door deugdelijke certificaten vol-
doende gebleken was.
Dit besluit mistte zijn doel. De betere <iualiteit en min-
dere prijs der Engelsche manufacturen maakten \'t voor Ned.
schepen \'n voordeeliger speculatie deze in te voeren en de
C 7o rechten tc storten. In Nederland had men ingezien,
dat noch de schatkist noch de handel door overdreven be-
scherming en hooge rechten gebaat werden. In 1821 werd
ondanks den grooten tegenstand der zuidelijke provinciën \'n
wet aangenomen, die voorbestemd was om \'n schrede op
den liberalen weg te doen. Immers, nadat in den aanhef
was gezegd, dat in \'t bestaande stelsel van in- en uitvoer-
rechten cn accijnsen (toen oi)genonien in dezelfde rubriek)
belangrijke wijzigingen zouden gebracht worden en dat van
de onderscheidene denkbeelden door dc Commissie ad hoe
geuit, zou worden gebruik gemaakt, gaf zij voor 1822 als
grondslagen aan: matige bescherming zonder belemmering
voor den handel; \'n matig maximum vau rechten zoo op \'t
inkomen als \'t uitgaan tc weten G voor voortbrengselen,
die met de Inlandsche nijverheid in \'n onmiddelijk verband
stonden en 3 7o voor do anderen, behoudens zoo noodig uitzon-
deringen in geval van onvermijdelijkheid; berekening der
rechten naar \'t gewicht, \'t getal cn dc nuuit; voor den door-
voer en voor den in- en weder uitvoer \'n trapsgewijs op-
klinnncnd tarief de 3 Vo evenwel niet tc boven gaande,
bchoudeuH enkele uitzonderingen, met inachtneming evenwel
van de belangen der vreemde handelaren, die niet mochten
worden afgeschrikt hunno goederen in tc voeren. Ten aan-
zien van \'t tonnegeld \'n nmxinunu van \'/« van \'t bestaande
recht. Voor buitenlandsche schepen zou naar omstandigheden
gelijke behandeling, reciprociteit of retorsie in acht genomen
worden. Ncderl. schepen zouden bij in- en uitvoer rcslitutiün
kunnen genieten ter aanmoediging van den inlandschen
scheepsbouw Men bleef niet op den goeden weg. De wet-
ten van 26 Augustus 1822 (N. St. Bl. N°. 38 en 39), die
uitvoering moesten geven aan de bovenbedoelde beginselen
waren \'n terugtred naar \'t stelsel van monopolie en protec-
tie Door hoogere rechten en talrijke verbodsbepalingen.
Door begunstiging van de nationale vlag met \'n restitutie
van 10% der rechten van in- en uitvoer voorzoover die
goederen in- of uitgevoerd onder Ned. vlag niet reeds bij
\'t tarief waren begunstigd\'). Door vrijstelling van eenig
recht voor die goederen (uitgezonderd de thee), welke in
Ned. schepen, uit de O. I. bezittingen van den staat recht-
streeks werden aangebracht en, nadat de betaling van inko-
»
mende rechten aan de Ned. autoriteiten bewezen was, indien
die goederen uit vreemde havens aldaar waren aangebracht.
(Onder vreemde vlag genoten die goederen behalve koffie,
waarvan de bij \'t tarief bepaalde rechten altijd moesten
voldaan worden gelijken vrijdom tot uit® Dec. 1824 *). Door
difTerentiële rechten die voor sommige artikelen zelfs meer
dan 150 7o bedroegen\'). Door de heffing van \'n tonnegeld
van 45 ets. bij \'t binnen- en 45 ets. bij \'t uitgaan telken
\') Art. 11 der wet van 12 Juli 1821. N. St. Bl. N®. 9.
») Zie laokuuan\'s recueil des traites etc. Belinfante 1858 \'« liage, Ainurçu
général bladz. XLI.
») Art. 10 wet 20 Aug. 1822 (N. St. Bl. N". 39). Bü deze wet werden ook dc
vroegere wetten op dc rechten afgeschaft en vervangen (Art. I).
Art. 5 NO. 9 der wet van 20 Aug. 1822 (N. St. Bl. N». 38).
») Laoekmans, bladz. XIjII. Lakens en kasimiercn betaalden b. v. bg invoer
100 o/o en 150 terwijl de uitvoer vrij was cn de doorvoer met 5 o/o wenl
belast. Cf. \'t tarief der wet vau 26 Aug. 1822 (N. St. Bl. N«. 89).
jare voor de schepen der eerste en tweede klasse en f 1.05
voor de derde kkisse \'). Nog was bepaald in Art. I der
wet van 26 Aug. (St. Bl. 39) dat van sommige in \'t tarief
aangewezen goederen de rechten zouden betaald worden
naar de waarde. En eindelijk was in Art. 9 den koning \'t
recht voorbehouden in bizondere gevallen en ter bevorde-
ring van handel en fabrieken (bij wijze van wedervergel-
ding), den invoer van voortbrengselen van nijverheid te
bezwaren of tc verbieden. In Indiö trad men nog be-
slister op en meer bepaaldelijk tegen de Engelsche indus-
trie, bij Publicatie van 1 Juli 1823 (I. St. Bl. N». 25).
Hierdoor werd vastgesteld, dat allo (dus ook Nederland-
sche) wollen en katoenen in Europa of Amerika gefabriceerd
cn komend van eenige vreemde bezitting beoosten Kaap
dc goede Hoop en binnen een der havens vau N. I. inge-
voerd, zouden betalen in Ned. 8chci)en of daarmee gelijkge-
stelde inlandsche vaartuigen — deze gelijkstelling was zelfs
regel — 15 % cn bij aanvoer met vreemde schepen 24 7o \')•
Men ging nog verder bij Publicatie vau 14 Februari 1824
(I. St. Bl. N°. 9) — dus \'n maand vóór \'t sluiten vau \'t
I) Schcpcu (lor ccr»t« klaaao wurcn Nwlcrl. Dor tweoclc, dio do Nodcrl. vlag voonlcii
rn thuis hoerende in \'n ryk, staat of haven, waar van dc Nwlcrl. «chrpcn gocn
meerdere of andere lasten werden gevorderd dan van do eigene. Art. 208, \'20i en
295 der wet van 20 Aug. 1822 N. St Bl. N». 38.
«) Hiernaast bleef \'t K. H. van 26 April 1810 (I. St. Hl. 1820 N«. 2) onaange-
tast, \'t wenl ïclfs by K. IJ. van 1829 (N®. 76) (afgekondigtl in Indifi by Hm. van
den G. G. i. U. dd. 1 Maart 1830 St Dl. N«. 18) bekraclitigil. Do Noderl. katoenen
cn wollen goederen met Nederl. scheiHsn rcclitstrrcks aangcvocnl, waren dus fdtc-
Hjk vry, c. f. 8MUI.HKR8 blad*. 07. Mits van dezelfde go«lercn met vreemde
schqxjn aangevoerd niet meer dan fl ®/o geheven wenlen (krarhlcn» art 3 i. f.
van \'t tractaat van 1824) viel uok hier niets t«geu in tc brengen.
8
mÊ
mm
tractaat — waarbij de rechten op katoenen en wollen goe-
deren in vreemde landen bewesten Kaap de goede Hoop
gefabriceerd en rechtstreeks ingevoerd, \'tzij met Ned., \'tzij
met vreemde schepen 25 % v^n de getaxeerde waarde
zouden betalen, ingevoerd van plaatsen beoosten de kaap
35 Vo O- tegen deze maatregel, dat palmerston in
1825 protesteerde met verzoek, dat de rechten zouden wor-
den herzien in den geest van \'t tractaat van 1824. Men
schijnt aan dit verzoek niet voldaan te hebben. Wel werd
\') Door deze Publicatie werden tevens afgeschaft Artt. 8 en 11 der Publicatie
van v. d. capellen dd. 9 Juli 1822 I. St. Bl. N». 30* volgens welke: I. mst
betrekking tot de bezittingen buiten Javanen Madura (Malakka uitgezonderd) alle
goederen, waarvoor nog geen vaste bepalingen gemaakt waren, aan inkomende
rechten zouden betalen: met Nederl. schepen of inlandsche vaartuigen aan deze
geassimileerd 6 ®/q; met vreemde schepen of schcpcn onder Nederl. vlag varende
cn in Indië thuis behoorende, doch van havens aan Vreemde Mogendheden toebc-
hoorcnde en gelegen in Europa of Amerika 12 ®/g berekend volgens de bepaling
van Art. 10 der Public van C. C. G. G. Op dc Amfiocn waren deze bepalingen
evenmin toepasselijk. (Art. 8). II. De inkomende rechten te Malakka — uitgezon-
derd die ojf amfioen en de vaste rechten volgens \'t daar vigerend tarief — zouden
bedragen: Van goederen met Ned. sclicpen ingevoerd 1 met vreemde schc|)cn
2 Met bepaling dat ook hier do Inl. vaartuigen zouden geassimilecnl z^jn met
de Ned. Ik behandel dezo Publicatie opzcttel(jk, omdat zo ook met \'t oog op den
aanhef kenschetsend is. Men dacht immers „\'t onderling verkeer cn de handels-
betrekkingen tusschen de onderschddcnc Ned. bezittingen in Indië te verlevendigen."
Zoo juist zag men reeds, en toch scheen \'n paar jaren later de regcering met
blindheid geslagen. Koddig zou bpans \'t epitheton moeten luiden van den aanlief
der Publicatie van 14 Maart 1824. \'11 werd in gesproken van „vadcriyke be-
zorgdheid des konings voor den bloei der Nationale nyverhcid", van „opbeuring
der inlandsche fabrieken", van „\'« Konings heilzame bedoelingen." Men late de
feiten \'t antwoord geven: ondanks alle bescherming „le Gouv. Néerlandais..\'.,
n\' avait pu empêcher ccpendaut que l\'Angleterro ne restât en (losession des deux
tiers du Commerce à Java." Zio bij Mr. suulders bladz. 100 de aanhaling uit
den Moniteur des Indes II, 274. Zie ook de loutir Staats- cn Administratief
recht van N. I. bladz. 418.
bij K. B. van 4 Mei 1831 in Indië afgekondigd bij Public,
van 13 Sept. daaraanvolgende (I. St. Bl. N". 53), „in aan-
merking genomen hebbende, dat \'t noodzakelijk geworden
is, om in afwachting der veranderingen in bet stelsel der
inkomende en uitgaande rechten in \'s Rijks Oost Ind. bc;
zittingen, welke door ons, op voorstel van onzen 6. G. in
rade mogten worden goedgekeurd en bekrachtigd, eene
wijziging daar te stellen in de regten thans bij den invoer
van vreemde katoenen lijnwaden, in die bezittingen geheven
wordende" — \'t recht van 25 tot 12 Vj Vo verminderd \') —
maar dit besluit werd reeds den 20»t«» Oct. 1832 (in
Indië afgekondigd 18 Mei 1833 (I. St. Bl. N". 28) weder\'
ingetrokken^). Leggen wij ter toetsing naast de aldus ge-
handhaafde Publicatie van 1824 dc taricfwct in Juli 1825
naar luxnlciding van \'t tractaat van 1824 gewijzigd (te vin-
den in dc blue books van 1840). Volgens dczo wet betaal-
den dc Ned. woollcns in Britsch Indië ingevoerd in Ncd.
scbcpcn 10 7o > goederen van N. I. in den regel, indien zo
met Ncd. schcpcn werden aangevoerd 15 Vo of 20 "/o« In-
dien nu dc heer SMiiLnKRS opmerkt: hoogstwaarschijnlijk zon,
bij \'n vergelijking der Ncd. O. 1. rechten cn die der En-
gelschcn gedurende \'t tijdvak 1824—1850, de uitslag voor
ons bewind niet ongunstig zijn cn onze regccring in Dcc.
1845 tot do Britscbc regccring \'t verwijt richt: ...Aouvrir
\') Dit gcKhiodilo wiuu-ichyniyk met \'t oog op de getchillcn met Iklgië, lio
suui.DKRa bladx. U8.
Op do katucucn garcnt nu dit bciluit niot tocpuselyk (llc*. va» den G.G.
i. R. I. St. Bl. NO. 25).
«) In den aanhef »tond; in winmcrlring nennende, dut dio bepaling tot dus verre
niet oaii de vcnrachtiug der Itog. bad boantvroord.
S3SS
10
dans toutes les parties de l\'île (de Borneo) des routes pri-
viligiées à leur industrie, zouden we dan te onpas de balk-
splinter parabel in herinnering brengen?
In Ned. werden in 1826 (Wet van 24 Maart 1826 N. St. Bl.
N°. 14 strekkende tot het daarstellen van eenige veranderin-
gen in het tarief der regten van in-, uit- en doorvoer) op buiten-
landsche manufacturen zwaardere rechten gelegd. Lagebmans
(bladz. XLII) teekent daarbij aan „en faveur de l\'industrie
Belge." Dat deze maatregelen den Belgischen fabriekant
direkt bevoordeelden laat zich denken, maar moeielijk valt
te begrijpen hoe de belangen der scheepvaart daarmee kon-
den samengaan. Men zocht dan ook \'n geneesmiddel in
andere bevoorrechting, nl. die^ der Ned. reeders door de
wet van 14 Maart 1819 (N. St. Bl. N». 12). De voorrechten
aan de Ned. vlag verbonden konden blijkens dc bizondere
verordeningen niet genoten worden dan door die schepen,
welken de wet van 14 Maart 1819 daartoe vergunning gaf.
Met afschafling van alle vroegere wetten enz. (Art. I) be-
paalde zij (Art. II): voor alle schepen groot of klein, aan
onderdanen van dit koningrijk tocbehoorende en uitvarende
buiten de tonnen in zee (met uitzondering van Ned. vis-
schersvaartuigen e. d.), alvorens door dezelve van de Ned.
vlag eenig gebruik mögt worden gemaakt, moesten worden
geligt zeebricven.... 3« al» dc zeebrieven zouden niet wor-
den afgegeven dan voor schepen in dit koningrijk gebouwd
en uitgerust met uitzondering van schepen buitenslands
gebouwd, welke bereids zeebrieven hadden bekomen. Deze\'
zeebrieven zouden evenwel komen tc vervallen na expiratie
van den termijn, waarvoor zij waren verieend (Art I). Maar
dc vraag kan gedaan worden, hoe \'t mogelijk is, dat, ter-
11
wijl de wet van 26 Aug. 1822 (N. St. Bl. N». 39 art. 9 i. f.)
bij veranderingen in de tarieven door den koning indiening
van \'n wetsontwerj) „daartoe betrekkelijk" eischte, zulke
gewichtige maatregelen in Indië werden genomen zonder
medewerking der S. G. \'T antwoord daarop geeft Art. 60 der
toenmaals vigerende grondwet luidende: de koning heeft bij
uitsluiting het opperbestuur over dc koloniën en dc be-
zittingen van den Staat in andere wcrclddcelen. Hierin.lag
ook wettelijke bevoegdheid. Altans de praktijk heeft \'t zoo
gewild. Trouwens \'t liet zich moeielijk binnen juiste gren-
zen brengen, waar de taak van den bestuurder ophieldt
en die van den wetgever aan moest vangen. Bovendien
stonden dc constitutionele beginselen in dien tijd der Natie
niet recht helder voor den geest. Doen zij dat heden? In
alle geval omvatte dc uitdrukking alles; \'t bijgevoegde
„uitsluitend," wees elke bemoeiing der St. G. af, zoo meenden
velen nog in 1840. Eerst bij do grondwetsherziening in 1848
is \'t aaustootclijkc „uitsluitend" vervallen en werden in de
Artt. 59 en GO do regeling van eenige onderwerpen aan dc
wet gereserveerd.
Terugkcerende bij den handel vermeld ik, dat in Indië
in 1833 bij Publicatie van den G. G. in rade d.d. 14 Juni
1833 (I. St. Bl. N°. 33) \'t K. B. van 23 Dcc. 1832 N». 23
houdende bekrachtiging van \'t Besluit van 1819 (I. St. Bl.
1820 N". 2) werd afgekondigd. De verwachting, dat na do
scheiding van Nederland en België dc l)Cvoorrcchting van
producten der Ned. nijverheid zoude ophouden, werd dus
niet bewaarheid. In N. Nederland waren fabrieken ver-
rezen, die niet minder hcschcrming behoefden en terwijl
men in Nederland wankele schredcn deed op den weg eener
12
meer vrijzinnige handelswetgeving ondernam onze regee-
ring in N. I. op voorlichting van den C. G. van den bosch
een kamp bepaaldelijk tegen Britsche belangen Vandaar
\'t consignatie-stelsel, met uitbreiding der gedwongen cultuur.
Vandaar \'t streven naar gebiedsvergrdoting op Sumatra.
\'N geschikt middel tevens om de uitgeputte schatkist boven-
dien te stijven met de meer directe voordeelen uit \'n ruimer
tolgebied te verkrijgen. Ik zal deze meer actuele zijde van
mijn onderwerp als eigenaardig in verband staande met
\'t sluiten van \'t Sumatra-traktaat in paragraaf II uitvoeri-
ger behandelen. Hier volsta ik met aan tc stippen: doel en
wijze van regeling der handelsaangelegenheden. Ze ken-
schetst den tijd. Tempora mutantur et nos mutamur in illis.
Maar hoe die verandering plaaffj greep en wat ze uitwerkte
wordt \'n gulden les voor de toekomst, die den denker niet
zonder leering mag laten.
\') \'N K. B. d.d. 7 Nov. 1830 schrccf \'n taricfshcrvorming voor: „considc^rant
que la législation relative au commerce ct iV la navigation doit Être débarassre dc
toutes les diepositious tendant )\\ l\'avantage des provinces révoltées {)our ne servir
que les intérêts des provinces Septentrionales." Ik deel dit mede op gezag von
den heer laoekmans cn met zijne eigene woorden (bladz. XLIV), schoon de
aanhalingsteekens wel zullen beduiden, dat \'t besluit zelf in vertaling wordt ge-
citeerd. Mij is \'t niet mugcu gelukken iu de uitgave der Ned. Staatsbladen door
mij geraadpleegd \'n besluit als \'t bovenbedoelde van die da^eckening te vindeu.
De wet van 8 Juni 1831 (N. St. Bl. N®. 15 Art. II) bracht eenige wijziging in
de bestaande tarieven voor enkele daarin opgenoemde artikelen tot dusver buiten-
sporig belast (excessivement imposés zegt i.aakuuans), maar vermeldde in den
aanhef, dat deze w(jziging slechts provisioneel zou wezen, daar „cr door den aard
der zaak, nog eenigen tyd zal moeten verloopen, alvorens dc door Ons bevolene
algemeene herziening van \'t tarief der regten van in-, uit- en do<jrvocr zal kunnen
tot stand komen." „Cc certain" temps dura quat<irzc années (i.aokkuanii bla<lz.
XLV) met geringe jiarticle wijzigingen evenwel. Tot de taricfwet van 1845.
*) e. de waal bladz. 33 cn 34, suuldbim bladz. 98 cn 99, j. de loutek
bladz. 419.
13
Dat van Engelsche zijde herhaaldelijk op wijziging van
ons stelsel werd aangedrongen laat zich begrijpen. In Nov.
1835 vroeg de Engelsche regeering bij monde van palmeu-
STON en verwachtte reductie van \'t recht van 25 % op 6 ®/o
en op 12 Vo van de 16% op andere goederen. En drong
zelfs op restitutie van de onrechtmatig geheven rechten aan.
25 Dcc. 1835 antwoordde verstolk van soelen, destijds
Minister vau Buitcnlandsche zaken, met \'n weerlegging der
bewecring van schending vau \'t tractaat van 1824\'), maar
stemde toe, dans le désir de mettre un terme A, uue dis-
cussion péniblc om de rechtenbepalingen omtrent onderdanen
en schepen toe te passen op de goederen, zoolang de Ned.
nijverheid geen krachtiger beschermingjbehocfde. Palmkrston
verklaarde daarop, zonder van zijn standpunt af te gaan,
dat hij met dat antwoord genoegen nam. Den eisch tot
schadevergoeding heeft hij niet meer herhaald, wijl hem ge-
bleken was, dat men in IJritsch Indië \'t tractaat steeds in
strijd met zijne opvatting had toegepast
Al waren nu in 1837, na do Publicatie van 25 ]\\Iei 1836
(I. St. Hl. N". 32) de tarieven in den geest van VKnsTOLk\'s toe-
stennning herzien, al was den 27 Oct. 1837\'t lang vertraagde
>) Art. II.
") k. dk waai, bloiU. 36, 30 cii do Noot hierboven blatl*. 3.
») Afgekondigd by besluit vau 23 Nov. 1837, N. St. UI. N«. 04. In de pream-
bule stond, dat tot bevonlcring der haudelsvoordeelen voor beider onderdanen niet«
beter scheen dan afsehalling van allo onderscheidings cn vcrgcldiiigsnschtcn. Art. I
waarborgde vryo handel cn scheepvaart nan beide jjartycn, wcderkeerigo bcliandeling
0]) den voet der meest begunstigde Natie met betrekking tot rechten, ongelden of lasten
cn tot rcditen cn voonleelen oj) \'t stuk van handel cn scheepvaart to betalen iu
de havens en*. Oplegging van niet hoogere of meerdere bezwaren oj) do proilucten
van beide landen dan op die van andere landen. Verxekcring vau geene gunsten
enz. tc zullen verlecncn aan andere staten, die uiet uitgestrekt werdcu tot de
14
handelsverdrag met Engeland gesloten, de bevoorrechting der
Ned. nijverheid had niet opgehouden. In 1837 werd Pa-
dang voor den invoer van katoenen en wollen stolFen geopend.
Voor de andere havens behalve Samarang, Soerabaia en
Padang bleef \'t verbod gehandhaafd
\'N stap op den liberalen weg deed men in Nederland
met de eindelijk verschenen taricfwct van 1845 (van 19
Juni N. St. Bl. N°. 98). Hoewel de herziening van \'t tarief
niet veel had opgeleverd verbood de wet met \'n enkele uit-
zondering\') \'t totaal verbod van invoer*); rechten van uitvoer
werden bijna niet geheven; de rechten van doorvaart waren tot
\'n zeer gering bedrag verlaagd. Het stelsel van bescherming
liet zij evenwel niet geheel los. De Nationale handel werd
O, a. bevoorrecht met vrijdom van rechten bij in- en uitvoer
van cn naar de koloniën en de heffing van \'n differentieel
recht op \'n 20 tal artikelen ten gunste der Nat. vlag, dat
15
zelfs van 50 Vo tot 75% varieerde. De restitutie vanlO°/o
voor goederen onder Ned. vlag in- of uitgevoerd bleef ge-
handhaafd \'). Aan den koning schonk de wet de bevoegd-
heid in \'t belang van handel of nijverheid de rechten van
in- uit- of doorvoer te verhoogen en — merkwaardig! — te
verlagen, jazelfs restitutie of opheffing van dc doorvoer, vaste
en scheepvaartrechten te verleenen Ik zie hierin \'n voor-
uitgang, omdat uit \'t stilzwijgen van dit artikel wel zal
kunnen afgeleid worden, dat niet slechts zou worden gelet
op de directe, speciale belangen van dc Ned. producenten
cn de Ned. rccdcrs maar tevens ook op de algemeene be-
langen van den handel, die \'t best gebaat is met de meeste
vrijheid. Bovendien onderscheidde dit art. zich van Art. 9 der
wet vau 26 Aug. 1822 (N. St. Bl. N®. 39) door nevens de
verplichte indiening van \'u wetsontwerp betreffende wijzi-
gingen in \'t tarief, ook dc bekrachtiging der St. Gen.
noodzakelijk te maken\'). In 1846 (bij besluit vau 5 Jau.
N. St. Bl. N°. 1) maakte de koning vau zijne bevoegdheid
gebruik om bij wijze van wedervergelding *) dc invoerrech-
ten \'tzij rechtstreeks \'tzij bij doorvoer over \'t grondgebied
vau \'n anderen staat op sommige artikelen te verhoogen
Dit had echter geen betrekking op Staten, die met Neder-
land \'n handelsverdrag hadden gesloten Intusschen ging
I) Art. 4.
«) Art. 2.
\') Art. 2 i. f. wonlt \'t oiilwcr]i vau >vct niet luingciiomcn (Inn bchoiulcii dc
genomen bc«chikkiiigen kmchl van Wet tot cn met ilcn 20^" dag na dien, waarop
do verwerping liecft plaaU gcha»l.
*) Zie aanhef van \'t bealuit.
») Art. 1.
«) Art. 2.
16
Engeland vóór met de vrijzinnige wijziging zijner handels-
wetgeving en besloot in 1849 met de aanneming zijner
scheepvaartwet. Nederland volgde met de wetten van 8 Aug.
1850 (N. St. Bl. N". 47, 48 en 49). De eerste dezer wetten
décréteerde zonder vóórbehoud wederkeerige gelijkstelling
van alle vlaggen met de Nederlandsche. Daarmede verviel
de reductie van 10 % ten faveure der Nationale vlag\').
Ook Art. 3 § 4 der wet van 19 Juni 1845 verviel eveneens.
\'T spreekt van zelf, dat deze wet geen inbreuk maakte op
de voorrechten aan vreemde vlaggen en die artikelen, welke
steeds ingevoerd werden onder bevoorrechte vlag verzekerd
bij tractaten of speciale verordeningen, niet uitdrukkelijk
afgeschaft in Art. 4. Engeland zou zelfs krachtens Art. I
van \'t tractaat van 1837, indien ten gevolge der gelijkstel-
ling Art. I sub a en 6 van deze wet grootere voordeelen
door Nederland of dien anderen Staat werden verkregen
dan waarop het Britsche rijk aanspraak had kunnen maken,
mogen vorderen, dat die voordeelen ook tot zijnen handel
werden uitgestrekt. Omtrent de tonncgelden werden alle
vlaggen volkomen met de Ned. gelijkgesteld Aan den
koning werd ook bij deze wet \'t recht gereserveerd, maat-
regelen van wedervergelding te nemen\').
„In de koloniën en bezittingen van het rijk in andere
werelddcelen" eischte de wet als conditio sine qua non voor
de gelijkstelling der vlaggen voldoen aan Art. I. Die ge-
lijkstelling zon zich ook hier niet uitstrekken tot de kust-
>) Art. 4, Wet v«i 19 Juni 1845, N. St Bl. N». 28.
») Art. 7.
») Art 8.
17
vaart in Ned. O. I. Daartoe bleven slechts gerechtigd Ned.
schepen, schepen in N. O. I. t\'huis behoorende en de ge-
a-ssimileerde Inlandsche vaartuigen\'). De tweede wet laat
ik als speciaal betrekking hebbende op de Rhijn- en IJsel-
vaart onbesproken. De derde wet eindelijk hief \'t monopolie
der Ned. reeders op. De buiten \'s lands vervaardigde sche-
pen konden tegen \'n matig registratie-recht genaturaliseerd
worden
Aangezien Engeland aan dc gestelde voorwaarden vol-
deed, had ingevolge art. 6, de gelijkstelling der beide vlag-
gen in 1851 plaats. In 1853 (wet van 8 Sept. 1853 N. St. Bl.
N». 98, afgekondigd in Indiö bij Publicatie van 23 ,Iuni
1854 I. St. Bl. N°. 46), geschiedde de openstelling en vrij-
verklaring van de havens der Molukken (Banda, Amboina,
Tcmato en Kajeli).
Aan den G. G. was voor de koloniüu \'t recht van den
koning gedelegeerd, wijzigingen te brengen in dc bestaande
») Art. c.
») Met intrekking dor all. 8 cn 4. Art. II der wet van 1819 (N. St. Hl. N». 12)
wordt ann Art. VIII. toegevoegd:
By de aanvrage van den eersten Ncilerlandschen zeebricf voor een buiten dit
koninkryk of deszelfs koloniën gebouwd schi|i, moet de hierboven bedoelde reodery
cedul, alvorens daarop do zeebricf kan wonlcn verleend, voorzien zyn von \'t bewys
van rtgistratie. Het recht deswege verschuldigd bedraagt i"/^. (Art. 1). Bovendien
kondct» door \'t vervallen der woonlent en onder geen vrcemdo vlag navigerende
(Art I, wet 1850 StBl. 40) ingezetenen van Ned. 1 jaar binnen \'t koninkryk
vaste residentie gthad hebbende, ofschoon ondenlanen van \'n vrccjndo Mogendheid
zynde, zoebricven erlangen voor schepen onder vreemde vlag. (Art. III, al. 2 der
wet van 1819 St Bl. N». 12).
T registratierecht is tot 2 % verminderd by do wet van 16 Aug. 1852, N.
st Bl. N». 170, cn geheel afgeschaft 28 .Mei 1809, N. St Bl. N». 94. Do wet
van 14 Mei 1819, St Bl. N». 12 eindeiyk wenl ingetrokken 28 Mei 1809, N.
St. Bl. NO. 00.
i
-ocr page 30-tarieven van in- uit- en doorvoer met onverwijlde kennis-
geving aan de St. Gen., alleen in dringende omstandig-
heden evenwel. (Art. 5 der wet van 8 Aug. 1850 N. St. Bl.
47). \'T R. R. kwam in 1854 (afgekondigd bij Publi-
catie van 4 Jan. 1855 I. St. Bl. N". 2), dit beginsel sanc-
tioneren, maar eischte voor elke tijdelijke wijziging door
den G. G. ook nadere bekrachtiging door de wet\').
\'R was \'n belangrijke ommekeer gekomen. \'T verhoogd
politiek leven der Natie, waaraan wij de Grondwet van
1848 te danken hadden, dc grootere belangstelling, \'t scher-
per inzicht in de eischen der Maatschappij, als gevolgen
der gisting door bijna geheel Europa, brachten ons op \'t
gebied der handelswetgeving — als schier op elk — \'n schrede
verder. Intusschen was \'t \'r nog verre af, dat men in Indië
afstand zou doen van \'t hefTcn van hooge difTercntiële rech-
ten. De groote meerderheid der Volksvertegenwoordiging
had zich in 1849 zelfs daartegen verzet. In 1857 verwierp
zij met op 1 na algemeene stemmen de conventie met België,
strekkende tot afschafling der Ind. dififerentiële rechten op
den uitvoer. Eerst in 1858 ondernam de regeering met ernst
\'n algemeene vrijzinnige herziening \'). \'T duurde evenwel
tot 18G5, dat nieuwe verliuigdc tarieven voor Indië werden
vastgesteld\').
\') Dit is iu parcnthrai \'t ceuigc geval van bevoq?«Uiciil des G. G*» lot w(izigiug
van wetten.
Die bevoegillicid moet, aU men weet, voor wetten eii kouiiiklyke besluiten, toe-
gekend zyn door die wetten en koninkUjkc besluiten zelve. Zie de I/outer a.l
Art. 29 II. H. bladz. 6ü.
>) k. dï waal, bldz. CO.
») Wet van 3 Juli 1805, lioudeude vaststelling der tarieven van in-, uit- cn
doorvoer iu N. I. I. St Bl. N». 9\'J.
ïï i
19
Deze wet zon vïin toepassing zijn op Java en Madura,
Sumatra\'s Westkust, Benkoelen, de Lamiwngs, Palembang,
Banka en onderhoorigheden, Biliton en de Wester en Zuider
en Ooster afdeeling van Borneo, terwijl te Riouw met inbe-
grip van de onderhoorigheden ter Oostkust van Sumatra,
Celebes en onderhoorigheden, de Molukken, Jfenado geen
in- noch uitvoerrechten zonden geheven worden cn aan den
koning was voorbehouden deze bepaling ook tot dc Zuider
en Ooster afdeeling van Borneo uit te strekken, en eindelijk
voor Moeara Kompeh in \'t rijk van Djambi \'n reglement
werd gehandhaafd van 23 April 1847 (l. St. Bl. N°. 19 »)•
De G. G. zou bevoegd zijn, onder nadere goedkeuring van
den koning, in die gedeelten van N. I., niet bedoeld bij
Art. 10, waar nog geene rechten werden geheven van wege
\'t N. I. bestuur, die hcfling in te voeren, raits zij geschiedde
naar een niet differentieel tarief^). Opcenten, entre-
pôt-, overschceps-waag- cn doorvoerrechtcn werden afge-
schaft Volgens \'t tarief bctaiilden uuiuufactureu (lijnwaden
en stofTeu) naar de waarde 10 "/„ eu 20 "/p. Gareus (katoenen
en wollen) eveneens naar de wimrde 10% cn 20%1)- Do
duur van deze wet, die op 1 Januari 18GG in werking zou
treden, waa, bij wijze van overgang, slechts op G jaren be-
paald dus tot 1 Januari 1872 ®). Gedurende dien tijd zouden
do hoogere rechten trapsgewijs verniindcrd worden, b. v. bij
>) Artt 1, 10, 0.
») Art. fl al. 2.
») Artt 7, 8,. 9.
ne vlaggen waren onvoorwaardciyk KcHjkgcjtcld. Om \'t mindere rorlit to
lietalen moeiten de goederen voorxien «(jn van certificaten van Neil. oor«|imng.
») Art. 12.
20
manufacturen en garens zou over 1866, 1867 en 1868 20 %
geheven worden, over 1869 16 % en vervolgens \').
Het wetsontwerp tot verlenging van de werking der wet
van 1865 voor 1 jaar, werd in de zitting van 8 Juli 1871
goedgekeurd zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming Eindelijk besloot de wet van 17 November
1872 (I. St. Bl. N». 3.5) met de afschaffing van \'t differen-
tieel recht in N. I. Hiermede was dan voldaan aan den
wensch van Engeland, aan den eisch van \'t zich steeds
meer uitbreidend handelsverkeer met de Indische bezittingen
gehoorzaamd. Men had met \'n bekrompen, verouderd en
bovendien ondoelmatig stelsel van protectie gebroken. Van
Engelsche zijde, heeft \'t ons dit voordeel aangebracht, dat
\'r \'n eind is gekomen aan de oppositie tegen onze hande-
lingen daarginds, dat \'t ons heeft geëmancipeerd van de
controle van Engeland.
In de vorige paragraaf had ik mij tot taak gesteld den
ontwikkelingsgang onzer handelswetgeving aan to toonen,
waar terugtreden of vorderen tc bespeuren was, den omvang
schetsende van \'t gebeurde. Ik achtte \'t noodig binnen do
grenzen van die taak to blijven, wilde ik den samenhang
21
niet storen. In deze paragraaf meen ik den invloed aan
te wijzen, die wetgeving en tijdgeest hebben uitgeoefend
op de verhoudingen met Groot Brittanje en wel meer opzet-
telijk ditmaal met \'t oog op de gebeurtenissen aan de Oost-
kust vau Sumatra. Waar Avij zoo schoorvoetend overgingen
tot \'t maken van meer liberale bepalingen is \'t te begrijpen,
dat eene Mogendheid, die altans in de eerste 20 jaren na
\'t tractaat van 1824 dezelfde koloniale begrippen op dezelfde
wijze ten uitvoer bracht, mjuir met tegenovergestelde be-
langen, telkens met ons in botsing kwam. De billijkheid
gebiedt \'r in een adem bij te voegen, dat \'t recht tot
klagen meestal aan de zijde van Engeland was.
Reeds de Commissaris Generaal van den noscu stelde, na
zijn bezoek aan Sumatra\'s Westkust tijdeus den Padrie-
oorlog (anno 1833) do geheele onderwerping van Suuiatra
buiten Atjeh als bestuursbeginsel vast. Naar zijne meeuiug
leverde dat eiland \'n uitmuntend veld op ter exploitatie
zijner cultuurideün. Sumatra zou \'n tweede Java worden.
Tusschen 1837 en 1838 werd dat beginsel door den koning
gesanctionneerd \').
In 1838 geschiedden ook eenige vestigingen ter Oostkust
en werd \'n tractaat gesloten met den Sultan van ludragiri.
Hieruit en ook uit brieven van den radja van Singkcl cn
don Sultan van Siak raadde do Goev. te Singapocr ons
beginsel en maakte zijn meerderen opmerkzaam op dc be-
dreigde belangen der Brit. onderdanen^).
») Zio k. d« waal blaJx. 38. Zio ook i» rociiemont, Ome oorlog met A^eh,
IMg. 62. Vandaar do cx|)cditio langs do W. kust van Sumatra en do bezetting van
«aroes (1830), van Tapocs en Singkel (1840).
») K. ni WAAL bladz. 38.
22
Nu volgde \'n gedachtenwisseling tusschen de beide regee-
ringen, en in 1843 gelastte palmerston den gezant te \'s Hage,
niet, om bepaaldelijk aan te dringen op de opheffing van
eenigerlei onrecht, maar om in \'t algemeen de gerezen
klachten mede te deelen en van den Minister verstolk te
verzoeken den Ind. authoriteiten op te dragen „to prevent
any just complaints" tegen strekking of geest van \'t tractaat
van 1824. Trouveens palmerston had ook in \'t parlement
verklaard, dat wij gehandeld hadden geheel overeenkomstig
onze bevoegdheidIn 1840 en 1841 kwamen de kamer
van koophandel te Penang en de Glasgow East India Asso-
ciation dc klachten vermeerderen. \'N brief van den sultan
»
van Siak aan den resident van Malakka meldde, dat \'t be-
stuur te Riouw dc oude contracten der compagnie met
Siak wilde doen herleven. Mededeeling van \'t tractaat door
farguiiab met Siak in 1818 gesloten aan de Ned. Reg.
Nota\'s gewisseld tusschen palmerstom en verstolk, waarbij
de eeretê even beslist aandrong op stuiting onzer pogingen
om Siak te veroveren als dezerzijds de ongeldigheid van
\'t tractaat van 1818, met \'t oog op Art. 9 van \'t tractaat
van 1824, werd volgehouden. In 1841 gelastte de Minister
raiid, „bij een meer opzettelijke overweging der beginselen,
volgens wolke te Sumatra werd te werk gegaan", \'t Indisch
bestuur onze posten op de Oostkust boven Palembang dus
ook Moeara Kompeh in \'t Djambische in te trekken. Even-
wel met vasthouding aan \'t einddoel: dc onderwerping van
geheel Sumatra tot de rivier van Singkel ter Westkust en
>) E. Dl WAAI. bladz. 38. Zie Terder beneden ad. Art I van de conventie van
8 Sept. 1870.
23
dc Tamiang ter Oostkust. Bij dc verlating moest men ecliter
de erkenning van onze soevereiniteit verkrijgen en zich de
bevoegdheid reserveren om forten te bouweu, de uitgaande
en inkomende rechten tegen schadeloosstelling onder ons
beheer te nemen enz. Er moest bij gelegenheid ook een nieuw
contract met Siak gesloten worden. Aan dc vorsten werd
aangeschreven, dat wij van onze socvereiniteitsrechten geen
gebruik zouden maken, zoolang zij de oogmerken van ons
Goevernement bevorderden\') In 1842—44 werden Panch,
Hila cn Indragiri ontruimd. Mocara Kompeh werd om staat-
kundige redenen niet ontruimd 1). Pai^mkhston had in 1841
\'t adres der Glasgow East India Association beantwoord
met dc zeer juiste opmerking: those limitations can not bc
strained by interpretation beyond their expressed and speci-
fied extent\'). Maar gelastte tevens den gezant te \'s llago
de Ned. regccring opmerkzaam te nmkcn op de vexaties,
die dc Britsche handel van de Ind. authoritciten onderging.
\'T overgelegde contract met üjambi was in lijnrechten strijd
met Art. 3 van \'t tractaat van 1824, doordat daarin dü
hcfling van ongelijke rechten en de wering van vreemd
zout gestipuleerd was. Hij liet zelfs dreigen met measures
to afford to Brittish commcrco that i)rotection, which the
1 Men ha<l nl. dc stelling voorojigcsrJiovcn, dat, na do tocxtyging van unbe-
leininenlcn handel woderz^ds in \'t tractaat van 1824 nou<Uakeiyk ook de goodke-j-
ring der andere party noodig was, indieii de eene kantoren opriclitt«.
24
I proceedings of the Netherland authorities will have rendered
^ necessary. In 1843 volgde van Aberdeen, meer welwillend
\' dan PALMERSTON tegenover Nederland gestemd, de aanbieding
om door \'n more extended understanding de bezwaren
II
uit den weg te ruimen. \'R kwam van deze zaak echter
niets, om \'n, blijkens Nota van 4 Mei 1846, weinig af-
doende en zelfs vrij curieuse reden \'). In 1847 was, inge-
volge \'n last van baud in 1844, voor Djambi \'n niet
differentieel tarief vastgesteld. \'T standpunt tot nog toe
ingenomen, dat Art. 3\') van \'t tractaat van 1824 niet
ll
t
1) e. de WAAL bladz. 43. „Ostensibly^becauso II. M. Gov. were at that time
not in the position to comply with a demand made by the Neth. totally unconnected
with de subject that II. !M. G. should reduce the duties on Dutch butter and
chcese on importation into Great Britain. Nota van Aberdeen 4 Mei 1846.
\') Ook voor Mocara Kompeh was (krachtens\'t tractaat met Djambi) by besluit van
den G. G. van 23 April 1847 (I. St. Bl. N». 19) \'n exceptioneel tarief vastgesteld,
waardoor aan die plaats belangrijke voorrechten cn vr(jdommcn waren verzekerd
(zie VETIISumatra bladz. 738).
\'T besluit van den G. G. hield in 1®. Mocara Kompeh, hoewel niet begrepen in
art. I der Public, d.d. 31 Dec. 182B (I. St. Bl. N». 48) werd bij voortduring
beschouwd als voor den grooten handel to z\\jn opgesteld. II\'. Autorisatie werd
verleend om genoemd Art. I op M. K. toe to passen. Daardoor kregen alle
schcpcn cn vaartuigen von alle Natiën, vanwaar ook komende cn wcrwaarts ook
bestemd vergunning, om in de b\\j dot art. genoemde havens van N. I. binnen te
loopen en aldaar in- en uit te klaren, te lossen en to laden. Ill®, werd met in-
trekking van \'allo daarmee str^digo bepalingen \'n nieuw reglement op do helling
van in- cn uitgaande rechten gearresteenl. IV®. eenige vr^stellingcn voor goederen
van Djambi aangebracht, schepen en vaartuigen voorzien van Ned. zeebrieven enz.
Art IV vau \'t K. onderwierp alle goederen zonder onderscheid, ^er
invoer niet was vr^gesteld of verboden, oan \'n invoerrecht van O ®/,. Art VIII
bepaalde \'t uitvoerrecht op 4 \'/j. Volgens Art. V zou op den in- en uitvoer \'n
additioneel recht van 5 ten behoeve der zetwerken geheven worden.
\') De liooge contractoerende jjartycn beloven, dat geen tractaat voortaan enz.
eenig artikel zal behelzen, strekkende..... \'t zij door oplegging van ongelyke
rechten, om den koophandel der andere party.....uit te sluiten.
-ocr page 37-1293
gold voor onderworpen staten \'), werd dus opgegeven.
Intusschen was \'n ander geschilpunt in \'t débat gemengd.
De vestiging van james brooke te Serawak, en later de
handelingen van murray te Koetei. Aanvankelijk had men
zich onzerzijds niet tegen de vestiging verzet. Baud oor-
deelde haar volstrekt niet in strijd met \'t tractaat van 24,
en als men de onderhandelingen ter zake van dat tractaat
nagaat was die zienswijze volkomen juist. Onze regecring
verliet later bij Nota van 1844 en vooral bij Nota van 20
Maart 1846 den goeden weg, zich latende verleiden door
allerlei gewaagde analogiën. De bewering o. a. onzerzijds,
dat \'t tractaat van 1824 alle „communautó territoriale"
voor \'t vervolg had willen vermijden, werd zeer terecht door
ARERDKK.N bij Nota vau 4 Mei 1846 wedcrlcgd met dc op-
merking, dat die beweering dc hand zou reiken aan \'n staat-
kundigen overmacht van Nederland in do oosterscho zeeën,
„which the Ncthcrland Plenipotentiaries were, on the occa-
I .
26
sion of the signature of the treaty called upon torenonnce."
M. i. toch zag die oproeping en die belofte op \'t gebied
buiten Sumatra. Hoewel de pennestrijd over deze zaak
nog al heftig is geweest, had de „comraunauté territoriale"
zulke vreeselijke gevolgen niet, als men zich daarvan onzerzijds
voorgespiegeld had. Behalve, dat de Ned. regeering zelve
erkende bij Nota van 20 blaart, dat Ie sieur brooke, sedert
zijn vestiging te Serawak, geen aanleiding tot officiele klachten
gegeven had, zien wij in 1857 hem onze hidp inroepen en
die hulp met de meeste bereidwilligheid verstrekken \').
Maar \'r was nog \'n andere quaestie, welke mede bij dc
aangehaalde Nota\'s behandeld werd. In die dagen maakten
de Engelschen, vooral ook op aansporing van den Radja
van Serawak zoodanig ernst van hun taak dat men hier
beducht werd voor \'t Nederlandsch gezag. De Ned. regee-
ring verzocht de aandacht der Engelsche voor deze zaak en
stelde, dat, hoewel de Britsche regeering daarmee volstrekt
geen wctsinbreuk pleegde, bestraffing van zeeroof in streken
aan \'n Europceschc mogendheid onderworpen, toch in dc
eerste plaats van die Mogendheid diende gevraagd. Dit be-
ginsel werd door Engeland beaamd in strijd echter met
\'t volkenrecht, volgens \'twelk zeerooverij, tot die misdaden
behoorcnd waardoor alle volken schade kunnen leiden,
\'t recht aan elke Mogendheid gegeven wordt, zecroovcrs
die haar in handen vallen te straffenDe courtoisie aan
I •
i
\') e. ue waal pag. 60, 62.
3) Art. 5 tract. 1824. linniie Groot-Britt cn Nttlcrl. Miycst. verbinden zich in gc-
lijker voege, om krachtdadig by te dmgcn tot het beteugelen der zoeroovertjen indiezcocn.
\') Zie b. T. voor \'t aldaar geciteerde ter bcveitiging van dil beginsel \'t 8» gcdcelto
van \'t ontwerp van een wetboek van Strafrecht (uitgave van Gebr. «ELirANTK lo
\'s Hage) bladz. 14 cn 16.
27
gene zijde viel dus niet te miskennen. In Engeland had-
den zich dan ook nieuwe begrippen omtrent koloniaal bezit
baan gebroken. Geen uitbreiding was \'t wachtwoord, maar
versterking van den invloed, maar verheffing, beschaving,
grootere vrijheden en dus voorbereiding van den tijd, dat
de koloniën geheel op eigen krachten zonder hulp van \'t
moederland zouden kunnen steunen. \'R schijnen eenige jaren
voorbij gegaan te zijn, in welke geene moeielijkheden van
wederzijden werden ondervonden of altans van dien aard
waren, dat daaruit geen aanleiding kon genomen worden
tot vertoogen bij de respectieve regceringen.
Wij van onze zijde hadden ons trouwens van alle inmen-
ging aan dc oostkust van Sumatra onthouden totdat in 1857
gebeurtenissen voorvielen, welke tot herleving van den ouden
strijd met onze bemoeiingen ter plaatse aanleiding gaven.
De oorzaken dier gebeurtenissen zijn overbekend. Ik stip
slechts aan, dat, aangezien dc Sultan van Siak dc Souve-
reiniteit over zijn rijk als loon voor dc hulp, die hij ver-
zocht, nan \'t Hritsch bestuur te Singapore had aangeboden,
men dezerzijds voor \'n herhaling van \'t tc Bornco gebeurde
vreesde \'). De Resident van Riouw kreeg dc opdracht „een
verzoening tusschen de broeders tc bewerken cn verder
datgene to verrichten, wat tot herstel van rust en orde in
het rijk van Siak zou kunnen strekken" \'T hoofdrcsul-
taat was \'t tractaat van 1 Februari 1858 met den Sultan
Jang di pertocan bcsar radja Ismael, den onderkoning
i) Wel was dit Mnbod niet aangenomen, maar wii.ron eischte voor «(jne hnlp
\'n looK in land, en de sultan scheen niet by machte hem xulks daadwerkelyk t«
weigoren.
*) K. 1)1 WAA.L, bladx. 68.
-ocr page 40-28
Jang di pertoean moeda Tengkoe Poetra en de hoofden der
Soekoes gesloten en door den G. G. bekrachtigd den SOsten
April van \'t zelfde jaarDaardoor werd Siak en onder-
hoorigheden \'n deel van Nederlandsch \'Indië, geplaatst onder
de opperheerschappij van Nederland (Art. 1). In Art. 2 worden
de onderhoorige landschappen genoemd. Wordt \'t recht van
\'t Goev. tot vestiging en \'t oprichten van gebouwen erkend.
Verbindt de Sultan zich \'t Ned. Goev. tegen zijne vijanden
bij te staan; om, zonder voorkennis van \'t Goev. geen vijan-
delijkheden te plegen of geen onderhandelingen aan te
knoopen met vreemde natiën; om eveneens zonder toestem-
ming van \'t Goev. geen mijnontginningen te verlecncn of
#
gronden af te staan aan andere dan hunne inheemsche
onderdanen; om geen Europeanen of vreemde oosterlingen
in hun rijk toe te laten zonder verlof van \'t Goev.; zeeroof,
menschenroof en slavenhandel tegen te gaan en schipbreu-
kelingen en\'gestrande goederen tc beschermen. \'T Goevcr-
nement beloofde van zijne zijde bescherming, \'t bevorderen
van welvaart en aan de handelaren, mits voorzien van zee-
brieven van den Sultan en jaarpassen, op Java cn elders
alle voorrechten aan dc onderdanen van \'t N. I. goev. toe-
gekend, tc vcrlcenen. Voorts werd bepaald, dat alle Euro-
peanen en met hen gclijkgestelden, in \'t gebied vau Siak
gevestigd, staan onder \'t gezag van den resident van Riouw,
wat, zoodra \'t Goev. \'t veriangt op oostersche vreemdelin-
gen kan worden toegepast. Dc jurisdictie over onderdanen
van \'t goev. of inlanders betrokken in zaken met Euro-
29
peanen zou gescliieden door rechters door \'t Goev. aan te
wijzen. Martelende en verminkende straffen werden afgeschaft.
Doodstraffen cischten de bekrachtiging van den Sultan. \'TGoev.
had \'t recht tegen schadeloosstelling de heffing der belas-
tingen aan zich te trekken. De vrije aankap van hout was
aan \'t Goev. toegestaan. Dan bevatte \'t tractaat nog eenige
bepalingen over de troonsopvolging. Bij besluit van den
G. G. dd. 11 Dec. 1858 (St. Bl. N®. 132) werd \'t bestuur
geregeld. In 1863 bij besluit van 29 Jan. St. Bl. N". 11
werden de Chinezen \') te Siak op eigen verzoek onder \'t
onmiddelijk gezag van \'t bestuur te Riouw of te Siak ge-
plaatst en onder een hoofd hunner eigen natie gesteld. In
datzelfde jaar werd te beginnen met 1 Januari 1864, voor-
loopig bij wijze van proef, het beheer over de inkomende
cn uitgaande rechten to Siak van den Sultan cn zijne rijks-
grooten overgenomen, doch voor hunno rekening, tegen \'n
jaarlijksche uitkeering van \'n minimum van f 1.543 In
Siak hadden do Sultans \'t uitsluitend rccht van het debiet
van zout. Ook dat recht is door \'t Goev. tegen schadeloos-
stelling overgenomen. De verpachting, die eerst geschiedde
volgens do oude regeling is bij Ord. van 13 Sept. 1865
(I. St. Bl. 100) voor goed gereglementeerd. \'T rccht
van \'t debiet van Opium nam \'t Goev. insgelijks tegen
schadeloosstellng over; \'t pachtreglement van Riouw werd
30
bij Ord. vau 6 Febr. 1863 (St. Bl. N». 11) op Siak toege-
i past. De meeste heffingen der zg. verpachte kleine mid-
delen konden slechts daar ingevoerd worden waar Christenen
of Chinezen gevestigd waren, \'tgeen dezen zeer oneven-
redige lasten oplegde »). De belastingen op den doortocht
van vreemdeHngen en op de voortbrengsels der bosschen
werden afgeschaft en vervangen door verpachtingen van
lombardhuizen, sterke dranken en dobbelspelen. De bizon-
dere belasting op de troeboekvisscherij werd overgenomen
tegen \'n schadeloosstelling van f 19,375 \'s jaars, maar ver-
minderd tot \'n maaudelijksche heffing van ƒ 340 de sampan
(\'n soort van kleine vaartuigen). In dit alles schijnt niets
te liggen, wat aanleiding kon geven aan de Britscbc han-
delaren van Singapoer, om zich tegen onze handelingen te
verzetten En toch verscheen tc \'s Hage de eerste Nota
in 1863, waarin geklaagd werd over \'t verstoren van voor-
deelige betrekkingen der Britsche onderdanen. Onloochen-
baar is \'t echter, dat verwikkelingen met Atjeh in hooge
mate werden vermeerderd door onze vestiging tc Siak enz. *).
Dc Sultan van dat rijk had zijne aanspraken op sommige
landschappen in geene declc prijsgegeven, Dc meeste staatjes
(
a
>) Vkth, bladz. 7B4.
3) NatuurUjk, want \'t Oocv. Iiad zich bij tractaat den vryen anukap bedongen.
^ ») Uit de mondelinge modedeelingen in dc kamer bladz. 1792, liyl. 70/71 blykt
J ook, dat van den II. gezant te Ix)uden hkntink, \'t bericht wa« ontvangen, dat
^ onze ophelderingen Engeland bevredigd hadden.
*) Bij de aanbieding van de conventie van 8 Sept. 1870 ter bekrachtiging aan
de 2\'*\' kamer, is er aan herinnerd, dat dc BriUche rcgeering voor ccuigcn tyd
niet heeft nagelaten er op tc wyzcn, dat het ter zydo stellen van de Atsjinesche
, aanspraken welligt niet gehocl overeen tc brengen zou zyu met de eerbiediging
j vau At^ins onafhankelijkheid, zie M. v, B. bladz. 1823.
-ocr page 43-31
aan den rechteroever der Taiuiaug schenen dan ook tot
Atjeh te behooren. Daar waren altans Atjehnezen gevestigd,
of bestond de bevolking grootendeels uit Atjehnezen\'). Ik
laat daar of \'t altans politiek was, eeu jaar na \'t sluiten
van \'t tractaat met Atjeh, waarbij beide partijen elkaar
wederkeerig vriendschap hadden beloofd en terwijl men nog
tot geene regeling in der minue van beider grenzen ge-
komen was, onze aanspraken op die staatjes met klem vol
te houdeu. Hoe \'t zij langzamerhand zijn zij deels door
geweld deels door overreding, ja somtijds wellicht op eigen
verzoek onder dc Nederlandsche Souverciniteit gekomen. De
expeditie naar Serdang in 1865 moet gunstig cn zelfs vreed-
zaam zijn afgeloopen.
In iMci 1865 verscheen weer \'n Nota. De klachten bleven
toenemen schreef de Britsche regeeriug en wees ernstig oj)
the persevering endeavours vau deze zijde to extend the
dominion of the Netherlands over the native chicfs and
especially over those whose territories are situated on the
Eiwtern Coast of the island of Sumatra." Men verlangde
slechts that the risk of misapprehension should be avoided
in tiiturc. Bij do daaropgcvolf^do onderhandeling werd over-
eengekomen \'n Britsche commissie en \'n Nederlandsch aujb-
tenaar tot onderzoek der klachten te benoemenVau deze
zjuik is evenwel niets gekomen. Daarna volgdcu weder ccuigc
Nota\'s en eindelijk in 1868 dc mededeeling, „dat recente be-
richten uit oniciülo bronnen, bij de Britsche regeering de vroegere
klachten bevestigden, en deden uitkomeu, dat de uitgebreide
>) Zio uuk «lc llocL. oiue uorlug met At^jiu: bliulx. 33.
ä) t. m WAAI,, bliuk. G4, »ie ook Mem. v. H. blad«. 1821, bylageu I8ïü|7l.
-ocr page 44-"-ïE^EBsassacasn
:. 32
f annexatiën op Sumatra, sedert \'t jaar 1864 tot gevolg hadden
t gehad de invoering van belangryk verhoogde tarieven
„Dat \'t voor zijn (d. i. de Britsche) regeering onmogelijk
I was te berusten in een staat van zaken, die naar hare
^ meening een schending daarstelde van bij tractaat verkregen
rechten. Dat met vertrouwen een beroep werd gedaan op
het Nederlandsch Goevernement, om zoodanige maatregelen
j te nemen, in overeenstemming met de bedoeling van \'t trac-
\' taat van 1824 en met den vrijzinnigen geest van de eeuw,
^ als voortdurend de bewuste geschillen zouden kunnen uit
! den weg ruimen en nauwer zouden toehalen de vriendschaps-
betrekkingen, die bestaan en altijd behooren te bestaan tusschen
\' de twee landen" Deze Nota*werd niet opzettelijk wedcrlcgd.
Waarschijnlijk met \'t oog op de te voeren onderhandelingen,
want wat van Britsche zijde verlangd werd — zoo deelt dc
heer de waal, destijds minister van koloniën ons mede — bleek
uit gelijktijdig door den gezant geopende besprekingen met
den minister. In zeer vricndschappclijkcn toon deed hij den
wensch van zijn regeering kennen om \'t geschil over Siak
door \'n tractaat te beëindigen\'). Driemaal had dc Eng.
regecring ons reeds als \'t ware den weg gewezen, in 1843
— gelijk boven is gezegd — in 1846 toen AnKnuKEN aan
, \'t voorstel van 1833 herinnerend \'r bijvoegt: als de Nederl.
regeering alsnog \'n voorstel deed, which shall show a due
regard for the natural or acquired rights of third parties
I
\') En toch WM dc wet van 5 Jnli 1805 gcpromulgccrd, zie bovcn.
J) Mem. v.^-U. bladz. 1821.
*) Engeland had cr pr^s opgeateld, klachten door kooplieden in dc Strait« over
onze handelingen op Sumatra vooral in verband met hct tractaat met Siak, aan-
geheven, met voldoenden klem te kunnen beantwoorden. M. v. T. bladz. 1038.
33
and H. M. subjects, zou de Britsche reg. \'t met de meeste
aandacht in gunstige overweging nemen \'). En ten overvloede
had ABERDKEN iu 1844 verklaard, dat zij met voldoening
any legitimate aud reasonable extension in those regions of
Neth. influence and possession zou gezien hebben had not such
extension been invariably attended with detriment to the inte-
rest of H. M. subjects. In Juli 1868 had de Eng. gezant den
bovenbedoelden wensch zijner regeering te kennen gegeven.
Die wensch was den heer de waal zeer welkom cn hij
verklaarde dan ook aanstonds tegen \'t denkbeeld in begin-
sel geen bezwaar tc hebben. Van de gesprekken met den
gezant deed de heer «e waal mondeling mededeeling aan
den minister van Buitenlandsche zaken en den Ministerraad.
In Sept. 1868 geschiedde bij Nota van den gezant aan den
Minister van Buitenlandsche zaken de oflicicle aanbieding
van \'n ontwerp-tractaat. liet stuk word daarop zonder dat
eenige meening diwrover hier te lande werd geuit aan den
6. G. ter bcoordeeling gezonden Van het onderzoek cn
van de beoordecling van \'t Britsche ontwerp in Indië is
verslag ontvangen, omstreeks het midden van den zomer
van 1869. Met do behandeling der zaak in Indië gingen
samen particuliere besprekingen cn gcdachtcnwisselingen
met den Goeverneur der „Straits" sir m. om», die denG. G.
van Ncd. Ind. Mr. i\'. mueh \'n bezoek was komen brengen
WÊÊsm
34
Bij de overweging van de strekking van \'t tractaat werd
gevraagd, of herziening zou moeten plaats hebben vau
\'t tractaat van 1824, I. ten opzichte van heel Sumatra,
II. ten opzichte van de sedert 24 onder ons gezag gebrachte
landen of III. ten opzichte van Siak en onderhoorigheden.
Het Ind. bestuur had overwegende: \'t verschil in toestand
van de havens op Sumatra en de wet van 3 Juli 1865
gemeend, dat \'t laatste de voorkeur verdiende»). \'N derge-
lijke herziening ten opzichte van alle sedert 1824 onder
ons gezag gebrachte landen zou ons versteken van de voor-
deelen, die uit \'t heffen van ongelijke rechten als andersints
voortvloeiden. Art. 6 van de, wet van 3 Juli 1865 zag toch
slechts op Siak en onderhoorigheden. \'T ontwerp vond bij
\'t N. I. G. algeheele instemming. Nu aldus de gelegenheid
gegeven was de mocielijkheden met Engeland op bevredi-
gende wijze op te lossen en \'n ontwerp, dat, wijl \'t door
de Britsche regcering was ontworpen, meer zekerheid gaf
van aan dc Britsche behoeften te voldoen, geenerlei te
hooge eischen stelde, maar zelfs gematigder was dan \'t con-
cept-tractaat in Indië ontworpennu was \'t st^uitkundig
van onze regcering, dat zij \'t ontwerp aannam. Van Brit-
(Ic Ooinm. van rapporteurs blijkt, dat van do r.yde van \'t Goev. der Strails \'n
> regeling was voorgeslagen, welke onze onderhandelaren veel minder nnnnanelyk
oordeelden. Engeland had zyno vriendschapi>oiyko gezindheid getoond dour niet
\' daar op te blyven staan. V, verslag G. v. R. bladz. 1791.
\' \') M. v. n. bladz. 1821.
3) \'K was/by de onderhandelingen tusschen den heer uuek 1806—70, G. G.
en den G. der Straita „Onl" ter zake van dc tractatcn door onze rcg. met in-
<\' landsche vorsten ter o. k. van Sumatra gesloten, *n concept trartaat ontwoqxui,
dat echter „omdat daarby te veel aau de Engelsche eischen werd toegegeven" hier
\' te lande is afgekeurd V. verslag O. v. R. bladz. 1792.
35
sehe zijde woog natuurlijk, bij \'t samenstellen, dat zij nu
aan den eenen kaut gewaarborgd was tegen \'n mogelijk
volte face in zake ons bandelstelsel, terwijl zij aan den
anderen kant den kooplieden van Poeloe Pinang e. d. met
reden \'t zwijgen zou kunnen opleggen. Den 8 Sept. 1870
werd de conventie te \'s Hage geteekend.
Ik laat hier de conveutic van 8 Sept. 1870 in dubbele
text volgen:
Zijne Majesteit de Koning
der Nederlanden cn Hare Ma-
jesteit de Koningin van het
Vereenigd Koningrijk van
Groot-Britannie en Ierland,
verlangende alle misverstand
te voorkomen tusschen hunne
respective ambtenaren, autori-
teiten en onderdanen in Oost-
Indie om\'trcnt de uitlegging
van het op den l»tcn Febru-
arij 1858 tusschen het Ncder-
His Majesty the King of the
Netherlands and Her Maje-
sty the Queen of the United
Kingdom of Great-Britain and
Ireland, being desirous to
prevent any misunderstanding
between their respective ofli-
ccrs, authorities and subjects
in the East respecting the
interpretation of the treaty
concluded on the 1«* day of
February 1858, between the
37
landsch Gouverncmeut ea den
Sultan van Siak Srie Indra-
poera gesloten tractaat, zijn
overeengekomen te dien einde
eene overeenkomst te sluiten,
en hebben tot hunne gevol-
magtigdcu benoemd, te weten:
Zijne i^Iajesteit de Koning
der Nederlaudeu:
den heer tukodonus marinus
noEST VAN limduiuj, groot-ofTi-
cier der orde van de Eiken-
kroon van Luxemburg, ridder-
grootkruis der orde van den
Roodcn Adelaar van Pruissen,
van de Heilige Mauritius en
Lazarus van Italië, van dc
Kroon van Beijeren, van den
Ziihringer Leeuw van Baden,
van do IJzeren Kroon van
Oostenrijk, van de Poolster
van Zweden, enz. enz., Iloogst-
deszelis Minister van Buiten-
landscho Zaken; cn den heer
KN(;Ki-nERTus DE WAAL, riddcr
der orde van den Nedcrlaud-
schen Leeuw lloogstdeszclfs
Minister van Koloniën;
en Hare Mj\\je8teit do Ko-
ningin van het Vcreenigd
Nctherland Government and
the Sultan of Siak Srie In-
drapoora, have resolved to
conclude a convention for that
purpose and have named as
their plenipotentiaries, that is
to say:
His Majesty the King of
the Netherlands:
Mr. THKononus marinus
roest van limburg, graud-ofll-
cer of the order of the Oaken
Crown of Luxemburg, knight,
grand-cross of the order of
the Red Eagle of Pnissia, of
the Saints Maurice en Lazarrc
of Italy, of the Crown of
j Bavaria, of the Ziihringer
Lion of Baden, of the Iron
Crown of Austria, of the Polar
Star of Sweden etc. etc., His
Minister of Foreign Affairs,
and mr. engklrertus de waal,
knight of the order of the
Nctherland Lion, His Minister
for the Colonies:
and Her Majesty the
Queen of the United King-
Koningrijk van Groot-Britan-
nie en Ierland;
den achtbaren edward Al-
fred john harris, vicc-admi-
raal, lid van de zeer eervolle
orde van het Bad, buitenge-
woon gezant en gevolmagtigd
Minister van Hare Britsche
Majesteit bij Zijne Majesteit
den Koning der Nederlan-
den;
Die, na elkander hunne we-
•
dcrzijdsche volraagten, welke
in goeden en behoorlijken
vorm zijn bevonden, te heb-
ben medegedeeld, omtrent de
volgende artikelen zijn over-
eengekomen en deze hebben
vastgesteld:
Artikel I.
Hare Britsche Majesteit
ziet af van alle vertoogen
tegen de uitbreiding der son-
vereiniteit van Zijne Majesteit
den Koning der Nederlanden
over het Rijk van Siak Srie
Indrapocra en onderhoorig-
heden.
38
f.;
dom of Great-Britain and Ire-
land:
te Honourable edward Al-
fred john harris, vicc-admi-
ral, companion of the Most
Honourable order of the Bath,
Her Britannic Majesty\'s En-
voy extra-ordinary and Mi-
nister Plenipotentiary to the
King of the Netherlands;
Who, atler having commu-
nicated to each other their
respective fullpowcrs, found
in good and due form, have
agreed upon and concluded
the following articles:
Article I.
Her Brittannic Majesty
withdraws all the objections
which have been made to
the extension of the sove-
reignty of His Majesty the
King of the Netherlands ovor
the Kingdom of Siak Srec
Indrapoora and its depen-
dencies.
39
Artikel 11.
Dc onderdanen van Hare
Britsche Majesteit zullen bin-
nen het rijk van Siak Srie
Indrapoera en onderhoorighe-
den de voordeelen genieten,
die dc wet aan de Neder-
landsche en Nederlandsch-
Indischo onderdanen toekent.
Dc behandeling van Brit-
sche onderdanen in gezegd
Kijk, op gelijken voet met
Nederlandsche en Ncder-
landsoh-Indische onderdanen,
zal geene verandering brengen
in dc onderscheiding, aange-
nomen bij dc Ncderlandsch-
Indische wetten cn verorde-
ningen tusschen personen vau
Westersche cn personen vau
Oostcrsche herkomst.
Autikel III.
Dc onderdanen van Hare
Britsche Majesteit, Britsche
schcpcn en goederen door
Britsche schepen in- of uitge-
voerd, zullen in het Uijk van
Article II.
The subjects of Her Bri-
tannic Majesty shall enjoy
in the Kingdom of Siak Sree
Indrapoora and its dependen-
cies, the benefits of the law,
enjoyed there bij Netherland
and Nethcrland-Indian sub-
jects.
The treatment of Ikitisch
subjects in the said Kingdom
on a footing of equality with
Netherland and Netherland-
Indian subjects, shall not in-
terfere with the distinction,
established in the Nethcrland-
Indian laws and regulations,
between individuals of Wes-
tern and individuals of Eas-
tern extraction.
Articlk 111.
The sulyccts of Ilcr Bri-
tannic Majesty, British ves-
sels, and goods imported or
exiwrted in British vessels,
shall he treated in the King-
40
Siak Srie Indrapoera en on-
derhoorigheden op gelijken
voet behandeld worden met
Nederlandsche en Neder-
landsch-Indische onderdanen,
schepen en goederen, ten op-
zigte van alles wat betreft
handel, scheepvaart, in- of
uitgaande regten, plaatselijke
belastingen, handelsbelastin-
gcn, verbodsbepalingen, hef-
fingen, pakhuisregten, premi-
en en teruggave vau regten,*
zonder eenig onderscheid, wat
betreft de rcspective vlaggen,
onder welke geoorloofde han-
delsartikelen mogen worden
in- of iiitgevocrd of wat betreft
de plaats van oorsprong, ver-
trek of bestemming.
De behandeling van lirit-
sche schepen in het Kijk van
Siak Srie Indrapoera en on-
derhoorighcden, op gelijken
voet met Nederlandsche en
Nedcrlandsch-Indische sche-
pen, in overeenstemming zijn-
de met de ^overeenkomst van
27 Maart 1851, brengt geene
verandering hoegenaamd in de
dom of Siak Sree Indrapoora
and its dependencies, on the
same footing as Netherland
and Netherland-Indian sub-
jects, vessels and goods, in
all that regards commerce,
navigation, duties of import
or export, local dues, trade
duties, prohibitions, imposi-
tions, warehousing, bounties
and drawbacks, without any
distinction as to the respec-
tive . flags, under which arti-
cles of lawful commerce may
be imported or exported, or
as to place of origin, depar-
ture or destination.
1 i
The treatment of British
vessels in \'the Kingdom of
Siak Sree Indrapoora and its
dependencies, on a footing
of equality with Netheriand
and Netherland-Indian ves-
sels, being in conformity with
the convention of 27 March
1851, does not imply any
changc in the application of
41
toepassing vau cle bepalingen
dier overeenkomst mede.
Artikel IV.
Britsche onderdanen zullen,
raits zij zich onderwerpen aan
de wetten en verordeningen
van het Nederlandsch-Indisch
Gouvernement, in gezegd llijk
en deszelfs onderhoorigheden
op denzclfden voet behandeld
worden als Nederlandsche cn
Ncderlandsch-Indischc onder-
danen, met betrekking tot het
regt om zich derwaarts te be-
geven, of om daarin te reizen
of om zich aldjuir te vestigen,
of om voortdurend of tijdelijk
daarbinnen huizen, fabrieken,
pakhuizen, winkels en gebou-
wen te bezitten, welke noodig
mogten zijn voor het doel van
hun verblijf of van hunnen
handel, hetzij in het groot,
hetzij in het klein, gedreven
in persoon of wel door die
agenten, welke zij mogten
gelieven to bezigen.
Artikel V.
Britsche onderdanen zullen
the stipulations of that con-
vention.
Artigle IV.
British subjects, provided
they conform themselves to
the laws and regidatiouK of
the Netherland-lndian Go-
vernment, shall be treated in
the said Kingdom and its
dependencies, on the same
footing as Nctherland and
Netherland-lndian subjects, in
regard to their right to pro-
ceed thereto, or to travel
therein, or to establish them-
selves within the same or to
hold permanently or tempo-
rally therein any houses, ma-
nufactories, ware-houses, shops
and premises which may be
necessary for the purpose of
their residence or trade, by
wholesale or retail, carried
on cither in person or by
any agents whom they may
think fit to employ.
Article V.
British subjects in the King-
-ocr page 54-in het Rijk van Siak Srie
Indrapoera met betrekking tot
hunne personen of goederen
of met betrekking tot hunne
paspoorten, vergunningen tot
verbhjf of vestiging of met
betrekking tot hunne schepen,
van welke haven of plaats
deze mogten aankomen, of
welke ook de plaats hunner
bestemming zij, of met betrek-
king tot hunnen handel of
hunne nijverheid, niet onder-
worpen zijn aan eenige hef-
fingen, hetzij van plaatselijken,
hetzij van algemeenen aard, of
aan belastingen of vcrpligtin-
gen van welken aard ook,
buiten of grooter dan die,
welke zijn of mogten worden
opgelegd aan Nederlandsche
of Nederlandsch-Indische on-
derdanenjOf schepen.
Artikel VI.
Ilct grondgebied van het
Rijk van Siak Srie Indrapoera
en onderhoorighcden wordt
geacht te bestaan uit de land-
streken en eilanden, omscbrc-
dom of Siak Sree Indrapoora
shall not be subjected in re-
spect of their persons or pro-
perty, or in respect of pass-
ports, licences for residence
or establishment, or in rcspect
of their vessels, from what-
ever port or place they may
arrive, or whatever may be
the placc of destination, or
in respect of their commerce
or industry to any taxes what-
*
ever, general or local, nor
to imports or obligations of
any kind whatever other or
greater than those which arc,
or may bc imposed upon Ne-
thcrland or Netbcrland-Indian
sutyccts or vessels.
Ahticlk VI.
The territory of the King-
dom of Siak Sree Indrajwora
and its dependencies is to bc
understood as consisting of
the countries and islands
—^
42
43
bruarij 1858.
Artikel VII.
Al dc bepalingen van de
tegenwoordige overeenkomst
zullen van toepassing zijn op
eiken inlandschen staat van
Sumatra, buiten het Rijk van
Siak Srie Indrapoera cn on-
derhoorigheden, die hierna,
door middel van tractaten,
gelijk aan dat van 1 Februarij
185l,ofandcrzinR, afhankelijk
mögt worden van de Kroon
der Nederlanden.
Artikel VIII.
De tegenwoordige overeen-
komst zal worden bekrachtigd
binnen den kortst mogclijken
tijd; zij zal zonder kracht of
gevolg blijven, tot dat zij voor
zooveel noodig, de goedkeu-
ring der Staten-Gcncraal zal
erlangd hebben.
ven in lict II*!« artikel van het defined in the II article of a
tractaat, gesloten tusschen het treaty concluded between the
Nederlandsch-Indisch Gouver- j Nethcrland-Indian Govern-
nement en het Gouvernement ! ment and the Government of
van Siak, op den Fe- | Siak on the 1®*\' day of Fe-
bruary 1858.
Article VII.
All the provisions of the
present convention shall apply
to any native state of Su-
matra, other than the King-
dom of Siak Sree Indrapoora
and its dependencies which
may hereafter by means of
Treaties similar to that of
February 1, 1858, or other-
wise, become dependent of
the Crown of the Nether-
lands.
Article VIII.
The present convention
shall bo ratified as soon as
iwssiblo and shall remain
without force or efTect, until
it has rcccived, as far as
shall be required, the appro-
val of the States-General.
44
Ten blijke waarvan de we-
derzijdsche gevolmagtigden
haar hebben onderteekenden
met hun wapen bezegehl.
Gedaan te \'s Gravenhage,
den achtsten dag van Sep-
tember in het jaar duizend
acht honderd zeventig.
{get.) ROEST VAN LIMBURG, L. S.
„ DK WAAL, L. S.
„ E. A. J. UARRLS, L. S.
In witness wereof the res-
pective Plenipotentiaries have
signed the same, and have
affixed thereto the seal of
their arms.
Done at the Hague, the
eight day of September in the
jear of our Lord one thousand
eight hunderd and seventy.
(s.) ROKST VAN LIMBURG, L. S.
„ HE WAAL, L. S.
„ E. A. J. HARRIS, L. S.
In de zitting van 24 April 1871 kwam bij koninklijke
boodschap \'n wetsontwerp in tot „goedkeuring van een ver-
drag betreffende de toepassing van een tractaat den 1 Fe-
bruari 1858 tusschen het Ned. Goev. cn den sultan van Siak
Srie Indrapoera, den 8 Sept. 1870 te \'s Hage tusschen den
Brit. gevolm. met de Ned. gevolm. geteekend, enz. \')."
I
I
Tegelijkertijd werden aangeboden do wctsontwenien strek-
kende tot goedkeuring van den afstand onzer bezitringon op
de Goudkust en do aanwerving van koolis voor Suriname.
Uit de mondelinge inlichtingen door de Ministers van Buit.
zaken en Kol. aan do Comm. van rapporteurs verstrekt on
later in do Memorie van antwoord bleek, dat de Brit. rc-
A
ifiü
I) In dit eenig Artikel en de koninklijken boodichap wenl dui eigenlek do
hiitoritehe aanleiding miskend. T limplez was hier niet veri sigilinm. Dat \'t mis-
verstand veroorzaakte in de kamer is niet geheel onnatuuriyk.
45
geering haren wensch had kenbaar gemaakt, dat deze drie
tractaten met elkander zouden staan of vallen. De heer
DE WAAL deelt ons mede \') dat deze connexiteit \'n toeval-
lige oorzaak had, altans geenerlei pressie door de Britsche
regeering beoogd werd. Dat, waar dezelfde vriendschappe-
lijke geest, de beide regeeringen bad beheerscht, bij \'t uit
den weg ruimen van geschillen, sedert geruimen tijd in „de
drie werelddeelen" gerezen, aan geenerlei pressie kon ge-
dacht zijn is duidelijk
Men beweere, dat de voorzichtigheid gebood \'n dergelijke
aanleiding tot misverstand te voorkomen — een der meest
dringende motieven van de afstemming zal wel geweest
zijn dat misverstand — onvaderlandslievend of inconstitu-
tioneel van de zijde der Ned. onderhandelaren, gelijk van
don hoer dk waal door verschillende kamerleden werd vol-
gehouden, was \'t geenszins.
Art. l. Hare Britsche Majesteit ziet af van alle vertoogm
tegen de uitbreiding der souvereiniteil van Zijne Majesteit
den Koning der Nederlanden over het Jiijk van Siak Srie
Indrapoera cn onderhoorigheden.
Art. I Oorspronkelijk stond hier in \'t ontwerp van dc
Eng. rcg. uitgegaan, dat dc Brit. reg. al de gedane vertoogen
46
terugnam dus ook die in de Nota van Juli 1868 \')• In de
kamer werd aanmerking gemaakt op de vertaling van:
withdraws door: „ziet af.\'\' Men beweerde, dat met \'t inge-
lasehte „have been made" de mogelijkheid van geheel
nieuwe vertoogen in de toekomst geenszins werd uitge-
sloten Toch waren slechts de bewoordingen van \'t trac-
taat van 1824 Artt. 11 en 12 gebezigd. En juist die
Artikelen hadden, hoewel ze onderwerpen betroffen, die
\'t moeielijkst te regelen waren geweest, geenerlei aan-
leiding tot conflict gegeven. Bovendien blijkt uit dit Art.
van \'t Britsche ontwerp, dat aan onze eischen geheel
was tegemoetgekomen. De opmerking is dan ook niet vrij
van letterknechterij. Maar tegen den inhoud zou — al werd
ze niet gemaakt — mijns inziens \'n rechtmatige bedenking
te maken geweest zijn. \'R lag \'n petitio principii in. Immers
\'t was juist de quaestie of Engeland volgens de Notas ge-
wisseld ter zake van \'t tractaat van 1824, \'t recht had zich
te verzetten tegen onze gcbiedsvergrooting op Sumatra.
Altans naar den geest van \'t tractaat was uitbreiding op
Sumatra geoorloofd. Men bedoelde immers \'t veld van ge-
zagsoefening wederzijds af tc bakenen. De historie be-
wijst \'t Cannino noemde als uitslag van \'t tractaat van
1824 dan ook „a line of demarcation was drown sepa-
rating our territories from theirs and ridding them of their
settlements on the indian continent" 1).
«) V. verslag van de Comm. 11. bladz- l7S0.
») Smuldkm, blad«. ISO. De demarcatielijn verder nit fc strekken, scheen be-
denkelyk, omdat de afstand van Sumatra eene grootc to^flykheid van dc Eng.
zyde was.
47
Dc restrictie ten opzichte van Atjeh vond wellicbt zijn
grond in de vrees, en dit bewijst ra. i. juist de stelling, dat
Nederland zich — krachtens zijne bevoegdheid — op Su-
matra verder uitbreidend, ook Atjeh onder zijne soevereini-
teit zou brengen en om dit te wenschen was men niet
genoeg afgeweken van uapflks\' denkbeeld >), Zij werd ook
niet in \'t tractaat zelf, maar in de Nota\'s opgenomen. De
eveneens verlangde en beloofde ontkenning van streven
naar staatkundige overmacht slaat m. i. op \'t andere ge-
deelte van N. I. Opmerkelijk is \'t verschil in terminologie
„oostcrsche Archipel" in de Nota der Britsche gevolmach-
tigden bij \'t tractaat van 1824 cn „Oostcrsche zeeün" in
Art. 3 al. 1, en „dit eiland" in Art. 9. Men had in Enge-
land zich gesteund op \'t tractaat van 1818 door FAnouHAR
den Resident van Malakka met den sultan gesloten. Pal-
MKRSTON had in 1841, onder mededeeling van\'t genoemd trac-
taat der Ned. regeering verzocht zich op dien grond van verdere
pogingen Siak te veroveren, te onthouden Palmerston
twijfelde dan ook niet aan de geldigheid van dit tractaat,
hoewel de Q. van Singapoer die als a matter perhaps of
48
doubt beschouwde in verband met Art. 9 van \'t tractaat
van 1824. Ook de Ned. regeering achtte „\'t onmogelijk het
tractaat van 1818 als nog van kracht te erkennen." Pal-
merston beweerde echter, dat Art. 9 in den toekomenden
tijd gesteld slechts voor de toekomst binden kon. Naar de
letter had hij gelijk. In dat Art. werd eene bezitting \'tfort
Marlborough d. i. Benkoelen overgedragen. Men dacht — \'t
ligt voor de hand — bij \'t verbod tractaten te sluiten enz.
aan die bezittingen waar vermeende of werkelijke rechten
bleven bestaan of overgedragen werden. Aan de onafhan-
kelijke staten schijnt niet gedacht. Immers \'t tractaat van
1841 werd niet overgelegd^ wel dat met Atjeh. De heer
de sturler bcwccrt in zijne dissertatie bladz. 236 \'t tegen-
deel maar deze beweering wordt niet gesteund door \'t stil-
zwijgen van Mr. smulders dissertatie bladz. 60, waar wel
gemeld wordt, dat N". 2 der ondergeschikte punten bij de
bespreking van \'t concept-tractaat op 1 Febr. de vernieti-
ging van \'t verdrag met den voret van Acheen door raf-
PLEs in 1819 aangegaan, inhield, maar over \'t tractaat van 1818
geen woord te vinden is, zij wordt weersproken door den heer
de waal \'). Van Atjeh is in de Nota met cvenvele woorden
de rede. Men noeme dat \'n ommissie, \'n contradictie en
bewere, dat de geest van \'t tractaat met eene uitlegging
in bovenbedoelden zin strijdt, de woorden van \'t Art. zijn
49
stellig en dan worde vooral bij tractaten den voet niet gezet
op \'t glibberig pad der interpretatie »). In \'t tractaat van
1819 waren bovendien sommige bepalingen^ onvereenigbaar
met de door de Brit. gevolm. geavoueerde verklaring in de
Nota der Ncd. onderhandelaren nl., dat zij met in achtne-
ming van Atjeh\'s integriteit „de betrekkingen met dat rijk
in dier voege zouden regelen enz." Hier was men \'t dus
volkomen eens, dat Engeland afzag van alle inmenging in
do aaugclegenheden van Atjeh Eu wat de heer de waal\')
ons in uittreksel mededeelt uit \'t tractaat van 1818 „the
sultan shall not nenew any absolete and interrupted treaties
with other nations, public bodies or individuals, which may
in any degree tend to exclude or obstruct the trade of
British subjects, who further shall uot be burdercd with
any impositions or dnties not levied on the subjects of
other States," was wel geheel tegen Ned. gekeerd, den
eenigen staat, die „ahsoletc of interrupted treaties" met
Siak had, maar bevatte \'tzo\\fdc bcg\\nsc\\ a\\8 Artt. 1
en ii *) vau \'t tractaat van 1824. Dc bovenstaaudo argumcn-
9
50
ten verliezen alle beteekenis zoodra wordt aangenomen, dat
in 1824 bedoeld was: de grenzen vast te stellen binnen
welke iedere partij bij uitsluiting zyn heerschappij zou uit-
oefenen. Maar hierin waren de Britsche staatslieden volstrekt
niet eenstemmigMaar de ware zijde van de quaestie
moet gezocht worden in onze — als de heer de waal \'t
uitdrukte — katoen onze gansche Ind. handelspolitiek.
Want zoodra wij gekomen zijn met liberale beginselen heeft
Engeland ons de hand gereikt. En wij van onze zijde kon-
den te minder bezwaar hebben met Engeland samen te
gaan, nu, volgens de toezegging der regeering \'n geheele
afschaffing van \'t difFerentieel recht in aantocht was. Dat
na de verklaring van Lofd aberdeen in 1846 en na al \'t
gebeurde, men \'r toe overging \'n tractaat te sluiten, waar-
door aan de recente en saillante bezwaren in de toepassing
van \'t tractaat van 1824 werd tegemoet gekomen, daarte
gen viel — dunkt me — niets in te brengen. Dat Engeland
withdraws — om van alle etymologische wa.aghalzcrij vrij
te blijven — de vertoogen enz., was, hoe men ook denken
moge over Engeland\'s recht, ons \'n wezenlijk voordeel.
Art. II. De onderdanen van hare Britsche Majesteit zullen
binnen het rijk van Siak Srie Indrapoera cn ondcrhoorig-
51
heden de voordeelen genieten, die de wet aan de Nederland-
sche en Nederlandsch-Indische onderdanen toekent.
De behandeling van Britsche onderdanen in gezegd Rijk,
op gelijken voet met Nederlandsche en Nederlandsch-Indischc
onderdanen, zal geene verandering brengen in de onderschei-
ding, aangenomen hij dc Nederlandsch-Indischc wetten en
verordeningen tusschen personen van Westersche en personen
van Oostcrsche herkomst.
Art. II\'). De toekenning van rechten in dit Artikel en de
Artt. III en IV bij tractaat werd iu de kamer bedenkelijk
geacht Men zou dan ook aan de onderdanen waarmede
tractaten Avaren gesloten tot toelating op den voet der
meest begunstigde Natie dezelfde rechten moeten toekennen.
Meu kwam op tegen de herhaling in Artt. III, IV cn V
van \'t geen reeds gezegd was in Art. II. Indien altans geen
beperking was bedoeld\'). \'T verband tusschen deze Artt. was
niet recht duidelijk. Dit art. kwam niet in \'t tractaat be-
trefTend de kust voor *). Men vreesde, cn. hiertoe mo-
veerde do meening, dat cr van beperking sprake was van
52
\'t voorrecht bij Artt. III en IV toegekend en men bij per-
sonen van Oostersche afkomst ook aan Chinezenhad
gedacht, dat moeielijkheden daarvan zouden ondervonden
worden.
Op de eerste bedenking antwoordde de Reg. (M. v. B. pag.
1824) „dat \'t wel van zelf sprak, dat aanspraak op gelijk-
stelling met de meest begunstigde Natie \'t gesteld gevolg
omtrent de toelating kon hebben. Maar oü est Ie mal. Alleen
\'n bekrompen politiek kon iets tegen dergelijke toelating
hebben, „\'t vond dan ook bij vele leden geen bezwaar,
om" enz. V. Versl. Comm. v. R.
Trouwens volgens \'t met Siak gesloten tractaat — zie
boven — was de toelating en vestiging van Europeanen
en Oostersche vreemdelingen, met verlof van \'t Goev. moge-
lijk. \'R werd dus niets nieuws bepaald Tegen de vijfde
bedenking voerde de Min. aan, dat b. v. \'n Chinees zich,
wat betrof Just. en Policie of dc verordening van onder
zijn\' eigen hoofden gesteld te kunnen worden, niet op
de hoedanigheid van Britsch onderdaan zou kunnen be-
roepen. Dat \'t K. B. van 1861, waarbij nog onderscheid
werd gemaakt tusschen Nederlanders en niet Nederlan-
ders, in S. Oostk. niet kon toegepast worden is duidelijk.
De Min. van Kol. gaf echter te kennen, dat \'n nieuwe rege-
ling onderhanden was \'). \'N vraag doet zich voor: Is \'r
J
53
wezentlijk onderscheid door de terminologie van Art. II.
Waarom alleen van Britsche onderdanen gesproken, terwijl
daartegenover staat: Nederlandsche en Ned. Ind. onderdanen.
Heeft men alleen aan Engelschcn en de Chinezen van Singa-
poer en P. Pinang, gedacht. De bewoordingen zijn nict vrij
van onduidelijkheid. Maar de bedoeling zal wel geweest
zijn, in verband met al. 2: de gelijkheid voor de wet van
Britsche en Ned. onderdanen naar do onderscheidingen in de
N. I. wetgeving aangenomen tusschen Europeanen en met hen
gelijkgestelden en Inlanders en met hen gelijkgcstelden \').
Nu rijst nog \'n vraag ook door de Comm. v. R. gedaan, of
Oostersche vreemdelingen in casu Chinezen, Britsche onder-
danen zijnde, in Ned. Indie zouden worden toegelaten op den
voet van Europeanen. Wij komen, hierop hij Art. IV terug.
Art. III. Dc onderdanen van Hare liritschc Majesteit,
Britsche schepen en goederen door liritschc schepen in- of
nitgevoerd, zullen in het Rijk vau Siak Srie Indrapoera en
onderhoorighcden op gelijken voet behandeld irorden met
Nederlandsche en Nederlandsch-Indische onderdanen, schepen
en goederen, ten npzigte van alles wat betreft handel, scheep-
vaart, in- of uitgaande regten, plaatselijke belastingen, han-
m
54
mmmmm
delshelastingen, verbodsbepalingen, heffingen, pakhuisregten,
premien en teruggave van regten, zonder eenig onderscheid,
wat betreft de respective vlaggen, onder welke geoorloofde
handelsartikelen mogen worden in- of uitgevoerd of icat be-
treft de plaats van oorsprong, vertrek of bestemming.
De behandeling van Britsche schepen in het Rijk van Siak
Srie Indrapoera en onderhoorig heden, op gelijken voet met
Nederlandsche en Nederlandsch-Indische schepen, in overeen-
stemming zijnde met de overeenkomst van 27 Maart 1851,
brengt geene verandering hoegenaamd in de toepassingen van
de bepalingen dier overeenkomst mede.
Art. III. Hiertegen braeht \'t v. verslag in, dat de be-
slissing der kamer bij de aanstaande herziening der wet,
houdende vaststelling der tarieven van in-, uit- en doorvoer,
werd geprejudicieerd. Terwijl de afschafling van \'t differen-
tieel tarief niet meer in thesi was en de regeering \'n her-
ziening van de wet van 1865 in dien zin had toegezegd,
is de beteekenis dezer opmerking niet goed te vatten. De
M. v. A. constateerde met genoegen, dat bovengenoemd
bezwaar slechts door enkele leden was geopperd en van
andere zijden bestreden en verwees naar Art. 5 der wet
van 1865. In dit Art. III werd verder gesanctioneerd \'tgccn
door verstolk in den tijd, bijwijze van concessie, was be-
loofd en dat \'n wijziging daarstelde van Art. 2 van \'t trac-
taat van 1824. De voorrechten aan de vlag verzekerd, werden
eveneens uitgestrekt tot dc goederen. De restrictie in al. 2
bedoeld, hecfl. betrekking op \'t beding in de additionele con-
ventie van Maart 1861, Art. 3: dat do beide contracteerende
partijen bevoegd waren, zoodra dc voordcelen, wederzijds
1
55
verleend, door de scheepvaartwet van 8 Aog. 1850 en de
Parlementsacte vau victoru door eenigerlei wettelijke be-
paling opgeheven wierden, deze conventie te doen ophou-
den van kracht te zijn \').
Art. IV. Britsche onderdanen zullen, mits zij zich onder-
werpen aan de toetten en verordeningen van het Nederlandsch-
Indisch Gouvernement, in gezegd Rijk en deszelfs oivier-
hoorig heden op denzelfden voet behandeld worden als Neder-
landsche en Nederlandsch-Indische onderdanen, met betrekking
tot het regt om zich derwaarts te begeven, of om daarin te
reizen of om zich aldaar te vestigen, of om voortdurend of
tijdelijk daarbinnen huizen, fabrieken, pakhuizen, winkels en
geboumn te bezitten, welke noodig mogten zijn voor het doel
van hun verblijf of van hunnen handel, hetzij in het groot,
hetzij in het klein, gedreven in jjcrsoon of wel door die
agenten, welke zij mochten gelieven te bezigen.
Art. IV. Dit artikel is \'n toepassing van \'t in Art. 2
uitgedrukte beginsel: gelijkheid voor do wet met Ned.
en N. I. onderdanen en met dezelfde restrictie. \'T scheen
der Comm. v. R. bedenkelijk van do keuzo of toestemming
der Britsche onderdanen to doen afimngen, of zij zich al
dan niet zouden onderwerpen aan do wetten en veror-
deningen van \'t N. I. Gouvernement. Dc Min. achte deze
l)edenking door sommigen geopperd, ongegrond. M. i. te recht.
Zooals dc zin daar staat is \'r moeielijk iets anders uit to
lezen dau \'n voorwaarde: indien gij u onderwerpt aan onzen
\') Laokuuans N®. 250.
-ocr page 68-f 56
i
\\ wetten, waarborgen wij u ook de voordeelen. \'T is zoo\'n
• verscherping, \'n precidering als men wil van Art. I. \'T be-
i zwaar van andere leden, dat \'t te ver ging de voordeelen
in Art. 4 genoemd, ook aan Agenten te verleenen, heeft de
Reg. zeer juist beantwoord: dat indien \'t tegendeel was
^ bepaald, dit slechts toegeschreven zou kunnen worden aan
\'f \'n uiterst on vrijgevige bejegening van den Britschen handel,
j sedert lang niet meer passende in \'t aangenomen stelsel van
bestuur. Hoe de Comm. v. R. van oordeel kon zijn, dat de
uitzondering bij l)e8luit van den G. G. van 21 Sept. 1866
(Ind. St. N". 101), ten opzichte der verplichte samenwoning
in afzonderlijke wijken voor de vreemde oosterlingen in de
t Resid. Riouw en onderhoorigheden dus ook op Sumatra\'s
I Oostkust, \'t voorbehoud \') in Art. I, al. 2 en Art. 4 van zijne
! waarde deed verliezen, valt slechts te gissen. In andere
opzichten vindt \'t beginsel immers overvloedige toepassing
\' „\'N ander der leden — van de Comm. v. R. — herinnerde
I - Art. X2 van het tractaat met Siak van 1858, volgens het-
j welk daar geene gronden mocht worden verhuurd aan of
in bezit genomen worden door niet inhceniBchc onderdanen
dan met voorweten van het Ned. Ind. Gouvernement\'),
II \'twelk zich daaromtrent \'n regeling had \'voorbehouden. Dat
i [ zoodanige regeling tot stand is gekomen is mij niet bekend.
Ui
De Min. wees \'r op, dat van geen collisie sprake kon zijn,
J
\') Daar volgen« dc M. v. A. dit voorbehoud niet zonder voorafg(^no ophelde-
ringen aan den Hrit. gezant in \'t tractaat wa« opgenomen, moet men \'t er voor
houden, dat «nen omtrent «trekking cn omvang \'t rnn weerszoden een« was ge-
worden.
») Zie ook M.v. A.
*) Zie boven \'t tractaat.
-ocr page 69-57
daar \'t artikel slechts etahlissementen enz. tot \'t drijven
van handel bedoelde en dus het bezit van gronden voor
ondernemingen van landbouw uitsloot. Dit gold evenzeer
voor Nederlanders eu Ned. Ind. onderdanen als voor anderen.
Hoe men naar aanleiding daarvan opmerken kon, dat dan
de ware beteekenis van Art. 5 vau \'t tractaat moeielijk te be-
grijpen viel, is onverklaarbaar. Thans blijft nog over de vraag
hierboven gedaan. \'T geldt Art. II van de ordonn. van Juni
18G6 (Ind. St. N°. 50), waarbij dc bepalingen vandcordon-
naucie zelve niet toepasselijk verklaard worden op die
oostersche vreemdelingen, die toegelaten worden op den
voet der meestbegunstigdc Natie en daarvoor verwijst naar
\'t K. B. van 27 Oct. 1860 (Ind. St. 1861, N°. 40) en de
ordonnancic ter uitvoering (ingevolge Art. 105 R. R.) opge-
nomen in St. 1861, N°. 41. De minister meende de boven-
bedoelde vrajig ontkennend te moeten beantwoorden. Volgens
hem konden die Chinezen zich op dat oogenblik vrijelijk
iu Siak bewegen, \'tgccn door ccn der leden werd betwijfeld
met \'t oog op de verdragen met Inl. vorsten gesloten. Volgens
\'t tractaat met Siak, was \'t verlof van \'t G. noodig voordo
toelating van vrecmdo oosterlingen. Van vrijelijk bewegen
kon dus in dezen zin geen sprake zijn. Ik zou geneigd
zijn do conjecturo to maken, dat do Min. zich vergistte mot
de ordonn. vnn \'t zelfde jaar te vinden in\'t Ind. St. N". 101.
Dc ord. onderscheidt: oosterscho vrccnulelingon niet ingezo-
tenen van den Ind. Archii)cl en, dio onderdanen zijn van
Natilin waarmee tractaten gesloten werden tot toelating, op
den voet der mecstbegunstigde Natie. Do quaestie hangt af
van \'tgeen onder ingezetenen wordt verstaan. In den zin
der ord. zijn \'t dio \'n bewijs vnn toelating verkregen heb-
■
58
ben. Onder ingezetenen begrypt ons I. St. R. evenwel ook de
inboorlingen des lands, d. z. allen, die in Indië geboren zijn
Houdt men zich aan de eerste omschrijving, en ze is stellig
de meest logiesche, dan vallen de Chinezen enz, van Singa-
poer en Poeloe Pinang, Britsche onderdanen zynde, er buiten
en geldt voor hen Art. 11 niet.
.1 Art. V. Britsche onderdanen zullen in het Rijk van Siak
\' Srie Indrapoera met betrekking tot hunne personen of goede-
ren of met betrekking tot hunne paspoorten, vergunningen tot
!f verblijf of vestiging of met betrekking tot hunne schepen,
van welke haven of j)laats deze mogten aankomen, of welke
ï) ook de plaats hunner besteniMng zij, of met betrekking tot
j hunnen handel of hunne nijverheid, niet onderworpen zijn
li aan eenige heffingen, hetzij van plaatselijken, hetzij van
algemeenen aard, of aan belastingen of verpligtingen van
i welken aard ook, buiten of grooter dan die, welke zijn of
jl mogten. worden opgelegd aan Nederlandsche of Nederlandsch-
j, Indische onderdanen of schepen.
i
I Art. V bevat \'n resumó van do rechten en voordeeion
7\'
I\'
I\'
aan Britscbc onderdanen verzekerd en in de overige Artt.
verspreid. \'R wordt nog eens herhaald wat reeds de addi-
tioncele conventie van 2 April 1851 toestond, volkomen
gelijkstelling, zoowel voor den reehtstrcekschen vaart als
voor den indirccten enz. der beide vlaggen, onderdanen en
goederen. De kustvaart (cabotage) was evenwel hieronder
niet begrejlen (zie boven bladz. 16).
>) de loüter, bladx. 20. U. R. Art. 106, 106.
-ocr page 71-59
Art. VI. Het grondgebied van het Rijk van Siak Srie
Indrapoera en onderhoorigheden tcordt geacht te bestaan uit
de landstreken en eilanden, omschreven in het II<^ artikel
van het tractaat, gesloten tusschen het Nederlandsch-Indisch
Gouvernement en Gouvernement van Siak, op den Fe-
brrnrij 1858.
Art. VI geeft \'n omschrijving van \'t gebied, dat verstaan
werd onder \'t rijk van Siak Srie Indrapoera en onderhoo-
righeden. \'T Art. II van \'t tractaat van 1 Fcbrnari 1858
was hier woordelijk nagevolgd. Dat de begrenzing maar
globaal was en er van geen mathematische omtrekken —
zelfs niet bij benadering — sprake kon zijn, laat zich don-
ken. \'N dergelijke herhaling was evenwel noodzakelijk,
omdat moest uitgemaakt zijn — in \'n onaantastbaar stuk —
binnen welke grenzen \'t onderhavige tractaat gelden zou.
Ik behandel nog eens opzettelijk \'n opmerking in \'t voor-
loopig verslag, schoon boven daaromtrent reeds \'t een en
ander is gezegd, omdat in \'t eindverslag" daarop nog eens
is ternggekomcn met do bijvoeging, dat de Minister \'t ant-
woord zou zijn schuldig gebleven. Ze betrof do vraag of do
onderdanen van andere mogendheden, met welke tractaten
op den voet der meest hcgunstigdc Natie gesloten waren
Franschen, Duitschors, Italianen enz. op gelijke wijze in
Siak en onderhoorigheden moesten worden toegelaten en
dat men vreesde, dat daardoor \'t recht van uitzetting voort-
vloeiende uit Art. 105 K. II. zou worden opgeheven.
De minister had gemeend die gevolgen niet te kunnen
betwisten, maar zag daarin geen gevaar. Terecht. De be-
doeling der Comm. kan geene andere zijn geweest dan op
60
te komen tegen de vrijgevige bepalingen van toelating en dat
dit geen gebrek was moet gereedelijk worden toegegeven.
Art. VII. Al de bepalingen van de tegemcoordige overeen-
komst zidlen van toepassing zijn op eiken inlandschen staat
van Sumatra, huiten het Rijk van Siak Srie Indrapoera en
jr onderhoorig heden, die hierna, door middel van tractaten, g^-
!; lijk aan dat van 1 Februari 1851, of anderzins, afhankelijk
\' mögt worden van de kroon der Nederlanden.
t
j Art. VII. De Comm. had samensmelting van dit Art. met
Art. I gewenscht en een gelijke vrijheid van uitbreiding
i;i met opzicht tot de overige onafhankelijke Inl. Staten op
Sumatra. Ook op dit punt was, volgens \'t eindverslag, de
li Min. \'t antwoord schuldig gebleven. De Min. had zich des-
,T wege \'n nader onderzoek voorbehouden. Als onafhankelijke
Staten noemde men behalve Atjeh, de Ballaklanden, Kampar,
Kwantan en Korintji. Minder begeerig dan de Comm. had
de Reg. \'t uitbreiden van ons gezag slechts als mogelijk-
heid ondersteld én voor dat geval zich van de onzijdigheid
van \'t Britsche rijk verzekerd door de toezegging, dat bij
zoodanige eventualiteit, voor de belangen der Ikitsche onder-
Idanen zou gezorgd worden. Na de bekende verklaring van
AnERDEEN was dat voldoende.
Als anderzins: door de vreedzame annexatie onzer orde
!l en welvaartbrengende bemoeiingen zijn langzamerhand in
I» den tegenwoordigen tijd verscheidene aan de Kwantan Ijg-
jll gende landschappen, sommige Battaklanden enz. onder ons
gezag gebracht, zonder dat van Britsche zijde ecnigcrlci
\' , moeielijkheid is ondervonden.
r Ook in dit Art. vond dc vertaling geen genade. Similar
-ocr page 73-61
omvatte minder dan gelijk en ware beter door dergelijke
overgezet
Zeer juist stelt de M. v. B. in \'t licht, dat \'r te onder-
scheiden is tusschen eigenlijke Inl. Staten en stammen, wier
toestand en verblijfplaats vrjj onzeker zijn en die, voor
zooveel zij zich in, of in de nabuurschap van rijken als
Siak ophouden, eventueel van zelve met de bevolking van
zoodanige Rijken op gelijken voet zullen te stellen zijn
Gedreven door de begripsverwarring der oppositie, vroeg
de Comm. in den wajin, dat \'t Siaktractaat en \'t tractaat
betreffend de kust van Guinea eikaars equivalenten waren,
den Min. „waarom \'t vooroi)gestelde beginsel, dat tegen alle ge-
mengde hecrschapj)ij gericht is niet in toepassing gebracht door
\'n toevoeging aan \'t tractaat, dat Engeland afzag van alle ver-
toogen tegen de Soevereiniteit van den Koning der Nederlanden
over al de eilanden van den Ind. Archipel, waar die Soevereini-
teit reeds nu voor eeu gedeelte gevestigd was. Met deze hybri-
dische en „tegenover de geschiedenis zonderlinge redaktie"
bedoelde men klaarblijkelijk Bornco\'). Van eenige verbin-
tenis door Engeland ter zake aan lo gaan is geen sprake ge-
weest \'N dergelijke eisch ware ook m. i. onstaatkundig.
Art. VIII. Dc tegcmooo.\'dige overeenkomst zal worden be-
-ocr page 74-62
krachtigd hiniien den kortst mogelijken tijd; zij zal zonder
kracht of gevolg blijven, tot dat zij voor zooveel noodig, de
goedkeuring der Statoi-Generaal zal erlangd hebben.
Art. VIII. Voor zooveel noodig... \'n gevolg van de grond-
wettelijke bepaling, dat verdragen, welke eenige bepaling
of verandering, wettelijke rechten betrelFende, inhouden,
door den koning niet mogen worden bekrachtigd, dan na
goedkeuring door de Staten Generaal, G. W. Art. 57.
De onderteekening geschiedde den 8 Sept. 1870.
(verklaring behoorende rij het tractaat van
8 september 1870, qmtrent sumatra i).
Na herhaalden aandrang van de Kamer zijn deze Nota\'s
ten laatste gepubUceerd.
In proceeding to the signature of te convention between
Her Britannic Majesty and Her Majesty the King of the
Netherlands relative to the treatment of Britisli subjects in
the Kingdom of Siak Srec Indrai)oora iu the Island of
Sumatra, the undersigned Plenipotentiary of Her Britannic
Majesty has received her Majesty\'s commands to make tlie
following Declaration in explanation of article VII of that
convention.
Her Majesty considering the assurance which was required
and given in the notes exchanged between the British and
Netheriands Plenipotentiaries at the time of the signature
of the treaty of March 17tJi 1824 concerning the protection
to be given by the Netherland Government to the trade
of Europeans in the Kingdom of Achcen, and admitting
that His Majesty the King of the Netherlands, iu order
h;
63
to fulfil that task, may be obliged to extend the influence
of the Netherlands over the aforesaid Kingdom, will not
oppose the conclusion of any treaty which may bring that
Kingdom into relations with the Netherlands similar to
those entered into by the Sultan of Siak Sree Indra-
poora by the treaty of february 1 1858 it being, however,
distinctly understood, that, if the Kingdom of Acheen shall
at any time become a dependency of the Crown of the
Netherlands, the stipulations of the present convention shall
be appicable to that Kingdom.
The undersigned is instructed at the same time to observe
that he has no doubt that the Dutch Penipotentiaries will
recognize that friendly spirit, which dictates this Declaration,
and that they will, in return, give corresponding assurences
as to the interpretation put by the Nctherland Qouvern-
mcnt upon article VIL of the convention.
The undersigned further hopes, that the Dutch IMcnipo-
tentarics will have no objection to recording in their reply
the assurance given by H Excell. the Minister of Foreign
alTairs, in the cour.so of the discussions respective the con-
vention, that it is the Government of the Netherlands to
adopt, ou the occasion of the approaching revision of the
Tariff Law, and of the Regulations which govern the
coasting trade in Nctherland India, a system of commercial
liberty of a nature to considerably extend and facilitate
the relations between the Nctherland Dominions and Great-
liritain and her colonial Possessions.
The Hague, September 8, 1870.
(signed) k. a. j. Harris.
-ocr page 76-64
(verklaring, benoorende bij uet tractaat van
8 september 1870, omtrent sumatra ii).
Les soussignés, Plénipotentiaires de Sa Majesté le Roi des
■f Pays-Bas, au moment de signer la convention entre Sa Majesté
la Reine de la Grande Bretagne et Sa Majesté le Roy des
Pays-Bas concernant le traitement des sujets Britanniques
dans le Royaume de Siak Sri Indrapoura, dans l\'île de
Sumatra, ont I\' honneur, à ce dûment autorisés, de répondre
par les déclarations suivantes aux déclarations de monsieur
le Plénipotentiaire de Sa Majesté Britannique, relativement
à la signification de 1\' article VII de la susdite convention.
Si Sa Majesté le Roy de» Pays-Bas, pour 1\' accomplisse-
ment de la tâche, acceptée en 1824 par le Gouvernement
des Pays-Bas, dans T intérêt de la sécurité du commerce
et de la navigation dans le Royaume d\'Atchin, ou pour
d\'autres raisons, jugeait nécessaire, d\'étendre son influence
sur le dit Royaume et de placer 1\' Etat d\'Atchin, sous la
dépendance de la Couronne des Pays-Bas, les stipulations
de la présente convention seront applicables au dit Etat.
Les soussignés, appréciant l\'esprit amical cpii a dicté les
déclarations de monsieur le Plénipotentiaire Britanni(iue,
n\'hcsitent pas à déclarer d\'une nmniére formelle, que d\'après
les intentions du Gouvernement des Pays-Bas l\'article VU
sera interprêté dans la suite d\'une sollicitude réelle pour le
bien-être des États de Sumatra auxquels l\'article fait allusion
et pour les intérêts du commerce régulier des sujets Bri-
tanniques avec ces États.
Les soussignés, en outre, n\'éprouvent aucune difîiculté A
déclarer, que le Gouvernement des Pays-Bas, animé du désir
65
sincère de se trouver de plus en plus en conformité de vues
avec le Gouvernement Britannique pour tout ce qui regarde
le commerce dans les Mers Asiatiques, se fera] un devoir de
mettre a profit les occasions qui se présenteront pour appli-
quer progressivement les principes libéraux, que les deux
Gouvernements ont sanctionnés dans le Traité du 17 Mart 1824.
La Haye, le 8 September 1870.
(signé) roest vam limruro.
„ e. 0e waal.
Men bad \'t eigenaardig gevonden, dat de restrictie met
opzicht tot de integriteit van Atjeh bij Nota in 1824 ver-
langd cn gegeven, eveneens in 1870 bij Nota word terug-
genomen. Dc kamer scheen minder ingenomen mot deze
wijze van zien en bad liever in \'t tractaat zelf dezo con-
cessie, als men wil, vau Britsche zijde uitgedrukt. De be-
woordingen van \'t verslag ter plaatse maken op mij altans
eenigszins don indruk van wantrouwen. Dat de reserve
omtrent Atjeh verviel, was ontegenzeggelijk een triomf onzer
staatslieden en pleit wel zeer voor de veranderde ziens-
wijze van Engeland. Maar of \'t voordeel geacht kan wor-
den, mag sterk betwijfeld. Do oorlog met Atjeh, die \'t ons
schonk, heeft terecht steeds weinig sympathie gevonden, en
zal in do gevolgen nog wel meerdere tolourstollingen baron >).
De Nota der Ned. Qovolm. constateert do vriondschappo-
-ocr page 78-lijke gezindheid van Engeland. Ik weet geen beteren weer-
slag te geven op den verderen inhoud dan door de aanha-
ling van de woorden van den Hoogleeraar veth „Moge
slechts in het veld dat ons de Voorzienigheid ter bearbei-
ding heeft aangewezen, onze ijver steeds aan onze grootsche
roeping beantwoorden."
De openbare beraadslaging die in de voormiddagzitting
den 5 Juli aanving leverde geene nieuwe gezichtspunten
op. De bezwaren tegen beweerde pressie en tegen \'t niet
voldoend equivalent werden herhaald. In de avondzitting
van 7 Juli werd \'t wetsontwerp met 36 tegen 28 stemmen
verworpen. Ik erken, dat mij deze uitslag onverwacht toe-
schijnt. Hij verrastte mij, Iitimers \'t bezwaar, dat men door
de aanneming gehoorzamen zou aan \'n pressie van Enge-
land, verloor zijn gewicht door de goedkeuring van \'t Gninea-
tractaat. Dc kamer was in den waan gebleven, dat de con-
nexitcit tusschen dit tractaat en dat van Siak door do Eng.
reg. gesteld was. Tegen den inhoud is — de Min. v. K.
constateerde \'t met genoegen — zeer sporadies en niets van
overwegend belang geopponeerd. Tegen \'t Guinea-tractaat
echter was men vrij algemeen, zelfs met epische kracht, to
velde getrokken. De geheele houding der kamer duidde \'n
parti pris aan, tegenover \'t Siak-tractaat besliste afkeuring,
tegenover dat omtrent Guinea instemming, altans in den
grond, want dc pathos daarover ten beste gegeven schijnt
mij \'n eervolle retraite geweest te zijn. Trouwens bij \'t
eerste tractaat stonden gewichtige belangen op \'t spel en
had men "r wellicht iets tegen, dat \'t den schijn had als schonk
Eng. goedkeuring aan \'n contract tusschen Ncd. en zijn vassal.
67
tu acta at yan 2 nov. 1824.
Zijne Majesteit de Koning
der Nederlanden en Hare Ma-
jesteit de Koningin van het
Vcreenigd Koningrijk van
Groot-Brittaunie en Ierland,
wenschende, in den geest van
het tractaat van 17 Maart
1824, de vrienschappelijke
verhouding tusschen de heide
landen meer en meer te be-
vestigen, en daartoe ook in
Hunne wederzijdsche betrek-
kingen op het eiland Sumatra
alle aanleiding tot misver-
stand weg to nemen, zijn
overeengekomen te dien einde
eene Conventie te sluiten en
hebben tot Hunne govohnag-
tigdcn benoemd, te weten:
Zijne Majesteit de Koning
der Nederlanden:
den heer josepu hendrik
alfred baron oerickb van
His Majesty the King of
the Netherlands and Her Ma-
jesty the Queen of the United
Kingdom of Great-Britain and
Ireland, being desirous to
consolidate more and more,
in the spirit of the treaty of
17 March 1824, the friendship
between the two countries,
and consequently also to re-
move all occasion of niisun-
derstanding in their mutual
relations on the Island of
Sumatra, have agreed to con-
clude a Convention for that
purpose, and have named as
their Plenipotentiaries, that
is to say:
His Majesty the King of
the Netherlands:
Mr. joseph lodewuk hen-
drik alfred baron oerickk
68
HERWiJNEN, kommandeur der
orde van den Nederlandschen
Leeuw, ridder grootkruis der
orde van de Eikenkroon
van Luxemburg, enz., enz.,
Hoogstdeszelfs Minister van
Buitenlandscbe Zaken; en
den heer pieter philip
VAN BossE, kommandeur der
orde van den Nederlandschen
Leeuw, ridder grootkruis der
•
orde van de Eikenkroon
van Luxemburg, enz., enz.,
Hoogstdeszelfs Minister van
Koloniën; en
Hare Majesteit de Koningin
van het Vereenigd Koning-
rijk van Groot-Brittannie en
Ierland:
den achtbaren edward Al-
fred /oun harris, vicead-
miraal, lid van de zeer eer-
volle orde van het Bad,
buitengewoon gezant en ge-
volmachtigd Minister van Hare
Britsche Majesteit bij Zijne
Majesteit den Koning der
Nederlanden;
\\f -
VAN HERwiJNE.N, Commaudcr
of the Order of the Nether-
land Lion, Knight Grandcross
of the Order of the Oaken
Crown of Luxemburg, etc.,
etc., His Minister of Foreign
Affairs; and
Mr. pieter philip van
BOSsE, Commander of the Or-
der of the Netherland Lion,
Knight Grandcross of the or-
der of the Oaken Crown of
Luxemburg, etc., etc.. His
Minister for the Colonies; and
Her Majesty the Queen of
the United Kingdom of Great
Britain and Ireland:
the Honourable edward
alfred john harris, vicc-ad-
miral, companion of the most
honourable Order of the Bath,
Her Britannic Majesty\'s En-
voy Extraordinary and Minis-
ter Plenipotentiary to His
Mtyesty the King of the Ne-
therlands ;
69
die, na elkander hunne we-
derzijdsche volmagten, welke
in goeden en behoorlijken
vorm zijn bevonden, te heb-
ben medegedeeld, omtrent de
volgende artikelen zijn over-
eengekomen on dezo bobben
vastgesteld:
Autikel I.
Hare Britsche Majesteit ziet
af van alle vertoogeu tegen
de uitbreiding van het Neder-
landsch gezag in eonig ge-
deelte vau het eiland Suma-
tra, en mitsdien van het voor-
behoud in dit oi)zigt voorko-
mende in de nota\'s door do
Nederlandsche on Britsche gc-
volmagtigden uitgewisseld bij
hot sluiten van bet tractaat
van 17 Maart 1824.
Artikel II.
Zijne Majesteit dc Koning |
der Nederlanden verklaart, |
dat binnen het Rijk van Siak- |
Srie-Indrapoera en onderhoo-
righeden, zoo als het om-
schreven is in het contract
who, after having commu-
nicated to each other their
respective full powers, found
in good and due form, have
agreed upon and concluded
the following articles:
Article I.
Her Britannic Majesty de-
sists from all objections
against the extension of the
Netherland dominion in any
part of the island of Sumatra
and consequently from the
reserve iu that respect con-
tained in the notes exchan-
ged by the Notberland aud
British Plenipotentiaries at
tho conclusion of the treaty
of 17 March 1824.
Article II.
His Majesty tho King of
tho Netherlands declares, that
in the Kingdom ofSiak-Sroc-
Indrapoora and its depen-
dencies, at it is defined in
the com])act concluded by tho
70
op den Isten Februarij 1858
door het Nederlandsch-Indisch
Bestuur met dat Eijk geslo-
ten, de handel van Britsehe
onderdanen en de Britsche
scheepvaart bij voortduring
zullen genieten al de regten
en voordeelen, welke aldaar
aan den handel van Neder-
landsche onderdanen en aan
de Nederlandsche scheepvaart
verleend zijn of mogten wor-
den; en dat, voorts, dfezelfde*
gelijkstelling van den handel
van Britsche onderdanen en
de Britsche scheepvaart zal
verleend worden in eiken
anderen inlandschen Staat
van het eiland Sumatra, welke
hierna van de Kroon der Ne-
derlanden afhankelijk mögt
worden; behoudens altijd de
verpligting der Britsche onder-
danen om zich te gedragen
naar de wetten en regelingen
van hetNederlandsch Bestuur.
Ahtikel III.
De bepalingen van het
voorgaand artikel zullen geeuc
Netherland-Indian Govern-
ment with that Kingdom on
the l«t of February 1858, the
trade of British subjects and
the British navigation shall
continue to enjoy all the
rights and advantages, that
are or may be granted there
to the trade of Netherland
subjects and to the Nether-
land navigation, and further,
that the same assimilation
shall be granted to the trade
of British subjects and to the
British navigation in any
other native State of the is-
land of Sumatra, that may
hereafter become dependent
on the Crown of the Nether-
lands; provided always that
British subjects conform them-
selves to the laws and re-
gulations of the Nethcriand
Government.
Ahticle III.
The stipulations of the pre-
ceding article shall not inter-
71
verandering brengen in de
onderscheiding aangenomen
bij de Nederlandsch-Indische
wetten en regelingen tusschen
personen van Westersche en
personen van Oostersche her-
komst; noch in de toepassing
der bepalingen van de over-
eenkomst van 27 Maart 1851.
Artikel IV.
De tegenwoordige overeen-
komst zal worden bekrachtigd
binnen den kortst mogelijkeu
tijd; zij zal zonder kracht of
gevolg blijven tot dat zij,
voor zooveel noodig, de goed-
keuring der Staten-Gcneraal
zal eriangd hebben.
Ten blijke waarvan de we-
derzijdsche gevolmagtigden
haar hebben onderteekend en
met hun wapen bezegeld.
Gedaan te \'s Gravenhage
den tweeden dag van Novem-
fere with the distinction esta-
blished by the Netherland-
lndian laws and regulations
between individuals of Wes-
tern and individuals of Eas-
tern extraction nor with the
application of the stipulations
of the convention of 27 March
1851.
Article IV.
The present conventicn
shall be ratified as soon as
possible, and shall remain
without force or effect, un-
til it has received, as far,
as shall be required, the
approval of the States-Ge-
neral.
In witness whereof the
respective Plenipotentiaries
have signed the same, and
have affixed thereto the seal
of their arms.
Done at the Hague the
second day of November in
72
ber in het jaar duizend acht
honderd een en zeventig.
{get.) l. gebicke, L. S.
„ van bosse, L. S.
„ b. a. j. harbis, L. S.
the year of our Lord one
thousand eight hunderd and
seventy-one.
(s.) l. gericke, L. S.
„ van bosse, L. S.
„ e. a. j. harris, l. S.
Reeds den 2l8ten November 1871 werd \'n nieuwe con-
ventie der kamer aangeboden \'N voldingend bewijs reeds
van de bereidwilligheid, waarmede de Britsche gevolmach-
tigde was tegemoet gekomen aan de bezwaren der kamer
en \'n blijk van de oprcchtè begeerte aan gene zijde van
\'t kanaal, de vriendschapsbanden nauwer aan te halen en \'n
steen des aanstoots sedert jaren uit den weg te ruimen.
Herhaaldelijk is door de Min, daarop gewezen. In \'t eind-
verslag\') der Comm. v. R. „legden verre do meesto leden
ingenomenheid met dit nieuwe tractaat aan den dag."
Bij \'n vergelijking met \'t afgestemde tractaat van 8 Sep-
tember 1870 valt in \'t oog, dat in verschillende deelen be-
langrijke veranderingen\') zijn aangebracht. Op sommige
punten is, wat \'t wezen der zaak betreflt, \'tzelfdo gele-
verd. De koninklijke boodschap 1) dit tractaat vergezellende
1 Men was van de gewone orde afgeweken en had onmiddelijk \'n eindverslag
uitgebracht. Zie dc overweging hiertoe in belagen 1871/72 bladz. OIO.
») De Keg. yerklaarde in de M.v. T. de bezwaren, die de kamer terughielden
van de goedkeuring vau \'t tractaat met zorg overwogen te hebben.
73 j
verschilt geheel van hare voorgangster. Daarmeê was dan
\'t bezwaar der Volksvertegenwoordiging opgeheven, dat
men dc sanctie van Engeland noodig zou hebben voor \'n ^
tractaat, onzerzijds met \'n Inlandschen Staat gesloten, waarin
dio mogendheid niet eens partij was geweest\'). Maar boven-
dien was niet meer van Siak en onderhoorigheden alleen
de rede. \'T betrof thans gansch Sumatra. In zooverre was \'
\'r dus belangrijk verschil. ^
In de préambule werd verwezen naar \'t tractaat van ^
1824 en als punt van uitgang genoemd: de wensch alle
aanleiding tot misverstand to voorkomen, in de wedorzijdscho
betrekkingen op \'t eiland Sumatra. Men ging dus verder
dan in \'t tractaat van 1870 waar slechts sprake was van
ambtenarenenz., omtrent do uitlegging van \'t tractaat
met den Sultan van Siak Srie Indrapoera.
Art. I. Hare Britsche Majesteit ziet af van alle vertoogen
tegen dc uitbreiding van het Nederlandsch gezag in eenig
gedeelte van het eiland Sumatra, cn mitsdien van het voor-
behoud in dit opzigt voorkomende in de nota\'s door de
Nederlandsche en Britsche gevolmagtigden uitgewisseld bij
het sluiten van het tractaat van 17 Maart 1824. l
Art. I. Al dadelijk wordt opgemerkt, dat \'t der kamor ?
zoozeer mishagende withdraws vervangen is door „desists."
1) Zio \'t Sindverilag bladz. 018.
>) Ambtenaren, anthoriteiten en onderdanen, \'n dgenaanlige venehddenheïd
cn overocnkomtt roet de preambule van \'t tractaat v^n 1824.
74
Dit is de letterlijke vertaling van „ziet af" en omvat dus
naar de interpretatie der kamer \'t verleden en toekomende
d. i. heeft evenzeer betrekking op gedane vertoogen als \'t
voor \'t vervolg vertoogen vóórkomt. Maar terwijl Art. I in
verband met Art. VII van de conventie van 8 Sept. 1870,
de bedenkingen van Britsche zijde tegen \'t verdrag met
Siak — en de vestiging onzer Soevereiniteit aldaar — ge-
opperd, terugneemt en de uitbreiding over andere Staten
van Sumatra — hoe ook — van ons gezag niet belet,
indien maar daarbij gelijke zorg voor de belangen van
Britsche onderdanen wordt gedragen, verklaart dit Art., dat
hare Britsche Majesteit niets zal inbrengen tegen onze uit-
breiding over geheel Sumatra zonder meer. \'T terugnemen
der reserve omtrent Atjeh in de Britsche Nota \'t tractaat
van 1870 vergezellende, geschiedt hier in \'t tractaat zelf.
Bezielde \'n zekere prophetische bhk de volksvertegen-
woordiging toen zij in \'t eindverslag tot dit Art. bij wege
harer\'Comm. de woorden neerschreef: „in verband met het
gezegde in do M. v. T., dat thans aan Nederland werd ver-
zekerd : wat nog ontbrak aan zijn vrijheid van handelen op
Sumatra, werd de hoop uitgedrukt, dat die vrijheid van
bandelen cn de daarmee samenhangende verplichting tot
bescherming ook van vreemde onderdanen, niet tot gevolgen
of ondernemingen leiden mögt minder wenschelijk voor de
welvaart onzer koloniën of minder geëvenredigd aan onze
krachten." Dan zou de daarop gevolgde Atjeh-oorlog-hare
hoop hebben beschaamd.
Art. II. Zijne "Afajesteit de Koning der Nederlanden ver-
klaart, dat binnen het Rijk van Siak-Srie-Indrapoera en
75
onderhoorigheden, zoo als het omschreven is in het contract
op den Februarij 1858 door het Nederlandsch-Indisch
Bestunr met dat Rijk gesloten, de handel van Britsche onder-
danen en de Britsche scheepvaart bij voortduring zullen ge-
nieten al de regtcn en voordeelen, welke aldaar aan den
handel van Nederlandsche onderdanen en aan de Nederland-
sche scheepvaart verleend zijn of mogten worden, cn dat,
voorts, dezelfde gelijkstelling aan den handel van Britsche
onderdanen en de Britsche scheepvaart zal verleend worden
in eiken anderen inlandschen Staat van het eiland Sumatra,
welke hierna van de Kroon der Nederlanden afhankelijk
mogt worden; behoudens altijd de verpligting der Britsche
onderdanen om zich te gedragen naar de wetten en regelin-
gen van het Nederlandsch Bestuur.
Art. III. De bepalingen van het voorgaand artikel zullen
geene verandering brengen in de onderscheiding aangenomen
bij de Nederlandsch-Indische wetten en regelingen tusschen
personen van Westersche en personen van Oostersche her-
komst, noch in de toepassing der bepalingen van de over-
eenkomst van 27 Maart 1851.
Artt. II cn III. Vorschillon tlczo Artt. bolmlvo in kort-
heid en \'t onvermeld Inten van verordeningen, die eo ipso
toepasselijk zijn, wel van do Art. II, III, IV, V en VI
van de verworpen conventie? Die vraag moet ontkennend
beantwoord worden. Tenzij men zou willen vasthouden aan
de meerdere zekerheid, die \'n stipulatie bij tractaat geeft
togen \'n mogelijkeu terugtred op den na zooveel tegen-
stand betreden breeden weg, maar dit zou niet billijk zijn,
nadat van dc zijde der Britsche regeering niet verder
76
daarop is aangedrongen Niet billijk ook, sedert de
volstrekte gelijkstelling met opzieht tot toelating en ves-
tiging in Ned. Indië van vreemdelingen met Nederlan-
ders, terwijl zelfs de geheele afschaffing van \'t differentieel
stelsel op handen was. En dat geene inkrimping bedoeld werd
verzekerde de M. v. T. op bladz. 915: „Indien de bepaling om-
trent de Brit. handel" enz. \'T eindverslag schijnt \'t tegendeel
te beweeren. „Terwijl de bewoordingen van het vroegere
tractaat tot hare uiterste consequentiën gedreven, bevoor-
regting van den vreemdeling boven den Ned. onderdaan
schenen mede te brengen is thans alleen van gelijkstelling
van den Britschen handel en de Britsche scheepvaart en
den Nederlandschen handel ên de Ned. scheepvaart de rede,
met uitsluiting enz. De Comm. scheen over \'t hoofd te
zien, dat andere gelijkstellingen bedongen werden door toen-
maals vigerende verordeningen\')....
Bij voortduring zullen genieten____De Comm. constateert
dat de regeering zich hierbij weder op \'t juiste standpunt
der diplomatieke Nota\'s had geplaatst en dc ongegrondheid
der ingebrachte klachten ad hoe had gehandhaafd.
>) \'T gold de gelijkstelling van liritscho onderdanen met Nod. ten opzichte van
hunne toelating en uitzetting. Na de mededeeling van \'t balocld K. ]). aan den
Britschen gezant had deze van z\\jncn eisch afgezien, M.v. T. bladz. 915.
») Eindverslag bladz. 918. Dat men van Britsche zijde daarop roclit zou hebben
krachtens Art. III van het tractaat van 1824 was met betrekking tot onder-
worpen landen in casu tot Siak enz. niet altyd zoo gaaf van onze z(jdcerkend,
zie boven meer.
») Zie ook^de rede van deu M.v. B. bijblad 1871/72 bladz. 633—43 waar do
regeering in antwoord op de bedenking van „eenige leden" \'r op wee», dat \'tgccn
aan Engeland bij dit tractaat werd toegekend, volstrekt gccne begunstiging maar
in overeenstemming was met \'t tractaat vau 1824 eu onze eigene wetgeving cn
dus ook aan de andere Staten kou toegekend worden.
77
Zijne Majesteit enz. verklaart, dat in \'t rijk van Siak
enz.....De regeering kwam in de M. v. T. \'r op terug — ze
had dit reeds duidelijker gezegd bij de mondelinge beant-
woording der vragen door de Comm. v. R. gedaan, bij de
behandeling van de Conv. van 8 Sept. 1870 — dat de
naleving van \'t tractaat van 1824 (Art. 3) hierop neer zou
komen of de bepalingen casu quo in \'t Siak-tractaat vol-
doende toepassing vonden. Dezo zeer juiste stelling wet-
tigde m. i. geheel de aanhaling van dat Siak-tractaat als point
de départ van de te geven en te waarborgen voordeelen.
Art. II en III bevatten bepalingen ook vervat in Art. II
alin. 2 en Art. III alin. 2 van de Conventie van 1870 en
ook in Art. I van \'t tractaat van 1824. De Rog. had ge-
meend uitdrukkelijk te moeten herinneren aan de bepaling
in Art. II v.an do conventie van 1870 en \'t voorbehoud to
moeten hernieuwen in dit Art. III \').
Art. IV. De tegenwoordige overeenkomst zal mrden be-
krachtigd binnen den kortst mogelijken tijd; zij zal zonder
kracht of gevolg blijven tot dat zij, voor zooveel noodig, de
goedkeuring der Staten-Oetwraal zal erlangd hebben.
\'T artikel II alleen werd, ingevolge Art. 59 der G. W.,
ter bekrachtiging aan do kamer aangeboden. De Comm.
v. R. had daartegen bezwaar altans wat betrof Art. III.
Het behelsde een aanvulling of uitlegging van Art. 2 meende
men. M. i. had do M. v. B. volkomen gelijk, dat zij dat
bezwaar niet deelde en ontkende dat het artikel III wettelijken
■) Uczo bci)aling xou evcuwcl ook zonder uitdrukkeiykc itipulatic gelden. Zo
i« eenvoudig \'n algemeen beginsel vau wetgeving.
78
rechten betrof of in \'t leven riep. \'T sanctionneerde een-
voudig \'n algemeen beginsel (Art. 109 R. R.), de mede-
■ deeling volstond dus als voor de overige artikelen (krach-
tens Art. 57 2e lid G. W.). De Nota\'s van 1870 waren
natuurlijk als de uitlegging en omvang van \'t tractaat nader
• bepalend, met \'t tractaat zelf vervallen. Andere Nota\'s in
den vorm van Protocollen of anderzins waren bij \'t sluiten
van \'t tractaat niet uitgewisseld >),
Den 15 Dec. namen de beraadslagingen over \'t wets-
ontwerp \'n aanvang en in dezelfde zitting Averd \'t na \'n vrij
korte discussie met 54 tegen 13 stemmen aangenomen.
Ten slotte:
, Oorspronkelijk had ik den Atjeh-oorlog tot onderwerp
• mijner dissertatie gekozen. Ik heb daarvan afgezien, uit
vreeze, dat ik wellicht voedsel zou geven aan \'n onvrucht-
\' bare en onverkwikkelijke polemiek. De uitsluitend staat-
, _ kundige zijde van de quaestie — want over de militaire
t heb ik geen oordeel — deed mij die juist minder geschikt
i achten voor \'t onderwerp eener dissertatie. Men laat zich
\\ immers op politiek gebied te licht beheerschen door sym-
pathilin. De zaak is \'r te kiesch toe. \'T- Sumatra-tractaat
leek mij toe zich beter te leenen tot wetenschappelijke be-
i\' handeling. Is \'t mij gelukt iets van belang te leveren? Ik
hoop \'tl Aan toewijding aan \'t onderwerp, aan streven
heeft \'t mij niet ontbroken.
\') Kede van Jen M. v. B. bladz. 634.
-ocr page 91-STELLINGEN.
-ocr page 92-■ - ït:\' , : " ■ ■
.Vv
L! --
■■iJ
m
■
... - ^«tijl^ïtiéSè^ Sfe^ättälii
-ocr page 93-I.
Terecht is in \'t nieuwe W. B. v. Strafr. landlooperij niet
onder de strafbare feiten opgenomen.
II.
Art. 295 C. P. eischt den animus occideudi niet.
III.
Terecht is in \'t nieuwe W. B. v. Strafr. \'n bizondere rege-
ling voor de verantwoordelijkheid bij drnkpersdelictcn op-
genomen.
IV.
\'T verdient afkeuring in oen W. B. bizondere regels to
stellen, omtrent de toerekening van handclingon in dron-
kenschap gepleegd.
82
De verjaring van de uitgesproken straf is niet in stryd
met de strafrechterlijke beginselen.
In \'t geval van Art. 1420 heeft de eigenaar alleen dan
de rechtsvordering, als de zaak hem ontstolen of verloren is.
VII.
De bij huwefijksche voorwaarden uitgesloten gemeenschap
van goederen kan, staande huwelijk, door de echtgenoten
worden hersteld.
VIII.
Die borg is gebleven voor de interest zal, door de homo-
logatie van \'t accoord van den gefailleerde, niet bevrijd zijn
van de verplichting, om do interest voor het niet voldaan
gedeelte te betalen.
IX.
Het is niet goed te keuren, dat de andossanten van een
geprotesteerden en vermisten wisselbrief, niet verplicht zijn
den eigenaar vergoeding te geven.
Hij aan wien een wisselbrief aan order, zonder bijvoeging
der order clausule geendosseerd is, heeft de bevocgdbeid
hem verder te endosseren.
83
XL
Bij dc rechtsvordering tot schadevergoeding wegens hoon
en laster (Art, 1412 B. W.) heeft de verweerder\'te bewijzen,
dat er geen animus iniuriandi bestond.
XIL
De winkelier is niet gehouden voor den aangekoudigden
prijs te leveren.
XIII
De vader kan als zoodanig de aangifte van het natuur-
lijk kind doen, indien hij het tevens erkent.
XIV.
Bij genus eener acte laat de wet, ook aau do vennoten
onder eene firma onderling, voor \'t bewijs vau die vennoot-
schap, geene andere bewijsmiddelen toe.
XV.
De schuldenaar uit eene obligatio gencris mag niet die
zaak geven, dio den schuldeischer tijdens het aangaan der
verbintenis behooren.
XVL
Niet te billijken is hot gevoelen, dat do deeling der ge-
meenschap bij overeenkomst, wegens i cd ere niet onbelang-
rijke benadceling kan betwist worden.
XVIL
L. 17 Dig. de periculo et comm. (18. 6) strijdt niet met
L. 51 pr. Dig. de A. E. V. (19. l).
84
XVIII.
Geschillen tusschen vennooten eener burgerlijke maatschap,
moeten gebracht worden voor den rechter van de woon-
plaats des verweerders.
XIX.
Wanneer partijen het eens zijn geworden over de keuze
van eenige der scheidslieden, kunnen zij van den
Rechter de benoeming van den scheidsman over wien zij
het niet eens zijn vragen.
Niet te rechtvaardigen is de bepaling, dat dc verjaring
niet tegen minderjarigen loopt.
XXI.
Trapsgewijze vermeerdering van \'t plantloon is \'t beste
middel tot geleidelijke opheffing van \'t kofTie-monopolie.
Zoolang \'t Goevernement niet voor goed met \'t stelsel
der verplichte kofTie-cultuur hceflt gebroken, zal de Agrari-
sche wet haar doel missen.
\'N Javaan, die met \'n Chinees b. v. op Sumatra\'s west-
kust gecontracteerd heefl, zal, naderhand te Java gedomi-
cilieerd, ter zake van die verbintenis gedagvaard moeten
worden voor den R. v. I.
Ty~
XXIV.
85
\'T ware te wenschen, dat de Reg. er toe overging, al
ware \'t bijwijze van proefneming, in de drie groote steden
van Java, gemeentelijke inrichtingen te vestigen.
XXV.
Niet in strijd met Art. 76 G. W. zou zijn do bijvoeging
bij Art 2 i. f. van de kieswet, dat betaling zonder wettelijke
verplichting geen kiesbevoegdheid geeft.
- ïft*/\'
^. _ Ju t^ü wvflrïwt «h rt9(bHfia.*/ nï- tfi«w T\'
■ ■ jhohttn ytoHPrç\'. ahj» ai ^^jifin-iujoo-tij "««r.- .\'xtjiv/jid -ju;?^
/ ■ \' ..nôçbaov 0) iia^hilonoî äilßjwiiöotDO\'^ ^fal \'OÄY.
t« -
^r "^ar^fmired «b oiix -a^«\' .W.O nA i^tn hiiil« ni" .tetK i
IM. ......i -
\' . .t .....
.-VA;.-.\' - •
*
■ \'""^iiiitümrii - -j-
-ocr page 99- -ocr page 100-^fc .........
-ocr page 101- -ocr page 102-i.
I
U\'.
Î
u
Hl
^.
\'r
; - _
> Tis
m
M
1-