na
O V ]\'] K
GEVOLGEN VAN HET SLUITEN
VAN
SLAGADEREN DER HERSENEN.
-ocr page 2-.. ...
m
. v- \'y.
-i •
I
-ocr page 3-/
r , \' \'
U 5
, • .» W - ■ \' ■
1-ï-y
"\'VA:
. .V. •.-.W\'-r^. • • . \'v.. V , •
IV.
!
\' ■ \\.
/ ,
■ \'vi ^
\' 1 \'-^\'■\'rÀ- ■
-ocr page 4-
r\' \'^\'t-\' |
; • -s-. ■•tr . | ||
^•".\'.V v | |||
j;-: •. - i/\'
1\' \'
........
• v l
.ilL-\\* -
. Î. ■ •
"v
i\'
\' \'ft\'
-ocr page 5-OVER
GEVOLGEN VAN HET SLUITEN
van
-ocr page 6-■ v.l
\'r
■h -
■ •TT,
:
■■A
A
-ocr page 7-OVER
PROEFSCHRIFT
ter verkrijging van den oraap
van
AAN DE RIJKS-ÜNIVERSITEIT TE UTRECHT.
na haciitigino van den rector magnificus
Ilooglccraar in do Faculteit der Gcnecskuinlo,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DEH UNIVERSITEIT,
en
OP VOOHDHACHT DEU GENEESKUNDIGE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op Donderdag, den 15 December 1881, des namiddags ten 3i uro,
doou
IIGMIIIIK BBRiVAIII) V<\\,\\\' i\\\'ES.
okuoren tf. itoskoop.
— ooc^ -----
utkkcht
KKMINK & ZOON.
1881.
Kr
-ocr page 8-IX*-, \'i.
itr ■
■ir-
T y
31
■»I JIJMI\'JJI.\' .1 .41.-. Kiwi^JLjàï^^W
-ocr page 9-AAN MIJNE MOEDER.
-ocr page 10-.7
.Ha\'a\'iOM- 3mm viaa-.
m
./ in- ■ \\ ■■
-m.
p,
ia- ..
âiï,^
mm^
-ocr page 11-Gaarne neem ik deze gelegenheid te baal oni mijn
oprechten dank te betuigen aan allm, die mij bij mijne
academisclu; sttuiiën tol leidslieden zijn gewceM.
Vooral geldt dit U, Hooggeleerde Talma, hooggeachte
Promotor. Utv onderwijs en de vele blijken van belang-
stelling, van U ondervonden, zullen steeds hij mij in
dankbare herinnering blijven.
.....■•"
, . mi iiMjy \'Viir^Atiü^vjJ^iSj nnVt ;U umn "
y!^. - "■ ■ \' • » - • -
■ \' - iX ï
IW 4.<.
... t-V
v.".
... .
•1
-ocr page 13-In eene verhandeling van Prof. Tal ma over de
gevolgen van circulatiestoornissen in de nier, waarin
O, a. wordt aangetoond, dat op sluiting van de arteria
renalis geen haemorrhagisch infarct in de nier volgt,
zegt ZIIGel. aan het eind van zijne beschouwingen\'):
„Aangezien de veneuse bloedsdrukking alles bepaalt
ten opzichte van het aandeel dat het lerugslroomen
uit de venae neemt aan de vorming van hel haemor-
rhagische infarct, is generaliseeren in dezen ongeoor-
loofd." En op dc volgende bladzijde: „Sluit en isoleert
men de vena jugularis: oogenblikkelijk wordl bij een
overigens normaal dier het centrale eindc! leeggezogen.
Dal dus na sluiling van een hei-senarlerie het bloed
niel uil de venae lerugslrooml lol vorming van hel
haemorrhagische infarct, dal in do hersenen volgen
moei, is waarechijnlijk.
I) S. Talma, Bydrago tot dc kennis van do gevolgen der
drculaticbtooruisscn in do nier; weekblad van het Nederlandsch
Tydschrift voor geneeskunde; 1881, pag. 619.
1
-ocr page 14-Dat de drukking in de venae niet positief is, zal
nog een anderen gewichtigen invloed op de vorming
van het infarct moeten uitoefenen. Men denke zich
het volgende geval. Een eindarterie wordt gesloten;
de drukking van het bloed in de vena is niet po-
sitie!; het bloed stroomt in het gebied van de gesloten
arterie uit de collaterale capillaria. Nu behoeft het
geen betoog, dat ceteris paribus dit bloed eerder ih
de vena moet stroomen, waarin de drukking niet po-
sitief en dus de weerstand, dien het bloed ondervindt
onbeteekenend is, dan dat bet de bloedvaten zal ver-
wijden en de bloedcellen door de wanden zal persen.
Het is dus a priori klaar, dat in dit geval het infarct
van geen beteekenis kan zijn."
Reeds eenigen tijd vroeger had ZHGel. mij zijne
denkbeelden over deie quaestie medegedeeld en mij
voorgesteld een experimenteel onderzoek in te stellen
naar de gevolgen van sluiling der hersenarleries. Do
resultaten van dat onderzoek wensch ik mede Ie deelen
in dit proefschrift.
Door hel in het geciteerde stuk vermelde feit, dal
na afsluiting van allen toevoer van bloed lol de nier
doorsnijding van de vena renalis geene bloeding uit
hel centrale gedeelte ten gevolge heefl, is de strijd
over het haemorrhagisch infarct in de nier in nega-
tieven zin beslist. Daar echter door aulorileilen op
hel gebied der hersenpalhologie nog sleeds geli\'achl
wordt het haemorrhagisch infarct in de hersenen, als
gevolg van sluiling van arteries, slaande to houdeu
en, voor zoover mij bekend is, geene dii-ecle bewij-
zen, noch vóór, noch tegen het voorkomen daarvan,
zijn aangevoerd, scheen mij zulk een onderzoek niet
overbodig te zijn.
Het spreekt van zelf, dat ik aan de benaming „haer
morrhagisch infarct" dezelfde beteekenis hecht, die én
altijd aan gegeven is: een bloeduitstorting, verbonden,
met sterke uiteendringing, maar zonder of slechts mot
zeer geringe vernietiging van weefsel. /,
Onder de autoriteiten, door mij boven bedoeld, dio
door degenen, die zich voor het haemorrhagisch in->
farct na sluiling van arteries in de hersenen verklaren,
sleeds worden geciteerd, staal Gohnheim bovenaanJ
In zijn bekend werk over embolie i) geeft hij de ro »
denen op, die hem lot zijne bewering hebben geleid-
Nadat hij door injectie van een emulsie van was in
de aorta van kikvorschen het haemorrhagisch infarct
in de kikvorschenlong onder zijne oogen had zieu
ontslaan en ook door de vei-schijnsels, na hot afhinh
den van lichaamsdeelcn bij verschillende dieren (kik^
voi\'schentong, konijnenoor) en na de hei-stelling vaix
den bloedsomloop ontstaande, lol do door iedereen als
juist erkende verklaring van dil infarct was gekomen,
werd door hem, en op zijn voorbeeld door de meestq
pathologen, dil verechijnsel, hoewel mei eenige l)(?n
perking, op alle andere lichaamsdeelen, waar de dooq
hem zoo genoemde „eindarleries" voorkomen, overn
gebracht. Ook van de hersenen zou dil gelden, zon;-)
I) Colinhcim, Untersuchungen ttl>cr die cmbolisuhcn Pro>
ccsso; 1872. ,
1*
-ocr page 16-der dat hiervoor eenige andere gi\'ond wordt aangevoerd
dan het bestaan van eindarleries.
Gohnheim zelf noemt wel de hersenen onder de
organen, waar hel haemorrhagisch infarct na verstop-
ping eener eindarterie veel minder voorkomt dan in
andere, doch schijnt dit meer als eene door bijom-
standigheden veroorzaakte uitzondering te beschouwen:
Als bijomstandigheden noemt hij de mogelijkheid van
het stollen van het langzaam terugvloeiende bloed in
de venae; zelf heeft hij dit gezien in de vena renalis
van konijnen, wier arteria renalis hij onderbonden
had. Waarom echter het bloed in de venae van nieren
of hersenen, wanneer hel hier werkelijk terugstroomde,
eerder zou stollen dan in andere organen (milt of
longen), waar het haemorrhagisch infarct volgens hem
dikwijls voorkomt, wbrdl niet medegedeeld. Verder
wijst Gohnheim op den mechanischen invloed, dien
de ligging van het orgaan op het al of niel ontslaan
van hel haemorrhagisch infarct moei hebben. „Ganz
besonders \') — zegt hij — werden diese Umstände
für das Gehirn mit seiner sehr eigenlhümlichen Gefas-
seinrichtung zur Geltung kommen. Denn bekanntlich
korrespondiren hier die Venen nicht mit den Arterien
und verlaufen nicht gleichgerichtet, vielmehr, während
letztere von der Basis her eintreten und sich verästeln,
nehmen jene im Allgemeinen die Richtung gegen die
Gonvexität nach den Sinus hin, in die sie ja schliess-
lich ihr Blut abführen. Würde nun der Mensch, dem
0
1) I c. pag. 81.
-ocr page 17-ein grosser Ast der A. fossae Sylvii oder einer andern
Hirnarterie durch einen Embolus plötzlich verschlossen
wird, aufrecht bleiben, zo könnte es je nach dem
Verlauf der von diesem Bezirk abfliessenden Venen
schon sehr zweifelhaft und in jedem Falle besonders
zu überlegen sein, ob ein rückläufiger Strom mit
Leichtigkeit und einiger Lebhaftigkeit zu stände kom-
men kann oder nicht." Cohnheim begrijpt echter
zelf, dat deze mechanische invloed niet groot kan zijn,
want hij laat er terstond op volgen, dat elk door her-
senembolie getrofTen individu wel in liggende houding
zal verkeeren; maar dan zou het, zegt hij, nog van
invloed kunnen zijn, of het hoofd sterk rugwaarts ge-
bogen wordt en op welke zijde de zieke ligt, enz.
zoodat het resultaat van een hersenembolic niet vooruit
te berekenen is. Ook de mogelijkheid, dat het lumen
van de arterie niet geheel door den embolus wordt
voi-stopt, wordt als een gewichtig moment aangevoerd,
al moet deze toestand dan ook meestal een voorbij-
gaande zijn. Er moet dan nog arteriëel bloed in het
gebied van do verstopte arterie stroomen, niet genoeg
om dat gebied voldoende le voeden, maar wel om
nog eene positieve drukking in dc kleine arteries te
onderhouden, die een belemmering kan zijn voor het
terugstroomcn van hel veneuse bloed. Deze zelfde
toestand, zegl hij, zal bestaan, wanneer er volkomen
sluiting is, maar collaterale anaslomosen beslaan, to
gering voor de voeding van het deel, maar voldoende
voor do belemmering van het terugstroomcn uil do
venae.
6
I Hoe zulk een toestand het ontstaan van bloeding
zou kunnen verhinderen, zal men zich moeielijk kun-
nen voorstellen. Cohn heim denkt zich bet volgende.
Een arterie is gesloten, zoodat haar gebied anaemisch
wordt. Door geringe collaterale anastomosen wordt
echter nog arteriëel bloed in dat gebied aangevoerd,
waardoor nog eene zekere positieve drukking in de ca-
pillaria blijft bestaan, wel gering, doch grooter dan
de door hem aangenomene positieve drukking in de
kleine venae; want het terugstroomen van bet bloed
uit die venae wordt er door belet. Het slecht gevoede
weefsel gaat degenereeren (dus ook de capillaria, die,
zooals uit zijne onderzoekingen gebleken is, spoedig
lijden) en toch zou de haemorrhagie uitblijven, die wel
door de geringere drukking van bet veneuse bloed zou
veroorzaakt worden. •
IIDeze voorstelling is natuurlijk onwaar. Bedrukking
van bel arteriëele bloed zal, ceteris paribus, evenzeer
dé zieke vaatwanden doen uitwijken, als de veronder-
stelde veneuse drukking dat doen zou.
\' Men moet bovendien inzien, dat alles wat Cohn beim
gezocht heeft aan te voeren als verklaring voor wat
hij als uitzondering beschouwt, het uitblijven van het
haemorrbagisch infarct in de hersenen, met evenveel
recht van alle andere organen kan gezegd worden en
dus voor het besproken orgaan van geen beteekenis
is. Er is toch volstrekt geen reden om aan te nemen,
dat al die genoemde mogelijkheden, namelijk de stol-
ling van het bloed in de venae, de ongunstige ligging
voor de terugstrooming van het bloed met betrekking
tot de zwaartekracht, het partieel zijn van de ver-
slopping en hel bestaan van geringe collaterale anas-
tomosen in de hersenen meer zouden voorkomen of
grooter invloed zouden hebben dan in eenig ander
orgaan.
In zijn vijf jaar later verschenen werk over alge-
meene pathologie!) houdt Gohnheim aan zijne een-
maal opgevatte meening vasl, evenwel na ook op eene
andere mogelijke oorzaak voor haemorrhagie in het
gebied van een verstopte hersenarterie gewezen Ie
hebben, op de mogelijkheid namelijk van eene zóó
langzame ontwikkeling eener collaterale circulatie uit
eene anastomoseerende arterie, dat de capillaria dan
reeds te ver gedestrueerd zijn om nog eene normale
circulatie te onderhouden. Haemorrhagie tengevolge
van terugslrooming uil de venae wordt echter nog
aangenomen.
Dezelfde opinie zijn de meeste schrijvers toegedaan,
die in de laatste jaren dit onderwerp behandeld hebben.
Ileubner^) spreekt over de chronische endarleriilis
in de hersenen van lijders aan syphilis, een proces
dal dikwijls door langzame oblileralie van arteries
anaemie ten gevolge heefl van do hei-sengedeellen,
welke door die arteries van bloed voorzien worden,
llij beschrijft een reeks van, gedeeltelijk door hem
zeiven waargenomen, gedeeltelijk uil do lilleraluur
verzamelde gevallen, waarbij witte, gele en roode ver-
1) Cohnhoim, Voricsuugon Uber allgemeine Pathologie; 1877.
2) Heubnor, dio luötischo Erkrankung der llirnartcrion; 1874.
-ocr page 20-8
weekingshaarden gevonden zijn. Ook hij beschouwt
de vorming van een haemorrhagisch infarct als het te
verwachten resultaat van de obliteratie van een eind-
arterie en schrijft het uitblijven daarvan in de gevallen,
waar witte verweeking gevonden werd toe aan het
langzaam ontstaan van de obliteratie: „eine grössere
Langsamkeit des Eintritts der Verstopfung und das
unvollständig bleiben der Obliteration, in welchem
Falle die Circulation soweit beeinträchtigt sein könnej,
dass ungenügende Ernährung der Gewebe eintrete,
aber doch soweit erhalten, dass kein Rückfluss des
Blutes von den Venen her erfolgen könne. \' Hij voegt
er bij: „Namentlich das letztere Moment könnte in
unserem Falle in Betracht kommen, wo es sich ja
nur um allmählichen V erschluss nach vorheriger Veren-
gerung handeln kann^\' i). Ileubnor is dus als Cohn-
heim van meening, dat alleen bloed, dat uit dc
venae in \'t zieke weefsel zou stroomen de capillaria
kan verscheuren, niet als het uit de arteries komt!
In vele zijner gevallen echter meent hij, dat werkelijk
den echt haemorrhagisch infarct gevormd is. [lij ver-
volgt: „Indessen brauchen wir vielleicht diese Erklä-
rungsgründe für viele Fälle gar nicht, wo die Erwei-
chung, die sich in Anschluss an die Gelassobliteration
herstellt, überhaupt nicht als einfache Nekrose, son-
dern in der That als modificirtes Infarct aufzufassen
ist." Deze meening grondt hij vooral op éón geval
(N° 47) zijner casuïstiek, waarin de linker a. fossae
1) 1. c. pag. 200.
-ocr page 21-9
Sylvii geheel geöblitereerd was over eene lengte van
2 cm. en een verweekingshaard, deels geel, deels
bruin, in den nucleus lentiformis en een oranjekleurig
litteeken in het achterste gedeelte van het corpus stri-
atum gevonden werden. Uit de wigvormige gedaante
van den haard en het nog grootendeels bestaan van
het zenuwweefsel tusschen gevulde of in pigment-
streepen veranderde capillaria, evenals uit het ont-
breken van eenige aanduiding van een vroegere cyste
in bet gekleurde litteeken, meent Ileubner het be-
wijs te vinden, dat beide uit een haemorrbagisch infarct
len gevolge van de sluiting der arterie ontstaan zijn.
Yooreei\'st echter schijnt het mij gewaagd, uit een geval
als dit een besluit van eenig belang le trekken, liet
is tocb aan de blocdkleurstof, die in een verweekings-
haard of in een litteeken bevat is, niet le zien waar-
van de bloeding \'t gevolg geweest is. Vooral in de
hei\'senen van lijdere aan sypbilis moet men ook aan
andere oorzaken van haemorrhagie denken, dan aan
sluiting van arteries. Encephalilis, gummata enz. kun-
nen met evenveel recht als oorzaken aangenomen
worilen. Ten tweede meen ik dal, wanneer er al
bloeding ten gevolge van dc obliteratio geweest ware,
eene betere verklaring voor dio bloeding, vooral bij
doze langzame obliteratio te geven zou zijn, dan do
torugslrooming van het bloed uit de venae.
liet onjuiste van de redenecring van Gohnheim
en Ileubner, dal eene obliteratio, die snel ontslaan is
dc lerugslrooming van het veneuse bloed zou tenge-
volge hebben, eene die langzaam ontstaan is echter
10
niet, is duidelijk. De eindtoestand ten opzichte van
de anaemie in het gebied der gesloten arterie en van
de drukking in de correspondeerende venae, is toch
in beide gevallen dezelfde.
De meeningen van anderen, Nothnagel\'), Uhle
enWagner^), Charles de Visser^), Niemeijer^),
stemmen in de hoofdzaken volkomen met de boven
meegedeelde overeen. Nergens echter vindt men af-
doende bewijzen aangevoerd voor hetgeen beweerd
wordt. Wel zijn er in de litteratuur experimenten
over de gevolgen van hersenembolie bekend, doch
zoowel de stoffen welke in die experimenten als kunst-
matige emboli gebezigd zijn, als de wijze waarop zij,
in een lijd, toen aan voorzorgsmaatregelen tegen ont-
steking door lagere organismen nog niel gedacht werd,
zijn uitgevoerd, doen een rechtmaligen twijfel aan do
door die proeven verkregen resultaten ontstaan. Doch
nader over die proeven in een volgend hoofdstuk.
Het doel waarmede de in de volgende bladzijden te
beschrijven experimenten genomen zijn was, na te
gaan, welke met het bloote oog zichtbare veranderingen
1) Nothnagel, Verstopfung der Ilirngcfftsse, in von Zicmsen\'s
Handbuch der Spccicllen Pathologie und Therapie; 1876.
2) Uhlc und Wagner, Handbuch der allgemeinen Patholo-
gie; 1876
3} Charles de Visser, Pathogénic et diagnostic do l\'hémorr-
hagic et du ramollissement cérébral; Mémoire couronnée. 1877.
4) Niemcijer, Lehrbuch der spccicllen Pathologic (ind The-
rapie; 1879.
11
de obliteratie van hersenarteries in bet hersenweefsel
veroorzaakt.
Aan de beschrijving dier experimenten gaat een
kort overzicht over de vroeger heerschende denkbeelden
aangaande het onderwerp vooraf.
Door de waarnemingen en onderzoekingen van Vir-
chow werd bewezen en in een helder licht gesteld wat
door sommigen reeds was vermoed, door anderen met
meer of minder groote zekerheid was aangetoond , dat
dikwijls gedeelten van thromben uit venae, uil het hart
of uit aneurysmata jdoor den bloedstroom worden los-
gescheurd en zoover meegevoerd dat zij, in steeds
kleinere slagaderlakketi komende, len \\aa\\slc blijven
steken en den toevoer van bloed tot de kleinere ver-
takkingen beletten.
In zijne verhandeling over ontsteking der arterie-
wanden \') beschrijft hij lioe in de slagaders van den
grooten bloedsomloop somtijds bloedstolsels gevonden
worden, wier vorming moet toegeschreven worden
aan verandering van den vaatWand, zoodat deze, als
vreemd lichaam op hel bloed werkend, de slolUng er
van veroorzaakt. Maar er worden ook locaal oblite-
1) Virchow, Ucbcr die akute Entzündung der Arterien-,
Virchow\'s Archiv Bd, I. 1847.
13
reerende stolsels gevonden in slagaders, op plaatsen waar
volstrekt geene of slechts duidelijk secundaire veran-
deringen van den vaatwand zijn aan te toonen. In
zulke gevallen nu, zegt Virchow, moet men aanne-
men dat die stolsels door den bloedstroom van andere
plaatsen zijn afgescheurd en meegevoerd zoover als
het lumen van de takken waarin zij kwamen dal toe-
liet. Ilij steunde deze theorie voornamelijk op de
plaats waar die stolsels voorkomen, daar zij zich altijd
juist op plaatsen bevinden, waar een arterie door
bifurcatie of door het afgeven van grootere lakken
plotseling een kleiner lumen krijgt. Verdere bewijzen
vond hij in de multiplicileil der stolsels, terwijl de
vaten, waarin de stolsels zich bevinden, tusschen deze
dikwijls geheel ledig zijn. Ook in de aanwezigheid van
analoge lichamen in andere gedeelten van de arteriêele
bloedbaan; in het plotseling ontstaan der verschijn-
selen bij het leven; in hel voorkomen van omschre-
ven , duidelijk secundaire onlsleking van den vaatwand
op de plaatsen waar do stolsels liggen cn in hot voor-
komen van jongere secundaire stolsels om de primair
ingedreven lichamen.
Om direct te bewijzen, dal grootere lichamen door den
arleriêelen bloedstroom kunnen meegevoerd worden,
wat hij trouwens wel a jniori mocht aannemen, daar
hij hel bewijs voor die mogelijkheid voor den veneusen
bloedstroom geleverd had\'), nam Virchow oxperi-
menlen op honden, die hij caoulchoucproppen door
1) Virchow, Beitrago zur cxpcrimentcllc Pathologie; II.
-ocr page 26-14
de carotis tot in de aorta bracht. Deze experimenten
gaven positieve resultaten. De proppen waren door het
bloed meegevoerd.
Virchow gaf aan een door het bloed meegevoerd
en in een arterie gedreven lichaam (bloedstolsel, stuk
van gedegenereerde vaatwand, van gedegenereerde
klapvliezen) den naam van „embolus."
Door deze ontdekkingen en proefnemingen werd ook
een eind gemaakt aan den strijd over het al of niet
voorkomen van hersenverweeking als gevolg van on-
voldoende voeding door geheele of gedeeltelijke oblite-
ratie van hersenarteries.
Virchow vond namelijk in eenige der door hem
beschreven autopsiën verweeking van hersenweefsel
in het gebied van door emboli verstopte slagaderen.
De onderzoekers^ die zich vóór Virchow met de
genese der hersenverweeking bezighielden, verdedigden
gedeeltelijk de ontsteking als eenige oorzaak van her-
senverweeking, terwijl anderen ook een verweeking
aannamen, die op onvoldoende voedingberusten ver-
geleken word met het seniel gangreen der extremiteiten.
Onder degenen, die zich voor de laatste opvatting ver-
klaarden, bekleedt L. Hostan^) eene eerste plaa»s.
Wel geeft hij zijnen tegenslandei\'s toe, dat dikwijls aan
ontsteking de schuld van het \'destnictieproces moet
toegeschreven worden, namelijk waimeer de haard
eene roode kleur heeft en het weefsel gezwollen is, of
1) L. Rostan, Untcrsucliuugcn über die Erweichung des
Gehii-ns, Ubersetzt von Kecluicr; Leipzig. 1824.
15
als verweekte gedeelten in de directe omgeving liggen
van eene bloeduitstorting of van een tuberkel of kan-
kergezwel en als het efTect van deze ontstekingsoor-
zaken moeten beschouwd worden. Maar in vele ge-
vallen, zegt hij, wordt niets gevonden dat zulk een
toestand karakteriseert, terwijl ook elk ontstekings-
verschijnsel gedurende hel leven heeft ontbroken. Op
de vraag van welken aard de hersenverweeking dan
zijn zal, geeft hij als zijne vaste overtuiging te kennen,
dat die voor eene, door de hooge leeflijd veroorzaakte
destructie moet gehouden worden, die de grootste
overeenkomst heeft met gangraena senilis. „Gleich
letzterer — zegt hij — >) scheint uns (iie Erweichung
in einer Desorganisation des leidenden Theils zu be-
stehen, und eben wie bei jener Krankheil findet man
die Gelasse, welche bestimmt sind Blut und Lebens-
kraft zuzuführen verknöchert; nicht in Folge einer
Entzündung sondei\'n des forLschreitenden Alters." Over
de praedisponeerende oorzaken van dezen verweekings-
vorm sprekende, zegt hij alleen, dat hom die ziekte
slechts bij oude individu\'s is voorgekomen.
Uit eene verhandeling van Dr. Brighf^), hoofd-
zakelijk geschreven met het oog op de symptomen
waaruit tijtlens het loven de ontaarding der horsen-
arteries kan gediagnosticeerd worden, blijkt dat deze
1) I. c. pag. 18-1.
2) Hriglit, Casc.s illustrative of the eflfccts produced when
the arteries of tho brain are diseased; Guy\'s Hospital Ucports.
1. 183G.
-ocr page 28-16
eveneens geneigd is de opgeheven circulatie als eene
oorzaak voor hersen ver weeking aan te nemen. In een
résumé, aan het einde van zijne verhandeling, zegt
hij \'): „or, bij some process, possibly the interruption
of the circulation in some part of the brain, a softe-
ning of its structure may be produced." Dat beide
genoemde autoren de eenvoudige anaemische, niet
haemorrhagische verweeking voor het gevolg van ar-
terieverstopping hielden, blijkt zoowel hieruit, dat
Rostan de roode kleur van den haard als een diag-
nosticum voor ontsteking aannam, als uit het geval
waarop Bright zijne veronderstelling grondde en
waarvan hij zegt, dat de geheele haard van een mat
witte kleur was, zonder de minste tint van rose kleur;
alléén in sommige van de windingen, aan de grenzen
van den haard, wfjs de grijze stof ligt geel gekleurd.
Als tegenstanders van de leer der twee verschillende
oorzaken van hersenvervveeking noem ik Lal Iemand
en Bouillaud^), die beweerden, dat hei-senverweeking
slechts hel gevolg van encephalitis kan zijn. Durand-
Fardel^) ontkende eveneens volstrekt hel voorkomen
van eenigen anderen vorm dan die door onlsleking ver-
oorzaakt wordt. Hij meende, dal de witte verweekings-
haarden een bewijs waren, dal de ontsteking chronisch
was geworden. Als de verweekte massa niel rood is, zegt
1) t c. paR. 30.
2) Lallemand ct liouillaud, Traité dc 1\'cnccphalitc; 1825.
3) Durand-Fardcl, Traité du ramollissement du cerveau;
1843.
■17
hij, is zij dat toch geweest, maar als het eerste stadium
voorbij is, verdwijnt de inllammatoire vaatinjectie; dit
is juist het onderscheidend kenmerk voor de chroni-
sche enceplialitis.
Dit over den strijd over het al of niet voorkomen
vaii hersenverweeking door anaemie.
Dat embolie van de hersenarteries verweeking kan
veroorzaken, was door Virchow uitgemaakt. Maar
van waar de hyperaemie en haemon-hagie, die somtijds
in het verweekte weefsel gevonden werd?
Virchow beschouwde de terugstrooming van het
bloed uit de venae als het oorzakelijk moment.
Rokitanskyi) daarentegen hield ze voor hel een-
voudig gevolg van collaterale Iluxie.
Gohn 2) kwam op legen de redeneering van Virchow.
Het is wel denkbaar, zegl hij, dal eene veneuse lerug-
strooming naar het gebied van de verstopte arterie kan
ontslaan; maar dc drukking van dal teruggestroomde
veneuse bloed kan geen grooler hoogte bereiken
dan de oorepronkelijke drukkingshoogle in de anas-
tomoseerende vena; zoodra deze bereikt is, is het
duidelijk dat de veneuse terugstrooming moet ophouden
en hel bloed van do anastomoseerende vena weer ziju
gewone weg zal volgen, terwijl hel bloed in de eerete
vena (die uit het gebied van de veretopte arterie staml)i
in absolute slase en coagulalie zal komen. Wal de
eveneens door Virchow veronderelelde verminderde
n Hokitansky, Lchrbutli d(!r pathologiRclicii aniitomie; lHr)6.
\'2) Cohn, Klinik der enibolibcliun ücftl.s>kraukliüitcui IHüu.
\'2
-ocr page 30-18
weerstand der vaten betreft door den onvoldoenden
bloedtoevoer, ook deze veronderstelling wordt door
Gohn verworpen. Hij acht het volstrekt niet bewezen
dat de vaten zoo vroegtijdig lijden. In verweekte hersen-
massa heeft hij geene abnormale capillaria of gedegene-
reerde vaatwanden kunnen vinden.
Gohn gaf de volgende verklaring. De degeneratie
van bet hersenweefsel volgt op de arterieverstopping
als er niet spoedig genoeg eene collaterale circulatie tot
stand komt. De venae zullen wel door de ontwijfelbaar
plaats hebbende tenigstrooming gevuld zijn, maar de
drukking in die venae kan op zich zelve geene bloeding
veroorzaken. Deze venae zullen, evenals het omrin-
gende weefsel, collabeeren en het bloed in hen stollen;
óf, als het proces acuut is, zullen zij er in betrokken
worden en het blood den vrijen uitgang naar het
parenchym veroorloven. Een volkomen necrose van
\'t omgevend weefsel is hiervoor echter niet noodig._
Volgens Gohn is dus niet de ziekte der vaatwan-
den, maar die van \'t omgevend weefsel de oorzaak
der hyperaemie en haemorrhagie. Deze is echter niet
de eenige oorzaak, die hij aanneemt. Als kort na de
verstopping van de arteries, zegt hij, de collaterale
circulatie niel voldoende is tol normale voeding van
hel afgesloten hersengebied, maar zij zich allengs
meer en meer ontwikkelt, dan zal ook het weefsel
reeds geleden hebben, hetgeen in de menschelijke
hersenen, die reeds na eenige uren woeker zijn,
vooral plaats moet hebben, zoodal de vaten voor den
bloedstroom uitwijken en hyperaemie en haemorrhagie
19
zullen het gevolg zijn. Den gebrekkigen tonus van
de elementen der vaatwand als primaire oorzaak aan
te nemen, zegt hij, zou vooropstellen dat deze meer
dan eenig ander orgaan aan het circuleerende bloed
gebonden zijn en toch weten wij bij ondervinding, dat
geen systeem zich zoo resistent toont tegen destructie-
processen als dit.
Cohn schreef dus wel de aanwezigheid van kleine
bloeduitstortingen ook gedeeltelijk toe aan de terug-
strooming van het veneuse bloed, maar meer passief,
door het mede betrokken worden der vaatwanden in het
necrolisch proces. Het blijkt, dat hij aan de vorming
van een eigenlijk haemorrhagisch infarct niet dacht.
In de experimenten, die hij nam met honden en
konijnen, door in de carotis verschillende stollen (etter,
emulsie van was, kwikzilver) te injiciêeren, vond Cohn
in alle experimenten hyperaemie en in bijna allo hae-
morrhagiên. Een bewijs echter, dat men volstrekt geen
recht heeft haemorrhagiën, die door embolie in dc her-
senen worden teweeggebracht, zomler verdere gronden
aan terugstrooming van het veneuse bloed toe le schrij-
ven, is mijns inziens dil, dal hij in drie zijner proeven,
éón met injectie van etter, de beide anderen van
pigment emulsie in do carotis, waar de dood der
dieren terstond op de proef, volgde, ook hyperaemie
en bloeduitstortingen vond, zoowel in de hersenmassa
als in- en vlak onder de pia maler. Vooreei-st nu
wordt toch een zeker tijdsverloop voor het terug-
stroonien in do venae vereischt, ten andere kan men
dit niet als oorzaak voor haemorrhagie in de pia mater
20
aannemen, daar de arteriële anastomosen hier zoo
menigvuldig zijn, dat een eenvoudige mechanische
stoornis, door emboli teweeggebracht, hier wel terstond
zal hersteld zijn.
Op dezelfde wijze als Gohn experimenteerde Pa-
num 1). Al hebben zijne proeven niet zoozeer speciëel
betrekking op de hersenen, als op de lichaamsorganen
in \'talgemeen, zoo is toch de mededeeling er van,
wegens de resultaten, die hij verkreeg, niet zonder
belang. Hij bracht bij honden een catheter, tegen den
bloedstroom in, door de arteria cruralis in de aorta.
De honden vertoonden, behalve de verschijnselen, die
aan de opgeheven circulatie in verschillende organen
konden worden toegeschreven, ook andere, die niet
hierdoor alleen kunnen verklaard worden. In zijn
eei-ste experiment oyer embolie in de slagaders van
den grooten bloedsomloop, waarmede de andere in
hoofdzaak overeenkwamen, vertoonde het dier een
kwartier na de injectie, behalve verlamming van de
achterste extremiteiten, die reeds na vijf minuten
•duidelijk was, teekenen van pijnlijkheid in den buik
en van algemeen ziek zijn: apathie, versnelde pols en
respiratie. Zes uur na de proef werd het dier dood
gevonden. Bij de sectie werd eene bloedig sereuse
vloeistof in de buikholte gevonden. Maag en darmen
waren door gas uitgezet. Onder dc peritoneaalbeklee-
ding van maag en darmen waren de vaten sterk geïn-
1) Pan urn, Experimentelle Beitrage zur Ijclire von der Embolio;
Virchow\'s Archiv. 18G2. Bd. 2ö.
21
jiciëord en vertoonden vele kleine bloeduitstortingen.
Het slijmvlies van den gebeelen dunnen darm was zeer
sterk gezwollen en zwartrood; de darm bevatte eene
groote hoeveelbeid zeer bloedig, dik slijm. De spieren
der extremiteiten vertoonden geene bloeduitstortingen
of andere weefselveranderingen. In de intercostaal-
spieren daarentegen, in het diapbragma en in de
hartspier werden talrijke kleine bloeduitstortingen ge-
vonden. In \'t onderste gedeelte van \'t ruggemerg be-
vonden zich vele kleine bloeduit-stortingen. De overige
organen vertoonden geene opvallende veranderingen.
Panum voegt er bij, dat hier zeer opmerkelijk was
het snelle optreden van rotting en de hevige stank,
die vooi-al de ingewanden vei-spreidden, welke spoedige
rotting (20 uur na den dood) niet kon worden toe-
geschreven aan de hooge temperatuur, daar de rotting
van een anderen, 4 uur vroeger gestorven hond, nog
slechts weinig gevorderd was.
De meer uitvoerige beschrijving van deze ééne van
Panum\'s proeven zij voldoende om te doen zien, dat
de resultaten ook van deze proeven niet alleen dio
waren, welke veroorzaakt worden door de eenvoudige
obliteratio van een groot aantal kleine arteries, liet
is toch duidelijk dat hier eene algemeene septische
infectie heeft plaats gehad, die zeker haar aandeel
aan de bloeduilslortingen moet gehad hebben.
In andere proeven vond Panum het onderete ge-
deelte van hel ruggemerg rood verweekt, lerwyl enkele
in do takken der arleria fossae Sylvii gekomen emboli
geene konnelyke veranderingen veroorzaakt hadden.
22
Hij schrijft dit toe aan de eigenaardige verscliillen van
de vaatverdeeling in hersenen en ruggemerg, In de her-
senen ontstaat,\'naar zijne meening, gele of witte ver-
weeking, als er geene voldoende anastomosen bestaan;
of, als die er wel zijn, zijn de emboli zonder effect.
In \'t ruggemerg daarentegen loopen de territoriën der
verschillende arteries zóó door elkander, dat verwée-
king van het eene gebied het andere meesleept; de
kleine arteries van dit laatste wijken dan uit voor de
bloedsdrukking en veroorzaken de haemorrhagie, ter-
wijl in de hersenen het eene vaatgebied slechts aan
het andere grenst en dus hoogstens haemorrhagiën in
de peripherie van een verweekingshaard kunnen ont-
staan. Wat dus de door emboHe in de hereenen ver-
oorzaakte verweekingshaarden betreft, zoo blijkt hieruit,
dat Panum volstrekt geene bloeduitstortingen in zulke
haarden aanneemt.
Prévost en Gotard \') zijn dezelfde zienswijze toe-
gedaan als Cohn. Zij begrepen echter dat de terstond
op de proef volgende dood van het dier niel toelaat
eenige conclusie te trekken aangaande do anatomische
•
veranderingen, die door de arleiieobliteratie worden
teweeggebracht. Zij sloegen daarom, na op injectie
van lycopodium, gesuspendeerd in water, den dood
direct te hebben zien volgen, oen antleren weg in
dan de bovengenoemde autoren en kozen, daar zij
1) .1. L. Pró vost cl J. Cotard, Etudw physiologiques et
pathologiques sur le ramullisscmcnt cérébral; (iazuttc médical
dc Paris; I8G6.
23
den dood toeschreven aan de verstopping van te vele
capillaria door de fijne lycopodiumsporen, grootere licha-
men, n.1. labakszaadkorrels, gesuspendeerd in water,
naar het mij toeschijnt geene gelukkige keuze, daar
toch aan tabakszaad, afgezien van de eigenschappen
die het met andere niet gedesinfecteerde lichamen
gemeen heeft, ongetwijfeld een sterken invloed door
zijne chemische bestanddeelen moet toegeschreven
worden. In alle zes experimenten die zij beschrijven,
waar zaadkorrels in de hersenarteries waren aange-
komen, vonden zij rose gekleurde verweekingshaarden,
in verscheidene capillaire apoplexiën. De meeste dieren
stierven na een of anderhalven dag. In één geval,
waar het dier vijf dagen geleefd had, vonden zij een
absces mei capillaire apoplexiën aan de grenzen van
het absces. Dit laatste, de vorming van een absces,
vijf dagen na de invoering der emboli, pleit er sterk
voor, dat de oblitereerende lichamen niel indifferent
zijn geweest.
Van de hyperaemie en capillaire apoplexiën midden
in de verweekingshaarden, zeggen Pré vost en Colard
dat de wijze van ontstaan er van duister is. Zij zijn
geneigd de opinies aan to nomen van Virchow en
van Cohn, dal namelijk de uitzettingen en rupturen
der capillaria moeten toegeschreven worden aan de
veranderingen van hel weefsel, zoodal de zieke wanden
der capillaria geen weei-stand kunnen bieden aan do
geringe dnikking van hel bloed, dal in do venae beval
is en dan eene rugwaartsche beweging heefl aangeno-
men. Verder houden zij do hyperaemie, die volgens
24
hunne bewering in bet begin altijd in de omgeving van
den haard bestaat, zoowel voor collaterale hyperaemie
als voor het gevolg van den prikkel, door bet necro-
tische weefsel op zijne omgeving uitgeoefend.
Bij autopsiën van cadavers met door bersenembolie
veroorzaakte verweekingsbaarden vonden zij ook geheel
witte haarden, zonder eenig spoor van bloedkleurstof.
Zij zeggen hiervan geene verklaring te kunnen geven,
maar noemen als mogelijke oorzaak de obliteratio van
grootere lakken, zoodal er geene collaterale Iluxie heeft
kunnen volgen (waarom hier ook de lerugslrooming
van hel veneuse bloed en de rupturen der capillaria
zijn uitgebleven, wordt builen bespreking gelaten). In
andere gevallen weer was er witte verweeking, zonder
dal iets in de waarne\'ming toeliet die bizonderheid le
verklaren. Eenige waarnemingen van wille verweeking
golden cadavers van individuen, die cacheclisch waren
door carcinoom. Zonder eene noodzakelijke betrekking
daartusschen te willen aannemen, vestigen zij toch de
»
aandacht er op.
llasse\') laat zich sterker uit. Hij beweert dal, len
minste in hel begin van hun bestaan, de verweekings-
baarden, die veroorzaakt zijn door thrombose of embolie
van arteries, altijd rood zijn door uitgetreden bloed-
kloui-slof uit capillaria en kleine venae, terwijl zich in
de omgeving van den haard collaterale hyperaemie ont-
wikkelt en meestal ontsteking door den prikkel van
I)llasse, Krankheiten des Nervensystems; in Virchow\'s
Handbuch der spccicllcn Patliologio und Therapie; 1869.
25
het necrotisch weefsel. De oudere haarden kunnen geel,
grauw of witachtig zijn.
Lancereaux \') meent eveneens, dat de embolische
verweekingshaarden in het begin altijd meer of minder
sterk rood gekleurd zijn, dan geelachtig en later wil
worden. Over de oor/aak van die roodheid laat hij
zich niet uil.
Na het in hel vorige hoofdstuk aangehaalde onder-
zoek van C.ohnheim nu is pas het eigenlijk haemorrh-
agisch infarct in de hersenen na sluiting van arteries
door de meeste pathologen aangenomen, daar zooals
gebleken is, de vroegere autoren gedeeltelijk wel veneuse
terugstrooming aannemen, maar van een haemorrha-
gisch infarct niel spreken.
1) Lanccrcaux ct Lackcrbaiicr, Atlas (l\'anutoinic patlio-
lügiiiuc; 1871.
Om experimenteel het resultaat te vinden van de
obliteratie van hersenarteries kan men maar één weg
inslaan, n. 1. het maken van kunstmatige embolie van
die arteries. Dit kan \'natuurlijk slechts indirect gedaan
worden en wel het best door kleine, lichamen in de
carotis communis te brengen. Nog beter zou het zijn
ze in de carotis interna te brengen; de vertakkingen
van de carotis communis toch zijn zoo talrijk, dat men
moet aannemen dat vele van de ingebrachte lichamen
niet in de hersenslagaders, maar in andere vertak-
kingen zullen aankomen. Daar echter bij honden,
welke dieren door mij voor de proeven gebezigd wer-
den, de carotis interna zoo dicht onder den schedel
ontspringt, dat het inbrengen van kleine lichamen in
die arterie bijna onmogelijk is, heb ik de carotis com-
munis als uitgangspunt voor de kunstmatige emboli
gekozen, trachtende, door een grooter aantal lichamen
in tQ brengen, de kans grooter te maken dat ten minste
eenige de plaats hunner be.stemming zouden bereiken.
27
De hoofdzaak was, er zooveel mogelijk voor te zor-
gen, dat de lichamen die de slagaders moesten*afslui-
ten, niets anders zouden doen dan dit, m. a. w. dat
deze noch plaatselijke etterige ontsteking, noch alge-
meene infectie zouden veroorzaken; de verwaarloozing
dezer voorzorgsmaatregelen heeft de onderzoekingen
van vroegere proefnemers minder vertrouwbaar ge-
maakt.
De proeven werden daai-om op de volgende wijze
genomen.
Van gezuiverde fijne klei werden kleine kogeltjes
gemaakt van ongeveer \'/a lot 2 a 2\'/a millimeter dia-
meter; deze werden in een porceleinen kroesje gedu-
rende eenige oogenblikken sterk gegloeid met liet
tweeledig doel ze te harden, en ze aseptisch te maken.
Daai-na werden zij gloeiend in carbololie van 10®/o
geworpen, waarin ze verder bewaard bleven totdat ze
in de carotis werden gebracht.
Dit geschiedde op de volgende wijze.
Vooraf werden het veld der operatie, de handen, de
instrumenten en alles wat gebezigd werd, steeds zorg-
vuldig met phenylzuur gereinigd. Eveneens word de
wond tijdens do proef met phenylzuuroplossing bevoch-
tigd, op de wijze zooals dil volgens do voorschriflen
van Lis ter bij chirurgische operaties gedaan wordl.
De wonden genazen dan ook bijna zonder uitzondering
per primam, terwijl ellering onder de huid geen enkele
maal optrad.
Van dc carotis communis werd een gedeelte van
eenige ccnlimeters Iwg geïsoleerd en contraal onder-
28
bonden (het spreekt van zelf, dat de dieren steeds door
morphine en chloroform volkomen gevoelloos werden
gemaakt, voordat zij aan de proef onderworpen werden).
De arterie werd nu peripherisch en op eenigen afstand
van de ligatuur door een klempincet gesloten en in
het aldus afgesloten gedeelte eene opening geknipt,
waarin de kogeltjes werden ingebracht. Daarna werd
in de opening een glazen tubus geschoven en vast-
gebonden, welke tubus door eene gutta percha buis in
verbinding stond met een glazen reservoir dat een tot
37° ä 38° C. verwarmde keukenzoutoplossing van 0.6 %
bevatte. Uit dit reservoir werd de keukenzoutoplos-
sing door een ventielinrichting, waarmede het reservoir
verbonden was, verder in de arterie gedreven, zoodra
het klempincet wa.^ weggenomen; de kogeltjes ge-
raakten aldus in den bloedstroom. Als dit geschied
was werd de arterie peripherisch van dc opening,
door een voorafgelegden draad onderbonden
Verscheidene rnalen werd op de boven beschreven
wijze getracht embolie van de arteries der hersenen
te verkrijgen, doch slechts éénmaal mocht mij dil
gelukken. In den regel ontstond de eene of andere
sloornis aan hel toeslelletje, zo.odat het bloed terug-
stroomde in den glazen tubus en door coagulatie dezen
verstopte.
De proeven wenlen daarom later anders ingericht.
De bloedstroom werd zelf gebezigd als middel om de
kogeltjes medevoeren. Hiertoe werd van dO carotis
een. gedeelte geïsoleerd en door twee klempincetten
afgesloten. Daarna werd in hel afgesloten gedeelte
2<)
eene zeer fijne opening geknipt en hierin werden de
kogeltjes één voor één ingeschoven. De opening werd
dan zijdelings door een klein klempincetje gesloten,
zoodat nog een vrij groot lumen van de arterie over-
bleef. De pincetten aan beide zijden van de opening
werden weggenomen, zoodat de normale bloedstroom
hersteld werd. Dan werd na eenige oogenblikken de
arterie centraal en peripherisch van de opening onder-
bonden, het kleine klempincetje weggenomen en de
wond gehecht.
Op deze wijze gelukte hel enkele malen embolie in
de hersenen te verkrijgen, doch ook meermalen was
de proef te vergeefs gedaan.
Uil den toestand der dieren na de proef was mei
vrij groote zekerheid op te maken of de emboli hunne
bestemming al of niel bereikt hadden. In het eerste
geval lagen zij comaleus ter neer, Irachllen zich op
te richlen als zij gejaagd werden, doch vielen weer
neer, terwijl zij in het andere geval opsprongen en
vlug voortliepen, zoodra de chloroformnarcose voor-
by was.
Daar hel bleek, dal de kogeltjes in de niel geslaagde
proeven meestal opeengedrongen voor een verdeelings-
plaals van de slagader waren blijven steken, moest
dil toegeschreven worden aan de vorming van bloed-
coagula, die de kogeltjes beletten verder door Ie dringen.
Ilel afgesloten gedeelte van de carotis werd daarom
in eenige latere proeven voor en na hel inbrengen der
kogeltjes mei een 5 o/^ oplossing van carbonas natricus
uitgespoten en hierdoor de vorming van bloedcoagula
30
verhinderd, zoodat nu bijna zonder uitzondering het
ge wenschte doel bereikt werd.
De volgende 9 proeven hebben positieve resultaten
opgeleverd.
Proef I.
Bij een bruinbonten hond van middelmatige grootte
worden vier kogeltjes in de rechter carotis communis
ingebracht en door naspuiten met chloornatriumoplos-
sing voortgedreven.
Na de proef is het dier comateus en blijlt stil liggen.
Den volgenden dag vertoont bet duidelijk parese der
linkerextremiteiten.
Na 18 dagen wordt de hond gedood.
Sectie der bei-seneft.
In de rechterbemispbeer bevindt zich in eene fron-
taalsnede, die door bet corpus quadrigeminum gaat,
een wigvormige baard van verweekte hersenmassa. Dc
baard bevindt zich gedeeltelijk in de capsula interna
én strekt zich van daar naar builen en boven uit tol
in hel centrum semiovale Vicussenii. De punt van
de wig is mediaanwaarls en naar beneden, de basis
naar builen en boven gericht. De haard is geheel
wil, zonder de minste spoor van blocdkleurstof le
vertoonen. De omgeving is volkomen gezond, ook
zonder de minste hyperaemie of bloeduitstorting. Eon
tweede eveneens wigvormige en met de punt mediaan-
waarls gerichte verweekingshaard, grooter dan-de eer-
ste, bevindt zich in hel rechter corpus striatum. Ook
deze vertoont niel de minste kleuring door bloedkleurstof.
31
Proef JI.
Bij een grooten zwartbonten poedel worden door eene
fijne opening in een door twee klempincetten afgesloten
gedeelte van de carotis communis 4 kogeltjes gebracht;
daai\'na wordt de normale bloedstroom weer doorgelaten.
Na de proef blijft de hond comateus liggen en is
niet tot beweging te brengen. Den volgenden dag is
het dier nog comateus, doch minder dan den vorigen
dag. Tot loopen aangezet beweegt het zich steeds naar
rechts; de linkerextremiteiten sleepen en het dier valt
tusschenbeide naar links om. Deze afwijkingen worden
langzamerhand iets minder sterk, doch blijven bestaan,
totdat de hond na eenige weken voortdurend blijft
liggen, zeer weinig voedsel neemt en ten laatste na
41 dagen sterft.
Sectie der hersenen.
In de rechterhemispheer is het corpus striatum bijna
geheel verdwenen en in zijne plaats eene holte ont-
staan, waarvan de wanden bijna zijn samengevallen
en een zeer troebel vocht tusschen zich bevatten.
Aan de buitenzijde van het corpus striatum ligt een
kleine haard van verweekte hereenmassa; deze haard
is geheel wit.
Een andere, groote haard van verweekte hei-sen-
niassa ligt in hel buiten-benedengedeelte van de tem-
poraalkwab; deze haard is hier en daar geelachtig van
kleur en bevat enkele bloedhoudende vaatjes.
Proef III en proef IV.
Bij een grooten geelharigen trekhond worden 25
-ocr page 44-32
kogeltjes in een afgesloten gedeelte van de rechter
carotis communis gebracht; daarna wordt de bloed-
stroom hersteld.
Na de proef is de hond zeer comateus.
Den volgenden dag is deze hond wederom zeer
levendig en vlug; er is niets abnormaals aan hem te
bemerken dan dat hij voortdurend niest.
Daar het al of niet gelukt zijn van de proef onzeker
is, wordt dezelfde hond nog eens gebruikt. Vijf dagen
na het inbrengen der kogeltjes in de rechter carotis
worden er 25 gebracht in de linker carotis communis.
Na de proef is het dier zeer comateus en beweegt
zich niet.
Den volgenden dag is het dier nog comateus, loopt
zeer moeielijk en väll naar rechts om.
De hond wordt gedood 2 dagen na het inbrengen
der kogeltjes in de linker carotis.
Sectie dei- hersenen.
In beide hemispheren zijn veranderingen. Die in
de rechterhemispheer zijn dus 7, die in do linker 2
dagen oud.
In het boven-zijdelingsche gedeelte van het centrum
semiovale, in de achterkwab der rechter hemispheer
ligt een verweekingshaard. De haard neemt daar de
geheele dikte van de grijze slof en een klein gedeelte
van de witte stof in. De pia mater boven de verwee-
kingshaard is licht hyperaemisch; de haard zelf bevat
niet scherp begrensde bloedpuntjes (capillaire haemor-
rluigiën). Overigens is het verweekte weefsel niet door
bloedkleui-stof gekleurd.
33
In dn linkerliemisplieer bovindt zicb een verweekings-
liaard in de witte en grijze stof aan de buitenzijde van en
gedeeltelijk in de capsula externa. Naar boven strekt de
baard zich uit tot in bet centrum semiovale. De haard
bevat capillaire haemorrbagiën; buiten deze haemorrha-
giën bevat de verweekte massa geen bloedkleurstof.
Een tweede haard wordt gevonden in het buiten-
achtergedeelte van het corpus striatum. Deze bevat ook
capillaire haemoiTbagiën maar is overigens niet door
bloedkleurstof of derivata daarvan gekleurd.
Een derde, zeer kleine verweekingshaard ligt in hel
centnim semiovale, dicht boven hel dak van de ach-
terele horen. Dezo haard is geheel wit.
Proef V.
Bij een geelharigen keeshond van middelmatige grootte
worden ongeveer 25 kogeltjes in de rechter carotis ge-
brachl; de bloedstroom wordt daarna hersteld. Na do
proef is de hond weinig comateus, loopt nu en dan even.
Den volgenden dag loopt hel dier zeer goed, doch
kan links niel zien. Hol reukorgaan schijnt links ook
niel te funclioneeren. Ilet dier loopt telkens met de
linkerzijde van den kop legen vei\'schillende voorwerpen
aan. Wordt hem links voedsel voorgehouden, dan
zoekt hij hel rechts; wordl hel rechts voorgehouden,
dan wordl hel lei-slond gegrepen.
Na 8 (lagen wordt de hond gedood.
Sectie der hei\'senen.
Aan de rechlerhemispheer zijn de arachnoidea en
de pia maler hyperaemisch aan het zijvlak, ongeveer
ó
-ocr page 46-34
even ver van het voor- als van het achtereinde ver-
wijderd. Onder deze hyperaemische meningen bevindt
zich eene verweekte hersenmassa, die bestaat uit eene
geel groenachtige pap (beginnende ettering), zonder
de minste kleuring door bloedkleurstof of derivata te
vertoonen. Slechts loopen door het bovengedeelté en-
kele strengetjes, die uit de pia mater voortkomen en
wijde bloedhoudende vaten bevatten. De haard strekt
zich in de hersenmassa verder uit dan het hyperae-
mische gedeelte van de meningen; deze zijn alleen
hyperaemisch, zoover zij direkt aan de verweekte massa
grenzen. Het benedengedeelte van den haard is minder
groen gekleurd dan wat direct aan de meningen gi-enst.
Proef VI.
Bij een grooten zwartbonten keeshond worden 45
kogeltjes in de rechter carotis gebracht; daarna wordl
de bloedstroom hersteld.
Na de proef ligt de hond in volslagen coma ter neer.
Den volgenden dag vertoont de hond parese der
linkerextremiteilen. Hij loopt sleeds in de richting
naar rechts, draait dikwijls geheel naar rechts om,
en valt nu en dan om naar link?. Deze verschijnselen
worden langzamerhand minder duidelijk, doch blijven
beslaan.
Na (3 maanden wordt de hond gedood.
Sectie der hersenen.
Het occipilale, parietale en temporale gedDelte der
rechlerhemispheer zijn dunner dan de correspondee-
rende deelen links.
35
Daar waar de convexileit overgaat in de basis der
hersenen bevindt zich in de rechterhemispheer, op
sommige plaatsen onder de grijze stof, op enkele
plaatsen lot aan de pia mater, een jong lilteeken. Van
boven naar beneden is het 16 millimeter lang; de af-
stand tusschen de beide wanden is zeer gering en de
ruimte gevuld met bijna volkomen doorschijnend jong
kleurloos bindweefsel. Van voren naar achteren is de
lengte O millimeter. Dit litteeken breidt zich uit tot
aan den zijventrikel zonder de groote gangliën aan te
doen. Aan de corticale stof is het litteeken evenwijdig
aan de oppervlakte der hersenen; het zet zich voort
met een zijdelingsch verlengsel tot aan den zijventrikel.
De wand van hel litteeken is zeer licht roodbruin en
bestaat uit jong bindweefsel eu uit zeer weinig delritus.
Proef VII.
Hij een grooten grijzen gladharigen hond worden 55
kogeltjes in een afgesloten gedeelte van de rechter
carotis communis gebracht en daarna wordt de bloed-
stroom hei-stcld.
Na de proef is de hond comaleus en loopt, opge-
jaagd, zeer slecht.
Den volgenden dag vertoont hot dier geringe parese
der linkerexlremileiten.
Na 3 dagen wordt de hond gedood.
Sectie <ler hereenen.
In de rechtorhemispheer bevindt zich een haard van
verweekte hci\'semnassa in deu vorm van eene gebogen
wig, waarvan de concaviteil mediaajiwaarLs, do punt
3*
-ocr page 48-naar beneden gericht is. De punt bevindt zich boven
de fossa Sylvii en de haard strekt zich van daar uit
tot in het corpus striatum, welks voorste gedeelte er
bijna geheel in betrokken is. De haard bevat volstrekt
geen bloedkleurstof.
Proef VIII.
Bij een grooten grijsbruinen gladharigen hond worden
50 kogeltjes in de rechter carotis gebracht; daarna
wordt de bloedstroom hersteld.
Na de proef ligt het dier in volkomen coma ter neer.
Den volgenden dag vertoont de hond zeer sterke
verlammingsverschijnselen aan de linkerextremiteiten
en is nog zeer comateus, \'s Avonds heeft hij de zoo-
genaamde Cbeyne-Stoke\'sche ademhaling; den volgenden
morgen is het dier dood.
Sectie der hersenen.
De pia maler van de rechter hemispbeer is in haar
.geheel licht hyperaemisch, sterker die van de achter-
kwab. In of dicht onder de pia mater bevinden zich
daar eenige kleine bloeduitstortingen. De rcchtorhe-
mispheer is overal hyperaemisch; de witte stof is rose
gekleurd en laat op doorenede vele fijne bloedpuntjes
zien.
Een groot deel der rechterhereenen is verweekt.
Scherpe grenzen van de verweekte gedeelten zijn niel
waar tc nemen. Verweekte gedeelten liggen in de
capsula interna en daaronder, dicht boven de hersen-
basis. De achlerkwab is voor het grootste gedeelte
verweekt. De overige gedeelten dezer achlerkwab zijn
87
ook woeker dan de gedeelten mei normale consis-
tentie; scherpe grenzen zijn hier volstrekt niet waar
te nemen.
Do verweekte gedeelten zijn rosekleurig (niet sterker
dan de niet verweekte gedeelten) en bevatten capil-
laire haemorrhagiën.
Proef IX.
Bij een grooten gelen gladharigen hond worden 30
kogeltjes gebracht in de linker carotis en daarna wordt
de bloedstroom hersteld.
Na de proef is de hond comateus en valt weer als
hij tracht op te slaan.
Den volgenden dag is er duidelijk parese der rech-
lerexlremiteiten; de hond valt nu en dan om naar
rechts en loopt mei de rechterzijde van den kop tegen
verschillende voorwerpen aan.
Na 8 dagen wordl de hond gedood.
Seclio der hei-senen.
De pia maler van de linker hemispheer is aan dc
bovenbuitenzijde van do achterkwab zeer weinig hyper-
aemisch. Onder dit hyperaemische gedeelte ligt een
vrij groote haard van verweekte hersenmassa; deze
haard grenst beneden biimen aan den zijvenlrikel en
builen boven aan de pia maler.
De haard beval geene bloedkleurelof mei uitzonde-
ring van dc grijze slof aan de buitengrens, die in do
buitenste laag vlak onder dc pia maler geelachtig ge-
kleurd is en eenige kleine bloeduitstortingen vlak onder
de pia mater beval.
38
Ofschoon niet beschreven is, in welke hei-senarteries
de kogeltjes gevonden werden, zal, dunkt mij, nie-
mand betwijfelen dat deze werkelijk, door veretop-
ping der arteries, de oorzaak van het ontstaan der
verweekingshaarden geweest zijn.
Daar de honden, voor dat zij aan de proef onder-
worpen werden, allen volkomen gezond waren, mag
dit met het volste recht worden aangenomen.
Het bedoelde verzuim is het gevolg van bet voor-
nemen, dat eerst bestond, om ook een microscopisch
onderzoek te voegen bij de beschrevene proeven. De
verweekte gedeelten zouden door het nazoeken der
arteries daarvoor te veel geleden hebben. Om ver-
schillende redenen is dat microscopisch onderzoek op-
gegeven.
Wat a priori waai\'schijnlijk was is dus door deze
\'experimenten bevestigd: haemorrhagisch infarct is in
geen van deze 9 gevallen van hersenembolie op de
obliteratie der arteries gevolgd. In al de verkregen
veranderingen was dit direct waar te nemen, met uit-
zondering van de met troebel vocht gevulde holle van
proef II en het jonge litteeken van proef VI; evenwel
zal niemand er aan denken, dat deze uiteen haemor-
rhagisch infarct kunnen voortgekomen zijn. Door het
geheel of bijna geheel ontbreken van veranderde bloed-
kleurstof is het haemorrhagisch infarct ook hier met
voldoende zekerheid uitgesloten.
39
Het is gebleken, dat de veranderingen door verslop-
ping van hersenarteries teweeggebracht in het weefsel
dat door die arteries gevoed werd, niet altijd volkomen
dezelfde zijn. Sommige haarden bestonden namelijk
uit eenvoudig verweekt, necrotisch hersenweefsel, ter-
wijl andere bovendien met bloed overvulde capillaria
en kleine venae en kleine, door bereting van capillaria
veroorzaakte bloeduitstortingen bevallen. Deze zijn de
beide vormen van weefsel verandering, die primair door
de obliteralie van arteries in de hereenen werden
teweeggebnichl. De andere veranderingen, die in enkele
gevallen gevonden werden: de met troebel vocht ge-
vulde holte van proef II, de beginnende abscesvorming
van proef V cn het lilleeken van proef VI zijn natuur-
lijk secundaire veranderingen.
Nu is het de vraag: van waar komt hel bloed, dal
die hyperaemie en haemorrhagiën veroorzaakt? Wal
is de oorzaak, dal de eene verweekingshaard enkele
met bloed overvulde vaaties cn kleine haemorrhagiën
beval en de andere niet het minste spoor van bloed ver-
toont, terwijl beide door dezelfde oorzaak ontslaan zijn?
Zooals uil hel historisch overzichl gebleken is, waren
de meeste vroegere ondei7.oekers geneigd de lerug-
strooming van hel bloed uil de anastomoseerende venae
aan te nomen als do bron van die ovcrvulling der
kleine vaatjes on der capillaire haemorrhagiën. Dezo
zienswijze nu schijnt mij toe onjuist lo zijn om de
volgende redenen.
Indien werkelijk eeno positieve drukking in de hereen-
venao bestond, groot genoeg om een terugsti\'oomen
40
van het bloed dier venae in het gebied van een ver-
stopte arterie te doen plaats hebben , dan zou elke door
verstopping van arteries veroorzaakte verweekings-
haard de overvulde vaatjes en capillaire haemorrbagiën
moeten vertoonen. De capillaria staan toch overal in
directe communicatie met de venae en er is volstrekt
geen reden om aan te nemen, dat de drukking in de her-
sonvenao van don eenen hond zooveel groolor is dan in
die van den anderen. Hoe zou men zelfs het voorko-
men van geheel witte en van andere, capillaire haemor-
rbagiën bevattende, baarden naast elkander in dezelfde
hemi.spbeer kunnen verklaren? Dit feit alleen zou reeds
bewijzen, dat op enkele plaatsen bepi\'schende omslan-
digbeden de oorzaak der hyperaemiën zijn.
Het tijdsverloop ngi de embolie kan ook niet le hulp
geroepen worden; want in do bovenbedoelde gevallen
(11 en IV), waar bloedbevattende cn geheel ongekleurde
haarden in dezelfde hemispbeer gevonden werden,
waren deze natuurlijk even oud. De baarden met
•capillaire haemorrbagiën werden bovendien volstrekt
niet alleen in die gevallen gevonden, waar ihi dieren
nog langoren tijd na de embolie geleefd hadden.
Deze feiten schijnen mij de bewijzen te leveren, dat
de positieve drukking in de bersenvenae le gering is
om terugstrooming in het gebied van een verstopte
arterie le weeg le brengen.
Aan de ontwikkeling der collaterale circulatie door
arteriële anastomosen, die ook door Cohn i) reeds
1) Cohn, Klinik der cmbolischen Gcfässkraiikhcitcn; 18G0.
-ocr page 53-■il
onder de oorzakelijke momenten werd opgenomen,
moeten mijns inziens de capillaire haemorrhagiën
en vaatovervullingen worden toegeschreven. Door de
onderzoekingen van Prof. Talma is de wijze van ont-
wikkeling dier collaterale circulatie duidelijk gemaakt.
Als een hersenarterie door een omholus vei^stopt is,
is natuurlijk het eerstc en directe Rcvolg dirnrvan
anaoinio van hul gebied van die arterie. Staat nu
dezo arterie in voldoend ruime communicatie met
andere, dan zal zeer spoedig do voeding gehool her-
steld en de verstopping der arterie geiieel zonder
eflect zijn. (Dil is ook meermalen iu de hcschreven
proeven waargenomen, waar kogeltjes govomlcn werden
in slagadei-s aan de oppervlakte der hemispheren,
zonder dal hel hereenweefsel in de omgeving de minste
verandering liet waarnemen).
Heefl daarentegen hel gebied van de verstopte arterie
zeer geringe anastomosen, zoodal deze anaemie niel
hersteld wordl, dan is necrose van hel weefsel het
onvermijdelijke gevolg. Door de hoslaande collaterale
anastomosen wordt echter nog arteriëel bloed aange-
voerd, al is het ook veel to weinig om de normale
voeding in stand te houden. Langzamerhand worden
nu de collaterale vaten wijder, te beginnen met «Ie
capillaria, die zeer spoedig verwijd worden. Op deze
wijze zou dus ten laatste dn normaio voeding hei-steld
worden; doch voor dal hel zoo ver gekomen is, is
1) S. Talma, Over collatcrnlc circulatie; 1880
-ocr page 54-het, hersenweefsel reeds gedegenereerd en er is stase
gevolgd in de niet normaal gevoede capillaria en kleine
venae, wat, zooals uit Gohnheim\'si) onderzoekingen
gebleken is, göschiedt zoodra die vaten eenigen tijd
van de arteriëele bloedtoevoer zijn uitgesloten. De zieke
vaatwanden wijken dan uit voor de bloedsdrukking
en hyperaemie en liaemorrhagie zijn de gevolgen.
Wat sterk voor deze zienswijze schijnt te pleiten is
ook dit, dat in twee gevallen (V en IX) het centrum
van de haard geheel vrij was van bloedhoudende vaat-
jes, en dat alleen hel gedeelte wat aan de convexileit
der hersenen direct aan de pia maler grenst, de bloed-
overvulling en haemorrhagie vertoonde. Hier waren dus
de verweekte haarden geheel van de arteriëele toevoer
uitgesloten, behalve .van de zijde van de pia maler, die,
zooals bekend is, uil een rijk anastomoseerend arterienet
over de geheele convexileit takjes loodrecht op dc
oppervlakte naar binnen zendt. Was het bloed door
terugstrooming uit de venae de haard binnengedrongen,
•dan had het evenzeer in andere gedeelten moeten komen.
Van de haarden die volstrekt geen bloed of bloed-
kleurstof bevatten, moet men aannemen dat zij geheel
en al van de communicatie met arteries waren uit-
gesloten, dat deze dus door eindarleries in eigenlijken
zin gevoed werden.
Wat de door vele schrijvers beschrevene hyperaemie
in de omgeving van de verweekingshaarden betreft.
1) Coiinlicim, Untcrsucliungcu Ubcr die enibolischen Pru-
cesse* 1872.
die zij opvatten als liet gevolg van den prikkel, dien
liet necrotisch weefsel op de omgeving uitoefent, slechts
in één geval (VIII) heb ik die gezien. Hier was echter
niet alleen de directe omgeving der verweekte gedeelten,
maar de geheele hemispheer hyperaemisch en de con-
sistentie in het algemeen verminderd. Misschien zijn hier
de verstoppende emboli door de eene of andere toe-
vallige omstandigheid niet geheel en al indilTerent ge-
weest, zoodal hier, behalve de anaemische verweeking,
ook encephalilis op de embolie gevolgd is. Hel is be-
grijpelijk, dal dit bij vroegere proefnemingen, die zonder
anliseplische voorzorgen genomen werden, meermalen
hel geval is geweest.
Hetzelfde kan gezegd worden van geval V, waar
beginnende abscesvorming plaats had. liet is evenwel
bekend, dat meermalen abscessen in de hersenen ge-
voiulen worden, zonder dal er reden is aaneen inge-
voerd infecleerend lichaam le denken.
Hel lilleeken van geval VI kan als bewijs dienen,
dat genezing op de weefseldegoneralie volgen kan,
w;il trouwens wel niet zal tegengesproken worden.
Mier is chronische ontsteking mei bindweefselvorming
in de omgeving van den haard hel gevolg geweest van
de aanwezigheid van hel gedegenereerde hersenweefsel.
Uil de gevondene resultaten mogen mijns inziens
de volgende conchisies getrokken worden.
I. lil do a(U\'ren der hereenen heerscht geen posi-
tieve drukking, welko grool genoeg is om hel bloed
uit die aderen in hel gebied van eene vei-slopte slag-
ader le doen stroomeu.
u
\'2. De overvulling en bersting van kleine aderen
en haarvaten in sommige verweekingsbaarden, ontstaan
na verstopping van slagaderen, zijn bet gevolg van den
aanvoer van bloed uit zijdelings inmondende slag-
aderen en van storing van den bloedstroom door ont-
aarding van de wanden der eerstgenoemde vaten en
van bet omgevende weefsel.
ï.
Er I)fslaat slcclifs cen indirect verband tusschen
l)loedsdrukking en albuminurie.
II.
Vesiculair ademhalingsgeruiscii is niet altijd gewij-
zigd bronchiaal ademhalingsgeruiscii.
Acute gelc leveratrophie is eene constilulionelo in-
fectieziekte.
IV.
Gathartica werken niet door vermeerdering van de
secretie van het darmslijmvlies.
1542
Tartras emeticus mag niet als emeticum worden
gebruikt.
De therapie van longtering moet eene antiseptische
zijn.
VII.
Extractum opii, syrupus papaveris en syrupus dia-
codii verdienen geen plaaLs in onze pharmacopoea.
VIII.
Dc gepraepareerde stengels van Nyssa aquatica zijn
het beste middel voor dilatatie uteri.
IX.
Dohrn\'s navelverband moet het thans gebruikelijke"
vervangen.
rt? "-. -
Bij operaties in den mond is het anaestheseren
«
volgens Roser te verkiezen boven dc methode van
Trendelenberg.
47
XI.
Gliaunosis (verweeking der landen) moet de bena-
ming „tandcariës" vervangen.
XII.
Op louter geneeskundige gronden mogen geene wels-
vooi-stellen lol regeling van de proslilulie gedaan
worden.
XIII.
Do modificatie van Wolfe bij calaracloperalio is aan
le bevelen.
\' — _ - ^ ......Hliyiify^WI^\'^^
. ^ ^. •\'■.•-Vi:"\'
1»\' ■ -- | |
. • ■ ■ -nV-ll | |
f^ y/
to - .t
■ s^-
\'iét\'
\' .iSÏf,; , -
■ M \'
r •
I
. ■ - ■ t
ïfc- ■
-ocr page 61- -ocr page 62-.... ■
■ .
m
\'4 I
- - i\' ^ \\
-ocr page 63-. ■■jÖïd-.*^ -
\'.■ Vir V::A v^^
Ml
V - \' *
!
^iiii\'li I rJirffrifa. - rviii iiifuTi^\'w^^Mr - ■ ■"\'^KHr\'
•iiTf-^mrtrtïY-
-ocr page 64-