-ocr page 1-

\'mf

OVER DE

miffiiG fii

fPU

llJ J

[ni

n V

fmi

D

TlOOR

-ocr page 2-

■ii

\'1

-ocr page 3-

h

■int

w

^JFl

V\',

.«v \' • -

■S\'

\' *

-ocr page 4-

.....-A-

mrnma ■ ~ A

^ \' -fV . ■ ^

/

•f- \'■ :

; s

à

4

-ocr page 5-

om Dfi mmmm HN I imiiELiijj

CFI

-ocr page 6-

■■--ts

«•-■•\'■■rV.-\'

t, liïli fIÜ1Ä

-ocr page 7-

OVER DE

iimiiiG ïii

ÏP

Li l.li

LiJJi

Ubi

PROEFSCHRIFT

tee veukkijuiko van dek ouaad
VA.V

DOCTOR IN DE GENEESKUNDE,

AAN 1)10 IIIJKS-UNIVERSITEIT TH UTllEClIT,

na maciitigino van den uectou ma0n1f1cü8

Mr. J. A. FRUIN,

IIÜUULEKHAAR IN DE llECllTSUKLEEltDIlEID,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DEH UNIVERSITEIT

ÜP VÜÜHDUAGllT DEU GENEESKUNDIGE EAGULTEIT,
TK VEUDEDIGEN

op WOENSDAG, üon 14 MEI 1870, tloa immlddiiga ton O urou.

Duon

DAMIS 1)E SNOO,

(icborcn to Geervliet.

UTRECHT
DANNKNFKIiSKR & C
((i. -MKTZKI.a.vu).
I87U.

-ocr page 8-

♦ Stoonunelpersdruk T»a de i\'irm« L. E. BOSCH & Zx., te Ulr»chl.

jàti

..M

m

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS.

-ocr page 10-

mm

■ ■

-ocr page 11-

VOORWOORD.

Het zij inij vergund, tc dezer plaatse, dank tc betui-
gen aan Professoren en licctorcn der ^[edischc Faculteit
voor hunne welwillendheid aan inij betoond.

Vooral gevoel ik nnj verplicht aan U, hooggeleerden
Tal ma, hooggeachtcn Promotor, zoowel voor uw onder-
wijs cn voortdurende hulp als voor do moeite cn tijd, dio
gij U getroosttet, om mij bij het samenstellen van dit
proefschrift behulpzaam to zjjn. Nooit zal ik do loerrijko
oogcnblikkcn vergeten, die ik in uwe nabijheid mocht
doorbrengen. Steeds zal ik het ecu groot voorrecht achten
eens uw assistent geweest te zijn.

Mijne vrienden, eerst bjj het scheiden gevoel ik, hoe
sterk do banden zijn, dio mij aan U verbinden. Mogen
zij sterk genoeg blijken, om ons het geheelo loven door
nnn elkander gehecht te houden.

-ocr page 12-

%
■4

\'i.

•V
A\'-\'l

- ■.....;

■f\' . ■ 1 .

■ ■ ........

V-

m

-ocr page 13-

INLEIDING

I5ij liot ondorzook vnn opitliolioniata, carcinoinata on
chronisch granuhif.iowccfsol, vestigde Prof. Tal ma do
aandacht op do verhouding van het opitheliuiu tot het
omgevende stroma. Ilot kwam aan Z. IL Gd. voor,
dat do zoo algemeen aangenomen Hchcrpo scheiding op
vele plaatsen niot bestond.

Hiervan overtuigd, Hchoen nuj oen onderzoeknaar do
grens vnn het cpitheliimi on zijn stroma in hot algomeeu
geschikt too, om tot inhoud van dit proefschrift te
dienen.

Voor het historisch gedcolto over dc cpithcliumcel werd
geheel eu al op pathologisch terrein gebleven, daar bet
bijna alleen in de leer van den kanker is, dat (»ver do
epithcliumcol gohaiuleld wordt.

Ann dit overzicht, dat het hoofdbostanddoel van hot
eerste hoofdstuk vormt, werd een twoed(> hoofdstuk ge-

-ocr page 14-

voegd, waarin eenige proeven over epithelinmregeneratie
worden medegedeeld en waarin achtereenvolgens eenige
praeparaten worden beschreven, die de verhouding van het
epithelium tot zjjn stroma aangeven, zoowel bij eenige
physiologische als pathologische toestanden.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK 1.
HrSTOlMSCIt OVEKZTCHT.

Vóór (lo ontdokkiiig dor col waron do voorstellingen
over de weefsels en hunne genese slechts gebrekkig. Ilet
tissu cellulaire was volgons Bieb at do basis, van waar
uit allo weefsels ontstaan. Het leverde volgens dezen de
gezwellen, zoowel de goedaardige als de kwaadaardige,
naarmate eene wijziging iu de levenskrachten van hct
tissu ccllulairo plaats greep.

Lobstein liet alle tumoren uit eono soort lympho ont-
staan , die zich in het parenchym van hot orgaan bevond.
Naarmate deze lynipho eu- of kakoplastisch was, ont-
stoTidcu goed- of kwaadaardige gezwollen.

Toon Schwanu in 1838 do dierlijke col ontdekte,
ontstonden er nieuwe begrippen over hct wezen en do
genese dor weefsols. Hot was .lob. Jlüllnr, dio uit
een blastema de tumores liet ontstaan, volgons hot sohoma
dor vrije colvorming van Schwanu. Steeds werden
hot voedingsvocht, lymjdie, blastenui, of hoo mon vorder
dit principe ook noemde, ala do bron aangezien, dio het
materiaal voor do tumoroa lovcrdo. Hot begrip „woofaol"

-ocr page 16-

echter was veranderd, want, terwijl Bi chat, Laënnec,
Lobstein en anderen een weefsel naar de makroskopisch
waarneembare eigenschappen onderscheidden, werden sedert
de ontdekking der cel de weefsels naar hunnen mikroskopi-
schen bouw gerangschikt.

Vir oh ow\') ontwikkelde de theorie van het blastema
nader, zonder echter veel toe te voegen aan hetgeen r(?pds
algemeen bekend was. Uit een blastema ontstond ook,
volgens Virchow, de kanker. Het uitgescheiden abnor-
male blastema zon in zich de kankercellen ontwikkelen,
terwijl het verdunde blastema als kankerscrum zou over-
blijven. Ten opzichte der celontwikkeling uit het blas-
tema, verschilt Virchow in zooverre van dc vrije cel-
vorming van Schwann, als deze laatste het begin dor
celvorming in het ontstaan van het kernlichaampje zoekt,
terwijl Virchow de kern onafhankelijk van het keni-
lichaampje zich ontwikkelen laat. Het blastema levert bij
kanker volgens Virchow zoowel kankercellen enkanker-
serum , als bindweefsel, bloedvaten, elastische vezels enz.

Langzamerhand gingen er stemmen op tegen do vrije cel-
vorming. Telkens werden cr waarnemingen medegedeeld
over celvorining uit reeds bestaande cellen. Reeds in 1810
verklaarde Reichert, dat het hem niet mogelijk was bjj
embryonale processen cenc vrjje celvorining waar tc nemen.

Borg mann sprak in 1841 de meening uit, dat de

\') Vircliow. Zur KiitwickcIiinj^HKCHcliic\'litc iIoh Krclim-s etc, Vircli.
Ardi IW. 1. p. 128,

-ocr page 17-

klievingskogels cellen zjjii, uit wier proliferatie-producten
het embryo zich geheel gaat opbouwen.

In 1844 verwierp Köllikor de vrije celvorming bij
embryonale ontwikkeling, boewei bij zich later weer tijdelijk
bij do blastocm-thcorie aansloot.

In 1852 trad Remak als tegenstander dor vrije celvor-
ming, ook op patbologiscb gebied , op.

Vircliow\') leverde in 1851 eouo bijdrage over colont-
wikkoling bij kanker, waarin hjj do kankorcollen door
endogene colvorming laat ontstaan. Dezolfde schrijver ")
toonde in 1853 in oen vorbandoling ovor een samongestold
slijmig cystoid aan, dat do bestanddeclou vnn dezen tumor
mooston afgeleid worden uit eeno oudogone woekering van
praeexistoorondo cellen. Evonzoo moondo hjj, voor oono
grooto rij van nieuwvormingen, do weofsololonionten te
mogen laten ontstaan uit woekering der in normalen
toestand voorhanden colion, vooruamoljjk uit do bindweof-
solcollon. In 1855 bowpordo Virchow "^) dat dc opider-
moïdo celion bij cholestoatomata uit bindwoofsollichaniupjos
ontstaan, llotzelfde moondo hij ook voor bot cancroïd
to kunnen bewijzen 1). lu zijn handboek ovor Hpocioolo
pathologie cn therapie (1854) ou in zijn oellulair-i)atho-
logio (1858) spreekt Virchow het vervolgens uit, dat allo

\') Virchow. Dit) cikIokciu\' ZeUtMiltiUluiiK iM\'im Krcbso. Vircli Arcli.

na. III.

Virchow. Virch. Arch. M. V. ISn.S. ii. 217.
=•) Virchow. Uohcr PorljjoichwillHlc. Virch. Anh. 1855. Htl. Vlll.
*) (Sax. hclxloi«.
18r,5. l-Vvr. n\'. 7.

-ocr page 18-

nieuwvormingen uit bindweefsellichaampjes ontstaan, welko
meening, als bindweefselthcorie bekend, zich spoedig een
groot aantal aanhangers verwierf.

Robin\') en diens school namen Vir chow\'s theorie
voor de ontwikkeling der kankercellen niet aan. In plaats
van uit bindweefsel, laten zij de cellen zich vormen langs
den weg der generatio acquivoca.

Reeds vroeg (1840 en volgende jaren) vergeleek men
de kankercellen met de epitheliumcellen en merkte
overeenkomst van vorm op. Bovendien zag men deze op
epithelium gelijkende kankorccllen meestal op zulke plaatsen
optreden, waar in het normale lichaam reeds epithelia
voorhanden zijn. Ecker, Mayor, Lebert meenden
dan ook, dat de kankercellen slechts in de onmiddelijke
nabijheid van epithelia voorkomen. Rokitansky stond
hierin met zijn meening tegenover hen, wijl hjj hct voor-
komen van kanker in vaathoudend stroma, onafhankelijk
van andere epithelia, aannam. Rokitansky verzameldo
echter zjjne gevallen aan dc scctictafel, waar hij veelvuldig
metastatische tumoren waarnam, terwijl do corstgenoem-
dcn hun materiaal uit chirurgische klinieken ontvingen.

Uit do daarop volgende ojidorzookingon bleek evcn-
oens dat, op enkoio uitzonderingen na, elk corcinoma
zich daar ontwikkelt, waar normaal epithelium roods
voorhanden is. Voor kanker werd langzamerhand do
uitdrukking epitheliale nieuwvorming gebezigd, o. a. door

-ocr page 19-

Co mil oil Robin\'). Terwjjl zij slechts dezen naam
bezigden om de overeenkomst in vorm tusschen kankercel
cn epithelium aan te geven, liet Thiersch de kankercel
daarenboven door ccne woekering van het reeds bestaande
epithelium ontstaan.

Thiersch\'^) onderzocht een groot aantal eareinomata
die aan dc huid voorkomen. Nn eens bleken zij uit te
gaan van het rete Malpighii, dan weer van een haar-
follikel, zwectklier, of smeerklier. In tal van teekeningen
laat hjj de epithcHum-massa\'s zien, die samenhangen met
het epithelium van een der boven genoemde organen.
Ilij beschrijlt do globes epidermiqucs cn bewijst hun
samenstelling uit epithelium. Tot staving van zijne mee-
ning, voert Thiersch, behalve do genoemde positieve
feiten, nog een aantal gronden aan om haar to steunen.

r. Hij gelooft, dat dc oorsprong der kankercellen uit
bindweefsel nict direct is aangetoond. Ilij geeft toe, dat
naast de epithcliumwockering ecnc proliferatie vau biiul-
weefsel voorkomt cn dat men microscopische beelden kan
verkrijgen, waarin zich cellen voordoen, vau welko het
moeihjk tc zeggen valt, of zij uit epithelium, dan wel
uit bindweefsel ontstaan zijn. Deze moeihjk to definieeren
cellen ziju tusschen do epithelium cn bindwcefsclcollcn-
gelegcn cn geven het beeld van overgang. In het feit

-ocr page 20-

van bindweefselprolifei-atio ziet Tliiersch evenwel geen
hinderpaal voor zijne voorstelling; juist haar vindt hij
noodzakelijk bij het beeld epithelioma. Was zij er
niet, het epithelium zou niet kunnen woekeren, liet
overgangsbeeld vindt hij toevallig. Immers de jonge
epitheliumcel draagt nog niet het morphologisch karakter
der volwassene epithelia, zoodat het niet te verwonderen
is, dat deze jonge cellen op alle andere jonge cellen
gelijken. Zulk een overgangsbeeld pleit daarom volgens
hem volstrekt niet voor de genese uit bindweefsel.

2". Dc afhankelijkheid van het epithelium ten opzichte
van het vaathoudende stroma bestaat slechts in zooverre,
als het de voeding van het epithelium betreft. Dat ecto-
derma en entodcrma onafhankelijk van het mesoderma
zich ontwikkelen, dat later, als het bindwcefaelstroma het
cctoderma genaderdis, organen ontstaan, door woekering
van beide weefsels, waarin zelfs do rol van hot epithe-
lium dc overhand heeft, zijn voor Thiersch zoo velo
feiten, om aan de epithelia een zelfstandig loven too
te schrijven, hen zelfs als individuen van hoogeren rang
te bcschouwen, daar zij het wczcnlijko dor klieren uitmaken.

3". lijj de melktandvorming snoert zich een hoopje
epithcliumcellcn af, dat lang latent blijvende, later de
nieuwe tand helpt vormen. Kon het stroma zelf do nieuwe
tand vormen, dan behoefde deze collonhoop niet afgesnoerd
te worden, meende hij. Deze voorziencndó zorg is niet
^noodig bij don groei der haron, daar de follikcl, ala
blijvende inatulping van het roto Malpighii, ateeds genoog

-ocr page 21-

jonge cellen vindt voor dc liaarproductie. Evenzoo wijst
hij op de ontwikkeling van de kristallens en hct labyrinth
als instulpingen. Konden zij even goed uit het stroma
ontstaan — waarom dan toch dat ingewikkelde proces,
vraagt Thiersch.

Hoe hct primaire carcinoma in weefsels van \'t lucso-
derma beschouwd werd, daarover zal bij Waldeyer,
wiens onderzoekingen hierachter volgen, gehandeld worden.
"NValdcycr heeft nl. dezelfde meening hierover als
Thiersch, spreekt cr cchtor uitvoeriger over.

liet voorkomen van dermoïdkysten iu weefsels van het
mesoderma wordt vorder door Thiersch als ecu error loei
van het epithelium beschouwd.

Dat hct granulatiowoefsol hct op hem voorkomend
epithelium zelf kan leveren, is volgens Thiersch niet
waar. Hij meent dat het epithelium van de huidrandcn
uitgroeit, zooals dit bij ccn kunstmatig huiddefcct gemak-
lijk waargenomen wordt.

Wat do verspreiding van secundaire kankorknobbols in
hct lichaam betreft, daarvoor noemt hij oono directe moê-
sleoping van epitheUumcollen uit don oorspronkohjkon
tumor aan, welke cellen, op cen of andoro plaats van
\'t lichaam gekomen, gaan proliforooron. Hij verwerpt oono
humorale infectie, in dien zin, dat dozo aanleiding zou
kunnon govon tot ccno verandering van cellen, uit \'t me-
soderma afkomstig, in opitholiumcollon. Evonzoo verwerpt
hij cono humorale infectie, in den zin von So broeder
van dor Kolk, die in hot door hot lichaam stroomonde

-ocr page 22-

\'mf

infectievocht, langs den ^Yeg der vrije celvorming, de
epitheliale kankercellen liet ontstaan.

Eene humorale infectie kan volgens Thiersch alleen
de gewone ontsteking cn hare gevolgen veroorzaken.
Slechts dc zelfstandig bestaande cel, begaafd met eene
jeugdige levenskracht, kan den tumor op andere plaatsen
doen ontstaan. Transporten van zulke cellen zijn dan ook
meermalen waargenomen en in dc literatuur verspreid
aangegeven.

Om de aetiologie der epithclioinata ecnigzins to door-
gronden, neemt Thiersch voor het gezonde individu een
statisch evenwicht tusschen het epithelium on het onder-
liggende stroma aan. In seniele veranderingen, naast
andere factoren, ziet Thiersch dp oorzaken, waardoor
dit evenwicht verbroken kan worden, lu de atrophic
van het bindwccfHcl zoekt hij het bijna uitsluitend voor-
komen van epitheliomata bij oude personen.

Reeds twee jaren na dit belangrijke werk van Thiersch
verscheen eene niet minder gewichtige verhandeling van
Waldeycr (1867)\'). Deze trachtte in eeno uitgebreide
reeks van onderzoekingen aan to toonen, dat alle carci-
nomata van het lichaam door. ecu primair woekeren van
het epithelium ontstaan.

Drie hoofdmeeningen waren er dus nu over het ont-
staan van den kanker.

\') Prof. Dr. Wal (loyer. Dio Entwicklung der C.ircinoine. Bres-
lau, 1867.

-ocr page 23-

\'mf

1°. Het carcinoma ontstaat gelieel en al door proli-
feratie van bindweefselcellen.

2". Het ontstaat geheel alleen nit woekering der reeds
aanwezige epithelia.

3". Het ontstaat uit eene combinatie van bindweefsel-
en epitheliumwoekering.

Waldeyer bespreekt eerst do kiombladcntheorie, in
welke hjj een hechten steun voor zijn standpunt vindt.
Deze theorie leert, dat reeds spoedig in het embryonale
leven drie kiembladen als gescheiden organen optreden,
dat elk kiemblad zjjno specieele functies bij den opbouw
van het lichaam te verrichten heeft, dat nooit een weefsel
der eene groep door eene andere groep geleverd kan worden,
dat in casu het epithelium van het ectodornia nooit door het
weefsel van het mesodcrma geleverd kan worden, dat nimmer
de bloed bind wccfsclgrocp epithelium kan doen ontstaan.

Hierna beschrijft Waldeyer achtereenvolgens ver-
Bchillendo eareinomata van het lichaam. Het uitvoerigst
is zjjno beschrijving van carcinoma mammae Daar ook
Croighton hoofdzakelijk het carcinoma mammae bo-
schrijfl en er dus paralcllcn tusschen dezo twee getrok-
ken kunnen worden, deel ik ook hier beider beschrijving
van den borstkanker het uitvoerigst medo.

Beginnend met eenen scirrhus mammae, onderzoekt Wal-
deyer eerst do deelen rondom den tumor, die er nog
als gezond weefsel uitzien, daarna do weinig veranderde
deelen en ten slotte het middelpunt van den tumor.
Hierbij ontmoet hij do volgendo veranderingen. In hot

-ocr page 24-

\'mf

nog gezond schijnende weefsel vindt hjj overmatig veel
bindweefsel, waarin de lobuli, die er atrophisch uitzien,
ver van elkander verwijderd staan. Aan enkele echtcr
is eene merkwaardige verandering waar te nemen. Zjj zien
er geheel cn al uit als bij de zogende vrouw, d. i. zij
bestaan uit 10 a 12 acini, die met ecu goed ontwikkeld
epithelium zijn bekleed.

De zone die hieraan grenst, vertoont meer lobuli,
wier acini volkomen met epithelium bekleed zijn. Slechts
hier en daar is geen lumen meer in de acini te her-
kennen, doordien hct blaasje gevuld is met epithelia.
In deze zone treedt ccnc belangrijke proliferatie van
bindweefsel in het periacincuse weefsel op. "Waldeyer
ziet in het woekeren der epithelia het primaire, hoofd-
zakelijk om de verandering die de eerstgenoemde lobulus
vertoont, zonder dat periacincuse woekering daar be-
stond. Nadert men het centrum der haard nog meer,
dan ziet men dc acini en den geheelen lobulus sterker
met cellen gevuld, bochtig en misvormd. De periacincuse
woekering is nog sterker geworden, dc interlobulaire
ruimten zijn met cellen gevuld. Een belangrijk feit deelt
Waldeyer mede over do mcmbrana propria. Zelfs bjj
ccn tot drie i\\ vijfmaal zijn volumen uitgezetten acinus,
beweert Waldeyer scherpe afscheiding gezien te hebben
tusschen het periacincuse weefsel cn het epithelium, welke
afscheiding door do mombrana propria veroorzaakt word.
Waldeyer voegt cr bij, dat men zoor dunne door-
sneden moct hebben, daar anders do schorpo schciding

-ocr page 25-

\'mf

niet te zien is, ten gevolge van de vele jonge periacineus
gelegen cellen.

Gaat men nog eene zone verder, dan ziet men dat de
onregelmatigheid steeds toeneemt, dat grootere en kleinere
holten, eertijds de acini, gevuld zijn met cpithcliumccllen,
dat de interlobulaire ruimten vele prolifereerende bind-
weefselcellen bevatten. Meermalen ziet men de epitheliuni-
cellen, voortgedrongen, tusschen de bindwcefselvezels van
het oorspronkelijk interlobulaire weefsel.

Kankers, die van de melkhuizen uitgaan, bieden met
eenige wijzigingen dezelfde veranderingen aan.

Voor het carcinoma ventriculi toonde Waldeycr den
samenhang aan met de leb- of shjmkliercn der maag.
Deze klieren woekeren, volgens hein, eerst door den mus-
cularis mucosac been, om in het subniuceus bindweefsel
to gaan uitgroeien. Is do vorgrootc klier liior eemnaal
aangekomen, dan ontwikkelt zich de kankorknobbol hoofd-
zakelijk in de aubmucosa cn wordt daar zoo groot, dat
do dikte van eeu paar lebkliorcu er bij in \'t niet verzinkt.
Nu was het voor de demonstratie dor aamonhang ochtcr
noodig juist oeno coupe tc maken, dio to gelijk door dc
lobklier en don kankorknobbol ging. Dit gelukte Wal-
deycr. Dc détails der wording zijn niet zoo nauwkeurig
ala bij do borstklier vermeld, \'t geen ook wel aan do
grootere bezwaren, aan hot onderzoek van een maag-
tumor verbonden, kan toegoschrovcn worden. Sterk in
\'t oog vallend echter, zegt Waldoyer, zjjn de bind-
weefsel veraudoringon. Ilij apreokt hior ook niot alleen

-ocr page 26-

\'mf

van eene begeleidende, maar ook van eene inleidende
bindweefselproliferatie.

Zoowel bij de mamma als bij de maag leidt Waldeyer
het histologisch karakter van het carcinoma van de be-
geleidende bindweefsclwoekering af.

Voor het carcinoma der nieren beschrijft hij twee ge-
vallen. Het eerste geval is eene solitaire knobbel, die toe-
vallig bij de sectie van een aan tuberculosis pulmonum
gestorven individu gevonden wordt. De hoofdzaak is ccne
bindwecfselinfiltratie, met enkele tubuli contorti en recti
uitgezet door epitheliumcellen. Het tweede geval is een
medullair carcinoom, waarin Waldeyer groote alvcolen,
met cpitheloido cellen gevuld, aantreft. De jeugdigste
plaatsen vertoonen vele jonge cellen in het bindweefsel cn
uitgezette tubuli contorti met kankercellen. Sommige
tubuli hebben nog ccne mcmbrana propria, andero bobben
deze reeds door bersting verloren. Hieruit kan bljjken
hoe Waldeyer dc eareinomata der vcrschillcndc organen
op dezelfde wjjzc doet ontstaan.

Over het carcinoma ovarii cn uteri sprekend, vestigt
Waldeyer weerde aandacht op het anatomisch vcriiand
der klier met don tumor. "Bjj het ovarium wjjst hjj op
do overeenkomst met do instulpingen van Pflügor, ter-
wijl hij bij den uterus op het in \'t oog loopend vcclvul-
diger voorkomen van carcinoma aan hot collum uteri
wijst.

Eindelijk do huidcarcinomata besprekend, verwijst hij
naar Thiersch.

-ocr page 27-

\'mf

Ten slotte laat hij zich eenigzins uit over de wijze ^
hoe de epitheliumcel zich voortplant. De jongste epithe-
liumcellen der uitstulping, zouden zich door kernvermeer-
dering endogeen voortplanten; deze meening rust er op,
dat "Waldeyer, hoewel zeldzaam 3 4 kernen in ccnc
cel zag. Nooit gelukte het hem celdeeling waar te nemen,
of stadia van dat proces te zien.

Dc vraag, of carcinoma primair voorkomt iu weefsels,
aan wier vorming noch eerste, noch derde kiemhlad
deelneemt, meent Waldeyer ontkennend te moeten be-
antwoorden, De gevallen, hiervan in do literatuur op-
genomen, meent hjj op verschillende wjjzen to kunnen
weerleggen.

r. Eon zeker aantal dier gevallen berust op slcchto
waarneming. Eene amloro haard werd niot opge-
merkt in het lichaam, hoewel ze tot de motastaso aanlei-
ding gaf.

2". Ecu tweede aantal dier gevallen berust op ver-
keerde diagnose. Dc sarcomata worden mot do cnrciuo-
mata verward.

3". Er bohooren gevallen too, waarop Tliiorsch op-
merkzaam nuiakte, dat bv. carcinonui van eon diep
liggende zweotklier, zich uitbreidt in hct oudorliggendo
boonweefsol, zonder dat nnn de huid zelve hot kleinste
knobbeltje is opgemerkt. Dc woekering in liet boen wordt
hiorbjj zoo groot, dat hot klinische ziektebeeld zich slochts
tot dn beenziekte bepaalt.

4". Waar noch hot eono, noch het andere gehhui kan,

-ocr page 28-

\'mf

moet van den „error loei" van het epithelinm gebruik
gemaakt worden.

Naunyn geeft voor de primaire leverkanker een der-
gelijke ontwikkeling uit het galbuizenepithelium aan als
"Waldeyer voor de andere carcinomata \'). Waldoyer
behandelt daarom zelf den leverkanker niot, maar verwjjst
naar Naunyn.

Secundair carcinoma laat Waldoyer alleen door weg-
voering van epitholiumcellen ontstaan; ook als omboli
laat hij hen langs lymph- on bloedvaten zich verbreiden ,
om op oene geschikte plaats oven ala cutozoa uit to groeien.

Zooals reeds opgemerkt word, beschouwt Waldeyer
dc begoloidonde bindwoofaolwookering ala niot wezenlijk
tot do tumorvorming to behooren. Zij vormt volgons hom
hot kankerscolet. Naarmate dit scolot zich ontwikkelt
ontstaan de verschillende carcinomata. (Care. fibroauin,
lipomatosum , myxomatosum etc).

]hj scirrhus heoft dc bindweofsolnieuwvorming zoor do
overhand, doch waa deze nieuwvorming het zwaartepunt,
zegt Waldeyer, dan zouden allo epithelia fo gronde
moeten gaan, hotgeon zij niot doen.

Dc aetiologie der carcinqmata verklaart Waldoyer
juist omgokeord ala Thiorach.

Terwijl Thiersch in hot auollor seniel worden van
het bindweefaol en het relatief overwinnen van hot epi-

\') Naunyn. Illtcr die Knlwi<koIiiii(r der LcbcrkrobHc. Ardi. fllr
Anatomlu, IMij-HioIogio «-fc. 18Cfi.

-ocr page 29-

\'mf

thelium (verlies van het statisch evenwicht) het veelvuldiger
voorkomen van eareinomata bij oude menschen zoekt, heeft
er volgens Waldeyer juist een relatief overwinnen van
het bindweefsel plaats, waardoor eene induratieve bindweef-
selwoekering tot stand komt, vooral in de klieren van het
lichaam. Bjj de secundaire retractie van het bindweefsel,
worden er gedeelten van buisjes of acini, gedeelten van
piskanaaltjes, van smeerklieren, follikels enz. afgesnoerd.
Er bevindt zich dan dus een nestje epitheliumcellen tus-
schen het bindweefsel. Deze gevangen genomen cellen
kunnen sterven cn geresorbeerd worden, of aanleiding
geven tot het vormen van ecu cyste, of uitgroeien. Doen
zjj dat op een atypische, onregehnatige wijze, dan ont-
staan de kwaadaardige eareinomata.

Waldeyer steunt zjjne hypothese op dc veelvuldig ge-
vonden inleidende bindwcefselwockeringen, op het bestaan
van geindureerde knobbeltjes in de nuinuna, die dikwijls
zoo lang latent blijven, mnar eindelijk tot hot uitbreken
van het carcinoma aanleiding geven. Verder vindt hjj
haar waarschijnlijk om het veelviddig voorkomen van
carcinouni op plaatsen, die langen tjjd aan traumata zijn
blootgesteld.

liet was ook vooral Waldeyer, die do parallel tusschen
carcinoma on sarkoma ontwikkelde en do genese van beiile
vaststelde. Zooals hot epithelium door atypische woekering
carcinomatcus kan ontaarden, kan ook hot bindweefsel
door atypische woekering saroonuiteus ontaarden.

Velo onderzoekers bevestigden do meening der opithc-

-ocr page 30-

lium-woekering van Waldeyer. Zoo C arm alt \'), die
den oorsprong aantoonde in de haarfollikels voor drie
gevallen van neus-, lip- en wangkanker. (Thiersch had
geen geval ontdekt, waar het epithelioma uitging van
den haarfollikel). Oesophaguskanker, waarvan ook nog
niet aangetoond was, dat hij door primair Avoekeren van
het epithelium ontstaat, werd evenzoo door Carmalt
in drie gevallen beschreven.

Carmalt vond de meening van Koster, die de
kankercellen uit het endothelium der lymphvaten laat
ontstaan, niot bevestigd. Dunne coupes van versch geex-
stirpeerd carcinoma met eene Nitr.-Argent. solutie van
^ "/o behandeld, vertoonden in de alveolcnwanden een
volkomen intact endothelium; sommigo spleten, waarin
de kolfvormige cpithelium-uitstulpsols ingrooidon, ver-
toonden evenwel iu het geheel geon endothelium.

Knoll ü) toonde hot ontstaan van cen larynxcarcinoma
aan nit de epithelia der sljjmklieren. Een ontstaan dor
epithelia uit lymphoïde lichaampjes vind Knoll echter
ook mogeljjk.

Perls bevestigt do thoorio van "Waldeyer ge-
doeltohjk; voor hot geval, dnt hij beschrjjft, noemt hjj een
ontwikkeling uit bindwocfsol nnn. Het secundnir lever-
carcinoma laat hij in dat goval uit nfgesnoordo lovercellon

\') VIrch. Arcli. LV. p. 481 , 187t>.

ï) Knoll. ll<>itr.K? zilr fJm-liwuIslIcliro. Vinli. Arcli. Uil MV.
«) Vircli. Arch. LVl. p. 4:n, 1872.

-ocr page 31-

\'mf

ontstaan. Eene inleidende periportale bindwoofsohvoekering
ging vooraf.

Fetzer laat de levercellen direct in kankercellen
overgaan. Bij den secundairen leverkanker laat bjj even-
wel de bloedvaten or aan deelnemen: het endothehum
der capillaria zou in kankercellen veranderen.

Als tegenstander van de genese der eareinomata uit
epithelium, treedt Vol km ann \') op, ala verdediger van
het ontstaan uit bindweefsel en o. a. ook uit dwarsgestroopt
spierweefsel.

Vadjn=) laat bij eareinomata do cellen steeds direct
uit do vaten ontstaan, n.l. uit de kernen, die in don vaat-
wand liggen.

0 usaenbauor •\') laat, behalve op andere wjjzen, ook
do ontwikkeling uit uitgewandelde witte bloedcellen, zelfs
uit glad spiorweofael too. Voor do metastaae door hot
lichaam, vindt hij het transport van epithcliumcellen
onnoodig.

Virchow, Förster, W. Ariillcr, Kleba en andereu
verdedigen do meening, dat do epitlieliunirollon uit de bind-
weefHelccllen ontstaan. Kleba heeft eene eigenaardige
verklaring, waarom do bindweefaeloel in hot goval van
carcinonu» tot epitheliumeel uitgroeit. De bindwocfselcel
wordt nameljjk, volgens hem, goinfecteerd, waarvan het

\') Viri-h. Arcli. L, p. r.4;j, 1870. 7.\\\\t Hislolnj:ic »l(<s Mii8k<>lliri\'l>si>H.

\') (".\'iitnUltl. f (1. M<mI. Winsfiimli. XI, Vfi .luni IHT.\'J.

\') V. I.anK«\'nltoc.k\'« Anh. f. kliii. diir. XIV, p. r.C.I, 1872

O

-ocr page 32-

\'mf

gevolg is, dat de jongen bij het uitgroeien dezen specialen
vorm aannemen.

Rollett, Classen en anderen schrijven aan de witte
bloedlichaampjes, die cmigreeren, het vermogen toe tot
opitheliumcellen uit te groeien.

Eene eigenaardige beschouwing over do verhouding van
epithelium tot stroma leverde Boll\'), die eon strijd tus-
schen deze twee weefsels aanneemt, welke op de grenzen
van beider gebied het sterkst is. Ilet eene weofaol over-
wint hier, het andore daar. De papillen dor huid,
do samengestelde longstructuur ou andere samengestelde
klieren zijn er hot gevolg van. Eon weefsel alleen
kan spontaan zich niot vorinoerderon, maar slechts in
samenhang mot eon ander zijn vormingskracht vortoonen.
Dit principe van Boll verwerpt dus oen primair woekeren
van hot epithelium als oorzaak van don kanker. Boll
zegt dan ook dat do uitdrukkingen ontwikkeling uit bind-
weofsol of ontwikkeling uit epithelium goon zin hebbon.
Ilet carcinoma is volgens Boll daarom als oen product
to beschouwen van den wederom uitgebroken gronsoorlog
tussciion bindwooföol on epithelium, welke oorlog iu do
ontwikkolingsporiodo do vorschillondo organen doot ontstaan.
Deze latere strijd wordt door de involutieporiodo veroor-
zaakt. De physiologische prikkel, waardoor dozo strijd on
hot ontstaan der weefsels veroorzaakt wordt, verschilt van
de pathologische hierin, dat do laatsto lokaal werkt on

Holl, D.-i» I\'rlncip de» WacliHtliuniH, 187G.

-ocr page 33-

\'mf

daardooi\' niet een orgaan, maar cen atypisch product, hct
carcinoma voortbrengt.

Het is niet moeilijk uit de grooto kankerliteratuur nog
oen aantal voorbeelden aan to halen, waaruit kan blijken,
dat aan de meest verschillondo weefsels hct vermogen
toegeschreven is, om kankercellen voort to brengen.
Stricker\'s\') oordcel iu deze zaak moge hior ton slotte
nog oon plaats vinden. Hct moge waar zjjn, zogt hij,
dat do nornm do epithelia slechts uit het binnenste of
buitenste kiemhlad ontstoan, de norma groeien echter geen
carciuomata. Uit hct feit, dat uit ééne cel, de eicel, alle
soorten van ccllon moeten ontstaan, bo.sluit hjj tot de
mogelijkheid, dat ondcr sommigo omstandigheden, b. v. bjj
kanker, ook in hot oxtrautorino loven, epithelia langs
anderen weg dan door middel dor buitenste kiembladon
ontstaan. Doch, ook zonder dozo ii prioristischo bo.schou-
wing, vindt hjj hct voorkomen van primair carciniuna in
boondercu enz. roods bcwjjzcnd genoog voor do mecning,
dat opitliolium onafhankoljjk van do buitenste kiembla-
don kan ontstaan. Hovondion meent Strickcr, dat hjj
hot onomstootolijk bowjjs gelov(»rd hooft, dat in oen door
hem boHchrovon geval van kanker, do kankorccllen zich
nit hot dwars-gostreept Rpiorweefscl ontwikkeld hadden.
Do vorming uit glad Bpicrweefscl, door nusHonbaucr
aangetoond (zie boven), wordt door Stricker ovenzoo

\') \'Strlckor, VorloH«nn«>ii (Umt .nlluniifino linti cxpcriimMitrllo l\'a-
tholoRi,.. Wien, 187H.

-ocr page 34-

\'mf

als voorbeeld aangehaald. Resumeerende vindt Stricker
het bewezen, dat alle drie kiembladen de kankercellen
kunnen leveren. Ilij beschuldigt de al tc groote neiging om
te woekeren als eene oorzaak, die de grensverbreking der
kiembladen ten gevolge heeft. In deze grensverbreking
ziet hij de Avare heterologie, daarom in hare gevolgen
steeds boosaardig.

In 1878 verscheen eene verhandeling van Creighton:
„The physiology and pathology of the breast." Reeds in 1875
en 187G hnd hij dezen arbeid in de medical officer\'s Report
medegedeeld. Wegens zjjn volledig onderzoek on zjjno zoo
afwijkende resultaten, kwam het mjj noodzakelijk voor,
eenigszins langer bij hem stil tc staan.

Als proefdieren gebruikte hjj katten, honden, schapon,
konijnen on Guinooscho varkontjes (cavia cobaya). llij
onderzoekt de luammao van dezo dieren in den volkomen
rustenden toestand , in \'t begin dor zwangorschap tot aan
de geboorte vnn hot jong (tjjdperk van evolutie), in de
periode van \'t zogen on in den toestand dio na hot Hpoiion
van hot jong optreedt, tot weer do rustende toe.stand der
mamma is teruggekeerd (tjjdperk van involutio). Vorvol-
goiiH onderzoekt hjj, hoo do .foetale mamma zich ontwik-
kolt, hoo do phyHiologiHcho functie tot stand komt, om
mot dio konnis toegerust, de jiathologio dor mamma
(tumores) to bostudooren. Als nauw daarmede snmon-
hangcnd, bosprookt hij do physiologischo functies dor
lymphklioren on hun verband tot do mamma, om in do
\' pathologie hun waardo to bepalen.

-ocr page 35-

\'mf

De mamma der zogende vrouw bestaat volgens
Creighton uit dicht opeen gedrongen lobuli, die slechts
door een dun laagje bindweefsel van elkander gescheiden
zijn. Dc acini, waaruit de lobuli zjjn opgebouwd, zijn
ovenzoo door een dun laagje bindweefsel gescheiden,
waarin zich een rijk capillairnet bevindt. Het epithelium,
dat dc acini volkomen bekleedt cn dc melk levert, heeft
een polyedrischen vorm en is bevestigd op ccne mcmbrana
propria, welke door Creighton aldus wordt beschrovcn :
„It is seen to be a regular arrangement of delicate fibres,
forming polyhcdric spaces, in which the epithelial cells
arc set." \')

Wordt bet kind gespeend , dan ondergaat dc mamma
veranderingen, dio haar in ecu toestand brongon, welko
blijvend is, zoolang niet op nieuw de vrouw zwanger
wordt. Deze blijvende toestand bij het volwassen meisje
en do niet zwangere vrouw zal hier „toestand van rust"
genoemd worden. Ilct proces der veranderingen zelf,
dat van do zogende mamma tot dezen toestand van rust
voert, wordt onder den naam: Involutio mammae be-
schreven. Do vcranderingon waardoor de rustende mamma
tot zogende wordt, worden samengevat als cvolutio
niammao.

Do rustende mamma bestaat volgens Creighton uit
lobuli, die slechts het vierde van de grootte der lobuli

\') CrciKliton, Phyalology .iml P.-UlioloKy of tlu\' breast. Lomion
1878. pau. 11.

-ocr page 36-

99

van de zogende mamma bezitten. De acini zijn kleiner
en niet meer bekleed met het polyedrisch epithelium,
maar met naakte kernen, waarom hier en daar eenig
protoplasma te bespeuren is. De epithelia, die bij dc
zogende vrouw tot 20 iu ccn acinus voorkomen, zjjn
niet alleen van vorm veranderd cn onregelmatig geplaatst,
maar ook in aantal verminderd, daar meestal slechts een
zestal in den acinus der rustende manmia aanwezig is.
Ilct periacincuse cn interlobulaire bindweefsel is sterk
vermeerderd. Somtijds heeft ccnc vrij sterke vetvorniiiig
cr iu plaats. Dc mcmbrana propria der acini is niet zoo
duidelijk als bjj de zogende mamma, daar zjj geheel met
hct periacincuse weefsel schijnt samen te hangen, terwijl
het schoone capillairstelsel rondom dc acini van de zogende
mamma, hier gedeeltelijk verdwenen is en zijn regelma-
tigheid verloren heeft.

De histologischc veranderingen tijdens de involutio
mammae, waardoor de zogende mamma rustende wordt,
zjjn volgens Creighton belangrijk. Vooreerst komon
dc veranderingen dor epitheliumeellen in aanmerking. De
mclkbcrcidcndo opitheliumccllon lovcron niot moor do
molkbollon zooals bij \'t zogen, maar oen mucusachtig
vocht. Dc vorm dor epitheliumeellen is nu nog niet voel
veranderd , daar dc vacuolo, waarin zich bjj do normale
epitheliumcel de melkbol of bollen bevinden, nog aanwezig
is, maar iu plaats van de melkbol ecu mucusachtigo
vloeistof bevat. J)cze mncuscpithclia worden afgcstootcn
en met de mucusachtige vloeistof uit de molkbuizen ver-

-ocr page 37-

\'mf

wijderd. Is liet involuticproces zoo ver gevorderd, dat
geen vacuolencellen meer gevonden worden, dan zijn de
lobuli en bijgevolg de acini reeds sterk in volumen afge-
nomen. De epithelia beginnen er uit te zien als de kernen,
die als de typische cellen van de rustende mamma, be-
schreven zijn. Deze zijn echter nu nog met een duidelijke
laag protoplasma omringd. Het aantal van deze kerncellcn,
dat tijdens do involutio geproduceerd wordt, is vrij aan-
zienlijk. Zij worden echter niet meer door do melkbuizon
afgevoerd, daar do uitgang der acini volgons Creighton
verstopt is, maar komen in het periacineuse weefsel, om
van daar langs do lymphbanen weggevoerd to worden.

De productie van dezo kernopithelia blij fit tot aan hot
einde dor involutio voortduren en zij zjjn het, zooals reeds
gezegd is, dio do acini der rustende mamma bokleeden.
Voor dien rustende toestand echter gchool ingetreden is ,
verschijnt er nl. bjj de hond en andere dieren cen gooi
gopigmonteordo opithcliumcol. Zjj verschijnt tijdens dc
grootste productie der korncollon sloclits zelden, wordt
ochlor menigvuldigor naarmate dezo productie minder
wordt. Ook deze cel wordt langs do lymphbanen ver-
wijderd. Door haar pigment is zij steeds gemakhjk te
herkennen, zoodat haar baan volgons Creighton zonder
moeite te volgen is.

Ton tweede morkt men verandering vau hot bindweefsel
op. Creighton laat dezo verandering, die bjj do involutio
uit vermeerdering van bindweefsel bestaat, hoofdzakelijk
uit do epitheliale vormen (mtstaan, die door do melkhuizen

-ocr page 38-

\'mf

niet meer worden afgevoerd, dus voornamelijk door de
kerncellen , die volgens zijn zeggen zooveel op witte bloed-
cellen gelijken. De gele pigmentcellcn zouden hun proto-
plasma op hun baan door do mamnia kunnen verliezen ,
terwijl hun overgebleven kernen dan nog tot de bind-
weefselvorming zouden kunnen bijdragen.

Het proces, waardoor dc rustende inamnia weer eene
zogende wordt, do cvolutio mamniae, gaat gewoonlijk
met zwangerschap gepaard. De slechte bcklecding der
acini met onvolkoincnc epitheliuincellen moet dus in den
loop der evolutie zoodanig veranderen, dat weer de regel-
matige cpithcliumbcklccding der intusschen vergrootc acini
ontstaat. Dezelfde cellen, alleen in omgekeerde volgorde,
treden nu volgens Creighton successief tc voorschjjn.
Dc evolutie vangt aan met eenige vermeerdering der kern-
cellen , zoowel als met het optreden der gele epithelium-
cellen. Dc gele cellen komen spoedig in grooter aantal te
voorschijn, terwijl er insgelijks grootere productie van kern-
cellen plaats grjjpt. Dc bloeitijd der gele cellen, dio kort is,
wordt door een bloeitijd der kcrnccllen opgevolgd, die langer
van duur is en waarin een grooter aantal cellen geleverd
wordt. Beido soorten van cellen worden lang« dc lymph-
banen verwijderd. Dc kerncel, die in het beloop der
evolutie langzamerhand meer protoplasina om zich heen
verkregen heeft, verdwijnt eindelijk geheel, om plaats te
maken voor een epitheliumeel, dio ccne vacuolo vertoont

s

cn een mucusachtigo vloeistof levert. Deze cellen on do
mucusachtige vloeistof worden door dc melkbuizen ver-

-ocr page 39-

\'mf

wijdcrd. Na deze cellen treedt de colostrumkogel op,
die bollen in zich bevat, welke zeer veel met do gewono
melkbollen overeenkomen. Dc zwangerschap is nu haar
einde genaderd. Successief langs verschillende generaties
is dus, in de plaats der eenvoudige kcrnccl, de samen-
gestelde cpithcliumccl ontstaan. Dc ccllon die tijdens
het evolutie- en involutic proces geleverd worden, noemt
Creighton „waste colls."

Hct grootste aantal der waste cells wordt langs dc lymph-
banen nuur de lyinphklicrcn gevoerd. Ilct lot vau deze
ccllcn is volgens Creighton tamelijk eenvoudig. De gele
ccl, overal goed tc herkennen, wordt in de lymphsinus der
lymphklicren aangetroffen. Zij verliest haar pigment en
protoplasma iu haren loop door de corticalo lymphsinus
naar de medullaire lyniphruimten der klier. Ilct pro-
toplasmatisch reticulum, dat in dezen sinus is uitgespreid,
zou dit bewerken. De kern, die door dit ziftingsproccs
vrij wordt, treedt als lymphccl eene nieuwe loopbaan in.

Voor do kcrnccl iicoiiit Creighton oon dergelijk lot
aan. llij besluit hiertoe dcols uit analogie, deels uit do
vclo kcrncellon, dio hij in do lymphvaten vindt. Daar
dozo kernen cchtor niot van lymphccllcn of witto bhied-
collen te ondorschcidon zijn, kou hij hct niot diroct be-
wijzen. Dezo vorm van waste cells behoeft natuurlijk geeno
of bijna geeno verandering tc ondergaan, om als lyinphcol
op to treden.

Ovcr do foetale ontwikkeling dor maiiinm geeft Creigh-
ton cono van do gowono afwijkendo voorstelling. Volgons

-ocr page 40-

\'mf

hem ontstaat ze uit het mesoderma. De kernvormige
embryonale cel, die het bindweefsel enz. levert, ontwik-
kelt zich volgens hem tot epitheliumcel, welke ontwikke-
lingsmodus tot op zekere hoogte geheel overeenstemmen
zou met die der vetcel. De kerncel, een vorm der waste
cells bij de evolutie, evenzoo de cel vorm der rustende
mamma, zou identisch zijn met de kernvormige embryo-
nale cel.

Daar Creighton dus voor de ontwikkeling van het
mammacpitlielium bij het embryo cn tijdens de evolutie ecu
zelfde cclsoort als basis, van waar deze ontwikkeling
uitgaat, aanneemt, komt hij tot hot besluit, dat do
foetale ontwikkeling cn dc evolutie, identische processen
zijn.

Stelt men zich cen meisje voor, dat de puberteitsjaren
voorbij is, dus met mammae in toestand van rust. Wordt
zo zwanger, dan treden langzamerhand zulke veranderingen
in dc mammae op, dat deze bjj het normale einde der
zwangerschap in staat zjjn melk tc leveren. Do zwan-
gorschup mag dus als do idiysiologische prikkel worden
beschouwd, die tot do evolutie mammae aanleiding geefl.

Deze pliysiologischo prikkel komt niet meer voor bij
do mammae van vrouwen, welko do climacterische jaren
ingetreden of gepasseerd zijn. Wel komt er echter bij
zulke vrouwen in pathologischo gevallen vermeerdering
voor van het mamma-epithelium. Dezo patliologißcho pro-
ducten leidt Creighton evenzoo van een prikkel af, ccn
pathologischen.

-ocr page 41-

\'mf

Dc physiologische prikkel geeft niet alleen aanlei-
ding tot nieuwvorming van epithelium, maar bovendien
ook successief tot die van het hooger staande melk-
gevende epithelium. De physiologische prikkel ver-
oorzaakt dus volgens Creighton formatieve on func-
tionoolc actio in do mamma. Ontstaat bij den man
carcinoma mammae dan kan volgens Creighton geen
functioneele actie door den prikkel worden opgewekt.
Niet zoo eenvoudig is liet bij de vrouw. Elke prik-
kel die bij haar ecu carcinoma nuiunuae ten gevolge
heeft, kan ook gedeeltelijk tot eene functioneele actio
voeren.

De pathologische prikkel veroorzaakt moestnl niot, dat
de functionccrende epithelia ontstaan, maar brengt epithelia
voort, dio nu eens met dezen dan weer met genen vorm
van waste cells overeenstemmen. Do physiologische prikkel
bewerkt do evolutie der gehoolo mamma, terwijl do patho-
logische slechts oono lokale veroorzaakt.

liet effect van den pathologiachen prikkel schijnt boven-
dien afhankelijk van don toestand, waarin do mamma
verkeert op het oogenblik, dat zij er door aangegrepen
wordt. Bij den nuin komt do functioneele actio, zooals
reeds gezegd is, door een pathologisclion prikkel nooit in
werking. Bij do oudo vrouw insgelijks weinig of in hot
geheel niet. Bij do vrouw tijdens do climacteria oefent
zjj oen grooteren invloed uit, zoodanig zelfs, dat Creighton
bjj carcinomata niammao allo mogeljjko waste cells ala
kankercellen gevonden heeft. Bij jongere vrouwen kunnen

-ocr page 42-

\'mf

de tumores mammae alle mogelijke vormen van waste
cells vertoonen.

Deze beschouwingen ontleende Creighton deels uit
zijne physiologische studiën der mamma, voor een ander
deel echter ook uit zijn onderzoekingen der pathologische
toestanden.

Hij onderzocht ongeveer 25 kwaadaardige borsttumoren
van honden. De meeste mammae, waaraan deze tumoren
voorkwamen, bevonden zich in toestand van rust. De
tumoren circumscript in het weefsel der rustende mamma
gelegen, bleken peripherisch te groeien, daar de kleinste
veranderingen van het mammaweefsel in dc buitenste zone
van den tumor gevonden werden. Deze eerste verande-
ringen bestaan volgens Creighton in ecnc evolutie der
hier {uinwezige lobuli, d. i. in een vermeerdcriug van het
epithelium dat dc acini bekleedt. Dit epithelium had in
het eeno geval den vorm der gele cel, in het andere der
kerncel, ja zelfs in één geval den vorm van het mucus-
epithelium. De cel zelve vertoont dus bij dcjic lokaio
evolutie geen afwijking van die, welko men in verschil-
lende perioden der physiologische evolutie aantreft. De
waste cells worden tijdens de physiologische evolutie allo
langs lymphbanen enz. verwijderd IJij de pathologische
evolutie is dit transport in den beginne echter gering.
De epithelia hoopen zich nu in de acini op, in wier
lumen zij zich als vlokken instulpcn. Elke zone dichter bij
het centrum van den haard gelegen, vertoont die insluipingen
cn bij gevolg ook do acini grooter, totdat twee on meer

-ocr page 43-

\'mf

van zulke acini samenvloeien, waardoor grootere alveolen
ontstaan met kankercellen gevuld.

De periacineuse en interlobulaire infiltratie, die Creigh-
ton evenals Waldeyer bij hct carciuoma mammae be-
schrijft, leidt de eerste bijna geheel cu al van do
epitheliumcellen af, die evenals de waste ceils de acini
verlaten hebben. . Alleen voor de gele ccl was hct
Creighton mogelijk dit to bewijzen, dnar de kcrnccl
niet te onderscheiden is van eene veranderde witte blocd-
cel. Dozo interlobulair gelogen kankercellen worden Inter
nog vcrmeerdord als de groote alveolen mot cellen ont-
staan zijn, waardoor dan ten .slotte interlobulair ophoo-
pingon van kankercellen ontstaan, die het omringend
bindweefsel uit elkander dringen. Dozo ophoopingon zien
or dan als alvoolon uit, welke mooihjk van die alveolen
te onderscheiden zijn, welko uit samongevlooide acini
«mtstondon. Voor hot tot dozo ophoopingon gekomen is,
zlot men do kankorcollcn meestal in ecu rij tussclicn
twee bindweofrtclbundols gelegen.

Kvonals do golo col door Creighton bij do physiolo-
gische evolutie in do lyniplikliorou dor ninmma werd
aangotrotrcn, zoo vond hjj ook, dat do kankorcol langs
denzolfdeu wog tot iu dio lymphklioren indringt.

Iu hot pliyHiologiscli goval word do opitheliiimcol Z(mdor
merkbare schade voor bet organisme verwijderd. Hij oarci-
nonm ziet Creighton in dit transport do oorzaak van
socundairo tumorvonning. Indirect workon daarbij vorschil-
londo fnctoron mcdo. a. Het aantal dor vervoordo cellen ia

-ocr page 44-

\'mf

zoo groot dat zij de lymphsinus der lynipliklieren verstop-
pen, waardoor de getransporteerde cellen hier tot een
kankerlvnobbel gaan uitgroeien,
h. De lymphklieren
waren vooraf reeds gezwollen omdat zij in de nabijheid
van het ziekteproces gelegen zjjn. Deze zwelling veroor-
zaakt een verdikking van het reticulum dat in het lumen
der lymphsinus is uitgespannen, welke verdikking een
hinderpaal is voor de epitheliumcellen, die worden aan-
gevoerd. Een klein transport kan in dit geval dus reeds
een ophooping, met de gevolgen in
a vermeld. ten gevolge
hebben. Dit uitgroeien van een kankercel geschiedt volgens
Creighton, op dezelfde wjjze als bjj de evolutie in de
foetale ontwikkeling. Creighton laat bovendien een
secundaire tumorvorming in do lymphklieren toe, door
middel van een uitgroeien der lymphcellen tot epithclium-
oellcn.

De wijze van verbreiding van het carcinonia door het
geheele lichaam , werd hier en daar in de vorigo blad-
zijden vermeld. Er bleek uit, welk gewicht men aan
de kankercol voor het verbreidingsproces liecliKe. Do
loer der kankermotastaae behoort daarom ook bij do ge-
schiedenis der epitheliumcel vermeld-te worden.

Toen de leer der Krasnn nog algemeen heerschte, kon
men van metastase in engeren zin niet spreken, danr
men zich voorstelde, dat de kankerdyskrasie zoowel tot
den lokalen kankerknobbel aanleiding gaf, alsook «tot de
kankereruptie door het geheele lichaam.

De metastase beschouwt Virchow in dezon zin: Is

-ocr page 45-

eenmaal een kankerhaardje aanwezig, dan groeit dit
niet zelfstandig, actief, maar wordt grooter door toevoe-
ging, samensmelting met andere kleine haardjes, die in
den omtrek van den primairen haard ontstaan. Do dochter-
haardjes ontstaan tengevolge van oen soort contaginin,
dat geleverd wordt door don moedorhaard. Dit contagium,
door den omtrek verspreid, geeft daar aanleiding tot
kankereruptie; Ilet kan ook medegevoerd worden door
den lymphstroom. In dat geval is de eerste plaats van
aankomst gewoonlijk oen lyniphklier, die er dan ook ziek
van wordt on waarin de kaukorknobbeltjos op dezelfde
wijzo ontstaan, als in de weefsels die direct aan de pri-
maire kankerknobbol grenzen. Ilet contagium kan ook
langs do vononse banen verspreid worden. Gaat do ver-
spreiding langs do takken dor vona portao, dan krjjgt mon
secundaire eruptie in de lover, welke socundairo kankor-
vorining bij allo primaire carcinomata vnn het darmkanaal
dan ook zoo veelvuldig voorkomt. Stort do vona zich
uit iu hot gebied dor grooto circulatie, dan verspreidt
zich hot contagium door hot gehoolo lichaam, hotgoon
ovonoons gebeurt als hot contagium zich langs lymphba-
nen on door lymphkliorou eon weg gebaand heoft on
eindelijk gokomou is in eon lymph vat, dat goon lymph-
klier moor tc pasacoron hooft, maar zich direkt in do
grootere lymphstammon kan uitstorten, die in bot blood-
vaatatolael voeren. Langs beide wogen wordt hot gehoolo
lichaam boamet, wordt de aecundairo dyacraaie geboren.
Do hoofdoorzaak voor verdoren groei zoowol ala voor mo-

-ocr page 46-

tastase van den kanker is volgens Virchow dus de-
zelfde nl. infectie. De sappen, die door den kankerknob-
bel geleverd worden, veroorzaken volgens hem die infectie.
Dezo kwaardaardige sappen imbibeeren den omtrek der
primaire haard, worden langs lymphbanen en venae weg-
gevoerd en veroorzaken in alle drie gevallen op dezelfde
wijze het ontstaan van nieuwe kankerhaarden. VirchoAv
ontkent niet, dat de lymphstroom of de veneuse bloed-
stroom ook wel cellen of celderivaten medevoert. Wol
echter ontkent hij ten sterkste eene nitgroeiing van mede-
gevoerde kankercellen tot kankerknobbels. liet ontstaan
van secundaire kankerknobbols geschiedt volgons hom
slechts in zooverre door middel der meêgevoerde cellen ,
als deze de dragers zijn van de kwaadaardige sappen.
Eone bjjzondere soort van secundaire kankerei-uptie werd
door hom als disseminatie beschreven. Doze bestaat
hierin, dat meêgevoerde cellen daar blijven steken, waiir
\'do doortocht bemoeiehjkt is b. v. in de venae of lymph-
banen van de plooien van het peritoneum. Zjj hebben
ten gevolge, dat verspreide kankerknobbeltjes ontstaan,
wier plaats beantwoordt aan do plaats waar de cellen zijn
blijven zitten, als of deze als zoovele zaden waren uitge-
zaaid. Zooals reeds gezegd is, ontstaan deze nieuwe
kankerknobbeltjes volgens Virchow niet direct uit do
meêgevoerde cellen maar secundair door de infectie, die,
door deze cellen aangebracht, het geinfecteerde weefsel
tot\'kankercellen doet uitgroeien. Virchow beschouwt de
infectie door middel van sappen ala do meeat gewone,

-ocr page 47-

33

de infectie door middel van cellen en celderivaten als
eene meer zeldzame, in beide gevallen beschouwt hij
haar echter als eene humorale.

Resumeeren wjj, wat over de secundaire tumorvorming
gezegd is, dan zijn deze drie rubrieken to onderscheiden.

I. Primaire kankcrdyskrasio.

1. Do kanker komt zoowel lokaal als algemeen to
voorschjjn.

2. Dc kanker blijft lokaal, zoolang do tumor het
bloed kan reinigen. Na exstirpatie wordt do dys-
krasie sterker, waardoor algemeeno eruptie volgt.

II. De primaire kankorknobbol produceert een gif,
waarvan do secundaire tumorvorming afhankelijk
ia. Dit gif, aan eon vocht of aan een cel gohoudon,
wordt door hot lichaam verspreid. In beide geval-
len heeft hct tot gevolg dat dc door hen boametto
woefaololomonten kankercellen gaan produceeren.

III. Do primaire kankorknobbol ontstond door woeke-
ring van epithelia. Woggovoordo opitholia uit den
kankorknobbol groeien op andero plaataou tot kan-
korhnardon uit.

Do laatsto wijze van socundairo tiimorvorming nomon
\'riiiorsch, Walde.yor on anderen aan. Zij vorwerpon
eene humorale infectie, dio het mogoljjk zou maken, dat
een bindwoofselcol tot kankorcol uitgroeit. Zoowol do
humorale infectie als de directe proliferatie van meego-
voordo kankorcollen, nemen Creighton on anderen aan,
als oorzaken van kankermotaataao.

3

-ocr page 48-

34

Cohn he im en Maas \') trachtten langs\' experimentee-
len weg te bewijzen, dat meegevoerde cellen zelfstandig
ergens anders zich kunnen voortplanten. Zij gebruikten
als Aveefsel, dat vervoerd moest worden, een stukje levend
periostium, hetwelk zij in de jugularis van een dier
inbrachten. Als longenibolus groeide dit stukje nu uit,
vormde been. Na eenigen tijd verdween het nieuwge-
vormde weefsel.

Cohnheim en Maas beweren door deze proef bewe-
zen te hebben, dat de meegesleepte kankercellen tot secun-
daire kankerknobbela kunnen uitgroeien. Mot deze be-
wering is Stricker liet niet eens. Wilt ge bewijzen
dat meegevoerde kankercellen kunnen uitgroeien, zegt hij,
experimenteer dan met kankercellen In hct later weer
verdwijnen van het door het periostium geleverde been,
ziet Cohn heim eene werking van hct
(jezomle hchaam.
Ilct feit, dat dc secundaire kankerknobbel niet verdwijnt,
maar steeds de bekende neiging om grooter te worden
vertoont, verklaart Cohn beim door eeno werking van
het
zieke licliaain. Deze verklaring overtuigt Stricker
echter in \'t goheel nict. Hjj ziet veeleer iu deze afwij-
king ccn foit, dat waarschiiwl;, oni deze jiroef tc willen
gebruiken tot slaving van do meening, dat de wegge-
voerde cel zou gaan prolitereeren.

") Virc.how\'s Archiv. IM. 70. Zur Theorie der flescliwiilHtmeta-
staHcn.

i

-ocr page 49-

Uit het voorgaande moge gebleken zijn, hoe de denk-
beelden over het ontstaan der weefsels, meer in \'t
bijzonder over de ontwikkeling van het carcinoma,
langzamerhand gewijzigd werden. In den bloeitijd dor
makroskopie heerschte do blastoemthoorio. Uit do vor-
men , die men successief uit do lympho zag optreden,
trachtte men zich duidelijk le maken , op welke wijzo de
weefsels ontstonden. IFot mikroskoop had in de oorsto plaats
ten gevolge, dat do rij van vormen in oen grooter aantal
bekend werd. Men vond do col, men wildo zelfs door-
gronden , hoe zij uit hot blastema ontstond , want dat zij
uit hot blastema ontstaan moest, daaraan twjjfoldo toon
nog niemand. Alon zocht on spoedig ook moendo men
gevonden to hebbon. Uitvoerig word nagegaan hoo do
organisatie iu hot blastema tot stand komt, hoo na do
celvoriuiug do verschillende weofscldoolon uit dio collon
ontrttaan. .Mon constateerde dat niot allo blastomata
dezclfdo gOHchikthoid hadden om georganiseerd to wordon.
Mon trachtto do invloeden to bepalen , dio do organisatie
beheei-öchoii. Algemeen ontstond do overtuiging dat do
chemische on physischo iioodanighedon van liet blastema,
haar grootte, watorgehalto on tomperatuursgraad en boven-
dien een myatieke invloed van het naburige weofaol , hot

-ocr page 50-

36

organisatievermogen zoowel als de richting van organisatie
beheerschen. Men gevoelde echter dat de vraag: „waarom
ontstaat uit het blastema in het eene geval etter, in het
ander geval een sarcoom en w^eer in een derde geval
kanker?\'\' niet volkomen opgelost was. Vele h}\'pothe-
sen werden tot verklaring bedacht. Zoo nam Virchow\')
hiertoe een onbekende niet tc bepalen cigendommolijkheid
van het cxsudaat aan, welke onbekende grootheid door
hem „das Gediichtniss in den Exsndaton" genoemd wordt.

Bij al deze studiën over do organisatie werd het telkens
meer en meer duidelijk, hoo do eenmaal aanwezige cel
de basis voor de meest vcrschillcndc weefsels ia. Do studio
van do cel trad daarom op den voorgrond. Men vormde
zich mecningen over de wjjzo waarop zij zich zou voort-
planten , men zag in hoe hot geheelo foetus uit ééno oor-
spronkelijke col ontataat. Dc meening, dat elke cel uit
eene andere ontstaat, werd daardoor ten alotte geboren ,
zoodat geen cel meer vrij uit het blastema kon ontstaan.
Het blastema trad daardoor op don achtergrond, hoewel
steeds nog een vocdingsvloeistof moest aangenomen wor-
den , die den snellen groei en vermeerdering dor cellen ver-
oorzaakte. Voor het ontstaan der eareinomata nam men
daarom een overvloedig uittreden van voodingsvocht op
zekere plaats aan, waarmee een uitgroeien en vermcer-

J) Und. Vircliow. Uber dio Reform der palliolotfisclicn und th(>-
rnpcutisclion
Anscliaunnsron diircli dio iiiicroHCopisclicn Untcrsuphunfron

Vircli. Arcli. Ud. T.

-ocr page 51-

37

deren der normale weefsoldeelen tot kankorcollcn verbon-
den zou zijn. Waarom de wccfseldeelen nu eens tot etter,
dan weer tot sarcoom en dan weer tot kauker uitgroeien
werd evenmin voldoende verklaard, als bij de vrije cclvor-
ming uit oen blastema.

Aan dc bindwoofselcol werd door Virchow uitslui-
tend hot vermogen toegekend zich tc vermeerderen.
Elk weefsel, allo tumores moesten volgons hom uit
ccnc proliferatie van dozo .ccllon ontstaan. Hiertegen
kwam dc ombryogonic in verzet, dio eon schorpo
schoidiug tussclicn epithelialen groei en bindwcefsolgroei
vindiceerde. Dcnzclfden cisch stelden Thierseh en
Waldeyer voor do ontwikkeling dor carciuomata. Hot
was juist in dozen tijd, dat Cohn heim aantoonde, hoo
door oen of anderen prikkel do witto bloedcel haar
bloedvat verlaat on in het omgevende weefsel indringt.
Dat zij daar uitgroeien kan tot dc weefsels der biiidwccf-
sclgrocp of do ettorccl kan gaan leveren, werd spoedig
aaiigoiiomon. Hijna eenparig wordt tegenwoordig dau ook
aangenomen, dat do witto bloodccl de moedorccl voor
dc weefsels der bindwccfsolgrocp is. Tot welko ver-
schillende celvornion zij uitgroeien kan, toonde Zieglor
in zjjn bekende prooven aan.

Wolk ccn uitgebreide werkkring aan do witto bloed-
cel ook toegoschrovou wordt, do bindwoofselcol ver-
heugde zich ecu tijdlang in ccn nog moor uitgebreiden,
daar ook aan haar do vorming van epithelium word
toegedacht. Doch ovonals do kiombladon-thoorio on do

-ocr page 52-

38

pathologie der carcinomata zich tegen de vorming van
epithelia en kankercellen uit bindweefselcellen verzetten,
evenzoo verzetten zij zich tegen de vorming er van uit
witte bloedcellen.

Heeft de kiembladen-theorie het recht, de witte bloedcel
bij de vorming der epithelia en bij do ontwikkeling dor
kankercellen buiten te sluiten ?

Köllikor, die zeker als een bevoegd beoordeolaar op
dit gebied mag aangehaald wordon, ziet in de kiembla-
den slechts een morphologische, geen liistologisch-physio-
logische waarde. Het mesoderma laat hij geheel afhan-
kelijk van hot octodcrma ontstaan. Voor hot kippen-
embryo zijn octo- en ontoderm tot het 8"\'" a 9\'\'" uur go-
heel gescheiden, terwijl het entodcrma een samenhan-
gende laag geworden is. Togen hot 10\'\'* ïi 12\'\'° uur dor
bebrooding verschijnt do verdikking van het blastodcrma,
als primitiefstroop bekend, die spoedig dikker wordend,
de primitiofslouf gaat vortoonen. Goede coupes leeren nu,
volgens Köllikor, dat hot ontodorma niet helpt aan
de vorming dor primitiefstreep (het entodcrma is hier in
\'t midden zoor dun), terwijl daarentegen duidelijk bhjict,
dat zo cono verdikking van hot octodcrma is, die gedeel-
telijk naar boven uitsteekt, gedeeltelijk het ontodorma
naar bonedon dringt. Van uit do randen dor instulping
groeien nu de collon tusschon octo- cn ontodorma in, om
aldus hot mesoderma te gaan vormen. Köllikor morkt
op, hoe de vorm der collon van \'t mesoderma op do ovor-
gangsplaatson hun genese verraadt. Do gewichtige organen,

-ocr page 53-

81)

die uit deze aspiaat ontstaan, kuiuicn dus in geen geval
uitsluitend aan één bepaald kiemblad worden toege-
schreven.

^[en zou hiertegen iu kunnen brengen, dat in deze
periode de scheiding der bladen nog nict volkomen is,
maar dat deze eerst later volkomen wordt met hare ge-
volgen. Dit moge waar zijn, voor do reeds aangelegde
groep organen, geldt do uitsluitende macht der kiem-
bladon dun niet.

Vanwaar komen de epitiielia der oornieren en genita-
liën? Köllikor zag hen in \'t mesoderma ontwikkelen,
zonder een afsnoering van het ectoderma ook slechts
aangeduid to zien. llij komt daarom tot deze uitspraak:
Ecto- en mesoderma hangen genetisch samen, vormen
te zamen één primitief orgaan, dut zoowel epitheliuiu-
voriningeu als ook aiuloro weefsels en organen vnn do
moest verschillende physiologischo waarde voortbrengt,
liet verwondert ICölliker daarom niet, dat hot later
nuirpliologisch goschoiden me.sodorina do epitiielia der
oornioren en genihialklieren voortbrengt. In het verbond
van deze twee vindt hij liet ontstaan vun het centraio
zonuwstoisol begrijpelijker, dau dat dit door bet ectodorma
alleen zou geleverd worden.

Hot is waar, dat vele meeningen tegenover die
van Köllikor staan. Romak leidt het me.sodcrma
van het entoderina af; IIis leidt beide andere bladen
van het ectodorma af, als subgcrminale voortzettingen
cnz. onz. Götto bestrijdt do deelname van het ecto-

-ocr page 54-

40

derma aan de vorming van het mesoderma. His leidt
de epithelia der oornieren en genitalien van het ecto-
derma af.

Ondanks de weinige overeenstemming in het morpholo-
gische, verkreeg de kiembladentheorie grooten invloed.

De redenen hiervoor worden gevonden, als men nagaat,
hoe men zich de huidorganen en kUeren ontwikkeld
denkt. Door zich in te stulpen zouden nl. ectodorma en
entoderma op eene eenvoudige wijze al dergelijke organen
voortbrengen. Afgesnoerde hoopjes ingestulpto epithelium-
cellen zouden langen tijd latent blijven, om eindelijk een
begeerd orgaan to leveren. Do wjjzo, waarop Creighton
en voor hem Goodsir, de mamma hiten ontstaan, zonder
instulping van ectodorma of entoderma, waarschuwt m. i.
tegen de kiembladentheorie.

De scherpe scheiding tusschen de epitheliumlaag en
het onderliggende stroma, hoowel door velen reeds vroe-
.ger bestreden, wordt ovenzoo als argument gebruikt voor
de onafhankelijkheid van ecto- en entoderma. Bij de
beschrijving der foetale huid wordt zelfs reeds op dezo
scheiding gewezen. In het volgende hoofdstuk moge
blijken, dat deze scheiding niet scherp is.

Waarnemingen als dio van Burkhardt \') waaruit zou
blijken, dat het normale nierepithelium uit het onderlig-
gende bindweefsel ontstaat, mededeeliugen als die van

\') 1 0.18 Kpithcl der ableitenden IlarnwcKc.

Virch. Arch. XVll. p. \'J4.

-ocr page 55-

•11

Heide uil a iu \'), dat de epitheliumcelleu der darmvlokjes
door middel van een hollen steel met do bindweefsolcellen
en door deze met do chylusvaten der vlokken zouden samen-
hangen, moeten genoegzaam weerlegd zijn, wil dc kiem-
bladentheorie het recht hebbon invloed uit te oefenen op
het onderzoek naar hct ontstaan van cpithcliuniccllen.

Over hot argument, dat oon epitheliumdefect slechts
door middel vau woekering van roods bestaand epithelium
kan vergood worden, zal in het volgend hoofdstuk ge-
sproken worden.

Overtuigd, dat andere bezwaren tegen do kienibladen-
thoorio to berde kunnen gebracht worden, dat nog vele
duistere punten op het gebied dor embryogenesis bestaan,
Bchonon mij do opgesomde bezwaren echter voldoende
om do poging to rechtvaardigen, ccn andoren oorsprong
van hot epithelium aan to wijzen.

Hot diroctc bowijs, dat epithelia alleen uit reeds be-
staande epithelia ontstaan, trachtte Thiersch to leveren.
Mjjns inziens is hot hem volkomen gelukt do anatomische
samenhang aan to toonen dor konkorknobbols mot do huid
of haar organen. Hij stelt do vraag, van waar komon
al die opitholia ? Hot lag voor do hand hen door woeke-
ring dor reeds bestaande te doen ontstaan. Gesteund
voelt hij zich in dio opvatting door do kiembladon-
thoorio. lil hoeverre hij daarop steunen mag, is zoooven
aangetoond.

-ocr page 56-

42

In zijn afbeeldingen vertoont Thiersch boelden van
kleine vergrootingen, die wel de anatomische samenhang
weergeven, echter geen oordeel over het ontstaan der
epithelia toelaten. In zjjn beschrijving spreekt Thiersch
cchter over schijnbare overgangen tusschen epithelium
en bindweefsel. Ilij hoeft dus voor zicii zelf wel ge-
bruik gemaakt van sterkere vergrootingen. Jammer is
het, dat hjj ook dc beelden volgens deze vergrootingen
niet afgcteekond heoft, daar het nu minder gemakkeljjk
is overtuigd to worden van zjjn conclusie , dat het jonge
woekerende epithelia zijn , die, met het morphologische
beeld van jonge cel behebt, aanleiding geven dat het
beeld van overgang ontstaat. Iljj stipt slechts even dit
gewichtig punt aan cn concludoort om andere redenen,
vooral om do kiombladontheorio, dat hot beeld valsch is
on men zich zou vergissen, als men dacht, dat dit vorder
ontwikkelde bindwoofsolcellen zouden zjjn. Geen dor be-
wijzen van Thiersch zjjn daarom als beslissend aan
\' te zien.

Ook "Waldoyer schat dc kiombladenthoorie hoog on
maakt a priori zijn gevolgtrekkingen. Ilet direct bewijs
traclit hij te leveren door oen nau.wkourig onderzoek van
do moeste carcinomata. Do beschrijving van hot carci-
noma mammae komt bijna gchool mot die van Creighton
overeen . hoowel dozo voor don oorsprong van allo voor-
komende cellen een andoren aanneemt dan Waldoyer.

Terwjjl Creighton, na oono nauwkeurige bepaliug van
dc functie der mamma, do waste cells als productcn van

-ocr page 57-

43

epitlieliuinvvoekering heeft leeren kennen en hierdoor ge-
leid hun beteekenis in de pathologie bepaalt, verzuimt
Walde jj er dit voor elk orgaan, waarvan hij hct
Car-
cinoma beschrijft. Onbekend mot de overgangsvormen
van het mammaopithelium , ziet hij in alle infiltratie van
pcriacineus cn intcrlobulairweefsel cen bindweefsclprolife-
ratic. Epithcliumcellen, tusschen de bindweefsclfibrillcn in
rijen of onregelmatig gelegen, worden door hem eerst in
een later stadium beschreven.

Bij de beschrijving vau het carcinonia manimao bleek,
dat Waldeyer een tumor gebruikte vau deu rustenden
staat der mamma van ccnc vrouw, dio do climactcrischc
jaren voorbjj was. Een grooto hoeveelheid bindweefsel
werd intorlobulair gevonden. Het bindweefsel vnn de
buitenste zone der knobbel hing daar zeer waarschijnlijk
mede samen, daar hct de karaktertrekken van reeds
bejaard bindweefsel draagt. Onregelmatig cr tusschen
verspreid liggen atrophische lobuli, maar ook een paar
lobuli iu toestand van evolutie; rondom dozo laatste lobuli
vond hij geen bindwcefsclproliforatic. Niemand der latere
schrjjvers constateerden, zoover mij bekend is, zulk eone
afwezigheid. Evenmin gelukte hct op hct pathologisch
laboratorium alhier prneparatcn van de jongste kanker-
veranderingen to verkrijgen, die eone nornialo omgeving
vertoonden. Evenzoo spreekt Creighton bjj elke evolutie
steeds van wasto cells in hct pcriacineuse weefsel; hij
trachtte zelfs do wetten aan to toonen die o. a. het aan-
tal van dezo cellen bepalen. Zoo kwam hij tot hot be-

-ocr page 58-

44

sluit, dat de oude vrouw bij wie zich scirrhus mammae
ontwikkelt, weinig waste cells zal leveren. De scirrhus
mammae, bij welko Waldeyer het bedoelde feit meende
op te merken, was inderdaad van eene oude vrouw,
zoodat de voorwaarden voor geringe infiltratie, in den
zin van Creighton aanwezig waren. Het is dus moog-
lijk, dat onder dezo omstandigheden zulk eene geringe
infiltratie kan bestaan, dat deze niet opgemerkt wordt.
Bovendien mag niet uit het oog verloren worden, dat
eene coupe door den lobulus geen spoor van infiltratie
kan vertoonen, terwijl eene andere die in een ander
niveau van denzelfden lobulus ligt wel degelijk eene
infiltratie kan laten zien. De drie genoemde zaken en vooral
reeds de eerste, zijn m. i. voldoende om aan de bewering
van Waldeyer niet zulk een waarde toe te kennen,
als hij haar geeft: immers in haar vindt Waldeyer
zijn hoofdzakehjken positieven steun voor do ontwikkeling
van epitiioUum uit epithelium.

Andere bewijzen voor zjjn theorie put Waldeyer uit
de scherpe grens, die de membrana propria nog in reeds
vrjj ver gevorderde stadia van kanker tusschen kanker-
cellen en het ovenzoo sterk geinfiltreerde stronni zou ver-
toonen. Vele schrjjvers vonden hier evenzoo dezelfde
scherpe afscheiding; andere daarentegen loochenden haar
voor vele gevallen. Hoe verschillende onderzoekers zulke
tegengestelde waarneujingon konden doen, worjlt waar-
schijnlijk verklaard door den vorm van de membrana
f

propria. Deze wordt nl. door Creighton beschreven

-ocr page 59-

45

als een netwerk van fijne vezelen, in wier mazen de
mamma-epithelia geplaatst zouden zjjn. Nemen wij voor-
loopig aan, dat Creighton\'s beschrijving do juiste is,
dan is het klaar, dat de dwarscoupe van ecu klierbuisjo
of kliorblaasjoj welko slechts eono laag epitheliumcellen
vertoont, nooit eeno rochte schcidiugshju als mcmbrana
propria kan to zien govon. Slochts dan alloen zal zulk
eene scherpe lijn te voorschijn komon als de coupe niet
dun genoeg is en de dikte der opitheliumlaag uit meer
dan één rij ccllon bestaat. Wijl de moeste doorsneden,
hoe bruikbaar ook in andere opzichton, steeds het gebrek
hebben dat slochts een klein gedeelte dor coupe aan do
hooge eischen voldoet om slochts uit óón laagje ccllcn te
bo.staan, wordt het m. i. duidelijk hoo zoovele onderzoe-
kers door do bij dikkere coupes werkelijk optredende
scherpe begrenzing, op het dwaalspoor gebracht werden.
Doch bestond eene mcmbrana propria iu den zin van
Waldeyer werkelijk, zou zjj dan toch wol zulk eeno
betookenis hobbon P lïoods
li priori schijnt hct mij onwaar-
schjjnljjk: immers waar do wanden der kleine bloedvaten
dc witte bloedcellen door laton, zou daar oen hinderpaal
voor dezo in de dunne mcmbrana propria gelegen zjjn P
Zulk eene himlerpaal is niet waarschjjnlijk. Doch ook
werkelijk werd de witte bloodccl roods tusschen do
opitholiumcellen aangetoond, b. v. do wandelende ccl in
hot cornoaepithelium. -Ta Waldoyor zelf wns het, dio
naderhand witto bloedcellen tus.schen hot kankoropitholium
beschroof. liet is daarom m. i. gewettigd, dit argu-

-ocr page 60-

ment van Waldeyer evenmin als bewijzend te be-
schouwen.

Het stadium, waarin reeds groote alveolen met kanker-
cellen gevonden worden, levert geen beelden, die de genese
der cellen doen zien. Dit is reeds a priorr te verwachten.
De alveolen nl., die ontstaan zijn door samensmelting van
meer acini, bevatten gewooidijk cellen die op het punt
zijn te gronde te gaan, of reeds gedegenereerd zijn; het
stroma rond de alveolen is met veel cellen geinfiltreerd,
die de meest verschillende vormen en meestal insgelijks
tcckenen van degeneratie vortoonen. De alveolen die
ontstaan zijn in hot oorspronkeljjk interlobulaire weefsel,
doordien do kankercellen daarheen voortgoschovcn zijn
(zoowel door Waldoyer als Creighton beschreven),
bieden zich natuurlijk evenmin als objecten aan, waar
de celgcnese kan bestudeerd worden.

Waar Waldoyer, van dit stadium sprekende, zegt
dat ook hier het hom niet mogoljjk was eon overgang
van stroinacellen in opithclium to kunnen constatooreii,
daar zal iedoroon dit wol willen goloovon; hot gooit
echter m. i. geen recht in dat feit oen Btoun te zookon
voor do ontwikkeling van epitlioliunl uit opitholiiim.

Hot is mij niot mogoljjk do verschillondo mooningon
dor andere schrijvers over do kaïikorgonoso to bosprokon;
voor mijn dool scheen mij dit bovendien niet noodzakelijk.
Zij werden slechts vermeld om aan to toonon, hoe weinig
overopnstemming er op dit gebied bestaat.

Over do onderzoekingen van Creighton behoeft nog

-ocr page 61-

47

slechts weinig gezegd te worden. Hij laat de epithcliader
mamma bij het foetus uit de gewone embryonale cel, die
er meestal als een kerncel uitziet, ontstaan; bij evolutie en
iuvolutie speelt volgens hem eene dergeljjke kerncel de
hoofdrol, zoowel als bij de ontwikkeling van de pathologi-
sche producten. De vermeerdering van reeds bestaand
epithelium geschiedt volgens hem wel endogeen, doch
steeds is hct weer eene kern die geheel met de kerncel
overeenkomt, die de hoofdrol in dit proces speelt. Verder
is het de kerncel weer, die het bindweefsel der mamnui
tijdens de iuvolutie en het kankerscclet bjj den kanker
levert. Hot is in. i. geoorloofd in dezo kernccl niots anders
te zien, dan een uitgetredene witte bloedcel; dat dezo bij
iuvolutie en padiologische producten in aanzienlijke lioc-
veelheid optreden, wordt algemeen crkoiul.

Hct al of nict voorkomen van primair carcinonuv in de
weefsels van het mesodernm is ccn to onzeker punt,
getuige do togenwcrpingen van Waldeyer. Is op do
diagnose niets aan te merken, dan komt het error loei ter
hulpe. Vele schrijvers gelooven echter nog aan prinuiir
carcinonia, zonder de schuld daarvan in hct error loci to
zoeken, o. a. in 1878 nog Stricker \'j, Kbortii =) dio
oen epitheliomii dor jiia miitor zich uit bindwocfHid liiat
ontwikkelen, Arndt die evenzoo eon oancroid dor

\') Stric.kor, vorlcHiinfjcii lll»t>r alltjoiiiciiu! und «>x|)<>rini<\'iitcll<)
l\'atholoKii\'. Wien, 1888.
») Virch. Arcli. I
hI. -IU.
Vircli. Aroli. Kd. 51.

-ocr page 62-

48

pia mater laat ontstaan. Was het error looi huiten te
sluiten, dan zou men natuurlijk wel moeten toestemmen,
dat de epitheliumcellen ook uit andere cellen kunnen
ontstaan. In hoe verre dc theorie van het error loei
gewettigd is, valt moeilijk weer te geven; zij beroept
zich niet op directe feiten, waardoor een weerlegging van
deze natuurlijk onmooglijk is, maar neemt de feiten die
zij moet verklaren ter hulp om zich zelve tc verklaren.

ES?

ri

-ocr page 63-

HOOFDSTUK IL

(M EH l{E(iENKUATTK EX ONTWIKKELING
VAN IIET EPITIIELIUJI.

Velo waarnemers bestudeerden de epitheliumgroei in
vivo; hunno resultaten zijn echter zeer afwijkend.

In 18GG deed Arnold de eerste proeven. Iljj sneed
eon stuk huid uit don rug van den hond, liot eerst eenig
granulatioweofsel ontstaan on sneed daarna den wondrand
weg. Dit lierhaalde hij eenigo muien. De eerste proeven
waren negatief. Daarna niaakte hjj een defect aan het
geliomclte van den hond; hjj verwijderde zelfs hot peri-
ostium. Nadat eenigo grnnulatiea te voorschjjn gekomen
waren, vorwjjderde hjj opnieuw do randen, enz. Hjj
vond toen epitheliumoilanden in hot midden vnn het defect.
Spoedig gehikte hom dit ook voor do huid. (leljjktijdig
met Arnold deed lloino dezelfde proeven; diens resul-
taten bleven echter nogatiol. Daarna bestudeerde Arnold \')
de regeneratieverschijnselen ondor het mikroskooj). Hij

\') Dr. .Tulius Arno hl. Die VorRiintJi\' Ix-i der IJopfoncr.ition epi-
tlicllalor O.\'bilde. Vircli. Arcli. IM. jr..

•1

-ocr page 64-

50

gebruikte tot objecten de kikkertong, de cornea en het
zwemvlies van den kikker, waarin hij op verschillende
wijzen cen klein defect maakte. Dit defect wordt nu
volgens hem spoedig met een fijnkorrelige massa gevuld,
waarin weldra amoeboide cellen optreden, die steeds de
neiging vertoonen zich naar de randen van het defect te
begeven, daar een kortoren of längeren tijd doorbrengen
om weer verder te gaan wandelen, zonder zichtbaar aan
de epithehumnieuwvorming mede te helpen. Langs de
randen van het defect treedt daarna eene hyaline stof
op, die zich uit dc fijnkorrelige massa zou vormen.
Li deze hyaline stof nu komen volgens Arnold spleten
tc voorschijn, die haar in een aantal plaatjes doen ver-
vallen. Glinsterende lichaampjes treden in die plaatjes
op en worden de kernlichaampje van de kernen, die
spoedig er om heen zich laten zien; de kcrninhoud is
nu niet hyaline meer, maar fijnkorrelig geworden. Door
transformatie van de fijnkorrelige stof in hyaline, wordt
het defect aldus geheel gevuld. Do fijnkorrelige stof zelvo
is volgons Arnold het product van hot stroma, niel van
het epithelium. Do plaatjes vormen zich dan ook op den
bodem van hot defect on stijgeii daarna op, tot in het
niveau van het epithelium. Do amoeboide collon, die
Arnold, mot hun neiging om eenigen tijd aan do randen
van hot defect stil te liggen, beschreef, hobben volgens
hem tengevolge, dat waar zij in grootcr aantal\'optreden,
do^ plaatvorming ook uitgebreider is. Direct helpen zjj
echter niot aan do opithelium-nieuwvorming. Iljj meent

-ocr page 65-

51

dit bewezen te hebben, wijl hij nooit gekleurde epithelia
verkreeg als hij met cinnaber in bloedvaten of lymphruim-
ten inspoot, terwijl de amoeboido cellen dan wel de
kleurstof vertoonden. Bij geen zjjner talrijke proeven,
kon Arno ld deeling van epitheliumcellen waarnemen,
en zeldzaam zag hij ecn cel met twee kernen, welke cel
dan nog dikwijls niet op den vrijen rand gezeten was;
zelfs bij do kleine epitholiuinoilandjes die hij bjj zijn
proeven met het gehemelte verkreeg, miste hij epithelium-
cellen met twee kernen. Plantte het epithelium van dit
eilandje zich door deehng voort, zegt hij, dan zou men
er een aantal moeten vindon.

Tot oen geheel tegenovergestelde conclusie kwamen
Wadsworth en Eberth \'). Vooreerst boweron zjj, dat
de fijnkorrelige massa van Arnold dikwijls ontbreekt;
waar zij aanwezig is, is hot volgens hen waarschijnlijk,
dat de nitraa argenti inwerking het veroorzaakt heeft.
Is zij niet in olk geval ecn kunstproduct, dan toch zien
zij in het dikwijls afwezig zijn er van het bewijs, dat
do fijnkorrelige stof een ondergeschikten rang bekleedt.
Zeer zelden namen zij eeno hyalinestof waar. Dc regene-
ratie goachiedt volgons hen door vergrooting dor randcellen,
deeling der kernen, daarna deeling van het gchcclo
collenlichaam. Niet op allo phiala(Mi vau don rand is de
groei echter even sterk, zoodat er uitapringendo epithelium-

\') Wadsworth cn Kliorth. Die Regeneration des Ilornhautc-
pifhelH. Virch. Arch. lUl. ni

-ocr page 66-

52

massa\'s ontstaan. In deze massa\'s zien zij de mogelijk-
heid, dat Arnold zijn eilandepithelium verkreeg, na de
herhaalde afsnjjding van de dcfectranden.

Weer tot oen ander resultaat kwam Hoffmann \').
Evenals Arnold ziet hij reeds na cenigo uren oono
hyalinomassa langs de randen van het defect en evonzoo
hoe hct defect cr door opgevuld wordt. In dozc stof ziot
Hoffmann ochtcr hot product van ontsteking, niet do
massa waaruit do opitheliumccllon zich zullen gaan op-
houwen. Do ccllon zelf planten zich volgons hom door
uitloopors voort, ccn soort van knopvorming. Deze uit-
loopcrs dringen tusschen do oudo opithelinmcellen in on
verschuiven deze mechanisch in hct defekt, komon voor
eon ander gedoelto cchtor ook in het defect zelve Het
einde van don uitloopor wordt steeds grooter en verkrjjgt
eono kern, dio evonzoo met do kern dor moodercol zou
samonhangon, als do gehoolo dochtercol samenhangt mot
. do nu)odorcel. Don uitloopor, die heide kernen zou ver-
oenigen, kon Hoffmann echtcr slechts oon zeker eindo
vervolgen. In hct hogin van zijn onderzoek zag Hoff-
mann dozo ivornuitloopors aan voor zcnuwoindigingon,
zoodat zjjn oorspronkelijk plan wan\' om to ondorzooken of
soms do rogoneratio van hot epithelium van do zonuwou
uitging.

Mot eenigo modificatie laat ook Ifeller \') de opithelinm-

\') IIofriiKinn. Epithelneiibildiins:aufili-rCorne.i. Vircli. Ardi. Hd.f»!.
\') Ilcllnr. Ueber dio feinpreii VürRan;;e bei der Entzllndunj,\'. Er-
langen 1809. Overpcnonien uit Klet)s enz.

-ocr page 67-

53

cellen uit epithelium ontstaan. Eveneens Hoi borg \'),
die corneae kunstmatig in serum in het leven hield en de
epitheliumcellen actief meent to hebben zien uitgroeien.

De meening van Klebs ") over de regeneratie van het
epithelium is weer afwijkend. Als object gebruikte hjj
het zwemvlies van den kikker. Eon defekt ter lengte van
1 a 2 m.m. en ter breedte van i a 1 in.m. maakto hij
er in mot een fijn schaartje, zoodat hjj daardoor den
meer uitgebreiden prikkel van het collodium cantharida-
tum enz. vermeed. Bij goeden alioop had er dan geen
emigratie van witte bloedcellen plaats, terwijl het defect
in een dag volgroeide.

Do wijzo waarop het defekt met epitheliumcellen gevuld
wordt is volgens hem tweeërlei. De eene manier verge-
lijkt hij met de genezing per primam intentionem. liet
randepithelium zou nl. cilinders van protoplasnni produ-
ceeren, welke onregelmatig in vorm naast elkander gelo-
gen zjjn en samenhangen met het randepithelium. In het
protoplasnnv worden spoedig heldere kogels gevonden met
een hyalinen inhoud, uit welke kogels de kernen zich
zouden vormen. Klebs vergelijkt dezo kernvorming uit
protoplasma met die van het anodontenei, zooals zij door
F lo nnn ing werd beschreven. De cellen zelve ontstaan
uit de protoplasnutcilinders door een klievingsproces, dat

\') Wiener med. Jalirb 1871. OverKcnouien uit Kleb», Arch. f.
Exp. l\'atii. enz.

■) Kid 1)8 UüKoncration de« IMiUtenepitliols. Arch. fllr exptirini.
path, und phannakologio. Ud. III, hell U. 1874.

-ocr page 68-

5t

volgens Klebs overeenkomt met de klieving der eicel.
Eene peristaltische beweging van het protoplasma zou aan
de klieving voorafgaan. De definitieve cel met haar vol-
wassen kern, als deze laatste een membraan en mucine-
inhoud gekregen heeft, is volgens Klebs voor proliferatie
en regeneratie ongeschikt.

De wijze van epithelium-regeneratie, die met de genezing
per secundam zou overeenkomen, bestaat hierin dat de
onderste epitheliumcellen uitloopers uitsturen, die weldra
grooter wordende zich eindelijk van de moedercellen losruk-
ken en nu als contractiel protoplasma door het defekt heen
wandelen, om eindelijk op te stijgen tot in het niveau van
het randepithelium, juist onder het dekglaasje, waar vele
te samen komende elkander zouden afplatten en op die wijze
cen plaatje hexagonale cellen vormen. Dezo toevoer van con-
tractiele cellen duurt nu zoo lang tot het defekt geheel gevuld
is. De bovenste randcellcn van hot defekt zenden evonzoo
kleine uitlooportjes uit, die het niooghjk maken, dat de con-
tractiele cellen zich ook mot deze randcollon vast verbinden.
Do kernen in do contractiele cellen ontstaan weer vrij uit
het protoplasma, door middel van de hyaline bollen, dio
reeds spoedig in do uitloopers optreden. Dikwijls zou oono
overvloedige kernvorming plaats hebben. Aan dc kernen
van het randepithelium merkte Klebs ook wel dooling
op, ja zelfs eenmaal zag hij die dooling geschieden; hierin
ziet hij evenwel geen levensverschijnsel maar ieta passiefs.

Door hot trekken en rukken van don protoplasma uit-
*

loopor zou de kern n. 1. mechanisch uit elkander ge-

-ocr page 69-

00

trokken worden en aldus tc gronde gaan, dikwijls als een
heldere kogel achterblijvend.

Afwjjkende van deze meeningcn laat v. Biesiadecki\')
de regeneratie door middel van witte bloedcellen geschie-
den. Om dit te kunnen waarnemen moet hct Rete-Mal-
pighii in zjjn geheele dikte verwijderd zjjn, zonder dat do
bloedsomloop in het ontbloote corium gestoord is. Bjj zulk
ecn gunstig geval ziet men, volgens v. Biesiadecki, na
6 uur witte bloedcellen uit hun vaten in het ontbloote
corium uittreden; dezo komen spoedig daarna op dc opper-
vlakte van hct corium, waar zij zich bowegen cn allerlei
vormen vertoonen. Do beweging wordt langzamerhand
trager, hun protoplasma wordt doorschijnender en vertoont
eene ovalo kern. In 12 uren is hct geheele dcfekt met
eene laag van dergeljjke cellen bedekt, welke laag steeds
meer naar boven wordt gedrongen door do nieuw aan-
komende geëmigreerde ccllcn; do bovenste laag wordt
daarbij zichtbaar platter. In 24 uren is hct defect door
eenige lagen opgevuld; zjj vertoonen nu echter nog gcon
vlakke oppervlakte, zooals hot normaal epithelium dit ver-
toont, maar eone meer heuvelachtige, terwjjl het geheel
iets boven het niveau van het nornuilc epithelium uit-
steekt, hetgeen afhankelijk is van dc grootere dikto der
nieuwe cpitholiumccllcn.

1) v. I3ie8i.i(tocki, Untersiu-hunRcn ilbcr Itl.tHcnbilduni; und Epi-
thclreffpncration an der Sehinimliaut des Krosehes. Arch. f. Derniat.
und Syphilis. 1870. II.

-ocr page 70-

56

Zelf trachtte ik het rcgencratic-proces eveneens na te
gaan en meende daarbij dc methode van Klcbs te moeten
volgen, daar hij, wegens de emigratie van witte bloed-
cellen, als gevolg van den tc sterken prikkel, dc proeven
der andere personen afkeurt. Ilet gelukte nnj cchtcr niet
met een snijdend instrument ccn epithclium-defekt to
maken, zonder ook het onderliggende stroma to lacdcercn,
zelfs niet als met een zeer fijn lansje bij 100 maligo vor-
grooting gotracht werd, eenige epitheliumeellen los tc
rukken, daar de cpitholiumlaag zoo vecrkraehtig scheen
en de cellen zoo vast onderling verbonden schcnen te zijn,
dut bij losrukking van het epithelium het stroma toch
nog aanzienlijk leed, hetgeen bleek uit oogcnblikkclijk
optredende stase in de capillaria. Behalve deze toestand
van hot zwemvlies, die het tot ecu lastig object maken,
maakte de slechts ccnigc tientallen mikroniillinietcrs dikke
laag epithelium hct mij onmooglijk aan dc voorwaarden
die Klebs stelt, door snijden of knippen to voldoen.
Er werd daarom een anderen weg ingeslagen. Na liet
zwemvlies good mot gedistilleerd water gereinigd eu daar-
na zorgvuldig afgedroogd tc hebben, werd op ccnc ge-
schikte doorzichtige plaats ccn zeer klein druppeltje van
een nitras argenti solutie van J procent door middel van
een capillairbuisjc opgcdroppold. Het druppeltje vloeit
bij genoegzame droogte van het zwemvlies niet uiteen,
zoodat oppervlakten van epithelium met een diameter van
oen? halve millimeter er slechts door werden aangetast.
Men kan op deze wijze dc zilverin werking ondcr hct

-ocr page 71-

mikrnskoop gadeslaan en coiistatcercn dat de bloedsondoop
normaal blijft. Komt do zilver-afzetting, dan sterven de
cpitheliumcellcn spoedig af, daar reeds dikwijls met een
penseel enkele cellen verwijderd kunnen worden. Ge-
makkelijk kan men nu onder het mikroskoop mot ecu fijn
pincet het stervende epitheliuinvliesje aangrijpen en het
vau zijn stroma afrukken. Bij goeden afloop bloof nu
do bloedsomloop geheel intact cn werden do voorwaarden
die Klobs stelt m. i. dus voldoende nagekomen. Voor-
dat het epitheliumhaardje wordt weggenomen, wordt de
overgebleven nitras argenti zorgvuldig met gedistilleerd
water weggespoeld, liet wondje wordt daarna met een
dckglaasje bedekt en kan nu met sterke vergrootingen
bekeken worden. In de eerste 2 a G uren bleef gewoon-
lijk de bloedsomloop normaal, hoewel meestal reeds dade-
lijk na wegneming van het epithelium de capillaria met
bloed overvuld werden ; daarna kwamen echter langzamer-
hand veel witte bloedcellen in do vaten , dio zich langs
de wanden rangschikten , vooral in de vaten , wier lumen
het gewone capillairvat 2 a 3 maal overtreft. Ook onder
het randepithelium bevonden zich deze met witte bloed-
cellen gevulde vaten. Gelijktijdig hiermede komen de
witte bloedcellen ook in het weefsel buiten de vaten te
voorschijn eu eindelijk ziet men hen op den bodem van
het defect verschijnen.

Indien deze witte bloedcellen slechts als het gevolg van
ontsteking moeten beschouwd worden, dan rijst de vraag
hoe het aan Klebs mogelijk was, deze ontsteking te ver-

-ocr page 72-

58

hoeden, daar liet blijkbaar is, dat de ontsteking die in het
genoemde geval optrad , afhankelijk is van schadelijke in-
vloeden, die op het blootgelegde stroma inwerken. Wijl
m. i. de nitras argenti inwerking mag buitengesloten wor-
den en reeds de inwerking van water en schadelijko
stoffen uit do lucht voldoende zijn om de ontsteking to
verklaren, schijnt het mjj toe dat de gesneden defekten
.van Klebs onder geen betere voorwaarden kunnen go-
weest zijn, dan bovengenoemde.

Tot nu toe kon ik dus slechts de waarneming van
Biesiadecki constateeren. Of dc regeneratie nu vorder
gaat, zooals laatstgenoemde beschrijft is mij cchter niot
mooglijk to zeggen. Talrijke bezwaren deden zich n.1.
telkens golden. Het moest hinderlijke was, dat do ont-
steking te sterk werd, zoodat de bloedsomloop eindelijk
gestoord werd on zich niot meer herstelde in do bovenste
lagen van het defect, waardoor dit afstierf.

Positief kan ik alleen verzekeren , dat waar hot defekt
aan alle eischen voldeed en hot ook in 16 uur weer mot
epithelinm was volgogroeid cr \'cono hoewel niet uitge-
breide emigratie van witte bloedcollon had plaats gehad
on dat het randepithelium , wier grenzen nauwkeurig be-
paald kondon wordon cn ook afgctookend werden , niet
de minste verandering ondergaan had.

Hoewel het gewenschte dool, oen overgang van witto
bloedcel in opitholiumcel to zien niot bereikt word, ein-
digde ik om verschillende redenen deze prooven voorloo-
pig, overtuigd van do velo bozwaron die er aan eon dor-

-ocr page 73-

59

gelijke studie verbonden zijn. De onveranderde epitbelium-
rand van liet defect geeft m. i. hoop, dat het later
gelukken zal.

Tot een beter resultaat kwam ik door de oorspronkelijke
proef van Arnold te wijzigen.

Uit den kop van een hond werd een stuk huid ter grootte
van een handpalm gesneden. Deze plaats werd gekozen
om den hond het aflikken te beletten. De huidrand werd
langs zijn geheele dikte, ter breedte van eenige millimeters
met do thermo-cautère van Paque lin overal zorgvuldig ver-
koold cn daarna de wond met een zwakke carboloplossing
tlink gcwasschcn. Dagelijks werd nu do huidrand op
nieuw verkoold, zoodanig dat or geen sprake kon zijn
van woekering der huidranden naar hot dcfekt. Het be-
loop van do wonden was nu gewoonlijk zoodanig dat do
granulaties onophoudelijk met etter bedekt werden. Droogde
deze etter tot een dun korstje in, dan werd het nict ver-
wijderd ; werd dc wond cchtor met cono dikke korst etter
bedekt dau werd dczc cr afgetrokken cn dc bodem der
wond met een zwakke carboloplossing gewasschen en zeer
schoon gemaakt. Dc dagelijksche hevige prikkel van dc
thermo-cautère maakte, dat dc peripherische deelen van
de wond steeds sterk bleven etteren, terwijl hct centrum
daar minder aan leed. Van ecu zestal honden ontstond bij
tweo ccn droog centrum in do ontzachhjk groote periphcrisch
etterende wond. Toen dit centrum reeds twee weken ach-
tereen droog gebleven was cn cr zelfs glanzend was gaan
uitzien, werd do geheele wond cr uitgesneden cn in

-ocr page 74-

60

chröomzuur gehard. Mikroskopisch bleek toen, dat het
centrum met epitheliumcellen bekleed was en wel in zulk
ccnc groote massa, dat hct beeld vau cpithclioma gena-
derd werd, n.1. groote instulpingen van opithcliumcollen
iu de diepte van de dikke laag grauulaticwcefsel, waar-
uit zooals te verwachten was de hoofdmassa van deu
Avondbodera bestond. De dikte van hct granulatieweefscl
nam naar den rand van dc woud heen langzaam af; de
oppervlakte cr vau was bedekt met vervallen cttcrcellen,
terwijl geen spoor van epithelium kon gevonden worden.
Do wou\'lon der andere honden, die steeds overal etter
haddon geproduceerd, vertoonden nergens cpithelinm; dc
bovenste mazen van het granulatieweefscl vond ik gevuld
mot vervallende cellen. Dc wonden waren alle gemiddeld
zes weken oud.

Zoowol do dagclijkschc vcrkooling van den huidrand
als dc etterende pcriphcrisclio laag geven m. i. het rccht
aan de centraal gelegene epitheliumcellen ccn genese too
te kennen, die onafhankelijk is van hct randcpithclium.
Mocht men beweren, dat cpithcliumccllon, dio onophoude-
lijk door dc huid van den proefnemer worden afgostootcn
011 zulke die door den hond Avt)rdcii afgcstootcn op dc
wondvlakte kunnen geraken cn daar gaan prolifcrcercn,
dan is dc mooglijkhcid daarvan natuurlijk niot positief tc
loochcnoii, hoewel hot mij zeer waarschijnlijk tocschijnt
dat cpidcrmoidc ccllon, die door hot lovend Organismus
verwijderd zijn, niet meer in staat zijn om zich voort to
planton.

-ocr page 75-

Do opmerking van AVadswo rth-Ebertli, dat do
defektrand, ongelijkmatig groeiende, nitstoeksols in de wond
kan vormen, dio bij dc volgende randvorwijdoring niet
mee weggenomen worden on daardoor oen centrum kun-
nen vormen van waar do epitheliumvorming in de wond
uitgaat, moge voor do proeven van Arnold, die eerst
na eenigo dagen don ouden wondrand uitsneed gelden,
voor de dagelijksclic verkooling schijnt dit feit mij van
goen waarde to zijn, terwijl bovendien do steeds etterende
peripherischo laag hou toch wol beletten zou verder tc
woekeren. Er bljjft dus niets anders over, dan om do
epitheliumcellen, die in het centrum van de hondenwonden
ontstaan zjjn, als producten te beschouwen vnn hot ondor-
liggondo granulatieweefsel.

Dat do histologischo rangschikking van hot granulatio-
wcefael, ten opzichte van het epithelium, daarvan .sporen
draagt, moge bljjken uit fig. I, dat ontnomen is aan oen
23 dagen oudo granulcerende wond van den hond. liet
onderliggende granulatieweefsel ziet er reeds vrij oud uit,
danr hot relicuhim reeds dik is on uit zeer fijne fibrillen
bestaat. Als een waaier loopen dezo fibrillen een eind
ver tusschen het ej)itolium in, om onmerkbaar tusschen
do hooger gelegene opithcliumcellcn to verdwjjncn. In
de mazen van hot fibrillennet liggen slechts hier eu
daar eellon, dio veel overeenkomst hebben uiet do ker-
nen der epithelia, terwjjl andere jonge cellen, dio meer
op witte bl()e>lcellen gelijken hier en danr verspreid in
de mazen voorkomen. De diepst gelegene epitheliumeel-

-ocr page 76-

62

len, die meestal kleiner zijn dan de liooger gelegene,
vertoonen hier en daar geen scherpe grens, daar hun
protoplasma schier onmerkbaar in een maas van het
granulatieweefsel ophoudt.

Fig. 2 vertoont een epithelinminstulping bij lupus.
Het geval van lupus, waarvan dit pracparaat afkomstig
is, vertoonde hoofdzakelijk een kolossaal adenoma der
smeerklieren met hypertrophie der epidermis en diepe
instulpingen van het rete Malpighii. De cutis ziet er
als chronisch granulatiewcofsel uit, in wier mazen cellen
liggen, die hoofdzakelijk het karakter van witte bloed-
cellen dragen, hier en daar cchter, zoowel aan do opper-
vlakte als zeer ver in de diepte, er als epitheliumcellen
uitzien, n.1. grooto cellen met eon kern.

Aan de genoomdo inatulping ia geen spoor van schorpo
scheiding tusachon epithelinm on granulatiowoofael te ont-
dokkon. In elke maas ligt een cel, echter niot in allo

in fig. 2 afgebeeld; do vorm dier col ia als die dor witto

bloedcel, meermalen echter gelijkt ze ook op do kern van
de epitheliumcel. Hot net vol van zulko collon gaat onge-
merkt ovor in het opitholium, dat op dozo plaatsen van
overgang klein ia cn wier kernen alochta door eon klein
laagje protoplasma omringd ia; do \\ezela van het roticulum
kan mon ccn eind ver tuaschon dozo kleine epitholium-
collon vervolgen, welke collon aan do andere zijde in hot
volwasaon karakteristieke opitholium overgaan.

Om uit de boelden van fig 1 en 11 te willen boaluiton,
dat de epitholiumcellen uit do atromacellon ontstaan zijn,

\'.Ii

f

-ocr page 77-

1025

moet de bewering van Thiersch kunnen buitengesloten
worden, dat de door deeling ontstane jonge epithelium-
cellen het beeld van overgang veroorzaken. Neemt men
die meening van Thiersch aan, dan moet men dus
aan het epithelium het vermogen toeschrijven om granu-
latieweefsel te kunnen vormen, of wel men moet deze
beelden als toevallig beschouwen, afhankelijk van de
jeugdige zich doelende epithoHumcellen; beide bedenkingen
vervallen echter daarom, wjjl in chronisch granulatieweef-
sel onafhankelijk van epithelium dikwijls cellen in de
mazen voorkomen , die geheel het karakter hebben van
het overgangsepithelium o. a. ook in het genoemde geval
van lupus, waar in zeer diepe lagen van het onder-
huidsch celweefsel dezelfde beelden gezien werden. Voor
het epithelium, dat onafhankeljjk van ander epithelium
in het centrum der hondenwonden ontstond kan do be-
wering von Thiersch in het geheel niet gelden. De
treffende goljjkenis van beido beelden gcoflt m. i. hot rocht
voor het epithelium van beide een zelfde genese aan te
nemen, d. i. do vorming uit het granulatieweefael.

Toen de pathologische huid deze beelden vertoonde,
scheen hot nuj van gewicht ook de normale huid te on-
derzooken. Sints jaren stemmen alle onderzoekers overeen
met wat Köllikor hierover zegt. Volgens hem ont-
staan de eerste epidermisoellen van het foetus, door ver-
andering van do bovenste laag collen van hot embryon.
Door proliferatie van deze ontstaat cen tweede laag. Do
bovenate lang schubt zich af als rceda eone nieuwe onder

-ocr page 78-

Gt

haar te voorschijn gekomen is. Langen tijd nu schijnt de
geheele epidermis uit niets dan twee lagen tc bestaan,
waarvan de bovenste laag uit polygonale cellen van 0.024
a 0.040 m.m. en de binnenste uit kleine cellen van O 006
a 0.008 m.m. bestaat, welke binnenste laag als Kote ^Fal-
pighii do opitheliumccllon door doding voortbrengt. In
hot extrauterine leven geschiedt dc aanvulling voor ver-
loren gegano epitheliumcellen door middel van doding
dor ccllon van hct roto Malpighii. Do vaton dor cutis
levorcn hot voedsel, waardoor dezo proliferatie mogohjk
is. Do cutis zolvo grooit van binnen naar buiten, zoodat
de papillen hot laatst ontstaan, bjj hot menschelijko em-
bryon togen do G<>c maand

Do embryonale cellen van het mesoderma leveren do
fibrillon dor cutis, welke fibrillcn achtereenvolgens te
voorschijn komon in do fascia superficialis, ondorhuidsch
cdwcefsd, pars reticularis corii on ton alotto in do pars
papillaris.

Do aanhangers der blasteemtheorio beriepen zich op het
aanwezig zijn van zoor kleine collon in do onderste lagen
van de epidermis, om tot bewijs to dienen voor hun
mecning dat ook do opitholiumcollon van de opperhuid
zich uit oon cytoblastoom zouden ontwikkolon. Köllikor
loochont hot bestaan van dozo olomonton ten sterkslo on
zogt bij dozo gelegenheid, dat de cutis steeds scherp be-
grensd wordt door do onderste laag collon vail hot roto
^Fajjiighii, wolko cellen stoods hot karakter vortoonon van
volmaakte epithelia.

-ocr page 79-

65

Deze voorstelling van Kölliker is geheel in overeen-
stemming met de kiembladentheorie. j\\[oet men de onderste
laag van het rete Malpighii vrerkehjk als matrix van de
geheele opperhuid beschouwen, van een orgaan dus, dat
zoovele cellen verbruikt, dan moet ook eene sterko pro-
liferatie van die cellen aangenomen worden on bijgevolg
zou men verwachten, dat zich beelden van proliferatie
vertoonden en dat b.v. Kölliker zich op dio beelden
beriep om zijno meening tc steunen. Integendeel is het
juist Kölliker, die zooals reeds boven gezegd werd,
het uitspreekt dat de laag van epithelium, dio aan dc cutia
grenst, steeds
volmaakt epithelium is; noch deeling noch
overgangen van dccling wees hjj aan. Er bestaat daarom
m. i. geen onkelen grond de bewering van Kölliker
aan tc nemen, terwijl de histologischo beelden, dio ik van
dc foetale en pas geboren huid verkreeg, m. i. het recht
geven een dcrgcljjken oorsprong "van do epidermiscellen
to ontkennen.

Konijncnfoctus van 10 ü 14 dagen werden onder
chroomzuur van hun amnion bovrjjd on in chroomzuur
van V«®/o, daarna van \'AVo gehard. Tusachen vlier ge-
legd on met gom on glycerine bedekt, werden zjj daarop
in alcohol van 25 graden gehard, waardoor do gohoolo
massa snijdbaar werd. Transversale coupes vertoonden
mi een huid, dio op do meeste plaatsen slechts uit eon
of twee lagen epithelium bestond, wolko epitheliumcellen
van boveu bezien, or ala regelmatige zeahoeken uitzagen.
Do cutis en daaronder liggende deelen bestaan nog hoofd-

-ocr page 80-

66

zakelijk uit cellen, die meestal in een meer of minder
fijn net van vezels gelegen zijn. Long- en leverweefsel
zijn goed te herkennen, terwijl vooral het vele kraak-
beenweefsel in het oog valt; buizen met duideljjk en fraai
epithelium werden hier en daar gevonden, zonder dat ik
echter met zekerheid kon bepalen, tot welk orgaan zij
behoorden.

De fig. 3, 4 en 5 stellen transversale coupes van do
huid voor. Aan hen valt op, dat het bovengezeten
epithelium slechts de grens schijnt te vormen van het
onderhggende granulatie weefsel. De rondo kern der epi-
theliumcel van fig 3 , stemt in vorm geheel overeen met
de ronde cel, die zich in de mazen van het reticulair
weefsel bevindt, terwjjl hetzelfde gezegd kan worden van
de ovale cel, die zich in het onderliggende weefsel be-
vindt. liet reticulum van fig. 3 en 4 is zeer fijn; haar
hoofdrichting is hoofdzakelijk paralel aan de vrije huid-
rand. De onderrand van hct epithelium loopt in het al-
gemeen evenwijdig aan den vezelloop van het reticulum,
vormt echter evenmin als deze eene rechte lijn, maar ccnc
die telkens iets naar boven of beneden uitsteekt, naar-
mate do epitheliumcel hooger of\' lager er op geplaatst is
of naarmate een maas van het reticulum meer of minder
uitsteekt. De epitheliumcellen zijn gewoonlijk regelmatig
in eenzelfde richting naast elkander geplaatst, hetgeen
het meest in het oog valt door do richting der kernen,
daar niet altijd een scheidingslijn tusschen tweo naast
elkander gelogone cellen to zien is. Waar deze hjntjea

-ocr page 81-

67

duidelijk zijn, valt ook dadelijk hun samenhang met het
onderliggende reticulum in het oog. In
fig. 5 ziet men
de vorming der cutis; zjj komt klaarbhjkcljjk overeen met
hetgeen Köllikor hoschrccf. Dc diepst gelegen Ingen
der cutis bestaan nl. uit langgerekte ovale cellen, die eon
beeld van fibrillen geven, terwjjl achtereenvolgens, naar
boven gaande, dezo ovale collon hun normale grootte gaan
vortoonen. De ovale cellen maken hior blijkbaar do hoofd-
massa van hot weefsel uit, hoowel ook fijne vezels, die
hoofdzakelijk paralel met den vrijen huidrand loopen zich
er tusschen bevinden. Boven op dit cutisweefsel nu zjjn
cellen geplaatst, die kernen bevatten, wier as loodrecht
staat op de lengteas der cutiscollon, waarmede zij eeno
treffende overeenkomst hebbon. Oonocnulo bovenste collon
nu, i^jjn ongetwijfeld dc epitheliumcellen der foetale huid,
waarvan ik mjj overtuigde door het bekjjken van do om-
liggende deelen van het pracparaat. Fig. 6 is oen plaats
uit oen praoparaat, welke niot met zokorhoid kon bepaald
wordon. De vrjjo rand vertoonde overal opitholium, dat
op vorder gelogen plaatsen iiot moest mot huidcpitholium
overeenstemde, terwjjl hier on daar instulpingen naar
binnen gingen. Zooals roods gozogd is, kon ik uiet met
zokorhoid bepalen, tot wolk orgaan dit opitholium behoort,
wol was het duidelijk dat ik hier mot eeno epitholium-
laag te doen had. Dezelfde plaatsing der kernen valt
hier nog in sterkeren graad op, dan in fig. 4 on 5: dui-
delijk staat do lengteas dor bovcngelegon cellen ofkornon,
hoo men haar ook noomon wil, loodrecht op do longtoa«

-ocr page 82-

68

der onderliggende cellen van het stroma. Eenige fijne
fibrillcn in het stroma ziet men zich voortzetten in de
epitheliumlaag. In fig. 7 ziet men ccn halvemaansvormige
buis, die aan de meeste zijden door kraakbeen omgeven
is, hetwelk hier niet is afgctcckend. Tot welk orgaan zij
behoort js mjj evenmin bekend. Dc verhoudingen van
hct epithelium tot omgevend weefsel zijn hier echtcr
even karakteristiek, behoeven niet verder omschreven te
worden.

Ten slotte is in fig. 8 een transversale doorsnede af-
geteekend van de huid van het bovenste ooglid van het
pasgeboren konijn. Het verdroogde verhoorndc epithelium
is slechts gedeeltelijk weergegeven. In het midden van
het praeparaat steekt een haar uit, terwijl nog drio door-
gesneden haren in het cutiswccfscl tc zien zjjn. Het
cutisweofsel bestaat uit fibrillcn, wier richting hoofdzakelijk
paralel is aan den vrijen huidrand, voor ccn ander dool
echter concontrisch om dc haren zijn gerangschikt.

In do mazen die door de fibrillcn gevormd worden, be-
vinden zich meestal collon, dio dikwijls or uitzien als
witto bloedcellen, echtcr ook zulke, die overeenkomen
met de spoolvormigo kern der rcuzcncel of mot do
kern der epitheliumcellen. Zij komen in grooter aantal
voor naast de haren on aan don benedenrand van het
huidepithclium. Duidelijk mogo uit dit praeparaat blijken,
hoe diep de fibrillcn van het cutiswccfscl in \'de epithe-
liumlaag der huid doordringen en hoe weinig scherp
cutis 011 epidermis van elkander geschcidon zijn.

-ocr page 83-

69

In het kort kom ik daarom, ondanks do kiombkidon-thco-
rie, tot deze conchisic: dc opitholinmcol ontstaat
door middel van de witte bloedcel. Gesteund voel
ik mij hierin door de uiteenloopende meeningen over de
genese der kankercel, in het eerste hoofdstuk vermeld.
Waarschijnlijk vind ik haar om do beelden, dio ik van
de normale foetale en pasgeboren konijnenhuid verkreeg.
Geen andere verklaring schijnt mij voor het epithelium,
dat op de granuleercndc wond ontstond, gewettigd.

-ocr page 84-

II-

s \'.r

: :

ïf

\' vi«

n: ■ A . . \'.S- .,

\' M

•SÄ

■ \' * \'■

.. r» \'

t

-

. jr.-.Ä v

■s\'

? : rioi

. T" \'irv

■ T\'ij^ ■

; " " -

-ocr page 85-

STEIJyiNGKN

-ocr page 86-

-li

■ ■ H- -

.\'■o-V;;:.

•\\-rft

V ^ *

\' / \'... i -

* . < .

..

* " \'ft

f-

ifÄ-

m

- .

-ocr page 87-

STELLINGEN.

I.

Acute endocarditis cn acuut gowrichtsrhcumatisnuis zijn,
waar zij gclijiitijdig voorkomen, te beschouwen als uit-
werkselen van denzcHdcn prikkel.

II.

Dc hypertrophic der linker hartckamcr, onafhankelijk
van klinisch waarneembare klapvliesgebrckcn, zoo veel-
vuldig voorkomcndo in hot beloop dor chronischo intcr-
stiticelc nephritis, kan niet als hct gevolg worden be-
schouwd van vermeerderden weerstand, dion hot artorioolo
bloed in zijn baan door do zioko nier ontmoet.

III.

Het epithelioma contagiosum behoort tot do acute in-
foctioziokton.

-ocr page 88-

74

IV.

Bij pernicieuse anaemie verwachte men geen heil van
transfusie sanguinis.

V.

Inspuiting in eene vena, van een half procents oplossing
van keukenzout in gedistilleerd water, behoorde als eene
rationecle therapie bij cholera aangewend te worden.

VI.

Dermoidkysten in het ovarium zijn niet, zooals "Wal-
doyer beweert, het gevolg van parthenogenesis.

VII.

Scrophulosc is het gevolg van een zwakken toestand
der vaatwandcn.

VIII.

Elk oedema moct als ontstekingsocdceni worden be-
schouwd.

IX.

Het verminderen van dc pulsatie in eene slagader,
peripherisch van een aneurysma gelegen, is niet geëven-
redigd aan de quantiteit bloed, die de onderzochte arterie
doorstroomt.

-ocr page 89-

X.

De processen, die ten grondslag liggen aan diphtheritis
en gangraena nosocomialis, zijn identisch.

XI.

Indion men bjj carcinoma mammae langs operatievon
weg genezing hoopt te vorkrijgen, verwachte men haar
slechts na exstirpatie van de geheele mamma.

XII.

Colostrnmbollon zijn onvolkomen ontwikkelde opithe-
liumccllon van do acini dor mamma.

XIIL

Diabetes mellitus zoowel ala sommigo blaas- on urothra-
ziokton bij don overigens normalou man, hobbon somtijd»
steriliteit ton gevolge. Een gering watorgohnlto vnn het
sperma kan evonzoo do oorzaak van atoriliteit zjjn.

XIV.

Ton onrochte boachouwt luon de mnmmii ula eono sterk
ontwikkelde ameerklier.

XV.

De lever vormt het ureum.

-ocr page 90-

XVI.

76

Ilet ulcus corneae serpens, door Horner mycotisclie
keratitis genoemd, behoort antiseptisch behandeld worden.
De verbanden met Boorzuur van O. Just zijn hiervoor
aan te bevelen.

XVII.

Atropine in den vorm van Atropine-Vaseline zalf is in
de privaatpraktijk en bij kinderen te verkiezen, boven de
waterige oplossing van sulphas atropini.

XVIII.

Voor steden boven 20.000 inwoners is het tweelodigo
rioolstelsel (stelsel van L i o r n u r) financieel ver boven
het spoelstelsel to verkiezen.

Uit een sanitair oogpunt beschouwd, overtreft het Lier-
uur stelsel het spoelstelsel bovendien aanmerkelijk.

-ocr page 91- -ocr page 92-

s *

* «

i\'

\'Jt

> %

■■T-i:^

* ..t.

i

-ocr page 93-

"O V

7 \'V

"t

-h\'

1

vm

\'t

. Mc

--1

: w - ^ .

i. \\ tv-

1

\' y V

j

.1« ,

-ocr page 94-

sic

\' • • , V . \'

i -, «

TT\'ftf-\'-^

■A-

r O..\'.
// ,

• ■

31.-. .

. 1 " - "

* ^ \' !

\'y - ■ 1

► y.» . . . •

f V

ïiT.y

■ . -, -.
r.ïsr .

f ■,

yh-

■m

■■r-, /

• Â

1  \'1.

-•VS-.

-ocr page 95-

«

;.\' \'S

■ •
. . \' i 1

, /

t\' ■

A ■ /

1  vir-

■r\'Vv \' ^ ■ • \'\' \' \' . \' . . ■ \'

\\ f .

Tv • " I

■/■ i.

-ocr page 96-