-ocr page 1-

t

■ti
^ \\

l

/C . v -

-ocr page 2-

\' " ■ "t

■ ■\';

- •

I

- V.\'X

• \\ - - \'

V. ■ \\M

r- . -
"»•r

r.

•V

\\

\\

\' M;.

-ocr page 3-

.1. r^-;-

ri-:\':

V -.

r ■

I

!

^ /

■■ .

■ ,

^^^ :

• \'JT

-A

Vt-.

\\

> \'A.

/ -

•y

-ocr page 4-

-•-H - ■ : \' :

y,-\'.\'

7 / \' "

v.;-^.\'^ \'i

-ocr page 5-

w

il

GERARD ZERBOLT YAN ZUTFEN.

-ocr page 6-

GEDRUKT niJ C. A. J. GEESINK, «UODWEKSOKACIIT 136, AMSTERDAM,

BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT

\'illllllll

2974 786 6

-ocr page 7-

GERARD ZERBOLÏ VAN ZUTFEN.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJOING VAN DKN ORAMI VAN

doctor in de godgeleerdheid,
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN D E N « E 0 ï O 11 JI A 0 M 1\' I C U S

M^ .TACOBUS ANTONIE FRUIN,

HOOGI,EEKAAK IX DE FACÜI-TEIT DEK ItECUTSüELKEKDilEIÜ,

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

kx

VOLGENS BESLUIT DER GODGELEERDE FACULTEIT,

IN IIKT OI\'KNMAAR \'l\'K VKiJDEDKJKN

OP ZATERDAG DEN ö""-» APRIL 1879, DES NAMIDDAGS TEN 1 URE,

GERHARD HERMAN JOHANNES WILHELIYI JACOBUS GEESINK,

oeuokkn tk amstkkdam.

A-TVLisTiiliDAM.

1879.

-ocr page 8-

» r

\'■\'Af-

\'t;

, / 1-
5 .

- y- , .

.■V

—"\'■iBi\'iii

-ocr page 9-

Inn mljitt ©nbcru.

Mi

-ocr page 10-

M.

•f

. .. r
.i

. J

■ • 4
Î

■ ■

■rt

"-m

-ocr page 11-

In (Ie eerste plaats een woord van liartelijken dank aan U,
hooggeleerde
Moll! voor de hulp en leiding bij de samenstel-
ling van dit Academisch Proefsclirift mij zoo rijkelijk verleend.
Wat Gij door woord cn daad voor uw leerlingen zijt, in ruime
mate mocht ik het ondervinden.

Ook U, hooggeachte Promotor, hooggeleerde Bekts! betuig
ik mijn erkentelijkheid voor de heusche belangstelling waarmede
Gij dc bewerking dezer Proeve hebt gevolgd.

En voorts Gij allen wier onderwijs ik mocht genieten, houdt
U overtuigd van mijn oprechte waardeering.

-ocr page 12-

. ■■■\'\'■yri

m:

m

V\'

: r.

-ocr page 13-

INLEIDING.

De geestelijke opwekking, die, bekend onder den
naam van moderne devotie, in dc veertiende eeuw
hier te lande ontstond, werd geboren uit den nood der
tijden.

13ij herhaling is dit reeds aangetooiul. Wij mer-
ken hier dan ook slechts op, hoe men bij de beschrij-
ving van dien nood gewezen heeft op het verval van
scholastiek cn pausdom, van de zedelijkheid onder gees-
telijken, kloosterlingen cn lecken, op de sociale rampen
van oorlog cn beroerten, op de physiekc onheilen van
hougcrsnood en pest, als zoovele oorzaken van smart,
waardoor het welgestemd gemoed tot hooger religiousc
activiteit werd gedrongen, do behoefte aan „dieper
vroomheid en strenger zedelijkheid" in zich voelde ont-
waken.

Van deze geestelijke opwekking was, gelijk alge-
meen bekend is, Deventer dc bakermat,
Geriut dk
Guootk de meest invloedrijke vertegenwoordiger. Onder
zijn invloed heeft zij zich in drie stroomingen ontwik-
keld: in do frater- en zusterhuizen mot Deventer, later
Zwolle tot middelpunt, in de kloosters der Windeshei-
nier congregatie, in hot mantschai)pclijk leven eindelijk,
bij die devoten, wclko zich noch in het fraterhuis
lieten opnemen, noch ten klooster gingen.

-ocr page 14-

Onze verhandeling staat hoofdzakelijk tot de eerste
in betrekking.

Gerard Zerbolt toch behoort naast Gerrit de
Groote
en Flürens Radewijnsz tot de oud-vaders der
moderne devotie. Leerling vooral van den laatste, heeft
hij met dezen het grootste deel zijns levens in het fra-
terhuis te Deventer doorgebracht. Daar heeft hij gestre-
den en gebeden, gemediteerd en gewerkt. De persoon
en de schriften van den dcventer frater zijn niet geheel
onbekend. Prof.
Moll noemde hem in 1806 een auteur,
„in onzen tijd bij herhaling behandeld," maar voegde
er tevens aan toe, dat hij ,,naauvA\'keuriger verdiende
bekend te worden gemaakt

Nadat toch reeds Ullman, Bóuringer en Del-
prat
, in hun later te noemen geschriften, hem hun aan-
dacht hadden waardig gekeurd, werd hij in 1858 door
Dr.
W. A. Koning monographisch behandeld in diens
Specimen Historico-T/ieologicum de Gerardi Zutpiianiensis
Vita, Seriptis et meriUs-, daarna in 1804 door Dr. C. M.
Vos in een bijdrage, opgenomen in het Kerk-IIido-
risch Jaarboekje.

Op grond van een zijner tractaten had Dr. Koning,
in aansluiting aan de drie bovengenoemde geleerden,
onzen
Zerbolt als voorlooper van do groote hervor-
ming der 16« eeuw, inzonderheid naar haar formeel
gedeelte, beschouwd. Dientengevolge was er aan de andere
tractaten, waarin
Zerbolt zich als moralist doet kennen
geone, althans geen genoegzame aandacht besteed. Dr.
K.
had zich echter in de appreciatie van het reformato-
risch karakter van bovengemeld tractaat vergist.

Prof. Moll noemde Zerbolt dan ook in 1851)
„weinig meer dan ten halve bekend

Beter dan bijÜLLMAN, Böhrixoer, Delprat en Koning
kwam Zerbolt er af bij de behandeling van Dr. C. M. Vos.
Niet alleen toch dat Dr. Vos do fout, door hen be-
gaan omtrent het vermeende reformatorische tractaat,
inzag, maar ook dc ascetische werken van den de-
venter frater, zeker niet minder belangrijk, werden door
hem beschreven.

<) KerHist. Archief JI bl. 2ß|,
») Kerk%i,t. II IjI. 147.

-ocr page 15-

Dan nit den aard der zaak kon deze beschrijving
slechts kort zijn.

Daarom sprak Prof. Moll in 1867, dus na al het
geleverde, dan ook den wensch uit naar een monogra-
phie over
Zerbolt en zijn Schriften, „op breeder
schaal

Aan dezen wensch is sedert nog niet vol-
daan. Wel leverde
Karl HiRScnE, de bekende uitge-
ver van de
ImUatio van Thomas van Kempen, in zijn
artikel
Brüder des gemeinsamen Lebens in de nieuwe uit-
gave van
Herzog\'s Beal-Encyclopädie, kostelijke bouw-
stoffen, waarin hij onzen
Zerbolt bespreekt: een afzon-
derlijke monographie evenwel werd nog niet geleverd.

Onze verhandeling is een poging om hierin te
voorzien.

Zerbolt\'s leven en schriften zullen er uitvoeriger dan
tot dusverre is geschied in worden behandeld, vooral
wat zijne ascetische werken betreft. Bovendien achten
Avij ons gelukkig, een tot nog toe onbekend trac-
taat van dezen auteur onder de oogen van belangstel-
lenden te mogen brengen. Kunnen wij hem eindelijk
niet, met onzen voorganger, Dr.
Koning, om zijn meer-
gemeld tractaat tot de voorloopers onzer Reformatie
rekenen, in hoeverre hij een plaats onder hen verdient,
is een vraag, die wij ons mede voorstellen te beant-
woorden.

De verdecling van onzen arbeid wees zich als van
zelf aan. In ccn eerste hoofdstuk bespreken wij
Zer-
bolt\'s
leven, in oen tweede zijn schriften, een derde zal
gewijd zijn nnn de beschrijving cn bcoordceling zijner
beocfeningslccr, zooals die in zijn ascetische geschriften
is vervat, terwijl eindelijk ccn laatste hoofdstuk onze
resultaten aangaande den persoon en het werk van den
vromen Zutfennar zal samenvatten.

Vooraf echter moge hier een o])gave volgen van
de voornaamste bronnen cn literatuur door ons
geraadpleegd.

In de eerste plaats noem ik hier Zerbolt\'s eigen
schriften, voor wier uitgaven en HSS. wij naar de
bijlage verwijzen.

\') Kerkgeich, van NeJfrlantl, IJ, n, hl. afiO.

-ocr page 16-

4

Vervolgens de biographiën der voornaamste broe-
ders, waaronder ook die van
Zeiibolt, door Thomas
van Kempen.

Rudolph Dier van Muiden, J)e magistro Gerardo
Grote
, opgenomen onder de Analecta van Dunibar, L

Het Chronicon van Buscii en van het klooster
van St. Agniet, die voor Z. echter weinig belangrijks
bevatten.

Dumbar, Kerk- en Wereltl. Deventer.

IIeviüs, Daventria Illustrata.

v. Heussen, Historia episeopatuum.

Dan het reeds genoemde, ver boven onzen lof
verheven artikel van
Karl Hirsche.

Delprat\'s Verhandeling over de \'Broederschap van
Geert Groote, 2\' druk, 1856.

Böiiringer, Die deutschen Mystiker.

Ullman, Beformatoren vor der Reformation, druk.

Prof. Acquoy\'s Klooster te Windesheim.

Prof. Moll\'s reeds genoemde Kerkgeschiedenis van
Nederland voor de Hervorming,
en zijn Johannes Brugman.

Verder de bibliographische werken van ïritiiemius,
SwEERS, Valerius Andreas, Fabricius, Paquot c. a.

Andere werken eindelijk, waarvan wij gebruik heb-
ben gemaakt, zal men in den loop van ons proefschrift
aan den voet der bladzijden vermeld vinden.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.
ZEl^BOLT\'S LEVEN.
§ 1. Zerbolt in het Fratorlniis to Deyentor.

Gerard Zeruolï werd in 1307 to Zutfen ge-
boren Zijn vader is er wellicht schepen der stad
geweest, althans onder de schepenen van dien tijd komt
de naam
Zerbolt of Zarbold voor "). Begaafd met
een helder verstand, openbaart hij reeds vroeg zijn
zucht naar kennis. Vlijtig oefent hij zich als knaap to
Zutfen in de vrije kunsten en zoekt alles to vermijden
wat zijn studie in den weg staat. Weldra zien wij hem
zijn vaderstad verlaten oni naar do buitenlaudsciio scho-
len, waarschijnlijk Parijs of Praag tc vertrekken. Zijn
tijd, die hem zoo kort dunkt, tracht hij daar zoo nut-
tig mogelijk to besteden. Bij de eerste morgensche-
mering staat hij op van zijn leger en haast zich naar
do gehoorzalen. Met de grootste opmerkzaamheid luis-
tert hij miar de woorden zijner leermeesters, begcerig
om vun hunne lippen steeds meer to vernemen. Oj)
het zeerst is hij bedroefd, ja weent zelfs waimecr er ccn

\') Vivuduar ziju bijiiiuim zutruaniensis of de Zutimiania. Dczc
bijnaiim liccft. hem mot ccn anderen ÜEiiAKnus Zutimianiensis, die in Keulen
heeft geleefd cu
quaettionfa Sententiarum en quollibetariM solircef (cf.
Sweeus, Athenae lielgicae in voco) doen verwarren.

\'\'o naamlijst der schcpcncn door Mr. U. \\V. Tadama achter
zijn
Qeichiedemg der stad Zutfen, Aldaar komt onder dc schepenen van liet
jaar
1343 GEiuiinus Zakbolü, onder dio van 1350 Geiu) SAimoi.nt, onder
die van
1352 Geud saunoln voor. In een pandbrief vnn 1.152, beschreven
door Mr.
Tadama in het Tijdr. Register van het Archief to Zutfen No, 100,
komt als {jctuigc vau do schcpcncn Geuiiit Zahbold voor. ^Vaa^schijnlijk
Lebben wij hier tc doen met
één persoon.

-ocr page 18-

6

dag is voorbijgegaan zonder dat de hoogleerareu hunne
lezingen hebben gehouden. Zijn biograaf Thomas van
Kempen, aan wien wij dit alles ontleenen, wijster dan
ook op, hoe de jeugdige Gerard zich gunstig onder-
scheidde van dezulken onder zijn medescholieren, die hun
tijd in ledigheid en brooddronkenheid doorbrachten, dc
straat slepen, de school schuwden, de kerk zelden be-
zochten. Hij toch overwoog, waartoe hij gekomen was,
waar de scholen om waren gesticht, en Thomas acht
het dan ook een belooning voor dezen studieijver, dat
hij later van een „scholastieken leerling" een leer-
ling der Eeuwige Wijsheid is geworden. Niet
lang schijnt zijn verblijf aan de hoogeschool tc hebben
geduurd. Immers, vóór 1384, het sterfjaar vau
Gerrit
de Groote
, zien wij hem weder op vaderlandschcn
grond en wel te Deventer. Hij zal dus toen hoog-
stens zijn zeventiende levensjaar hebben bereikt. In
Deventer, waar hij zijn studiën aan de beroemde ka-
pittelschool een tijd lang schijnt te hebben voortgezet,
kwam hij in aanraking met
Gerrit de Groote, Flo-
rentius Radewijnsz
en andere moderne devoten. Het
was vooral
Florentius, de rector van het Fraterhuis,
tot wien de jeugdige
Zerbolt zich voelde aangetrok-
ken, en daar het spoedig bleek, dat hij het onder-
wijs aan de kapittelschool niet meer van noode had,
werd hij door zijn vaderlijken vriend er toe gebracht
om, terwille van
Christus en zijn eigen zicleheil, de
wereld te verlaten en zich in hot toen waarschijnlijk
reeds gestichte fraterhuis te doen opnomen.

• Het grootste deel van zijn kort, maar niet onbe-
langrijk leven zou hij hier doorbrengen. Uitgenomen
den dood van
Gerrit de Groote in \'84 on dc stichting
van het klooster te AVindesheini in 138(5 vielen cr geen
buitengewone gebeurtenissen gedurende zijn verblijf in
het fraterhuis voor.

Zooveel tc meer tijd had hij echter om zich be-
zig tc houden met de geestelijke belangen van zich zel-
ven en van anderen, en het was hem daar ernst mede.

Met alle kracht streefde hij naar reinheid des harten

\') Ecu leerling der »Eeuwige Wijslieid" is een discipel van Cuiustus,
wien racu.op het voorbeeld van dcu veel gclczcu Suso, gaarne ,dc Eeuwige
Wijsheid noemde.

-ocr page 19-

en hoewel hij haar zocht te bereiken langs een weg, die
niet meer de onze is, heeft toch zijn streven zelf aan-
spraak op onze waardeering. Als een ware kluizenaar
leefde hij afgezonderd van de wereld, in zijn cel. Daar
wijdde hij zijn tijd aan geestelijke oefeningen, waardoor
hij de krachten zijner ziel wilde hervormen, den „staat
der rechtheid", zooals, die eens door den eersten mensch
werd bekleed, nader komen. Gebed, lezen en meditatie
over devote onderwerpen waren do groote middelen, waarop
anderen hem hadden gewezen en die hij vlijtig in toe-
passing bracht. Nu eens was het de vrees voor hel cn
oordeel, dan weer de hoop op de homelsche glorie, maar
bovenal waren het de gedachten aan de weldaden Gods, die
hem steunden in den zedelijken strijd. Maar niet alleen aan
deze geestelijke oefeningen wijdde hij zijn tijd. In de
eenzaamheid van zijn cel arbeidde hij, door hot afschrij-
ven van boeken, ook voor de stofielijkc belangen der
broederschap, on onze broeder
Geraud was oen trouwe
afschrijver. Niet alleen toch, dat hij dozen arbeid ver-
richtte op de daarvoor bij do broeders vastgestelde uren,
maar ook op andere tijflen van den dag hanteerde hij de
schrijfstift. Eindelijk verzuimde hij niet, zijne aan do
hoogeschool begonnen studiën, die zich hoofdzakelijk
tot do theologie en hot kauonieke recht schijnen te heb-
ben bepaald, voorttezetten. Werkzaam van aard, was hij
dus steeds bezig. Zijn een zame cel mot zijn boeken en
hot hemelgewelf, dat hij van uit zijn venster aanscbouwdo
tot vcrpoozing, was hem lief. Zelden ging hij dan ook
uit, zoodat velen er zich over verwonderden. Wanneer
hij echter op straat kwam, was hot gewoonlijk om
zich naar de kerk te begeven, cn dan ging hij stil zijns
weegs. Toen men hem eens vroeg, of hij door den
aanblik der weroldsche menschen niot in zijn aandacht
gestoord werd, antwoordde hij: „Cogito (juod grcx porco-
ruui illic transit; quid ad n\\e do statura hominis". —
^laar het liefst zat hij iu zijn kanierken, to biddeu, te
schrijven of tc lezen. Somtijds verzuinule hij een gcliec-
len dag zijn venster to openen, en of daar buiten do
zou al scheen, hij lette er niet op. Dan kwam een
der broeders binnen en vroeg hem, waarom hij zijn
venster niet opende; hij zat als in een kelder opgesloten,
het zou goed zijn, als hij wat lucht nam. En dan ver-

-ocr page 20-

8

ontschuldigdc hij zich uls het ware, dat hij cr uict aan
gedacht had, maar zoo in zijn studiën was verdiept.

De gewone deugden, waarin de broeders in meerder
of mindere mate uitmuntten, worden ons ook van
Zerbolt
verhaald. Als proeven van zijn soberheid, en hoe hij
de ondeugd der gulzigheid had weten te overwinnen,
verhaalt
Thomas, dat, toen men hem vroeg wat hij avcI
dacht bij het luiden der etensklok, hij antwoordde: „als
tot het eene werk ga ik tot het andere," en met blijkbare
goedkeuring zegt
Thomas verder, dat onze Z. er zich bij-
kans niet om bekommerde, wat of wanneer hij at. Wanneer
de tijd voor het gemeenschappelijk maal was genaderd, be-
gaf hij zich dan ook minder naar tafel om zijn lichaam te
versterken, dan wel om de lezing der heilige schriften, die
bij deze gelegenheid plaats vond, aantehooren.

In lateren tijd moest hij de misslagen, die de broeders
bij het lezen begingen, verbeteren. Eigenaardige bezwaren
deden zich hierbij vaak voor. Zoo weten wij dat
Lubbert
Bernierz
, een der broeders, een trouwe vriend van
Zerbolt, de gewoonte had om, wanneer de beurt van
lezen aan hem was gekomen, opzettelijk tc hakkelen, opdat
hij door den corrector m ensae zou worden verbeterd.
Alsdan deed
Lubbert, of hij \'t niet had gehoord, opdat
de andere hem weder zou verbeteren en hem zijn domheid
verwijten. Dan, onze
Gerard zag spoedig in, dat het
slechte lezen niet zijn oorzaak vond in onwetendheid, maar
in de nederigheid van
Lubbert, die gaarne „schimpelijke
woorden" verdroeg. Toen hield hij op met hem terecht
te wijzen

• Geven dc berichten aangaande de broeders ons tal-
looze bewijzen van hun verachting van het li-
chaam, ook van Z. kunnen wij die aanvoeren. Hij
droeg, en
Thomas is ook hier weder onze zegsuum,
hoegenaamd geen zorg voor zijn lijf, maar des tc meer
voor zijn ziel. Had heer
Florentius zich niet over
hem bekommerd, dan zou hij zichzclven reeds spoedig
hebben bedorven. Behalve zijn verwaarloozing van lucht-
verversching en zijn veronachtzaming van de spijzen, ging
dit verachten van zichzclven bij hem zoover, dat hij
ccn verborgen kwaal — een fistel — zeer lang ge-

>) Cf.\' nta Luhberti. C. 13.

-ocr page 21-

9

cluldig droeg, zonder er iemand iets van tc zeggen,
daar hij niet wilde, dal anderen zich om hem bekom-
meren of kosten maken zouden, maar bovendien dczo
lichaamspijn als een geneesmiddel der ziel beschouwde.
Eindelijk werd het echter door
Florentius bemerkt,
die de hulp van een geneeskundige inriep, aan wiens zorg
Zerbolt, totdat hij genezen was, werd toevertrouwd.
Inmiddels werd hem toegestaan om, wanneer hij op zijn
beurt in de keuken de schotels moest wasschen — iets
wat hij in zijne nederigheid gaarne deed — dezen
arbeid, ter wille van zijn zwakheid, zittende in plaats van
staande te verrichten Nog een ander bewijs van zijn
zucht om het „vleesch to dooden" meldt ons
Dier van
^ImDEN Dc gewone wollen pijen der broeders, die
zoovelen aan typlms deden sterven, schijnen onzen
ZerhoIiT
nog niet zwaar genoeg te zijn geweest. Althans Dier
van Müiden
verhaalt ons, dat hij (Dier) gedurende zijn
novitiaat dc tabberd van
Zerbolt, een pij van grovo grijs-
kleurige stof, heeft gedragen, maar slechts een korten tijd,
daar hij haar ternauwernood torssen kon. Ook in dc
gehoorzaamheid had hij het ver gebracht. Eens deed
Florentius hem tot zich roepen. Dc broeder, die
hier mede belast was, vond hem brakende — hij had
een zwakke maag. In plaats van zich nu te verontschul-
digen, dat hij in zulk een toestand aan den wcnsch van zijn
superieur geen gevolg kon geven, begaf hij zich onmiddclijk
naar heer
Florens

Zien wij hem nu in zijn betrekking tot dc broederschap.

In de eerste plaats vervulde hij het ambt van
bibliothecaris. Moeielijk had men ccn beteren dan
hem voor dezen post kunnen vinden. Niet alleen dat hij
grooto vlijt betoonde in het verzamelen en afschrijven
van boeken, — do boekerij van het fraterhuis tc De-
venter, een erfstuk van
Gerrtt de Ghoote, was rijk
voorzien — maar hij wist er ook con echt vrijgevig ge-
bruik van te nuikon. Geestelijken toch, ook buiten het
fraterhuis, gaf hij dc devote schriften ter leen, opdat zij
zo in hun huizen of in de scholen zouden voorlezen, on
dus het lezen van min stichtelijke lectuur of het straat-

\') Dier v.vn muiden, Anal. p. -17.

\') Anal. p. 22.

\') Anal. p. 47.

-ocr page 22-

10

slijpen op feestdagen zouden nalaten. Tot de geestelij-
ken, die dan zulke boeken bij hem kwamen halen, zeide
hij: „Die boeken leeren en prediken meer dan wij zeggen
kunnen; zij zijn het licht en de troost onzer zielen, de ge-
neesmiddelen des levens; in deze onze vreemdelingschap op
aarde kunnen wij ze even weinig missen als de Sacramen-
ten der Kerk". Boven alle boeken stelde hij dezulken, die on-
derwerpen van theologischen aard behandelden, en een goed
geschreven codex was hem een oorzaak van groote blijdschap.

lutusschen, nog in een andere betrekking van onein-
dig hooger waarde diende hij de broederen. In het frater-
huis te Deventer waren vier priesters. Eén van hen was
onze
Zerbolt. Bij den hoogen dunk, dien de volgelingen van
Gerrit de Groote, in overeenstemming met hun voorganger,
voor het priesterschap koesterden, kan men uit deze wijding
van
Gerard zien, hoezeer hij door de zijnen werd gewaar-
deerd. Men had zich dan ook niet in zijn keuze vergist.
Steeds was hij er op uit, reinheid van hart bij zijn
omgeving te bevorderen; daartoe „stortte hij den nieuw
bekeerden de vreeze Gods in, berispte de tragen, spoorde
hen, die in het beoefenen der deugd wilden vorderen, tot
het dooden der zonden aan."—„Indien," zoo luidden alsdan
zijn eigen woorden, door
Thomas ons bewaard, „indien wij
nalaten te strijden tegen de zonden, worden dc hartstochten
sterk, en vallen wij in dc strikken des duivels, die altijd
aan onzen voortgang lagen legt. Daarom moet men met
alle inspanning strijden om mannelijk weerstand tc bieden,
dewijl de kroon der eeuwige glorie aan de overwinnaars
is beloofd".

• In moeielijke gevallen werd hij door tal van klerken
geraadpleegd, die gaarne naar zijncollaticn luisterden, daar
hij op welsprekende wijze een ieder op zijn vragen wist
te antwoorden. Ja, \'t getal dcrzulkeu was zóó groot,
dat
Everard, pastoor van Almelo, .later verklaarde, dat
God wèl gedaan had met
Zerbolt zoo jong te doon
sterven, want had hij langer geleefd, de toeloop van menschen
zou hom en het fraterhuis nimmer rust hebben gelaten
Florentius raadpleegde hem in aangelegenheden, dio het
huis betroffen. Dan kwam zijn kennis van het kanoniek-
recht hem uitnemend tostade, en wist hij zijn argumenten

\') Óx£B, A\'tal. p. 48.

-ocr page 23-

11

met aanhalingen uit verschillende schrijvers te staven.
Hoofdzakelijk kwam dit uit in den strijd, dien de broeders
tegen de bedelmonniken hadden te voeren, en waarop wij
later terugkomen.

Hoog stond hij dus om zijn heldor verstand in eere
bij de geleerden, die met hem in aanraking waren gekomen.
Maar de nederige frater achtte den lof der menschen
voor niets. Hoe hij door de broeders zelve werd geëerd,
blijkt onder meer uit de getuigenis, die de meergenoemde
Lubbert Bernierz van hem geeft. „Doet alles," zoo verhaalt
•TnoMAS ons, dat
Lubbert tot de broeders gezegd had, „in
overleg met Heer
Florens, en als die afwezig is, in overleg
met heer
Gerard, dewijl hij veel wijzer, nederiger, voor-
zichtiger, geestelijker en meer van de wereld afgetrokken
is dan gij, en meer volgens Gods wil handelt dan gij"
Maar ook door den lof der broeders werd
Zerbolt niet
hoovaardig. Nadat hij toch reeds lang was bekeerd en
vele boeken had gelezen, begon hij, zegt
Thomas, tegen
het einde van zijn leven als een pasbekeerde het
Speculum
MonacJiorum -)
gwAq Profectu^ llcUgiosorum^) te herlezen.

Zoo leefde Zerbolt rustig en kalm voort te mid-
den van den devoten kring in het fraterhuis to Deventer.

Weldra zou hierin verandering komen.

§ 2. Zerbolt\'s laatste levensjaar.

Hot jaar 1308 brak aan. Dit jaar, iu do goschiedenis
der Brocderschiip vol droeve herinneringen, zou het laatste
van
Zerbolt\'s loven zijn. Een hovige opidomio woodde
door gansch Overijssel. Het was de pest, die binnen
Deventer, Kami)en on Zwolle regeerde, zoodat er dagelijks
wel dertig menschen stierven De zwarte dood, dio
vroeselijke vijand, welke reeds in 1384 do brooderscha])
van haar Meester,
Gkrrit de Groote, had beroofd, zou haar
ook nu weder zware vorliozen doen lijden. „Alom verliet
men de steden, teneinde op het open veld, zoo men meende.

\') Cf. VÜa Lnberti c. 37.

•■) Vau Arnold van Boiieiu. Florentius randt er do lezing, ja, het
vnn buiten leeren vau anii; vgl.
Delprii\'s verhandeling p. -tS.

•■\') Öp nanin van Bonaventuiia gesteld.
Overijtsehche Chromjc, Anal. 11, p. 307.

-ocr page 24-

12

veiliger schuilplaats op te zoeken. Alleen binnen Zwolle
stierven dagelijks meer dan vijftig menschen"

Reeds waren te Deventer in het fraterhuis tien
der broeders gestorven. De eenvoudige en vrome
Johannes
Ketel
, de kok der fraters, die zich bereidwillig met de
verzorging der kranken had belast, viel den D\'®" Juni
als een slachtoffer van zijn liefdevol hulpbetoon „De
nog overig zijnde broeders wenschtcn toen vooral
Florentius in het leven te behouden. Zij drongen hem
de stad te verlaten, met achterlating der zieken, en eenige
hunner, die nog vrij van alle besmetting schenen, met
zich ten geleide te nemen"
Florentius bevreesd, dat
wanneer allen bleven, er zoovelen zouden sterven, dat de
staat van het huis in gevaar kwam, gaf eindelijk, hoewel
niet zonder smart, aan deze wenschen gehoor, en vertrok
met eenige broeders, waaronder ook onze
Zerbolt, naar
Amersfoort. Tot de in Deventer achtergeblevenen behoor-
den de ons reeds bekende
Lubbert Bernierz en Aemilius
vanAssche
, de latere opvolger van Florentius. Florentius,
Zerbolt
en de overigen werden tc Amersfoort door twoc
vrome geestelijken in huis genomen, waar zij zich, daar
de woning voor zoovelen niet berekend was, tamelijk
moesten behelpen. Terwijl toch
Florentius zijn kamer
met
Willem Klinckert deelde, moesten de anderen dit
met hun drieën doen. Weldra voegden zich nog vele
devote scholieren uit Deventer bij hen, die in de stad
bij dc burgers een onderkomen vonden 1).

Tusschen de broeders te Amersfoort cn die tc De-
venter ontstond nu een correspondentie, waarvan het
grootste deel ons nog bewaard gebleven, cn voor
de kennis van
Zerbolt\'s laatste levensjaar van groot
gewicht is. Het zijn acht latijnsche brieven, waarvan
één door
Zerbolt aan Florentius, die, gelijk wij zien
zullen, later naar Deventer vertrok.
Du.mbar lict zc af-
drukken in dc
AnaUda 1. p. 88—113.

Uit deze correspondentie blijkt ons, dat do broe-
ders in hun nieuw verblijf niet stil zaten, maar zich
wijdden aan de bevordering van dc belangen der broe-

1  Vgl. Dieb, Anal. 1. p. 41.

-ocr page 25-

13

derschap door bij godgeleerden en rechtsgeleerden advie-
zen in te winnen omtrent het goed recht hunner zaak
tegenover de aanvallen der bedelmonniken. Verder
zien wij hen bezig om van den Bisschop van Utrecht,
riiedeiiik van Blankenheim, de vergunning te verkrijgen
als openbare predikers op te treden. Bij al deze
onderhandelingen bewees
Zerbolt\'s kennis van het kano-
niek recht en helder oordeel groote diensten. Op
de tochten, door
Florentius, van Amersfoort uit, onder-
nomen, was hij steeds diens reisgenoot. De pogingen
der broeders stuitten op veel tegenstand. Zoo hooren
wij
Florentius klagen, dat tijdens hun verblijf te Utrecht
de zaak waarvoor zij gekomen waren volstrekt geen
voortgang heeft gehad. „Negotium Domini, schrijft hij®)
])er nullam portam habet exitum, per nullam viam pro-
gressuni, sed ubique sustinet obstacula, ubique patitur
rcpagula".

Zij zijn dan ook wederom onverrichter zake naar
Amersfoort teruggekeerd. In den vroegen morgen van
St. Maria Magdalena (22 Juli) zullen zij echter hun
geluk weer gaan beproeven. Later zullen dan
Floren-
tius
met Zerbolt naar Amsterdam vertrekken, waar het
St. Jansklooster onder
Glisbert Dou, een vriend van
Gerrit de Groote, zich reeds op het einde van 1305
bij de broederschap had aangesloten.

Nog droever gebeurtenissen dan deze teleurstellin-
gen stonden den broeders echter te wachten.

Zaterdag den IG"\' Juli werd Lubbert Berniersz
door de pest aangetast. In zijne ziekte verloor hij het
gebruik van al zijn zintuigen, uitgenomen het gehoor.
Schrikwekkende visioenen verhoogden zijn lijden. Toen
hij na eenige dagen zijn bewustzijn had herkregen, dic-
tccrdo hij een brief aan
Aemilius van Assche voor
do broeders tc Amersfoort. Van zijn naderend einde
bewust, zegt hij aan het slot: „Valete, valetc ct in
eternum valete, vos amplius in hac vita non visums,

\') Wij koincii hier op later in het 2c hoofilstuk. terug.

IJnef No. 2 van het door Dumhab bewaarde achttal t. a. p. p. 98.
Vgl.
Anal. 1. p. 32. In Anistcrdannuis fuit notabilis et dcvotua vir,
dominus (iHYsiiEUTUs Dou nomine, confcssor scu rectordevotarum sororum,
qui, ut supcrius dictum est, rcccpit gcncralem eoufcssioncm magiatri Gherardi.

*) Deze brief is in zijn geheel te vinden bij Dikb, j). t3 en bij Tuo-
MAS voor ecu deel achter (Ie
l\'ita Lnlheili,

-ocr page 26-

14

donec iterum coDiungamnr, quando dicetnr: surgite mor-
tui, veiiite ad iudicium".

Weldra werd deze brief door Florentius en de
zijnen beantwoord.

,,Heu Deus Deus! quantis repleverunt (literae) nos ama-
ritudine et dolore, inebriati sumus absintbio et dolor absor-
bet nos")" luidt hun bange klaagtoon. Reeds was de smart
over het verlies van
Ketel bijkans geheeld, nu zullen hunne
harten door nog veel zwaarder beproeving op nieuw
worden gewond. Deze brief is gedateerd van den avond
van den SI"\'*" Juli zoodat de voorgenomen reis op
22 Juli naar Amsterdam als van zelf weer ter sprake
moest komen,
Willem Klinckert, Florentius\' contuber-
naal, zal in Amersfoort blijven, en
Florentius zal met
Zerbolt op Vrijdag 30 Juli weer tehuis zijn. De treurige
berichten uit Deventer doen allen verlangen , daar
met de broeders te lijden; er is een strijd ontstaan wie
er heen zal gaan ; allen bieden zich aan, maar uit lief-
devolle bezorgdheid houdt de een den ander terug. Op
het einde van den brief geven zij den raad, op de
binnenplaats van het huis een groot vuur aan te legggen
en zoowel deze als de kamers met azijn le besprenkelen.

Terwijl Zerbolt met Florentius tc Amsterdam
vertoefde, was
Lubbert in den vroegen morgen van den
2ß8tcn jiiii^ te midden der vrome broeders, die om zijn
stervenssponde geschaard, hunne gebeden voor het heil
zijner ziel ten hemel zonden, na een zwaar lijden ontsla-
pen. Aan
Aemilius van Assche bleef de treurige taak,
deze tijding den broederen in Amersfoort te melden.
Reeds rustte
Lubbert\'s lijk in de St. Lebuïnuskcrk to
Deventer, toen
Aemilius\' brief werd ontvangen. AVeldra
haastte men zich in Amersfoort dezen to bcaniwoordon^).
Bij het vernemen en beantwoorden der doodstijding,
zoo schrijven zij, vlooien hunne oogen over van tranen.
Met
Lubbert toch waren zij écu van hart en één van
ziel in den Hoor geweest. De smnrt van hun geliefd

«) Brief No. 3. An I, p. 93.
3:15.

») Scriptum vigilia MiniE Maodat.f,ne lardc dc vcspcrc in VJII«,
Mauia MAODALENAdag vult op 22 Juli; do vigilie is de dnff le voren; de
brief wctd dus geselireven op 21 .Tuli \'s avonds.
Brief No. 4. 1. p. 98.

-ocr page 27-

15

Deventer gescheiden te zijn valt nu dubbel zwaar, daar
zij raet angst voor de achtergeblevenen vervuld zijn. Zij
roepen Hora, die de harten der meuschenkinderen kent
tot getuige, dat zij bijna onmogelijk weerstand kunnen
bieden aan de begeerte om weertekeeren. Alleen worden
zij teruggehouden door hun vrienden
Wermbolu en
Gusbertus •), die hen op het zeerst de vermetelheid
hiervan onder het oog zoeken te brengen, en bovendien
door do doven terschc broeders zei ven, wier brieven
,,idem canunt" ja zelfs tot blijven smeekcn. Indien zij aan
dit alles echter gehoor geven en dus in Amersfoort blijven
zullen, dan wenschen zij, dat de broeders er in zullen toe-
stemmen, dat zij althans voor twee of drie dagen overkomen,
opdat men samen de smarten dragen en elkander ver-
troosten mag. Indien zij dit veroorloven, is het evenwel
noodzakelijk, dat dit spoedig geschied: op Maria Hemel-
vaart
15 (Augustus) toch moeten Florentius en Zerbgi-t
weer voor de zaken der broederschap te Utrecht zijn.

Die van Deventer laten lang oj) antwoord wachtcn,
waardoor
Florentius zich niet langer weerhouden kan,
aan den wonsch van zijn hart gevolg te geven, en
in spijt van de gevaren der besnuitting zijn medebroeders
tc gaan bezoeken, \'s Maandags, vóór St. .lans onthoof-
ding (20 Augustus) verzekert hij aan do broeders to
Amersfoort, dat hij dringende zaken te bespreken hooft
met den Prior van Munnikhuizen (het in do levens-
geschiedenis van
Gerrit de Groote zoo bckendo Car-
thuizer klooster bij Arnhem), en dat hij zich daar heen
wil begeven, slechts vergezeld door
Hendrik van
Gouda
, die daar ook heen moest. Dewijl hij echter zoo
zonder een der hunner vertrekken wilde, koesterden de
broeders argwaan, dat hij een tocht naar Deventer op
het oog had. Toen zij hom hieromtrent ondervroegen,
kon hij hot dan ook niet ontkennen, on mi werd hij
ook gedwongen om te blijven {-\'
lorentius heeft zijn
plan evenwel doorgezet.

\') Vgl. over ^VKnMJ10I,T> Prof. JfoM,, Joh. Jlrugman, I. p. 12, 118,
152, 158. Zijn nnnm \\vn.s U
\'knviini.n vax Btiscor, Hij wns een ijvcrigo
volkaprcdikor cn vriend der broeders. ZKnnoi.T iioonido bcni „Aposloln?
llollftndino."
Anal, I. p 30.

Dc roods genoemde (ivsiiFRTtw Dou.
\') Brief No. 0.
Anal. p. 107

-ocr page 28-

16

Uit de correspondentie blijkt, dat Zerbolt op
denzelfden dag, waarop
Florentius zijn bovengenoemd
voornemen te kennen gaf, naar Utrecht vertrokken is.
meen ik, dat Florentius van de afwezigheid van
Zerbolt gebruik zal hebben gemaakt om de overige
broeders tot het geven van hun toestemming tot zijn
tocht naar Deventer over te halen. Althans, uit een
brief van
Zerbolt, uit Utrecht aan hem geschreven,
blijkt dat hij zich in Deventer bevond.

Wij kunnen niet nalaten dezen brieft), den eenigen uit
het door
Dümbar bewaarde achttal, die, gelijk wij reeds
opmerkten, door
Zerbolt alleen geschreven is, hier in
zijn geheel te laten volgen.

Het eerste gedeelte bevat een verslag van Zerbolt\'s
werkzaamheid in de hoofdstad van het Sticht, het tweede
een vermaning aan
Florentius om toch spoedig naar
Amersfoort weer te keeren.

De brief dan luidt aldus:

Specialisaimo sibi in Christo Domino Florkncio, viro devoto,
Vicario Daventrie,
\'m Gherardus Zütpiianie pars vestri.

Sanitatem corporis et anime pro salute!

Carissiuie pater, feria secuuda 2) prcccdentc ivi Traicctuin, ubi
maueo adhuc propter negotium, expectans adhuc responsum fmale
a Decano sancti Salvatoris
3) vel magistro Johanne uk Aerniirm,
adhuc enim nichil responsi habemus; sed spero quod hodic Dc-
canus respondebit, quod si sic, eras ibo Amersfordiam. Nichil
adhuc factum est pro negotio, sed hoe omnes famant, sicut et
"nos prius timcbamus, quod diflicilc dabitur in gcncrc licentia
omnibus crigendi oratoria, etc.; alia forsitan bene admitteretur :
Credo quod ad hoe oportet negotium agitari trans Iselam coram
Episcopo per Abbatem de Dickeninglie \'\'•) vel alios amicos; quid-
quid nos feccrimus, rescribam vobis. Littcre, qujis mittitis et

\') Brief No. 1. Anal. p. 88-00.

Over het middelccawsch gebruik van het enkelvoud Fkria vgl. Du Canok
in voco. Et nota quod Judaei dies sabbatti appellant, nos autem Kekias dioi-
mus, quod omni die feriare i. e.
ceaate a peccato dtbemus, unde dicimus pri-
mam feriam,
«c. diem Dominicam, secundam, tertiam, quarlatn, quintam, «ex-
tam, Sabbatum. Feria secunda is dns
Maandag.

^ Evekt Foeck, een man van groeten invloed, dio in- openbare rede-
voeringen en geschriften, welke nog onuitgegeven in de Bourgondische biblio-
theek te Brussel berusten, zich ten gunste der broeders verklaarde.

*) Arnolb, abt van Oyckeninghc, een bekwaam rechtsgeleerde, zich noe-
mende „licet immerito inter decretorum professorc!«."

-ocr page 29-

17

quas libenter recipio, pro colloquiis semper istam continent par-
ticulam. Ego
Floüencius raanebo apuil Fratres, donec maturius
deliberemus; timeo, quod nimis mature et diu deliberabitis:
omnibus amicis nostris, sicut scitis, videtur quod fugeritis, et
hoe dicit Frater
Tydemannus Graüwert, nullo sibi quicquam
monente, quod omnino fugeritis; apparet quoque michi, salvo
iudicio Fratrum et vestro, in quo ego ero bene semper conten-
tus, quia quicquid monui aliis, non sic monui, quasi utiquc
Vellern fieri, sed aliquando monui domino "Wermboldo etc., ut
si postea essetis alibi, magis scirent vos esse coactos quam ex
appetitu; sed videre meo apparet michi, quod tutius esset modo
quod fugeritis: Primo quia post infectionem frustra esset fuga,
et de facili potestis infici per anhelitum colloqucntium, per
aerem in pluribus locis civitatis, ut credendum est, iam infec-
tum, per Dornum nostrara, ubi dimisse sunt, ut timendum est,
reliquie male a Fratre nostro
Johanne \') piissime memorie.
Timco sope, quod Domus nostra non sic cvadet, sed sicut in
domo
Johannis ter Poerten ita vel aliqualitcr sic accidet.
Item secundo, si unus vel duo Fratrum infirmarentur, non pos-
setis cum honore fugere, vel .ad minus fieret multo maior ruinor
quam modo. Et muite alio videntur michi rationes, quas scri-
hornm, nisi nuntius vix expectat, quod parum scribo. Obloqnia
hominum et scandala modicum repute, quel scilicet sunt ali-
qui, qui possunt facere moricntibus quicquid fuerit faciendum;
ct si scandalizantnr contra rationes, hoc est scandalum Phari-
zcorum, quod non apparet curnndum. Iam cxirctis quasi actu-
rus negotium, in quo ct valdc dominus
AVeumuoldus indigct
consilio. Dicitis quod nos duo sufllcimus; rcspondemus, si vos,
dominus
Hugo \'\') ct dominus Giiy-sbertüs, *) omnes cssctis si-
mul, vix suiTiccretis; magnum est negotium; in brcvi melius
scribnm intentum. Apparet michi ex littcris, quod vos, qui iam
siinul cstis in domino et in domo, inter vos conclnsistis, quod

0 Johannes Kktf.i,.

Johannes ter 1\'oerten, ccn rijk cn aanzicnlyk man, was Schcpcn der
staJ
l)cvcnter. Door Oeruit de Oroote bckcenl, trok hy ricU uit den lUaJ
terug.
AI.S men hem lyn ontslag niet daJeiyk wilde geven, „7.00 veinsde hij
lam to wezen en ging op krukken," d.it hem leer twaar viel, daar hy een bij-
zonder lang man was. Met dcr.o geveinsdheid gelukte het hem cchtcr werkelijk
nit den Raad te komen. Van nu nf leefde hij ternggctrokken in ityne woning,
in gedurigcn omgang met do devote broeders en ïuster» van ïijne woonplaats.
Vgl. Prof.
Moll, Johannei Brugman l. 47.

•\'\') In Harlera erat devotus vir dominus lluoo Qoi.tsmit, rcctor Beginagii,
quod est ibidem aliqualitcr magnum; hic habuit in domo sun aliquos devoto»
presbitcros, qui sibi adintorio crant in ipso regimine.
Anal, l. p. S2.

Ghïsbertus Dou; vgl. boTcn.

3

-ocr page 30-

18

vultis ibi manere, et quod nos, scilicet Gherardus, Johannes
et Keynerus maneamus hic; sed est mala conclusio contra con-
silia Sanctorum, solus adhuc sum. Quantum cordialius potui
scripsi
Johanni et Eeynero, quod venirent ad minus ad tem-
pus; si venirent, ex tune haberemus capittulnm, quia tres faci-
unt conventum, et credo quod nos concludercmus: eamus et
moriamur cum ipsis, aut ipsi veniant et vivant nobiscum, licet
tamen nos possumus hic mori et vos ibi vivere. Quid michi
vivere post mortem vestram et fratrum! Testis est Deus quod,
cum fratrem dilectissimum \') obisse percepi, talem sensi affec-
tum quasi modicum curabam vivere, quia pars magna vite et
cordis mei fuit ablata; quid ergo michi vivere si vos et alii
morirentur. Non possum plus scribere propter nuntium. Deli-
beretis propter Deum, et quod fuerit faciendum fiat cito; et
scribatis propter Deum quomodo deliberavcritis. Valete! Scrip-
turn feria sexta ante
üecollationem Johannis

Dezo brief schijnt op Florentius de gcwenschte
uitwerking te hebben gehad. Hij keerde weldra uit
Deventer naar Amersfoort terug. Uit een latercu brief
toch blijkt, dat
Florentiijs in Amersfoort vertoefde cn
hoT plan had op
Allerzielendag (2 November) naar
Amsterdam te gaan. Daarna zoudfcn de broeders be-
raadslagen, wanneer zij gezamenlijk weder naar Deven-
ter zouden vertrekken. Deze reis naar Amsterdam zal
zeker in het belang van dat „magnum negotium" zijn
geweest, waarvan
Zerbolt in zijn brief spreekt cn
waarvan hij zegt: ,,si vos dominus
Hugo et dominus
Giiysbeiitüs omnes cssctis sinml, vix suflicerctis." In-
middels was dc ziekto to Deventer geweken cn wel-
dra besloten dc broeders, daar het gevaar voor be-
smetting genoegzaam voorbij was, hun geliefd
Floren-
Tius-huis weer tc betrekken. Omtrent St. Maarten (11
November) had de vurig gewcnschte terugkomst plaats.
Op
13 November werd do Devcntcrsche school plechtig
heropend.

Ook Zerbolt was met dc broeders teruggekeerd.
Spoedig zou hij echter Deventer weder verlaten, om
het nimmer wecrtczicn. Weinige dagen toch na St.
Maar-

\'j lubuk.kt berniebz.

ZatcrdaR voor den 29cn AiiRii»tui,

Brief No. 8. A»al. p. 113.

-ocr page 31-

19

TEN vertrok liij, belast met een zending in het belang
der broederschap, in gezelschap van
Aemilius van
Assche
, naar meervermelden Abt van Dickeninghe.
Het schijnt, dat hij nog de voldoening heeft mogen sma-
ken, dezen dienst, den laatsten welken hij den broederen
zou bewijzen, gelukkig te volbrengen. Weldra begaf
hij zich met zijn reisgenoot
Aemilius weder naar De-
venter op weg. In den avond van den December
bereikten zij Windesheim, waar voor beide reizigers
door hun vrome vrienden met hartelijke welwillendheid
een nachtverblijf werd bereid. Dan niet zoodra was
Zerbolt binnen de gastvrije kloostermuren, of hij ge-
voelde zich door een hevige ongesteldheid overvallen.
De krankheid nam met rassche schreden toe. Het
scheen een aanval van pestziekte te zijn
Aemilius
van Assche
, die door langdurige verpleging der
kranke broeders gedurende de epidemie, cn door den
aanval, dien hij bovendien toen zelf to verduren had
gehad, de treurige verschijnselen maar al to zeer koude,
zag weldra in dat alle hoop op behoud verloren was.
Terwijl hij zich tot den lijder keerde, zeide hij, op do
openhartige wijze waarmede do broeders gewoon waren
over deze dingen te spreken: „Frater
Gherardus, vos
morimini." „Hoe etiam michi videtur," luidde het
kalme antwoord van den kranke. Kort daarop gaf hij
zonder zwaren doodstrijd, in allen vrede des harten den
geest. Het was in den nacht van St.
llARBAiiAdag. -)
Gerari) Zerbolt had toen zijn 31° jaar bereikt. Kalm
als zijn uitgang was zijn loven geweest. Iu al do vol-
heid zijner maimelijko kracht daalde hij ten grave, in
dc omgeving van do aanhangers dier moderne devo-
tie, wier apostel hij zich in woord cn loven zoo krachtig
had betoond. Gelijk zij hem heden bij zijn sterven een
schuilplaats voor den guren winternacht hadden gebo-
den, zoo was hun gemeenschap hem bij zijn Icvon een
schuilplaats geweest voor den guren winternacht, die
over dc veerticudoëeuwsche monschhcid was gevallen.

Toen Florentius de treurige tijding vernam, zond

\') dif.n van Murnr.n, nrni wiens geschrift wij het voornnanistc over
Zf.rholt\'s ziekte cn (lood ontleend hebben, zegt: ccpit grnviter inilrmari,

credo morbo pestilentico. Anal. J. p. iS,
\'1 Dcccmbcr.

-ocr page 32-

20

hij onmiddelijk Johannes Pistor, een der broeders, om
Zerbolt\'s lijk naar Deventer over te brengen. Als
Johannes echter te Windesheim kwam, hadden de lijk-
plechtigheden reeds plaats gehad. In den trans voor
de kerkdeur hadden de kloosterlingen, verheugd dat zij
in het bezit waren gekomen van zoo kostbare relieken,
het lijk van
Gerard ter aarde besteld. Broeder Johan-
nes
keerde dus teleurgesteld naar Deventer terug. Als
de vigiliën daar gelezen waren, riep
Florentius de
broeders in zijn kamer en deed hen daar van de niet
geringe droefheid zijns harten getuigen zijn. Voor zulk
een droefheid was oorzaak, nu de columna domus
en altera manus der stichting ontvallen was; nu
men in hetzelfde jaar, waarin men het verlies van
Kes-
sel
en Lubbertus betreurd had, zich geheel onverwacht
van den fidelissimus conservator ac instruc-
tor morum zag beroofd. Wat de broeders in
Zerbolt
verloren, zal ons nog duidelijker worden, wanneer wij met
zijn schriften hebben kennis gemaakt.

a <f :
1)

\' I,\'

! I i

I "\'

t\' !

-ocr page 33-

HOOFDSTUK H.
ZERBOI.T\'S SCHKIFTEN.

Licot brevi vixerit tempore, gratissima tarnen no-
bis reliquit doctrinae mouumeuta, zegt
Thomas in zijn
biographie van onzen
Geiiaiid, en wij mogen er aan
toevoegen, dat dc literaire nalatenschap van onzen
auteur niet alleen een eerzuil is voor zijn geleerdheid,
nuuir ook voor zijn ,,gezonden zin en heilige vroomheid."

In handschriften, excerpten cn incunabcls tot ons
gekomen, hebben al zijn geschriften, dezo meer door
bijzondere omstandigheden aan zijn pen ontlokt, gono
van meer algcmccncn aard, een practisch doel. Zagen
wij reeds, hoe hij gedurciule zijn leven bij ernstige toe-
wijding aan dc dingen des gcestcs een open blik voor
de behoeften der werkelijkheid bezat; hoo hij meditatie
met handelen afwisselde, dc eenzaamheid van zijn cel
verliet cn op dc woelige markt des levens zich ging
bewegen onder de menschen, wanneer do noodzakelijk-
heid het eischtcj — ook zijn geschriften zijn hiermede
in volkomen harmonie.

Gedrongen door dc liefde van CniiisTus, bedacht
op do geestelijke behoeften zijner tijdgcnootcn, heeft iiij
do pen opgevat om een boocfcningslccr to schrijven,
gegrond op eigen cn anderer ervaring; maar ook daar
waur dc tijdelijke belangen der broederschap in gevaar
kwamen, waar haar streven word miskend, stelde hij
zich in de bres en bepleitte op kalmcn, bezadigdcn
toon, gepaard aan klemmend betoog, in strijd- of wecr-
schrift de rechtvaardigheid harcr zaak.

-ocr page 34-

22

En dezelfde man wederom, wien de gebreken vau
zijn tijd, ouder meer zicb uitend in een buitensporig
weelderige kleederdracht, naar de pen deden grijpen
tot hunne bestrijding, wist ook waar een broeder met
gemoedsbezwaren tot hem kwam, lust cn tijd te vin-
den, om die in een lijvig, doorwrocht tractaat te be-
antwoorden,

In de dagen van Revius (f 1658) waren al de ge-
schriften van
Zerbolt nog aanu\'ezig: in membranis nos-
tris integri habentur verzekert ons de Regënt van het
hervormd-staten collegio in zijn
Daventria Illustrata, en
hij geeft er dan ook p. 60 een lijst van, dio wij hier
overnemen.

Behalve de reeds door Revius vroeger medege-
deelde tractaten:

Super modo vivendi devotorum hominum simul com-
morantium
en

De libris Teutonicalihus, vinden wij daar vermeld:

Tractatus de vestibus pretiosis,

In qiiendam inordinate yradus ecelesiaslicos et prae-
dicationis officium affectantem,

"De spiritualibus ascensiofiibus en

De reformatione virium animae.

De beide laatste tractaten worden bovendien ver-
meld door
Thomas, Dier van Muiden, Trituemius,
Sweers, Valerius Andreas, Foppens
e. a.

Do echtheid van deze geschriften staat vast.

Eén stem heeft zieh er echter tegen verheven, eu
we] die van
Ant. Po.ssevin ; dan diens twijfel vond zijn
oorsprong in een onnauwkeurigheid van
Tritiiemius, die
in zijn
Catalogus Illustrium virorum- onzen Gerardus Con-
radus
doopte.

Nevens deze, algemeen als echt erkende schriften
worden er echter ook Sermo nies van
Zerbolt ge-
noemd. Wij weten reeds, dat hij als voortrcflelijk
prediker bekend stond en gaarne zouden wij dus met
zijn homiletischen arbeid kennis hebben gemaakt; dan
dit verlangen moest onbevredigd blijven.

Het vermoeden aangaande het bestaan der Sermo-
nes berust op een bericht bij
Tritiiemius, waar hij
zegt: „sermones etiam et muitos et elegantes conipo-
suisse dicitur, quorum lectio religiosis ncccssaria indicia-

t \'i

:

J! I

:\' i

-ocr page 35-

23

tur." Hier van uitgaande spraken ook Sweers e. a. van
Sermones. Het komt mij echter vrij twijfelachtig voor of
de geleerde abt van Spanheim zelf, wel van de aan-
wezigheid der Sermones overtuigd is geweest : immers
hij noemt als zoodanig wel andere schriften vau
Zer-
bolt
, maar van deze heet het slechts dici tur com-
posuisse.

Hoe dit zij, men meende werkelijk, dat do ho-
miletische letterarbeid der fraters, waarvan men onder
meer sedert de uitgave van
Brinckerinck\'s Collatiën
zoo schoone proeven had gezien, met dien van
Zerbolt
zou worden verrijkt. Immers de heer Delprat be-
weerde in 1830 „in de publieke Bibliotheek te Wies-
baden een verzameling van godgeleerde opstellen van
Gerardus Zutphanienris in handschrift to hebben ge-
zien, waaronder Sermones
contra pluralitatem Confesso-
rum,
op don Catal. vermeld Mss. N". 15."

De heer Koning begaf zich naar Wiesbaden,
maar zag zich in zijn onderzoek teleurgesteld : het HS.
bevatte niet wat dc heer
Dem\'RAT meende gezien to
hebben, van Sermones geen sprake.

Op ous schrijven aan Dr. A. v. i). Linden, biblio-
thecaris tc Wiesbaden, die als uitgever van den
Hundschriftou-cataloog der bibliotheek aldaar, de
rechte man was om licht to broiigon in deze zaak, ont-
vingen wij bericht, dat er zich werkelijk schriften van
Ge-
rard van Zuteen
tc Wiesbaden bevonden, die ons dan ook,
door dc welwillende bomiddoling van Prof.
Moll, wor-
den toegezonden. Het zijn twee handschriften; geen
van beiden echter bevat de Sormoncs, wel andere reeds
van elders bekende schriften van
Zerbolt, zoodat wij
dan ook later op deze AViesbadousche Manuscripten zul-
len terugkomen.

Onder dit tweetal is echter het HS. dat don
beer
Delprat op hot dwaalspoor hooft gebracht, en ook

\') Cal. IU. virorum p. 119. 10.
nELi\'rat, a. w. j). .352.
K
onin\'o, Gerardt Zutphaniensii etc. j). 63.

Die nSS. der königlichen Landetiiiholhek in Wiesbaden i\\\'rseichnet von
l)r. A. v. 11. tiinpen, lUbHotfiekar. Wiesbaden. Hofbnclihandlung von En-
monn ronuian 1877. Ken exemplaar vau dezen cataloog l)ovindt zich op
de ÜDiversitcits-bibliotheck to Amsterdam.

-ocr page 36-

reeds door Koning werd gezien. Het blijkt ons nu, dat
hetgeen de geleerde beschrijver der fraterhuizen voor
Sermones vau
Zerbolt heeft aangezien, een tractatus is
van
Frederik van Heilo, Contra pluralitatem confessorum
et de regimine sororimi,
handelende over de nadeelige ge-
volgen, aan de aanwezigheid van meer dan één biecht-
vader in een nonnenklooster verbonden. Vermoedelijk
heeft de etiquette op den rug van den codex .^JlanuS\'
cripta Gerardi Zutphen" den heer Delprat misleid.
Wij hebben nu de zekerheid, dat er op de bibliotheek
te Wiesbaden geen Sermones aanwezig zijn.

Vau de overige bij Revius vermelde geschriften is
slechts het tractaat Dc
vestibiis pretiosis verloren gegaau.
Het was, gelijk Prof.
Moll zegt, „vermoedelijk gericht
tegen de uitbundige weelde in kleedij, die destijds bij
geestelijken en leeken heerschte."

De tijdsorde, waarin de verschillende tractaten ziju
ontstaan, is moeielijk aan te wijzen. Het is alleen be-
wijsbaar, dat de
Beformatio vóór de Asccnsiones is ge-
schreven ; immers het laatste geschrift doet zich reeds
vooi\' als een uitbreiding van het eerste, maar bovendieu
zegt
Zerbolt in cap. 27 van laatstgenoemd tractaat :
,,Ut etiam circa lias ascensiones modum habcas te exer-
citandi, etiam hic sicut in precedentibus gcncra-
lem modum meditandi dc vita et passionc
Christi Jesu
curavimus annotarc." Van een leven des Hceren wordt
in de voorgaande hoofdstukken van dit tractaat niets
gevonden, zoodat „in precedentibus" noodzakelijk
op het andere moet slaan, waarin dan ook werkelijk een
dergelijk leven voorkomt.

Wij bespreken eerst de gelegenheidsschriften, daarna
die van ascetischen inhoud, welko laatste tevens een
geleidelijken overgang tot het volgende hoofdstuk, aan
Zkrbolt\'s beoefeningsleer gewijd, zullen vormen.

li üi

.i l, i
-i\'l

i

Il

\') VgL over Fhederik van IIeilo dc disscrtiitic vim Ur. J. C. Pool.
Amsterdam, D. B. Cbnpen 1800, en over liet tractaat zelf, dat uit twee
, ^ deelen bestaat, waarvan do vijf eerste hoofdstukken aan het eigenlijke ou-

jl i t derwerp cn dc acht volgende de regimine sorotum iu het algemeen han-

delen, p. 43, vl. aldaar.

2) Kerkgeach. II. ii. p. 3G5.

-ocr page 37-

25

§ 1. Zerbolt\'s gelogoulieidsscbrifteu.

Uet eerste vau bet drietal ous bewaarde geschrif-
ten, door bijzondere omstandigheden aan zijn
pen ontlokt, is zijn
Libellus super modo vivendi de-
votorum hominum simul eommorantium.
AVij keunen het
slechts uit een excerpt, dat
Revius er van gaf in zijn
meergenoemd werk, p. 37—40.

Het is een weerschrift, dat het goed recht der
broeders handhaaft tegen de aanvallen der bedelmon-
niken.

Men weet hoe Geiuut de Groote op hot voorne-
men van
Florentius om zich met de zijnen te vcreeni-
gen tot een gemeenschappelijk, vroom leven, onmiddelijk
antwoordde: „Gemeenschappelijk loven, dat zullen do
bedelmonniken niet gcdoogcn." En werkelijk hij bad
goed gezien. Reeds door zijn prediking verbitterd, was
der monniken naijver tegen dc broeders door hun be-
moeiing met ouderwijs en volksbelangen maar al to zeer
opgewekt. „Deze lieden zaaiden alom verdenking tegen
de fraters; zij noemden ben „rcligicusen zonder religie",
„basten hen aan" gelijk
Brugman hot later uitdrukte,
„als felle honden," en achtten hen menschen, die we-
gens het kcttersche venijn, dat zij van zich lieten uit-
gaan, zoo spoedig mogelijk tot afstand van hun opzet
moesten gedwongen of uit „het huis dos Hoeren" uit-
geworpen worden" Voor deze verdachtmaking vond
men gereeden stoun in de denkwijze dier tijden, waar-
voor het aanstoot gaf dat lecken zonder religie, dat is
zonder kloostergelofte, zich tot heilige oefeningen vcr-
oenigden, en juist dit gaf aanleiding om de broeders to
verwarren niet revolutionaire sekten dier dagen, zooals de
Beggarden, do geheimo broederschappen aan den
Rijn, ja zelfs met de broeders on zusters van den
vrijen geest. Dus zonder oenigen kloosterband to
leven, zich bezig tc houden met volksonderwijs, cn bo-
venal met afschrijven on verspreiden van roli-
gieusü geschriften in dc landtaal . .. het was
der hoog-kcrkelijkc partij een verfoeilijke ketterij!

>) KerJcgcscK II. ii. p. IG8. cn Brugman 1. bl. S3. v. 210.

-ocr page 38-

26

Dan de broeders waren op tegenweer bedacht.
Rechts- en godgeleerden van groot aanzien te Utrecht,
Keulen en elders werden door hen geraadpleegd.
Ar-
nold
, abt van Dyckeninghe, met wien wij reeds Zer-
bolt
in aanraking vonden, gaf iu 1397 een goedkeu-
rend advies. Hoe hoogen prijs de broeders op instem-
ming ook van andere geleerden stelden, blijkt uit de
rechtsgeleerde adviezen van den jare 1397 en 1398,
die in uitmuntend fraai schrift, kennelijk ten behoeve
der broederschap verzameld, nog bewaard worden in
een perkamenten handschrift uit de 15® eeuw, op dc
koninklijke bibliotheek te \'s Hage (N". 355). ")

De casuspositie, den rechtsgeleerden omtrent de
broederschap voorgelegd, wordt door
Delprat woor-
delijk medegedeeld. Tot recht verstand van
Zerbolt\'s
geschrift laten wij haar hier volgen:

„In zekere gewesten verbinden eenige bijzondere
personen zich tot gemeenschappelijke samenwoning.
Sommige klerken zijn te zamcn in één huis, waar zij
boeken voor geld afschrijven (pro pretio scribunt).
Sommigen, de kunst van schrijven niet kennende, maar
tot onderscheidene handwerken bekwaam, leggen zich
daarop mede voor geld toe, of verrichten eenige andere
bezigheid. Deze lieden arbeiden mot hunne handen, cn
leven van hetgeen zij door hun werk vorkrijgen of uit
eigen goed bezitten. Alles deden zij elkander vrijwil-
lig mede, of brengen het in gemeenschap bijeen tot
vermeerdering van eendracht. Zij eten te samen en
bedelen niet. Zij hebben ook onder zich een persoon,
welke zorg over het huis voert, aan wiens vermaningen
zij ondergeschikt zijn of gehoorzamen, zooals goede

\') Tot do Utrcchtschc verdedigers vail do Fraters behoorde Evkut
Foeck, dio als zoodanig ook door Dclprut (bl. 53) wordt gcuociiHl. Ik
aelit het uuttig, hier aan tc tcekcncn, dat ccn opstel van
Foeck botrck-
lijk de mannen van Deventer cn hunne zoo zeer veroordeelde leefwijze
bewaard is in ccn IIS. van dc 15c eeuw, dat onder N\'. 2285—2289 in
dc Bourgondische Bibliotheek tc Brussel berust. Uit ccno beschrijving
van dit IIS., door den Heer
Cir. Ruelens to Brussel ten behoovc van
Prof.
Moli, verstrekt, blijkt dat hot vorschillcudc opstellen bcvnt over het
geoorloofde van het lezen van godsdienstige boeken in*do landtaal,
over het gemeenschappelijk leven der dcvotcu zonder kloosterregel enz.,
stukkcfl van wier aanwezen ik eerst na dc bewerking dezer dissertatie
kennis verkreeg.

Delpkat, p. 51 in dc noot.
Delpbat, p. 51, 52.

-ocr page 39-

27

scholieren aan hunnen meester. En deze levenswijze
verkiezen zij, om voegzamer te loven en zich gemakke-
lijker het noodige te bezorgen; voornamelijk eu bovenal
omdat zij hopen, door dus te leven, Godo beter te zul-
len gehoorzamen en Hem te dienen."

Alle bovenvermelde geleerden geven hierop een-
parig goedkeurend advies. Dezelfde zaak nu wordt ook
door
Zerbolt in dit traktaat behandeld en dat op een
wijze die aan zijn scherpzinnigheid eer doet.

Hij richt zijn pleidooi tot hen, qui congregationes-
eas ut malo more introductas sugillabant en beweren,
dat het nemini fas est religionom novam (religie
hier in den pregnanten zin van orde), collegium
corpusve formare absque superiorum licontia, con-
vonticula quaevis esse iuro vetita.
Zerbolt geeft de
juistheid dezer bewering volkomen toe. Ja indien deze
congregaties onder een der genoemde rubrieken waren
te brengen, hare oprichting ware nefas! — Maar nu
toont hij aan, dat geen dezer namen op do samenwo-
ningen der broeders vaji toepassing zijn.

Het is geen uova roligio. Daar toch, zegt hij,
heeft men professio, regula, obodicntia, (jua vice Dei
hominem super caput suum aliqui constituunt. Maar
hij verzekert, hic vero nihil talo esse. Non assumi rc-
gulam, professioncm non fieri, obcdicntiam nemini ])ro-
niitti, tantummodo in suis domibus vel conductis hos-
pitiis pariter vivi: on hierbij beroept hij zich op do
huisgemeenten, waarvan in hot N. T. sprake is, —
fecisso idem Apostolos Act. I, feoissc Apostolorum dis-
cipulos, unde in sacris celebrem esse domum
Aristo-
buli
, domum Erasti, Priscum ot Aquilam doniostica
Ecclesia esse nobiles.

Ook in klecderdracht onderscheidon zich do broe-
ders niet van andere leekon: \') no vestitum quidem,
zegt hij, a vulgari abborrontom capi, nisi quis pro
tali habeat vostium simplicitatem ac luimilitatem, quam

\') Convcnticula zijn godsdienstige vergaderingen buiten kerk of
Kerkgezag om gehouden.

Later kwan» hier eehter verandering in en hadden dc broeders een
niccr bepaald costuum. .Men vindt er
o. n. (lo bcsclirijving vau bij ÜUM-
bar Kerkl, en irerclll. litventer, 1, bl. GIG.

-ocr page 40-

I

111\'

certe Ecclesia nou reprobet, sed landet. Singulis apud
jj so licere diverso vestis genere, qua ad formain, qua ad

colorem uti, imo unum eundemque nunc huius, nunc il-
lius figurae colorisve indumento tactum conspici, ita ut
habitus eorum solum a secularium habitu différât in
pretii vilitate et formae siniplicitate.

Genoegzame bewijzen, meent hij, nullam ab eis no-
vam religionem excogitatam esse.

Maar hij wil ook aantoonen, nec corporis col-
le giive appellatione suas congregationes proprie desig-
nari posse, quodvis enim collegium cligere superiores,
(|ui causas cognoscant, syndicum constituere, ac demum
in unum quempiam recidere; haec autem in suis con-
gregationibus non fieri, quae instar aliarum societatum
morte cuiuslibet solvantur.

Gravius etiam errare, qui couventiculorum convici-
cium eis ausint facere, cum convcnticula sint con-
spiratorum, haereticorum, seditiosorum, qualia crimina
in sese nou agnoscuut.

Na deze inleiding gaat Zeuboi/i over tot de be-
spreking der inwendige organisatie van de fraterhuizen,
en juist daarom is ziju geschrift voor dc kennis dier
congregaties van groote waarde. Allereerst bespreekt
I hij nu de gemeenschap van goederen bij hen in ge-

bruik. Op echt scholastieken trant onderscheidt hij een
zesvoudigen modus rei possidendae: cum
omnia sunt communia tam quoad usum (|uam quoad
administrationem, ita ut ct uxores comprehendantur,
qualis communio omnium rcrum NicoLArris tribuitur.
Cum quis crrore contrario, omnia propria facit usu
pariter et administratione, cpii modus possidendi avaro-
rum est, qui proximo nihil in necessitate erogant.

Dcze twee modi keurt hij. onmiddellijk af als il-
liciti.

Een derde is, wanneer iennuul administrationem suae
rei sibi vindicat, at usu comniunem eam facit, id est,
necessitate urgente aliis inde quod satis est suppeditat,
en deze beweert hij ad saluteni cuivis necessarium esse.

Een vierde, wanneer iemand rei suae adnunistran-
dac,^ procnrandae, alienandae potestatem scrvat, at usum
communem facit etiam extra casum necessitatis. Id
est, utilitatis, caritatis etc. gratia.

28

-ocr page 41-

579

Een vijfde, wanneer iemand neutro modo quicqnam
possidet proprium, sed tam administrandi quam utendi
ius penes communitatem esse vult. Deze wijze ver-
klaart hij, monachis voti reis ex necessitate incnmbere,
laicis vero, ac maxime clericis minime prohibitum, sed
licitum ct meritorium. Hij besluit derhalve, nihil pec-
care suam societatem, quae eis pro rc nata utatur. Cum
gradum struant ad sextum raodum, in quo perfectio
paupertatis consistât, ultra quam humana fragilitas as-
ceudere non valeat; quo videlicet quis nihil proprium
habet nee communc, sed simpliciter usumfructum su-
mit, quam paupertate dicantur profiteri
fratres mino-
res
. Zou niet in deze woorden ironie liggen tegen de
fratres minores van zijn tijd, wier streven naar volko-
men armoede nog een goeden stoot kon verdragen, eer
het de uiterste grens van humana fragilitas had be-
reikt?

Hierna gaat hij over ad rationem admoncndi
ct corripiendi, quam inter sesc excrcebant, en waar-
van sommigen beweerden, dat die minder passend voor
hen was. Gaarne erkent hij wederom jiublicas sivo
concionales admonitiones ab liominc plebeio fieri non
oportere, sed ab co, qui ligitime ad boe opus vocatns
sit, nee in loco privato, sed publico, ad id destinato.

Blijft dus over de collocatio privata, quae qui-
dem, si fiat per modum altercationis (als dispuut) circa
articulos fidei, et ipsa laicis convonire non possit, at si
hortandi causa ct familiaritcr instituendi suscipiatur, ct
licita et praecepta est, ct ab omnibus et ad omnes fieri
oportet, waarvoor hij dan ook bewijzen aanhaalt uit
Hieronymus, Bernardus c. a.

Het volgende punt handelt dc libris sacris in
vulgarem linguam vorsis, maar dewijl dit in het
volgende tractaat uitvoerig wordt uiteengezet, gaat
Re-
vius
het in zijn excerpt met stilzwijgen voorbij, om over
te gnan tot do obodicntia. Eam obedientiam, quam
clerus praelatis, populus seculari potestati debcat, talcm
esse, zoo zegt
Zeriiolt, ut ab ea neminem quantacun-
qiic snnctitas possit absolvero; maar iiij verzekert, cam

itcii vcrgolijkc dc bckcndo scliililcrinp vnn liet zedelijk vcrvid der
bedelorden, die
JIuij.sbrokk geeft.

-ocr page 42-

30

in sua societate uon obtinere, juist uit kracht van de
maatschap. Deze gehoorzaamheid toch bestaat in die
van minderen tegenover hun meerderen, maar socii
sunt aequales. Aan dezulken past het voorzeker niet
superieuren te kiezen, aan wie zij zoodanige gehoor-
zaamheid zouden betoonen, cum hoc sit religionis vel
collegii; het geval is echter mogelijk dat onder hen de
een den ander gehoorzaamheid verschuldigd is, indien
b. v. een praelatus vel curator animarum praefectus
sit de societate. Verder wijst hij er op, etiam patrifa-
milias quoad domus regimen eam deberi, cum eius sit
familiae invigilare; ni faciat, infidcli deteriorem esse,
quin, si domesticos suos verbis et exemplis nequeat
corrigere, ius habere eos domo eiiciendi, modo per hoe
cos corrigi persuasum habent.

Maar daar bestaat ook een gehoorzaamheid parium
erga pares, si cohabitatio placida et similia conventa
spectentur, si quis moneatur ad id quod sua natura
eum obligct, quod sit praccepti divini etc.

Op dc beschuldiging, dat dc broeders zich ver-
stouten om biecht af tc nemen, antwoordt
Zerbolt:
dat hij wederom toegeeft, confcssioncm proprie dic-
tam, quam sacramentalem vocant, cui annexa sit abso-
lutio et pocnitcntiac iniuuctio, nulli cxercero fas esse,
nisi penes quem sit potestas ligandi solvcndique, quam
clavium appellant, no prcsbytcro ([uidcm, citra superio-
ris liccntiam, nisi eius qui confitctur animac curam ex
officio gercnti.

Maar tegenover deze sacramcnteelc biecht plaatst
Zerbolt een belijdenis van schuld, dio den leek vol-
komen geoorloofd is tc hoorcn, si dcsit saccrdos, si
pcccata sint leviora, si quacritur tantummodo auxilium
vel consilium. Ea pocnam remitti, beweert hij, non
per modum sacramcnti, sed ut por quodlibet bonum
opus. Ilij wijst verder op het nut hetwelk dit voor
beide partijen kan hebben; het komt er maar bij op
aan de rechte discrctio spirituum te hebben.
Bovendien is dit geen innovatie maar een renovatie. Hij
wijst er dan ook op, hanc confcssioncm mutuam quon-
dam, apud viros spiritualcs valdc fuissc consnctam ct

\') Revius heelt curac nnimaruni.

-ocr page 43-

31

laudatam, licet nunc sit rara, multis iucognita, et quod
magis dolendum, a plerisque ut illicita oppuguetur.
Aan het slot van zijn betoog over dit punt haalt hij
JacViIC)" aan: Confitemini invicem peccata
vostra.

Wat verder de observantie van bijzondere
instellingen en gewoonten in de fraterhuizen betreft,
Zerbolt geeft weer toe, non licore p r i v a t i s condere le-
ges proprie dictas, et quod vim cogendi habeant, quae
superiori in inferiorem duntaxat competit, nec introduccre
consuetudines illas, quae dicuntur ius populi, et legis aucto-
ritatem habent, aut etiam legi praeiudicant, ob eandem
rationem. Maar voegt hij er nu aan toe, leges dudum
institutas, et consuetudines in Ecclesia receptas quominus
privati observant, ac pariter sibi observandas pracfigant,
causam non esse. Quod si consuetudo sumatur pro
assucfactiouo seu moribus actibusve consuotis, non indu-
centibus ius, nullam domum, nullum gymnasium esse,
quod non suas sibi habeat, idque prohiberi non posse,
multo minus si tales inducantur, quae ad virtutum gradum
struant, eins enim habitum eiuscomodi actibus comparari.

Daar dergelijke gewoonten sommigen echter toe-
schijnen, al te zeer conform te zijn met de observanties
van roligieuscn, toont hij nu aan, qualesuam observati-
ones privati in privatis aedibus habere possint. Hij richt
dit betoog aldus in:

Sunt nonnullae constitutiones inviolabiles ot innnu-
tabiles, nimirum (puiecunujuo in S. libris vel etiam rcligio-
sorum regulis inveniunter do iuterioribus vel cxterioribus
virtutum actibus. Dat dczo aan allen geoorloofd zijn,
extra coutrovorsiam est. Maar daar zijn ook praecepta
vel observationes religiosorum, rcligionibus vel coUegiis
ita annexae, ut illa vol constituant vel comitcntur, zoo-
als het kiezen van oversten, waarover boven is gesproken,
zoo ook oratorium construere, publico boras cantaro, vel
divina oflicia colebraro, capituluni teuoro etc.

Hacc privatis sinuil vivcntibus non licent, zegt hij
mede. Maar daar tegenover staan ook weer andere
constitutiones, (piao religiosis in regulis traduntur, et pri-
vatis iure non ])rohibentur, qualia sunt onmia, ([uac
non tam ordinum auctores quam Deus ipse instituit.

Hier toe behoort handenarbeid, waarvan hij het

-ocr page 44-

582

veelvuldig uut aantoont, met voorbeelden staaft en wijst
op
Paulus, qui tentoria compegerit, Ambrosius, qui libros
suis manibus scripserit,
Augustinus, qui laborare manibns
optarit, si id curae voeationis permississent,
Monachi ex
Aegypto
, idem Cluniacenses, Cistersienses ac plerique
alii, quibus stata tempora laborandi.

Hiertoe behoort ook certis temporibus studere, S. Scrip-
turam sub prandio recitare, vigilare, ieiunare et similia.

En als nu eindelijk sommigen hiertegen weder in-
brengen, dat deze dingen wel uniquique seorsim licita,
at multis simul extra professionem monasticam certo ordine
ea facere minus conveniens esse, — dan antwoordt
Zerbolt: Ordinem in omnibus esse laudabilem, nec mi-
randum, si qui in iisdem aedibus habitant, simul laborent,
simul surgant, simul cubitum eant, hoe enim iu bene
constitntis familiis usu venire, quin et in quibusdam
civitatibus omnes opifices eiusdem artis ad pulsuin nolae
labores incipere et cum pulsu deponere, nec propter hoc
dicendos religiosos. Derhalve hebben ook de broeders
geen aanspraak op dien naam. Want in den stand van
religieusen is niet een zekere geregelde leefwijs het
karakteristieke, maar geheel andere dingen, over welke
hij in de inleiding heeft gesproken.

De toeleg van het geheele tractaat is blijkbaar, om
elk vermoeden, als wilden de broeders een kloosterleven
voeren, van zich tc werpen, en aan den anderen kant het
doel van
Grootes stichting, „vrijwillige, opzegbare ver-
.eeniging van welgezinde privaatpersonen, bijeenkomende
om zich tc ongestoorder aan christelijkcn zin en liefde-
betoon over te geven", in een helder licht to plaatsen,
tegenover dc aanvallen der bedelmonniken.

Het is hoogst moeilijk den bepaalden invloed
aan tc wijzen, dien dergelijke •geschriften als bovengC\'
genoemd traktaat hebben geoefend. Ten opzichte van
dit stuk mogen wij ons echter een gissing veroorloven, die
allen grond van waarschijnlijkheid hoeft. Het was in
de dagen van het concilie\'van Constanz (1414^—1418)
— maar laat ons liever een tijdgenoot\') hooren: Circa
tempus Concilii Constanciensis fuit quidam de ordine
Predicatornm, nomine
Mattheus Grabou, (|ui unum trac-

\') Dier pe Muiden, Anal p. 03.

-ocr page 45-

S3

tatum composuit, in quo nitebatur reprobare statum
nostrum; sed veniens ad Concilium Constanciense doc-
trina ipsius fuit reprobata, et ipse incarceratus, compul-
sus fuit revocare doctrinam suam erroncam, insuper
proliibitus fuit sibi accessus ad provinciam Coloniensem
et specialiter ad diocesim Traicctensem.

Het was de oudc wrok der bedelmonniken tegen
de fraters, die dezen dominikaner tot liet samenstellen
van zijn smaadschrift bew\'oog, ccn smaadschrift berus-
tende op dezelfde punten van aanklacht als die welke
Zerrolt hier bestrijdt, maar daarbij van buitengewone
bitterheid. De broeders Averden er in aangeklaagd als
scheurmakers aan doodzonde schuldig, als moordenaars,
als valschc profeten. De geschiedenis van dit tractaat
is genoegzaam bekend
Grabow zendt het aan den
devcnterschen kcrkoversto, die het onder dc oogen
brengt van
Godepried Toorn de AIuerza, het toenma-
lig hoofd der fraters cn, dczo laat het \'s nachts door
zijn klerken afschrijven, cn door bemiddeling van den
prior
Hendrik Loeder, aan wien het nu wordt toege-
zonden, wordt
Grauow tc Utrecht veroordeeld. Dan
Grabow beroept zich op het Concilio en — dc afloop
kennen wij reeds. Zou nu de gissing wel te gewaagd
zijn, dat
Pierre d\'Ailly, aan wien nevens Ciiarlier
Gkrson
het onderzoek in deze zaak door ])aus Mar-
TiNus V was opgedragen, van Zerhoi-t\'s geschrift ken-
nis heeft genomen? AVij weten immers, dat
d\'Ailly,
reeds in \'1)8 (Zeruolt\'s sterfjaar) de fraterhuizen
kende cn to hunnen voordcele ccn goedkeurende
breve uitvaardigde Tndicn wij ons in deze niet
vergissen, heeft
Zerbolt der broederschap door dit ge-
schrift onschatbare diensten bewezen on door zijn za-

\') DKi.riiAT p., G3 V.

Dku\'uat p., 50, DKi.nuT hrciiRt dc breve en niHsdicn dc gunstige
liouding van n\'Aii.i.v in verband met do rcclitsgcleerdc adviezen, waarvan
wij vroeger spraken. Het ccn vcrliindcrt het andere niet. Over n\'Aiixv\'s
houding in do zaak der Fraters tegenover
Grabow werd nog onlangs ge-
schreven door r,
Tsciiackkiit, r>-ter von d\'Ailli, Gotlia 1S77, s. -\'97 f.
Ho sehrijvcr lircngt in licrinncring, dat do fraters het edel gedrag van
dAiuy in dankbaar aandenken bewaarden, cn beroept zich op do oudste
drukken van n\'Aii.Lv\'s schriften, die, naar men weet (zio ])r. CAMrBEl.L,
Annn/m de la Typogr. Nrrrlnvtinise, Tin Hnye 1874, p. s.), nbiiedc door do
haters van Rnissel bezorgd werden,

3

-ocr page 46-

34

kelijk en helder betoog gunstigen invloed geoefend op
den man, die met
Gerson toen de toekomst der stich-
ting in handen had.

Het tweede geschrift van onzen Zerbolt is zijn
verhandeling
Be libris Teutonicalihm. Het tractaat zelf
is naar het schijnt verloren gegaan, doch de inhoud
laat zich genoegzaam bepalen door de excerpten, die
Revius a. w. bl. 41 vl. en na hem van Heussen, Hist.
Ep. Dav.
p. 88 vl. er van geven. Tevens dient hier
nog melding gemaakt van de uitgave dezer excerpten
door
Schöpf, Aurora, Fbl. 1 vl. De uitgave van v. Hues-
sen
verdient de voorkeur boven die van Revius.
Het eerste excerpt handelt De utilitaie lectionis sacrarum
literarim in Ungua vulgari
en heeft dus religieuse lite-
ratuur in het algemeen op het oog, het andere, dat tot
titel heeft
JDe preciöus vernaculis.^ bespreekt meer in hot
bijzonder de gebedenboeken.

\'Wij vinden hier dus de quaestio behandeld, die
reeds in de vorige verhandeling werd aangeduid: in
hoeverre het geoorloofd is om religieuse boeken in de
landtaal over te brengen.
Zerbolt\'s vertoog geeft er
ons een antwoord op. Alvorens wij ons met den in-
houd er van gaan bezig houden, slaan wij eerst we-
derom een blik op de omstandigheden, dio bot gebo-
ren deden worden.

Do mannen der moderne devotie, dio een open
oog en een warm hart voor de geestelijke behoeften
des volks hadden, waren er op bedacht om ook den
ongeleerdcn leek bekend tc maken met dc Icttervruch-
tcn der godsdienstige schrijvers en schroomden niet om
den hinderpaal van het latijn uit den weg te ruimen.
Onder deze geschriften nam ook in hun oog de Bijbel
een eerste plaats in. Om nu, waar wij dozen hunnen
arbeid bespreken, niet tc uitvoerig te worden, wijzen
wij slechts op den stichter dor broederschap, op
Groote
zeiven, van wien Dier van Muiden ons bericht, dat hij
tempore, quo a predicationo cessavit, transtulit
horas
heale ^Virginis, septem psalmos penitenciales
et o/ficium
(Icfunetorum
a latino in tcutonicum; addcns ad aliquos
psalmos diiTicilcs aliqualcm glossam pro faciliori intel-

-ocr page 47-

35

De bij-
naast andere religieuse schriften. En het is dan
ook een dwaling, waanneer
Ullman, Böhringer en
Delprat van dit excerpt spreken als „über den
Nutzen des Bibellesens in der Landsprache" of
over het nut om dc H. Schrift in do landtaal te
lezen cn daarbij uitsluitend aan den bijbel willen
denken. Het behoort medo tot de verdiensten van
Karl
Hirsche
tegen Ullman c. s. er op gewezen te heb-
ben, dat „der von
Zerbolt gebrauchte Ausdruck sa-
crac literae ui ebt blosz von der Bibel, son-
dern von heiligen, frommen Schriften über-
haupt," moot worden verstaan, gelijk dan ook bij een
nauwkeurig lezen van het excerpt zelf blijkt

Dit populariseeren werd door de mannen van do hoog-
kerkelijke richting „die gedurende dit tijdperk nllc pogingen
om den bijbel cn andere ixïligieuse gcschrifton voor dc
leekenwereld over tc zetten, met wantrouwen cn afkeuring
plachtcn gade to slaan," met lede oogen aangezien. Het
is bekend hoe zelfs
Gerson er zich togen verzette. Dan
ook reeds vroeger hadden
Gregorius VH cn Innocentius Hl
bun misnoegen cr over to kennen gegeven cn klaagde
reeds onze
Maerlant (1220) over de berisping, die bij van

UuMiUR Aiial. 1. p. fi. lict is ons vcrgmid liicr to mogen nie-
(Icdcclcn, dat dczo door Diek van AtuinKX genoemde vertalingen vau Geu-
niT DE GiiooTE benevens \'s ninns vertolkinir vnn Suso\'s llorae de aflertia
sapientia
door Prof. Moi,i, in verschillende 1IS.S. cn inciinabels zijn weer\'
gevonden cn weldra door nader bekend zullen worden gemankt,
ï)
Reformatoren p. 90.
3)
Deutichen Mt/ttiker p. 05;$.
*) delruat a.\'w. p. bl. 319.
\') llEnzoo\'s Em-ychpudie p. 710.

\') liet is tc meer bevreemdend, cn slechts aan protcstaniselien ijver
toe tc schrijven, die
Zeiiholt gaarne tot con voorlooper der IGo ccuwselic
licrvomiing al was li«t dan maar wat hnnr formeel beginsel betreft, —
wildo innken, dat men niet eerder heeft gezien, hoe men den Deventer
frater hier meer lict zeggen dan hij meondo, to meer bcvrocindcncl,
dnar reeds Prof. JIoM- in zijn
Kerkgeschiedenis (Doel 11. ii. p. 270^ cr op
wees, dat scriptura dus ook litcra sacra niet alleen de bijbelboeken,
maar alle voor goed cn stichtelijk gehouden schriften aanduidde. Verder
wordt aldaar in ccn brccdc noot op deze rekbaarheid vnn hot begrip *sacra
scriptura" even als dat van «libri canonici" gewezen cn onder niccr, cita-
ten van
Tiioma.s, Imit, 1. c. 5, Doet. Invenum c. .1, cn van Geeut Conclusa
et Proposita
nis bewijzen aangevoerd, waarbij nog dc Ileformatio van
Zejixoi.t, c. 15 kan worden gcvoegtl.

ligentia

De Rorae beate Virginis naast de psalmen;
vrij duidelijke proeve van den aard der schriften,

een

die de broeders zich ter vertaling voorstelden,
bel naast andere religieuse schriften.

-ocr page 48-

36

(Ie paapschap had geleden over zijn Rijmbijbel, dewijl
hij daardoor „leeken weten dede uter bijblen die heime-
lichede", In de meergenoemde adviezen, den broeders
door de rechtsgeleerden verstrekt, wordt dan ook de vraag
behandeld ,,of het geoorloofd is, nederduitsche boeken
te bezitten en te lezen, en welke dier werken voor
leeken ongeoorloofd of gevaarlijk zijn?" — Het dunkt
ons niet ondienstig het antwoord te hooren, dat dezen
geven, alvorens
Zerbolt dit punt te hooren behan-
delen. „De eerste vraag dan beantwoorden zij beves-
tigend.Y\' „Immers de bijbel zelf\', zeggen zij, „is in
de landtaal geschreven van die volken, onder welke de
heilige schrijvers geleefd hebben, met uitzondering van
het evangelie van
Mattheus," dat volgens hun beweren,
eerst in het hebreewsch door den Apostel is opgesteld,
gelijk zij den brief aan de Romeinen, oorspronkelijk in
het latijn en die aan de Hebrcën in het hebreeuwsch
geschreven achten.

„Men roemt sommigen uit de oude kerkvaders",
vervolgen zij, wijl zij in hun vroegste jeugd zich op de
lezing, of op het aanhooren der h. Schrift hebben toegelegd;
veronderstelt dit niet, vragen onze rechtsgeleerden vrij
gepast, dat zij de h. Schrift in dc landtaal hoorden en
mochten hooren? In hunne vroege jeugd toch zullen
zij den grondtekst niet hebben verstaan." — Op de
tweede vraag geven zij, in het algemeen als van onge-
oorloofd en gevaarlijk gebruik, de boeken op, waaruit
stof niet tot stichting, maar tot twist ontleend wordt.
Daarom ontraden zij uit het N. T. de lezing van de
Openhnrinq van Jouannes en dergelijke, „welke dc een-
voudige noch vermalen, noch verteren kunnen Vooral
wachtc men zich voor de gcschriften van
Ekkard." Tot
zoover dc adviezen. — Laat ons nu zien hoe
Zerbolt
deze zaak bespreekt.

Gelijk bekend is, hebben Ullman e. a. van dit
geschrift van
Zerbolt in hunne werken een verslag ge-

«) Delprat, p. 52.

2) Hetzelfde zullen wij straks ook Zerbolt hooren beweren,
ï) \'Zoo zegt ook Zerbolt in 7,ijn Reformatio, e. 15: quia ut frequen-
ter dictum cst, finis tibi in omnibus cxcrcitiis, Icctione ct quibuscunquc
alii."» esse debet, ut nnritati cordis potcris nppropinquare, uleo amplius
circa studium talium liorornm immoraberis, qni tc ad hoe mngis informant
ct inflammant, ut puta libri morales et deroti.

-ocr page 49-

37

geven, dat evenwel eeuigermatc schade leed door hunne
verkeerde opvatting van sacrae literae.
Kahl Hir-
sche
, in zijn meergenoemd artikel over dc Brüder des
gemeinsamen Lehens,
dit vertoog van Zerbolt besprekende,
achtte het daarom dan ook noodzakelijk er een geheel
nieuwe analyse van te geven, waarmee de onze vrij
wel samenvalt.

Het eerste excerpt dan „r/c iitilitate lectionis sacra-
rum literaram in lingua vulgari
geeft in een breede in-
leiding het plan vrij duidelijk aan, wij laten die inlei-
ding hier in haar geheel volgen :

Quoniam sunt nonnulli minus s. scripturam intel-
ligentes aut patrum sanctorum dicta considérantes seu
advertcntes, qui credunt et dicunt hominibus laicis ct
illitcratis fore illicitum divinam scripturam relegcrc ct in
sacra pagina ") se cxercero, atquc proinde libros dcvotos
in vulgari idiomate cditos seu etiam ad ipsum transiatos,
qui solum vol maximo sunt pro laicis, aestiniant mcrito
(leberc rcprehcndi, fugari ponitus ct eliminari. Idco
scirc cxpcdit, utrum ct qualcs libros scripturaruin
vcl sanctorum doctorum laicis legere liccat, vol
potius secundum sanctorum consilium legere expédiât,
ut vidclicct proindo apparoat, qui libri ct qualcs doctrinae
sini])licibus ot illitcratis ad legcndum convcniant vcl
studcndum, ac etiam ut ipsi laici et illitcrati sciant, ad
qualem doctrinam et ([uales libros utilius ct fructuosius
rccurrere debcant, et in quibus minus possunt ollcndcrc
lion ignorent.

Hiermede in aansluiting wijst Zerbolt er oj), hoc
er door
Greoorius, Curysostojius aliicpio plures doctores,
sicut etium apertissinic cxpcriontia docet, in divinis
scripturis duplex doctrina rcperitur.

Dc ccno doctrina is simplex ct apcrta, ad cuius
intelligcntiam non rcquiritur nec est ncccssaria magna
inquisitio vel discussio sen ratiocinationis dispositio, sed
sine magno laborc ct discussiono ipsa Icgcnti per so tit
manifesta: sicut sunt vitao ct gestae sanctorum,
passiones ot triumphi martyrum aliacquc
doctrinae de vitiis ct virtutibus, do sancto-

\') Rntyclopädie p. 71\'). vl.

Sacra pagina, tcchuischc (erm voor Bijbel.

-ocr page 50-

38

rum gloria ac damnatorum miseria liisque simi-
libus plano et aperte pertractantes. Op baar zijn de
namen lac, potus vel aqua, fons van toepassing.

Maar de andere doctrina is alta, profunda vel obs-
cura, ad cuius intelligentiam magna roquiritur discussio
ac diligcns inquisitie seu interior ratiocinatio propter
ipsius scripturae subtilitatem, profunditatem vel obscuri-
tatem, sicut communiter doctrinae de essentia divina,
de trinitate personarum, de essentiae unitate
et sic de aliis, en op deze zijn de namen esca, cibus
solidus, panis of puteus aquarum viven-
tium quae fluunt impotu de Libano, van toepas-
sing. Na deze inleiding stelt
Zerbolt twee tbeses, die
hij uit sanctorum testimoniis et auctoritatibus zal bewijzen.

De eerste thesis luidt aldus: simplicibus et illi-
teratis, sive liominibus laicis, tamquam parvulis secun-
dum intellectum, expédiât et nequaquam sit prohibi-
tum vel illicitum, sed sit sanctorum consilium, quod
divin arum scripturarum sou sanctorum li-
bros in vulgari idiomato editos seu ad idioma vulgarc
aliunde transfusos legant vel studeant seu legi sibi pcr-
mittant vel legi audiant, qui doctrinam plan am
et apertam prius dictam continent, dummodo tam
stylo dictaminis quam veritate sensus ab ecclcsiastica
doctrina ct usu et modo locutionis doctorum catholico-
rum non discordent. /

En de tweede: quod laicis simplicibus et illitora-
tis\' ut communiter non expcdit, quod circa il los li-
bros scripturarum vel sanctorum se multum
occupent ut plurimum tales libros studentes, qui al-
tam, difficilem vel obscuram doctrinam prius
dictam continent, sivo illi libri sunt in vulgari vel quo-
cunque idiomato editi vel Iranslati.

Hoe Zerbolt de bewijsvoering dezer tweede thesis
heeft ingericht, vernemen wij uit
Revius\' excerpt niet,
daar het uittreksel van dit gedeelte van bot vertoog
zich slechts bepaalt tot hetgeen
Zerbolt voor dc eerste
thesis aanvoert. Tcrccht zegt
Uirsche: „Sofern die

\') l)at dc ccuc doctrina fons cu dc andere putcus heet, berust op
twee plaatsen bij
Aügüstinus, Tract. 15 in Joh: ubi aqua de terra manat
et usui pracbctur haurientibus, fons dicitur; daarentegen si aqua in alto
ct profundo sit, ita putcus vocatur.

-ocr page 51-

ay

erste These don Kernpunkt der ganzen Frage berilrt,
werden wir jene Auslassung um so leichter versclunerzcn."

Vijftien argumenten worden nu door Zerbolt
bijgebracht; wij dcclen ze achtereenvolgens mede:

In laicis recommendatur et est recommendandum
desiderium intclligendi divinas scripturas et secundum
eas studium adhortandi, — Planum est autem et mani-
festum, quod laici ut communiter nisi in vulgari idiomatc
sacram scripturam legere vel intelligere nou possint, quare
videtur quod sit recommendandum quod eam in propria
legant linguam, (piia non intelligunt alicnam, i. c. lati-
nam. Zoo luidt het eerste van het vijftiental, hetgeen
bovendien versterkt wordt door een decreet van paus
Innocentius IV (1254), ubi dicit manifeste, (piod etiam
laici, (juibus Deus dedit talcntum subtilis ingcnii, melius
faciunt, si suum ingenium cxpcndaut in niaiori cognitione
explicita corum, quae contincntur in articulis lidci, quam
si illud expendercnt in rebus tcrrcnis.

Ten tweede: divina scriptura non unum singularem
statum informat vel crudit, sed quemlibct in suo statu
docet ct instruit, derhalve moet en mag zij door ieder
gelezen worden.

Ten derde: dc heilige schrift zelve spoort icdor
aan oin haar te lezen.

Ten vierde: voert hij aan, dat secundum pracccptuni
lücclcsiac laici corto ct dcbito tempore debent convcnirc
ad ecclcsiani ct ibi audire verbum divinum: sed si cis
scripturam scire non licet, ut (juid eis pracdicatur, quaro
non eadem vol similia possunt legiere in libris, dio zij
daar in dc kerk hoorcn.

Ten V ij f d o : doctores Sanctao Ecclcsiao Hieronymus,
Greoorius, Auc.üstinus, Curysostomus
ct alii in divcrsis
opistolis et libris suis oxbortantur ct admoncnt laicos ad
studium diviinu\'um scripturarum, sed boe nc(piaquam
facerent, si malum vel illicitum reputarcnt. Volgen
bewijsplaatsen van vcrschilIcndo schrijvers, ex (juibus satis
apparet^ quanto studio (piantaquc diligentia sancti doc-
tores nisi sint, populum ad studium ct lectionom intro-
ducero scripturarum- et sanctorum librorum.

Ten zesde: sacra scriptura data est homini a Deo
in adiutorium et adminiculum legis naturalis, ut vide-
licet, quod hoiuo per legem naturalem iam obfuscatam

-ocr page 52-

4U

seu minus illumiuatam iutcrius videre nou potuit, diviua
scriptnra foris adiutus disceret et videret, ut discerueret
bonum et ipsum apprebenderet et malum ut vitaret. —
Cum igitur laici continuo occupentur negotiis secularihus
et sollicitudinibus ac occupationibus terrenis, quibus ocu-
lus eorum interior, syndiaeresis et ratio sive lex naturalis
tamquam pulveribus obfuscatur, non utique videtur eis
illicitum, imo vero valde necessarium, quod huiusmodi
adminiculo derotorum librorum pro illustratione et ad-
iutorio legis naturalis utantur et certis temporibus, ad se
redeuntes de occupationibus, legant, et in quibus exces-
serint in speculo scripturarum videant. Et ergo frivole
ct frustra quidam dicunt, quod laicos secularibus occu-
patos non decet intentos esse scripturis divinis.

Ten zevende: ipsi laici frequenter legnnt et discunt
carmina mundana, carnalia et diabolica, secundum sa-
pientiam mundi composita, ad amorem muudi et carnis
allectiva et ad libidinem incitativa. Similiter legunt libros
in vulgari editos
de hello Troiano dc llolandino
de formositate Dianae^)
et sic de aliis fobulis menda-
cibus seu historiis ineptis et inutilibus. Et tamen viri
literati et intelligentes propter hoe eos non reprehendunt
vel prohibent. Sed satis irrationabile essct, si amplius
deberent laici a scripturis divinis prohibcri, quibus ad
amorem Dei accenduntur et ad dcsiderium patriae coe-
Icstis inflammantur et ad mundi contemtum informantur,
quam a praedictis fabulis.

■ Ten achtste: laici tenentur scire ca, quae expresse
omnibus in divina lege praccipiuntur vol expresse jiro-
hibentur, secundum doctores theologiac ct etiam secun-
dum iuristas. Unde tenentur ad minus scire decem prae-
cepta et peccata mortalia in genero, quae expresse iu
divina lege ponuntur prohibcri, ita quod in talibus
nemo ex ignorantia potcrit excusari. Si ergo tulia te-

\') Z. bedoelt dc veelgclczeu roniau vau den Trojaanschen oorlog.
Onze
Jacob van Maerlant liad er naar dc Fransclie bewerking van Bk.
Noiï
tie St. AIauk, een dictsclic berijming vau gegeven. — Vgl. Dr. J. v. Vlo-
ten,
Nieuwe letteren bl. 30.

Do\'ronian van Roelano, waarvan in den loop der I3c eeuw mede
vcrtaliugen in de volkstaal voorkwamen.

\') Waarschijnlijk even als dc beide andere een lettervrucht van uit-
heemschen bodem.

-ocr page 53-

iieutur scire, iiou utique peccaut, si leguiit ct discuiit
libros in vulgari cditos de dccciu pracceptis ct peccatis
mortabilus aliisque huiusmodi pertractantes.

Ton negende niulta sunt iuris positivi, quae
laici quilibet secundum statum et officium scire tenen-
tur, — unde illi, qui reprelieudunt in laicis lectionem
et studium librorum teutonicalium, multo melius face-
rent et Deo gratias agerent, si unicuiquc laico persua-
deront, ut quilibet secundum statum suum et officium
libros in vulgari cditos haberet, quos illis temporibus
Icgeret, quibus otiosis fabulis ct negotiis inutilibus so-
let occupari, et illis temporibus quibus in tabernis po-
tantes et inebriautcs se tempus inutilitcr et maie cx-
pcndunt, circa lectionem eiusmodi librorum impendcrcnt.

„Sehr schlagend, aber auch bezeichnend für den in
gewissen Bczichnngen sehr niedrigen Stand der dama-
ligen Bibelforschung," nocmt lliiisciiK lict nu volgende
argument, waarin
Zeruolt zegt: Tota scriptura primo
et originalitcr in tali idionmte est conscripta, in quo
ab illis, propter (pios fuit scripta principalius, ab omni-
bus melius et gcncralius ])otuit intclligi; hoc intelligo
de sc r i p t u r a canonic a, voegt
Zerholt er bij. Totum
enim Vctus Tcstamcntum, zoo gaat hij voort, secun-
dum beatum
Hieuonymum in divcrsis opistolis et prologis
Bibliac, pro maxima parte llcbracis hobraico scrmono
fuit conscriptum et, totum Novum Tcst«mentuni in
Graeco, excepto evangclio
AIatthaei, (piod Ilcbraeis
hebraico scrmono conscripsit, similiter excepta epistola
Pauli ud llcbracos, (piaiu, quia scripsit llcbracis, he-
braico similiter scrmono dictavit. Et quidam etiam
cxcipiunt cpistolam
Pauli ad Romanos, (puini ut dicunt,
scripsit in Latino. Et hoc dicit frater
Nicolaus de
Lyra
super ad Romanos ct in principio super 1 ad Cor.
Si igitur apostoli ct prophctac, spiritu sancto inspirati,
in illis Unguis libros suos scripscrunt, quibus vulgaritor
utcbantur illi, (piibus scripscrunt — irrationabilo
videtur, quod iam solum ipsa scriptura legi debet in
Latino et non quocumque idiomate possit a legcnto
melius intclligi.

Ten clfdo: plurcs sanctorum illis, (piibus praedi-
cavcrunt, scriptures diviuas in alia lingua iam éditas
ad idioma illorum, quibus pracdicavcrunt, traustulerunt,

-ocr page 54-

V

42

li

H

?i

I (

li

ut videlicet nou • solum audirent iu sermouibus, sed
|\'> etiam legerent ex libris. Hierbij wijst bij op bot voor-

beeld vau Bartholamaeus, den Apostel der Indiërs, qui
et evaugelium secundum
Matthaeum in propria eis lin-
gua tradidit.

Ten twaalfde: si propter hoc s. scriptura in la-
tinum aliaque transfusa est eloquia, ut banc omnes per
orbem nationes legere et iutelligere ])ossent, utique non
propter hoc in latinum transfusa est eloquium, ut la-
tinam nescientes eam legere vel iutelligere non debereut.

Ten dertiende: sancti patres in Ae\'gypto diligen-
tissime et cum summo desiderio sacram scripturam stu-
duerunt, nocte ac die méditantes, ut dicit
Cassianus,
et multa enim ex eis plenissime intellexerunt; attamen
non habucrunt nec intellexerunt scripturas in latino vel
graeco, nisi forte paucissimi, quia sicut dicit
Cassianus
vix unus inter eos inveniebatur, (|ui sciret vel intclli-
geret latinum. Similiter non intellexerunt Graecum
exceptis valde paucis. Erant enim, sicut ex vitis pa-
trum,.et multis aliis historiis potest dici, illitcrati pro
maiori parte. Undo videtur verisimile, quod scriptu-
ram diviuam in proprio habucrunt idiomato ct in co
Icgcbant sicut in Acgyptiaco vel consimili. \')

Van bijzonder belang is ook volgens llniscuE, hot
nu volgende argument, „sofern darin jcucr kritischc
Geist
Groote\'s sich bezeugt, welcher seine Schüler ver-
anlasste und in dcu Stand setzte, für dio Herstellung
eines verbesserten Textes der Vulgata Sorgo zu tra-
gen." Hebraei, zoo gaat
Zerholt hier voort, habent di-
viuam scripturam in suo idiomato, id est Hebraico
Graeci in Graeco, Chaldao in Chaldaico, Arabes in
Arabico, Syri in idiomato suo, Qotlii habent cam in
cloquio Gothico, Aegyptii in Aegyptiaco, ludi in idio-
mato proprio etc. Et forte, si ([uis diligenter per-

\') Gewiss ist (lass schon im folgende Jh. (Ic E.) dio Gricchischo
spracho (iu Egypte ul.) selbst bei rriestcrn, mehr noch bei Atönchcn, fiist
unbekannt war, zcgt E.
IIkuss iu ziju Geschichte der IL Sclriflen T.
j). 173, 3e bock. Gelijk bekend is bestoud cr dau ook reeds in liet laatst
der 3c of^in het begin der ic Eeuw een Egyntischc bijbelvertaling,
waarbij men te onderscheiden heeft tusschen ac c m p h i t i s c h o of
Koptischc, in het dialekt vau Neder-Egyptc vervaardigd, do Sahidi-
sche of Thcbaïschc in dat vau Opper-Égyptc cn dc 15asm uriscli
0
iu het dialekt vau dc Oostzijden der J^ijlmoudcu.

-ocr page 55-

43

scrutari voluerit, iii omni liugua, quae sub caelo est.
Nam, ut dicitur
Act. II, dato et misso spiritu sancto
in apostolos, viri religiosi cx omni natioue, quae sub
caclo est, convcncrunt et audierunt apostolos loquentes
magnalia Dei unus quisque lingua, in qua natus erat, in
signum, quod omni lingua esset lex spiritus sancti pro-
mulganda. Quod autem, zoo vervolgt bij, cn dit is juist
bet merkwaardige van dit argument, scriptura sacra di-
vina babcatur in sermone Hebraico et Gracco, no-
tum est omnibus, nam in bis duabus Unguis Vctus
ct Novum Tcstamentum primordialitcr est conscriptum
ct in bis linguis divina scriptura magis est autbcntica
quam in Latino. Nam scriptura in Latinum tians-
lota semper cx cditionc Hcbraica vol Gracca cor-
rigitur ct emendatur, si quando oritur ambiguitas latini
sermonis, secundum
Hieuon. in cp. ad. SuNiAMct Fketelam.

Item, quod divina scriptura babcatur in Clial-
daco, tcstatur
B. Hieronymus in divcrsis cpistolis ct
prologis. JoNATiiAS enim filius
Oziel scripsit totum
Vetus Tcstamcntum sermone Cbaldaico, ([uac editio
Cbaldaico in tantum etiam fuit authentica apud Ju-
daeos, ut ipsi ca utcrcntur (piodunnuodo (pmsi glossa
vcritatis Hcbraicac, (piia in verbis ali(piibus erat faci-
lior, {juam editio Hebraica, ut dicit frater
Nicoeaus
de Lyra
in (juadam (piacstionc. Item scriptura sacra
habetur in Syro ct Arabico : nam cx talibus linguis
B. Hieronymus interdum alitpios libros transtulit; item
(jUod babcatur in lingua Gothica, manifeste patet in
VIII libr. hist, tripart., ubi legitur, ([uod Vulimulas
Episcopus Gotiiorum sacram scripturam convertit in lin-
guam
Gotuorum. Similiter habetur in lingua Acgyp-
tiaca, ut i)rius est dictum. Item in lingua Slavica,
(jui, ut dicitur, adbuc bodiernis temporibus in propria
lingua soient divinum ollicium cclcbrarc. Similiter
lUissi illas scripturas, (puis suscipiunt, videlicet cpisto-
las
Pauli, in proprio habcnt idiomatc, ut omnibus est
notum, (jui ibi fucrunt. Indi habcnt in sua lingua
Evangelium a
Bartuolomaeo translatum ct si (piac alia.

Et haec do scriptura canonica.

\') Ui.i.M.\\n zcgt liicr: „iiian sollte fast meinen, cr (Zekiiolt) habe
dabei in prophctischciu Ucistc auf die vierte Session des tridentinischen
Coucils Rücksicht genoninicu."

-ocr page 56-

44

Sed et saucti doctores ct s. scripturae expositores
non omnes in Latino, vel aliqua una lingua libros edide-
runt, sed multi scripserunt in Latino, sicut est notissimum,
multi iu Graeco, sicut non minus est darum, quorum
libri postmodum ad utilitatcm universalis ecclesiae in
Latinum sunt translati, sicut et nonnulli Latini in
Graecum sunt transfusi. Multi etiam in alia lingua,
scilicet vulgari eorum et propria, libros cdiderunt.

Si igitur S. S crip tur a, zoo besluit Zerbolt,
tam canonic a, quam non canonic a in diversis
habetur idiomatibus conscripta et legitur paene in om-
nibus Unguis, quae sub caelo sunt, quae est ratio
vel quae causa, quod non de be at legi in Teu-
tonico, sicut legitur in Arabico vel Slavico?

In bet vijftiende of laatste argument eindelijk
zegt hij : si est i 11 i c i t u m laicis et illitcratis s. scrip-
turam legere, aut est illicitum (piia nullum, aut
est illicitum quia prohibitum. JNIaar geen van beide
is waar.

Non esset illicitum, quia malum, tunc enim esset
contra legem naturalem secundum se mahini, sicut est
furari, violentiam alicui infcrrc, et sic legere s. scriptu-
ram onmibus laicis indiftercnter esset malum et illici-
tum, cum lex naturalis onmes stringat. Sed consequens
est manifeste falsuni, imo legere divinam scripturam ct
scirc cam est praecipuuni iustrumeutum, ut homo ))0s-
sit fieri bonus et vitare nudum ; — item non malum
cavetur nisi cognitum, sicut nec bonum anuitur incog-
nitum. Non est crgo malum scire etiam malum.

Item non est illicitum, quia prohibitum, (plia md-
libi nec in theologia, nec in iure inhibitum reperitur,
imo ubique rcconnuendatuni. Licet tamen verum sit,
quod quidam libri scrmonum, in vulgari, editi articulos
continentes hacrcticales sint prohibiti in ((uodam res-
cript©, (piod incipit:
Ad Apostalatm. Sed boni et
devoti libri non sunt ibi prohibiti, imo nuigis sunt per
idem rescriptum a sensu contrario approbati.

Quarc sequitur — zoo eindigt hij dit deel van

\') 7j. schijnt zich in do opg.avo van dit decrcct to hebben vergist.
Wel komt cr m het
O^rp. Jur. Can ccn decrct Ad Aposlolatus voor, Kslra-
vtiff. Joh. XXII. tit. i. e. 2, doch dit handelt over geheel iets anders.

-ocr page 57-

45

zijn vertoog — quod non sit laicis illicitum s.
scripturam legere vel habere in lingua propria, sed est
ipsis miiltum meritorium, a sanctis ct doctoribus con-
sultum, laiidatum. Het tweede stuk van dit vertoog, dat
over dc boeken qui altam, difficilcm vel obscm\'am doc-
trinam continent, en waarvan de lezing laicis simplici-
bus et illitcratis non cxpcdit, — is gelijk wij boven zeiden
verloren gegaan, daar het door
Revius in zijn excerpt
niet opgenomen werd.

Richten wij thans het oog op het andere excerpt
uit
Zerbolt\'s Libellus de lihris Teutonicalibus, en wel Be
precibus veruacuUs.

Gelijk ieder ernstig christen, kende ook onze Zer-
bolt
groote waarde toe aan het gebed, als middel tot
opwekking van het rcligicusc leven en tot bevordering
van den geestelijken voortgang; wij zullen dan ook la-
ter in de gelegenheid zijn hem hier nader over tc hoo-
rcn. Dc meeste gebeden onzer voorvaderen waren for-
niulicr-gebcdcn, grootcre of kleinere bundels, waarbij
dc psalmen vooral dienst deden. Deze, gelijk alle an-
dere kerkgebeden van dien tijd, in het latijn gesteld,
waren den lecken hierdoor onverstaanbaar. „Dc waarheid,
die in dc ordc-rcgcl onzer duitsclio ridders uitge-
drukt staat, dat alle g h c b c t sonder me de-
denken des herten s c r c c r a n c c s, werd door ve-
len met volle overtuiging beaamd, en als dezulken met
zorg o]) dc Icekcnwcrcld zagen, strekten zij gaarne dc
hand uit om het onrecht, dat dc kerk hierin hare kin-
deren deed, zooveel mogelijk onschadelijk tc nuikcn"
door zich met de vertaling der lib cl li oration um
bezig te houden. Wij zagen reeds hoe
Geert zelf
dcrgclijkcn arbeid ondernam, cn al bieden onze histo-
rische gcgevena geen genoegzame zekerheid om iets
dergelijks ook van
Zerbolt te mogen zeggen, in

\') Kerl-gesckUdenis, 11. n. bl. 331.

\') Ania. 1, p. 15«, lezen «vij (Int Tetrus Hoorn verklaarde, nunqunui
sibi conliRisse, ut
rolltctum domini Giikicmuu Zuti\'Haxik ante stntutum tem-
iins non trrminasset. He zin is vrij duister. Misseliien worden er e o 1-
leeten, geboden, mee l)odocld, door
Zkuhoi.t vervaardigd.

-ocr page 58-

46

het vertoog de vernacuUs zién wij hem als

een goed pleitbezorger van dit streven optreden tegen
hen, die hun afkeer voor geestelijke boeken in de land-*
taal zelfs tot gebedenboeken uitstrekten.

Een kort overzicht moge hier volgen:

Het geheele betoog knoopt zich vast aan I Cor. XlV:
melius est prophetare quam loqui linguis.
Gaarne stemt
Zerbolt weder toe, dat men zoowel bij het
bidden van latijnsche gebeden als van die in de landtaal,
dezelfde affectus (aandoening) kan hebben; daarentegen
ontbeert de leek, wanneer hij in een taal bidt, voor hem
onverstaanbaar, dien zegen van het gebed,
Avelke uit den
intellectus (het verstaan) der woorden geboren wordt. En
deze zegen ontbeert hij daarom, dewijl de geheele vrucht
van het gebed op de attentio (opmerkzaamheid) berust.

Potest autem secundum sanctos in oratione vocali
triplex vel quadruplex esse attentio, zegt
Zerbolt, welke
viervoudige attentio hij nu aldus bespreekt: Una super-
ficialis: attendere videlicet, quae verba vel qualem psal-
mum quis legat, et ex hac attentione mens interior parum
reficitur. Alia est attentio, qua homo sensum literalcm
psalmi vcl orationis suae attendit, et ex ista attentione
reficitur mens, (juando verba psalmi vol orationis, quam
legimus, aliquam devotionem ad literam sonant; sicut
ibi: miserere mei, Deus; Domine, ne in furore.
Tertia attentio est intellectualis, quando etiam ex verbis
psalnii vel vocalis orationis trahitur sensus spiritualis, et
hac attentione semper potest mens humane rcfici. Quarta
potest esse attentio, (puuulo houu) atteiulit Deum et rem,
pro qua orat.

Licet autem laicus primam attcntionem potest
habere, si orat in Latino, in qua non nuignus est fructus,
ct etiam quart am, licet non ita bene, sicut si oraret
in lingua propria, tcrtiam anten» et secundum at-
tcntionem in tali oratione non potest habere hiicus, in
Latino orans.

Sequitur ergo, quod sine dubio melius et fructuosius
est laicis se exercere in orationibus in lingua, quam in-
telligunt,, quam ea, quam ignorant.

Aan bet slot van dit vertoog behandelt Zerbolt
de vraag, of het bij zulke in de landtaal geschrevcn
gebeden beter is eenvoudige woorden, dan wel vertaalde

-ocr page 59-

47

psalmen te bezigen. Laici, antwoordt bij, magis afficiun-
tur et magis accenduntur per orationes ])lanis et usitatis
verbis compositas, et bis forte tales orationes magis cx-
pcdiunt; alii autem ct maxime devotiorcs saepius magis
accenduntur et magis afficiuntur circa psalmos et anti-
pbonas, et bis foi-te in luiiusmodi expcdit se e.xercere et
secundum bos libellos orationem baberc. Doch ook leeken
kunnen door psalmen gesticht worden, daar dc mensch
(liversis temporibus, secundum quod alitcr afFcctatus fuerit,
alio et alio delectatur ct magis clevatur genere orationis.

Dat sonmiigc psalmen moeielijk te verstaan zijn, is
hier geen bezwaar; de leeken toch lezen ze niet, ut plene
cos intelligant, sed ad hoe ut devotioncm acccndant, cn
bovendien, pauci sunt psalnii, (piorum non aliqui versus
ipsis convcnirc possunt ])ro affcctu inÜannnando. Et sic
non est illicitum, rjuod laici psalmos in proprio idiomatc
Icgunt.

Uj.LMAXN, die in zijn Bef. v. d. Bef. IT, p. 102,
eveneens van dit vertoog ccn excerpt geeft, wordt door
K.vul Hiiuscuk ook bier beschuldigd van „Mangel an oxc-
getischor Genauigkeit." Waar toch Zminoj/r spreekt van
a
110 n t i o (opmerkzaamheid) geeft LTi.i.jiann dit weer door
Aufmerksamkeit oder Hinwendung dos Ge-
rn ü t h c s cn identificeert dus beiden. Dan dit is onjuist.
Zkii-
ik)i,t\'s
rcdcnccrhig is dczo: dc u ffc c t u s (aandoening, Hin-
wendung dos Gcmütbos) kan zoowel bij latijnschc geboden
als bij dio in do landtaal bestaan, nuuu- wordt bevorderd,
wordt dieper, inniger bij meerdere oi)mcrkzaamhcid (at-
tontio), cn dit wodcrom is afhankelijk van do intol-
le ctus. Torccht zegt
Hihschi; dan ook ,,diese Ansicht
ist um so bofromdlicbcr, da sie, wenn begründet, oino
Konsequenz in sich slösso, deren Seltsamkeit schon allein
hätte binroichon können, ihre Unmöglichkeit dar/utun.
Danach nämlich müszto
Zkuholt eine Art gcmütlicbo
Hinwendung gckaimt haben, wclchc sich mu- auf den
Wortlaut der (icbcto bezieht.

Indien wij nu nog eens alles to samenvatten, blijkt
hot, dat
Zki{iu)i,t met zijn vertoog de libris Tentonica-
libm
het goed rocht heeft willen boploiton, om aan

-ocr page 60-

48

leeken, religieuse geschriften van eenvoudigen, stichtelij-
ken inhoud, en daaronder ook stukken van het bijbel-
boek, benevens gebedenboeken in de landtaal overgezet,
in handen te geven.

Omtrent het nu volgende tractaat Be vestibus pretiosis
hebben wij reeds opgemerkt, dat het waarschijnlijk verloren
is. Wij gaan dus over tot de bespreking van het vierde
van
Zerbolt\'s schriften, zijn Scriptum pro rpiodam inordinate
gradus eeclesiasticos et praedieationis officium, affectante.

De inhoud van dit, door Koning en anderen, voor
verloren gehouden stuk, was tot heden onbekend. Door
de welwillende zorg van Prof. ]\\
Ioll zijn wij in staat er
een verslag van te geven, naar een HS. hetwelk op de
Universiteitsbibliotheek te Utrecht berust. komen

later, in de bijlagen, op dit HS. terug. Het bestaan er
van was niet geheel onbekend, immers reeds in \'31 werd
het besproken door
Clarisse, later door Prof. Moll in
zijn
Kerkgeschiedenis "). De gebrekkige toestand van het
j\\lanuscript maakt de uitgave voorshands onraadzaam, doch
de gang van het vertoog laat zich vrij duidelijk bepalen.

Het geheel, voor zoover wij het stuk kennen, bestaat
uit twaalf hoofdstukken, van opschriften voorzien cn voorafge-
gaan van een korte inleiding. Deze inleiding drukt
Zerbolt\'s
bcdocHng vrij duidelijk uit; wij nemen haar daarom let-
terlijk over:

• Consulit (juidain clericus, non excessive quamvis for-
sitan mediocris literature, an ei, in inferiori ordine Domino
servienti, liccat in clericali gradu renumerc, et non asccn-
dcre vel aspirare ad gradum digniorem vel mniorcm dig-
nitatem, timens ne forte abscondat frumenta in populo, ■\')
vel sub niodio ponat lumen quod in eo est, ut ])uta
qui supra niontcm ecclcsiastice dignitatis et in maioribus
ordinibus constitutus, longhis a se possit diffundcre formam
vite cxem])laris, ac juultis possit esse utilis, atcpie qui
nudtos possit convertere officio predicationis. Ad cuius
consultationeni et cautelam, in hac materia babendam, ea

«) Archief, 111. Aant. bl. 50.
^ Deel 11, n. p. 365, noot 3.

\') Een uitdrukking, die meermalen in dit traetaat voorkomt en ont leend
is aan JVor. XI : 20. Qui abscondat frnmenta, malcdieelur
in populis; bcncdictio autem super caput veudentium.

-ocr page 61-

599

qiie sequuiitur ex dictis sanctoruni et doctomm determi-
nacioiiilius sunt collecta.

Uit liet tractaat zelf blijkt ons verder, dat dc cleri-
cus aan
Zerbolt een brief had geschreven, waarin hij voor
zijn verlangen zes motieven had aangevoerd. Ten eerste
dat hij bewogen werd door enkele schriftuurplaatsen, waarin
het prediken bevolen wordt, ^\'\'ervolgens, dat het voor-
beeld van enkele heilige mannen der kerk, die als pre-
dikers waren opgetreden, er hem toe aanspoorde. Dan,
dat hij er ccn bijzondere neiging toe gevoelde. Dat hij
weinig opheeft met dc gewone geestelijke oefeningen of
met handenarbeid, in het algemeen met het sibi va ca re.
Dat hij er den wettigen leeftijd voor had, cn eindelijk als
zesde argument, dat het er immers weinig toe deed of
men voor het predikwerk grootcre of kleinere gaven had
ontvangen: God bediende zich vaak ook van minder ge-
schikte werktuigen.

Het is van algcmccnc bekendheid, welke hoogc ge-
dachten de Deventer-kring van het jiriesterschaj) koesterde.
Wij herhmcren slechts aan de bekende en karakteristieke
anccdotc van
Gerrit de Groote. Deze bevond zich eens
in gezelschap van heer
Pieter, pastoor van Deventer, op
weg naar Zwolle. Dilccto magister
Gerarde, zoo ver-
haalt
Thomas ons \') dat deze hem vroeg, quarc non efli-
cimini jircsbytcr, cum sitis bene littcratus, et ad regcndum
alios valdo idoneus? Cui illc: Nollcni esse curatus
Ecclesiae Zwollen sis una nocte, pro pil co
mco pleno au reis fl oren is "). Ook
Zkrboi.t
koestenlc geen minderen eerbied voor dc jiriestcrlijko
waardigheid. Het kan ons dus niet verwonderen,
dat dit jagen van den clericus naar dc hoogere
orden, dat ongevraagd zich ojidringcn voor het ]H-cdikainbt
hem onaangenaam trof en dies dc raadgevingen, waarom
de clericus in zijn brief onzen
Zerbolt gevraagd had,
tegen zijn verwachtingen uitliepen. Het tractaat is er
dan ook op ingericht om dc z e s ons reeds bekende mo-
tieven to (nitzcnuwcn. Alvorens hier echter too over te
pan, geeft
Zerbolt vier hoofdstukken, die tot nadere
inleiding van het onderwerp dienen.

\') aron. meniU St. Aguet. p. 119.

^ 7Ä0 ook fikkiut t)k Gkootk\'.s hoogdnrftiulc lofspra.ik van \'t pric.s-
terschap in zijn Scrwo rtfft/ra
fnr/irhf/it. Archief l, p. 372.

-ocr page 62-

50

In het eerste wil hij aantoonen, quod qmvis ex vo-
luntate sua debet eligere ut sibi possit vacare, sed alionim
iudicio ascender e ad regimen aliorum vel occupationeni exte-
riorem.
Plij werkt deze gedachten op de volgende wijze iiit :

Circa hanc ergo materiam sciendum quod voluntate
oixlinata aliud decet nos appetere voluntate nostra propria,
aliud ex voluntate vel imperio aliorum, ita ut frequenter
vult et non vult. Non vult ex proposito, vult ex imperio
et voluntate aliorum. Sunt autem duo precipue que ad
presens occurrunt, in quibus contingit huiusmodi discor-
dancia et discidentia voluntatis, videlicet locus superior
sive prosperitas seculi et exterior occupatio. Quantum
enim ad propriam voluntatem, convenit homini principa-
liter velle insistere proprie saluti et vitare exterioros
occupationes, quantum vero ad voluntates aliorum et dis-
positioneni eorum, qui potestatem habent, convenit ho-
mini ut insistât aliorum saluti vel se implicet extcriori
occupationi, ne sit inobediens et superioribus suis rebel-
lis. Igitur ad hiordinationeiii voluntatis pertinet, quod
aliquis\' proprio motu feratur in hoc quod aliorum guber-
nationi preficiatur vcl afficiatur ad exterioros occu])atio-
nes. Similiter ad inordinationem pertinet, quod aliquis
contra supcrioris \'invitationem ])rcdicta, scilicet gubernati-
onis officium et exteriorem occu])ationem, finaliter et per-
tinacitcr recuset. Derhalve, zoo besluit hij dit hoofdstuk
met toespeling op
Hebr. V en na citaten uit Augusti-
nus,^ Bernaruus, Giiegorius
e. a. tc hebben bijgebracht,
nemo debet ])roprie voluntatis aj)pctitu sibi honorem as-
sumcre, sed qui fuerit vocatus a Deo tamquam
Aaron.
Geheel dit betoog rust op den regel van het canonieke
recht, die zegt: locus rcgiminis desidcrantibus ncgandus
est, fugicntibus ofterandns.

In het tweede hoofdstuk zegt Zerbolt, quod ali-
ter non recipere sacros ordines sit licitum, vcl illicitum, vel
meritoriim, vel necessarium.

De clericus \'van lagen rang toch, moot niet alleen
eligere ut sibi possit vacare, maar zelfs de hoogere gra-
den zooveel mogelijk trachten te ontwijken, en hierbij
kunnen ^zich de vier bovengenocnulc gevallen voordoen.
Wij geven
Zerbolt zelf hier weder bet woord. Ex hiis
(hoofdst. I) dc facili potest perpendi, qualiter quis volun-
tate ordinata ad ecclcsiastica officia, ordines, gradus ot

-ocr page 63-

51

dignitates debeat accedere vel etiam declinare. Pro maiori
tamen evidentia sciendum, (juod sccundum sanctos doc-
tores officia ecclesiastica, sacros ordincs, altiores gradus
et dignitates suljterfugere vel declinare aliquando est malum
et illicitum, aliquando licitum, aliquando bonum et meri-
torium, aliqando vero necessariuni ad saluteni. Est ergo
primo, id est in caaibus illicitum. Possunt autem sig-
nari tres casus, in (juibus sacros ordines non suscipcrc vel
ecclesiastica officia devitarc sit illicitum. Primo in casu
quo quis viderct probabiliter ccclesic inuninerc grave pc-
riculum et notabilc dispcndium, si sacros ordincs non
susciperct vel ecclesiastica officia non ministrct. In tali
enim casii non assumcrc rcj
)Ugnat caritati proximorum.
Secundo esset illicitum, si (juis per obedientiam supcrioris
artaretur ct tamen suscipcrc rcnnucrct. Hoe enim repug-
naret bumilitati, per (juam (juis supcrioris mandatis sc
subicit. Tertio est illicitum sacros ordincs subtcrfugcrc
vel dcclinarc jjcr modum illicitum, puta per bomicidium
vel alliud illicitum j)rcstarc, nc (juis possit promovcri. Non
cnhn sunt facicnda nuila ut cvcncant bona, ct nmlto minus
ut imj)cdiantur bona vel indiftcrcntia. Et quartus casus
l)üssit jioni, (jiujudo shcramcntum ordinis vilipcnditur ct
ideo rciiitatur. Dat bet overigens, ccssantibus praemissis
casibus, licitum is, blijkt reeds uit dc omstandigheid,
dat bet sacramcntum ordinis ccn sacramcntum voluntarium
is cn dat ccn klerk, die hoewel voor do hoogcrc orden
volkomen geschikt, maar gelxnuleii door ccn eed oi" ge-
lofte, (lat hij zich niet in dio orden wil laten inwijden,
volgens bot kanoniok rcclit door dezen zijn ccd of gelofte
gebonden blijft.
Zkhholt geeft bier dan ook, met een be-
roep oj) Tno
.mas A(iuinas, het middel aan dc band om zich
van oen dergelijk obstaculum, (juo rcddatur inydoncus
sacris ordinibus suscipicndis, tc bedienen, ton eindo con-
llict tc vermijden, wanneer do superieur bot aannomcn

\') Vgl. InH. Jurit Canonici, Lib. 11. Tit. 11 dc Sacraincutis J !?.
Sacriiincntoniin smnnm divisio Imco est, (luod nut sunt ncccssnrin, nut
voluutnriu. Ncccssnrin sunt, quae sine iutcritii salutis nctcrnno prae-
tcrmitti ct coutcnnii uou possunt, ut sunt: linptisnuis, Confirnintio, Poe*
nitcntia, Euclinristia, c.\\trciua Unctio, quae onmin ad particularcin cuius(pic
Tirofcctum sunt princijwlitcr institula. Voluntnria sunt, (luac sine sa-
lutis dispcndio pro cunisquc nrbitrio rccipi possunt ct rcfutari, (pudia sunt:
<)rdo saccr ct Mntrimoniuni, ct
hacc ad totms Kcclcïiac profccluni ct sub-
sidiuni ^)rincipalitcr pertinent.

-ocr page 64-

52

van hooger waardigheid gebood. AVanneer het daarentegen
aan den superieur, qui vult eum magis in inferiori or-
dine permanere, mishaagde, is het m e r i t o r i u ni et f r u c-
tuosium, si quis propter hoe diniittit ne propria volun-
tate suscipiat. Eindelijk, wanneer men bedenkt, dat het
sacramentum ordinis ordinat ad perfeetionem et non debet
dari nisi dignis et dispositis, — vandaar de naam sacra-
mentum dignitatis — wanneer men bedenkt, dat deze dis-
positie dignitatis tAveeërlei is, ten eerste, ut suscipiens sit
illuminatus et dispositus per internam sanctitatem, ymo
non simpliciter per sanctitatem sed per sanctitatem exccl-
lentem; vervolgens, quod sit illuminatio aliorum per morum
exemplaritatem — en men dan bij zichzelf \'bespeurt,
aan deze hooge eischen niet te kunnen beantwoorden —
dan is het ontwijken, necessarium ad salutem et cadit sub
praecepto.

In het derde hoofdstuk spreekt Zerboi.t: de vicioso
affectu et inordinato (qjpetitu ad sacerdotium.

Affectus autem quo multi importune se sacris ordi-
nibus ingerunt et ad altiores gradus annehclant, videtur
quidem semper esse viciosus. Voorzeker, het bonum
opus desiderat, qui episcopatum disiderat, stemt
Zerbolt
den Apostel gaarne toe, maar de zulken schijnen het
woord van
Augustinus, nomen est opcris, non honoris,
te vergeten; het oj)ortct autem episcopum esse irreprc-
hensibilem schijnt voor hen niet gcschreven. Hij verwijt
hun ex ambitionc et praesumptione locum altiorcm et
gradum digniorem appetere, en juist daardoor indigni et
indispositi te worden. Zij gevoelen in geonen deelo
dc difïicultas ordinis saccrdotalis, en hebben te weinig
eerbied voor die vrcesclijke en verwonderlijke diepte der
sacramenten, want hadden zij dien,-magis timerent acce-
dere quam importime ingcrere. Blijkbaar heeft onze
auteur hier bovenal het oog op de bediening der eucha-
ristie in verband met het mysterie der transsubstantiatie.
Satis igitur, zoo gaat hij dan ook voort nadat tal van
citaten zijn bijgebracht, satis igitur apparet, quod^si etinni
(juis ydoneus esset vocatus a Deo
taukiuam Aüron, vel
supcriorum coactus imperio, attamen deberet cum timore
et rcverentia occedere i)roj)ter huiusmodi sacramcuti sum-
maui cxellentiain et ofHcii huius ordinis tcrribilcm dig-
nitatem, quod est Illuni consecrare, contractare ct in

-ocr page 65-

53

corpus proprium traliicere (piem adoraut dominatioues,
tremunt potestates, quem
Baptista Johannes tangerc
tremescit,
Petrus, apostolorum princeps, pre formidiue a
se expulit, de cuius tactu extriuseco
Johannes Evange-
LisTA plurinmm gloriatur. Unde presumptuosum est, ut
neque vocatus quis proprio motu et ambitioso affectu se
ingerat ct ad gradum altiorcm auhelet, etiam si dignus
fuit, maxime autem cuius vita tali ordini non rcspondct.
Zij scliijncn bovendien tc weinig lict gevaar tc ducliten,
dat lien bedreigt, die liet sacrainentum ordinis male susci-
])ientes atquc indigne niinistrantes zijn. Want indien zij
dit duchten, non tam anxie se ingcrcrent, sed etiam vo-
cati et coacti inviti quodammodo acccdcrcnt ct cum timoré
ininistrarent. Dit gevaar toch is dubbel groot: het bedreigt
hen, het bedreigt dc kerk. Hen, voorzoover het si
invitatus fucris, rccumbc in novissimo loco") op dezulken
van tocpasshig is; immers (jui se ipsum cxaltavcrit, supra
mcritum ct dignitateni ordhicm ct gradnin suscipiendo,
huniilietur. Het bedreigt dc kerk, dewijl ambitioso af-
fectu hidigni acccduut. Iiule sacramentum ordiuis con-
tcmpnitur. Indo ministri ccclcsic vilipcnduntur. Inde
sacramcnta nostra jirojihanuntur ct (piasi vilia a hiycis
conculcantur, ct horuiii exemplo in nialo confortantur.
Dan daar zijn er ook, die hun anibitioncm mentis quodam
velaminc ])ictatis colorant. Hun tegenwerpingen ten
getale van vier worden nu beantwoord. Wanneer dezul-
ken zeggen, (pu)d dccus vcnerabilis ccclcsic consistit in
ordine ct multitudinc ministrorum et graduum diguitate,
maar dat, indien zij adeo diliicultcr ad sacerdotales ordincs
dcberent acccdcrc ct districtc c.xaminari, pauci rcpcriuntur
ydonci, prcsertim nostris temporibus, (piibus superhabundat
ini(piitas ct refriguit caritas, atcpic ita dccus ccclcsic de-
pcrirct, — dan antwoordt
Zerholt hen, ([uod sicud sanc-
titas ct bona convcrsatio bonorum ministrorum ccclcsic
ipsi ccclcsic multum jn-oficit, ita plurimum nocct ipsi
multitudo male ministrantium ct eorum, (pii non vocati
vcniunt ct indispositi acccdunt sine timoro sive gravitate,
shic rcvcrcntia ct dcvotionc.

Wanneer dezulken zich zelf vergelijken met dc in

\') Trahiccro = traiccrc, ovcrbrciiircii, vgl. Ûikkexd.^cii iu voco.
Luc. XIV : 10.

-ocr page 66-

54

sacris ordinibus male viventes, en daarom, quia, ut ipsis
îipparet, sunt multis meliores, se presumunt ydoneos, —
dan wijst
Zerbolt hen onmiddelijk op het verkeerde van
zulk een maatstaf, als die zijn non metientes vitani suam ex
divinis scripturis et sanctorum exemplis, sed peiorum et
male viventium comparatione. Wanneer dezulken se in-
gerimt sacris ordinibus, non ut dicunt ambicionis appctitu,
sed zelo animarum, ut videlicet possint multis proficere,
qui in privatis exercitiis sibi ipsis dunitaxat proficiebant, —
dan antwoordt
Zerboi.t Aveer onverbiddelijk, quod regimen
animarum semper male et nunquam bene appetitur.
AVanneer cr eindelijk velen zijn, qui sanctitatem et per-
fectionem in sacris ordinibus ponunt ; qui, statim de
seculo conversi, anhelant ad presbitcratus ordincni, tanquam
tune essent perfecti, si essent presbiteri, — dan antwoordt
Zerbolt, (juod nequaquam profectus noster vel meritum
consistit in sublimitate graduum, nec meritum nostrum in
ordine digniori, sed principal iter in cari täte, secundario
vero in pur it ate cordis et internis actibus virtutum
aliaruni.

Tn het vierde hoofdstuk wijst Zerbolt or oj), quam
pcriculosum sit multis temptatio ct affectus inordinatus ad
predicandum vel aliis proficiendum.

Hij onderscheidt drieërlei bekoring of t(;m])tatic.

Alioquando enim temptatio prinui facie malum j)re-
fert, ({uadam violentia vel imi)ortunitate sui opimmeus
vel • trahens ad se aflcctum, sicud est tcm})tatio gule,
luxurie ct similium vitiorum, ct ad vinccndum banc temp-
tationem vel resistendum — o])us est laborare et exercitio,
ct tanto maiorc in quantum ipsa tenq)tatio ])lura vel
fortiora prefert allectiva a})])etitus sive a carne, sive a
fomite, vel naturale disjjositione, vel mala et radicata con-
suetudine, vel extcriori attractiouc, sicud |)ulchrctudinc
visibilium, vel dulcedine gustabilium, vel tem])tatione demo-
niorum. Alia vero temptatio prima facie bonum prefert, non
allicicns vel opprimons afTcctum, sed magis seducens in-
tellectum, sicud temptatio dc excessu ieiunioruiu, do ni-
mictato vigiliarum et singularitatum exteriorum. Et haec
est pcriculosior, etsi non est laboriosior quam ])redicta.
Et in hac non tam opus est laboro et exercitio quam
prudentia ct discretione. Doch oneindig gevaarlijker dan
deze beiden, of op het materieele, ofoj) het hitcllcctucele

-ocr page 67-

55

gericht, ^— is de derde temptatie, die similiter boni
speciem et apparentiam prefcrt et cum hac, importunitatc
docipit intellectum et oppriniere nititur affectum, et hoe
est gravis et pcriculosa, in qua ante onmia opus est
scire ct discornero, uec tamen hoe est eam vhiccrc, ut
in secunda, sed necessc est etiam laborare et viriliter
resistcre. Tanto autem est hec temptatio gravior, quanto
plura prebuerit affcctuum allectiva vel illectiva, ut in
prima, — tanto periculosior, quanto subtilius et pluries
adduxcrit falsas apparcntias bonitatis, sicud in secunda.
Oj) deze derde wijze nu worden velen sub spccic boni
bekoord, ut possint aliis precssc officio prcdicationis vol
sacris ordhiibus, ut bumilcm ct tutum statum rolinquant,
et pcriculosc sc ad dignitatem gruduum conferunt vel sc
officio prcdicationis ot shnilibus intromittunt. Nam ratio
scducitur zcli yniagine, affcctus trahitur appetitu vano
glorie. Als slachtoffer van zulk ccn bekoring noemt
zruijoi/r illc arrogans Jliaiu, qui dicit: PI onus sum
sermon ibus, ot coarctat mc spiritus uteri mei
ct ventor mens quasi mustum absque spira-
culo, quod lagunculas novas disrumpit. Lo-
(juar ot rcs])irab() paululuni; aporia labia mca,
ct rospondobo."Ecco quanto afVcctu fuit istc inflam-
matus ad docciulum, sed audi (juaii spccic btnii (lcccj)tus
ot (piali appetitu illcctus!

Alsnu gaat ZK»noi/r over tot dc bchantloling van
zijn cigoidijk onderworp: do wederlegging der zes mo-
tieven, dio door den clcricus bi zijn brief waren aangevoerd.
Met vijfde hoofdstuk van hot tractaat bespreekt bet ocrsto
dezer motieven cn hooft mitsdien tot titel:
Jlcupousio ad
(junsdam auctoritaies mere scripture ex quibus aliquibus
videtur quod dehcant publico predicare.

Do clcricus dan bad gcschrovcn, dat hij in sua
conscientia non i)ossit staro quietus, nisi sacris ordinibus
sc ingcrat ct ollicium prcdicationis assumat; niovctur
quibusdam sanctorum dictis ct auctoritatilms. Do schrif-
tuurj)laatscn verontrusten bom op het hevigst,
Zehholt
zegt intrinsccus agitatur. Hot zijn plaatsen als:
Trov. XI -. 26. Malodictus qui abscondit fru-

-ocr page 68-

606

menta in populis, benedictio autem super ca-
put vendentium
Jesus Sirach: XVII : 12. Uni-
cuique mandavit deus de proximo suo ut cu-
ram eius habeat.
I Petri IV:\\Q. Unusquisque
sicut accepit gratiam, in alterutrum (illam)
administrantes sicut boni dispensatores mul-
tiformis gracie (Dei).
Prov. : XXIV: 11, 12. Erue
I eos qui ducuntur ad mortem, et qui ducuntur

\'\'j ad interitum liberare ne cesses; qui inspector

est cordis, ipse intelligit, et servatorem anime
tue nil fallit reddetque liomini iuxta opera
J sua.
Zerbolt erkent, dat iemands conscientie huiusmodi

auctoritatibus potest urgeri, ne vel frumenta abscondat
in populo vel aliis non fructificans, reus periculi aniniarum
i videatur. liij is evenwel bereid den clericus genist

I testellen. Immers: ad haec et similia omnia, ([ue in

V scipturis reperiuntur, dicendum cst, (]uod spiritualium

ij dispensatie frumentorum, i. e. doctrinarum, non est facicn-

jj da secundum et ad arbitrium cuiuslibet, sed primo et

i priiicipalitcr dispensatione Dei. Secundo autem ad arbi-

I triuni supcriorum prclatoruin, ex quorum persona dicitur

/ Cor IV : I. Sic nos cxis timet homo, ut mi-
ni str os
Christi, et dispensatores mystcriorum
Dei. Ideo non intelligitur ille abscondere frumenta spi-
\' ritualia, cui non com})ctit ex officio ut ci a siipcriori

iniungitur, si ab aliorum gubernatione vel correctione
désistât, sed solum tunc intelligitur abscondere, si dis-
pensationeni negligat, cum ei ex officio nicumbat, vel si
officium, cum ei iniungitur, pertinaciter rennuat. Unde
I non requirct Deus ab omnibus, (piod non prcdicaverunt,

vel se dc gubernatione aliorum non^ intromiserunt, sed
hoe exigit de prclatis, de quorum manibus requirct san-
ïi guinem subditorum, sed sanctitatem vite proprie ab om-

nibus. Unde Iïeiinardus, bene distinguens (juid deus
singulariter a prelatis requirat et (juid ab omnibus
universaliter, dicit in
scrmone dc sancto Johan. Baptista\')
„fervorcm Deus ab omnibus exigit, splendorcni non itji.
Igneni, inquit, vcui niitterc in terram, et quid

\') Dc Vulgaat leest: Qui abscondit frumenta, malcdicctur
in populis.

Dc Vulgaat: Et mandavit illis aniouiquo dc proximo suo.
Edit. M
abilixon, II, p. MO.

-ocr page 69-

57

Hf==

volo nisi ut acGeiidiitui- IToc namque est unum
commune mandatum, hoe est quod cxigitur ab universis,
nee ullo, si deesse contigerit, admittitur excusatio. Ceterum
singulariter apostolis et apostolicis viris dicitur: luccat
lux vostra coram omnibus ") ! Nimirum tanquam accensis
et vchcmentcr accensis, quibus non timeatur a fiatu
quolibet aut impulsionc vcntorum." Hec
Bernaiiuus,
Igitur omnibus jirecipitur ardcre per cternam caritatcm,
singulariter autem prclatis mandatur lucere per aliorum
illumhiationem, prcdicationcm ct gubcrnationcm. Verder
wijst
Zerbolt er op, quod du pl ici ter aliquis potest
habere curam aninmrum: uno modo ex officio, ad
(juam pertinet predicare, corrigere, ])unire, exconununicarc,
et hec est prelatorum dunitaxat vel quibus iniungunt;
alia est cura animarum cx car it a tc, ad (pmm pertinet
familiaris ammonitio, fraterna correctio, erranti consulcre,
ncmincm schandalizarc, consilium ct auxilium prebere. Et
hec cura j)ertinct ad omncs caritatcm habentes. Ex istis
faciliter patet, zoo besluit hij, quomodo intelligcndc shit
omncs jircdicte vcl consimiles auctoritates, (]uc sonant
quod cura animarum vcl officium jmidicationis omnibus
sint in i)rccepto, et qualitcr unus(piis(pie jiotcst gratiam,
(juain acccpit, in altcrutrorum privata admonitiouc vcl cor-
reptionc fraterna administrare, ct sic animas, (juc ducuntur
ad mortem per tcmi)tationcni, auxilio ct qonsilio liberarc etc.
Maar dc clericus heeft nog een bedenking. Cum plurimos
video, zoo zegt hij, jiericlitari in seeulo, muitos perirc in
peccatis et tot coloribus Deum inhonorare, nunupiid pos-
sum mihi soli vacarc ct istis non subvenire? Nunupiid
non reus cro in iudicio, si non, rclicta abstracta vita, in
(pui michi soli prolicio, verbum Dei scminavcro pcricli-
tantibus in sccuIo, cum sit michi mandatum diligcre proxi-
nium sicud me ipsum? Ad istud rcspondetur secundum
beatu.m Tiioma:\\i ill fteciaida sccundac Quaesl. XXXITI,
Jrt.
2 : „quod illud (piod dcbcmus alicui ccrtc jicrsonc, sive
sit bonuiii corporale sive spirituale, oportet (piod ei ini-
pcndanius, non cxpcctantcs (piod occurrat nobis sed dcbi-
tam sollicitudincni adhibentcs nt cum inquiramus. Unde

\') Luc, XII ; 41).
Ilomiuibns,

-ocr page 70-

58

m

sicut ille qui debet pecuuiam creditori, debet eum iiiqui-
ij, I rere cum tempus fuerit ut ei debitum reddat, ita qui

habet spiritualiter curam alicuius, debet eum querere ad
hoc quod eum ammoneat vol corrigat de peccato. Sed illa
beneficia, que non debemus certe persone, sed commu-
niter omnibus proximis, sive sint corporalia sive spii\'itualia,
non oportet nos querere quibus impendamus, sed sufRcit
quod [cxspectantes] impendamus eis, qui nobis occurrunt.
Hoc enim quasi pro quadam sorte habendum est, ut
dicit
August, in I. Lib. dc Doctr. Christs Ex quibus satis
patet, quod licite potest hic clericus bene sibi ipsi vivere
et sibi vacare et non discurrere ad alios convertendum ct
se ipsum pervertendum, cum non sit ei cura aliquorum
commissa, dummodo alias pro loco et tempore personis
occurcntibus ammonitione familiari, correptione fraterna,
consilio et auxilio, corporalibus vel spiritualibus studeat
subvenire.

Het zesde hoofdstuk de gidbusdam sancik^ qui viden-
tur se ingessisse predicationis officio.^ et quomodo talium
exemplum sit ymitandum et quomodo non,
bespreekt des
clericus\' tweeden motief

I Secundo isti clerico, ut scribit, inquictudo mentis
\'1 nascitur, quia nonnulli sanctorum, putaYsAVAS propheta,
:i sanctus
Gregorius papa, abbas Equitius®) et episcopus
j noster
Willehroruus, officio predicationis sc ingesscrunt
ji et ultro assumpserunt. Cum igitur omnia, quo scripta
v| " sunt, ad nostram doctrinam scripta sunt, ad
!j
Jlom-. XV: 4^, ct sanctorum cxcmj)la nobis proponuntur

imitanda ergo, etc. Responsio : non onmia in divinis scrip-
turis onmibus proponuntur, ncc expedit cuilibet onmium
exempla sanctorum voile ynntari. Sicud enim dicit
Augus-
tinus
in libro Dc doctrina Christiana in divinis scripturis
alia omnibus communiter precipiuntur, alia quibusque sin-
gulis gencribus personarum, ut non solum ad universum

II statum valetudinis, sed etiam ad suam cuiusque mend)ri
propriam infirmitatein medicina pertinet. In suo (juippe
genere curandum est, quod ad melius genus
uoil potest

\') Dc jloor ons gcbraiktc editie vau de Summa (Colouiac Agrippinae,
Auno
lf)40) hccft: rcqnircrc.
2) debcutnr.

Vgl. over Iiem Grkgorius Blabgi Lil. I, c. i. Wij komen la-
ter op hem tcrng.

*) Doct. Christ. Lib. III. c. 17. liENDENlOT: Tom. Ill uitgave bl. 10.

-ocr page 71-

59

erigi." Hec Augustixus. Dili^enter considéra que tuo statui
conveniunt, et tue conditioni, perfectioni vel iniperfcctioni
proposita sunt. Talia enim oportet te preparare imitando ;
non autem omnia oportet te preparare vel imitari, que
Icgimus in divinis scripturis. Sic in sanctorum gestis et
exemplis illa debcmus imitari, que nobis proponuntur, q\\ie
nostre infirniitati ct iniperfcctioni conveniunt. Alias exempla
sanctorum imitando in hiis, que supra nos sunt, sepc maxi-
mum periculum incurritur. Unde dicitur in
Collationi-
hus Patrum
bine eis mortis periculum incurritur, quoil
nonnunquam rcctc qucdam ab aliis gesta, nialo ab aliis
presuniuntur exemplo, et ca, que nonnullis bene ccssc-
runt, pcrniciosa ab aliis sentcntiuntur. Siquidcm multa
ab aliis rcctc gesta magnam aliis imitanlibus intulissc
pcrnicicm, ncc usurpari ab omnibus posse, quod paucis
doininus spcciali muncrc conccssit. Prcscrtim autem con-
tingit hoc pcriculum, cum eadem fiicta ct exempla di-
verso cum proposito ct alio affoctu ot dissimili pcrfcc-
tiono aliquis volucrit imitari, sicud soient vane gloriosi
facta sanctorum c.xtcrins maxime in prcdicationibus imi-
taro ct id agcrc oxtcrius appetitu laudis et honoris, quod
illi fcccrunt zclo ct ainoro caritatis."
Guegorius
XXXni Moralium \') : „nonnulla vitia virtutcs sc esse
mentiuntur, sicud effusio nonnunquam miscricordia,
et tcnacia nonnunquam ])arcimonia, ot crudelitas
iusticia vult vidori. Ita plerumque mentem ad lo-
(juendi impctum vano glorie anxictas, ncquaquam
so intra silontium capicns, quasi zclus caritatis in-
llainmans, atquc appetite ostcnsionis vis ad effrcna-
tioncm locutionis impellit, ct ([uasi sub studio consu-
londi libido crumpit apparcndi. Non onim lotjuendo
curat quod prosit, sed quod appareat, ncc studet ut
malum, (piod cernit, corrigat, sed bonum tpiod sentit
ostendat." Hec
Gre(îorius, ct de hoc dicitur XXIV
Collaiionc Pnlrum
•"\').• „nonnun(juam mala cx bonis rebus

\') Collaliones vau Joiiannks C.vssiaxus, Ilct blijkt niet welke collalie
Zeiidolt bedoelt, waarschijnlijk citeert hij uit het geheugen en heeft hij do
XXlVo op het oog, waar in cap. 7 iets dergelijks wordt besproken

2} Dit citaat is niet ontleend aan Lib. XXXIH Moralium Rolijk hel
lis. verkeerd opgeeft, maar aan Lib. XXIII Moralium c. V, editie
rnoBENius, bl. 773.

•\'\') Collatio XXIV. Cap. 3. Resj)o»sio quomodo non omnilus conveniant
omma,
Migxel bl. 129C.

-ocr page 72-

60

videmus sumi exempla. Nam si eadem quis agere non
eodem afiectu atque proposito aut dissimili virtute
presumpserit, exinde laqueum deceptionis et mortis in-
currit, unde aliis vite eterne fructus aequiritur." Illi
autem, qui propterea pereunt quod bonorum et magno-
rum facta diversa intentione et proposito imitantur,
pulchre figurantur
IMachahaeoriini V: 55—61, per du-
ces illos, quibus
Judas Macuabeus exiturus ad preliau-
dum interdixerit, ne bellum committerent, donec ipse
reverteretur. Illi autem audientes res beue gestas et
prclia, que facta sunt a
Juda, gloria vana instigati,
dixerunt: faciamus et ipsi nobis nomen et eamus pug-
nare adversus gentes, que in circuitu nostro sunt,
et ita fecerunt quapropter reciderunt et fugati sunt, et
facta est fuga magna in populo, quia non audiverunt
JuDAM et fratrcs eius, existimantes se fortiter acturos.
Illos vero, qui propterea mortis incurrunt pcriculum,
quod sanctorum et magnorum. perfectionis opera adhuc
imperfecti imitantur, bene figurât
David, adhuc adoles-
cens contra
Goliam certafurus, qui indutus armis Sauli,
sue parvitati improportionatis et sue consuetudini non
convenientibus, vix potuit iucederc, qui si hiis armis
progressus fuisset, nimirum succubuisset, sicut dicitur
de hoe in
XXIV Collatiom Patrum. Op grond van
dit alles derhalve, debet iste clericus vel ([uivis alius,
qui prefatorum sanctorum movetur exemplis, ut aliis
fructificet in ])rcdicando vel gubernando, diligenter se
considerare. Nam esto (piod aliqui sanctorum,
Ysayas,
Giiegorius
etc. utique, valde perpauci, prcdicationi se
prompte obtulcrunt, ccterum pene omnes vel maior
pars sanctorum secret u m m eu m ^mihi, secretum
mihi facto et verbo personabaut, a quo non nisi
coacti et invicti recesserunt, vel speciali dei vocatione
vol obedientia superiorum atque omnes ene pene
vincti; ct predicare ex rei difficultate et propria hu-
militate, proprie infirmitatis conscii, proprie cognitioni
studentes, multaque eis deficere putantes, horruerunt

li

\') De woorden secrctuni meum mihi, secrctum mcuni mihi, aau dc
Vulgaat,
Jes. XXIV : IG, ontleend, sehijneu in do 14e cu 15e eeuw eene
gangbare uitdrukking geweest tc zijn, wanneer men ccnigc geheime roden
lad, om ecu aangeboden eerbewijs of om eenige lofspraak vau bewondering
af te weren. Zie Prof.
Moll, Joh, Brugman, II, 140. u. 1.

-ocr page 73-

01

et fugierunt. Quid est igitur quod totam multitudi-
nem sanctorum, secretum amantes et publicum vitan-
tes, relinquimus et ad paucos privilegiatos respicimus?
Cur respicimus solum
Ysayam mitti petentem vel se
ofFerentem, et non respicimus
Iheremiam vel Moysem
mitti recusantem? Secundo advcrtendum, quod Ysayas,
qui mitti petiit, attactu calculi per unum de seraphim
fuit nmndatus
Equitius per angelum fuit eunuchatus
ct ab iramundis concupiscentiis purgatus, ut patet
primo Byalogorum "). Sed ct si qui alii sancti se
prompte videntur obtulisse, apparet omnino quod prius
fuerunt a Dco mundati vcl specialiter vocati, vel speci-
alibus privilcgiis dotati vcl forsitan superhabundantcr
cantate inflamniati. Unde
Greuokius in Pastoralibus
ISATAS, {[ui mitti voluit, ante so per al taris calculum
purgatum vidit, ncquc nisi purgatus adiré quisquc sacra
mistcria audcat. Quia crgo valdc difficile est ut [alias"
purgatum se possit agnoscerc, prcdicationis officium
tutius dcclinatur." Hec
Greoorius. Sed, ut ait idem
Gregorius p r i m o Fastoraîium: ,,sunt plurcs, qui, dum se
ipsosj mctiri nesciunt, quo non didiccrunt docerc con-
cupiscunt, qui pondus magistcrii tanto Icvius estimant
quanto vim magnitudinis cius ignorant Ilcc
Grugo-
rius
. riii sunt, qui non attcndnnt quanta virtus ct
fortitudo cxigitur, ut débite (juis sibi proficiat et alios
do scculo trahat prcdicando, contra quos invchitur
B.
Bernardus
super Cantica.^ s^ermone XVIII: „Cete-
rum, inquit, tu frater, cui firma satis propria sains non-
dum est, cui caritas adhuc aut nulla est aut adco tc-
nera atque arundinca, (piatcnus onuii fiatui cedat, omni

\') Jti 0 : G.

«) Lialogx QnEGORH M. lib. I. c. Jill. Vir sanctisslmus Equities
nomine in Vnleriao provinciao partibus (Vicovaro in den Kcrkl. Staat) pro
vite suae nierito aiiud onuies illic niagnam admirationem liabebat. Qui
nimirum
Equitius pro suae niagnitudinc sanctitatis multorum in eadem
provincia monastcriorum pater extitit. Hunc cum iuventutis suae tem-
pore acri ccrtamiuo carnis inccntiva fatigarent, ipsao suae tentatiouis
angustiae cum ad orationis studium solertiorcm fcccrunt. Cumquc hac iu
re ab omnipotcnti Dco rcmedium continuis precibus qucrcrot, nocto qua-
dam assistente angclo cunuchizari sc vidit; cmsquc visionc apparuit quod
omnem motum cx genitaiibus eius mcmbris abscindcret, atquc ox eo tem-
pore ita alicnus cxtitit a tcntationc, ac si sexum non liaberet in corpore.

Greoouius, rasloratia Pfima pars : o. VI I.

*) Prologus op hot cindc.

») Mabu-lok, Tom. III. bl. 27.

-ocr page 74-

62

credat spiritui, omni circumferatur doctrine vento, ymmo
cui tanta est caritas ut ultra mandatum quidem cliligas
proximum tuum plus quam te ipsum ; et rursum tan-
tilla, ut contra mandatum favore liquescat, pavore di-
ficiat, perturbetur tristitia, avaritia contrahatur, protra-
hatur ambitione, suspicionibus inquietetur, conviciis exa-
gitetur, curis evisceretur, honoribus frigeat, livore
calescat Tu, inquam, in propriis ita te ipsum sou-
tiens, quanam dementia queso, aliéna curare aut
ambis aut acquiescis." Hec
Bernaedüs. Certe bic osset
primo instandum, et hec et siuiilia prius expurganda
antequam ad alios procedendum, ut sic mitteremus ma-
num ad forcia. Unde idem
Bernardüs super Cantica
Sermone
XH Nonnunquam," inquit, „ego ut (modi-
cum faciam excessum) cum sederem ad pedes
Ihesu,
merens et ofFerens sacrificium spiritus contribulati in
recordatione peccatorum meorum etc. audivi dicentes:
ut quid perdftio hoe? causantes videlicet quod soli
viverem michi, qui (ut putabant) multis prodcsse possem,
et dicebant: potuit enim venumdari ct dari pau-
per ib us. Sed non est bonum mercatum michi, etiam
si universum mundnm lucrcr, meipsum perdere et detri-
mentum mei facere." Et infra, „Verum audiant dominum
respondeutem pro me, qui me quasi de otio incussaut:
Quid, inquit, molcsti cstis huic mulicri? quod
est: vos videtis in facie ct ideo secundum faciem iudi-
catis. • Non est vir, (ut putatis) qui possit manuni mit-
tere ad fortia, sed muiier. Quid temptatis ei imponere
iugum, ad quod ego cum minus sufficientem intucor?
Bonum opus opcratur in me. Stet in bono, quamdiu non
convalcBcit in melius. Siquando de mulicrc in virum et
virum perfectum profccerit, potcrit et in o])us perfectio-
nis assumi." Hec 13
ernari)US. Igitur opus fortium et per-
fectorum est officium predicationis, a viris pcrfectis ar-
ripiendum. Tertio advcrtendum specialiter, quod
Ysayas
et Equitius non se predicationi proprio motu ingesscrunt,
sed Deo mittenti humiliter obedicrunt ct se promptos,

f

\') Hcnoribus tumcat, livore tabescat.

Dementia.
=>) Mabillon, Tom ill bl. 17.
•\') Mocrens.
\') Imponcns.

-ocr page 75-

63

ad miltendum exliibuerunt, ut patet Jes. VI et I Dia-
logorum.
Unde nobis inuitur, nou quod, debcmus nos
predicationi ct dignitatibus ambitiöse ingerere, sed bu-
militer, cum vel lioc nobis iniunctum fuerit vel néces-
sitas exegerit, obedire nee pertinaciter recusare. Undo
Gregorius in Begisiro et habetur YIII, q. ]. c. in
scripturis"\')-.
„sicud toto corde debemus occupationem fu-
gere, ita si desit qui presidct occupationis onus libero
necesse est bumero subire. Quod ex duorum proplic-
tarum opere docemur, quorum unus prcdicationis offi-
cium vitare conatus est, et alter appétit. Nam se mittenti
Domino
Ihremias respondit, dicens, a, a, domine, ncs-
cio loqui quia puer ego sum. O Et cum omnipo-
tcns deus ad prcdicandum [sibi] personam quererct,
dicens : Quem m i 11 a m , et quis i b i t c x v o b i s ?
nitro se obtulit
Ysayas : cccc ego, mitte mc. Et infra.
Sed hoc subtilitcr est in cisdcm intuendum, quia ct is,
qui rccusavit, non plcnc rcstitit, et hiis qui mitti voluit,
ante sc per altaris calculum purgatum vidit ; nc aut non
purgatus adirc quisquam mistcria sacra audcat, aut quem
superna gratia digit, sub humilitatis specie superbe con-
tradicat." llcc
Gregorius. lircvitcr ergo cx omnibus prc-
missis apparet, (piod illi sancti, qui sc ultro ct prompte
ad prcdicandum obtulcrunt, crant vol purgati cclesti cal-
cido, ut
Ysayas, vcl mcdicinali ferro®) stinnilati et pur-

\') Guïgoihi Epistolarum ex Registro lib. VI. Ep. 5, editie daii löGi
Tom II 1)1. 8GI.

Corp, Juris Can. Decreii Sec, Pars. Cauia /\'//; yiwf/edit. Lancki.ot

p. 514.

Prucdieet
*) Ier. I : G.
1)
Jes, VI : G,
") In utrisquc.

Alcdieinalc fcrrum = laatijzcr, lancet. In do B. GiiKGonn
II e. \'J, bl. 1333, vinden wij hieromtrent het volgende: Quidam vero Feux
nominc Mirsiac provinciae nobilis, pater huius CASTOiur qui nnne jiobiseum in
llomaiia urbe demorat, cum eundem vcncrabilcm viriim
Equitium sacrum ordi-
ncn> non liaberc conspicerct, ct per singula loca diseurrerc, at(^uc studiose prae-
dicare, cum quadam die familiaritatis ausu adiit, dicens: Qui sacrum ordincm
nou habcs, atque aRomnno pontifice, sub quo degis, praedicationis licentiam non
nccepisti, pracdieare quomodo pracsumis? qua eius inquisitione eompulsus vir
sanctus indieavit praedicationis licentiam qualiter acccpit, dicens: Ea quae mihi
loqueris, ego quoque meeuni ipse pcrtracto. Sed quadam noeto speciosus mihi
per visioncm iuvcnis astitit, atque in liugua mea medicinale fcrramentum, id
est ileubotomum, posuit, dicens: Ecco posui verba mea in ore tuo, egrcdcro nd
praedicaudinn. Atque cx illo dio, ctinm cum volncro, dc T)co laccrononpossnni,

-ocr page 76-

64

gati a sangiiinibus, ut Equitids, vel speculatores positi
et ex officio coacti, ut
Ezechiel, vel salteiu vocati, ut
Aaron, vel forsitan etiam liabundanti et ferventi caritate
tracti, vel specialibus donis et privilegiis instigati. Qui
autem nullum borum in se viderit, donec eum neccssitas
invitât vel superiorum obedientia cogat, vacare sibi debet
preeligcere, et externas implicationes et occupationes et
officium predicationis potest bumiliter et securius de-
clinare.

De drie volgende hoofdstukken van het tractaat
zijn gewijd aan de wederlegging van des clericus\'
derde motief.

In hoofdstuk zeven, het eerste van dit drietal,
toont
Zerbolt aan, quam periculosum sit veile semper se-
qui motum cordis quasi instinctmn sancti spiritus.

Tertium, quo iste clericus sibi concludit quod
quietus stare non possit, nisi se sacris ordinibus inge-
rat et officium predicationis assuniat, est specialiter in-
stinctus, quo se asserat permoveri. #Nam ut scribit,
nulli alteri eque vel melius dispositi consuletnr, nisi
sentiret simileni motum cordis. Ad cautclam in hac
parte habendam sciendum est, quod sicut dicit B.
Thomas in sec. secundo, quaest : GLXXI art. 5, „mens
humana dupliciter a spiritu sancto inspiratur, instruitur
vel instigatur. Unomodo per expressnm rcvelationem,
puta per spiritum prophetic vel per donum discretionis
spirituum. Qui autem hoc modo habet rcvelationem
a spiritu sancto, certissime seit et sine hesitationc ma-
ximam habet certitudinem, quod hec sint sibi divinitus
revelata. Talem rcvelationem
Abrahaji habuit, dum
filium suum voluit immolare, quo.d nullatenus fecisset
nisi dc rcvclatione domiuica ccrtis.simus fuisset, cum
occisio filii videatur legi naturali repugnare. Similiter
omnes prophete de hiis, que hoc modo a spiritu
sancto revelata susceperunt, maximam habucrunt cer-
titudinem, quod hec sibi divinitus fuerunt revelata.
Alio(|uin fides, que dictis prophetarum innititur, recta
non esset. Igitur si hic clericus vel quivis alius
hoc modo suscepit rcvelationem devinam, quod de-
beat statum suum relinquere et proprio motu, ymmo
divina vocatione ofiicium predicationis arriperc, si
hoc certissime sciât, ut possit dicere cum
Ihehemia

-ocr page 77-

05

XXX VII in ver ita te mi sit me do m inn s ad
vos, ut loquererin aures ve s tra s o m ni a v er b a
hec, certnni est quod debet divine vocationi et moti-
oni plus quam cuivis homini obedire, ut satis ostendit
Augustinus, tertio Libro Confession. Vcrumtamcn eccle-
sia isti missioni non crcderct nudis verbis, nisi missio-
ncm suam miraculo vcl singulari tcstimonio scripturarum
affirmaret, ut dicit
decretal. XX de Iiercticis: cum ex in-
iuncto
"). Alio modo spiritus sanctus humanam mentcm mo-
vet, instruit vel instigat per qucmdam instinctum, quem
interdum etiam ncscicntes humane mentes patiuntur, ut
dicit
Augustinus, in Genesin ad literam Lib, II. Et in
hiis, que mens humana lioc modo cognoscit, non po-
test pleno discernerc, an hec proprio spiritu vcl alio
cogitaverit. Adco cccc difficiliter talis instinctus dis-
cernitur, ut vix aliquis vivons in hoc semper possit esse
certus, ut dicit
Beiinaudub super Cantica Sermone XXXII,
ct hoc pro])tcr motionum mentis nostre et spiritus dei
maximam similitudinem et angeli Sathane in angelum
lucis transfigurationem. Unde valdc stultum esset sem-
per tali instinctiû vcl interne motioni inhcrcrc, vclud
rcvelationi spiritus sancti. Hoc est indicium dyabolice
(Icceptionis ct ad dcci])icnduni prcci))uuiu instrumentum
presnmptionisf, omnigcnc mater supcrbic, nutrimentum
])ertinacic ct fomcntum obstinacionis. Hinc sacra scrip-
tura abicitur. Hinc cxpertorum consilium despicitur et
vilipcnduntur exempla sanctorum. Aperto talis motio
interna suspecta debet haberi ct non cito sine diligenti
examine approbari, ai quidem hoc modo ])ro])hctc dc-
ccpti sunt, nonnunquam putantcs esse spiritum Dei, cum
spiritus proprius loquerctur, ut dicit GnECioiuus
in Pro-
hemio super Ezechiclem.
Unde vcnerabilis mater Augus-
tini
, (pie specialem gratiam disccrncndi in hoc liabuit,
nam intcrno (|uodam sapore, quem verbis cxjilicarc non
])oterat, diccbat se disccrncrc inter rcvelanteni dominum
ct animani suam sompniantem, ut dicit
Aucîustinus, VI
Confession.,
et tamen scpius dubie de instinctu suo loque-

\') Zkubolt vergist /icli; do bedoelde plnals is Jermia \\ XAT/; ir»,.
») Deer. Gkko. L. V, Ti VJI, e. 1], Ijakcki,. p. (MO, waar er o. a.
op wordt gewezfii, hoe Mozra zijn zending voor liet volk legilimcorde,
door het veranderen van zijn sinf in een slang.

-ocr page 78-

66

batur, ut in eodem libro habetur. Sunt autem aliqua, penes
que huiusmodi interior motio debet discuti et examinari,
Zerbolt geeft hier een viertal van zulke kenmerken
op, voor welke ieder in het bijzonder hij citaten aanhaalt
uit de schriften vau
Richaed van St. Victor, Gregorius,
Bernardus
e. a. Zij zijn de volgende. P rimo est, si sit con-
formis (sc. motio interna) divinis scripturis ct exemplis sanc-
torum. Secundum est, si talis motio vel instinctus appro-
batur iudicio virorum spirituallium et expertorum. Ter-
tium est cfFcctus, quem fecit illa interior motio et modus
monendi; nam spiritus divinus facit hominem intus humilem,
flexibilem, spiritus diabolicus presumptuosum, pertinacem.
Quarto secundum circumstantias persone, si instinctus non
trahat supra propriam mensuram, contra debitum ordinem,
nam omnia, que a Deo sunt, ordinata sunt. Item secun-
dum circumstantias personarum, inter quas vivit, si cari-
tateni non infringit, si paccm non turbat. — Multa talia
signa, zoo eindigt
Zerbolt, possent poni tamquam quedam
coniecturc, non utique ncccssaria signa, nam scientiam
vix aliquis, ut dictum est, potest iu talibus habere. Spi-
ritus enim ubi vult spirat, ct nescis unde vcniat aut quo
vadat; ideo pcriculosum est oinni spiritui credere, sed
proband i sunt spiritus, si ex Deo sunt.

In bet achtste hoofdstuk wijst Zerboi-t cr op
quod multis modis in Iiomine oritur ve/iemens affectus ad
jiredicandum vel sacros ordines, preterquam a divino spi-
ritu.
Tales autem affcctus ad altiorcs ordines vcl offi-
cium predicationis secundum sanctos dc viliori radice
in nobis generatur, ct primo quidem ex dyabolo, qui
iam bene proficicutibus et in tuto statu existentibus su-
adet magna super vires arripere, ut\' bona illa cxercitia,
que faciunt, valeat aufcrrc. Unde dicitur in
XXIV
Collat. Fatrum
: „hec est subtilissima dyaboli calliditas,
hec occultissima fovea, in quam miserabiles ct incautos
quosquc précipitât, ut dum cis maiora promittit, coti-
diani fructus emolunienta surripiat." Item ibidem, ho-
mines quoque regionis illius tractabiles ct ad viam sa-
lutis c^e sequaces mentitur, ut dum illic uberiores
fructus anime pollicetur, presentia lucra fraudulenter

\') Cullatio XXIV. C. 10, cd. iNfiGxu p. 1330.

-ocr page 79-

C7

avertat." Et ante in eadem : „Qnilms illusio-

nibus atque dispendiis omnes admoduni infirmos ne-
cesse est implicari, qui cum etiam de sua salute sint
dubii, ipsique adhuc magistcrio atque institutionc cge-
ant aliéna, ad convcrtendos alios et rcgcndos diaboli-
cis illusiouibus instigantur. Qui etiam si potuerint lu-
cri aliquid ex quorundam conversionc conquircre, im-
patientia sua atque inconditis moribus quidquid acqui-
sierint, pcrdunt. Illud namque cis, quod propheta
Aggeüs dcscribit, evcniet: et qui mer cc des con-
grcgat, mittct eas ad sacculum pcrtusum ").
Vcrc enim lucra sua in pcrtusum sacculum mittit, qui
(piidquid per aliorum conversioncm videtur acquircrc,
intcmperantia cordis sui ct cotidiana animi disscnsione
disperdit. Itaque fiet ut dum ubcriora lucra per alio-
rum conversioncm credunt parare so posse, sua corroc-
tione privcntur. Sunt cniu), qui so divitos fcrunt, ni-
chil habcntcs, ct sunt qui sc humiliant in nniltis divi-
tiis Et mclior est vir in ignobilitato servions sibi
quam ([ui dignitatem sibi ncipiirit ct indigct pane
Hoc ibi. Sccundo oritur istc afïectus cx arrogantia
ot dcsidcrio apparcndi, cum scilicet quis scicntiam
suoni, quam habet, vcl habere so putat, alliis appotit
ostondorc vol dc sua sanctitatc apparcro. Et hoe modo
moncbatur
Helui, qui dixit: pion us sum scrmoni-
bus otc. ut dictum est supra. Ista autom arrogantia valdc
magnum sopo causat aficctnm ct omnom laborom oflicit
lovcm. Sicnt virtus omnc vitiuni cncrvat, sic arogantia ro-
borat. Cogit namquc montes iuvcncscorc ct contra vi-
res valoro, quia ct quod luigat vigor valitudinis, imporat
amor laudis. Item dc hoc aftcctu, quom causat arro-
gantia vcl vana gloria, loquitur
Cassianus in XI libro
cle Inslifuiiss Cenobiorum
: ,,nonnunquam vana gloria gra-
dus clcricatus ct dosidcrium prosbytcrii vol dyaconatus
inmittit. Quom si vcl invitus fuissot adoptus, tanta
cxploturum sanctitatc ac rigoro depingit, ut cctoris
quoque sacordotibus proboro potuerit snnctitatis oxoni-

\') C. 13. Migxk p. 1303.
Aggaei I : 0.

^ P«p:X11:0.

joaxxt.s Ca.ssi.vni. Le Coeuoliou»\' Ititf. Lil.XL C. 1 J.-Migiic 1)1, 112.

-ocr page 80-

68

pla, dein raultos non solum conversationis forma, ve-
rum etiam doctrina sua sermoneque lucraturum. Facit,
etiam in cella vel iu solitudine commorantem diverso-
rum domos ac monasteria circuire mente atque animo,
et plurimorum conversationes sub incitamento ymagina-
rie exhortacionis acquirere." Et ponit ibidem exemplum,
de quodam fratre, qui in cella residens, boe aftectu de-
lusus, cathecumenis missam celebravit et ymaginarie
predicavit. Hec ibi. Tertium, quod multi magnum af-
fectum habent et devotionem ad predicandum etc., quo-
rum devotio et affectus non est tam pinguis circa opera
abiecta et humilia et propria exercitia, in quibus tamen
sancti se " multuni exercuerunt. Tertio causatur hic
affectus ex invidia ct supcrbia, cuius figuram habemus
in
Dathon et Abiiion et Chore, JVm/i. XVl^j qui non fe-
rentes principatum
Moysi, sibi ipsis volcbant sacerdo-
tium usurpare, quapropter ipsa terra diglutivit eos.
Item dicitur
secundo Byalogorum quod quidam cleri-
cus a denione, quo fuit obsessus, per S.
Eenedic-
tum
libcratus, mandatum accepit, ne sacros ordines
acccdcret, sciens quod quam cito hoc faceret, rursus
eum dyabolus invaderet. Illc autem, diu post hoc vi-
dons quod minores sibi preferrentur in sacris ordini-
bus, affectui suo rcsistcre non potuit, sed sncros ordi-
nes acccdcrc prcsumpsit, et ita in sc locum dyabolo
])reparavit. Unde patet, quod ille affectus non sit ab
spiritu sancto, quo turbanmr ct inquictemur, videntes
alios nobis prcferri, nisi et ipsi ad altiora promovea-
mur. Est igitur frequentius origo huius affectus ipsa
ccnodoxia, scducens rationcm nostram ac maiorcs nos
esse mentiens quam sunnis. Quarto causatur hic af-
fectus ex appetitu quictis ct desidcrio otiositatis. llodie
enim sunt multi, qui attendunt illud, quod dicit
Augus-
tinus
ad Valerium et habetur 2\'Z, di „Ante om-
nia, ait, peto ut cogitet tua rcligiosa prudentia, nichil
esse in hac vita ct maxime in hoc tempore facilius ct
levins*) et hominibus acccptabilius Episcopi aut Pres-

1) B. Gregorii DiaJogi Lib, JI. c. X. 10.

2) Auodst ad Valerium, epist. 148.

\') Decreti rdma Var», Dist. XL. c. VII. Lancei,. p
Lactius.

;

I.

I ■

m.

-ocr page 81-

69

byteri aut Diacoui officio, si perfuuctoric aut adulato-
rie res agatur. „Hoe atfcctu licu uiovetur multitudo se-
cularium ad ordinem presbyteratus, sed et similis afFec-
tus uounuuquam surripit spiritualibus, tcdio victis et iu
sanctis exercitiis lassatis, qucrentcs quietem in opere
superbiori. Sed isti non attenderunt quod dicit
Augus-
TiNus ad eundem Valerium et ponitur in preallegata
di. Nichil, inquit, apud Deum miscrabilius et tristius
et dampnabilius Episcopi, Presbyteri vel Dyaconi officio,
si pcrfunctorie et adulatorie res agatur."

In het negende hoofdstuk leert Zerbolt, qua-
liter discernaiur, quis affectus ad predicandum sit a dco
vel d)/abolo vel undo.

Ex premissis satis claret, quod sicut nonnunquam
bonos inflammat zelus caritatis, ita arrogantes acccndit
vel spiritus dyabolicus vcl appctitus laudis et amor va-
nitatis, ct ita afficcrc intcnsus nullatcnus est veruni sig-
num spiritus sancti agitantis. Si autem qucris, quomodo
potest discerni, (juis accendatur amore et zelo lucrifi-
candi proximum, ct (piis appetitu apparcndi et acqui-
rende laudis, rcspondetur quod precipue sunt quin-
que, in quibus lionio potest discerni. Primum est,
quod illi, qui inflammantur zelo fraterne caritatis et lu-
crifaccrc cupiunt proximum, non ex alfectu ct desidc-
rio ad hoe movcntur, sed quantum in ipsis est, semper
desidcrarent sibi vacarc ct ncquaquam officio jiredica-
tionis deservire, sed necessitate vel superiorum impcrio
ad hoe coguntur. Arrogantes vero ct qui iqipetitu lau-
dis movcntur, sc ipsos ingcrunt ct occasionem querunt
ut loqui ct doccrc possint, nee c.xspcctant ut utilitas
c.xigat vel nccessitas requirat. Secundum est quod
illi, qui bene afficiuntur, non cx hoe so esse pcrfectos
et alliis mcliorcs rcputant, quod ipsi alios docent, sed
sc magis rcputant, sicud vcraciter sunt, in nuùori pc-
riculo. Arrogantes autem peccatores alios despiciunt,
se cunctis sapientiorcs et mcliorcs reputantes, und(ï iste
dixit parum alios reputandos, nisi proximis proficiant
publico prcdicando. Tcrtium, (puindo quis magno af-
fcctu acccnditur ad predicandum, cuius tamen statui
répugnât publiée ])redicarc, sed luagis ci incunibit sibi

\') Quaercutibus.

-ocr page 82-

70

in sollitudiue vacare, sicad niouacliis multis, quorum
officium est plangere, non doccre secundum
Jergxymum
Quartum est, si aliquis debilis ct nondum a concupis-
centiis cxtricatus ct in liumilitate fundatus, instigctur ad
predicandum, volens aliis proficere et sc negligcre.
Quin tu m est, si afiectus hominem ingerit ad predican-
dum, qui nec a prelatis missus est nec a Deo sive per
specialem vocationem vel suprahabundantem caritatem,
ut supra dictum est.

Na aldus het derde motief van den clericus te heb-
ben afgehandeld, gaat
Zerbolt inliet tiende hoofdstuk,
waarin hij aantoont,
quod excrcitia circa se ipsum ef opera
manualia non sunt vituperanda,
tot de bespreking van
diens vierde over.

Quarto autem subiuugit predictus clericus, manifes-
tius designans unde movcatur ad predicandum ct altiorcs
gradus assamendum : quid est, incpiit, pinsere, braxarc,
libros scribere et siniilia manibus laborare ? Parum, inquit,
reputo statuin in suis excrcitiis, si non ])roficiat aliis prc-
dicando. — Simile ciuondam prior aliquis in auribus
Roberti, nepotis beati Bernardi, similabat, ut testatur
idem
Bernardus in JEpist. ad Bohcrtum ,,qualis in([uit
religio est fodcrc terrain, silvam excidcre, stercora dc-
portare," ac si diccret : qualis est sanctitas iu hiis vilibus
ct despectis operibus parvis et nou apparentibus exercitiis,
que nullius videntur dignitatis ct rcputationis. Sed sancti
longe aliter quam isti senscrunt: nam quantis potuerunt
laudibus ct preconiis extuleruut illos, qui digne sibi va-
cabant ct sanctis exercitiis et bonis operibus, quamvis
publice non predicabant. Undo
Bernaruus ad fratres do
Monte Dei, cxtollcns sanctos patres in Egipto, de labori-
bus manuum et aliis exercitiis, (juibus sibi vacabant,
ait: „ipsi, quo nomine dignius appcllem nescio, homines
celestes an angelos terrestres, degentes in terris, sed
conversatioucm habentes in celis, laborabant manilms suis
et de laboribus suis pauperes pascebaut, etc."
Crisorto-
Mus super Matheum Homilia VIII: ,,non est"\', inquit,

\') Hiehoxïmus adversus Vigilantium. Ecucdict. Ed. 170G. Tom IV
bl. 288.

2} JJehxardi Epist I 4. Ed, Madillox. Tom 1. p. 2.
■■\') CirnvsosTOJius,
In c. Maithaei Secundum, llomUia XHT, Dc Bazclscbc
Ed. van 1547, Tom
II, p. 82, heeft: ,Non ita variis astrorum choris
coclum rcfulgct ut Acgypti eremus, sccnas ubique ostendens mouachorum."

-ocr page 83-

71

„ita fuigituin cehun vario stellarum clioro, ut lierenius
Egipti; tabernacula nobis undique nionachoruin demon-
strant." Hec
Crisosïomus. Sed quare tantum a sauctis
extolluntur? Numquid quia publice predicabant, qui totis
viribus consortia hominum devitabant et scculum fugic-
bant? Sed recte ideo, quia ardentissime per opera ma-
nuum, dcvota exercitia et bumilia opera puritateni cordis
et caritatem, in qua est onmis perfectio ct vera sanctitas,
appreheuderc nitebantur. Unde
Cassianus de Institutis
Cenobiorum:
„Credunt, inquit, se tanto subliniiorem spi-
ritualiiun contemplationcm ct puritatein mentis intuitu
quesituros, quanto devotius fuerint crga opcris studium
ac laborum intcntionem." Verum, ut singularius corum
exercitia sciamus, nc parva reputeinus dcvota exercitia,
etiam si quis non proficiat aliis publico prcdicando, au-
dianius
Ciusostoaius de istis patribus loqucntcm, super
Eatheum
ni opcrc ju-cfato c. LXXH: „Vcni, inquit,
discc alicjuid ab ipsis utile, luccrnc ul)iquc terrarum sunt!
muri civitatibus sordcnt, proj)tcrca solitudincs iissumpnunt,
ut ct tc crudiant cos, qui in medio sunt tuniultus con-
tcmpncrc. Undique, intjuit, sc ipsos contrahunt vcl
compriniunt, a vcstimcnto, a domo, a ministrantibus ct
vclud in litcris per omnia huinilitatcni scribunt, ct (pic
sunt cstnationcs, id est unde indui, ct clarc cdificarc,
ct nuiltos habere niinistros, que volcntcs toticns in su-
perbiam cmittunt, iicc illuc univcrsa dcstructa sunt, ct
ipsi acccudunt igncm, ipsi sindunt ligna, ij)si coquunt,
ipsi hiis, qui vcniunt, ministrant. Non est iniuriantcm ali-
qucm audire illuc, ncquc iniuriam paticntcni videre,
ncquc cum qui iniungit, nc(]uc cum cui iniungitur, sed
omnes cx ministrantibus sunt ct unusquisquo pedes la-
vat pcrcgrinorum, ct multa dc hoe est pugna, ct facit
hoe non invcstigans (piis est, ncquc an scrvtis nccpic
au libcr, sed in omnibus ininisterium complet. Est il-
luc non magnus, non parvus; magnus est iliuc, qui
vile obrapit." Hcc
Ciusostomus. Eccc qualia corum
exercitia! Ipsi coquunt, ipsi ligna sindunt, ipsi pin-
sunt utiquc ct braxant, si tamen braxabant. Deinde

\') Curysostomus, riomilia LXX. Dit cita.it vau ZeiOiolt wijkt be-
langrijk af van dc latijnsclic uitgave. Vermoedelijk gebruikte hij ccn
oudere latijnschc overzetting.

-ocr page 84-

72

adhuc subiungifc Crisostomüs : „neque eniui est, inquit,
aliquis qui contempnat, et si vci-o eum respuerit ali-
quis. Hec maxime erudiuntur contempni, respui, vili-
peudi per verba, per res. Et simul cum pauperibus
ct decurtatis conversatur et mense eius ex hiis plene
sunt conviviis, ideoque et celo sunt digni. Hic quidem
mulceret ulcera lepram habentis, alius autem manudu-
cit cecum,alius autem portât eum, qui crure est impeditus."
Ecce quoniodo se exercent ad patientiam et humilitatem!
Vis autem adhuc scirc quid est sive ad quid valet pinserc,
braxare, fodere terram, excidere silvam, attende quidsubiun-
git
Crisostomus : „quis enim, dicit, michi terram rastro sin-
dens et irrigans et plantans vel complicans sportam et saguni
texens, vel alia quedam talia faciens et tractans, alta
sapiet uniquam." Hec omnia
Crisostomus. Hec fuerunt
sanctorum patrum exercitia, verc ab omnibus humiliter et
secundum sanctos scntientibus multum cxtollendu, inter
que tamen non invenitur ])iiblicc predicare. Setjuitur
ergo qiiod non sinit parum huiusmodi cxercitia cxtollcnda,
licet aliquis i[)sis aliis non proficiat publiée prcdicando.
Sed hoc indubitantcr vcrum est, quod parum est eius
prcdicatio reputanda, etiam si aliis proficiat, si non se
ipsum piis excerccat operibus. Qui enim bene docet ct
male vivit, ([uid aliud facit, nisi ut doccat, quomodo
ipse sit condcnmandus. Vacare igitur sibi semper est
tutius, sed in multis fructuosius. Multi si([uidcm prc-
dicando laborant et sibi ipsis parum fructilicant. Sed
sicud dicitur
Job V: m ess cm eius comedit famc-
licus, ctsitientes divitias eius. Alii crgo in
labores eorum introiunt ct fructus percipiunt. Ipsi vero
solum laudcs honiinum suis prcdicationibus mcrcantur,
quibus dicitur: recepcrunt merccdcm suauj, ct (piid
prodest homini si multos convertat, ymmo totum mun-
dum lucratur, se ipsum vero pcrdat. Nonnulli etiam,
quamvis bona intentione movcantur ad predicandum,
quia tamen non in virtutibus radicati ct roborati, sepe
quantum in aliis lucrantur, tantum perdunt in se ipsis
ex vana, gloria, ex ncgligcntia. Dc quo abbas
Moysks

\') Job V : 5. Dc vulgaat. heeft: Cuius mess cm fame lieu s com-
cdct, ct ipsum rapict armatus, ct bibcnt siticutcs divitias
eius.

-ocr page 85-

73

CLiidain volenti redire ad secukun, sub occasione alios
convcrlcndi, talcin parabolaui proposait, diceus : „erat,
inquit, in civitatc quadani peritissirnus tousor, qui a
quolibet, queni tondebat, tres denarios pro nicrccdc reci-
pcre consuevit, ex quibus denariis victum et vcstitura
sufficienter habebat, et singulis diebus ex eisdem ali-
quos suo marsubio imponcbat. Audicns autem de qua-
dam civitatc procul posita, ubi singuli per tonsioncm
integrum dabant solidum pro mercede, perrcxit illuc
cum magno laborc, ubi cum pcrvcnissit atque ita esse,
ut audivit, invcnissct, dc vespcrc Ictus ivit ad maccllmn,
cx lucro suo cibos empturus. Sed cum ibi vix lucro
totius dici tciuicm posset victum cmere nec unum qui-
dem dcnarium valcret reservarc, ad priorem civitatem
rediit, magis cligens ibi pauciorcs denarios reciperc, duni
tantum sumptus minori laborc ac cum maiori dcnario-
rum collectionc posset habere, quantum nuùori laborc
vix tcnucm victum in altera civitatc." Et subdit ibidem :
„idcirco rectius nobis est, sollicitudinis huius tcnuissinuun
fructum iudisrupta iugitatc sectari, quem nullae sccularcs
curac, nullac nmndanac distcntioncs, nulla ccnodoxic ac
vanitatis corrodât elatio, nulla diuturnac ncssitatcs im-
minuant. Melius est enim modicum iusto, super
divitias pcccatorum multas"), quam attcctarc lucra
illa nuiiora, que etiam si parata fucrint questuosissinui
convcrsionc multorum, necessitate tamen mundane con-
vcrsationis et cottidiane distcnsionuni dimiimtionibus
absumcrcntur. Mclior nanupic est, secundum senten-
tiam SoLO.\\r()Nis, p u g i 11 u s unus c u m r c q ui c (j u a m
duo pugilli cum laborc ct prcsumptiono."

In hct elfde hoofdstuk spreekt Zkruolt naar
aaidciding van des clericus\' vijfdo motief:
Dc congruo
tempore ad prcdicandum et legitime etate.

Quintum motivum huius clerici fuit, quod iam
congruum tenqius jircdicationis attigit ct (pnisi ad cen-
trum, ut ait, vite dcvcnit, quarc dignuni videtur, ut
faciat iam fructum suum in tempore suo. B. autem

\') Dczo Aiiccdoto koint voor iu do CoUationet l\'uirum, CoUatio XXIV.
C. 13.
AbbatU M.\\carii fabula dû tonsoris mercede compesUa, ad illusîones di-
aboli cognoscendo).
Ed. Mione 1)1. 1302. Uit liet gelicugen gcciteord.
») i^.. XXXVl : 1(5.

Ecelesicutis IV : 0. Uit lict gelicugcu gccitccrd.

-ocr page 86-

74

Bernardus in Sermone de Sanoto Bencdicto loqneus
de illo versu psalmi"), quod plan ta tum est secus
d e c u r s u s aquarum, (j u o d f r u c t u m suum d a-
bit iu tempore suo, sic ait: „sunt qui non faciunt
fructum; sunt qui [fructuin] faciunt, sed non suum;
sunt qui faciunt suum, sed non in tempore suo." Sunt
igitur primo aliqui, qui non faciunt fructum, scil. filii
liuius seculi, ut dicit
Bernardus, agentes in coniniessa-
tionibus et ebrietatibus et cubilibus et in impudicitiis.
Absit autem ut credamus neminem fructum facere, qui
non proficit aliis publice predicando; possumus enim
taleutum nostrum etiam fructu proprio et lucro domcs-
tico in nobis et membris nostris duplicare, ct in devo-
tis e.vercitiis meritorie laborare. Sunt qui faciunt
fructum, sed non suum. Et hii sunt ypocritc, i. e.
qui, religiosa intensione carentes, que non amant, amore
glorie facere compelluntur." Sunt qui faciunt fruc-
tum suum, sed non in tempore suo.
Bernardus : „nonne
arboribus citius quam oportebat ])ullulautibus, tinicre-
mus omnino floribus intempestivis ? Sic sunt aliqui,
quorum fructus, quia minus proprie minus prospère
oriuutur." Verum hoc tempus fructificandi non attendi-
tur solum penes etatcm corporis, sed multo amplius
penes iucrcmentuui spiritualis profectus. Sciendum autem
quod in homine potest considcrari triplex inventus vel
scnectus. Una rcspcctu etatis sive aunositatis, sicud
notum est omnibus, et quantum ad hanc expedit, dc-
cet ut cui ex officio non incumbit, ante etatem matu-
ram non presumpnat publice predicaro, cuius exemplum
nobis
Christus tradidit, ([ui primo XXX anno cepit prc-
dicare, postquam vox Patris ad predicandum eum mit-
tcntis super eum iutonuit, dicens: hic est filius
incus dilcctus, in quo mihi bene complacui;
ipsum an dite, ubi sic dicit
Bernardus: quanidiu,
inquit, Dei virtus ct Dei sapicntia, quasi infirmus ali-
quis aut insipiens latcs in populo ; (juamdiu nobis rex
et rex celi fabri filium to patcris appellari i>aritcr et
putari? Etcnim
Lucas evangelista testatur, quomodo adhuc

\') Behnakdus, in naiali aancli Beneaicli Abbatis, Semo, Ed. Mabillon,
Tom. II, p. 133.
2)
Ptalni. 3,
Nimis propere.

-ocr page 87-

75

filius Joseph putabatur. O buuiilitas, virtus Christi,
quantum confundis superbiam uostrc vauitatis. Parum
adliuc scio, vcl magis mibi scire videor, et iam silerc
non possum, impudcnter mc ingerens et ostentans promp-
tulus ad loquendam, velox ad docendum, et
Christus
tamen tanto tempore silebat, cum sc ipsum absconde-
bat. Numquid inanem gloriam rnetucbat? Quid ti-
mcret ab inani gloria, qui est vera gloria patris? Uti-
quc timebat, sed non sibi. Quibus timebat ab illa,
quibus novcrat esse timendum, nos instruebat; taccbat
ore, sed instruebat opcrc, ct quod postea docuit verbo,
iam clamabat exemplo: Disci tc a me quod mitis
sum ct bamilis corde „
Gregorius in moralibiis:
infirma etas, etiam cum recta sapit, ad prcdicandum
non debet incauta prosilire." „luvcnes enim sunt molles
ct flexibilcs, nunc ad malam tristitiam, nunc ad vanam
Ictitiam, nunc ad inanem gloriam. Prcdicator autcni
debet esse maturus, unde de prcdicatoribus dicitur,
Ezechielis primo : planta pedis corum planta vi-
tuli"). Bos cnini vcl vitulus mature inccdit.
Grego-
rius
: „non cniin facile prcdicatio eius rccipitur, si levis
in moribus esse videatur." Item, iuvcncs dccct disccrc
ct non doccrc, unde
Iiiesus, cum cs.sct duodccim au-
noruin, sedcns in medio doctorum, intcrrogabat cos.
Lme III. Item iuvcncs sunt incxpcrti })rcdicatorcs,
atquc oportet esse cx])crtos. In scnibus enim est sa-
j)icntia, ct annorum multitudo docct sapicntiam. Alia
dicitur inventus vcl scncctus rcspcctu convcrsationis ali-
cuius, ct ita dicuntur iuvenes vcl novitii, qui dc scculo
rcccntcr sunt conversi, sicud quondam diccbantur nco1
pbiti, qui ad fidcui novitcr confluxcrunt ; scncs vero
qui diutius conversi vcl longius in spirituali vita con-
vcrsati. Et similiter hoc modo iuvcncs vcl ncophiti
non debent prcdicarc, sed magis disccrc sub obodicn-
tia ct institutionc supcriorum. Undo ai)ostolus prohi-
bct ncopbitum digi ad ollicium ecclosiasticum. Et
Moyses prohibcl ararc in primogcnitis bovum ct ton-
derc primogcnita oviuni.
Gregorius in Registro ct

\') JltATTIt. XI : 2y.

-) Ez. I : 7.

lîtgùtro lib, VU. Ep. llü. p. US5. B.

-ocr page 88-

76

habetur XLVIII di:^) „Sicucl, ait, tunc neopbitus di-
cebatur, qui in [initio] saucte tidei erat couversatione
plantatus; sic modo neopbitus habendus est, qui re-
pente in religionis habitu plantatus ad ambigendos or-
dines sacros irrepscrit." Sed nec adhuc sufticit ista
senectus. Sunt etiam multi diutius conversi et inter spi-
rituales conversati, qui tameu sunt novitii in spirituali
profectu et pueri propter niotus pueriles. De quibus
dicit
Paulus ad Hebr. h°y. eten im cum deberetis
m a g i s t r i esse propter tempus, rursus i n d i-
getis ut vos doceamus que sunt elemcnta ex-
ordii sermonum Dci, ct facti estis, quibus
lac opus sit. Oportet igitur, maxime in predicatori-
bus, respicere senectutem interioris homiuis et stabilita-
tem et incrementum spiritualis perfectionis. Hoc autem
modo dicuntur novitii vcl iuvencs quantumcunque an-
nosi, quamlibet diu conversi, in quibus vigent nmtus
pueriles, mundi concupisceutie et pueriles affectus, qui
carent consilii maturitate et intellcctus gravitate; c con-
trario senectus, ubi fuerit stabilitas morum, refrenatio
concupisceutiarum, in quo viget maturitas consilii et
gravitas intellcctus. Hec autem, senectus in sacris or-
dinibus suscipiendis vel assumendo officio ])rcdicationis
maxime lequiritur et exigitur. Quamdiu igitur niotus
carnales, concupisccntias mundi in nobis rcguare sensc-
rimus, non est tempus aliis fructificandi, sed tempus
cvellendi, eradicandi et destruendi passioncs anime iu-
tcriores. Et talcs, si voluut alliis fructificarc niniis pro-
pere et ante tempus, sibi usurpant prcdicationem.

In lict twaalfde hoofdstuk eindelijk, waar Zeuuolt
er op wijst, quod unusquisque exercitia debet sibi servare
secundum dispositionem suam, media et instrumenta,
wij kennis met des clericus\' zesde motief.

Sexto huic clerico visum fuit, (piod non sit in hac
parte respiciendum, utrum (juis media vel instrumenta
convenientissima ad predicandum a Deo accepit. Quam-
vis enim, ut ait, Deus operatur ut sepius per media
magis disposita, sepe tamen per instrumenta minus apta

-ocr page 89-

77

perficit quecnnqne voluerit, quam per media optiora.
Deus enim, ut ait, per liouunes ilJiteratos et minus ydo-
neos totum mundum convertit, non autem per homines
litcratos ad hoe aptiores. — Licet autem dubium non
sit, nonnunquam Deum specialibus privilcgiis et singu-
laribus donis, aliquibus datis, prêter ordinem agere natu-
ralem et cursum communem, nos tamen, antcquam ali-
quid arripiamus, semper dcbcmus considcrare media
nobis collata et instrumenta a Dco accepta, ut secundum
Evangelistani computemus sumptus ad perficiendum tur-
rim perfcctionis. Quibus diligenter considcratis, duo
precipue secundum
Hugonem de S. Victore in libro
de Amore dcbcmus cavcre, seil, afilictioncm et occupati-
oneni, „nam per afflictionem dulccdo mentis amaritatur,
per occupationem tranquillitas dissipatur. Afflictio est,
quando pro hiis, que non valet, per impaticntiam mens
uritur; occupatio, quando in hiis, que valet, gerendis
per impaticntiam agitatur. Ne igitur male amaritctur
animus, suam hnpossibilitatcm patienter sustineat; si autem
male occupetur, possibiUtatem extra mcnsuram suam non
extendat." Ilcc
Hugo. Multi autem per afilictioncm a
s})irituali profcctu iniiiediunter, semper volontés que non
valent, et nol entes quod ])cssunt, nec ad ca, que non
possunt, ])roficiunt, ncc ad ea (juc possunt, diligenter se
exercent, ideoquc in ncutro proficiunt, unde inirabilitcr
multum confort homini, ut diligenter considcratis dis])o-
sitionibus, mediis ct instrunientis naturnlibus ct gratuitis,
uni alicui modo vivendi, sibi convcnienti et proportio-
imto, se ajiplicct, ultra quem ncc ])er afflictionem ncc
per occupationem nullatcnus agitctur, sed quietus usque
in fincm in eo perscverct, donee finem apprehcndat, quo
tcndcbat. Unde in
CoUationibm Patrum: „unicuiquc
uitile atque conveniens est, ut secundum propositum,
quod eligit, sive gradum, (picni acccpit, summo studio
ac diligentia ad o])eris accepti perfcctionem pcrvcniro
festinct, et aliorum quidem laudans amniiransquc virtutcm,
ncquaquam a sua, quam eligit profcssioncin, disccdat,
scicns quidem secundum Apostolum, unum quidem esse
corpus ccclcsic, membra autem multa, ct habere dona-
tioncs secundum gratiam, que data est nobis, difTcrentcs."
Sed ncc solum debet homo dona, media et dispositiones
ad virtutum exercitja in se attendere, sed etiam vitia (ït

-ocr page 90-

inclinationes in se vitiosas, ut sciât in quo se debeat
exercere et a quibus cavere, nam in hiis, ad que magis
aliquis est dispositus in hiis citius proficit, et ab hiis
ad que amplius viciose inclinatur, maiori debet sollicitu-
dine cavere, nam in talibus levins decipitur et deficit.
Unde
Ambrosius in primo libro de Oficiis: „querendum,
inquit, in omni actu, quid personis conveniat, operibus
et etatibus, quid etiam singulorum ingeniis sit accomodum.
Scpc enim quod alterum decet, alterum non decet.
luveni aliud aptum, aliud seni, aliud in periculis, aliud
in rebus securis. Unusquisquc ergo suum ingenium noverit
et ad id se applicet, quod sibi aptum elegitur. Itaque
prius quid sequatur considérât, ut noverit bona sua, sed
etiam vitia cognascat, qualemque iudicemsui prebeat, ut bonis
intendat, vitia declinet etc." Hcc
Ambrosius. Summa ergo
diligentia in omni actione debemus attendere dispositi-
onem nostram, media et instrumenta, et nequaquam
supra niensurarum nostrarum limitem nos crigere ad
altiora, nec cstimcmus quod Deus, qui in nullo deficit,
ad aîiquem statum vel actum nos vocet, ad cuius com-
pletionem nec prius media contulit nec modo infundit.
ideo cuicunquc poteutia datur alicpia, divinitus etiam
dantur ea, per que executio illius potentie congrue fieri
potest, sicud etiam in naturalibus videri potest, quia
animalibus dantur media, quibus potentie anime pos-
sunt cxire in actus. Qunpropter etiam non videtur,
quod Dens aliquem vocet ad aliquem actum, ad cuius
exccutionem congrua ei media non contulerit vcl infu-
derit. Et ideo, ut supra dictum fuit, signum divine
motionis ct instinctus boni spiritus est, si non solum
trahit ad bonum, sed ad bonum secundum circumstan-
tias pcrsonc, status ct tenqooris. proportionatum, ncc
quidquam pondcratur quod istc dc apostolis ratiocina-
tur. Apostoli enim habucrunt media convenientissima
et erant maxime dispositi ad doccndum doctrinam illam,
ad quam docendum erant assunipti. Est enim secun-
dum doctores duplex doctrina : una, que facultatcm men-
tis humane non transscendit, et hcc docetur per rationes
dummodo naturales, per privilégia naturalitcr congenita.
Quare ut quis sit huius doctrine doctor ydoncus, ne-
cesse est, ut habeat scientiam demonstrandi. Alia est
doctrina, que excedit facultatem humanam et que non

-ocr page 91-

79

potest per privilégia natiiralia demonstrari, sicut arti-
culi fidei, propter quod oportet, quod confirmetur per
opera divine virtutis ostcnsiva, quare, cum Deus non
possit esse testis falsitatis, nocesse fuit pro coufirmationo
talis doctrine induccre opera miraculosa, quo a sola virtute
divina fieri possunt. Apostoli autem assumpti erant
ad prcdicandum doctrinam, facultatem humanam exco-
dentem, quam non confirmassct sciontia acquisita; ynimo
si bone respiciatur, inydoneitaa ista simplicitatis maximo
fccit apostolos ydoneos et aptissima instrumenta, ct est
maximum argumentum fidci cbristianc, secundum
Augus-
TixuM; aut onim apostoli nuindum convcrtorunt, per
miracula sermoncm confirmantes signis ot prodigiis, ut
dicitur
INIarci ultimo, et etiam doctrina eorum falsa
esse non potest, ad cuius probationcm Dous, qui nicn-
tiri non potest, signa adbibuit miraculosa. Si autem
fcccrunt sine miraculis, hoc esset summum ndraculum
quod tot sapientos, tot prudentes, tot philosopbi, tot
principes potentes nudis verbis simplicium crcdidcrur.t
in tanta ardua doctrina, onuicm humanam intcllcctum
transsccndontc. Ergo convcniontissimum medium ad
doccnduni talom doctrinam fuit simplicitas apostoloruni.
Et est finis Doo gratias.

Do abrupte wijze, waarop bot tractaat hier eindigt,
doet vermoeden, dat do afschrijver zijn werk niet be-
hoorlijk hooft voltooid. Indien dc clcricus na dit zosdc
motief ook al goon meerdere heeft aangevoerd, zouden
wij toch verwacht hebben, dat na
Zeiiholt\'s vertoog
oen epiloog of slot ware gevolgd. Dc ontdekking van
andere IISS. zal, naar wij hopen, dc zaak eenmaal op-
hcldoron.

Do inothodo van behandeling, door Zerholt oj)
zijn ondcrworj) toegepast, loert ons hem kennen als
oen auteur, ilio geheel cn al staat onder den invloed
dor scholastick. Maar tovons valt onder dozen school-
schon vorm den vromen zin niet tc loochcncn cn hoe-
wel men, staande op den bodem van hot protestantisme,
noodzakelijk ccn andere opvatting van bot priesterschap
zal hebben dan onze Dovcntor-frator, toch zal mon den
ernst waardccron, waarmede bij hot bespreekt. Voor-

-ocr page 92-

80

zeker het licht heeft altijd geschenen in de duisternis,
nooit heeft de Gemeente de werking van den Heiligen
Geest gemist; ook in de vroegere dagen der Kerk
gingen er, om onder velen slechts enkelen te noemen,
bij monde van een
Augustinus en Gregorius stemmen
op, die wezen op het gewicht van het priesterschap,
van het officium predicationis; dubbel goed is het
evenwel, ook in een ])eriode van zoo diep verval als
de Kerk der veertiende eeuw geeft te aanschouwen,
zulk een stem te vernemen.

Ten laatste acht ik het niet ongepast er hier op
te wijzen, dat een gelijksoortig onderwerp ook door
Gerrit de Groote werd behandeld, cn wel in denzelf-
den trant als wij het
Zerbolt hebben zien doen. In
het
Archief voor Kerkelijke Geschiedenis van de Hoog-
leeraren
Kist en Royaards, Deel Hl, komt onder de
Bijlagen cn Aantcekeningen, behoorende tot de verhan-
deling over
Geert Groete, een brief voor van den oud-
vader der moderne devoten, uitgegeven door Prof.
J.
Clarisse. Dit stuk heeft tot titel: Alia Epistola
\'Maff istri Gerardi Groet\\ quam scripsit cuidam iuveni,
vole7iti accipere beneficium curatum ob paupertatem suorum
parentum.

Hiermede is dan onze taak om Zerbolt\'s gele-
genheidsschriften te bespreken, voltooid cn gaan
wij over tot zijn ascetische schriften, waarin hij op
zijn wijze de christelijke beoefeningsleer behandelde.

§ 2. Zerbolt\'s nsceiiscliq scliriften.

De beocfeningslccr of ascetiek, waaronder wij de
leer der ontwikkeling vnn het christelijk zedelijke tot
vcmietiging van dc zonden in ons hebben te verstaan,
vond in ons land voor het midden der ]4e eeuw, geen
enkelen auteur, die lust aan vaardigheid paarde om
haar naar eisch tc beschrijven. De zeven eenwen, die

\') Vgl. PoMELA NiEüWENiniTS, Schets ran de christelijte tedeleer, 2c
druk, p.

-ocr page 93-

81

sedert de opkomst en vestiging van het christendom in
deze landen voorbij waren gegaan, wijzen ons slechts op
een drietal namen van schrijvers wier geschriften,
min voortreffelijk naar het gehalte, slechts als eerstelin-
gen merkwaardig, een schaarschen oogst opleveren. In
het oog loopend is dit verschijnsel bij vergelijking met
den letterarbeid op dit gebied, die zich in deze periode
elders, in België en Frankrijk, Engeland en Italië vast-
knoopt aan de namen van een
Rupertüs (f 1135) cn een
Bernardüs (f ] 153), Anselmus (flIOO) en Bonaventura
(f1374). Te meer in het oog loopend bij wat sedert door
nederlandschc auteurs in deze werd geleverd. Indien Avij
echter de waarheid erkennen van het Avoord van den ge-
.schicdschrijver onzer Nederlandschc Kerk vóor dc
Hervorming: „een volk, dat arm is aan zoogenaamd
stichtelijke schriften, is zeker ook arm aan geloofsover-
tuigingen cn zedelijke ideeën";") dan vindt dit verschijnsel
zijn juiste verklaring, maar valt daardoor ook tevens een
treffend licht op onze moderne devotie, sedert wier
opkomst „dc tot dusver kleine, tragelijk uit dc diepte
opborncndc beek onzer ascetische literatuur, ccn breede
stroom wordt, die van verschillende zijden overvloedig ge-
voed, in achtbare vaart zijn golven voortstuwt ten zegen
van land cn volk, die zich verkwikken met zijne wateren."
Ilct zijn toch voor het mccrcndccl dc mannen van De-
venter cn hun geestverwanten, die dc intensiteit van den
geest, die over hen vaardig is, naar dc pon doet grijj)cn,
om wat daar leeft in hun hart, van God cn goddelijke
dingen te beschrijven voor hun volk. Zij hebben onze
stichtelijke literatuur gemaakt. Uit de volheid van
hun religieus leven hebben zij mitsdien hun volk ver-
rijkt met de onvergankelijke schatten van zedelijkcn
ernst en innig geloof; schatten waaraan ons volk, gelijk
wij boven zagen, vóor hun tijd arm was.

In dezen kring van (Icvote schrijvers komt een
eercplaats toe aan onzen
ZEinu)T/r voor zijn beide reeds
genoemde tractaten:
refonmtione virhm animae en De

\') Eenigc iractnten vnn Emo vax Wittewieuum. liet (Icvolie-boek
van een onbekenden Utrceldschen Seiiolaster. Het passie-boek van (voor?)
graaf W
illem Koning van Rome.

Prof. Moll, Kcrlgèsch- 11, II bl. 35C.
A. w. bl. 357.

-ocr page 94-

I! !

82

spiritualibus ascensionibus. Een eereplaats naast Gerrit
de Groote
zelf. en Florentius, naast Hendrik Mande,
Gerlach Peters, \') TiiOxMAS van Kempen
en zoovele
andere uitnemenden.

De menigte van HIIS. en oude drukwerken, waarin
deze beide tractaten van den vromen Zutfenaar tot ons
zijn gekomen, getuigt op bet zeerst van de w^aardeeriug,
die ziju letterarbeid ondervond; een nadere kennismaking
zal doen zien, dat men zieh met die waardeering niet beeft
vergist. Tevens zullen wij daardoor de poging, omeenig
ander geschrift van
Zerbolt, dan deze voor zijn hoofd-
werk te willen laten doorgaan, als onjuist leeren beschouwen.

Gelijk de authenticiteit van de aan Zerbolt toegekende
schriften in het algemeen vaststaat, zoo is zij vooral van deze
tractaten boven allen twijfel verheven. Van deze zijn wij in
staat als het ware de geboorte-akten over tc leggen.
IluDOLF Dier toch, reeds meermalen genoemd en voor de
kennis van onzen
Gerard een onschatbaar getuige, geeft
hieromtrent het volgend merkwaardig bericht: Multum
rogatus, zoo zegt hij van
Florentius, a fratrc Henrico
Balderen
Ilcgulari in Wyndesem, scripsit sibi modum
vivendi Deo tam in iuterioribus quam cxte-
rioribus.^) Colligit ipso ex dictis Doctorum libellum,
:| qui incipit omnes injjuit artes,®) ex quo, ut fertur,

(lojuinus Gherardus Seruolt occasioueni sive materiam
accepit conqionendi illos duos tractatus, (juorum unus in-

\') Vgl. over licin dc monografie over Brugman: Bijlnjjen I, iv, waar
drie zijner scliriftcn zijn afgedrukt. IIij was monnik te Wjndcslieim.

2) Hij liccft den bijnaam alter Thomas; vgl. dc studie van Prof. jMolt.
over hem in het Kerkhitt. Archief. Deel JJ 1850. Gnui.AOit Pktkii.s fn
zijne schriften. Enie bijdrage enz.

•\'\') iilrscue, rrclegomena zu ciner neuen Ausgahe der Imilalio Chrisii.
liet 2e deel zal weldra versoliijncn.

*) Op dit tractaat van Fr,()UKNTiu.s is, voor zoover mij bekend is, nog
nooit de aandacht gevestigd.

Dit werpt een eigenaardig licht op dc wijze, waarop deze werken
der dcvoten ontstonden. De frater.s toch waren gewoon om »tot eigen ge-
bruik, uittreksels bijecu tc rapen van al het merkwaardige, dat zij lazen,
hoorden, of iu oogenblikken van beschouwing (meditatie) overdachten.
Zulk cone verzameling had bij hen den naam van llapiarium. Ilot
bevatte de kern (medulla) van hunne wetenschap, liet lag dagelijks voor
liunnc oogen." Vgl. D
klpkat a. w. bl. 2G.3. Ook onze Zkkhoi.t zegt
in zijn
Ascensiones c. 4t: »Debcs igitur ut immediatius lectioncmad purita-
tem referra?!, semper aliquid dc Icctione oxtrahcro, quod tuo propoaito
conveniat." etc.

") Dit tractnat, waaraan Zkrboi.t, gelijk wij zagen, dc slof cu aanlei-
ding tot dc zijne ontleende, is nog niet onfdekf.

-ocr page 95-

83

titulatur Be spiriüialihus ascensicnibiis et incipit B e a 1 u s
V i r; alter vero De Heformaüone irium virium anime et
incipit Homo quidam. Composuit etiam domimis
Plo-
iiENCiüS quendam libellum, qui incipit multum valet,
et tractat dc consimili materia, de qua tractaut predicti
tractatus domini
Giierardi Serbolt." ")

Zoo moge hier vooreerst een kort overzicht van den
inhoud der
Iteformatio, daarna van dien der Ascensiones
volgen.

Het tractaat De reformatione irium virium animae
bestaat uit 59 capita, elk van een opschrift voorzien. Een
inleiding (c. I—XH) gaat aan de behandeling van bet
eigenlijk onderwerp, de hervorming van de drie krachten
der ziel: in te 11e ctus (c. XHl—XVII), mcmoria
(c. XVIII—XXXV) voluntas (c. XXXVI—LVIH)
vooraf, terwijl in een laatste hoofdstuk, dc vier zaken bij
alle geestelijke oefeningen noodig, besproken worden.
Zer-
bolt
kent nog andere zielskrachten dan deze, doch zij alle
zijn van dit drietal afhankelijk, zoodat dc hervorming
van deze die der anderen in zich slnit.

Laat ons nu dc vcrschilIcndo dcclcn van naderbij
bcschouwon.

Gelijk bij vele gcschrifton der mystieken, zoo ligt
ook bier ccn schriftwoord ton grondslag on wol dc aan-
vangswoorden dor gelijkenis van don „liarnibartigcn Sa-
maritaan": Homo quidam doscondit do lliorn-
salom in Hioriclio. Mot dczo woorden wordt,
allegorisch geïntcrprotoord, do val van het mcnschclijk gc-
alacht, dat per scminalcm rationem in
Aoam fuit ot ox
00 prodiit, bedoeld. .Icrusalcm, „vicio pacis", wijst ons
op don status roctitudinis ct innocontiac; .loricho met hot
hcbrccuwscho iarcacb, dc maan, in verband gebracht cn
daarom het wisselende cn onstandvastige, op den status
vcl potius casus mutabilitatis nc miscriao. In dc beschrij-
ving van den Paradijs-toestand des mcnschcn is
Zerbolt

\') tiet werd iu 18G2 uitgegeven door IIknricus Nolte I)ij IIkudkh
to Ereiburg in linden onder den titel: Magistri ac Domini Ïlouentii
IIadewijx.s Tractatulus Dnotus de exstirpatione vitiorum el passionum et acqui-
sitione verarum virtntum el maxime raritatis Dei et proximi et verae unionis
cum Deo et proximo."
Wij zullen in hot volgende hoofdstuk nieernmlen
Rolcgcnheid vindon op ovcreenslennuing tussehen de denkwijze der heide
frater» in deze hunne geseliriften neergelegd, te wijzen.
•■\') An-J. I p. .\'jO.

-ocr page 96-

III

vrij sober, bij vat haar samen in deze woorden: omne
quod debuit clare inteilexit atque sine appetitu contrario,
seu quavis contradictione, immo cum delectatione voluit
et appetiit, sicut se debere appetere rationis iudicio in-
tellexit. Er was dus volkomen harmonie in de ziels-
krachten, die wel geordineerd, de lagere aan de hoogere
gehoorzaam, op God waren gericht.

Dan hierin kwam verandering. Hoogmoed, aller zon-
den koningin, sloop \'s menschen ziel binnen en dewijl hij
zelf zich niet langer wilde onderwerpen aan God, wien
hij alleen onderdanig moest zijn, kwamen ook de lagere
zielskrachten op hare beurt tegen hem in verzet. Daar-
door is zijn leven hem tot een voortdurende bekoring.
Door de uiteenloopende strevingen zijner begeerten en wen-
schen is hij veranderlijk als de maan. Nimmer blijft hij
in denzelfden toestand, tot dat hij wederkeert tot dien
staat, waaruit bij in de ellende der veranderlijkheid ge-
vallen is.

Dit wederkeeren tot den status rectitudinis of, gelijk
Zerbolt het nader omschrijft, het streven naar zuiver-
heid van hart en liefde is het doel des devoten
levens, waarbij onze auteur ann het woord van den Apostel
denkt: Finis praecepti est
Charitas de corde
puro etc. Dat dit streven werkelijk samenvalt met het
naderen tot den staat der rechtheid, toont
Zerbolt aan,
door er op te wijzen, dat dc liefde ccn streven der ziel
is, om God tc genieten propter se; dit nu was de Para-
dijs-toestand. Dc begeerlijkheid daarentegen is een streven
der ziel om zich zelf, of cenig ander schepsel te ge-
nieten non propter Deum; hij noemt baar quivis appe-
titus vcl motus inordinatus ad delectandum iu creaturis.
Hoe meer nu het rijk der begeerlijkheid in ons vernietigd
Avordt, des te meer wordt het rijk der liefde in ons ver-
meerderd. Ilct hart zuiveren is dus niets anders dmi de
begeerlijkheden uitblusscheiL De begeerlijkheden en on-
geordineerde strevingen uitblusschen is dc krachten der
ziel hervormen. De krachten der ziel bervornjcu is de
staat, waaruit wij gevallen zijn, naderen.

Staat dus het doel helder voor oogen, dan is zelf-
kennis een tweede vereischte. Zelfkennis toch, waardoor
wij M\'cten hoever wij nog van het ideaal verwijderd zijn,
m. a.\' w. in hoeverre de krachten en nffecten der ziel on-

< .
[

-ocr page 97-

85

geordineerd zijn, het hart door begeerlijkheden is bevlekt.
Immers cognitia propria initium est salutis. Zelfonder-
zoek , door anderen op onze gebreken opmerkzaam gemaakt
te worden; en weerstand bieden aan de ondeugden, om dus
haar kracht in ons tc leeren kennen, zijn de drie middelen,
om tot juiste kennis van zichzelf te geraken. Het eerste
doet ons zien, hoezeer de zielskrachten zijn gedisordinecrd,
de affecten ontsteld, hoe hier des menschen huisgenooten
zijn vijanden zijn. Het doet ons tot de ervaring komen,
dat slechts het willen ons nabij is, maar dat het vol-
brengen nog in geencndcele tc vinden is. Doch dan
moet gij uw \\vï\\ zeer strengelijk gebieden, dat hij dit
alles weder opbouwe cn herstelle; cn dit kunt gij, indien
gij van brandenden ijver vervuld zijt om u van dit alles
te zuiveren. Het tweede middel, bij onze eigenliefde,
waardoor wij vaak maar al tc zachte rechters zijn, onmis-
baar, zal de kennis onzer gebreken versterken; terwijl het
derde eindelijk zc ons als met de handen doet tasten.
Dit derde, de weerstand tegen dc gebreken, van nog
grooter waarde dan dc beide eersten, noemt
Zeuholt met
toespeling op
Jiic/i/. VII het water Harod, waar dc tragen
van dc ijvcrigen worden onderscheiden, gcHjk dc krijgs-
knechten van
Gideon. Het schenkt bovendien Godsver-
trouwen bij eigen zwakheid, kennis cn vaardigheid in
geestelijke zaken, waardoor men ook anderen ter hulpe
kan zijn, medelijden chulclijk tegenover den zondaor, wiens
toestand men bij eigen ervaring kent. Dan nog eene an-
dere kostbare vrucht wordt ons hier geschonken. Uit dc
aanschouwhig onzer zedelijke krankheid cn het verlangen
naar meerdere volmaaktheid, ontstaat ccn heilzame droef-
heid, conpunctlo, die hoewel zij de ziel inwendig drukt,
wel verre van haar hard of onvriendelijk, nederig cn aan-
doenlijk maakt.

Na deze Inleidende gedachten gaat Zeruolt over tot
dc bespreking van dc middelen, waardoor de zielskrachten
nu hervormd worden cn bepaalt hij onze aandacht het
eerst bij den intcllcctus.

Het intellect wordt hier beschouwd als het ken-
vermogen van dc dingen der geestelijke, bovenzinnelijke
wereldorde. In onze solidariteit met den gevallen
Ad.v.m
is dit vermogen cclitcr bedorven, hi zijn onwetendheid ver

-ocr page 98-

86

blind. Het is derbalve noodig, dat bet door de verlicb-
tende kennis aangaande bet bovenzinnelijke hervormd
worde. Op twee middelen wijst
Zerbolt nu wederom,
waardoor wij ons die kennis eigen maken, hij noemt ze
experimentum en doctrina. Onder het eerste ver-
staat hij niets anders, dan de practijk van het godsdienstig-
zedelijk leven, zooals hij zich dat denkt; voortdurende
poging tot uitroeiing van de ondeugden, het weerstand
bieden aan de passiën. Zagen Avij dit zooëven reeds aan-
geprezen als middel tot zelfkennis, hier geldt het als
middel om ons vertrouwd te maken met het bovenzinne-
lijke, daar het ons op den aard en de graden der ver-
schillende deugden wijzen zal. Ook vertrouwelijke omgang
met de heilige schriften wordt hier aangeprezen, en dit
vormt als het ware een overgang tot het tweede middel,
waardoor ons intellect wordt hervormd: de doctrina.

Dit middel kunnen wij w^cderoni op tweeërlei wij-
zen in toepassing brengen, hetzij door Icctio, hetzij
door sermonicatio. Wat het eerste betreft, geen
andere gedachte dan het eene groote doel: zuiverheid
van hart, mag u daarbij bezielen. Gij moet het bock
niet telkens verwisselen of vluchtig doorbladeren. Gij
moet ecu vasten, bepaalden tijd voor dezen geestelijken
arbeid kiezen, cn daar gij bij dc zwakheid van het ge-
heugen onmogelijk alles kunt onthouden, moet gc altijd
enkele dingen, die voor u in het bijzonder van gewicht
zijn, bij uw lezing in het geheugen zoeken tc prenten,
on"! die als het ware telkenmale tc herkauwen. J3ovcn-
dicn moet gij uw lezen nu cn dan afwisselen met ge-
bed, opdat het gelezcno zoowel dienstbaar worde aan
gemoed als verstand. En ten laatste moet gij bij dc
do kous van uw lectuur altijd .bot oog hebben op
zulke boeken, die bevordclijk zijn aan bot doel van uw
streven, dus devote cn zedelijke schriften. Wanneer
gij soms eclitcr, gedreven door don lust om op dezen
stevigen kost ccn lichtcrcn tc doen volgen, iets anders
hebt gelezen, keer dan toch steeds tot dc devote boeken
terug. Wat eindelijk bot tweede betreft, het intcllcct wordt
hervormd door geestelijke gesprekken, wijl de onderwijzing
van meer ervaronen onze onwetendheid hier doet ver-
dwijnen. De kleinen in
Christus hebben innncrs nog
geen genoegzame oefening in de ondorscheiding van

I

-ocr page 99-

87

goed en kwaud. Dergelijke gesprekken kuinien plaats
vinden in den kring der ouderen, op den weg des gees-
telijken levens; vooral echter zullen zij heilzaam ziju,
indien zij geschieden onder vier oogen, in volkomen
vertrouwen en volledige uitstorting des harten. De
wetenschap immers, dat een ander u zóó kent, dat gij
er zelve over blozen moet, is zeer bevorderlijk aan uwe
nederigheid.

Alsnu gaat onze schrijvcr over tot de aanwijzing van
de middelen, waardoor de tweede der door hem genoemde
zielskrachten, de memoria wordt hervormd. De memo-
ria is bij
Zerbolt dat vermogen der ziel, waardoor wij
voortdurend bezig zijn (iugiter inhacrere) met de dingen
der znuielijke en bovenzinnelijke wereldorde.
Hirsche, die
in ziju meergenoemd artikel bij
Herzoo, de beide trac-
taten vau onzen
Zerbolt even aanroert, noemt het: „das
Vermogen der Rezeption, Asservatiou, Reproduktion der
Eindrücke der materiellen und imnuiteriellen Welt.

Zerbolt onderscheidt in dc hervorming van dczo
zielskracht drie trappen. Op den eersten wordt do
memoria met insj)anning gebreidehl cn dus voor onge-
oorloofde afdwaling behoed, met goddelijke cn nuttige
zaken bezig gehoudeu. Op dcu tweeden kan zij reeds
zonder verkeerde afdwaling met goede mcdidaticii bezig
zijn. Op den derden eindelijk is zij zoo zeer in Go(l
verzwolgen (absorpta), dat de mensch door middel van
devote meditatiën iu God met vrede rust.

Indien dc mcusch van ganscher harte begeert, dat
het daartoe komen zal, dan moot hij zicii bepaalde storten
ter meditatie uitkiezen, zich daar op gezette tijden iu
verdiepen. Wat nu die tijden betreft,
Hieronymus geeft
do voorkeur aau dc ochtenduren,
Rehnaruus wil er
bovendien de avonduren aan toegevoegd hebben. Beide
voorschriften moet men verceuigon, eu zoowel \'s morgens
als \'s avonds, zich aan dc geestelijke oefeningen van lezen
en het daaraan verbonden mediteercn wijden, lu dc och-
temluren is de mensch, nog niet met de wereldschc zaken
vervuld, daartoe ten zeerste geschikt. Dc dau opgewekte

\') w. p. 7U5.

-ocr page 100-

88

stemmiDg is voor heel den dag beslissend. Hij wijdt
aldus dc eerstelingeu vau zijn arbeid aan
Chuistus,
\'s Avonds daarentegen heeft het tumult der wereld een
einde genomen, de tijd voor geestelijke oefeningen is daar.
Men dankt God voor het goede wat men verrichten mocht,
men smeekt om vergeving voor wat men te kort schoot.
Men Avapent zich eindelijk door devote meditatiën tegen
de schrikbeelden van den nacht. En wat nu de stof dezer
meditatiën betreft, hoewel alles in de goddelijke schriften,
hetzij hemel of aarde betreffende, van God spreekt, past
echter niet alles gelijkelijk voor meditatie. Ge moet liever
zulke dingen uitkiezen, waardoor gij van vreeze wordt
vervuld of in liefde ontvlamd.
Zeiibolt noemt als zoo-
danig zes verschillende soorten van onderwerpen. Ten
eerste: overdenking onzer zonden, waardoor de ziel van
heilige droefheid wordt vervuld; dan dc medidatie van
wat onze voorouders gewoon waren „dc vier uitersten"
te noemen, waaronder zij, gelijk men weet: Dood, oordeel,
hel en hemel verstonden; eindelijk het overdenken van
dc Avcldadcn Gods. Esto igitur, zoo heet het hier,
animal mundum inminans ct rcvolvcns ea et ipsis simi-
lia in corde tuo, ut ita inutilia et vana possis a me-
moria rcmoverc.

Li :>\'!

-■Sil

Ii

f(

Iii

Bij elk der zes bovengenoemde stukken wordt nu
afzonderlijk onze aandacht bepaald. Wij zullen ze iu
het volgende hoofdstuk van naderbij beschouwen; hier
bespreken wij slechts het zesde of laatste, dat over de
Aveldadcn Gods handelt. Dit onderwerp van meditatie
splitst zich in drie ondcrdcclcn, waarvan het cenc tot
den weldoener zeiven, bet tweede tot de weldaden die
men ontvangt, het derde eindelijk tot hem ann wien dc
weldaden worden geschonken, zich bepaalt. Wat nu het
tweede, dc weldaden zelve, aangaat, zij zijn drievoudig
van aard en wel dona naturac, dona gratiae en
do na supercxccllcntiac. Tot dc eerste soort be-
hoort het, dat God u als mensch cn niet als dier
geschapen heeft. Dat Hij u zintuigen heeft gegeven.
Dat Hij u een onsterfelijke ziel gaf, toegerust met bc-

\') Mcii vergelijke over dit onderwerp, dc dissertatie vau Ur. C. AI. Vos.
De leer der vier uitersten. i>/< bijdrage tot de kennis van het godsdienstig ge-
loof onzer Vaderen in de Vijftiende eeuw.
Amsterdam, Y. IIogüe 1SG6.

-ocr page 101-

89

gi\'ipsverinogen, kennis en vernuft om de materieele dingen
te begrijpen. Dat liij u een geest of intellect heeft
gegeven, Avaardoor gij de immateriëele dingen nl. God
en de engelen kunt verstaan. Om
UAventwil heeft hij
alle dingen op aarde gescliapen, alle elementen dienstbaar
gemaakt aan
uav leven, de verschillende dieren aan uav
voeding. — Tot dc tAveede soort, de dona gratiac, behoort
het: quod voluntatcm tuam ab eo aversam ad se rcvo-
cavit et ei gratiam suae iustificationis infudit, quae solum
ab Ipso descendit. Hij schonk u den
Avil om uzelf
te verbeteren ; tijd en plaats heeft hij geordineerd,
Avaar-
door gij het vermocht. — Tot dc derde soort, de dona
supcrcxcellentiae, en om hetgeen hier mee samenhangt
is het ons eigenlijk tc doen, behoort, quod propter te
niisit filium suum incarnari, ut cssct amicus ct frater tuus,
qui propter te mortuus est ct crucifixus, ct Scipsuni dcdit
in altaris sacraniento, misit tibi spiritum sanctum, et hoc in
signaculum acccptionis, in privilegium amoris, in annu-
luni dcsponsationis. Hier laat
Zeiiuolt nu ccn leven
des Hccrcn ter meditatie volgen. Nihil apparet utilius
quo salubrius occupes memoriam, quam mystcrium in-
carnatiouis -
Iesu Cuisti, merkt hij daarbij op.

„Dc menigvuldige Levens van Jezus," zegt Prof Moi,l
„Avclkc voor het cindc der vijftiende eeuw door onze vaderen
geschreven cn gelezen
Avcrdcn, laten zich, voor zooverre
zij in handschrift of gedrukt tc onzer kennissc kAvamcn,
in twee klassen onderscheiden. Tot de eene bchooren
dezulke, Avicr stof uitsluitend aan dc H. Schrift werd
ontleend. Dczo maken, gelijk men ligt vermoeden zal, in
getal dc minderheid uit. Tot dc andere klasse brengen wij
(lie,
Avaarvan dc schrijvers niet alleen uit do Evangeliën,
maar ook uit dc Apocryphe boeken des N. Testaments,
uit de overlevering cn andere bronnen putten."

mmmm

Dc biographie van onzen Hcor, die Zeiujolt hier geeft,
behoort tot dc eerste soort. Dc aankondiging van den
engel aan
Maiua, de geboorte, bcsnijdhig, komst der
Oostcrschc
Avijzcn, voorstelling in den tempel cn vlucht
naar Egypte, dit alles
Avordt kortelijk vermeld. Waar
hij kómt aan \'s liccrcn verborgen leven, kan
Zerbolt

\') JflA. ünifMan. Jl. p. 7, waar ook op dü bctcckcuis vau deie lovciis
wordt gewezen.

-ocr page 102-

90

zich niet outhoudeu van de zeer karakteristieke opmer-
king, dat dit n leert, ut non surgas ad agenda publice in
quibus lans et honor conquiri poterit, nisi prius sederis
diutius te humiliando. Dan worden de doop van Jo-
HANNES, de verzoeking in de woestijn, de apostelkeus,
! \'I de prediking en de wonderen gememoreerd en het geheel

■ H met de vemielding vau den intocht iu Jerusalem besloten.
I Geheel op zichzelf, hoewel niet zonder verband

met het voorgaande, volgt nu de overdenking van den
laatsten maaltijd des Heeren en het hiermede iu be-
trekking staande sacrament der Eucharistie. Op den oot-
moed van den Heer doet
Zerbolt bij dit onderwerp,
inter omnia memoralia Christi praccipua recordatione
dignissiinum, vooral het licht vallen. Als getrouwe zoon
der kerk iiniig gehecht aan het leerstuk der transsub-
[• stantiatie verliest hij zich als het ware in exclaniatiën,

^^ en verheft hoogelijk de weldaden die ons in dit sacra-

! : ment worden geschonken, uiits men het waardig geniete.

I Inmiers de uitwerking staat iu onmiddelijk verband met

1 den innerlijkcn toestand en dc voorbereiding van hem die

: het ontvangt. Corporalis munditio, puritas conscicutiae en

; ; actualis devotio ziju hem de vercischten voor zulk ecu

! : waardig gebruik. Daar, naar luid van de inzettiugs-

l\'i woorden, deze heilige j)lechtigheid ook dienstbaar moet

jl gemaakt worden aan de gedachteuis des Heeren, zoo

j; vindt onze auteur hier gcrccde aanleiding om over do

passie vau Christus tc sproken cn de ovcrdcnkhig daar-
van aan to prijzen. Alvorens hiertoe echter overtcgaan
wijst hij op een soort van methode, dio men te volgen
\' heeft, om deze overdenkingen vruchtbaar lo maken voor

: den geestelijken voortgang. Drie dingen dan zijn

j \'t waarop men bij de passie des Heeren te letten heeft:

1 de daad des lijdcns zelf, de wijze waarop, de oorzaak

waarom de Heer het onderging. Wat het eerste betreft,
I de gedachte dat het de Godmcusch is dio lijdt, waarbij

j . wij quicquid Deus fecisso dicitur, hominem fecisso reti-

i neamus, quiccpiid homo sustinuit Deum credamus ct co-

i::

■ gitcmus sustinuisse, — zal ons tot meerdere bewondering
opwekken, tot inniger devotie doen ontbranden, tot dieper

Cogita, qaod istc quem sumis, crit iudex tuus, zegt liij o. a.

-ocr page 103-

UI

medelijden bewegen. Wat bet tweede aangaat, de Avijze
waarop ds Heer zijn lijden onderging,
Zeiibolï dringt
bier aan op zoo plastisch mogelijke voorstelling. Zoo b. v.
waar wij lezen, dat
Jezus voor Pilatus staat, denke men
zich den Heer in nederige hondhig, het hoofd gebogen,
dc oogen ncêrgeslagcn, met zachte, zoete stem sprekende,
zoodat zulk spreken u aangenaam treft; zijn stem was im-
mers niet minder welluidend, dan zijn gelaat schoon was.
Dan bepalc men zijn aandacht bij dc innerlijke aandoening
des Heeren, hoc hij niet met haat tegen
Pilatus en de
Joden, maar met het diepste medelijden was vervuld. Bij
het derde eindelijk, de oorzaak vau dit lijden, moet men
de levendige bewustheid in zich opwekken van zelf die
oorzaak tc zijn. Passus est enim proptcr tuam rcdcmp-
tioncin, illuminationcm, iustificationcm ct glorificationcin.
]3ij geheel deze overdenking, zegt
Zerbolt ten laatste,
moet dc gestalte van den
Christus voor u staan cn u
toeroepen: Hoe fcci ut tu scquaris vcstigia mca, tc humi-
lics, paticns sis, tollas cruccm tuam ct sc([uaris mc, quia
non est scrvus supra dominum suum!

Hierop volgt nu ccn kort ovcrziclit van dc Passie,
waaraan dc devote lezer zijn overdenkingen kan vastknoo-
pcn.
Fassio Christi brevitcr collecfa ad modum fasciculorum,
is dc titel van dit gedeelte van het tractaat. Pasciculi
noemt
Zerbolt dc zes hoofdstukjes, waarin do vorscbil-
Icndc stadiën des lijders worden bcschrcvcn, dozen naam
ontlccncndo aan ccn plaats uit het
Hooglied I: vs. 13:
Pasciculus inyrrhac diloctus incus mihi, inter
ubcra mca commorabitur. Dczo overdenking nu zal
niet alleen dc mcmoria hervormen, cn tot inniger devotie
doen ontbranden, ook bet intcllcct zal cr door verlicht cn
tot konnis der waarheid worden gebracht. Zeven zaken
toch, tc voren onbekend, zijn door het lijden des Hoeren
gco[)cnbaard. Dit zijn dc zeven zegelen der
Openharing.
Zij zijn: 1". Gods wijsheid, rcchtvaardighcid, medelijden
aiin bot kruis zich vertoonende; 2". dc goedheid der en-
gelen, dc waarde der mcnschcn, dc wreedheid dor duivelen;
3". dat do wereld ccn plaats vol duisternis cn onvrucht-
baarheid; 4". dat hot paradijs vol heerlijkheid cn vreugde;
5". dc bel vol armoede cn droefheid is; 6". hoe kosbaar,
maar tevens hoe vruchtbaar de deugd is; 7". boe zeer do
zondaar verfoeid moet worden.

-ocr page 104-

92

Dus zal de memoria door meditatie worden hervormd.
Vóor
Zerbolt evenwel tot de hervorming der voluntas
overgaat, spreekt hij hier kortelijk over het gebed; het
gebed,, naast lezen en mediteeren, een zoo gewichtig mid-
del tót opwekking en onderhouding van het geestelijk
leven.

Hij onderscheidt langere gebeden, waarbij dc meusch
zich door voorafgaande meditatie moet voorbereiden, en kor-
tere of schietgebeden, iacnlatoriac, gelijk
Augustinus ze
noemt. Dan, hij kent nog een derde soort: Si quando,
zegt hij, ditlidit tua conscicntia ad Deum orare, conscia
suoruni exccssuum, arripc illud genus orationis quod ob-
secratio (voorbidding) dicitur, id est: roga aliqucm sanc-
toruni ut pro tc deprccctur clamando: Sancta
Marlv, ora
pro me!

Ten laatste komt dc auteur tot dc hervorming van
de derde der genoemde zielskrachten: dc voluntas.

Dc goed geordineerde wül, zooals die gevonden werd
bij den protoplast vóor zijn val, is het vermogen der ziel
om God, en al wat verder bcminlijk is, lief te hebben.
Dc zielskrachten nu, reeds in dc solidariteit met den ge-
vallen
Adam bedorven, zijn door actucclc zonden nog meer
van dc goddelijke genade beroofd, door \'s menschcn eigen
schuld misvormd. In den bedorven wil vhidt dit laatste
zijn oorzaak. Dubbele hervorming van dezen is noodig.
Door dc ecnc worden der zielskrachten genade cn recht-
vaardiging higcgotcn; door dc andere wordt dc verkeerde
geneigdheid des wils gebreideld. Dc eene, als niet in on-
middellijk verband met het onderwerp staande, wordt door
Zerbolt slechts kortelijk besproken. Het sacrament van
dc biecht in zijn vollen omvang Van contritic, confessie
cn satisfactie is het middel daartoe. Bij dc bespreking
van dc andere is dc auteur echter uitvoeriger. Volkomen
gehoorzaamheid gaat hier als eerste cisch voorop, cn het
is hem daarmedo zoozeer ernst, dat hij cr in casu alle
andere geestelijke oefeningen bij achtergesteld wil hebben.
De devote mensch moet vóortdurcnd streven naar het
„sibi,. vacarc", cn het „vitarc tumultus" moet voortdurend
zijn wcnsch blijven. Dan do „extcrior occupatio" cn do
„gubcmatio aliorum" mogen, waar dc superieur het ge-
biedt, nimmer ontweken, maar als een last der liefde aan-

I i\'

-ocr page 105-

93

vaard worden. Uitzuivering der ondeugden en uitroeiing
der begeerten zal den Avil
verder tot den verloren toestand
der geordineerdheid terugbrengen. Anders is de strijd
tegen de vleesehelijke; anders tegen de geestelijke ondeug-
den. Door ontvluchten en A^ermijden zal hier, ginds door
krachtigen Aveêrstand het doel bereikt, de
overAvinning be-
haald AA\'orden. Daar verder de vleesehelijke ondeugden
steeds hun oorsprong in ledigheid vinden, moet men in den
strijd tegen haar, deze zoeken te vermijden. Handenarbeid
is daartoe een middel bij uitnemendheid. Daar alle han-
denarbeid echter niet even doelmatig is, kieze men bij
voorkeur het copiëeren vnn heilige schriften als het
meest met dc geestelijke oefeningen in overeenstemming.
Dat ook dc geestelijke oefeningen van meditatie en gebed
bij deze
uitAvendige oefening niet mag verzuimd AA\'orden,
is openbaar, terAvijl het in allo opzichten Avenschelijk is,
dat geheel deze arbeid in stilheid geschiede.
Zerbolt avü
bij de uitroeihig der ondeugden, hetzij geestelijke of vlee-
sehelijke, een bepaalde orde van strijd, een „plan dc cam-
pagne" in het oog gehouden hebben. Men beginne met
te onderzoeken, door
Avelke ondeugden in het algemeen,
door
Avclkc men meer bijzonderlijk Avordt verontrust. Danrna
trachte men de middelen te leeren kennen,
Avaardoor zij
met goed gevolg kunnen bestreden worden. Ten laatste
kieze men er ccnigc uit, die het ons \'t lastigst mnkcn cn
richte tegen hanr met dc meeste zorg zijne Avapencn.

Ieder mensch toch heeft zijn eigen bepaalde troc-
telzonde die hij met de grootste inspanning moet be-
strijden, zonder evciiAvel te verzuimen ook voor de an-
dere ondeugden ccn oog in \'t zeil te houden. Dnar zijn
echter, die biervnn
nfAvijkend hun pijlen als in de lucht
schieten en heden deze, morgen gene ondeugd bestrij-
den. IN iet écn enkele Avordt dan ook door hen in
Avaar-
heid overAvonnen. Dat Zerbolt er verre nf is om wat
men noemt\'de volinaaktbaarhcid te drijven, blijkt, Avnar
hij hier het woord van
Rernardus, „de Jebusiet Avoont
in uAve Inndpalcn, ten onderbrengen kunt gij ben, maar
geheel uitroeien nimmer," met blijkbare instemming aan-

\') Ilct is Iiicr dus dezelfde miacstio als die, welke in het voorgaande
tractaat wordt hchandeld, hoewel hier uit een ander gfizichtspunt. De
rijkdom van citaten hierop vnn betrekking, ons reeds hekend, is ook hier

niet ongebruikt gelalcn.

-ocr page 106-

94

haalt. Alsnu op het punt gekomen, waarvan de gees-
telijke strijd uitgaat, roept hij zijn lezers toe: Welaan
dan krijgsknechten
Christi, grijpt naar het zwaard der
dapperheid en het schild der lijdzaamheid, opdat gij u
als mannen moogt gedragen, opdat gij geduldig moogt
zijn in de smarten, die u hier staan te wachten. De-
ondeugden nu waartegen men den strijd heeft tc voe-
ren, vat
Zeubolt samen onder de bekende rubriek der
vitia capitalia, dc zeven duces met hunne filiae, onder
haar aller rcgina, de supcrbia. Dit zevental bestaat uit:
vana gloria, invidia, ira, tristitia, avaritia, gula, luxuria.
Tusschen haar bestaat wat men noemt de concatcnatio,
dat is, de eene is aan dc andere als geketend,
Avedcr-
keerig zijn zij elkander behulpzaam om de ziel tc ver-
ontrusten Dan
Avaar dit achttal ovcrAvomien is, zul-
len ook de overige, uit haar voortspruitende, tot rust
komen gelijk de beken ophouden,
Avaar men dc bron
heeft verstopt.

Van elk dezer zonden Avordt nu het Avczcn, dc mid-
delen waardoor zij bestreden moeten Avordcn cn dc cor-
rcspondcercndc deugd met hare afzonderlijke trappen,
bcschrcvcn. Ik zal om den lezer on mij geen noodo-
dcloozon tijd to roovcn hier niet langer bij stil staan,
daar ik toch bij de behandeling van
Zerbolt\'s bcoofc-
ningslccr hier dieper op moet ingaan.

Ten slotte Avijs ik dus op dc vier zaken, bij alle
geestelijke oefeningen noodig, met Avior vermelding
Zer-
bolt
dit tractaat besluit. Zij zijn:

4,

li

1®. dat UAVc oefeningen in ovorccnstomming zijn
met dc goddelijke Schriften, do uitspraken en voorbeel-
den der heiligen; 2°. dat gij zo voorlegt aan con ver-
licht cn rein man; 3°. dat zij in overeenstemming zijn
met den uit- cn imvcndigon toestand van hot individu,
non enim omnibus convcninnt onmia; 4". dat gij z(! niet

\') Dc voorstelling, dat de zeven pceeata mortalia of vitia caintalia
ieder voor zieli de moeders van andere pcccata of vitia zijn, werd door de
iniddeleeuwselic moralisten soms in het brecde uitgewerkt. In dc CV/ra
clericalit een handboekje voor den middclccuwsclicn Catcehcct, dat op dc
oudste persen gedrukt cn ook in ous land veel gebruikt werd, vindt men
den stamboom der doodzonden opgemaakt. Van ae avaritia b. v. heet het:
„septem sunt [eius] fdiac, scil. proditio, fraus, fallacin, perinrium, inrpii-
etndo mentis, contra miscricordiam, cordis obduratio." Op dezelfde wijze
wordt dc zedelijke familie van alle doodzonden opgegeven.

-ocr page 107-

III

lichtelijk veraudert, maar tot het einde toe volhoudt.
Medicina crebro mutata turbat, uou sauat. Itaque, zoo
eindigt onze scbrijver, sic ordina tua excrcitia, ut in
eisdeni perseverans, post huius oxilii ineolatum, juultis
ornatus virtutibus et sanctis operibus, dignus introire
in gloriam acternac beatitudinis inveniaris.

Het tractaat De spirUualibus ascensionibus bestaat
uit 71 capita, elk van een opschrift voorzien^). In om-
vang dus grooter dan het voorgaande, behandelt het
echter hetzelfde anderwerp : de or do sa 1 utis. Ook
hier ligt een Schriftwoord ten grondslag en wel Ps. £4 : 5, 6,
volgens de vertaling van
Hjeronymus: Beatus vir
cuius est nuxilium abs te; ascensiones in
corde suo disposuit in vallo lacrimarum in
locum quem posuit"). Dit woord, dat
Zerholt ti-
tel en hoofdgedachte, het opklinunen uit het dal der
tranen tot de hoogte van den oorspronkelijken })aradijs-
toestand, aan de hand doct, sluit, Avcderom allegorisch
geinterprctccrd, een vijftal gcdachten in, wier ontwikke-
ling het voornaamste gedeelte van het vertoog bevat.
Retrogrado gelezen, wordt u hier eerstens de plaats
aangewezen waarheen gij nu)ot opklimmen: in locum
quem (dominus) ])osuit; vervolgens de plaats waar-
van gij moet uitgaan: dc vallis lacrimarum; daarna
l»oe gij u tot een dergelijke opklinnning moet toerusten;
ascensiones in corde suo disposuit; dan, hoe
gij op de hulj)e Gods moet steunen: cuius est auxi-
lium abs to; eindelijk, dat gij u bij den prijs die
hier bi^loofd wordt, niet door nmcielijkheden zult laten
terneerslaan: beatus vir.

Deze gedachten nu ontwikkelt ZEunoi/r in de in-
leiding (c. I—XI) cn dc drie eerste dcclcn van het
tractaat (c. XI—LXIV). Dit zijn de eigenlijke
ascen-
siones.^
drie in getal en wel ascensio prima (c. XII—XlV),
ascensio sccunda, (c. XV—XLVl), ascensio iertia (c.

\') Ook Prof. Mou. cócft iu ziju Knlgcsch. JJ.ni bi. 35 vi. vou dit
trnctnat ecu kort overzie ht. E eu uicuw, uiteraard omvangrijker excerpt
meende ik liier ecliter niet aebtcrwego te mogen laten.

ï) De vulgant leest in loco; Z. iu locum, waardoor dc zin der
woonlon dus gewijzigd wordt.

-ocr page 108-

III

XLVII—-LXIIT). Dan volgt als toegift, wat Zerbolt
noemt: de descensiones (o. LXIV—LXX), terwijl ook
hier een laatste hoofdstuk, (c. LXXI) aan de vier din-
gen gewijd waarop de aanvangers bij hunne geestelijke
oefeningen te letten hebben, het geheel besluit.

Men zal reeds ontwaard hebben, dat de bij de
mystieken zoo veelvuldig gebruikte voorstelling van de ont-
wikkeling des geestelijken levens onder het beeld van een
ladder hier doorschemert. Gelijk men weet is dit
beeld zeer oud. Reeds
Johannes Schglasticüs (f 605)
schreef in de O® eeuw zijn
Paradijsladder met dertig
treden, van waar zijn bijnaam
Clbiacüs Op de be-
zwaren aan een dergelijke voorstelling verbonden, om
niet tc spreken van het onesthctische, dat cr ons in
ergert, zullen wij later gelegenheid hebben te wijzen.

Overzien wij nu de afzonderlijke deelen van Zer-
bolt\'s
verloog.

Zerbolt gaat uit van dc opmerking, dat dc mcnsch
geneigd is zich tot hooger tc vcrheflcn. Uit kracht van
zijn wezen als zedelijk cn edel creatuur is dit niet tc
laken, mits deze neiging wel geordineerd zij, mits het ccn
streven is om zich uit het dal der tranen cn ellende te
verheffen tot den oorspronkclijkcn paradijs-toestand. Deze
toestand wordt nu beschreven. Daar stond de mcnsch in
zijne „iustitia originalis" op den hoogen berg zijner heer-
lijkheid. Naar Gods beeld en gelijkenis geschapen, was" hij
zoo hoog verheven, dat hij, dc csscnticclc aanschouwing
Gods uitgenomen, niets hooger bereiken kon. Uitwendig
genoot hij de liefelijkheid cn zaligheid van Eden; inwen-
dig, de meest volkomcnc rust cn harmonie, daar al zijn
krachten jong en frisch, "wel geordineerd, zonder stoornis
werkzaam waren. Dan — het Paradijs ging voor den mcnsch
verloren. Onze stamvader keerde zich, door overtreding van
het gebod, van dc heerschappij zijns Scheppers af

Ojitzcttcnd is zijn val. Wij allen, vi qimdam produc-
tiva vel scminali rationc, in hem besloten, vielen in hem.
Deze val is onze eerste nedcrdaling (desccnsus), waarbij do
zielskrachten wel niet verwoest, doch in hai\'e harmonie

\') Dit bock werd ontelbare malen afgeschreven, zoowel iu het oor-
spronkelijk Grickseh als in Latijnsche vertalingen. Ook bij Z
erbolt von-
den wij liet meermalen geciteerd. Dielsehe fragmenten cr van komen iu
vele HSS. voor.

-ocr page 109-

97

verstoord zijn; de een is tegen de ander in strijd ge-
komen, Dus wordt de menseii geboren, zoo is hij van
zijn eerste kindsheid, ja van de conceptie af.

Dan de mensch, aan den verloren zoon uit Jezus
parabel gelijk, daalt al verder af. Door de zinnelijke
begeerten (de concupiscentie) wordt hij verlokt, bezoe-
deld, tot haar slaaf gemaakt. Dit is onze tweede ne-
derdaling (descensus).

Eindelijk vervallen wij tot actueele, doodelijke zon-
den, waardoor wij in het geweld des duivels komen, en
dit is onze derde descensus.

Na dezen val is echter opstanding, na deze neder-
dalingen zijn opklimmingen mogelijk. Doch om
hierin te slagen is zelfkennis wederom een eerste ver-
eischte, die op hare beurt door een drievoudig zelfon-
derzoek zal worden verkregen.

Dit zelfonderzoek wordt nu met de drie nederda-
lingen in verband gebracht.

Ten eerste richte zich uw blik op dc actueele zon-
den, alzooopde derde nederdaling. Beproef hier u zelf
en overweeg dan, hoe elke zonde God mishaagt. Over-
denk wat dc Schrift leert van
Lucieers trotschheid,
Auams ongehoorzaamheid, Sodoms wellust. Bedenk,
dat de zonde zoozeer aan God mishaagde, dat hij
zelf liever stervende voor
Adams overtreding wilde vol-
doen, dan haar ongestraft laten; dat u vergolden zal
worden naar uwe werken en niets in u ongestraft zal
blijven. Overweeg eindelijk de schandclijkbeid der
enkele zonden. Alsdan zult gij, van heilige vreeze be-
vangen, uw hart tot God richten onder belofte van
verandering en verbetering, onder aanroepen van den
goddelijkcn bijstand.

Dan richt gij uw onderzoek op de destitutie uwer
zielskrachten, derhalve op do eerste nederdaling. Door-
zoek uw inwendigen staat. Zie waarop de zielskrachten zich
richten, hoe ver zij hier verwijderd zijn van het ideaal.
Doorzoek aldus uw verstand, herinnering en wil. Door-
zoek uw uitwendigen staat. Zie of gij u niet menig-
maal in woorden to buiten gaat. Of gij wel met allen
vrede hebt gehouden. Of gij genocgzamcn ijver betoont.
Onderzoek uw lezen en mediteercn.

Eindelijk richte zich uw onderzoek tegen de

7

-ocr page 110-

98

tweede nederdaling; het besmet zijn met de eoncu-
piscentie. Onderzoek hier hoe menigmaal gij door uw
slechte gewoonten tot het ongeoorloofde wordt getrok-
ken. Hoe gij aan de tentatie toegang hebt verleend
in uw hart, in stede van weerstand te bieden.

Indien gij nu bij deze dingen een rechtvaardig
rechter voor u zelf zijt, is het niet twijfelachtig of gij
zult uw doel, de zelfkennis, bereiken. Dan ook hier
weder hetzelfde als in het voorgaande tractaat, onze
eigenliefde maakt het toezicht van anderen noodzakelijk.

Zoo zijt gij dan nu tot zelfkennis gekomen, doch
voordat gij begint opteklimmen, d. i. naar de volmaking
des geestelijken levens gaat streven, moet gij in uw hart
de middelen overdenken, waardoor gij uw doel: rein-
heid van hart en liefde, kunt bereiken. Gelijk toch
Mozes den tabernakel maakte naar het hem door God
op den berg getoonde plan; ja, gelijk God zelf de
dingen schiep naar de ideeën, zoo voegt het ook ii naar
een bepaald plan te werken. Dit plan moet steeds
dienstbaar zijn aan het vaste onveranderlijke doel:
reinheid van hart en liefde; zoodra het echter
in de praktijk des levens daarmee in botsing zou kun-
nen komen, geve men het op. Waar, onder meer, de
liefde of de gehoorzaamheid het eischen, moet gij uw
mediteeren of lezen vrijwillig nalaten, al is het dan ook
maar voor een korten tijd.

Alsnu komt Zerbolt tot zijn eigenlijk onderwerp.

. Langs drie nederdalingen zagen wij den niensch
zich van zijn oorspronkelijken staat verwijderen; langs
drie opklimmingen (ascensiones) is de terugkeer mogelijk.

De eerste opklimming is die, waardoor gij nadert
tot uw eigen hart, conelaat met de derde nederdaling:
de actueele zouden.

De tweede opklimming is die, waardoor gij op-
klimt van een door de begeerlijkheden verontreinigd, tot
een gezuiverd, rein hart, dus het correlaat met de tweede
nederdaling. Hiermede parallel, er naast dus, niet
zooals men bij oppervlakkige beschouwing zou. meenen,
er boven, loopt nu

de derde opklimming in het hart, tegen de in
Auam\'s val gedisordineerde, door eigen schuld nog meer
bedorven affecten, dus correlaat met de eerste nederdaling.

-ocr page 111-

99

In deze eerste opklimming of ladder onderscheidt
Zerbolt drie treden: de drie stukken van de biecht.

Daar de mensch toch door trotschheid zich heeft
afgekeerd van zijn Schepper; door begeerlijkheid zich
geneigd tot de creatuur; door zijn daden het gebod heeft
overtreden, wordt dit alles hersteld, in bovengenoemd
sacrament.

Op den eersten trap keert gij uw hart af van
de creatuur. Gij betreurt op het diepst uwen zoo
grooten afval van God, waardoor gij Hem andermaal
gekruisigd hebt. Dit nu is contritie.

Dan, daar hoogmoed u van God deed afkeeren, is
het noodzakelijk, dat gij u in allen ootmoed aan Gods
plaatsvervanger (Dei vicarius) onderwerpt en hem uwe
zonden bekent En dit is de tweede trap, die con-
fessie wordt genoemd.

Waar dan de biecht in oprechtheid des harten ge-
schiedt, zal de bereidwilligheid tot genoegdoening (satis-
factie) niet achterwege blijven. Dit is alzoo de derde
trap. De werken, zegt
Zerbolt hier, door den priester
u opgelegd, zijn van grooter waarde dan die, welke gij
uit eigen beweging doet. AVanneer uw biechtvader echter
lichte geneesmiddelen wil aanwenden, sta er dan op, dat
hij u niet spare. Zorg dat hij een geestelijk mensch zij,
dien gij dan ook niet lichtelijk moet verlaten. Gelijk
gij uw leden dus voorheen tot wapenen der ongerechtig-
heid gesteld hebt, zoo stelt gij ze alsnu, in dc satisfactie,
tot wapenen der godsvrucht, doende het tegenoverge-
stelde van die zonden, welke gij vroeger begaan hebt,
door nu te waken, te vasten, te bidden.

Aldus zijn berouw, biecht cn genoegdoening do drie
trappen van de ladder onzer eerste opklimming. Door
deze drievuldigc boete keert gij weder tot uw hart en wordt
„verzoend met God."

Onze tweede opklimming is reiniging des harten
van de onzuivere begeerten.

Hoewel de mensch nu met God verzoend en van

\') Ook hier weder blijkt het, welken nadruk Zeuholt op dc gezind-
heid des harten legt, waar hij zegt: ct certe scire debcs, quod secundum
intcntionem contritionis et humilcm vcreeundiam peecata tibi in confcssione
remittuntur.

-ocr page 112-

I

100

de scliuld bevrijd is, blijven evenwel de overblijfselen, de
droesem der zonden, m. a. w. de onreine strevingen, in
zijn ziel achter. Uitzuivering hiervan is noodzakelijk.
Gelijk
Absalon, reeds verzoend met zijn vader, diens ge-
laat echter niet mocht zien, voordat hij eenigen tijd in
zijn eigen huis had vertoefd zoo moet ook gij alvo-
I rens Gods aangezicht te willen aanschouwen eerst trachten

naar reinheid van hart. Dit is dan, gelijk wij zeiden, de
tweede opklimming.

. Ook hier drie trappen of treden.

Drievoudig toch is de onreinheid van hart.
Vooreerst, dat men liefheeft hetgeen men niet mag
liefhebben, b. v. ijdele roem, weelde en overdaad.

Dan, dat men niet liefheeft hetgeen men moet lief-
hebben, t. w. het geestelijke cn hcmelschc, waarvan men
een zekeren afkeer (
Zerbolt noemt hem nausea) heeft.
Eindelijk, een zekere zwakheid en onstandvastigheid,
waardoor wij ongeschikt zijn om God met blijvende trouw
aan te hangen.

\'-Drie in getal zijn dien overeenkomstig de trappen,
waarlangs men hier opklimt.

Dc eerste is die van de vrcczc des Hccrcn, die
het hart schokt en aftrekt van de begeerten.

De tweede is die van dc hoop, waardoor men
„smaak" voor het hemclsche verkrijgt.

t

. r. I

De derde is die van de liefde (charitas), waardoor
wij met God in vaste gemeenschap treden.
• Laat ons weder zien hoe
Zerbolt dit ontwikkelt.
Het hart, zegt hij, is met zooveel begeerte op het
zinnelijke gericht, dat het daar nauwelijks aan kan ont-
rukt worden; daaruit neemt het den honig van het scha-
delijk genot, de melk der schadelijke verkwikking. Ge-
lijk nu de vrouwen, wanneer zij hare kinderen willon
spenen, hare borsten met een bittere stof plegen tc be-
sprengen, zoo moet ook gij dc dingen der zhmclijkhcid
met bitterheid besprenkelen, dat is gij moet uw hart met
vrees vervullen. Zulk ccn middel om zich zelf van do
zinnelijkheid tc spenen schenkt de gedachte adn de ver-
gankelijkheid van al het aardsche, aan do vrecselijkc

\') 2 iS^m, XIV: 2é.

-ocr page 113-

101

straf en den strengen Rechter der toekomst. Zerbolt
noemt dit het bereiden van „loog", waarin men alle
wereldsch genot moet wasschen; uitstekend middel tot
uitzuivering van de slechte vochten: de co n cu p i sec n tie.

Zeven verschillende wijzen geeft hij op, om in
een dergelijke stemming te geraken, of gelijk hij het
noemt: de loog van het door vrees gewekte berouw (com-
punctie) te bereiden. Zij zijn:

a. De herinnering van vroegere zonden, gepaard aan
het angstig bedenken, hoe men God vertoornd, hoe
groote straf men verdiend heeft en dies bevend en sid-
derend tranen storten.

h. De aanschouwing van de driften der ziel, die
hoewel niet meer heerschend gelijk weleer, ons nochtans
gedurig slingeren en kwellen, en dies droevig zijn cn
schreien bij de gedachte aan de geringe vordering in
bestrijding en overwinning gemaakt.

c. Het herdenken der zonden, na do bekeering be-
gaan, die hoewel nu niet meer doodelijk nochtans on-
twijfelbaar dagelijks Gods toorn opwekken, en dies schrei-
end en bevond over deze zonden treuren.

Dit drietal valt samen met de drie onderzoekingen
boven genoemd.

d. De overweging dat Gods oordeelen ondoor-
grondelijk zijn, en de onzekerheid of men wel, ook na
voorafgegane pcuitentic, Gods haat of Gods liefde, ver-
oordeeling of behoud to wachten heeft.

c. De kortheid des levens, cn dies het weinig
vorderen o[) den weg der volmaking.

/. Het strenge onderzoek bij het toekomend oor-
deel, wanneer de Rechter een ieder zal vergelden naar
zijne werken.

//. Do helschc straffen.

Dus doende, zegt Zerbolt, wordt al wat zoet is
bitter. Is dan aldus de wijze van bereiden u meege-
deeld, de auteur gaat nu over om de materie aantewij-
zen, waaruit gij de „loog kunt bereiden." AI. a. w. dus,
waarover gij te mediteercn hebt. Als zoodanig noemt
hij de meditatie over den dood, het laatste oor-
deel en dc hel, welko onderwerpen tot nut zijner le-
zers nu zoo plastisch mogelijk worden beschreven. Wij
gaan deze beschrijving hier echter met stilzwijgen voorbij

-ocr page 114-

102

om er later op terug te komen. Alleen dien ik hier
[ nog medetedeelen, dat
Zerbolt dezen trap van reini-

1 ging door vrees in verband brengt met het geloof.

1 Op grond van Hand. XV9\'\' zegt hij: gij ziet hoe juist

■ de goddelijke schriftuur de reiniging des harten toe-

j schrijft aan het geloof, zeggende: door het geloof

reinigende hunne harten. De vrees toch, gaat
hij voort, is de eerste uitwerking des geloofs, en trekt
ons van de onreine strevingen af. De eerste trap dan
van de tweede opklimming, zoo besluit hij, is het ge-
loof of wel de vrees, die daarvan de eerste uitwerking is.

Gelijk het geloof, door de vrees voor het toekom-
stig oordeel, de besmetting der ondeugden doet vermij-
den, zoo verheft de hoop den geest tot hooger. Gevoelt
I gij uw hart derhalve reeds door de vrees van het la-

i gere afgetrokken, meen dan niet dat de zaak reeds

gewonnen is, wil niet blijven staan, acht u zelven niet
reeds in veiligheid. Het hart toch kan niet ledig blij-
ven vau affecten; indien het u nu gelukt is er de scha-
delijke uit te verwijderen, zorg dan dat het vervuld
worde met de heuielsche.

Tegen de tweede onreinheid des harten klimt men
derhalve op door de hoop, dit is de tweede trap
in de tweede opklimming.

. Gaf Zerbolt straks ccn geneesmiddel tot uitzuive-

f \' ring van de kwade vochten, gelijk hij het noemt, ook

hier ontvangt gij, daar u een zwakheid uit deze voch-
| l >• ten is bijgebleven, daar gij den rechten „smaak" voor de

geestelijke dingen mist bij het nog niot geheel wegge-
nomen bederf, — een ander geneesmiddel bereid uit
de hoop op dc genad0 t. w. bot berouw dat uit
de liefde ontspruit.

Ook hier weder ccn aanwijzing om in deze stem-
ming te geraken, een „wijze van bereiding." Hoewel
op vele andere wijzen, geschiedt dit toch voornamelijk
door het volgende tweetal.

In de eerste plaats, door het opwekkeu van een heilig
heimwee naar het hcmclsch Jerusalem, m. a. vv.\' door het
opwekken van onvoldaanheid met zijn tegenwoordigen
toestand, waarin men zich ten spijt van vele goede
werken, devote oefeningen en krachtige inspanning, nog
verre verwijderd ziet van het ideaal der zedelijke vol-

.i, i
i

1 ■■

-ocr page 115-

103

komenheid, en dies verlangen om daar spoedig toe te
geraken.

Dan, het zien op eigen ondankbaarheid bij de over-
denking der Aveldaden Gods.

Zerbolt laat hier een beschrijving volgen van het
hemelrijk, om daarna iu het bijzonder te spreken over
de weldaden Gods. Hij richt onzen blik op Gods
lankmoedigheid en genade voor den berouwhebbenden
zondaar; vervolgens komt hij tot de vermelding der
ons reeds van elders bekende, dona naturalia, gratiae
eu
su perexellen tiae. Ook hier weder de opmerking,
dat men om den indruk te versterken, alle deze god-
delijke gaven, aan de geheele menschheid toebedeeld,
als alleen aan zich zelveu geschonken, moet beschouwen.

Alsnu komt do auteur tot den derden trap dezer
opklimming die in de liefde bestaat en gericht is tegen
de derde onreinheid des harten: de zwakheid en on-
standvastigheid, gelijk
Avij straks zagen, om God met
blijvende trouw aantehangen. Dit volkomen rusten der
ziel in God is het doel van al ons zedelijk streven. Na
een terugblik op den reeds afgclegden weg en een na-
dere omschrijving van dit streven, gaat
Zerbolt dozen
laatsten traj), de hoogste in de ladder aanwijzen.

De liefde, gelijk Avij zagen, is hier het middel. In
engercn zin de liefde, die do geestelijke
aimschouAving
van dcu Christus, als vrucht van meditatie in het hart
van den geloovige doet ontbranden.
Christus Jezus
de Godmensch, do Middelaar Gods en der menschen is
hier dus, gelijk
Zerbolt met blijkbare toespeling op
Joh. XIV : 6 zegt, de Avog Avaarlangs gij tot de kennis
der Godheid en tegelijlc tot de liefde moet opklimmen.

Deze laatste trap splitst zich dus in drie onder-
deden; immers
Zerbolt zegt: In (de overdenking van)
Christus\' leven en dood moet gij u door devote oefe-
ningen een drievoudige opklimming vaststellen.

Ten eerste, moet gij uwe gedachten verdiepen in de
menschheid des Heeren: ziju houding cn gebaren. Op
dezen trap handelt do mensch nog met zinnelijk affect.
Op zich zelf goed, zal dit echter, wanneer het u niet
met
Avaarachtigc liefde voor Christus vervult, Aveinig
baten. Inuners aanschouwing der zinnelijke gestalte,
waartoe gij u door meditatie verheft, genoten ook, en

-ocr page 116-

3 04

dat in nog ruimer mate, Herödes, Pilatus, de Phari-
seën.... doch zonder vrucht. Dan, moet gij u zoeken
op te heffen tot het begrip van den God mensch, om
tenlaatste hier God zeiven als „per speculum in acnig-
gmate" met geestelijke oogen te aanschouwen en aldus
beginnende bij de menschheid tot de kennis en de liefde
der Godheid komen.

Zoo wordt de derde onreinheid des harten uitge-
worpen door het aanhangen Gods. De mensch begint
één van geest te worden met God, hij gaat uit van
zich zelf, om de waarheid te aanschouwen en aan ver-
eeniging en verbinding met haar zich te gcweimen.
Dit is de hoogste trap van volkomenheid, totdat Avij
opklimmen tot de essentiëele aanschouAving Gods.

Hier laat Zerbolt nu tot toepassing van het gezegde,
gelijk in het voorgaande tractaat, een beschrijving van
het leven en de passie des Hceren volgen. Ook
dit leven
eindigt met den intocht in Jerusalem. Het is in gelijken
trant als dat in het tractaat De Meformationc, zoodat wij
het hier met
stilzAvijgcn kunnen voorbijgaan. Alleen moet
ik nog vermelden, dat
Zerbolt hier een kort overzicht
geeft van de opstanding, hemélvaart en uitstorting des
Heiligen Geestes, hetgeen
hij daar aan de verdere medi-
tatie zijner lezers heeft overgelaten.

MerkAvaardig is het eerste gedeelte van het slot van
deze tweede opklimming. Langs drie trappen komt gij
hier tot reinheid van hart en liefde door op den
eersten de begeerlijkheden der
Avcrcld tc verlaten; op den
tAveeden den geest tot hooger te verheffen; om eindelijk
op den derden vredig tc rusten in God. Na aldus
den inhoud voor zijn lezers nog eens kortclijk tc hebben
saamgevat, zegt onze frater, nec tamen putes quod ali-
quem istorum graduuin usquc ad summum, vcl perfectum
in hoe vita possumus asccndcre, en hij geeft er de oor-
zaken van op. Wij kunnen toch, in dit leven, alle be-
geerlijkheden niet uitzuiveren.
Paulus en Augustinus
ziju hem ten voorbeeld en juist: perfectio est in non
concupiscere volgens den laatste. Evenmin vermogen
Avij, zoolang wij leven, al onze affecten tot hooger te

\') 1 Cor. 13 : 12.

1!\' \'

-ocr page 117-

105

verheffen, steeds Wijft iets op de aarde achter. Het li-
chaam bezwaart de ziel, dc „terrena inhabitatio" drukt
ons deuken. Nog veel minder kunnen wij voortdurend
God aanhangen, quoniam quandiu sumus in corpore,
perigrinamur a Deo.

Doch dit zijn de trappen en voortgangen, quibus
nostra fragilitas ascensiones debet disponere, om door ge-
leidelijk opklimmen zooveel in ons is te vorderen. Door drie
dingen wordt deze onze geestelijke voortgang echter ge-
steund. Zij zijn lezen, gebed en meditatie. Zij
zijn de steunsels, waarop men vermoeid van het klimmen
zoo nu en dan rust. Het lezen behoort meer tot
den eersten trap, den voortgang door vrees. De medi-
tatie tot dc tweede, voor de meer gevorderden, die reeds
door hetgeen zij lazen verlicht, den weg weten in eigen
hart. Het gebed eindelijk, hoewel het tot alle opklim-
mingen behoort, voegt echter voornamelijk dcnzulken, die
op den derden trap God beginnen aantchangen. Est
enim hominis Deo adhacrentis affectio ct familiaris quae-
dam ct i)ia allocutio. Aan dit drietal wordt nu afzon-
derlijk dc aandacht gewijd; dan ook hier behoeven wij
onzen auteur niet verder te volgen, daar hij ook dczo
stof in gelijken trant behandelt
iih\'m De lleformationc. Al-
leen meld ik nog als bijzonderheid, dat
Zehbolt hier
op gezag van
üenküictus zijn devote lezers voor \'s avonds
de lectuur van oud-testamentischc historiën afraadt. Hier-
mede is dan dc tweede opklimming met hare drie
trappen, gericht tegen dc onreinheid des harten, voltooid,
cn gaan wij over tot dc derde.

Deze d c r d c opklimming, die gelijk wij zagen hi
■ de hervorming der nog gedisordincerde zielskrachten be-
staat, ligt zooals wij reeds deden opmerken, niet boven,
maar naast do overige.
Zerijolt zegt dit zelf: non
est autem ista ascensio supra pracniissas ascensiones al-
tior, sed collatcralis vcl ccrtc una ct cadem est ascensio,
divcrsis rcspcctibus et modis variis c.xercitandi. Ipsa est
autem priores ascensiones promovcns ct adiuvans, rccti-
ficans ct praeparans, sinc qua nullus potcst in pracmissis
ascciisionibus ambnlare.

Wordt men toch door dc eerste opklimming voor
dadelijke zouden behoed, is dc begeerlijkheid door de

-ocr page 118-

106

tweede verminderd, nog is zij aanwezig. De hoogmoed
heeft, gelijk wij zagen, de zielskrachten verzwakt.
Werd de mensch ongehoorzaam tegenover zijn Schepper,
zijne zielsvermogens werden het op Imnne beurt tegenover
hem. Dit te verhelpen is wat
Zerbolt met zijn derde
opklimming bedoelt. Immers zoolang deze affecten nog
onbeteugeld zijn, hinderen zij den mcusch bij zijn streven
naar het hoogste, trekken zij hem nog telkenmale terug.

De superbia, aller zonden koningin en Satan\'s eer-
stelinge, Avoont nog in het binnenste van den mensch
en voert haar „duces", de septem vitia capitalia binnen.
Men trachte dus, deze uit zijn ziel te verdringen.
Daartoe is devotie, innigheid van noode. Het vaste
verlangen om er van bevrijd te geraken, niet slechts be-
staande in een voorbijgaande opwelling des gevoels. In
dezen strijd zijn verder drie wapenen van noode: dap-
perheid, strengheid, blijmoedigheid (strenuitas,
severitas, benignitas). De dapperheid doet met vertrou-
wen en beleid kampen; de strengheid belet de toege-
vendheid jegens de begeerten; de blijmoedigheid bewaart
voor neerslachtigheid. Dit gedeelte van het tractaat is
weer in gelijken trant als in
De Eeformatione. Dezelfde
vermaning om vooral tegen éene zonde te strijden, de-
zelfde samenvatting van alle zouden onder de reeds bo-
vengenoemde rubriek der vitia capitalia.

Ook deze opklimming heeft drie trappen, immers bij
de bestrijding van elk der hoofdzonden volgt
Zerbolt
aldus de tripartitie:

De eerste trap is die der beginnenden eu staat
in verband met den eersten trap der tweede opklimming,
die in de vrees bestaat.

Dc tweede trap is die der gevorderden en behoort
tot den tweeden trap der tweede opklinnning, die iu de
hoop bestaat.

De derde trap is dio der volmaakten en behoort
tot den hoogstcu trap, dien van reinheid des harten.

i

i"
if

I- •

1-1 Ui

u
ïi

r. I !

Wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug,
hoe
Zerbolt dit nader heeft ontwikkeld.

Ton laatste rest ons nog de beschouwing van het
vierde gedeelte van het tractaat: de dcscensiones.
Zerbolt gevoelde hier blijkbaar zelf het min ge-

-ocr page 119-

107

lukkige van de voorstelling des geestelijken levens onder
het beeld van een ladder. Om hierin nu te voorzien
en te voorkomen, dat zijn devote lezers, op een hoogeren
trap van zedelijke ontwikkeling gekomen, de hulpmidde-
len der lagere als niet meer van noode zouden beschou-
wen, voegde hij er deze geestelijke nederdalingen aan toe.
Vidit
Jacob scalam ercciam, et angelos Dei ascendentes
et descendentes in ea, zegt hij, en spoort zijn lezer aan
der Engelen voorbeeld na te volgen.

Tweeërlei zijn deze nederdalingen. De mensch
daalt af tot zich zelf. De mensch daalt af tot zijn naas-
ten. In beide wordt weêr de tripartie gevolgd. De
mensch daalt af tot zich zelf: Ten eerste, wan-
neer hij van een hoogeren trap tot een lageren daalt.
Onze auteur bedoelt dit aldus: Gij zijt bijvoorbeeld
door de vrees bewogen geworden, en bij de gedachte
aan den dood, het laatste oordeel en de helscbo
straffen hebt gij veel goeds verricht. Al voortgaande
kwaamt gij tot dc hoop, cn hier is u*v gemoed bij
do gedachte aan dc hcmclsche glorie en Gods wel-
daden in liefde ontvlamd. Moot gij nu de vrees ver-
laten? Moet gij nu uit uw hart de gedachten aan dood
en oordeel gelicel verbannen? Ganschclijk niet. Integen-
deel gij moet afdalen, u weder vcrdiopcn in de vrees,
en inmiddels opklimmen door do hoop. Zoo wordt gij
als het ware gcrugsteujul door dc vrees cn voortgetrok-
ken door dc hoop, totdat do liefde volkomen wordt cn
dc vrees uitwerpt, m. a. w. het vrcczcn niet meer noodig
maakt bij vastheid van \'t zedelijk karakter. Dat
Zerbolt
dit cchtcr voor bijkans onmogelijk, ja zelfs voor gevaarlijk
houdt, wordt ons geleerd, wanneer bij cr dadelijk op laat
volgen: si ergo non vis ut vcniat tibi pos superbiac,
quo cadunt onuics (pii opcrantur iniquitatem, noli a
timorc podcm totaliter rcmovcrc. Vervolgens beeft dczo
afdaling, plaats wanneer dc mensch zijn uitwendige ver-
houding tot zijn omgeving onderzoekt: of zijn gedra-
gingen aanspraak mogen maken oj) wat wij zouden noe-
men geposeerdheid, op nederigheid, op welwillendheid
(maturitas, humilitas, bcnignitas). Wat het eerste betreft,
men vermijde al te groote beweeglijkheid, lachzucht,
nieuwsgierigheid, praatzucht cn jokkcrnij. Het tweede
doet ons gaan met neergebogen hoofde, maakt ons oot-

-ocr page 120-

108

moedig in liet antwoorden, vermijdt lichtzinnigheid in de
gebaren, bemint eenvoudigheid in kleeding, doet ons een
plaats zoeken onder de minsten, ontwijkt alle ostentatie,
houdt zich verre van wat wij noemen excentriciteit, en
schenkt ons hulpvaardigheid voor anderen.

De welwillendheid eindelijk maakt ons medelijdend,
vriendelijk, mededeelzaam enz. In den kring der broe-
deren toone men dus een vriendelijk gelaat, war.s van alle
stroefheid. De laatste of derde nederdaling hier, bestaat
in het voor een tijd afbreken der geestelijke oefeningen
om zich bezig te houden met handenarbeid. De homo
fragilis, die zich geen engel moet wanen, die altijd gees-
telijke spijs gebruikt, kieze hier bij voorkeur het af-
schrijven van boeken.

De tweede soort van nederdalingen, die t o t d e n a a s-
ten zijn gericht, hebben ten eerste plaats tegenover
den superieur. Steeds zij men bereid op zijne roepstem
alle geestelijke oefeningen te onderbreken. Op
Mautha\'s
Avensch sta Maria op van de voeten des Heeren. Ten
tweede tegenover hen, met wie men gelijk staat.
In lichamelijke en geestelijken nood sta men den
broeder bij. Raad en vermaning worden hem ten al-
len tijde geschonken. Zoo
Paulus niet ware afge-
klommen uit den derden hemel, had hij niemand tot
den Heer gebracht. Ten derde eindelijk, si sub te
habueris inferiores, dan is het plicht menigmaal uw
geestelijke
oefeningen te staken om te Avaken voor
de •goede tucht en
bcAvaring uwer onderhoorigcn. Het
gevaar van den locus superior, quo nccesse est ut homo
seipsum deserat, et saepe dum negligit perdit,
Zer-
bolt\'s
geliefd thema, Avordt ook hier weder aangeroerd.

De vier punten, waarmee Zerbolt het vertoog be-
besluit, zijn de volgende: 1°. Dat men in den
Avil,
Avaarniede men tot den geestelijken staat kAvain, en van
den eersten ijver voor het novitiaat niet
verflauAve.
2°. Dat men op zijn hoede zij, niel door kAvadc voor-
beelden in zijn omgeving bedorven te
Avorden. 3°. Dat
men over dc daden van anderen geen vermetel oordcel
veile, vooral niet bij onbekendheid met de oorzaak of
intentie. 4°. Dat men niet mismoedig worde bij tegen-
spoed of bekoring, maar bedenke verplicht te zijn, om

i\\ \'
il ■

l\'ü

! »n

m,

1! É::

i

1. ,
i\' ■

II

-ocr page 121-

iö9

al wat in dit leven ons te beurt kan vallen, ter wille
van God geduldig te dragen. Immers die ten oorlog
gaat, weet dat hem hier geen rust of genoegen maar
arbeid en wonden wachten.

Uit deze laatste opmerkingen blijkt het, dat Zer-
bolt
vooral de novitii iu fraterhuis of klooster op \'t oog
heeft, waaruit wij besluiten mogen dat hij dan ook bo-
venal voor dezulken zijn tractaten schreef.

Na aldus de beschrijving van Zerbolt\'s schriften
te hebben voltooid, gaan wij over tot een nadere uit-
eenzetting zijner beoefeningsleer.

-ocr page 122-

l

HOOFDSTUK HL
ZERBOLT\'S BEOEFENINGSLEER.
§ 1. Hare beschrijving.

De bronnen voor de kennis van Zerbolt\'s be-
oefeningsleer of ascetiek zijn, gehjk wij reeds zagen, de
beide tractaten
De reformatione virium animae en De
spiritualibus aseensionibus.

Het doel der ascese zagen wij Zerbolt beschrij-
ven als het wederkeeren uit den zondigen toestand tot
den staat der rechtheid, waarin men het gebod der
liefde uit een rein hart kan vervullen.

Hebben wij den loop van bovengenoemde tracta-
ten reeds uitvoerig geschetst, hier zullen wij het sys-
teem in beide vervat, na het losgemaakt to hebben uit
den schoolschen vorm, zoo duidelijk mogelijk trachten
i te beschrijven.

Alvorens wij cchtcr tot de beschrijving van dc As-
cese zelve cn liaro hulpmiddelen overgaan, wijden wij
onze aandacht aan dc grondsldgen, waarop zij rust.

Deze grondslagen zijn deels van psychologisch en,
deels van soteriologischcn aard.

I i.1

ii

11

\'ii

Wat de eerste betreft, men verwachte hier niets
oorspronkelijks. Ook hier toch is
Zerbolt een man
van zijn tijd cn is zijn psychologie dc gangbare zijner
dagen Hij is dychotomist cn oiulcrschcidt dus
lichaam en ziel. Wel spreekt hij ook van een geest,
maar slechts als deel van de ziel. In deze (onsterfelijke)

\') Vgl. Haoeubacu Dcgmengetch. § 173.

-ocr page 123-

III

ziel neemt hij twee hoofdkrachten aan, de vires ap-
prehensivae en de vires appetetivae. De eer-
ste kunnen wij het verstands- de tweede het begeer-
vermogen noemen. Beide vermogens hebben elk een
drietal andere krachten.

A. In de vires apprehensivae of het verstandsvermogen
vindt men:

a. de intcllcctus of mens

b. de ratio.

interior = memoria = het denken,
exterior = zinnelijke w\'aarneming.

B. In de vires appetetivae of het begeervermogen:

a. de voluntas.

b. de vis concupiscibilis.

c. dc vis irascibilis.

In ö en c van B zijn dc affecten of neigingen ge-
plaatst van gaudium cn amor
(b) van audacia en spes (c).
Zij zijn de lagere zielskrachten of vires inferiores.

Laat ons nu zien, hoe Zerbolt zich dc werking
dezer krachten denkt bij den mcnsch vóor zijn val, dus
in den staat der rechtheid; daarna bij den mcnsch na
den val.

Wat het eerste betreft, in het verstandsmogen is
het intellect of de geest, —
Zerbolt gebruikt beide woor-
den door elkaar —, gericht op dc geestelijke, inunaterieclo
dingen, op God zclvcn. Do hoogsto trap van kennis
aangaande het goddelijke, die hier op aarde tc berei-
ken valt, is zijn deel. Deze kennis sluit echter de we-
zenlijke aanschouwing Gods buiten, want die bereikt
men niet hier op aarde. Wat dc zinnen, die op het
matcricclc zijn gericht, daarvan waarnemen, brengen zij
als voor dc vierschaar der ratio (rcelc), dio niets toelaat
in do ziel wat onrein is.

Is dc mcnsch in het verstand.svcrmogen, dus door
dc goddelijke kennis verlicht, met het begeervermogen
zal hij dan ook God ollecn begecren. Innners God te
kennen en Ilcm lief tc hebben is hetzelfde.

Dc hoogste krocht in dit vermogen, de voluntas
(wil), zal cr dus dc lagere steeds op richten om niets
to begecren dan God. Dit doet zij dan ook als van
zelf zonder eenigc stoornis, want de beide lagere krach-
ten begecren zelf niet anders. Immers de vis con-

c. de sensus

-ocr page 124-

mm

Vl\'

112

cupiscibilis (de begeer-kracht) wenscbt en begeert
alles wat goed is. In baar zetelen de affecten of nei-
gingen van liefde en vreugd. De liefde die uit zich
zelve doet neigen tot het goede. De vreugd die alleen
in God en de aanschouwing zijner weldaden en mo-
gendheden zich vermeidt. De vis irascibilis (de
toornige of gelijk men eertijds vertaalde de gramgier-
lijke kracht) eindelijk, stoot af alles wat van God
zou kunnen aftrekken. In haar zetelen de affecten
of neigingen van stoutmoedigheid en hoop. Van stout-
moedigheid, om krachtig het goede aantegrijpen, van
hoop, om de vaste verwachting te hebben van het te
zullen bereiken.

Zoo werken dus al deze krachten wel geordineerd,
de lagere in volkomen onderwerping aan de hoogere
gehoorzamende, zonder eenige tegenstand, zoodat de
mensch God in waarheid kan liefhebben uit een rein hart.

Dit nu was de iustitia originalis. Dat Zerbolt
haar wil opgevat hebben in den zin van een donimi
superadditum, is hoogst waarschijnlijk.

Zien wij na hoe Zerbolt de werking der ziels-.
krachten bij den gevallen mensch opvat. De mensch
Adam is gevallen, zegt Zerbolt, door dat hij zich in
H;! overtreding van het gebod, afgekeerd heeft van dc heer-

schappij zijns Scheppers. Ongehoorzaamheid, die op hare
beurt weer in hoogmoed, omnium vitiorum regina et
satanae priniogenita, haar oorzaak vindt, is dus de aan-
leiding tot den val. Jammerlijk zijn de gevolgen hier-
van voor de menschheid, voor het nidividu. Immers
\' I wij allen vielen in hem, nam onmes in co fuinuis vi

quadam prodnctiva vel seminali ratione. liet verlies
van de iustitia originalis, gepaard aan de bezoedeling der
culpa orighialis, was het eerste (formeclc); het verlies
van de harmonie der zielskrachten het tweede (materi-
eele) gevolg. Over de mogelijkheid van den val laat
j Zerbolt zich niet uit. Dan hier zijn wij weer tot ons

j eigenlijk onderwerp teruggekomen. Hoe werken nu de

\' zielskrachten bij den gevallen Adamszoon? Zij zijn, zegt

I Zerbolt, geenszins geheel vernietigd maar werken slechts

Ij tegen elkander in, do lagere tegen de hoogere.

ifi

" (

\' i

lii:

i\'.
t- :

I\'\' ,
t"

t;

li ■

Dc lagere hebben het meest geleden, iu haar lag
dan ook de oorzaak van do zonde.

li

-ocr page 125-

113

Immers de hoogmoed (der zonden oorsprong) sloop
de vis iraseibilis binnen, die nu de vis concupis-
cibilis tot begeerlijkheid voor het zinnelijke, zich open-
barende in gulzigheid, aanspoorde, waarna beide krachten
te zamen als met onstuiniigen vaart den wil tot onge-
hoorzaamheid dwongen. Daardoor keerde het intellect
zich af van God en werd met de rede (ratio) verduisterd
door een wolk van onwetendheid.

Zoo zijn dan alle krachten gedestitueerd. De vis
concupiscibilis is ontaard in begeerlijkheid des
vleesches en der oogen, zich openbarende in de verkeerde
neigingen van gulzigheid, wellust en gierigheid; de vis
iraseibilis in trotschheid des levens en ijdelen roem.
De hoop richt zich hier niet meer op God, maar op aard-
sche rijkdommen en eer. Wij vertoornen ons op den
broeder. Aldus rebelleeren deze krachten tegen den wil,
die zelf verzwakt, tegen de rede handelt. De rede
is op haar beurt krom geworden en verdraaid en het
verstand, beroofd vun het licht der goddelijke kennis,
verdiept zich in ijdele dingen der wereld, ja is daar als
mede saamgegrocid.

Aldus wordt de mensch geboren. Kan het anders
dan dat hij met zulk ecu aanleg, die door de gewoonte
van het zondigen nog verder afdaalt in het zinnelijke
en stoffelijke, eindelijk tot daden komt, waardoor hij zich
geheel van God verwijdert cn des doods schuldig wordt?

Ziedaar de psychologische grondslagen van Zer-
bolt\'s
systeem.

Het doel nu der ascese is, gelijk wij hierboven op-
merkten, het wederkeeren uit dezen toestand van zonde
tot den staat der rechtheid, het opheffen van de gevallen
werkelijklieid tot dc hoogte van bet oorspronkelijk ideaal.
Dan
Zerbolt gevoelt, dut dit niet mogelijk is voor en
aleer de breuk, door de zonde ontstaan, tusschen den
mensch cn God is geheeld; voordat de mensch met zijn
God is verzoend.

Zoo komen wij dan tot de s o ter io logische
grondslngeu der ascese.

Zuiver anselmiaansch gedacht, zegt Zerbolt dat
de zonde vnn
Adam God zoozeer heeft mishaagd, dat
hij zelf liever stervende heeft willen voldoen, dun haar

-ocr page 126-

114

naar zijne gerechtigheid ongestraft laten. Is dus de
dood van
Christus aan Gods zijde een satisfactie voor
de zonde van Adana, ons komt hij in zooverre ten goede,
dat wij er van de culpa originalis door zijn bevrijd,
zoodat huiusmodi virium destitutio vel lex carnis non
sit culpa, cum ad eam non habendam non obligamur,
ne sit damnatio aliqua his qui sunt in
Christo Jesu.

Predikt Zerbolt hier dus de rechtvaardiging uit
het geloof? Geenszins, het is alleen de klank der woor-
den, die het zou kunnen doen vermoeden. Immers zegt
hij verder, sed in prestinum statum rectitudinis ncqua-
quam nos restituit, nec vires animae reformavit, sed ad
nostrum exercitium et meritum nobis eas reliquit per
sancta exercitia reformandas. Ja wat meer zegt, voor
elke zondige daad, door den mensch verricht, kan hij al-
leen verzoening vinden door genoegdoening te verschaf-
fen aan God, bij de biecht. Dan hierdoor wordt de
mcnsch ook juist geschikt gemaakt om met vrucht den
weg der ascese te bewandelen. Door nauwkeurig zelf-
onderzoek zegt
Zerbolt, gedachtig aan het „cognitium
proprium initium est salutis," zal de mcnsch tot zelfken-
nis, tot innige droefheid over zijn zonden (conq)unctio),
tot berouw, tot verbrijzeling des harten (contritio) ko-
men. Dan zal hij, die zich in zijn hoogmoed afgekeerd
had van zijn Schepper en gekeerd tot de creatuur, zich
weder afkecren van deze cn in diepen ootmoed buigen
voor den priester als plaatsvervanger Gods, om onder
tranen zijn schuld te belijden (confessio). Maar dan zal
hij ook bereid zijn om boete te doen voor zijn over-
tredingen cn zijn leden, die hij eertijds tot wapenen
der ongerechtigheid gebruikt heeft, nu stellen tot wa-
penen der gerechtigheid. Zoo wordt hij werkelijk ver-
zoend met God.

Maar nu, zegt Zerbolt, wordt ook de rcchtvaardig-
makendc genade hem ingegoten (gratia infusa), heeft hij
het vaste voornemen om God tc dienen en zich zelf
nimmer door ongeoorloofde begeerten der creatuur tc onder-
werpen, al moest hij ook duizend dooden sterven. De

\') Wij hebben deze eerste treden op den heilsweg reeds uitvoerig be-
schreven in ons vorig hoofdstuk, zoodat wij ons hier van ccn nadere
uiteenzetting mogen onislagen achten.

-ocr page 127-

115

wil, de eerste kracht van het begeervermogen is hier
dus reeds aanvankelijk hervormd en zoo kan de mensch
van „goeden wille" een aanvang maken met de ascese.

In overeenstemming met de psychologische grond-
slagen splitst de ascese zelf zich in twee deelen, waar-
van het eerste zich bepaalt tot de hervorming van het
verstandsvermogen of van de vires apprehensivae;
het tweede tot die van het begeervermogen of der vi-
res app etc tivae. In de praktijk is deze tweeledige
hervorming natuurlijk gelijktijdig, hier zullen wij echter
naar
Zerbolt\'s eigen voorbeeld de eene na do andere
behandelen en, gelijk hij, een aanvang maken met het
verstandsvermogen of de vires apprehensivae.

Het verstandsvermogen heeft, gelijk wij zagen, reeds
in
Adam\'s val de rechte kennis aangaande liet bovenzin-
nelijke verloren. De destitutic der lagere zielskrachten
en dc gewoonte van te zondigen hebben het nog meer
verontreinigd. Met allo macLt neigt het zich tot de din-
gen dezer wereld, ja verdiept zich daarin zoozeer, dat het
er met moeite aan kan onttrokken worden. Dewijl boven-
dien dc lagere zielvermogens geen begeerte cn liefde
hebben voor wat werkelijk beminnenswaardig is, zoo
heeft ook bet verstandsvermogen voor deze dingen geen
„smaak", maar er integendeel ccn zeer sterken afkeer van.

Hoe zal nu dczo onreinheid van het verstandsver-
mogen worden verholpen?

Zerbolt wil hier een tweetal middelen zien gebe-
zigd, oen tweetal wegen zien betreden, die men (iiij ge-
bruikt de termen zelf echter niet) gewoonlijk de via
purgationis cn do via illuminationis noemt.

JEcrst moet dus het verstandsvermogen worden ge-
reinigd, dan worden verlicht.

Hot moot worden gereinigd van zijn onheilige
begeerte om zich bezig to houden mot dc zinnelijke din-
gen; van zijn afkeer voor do hoogcrc.

Door het opwekken van vrees in do ziel zal het
eene, van hoop het andere doel worden bereikt. Medi-
tatie over zulke zaken, waardoor vrees wordt opgewekt
zal dus het hart als het ware aftrekken cn losrukken
van het aardschc.

Tot zulke zaken behoort allereerst de dood.

-ocr page 128-

116

Koep u het beeld vau een stervende voor den geest
en verplaats u geheel in diens toestand, zegt
Zerbolt,
zie dan welk een smart en pijn de dood veroorzaakt.
Al wat gij gedaan hebt gaat aan uw geestesoog voorbij.
Wat een wroeging van het geweten! Hoor hoe het u
beschuldigt van uwe slechte genietingen, van uw over-
tredingen en wellusten. Hoe bitter is het, nu van
al deze genoegens, waarop gij uw hart hebt gezet, te
moeten scheiden. Hoe beklaagt gij u, dat gij u niet tot
God hebt bekeerd. Dan, het is nu te laat. Nu ziet gij
hoe het leven slechts een droom eu een schaduw was
en voor zulk een kort genot hebt gij de zaligheid, de
glorie eu de vreugd der eeuwigheid verloren. Ach hoe
gaarne zoudt gij u nu alle moeiten willen getroosten,
alle boeten willen ondergaan! Welnu, zoo onderbreekt
Zerbolt hier zich zelf, dat is geen spel der verbeel-
ding; dat zal zeker eens werkelijkheid worden. De
dood komt onverwachts, gij kunt het uur niet bepalen,
hij kómt als een dief in den nacht. Misschien zal een
zware ziekte hem voorafgaan, en hoe zal dan in
het aangezicht van den dood uw ziel zijn bezwaard. ,
Maar bepaal uw blik weer bij den stervende. Zie,
het lichaam wordt zwart, de leden stijf, de oogen bre-
ken. Daar komen de duivelen als wilde dieren, belust
op buit. De onreine geesten gaan de scheidende ziel te
gemoet, zoekende of zij ook iets van het hunne in haar
kunnen vinden, opdat zij haar straks met zich in de diepte
der hel mogen sleuren. Vooraf echter verschijnt zij voor
den rechterstoel van den Eeuwigen Rechter, om nu een
vonnis te ontvangen, dat in eeuwigheid niet veranderd
wordt. Volg ook in uw gedachten\' den lijkstoet naar het
graf. Zie hoe het ellendig vlecsch, dat gij met zoo
groole zorg hebt gediend, aan dc aarde wordt vertrouwd.
Daar wordt het den wormen tot spijs, overgegeven aan
de vergetelheid. Nu ziet gij, hoe de vreugd en het ge-
not der wereld voorbijgaan als do schaduw, hoe de
mensch hier op aarde verkeert als een gast \'van één
etmaal. Maar stel nu hier tegenover het beeld van den
stervenden vrome, dio bereid is voor den dood, zich ge-
reinigd heeft van zijn begeerten, geboet voor zijn
zouden. Zie hoe blijde en verheugd is zulk een
mensch.

-ocr page 129-

117

Hierna wijst Zerbolt op de meditatie over het
laatste oordeel.

De lezer ziet zich verplaatst in het ontzettende oogeu-
blik, waarop de bazuin van den Aartsengel weerklinkt.
Bliksemstralen schitteren, de donder brult, de zon wordt
verduisterd en de maan geeft haar licht niet meer. De
dooden staan op uit hun graven en voeren hun goede
en slechte daden met zich. Geschreeuw van angst en
ontzetting weerklinkt uit de monden der zondaars. Zij
vreezen met onuitsprekelijke vrees en roepen: bergen valt
op ons en bedekt ons voor het aangezicht van den Rech-
ter, want de tijd is voorbij en er is niet waar zij zouden
kunnen gaan om olie der verdiensten te koopen. De
vromen daarentegen zien de komst vnn den Rechtcr met
onuitsprekelijke vreugd te gemoet. Eindelijk verschijnt
Hij met groote macht, met de oudsten des volks, door
de Engelen en heiligen begeleid. Overdenk nu die bit-
tere scheiding tusschen de schapen en de bokken. Dan
zullen er twee zijn in écn huis, in een molen en do een
zal aangenomen, de ander verlaten worden. Denk u
den toestand vnn hen, die ter linker zijde staan, tot
wie gezegd wordt: „Gaat in het vuur gij vervloekten."
Hoor hen klagen en zeggen: „zie dat zijn zij, die wij
eertijds hebben bespot." Hoe groot is hun droefheid,
hoe ontzettend hun smart. Maar nu, die ter rechterzijde
staan. Hoe zijn zij van vreugde vervuld, dat zij voor
zoo geringen arbeid den eeuwigen prijs hebben verdiend.
Bedenk verder, hoe nauwgezet hel onderzoek zal zijn
naar uw werken, woorden en gedachten. Alle dingen
zullen daar naakt zijn, openbaar wat hier was bedekt.
Jerusalem toch zal met luchters worden doorzocht en
sommigen zullen Babyloniërs blijken tc zijn, die men hier
voor burgers van Jerusalem had gehouden. De duivel
zal getuige zijn en ons de zonden toonen, die wij heb-
ben begann, met den tijd en de j)lnats wnar wij ze be-
dreven. Dnn zal hij zeggen: „Allcrrcchtvnardigsto Rech-
ter, oordeel, dnt deze de mijne zij, wegens zijn schuld,
die de uwe niet heeft willen zijn wegens zijn hoogmoed."
Ons eigen geweten en de heilige Engelen zullen ons mede
beschuldigen.
Christus zal de toekenen vertoonen vnn
zijn lijden en den boozen de weldaden vnn zijn mensch-
wording verwijten, wijl zij die in hun ondankbaarheid

-ocr page 130-

118

hebben versmaad. Ten laatste spreekt de Rechter het
onherroepelijk vonnis uit, waarop niemand kan terugko-
men, dat niemand kan weerspreken, niemand kan ont-
vluchten, waartegen zich niemand kan beschermen.
Bedenk wat bitterheid, droefheid en ontzetting deze
uitspraak: „Gaat, gij vervloekten!" in zich bevat. Maar
daarentegen, wat al zoetheid, verwondering en vreugd
dat andere woord: „Komt gij begenadigden!"

Ten laatste wijst Zerbolt op de meditatie over d e
hel en de heische straffen.

De hel is een ontzettende chaos, een zeer diepe
onderaard scha plaats, geheel duister. Een diepe, vurige
put, een vreesclijk brandende oven. Een groote donkere
stad, maar toch aan alle kanten brandend. Zij is gevuld
met een groote menigte, die allen schrikwekkend roepen
en huilen wegens dc smart en de pijn van het vuur. Uit
nijd bijten zij elkander als dolle honden, die aan elkaar zijn
geketend. Bitter zijn er de straffen. Er heerscht een hitte,
die met de aardsche niet is te vergelijken. Ja de hitte
van het heische vuur staat tot die van het onze, als die
van het onze tot geschilderd vuurTevens heerscht er ,
een koude, met de aardsche in scherpte niet te vergelijken.
Menigvuldig zijn de pijnen der verdoemden. Aan dit vuur
toch, dat steeds brandt zonder licht te geven, cn aan deze
ondragelijke koude paart zich ccn vrecselijkc stank, tast-
bare duisternis, knagende wormen, die niet sterven. Zij
lijden pijn in alle zinnen, in alle leden, cn in die wel het
hevigst, waarin zij het meest hebben gezondigd. Het gezicht
zal de spookachtige gedaanten der duivelen aanschouwen,
wier ontzettende aanblik do zielen bezwaart. Het gehoor
verneemt slechts geween, gezucht\' en gehuil en het lied
der verdoemden „ach, ach! wee, wee! waartoe zijn wij
geboren, waartoe geschapen door God, waarom zijn wij
niet vergaan ?" waarbij zij God cn do Drievuldigheid, die
hen geschapen heeft, lasteren. Bedenk hierbij het ellen-
dige gezelschap der duivelen en de wreedheid dier beulen,
die zonder medelijden zijn, in het martelen onvermoeid, tot
erbarmen niet te bewegen, slechts er op uit om dc straf

\') Een meer voorkomende vergelijking. Zie Dr. Vos, a. w. bl. 106.
Z
eiibolt heeft haar overgenomen van Bonaventuha., waar het heet: Di-
citur enim ignis illo ad icnom nostrum taiiti esse caloris, quanti nostcr ignis
est ad depictnm. Bos.
Fatciculariua. Tom. VU, Ed. Rom. p. lOS.

-ocr page 131-

119

te vermeerderen. Zij verwijten den zondaar, zeggende =
„w^aar is uw glorie, uw wellust, uw^ eer, uw liooge staat?
Waar uw rijkdommen en macht, uw w\\aardigheid en heer-
schappij ? Wat baat u nu dit alles, wat zoo kort was van
duur, zoo haastig voorbijging?" Denk daarbij aan de in-
nerlijke smarten, van Avelke het verstoken zijn van Gods
aangezicht de allerjammerlijkste is; dan aan de knagende
worm van het geweten, die\'nimmer sterft maar u voortdu-
rend verwijt, dat gij voor zoo gering, oogenblikkelijk genoe-
gen tot deze schrikkelijke pijnen zijt neergedaald. Bedenk ten
laatste, dat deze straffen eeuwig zijn, zonder einde; na dui-
zend maal duizend jaar zijt gij nog het einde niet genaderd.

Is door de overdenking dezer dingen de vrees ge-
w\'ekt en het verstandsvermogen dus losgerukt van het
aardsche, door het opwekken van hoop zal het van zijn
afkeer voor het hoogere Avorden gereinigd.

Meditatie over zulke zaken, waardoor die hoop wordt
gewekt, wordt hier dus geëischt en wel, het nadenken
over den hemel.

Zerholt tracht zijn lezers het hoinelsch vaderland
voor den geest te roepen.

Het is een schoone stad, ruim cn breed, verwon-
derlijk gebouwd van het allerzuiverst goud on de koste-
lijkste parelen. Maar hot is ook een schoon veld, heerlijk
met allerhande bloemen versierd. Daar is steeds een aan-
gename zomer, ccn overvloed van welriekende dingen en
van al wat heerlijk is. Bedenk wat een vreugde het zal
zijn God voortdurend in zijn wezen (per csscntiam) te
mogen aanschouwen; do allcrhoogsto en ondeelbare Drie-
vuldigheid met bet zuiver oog des barton te kunnen zien.
Bedenk hoe groote vreugde het is, voortdurend bij
Jezus
tc zijn, om diens allerheiligste cn gloriousc menschboid to
mogen aanschouwen; immers
Petrus wonschto reeds toen
hij Hem (op den borg) verheerlijkt zag, steeds bij Hem
to blijven. Bedenk wat een blijdschap bet zal zijn Hem
in zijn heerlijkheid on glorie verheven te zien in zijn
rijk, dio voor ons in deze ballingschap arm is goweost.
Bedenk wat een vreugd het is, te mogen verkeeren
in het gezelschap der hemelsche curie, waar men de
koningin des hemels, de Moeder Gods met andere Maag-
den aanschouwt, waar men verkeert to midden van de
koren der Engelen, zich verblijdt met do patriarchen en

-ocr page 132-

moBÊm^

120

profeten, raet de apostelen, martelaren en belijders. Be-
denk wat heerlijke gaven van onsterfelijkheid, snelheid en
schoonheid uw lichaam dan zullen toebedeeld zijn. Uw ziel
zal zijn getooid met volmaakte kennis, wat het verstands-
vermogen, volkomen gerechtigheid, wat de begeerlijke,
overvloedige vreugd, wat de toornende kracht betreft.
Voeg daarbij de zekerheid van niet meer uitgeworpen
of door het vlecsch, den Satan of de wereld overwonnen
te zullen worden; de vrijheid ora alles te doen wat gij
wilt; de allerzuiverste en reinste blijdschap naar lichaam
en ziel. Ten laatste vriendschap, eer, eendracht en vol-
komen liefde. In \'t kort, zoo besluit
Zerbolt hier, gij
zult hebben al wat gij begeert en al wat gij niet begeert
zult gij ook niet hebben.

Hier eindigt voor het verstandsvermogen de via
purgativa. Het is nu gereinigd door vrees en hoop,
van zijn neiging tot het zinnelijke en zijn afkeer van
het goddelijke. Maar toch kent het God nog niet, om-
dat het hart nog de rechte liefde voor God mist. Zoo
moet het dan nu, na gereinigd te zijn worden ver-
licht en hier betreden wij de z. g. via illumina-
tiva. Deze bestaat in de overdenking van de wel-
daden Gods, waardoor de liefde voor God bij ons
wordt opgewekt, een liefde die ons met Hem vereenigt
(qua Deo unimur) en ons Hem doet aanhangen (ei ad-
haeremus).

Het is. dus dezelfde gang van bekeering, dien Zerbolt
hier beschrijft, als die, welken wij aantreffen bij den onbeken-
den auteur van het
Spicgclkijn van bekcering, die zegt, dat,
hoewel „de angst der pijn en de begeerte der glorie medo
spruiten van den inhoud des kervstengeloofs moeten geacht
worden, uit de kern van datzelfde geloof een hooger begin-
sel der bekeering oorsprong moet nemen, een edel rankje,
dat tusschen die twee andere spruiten al regt opwast en
tot den hemel raakt, en noch ter eene noch ter andere
zijde nijgt, maar geheel recht opwaarts gaat ii) de liefde
van
Christus, het aanmerken der overgroote
goedheid Gods, en dat Hij ons zeer bowelda-
digd heeft, y

Wij hebben dit gedeelte van Zerbolt\'s tractaten

\') Vgl. Prof. Moll Joh. Brugman, 1 bl. 31 en 242.

-ocr page 133-

121

mmsmsß-

in het vorige hoofdstuk vrij uitvoerig besproken, zoodat
wij hier kort kunnen zijn.

Nevens Gods natuurlijke weldaden zijn het de ge-
nadegaven en overtollige gaven (dona superexellentiae
t. w. de zending van den Zoon) die hier ondenverp van
meditatie moeten zijn. Door meditatie vooral van het leven
en bovenal van de passie des Heeren komt men, gelijk
wij reeds zagen, tot de ware liefde en dus tot de ware
kennis aangaande God. Daartoe, zegt
Zerbolt heeft
Christus voornamelijk het vleesch aangenomen, opdat
wij, die God niet geestelijk kunnen begrijpen, door
Chris-
tus
, het vleeseh geworden Woord, zouden opklimmen tot
de geestelijke kennis en liefde.
Christus naar het
vleesch, dat is in zijn menschheid, daarna in zijn god-
menschelijk bestaan, en eindelijk naar zijn godheid, dus
. God zelf tc leeren liefhebben en kennen is hier gelijk
wij zagen de weg. Alsdan heeft het verstand de wnre
kennis aangaande God en roept
Zerbolt met Augusti-
nus
, uit: „(lic de waarheid kent, kent hanr; cn die hanr
kent, kent de eeuwigheid. O eeuwige waarheid! o wnre
liefde! o aangename eeuwigheid. Gij zijt mijn God.
Naar U zucht ik dag cn nacht

Dil is het hoogste wat een mensch in deze anrd-
sche bnllingschap kan bereiken, totdnt wij opklinnnen
tot de wezenlijke aanschouwing Gods (ad Dci essentia-
lem visionem).

Zoo is dan nu het verstandsvermogen of de vires
apprchensivnc hervormd en vestigen wij onze nnndncht
op de hervorming vun het begeervermogen of
der vires appetetivae.

De wil, dc hoogste kracht in het begeervermogen
is reeds aanvnnkclijk door de hnnr ingegoten genade,
gelijk wij zagen, hervormd. Dun de lagere krachten (de
vis concupiscibilis cn dc vis iraseibilis) verzetten zich nog
tegen hanr. In dczo krachten toch woont de supcrbia
met haar zeven aanvoerders, de zeven hoofdondcugden.

In de vis concupiscibilis zetelt de gula (gnl-
zigheid), luxuria (onkuischheid) en avaritia (gierigheid).

In de vis iraseibilis zetelt de ira (gramschnp),

\') Con/estionet. Lib VII. c. 10.

-ocr page 134-

122

inviclia (nijd), acedia (verkeerde droefheid), vana gloria
(ijdele roem).

In beiden, maar hoofdzakelijk in de vis irascibilis,
zetelt de superbia (hoogmoed).

Er is een innige samenhang tusschen de hervor-
ming van het begeervermogen en die van het verstands-
mogen. In de bestrijding van elke ondeugd, of beoefe-
ning van elke daartegenover staande dengd neemt
Zer-
bolt
drie trappen aan. Op den eersten wordt men ge-
dreven door vrees, op den tweeden door hoop, op den
derden door liefde. Voor de beide eerste trappen geldt
hier dus de via purgativa, voor den laatsten de via
illuminati va.

Gelijk wij reeds zagen moeten strengheid, dapper-
heid en blijmoedigheid, gepaard aan devotie, hier onze
wapenen zijn. Bovendien merkten wij reeds op hoe
Zerbolt wil, dat men niet tegen alle ondeugden tege-
lijk maar tegen een bovenal moet strijden.

, Laat ons nu zien hoe hij dit nader heeft ontwikkeld.

Eerst bespreken wij den strijd tegen de ondeugden,
die in de vis concupiscibilis zetelen, dan die der vis .
irascibilis, ten laatste dien tegen dc superbia.

Het eerst dan noemt Zerbolt hier dc gula of
gulzigheid. Deze ondeugd openbaart zich als een overmatig
begecren van spijs en drank. Wij bestrijden haar door
de beoefening van dc deugd der sobrictas (soberheid).
De eerste graad is hier het geduldig verdragen, wan-
neer men geen smakelijke spijzen of dranken kan hebben.
Dan de gulzigaard heeft hier een harden slrijd te
voeren. Hoe meer men echter. het verstandsvermogen
oefent, des tc minder zal de gulzigheid het ons lastig
maken. Dit geldt in. het algemeen als middel tegen alle
vleeschelijke zonde. Verder zullen handenarbeid, vasten,
waken, bidden en het opwekken van berouw over onze
zonden ons hier behulpzaam zijn on ons doen opklim-
men tot den tweeden graad van de deugd der sobrictas,
waarop wij uit volkomen vrije beweging cn zonder
grooten weerzin ons onthouden van smakelijke spijzen cn
dranken, ook dan wanneer wij die hebben kunnen. De
hoogste graad eindelijk bereikt ecu mensch, wanneer hij
zich slechts met het allernoodzakelijkste in cpiantiteit en
qualiteit te vrede stelt. Dan beschouwt Iiij de voeding

-ocr page 135-

123

zijns lichaams meer als een last des levens, dan als iets
aangenaams.

Hierna bespreekt Zerbolt de tweede hoofdondeugd,
de luxuria (onkuischheid).

Zij verhindert den geest zich tot hooger te verhef-
fen en doet den mensch tamquam bestia computrcsccre
in stercorc suo. Wij komen deze ondeugd te boven en«
kunnen haar be.strijden door de deugd der castitas
(zuiverheid) te beoefenen. De zuiverheid is de dochter
van de matigheid, door deze hare moeder wordt de zui-
verheid gevoed en ontwikkeld. Met blijkbare voorliefde
bezingt
Zerbolt als het ware den lof dezer deugd. Hij
noemt haar een zeer uitnemende deugd van hemelschen
oorsprong. De Engelen hebben haar van God zelven
geleerd.
Christus heeft haar van den hemel op aarde
gebracht, cn zijne Moeder, de glorierijke Maagd, de
Leerlinge dezer deugd, aan anderen ten voorbeeld gesteld.
Dc onkuischheid zelf, zegt
Zerbolt, heeft ccn dub-
bele natuur, al naar dat zij haar oorsprong neemt in
het vleesch of in den geest. Naar gene zijde wekt zij
beroeringen in het vlccsch cn beweging der leden, naar
deze wekt zij begeerten cn neigingen tot vrouwen, hare
gestalten en bevalligheden als indrukkend in onze ziel.
Ledigheid naar lichaam cn geest is hier vooral do
grooto oorzaak. Daarom, voor zoover do onkuischheid
uit het vlccsch voortkomt, bcstrijdo men haar door vas-
ten, een voornaam cn uitstekend middel, handenarbeid,
waken en ook kastijdingen. Komt zij daarentegen uit
den geest, dan zal gebed, verbrijzeling des harten, medi-
tatie enz. ons van haar bovrijtlen. Bovendien bewako
mon zijne zinnon oj) straat cn in huis, ondcrdrukko
steeds dc kwade gedachten, vcrmijdo do gcmconschap
met vrouwen, spreke nooit met haar alleen of in het
geheim, noch bczocko mon hare huizen. Nederigheid
tegen over Ciod zal ons hier behulpzaam zijn, want hoe-
wel men zonder don goddclijkcn bijstand geen enkele
zonde kan overwinnen, zoo hebben wij toch bij deze on-
deugd in het bijzonder dc gratie Gods van noode.
Ook hier weder do drie graden of trappen. De eer-
ste is onthouding van den actus carnalis en het
voornemen om daarin tc volharden en alle ongeoor-
loofde neigingen te bestrijden. De tweede is het vleesch

-ocr page 136-

124

door kastijding en andere middelen zoo te hebben on-
derworpen aan den geest,, dat de tentatie zeldzamer is
geworden en met geringe inspanning wijkt, meer nog
door te bevelen dan door te strijden. De hoogste graad
van volkomenheid in de deugd der zuiverheid is be-
reikt, wanneer men door langdurige oefeningen en in-
^spanning, met behulp van de gratie Gods de begeer-
lijkheden des vleesches alzoo heeft bedwongen, dat zij
niet dan zeer zelden en dan nog wel zeer zachtkens ge-
voeld worden, waarbij gij dan zulk een liefde tot de
zuiverheid hebt, dat gij schrikt en schroomt, ja een wal-
ging hebt van de dingen des vleesches.

Alsnu komt de derde hoofdondeugd, de avaritia
(gierigheid) aan de beurt.

Deze ondeugd overwint men door de rijkdommen
te verachten, en de deugd der armoede te beoefenen.
Het beste middel hier is alles om
Christus te ver-
laten, te leven onder de zorg en het bestuur van een
ander en niets hoe gering ook als eigendom te bezit-
ten, waarbij men dan vertrouwen moet op God, die ons
niet verlaat, wanneer wij op Hem hopen. De eerste^
graad is hier geen onrechtvaardig gewin tc willen heb-
ben, en van wat men langs eerlijken weg verkregen
heeft aalmoezen te doen. De tweede, minder te willen
hebben dan wat ons rechtens toekomt, met het aller-
noodzakelijkste zich tc vrede stellen, niets overdadigs te
begeeren in voedsel, kleeding of woning. De hoogste
is, niets te bezitten in de wereld en ook niets tc willen
bezitten en in het noodzakelijke dikwijls armoede tc
lijden.

Waren deze ondeugden in de vis concupiscibi-
lis gezeteld: alsnu gaat
Zerdolt over tot de bespre-
king van die, welke in de vis iraseibilis haar
oorsprong nemen.

Het eerst ontmoeten wij hier de ira (gramschap).

Deze ondeugd overwint men door de-beoefening
van de deugd der mit ita s (zachtmoedigheid). Op den
eersten trap heeft de mensch geleerd de neigingen tot
gramschap te bedwingen en te onderdrukken, zoodat zij
niet meer in ongeoorloofde daden of woorden uitbreken.
Dan, om hiertoe te komen, moeten wij ons op die
dingen, waarover wij in gramschap zouden kunnen ont-

-ocr page 137-

125

steken, steeds voorbereiden, opdat wij, wanneer ze ons
overkomen, er op gewapend zijn. Wanneer het evenwel
reeds zoo ver gekomen is, moeten wij de vlam onzer
gramschap onmiddellijk nitblusschen door ons tot andere
dingen te begeven. Dan, steeds voor oogen hebben,
hoeveel kwaads er uit de gramschap kan voortkomen.
Zij immers kwetst het geweten, verstoort de reinheid
des harten, verjaagt den Heiligen Geest, is een valstrik
voor onze naasten, krenkt den goeden naam. Ook de
droefheid van het berouw^ is een tegengif voor de gram-
schap. Gelijk het water het vuur, zoo zullen de tranen
der droefheid de vlam der gramschap blusschen. Aldus
bereikt de mensch deu tweeden graad waarop hij het
onaangename heeft leeren verdragen, en niet door zwa-
righeden overwonnen wordt. De hoogste graad, van vol-
komenheid eindelijk is zich te verblijden in moeielijkhc-
den, zich tc verheugen als zij aanwezig zijn, er naar tc
verlangen als zij er niet zijn.

Hierna gaat Zerbolt over tot de ondeugd der in-
vidia (nijd).

Deze zonde overwint men door de beoefening der
liefde tot den naaste. In het algemeen kan met
den nijd definieeren als een gevoel van mishagen om-
trent eens anders goed. Dit is evenwel nog niet al-
tijd aftekeuren, cu op het voetspoor van anderen stelt
Zerbolt dan ook drie gevallen waarbij, wij een dergelijk
gevoel van mishagen hebben en waarvan slechts het
laatste in eigenlijken zin nijd kan worden genoemd.
Somtijds dan maakt bovengenoemd gevoel zich van
ons meester, wanneer het goed van een ander ons of
onze naasten tot bepaalde schade is; wanneer ik iemand,
zegt
Zerbolt, benijd om ziju heerschappij, dewijl hij een
tyran is en andereu onrechtvaardig beheerscht. Hier gaat
het dus steeds om tijdelijk goed on men handelt hier niet
altijd slecht. Een tweede geval doet zich voor, wanneer
ik iemand benijd om zijn goed, niet zoozeer wijl hij dat
bezit, dan wel omdat ik het mis; en dat kan somtijds
goede ijver zijn. Het derde geval eindelijk is, wanneer
ik iemand benijd om zijn goed, dewijl het bezit daarvan
mijn glorie of eer vermindert, en dat is do eigenlijke
benijding. Zulk een nijd, merkt hij verder niet onaardig op
vindt men minder bij lieden, die ver van elkander staan,

-ocr page 138-

126

dan wel bij heu die nauwer aan elkander zijn verwant.
Zoo zal de boer den koning niet benijden om zijn glorie,
maar wel zal de broeder des konings, die zelf tot koning
kon verkozen worden, dit doen. Deze zonde van den nijd
nu, zegt
Zerbolt verder, is een bepaald duivelsche zonde.
Door den nijd van den duivel toch kwam de dood op
aarde. Naasteliefde daarentegen is het groote gebod,
juist daarom door
Christus zoo menigmaal herhaald,
opdat het des te dieper in ons gemoed zou dringeuv
Vóor alle dingen zorge men dus den nijd te bestrijden
en den vrede te bewaren, waarin de band der volma-
king bestaat. Niets is er, waarin de Engelen zich zoo-
zeer verheugen, waarin vrij het beeld van het hemelsch
Jerusalem zoozeer vertoonen, dan wanneer wij" vrede en
eensgezindheid onder elkander hebben; daarom zeide im-
mers
Christus : hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij
mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander
De eerste trap van naasteliefde nu, is niemand met
bewustzijn kwaad tc doen of toetewenschen, maar ieder
zoo te behandelen als men het voor zich zelf verlangt.
Het beste middel tot beoefening van deze deugd,
derhalve tegen den nijd — is niets beminnen van die din-»
gen, welke dc wereld bemint. Hoe meer wij toch een
wcreldschc zaak beminnen, des tc heviger zal onze afgunst
zijn jegens hem, die ons verhindert haar te bezitten.
Het tweede middel is tc overwegen, dat ook, al mist
een ander het goed waarom wij hem benijden, wij zelf
het daarom nog niet zouden hebben. Dan, het terug-
schrikken voor de goddelijke straf, daar God den mensch
zijn zonde niet vergeeft, tenzij hij zijn naaste liefheeft
en vergeving schenkt. Eindelijk, hem dien gij benijdt
en haat met zooveel te meer gedienstigheid, vriendelijk-
heid en welwillendheid behandelen. Op den tweeden
trap staat hij, die zich over den voortgang van anderen
verheugt, hun goed als het zijne liefheeft, in hun te-
genspoeden deelneemt, alsof zij hem troflen, ^ hun winst
als de zijne beschouwt. Dc hoogste trap eindelijk is,
zijn ^vijanden lieftchebbcn, wel te doen die u haten en
vervolgen, alsof zij u liefhadden, en niet alleen bereid

\') Joh. Xlll ; «6

-ocr page 139-

127

te zijn om de tijdelijke dingen, maar ook zijn lichaam
voor de broederen ten offer te brengen.

Overwinnen Avij dus door liefde tot den naaste den
nijd, door de liefde tot God komen wij de acedia en
tristitia mala (traagheid en verkeerde droefheid) te
boven.

De droefheid, zegt Zeubolt is tweevoudig. In
\'t algemeen openbaart zij zich als een zekere afkeer
en moedeloosheid om goede werken te verrichten,
meer bijzonder als slaperigheid en afkeer in gees-
telijke dingen, en dan valt zij saam met dc eigenlijke
accdia. Daar is cchtcr ook naast deze verkeerde en
ongepaste, een ware droefheid van het berouw, waarover
Zeubolt reeds bij de beschrijving van den aanvang der
bekeering heeft gesproken. Deze geestelijke traagheid
nu overwinnen wij, zooals we reeds zeiden, door de beoe-
fening der liefde Gods.
Zerbolt maakt bier, naar roomscben
trant, ccn onderscheid tusschen praecepta en consilia.
Op den eersten traj) van de beoefening der liefde
Gods vervult de mensch slechts de gebodeiL Hij heeft
zijn traagheid reeds zoo ver overwonnen, dat zij hem
hierin niot verhindert. Op dit standpunt staat do mensch
echter nog zeer laag, cn het is dan ook noodig dat
dat hij hier naar hooger strevc. Dan zal hij don
den trap van dczo deugd bereiken. Hier beeft hij zulk
ccn vermaak in devote oefeningen cn goede werken
gekregen, dat hij nu niet slechts hetgeen noodzakelijk
is voor do zaligheid, do geboden, — nmar ook wat daar
boven ligt, dc raadgevingen volbrengt.
Zehboi.t waar-
schuwt zijn lezers verder, dat zij in dezen strijd tegen
dc traagheid zich vooral hebben tc wachten om toc-
tegoven aan dc neiging tot verandering van plaats en
verandering van oefeningen. Deze neigingen toch
wekt juist de traagheid l)ij ons op. Zij beneemt ons
allo welgevallen in geestelijke zaken en de geest, dio
nimmer kan ledig zijn, zoekt nu rocreatic in vleeschc-
lijke dingen. Dan wil de mcnsch zijn cel, waarin hij
niet vindt wat hij zoekt, verlaten, zijn devote oefe-
ningen zijn hem tot een walg. Hij begint met ver
verwijderde plaatsen (kloosters) boog to verheffen, do
daar vertoevende broeders gelukkig te prijzen, dc zijnen
als minder geestelijk te verachten. Eindelijk komt het

-ocr page 140-

128

óf werkelijk tot heengaan, öf zulk een mensch vervalt
in „slaperigheid" en ongebondenheid. In het laatste
geval voert hij onder den dekmantel van vertroosting te
zoeken, verandering van oefeningen in, bewerende dat
deze verdienstelijker zijn dan de vroegere, üan gaat
hij, zegt
Zerbolt, kranken bezoeken, of wil kloosters
bouwen, waarin dan de slechte en trage leerling een
nog slechter meester en bestuurder zal worden. Als
geneesmiddel raadt
Zerbolt aan de geestelijke oefe-
ningen wel niet te veranderen, maar er toch een ge-
paste afwisseling bij in het oog te houden, zoodat men
nu eens bidt, dans eens leest, dan weer mediteert en
verder zich zelf dwingt tot het verrichten van die wer-
ken, waarvan men den mecslen afkeer heeft. Dan bereikt
men ten laatste den hoogsten graad van liefde voor
God. Een vurig verlangen tot God maakt zich mees-
ter van de ziel, men begeert ontbonden te wezen en
met
Christus te zijn. Hier is dus de geestelijke traag-
heid geheel overwonnen.

Alsnu volgt de vana gloria (ijdele roem).

Hier hebben wij geen enkele deugd, zegt Zerbolt,
door wier beoefening wij deze ondeugd kunnen bestrijden;
immers zij zelve ontstaat uit de deugden, die wij ons verwor-
ven, uit de goede werken, die wij verricht hebben. Toch
kunnen wij haar bestrijden. In dc eerste plaats trachte de
mensch niets te doen om ijclelcn roem tc bejagen. Des
te gemakkelijker zal hij hiertoe komen, wanneer hij be-
denkt, dat op daden, met zulk een oogmerk verricht,
niet alleen geen loon tc wachten is, nuuir zelfs groote
straf. Vervolgens dat, al wacht een mensch zich ook om het
goede te doen opdat hij gezien mag worden, tevens drago
hij zorg dat „de ijdele roem zich in het midden daar
niet bij voege en het offer besmerte",
hl a. w. al heeft
hij niet de bedocluig om uittcblinken voor dc menschen,
hij trachtte die werken te vermijden, die groot zijn cn
waaruit dc (ijdele) roem zou kunnen voortspruiten, zoo-
als het officium praedieationis. Eindelijk, en dit is weer
de* graad van volkomenheid, slechts voor weinigen bereik-
baar, zal de mensch alle begeerte tol ijdele glorie zoo
zeer van zich geworpen hebben, dc versmaadheid cn ver-
worpenheid der wereld zoozeer beminnen, dat hij uitliefde
daartoe somwijlen in het bijzijn de menigte dingen doet,

-ocr page 141-

\' 129

die hem tol ellende en schande zouden kunnen
worden.

Zoo zijn wij dan nu genaderd tot den troon der
ondeugden, waarop haar aller koningin de superbia
zelf zich heeft geplaatst. Gelijk een andere
Izebel zoo
moet ook zij naar omlaag worden geworpen. Wij bestre-
den deze ondeugd door de beoefening der nederig-
heid. De eerste trap is hier, dat de mensch zich-
zelf in waarheid kenne als zwak, hulpbehoevend,
gebrekkig. Dan, hierin tracht juist de superbia ons te
verhinderen en wel, naar haar tweeledig karakter, als
superbia ca rn al is en superbia spiritualis. De
eerste toch bedriegt den mensch en overreedt hem, dat
hij wegens zijn kennis, rijkdom of do waardigheid zijner
ouders beter is dan in werkelijkheid. Als genees-
middelen raadt
Zerbolt hier aan, den broederen uit
het diepst des harten waren ootmoed te bctooncn. Dan
zich te oefenen en bezig te houden met nederige en ver-
achte werken, zooals b. v. het dienen in de keuken, het
schoon houden van het huis, het wasschcn van borden
en schotels, het dragen vnn slechte, armelijke klceding.
Daarbij nederig zijn in woorden en gebaren, steeds de
laagste plaats zoeken, het vermijden van hooge titels,
zooals Rabbi of Dominus. Eindelijk het doodsuur steeds
voor oogen tc hebben. Anders evenwel is de superbia
spiritualis, die bet gemoed opgeblazen maakt en tot
zelfverheffing leidt, op grond van de menigvuldige deug-
den en groote verdiensten, die dc mensch zich zelf
toeschrijft. En deze hoogmoed is veel gevaarlijker,
zegt
Zerbolt, dan alle andere ondeugden. Daar is toch
geen zonde, die zoo alle deugden uitjjut eu den mensch
van alle gerechtigheid en heiligheid berooft, als deze. Zij
is dan ook gewoon hen, die het toppunt der zede-
lijke volnuiking bijkans hebben bereikt, door een zwaren
val terncertestorten. Het groote middel is hier om met
Paulus te zeggen: Niet ik, maar de genade Gods\').
Dan te bedenken, dat wat gij goed doet een gave Gods
is, maar bovendien — en daarom moogt gij er vooral
niet hoogmoedig op zijn, — in vele opzichten door uw

«) Cor, xv : 10.

-ocr page 142-

130

eigen gebrekkigheid onvolmaakt. Eindelijk moet gij u
vergelijken bij anderen, die zedelijk hooger staan, ja bij
Christus zelf, die gezegd heeft, leert van mij, dat
ik zachtmoedig ben en nederig van hart
Alsdan komt de mensch tot den tweeden graad van ne-
derigheid, waarop hij, zooveel in hem is, door anderen
liever voor slechter dan voor beter wil gehouden worden
dan hij in werkelijkheid is, om eindelijk den hoogsten
graad te bereiken, waarop hij, zelfs al bezit hij groote
deugden en uitnemende gaven, niet hoogmoedig wordt,
maar in nederigheid des harten, alles terugbrengt tot
Hem, van wien hij het ontvangen heeft.

Zoo is dan de ascese voltooid, het verstands- en
begeervermogen hervormd: de mensch kan God en zijn
naaste liefhebben uit een rein hart, hij is weergekeerd
tol den staat der rechtheid, het beeld Gods is hersteld.

In het 26® hoofdstuk der Ascensiones zegt Zer-
bolt
: compara istum statum ad illum, de quo supcrius
fuit dictum
Adam fuissc constitutum, et vide quantupi
istc ab illc distat. Ingrediens intus in vi con cupis-
cibi li, invenict gaudium in Spiritu sancto, longanimi-
tatem, benignitatem, modestiam etc. In irascibili,
fortitudinem, constantiam, perseverantiam, patientiam etc.
Intellectu saepc ultra sc ascendit ad intuitum divinac
spcculationis, licet per speculum in acnigraate. Poris
egreditur et cognitione et pulchrctudino crcaturarum in
amorem acccnditur creatoris. — Hic est status perfcctionis.

Dat Zerbolt dezen staat .evenwel in dit leven niet
voor bereikbaar houdt, zagen wij reeds in ons IP hoofd-
stuk. De volkomen herstelling tot den staat der recht-
heid blijft hem dus ccn onbereikbaar ideaal.

Ten laatste moeten wij hier nog wijzen op de
hulpmiddelen der ascese. Zij zijn voornamelijk ge-
bed, lezen en meditatie. In ons vorige hoofdstuk hcb-
bep wij dit drietal reeds besproken, even als het vierde
middel, dc handenarbeid.

Dat het zich volkomen onderwerpen en stij)telijk
gehoorzamen aan een geestelijken leidsman, waarvan
Zer-

<) 31a ((A. xi : 29,

-ocr page 143-

131

BOiiT in zijn tractaten spreekt, hier mede in aanmerking
komt, behoeft nauwelijks aanwijzing, indien wij er slechts
op letten, da^ hij, zooals wij gezien hebben, hoofdzake-
lijk schreef voor novitii in fraterhuis of klooster, wier
eerste plicht juist gehoorzaamheid was. Hiermede heb-
ben wij dan de beschrijving van
Zerbolt\'s ascetiek
of beoefeningsleer ten einde gebracht en gaan wij over
tot hare Jbeoordeeling.

§ 2. Hare Beoordeeling.

Wat den inhoud van ZerboltS ascetiek betreft,
deze vertoont geheel en al een roomsch karakter. Geen
spoor zelfs van wat zweemt naar een dogmatische opvat-
ting gelijk die van do Reformatoren der
IC® eeuw. Immers
do karakteristiek protcstantscho leerstukken van verkiezing
en dies verzekerdheid des geloofs, en van rechtvaardi-
ging des zondaars voor God uit het geloof alleen, ont-
breken bier geheel. AVat het laatste betreft zagen
Avij
dit reeds in de vorige\'paragraaf ; Avat hot eei-stc aan-
gaat geven
Avij onzen frater zelven nogmaals het Avoord
om hem te hoorcn verzekeren: quod nescit homo an sit
dignus odio vel amore, ct licet sciat se pocnituisse, nes-
cit tamen an solo timorc percussus, an cx gratia infusa
compunctus et contritus, et ita nesciens et inccrtus quid
de co fiet in futuro an sit damnandus vel salvandus

Dan, dit doet bier minder ter zake. Zerbolt toch
is ccn kind van zijn tijd, een door cn door rechtzinnig
katholiek, gelijk al dc mannen zijner omgeving, en zijn
ernstige aspiration tot bereiking van het ideaal hebben
daarom niot minder aanspraak op onze Avaardeering.

Wat Avij bier echter Avèl in het licht moeten stel-
len bij een kritiek zijner beoefeningsleer, is zijn bijkans
volkomen gemis aan oorspronkelijkheid.
Zerbolt heeft
dc stof voor zijn beide ascetische tractaten geput uit de
Averken van anderen.

«) Mc. c. 17.

-ocr page 144-

132

Reeds bij de beschrijving zijner geschriften wees
ik daar op Hier zullen wij dezen samenhang nader
aantoonen, In de eerste plaats dan, ontleende
Zerbolt
zijn stof aan de ascetische tractaten van Florentius, Het
bericht van
Dier van Muiden leerde ons reeds, dat Flo-
rentius
\' tractaat Omnes inquit artes Zerbolt\'s voornaam-
ste bron is geweest. Daar dit tractaat echter nog niet
is ontdekt, moeten wij ons met een ander te wede stel-
len en wel met
Florentius\' tractaat Multum valet, waar-
van wij ons reeds door
Dier van Muiden hoorden
verzekeren, dat het tractat de consimili materia, de qua
tractant predicti tractatus domini
Gherardi Serbolt, Dit
tractaat werd, zooals wij reeds hebben gezien, uitgegeven
door
Nolte. Karl Hirsche geeft er in zijn reeds meer-
malen door ons genoemd artikel een verslag van, dat
wij hier, om de overeenkomst in dezen tusschen
Zerboi^t
en zijn leermeester te doen zien, overnemen,

„Den Beweggrund, von welchen Florentius in der
Abfassung desselben ausgegangen, zegt
Hirsche, bezeichnet
die Vorrede: Multum valct ad perfectionem sanctitatis
scire intentionem dirigere ad eam quaerendam et studium
suum ad hoc ordinäre in tantum, ut aliquis faciliori la-
borc quoad corporale exercitium maiores mentales virtutes
obtineat qui seit prudenter
dispOnere gressus suos, quau»
,alius difficiliori labore. Exemplum de quolibet perito ar-
titice, qui melius cl citius ct levins operator opus quod-
cumquc quam alter imperitus cum labore multo, — Die
Hauptgedanken des Büchleins lässt die der Vorrede fol-
gende kurze Einleitung erkennen: Ut ergo modus aliquis
brevis habeatur, quem homo continue hi moribus ct ante
oculos habeat ac secundum (]ucni in vita spirituali gres-
sus suos dirigat, est sciendum, quod veraciter volons
proficere, in vita scilicet spirituali, omnem intentionem
suam et couatum et omnem laborem, jejunia, vigilias,
lectionem et meditationeni sacrarum scripturarum ct alia
excrcitia debet dirigere ad duo et facere propter duo
tamquam fines: ut videlicet per illa excrcitia possit pur-
gare cor suum a vitiis et passionibiis noxiis, et ut vitiis
exstirpatis possit acquirere veras virtutes et maxime cari-

\') Bl, 82.

») Real. Encyklopaedie, p, 703.

-ocr page 145-

138

tatem Dei et proximi et veram iiiiioiiem cum Deo et
proximo. Haec duo, scilicet puritas cordis et caritas Dei,
sunt duo fines in hoc huniana vita, quibus homo quan-
tum appropinquat, tantum appropinquat veraciter suae
perfectioni. Caritas autem vera non est nisi in corde
puro a vitiis et ipsa in se comprehendit omnem virtutem;
caritas non aemulatur, non inflatur, non est ambitiosa,
non quaerit quae sua sunt, ut scribit apostolus in prima
ad Cor. XHI, 4—5. Ad haec igitur duo homo in omni
actione et exercitio oculum intcntionis tamquam ad metam
vel destinationem habcat directum, sicut sagitttirii in sa-
gittando oculum semper habent ad signum constitutum
ct penes hoc signum cognoscunt, utrum artificiuliter bene
vcl male sagittant. Die in dieser Einleitung ausgespro-
chenen Gedanken sind das Thema, welches
Florentius
im Traktate selbst, in näherem Anschluss an Bonaventura
ausfürt. Der Traktat ist demnach eine Anweisung über
die Wege, welche einzuschlagen sind, um vermittelst
geistlicher Uebungcn zum Ziel — der perfectio sanctita-
tis — zu gelangen. Die dahin fiircnden Wege aber sind
zwei: via purgativa, und via illuminativa. Somit
zerfallt der Traktat iu zwei Hauj)ttcilc. Im ersten geht
der Vcrvusscr von dem Gedanken aus, dass durch den
Sündcnfall die Ueinheit der Herzens verloren gegangen.
Durch denselben sinfl die Kräfte und Affectionen des
Menschen, in denen zusannucn das Herz besteht, hi Un-
ordnung geraten, wie die Saiten eines nmsikalischen In-
strumentes, welches keine gute Melodie mehr hervor-
bringen kann. Die ursprüngliche Ordnung widerherstellen,
das liciszt das Herz reinigen. Die zur lürrcichung dieses
Zweckes dienenden geistlichen Uebungcn sind lectio, ora-
tio, meditatio. Uebcr jede dieser drei Arten von uebungcn
lässt sich
Florentius des weiteren aus. In betreif der
lectio sagt er u. a., es solle der Mensch ante omnia primo
et priiicipalitcr omne studium et laborcm ad hoc dirigerc,
ut possit vitia cxstirpare ct virtutes insorcre. Uebcr die
meditatio handelt ^r uin ausfüilichsten. Er sagt, darin
könne der Mensch auf dreifache Weise sich üben, so
nämlich: ut prhno stiniulum conscientiae exasperct, se-
cundo exacuct, tertio dirigat: Die erste Weise geschieht *
durch Selbstpriifung, die zweite durch Umschim (debet
autem homo tria circa sc conspicere, scilicet diem mortis

-ocr page 146-

184

imminentem, sanguinem Christi recentem et faciem ju-
dicis praesentem vel horum consimilia sicut tormenta
damnatorum et gloriam beatorum), die dritte durch
consideratio boni. Et sunt tria bona, in quorum ac-
quisitione rectificatur stimulus conscientiae: primum est
strenuitas contra negligentiam; secundum est severitas
contra\'\' concupiscentiam. (Als Hilfsmittel im Kampfe
wider die Begierden im allgemeinen wird empfohlen:
dass der Mensch niemals müszig sei und dass er, weil
er in seiner Gebrechlichkeit nicht ununterbrochen from-
men Betrachtungen sich hingeben können, täglich etwas
Handarbeit treibe). Tertium est bcnignitas contra ne-
quitiam. (Bcnignitas autem est quidam dulcor animi
excludcns omncm ncquitiam et habilitans animam ad
benevolentiam, tolerantiam et internam laetitiam. Ne-
quitia autem dicitur hic iracundia, invidia, acedia). Die
verschiedenen Gestaltungen der nequitia und benignitas
werden nun von
Fi.ohentius genauer geschildert. Von
den mancherlei ethischen und psychologischen Bemer-
kungen, die wie überhaupt den Traktat, so insbesondere
gerade diesen Theil desselben auszeichnen, hebe ich
einige hervor. Contra iram — sagt
Florentius — va-
let provida meditatio illorum, quae possunt occurrere,
tam verborum quam factorum contrarioruni, ut ante
pugnam so homo ad patientiam pracparct ct bostem
quasi in insidiis paratus expcctct. Item os compriniere
tacendo ct accensam flammam irac in cordo sufibcare.
Valet autem — sagt cr vom Neide — contra invidiam, ut
homo cogitet, quod, si alius non haborct undo ei invi-
det, tamen ipse non haberet. • Undo ergo cupit illud
alterius, quod sine suo damno habet? Uebcr die Träg-
heit äuszert er: Experimcnto probatum est, accdiac ini-
pugnationeni non dcclinando fugiendum, sed rosistendo
superanduni. Pigris etiam utilis est laboris oxcrcitatio
cogente strcnuo magistcrio, ut non possint remissius
agere prae taedio laboris, nisi dobilitas sit in causa.
Item contra tacdium cordis valet varictas actionis. Effi-
cacius autem remedium contra acediam est cogere so
ad ea spiritualia, quae maxime fastidit homo. Ueber die
* benignitas sagt er u. a.: Maxime autem debet homo
esse benignus et compatiens intrinsecus super proximos
et fratres, quos videt laqueis peccatorum irretitos, et

-ocr page 147-

135

debet niti verbis et factis secundum snain mensuram,
si forte possit aliquos traliere ad ovile Christi et eripere
de praesenti sacculo. Und ferner: ut autem homo sit
fructuosus saluti proximorum, secundum statum et con-
ditionem cuiuslibet unumquemque studeat admonere. Et
nondum conversis studeat tiniorem incutere ct proponendo
districtum examen extrcmi judicii, poenas maloftim et
gloriam bonorum etc. ; illis vero qui bo n a m iam habent
voluntate m, praemuniat de temptationibus futuris et
moneat, ut non stent in proprio videre, sed aliorum con-
siliis acquiesçant ct quod saepius temptationes et cogi-
tationes suas aliis revelent; et sic dc aliis huiusmodi
unumquemque secundum suum statum studeat admonero
atque in suis dirigerc exercitiis et informare. Der zweite
Hauptheil des Traktats: de via illuminât iva, scili-
cet dc memoria beneficiorum Dei, umfasst nur wenige
Seiten, wclclic grösztenteils ausgefüllt worden mit einer
Skizze: Dc memoria passionis dominicac, indem
in dem Leiden Christi die grosseste Woltat Gottes er-
kannt wird. Damit schliesst der Traktat.

Hirsche maakt ten laatste dc opmcrkhig, dat hier
ter loops over lichamelijke ocfenhigen als hulpmiddelen
bij dc ascese wordt gesproken

Dc verdere vcrgclijkhig tusschcn dit tractaat van
Fi-orentius en dc ascetische geschriften van Zerholt
kunnen wij aan den lezer overlaten. Het is dezelfde
stof in gelijken trant behandeld, alleen met dit verschil,
dat terwijl bij
Florentius\' verdccling de twee wegen
van bekcerhig (via purgativa cn via illuminativa) in het
oog worden gehouden,
Zerboi.t\'s verdccling oj) dc twee
bekende grondkrachten der ziel berust.

Staat Zerbolt\'s beoefeinngslecr dus hi nauwe be-
trckkhig tot die van
Florentius, wij hoorden cr Hirsche,
zoo even rccds van gewagen, hoe Florentius het thema
van zijn tractaat
hi näherem Anschluss an Bonaventura
ausführt.

De geschriften, in engeren zin dc ascetische wer-

\') Uit Florentius\' loven weten wij cchtcr, dnt hij vroeger van dczo
oefeningen ccn voorstander was. Dan later schijnt hij cr van Icruggeko-
uïcn tc zijn, hetgcon Hirsche do samenstelling ^an dit tractaat in Flo-
rentius
\' laat&tc periode doet plaatsen.

-ocr page 148-

136

ken van Bonaventura, den Doctor Serapliicns,
generaal der Franciskanen en kardinaal-bisschop van Os-
tia (t 1274), zijn dan ook de bronnen, waaruit beiden
èn
Florentius èn op zijn voorbeeld Zerbolt hebben geput.

Waar wij dan nu in de tweede plaats de samen-
hang tusschen
Zerbolt\'s schriften en die van Bona-
ventu
» in het licht stellen, nemen wij nog eenmaal
Zerbolt\'s eigen verdeeling der zielskrachten in ver-
stands- en begeervermogen te baat, om aldus te doen
zien, wat hij in zijnhervormingsvoorschriften aan den Doc-
tor Seraphicus ontleende. Is het bij het verstands-
vermogen voornamelijk om meditatie te doen,
Zerbolt
ontleende de hier voor passende onderwerpen geheel en
al aan
Bonaventura, en wel aan twee van diens werk-
jes waarvan het eene den titel draagt:
Fascicidarius, in
quo de exercitii spiritualibus agitur,
het tweede: laasio
Christi breviter collecta ad modum fasciculorum

Wij laten hier de inhoudsopgave van beide werkjes
volgen.

Het eerste bestaat uit acht hoofdstukken: 1. Qua-
liter fiat memoria peccatorum. 2. Generalis modus ad
formandum meditationes de inortc. 3. Generalis modus
ad formandum meditationes de poenis infcrnalibus. 4.
Generales modi meditandi circa extremum indicium. 5.
Generales meditationes dc gloria caclesti. 0. Brevis
modus meditandi circa beneficia Dei. 7. De cocna Do-
mini, et praeparatione ad susceptionem corporis
Christi.
8. De generali materia exercendi in passionc Domini.

Het tweede, met het eerste ten innigste verbonden
en in dc vroegere drukken van
Bonaventura\'s werken
dan ook als één beschouwd, bestaat eveneens uit acht
hoofdstukken: 1. Primus fasciculus, Dominica die, de
oratione in horto.et captione. 2. Fasciculus secundus,
de illusione coram
Anna ct Caïpha, et negatione Petri.
3. Fasciculus tertius, de coronatione et crucijixione. 4.
Fasciculus quartus, de his quae facta sunt dum
Christus
penderet in cruce, et de emissione spiritus. 5. Fasciculus
quintus, de his quae facta sunt
Christo pendente in

\') Wij hebbeu gebruik gemaakt vau de grooto uitgave vau Bonavek-
iuba\'s
werken, Rome Vp96. xMen vindt genoemde werkjes aldaar in bet
zevende deel. Het eerstgeuoemde bl. 100—110, bet tweede bl. 111 cu 112.

11

-ocr page 149-

187

cruce post mortem. 6. Fasciculus sextus, de septem
signaculis in passione
Christi reseratis. 7. Fasciculus
septimus, de Resurrectione, Ascensione et emissione Spi-
ritus Sancti.

Zerbolt nam doze werkjes letterlijk over in zijn
Reformatio virium animae, met eenige wijziging in do
Ascensiones. Slechts het laatste caput van het \'tweede
werkje van
Bonaventura ontbreekt in de Reformatio
(waar Zerbolt, gelijk wij zagen, dan ook niet van op-
standing, hemelvaart en uitstorting des Heiligen Geestes
spreekt) maar vond daarcDtegen een plaats in dc
Ascensiones.

Wat het tweede gedeelte van Zerbolt\'s ascetiek be-
treft, de hervorming van het begeervermogen, ook
hier is de inhoud weder aan
Bonaventura ontleend, en wel
aan diens werkje:
Opusculum de pugna spirituali., contra
septem vitia capitalia
Het bestaat uit de 9 volgende
hoofdstukjes: 1. üe certamine contra gulam, de natura
gulae ct eius remediis. 2. De pugna et natura luxu-
riae, et remediis eius. 5. De invidiae natura, de eius
ortu atquc remediis. G. Do acedia et remediis eius.

Dc tristiao natura et pugna contra cam. 8. De vana
gloria ct rencdiis eius. 9. De superbia, et remediis eius.

Ook dit werkje is weder nagenoeg letterlijk opge-
nomen in de
Reformatio eu gewijzigd in de Jscensioncs.

Wat de psychologie zelve, do hulpmiddelen der as-
cezc enz. aangaat, vindt men dit alles, zooals
Zerbolt
het geeft, eveneens terug in Bonaventura\'s Inccndium
amoris, Profectus religiosorum
en andere werken.

Wij behoeven hier niet dieper iu te treden, maar
meenen gcuoegzaiun te hebben aangetoond, dat
Zerbolt\'s
ascetiek, gelijk wij boven beweerden, geenszins oorspron-
kelijk is.

Eu wat zal nu ons oordeel hioravcr ziju? Zal onze
waardeering van den de venter frater door dit verschijn-
sel worden verminderd? Geenszins. Hetgeen wij hier
waarnemen toch is een gewoon verschijnsel in den kring
der moderne devotie. Gelijk wij
Zerbolt Florentius,
beiden Bonaventura zagen kopiëeren, zoo zijn het Hen-
drik
Mande on Gerlach Petersen, die Ruysbroeck tot
hun model kiezen. Wij meenen dit aldus te mogen verkla-

\') lioNAVUsiuiw, vil bl. 27—80.

-ocr page 150-

138

ren. Ten eerste was onze stichtelijke literatuur, gelijk wij
reeds vroeger opmerkten nog in haar opkomst en wor-
ding; wat was dus natuurlijker, dan dat men steun en
hulp zocht bij hen, die op dit gebied reeds het voortref-
felijke hadden voortgebracht. Dat men zijn modellen ko-
pieerde, in plaats van vrije reproductie te geven, wie
zal het prijzen? Maar, en dit is naar ik meen de
tweede grond, het was dezen mannen minder te doen
om de kunst, om schoone vormen of diepe gedachten,
dan w^el om zuiver praktische doeleinden. De nood der
tijden drong. Men wilde met zijne geschriften stichten
en nam zijn inhoud, w^aar men dien vond, mits hij slechts
bevorderlijk was aan het eene groote doel. Eindelijk
was het vooral het ver gedreven begrip van nederig-
heid, waardoor het persoonlijke te veel werd terugge-
drongen; daardoor verloor of verstoorde men de kracht
om zelf kunstenaar te zijn op religieus gebied.

Hiermede nemen wij afscheid van Zerbolt\'s beoe-
feningsleer, om onze resultaten aangaande den [)ersoon
en het werk van den Deventer frater in een beknopt
overzicht saamtevattcn. .

-ocr page 151-

BESLUIT.

De omgeving, waarin Zerbolt leefde, was een kring
van praktisch-mystieke mannen, die door het lijden om zich
heen de behoefte aan dieper vroomheid cn strenger zede-
lijkheid voelden ontwaken; daarbij — cn dit mag vooral
niet vergeten worden — Katholieken, met hun ganscho
hart aan Romc\'s kerkleer gehecht. In dczo omgeving nu
komt aan
Gerard Zerbolt van Zutpen een eigenaardige
plaats toe. Niet dat zijn roomscho adspiraticn minder
sterk dan die der overige moderne devoten zouden zijn
geweest, — wij zullen straks gelegenheid hebben hierop
terug tc komen, — nuuir het is zijn hoogcro intcllcc-
tueclo ontwikkeling, zijn wotcnschappclijkc vorming,
waarin het onderscheid tusschcn hem cn dc zijnen moet
worden gezocht. Volkomen juist zegt dan ook
Böhrin-
ger^),
hem plaatsende tegenover Johannes Ketel, dat
wanneer dczo „die heilige Arnmth und Einfallt im Ilauso
rcpräscntirtc, so repräscntirto
Gerilvr» Zerbold von Züt-
phcn, das geistige Element — unstreitig der bctou-
tcndsto Kopf der Gemeinschaft." Werkelijk begrijpt hij
niet alleen de wereld beter Man
Ketel, maar wint het
ook in levcnstact van con
Lubbert Berniersz., laat in
geleerdheid ccn
Florentius verre achter zich. Zerbolt
was ten gevolge van zijn opleiding cn dorst naar kennis
een geleerde. Het is waar, dat de taal, de stijl, do vorm-

\') DeiUtchen Mi/tiikér p. 051.

-ocr page 152-

140

zijner schriften verre van onberispelijk is; dat het gebruik
door hem van den Bijbel gemaakt, waarbij hij de woor-
den niet verklaart, maar hun een zin opdringt, waaraan
de schrijvers nooit hebben gedacht, afkeuring verdient.
Doch
Zerbolt was nu eenmaal geen geniale persoonlijk-
heid, die zich boven zijn tijd en levenskring wist te ver-
heffen. Naar die beiden moet hij beoordeeld worden, en
dan begroet men in hem een man van talent, die zich
een goed deel van het materieel der wetenschap zijner
dagen heeft toegeëigend. Wij hebben reeds bij de be-
schrijving van zijn leven er op gewezen, welke diensten
hij hierdoor der broederschap bewezen heeft; in zijn ge-
legenheidsschriften, waarmede wij kennis hebben gemaakt,
kwam dit mede uit. Doch ook met betrekking tot zijn
vroomheid — want dat hij een vroom man was, zal wel
niemand willen ontkennen — heeft zijn wetenschappelijke
vorming invloed gehad. De moderne devoten waren, ge-
lijk wij straks hebben gezegd, praktisch-mystieke man-
nen; bij sommigen, zooals bij
Hendrik Mande en Ger-
lach
Petersen treedt het mystieke element sterker op
den voorgrond, nergens ontbreekt het geheel, ook bij
Zerbolt niet. Bij hem echter is het gevoel veel sterker
dan bij een hunner onder de tucht van het verstand, het
mysticisme mitsdien tot een minimum gebracht, visioen
en extase, anders op dezen bodem zoo welig tierend, hier
onbekend. Dit alles vindt, naar ik meen, voor een groot
deel verklaring in zijn opleiding, maar ook natuurlijke
aanleg mag hier niet buiten rekening worden gelaten.

Zijn de moderne devoten Katholieken geweest, met
gansch hun hart aan Homo\'s kerkleer gehecht, dat
Zer-
bolt
zich ook in dit opzicht een der hunnen heeft be-
toond, is in de vorige bladzijden genoegzaam aan het licht
getreden. Heeft men eertijds gemeend, hem op grond van
zijn tractaat
De libris Teuloniealibus als een voorlooi)cr iu de
leer van het zoogenaamd f o r meel beginsel der Reformatie
te mogen beschouwen, wij iftccnen dat het onhoudbare
van deze voorstelling duidclyk genoeg is gebleken. En
I f I waar hij ons in zijn ascetische tractaten naar echt rooni-

j ||: sehen trant leert, dat dc mensch eerst tot het bewustzijn

-van rechtvaardiging voor God komt, wanneer het proces
I\' der heiligmaking is voltooid, en dat, aangezien het daar

nimmer toe komt in dit leven, ook het eerste onbereik-

l\'l
li

i\' i

i: 1

f s

If

i .•■ t

-ocr page 153-

141

baar is — daar zal niemand beni wel voor één van gees(
willen doen doorgaan met de mannen van Wittenberg en
Genève, die hun rechtvaardiging voor God niet zochten
in zich zelf, maar in het offer der volkomen verzoening
door
Christus gebracht. Toch zou men het welver-
diende verwijt van dogmatische bevangenheid niet kunnen
ontgaan, wanneer men op grond hiervan geen waardeering
over had voor mannen als
Gerard Zerbolt en zijn geest-
verwanten. Immers, hoewel het volkomen waar is, dat
de richtlijn van hun streven uitloopt op die Ileformatie,
welke voor de roomsch-katholieke kerk zelf van Trente
is uitgegaan, komt hun tevens de eere toe, van ons
volk voor de prediking van hetEvangelic der verzoening
te hcb\'bcn voorbereid.

Zij toch zijn het geweest, die ons volk voor het eerst
een stichtelijke literatuur in zijn eigen taal hebben be-
zorgd, en blijkens zijn, zoo dikwerf verkeerd begrepen,
tractaat
De Ubris Teuionicalihus heeft ook Zerbolt hiertoe
krachtig medegjjwcrkt. Met instemming nemen wij daarom
deze woorden van
Ullmann over, waar hij zegt : „Dieser
(het gebruik der landtaal nl.) diente schon bei (Ier Predigt
dazu, sie Icbcnskriiftigcr, bei dem Gebete, es aufrichtiger
und inniger, bei der Prcimmigkeit überhaupt, sie ge-
müthvoller, tiefer, wilrnun\' zu mnehen; er wirkte, wie die
Mystik, für die Vcrinnerlicliung des Christenthums, und
aus dieser wuchs ja die llefornuvtion heraus. Aber auch
objectiv hatte die Sache ihre grosse Bedeutung. Die
Deformation war die Emnncipntion der Nationalitäten von
der Alles umschlingenden mittelaltcrisch-roiniscbcn Einheit.
Die Nationalität aber haftet nn der Sprache; sobald
die europäischen Völker eine Nationallitcratur bekamen,
reiften sie der Befreiung von dem lateinischen und Alles
zu latinisircn strebenden Rom entgegen, vollends aber
als auch dns Christenthum und die christliche Erönimig-
keit die Form des Nationalen annahm." Wij merken
evenwel op, dat dergelijke bedoelingen natuurlijk niet bij
Zerbolt cn de zijnen hebben voorgezeten.

Doch men beeft nog grooter oorzaak van waardee-
ring. In onze hdciding liebbcn wij de moderne de-
votie een geestelijke opwekking genoemd. Dezen naam

\') üi.LMANX RüformaiortH vor der Reformation llcr Band p. 103,

-ocr page 154-

142

verdient zij ten volle. Als men nagaat, hoe overijld de
massale toetreding der westersche volken, en dus ook van
het onze, tot de katholieke kerk heeft plaats gehad, zal
men ontwaren, hoe juist ernst en vroomheid bij de
groote menigte der gekerstenden maar al te lang konden
en moesten blijven ontbreken. Welnu de moderne de-
votie is een opw^ekking tot den geest van den ernst en
van de vroomheid, zoo krachtig als ons volk vóór dien
tijd nog nooit had beleefd, en heilrijk heeft ze gew^erkt.
Zonder ernst toch komt geen vroomheid en zonder
vroomheid geen vatbaarheid voor het evangelie. In dezen
zin zijn onze moderne devoten, en dus ook
Gerard
Zerbolt van Zutfen, als voorloopers onzer groote Her-
vorming te beschouwen.

-ocr page 155-

BIJLAGEN.

A.

Het HS. dat voor Zerbolt\'s Scriptum, pro quodam inordi-
nate gradui eccleaiaslicos et praedicaiionis officium affectante
werd gebruikt, is vervat in ccn codex, die door Clarisse E
wordt genoemd en door dezen geleerde werd beschreven in het
Archief voor Keril. Gesch. Deel Hl, Annt. Hl, bl. 57 v. Deze
codex wordt bewnnrd op de Universiteitsbibliotheek te Utrecht,
Cut.
Medii aevl Script, eed. n". 213. „Ilij behelst vele cn ve-
lerlei l.ingerc cn kortere opstellen." Ons tractaat is lict derde,
dat cr in voorkomt, en loopt van fol. 51—94. Hot schrift wijst
op do eerste helft der 15® couw. Dc oude corrector heeft aan
Iict
IIS. veels goeds gedaan, maar do inbindcr hoeft do emcnda-
tiën in marginc beschadigd.

B.

I. Handschriften van de beide traktaten De Seformatione cn

De Aicensionibus.
1, Dc Beformatione.

a. In latijnschen tekst.

In drie codices dor Universitcits-bibliothcek to Utrecht,
Aevi medii script, eccl. N". 241, 288, 390.
l). In dictsche overzetting.

Delprat zegt, a. w. bl. 351, op den Cat. van verkochte
boeken N». 70. Hamm, IBM-, ccn HS. van het jaar 1472 ver-
meld te hebben gezien onder dcu titel:
wo wy de crachten der
zelen weder scollen io rechte mahen.

10

-ocr page 156-

144

2. Le Aseensionibus.

a. In latijnschen tekst.

In de drie bovengenoemde Utrechtsche codices N». 241,.288,390.

In twee codices van de Königl. Landesbibl, te" Wiesbaden,
op den Catal. van ür. v.
d. Linde onder N°. 7 en N®. 49 ver-
meld. Zij dateeren uit de 15® eeuw. Er komen in deze codi-
ces tractaten van verschillende schrijvers voor. Van
Zerbolt
bevatten zij alleen i^e Ascensionibxis, en niet, zooals "wij aan-
vankelijk hadden gehoopt de
Sermones, waarvan Delpkat spreekt.

In de Bourgondische bibliotheek te Brussel, Cat. des Ma-
nuscrits
N". 11851.

In de Stifts-Bibliotheek te St. Gallen. Verzeickniss der
ESS. von Si. Gallen,
Halle 1875, pag. 180.

In de Kon. Bibl. te Munchen, Codex 464. Gerardi de
ZuTPHANiA J)e Ascensione cordis in Deum. Zie Catal. codic.
latin.
t. II. p. IL p. 46.

b. In dietsche overzetting.

In de Stadsbihl. te Deventer. Cal. p. 238.

In de Koninkl. bibliotheek tc \'s Hage. N®. 432, geschreven
in 1445 in een klooster te Maasdijk.

Ten laatste wijzen wij nog op de beschrijving van den Ca-
taloog der boekerij van het St. Barbara-klooster tc Delft ,door
Prof.
Moll, Kerhh. Archief, IV, bl. 263, waar onder n". 24
gesproken wordt van
ij hoehen van der opdimminghe.

-l-

II. Uitgaven van de beide tractaten De Reformatione en De

Aseensionibus.
1. Uitgaven van De Reformatione afzonderlijk.

a. In latijnschen tekst.

1492, De Reformatioe I virium anime, 1492.

Hain 16291, Vgl. Holtrop Catalogus, bl. 477, no.
840,
volgens wien deze uitgaaf tooteschrijven is aan
Jon.
de Ameuuacii te Bazel. Een exemplaar dezer
uitgave is in het bezit van Prof.
Doedes.

1493. (Parijs bij Gkoug Mitiieliius).
Hain. 10292.

\' 1493, Parijs, zonder naam vau den drukker.
Hain. 10293.

b. In dietsche overzetting.

Komt, zoover ons bekend is, niet voor.

Ti\'

-ocr page 157-

145

2. Uitgaven van Be Ascensioniöus afzonderlijk.

a, Iu latijnschen tekst.

.... Traciaius de spirituaeibus ascensioniöus. Zonder jaar,
plaats of naam van den drukker. Accedit:
Jlp/iaèe-
ium divini amoris.
Panzeu. IVr p. 214. No. 1330.

.... Tractatus de spiritualilus ascensionihis. Zonder jaar
plaats of naam van den drukker.
H
ain 16294.

.... (TeKeulen?) Zonder jaar, plaats of naam van den drukker.
Hain 16295.

.... Tractatus de spuali / èus ascensionihus. Laatste blad ».
Impressum Colonie infra sedecim domos. Laatste
blad Houtsnede:
Makia met het kind Jezus. —
Zonder jaar of naam van den drukker. Een exem-
plaar dezer uitgave bezit Prof.
Moll, die het ten ge-
schenke ontving van Dr. C. M. Vos.

.... Fertucidus tractatus atque devotus domini Gerardi
Zutphanie de spir. ascens,
achter: De vita et bene-
ficiis salvatoris Jesu Christi devot, medit. cum grat.
actione.
Zonder jaar, plaats of naam van drukker.
Eon exemplaar hiervan bezit Prof.
Doedes.
Hain. 10994.

.... Incipit deuolus tractatulus.,, dc spirit, ascens. Zonder
jaar, plaats of drukker. Waarschijnlijk: 14S6 te De-
venter bij
Jac. van Breda. Vgl. Dr. Campbell,
Annales N". 797. Het is vermoedelijk dezelfde uit-
gave als die waarvan
Delpuat a. w. p. 352 een exem-
plaar bespreekt. Het exemplaar van
Deli\'R.vt is nu
in het bezit van Prof.
Doedes.

.... Tractatus de spiritu / alibus ascensionibus. Impres-
sum colonie apud Lijskyrchcn. Zonder jaar of naam
van den drukker. (Omstr. 1490 door
Ulhicii Zell.) Een
exempl. van dezen druk is in het bezit van Prof.
Doedes.

1490. Tc Lübeck in ceno verzameling met den titel Theologici
Tractatus Variortm,
numero XIII. Ons tractaat is. hot
eerste, dat in deze collectie voorkomt.

.... Tractatm de spiritual / ibus ascensionibus / Hout«
snedo. Laatste bladzijde Houtsnede:
Curistus aan het
kruis. Zonder jaar, plaats of naam van den drukker.
Waarschijnlijk tc Keulen bij
Henr. Quentell, om-
streeks 1495. Een exemplaar hiervan is in hot bezit
van Prof.
Doedes.

-ocr page 158-

146

mmmmmmm

Hain 16298.

.... Tractatus de spiritua f lihus ascensionibus. Zonder
jaar, plaats of naam van den drukker.
Hain 16296. Een exemplaar van deze uitgave komt
voor op den Cat. van de Boekerij der Koninklijke
Akademie van Wetenscli. te Amsterdam, Deel IQ.
1 st. bl. 34, No. 371. In dit exemplaar volgt op
de
Ascensiones: De vita et beneficiis sal / vatoris
Jesu Christi de i votissime meditationes cum gra-
! s i \' tiaruactione. (Gedrukt te Neurenberg door Anth.

KoBEßGEU, omstreeks 1495).
.... Tn coenobio Montis Serrati per Joiiannem Luscuner.
(Omstr. 1499—1500).
H
ain 16297.

.... Bij Johan Petit. Een exemplaar is in het bezit van

Prof. Moll. (Omstr. 1500 te Parijs.)
.... Tractatus de spiritua / libtn ascensionebus. Boekdruk-
. i kersmerk en naam van
Eobert Gourjiond, zonder

jaar of plaats. (Omstr. 1500.) Een Exemplaar is op
de Utrechtsche Univers. Bibl. Zie Suppl. vau don
I Catal. in fo. bl. 188.

J In duitsche overzetting. ,

.... Ef/n Tractat von den / geistlichen ujfstigugcn. Zon-
■ " der jaar, plaats, of naam van den drukker.

I Hain 16299.

,: 3. Uitgaven van beide tractaten samen,

i ö. In latijnschen tekst

1539. Coloniae apud Melcuiorem Novesianum. Een exem-
plaar van deze uitgave was in het bezit van Dr. C.
M. Vos, die het later aan Prof. Moll ten geschenke gaf.
j
 1632. In den nadruk der Opera Omnia van Tuomas van

Kempen van Sojimalius, die tc Lyon verschoon.
1 1672. In de Maxima Blbtiotheca Patrum, Lugduni apud

i Amissonios. Tom. XXVI p, 226—289.

b. In dietscho overzetting.

1688. Antwerpen bij Frederik van Meteles. Een Godlijk
en UgtsteJcend Boek, beschreven van den seer Godvruch-
j ^ tigcn en Geleerden lieer Geraudus Suti\'Iianiensls

enz. Uit het Latijn in \'t l^ederduyts vertaelt door
Hr. cn Mr. W. F. P. van L. cn D. van F. Een exem-
plaar van deze uitgave is in het bezit van Prof.
Moll.

I

^ V

-ocr page 159-

STELLINGEN.

1.

Dc door Zkhbolt gebruikte uitdrukking sucrac
literae is niet uitsluitend van den bijbel maar van
rcligieusc scbriftcn in bet algemeen tc verstaan.

II.

Do beide tractaten Ba Rcformationc virium animae
cn De «piritualibus Ascensionibus zijn ZEiiiiojiT\'s hoofd-
werken.

111.

Dc inrichting der comniunitas vitao heeft niet,
gelijk door U
llmann en ]3öhiun(}KR ondersteld wordt,
eerst in
Groote\'s laatste levensjaar plaats gehad.

:v.

Ten .onrechte zegt Hase, naar aanleiding van don

-ocr page 160-

148

strijd tusschen Gomarus en Arminius, in zijn leerboek
der Kerkgeschiedenis: „Auf der durch die Reforma-
tion gegründeten Universität Leyden gericht der Geist
Zwinglis mit dem siegreichen Geiste Calvins in offnen
Streit."

V.

Tot een verplichte driejarige herziennig der formu-
lieren kau uit de bepalingen der Dordtsche Syn. (1618,
1619) niets afgeleid worden.

VI.

Ten onrechte zegt Bussy, Ethisch Idealisme blz. 5 : „De
moderne richting onderscheidt zich als anthropologische
of psychologische van de orthodoxe als theologische."

VIL

De erkenning van den christclijken godsdienst als
de ware rust niet op eenig gezag, dat buiten den gods-
dienst zelf zou gelegen zijn.

VUL

De gewone voorstelling, dat de wereld uit niets
geschapen is, moet als onbijbclsch cn onwijsgcerig Avorden
afgewezen.

-ocr page 161-

149

XIV.

■■PI"

De uitdrukking natuurlijk lichaam en eigen
bloed in Art. 35 der Nederl. Geloofsbel. is in strijd
met het gereformeerde beginsel.

X.

Het wonder is genezing van wat door dc zonde
verstoord is.

XI.

Dc vertaling van I Thess. V: 22 door alle soort
van kwaad verdient de voorkeur boven die van allon
schijn des kwaads.

XH.

Ten onrechte wordt uit I Cor. XV: 47 door som-
migen de praeëxistentio van „den hemelsehcn menscii"
afgeleid.

XHI.

Gen. XVII: 1 moet men lezen Elohim in plaats
van Jahveh.

-ocr page 162-

150

XIV.

Op Gen. XLIX: 10 verdient de conjectuur van
Wellhausen {Gesch. Israels, bl. 375 n. 1) aanbeveliug.

RPI

XV.

Bij de openbare godsdienstoefeningen een gebed met
het Onze Vader te besluiten, is niet overeenkomstig de
bedoeling, waarmede
Jezus het Onze Vader gegeven
heeft.

-ocr page 163-

INHOUD.

Bla(k.

Inleiding............ . 1.

Hoofdstuk 1. Zerbolt\'s leven............5.

§ I. Zerbolt in het fraterhuis te Deventer. 5.

§ 2. Zeruolt\'s laatste levensjaar . . . . 11.

Hoofdstuk H. Zerbolt\'s schriften.....21.

§ 1. Zerbolt\'s gelegenheidsschriften . . . 25.

§ 2. Zerbolt\'s ascetische schriften. ... 80.

Hoofdstuk Hl. Zerbolt\'s beoefeningsleer. . . 110.

§ 1. Hare beschrijving........HH\'.

§ 2. Hauk heoordeeling.......131.

Besluit..............139.

Bijlagen.............143.

Stellingen.............147.

-ocr page 164-

> . V -

• .

••Vi

a . ■

Ir

K

iFv
»

i \'

¥

4 :

> \'.J,\'*

r
• 1-

■-.-l\'i

-ocr page 165-

W s , ^ -If

\'S",

-ocr page 166-
-ocr page 167-

\' .ff«» \'-i- . .

T - V J ■

. i r

1. ..

K

■d

%

.y \'..iïi. <

S i^K."- r . : ■■ ^ .S

-ocr page 168-