licaiUmiarli froufscltrift
door
-ocr page 2- -ocr page 3-ïï-;- •
-ocr page 4-0
V ■
r
» ■■ \'
1
-ocr page 5-sits.
" 4
Ä \' ; "
:i
mm mm
m
.7 /
■
:
m
4
-ocr page 6-/
-A
1 ^
y i.
i
y
"T^r
\' ^ ^ < T > 1. -
-ocr page 7-HET DOMICILIE
-ocr page 8-> ;
I
■...
r
J
« V \'i ;
■\'-ÏS
iÄiÄii
-ocr page 9-ÏEB VEBKEIJGING VAN DEN &KAAD VAN
Jiutnr in h ^frlitsiijftfiisrljaii.
AAN DE EIJKS-UNIVBRSITEIT TB UTRECHT,
na machtiging van den rector. magnincüs
Hoogleeraar in de faculteit der Wis- en Natuurkunde,
volgsns besluit van den senaat der universiteit en op
voordracht der rechtsgeleerde faculteit
TE VERDEDIGEN
op Vrijdag den 28sten Mei 1880, \'snamiddags te 3 uren,
DOOR
JOHANNES MAXIMILIANUS GOVERT DIEDERIK YAN SLINGELANDT,
GEBOEEN TE WANNEPEETEEN.
HAARLEM G. VAN DEN BERG.
1880.
stoomdrukkerij van Gebr. van Asperen van der Velde, te Haarlem.
-ocr page 11-Ieii miiiif étihrs.
-ocr page 12-L , . \'
\'"\'UM
M\'
"ÊP: ■
.. v -\'s ... , ■■
y
\' .fi- ;
Sir-,,;;.
Vroeger, tijdens de Republiek, was de bepaling van
iemands woonplaats van nog veel meer belang voor
zijne staatkundige en burgerlijke rechten, dan thans;
ons land was toen verdeeld in vele kleine gewesten, waar-
van elk zijne eigene wetten had, ja zelfs hadden in dien
tijd weêr de verschillende steden en gemeenten in die
gewesten ook verschillende wetten. Die groote verschei-
denheid van rechten maakte de bepaling van iemands
woonplaats van groot belang. Er bestonden in de ver-
schillende plaatsen verschillende wetten omtrent de meer-
derjarigheid, de gemeenschap der goederen tusschen de
echtgenooten bestaande en het recht om die te wijzi-
gen bij huwelijksche voorwaarden, de erfopvolging etc.,
zoodat men daaromtrent niets kon besluiten, als men
niet wist waar iemand zijne woonplaats had.
Eveneens was het van belang ter bepaling van de staat-
kundige rechten, waar iemands woonplaats was, wegens
naijver, die er tusschen de verschillende provincies be-
stond, en de verschillende privelegies aan iedere pro-
vincie toegekend.
Nu zijn die verschillen opgeheven, en alle Nederlan-
ders staan gelijk. Maar toch is de bepaling van iemands
woonplaats van gewicht, daar zij de plaats aanwijst,
waar b. v. eene erfenis openvalt, waar men in het hu-
welijk kan treden, waar men zijne rechten kan uitoefe-
nen en handhaven, wie de bevoegde rechter is om tus-
schen twee personen recht te spreken, etc. In ons Bur-
gerlijk Wetboek wordt, in den vierden titel van het
eerste boek, over woonplaats gehandeld; het doel van
dien titel is, om het begrip van domicilie te bepalen,
en de plaats aan te wijzen, waar voor iedereen zijn
domicilie, of wat daarmede gelijk gesteld wordt, te zoe-
ken is. ^
In het begrip van domicilie ligt iets blijvends opge-
sloten; van daar, dat men het niet heeft, waar men
zich voor het oogenblik ophoudt, maar daar, waar men
zich met der woon heeft gevestigd; \'t is daar, waar
men den zetel van zijn fortuin heeft, waar men zijne
zaken behartigt en zijne goederen en eigendommen beheert. ■
Diephuis definieert woonplaats aldus: "de plaats, waar
\' Opzoomer, Het B. W. I. pag. 92.
ä »6 Bordes, bij Mr. Voorduin, Dl. II. blz. 112,
3
iemand, al is hij er ook niet werkelijk tegenwoordig,
echter met betrekking tot zijne burgerlijke rechten en
verplichtingen, geacht wordt bestendig tegenwoordig
te zijn."
Zoo luidt ook de bepaling van 10 C. de incolis
(7, 39) : "ubi quislarem, rerumqueac fortunarum suarum
summam constituit, unde non sit discessurus, si nihil
avocet, unde cum profectus est peregrinari videtur,
quod si rediit peregrinari jam destitit."
In het algemeen wordt onder woonplaats niet eene
gemeente, stad of dorp, maar een huis of woning ver-
staan , zie b. v. artt. 79, 80, 82 B. W.; in het alge-
meen zeide ik ; bij het domicilie van onderstand toch
b. Y. wordt het begrip van woonplaats aan de gemeente
verbonden; zie art. 27 der wet van 28 Juni 1854
(Stb. n«. 100). ^
In de wet van 1822 luidde het opschrift van onzen
titel \'•\'•van domiciJié"; bij de herziening van 1830 werd
het woord \'•^woowplaats" voorgesteld; maar men vreesde
dat er aan dat woord eene te algemeene en niet de juri-
dieke beteekenis zou gehecht worden; van daar, dat het
opschrift nu luidt: \'•\'•van woonplaats of domicilie"-, het
meer bepaaldelijk in rechten gebruikelijke woord domi-
cilie werd er dus aan toegevoegd.
Men kan onderscheiden de burgerlijke en de staatkundige
-ocr page 16-4
woonplaats; de staatkundige is dan die daar waar men,
onafhankelijk van de burgerlijke woonplaats, zijne
staatkundige rechten uitoefent; deze onderscheiding heeft
echter voor een groot deel haar gewicht verloren.
Naar aanleiding van ons Burgerlijk Wetboek kan men
het domicihe onderscheiden in:
1. een eigen, zelfstandig, werkelijk of natuurlijk;
2. een ontleend, afhankelijk, noodzakelijk, wette-
lijk;
3. een gekozen, willekeurig, fictief.
Het werkelijk domicilie en het wettelijk, zijn beide
door een op zich zelf staand feit aangewezen, bestaan
van zelf en zijn in het algemeen iemands woonplaats,
met al de gevolgen, die daaraan door de wet verbon-
den zijn; de gekozene woonplaats is het slechts ten ge-
volge eener gedane keuze, alleen met betrekking tot de
bepaalde zaak, waarvoor zij gekozen is, en in hare ge-
volgen beperkt, tot de zoodanige, die alleen tot die
zaak betrekking hebben. \'
Voor in rechten zelfstandige personen is het domicilie
van zelf daar, waar zij wonen; zoo is dat voor in rech-
ten onzelfstandigen daar, waar de persoon woont, die
in hun plaats hunne goederen beheert en hunne belangen
\' Diephuis, het Nederl. Biirgerl. Recht, Dl, I, bl. 2(!7, ed. 1869.
-ocr page 17-behartigt. Het wettelijk domicilie heeft zijn eenigen en
vasten grond in de juridische onzelfstandigheid.
Ons B. W. behandelt de eerste der drie genoemde
soorten van domicilie in art. 74. "Een ieder wordt ge-
acht zijne woonplaats te hebben, alwaar hij zijn hoofd-
verblijf heeft gevestigd. Bij gebreke van zoodanige woon-
plaats , wordt de plaats des werkelijken verblijfs daarvoor
gehouden."
De tweede soort, in art. 78, waarin bepaald wordt,
dat eene getrouwde vrouw, welke niet van tafel, bed,
bijwoning en goederen is gescheiden, geene andere
woonplaats heeft, dan die van haren man; dat min-
derjarigen de woonplaats volgen van hunne ouders of
voogden, en meerderjarigen die onder curatele zijn ge-
steld, die van hunne curators.
Eindelijk wordt de derde soort in artt. 81 en 82 be-
handeld.
Met de behandeling van deze soorten van domicilie
willen we ons bezig houden.
I. Daad en wil vormen te zamen het domicilie; ver-
eenigd doen zij een domicilie ontstaan, vereenigd ook
moeten zij een eind nemen, zal het domicilie ophouden.
Door het ophouden van den wil alleen, ook nog zoo
duidelijk uitgesproken, kan het domicilie niet ophouden ,
als er de daad, het werkelijk voor goed verlaten der
woonplaats, niet bijkomt.
De verandering van domicilie zal stand grijpen door
de werkelijke woning in eene andere plaats, gevoegd
bij het voornemen om aldaar zijn hoofdverblijf te vesti-
gen, o. a. blijkende uit eene verklaring, zoowel bij het
bestuur der gemeente, welke men verlaat, als bij dat
der gemeente, waarheen de woonplaats wordt overge-
bracht, art. 75 en 76 B. W.
De verklaring afgegeven door den burgemeester eener
gemeente, waar men beweert zijn domicilie te hebben
gevestigd, inhoudende dat men sedert zekeren tijd in
deze gemeente is gedomicilieerd, kan alleen de plaats van
het werkelijk verblijf constateeren, maar niet dat men
naar die gemeente zijn hoofdverblijf heeft overgebracht.
Wanneer de verklaring slechts op ééne plaats is af-
gelegd, dan ontbreekt de verklaring bij de wet gevor-
derd, en het voornemen moet dan uit de omstandighe-
den worden afgeleid. Bij gebreke van ééne dier verkla-
ringen kan het voornemen om- van woonplaats te ver-
anderen evenzeer zeker zijn ten opzichte van hem , welke
slechts die ééne verklaring heeft afgelegd: maar het kan
dan twijfelachtig blijven ten aanzien van derden: aldus
beweert Toullier, in wiens gevoelen Diephuis vroeger
deelde \', maar later is hij van gevoelen veranderd en
is het eens geworden met Opzoomer, die meent dat er
geen reden is om eenig onderscheid te maken tusschen
den persoon zelven en tusschen derden. Blijkt het voor-
nemen, aldus zegt hij, dan blijkt het voor allen; blijkt
het niet uit de verklaring bij één gemeentebestuur,
dan blijkt het daaruit ook voor niemand, dus ook niet
voor hem, door wien de verklaring gedaan is.
Terecht merkt Léon op, dat overbrenging naar een huis
van opsluiting in eene andere plaats en dien tengevolge
overschrijving op de bevolkingsregisters, geene verande-
ring van woonplaats te weeg brengt; de vereischte ver-
» N. B. R. 2e druk I. 136.
1 N. B. R. Ie druk I. 181.
-ocr page 20-8
klaringen aan het bestuur der beide gemeenten ontbreken
meestal in dit geval, en de omstandigheden doen eerder
denken aan een gedwongen tijdelijk verblijf, dan aan
een bedoeld voornemen.
Wanneer iemand komt te sterven op reis van zijne
vroegere woonplaats, naar de plaats, waar hij die denkt
te vestigen, waar moet dan het sterfhuis gesteld worden ?
Hieromtrent bestaat verschil van gevoelen, Opzoomer
zegt, dat er in dat geval geene woonplaats bestaat en
dat de plaats van het werkelijk verblijf dan als zoodanig
moet worden beschouwd, en dat dus ook op die plaats
alleen het sterfhuis is aan te nemen.
Met die meening kan ik mij niet vereenigen: volgens
ons recht moet worden aangenomen, dat aan de oude
woonplaats het sterfhuis is. Zoolang men de beide
verklaringen, zoo wel die bij het bestuur der gemeente,
die men gaat verlaten, als die, bij dat der gemeente,
waar men wil gaan wonen, niet heeft afgelegd, blijft
men zijne oude woonplaats behouden. Zelfs al heeft
men die verklaring afgelegd, bij het bestuur der
gemeente, die men verlaat, en haar ook reeds laten
doen bij het bestuur der gemeente, die men wil gaan
bewonen, is, als men sterft op reis van de eene
naar die andere gemeente, het sterfhuis nog in de
oude gemeente, omdat men bij de verklaring aan het
9
bestuur der nieuwe gemeente gedaan, de daad nog
niet heeft toegevoegd; wil en daad zijn de vereischten
voor het vestigen van iemands domicilie. Evenzoo denkt
Diephuis er over, en eveneens is het ook in het Fransche
recht: zie Marcadé \' : ,,ainsi une personne domiciliée à
Rouen va déclarer à la mairie de cette ville qu\'elle
entend abandonner ce domicile pour aller se fixer à
Bordeaux ; si l\'on veut encore, elle fait de plus déclarer
par un mandataire à la mairie de Bordeaux, qu\'elle
va prendre son domicile dans cette dernière ville. Pour
réaliser son projet, elle quitte Rouen et la voilà, avec
toute sa famille, en route pour Bordeaux. Mais elle
meurt pendant le voyage____ Le fait de l\'habitation à
Bordeaux ne s\'étant point réalisé, il n\'y a pas eu chan-
gement de domicile, il n\'y a rien eu de fait; la per-
sonne est morte, ayant son domicile à Rouen, et c\'est
dans cette ville, que s\'est ouverte sa succession."
Opzoomer wil deze meening wel aannemen voor het
Fransche recht, maar niet voor het onze. In \'t Fransche
recht kon men nooit zonder domicilie zijn, wel in ons
recht zegt hij; in \'t Fransche recht verloor men zijne
woonplaatst niet, voor dat men eene andere had gekregen.
Het ontwerp van 1820 was duidelijker dan ons art. 80.
» I bl. 243.
-ocr page 22-10
Daar stond dat in allen gevalle het sterfhuis van eenen
overledene geacht wordt daar te zijn, waar de overle-
dene zijn laatste woonplaats heeft gehad. Echter moet
men dit ook voor ons recht aannemen, zooals ik boven
aantoonde.
In onze wet wordt niet gesproken over het behouden
der woonplaats, die men bij zijne meerderjarigwording
heeft, en daartoe is dan ook geene uitwendige han-
deling noodzakelijk; wanneer men zijne woonplaats
niet verandert, zoo behoudt men zijne oorspronke-
lijke. Daarom zegt Diephuis te recht, dat art. 74a
nauwkeuriger zou geweest zijn, wanneer het iemands
woonplaats daar had gesteld, waar hij zijn hoofdver-
blijf heeft\', en zoo moet dan ook het artikel worden
opgevat.
Over de vraag of men meer dan één hoofdverblijf
kan hebben is veel getwist; art. 74 luidt aldus:
"Een ieder wordt geacht zijne woonplaats te hebben
alwaar hij zijn hoofdverblijf heeft gevestigd. Bij gebreke
van zoodanige woonplaats wordt de plaats des werke-
lijken verblijfs daarvoor gehouden."
Naar mijne bescheidene meening kan niemand meer
dan één hoofdverblijf hebben. De wet onderscheidt tus-
schen hoofd- en werkelijk verblijf. Voor beiden is het
gemeenzame het denkbeeld verblijf, dat is een oponthoud
11
van zekeren, duur, woning. Nu kan men eenigen tijd
op eene plaats inwonen in de meening of om aldaar
slechts tijdelijk zijn verblijf te houden of om aldaar
voortdurend gevestigd te zijn. Het eerste is alleen
noodig tot het werkelijk^ het tweede tot het hoofd-
verblijf. Daar het eene het andere opheft kan niemand
te gelijk hebben een dubbel werkelijk verblijf.
Plaatst men zich op het standpunt onzer wet, be-
schouwt men namelijk het domicilie als onafscheidelijk
verbonden met het hoofdverblijf, dan volgt daaruit nood-
zakelijk dat men niet meer dan één hoofdverblijf kan
hebben.
De meeste schrijvers zijn het met deze zienswijze eens,
als Sassen, Nienhuis, van Hall, de Pinto, des Amorie
van der Hoeven, Verduchène, Toullier, Demolombe.
Opzoomer daarentegen beweert, dat men meer dan
één hoofdverblijf kan hebben, omdat de wet nergens
het tegendeel bepaalt. Hij zegt: men zal het eerst dan
mogen aannemen, als er twee plaatsen zijn, die beide
vaste woonplaats mogen heeten en waarvan men niet kan
bepalen welke het hoofdverblijf is. Ik geloof echter dat
dan het oudste als het domicilie moet beschouwd wor-
den , omdat men, zoolang men aan het oudere hoofd-
verblijf verbonden is gebleven, niet kan geacht worden,
aan het nieuwe de voorkeur te hebben gegeven. Ook
12
volgt uit art. 746, dat men slechts één hoofdverblijf
hebben kan.
Van Hall meent dat rechtspersonen, als slechts door
wetsduiding voor personen gehouden, geen eigenlijke
woonplaats kunnen hebben; die meening is echter min-
der juist, als men nagaat, dat woonplaats een rechts-
begrip is.
Zedelijke lichamen of personen, die volgens art. 1691
B. W., evenals particuliere personen, burgerlijke hande-
lingen kunnen aangaan, zijn ook ten aanzien hunner
rechten en verplichtingen aan zekere woonplaats ge-
bonden. Zedelijke lichamen hebben tot woonplaats de
plaats waar het bestuur zitting houdt; dit mag men
opmaken uit art. 4. 2« W. v. B. R.; waar gezegd wordt,
dat men de zedelijke lichamen öf ter woonplaats van het
hoofd des bestuurs, of ter plaatse waar het bestuur
zitting of kantoor houdt, moet dagvaarden.
Art. 16 der wet van 30 Augustus 1861 [Stbl. n«. 72]
op de nationale militie bepaalt de woonplaats voor de
inschrijving voor de nationale militie \' aldus: van een
ongehuwde, in de gemeente waar de vader, of is
deze overleden, de moeder, of, zijn beiden overleden.
\' (Ofschoon ik het niet ongepast reken aan deze bepaling te herinneren, ver-
geet ik niet, dat zij geea burgerrechtelijk domicilie vaststelt).
13
de voogd woont; van een gehuwde en van een weduw-
naar in de gemeente waar hij woont; van hem, die
geen vader, moeder of voogd heeft of door dezen is
achtergelaten, of wiens voogd buiten \'s lands gevestigd
is, in de gemeente waar hij woont; van den buiten
\'slands wonenden zoon van een Nederlander, die ter
zake van \'slands dienst in een vreemd land woont,
in de gemeente waar zijn vader of voogd het laatste
in Nederland gewoond heeft.
Wanneer een huis op de scheiding staat van twee
gemeenten of arrondissementen en men niet gemakkelijk
kan uitmaken, in welke plaats de bewoner gehouden moet
worden zijn woonplaats te hebben, laat men de beslis-
sing te recht afhangen van den hoofdingang.
In onze wet bestaat geene bizondere bepaling omtrent
schippers; de gewone regelen gelden dus voor hen.
Prof. Diephuis wil onderscheid maken tusschen schip-
pers , die met hun gezin in hun schip wonen en geen ander
verblijf hebben dus die daar hun hoofdverblijf hebben,
en tusschen schippers, die tijdelijk hun schip bevaren en
tijdelijk in een huis gaan wonen, als zij niet op reis zijn.
In \'t laatste geval heeft de schipper zijn woonplaats
buiten het schip; in den regel toch kan aan geene
overbrenging van het hoofdverblijf in het schip worden
gedacht, In het eerste geval, moet de woonplaats ver-
14
bonden worden, niet aan de plaats, waar hij met zijn
schip ligt, maar aan het schip zelf, ondersteld dat
hij daarop zijn hoofdverblijf heeft gevestigd. Het begrip
van woonplaats is niet verbonden aan eene gemeente,
maar aan een bepaald huis, en een schip, dat tot
doorgaande inwoning dient, kan gelijk worden gesteld
met zoodanig huis. Dat een schip gedurig van plaats
verandert, heeft geene gedurige verandering van woon-
plaats ten gevolge, die blijft op het schip; het veroor-
zaakt slechts eene gedurige verandering van datgeen,
waaromtrent de woonplaats beslist, de plaats waar de
schipper moet gedagvaard worden, zijn bevoegden rech-
ter, enz,; maar ook wat dit betreft, geeft op ieder
bepaald tijdstip de ligging van het schip en dus de
woonplaats de noodige aanwijzing,
Léon is het hiermede niet eens en zegt, dat de meer-
derjarige schipper, die het ouderlijke huis of zijne
latere woonplaats heeft verlaten, om slechts zijn schip
tot woning te hebben, hierdoor zijn oorspronkelijk of
later domicilie niet heeft veranderd; met dit gevolg,
dat het verblijf op een schip niets bewijst ten aanzien
van het domicilie van den schipper met betrekking tot
de competentie van den rechter. Zoo besliste ook de Arr,
Rechtbank te Amsterdam, 9 Maart 1849 [W. 1031,]
De meening van Diephuis is, dunkt mij, hier de ware;
15
de schipper toch, die tijdelijk op zijn schip is, veran-
dert hierdoor geenszins van domicilie; hij gaat op reis
met het kennelijk voornemen om terug te keeren en
heeft volstrekt zijn wil niet uitgedrukt om van domicilie
te veranderen; de schipper, die daarentegen steeds ver-
blijf houdt op zijn schip, heeft ook daar zijn.domicilie.
II. De tweede onderscheiding van domicilie is die in
een onvrijwillig, ontleend, afhankelijk, wettelijk of
noodzakelijk domicilie.
Dit is een gevolg van de betrekking, waarin iemand
tot eenen anderen persoon en diens woonplaats staat; von
Savigny noemt het daarom "einen relativen Wohnsitz".
Hiertoe behoort de woonplaats eener getrouwde vrouw.
De wet bepaalt, dat die dezelfde zijn zal als die van
haar man, zoodat zij zelfs dan die woonplaats door haar
huwelijk krijgt, al is ze er ook nooit geweest en al
wordt zij ook dadelijk na haar huwelijk door den dood ver-
hinderd derwaarts over te gaan. Deze bepaling is een gevolg
der nauwe betrekking tusschen echtgenooten en van de
macht des mans, die de vrouw moet bijstaan bij hare
handelingen, of die haar moet vertegenwoordigen.
De woonplaats van den man is dus ook die der vrouw,
en behalve door scheiding van tafel en bed kan daarin
geene verandering komen; ook al heeft de vrouw vrij-
17
willig afgescheiden van den man geleefd, blijft toch haar
domicilie bij den man, ja al is zij, tesrwijl zij vrijwillig
afgescheiden leefde, overleden, zoo valt hare nalaten-
schap toch altijd open, ter woonplaats van den man.
Ook behoudt de vrouw het domicilie van haren man,
als hij gedurende het geding tot echtscheiding zijne woon-
plaats naar elders overbrengt of als haar een huis is
aangewezen, waarin zij haar verblijf zal houden, han-
gende dat geding, art. 267 B. W. Zie arrest H. R.
29 Januari 1846. Weekblad van het Recht n". 697.
Minderjarigen volgen de woonplaats hunner ouders
of voogden: zie art. 78 B. W. Zoo ook hebben zij,
die voor hunne studiën of iets anders elders vertoeven,
hun domicilie bij hunne ouders of voogden, en dus als
die van woonplaats veranderen, verandert ook hun
domicilie. Hierin verschilt onze wet van den C. N.;
daar geldt die bepaling alleen voor den "mineur non
émancipé"; bij ons brengt de handlichting daarin
geene verandering, daar de minderjarige door hand-
lichting alleen meerderjarig wordt ten opzichte van
daden en handelingen uitdrukkelijk in de wet genoemd;
terwijl hij voor het overige minderjarig blijft. Bij hen
die venia aetatis of brieven van meerderjarigverklaring
hebben gekregen is het anders. Eene uitzondering op
het vorige maakt art. 484 B. W. derde lid. "Hij
18
kan ter zake der handelingen, waartoe hij krachtens
de verkregene handlichting bevoegd was, hetzij eisch-
ende of verwerende in rechten optreden. Art. 78 geldt
voor die handelingen niet."
Als bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed
de kinderen aan de moeder worden toevertrouwd en
bij haar blijven, dan blijft toch de woonplaats der kin-
deren bij den vader, omdat de vader en de moeder
.de rechten behouden welke uit de ouderlijke macht
voortspruiten: zie art. 285 B. W.
Heeft de minderjarige na den dood zijns vaders, als
de moeder de voogdij niet uitoefent en er een ander
voogd is benoemd, zijne woonplaats bij de moeder of
bij den voogd?
De Pinto \' zegt hieromtrent, dat uit de woorden
van art. 78 "minderjarigen volgen de woonplaats van
hunne ouders of voogden" volgt, dat de minderjarige
eerst dan, wanneer hij geheel geen ouders en dus ook
geene moeder meer heeft, de woonplaats van zijnen
voogd volgt. Hierin meen ik echter in gevoelen met hem
te mogen verschillen. Art. 78 beschouwt de minderja-
rigen in tweeledigen staat, voor zooverre zij nl. staan,
öf onder de ouderlijke macht, zoolang beide ouders
> II ^ 51, 2 bl. 65, 5f; uitgave.
-ocr page 31-19
leven, of onder voogdij, als de ouders of een hunner
zijn overleden. Naar dien tweeledigen staat richt zich
de woonplaats: dit blijkt uit de woorden: "minder-
jarigen volgen de woonplaats van hunne ouders of
voogden." Onze wet spreekt duidelijker dan de fransche
"Ie mineur non émancipé aura son domicile chez ses
père et mère ou tuteur :" zie art. 108 C. N. De min-
derjarige heeft zijn domicilie bij den voogd in genoemd
geval: dit blijkt ook uit de woorden van Nicolaï: \' "le
domicile — des mineurs — doit être établi chez la
personne, qui est chargée par la loi d\'exercer en leur
nom les droits civils, à eux appartenant"; de moeder
is in ons geval niet belast met de uitoefening dier
rechten, maar wel de voogd.
F. A. Gr. van Limburg Stirum ^ wil onderscheiden
tusschen domicilium facti en domicilium juris. Het
eerste is bij de moeder : \'t beteekent het wonen in zeker
huis; het laatste wijst de plaats aan, waarde wet voor-
schrijft dat iemands zaken moeten verricht worden, be-
trekkelijk zijne burgerlijke rechten ; de minderjarige moet
wonen bij de moeder; haar plicht is het ook te zorgen
voor de opvoeding en het onderwijs van den minder-
jarige; de moeder, al is zij ook geen voogdes, heeft
> Voorduin II bl. 136. ® Dissertatie, Leiden 1842,
-ocr page 32-20
toch, als de vader dood is, de ouderlijke macht en moet
dus voor de belangen der minderjarigen zorgen. Dit
volgt uit art. 355 B. W.: De vader alleen oefent ge-
durende het huwelijk deze macht uit; indien de vader
daartoe buiten de mogelijkheid is, wordt hij door de
moeder vervangen"; ook uit art. 358 B. W.: "Wanneer
de moeder de langst levende en niet hertrouwd is en de
vastzetting van het kind verzoekt, zal de rechtbank, na
verhoor van twee uit de naaste vaderlijke bloedverwan-
ten, het verlof daartoe kunnen verleenen." Wat in art.
441 B. W. wordt gezegd, dat de voogd zorg zal dragen
voor den persoon van den minderjarige, ziet volgens van
Limburg Stirum op het geval dat beide ouders dood
zijn; ook art. 358 ziet alleen op het geval dat de moeder
geen voogdes is, omdat dit artikel staat in den titel over
de vaderlijke macht; daaruit volgt, dat de moeder, die
geen voogdes is, toch op den persoon en de opvoeding
van haar kind moet toezien, en daarom hebben de min-
derjarigen het domicilium facti bij de moeder, ook al
is ze geen voogdes. Het domicilium juris is bij den
voogd, daar deze voor de burgerlijke belangen moet
waken; hij moet de goederen beheeren, oordeelen of
alleen öf na den raad van anderen te hebben ingewon-
nen over het al of niet aanvaarden van erfenissen, het
verkoopen van goederen, etc.
21
Mijne meening wordt bevestigd door het gezag van
Demolombe, ^ als hij zegt : "Notre code place Ie domi-
cile du mineur chez son tuteur, parce que c\'est celui-ci
en effet qui le représente dans tous les actes de la vie
civile .... et que ces motifs sont décisifs pour déter-
miner le lieu du domicile." Voor ons recht geldt vol-
maakt hetzelfde.
Een ongenoemde schrijver in het Rechtsgeleerd Bij-
blad , 2 is het met de Pinto eens : hij zegt aldaar, dat vei-an-
dering van woonplaats altijd moet worden bewezen, en
dat er daarom eene zekere praesumtio juris bestaat, dat
de minderjarige in het ouderlijke huis is blijven wonen.
Maar het komt er niet op aan, waar de minderja-
rige woont, voor zijn domicilie, daar de woonplaats
van zijn vertegenwoordiger in deze alles afdoet.
Voorts zegt die schrijver: Volgens een arrest, Hof
van Holland 27 Maart 1839, kan een familieraad, (thans
de kantonrechter) nadat eene moeder van de voogdij
harer kinderen vervallen is, het onmiddelijk toe voor-
zicht van dezelve bepalen te zijn opgedragen aan den
voogd, Is die uitspraak dus niet gedaan, dan kan zich
de moeder nog steeds gerechtigd achten tot dat onmid-
delijk toevoorzicht. Terecht werd echter hier tegen in-
\' Dl, I 461. « IT, 400.
-ocr page 34-22
gebracht. (Rechtsgeleerd Bijblad II 453), dat toevoor-
zicht hetzelfde moet geacht vi^orden te zijn als zede-
lijke opvoeding en niet de beteekenis heeft van uitoefe-
ning van de rechten der minderjarigen.
Eindelijk haalt de ongenoemde schrijver voor zijne
beweering aan art. 56 der wet op de Nat. Mil., waarin
bepaald wordt, dat het domicilie van lotelingen voor
de militie geacht wordt te zijn, de woonplaats hunner
ouders, en, hij overlijden van beiden, die van den voogd.
Dit argument heeft echter geene waarde, omdat er
onderscheid is tusschen een staatsrechtelijk en een
burgerrechtelijk domicilie.
Het domicilie van den minderjarige is dus, als zijne
moeder geen voogdes is, dat van den voogd. Zoo ook
Nienhuis, van Hall, Léon, Duranton, Zachariae,
Uit de bepalingen van art, 78, in verband met art,
431 B, W. ("wanneer de voogdij opengevallen of door
de afwezigheid van den voogd verlaten is, zal de toe-
ziende voogd, op straffe van vergoeding van kosten,
schaden en interessen, de benoeming van een\' nieuwen
voogd moeten bewerkstelligen en verplicht zijn, in-
middels alle zoodanige daden van voogdij te verrichten,
welke geen uitstel kunnen lijden"), blijkt, dat na het
overlijden van den voogd het wettelijk domicilie van
den minderjarige dat van den toezienden voogd is,
23
die totdat er een nieuwe voogd is benoemd het tusschen-
bestuur uitoefent. Aldus luidde ook eene conclusie van
den Officier van Justitie, behoorende bij eene beschMc-
king der Arr. Rechtb. te Hoorn, 11 Meii^\'è ( W. 2127.)
Als de moeder voogdes was, maar door een opgevolgd
huwelijk, krachtens art. 405 B. W. de voogdij heeft
verloren, blijft de wettelijke woonplaats van de min-
derjarigen daar, waar de moeder het laatst hare woon-
plaats had toen zij nog voogdes was, en moet dus de
kantonrechter dier woonplaats in de voogdij voorzien.
Uit art. 78, in verband met art. 408 B. W., volgt,
dat ook een meerderjarig natuurlijk kind, dat door zijn
vader erkend is, de woonplaats van dien vader volgt,
als deze meerderjarig en dus zijn voogd is; als de moe-
der het alleen erkend heeft, of bij minderjarigheid van
den vader, volgt het die der moeder als ze voogdes is;
als geen van beiden het erkend heeft, volgt het de
woonplaats van den benoemden voogd, en als het in
een gesticht is opgenomen, en dus volgens art. 421
B. W. de regenten van dat gesticht de voogden zijn,
wordt de woonplaats van het kind hierdoor bepaald; bij
gebreke van een en ander heeft het kind geene wette-
lijke woonplaats, en geldt art. 746 B. W.; de plaats
des werkelijken verblijfs is alsdan de woonplaats.
Meerderjarige onder curatele gestelden volgen het
-ocr page 36-24
domicilie van hun curators. Zoo kan het dus gebeuren
dat de man de woonplaats zijner vrouw volgt, als deze
de\'curateele over hem uitoefent; staat de man onder
curateele en is de vrouw geen curatrice, dan is beider
woonplaats, de woonplaats van den curator; die der
vrouw dus ook, al woont zij niet bij dezen in en of-
schoon deze haar niet vertegenwoordigt, omdat zij geene
andere woonplaats kan hebben, dan die van haren man.
Zoo ook Duranton, Demolombe, van Hall.
Zoo moet ook de eisch tot echtscheiding tegen den
onder curateele gestelden echtgenoot voor de Rechtbank
der woonplaats van den curator worden ingesteld.
Sommigen willen ook het bepaalde in art. 79 onder
het wettelijk domicilie brengen. Dat art. luidt aldus:
"Meerderjarige dienstboden of werklieden hebben hunne
woonplaats in het huis van diegenen , bij welke zij
dienen of werken, indien zij bij dezelfde inwonen." Die
meening is echter onjuist; eigenlijk is dit art. in ons
Wetboek overtollig, (Zie Opzoomer. Het B. W., bl. 116)
daar het eene eenvoudige toepassing is van art. 74 §
2: "bij gebreke van zoodanige woonplaats wordt de
plaats des werkelijken verblijfs daarvoor gehouden."
In het Fransche recht bestond dergelijke bepaling niet;
van daar de behoefte aan art. 109 C. C.; welk artikel
aldus luidt:
25
"Les majeurs qui servent ou travaillent habituel-
lement chez autrui, auront le même domicile que la
personne qu\'ils servent, ou chez laquelle ils travail-
lent, lorsqu\'ils demeureront avec elle dans la même
maison.
In het Fransche recht is het een voorbeeld van een
wettelijk domicilie, dat niet op de onzelfstandigheid in
rechten is gegrond; bij ons is het echter de verblijf-
plaats , die het domicilie vervangt, er mede wordt ge-
lijkgesteld, en eerst dan te pas komt, als er noch
feitelijk, noch wettelijk domicilie bestaat.
Het woord "habituellement" van art. 109 C.C. behoort
niet bij de woorden "qu\'ils servent ou chez laquelle ils tra-
vaillent", maar bij de woorden "qui servent ou travaillent
chez autrui". Men behoeft dus niet voortdurend te dienen
of te werken bij wien men domicilie zal krijgen, maar
men moet regelmatig bij een ander persoon gewoon
zijn te werken of te dienen. Zooals Opzoomer zegt, bl.
117, hun beroep, hun levensbestemming moet het mede-
brengen. Zulke meerderjarigen hebben nergens een waar
domicilie; de wet moet hen dus helpen en hun een do-
micilie geven; zij geeft er hun een uitsluitend op het
fojctum gegrond, zonder dat er de animus bij in aan-
merking komt; de wet maakt de plaats van hun wer-
kelijk verblijf tot hun domicilie.
26
In ons art. 79 vinden wij het woord \'■\'\'habituellemenf\'
niet terug.
Een werkman dus, die slechts tijdelijk gaat wonen
in het huis van een ander, om daar zeker werk te
verrichten, verkrijgt gedurende dien tijd aldaar zijne
woonplaats. Ook heeft de werkman niet dezelfde
woonplaats als de persoon bij wien hij werkt, zoo-
als in het aangehaalde artikel 109 C. N. staat, maar
hij heeft zijne woonplaats in het huis van dengene,
bij wien hij werkt., of liever waarin hij werkt. Dereden
hiervan is dat fabriekanten dikwijls ver af wonen van
hunne werkplaatsen.
De bepaling van art. 79 B. W. geldt niet voor ge-
trouwde vrouwen, die dienstboden zijn, daar die de-
zelfde woonplaats als hnn man hebben, volgens art.
78. Ook hebben meerderjarige dienstboden, die onder
curatele gesteld zijn, hun domicilie bij hun curator en
niet in het huis, waar zij dienen.
Delvincourt, bl. 42, voegt daarom, sprekende van
de wettelijke woonplaats van eenen meerderjarigen
dienstbode, er terecht bij : "s\'il est capable d\'avoir un
domicile particulier."
Art. 80. B. W. leert ons dat het sterfhuis van eenen
overledene geacht wordt daar te zijn, alwaar de over-
ledene zijne woonplaats gehad heeft. Die plaats dus beslist
27
ten aanzien van de plaats, waar eene erfenis openvalt, en
van de vraag welke de bevoegde rechter is, om kennis
te nemen van rechtsvorderingen, daartoe betrekkelijk.
De bepaling van art, 80 geldt slechts voor dit rijk
en werkt niet buiten het grondgebied van den staat.
Voor vreemdelingen, die met Nederlanders gelijk zijn
gesteld, of die eene woonplaats hier te lande hebben,
geldt deze als sterfhuis; voor vreemdelingen, die hier
overlijden en geen woonplaats in dit land hebben, wijst
niet, volgens onze wet, hunne woonplaats in den vreemde
het sterfhuis aan; maar hier moet voor de belangheb-
benden in het koninkrijk de plaats des werkelijken ver-
blijfs gelden, en dus de plaats van overlijden voor de
woonplaats worden gehouden. ^
Van Hall ^ is het hiermede niet eens; hij zegt dat er
geen reden bestaat, om bij de algemeenheid van het
begrip van woonplaats, toegekend aan Nederlanders en
vreemdelingen, de bepaling van art. 80 op vreemdelin-
gen , die elders hunne woonplaats hebben en in Neder-
land overlijden, niet toe te passen. De erkenning echter
van een buitenlandsch sterfhuis voor eenen vreemdeling,
hier te lande overleden, heeft hare zwarigheid; te recht
merkte dit reeds de Bordes op, bij de beraadslaging. ^
\' Voorduin II blz. 129 no. V—VTI. ^ 1,12. 175 Voorduin 11 129.
-ocr page 40-III. Eindelijk zijn wij genaderd tot de derde soort
van woonplaats, nl. het gekozen domicilie. De keuze van
domicilie was vreemd aan het Romeinsche en Duitsche
recht en schijnt geheel in Frankrijk te huis te behooren.
Men vindt er reeds sporen van in art. 23 eener ordon-
nantie van Villers-Cotterets, van 1539; het doel van
het voorschrift is om de beteekening van gerechtelijke
akten gemakkelijker te maken en de processen te
vereenvoudigen. Ook is er een edict van 1580, vol-
gens hetwelk de bewoners van kasteelen en afgelegen
huizen een domicihe in de meest nabij gelegene stad
moesten kiezen, opdat daar hun de exploiten zouden
kunnen beteekend worden. Eindelijk werden in de or-
donnantie van 1667, die van 1539 en 1580 gehand-
haafd. Het gekozen domicihe is in de hedendaagsche
fransche wetgeving opgenomen eerst in het hypothecaire
stelsel, door de wet van 11 Brumaire van het jaar 7
en daarna in den Code civil. Zoo ook in ons recht.
29
Het gekozen domicilie vinden wij in artt. 81 en 82
B. W. behandeld. Wanneer iemand uit vrijen wil bij
overeenkomst, of uit noodzakelijkheid ter voldoening aan
het voorschrift der wet, eene plaats voor zijne woon-
plaatst kiest, heet dat fictieve of gekozen woonplaats.
Zij strekt zich alleen uit tot de bepaalde zaak, waar-
voor men haar kiest; en alleen met betrekking tot die
zaak wordt ze als de werkelijke woonplaats beschouwd.
Het verschil tusschen natuurlijke en wettelijke woon-
plaats en gekozen domicilie, ligt voor de hand: de
werkelijke en wettelijke zijn door een op zich zelf
staand feit aangewezen en bestaan dus van zelf; zij
zijn iemands woonplaats, met al de gevolgen, die de
wet daaraan verbindt; de fictieve of gekozene woon-
plaats daarentegen is het alleen ten gevolge der gedane
keuze en alleen betrekkelijk de bepaalde zaak, waar-
voor zij gekozen is; hare gevolgen zijn beperkt tot die,
welke op die zaak betrekking hebben.
Wij za,gen reeds dat de aanleiding tot het kiezen
van woonplaats deze schijnt geweest te zijn, dat een
deurwaarder die heeren, op kasteelen of buitenhuizen
verblijf houdende, moest dagvaarden, daartoe soms groote
reizen maken moest, en er alzoo langen tijd verliep eer de
exploiten beteekend waren. Toen werd er eene ordon-
nantie uitgevaardigd, waarbij werd voorgeschreven, dat
il
30
bewoners van dergelijke kasteelen of buitenhuizen do-
micilie moesten kiezen in de naastbij gelegen stad; aan
die gekozene woonplaats konden dan dagvaardingen en
exploiten wettig beteekend worden.
Zoodoende werd dus veel moeite uitgespaard en kon-
den de zaken spoediger behandeld worden.
Het begrip van gekozen domicilie is aan een bepaald
huis verknocht; op tweëerlei wijze kan de aanwijzing
van zoodanig huis geschieden, naar mate men of een
huis met gemeente, wijk en nummer aanwijst, of wel
het huis of kantoor van eenen ambtenaar, koopman of
ander met naam of betrekking aangeduid persoon.
Men heeft twee soorten van gekozen domicilie: dat
hetwelk bepaald wordt door overeenkomst en dat hetwelk
bij de wet wordt voorgeschreven; zooals dit o. a, geschiedt
in art. 1231 B, W,, hetwelk den hypothecairen schuld-
eischer het kiezen van domicilie, bij de inschrijving
der hypotheek, voorschrijft; verder bij dagvaardin-
gen , art. 5 sub. 1 W, v, B, R.; bij onderscheidene
exploiten van en betrekkelijk tot het gerechtelijk ten
uitvoer leggen van vonnissen en authentieke acten:
artt. 439 d, 457 h, 475 a, W. v, B. R.; ook in de artt,
122 è,, 133 b., 135 5,, 286 a,, 406 4®, 606 3«; bij
de acte van stuiting eens huwelijks: art, 801 c., 847
c W. v. B. R,
31
Het voordeel, dat het kiezen van domicilie oplevert,
ligt hierin, dat eene bepaalde plaats als zoodanig wordt
aangewezen, die niet dan volgens art. 82 mag worden
veranderd; de eigenlijke woonplaats toch kan men naar
willekeur veranderen; ook is een voordeel er van dat hij,
die eene woonplaats kiest, aan de gekozene woonplaats
gerekend wordt te zijn, waar ook zijne eigene woon-
plaats zijn mag; aan de gekozene woonplaats kun-
nen hem dus beteekeningen worden gedaan, en ook
daar kan men hem dagvaarden voor den rechter dier
plaats; de verplichting om de partij, met welke men
gehandeld heeft, te dagvaarden of haar eenig ander
exploit te doen aan hare werkelijke woonplaats, en die
om voor den rechter dier woonplaats met haar te proce-
deren is moeielijk en lastig voor de partij, welke haar
recht tegen de andere vervolgen wil, als deze laatste
op verwijderden afstand woont.
Onze wet heeft niet zooals de C. N. het recht tot het kie-
zen van woonplaats ondersteld, maar uitdrukkelijk toe-
gekend ; ieder die eene zelfstandige werkelijke woonplaats
kan hebben, en ook de getrouwde vrouw met de toe-
stemming van haren man, kan domicilie kiezen. Men
moet hierbij denken aan eene plaats voor bewoning ge-
schikt, aan eene bepaalde woning. Men kan, zooals wij za-
gen, of een bepaald huis of een bepaald persoon aanwijzen;
k
32
het onderscheid ligt hierin: kiest men een bepaald
huis, dan blijft het eenmaal gekozen domicilie daar,
wie het ook mogt bewonen de keuze is dus meer
bepaald; kiest men daarentegen domicilie, bij een be-
paald persoon, dan is die keuze niet zoo bepaald, daar
het domicilie verandert als die persoon een ander huis
gaat bewonen, ja, zelfs geheel vervalt als die persoon
komt te sterven.
Men kan ook zijne werkelijke woonplaats tot woon-
plaats kiezen, zoodat, al verlaat men die woonplaats,
men haar dan toch behoudt als gekozen domicilie.
In art. SI\'\' staat "eene andere" en daarom zou men
het tegendeel kunnen beweeren, maar de ratio legis
verzet zich tegen deze opvatting: de wetgever heeft
het belang der partijen, op het oog gehad, waarmede
zulk eene uitlegging in strijd zou kunnen zijn; boven-
dien zou de vrijheid der ingezetenen om overeenkom-
sten aan te gaan naar hun vrijen wil, er door worden
tegen gewerkt.
Zoo legde ook het Fransche Hof van Cassatie art, 111
C. N. uit, bij arrest van 24 Juanuari 1816, waarin
we lezen: "Que si eet article énonce que l\'élection de
domicile sera faite dans un autre lieu que celui du
domicile réel, cette locution est démonstrative et nulle-
ment limitative; qu\'en effet il n\'est aucune raison plau-
33
sible de restreindre l\'exercice de ce droit. établi indistinc-
tement dans l\'intérêt des parties pour rendre plus facile
l\'exécution des actes qu\'elles contractent."
Zoo ook Merlin, Zachariae, Sassen en v. d. Voort.
Ook kan men, hoewel we zagen dat men slechts één
hoofdverblijf kan hebben, meerdere gekozen woonplaat-
sen hebben : Demolombe \' ; ook van Hall denkt zoo
Men behoeft niet altijd uitdrukkelijk woonplaats te kie-
zen , maar kan die, ook zonder dat hebben als het gevolg
eener handeling; hiervan levert art. 135 W. v. B. R. een
voorbeeld op, volgens hetwelk de verweerder geacht wordt
domicilie gekozen te hebben bij den door hem gestelden
procureur. In den regel echter moet de keus uitdrukkelijk
geschieden; wijst men eene plaats aan waar eene betaling
moet geschieden, dan volgt daaruit niet, dat ook daar
de gekozene woonplaats van den crediteur is.
Hoe geschiedt nu de keuze? Art. 81 geeft ons op
deze vraag het antwoord : nl. hij eene akte en voor eene
bepaalde zaak. Zoo stelt b. v. het betaalbaar stellen van
een orderbiljet op eene andere plaats dan de woonplaats
van den onderteekenaar niet daar de keuze van woon-
plaats; het orderbiljet moet in duidelijke bewoordingen ,
wil er kwestie zijn van keuze van domicilie, uitdruk-
I I. n. 371. 2 bl. 183.
iÉ
34
ken. dat de afgever ter zake daarvan domicilie stelt of
woonplaats kiest op eene andere plaats. Door het een-
voiidig betaalbaar stellen op eene andere plaats is er
dus geen domicilie gekozen, daar toch de verklaring,
dat men zich justiciabel stelt voor eenen ratione per-
sonae vreemden rechter, zich veel verder uitstrekt dan
de verklaring, dat men aanneemt eene zekere som te
zullen betalen op eene aangeduide plaats. Wanneer het
een orderbriefje in zake van koophandel is, kan : zie
art. 314 W. v. B. R. : de dagvaarding geschieden
voor den rechter, binnen wiens rechtsgebied de betaling
had moeten geschieden, dus voor den rechter van de
plaats waar het orderbriefje gedomicilieerd is, zoodat
de uitgever daar wel justiciabel is, maar de dagvaar-
ding moet geschieden aan zijn gewoon domicilie, dewijl
hier geen keuze van domicilie geschied is.
Men kan woonplaats kiezen bij dezelfde acte, die ook
de zaak waarvoor men domicilie wil kiezen, vaststelt;
men kan het eveneens doen bij eene afzonderlijke acte.
De heer Nicolai ^ zeide: "La loi n\'exige pas, que cet
objet soit compris dans le même acte; il peut être la
matière d\'un acte ou d\'un contrat séparé;" het eerste
is echter, als zijnde het meest doelmatig, ook het meest
gebruikelijk. Art. 111 C. N. onderstelt alleen het kie-
1 Voorduin op avt. 81 sub IV (11. bl. 130).
-ocr page 47-35
zen van domicilie bij dezelfde acte : "Lorsqu\' un acte
contiendra, de la part des parties ou de l\'une d\'elles,
élection de domicüe pour l\'exécution de ce même acte
dans un autre lieu que celui du domicile réel, les signi-
fi cations, demandes et poursuites, relatives à cet acte,
pourront être faites au domicile convenu, et devant le
juge de ce domicile." Ook blijkt dit uit de woorden van
den staatsraad Emmery: "On exige que l\'élection de
domicile soit faite dans l\'acte même auquel elle se référé."
Echter kan volgens anderen weêr eene keuze bij af-
zonderlijke acte plaats hebben. Zoo zegt Demolombe
"C\'est là une convention comme une autre ; une conven-
tion très-licite, que les parties sont libres de faire quand
elles le jugent à propos, et qu\'elles peuvent par consé-
quent ajouter, après coup, à une convention antérieure."
Er moet dus eene acte bestaan, waarbij men domi-
cilie kiest; de plaats daarin aangeduid geldt als domi-
cilie voor hem, die haar heeft gekozen met betrek-
king tot eene bepaalde zaak; de keus kan zijn, zooals
we lezen in art. Sl^, algemeen, en zich dan zelfs uit-
strekken tot de executie, of beperkt in dier voege als
de partijen of eene van haar zal goedvinden; hiervan
zal uit de acte moeten blijken, \'t zij door eene uitdruk-
\' I. n". 373.
-ocr page 48-36
kelijke bepaling, \'t zij door dat men het uit de bedoe-
ling der woorden kan opmaken. Blijkt van eene beper-
king niets in de acte, dan geldt de keuze voor algemeen,
altijd nl. voor zooverre de bepaalde zaak betreft, waar-
voor domicilie werd gekozen; men mag toch niet onbe-
paald voor alle gevallen domicilie kiezen, maar alleen
voor eene bepaalde zaak, "un objet déterminé".
In het laatste gedeelte van art. Sli\', zien wij be-
paald: "in deze gevallen kunnen de exploiten, dag-
vaardingen en vervolgingen, bij de akte uitgedrukt of
bedoeld, geschieden aan de gekozen woonplaats en voor
den rechter dier woonplaats."
De juridische gevolgen dus van het kiezen van domi-
cilie zijn, dat alle beteekeningen aan dat domicilie ge-
daan wettig zijn en dat de kiezer van domicilie geen
onwetendheid kan voorwenden, waarom hij niet voor
den rechter is verschenen, en dat de rechter dier plaats
competent wordt om kennis te nemen van de processen
tusschen de contracteerende partijen.
Sommigen zien hierin prorogatie van rechtsmacht;
zoo zegt o. a. Sassen, dat deze prorogatie van rechts-
macht strijdt met art. 14 der "Wet houdende algemeene
bepalingen voor de wetgeving van het koningrijk", dat
voorschrijft dat door geen handelingen of overeenkom-
sten aan de wetten, die op de publieke orde of goede
37
zeden betrekking hebben, hare kracht kan ontnomen
worden, "Nu," zegt Sassen, "behoort niets meer tot
de publieke orde dan de jurisdictie, en echter kan men
haar bij bijzondere overeenkomsten, door het verkiezen
van domicilie veranderen."
Dit beweren van Sassen is echter te algemeen; men moet
onderscheid maken tusschen de jurisdictie, den rechter
opgedragen ratione materiae en die ratione personae;
de voorschriften omtrent de jurisdictie ratione materiae,
die te vinden zijn in de wet op de Rechterlijke Orga-
nisatie , behooren zeer zeker tot de publieke orde, waar-
uit volgt dat de rechter voor wien een geschil gebracht
wordt, dat zijne competentie te buiten gaat, incompe-
tent is en geen kennis van de zaak kan nemen. De voor-
schriften omtrent de jurisdictie ratione personae zijn
echter gemaakt in het privaat of bijzonder belang der
partijen. Een ieder kan afstand doen van de rechten,
hem in zijn eigen belang toegekend, en dus kunnen de
contracteerende partijen een domicilie kiezen afgeschei-
den van hare werkelijke woonplaats en aan een incom-
petenten rechter wettig rechtspraak opdragen.
Met de meening van Diephuis kan ik mij echter beter
vereenigen. Er bestaat hier geene prorogatie van rechts-
macht; de rechtsmacht van den rechter wordt door de
keuze van domicilie niet buiten hare natuurlijke grenzen
38
uitgebreid en hij daardoor niet bevoegd gemaakt om van
zaken kennis te nemen, buiten zijne bevoegdheid gelegen;
hij heeft juist te oordeelen over zaken, die volgens de
gekozene woonplaats tot zijne natuurlijke bevoegdheid
behooren, omdat dit het geval zou zijn, als hij , die nu
woonplaats gekozen heeft, daar werkelijk woonplaats had.
Ook de Grondwet erkent dit recht stilzwijgend; dit
is af te leiden uit art. 150: "Niemand kan tegen zijnen
wil worden afgetrokken, van den rechter, dien de wet
hem toekent"; a contrario dus wel, met den wil der
partijen; zoo ook uitdrukkelijk art. 43, 55 R. O,
Nienhuis, Demolombe en Zachariae beweeren echter,
evenals Sassen, dat er prorogatie van rechtsmacht plaats
heeft.
De betrekking tusschen hem, die domicilie gekozen
heeft en hem, bij wien domicilie is gekozen, kan last-
geving zijn; de eerste geeft den tweeden den last om
voor hem en in zijnen naam, de dagvaardingen, be-
teekeningen en andere exploiten, tot de bepaalde zaak,
voor welke domicilie gekozen is, aan te nemen en op
te zenden, \'t Kan echter ook zijn, dat iemand domicilie
kiest bij zeker persoon, terwijl hij dezen daarvan niet
in kennis stelt; dan kunnen de exploiten, dagvaardin-
gen etc. toch aan de gekozene woonplaats wettig ge-
schieden ; immers moet een exploit, wil het geldig
39
zijn, gedaan worden aan de woonplaats van den be-
trokkene, en door woonplaats te kiezen, verklaart deze
eene andere plaats tot zijne woonplaats; lijdt de persoon,
die woonplaats gekozen heeft nadeel hierdoor, dan heeft
hij dit aan zich zelf te wijten.
De lastgeving, waarvan we zoo even spraken, is vol-
strekt geen gevolg van het kiezen van woonplaats;
neen, deze handeling staat geheel op zich zelf en ge-
schiedt, zonder in het minste verband te staan met
de acte.
Zoo ook zegt Diephuis: De keuze geschiedt bij eene
akte, veelal als eene met een derde gesloten overeen-
komst, althans tegenover en ten behoeve van de zoo-
danigen, voor wie de gekozene als woonplaats geiden
zal van hem, die haar gekozen heeft. Deze kan daar-
van kennis geven aan hem, wiens woning hij heeft
gekozen; hij kan dezen handelingen opdragen, die deze
uitdrukkelijk of stilzwijgend op zich neemt, en zoo kan
er dan eene lastgeving bestaan; maar deze staat dan
nevens en in betrekking met de gedane keuze; zij kan
niet tot haar wezen gebracht of geacht worden in haar
begrepen te zijn, omdat die keuze zelve geheel omgaat
buiten dengene, bij wien woonplaats gekozen wordt, en
hare werking voor derden ook van hem geheel onaf-
hankelijk is.
40
Van Hall \' en Nienhuis \' doen echter de lastgeving
voorkomen, als een gevolg van het kiezen van domi-
cilie; maar wij bedoelen met keuze van woonplaats
de handeling, waarbij hij, bij wien woonplaats wordt
gekozen, zich jegens hem, die woonplaats kiest, ver-
bindt om acten etc. in ontvangst te nemen en hem
daarvan in kennis te stellen; zij bedoelen niet daarmede
het contract der partijen, zooals wij.
De verkiezing van domicilie beschouwende met be-
trekking tot de partijen zelve, die die acte hebben
aangegaan, moeten wij eene overeenkomst aannemen.
De persoon, bij wien domicilie is gekozen, is dus ver-
plicht, als hij den last aangenomen heeft, dien te vol-
voeren en hij moet dus de exploiten, aan het gekozen
domicilie gedaan, bezorgen aan hem, die domicilie heeft
gekozen; hij, die domicilie heeft gekozen, kan den ge-
geven last herroepen, en hij, bij wien dat gekozen is,
kan dien opzeggen; zoo houdt die ook op bij over-
lijden van eene der beide partijen: zie art. 1850 B. W.:
doch het gekozen domicilie blijft; al deze bepalingen
hebben rechtstreeks niets te maken, met het kiezen
van domicilie.
Tusschen den persoon die domicilie gekozen heeft en
> bl. 187. \' Acad. Voorl. bl. 290.
-ocr page 53-41
liem, in wiens belang dat is geschied, bestaat echter
eene overeenkomst, die tusschen de partijen als wet
geldt en niet kan herroepen worden dan met weder-
zij dsche toestemming; echter kan de partij, die domicilie
gekozen heeft, zonder toestemming der wederpartij een
ander domicilie kiezen, mits in dezelfde gemeente ge-
legen en mits die verandering aan de wederpartij wordt
beteekend, zooals wij straks zien zullen.
Derden, die geene partijen bij de overeenkomst zijn
geweest, kunnen geen recht ontleenen uit de verkiezing
van domicilie; evenmin kan zij aan derden worden tegen-
geworpen.
Daar verkiezing van domicilie overeenkomst is tus-
schen hem die woonplaats gekozen heeft en hem in
wiens belang hij dat gedaan heeft, moet men, om over
de uitgestrektheid der daaruit voortvloeiende rechten of
verplichtingen te oordeelen, hoofdzakelijk letten op de
bedoeling der partijen, doch behoudens de bepalingen
der wet, omtrent de gevolgen der verkiezing van domi-
cilie, in art. 816.
Die gevolgen hangen hiervan af, öf men algemeen
domicilie kiest, d. i. zonder iets er bij te bepalen, öf
beperkt, d. i. tot enkele handelingen, als dagvaardingen,
beteekeningen, enz. In het eerste geval strekt zich de
keuze zelfs tot de executie uit; niet alleen de dagvaar-
42
dingen dus en alle andere exploiten, die een eindvon-
nis voorafgaan, kunnen aan het gekozen domicilie gedaan
worden, maar ook die acten en exploiten, die dienen
om acten of vonnissen, in executoiren vorm uitgegeven,
gerechtelijk ten uitvoer te leggen.
Volgens het Ontwerp van 1821 en de daarop ge-
volgde wet van 14 Juni 1822, later het Wetboek van
1830, in art. 82, strekt zich het rechtsgevolg van de
verkiezing van domicilie uit tot de beteekening van
het eindvonnis. Daarop slaan de woorden van Nicolaï : ^
"Les effects de cette élection de domicile ne peuvent
s\' étendre au-delà de la signification du jugement défi-
nitif; si la partie veut en poursuivre l\'exécution par
des saisies, soit mobilières, soit immobilières, les com-
mandemens et les autres notifications, présentes par les
lois de la procédure, devront être signifiés à la personne
ou au domicile réel"
In 1832 werden weggelaten de woorden "tot het
eindvonnis ingesloten" en in het artikel bijgevoegd: "die
keuze kan zijn algemeen en strekt zich dan zelfs uit
tot de executie" Er is dus bij de herziening eene groo-
tere uitbreiding gegeven aan de gevolgen, van domicilie-
verkiezing.
• Voorduin II bl. 130,
-ocr page 55-43
Is de keuze beperkt tot enkele bepaalde handelingen,
dan kan ook alleen voor die uitgedrukte handelingen
het gekozen domicilie de v^^erkelijke woonplaats ver-
vangen.
Men wordt voor hetgeen aan de gekozene woonplaats
geschieden kan geacht daar thuis te behooren; zoo
kan dan ook aan de gekozene woonplaats van het
daar aan hem, die er domicilie gekozen heeft, gedaan
exploit, als de deurwaarder hem daar niet spreekt,
aan een der huisgenooten afschrift worden gelaten; vindt
de deurwaarder daar niemand, dan moet hij handelen
volgens art. 2 W. v. B. R.
De betaling, die volgens art. 1429 B. W. aan iemands
woonplaats moet geschieden, zal evenzeer aan de ge-
kozene woonplaats kunnen gedaan worden, en hare
aanneming zal daar niet met recht kunnen geweigerd
worden; dit volgt ook uit art. 1441, 6®, dat bepaalt,
dat een aanbod van gereede betaling kan geschieden
zoowel aan de werkelijke als aan de gekozene woon-
plaats. Dit geldt echter alleen voor het geval, dat de
schuldeischer den persoon, bij wien hij domiciüe ge-
kozen heeft, gemachtigd heeft om voor hem betaling
te ontvangen; hij is dit niet door de keuze van domi-
cilie alleen; zoo hij niet gemachtigd is, zal de schul-
denaar niet geldig aan hem betalen.
44
Zoo is het ook met een aanbod van gereede betaling;
zonder de machtiging kan dat aanbod geene kracht
hebben, tenzij het geschiedt ter gekozene woonplaats
aan den schuldeischer zeiven; heeft hij echter den per-
soon, bij wien hij domicilie heeft gekozen, gemachtigd,
dan is dat aanbod van kracht en kan door eene con-
signatie worden gevolgd.
De gekozene woonplaats staat naast de werkelijke;
de werkelijke blijft, en niet alleen in het algemeen,
maar zelfs ook met betrekking tot de bepaalde zaak,
waarvoor domicilie is gekozen.
Art. 816 zegt dan ook, dat de dagvaardingen door
en voor den rechter dier gekozene woonplaats kunnen
geschieden, en volgens art. 126, 16e y_
zal de verweerder, die domicilie heeft gekozen, voor
den rechter der gekozene of voor dien der werkelijke
woonplaats worden gedagvaard, ter keuze van den aan-
legger. Sommigen beweeren, dat dit alleen geldt als
het domicilie is gekozen in het belang der tegenpartij,
en niet als zij geschied is in het belang van hem, die de
keuze deed, en dat in dat geval de tegenpartij zich moet
houden aan de gekozene woonplaats; zoo o. a. Delvin-
court, Duranton, Demolombe; maar dit is niet volgens
de wet, daar die het facultatief heeft gesteld. Zoo oordeelt
ook Opzoomer, die het echter "ongerijmd en hoogst
45
onrechtvaardig noemt." Hij zegt "dat er voor hem,
in wiens belang het domicilie gekozen is, geen plicht
bestaat om er zich aan te binden, dat hij zijn voor-
recht ongebruikt kan laten, niets is redelijker, dan dit;
maar wat als het domicilie gekozen is, ook of zelfs uit-
sluitend in het belang zijner tegenpartij ? Zal hij ook dan
nog geheel naar willekeur zich kunnen bedienen öf van
de gekozene of van de werkelijke woonplaats ? Zal hij het
zelfs dan mogen doen, als de partijen, vooruit hierop
bedacht, uitdrukkelijk zijn overeengekomen, dat men zich
alleen aan de gekozene woonplaats zal moeten houden ?
Het is zeker zeer hard, al die vragen toestemmend
te beantwoorden, maar de volstrekte algemeenheid der
wet, dwingt toch den uitlegger zulk een antwoord af."
De keuze van woonplaats is een daad van hem, die eene
andere woonplaats aanneemt, en is dus wel voor hem ^
maar niet voor anderen verbindend; zij kan dat worden
door eene overeenkomst; zulk eene overeenkomst kan niet
worden gewraakt en zal dus geldig bestaan en eene ver-
bintenis scheppen; tot uitvoering hiervan is dan noodig
eene clausula poenalis: zie art. 1340 B. W.
Over de vraag, of de termijn van dagvaarding naar
de gekozene of naar de werkelijke woonplaats moet
flet Burgerlijk Wetboek verklaard 1,100.
-ocr page 58-46
beoordeeld worden, bestaat veel verschil van gevoelen.
Sommigen zeggen, dat hij beoordeeld moet worden naar
de gekozene woonplaats: zoo o. a. van Hall; ook zijn
er in dien zin rechterlijke uitspraken, b. v. eene uit-
spraak van de Arrondissements-Rechtbank te Amster-
dam, van 13 Maart 1867; zij zeggen, dat de persoon
geacht wordt thuis te zijn, voor de zaak waarvoor
domicilie wordt gekozen, op de gekozene woonplaats,
onverschillig waar men zijn werkelijk verblijf houdt;
dat dus de termijn van dagvaarding naar die plaats
moet bepaald worden.
Ik houd het er echter voor, dat de termijn naar de werke-
lijke en niet naar de gekozene woonplaats moet worden be-
oordeeld ; art. 81 spreekt alleen van het doen van exploiten
en zwijgt over den termijn van dagvaarding; men mag dit
er dus niet uit afleiden. Art. 7 W. v. B. R. maakt den
termijn afhankelijk van de plaats, waar iemand woont,
woonachtig is of zijn verblijf houdt, zooals Diephuis
zegt, en wijst {daarom meer op het feit der inwoning
dan op het Juridische begrip van woonplaats; als de
gedaagde in eene andere provincie woont dan de rechter,
zal art. 8& W. v. B. R. toepasselijk zijn, ook als er
woonplaats is gekozen; de dagvaarding kan dan wel daar,
maar moet op een termijn plaats hebben, die door de
plaats der inwoning wordt bepaald. Hiervan is echter af-
47
geweken in art. 11 W. v. B. R. voor hem, die buiten het
land woont en hier in het land woonplaats heeft geko-
zen, maar deze bepaling mag niet willekeurig worden
uitgebreid; deze bepaling duidt veeleer aan, dat het daar
vastgestelde naar de bedoeling van den wetgever, niet
als een natuurlijk gevolg der gekozene woonplaats be-
schouwd moet worden.
Gewoonlijk is het kiezen van domicilie alleen eene
aanwijzing, waar de exploiten moeten gedaan worden; de
afstandstermijn van de werkelijke woonplaats moet dan
tot regel worden aangenomen. Aldus besliste ook de Ar-
rondissements Rechtbank te Groningen, 26 April 1846,
en het voormalige Hoog Gerechtshof te \'s Hage, 22 De-
cember 1826.
Ook in het Fransche recht bestond er verschil van
gevoelen over dit punt. Demolombe wil onderscheid ma-
ken tusschen de gekozen woonplaats, die uit de wet
en tusschen die, welke uit overeenkomst voortvloeit.
Bij de eerste meent hij. dat men niet op de gekozene
woonplaats, maar uitsluitend op de werkelijke moet let-
ten; anders echter bij de laatste, waar alles moet af-
hangen van den vrijen wil der partijen.
Het kiezen van domicilie bij eene overeenkomst, zoo-
wel voor de uitvoering als de gevolgen der verbinte-
nis, maakt den rechter van dat domicilie bevoegd om
48
kennis te nemen van de vordering tot ontbinding we-
gens wanpraestatie met vergoeding van schade; omdat
hij die voor de uitvoering en de gevolgen eener verbin-
tenis domicilie kiest, daardoor noodzakelijk te kennen
geeft, dat hij voor die bepaalde zaak wil geacht wor-
den woonachtig te zijn aan dat gekozen domicilie; hij
zal dus tot rechter kunnen hebben den rechter der plaats,
waar hij ten aanzien der verbintenis, domicilie heeft
gekozen; daar wordt hij geacht woonachtig te zijn.
Eindelijk komen wij tot de zeer belangrijke kwestie,
of, daar in het algemeen, zoowel de rechten als de
verplichtingen van eenen erflater op zijne erfgenamen
overgaan, daaruit volgt, dat een gekozen domicilie ook
verbindend is voor de erfgenamen van hem, die dat
domicilie gekozen heaft?
Bij het algemeene domicilie bestaat hieromtrent geen
verschil; dat houdt op door den dood, maar bij het ge-
kozen domicilie bestaat er strijd.
Ik meen mij te moeten aansluiten bij de opinie van
hen, die beweren dat de gekozene woonplaats ook geldt
ten opzichte der erfgenamen.
Men kan niet zeggen, dat, omdat men door den dood
ophoudt eene eigenlijke woonplaats te hebben, men
geene fictieve woonplaats kan hebben na zijnen dood;
hierbij is toch geen sprake van eene voortdurende woon-
49
plaats van den overledene, maar van eene woonplaats,
die als zoodanig voor de erfgenamen geldt, omdat
zij door den erflater was aangenomen. De werkelijke
woonplaats, die door het hoofdverblijf wordt bepaald,
is iets persoonlijks, dat niet op de erfgenamen overgaat;
maar dit geldt niet van de gekozene, die geheel onaf-
hankelijk is van het hoofdverblijf. De gekozene woon-
plaats is aangenomen voor eene bepaalde zaak; de voort-
during dier woonplaats is dus ook veel meer aan die
zaak, dan aan den persoon verbonden; men wordt ge -
rekend die voor zoolang te hebben aangenomen, als de
zaak niet is afgedaan. Dit wordt door onze wet beves-
tigd in art. 1238 B. W.: "De rechtsvorderingen tegen
de schuldeischers, waartoe de inschrijvingen (der hypo-
theken) aanleiding kunnen geven, moeten aangelegd
worden voor de bevoegde rechtbank, door middel van
dagvaardingen gedaan aan hunnen persoon of aan de
laatste woonplaats, die blijkens het register gekozen
is; en zulks niettegenstaande het overlijden, hetzij van
de schuldeischers, hetzij van degenen, bij wien zij do-
micilië hebben gekozen."
Zoo ook art. 654 W. v. B. R., dat bepaalt, dat de
gevolgen van een compromis of van een beding, waardoor
partijen zich verbonden om geschillen, die later mochten
ontstaan, aan de uitspraak van scheidsmannen te onderwer-
50
pen, niet ophouden door den dood van eene dier partijen.
De gekozene vv^oonplaats kan, zoolang de zaak, waar-
toe zij betrekking heeft niet is afgedaan, ook niet wor-
den opgeheven.
Toullier, Duranton, Delvincourt, Demolombe, Carré, Op-
zoomer, Verduchène, Diephuis, Nienhuis, van der Ploeg ?
Aubry en Rau, deze allen zijn deze meening toegedaan.
Het doel der keuze , het aannemen eener bepaalde
woonplaats, maakt deze meening aannemelijk.
Zoo zegt Taullier I p. 195: "Le droit d\'invoquer et
la nécessité de subir l\'élection se transmettent aux héri-
tiers ou ayants cause des parties contractantes."
Bovendien: stel dat het gekozen domicilie eens niet
overging op de erfgenamen, maar na het overlijden
van den persoon, die het gekozen had, ophield te be-
staan, en dat de erfgenamen op verschillende plaatsen
verspreid wonen; dan zouden de beteekeningen, die op
de zaak betrekking hadden, moeten gedaan worden
aan de verschillende woonplaatsen van die erfgenamen.
Nu zouden de erfgenamen wel eene woonplaats, b. v.
dezelfde, als die de erflater gekozen had, als domicilie
kunnen kiezen, doch dat zou hun een last veroorzaken,
die ze niet behoeven te dragen, daar de aard der ge-
kozen woonplaats medebrengt, dat ze blijft bestaan,
ook na den dood van hem, die haar heeft gekozen.
51
Zoo zegt ook Diephuis: "zoodanige keuze verbindt niet
alleen degenen, die dezelve gedaan hebben, maar ook
derzelver erfgenamen en rechtverkrijgenden; omdat zij,
eenmaal, hetzij in de oorspronkelijke akte zelve, hetzij
bij eene afzonderlijke akte, gedaan zijnde, een inte-
greerend deel der overeenkomst is geworden en alzoo
met dezelve tot de erfgenamen en rechtverkrijgenden
overgaat."
Dalloz wil onderscheiden: het vrijwillig gekozen do-
micilie houdt met den dood op; het wettelijk blijft
echter voortbestaan.
Over deze vraag, of het gekozen domicilie al of niet op
de erfgenamen van hem die het gekozen heeft, over-
gaat, is in 1852 te Leiden een Academisch proefschrift
verdedigd door A. H. van Limburg Brouwer.
Hij zegt daarin, dat de meeste schrijvers onze vraag
of bevestigend of ontkennend hebben beantwoord; hij
vindt haar echter te moeielijk om een stellig ant-
woord te geven; hij onderscheidt tusschen wettelijk
gekozen domicilie en gekozen domicilie door overeen-
komst der partijen, en beweert dat het eerstgenoemde
overgaat op de erfgenamen, en het tweede slechts in één
geval; art. 1238 ziet dan, volgens hem, alleen op het
wettelijk gekozen domicilie. Ook zegt hij dat men er
op moet letten, dat onze wet niet zegt, dat ieder
52
overeenkomt ook voor zijne erfgenamen, maar dat dit
slechts een praesumtio is, en geen praesumtio juris et
de jure maar juris tantum, zoodat ze dus door tegen-
bewijs kan vernietigd worden. In één opzicht gaat vol-
gens hem het gekozen domicilie door overeenkomst,
op de erfgenamen over: te weten in dit dat hij, die
domicilie gekozen heeft, van zijn eigen forum naar dat
van de gekozene woonplaats overgaat en zoo aan de
jurisdictie van eenen anderen rechter wordt onderwor-
pen; deze overeenkomst, aangaande den rechter die
uitspraak zal doen in het geschil, is gelijk aan een
compromis (overeenkomst waarbij partijen arbiters be-
noemen , die de zaak beslissen); en dit compromis
wordt volgens art. 654 W. v. B. R. tot de erfgena-
men uitgebreid. Door geheel ons land wordt volgens
hetzelfde systeem rechtgesproken, volgens dezelfde wet-
ten en dezelfde vormen, zoodat het niemand voor-
of nadeel kan aanbrengen, voor welken rechter hij te
recht moet staan. Dit gevoelen is ook de Bosch Kem-
per toegedaan in zijne conclusie van 17 Maart 1847.
Verder zegt deze: "Uit den aard van dagvaardingen en
beteekeningen, welke niet anders zijn dan middelen
van kennisgeving, volgt noodwendig, dat zij alleen
daar kunnen geschieden, waar de belanghebbenden zich
of zelf in persoon bevinden of waar men ten gevolge
53
eener personeele daad verwachten kan, dat zij de ge-
dane kennisgevingen zullen ontvangen.
De eerste beginselen van recht en billijkheid vorde-
ren, dat niemand ongehoord kan veroordeeld worden;
daarom moet ieder\'volledige kennis krijgen, zoo dikwijls
tegen hem geageerd wordt; dit personeel recht van
elk ingezetene kan en mag niet verkort worden dan
door eigene personeele verbintenissen.
Het vermogen om exploiten te doen aan eene geko-
zene woonplaats rust op de onderstelling, dat degeen,
aan wien beteekend wordt, aan de door hem zelven
gekozene woonplaats weten kan die gerechtelijke ken-
nisgevingen die aldaar gedaan worden; maar die onder-
stelling houdt ten eenenmale op, wanneer men erf-
genamen oproept aan een domicilie, niet door hen,
maar door den erflater gekozen en waarvan zij geheel
onkundig kunnen zijn, daar de erfgenamen wel in de
rechten en verplichtingen van den overledene opvolgen,
maar niet geacht worden in de wetenschap van hunnen
erflater te succederen."
Mr. Jansma van der Ploeg zegt hieromtrent in het
Weekblad van het Recht van 12 Augustus 1847, dat
het vreemd klinkt, als men hoort beweren, dat erf-
genamen wel in de rechten en verplichtingen, maar
niet in de wetenschap des erflaters opvolgen. Weten-
54
schap beteekent hier wetenschap omtrent iemands bur-
gerlijke rechtsbevoegdheid en rechtsplichtigheid; en dit is
hetzelfde alsof men zeide: de erfgenamen volgen hunnen
erflater op in de rechten en verplichtingen, welke zij
weten dat bestaan, terwijl zij hem niet opvolgen in
die rechten en verplichtingen, waarvan zij geen ken-
nis dragen.
Zoo zou men komen tot eene onderscheiding van
erfopvolging in bekende rechten en verplichtingen en
erfopvolging in onbekende rechten en verplichtingen,
dit is niet te rijmen met artt. 880 en 1146 B. W.
Wanneer we deze beschouwingen nagaan, komen we
tot de conclusie dat men niet mag onderscheiden, zoo-
als Dalloz, van Limburg Brouwer en de Bosch Kem-
per dat doen; het gekozen domicilie moet of ophouden
of voortbestaan, maar het voor een deel te laten op-
houden en het voor een deel te laten voortbestaan,
daardoor wordt de wil van den erflater uit elkander
gerukt.
Wij constateeren dus, dat de rechten en verplichtin-
gen van den erflater op de erfgenamen overgaan, wanneer
met betrekking tot het gekozen domicilie geene uitzon-
dering in de wet wordt gevonden.
Zoo besliste ook de Rechtbank te Amsterdam 21 Juli
1846 en 6 October 1846.
55
Tot besluit nog een enkel woord omtrent art. 82.
De persoon, in wiens belang domicilie is gekozen, kan
dat als onherroepelijk beschouwen, zelfs na den dood
van hem, die woonplaats koos of van hem bij wien
dat domicilie werd gekozen. Art, 82 neemt echter eene
uitzondering aan, en bepaalt dat als het tegendeel niet
is bedongen, men de voor zich gekozene woonplaats kan
veranderen, mits de nieuwe woonplaats in dezelfde ge-
meente gelegen zij, en de verandering aan de weder-
partij wordt beteekend.
Als men nagaat, dat de keuze van domicilie meer
met het oog op de gemeente waar, dan wel op den
persoon bij wien domicilie gekozen wordt, geschiedt,
(welke meening o. a. ook gedeeld wordt door de Recht-
bank te Amsterdam, vonnis van 6 October 1846, W.
n®. 762 , waarbij werd uitgemaakt, dat, indien aan een
handelshuis woonplaats is gekozen en dit handelshuis
is te niet gegaan, alsdan, althans indien de gewezen
chef terzelfder plaatse blijft wonen, de gekozen woon-
plaats niet vervalt) is in deze bepaling niets onbillijks
gelegen; bovendien zegt art, 82, "als het tegendeel
niet bij beding is overeengekomen;" men kan dus zelfs
die verplaatsing van het gekozen domicilie in dezelfde
gemeente voorkomen.
In den Code wordt niets hieromtrent bepaald; bij
-ocr page 68-56
Duranton \' lezen wij echter de juiste opmerking, dat
hieruit niet mag afgeleid worden, dat verandering in
Frankrijk niet zou zijn toegelaten. Hij beschouwt de
keuze van woonplaats uit het oogpunt van lastgeving
en zegt dan, dat hij, bij wien domicilie is gekozen,
zich niet tegen de verandering mag verzetten: "son
opposition serait un obstacle, mal fondé, à l\'exercice
du droit qu\'a tout mandant de révoquer son mandat,
quand cette révocation ne nuit réellement à personne."
1 Dl. I bl. 307 no. 381.
-ocr page 69-STELLINGEN.
-ocr page 70-i ■
■ ^ •: - r
iÂî::,
-ocr page 71-Het kan den kooper overgelaten worden, een prijs
naar billijkheid te bepalen.
Hij, die zich eene zaak, die de eigenaar heeft weg-
geworpen, toeeigent, in de meening dat zij verloren
is, verkrijgt den eigendom dier zaak niet.
De actio quod jussu, heeft niet slechts plaats, wan-
neer het bevel is gegeven, aan hem, die in de macht
van den bevelende is, maar ook wanneer het aan eenen
vreemde is gegeven, om met den machtonderworpene
overeenkomsten te sluiten.
60
Men kan slechts één hoofdverblijf hebben.
Het gekozene domicilie gaat over op de erfgenamen.
De minderjarige heeft, als de vader dood is en de
moeder van de voogdij is uitgesloten, zijn domicilie bij
den voogd.
De man kan zijne vrouw machtigen, om in rechten
tegen hem op te treden.
De rechtsvordering tot ontkenning der wettigheid
van een kind, zal ook dan ingesteld kunnen worden,
wanneer het kind overleden is.
Hij aan wiens erf een stuk land geworpen is, wordt
ook tegenover derden, eerst na verloop van drie jaren
eigenaar van dat stuk, zoodat de bezitter van het erf
met de rei vindicatie aangesproken zijnde, binnen dien
61
tijd het erf zonder het aangeworpen stuk, gehouden
is over te geven.
De staat kan zich in het bezit doen stellen der ver-
latene erfenis, al is geen curator benoemd en al zijn
nog geen drie jaren, sedert het overlijden van den
erflater, verstreken.
De eigenaar moet verhinderd zijn zijne zaken waar
te nemen, zal er zaakwaarneming kunnen plaats hebben.
De photograaf van beroep, is koopman.
De acceptant, die eerst de betaling van den wissel-
brief heeft geweigerd en dan daags na den vervaldag
betaalt, en hierdoor het protest onnoodig maakt, is
gehouden de gemaakte kosten te voldoen.
De trekker van een\' aan eigen order getrokken wis-
sel, heeft tegen den acceptant alleen de rechtsvordering
tot verantwoording van het fonds, volgens art. 148
W. V. K.
62
De gedaagde vreemdeling eisch doende in reconventie,
is tot het stellen van zekerheid verplicht.
XVL
De kosten van een interlocutoir vonnis, ook indien
het op tegenspraak of in hooger beroep gewezen is,
kunnen gereserveerd worden.
Pensioenen zijn in het algemeen af te keuren.
Voor eene doeltreffende bestrijding van het misbruik
van sterken drank wordt in de eerste plaats gevorderd,
beperking van het aantal drankhuizen en uitsluiting van
onzedelijke personen van het tappersbedrijf.
Het strafbaar stellen van overspel verdient afkeuring.
Noodweer tegen eenen ambtenaar, die zijne macht
te buiten gaat, is toegelaten.
XXI.
63
Opheffing der pistole voor veroordeelden is wensche-
lijk; bij preventieve hechtenis daarentegen, behoort zij
zooveel mogelijk te worden uitgebreid.
Gelijk den rechter-commissaris de bevoegdheid is
gegeven, tot voorloopige aanhouding. moest men hem
die ook geven tot voorloopige invrijheidstelling.
Bij de benoeming tot Gouverneur-Generaal kieze men
bij voorkeur personen, die de laatste jaren niet in
Indischen dienst geweest zijn.
Te recht kan aan de wetsontwerpen, die op voor-
stel van den Koning, door de Kamers (ongeamendeerd
door de Tweede Kamer) zijn aangenomen, de koning-
lijke sanctie onthouden worden.
I
.■•;■\'■ \'f..
%
r
-ocr page 77-\'fil:-:::
-ocr page 78-: /
jmmmm
V- .-j-.
.i
V
.y; y
■ y i
•■ ■ I- \' ■
■a". >
^ V,,-^. • . \'S,. ... .
-ocr page 79-ê
I
%
■fi
\\
y ■
M- .»-.\'-ri \';
/
I.
-ji \'t
1\'
-ocr page 80-ifWTnin riJibiTit^i