M. G. BISDOM
utkecht,
J. DE KEU TE F.
1880.
1
U.
f | |
. . | |
■Si | |
. V . - . - ^ V. \' . : ■ ■■ - > V ■
U- I
^ >
" . -S-jr V J
■■ . \' • J .^•f ■V
• ■ -.iAl \\ri \' - ■
. J -f.
^ ■ ■- .....v ... ®
P.- .\';--;: v\'
■Si-
iL
■ Ni\'
-ocr page 3-4 ■ ^
iplà | ||
\'S- .V,.. | ||
i "
■H: ■■■
V J
K\\ \'M-"
sM
■ a;.
il.\' /
-ocr page 4---r
■\'f
V
\'[•if.K
-ocr page 5-:m
ii-r-f^: ■
......
■fe..\'
ï&i
é^mê:
MPIIP -A
■ . . "vTV^......
\'^mmmmMm\'y^mik
-ocr page 6--i: -mmm
Uk
I
9
-ocr page 7-EBKIGE BESCHOUWINGEN
ARTIKEL 1 BURGERLIJKE REGTSYORDERING.
-ocr page 8-801
\' • : \' i
/
r ■/ r
-ocr page 9-MI
llLiJU
TKli \\M.:HKKI,J&TN<! VAN irRNG-HAAll
V A X
AAN DK RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MA(;ilTl<3IN& VAN PEN KECTOlï MAGKirlCDS
HOOGlVKEltAAK IN DJ5 ÏACrLTEIT BBH WIS- EN NAÏürBKUNDE,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
KX
OP VOORDRACHT DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op MAANDAG, den 7deii JUNI 1880, <les namiddags ten 3 ure.
IVr^TJFlITS COï^nSTELIS BISIDOJVC ,
GEBOBEK TE ÜTBECllT.
UTRECHT,
J. DE KRUYEF,
1880.
nmi
/i
f
t\'S iii
\' * II i
I i H H 0 2
i-» !l 1> . \'Ï\'^J r V .■>/:;■.,, H ■> i( J
r-
■ ■■ • t: "
-ocr page 11-yviiJNE PUDERS.
-ocr page 12-y
m
■ . ■ ■ . \' V V
Het is mijn voornemen, om in de volgende bladzijden
Artikel 1 van het Wetboek van Burgerlijke regtsvorde-
ring, dat zegt;
„Elke regtsingang vangt aan met eene dagvaarding
door eenen deurwaarder, die tot het exploiteren in de
plaats bevoegd is; hij is verpligt afschrift van het exploit
te laten aan den persoon, of aan de woonplaats van
den gedaagde. Het afschrift zal bij dengenen, die het
ontvangen heeft, als oorspronkelijke dagvaarding gelden\'\'
eenigszins uit te werken.
Ik zal eerst nagaan, hoe de gang van een dag-
vaarding in de oudste tijden was, om daarna die van
latere tijden en vervolgens van den tegenwoordigen tyd
te behandelen.
Algemeen heeft men aangenomen, dat men, om
tegen iemand een vonnis te kunnen verkrygen, hem
in de gelegenheid moet gesteld hebben, den eisch tegen
te spreken:
.„Audiatur et altera pars^^ en zoo zegt met recht
Rebuffius de citationibus praef. n". 2. 25: „Citatio,
quod defensionem, est juris naturalis, quia fit, ut is,
cujus interest, se defendat."
Te Rome begon in den oudsten tijd een proces daar-
mede, dat men zijne tegenpartij opriep, om mede naar
den magistratus (praetor) te gaan: dat werd genoemd
in jus vocare. Hiertoe was geene machtiging noodig,
want het gold als een algemeen beginsel, dat de opge-
roepene moest volgen \').
De XII tafelen zeggen : „si in jus vocat ito, ni it
antestamino, si calvitur pedemve struit, manum endo
jacito." Weigerde hij te volgen, dan mocht de eischer
er getuigen bij roepen =), antestari {antetestari), om zoo
Gellius: Noct.es atticae, L. 13 c. 13, daar staat//.....
a privato in jus vocari est potestas".
Hiermede brengt Püchta, Institutionem § 160, de woor-
den uit de XII tafelen bij Festus in verband, (Portum, vagu-
latio) cui testimonium defuerit, is tertiis diebus ob portum
obvagulatum ito.
//Fehlt ihm ein Zeuge, so kann er vor der Wohnung des
Beklagten eine öffentliche Aufforderung erlassen, diess ersetzt
das Zeugniss und berechtigt, wenn der Geforderte dazu schweigt,
und nachher betroffen wird, ebenfalls zur Manus Injectio"
tot de manus injectio, de handaanlegging, te kunnen
overgaan. Wanneer hij bleef weigeren, dan mocht hij
hem met geweld voor den praetor brengen
Werd de gedaagde zonder voorgaand antestari in
het jus gesleept, dan was dit onrechtmatig en kon dit
later eene actio injuriarum ten gevolge hebben.
Acro ad Horatii 1 Satir. 9. 74 :
„Casu venit obvius illi
„Adversarius et, Quo tu, turpissime? Magna
„Inclamat voce et licet antestari ? ego vero.
„Oppono auriculam. Rapit in jus."
Het was de gewoonte, om hen, die men tot getuige
er bijriep , het oor aan te raken, dewijl volgens Plinius
H. N. L. 11 c. 45 „in ima aure memoriae locus, quem
tangentes antestamur."
De vocatus was niet gehouden den eischer in jm
te volgen, wanneer hij hem een plaatsvervanger, vin-
dex, stelde, die de vordering op zich nam en dan den
eischer in plaats van den gedaagde in jus volgde of
wanneer hy met den eischer transigeerde.
Pestus: pedem, utruit in XII tabulis sigm^cni fuc/it, ut
aït Servius Sulpicius, 1. 233; Pr. D. de V. S. 50, 16, si
calvitur: et moretur et frustretur.
L. 22 § 1. D. de in jus vocando 2. 4. //Quis in jus
vocatus est, duobus casibus dimittendus est, si quis ejus per-
sonam defendet, et si, dum in jus venitur, de re transactum
fuerit.
De XII tafelen bepaalden: „adsiduo vindex adsiduus \')
esto, proletario jam civi, quis volet, vindex esto.\'\'
Tegen hen, die niet vrijwillig meegaan, noch een
vindex wilden stellen, was men niet altijd genegen of in
staat, geweld te gebruiken. De praetor gaf daarom den
eischer in plaats van de handaanlegging eene actio, om
eene geldboete te eischen en maakte dan gebruik van
zyn recht van vocatio door viatores of van prensio door
lictores, hetgeen van ouds aan de magistraten toekwam,
die het imperium hadden ").
Door Marcus Aurelius is eene meer gemakkelijke
wijze, om het proces te beginnen, ingevoerd of beves-
tigd, nl. door de litis denuntiatio
Dit is eene buitengerechtelijke aanzegging van het
proces door den eischer aan den verweerder in bijzijn
van getuigen.
Deze denuntiatio werd in geschrift gebrachten de actio
werd er in genoemd \'\').
\') Adsiduus is cle rijke, die assts dare kau.
") zimmeiin. Köm. Civilprocess. §111 pag. 337.
ViCTOR, de Caesaribus, zegt iu liet leven van Marcüs,
c. 16: //legum ambigua mire distincta, vadimoniorurn solemni
remoto, denuntiandaeque litis aperiendaeque ad diem, commode
jus introductum.
Anders geschiedde de acüonis editio eerst bij den praetor;
echter kon de eischer bij de in jus «omiïo reeds zeggen, waarom
de geroepene hem in jus volgen zou. Zie Plautus Persa.
4. 9. 8. //Saturio: Age, ambula in jus, leno, Dordalus: Quid
6
Zij bewerkte, dat de gedaagde op den aangewezen
dag moest verschynen.
CoNSTANTiNUS bracht hierin eene verandering in het
jaar 322 n. Ohr. Hij bepaalde nL dat de denuntiatio
apud provinciarum rectores vel apud eos, quibus actorum
conficiendorum jus est zoude geschieden.
Hieruit volgt nu niet, dat zij vroeger altijd privata
was, noch dat zij in het vervolg door den magistratus
aan den gedaagde moest medegedeeld worden; gelijk
Zimmern aanneemt, zie bl. 432, der Römische Civil-
process, maar slechts dat zij voor den bevoegden ambte-
naar aan den tegenwoordigen verweerder zal geschieden,
In het Justiniaansche recht geschiedde de inleiding tot
het proces door een libellus conventionis, ingediend aan
den magistraat. Dit geschrift, onderteekend door den
eischer, bevatte eene korte vermelding van het vorde-
ringsrecht (actio), hetwelk de eischer wilde doen gelden,
daar het er de naaste strekking van was den verweer-
den te doen weten waarover gehandeld werd, opdat
hij, behoorlijk voorbereid, voor het gerecht kon ver-
schijnen en verklaren, of hij den eischer voldoen dan
wel het proces aanvaarden wilde.
me in jus vocas? Sat: Illi apud Praetoren dicam: sed ego in
jus voco. Do: Nonne antestaris?
v. Bethmann Hollweg , \'Civilprocess des gemeinen Rechts
deel 3, bl. 239,
Het was niet noodig, dat zij de formule en den
naam der actio bevatte, maar wel moest zij de hoofd-
daadzaken inhouden, van welke het karakter der vor-
dering afhing. Zij bevatte dus:
1". Den eisch,
2°. De feiten, waarop de eisch gegrond was.
Zij mocht geen twyfel overlaten, of het voorwerp
van het geding was hetzij een zakelijk recht, als eigen-
dom, servituut, pandrecht etc., hetzij een obligatierecht
of uit overeenkomst, of uit een delict.
Ook moest de zaak, waarvan beweerd werd, dat zij
den eischer behoorde of door hem bijv. ter bewaring
enz. gegeven was, nauwkeurig vermeld worden.
Kon de eischer niet schrijven, dan was de onder-
teekening van den tahularius noodig
Hierop volgde de citatio door de admonitio of insimiatio.,
die aan de tegenpartij door den executor van het ge-
recht beteekend werd.
De executor ontving hiervoor sportulae nl een half
percent van de som, vermeld in het libellus conventionis
en eene tegenverklaring, onderteekend door den ver-
weerder, bevattende de gronden van de verweering. Zij
heette xvnp\'iQKoq of libellus contradictionis oïresj)onsionis
en moest inhouden den dag der overgifte van den
libellus conventionis.
v. Bjsthmann Hollweg. 8 bl. 249. t. a. pl.
-ocr page 20-8
Onder de Christenkeizers kon ook het proces door
de rescripti editio beginnen, d. w. z. door eene terhand-
stelling van een rescript, op eene eerlijke manier van
den keizer verkregen en waarin aan den magistratus
de cognitio gelast werd \').
Bij de Burgondiërs werd de eisch door eene private
citatie tegen den verweerder ingesteld, ^^dat gedaagde
in het gerecht zal verschijnen.\'\'\'\' L Burgund: 17 § 4.
5. tit. 82.
Bij de West-Gothen werd de vordering bij monde
ingediend bij den rechter, die dan een brief gaf met
het gerechtszegel aan den gerechtsbode, die dezen brief
voor getuigen aan den gedaagde bracht.
L. Yisig. II. l § 18. „Judex quum ab aliquo .fuerit
interpellatus , adversarium querelantis admonitione unius
\') Post celebratam denuntiationem, sive ad acta sive editione
rescripti (quod tamen jure sit impetratum) lis exordium auspi-
oatur .... 1. 4. C. Th. de denunt. vel edit, rescripti. 2. 4 L.
^5. eod: universa quidem negotia, quae ex rescriptorum aucto-
ritate sortiuntur exordium .... L. 6. 0. Th. de diversis rescript.
1.3: etsi nou cognitio, sed ea^ecafóo de veritate precum
inquiri oportet, ut si fraus intervenerit, de omni negotio cog-
noscatur.
9
epistolae vel sigilli ad judicium venire compellat: sub
ea videlicet ratione, ut coram ingenuis personis is,
qui a judice missus exstiterit, ei, qui ad causam dicen-
dam compellitur, offerat epistolam vel sigillum.
19. „Si quis judici pro adversario suo querelam intu-
lerit et ipse eum audire noluerit, ant sigillum negaverit.
V. Bbthmasn-Hollwe& p. 242 en Heinneccius § 105.
Bij de Franken had de dagvaarding zonder \'s rech-
ters tusschenkomst plaats. \') Haar moest voorafgaan drie,
soms ook zeven malen eene testatio tegen den schulde-
naar, die in gebreke bleef zyn schuld te voldoen. In
tegenwoordigheid van getuigen begeeft hij zich naar
het huis van den schuldenaar om de voldoening der
schuld te vorderen.
i) De woorden der Lex Salica 1.1. si quis ad mallum legibus
dominicis raanniius fuerit, beteekenen niet volgens koninklijke
machtiging door den graaf verleend, maar slechts dat zij over-
eenkomstig de koninklijke wetten, t. w. de Lex Salica geschiedt.
SiEGEL, bl. 69. Toch komt reeds in de Lex Salica eene dag-
vaarding voor met machtiging van den rechter si vero adhuc
supradictum debitum solvere noluerit, debet eum sic admallare,
rogo te judex, ut hominem illum denominatum gasacchionem
meum, qui mihi fidem fecit de debito tali denominate, secun-
dum legem salicum mihi inde eum adstringas tunc judex dicere
debet; ego gasachium tuum ilium in hoc mallo quod Lex Salica
habet, tunc ille, cui fides facta est. . . . festinanter ad domum
illius qui ei-idem fecit, cum testibus accedat et roget eum
solvere debitum suum, quod si noluert, solem ei collocet.
10
siegel\') geeft voorbeelden der testatio:
L. 8al, XLV. „De migrantibus".
„Sï quis super alterum in villa migrare voluerit et
unus vel aliqui de ipsis, qui in villa cousistunt eum
suscipere voluerit, si vel unus exteterit qui contradicat,
migrandi ibidem licentiam non liabebit. Si vero eontra
dicto unius vel duorum in villa ipsa adsedere praesump-
serit, tune ei testare debet, et si noluerit inde exire
ille, qui ei testât cum testibus sic ei debet testare:
homo in hoe tihi testo ut in hac nocte proxima in hoe
quod lex salica habet sedeas , et testo tihi ut in decern
noctes de villa ista egredere debeas"
„Et postea adhuc post decem noctes iterum debet
ad eum venire et ei testare ut iterum in (alias) decem
noctes exeat. Si adhuc exire noluerit, iterum tertio
decem noctes ad placitum suum addat, ut sic 30 noc-
tes impleantur. Si nec tune voluerit exire tune manniac
eum ad mallum."
L. Sal. LH. „De rem prestitam".
„Si quis alteri aliquid prestiterit de rebus suis et ei
noluerit reddere, sic eum debet admallare. Cum tes-
tibus ad domum illius cui res suas prestetit accedat et
sic confestetur : quia res meas noluisti reddere quas tihi
prestiteram in hoc eas tene nocte proxima qaod lex salica.
continet., ét sic ei solem collocet.
\') Greschichte des Deutscher Geziolitsverfàhreiis, I bl 71,
-ocr page 23-n
8i nec tune reddere voluerit, adhuc super septem
noctes (ei spacium dare debet et ad septem noctes) ad
eum similiter contestetur ut nocte proxima in hoe, quod
lex salica habet, res suas tenere debeat. Si nee tune
voluerit reddere, ad alias septem noctes ad eum simi-
liter cum testibus veniat et tune eum roget ut debitum
suum reddat. Si nec tune voluerit componere, solem
ei collocet. Quod per tres vices solem ei collocavit,
semper per singulas vices 125 dinarii hoe est terni so-
lid! ad debitum adcrescant. Si nec tune voluerit red-
dere nec fidem facere reddendi, super debitum — 600
dinarios qui faciunt solidos 15 eulpabilis judicetur (ad-
huc .amplius super debitum)."
Bij de Franken heet de dagvaarding: mannitio (van
manón), ook mallatio en adjnallatio^ nl. om bij het
mallum, waar de graaf zitting houdt, te verschijnen,
alsmede adrhamitio (anberaumen, beramen, bepalen) en
somtijds solsadia (van sol, een dag en sadio ~ zetten),
een dag zetten of aanzeggen, op welken hij in rechten
moest verschijnen.
Lex Salica, tit. 40 § 1 en tit. 43 en 53.
De eischer riep den anderen op in bijzyn van getuigen
(tit 59) \') en wierp hem een staf toe. — Zoo Heinnecciüs
\') //llle autem, qui alium manuit cum testibus ad dovmm,
illius ambulare debet et sic eum maiinire debet aut uxorem,
illius vel quemcumque de familia illius, ut ei faciat uotum ,
quomodo ab illo raaiinitus est." Lex Sal. 1.
12
Ook Maurer , Gericlitsverfahren § 36 zegt: „es schijnt
mir nur so viel gewiss, dass sie (die adrhamitio) mit-
telst der Uebergabe eines Zweiges, Eeis oder Halmes
geschah". Form, Lindenbrog c. 168: „quem per suam
festucam ante nos visus fuerit adrhamisse. En bij Mar-
culf, c. 2. Anders zegt Siegel, Geschichte des deutschen
Gerichtsverfahrens 1 bb 66, die beweert, dat deze mee-
ning op eene etymologische dwaling berust, wat het
woord adrhamire betreft, met beroep op Grimm Rechts-
alterthümer bl. 844 c.
De opgeroepene heet adjactivus en adjectivus\')
(Lex Sal. 52, formulae Lindenbr. 157, 159, 165,
167, 119.
De eischer kreeg een staf (festuca) terug.
Zie leges Ripuar XXX § 1, waar gezegd wordt,
„dat de eischer moest bewijzen, dat hij gedagvaard
had: festuca producta. Heineccius Elementa juris Ger-
manici § 109.
De eischer sprak aan het huis van den verweerder,
hetzij met hem zelf, hetzij met zijne vrouw of iemand
zijner familie en riep hem op om op een bepaalden dag
voor den aangewezen rechter te verschijnen, Na het
\') Jactiviis, adjactivm, jcctivus cn jacMimis volgens
Mauiier, § 41 : hij, die in gebreke gebleven is bij mallmn
(gerecht) te verschijnen.
13
verloop der legitimae noctes d. w. z. na 7, 21 of
42 dagen moest de opgeroepene van den morgen tot
den avond drie dagen bij het mallum verbeiden, maar
indien die legitime adjactivi vel admallati secundun legem
salicam op den bepaalden dag eens niet verschenen
waren en geen reden van verschooning (sunnis) aantoon-
den, dan moesten zij 15 soUdi boete betalen (ook de
eischer, wanneer hij was weggebleven) Lex Sal. 1 § 1, 2.
Deze oproeping werd tweemaal herhaald met ver-
hoogde boete. Bleef hij nu op de vierde oproeping nog
weg, dan werd op zijn vermogen beslag gelegd: res in
bannum mittebantur. Capitul, tit. 4 § 25 Had men
op den bepaalden dag tot zonsondergang gewacht, dan
toonde men met getuigen voor het gerecht de oproeping
en het wegblijven aan, hetgeen heette: adjedire of sol-
satire «n men liet zich hiervan door het gerecht een
schriftelijk bewijs geven; dit schijnt de gewone be-
teekenis van solsatire geweest te zijn. \')
Bij de Longobarden werd de vordering aan den
rechter, sculdahis geheeten, bij monde medegedeeld,
met het verzoek de tegenpartij op te roepen (distringere)
wanneer deze niet reeds met den eischer tegenwoordig
was en dit blijkt o. a. uit de citaten van Troya Cod.
i) Walter, Deutsche Rechtsgeschichte, bl. 722. Grimm,
bl. 846.
14
dip], bij van Bethmann-Hollwbg, 4 bl. 377, waar
wij lezen: „ibique veniens ad nos beatissimus in L.
episcopus hujus Aretinae civitatis ecclesiae et suggessit
nobis;\'\' en „in curte nostra, quae vocatur M. ubi
vivens M. venerabilis Abbas et suggessit nobis.
In een Longobardisch proces over de vrijheid (bl.
550, t. a. pl.) zegt de rechter: „et fecemus ipso
Totune venire in ante nus estum Luciune judicium
avendum."
Bij de Franken had later de private mannitio slechts
plaats, wanneer het geding de ingenuiteit of eene
erfenis betrof. — In de overige zaken geschiedde de
oproeping op last van den graaf, hetgeen heette
districtio of bannus.
Capitularia regum Francorum a. 819 § 12. Walter
Corpus iuris Germanici antiqui 2. bl. 338. „De mannitione
vero, nisi de ingenuitate aut de hereditate non sit
opus observare; de ceteris vero causis per districtionem
comitum veniant."
§ 4, „Si quis de statu suo, id est de libertate velde
hereditate compellandus est, juxta legis constitutionem
manniatur, de ceteris vero causis unde quis rationem
est redditurus, non manniatur sed per comitem banniatur."\'
Daar de graaf of rechter bij het verstek de boeten
kreeg, zoo ontstond het misbruik, dat zij de Immitio,
zonder daartoe verzocht te zijn, uitvaardigden, welk
misbruik in de capitularien gekeerd werd.
15
H. Lotharius apud Olona i), ara Baluze 1 pag. 331.
Walter t. a. p. 3. bl. 254. Dalloz s. v. exploit, No. 10.
In het etahlissement de Saint-Louis 1270 komt de
private oproeping niet meer voor. De bannitio heet
daar sémonce en werd beteekend door de sergents, tit.
1 cap, 1. De vormen waren verschillend, naarmate
het tegen een edelman of tegen een vilain was, bijv :
De groote pairs de Prance werden door lettres du
roi, de graven en baronnen in tegenwoordigheid van
vier edellieden (ridders, chevaliers) gestmonceerd en de
roturier door een sergent ordinaire.
De roturier kon \'s morgens voor \'s avonds, of \'s avonds
voor den volgenden ochtend geroepen worden. Zoo
ook de edelman, die slechts hiens roturiers bezat,
i) Volumus ut Comités nostri licentiam liabeant inquisitio-
nem facere de Vicaxiis et Centenariis qni magis propter cnpi-
ditatem quam propter iustitiam faciendam saepissime placita
tenent et ex inde populiim nimis affligunt , et ita teneatur
sicut in capitulare Domini Karoli contineiur, id est,, ut nullus
ad placitum banniatnr nisi qui causa,m suam quaerit, aut si
alter ei quaerere debet exceptis Scabinis septera , qui a.d omnia
plaoita esse debent.
-) Zie GiiiMM, p. 842, semondre (submouere).
-ocr page 28-16
lorsqu\'il y couchait et levait. Aan de overigen was een
quinzaine toegestaan
Aan de arme duivels werd in dien tijd zeven vrije
dagen toegestaan.
De dagvaarding geschiedde bij monde (viva voce,
verbalement) 2).
De ordonnantie van 1539 , beval in art. 22 de schrif-
telijke beteekening en die van 1667 in art. 14 van tit.
2, gelastte, dat de deurwaarders, die niet schrijven
konden binnen drie maanden hun ontslag moesten
vragen
De overal en nergens woonachtige bedelaars en land-
loopers werden door een cri \'public onder trompetgeschal
(à son de trompette) ingedaagd. Dit noemde men à la
brétècke, volgens de plaats, waar die oproepingen ge-
schiedden.
\') Beaumanoir, chap. S et 30.
3) Van daar de uitdrukking verbaliser en p7-oces-verbal, sedert
het geschrift bij die mondelinge dagvaarding is gevoegd en
haar heeft vervangen.
3) De sergents of huissiers werden tot aan da ordonnantie van
het jaar 1667 uit lieden genomen van zoo lagen stand, dat
velen van hen noch lezen noch schrijven konden.
4) De deurwaarders, die niet schrijven konden, zetten een
zegel onder hun exploit. Zie Brodeaü, op de coutume de
Poitov. art. 386.
Dit gold bepaaldelijk in Auvergne.
-ocr page 29-17
Op deze wijze werden ook de gemeenten, steden en
dorpen gedagvaard.
De vreemdelingen werden ook a son de trompette op-
geroepen aan de côtes et confins van het koningrijk
naast het land, waar zij thuis behoorden.
Het overbrengen van dagvaardingen naar de kas-
teelen was geen aangename taak, daar de groote heeren
niet schroomden den huissier uit het raam te gooien,
hem de ooren af te snijden of hem dood te slaan.
Daarom werd vergund, dat zij de dagvaardingen aan
deze gevaarlijke heeren voor hunne kasteelen toeriepen
en het exploit vastspijkerden : „aux poteaux de la barrière.\'\'\'\'
Dat dit ook niet vrij van gevaar was, behoeft wel
niet vermeld te worden.
Gfroote veranderingen bewerkten de -ordonnantiën van
het jaar 1667 door het verplicht te stellen, dat de huis-
sier zich moest laten bijstaan door twee getuigen of
recors^ hetgeen in het jaar 1669 reeds afgeschaft is •).
Werd hij, die gedagvaard was, niet te huis gevon-
den , dan maakte men gebruik van de affiche à la porte.
(Voor vreemdelingen is de assignation sur la frontière
afgeschaft ; zij worden gedagvaard volgens art. 8 et
hotels de procureurs généraux.
i) Hiervan vindt men nog sporen in art. 781 B. Rv. bij
den lijfsdwang, in art. 182, W. v. K. en 173 C. d. C. bij
liet wisselprotest.
18
Zij, die geen bekende woonplaats hebben ; worden
gedagvaard par un seul cri fuhlic au principal marché.
Yoor de juridictions subalternes was geene vergunning
tot dagvaarding noodig : „l\'huissier a sa commission
dans sa manche."
Voor de dagvaarding voor de hoven (die in het
hoogste ressort beslisten) werd vergunning tot de dag-
vaarding toegestaan bij lettres de chancellerie, commis-
sion particuliere ou arrêt, (art. 12).
^fa de ordonnantie van het jaar 1539 is het eerst
ngevoerd, dat het exploit van dagvaarding libellé moet
zijn. Vroeger had het libellé of Vexposé de la demande
by eene latere acte plaats : de actionis editio na de in
jus vocatio zie pag. 5
In het fransch is dagvaarding: ajournement., assi-
gnation , citation, en daaronder verstaat men dan het
exploit, bij hetwelk iemand voor den rechter wordt ge-
roepen, hetzij „poMr y défendre à une action., dirigée
contre elle., soit pour déposer comme témoin.\'\'\'\' Potiiier,
Proc. civ. part. I. art. I. Citation is thans de dag-
vaarding voor den vrederechter, zie Boncbnne , théorie
de O. d. Pr. t. 2, pag. 98.
Voor de andere rechters wordt ze genoemd: ajour-
nement.
19
Laten wij nu eens nagaan, hoe de dagvaarding by
ons te lande vroeger ging
\') Wij lezen in de: Nieuwe bijdragen voor regtsgeleerdlieid
en wetgeving, XXIV, 1874 , een wetboek van Ph. Wielant
voor Haarlem door Prof. Mr. J. A. Eruin, bl. 11:
45. «Die scout noch dienaers en zullen geenen poorter dagen
noch ontbieden te rechte te commen omme civile noch oick om
criminele zaken, dan by laste van een van de burgemeesters."
56. //Die scout ende dienaers zullen huer daginge doen ten
persoone van den poorter, up dat hy int stede vindelic es, ende
dair neen, ten huyse dair hy woont, ende hem. geven rede-
licken dach, te wetene van VIII ten minsten."
En op pag, 18:
91. //In tween manieren commen de zaken ter vierscare te
weetene by indaginge oft\' by vangen otf arreste.
92. //Niemant en es gehouden te rechte te commene, hy en
zy \'eersi daer toe gedaecht, want daginge tbcginselc es van
allen civilen processen."j
93. //Elc moet gedaecht zyn tzynen persone oif tzynen huyse,
ende moet hebben redelicken dach, ten minsten van VIII da-
ghen, ende die dienaers zullen van dier daginge gelooft zyn
by hueren eede."
94. «Ende van na voirdan men ne zal nyemcnde dagen
van zaken boven den XX sc., zonder dairtoe te hebbene deach-
brietf onder tlianteycken van den clerck van den vierscare, de
welcke int corte inhouden zal de redene wairomme men de da-
ginge doet, in desen manieren:
Hbynric Janz. doet dagen tc naester vierscare Pibïeb
Ploriszoon , ende omme hem tc antwoirdene up den heesch,
20
Rombout Hoogerbeets zegt hiervan: „Voor
eerste wordt ingestelt een Request., dewelke (gelijk
alle volgende schrifturen) by een Advocaet moet ge-
teykent syn, daer van in \'t narre de gelegentheyt van
de sake voorgestelt ende by de conclusie de provisie
van Justitie versocht wort, die tot bekomenge ende
voorstandt van des Suppliants goet regt dienende is").
Deze indiening is noodig, daar het vaststaat: „om-
nia in foro peragi per implorationem officii judicis,
judex enim nemini officium suum, nisi rogatus, im-
pertit. In het request wordt het woord gericht tot het
Hof, aldus:
die liy hem maken zal van XX gulden van eenen peerde, dat
hy hem vercoft ende gelevcrt heeft.
Actum te desen dage, etc.; ende dien daechbrieff zal de
dienare hem laten om hem dair up te beradene."
95. ff Waer dat een poorter zyn wederpartie vonde in vier-
scaren ende dat hy hem zeyde: ick vinde u hier, ick heesch
u X £ gr., die ghy myn sculdich siet, ende begere an see-
penen, dat zy u daer in condempneren, die wederpartie zoude
moeten antwoirden, al en ware hy niet gedaecht, off dach
dairtoe nemen.
\') In zijn werk, getiteld: Korte Inleydinge tot de practijken,
onder het opschrift: Praeparatoria; Vooriereijdingen van het
aanleggen van een proces voor \'t Hof van Holland.
Dit is: het Request om Mandement of provisie van Justitie
te bekomen, gelijk bij Willem dr Gboot: Isagoge ad Fraxin
fori Ba.tavici, Lugd. Batav. 1794.
21
„Aan den Hove van Holland geeft reverentelijk te
kennen A. A.
Nu volgt de korte vermelding der zaak: bijv. „dat
N, N. volgens schuldbekentenis hem f 1000 schuldig
is, die hij hem heeft geleend.
Daarbij moest in de Requesten \') ter eerste instantie
bij gevoegd worden, „dat hij (A. A.) N. N. herhaalde-
lijk in der minne heeft aangesproken; maar dat deze
weigerde te betalen.
Deze bijvoeging is vooral noodig om de gerechts-
kosten te herkrijgen, want men moet den schuldenaar,
die de betaling niet heeft geweigerd, niet met een
proces aanvallen.
Vervolgens komt dan:
1°. De clausule van simpel hevel , nl. het verzoek ,
dat de rechter N, N. zal bevelen, dat hij den eischer
zal voldoen en de kosten zal betalen.
2". De clausule justificatoir, in dezer voege:
„En in cas van Oppositie zij den Opposant of Opposan-
ten dag beteekend voor deezen Hove, omme te zeggen
de redenen van dien, te aanhooren zoodanigen Eisch en
1) Op het request laten de commissarissen door hunnen
secretaris in margine aanteekenen, welk en hoedanig mandaat
zij willen geven.
Dit request blijft bij het hof met die aanteekening, die door
de commissarissen van den llolle onderteekend is.
22
Conclusie, als de Suppliant ten dage dienende ter zaake
voorsz. zal willen doen en nemen, daar jegens, alsmede
op het verzoek van Provisie te antwoorden en voorts te
procedeeren als naar rechten \').
Uyt desen word het Mandament bij den Grriffier of
een van de Secretarissen van \'t Hof geëxtendeert., waer
van het disposityf eerst precys bevel houd, om \'t ge-
eyschte te voldoen, \'t welk daarna word gemodificeert
met deze clausula justificatoria:
„ten ware gij eenige redenen had ter contrarie, die
gij gehouden suit sijn voor den Hove te komen verkla-
ren , tot öoodanigen dage als u by den exploiteur sal
worden geprefigeert." R. Hoogeebeets, t. a. p. Als-
ook : „Deze requeste word by een\' Procureur gepresen-
teert ende de Commissarissen van de Rolle ofte in sware
saecken \'t collegie van den Rade verlenen daarop so-
danige Apostille als na regten en stijle van den Hove
bevonden word te behooren.
Dit mandement onderteekent de secretaris, voegt de
dagteekening er bij en brengt het den president, die
het zegel van het Hof er aan hecht. Dit mandement
is een brief aan den deurwaarder, nl.:
„Aan den deurwaarder ....... Salut. A. heeft
een request ingediend, waarin hij te kennen geeft. . ."
Mr. Joannes v. n. Linden, Verhandelingen over den
Judiciëele practycq, 1794, bl. 110,
23
De deurwaarder, zijnen staf, waarop het wapen van
het Hof (de Leeuw van Holland) den gedaagde ver-
toonende, gelast dezen in naam van het Hof, den eischer
te voldoen, of ten dage, die hem nu de deurwaarder
aanzegt (niet binnen de 14 dagen en niet na ééne
maand) in rechten te verschijnen en te verklaren zijne
reden van oppositie, latende hem copye van den Man-
demente en de aanteykeninge van den bestemden dag.
De practijck voor de Hoven van Justitie en voor de
subalterne Vierscharen heeft al dadelijk dit onderscheid,
zegt Mr. van der Linden, t. a. p. bl. 106, dat de dag-
vaardingen bij de lagere gerechten geschieden eigener
autoriteit en zonder voorafgaande kennis van den rech-
ter, door eene acte van citatie in handen van een Bode
of Roedrager te stellen \').
Het Wetboek op de regterlijke instellingen en regts-
pleging van het Koningrijk Holland (1809) behandelt
in den derden titel:
^,van dagvaardingen en het exploiteren van dezelveny
\') Ordoiin. op \'t Proced. in de steden en ten platten lande
van 1570, art. I,
24
Art. 559 luidt: „Die iemand voor den regter wil
dagvaarden, moet zich daartoe vooraf bij requeste aan
den regter adresseren." \').
Op dit request wordt door den regter, alvorens het
verzoek te verleenen, eene comparitie geordonneerd, om
partijen daarop te hooren en te vereenigen, indien het
doenlijk is. ^rt. 562.
Zijn partijen niet verschenen, of konden zij tot geen
vergelijk bewogen worden, dan wordt volgens art. 563
den tveg tot de justitie geopend en het verzochte appoin-
tement verleend, ten ware bijzondere redenen, in de
wet gegrond, voorhanden waren, om die te weigeren.
De requesten en appointementen worden aan partijen
geïnsinueerd.
Mr. van der Linden, t. a. pl. bl. 118 meent, dat
het buiten tegenspraak de plicht van alle rechters is,
om alle middelen aan te wenden, ten einde de partijen
te vereenigen en de processen op eene eerlijke wijze
door een minlijk accoord te doen eindigen. Zoo zyn
ook in \'t bijzonder de Hoven van Justitie altijd gewoon
hun best te doen, om de processen in derzelver geboorte
\') Dit was ook bij het wetboek van 1799 voorgeschreven
voor de Eechtbanken en Hoven in tit. III, van de manier van
procedeeren voor de burgerlijke recMhanJcen etc., geheel in over-
eenstemming met de Oud-Hollandsche regtspleging. Prof. v,
Boneval Faure II, bl, 3,
25
te smooren. Daarom was het zeer gebruikelijk, dat
\'t Hof, alvoorens op de requesten, aan hetzelve gepresen-
teerd, te disponeeren, partijen ordonneert op zekeren
bepaalden dag te compareeren voor Heeren Commissa-
rissen , om henluiden te hooren en te vereenigen: is
\'t doenlijk, zoo niet, te disponeeren naar behooren.
Op die comparitien was \'t Hof gewoon partijen tot
een accoord te vermanen en aan te raden Verder
gaat de post van een rechter ook niet.
Over het accoord vinden wij, onder meer, ook nog
op pag. 582 in : Batavische Arcadia het volgende:
y^Joannes Brantius in Senatore suo lib. 2 cap. 1
raet alle man, dat, zo zij met yemand bij geval
in krakeel raken, dat zij \'t liever binnen hare muu-
ren versmoren, dan dat zij \'t op \'t uyterste Recht
laten aenkomen en dat zij liever in minne en vriend-
schap de saken so ecken bijteleggen, als uyt haet en
verbitteringen malkanderen voor \'t Recht te slepen, en
soo men hier over eenigh schade van rechts wegen komt
te lijden, dat men dien geduldigh opneemt. Weshalven
\') L. 7j c. de sentent. et interloc. lib. 7, 145: «quapropter
si nihil, causa cognita, secundum juris rationem pronuntiatum
est, vox pacisci suadentis praesidis actionem tuam perimere,
si quam habuisti, minime potuit.
2) Uitgegeven te Amsterdam bij Adr. Wob en de Erve G.
onder de Linden, 1739,
26
een rechter seer wel doet, die de parthyen tot accoord
soeckt te brengen, zegt Nevizanus in Sylv. Nuptiae ^
lib. 6 n. 8. En rechte instructie geeft de president de
la Boche Fkivin , aen de gene, die pleyten, lib. 8 cap.
12, n. 18. 19: Dat men nooit een goed accoord, dat
ons aangeboden word, moet afslaan. Omdat een vaste
vrede beter en veyliger is, dan een gewenschte vic-
torie , want gene is in uwe, deze in der Rechteren
hand, seght hy : En het is waer, dat de tydt om de
processen by te leggen voordeeliger is, dan dezelve voort
te zetten. Terwijl dat beyde noch een vertrouwen hebben
en beyde even machtigh schijnen. Ick en mag niet meer
spreken van een sake, die allen seer bekent is" , etc.
Eene geheele andere opvatting geeft Ihering der Kampf
mi\'s Recht hl. 33. Hij is nl. tegen de schikking, wan-
neer men van het onrecht der tegenpartij overtuigd is.
Zijne meening is dus , dat men bijv. bij de rei vindi-
catie niet met den bezitter ter kwader trouw moet schik-
ken. Hij zegt: „Dass das Recht mir gegen den Erben
meines Schuldners, der um die Schuld nicht weiss und
seine Zahlung von dem Beweise derselben abhängig
macht, dieselbe condictio ex mutuo gibt, wie gegen
den Schuldner selber, der schamloser Weise das-
gegebene Darlehen in Abrede stellt oder grundlos
die Rückgabe verweigert, wird mich nicht abhalten,
die Handlungsweise Beider in ganz verschiedenem
Licht zu erblicken, und darnach die meinige einzurich-
27
ten. Der Schuldner selber steht für miche auf Einer
Linie mit dem Diebe, er versucht, mich wissentlich um
das Meinige zu bringen, es ist die Willkühr, die sich
gegen das Recht auflehnt, nur dass sie vor dem Richter
in anderm Gewände erscheint, und die ich ganz so
bekämpfen muss wie in der Person des Diebes. Den
Erbe des Schuldners dagegen steht dem gutgläu-
bigen Besitzer meiner Sache gleich er negirt nicht
den Satz, dass der Schuldner zahlen müsse, sondern
nur die Behauptung, dass er selber Schuldner sei" enz.
„Mit ihm mag ich mich vergleichen, von der Erhe-
bung des Prosesses ganz absehen, aber dem Schuldner
gegenüber soll und muss ich mein Becht verfolgen., es koste
was es iDolle; thue ich es nicht, so gebe ich nicht bloss
dieses Recht, sondern das Recht preis."
En op bl. 58.
„In meinem Rechte ist das Recht gekränkt, negirt,
wird es behauptet und wieder hergestellt."
De bepalingen van artt. 48—58 0 0. d. R., nl. de
\') Code de Procedure civile, artt. 48—58:
48. Aucune demande principale introductive d\'instance entre
parties capables de transiger, et sur des objets qui peuvent être
la matière d\'une transaction, ne sera reçue dans les tribunaux
de première instance, que le défendeur n\'ait été préalablement
appelé en conciliation devant le juge de paix, ou que les par-
ties n\'y aient volontairement comparu.
49. Sont dispensées du préliminaire de la conciliation;
-ocr page 40-28
verplichte poging tot conciliatie zyn reeds in de Loi de
Procedure du Canton de Genève van 29 Sept. 1819
1". Les demandes, qui intéressent l\'état et le domaine, les
communes, les établissements publics, les mineurs, les inter-
dits, les curateurs aux successions vacantes.
2°. Les demandes, qui requièrent célérité.
3". Les demandes en intervention ou en garantie.
4". Les demandes en matière de commerce,
5". Les demandes de mise en liberté; celles en mainlevée
de saisie ou opposition, en payement de loyers, fermages ou
arrérages de rentes ou pensions; celles des avoués en payement
de frais.
6°. Les demandes formées contre plus de deux parties,
encore qu\'elles aient le même intérêt.
7". Les demandes en vérification d\'écritures, en désaveu,
en règlement de juges, en renvoi, en prise à partie; les deman-
des contre un tiers saisi, et en général sur les saisies, sur les
offres réelles, sur la remises des titres, sur leur communication,
sur les tutelles et curatelles; et enfin toutes les causes exceptées,
par les lois.
50. Le défendeur sera cité en conciliation:
1". En matière personelle et réelle, devant le juge de paix
de son domicile; s\'il y a deux défendeurs, devant le juge de
l\'un d\'eux, au choix du demandeur.
3". En matière de société autre que celle de commerce,
tant qu\'elle existe, devant le juge du lieu, oii elle est établie.
3". En matière de succession, sur les demandes entre héri-
tiers, jusqu\'au partage inclusivement; sur les demandes, qui
seraient intentées par les créanciers du défunt avant le partage;
sur les demandes relatives à l\'excécution des dispositions à cause
de mort, jusqu\'au jugement définitif devant le juge de paix
du lieu oii la succession est ouverte,
29
weggelaten, om er eene andere regeling van de zaak
voor in de plaats te stellen , waarover straks.
In de motieven leest men: „Ce ne fut bientôt plus
qu\'une espèce de passeport, dont les parties étaient con-
51. Le délair de la citation sera de trois jours au moins.
53. La citation sera donnée par un huissier de la justice
de paix du défendeur; elle énoncera sommairement l\'objet de
la conciliation.
53. Les parties comparaîtront en personne; en cas d\'empê-
chement, par un fondée de pouvoir.
54. Lors de la comparation, le demandeur pourra expliquer,
même augmenter sa demande, et le défendeur former celles
qu\'il jugera convenables; le procès-verbal qui en sera dressé
contiendra les conditions de l\'arrangement, s\'il y en a; dans le
cas contraire, il fera sommairement mention que les parties
n\'ont fin s\'accorder.
Les conventions des parties, insérées au procès-verbal, ont
force d\'obligation privée.
55. Si l\'une des parties défère le serment à l\'autre, le juge
de paix le recevra, on fera mention du refus de le prêter.
56. Celles des parties qui ne comparaîtra pas, sera condam-
née à une amende de dix francs; et toute audience lui sera
refusée jusqu\'à ce qu\'elle ait justifié de la quittance.
57. La citation en conciliation interrompra la prescription,
et fera courir les intérêts ; le tout, pourvu que la demande soit
formée dans le mois, à dater du jour de la non comparution
ou de la non-conciliation.
58. En cas de non — comparution de l\'une des parties,
il on sera fait mention sur le registre du greffe de la justice
de paix, et sur l\'original ou la copie de la citation, sans qu\'il
soit besoin de dresser proces\'-verbal.
30
traintes de se munir pour parvenir aux tribunaux,
qu\'elles sollicitaient pour satisfaire à la forme et qu\'on
leur accordait avec indifférence."
Ook bij ons had de ondervinding geleerd, dat die
poging meestal neerkwam op eene nuttelooze tijd- en
geldroovende formaliteit.
De tegenwoordige wetgeving in Frankrijk verbiedt
in alle rechtsgedingen, die niet spoedeischend zijn en
waarin de gedaagde niet woont buiten het kanton,
dagvaarding, hetzij voor den vrederechter, hetzy voor
de rechtbank, wanneer niet is voorafgegaan eene oproe-
ping der partijen door den vrederechter, die bij misluk-
king en spoedeischende zaken, zonder voorafgaande op-
roeping, verlof tot dagvaarding geeft. De oproeping
geschiedt bij ongezegelde aanzegging, door den griffier
opgemaakt en onder kruisband portvrij door de post
verzonden, tegen genot eener retributie van 25 centimes.
Het stelsel schijnt vrij goed te werken. Lavielle
noemt cijfers, waaruit blijkt, dat in de jaren 1856 tot
en met 1859 niet minder dan 13 646.961 oproepingen door
den vrederechter zijn gedaan: dus gemiddeld 3.411.740
\'s jaars. Zet men de raadpleging der Fransche gerech-
telijke statistiek voort, dan vindt men over diezelfde
jaren gemiddeld \'sjaars 1.429.233 oproepingen zonder
gevolg gebleven door niet-verschijning en 1.488.274
ten gevolge waarvan de zaak tusschen de verschenen
partijen vereffend is. Derhalve in ruim 43 ten honderd
31
van de zaken, waarin de vrederechter de geschilvoe-
renden heeft opgeroepen, is het hem gelukt het proces
te smoren i).
Over de minnelijke schikking zegt Mr. IJ. de Kock
nog: „Onder de wetge.vingen van den nieuweren tijd,
die belangrijke bepalingen over dit onderwerp bevatten,
komt vooral ook in aanmerking die van het kanton
Genève. Het instituut der tentative de conciliation is
aldaar bij verschillende wetten geregeld : „bij de loi sur
l\'organisation judiciaire van 15 Febr. 1816," gewijzigd
5 Dec. 1832, „de loi sur la procedure civile van 29
Sept. 1819" de loi sur l\'organisation des justices de
paix van 30 Nov. 1842".
Er zijn volgens deze wetgeving twee soorten van
poging tot minnelijke schikking:
1". de auditeurs in hunne arrondissementen en de
maires in hunne gemeenten zijn belast met de taak om
die partijen te concilieeren, welke vrijwillig en zonder
oproeping voor hem verschijnen ; deze verschijning ge-
schiedt kosteloos,
2°. de juges de paix in hunne kantons zijn belast
met de taak om processen te voorkomen.
Themis, 2e Verzameling X 1863, v Over eenige onder-
werpen van burgerlijke regtsvordering, naar aanleiding van
Lavielle , Mudes sur la procédure civile. Nécessité de reviser
la code de 1806 door Mr. M. H. Godefeoy.
xVcad. Proefschrift 1874.
32
De juge de paix van de woonplaats van een der par-
tijen of van den locus rei sitae bij onroerende goederen
kan nl. altijd partijen voor zicli dagen, ten einde haar
tot eene schikking te bewegen. Hij roept ze kosteloos
voor zich bij brief en zij verschijnen of in persoon óf
door een gemachtigde.
Komt er bij aanwezigheid van partijen geen schik-
king tot stand tusschen haar en weigert de eischer de
poging tot minnelijke schikking te verdagen tot eene
latere zitting, dan maakt de juge de paix een proces-
verbaal van non-conciliatie op, dat eene summiere om-
schrijving van het voorwerp van den eisch bevat.
Wanneer de zaak in eerste instantie voor de recht-
bank gebracht of zelf reeds in appel gekomen is, is
toch nog alle hoop op eene schikking niet ver-
loren.
Schijnt zij den rechter nog voor eene schikking vat-
baar, dan benoemt deze vóór of na de pleidooien een
der leden van het college of een juge de paix om
eene minnelijke schikking te beproeven ; nu eens toch
vorderen de omstandigheden, dat de minnelijke schik-
king beproefd worden vóór de openbare terechtzitting,
omdat de publiciteit haar onmogelijk zou maken; dan
weder zijn partijen zoo op elkander verbitterd, dat hun
haat alleen door de pleidooien kon worden weggenomen:
doivent jeter fout leur feu dans une plaidoirie
contradictoire.\'\'^
33
De overeenkomsten, door de schikking te weeg gebracht
dragen een zekeren datum, zij verdienen wat haar
inhoud aangaat, volle geloof tusschen de contracteerende
partijen en hare erfgenamen of rechtverkrijgenden; voor
het overige hebben zij kracht van onderhandsch ge-
schrift."
In plaats van de voorafgaande poging tot bevredi-
ging bij het vredebureau, die het Pransche recht voor-
schreef, heeft ons Wetboek art. 19 B Rv. dat zegt:
„De regter kan in alle gevallen en in eiken stand
der zaak, wanneer dezelve hem voor minnelijke schik-
king vatbaar schijnt, hetzij op verzoek van partijen,
of van ééne derzelve, hetzij ambtshalve, partijen ge-
lasten om in persoon of door of met derzelver prakti-
zijns, voor zich of voor een of meer regter-commissa-
rissen te verschijnen, ten einde eene vereeniging te
beproeven.
Indien eene minnelijke schikking tot stand komt,
wordt, wanneer partijen zulks verlangen, een proces-
verbaal opgemaakt en geteekend door partijen, of der-
zelver tot dat einde bijzonderlijk gemagtigden, waarin
de verbindtenissen , die partijen ten gevolge dier schik-
king op zich nemen, worden uitgedrukt.
De uitgifte van dit procesverbaal geschiedt in excecu-
torialen vorm."
In de Duitsche Civilprocessordnung van 1877 is slechts
bij het vragen va-n echtscheiding voorgeschreven, dat een
34
Sühnversuch bij het gerecht den eisch moet vooraf-
gaan en dat te dien einde partijen in persoon moeten
verschijnen.
In alle andere zaken kan de rechter in iederen staat
van het geding tot een Sühnversuch overgaan.
Hetzelfde is bij ons voorgeschreven in de artt. 257
B. W. bij de ontbinding van het huwelyk na scheiding
van tafel en bed, 816 B. Rv. bij echtscheiding en 805
B. Rv. scheiding van goederen.
Art. I. B. Rv. lijdt aan een gebrek, waardoor het
met vele andere bepalingen van hetzelfde wetboek tegen-
strijdig is. Het artikel begint nl. met de woorden
„Elke regtsingang vangt aan met eene dagvaarding"
en nu had mijns inziens de wetgever beter gedaan door
bij het artikel te voegen de woorden: „behoudens de
uitzonderingen" of „in het algemeen."
Men kan immers niet zeggen, dat in de gevallen,
waarin geen dagvaarding plaats heeft, maar de zaak
door een verzoekschrift aan de rechtbank gebracht
wordt, er geene rechtsingang (of rechtsgang) aanvangt,,
\') Sühnversuch is het beproeven om tusschen partijen eene
dading te bewerken, hetzij over het geheele geschil, hetzij over
enkele betwistte punten ervan.
Ook kan ieder, die een eisch wil instellen, zijne tegenpartij
voor het amhtsgerecht, bijkans gelijkstaande met ons kanton-
gerecht, roepen, om daar eene dading te beproeven.
35
zooals bij\' het verzoek om onder curateelestelling (488
490 B. W. of van faillietverklaring door schuldeischers,
766 "W. V, K), of bij de rechtsvordering uit hoofde van
rechtsweigering (847 B. Rv.) Ook zijn er zaken, die
door eene verwijzing van den rechter-commissaris; zon-
der voorafgaande dagvaarding, worden ter rolle ge-
bracht, nl. (bij wraking van getuigen (214 B. Rv.),
bij geschillen over de verdeeling van de opbrengst
eener executie (486, 558, 581 B. Rv.) bij de verifi-
catie van schuldvorderingen en over de rangschikking
in faillissement of kennelijk onvermogen (825, 831
W. V. K. 895 B. Rv. 868 W. v. K. en 897 B. Rv.)
Zoo geschiedt bij den eisch in reconventie het aan-
hangig maken bij de conclusie van antwoord (251 B.
Rv.), zoo ook bij voeging en tusschenkomst (285, 286
B. Rv.) bij verzoekschrift, en alle incidenteele vorde-
ringen bij eene eenvoudige akte, (247 B. Rv.).
Buitendien zijn er eenige gevallen, waarin niet rau-
welijks kan gedagvaard worden, maar die men dan bij
den president der rechtbank brengt door een verzoek-
schrift, zooals bij echtscheiding, scheiding van tafel en
bed om bepaalde oorzaken, en scheiding van goe-
deren, (816, 821, 806 B. Rv.). De president tracht
de echtgenooten te verzoenen en zoo dit mislukt, dan
geeft hij den eischer verlof tot dagvaarding.
In het -eerste ontwerp stond: y,elke regtsvordering
I wordt gedaan hij een exploit van dagvaarding\'\'\'\', maar
36
wegens de vele uitzonderingen werd bij de herziening
voorgesteld die woorden te veranderen in: „ Elke regts-
ingang^\\ waarbij men echter niet veel gewonnen heeft,
daar de eisch in reconventie en de incidenteele vorde-
ringen niet door eene dagvaarding beginnen. Mr. Oude-
man \') I bl. 3 schrijft: „indien men dus den wetgever
geene antinomie wil aanrekenen, kan de aanhef van
artikel I in een gezonden zin slechts verstaan worden
van zoodanig begin van het twistgeding, waardoor de
zaak voor den regter aanhangig wordt gemaakt." • Maar
worden dan die zaken, die door een verzoekschrift aan
de rechtbank gebracht worden, niet aanhangig gemaakt
en geschiedt dan bij deze eene dagvaarding? Mr. de
Pinto , bl. 34, brengt mijns inziens geen beter mid-
del aan, daar hij schrijft „wat dus het artikel zegt,
dat elke regtsingang aanvangt met eene dagvaarding,
is alleen waar voor die zaken, welke bij dagvaarding
aanhangig gemaakt worden."
Het is eene zonderlinge gedachtengang van den wet-
gever, om te zeggen, die zaken, die met eene dag-
vaarding aanvangen, beginnen met eene dagvaarding.
Misschien is het wel, om de noodzakelijkheid van
een voorafgaand mandament^ appoinfement of verhfvan
den regter, zooals dit onze oude praktijk voorschreef.
\') Burgerlijke regtsvordering.
") Handleiding tot het Wetboek van Bui\'g. regtsvordering.
-ocr page 49-37
hetzy de poging tot conciliatie van het fransche recbt
uittesluiten; maar dan bhjft nog- de uitzondering bij
echtscheiding, scheiding van tafel en bed en die van
goederen over.
Overigens komt het meer voor, dat bij het geven van
een regel de uitzonderingen of ten minste eenige ge-
vallen over het hoofd worden gezien
De dagvaarding nu is die akte, door welke iemand
geroepen wordt om voor den rechter te verschijnen.
Op deze wijze worden ook getuigen gedagvaard
(art. 105 B. Rv,) en deskundigen (233 B. Rv.)
De dagvaarding, die den aanvang van den rechts-
(in)gang bewerkt (de in jus vocatio) is, volgens
Mr. Oudeman, „die akte, waarbij een persoon van
den anderen vordert, dat hij voor den rechter zal ver-
schijnen, om over hun geschil uitspraak te doen."
Alhoewel dit niet fraai geredigeerd is, zoo is natuur-
i) Zoo zien wij in art. 639 B. W.: //eigendom van zaken
kan op geene andere wijze verkregen dan de vijf volgende",
echter wordt de bezitter ter goeder trouw eigenaar der vruch-
ten , zoo kan men dit niet onder toeëigening brengen, daar deze
vruchten den eigenaar van het erf behooren en men ze dus
niet als zaken, die niemand toebehooren, kan toeëigenen. In
art. 1417 B. W. worden de wijzen, waarop de verbintenissen
te niet gaan , opgenoemd, maar de weigever heeft geen melding
gemaakt van eindigwi door opzegging of dood en zoo meer.
") L. 1 D. de in jus vocando, 2, 4.:
Paulus zegt: «in jus vocatio est juris experiundi causa vocare."
-ocr page 50-38
lijk de meening: „om voor den rechter te verschijnen,
die over hun geschil uitspraak zal doen."
De dagvaarding nu moet geschieden door een deur-
waarder., die tot het exploiteren in de plaats bevoegd is ^
dus niet door een griffier of notaris, alhoewel deze
personen, evenals de deurwaarder wel bij wisselprotes-
ten zijn toegelaten, zie art. 182 W. v. K.
Is de dagvaarding, door een\' onbevoegden deurwaarder
beteekend, dan heeft zij geene werking. Eene dagvaar-
ding bij onderhandsche akte is niet toegelaten; maar
dit exploit kan niet eens als onderhandsche akte gel-
den, daar het niet door partijen is onderteekend art.
1906 B. "W.
De rechter moet er dus de nietigheid van uitspreken
volgens art. 95 B. Rv.
"Wanneer de zaak bij den kanton-rechter is aangebracht,
zal deze, zoo partijen hét verzoeken, over hun geschil
uitspraak doen. Zie art. 43 R. O.
In het eerste ontwerp was het artikel anders geredi-
geerd en stond er: door een deurwaarder, die in de
plaats tot het exploiteren bevoegd is.
Bij de beraadslagingen hierover werd door de vierde
aldeeling aangemerkt \'), dat deze woorden aldus be-
hoorden veranderd te worden: die tot het exploiteren in
O Zie v. d. Honert, Handboek voor de Burg. Regtsvor-
dering, bl. 159,
39
de plaats bevoegd is, omdat dan duidelyker blijkt, dat
niet slechts de deurwaarder in de plaats, bijv. in het
kanton wonende, bevoegd is, maar ook de deurwaar-
ders van het arrondissement, waarin het kanton ge-
legen is
\') «Bij de Hoven zijn tweederlei Deurwaarders, te weten voor
ieder Hof twee eerste Deurwaarders of Deurwaarders van de
Kamere: (Instr.: Hof Art. 102. Instr. H. E. art. 4) en eenige
ordinaire Deurwaarders, waarvan zommigen in den Hage resi-
deeren en de verdere in de steden van Holland en Zeeland
woonen; (Ampi. Instr. art. 30), welke ordinaire Deurwaarders,
zoo voor \'t Hof als den Hoogen Eaad fungeren. (Instr. H.
R art. 5)".....
i/De twee eerste Deurwaarders van den Hoogen Eaad, ten
minste één van hun, moeten, ais de Eaad vergaderd is, zig
continueel voor de Eaadkamer laten vinden. Bij weeken is de
één gehouden den President goed tijds te gaan haaien en
wederom te leiden. Zij moeten beiden naarstelijk op de Eolle
van den Hoogen Eaade passen, aldaar de audientie bezorgen
en de ordres van de Heeren Commissarissen executeren.
(Ordonn. H. E. 1 Mey 1586, Eeglement H, E. 9 Pebr. 1680)"..,.
«Indien het exploit in den Hage of Haag-Ambacht moet
gedaan worden, mag zulks door geene andere Exploitiers dan
door de twee eerste Deurwaarders van het Hof of den Hoogen
Eaad, waar aan de Eequeste gepresenteerd is, geschieden.
(Instr. Hof art. 102. Instr. H. E. art. 4. Eeglement van
28 Maart 1680 art. 4). Ende zulks op poene van nulliteit van
hetzelve exploit, en dat Se ordinaris Deurwaarder, die zoodanig
exploit heeft gedaan, aan partijen moet refunderen alle de
kosten, schaden en interessen, bij hun daar door gehad en
geleden, en nog daarenboven jegens de Hooge Overheid ver-
40
De vraag, welke deurwaarders in de verschillende
plaatsen van het rrjk tot het exploiteeren bevoegd zijn,
vindt haar antwoord in het Reglement N". IV „op de
organisatie en de dienst der deurwaarders en verdere
regtsbedienden, vastgesteld bij Koninklijk besluit van
den 14. Sept 1838, Stbl. N». 36.
Het blijkt hieruit ten duidelijkste, dat de deurwaar-
beurd de somme van twintig guldens. . . . (Ordonn. van den
H. E. van 4 December 1584. — 1 Mey 1586 en 22 December
1618. Interdictie van \'t Hof van 10 Sept. 1629)"____
(/Maar zoo het exploit buiten den Hage of Haag-Ambacht
moet geschieden, neemt men daar toe gewoonlijk een Deurwaarder
van de plaats, alwaar het exploit geschieden moet, aan wien
alsdan het Mandament of Appointement door den Procureur
word toegezonden; of indien aldaar geen Deurwaarder woont,
of dat het ten platten lande is, zoo neemt men een Deurwaar-
der van de naaste plaats, tot menagement van kosten, of ook
wel een Deurwaarder van den Hove, in den Hage resideerende,
alles ter keuze van den Impetrant. (Merdla, Man. van Proced.
Lib. 4, tit. 40, cap. 11, §4entit. 107, cap. 1, § 1 in not.) —
De twee eerste Deurwaarders van den Hove mogen ook overal
zonder onderscheid van plaats, door gansch Holland, Zeeland
en Vriesland, exploicten doen. (Reglement 28 Maart 1680,
art. 4.) Doch aan de twee eerste Deurwaarders van den Hoogen
Rade is zulks buiten den Hage en Haag-Ambacht verboden:
(Instr. H. R. art. 4), tenzij men zou^e willen zeggen, dat het
gebruik, zooals door veele voorbeelden bevestigt zoude kunnen
worden, aan dit art. heeft gedci\'ogeert."
(J. v. d. Linden, Over de judicieele practycq, I, bl. 124,
125 en 126.)
4,1
der bij de arrondissements-rechtbank in den kring van
alle kanton-gerechten in dat arrondissement en voor den
Hoogen Raad en de Hoven mag dagvaarden, en dat
die van den Hoogen Raad en de Hoven in het ge-
heele arrondissement, waar de zetel van het college is.
alle exploiten mogen doen, onverschillig voor welken
rechter de zaak, waarvoor gedagvaard wordt, dienen
moet.
Toch heeft hierover verschil bestaan.
Bij vonnis van het kanton-gerecht te Sneek van den
5. Febr. 1839, van het kanton-gerecht te Amsterdam
van 18 en 26 Oct, 1838, van het kanton-gerecht te
Onderdendam van 11 Maart 1840 en van dat te JSTij-
mcgen van den 10. Sept. 1845 is aangenomen, dat de
dagvaarding, door den deurwaarder van de rechtbank
om bij het kanton-gerecht in dat arrondissement te ver-
schijnen, nietig is. Het tegendeel besliste de recht-
bank te Amsterdam 10 Dec, 1838, en die te Appin-
gadam 7 Mei 1840 en de Hooge Raad bij arrest van
3 Febr. 1843.
Het ontkennende gevoelen steunde op het laatste lid
van art. 2 van Reglement IV :
„Die bij een [Provinciaal] Greregtshof mogen tevens
deurwaarders zijn bij de Arrondissements-Regtbank in
de residentie van het [Provinciaal] Geregtshof zitting
houdende; die bij de Arrondissements-Regtbanken, ook
bij het Kanton-Gieregt, in welks ressort zij resideren."
42
Hieruit volgt, dat de deurwaarder bij de rechtbank
dan slechts deurwaarder bij het kanton-gerecht mag zijn,
indien hij er toe benoemd is. „Dat daaruit resulteert,
zeide het kanton-gerecht te Onderdendam, dat, indien zij
daartoe niet benoemd zijn, zij ook bij een kanton-geregt
niet mogen exploiteren; dat ingevolge art. 8 van laatst-
genoemd reglement, alleen in strafzaken een Arrondis-
sements-deurwaarder een vonnis van den kanton-regter
mag beteekenen, dat alzoo uit die byzondere vergun-
ning blijkt, dat geen Arrondissements-deurwaarder bij
een kanton-geregt andere beteekeningen of exploiten
mag doen."
Dan zal het ook nog volgen uit art. 16 B. Rv.;
want waarvoor zal het noodig zijn, dat de kanton-rechter
een bijzonder persoon als deurwaarder laat optreden,
wanneer die van de rechtbank bevoegd is.
Tegen het eerste beweren, handhaven wij met Mr de
Pinto, de stelling, dat de deurwaarder bij de arrondis-
sements-rechtbank niet van rechtswege de deurwaarder
van het kanton-gerecht is; maar de gevolgtrekking, die
hij er uit afleidt, is vreemd. Immers de deurwaarder
bij de rechtbank is niet van rechtswege deurwaarder bij
het kanton-gerecht; daaruit volgt dan, dat hij niet be-
voegd is bij het kanton-gerecht de dienst op de terecht-
zitting waar te nemen; doch geenszins, dat hij geene
andere dagvaardingen kan doen, dan voor den rechter,
bij wien hij is aangesteld, te meer daar hetzelfde regie-
43
ment in art. 8 hem met ronde woorden dit laatste
toestaat.
Want nu art. 8, n°. 3, betreft, is het zeker niet te
ontkennen, dat dit lid niet uitmunt door goede redactie;
doch de woorden en alle andere exfloiten doen slaan zeer
zeker ook op civiele zaken, want anders zou de deur-
waarder van de arrondissements-rechtbank binnen de
uitgestrektheid der rechtbank, waarbij zij behooren ook
niemand voor deze rechtbank kunnen dagvaarden.
Dat de kantonrechter de bevoegdheid heeft, om, bij
onbevoegdheid van den deurwaarder, een privaat per-
soon tot de dagvaarding te machtigen, is zeker bepaald,
omdat de wetgever, ter voorkoming van groote onkosten,
niet gewild heeft, voor eene vordering, die soms zeer
gering kan zijn, dat wegens het beletsel van bloedver-
wantschap van den deurwaarder in het kanton, het
exploit zal geschieden door een\' deurwaarder by de
rechtbank of het Hof. Mr. Oudeman, 1 bl. 15, Ook
zien wij nog in de Regtzaal^), bl, 9 en 10, het vol-
gende: „vraagt men nu, wie de bij hetzelve bedoelde
deurwaarders zijn, dan vindt men het antwoord in art. 8
van het reglement N". 4, goedgekeurd bij besluit van
14 Sept. 1838 (Stbl. W. 36), Zoo mogen die van den
H. R, alle exploiten doen in het arrondissement
\') Negende Deel, Wetboek v. Burg. regtsvordering door
Mr. J. B. Vos, onder toezigt van Mr. J. E. Goudsmit.
44
\'s Grravenhage. Zij mogea dus niet alleen voor dien
Raad, maar ook voor het Hof van Holland, voor de
arrondissements-regtbanken en de kanton-geregten in
gezegd arrondissement dagvaarden, terwijl ten aanzien
van de deurwaarders bij de arrondissements-regtbank,
bij dit art. is bepaald, dat zij alle exploiten mogen
doen binnen de uitgestrektheid van hun arrondissement
en mitsdien ook voor de kanton-geregten in hetzelve
gelegen, dagvaarden. Al deze bepalingen zijn dus in
blijkbare overeenstemming met art. 1 B. Rv. En dit
kon ook niet anders, want het is niet te denken, dat
de Koning dadelijk bij de invoering eener nieuwe wet-
geving, het eerste art. van een wetboek zoude buiten
werking stellen."
„Maar bovendien ontstaan uit het tegenovergestelde
gevoelen de grootste ongerijmdheden. Volgens hetzelve
toch zouden
1". de deurwaarders van den laagsten rang een
voorrecht hebben boven die van den eersten. Een
deurwaarder van het kanton-geregt zou in zijn kanton
dagvaardingen kunnen doen om te verschijnen niet
slechts voor zijn kanton-regter, rcaar daarenboven voor
den H. R., de 9 Hoven, de 32 rechtb. en de 139
overige kanton-geregten, terwijl die van den H. R.
voor niet een van die kanton-geregten een exploit zou-
den mogen doen, niettegenstaande zij tot het exploi-
teeren in de plaats bevoegd zijn.
45
2". Indien men wil volhouden, dat elke dagvaarding
voor een regterlijk college geschieden moet door een deur-
waarder, die bij dat college zijn beroep uitoefent, dan
volgt daaruit, dat er, buiten het arrondissement \'s Graven-
hage, geene deurwaarders zijn om voor den H. R. of het
Hof van Holland te dagvaarden, want zij, die in de
andere arrondissementen woonachtig zijn, oefenen hunne
functiën bij dien Raad of dat Hof niet uit.
3". Indien hij, die voor een kanton-geregt moet ge-
dagvaard worden, in een ander kanton of arrondisse-
ment woonachtig is, hetgeen in handelszaken meer-
malen het geval kan zijn, moet dan de dagvaarding
door den deurwaarder van het kanton-geregt, voor
hetwelk de zaak moet dienen, worden geëxploiteerd?
Maar dan vervalt men in de ongerijmde stelling, dat
zoodanig een deurwaarder door het geheele Rijk exploi-
ten zoude kunnen doen, terwijl al weder die van den
H. R. hunne meer belangrjjke betrekking alleen in het
arrondissement \'s Hage mogen uitoefenen. En indien
het nu onwettig is, om den kanton-deurwaarder naar
eene ver afgelegene plaats te zenden, wanneer aldaar
tot het exploiteren bevoegde deurwaarders aanwezig
zijn, waar is dan de wet, waarbij ten aanzien der
stad Amsterdam, in dit opzigt eene.uitzondering ge-
maakt is."
En dan lezen wij nog op bl. 26: „Dat dan ook by
het 5e lid, van art 3 voornoemd, geenszins de, aan
46
de deurwaarders by het reglement toegekende bevoegd-
heid tot exploiteren is ingekort of ontnomen, maar
daarbij alleen is verklaard, dat slechts één deurwaarder
bepaaldelijk bij elk kanton-geregt zal worden aangesteld,
onverminderd de bevoegdheid, die aan den, in het kanton,
bij de arrondissements-regtbank aangestelden deurwaarder
kan worden gegeven, om ook bij het kanton-geregt te
fungeren\'., dat deze bepaling echteï in het onderwerpelijk
geval van geene toepassing hoegenaamd kan zijn, daar
hier geene quaestie is van het fungeren bij het kanton-
geregt, dat is, van het dienst doen ter audientie en ten
behoeve van den kanton-regter, maar van het doen van
exploiten, welk exploiteren ten eenenmale onderscheiden
is van het dienst doen, of fungeren bij de regterlijke
collegien en dat de stelling van den kanton-regter te
Culemborg, dat ook het doen van dagvaardingen en
andere exploiten voor het kanton-geregt, door het woord
fungeren zou zijn aangeduid, en dat, mitsdien, alleen
de by de kanton-geregten aangestelde of toegelaten
deurwaarders voor dezelve zouden kunnen dagvaarden,
zou leiden tot het ongerijmde gevolg, dat vermits de
eigenlijke deurwaarder des kanton-regters alleen in het
kanton kan dagvaarden, nimmer iemand, buiten het
kanton kan dagvaarden en nimmer iemand buiten het
kanton woonachtig, voor het kantongeregt zou kunnen
geroepen worden, in strijd met de bepalingen van
artt. 97 en 98 B. Rv."
47
Volgens de deutsche Civilprocessordnung van het jaar
1877 geschiedt de Zustellung, de behoorlijke ter hand-
stelling van eene procesakte door den Gerichtsvollzieher,
gelijkstaande met onzen deurwaarder, of door den
ook onmiddellijk van Anwalt zu Anwalt.
Die door den post gaan , moeten in der Anwaltpro-
cess, waarin procureurs optreden, door de tusschenkomst
van den Gerichtsvollzieher geschieden.
In het partijproces kan de Gerichtsschreiher (griffier)
den Gerichtsvollzieher de bezorging op de post gelas-
ten, of zelf het stuk op de post bezorgen. De akte
wordt in een, met het ambtszegel voorzien, gesloten
couvert aan de post overgegeven en de Gerichtsvoll-
zieher of Gerichtsschreiber moet op het oorspronkelijke
stuk of op een aangehechte strook aanteekenen, dat de
overgifte aan de post is geschied.
De postbode moet aan den geadresseerde de akte
overgeven, waarvan gene eene oorkonde opmaakt, die
door de post aan den Gerichtsvollzieher gezonden
wordt.
(De Zustellung over den telegraaf te zenden is niet
toegelaten C. P. § 177. 179.)
Vroeger had in Duitschland de Ofßcialhetrieh van
het proces plaats, zoowel yolgens de preussische allge-
meine Gerichtsordnung als volgens de Oostenryksche
Josephinische, nl. de partij wendde zich tot het gericht,
hetwelk de noodige stappen van ambtswege deed;
48
het bezorgde de dagvaardingen en verdere beteeJfe-
ningen en het proces werd ex ofßrAo, van ambtswege,
door het gerecht behandeld.
De nieuwe Duitsche procesregeling huldigt meer het
stelsel van den franschen Code de Procedure civile;
het meest echter nog ons stelsel, daar geene poging
tot conciliatie de dagvaarding behoeft vooraftegaan.
Tegenwoordig is aangenomen de: Unmittelbare Pro-
cesshetrieb door de partijen. „Weder durch die Ver-
handlungsmaxime noch andererseits durch die mündliche
oder schriftliche Vortragsform wird das eine oder andere
der Betriebssysteme nothwendig" zeggen Gr. Von Wil-
mowski en M. Levy, „sofern nur den Parteien die
Möglichkeit gelassen wird, nicht üngehört den Gregner
oder das Gericht allein walten zü lassen, sondern ihre
Rechte wahrzunehmen, und sobald die Vermittelung
der nöthigen Kenntnissnahme durch ein zuverlässiges
Medium erfolgt, ist es für die Rechtspflege an sich
unerheblich, durch welches Medium die Zustellungen
geschehen, und ob die Partei direkt oder für sie das
Gericht die Veranstaltungen zum Fortgange des Rechts-
streits trifft. Es sind lediglich Fragen der Zweck-
mässigkeit, durch welche Mittel die Zwecke a u r
zuverlässigsten, schnellsten, besten, mit der mindesten
Civilprocessordnüng ü Geriiihtsverfussung für das deutsche
Reich, bl. 156.
49
möglichen Aufwendung grösserer geistiger Kräfte, als
zu solcher Thätigkeit nöthig ist, erreicht werden
können. Dabei kommt allerdings in Betracht, dass
die Verwendung von Eichterkräften zur Leitung sub-
alterner, wenngleich verantwortlicher Funktionen ein
möglichst zu vermeidender geistiger Luxus ist".
Deze redenen van doelmatigheid hebben tot de ver-
andering van het stelsel geleid en daardoor is vooral
het nadeel voorkomen, hetwelk door vertraging der
overhandiging der dagvaarding kan plaats hebben.
Eenige aandacht verdient nog § 153 C. P. dat zegt:
„Die mündliche Erklärung einer Partei genügt, um
den Gerichtsvollzieher zur Vorname der Zustellung,
den Gerichtsschreiber zur Beauftragung eines Gerichts-
vollziehers mit der Zustellung zu ermächtigen.
Ist eine Zustellung durch einen Gerichtsvollzieher be-
wirkt , so wird bis zum Beweise des Gegentheils ange-
nommen , dass dieselbe im Auftrage der Partei erfolgt sei."
De deurwaarder dus behoeft aan hem, wien hij het
exploit beteekent, geene volmacht te vertoonen. Dat
zelfde geldt bij ons , al is het niet uitdrukkelijk gezegd.
De gewoonte komt er bij, dat de procureur enz. alleen
hunne werkzaamheden aanvangen , nadat een. som voor
de kosten bij hun gedeponeerd is.
„Hij, (de deurwaarder), zegt verder artikel I, is
verpligt afschrift van het exploit te laten aan den persoon
of aan de ivoonplaats van den gedaagde.\'"\'\'
50
Wanneer de dagvaarding den verweerder in persoon
beteekend wordt, doet het niets ter zake of het geschied
is in de gemeente waar hij zijn woonplaats heeft of in
eene andere gemeente. Alleen zoo de deurwaarder
hem in persoon het exploit niet kan ter hand stellen,
dan moet het aan de woonplaats van den gedaagde
geschieden.
Iets anders is de regel: „actor sequitur forum rei" ;
deze betreft niet de plaats, waar hij gedagvaard wordt,
maar die, waar hij in rechten verschonen zal, art. 127
B. Rv.
In het Romeinsche recht\') mag de dagvaarding niet
\') L. 18. D. de in jus vocando, 3. 4. //Plerique putaverunt
nullum de domo sug, in jus vocari licere, quia domus tutis-
simum euique refugium atque recepfaeulum sit, eumque qui
in de in jus vocaret, vim inferre videii." — De reden, waarom
de tegenstanders der plerique, de in jus vocatio de sua domo
toelieten, was waarschijnlijk, meent van Zevenhoven, Diss.
de Dubia quarumd. Legum lectione, Cap. 4. Lugd. Batav.
1740. //de algemeenheid der woorden in de 13 tafelen, die
geene beperking toelieten: si in jus vocat, ito, zonder verschil,
waar de in jus vocatio geschiedde."
Die zich in zijn huis schuil hield, stelde zich bloot, dat
zijn goed in beslag genomen werd.
//Mittitur adversarius in possessionem bonorum ejus, sed si
aditum ad se praestet, aut ex publico conspiciatur, recte in jus
vocari eum, ait Julianus," dus wanneer hij aan het venster
verscheen, kon hem de dagvaarding toegeroepen worden, zeker
met het daarop volgende antestari, zoodat de eischer, wan-
51
in het huis van hem geschieden, wien men wil in jus
vocare, tenzij hjj er iM toestemt.
In het Germaansche recht geschiedde zij in zijn huis
(bl. 12), tenzij men den tegenstander bij het mallum,
trof. Verg. Grimm, bl. 843 t. a. p. „vor Gericht
selbst, wenn die gemeinde ungeboten versammelt war
oder man zufällig seinen gegner bei gebotnem ding
antraf, alle anwesenden bezeugten dann die ladung.
Diese mannition muss, so lange sich zahlreicher umstand
bei den gerichten einfand, nicht unhäufig gewesen
sein; et si quis alium mallare vult de qualicunque
causa, in ipso mallo publica debet mallare ante judicem
suum. 1. alam. 36, 3. Ich folgere aus einem späteren
weisthum, dass der zuruf dem gegner ins gesicht ge-
schehen muste; hant die schefFen gefregt, einer der eime
nit geboden habe vur gericht u. finde in sust da, obe
der auch ime schuldig si zu antworten ? des ist gewiset
ja! stunde er aber etlichermasse von dem gerichte u.
hete den rucken dar gewant u. riefe ime der heimburge,
die wile er sich nit nmbsehe, er mochte unverlustig
enweg gehen, sehe er aber umme, so muste er deme
neer hij hem ontmoette, zonder plichtpleging hem injmrapere
kon. Zie L. 19 D. t. a. p.
Ook stond het vrij ai wmae, (het gedekte voorportaal. Cujaciüs
leest: jaMua, omdat de Bmiliken Atco itvlavoc; ixebht-net balineo
et theatro met handaanlegging te dagvaarden. L. 20, t. a. p.
52
antworten. Item haut si gefreget : eine frauwe wolde
eime irme gesellen zusprechen, do hette er den rucken
dem gerichte gewant, da spreche dir zu umb IIIIC gul-
den. Do sehe er stch nit umb u. gienge sin strasse, waz
er darumb virloren habe ? des ist gewiset : nichts. Bodm.
p 672, Si antrustionem antrustio de quacumque causa
ad mallare voluerit, ubicumque eum invenire potuerit
rogare debet, L. Salica 96; misschien is dit eene bij-
zondere bepaling voor de antrustionen. Siegel, bl. 66.
art. 4 C. dePr. luidt:
„La citation sera notifiée par l\'huissier de la justice
de paix du domicile du défendeur; art. 68: „tous exploits
seront faits à personne ou domicile; gold nu in Frank-
rijk bij de ajournements voor de reçhtbank een andere
regel als bij de citation voor het vrede-gerecht ?
Waarom moet echter de eischer, wat de kleinere
zaken betreft, meer bemoeilij kt zijn dan bij de grootere ?
Rodieb, Questions sur l\'ord. de Louis XIY, Paris
1770, vermeldt de uitzonderingen op het beginsel
der ordonnantie van 1667, dat men het afschrift
kon beteekenen à la personne, quelqm fart qu\'on la
trouve.
Het exploit, dat in de kerk, bij eene processie of op
eene terechtzitting is ter hand gesteld, is volgens de
arresten bij Papost, livre 18, tit. 5 n». 27 ongeldig.
Het exploit aaix den koopman op de beurs gedaan,
is niet geldig, volgens het edict van November 1563,
53
hetwelk de juridiction consulaire van Parijs in-
voerde \').
Volgens pigbau kan men in de kerk of in de ge-
rechtszaal het exploit doen, wanneer er maar geen dienst
of zitting is. Met Carré is aan te nemen, dat deze
gedurende de dienst of de zitting zelfs geldig zijn; alleen
zal de deurwaarder, wanneer hierdoor eene stoornis
veroorzaakt wordt, gestraft kunnen worden. Hierover
heeft de duitsche proceswet eene bijzondere bepaling in
§ 165, nl.:
„Die Zustellingen können an jedem Orte erfolgen, wo
die Person, welcher zügestellt werden soll, angetroffen
wird. Hat diese Person an diesem Orte eine Wohnung
oder ein Geschäftslocal, so ist die ausserhalb der Woh-
nung oder des Geschäftlocals an sie erfolgte Zustellung
nur gültig, wenn die Annahme nicht verweigert ist,"
Deze bepaling wordt weder verzwakt, wanneer men
zich aan de motieven houdt. Eerstens beperken zij het
artikel op in Duitschland gelegene en verstaan onder
woning ook het logement. „Er kann jedoch verlangen,
dass ihm in seiner Wohnung (die er unter Unständer
auch im Gasthofe haben wird) oder in seinem Geschäfts-
lokale zugestellt werde."
M. i. hebben zij met imter Utnständen op het oog
Cakké et Chauveaü Auolphb ; Lois de la procedure
civile et administrative, I. § 346.
54
een bekend langer verblijf in het hôtel, vergb Opzoomer
B. W. I, bl 99, 1865. Dan, vervolgt het motief,
„heeft hij daar geene woning, dan kan hem o^dio. jedem
passenden Orte, wo er angetroffen wird, zugestellt wor-
den. Men behoeft hierbij niet te zeggen , dat kerken
en andere godsdienstige gebouwen hieronder niet be-
grepen zijn." M. i. verdient het gevoelen van Carré,
zie bL 53, de voorkeur, want:
„Cujus (justitiae) merito quis nos sacerdotes apellet;
justitian namque colinus", zegt Ulpianus. L. 1 § 1 D.
de justitia et jure De deurwaarder is de koster in
den tempel der justitie en hij zal de kerk niet ontwijden
door daar beleefdelijk zijne functiën waartenemen. Dit
is nog ver verwijderd van, yifiat justitia pereat mundus.\'\'\'\'
De dagvaarding moet bij geschrift geschieden: „car
l\'assigné pourrait oublier tout ou partie de ce qu\'on lui
demanderait, ou donner aux expressions qu\'emploierait
l\'huissier, un sens différent de celui, qu\'elles auraient,"
zoo kan de gedagvaarde zich hierin niet bedriegen,
PiGEAU. bl. 34. Introduction à la procedure.
■) De pontifex kon niet in jm geroepen worden. dum sacra
fa cit, 1. 3. D. t. a. pl. »episcopus dum missam Canit, zegt de
glossa, cum ergo finita fuerint illa sacra, quae f admit, ut
missa vel vesperae conveniuntur
In L, 6. C. de his, qui ad ecclesias confugiunt vel ibi ex-
clamant (1,13) regelt Lbo de dagvaarding van hen.
55
Wanneer de deurwaarder niet den persoon zelf ont-
moet, dan moet de dagvaarding geschieden aan de
woonplaats van den gedaagde. Wat echter, wanneer
de deurwaarder hem, die gedagvaard moet worden, in
het koffijhuis ontmoet, hem daar dagvaart, maar deze
weigert het afschrift aan te nemen. De deurwaarder
laat hem het afschrift, legt het bij hem neder en het
belang van den gedaagde brengt mede, om het tot
zich te nemen.
De woonplaats van den gedaagde, bevat ook de
gekozen woonplaats (nl. voor deze zaak) art. 81 B.
W. Wanneer wij met Prof. Opzoomer aannemen,
dat iemand meerdere domicilies hebben kan, dan kan
de dagvaarding ter keuze van den eischer aan het
eene of andere domicilie geschieden. Nemen wy daaren-
tegen aan, \'dat iemand slechts één hoofdverblijf kan
hebben, dan is het twijfelachtig, waar zijn hoofdverblijf
is, en is het raadzaam het exploit aan beide huizen te
beteekenen, en zoo deze in verschillende rechtskringen
liggen, dan alternatief te dagvaarden, om voor den
rechter te A. of B. te verschijnen, of zal men hem,
die byv. een bankierskantoor te Utrecht, en een fabriek
te Amersfoort heeft, en op beide plaatsen een desbetreffend
ingericht huis (Carré § 350: maison garnie) bezit, rang-
schikken onder hen, die geene bekende woonplaats in
het koningrijk hebben? art. 4. 7. B, Rv.
Het afschrift wordt gelaten aaw den persoon, „of aan
-ocr page 68-56
iemand van diem huisgenooten aan zijne woonplaats",
art. 2.
Volgens art. 68 C, de Pr. moest het afschrift of aan
de partij of aan iemand de ses parents ou serviteurs
gegeven worden.
Volgens ons artikel kan het afschrift niet aan die
familieleden gegeven worden, die met den gedaagde
niet hetzelfde huis bewonen ; ook niet aan niet-inwonende
dienstboden, kantoorbedienden of gouverneurs.
Zijn huisgenooten, al diegenen, die in hetzelfde huis
wonen of moeten zij tot het huishouden behooren?
L. 4 § 5 D. (ie damno infecto (39.2) „wanneer de
eigenaar van het bouwvallig huis opgeroepen wordt, om
zekerheid wegens den nog niet geleden ramp te stellen,
dan schrijft het edict voor , dat het geschiede aan zijn
huis, om bij den praetor te verschijnen, „verecunde
autem praetorem denuntiari jubere, non extrahi de
domo sua
Wanneer hij in een ander huis verblijf houdt, zal het
hem daar aangezegd worden „quod si nec habitationem
habeat, ad ipsum praedium erit denuntiandum vel pro
curatori ejus vel certe inquïlinis\'\'\\ (die van hem gehuurd
hebben) ; behoort het huis tot eene nog niet aanvaardde
erfenis en is het niet bewoond, dan zal men het exploit
aan het huis aanplakken (est tamen tutius libellum ad
ipsas aedes proponere, fieri enim potest, ut itamonitus
defensor existât).
57
Die inquilini zijn dus allen, die in dat huis wonen
en de huisgenooten van ons artikel.
Bij ons wordt de dagvaarding niet aan de buren
gebracht, gelijk in art. 68. C. de Pr.; wanneer geen
van de parents of serviteurs te vinden is, dus vervalt
by ons de vraag, op welken afstand men nog buur-
man is.
Art. 5 B. Rv. houdt in, wat de dagvaarding moet
bevatten:
1". Hierbij is niet opgenoemd het beroep van den eischer,
hetgeen wel volgens artt. 1 en 61 C. de Pr. moest
geschieden, en dat veel kan bijdragen tot juiste aan-
duiding van den persoon; vooral in die zeldzame doch
niet onmogelijke gevallen, waarin twee personen, die
denzelfden naam en voornaam dragen, door hun beroep
alleen van elkander onderscheiden. — Zie de Pinto,
bl. 45.
Wanneer de eischer een patentplichtig beroep heeft,
volgens art. 31 der Wet op het patent, van den
21. Mei 1819 (Stbl. n". 34) uitdrukkelijk melding
gemaakt worden van zijn patent etc. — Zie Mr. Oude-
mans, bl. 18.
De vraag is ontstaan, of de keuze van woonplaats iyi
de gemeente, waar de regter zitting houdt, ook door
hem, die in die gemeente zijne woonplaats heeft, moet
geschieden, hetgeen in art. 439, al. 4 B. Rv., uit-
drukkelijk is gezegd.
58
Mr. de Pinto, bl. 46, houdt die keuze aan het
eigen domicilie stilzwijgend gedaan.
Mr, Oudeman, bl. 19, geeft zijne toestemming aan
het gevoelen van den kantonrechter te \'s Hertogenbosch,
16 Jan. 1840, Weekblad N". 9.9, hetgeen in hooger
beroep bevestigd is bij vonnis van 30 Juni 1840,
Weekblad N". 139.
De exceptie van nietigheid zal echter wel altijd door
den rechter verworpen worden, daar dit verzuim den
verweerder niet licht in zijne verdediging zal storen.
Maar het verzuim, zoo het nietigheid medebrengt,
is van gewicht, wanneer de verweerder niet verschijnt,
daar dan geen verstek kan worden verleend.
Het Fransche recht vorderde in de citation geene
keuze van domicilie.
Ons art. 4 schijnt hierbij juist de zaken bij het
kantongerecht op het oog te hebben gehad, daar in
artt. 133 en 135 B, Rv. de keuze van domicilie bij-
zonder is geregeld.
„Men moet vooronderstellen, dat de Nederlandsche
wetgever niet zonder reden hiervan van het Fransche
regt is afgeweken", zegt de schrijver in het Week-
blad ÏJö. 99.
Toch kan deze afwijking zeer goed hen betreffen,
die hunne woonplaats niet hebben, waar de zetel van
het kanton-gerecht is.
2°. Den voornaam..... van den deurwaarder. De
-ocr page 71-59
vermelding van het gerecht, waarbij hij werkzaam is,
is met afwijking van het Fransche recht, niet gevorderd.
Wanneer-de deurwaarder daar ter plaatse niet bevoegd
was, zal dit dadelijk op de terechtzitting blijken.
De vermelding van den persoon aan wien af-
schrift. .... is, t. w. óf aan den gedaagde zelf, of aan den
huisgenoot of aan het hoofd van het plaatselijk bestuur
het afschrift is ter hand gesteld. Zoo ook wanneer
de dagvaarding aan de gekozene woonplaats geschied is.
Wanneer het afschrift aan den huisgenoot is ter
hand gesteld, zal de naam en betrekking van dezen
moeten vermeld worden, opdat blijken kan, dat die
persoon tot de huisgenooten behoort.
Die persoon moet de jaren van het oordeel des on-
derscheids bereikt hebben. Zoo zegt Pothier \'). „II
faut, que la personne, à qui la copie est laissée, soit
en âge de discernement, ou ne doit pas la laisser à un
impubère."
Zeker zal het zeer onvoorzichtig van den deurwaar-
der zijn, wanneer hij het afschrift aan een klein kind
achterlaat.
Maar zooals Carré zegt bl. 339, dat het kind 15
jaren moet zijn, omdat het dan getuige kan zijn, is
niet aantenemen.
\') Traité de la procédure ciyile, cliap. L art. 4,
-ocr page 72-60
3". De middelen.....Conclusie.
„Elle énoncera sommairement Tobjet et les moyens
de la demande", art. 1 C. de Pr.
L\'objet de la demande, l\'exposé sommaire des
moyens." 61. 3.
„Die bestimmte Angabe des Gegenstandes und des
Grundes des erhobenen Anspruchs, sowie einen be-
stimmten Antrag § 230. 2. Civilprocessordnung "
Bij v. d. Linden, bl, 108 lezen wij:
„Het hoofd van \'t Request in ordre gestelt zijnde,
volgt het verhaal van de zaak, en de gronden, waarop
het verzoek gebouwd wordt. De kortheid en klaarheid
zijn in dit opstel de twee hoofd-vereischten. Hetzelve
behoort als een sluit-reden uit elkander te volgen, bij
voorb. men moet iemand roepen tot voldoening van
een obligatie, of naarkoming van een Contract : dan
behoord mén eerst den inhoud van het instrument,
waarop men zig fundeert, te narreren: zonder egter
met eene noodelooze prolixiteit geheele stukken uit-
teschrijven, wanneer men, door slechts de clausulae
concernentes aanteroeren, zig veel meer verstaanbaar
zoude maken. (Ordonn. van den H. R. van 6 October
1874.) Daarop laat men volgen de wanvoldoening.
Men voegt daar bij de gedaane interpellatie. — En
men trekt uit dat alles het gevolg, dat men genood-
zaakt is tot middelen van rechten zijn toevlucht te
nemen."
61
Zoo zegt Toet „Kec minus rei petendae intuitu
certus libellus esse debet, ut declaretur, quid, quale,
quantumque sit, quod in judicium deducitur."
§ 7. „In primis vero exprimenda petendi causa."
Deze is generalis, ook proxima en specialis of remota
genoemd.
Bij persoonlijke rechtsvorderingen is de generalis de
obligatio, bij zakelijke de eigendom of een ander zake-
lijk recht.
De specialis is bij de persoonlijke de overeenkomst
of delict etc., waaruit de obligatio ontstaat; bij de zake-
lijke de handeling , waardoor het zakelijke recht is ver-
kregen.
Bij de persoonlijke rechtsvordering is het niet genoeg
te zeggen, dat er eene verbintenis bestaat, maar moet
de oorzaak der verbintenis, bijv. uit geldleen, bruik-
leen, verkoop ete. genoemd worden; bij de zakelijke
behoeft hij slechts het recht, hetwelk hij doet gelden,
te noemen; bijv. eigendom, erfdienstbaarheid. Hij be-
hoeft niet te zeggen of hij eigenaar door levering, ten
gevolge van koop en schenking of door verjaring is
geworden.
„Wanneer ik eisch decem ad quae mihi es obligatus,
zegt GtAill, Practicarum observationum, lib I. 61 ,
\') Commeiitarius ad Pandectas, § 5 de edendo (^2.13).
-ocr page 74-62
§ 5, talis libellus esset, incertus et per consequens
ineptus, eo quod non eoncludat certum jus agendi."
De schuld kan uit verschillende gronden ontstaan zijn
en den gedaagde moet blijken , uit welken hoofde ge-
vorderd wordt, daar hij tegen de eene verbintenis eene
exceptie in het midden kan willen brengen, die hij
tegen de andere niet heeft; bijv. de exceptie van min-
derjarigheid.
De middelen zijn dus de gronden, waarom de ge-
daagde iets geven, doen of gedoogen of niet doen zal;
bijv. A. eischt een erf, ergens gelegen, hetzij, omdat
hij eigenaar is, daar hij het gekocht heeft.
Het onderwerp is het erf, en de middelen het eigen-
domsrecht, de koop of de ruilovereenkomst.
Bij de actio in rem behoort het bezit of de detentie
van den verweerder mede tot de middelen, want
wanneer de gedaagde niet bezit, noch zich door dolus
van bet bezit ontdaan heeft, is er geen grond hem
aan te spreken.
„SiEBEN-HAAR, bl. 242, t. a. pl. zegt:
„Die Meinung, dass die Angabe der Erwerbungsart
des Eigenthums zum Klagegrunde der rei vindicatio
gehöre, verwechselt Klagegrund mit Beweisgrund".
De conclusie kan meer bevatten dan het onderwerp,
bijv. ook de vruchten en interessen en vergoedingen
van aangebrachte schade.
Stel, dat er nietigverklaring van het huwelijk gevraagd
-ocr page 75-63
is tegen den echtgenoot, die in kwade trouw ver-
keerde , dan zullen de middelen, de gronden zijn,
waarom het huwelijk kan nietig verklaard worden; de
bepaalde conclusie kan ook de schadevergoeding be-
vatten, die door den echtgenoot, die in kwade trouw
verkeerde, verschuldigd is art. 151 B. W.
Ten slotte zegt het artikel, dat: ^het afschrift zal
hij dengenen., die het ontvangen heeft., als oorspronkelijke
dagvaarding gelden". Deze persoon weet hieruit alleen,
wat van hem gevorderd wordt, dus bij verschil van
het origineel, dat den eischer wordt ter hand gesteld,
kan alleen het afschrift aan den gedaagde, in aan-
merking komen.
Dit nu is van groot gewicht, want art. 134 B. Ev.
zegt: „De eischer is bevoegd tot den afloop der zaak
zijnen eisch te. wijzigen of te verminderen, zonder
nogtans het onderwerp van den eisch te mogen veran-
deren of te vermeerderen".
Is dus in het afschrift eene mindere som genoemd,
dan moet dit zoo blijven of eene nieuwe dagvaarding
gedaan worden.
Gaill t. a. p. verhaalt, dat wanneer de clausulae
salutares of salvantes bevoegd waren , .„super quibus om,-
nihus peto mihi justitiam administrari omni meliori
modo," alle mogelijke vorderingen , die uit de beschre-
ven omstandigheden kunnen voortvloeien, waren aan-
hangig gemankt, earum vir tute omnis actio, omneque
64
remedium competent et resultans ex narratis in judicium
deductum videatur."
Dit ging zoover, dat hy, die bij het possessorium de clau-
sula salutaris had bijgevoegd, in petitorio kon winnen,
zoodat de doctores deze clausulae salutares herbae Betonicae
assimilare consueverunt, eo quod omnia vitia libelli sanent.
Bij ons is de vraag voorgekomen of de conclusie,
een bepaalde som te zullen betalen, met korting van
hetgeen de verweerder zal aantoonen reeds voldaan te
hebben, wel aan de vereischte voldoet.
Dit ontkende de rechtbank van Grorinchem; het tegendeel
nam het arrest van het hof van Zuid-Holland 22 Mei 1845,
Weekblad N". 622 aan. Zie Prof. Paure , pag. 347.
§ 230. Civilprocessordnung heeft eene nadere bepaling
voor den bestimmten Antrag, nl. „In der Klagschrift
soll ferner der Werth der nicht in einer bestimmten
Greldsumme bestehenden Streit gegenständes angegeben
werden, wenn die Zuständigkeit de Glerichts von die-
sem Werthe abhängt."
Als slotsom onzer beschouwingen meen ik te mogen
aannemen, dat onze wetgever het goede standpunt
heeft gekozen door als regel te stellen geen voorafgaande
vergunning tot dagvaarding en geen poging tot conciliatie
M. i. is het ongeraden het voetspoor der Duitsche proces-
wet te volgen wat betreft de dagvaarding door middel der
post overtezenden, daar deze manier veel te omslachtig is.
STELLINGEN
-ocr page 78-. • . s- • . ,
. - | |
i ( | |
■r
IrSy
a::
■ • V r .... ■■ . \' \'
-ocr page 79-I.
De goedkeuring der negotiorum gestio bewerkt, dat
voor hetgeen, dat nog verricht moet worden de belang-
hebbende als lastgever beschouwd wordt.
II.
De schuldenaar, die betaalt vóór den afloop der tijds-
bepaling, bijgevoegd ter zijner gunste, kan alleen raet
toestemming van den schuldeischer het interusurium af-
trekken.
68
III.
Hjj, van wiens land een stuk door de rivier is los-
gerukt, kan de waarde er van eisclien van den eigenaar,
aan wiens erf dit stuk is aangegroeid.
IV.
De erkenning van een natuurlijk kind in een ologra-
phisch testament bevat voor dit kind eene erfstelling.
Het eenige kind uit het eerste huwelijk des erflaters
kan volstaan met aan de tweede echtgenoot, aan wie
de hertrouwde het vruchtgebruik zijner nalatenschap
heeft gegeven, het vierde deel der erfenis aftestaan,
wanneer het de beschikking niet wil uitvoeren
VI.
Het verbod, vastgesteld in het tweede lid van art.
951, B. W., vervalt door de verjaring, bedoeld in
art. 472.
69
Art. 1367, al. 2. B. W., is niet toepasselijk op hen,
die gehandeld hebben met de personen, bedoeld in art.
1366: „alle degenen aan wie de wet het aangaan van
zekere overeenkomsten verboden heeft."
YIII.
Door het cognoscement wordt geen bezit verkregen.
IX.
Ten onrechte zegt Mr. Kist in zijn boek: Handels-
verbindtenissen uit schrift, bl. 296, van de erkenning
der genotene waarde in de assignatie: „Die erkenning
toch is slechts eene buitengeregtelijke erkentenis, waar-
van de bewijskracht aan \'s regters beoordeeling is over-
gelaten. (1965, B. W.) Mogt de uitgever beweren, dat
hij, niettegenstaande die erkenning, de waarde niet
heeft ontvangen en voor die bewering gronden bijbren-
gen, die dat beweren -waarsehijnlijk maken, dan zal de
houder tot nader bewijs verpligt zijn."
70
X.
Art. 52 W. V. K., wil de rekening niet hebben
opgenomen en goedgekeurd door aan het beheer deel-
nemende commissarissen. 01 deze nog andere werk-
zaamheden uitoefenen, dan toezicht over de bestuurders,
is, zoo zij maar niet medebeheeren, onverschillig.
XI.
Terecht beweert Prof J. van Hall , (regtsgeleerd bij-
blad, deel 8, bl. 392), dat er geen nieuwe dagvaarding
noodig is, om de zaak, die van de rol geroieerd is,
op nieuw daarop te brengen.
XII.
De woorden van art. 1 W. v. B. Rv.: „Elke i\'cgts-
vordering vangt aan met eene dagvaarding", zijn te
algemeen.
XIII.
De woorden in art. 76 W. v. B. Rv.: „ten ware zij
den regter onregtmatig of ongegrond voorkomen", zijn
niet overtollig.
XIV.
7]
Volonfairement in art. 295 C. P., omvat alleen dolus
directus.
XV.
Het door een boekhandelaar uitgeven en in zijn win-
kel verkrijgbaar stellen van eene voorlezing, waarvan
toen of later geen rechtmachtige afdruk bestond, valt
niet onder de bepalingen der wet van 25 Januari 1817 ,
(Stbl. N", 5.)
XYI.
Hij, die bij monde iemand met eene misdaad, in
art. 305 C. P. aangewezen, dreigt, kan niet gestraft
worden volgens art. 307 C. P., wanneer het niet blijkt.
dat hy werkelijk zijne bedreiging zou uitgevoerd hebben.
XYII.
De tuchthuis- en gevangenisstraffen in de gevallen
van art 21 der wet van 29 Juni 1854 (Stbl. W. 102)
lid 2, beginnen reeds op het oogenblik, waarop de ver-
oordeelde aangehouden wordt en niet eerst op dat,
waarop hij in de gevangenis komt.
72
XVIII.
Het twee-kamerstelsel is aantebevelen
XTX.
De Eerste Kamer der Staten-Generaal behoorde het
recht van amendement te hebben.
XX.
Een dubbele standaard in een algemeen gelijkvor-
mig muntstelsel voor alle beschaafde volkeren, of ook
maar voor een groot deel der beschaafde wereld, is
verkieslijk boven den enkelen standaard.
.Al
. ^ ; . > ■ • t. V -.i\',: - , -
n Iff il\'f\'ii\'î fft\'-Tï^i\'l ^-n\'im^iiT^iitiÉ^
■ ■ r : ^^ i.j
vi ■
-
I.V./J-
■f - :
■ Y
üi
/ A-
L
-
u
J. \'
/
-ocr page 87-« 4
V -,
: . ■ \'vv
■ v\'
-„.fe.
pil-:
m
■i
-ocr page 88-