-ocr page 1-
-ocr page 2-

\'v I.

1 -v

},

mp\'-

-ocr page 3-

Av" Iii

■I.\'.

-ocr page 4-

M

\'L

.r «iCtVrX.-,......\'.j

i» -7

5 ■

.TV,

-ocr page 5-

T ETS

ovf.r

UITLEVERING VAN MISDADIGERS,

(Jfe/ va» 6 Afrtl iS-js. Stl>. A^o tO).

\\

-ocr page 6-

RUKSUNfVERSiTEIT UTRECHT

0629 8214

-ocr page 7-

IETS

over

ÏÏITLEVERnG YAI IISDADI&EES,

fWet van 6 April iSys, Stb. TV". 66).

na machtiaing van den rector magnificus

M^ J. A. ERUIN,

nOOOLKKEAAR IN DE BKCnTSQELKEUDlIKlD,

met toestemming van den academiscuen senaat

KN.

VOLGENS BESLUIT DER RECHTSGELEERDE PACULTEll\',
tkr verkrijginc; van den graau van

DOCTOR IN HET ROMEINSCH EN IIEDENMAGSCH RECHT.

aan de rijks universiteit t\'e utrecht
in hkt 01\'knllaar te verdedigen,
()i> wujcnsdag, den maart, des namiddags ten l ure,

in do St. Pieterskerk,

COENRAAD ELIAS HAUBORD,

geboren te nijmegen.

amsterdam,

M. J. PORT IEL JE.

1879.

-ocr page 8-

m

-V - î.

jf ,;.

\'À.\'..-^\'

r.

l

t . *

-ocr page 9-

Jlitn mijne Jllocöcr.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

1 N II O U D.

Inleiding.................... i.

HOOFDSTUK 1.

Over (le personen welke uitgeleverd worden........57.

HOOFDSTUK TI.

Os\'cr de strafbare feiten waarvoor uitlevering wordt toegestaan . 73.

HOCM\'DSTUK III.
Vormen en rechtspleging ter zake van uitlevering in acht le

nemen...................120.

. HOOFDSTUK IV.

Gevallen waarin uitlevering kan geweigenl worden......146.

Stellingen......... ..........173.

-ocr page 12-

I

\'r
■f

ivl-.

> •

-ocr page 13-

INLEIDING.

VRIJPLAATSEN i). (Jus asyli).

Quod caput audaciac cst, quis ignorai
maximam illcccbram esse peccnndi im-
punitatis spem?

Cic, pro Milonc XVI.

De algemeene ontwikkelingsgang vau het strafrecht
is bij alle volken dezelfde. En al is het ccne waarheid,
waarvoor het bewijs niet ver is tc zoeken, dat niet al-
len bet even vèr gebracht hebben, bij ieder ontmoeten
wij als oorspronkelijk beginsel van straf, de wraak. Die
uiting van den hartstocht, waarbij dc bclcedigdc zijn
eigen rechter was, deed dc behoefte ontstaan oni een
toevlucht tc hebben. Men vond die bij de Goden
en hunne tempels, waarvoor dc tneest ruwe cn onbe-

i) Hosfii/iiatius^ Cap. XlII dc origine, progressa, usu, ut abusu Icm-
plonun etc, Tiguri 1587.

Covarruvias, Lib. II c 20. Vïiriarum Résolut: de ccclcsiarum ct
S.icrorum templorum immunit.ilc, .\\nt\\v. 1610.

Spanheim^i L\\, 5. dc pracstantia cl usu numismalum antiquonim. lA)n-
dcn cn Amsterdam 1717.

Kevue de droit /ra»fais ct itran^er V 199. Du droit d\'asilc par Riyclle.

-ocr page 14-

schaafde, en de grootste geweldenaar nog altijd eene
heilige vrees had.

Ook later, toen er zich in dien bajert van verwar-
ring eene schemering van orde in de Staten begon tc
vertoonen, liet men het overoude recht der goden —
vervolgden eene schuilplaats te verleenen — bestaan,
ja zelfs de werkelijk schuldige mocht op dien heiligen
bodem niet gegrepen of gedood worden-

Als eerste voorbeeld daarvan hebben wij Israël. Daar
was de bloedige wraakneming nog in vollen gang. Mozes
echter beperkte en regelde die. Zoo bepaalde hij dat
dcgeen, die iemand uit list doodde, op zijne beurt ge-
dood zou worden door den naasten bloedverwant, zelfs
al was hij naar het altaar gevlucht, maar indien dit bij
o\'ngeluk was geschied, zal God eene plaats bestellen,
waar hij henen vliede i). Dat waren de zoogenaamde
Levietensteden. Oorspronkelijk drie, aan deze zijde van
de Jordaan 2) vinden wij ten tijde van Jozua 3) cr reeds ,
zes, waarheen hij — hetzij Israëliet of vreemdeling —
konde vluchten, die zijn naaste uit onvoorzichtigheid
bad gedood, opdat hij alsdan niet sterve door de han-
den van den bloedwrekcr. Dan moest bij verschijnen
voor de rechters van zijn stam, die beslisten of hij aan
zijne aanklagers moest overgeleverd worden of niet.
Zoo niet dan moest hij in zijn vrijplaats blijven tot
den dood van den boogenpriester\'. Kwam hij cr echter
eerder uit, dan mocht hij ongestraft gedood worden.
Tot tien gestegen waren dezen steden, behalve dc tem
pel zelf, een onschendbare wijkplaats. Als voorbeelden

1) Exodus XXI: 13.

2) Deuteron IV: 41.

3>« Jozua XX: 7, 8. ^

-ocr page 15-

daarvan dienen de geschiedenissen van Adonia, den
broeder van Salomo, en van Joab i). Ook bij de Grie-
ken en Romeinen vinden wij voorbeelden tc over van
vrijplaatsen, verbonden aan de tempels. De meeste vol-
ken in hunne kindschheid, maar vooral de Grieken
waren van diepen godsdienstzin vervuld. Bij alles rie-
pen zij de medewerking der goden in. Hun gastvrij-
heid, waarvan wij zoo menig voorbeeld vinden, was op
godsdienst gegrond. Zij was daarom heilig. Daarmee
nu was na verwant de eerbied, die men aan dc onge-
lukkigen bewees, die zich als hulpbehoevende onder de
bizondere bescherming der goden begaven.

Als oudste vrijplaats tc Athene vinden wij dat der
Heraklieden. Servius in zijne verklaring van Vergilius
teekent aan 2) hoe de kleinkinderen van Heracles, vrce-
zcnde voor hinderlagen van hen, die door .hun groot-
vader in slechten doen geraakt waren, in Athene het
eerst eene vrijplaats gesticht hebben, verbonden aan den
tempel van Misericordia wat bevestigd wordt door
Statins 3):

»Fama est defessos acie po.st busta paterni
Numinis Herculeos sedem fundas.se nepotes,
Sic sacrasse loco commune aniniantibus aegris
Confugium".

Later bevonden zich wel zeven dezer altaren, /Sw/xo»
<7WT»siaf, aldaar. Maar ook in het overige Hellas was er een
onnoemelijk aantal, waaronder als voornaamste ge-
noemd worden, de tempel van Poseidon te Tacnarum

1) Koningen 1: 50.

2) Ad Acu VHI.

3) Lib U Tlicbaïdos.

-ocr page 16-

in Laconic, van Athene te Sparta en van Apollo te
Delos 2).

In het Romeinsche rijk maakten de vrijplaatsen niet
zooveel opgang; wat zij in Griekenland waren zijn zij
te Rome nimmer geweest. De door tegenspoed in on-
gelegenheid geraakte, en de onrechtmatig vervolgden,
zij die men beklagen moest, zooals Cicero
3), zegt
eorum misereri oportere, qui propter fortunam, non
propter malitiam in miseriis sunt, vonden een schuil-
plaats.

Toen Griekenland onder Romeinsche heerschappij
kwam, ontzagen hunne veldheeren de vrijplaatsen, maar
toen deze meer en meer de grootste misdadigers be-
schermden en hen aan het gerecht onttrokken, konden
botsingen met den Staat niet uitblijven. Crcbresccbat
enim Graecas per urbes licentia atquc impunitas asyla
statuendi; complebantur templa pessimis servitiorum ;
eodem subsidio obaerati adversum crcditores suspectique ,
capitalium criminum rcccptabantur, ncc ullum satis va-
lidum imperium erat coërcendis scditionibus populi,
flagitia hominum ut caerimonias deum protegcntis
4).
\' Keizer Tiberius had daar raad voor. Er ging een
bevel van hem uit dat er een onderzoek zou gehouden
worden naar de aanspraken van eene menigte tempels
van Griekenland tot dc voorrechten aan hun asiel ver-
bonden. De vrijheid daartoe, slcclits aan ben toegekend
die hun recht voor den Senaat met bewijzen konden
staven, werd bevestigd door eene koperen plaat in die

1) Nepos. Pausanias 4.

2) Livius 35. 51.

3) De invcntione II. Cap. 36.

4) ^Tacitus III. Cap. 60.

-ocr page 17-

5

gebouwen opgehangen. Meer en meer echter wekte bet
zulk een ergernis en nam het beveiligen van de afschu-
welijkste booswichten zoo schrikbarend toe, dat Tiberius
het jus asyli ophief i).

Maar niet alleen de tempels beschutteden in later tijd
tc Rome de overtreders, ook de misdadiger die bet
geluk had, eene Vcstaalsche maagd of den priester van
Jupiter, den flamen dialis, op zijnen weg te ontmoeten,
was vrij 2).

Ook de tempels cn dc beelden der gestorven Keizers,
als een gevolg hunner goddelijkheid, werden vrijplaat-
sen 3). Wel in het begin voor de onschuldig vervolg-
den 4), ontaardden zij eerlang in ecnc schuilplaats der
misdaad 5). Het eerst was de tempel van Julius Caesar
als zoodanig door de triumviri bestemd cn gewijd

Aldus voortgesproten uit Joodsche cn Heidenschc
begrippen, neemt bet ius asyli in de beschikkingen der
Romeinschc Keizers, die tot bet Christendom overgegaan
waren, ecnc voorname plaats in.

Zoo lezen wij van Constantijn den Groote, den eersten
Christcnkcizcr, een besluit: ut si quis mortis reus ad
ccclesiam confugcrct, indicium mortis cvadat. Daaren-
tegen hebben weer andere Keizers het beperkt. O. a.
bepaalde Theodosius dc Groote dat dc schuldenaren van

1) Zooals SiKhnlus dc vita Til). Cap. 37 kort zcgt, abolevit ct ius
niorcnuiuc asyloniin, (piac us(iuain crant.

2) Si quis ad vcrbcrandum duccrctur, si ad pedes H-iminis dialis sup-
l)lex procubuisscl, co pic verberari, piaculuni er.it Aulus Gellius X. 15.

3) Zic Dr. Lllbkcr, Reallcxikon in vocc Asylum.

4) Sciicca, dc cicm. I. iS. — Suetonius dc vit. Tib. 53.

5) Tacitus, ann. HI. 36. — I\'hilostr.itus vit. Apoll. I. 15,

6) IMo Cassius I.I. 15.

-ocr page 18-

den fiscus, die in eene kerk vluchten, er uit zouden
geworpen worden, en waren er priesters, die het ter
sluiks toelieten, deze in hun plaats voor de schuld aan-
sprakelijk zouden gesteld worden. In 397 verboden
Arcadius en Honorius, aan de Joden, wegens schulden
of misdaden vervolgd, schuilplaats te verleenen. Ver-
volgens vinden wij eene bepaling van Theodosius II:
ita ut si qui vel extrema imaginum nostrarum vestigia
forte contigerint, hi ab omnibus minis adversae for-
tunae liberati ac securi gaudeant i).

En dat niet alleen voor de slaven die door hunne
meesters mishandeld waren, zooals wij dat in de Insti-
tuten I. 8 lezen, maar ook voor misdadigers en vreem-
delingen. Justinianus eindelijk verbood van de tempels
als schuilplaats gebruik ten gunste van doodslagers,
echtbrekers en maagdenroovers, want zegt de Novelle 2):
non erit possibile utrumque tueri cautela sacrorum lo-
corum, et laedentem et laesum.

Ook bij de Arabieren vinden wij eene soortgelijke
instelling. Men ontmoet daar het woord Heurm, dat
verbieden beteekent, d. w. z. verbieden niet alleen een
mcnsch of dier. te dooden, maar zelfs een plant te ver-
nietigen. Dit verbod wordt toegepast binnen de grenzen
van een zeker gebied, dat Haram,of Harem genoemd
wordt. Zoo mag binnen een bepaalden kring van den
tempel te Mekka van geen enkel wezen bloed vloeien,

1) Cod. Theod, de Iiis qui ad staluan et dc his qui ad ecclesiam
confugiunt.

2) Nov. 17 Cnp. 7.

-ocr page 19-

geen boomtak afgetrokken, geen bloem geplukt worden.
Dit bestond reeds sints onheugelijke tijden en is door
het Islamismus overgenomen i).

In de derde eeuw onzer jaartelling wilden twee volks-
stammen der Ghatafans, een vrijplaats oprichten in na-
volging van den Haram van Mekka.

Een zekere Zohayr, hoofd der Kalbiden zwoer dat,
zoolang
hij althans leefde, de Gathafans geen vrijplaats
zouden hebben. Hij riep zijn stam bijeen en spiegelde
dc krijgslieden voor, dat de verwoesting van die vrij-
plaats, de schoonste gloriekroon zou wezen.

Dc twee stammen raakten slaags. Dc Ghatafans wer-
den overwonnen. Vluchtende, vlood een hunner naar
de schuilplaats. Zohayr bemerkte het cn riep dc zijnen
toe, »doodt hem." Men antwoorde hem, »bet is daar
onschendbaar. Ik ken hier geen vrijplaats" riep bij uit,
ging cr naar toe, cn hieuw het hoofd van den man af 2).

Waaraan die schennis moet worden toegeschreven,
is moeiclijk oj) te los.sen, Duboys denkt dat zij nog
niet met de gebruikelijke plechtigheden gewijd was, cn
men cr zich dus nog niet aan tc houden had.

Dc godsdienst van Mahomcd nam de instelling van
den Hcurm over, regelde het cn breidde het uit. Dc
Heurn\\ is tegenwoordig verbonden aan de mosTcccn cn
mausolccn der Mahrabouts, die als vrijplaats gelden.
1 Iet hccft zijn naam gegeven aan dc vrouwenvertrekken,
en dc schending van den Harem wordt daarom als
heiligschennis aangemerkt 3).

1) Du Iloys, Histoire <lu droit cfim pag. 74.

2) Voyage dans l\'Asie Mineure pnr H. l\'oujoulnt II, pag. 238—239.
Taris, Ducallct, 1841.

3) Du Boys t. a. p. pag. 75.

-ocr page 20-

Wanneer wij na dit uitstapje den draad der geschie-
denis weder volgen, dan zien wij hoe het Westersch
Romeinsche rijk reeds verdeeld was, en de Gothen en
Franken plaats nemen in de rijen der volkeren van
Europa. Hoe deze weder door anderen verdrongen,
eindelijk de plaats hunner bestemming bereikten, waar-
door de grondslagen gelegd werden van de hoofdver-
deeling der hedendaagsche staten.

Door de Kerk was er allengs een zeker verband
ontstaan, hetwelk meer en meer van beteekenis werd,
naarmate hare opzieners, de Bisschoppen, meerdere
macht verkregen. Die Kerk vond het jus asyli Het
was haar om berouw en verbetering te doen. Ecclesia
non sitit sanguinem, ea abhorret a sanguine.

»Clerici ad vindictam seu poenam sanguinis non in-
tendunt." Dat middel vond zij in de immunitas eccle-
siae, waardoor de moordenaar of andere misdadige wel
niet van straf vrijgemaakt, maar althans van doodstraf
of ander bloedige boetedoening gevrijwaard werd. De \'
wereldlijke rechter kon zich dan niet meester maken
van den vluchteling; hij moest de uitlevering vragen
van de kerkelijke overheden wien het niet geoorloofd
\\Vas hem dat toetestaan, tenzij onder voorwaarde, dat
den misdadiger bet leven niet zou benomen, of van
een zijner ledematen niet beroofd worden 2).

1) Zeer uitvoerig -behandelt de Ilooglccraar Oscnbruggcn tc Zurich,
in
Das AUamanische Strafrecht im Deutschen mittelaller, in cenc bij-
zondere Afdeeling,
Das Asylrecht, 1)1. 118—131. (Schaffhausen \\%Go)
Verg. vroeger IVilJa, Das Strafrecht der Germanen (Halle 1842; bl.
537-543
Kirchliche Asylrecht.

2) Qui .ld ccclesiam confugit, si deinde cxtraclus fuerit, nonpunitur
poena sanguinis. Julius Clams
30 n®. 23. In ihrer Abneigimg gegen

-ocr page 21-

Aldus was het jus asyli een soort tusschenkomst
geworden, een tusschen beiden treden, gelijk ook Gotho-
fredus zegt »nihil ad ecclesiam perfugium erat quam
clericorum deprecatio seu intercessio i)" van daar de
intercessio episcopalis.

De bevoegdheid van dit jus asyli werd geregeld door
kerkelijke zoowel als wereldlijke wetten. Onder de
eerste nemen de canons der Conciliën en de bullen
der Pausen, onder de laatste de capitulariën der Fran-
kische Koningen en de leges Bajuvariorum en Visigo-
thorum, de voornaamste plaats in.

Als voorbeeld citeer ik die van het Concilie te Orle-
ans, dat in het jaar 511 gehouden werd 2).

»Nous décidons qu\'on observera ce qu\'ont •décrété
les canons ecclésiastiques et la loi romaine, à savoir
qu\'il ne soit permis à personne d\'enlever les accusés
ou criminels des sanctuaires et vestibules des églises,
non plus que de la maison de? évêques où ils auront
cherché un asile : on ne doit pas non plus les remettre
aux mains d\'un autre (d\'un magistrat), à moins que
celui-ci ne jure sur l\'Evangile d\'épargner la vie et le
corps de ce malheureux, et de ne lui infliger aucun
châtiment corporel; on doit cependant veiller à ce que
le criminel qui aura profité de l\'asile donne une satis-
faction convenable
à celui qu\'il aura lé§é 3).

die Todes!?trnfc ist die Kirche sich nicht immer treu geblieben und
liat sich mehr als eines Widerspruches scluddig gemacht, besonders
da, wo sie sich den harten Strafdrohungen des Mosaïschcn Recljtes
glaubte anschlieszen zu müssen. Herner, Lchrb. des Deutschen Straf-
rechts
52, in ile noot.

1) !id codicem Tiicod. t. III jmg. 375.

2) N.i.ar dc fransche vertaling van Du Iloys t. a. p. pag. 391.

3) Concil. Aurel cap. 36.

-ocr page 22-

lO

Drie eeuwen later in 813 nam het conciHe te Mentz
het volgende besluit:

»Reum in ecclesiam fugientem nemo inde abstrahere
audeat, neque inde donare ad poenam, vel ad mortem,
ut honor Dei et sanctorum eius conservetur : Sed rectores
ecclesiarum paceni et vitam et membra eius obtinere
studeant;
tamen legitime componat quod inique fecit \').

Ook de Capitulariën 2) van Dagobert, Karei den
Groote, en Karei den Kale bevestigden dit voorrecht.
De lex Bajuvariorum titel i cap, 7 geeft er deze reden
voor aan : nulla sit culpa tam gravis ut vita non conce-
datur propter timorem Dei et reverentiam sanctorum;
quia Dominus dixit: »qui dimiserit, dimittetur ei; qui
non dimiserit, nec ei dimittetur."

-r Dit is echter niet hetzelfde met de lex Wisigotho-
rum 3), deze schijnt minder het jus asyli onbepaald in
bescherming te nemen dan bet te regelen en binnen
zekere grenzen tc beperken.

»Si Ie réfugié vient dans l\'église avec des armes, et
ne les dépose pas sous le portique, celui qui le pour-
suit peut le frapper légitimement.

S\'il entre en suppliant dans le Sanctuaire, on nc pourra
l\'en arracher dc force ni lui faire aucune violence, .sans
s\'exposer à une amende ct une composition très-

1) Concil Mogunf cap. 9.

2) Bijv. Si quis confugium fecerit in ecclesiam, nullus eum ile
ecclesia per violentiam expellere praesumat, sed paccm habeat usque
dum ad placitum praesenletur, ct propter honorem Dei Sanctorum*
que Ipsius ecclesiae reverentiam, concedatur ei vita et omnia membra,
emendet autem causam in quantum potucrit et ei fuerit judicatuni Corp.
jur. Germ, cd Georg. 579. Zie nog 543, 659, 1427, 1444^ etc. en bij
Grimm 887.

3) Lib. IX, tit. 3.

f

-ocr page 23-

11

forte, calculée suivant la dignité des violateurs. Mais
d\'un autre côté, le prêtre devra livrer le grand criminel
ou même le simple débiteur, quand le poursuivant ou
le créancier s\'adressera à lui pour en obtenir la
remise i).

Bij het steeds band over hand toenemende misbruik
dat er van gemaakt werd, bleef ook de beteugeling
van dit euvel niet uit. Zoo hebben de Pausen dat ook
zelf ingezien, Innocentius III schroomde dan ook niet
den straatroovers en oproerlingen het voorrecht der
kerk te ontzeggen, Gregorius IX paste het toe op de
moordenaars. Het kon echter niet anders nu de wereld-
lijke vorsten voor waren gegaan. Reeds Karei dc Groote
bad in Lombardije den priesters verboden vrijplaats aan
moordenaren tc openen : De homicidiis ct ceteris malefac
toribus, qui legibus aut pro pace facienda morire (1)
debent, nemo eos ad cxcusationmm in ecclesia sua
introire pcrmittat; ct si absque voluntatc pastoris ibidem
introierit, tune ipse in cuius cccelesia est nullum ei victum
donet, nec aio (1) 2) dare pcrmittat
3). De Le.x Saxon
was nog strenger : capitc damnatus, nusquam habeat
jiaccm, si in ccclesiam confugerit, reddatur 4).

Maar ook bier kan men vragen wat helpen wetten
als dc groote menigte van het nut niet doordrongen is,
als de zeden en gewoonten er zich nog niet toe leen-
den. Het volk was vol eerbied voor den priester, deze
niet onwillig om invloed op de menigte uit te oefenen.

1) Du Boys t. .1. p. pag. 393.

2) Dit moet zeker voedsel beteekenen.

3) Capit. I.ongobard c. 8 gegeven in 779. Zie Pertz. Monumenta

pag- 36.

4) Tit. 3, art. 5.

-ocr page 24-

12

De geschiedenis van het jus asyli was afwisselend, naar-
mate het wereldlijk gezag zich tegen de kerk verzette,
of zich een getrouw zoon der kerk betoonde. Nu eens
besnoeid, vinden wij een halve eeuw later de vrijplaats
weer uitgebreid bijv. tot de woningen der bisschoppen
en priesters. Scheen het soms een oogenblik dat het
tot zelfs weinige plaatsen en misdaden beperkt was, in
een volgend tijdperk was het weer verder uitgebreid
dan vroeger.

Les prétentions du clergé étaient exorbitantes. Ce
n\'était point seulement aux temples livrés à Texercice
du culte qu\'il affectait l\'immunité : un édifice religieux
quelconque devait en jouir, rnême avant sa consécration
ou après son interdiction, même l\'emplacement du tem-
ple démoli, s\'il était destiné à la reconstruction ; un rayon
dc 30 à 40 pas autour de l\'édifice devait etre regardé
comme inviolable, aussi bien que les palais de cardi- ,
naux ou d\'évêques et les hôpitaux par eux construits.
Que dis-jel il suffisait au premier misérable venu de se
précipiter aux pieds du prêtre portant l\'encharistie à un
malade, pour qu\'il fût affranchi de toute poursuite. Au
i6e siècle, il n\'était guère de rue dans les villes italien-
nes, qui ne possédât au moins une église ou quelque
autre lieu d\'asile.

Il fallut y mettre bon ordre, et\'le bon sens des na-
tions se révolta à l\'idée de ces envahissements succes-
sifs. En Espagne cependant, il a toujours suffi au cou-
pable, au cas où il trouvait fermées les portes du temple,
de les toucher de la main ou de passer le bras à tra-
vers l\'anneau, pour qu\'il fût interdit dc l\'en arracher ;
à plus forte raison, l\'immunité eût été violée, si les
officiers de justice se fussent permis de le saisir par ses

-ocr page 25-

13

vêtements, à l\'instant où il avait déjà posé le pied sur
le seuil

Ook ons vaderland had zijne vrijplaatsen. In de
oudste tijden waren dat de heilige wouden, de altaren
en tempels der goden, na de bekeering tot het Chris-
tendom, waren bet zooals overal elders de Kerken en
kloosters, en wat wij aangaande de andere landen op-
merkten en de kerkelijke verordeningen, was ook hier
van toepassing.

Onze wetten der 13e \'en 14e eeuw erkennen nog die
vrijheid der kerken, maar beperken ze langzamerhand
zoo beveelt de Graaf van Holland in 1324 aan zijnen
baljuw van Zierikzee, de misdadigers die gebannen
zijnde, van buiten de stad in de Kerken daar binnen
kwamen vluchten, daaruit tc balen en tc recht tc stel-
len, gbclyc jof hisc buten der kerken gbcïincvairt badde,
en voegt dc graaf cr bij : dit sal gbedurcn tonsen wederseg-
gben 2). Bijna evenzoo wordt dit tenzclfdcn jare voor Dor-
drecht voorgeschreven cn mede tot wederopzeggens toe 3),
waaruit volgt, dat gewoonlijk het voorrecht erkend
werd : evenwel moest \'s graven regtcr tc Dordrecht eerst
tot den balling in de kerk gaan, ende bidden hem,
wil hy uter kerckcn gaen, hy salen seker daer uyt
leyden op syn bebout, maar weigerde bij dit, dan eerst
mögt de rechter dc band aan hem leggen
4).

1) Ilisloirc clc la just crim .au .WIc Siècle pag. 211 par le prof.
dc (Jand A. Allanl.

2) van Mieris II. 338. Grool charlcrboek van lloll.ond cn Zeeland.

3) Ibid 343.

4) Mr. L. ril. C. v.an den Hcrgh. Verhandeling over dc oude wijze
van Strafvordering pag. 131. (1842).

-ocr page 26-

14

Tot wering der misbruiken in de verleende vrijheid
der kerken en der gewijde plaatsen, en verdere geschil-
len tusschen de geestelijke en wereldlijke Jurisdictie
in deze landen is tusschen den Hertog Philips van Bour-
gondië, als Graaf van Holland en Roelof van Diephout,
Bisschop van Utrecht in den jaare 1434 seeker Accord
ende Temperament getroffen ende opgesteld: »Dat of
yemand om eenige misdaden wille die hy misdaan hadde,
in der Kerken of op der Kerck-bove ginge, die de
vryheyt van der Kercke niet en soude kunnen beschut-
ten, volkomelijk na beschreven regten, dien misdadige
sal onsc lieve geminde Heere die Hertoge van Bour-
goingien, Grave van Holland mogen doen nemen van
dc Kerkhoft", sonder daarom te violeeren of interdict tc
wcsen.

Ook mede soo cn sal de vrijheid van dc Kerken niet
te bate komen, die gene die met opgesette lage yemand •
dood sloege, dat kennelijk op hem beproeft ware, nog
ook den genen, die van onsc lieve Heere den Hertoge
voorsz. of van de Geregten in der Landen heerlykheyd
gébannen zijn, om ondadigc feyten, als ze misdaan
hebben tegcns den Prince van de Landen, of tegcns
sync Landen, dat men bier crimen laesac Majcstatis, of
andere diergelijke, mer onsc lieve Heere de Hertoge
voorsz. .sal dien mogen doen nemen vrin dc Kerke of Kerk-
hove, sonder die Kerk of Kcrkbovc daar mede beslagen
tc wezen, of interdict tc komen >).

Zoo komen wij langzamerhand tot den lijd dat de
hervormingliarcn invloed doet gevoelen, maar ook dat
de vorsten, de voogdij der geestelijkheid en der edelen

l) Zie Simon van Leeuwen, Ccnsura forensis Lib. 5 cap. 33 n". 11.

-ocr page 27-

15

moede daaraan den oorlog verklaren, gerugsteund door
hunne steden.

Voor de protestantsche landen is het laatst der 16e en
begin der 17e eeuw het einde van het jus asyli.

Het is mij niet mogelijk het juiste tijdstip aan te ge-
ven. Men moet aannemen dat het van zelf is te niet
gegaan. Zoo zegt ook Simon van Leeuwen >) »Maar na
dat bij ons door de herstellingc de kerken, buiten de
enkele godsdienst, geen heiligheid ofte waardigheid meer,
als aan al ander goed is beginnen toegevougd te werden,
en is deselve vrijigheid niet alleen besnoeid in de
Persoonen van openbare Dieven, Roovers, Doodslagers,
Ketters, Hoogste Magt schenders, Banquerottiers, ende
diergelijke "2), maar tenemaal verstorven, ende tc niet
geloopen."

Ook in andere landen had dc opheffing van het
Kerkelijk jus asyli stilzwijgend plaats, in sommige echter
uitdrukkelijk. Zoo hebben wij eene ordonnantie van
Frans I, waarbij hij in 1539 \'t voor Frankrijk afschaft.
»Toutes personnes contre lesquelles il y aura prin.se
de corps décernée sur informations faites des cas dont

1) Uooms-lloll.mils-rcgt 4c boek, 43e deel vers 5 en 6.

2) Dit was zoo bep-aald door de crimineele onlonnantie v.m Koning
Philips anno 1570.

LXVI. Aengacndc »lie imniuniteyt ende vryheyt van dc gewyde placl-
sen, wij verclceren d.it in conformitcyl v.an veel ordinanciën, sententiën,
ende arresten, openbaere diefven, roovers, straetschcnders, dootsl.ngcrs,
deur bespieilinge oft met gcdelibercenlen wille ende propocste, kerck-
roovers, ketters, criminele persoenen, laesae majestatis, <lc ghene die
geaccusecrt zijn v.m openb.acic scditic ofte beroerte onder \'t volck ge-
maect te hebben, oft der kercken, ofte justicie gewelt oft violencic
gcdaen, oick bancqucrouten ende andere diergclycke. en sullen, nae \'ol
gcnde den rechte, v.m dc selvc immuniteyt der kerken nyet genyctcn.

Editie Uavius Voorda. Leyden-lfiTST"/iP\'^

-ocr page 28-

i6

ils seront chargés et accusés, se pourront, quand ainsi-
sera ordonné, par le juge, prendre en franchise et en
lieux saints et sacrés,
r>Sau/ à les réintégrer s\'il y
échoit:\'

In Engeland werd het in 1624 opgeheven i); in
Duitschland en andere later, terwijl het, naar ik ver-
onderstellen moet, in Spanje nog bestaat, althans in
art. 9 van het uitleveringstraktaat den 26sten Aug. 1850
tusschen Frankrijk en Spanje gesloten, leest men: »11
est convenu et déclaré que les malfaiteurs Espagnols
arrêtés cn France dans un asile ecclésiastique, pour des
crimes qui jouissent, en Espagne, de l\'immunité ecclé-
siastique, seront restitués par la France sous la condi-
tion que pour ces crimes ils ne seront pas punis de
mort, de même qu\'ils ne l\'auraient pas été si, cn Espagne,
ils avaient été arrêtés dans une église ; et que l\'asile
ecclésiastique aura la même force ct valeur pour les,
malfaiteurs français arrêtés cn Espagne, lesquels seront
livrés à la France, sous la condition qu\'ils ne seront
pas punis de mort, ainsi qu\'ils ne l\'auraient pas été en
Espagne."

Naast het geestelijk jus asyli vinden wij het politieke
of territoriale verbonden aan zekere plaatsen, buiten
verband met eenig godsdienstig idee. Men is gewoon
hun oorsprong te zoeken in dc oudc geschiedenis, waar
Cadnuis cn Romulus 2) om hunne nieuw gebouwde
steden tc bevolken, het middel tc baat namen, die tot
vrijplaats in te richten :

1)^1 Jam. I c. 28 § 7.

2) Liv. i. 8. Vergilius VIII, 342.

-ocr page 29-

17

»Romulus ut saxo lucum circumdedit alto Quilibet
huc, inquit, confuge, tutus cris \'). Maar niet alleen aan
de steden, ook aan den persoon des Konings werd bet
toegekend. Zoo verbaalt ons Homerus 2), hoe Trepiades
om zijn leven te redden, moest vluchten naar bet stand-
beeld van Jupiter of zich aan de voeten van Ulysscs
werpen. Hij koos het laatste en de Koning van Ithaka
spaarde hem bet leven. En Euripides legt in zijne tra-
gedie 3) bet koor, Hekuba toeroepende, dc volgende
woorden in den mond: »ga naar de tempels, vlied naar
de altaren of werp u aan de voeten van Agamemnon."

Évenzoo in latere tijden. De wetgevingen der Alle-
manncn en Longobarden 4) kenden aan den Soeverein
bet recht toe, om den strafschuldige, die er hem om
smeekte aan de gevolgen der gcrcchtigheid te ont-
trekken.

Bij dc Anglosa.xen was dc woning van den Koning
en der opperhoofden een zekere schuilplaats. Hun te-
genwoordigheid was zoo goed als ccn vrij geleide, cn
de banneling die slechts hun kleed of paard aangeraakt
had, kon gerust naar zijn streek wcderkeeren, zonder
vrees verder verontrust tc worden. Zoo zien wij in dc
Niebelungcn boe Dietrich Cbrimbilde en Etzel oiuivr
zijn ann neemt en hen ongedeerd en veilig midden
uit dc vijanden vertrekken doet. Maar cr waren bijna
overal in Duitschland, ook bij ons, bepaalde plaatsen,
op wier grond cn bodem dc gevluchte misdadiger veilig
was, zonder dat zc juist van kerk of koning afhingen,

1) ÜvicHus, Fastoruin.

2) Oilyssc.1, XXII 337.

3) liccuba I, 146.

4) Revue «Ie droit fraiig. l. a. j). patj. 215.

-ocr page 30-

gewoonlijk enkele hoeven, vrijhoven, vroonhoven, ook
wel zekere huizen, akkers en tuinen. Op zulke plaatsen
lag, men moet het wel aannemen, in \'t volksgeloof sints
onheugelijke tijden, de eigenschap van een asylum, zc
stamde wellicht af van \'t heidendom, en was ongestoord
gebleven, dikwijls ook door koningen en vorsten be-
krachtigd ï).

In de middeleeuwen hebben de tyrannie en de afper-
singen der edelen, de menigte der misdrijven, en bet
onvoldoende der middelen om die te voorkomen of te
straften, gemaakt dat de instelling der vrijplaatsen, zich
over geheel Europa uitbreidde, en niet weinig dc popu-
lariteit der kerk in de band werkte. Is het wonder dat
de wereldlijke vorsten, hierdoor naijverig, zoowel om
hunne onafhankelijkheid te bewijzen, als om de mate-
rieele voordeelen, landen en steden daartoe inrichten,
en ze met privilegies begunstigden ? .

Het aantal vrije steden dat.daaraan bun oorsprong tc
danken heeft is zeer groot, de voornaamste waren, in
Frankrijk, Havre-dc-Grace; in Engeland, Londen cn
liaverley; in Duitscbland de Hansesteden. Van alge-
meene bekendheid is het welk een Eldorado Frankfort
voor gefaillcerden was, Friedberg in Beieren gold mede
onder de vrijsteden, terwijl Freijstadt in Oostenrijk er
zijn naam aan ontleent. In Nederland had men Kuilen-
burg, Vianen, Buren, Leerdam, IJsselstein en bet eiland
Ameland waar het volgens S. van Leeuwen krioelde
van bankroetiers. Het vrijgeleide of dc protectie door
de Hceren van IJsselstein en Leerdam vroeger verleend,
afgeschaft bij publicatie van Holland i Februarij 1796.

i) Dr. M. J. Noordewier, Nederduitsclie regtsoudheden, pag. 422.

-ocr page 31-

19

Codex novus Batavus (Amsterdam 1803) Deel II, 244.

De Graaf van Kuilenburg vooral heeft nog langen tijd
aanspraak gemaakt op het geven van vrijplaats of vrijgeley.

Eenheid van recht en rechtsgebied was reeds het doel
geweest waarnaar de Graven uit de Bourgondische cn
Oosten rij kschc huizen streefden i). Was het laatste door
de oprichting van den Grooten Raad van Mechelen
een eind voorwaarts gebracht, echter veel tegenstand
van de gepriviligeerde steden ondervindende, de laat-
ste Graaf van Holland, of liever zijn vertegenwoor-
diger, was er geen persoon na bij de toepassing der
crimineele ordonnantiën veel door de vingers te zien.
In de artt. 6i\' en 74 zijn de vrijsteden dan ook
»geaboleert, als wesende tegens Justicie ende goede
manieren."

Maar de opstand cn de afzwering deed er de hand
niet aan houden en zoo kwam het dat in 1664 het
Graafschap Kuilenburg nog .schuilplaats aan een maag-
denroover verleende. De zaak was de volgende: Zeker
jongeling, Hans Diderik dc Mortaigne bekoord door de
schoonheden van zekere minderjarige jonkvrouw Catrina
van Orlcan
.<5, en haar niet ten huwelijk kunnende krij-
gen, ontvoert haar geweldadig en begeeft zich met haar
naar Kuilenburg. Hier beweren beiden dat de schaking
met goedvinden der maagd gepleegd zoude zijn, in welk
geval het geene strafbare daad geweest ware. Zij vra-
gen aan den Graaf van Kuilenburg een vrijgeleide, die
dit echter, de voorgewende toestemming betwijfelende,
weigert, doch hun vergunt op zijn gebied tc blijven.

i) Mr. J. A. Kruin, liet regt en ile regLsbedeeling onder de Kepu-
bliek der Vereenigde Nederl.mdcn in Vad. Letteroefeningen Iled. 1867.

-ocr page 32-

20

Toen hun schuilplaats ontdekt werd, eischte het Hof te
\'sGravenhage hunne uitlevering, wat geweigerd werd. Maar
eindelijk moest de Graaf zwichten niet bestand tegen
de bedreigingen van de Staten van Holland en de krijgs-
macht die daartoe klem moest bijzetten. Simon van
Leeuwen zegt daarvan i). Hem werd gedreigd volgens
Resolutie van haar Ed. Gr. Mog. van den 2en April
1664, dat tot vergoedinge van diergelijke c.xcessen de
Poorten van de Stad Kulenborg souden werden afge-
hangen, ende de val-bruggen aldaar vast gemaakt, of in
plaats van dien steenc bruggen, ende daar by nog twee
Bressen in de Muyren ofte wallen gemaakt souden wer-
den, om daar door een overhinderdcn toegang binnen
de selve Stad te mogen hebben ende behouden, etc.

De Graaf van Kuilenburg heeft bij acte van Mey
daeraanvolgcndc beloovt: » dat by voortaan geen vrygely
en sal geven of verleenen aan capitale Delinquantcn,
Malitieusc Banquerottiers ende diergelijke, uit de ver-
eenigde Provinciën komende in de Stad ofte het
Graavschap Kulenborg: maar alle deselve op d\' eerste
aanmaning van ccnigc Heeren Staten van de selve, ofte
andre Provinciën, van dc Hoven van Justicie ofte de
Magistraten der Steden van dien, te sullen aanhouden,
ende overleveren om binnen de. gemelde Provinciën cndc
Steden, naar eisch van Saakcn te werden gestraft, etc.

Van dien tijd 2) af aan kan men veilig aannemen, dat

1) Rooins-Hollands-regt 4c bock, 43c d. 6c v.

2) Nog in de Vergadering der aanzienlijken te Amsterdam, op den
29sten Maart 1814, bij de ontvouwing der beginselen van dc ontworpen
gj:ondwet voor dc Vereenigde Nederlanden, khi.agdc de Minister van
Justitie van Maancn, over «het recht van hooge of criminccle juridictic,
door bijzondere personen, plaatsen en steden bevorens uitgeoefend", dat

-ocr page 33-

21

ook dit soort vrijplaatsen slechts bij naam bestonden,
en al moge het voorgekomen zijn dat nu en dan eene
ontduiking plaats greep, dan kan men dat als eene
uitzondering beschouwen. Het te niet gaan van beide
soorten vrijplaatsen kan men, geloof ik niet dan ten
zeerste toejuichen. II y a peu de différence, zegt Bec-
caria i), entre l\'impunité et les asiles ; et puisque le
meilleur moyen d\'arrêter le crime est la perspective
d\'un châtiment certain et inévitable, les asiles, qui pré-
sentent un abri contre l\'action des lois invitent plus au
crime que les peines n\'en éloignent, du moment où l\'on
a l\'espoir de les éviter." En al kan men er in toestem-
men dat in barbaarschc tijden het kerkelijk asiel een
zegen is geweest, bij het misbruik dat cr later van
gemaakt werd kan men instemmen met dc woorden
van Petrus Fabcr, eerste president van het Parlement
tc Toulouse, i6c eeuw : nihil periculosius nec perniciosius
(luam si scelcratis hominibus liberum sit coufugiendo
ad ecclesiam effugere judicis laïci cocrcitioncm, nc dum
ivivinnitas quacritur, impunitas concedatur 2).

met .illerlei kleingeestige beweegredenen, maar .il tc dikwijls, de rigtigo
vervolging en behoorlijke bestraffing van misdaden «bad tegengehouden"
011 inderdaad
midden in het land, vrijplaatsen opende", tnr, M. Me-
tclerkavip, Dc Regeringsvorm der Vereenigde Nederlanden
\'s (Jravenhnge,
»814, bl. 130.

1) Des délits et des peines. E<1. Faust. Ilélie, pag. 127.

2) En zoo ook de Fries Ulric Huber, de iure civitatis Lib. I Sect.
Ill c.
6 § § 15, 16. «Cum enim ca re (door de constitutio loconnn
asylonim) sistatur vigor judiciorum, palam est, cxcedere hoc institutum
potestatem magistratuum (Franeq
1694).

-ocr page 34-

UITLEVERING.

Reeds in vroege tijden meldt ons de geschiedenis
voorbeelden van uitlevering. Maar zij komt ons in de
oudheid slechts voor als een ter wille zijn van den
zwakken aan den sterken, van den overwonnen Staat
aan den overheerscher. Niets anders toch zijn de voor-
beelden ons door Hugo de Groot i) nagelaten, door,
hem ontleend aan dc gewijde geschiedenis, aan die der
Grieken cn Romeinen. Vergeleken met hetgeen wij
uitlevering noemen, kan men het moeielijk dien naam
geven, het waren daden van ruw geweld. Het waren
geen verdragen, zelfs geen aanvragen, het waren
cischcn
om politieke personen in handen te krijgen, die, wan-

i) De iure belli ac pacis Lib. 11 cap. § 4. Sic Israëlitae .alii a
IJenjaminitis postulant ut dedant facinorosos. lud.
20. I\'hilistaei ab Ilc-
braeis ut .Samsonem quasi maleficum sibi dedant. lutl.
15. Sic I.acedae-
monii Messeniis bellum intulerunt quod interfectorem quendam Laccdae-
moniorum non dederent: et alio tempore ob non deditos eos qui missis
ad .sacrum virginibus vim intulerant. Sic Caesarem Germanis ob bellum
iniuste illatum dedi voluit Cato. Sic Fabios sibi dedi Galli jwstulabant
quod in se pugnassent. Ab Ilemicis agri sui populatorcs dedi sibi
postularunt Romani, et a Poenis Amilcarem, non illum nobilem ducem
sed Slium qui Gallos concitabat : postularunt et postea Annib.ilem etc.

-ocr page 35-

23

neer zij niet ingewilligd werden, een casus belli ople-
verden.

Evenwel zegt Faustin Hélie bij de opnoeming dier
gevallen, les cas d\'extradition étaient rares toutefois.
En toch moet men de reden daarvan niet alleen zoeken
in het bestaan der vrijplaatsen, maar ook in de zeden
van die tijden. Vergeten wij niet dat bijv. te Rome
de beschuldigde tot zijne veroordeeling zich in vrijwil-
lige ballingschap kon begeven. Maar dat was geene
straffeloosheid. Het was toen al straf genoeg zijn va-
derland te moeten verlaten. Publicorum judiciorum
quaedam capitalia sunt, quaedam non capitalia. Capita-
lia sunt, ex quibus poena mors, aut
cxilmm est. ... ï).

Welk lot toch vond hij in den vreemde? Na allerlei
ontberingen en vermoeienissen, zonder middelen van
bestaan, was hij, ver van den grond waar hij het levens-
licht aanschouwde, overgeleverd aan de genade, zonder
verdediging, te midden van vreemden wier taal hij niet
kende. h2n kon men cr dan nog aan denken den mis-
dadiger terug te vorderen, die zich door zijne vlucht een
straf opgelegd had, vreeselijker dan de dood?

Eerst de onderzoekingen der laatste jaren hebben
ons uit de grijze oudheid bekend gemaakt met een
werkelijk uitleveringsverdrag, ten tijde van Mozes ge-
sloten, tusschen Ramscs den Tweede, Koning van li^gyptc
cn den Vorst van Cheta 2). Dit merkwaardig .stuk
behelst, vertaald het volgende:

>Si quelques gens s\'enfuient, qu\'il soit un qu\'ils soient

1) 2 Dig. 48. i.

2) Eggcr: Eludes historiques sur les traités publics chez les firecs
ct cite/ les Romains ]iag. 250.

-ocr page 36-

24

»deux ou trois, qu\'ils viennent vers le grand prince de
»Cheta, que celui-ci les fasse ramener au Soleil, Seig-
»neur de la Justice.

»Quant à l\'homme, qui sera ramené à Ramsès Mia-
»moun, que son crime ne s\'élève pas contre lui, que
» Ton ne fasse aucun dommage à sa maison, à sa femme,
»à ses enfants, qu\'on ne tue pas sa mère, de même
»qu\'on ne le prive pas de ses yeux, de sa bouche, de
»ses jambes et qu\'aucun crime ne s\'élève contre lui.

»Qu\'on agisse de même si des gens s\'enfuient du
»pays de Cheta, qu\'il soit un, qu\'ils soient deux, qu\'ils
»soient trois, et qu\'ils viennent trouver le Seigneur
»Soleil de justice, le grand roi d\'Egypte; que Ramsès-
»Miamoun, le grand roi s\'en empare et qu\'il les fasse
»reconduire au grand prince de Cheta.

»Quant à l\'homme qui serait ramené au grand
» prince de Cheta. que son crime ne soit pas élevé
»contre lui, qu\'on ne détruise pas sa maison, ses fem-
» mes, ses enfants ; que de même on ne tue pas sa rfièrc ;
»que de même on ne le prive pas de ses yeu.v, dc sa
»bouche, de ses jambes; que de même on n\'élève
»aucun crime contre lui."

Maar dit is ecn op zich zelf .staand feit. Na den val
van het Romeinschc Rijk vond cenc verbrokkeling van
Europa plaats en zochten de volken hunne kracht in
afzondering. Naburen gedroegen zich als vijanden, eii
een der eerste gevolgen daarvan was dat de misdadiger
die zijn land ontvluchtte, niet opgevorderd werd, en
aldus een schuilplaats voor hem geopend werd, ver-
bonden aan bet grondgebied van den naburigen Staat.
Eerst naarmate de beschaving meer cn meer haar invloed
deed gevoelen, de slavernij verdwenen en eenige ban-

-ocr page 37-

25

delsbeweging in bet leven der volkeren te bespeuren
was; naarmate meerdere behoeften zich deden gevoelen
en naburige Staten erkenden, dat zij in hun verkeer
gemeenschappelijke belangen hadden, begon men te.
begrijpen dat men elkanders hulp noodig bad. Maar de
toepassing daarvan op hen, wier aanslagen de algemeene
orde bedreigden, op de. misdadigers, het duurde nog lang
voordat de Staten daartoe elkaar dc hand reikten. En al
mogen wij in de 17c en 18« eeuw uitleveringstraktaten
vinden, waarvan men echter niet ontkennen kan, dat
het meerendeel gesloten is met politieke oogmerken,
het is een feit dat nog in 1777 dc procureur generaal
te Aix in het Parlement beweerde : » tout ctangcr coupable
»qui se réfugie en France est a l\'abri dc toutes pour-
» suites,
l\'asile est du droit des gens." Maar dat zou
niet lang meer duren. Dc cdeldcnkcndc Milancsche
Publicist, voorloopcr der hervormingen, die in deze eeuw
op bet gebied van het strafrecht zijn tot stand gebracht,
had zijne gedachten ook aangaande dit punt geopen-
baard. Caesar Bcccaria Honesana had in zijn in 1764
verschenen werkje »Dei Delitti c dellc Pene" zich aldus
uitgedrukt :

»Dans toute l\'ctcnduc d\'un Etat politique, il nc doit
»y avoir aucun lieu qui soit hors de la dépendance des
» lois. Leur force doit suivre partout le citoyen, comme
»l\'ombre .suit le corps."

»b2st-il donc utile que les nations se rendent réciprO\'
»quemcnt les criminels? Assurément, la persuasion de
» nc trouver aucun lieu sur la terre où le crime puisse
»demeurer impuni, .serait un moyen bien efficace dc le
»prévenir. Mais je n\'oserai décider cette question jusqu\'à
»cc que les lois, devenues plus conformes aux sentiments

-ocr page 38-

26

»naturels de Thomme, les peines rendues plus douces,
»l\'arbitraire des juges et de l\'opinion comprimé rassu-
»rent l\'innocence, et garantissent la vertu des persécu-
stions de l\'envie"; i).....

Eerst na het uitbarsten der groote omwenteling van
1789 heeft in Frankrijk en daarna in de andere Staten,
waar de schok van dien ommekeer zich heeft doen ge-
voelen, de overtuiging veld gewonnen, dat de onafhan-
kelijkheid der Staten geen grond kon opleveren tot de
instandhouding van het asielrecht, dat, althans ten aan-
zien van zwaardere misdrijven, uitlevering in het welbe-
begrepen belang der geheele maatschappij moest wor-
den toegestaan, ten minste voor zoover anders de
misdaad ongestraft zou blijven 2).

De Assemblée Constituante erkende het beginsel dat
de Staten elkander bij de vervolging van misdrijven de
behulpzame hand behooren tc bicden. Dc aanleiding
was de volgende.

Drie Oostenrijkers hadden zich schuldig gemaak\'t aan
het na\'makcn van bankpapier. Zij waren uit Belgic
— toenmaals de Oostenrijkschc Nederlanden — in het
begin van 1791 naar Frankrijk gevlucht. Hun uitleve-
ring werd verzocht nadat zij in hechtenis waren geno-
men. De Assemblée bemoeide zich met de zaak, men
wilde niet dat die lieden zoo maar op blootc aanvraag
van ministers zouden uitgeleverd worden. Zij verwees
eerst de zaak naar het comité diplomatique en droeg
bij decreet van 19 Februari 1791 aan hetzelve den last
op, om een ontwerp-decrcct aan tc bicden, inhoudende
dc noodige formaliteiten welke bij eene uitlevering in

% *

1) 1\'. . 28 van dc Fransche uitgave door Fauslin Uélic.

2) Mr. Taun.iy op p. VM zijner dissertatie.

-ocr page 39-

27

acht zouden moeten genomen worden. Het decreet luidde
aldus : » L\'Assemblée nationale décrète que le comité de
»constitution se réunira incessamment au comité diplo-
»matique, pour proposer une loi sur l\'extradition réci-
» proque des prévenus de certains crimes, entre la France
» et les autres nations de l\'Europe \')....

De oorlogen waarin Frankrijk gewikkeld werd en an-
dere daarop volgende geweldige gebeurtenissen deden
van dat decreet niets komen. De eerste verordening
die over uitlevering verscheen, was die van den Sßsten
October 1811, later onder de Bourbons eene Instruction
van 31 October 1825 ; daarna is eene ministerieele cir-
culaire den April 1841 uitgevaardigd, vervolgens
den 30sten Juli 1872, terwijl eindelijk den 12\'len October
1875 eene circulaire van den garde des sceaux. Minister
van Justitie venscheen die zooveel als dit langs dien weg,
geschieden kon, dit onderwerp regelde.

lutusschen blijkt het uit den inhoud dat ook spoedig
daar een wet zal voorgedragen worden. 2)

Met vele landen heeft Frankrijk uitlevering.stractaten
ge.sloten.

Groot-Brittanie 3) waar de vreemdeling, behalve in
oorlof^stijd en in de dagen van de AHen-Bill mild werd
bejegend, is een van de laatste landen gewee.st, dat uit-
levering heeft toegestaan. En dat slechts .schoorvoetend.

1) /.ic Moniteur 20 l\'évrier 1791.

2) »Kn attendant qu\'une loi vienne déterminer le.s formes à obser-
ver dans rintcrct dc la liberté individuelle, j\'ai pensé que les incon-
vénients de la jiratique actuelle pouvaient Être cn partie corrigés".....

i) Verg. Thorbecke op art. 4 der Grondwet van 1815 en 1840.

-ocr page 40-

28

In zijne circulaire van 5 April 1841 zeide de fransche
minister dat uitlevering niet van Engeland kon verkre-
gen worden, omdat de wetgeving het niet vergunde.
Dat ondervonden ook de V. S. van N.-Amerika in 1841
bij de vervolging der zaak van de Creole i).

Deze Amerikaansche brik vertrok den 2/sten October
van de haven van Richmond naar Nieuw-Orleans met
eene lading slaven. Den November ontstond onder
deze een oproer, zij doodden bunnen meester, sloten
den kapitein en scheepsofficier in de boeien en kwamen
te Nassau op Engelsch grondgebied. Daar gevat, wer-
den slechts
jg in hechtenis gehouden, ter zake van
moord en oproer, de andere vrijgelaten. De V. S. hier-
van kennis hebbende bekomen, deden een aanvraag om
uitlevering aan Engeland. Daarop ontspon zich een
debat in het Engelsche Parlement, waarbij men zich
op de publicisten van het volkenregt beriep, die be-
weerden dat uitlevering niet dan ingevolge een vooraf-
gesloten tractaat, mögt geschieden.

Deze omstandigheid was echter oorzaak dat den QC"
Aug. 1842 een uitleveringstractaat tusschen deze beide
Staten gesloten werd (Ashburton treaty). Met aantal
misdrijven daarin vervat, waarvoor uitlevering kon plaats
vinden, was beperkt tot murder, or assault with intent
to commit murder, or piracy, or arson, or robbery,
or forgery, or the utterance of forged paper.

In bet volgende jaar, den Februari 1843, sloot
Groot-Brittannic een tractaat met Frankrijk, daar waren
de misdrijven: murder (comprehending tbc crimes desig-
nated in tbc French penal code by the terms as.sassi-

i) Zic het opstel van Henry Whe.iton in de Rovue étrangbrc IX
. P- 345-

-ocr page 41-

29

nation, parricide, infanticide, and poisoning) or of an
attempt to commit murder, or forgery or of fraudulent
bankruptcy.

Een twintigtal jaren bad dit tractaat bestaan, zonder
dat eenig Franscbman nog door Engeland uitgeleverd
was. Dit begon de Franscbe rcgeering te verdrieten
cn den Dcc. 1865 werd door haar het ongelijk

werkend verdrag opgezegd, dus zou het 6 Juni 1866
ten . einde loopen.

Het ligt buiten mijn bestek in nadere bizonderbeden
uit te weiden; trouwens zoowel in bet corps législatif
door Roubcr en Jules Favrc als daarbuiten •) werd die
zaak meer dan eens bchandekl. Het einde daarvan was
dat het tractaat van 1843 eerst verlengd werd tot Dcc.
1866 cn zoo vervolgens, gedurig voor een jaar. Daaraan
is echter in 1876 ccn einde gekomen door bet sluiten
van ccn nieuw verdrag.

Nadat echter in 1862 nog een tractaat met Dene-
marken gesloten was, gevoelde men ook in Engeland
de behoefte aan een wettelijke regeling dezer stof, en
het stelsel dat men tot nu toe gevolgd bad, om ont-
snapte veroordeelden en voortvluchtige beschuldigden
in bescherming te nemen en zoo
7nci ten paar uitzon-
deringen
het oude asielrecht tc handhaven, vaarwel te
zeggen. In 1868 werd a committee of the House of
Commons van 17 ledcn benoemd. Na bet hooren van
deskundigen cn andere werkzaamheden kwam dc wet
van den Augustus 1870 tot stand (33 & 34 Vict.
C. 52). Deze werd herzien met uitbreiding der lijst

i) Zie O. a. Revue des deux Moudes 15 l-evr. 1866 een opstel van
l\'rcvost-l\'aradol en . G.izettc des tribun.iux van die maand, opstellen
van Duvenly.

-ocr page 42-

30

van misdrijven door de wet van 5 Augustus 1873
(36 & 37 Vict. C. 60). Hierna heeft Groot-Brittannië
verscheidene tractaten gesloten i).

VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA.

Nadat, zooals wij gezien hebben, deze Republiek in 1842
een tractaat met Groot-Brittannië gesloten had, werd door
haar den gen Nov. 1843 eene overeenkomst met Frank-
rijk aangegaan. Art. 2 bepaalde voor welke misdaden
werd uitgeleverd, het waren: murder (comprehending the
crimes designated in the French penal code by the
terms assassination, parracide, infanticide and poisoning),
or with an attempt to commit murder or with rape,
or with forgery, or with arson, or with embezzlement
by public officers 2) when the same is punishable with
infamous punishment. Nog twee additioneele artt. wer-
den hieraan toegevoegd den 24sten Februari 1845 cn
den iQcn Februari 1858,

» By the Senate and House of Representatives of Ame-
rica in Congress assembled zijn drie » Acts" aangenomen,
te weten:

iste. den Augustus 1848 »An Act for giving

effect to certain treaty stipulations between this and

1) Den i8en Aug. 1877 is cenc commissie benoemd om onderzoek
te doen na.ir en de werking en uitkomst te overwegen van de wet
en de trakUitcn betrekking hebbende op de uitlevering van personen,
beschuldigd van misdrijf.

Deze gaf van hare bevinding verslag in een rapport van veertien
paragrafen, dat den 30sten Mei 1878 verscheen. Wij\'zullen gelegen-
heid hebben hierop nader terug te konen.

* 2) Dépositaires publics.

-ocr page 43-

31

foreign governments for the apprehension and dehvering
up of certain offenders."

den 22sten Juni i86o »an Act to amend" die van 1848.
3de. den Maart 1869, an Act further to provide

for giving effect to treaty stipulations between this and
foreign governments for the extradition of criminals.

Niet veel tractaten zijn cr tusschen dezen Staat en de
Europeesche gesloten en zijn cr al tot stand gekomen
dan nog wordt uitlevering voor weinig misdrijven meer
toegestaan dan in de Eng. en Fransche tractaten vervat.

BELGIË.

Toen de Zuidelijke Nederlanden zich afgescheiden
hadden en het Koninkrijk België zich onder den in-
vloed der groote mogendheden vormde, werd artikel
128 der constitutie van 1831 aldus gesteld : Tout «étran-
ger qui se trouve sur le territoire de la Belgique,
jouit de la protection accordeé aux personnes et" aux
biens, sauf les e.xceptions établies par la loi.

Reeds den 26sicn Augustus 1833 werd een ontwerp
op het stuk der uitlevering voorgedragen, dat als wet
den isicn October van dat jaar in werking trad.

Merkwaardig zijn de woorden waarmee het ontwerj)
door den rapporteur van den Senaat de Haussy werd
ingeleid : »Dans un [jctit pays comme le notre, dont
l\'entrée et la sortie sont si faciles, ne pas autoriser l\'ex-
tradition c\'eût été encourager le crime et faire appel
aux malfaiteurs étrangers. Cette loi a deux but.s, dont

i) Zie lien Moniteur IJelge v.m 30 Sept. 1833.

-ocr page 44-

32

la moralité et l\'utilité ne pourraient être contestées. Le
premier, le plus important peut-être, est d\'empêcher
que les Belges qui ont commis un crime ne puissent
se soustraire à la vindicte publique par la fuite en pays
étranger ; le second c\'est d\'éloigner de notre patrie tous
les criminels étrangers, qui viendraient s\'y réfugier, afin
de s\'assurer une impunité scandaleuse. En vain objec-
terait-on que ces hommes ne peuvent être réputés cou-
pables à nos yeux, puisqu\'ils n\'ont pas violé nos lois
et que celles de leur pays ne peuvent les atteindre chez
nous, où elles sont sans empire. Non, sans doute, ils
n\'ont point commis d\'infractions à nos lois positives,
mais ils ont transgresse les règles de la loi naturelle,
de la moralité publique et de la justice universelle, qui
forment la base dc toutes les législations existantes chez
les nations civilisées."

Beperkt tot de 7 misdaden die in onze vreemdelin-
genwet van art. 17 voorkwamen, werd ook daar de
behoefte gevoeld die tot meerdere gevallen uit te strek-
ken, Dit geschiedde bij de wet van 5 April 186S
waarbij behalve belangrijke verbeteringen in de vormen
en rechtspleging, de lijst van misdrijven tot 29 gevallen
werd uitgebreid. Den isteu Juni 1870 werd hieraan ccn
dertigste toegevoegd. Toch stond men niet stil, den
15«» Maart 1874 werd de wet van 1868 weer herzien,
en het is deze waaronder dc Belgen thans leven. De
zaak van den ketellapper Duchesne was oorzaak dat
door dc wet van 7 Juli 1875 aan art. i van de wet
van 15 Maart 1874 n®. 9 luidende »pour menaces
d\'attentat contre les personnes ou les proprjétés, pum\'s-
sable de la peine dc mort, des travaux forcés ou de la
réclusion" de volgende woorden werden gevoegd »pour\'

-ocr page 45-

33

offres et propositions de commettre un crime ou d\'y
participer, ou pour acceptation desdites offres ou propo-
sitions."

Rusland heeft slechts weinig uitleveringstractatcn ge-
sloten. Het verschil der wetgevingen en zeden met die
van andere Staten in Europa, daarbij de groote afstand
hadden dat tot voor een paar jaar veroorzaakt. Thans
volgt Rusland de andere Staten in het sluiten van trac-
taten, terwijl de uitlevering ten aanzien der mogendhe-
den, waarmede geen uitleveringsverdragen zijn gesloten,
geregeld wordt bij speciale onderhandeling.

Het Keizerrijk Duitscbland sluit wel tractaten met de
vreemde mogendheden, maar is niet gebonden door cene
wet. Tusschen de Staten welke bet Duitsche Rijk uit-
maken wordt de uitlevering geregeld door de wet van
21 Juni 1869. \')

In dat gedeelte van Oostenrijk dat aan deze zijde der
Leitba gelegen is, komen, ten aanzien van de uitlevc
ring, bepalingen voor in de aldaar geldende strafwetten.
Voor Transleithanic heeft dc 1 longaar.scbe regeering
als beginsel aangenomen niet alleen misdadigers uit te
leveren, aan de Staten waarmede verdragen gesloten zijn,

i) Gesetz betreffend die (Jewähriing der Reclitsluilfe.
Voor verdere bizonderheden zie men IIollzendorff"s und Itrenlano\':
Jnhrbuch für Gesetzgebung, etc. 1877. 4les Heft.

-ocr page 46-

34

maar dit ook aan die mogendheden te doen, met welke
geen verdragen van dien aard zijn getroffen, eenvoudig
op grond van het reciprociteitsbeginsel en van de alge-
meene rechtsbeginselen; Hongarije staat de uitlevering
toe voor alle misdrijven, waarvoor in het algemeen in
beschaafde landen uitlevering wordt verleend.

Zwitserland\'s inwendige toestand wordt geregeld door
de federalç wet van 24 Juli 1852. Art. i luidt: »Les
cantons sont réciproquement tenus de procurer l\'arres-
tation et l\'extradition des individus condamnés ou juri-
diquement poursuivis pour un des crimes ou délits
. mentionnés en l\'art 2. L\'extradition de ressortissants
d\'un canton ou d\'individus qui y .sont établis, peut
toutefois être refusée, si ce canton s\'engage à les faire
juger et punir à teneur de ses lois ou à leur faire subir
les peines déjà prononcées contre eu.x." Verder door<le
wetten van 24 Juli 1867 en 2 Februari 1872.

Li zijne betrekking tot andere landen is het gebonden
door verscheidene tractaten.

NEDERLAND.

Als eerste verdrag dat eenigszins betrekking heeft op
ons vaderland, moet genoemd worden dat waarbij den
27sten Maart 1802 \') tusschen Groot-Brittannië, Frankrijk,
Spanje en de Bataafschc Republiek de vrede te Amiëns
tot stand kwam en waarin een artikel 20 gelascht werd

i) Wet vau 6 Germinal an X,

-ocr page 47-

35

waarbij de betrokken Staten zich verbonden tot weder-
keerige uitlevering wegens meurtre, falsification de mon-
naies et banqueroute frauduleuse Edoch de vreugde
over dien vrede was van korten duur en hiermede ook
de uitlevering een doode letter.

Eenige jaren later toen Holland bij het Fransche
Keizerrijk was ingelijfd, verscheen er den 23»ten October
1811 een decreet, waarbij Napoleon het recht van
uitlevering regelde.

Zie hier de twee voornaamste artt.

Art. Toute demande d\'extradition faite par un

gouvernement étranger, contre un de nos sujets prévenu
d\'avoir commis un crime contre des étrangers sur le
territoire de ce gouvernement, nous sera soumise par
notre grand juge, ministre de la justice, pour y être par
nous statué ainsi qu\'il appartiendra.

Art. 2. A cet effet, ladite demande, appuyée de
pièces justificatives, sera adressée à notre ministre des
relations e.xtérieures, lequel la transmettra avec .son avis
à notre grand juge, ministre dc la justice. 2)

Nog vóór den val van het Fransche keizerrijk hernam
Nederland in November 1813 zijne vrijheid. Dc Grond-
wet die vervolgens ontworpen werd, was ter nauwernood
aangenomen cn ingevoerd of dc .staatkunde der groote
mogendheden van Europrf vond goed, bij het tractaat

1) V. Marlens Suppl T. 11 N®. $6 p 563.

2) »Wetboek op tle Regterlijke instellingen en Rechtspleging inhei
koningrijk Holl.inJ v.m
14 July 1809, welk wetboek vastgcstchl, doch
uit hoofde v.m den kort d.a.irop gevolgden troonsafstand van Koning
Lodcwijk niet in werking getreden is; art.
965 luidde ahlus:

»Ingezetenen mogen nimmer worden overgegeven a.m eenigen rechter
of college buiten dit Rijk, cn vreemdelingen niet anders dan oj) last
van het (Jouvememcnl.

-ocr page 48-

36

van 30 Mei 1814, aan den Staat der Vereenigde Neder-
landen de Belgische Provinciën toe te voegen. Dit maakte
eene eerste herziening der Grondwet noodig. Deze, bij
publicatie van den 24sten Augustus 1815 gearresteerd
en verklaard van dat oogenblik de Grondwet van het
Koninkrijk der Nederlanden uit te maken, heeft toen
voor de eerste maal, in navolging van andere landen,
nadat Polen (3 Mei) in de eerste, en Frankrijk in de
tweede plaats (3 September) daarvan in 1791 bij hunne
constitutiën het voorbeeld hadden gegeven, eene bepaling
betreffende het recht van vreemdelingen opgenomen.

Het was in art. 4 dat luidde:

»Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevin-
den, hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke
aanspraak op bescherming van persoon en goederen."

Van uitzetting, van uitlevering was hier, noch in een
ander artikel sprake. De woorden waren duidelijk cn
iedereen kan zien boe de Regeering zich hierdoor dc;
handen bond. Leverde zij een vreemdeling uit of zette
zij hem uit bet land, zoo volgt daaruit dat zij het ook
een Nederlander kon doen, wat echter verboden was door
art. 167 en 168 G. W. 1815. Dc Rcgeering beeft echter
steeds gemeend dat dit recht haar toekwam. Ecnc korte
geschiedenis der feiten zal dit alleszins ophelderen.

Onder welke omstandigheden dit artikel tot stand is ge-
komen is ons onbekend. Het \'Journal van Racpsact
verschaft ons geen licht, alleen heeft de Staatscourant
van 6 Februari 1818 N°. 32, de rede, toen uitgesproken
door den schrandcrcn Dotrcngc, bewaard, i)

i) De Advocaat Theodore Dotrenge, (reeds bekend uit de dagen der
eerste Belgische omwenteling 1790), was een lid der commissie tot

-ocr page 49-

37

Hij zeide: »Mijn advies over de weglating van dit
artikel is niet doorgegaan, en hetzelve is bijzonder door
de leden der commissie uit de Noordelijke Provinciën
bestreden. Zij beweerden dat hun land steeds een toe-
vluchtsoord voor ongelukkigcn en onderdrukten van alle
landen was geweest, dat het dit bestendig moest blijven
op zoodanigen voet, en dat dit, zoo min als eertijds,
aan eenige beperking onderhevig moest zijn."

Maar de Regeering dacht cr anders over. Twee Fran-
schen, Guyet en Cauchois Lemaire, gispten in ccn zeker
blaadje dat te Brussel verscheen, waar zij een 15 maan-
den vertoefd hadden, de handelingen der Regeering op
elke wijze.

Deze, weinig gesticht over deze gasten, die hier een
schuilplaats gevonden hadden, verzocht hen op een goeden
dag het land te verlaten, zoo niet goedschiks, dan met
geweld. Zij, weinig gezind daaraan tc voldoen, wendden
zich bij petitie tot de Staten-Generaal met verzoek om
in bun recht gehandhaafd te worden daar de artt. 4 en
227 ten bunnen aanzien geschonden waren, en legden
bun gevoelen bloot in ecn geschriftje: Appel h 1\'opinion
publique, la Haye 1817."

Met kracht werd dc daad der Regeering aangevallen

herziening der G. W. vtin 1814, benoemd bij \'s Konings lïesluit van
22 April 1815, zie I,. 1\'. van de Spiegel en zijne tijdgenooten (Mid-
delburg
1877), IVe Deel blz. 107, en Ad Lev.ae.

Les Jacobins, les Patriotes et les ReprésentJints provisoires de llruxcllcs
(1792—1793) Bruxelles 1846. Dotrcnge met Reyphins, een der welspre-
kende Hoofden v.m de constitutionele oppositie in dc Tweede Kamer, werd
met dien ambtgenoot naderliand Lid van den Raad van State onder
koning Willem I.

-ocr page 50-

38

door de Zuidelijke leden, maar meÊ niet minder gloed
van overtuiging werd zij verdedigd door Noordelijke Neder-
landers, aan wier hoofd zich Joan Melchior Kemper
bevond.

Ofschoon men der onpartijdigheid en der eerlijkheid,
welke zijne handelingen immer kenmerkten, en die ook
hier weder te voorschijn traden, alle recht moet laten
wedervaren, zoo kan ik mij toch niet met de gronden
waarop hij het goede recht der Regeering voorstond,
vereenigen.

Zijn gevoelen kennen wij uit een advies den 22stcn
Januari i8i8 uitgebracht.

Zijn hoofdargument was dit:
-j^Elke Regeering heeft het recht vreemdelingen bij
zich toe te laten of hen van het staatsverband uit te
sluiten; dat natuurlijk recht duurt voort, zoolang de
staat niet uitdrukkelijk of stilzwijgend verklaard heeft
den nieuwen ingezeten in zijn verdrag op te nemen, \'
en daar de rechten der maatschappij, ter handhaving en
uitvoering, zijn overgegaan in handen van het Hoofd
.van den Staat, kan het recht van dezen, om vreemde-
lingen het land te doen ruimen met geene mogelijkheid
betwist worden."

Volkomen juist is deze redeneering, maar waar, zooals
in dit geval eenmaal de regelen vastgesteld cn ncèrgc-
legd zijn in de Grondwet — dus een positief niet een
natuurlijk recht — moet men de letter van art. 4, dat
klaar en duidelijk sprak, in acht nemen

Het laatste argument (want om dc geheele redevoering

i) de Bosch Kemper. Verhandelingen, Redevoeringen en Staatkundige
gescliriften van J. M. Kemper. Dl. IH p. 231.

-ocr page 51-

39

hier te behandelen Hgt buiten mijn bestek) dat alle
schuim van andere natiën herwaarts zoude stroomen en
hier een schuil- en wijkplaats vinden ») deed misschien
de schaal ten gunste der Regeering overhellen 2), want
uit de Staatscourant van Januari 1819 blijkt dat de
Regeering zegevierde.

Met overgroote meerderheid werden de verzoekschrif-
ten afgewezen niet alleen om den vorm, maar ook om
de ongegrondheid der klachten.

Dat de letterlijke opvatting van art. 4 ook door tijd-
genooten gehuldigd werd, blijkt uit de woorden van
den President der Commissie van
1815 3).

Sprekende van dc 6 daaropvolgende jaren toen de
gebeurtenissen waren voorgevallen die hij meende tc
moeten herinneren, vervolgt de edele staatsman: »Een
Franscbman, met een vonnis tot zijnen laste, was op
ons grondgebied komen wonen. Hij werd opgeëischt
door de Fransche Rcgeering en aan dezelve uitgeleverd.
Eenige vreemdelingen hadden zich in ons land neer-
gezet, en hielden zich voornamelijk bezig met tijd-
schriften, waarin onze Rcgeering werd doorgestreken.
Op last van deze zijn zij op de grenzen gebracht en
uitgezet. Een tijdlang hebben deserteurs uit naburige
Staten hier ecnc veilige schuilplaats gevonden, maar

1) Kcmpcr p. 243.

2) Even nis of men wegens ile gevreesde gevolgen de duidelijke
Icller der wet mogt miskennen. Men vervalt zoodoende in de grootste
ongelegenheid welke er voor den eonstitutioneelen .Stii.it dcnkh.aar is,
n.imelijk dat zij, die het heft in handen hebben, de voorschriften der
Grondwet naar hunne denkbeelden kunnen kneden en wringen.

3) G. K. v.m Ilogcndorp. Bijdragen tot de huishouding van Staaf,
Dl. VlII 2e stuk p. 224.

-ocr page 52-

lOl

vervolgens zijn er Cartels gesloten met die Staten ter .
wederzijdsche uitlevering van deserteurs i).

Ik zeg niet dat vreemdelingen met een vonnis tot
hunnen laste bescherming onder ons moeten vinden,
alzoo wij dan de verzamelplaats zouden kunnen worden
van alle de gevlugte misdadigers. Ik zeg niet, dat
vreemdelingen onder ons toegelaten moeten worden,
om de Reg. door te strijken. Ik heb geene bedenking
op het sluiten van Cartels. Maar ik oordeel, dat er eene
tegenstrijdigheid bestaat tusschen alle die handelingen
en het vierde artikel der Grondwet. Deze tegenstrijdig-
heid nader aan te wijzen is overbodig, omdat zij in
de woorden zelve gelegen is. Maar hoe-dezelve weg
te nemen, is ccnc zaak van meer belang. Mij dunkt dat
de GW. behoorde vrij te laten aan de Wet, om deser-
teurs en misdadigers over te leveren op een beginsel
van wederkeerigheid. Dan konden er verdragen in dien
zin gesloten zijn geworden. Ten slotte mag ik dan *
niet ontkennen, dat cr een grondslag voor dc wettige
uitlevering van misdadigers en deserteurs in dit art. 4
ontbreekt, en dat hier derhalve wederom een gebrek
mag aangeteekend worden."

Elf jaar later deed zich weder een zelfde geval voor.
Een zekere Fontan in Frankrijk veroordeeld, had zich
in België gevestigd. De\'woelingen in het aangrenzende
land die dc stormen van 1830 voorafgingen, en tevens
de gelijkheid in taal van de Waalschc provinciën — om
niet tc zeggen dat zij in het Zuiden als welkome bond-

i) Dc schrijver bedoelt hier het op den 20 Oct. 1821 gesloten trac-
taat tusschen Frankrijk cn het Koningrijk der Nederlanden Stbld. 1S21
n®. 22,\'met Hannover den 7 Mei 1815 cn anderen.

-ocr page 53-

lOl

genooten met open armen ontvangen werden, waren
oorzaak dat een groot aantal uitgewekenen zich daar
kwamen nederzetten en gevaarlijk werden voor de rust
van den Staat.

Maar wat zal ik hierover uitweiden. Men vindt de
debatten aangeteckcnd i), waaruit wij zien hoe treurig
het toen reeds toeging. Evenals vroeger werd de Reg.
in bet gelijk gesteld. Wat de uitlevering betreft, wij
hebben reeds bij Hogendorp gezien, dat zij zich daarin
even vrij gevoelde. Het schijnt dat men toen andere
denkbeelden aangaande de Grondwet had, of omtrent
de naleving daarvan meer onverschillig was, dan nu.
Uit een volkenrechtelijk oogpunt mocht ten gunste van
het recht, van dc verplichting tot uitlevering zeer veel,
ja alles te zeggen zijn, door dc Grondwet waren aan de
Regecring de banden gebonden. En hoe weinig kracht
de slechts theoretisch erkende regelen van bet volken-
recht tegenover ccn aangenomen Staatsrechtcrlijkcn
regel bezitten, kan het voorbeeld van Gr.-Brittannië be-
wijzen, dat eerst in deze eeuw, en nu nog maar noode
van uitlevering weten wilde. Bij ons echter ging men
nog verder. Ik heb bier het oog op bet uitleverings-
tractaat van 23 Augustus 1817 2) niet het Koninkrijk
Hannover,
dat eerst in de Staatscourant van /<SV-/

te vinden is, waar wij in g 3 lezen: »Indiende mis-
»dadiger wiens uitlevering gevraagd wordt, een onderdaan

1) .St.vilscouranten 1829 nos. 282—286 cn dc Gcrlachc. Histoire des
Pays-Bas 1814—1830 d. I p. 464 cn d, II 232—243.

2) Evenwel is dit aan de .Statcn-Gcnera.il reeds den I3dcn Jtinuarij
1818 medegedeeld. Zic «le Geer van Jutphaas, Antecedenten van dc
Tweede Kamer. bl. 8t.

-ocr page 54-

42

»is van de Mogendheid van welke dezelve wordt opge-
» vorderd.....zal de uitlevering worden toegestaan, etc".

Gelukkig is dit tractaat het eenige, waarin dergelijke
schending van grondwettige rechten voorkomt, en wordt
in alle de overige verdragen met vreemde mogendheden
over uidevering die van de onderdanen des lands uit-
drukkelijk uitgezonderd" i).

Nadat er den ßosten December 1815 eene circulaire
van den procureur-generaal van het hoog geregtshof te
\'s Hage verschenen was, werd men den 22sten October
1819 verrast door eene ministerieele in den geest van
het Hannoversche tractaat. Evenwel is de Regeering
niet op dien weg voortgegaan, althans zeide de Min in
zijne memorie tot toelichting van het ontwerp van 1828
strafvordering; »In ons vaderland staat het ten minste
»vast, dat geen Nederlandschc burger uit het land kan
»worden geweerd, veelmin lichtelijk ter berechting aan
»eene andere Mogendheid uitgeleverd."

Den isten September 1827 zag een Koninklijk Be-
sluit het licht, houdende algemeene bepalingen, op het
stuk der uitlevering van misdadigers of beklaagden aan
vreemde Gouvernementen. Nog viermaal heeft de Reg.
in dien geest gehandeld, te weten in het verdrag met:

i) Mr. S. P. Lipman, Wetb. v. .Strafv. p. 7,

Meer gematigd spreekt Mr. C. J. van Assen in zijn »Taal der Grond-
wet" p. 9. liet strijdt met het .ilgemeene recht, hetwelk de volken van
Europa onderling moeten eerbiedigen, dat de misdadiger, die na het
bedrijven van strafschuldige daad, zich met der vlucht op ons grondge-
bied redt, als een ootmoedig smeckende aan het altaar worde beschermd,
en niet over de grenzen moge gezet worden. Maar den eigen ingezeten
des lands aan eene vreemde Mogendheid, om welke misdaad ook in
haar gebied bedreven, op gedane aanvrage uit te leveren, zonder ccnc
wet die de vormen beschrijft, dat is naar ons gevoelen ongeoorloofd.

-ocr page 55-

43

Pruisen van i6 Aug. 1828 (Sb. 1829 Uq. 56).

Belgie van 28 Oct. 1843 (Sb. 1843 62).

Frankrijk van 17 Nov. 1844 (Sb. 1845 n». 3).

Baden van 8 Mei 1847 (Sb. 1847 n«. 40).

Doordrongen als men was van het besef dat de be-
staande toestand verbeterd moest worden, is dan ook
in 1848 een alinea toegevoegd aan art. 4 wat aldus art.
3 geworden is. Spoedig daarop werd een wet op uit-
zetting en uitlevering voorgedragen en aangenomen.
Het was de wet van 13 Augustus 1849 (Sb. n». 39).
Hierover uit te weiden, ik geloof dat het onnoodig is,
nu zij reeds tweemaal het onderwerp eener dissertatie
heeft uitgemaakt i).

De ondervinding, sedert bet in werking treden van
deze wet opgedaan, beeft geleerd, dat die voorwaarden
herziening behoeven. De noodzakelijkheid dier herzie-
ning beeft zicb vooral doen gevoelen ten opzichte van
dc, in dc wet, vermelde misdrijven ter zake waarvan
uitlevering kan worden toegestaan. Maar ook de overige
bepalingen vereischten nadere regeling. Reeds in 1858
werd in het voorloopig verslag, oijgemaakt naar aan-
leiding van het in de afdcelingcn der tweede kamer der
St. Generaal gehouden onderzoek omtrent een ontwerp
van wet tot goedkeuring van eenige artikelen der over-
eenkomst met dc V. S. van Noord-Amcrika tot wcder-
zijdsche uitlevering van voortvluchtige misdadigers in
zekere gevallen cn ter regeling van andere onderwerpen,
het gevoelen geuit, dat indien dit verdrag voor Neder-
land wenschelijk was, aan dc aanneming daarvan ccne

i) Mr. r. M. 1\'. v.an Meeuwen, Leiden 1859. Mr. K. Tnunay, Am-
sterdam
1872.

-ocr page 56-

44

wijziging van de wet van 1849 zou moeten vooraf-
gaan I).

Den i4en April 1874 kwam eene Koninklijke bood-
schap, begeleidende een ontwerp van wet van den
toenmaligen Minister van Justicie de Vries. Velerlei
oorzaken, waaronder eene verandering van kabinet, heb-
ben gemaakt dat het een jaar duurde eer dit ontwerp
wet werd, nadat de opgevolgde Minister van Lynden
van Sandenburg er eenige wijzigingen in had gebracht.

Krachtens de wet van 13 Aug. 1849 zijn de volgende
overeenkomsten gesloten:

I met Pruisen 17 Nov. 1850 (Sb. 73) en de add.

overeenkomst Sb.

1867

no. 89.

2

met Denemarken

»

1852

» 14.

3

Oostenrijk

>

1852

» 180.

4

»

VVurtemberg

»

1852

» 183.

5

»

Hamburg

»

1852

» 187.

6

»

Bremen

»

1852

» 189. •

7

»

Keur Hessen

»

1852

» 200.

8

»

Beijeren

»

1852

» 255.

•9

Oldenburg

1853

» 27.

10

»

Groot Hertogdom Hessen

»

1853

» 112.

11

»

Zwitserland

1854

» 25.

12

»

Zweden & Noorwegen

»

1854

» 79.

13

»

Portugal

»

1854

» 141.

14

»

België add. overeenkomst

»

1855

> 123.

15

»

Saxen

>

1856

» 67,

16

»

Mecklenburg-Schwerin

»

1858

» 16.

\'7

»

Frankrijk add. overeenkomst

»

i860

» 50.

i) JJijblad van de Ned. Staatscourant 1857—1858. ii Hijlagen
pag. 772.

-ocr page 57-

45

18 met Frankrijk over de uitlevering Sb.

no.

in de Ned.- en Fr. West-Ind. Koloniën

» i860

»

51

19 » België

» 1862

»

193

20 » » add. overeenkomst

» 1868

»

137

2I » Baden

» 1865

8

22 » Spanje

» 1866

5

23 » Rusland

» 1867

»

53

24 » Italië

» 1870

»

36

25 ï Groot-Brittanië

» 1874

»

• 13

Onder de wet van 6 April 1875 zijn de volgende
tractaten gesloten;

1 met den Oranje-Vrijstaat Sb. 1875 no. 208.

2 » Monaco » 1876 » 187.

3 » België » 1877 » 28.

4 » Luxemburg » 1877 » 178.

5 T> Denemarken » 1877 » 182.

6 » Portugal » 1878 > 126.

Dc wetgevingen der vcrscbillcnde landen cn de beer-
scbendc beginselen, regelen en gebruiken in de overige
Staten door ons hierboven vluchtig geschetst, toonen
ons dat men zich gerechtigd acht den voortvlucbtigcn
misdadiger aan den hem vcrvolgenden Staat over te
leveren. Echter is daarmee nog niet gezegd, dat die
Staten zich volkenrechtelijk verplicht achten aan dc
aanvrage tot uitlevering, door vreemde Mogendheden
tot ben gericht, tc voldoen, zoo althans die aanvrage
niet op den tekst van ecn bestaand tractaat berust.
Lang is cr gestreden — en nog wordt de strijd voort-

-ocr page 58-

lOl

gezet — tusschen de schrijvers van het volkenrecht
over de vraag of de Staat
verplicht is den bij hem
schuilenden misdadiger uit te leveren, of wel slechts de
bevoegdheid daartoe bezit. Ik zal trachten de meeningen
der voornaamsten in \'t kort hier tc vermelden. Begin-
nende bij den grondlegger van het hedendaagsch volken-
recht, zoo vinden wij dat
Hugo de Groot dit onderwerp
behandelt in zijn werk »de jure belli ac pacis" Hb II
c.
21 §g 3, 4 en 5.

»Cum vero non soleant civitates permittere ut civitas
»altera armata intra fines suos poenac expectandae no-
» mine veniat, neque id expediat, sequitur, ut civitas, apud
»quam degit qui culpae est compertus, alterum faccre
»debeat, aut ut ipsa interpellata pro merito püniat no-
»centem, aut ut eum permittat arbitrio interpellantis,
»hoc enim illud est dederc \') quod in historiis saepissime
»occurit."

En terwijl hij dan een tal van voorbeelden aanhaalt,
ontleend van dichters, wijsgecren, redenaren en schrijvers
der oudheid, zegt hij vervolgende, dat de Staat die den
schuldige eene schuilplaats verleent, en hem zoo tegen
straf beschermt, wegens die begunstiging op dezelfde
sport geplaatst moet worden als de schuldige zelf.

In gelijken geest, doch meer gematigd, spreekt zijn
annotator de Cocceji 2).

1) Traderc, cxtradcrc. Dit woord is nieuw. Bij de schrijvers en in
de tractaten was steeds het woord remittere of restituerc in ge-
bruik, evenzoo in Frankrijk de gelijkluidende fransche woorden, liet
decreet van 19 Febr. 1791 is het eerste staatstuk w.iarin zich het
woord
extradition bevindt. Zie Billot t. a. p. pag. 34.

2) II. de Cocceji. Grotius illustratus seu comment, ad. Hugo Grolii
libros* de j. b. ac pacis 11.

-ocr page 59-

47

Op andere gronden doch met gehjke resultaten rede-
neert de geboren Zwitser, Minister van Polen bij bet

kanton Bern de Vattel i). »...... les empoisonneurs,

les assassins, les incendiaires de profession, peuvent être

exterminés partout où on les saisit,.....si le souverain

du pays où des\' crimes de cette nature ont été commis,
en réclame les auteurs pour en faire la punition, on
doit les lui rendre.....

Op eene andere plaats zegt hij ; 2).

Et puisque l\'Etat ne doit point souffrir que les su-
jets molestent les sujets d\'un autre Etat ou leur fassent
injure, beaucoup moins qu\'ils offensent audacieusement
les puissances étrangères, il
doit obliger le coupable h
réparer le dommage ou l\'injure, si cela se peut, ou le
punir exemplairement, ou enfin, selon les cas ct les
circonstances, le livrer à l\'h^tat offensé pour cn faire
justice.

Le souverain qui refuse de faire réparer le dommage
causé par son sujet, ou de punir le coupable, ou enfin
dc le livrer, se rend en quelque façon complice de
l\'injure, ct il cn devient responsable.

Als volgers dezer leer noemen wij nog :

Dc Amerikaan James Kent 3), na de mccningcn van
de Groot cn Vattel opgenomen tc hebben, voegt cr bij ;
> Tbc language of these authorities is clear and c.xplicit,
and the law and usage of nations, as declared by them
rests upon the plainest principles of justice. It is the duty

Kvenzoo llcinccciiis, 1\'rnclcclioncs in Cirotiinn tic j. 1>. a. p. op
tlczc plaats.

1) E. <lc Valtcl. I.c droit des gens. .\\mst. v. H.irrcvclt 1775. Lib. I.
C. XIX §
232.

2) Lib. II. ch. VI. §§ 76 cn 77.

3) Commentaries on .American law. 1, pag. 40. New-Vork (1824).

-ocr page 60-

lOl

of the governement to surrender up fugitives upon de-
mand, after the civil magistrate shall have ascertained
the existence of reasonable ground for the charge, and
sufficient to put the accused upon his trial. The guilty
party cannot be tried and punished by any other juris-
diction than the one whose laws have been violated, and,
therefore, the duty of surrendering him applies as well to
the case of the subjects of the state surrendering, as to
the case of subjects of the power demanding the fugitive."

Volgens Robert von Mohl i) bestaat er »eine allge-
mein allen civilisirten Staaten gemeinsame Weltrechtsord-
nung : das im Auslande begangene, gegen diese Welt-
rechtsordnung verstossende Verbrechen ist daher zugleich
eine Verletzung der einheimischen Rechtsordnung und
die Auslieferung tritt nur deshalb ein, weil der Staat,
an welchen sie erfolgt, der nächstbethciligte und am
besten zur gerechten Untersuchung im Stande ist, während,
wenn eine Auslieferung nicht verlangt wird, der Staat •
in welchen der Verbrecher geflüchtet ist, selbst die Be-
strafung übernimmt, eine Ansicht welcher
Pözl 2) sich
scheint angeschlossen zu haben
3).

1) Die völkerrechtliche Lehre vom Asyle (in dessen Werke: .Staats-
recht, Völkerrecht und Politik) 15d. I, S.
637 — 764.

2) In IJluntschli\'s und IJr.iters Staatswörterbuch I s. 501. IJluntschli
zelf zegt «Der einzelne Mensch genügt seiner Pflicht nur unvollst.ändig,
wenn er im eigenen Wirkungskreise das Recht thut, nicht aber Anderen
die Iland bietet, deren sie bedürfen, um auch in ihrem Kreise das Recht
zu thun. Eben so wenig erfüllt ein Staat seine Aufgabe ganz, wenn er
zwar in seinem Gebiete Gerechtigheit übt, aber sich weigert Anderen
die nöthige Rechtshülfc zu leisten. Aus dem allgemeinen menschlichen
Interesse an der Uebung der Gerechtigheit folgt daher die
PßUht der
Auslieferung."

3) Z^e v. Bar, das Intern Straf- u. privatrecht.

-ocr page 61-

49

Thans nog het gevoelen van Dulmerincq i). Alle Staa-
ten haben in Bezug auf die Rechtsverfolgung eine Ge-
sammtaufgabe, und diese ist keine andere, als die ihnen,
nach derselben Beziehung hin, als einzelnen Staaten ge-
setzt ist. Es kann diese Aufgabe keine andere sein, damit
nicht jeder einzelne Staat durch deren Erfüllung in seiner,
die Rcchtsverfolgung betreffenden Hauptaufgabe, die in-
nerhalb seiner Grenzen von ihm gelöst wérden muss,
behindert werde. Hatte nun jeder Staat die Aufgabe,
das Recht zu verwirklichen, so ist es die allgemeine
Aufgabe aller Staaten: jedem Staate Rechtshülfe zu
gewähren, und durch diese die Rechtsverfolgung des
fremden Staates, insoweit sie in seiner Gewalt Bereich
sich vollziehen kann, in dem eigenen gebiete zu beför-
dern. üass aber alle Staaten diese Aufgabe in ihrem
eigenen Interesse verfolgen müssen, ist evident. Der
Inbegriff der Macht des Staates ist seine Souvcrainetät;

o \'

diese ruht auf der Rechtsordnung und diese wiederum
auf unbedingter Rechtsverfolgung. Nur bei unbedingter
Rechtsverfolgung verwirklicht sich die Rechtsordnung,
und ist dem Staate somit auch die volle Macht seiner
Souvcrainetät gewährleistet. Gewährt ein Staat daher
einem andern die Rechtsverfolgung, .so stützt er hier-
durch zwar zunächst desssen Autorität, sodann aber
auch die seinige. Ist ein einzelner Staat Glied des völ-
kerrechtlichen Verbandes, so hat er die unabweisliche
Pflicht, den andern Gliedern durch Gewährung unbedingter
Rechtsvcrfolgung in seinem Gebiet zu dienen. Indem
der Staat solche Rcchtsverfolgung anderen Staaten gc-

i) Das .asylrcclU u. die .\\usliefening llUciUiger Verbrecher, p.ig. 156.
Dorpal 1853.

4

-ocr page 62-

währt, wird er erst sich der Mitghedschaft in dem völ-
kerrechthchen Verbände thatsächlicb bewusst und stützt
ausserdem sein eigenes Recht.

Als overgang tot het tegenovergesteld gevoelen, moet
ik dat van een drietal publicisten aanvoeren, die slecbts
eene
zedelijke verplichting der Staten erkennen om
elkander bij het vervolgen en bestraffen van misdrijven
hulp te verleenen, die eerst door de verdragen eene
rechtsverplichting wordt. Het zijn
Pufendorf, Maquard-
sen
en Hé lie.

Deze laatste ») zegt :

II faut conclure que le pouvoir social, dans le sein
de chaque société, a le droit de joindre son action,
^[l\'i. dans de certaines limites, à l\'action de la justice étran-

ll^l\' • gère, soit pour aider à l\'application des règles de la

jj::.; justice universelle, soit pour maintenir l\'ordre dans son

propre pays. Cc devoir lui est à la fois imposé par la
I loi morale ct par l\'intérêt de sa conservation."

. Foelix — die zijn eigen gevoelen niet verzwijgt —
merkt aan dat andere schrijvers leeren: »que l\'e.xtradi-
tion est subordonnée à des considérations dc convenance
ct d\'utilité réciproque ; les autorités d\'un Etat ne sont
pas obligées à accorder l\'c.vtradition d\'un délinquant.

i) F.iustin Ilélic (édition Nypels) Tr.iité d\'instruction criminelle n".
929. Lezenswaardig is ook in het
Traité complet de Diplomatie, ou
Théorie générale des relations extérieures <les Puissances de TKurope,
t. III (Pîvris 1833) de Instruction v.an 31 Octobre 1825 pour le service
des chancelleries du ministère des afTaires étrangères, waarin zeven
categoriën van a.anvragcn tot uitlevering voorkomen, hetzij te verkenen —
of wel te weigeren, (réciprocité
negative\').

-ocr page 63-

51

à moins qu\'il n\'existe, entre les deux États, des traites
formels applicables à la matière.

G. F. dc Martens \') zegt dat de uitlevering van mis-
dadigers niet een zaak is van verplichting voor een\'
vrijen Staat, hetzij de misdadiger een onderdaan is van
dc mogendheid, waaraan het verzoek is gedaan, hetzij
van die welke de aanvrage doet, hetzij van een derden
Staat. »Mais l\'e.Ktradition d\'un étranger sujet de l\'État
qui la réclame- pour un crime commis chez lui ou même
contre lui, quoique non fondée dans la rigueur de la
loi naturelle, s\'accorde plus fréquemment soit cn vertu
de traités, soit même par une simple déférence ou mo-
yennant des révcrsales; surtout lorsque l\'individu sc
trouve au service de cet état."

Onze toen jeugdige landgenoot Provo Kluit 2) zegt
in zijn dissertatie pag. 8, »si quacritur, quid jjcragatur
a civitatc, quae consentit in deditionem profugi respon-
demus eam tantum alteri auxilium ferre in exercitio iuris,
quod in profugum habct. Auxilium ferre est actus bc-
nevolentiae et comitatis, ad quem praestandum nemo
lîcrfecte est obligatus.

Mangin 3) de Fransche 1\'rocurcur-Generaal oordeelt
als volgt:

»Le crime a ses espérances et ses illusions, il aime
à rêver l\'hospitalité d\'une terre étrangère, il nourrit ses
projets de la pen.séc qu\'il trouvera quelque asile contre
les atteintes de la justice. Si cet espoir lui est enlevé,
si la certitude d\'être l\'objet, cn quelque lieu cpt\'d se
réfugie, des mêmes investigations lui est démontrée, ne

1) Précis du droit des gens, Livre IIL C 3 § loi.

2) De deditione profugorum (1829.)

3) Traité de l\'action publique 74.

4\'

-ocr page 64-

lOl

sera-ce pas le plus sûr moyen d\'intimidation r Chaque
peuple est donc intéressé à concourir à la punition
des malfaiteurs qui se réfugient sur son territoire, pour
que, par une juste réciprocité, un égal concours lui soit
assuré. L\'extradition est donc une loi de conservation,
puisqu\'elle est un moyen d\'exécution des actes de sa
propre justice.

Ook Amerika heeft zijn contingent geleverd.
De uitstekende Noord-Amerikaanschc Rcchtsgeleerde
Story I) zegt:

»However the point may be as to foreign nations, it
cannot be questioned that it is of vital importance to
the public administration of criminal justice, and the
security of the respective states, that criminals who
have committed crimes therein should not find an asylum
in other states, but should be surrendered up for trial
and punishment. It is a power most salutary in* its
general operation, by discouraging crime, and cutting
off the chances of escape for punishment. It will pro-
mote harmony and good feelings among the States,
and it will increase the general sense of the blessings
of the national government. It will, moreover, give
strength to the great moral duty which neighbouring
States especially owe to each other, by elevating the
policy of the mutual suppression of crime into a legal
obligation. Hitherto it has proved as useful in practice
as it is unexceptionable in its character."

De Engelschman Phillimorc 2) drukt zich aan hct einde
van zijn betoog aldus uit:

1) On the Constitution § 1803.

2) Commentaries upon international law. Vol. I. Ltjndon 1854.

-ocr page 65-

53

.... The result of the whole consideration of this
subject is, that the extradition of criminals is a matter
of comity, not of right, except in the cases of special
convention.

Evenzeer zijn landgenoot, de Hoogleeraar te Oxford,
Travers Twiss :

» The authorities of a State are not obliged to surren-
der up a criminal for the purpose of extra-tradition, e.xcept
where there exists between two States treaties formally
applicable to the subject matter."

Wheaton 2) is van oordeel, que nul État n\'est tenu,
à moins d\'un pacte spécial, à livrer, sur la demande d\'un
gouvernement étranger ou de ses officiers, soit ses pro-
pres sujets, soit des sujets étrangers, accusés de crimes
dans un autre pays ;....

Ten slotte nog bet gevoelcn van den vcelzijdig geleerdc
Dr. A. W. HefTter 3).

Ob ein Ausländer ausgeliefert werden solle, ist ledig-
lich eine Sache der Staaten-Convcntioncn, auszerdem aber
von dem Gewissen und dem politischen Ermessen des
Zufluchtsstaates abhängig. b)r wird ausliefern wenn ihm
oder der ganzen menschlichen Gesellschaft: an der Bestra-
fung eines Verbrechers gelegen sein niusz, und sich keine
Ungerechtigkeit des Staates, von welchen die Ausliefe-
rung veriangt wird, beftirchtcn läszt. Aber es giebt keine
unbedingte Rcchtsvcrpflichtung zur Auslieferung.

Dezelfde meening zijn nog, bebalve den verouderden

1) The law of nations. London 1861.

2) Zoowel in zijn KlcmcnLs of intern, l.iw I p. 139, .ils in zijn opstel
»affaire dc la Créole" in de Ucvuc étrangère, IX p. 350.

3) Das Kurop.icischc Völkerrecht der (îogenwart. § 63 HI.

-ocr page 66-

54

Leyser i) toegedaan, Klüber, 2) Saalfeld, 3) Schmalz 4),
Mittermaier. 5)

Evenals iedere zaak hare voor- en tegenstanders heeft,
zoo vindt de uitlevering ook bestrijders. Een paar voor-
beelden slechts. Uit de »affaire de la Créole" 6) vinden
wij het gevoelen vermeld van den vinnigen mededin-
ger en bestrijder van Francis Bacon, Sir Edward Coke
7),
in zijn Institutes, aldus vertaald : » 11 a été résolu que les
royaumes qui vivent en amitié les uns avec les autres
doivent être un sanctuaire inviolable pour les sujets res-
pectifs qui chercheront un asile dans l\'un ou l\'autre
pays ; et, d\'après les lois et libertés du pays, ces
individus ne peuvent pas être livrés sur la demande
du gouvernement étranger. Pour établir cette doctrine,
Lord Coke se borne à citer des te.xtes de l\'Ecriture
Sainte et des exemples dc refus d\'extradition opposés
par diverses Puissances 8).

Nog verder ging ccn oud-Minister van Portugal in
zijne »observations sur la loi belge-du ler Oct. 1833,

1) Med. Spec. 627.

2) Europaeïsches Völkerreclit, T. I C. 2 66.

3) llandbuch des jMsUiven Völkerrechls, 40.

4) Europ. Völkerr. p. 160.

5) D.1s Deutsche Strafv. § 59.

6) Kevue étrangère, 1.1.

7) Verg. Ix)rd Campbell. Lives of the chief Justices of England,
(Ix)ndon 1849) Vol. I. Life of sir Edward Coke. p. 239—347. (fJebci
ren i Febr. 1551—2, overleden 3 Sept. 1634),

8) Dit doelt voornamelijk op de bestherniing der hugenooten door
felisabeth, de aanvraag om hunne uitlevering door het fransche Hof en
de weigering der Eng. Koningin.

-ocr page 67-

55

Pinheiro-Ferreira \'). Hij beweert dat een Staat, waar-
aan een aanvraag om uitlevering gedaan is, geen recbt
beeft die toetestaan. Hij gaat uit van bet beginsel » que
nul gouvernement, nul peuple n\'a le droit de défendre
à l\'étranger inofiensif la libre entrée de son territoire."
Maar deze regel is gebeel in strijd met de welbegrepen
plichten van een onafhankelijken Staat. Zeer juist zegt
dan ook de Martens 2). »Le droit e.xclusif de chaque
nation sur son territoire l\'autoriserait à en fermer l\'en-
trée aux étrangers, tant par terre que par mer, et par
conséquent aussi à n\'accorder l\'entrée, le passage et le
séjour qu\'à ceux qui cn auraient obtenu la permission
spéciale. S\'il est inique de refuser le passage à un
innocent c\'est à elle dc juger si le passage qu\'on
demande est tel et à se conduire cn conséquence. L\'étran-
ger doit respecter cette sanction. Verder voortgaande
wil Pinheiro-b\'erreira als een surrogaat voor de uitleve-
ring ccne uitbreiding van de nationale jurisdictie ten
opzichte van alle overtredingen ook in het buitenland
gepleegd, zelfs door vreemdelingen.

Ik behoef wel niet te verzekeren dat deze mecning
weinig aanhangers geteld hccft of nog telt. Zoowel
door den grootstcn als door den kleinsten staat der
beschaafde wereld wordt het recht van uitlevering beden
ten dage erkend cn toegepast, liijna niemand zal bet
beginsel loochenen. De
zekerheid geen schuilplaats in
een ander land tc vinden, zAl cr dan ook veel toe bij-
dragen om de misdaad zelve te voorkomen, en de door
Montesquieu verkondigde stelling, dat dc kracht der

1) Revue étrangère T. I p. 65 en Cours de droit public II pp. 32
en 179.

2) Précis du droit des gens moderne\'». I p. 23.^.

-ocr page 68-

strafwet meer afhankelijk is van de zekerheid dan wel
van de zwaarte der straf, bevestigen. Niet ten onrechte
beweerde dan ook Rouher in de zitting van het Corps
législatif van den 460 Maart 1866. »Le principe de
l\'extradition, est le principe de la solidarité, de la
sûreté réciproque des gouvernements et des peuples
contre l\'ubiquité du mal."

-ocr page 69-

HOOFDSTUK I.

OVER DE PERSONEN WELKE UITGELEVERD WORDEN.

Drie gevallen kunnen zich voordoen met betrekking
tot de personen waarvan uitlevering gevraagd wordt.
De overtreder der wet toch kan zijn:

(T. een onderdaan van bet land dat dc uitlevering
vraagt,

/>. een onderdaan van bet land waaraan de uitlevering

gevraagd wordt,
c. een onderdaan van ccn derden Staat.
Het eerste geval levert weinig moeielijkhcden op, wij
kunnen dit dan ook met stilzwijgen voorbijgaan, maar
anders is bet gesteld wanneer de misdadiger verkeert
in bet geval sub
fi vermeld.

Tegenwoordig is het een algemeen aangenomen be-
ginsel — zoowel in het Volkenrecht als in bet positieve
recht der Staten — dat de uitlevering een maatregel
is die niet kan toegepast worden op de onderdanen
van de Mogendheid die zc toestaat, maar er zijn tijden
geweest, nog in bingcland en de Vereenigde Staten van
Noord-Amerika heden ten dage, dat het anders was.
Dc geschiedenis der uitlevering leert ons dat in ons

-ocr page 70-

58

Vaderland reeds vroegtijdig deze regel werd in acht
genomen. Provo Kluit i) althans zegt dat hij er geen
voorbeeld van heeft kunnen vinden. Wel echter dat de
Staten van Holland er steeds acht op sloegen bij het
toestaan van uitlevering dat het geen onderdaan was.
Men zie de besluiten van 15 Juli i747 en29Mei 1751 2).

Vaji Zurck in zijn Codex Batavus 3) merkt op dat
het uitdrukkelijk verboden was een burger voor een
rechter buiten het grondgebied te slepen, en prijst op
eene andere plaats
4) de Amsterdammers dat zij meer-
malen geweigerd hebben aan zulk eene aanvraag tot
uitlevering te voldoen. Ook de fransche schrijvers leeren
ons dat de regel »geen uitlevering van eigen onderda-
nen reeds vroeg bij hen toegepast werd. Daar gold de
regel: »jamais un Français n\'e.st livré jjar son gouver-
nement à la justice étrangère." Dit kan men zien uit
eene remontrance van het Parlement van Parijs van den
3en Maart 1555 : Jousse 5) die dit mededeelt zegt er bij :

i) De deditlone prof. p. 55.

. 2) Groot Placaathoek, VII p. 978, VIII 756.

3) In voce ingezetenen § 9.

4) In voce Amsterdam § 3, N". 2.

5) De la Justice criminelle I p. 427.

Zeer jammer dat over de uitlevering van voortvlugtigen bij Ilérenger,
de la justice criminelle en France, (Paris 1818) d\'après les lois perma-
nentes, les lois d\'exception et les doctrines des Tribun.iux, p. 607 (de
l\'usage convenir entre quelques puissances de se rendre mutuellement
les coupables — de l\'usage introduit en Europe «le ne p.is recevoir les
fugitifs et les bannis des autres États (slechts weinige regelen en enkel
de uitroep te lezen is: »je m\'arrête, il faudrait exhumer de leur pous-
sière les principes éternel du Droit des (îens et j\'ignore jus(ju\'.\\ quel
point j\'en aurais la liberté....") Doch die regelen geven genoegzaam tc
kennen, welke regtsonzekerheid in Frankrijk in de jaren der weerwraak
na den val van Napoleon, onder de regeering v.an I.odewijk W\'lll
heerschte.

-ocr page 71-

59

»Ce serait soumettre un véritable sujet du roi ä une
domination étrangère." Wij vinden dit beginsel verder
gehuldigd in eene déclaration waarbij Frankrijk en de
Nederlanden — daar er tusschen hen geen uitleverings-
tractaat bestond — zich wederkeerig verbonden om het
teruggeven van misdadigers die op elkanders grondge-
bied gevlucht waren wat te vergemakkelijken. Wij ken-
nen den inhoud uit eene ordonnantie, voor de Neder-
landen van den 23sten Juni 1736, voor Frankrijk van
den 1701 Augustus van datzelfde jaar. De Gouden bulle
verzekerde aan de Brabanders het privilege dat zij niet
zouden afgetrokken worden van den rechter van hun
land. Dc gewoonte cn de jurisprudentie breidden dit uit
tot al de onderdanen der Oostenrijkschc Nederlanden.

Hoewel de ordonnantiën van deze uitzondering geene
melding maakten, zag het Nederlandschc gouvernement
zich op grond van zijn
constitutioucclstaatsrecht xcr^WchX,
de uitlevering van zijne onderdanen te weigeren. Uit
een reciprociteitsbeginsel deed Frankrijk hetzelfde en
zoo werd het beginsel tusschcn dc twee landen gehul-
digd \')•

In het begin dezer eeuw scheen het alsof men een
tegcnovergestekl gevoelen toegedaan was. In den korten
tijd waarin wij bij het 1\'^anschc Keizerrijk waren inge-
lijfd, maakten twee Franschen zich op Italiaansch grond-
gebied schuldig aan een afschuwelijken moord. Zij
waren naar Frankrijk gevlucht en hier kon de wet hen
niet bereiken. De artikelen 5 en 7 toch der C. d\'instr.
crim. voorzagen niet in dit geval. Het was daarom dat
Napoleon uit zijn paleis te Amsterdam het bekende =)

1) Hillot, Traite dc rcxtraditinn. paß. 39.

2) Zie Inleiding pag. 35.

-ocr page 72-

6o

decreet uitvaardigde om voldoening te geven aan de
openbare meening.

Ce décret n\'a jamais été exécuté. Le gouvernement,
après avoir proclamé en droit que les citoyens français
pourraient être livrés à la justice étrangère, a reculé en
fait devant l\'exercice d\'une telle faculté i).

Wij willen de schrijvers niet volgen in hun strijd over
de vraag of dit decreet is afgeschaft door de artt. 4 en
62 van de Charte van 1814, weer opgenomen in de
artt. 4 en 53 van de Charte van 1830, maar evenmin mee-
gaan met Mr. Taunay 2), die de rechtsgeldigheid daar-
van ook bij ons aanneemt tot de herziening der Grond-
wet in 1848.

Reeds hadden wij gelegenheid op te merken welk het
gevoelen onzer Rcgeering was. Zij achtte zich bevoegd
uitlevering van Nederlanders toe tc staan betgeen bleek
uit
§3 van het in 1817 3) met Hannovcr gesloten uit-
leveringstraktaat. Toch is men spoedig daarvan terug-
gekomen. In zijne memorie van toelichting van den
25sten Februari 1828 op het Ontwerp Strafwetboek
zeide de Min. van Justitie bij art. 3. »In ons vaderland
staat het ten minste vast, dat geen Ncd. burger uit het
land kan worden geweerd, veelmin lichtelijk ter berech-
ting aan eene andere Mogendheid uitgeleverd, en verder
vindt men in dit artikel niet de bepaling in dc fransche
wet voorkomende, omtrent vreemde medeplichtigen
aan die .soort van misdrijven, wier overgifte dc Neder-
landsche Regeering van eene vreemde Mogendheid

1) Riustin Ilélie, traité ile l\'instr. crim. II. Ch. 5.

2) In zijn proefschrift, de Tract.iten tot uitlevering van misdadiger!^
etc. p. 10.

3) Staatshl. 1844 38-

-ocr page 73-

6r

zoude kunnen bekomen, omdat men zich daardoor
wederkeerig in de verplichting zoude
stellen tot uitleve-
ring van Nederlanders aan vreemde Regeeringen
ten
einde door vreemde rechters te worden geoordeeld."

Het is mij dan ook niet mogen gelukken eene toe-
passing van het traktaat met Hannover te vinden en
wij willen aannemen dat bet gevoelen van Tittmann «)
— dat de Staat een voogdij als het ware over zijne
burgers (kinderen) moet uitoefenen en niet toelaten dat
een ander (Staat) inbreuk maakt op zijn gezag — bij
bet bestuur dier dagen de overhand bad, totdat de
Grondwet van 1848 er voor zorgde, in het geval eene
andere Regeering cene andere meening ware toegedaan.

En toch, hoezeer deze regel thans algemeen gehul-
digd wordt zijn er stemmen opgegaan, die zich tegen
het beginsel verzetten maar ook die er voor in de bres
springen. Het volkenrecht moge vorderen dat de Staten
elkaar bijstaan en helpen om de misdaden te onderdruk-
ken, niet minder eischt de liocdanigbeid van onderdaan
om beschermd te worden door den Staat aan welks
wetten men gehoorzaamt.

Hetzij hij onderdaan, is door geboorte hetzij door
naturalisatie, wanneer zijne Regecring hem overlevert
aan eenen anderen, berooft zij hem van de voorrechten
die bij vindt voor de rechtbanken van zijn vaderland.
Als de misdadiger, na zijn euveldaad in een vreemd
land bedreven te hebben, eene schuilplaats in zijn va-
derland zoekt, dan ontstaat er cenc botsing tu.sschen
twee verschillende belangen: het
algemeen belang, dat
zich plaatsende op bet standpunt van de solidariteit der

i) Die Strafrcchlspllcgc in vülkcrrcchllichcr Hinsicht. Dieselen, 1817.

-ocr page 74-

62

volken, verlangt dat er geen hinderpaal in den weg
worde gesteld voor de handelingen der justitie; het
bizojider belang van den Staat dat zich stelt tusschen
de vreemde rechters en den verdachte of beschuldigde.
Hoezeer hij de straf verdiend heeft, de wet onder wier
bescherming hij geboren is, heeft plichten jegens hem
te vervullen en moet rekening houden met de rechten
die zij hem heeft toegekend. Daarbij komt dat de straf-
wetten en de rechterlijke instellingen niet bij alle natiën
dezelfde zijn. Niet overal hebben de wetten dezelfde hoogte
bereikt. Het is dus niet aan te nemen dat een Staat, wiens
wetgeving met den tijd is meegegaan, zijn onderdaan
aan hem overgeeft die een oud en slecht beginsel huldigt.

Zal, vraagt men, dc uitgeleverde onderdaan voor de
rechtbanken van den vreemden Staat de toch zoo hoogst
noodzakelijke onpartijdigheid vinden, die een der meest
wezenlijke vereischten is voor eene goede rechtspraak?

Let wel, zegt men ten slotte, het weigeren om den
onderdaan uit te leveren is niet om hem straffeloosheid
te verzekeren, het is slechts om hem voor zijne natuur-
lijke rechters te brengen, die hem zeker zullen oordeelen.
Terecht zegt Faustin Hélie: »de strafwet is niet alleen
territoriaal, zij is ook personeel, in dien zien, dat zij
den onderdaan volgt in den vreemde, oni hem bij zijn
terugkeer te bestraffen als hij het verdient. Elle suit
les citoyens sur le territoire étranger pour regier leur
capacité moralc, comme le statut personnel regle leur
capacité civile i). Dat beginsel bij vele volken heden ten
dage gehuldigd, vindt bij ons zijne toepassing in dc
artt. 8 en 9 Wetboek van Strafvordering =).

\'i) Traité de l\'instruction criminelle. Ch. V § 128.
2) Zie ook het rapport der EngeUchc kommissie, pag. 6.

-ocr page 75-

lOl

Daarentegen zeggen de voorstanders van zoodanige
uitlevering, dat wanneer de Staat zijn onderdaan in den
vreemde moet beschermen, hij steeds tusschen beide
zou moeten treden als hij voor eene vreemde rechtbank
tc recht stond. Geef hem hier, zouden wij aan den Staat
moeten zeggen die bijv. eenen Nederlander zou willen
vonnissen die op zijn gebied misdreven had, geef hem
ons,
wij straffen de buiten \'s lands gepleegde misdrijven,

gij hebt niet het recht zulk een persoon te vervolgen.....

en dus zou men recht van bestaan moeten ontzeggen
aan den regel vervat in het derde artikel van den C: N:
wat bij ons in art 9 A. B. en bij de meeste beschaafde
volken overgenomen is — dat de strafwetten verbindende
zijn voor allen die zich op het grondgebied van den
Staat bevinden.

Maar wat meer is, de rechter van het forum loei delicti
commissi is meer competent dan elk ander.
Daar is
het gemakkelijker dan ergens anders de bewijzen in
handen te krijgen die tot ontdekking der waarheid zul-
len leiden.

En wat de partijdigheid der vreemde rechters aan-
gaat, wanneer men daaraan twijfelt, of dat de rechtspraak
slecht ingericht is, dan zou dat in het algemeen de re-
den zijn waarom men niet alleen geen onderdaan, maar-
alle uitlevering, van wien ook, zou moeten weigeren.

Niettegenstaande deze bedenkingen geloof ik toch mij
te moeten scharen onder hen die den regel aannemen
cn toestemmen >geen uitlevering van onderdanen," ter-
wijl ik daarbij ten slotte de woorden overneem van de
memorie van toelichting op het vóór twee jaren tusschen
I\'Vankrijk en Engeland gesloten traktaat: »Un jour
vicndra peut-être oü par reffet du rapprochement des

-ocr page 76-

lOl

peuples, grâce au progrès des lumières, à l\'uniformité
des lois et des institutions, cette exception n\'aura plus
de raison d\'être, et où tous les malfaiteurs, nationaux
ou autres, seront indistinctement livrés à la justice étran-
gère qui les réclamera."

» De wet regelt de toelating en de uitzetting van
vreemdelingen, en de algemeene voorwaarden, op welke
ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde
mogendheden kunnen worden gesloten."

De bevoegdheid om uitlevering toe te staan is in dit derde
Grondwetsartikel der regeering voor het eerst toegekend,
maar daarbij beperkt tot uitlevering van vreemdelingen.

Maar wie zijn nu vreemdelingen?

Zoo oppervlakkig zou men zeggen, wel wie geen
Nederlander is, moet vreemdeling zijn. Maar dan staan
wij voor de vraag : moet men het Nederlanderschap bc
oordeelen naar de vereischten daarvoor gesteld in bet
B. W. of wel naar die van de wet van 28 Juli 1850 (Sb.
no.
44) ter uitvoering van art. 7 der G. VV.

Vóór de Grondwets-herziening in 1848 kwam bet er
niet op aan dat te weten, de wet stelde ingezetenen en
vreemdelingen gelijk, maar toen door den wetgever aan
•het oude art. 4 eene nieuwe alinea toegevoegd en cr
dus ecnc uitzondering op den algemcenen regel gesteld
werd moest men weten wie nu eigenlijk Ncdcilanders waren.

Het is duidelijk dat men ter beantwoording dier vraag
het B. VV. moest raadplegen. Bij de beraadslagingen
over de wet van 1849 was de afgevaardigde Thorbecke
daar blijkbaar niet mee tc vredcn. Hij stelde bij de
behandeling van art. 19 >) ccn amendement voor aldus

1) Art. 17. Ontwerp Donker Curtius.

-ocr page 77-

lOl

luidende: »Op vreemdelingen, ingezetenen van het Rijk,
is deze wet niet toepasselijk. Wie ingezeten is, bepaalt
een nader vast te stellen wet. Deze wet is ook niet
toepasselijk op den vreemdeling, enz. i) Dit werd echter
verworpen en het ontwerp werd aangenomen.

Men had dus drie categoriën die niet uitgeleverd
konden worden :

a. Nederlanders,

b. Vreemdelingen die naar art. 8 B. W. met Neder-
landers zijn gelijk gesteld,

c. De binnen het Rijk gevestigde vreemdeling die
met eene Ncderlandschc vrouw is gehuwd of gehuwd
geweest en uit haar een of meer kinderen heeft in
Nederland geboren.

Wat was nu een gevolg daarvan bij de uitlevering?
Dat de vreemdelingen in eenen beteren toestand waren
dan de Nederlanders. Wij zien toch in art. 9, 2« van
ons wetboek van Strafv. dat de Nederlander gestraft
wordt als hij zich buiten \'s lands aan ecn der misdrijven,
daar genoemd, schuldig of medeplichtig heeft gemaakt.
Stel nu dat een vreemdeling in bet geval sub b of c zich
aan zoo\'n misdrijf beeft schuldig gemaakt op eenen
anderen vreemdeling, dan zal hij hier volkomen buiten
schot zijn, want als vreemdeling kan hij hier niet gestraft
worden omdat ons wetboek niet de misdaden van vreem-
delingen op vreemdelingen buiten \'s lands bedreven,
straft, en uitgeleverd kan hij niet worden als vallende
onder art. 19.

Met zulk ecnc opvatting breekt echter de wet van
6 April 1875 geheel. Slechts Nederlanders kunnen
nimmer uitgeleverd worden, eene vestiging hier te lande,

i) Zic ilc h.andclinßen der 2e k.nmer, zitting van 21 Juli 1849.

5

-ocr page 78-

66

hoe lang dan ook, sluit de mogelijkheid daartoe niet buiten.
Voor het uitzonderen van enkele kategoriën van vreem-
debngen, zegt de M. v. T. gelijk bij de wet van 1849
is geschied, is geen grond met bet oog op het beginsel
dat de nieuwe regeling beheerscht.

Integendeel, zoodanige uitzondering zou in tegenspraak
zijn met bet beginsel, dat,zooveel mogelijk vruchtbare
strafvervolging kunne plaats hebben daar waar het onder-
zoek het gemakkelijkste is i) en de strafvoltrekking den
diepsten indruk maakt.

Alle vreemdelingen, d. z. allen, die geen Nederlan-
ders zijn, staan dus aan uitlevering wegens een elders
gepleegd misdrijf bloot.

Maar welke wet beslist im over bet,Nederlanderschap,
het B. W. of de wet van 28 Juli 1850?

Naar mijn oordeel geeft art. 22 der wet van 1875
het juiste antwoord 2). Wel beet de wet van 28 Juli
1850 (Sb. n». 44) ter uitvoering van art. 7 der Gw. dat
zegt »de wet verklaart wie Nederlanders zijn," maar
om de hoedanigheid te beoordcelen van Nederlander
naar die wet zou strijdig zijn zoowel met het doel als
de woorden daarvan.

Uit art. I der wet van 28 Juli 1850 blijkt toch dat
zij het Nederlanderschap enkel regelt ten aanzien der bur-
burgerscbapsrechten 3). Vandaar dat zij van dc vrouwen

1) Dus op de plaats waar het misdrijf begaan is.

2) Als Nederlanders beschouwt de/e wet hen, die het zijn volgens
het B. W.

De krachtens art. 8 van dat Wetboek met Nederl.mders gelijk ge-
stelden worden, voor de toepassing dezer wet, als vreemdelingen
beschouwd.

\'3) Mr. W. II. de .Savomin Lohman, De Nederl. St.aatswcttcn 1877,
teekent bij art. 5 aan: »Ilet woord
hurgerschafsrechten sluit volgens dc

-ocr page 79-

6;

geen gewag heeft gemaakt, en aan de vreemde vrouwen,
die met Nederlanders zijn getrouwd, het Nederlander-
schap niet toekent. Toch heeft het zeker niet in de be-
doeling der Gw. gelegen dat deze vrouwen als vreem-
delingen aan uitlevering zouden blootstaan •).

g 2. Wij komen thans tot het derde geval, nl. dat
de overtreder der wet noch is onderdaan van het land
dat de uitlevering vraagt, noch onderdaan van het land
waarheen hij gevlucht is, maar zooals de Franschen het
noemen sujet d\'un pays tiers, bijv. een Belg die, na in
Nederland een moord gepleegd te hebben, naar Duitsch-
land vlucht. Brengen wij het geval tot zijne eenvoudigste
verhoudingen, dan hebben wij hier met twee Staten te
doen, de een die uitlevering vraagt, en de ander, die
uitlevering toestaat van een misdadiger vreemd aan de

regcering (Voorduin p. 25 cn 96) alles in wat men door st.aatkundigc
of politieke rechten kan verstaan. Met die meening stemmen echter o a.
de artt. 8—10, 1C4 cn 194 G. W. niet overeen, waar van politieke
rechten sprake is, die niet slechts .aan Nederlanders zijn toegekend. Het
woord moet dus, ook bij gebreke aan eene bcpa.ilde definitie, in elk
gcv.al in engeren zin worden opgevat, cn doelt meer uitsluitend op rech-
ten, die a.m burgers als
zoodanig toekomen, zooals het recht om te
kiezen en gekozen te worden. Men zie hierover Thorbeckc, Bijdrage
tot herziening der G. W. p. 89 cn 90; v. Hell p. 18; (^aan p. 31
cn Hoissevain p. 52 vgl.

i) Zie M. v. T. ad art. 22.

Dit is ook steeds het oordcel vau den H. R. Bij zijne beslissing
van den 23stcn Dcc. 1853, Weekbl.ad No. 1645; \'N Honert G. Z.
12. loi; Rsp. 46, 237, en niet lang geleden toen de vraag behandeld
wenl wie met het oog op art. 9 Wetb. v. Strafv. als Nederlander
moest wonlcn beschouwd, bcslistte hij bij arr. van den 21 sten Juli
1S74, Weekbl. No. 3751, d.it dc wet v.m 28 Juli 1850 (Stb. No. 44)
in art.
i de vereischten om Nederlander te zijn, uitsluitend regelt ten
aixnzien van het genot der burgerschapsrechten, zoodat .alleen na.ir art.
5 en volg. H. W. beoordeeld k.m worden wie Nedctl.mder is.

5*

-ocr page 80-

68

beide natiën. Het Nederlandschc gouvernement heeft in
dit geval zonder twijfel recht om te vragen dat de mis-
dadiger hem uitgeleverd worde, op zijn grondgebied is
er een misdaad gepleegd, zijne wetten zijn geschonden,
zijne strafwetten die verbindende zijn voor allen die
zich op het grondgebied van het Koninkrijk bevinden.

En wat zou Duitschland kunnen zeggen ? Niet veel;
het recht om uitlevering te vragen voor een moord
ontzeggen, dat zou schennis zijn van het aangegane
verdrag, de persoon welke men vraagt uit te leveren
is toch geen zijner onderdanen. In het algemeen is iedere
staat toch zedelijk verplicht zijn hulp te verleenen tot
bestraffing van misdaden buiten zijn grondgebied gepleegd
■— de uitlevering is er het gevolg van — en zou hij
nu den misdadiger in bescherming nemen, hem die
zich zoo tegen alle menschelijke wetten vergrepen heeft
een schuilplaats verleenen. .

Maar er staat iets tegenover. Hier moet men, meer
dan bij andere zaken, behoedzaamheid in acht nemen
die steeds onafscheidelijk is van elke diplomatieke han-
deling. Evenals toch de ouders over dc kinderen een
waakzaam oog houden, zoo toont ook de staat zijne
bezorgdheid, door zijne bescherming over de leden van
zijn famielje uit te strekken tot buiten de grenzen van
het land, en het is voornamelijk\'bij de uitlevering dat
die tusschenkomst een reden van bestaan heeft. Heeft
de aanvragende Staat recht dien persoon te eischen,
vindt mijn onderdaan daar eene onpartijdige recht-
spraak en is er voldoende voor zijne verdediging gezorgd
Heeft de aangevraagd wordende Staat het verzoek met
alle naauwkeurigheid onderzocht? Ziedaar onder meer-
dere een aantal vragen die overweging verdienen. Maar

-ocr page 81-

lOl

om in staat te zijn die controle uit te oefenen moet
het vaderland van den misdadiger kennis hebben^ van
en gewaarschuwd zijn voor de gevaren, die zijn onder-
daan bedreigen.

En dat gebeurt meestal. Hoewel de wet van 1849,
evenmin als de wet van 1875, zich verzette tegen uit-
levering van personen die tot ecn\' derden Staat behooren,
behelzen toch de meeste traktraten onder die wet ge-
sloten ï) eene of andere clausule die ons in het recht
om uitlevering te bekomen van alle personen, niet
behoorende tot den Staat waaraan ons verzoek gericht
was, beperkten.

Er zijn er die de raadpleging van de derde Mogend-
heid verplichtend stelllen, zoodanig dat als die er zich
tegen verzette, dit bet aangevraagden land verhinderden
er gevolg aan te geven. Die clausule luidde aldus : » De
veroordeelde of vervolgde personen, die noch van het
eene noch van het andere der beide Rijken onderdaan
zijn, zullen aan de regecring, die hunne uitlevering
zal hebben aangevraagd, niet worden uitgeleverd, dan
wanneer de Staat, waartoe zij behooren, en die van de
aanvragen om uitlevering zal worden onderricht, door
de regeering, aan welke deze zullen gedaan zijn, zich
niet tegen hunne-uitlevering zal verzetten."

In andere traktaten staat echter : » Dans tous les cas
le gouvernement saisi de Ia demande d\' extradition,
restera libre de donner à cette demande la suite qui
lui paraîtra convenable et de délivrer le prévenu pour
être jugé, soit à son pays natal, soit au pays où le
crime aura été commis. Il sera donné connaissance au

1) Ook ilc tusschen andere .Staten onderling gesloten trriktatcn be-
helzen zulke bepalingen.

-ocr page 82-

lOl

Gouvernement, qui réclame l\'extradition des motifs de
refus."

In de traktaten na 1870 gesloten vinden wij derge-
lijke bepaling bijna niet meer opgenomen door de ver-
schillende gouvermenten, bet Nederlandscbe beeft ze in
die na wet van 1875 er niet meer ingelascbt.

Ik voor mij geloof dat men daar niet goed aan
gedaan beeft. Om zooals in sommige een beding te
stellen dat men niet zal uitleveren tenzij de derde Staat
er zijne toestemming aan geeft, stem ik volkomen toe
dat men dat moest nalaten. Er zijn tocb voorbeelden
van dat, zoodoende, een misdadiger ongestraft blijft.
- Billot I) deelt er ons een mede. In 1858 vroeg bet
fransche gouvernement aan dat van Sardinië de uitleve-
ring van een zekeren heer H., engelscb onderdaan,
beschuldigd van deelgenomen te hebben aan een aan-
slag tegen den Keizer op den 146» Januari van datzelfde
jaar. Het kabinet van Turin beijverde zicb den man
voorloopig in hechtenis te nemen maar alvorens zijne uit-
levering toe te staan, vroeg het de toestemming van
Groot-Brittannië. Het handelde hiermede in overeen-
stemming met het eerste art. van bet traktaat den
2951011 Nov. 1838 tusschen Frankrijk en Sardinië gesloten,

dat zeide........pourra être accordée, toutes les

fois que le gouvernement du pays auquel il appartient
y aura donné son assentiment." Engeland onderzocht
bet, weigerde zijne toestemming cn H. werd niet aan
Frankrijk uitgeleverd.

Om de clausule er uit te laten bestaat bij mij bezwaar
op grond dat het eenmaal aangenomen gebruik mee-

i) l. .1. p. pag. 84.

-ocr page 83-

lOl

brengt dat het land waaraan de uitlevering gevraagd
wordt, steeds het gouvernement verwittigt van de op-
vordering van zijn onderdaan i). Nu zou het kunnen
gebeuren dat die derde Mogendheid zich aanbood haar
onderdaan te straffen ; en dus op haar beurt uitlevering
vroeg. De aangezochte Staat zou dus van twee kanten
aan hare verplichting herinnerd worden, aan wien moet
zij het toestaan, wien moet zij weigeren? Laat ons een
oogenblik een paar schrijvers raadplegen. Provo Kluit
zegt »juris etenim fundamentum, quo nititur deditio,
aeque valet erga peregrinum, qui a patria, ac erga eum,
qui a tertia civitate exposcitur. Civitas hac in re libéra
plane facultate fruitur 2).

Van Martens beweert dat de vreemdeling niet kan
uitgeleverd worden dan aan den Staat waarvan hij een
onderdaan is. Hij geeft echter geen anderen beweeg-
grond voor deze beslissing >que le désir de ne point
se compromettre de ne pas irriter une puissance amie 3).

Von Mohl 4) oordeelt dat in dc eerste plaats de Staat
waarin het misdrijf begaan is, het recht heeft te straffen
en verzet zich tegen eene uitlevering aan den Heimathstaat.

»Es ist denn doch offenbar nur derjenige Staat gegen

1) II est du devoir des États de se faciliter mutuellement l\'exercice
de protection en faveur dc leurs sujets. Lors donc qu\'une demande
d\'extradition est formée contre le sujet d\'une Tuiss-ince tierce, il convient
que le pays de réfuge prévienne cette Puissance, et s\'assure qu\'elle n\'a
pas de motif particulier de s\'opposer à l\'extradition. C\'est non seulement,
pour le pays de refuge, un devoir <iue lui imposent la courtoisie et les
relations internationales, mais encore une mesure de prudence que lui
conseille son intérit môme. Billot, t. a. p. pag. 80.

2) dc dcd. prof. p. 61.

3) Droit des gens § lOi p. 2S2 (ed. Vergé).

4) Staatsrecht, Völkerrecht u. Politik, p. 699.

-ocr page 84-

lOl

welchen gefehlt wurde zu einer Straf handlung zuständig,
und wenn je an diesen keine Auslieferung stattfinden
kann, so ist derjenige Staat, welcher den Schuldigen
jetzt in seiner Gewalt hat, aus Pflicht der Weltrechts-
ordnung zur Bestrafung berufen, nicht aber abzusehen,
wie er diese Pflicht auf den ursprünglichen Heimathstaat
sollte überwälzen können."

Dus wanneer de misdadiger niet aan het forum delicti
commissi kan uitgeleverd worden, moet de Staat het
doen, waarheen hij gevlucht is, maar in de eerste plaats
aan den rechter van het land waar hij misdaan heeft,
zoo ook oordeelen de meeste schrijvers.

Summa summarum, heeft men sinds de nieuwe wet
ue clausale er uitgelicht, men zal den derden Staat
niet het recht kunnen ontzeggen, tusschen beide te
komen. Een beding dus waarbij bepaald werd dat het
derde land gewaarschuwd zal worden maar dat in ieder»
geval het land waar het misdrijf begaan is de voorkeur
zal genieten, zou aan mijn bezwaar een einde maken.

-ocr page 85-

HOOFDSTUK II.

OVER DE STRAFBARE KEITEN WAARVOOR UIT-
LEVERING WORDT TOEGESTAAN.

Bij het onderzoek in de afdeeUngen werd art. 2 de
spil genoemd waar alles om draait, de hartader der uit-
levering. En te recht. Werd de uitlevering vroeger meer
beschouwd als contra iuris rationcm rccepta, als eene
uitzondering, als cene regeeringshandeling, waarvan men
slechts een zeldzaam gebruik maakte, de uitbreiding
van bet spoorwegnet, de verbazende vermeerdering der
vervoermiddelen, de tallooze middelen daardoor den
misdadiger aan de band gedaan om de sporen van zijn
misdrijf uit te wisschen, waren oorzaak dat de natiën
door uitbreiding der gevallen een tegenwicht in de schaal
legden.

Hugo de Groot leerde dat de uitlevering niet moest
toegestaan worden dan voor de zwaarste misdrijven, cn
voor politieke misdaden \').

i) De iure belli ac pacis, Lib. II C 21 § 5 in fme: >Caeterum ius
hoe quod diximus deposcendi ad poenas cos (jui extra territorium pro-
fugcrunt, hoe ct proxime actis sacculis in plerisquc Europae partibus
circa ca demum crimina usuqiatur, quae statum publicum tangunt, au
quae cximiam habent facinoris atrocitatem. Minora mutua dissimulatione
transmitti invaluit......"

-ocr page 86-

74

Dc Vattel \') is hetzelfde gevoelen toegedaan, als hij
zegt : » Si la justice de chaque État, doit se borner en
général à punir les crimes commis sur son territoire,
il faut excepter de la règle ces scélérats, qui par la
qualité et la fréquence habituelle de leurs crimes violent
toute sûreté publique et se déclarent les ennemis du
genre humain. Les empoisonneurs, les incendiaires, les
assassins de profession peuvent être exterminés partout
où on les saisit," Overeenkomstig die leer der oudere
schrijvers zien wij dat beginsel toegepast in de eerste
traktaten en de eerste wetten. Wij hebben de gelegen-
heid gehad dat reeds op te merken in de Engelsche
en Amerikaansche traktaten, in de Belgische wet van i
Oct. 1833 en art. 17 van onze vreemdelingenwet.

De vraag die zich aan ons voordoet, waar moet de
grens getrokken worden, is niet zoo gemakkkelijk op
te lossen.

Sommigen hebben beweerd dat het er niet toe dee\'d
hoedanig of hoe zwaar het begane misdrijf is, maar
dat de uitlevering reeds gerechtvaardigd werd als dc
wetten van het land dat de aanvrage doet, door den
vluchteling geschonden waren. 2) Evenzeer wilde Feuer-
bach reeds, dat als twee naburige Staten een traktaat
sluiten, daarin uitlevering van alle voortvluchtige mis-
dadigers, zonder onderscheid welke overtreding zij ge-
pleegd hadden, zou worden toegestaan
3).

1) Droit des gens I cap. 19 No. 233.

2) Tittman, Strafrechtwisschcnschaft Hl § 634.

3) Themis oder Beiträge zur GeseUgebung, pag. 320.

Dat de Duitsche criminalisten op dit punt strenger denken ligt aan
de ontelbare miniatuur-staten van het vroegere Duitsche Rijk en nog
l^er tot 1871 aan de zeer gemakkelijke ontvluchting van het eene in
het andere grensland.

-ocr page 87-

75

Zonder te willen beamen dat juist alle overtredingen
eene reden van uitlevering voor twee Staten moeten
zijn, scbijnt het mij tocb ecbter billijk toe, dat twee
naburige landen voor een grooter aantal feiten uitlevering
moeten toestaan, als dat een Europeesche Staat bijv.
met eene Zuid-Amerikaansche Republiek een traktaat
aanging. De soms groote kosten aan zulk een daad ver-
bonden, de moeielijkheden om er tc komen, eindelijk
de moeite voor een misdadiger om zich daar tc ves-
tigen, waar hij geen taal en zeden kent, de onschadelijk-
heid van den voortvluchtige op zoo grooten afstand, bet
zuur brood eten in den vreemde, waar dc balling uit
Florence
Dante Alighieri in zijn tijd reeds over klaagde,
en andere omstandigheden, worden geoordeeld reeds straf
genoeg te zijn voor zulk een wezen. Men moet de raderen
der diplomatieke machine niet voor kleinigheden in be-
weging stellen! Dit ware even belagchelijk als hatelijk.

Zoodanig is het gcyoelen der meeste schrijvers cn
ook van dc praktijk. II serait trop rigoureux d\'accorder
l\'extradition pour des faits de cette espèce, même après
qu\'une condamnation par défaut aurait été rendue, parce
que le délit n\'apporte pas dans la société un trouble
assez considérable pour recourir à ces moyens extra-
ordinaires ï).

Zoo zcgt van Har 2) »Sodann muss das Vergeben,
wegen dessen Auslieferung verlangt wird, auch wirklich
von der Bedeutung, dass eine Bemühung des fremden
Staates deshalb gerechtfertigt erscheint. In der Thatum
ciner geringen Uebertretung (Z. B. einer wörtlichen
Icichtcn Beleidigung) willen die Gerichte und oft den

1) Le CJravereml, de la légisi.ition criminelle, I pag. 86,

2) Das Intern priv.it- und Strafrcelit, § iSO-

-ocr page 88-

lOl

diplomatischen Apparat zweier Staaten in Bewegung zu
setzen, würde
kleinlich sein, und der dadurch erreichte
Nutzen in keinem Verhältnisse mit der gegenseitigen
Belästigung der Behörden stehen, in vielen Fällen auch
der nothwendigen Festnahme und des Transports des
Auszuliefernden wegen eine wirkliche Ungerechtigheit
gegen diesen enthalten.

Ten slotte noch Merlin i) »Quand un homme a com-
mis dans sa patrie un de ces crimes qui n\'ébranlent
point les fondements de la société, un usage universel
des nations policées le reçoit à vivre tranquilement ct
sans être recherché dans une région nouvelle. On regarde
la privation de ses amis et de ses proches, le renversement
dè sa fortune, la perte de son état, un perpétuel exil
hors de sa patrie, comme des expiations assez fortes 2),
Toen de wetgever in 1849 geroepen werd ter vol-
doening aan de tweede alinea van het derde Grondwets-,
artikel een ontwerp voor te dragen, had hij niet veel
meer voorbeelden dan de Belgische wet, de fransche
circulaire en een paar traktaten. Terwijl bij onze Zuide-
\'lijke buren het stelsel van opsomming der misdrijven
gehuldigd werd, zeide de fransche Min. Martin in zijne
circulaire »l\'extradition ne peut avoir lieu qu\'à l\'égard
du prévenu d\'un fait passible d\'une peine afflictive et
infamante, c\'est-à-dire d\'un crimé autre qu\'un crime

politique, et non d\'un délit........"

Deze onderscheiding van den Code, eigenlijk ter

1) Quest, de Droit, in voce Etranger.

2) Zie nog Kluit, 1. c. pag. 75.

Pröf. Opzoomer, Staatsrechtelijk onderzoek, p.-ig. 119. von Mohl S. 722
Marquardsen S. 46.

-ocr page 89-

77

aanduiding waar de zaken berecht moeten worden, als
crimes voor de cour d\'assises, délits voor de tribunaux
de première instance (correctionnelles) >) en contraventions
voor den juge de paix, tot maatstaf aan te nemen in
welk geval men zou uitleveren ging toch niet op. Vol-
komen stem ik met Faustin Hélie in als hij zegt, 2)
»En effet, l\'extradition ne peut avoir pour base que
la gravité intrinsèque de l\'infraction, elle ne peut s\'at-
tacher qu\'à des faits que la justice universelle réprouve
et punit; car elle appartient au droit des gens, et dès
lors elle ne peut être appliquée que dans l\'intérêt général
des peuples. Or, la classification des infractions dans
chaque législation est évidemment arbitraire, elle a pour
principe tantôt la compétence, tantôt le système de la
pénalité, tantôt l\'utilité que peut trouver le législateur
aux qualifications différentes, qu\'il impo.se aux faits."

Daarenboven is in het ccnc land een strafbaar feit
als mi.sdrijf gekwalificeerd en in ccn ander als wanbedrijf,
ja men beeft zelfs landen die dc drieledige verdecling
niet hebben. En wanner men eens eenige traktaten op
dien grondslag gesloten bad en de wetgever ging er toe
over om, evenals in 1854 bij onsen in 1863 in Frankrijk,
eenige crimes met correctioncclc strafte bedreigen dan zou
men tot resultaat krijgen dat bet aantal nïisdrijven waar-
voor uitlevering toegestaan werd, nog al sterk verminderen
zou
3). Toch ging de Min. Donker Curtius dien weg

1) Met uiUondcring iler »délits politiques cl dc la presse" qui doi-
vent itre soumis au jury.

2) Traité d\'instruction criminelle, No. 712.

3) Het ïou althans mijne opv.atting zijn dat als een land zich verbon-
den heeft om voor crimes uit tc leveren cn dc strafbare handeling
verliest dien na.-im, dat er ook gccnc uitlevering voor zal plaats heb-

-ocr page 90-

lOl

op. Immers in het ontwerp den 17e" April door hem
ingediend, luidde het art. dat hierop betrekking had:
»Geene uitlevering wordt toegestaan, dan wegens die
misdrijven, waarop ook naar de Nederlandsche wetgeving
eene straf is gesteld en waarvan de vervolging of opge-
legde straf naar die wetgeving niet verjaard is \').

In de afdeelingen vond deze formule geen aanhan-
gers, de commissie van rapporteurs deed toen bij het
verslag den wenseh der leden aan de Regeering kennen
om alle misdrijven waarvoor uitlevering zou plaats heb-
ben, uitdrukkelijk in de wet te omschrijven, want men
zeide, de steller der wet heeft alleen de uitzonderingen,
de gevallen waarin geene uitlevering mag worden toe-
gestaan, opgeteld en men meende dat juist het omge-
keerde stelsel behoorde gevolgd te worden 2).

Toen dan ook de Min. Wichers optrad, werd door hem
die lijst met 7 misdrijven gesteld. Dat men bij de haast
om de wet af te handelen zijn toevlucht nam tot vreemde
wetten
3), in sommige gevallen is dat niet af tc keuren,

ben. Echter kan ik evenmin ontkennen dat het tegenovergestelde ge-
voelen, dat door het Hof van Brussel omhelsd is, grond mist. Het
sprak den 24sten Dcc. 1868 het volgende arrest uit: »Attendu que
les traités sur les extraditions sont des actes internationaux qui lient
jes parties contractantes; qu\'il ne peut appartenir à l\'une d\'elles, cn
modifiant sa législation, de soustraire un des faits prévus par la con-
vention aux suites qu\'y attachait l\'autre partie en faisant le traité cl
qu\'elle a le droit dc continuer
h y attacher tant qu\'il n\'a p.as été
dénoncé; que ce serait évidemment autoriser l\'une des Ihiissances con-
tractantes porter la perturbation dans les relations diplomatiques sur
un des objets les plus importants de l\'ordre social; — »T.a Cour est
d\'avis qu\'il y a lieu à l\'extradition ......

i) Art. isa. Bijbl. lot de Ned. .Staatscourant, 1849 pag. 279.

Zie Bijlagen pag. 45.
3) Zie de woorden van den afgevaardigden D. Curtius.

-ocr page 91-

79

maar men had hierbij moeten bedenken dat Nederland
bijv. door zijne overzeesche bezittingen in eenen anderen
toestand verkeert dan België. Wilde men toenmaals
niet uitleveren dan »zeer zeldzaam en alleen ter zake
van de zwaarste misdrijven", verwondering moet het
dan wekken dat, om eens een voorbeeld te nemen, de
slavenhandelaar niet in dat gezelschap geplaatst werd.
Bij de wet van 20 Nov. 1818 \') werd degeen die daaraan
deel nam gestraft met eene boete van / 5000 mitsga-
ders reclusie voor den tijd van 5 jaren, welke wet ver-
scherpt werd door die van 23 Dec. 1824 2) waarbij de
boete op
f 10.000 gesteld werd cn de reclusie vervan-
gen door dwangarbeid voor den tijd van 15 jaren.

In geen der traktaten door ons gesloten is het evenwel
opgenomen, maar dat het noodig was blijkt wanneer
men sommige nummers der anti-slaverij reporter ter
hand neemt, waaruit men zien kan, dat voornamelijk in
Suriname nog wel eens een geval voorkwam.

Dat bet ook nu nog niet tot de onmogelijkheden be-
hoort en men er door de uitlevcringstraktatcn in wil
voorzien bewijst de, op den 14c" Aug. 1876 tusschen
Engeland cn Frankrijk gesloten overeenkomst, waar in
art. 3 no. 25 staat : traite des csclavcs tclle qu\'elle est
dcfinic et puni par les lois des deu.v ])ays
3).

1) Staatshl. n®. 39.

2) Staalsbl. n". 75.

3) In l-\'ngelancl is slavenhandel gelijk gesteld met zeerooverij cn wortU
gestraft met den dood en verbeurdverklaring v.an goederen. Sect. 9.
Act. van den 24sten Juni 1824, 5 Vict: C 113.

Ook in Fr.mkrijk stelt de wet vau 1831 tot 20 jaar dw.angarbeid
daarop cn verder heeft men nog het decreet vau 27 April 1848^ dc wet
van II Fcbr. 1851, het Sénatus-consultc van 3 Mci 1854^ cii ilc wet
van 28 Mci 1858, tlic op den slavenhandel belreklcing hebben.

-ocr page 92-

6o

Meer dan 25 jaren was die wet van kracht, maar tel-
kens deden zich meer en meer moeielijkheden voor.
De beginselen, waardoor men zich in 1849 ter zake
van uitlevering liet leiden, waren geheel veranderd.
Theoretisch onjuist, door maar voor enkele gevallen
uitlevering toe te staan en zoo ons vaderland tot een
asiel voor misdadigers te maken met
zevert excepties,
bleek zij ook praktisch onuitvoerbaar te zijn door be-
perkende bepalingen. Men herinnere zich ook dat deze
beperkingen dagteekenen uit den tijd der passen waarin
het reizen nog moeielijk was, en tevens zeldzaam. Maar
de beschaving, de ontwikkeling van stoom en industrie,
hebben daarmee gebroken. Die medailje zou ook haar
keerzij vertoond hebben, indien men niet bijtijds een
surrogaat gesteld had. De tijdsomstandigheden echter
werkten mee, naburen gaven ons het voorbeeld cn het
begrip van inbreuk op eigen nationaliteit werd hoe lan,-
ger hoe meer uit het oog verloren.

»Thans opende men de oogen voor de eenvoudige tast-
bare waarheid, dat alle regeeringen tegenover de vij-
anden der maatschappelijke orde
een zijn, éen in dien
zin, dat zij met vereende krachten behooren te zorgen,
dat wegens elk, door alle beschaafde volken als mis-
drijf aangemerkt, opzettelijk gepleegd feit, vruchtbare
strafvervolging kunne plaats hebben daar waar het onder-
zoek het gemakkelijkste is cn dc strafvoltrekking den
diepsten indruk maakt. \')"

Om tot die uitbreiding der gevallen te geraken, hield
het ontwerp de Vries de volgende bepaling in:

Art. 2. Vreemdelingen worden niet uitgeleverd dan

l) Zie memorie v.iii toelichting van den Min. <Ic Vries,

-ocr page 93-

8i

ter zake vau misdrijven in de verdragen met naam aan-
gewezen. Uitlevering kan niet toegezegd worden, dan
ter zake van zoodanige buiten het Rijk gepleegde mis-
drijven, die ook bier "te lande met straf zijn bedreigd
en waarvoor bier tc lande volgens bet Wetboek van
Strafv. voorloopige aanhouding is toegelaten. Geene uit-
levering kan toegestaan of gevraagd worden wegens
staatkundige misdrijven.

Voorwaar eene niet geringe uitbreiding gegeven aan
de gevallen van de wet van 1849. In de eerste plaats
zijn daaronder begrepen de verdachten van misdrijven
waartegen lijf- of ontecrende straf is bedreigd, dat zijn
dus alle
crimcs van onzen C. 1\'., daarbij komen nog
diefstal, oplichting, misbruik van vertrouwen, verwon-
ding, bedelarij, landlooperij \') en dc door de wet van
29 Juni 1854 (St. No. 102) gecorrcctionaliseerde mis-
drijven krachtens art. 25 c luidende: op de misdrijven
(crime.s), welke door deze wet correctioneel strafbaar
worden, is bet tweede lid van art. 88 Wetb. v. Sv.
toepasselijk.

Ging de Min. bier van een juist stelsel uit? Mij beriep
zich op von iVIolil. Maar bet was met bet oog op de
Helgiscbc wet cn bet klein aantal misdrijven, d.it deze
schrijver zich tegen eene opsomming verklaarde.

De memorie van toelichting bevatte tevens de klacht
dat men, bij het opstellen eener lijst die, al was dat
ook nog met zooveel zorg geschied, onmogelijk tegenover
eiken vreemden Staat gebruiken kon. Te recht werd er
echter op gewezen boe die bezwaren niet belet hebben
dat ecnc lange reeks traktaten door onze Regeering

i) Zie art. SS Wetb. v. Strafv.

-ocr page 94-

J>2

gesloten . is, terwijl de overige Staten, die eene wet
hebben, toch allen de lijst hebben. Maar heeft dan art.
88 Strafv. geene lijst? Juist die lijst bakent op dit ter-
rein grenzen af. die men niet anders dan willekeurig kan
noemen. Verscheidene misdaden, Vvelke volgens onze
wetgeving wanbedrijven zijn, worden nu uitgesloten, zon-
der dat daarvoor een\' redelijken grond is aan te wijzen.
Daarbij valt vooral hierop te letten, dat hetzelfde feit
beurtelings misdaad en wanbedrijf is. Slechts een paar
voorbeelden. Concussion i), knevelarij, is misdaad ten
aanzien van »les fonctionnaires ou les officiers public.s,"
wanbedrijf ten aanzien van »leurs commis ou préposés,"
Waarom kan nu wel een »fonctionnaire" maar geen
\'»commis" uitgeleverd worden?

Waarom mag de 2ojarige schaker niet, de 21jarige
wél uitgeleverd worden ? 2)

Waarom moet dc schipper die zijn vaartuig doet
zinken, stranden etc. (art. i wet van 12 April 1872
St. No. 23) wel uitgeleverd worden, maar niet een ander
die dat doet, omdat het dan als wanbedrijf wordt ge-
kwalificeerd? En daarenboven art. 17 der wet van 1849
noemt in N®. 6 zonder eenig voorbehoud zoowel knevelarij
als ontvreemding door ambtenaren met ontvangsten of
bewaring belast, en toch concussion, en détournement
par des fonctionnaires publics zullen nu, wanbedrijf
zijnde, niet meer aanleiding tot uitlevering geven. 3)

Ook nog andere bezwaren zouden tegen dit stelsel
kunnen worden ingebracht.

Het zal toch volstrekt niet zeker zijn dat als wij

i) Art. 174 C. I\'.
♦ 2) Art. 356 C. P.

3) Zie het verslag van cle twee<le Kamer op het ontw. de Vries.

-ocr page 95-

lOl

binnenkort een nationaal wetboek zullen bezitten, eene
drieledige verdeeling daarin haar plaats zal vinden,
evenveel kans bestaat er dat ons Wetb. van Strafvorde-
ring eene herziening zou ondergaan waarbij de preven-
tieve hechtenis niet tot meerdere gevallen uitgebreid
zal worden, maar eerder ingekort. Eene andere grens-
scheiding op te geven is ook niet gemakkelijk. In de
theorie moge het niet moeielijk zijn een onderscheid
aan te nemen tusschen zware en geringe misdrijven, in
de praktijk zou het minder gemakkelijk zijn, die onder-
scheiding met duidelijke kentcekenen aan te wijzen.

Wel echter wezen de voorstanders op andere zwarig-
heden. Zij zeiden een lijst van misdrijven kan voldoen
bij eene internationale strafwetgeving, niet, wanneer
zooals nu, verschil van wetgeving bestaat. Daarop
voerden zij voorbeelden aan, hoe bijv. kindermoord bij
ons een delictum sui generis is, maar niet alzoo door het
algemeene Strafwetboek van Duitschland gekend wordt.

Zoo bijv. in art. 2 n». 5 opzettelijke verwondingen,
slagen of stooten, die eene ziekte of een beletsel van te
werken van meer dan 20 dagen tengevolge hebben,
terwijl dit criterium niet in het Duitschc wetboek is
aangenomen, dat daarentegen in g 224 misvorming of
verlies van een lichaamsdeel als verzwarende omstandig-
heid aanmerkt. Moet nu toch casu quo, vroeg men, op
een voor dc Ned. regeering overtuigende wijze door de
Duitschc worden aangetoond dat een persoon zich aan
het misdrijf van verwonding heeft .schuldig gemaakt met
zoodanig gevolg, dat daaruit ecnc ziekte of beletsel
van te werken is ontstaan?

Maar stel, men hadde eens een algemeen begin.sel,
binnen welks grenzen bij ieder verdrag een lijst van

-ocr page 96-

lOl

misdrijven moet worden ontworpen, dan wordt de moeie-
lijkheid niet opgeheven, doch alleen verplaatst, daar toch
de bezwaren, die men dan bij de samenstelling der
wet zou vermijden, bij het sluiten van elk verdrag
zouden terugkeeren. Daarom, zeide de Nieuwe Rotter-
damsche Courant i) in een leading artikel, wenschen wij
wederom de lijst, de nauwkeurige opsomming van alle
misdrijven waarvoor uitlevering kan toegezegd worden.
Niet juist van art. 17 der vreemdelingenwet. Wij erken-
nen volmondig, dat de zaak der algemeene maatschap-
pelijke orde het opnemen van nog eenige misdrijven
dringend vordert; maar hieraan kan ook gemakkelijk
voldaan worden. Wanneer de M. v. T. beweert, dat
éen lijst » onmogelijk tegenover eiken vreemden Staat bruik-
baar kan wezen, dat het sluiten van verdragen er door
belemmerd wordt," dan verklaren wij dit argument niet
te vatten. Eene vreemde Rcgeering verlangt in het uit-
leveringstraktaat opgenomen tc zien een misdrijf, dat
niet opgenoemd is. Die eisch is vooreerst nog niet altijd
overeenkomstig dc grondslagen der uitlcvcringslccr.
Maar om aan rechtmatige vorderingen tc kunnen vob
doen, breidt men de lijst tot den uitersten rand der
belangrijke misdrijven uit.

Vreest men dan nog voor gevallen, waarin dc vor-
deringen van vreemde Regeeringen niet ingewilligd
kunnen worden, dan moest men alle beperking, iedere
onderscheiding verwerpen.

t Is volstrekt niet onmogelijk, dat een of ander na-
burige Staat dc uitlevering zou wenschen tc zien toe-
gestaan bijv. wegens
eenvoudige bankbreuk,^of wegens

* 1) Van 3 Juni 1874.

-ocr page 97-

«5

het inzegenen van het kerkelijk hinuelijk vóór de vol-
trekking van het biirgelijkc ;
daar nu deze misdrijven geen
aanleiding geven tot voorloopige aanhouding, zou onze
Regeering, ook nadat het ontwerp tot wet verheven
was, moeten weigeren. Deze en andere redenen waren
oorzaak dat — m. i. terecht — de Min. van Justicie
van Lijnden, die reeds als kamerlid er toe overhelde,
dit art. uit het ontwerp lichtte en de lijst van mis-
drijven in plaats stelde.

Behoudens kleine wijzigingen is die lijst aangenomen,
zooals zij voorgesteld was.

Dc Min. de Vries had bij zijne M. v. T. cene
tabel gevoegd, een overzicht inhoudende voor welke
misdrijven uitgeleverd werd door België, Denemar-
ken, Duitscbland, Frankrijk, Groot-Brittannic, Italië,
Oostenrijk, Portugal, Rusland, Spanje, Vereenigde Sta-
ten van Noord-Amerika, Zweden en Noorwegen, Zwit-
serland.

Daaruit blijkt dat door ons niet overgenomen zijn.
le. menaces d\'attentat contre les personnes ou les
propriétés, 2° association des malfaiteurs, 3c empoi-
sonnement des bestiaux ou autres animaux, 4c abandon
par le capitaine, hors les cas prévus par la loi, d\'un
navire ou bâtiment de commerce ou de pêche, dénon-
ciation calomnieuse, 6<-\' destruction ou dégradation de
tableaux, monuments, objets d\'art, documents ou autres
papiers, destruction ou détérioration de denrées, mar-
chandises ou autres propriétés mobilières et opposition
à l\'c.xécution dc travaux publics, 7« destruction ct
dévastation de récoltes, plants, arbres ou greffes, 8c de-
struction d\'instruments d\'agriculture, 9c rccélcment des
objets obtenus à l\'aide l\'un des crimes ou délits prévus

-ocr page 98-

86

par les lois sur l\'extradition, lO« inceste, i ic rapt,
12e trafic d\'esclaves.

Heeft de Regeering niet de uiterste grens genomen,
zij heeft de leer der schrijvers gevolgd, dat, daar de
uitlevering gevorderd wordt om overal een zekeren en
vasten rechtstoestand te vestigen, zij ook alleen moet
toegestaan worden voor algemeen erkende misdrijven
en voor die welke inderdaad de maatschappelijke orde
verstoren i). Derhalve geene uitlevering wegens onbe-
duidende overtredingen, en daarom ook geene uitlevering
dan voor zulke feiten, die ook in den Staat, waarvan de
uitlevering gevraagd wordt, als misdrijven beschouwd
worden. Slechts dat, wat overal als misdadig veroordeeld
wordt, moet met vereende krachten vervolgd en onderdrukt
worden. Dat de Reg. hierin geslaagd is bewijzen de
traktaten na dien tijd gesloten. Alle 26 nommcrs zijn
in elk opgenomen. Wij vertrouwen dan ook dat de
Reg. als het door verloop van tijd en andere toestanden
noodig mocht zijn die 12 strafbare feiten — waarvoor
toen volgens de tabel, en thans nog,
betrekkelijk weinige
en enkele Staten uitleveren — in de wet op te
nemen, evenmin zal aarzelen als Engelend in 1873 en
België in 1874 en 1875.

Het is hier de plaats om voor een poos de uitleve-
ring te laten rusten, en ons een oogenblik bezig te
houden met een punt wat hiermede ten zeerste in be-
trekking staat. Ik bedoel dc berechting hier tc lande
der misdrijven buiten \'s lands gepleegd.

i; Hhintschli, das modenie Völkerrecht der civilisirteu Suteii P..225.

*

-ocr page 99-

8;

Het ligt niet in den aard van dit proefschrift het
recht van den Staat, te onderzoeken of aan te toonen,
om delicten buiten zijn territoir gepleegd, daarbinnen
te bestraffen. Het zou tevens bloot theoretisch zijn, de
praktijk heeft uitspraak gedaan, in bijna alle beschaafde
landen wordt dat recht toegestaan i).

Volgens het ius constituendum zijn er vier gevallen
van misdaden buiten \'s lands gepleegd die vervolgd
moeten worden:

I. Misdrijven gepleegd door Nederlanders en vreem-
delingen tegen den Nedcrl: Staat,

II. Misdrijven gepleegd door Nederlanders tegen Neder-
landers,

III. Misdrijven gepleegd door Nederlanders tegen vreem-
delingen,

IV. Misdrijven gepleegd door vreemdelingen tegen Ne-
derlanders.

Bevatte reeds het crimineel Wetboek voor het ko-
ningrijk Holland in zijne artt. 2 en 3 voor sommige

i) In <lc Revue de législation van 1847 somt Ortolan, pag. 200, ne-
gentien landen op, wier wetboeken daarin voorzien. Men vindt de mec-
ningen der schrijvers in Koelix, traité du droit international jmvé. Livre
II, tit. L\\, ch. II. — A. C. Cosman, de delictis extin civitatis fines corn-
missis, Amst. 1829. — Asch van Wijck, de delictis etc, Utr. 1839.

Engeland naar zijn Common law, en île Vercenigde Staten vau
X.-,\\merik.i, volgen nog het zoogenaamde territorialiteitsbeginsel d. i.
geen berechting van misdaden builen \'s lands gepleegd. Echter in den
laatsten tijd niet zonder uitzonderingen. Zoo straft l-\'ngeland treason,
felony, het verbreken der Foreign enlistment .iet, het in brand steken
van koninklijke oorlogschepen of magazijnen, doodslag, slavenhandel,
bigamie en zeeroof. Ook wonlcn volgens de Merchant shipping acts van
1855 en 1867 alle overtredingen gestraft door dc bemanning van een
ICngelsch schip in ccn vreemde haven of oj) ccn vreemd schi]) lot wier
l>emanning zij niet behooren, begaan.

-ocr page 100-

88

gevallen strafbepaling en, den isteu bebruari i8oy in
werking getreden moest het werk van Reuvens, Elout
cn van Musschenbroek den i «t^n Maart i8il \') voor de
Fransche Codes plaats maken. De artt. 5, 6 en 7 Code
d\'instr. criminelle bepaalden de gevallen — hoezeer on-
voldoende, daar zij alleen die sub. I en II vermelden.—
waarin de buiten \'s lands gepleegde misdrijven gestraft
zouden worden.

Toen men dan de banden aan het werk sloeg om de
vreemde wet door eene nationale te vervangen, kwam
ook de beurt aan de bovenstaande bepalingen. Het was
in het ontwerp Strafwetboek, den 23sten April 1827 door
den Koning aan de tweede kamer der St.-Generaal aan-
■ geboden, dat de artt.
3 en 4 dit onderwerp regelden 2).
In een voor mij liggend werk 3), worden die bepalingen
ccne werkelijke verbetering van de bestaande verorde-
ningen genoemd. Immers, volgens de bestaande wetge-
ving, bleven de meeste misdrijven door den Nederlander
op vreemd grondgebied gepleegd, ongestraft. Er beston-
den voorbeelden, dat eene Nederlandsche vrouw, zicb
toevallig op Pruisisch grondgebied bevindende, baar
kind beeft vermoord, en daarna in het vaderland terug-
gekeerd cn van dc misdaad overtuigd, ontslagen is
moeten worden, omdat zij bier niet kon gestraft wor-
den, en evenmin aan de Pruisische autoriteiten uitgelc-

1) De cxeculoir verklaring der onderscheidene weiten van liet Fransche
keizerrijk in de Hollandsche departementen, moeten gerekend worden
van den dag der inst.illatie van het keizerlijk Hof op i Maart
1811.
.■\\rr. H. U.
4 Febr. 1853. Weckbl. n». 1542.

2) Den tekst vindt men bij v. Asch v. Wijck, t. a. p. pag. 112 en
bij Voorduin VI pag.
19.

^ 3) Mr. W. F. I,. C. van Uappard. .\\.inmerkingen 04) het ontwerp
.van een Wetboek op het Strafrecht. Nijmegen
1827, 1 ii.ng. 13.

-ocr page 101-

89 -

verd; dat Nederlanders op het gebied van ecn anderen
Staat vreemdelingen erg verwond hebben, dat zij diefstal
van vee uit de weide en andere zware misdrijven in
eenen vreemden Staat hebben gepleegd cn met de
vruchten hunner misdaden in het Rijk teruggekeerd, niet
gestraft konden worden. Het is bekend, hoe ongunstig
dit ontwerp door landgenoot en vreemdeling (Mitter-
naaier) ontvangen werd. Plet werd ingetrokken en daar
sommige oordeelden dat deze artt. meer in het Wetb.
v. Strafv. te huis behoorden, aan dien wensch voldaan.
Zij verschenen met veranderde redactie als de artt. 9,
10 cn II van het ontwerp Strafv. van den 22sten Qct.
1828. Op nieuw veranderd en ingediend in 1829, werden
zij als de artt. 8, 9 en 10 van bet Wetb. van Strafv,
aangenomen, maar door de daarop gevolgde staatkun-
dige gebeurtenissen, nog eenmaal herzien, luiden zij
thans nog zooals zij vóór 40 jaar in werking zijn ge-
treden.

lieschouwcn wij die een weinig van nabij. Art. 8
straft hier te lande de misdrijven, door Nederlanders of
vreemdelingen begaan, tegen de algemeene zaak, delicta
publica. Volgens den Hoogleeraar de Bosch Kemper \')
cn het gevoelen van de mec.ste schrijvers, nog onlangs
in zake Brouwer, door den H. R. 2) bevestigd, zijn dc
bepalingen van bet Wetboek van Strafrecht, waardoor
dc rust en veiligheid van het koninkrijk in gevaar wor-
den gebracht, dc artt. 75—108, dat zijn de politieke
misdrijven,
niet die tegen de openbare rust (art. 132 en
volgg). Innners de bij art. 8 nader met name genoemde
misdrijven zouden, als bij de C. P. opgenoemd
onder

1) Wetboek v.nu Str.ifv. I p.nj;. 86.

2) Arr. v.nn 7 1\'ebr. 1876. Wcekbl. u". ji;66.

-ocr page 102-

- go

de misdrijven tegen de openbare rust, dan reeds in de
vroeger genoemde categorie vallen. Nu is het een vol-
kenrechterlijk beginsel — waarover straks nader — dat
wegens die misdrijven geene uitlevering wordt toege-
staan, toch schijnt art. 8 al. 2 het te veronderstellen
voor vreemdelingen.

Toen men in 1849 de voorwaarden der uitlevering
regelde, scheen men het allerminst te denken aan de
bepalingen van de artt. 8 en 9 Strafvordering. Daardoor
ontstond echter een wetstrijd, dien in het breede uit te
meten zou hier overbodig zijn, althans nutteloos, aan-
gezien hij door een meer bevoegde en geoefende hand
klaar is aangetoond i), dien geheel ter zijde te laten
zou evenwel eene gaping veroorzaken, die vermeden
moet worden.

Wanneer men dan de artt. 8 en 9 Strafvordering ver-
gelijkt met art. 17 der vreemdelingenwet, blijkt het,,
dat uitlevering kan gevraagd worden van misdadigers
wegens misdrijven,
waarvoor sij niet kunnen vervolgd
cn gestraft moorden;
en omgekeerd, dat geene uitlevering
kan verkregen worden,
ten aanzien van buiten \'s lands
gepleegde misdrijven, die hier te lande vervolgbaar en
strafbaar zijn.
Plaatst men die artt. naast elkaar, zoo
zien wij dat bijv. wegens manslag, verkrachting, vader-
moord, kindermoord, veigiftiging,\' valsch getuigenis, op-
lichting en bedriegelijke bankbreuk wel uitlevering kan
gevraagd en verkregen worden, maar geene verdere
strafvervolging inge.steld — tenzij door een Nederlander
op een Nederlander gepleegd — omdat die misdaden

f) Mr. J. I\'. V.nill.iiit. Nieuwe Ilijilr.igen voor Uechlsg. cn Wctgcviii};,
1852. pag. 400.

-ocr page 103-

lOl

wel in cle uitleveringswet staan maar niet voorkomen
in art. 9 al. 2 Strafvordering.

Ten opzichte echter der overige misdrijven, die de
uitleveringswet vermeldt, is hare verhouding tot het
Wetboek van Strafvordering nog zonderlinger, ten aan-
zien nl. van alle valschheid in geschriften behalve wis-
selbrieven, het namaken van muntpapier, knevelarij, om-
kooping van openbare ambtenaren, verduistering of
ontvreemding door ambtenaren met ontvangsten of be^-
waring belast, voor zooverre althans die misdrijven
buiten \'s lands gepleegd kunnen worden. Want van hen,
die zc aldaar volvoeren, kan wel de uitlevering gevraagd
worden, maar wanneer zc eenmaal zijn uitgeleverd, kan
tegen hen geene vervolging worden ingesteld, evenmin
indien zij Nederlanders als indien zij vreemdelingen zijn ;
die feiten immers vallen noch in dc bepaling van art. 8
noch in die van art. 9,-dewijl zij evenmin misdrijven
zijn tegen bizondcre personen, wier vervolging het laatste
art, regelt, als misdrijven tegen de algemeene zaak,
welke in art, 8 bedoeld worden. Dit laatste art. immers
bedreigt met vervolging en straf niet alle, maar slechts
eenige misdrijven van die soort, welke het met name
noemt. Zoodat ook omtrent al deze misdrijven de ver-
kregen uitlevering tot niets dan tot een ontslag van
alle rechtsvervolging kan leiden \').

Verder toont deze schrijver nog aan hoe tal van
misdrijven tegen de algemeene zaak hier vervolgbaar
zijn, maar geene uitlevering daarvoor toegestaan zal
worden, maar vooral niet wegens de misdrijven 2) door

1) Mr. Vaillant, t. a. p. pag. 412,

2) De schrijver rekent met anderen onder misdrijven ook de w.iu-
hedrijven. t. a p. pag. 409.

-ocr page 104-

1479

Nederlanders tegen Nederlanders gepleegd; dat opgaat
onder de wet van 1849, maar waarin de wet van
6 April 1875 — hoewel niet ten volle — verbetering
gebracht heeft.

Het bleek intusschen dat die artt. van Strafv. drin-
gend veranderd moesten worden.

Pogingen tot herziening bleven dan ook niet uit.
Daaronder verdient eene voorname plaats het ontwerp
van den Min. Godefroi. Deze stelde voor dc volgende
wijziging in de bestaande artt. te brengen.

Art. 4. Naar de Nederlandsche wet worden vervolgd
cn gestraft Nederlanders, zich buiten \'s lands schuldig
of medeplichtig makende aan een der navolgende mis-
drijven, als:

le aan misdrijf tegen de veiligheid van den Staat;

2c aan namaking, vervalsching of verminking van
rijks-muntspeciën, met inbegrip der negotie-penningen, .
in Nederland of in Nederlandsch Indië gangbaar, of
aan strafbare deelneming aan het in omloop brengen,
uitgeven of binnen het Rijk invoeren van zoodanige
nagemaakte, vervalschtc of verminkte muntspeciën;

3e aan namaking of vervalsching, hetzij van bewijzen
van aandeel in gcldleeningen, gerdbelcggingen of renten
ten laste van den Staat, van ccnc provincie of gemeente,
of van cenig binnen het Rijk op openbaar gezag bestaand
zedelijk lichaam, hetzij van dc tot die bewijzen behoo-
rende coupons, hetzij van de bewijzen om die coupons te
verkrijgen, hetzij van Nededandsche bank-of muntbiljetten,
of aan het des bewust gebruik maken of binnen het rijk in-
invoeren van zoodanige nagemaakte of vervalschtc stukken ;

4P aan namaking of vervalsching van zegel.s, stempels,
of merken, die oj) openbaar gezag binnen bet Rijk

-ocr page 105-

93

worden gebruikt, of aan bet desbewust gebruik maken
van zoodanige nagemaakte of vervalscbte zegels, stem-
pels of merken.

De bepalingen van dit art. zijn ook van toepassing
op vreemdelingen, wanneer zij binnen bet Rijk worden
gevonden of ten verzoeke der Regeering zijn uitgeleverd.

Art. 5. Naar de Nederlandscbe wet worden mede
vervolgd en gestraft, docb alleen zoo zij binnen het
Rijk worden gevonden of ten verzoek der Regeering
zijn uitgeleverd:

I c Nederlanders, zich buiten \'s lands schuldig of
medeplichtig makende aan eenig misdrijf tegen of ten
nadecle van Nederlanders;

2e Nedcrlander.s, zich buiten \'s lands tegen of ten
nadeelc van vreemdelingen, of vreemdelingen, zich buiten
\'s lands tegen of ten -nadeelc van Nederlanders schuldig
of medeplichtig makende aan misdrijf, waartegen als
minste straf gcvangcni.s-straf van twee jaren of zwaardere
straf is bedreigd.

Toen kwamen de ontwerpen Olivier en Borret die
op dit punt gelijkluidende waren behoudens dc vol-
gende afwijkingen van bet ontw. Godefroi:

Art. 6. Ontw. Olivier en Borret was gelijk art. 4,
uitgenomen dat de eerste alinea luidde:

»Het rccht tot strafvordering kan worden uitgeoefend
tegen Ncd. en vreemdelingen, zich buiten \'s lands
schuldig of medeplichtig makende aan ccn der volgende
misdrijven, als:

2c Het ontw. O. en B. bevatte nog bet »uiterlijk
schenden der munten," terwijl de laatste alinea ontw.
G. kwam tc vervallen.

Art. 7. Ontw. O. en B. was geheel gelijk aan art. 5 G.

-ocr page 106-

94

met uitzondering der eerste alinea die aldus begon:
»Het recht tot Strafvordering kan mede worden uit-
geoefend tegen."

Veronderstelde het ontwerp Olivier gelijk de bestaande
artt. uitlevering van politieke misdadigers, de twee vol-
gende ontwerpen gingen m, i. terecht van een ander
standpunt uit. Deze maakten geen onderscheid tusschen
vreemdelingen en Nederlanders, noch tusschen vreemde-
lingen die hier te lande worden gevonden en die zich
buiten \'s lands ophouden, i) Immers uitlevering kan
geen plaats vinden dan
na verleenden rechtsingang.
En als nu, volgens de slot alinea van art. 4. ontw.
Olivier, de vervolging niet dan
na de uitlevering zal
mogen worden ingesteld, zal noch vervolging, noch uit-
levering ooit mogelijk zijn.

Van deze ontwerpen is echter niets gekomen en alle
moeite daaraan besteed, schijnt vergcefsch geweest tc
zijn, alleen hebben zij ons de gebreken der bestaande\'
wetgeving nog meer doen kennen. De hoop op ver-
betering van de hier bedoelde artt. scheen dan ook
meer en meer te verflauwen, totdat er voor een paar
jaar op eens een lichtstraal verscheen. Ik bedoel het
werk van de staatscommissie tot het maken van een
ontwerp van een nieuw Strafwetboek.

Voordat wij echter die artt.. eens naderbij bezien,
is het niet ongepast na te gaan, hoe bij onze zuidelijke
buren deze kwestie geregeld is. 2).

1) Zie Mem. van toelichting, pag. 6.

2) Dat ik juist Delgië tot voorbeeld neem is om twee redenen,
ie Zou het mij te ver leiden van dc overige landen hieromtrent de
wetgevingen na te gaan; 2c is België het eenige land welks toestand
gelijk de onze is, want de andere St.iten, w.aar de uitlevering geregeld

-ocr page 107-

95

Schoon de Belgen, na de afscheiding, de fransche
wetgeving behielden, waren zij er spoedig op uit in
de onvoldoende bepalingen van den Code d\'Instr. Cr.
eene wijziging te brengen. Bij de wet van 30 Dcc. 1836
werden de laatste woorden van art. 6 »ou dont le
gouvernement obtiendrait l\'extradition" geschrapt, art. 7
afgeschaft en de drie volgende artt. in de plaats gesteld :

Tout Belge qui se sera rendu coupable, hors du
territoire du royaume, d\'un crime ou d\'un délit contre
un Belge, pourra, s\'il e.st trouvé en Belgique, y être
poursuivi, et il y sera jugé et puni conformément aux
lois en vigueur daus le royaume. .

Art. 2. Tout Belge qui se sera rendu coupable, hors
du territoire du royaume, contre un étranger, d\'un
crime ou d\'un délit prévu par l\'art icr de la loi du
I«-\'«" Oct. 1833 (thans de wet van 15 Maart 1874)
pourra, s\'il se trouve en Belgique, y être poursuivi, ct
il y sera jugé et puni conformément aux lois en vigueur
dans le royaume, si l\'étranger ofïensé ou sa famille rend
plainte, ou s\'il y a un avis officiel, donné aux autorités

wonlt door ccnc wct, zijn juist die waar dc buiten \'s lands gepleegde mis-
drijven niet gestraft worden, althans wat EngcLmd betreft, niet anders
dan met een paar uitzonderingen. Meldenswaardig is hier het voorstel
v.nn Gcndcbicn in de zitting der Kamer van dc Representanten, 14
Aug. 1833, tot het in staat van beschuldiging stellen van den Minister
Lebeau «parceque, m.ilgrc l\'absence d\'une loi .lutoris.mt les extraditions
il avait livre au Cîouvt français un individu accusé de banqueroute
frauduleuse ct de faux en écriture de commerce." Thonisscn, La Hclgiquc
sous le règne de Léopold I. T. II. 137 volg. (Schennis der Art. 7 cn
128 van dc Rclg. constitutie). Lebcau verdedigd door Nothomb. (p.
139 volg.) Beroep op de fransche wet van 28 Vcndém. 6e jaar.
Moniteur vau 25 Aug. 1S33, Ook n»onissci\\ II. 194 (29 April 1834)
uiUetting (expulsion) v.m vreemdelingen buiten de wet (1\'. 205) minister
van justitie Ernst 1835.

-ocr page 108-

lOl

belges par les autorités du territoire où le crime ou
délit aura été commis.

Art. 3. Les dispositions ci-dessus ne .sont pas appli-
cables, lorsque le Belge a été poursuivi et jugé en pays
étranger, à moins qu\'il ne soit intervenu une condam-
nation par contumace ou par défaut, auquel cas il pourra
être poursuivi et jugé en Belgique.

Verder wordt de vervolging van buiten \'s lands ge-
pleegde misdrijven nog geregeld door de artt. 8 en 9
van de uitleveringswet van 15 Maart 1874 en door de
wet van 8 Jan. 1841 sur Ie duel. Vergelijken wij bier
de uitleveringswet met de Strafvordering, dan blijkt bet
dat zij volkomen barmoniëeren, de strijd die er bij ons
bestaat, is
hier geheel afgesneden, de Belg die een straf-
baar feit beeft gepleegd tegen een\' vreemdeling kan
daar dus voor dezelfde misdaden terecht staan als waar-
voor bij uitgeleverd kan worden.

Men is er echter in België op uit om bet Wetboek \'
van Strafvordering te herzien, waartoe ecnc Staats-
kommissic benoemd is, die den 23sten Januari 1877 een
.ontwerp »de procédure criminelle" ingediend beeft. Zij
heeft de artikelen geredigeerd naar den code pénal die
sedert den 15den Qct. 1867 in België in werking is.
Ten opzichte der bovenstaande artt. .stelt zij voor :

Art. 5. C. d\'I. C. te vervangen door een ander. Pourra
être poursuivi cn Belgique tout Belge qui, hors du terri-
toire du royaume, .se sera rendu coupable:
d\'un crime
contre la sûreté de l\'htat;
d\'un crime ou d\'un délit contre la foi publique, prévu
par les chapitres 1, II, 111 du. tit. 111 Lib. 11. CP. B.
Toutefois, si le crime ou le délit a i)our objet des
monnaies,
n ayant pas cours légal en Belgique, des effets,

-ocr page 109-

97

papiers, sceaux, timbres, marques ou poinçons d\'un
pays étranger,
la poursuite ne pourra avoir lieu que
sur l\'avis officiel donné à l\'autorité belge par l\'autorité
étrangère,

Art. I van de wet van 30 Dec, 1836 door art. 6 :
Tout Belge qui, hors du territoire du royaume, se
sera rendu coupable d\'un crime ou d\'un délit
contre
un Belge,
pourra être poursuivi en Belgique. 2)

Art, 2 van de wet van 30 Dec. 1836 door art. 7 :
Lorsqu\'un Belge aura commis, hors du territoire du
royaume
contre nn étranger, soit un crime ou un
délit qui donne lieu à l\'e.xtradition, soit un des délits
prévus par les arts 426 g 1, 427, 428, 429, 430 CP,
ii pourra être poursuivi en Belgique, sur la plainte dc
l\'étranger offensé ou de sa famille, ou sur un avis
officiel donné à l\'autorité belge par l\'autorité du pays
où l\'infraction a été commise.
3)
Art. 8 als nieuw:

Tout Belge qui se sera rendu coupable d\'une infrac-
tion en matière forestière, rurale ou de pêche, sur le
territoire d\'un État limitrophe, pourra, si cet État
admet la réciprocité, être poursuivi cn Belgique, sur la
plainte de la personne lésée ou sur un avis officiel
donné à l\'autorité belge par l\'autorité du pays où
l\'infraction a été commise.
4)

Art. 6 C. d\'y. C. te vervangcn door art. 9 :
Pourra être poursuivi en Belgique
l\'étranger qui aura
commis hors du territoire du royaume:

1) Zie art. 8 Strafv, bij ons.

2) Zie art. 9 le Strafv. bij ons.

3) Zie art. 9 2e » » »

4) Bij ons niet in voorzien.

-ocr page 110-

lOl

Un crime contre la sûreté de l\'État;

Un crime ou un délit contre la foi publique prévu
par les Chap I, II et III du titre 3 du Livre II CP,
si ce crime ou ce délit a pour objet des monnaies ayant
cours légal en Belgique, ou des effets, papiers, sceaux,
timbres, marques ou poinçons nationaux, i)

Art. 10 nicuiu.

L\'étranger, coauteur ou complice d\'un crime com-
mis hors du territoire du royaume, par un Belge,
pourra être poursuivi en Belgique, conjointement avec
le Belge inculpé ou après la condamnation de celui-ci.

Art. II.

Sauf les cas prévus aux gg 2 et 3 de l\'art 5 et à
\'l\'art 9, la poursuite des crimes ou des délits, dont il
s\'agit dans le présent chapitre n\'aura lieu que si l\'inculpé
est trouvé en Belgique, etc.

Reeds in de zitting van 11 Mei 1878 bracht de rap-
porteur van de kamer der volksvertegenwoordigers ver-
slag uit, waaruit bleek dat deze artt. veel instemming
vonden.

Keeren wij na dit uitstapje weer naar ons eigen land
terug, wij vinden spoedig gelegenheid hierop terug tc
keeren.

Op ons uitgangspunt weergekomen doet zich de
vraag aan ons voor, hoe is die tegenstrijdigheid ont-
staan en hoe kan zij weggenomen worden?

Met Mr. Vaillant 2) wijt ik grootendeels den wet
gever van 1849 de schuld. Blijkbaar is hij in over-
haasting ongedachtig geweest aan de bepaling van het

^ i) Zie art 8 Strafv. hij ons.
2) t. a. p. pag. 413.

-ocr page 111-

99

VVctb. v. Strafv. omtrent buiten \'s lands gepleegde
misdrijven. Maar vooral zit de fout daarin dat men, bij
bet overnemen der voorschriften van de Belgische uit-
leveringswet, er niet op gelet beeft, dat daar te lande
uitlevering
alleen van voortvlnchtigen wederzijds tuordi
toegestaan.
\') Bij ons echter bad art. 17 al. 2
(thans art. 2 al 1) eene wijdere .strekking. Wij leveren
vreemdelingen uit, dat wil zeggen alle nict-Nederlanders,
en volgens het rcciprociteitsbeginsel dat .steeds bij
deze traktaten gehuldigd wordt, kunnen wij ook uit-
levering van alle nationaliteiten vragen, als bet maar
geen onderdaan is van het land waar wij het verzoek»
aan richten. Bijv. een Rus heeft een misdrijf in Frank-
rijk begaan tegen een Nederlander, hij vlucht naar
Duitschland. Wij zullen nu van dit land de uitlevering
van den Rus verkrijgen. In Belgic komt dit niet voor.
Volgens dc bestaande wet wordt de vreemdeling in
België niet gestraft voor misdrijven buiten \'s lands op
ccn Belg gepleegd. Niet dan ten onrechte. Immers
zegt dc l loogleeraar Üpzoonier 2) zoo juist: »Ik juich
daarom de bepaling toe van art. 9 § 2 Wctb. v.
Strafv. waar verklaard wordt, dat vreemdelingen, die
zich buiten \'s lands schuldig hebben gemaakt aan moord,
brandstichting, enz. misdaden, overal als zoodanig erkend,

IJ Lc gouvcrncmcnl pourra livrer aux gouverncnienls des pays étran-
gers, h charge dc réciprocité, tout étranger (poursuivi ou) mis en pré-
vention ou cn accusation, ou condamné par les tribunaux desdit pays,
(comme auteur ou complice) pour l\'uu des faits ci-après énumérés
qui auraient été commis
j///- /e»r territoire.

NU. De woorden tusschen h.i.akjes zijn er door dc latere wetten
ingekomen.

2) Aantcekening oi) de Wet houdende A. 11. Amst. 1873 pag. 153.

7*

-ocr page 112-

1487

bij ons zullen vervolgd en gestraft worden, üok kan
men tegen den eiscb, eveneens in de meeste vreemde
wetgevingen gedaan, dat die misdaden tegen Neder-
landers moeten gepleegd zijn, geen bedenking maken,
alsof het ons niet om de handhaving van het belee-
digde recht, maar slechts om het wreken onzer bur-
gers te doen ware. Immers aan dien eisch, en aan
het geheele stelsel onzer wet, ligt, en met recht, dit
beginsel ten grondslag: De Nederlandsche Staat heeft
slechts over zijn eigen grond en burgers te bevelen, en
kan daarorh alleen de misdaden, binnen zijne grenzen,
of door zijne burgers begaan, straffen. Echter moet de
Staat dien grond en die burgers ook beschermen, en,
zoo zij gekrenkt zijn, handhaven cn wreken. Zij moet dus
ook de .misdaden, buiten \'s lands door vreemdelingen
tegen Nederlanders gepleegd, straffen, maar niet die,
welke tegen vreemdelingen worden begaan, omdat .in
zulk ecn geval èn de grond èn de personen buiten
zijne zoowel beschermende als beheerschende macht
gelegen zijn."

Thans rest ons de vraag, boe moeten dan onze artt.
van Strafv. veranderd worden? Mij dunkt niets duide-
lijker dan om datgene waarin wij fouten en strijd
zagen tc veranderen en daarvoor, het goede wat
men bij ons reeds ontworpen of wat onze buren
goed hadden en ontworpen hebben, in de plaats tc
stellen. Met de artt. 4, 5, 6 en 7 van het Ontw.
Strafwetboek komt men tot het volgende resultaat,
waarbij wij ons echter van de oude verdecling van den
Code Pcnal en de daar gebruikte kwalifikatiën bedie-
nen. Voor de artt. 8 en 9 zouden dan in plaats komen.

Ic art. 6 van het Ontwerp Olivier.

-ocr page 113-

lOl

Ile art. 7 van het Ontw. O. alinea i en n>.

2e Nederlanders, zich buiten \'s lands tegen of
ten nadeele van vreemdelingen, of vreemde-
lingen, zich buiten \'s lands tegen of ten na-
deele van Nederlanders schuldig of medeplich-
tig makende aan misdaden of wanbedrijven,
waarvoor de wet van 6 April 1875 (Sb. n®. 66)
uitlevering toestaat.

Ille Zou degeen die zich aan slavenhandel schuldig
of medeplichtig maakt buiten \'s lands, hier ge-
straft moeten worden.

IVe Zou voor de grcnsdelicten moeten voorzien wor-
. den in den geest van art. 8 van het ontw. » dc
procédure criminelle" in België.

Wat ad I">n aangaat, geloof ik, dat na het voor-
gaande, geen toelichting meer noodig is. Evenmin ad
het eerste gedeelte. Voor het tweede gedeelte
hadden de ontwerpen vroeger maar ccn greep gedaan\'
om de kwestie op tc lossen, zonder van een beginsel
uit te gaan. Anders is het in België. Zeer tc recht
zeide de kommissie daar in haar memorie van toe-
lichting :

» II y a, en effet, entre la loi sur les extraditions et
la loi sur les délits commis ;i l\'étranger, une corréla-
tion étroite qui ne doit pas être rompue. Elles tendent,
l\'une et l\'autre, à empêcher que des coupables puis-
sent, en s\'éloignant du lieu du délit, échapper à la
répression. » Les mêmes crimes, disait le rapporteur de
la section centrale, à 1\' occasion de la loi de 1836, les
mêmes crimes ou délits qui rendent l\'étranger qui en
est déclaré • coupable dans son pays, indigne de jouir
de l\'hospitalité dans le nôtre, sont également ceux que

-ocr page 114-

02

rintérêt de la société ne pennet pas de laisser impunis,
lorsque c\'est un Beige qui s\'en est souille hors de
notre territoire."

Ook het ontw. 1875 huldigt dergelijk beginsel. Dc
M.
v. T. zegt: De kritiek van dit art. in de M. v. T.
op de a:rtt. van de vroegere ontwerpen heeft niet het
beginsel, maar de toepassing daarvan in het geldende
recht getroffen. Met die ontwerpen de toepasselijkheid
der Ned. Strafwet alleen afhankelijk te stellen van het
minimum der bedreigde straf scheen onaannemelijk.
Evenmin moet men zich met art. 9, Strafv. bepalen
tot de opnoeming van eenige zeer zware misdrijven. Het
leidend denkbeeld moet veeleer zijn dat de toepasse-
lijkheid der Ned. strafwet hier worde aangenomen
voor alle misdrijven die van dat gewicht zijn, dat
daarvoor ook uitlevering kan worden gevraagd of
toegestaan. \'

■ Wij hebben reeds de fout gezien, welke de Belg.
wetgever beging, door niet den vreemdeling te straffen
die buiten \'s lands tegen een Belg een misdrijf pleegde,
maar nog een andere feil kleeft dit art. aan, de ver-
volging wordt daar afhankelijk gesteld van een plainte
van den beleedigde of zijne nabestaande. Een van de
ontwerpen had dit overgenomen maar de Raad van
State had er aanmerking op gemaakt. Reeds in 1828
vond het bestrijding op grond dat de
vhidicta publica
jegens onze ingezetenen, die in onzen burgerstaat leven,
nooit moet afhankelijk worden gemaakt van de wille-
keur van bizondere beleedigde personen. De. openbare
veiligheid eischt straf. Vreemdelingen kan men nog
hCt land uitjagen; maar die misdadige Nederlanders
zou men hier in het land vrij en straffeloos moeten

-ocr page 115-

laten wonen, wanneer niemand verkoos eene klacht
tegen hen in te leveren, i).

Het is geen klacht van gisteren of heden, maar reeds
van oude dagen, dat de grenzen van eiken Staat on-
veilig gemaakt worden door het plegen van kleine
delicten. Reeds bij de behandeling der vreemdelingen-
wet in de zitting van 19 Juli 1849 wees de oud-
minister Donker Curtius er op. Zonder gevolg echter.
Wel bestond er met Pruisen een uitleveringsverdrag van
den 16 Aug. 1828 tot beteugeling van boschdelicten in
de wouden op de grenzen van beide rijken gepleegd,
maar dit is niet voldoende. De wetgever, zou bij ver-
andering onzer Strafv. artt. m. i. geen nutteloos werk
verrichten het voorbeeld door Frankrijk in 1866 ge-
geven thans in het liclgiesch ontwerp gevolgd, ook hier
over tc nemen.

Politieke misdrijven. 2)

Waren wij reeds vroeger in de gelegenheid op te
merken, dat eertijds aanvragen om uitleveringen meestal
ten doel hadden staatkundige misdadigers in handen
te krijgen, in deze eeuw is men juist het tegenover-
gestelde gevoelen toegedaan. Is het asiel thans voor
ilc vervolgden wegens gewone delicten te niet gedaan.

1) Aanmerking oj) liet ontw. Wetb. v. Strafv. pag. 14 door J. J.
Uijtwerf Sterling, c. s.

2) Ilicr kan ik kort zijn, .langozien een jaar geleden le Leiden
over dit onderwerp ecn proefschrift verdedigd is door C. dc Vos van
Sleenwijk. «Over de misdrijven waarbij, wegens hun staalkundig karak-
ter. uitlevering is uitgesloten," waarmee ik mij zeer goe<l kan ver-
eenigen.

-ocr page 116-

I04

de politieke misdadiger kan vrij adem halen zoodra hij
de grenzen van zijn vaderland heeft overschreden.

Het zij mij vergund hier een paar staaltjes uit een
droevig verleden te vermelden. In eene voorlezing van

den Hoogleeraar G. W. Vreede i) vindt men :.......

Ik voeg er het beschamend feit bij, hetwelk de toen-
malige staatkunde in een niet gunstiger licht plaatst,
te weten, dat nog in 1662, toen bereids tien gewezen
regters van Karei I de doodstraf hadden ondergaan,
drie andere 2) door de Ned. regeering werden uitge-
leverd met de bewustheid, dat hetzelfde schrikkelijke
lot die vluchtelingen wachtte.
Dat is onder het minis-
terie van een uitnemend, van een dikwerf edeldenkend,
edel handelend, van een onsterfelijk staatsman, dat is
onder Johan de Witt geschied.

Onder andere omstandigheden had een halve eeuw
later, eene niet minder afschuwelijke uitlevering plaats.
Karei XII van Zweden, zeer gelukkig in bet oorlog-
voeren tegen den Saksischen Keurvorst August, tevens
Koning van Polen, rukte, na hem van dien troon vervallen
verklaard en Stanislaus Leczinsky daarop geplaatst tc

1) Nederland en Cromwell pag. 35.

2) Miles Corbet, John Okeij en John Barkstead. Zie Wagenaar XIII
pag. 46, die er bijvoegt «dat deze inschikkelijkheid der Staten aan
velen laf en onredelijk toescheen." Zoo ook Aitzema, boek XLIl
deel X pag. 359 «Men was in der daet
beschaimt ende h.iddc wel
gewilt dat se duysent mijl van hier waren.

Evenzoo schrijft Guizot ^Études biographiques sur la révolutioj» d\'Ang-
leterre pag. 89) van den republikein Edmund Ludlow sprekende: «Il
méprisait la Hollande «lepuis qu\'elle avait livre .H Charles II trois des
juges de Charles I.

-ocr page 117-

loS

hebben, met zijn zegevierend leger in Saksen. Dit
noopte August tot den vrede, die geteekend werd te Alt-
Ranstadt den 24steQ Sept. 1706. Art. 11 van het vredes-
tractaat luidde :

Le roi Auguste livrera au roi de Suède tous les
fugitifs et traîtres et parmi eux Jean Reinhold Patkul. \')
NB. Ce Patkul que le roi de Suède envisageait
comme le principal auteur de la guerre, fut
rompu vif
par ses ordres. Journal de Pierre le Grand pag. 15 g. 2)

Den 21 sten Januari 1878 hield Dr. Wohlwill te Ham-
burg in eene » Vereins-Versammlung" een voordracht
ueber die Verhaftung Napper Tandy\'s und die Con-
flictc Hamburgs mit den Grozmächten 1798—1800. 3)

Vier leren waren door Engeland van de vrijc stad
Hamburg opgecischt wegens hoog verraad gepleegd
tegen den Koning. Wohlwill schetst het politiek geknoei,
de pressie van Engeland en het dringen van den Rus-
sischen Keizer die den Senaat der Hanzestad tot de
onwaardige uitlevering hadden doen besluiten. Het was
bij deze gelegenheid dat Buonaparte aan dit collegie
een brief schreef waarin de volgende zinsnede voor-
kwam ....... »La vertu et le courage sont le soutien

des États ; la servilité et la bassesse les ruinent. Vous
avez violé les lois de l\'ho-spitalité d\'une manière qui
aurait fait rougir les tribus nomades du désert."

1) Een Zwcedscli ovcrlooper, vroeger gezant in Kussischen dienst bij
Koning August.

2) Zie Koch, abrégé des traités de paix T. III. pag. 169, Basel 1797.

3) Mittheilungen des Vereins Tür Ilamburgische Geschichte, n®. 5.
Februar 1878.

-ocr page 118-

io6

Lessen wekken maar voorbeelden trekken zou men op
de boetpredikatie van den Corsikaan kunnen toepassen,
want weinig tijds verliep er of hij deed erger. Hamburg
had hare gastvrijheid geschonden, hij deed \'t het
vol-
kenrecht.

Het gerucht liep nl. te Parijs dat een Prins van het
huis Bourbon zich aan het hoofd van een leger tegen
het consulaat zou stellen. Napoleon dit hoorende dacht
dadelijk aan den Hertog van Enghien i), die te Etten-
heim in Baden echter kalm en onschuldig zijne dagen
sleet. Zijne gangen liet Buonaparte nagaan en kreeg
nu spoedig bericht dat generaal Dumouriez, zijn oude
vijand, ook daar was -). Eene gedachte maakte zich
plotseling van den Consul en zijne vrienden meester.
Enghien te Ettenheim, ook Dumouriez, misschien ook
wel Pichegru, dat kon niet anders, dat was op Straats-
burg gemunt. Met verachting van alle souvereiniteits-
rechten en in vollen vrede komt eensklaps den lö«"
Maart 1804 des nachts een detachement fransche dra-
gonders het kleine stadje binnenstormen, nam den Hertog
gevangen en voerde hem naar Straatsburg, van daar
werd hij den 21 «ten naar Vincennes overgebracht en
voor eene militaire commissie gesleept »prévenu d\'un
crime d\'Etat." Diezelfde nacht te drie uur werd de on-
gelukkige gefusileerd en zijn dvei-schot in den daartoe
in allerijl gegraven kuil geworpen 3).

1) Louis, Antoine, Henri de Uourbon, duc d\'Enghicn.

2) Dit \\v.is eclitcr niet zoo. Het was een zekere Thuniery, aide-de-
camp van den Hertog. Deze naam op zijn Duitsch uifgesproken gaf
het vermoeden dat het Dumouriez was. Deze was echter ver weg.

* 3) Capefiguc. l\'Europe pendant le consulat et l\'empire de \\a]>oleon
Tome 8. pag. 153, .Sq(j.

-ocr page 119-

lOJ

Met tal van andere huiveringwekkende voorbeelden
zouden wij deze kunnen aanvullen, het is echter onnoo-
dig. Onze eeuw toch is eene andere meening toegedaan,
zij huldigt het gevoelen zoo schoon en edel uitgedrukt
door de Bonald. i) »L\'extradition ne doit pas être
accordée pour des délits politiques, et si le droit d\'asile
n\'est pas attaché aux temples, l\'univers entier est un
temple pour l\'homme infortuné.

De dader van een gemeen delict, al mogen dc ver-
schillende Staten, de een eene lichtere, de andere een
zwaardere straf daarop stellen, vergrijpt zich aan dc
algemeene rechtsorde, de dader van een politiek misdrijf
schendt slechts dc orde van den Staat die er -bij be-
trokken is.

Zoo weigerde Kngcland in 1825 aan Rusland de uit-
levering van ccn politiek vluchteling die betrokken was
in den opstand te St. 1\'etersburg, en terwijl het traktaat
in 1828 tusschen l^rankrijk en Zwitseriand gesloten in
een van zijne artt. uitlevering vöor staatkundige mis-
drijven toestond, werd het in 1833 geschrapt. De fransche
circulaire van 1841 zeide: »l\'extradition ne doit i)as
avoir lieu en matière politique. C\'est une règle que la
France met son honneur à soutenir. Elle a toujours
refusé depuis 1830 de pareilles extraditions, elle n\'en
demandera jamais 2).

1) I^égislation priinilivt- livro 2, ch.ip 17.

2) Kerst na de Jidi-revolutie kwam Frankrijk tot andere gedachten,
oen in ilc constitutie zeker privilegie werd geschonken aan dc poli-
tieke delicten, door ze allen te brengen voor den Jury. Uit die
bepaling van dc fransche chartc volgde als van zelve, dat ook gccnc
uitlevering te dier zake kon worden gevraagd noch verleend. Ecn
Duitsch selirijver maakte daaromtrent de bijtende aanmerking; hij
zeide dat het zeer n.ituurlijk was dal ccne regecring, die zelve haar

-ocr page 120-

io8

En het zijn thans alleen nog de ongelukkige Polen,
die krachtens het traktaat van den Januari 1834 i)
tusschen Pruisen, Oostenrijk en Rusland gesloten, als
zij iets ondernomen hebben om bun land van over-
heersching te verlossen, geen vrijplaats vinden, in de
landen der drie vrienden die van 1772 af den politieken
buit gedeeld hebben.

Ten slotte verdient de zinsnede vermeld te worden,
welke voorkwam in een depeche van Lord Palmerston
aan de Britsche gezanten te St. Petersburg cn Weenen,
toen Oostenrijk en Rusland van Turkije de uitlevering
eischten van Kossuth, wat deze Staat, door Gr-Brittannië
gesteund, weigerde : » Si, dans les temps modernes, il
est une loi qui a été scrupuleusement observée que toute
autre par les Etats indépendants, c\'est la loi qui interdit
l\'extradition des réfugiés politiques. Tout gouvernement
indépendant qui accorderait une pareille extradition, •
sans y être obligé par les stipulations e.xprcsses d\'une
convention internationale, serait avec raison, de la part
du monde entier, l\'objet d\'une flétrissure honteuse
2),

Getrouw aan het beginsel zijner eeuw had de Neder-
landsche minister van Justitie in 1849 in zijn ontwerp
de clausule gesteld > geene uitlevering wordt voor
zuiver staatkundige misdrijven toegestaan. Bij de be-
handeling sloeg echter de afgevaardigde Thorbecke voor

bestaan aan dc revolutie te danken bad, onmogelijk, zonder h.aar eigen
karakter te verloochenen, kon meewerken, om misdrijven, tegen staats-
regelingen in het buitenland gepleegd, te helpen vervolgen en te laten
bestraïïcn. (Redevoering van den heer Wintgens. Zitdng 10 Maart
1875 2e Kamer).

1) Martens. Nouv. receuil. \'I\'. XV. pag. 44.

2) Billot t. a. p. pag. 109.

-ocr page 121-

109

deze woorden weg te laten, hetgeen aangenomen werd.
Men was er algemeen voor, op grond dat men bij
opnoeming der misdrijven waarvoor uitlevering wordt
toegestaan, van zelf de politieke buitensluit. In de
traktaten na die wet gesloten, heeft men er zich toe
bepaald om nu eens de zuivere politieke misdrijven
uit te sluiten, dan eens de clausule te gebruiken" l\'ex-
tradition ne peut être accordée ni réclamée pour des
délits politiques ni pour un fait connexe à un sem-
blable délit. \')

Wij zagen reeds hoe in het ontwerp de Vries de
uitdrukkelijke uitsluiting voorkwam, wij zagen den strijd
over de lijst, en toen deze er eindelijk door zijn opvolger
in gebracht Was, liet hij de uitzondering weg. Dat
trok terstond de aandacht der 11. H. Mackay, \'s Jacob,
Bergsma en Teding van Berkhout, die een amendement
stelden om de woorden »geene uitlevering kan toege-
staan of gevraagd worden tegen staatkundige mis-
drijven" weer in de wet op tc nemen. Niet ten onrechte
meenden dan ook dc M. II. Cremers en \'s Jacob dat
de Reg. van de traditionecle staatkunde van niet-uitleve-
ring wilde afwijken. Met veel talent werd het amende-
ment verdedigd, maar ook aangevallen o. a. door dc
leden Godefroi en Wintgens waarvan de eerste slechts
als staatkundig misdrijf wilde kwalificeercn de straf-
bare handelingen vermeld in den CP. Lib III c i en 2.
In het algemeen, ook bij de ministers, vond de niet-
uitlevering wegens .st.iatkundige misdrijven sympathie

i) Mr. Coninck Liefsting, mémoire sur Ic principe. Pas d\'cxtr. pour
les délits politiques pag. 5.

3) Wat dc woorden »kan gevraagd" worden moeten beduiden i$
mij niet duidelijk. IJehelst het soms een verbod?

-ocr page 122-

no

maar de tegenstanders van het amendement beweer-
den dat door de Hjst, de staatkundige misdrijven
van zelf waren buiten gesloten, en dat, nam men het
amendement aan, er eene definitie moest gegeven wor-
den, die niet te vinden was. Het werd dan ook einde-
lijk ingetrokken vooral op aanraden van den minister
van Lynden, die, oordeelende naar de algemeene stem-
ming, begreep dat het verworpen zou worden en
waarschuwde tegen de verkeerde gevolgtrekking die er
dan uit gemaakt zou worden.

Is het echter waar dat door de lijst de staatkundige
misdrijven worden buitengesloten en men geene difinitie
van die delicten heeft kunnen vinden?

,, Het eerste moge waar zijn voor de zuiver staat-
kundige misdrijven, er is echter nog eene andere cate-
gorie de zoogenaamde complexe en hiervoor wilden de
voorstellers van het amendement — in tegenstelling
van den Heer Godefroi — meestal geene uitlevering
toestaan, en deze zouden er dan buiten vallen. Chauveau
et Hélie, Nypels, Ortolan en anderen hebben gepoogd
eene difinitie te geven, maar zijn geen van allen ge-
.slaagd, alleen eene wettelijke is door Frankrijk gegeven.

Zooals wij gezien hebben had de charte van 1830
aan de jury de kennisneming der délits politiques op-
gedragen. Het was dus noodig dat men daar bij dc
wet bepaalde, welke misdrijven er onder vielen. Het
is de wet van 8 Oct. 1830, waarvan art. 7 luidt:
»Sont réputés politiques les délits prévus:

le par les chap I en II du tit Ier Ju livr^. m du CP.

2c par les gg 2 en 4 de la Sect. Ill et par la Sect.

«

VII du chap. 3 des mêmes livre ct titre.
t 3c par l\'art, 9 de la loi du 25 Mars 1822.

-ocr page 123-

M r

Maar deze kan alleen voor het fransche recht gelden.
Van het standpunt van het internationaal recht is zij
onbruikbaar, èn wegens verschil tusschen misdrijven
met denzclfden naam in de verschillende landen èn
wegens gemis aan eene internationale codificatie.

Intusschen is men niet .stil blijven zitten. Aan de
vereeniging voor hervorming en codificatie van het
volkenrecht komt dc eer toe ccnc oplossing gevonden te
hebben, die de
meeste moeielijkhcden uit den weg ruimt.

Zij .stelde het volgende voor: i) L\'c.xtradition n\'aura pas
lieu pour un fait commis dans une commotion ou lutte
politique intérieure, si ce fait, conmiis dans la guerre,
pourrait être justifié .selon le droit des gens."

Hij dc behandeling onzer wet had men den mond
vol van dc gruwelijke I\'arijschc Commune. Welnu, met
de bovenstaande formule was men tegen hen gewapend
geweest. Men had bijv. de moordenaars van Lecomtc
en Thomas — waren zij hierheen gevlucht — kunnen
uitleveren, want het vermoorden der gevangenen is in
oorlogstijd tus.schen geregelde troepen evenmin geoorloofd.

Iwenals dc Vos van Stcenwijk eindig ik met den wensch
dat deze clausule spoedig in dc wet moge opgenomen
worden, maar ten sterkste zou ik cr tegen wezen dat
voortaan enkel van uitsluiting van politieke misdrijven
in dc traktaten melding wierd gemaakt. Ik zeg niets van
dc Regecring zooals deze tot nu toe gehandeld heeft.
Zij is zelfs veel verder gegaan dan door de commi.ssie

i) Deze commissie, beslaande uil de II.11. Crcmers, Heclacrts van
Illokland, van Eek, Modderman cn A. A. de I\'inlo had deze formule
.i.mgcnomen, na rapporl uilgcbrachl te hebben over de verh.andeling
van den heer Coninck Licfsting.

-ocr page 124-

r 12

voor de herziening van het volkenrecht noodig en wen-
schelijk was geacht i). Zij heeft van hare goede bedoe-
ling doen blijken. Maar zijn wij daardoor voor bet ver-
volg gewaarborgd?

Desertie.

Onder de strafbare handelingen, die buiten de uitle-
veringstraktaten vallen, behoort de desertie. Men moet
hierbij twee gevallen onderscheiden. le, de desertie van
krijgsvolk te lande, 2^. de desertie van zeelieden.

Ad. lum. In vroegere eeuwen en in het begin van
deze, hadden wij met verschillende Mogendheden traktaten
tot hunne uitlevering gesloten 2). Le Clercq in zijn proef-
schrift
3) pag. 28 keurt dat goed »quoniam sanctissimo
illi se detrahunt officio erga patriam praestando." Kluit,
pïig- 78, spreekt geen oordeel uit maar voert als ver-
zachtende omstandigheden aan, dat de meesten door
de loting aan famielje en vrienden onttrokken worden,
dat weder anderen te leur gesteld worden in hun hoop
op militaire eer en roem, terwijl sommige bet slechts
om den buit doen. Frankrijk was de eerste Mogendheid
die aan deze uitlevering een einde maakte. Tot 1830
had zij er altijd uitvoering aan gegeven, maar met de
Juli rcgeering hield dat op. Van toen af was het hoofd-
denkbeeld dat uitlevering slechts moest toegestaan wor-
den voor crimes communs. In de lijst kwam bet dan

1) Themis, 1877. pag. 446.

2) Zie de verschillende verdragen bij Kluit, p. 124 .Sqq.

3) De transfugis reddendis, Leiden 1823.

-ocr page 125-

113

ook niet meer voor en sedert dien tijd heeft de fransche
regeering elke aanvraag daartoe geweigerd \').

De Minister Donker Curtius had in zijn ontwerp
van desertie geen gewag gemaakt, maar zijn opvolger
Wichers laschte een art. i6 in dat daarop betrekking
had, daartoe gebracht door het verslag der Kamer, die
het gevoelen der regecring omtrent dit punt wenschte
te kennen. Tot wet verheven, luidde het aldus : » Vreem-
delingen kunnen, ter zake van desertie, aan buiten-
landsche regeeringen worden uitgeleverd uit krachte
van bijzondere verdragen, onder belofte van wederkec-
righeid en met inachtneming der bepalingen onder litt.
c. en d. van het volgend art. voorkomende."
Sed quid valent leges sinc moribus?
Dit begreep ook de wetgever van 1875 toen hij dit
artikel -) afschafte, omdat ter zake van desertie van
krijgsvolk tc lande niet meer uitgeleverd wordt. 3)

En te recht. Dc desertic inderdaad, zooals ccn fransch
schrijver zegt
4) constitue une infraction speciale, par l\'état
des individus qui peuvent s\'en rendre coupables, et par
la jurisdiction e.xccptionnelle qui est instituée pour cn con-
naître. La criminalité en est diversement appréciée, dans
certains pays, c\'est un simple dtflit correctionnel ; dans
d\'austrcs, c\'est un crime passible des peines les plus graves.

1) Zoo Icest nicu in con rapjwrt, dresse par le min. de la justice,
sur le compte général dc l\'administnilion de la justice criminelle pour
1864. «A l\'exceplion des crimes ct délits politiques et de la aV«;//!»//, qui
sont soigneusement ct formellement exceptés dc tous les traités ... ctc...

2) Art. I.

3) Zie .Memorie v.in Toelichting .ad .art. 24 I^jsmaking vau Limburg
v.an den Duitschcn IJond bij Conventie van landen 12 Mei 1867.

4) Hillot, pag. 95

-ocr page 126-

114

Enfin, Ia désertion a souvent un rapport intime avec

des faits politiques,.......etc.

Wij kunnen niet anders dan volkomen hiermee in-
stemmen. Wie denkt niet aan de ongelukkige Polen,
aan de geschiedenis van 1864 en 1866 terwijl de ge-
volgen van den oorlog van 1870 ons dikwijls een
voorbeeld te aanschouwen geven.

ad II«m Maar geheel anders is het bij de desertic
van zeelieden. De neiging van Janmaat om na een reis
eens »uit te gaan" en soms langer weg te blijven dan
het belang van den schipper meebrengt, vorderen bui-
tengewone maatregelen.

Théodore Ortolan i) leert ons op heldere wijze de
-- reden kennen, die tot dezen maatregel geleid hebben.
Si l\'on considère, zegt hij, d\'une part, la nécessité dc
■ faire rentrer immédiatement à bord des navires les

j. hommes qui en composent l\'équipage, qui y sont

I-\'\'. indispensables pour le service, et dont la désertion

pourrait même mettre le navire hors d\'état de naviguer ;
d\'autre part, l\'impossibilité de recourir au gouvernement,
souvent fort éloigné ; enfin, la propension à la désertion que
l\'amour du changement inspire, surtout en temps de
paix, au.x matelots de toutes les nations, on concevra
que l\'observation des formes ordinaires et des lenteurs
inévitables de ces formes ait dû faire place, à des
mesures plus directes et plus c.xpéditivcs. Tout service
serait impossible, s\'il cn était autrement."

Verscheidene afzonderlijke verdragen zijn door Neder-
land gesloten, waarin bepaald is, dat de eene regee-
ring gedeserteerde matrozen aan de andere zal over-
leveren, onverschillig of zij tot de krijgs- of handcls-
\'--;—.

i) Règles intern, ct diplom, dc la mer, Tome I pag. 312.

-ocr page 127-

115

marine behooren, maar behalve dat met Zweden en
Noorwegen bestaan er geen meer.

Wanneer voorschriften ter zake van desertie van
matrozen noodig worden geacht, worden die tegen-
woordig opgenomen in de verdragen van handel en
scheepvaart of in de consulaire overeenkomsten met
vreemde Staten gesloten. 2) Uit den aard der zaak
moeten die voorschriften verschillen met die voor de
uitlevering van misdadigers. Hier geschiedt dc aanvraag
van gouvernement tot gouvernement, daar geschiedt
het opzoeken, dc gevangenneming en de overgave van
den vluchteling door dc plaatselijke autoriteiten op aan-
vraag van den consul van den Staat waartoe het schip
behoort, of als dc consul afwezig is, is het de kapitein
die zijn schepeling kan opvorderen.

Is het schip reeds vertrokken wanneer de vluchteling
gevat wordt, dan wordt hij gevangen gehouden totdat
dc consul ccne geschikte gelegenheid gevonden heeft
om hem tc laten vertrekken, alles
op kosten van het
consulaat \').

Indien na ccn zeker tijdsverloop, soms twee, soms
drie of vier maanden na de gevangenneming, de con-
sul geen gelegenheid gevonden heeft, wordt de zeeman

1) V.in 29 Mei 1827 (Sb. n". 36).

2) Zic O. a. Ir.ict.i.at met Frankrijk Sb. 1865 n". 109, art. 36.

» » » » Oostenrijk * 1867 » 90, » 8.
Consul.aire overeenkomst met Spanje » 1873 » 30, » 12.

» » » lt.ilië » 1875 » 243, » 10.

Ter voorkoming van verschil van opvatting omtrent ile toepassing der
uitleveringswet wonlt in art. 24 deze d.iarop niet van toep.assing vcr-
kl.-iard.

i) Zic dc Cussy, 1\'hascs ct causes célèbres etc. l. j). 89.

S*

-ocr page 128-

ii6

in vrijheid gesteld, cn de traktaten behelzen gewoonlijk
daarbij de formule s qu\'il ne pourra plus être arrête
pour la même cause" »)•

Poging en medeplichtigheid.

Naast den bedrijver van eene strafbare handeling staan
dikwijls andere personen die door gaven, beloften, be-
dreigingen, misbruik van gezag of van macht enz, iemand
tot dat feit hebben uitgelokt, of tot bet plegen daarvan
onderricht gegeven hebben, of wapenen of werktuigen
verschaft met voorweten waartoe zij dienen, of die hem
in dc bedrijven die dienden om bet voor tc bereiden
of bet te doen gelukken, of in de bedrijven, die bet

voltooiden, bijgestaan of geholpen zal hebben 2)......

met andere woorden, er kunnen medeplichtigen zijn»

Aangezien nu deze in het algemeen met dezelfde straf
gestraft worden als dc hoofddaders zelve, rijst bij ons
de vraag of de medeplichtige ook voor hetzelfde feit
als de hoofddader kan uitgeleverd worden.

De wet van 1849 bewaarde bet stilzwijgen, en toch
beeft men niet geaarzeld uitlevering toe tc staan. Ten
hoogste afkeurenswaardig vind ik dit. Zeer juist toch
zegt de beer Taunay
3): >Z\'oodra uit dc woorden der
wet niet onomstootclijk blijkt dat in eenig geval bet

i) In Uelgië is deze zaak geregeld door de wet van 5 Januari
1855 »relative à l\'arrestation des marins déserteurs."

Vergelijk tevens met onze overeenkomsten art. 402 .W. v. K. cn dc
wet van 7 Mei 1856 (Sb. n". 52).
, 2) Artt. 59 en 60 C. P.
3) T. a. p. pag. 194.

-ocr page 129-

117

toestaan van uitlevering is bedoeld; wanneer zij de
geringste ruimte tot twijfel overlaten, dan handelt
men het veiligst zich bij het sluiten van verdragen niet
uitdrukkelijk te verbinden.

De wet van 1849 toch, tot stand gekomen krachtens
art. 3 al. 2 der G. W., waarbij men aan alle twijfelin-
gen omtrent de bevoegdheid tot uitzetting en uitlevering
een einde heeft willen maken, is bizonder geroepen om
alle twistvragen ten aanzien der wettigheid van de han-
delingen der regeering te voorkomen. In de gevallen
nu, waarin de wet, zooals bij de uitlevering van mede-
plichtigen, zelve tot verschil van opvatting aanleiding
geeft, handelt de regeering in overeenstemming met het
doel en den geest der wet, door zich alsdan van alle
stellige verbindtenis tegenover andere Staten te onthou-
den en Ol) die wijze alle kritiek wegens onwettigheid
harer handelingen te voorkomen. Zoodanige aanvraag
om uitlevering kwam in 1860 voor. In dat en het vol-
gende jaar werden vier vreemdelingen uit kracht van
een bevel van aanhouding, uitgevaardigd door den rechter
van instructie te Charleroi, aangehouden tc Maastricht,
als zouden zij mededaders of althans medeplichtigen zijn
aan de misdaad van bedricgclijkc bankbreuk, ten laste
gelegd aan zekeren Dupony in liclgic. Nadat die vreem-
delingen op allerlei wijze vruchteloos hadden geprote-
steerd, werd door hen een rekwest ingediend bij de arr.
rechtb. tc Maastricht »).

De rechtbank adviseerde voor hunne uitlevering:

O. dat voormelde personen geen Ned. zijn*

O. dat genoemde personen zijn verwezen naar het

O Weckhl. n". 2252.

-ocr page 130-

ii8

Hof van assises van de Provincie Henegouwen ter zake
van medeplichtigheid aan bedriegelijke bankbreuk. Dat
zoowel in Nederland als in België in den regel eene
algemeene en volkomene gelijkheid bestaat tusschen de
hoofddaad en de medeplichtigheid. Dat die gelijkheid
ook bestaat bij de bedriegelijke bankbreuk, daar ook
ten opzichte van medeplichtigheid aan dit misdrijf dezelfde
straf I) bedreigd wordt en niet blijkt dat de reg. bij het
sluiten van voormeld traktaat van dien regel heeft willen
afwijken. Dat mitsdien de opeisching der Belg: regeering
is gegrond.

De minister van Justicie heeft zich met dit advies
vereenigd.

Evenzoo was het gesteld met poging. De wet sprak
er niet van en toen door de wet van 1854 poging niet
meer met dezelfde straf bedreigd werd als het voltooide
misdrijf, kon men daarvoor niet uitleveren. Voor zoover
mij bekend is heeft de Reg. dit ook niet gedaan, maar
wel uitlevering gevraagd. Mocht zij dit doen?

Een zekere Johannes Begon, kleermaker te Tiel, was
den 4"» Maart 1873 bij arr. van het Hof in Utrecht
veroordeeld tot een jaar cellulair ter zake van poging
tot moedwilligen manslag. Daar hij in vrijheid was ge-
laten, vluchtte hij in den tijd, gedurende welken het
verzoek. om gratie aanhangig was, naar België. De Ne-
derlandsche regeering vroeg en verkreeg zijne uitlevering.

Daarop kwam een adres in bij dc Tweede Kamer
van zekeren Bernardus Begon te Roermond, een broeder
van bovengenoemdcn, waarbij hij te kennen gaf dat dc

^ i) Alsof het bedreigen met dezelfde straf m.iar een reden is om
voor een niet genoemd misdrijf uit te leveren.

-ocr page 131-

119

aanvrage ongrondwettig was, en dat de onwettigheid
door den Min. v. Justitie begaan, door de Kamer moest
worden hersteld.

Den 5^11 Nov. 1873 verzocht dc Kamer inlichtingen
aan den Min. die zeide dat dc aanvraag om uitlevering
niet onwettig kan zijn, daar de wet wel bepaalt wan-
neer uitlevering kan worden toegestaan, maar niet wan-
neer zij door de Ned. reg. kan worden gevraagd.

Den 4en Maart 1874 was het rapport der kommissie
omtrent de inlichting op het adres van Begon aan de
orde. Deze kommissie erkende dat als de Belg. regeering
voor gelijk geval uitlevering gevraagd had, wij die niet
zouden hebben mogen toestaan, maar aangezien onwet-
tigheid beteekent strijd met dc wet, en cr geen wet
is die ons verbiedt uitlevering tc vragen, zoo is cr
door dc Ned. regeering geene onwettigheid gepleegd
cn concludeert dat de Kamer overga tot de orde van
den dag.

Ik moet bekennen dat de kommissie geen ander
besluit kon nemen, maar is het fair als eene Regecring
bij dc tractaten die op wedcrkcerighcid zijn gegrond,
aanvraag doet met het bewustzijn dat als de rollen
omgekeerd waren, zij zou weigeren f

Gelukkig is hieraan thans een einde gemaakt. In
navolging van andere Staten heeft ook onze wet
in ccne onmiskenbare leemte voorzien en art. 3 luidt:
ïDc uitlevering kan geschieden niet alleen wegens bet
begaan van bet misdrijf, maar ook wegens poging
daartoe of medeplichtigheid daaraan, voor zoover die
poging of die medeplichtigheid ook hier te lande straf-
baar is.

-ocr page 132-

HOOFDSTUK HL

VORMEN EN RECHTSPLEGING TER ZAKE VAN
UITLEVERING IN ACHT TE NEMEN.

Hebben wij in een vorig Hoofdstuk gezien, welke
.personen uitgeleverd kunnen worden en voor welke mis-
drijven, thans zal ons de behandeling en de loop van
een uitleveringsprocedure bezighouden.

In Nederland is de uitlevering ccnc handeling die
zoowel tot het gebied der diplomatie als tot dat der
rechterlijke macht behoort; daardoor diplomatiek omdat
iedere wijze der Gouvernementen om met elkander te
bandelen, langs dien weg gaat, daardoor rechterlijk
omdat die macht haar gevoelen moet zeggen of zij
oordeelt dat uitlevering toegestaan of geweigerd moet
worden.

»Uitlevering wordt aangcvrj\\agd langs diplomatiekcn
weg" 1), de inferieure ambtenaren van bet uitvoerend
gezag noch de leden der rechterlijke macht hebben dc
bevoegdheid om met eene vreemde Mogendheid in be-
betrekking tc treden, cn zoodoende ccne daad van
.souvereiniteit in het leven tc roepen. Dit art. besten-
digt alzoo den bcstaanden toestand, maar dc redactie

"7--

I) Art. 8, al. i.

-ocr page 133-

121

is duidelijker en vollediger dan hetgeen voorkomt in
de artt. 17 en 18 van de wet van 1849.

Daar stond »op aanzoek der buitenlandsche regee-
ringen". Op de vraag van enkele leden der Staten-
Generaal of onder de woorden » langs diplomatieken
weg" ook »consuls" begrepen zijn, antwoordde de Reg.
dat zij daar geen bewaar in zag.

Deze woorden kwamen reeds voor in het traktaat
met het Zwitsersch Bondgenootschap (Stbl. 1854 no. 25)
ofschoon wij in Zwitserland, en Zwitserland bij ons
geen gezant hebben.

Maar niet alleen in onze wet, maar in meest alle
traktaten cn wetgevingen zijn die woorden ingelascht.
De meest gebruikelijke zijn: »La demande d\'extradi-
tion devra toujours être faite par la voie diploma-
tique" of, »l\'extradition devra se demander par l\'inter-
mcdiaire de l\'agent diplomatique ou consul général, que
chacun des deux gouvernements aura accrédité auprès
de l\'autre."

Evenzoo staat in Sect. VII der Eng. wet van 1870.
A requisition for the surrender of a fugitive criminal
of any foreign State, who is in or suspected of being
in the United Kingdom, shall be made to a secretary
of State by .some person recognised bij the secretary
of State as a diplomatic representative of that foreign
State.

Dc Fransche ministerieele circulaire van 5 April
1841 drukte zich in de volgende bewoordingen uit:
a C\'est au gouvernement seul à agir; il ne vous est pas
permis (dczc circulaire was gericht aan de procureurs-
generaal) cn cette matière, de vous entendre, .sous
aucun prétexte, avec les agents des puissances étran-

-ocr page 134-

122

gères ; vous ne pouvez pas non plus vous adresser
directement aux autorités judiciaires des pays voisins,
pour obtenir l\'extradition ; vous pouvez correspondre
seulement avec les magistrats étrangers pour avoir des
renseignements."

Uit dit algemeen erkend beginsel vloeit voort dat de
aanvraag geschiedt door den Min. van buitenlandsche
zaken, daartoe door zijn ambtgenoot van Justicie onder-
richt; de eerste zendt de gerechtelijke stukken met het
verzoek aan den diplomatieken agent geaccrediteerd bij
het gouvernement waar de misdadiger zich bevindt.

Deze richt een aanvraag aan het departement van
buitenlandsche zaken, daarbij voegt hij alles wat hij
gekregen heeft, dan komt het in handen van den Min.

van Justicie, en dan......Het is op dit punt dat

de gewoonten en de wetgevingen der verschillende

landen zeer verschillen. Men kan ze in drie klassen

«

verdeeien, van daar drie .stelsels:

le Waar het uitvoerend gezag (dc administratie) een
overwegenden invloed heeft, zooals in Frankrijk.

2e Waar het uitvoerend gezag eerst het gevoelen van
de rechtsprekende macht heeft in te roepen, zooals in
Nederland en België.

3e Waar het uitvoerend gezag slechts gevolg geeft
aan het vonnis door de rechtsprekende macht gewezen,
zooals in Engeland cn N.-Amerika.

Het fransche stelsel. Zooals wij dan gezien hebben
komt het verzoek van den diplomatieken tigent bij
den Min. van buitenl. zaken met dc gerechtelijke stuk-
ken. In zijn ministerie wordt onderzocht of dat ver/.oek

-ocr page 135-

123

voldoet aan de eischen door het internationale recht en
traktaten voorgeschreven, of het door den bevoegden
ambtenaar is overgebracht enz. enz. Is dit zoo niet dan
geeft hij het aan den diplomatieken ambtenaar terug
met vermelding der redenen waarom hij afwijzend\'be-
schikt. Is echter alles in orde, dan stuurt hij het op
naar zijn ambtgenoot van Justicie. Ook deze onderwerpt
het weder aan ecn gestreng onderzoek. Hij is de man
van wien voornamelijk het toestaan of weigeren afhangt.
Er is geen twijfel, of hij zal rekening houden met de
aanmerkingen van zijn ambtgenoot, maar eenmaal van
de zaak gesaississeerd, beslist hij alleen. Komen hem de
stukken niet voldoende voor, of zijn alle formaliteiten
niet vervuld, dan bericht hij dit aan den min. van
buitènl. zaken, die er den diplomatieken agent kennis
van geeft, hetzij dat cr aan het verzoek niet voldaan
kan worden, hetzij om het ontbrekende aan te vullen.

Indien echter alles in orde wordt bevonden, legt de
Min.
v. Justicie aan het Hoofd van den Staat een de-
creet ter teekening voor, dat de uitlevering van den
opgeëischten persoon toestaat. Na er zijn contrasein aan
gegeven te hebben, geeft hij er kennis van aan den
ministers van buitenl. zaken cn van binnenl. zaken.
Deze schrijft dc noodige maatregelen voor om de uit-
voering er van te verzekeren, gene geeft er kennis van
aan den diplomaticken agent.

Zoo is deze zaak steeds in Frankrijk behandeld
geworden volgens het decreet van den 23sten Oct. i8ir
en de circulaire van S April 1841. Den I2en Oct. 1875
is er ecnc nieuwe min. circulaire verschenen die eenig-
zins ccne wijziging in dc behandeling brengt. Over dit
punt sprekende, zegt hij: >Si la demande, qui m\'est

-ocr page 136-

124

transmise par le ministère des affaires étrangères, paraît
conforme aux stipulations du traité, un décret est immé-
diatement préparé, soumis à la signature du Président
de la République, et notifié au ministre de l\'intérieur
qui prescrit alors seulement les mesures nécessaires pour
en assurer l\'éxécution."

Maar sedert bet verschijnen dezer circulaire moet de
vreemdeling terstond na zijn arrestatie voor den procu-
reur der Republiek van de plaats van inhechtenisneming
gebracht worden.

Deze magistraat zal den beschuldigde ondervragen,
het procesverbaal van dit onderzoek moet aan de kan-
selarij worden overgezonden met bet advies van den
procureur, met de aanwijzigingen die hij beeft kunnen
machtig worden. De min. van Justicie vindt hierin een
richtsnoer boe te handelen.

Nedcrlandsdi stelsel. Zien wij alzoo reeds ccnc groote
verbetering in bet franscbe stelsel, dat wat bij ons geldt
en ook in het naburige België gaat nog verder. Wel
behooren Nederland en België tot dc landen waarin,
evenals bij de uitlevering in Frankrijk, bet uitvoerend
gezag een overwegenden invloed heeft, maar in deze
landen zijn wetten vastgesteld, \' waarbij de jirocedure
geregeld wordt en meest alle formaliteiten, daarbij be-
hoorende, worden voorgeschreven.

Bij de aanvrage dan tot uitlevering door dc vreemde
Rcgeering gedaan, moet, in het oorspronkelijke of in
gewaarmerkt afschrift, worden overgelegd hetzij bet
vonnis van veroordeeling, hetzij bet vonnis van in staat
van beschuldiging.stelling of van rechtsingang met bevel

-ocr page 137-

125

van gevangenneming, hetzij eene daarmee gelijk te
stellen akte, in den vreemden staat gebruikelijk, en als
zoodanig in het verdrag aangewezen, i).

Een van deze stukken moet der Regeering de over-
tuiging verschaffen dat dc aanvraag gegrond is. Omdat
art. 17 a der wet van 1849 tot vele moeielijkheden aan-
leiding had gegeven, is dit art. 11 veranderd. Destijds
toch had men zich vooral op het standpunt van ons
Wetboek van Strafvordering geplaatst, zonder rekening
te houden met dat van andere landen. Zoo is o. a. in
onderscheidene landen »geen stellen in staat van be-
schuldiging" gewoonte, zoo is in Frankrijk, België cn
Oostenrijk een bevel tot gevangenneming mogelijk,
zonder dat te gelijker tijd rechtsingang door een rech-
terlijk college behoeft bevolen te zijn, d. i. daar waar
een rechter van instructie meer eigen bevoegdheid van
handelen cn bevelen heeft dan in onze strafprocedure. 2)
Zoo kwam het dat de Reg. zich in onderscheidene
traktaten vergenoegen moest met een mandat d\'arrêt
of Verhaftsbefehl, cn het was niet meer dan billijk dat
dat wat de praktijk cischte, wettig voorschrift werd.

Nadat men even als in Fraidcrijk denzclfdcn weg ge-
volgd heeft en de Min. v. Justicie de zaak in orde
bevonden heeft, geeft deze het administratieve gezag
— daartoe door de 3) wet bevoegd verklaard — bevel
tot vastzetting.

Vreemdelingen, wier uitlevering krachtens verdrag
wordt aangevraagd, kunnen, voor zoover dit niet reeds
geschied is, worden^ aangehouden.

1) Art. 11.

2) Art. 94 Code d\'instr. Crini.
\'3) G. W. art. 151 al. 2,

-ocr page 138-

126

Het bevel van aanhouding moet hun binnen twee-
maal vier en twintig uren worden beteekend. De op
en bij hen zijnde goederen kunnen worden in beslag
genomen.

Binnen vier en twintig uren na de aanhouding wordt
daarvan kehnis gegeven aan den off. van Justicie bij
de rechtbank, binnen welker rechtsgebied zij heeft
plaats gehad. (art. 12) i)

Voor dat de Min. verder gaat behoort hij het ad-
vies van de rechtbank in tc winnen. Dit zegt art. 8
al. 2. Uitlevering wordt niet toegestaan dan na advies
van de rechtbank, onder welker rechtsgebied de opge-
eischtc persoon is aangehouden of zich bevindt 2).
-.Alsnu requireert de off. binnen drie dagen na dc
aanhouding en, zoo deze geen plaats heeft gehad of
reeds voor de aanvrage is geschied, binnen drie dagen
na daartoe te zijn aangeschreven, dat de opgceischtc

(

persoon door de rechtbank worde gehoord, en d.nt deze
haar advies uitbrengt over het al of niet toestaan der
gevraagde uitlevering (art. 13). 3)

Volgens de wet van 1849 nioest nu de opgceischtc
persoon in raadkamer worden gehoord.

Art. 14 heeft echter eene groote verandering en ver-

«

1) Dit art. behelst, behoudens gewijzigde redactie, dezelfde bepa-
lingcn als art. i8 al. i cn 2 wet v. 1849. Dc termijn van kennisgeving
aan het O.
M. daar op 3 X 24 uur bcp-a-ild, wordt hier tot 24 uur
ingekort.

2) I?ij het onderzoek in de afdeelingen der wet van 1849 kwan\\
men cr tegen op dat van dc rechtbank ccn bloot .idvisecrend college
werd gem.aakt, rechtbanken vonnissen of beschikken zeide men.

Dc Min. beriep zich toen op art. 66 der G. W.

3) Hij vergelijking met art. 18 al. 3 der vroegere wet ziet men dat
dc tAmijn van 8 dagen hier tot drie is ingekort. »

-ocr page 139-

127

betering tot stand gcbraclit. i« openbaarheid van be-
handehng der zaak 2e tegenwoordigheid van het O. M.
3e bevoegdheid van den opgeëischten persoon zich
door een raadsman te doen bijstaan. Het zegt toch,
bijkans hetzelfde als de Belg. wet, art, 3 al. 4 en 5 :

Het verhoor geschiedt in het openbaar, tenzij de op-
geëischtc persoon de behandeling der zaak met gesloten
deuren verlangc, of wel de rechtbank om gewichtige
redenen, bij het proccs-verbaal der zitting tc vermelden,
bevcle, dat het geheel of gedeeltelijk met gesloten
deuren zal plaats hebben. Het verhoor heeft plaats in
tegenwoordigheid van het O. M.

De opgeëischte persoon is bevoegd zich door een
raadsman te doen bijstaan. Als raadsman kan gekozen
worden ieder, die bevoegd is voor den strafrechter tot
verdediging van beklaagden op tc treden."

De rechtbank heeft niet te oordcelen over de schuld
van den opgeëischten persoon, zij heeft tc onderzoeken
of de aanvrage om uitlevering regelmatig geschied is,
of zij niet tegenstrijdig is met dc wet op de uitlevering
of het traktaat. Het onderzoek naar het fond der zaak
gaat haar bevoegdheid te buiten. Dc verdediging loopt
over dezelfde punten. Hij behoeft niet aan te toonen,
dat hij onschuldig is, hij kan opwerpen dat dc zaak
een politieke is, dat dc misdaad waarvoor uitlevering
gevraagd wordt, niet in het traktaat staat, d.nt die vol-
gens de Ned. wet verjaard is, hij kan beweren dat die
aanvraag een ander persoon bedoelt, m. a. w. hij kan
de identiteit ontkennen.

Het Ü. M. van zijn kant zal dan dc toepassing der
wet vragen en die excepties bestrijden, zoo zal er ccn
contradictoir debat ontstaan.

-ocr page 140-

128

Vervolgens adviseert de rechtbank hetzij tot toestaan
of weigeren en
beslist welke der in beslag genomen
goederen in geval van uitlevering aan den opgeëiscbtcn
persoon zullen worden teruggegeven, welke als stukken
van overtuiging zullen worden afgegeven, i)

Binnen 14 dagen (in de vorige wet was het een
maand) na het verhoor zendt de regtbank haar advies
en hare beslissing, in art. 8 bedoeld,\'met de tot de
zaak behoorende stukken aan onzen Min. v. Justicie. 2)

Werpt de opgeëischte persoon de kwestie van Neder-
landerschap op, dan moet hij zich bij verzoekschrift
aan de beslissing van den H. R. onderwerpen.

De voorloopig aangehouden of opgeëischte persoon,
die beweren mocht dat hij Nederlander is en deze wet op
dien grond niet op hem van toepassing is, kan dit be-
weren, mits niet later dan op den veertienden dag na
zijn verhoor door de rechtbank, bij verzoekschrift aan
dc beslissing van den H. R. onderwerpen.

Hij wordt zoo spoedig mogelijk na zijne aanhouding
door den off. van Justitie bekend gemaakt met en bij
zijn verhoor voor de rechtbank herinnerd aan die be-
voegdheid, onder mededeeling dat hij zich daaromtrent
met een raadsman kan verstaan.

Dc griffier van den H. R. geeft onmiddellijk kennis
aan onzen Min. van Justicie, dat bet verzoekschrift is
ingediend 3).

Dc H. R. doet uitspraak na den proc.-gen. tc hebben

1) Art. 8 al. 3.

2) Art. 15.

3) Art. 16. Zie art. iS al. 6 eu art. 20 al. 1 wet van 1849, waaruit
blijkt, (lat hij zich thans dadelijk na zijne aanhouding, vroeger 14
dagen
na zijn verhoor tot den II. R. kon wenden.

-ocr page 141-

129

gehoord, i) Beslist de H. R. dat de verzoeker Neder-
lander is, dan beveelt de Raad, indien hij aangehouden
is, zijne onmiddelijke invrijheidstelling, ten ware hij
uit anderen hoofde behoort in hechtenis te blijven.

De proc.-gen. bij den H. R. geeft onmiddelijk ken-
nis aan onzen Min. v. Just. van de gevallen uitspraak.
Is daarbij beslist dat de verzoeker Ned. is, dan worden
de in beslag genomen goederen teruggegeven, ten ware
er uit anderen hoofde redenen van terughouding bestaan,
en vervalt de procedure bij de rechtbank, indien die
rccds aangevangen en nog niet geëindigd is. 2)

Is vóór of op den dag in art. 16 bepaald de beslis-
sing van den H. R. niet ingeroepen of is door dezen
beslist dat de opgeëischtc persoon geen Nederlander is,
dan wordt, nadat het advies der rechtbank is ontvangen,
door onzen Minister de uitlevering gelast of geweigerd.

In geval van weigering wordt de opgeëischtc, indien
hij aangehouden is, onmiddelijk ontslagen, ten ware hij
uit anderen hoofde behoort in hechtenis te blijven, en
worden hem de in beslag genomen goederen terugge-
geven, ten ware er uit anderen hoofde redenen van
terughouding bestaan.
3)

1) Hoewel reeds in 1849 aangenomen was, d.it de jiersoon zicii
tol den H. R. kon wenden, wilde men in de afdeelingcn nu door de
rechtbank laten beslissen omtrent liet Nederlanderschap, anderen
wenschtcn dat er ook voor den II. R. een contr.idictoir debat kon
pla.its grijpen. Op het eerste antwoordde de Min. d.at dit de zaak niet
i.ou bespoedigen, want dan zou volgens de O. W. voorziening
i/uas-
sntie
moeten vrijstaan, oj) het tweede zeide hij dat d.\\t minder noodig
was omdat het ccn bloolc rechtsvraag is of dc (icrsoon Nederlander
is of niet.

2) Art. 17.

3) Art. 18. Ifchoudens gewijzigde redactie is dit art. van gelijke

9

-ocr page 142-

30

Is de opgeëischte persoon niet aangehouden, en, na
behoorlijk te zijn opgeroepen om door de rechtbank
te worden gehoord, niet verschenen, dan gaan de ter-
mijnen, in artt. 15 en 16 genoemd, in met den dag
waarop het verhoor door de rechtbank is bepaald. •)

Is het zoover dan is het weer hetzelfde als in Frank-
rijk. Wanneer afwijzend op de aanvraag wordt beschikt,
wordt er langs diplomatieken weg kennis van gegeven,
aan het gouvernement dat de aanvraag deed. Wanneer
daarentegen het verzoek toegestaan wordt, legt de
Min. v. Justicie den Koning een besluit ter teekening
voor, dat de uitlevering toestaat. Dit wordt medege-
deeld aan het vreemde gouvernement, en maatregelen
worden genomen om den opgeëischten persoon ter be-
schikking te stellen van den aanvrager.

In hoofdzaak huldigt dc Belg. wet van 15 Maart
1874 dezelfde beginselen. Zoodra de minister er kennis
j . van heeft en de opgeëischte persoon gearresteerd is,

zendt hij de uitleveringsaanvraag en de stukken naar
den proc.-generaal waaronder de plaats ressorteert. Deze
maakt de zaak aanhangig bij »la chambre des mises
en accusation." Zoo gaat het verder als bij ons, alleen
de kwestie van landaard wordt ook daar behandeld.
Daarna formuleert het Hof een gemotiveerd advies.

L\'avis donné par la chambre des mises en accusation
n\'a pas les caractères d\'une décision judiciaire, il n\'est
pas revêtu de la formule exécutoire et n\'est point
susceptible d\'un recours en cassation. 2).

strekking als het bepaalde bij de twee laatste alinéas van art. 18 der
wet van 1849.

1) Art. 19. Dit art. kwam niet voor in de wet vïin 1849. Overbodig
\' is het trouwens niet.

2) Discussion de la chambre des réprésentants 27 Maart 1868. Zie

-ocr page 143-

131

L\'avis de la cour est purement consultatif, il laisse
au gouvernement une liberté pleine et entière, l\'extra-
dition étant une mesure du pouvoir exécutif pouvant
entraîner la responsabilité ministérielle, i).

Het Engelsche stelsel. Slaan wij thans een blik op
Engeland. Met Amerika gaat het — in tegenoverstelling
met de andere landen — van het beginsel uit dat de
rechterlijke macht eenen overwegenden invloed moet
hebben. Het uitvoerend gezag treedt niet anders op
dan om uitvoering te geven aan de beslissing der rech-
terlijke macht, die meesteresse blijft over de vraag of
de uitlevering moet toegestaan of geweigerd worden.
Ook hier komt de aanvraag om uitlevering met de
stukken in bij den secretary of State bij some person
recognised bij the secretary of State as a diplomatic
representative of that foreign State. In het ministerie
van buitcnlandschc zaken ondergaat de aanvraag een
summier onderzoek en loopt voornamelijk over de
kwestie of het misdrijf een politiek is of niet. Zoo ja,
dan gaat dc zaak niet verder. Dc Staatssecretaris heeft
de bevoegdheid, ja is zelfs verplicht dan een weigerend
antwoord op de vraag te geven. Als het echter een
gewoon delict geldt, zendt hij »bij order under his
hand and seal" bericht aan een competcntcn magis-

aimales p.irlcmcnlaircs 1867-1868 p.ng. 113. Pasinomic Ijclgc 1868 p,ig.
84, eu verder de arr. van het Uelgische Hof v.m cassatie van 6 Kebr.
1865 (Belg. Jud. 1865 pag. 385 en 4 J.-in. 1858 (Belg. Jud. 1858
pag. 1293).

3) Mcrcurialc van den sinds overleden proc.-generaal bij la cour

d\'appel de I.iége Mr. Beltjens CZie Belg. Jud. v.m 10 Xov. 1872).

9* •

-ocr page 144-

132

traat i) dat de uitlevering om aanvraag regelmatig ge-
schied is, en verzoekt hem een bevel tot gevangen-
neming 2) van den voortvlnchtigen misdadiger uit te
vaardigen. 3)

De magistraat dit ontvangende is niet gehouden om
aan deze uitnoodiging gevolg te geven. Hij handelt op
zijne verantwoording. Hij behoeft het bevel tot gevan-
genneming niet uit te vaardigen dan nadat de bewijzen,
die hem in deze zaak verschaft zijn, hem de overtui-
ging schenken, dat de arrestatie gerechtvaardigd was
als de misdaad gepleegd was onder zijn rechtsgebied.
(VIII 2e.)

Komt het hem voor dat de aanvraag om uitlevering
aan die vereischten voldoet, dan vaardigt hij bis war-
rant for the apprehension uit, wat door de justitieele
policie ten uitvoer wordt gebracht.

In het tegenovergesteld geval weigert hij den vlych-
teling te arresteeren en doet aan den secretaris van
Staat een rapj^ort toekomen, waarin al de motieven van
zijne weigering vermeld zijn. Dc secretaris deelt dit
besluit aan den diplomatiekcn gezant mede.

Nadat de vluchteling gevat en voor den policie-
magistraat gebracht is, the police .magistrate .shall bear
the case in the same manner, and have the same
jurisdiction and powers, as \'near as may be, as if the
prisoner were brought before him charged with an indic-
table offence committed in England.

i) D. i. volgens Sect. XXVI al. 9 a chief magistrate of the metro-
politan police courts, or one of the other magistrates .of the metropo-
litan police court in IJow .Street.
^ 2) A warrant for the apprehension.
3) Sect. Vll.

-ocr page 145-

133

The police magistrate shall receive any evidence
which may be tendered to show that the crime of
which the prisoner is accused or alleged to have been
convicted is an offence of a political character or is
not an extradition crime. (Sect. IX).

De zaak wordt in het openbaar behandeld, cn de
gevatte persoon kan zich door een raadsman doen
bijstaan. Hier wordt alles nagegaan, of de voorwaarden
die de wet vereischt en volgens het traktaat aangegaan,
vervuld zijn, of de misdaad geen politieke is, of het
»an extradition crime" is, en eindelijk of de aange-
brachte bewijzen zoodanig zijn, dat de daad als die
in Engeland gepleegd was, zoodanig was dat zij ver-
wijzing naar de openbare terechtzitting wettigde. Ls dit
zoo, dan zendt hij hem terug naar de gevangenis, zoo
niet dan geeft hij hem zijne vrijheid terug (Sect. X).

Na het terugzenden naar de gevangenis en voor de
uitlevering moeten er 15 dagen verloopen. In dien tijd
kan hij tegen de beslissing in appel komen — wat
de magistraat hem moet mededeelen — door een wHt
of habeas corpus te vragen. (Sect. XI).

Het gevolg van deze »writ" is dat zijn zaak voor een
hoogeren rechter gebracht wordt »the court of Queen\'s
Hench\' in zijn eenstvolgende zitting. Het Hof hoort den
appellant met zijn verdediger en onderzoekt de beslis-
sing van den eersten rechter.

Upon the expiration of the said fifteen days, or, if
a writ of habeas corpus is issued, after the decision
of the court upon the return to the writ, as the case
may be, or after such further period as may be allo-
wed in either case bij a Secretary of State, it shall be
lawful for a Secretary of State, bij warrant under his

-ocr page 146-

134

hand and seal, to order the fugitive criminal (if not
delivered on the decision of the court) to be surren-
dered to such i^erson as may in his opinion be duly
authorised to receive the fugitive criminal bij the foreign
State from which the requisition for the surrender
proceeded, and such fugitive criminal shall be surren-
dered accordingly. (XI).

In de V. S. van Noord-Amerika verschilt de proce-
dure niet veel van Engeland. Zij is daar geregeld door
an Act for giving effect to certain treaty stipulations
between this and foreign governments for the appre-
hension and delivering up of certain offenders," van
12 Aug. 1848 en van den 22sten juni i860. Zien wij
wat de eerste hiervan zegt:

Be it enacted, bij the Senate and House of Repre-
sentatives of America, in congress assembled: ,

»Sect. I. That in all cases in which there now exists,
or hereafter may exist, any treaty or convention for
extradition between the government of the U. S. and
any foreign government, it shall and may be lawful for
any of the magistrates of the supreme court, or judges
of the district courts of the U. S., and the judges of
the several state courts, and the commissioners, authori
sed to do, by any of the courts of the U. S., and
hereby severally vested with power, jurisdiction, and
authority, upon complaint made under oath or affirma-
tion, charging any person found within the limits of
any state, district, or territory, who, having committed
within the jurisdiction of any such foreign* government,
any of the crimes enumerated or provided for by any
such treaty or convention, to issue his warrant for the

-ocr page 147-

35

apprehension of the person so charged, that he may
be brought before such judge or commissioner, to the
end that the evidence of criminahty may be heard and
considered; and if, on such hearing, the evidence be
deemed sufficient by him to sustain the charge under
the provisions of the proper treaty or convention, it
shall be his duty to certify the same, together with a
copy of all the testimony taken before him, to the
Secretary of State, that a warrant may issue upon the
requisition of the proper authorities of such foreign
government for the surrender of such person, according
to the stipulations of the said treaty or convention;
and it shall be the duty of the said judge or commissi-
oner to issue his warrant for the commitment of the
person so charged to the proper goal, there to remain
until such surrender shall be made.

Evenals in Engeland komt ook hier de aanvraag in
met de stukken bij den Secretaris van het departement
van buitcnlandschc zaken die het een onderzoek doet
ondergaan, waarna hij een bevel uitvaardigt dat aan het
gouvernement dat de aanvraag doet, de bevoegdheid
geeft, dc zaak voor een bevoegden magistraat aanhan-
gig tc maken. Verschillend met wat in Engeland voor-
valt, moet hier dc vertegenwoordiger van het land dat
de aanvraag doet, upon complaint made under oath,
den persoon aanklagen in bet rechtsgebied van zijn
gouvernement ecn misdaad gepleegd tc hebben, waar-
voor uitlevering wordt toegestaan. Komt het den
magistraat aldus voor, dan vaardigt hij een bevel tot
inhechtenisneming uit en nu gaat het langs denzelfden
weg als in Engeland.

-ocr page 148-

136

Nadat wij gezien hebben over hoeveel raderen en
schrijven der staatsmachine een aanvraag en toestem-
ming langs diplomatiekcn weg loopen moet, zal het
ons niet bevreemden dat de wetgever er aan heeft
moeten denken eene bepaling vast te stellen om te
waken dat de misdadiger die er de lucht van gekregen
heeft dat men hem op \'t spoor is, niet naar een ander
land zicb begeve, zoodoende de genomen moeite te
vergeefs gedaan makende en daarenboven zijn spoor
doen verliezen. Hoe snel men ook met het wisselen
der stukken zoude handelen, voordat zij in orde zijn
en aan alle formaliteiten voldaan, zou een vluchteling,
in een land als het onze door bet internationale spoor-
wegverkeer en directe stoomvaartverbindingen met an-
dere werelddeelen, gelegenheid hebben zich eene veilige
schuilplaats te verschaffen. Daarom staat deze wet
uitdrukkelijk
voorloopige aanhouding toe.

Hierin had de wet van 1849 voorzien. Wel
stond in art. 18 al i : Vreemdelingen, krachtens de ver-
dragen, in het voorgaande artikel bedoeld, opgeëischt,
kunnen voorloopig in hechtenis gesteld......worden.

Aan die voorloopige inhechtenisstelling moest alzoo
opeisching tot uitlevering van den vreemdeling en wel
in den zin der wet van 1849 d. i, opeisching langs
diplomaticken weg, vooraf zijn gegaan. Kn zooals wij
gezien hebben is die weg lang.

Voorloopige aanhouding kan op twee wijzen geschic-
den :

ic. langs diplomatiekcn weg.

20. niet langs diplomatiekcn weg, maar waarbij dc
rechterlijke ambtenaren aan hunne ambtgenooten
\' van ccn anderen staat een aanvraag doen.

-ocr page 149-

137

Onze Regcering heeft gemeend volgens de wet van
1849 een aanvraag langs diplomatieken weg bij traktaat
te mogen toestaan, althans in die, gesloten met Baden
(Staatsbl. 1865 n». 8) de add. overeenkomst met Frank-
rijk (Sb. 1860 no. 50) en met Rusland (Sb. 1867 n». 53)
vinden wij de volgende clausule:

De twee contracteerende regeeringen zullen, zelfs vóór
de overlegging van het bevel van gevangenneming, de
dadelijke en voorloopige inhechtenisstelling kunnen vra-
gen van den vreemdeling, wieps uitlevering wordt ver-
langd. Deze voorloopige inhechtenisstelling, welke overi-
gens geheel facultatief is, zal geschieden in de vormen en
volgens de regelen voorgeschreven door de wetgeving
van het land, waar zij plaats heeft.

De vreemdeling zal in vrijheid gesteld worden, indien
aan hem, binnen 20 dagen, te rekenen van dien zijner
inhechtenisstelling, geen betcckcning is gedaan van het
bevel van gevangenneming. »)

Onnoodig is het hier na te gaan of de Reg. in over-
eenstemming met de wet handelde. De gevoelens zijn hier-
over zeer verdeeld, 2) de praktijk dier dagen, om op
verzoek van een buitenlandsch rechterlijk ambtenaar
voorloopige inhechtenisstelling te bevelen vond echter
afkeuring, niet zoozeer om het doel, als wel om den
strijd met de wet.

1) Dc Icrniijii v.ni 20 liajjcn is l)ij Kaden eu l\'raukrijk lot 14 ingekort.

2) .Mr. Zilckcn keurt liet af. zie Theniis 1855 2edeel.

Mr. Tauuay gelooft dal als de aanvraag l.angs dipl: weg geschiedt
cn nadat in het .n.invragende land een bevel van gevangenneming is
verleend, het verzoek kan ingewilligd worden. Wanneer deze voor-
waarden of een van bei<le ontbreken, kan hier te lande dc voorloopige
gevangcnzelling niel dan in strij<l met de wel pla.its vinden (151 GW),
pag. 230.

-ocr page 150-

138

Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand
in hechtenis genomen worden dan op een met redenen
omkleed bevel van den rechter. Een der uitzonderingen
ten aanzien van voortvluchtige vreemdelingen, is vervat
in art. i8 der vreemdelingenwet. Daaruit is echter niet
op te maken dat men op verzoek hetzij per brief of
telegram van een büitenlandsche rechterlijke autoriteit
iemand maar voorloopig in hechtenis kon stellen. En
toch gebeurde dit. i) Zoo was de zich noemende
Graaf d\' Hombres (Charles Guy) op een telegram van
den Ober-Procurator te Keulen, den 26sten Oct. i86l
bij de Amsterdamsche Politie ontvangen, nadat hij den
27sten Oct. was ontvlucht, in den nacht van 2 op 3 Nov.
"te Amsterdam aangehouden, en op den Heiligenweg
ter beschikking van den Off: gesteld. Deze liet hem
in afwachting van ecn formeel aanzoek tot uitlevering
der Pruisische Reg., tot den 11 den Nov. in hechtenis.,

i) Wil men van een bevoegden weten hoe voor 1875 gehandeld werd,
dan neme men het verslag van de Tweede Kamer, Zitting Donderdag
II Maart 1875, daar staat........de justitiële of plaatselijke ambte-
naren ontvangen van de rechterlijke autoriteiten in het vreemde land
een telegram of brief, waarbij zij worden verzocht om na te gaan of
deze of gene vreemdeling zich in het kanton of arrondissement bevindt,
en zoo ja, dien vreemdeling te arresteeren en gevangen te houden,
wegens het misdrijf waarvan hij verdacht wordt gehouden; en waarbij
dan tevens wordt bericht, dat na dc ontvangst der kennisgeving van
aanhouding, de uitlevering zal worden gevra.agd. Is arrestatie nu het
gevolg geworden van het gedane verzoek, dan wordt de vreemdeling
soms geruimen tijd gevangen gehouden of zoo.ils men zegt, in bewaring,
gesteld. Men verantwoordt zulks met art. 9 van de wet van 1849
dat zegt dat niet toegelaten vreemdelingen over de g/enzen moeten
worden gebracht maar dat niet zegt dat zij in bewaring mogen gehou-
den worden. Daar is geene bepaling die dat toelaat (rede von den
Heer v. Rappard).

-ocr page 151-

139

Den 8sten Qct. 1862 werd in de Tweede Kanier naar
aanleiding van de adressen van -Guy\'s verdediger i\\Ir.
Schillemans, een\' rapport uitgebracht, waarin de be-
voegdheid tot aanhouding en inhechtenisstelling van
Guy betwist werd. De Off. verdedigde zich in een
>Nota van bedenkingen" tegen het genoemde rapport.

le Voerde hij aan dat er van ontdekking en betrap-
ping op heeter daad sprake was en had hij over-
eenkomstig art. 43 juncto 88 Strafv. gehandeld.

2e Wees hij er op hoe dit niet het eerste geval van
dien aard was, maar in de praktijk steeds zoo
gehandeld werd, want dat anders uitlevering
steeds haar doel zou missen.

Ik voor mij geloof dat hierop wel iets zal zijn af
te dingen. Ontdekking en betrapping van een misdrijf
te Wiesbaden gepleegd en zes dagen later te Amster-
dam aangehouden is toch wel al te kras, en om in
strijd met de wet te handelen, daar men anders geen
resultaat verkrijgt, gaat toch niet op.

Met was daarom een goed werk van den Min. de
Vries in zijn ontwerp een tweetal artt. voor tc stellen
die deze zaak regelden. Tn de wet v;
Ul 1875 zijn zij
als art. 9 en 10 opgenomen.

In l\'rankrijk is de kwestie niet geregeld, geene wet-
telijke bepaling geeft daar aan het gouvernement \'het
rccht den vreemdeling te arresteeren. Wel kan het hen
dwingen, volgens dc wet van 3 Dcc. 1849 (art. 7) cn
art. 272 cr. indien hun aanwezigheid voor de orde
en rust gevaarlijk geoordeeld wordt, het grondgebied
te verlaten. Niettemin heeft het Fransche Hof van cas-
satie bij arresten van 30 Juni 1827 en 11 Maart 1847
uitgemaakt dat de arrestatie van een vreemdeling in

-ocr page 152-

140

Frankrijk, ter zake van uitlevering, constitue une déten-
tion légale. Het gouvernement heeft dan ook nimmer
geaarzeld aan een aanzoek daartoe, gevolg te geven,
en men heeft het zelden betwist.

De geestige franscbman maakt er zich van af, door
te zeggen »qui veut la fin, veut les moyens."

Reeds voorzag hierin in België art. 4 van de wet
van 1868 (thans art. 5 der wet van 1874) terwijl ook
Sect. VIII der Engelsche uitleveringswet, hetzelfde be-
ginsel huldigt.

Bij eene beschouwing van deze drie stelsels, komt
het mij voor dat wat in Frankrijk tot de ministeriëele
circulaire van 1875 gegolden heeft, geheel verwerpelijk
is. Dat de staat waarheen de misdadiger is gevlucht,
zicb niet over den misdadiger bekommert, hem niet
eens hoort, maar dc minister dadelijk een decreet van
uitlevering kan uitvaardigen, is wel wat al tc licht-
vaardig. En na de circ. het verhoor voor den proc.-
generaalr Waarom dan ook niet toege.staan dat de
rechtsprekende macht er zich meè bemoeier Is het
niet te verwachten dat een procureur der Republiek,
steeds gedachtig aan zijn rol van aanklager, niet zoo-
veel waarborgen verschaft, als dat de rechter, na beide
jiartijen geboord te hebben, een uitspraak doet?

Dat Engeland een juist tegenovergesteld stelsel volgt
hebben wij gezien. Daar hangt het toestaan der uit-
levering gebcel van de rechtsprekende macht af, dc
administratie bemoeit er zich niet mee dan \'om uitvoe-
ring aan bare beslissing te geven. Maar de rechterlijke
macht gaat_ m. i. wat te ver. Zij onderzoekt niet alleen

-ocr page 153-

141

of de aanvraag overeenkomstig het traktaat is, zij neemt
ook kennis van het fond der zaak en staat geene uit-
levering toe dan in zoodanig geval, dat als de misdaad
in Engeland gepleegd was, zij de zaak voor de jury
moest brengen.

Het stelsel in Nederland en België gevolgd, houdt
den gulden middenweg. In afwijking met Frankrijk
onderzoek voor de rechtbank, in afwijking met Enge-
land, — waar de rechter onderzoek doet naar de schuld
van den beklaagde — oordeel over de identiteit van
tien persoon en over de richtigheid der stukken, en op
grond hiervan verklaart het zich
vóór of tegen dc uit-
levering. Maar waarom moet hier de rechter een
advies,
de beslissing echter dc Minister geven ? Het is opmer-
kelijk dat wij dit beginsel juist bij\' kleine Staten gelnd-
digd zien. En nu gaat het daarmee dikwijls wat wij
dagelijks bij dc menschen zien. Kleine, zwakke, angs-
tige zoeken zich maar al tc veel bij grootere en mach-
tige aangenaam te maken. En zou het niet eens kunnen
gebeuren dat dc eene of andere regeering eens eener
Mogendheid ter wille zou zijn?

Van hetzelfde gevoelen is Mr. Hing.st. •) Deze zegt
toch: »In een ander opzicht moet de taak der Reg.
worden verlicht. Tc weten de beoordceling der fak-
tische kwestie of er in ieder geval termen tot uitleve-
ring zijn, behoort m. i. op de rechterlijke collegiën
over tc gaan — eene taak, die geheel en al overeen-
komt met het werk, overigens aan die machten toege-
kend. Er was een tijd, toen het niet anders kon of
uitlevering moest door de reg. worden toegestaan. Met

\\) Nieuwe Jlijcir.ngen voor reciu.sg. & welg. 1872. p. iji.

-ocr page 154-

142

was toen er nog geen regels waren gevonden, voor
welke misdrijven eene uitlevering al of niet te pas
kwam. Nu ze gevonden zijn, worde de reg. van eenen
last ontslagen, den last van \'t onderzoek, die nu toch
ook op de rechtbanken drukt. Maar er is voor de reg.
zelve een bezwaar gelegen in het feit, dat zij al of
niet over uitlevering heeft te beschikken. Zij kan uit
vrees of voorkeur voor naburige Staten zwak of
partijdig \\vorden en dit moet boven alles vermeden
worden."

Wanneer bij de algemeene wet en bij traktaat de
voorwaarden voor de uitlevering nauwkeurig gesteld zijn,
dan is inderdaad het toestaan of weigeren van eene
aangevraagde uitlevering niet anders dan het toepassen
van een wettelijk voorschrift op een bepaald gegeven
geval, dus juist datgene, wat als taak van den rechter"
pleegt te worden aangezien. Consideratiën van opportu-
niteit, van welwillendheid of van belang moeten hier
worden uitgesloten.

De Grondwet, die wettelijke regeling der uitleverings-
voorwaarden wil, schijnt wel degelijk dergelijke consi-
deratiën te willen uitsluiten.

Besluit nu de rechter dan is de Reg. gebonden,
maar tevens gedekt tegen iedere pressie van den kant
der aanvragende regeering. Nu- zij daarentegen, ook
na het rechterlijk advies, vrij handelen mag, zal
zij er zich niet steeds aan kunnen onttrekken. Men
kan nu aanvoeren: de reg. sluit het verdrag, zij neemt
tegenover den vreemden staat de uitlevering op zich
en mag dit dus niet buiten haar om laten beslis.sen.

Maar dc rechter spreekt recht »in naam des Konings."
Inäien derhalve de Reg. in de traktaten het verei.schte

-ocr page 155-

143

der rechterlijke beslissing opneemt dan moet de vreemde
Reg. zich daaraan onderwerpen. \')

Nadat de uitlevering toegestaan is, belast zich de
staat gewoonlijk — Engeland en de Vereenigde Staten
van Noord-Amerika uitgezonderd — om den persoon
tot aan de grenzen van zijn grondgebied te brengen.
Dit gaat echter goed wanneer de Staat die uitlevert en
die welke dc aanvraag doet, aan elkaar grenzen, maar
in het geval bijv. wanneer een misdadiger door Neder-
land aan Frankrijk uitgeleverd werd, staan wij voor
eene moeielijkheid. Want ecn andere Staat licht tus-
schen die landen en men zou aan de Belgische Souve-
reiniteit te kort doen, daar het gezag van onze ambte-
naren toe tc laten. En dat zou het geval kunnen zijn,
als het den misdadiger gelukte te ontvluchten of wanneer
men door den nacht verhinderd was verder te reizen, cn
dien tijd daar door te brengen. Hierin had bij ons de
wetgever van 1849 niet voorzien, echter wel de prak-
tijk. In vele traktaten toch o. a. . met Zwitserland,
Oostenrijk, Italië, Rusland, Zweden en Noorwegen, Por-
tugal enz. ge.sloten, had men dit ten aanzien der kosten
geregeld. Aan België komt de eer toe, hiervoor ecnc
wettelijke bepaling voorgesteld tc hebben en wel art. 3
der wet van 1868. Men was cr toe gedrongen, zeide de
M.
V. T. omdat men dikwijls voor het alternatief ge-
staan had, óf de doorvoer te weigeren, óf niet toe tc
staan dan nadat al de formaliteiten vervuld waren alsof
de uitlevering van België gevraagd werd. Dit had ten
gevolge dat de ])ersoon langer van zijne rechters afge-

I) X. R. C. 1S74 11». 15J.

-ocr page 156-

144

houden werd en dus langer in voorloopige hechtenis
gehouden, maar wat erger was, had België bij uitleve-
ring den doorvoer door een ander land noodig, dan be-
taalde men het met dezelfde munt en stond het niet
toe. Hoe konsekwent bet rcciprociteitsbeginsel gehul-
digd 1

Misschien ook door ondervinding geleerd of zich aan
bet voorbeeld van den buurman gespiegeld, nam de
ontwerper van onze wet ook een dergelijk art. op.

Art. 20. De Regeering kan vergunnen, dat een vreem-
deling, wiens uitlevering door eene vreemde Mogend-
heid aan eene andere vreemde Mogendheid is toege-
staan, over het Nederlandscb grondgebied, onder mede-
geleide van Nederlandscbe beambten, worde vervoerd,
mits met de Mogendheid, aan welke dc uitlevering
geschiedt, door Nederland een uitleveringsverdrag zij
gesloten en het misdrijf, waarvoor uitlevering toege-
staan is, in dat verdrag vermeld zij.

In de traktaten door Engeland gesloten vindt men
dergelijke bepaling niet, in Frankrijk dagteekent zij
eerst van 1869 in het tractaat met Beieren.

Eene andere wettelijke bepaling, waarin door de wet
van 1849 niet werd voorzien, maar wel in de traktaten,
behalve in dat met België, is die waarbij misdadigers,
die zicb in dc eene Staat in hechtenis bevinden, tijdelijk
kunnen worden overgezonden. De Rcgeering ging bij
het maken van haar ontwerp uit van het beginsel dat
alle Rcgecringen tegenover de vijanden der maatschap-
pelijke orde ccn zijn, en om elkaar hulp cn bijstand in
Strafvervolging te verleenen. Dit werd goedgekeurd
als art. 2 r :

-ocr page 157-

H5

Vreemdelingen, die hier te lande in voorloopige hech-
tenis zijn of straf ondergaan, kunnen ter confrontatie of
tot het afleggen van verklaringen in strafgedingen, die
in eenen vreemden Staat aanhangig zijn, op last der
Regeering tijdelijk worden overgezonden.

Indien die vreemdelingen hier te lande straf onder-
gaan, zal hun straftijd geacht worden niet tc zijn afge-
broken door die tijdelijke overzending.

10

-ocr page 158-

HOOFDSTUK IV.

GEVALLEN WAARIN UITLEVERING KAN
GEWEIGERD WORDEN.

Art. 4. Gccne uitlevering wordt toegestaan zoolang
de- vreemdeling wegens het buiten het Rijk gepleegde
misdrijf hier tc lande wordt vervolgd, of wanneer hij
deswege hier te lande heeft terecht gestaan en hetzij
veroordeeld, hetzij van rechtsvervolging ontslagen of
vrijgesproken is.

Dit art. is tweeledig. 1«. zoolang de vreemdeling
hier wordt vervolgd, stelt het de uitlevering uit, en
wordt zij geweigerd wanneer hij hier te lande tc recht
heeft gestaan.

Het is ccnc werkelijke verbetering van art. I7lit. b >)
der wet van 1849, aangezien nu het gevolg van dc
vervolging hier te lande zoowel vóór als na dc uitspraak
van den rechter geregeld wordt.

\'t Zou toch kunnen gebeuren dat bijv. wegens dc
onvolledigheid der bepalingen van art. 8 en 9 strafvor-

I) Gccne uitlevering wordt toegestaan:

b. wanneer dc vreemdeling wegens het buiten \'s l.ands gepleegde mis-
drijf in Nederland reeds straf ondergaat of ondergaan lieeft......

-ocr page 159-

147

dering de rechter zich onbevoegd zou moeten verklaren;
ook in het geval van poging tot een dier misdrijven,
waarvoor de nieuwe ontwerpen een art. ingelascht
hadden.

Wat het tweede gedeelte betreft is het niets dan
eene huldiging der rechtsregel non bis in idem. Wan-
neer de persoon wiens uitlevering gevraagd wordt reeds
te recht heeft gestaan zal het voldoende zijn.

Art. 5. Geene uiücvering wordt toegestaan wegens
misdrijven, waarvan de vervolging of de opgelegde
straf vóór de aanhouding hier te lande, of, zoo er nog
geene aanhouding heeft plaats gehad, vóór de oproe-
ping om door de rechtbank tc worden gehoord, naar
dc Ncderlandschc wetgeving is verjaard.

Art. 6. Indien dc vreemdeling wegens ccn ander
misdrijf dan dat waarvoor zijne uitlevering wordt aan-
gevraagd hier te lande vervolgd wordt of straf onder-
gaat, kan de uitlevering niet worden toegestaan dan na
afloop der hier te lande ingestelde vervolging cn nadat
hij de hem opgelegde straf zal hebben ondergaan, of
hem daarvan gratie zal zijn verleend.

Deze bepaling belet niet dat de vreemdeling tijdelijk
worde uitgeleverd, ten einde in den vreemden Staat te
recht te staan, onder voorwaarde dat hij na afloop van
het onderzoek worde teruggevoerd.

Deze beide artt. zijn een weinig verduidelijkt, maar
anders gelijkluidend met art. 17 lit. c cn d der wet
van 1849.

Art. 7. Geene uitlevering wordt toegestaan dan onder
voorwaarde dat dc uitgeleverde niet zal mogen worden
vervolgd of gestraft voor eenig in het verdrag niet ge-
noemd misdrijf vóór zijne uitlevering gepleegd, clan

10*

-ocr page 160-

148

nadat hij, na zijne uitlevering, eene maand dc vrijheid
heeft gehad om het land weder te verlaten.

De laatste woorden »dan nadat hij" etc. moeten
aldus opgevat worden, dat hem eene maand de vrijheid
worde gelaten om het land te verlaten, maar dat die
vrijheid hem verleend worde
na zijne terechtstelling
wegens het misdrijf in het verdrag genoemd, i)

Dit artikel waarborgt alzoo den uitgcleverdcn ccne
voldoende tijdsruimte waarin hij zorg kan dragen het
land, aan welks Regeering hij uitgeleverd is, te ver-
laten ter voorkoming dat hij worde vervolgd wegens
een ander misdrijf ter zake waarvan hij niet uitgeleverd
had kunnen worden. Hij erlangt daardoor een recht
op terugkeer tot den toestand van verwijdering waaruit
hij alleen om andere redenen werd teruggevoerd.

Ofschoon dit art. niet was opgenomen in dc\' wet
van
1849, werd toch een zoodanig beding in ctnc
overeenkomst gevonden, namelijk in art. 6 van bet
traktaat met Zweden cn Noorwegen. 2) Wel komt er
in enkele overeenkomsten o. a. art.
3 van bet traktaat
met Frankrijk; 3) art.
4 van het traktaat met Zwitser-
land; 4) art. 6 van bet vroeger tractaat met België 5)
en art.
3 van dat met Spanje, min of meer gewij-
zigd, ccne bepaling voor, dat de persoon, wiens uit-
levering zal zijn toegestaan, in geen geval zal kunnen
vervolgd of gestraft worden voor eenige misdaad of
wanbedrijf bij dc overeenkomst niet voorzien, doch

1) Zie (lc Memorie van toelichting.

2) StJiatsblad 1854 n". 79.

3) » 1845 n". 3.

4) » 1854 n". 25.

5) Staatsblad 1862 n" 193.

6) » 1866 n". S.

-ocr page 161-

149

dergelijke bepaling zonder termijnstelling, na afloop
waarvan de uitgeleverde persoon vervolgd zou mogen
worden ook ter zake van het misdrijf, waarvoor hij
niet uitgeleverd is, verzekert hem in zijn eigen land
straffeloosheid.

Hiertegen wordt door dit artikel voorzien, terwijl het
tevens voor de belangen van den vreemdeling vol-
doende waarborgen oplevert.

Het beginsel dat hier tot wet is verheven, is voor
de wetenschap nooit een twistpunt geweest. Nemen wij
slechts Foelix i) ter hand, zoo zien wij dat hij op
pag. 583 zegt:

»11 est aussi de règle que l\'individu dont l\'extradition
a été consentie ne peut être poursuivi et jugé que pour
le crime à raison duquel son extradition a été obtenue."
Faustin Hclie 2) van zijn kant schrijft:
»La procédure doit suivre son libre cours, nonob-
stant les réserves de l\'extradition, jusqu\'à la mise en
jugement, elle doit s\'arrêter à cette mise en jugement.
La convention diplomatique en effet n\'interdit pas seu-
lement l\'exécution de la peine, elle interdit le jugement
à raison des faits qui ne motivent pas l\'extradition.
La cour d\'assises doit, quand elle est saisie par l\'arrêt
de renvoi de deux accusations, dont une seule a donné
licu à l\'extradition, scinder les débats, si cette division
est possible et, dans tous les cas, ne poser au jury que
les questions qui sc rapportent au fait qui a été l\'objet
dc la mesure. A l\'égard de l\'autre fait elle doit procé-
der comme cn matière de contumace."

1) Tmilô tlu droit international.

2) Traité tie l\'action publique I n". 967.

-ocr page 162-

50

En iets verder : i)

La convention par laquelle Pextradition a été con-
sentie fait, en effet, la loi du pays qui l\'exécute; il doit
se renfermer dans les termes de cette convention; il ne
doit pas en outre-passer les limites.

»Les conventions diplomatiques en matière d\' extra-
dition, zegt Leroy 2), doivent être exécutées suivant leur
teneur expresse lors du jugement des accusés. Par suite
un extradé ne doit pas être mis en jugement pour un
fait autre que celui qui fait l\'objet dc l\'extradition."

In gelijken zin drukken zich uit Legravercnd, Mangin,
Trébutien, Bertauld, Lc Sellijer, Morin, Demangeat etc.

Gaan wij daarentegen bij onze buren de rechtspraak
na, dan vinden wij dat in het begin dezer eeuw, de
spreuk ik heb je nu eenmaal, nu houd ik je ook,
meestal in toepassing gebracht is. Wij vinden dit be-
ginsel aangenomen bij een arrest van het Hof van
appel te Luik van 30 Oct. 1845.
3)

De zaak was de volgende.

Zekere Vincken, een Belg onder opzicht der Hooge
policie, vlucht naar Limburg, op Ncderlandsch grond-
gebied. Aldaar door den maréchaussée gevat wordt hij
over dc Maas gebracht — omdat hij geene papieren
bij zich had — en aan de lielgischc gendarmen over-
gegeven.

Door de rechtbank van Tongeren werd Vincken,
voornamelijk omdat men een bewijs van goed gedrag,
dat hij zelf gefabriceerd had, bij hem vond, veroordeeld
tot twee jaar.

f

1) t. .1. p. n. It n". 727.

2) In een noot onder hef arrest Uennegon zie l").illoz 1867,1 pag. 281.

3) Zie Weekbl n". 750.

-ocr page 163-

15\'

Hiervan hooger beroep. Zijn verdediger de advocaat
Mockel zeide o. a.

In art. 3 van het cartel van uitlevering tusschen
Nederland en België van 28 Oct. 1843 is uitdrukkelijk
overeengekomen dat de uitgeleverde persoon in geen
geval vervolgd of gestraft kan worden voor eenige mis-
daad of wanbedrijf, bij de tegenwoordige overeenkomst
niet voorzien.

Geen der misdrijven, waarvoor de beschuldigde wordt
vervolgd, valt in dc categorie van die, waarin bet trak-
taat voorziet, diensvolgens cn zelfs bij veronderstelling,
dat de uitlevering regelmatig ware geschied voor eenige
andere misdaad, dan nog zou de schuldige niet kunnen
worden vervolgd voor dc tegenwoordige misdrijven. Hoe
kan de justitie in dit geval iemand vervolgen, die door
de letter en den geest van het traktaat beschermd,
slcchts door dc onwetendheid en dc trouweloosheid van
ondcrgc-scbikte dienaren buiten voorkennis van de Ne-
derlandsche Regecring is uitgeleverd? Art. 5 van het
cartel bepaalt de vormen die bij de uitlevering zullen
moeten worden in acht genomen, gccnc daarvan zijn in
het oog gehouden. Dc uitlevering lijdt dus aan ccnc
radikale nietigheid, en dc beweegredenen van hoogen
internationalen aard verplichten dc Belgische rechtban-
ken, om van dc verrassing, waarvan dc beschuldigde
het slachtoficr is geweest, geen partij te trekken; want
bet zoude vreemd zijn, dat men aan zulk ccne trouwe-
loozc daad meer kracht gaf, dan ccnc uitlevering zou
kunnen hebben.

Toch werd die verdediging afgewezen bij het vol-
gende arrest:

0. dat de beschuldigde is Belg; dat hij vervolgd wordt

-ocr page 164-

152

voor misdrijven in België gepleegd, dat hij in dit land
door gendarmerie is gevat, dat derhalve de Belgische
justitie niet weigeren kan om op de actie van het O. M.
te wijzen ;

O. dat de beschuldigde niet is overgegeven aan de
Belgische overheden, ter uitvoering van eene overeen-
komst tuschen de Belgische en de Nederlandscbe Regee-
ringen aangegaan, dat het dus niet in aanmerking komt
te onderzoeken, of de in deze diplomatieke overeen-
komst bepaalde voorwaarden al of niet, in dit geval,
zijn in acht genomen ;

O. wijders dat de Belg. rechtsoverheid geen kwaliteit
heeft om te onderzoeken, of de dienaren van de Neder-
landsche Regeering de grenzen hunner bevoegdheid
hebben overschreden etc. gelast de raad tot dc debat-
ten over te gaan.

Zie wegens gelijksoortige zaken een arrest van bet
Fransche Hof van Cassatie van ri Maart 1826 i) cn
van 9 Juni 1826. 2)

Sedert 1848 is, in Frankrijk althans, dc rechtspraak
van die zienswijze teruggekomen. Bij ccn arrest van
15 Februari 1843
3) hccft het Hof van Assises du Pas-
de-Calais erkend, que l\'extradition n\'est accordée que
pour l\'objet déterminé dans la demande qui en a été
faite; que les conséquences de l\'extradition ne peuvent
pas s\'étendre au delà du fait qui l\'a motivée; que cc
serait violer les principes du droit des gens que de ne
pas s\'en tenir à l\'objet et à la cause de l\'extradition.

Bij een arrest van bet Hof van Parijs, den 24stcn Mei

i) .Sirey 1827, I. 529.
, 2) » 1827, I. 530.

3) 1843, I. 223.

-ocr page 165-

153

1867 (zaak van Faure de Montginot) paste het deze
regel toe in de volgende woorden : L\'extradition n\'ayant
été accordée que pour le crime de banqueroute fraudu-
leuse, Faure de Montginot ne peut être jugé, dans l\'Etat
où il se trouve, sur les délits d\'escroquerie et d\'abus dc

confiance qui lui sont reprochés......

Met ZOU mij niet moeielijk vallen deze voorbeelden
nog met tal van anderen te vermeerderen. De beperkte
ruimte noopt mij echter dit te laten rusten en over
te gaan tot de fransche circulaires, om te zien wat deze
er van zeiden.

De eerste was die van 1841 gericht door den Minis-
ter van Justitie aan de procureurs-generaal. Wij lezen
daarin het volgende:

»Wanneer iemand van eene misdaad en een wanbe-
drijf beschuldigd, wordt uitgeleverd, hij alleen wegens
die misdaad mag worden vervolgd,, terwijl bovendien
nog uitdrukkelijk wordt erkend, dat dc uitlevering het
feit bepaalt, waarvoor kan vervolgd worden, zoo zelfs,
dat, wanneer onder dc instructie, eene andere misdaad
aan het licht kwam, een nieuw verzoek om uitlevering
zou moeten worden gedaan.

L\'extradition (zegt hij) enonce le fait qui y donne
licu, et ce fait seul doit être recherché; de là il suit que
si, pendant le procès sur le crime qui a motivé l\'extra-
dition, il .surgit des preuves d\'un nouveau crime, une
nouvelle demande d\'e.xtradition doit être formée."

Over dc toepassing van dezen regel verhaalt Hillot \')
het volgende:

En 1866, la cour d\'assises dc la Vienne fut saisie

I) t. a. p. p-iR 3"-

-ocr page 166-

154

d\'un procès criminel intenté contre le caissier de la
succursale de la Banque de France à Poitiers. L\'inculpé
se trouvait sous le coup de poursuites pour vol qualifié,
abus de confiance qualifié et faux en écriture de com-
merce et de banque. Son extradition avait été accordée
seulement pour le dernier chef d\' accusation par les
autorités du Canada, conformément aux dispositions du
traité franco-anglais du 13 Février 1843. Au cours dc
l\'audience (3 Décembre 1866), le ministère public donna
connaissance d\'une dépêche du garde des sceaux, dans
laquelle se trouvait le passage suivant : .
• »En ordonnant la comparution de l\'accusé à la prochaine
session des assises de la Vienne, vous n\'avez fait
qu\'obéir à 1\' article 260 du code d\'instruction crimi-
nelle. Mais vous devrez vous conformer à la conven-
tion diplomatique et à mes instructions, cn requérant
que l\'accusé ne soit jugé que sur le chef de faux, à
moins qu\'il n\'accepte volontairement la décision du jury
sur les autres points." — C\'était dire, cn termes formels,
que l\'accusé ne devait être jugé que sur les faits qui
avaient donné lieu à l\'extradition.

Ten laatste is den 30sicn Juli 1872 cene ministerieele
circulaire aan dc procurcur.s-generaal verschencn, die,
— na over verschillende onderwerpen van uitlevering

gchandeld tc hcbben — aldus voortgaat ».......Les

règles, en cette matière, sont du domaine du droit
international ct échappent entièrement au contrôle dc
l\'autorité judiciaire, qui puise dans la seule remise dc
l\'inculpé renvoyé régulièrement devant clic, les pou-
voirs nécessaires pour le juger, sauf les réserves con-
, senties par le gouvernement français envers le gouver-
nement étranger."

-ocr page 167-

155

In Beieren heeft de rechtsprekende macht er immer
in volhardt om den uitgeleverden te oordeelen op alle
punten van beschuldiging die ten zijnen nadeele zijn op-
gekomen. Door eene verkeerde toepassing van het
beginsel van scheiding der machten, weigerden de recht-
banken, om de verbindtenissen, die hun Staat met eenen
anderen gesloten had te erkennen, en beweerden niet
gebonden te zijn dan door de handelingen van het
wetgevend gezag.

Om hieraan een efnde te maken, cn om dc betrek
kingen die Beieren in zake uitlevering met andere
Mogendheden heeft, van bevredigenden aard tc doen
blijven, is dc volgende wet gemaakt en uitgevaardigd.

Wij Lodcwijk II......enz.

Eenig artikel. Indien ecn persoon, naar ccn vreemd
land gevlucht, van verschillende overtredingen beschuldigd
is, cn indien bet koninklijk gouvernement aan dat, wat
dc uitlevering toestaat, dc verzekering heeft gegeven,
dat er geene vervolging zal plaats hebben, dan voor
bepaald aangeduide handelingen, zullen de rechtbanken
— ten aanzien der gerechtelijke vervolging — geen
acht slaan op dc overtredingen die niet genoemd zul-
len zijn."

Gegeven te Schlossberg den i6cn Mei 1868.

(get.) Lodcwijk.

Hoewel deze regel in de andere landen niet in het
geschreven recht is opgenomen, wordt hij echter bij
allen streng gehandhaafd.

Nog lüngeland verdient tc worden genoemd waar de
kwestie geregeld is in art. 19 van de uitleveringswet
van 1870.

»Wherc, in pursuance of any arrangement with a

-ocr page 168-

156

foreign State, any person accused or convicted of any
crime which, if committed in England, would bc one
of the crimes described in the first schedule to this Act
is surrendered by that foreign State, such person shall
not, until he has been restored or had an opportunity
of returning to such foreign State, be triable or tried
for any offence committed prior to the surrender in any
part of Her Majesty\'s dominions other than such of
the said crimes as may be proved by the facts on
which the surrender is grounded."

Dit beginsel gaf aanleiding dat in 1876 tusschen Enge-
land en de V. S. van Noord-Amcrika een conflict ont-
stond dat ik bier in korte trekken zal meedeelcn.

In Mei van dat jaar vraagt Amerika aan Engeland
de uitlevering van Winslow, Brent en een paar anderen.

De Britsche Rcgeering weigert tenzij onder belofte
dat zij voor geen ander misdrijf zouden te recht st.nan,
dan waarvoor zij uitgeleverd werden. Zij beroept zich
op de wet van 1870, waardoor — al wilde zij een
bevel tot uitlevering geven — dc advocaat van dc
beschuldigden dat zoude verhinderen zoolang door dc
Vereenigde Staten niet de verzekering was gegeven dat
zij op vrije voeten zouden worden gesteld als het pro-
ces over de zaak, waarvoor dc uitlevering gevraagd
wordt, zou zijn afgeloopen.

De Vereenigde Staten beroepen zicb oj) het traktaat
van uitlevering in 1842 tusschen dc beide Mogendhe-
den gesloten, waarin zulk een beding niet was opge-
nomen.

Engeland blijft weigeren. Volgens de beginselen van
het volkcnrccbt, zegt het, kan een uitgeleverde nim-
mer voor een ander misdrijf te rccht staan, dan waar-

-ocr page 169-

57

voor dc toestemming is gegeven. Dat al staat het niet
uitdrukkelijk in het traktaat, \'t echter eene stilzwijgende
voorwaarde is, waarvoor de Staat die uitlevert moet
zorgen dat die regel opgevolgd wordt.

Daarop betoogde Amerika, met een beroep op den
Engelschcn auteur Clarke, dat Frankrijk en andere
Staten niet altijd aan dat beginsel vasthielden, evenmin
Engeland zelf.

Dc Engelsche Regcering lict daarop Winslow los.

De courantenlezer kon in den zomer van iS/óonder
dc telegrammen het volgende vinden :

Washington 21 Juni (R. O.) De President Grant heeft
gisteren aan het Congres eene speciale boodschap ge-
zonden, waarin hij zegt, dat dc houding van Engeland
met opzicht tot het in vrijheid stellen van een gevan-
gene (den Amerikaan Winslow) moet worden beschouwd
als cenc schending der verdragen. Diensvolgcns heeft
President Grant het in strijd geacht met de waardig-
heid van Amerika om de uitlevering van eenigen voort-
vluchtige te vragen of toe tc staan, en het zal dit ook
niet doen, tenzij het Congres in anderen zin mocht
beslissen (Zie o. a. Handelsblad 22 Juni).

Werd de vraag opgeworpen wie hier gelijk had, ik
voor mij geloof Amerika, maar men beging van weers-
zijden fouten.

Engeland bcrici) zich op zijn wet van 1870. Maar
kon dit invloed hebben op het in 1842 gesloten trak-
taat? Was Amerika daardoor gebonden cn kon Enge-
land een traktaat wijzigen door eene wet ? hnmers neen.

Ivngeland bcricj) zich op het algemeen aangenomen
volkenrcchterlijk gebruik, ook bij ontstentenis eener for-
mule.

-ocr page 170-

158

Maar het vergat zijne eigen handelingen. Ik heb
hier op het oog de zaak van Alexander Heilbronn,
wiens uitlevering in 1866 door de Engelsche Regeering
van Amerika was verkregen ter zake van forgery (faux).
Eenmaal daar gekomen stond hij terecht en werd ver-
oordeeld ter zake van embezzlement (soustraction frau-
duleuse) dat niet in het uitlevcringstraktaat vermeld
stond.

Maar men werpt mij misschien tegen, dat was voor
de wet van 1870.

Hem, die dat zou zeggen, zou ik wijzen hoe in 1871
Engeland nog toegestaan heeft dat Richard Caldwell
,.door de Vereenigde Staten veroordeeld is voor een an-
der misdrijf dan waarvoor hij uitgeleverd was, — en
Engeland had cr niet het minste bezwaar in. In Blatch-
ford Circ. Court Reps., 131 lezen wij. The prisoner
(Caldwells) was given up to the U. S; be was ncv6r
tried for the oficncc for which, upon evidence so unsa-
tisfactory, he had been surrendered; but was tried,
convicted, and punished for the offence of bribing an
officer of the U. S. — a matter not of course within
the purview of the extradition treaty.

Amerika dus had het recht aan zijne zijde maar was
ongelukkig in het aanvoeren v^n argumenten waar het
zich op Frankrijk beriep. Wij hebben echter gezien
dat na dc circulaire van 1841 een beroep daarop on-
juist was.

Het geschil is daarmee geëindigd dat Lord Derby,
doordrongen van de roeping der Staten, althans niet
aan dc grootste misdadigers — vrijplaatsen te verleenen,
besloot toe tc geven, daar Amerika weigerde in geen
enkele schikking tc treden, voordat ten aanzien van

-ocr page 171-

159

Winslow c. s. voldaan was. Weinig tijd later werden
zij uitgeleverd zonder eenige beperkende voorwaarde.
Het is mij onbekend of ccn nieuw traktaat thans geslo-
ten is, hoewel de Times van Dinsdag 26 December 1876
reeds meldde: » men verneemt dat het gouvernement van
Washington thans geneigd is aangaande een nieuw trak-
taat, tusschen dc twee groote Mogendheden, tc onder-
handelen."

Maar keeren wij thans naar het vaderland terug om
tc zien hoe daar schrijvers en rechtspraak over deze
zaak oordeelen.

Reeds Provo Kluit had in zijn proefschrift de vraag
behandeld utrum liceat cum, qui ob crimcn aliquod
dcditus est, propter aliud judicarc aut punirc. i) In deze
vier bladzijden komt hij tot dc conclusie dat deze vraag
in den meest ontkennenden zin moet worden beant-
woord. Hij zegt o. a. Si igitur civitas quaedam profu-
gum ob crimen aliquod exposccrct, cumque, missa facta
huius criminis accusatione, ob aliud, ab eo commissum,
judicaret et puniret
perfide sic ct dolose facta dedendi
petitione, fides inter ntrnniqne popnluin nintna graviter

lacdcretnr:....... atque non immerito in posterum

constanter omnis ci civitati denegari poterit dcditio,
nc injustis pcrsccutionibus ansa praebeatur.

Ook dc Hooglccraar dc Bosch Kemper, in zijn be-
kend werk, 2) zeide reeds toen de uitlevering nog niet
geregeld was door de wet: »Wanneer eene uitlevering
geschied is, kan alleen de strafvordering plaats hebben
ter zake van die misdaad, welke bij het aanzoek tot
uitlevering is opgenoemd; dit rechtsbeginsel is zelfs in

1) t. .1. p. pag. 87—91.

2) Wclbock van Strafv. I p.ag. 106,

-ocr page 172-

i6o

verschillende Duitsche Staten in de wetgeving vastge-
steld, zooals in Pruisen, Beieren, Baden en Saxen en
behoort dus ook bij ons uit het beginsel van recipro-
citeit te worden gevolgd, evenals uit de beginselen van
het volkenrecht."

En nu het oordeel der Nederlandsche magistratuur.

Dc eerste rechterlijke uitspraak, die wij op onzen weg
ontmoeten, wanneer wij de jurisprudentie in chronolo-
gische orde nagaan, is een arrest van den H. R. van
i8 April 1848 I) toen een zekere Vcrploegh zicb in
cassatie had voorzien tegen een arrest van het toen-
malige Provinciale Gerechtshof in Z.-Holland, recht-
doende in hooger beroep van den ii"» Jan. 1848,
waarbij is bevestigd ccn vonnis der arr.-rcchtbank te
\'s Hage van den 6 Dcc. 1847 bij hetwelk de req. is
schuldig verklaard aan het wanbedrijf van oplichting. 2).

Nadat ter dezer zake door den Raadsheer Noiret\' dc
Bruin rapport was uitgebracht, beeft de adv. gen. Dcketh
namens den proc.-gcncraal, geconcludeerd tot verwer-
ping dezer voorziening.

Bij bovengenoemd arr. is dan ook beslist dat het
geheel buiten dc bevoegdheid van den Ncdcrlandschcn
rechter licht om dc wettigheid eener door dc Reg.
verzochte cn verkregen uitlevering van een beklaagde
tc beoordcelen.

Een meer geruchtmakende zaak in ver.scbcidene oi)zicb-
ten verdienende de aandacht tc trekken, hield in de jaren
1857 en 1858 het Hof van Zuid-Holland cn den Hoo-
gen Raad bezig.

1) Zie V. (1. Iloiiert .Str.ifreciit jr. 1848 D. I pj). 304—314. Wecklil.
\'n». 938.

2) Weekbl. nos. 866 en 873.

-ocr page 173-

i6i

Twee- en twintig Maleiers, behoorende tot de equipage
van het Nederlandsch barkschip Twenthe, hadden zich
den 12^11 Augustus 1856 schuldig gemaakt aan muiterij.
Nadat men eenige verwond had, hebben zij de Euro-
peesche bemanning opgesloten, het schip verlaten na het
alvorens in brand gestoken te hebben en zijn twee
dagen later in de haven van Funchal op het eiland
Madera, eene Portugeeschc bezitting, aangekomen. Zij
werden onmiddellijk ontwapend, gevangen genomen cn
later aan ons gouvernement uitgeleverd.

Door den proc.-gencraal van het Hof werden zij be-
schuldigd :

IC van rebellie gepleegd door meer dan 20 personen.

2c den eersten, tweeden cn vierden van poging tot
manslag.

3e den tweeden zoowel van moedwillige verwon-
ding als,

4e van moedwillige brandstichting.

Krachtens het traktaat >) met Portugal gesloten, wer-
den zij uitgeleverd op vertoon van ccn vonnis van
rechtsingang met bevel van gevangenneming, ter zake
van brandstichting. Eenmaal uitgeleverd, werd slechts
ccn daarvoor vervolgd, de 21 anderen stonden terecht
voor een misdrijf, waatvoor zij niet uitgeleverd waren.

In eene logische, met zeer veel vuur en talent voor-
gedragen, rede bepleitte Mr. S. Pols zoowel voor het
Hof, als in cassatie de exceptie van onbevoegdheid.

Hij zeide o. a. »Een vervolging als dczc is onge-
oorloofd. Zij is in .strijd met dc plechtig aangegane
traktaten. VVamieer twee regeeringen een traktaat slui-

i) .Sb. 1854 n". 14»-

II

-ocr page 174-

102

ten, waarbij zij zich verbinden elkander wederkeerig
uit te leveren alle personen, die van
zekere bepaalde
misdaden
beschuldigd worden, maar tevens weigeren
zulks voor alle andere misdaden te doen, dan volgt
daaruit dat de éene regeering niet, door den schuldige
van een andere misdaad te beschuldigen dan hij wer-
kelijk pleegde, der andere regeering dien persoon .mag
uit de handen spelen. Dan volgt daaruit van zelf, dat
de éene regeering noch middelijk noch onmiddelijk den
uitgeleverde mag vervolgen voor daden, voor welke de
andere regeering de uitlevering weigert.

Het is in strijd met den geest en de bedoeling der
uitleveringstraktaten, het is eene bepaalde schending
van de internationale goede trouw, het is cenc belecdi-
ging jegens het Portugeesche gouvernement, wanneer
men den beschuldigde wegens andere feiten veroordeelt

dan brandstichting.......>)

Na re- en dupliek tusschen den advocaat cn bet
O. M., waargenomen door den adv-generaal François,
gaf het Hof de volgende uitspraak in deze exceptie :
Het Hof enz.

Gehoord dc conclusie namens de beschuldigden voor-
gedragen, daartoe strekkende dat bet Hof zich onbe-
voegd verklare op grond dat bier zoude zijn schending
van de overeenkomst tusschen Nederland cn Portugal
gesloten, tot wederkeerige uitlevering van boosdoeners.
Geboord de conclusie van den proc-generaal.
ü. dat \'s rechters bevoegdheid tot kennisneming van
misdrijven bij dc wet niet is afhankelijk gemaakt van bet
al of niet regelmatige der uitlevering, maar ccniglijk van den

i) Weekbl. n". 1923 cn 1924.

-ocr page 175-

63

aard en de plaats der misdrijven of den persoon des
daders;

O. daarenboven, dat er ten processe geen enkel blijk
is aanwezig, van eenige onwettigheid der uitlevering of
van eenigen strijd tusschen den grond, waarop die uit-
levering is geschied en de ingestelde vervolging, en
dat het Hof door het bevel van verwijzing behoorlijk
van de zaak is gesaisisseerd;

Verwerpt de voorgedragen exceptie van incompetentie.

Hetzelfde lot viel de zaak voor den H. R. ten deel.
Nadat de advocaat-generaal Mr. F. F. Karseboom zijn
conclusie had genomen, gaf het hoogste rechterlijk col-
lege den i2<-"n januari 1858 het volgende arrest: \')

»Overwegende met betrekking tot de bij dit middel
beweerde schending van art. i Strafvordering in ver-
band met art. 2 van het aangehaalde traktaat met
Portugal, dat dit slechts is eene overeenkomst tussChcn
Nederland en Portugal gesloten en niet eene wet, veel-
min eene wet de bevoegdheid van den Nederlandschen
rechter tot terechtstelling en veroordeeling van op
vreemd grondgebied gevluchttc cn van daar uitgeleverde
misdadigers op eenigerlci wijze beperkende;

O. dat mitsdien, al waren dc rekwiranten terechtge-
.stcld en veroordeeld wegens een ander misdrijf, dan
waarvoor dc Nederlandsche van dc Portugeesche regce-
ring derzclver uitlevering gevraagd en verkregen heeft
of volgens die overeenkomst vorderen mogt, daardoor
nochthans niet in strijd met de wet zoude zijn gehan-

l) V. cl. Iloncrt Strafrecht 185S, l jiag. 5—.p. Ned. rechtspra.ak
D, 58 § 4-

-ocr page 176-

104

deld en mitsdien geene schending van art. i Strafvor-
dering zoude zijn begaan;

O. dat alzoo dit middel is ongegrond weshalve de
voorziening moet worden verworpen.

Thans moeten wij een oogenblik stilstaan bij de wel-
bekende zaak van de ex-directeuren der Overijsselsche
Bank welke gediend heeft voor het toenmalige Hof te
Zwolle. Den 26sten Mei had het Hof beslist dat er alle
termen bestonden om beide verdachten (Scheurleer en
Wolff) te vervolgen wegens valschheid, daar het reeds
voldoende was gebleken, dat de -eerste in een aan het
Comptoir d\'Escomptc te Parijs gerichten brief zou heb-
ben ingelascbt, een verzoek om voor rekening der
Overijsselsche Bank een crediet te openen van 600.000
frcs. aan den tweeden verdachte; dat hij daarna op
bedriegelijkc wijze de vereischte tweede directcurson-
derteekening van den kommissaris der bank, die als
loco-directeur fungeerde, zou hebben verkregen, cn dat
de tweede verdachte, die zicb toen te Parijs bevond,
de valschheid van dat stuk kennende, daarvan zou heb-
ben gebruik gemaakt.

Derhalve verleende het Hof rechtsingang met gevan-
genneming, en gelastte verder den rechter-commissaris
bij de rechtbank te Zwolle oin de overige punten van
aanklacht nl. dc aanvragen tot credietbrieven aan vijf
andere firma\'s cn het ten eigen bate lichten uit dc kas
der bank van 30 biljetten a / looo (misbruik van ver-
trouwen) nader te in.struceren.

Het was ten gevolge van dit arrest eir dus wegens
^vervolging voor misbruik van vertrouwen (abus dc con-
fiancc) cn valschheid (faux), dat dc Nederlandscbe Rc-
geering, op grond van bet met Frankrijk bestaande

-ocr page 177-

65

traktaat van uitlevering (Staatsbl. 1S45 3) aan de
Fransche Regeering de uitlevering vroeg van Jacob
Wolfif, die zich destijds, te Parijs in preventieve gevan-
genschap bevond.

De gevraagde uitlevering werd bij decreet van 10
Juni 1874 toegestaan, maar onder de bepaalde voor-
waarde, dat er slechts vervolging voor valschheid, niet
voor misbruik van vertrouwen, zou plaats vinden, als
zijnde het laatste wanbedrijf niet voorzien in het trak-
taat. Het zeide toch :

Art. I. Jacob Wolfif sera recherché cn France et
mis en cas d\'arrestation à la disposition des autorités
Néerlandaises, pour être jugé du chef de fau.x seule-
ment
mais sans pouvoir ctre poursuivi pour abus dc
confiance.

Deze gemaakte voorwaarde was geheel in overeen-
stemming met art. 3 van genoemd traktaat, waarbij
uitdrukkelijk is bepaald, dat de vreemdeling, wiens uit-
levering zal zijn toegestaan, in geen geval vervolgd of
gestraft kan worden voor eenigc misdaden of wanbedrij-
ven, welke niet in de tegenwoordige overeenkomst zijn
opgenoemd. Terwijl aldus dit eerste arrest (voor zoo-
ver dit mogelijk was, daar Scheurleer voortvluchtig was)
ten uitvoer werd gelegd, werd cr op den I3cn Juli door
hetzelfde Hof een tweede gewezen, waarbij, in strijd
met de beslissing der arrondissementsrechtbank, tegen
beide genoemde verdachten een tweede rechtsingang
werd verleend, cn wel ter zake van falsum met gebruik-
making, van medeplichtigheid daaraan, betrekkelijk vijf
aanvragen van credictbricvcn (waaromtrent bij het eerste
arrest een nader onderzoek aan den rechtercommissaris
was gelast.)

-ocr page 178-

66

lutusschen werd Jacob Wolff naar de gevangenis tc
Zwolle overgebracht, en toen de verdere instructie tegen
beide beklaagden was geëindigd, werd door de recht-
bank de vraag, of de beklaagden al of niet te recht
moesten staan, ontkennend beantwoord. Op het tegen
die uitspraak door het O. M. gedaan verzet, verwees
echter het toenmalige Provinciaal Gerechtshof in Over-
ijssel, niettegenstaande de door den beklaagde Wolff,
te zijner verdediging ingediende memorie van sugges-
tie (Wetb. van Strafvord. Art. 124), de beide ex-
directeuren der Overijsselschc Bank naar de openbare
terechtzitting, wegens valschheid in de zes bovenge-
noemde geschriften en gebruikmaking daarvan. •) In
die memorie 2) protesteerde de gedetineerde Wolff tegen
elke andere vervolging wegens valschheid, als die be-
treffende de feiten, waarvoor door het Hof op 26 Mei
1874 rechtsingang was verleend, mogende, volgens ;?ijn
beweren, speciaal niet die, waarvoor door het Hof op 13
Juli 1874 rechtsingang was uitgevaardigd, onderwerp
van vervolging, verwijzing of terechtstelling opleveren etc.

Zooals wij gezien hebben mocht dit niet baten, en
schoot hem niets over dan tegen het arrest van het
Hof van 28 October cassatie aan te teckenen wat hij
ook deed. Nadat de advocaat-generaal Römer conclusie
had genomen werd dit middel verworpen bij arrest
van 27 Nov. 1874.
3)

Overwegende dat dc beweerde schending der artt. i
en 22 Strafvordering, art. i van het traktaat en over-
schrijding van rechtsmacht hoofdzakelijk dajirop worden

i) arrest v.m 28 October.
\' 2; te vinden in het Handelsblad van 18 Oct. 1874.
3) Weekblad n". 3789.

-ocr page 179-

16;

gegrond, dat het Hof niet bevoegd was over meerdere
feiten te oordeelen dan over den brief aan het comp-
toir d\'Escompte van den 25sten Februari 1874; dat het
Hof door over andere feiten dan ter zake waarvan de
uitlevering had plaats gevonden, te beslissen, eene han-
deling zou hebben gepleegd, welke de H. R. volgens
art. 99 R. O. in verband met art. 162 G. W. geroepen
is te vernietigen.

O. hieromtrent, dat werkelijk meerdere feiten in het
arr. van terechtstelling zijn begrepen, doch niettemin
dc terechtstelling alleen over zoodanige feiten heeft ge-
loopen, als waarvoor bij het traktaat dc uitlevering kon
plaats vinden, dat wel art. 3 van het traktaat gevallen
opnoemt, waarin geene vervolging of bestraffing vermag
te geschieden, doch dat geen der tegenwoordige feiten,
als vallende onder de misdaad van valschheid, daartoe
behoort, cn gccnc bepaling van het traktaat verbiedt
de vervolging tot meerdere feiten van dezelfde soort
uit te strekken en dien overeenkomstig ook bij het
besluit tot uitlevering van den req. alleen de vervol-
ging wegens een ander misdrijf dan fau.x moet geacht
worden te zijn uitgesloten; dat alzoo geen der boven-
genoemde artt. bij het arrest is geschonden of voorbij-
gezien en evenmin eenige overschrijding van rechts-
macht daarbij heeft plaats gevonden.

Verwerpt de voorziening etc.

Kan men uit dc bewoordingen van dit arrest gissen
dat het hoogste rechtscollege op zijne leer was terug-
gekomen en erkende dat vervolging alleen was tocgc-
laten wegens misdrijven die in bet traktaat waren
opgenoemd en bier dc voorziening verwierp omdat bet
een onderdeel gold van ecn hoofdsoort van misdrijven,

-ocr page 180-

i68

• twee jaar later bleek bet dat dit vermoeden waarheid
bevatte.

Den 20sten Oct. 1875 stond voor het toenmalige Hof
in N.-Holland zekere Hendrik Johannes Brouwer, zich
ook noemende Jean Henri Brouwer Tromp, te recht
wegens bigamie in Frankrijk gepleegd en het valsche-
lijk onderteekenen van extracten uit de registers van
den burgerlijken stand, van welke stukken hij gebruik
had gemaakt. In 1861 te Utrecht gehuwd, had bij in
1867 zijne vrouw naar haar ouders gezonden en was zelf
spoedig daarna de wijde wereld ingegaan. Hij had aan
den Fransch-Duitschen oorlog deelgenomen en was den
21
sten Oct. 1871 te Thivars op nieuw in het huwelijk
getreden. Hij bad daartoe drie stukken — volgens zijn
beweren afkomstig van den burgerlijken stand te Am-
sterdam — overgelegd. Het eerste moest een extract
uit het geboorte-register voorstellen, de beide anderen
vermeldden het overlijden zijner ouders.

Nadat de griffier bet arrest van verwijzing, de acte
van beschuldiging etc. had voorgelezen, vroeg zijn ver-
dediger Mr. J. W. Tijdeman Jr. bet woord tot bet
voorstellen eener exccptievc conclusie. Deze luidde o. a.
dat het Hof zich onbevoegd zou verklaren om van dc,
aan den beschuldigde ten laste gelegde misdrijven,
kennis tc nemen, immers het ü. M.
niet ontvankelijk
te verklaren in de tegen den bescb. ingestelde straf-
vervolging op grond dat hij door het franscbe gouver-
nement
alleen was uitgeleverd wegens > buiten ons land
gepleegde valschheid in openbare geschriften, \') dus
niet voor bigamie kan worden terecht gesteld, zijnde

i) Deze valschheid valt niet in dc artt. 8 cn 9 Strafv.

*

-ocr page 181-

109

ccn ander misdrijf dan waarvoor uitlevering had plaats
gehad.

Het Hof heeft daarop den isten Nqv. 1875 het vol-
gende arrest gegeven, i)

Overwegende dat den Nov. 1844 tusschen

Frankrijk en Nederland een traktaat van uitlevering is
gesloten,

dat bij art. 3 van dat traktaat uitdrukkelijk is be-
paald dat de vreemdeling, wiens uitlevering zal zijn
toegestaan, in geen geval vervolgd of gestraft zal wor-
den voor eenige misdaad of wanbedrijf, welke niet in
de tegenwoordige overeenkomst zijn opgenoemd;

dat het beweren, als zoude de rechterlijke macht, tot
toepassing van de wet geroepen, niet naar traktaten
mogen omzien, hier niet wel is vol te houden;

dat hier toch geen .sprake is van de directe hand-
having door de rechterlijke macht van het traktaat
tusschen de contracteerende partijen, maar van dc rech-
ten van particulieren, gebaseerd op afgekondigde konink-
lijke bevelen, welke bevelen daarom zonder medewerking
van de Statcn-Generaal even verbindende zijn, als wetten
tegenover de gestelde machten, omdat zij binnen de
grenzen van het Rijk tot uitvoering strekken, cn het
uitvloeisel zijn van het souvereine recht om traktaten
tc sluiten, cn alzoo het directe steunpunt der recht-
spraak, zij het ook aangaande bevoegdheid, in deze
niet is de consensus der Souvereine, maar het afgekon-
digde bevel des Konings, terwijl het traktraat slechts
indirect strekt, om de wettige verbindbaarheid van dat
afgekondigde bevel te steunen;

i) Weekblad n». 3923.

-ocr page 182-

170

dat het bevel om den uit Frankrijk niet wegens
bigamie uitgeleverden persoon ook niet te dier zake te
vervolgen, reeds voor het O. M. bindend zou zijn krach-
tens art. 5 der wet R. O. enz. en dat het opvolgen
van dit bevel den rechter bindt omdat het volgens art.
2 A. B. is afgekondigd;

dat derhalve, wat betreft de vervolging wegens biga-
mie, het Hof onbevoegd is, om in een onderzoek te tre-
den van de schuld van den beschuldigden te dier zake.

Zooals men wel begrijpen kan teekende het O. M.
cassatie aan. Nadat den 3en Januari 1876 de cassatie-
middelen door Mr. C. Asser bestreden waren nam de
adv.-gen. Smits conclusie in deze zaak. Hij kon zich
met die middelen niet vereenigen, weshalve hij conclu-
deerde tot verwerping van de voorziening in cassatie,
om de bekende redenen cn \'op grond dat het traktaat
gesloten was voor 1848, aan welke soort de H.\'R.
steeds verbindende kracht had toegekend.

Bij arrest van 7 Februari 1876 (Weekbl. n«. 3966)
verwierp de H. R. de cassatie, overeiL\'nkomstig de con-
clusiên van den adv.-generaal.

Mijns inziens te recht. De si)il waar alles om draait
is de beantwoording der vraag: Zijn de uitleverings-
traktaten wetten en is dus .de rechterlijke macht tot
toepassing daarvan geroepen?

Haus I) beschouwt ze als zoodanig, evenzeer het
Fransche Hof van Cassatie in drie vroegere arresten,
gewezen den 24Sten Juni 1839, den iic» Aug. 1841 en
den 5en Sept. 1845 daar stond, »les traitcs<l\'extradition
régulièrcmcnt promulgucs sont des lois spécialcs.

i) Droit criininel no. 496.

-ocr page 183-

171

Van een tegenovergesteld gevoelen is echter dc la-
tere rechtspraak van het Fransche Hof van cassatie.

Deze rechtspraak van 1851 af is thans de gevestigde,
zij leert dat dc traktaten zijn »des actes de haute admi-
nistration, généralement motivés sur des nécessités ou
même de simples convenances internationales, ct qui
échappent d\'ailleurs à toute appréciation ct à tout con-
trôle de l\'autorité judiciaire......\')"

Niettegenstaande dit leeren de schrijvers o. a. Fou-
cart, Dareste. Trolley, Bertauld, Faustin Hélie en is men
het algemeen eens »qu\'on doit reconnaître au pouvoir
judiciaire le
droit ct V obligation d\'appliquer les conven-
tions diplomatiques et notamment les traités d\'extra-
dition. 2)"

Bij ons is de twijfel die vroeger bestond, sedert de
herziening der Grondwet opgeheven. Wel zijn er enke-
len die beweren, dat de Regeering, door onder de
grondwetten van 1815 en 1840 uitlevcringstraktaten te
sluiten, meer deed dan zij mocht. De Hoogleeraar
Asser heeft dit echter genoegzaam weerlegd. Toen had
dc uitvoerende macht, overeenkomstig art. 58, het recht
om verbonden en verdragen tc sluiten. Slechts door
cenc uitzondering werd zij daarin beperkt, namelijk
bij cene verandering van grenzen, dan was de toestem-
ming der Staten-Gcneraal noodig.
3)

1) Billol t. .1. p. pag. 304-

2)

3) \'riïorbcckc, Annt. G. W. ad art. 58.

Zic den strijd over dit art. door Mr. H. G. l-agcmans in Tiïcmis 2c
vcrz. n. IV ]iag. 309—326. contra Mr. C. J. v.an Nispen van Panncrdcu,
\'rheniis 2c ver/. D. n ji.ag. 247—286 cn Trof. T. M. C. Asser in zijn
proefschrift «Het bestuur der buitenl. betrekkingen p. 81.

-ocr page 184-

1/2

W^at deze traktaten voor 184B betreft, heeft de H. R.
dan ook steeds de verbindende kracht van de daarin
vervatte bepabngen, ook zelfs op bet wetgevend terrein,
erkend bij arr. van 25 Juni 1841, v. d. Honert, Gem.
Zaken II 29, Ned. Rechtspr. D. VIII pag. 112; 12
Oct. 1847, v. d. Honert, belastingen III 239, Ned.
Rechtspr D. 28 pag. 331 ; en van 2 Dec. 1856 Weekbl.
n». 1878,
v. d. Honert, Gem. Zaken XIII 352 dato
3 Dec. opgenomen in de Ned. Rechtspraak D. 54
pag. 183.

Bij de grondwetsherziening in 1848 is art. 58, art 57
geworden en daarbij tevens de bevoegdheid der konink-
lijke macht ten aanzien der verdragen aanmerkelijk
ingekort. Indien dan de traktaten eenige bepaling of
verandering »wettelijke rechten" betreffende, inhouden,"
is de toestemming der Staten-Generaal noodig.

Wanneer dus de uitleveringstraktaten na 1848\'ge-
sloten niets behelzen, strijdig met de algemeene voor-
waarden vervat in dc wet bij art. 3 al. 2 G. W.
bedoeld, zijn zij — mits behoorlijk afgekondigd — als
wetten tc beschouwen, en moeten door iedere macht
in den Staat, niet bet minst door de rechterlijke, als
zoodanig geëerbiedigd worden. 2)

1) Zie de beteekenis van «wettelijke regteu" bij Voorduin, Geschie-
denis en beginselen der Grondwet, bl. 149 volg.

2) Zie hierover Rechtsgel. Adviezen 9e Verz. ii.ag. 172.

-ocr page 185-

STELLINGEN.

I.

Jure Romano in obligationibus alternativis, quum una
res casu perierit, huius rei aestimationem debitor praes-
tarc potcst.

II.

In 1. 57 Dig. mandati vel contra (17.1), pro verbis
»non utiliter" legcndum est »non inutiliter".

III.

Bona vacantia fisco acquiruntur non quasi occupant!
privilegiato, sed quasi heredi ab intc.stato.

IV.

Aan een Nederlander, in wiens voogdij door den
Nederlandschen rechter niet is voorzien, kan door den
H. R. geen venia aetatis verleend worden.

V.

Hij, die wegens verkwisting onder curatele is gesteld,
kan gedurende de curatele, bij testament zijnen curator
als erfgenaam instellen.

-ocr page 186-

1.74

VI.

De hertrouwde vader of moeder, die als voogd of
voogdesse in gebreke blijft den staat, in art. 407 B. W.
bedoeld, aan te bieden, verliest de voogdij slechts na
cene rechterlijke uitspraak.

VII.

Door eene verkeerde navolging van den C. C. zijn
bij ons in art. 1195, 6\'le lid B. W., de kostschoolhou-
ders onder de bevoorrechte schuldeischers gebracht.

VIII.

Onder de personen, bedoeld in art. 1195 N®. 4 B. W.,
behooren ook winkeldochters.

IX.

Art. 405 B. VV. is evenzeer van toepassing op de
onwettige moeder, voogdesse zijnde, die tot een huwe-
lijk overgaat.

X.

Art. 1345 B. W. verdient Afkeuring.

XI.

Het privilegie, dat de curator in ccn faillissement
voor de gerechtskosten heeft, gaat boven het rccht van

0

den hypothecairen schuldeischer, zelfs wanneer deze
\'gebruik maakt van de onherroepelijke volmacht, hem
volgens art. 1223 B. VV. verleend.

m

-ocr page 187-

175

XII.

De bepaling van art. 743 VV. v. K., waarbij als
aanvangspunt der verjaring van de rechtsvordering, voort-
spruitende uit eene polis van verzekering, de dag der
geslotene overeenkomst wordt genoemd, strijdt met het
karakter der verjaring.

XIII.

De curator in een faillissement, die krachtens art.
797 W.
V. K. het bedrijf van den gefailleerde voortzet,
is niet tot het doen van aangifte voor het patent ver-
plicht.

XIV.

Dc eed, bedoeld bij art. 190 Hrv, is op straffe van
nietigheid voorgeschreven.

XV.

De vergunning om kosteloos te procederen, waarvan
sprake is in art. 855 Brv, behoeft niet uitsluitend vóór
den aanvang des gedings verleend tc worden; zij kan
ook later, gedurende den loop daarvan, worden gegeven.

XVI.

Dc bevoegdheid den Off. v. Justitie bij art. 43 Strafg.
toegekend, is beperkt tot de misdrijven waartegen lijf-
of ontecrende straf is bedreigd.\'

XVII.

De artt. 8 cn 9 Strafg. eischen dringend verbetering
(Proefschrift, pag. 86).

-ocr page 188-

XVIII.

176

Met de uitdrukking »broeders en zusters kinderen"
worden in art. i88 Strafg. bedoeld de kinderen van
broeders en zusters der beschuldigden, die aan ben in
derden graad bestaan.

XIX.

Art. 366 C. P. is ook toepasselijk op het valschelijk
zweren van den suppletoiren eed.

XX.

Art. 380 C. P. is niet toepasselijk op natuurlijke,
niet erkende kinderen.

XXI.

Het stelsel der Grondwet, dat aftreding van dc helft
der leden der Tweede Kamer om de twee jaren voor-
schrijft, werkt belemmerend op den wetgevenden arbeid
der Staten-Generaal.

XXII.

De tegenwoordige \'bepalingen omtrent de veer- cn
beurtschepen verdienen uit een staathuishoudkundig oog-
punt afkeuring.

^XIII.

Het stelsel van taakwerk cn prcmiën is verre boven
het participatie-stelsel tc verkiezen.

-ocr page 189-

. v\' -i

■f

5 V. ■ ^
■. \' \' f

I

.i

-\\T.-K

♦ .v\'.

t \'.Vf.,. -

ÎÎ

m:

-ocr page 190-

,-r

V ; f ,

- i..

rT ÜC\'

4\'. v

- .-.V\'fl

\' y

y

-ocr page 191-

^ v\'. • y-

, ! \'

" t;

\' ■ ,- r ■ • :.. ■ v, - .--M; ■ \' ■ \' S-v

mi. :

Si

m.

...

/•A;-;

/ V-v

-ocr page 192-

mm

mm

i