i\' i
-ocr page 3-. •
■■ ■ ■ r ■
■
vfi^ \' ^ \'\' 1
■ \\ ■
^ «
Vv-s\'
fir:
l .,
i ■■
^ H
f
f
■ I\' :(
-ocr page 4-UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
3453 6445
-ocr page 5-DE VÖORWAÄLIJKE INVRIJHEIDSTELLING,
geschetst
IN HAREN GESCHIED KUNDIGEN OORSPRONG
en
ALGEMEENEN AARD.
-ocr page 6-Ei
i
-ocr page 7-ÜB
GESCHETST IN HAREN
GESCHIEDRUNDl&EN OORSPROM EN ALÖEMEENEN AARD.
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP,
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN KBOÏOK MAGNIFICUS
im
ONG,
O
HOOGLBEEAAE IN DE FACULTEIT DBE .LETTEKEN EN WIJSBEGEERTE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
EN-
OP VOORDRACHT DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op WOENSDAG, den 8sten JUNI 1881, des namiddags ten 1 ure,
JOHN FREDERIK EMPTAGE CLARINGBOU LD,
geboiien te apeldoorn.
UTRECHT,
P. J. DIEHL.
1881.
lï
\'^f\'jX-
y^ÄN MIJNE PUDERS
-ocr page 10-■
À
■
M
f
te
ww:
iNitfiiifTlilir |- ir\'
-ocr page 11-INHOUD.
Tnleiding..............pag.
Hoofdstuk I De ontwikkeling van de „Voor-
waard elij ke in vrij heidstelling\'\'
in het Engelsclie transporta-
tiestelsel.......„
Hoofdstuk II De „Voorwaardelijke invrij-
heidstelling\'\' in verband met
de uitvoering der ,Penal
Servitude" in het Vereenigde
Koningrijk:
A. In Engeland .... „
B. In Ierland.....„
Hoofdstuk III Slotbeschouwingen . . < . „
Stellingen............
48
78
119
147
giivj--.
i-
\'t
ïÈïiö
U-■
-ocr page 13-Nadat wij reeds meer dan 70 jaren onder eene strafwet
geleefd hebben, die ons eertijds door een vreemden over-
weldiger werd opgedrongen en later provisioneel gehand-
haafd werd, mogen wij ons eindelijk in het bezit van een
eigen, van een nationaal strafwetboek verheugen, geheel
overeenkomstig de nieuwere strafrechtsbegrippen samen-
gesteld.
Onder het vele nieuwe, dat wy, om niet te spreken
van het bijzondere, ook in het algemeene deel daarvan
aantreffen, verdient het instituut der „Voorwaardelijke
invrijheidstelling" ongetwijfeld eene eerste plaats. De
nog betrekkelijk geringe bekendheid met deze inderdaad
zoo beteekenisvolle en heilzame instelling, deed mij,
besluiten haar tot onderwerp mijner dissertatie te kiezen.
Bij de bewerking daarvan nam het echter zulke verhou-
dingen aan, dat het mij spoedig bleek dat, tenzij ik het
onderwerp slechts oppervlakkig wilde behandelen, de tijd
dien ik aan het schrijven van dit proefschrift kon besteden,
voor eene behandeling van deze instelling in zijn ganschen
omvang op verre na niet toereikend zoude zijn. Daarom
achtte ik het verkieslijker dit oorspronkelijk voornemen,
althans gedeeltelijk, te laten varen en alleen den oorsprong
en de historische ontwikkeling van dit instituut, dat uit
het Engelsche strafstelsel afkomstig is, meer in\'t bijzonder
na te gaan.
Set was voornamelijk tengevolge-van de gunstige resul-
taten die in Ierland met de „Voorwaardelijke invrijheid-
stelling" verkregen werden, dat daarop ook op het vaste-
land van Europa het oog gevestigd werd en dat het
instituut onder de uitstekendste criminalisten zijne aan-
hangers en verdedigers vond.
Het gevolg hiervan was, dat het in het jaar 1862 bij
wijze van proefneming in het koningrijk Saxen ingevoerd
werd. De gunstige resultaten, die men ook aldaar met
dit stelsel verkreeg, leidden er toe, dat het in 1870 in
het nieuwe Duitsche Strafwetboek werd opgenomen, terwijl
het achtereenvolgens in een tal van andere landen werd
ingevoerd en in geen der nieuwere ontwerpen eener straf-
wetgeving meer ontbreekt. Het is voldoende hier te wijzen
op de nieuwe strafwetboeken van Luxemburg, Hongarije,
Creatie, op het Oostenrijksche ontwerp en de onder-
scheidene Italiaansche ontwerpen, het Portugeesche en
rinlandsche ontwerp, op Denemarken, Servië, Eumenië
en de Zwitsersche kantons: Aargau, Basel-landschap ,
St.-G-allen, Lucern, Neufchatel, Solothurn, Schwytz,
Tessino, Unterwalden, Waadland, Zug en Zurich.
Daar het evenwel in deze verschillende landen slechts
eene zaak van toepassing geldt, zoo behoef ik daarbij,
als voor de historische ontwikkeling van geen belang, niet
stil te staan. Ik heb echter gemeend niet van mijn
onderwerp te mogen afstappen dan na alvorens nog een
kort woord aan den theoretischen grond, waarop deze
instelling rust, gewijd en tevens getracht te hebben enkele
bezwaren te wederleggen, die men nog heden ten dage,
zoowel in het buitenland als ten onzent, tegen de opname
daarvan in de verschillende strafstelsels heeft aangevoerd.
HOOFDSTÏÏE 1.
De ontwikkeling van de ,,Voorwaardelijke invrijheidstelling"
in het Engelsche transportatiestelsel.
Naast de doodstraf, die in het oude Engelsche straf-
recht zelfs op de geringste vergrijpen tegen eens anders
eigendom toegepast werd, en de eenvoudige vrijheidsbe-
rooving door opsluiting, die echter eertyds zelden voor-
kwam, kende het nieuwere recht ook de straf der trans-
portatie.
Deze, die in het oude Eomeinsche recht als een zeer
milde straf te beschouwen was, doch ten slotte in groote
barbaarschheid ontaardde, vormde echter juist in Engeland
den overgang van de middeleeuwsche ruwheid tot de
meer menschelijke begrippen ten aanzien der strafrechts-
pleging. Op vele misdaden, waarop vroeger de doodstraf
gesteld was, werd langzamerhand de transportatiestraf
toegepast. Het oorspronkelijke doel dat hiermede beoogd
werd, was echter niet zoo zeer gelegen in het zuiver
negatief begrip van veiligheid, dan wel in het denkbeeld
van kolonisatie, waartoe de ontdekking van Amerika het
11
sein gegeven had. Het oudste spoor vau kolonigatie door
misdadigers vinden wij tijdens de regeering van Elisabeth
in het statuut 39 c. 4. van het jaar 1597, waarin wij
lezen: „that dangerous rogues and such as will not be
reformed of their roguish course of life, may lawfully by
the justices in their quarter sessions be banished out of
the realm and all the other dominions thereof into such
parts beyond the seas as shall be for that purpose assig-
ned by the privy counsel; or otherwise be adjudged per-
petually to the galleys of the realm."
Van Holtzendorff deelt ons echter mede, dat het niet
vaststaat, of toen reeds de Engelsche rechters bij hunne
strafvonnissen van dit hun toegekende recht gebruik ge-
maakt hebben. Zeker is het evenwel, dat wij onder de
regeering van Jacobus I voorbeelden van transportatie
aantreffen. Door hem toch werd in 1619 bevolen, dat
100 ontuchtige meisjes naar Virginia zouden worden gezon-
den, dewijl het voortbestaan der Eugelsche volkplanting
aldaar gevaar liep, aangezien vele kolonisten zich niet
met de inboorlingen schenen te willen vermengen, en
slechts weinige Engelsche vrouwen de overtocht daarheen
gewaagd hadden. Aan dit laatste schreef men het voor-
namelijk toe , dat zoovele jonge kolonisten naar Eugeland
terugkeerden. Dit (egen te gaan was het doel van
Jacobus met het zenden dier vrouwen. Zij werden door
V. Holtzendorff. Die Deportation als Strafmittel in alter
und neuer Zeit, pag. 164.
de kolonisten niet alleen gunstig ontvangen , maar deze
kochten ze zelfs voor 120 pond tabak per persoon. Een
tweede bezending in 1621 van 60 meer ivelopgevoede en
jonge meisjes bracht zelfs per hoofd 150 pond tabak op.
Deze menschenhandel duurde geruimen tijd, doch hield
eindelijk geheel op, toen de zeereis hare groote afschrik-
king had verloren, waardoor het verkeer met het moe-
derland toenam en vele personen van beiderlei kunne zich
vrijwillig in de kolonie gingen vestigen.
De oudste parlementsacte, waarin voor het eerst de
uitdrukking „trcmsportatié" voorkomt en waarin men zich
daarover nader verklaart, is de Act 18 Karei II c. 3. S. 2.
(1678), waarbij de rechter gemachtigd wordt eenige klas-
sen van misdadigers voor hun leven naar Amerika te
transporteeren. Kort daarna verscheen een nieuwe Act
(22 Karei II c. 5. S. 4.) den rechter de bevoegdheid toe-
kennende naar eigen goedvinden zware misdadigers (felons),
onder opheffing van de doodstraf, eene zevenjarige trans-
portatiestraf op te leggen, maar in geval van terugkeer
uit Amerika de doodstraf aan hen te laten voltrekken.
Deze transportatiestraf was dus een soort van begena-
diging, die echter door de Engelsche jurisprudentie en de
Engelsche schrijvers van het eigenlijke pardon onderschei-
den wordt, als zijnde ,the withdrawing of a sentence
for an interval of time, whereby the execution is sus-
pended 1). Terzelfdertijd werd bij Act 22 en 23 Karel II
c. f. Blackstone. Comniejitaries IV, 31,
-ocr page 18-11
c. 7. S. 4. zelfs aan misdadigers in sommige gevallen toege-
staan zeiven de toepassing op hen van de transportatie te
verzoeken. Van dezen tijd af werd zij in het regelmatige
Engelsche strafsysteem opgenomen en maakte daarin op
de doodstraf de naastvolgende zwaarste crimineele vrij-
heidsstraf uit (secundary punishment).
Over de behandeling der getransporteerde misdadigers
in de Amerikaansche koloniën was in deze verschillende
Acten niets bepaald. Zij werden als slaven behandeld,
terwijl hun lot geheel afhankelijk was van de meerdere
of mindere gestrengheid van de kolonisten zeiven. Evenmin
kwamen daarin bepalingen voor op welke bijzondere mis-
drijven de transportatiestraf zou kunnen toegepast worden;
dit alles was aan de willekeur der rechters overgelaten.
De eerstvolgende regeling, die hierin eenigermate
voorzag, was die bij Act 4 George I c. 2 (1717).
Deze Act wordt door de meeste Eng. schrijvers als
de basis van het transportatiestelsel aangemerkt, ter-
wijl alle andere vroegere bepalingen dienaangaande als
eene rechtshistorische inleiding daarop beschouwd worden.
Alleen zeer onbeduidende overtredingen (misdemeanours)
werden uitgesloten. Op de meest voorkomende z. g.
kleine diefstallen (petit larcery) moest de rechter eene
zevenjarige transportatiestraf toepassen. Zij werd zonder
onderscheid toegepast, zoowel op politieke als op gewone
misdadigers, en vulde de groote kloof, die er bestond
tusschen de doodstraf en de enkele gevangenisstraf.
Het bevorderen van kolonisatie was ook hier het hoofd-
-ocr page 19-doel van de lütbreiding die de transportatiestraf onder-
ging. Aan het belang van den misdadiger zelf werd
hierbij niet gedacht, maar wel om zijne arbeidskrachten
aldaar op voordeelige wijze aan de bewerking der lande-
rijen van anderen dienstbaar te maken. „Niet de voort-
durende verwijdering uit het vaderland," zegt v. Holtzen-
dorff, „of de bescherming der maatschappij tegen de mis-
dadigers, maar de arbeidsdwang is het hoofdbestanddeel
der transportatie, door welks ontwikkeling zij de latere
hervormingen van het gevangeniswezen in Engeland voor-
bereidde". De Staat zelf liet zich toen ter tijde, na de
veroordeeling der misdadigers, niets meer aan hen gelegen
liggen. Zij contracteerde alleen met speculanten en ree-
derijen om hen naar Amerika over te brengen, waarvoor
aan dezen het recht op de arbeidskrachten der veroor-
deelden voor den tijd van 7 of 14 jaren werd toegekend
en waarover zij alsdan naar welgevallen konden beschik-
ken. Of zij er nu gebruik van wilden maken of niet,
dat ging de Staat niet aan. Hunne eenige verplichting
was: de veroordeelden over te brengen en te zorgen, dat
zij, na afloop van hunnen straftijd, weder vrijgelaten
werden.
Bij aankomst werden zij meestal door de onder;iemers
voor 20 P. Sterl. per hoofd aan de kolonisten verkocht,
en in den volsten zin van het woord als slaven behandeld.
Ieder, die na afloop van de ondergane straf zonder verlof
naar Engeland terugkeerde, werd met den dood gestraft,
pok wanneer hij zich oorspronkelijk niet aan een misdrijf
schuldig gemaakt had, waarop de doodstraf stond.
Deze toestand nu duurde voort tot het jaar 1776, toen
de Amerikaansche koloniën, tegen Engeland in opstand ge-
komen , weigerden langer veroordeelde misdadigers te ont-
vangen. De wetgevende macht te gelijkertijd van den nood
een deugd makende, was van oordeel, „that transportation
to His Majesty\'s colonies and plantations in America was
found to be attended by various inconveniences, particulary
by depriving the kingdom of many subjects whose labour
might be useful to the community"; zoodat een Act
(16 Georg. 3. c. 43) werd uitgevaardigd, waarbij tot trans-
portatie veroordeelde misdadigers mochten gebruikt worden
tot het verrichten van sommige zware werkzaamheden, tot
dat op een andere wijze over hen werd beschikt. Niettegen-
staande deze gemaakte bepaling geraakte men in Engeland
met de veroordeelden in de grootste verlegenheid. Men
wist niet wat met hen aan te vangen. Voor den tijd der
transportatie had men zich aan het gevangeniswezen niet
verder gelegen laten liggen dan de straf der gijzeling of de
gevangenisstraf voor geringe overtredingen noodzakelijk
maakte. De zware misdadigers toch werden toen eenvoudig
aan de zorg van den scherprechter overgelaten. Wat nu
het gevangeniswezen na het ontstaan der transportatiestraf
betrof, zoo kwam daarin geenerlei verandering, daar men
slechts eene voorloopige opsluiting noodig had voor die-
genen, die na hunne veroordeeling niet onmiddelijk aan
Griffiths.: Memorials of Millbank D. I. pg. 11,
-ocr page 21-11
boord van een transportschip overgebracht konden worden.
Het lot van de personen, die in deze gevangenissen opge-
sloten werden, was allerbeklagenswaardigst. Dit werd
voornamelijk door John Howard aan het licht gebracht,
die, na verschillende gevangenissen bezocht te hebben, den
ellendigen toestand waarin zich deze bevonden met de
levendigste kleuren afschilderde.
Als heftige tegenstander van de transportatiestraf werd
dan ook door hem zoowel ten sterkste op de opheffing
daarvan , als op de verbetering van den bestaanden toestand
bij de Regeering aangedrongen. Het gevolg zijner ver-
toogen was het tot stand komen der: Act 14 George III
c. 59 (1774). Deze Act bevatte sanitaire voorschriften
ter voorkoming van de z. g. „gaolfever", Avaaraan, zooals
Howard mededeelde „more people perished than were put
to death^by all the public executions in the Kingdom".
Toen nu tengevolge van den Amerikaanschen opstand
de transportatie daarheen niet meer plaats kon nemen,
stonden er slechts twee wegen open om in die leemte te
voorzien, öf door het bouwen van nieuwe gevangenissen
öf door naar een ander geschikt transportatieoord om te
zien. Daar men echter in dit laatste niet kon slagen,
bleef slechts het eerste over, dat ook door Howard in
vereeniging met Blackstone en William Eden met de meeste
kracht verdedigd werd. Het gevolg hunner vereenigde
bemoeiingen was dan ook het tot stand komen der Act
Howard; State of prisons pg. 1,
-ocr page 22-11
het vasteland van Australië en meer in \'t bijzonder op de
Oostkust daarvan gevestigd werd, welk land haar, zoowel
wegens het gezonde klimaat als wegens de voorgestelde
vruchtbaarheid van den bodem, een zeer geschikt transpor-
tatieoord toescheen. De misdadiger derwaarts in het
belang van de algemeene veiligheid gezonden en ver-
wijderd van zijne even misdadige vrienden, zou ook
in dit nieuwe land als het ware een nieuw leven kunijen
beginnen, zich verbeteren, en door vlijt voor zich zeiven een
rijken oogst uit den vruchtbaren bodem kunnen verkrijgen.
Men verwachtte, dat aldaar spoedig eene bloeiende ko-
lonie zou verrijzen, in staat om de geheele misdadige be-
volking van Engeland te absorbeeren. Dien ten gevolge
kwam de Act 24 George III c. 56 (1784) tot stand,
waarbij de Koning gemachtigd werd geschikte transporta-
tieoorden aan gene zijde van den Oceaan uit te kiezen.
Twee jaren later werd tot de vestiging eener kolonie in
Botany-Baai, op de oostkust van Australië, in Nieuw
South-Wales, besloten.
In het volgende jaar (1787) vertrok kapitein Arthur
Philipp (onder den titel van Gouverneur van New South-
Wales en bekleed met onbeperkte macht, die zelfs de
uitoefening van het koninklijk recht van Gratie omvatte)
met het eerste transport, bestaande uit 6 schepen met 7
h, 800 man misdadigers, naar dit nieuwe werelddeel en
bereikte in Januari 1788 Botany-Baai. Aangezien men
aldaar echter geene geschikte landingsplaats vond, stevende
men naar een meer noordelyk gelegen punt, door Cook
10 .
d.d. 19 George III c. 74 (1778), waarbij de oprichting
van z. g. „Penitentiary Houses" bevolen werd. Het be-
ginsel dezer Act was uitgedrukt in de Sectie, alwaar
wij lezen: „that if any offenders convicted of crimes for
which transportation has been usually inflicted were ordered
to solitary imprisonment accompanied by well regulated
labour and religious instruction, it might be the means
under Providence, not only of deterring others, but also
of reforming the individuals, and turning them to habits of
industry"\'.
Men begon dus de straf niet langer te beschouwen als
te zijn alleen een middel tot onschadelijkmaking en om
anderen van het plegen van misdrijven af te schrikken, maar
tevens als een middel tot verbetering van den misdadiger.
Howard nu werd met Dr. Tottergill en Mr. Whately
met de uitvoering van dit plan belast, doch tengevolge
van een verschil in zienswijze tusschen hem en den laatst-
genoemden over de keuze van eene geschikte plaats, legde
hij zijne betrekking neder. Nadat eene nieuwe commissie
benoemd was en men reeds tot het maken van plannen
was overgegaan, werd plotseling van regeeringswege bevolen
de verdere voortzetting van het werk te staken. De reden
hiervan was, dat, tengevolge van de ontdekkingen van
Cook in de Stille Zuid-zee, de aandacht derEegeering —
die voornamelijk uit een financieel oogpunt nooit bijzonder
met deze nieuwe regeling ingenomen geweest was — op
*) y, Holtz. Die Deport, etc. pg. 184,
-ocr page 24-11
Port-Jackson genaamd. Hier stapte men den 25steii Jan.
1788 aan wal en werd aldaar de eerste strafkolonie ge-
sticht, waaraan de naam van Sydney gegeven werd.
In de verschillende vormen nu waarin gedurende tal van
jaren de transportatiestraf naar deze kolonie uitgevoerd
werd, ontwikkelde zich langzamerhand het instituut der
„Voorwaardelijke invrijheidstelling". Een bepaald tijdstip
echter, waarvan men zeggen k m dat deze instelling
dateert, is niet op te geven. Zij dankte ook haar ontstaan
niet, zooals wij zien zullen, aan overwegingen, die in ver-
band stonden met juistere of mildere denkbeelden op straf-
rechterlijk gebied, maar aan politieke omstandigheden
daaraan geheel vreemd.
De jonge vestiging had, voornamelijk in den aanvang,
met vele moeielijkheden te kampen, zoowel ten gevolge
van de voortdurende aanvallen van de haar omringende
inboorlingen, als van de buitengewone groote sterfte aan
ziekten, gedurende den overtocht opgedaan. Ook bleek het
maar al te spoedig, dat men bij de schildering van de
vruchtbaarheid van den bodem niet zonder overdrijving
was te werk gegaan. Daarenboven waren de meeste ge-
transporteerden zeer lui, terwijl .zij tevens geen verstand
van landbouw of veldarbeid hadden, die dan ook in den
beginne geheel mislukte, en waarvan de langzame uitput-
Aldus genaamd naar den toenmaligen Secretaris van Staat
voor Koloniën: Sydney.
11
ting- der voorraadschuren het gevolg was, zoodat spoedig
groote schaarschte voor de deur stond. De nood steeg ten top
toen in 1791 een nieuw transport veroordeelden, bestaande
uit 1500 mannen en 82 vrouwen, in de kolome aankwam.
Een voordeel had men daar ecliter bij, dat er nl. nu ook meer
geschiiite handen voor het verrichten van veldarbeid gevon-
den konden worden. Het duurde evenwel nog geraitnen tijd
voordat de kolonie in haar eigen onderhoud kon voorzien;
van een bron van inkomsten voor het moederland was na-
tuurlijk nog geen sprake. Wel was een zeker werksysteenfi
aangenomen, volgens hetwelk aan een bepaald getal per-
sonen een stuk land werd toegewezen, teneinde dit binnen
een vastgestelden termijn tot bebouwing in gereedheid te
brengen, terwijl dan, wat zij meer in order brachten, aan
hen afgestaan werd en waarop zij voor hen zeiven moch-
ten zaaien en oogsten, doch er waren slechts zeer weini-
gen die van dat voorrecht wilden gebruik maken. Men
bracht liever den tijd in luiheid door en deed niet meer
dan noodig om straf te ontgaan. Ook meenden velen,
dat er niets goeds op die gronden kon groeien. Zij zagen
eene wildernis voor zich, terwijl hun de kracht ontbrak de
voor hen staande moeielijkheden uit den weg te ruimen.
Men had hun voorgespiegeld , dat zij in een ver land nut-
tig konden zijn aan de stichting eener nieuwe maatschappij
en dat zij door verdienstelijken arbeid de fouten van hun
verleden zouden kunnen uitwisschen. Doch hoezeer zagen
zij zich in hunne verwachtingen teleurgesteld! Alles wat
zij doen moesten, droeg in hunne oogen den stempel van
11
het oogenblikkelijke, het nuttelooze en het vergeefsche.
Diefstal en poging tot ontvluchten waren aan de orde van
den dag. Bij de meesten ontstond dan ook een zeer sterk
verlangen om, na afloop van hun straftijd, naar het moe-
derland terug te keeren. Ten einde dit nu zoowel in het
belang van het moederland, als in dat der kolonie zelve
zooveel mogelijk tegen te gaan, en ten einde de lust tot
vestiging bij deze personen op te wekken, opende de Gou-
verneur hun, bij den afloop van hun straftijd, het voor-
uitzicht op eigen landbezit, terwijl hij tevens gebruik ma-
kende van het hem toegekende recht tot het verleenen van
Gratie, aan sommige veroordeelden reeds voor den afloop
van hun straf de volle vrijheid teruggaf, onder voorwaarde
dat zij de kolonie niet weder zouden verlaten.
Hier vinden wij de eerste sporen van het z. g. „Condi-
tional Pardon."
Geene andere beperkende bepalingen dan de hierboven
genoemde werden hun opgelegd. Eene herroeping had
alleen nu en dan plaats in betrekking tot de gelijktijdig
met het ontslag gepaard gaande landuitdeeling, waarvan
zij den eigendom verkregen onder Verplichting dat land
binnen een bepaalden tijd te bebouwen. Het goed of slecht
gedrag van de veroordeelden trad hierbij echter geheel op
den achtergrond.
Dit middel kwam ook aan de schatkist zeer goed te stade,
daar men zich op die wijze van de zorg en de kosten van
onderhoud der veroordeelden spoedig kon ontslaan.
Vervolgens liet de Gouverneur in August. 1792 aan
-ocr page 27-allen weten wier straftijd nagenoeg verstreken was —
dat met de raeesten het geval was, die tot het eerste
transport behoord hadden — dat zij, die zelf den terug-
tocht naar Engeland op eerlijke wijze konden bekostigen ,
ongehinderd konden vertrekken, maar dat daarentegen alle
anderen, die, hetzij vrijwillig, hetzij uit gebrek aan mid-
delen ter bestrijding hunner passagekosten , in de kolonie
bleven, zich wekelijks bij een daartoe aan te wijzen
commissaris zouden moeten vervoegen, ten einde hem
mededeeling te doen van hunne levenswijze en de mid-
delen van hun bestaan.
Men begreep overigens zeer goed, dat zou de kolonie
zich op den duur meer en meer ontwikkelen en ten slotte
een bron van inkomsten voor het moederland worden, dit
niet uitsluitend door toedoen van ontslagene veroordeelden
zou kunnen geschieden, doch dat het aanwezig zijn eener
goede middenklasse, staande tusschen het hoogste gezag
en de onmiddelijk daaraan onderworpene veroordeelden,
een noodzakelijk vereischte was. Door gouverneur Philipp
werd dan ook zeer sterk op vrije emigratie aangedrongen,
terwijl die door de Eng. regeering in dezen zin werd
aangemoedigd, dat zij, ter tegemoetkoming aan het voor
velen daartegen bestaand financieel bezwaar, voor vrijen
overtocht zorgde.
In 1793 kwamen de eerste vrije landverhuizers naar
Australië over. Bij het verleenen van vrijen overtocht
was men echter zeer onverstandig te werk gegaan,
daar men niet genoeg acht geslagen had op het soort van
11
personen, dat zich aldaar voor goed wenschte te vestigen.
Het grootste gedeelte bestond toch uit gepensioneerde
soldaten en raatrozen, die door Heath beschreven
worden als te zijn geweest ,of a low character, not very
superior to that of the convicts."
Deze vrije kolonisten verkregen van het Koloniaal
bestuur groote stukken land ter bebouwing in eigendom,
terwyl hun als helpers ,convicts" werden toegevoegd,
voor wier levensonderhoud nog gedurende de eerste
2 jaren door het gouvernement zorg werd gedragen.
Niettegenstaande de vele en groote misbruiken die
allengs waren ingeslopen, terwijl dronkenschap, vooral
onder de vrije kolonisten, in hooge mate heerschte
en de openbare veiligheid dikwijls veel te wenschen
overliet, begon men toch na weinige jaren eenigen mate-
rieelen vooruitgang in de kolonie op te merken. Zoo
bleek uit een onderzoek, ingesteld door gouverneur Hunter,
den opvolger van Philipp, dat er alleen te Sydney 170
personen waren, die geheel op eigen kosten en zonder
tegemoetkoming uit de voorraadschuren der Eegeering
leefden. De bevolking van New South-Wales bedroeg in
1796: 3959 personen, terwijl toen reeds 5749 acres grond
in cultuur gebracht waren.
Intusschen duurde de toevoer van veroordeelden in de
volgende jaren steeds voort. Gredurende de jaren 1795
tot 1801 werden er 2833 en van 1801 tot 1811 2398
Heath : Papers on secundary punishment.
-ocr page 29-10 .
Daar New South-Wales overgebracht. Het waren nu meestal
personen beneden de 50 jaren, die, hetzij tot levenslang ,
hetzij tot 14 jaren transportatie veroordeeld waren.
Tot het jaar 1822 werd het grootste gedeelte der
getransporteerde misdadigers door het Gouvernement ge-
bruikt tot het verrichten van veldarbeid, tot het in cultuur
brengen van boschgronden en tot den aanleg van wegen,
het bouwen van magazijnen, arsenalen, hospitalen en der-
gelijke publieke werken. Aangezien er in de eerste jaren
nog slechts weinige vrije kolonisten waren en het aantal
veroordeelden, dat jaarlijks aangebracht werd, verre de
aanvraag bij het Gouvernement om werklieden overtrof,
Avas het gedeelte, dat in den dienst van bijzondere per-
sonen overging zeer gering, en bedroeg slechts 1/8 van
het geheele getal.
Generaal Macquarie, die van 1809 tot 1822 gouverneur
der kolonie geweest is, wilde van eene vrije emigratie
naar de kolonie niets weten. „New South-Wales was", zeide
hij, „ a settlement, made by convicts for convicts, meant
for their reformation, and free people had no right to
come to it." Daarenboven was er genoeg werk voor de
„convicts", te doen. Aan Macquarie komt de eer toe van
het tot standbrengen der meeste groote publieke werken
door middel van de „convicts", waaronder o. a. in de
eerste plaats dient genoemd te worden de aanleg van
den weg over de z. g. Blue mountains naar Bathurst, een
afstand van 276 Eng. mijlen. Sedert dien tijd kan men
aannemen, dat het stelsel van gemeenschappelijken arbeid
11
aan publieke werken voornamelijk op den voorgrond is
getreden.
Was Macquarie een groot vijand van de vrije emigratie
en der zich aldaar bevindende vrije kolonisten, zoo stonden
daarentegen de ontslagen veroordeelden of de klasse der
emancipisten zeer in zijne gunst, zoo zelfs dat velen door
hem tot hooge posten werden verheven. Hij schonk hun
groote stukken land, zoodat bij het einde van zijn bestuur
400.000 acres aan verschillende personen waren uitgegeven
geworden.
Het gevolg dezer groote landuitdeeling was echter, dat
spoedig vele dezer ontslagene veroordeelden, aangelokt
door de genoegens van Sydney, dat door Macquaries toedoen
zeer verfraaid was, hunne landerijen verkochten, zich
daarheen begaven en het door hen verkregen geld weder
spoedig in dronkenschap en onder allerlei uitspattingen
doorbrachten. Over het algemeen valt echter niet te
Ontkennen, dat de kolonie onder zijn bestuur zeer in
bloei was toegenomen. Volgens de statistieke opgaven van
Wentworth was de verhouding tusschen emancipisten
■en vrije inwoners op het einde van 1820 zoo, dat op de
itotale bevolking van 24000 zielen het anntal der eerst-
■genoemden 13615 (waaronder 5959 kinderen) en dat der
laatstgenoemden 2406 bedroeg. De emancipisten hadden
in vergelijking tot de vrije kolonisten 18071 acres land
■meer in cultuur, 13066 acres meer weidegronden, 900
Wentworth: Statistical account D. I p. 4^5.
-ocr page 31-11
huizen raeer in Sydney, 7 schepen meer bevracht, 50.000
P. Sterl. meer in handelsondernemingen gestoken, en een
bruto waarde aan voortbrengselen van 1.123.600 P. Sterl.,
welke die van de vrije kolonisten met 597.464 P. Sterl.
overtrof; „getallenverhoudingen", zegt v. Holtzend., „die
schitterend zijn wanneer men bedenkt, dat de emancipisten
met niets begonnen, en dat zij als grondeigenaren aan de
ongehoordste bedriegerijen van de in Sydney gevestigde
handelaren en kapitalisten bloot stonden.
Was gouv. Macquarie van het systeem van zijn voor-
ganger, die de vrije kolonisatie voorstond en aanmoedigde
afgeweken, zijn opvolger Sir Thomas Brisbane was daarvan
weder een verklaard voorstander. Reeds in 1818 was de
eerste vrije kolonist uit Engeland op .eigen kosten in New.
South Wales aangekomen. Sedert 1822 echter had er een
ontzaglijke toevloed van landverhuizers naar de kolonie
plaats, nu niet meer, zooals vroeger, personen, die eene
lagere klasse in de maatschappij vormden, maar gezeten
burgers, jongere zonen van welgestelde landheeren, of
handelaren, die, tengevolge van slapheid in den handel in
Engeland, in de kolonie betere zaken hoopten te maken.
Aan deze personeu werden bij hunne aankomst stukken land
van af 500 tot 2000 acres toe uitgereikt om in cultuur
te brengen, onder de verplichting minstens 20 „convicts"
in hun dienst te nemen, die dan aan hen „geassigneerd"
werden. Tevens werd aan hen gedurende de eerste zes
V. HoltzendorfF, t. a. p. 275.
-ocr page 32-11
maanden voor lienzelven en voor de „convicts" uit de
koninklijke voorraadschuren onderhoud verstrekt en vee uit
de gouvernementskudden geleend. Hiermede trad nu het
„assignatie systeem\'\'\' in volle werking.
Reeds vroeger was het, zoo als wij boven gezien hebben,
de gewoonte geweest dat ,convicts" aan bijzondere per-
sonen in dienst gegeven werden, en ofschoon de Gouver-
neur met onbeperkte macht over beu bekleed was, zoo
achtte men het thans toch raadzaam het rechtskarakter
van dit assignatie systeem meer bepaald te definieeren.
Het gevolg hiervan was de Act 5 George IV c. 84 (1824),
waarbij aan den Gouverneur der strafkolonie „het eigendom
van de arbeidskrachten der veroordeelden voor den tijd
van hunnen strafduur gegeven werd". Als eigenaar dus van
de arbeidskracht, kon hi], naar eigen goedvinden, haar
hetzij voor zichzelven behouden, hetzij aan anderen af-
staan of wel er in \'t geheel of slechts gedeeltelijk gebruik
van maken, en den drager dier arbeidskracht verlof geven
het gebruik daarvan voor zijn eigen persoon te behouden.
Dien tengevolge kon men in dien tijd de in New South
Wales aanwezige getransporteerden in twee groote klassen
verdeelen , te weten: 1® in diegenen, die aan den werke-
lijken strafdwang onderworpen, en 2° in hen, die daarvan
ontslagen waren.
De eerste klasse laat zich weder in drie rubrieken on-
derscheiden, en wel:
a. In die veroordeelden, die de Regeering in haren dienst
behield, door haar onderhouden werden en voor haar ge-
10 .
meenschappelijken dwangarbeid aan publieke werken moes-
ten verrichten, en die voornamelijk gebruikt werden voor
het aanleggen van wegen (road parties).
h. In die veroordeelden, die onder toezicht der Regeering
gemeenschappelijken arbeid voor bijzondere personen moes-
ten verrichten. Dit waren de z. g, „clearing gangs."
Ten aanzien dezer , clearing gangs" valt op te merken,
dat, wanneer een bezitter van boschgronden deze in cultuur
wenschte te brengen, de Regeering eene zoodanige ,gang"
of werkploeg ter zijner beschikking stelde teneinde de boo-
men te vellen en den grond tot bezaaiing in gereedheid
te brengen. De grondeigenaar betaalde dan later de Re-
geering voor de verleende diensten in natura uit de op-
brengst van den aldus gereed gemaakten (cleared) grond.
c. In die veroordeelden, die dwangarbeid moesten ver-
richten in dienst van bijzondere personen, m. a. w. de
eigenlijk gezegde ,geassigneerden". In deze rubriek vielen
verreweg de meeste getransporteerden, tengevolge van den
grooten toevloed van vrije kolonisten uit het moederland
en de daarmede in verband staande enorme aanvraag bij
de Regeering tot het bekomen van arbeidskrachten.
Dit assignatiestelsel werd tevens door haar zooveel mo-
gelijk uitgebreid, daar zij het als een zeer geschikt middel
beschouwde om zich van de onderhoudskosten der getrans-
porteerden te ontslaan. De aard van den arbeid door de
getransporteerden was zeer verschillend en hing deels af
van hunne geschiktheid en bekwaamheid, deels van de
meerdere of mindere vraag naar arbeidskrachten voor het
11
mmm
een of ander doeleinde. Niet alleen werden de „convicts"
aan landbouwers, eigenaren van groote kudden, maar ook
aan werktuigkundigen en handwerkslieden geassigneerd. Zij
waren zoowel in het binnenland, in de landbouwdistricten
en de bosschen, als in de steden verspreid. Hun lot was
zeer ongelijk en hing voor een groot deel af van de meer-
dere of mindere gestrengheid van hunne meesters. Over
het algemeen waren zij, die in de steden geassigneerd
waren, er \'t beste aan toe.
Hoe belangrijk het overigens ook .zijn moge de werking
van dit assignatiestelsel meer in bijzonderheden na te
gaan, zoo zal ik hierover thans niet verder uitweiden,
daar mij zulks te ver van mijn eigenlijk onderwerp zou
afvoeren. Zij, die daaromtrent meer wenschen te weten,
verwijs ik daarom naar het hierboven aangehaalde werk
van v. Holtz. pag. 195—377.
Van meer gewicht voor ons onderwerp is de tweede
door mij genoemde klasse, bevattende n. 1. die personen,
die van de verplichting om dwangarbeid te verrichten
geheel of gedeeltelijk vrijgesteld waren, en wier arbeids-
kracht door den Gouverneur, krachtens zijn eigendoms-
recht, als het ware aan hen zeiven geassigneerd werd.
Hiervan ontvingen zij van hem een schriftelijk bewys in
den vorm van een z. g. verlofpas (ticket of leave), waar-
door zij in een toestand geplaatst werden, die het midden
hield tusschen de werkelijke straf, gepaard met dwang-
arbeid, en de volledige vrijheid. Deze verlofpassen werden
weder in twee soorten onderscheiden;
11
1". De z. g. „tickets of exemption from Government-
labour"^ waardoor zij voor een bepaalden tijd van dwang-
arbeid ontslagen werden, en voor eigen rekening en tot
eigen voordeel mochten arbeiden.
2°. „Tickets of leave during good conduct\'\'; d. w. z.
een verlofpas geldig zoo lang zij zich goed gedroegen.
Ofschoon de Gouverneur, zooals ik reeds vroeger me-
dedeelde, het recht zoowel van volledige als voorwaarde-
lijke Gratie mocht uitoefenen, zoo had toch de gewoonte
ten opzichte der uitreiking van verlofpassen enkele be-
paalde regelen doen ontstaan, die als verbindend konden
beschouwd worden. Zoo mocht bijv. een tot 14 jaren
na verloop van 6, en een tot levenslang veroordeelde
na 8 jaren tot het bekomen van een verlofpas een
verzoek aan den Gouverneur richten, die echter na-
tuurlijk geheel vrij bleef dien te verleenen of wel te wei-
geren. Deze „ticket of leave-men" bevonden zich in New
South-Wales feitelijk in eene zeer gunstige positie. Zij
konden voor hoog loon overal gemakkelijk werk krijgen,
daar men aan hen, die met den aard van den grond en
de koloniale toestanden goed bekend waren, bij het in
dienst nemen verre de voorkeur gaf boven de vrije arbei-
ders, sinds korten tijd in de kolonie aangekomen. De
betrekkingen van politieagenten, gevangenbewaarders en
opzichters in dienst der Eegeering werden meest door hen
vervuld. Zij, die in Engeland wegens z. g. „genteel cri-
mes" (zooals bankbreuk, valschheid in geschriften, verval-
schingen enz.) veroordeeld en nu met een verlofpas ont-
11
slagen waren, werden meermalen tot administrateurs,
secretarissen, commiezen en kantoorklerken aangesteld.
Deze feitelijke toestand van de verlofgangers was echter
geenszins in overeenstemming met de wettelijke beperkin-
gen waaraan zij nog in hunnen voortdurenden toestand
van gevangf-nen onderworpen waren. Volgens het Engelsche
recht toch, kon geen veroordeelde misdadiger, zoo lang
zijn straftijd nog niet ten volle was geeindigd of tot dat
hij Gratie bekomen had, eigendom verkrijgen of voor het
gerecht als partij optreden; eene beperking die met onze
hedendaagsche strafrechts-begrippen zeker niet overeen te
brengen is, doch geheel overeenkomstig was aan de toen
bestaande opvatting van de crimineele straf, volgens welke
veroordeelde misdadigers in een toestand geplaatst werden
gelijk aan dien van slavernij. Het gevolg hiervan was, dat
men een ,ticket of leave"houder loon kon onthouden, en,
in overeenstemming met de wet, de schandelijkste willekeur
jegens hem plegen, waartegen hij zelf rechtens niets doen kon.
Het verleenen van het volledig ontslag alleen onder
voorwaarde van de kolonie niet meer te verlaten (het
z.g. Conditional Pardon, waarover ik reeeds vroeger ge-
sproken heb), en de uitreiking van een verlofpas {ticket
of leave) kwamen nu langzamerhand, zooals wij zien zullen,
in de praktijk in eene regelmatige verhouding tot elkander
te staan, en wel in dier voege, dat de laatste een over-
gangspunt uitmaakte in het ten uitvoerleggen van de
transportatiestraf en steeds als een vereischte voor het
verkrijgen van het eerste aangemerkt werd, Alleen zij
11
dus, die zich, na een „ticket of leave" verkregen te hebben,
gedurende een bepaalden tijd goed gedragen hadden, konden
het „Conditional Pardon" deelachtig worden. Gedroeg de
pashouder zich slecht, toonde hij zich het bezit van dien
verlofpas onwaardig, dan moest deze onmiddelijk ingetrok-
ken worden en werd hij op nieuw, hetzy bij de „road
parties" hetzij bij de „clearing gangs" ingedeeld.
De omstandigheid , dat in de kolonie zoowel de bevoegd-
heid tot het verleenen van „Conditional Pardon" als van
„ticket of leave" in den persoon van den Gouverneur ver-
eenigd was, en welke tweeledige bevoegdheid later, zoo
als wij zien zullen, ook in Engeland aan de Kroon werd
opgedragen, heeft ten gevolge gehad, dat de Engelsche
schrijvers meermalen beide uitdrukkingen zonder onderscheid
door elkander gebruikten, en dat er nog heden ten dage
de meest verschillende opvattingen omtrent hei wezen van
de voorwaardelijke invrijheidstelling bestaan. Men is
het er nog dikwijls niet over eens, of het verleenen dier
voorwaardelijke invrijheidstelling behoort tot de competentie
van de Kroon dan wel tot die van eene andere macht in
den Staat. Toch bestond er, niettegenstaande de vereeniging
dier function in den persoon van den Gouverneur van
Australië, tusschen beide een groot verschil. Aan hem
toch was, zooals wij zagen, de onbeperkte uitoefening van
het koninklijk recht van Gratie toegekend. Hieruit nu
sproot zijne bevoegdheid voort tot het verleenen van het
„Conditional Pardon". Hij, die dit verkregen had, was wel
is waar verplicht in de kolonie te blijven, doch overigens
11
schiep het voor hem een definitieven toestand van vrijheid,
die volgens het gevestigde begrip van Gratie onherroepe-
lijk was en waardoor hij ook in geenen deele meer in de
uitoefening zijner rechtsbevoegdheid beperkt werd. Als
eigenaar daarentegen van de arbeidskracht van den veroor-
deelde kon de Gouverneur hierover naar eigen goedvinden
beschikken. Wilde hij er nu geen of slechts gedeeltelijk
gebruik van maken, dan gaf hij hem hiervan, zooals ik
ook reeds mededeelde, een bewijs door middel van den
verlofpas. Dit wilde echter nog niet zeggen, dat hij hier-,
mede nu ook den veroordeelde uit zijne kwaliteit van straf-
gevangene ontsloeg. Integendeel, hij bleef dit wel dege-
lijk. De herroepbaarheid van het vrijstellen van den ar-
beidsdwang stond dan ook uitdrukkelijk op den pas vermeld,
terwijl hij aan al die rechterlijke beperkingen onderworpen
bleef, die hem de wet als strafgevangene oplegde. De
uitreiking van den verlofpas was dus niets anders dan eene
gewijzigde tenuitvoerlegging van den vorm, waaronder de
transportatiestraf voltrokken werd, en had derhalve niets
gemeen met het verleenen van „voorwaardelijke Gratie",
waardoor de straf qua talis, behoudens verplicht verblijf in
de kolonie, geheel werd opgeheven. Onder bovengenoem-
den vorm treffen wij het ,,voorwaardelijk ontslag" aan tus-
schen de jaren 1824—1836 , toen het assignatiestelsel in
volle werking was en op meer dan ®/7 van het geheele
getal veroordeelden toegepast werd.
New South-Wales was in dien tijd zoo vooruitgegaan ,
-ocr page 39-11
het getal der daar heen stroomende menigte zoo toege-
nomen, het handelsverkeer zich zoo uitgebreid, dat men als
het ware vergeten was, waaraan de kolonie haar ontstaan te
danken had. Mem and dacht er meer aan haar als eene
zuivere strafkolonie te beschouwen. Men opperde zelfs
de vraag, of het niet mogelijk zou zijn, in het belang der
kolonie , de transportatie daarheen geheel af te schaffen.
De resultaten toch die men met de transportatiestraf be-
oogd had, nl. de verbetering van den misdadiger in eene
nieuwe maatschappij, bleven verre beneden de verwachting.
Slechts van zeer weinige veroordeelden kon men zeggen,
dat de straf hun ten goede gekomen was. Wel verkregen
vele ontslagenen later zeer groote rijkdommen, zooals wij
van een dezer lezen, die 45000 P. Sterl. en van anderen
die 20000 P. Sterl. inkomen jaarlijks hadden, doch de
wijze waarop zij aan zulk een groot vermogen gekomen
waren, dulde niet altijd een nauwkeurig onderzoek. Ook
bleven zij voor \'tmeerendeel op een zeer laag standpunt
van beschaving staan. Verreweg het grootste gedeelte der
getransporteerden zonk, in plaats van zich te verbeteren,
hoe langer zoo dieper. Het toezicht op de „ticket of
leave-men" had niets te beteekenen. Zij smolten in de
menigte weg en gaven zich aan de grootste losbandigheid
en zedeloosheid over. In geen enkel opzicht had het
systeem aan zijn doel beantwoord. Het bleek noch een
middel te zijn om anderen van het plegen van misdaden
af te schrikken, noch een middel tot verbetering noch
een voordeelig strafmiddel, daar het het moederland op groote
kosten te staan kwam. Luide klachten werden er hoe
langer zoo meer tot het Eng. gouvernement gericht. Het
gevolg hiervan was dan ook de benoeming eener commissie
in het jaar 1837 (24 Nov.), ten einde de werking van
het transportatiestelsel te onderzoeken, den invloed daarvan
na te gaan op den zedelijken toestand der maatschappij
^n de strafkolonie, en om aanwijzingen te ^-even, die tot
eene mogelijke verbetering in de uitvoering van het trans-
portatie-stelsel zouden kunnen leiden.
Den 3 August. 1838 bracht deze Commissie aan het
Parlement een verslag uit, waarin de transportatiestraf
afgeschilderd werd als te zijn: , een bederf voor de moreele
ontwikkeling der kolonie, zonder invloed op de verbetering
van den misdadiger, en bovendien uiterst kostbaar."
Het Parlement vereenigde zich volkomen met de ziens-
wijze van genoemde Commissie, om reden, zooals door
sommigen gezegd werd, dat door de opheffing der trans-
portatie derwaarts eene grootere aandrang tot vrije emi-
gratie zou ontstaan, hoogere prijzen voor de gouverne-
mentsgronden verkregen worden, en daardoor de staatsin-
komsten aanmerkelijk zouden toenemen.
Het gevolg hiervan was dan ook, dat Lord Normandy,
de toenmalige Secretaris van Staat voor de Koloniën ,
verklaarde de transportatie te zullen beperken en New South-
Wales als eene vrije kolonie te erkennen, dat dan ook
werkelijk bij besluit van 22 Mei 1840 geschiedde en waar-
mede zij tevens uit de rij der strafkoloniën geschrapt werd.
Voor Engeland bleef nu alleen van Diemensland als
-ocr page 41-11
groote zelfstandige strafkolonie over, in 1804 door gouver-
neur King van uit New South-Wales gesticht.
Oorspronkelijk was zij niets dan een aanhangsel van
Sydney. In 1824 evenwel werd zij als zelfstandige straf-
kolonie erkend. Het assignatiestelsel, dat sedert dien tijd
ook daar, even als in New South-Wales van kracht was,
werd er echter op veel geringer schaal toegepast. Slechts
de helft der getransporteerden werd geassigneerd , terwijl
de andere helft openbaren dwangarbeid , onder onmiddelijk
toezicht van regeeringsbeambten, verrichtte, deels omdat
van Diemensland minder aantrekkelijkheid had voor vrije
kolonisten, deels omdat de aldaar aan het hoofd staanden
gouverneur Sir Greorge Arthur (1824—1837), even als
Macquarie een tegenstander van vrije emigratie, van Diemens-
land beschouwde als eene zuivere strafkolonie of groote
gevangenis in de buitenlucht, waarin de vrije bewoners
zich naar de gevangenisregelen hadden te schikken; ook
de disciplinaire voorschriften waren er veel gestrenger dan
in New Soiith-Wales.
Naast deze beide groote strafkoloniën, waarin het assig-
natiestelsel in werking geweest was, bezat Engeland nog
andere, zooals de Bermuda eilanden, Norfolk Mand, Mo-
reton-bay aan de Oostkust v. Australië, en Port Arthur
op van Diemensland (het Schiereiland Tasmania). Ofschoon
deze nu wel den naam van strafkoloniën (penal settlements)
droegen , waren zij inderdaad niets anders dan „strafstations\'\'
voor die getransporteerde veroordeelden, die zich in de
groote strafkoloniën aan misdaad schuldig gemaakt had-
11
den, waarop volgens de Eng. strafwet de transportatiestraf
gesteld was. Voor het overige hadden zij niets gemeen
met het denkbeeld van kolonisatie, dat aan die van Nev,r
South-Wales en van Diemensland ten grondslag lag.
Na het veroordeelend vonnis over de transportatiestraf
uitgesproken en na de vrijverklaring van New South-Wales ,
wist men in Engeland niet wat aan te vangen. Sommi-
gen wilden nieuwe groote gevangenissen laten bouwen voor
minder gevaarlijke misdadigers, terwijl de zwaardere naar
Lundy Island of andere rotsachtige eilanden zouden gezon-
den worden. Anderen daarentegen verklaarden zich voor
het bouwen van groote barakken in de nabijheid der doek-
yards (scheepstimmerwerven), ter vervanging der Jmlks\'"
Geen dezer plannen scheen echter voor uitvoering vatbaar.
Het was voor het Gouvernement inderdaad geene gemakke-
lijke taak in de eene of de andere richting een besluit te
nemen, daar aan alle veranderingen groote moeielijkheden
verbonden waren. Het zocht daarom een middenweg in
te slaan, van oordeel zijnde, dat de transportatiestraf zou
kunnen behouden blijven, wanneer daarin slechts datgene
verbeterd werd wat in de uitvoering van het oude systeem
gebleken was verkeerd te zijn geweest. Het gevolg dezer
overweging was, dat van Diemensland als strafkolonie in
stand bleef, waarheen nu voortaan alleen de tot transpor-
tatiestraf veroordeelde misdadigers zouden gezonden worden.
Hulks. ■ oude afgetakelde oorloggchepen.
-ocr page 43-11
Reeds in 1838 was in deze kolonie, ingevolge de in-
striictiën aan den toenmaligen gouverneur Sir John Franklin
gegeven, eenige verandering in het ten uitvoerleggen van
de transportatiestraf gebracht. Zoo werd toen reeds de
assignatie voor huiselijke diensten afgeschaft en de gemeen-
schappelijke dwangarbeid als regel aangenomen. De defi-
nitieve afschaffing van het assignatiestelsel volgde daarop
in 1840 door John Russell.
Het nieuwe transportatie-systeem, bekend onder den naam
van „Prohation" of ^Gang-system\'\\ dat nu in van Die-
mensland in uitvoering zou komen en den 20®\'®" Mei 1840
in werking trad, is tevens het eerste z.g. progressieve
stelsel, waarvan wij, ten opzichte van de behandeling der
Engelsche strafgevangenen, melding gemaakt vinden.. Het
plan van uitvoering vinden wij volledig medegedeeld in
een schrijven van Lord Stanley d.d. 15 Nov. 1842 gericht
aan bovengenoemden gouverneur Franklin. Wij leeren
daaruit, dat de veroordeelde gedurende zijn straftijd 5\'ver-
schillende ^stages\'\' moest doorloopen, die aanvankelijk zeer
gestreng waren, doch achtereenvolgens lichter werden en
hem telkens een stap nader tot de vrijheid brachten.
De overgang van eene lagere tot eene hoogere „stage"
werd daarin afhankelijk gesteld van het goed gedrag van
den verooodeelde tijdens zijn verblijf in elk dezer.
De „Voorwaardelijke invrijheidstelling", die als zeer dienst-
baar beschouwd werd aan het met dit nieuwe stelsel be-
oogde secundaire doel, n.1. de zedelijke verbetering en
opleiding der veroordeelden tot vrije kolonisten, werd
11
hierin opgenomen en maakte daarvan, zooals wij zien
zullen, een der ^stages" uit.
Dit „Probation systeem" komt op het volgende neer:
Stage. Opsluiting in een staat van volkomen gevan-
genschap op een der strafstations, waarvoor Norfolk Island
en Port Arthur op Tasmania waren aangewezen.
Hierin kwamen alleen die misdadigers, die in de kolonie
op nieuw of in het moederland tot 14jarige of tot levens-
lange transportatiestraf veroordeeld waren. Het verblijf op
Norfolk Island was minstens twee en hoogstens vier achter-
eenvolgende jaren ; wangedrag evenwel kon een onbepaald
uitstel tengevolge hebben. De slechtst aangeschrevene ver-
oordeelden waren aldaar geketend.
Naar Port Arthur werden de minder gevaarlijke veroor-
deelden gezonden. Ofschoon deze plaats geheel afgescheiden
was van de overige gekoloniseerde districten, was zij slechts
op 6 uren afstand van Hobart-Town gelegen en stond onder
meer onmiddelijk toezicht van den Grouverneur van van
Diemensland dan Norfolk Island, dat daar.honderden mijlen
van verwijderd was. Eene nauwe landengte — die door
een groote troep honden, die er op gedresseerd waren bij
het minste of geringste gerucht aan te slaan, bewaakt en
waardoor ontvluchting zoo goed als onmogelijk gemaakt
werd — verbond dit schiereiland met de kolonie van
Diemensland.
De veroordeelden waren aldaar te samen bij kleine afdee-
lingen gehuisvest in houten barakken. Hun werk bestond
voornamelijk in hout hakken en kolen delven. Over
10 .
het algemeen was hun gedrag zeer gunstig te noemen,
terwijl disciplinaire straffen slechts zeer zelden behoefden
toegepast te worden.
Stage. Glemeenschappelijke dwangarbeid ten nutte
van het Gouvernement.
Deze , stage" bevatte zoowel die personen, die uit de
Stage" ontslagen, als zij, die in Engeland wegens
minder ernstige misdrijven tot transportatie veroordeeld
waren. Zij waren in afdeelingen {stations) over de kolonie
verspreid, terwijl zij belast waren hetzij met het delven
van steenkolen, hetzij met het vellen van bosschen en het
daarna ontginnen dier gronden, hetzij met het aanleggen
en onderhouden van wegen. In het geheel waren er 16
zulke afdeelingen of „Probation stations", en wel: 4 op
Tasmania, waarvan één voor huisvesting der zieken, en drie
andere voor hen, die zich misdragen hadden; 5 op de kust
in de nabijheid van d\'Entrecasteaux Channel, alwaar zich
uitgestrekte boschgronden bevonden, teneinde deze in cultuur
te brengen, terwijl de overige stations meer landwaarts in
gelegen waren, ten dienste der te verrichten werkzaamheden
aan de wegen. In beginsel was het beoogde doel met
deze „Probation stations" de veroordeelden van den aanvang
af aan arbeid en ondergeschiktheid te gewennen, en, zoo
zij van de „ penal settlements" gekomen waren, het behan-
delings proces voort te zetten. Aan deze stations waren
tal van geestelijken tot het geven van godsdienstig onder-
wijs verbonden. Ook werd aldaar dagelijks nauwkeurig
aanteekening gehouden van het gedrag van de veroor-
3
-ocr page 46-11
deelden, waarvan de bevordering tot eene volgende „stage"
afhing.
Stage. Als eerste stap tot de vrijheid: uitreiking van
een pas tot het verrichten van vrijen arbeid.
Aan den „Controller general" was de beslissing overge-
laten, of een veroordeelde al of niet waardig was een pas
te ontvangen. Zulk een pashouder kon zich vTij bij anderen
verhuren of in dienst treden. De „convicts" in deze
„stage" waren echter nog in drie klassen verdeeld, v/aarvan
zij, die zich in de laagste klasse bevonden, bij het kiezen
van hun beroep of bezigheid de toestemming van den
Gouverneur moesten verkregen hebben. Bovendien hadden
zij slechts recht op de helft van het door hen verdiende
loon, terwijl de andere helft in de spaarbank (Savingbank)
gestort moest worden. De zich in de twee hoogste klassen
bevindende veroordeelden daarentegen waren in hunne keuze
van arbeid of beroep geheel vrij en mochten, hetzij 2/3
hetzij het geheele bedrag hunner verdiensten voor zich
behouden, al naar gelang zij in de middelste of wel in de
hoogste klasse werkzaam waren. De personen van deze
derde „stage" bleven in de z.g. verhuur-depóts, totdat zij
werk gevonden hadden en werden door het Gouvernement
nog gedurende dien tijd onderhouden. Steeds stonden
zij, ook wanneer zij ergens werkzaam waren, onder on-
middelijk toezicht van de plaatselijke overheid, bij wie
zij zich maandelijks moesten aanmelden. Bij wangedrag
werd hun pas ingetrokken en werden zij weder in de „ 2de
stage" teruggeplaatst.
4cle Stage of die. van het voorwaardelijk ontslag met
„ticket of leave."
Dit voorwaardelijk ontslag, dat oorspronkelijk onafhankelijk
van het goed gedrag van den veroordeelde, en zelfs menig-
maal onmiddelijk bij aankomst in de kolonie door den
Gouverneur werd toegekend, ontving thans in dit nieuwe
systeem dat bepaalde karakter, hetwelk het sedert dien
tijd behouden heeft, en waardoor het zich nog steeds on-
derscheidt, als zijnde namelijk: de vrijlating van den ver-
oordeelde voor het einde van zijn straftijd als belooning
voor zijn goed gedrag, onder voorwaarde zich goed te
blijven gedragen op straffe van herroeping der hem ge-
schonken vryheid, ten einde de geheele straf in al hare
gestrengheid weder op nieuw te ondergaan.
Zoo als wij gezien hebben kon hij, die met een verlof-
pas ontslagen was, vroeger volgens het bestaande recht
geen eigendom verwerven; bij Act 6 Victoria c. 7 (1843)
werd hierin echter verandering gebracht en werd hem
uitdrukkelijk dat recht toegekend. Daarenboven kon een
houder van een „ticket of leave" zich thans — en hierin
bestaat voornamelijk het verschil tusschen hem en de perso-
nen uit de 3cle stage die, zooals wij zagen, in de verhuur-
depóts moesten blijven tot zij werk bekomen hadden —
binnen zekere districten vrij bewegen, terwyl hem de ver-
plichting opgelegd werd eenmaal \'sjaars bij eene alge-
meene monstering tegenwoordig te zijo. De verlofpas kon
hem thans niet meer willekeurig, doch eerst na gerech-
telijke goedkeuring (vonnis) ontnomen worden. Ook werd
de bevoegdheid van den Gouverneur, ten opzichte van het
tijdstip waarop het voorwaardelijk ontslag zou kunnen
verleend worden, door tal van instructies beperkt.
De 5de Stage was die van volledige Gratie, waarover
het onnoodig is verder uit te weiden. Alleen zij nog op-
gemerkt, dat de bevoegdheid tot het verleenen daarvan
bij de hierboven genoemde Act geheel en al aan den
Gouverneur der kolonie onttrokken werd, en sedert dien
tijd alleen door de Kroon zelve plaats had.
Op deze wijze werd de transportatiestraf op van Die-
mensland gedurende de eerstvolgende jaren ten uitvoer
gelegd. De resultaten bleven echter verre beneden de ver-
wachting, die men er van gekoesterd had. Voornamelijk
moet dit worden toegeschreven aan het ontzaglijk groot
aantal veroordeelden, dat jaarlijks naar de kolonie gezon-
den werd. In het jaar 1845 toch waren er in \'t geheel
25000 werkelijk veroordeelden in de kolome, waarvan er
ongeveer 12000 onmiddelijk in dienst van het Gouverne-
ment dwangarbeid verrichtten, terwijl er bovendien nog
3000 veroordeelden van de 3de „stage" waren, die door
het Gouvernement onderhouden moesten worden, daar zij
niet in de gelegenheid waren hunne diensten aan particu-
lieren te verhuren. Al was de kolonie ook even vruchtbaar
en uitgestrekt geweest als New South-Wales, dan nog zou
men ternauwernood aan al deze veroordeelden werk hebben
kunnen verschaffen. Maar nu zij juist het tegenovergestelde
was, d. w. z. klein en voor het grootste gedeelte onvrucht-
baar, was van dezen ontzaggelijken toevoer van veroor-
37
deelden eene geheele uitputting het gevolg. De meeste
vrije kolonisten en ambachtslieden den ondergang der ko-
lonie voorziende, begonnen haar langzamerhand te verlaten,
terwijl zij zich in naburige koloniën gingen vestigen. Een
en ander had dan ook voor de veroordeelden zeiven de
treurigste gevolgen.
Welk nut toch was er te verwachten van een stelsel
waarmede men zich ten doel stelde de veroordeelden tot
vlijtige en eerlijke arbeiders op te leiden, wanneer er voor
hen geene gelegenheid bestond later op eerlijke wijze aan
de kost te komen, wanneer er geene personen genoeg wa-
ren aan wie zij hunne diensten konden verhuren? Eene
voorname grief tegen het stelsel was, dat zij, die door
hun goed gedrag in de 3de „stage\'\' geplaatst waren en
door de voorrechten daaraan in theorie verbonden eigenlijk
in een toestand van halve vrijheid moesten verkeeren, in-
derdaad gelijk stonden met hen, die zich in de 2de ^stage"
bevonden. Men bleef niet meer aan het eigenlijk stelsel
getrouw, terwijl men het bestaan dezer 3de „stage" over
het hoofd zag. In elk geval was echter nog de positie
dezer personen verre te verkiezen boven die der „ticket
of leave-men\'. De eerstgenoemden toch werden, zooals
wij zagen, op Gouvernementskosten onderhouden zoolang
zij zeiven nog geen werk gevonden hadden, doch aan het
onderhoud der laatsten, die een stap nader tot hunne vol-
ledige vrijheid gekomen waren, liet zich het Gouvernement
1) Zie Griffiths II p. 222,
-ocr page 50-38
niets gelegen liggen. , They were thrown upon the world,"
zegt Griffiths, „with nothing but iheir labour to support
thera." Doordien er voor hen geen aanbod van werk was,
konden zij niets verdienen , en hadden zij derhalve ook niets
te eten. Er bleef hun dus, zouden zij niet van honger om-
komen, niets anders over dan zich door diefstal en andere
minder eerlijke middelen datgene te verschaften wat zij
op eene eerlijke wijze niet konden verkrijgen. Groote ben-
den dezer menschen liepen de kolonie af en maakten haar
in de hoogste mate onveilig. De schildering van den toe-
stand in van Diemensland in dien tijd overtreft alles wat
tot nog toe over koloniale toestanden medegedeeld was ge-
worden. Het spreekt van zelf, dat een dergelijke toestand
niet mocht en niet kon voortduren. Ook de Engelsche
regeering zag dit in, en trachtte op tweeërlei wijze in
dien noodtoestand te voorzien, en wel: lo. door eene wij-
ziging te brengen in de tenuitvoerlegging van de trans-
portatiestraf zelve, en 2o. door het stichten van nieuwe
strafkoloniën.
Om met het laatste punt te beginnen, zoo vermeld ik in
\'t voorbij gaan, dat Lord Stanley reeds in Novb. 1845,
„teneinde van Diemensland van den steeds aanwassenden
druk van de talrijke menigte ontslagene veroordeelden, die
te vergeefs naar een middel van bestaan zochten, te ont-
lasten," instructies gegeven had om de stichting van eene
nieuwe strafkolonie te Harvey-bay in Noord-Australië
voor te bereiden. Door Gladstone werden daarheen in
Febr, 1846 dan ook werkelijk verscheidene veroordeelden
39
gezonden, doch zij werden door Earl Grey in het vol-
gende jaar, bij zijn optreden als Secretaris van Staat
voor de Koloniën, weder teruggehaald, terwijl Harvey-bay
tevens als strafkolonie werd opgeheven.
Ook waren in 1846 door Gladstone op nieuw met New
South-Wales onderhandelingen aangeknoopt over de weder-
opname van tot transportatiestraf veroordeelde misdadigers.
Onder zeer vele restricties werd dit toegestaan. Zonder
zich echter aan deze beperkende bepalingen te storen,
zond Earl Grey een schip met getransporteerden naar
New South-Wales, maar toen dit in 1849 de haven van
Sydney binnen kwam, zag de Gouverneur zich door de pu-
blieke opinie gedwongen, genoodzaakt de ontscheping te ver-
bieden en de veroordeelden naar Engeland terug te zenden.
Bij besluit van 25 Juni 1851 werd zij weder op nieuw
van de lijst der strafkoloniën geschrapt.
Hetzelfde had plaats in de kolonie aan de Kaap de
Goede Hoop, die bij een geheim besluit van 4 Sept. 1848
als strafkolonie was aangewezen, doch bij besluit van 8
Jan. 1850 weder als zoodanig werd opgeheven.
Wat nu het eerste punt betreft, zoo behoort in de eer-
ste plaats vermeld te worden, dat Earl Grey tegen \'t
einde van 1847 of \'t begin van 1848 begon met de trans-
portatiestraf naar van Diemensland voor twee jaren te
schorsen, terwijl hij tevens in een schrijven aan den nieuw
benoemden gouverneur William Denison kennis gaf, dat
de Eegeering niet meer voornemens was na verloop dier
twee jaren de transportatie daarheen te doen plaats nemen.
40
Het schijnt wel dat er toen reeds over het afschaffen van
de transportatiestraf in het Eng. ministerie gesproken is
geworden, doch men wist niet wat daarvoor in de plaats
te stellen, daar de aanvrage om gelden tot het bouwen
van cellulaire gevangenissen op groote schaal bij het Par-
lement, voornamelijk om financieele redenen, wel zou af-
gewezen worden. Van daar dat men de transportatiestraf
behield en zich alleen bepaalde bij eene wijziging in de
tenuitvoerlegging van het tot nog toe gevolgde „ Probation
System". De transportatiestraf toch was altijd gepaard ge-
gaan met dwangarbeid in de koloniën. De uitkomsten echter
waren steeds verre van bevredigend geweest, deels een
gevolg van de geringe discipline, waaronder de veroor-
deelden stonden, deels van het slechte toezicht, dat
over hen uitgeoefend werd. In het moederland of onder
meer onmiddelijk toezicht der Eng. regeering uitgevoerd,
meende men, dat die arbeid betere resultaten zou kunnen
opleveren, omdat aldaar ruimschoots gelegenheid bestond\'
om van regeeringswege dwangarbeid te laten verrichten,
terwijl het toezicht over de veroordeelden er gemakkelijker
zou kunnen plaats hebben, misbruiken spoediger zouden
kunnen worden tegengegaan en ten slotte het geheele be-
stuur zoowel van den hoogsten tot den laagsten beambte
aan geschikter en bekwamer personen zou kunnen worden
toevertrouwd dan in de koloniën het geval was.
Het nieuwe ,Prohation-system\'\\ dat naar aanleiding dezer
verschillende overwegingen onder Earl Grey en Sir George
Grey (den toenmaligen Secretaris van Staat voor het Bin-
41
enland) tot stand kwam en van de jaren 1847 tot 1853
van kracht was, is het volgende:
P*® of „Probation stage". Afzonderlijke opsluiting in
een der gevangenissen te Pentonville of Millbank voor den
tijd van 6—18 maanden, naar gelang van het gedrag van
den veroordeelde.
Stage. Gemeenschappelijke dwangarbeid aan pu-
blieke werken, hetzij aan strafinrichtingen in Engeland,
hetzij te Gibraltar of op de Bermuda eilanden. In Engeland
werd daarvoor oorspronkelijk Portland en de vlakte van
Dartmoor aangeAvezen, alwaar tot dat doeleinde gevange-
nissen gebouwd werden, onder leiding van kolonelJebb, die
sedert 1840 Inspecteur Generaal van het Engelsche gevan-
geniswezen, thans met de ten uitvoerlegging van dit nieuwe
systeem belast werd. In latere jaren werden deze beide
inrichtingen achtereenvolgens met die te Portsmouth en
te Chattham vermeerderd. Het door de veroordeelden te
verrichten werk bestond te Dartmoor in veldarbeid, en op
de overige plaatsen in het delven van steen, den aanleg
van havens, scheepsdokken, arsenalen en in andere zwaren
arbeid. Het z.g. Portland Breakwater dankt aan hen zijn
bestaan. De duur van het verblijf in deze „stage" was
gewoonlijk voor hen, die tot 7 jaren transportatie veroor-
deeld waren, twee jaar; voor hen, die voor levenslang ver-
oordeeld werden, 13^2 jaar. Door goed gedrag konden
deze termijnen respectivelijk tot op 1 en 5 jaar dwang-
arbeid teruggebracht worden.
Stage. Verbanning naar dg koloniën voor het nog
-ocr page 54-42
overgebleven gedeelte van den geheelen bij rechterlijk
vonnis uitgesproken straftijd.
Het zouden thans geene getransporteerde veroordeelden
zijn, maar slechts bannelingen, wier misdadige wil door de
reeds in het moederland ondergane straf geoordeeld werd
gebroken te zijn en voor wie men meende, dat het zoowel
in hun eigen belang als in dat van den Staat wenschelijk
was, dat zij na afloop van hunnen geheelen straftijd zooveel
mogelijk verwijderd bleven van die misdadige omgeving,
die hen buiten de Engelsche gevangenis wachtte en die
zeker niet zou nalaten hen — zoo zij zich ook al verbeterd
hadden — van hunne goede voornemens af te brengen.
Ten einde het verblijf van dusdanige gedeporteerden —
ook na afloop van hunnen straftijd — in de kolonie te
bestendigen, verkregen zij aanvankelijk vóór hunne weg-
zending „voorwaardelijke Gratie", voor zooverre zij zich
verbonden in de kolonie te blijven. Bij hunne aankomst
aldaar werden zij dan geheel vrij en konden zich vestigen
Waar zij zeiven wilden, mits zij maar niet naar Engeland
terugkeerden. In het volgende Jaar reeds werd in dit
laatste in zooverre eenige verandering gebracht, dat men
besloot hen niet meer als bannelingen naar de koloniën
te zenden, maar als „pashouders" (ticket of leave-men).
Hierdoor behield men zich eene administratieve controle
voor over vele personen wier werkelijke verbetering
nog aan twijfel onderhevig was, en die anders in hunne
hoedanigheid van bannelingen niet dan door rechterlijke
tusschenkomst tot hun plicht zouden kunnen gebracht
43 •
wordeD, terwijl men zich hierdoor tevens tegenover de
koloniën kon verontschuldigen, dat het geene werkelijke
veroordeelden, maar slechts verlofgangers waren, bij
wie het bezit van een verlofpas eene voldoende prae-
sumptie voor hun goed gedrag opleverde. De houder van
zulk een „ticket of leave" zou nu verplicht zijn zich in ëen
bepaald district te vestigen, terwijl hij niet van het Grou-
verneraents toezicht zou ontslagen worden , voordat hij zich
voor 12 maanden bij een werkgever verhuurd had. Daarna
zou hij onder toezicht van de politie gesteld worden
van de plaats, waar hij zijn verblijf had, en waarbij hij
zich maandelijks moest aanmelden. Bij voortdurend goed
gedrag verkreeg hij ten slotte de voorwaardelijke Gratie,
onder verplichting om in de kolonie te blijven.
Dit ^Probation system\'" berust voornamelijk op de
vooronderstelling, dat de meeste veroordeelde misdadigers
zich het verkrijgen van zulk een verlofpas waardig zouden
betoonen, of althans dat de Eng. regeering de verkrijging
daarvan niet bijzonder moeielijk zoude maken. Geheel
onverbeterlijke misdadigers werden naar Norfolk Island ge-
zonden.
Behalve deze bepalingen in betrekking tot de verlofgan-
gers en de onverbeterlijke misdadigers, behield Earl Grey
zich tevens nog het recht voor sommige werkelijke straf-
gevangenen in beperkte getale naar van Diemensland te
zenden. Als grond voor dien maatregel werd door hem
in zijn „Colonial Policy" opgegeven: „that sending any
convicts to the colony was a departure from our original
44
plan, but is was found necessary to keep up the esta-
blishment required in the colonies for the reception and
punishment of those, whose ticket of leave might be with-
drawn for misonduct; and it also appeared that valuable
addition might thus be made to the means of maintaining
discipline among the convicts."
Toen nu Earl Grey na afloop van de twee jaren, ge-
durende welken tijd de transportatie naar van Dieniensland
geschorst geweest was, zijne „ticket of leave-men" naar
deze kolonie zond, ontstond daartegen van hare zijde groote
oppositie , daar zij beweerde, dat Grey in strijd handelde
met zijn eertijds aan Denison gericht schrijven: dat n. 1.
geene tot transportatiestraf veroordeelden na afloop van de
twee jaren naar de kolonie zouden gezonden worden. Grey
echter ontkende dit, zeggende, dat hij wel degelijk aan
zijne belofte getrouw gebleven was, daar toch door dit
gewijzigd systeem de straf der transportatie eene geheel
andere was geworden dan het tot het jaar 1847 geweest
was, en dat „ticket of leave-men" geen gedeporteerde mis-
dadigers waren. Hij ging dan ook voorloopig, niettegen-
staande de daartegen gevoerde oppositie, met het zenden
van „ticket of leave-men" naar van Diemensland tot het
jaar 1852 voort.
Eene andere kolonie waar de transportatiestraf vol-
gens het nieuwe systeem uitgevoerd werd, was de ko-
lonie „ West-Australië", die in het jaar 1829 bij hare
stichting voor zich het privilegie bedongen hebbende van
de overzending van veroordeelden verschoond te blijven,
45 •
door gebrek aan arbeidskrachten hiertoe gedwongen, zelve
tot de Engelsche regeering het dringend verzoek richtte
aan haar tot transportatie veroordeelden te zenden. Bij
besluit van 1 Mei 1849 werd zij hierop door de Kegee-
ring tot strafkolonie verklaard, terwijl in Januari d. a. v.
het eerste transport gezonden werd, bestaande zoowel uit
werkelijke strafgevangenen als uit „ticket of leave-rnen"\'.
Engeland bezat dus in het jaar 1850 drie groote straf-
koloniën, n. 1.: New South-Wales, van Diemensland en
West-Australië, waarvan, zooals wij gezien hebben, de
beide eersten met dat gevolg ten hevigste tegen den ver-
deren toevoer van veroordeelden protesteerden, dat New
South-Wales in 1851 als zoodanig werd opgeheven, en dat
ook seder 1852 naar van Diemensland geen transport-
schip meer gezonden werd. Ten slotte bleef in 1852 West-
Australië als eenige zelfstandige strafkolonie over, die
echter slechts in beperkt getal (500 jaarlijks) de veroor-
deelde misdadigers kon ontvangen.
Terzelfder tijd had er echter eene gebeurtenis plaats,
die het wegzenden van misdadigers naar de koloniën —
dat ook in de laatste jaren slechts op kleine schaal had
kunnen plaats nemen — vooreerst geheel onmogelijk maakte
en waardoor de definitieve afschaffing van het transporta-
tiestelsel en de invoering van een nieuw strafsysteem in
Engeland zelf voorbereid werd. Deze gebeurtenis was n. 1.
de ontdekking van de goudvelden in New South-Wales en
Victoria, waarvan aldaar het uitbreken van eene algemeene
„goudkoorts" het gevolg was. De landbouw stond stil, de
4Ö
kudden werden verlaten, de bureaus stroomden leeg. Spoe-
dig daarop sloeg ook deze goudkoorts naar Europa over,
van waaruit duizenden naar de kolonie vertrokken, met de
hoop binnen korten tijd als \'t ware met schatten beladen
weder naar huis terug te keeren.
Onder zulke omstandigheden het wegzenden van veroor-
deelden met een ,tiket of leave" uit Engeland naar de
kolonie te bestendigen, zou niets anders geweest zgn dan
hen op kosten der Regeering vrije overtocht daarheen te
verschaffen, waarheen een vrije landverhuizer dikwijls niet
komen kon, wegens de groote kosten aan de lange zeereis
verbonden. Eene betrekkelijk korte gevangenisstraf zou
voor den misdadiger geen te hoogen prijs zijn voor een
verlofpas naar Australië. Men hield daarom de veroor-
deelden te huis, terwijl de door den rechter uitgesprokene
transportatiestraf niet uitgevoerd werd. Tot een besluit,
om de transportatiestraf geheel af te schaffen, kon men
toen evenwel maar niet komen. Daartoe was zij te veel
met het volksbewustzijn vereenzelvigd. Tegen eene beper-
king dier straf had men evenwel geen bezwaar, te meer
daar zij, zooals wij gezien hebben, in verloop van tijd
door de enkele bestanddeelen, die zich daarin ontwikkeld had-
deUj als: de eenzame opsluiting te Pentonville, de dwang-
arbeid in Engeland zelf, de uitreiking van den verlofpas,
en eindelijk de voorwaardelijke Gratie, geheel haar oor-
spronkelijk karakter verloren had.
Een en ander leidde tot het tot standkomen der Act 16
en 17 Victoria c. 99, waarbij de transportatie, ofschoon
47
nog wel niet geheel afgeschaft, toch aanmerkelijk werd
beperkt, waarbij de gemeenschappelijke dwangarbeid in het
Vereenigde Koningrijk als zelfstandige straf in het bestaande
strafstelsel, onder de benaming van „Penal Servitude",
werd opgenomen, en waarbij tevens het beginsel van vrij-
lating met „ticket of leave" op Engelschen bodem werd
overgeplant.
Ik stel mij thans voor in het volgende hoofdstuk dit
„ticket of leave system" in verband met de uitvoering der
nieuwe straf van „ Penal Sevitude" in het Vereenigde
Koningrijk nader te beschouwen.
HOOFDSTUK II.
De „Voorwaardelijke invrijheidstelling" in verband met
de uitvoering der „Penal Servitude" in het
Vereenigde Koningrijk.
A. In ENGELAND.
Als hoofdelementen bij de nieuwe strafregeling stonden
voornamelijk de twee volgende beginselen op den voorgrond:
lo. dat de maatschappij het recht heeft te vorderen,
dat hare veiligheid niet telkens in gevaar gebracht worde
door de daad van hen, die als het ware tegen hare gere-
gelde orde in opstand verkeeren. Van daar eene oplegging
van een gevoelig kwaad tot repressie van het misdrijf;
2o. dat men tevens trachten moest den gestrafte gedu-
rende zijn straftijd tot een nuttig lid der samenleving te
hervormen en hem deze uit een ander oogpunt te leeren
kennen en beschouwen dan hij haar totnogtoe beschouwd
had, in een woord, hem zedelijk te verbeteren. Met een
plotselinge overgang van den eenen toestand in den ande-
77
ren, maar eene meer gelijdelijke opvoeding in en door de
maatschappij zelve, zou, zooals men meende, den meest
zekeren weg zijo die tot bereiking van dit doel zou kunnen
leiden. Op dit beginsel nu rust de opname van de instel-
ling der voorwaardelijke invrijheidstelling in de genoemde
Act, die, zooals wij nog zien zullen, na in 1857 door eene
andere geamendeerd te zijn geworden, nog heden het En-
gelsche strafstelsel beheerscht.
De hoofdinhoud dier Act komt op het volgende neder:
lo. De transportatiestraf bleef de zwaarste crimineele
vrijheidsstraf en zou alleen op die misdadigers kunnen
worden toegepast, op wier misdrijf, volgens de oude wet,
eene levenslange of minstens veertienjarige transportatie-
straf gesteld was.
2o. Voor de transportatie beneden de 14 jaren, trad de
straf van openbaren dwangarbeid in de plaats, die tevens
ter keuze van den rechter zou kunnen worden opgelegd in
die gevallen, waarin deze Act de oplegging eener 14jarige
of levenslange transportatiestraf toestond.
3o. De termijnen van de oude transportatiestraf werden
tot die van dwangarbeid (penal servitude) in verhouding
gesteld als 7 :4, 10:6, 15:8.
4o. In plaats van eene transportatie boven de 15 jaren
zou de straf der „Penal Servitude" voor ten hoogste 10 jaren
kunnen worden opgelegd. De levenslange veroordeeling werd
daarentegen bij beide straffen geheel identisch aangenomen.
Aangaande de ten uitvoerlegging dezer nieuwe straf werd
niets anders bepaald dan dat zij met zwaren arbeid zou
4
-ocr page 62-50
gepaard gaan, en dat alle tot nog toe met de uitvoering van
de transportatiestraf verbondene behandelings methoden,
voor zooverre zij niet met deze Act in directen strijd wa-
ren, van toepassing zouden kunnen blijven.
5o. Een zeer gewichtig beginsel van deze Act, waardoor
de transportatiestraf hoewel in naam afgeschaft toch in
werkelijkheid nog mogelijk bleef, lag in de volgende be-
paling opgesloten,-dat n.1. aan de Kroon de bevoegdheid werd
toegekend ook overzeesche plaatsen aan te wijzen alwaar de
straf der „Penal Servitude" zou kunnen worden voltrokken.
Tot zooverre wat den inhoud dezer Act betreft ten aan-
zien van de gedeeltelijke afschaffing van de transportatie-
straf en de invoering van het nieuwe strafsysteem.
Wat nu het instituut der „voorwaardelijke invrijheid-
stelling" aangaat, zoo werd bij deze Act in art. 9 aan
de Kroon, ter dispositie van een der Secretarissen van
Staat, het recht toegekend aan hen, die op dat oogenblik
reeds tot transportatiestraf veroordeeld waren, of aan hen,
die na het in werking treden der Act tot transportatie of
tot de straf, die voor de transportatie in de plaats gesteld
was, zouden veroordeeld worden, voor het einde van hun-
nen geheelen straftijd eene z. g. „Licence to be at large"
uit te reiken, hetzij voor het verblijf in het Vereenigde
Koningrijk, en op de Kanaaleilanden, hetzij in zoodanig deel,
als daarvoor in den verlofpas zoude >vorden aangewezen.
■■) Art. 9. It shall be lawful for Her Majesty, by an Order in wri-
ting under the Hand and Seal of One of Her Majesty\'s Principal
Secretaries of State, to grant to any Convict now under Sentence
51
Tevens werd aan de Kroon uitdrukkelijk het recht toe-
gekend den verlofpas weder in te trekken. Zoo lang hij
echter van kracht bleef, zou een zoodanig ontslagen ver-
oordeelde niet weer kunnen worden gevangen gezet naar
aanleiding van het tegen hem of haar uitgesproken vonnis.
Het laatste artikel, bevattende voorschriften omtrent de
formaliteiten die bij de weder intrekking van den verlof-
pas in acht genomen moesten worden, bepaalde tevens,
dat de veroordeelde na de herroeping van den verlofpas
wederom teruggevoerd zou worden naar die gevangenis,
van waar hij met „Licence"\' ontslagen was.
Nog verdient vermelding, dat in deze Act aan de Kroon
het recht toegekend werd tot het verleenen van voorwaar-
delijke Gratie \'\'); eene bepaling die daarom vrij wel over-
of Transportation, or who may hereafter be sentenced to Trans-
portation , or to any ■ Punishment substituted for Transportation
by this Act, a Licence to he at large in the United Kingdom and
the Channel Islands, or in such Part thereof respectively as in
such Licence shall be expressed, during such Portion of his or her
Term of Transportation or Imprisonment, -and upon such Condi-
tions in all respects as to Her Majesty shall seem fit; and it shall
be lawful tor Her Majesty to revoke or alter such Licence by a
like Order at Her Majesty\'s Pleasure.
Art. V. Whenever Her Majesty, or the Lord Lieutenant, or
other Chief Governor or Governors of Ireland for the Time being,
shall be pleased to extend Mercy to any Offender convicted of
any Offence for which he may be liable to the Punishment of
Death, upon Condition of his being kept to Penal Servitude for
any Term of years or for Life , such Intention of Mercy shall have
the same Effect and may be signified in the same Manner, and all
Courts, Justices, and others shall give Effect thereto and to the
Condition of the Pardon in like Manner, as in the Cases where
Her Majesty or the Lord Lieutenant or other Chief Governor or
52
bodig mag genoemd worden, omdat de Kroon, die bevoegd
is tot het meerdere, n.1. het verleenen van volledige Gra-
tie, ook zeker wel tot het mindere, n.1. eene voorwaardelijke
Gratie bevoegd zal zijn zonder dat het noodig is, dat haar
die bevoegdheid nogmaals uitdrukkelijk wordt toegekend.
Uitgaande van het Engelsche standpunt, volgens het-
welk de voorwaardelijke invryheidstelling beschouwd wordt
als een uitvloeisel van het Koninklijke recht van Gratie,
zou men hetzelfde kunnen zeggen omtrent de uitdrukkelijke
opdracht aan de Kroon tot het uitreiken van verlof-
passen.
De reden dat zulks geschiedde, is, zooals v. Holtzendorff
ons mededeelt: „dass man sich gegen die Vermischung
des Begnadigungsrechtes im Allgemeinen, eines Rechtes,
welches seiner innersten Natur nach nur einen ausnahms-
weisen Gebrauch zulässt, mit einem Rechte sträubte, wel-
ches man im Voraus zu einem regelmässigen und zwar
systematischen Gebrauch bei der Vollstreckung der Prei-
heitstrafen ausersehn hatte." „Deswegen", zoo gaat hij
voort, „schien es gerechtfertigt, die Begnadigung unter
bestimmten Bedingungen völlig zu sondern und sogar
sprachlich zu unterscheiden von der Ertheilung von Ur-
laubspässen, dergestalt, dass zwischen beiden in sich selbst
Governors of Ireland for the Time, is or are now pleased to extend
Mercy upon Condition of Transportation beyond Seas, tlie Order for
the Execution of such Punishment as Her Majesty, or the Lord Lieu-
tenant or other Chief Governor or Governors of Ireland for the
Time being, may have made the Condition of Her, his, or their
Mercy being substituted for the Order for Transportation.
53
verschiedenen Berechtigungen nur die Yerbindung in der
Person des Inhabers eine Aehnlichheit bestehen lässt."
Op de onjuistheid der Engelsche opvatting, volgens
welke de Kroon met de uitreiking der verlofpassen belast
werd, hoop ik in het 3\'^® hoofdstuk, bij de bestrijding van
hen, die haar hiermede ook heden ten dage nog wenschen te
belasten, nader terug te komen.
Aanvankelijk schijnt, tegelijk met het totstandkomen der
Act in 1853, bij een nader besluit de uitreiking van de
„Licences to be at large" in zooverre beperkt te zijn ge-
worden , dat zij alleen zouden kunnen worden toegekend aan
die personen, die hetzij reeds vroeger tot transportatie
veroordeeld waren, hetzij aan hen, die volgens de nieuwe
Act tot eene 14jarige en langduriger transportatiestraf
zouden veroordeeld worden.
\') v. Holtzendorff, Die Kürzungsfahigkeit der Freiheitsstrafen
etc., pg. 24.
Zoo althans komt het mg voor dat dit opgevat moet worden,
aangezien toch, niettegenstaande in de Act zelve- bepaald van
geene enkele beperking dienaangaande gesproken wordt, zoowel
in de my ten dienste staande Eng. bronnen als door v. Holtzend.
er herhaaldelijk op gewezen vrordt, dat in het tydperk van 1853
—1857 de tot P. S. veroordeelde misdadigers niet voorwaardelijk
in vryheid konden gesteld worden.
Zoo lezen wy by Griffiths „Memorials of Millbank" D. II. pg. 264:
„of course those under the first system (dat van het gewijzigd
probation stelsel) were to leave prison at the end of their com-
muted terms; but they went out as ticket of leave men, and not ab-
solutely free; ivMle those ivho were sentenced after 1853 to the new
punishment remained ivithin the walls to the last". Verder zegt hg:
„some with remission under the old transportation Act, some
ivithout remission, sentenced between 1853 and 1857; etc. — Zoo
54
Aan dezen nu had ook tusschen de jaren 1853 en \'57
de uitreiking van den verlofpas op groote schaal plaats.
Er waren toch in 1852 niet minder dan 6370 tot trans-
portatie veroordeelde misdadigers, die in de Eng. gevan-
genissen op wegzending naar de Koloniën wachtten, en
waarvoor men thans, tengevolge van de aanmerkelijke be-
perking, die de transportatiestraf had ondergaan, geen
uitweg Avist. „Ganze Schaaren von Verbrechern", zegt
v. Holtzendorff, „wurden entlassen, weil es an Gelegenheit
zur Fortschaffung oder zur Unterbringung in den Straf-
gefängnissen Englands gebrach. Gutes oder schlechtes
Verhalten der Beurlaubten kam dabei so gut Avie gar
nicht in Frage. In den Colonien hatten entlassene Ver-
brecher immer noch einige Aussicht auf vortheilhafte Ver-
Avendung ihrer Arbeidskräfte gehabt; in England bedeutete
eine Entlassung in Wirklichkeit nichts Andres, als die
Seitens der Regierung eingestandene Unmöglichkeit zur
Vollstreckung gesetzlicher Strafen. Die Beurlaubung war bei
der SchAvierigkeit, die sich der Beschäftigung entlassener
Sträflinge in Weg stellte, geradezu eine äussere Nöthigung
zu neuen Verbrechen. Nach den Angaben des General-
inspectors der englischen Gefängnisse wurden in dem Zeit-
räume A^on 1853 bis 1856 nich Aveniger als 5000 zur Transpor-
zegt v. Holtzend. in zijne inleiding op das Irische Gefängniss-Sys-
tem: „Für diese letzteren (voor hen wier straf van transportatie
beneden de 14 in Penal Serv. was veranderd geworden) würde
gleichzeitig die Ertheiling von Urlaubscheinen ausgeschlossen".
Bi) welk besluit deze beperkende bepalingen zyn vastgesteld, heb
ik echter niet kunnen ontdekken.
55
tation verurtheilte Verbrecher in England gegen Ertheilung
eines Urlaubsscheines aus den Gefängnissen entlassen."
Geheel Engeland was met onbeschrijfelijke vrees voor
deze „ticket of leave-men" vervuld. De zwarigheden,
waarmede onvoorwaardelijk ontslagenen bij hun terugkeer
in de maatschappij te kampen hadden, werden voor
de voorwaardelijk ontslagenen verdubbeld. In sommige
fabrieksdistricten dreigde de werklieden met werksta-
king voor het geval dat „ticket of leave-men" naast
hen in dienst gesteld werden. Had men gehoopt, dat
de verlofpas een gemakkelijk middel zou zijn om de
houders daarvan spoedig aan werk te helpen , zoo
werd daarmede thans juist het tegenovergestelde resul-
taat verkregen. Toch was, zoo men althans aan
de in het jaar 1856 bekend gemaakte en ook door v.
Holtz. medegedeelde statistieke cijfers eenige waarde
mag hechten, de vrees voor deze „ticket of leave-men"
zeer overdreven en ongegrond. Wij lezen toch bij hem
dat in de tijdruimte van 8 October 1853 tot 11
Maart 1856 uit de tuchthuizen in Engeland en uit de
beide strafinrichtingen op de Bermuda-eilanden en Gibral-
tar 5094 gevangenen op verlofpas ontslagen werden, waar-
van in \'t geheel slechts 404 of 8.3 procent recidivisten
werden. De aanleidende oorzaken daartoe waren de vol-
gende: wegens omzwervende levenswijze en landlooperij
V. Holtzend. Die Kürzungsfähigkeit der Freiheitsstrafen etc.
pag. 20.
\') V. Holtzendorff. t. a. p. pg. 44.
-ocr page 68-56
38; wegens geweld gepleegd jegens personen 20; wegens
verzet tegen politiebeambten 11;- wegens jachtovertredin-
gen 8; wegens militaire desertie 7; wegens andere mis-
drijven (misdemeanours) 20; wegens zakkenrollerij 34;
wegens eenvoudigen diefstal 133; wegens zware misdaden
(felony) 33; wegens nog niet genoegzaam bewezene over-
tredingen 30.
In hoeverre de hierboven genoemde cijfers het werkelijk
gedrag van de „ticket of leave-men" met juistheid Ave-
dergaven, is niet met zekerheid uit te maken, maar ook,
al aannemende dat niet alle overtredingen der verlofgan-
gers ontdekt werden, dan nog bestond er geen reden voor
hen meer bevreesd te zijn, dan voor de volledig ontslagenen,
waarvan volgens de statistieke opgaven in \'t geheel 33.6
procent recidiveerden.
Toen dan ook in het jaar 1856 door een samenloop
van verschillende omstandigheden commission uit de beide
Parlementshuizen benoemd werden ten einde de transpor-
tatievraag nogmaals in betrekking tot de Act van 20 Aug.
1853 nader te onderzoeken, liet vooral de Commissie uit
het Lagerhuis zich in haar rapport zeer gunstig uit over
het „ticket of leave system", dat in theorie gericht was
op de verbetering van den misdadiger, en dat volgens haar
op het in zich zelf ware en rechtvaardige beginsel scheen
te rusten, waardoor de veroordeelde in staat gesteld wordt
door aanhoudend goed gedrag gedurende zijn straftijd voor
zich een ged\'eeltelijken afslag van straf deelachtig te wor-
den, onder uitdrukkelijke voorwaarde dat, indien hij zich
57
later slecht gedraagt, het nog overige gedeelte van den
geheelen strafduur weder van kracht wordt en voltrekbaar
is. Tevens sprak zij de meening uit: dat de „Penal
Servitude" moest bestaan: uit eene vaste periode van
opsluiting, gepaard met zwaren gemeenschappelijken dwang-
arbeid, die onveranderlijk moest worden ondergaan, en 2®
uit eene periode, die door goed gedrag van den veroor-
deelde kon worden afgekort.
Ook de minder goede discipline, die in de strafinrich-
tingen heerschte, werd door haar toegeschreven aan het
door mij hierboven genoemde besluit, volgens hetwelk de
tot „Penal Servitude" veroordeelden van het verkrijgen
van een „ticket of leave" verstoken zouden blijven.
Over het algemeen waren de beide Commissiën zeer ten
gunste van de transportatiestraf gestemd, die dan ook qua
talis aanbevolen werd, evenwel onder voorwaarde, dat men
geschikte transportatieoorden kon vinden en de vrije be-
volking aldaar er niet tegen was de tot transportatiestraf
veroordeelde misdadigers te ontvangen.
Daar nu West-Australië zich sterk tegen den aanvoer
van getransporteerden was beginnen te verzetten, aangezien
zij toch door de Act van 1853 alleen met de zwaarste
misdadigers opgescheept fs. y. v. ) werd, en daar Engeland
geen ander transportatieoord had of wist te vinden, zoo
besloot men eindelijk in 1857 haar geheel af te schaffen
\') c.f. V. Holtzendorff. Die Deportation etc. pg. 347, waar wg het
rapport dezer Comm. in zijn geheel in het Duitsch vertaald vinden.
58
Dit geschiedde bij de Act 20 en 21 Vict. Cap. 3 (26
Junij 1857): ,an Act to amend the Act of the 16 and
17 years of Her Majesty to substitute in certain Cases
other Punishment in lieu of Transportation".
Voor de levenslange en meer dan 14jarige transportatie-
straf trad nu de „Penal Servitude" van gelijken duur in
de plaats. Tevens werden hierbij de bepalingen der voor-
gaande Act, die betrekking hadden op de voor de 7 of
14jarige transportatiestraf gesubstitueerde „Penal Servi-
tude", ingetrokken. Van nu af zou deze laatste straf in
dezelfde gevallen en voor gelijken duur kunnen worden
opgelegd als waarvoor vroeger (d. w. z. vóór de Act van
16 en 17 Vict.) eene veroordeeling tot transportatie werd
uitgesproken, terwijl terzelfder tijd bepaald werd, dat de
vroegere 7jarige transportatie tot op een minimum van 3
jaar\'P. S. zou kunnen worden teruggebracht.
Werd hierdoor nu wel de transportatie als rechterlijk
op te leggen crimineele vrijheidsstraf uit het Eng. Straf-
stelsel geroijeerd, zoo bleef zij toch nog als administratieve
maatregel daardoor mogelijk, doordien in deze laatste Act
aan het reeds in 1853 aangenomen beginsel uitdrukkelijk
vastgehouden werd, volgens hetwelk aan de Kroon de be-
voegdheid toegekend werd ook overzeesche bezittingen aan
te wijzen, ten einde aldaar de in Engeland opgelegde
straf der „Penal Servitude" te ondergaan. In de praktijk
werd hiervan veelal alleen gebruik gemaakt in het belang
van die veroordeelden, die wegens hun goed gedrag een
„ticket of leave" hadden óntvangen, en die alsdan in de
59
koloniën gemakkelijker aan arbeid konden komen dan in
het moederland het geval was. Gedroegen zij zich aldaar
goed, dan kregen zij spoedig volledige Gratie onder ver-
plichting in de kolonie te blijven. Deze administrathwe
transportatiestraf was slechts te beschouwen als eene emi-
gratie op staatskosten. Kolonel Jebb zegt in zijn rapport
in het jaar 1858 dienaangaande: „No plan of release at
home will ever regain the satisfactory results of removal
to a prosperous colony with a ticket of leave. The con-
victs were morally better of, and allowing for occasional
fluctuations in the demand from oversupply, there existed
a more steady employment, and what is of the greatest
importance, the means of dispersion."
Was in de Act van 1853 bepaald geworden, dat zoo
iemands verlofpas werd ingetrokken, hij zou moeten terug-
gezonden worden naar de gevangenis waaruit hij ont-
slagen was, zoo bepaalde deze nieuwe Act in art. 5, dat
een pashouder in dat geval opnieuw zou kunnen worden
teruggevoerd: „either to the Prison from which he was
released by virtue of his Licence, or to any other Prison
in which Convicts under Sentence of P. S. may be law-
fully confined." Tegelijkertijd werd ook de beperkende be-
paling voor het uitreiken van den verlofpas opgeheven, en
werd dit stelsel van algemeene toepassing verklaard.
Aangezien de Engelsche wetgeving, die aan de Kroon
machtiging verleent tot het uitreiken van verlofpassen,
geene bepaling bevatte ten aanzien van de tijdruimte die
tot verleenen van dit voorwaardelijk ontslag noodig is,
60
zoo werden ook in overeenstemming met liet door de
Commissie uit het Lagerhuis uitgebracht advies, bij
ministerieele aanschrijving van Sir George Grey d.d. 27
Juni 1857, aan de betrokken autoriteiten voorschriften
gegeven omtrent de evenredigheid, die- tusschen nood-
zakelijke rechterlijk uitgesproken gevangenisstraf aan de
ééne, en mogelijke administratieve invrijheidstelling aan
de andere zijde zou moeten bestaan. Hierbij nu werd
bepaald, dat het voor kwijtschelding vatbare gedeelte der
bij rechterlijk vonnis uitgesproken straf voor 3 jaren Ve ,
voor 4 en 5 jaren Vs, voor 6 tot 12 jaren , en tot
15 en meer jaren Vs van de rechterlijke straf zou bedragen.
Tot zooverre nu wat de wettelijke regeling betreft,
waardoor het nieuwe strafstelsel beheerscht wordt.
Over de uitvoering daarvan in Engeland zelf, zal ik
betrekkelijk kort zijn om later bij het lersche stelsel —
dat eene voortzetting is op de beginselen, die aan het
Engelsche ten grondslag liggen , en waarin het „ticket of
leave system" eerst tot zijn volle recht gekomen is —
eenigzins uitvoeriger te kunnen blijven stilstaan.
In Engeland nu had de uitvoering onder leiding van
kolonel Jebb plaats, die, zoo als wij reeds gezien hebben,
aan het hoofd van het Engelsche gevangeniswezen staande,
ook het grootste aandeel aan het tot stand komen der Act
16 en 17 Yict. gehad heeft.
In overeenstemming met de hierboven genoemde be-
-ocr page 73-61
giüselen werd de dwangarbeid (Penal Servitude) in 3 ver-
schillende perioden of „Stages\'\' verdeeld.
De l"\'" Stage was, even als in het gewijzigde „Pro-
bation System" (1847—1853), die der afzonderlijke
opsluiting in de gevangenissen te Millbank, Pentonville,
Wakefield of Leicester. Sedert 1853 zou ze evenwel niet
meer voor den tijd van 6 tot 18 maanden, maar voor 9
maanden onveranderlijk moeten ondergaan worden. In
1857 echter werd bepaald, dat, indien de veroordeelde
zich hierin steeds goed gedragen had, hij ook na 8 maanden
in de daaropvolgende
Stage, of die van den eigenlijk gezegden gemeenschap
pelijken dwangarbeid aan de strafinrichtingen te Portland,
Dartmoor, Chatham of Portsmouth zou kunnen overgaan.
Ten einde den gevangenen een spoorslag te geven om
zich goed te gedragen en den lust tot werken bij hen op te
wekken, verdeelde Jebb deze stage in 3 klassen, aan elke
waarvan zekere voorrechten verbonden waren, terwijl de
overgang van de eene tot de andere klasse afhankelijk
werd gesteld van hun goed gedrag. Hiervan werd dagelijks
door de bewaarders aanteekening gehouden, en overeen-
komstig hunne bevindingen als „slecht" „onverschillig" ^
„gewoon", „goed", en „seer goed" gekwalificeerd.
Daarenboven had men in de „2de stage" ook nog eene
andere klasse, nl. de „special service class", waarin alleen
die gevangenen konden komen, die zich uitstekend goed
hadden gedragen, en dan nog maar alleen wanneer zy nog
slechts één jaar straf hadden te ondergaan. Als nadere
62
omschrijving van den toestand van hen, die zich in deze
„ class" bevonden, bezigde Jebb de uitdrukking , voorwaar-
delijk vrijlating binnen de gevangenismuren." (ticket of
leave within prison). In deze klasse werden zij met meer
bijzonderen arbeid belast en werkten zonder onmiddelijk
toezicht. Te Portland gebruikte men hen o. a. als baan-
wachters aan den spoorweg, terwijl zij te Dartmoor de
bergen opgezonden werden tot het hoeden der kudden, of
wel om als metselaars en timmerlieden bij het herstellen
van de gevangenisgebouwen dienst te doen. De geldelijke
belooningen die hun, naar gelang van hun goed gedrag,
voor het door hen verrichte werk en de klasse waarin zij
zich bevonden werden toegekend, waren betrekkelijk zeer
groot en konden als maximum in de laagste klasse 1 sh.
3 pence en in de hoogste 2 sh. 3 pence bedragen. Daar-
entegen stond bij slecht gedrag in deze 2de „stage" naast
de gewone disciplinaire straffen: terugbrenging in eene
lagere klasse, zelfs tot in de 1ste „stage", vermindering
van voedsel, inhouding van loon, en sedert 1857 uitstel
van het tijdstip, waarop zij voorwaardelijk zouden kunnen
ontslagen worden.
8de „Stage\'\'. Als belooning voor hun goed gedrag in
beide voorgaande ,,stages" : Ontslag met „tieliet of leave"
(licence to be at large), die echter, zoo als wij gezien heb-
ben, tot aan de expiratie van den by vonnis opgelegde n
straftijd toe kan worden ingetrokken, zoodra de houder
daarvan door slecht gedrag van zijne vrijheid misbruik
maakte. Aan een stuk voorkomende in Cornhill Mag. ontleenen
63
wij aangaande de formaliteiten die het uitreiken van den ver-
lofpas voorafgaan, het volgende: „Ongeveer eene maand vóór
den tijd, dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zal
gesteld worden, onderzoekt de aan de gevangenis verbonden
geestelijke, of de veroordeelde bij ontslag eenig vooruit-
zicht heeft om op eene eerlijke wijze aan zijn brood te
komen; hij zendt dan aan hem, dien de gevangene aange-
wezen heeft als de persoon bij wien hij hoopt in het werk te
zullen komen, een brief, waarin hij dezen aangaande \'s mans
gezondheidstoestand en gedrag in de gevangenis inlichting
geeft, tevens met het verzoek om bericht, of het door den ge-
vangene medegedeelde waarheid is of dat hij hem op eene an-
dere wijze aan werk weet te helpen." \') Is nu eene bevredi-
gende toezegging ontvangen, of ook wel wanneer de gevangene
niemand weet aan te wi|zen aan wien zulk eene aanvrage ge-
richt kan worden — de zekerheid toch dat hij bij zijn ontslag
werk zal kunnen krijgen is in Engeland geen vereischte
voor het voorwaardelijk ontslag — dan wordt door de Direc-
tie der gevangenis een rapport over zyn gedrag aan
den Secretaris van Staat opgezonden. Hierop kan
vervolgens het voorwaardelijk ontslag toegekend wor-
den , waarvan dan als bewijs . een door hem onder-
teekende „Licence" aan de gevangenis directie
wordt afgegeven, die daarvan op hare beurt een
afschrift aan den gevangene bij zijn ontslag overhandigt.
De inhoud van zoodanige „Licencé" luidde als volgt:
1) c. f. Cornhill mag. „The convict out of the world." 1861
IV pg. 229.
64
Whitehall, day "of 18 .
Her Majesty is graciously pleased to grant to
, who was convicted of , at the
, for the , on the
day of 18 , and was then and there sentenced
to be kept in penal servitude for the term of ,
and is now confined in the Prison ,
Her Royal Licence to be at large from the day of his
liberation under this order, during the remaining portion
of his said term of penal servitude, unless the said
shall, before the expiration of the said term, be
convicted of some indictable offence within the United
Kingdom, in which case it shall, please Her Majesty
sooner to revoke or alter such licence.
This licence is given subject to the conditions endorsed
upon the same, upon the breach of any of which it shall be
liable to be revoked, whether such breach is followed by a
conviction or not.
And Her Majesty hereby orders that the said
be set at liberty within thirty days from the date of this
order.
Given under my hand and seal,
signed,
True copy 1 Chairman of the Directors of )
Licence to be at large ( convict prisons. j
Op de keerzijde van den verlofpas stond de volgende
waarschuwing te lezen:
65
Notice.
,1. The power of revoking or altering the Licence
of a convict will most certainly be exercised in case of
his misconduct.
„2. If, therefor, he wishes to retain the privilege,
which by his good behaviour under Penal Discipline
he has obtained, he must prove by his subsequent con-
duct that he is rsally worthy of Her Majesty\'s clemency.
„3. To produce a forfeiture of the Licence it is hy
no means necessary that the holder should he convicted
of any neiv offence. If he associates with notoriously bad
characters, leads an idle and dissolute life, or has no
visible means of obtaining an honest livelihood, etc., it ivill
be assumed that he is cdiout to relapse into crime, and
he ivill be at once apprehended, and recommitted to
prison under his original sentence.\'\'\'\'
In de herroeping van bet verlof en de terugvoering
naar de gevangenis — op eenvoudig bevel, zonder dat
daartoe een voorloopig onderzoek of rechterlijke uitspraak
noodig was, zoodra hij met slecht aangeschreven lieden
omgang had, een lui of losbandig leven leidde of geen
bewijsbaar middel van een eerlijke kostwinning bezat —
zou, zoo meende men voor hem, die zich gedurende de
eerste perioden van zyn straitiyd goed gedragen had, ook
thans bij zijn voorwaardelijk ontslag een sterke spoorslag
zijn om zich goed te blijven gedragen. Wij zullen echter
spoedig zien hoe weinig stipt aan de nakoming dezer voor-
waarden in Engeland de hand gehouden werd.
5
-ocr page 78-94
Een tweede waarborg voor het verdere goed gedrag van
den voorwaardelijk invrijheidgestelden was gelegen in de
uitreiking of de terughouding van de hem in de gevangenis
toegekende geldelijke belooningen. Deze toch, die hij in
de gevangenis niet in handen kreeg, werden voor hem tot
op zijn ontslag opgespaard; ook alsdan ontving hij echter
het geheele bedrag niet, maar slechts de helft. De andere
helft kon hij eerst na verloop van drie maanden verkrij-
gen, wanneer zijne aanvraag daarvoor bij den Directeur
der gevangenis ondersteimd werd door een getuigschrift,
hetzij van een publiek ambtenaar of van een eerlijken en
onbesproken werkbaas, dat hij tot op dien tijd zijn brood
op eene eerlijke wijze verdiend had. Kon hij zulk eene
verklaring niet overleggen, dan verbeurde hij zijne aan-
spraak op dat gedeelte van het verdiende loon, dat zich
nog in handen van de Directie bevond. In de praktijk
was het vooruitzicht op het verkrijgen van dit loon in-
derdaad bij velen het eenige motief om zich goed te ge-
dragen, daar van eene herroeping van den verlofpas enkel
en alleen wegens het leiden van eene \'ongeregelde levens-
wijze en wegens onbehoorlijk gedrag — zoolang hij zich
maar niet aan het plegen van eenig nieuw feit, dat bin-
nen het bereik der strafwet viel, schuldig maakte —
nooit sprake was. Als bewijs hoe weinig men van de be-
voegdheid tot intrekken der verlofpassen gebruik maakte,
dient het volgende door v. Holtzendorff medegedeelde feit,
te vinden bij van der Brugghen in zijne Etudes sur Ie
Systeme Penitentiaire Irlandais: Toen de Politie te London
6?
aan den Secretaris van Staat eene Macht had ingezonden
over het gedrag der „ticket of leave-men", waarbij zij
eene lijst gevoegd had bevattende de namen van ongeveer
300 personen, waarvan zeker de helft aangewezen werden
als zich weder op den slechten weg te bevinden, werden
door hem, niet zoo als men verwacht had, onmiddelijk de ver-
lofpassen dier personen ingetrokken, maar werd aan de Politie
bevel gegeven hen te waarschuwen, dat hunne verlofpassen
wouden worden ingetrokken zoo zij bleven voortgaan een
dusdanig leven te leiden, en wijders dat zij hem binnen
eene maand aangaande hun gedrag weder een nieuw
rapport moest inleveren. Dit bevel werd uitgevoerd ; maar,
zoo lezen wij verder, voor de maand ten einde was, be-
vond zich geen enkel pashouder meer te London.
Meermalen gebeurde het, dat de verlofganger zijn pas
vernietigde, waardoor de Politie, die hem met de slechtste
sujetten zag verkeeren, het bewijs miste, dat hij tot de
klasse der voorwaardelijk ontslagenen behoorde. Zelfs
voor een niet al te snuggeren veroordeelde, zegt v. Holt-
zendorff, was het duidelijk, dat in Engeland meer waar-
schijnlijkheid bestond dat hij door den bliksem zou worden
getroffen, dan dat zijn verlofpas zou worden ingetrokken
wegens slecht gedrag.
Dit alles moge vreemd schijnen, doch het is een gevolg
hiervan, dat er in Engeland geen enkele autoriteit bestond,
die aldaar belast was of de middelen bezat eene daadwer-
kelijke controle over het gedrag dier veroordeelden uit te
oefenen, terwijl men van een gestreng en voortdurend po-
68
litietoezicM niets wilde weten. Bijzondere instructies ver-
boden aan de Politie zich met de particuliere aangelegen-
heden van de „ticket of leave-men" te bemoeien of aan
hunne werkgevers omtrent hunne vroeger ondergane straf
mededeeling te doen, zoo lang zij niet op het plegen van
een nieuw misdrijf betrapt werden. De reden van dit ver-
bod en de voornaamste grond, waarop men zich zoo zeer
tegen dit politietoezicht kantte, was niet alleen hierin ge-
legen, dat men meende, dat dit den verlofganger in het
zoeken naar en het verkrijgen van werk zou belemmeren,
maar ook omdat men zulk een toezicht in strijd achtte
met het Engelsche begrip van de persoonlijke vrijheid!
Wat het eerste bezwaar betreft, zegt de schrijver van
het vroeger door mij aangehaalde stuk in Cornhill Ma-
gazine, — bij eene vergelijking van het Engelsche met het
lersche stelsel, en sprekende over het in Ierland bestaande
politietoezicht, — dat het slechts eene bloote veronderstelling
is door geen enkel feit bewezen. „I know", zoo gaat hy
voort, „that policemen have interfered injuriously, but
they have not yet been instructed in a different line of
conduct; and I also know that there are, amongst the
chief officers of the police in the counties, those who are per-
fectly competent to study such a subject, and who are
prepared to begin the inquiry in a favourable spirit. But
we must also remember that the police do not represent
the only class of public servants who might be employed
to act in this behalf, and report the conduct of men
out on licence."
69
En wat het tweede argument aangaat, hieromtrent
vraagt v. Holtzendorff: of dan ook, van het Engelsche
standpunt uitgaande, de voorwaarde van herroeping van
den verlofpas, zoo men niet bewijzen kan dat men
een eerlijk middel van bestaan heeft, niet met dit
begrip van persoonlijke vrijheid strijdt, en of het
daarmede dan wel overeen te brengen is aan iemand
regels voor te schrijven omtrent het gezelschap, waarmede
het hem niet geoorloofd zal zijn te verkeeren? Zijns
inziens zijn dan ook deze bezwaren ten hoogste onbeduidend
en met geen ander doel opgeworpen, dan om als mantel
te dienen, waaronder men de verlegenheid trachtte te
verbergen , ontstaan door de noodzakelijkheid van de uit-
stekende werking van het lersche politietoezicht te moeten
erkennen, terwijl men zelf hardnekkig bleef vasthouden
aan deze oude methode en men er niet toe wilde overgaan
daarvoor eene andere en betere in de plaats te stellen.
Bij de bespreking van het lersche stelsel hoop ik hierop
nader terug te komen.
Naar aanleiding van de herhaaldelijk voorkomende mis-
drijven, die voor een groot deel, als gevolg van dit geringe
toezicht, door de „ticket of leave-men" gepleegd werden,
lieten zich dan ook in de eerstvolgende jaren van ver-
schillende zijden stemmen hooren tegen het „ticket of
leave system". Kolonel Jebb wist echter toen ter tijde
het systeem te handhaven tegenover deszelfs bestrijders.
In het jaar 1861 werden door hem zeer gunstige
statistieke tabellen aangaande de „ticket of leave-men",
70
gepubliceerd. Yolgens deze waren er sedert October 1853
tot Maart 1861 in Engeland 9180 veroordeelden met een
„ticket of leave" ontslagen. Van dit geheele getal werden
bij 834 of 9 pet. de verlofpassen ingetrokken, terwijl
1038 of 11,3 pet. recidivisten geworden waren. In het geheel
waren er dus, volgens deze stat. tabellen in 7 jaar tijd
slechts 1872 d. i. 20.3 pet., of 2.9 per jaar, die het in
hen gestelde vertrouwen hadden geschonden en van wie
dientengevolge de verlofpas was ingetrokken geworden.
Alleen op deze gegevens afgaande en aan de juistheid
daarvan een onvoorwaardelijk geloof hechtende, zou men
inderdaad de werking, zoowel van het Eng. strafstelsel in
zijn geheel als van het „ticket of leave system" in \'t
bijzonder, zeer gunstig kunnen noemen. Toch viel hierop
zeer veel af te dingen, en wel lo. omdat aan de door
Jebb gemaakte onderscheiding van hen wier verlofpas
alleen ingetrokken was en van hen die recidivisten geworden
waren, volstrekt geene Avaarde kon gehecht worden, om-
dat, zooals wij gezien hebben, er hoegenaamd geen toezicht
op hun gedrag bestond en dus ook de intrekking van
hunne verlofpassen inderdaad nooit plaats vond als gevolg
van eene ongeregelde levenswijs of slecht gedrag, maar
alleen wegens daden, vallende onder het bereik der straf-
wet. Ten 2"^® verdienden de statistieke opgaven ten
opzichte df;r recidivisten geen geloof, omdat zij slechts
betrekking hadden op hen, die op nieuw tot „Penal
Servitude" veroordeeld waren geworden, en geenzins op
de veroordeelingen tot de lichtere straf van opsluiting in
71
de gevangenissen van de verschillende Graafschappen.
Bovendien waren deze opgaven over de recidivisten niet
zuiver, daar, zooals in de „Inleiding op het rapport van de
Yorkshire Magistrates" wordt medegedeeld, de politie
nooit officieele mededeeling ontving van de namen der
voorwaardelijk ontslagenen, en de misdadigers zich voor
den rechter meestal van valsche namen bedienden. Ge-
noemde „Magistrates" kwamen dan ook tot geheel andere
resultaten aangaande de werking van het geheele stelsel
te dier tijde in Engeland. Wij ontleenen aan dat rapport
het volgende :
1°. De werkelijke verhouding van de gevallen van her-
haling van misdrijf, die veroordeeling tot „Penal Servi-
tude" na zich sleepten, bedroeg niet 11.3 pet. maar
17.4 pet., terwijl het getal, der tusschen de jaren
1853—1861 voorwaardelijk ontslagenen, dat volgens de
tabel van Jebb, wegens recidive op nieuw veroordeeld was
geworden, niet 1872 maar 2432 bedroeg.
2°. Het geheele getal der voorw. ontslagene recidivisten,
daaronder begrepen zij , die wegens lichtere overtredingen
in de gevangenissen\' der "Graafschappen opgesloten waren,
moest bij een getal van 3753 personen op 40.5 pet. geschat
worden en zelfs op 45 pet., wanneer men de in Schotland
opgeslotene er bij rekende. Hierbij werd tevens de op-
merking gemaakt, „ dat wanneer men in aanmerking neemt,
dat volgens de statistieke opgaven van 20 voorkomende
gevallen van diefstal er slechts één rechterlijk bewezen
wórdt, men zich een idee kan vormen van de uitgestrekt-
72
heid van het nadeel, dat de maatschappij onder dusdanige
omstandigheden had te lijden/\'\'
S\'\'. Yan de voorwaardelijk ontslagene recidivisten zaten in
Engeland binnen het eerste jaar na hun voorwaardelijk ontslag
reeds 62 pet. weder in de gevangenis opgesloten, waaruit
afteleiden is dat in aanmerking nemende de onvermijdelijke
vertraging die aan het opsporen der schuldigen, de gerech-
telijke vervolging en de ten uitvoerlegging van het uitge-
sproken vonnis verbonden zijn — de meeste der gepleeg-
de misdrijven binnen zeer korten tijd na het verlaten der
gevangenis moeten hebben plaats gehad. 1)
Met juistheid, tengevolge dier controversen, de resultaten
mede te deelen, die met het Engelsche stelsel tot op het jaar
1861 verkregen werden, is zoo goed als onmogelijk. Ik
zal mij dan ook onthouden hieromtrent in verdere beschou-
wingen te treden. Dit is echter zeker, dat de laatst
genoemde opgaven veel meer den werkelijken toestand in
Engeland wedergaven dan de door Jebb opgemaakte tabellen.
Intusschen bleef men met de uitvoering van het stelsel
op den ouden voet voortgaan tot het jaar 1863, toen
daartegen een algemeene storm van verontwaardiging
losbarstte. De aanleidende oorzaak hiertoe was de ontstane
paniek, tengevolge der menigvuldig voorkomende gevallen
van „garrotting," waardoor de straten van London in den
1) Observations on the treatment of convicts in Ireland etc. by four
Visiting Justices of the West Riding Prison at Wakefield Sec. edit.
London 1863.
73
winter van 1862 zeer onveilig gemaakt werden. Met
name de Times 6 Dec. 1862 trok ten sterkste tegen het
bestaande stelsel te velde.
„We had abandoned transportation — and what had we
got in exchange? A system which as now administered
had „completely failed." It may have been a necessity,
but it clearly has not been a success. We may perhaps
be compelled to retain or even to extend it; but its admi-
nistration must be altered. As it is it has no terrors what-
ever for the evildoer, while it gives but little protection
to society."
Velen, die zich vroeger zoozeer voor de afschaffing der
transportatiestraf beijverd hadden, wilden thans in hunne
vrees — de reden, die tot deze afschaffing geleid en de
gebreken die dit stelsel hadden aangekleefd, vergetende —
weder tot het oude stelsel terugkeeren. Alle mogelijke
misdaden werden aan de „ticket of leave-men" toege-
schreven. De benoeming eener commissie tot het onder-
zoeken van de werking van het stelsel in zijn geheel was
hiervan het gevolg. Uit de door haar ingestelde enquête
bleek al spoedig, dat men zich — zooals in dergelijke om-
1) Gar rotting. Afkomstig van het Spaansche: „Garrote", zy^^de
eene bijzondere wijze, waarop in Spanje de tot den dood veroor-
deelde misdadigers geworgd worden.
De Londensohe garrotters waren gewoon een eenzamen wande-
laar ongemerkt een strik om den hals te werpen en dien zoolang
aan te draaien, tot hun slachtoffer bewustloos nederviel. Van
dien toestand maakten zij gebruik het van horloge, beurs enz. te
berooven, en zich vervolgens zoo spoedig mogelijk te verwijderen.
74
standigheden meermalen het geval is — aan geene geringe
overdrijving, ten opzichte van de werking van het stelsel
had schuldig gemaakt. Wel erkende zij, dat op vele
punten eene herziening en verbetering van het bestaande
stelsel noodzakelijk was, maar overigens was zij van meening,
dat de straf der „Penal Servitude" qua talis genoegzaam,
bi] goede toepassing, aan het daarmede beoogde doel zou
kunnen beantwoorden, en adviseerde dus om niet zoo
spoedig tot een geheele opheffing daarvan over te gaan.
Het waren voornamelijk de zeer gunstige resultaten met
het lersche systeem van uitvoering verkregen, die de schaal
naar die zijde deden overslaan. Het „ticket of leave
system", dat tot hiertoe eigelijk niets anders geweest was
dan een middel tot ontruiming der geva,ngenissen, werd
ook door genoemde commissie, mits de houders van verlof-
passen maar onder gestreng toezicht geplaatst werden,
zeer aanbevolen. Ook moest men de verkrijging daarvan
niet alleen, zooals tot hiertoe in theorie ten minste het
geval geweest was, laten afhangen van het „goed gedrag\'^
in de gevangenis — dat ook bestaan kan in het nalaten
van kwaad — maar ook van de kwaliteit en de kwantiteit
van het door hen verrichtte werk. Alsdan zou het be-
ginsel van uitreiking der verlofpassen niet alleen een
krachtige prikkel zijn tot goed gedrag, maar ook om de
lust tot werken op te wekken en gaande te houden.
Een en ander leidde dan ook tot het totstandkomen der
Act 27 en 28 Vict. c. 47 (1864), waarbij de ,Penal
Servitude" als zwaarste crimineele vrijheidsstraf met hare
3 „Stages" gehandhaafd werd. Het bij de Act van 1857
aangenomen minimum van 3 jaren werd hierbij echter tot
op 5 jaren verhoogd.
In overeenstemming met de hierboven medegedeelde
overwegingen van de Parlements-commissie werd thans
ook bij het tenuitvoerleggen der „Penal Servitude" de ver-
krijging van het voorwaardelijk ontslag niet meer van het
goede gedrag van den gevangene, maar van zijnen ijver bij
zyn arbeid afhankelijk gesteld. Als maatstaf werd daar-
voor het z. g. „Marksystem" aangenomen, dat eertijds door
kapitein Maconochie op Norfolk Island was ingevoerd, en
ook later met het meeste succes in de kolonie West-
Australie was toegepast geworden. Volgens dit systeem,
dat ook nog heden ten dage in Engeland van kracht is,
wordt de duur van het vonnis gerepresenteerd door een
zeker door den veroordeelde te verdienen aantal „marken."
Dat getal wordt naar de volgende formule berekend:
6 (S X 365—270) == M.
S duidt hierbij het aantal jaren aan, waartoe men tot
„Penal Servitude" veroordeeld is. 270 het aantal dagen,
die de veroordeelde in eenzame opsluiting moet doorbren-
gen, en gedurende welken tijd hij niets verdienen kan. 6 het
minimum van het aantal marken, dat hem dagelijks toe-
gekend wordt; het maximum echter dat hij verdienen kan,
bedraagt 8, zoodat hij ten slotte bij voortdurenden vlijtigen
arbeid, na van zijn bij rechterlijk vonnis opgelegden
straftijd te hebben ondergaan, het voor den geheelen
straftijd vereischte aantal „marken" kan verkrijgen en
76
waarop hem alsdan door de Kroon op de reeds vroeger
beschreven wijze het „voorwaardelijk ontslag" wordt toe-
gekend,
Eene gemiddelde verdienste van 7 „marken" per dag
heeft een evenredig uitstel van het tijdstip, waarop dit
voorwaardelijk onslag zal kunnen plaats hebben, tengevolge.
De verdiende „marken" worden door den beambte , onder
wien de veroordeelde werkt, opgeteekend in het z.g. „Party
Mark Book", een boek dat door den Directeur der ge-
vangenis gecontroleerd wordt. Al worden nu wel de
„marken" alleen toegekend als belooning voor betoonden
ijver bij het werk, zoo moet hier uit echter niet afgeleid
worden, dat op het verdere gedrag van den veroordelde
niet meer gelet wordt; goed gedrag heeft wel geene be-
looning, maar slecht gedrag daarentegen heeft verlies van
de door vlijt en ijver verdiende „marken", terugzetting
in een lagere klasse en andere reeds vroeger vermelde
ciplinaire straiïen tengevolge.
Ook van het oude vooroordeel tegen het politietoezicht
kwam men thans terug. Bestonden vroeger de voorwaarden,
waaronder de gevangenen met „ticket of leave" ontslagen
werden, eigenlijk slechts in naam, en was het voorwaar-
delijk ontslag inderdaad niets anders dan een volledige
kwijtschelding van straf, zoo wordt sedert de Act van 1864
aan de vervulling dier voorwaarden gestreng de hand
gehouden, en heeft men een stelsel van politietoezicht
aangenomen, gelijk aan het lersche, dat, zooals wij zien
zullen, aldaar sedert 1856 in werking was. In verband
77
hiermede onderging de hierboven vermelde vorm van den
verlofpas in zooverre eenige verandering dat aan de waar-
schuwing op de keerzijde daarvan enkele verscherpende
bepalingen, op het politietoezicht betrekking hebbende ,
werden toegevoegd. Tengevolge hiervan verdween spoedig
de vrees voor de „ticket of leave-men", en werden er
sedert dien tijd weinige klachten over hun gedrag vernomen.
Hiermede vermeen ik het instituut der Voorwaardelijke
invrijheidstelling in verband met de tenuitvoerlegging der
„Penal Servitude" in Engeland genoegzaam te hebben
toegelicht. By Schotland, alwaar het Engelsche stelsel
van kracht was, behoef ik, als voor ons onderwerp van
geen belang, niet stil te staan. Gaan wij daarom thans
tot Ierland over en zien wij welke plaats de voorwaardelijke
invrijheidstelling aldaar, in het systeem van tenuitvoer-
legging der „Penal Servitude", innam.
B. IN IERLAND.
Wij hebben in de vorige afdeeling gezien dat — niet-
tegenstaande de door Kolonel Jebb bekend gemaakte gun-
stige statistieke cijfers — de resultaten door de straf der
„ Penal Servitude" over \'t algemeen in Engeland tot op
het jaar 1864 verkregen, zulk een ongunstigen indruk
maakten, dat hadde men niet op de betere resultaten
kunnen wijzen, die volgens het lersche systeem van uit-
voering verkregen werden, het geheele nieuwe Engelsche
strafstelsel zijn ondergang nabij zoude zijn geweest.
Wij> zagen daarbij tevens, dat de aanvallen der Pers
zich in \'t bijzonder richtten tegen het zoogenaamd „tielcet
of leave system,\'\' doch dat de fout niet zoo zeer lag in
107
de theorie van het stelsel zelf als wel in de toepassing
daarvan. Ofschoon men toch in Engeland in beginsel die
voorloopige in vrijheidstelling slechts verlangde in verband
met een gevangenis inrichting ongeveer gelijk aan de
tegenwoordige lersche, zoo miste het daar allen degelijken
grondslag en ontaardde zij in de praktijk in een middel
om de volgepropte gevangenissen van hare overbevolking
te ontlasten.
In Ierland was dit niet het geval, en van daar ook de
zooveel gunstiger resultaten aldaar met het stelsel ver-
kregen.
Om dit aan te toonen, moeten wij thans nagaan wat
op dit gebied in Ierland is voorgevallen. Toen, ten
gevolge der Act. 16 en 17 Vict. Gap, 99, de wegens
zwaardere misdaden veroordeelden ook in Ierland zelf
gevangen moesten gehouden worden, bleek uit het ver-
slag, — uitgebracht door de in datzelfde jaar (1853)
benoemde Parlements-commissie tot onderzoek van het
lersche gevangeniswezen, — dat het daarmede in het
zuster-eiland zeer treurig gesteld was. Zoo lezen wij,
dat in de gevangenissen, die voor niet meer dan 3210
gevangenen ingericht waren, eene bevolking van 3427
personen opgehoopt was, zonder onderscheid van kunne of
leeftijd, en dat dronkenschap tot de huiselijke deugden
behoorde van hen, die anderen bewaren moesten wier
misdrijven doorgaans hun oorsprong in dronkenschap had-
den. De opheffing der oude gevangenis Act. d.d. 7
George IV c. 74 en het tot stand komen eener nieuwe,
80
d.d. 17 en 18 Vict. Cap. 76, was van dit onderzoek het
gevolg. Bij Art. 1 werd het oppertoezicht met eene zeer
uitgestrekte volmacht aan den Lord Lieutenant opgedra-
gen, terwijl hem bij Art. 2 eene Commissie of Raad
(Board) toegevoegd werd, bestaande uit 3 leden die den
titel voerden van ^Directors of convict prisons in Ir elands
Zij waren echter ondergeschikt aan den Lord Lieutenant.
Deze Act. kenmerkt zich in hare bepalingen, deels door
de erkenning der geheele onafhankelijkheid der lersche
inrichtingen van die welke in Engeland reeds aangenomen
waren, deels door de groote macht die aan het Bestuur
werd toegekend. Het oefende niet alleen een toeziend,
maar ook een onmiddelijk ingrijpende executieve macht
uit. Sir Walter Crofton, die lid was geweest van de
Parlements-Commissie van het jaar 1853 en zich bij haren
arbeid bijzonder verdienstelijk had gemaakt, en die tevens
eene uitgebreide kennis van het zoo gebrekkige lersche
gevangeniswezen verkregen had, werd in 1854 tot Voor-
zitter van den bij de nieuwe gevangenisact ingestelden
Raad benoemd. Crofton kon zich echter niet vereenigen
met het Engelsche stelsel van uitvoering der „Penal Ser-
vitude " dat aanvankelijk ook in Ierland van kracht was
en volgens hetwelk de periode van het voorwaardelijk ont-
slag onmiddelijk volgde op de gemeenschappelijke opslui-
ting. Een en ander blijkt ons uit een door hem voor het
Parlements-Comité in het jaar 1856 afgelegde verklaring,
waarby hij de vrees uitsprak, dat men op eene zedelijke
verbetering van de gevangenen, die haren steun alleen
81
had in de hoop op afkorting van den straftijd, niet veel
staat zou kunnen maken. Zonder daarmede het ^ticket
of leave system" te willen verwerpen — dat integendeel
ook volgens hem een der onmisbare voorwaarden was tot
bereiking van de zedelijke verbetering vau veroordeelden —
achtte hij toch de invoering eener nieuwe periode, die den
overgang zou uitmaken tusschen den gemeenschappelijken
dwangarbeid en het voorwaardelijk ontslag, een noodzake-
lijk vereischte in een strafstelsel, dat voor een groot deel
op zed lijke verbetering gericht was. In dien geest waren dan
ook zijne vertoogen aan de Regeeriug gesteld. In een daarvan
in November 1855 ingediend, lezen wij o. a. het volgende:
,De vatbaarheid voor verbetering bij misdadigers in \'t
algemeen is, na een zorgvuldig onderzoek door de Com-
missie uit het Lagerhuis in het jaar 1850, erkend, en
deze meening is door daadzaken en onderzoekingen be-
vestigd geworden. Aangezien het algemeen erkende doel
van alle strafinrichtingen daarin bestaat, dat de afschrik-
kende en verbeterende werkingen ten slotte gericht zijn
op de vermindering van misdaad, zoo mag men aannemen,
dat dit doel door eene stelselmatige verbinding tusschen
den zuiver strafrechterlijken en den verbeterenden straftijd
bereikt kan worden. Het tegenwoordige systeem, dat
met afschrikking begint, wordt voortgezet door eene reeks
van straffende en tot verbetering leidende proefnemingen.
Het gevolg van dit stelsel zal voor de vrijlating van ge-
vangenen nog doeltreffender bevonden worden, wanneer
daar aan een derde stadium wordt toegevoegd, waarin
6
-ocr page 94-82
het verbeterend beginsel op gelijke wijze op den voorgrond
treedt, als met het afschrikkend element in het eerste
stadium het geval is. Het is ontegenzeggelijk, dat het
nemen van een zoodanigen maatregel de maatschappij ten
voordeele zal komen en bovenal tot zedelijke verbetering
der misdadigers in hooge mate zal strekken."
„Gebrek aan werk is de grootste moeielijkheid, waar-
mede ontslagene gevangenen te worstelen hebben. Zoolang
deze moeielijkheid blijft voortbestaan, zoolang zullen de
ontslagenen, zij mogen verbeterd zijn of ook niet, altijd
eene „geteekende klasse" in de maatschappij blijven, die
zich onmogelijk daarin zal kunnen oplossen. Daarom is
het een hoofdvereischte te trachten die hinderpalen uit
den weg te ruimen door het leeren kennen der oorzaken
en het gebruik maken der daartegen voorgeschreven ge-
neesmiddelen. Wij vorderen van de Maatschappij dat zij
het verbeterde gedeelte onzer vrijgelatene strafgevangenen
weder zal opnemen en werkverschaffen, waartegen wij door
te wijzen op het goede gedrag van den gevangene ge-
durende zijn straftijd een waarborg op ons namen. Maar
de Maatschappij houdt de goede eigenschappen, die hij
gedurende zijn straftijd, bij gemis van alle verleiding die
het vrije leven aanbiedt, getoond heeft te bezitten, voor
geen bewijs zijner verbetering. Zij toont zich ongenegen
dusdanig bewijsmiddel te onderzoeken. Door de weigering
van zulk een ontslagene werk te geven, verwerpt zij te-
gelijkertijd den werhelijTi verbeterde, en stelt hem op e\'en
lijn met den niet verbeterde.
83
Deze voorgestelde periode van een op zedelijke ver-
betering berekend stelsel, verplaatst den gevangene in
een toestand, waarin bij aan de pijlen der verzoeking is
blootgesteld en waarin bet publiek in de gelegenheid ge-
steld wordt zich van zijne verbetering, van zijn vlijt en
geschiktheid voor den arbeid te overtuigen. Ik ben vol-
komen verzekerd, dat niet meer dan het genoegzaam be-
wijs dezer daadzaak noodig is, om den werkgever in
betrekking te brengen met den gevangene die werk zoekt
en werk verdient.
Ik ben vast overtuigd, dat deze proefperiode, als een
doorgangstijd tusschen de gevangenis en de maatschappij,
tevens als middel om den verbeterden gevangene van den
onverbeterden te onderscheiden, met vrucht dienstbaar kan
worden gemaakt voor het oogenblik waarop hij zijnen
kerker verlaat."
Het gevolg dezer tot de Regeering gerichte vertoogen
was dan ook, dat in het jaar 1856 tot de uitvoering der
overgangs-periode in het lersche stelsel werd overgegaan.
Deze overgangs-periode, waarover wij later uitvoeriger
zullen spreken, maakt het karakteristieke van dit stelsel
uit, dat zich dan ook voornamelijk hierin van het Engelsche
onderscheidt.
In hoofdzaak komt dit lersche stelsel op het volgende
neder;
84
Stage.
Even als in Engeland als aanvangsperiode der straf voor
alle veroordeelden: afsonderlyhe opsluiting in eene cellu-
laire gevangenis. In deze periode treedt voornamelijk het
afschrikkend element op den voorgrond, terwijl men
daarin tevens tracht den misdadigen wil van den veroor-
deelde zooveel mogelijk te breken. Zij wordt gedurende
de 8 of 9 eerste maanden, al naar gelang van het gedrag
van den veroordeelde, in de gevangenis van Mountjoy bij
Dublin ondergaan. De vorm der hier toegepaste afzon-
derlijke opsluiting, hoewel een zeer gestrenge, is niet zoo
zeer die van het oude als wel van het nieuwe Pensyl-
vaansche stelsel, en komt tot op zekere hoogte met het
tegenwoordige ook bij ons in werking zijnde cellulaire
stelsel overeen.
De godsdienstoefeningen worden gemeenschappelijk ge-
houden. Eveneens wordt — tot op zekere hoogte — het
onderwijs, dat zich niet enkel bepaalt tot lezen, schrijven
en rekenen, maar zich ook uitstrekt tot de grondbeginselen
der aardrijkskunde en staathuishoudkunde (political oeco-
nomy), gemeenschappelijk genoten. Ofschoon er sommigen
zijn die van dit onderwijs geen gebruik willen maken op
grond, dat zij het zich tot eene schande toerekenen in de
gevangenis of wel van de Engelsche regeering onderwijs te
genieten, zoo zijn toch de resultaten over \'t algemeen hier-
mede verkregen zeer gunstig te noemen, daar volgens de sta-
tistieke opgaven van de in de Montjoy opgenomen gevangenen,
85
van de 69\'\'/o, die te voren nooit eenig onderwijs hadden
genoten, de meesten na verloop van gemiddeld 5 maanden
voldoende elementaire kennis hadden opgedaan, terwijl
slechts bij 10% volstrekt geen vooruitgang in kennis
merkbaar was, hetzij wegens doofheid of blindheid hetzij
wegens buitengewone stompheid om datgene op te nemen
wat hun medegedeeld werd. De tijd, dien de gevangene
in afzondering moet doorbrengen, wordt zooveel mogelijk
gebruikt om hem tot zelfkennis, tot berouw over het
gepleegde kwaad en tot goede voornemens te stemmen.
Men leert hem het lersche gevangenis systeem kennen,
terwijl men door hem op de voordeden te wijz;en die dit
stelsel aanbiedt en die hij in zijn eigen macht heeft te
kunnen deelachtig worden, bij hem het streven tracht op
te wekken, om zich uit zichzelven goed te gedragen en
zoodoende zich hieraan in het vervolg te gewennen.
Ten einde echter den invloed, dien het genoten onderwijs
gedurende de eerste periode op hem teweeg gebracht heeft,
niet een voorbijgaande te doen zijn, maar de herinnering
daaraan zooveel mogelijk bij hem levendig te houden en
tevens om anderen van het plegen van misdrijven af te
schrikken, heeft men gemeend deze „eerste Stage", althans
gedurende de eerste maanden, zoowel door buitengewone
gestrengheid, als door het toedienen van weinig voedsel
en het laten verrichten van vervelenden, onbeduidenden
arbeid (bestaande in het z. g. Oakumpicking of touw-
pluizen) te moeten kenmerken.
Na verloop nu van de 8 of 9 eerste maanden van zijn
-ocr page 98-86
verblijf in de cellulaire gevangenis, gaat de veroordeelde
over in de
2de Stage.
Deze periode of die van gemeenschappelijken dwaug-
arbeid wordt op Spihe Island, in de haven van Cork,
waarop zich de forten Carlisle en Camdentown bevinden,
ondergaan. Zij worden aldaar buiten de forten gehuisvest
in eene voormalige kazerne, waarin de gemeenschappelijke
slaapzalen door verplaatsbare wanden van ijzer, blik of
gevlochten ijzerdraad in slaapcellen verdeeld zijn, en
waardoor dus wel het persoonlijk verkeer der gevangenen
onderling gedurende den nacht, doch niet het houden van
gesprekken, onmogelijk gemaakt wordt; eene omstandigheid
waaraan men echter geen groot gewicht schijnt te hechten.
Reeds hieruit verklaart het zich, zegt v. Holz, dat in
vergelijking van Mountjoy het verblijf op Spike Island den
gevangenen als eene gewichtige verlichting, als eene
schrede op den weg tot voorbereiding van zijn ontslag
toeschijnt.
De grootere lichamelijke inspanning bij den arbeid wordt
rijkelijk opgewogen door de mogelijkheid van een be-
perkten omgang iiiet elkander en door de beweging inde
openlucht. Deze arbeid, die, met uitzondering van één
uur voor het gebruik van het middagmaal, des zomers
van \'s mogens 7 tot \'s avonds 6 ure, en in den winter
tot het vallen van den avond voortduurt, bestaat deels in
87
het graven van kanalen en andere aardwerken, deels
voor de handwerkslieden in het verrichten van timmer-,
smids- en steenhouwerkswerk ten dienste van de kust-
verdediging.
In deze „tweede stage" nu treedt het strafrechterlijk
beterend element voornamelijk op den voorgrond. Tot ver-
wezenlijking van dit doel voerde Crofton in 1854 de Massen
verdeeling en het daarmede in verband staand ^^marh
systeem\'\'\'\' in.
De overwegingen, die hem op dit denkbeeld brachten,
heeft hij ons laatstelijk op het Penitentiair Congres te
Londen in eene verhandeling over ,the Treatment of Pri-
soners in de volgende bewoordiging medegedeeld:
„In the consideration of this question, we are all I
apprehend in accord as to the basis upon which we start
viz. that the end of punishment is twofold — amend-
ment and example.... But in order to attain amendment
you must gain the cooperation of the criminals, to effect
which they must realise that their punishment is not
merely retributive, that it has an aim, and that its aim
is to improve them .... The solution of this problem to
my mind rested, then, in the institution of a classification
which should lead by different stages from very great
strictness and severe discipline to a state of semifreedom,
in which the good and industrious conduct of the criminal
could be satisfactorily tested through the absence of the
artificial necessary in the earlier stages of detention.
It is, however, evident that if the various steps of im-
provement in classification were to depend on a mere
formality such as „lapse of time" or upon the haphazard
opinion of the officials, the end would be entirely defeated."
,To give to these stages in classification a real and a
beneficial value, it was necessary that self-control and.
self-denial should be developped in the process. To attain
the object in view the idle and ill-disciplined should be-
come industrious and orderly. No plan could so well
effect this result as „marks" or numerical records of
„labour," or rather diligence dui „labour," for it woiüd
be manifestly unfair to reward mere skills
„But without associating „industry" in the minds of
criminals with profit and pleasure the marks would not
be gained and the end in view would be lost. As a
general rule it may be assumed that the criminal classes
dislike „labour." But if „industry" — and by that term
I mean the ordinary employments of life — is made a
privilege to he earned, by its absence in the very ear-
liest stages of seclusion, and by its gradual introduction,
coupled with other advantages, as classification advances, it
will by degrees, slowly perhaps at first, but surely, supplant
idleness in the breasts of the majority of criminals."
Het opwekken van den lust tot arbeid kan ongetwijfeld
als een der uitstekendste middelen beschouwd worden, om
de straf, behalve een bloot repressieven, tevens een refor-
matieven invloed op den veroordeelde te doen uitoefenen ,
daar juist luiheid een der voornaamste oorzaken is, waaruit
misdaden geboren worden.
89
Croffcon verhaalt ons, dat hij vele gevangenen aange-
troffen heeft, die hij hun intreden in de cel liefst van
arbeid verschoond wenschten te blijven, doch dat diezelfde
personen reeds voor het einde van de eerste maand met
aandrang om werk verzochten. Ook de ondervinding ten
onzent leert ons heden ten dage nog, dat onthouding van
arbeid door de gevangenen als een der zwaarste discipli-
naire straffen beschouwd wordt. Mag men nu den aan den
veroordeelde opgelegden arbeidsplicht voor nuttig en zelfs
tot op zekere hoogte voor hem als een voorrecht, als eene
betrekkelijke aangename tijdkorting beschouwen, zoo is
het toch ook ontegenzeggelijk waar, dat, evenals in de
vrije maatschappij hard werken zonder vooruitzicht op
eenige belooning of verdienste, zoo ook gedwongen zwaren
arbeid — de eigenlijke straf van het Engelsche strafstelsel —
sonder meer, vooral bij veroordeelde misdadigers, die toch
over het algemeen te lui zijn om te werken, geen middel
zijn zal om den lust tot arbeid op te wekken. In-
tegendeel zal de ondergane straf bij hen , mijns inziens,
den afkeer van werken nog grooter maken en zal zij,
al moge ze misschien eene afschrikkende uitwerking,
dan toch volstrekt nog geenen verbeterenden invloed
op hun karakter uitoefenen. Heeft men daarentegen,
en ik heb hiermede ook in het bijzonder den tot
zwaren arbeid gedw^ongen misdadiger op het oog, het
vooruitzicht dat men geen „Danaïden werk" verricht, dat
wanneer men het verdiend heeft eene belooning te wach-
ten staat, en dat deze belooning al grooter en grooter
90
worden zal naarmate men meer zijn best doet — terwijl de
vereischten zoo gesteld zijn dat de verkrijging daarvan
binnen ieders bereik gelegen is — dan kan het zeker niet
anders, of dit vooruitzicht moet strekken niet alleen tot
opwekking, maar ook tot het gaande houden van den
lust tot arbeid.
Dit nu was ook Croftons streven. Hij verdeelde daarom
deze „tweede stage\'\' in vyf klassen, (n. 1. the probate class,
the 2e and 1 class, and the advanced class) waarin
gevangenen, al naarmate van hun goed gedrag, na het
verblijf van een zeker minimum in elk dezer, achter-
eenvolgens geplaatst worden. In de laatste klasse (pro-
bate class) komen echter alleen die veroordeelden, die
niet gedurende den vollen tijd van 9 maanden in de eerste
„stage" konden gehouden worden, of zij die bij hun ont-
slag hieruit ten opzichte van hun gedrag als „slecht"
aangeteekend stonden. De bevordering uit deze klasse
hangt alleen af van het gedrag, dat „bevredigend" zijn
moet, terwijl het verloop van tijd hierop volstrekt geen
invloed uitoefent. Zij zijn aan zeer strenge behandeling
onderworpen, en hoewel zij dwangarbeid in den vrije moe-
ten verrichten, zoo grenst toch hunne straf nog zoo veel
mogelijk hierdoor aan de eenzame opsluiting, dat hun n. 1.
alle verkeer met de overige gevangenen verboden wordt
en dat het onderricht van den geestelijke en van den
schoolonderwijzer meer op den voorgrond gesteld wordt
dan in de overige klassen het geval is.
Hierop volgt nu de derde Masse, vooreerst bestaande
-ocr page 103-91
uit hen, die zich in de „eerste stage" goed gedragen
hebben, en ten tweede uit hen, die uit de laagste
klasse ontslagen zijn. In deze klasse naoeten zij minstens
twee maanden doorbrengen, of, met andere woorden: voor
dat zij tot de tweede klasse bevorderd kunnen worden,
moeten zij minstens 18 marleen of 9 marken per maand,
het summum dat zij bij „exemplary conduct" verkrijgen
kunnen, verdiend hebben. Dit maximum van 9 marleen
per maand wordt aldus berekend: 1®*® voor tucht, d. i.
voor algemeen geregeld en orderlijk gedrag, ciWe; voor
onderwijs, d. i. voor de oplettendheid en het blijkbaar
verlangen tot het bekomen van onderricht of vlijt in de
school, drie; en voor vlijt, d. i. voor vlijt bij het
werken en niet voor bekwaamheid, die reeds vroeger ver-
kregen kon zijn, eveneens drie marken. Dus te samen
9 marlten per maand. Gedragen zij zich nu niet „uit-
stekend" doch slechts „goed" of „middelmatig" dan wordt
de termijn van hun verblijf in deze klasse tot 3 of 6
maanden verlengd.
Hierop gaan zij tot de „tweede Idasse" over, waarin
zij 54 marleen moeten verdienen en waarin zij dus minstens
zes maanden verblijven moeten alvorens tot de eerste Masse
te kunnen overgaan. Uit deze worden zij niet ontslagen
dan nadat zij 108 marlten hebben verdiend, en dus minstens
twaalf maanden daarin doorgebracht hebben; met uitzondering
evenAvel van diegenen, die tot slechts 3 jaar Penal Ser-
vitude" veroordeeld werden. Aan deze toch werd, met
overspringing van de „advanced class" onmiddellijk vol-
92
gende op deze klasse, de overgang tot de periode,
of die der „intermediate prisons" toegestaan na eene
verdienste van 90 marken of een minimum verblijf van
tien maanden. Sedert de wet van 1864, waarbij, zooals
wij gezien hebben, het minimum van de te ondergane
straf der „Penal Servitude" op 5 jaren gebracht is geworden,
heeft dit echter niet meer plaats. De tegenwoordig tot een
korter termijn dan 5 jaar Pen. Serv. veroordeelden ondergaan
hunne straf in de stedelijke of provinciale gevangenissen.
Zoo als ik hierboven reeds heb opgemerkt, volgt op
de eerste Masse de z.g. k oï Advauced class ^ de hoogste
die zij in deze „tiveede stage" bereiken kunnen, en waarin
zij dus, als wij de termijnen recapituleeren voor het ver-
blijf in elke klasse vereischt, niet geraken kunnen dan
nadat er op zijn minst genomen 28 maanden van den
geheelen straftijd verloopen zijn. De duur van het verblijf
in deze klasse hangt nu echter niet af van het gedrag
van den veroordeelde of van het aantal verdiende marken,
maar van den duur van den oorspronkelijk bij gerechtelijk
vonnis opgelegden straftijd, dien de gevangene nog zal
moeten ondergaan. Natuurlijk wordt in deze klasse ook
wel van hun gedrag aanteekening gehouden, maar dit
geschiedt meer om te kunnen nagaan, of zij zich waardig
getoond hebben om in de volgende stage over te gaan.
Deze klasse werd aanvankelijk de „Exemplary class" ge-
noemd. Later begreep men echter dat deze benaming voor eene
gevangenisklasse ongepast was, aoodat daaraan de bovengenoemde
naam gegeven werd,
121
Kaar aanleiding van de ministerieele aanschrijving van
Sir George Grey, d. d. 4 Juni 1857, heeft Crofton de
onderstaande tabel vervaardigd, waarin de duur van het ver-
plicht verblijf in deze klasse, in evenredigheid tot den straf-
tijd waartoe de gevangene is veroordeeld, wordt vastgesteld.
Aantal jaren
van
veroor-
deeling tot
Penal-
Servitude.
3 jaren.
4
5
6
7
10
12
15
Kortste
termijn van
verblijf
In de adv.
class ver-
eisoht voor
den over-
gang tot de
3de Stage.
Geen verblijf
in de Adv.
class. docli
eene verdienste
van 90 marken
in de 1 klasse.
Adv.Class. 6 m.
14 m.
17 m
20 m
28 m,
44 m
n !!
, , 59 m
„ „ 68 m
jaren-maanden
2 — 2
Kortste termijn van verblijf
in de 3 eerste slages
voorafgaande aan de voorwaar-
delijke invrijheidstelling.
jaren-maanden
0 — 4
Voor afkorting
vatbare
termijnen.
Va
%
%
1) Zooals wii zagen
Teroordeelden Ciofton\'s
10--O = .
wordt sinds 1864 op beide soorten van
stelsel niet meer toegepast.
94
Heeft nu de veroordeelde deze voorgeschreven termijnen,
al naarmate van den duur van zijn geheelen straftijd, in
de „Adv. Class\'\' doorgebracht, dan zal, zoo hij zich goed
gedragen heeft, zijne bevordering tot de „8de Stage\'\' —
waarvan de beslissing aan den President van den Eaad der
Directeuren, na ingewonnen advies van de ondergeschikte
beambten, is voorbehouden, — kunnen plaats nemen. Is
zijn gedrag daarentegen slecht geweest, dan blijft hij in de
„2de Stage" tot aan den afloop van den bij rechterlijk
vonnis uitgesproken straftijd. Crofton meldt ons, dat van.
de gezamenlijke gevangenen 75% waardig bevonden wer-
den om tot de overgangshuizen bevorderd te worden.
Alvorens evenwel tot de bespreking hiervan over te
gaan, nog een paar mededeelingen omtrent eenige bijzon-
derheden aan deze „1de Stage" eigen.
De aard van het werk, dat door de veroordeelden ver-
richt moet worden, is voor allen, die zich in de vier laagste
klassen bevinden, dezelfde. In de class" worden zij
echter met meer bijzondere bezigheden belast en gebruikt
als roeiers, om personen van het eiland naar den vasten wal
of omgekeerd te brengen, of wel als arbeiders op het
land rondom de gevangenis, onder toezicht van een be-
waarder. Ook zijn zij van de andere veroordeelden afge-
zonderd, terwijl hun schoolonderwijs en lesuren des avonds
plaats nemen.
Wat nu de geldelijke belooningen (gratuities) aangaat,
zoo heeft men als regel aangenomen, dat geen gevangene
hierop wegens het verrichte werk eenige aanspraak zal
05
kunnen maken. Evenwel wordt hun als belooning voor
goed gedrag en ijver een zeker gedeelte der verdiensten —
naar gelang van de klasse waarin zij arbeiden — toege-
kend. Gedurende hun verblijf echter in de „Isté Stage"
en in de „laagste Masse van de „2de stage" verkrijgen
zij niets. In de 3de Jclasse daarentegen bedraagt het
een stuiver; in de 2de Masse twee, en in de 1ste Masse,
gedurende de 6 eerste maanden, drie, later vier, en in
de „Advanced class" zeven stuivers per week. Bij buiten-
gewone vlijt kan dit laatste bedrag echter nog met twee
stuivers per week verhoogd worden.
Met de grootste inspanning zal een gevangene dus in
de hoogste klasse slechts O stuivers per week kunnen
verdienen; een bedrag, dat in vergelijk met de verdiensten
van de Engelsche gevangenen — die zooals wij zagen in
de laagste klasse 1 shill. 3 pence, en in de hoogste 2
shill. 3 pence kunnen bedragen — zeker zeer gering te
noemen is. Crofton echter sprak voor het Parlements-
comité van 1856 de vrees uit, dat de opsparing van deze
hooge verdiensten bij ontslag van de veroordeelden — in
Engeland meestal een kapitaal vormende van 10 a 15
P. Sterl. — niet aan de repressie van het misdrijf be-
vorderlijk zijn zou, maar integendeel dat zij het plegen
van misdaden veeleer in de hand zou werken, omdat de
vrije bevolking den strafgevangene om eene zoo groote
som zou kunnen benijden.
De verschillende klassen worden niet alleen onderscheiden
door de mindere gestrengheid der disciplinaire straffen,
96
waaraan de veroordeelden onderworpen zijn, maar ook
door de kleeding en het dragen van merkteekens. De
laatste zijn tweeledig:
1°. de z. g. register badge, een band, die zy om den
rechterarm dragen en die de voorletters bevat van de straf
waartoe zij veroordeeld zijn, vervolgens het nommer,
waaronder zij bekent staan, en ten slotte het aantal jaren
waartoe zij veroordeeld zijn.
2°. de z. g. conduet badge, die om den linkerarm ge-
dragen wordt, en waarop het door hen verdiende aantal
marleen aangeteekend wordt ten bewijze van hun goed of
uitstekend gedrag. G-edragen zij zich nu niet goed dan
heeft dit — al naar mate van de zwaarte hunner over-
treding — vermindering van rantsoen, verlies van ver-
dienste en onthouding of verlies van marhen, terugzetting
in eene lagere of zelfs in de laagste klasse ten gevolge.
Voor de bevordering der aldus gedegradeerden tot eene
hoogere klasse wordt nu geen maximum van verblijf meer
gevorderd, doch dit hangt geheel af van den Gouverneur
der gevangenis. Eene uitzondering die daarom, noodig
is, omdat anders de bij vonnis uitgesproken straf, door
een geheel herhalings-proces allicht zou kunnen overschre-
den worden.
Ieder gevangene houdt zelf aanteekening der hem toe-
gekende marhen, ten einde die van de beambten te kunnen
controleeren, terwijl hem het recht toegekend wordt zich
bij den Gouverneur over het al of niet rechtvaardige van
het geven of onthouden van marhen door de beambten te
97-
beklagen; van welk reclit dan ook door hem een veel-
vuldig gebruik gemaakt wordt.
Op deze wijze nu worden zij zeiven daadwerkelijke
medehelpers in de ten uitvoerlegging van het systeem van
welks geest zij doortrokken worden, dat een aaneensluitend
geheel vormt, en dat er, van het oogenblik af dat de
misdadiger binnen de gevangenismuren zijn intrede doet,
geheel en al op ingericht is hem zijne waarde als mensch
te leeren kennen en hem op den weg van beterschap terug
te brengen. Men leert hem inzien, dat hij zoowel tegen
God als tegen de menschen gezondigd heeft, waarvoor hij
zijne gerechte straf niet mag ontgaan, doch tevens, dat deze
hem niet opgelegd wordt als wraakoefening, maar in zijn
eigen belang, gericht op zijn verbetering en op zijne ver-
zoening met de maatschappij. Miss Carpenter zegt ons
dien aangaande:
„He is led on stage by stage, to higher degrees of
improvement, physically, intellectually and spiritually,
and gradually learns to feel that all advancement depends
on his own personal efforts; he thus at length reaches a
position in which he may be regarded as fit to be dischar-
ged and restored to society. But what guarantee has the
public that he is really reformed? How can he himself
be certain that he can safely encounter the temptations
of the world, from which he has been hitherto shielded
by the prison walls? Though he may have had as great
\') Miss Carpenter: „the Crofton Prison System." pg. 23.
-ocr page 110-98-
a degree of liberty as was consistent with gaol discipline,
yet his will has been still restrained; he has been sur-
rounded with appliances to help him to do right and
stimulated with inducements to self-controul; — how can the
public feel a confidence that when these are removed he will
be proof against temptation? How can he be sure of himself?"
Ten einde nu eene toenadering te weeg te brengen tus-
schen de Maatschappij en die gevangenen, welke als he
ware eene zedelijke zuivering hebben ondergaan door het
doorloopen der beide voorgaande „stages" met hare ver-
schillende progressieve klassen, en die daardoor reeds
blijken gegeven hebben van hunne nieuwe zedelijke kracht,
werd zooals wij zagen door Crofton de:
3de of „Intermediate Stage"
ingevoerd, waarin aan deze gevangenen eene grootere
vrijheid wordt toegestaan, zonder dat daarbij evenwel het
karakter van straf wordt uit het oog verloren, en waarin
zij aan grootere verzoeking en verantwoording zijn bloot-
gesteld, en zulks met het dubbele oogmerk, om ze tot
zoodanige zedelijke krachtsinspanning te sterken, dat zij
inderdaad vertrouwen verdienen en daarvan onder het oog
der bevolking de bewijzen leverende bij het weder intre-
den — met verlofpas of met definitief ontslag — in de
Maatsch ippij ook vertrouwen en daardoor werk en eene
eerlijke kostwinning mogen vinden
Mr. van der Brugghen. Mededeelingen en gedachten over
het lersche gevangenisstelsel p. 71.
99-
Behalve de verzoening van den misdadiger met de
maatschappij stelde Crofton zich met deze overgangsperiode,
zooals Holtzendorff het uitdrukt, ten doel: dass die Persön-
lichkeit jedes einzelnen Sträflings, nach dem sie durch die
strengen Strafwirkungen dazu bestimmt und geneigt ge-
macht worden, von ihrer Passivität befreit und aus dem
Stadium des Duld ens in dasjenige des Handelns allmählig
hinübergeleitet werden soll
Het praedomineerend beginsel in deze „3\'^® stage" is
dus „IndividuaUseering" d. i. het ontwikkelen van de
persoonlijkheid in eiken gevangene, op grond van de te
voren gelegde goede beginselen. Dit tracht men te be-
reiken door:
lo. den arbeid zoo in te richten, dat de veroordeelde
later door het geleerde zijn brood daarmede verdienen kan;
2o. aan het onderwijs eene meer praktische richting, en
3o. aan den gevangene eene ruimere gelegenheid tot
zelfstandig handelen te geven.
Met recht zag men echter in, dat het voorgestelde
doel nimmer zou bereikt worden wanneer een te groot
getal gevangenen op een en dezelfde plaats werd opgehoopt.
Dien tengevolge werden, in 1856 op drie verschillende
plaatsen, te weten: op Spike Island (het fort Camden),
te Smithfield en te Lusk (op 15 mijlen afstand van Dublin)
door Crofton voor deze veroordeelden de z. g. „ Overgangs-
hui^en" of Intermediate prisons" opgericht. Niet meer
T. Holtzendoff: Das Irische Gefäng. System p. 67.
-ocr page 112-100-
dan 100 personen naochten gelijktijdig in elk dezer inrich-
tingen opgenomen worden. Zij zijn daarin gehuisvest in
verplaatsbare ijzeren hutten, ingericht naar het model der
militaire barakken in het legerkamp te Aldershot tijdens
den Glim oorlog in 1855 in gebruik, en elk berekend
voor 50 man.
Zoodra nu de gevangene de „Intermediate Stage" in-
treedt, verandert zijne positie geheel en al. Hij wordt
daardoor lang vóór het einde van zijn straftijd werkelijk
verplaatst uit eene eigenlijk gezegde gevangenis naar een
geheel ander gebouw. De gevangenis kleeding wordt hier
afgelegd, terwijl hij in een pak gestoken wordt gelijk aan
dat van ieder vrij werkman. Hij gevoelt dat hy in een
anderen moreelen toestand verkeert; dat hij nieuwe voor-
rechten geniet, vergezeld van eene grootere mate van
vrije wilsbeschikking. Hij gevoelt, dat hij nu trapsge-
wijze door zijn eigen toedoen zijne vrijheid kan vermeer-
deren en haar eindelijk geheel verdienen nog zelfs voor
het einde van zijn vonnis, zoo hij zich slechts als een ijverig
medewerker aan dit ^intermediate system" aansluit, waar-
van hij zelf een deel uitmaakt. Bij den arbeid treedt de
strafdwang geheel op den achtergrond. De over hem
gestelde bewaarder is even zoo goed een medearbeider,
als \'tware een meesterknecht, voorgaande bij den arbeid
door den veroordeelde te verrichten. Er wordt geen meer-
dere dwang over hem uitgeoefend dan noodig om, even
als bij alle andere goed geregelde instellingen, de orde
te handhaven. Disciplinaire straffen hebben niet meer
101-
plaats; van vroegere misdrijven en ondergane stralfen
wordt geen gewag meer gemaakt. ,Zij worden als men-
schen behandeld; als redelijke wezens die tot bewustzijn
hunner verantwoordelijkheid gekomen zijn; als lieden die
onder eigen verantwoordelijkheid handelen, en die thans
de achting van anderen te verkrijgen en te verliezen heb-
ben met een woord: als Christenen
Onder de hoofdregelen voor de inwendige tucht gelden
de volgende bepalingen:
P. dat alle uiterlijke toezicht wegvalt gedurende den
tijd in welken den gevangene de vrije beweging in de
open lucht wordt toegestaan;
2". dat het verkeer van den gevangene met het publiek
bevorderd wordt. Dit laatste voornamelijk met het doel,
om ook aan de werkbazen de gelegenheid te geven zich
zoo nauwkeurig mogelijk op de hoogte te stellen van het
gedrag van den veroordeelden, en hierdoor het verkrijgen
van werk voor ontslagene gevangenen te bevorderen.
Ten einde het persoonlijk karakter der gevangenen te
leeren kennen en de vastheid van hun karakter op de
proef te stellen,\' worden zij als boodschaploopers gebruikt
en met het doen van kleine inkoopen belast, iets, dat
steeds de beste resultaten heeft opgeleverd.
Tegen den tijd, waarop hun ontslag uit de interm. prison
nadert, wordt hun zelfs, zooals v. Holtzendorff t. a. p. ons
mededeelt, verlof gegeven om zich, zonder dat het bestuur
SMpley: Purgatory of prisoners. pg. 53.
-ocr page 114-102-
der gevangenis zich daarmede bemoeit en zonder eenig
toezicht, te verwijderen, ten einde zich de gereedschappen en
werktuigen aan te schaffen, die zij later na hun ontslag
voor hun bedrijf noodig zullen hebben.
Niettegenstaande al deze voorrechten aan de veroor-
deelden in deze Stage toegekend, duurt hierin toch
het bewustzijn van den strafdwang bij hen volkomen voort,
en blijven de „Overgangshuüen" een deel van de straf-
inrichtingen uitmaken.
,De grootere vrijheid van beweging", zegt v. Holtzendorff\',
„die daarin toegestaan wordt, brengt te gelijkertijd eene
grootere mate van verantwoordelijkheid en een sterkeren
prikkel mede om aan den eisch tot vervulling van opge-
legde verplichtingen te voldoen.
„De tucht, die als eene onzichtbare, maar des niet te min
nooit als eene werkelooze macht tegenover de gevangenen
staat, zoekt alleen hare kracht, in plaats van door uit-
wendige banden, in de opwekking van het plichtgevoel bij de
gevangenen tot hun eigen bestwil. Wordt ook al aan den
wil eene grootere vrijheid tot zelfontwikkeling toegestaan,
een ieder is aansprakelijk voor de handelingen daaruit
voortvloeiende."
Al worden geene disciplinaire straffen meer toegepast,
zoo heeft toch elke overtreding van de huiselijke tucht,
elke onregelmatigheid onmiddellijk terugzetting in de
voorafgaande strafperiode ten gevolge.
Als een bewijs van de goede werking van dit stelsel
dient het volgende door v. Holtzendorff medegedeelde feit.
103-
dat van de 1300 gevangenen, die in anderhalfjaar de Over-
I
gangshuizen zijn doorgegaan, er slechts 26 wegens over-
treding der huistucht naar de gevangenis werden terug-
gebracht. Bij 6 van hen had deze terugzetting echter op
eigen verzoek plaats, omdat zij zich, volgens hunne uit-
drukkelijke verklaring, overtuigd hielden niet in staat te
zijn de hun opgelegde voorwaarden na te komen. Zij
verkozen liever aan een physischen dan aan een moreelen
dwang onderworpen te zijn.
Volgens een rapport van den directeur van de Inter-
mediate prison te Smithfield uitgebracht in het jaar 1862,
werden van de 1670 veroordeelden, die in de tijdruimte
van 6 jaren de Overgangshuizen te Lusk en te Smith-
field zijn doorgegaan, slechts 46 wegens disciplinaire
overtredingen naar Spike Island teruggevoerd, en van welk
getal er weder 16 voor de tweede maal tot de Overgangs-
Imizen zijn toegelaten, na zich zulks weder waardig te
hebben betoond.
Wat nu den aard van hun arbeid betreft, deze bestaat
te Fort Camden in den vestingbouw, te Lusk in den land-
en tuinbouw, en te Smithfield in verschillende handwerken,
al naar het beroep dat zij uitoefenen.
De belooningen, die den gevangene voor goed gedrag
en in verhouding tot de waarde van het geleverde werk ,
worden toegekend, zijn thans ook aanmerkelijk hooger
dan in de voorgaande „Stage"-, zij kunnen zelfs op-
klimmen tot een bedrag van 2 shill. 6 pence of nog 3
pence boven het maximum van verdienste in de Engel-
104-
sche strafinrichtingen. Een klein gedeelte hiervan komt
aan de inrichtingen zeiven ten nutte. Het grootste ge-
deelte wordt echter voor hem door het bestuur der ge-
vangenis bewaard. Somtijds besteedt men dat geld om
daarvoor het hoognoodige voor hem aan te koopen of ook
wel om, bij ontslag, zijn overtocht te betalen naar eene
andere plaats waar hij betrekkingen heeft of gelegenheid
ziet om werk te verkrijgen. Over 6 stuivers van zijne
geheele verdienste per week, krijgt hij, onder zekere be-
perking, de vrije beschikking. Zoo mag hij er bijv. geene
spiritualiën voor koopen, maar wel boeken, kleederen,
tabak, eetwaren en enkele andere artikelen.
Een grooten factor in deze ,/S\'^a^re" maakt het onderwijs
uit, dat hierin, zooals ik reeds heb opgemerkt, eene bij
uitstek praktische richting aanneemt, en in den vorm van
voorlezingen gegeven wordt.
In de school heeft de gevangene reeds het voorbereidend
onderwijs ontvangen, zoodat hij , die de voorlezingen houdt,
thans dieper in vele onderwerpen kan doordringen dan
vroeger het geval was.
In \'t bijzonder dient hier de inrichting te Smithfield
vermeld te worden, alwaar Mr. Organ — een man, die
zich door zijn onvermoeiden ijver en uitgebreide menschen-
kennis bij het inwerking komen van dit systeem zeer
verdienstelijk heeft gemaakt —, met de taak van het
houden dier voorlezingen belast werd.
Het hoofddoel dat daarmede beoogd wordt, is niet
alleen om den gevangene te ontwikkelen, hem tot het
105-
bewustzijn zijner zelfstandige persoonlijkheid op te wekken
en daardoor voor te bereiden tot den toestand van de
hem wachtende vrijheid, maar ook om zijne kennis in
die zaken te vermeerderen, die tot zijnlaterenlevenskring
zullen behooren. Men zoekt hem in de eerste plaats met
de koloniale toestanden bekend te maken, daar men eene
vrijwillige emigratie als een zeer wenschelijk slot van de
ondergane straf beschouwt voor die personen, die toch
anders na hun ontslag met groote moeielijkheden zouden
te kampen hebben, om aan werk te komen of op eene
eerlijke wijze in hun onderhoud te voorzien.
De onderwerpen, die in deze voorlezingen behandeld
worden, hebben dien tengevolge betrekking op natuurlijke
historie , land- en volkenkunde; op het klimaat, den grond,
de bronnen van inkomsten enz. van Canada, Australië,
de Kaap en N. Amerika; verder op den levensloop van
personen in nederigen stand geboren, die door vlijt, energie
en goed gedrag zich de algemeene achting wisten te ver-
werven en tot aanzien en welvaart zijn geraakt; op het
menschelijk leven met zijne voor- en tegenspoeden; op de
verhouding van werkgevers tot arbeiders; op de wetten
van vraag en aanbod; en op een tal van andere zaken
op het gebied van praktische moraal te huis behoorende,
te veel om hier op te noemen.
De waarde van dit praktisch onderwijs, kan niet hoog
genoeg geschat worden. ,Eeeds te Mountjoy", zegt v.
Holtzendorff, „wordt door het onderwijs getracht die sociale
vooroordeelen uit te roeien, die bij de lagere lersche
106-
volksklasse als de bron moet worden beschouwd dier me-
nigvuldige dwalingen, waaruit de z.g. „ agrarian olfences"
hun oorsprong hebben." Zelfs de grootste tegenstanders
van het lersche stelsel hebben het doeltreffende van dus-
danig voorbereidend onderwijs vóór het ontslag erkend.
Heeft de veroordeelde nu ook zijn voorgeschreven proef-
tijd in deze „Intermediate stage" gelukkig doorstaan en
heeft hij zich ook vroeger steeds uitstekend gedragen,
dan zal hij suo tempore met „ticket of leave" uit de ge-
vangenis kunnen ontslagen worden. Hoe langer echter
zijn verblijf in de beide aan de „Intermediate stage"
voorafgaande „stages" duurt, des te verder is het tijdstip
verwijderd waarop hij zijn „ticket of leave" zal kunnen
ontvangen; met de ontvangst daarvan treedt hij in de
■Ide Stage,
die tevens in het lersche stelsel de laatste sport is van
den ladder, die van de gestrenge gevangenistucht tot de
volle vrijheid voert.
Het is hier eene gelijdelijke voortzetting van den toe-
stand waarin de veroordeelde zich in de voorgaande stage
geplaatst zag. Door dit voorwaardelijk ontslag wordt,
zooals v. Holtzendorff zegt, het denkbeeld der voorberei-
ding en van den trapsgewijzen overgang tot het genot
der volle vrijheid, nu het zich aan de overgangshuizen
aansluit, nog vollediger in werking gebracht, dan wanneer
het onmiddelijk volgt op de voorafgaande periode van
eenzame opsluiting en van gemeenschappelijken dwangar-
107-
beid, zooals in het Engelsche.stelsel het geval is. „Die
Möglichkeit des slechten Verhaltens", zegt hij, „oder des
Missbrauchs ■ ist hier wie dort gegeben. Sie ist nur für
den entlassenen Sträfling näher liegend, in demselben
Maasse, wie das Maass der Freiheit erhöht ist und die
Wahrscheinlichkeit der Entdeckimg um ein bedeutendes
verringert wird. Allein dieselben Motive, aus denen die
strenge Disciplin in den Zwischenanstalten aufrecht erhal-
ten bleibt, dieselben Grründe der Nützlichkeit, welche
den Sträfling damals leiteten, wirken während des Stadiums
der bedingungsweisen Freilassung fort. So gelangt man
zu dem doppelten Eesiiltat, dass das gute Verhalten be-
dingungsweise entlassener Sträflinge Zeugniss ablegt für
die reformatorischen Wirkungen der vorangegangenen Straf-
stadien , und dass die dauernde, anhaltend fortgesetzte,
durch die Disciplin der Zwischenanstalten und die streng
inne zu haltenden Bedingungen für die Freilassung hindurch-
geleitete moralische Nöthigung eine Gewöhnung zum
regelmässigen Leben, eine Uebung der geistigen Kräfte
im Widerstande gegen die Neigungen des Augenblicks
herbeiführen kann
De -wijze van afgifte en de uitwendige vorm nu der
verlofpassen zijn in het Engelsche en het lersche stelsel
nagenoeg dezelfde. Na hetgeen ik dienaangaande reeds
bij de behandeling van het Engelsche stelsel heb mede-
gedeeld, kan ik hierover thans het stilzwijgen bewaren.
Van Holtzendorff t. a. p. blz. 104.
-ocr page 120-108-
Alleen zij hier nog opgemerkt, dat men in verband met
de afwijkende opvatting, die men in Ierland omtrent het
politietoezicht had^ en tevens naar aanleiding van eene door
den Lord Lieutenant uitgevaardigde verordening d. d. 1 Jan.
1857, aan den in Ierland voorwaardelijk ontslagene, be-
halve zijn verlofpas ook nog op een afzonderlijk perkament
een waarschuwing mede geeft, de volgende drie bepalin-
gen bevattende:
1. Ieder veroordeelde zal gehouden zijn terstond na zijn
aankomst, en vervolgens op den eersten dag van elke
maand zich aan te melden bij het bureau van politie der
plaats alwaar hij zijn verblijf heeft gevestigd.
2. Het staat den veroordeelde niet vrij van verblijfplaats
te veranderen zonder de politie daarvan kennis te geven.
Dit moet geschieden opdat deze op haar beurt de taak van
het toezicht op zijn gedrag kan overdragen aan de politie der
plaats waarheen de veroordeelde zich wenscht te begeven.
3. Elke inbreuk op deze bepalingen geeft grond tot de
veronderstelling, dat hij een werkeloos en ongeregeld leven
leidt, en zal alzoo de intrekking van zijn verlofpas ten
gevolge hebbben.
Bij de bovengenoemde verordening werd tevens vast-
gesteld, dat zoodra er in de provincie eene toezegging
van werk voor een veroordeelde verkregen is, hiervan
dcor de Directeuren der Eijksgevangenissen kennis zal
gegeven worden aan den Inspecteur-Generaal van politie
te Dublin, die dan weder op zijn beurt daarvan kennis
moet geven aan de politie der plaats waar de verlofganger
109-
in dienst zal treden, tegelijkertijd met toezending van
zijn signalement en eene lijst, waarop door haar alle
bijzonderheden omtrent het gedrag, de geregelde aanmel-
ding enz. van den verlofganger moeten worden aangetee-
kend. Een bijzonder rapport moet door haar over hem
opgemaakt en naar het Hoofdbureau te Dublin gezonden
worden, wanneer zij ontdekt dat hij zich slecht gedraagt
of zich aan eene ongeregelde levenswijze schuldig maakt.
Al deze bepalingen worden streng nageleefd. Maakt
de verlofganger zich maar aan de geringste inbreuk op
de hem gestelde voorwaarden schuldig, dan wordt dit
onmiddelijk gerapporteerd en heeft het de onverbiddelijke
intrekking van den verlofpas ten gevolge. Zoo gebeurt
het meermalen, dat iemand nog slechts 3 of 4 weken
voor het einde van zijn geheelen straftijd wegens het niet
nakomen der voorwaarden weder naar de gevangenis terug
gezonden wordt, ten einde — even als of hij niet voor-
waardelijk ontslagen geweest was — het nog overig ge-
bleven gedeelte van zijn straftijd ten volle te ondergaan.
Het toezicht in Dublin en omstreken werd door Crofton
in vereeniging met Mr. Organ en met behulp van de
daar aanwezige geheime politie (detective inspector of
police) uitgeoefend. Mr. Organ, die geregeld tweemaal
per maand al diegenen bezocht, die aldaar met „ticket
of leave" ontslagen bij een werkgever in dienst waren,
bracht van zijne bevindingen omtrent die personen aan
Crofton verslag uit. Koesterde hij alsdan eenig kwaad
vermoeden omtrent den een of anderen, wist de ver-
110-
oordeelde hem, bijv. op zijne vraag, waar hij zich op
dezen of genen tijd had bevonden, geen voldoend ant-
woord te geven, dan werd de politie daarmede onmid-
delijk in kennis gesteld , die dan üteeds een wakend oog
op dien persoon gevestigd hield Door Crofton werd
aan de nakoming der gestelde voorwaarden gestreng de
hand gehouden. In een rapport door hem in het jaar
1863 uitgebracht voor de Koninklijke Commissie, zegt
hij dienaangaande: „I do not believe — and I have often
put this forth when I was in the department — that
any case could be proved of a man breaking the condi-
tions of his licence in Ireland, and remaining at large,
he was sure to be put back to separation and his licence
revoked."
De noodzakelijkheid van dit politietoezicht voor het
welslagen van het ,,ticket of leave system" werd reeds
herhaalde malen door Crofton hetoogd.
Zoo zeide hij aan het slot van het boven aangehaalde
rapport: „I am quite sure that if police supervision were
withdrawn to morrow from the licensed convicts in Dublin,
you would find but little employment for them, and you
would have very serious trouble. I have no doubt that
it is a very great protection to the public in Ireland."
Het bewijs van de waarheid dezer woorden zagen wij
\') Sedert den dood van Mr. Organ heeft dit toezicht en onder-
zoek alleen plaats door de politie en de administratie der gevan-
genissen.
111-
reeds in wat in Engeland geschiedt is, alwaar dit toezicht
tot op het jaar 1864 in het geheel niet bestond.
Algemeen wordt dan ook thans, zoowel in \'t belang van
de openbare veiligheid als in dat van den veroordeelde
zeiven, de noodzakelijkheid van het bestaan van zulk een
toezicht erkend. In een Co. Eapport uitgebracht door
dona Arenal (Spanje) op het Penitentiair Congres te Stock-
holm schreef zij over dit politietoezicht het volgende : „Celui,
qui jouit de la liberte\' provisoire doit être très-hien
surveillé; il doit avoir un tuteur actif, honnête et assez
intelligent pour appliquer des règles qui, quelques clai-
res qu\'elles paraissent, laissent toujours en ces ma-
tières quelque chose â l\'arbitraire. Si on possède un tel
surveillant, la liberté provisoire sera un bien; si on ne
le possède pas, elle dégénérera en licence etc." Zonder
dit toezicht zou het instituut gelijk staan met een volledig
ontslag en zou het ook, zooals gemakkelijk te begrijpen
is, al zijn raison d\'être, als tegenwicht tegen de verleidin-
gen, waaraan veroordeelden na hun ontslag blootstaan,
ten eenenmale verliezen.
Yan verschillende zijden werden en worden nog tegen
dit politietoezicht bezwaren geopperd. De oorzaak hier-
van ligt voornamelijk hierin, dat men het lersche politie
toezicht verwart met het zoozeer terecht gehate „toezicht
van de Hooge politie," zooals dit uit het Fransche straf-
wetboek bekend is. Tusschen beide instellingen bestaat
echter zoowel in aard als in strekking een zeer groot
verschil. Vooreerst betreft dit Fransche toezicht die per-
112-
sonen, die hun eigenlijken straf reeds ondergaan hebben,
terwijl het hun voortdurend belet zich vrij in de maat-
schappij te bewegen. Het lersche politietoezicht daaren-
tegen strekt zich alleen uit over die personen, die hun
eigenlijken straftijd nog niet geheel hebben ondergaan; het
treedt hier slechts in de plaats van het veel strengere
door muren en grendels verzekerd toezicht van den
gevangenbewaarder. Terwijl het eerste eene onuitwisch-
bare blaam op den volledig ontslagene werpt, en als het
ware daar is om zoo veel mogelijk het wantrouwen tegen
hem wakker te houden en de maatschappij de dienst te
bewijzen er voor te zorgen, dat hij weer zoo spoedig
mogelijk daarheen teruggezondea wordt van waar hij nog
onlangs gekomen is — zoo oefent het tweede, zij het dan
ook een gestrenge daarom toch geen belemmerende maar
integendeel een beschermende macht over hem uit. Het
bewijs hiervan vinden wij o. a. in het feit, dat er in het
begin van het jaar 1861, te Dublin, behalve 65 „Ticket
of leave-men," aldaar werkzaam, nog 20 andere personen
waren, die, niettegenstaande hun verloftijd geheel ten einde
was, voortgingen zich alle 14 dagen bij de politie te
melden, daar zy in dit vrijwillig toezicht een middel zagen
het vertrouwen van hunne werkgevers te blijven behouden.
In het rapport der Koninklijke Commissie , ingesteld bij
besluit van 12 Febr. 1878 tot onderzoek van de resultaten
1) c. f. The Irish Convict system. In Cornhill magazine. April
1861 pg. 420.
113-
van de wetgeving op de „Pen. Servitude," lezen wij in
§ 63 aangaande dit toezicht nog het volgende: ,We
may add here that the witnesses whom we have examined
concur in the opinion that the system of supervision
works well in Ireland."
Wat nu de vereischten voor het verkrijgen van een
„verlofpas" in Ierland aangaat, zoo verschillen die van
wat daarvoor in Engeland gevorderd wordt.
Alleen de gevangenen die de proef in de doorgangs-
huizen doorstaan hebben — die zich dus gedurende ver-
scheidene maanden aan geen enkele overtreding van huise-
lijke tucht of ongeregeldheid schuldig gemaakt hebben —
kunnen hiervoor in Ierland in aanmerking komen. Daar-
gelaten nu het feit, dat in Engeland de uitreiking van
den verlofpas meermalen dienstbaar gemaakt werd tot
ontruiming der gevangenissen, hetgeen echter rechtens niet
in aanmerking mag komen, zoo vorderde men aldaar tot
het jaar 1864 slechts goed gedrag gedurende het verblijf
in het tweede strafstadium. Het ondergaan van eene
disciplinaire straf heeft aldaar slechts een uitstel van het
ontslag ten gevolge, evenredig aan de zwaarte der over-
treding.
Aan deze meer milde opvatting, volgens welke men
eene enkele lichte overtreding over het hoofd ziet of al-
thans alleen het oogenblik van de voorwaardelijke invry-
heidstelling opschorst, geeft v. Holtzd. over het algemeen
bij gemeenschappelijken arbeid en de daarmede gepaard
gaande meerdere verleiding, mijns inziens zeer te recht,
lU-
de voorkeur. Gaarne onderschrijf ik dan ook wat door hem
ten dien aanzien gezegd wordt: „Eine unbedingte Aus-
schliessung von der Beurlaubung nach einer einmaligen
Disciplinarstrafe würde den nicht hartnäckig verderbten
oder widerspenstigen Sträfling entmuthigen und allen schlech-
ten Einflüssen der gemeinsamen Haft rettungslos preisge-
ben....... Ohnehin wird auch für gemeinsame Haft das
blosse Fehlen der Disciplinarstrafen noch nicht genügen,
um einen Anspruch auf eine Abkürzung der Freiheits-
strafe zu motiviren."
Hoe belangrijk overigens ook de beantwoording der
vraag moge zyn, welken maatstaf men zal moeten aan-
nemen bij de beoordeeling van het al of niet toekennen
van den verlofpas, zoo wil ik hierover echter thans niet
verder uitweiden, daar zulks meer te huis behoort bij eene
bespreking van de praktische toepassing van het stelsel,
dan wel bij eene historische toelichting, waar het slechts
op het constateeren van feiten aankomt.
Een tweede verschilpunt met het Engelsche stelsel be-
staat hierin, dat in Ierland voor het verkrijgen van den
verlofpas het bewijs gevorderd wordt, dat iemand aan den
toekomsti\'gen verlofganger werk zal verschaffen. In Enge-
land is dit bewijs niet direct noodzakelijk. Kolonel Jebb
heeft deze wijziging in het lersche stelsel zelfs ten sterkste
afgekeurd, om reden dat hierdoor het voorwaardelijk ont-
\') Von Holtzendorff: Die Kürzungsfähigheit der Freiheitsstrafen
Und die bedingte Freilassung der Sträflinge etc. pg, 53.
115-
slag afhankelijk gesteld wordt van de welwillendheid van
derden, dat volgens hem niet in overeenstemming is met
de Engelsche wetgeving, die dit voorwaardelijk ontslag
beschouwd als een uitvloeisel van het Koninklijk recht
van Gratie. Ook meent hij dat eene dubbelzinnige hou-
ding wordt aangenomen als men een gunstbewijs, dat zijn
grond vindt in het goed gedrag in de gevangenis, alleen
onthoudt omdat een bepaalde bron van levensonderhoud
niet kan worden aangewezen. V. Holtzendorff is het hierin
volkomen met hem eens. Ofschoon hij wel gelooft, dat het
waarschijnlijk, maar uiterst zeldzaam zal voorkomen, dat
een verlofpas niet uitgereikt wordt, op grond dat de aan-
staande verlofganger geen werk zal kunnen verkrijgen,
daar toch in Ierland de vraag naar werklieden het aanbod
verre overtreft, zoo is het evenwel volgens hem niet te
loochenen, dat in die handelwijze eenige tegenstrijdigheid
gelegen is. „Hat der Sträfling," zegt hij, „bestimmtes
Vertrauen erweckt, so darf man ihm kein Mistrauen ent-
gegen bringen, andernfalls würde man die bisherigen Pro-
ben oder Anhaltpuncte für die Beurtheilung des Sträflings
als ungenügende bezeichnen mussen. Wenn es auch wahr
ist, dass Arbeitslosigkeit und Zeitweiser Müssiggang reich-
lich fliessende Quellen des Verbrechens sind, so darf diese
Ueberzeugung dennoch niemals dem Sträfling gegenüber
Kxmd gegeben werden. Ihm muss vielmehr die bestimmte
Thatsache entgegen gehalten werden, dass die Kraft des
moralischen Willens für den sittlichen Lebenswandel al-
lein entscheidend ist. Aber auch ohne diese Erwägung cri-
116-
minalpolitischer Natur ist in Wirklichkeit gar nicht ein-
zusehn, wie ein vorgängiger Nachweis der Beschäftigung
mit einem Acte der Grnade, oder gar mit einem grund-
sätzlich allgemein anerkannten Anspruch auf Abkürzung
der Freiheitsstraffe wegen guten Verhaltens in Einklang
gebracht werden könnte. Mit Eecht würde daher auch
die früher in Deutschland übliche Detentionsstrafe „bis
zum nachweis eines genügenden Lebenserwerbes" von den
Strafrechtslehrern getadelt."
In den aanvang van het in Ierland gevolgd systeem
ging het verkrijgen van werk voor die gevangenen, die
met „ticket of leave" zouden ontslagen worden, dikwijls
met groote moeielijkheden gepaard, een gevolg hiervan,
dat men het nieuwe stelsel niet begrijpend, over het al-
gemeen nog met te groote vooroordeelen jegens ontslagene
gevangenen bezield was. Het was echter ook wederom
hier aan de bewonderenswaardige volharding en de buiten-
gewone ijverige bemoeiingen van Mr. Organ te danken,
dat men deze vooroordeelen niet alleen zoo wist te over-
winnen, dat men er bijna altijd zeker van kon zijn een
door den gevangenisdirecteur bij eenen werkgever aanbe-
volen veroordeelde geplaatst te zien, maar ook zelfs zoo,
dat het meermalen voorkwam dat werkgevers zich naar
de gevangenisdirecteuren begaven of wel per brief aan
hen of aan Mr. Organ verzochten bij voorkomende gele-
1) Van Holtzendorlf. t. a. p. 59,
-ocr page 129-117-
genheid arbeiders uit hunne „Inrichtingen" tot hen te
zenden.
Het werk dat door deze personen verricht wordt, zoo
schreef Mr. Organ in een rapport in 1863 uitgebracht
aan de in dat jaar benoemde Kon. Commissie, overtreft
in vele gevallen dat van de gewone werklieden „because
they know that the employers have taken them out of
prison and thrown, as it were, a cloak of protection over
them."
Van Holtzendorff meldt ons, dat van de 1067 ver-
oordeelden, die tot September van het jaar 1857 ontslagen
waren geworden, 559 een verlofpas bekomen hadden waar-
van 17 weder werden ingetrokken en wel: 2 wegens verzuim
van aanmelding aan het bureau van politie, 3 wegens
slecht gezelschap (keeping bad company), 1 wegens dron-
kenschap, 1 wegens rustverstoring op de openbare straat,
en 1 wegens het gebruik maken van een spoortrein zonder
plaatsbiljet.
Aangaande de resultaten, die tot op het jaar 1862,
zoowel met het lersche stelsel in zijn geheel als met het
„ticket of leave system" in het byzonder verkregen werden,
ontleenen wij aan „Cornhill Magaz." het volgende: In 1854,
waren er in de lersche strafgevangenissen aanwezig 3933
veroordeelden; in 1861, 1492. In 1854, was het getal
1) Onderscheidene voorbeelden hiervan vinden wij aangegeven
in Cornhill Magaz. April 1861. pg. 423.
2) Das Irische Gefangniss-System. pg. 111.
-ocr page 130-118-
dat veroordeeld werd 710; in 1860 was dit getal succes-
sievelijk tot op 331 verminderd. In de 7 jaren, eindigende
met 1860, was het geheele getal der veroordeelden 3054;
dat der ontslagenen 5560. Het getal personen met ver-
lofpas ontslagen gedurende de laatste vijf jaren was 1462,
waarvan bij 89 of bij nog geen volle 7 pet. de verlofpas
is ingetrokken geworden. \')
Al mogen nu ook door sommigen deze gunstige statistieke
cijfers in twijfel getrokken zijn — op grond dat het niet
mogelijk is deze met juistheid te bepalen, tengevolge van
de menigvuldig voorkomende gevallen van landverhuizing
der „Ticket of leave-men" — zoo zijn toch zoowel de
Pers en de statistici als allen, die op eenigerlei wijze tot
het lersche gevangeniswezen in betrekking stonden of ten
tijde van Sir Walter Crofton en Mr. Organ de lersche
gevangenissen bezocht hebben, eenstemmig in hun lof
over de werking van het aldaar toegepaste stelsel en van
die van het „ticltet of leave system" in het bijzonder.
1) Deze opgave komt ook overeen met die van v. Holtzendorff
te vinden, bij v. d. Brugghem; Etudes sur Ie Syst. Penit. Irlandais
pg. 272, vs^aar wij lezen, dat van de 1800 verlofpassen van den
aanvang af tot op den Isten Januari 1862 uitgereikt slechts 7
pet. waren ingetrokken geworden. De intrekking was bij 36 pet.
een gevolg van het niet nakomen der voorgeschrevene iormali-
teiten en overtredingen niet vallende onder het bereik der strafwet.
HOOFDSTUK III.
Thans, na deze historische toelichting, nog eene enkele
mededeeling ten aanzien van den theoretischen grond,
waarop de instelling rust, benevens een paar opmerkingen
ter wederlegging van sommige tegen de voorwaardelijke
vrijlating geopperde bezwaren.
Dr. Spranger zegt:
,Das Institut beruht auf den Gedanken, dasz die dem
Gefangenen eröffnete Aussicht, auf sein nicht völlig un-
abänderliches Schicksal selbst einwirken zu können, von
heilzamen Einflusz auf die Realisirung, besonders der
subjectiven Zwecke sein werde, dasz es ferner weder geboten
noch zweckmäszig sei, einen Gefangenen, an welchem die
objektiven wie subjectiven Strafzwecke als erreicht erschei-
nen, bis zum letzten Tage der richterlich zuerkannten
\') Di\\ Spranger: Die rechtliche Zulässigkeit der „bedingten
Entlassung", te yinden in de „Allgemeine Deutsche Strafrechts-
zeitung" Augts 1868. Heft 8.
120-
Strafzeit in der Haft zuruckzubehalten, dasz aber endlich
sowohl die Möglichkeit einer unrichtigen Beurtheilung des
Gefangenen, wie ganz besonders die Zweckmäszigkeit, ja
einer langjährigen Haft gegenüber kann man sagen: Noth-
wendigkeit eines allmäligen Uebergangs zur vollen Freiheit
nur eine bedingungsiveise Entlassung gestatten."
De voorwaardelijke invrijheidstelling is dus, zooals wij
ook reeds uit het nieuwe Engelsche strafstelsel hebben
kunnen zien, in hoofdzaak eene instelling gericht op het
bereiken van het subjectieve strafdoel, n.1. de zedelijke
verbetering van den veroordeelde. Hierin vindt zij dan ook
hare rechtvaardiging.
Door Mittermaier wordt de hoop op afkorting van de
vrijheidstraf als eine „folgerichtige consequenz" van het
subjectieve doel verdedigd.
Van Holtzendorff\' zegt dienaangaande:
„Jener Nachlass genügt, um einen gewaltigen nachhal-
tigen psychologischen Einfluss auf das Gemüth des Sträf-
lings hervor zubringen!" ;,A.lle Zeugnisse", gaat hij voort,
„stimmen darin überein, dass die Aussicht auf eine Ab-
kürzung der Freiheitstrafe als ein Anreiz zur Besserung
auf den Gefangenen wirkt, ohne Unterscheid der beson-
dern Haftart, welker er unterworfen wird. Die Einzelhaft
wird in ihrer deprimirenden Monotomie abgeschwächt,
ohne an "Wirksamkeit einzubüssen; die Bestrebungen des
Geistlichen gewinnen an Nachdruck, das Bewusstsein des
Strafzwanges wird erhöht und belebt. In dem der Geist
aul die Zukunft hingelenkt wird, vergleicht er den gegen-
121 \'
wartigen Zustand seiner Verschuldung mit dem ersehnten
Ziele künftiger Freiheit.
Van hetzelfde gevoelen is- ook professor M. S. Pols in
zijn rapport uitgebracht op het Penitentiair Congres te
Stockholm (1878), waarin hij op pag. 65 zegt:
„Par l\'institution de la libération conditionnelle on se
propose de contribuer à la reformation du condamné et
de le prémunir en même temps contre les dangers d\'un
passage trop rapide d\'une forte contrainte à une liberté
absolue. Elle se rattache donc au but secondaire de la
peine. On reconnaît assez généralement que la peine,
sans rien perdre de sa sévérité, doit servir autant que
possible à amener ou favoriser un retour au bien. Pour
atteindre ce bût l\'Etat peut disposer de trois grandes
forces : la discipline, l\'instruction et la travail. Mais ainsi
longtemps que ces forces sont imposées par la contrainte
seule, leur influence est trop peu profonde pour pouvoir
en espérer la persistance quand cette contrainte cesse de
se faire sentir
Il s\'agit d\'y intéresser la volonté du condamné, de sub-
stituer à l\'obéissance passive le concours actif et persis-
tant du condamné. Or tandis que la contrainte même
qu\'il subit tend à affaiblir peu à peu sa volonté, l\'immu-
abilité de la sentence lui ôte tout intérêt tangible à l\'exer-
cer. L\'espoir d\'obtenir une remission par le droit de grâce
est trop incertain et en cas d\'une grave condamnation.
V. HoltzendorfF. Die Kürzungsfähigkeit der Freiheitsstrafen. p.l3.
-ocr page 134-122-
trop lointain pour stimuler le condamné a un effort sé-
rieux et prolongé.
La science au contraire que par ses propres efforts il
peut conquérir une diminution légale, de sa peine, rac-
coucir le terme qui le sépare de la liberté est peut-être
le seul mais certainement le plus fort stimulant que l\'on
puisse faire agir sur le condamné."
Hoewel het mij nu voorkomt, dat door deze voorwaar-
delijke invrijheidstelling de eindresultaten met de zedelijke
verbetering van den veroordeelde te verkrijgen over het
algemeen wel niet zoo veel gunstiger zullen zijn dan tot
hiertoe het geval geweest is, zoo ben ik het toch geheel
eens met de hierboven aangehaalde schrijvers, dat zij, voor
zooverre men althans op eene zedelijke verbetering van
veroordeelde misdadigers hopen mag, vereenigd met de
drie voornoemde factoren, n.1.: tucht, onderwijs en arbeid,
hiertoe het krachtigst zal kunnen medewerken.
Is nu wel volgens de nieuwere strafrechtsbegrippen het
doel, dat de straf zich voor oogen moet stellen tweeërlei,
n.1. : objectief en subjectief, zoo moet toch steeds in het
oog gehouden worden, dat het tweede of subjectieve doel
aan het eerste ondergeschikt moet blijven. De straf toch
wordt niet in het belang van den misdadiger, maar in dat
van de maatschappij opgelegd.
De straf behoort in de eerste plaats te zijn eene ge-
strenge, maar tevens eene rechtvaardige en aan de zwaarte
van het misdrijf geevenredigde vergelding van het bedre-
ven kwaad, strekkende tot voorbeeld en afschrikking voor
123-
anderen, om zich niet tegen de geregelde orde en de maat-
schappelijke samenleving te verzetten. De verhouding van
de misdaad tot de straf wordt bij de wet geregeld. Aan-
gezien evenwel eenzelfde misdrijf onder zoo oneindig ver-
schillende omstandigheden gepleegd kan worden, die het
noodzakelijk maken op den eenen persoon een veel zwaar-
der straf toe te passen dan op den anderen, zoo bepaalt het
strafwetboek, dat daarmede natuurlijk geene rekening kan
houden, slechts het maximum van straf, dat door den
rechter kan worden opgelegd. Het gevolg hiervan is
echter, dat er in den regel veel te zware straffen bedreigd
worden om welke reden men als noodzakelijk correctief
(van het Strafwetboek) het stelsel van verzachtende om-
standigheden heeft moeten aannemen, ten einde de op
het misdrijf gestelde straf door den rechter tot op een
zeker minimum te kunnen laten reduceeren. Tusschen dit
maximum en minimum, dat hooger of lager, voor elk
misdryf afzonderlijk of wel algemeen is vastgesteld, al
naarmate de verschillende theoriën die men hieromtrent
in de onderscheidene wetgevingen huldigt, wordt het aan
het oordeel van den rechter overgelaten den duur van de
straf te bepalen, die hem in elk bijzonder geval billijk en
rechtvaardig toeschijnt\' Doch wie zal niet overtuigd zijn
van de groote moeielijkheid, die er voor elk rechterlijk
college in gelegen is, een billijken maatstaf te vinden
voor de toemeting van den straftijd in elk bijzonder geval ?
Herhaaldelijk is hierop zoowel door v. Holtzendorff en Mit-
termaier als door mr. van der Brugghen gewezen, Mr,
124-
van der Brugghen doet dit in de volgende bewoordingen:
,De rechter kent den beschuldigde niet dan uit de
processtukken en de behandeling zijner zaak ter openbare
terechtzitting, zijne houding daarbij, zijn voorkomen, zijne
hardnekkigheid of bereidwilligheid in het schuld belijden,
zijne wijze om zich te verdedigen, kunnen eenen, of veel
te ongunstigen of veel te gunstigen indruk op den rechter
maken. Van zijn vroeger leven weet die rechter weinig,
van zijn eigenlijk karakter, inwendig leven, mate van
godsdienstige kennis en gevoel, vatbaarheid voor zedelijke
verbetering weet hij niets. In dezen onzekeren toestand
begeeft zich de rechter naar de raadkamer, en nu is de
strafbepaling, die op de schuldverklaring volgt, noodzake-
lijk en uit den aard der zaak, een compromis tusschen
twee uiterste gevoelens. — Maar welk een toeval wanneer
daaruit juist, uit duizende, de straf bepaling voorkomt, die
rechtvaardig is, omdat zij voldoet aan den billijken eisch der
strafgerechtigheid, met het oog èn op het gepleegde feit èn
op de altijd geheel eigenaardige individualiteit van den per-
soon, die het pleegde en hetgeen daarvan voor het vervolg
te wachten is."
I
I
Eerst na herhaaldelijk met iemand in aanraking geweest
te zijn, na hem voortdurend meer van nabij en zoo nauw-
keurig mogelijk gadegeslagen te hebben, zal men eeniger-
mate, doch nog nimmer met zekerheid, een oordeel over
1) Mededeelingen en gedachten over het lersche gevangenis-
stelsel pag. 96.
153-
zijn (zedelijk) karakter kunnen vellen, Geldt deze regel
voor een ieder in het algemeen, ten aanzien van gevan-
genen geldt hij meer in het bijzonder. Kon men met zeker-
heid uitmaken dat een in de gevangenis verblijf houdende
en tot langdurige vrijheidsstraf veroordeelde misdadiger
na het ondergaan van een gedeelte van zijn geheelen
straftijd, voldoende om de straf aan haar eerste doel
te doen beantwoorden, tevens geheel verbeterd was,
dan zou men hem zijne volle vrijheid zonder eenige
voorwaarde vóór het einde van zijnen bij rechterlijk von-
nis vastgestelden straftijd moeten teruggeven.
Het is echter juist omdat elk oordeel omtrent \'s men-
schen karakter aan dwaling onderhevig is, dat men zulks
niet doet, maar dat men hem „een voorwaardelijk ontslag
toekent en hem aan eene proef onderwerpt, of hij werkelijk
verbeterd is, behoudens de bevoegdheid om het verlof
weder in te trekken, wanneer hij door deze proefneming
bewijst, dat men zich in de goede verwachtingen, die
men van zijne zedelijke verbetering koesterde, bedrogen
heeft of dat zijne veronderstelde verbetering nog geene
diepe wortels genoeg geschoten heett, om aan de gevaren
aan zijne vrijheid verbonden weerstand te bieden,"
Van verschillende zijden nu heeft men bezwaren tegen
eene dergelijke invrijheidstelling aangevoerd. Zoo be-
weert men o. a., dat zij zoowel in strijd is met het wezen
\'\') c. f. Prof. Pols ca. Mr. Berden in de handelingen van het
Penit. Congres te Stockholm pag. 604 (Deel 1.)
126-
der straf en met de kracht die aan het rechterlijk gewijsde
moet toegekend worden, als met de uitsluitend aan den
rechter toegekende bevoegdheid om den duur en de mate
van straf te bepalen, en met het uitsluitend aan de Kroon
toekomende recht van Gratie.
Geene dezer bezwaren zijn echter als afdoende te be-
schouwen. De bewering toch, dat de instelling in strijd
zou zijn met het wezen der straf, berust op eene , naar
mijn oordeel, verkeerde opvatting van het begrip van
straf als een kwaad, strekkende tot delging van het kwaad
door het misdrijf veroorzaakt of van de schuld daardoor
aangegaan, en door de rechterlijke uitspraak onherroepelijk
vastgesteld, zoodat bij verandering slechts eene gedeelte-
lijke of onvolledige delging zou plaats hebben.
Te recht zegt Prof. Pols hiertegen, op pag. 64 van
zijn rapport (te vinden Penitent Congres) :
,La socie\'té ne se laisse pas serrer dans d\'ètroites for-
mules , et la législation aussi bien que la pratique univer-
selle des nations civilisées ont toujours répudié la prétendue
inviolabilité, l\'immuabilité de la chose jugée. Il suffit
de rappeler le droit de grâce, la revision, la suspension
de l\'exécution ou la non-exécution des peines, quand cette
exécution dépassa le but et menace la vie, la santé ou
la raison du condamné. Quelle législation civilisée a jamais
admis l\'exécution capitale de la femme enceinte ou l\'exécu-
tion des peines corporelles sur la femme enceinte ou sur
les individus incapables de les supporter en raison de leur
condition physique ? Quelle législation défend ou songera
127 \'
jamais à défendre, de faire cesser la détention isolée,
quand elle met en péril la raison ou la santé de l\'individu ?
Si on admet la légimité de ces exceptions il n\'y a aucune
raison pour n\'en admettre d\'autres.
Faut-il donc nier l\'inviolabilité de la chose jugée ?
Certes non; mais elle a une toute autre signification. Le
pouvoir judiciaire dans la société moderne n\'est pas une
institution quasi divine servant à rétablir un équilibre
abstrait, ébranlé par l\'injustice. C\'est chez les peuples libres
une institution, une garantie constitutionelle qui défend l\'indi-
vidu contre l\'aggression de la communauté. La chose jugée
n\'est absolue inviolable qu\'en tant qu\' elle limite le droit
d\'action de la communauté, vis-à-vis des individus. En
matière civile elle détermine le maximum d\'intervention
de l\'Etat entre les parties litigantes, le maximum de con-
trainte qu\'elle met à leur disposition tout en laissant aux
parties la faculté de n\'en pas user. En matière pénale
elle détermine le maximum de correction que l\'Etat peut
exercer contre un individu à cause de l\'infraction commise,
tout en laissant a l\'Etat la faculté de ne pas l\'exercer ou
de ne l\'exercer qu\'en partie. Toute aggravation de la
peine déterminée par le jugement est une violation de la
chose jugée, tandis qu\'une rémission, soit par le droit de
grâce, soit de toute autre manière légale ne l\'est pas.
La libération conditionelle est donc en principe tout aussi
légitime que le droit de grâce.\'\'
Sommigen willen nu — op grond, dat alleen de rechter
de bevoegdheid heeft den duur der straf te bepalen, en
128-
dat, wanneer de bevoegdheid van het uitreiken van den
verlofpas aan de administrative macht wordt toegekend,
daardoor een inbreuk op die bevoegdheid zoude gemaakt
worden — dat in de strafwet eene bepaling worde opge-
nomen, waarbij aan den rechter óf de plicht opgelegd óf
de bevoegdheid toegekend wordt den duur van de straf
niet meer onherroepelijk, maar slechts een minimum en
een maximum vast te stellen van de door hem op te
leggen straf. Het zoude dan verder aan het oordeel van
hen, die meer speciaal met het gevangenisbestuur belast
waren, overgelaten moeten worden de vraag te beantwoor-
den , hoeveel tijd op het door den rechter vastgesteld
maximum en binnen de grenzen van het minimum kan
ingekort worden, terwijl de eindbeslissing dan weder in
dezen door den rechter zou kunnen gegeven worden. Ook
van Holtzendorff kan zich hiermede wel vereenigen, zooals
ons uit het volgende blijkt:
„Wenn das Gesetz für eine und dieselbe Kechtsverlet-
zung einen relativen Maassstab, ein Maximum und ein
Minimum zulässt und dem Richter die durchaus noth-
wendige Befugniss giebt, eine Stufe des Strafmaasses nach
der persönlichen Verschuldung und ihren mannigfachen
Gestaltungen zu wählen, weny das Gesetz selbts den
völlig absoluten Maassstab der Strafe, jenes sichere
Kennzeichen barbarischer Zeiten aufgegeben hat, um der
Würdigung des rechtswidrigen Willens ihren berechtigten
Einfluss auf die Höhe der Strafe zuzugestehen, so darf
man auch dem Richter gestatten, dass er seinerseits im
129 \'
Urtlieil einen relativen Maasstab innerhalb eines möglichen
Maximums und eines nothwendigen Minimums festsetze.
Sollte es wirklich der Gerechtigkeit widersprechen, wenn
der Eichter im Strafurtheil erklärt, dass ein Betrüger
eine Gefängnissstrafe von 3 Monaten mindestens und von
vier Monaten höchstens zu verbüssen hat, und dass der
Tag der Entlassung von seinem ferneren Verhalten ab-
hängig sein soll
Zonder nu deze vraag van prof. v. Holtzendorff op
theoretischen grond te willen bestrijden, geloof ik toch,
dat eene opname van eene dergelijke bepaling in de straf-
wet aan velerlei bedenkingen onderhevig zoude zijn.
Ik behoef hierbij echter niet stil te staan omdat ik het
met de gemaakte objectie, waartegen men als palliatief
den rechter de bevoegdheid tot het verleenen van het
voorwaardelijk ontslag heeft willen toekennen, in geenen deele
eens ben, en ik het voorwaardelijk ontslag, met het advies
van den Eaad van State d. d. 26 November 1878 op het
toenmaligen Ontwerp van een Wetboek van strafrecht, niet
houd voor eene verandering van straf, maar alleen voor
eene binnen de grenzen der wet gewijzigde ten uitvoer-
legging van een deel der uitgesprokene veroordeeling, die
daardoor niets van hare kracht verliest en elk oogenblik
tot intrekking van den verlofpas, zoolang de duur der
opgelegde gevangenisstraf niet verstreken is, leiden kan.
Om deze reden is het evenmin noodzakelijk, dat de
v. Holtzendorff t. a. p. pag 93.
-ocr page 142-130-
sna
Kroon met liet verleenen van die voorwaardelijke invrij-
heidstelling belast wordt, zoo als sommigen ter vermij-
ding van het, gelijk wij zagen, vermeende bezwaar
gewild hebben. Doch niet alleen dat zulks niet noodza-
kelijk is, ook de aard, het wezen van het Koninklijke
recht van Gratie zou hierdoor geheel miskend worden.
Gratie toch, en zoo heeft men haar ook overal en ten
allen tijde opgevat, is een onbeperkt recht aan den Sou-
verein toegekend om, wanneer hij zulks goedvindt eenen
misdadiger, hetzij eene volledige kwijtschelding, hetzij
eene vermindering van straf te verleenen , zonder hierbij aan
eenigen tijd gebonden te zijn. Wel wordt bijv. ten onzent
bij de Grondwet voorgeschreven, dat de Koning het advies
van den rechter moet inwinnen, maar hieraan is hij niet
gebonden. Het voorwaardelijk ontslag daarentegen mag
niet verleend worden dan nadat de veroordeelde eenen bij
de wet bepaalden tijd in de gevangenis heeft doorgebracht.
Daarenboven bij Gratie — men veroorloove mij dit begrip
hier in beperkten zin op te vatten — heeft men steeds
een onherroepeliik ontslag verondersteld. Is een veroor-
deelde door het verkrijgen van Gratie uit de gevangenis
ontslagen, dan zal men hem niet meer naar de gevangenis
mogen terugbrengen, tenzij natuurlijk, dat hij zich weer
op nieuw aan eenig misdrijf schuldig maakt, vallende
binnen het bereik der strafwet. Het voorwaardelijk ont-
slag daarentegen is steeds herroepbaar.
Het zoude nu vreemd zijn, na dit historisch gevestigd
begrip van Gratie, eene nieuwe engere soort van Gratie
131-
in te voeren, dat slechts tot verwarring aanleiding zou
geven. Ook van Holtzendorff lieeft zieh tegen een der-
gelijke opdracht ten sterkste verklaard.
In zijn meer genoemd werk lezea wij:
„Entweder wird dadurch der Boden geschaffen für end-
lose Unklarheiten, die den Rechtsgedanken trüben müssen,
oder die Spitze eines monarchischen Staates geräth selbst
mit sich in Conflict bei der Ausübung des Begnadigungs-
rechts. Das Rechtsbewusstsein wird getrübt, wenn das
Staatsoberhaupt aus seiner völligen Parteilosigkeit heraus-
tretend in die regelmässigen Functionen der richterlichen
Gewalt hineingreift durch eine regelmässig vorausgesetzte
Beurlaubung von Verbrechern. Die Krone setzt sich der
Kritik für eine Maassregel aus, die selbst unter der Vor-
aussetzung ihres unbedingten Werthes zu häufigen Miss-
griffen im einzelnen Fall Veranlassung geben muss. Ist
ausserdem der Träger der Krone, der persönlich und
aus eigenen Ueberzeugungen unverantwortlich vor den
anderen Staatsgewalten handelt, im Stande, seine Per-
sönlichkeit zu wahren, wenn er, auf Voraussetzungen
hin handelt, deren Prüfung und Erkenntniss ihm nicht
einmal eine Fiction beimessen kann? Es scheint, als ob
bei der regelmässigen Beurlaubung von Gefangenen auf
Zweckmässigkeitsgründen, durch den Monarchen, eben die-
ser das Urtheil und die Auffassung untergeordneter Ver-
waltungsbehörden vertreten soll.
k
\') V. Holtzendorff. Die Kürzungsfähigk. etc. p. 24.
-ocr page 144-132
Wird das Begnadigungsrecht, welches bei Einzelfällen
als eine Greivissenssache von höchster sittlicher, ja fast
religiöser Bedeutung geübt werden soll, welches angesehn
wird als eine ausnahmsweise Macht gegenüber dem in
Namen desselben Monarchen gesprochenen rechtskräftigen
TJrtheil eines von demselben Monarchen ernannten Gerichts-
hofes , welches eine gewissenhafte Erwägung der besonderen
und eigenthümlichen Eigenschaften des einzelnen Falles
vor seiner Ausübung erfordert, welches als eine Aushilfe
erachtet wird bei den unvermeidlichen Conflicten mensch-
licher Kechtsordnungen mit der sittlichen Idee im Rechte
selbst — wird ein solches Begnadigungsrecht, um seinen
Charakter rein zu bewahren, nicht fern zu halten sein von
der geschäftsmässigen Routine einer Maassregel, die ein voll-
kommen alltägliches Ansehn hat, von der provisorischen Ent-
lassung, welche die gewährte Vergünstigung mit den vorsich-
tigen Ausdrücken eines notariellen Kaufcontractes umgiebt ?
Um es kurz zu sagen: Eine provisorische Begnadigung
im einzelnen Fall dürfte der Auffassung von der Gnade
wenig entsprechen; eine provisorische Freilassung ganzer
Klassen von Verbrechern innerhalb bestimmter Fristen der
richterlich erkannten strafe ist ihr ganz gewiss zuwider.
Man könnte darin höchstens eine ungeschickte Mitbe-
theilignng des Staatsoberhauptes an den Aufgaben der
Strafrechtspflege erkennen.
Sprekende over de opdracht dezer bevoegdheid n. 1. van
het verleenen van voorwaardel^h ontslag, aan de Kroon
zooals dit in Engeland het geval is, zegt hij: „Selbst
133-
wenn wir annehmen, dass man bei den Parlamentsacten
vom Jahre 1853 und 1857 wirklich beabsichtet hat, das
Recht der Begnadigung von dem Recht der provisorischen
Freilassung zu trennen, und den Unterschied beider Func-
tionen zu bewahren, so muss dennoch die Vereinigung
beider in der Person des Staatsoberhauptes für einen
politischen Missgriff erachtet werden. Die Folgen lassen
sich in wenigen Worten dahin bezeichnen: Die Grenzen
zimsehen Hecht und Gnade werden verwischt, die Krone
wird m einer unmittelbaren administrativen Thätigheit
herabgezogen, der Verbrecher geivöhnt sich die Gründe
der Gnade in seinen Verhalten nach. dem Verbrechen zu
suchen, dass Bewusstsein der Schuld wird, abgestumpft.\'\'\'\'
„Erhöht wird dieser Missgriff durch den Umstand, dass
die Krone den beliebigen Widerruf der provisorischen
Entlassung bewirken kann. Indem die Anwendung dieses
Widerrufes abhängig gemacht wird von dem Urtheil eines
Polizeibeamten, der das Betragen des Sträflings für un-
sittlich hält, oder der Meinung ist, dass sich der Entlassene
der Freiheit unwürdig gezeigt habe, wird die Krone
wiederum herbeigerufen, um die möglichen Missgriffe und
die unvermeidlichen Fehler untergeordneter Beamten zu
vertreten. Das Begnadigungsrecht giebt sich damit der
Kritik preis, und verfällt überdies in den nachtheiligen
Schein einer ängstlichen Illiberalität\'"
Zijn er nu sommigen, die, zooals wij gezien hebben,
de toekenning van het voorwaardelijk ontslag, hetzij aan
den rechter zelven, hetzij aan de Kroon hebben willen
k
134
opdragen, opdat door de instelling geen inbreuk worde
gemaakt op de uitsluitend aan den rechter toekomende be-
voegdheid om den duur en de mate van de straf te bepa-
len, zoo zijn er weder anderen, die meenen, dat het
voorwaardelijk ontslag verleend op besluit van die macht,
die bijv. ons nieuw Wetboek van Strafrecht in art. 16 daar-
voor aanwijst, n.1. den Minister van Justitie op voorstel
van het gevangenisbestuur, in strijd is juist met .de uit-
oefening van het Koninklijk recht van Gratie.
Mr. Meuwenhuis zegt dienaangaande: „Art. 15 en
16 (Meuw Ontwerp) geven aan den Minister van Justitie
de bevoegdheid om een veroordeelde om reden —• en op
de wijze bij deze artikelen omschreven — voorivaardel-yJc
in vrijheid te stéllen, dus inderdaad hem van de straf
door den rechter opgelegd, voor een gedeelte te ontslaan,
alzoo met andere woorden hem Gratie te verleenen. Nu
zegt de Grondwet in Art. 66: De Koning heeft het recht
van gratie van straffen door rechterlijke vonnissen opge-
legd, doch niet dan na ingewonnen advies van de rech-
terlijke macht. Bij de voorgestelde bepalingen van het
Ontwerp wordt den minister op voorstel of na ingewonnen
advies van het bestuur der gevangenissen, dus geheel
buiten de rechterlijke macht om, een recht toegekend,
Mr. C. J. H. Meuwenhuis, in de Nieuwe Bedragen Toor
Rechtsgeleerdheid en wetgeving October 1880: Opmerkingen over
de bedreigde straifen en de wyze van hare uitvoering volgens
het thans bij de 2\'ie Kamer der Staten Gen. ingediend Ontwerp
Strafwetboek, pag. 32.
135-
dat bij de Grondwet alleen aan den Koning is opgedragen. Die
artikelen bevatten dus een inbreuk op de koninklijke macht."
,Nu kan men wel beweren, dat aan de invrijheidstelling
voorwaarden verbonden zijn die, bij niet nakoming, de
straf doen herleven, doch wanneer de veroordeelde bij zoo-
danige invrijheidstelling zijn verplichtingen nakomt, geniet
hij ontegenzeggelijk eene bij de Grondwet bedoelde Gratie,
die alleen door den Koning mag gegeven worden, doch
niet door de administratieve en geheel buiten medewerking
der rechterlijke macht."
Wij wezen er reeds op, dat eene dergelijke beslissing
buiten de rechterlijke macht om , geen bezwaar is om de
instelling, zooals zij bijv. thans in het nieuwe Strafwetboek
geregeld is, te handhaven. Al wil ik nu wel toegeven,
dat, zoo de voorwaardelijk ontslagene al zijne verplich-
tingen nakomt, en er dus geene redenen bestaan hebben
om zijn pas in te trekken, de gevolgen van die invrijheid-
stelling sedert het oogenblik van zijn voorwaardelijk ontslag
voor hem ten slotte dezelfde zullen zijn als wanneer hij
Gratie bekomen had, zoo neemt dit niet weg, dat er toch
in den aard van beide instellingen een zeer groot verschil
bestaat. Voor het definitief ontslag van den veroordeelde
zal men nimmer kunnen zeggen dat hij Gratie bekomen
heeft, daar hem toch bij Gratie de nog niet ondergane straf
volledig kwijt gescholden wordt, zonder dat, zooals ik reeds
vroeger opmerkte, daaraan eenige voorwaarden verbonden
zijn, terwijl er hij en op het oogenhlih van het definitief
ontslag natuurlijk ook van geen Gratie sprake zijn kan.
136-
Het al of niet aanwezig zijn van Gratie te laten afhangen
van het al of niet nakomen der voorwaarden door den
voorwaardelijk invrijheidgestelden is mijns inziens niets
dan eene geheele verwringing van dit instituut.
Daarenboven, bij de voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt het Koninklijke recht van Gratie volkomen gehand-
haafd, daar toch het eene het andere in geenen deele
uitsluit. Ook hij , die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld,
kan nog Gratie bekomen.
De door mij hierboven geciteerde bewering van den
Raad van State, dat n.1. het verleenen van den verlofpas
geene Gratie of vermindering van straf daarstelt, wordt
door Mr. Meuwenhuis op de volgende wijze bestreden :
,Hoe men zeggen kan, dat eene voorwaardelijke invrij-
heidstelling , dat wil zeggen: een geheel ontslag uit de
gevangenis, een terugkeer in de vrije maatschappij, geene
verandering van straf (de straf heeft toch waarlijk een
einde genomen) daarstelt, maar slechts eene gewijzigde
tenuitvoerlegging (heeft die inderdaad niet opgehouden ?)
van een deel der uitgesprokene veroordeeling komt mij,
en zoo ik hoop ook anderen, onbegrijpelijk voor en is dus
niet in praktijk te brengen zonder wijziging van Art. 66
der grondwet, daar de gewone wet geene kracht kan
ontnemen aan een voorschrift der grondwet."
De juistheid dezer laatste opmerking zal wel niemand
in twijfel trekken; zij is echter onnoodig, omdat, zooals
Mr. Nieuwenhuis. t. a. p. pag. 35,
-ocr page 149-137-
ik reeds aangetoond heb, de voorwaardelijke invrijheidstel-
ling geheel afgescheiden is - van de uitoefening van het
Koninklijke recht van Gratie.
Ook kan ik mij niet vereenigen met de bewering van
den heer Nieuwenhuis, dat nl. de straf door het toekennen
van de voorwaardelijke invrijheidstelling een einde genomen
heeft. Wanneer wij toch spreken over iemand wiens
straftijd ten einde is, dan verstaan wij daaronder, dat
een zoodanig persoon weder als vrij man in de maat-
schappij is terug gekeerd, dat hem weder gelijk ieder
ander de vrijheid van doen en laten wordt toegekend.
Kan men nu zeggen, dat een voorwaardelijk in vrijheid-
gestelde ontslagene eene dergelijke vrijheid geniet?
De naam van de instelling zelve duidt het tegendeel
reeds aan. Hij wordt vrijgelaten onder zekere voorwaar-
den, die hij verplicht is na te leven, bij niet nakoming
waarvan hij onmiddelijk weder naar de gevangenis wordt
terug gebracht, en dat zelfs wegens feiten die anders
geene gevangenisstraf zouden mede brengen; zijn vrije
wil wordt nog steeds aan banden gelegd; hij blijft nog
voortdurend aan een gestreng toezicht onderworpen.
Men voere hier niet tegen aan, dat hij zich misschien
gemakkelijk aan dat toezicht zal kunnen onttrekken, en
zoodoende toch factc met ieder ander vrij man gelijk zal
staan. Dit argument bewijst echter al zeer w^einig. Het
zal er toch slechts van afhangen hoe dat toezicht gere-
geld is. Het is hier de plaats niet over eene dergelijke
en wenschelijke regeling uit te weiden, maar ik ben over-
138-
tuigd, dat het bij eene goede regeling aan een voorwaar-
delijk ontslagene, even als thans aan ieder ander
persoon uiterst zeldzaam gelukken zal, zijn verblijfplaats
voor Justitie of Politie geheim te. houden, wanneer zij
die wenschen te leeren kennen.
Volgens de memorie van toelichting op ons thans aan-
genomen Wetboek van Strafrecht hebben de voorschrif-
ten over de voorwaardelyke invrijheidstelling ten doel
hun, die eene eenigzins langdurige gevangenisstraf on-
dergaan , den steeds zoo moeielijken overgang tot de
volle vrijheid lichter te maken, terwijl men het als een
middel beschouwt om het wantrouwen en de vooroordee-
len te overwinnen, die thans nog algemeen tegen ontslagen
gevangenen bestaan en waardoor velen, die met de beste
voornemens bezield zijn, verhinderd worden op eene eerlijke
wijze in hun levensonderhoud te voorzien.
Mr. Kieuwenhuis nu kan deze motieven in de memorie
van toelichting ten gunste van het invoeren der voor-
waardelijke invrijheidstelling niet deelen. Hij toch ge-
looft, dat de verlofpas geheel gelijk zal staan met een
ontslagbrief, die thans mede gegeven wordt en waarop
de ontslagene wegens zijn goed gedrag wordt aanbevolen.
Zelfs gelooft hij, dat men liever een geheel dan een gedeel-
telijk ontslagene in zijn dienst zal nemen, omdat men van den
laatsten bij herroeping nog meer last en moeite te vreezen
heeft. Integendeel komt het mij voor, dat een werkgever
er veel minder bezwaar in zien zal om een voorwaardelijk
ontslagene in zijn dienst te nemen, en dat de verlofpas
•139
•
eene veel sterkere aanbeveling voor den veroordeelde zijn
zal dan de op den ontslagbrief geplaatste aanbeveling, om
reden dat men, mijns inziens, tot bet laatste veeleer zal
overgaan dan tot het verleenen van het voorwaardelijk
ontslag, waarvoor men veel hooger eischen zal stellen en
dat niet verleend zal worden dan nadat men zieh zooveel
mogelijk omtrent zijn karakter en zedelijke verbetering op
de hoogte gesteld heeft. Nu kan men zeggen, dat dit
toch niet zal geschieden en dat de beslissing grootendeels
zal afhangen van de niet altijd even onpartijdige rappor-
ten van de gevangenbewaarders, doch dit is slechts eene
kwestie van toepassing geheel afhankelijk van eene goede
regeling op dit punt bij maatregelen van inwendig bestuur.
Ook de door hem bedoelde mogelijke last, die een werk-
gever zou kunnen krijgen bij het herroepen van den ver-
lofpas, houd ik voor geen reden om voorwaardelijk ont-
slagenen niet in dienst te willen nemen , zoowel omdat
deze last en moeite voor den werkgever mij voorkomen
veel meer in schyn dan in werkelijkheid te bestaan, als
ook omdat, gelijk de ondervinding dit tot hiertoe bij eene
degelijke toepassing bewezen heeft, de intrekking van den
verlofpas zich maar uiterst zelden zal voordoen, daar ver-
reweg het grootste gedeelte der voorwaardelijk ontslage-
nen, zij het dan ook al alleen uit vrees om weder onmid-
delijk naar de gevangenis teruggevoerd te worden,
althans gedurende den tijd waarover het ontslag loopt, er
wel voor zorgen zal geene aanleiding tot klachten te
geven.
140-
gggggg
„Daarenboven", zegt Mr. Nieuwenhuis, „zal een ont-
slagene doorgaans, gelijk eene langdurige ondervinding
mij bewezen heeft, niet dan in den uitersten nood bij het
zoeken en verkrijgen van werk, zijne vroeger ondergane
straf bekend maken, omdat hij in dat geval bij de mees-
ten het hoofd zal stooten en daardoor niet gemakkelijk
zal slagen om werk te krijgen. Bij voorwaardelijk ontslag
kan hij zyn vroeger leven niet geheim houden."
Het is waar, velen koesteren nog dikwijls, en mijn in-
ziens niet altijd ten onrechte, een zeker wantrouwen jegens
ontslagene gevangenen, juist omdat men hen niet genoeg-
zaam kennende, bevreesd is, dat zij weder spoedig op
nieuw eenig misdrijf zullen plegen. Het voorwaardelijk
ontslag (mits oordeelkundig toegekend) zal echter juist
voor den werkgever tot op zekere hoogte een bewijs zijn,
dat de houder van een pas iemand is, dien men nauw-
keurig gadegeslagen heeft en van wien men verwachten
mag dat hij van den verkeerden weg is terug gekomen,
terwijl het voor hem tevens een waarborg zijn zal, dat
die persoon zich ook voor het vervolg goed zal blijven
gedragen. Deze waarborg mist de werkgever geheel bij
het in het werk nemen van hen , die volgens het thans
nog in werking zijnde strafwetboek volledig ontslagen wor-
den na afloop van hunnen geheelen staftijd.
Is de werkgever er tegen om ontslagene veroordeelden
in zijn dienst te nemen, bijv. omdat er nog zoo vele an-
dere goede werklieden te bekomen zijn, die misschien ook
geen werk hebben en die geen strafvonnis ten hunnen
141-
laste hebben, of wel uit vrees dat hij zijne andere werk-
lieden zal verliezen, die niet met ontslagene veroordeelden
zouden willen werken, dan geloof ook ik niet, dat het
voorwaardelijk ontslag in staat zal zijn hem over deze
bezwaren te doen heenstappen. Bestaan deze bezwaren
echter niet bij den werkgever, dan zal de voorwaardelijk
ontslagene ongetwijfeld, om de hierboven genoemde reden,
veel spoediger werk verkrijgen en in zijn eigen onderhoud
kunnen voorzien, dan tegenwoordig met ontslagene gevan-
genen het geval is.
Bovendien, wanneer men van het denkbeeld uitgaat, dat
de werkgever niet moet weten dat de persoon, die zich
tot het bekomen van werk bij hem vervoegt, tot de ont-
slagene gevangenen behoort, waartoe dient dan de tegen-
woordig op den ontslagbrief geplaatste aanbeveling wegens
zijn goed gedrag, die hem bij het verlaten van de ge-
vangenis wordt mede gegeven? Hiermede zal hij alsdan
toch niets kunnen uitrichten, want vertoont hij dien, dan
zal men onmiddelijk weten wie hij is, en dan staat hij
aan hetzelfde gevaar bloot^ waaruit de tegenstanders van
het voorwaardelijk ontslag een argument tegen deze in-
stelling trachten te putten.
Het hoofddoel, dat met de voorwaardelijke invrijheidstel-
ling ten onzent beoogd wordt, is, zooals wij trouwens reeds
gezien hebben: den overgang, voor den tot meer langdurige
gevangenisstraf veroordeelde, van de gestrenge gevangenis-
tucht tot de volle vrijheid lichter te maken en hem., zoo-
wel in zijn eigen belang als in dat der maatschappij ,
è
142-
tot het goed gebruik maken dier vrijheid voor te bereiden.
Met welke goede voornemens ook bezield , de verleidingen
waaraan een veroordeelde by zyn ontslag bloot staat, zijn
vele. „Het zijn sterke beenen die de weelde kunnen dra-
gen," zegt het spreekwoord, en is dit op iemand, dan is
het zeker op den ontslagen gevangene toepasselijk. Mocht
hij nu ook al uit eigen zelfbewustzijn nog geen kracht
genoeg bezitten, om aan die verleidingen weerstand te
kunnen bieden, dan nog zal (bij eene goede regeling van
het over hem gestelde toezicht) de terugvoering naar de
gevangenis als een schrikbeeld voor hem staan en hem
terughouden van een stap, die hem anders weder op nieuw
noodlottig zou kunnen worden. „La science que la mau-
vaise conduite ou même la mauvaise compagnie entraî-
nera la révocation assure non seulement la bonne conduite
mais inspire la confiance."
Wordt de verlofpas oordeelkundig uitgereikt, heeft de
voorwaardelijk ontslagene zich gedurende den tijd van zijn
verlof goed gedragen en heeft hij aan de verleidingen
weerstand kunnen bieden, dan ook bestaat er gegronde
reden om te hopen, dat hij ook bij zijn definitief ontslag
op den eenmaal ingeslagen weg zal blijven voortgaan, dat
hij als een nuttig lid in de maatschappij zal terugkeeren
en zich niet zoo licht weder tegen de geregelde orde en de
samenleving zal vergrijpen, als gewoonlijk met de meeste
ontslagene veroordeelden het geval is.
\') c. f. Prof. Pols in zijn Rapport t. a. p. pg. 67.
-ocr page 155-143-
Na al hetgeen ik tot hiertoe over dit onderwerp ge-
zegd heb, zal het wel niet aan twijfel onderhevig zijn,
dat de weinige en geringe nadeelen, die daaraan nog mo-
gen verbonden zijn," verre door de voordeelen overtroffen
worden en dat de instelling niet alleen niet zonder gevaar
voor, maar integendeel ook in het belang van de openbare
orde en veiligheid kan worden toegepast.
„Waarom" — zoo vroeg reeds mr. van der Bnigghen
een twintigtal jaren geleden, zoude men dan ook niet in
Nederland met de toepassing van het aan de eene zijde
inderdaad zoo weinig gevaarlijke, aan de andere zijde tot
verkrijging van werkelijke zedelijke verbetering, tot het
voorkomen van recidiven zoo vruchtbare beginsel eener
wettelijk geregelde voorwaardelijke vrijlating met inbegrip
van de behandeling die daarvan zelve de voorwaarde is,
op wat wijze dan ook eene proeve nemen?"
Sedert die vraag gesteld werd, heeft de instelling zich
ver buiten de grenzen van Engeland en Ierland uitgebreid,
en heeft ook de ervaring aldaar haar als heilzaam en
proefhoudend bewezen, terwijl zij niet alleen het aantal
barer voorstanders voortdurend heeft zien vermeerderen,
maar deze ook bovenal telt onder hen, die met hare prak-
tische toepassing belast zijn of deze van nabij hebben gade
geslagen. En ten laatste is nu ook aan den wensch van
mr. van der Brugghen ten onzent, al is het ook op eene
zeer beperkte schaal, voldaan.
Als proefneming toch is in art. 15 al. 1 van het
Wetboek van Strafrecht bepaald, dat de tot gevangenis-
144-
straf veroordeelde, wanneer hij drie vierden van zijn
straftijd en tevens ten minste drie jaren in de gevangenis
heeft doorgebracht, voorwaardelijk in vrijheid kan worden
gesteld. Het Ontwerp 1879 daarentegen had eene toe-
passing op veel ruimer schaal voorgesteld. Art. 21 toch
bepaalde dat hij, die twee derden en minstens éenjaarm
de gevangenis had doorgebracht, voorwaardelijk in vrijheid
zou kunnen gesteld worden.
Ofschoon myns inziens de bepaling van het Ontwerp de
voorkeur verdient boven de thans aangenonnene, daar toch,
bij een oordeelkundig gebruik maken van de bevoegdheid
tot het verleenen van het voorwaardelijk ontslag, het
getal dat daarvoor in aanmerking zal kunnen komen slechts
zeer gering zal zijn, zoo wil ik echter hopen, dat de ook
ten onzent te verkrijgen resultaten van dien aard zullen
bevonden worden, dat zij niet alleen tot handhaving,
maar ook tot uitbreiding van deze instelling, op de schaal
bij het Ontwerp 1879 voorgesteld is geworden, zullen
leiden.
■ |
1 - |
n - |
\\1 | ||||||
\\ |
J . |
-i -i . |
\\ |
. | ||
^■j\'-\'i- | ||
n-- i-F" | ||
^ ■ - - | ||
w\' -y 1 • V ■ ■ - . |
• A |
\' A |
ST
I.
De legataris, aan wien zijne eigene met een vrucht-
gebruik, pandrecht of erfpacht bezwaarde zaak vermaakt
is, kan bevrijding van die rechten eischen.
II.
De verbintenis vervalt, wanneer het belang van den
schuldeischer in de praestatie heeft opgehouden.
III.
Krachtens Art, 5 No. 1 B. W. in verband met Art. 3
B. W. is een kind, door in Nederland gevestigde ouders
verwekt, maar in het buitenland (nadat de ouders opge-
148-
houden hadden hier gevestigd te zijn) geboren, Neder-
lander.
IV.
De ambtenaar van den burgerlijken stand is niet
bevoegd, wanneer de termijn bedoeld in Art. 29 B. W.
verstreken is, alsnog de akte van geboorte op te maken.
V.
De wettelijke woonplaats van minderjarigen, wier moeder
door een opvolgend huwelijk krachtens Art. 405 B. W.
de voogdij heeft verloren, is die, welke zij hadden op het
oogenblik toen de moeder de voogdij verloor.
VI.
De curator heeft de bevoegdlieid om namens\' den cu-
randus de rechtsvordering tot ontkenning van de wettigheid
van een kind in te stellen.
VIL
Hij, die op eigen verzoek wegens zwakheid van geest-
vermogens onder curateele gesteld is, verliest het recht
oin testament te maken.
149-
YIII.
Legitimaris is de erfgenaam, die onmiddelijk door de
wet tot de erfenis geroepen wordt, en niet hij, die hij
ontstentenis van dien onmiddelijk geroepene erfgenaam
wordt.
IX.
Verkoop eener zaak, gekocht met het doel om te ver-
koopen, is eene daad van koophandel.
X.
De in het buitenland rechtsgeldig bestaande naamlooze
vennootschap kan, zonder koninklijke bewilliging, hier te
lande in rechten optreden.
XL
Bij de berekening der in xirt. 717 W. K. bedoelde
reparatiekosten, beboeren niet in aanmerking te komen ,
de kosten, veroorzaakt door het boven water halen van
het gezonken schip.
150-
Bij het tot stand komen van het door den gefailleerden
schuldenaar aangeboden accoord, verliezen de schuld-
eischers hunne aanspraken op de borgen.
XIII.
De dwangmaatregelen bij Art. 116 sqq. W. v. B. Rv.
voorgeschreven, kunnen niet worden verleend ingeval van
onttrekking aan het voorschrift van art. 805 W. v. K.
XIV.
De woorden: „ten dage dienende" in Art. 135 al. 3
W. V. B. Rv. slaan alleen op den dag waartegen ge-
dagvaard is.
XV.
Ten onrechte is in het nieuw Wetboek van Strafrecht
de toerekening der preventieve hechtenis op den duur van
de uitgesprokene straf facultatief gesteld.
151-
XVI.
Billijkheidshalve-behoorde aan hem, die na-de voorloopige
hechtenis ontslagen wordt, zonder schnldig te zijn be-
vonden , eene schadevergoeding van staatswege te worden
toegekend.
XYII.
Terecht is in het nieuw Wetb. van Strafrecht geene
uitzondering gemaakt op den regel van ontoerekenings-
vatbaarheid voor hen, die, zelfs tengevolge A^an hunne
vrijwillige dronkenschap in staat van bewusteloosheid ver-
keerende, een misdrijf gepleegd hebben.
XVIII.
Het ware Avenschelijk dat, bij de beoordeeling der vraag:
of een gevangene voor de voorwaardelijke invrijheidstelling
in aanmerking zal kunnen komen, aan de afdeelingsbe-
sturen van het „Genootschap tot Zedelijke verbetering der
Gevangenen" eene adviseerende stem Averd toegekend.
152-
XIX.
Zal eeu procesverbaal, volgens art. 437 W. v. Strv., als
schriftelijk bescheid kunnen gelden, dan moet het door
den ambtenaar zelven worden opgemaakt, en is het niet
voldoende dat zijue op den ambtseed mondeling afgelegde
verklaring, door een ander ambtenaar in geschrift is
gebracht.
XX.
Bij eventueele G-rondwetsherziening behoort aan den
Koning wel het recht toegekend te worden oorlog te ver-
klaren en vrede te sluiten, doch niet, dan na vooraf-
gaande toestemming van de beide Kamers der Staten-
Generaal.
XXI.
Gratie kan verleend worden , zelfs tegen den wil van
den veroordeelde.
^ A: r
■ • r\' ■
/ -Ah
t ;
l
"Vr
WM
■ ■ V
■■ ■ : - ■ ■■ ^
A : ; ■
• \\-V,
V
; \\
, fS
i
v v;\' \'
• 4
■-■"whfiy
-
r ■
.r:
-ocr page 167-\' V\'
-
\\\\
i
smm..-
<
y
> ■
%
Éàà
.i- »
, \'>;:. I . ■
-ocr page 168-