-ocr page 1-
-ocr page 2-

- ■ ■

f.\'..-

I

- « ■

â

1
f

i!

-ocr page 3-

: \'yA

■■-m.

-ocr page 4-

y

.

w\'

■ \'..l

ter;

«

f rr

ii-

/ïa

m

,1

r.r\'.^--;- .

te\'-.

W:

m

-ocr page 5-

- S\'

■ - (

• • •

\' -i..

7 ■ •

. : • - \'. -, ii-i" : ■ ■ •

• • ^ ■ V\'ÏK:.

r r--

Il-■.: - ■ \'

^ Je

-ocr page 6-

TOT .M^Ciir ^

r^ n n r n^

IJUXÏ l my

l

, .si» \'

-J ;■ f

■ V»

/ • -- /-.Of»-

\' -

1 ■■(

11

-ocr page 7-

BIJDRAGE TOT DE KENNIS

I?. O E S C IF T

ter verkrijging van den graati van

doctor in de wis- en natuurkunde,

AAN DE RIJKS-ÜNIVEIISITEIT TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Dr. E. MULDER,

IIooglecTaJir in de faciiUiiit der Wis- en Natuurkunde,
VOT,(}KNS BEST.UIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
KN OP VOORDRACHT DER WIS- EN NATCTURKUNDIGK EACITLTKIT,
\'V VÜ: KJJK131Gic N

op Yrijdag den September 1870,

(les naiïiiddagR to 3 uren,

johannes matheüs aitoniüs krafflps,

fceboren te Grave.

BREDA,
Stoomdruk K. G. OUKOOR
■1879.

-ocr page 8-

■ : - ■

-ocr page 9-

iJAN y^uni OUDERS.

-ocr page 10-

ï/.

IT\',.

lf\\ r

v..; . - V - .

-ocr page 11-

Met bescheidenheid bied ik mijne verhandeling, die ik
verre van de Academie en te midden van drukke ambts-
bezigheden moest opstellen, allen belangstellenden lezers
aan, wier toegevendheid ik meen te moeten inroepen.

Dat ik vele moeielijkheden koii overwinnen heb ik voor
een groot deel te danken aan mijnen geachten Promotor,
den Hoogleeraar
E. Mulder, die mij niet slechts met
raad, maar ook met daad ter zijde stond.

Hem zeg ik daarvoor en ook voor zijnen bijstand in
mijne studiën mijnen hartelijken dank.

Ook aan den Oud-Hoogleeraar G, J. Mulder en aan
den Hoogleeraar
Büys Ballot ben ik veel verplicht en
nimmer zal ik vergeten wat zij voor mij deden.

Ten slotte betuig ik mijnen dank aan de overige
Hoogleeraren in de Wis- en Natuurkundige Faculteit,
wier welwillendheid ik zoo menigmaal heb ondervonden.

-ocr page 12-

V-K::.;:!

■ - h -4 . C, ^ ■

y -

M

-ocr page 13-

INLEIDING.

w

Volgens onderzoekingen van Ci.aus en Rimbacii (kan
zvvavelureum (CS(NH2)2) additieprodukten vormen met

halogenen.

Zij hadden namelijk door inwerking van chloor cn
broom op zwavelureum verkregen:

/NII,

\\nii

/NtM
Xnil

CS

Cl, en CS\'

Br,.

2 /

Volgens Claus moest het nu ook waarschijnlijk zijn
dat overeenkomstige additieprodukten zouden kunnen be-

/ /nii —oil,^
reid worden uit zwavelhydantoïne CS^\' |

\\ \\nii —CO

■ ttsa

(1) Annal. Ch. Ph. 179, 144.

(2) Ber. Ch. G. VIII. 825.

-ocr page 14-

Hij besloot met Neuhöffer daaromtrent een onderzoek
in te stellen.

Gelijk vroeger met zwavelureum was gedaan, maakten
zij thans ook een brijachtig mengsel van zwavelhydantoïne
en water,

In dit sterk afgekoelde mengsel voerden zij een stroom
chloorgas.

Nadat dit eenigen tijd had aangehouden, waren de
kristallen van zwavelhydantoïne verdwenen, en bij verder
voortgezette doorleiding van chloor zette zich geen ander
lichaam af dan chloorhydraat, dat na wegname van de
vloeistof uit het koudmakend mengsel spoedig opgelost
was.

Nadat de vloeistof door te staan boven kalk van het
vrije chloor was bevrijd werd zij op hare bestanddeelen
onderzocht.

Geen zwavelhydantoïne was meer voorhanden; daaren-
tegen werden aangetoond zoutzuur, zwavelzuur, azijnzuur
en ureum; zuringzuur werd niet gevonden.

Tegen hunne verwachting hadden dus Claus en Neu-
höffer
geen additieprodukt, evenmin een substitutiepro-
dukt van zwavelhydantoïne verkregen.

Door inwerking van chloor was bijgevolg de keten
van het zwavelhydantoïne verbroken.

Met broom en zwavelhydantoïne .kwamen zij tot de-
zelfde uitkomsten; alleen kon ureum niet worden aan-
getoond, wat volgens
Claus wel daaraan zou toegeschre-
ven moeten worden dat thans niet op zulk eene lage
temperatuur was gewerkt, als met het chloor,^waarvan

-ocr page 15-

het gevolg zou zijn. dat ureum moest worden omgezet
in koolzuur en ammoniak.

E. Mulder die ook de inwerking van broom op
zwavelhydantoïne bad onderzocht, kwam tot uitkomsten,
die veel verschilden van die van
Claus en Neuhöffer.
Hij meende een broomsubstitutieprodukt gevonden te heb-

i /nh —cbrj.\\
ben, het dibroomzwavelhydantoïne CS^\' |

\\nii —co

Ook gaf hem de moederloog kristallen, die hij voor
zuringzuur hield.

Dit verschil in resultaten tusschen Claus en Neuhöffer
eenerzijds en Mulder anderzijds gaf mij aanleiding om
een nader onderzoek in te stellen omtrent de inwer-
king van chloor en broom op zwavelhydantoïne.

Terwijl ik het voor mijn onderzoek noodige zwavelhy-
dantoïne bereidde, bleef ik eenigen tijd stilstaan bij het
door
Maly ontdekte zwavelhydantoïnezuur

/ /nh —ch^cooii^
\' c sv

\\nil

Enkele door mij gevonden feiten bleken niet geheel in
overeenstemming te zijn met de meening van
Maly over
het ontstaan van dat zuur.

In dezelfde bijdrage waarin Mulder kennis geelt
van de bereiding van dibroomzwavelhydantoïne wordt door

(4) Ber. Ch. G. VIII 12G3.

(2) Ber. Ch. G. X 4849.

(3) Ber. Ch. G. VIII 12G4.

-ocr page 16-

hem een lichaam ter sprake gebracht, dat zou kunnen
ontstaan door inwerking van monobroomacetylureum
(CH2 Br — C O — N H — C O — N H2) op zwavelureum
en waarvan de formule zou zijn:

CO —NH —CO —NH,
I

CII,—NH —CS —NIl,

Mocht de bereiding van dit lichaam gelukken, zoo zegt
Mulder , dan zou men door onttrekking van H2 S mis-
schien kunnen geraken tot een hchaam van de formule:

00 —NH —CO —NH,

AH,—NH —CN

welke formule door sommige scheikundigen voor die van
glucoluril wordt gehouden.

Op "die wijze zou men dan omtrent de constitutie van
dit laatste tot zekerheid kunnen komen.

Mulder verkreeg door inwerking van monobroomace-
tylureum op zwavelureum een produkt waarvan de door
analyse gevonden cijfers meer overeenstemden met de
formule :

CO —NH —CO —NiJ,

I 4-HBr —H, Oof

CHj —NU —CS —NIJ2

CO —NH —CN

è

HDr,

IL —NII —CS —NH,

hetgeen een soort zwavelglucoluril zou zijn.

Evenwel zou een verlies van II^O niet waarschijnlijk
zijn. In ellc geval gaf deze verbinding door verhitting
met water, en toevoegen van ammoniak zwavelhydantoïne.

-ocr page 17-

Ware het verkregen produkt dus zwavelglucohuil dan
zou de ontleding in water moeten plaats hebben onder
wateropname.

Ware het echter samengesteld volgens de formule :

CO —NII —CO —NHj

1 , HBr.

CHj—NH —CS —NHj

dan zou de splitsing zeer eenvoudig plaats hebben vol-
gens de vergelijking:

CO —NH —CO —NH, /NH —CHj

I ,IlBr.=r:CSC I , IIBr

Ciï,—NH —CS —NH, \\NH —CO

co(
Xnh^

Een en ander maakte het wenschelijk op dit onderwerp
terug te komen.

Ik besloot daarom de proeven van Muldek te herha-
len, daarbij echter uitgaande van monochlooracetylureum
(C llï Cl — C O — N H - C O - N E, ); op deze
wijze meende ik tot eene meer zuivere verbinding te
kunnen komen, dan wanneer ik uitging van Monobroom-
acetylureum.

liet gelukte mij dan ook werkelijk de zoutzure ver-
binding te bereiden van :

CO —NII —CO-NH,
ill, —NH —CS —NIIj

welk produkt door mij genoemd werd: zoutzuur sulfo-
carbamidacetylureum.

-ocr page 18-

6

Dit liciiaara was echter te weinig stabiel om het sul-
focarbamidacetylureum aftezonderen, en daarna de ont-
zwaveling met goed gevolg te doen plaats hebben.

Misschien zon sulfocarbamidacetyldimethylm-eum :

ƒ CO —N(CH3) —CO —NH(CH3)\\

^itl^—NH —CS —NHj )

meer constant zijn; het gebeurt toch dikwijls, dat bij
substitutie van H door C H3 en dergelijken, de verbin-
dingen in stabiliteit toenemen. Deze gedachte leidde mij
tot proefnemingen ter bereiding van genoemd lichaam,
waarin ik in zooverre slaagde dat ik het zoutzure sulfo-
carbamidacetyldimethylureum verkreeg.

Ten opzichte van de stabiliteit hiervan echter had ik
mij vergist; spoedig kwam ik tot de overtuiging dat dit
lichaam nog minder stabiel was dan het zoutzure sulfo-
carbamidacetylureum.

De uitkomsten van mijne onderzoekingen en de wegen,
waarlangs zij verkregen werden, wensch ik over de vol-
gende vijf hoofdstukken te verdeelen :
I. Zwalvelhydantoïnezuur.

II. Inwerking van chloor op zwavelhydantoïne.

III. Inwerking van broom op zwavelhydantoïne.

IV. Sulfocarbamidacetylureum.

V. Sulfocarbamidacetyldimethylureum.

-ocr page 19-

I, Zwavelhydantoinezuur.

Zwavelhydantoïne wordt gewoonlijk bereid uit mono-
cliloorazijnzuur (C Hj Cl — C O O H) en zwavelureum.

Beide stoffen worden daartoe in moleculaire verhouding
in water opgelost.

Wanneer men deze oplossing tot koken verhit en daarna
ammoniak toevoegt, dan ontstaan weldra de zijdeachtige
naaldjes van het zwavelhydantoïne.

Wanneer men daarentegen de oplossing slechts weinig
verwarmt, en onmiddellijk daarna het gevormde zoutzuur
vastlegt dan zet zich volgens
Maly na eenige uren
een korrelig, kristallijn lichaam af, dat geen zwavelhy-
dantoïne, maar zwavelhydantoinezuur is met de formule:

/NII —CIL CO OH
CS(

(1) Bcr. Ch. G. X 1849.

-ocr page 20-

8

]\\Ialy meent dat zwavelhydantoïnezuur onder de ge-
geven omstandigheden alleen dan ontstaan kan, wanneer
het gevormde zoutzuur spoedig wordt geneutraliseerd;
gebeurt dit niet, dan zou het wateronttrekkend werken en
het zwavelhydantoïnezuur omzetten in zwavelhydantoïne vol-
gens de vergelijking :

/nh —ch^cooh /nh-^ch,
cs( =g8( i n,o.

\\NH2 \\nh —co

Terwijl ik mij bezig hield met de bereiding van zwavel-
hydantoïne kwam ik tot de overtuiging dat zwavelhydan-
toïnezuur ook ontstaan kan, zonder dat het vrije zoutzuur
spoedig wordt vastgelegd, wanneer men namelijk de in-
werking niet in de warmte doet plaats hebben.

Monochloorazijnzuur en zwavelureum werden in mole-
culaire verhouding in veel water opgelost, zonder daarbij
het mengsel te verwarmen.

«

Na eenige uren waren de wanden der kolf bezet met
eene schoone, harde, boomaclitig vertakte kristalmassa.

De takjes bestonden uit wratjes, uit groepjes van on-
duidelijke zuiltjes.

Aanvankelijk hield ik deze kristallen voor zoutzuur

/ /nh —ch, \\

cs( i hcl.

\\ \\nh-co •

Volgens een kwalitatief onderzoek waren echter wel
aanwezig stikstof en zwavel, maar geen chloor, zoodat het
afzetsel geen zoutzuur zwavelhydantoïne kon zijn.

Het uiterlijk voorkomen wees evenmin op zwavelhydan-
toïnezuur ;
Maly toch verkreeg dit lichaam steeds als losse

zwavelhydantoïne

-ocr page 21-

9

microscopische Icristalletjes, nooil als kristalgroepen of
korsten; mijn lichaam daarentegen had zich in groepen
en korsten langs de wanden der kolf vastgezet.

De kwantitatieve analyse evenwel bewees, dat hier wel
degelijk zwavelhydantoïnezuur was ontstaan.

De uitgewassclien, eerst tusschen liltreerpapier en daarna
boven zwavelzuur gedroogde en fijngemaakte kristallen van
twee bereidingen gaven de volgende uitkomsten :

a. 0.2665 G. stof leverde 0.2687 G. 00^ en 0.1155 G.

Hj O.

» 0.4143 G. 13a SO,. (verbe-
terde methode
Cauius) (\').

2o bereiding\'

a. 0.2425 G. stof leverde 0.2443 G. CO, en0.1014G.

ii, o.

b. 01844 G. » )) 33 cM3 N (Barometerstand

753.6 mM., Temperatuur IS"" C.}

Hieruit wordt gevonden :

le bereiding\'

b. 0.2462 G. »

Ic bereiding

C .27.50........

H . 4.81........

N.............

S ........23.11.

/NII —CH, —COOH
C Sv

\\nii,

eischt:

2e bereiding
a b

.n/S................... 26.86 pet.

. 4.65.................. 4.48

...........20.5......... 20.89

.......................23.88

Uit de overeenstemming dezer cijfers blijkt dat het
geanalyseerde lichaam is: zwavelhydantoïnezuur.

(1) Fresenius Quantitatiovo Analyse, Ge uitgave.

-ocr page 22-

10

De zoutzuur houdende moederloog, waaruit zich de
kristallen van zwavelhydantoinezuur hadden afgezet, werd
na 24 uren met ammoniak geneutraliseerd.

Geene naaldjes van zwavelhydantoïne, maar een over-
vloedig eenigszins geel gekleurd kristalmeel werd neerge-
slagen, dat volgens onderstaande analyse nog zwavelhy-
dantoinezuur bleek te zijn, en waarschijnlijk door het
vrije zoutzuur in oplossing was gehouden.
0.2836 G. stof leverde 0.2864 G. CO, en 0.1248 G. H^ O.

waaruit gevonden wordt:

/nh —chj — cooh
cs(
\\nh,

eischt:

C ..................27.55...................26.86 pet.

H .................. 489................... M8

Een gedeelte der eerst afgezette zwavelhydantoïnezuur-
kristallen werd in verdund zoutzuur zonder te verwarmen
opgelost, en daarna werd er ammoniak bijgevoegd, liet
thans neergeslagen kristalmeel was volgens onderstaande
analyse nog zwavelhydantoïnezuur. .
0.2006 G. stof leverde 0.2032 G. C en 0.0889 G. IL O.

waaruit gevonden wordt:

C ....................27.62 pet.

H.................... 492

-ocr page 23-

11

Uit de wijze, waarop ik zwavelhydantoïnezuur verkreeg,
blijkt derhalve dat vrij zoutzuur dit lichaam niet zoo snel
in zwavelhydantoïne omzet als
Maly meent.

Het door mij verkregen zuur ontstond, zonder dat het
zoutzuur werd vastgelegd en bleef daarmede geruimen
tijd in aanraking.

-ocr page 24-

II. Inwerking van chloor op zwavelhydantoïne.

Bij 7 G. zwavelhydantoïne en omstreeks 60 G. water
werd druppelsgewijs zoutzuur gevoegd, zoolang tot al het
zwavelhydantoïne onder schudden was opgelost.

Door deze oplossing, geplaatst in een koudmakend
mengsel van natriumsulfaat en zoutzuur, werd een lang-
zame stroom van gezuiverd chloorgas geleid.

Na ongeveer een half uur begon zich een geelachtig,
vlokkig lichaam aftezetten, dat langzamerhand in hoe-
veelheid toenam.

Dit produkt werd op een filtrum verzameld, uitge-
wasschen, tusschen filtreerpapier gedroogd en boven zwa-
velzuur bewaard. De verkregen hoeveelheid bedroeg 2 G.

Door de moederloog werd wederom chloor gevoerd;
nogmaals ontstond het vlokkige lichaam, tharis echter
minde^ gekleurd. Ik verkreeg nog Va Gr-

-ocr page 25-

13

Ten derde male werd de moederloog aan de werking
van chloor blootgesteld; er ontstond nog een weinig van
het vlokkige produkt, dat bij voortgezette inwerking van
chloor eindelijk weer verdween. Hieruit besloot ik dat
het lichaam zelf door chloor moet ontleed kunnen worden.

De moederloog, die geen reuk van chloor verspreidde,
zoolang het vlokkige lichaam nog gevormd werd, was
thans sterk chloorhoudend.

Onder de microscoop vertoonde zich het vlokkige li-
chaam als wratjes, die uit onduidelijke naaldjes waren
samengesteld.

Een kwalitatief onderzoek gaf de volgende uitkomsten:

Bij verhitting met kaliloog ontstond ammoniak, dus
was het. produkt stikstof houdend.

Een weinig werd met kalium- en natriumcarbonaat ge-
smolten, in water opgelost en met salpeterzuur aangezuurd;
zilvernitraat gaf hierin geen, bariumchloride een over-
vloedigen neerslag. Het lichaam bevatte dus wel zwavel,
maar geen chloor.

Van het tweede afzetsel werden de koolstof en water-
stof bepaald. Van het eerste de stikstof en de zwavel.

Ten einde volkomen zeker te zijn dat het produkt geen
chloor bevatte, deed ik bij het salpeterzuur in de buis
van
Carius een weinig zilvernitraat.

Ic afzetsel

a. 0.2080 G. stof leverde 34 cM\' N (Barometerstand

750.5 mM., Temperatuur 12° C.)

b. 0.2332 G. stof leverde 0.3877 G. Ba S0\\ (In de

buis van Cauius was geen AgCl gevormd.)

2e afzetsel 0.2802 G. stof leverde 0.2Ü31 G. CO^ en 0.09Ü2 G. H, O.

-ocr page 26-

14

waaruit gevonden wordt:

le afzetsel 2e afzetsel

a h

C ..............................25.61 pet.

II.............................. 3.81

N.......19.13.......................

S ....................22.73..........

Uit deze cijfers blijkt duidelijk, dat de keten van het
zwavelhydantoïne in het geanalyseerde lichaam niet ver-
broken is.

In zwavelhydantoïne en de daarmede overeenkomstige
lichamen toch heeft men de verhouding;

. .. C : N : S = 36 : 28 : 32,

terwijl uit de analyse volgt:

C : N : S = 25.61 : 19.13 : 22.73.

t

welke laatste verhouding weinig van de eerste verschilt.
Aanvankelijk meende ik dat het vlokkige produkt zou
/NH —CO

I

10

C ................... 2432 pet.

H................... 2.70

N...................\'l8.91

S ...................24.32

Hoewel deze cijfers met de door mij gevondene niet veel

verschillen, wat koolstof, stikstof en zwavel betreft, zoo

#

is toch het onderscheid in waterstofgehalte te groot om
mij in mijne aanvankelijke meening te versterken.

kunnen zijn:CS(^ | 11,0, dat eischt:

xNii —cr

-ocr page 27-

15

Meer overeenstemming bestaat er echter met de samen-
stelling van een lichaam, waarvan de formule zou zijn:

/NH —CH(OH)
CS( I  Hj O en dat eischt:

\\NH —CO

C ...................24.00 pet.

H................... 400

N...................18.66

S ......;............21.33

Dat de cijfers niet voldoende overeenstemden, was mis-
schien te wijten aan niet genoegzaam zuivere produkten.

Ik besloot derhalve het lichaam nogmaals te bereiden
en uit te gaan van omgekristalliseerd zwavelhydantoïne.
Het vroeger gebruikte zwavelhydantoïne, dat niet was
omgekristalliseerd, was een weinig gekleurd.

Thans verkreeg ik zuiver witte produkten. Van drie
verschillende bereidingen werden analysen gemaakt, die
de volgende uitkomsten opleverden :

( a 0.3538 G. stof leverde 0.3170 G. CO^ en 0.1185 G.
ie bereiding}

b. 0.2827 G. » )) 0.4441 G. BaSO^.

a. 0.2000 G. » » 0.1842 G. CO^ en 0.0097 G.

H, O.

b. 0.205i G. » » 33.2 cM^* N (Barometerstand
747.5 mM., Temperatuur 13.5° C.)

a. 0.2824 G. stof leverde 0.2576 G. CO^ en 0.0984 G.
3e bcreidinjï j O.)

b. 0.4980 G. » » 0.0674 G. BaSO,,.

waaruit gevonden wordt:

2e bereiding

-ocr page 28-

/NH —CH (OH)
CS( I -1-H,0

\\NH —CO

Ie bereiding. 2® bereiding. 3e bereiding.

b a b eischt:

C 24.44.......25.04.......24.87............. 24.00 pet.

H 3.72....... 3.85....... 3.87............. 4.00

N.................18.73..................18.66

S ......21.62..................21.53....... 21.33

De overeenstemming dezer cijfers maakt liet dus waar-
schijnlijk dat het lichaam, hetwelk ontstaat door inwer-
king van chloor op zwavelhydantoïne is :

/NH —CH (OH)
C.S( I 4-11,0.

\\NH —CO

Het zou kunnen genoemd worden glyoxylzwavelureum
met een molecule water.

Het is onoplosbaar in water, alkohol en aether; daaren-
tegen gemakkelijk oplosbaar in alkaliën en ammoniak, doch
onder ontleding. Deze oplossingen zijn bruin gekleurd en
geven eene groene üuorescentie.

Ten einde meer zekerheid omtrent de samenstelling tc
verkrijgen beproefde ik :

1" of een molecule water door verhitting was uit te drijven.

2" of er mogelijkheid bestond, om na de ontleding in
alkaliën een glyoxylaat af te zonderen.

Zooals nader zal blijken, mocht mij het een noch het
ander gelukken.

0.2987 G. stof werd gedurende een zestal Uren in een
luchj,waterbad bij 100° C verhit; het gewichtsverlies

-ocr page 29-

17

bedroeg toen 0.0022 G-., dat is sleclits 0.73 pet., terwijl
voor uitdrijving van een molecule water een gewichtsver-
lies zou moeten ontstaan van 12 pet.

Bij verhitting in een luchtbad tusschen IIO" a 120° C.
bad langzame ontleding plaats. Do massa werd bruin ge-
kleurd en er ontstond een sublimaat van fijne zijdeachtige
naaldjes, die ik niet nader onderzocht heb.

Evenmin kon ik een glyoxylaat verkrijgen; wel werd
eene loodverbinding neergeslagen, wanneer ik bij de alka-
lische oplossing van het te onderzoeken produkt, na
neutralisatie met azijnzuur, basisch loodacetaat voegde.

Deze weinig stabiele loodverbinding, die spoedig bruin
kleurde, gaf bij verhitting met kaliloog een sterke ammo-
niakontwikkeling; zij was dus stikstofhoudend en kon
daarom geen glyoxylaat zijn.

De moederlogen van het onderzochte lichaam bevatten
geen spoor zuringzuur; daarentegen werden aangetoond,
behalve zoutzuur, nog zwavelzuur, azijnzuur en ureum,
waarschijnlijk ontledingsprodukten , want zooals reeds vroe-
ger is medegedeeld, wordt het vlokkige lichaam door de
aanhoudende werking van chloor ten slotte geheel ontleed.

-ocr page 30-

III. Inwerking van broom op zwavelhydantoïne.

8 Gr. zwavelhydantoïne, overgoten met ongeveer 70 G.
water, werden door toevoeging van zoutzuur opgelost, en
in deze oplossing werden 10 G. broom afgewogen.

Den volgenden dag had zich eene geringe hóeveelheid
van eene kleverige, bruine stof afgescheiden, die door
filtratie werd verwijderd.

Nadat de door vrij broom donkerrood gekleurde vloei-
stof nog één dag had gestaan, vond ik den bodem der
llesch bedekt met kleine , aan beide uiteinden afgestompte
zuiltjes, die niet geheel kleurloos waren.

Ik bracht deze kristallen op een liltrum, zuiverde ze
met water en droogde ze eerst tusschen filtreerpapier en
daarna boven zwavelzuur. De gewichtshoeveellieid was 4 G.

Bij de bijna klcurlooze moederloog werden- nogmaals
5 G. broom gedaan, waarna ik den volgenden dag weer

■■■

-ocr page 31-

19

kristallen op den bodem der flesch vond; ze waren dit-
maal grooter en minder gekleurd. Het gewicht daarvan
was 1 G.

Na een paar dagen was wederom uit de nog vrij broom
houdende moederloog een gewicht van 0.6 G. kristallen
afgezet, die thans echter geheel kleurloos waren.

Uit een kwalitatief onderzoek volgde dat de kristallen
stikstof, zwavel en broom bevatten, maar dat ze geene
broom waterstofverbinding konden zijn.

De uitkomsten der kwantitatieve analyse waren als volgt:

. „ , , ( 0.4462 G. stof leverde 42 cM^ N (Barometerstand
^ ( 758.5 mM., Temperatuur 20^0.)

2e afzetsel

a. 0.4463 G. stof leverde 0.2287 G. 0 Oj en 0.0420 G.

IIj O.

h. 0.3206 G. » » 0.3039 G. Ba SO^ en 0.4357

G. Ag Br.

(Do zwavel on broora worden gelijktijdig volgens de methode van
Carius bepaald).

Hieruit wordt gevonden:

/NH —CBr,
CS^ i

■Ie afzetsel 2e afzetsel \\NH —CO

eisclit:

C ....................13.97.......................13.14 pet.

H................... 1.04....................... 0.73

N .........10.27..................................10.22

S ..............................13.02.............12.95

Br..............................57.83.............. 58.39

Het geanalyseerde lichaam is dus dibroomzwavelhydan-
toïne.

-ocr page 32-

20

Het dibroomzwavelhydantoïne is niet zeer stabiel; het
is onoplosbaar in koud water, oplosbaar in alkohol en
aether. In heet water wordt het ontleed.

De moederloog, waarin ik het nog aanwezige vrije broom
door zwavelwaterstof had vastgelegd, bevatte: chloor- en
broomwaterstofzuur, zwavelzuur, azijnzuur en ureum ;
daarenboven nog zuringzuur.

Zooals vroeger is medegedeeld, werd in de moederloog
van het lichaam j dat door inwerkmg van chloor op zwa-
velhydantoïne was gevormd, geen spoor zuringzuur ge-
vonden; evenmin vonden het
Claus en Neuhöffer bij de
inwerking van broom op zwavelhydantoïne.

Ik achtte het daarom wenschelijk, mij langs kwantitatie-
ven weg van de aanwezigheid van zuringzuur te ver-
zekeren.

De moederlogen van twee bereidingen van dibroomzwa-
velhydantoïne neutraliseerde ik met ammoniak, voegde
azijnzuur toe en sloeg het vermoedelijke zuringzuur neer
mQt calciumacetaat.

Het neergeslagene werd op een filtrum verzameld, goed
uitgewasschen en in een platinakroes zoolang bij 100° C.
gedroogd, tot het gewicht niet meer afnam.

Aldus verkreeg ik uit dc eerste\' bereiding, waarbij ik
was uitgegaan van 8 G. zwavelhydantoïne, een gewicht
van 0.4722 G.

De tweede bereiding uit 4 G. zwavelhydantoïne gaf
(».16G5 G.

In geval van zuringzuur moest do gedroogde stof thans
zijn samengesteld volgens de formule: Ca C^ Hj O.

-ocr page 33-

21

De platinakroes werd nu tot donkerrood verhit; hier-
door moet calciumoxalaat zijn water verhezen en veran-
deren in calciumcarbonaat (Ca C O3).

Nadat de kroes gewogen was, werd zij boven de blaas-
lamp tot witgloeihitte gebracht en na bekoeling weer
gewogen; calciumcarbonaat moet nu in calciumoxyde (Ca O)
zijn overgegaari.

De uitkomsten waren:
Ie bereidino;.

Van 0,4722 G. der bij 100° C gedroogde stof was het

totale gewichtsverlies :

a. na de eerste verhitting 0.1522 G.
h. » » tweede » 0.2935 G.
2o boreidinpc.

Van 0,1G65 G. der bij lOO» C gedroogde stof was het
totale gewichtsverlies:

O. na de eerste verlntting 0.0533 G.
b. » » tweede » 0.1034 G.

Waaruit berekend wordt:

Ca Cj O4 TIj O.
1c bereiding 2e bereiding eischt

Gewichtsverlies na 1« verhitting. 32.21____32.00......31.51 pet,

» » 2e » .62.51....Gl.50......61.64

De kwantitatieve analyse bevestigde dus de aanwezig-
heid van zuringzuur in de moederloog van het dibroom-
zwavelhydanto\'ine.

-ocr page 34-

lY. Sulfocarbamidacetylureum.

In plaats van zooals Mulder gedaan had, monobroom-
acetylureum op zwavelureum te laten inwerken, gebruikte
ik rnonochlooracetylureum. Wellicht zou ik langs dezen
weg tot meer zuivere produkten geraken.

Bereiding van rnonochlooracetylureum.

In een kolfje werden afgewogen 10 G. monochloor-
acetylchloride (G H, Cl — CO Cl), dat verkregen was uit mo- ^
nochloorazijnzuur en phosphortrichloride.

Onder omroeren en afkoelen in water voegde ik hierbij
lO^G. droog ureum, dat is bijna het dubbel van de
theoretische hoeveelheid.

Nadat het mengsel met een glazen staaf zoolang was
dooreengewerkt, tot het eene vaste massa was geworden,
liet ik de reactie in een waterbad van omstreeks GO» C.
eindigen en loste thans alles op in kokenden alkohol van
90 pet.

Toen de oplossing bekoeld was, begon spoedig het mo-
nochlooracetylureum in zuiver witte naaldjes uit .te kris-
talliseeren.

-ocr page 35-

23

Dij deze en latere bereidingen verkreeg ik gemiddeld
de helft van de theoretische hoeveelheid.

Inwerking van monochlooracetylureum op zwavelureum.

In een ileschje, waarin 10 G. alkohol van 90 pet. waren
afgewogen, deed ik
Yï G. monochlooracetylureum en G.
zwavelui^eum.

Ongeveer 12 uren later waren de kristallen van mono-
chlooracetvlureum, die moeielijk in kouden alkohol oplos-
baar zijn, nog op een bodem der flesch aanwezig, terwijl
het zwavelureum was opgelost. De alkohol was nog kleur-
loos. Eene inwerking had dus nog niet plaats gegrepen.

Daarna werd het Ileschje in een waterbad bij 60« a
70» C verwarmd.

Spoedig was al het monochlooracetylureum opgelost en
de vloeistof had zich geel gekleurd.

Toen de oplossing weder bekoeld was, zette zich geen
monochlooracetylureum meer af, waardoor ik tot het
vermoeden kwam dat thans eene inwerking moest hebben
plaats gehad.

Eenige uren later vond ik dan ook op den bodem der
llesch lichtgeel gekleurde wratjes, vermengd met donker-
roode stipjes.

De proef werd herhaald met 1 G. monochlooracetylureum,
1
G. zwavelureum en 20 G. alkohol.

Onmiddellijk nadat het mengsel bereid was, werd het
in een waterbad tot op 70" C verwarmd.

-ocr page 36-

24

Nauwelijks waren de laatste korreltjes rnonochloorace-
tylureum in oplossing gegaan, of de, een oogenblik hel-
dere, maar meer en meer zich geel kleurende vloeistof
werd troebel, en binnen eenige oogenblikken had zich
een overvloedig geelachtig vlokkig lichaam afgezet, waarvan
de hoeveelheid door voortgezette verwarming niet meer
toenam, zoodat, wanneer de reactie eenmaal een aanvang
had genomen, zij ook spoedig geeindigd was.

Het verkregen vlokkig produkt werd op een filtrum
gebracht, met alkohol uitgewasschen, tusschen filtreer-
papier gedroogd en boven zwavelzuur bewaard. De hoe-
veelheid daarvan bedroeg bijna 0.9 G.

Op dezelfde wijze, maar met de theoretische hoeveelheid
zwavelureum werd het lichaam nog eenige keeren bereid.
De verschijnselen waren dezelfde, steeds was het produkt
een weinig geel gekleurd.

Het was een uiterst licht poeder, dat onder het mi-^
croscoop bleek te bestaan uit wratjes, waarvan sommige
groot genoeg waren, om met het bloote oog als dusdanig
te worden erkend.

Het was stikstofhoudend, zooals de ammoniakontwikke-
ling na verhitting met kaliloog bewees.

Wanneer een weinig van het poeder werd gesmolten
met een mengsel van kalium- en natriumcarbonaat, dan
kon ik in de met salpeterzuur aangezuurde
0])l0ssing
hiervan, met zilvernitraat en bariumchloride, chloor en
zwavel aantoonen.

Een weinig der stof, opgelost in zeer verdund salpeter-
zuur gaf met zilvernitraat ook een neerslag van zilver-

-ocr page 37-

25

chloride, waaruit volgde dat het lichaam eene chloor-
waterstofverbinding was.

Van 4 verschillende bereidingen gaven kwantitatieve
analysen de onderstaande uitkomsten :

bereiclin-j ^^^ G.

( H 2 O ■

a. 0.2351 G. stof leverde 0.2109 G. 00, enO.lOGOG.

H, O.

b. 0.2447 G. » » 02 cM^\' N (Barometerstand
756 mM., Temperatuur 21.5^ O.)

3e bereiding] «tof leverde 0.2615 G. 0 0, en 0.1306 G.

II2 O.

rt. 0.3670 G. stof leverde 0.3208 G. 0 O, en 0.1600 G.

4e bereiding\'

Hj O.

b. 0.3295 G. » » 0.3485 G. Ea S O, en 0.2130

G. Ag 01.

(Do zwavel en het chloor werden gelijktijdig volgens de methode van
Caiiius bepaald.)

daaruit wordt gevonden :

Ie bereiding 2« bereiding 3« bereiding 4e bereiding

a b a b
C ... 24.54.. 24.46.........23.69.. . 23.84......

2« bereiding

11 ... 457.. 5.01....

N......

S ......

01......

00 —Nli —00 —NH
.... 4.82... 4.84.......

29.2.....................

14.59
15.99

00 —NIl-ON

OH, —NH -OS-

eischt

4-noi I

-j-HOl
2

Nll, OlL —NH- OS —Nll

eischt

0 ....22.59......

H.....4.23......

N ,...26.35......

S ....15.06......

01 ...16.70......

.....2467 pet.

.....3.59

.....28.78

.....16.45

.....17.99

-ocr page 38-

26

De gevonden cijfers komen, wat betreft de koolstof en
stikstof meer overeen met de formule :

CO - NH - CN
I  H Cl

CHj —NH-CS —NH,

daarentegen wijzen de waterstof, zwavel en chloor op een
samenstelling volgens de formule :

CO- Nü —CO —HH,
I  HC1.

CH, - NH —CS —NHj

Een meer zuiver, bijna wit produkt van het te onder-
zoeken lichaam verkreeg ik langs een eenvoudiger weg,
dien ik volgde bij de bereiding van het later te vermelden
zoutzure sulfocarbamidacetyldimethylureum.

Bij de vroeger vermelde alkoholische oplossing der vaste
massa, ontstaan door inwerking van monochlooracetyl-
choride op ureum, werd onmiddellijk, zonder voorafgaande
afzondering van het gevormde monochlooracetylureum, de
theoretische hoeveelheid zwavelureum gevoegd.

Hieruit zette zich bij 60« a 70" C het vlokkige lichaam
af, thans in bijna zuiver witten toestand.

Gemiddeld was dé gewichtshoeveelheid hiervan gelijk
aan die van het verbruikte monochlooracetylchloride.

Twee bereidingen werden geanalyseerd en gaven onder-
staande cijfers:

-ocr page 39-

27

a. 0.3101 G. stof leverde 0.2041 G. 00^ en 0.1304 G.

Hj O.

h. 0.2021 G. » » 45 cM^» N (Barometerstand
749.75 mM., Temperatuur 21.7° C.)

6\'. 0.4408 G. stof leverde 0.4723 G. Ba S O, en 0.2980

G. Ag Cl.

Ie bereidine: \\

2e bereiding

0.4045 G. stof leverde 0.3375 G. C O, en 0.1050 G

HjO.

Ie bereiding 2e bereiding
a h c

.22.78...............22.75... .

. 4.58............... 4.53....

........20.92................

..............14.52..........

..............10.50..........

C
H
N
S
Cl

NH —CS —NH,

waaruit gevonden wor-dt:

CO —NH —CO —NH,

CH,

HCI

eischt:

. . . 22.59 pet.
. . 4.23
.,. 20.35
... 15.00
... 10.70

Uit de overeenstemming der gevonden en der bere-
kende cijfers blijkt dat de samenstelling van het geana-
lyseerde lichaam wordt gegeven door de formule :

CO —NH —CO —NH,

1 \'
CH, —NH —CS —NH,

Cl

Het is dus de zoutzure verbinding van een licliaam dat
zou kunnen genoemd worden : sulfocarbamidacetylureum.

De niet in alkohol en aether maar zeer gemakkelijk in
water oplosbare zoutzure verbinding van sulfocarbamida-
cetylureum zet na toevoeging van ammoniak fijne zijde-
achtige naaldjes af.

-ocr page 40-

28

Deze naaldjes waren volgens onderstaande analyse zwa-
velhydantoïne :

0,2646 G. der zijdeachtige naaldjes leverde 0,3057 G.
CO2 en 0,0892 GH^O.

waaruit gevonden wordt:

yNH-..,

CH,

CS( I eischt:

\\nii —co

C ................31.50............31.05 pet.

H................ 3.75............ 3.45

De sterk ingedampte bruine moederloog dezer zwavel-
hydantoïnenaaldjes gaf met salpeterzuur de kristalblaadjes
van ureumnitraat.

Na toevoeging van zuringzuuroplossing ontstonden wel-
dra in een ander gedeelte dezer moederloog, de monokli-
nische kristallen van ureumoxalaat.

Met kwiknitraat verkreeg ik in de zeer gedunde alka-
lische oplossing van een weinig der moederloog den
karakteristieken neerslag der bekende kwik-ureumver-
binding.

Uit al het bovenstaande volgt nu dat het zoutzure
sulfocarbamidacetylureum door oplossing in water gesplitst
wordt in zoutzuur zwavelhydantoïne en ureum volgens de
vergelijking :

CO —NH —CO —NH, /NH —CH,

1 ,HC1 = CS( I ,HC1

CH, —NH —CS —NH, \\NH —CO

. /NH,
\\NH,

-ocr page 41-

29

Verder blijkt uit de gemakkelijke ontleedbaarheid in water
dat het lichaam te weinig stabiel is om een ontzwavehngs-
proces met goed gevolg te doen plaats hebben.

Zooals reeds in de inleiding is gezegd, dacht ik in
het sulfocarbamidacetyldimethylureum een meer constant
lichaam te zullen vinden. Hierover in de volgende blad-

-ocr page 42-

V. Sulfocarbamidacetyldimethylureum,

De bereidingswijze der zoutzure verbinding van dit
lichaam was dezelfde als die van het zoutzure sulfocar-
bamidacetylurcum. Ik liet namelijk monochlooracetyldi-
methylureum (C H^ Cl — C O — N (C H3) — CO — NH(C H3.))
op zwavelureum inwerken.

Het monochlooracetyldimethylureum werd bereid uit
monochlooracetylchloride en dimethylureum

/NH(C Il3)\\
CO.:;

^■NH (CH3)/

De bereiding van dit laatste lichaam is zeer omslachtig.

Men verkrijgt het door inwerking van water op methyl-
isocyanaat (CO—N(CH3)), waarbij de volgende reactie
plaats grijpt:

/NH (OH3)

\\NH(0H3)

-ocr page 43-

31

Het methylisocyanaat kan bereid worden uit kaliumiso-

/CH3O

cynaat (CO — NK) en Icaliummethylsulfaat SO,^

Bereiding van kaliuniisocyanaat.

In een ijzeren kroes werden 48 G. gedroogd kalium-
ferrocyanide met 18 G. kaliumcarbonaat innig gemengd
en daarna werd de niet gedekte kroes in een hevig kolen-
vuur geplaatst.

Wanneer na eenige minuten het mengsel gesmolten
was, en de kroes uit het vuur was genomen, werden
90 G. loodglid toegevoegd.

Daarna goot ik de dunvloeibare, sterk gloeiende massa
in een ijzeren mortier.

Na bekoehng werd ze tot een grof poeder gestampt.

Dit poeder kookte ik herhaaldelijk uit met alkohol van
80 pet., filtreerde door een warmgemaakt filtrum en liet
het filtraat bekoelen.

Weldra begonnen zich de kristallen van kahumisocya-
naat aftezetten. Uit 48 G. kaliumferrocyanide verkreeg
ik gemiddeld 20 G. kaliumisocyanaat.

Bereiding van kaliummethylsulfaat.

In eene llesch, waarin 180 G. sterk zwavelzuur waren
afgewogen, deed ik druppelsgewijs 80 G. methylalkohol,
daarbij zorgdragende dat de temperatuur niet te veel toenam.

-ocr page 44-

32

Nadat de donlcerbruine vloeistof een dag liad gestaan
werd zij verdund met 240 G. water en geneutraliseerd
met kaliumcarbonaat, waarvan ongeveer 160 G. noodig
waren.

Onder afscheiding van teerachtige produkten ging de
aanvankelijk donkerbruine kleur der vloeistof in een licht
geel over.

Na filtratie en indamping der vloeistof tot op V3 van
haar oorspronkelijk volumen, kristalliseerde het kalium-
methylsulfaat. De kristallen werden tusschen filtreerpapier
gedroogd en boven zwavelzuur bewaard.

80 G. methylalkohol gaven ongeveer 50 G. kaliumzout.

Bereiding van methylisocyanaat en dimethylureum.

Van 10 G. goed gedroogd kaliumisocyanaat en 20 G.
kaliummethylsulfaat werd een innig mengsel gemaakt.

Een gedeelte hiervan werd in een reageerbuis geschept,
zooveel dat de buis slechts half gevuld was.

Nadat ik deze reageerbuis door een kurk had gesloten,
die voorzien was van eene tamelijk wijde, omgebogen
gasgeleidingsbuis, plaatste ik haar in een oliebad, dat
vooraf op eene temperatuur van l\'80o 0 was gebracht.

Na een paar minuten begon plotseling de reactie, onder
sterke uitzetting van den inhoud der buis, en was ook
binnen eenige oogenblikken geëindigd.

Het bij 40° kokende methylisocyanaat werd in een
tweede goed afgekoelde reageerbuis opgevangen.

-ocr page 45-

33

Het nog overblijvend gedeelte van het mengsel van
kaliumisocynaat en kaliummethylsulfaat werd op dezelfde
wijze behandeld en het daaruit verkregen methylisocyanaat
in dezelfde reageerbuis opgevangen.

Hieruit liet ik de vloeistof overdistilleeren in eene andere
fijn uitgetrokken afgekoelde reageerbuis, die eenige kub.
centimeters water inhield, en waarmede ik na afloop der
distillatie een U-vormig buisje verbond, dat ook een
weinig water bevatte, en dat diende om de dampen van
methylisocyanaat, die anders zouden verloren gaan, op te
vangen.

"Weldra begon onder ontwikkeling van CO^ de lang-
zame reactie van het water op het methylisocyanaat, die
eerst na een paar uren was afgeloopen.

De waterige oplossing van het gevormde dimethylureum
werd op een kokend waterbad zoolang ingedampt tot een
druppel daarvan, aan een roerstaafje gebracht, na be-
koeling kristalliseerde.

Thans plaatste ik de vloeistof onder een exsiccator en
weldra was alles in een vaste massa van dimethylureum
overgegaan.

Het zeer hygroscopische dimethylureum werd boven
zwavelzuur gedroogd en bewaard.

Gemiddeld verkreeg ik 20 G. wanneer ik 120 G. ka-
liumisocyanaat had verwerkt.

-ocr page 46-

34

Inwerking van monochlooracetyldimethylureum op
zwavelureum.

2,2 G. monochlooracetylchloride en 2 G. dimethylureum,
dat is het dubbele van de theoretische hoeveelheid, werden
met een roerstaaf goed dooreengemengd.

Daar de warmteontwikkeling thans grooter was, dan
bij de bereiding van het monochlooracetylureum, liet ik
de inwerking plaats hebben onder afkoeling in een koud-
makend mengsel.

Even als bij de bereiding der laatstgenoemde stof, was
ook thans het brijachtige mengsel spoedig in eene vaste
massa van monochlooracetyldimethylureum veranderd, dat

» m

echter zeer gemakkelijk in kouden alkohol oplosbaar bleek
te zijn. (Monochlooracetylnreum wordt in kouden alkohol
weinig opgelost.)

Op deze wijze was dus het monochlooracetyldimethylii-
reum moeielijk af te zonderen; daarom besloot ik zonder
voorafgaande afzondering bij de alkoholische oplossing
eene hoeveelheid zwavelureum te voegen, die theoretisch
overeenkwam met de gebruikte hoeveelheid monochloor-
acetylchloride.

Daarna werd het mengsel in een waterbad bij GO" ä
70" C verwarmd.

De verwarming had geruimen tijd geduurd, toen zich
langzamerhand een zuiver wit, zwaar, kristallijn lichaam
begon af te zetten, dat in uiterlijk voorkomen veel ver-
schilde van het vroeger verkregene, lichte, vlokkige
zoutzure sulfocarbamidacetylureum.

-ocr page 47-

35

Onder het microscoop vertoonde het zich als rhombische
plaatjes en octaëders, die geheel en al het voorkomen
hadden yan zoutzuur zwavelhydantoïnekristallen, zooals
ik deze in den loop van mijne onderzoekingen menigmaal
had verkregen. (Volgens
Maly en Volhard kristalUseert
zoutzuur zwavelhydantoïne in prismas).

Het kristallijne produkt werd op een fitrum gebracht,
met alkohol uitgewasschen, eerst tusschen filtreerpapier
en daarna boven zwavelzuur gedroogd.

Eene kwantitatieve analyse der gedroogde stof had de
volgende resultaten:

0,4320 G. stof leverde 0,3832 G. 00^ en 0,1270 G. H^O
0,4067 G. » » 0,6358 G. Ba SO,, en 0,3658 G. Ag Cl.

waaruit wordt gevonden :

C O — N (C H3) — C O — N H (C E,) /NII — C H^

I ,HC1 C0( I -t-llCl.

CHj—NII —CS—NH, \\NH —CO

a b eischt: eischt:

C .2419...........29.94.....................23.01 pet.

H . 3.29........... 5.40..................... 3.28

S ........21.47.. . .13.31..................... 20.98

Cl........22.07... .1474.................... 23.27

Het geanalyseerde lichaam was dus zoutzuur zwavel-
hydantoïne.

Daar, zooals vroeger gebleken is, uit zoutzuur sulfocar-
bamidacetylureum bij ontleding in water zoutzuur zwavel-
hydantoïne ontstaat, zoo zou uit de vorming van dit
laatste in bovengenoemde alkoholische oplossing kunnen
worden afgeleid, dat door verwarming dier oplossing het

-ocr page 48-

36

vooraf gevormde zoutzure sulfocarbamidacetyldimethylureum
spoedig weer ontleed was geworden.

Ik beproefde daarom deze verbinding te bereiden zonder
verwarming en onder afkoeling der alkoholische oplossing.

De vaste massa van monochlooracetyldimethylureum,
bereid uit 2.2 G. monochlooracetylchloride en 2 G. dime-
thylureum werd in 20 G. alkohol van 90 pet. opgelost,
hierbij 1.8 G. zwavelureum gedaan en nu werd de oplos-
sing in een bak met sneeuw geplaatst.

Den volgenden dag waren de wanden der flesch bedekt
met witte, tamelijk groote wratjes, die met de loupe als
bundels van onduidelijke naaldjes werden erkend. Het
gewicht der verkregen wratjes bedroeg 1.4 G.

Een tweede oplossing liet ik in de koude staan, zonder
ze door sneeuw af te koelen. Thans waren de wratjes,
die ik den volgenden dag vond, wel dezelfde als de eerst
verkregene, maar kleiner van vorm.

Door een kwalitatief onderzoek constateerde ik dat het
produkt stikstof, zwavel en chloor bevatte, jA&di dat het
0êene chloorwaterstofverbinding zijn.

De kwantitieve analyse leidde tot de volgende uitkomsten :

Ie bereiding

2e bereiding\'

b. 0.3690 G. « » 0.3407 G. Ba S en 0.2073

G. Ag Cl.

a. 0.3384 G. » » 0.3805 G. CO, en0.1806G.

IIj O.

b. 0.2265 G. » » 46.2 cÄP N (Barometerstand

759.0 mM., Temperatuur 19° C.)

hieruit vindt men;

a. 0.2563 G. stof leverde 0.2728 G. COj en 0.1382 G.

Hi O.

-ocr page 49-

37

CO —NCCHs) —CO —NH (CH3)
CH, —NH —CS —NH,

H CI

C ..29.03
H .. 5.99

N.....

S .....

CI.....
eischt:

2e bereiding

le bereidiii";

a

. .30.66.
.. 5.92.
. .23.44.

12.90
13.90

29.94 pet.
5.40
23.28
13.31
14.74

meen te mogen besluiten dat het geanaly-
seerde lichaam is : zoutzuur sulfocarbamidacetyldimethyl-
ureum.

waaruit 11

Het zoutzure sulfocarbamidacetyldimethylureurn, dat in
alkohol en aether onoplosbaar is, wordt daarentegen uitei\'st
gemakkelijk door water opgelost. Wanneer men bij deze
oplossing ammoniak voegt, zetten zich naaldjes af, even-
als dit het geval was bij zoutzuur sulfocarbamidacetyl-
ureum, en welke naaldjes volgens onderstaande analyse
insgelijks zwaveldydantoïne zijn

0.3870 G. stof leverde 0.4486 G. CO2 en 0.1345 G. H,0
waaruit gevonden wordt:

/NH —CH,
\\NH —CO

CS

eischt:

.31.61.... ••
. 3.86......

......31.03 pet.

.....3.45

C
H

-ocr page 50-

38

De moederloog van dit zwavelhydantoine werd ingedampt;
de overblijvende bruin gekleurde massa was zeer hygros-
copisch, hetgeen een kenmerk voor dimethylureum is;
bijgevolg heeft de ontleding van zoutzuur sulfocarbamida-
cetyldimethylureum plaats volgens de vergelijking :

00 —NlCI-L) —CO —NHCCHj)

1 -fHCl =

OH, —NH —OS —NH,-

/NHCOHj) /NH —CO

co(  cs( i 4-noi.

\\NH(0H3) \\NH —OH,

Tegen mijne verwachting was dus dit lichaam niet
méér stabiel dan sulfocarbamidacetylureum.

Bijgevolg kon ik thans, evenmin als bij laatstgenoemde
stof, tot eene ontzwaveling van sulfocarbamidacetyldime-
thylureum overgaan.

-ocr page 51-

BESLUIT.

Naar aanleiding der medegedeelde proeven, meen ik op de
volgende resultaten de opmerkzaamheid te mogen vestigen :

1. Zwavelhydantoïnezuur kan nog hestaan, wanneer het
bij zijne vorming vrij wordende zoutzuur niet wordt
vastgelegd.

2. Door inwerking van chloor op zwavelhydantoïne ont-
staat een lichaam, dat vermoedelijk is glyoxylzwavel-
ureum met een molecule water.

3. Door inwerking van broom op zwavelhydantoïne ont-
staat dibroomzwavelhydantoïne, terwijl de moeder-
loog zuringzuur bevat.

4. Monochloorracetylureum en zwavelureum werken op
elkander in onder vorming van zoutzuur sulfocarba-
midacetylureum.

5. Monochlooracetyldimethylureum en zwavelureum wer-
ken op elkander in onder vorming van zoutzuur
sulfocarbamidacetyldimethylureum.

-ocr page 52-

M

• ; ■ .

\' , • ■

\'-■fm

s.\';- <

l. . l

i;

\'

/ ■ ;

h\' . ■ r ■

* \' ■\' ■ - , 1

. / " \' ■ ^

s .

• ■ • \' •

-ocr page 53-

STELLINGEN

-ocr page 54-

1

il . ■

v.

-ocr page 55-

STELLINGEN.

1. De raecning van Maly dat door inwerking van
monochloorazijnzuur op zwavelureum het zwavelhydan-
toïnezuur alleen dan bestaan kan, indien het gevormde
zoutzuur onmiddellijk wordt vastgelegd, is onjuist.

2. Ten onrechte beweert Claus dat onder dezelfde
omstandigheden, waaronder zwavelureum een chlooraddi-
tieprodukt vormt, zwavelhydantoïnei^ö«?- reeds volkomen
ontleed wordt.

3. Het atoomgewicht van Beryllium is 13,8.

-ocr page 56-

44

4. Aluminium is trivalent.

5. Henry\'s verklaring van de vorming van samen-
gestelde aethers met organische zuren bij aanwending van
zoutzuur verdient de voorkeur boven die van
Friedei,.

6. Ten onrechte zegt ICEKULfi »Das Sättigen zweier

»Verwantschaftseinheiten des Benzolkerns durch ein zwei-
1

»atomiges Atom, oder ein Sättigen dreier Verwantschafts-
»einheilen durch ein Atom eines dreiatomigen Elemen-
»tes, ist der Theorie nach nicht möglich."

(Chemie der Benzolderivato pg. 5). •

7. Water wordt door Electrolyse ontleed in H en HO,
niet in Hj en O.

8. Men formuleere de Electrolytische wet van Faraday :
»een galvanische stroom, die door verschillende Electro-
»lyten gaat, maakt in denzelfden tijd van eiken dier
»Electrplyten hetzelfde aantal affiniteiten vrij."

-ocr page 57-

45

9. De bepaling van het uitstralingsvermogen van stof-
fen, die in poedervorm op de wanden van een hollen
koperen kubus worden gebracht, kan tot geene goede
uitkomsten leiden.

10. De stelling van Mellgni dat klipzout alle warmte-
stralen in gelijke verhouding doorlaat is onjuist.

11. De werking der Telephoon berust op de ver-
plaatsing der moleculen in den magneet en de ijzeren
plaat, en niet op dc beweging der plaat in haar geheel.

12. Dc werking der Microphoon als ontvanger berust
op de veranderlijke uitzetting op de aanrakingsplaatsen;
deze is het gevolg van dc veranderlijke hoeveelheid warmte,
welke op die plaatsen door den stroom van veranderlijke
sterkte wordt opgeleverd.

13. Het ontstaan der zoogenaamde metamorphische
gesteenten wordt door geene der tot nog toe gestelde
hypothesen voldoende verklaard.

-ocr page 58-

46

44. De luchtbeweging in het lichaam der\' insecten
met een buitenwaarts geopend tracheënstelsel is niet ge-
noegzaam opgehelderd.

15. De vorming van organische stoffen in de plant,

»

uit w^ater, koolzuur en andere organische verbindingen
wordt door
Sachs verkeerdelijk assimilatie genoemd.

-ocr page 59-

- ■ - — ■*ii\'i il

v.v-nor -E

" f \'

t

X/

V ■ ;

h:

V

s

-ocr page 60-

\'\'i

■,

■•if.

:

W ■

-ocr page 61-

v.

f . ..

. . . ■ f

• -5-

I ■■

V •

M

■ " F\' <t:

■1. ■ - \' .

-I

... :

.5\'V.

■ 1 ■

-ocr page 62-

X ••VM ■^\'ffA^\'-^t .. .. ■ .

i

» .

-ocr page 63-

ƒ\' . ■ n;-\':\' . tv.,

-ocr page 64-