\\0
01
Over een Centrum
Oculo-SDinale.
G. W. M. HOEBEN.
-ocr page 2-
r ■ » |
L * . J :• |
V\'. . . , | |
- V
J.
-ocr page 5-Over een Oentrnm Oculo-spinale.
-ocr page 6-1.
.... ■ / ... \' . ••
, - ... ■ ^ - - - ■ .V V.
fm
r^A:.-;\',\'-.
> i
iü
■
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RKCTOR-MAONIFICUS
lloogiccraar in do Fnculteit der I.fltcren pn WUsboRccrto,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
tegen de bedenkingen van de Faculteit der Geneeskunde
TK VERBEDIGKN
op Donderdag 23 April 1896, des namiddags ien 3 ure,
DOOR
GERARDUS AVILIIELMUS MARIE lIOEBEiN,
ARTS,
goboren te BREDA.
NIJMKGEN. - W. FELLINGA. - 189Ü.
ÈÊÉ^
-ocr page 8-
■ \' |
.à \' |
-1 | |
Tr\'1 \'\' -v | |
fr^\' \'\'\' \'
m-
... - \' - " -
iJ\'iVi ">v\' ■ ■
."\'S
i
■-.\'SiiM
■as.-
.\'S.Jfil\'. ...........
.t.. \'
-,.
, . r, -...
...
■
.f ■. .-r.\'"
-v\' t.
v »,- ..
>
. ■ ■ -_____■ \'
û-m "
r-\'-H-.
■. ■■ ■ JR» iïMjtïS-:
-ocr page 9-CT^an. iniinc JjBtitid.
-ocr page 10-. ■ Va . •• ■
^iSiiiïi;:/
" • ■ ■ " . ... . ^ ........
; ;...
^ ■\'^/r _ ^
• ;
-
■s:
■......
-. .- v
•vi;
■■y-
I
-ocr page 11-Gaarne maak ik van deze gelegenheid gebruik om u
Hoogleeraren en Lectoren der medische Faculteit mijn
hartelijken dank te brengen voor het onderioijs.^ dat ik
gedurende mijn verblijf aan de Academie van u mocht
genieten.
In het hijzonder wensch ik u Hooggeleerde Winkler,
Hooggeachte Promotor te bedatiken voor de krachtdadige
hulp en den zeer gewaar deer den steun, welke gij mij bij
de samenstelling van dit proefschrift verleend hebt. Dc,
blijken van vriendschap in deze dagen van u ondervonden.,
zal ik steeds ten zeerste apprecieeren.
Ook Hooggeleerde Spuonck zij mijn beste dank
gebracht voor de vriendschappelijke wijze., waarop gij mij
steeds hij mijne stiulies voorgelicht en l)ijgestaan hebt.
Ten slotte vinde hier een woord van dankbare herin-
nering aan de nagedachtenis der Hoogleeraren Van Goud-
oever en Salzeu, bij wie ik het voorrecht had gedurende
korteren en längeren tijd assistent te zijn, zijn plaat.<i.
\' V^\'^v \'it\'
-ocr page 13-Bldi.
Hoofdstuk I.
Hoofdstuk IL
Eigen onderzoek.........20
Hoofdstuk in.
Besluit...........50
Verklaring dor platen........55
-ocr page 14-i
kui
vr \'-Mr--
-mm
M ^
m:
\' ■ ,4.
é
- 1 -t
•Ki
-S"
m
ri--
/ i
■ i".;
j^ i - -.-il
?
!
■■■aV.\' -
.... --v\'V - ■ *
* ■ - .
Dr. Roebroeck \') heeft in zijn academisch proef-
schrift een onderzoek ingesteld naar den loop der
pupilverwijdende vezels in den Nervus sympathicus.
Op grond van zorgvuldige experimenten, meende
hij gerechtigd te zijn tot het ontwerpen van een
schema, waarin hij den loop van die zenuwen bij
het konijn afbeeldde.
In dit schema, op plaat IV van zijn proefschrift
Aveergegoven, neemt hij aan dat de pupilverwij-
dende vezels hoog, in de buurt van den Aquaeduc-
tus Sylvii ontspringen, dat zij zonder onderbreking
in het ruggemerg het centrale zenuwstolsel vei\'laten
door den zevenden en achtsten voorsten halswortel
en door den eersten en tweeden voorsten borst-
wortel.
Zij zouden dan verder door het ganglion tho-
racicum primum en het ganglion infimum colli
\') M. H. M. Rokiihokck. Het kiuiklion suprcinuui colli Nervi
syinpnthici. Dis». Inaug. Utrecht. 1895.
zonder onderbreking heengaan en hun loop in de
halsstreng van den N. sympathicus vervolgen om
in het ganglion supremum colli Nervi sympathici
een voorloopig einde te vinden.
Vervolgens zouden zij zich werpen in den Nervus
trigeminus, dezen langs de N. N. ciliares longi
weder verlaten om den musculus dilatator pupillae
in het corpus ciliare te innerveeren.
Roebroeck wees er op, dat de doorsnijdings- en
prikkelings-experimenten aan het ruggemerg door
een aantal nauwkeurige waarnemers verricht, niet
afdoende het bestaan van een centrum cilio-spinale
inferius hadden bewezen. Het zal onnoodig zijn
de uitvoerige litteratuur over dit onderwerp hier
wederom te herhalen.
Alleen moet ik er aan herinneren, dat Roebroeck
er melding van maakt, hoe in den allerjongsten tijd
door Steil \') en Langendorff -) een argument voor
het bestaan van een centrum cilio-spinale inferius
is aangevoerd, dat meer bewijskracht heeft, dan
de elkander tegensprekende resultaten der experi-
menten, vroeger\'aan het ruggemerg verricht. Deze
onderzoekers doorsneden met zorgvuldigheid het
ruggemerg, boven de plaats waar zij zulk een cen-
trum cilio-spinale mochten vermoeden en constateer-
den na eenigen tijd (19 dagen), dat de electrische
prikkeling van de halsstreng van den N. sympathi-
cus nog altijd met pupilverwijding beantwoord werd.
\') Steil. Ueber den spinalen Ursprung des IlalHsynipathicus
Pflügers Archiv für Physiologie. Bd LVIII S. 155. I8ü5.
*) 0. Langendorff. Zusatz zur vorhergehenden Abhandlung. Ibi-
dem S. 165.
Als de pupilverwijdende vezelen, zonder onderbre-
king door het ruggemerg heengingon, dan had men
een ander resultaat mogen verwachten.
Budge \') toch had al geleerd dat na doorsnijding
van de halsstreng onder het bovenste halsganglion,
het capitale stuk van den N. sympathicus de elec-
trische prikkelbaarheid reeds negen dagen na deze
operatie verloren had. Eerst het ganglion supre-
mum beantwoordde dan weder de electrische prik-
keling met pupilverwijding. Indien het derhalve
juist was dat de pupilverwijdende vezelen zonder
onderbreking in het onderste halsmerg naar de mid-
denhersenen gingen, dan mocht als resultaat der door-
snijding van het bovenste halsmerg verwacht wor-
den: opheffing der electrische prikkelbaarheid der
pupilverwijdende vezelen in de halsstreng van den
N. sympathicus, tenminste wanneer aangenomen
mocht worden dat die vezels het ganglion supremum
thoracicum, en het ganglion infimum colli zonder
onderbreking passeerden.
Dat in deze ganglia eene onderbreking zou plaats
hebben, was echter niet waarschijnlijk, omdat de
uitwerking van vergiften op de bovenste en onderste
ganglia van den halssympathicus, ten opzichte van
de pupilverwijding niet dezelfde wtis. Druppelde
Langleij eene slappe oplossing van nicotine
(O m. Gr. ongeveer) op het bovenste halsganglion,
dan verloor dit tijdelijk zijn functie en beantwoordde
de prikkeling niet meer met pupilverwijding;
\') UunoK. Dio Bewegung der Irin. Brnunscliweig. 1855.
*) J. N. Langi.kij and 11. K. Andkkbon. On the niechanisni of
Ihe movement of the iris. Journul of physiology. Vol. XIII. p. 4(50.
druppelde hij daarentegen diezelfde oplossing op de
onderste ganglia, dan bleef (wanneer een zekere
concentratie-graad, waarbij ook de sympathicus-
vezels doodgingen niet werd overschreden) de
pupil verwij ding na electrische prikkeling bestaan.
Steil en Langendorff mochten dus bij dezen
stand onzer kennis met recht het bestaan van een
centrum cilio-spinale volgens Budge waarschijnlijk
achten, en ais dit het geval was dan moest zulk
een centrum langs anatomischen weg kunnen wor-
den aangetoond.
Prof. Winkler meende, dat de mogelijkheid om
dit centrum bij konijnen aan te toonen, bestond.
Als men bij het pas geboren konijn het oog enu-
clëeerde, en het ruggemerg bij ditzelfde dier, als het
volwassen geworden was onderzocht, dan bestond
de mogelijkheid dat zulk een centrum in het rugge-
merg tot atrophic zou kunnen worden gebracht.
Ik heb de uitnoodiging van Prof. Winkler om
deze mogelijkheid na te gaan gaarne aangenomen.
De resultaten van dit onderzoek zal ik in de vol-
gende bladzijden\' neerleggen.
Ik achtte het dus denkbaar dat Gudden\'s \')
methode van werken op deze vraag met vrucht
zou kunnen worden toegepast. Daar ik het scHema
van Roebroeck voor een oogenblik tot uitgangspunt
van mijn onderzoekingen nam, mocht ik mij de
vraag voorleggen, of als het oog kort na de ge-
boorte verwijderd was, de door Roebroeck aan-
genomen groepen van neuronen werkelijk te gronde
*) von Guddkn. Gesammelte Abhandlungen.
-ocr page 19-gingen, op de wijze zooals het door dit schema zou
worden geeischt.
Ik moet er dus aan herinneren, dat Roebroeck
op voetspoor van andere onderzoekers, twee sy-
stemen van sympathische vezelen voor het oog
aanneemt. Beide kunnen als directe neuronen
gelden.
Het eerste systeem, de pupilverwijdende vezels,
ontspringen uit het ganglion supremum colli N.
sympathici.
Dit feit meende Roebroeck te hebben vastgesteld,
deels door het straks genoemde experiment van
Budge, deels door de zelfstandige waarneming, dat
doorsnijding van de capitale uitloopers van dit gan-
glion, door eene atrophie van een deel der cellen,
op eene bepaalde plaats in dat ganglion gevolgd
werd. De directe pupilverwijdende neuronen ont-
sprongen dus. volgens Roebroeck, niet uit het rug-
gemerg, maar uit het ganglion supremum colli.
Het tweede systeem, de vtuitzenuwen, gingen
door dat ganglion zonder onderbreking heen. Roe-
broeck steunde zich dtiarbij op het onderzoek van
Gaskell \') en op eigen waarneming.
Immers bij doorsnijding van de halsstreng gingen
in dit ganglion de vezels, niet de cellen te gronde
en atrophieerden de takjes njuir den plexus caroticus.
Roebroeck liet in het midden, waar deze directe
vasomotorische neuronen hun oorsprong mochten
nemen.
Toetste ik nu deze ondei\'stellingen aan de methode
\') Gaskki.l, Jourinil of Pliyniology. Vol. VII. p. 1.
-ocr page 20-van Gudden dan mocht ik verwachten, dat na
de enucleatie van het oog bij het pasgeboren
konijn de twee systemen dezer directe neuronen
beiden geheel te gronde zouden gaan.
In het ganglion supremum colli N. sympathici
zou men, naar analogie met hetgeen in den voor-
hoorn van het ruggemerg, na amputatie der lede-
maten plaats vond, de capitale cellengroep geatro-
.phieerd mogen verwachten. Tevens was het dan
nog zeer wel mogelijk, dat er ook veranderingen
op een constante plaats in het ruggemerg zouden
worden aangetroffen.
Mocht dit het geval zijn en het zal inderdaad
blijken het geval te zijn, dan mocht men echter
slechts van een oog-centrum in het ruggemerg
spreken, zonder daarvan vooralsnog nog iets meer
te kunnen zeggen. Want het werd door zulk een
experiment nog geenszins beslist of de onder die
omstandigheden plaats vindende atrophie in het rug-
gemerg , berustte op het te gronde gaan van directe,
d.Av.z. van het ruggemerg naar het oog loopende
(vasomotorische) \'neuronen of op het te gronde gaan
van indirecte neuronen. Want ook die, welke in
het ganglion supremum colli N. sympathici, als
indirecte pupilverwijdende neuronen zouden eindigen,
konden evenzeer tot aan hun oorsprong (als hij be-
stond) in het ruggemerg te gronde gaan. Met andere
woorden men wist dan nog niet of men met eene
zoogenaamde directe of met eene zoogenaamde in-
directe atrophie vaa neuronen in het ruggemerg
te maken had.
Toonde men op bovengenoemde wijze een centrum
-ocr page 21-voor het oog in het ruggemerg aan, dan bleef de
vraag dus onbeslist of men hierin een vasomoto-
risch of een pupilverwijdend centrum mocht zien.
Toch zou men dan een schrede verder gekomen zijn.
In de volgende bladzijden stel ik mij voor om
deze vragen te bespreken.
In de eerste plaats wensch ik derhalve een over-
zicht te geven van de wijze, waarop naar mijne
meening, de atrophie-methode van Gudden bij het
pasgeboren dier voor dergelijke onderzoekingen als
de mijne mag worden gebruikt.
In de tweede plaats wensch ik de veranderingen
te bespreken, welke het halsgedeelte van het rugge-
merg ondergaat als kort na de geboorte van het
konijn een oog wordt verwijderd, de halsstreng
van den N. sympathicus wordt doorsneden of het
ganglion suprenmm colli wordt weggenomen.
Eindelijk wensch ik dc waarschijnlijkheid te be-
toogen dat de daarna waargenomen constante ver-
anderingen in het ruggemerg meer wijzen op het
bestaan van een vasomotorisch centrum daar ter
l)laatse dan op de lumwezigheid van een pupilver-
wijdend centrum voor het oog.
HOOFDSTUK L
De nauwkeurige mikroskopische anatomie van
het centrale zenuwstelsel bij het volwassen dier is
ontoereikend gebleken om de vele vragen over de
architectuur van dit stelsel op te lossen.
Op verschillende wijze heeft men beproefd om die
leemten aan te vullen.
Veel is te danken aan de ontwikkelingsgeschie-
denis, vooral nadat zij geleerd had, dat bijeenbehoo-
rende neuronen ongeveer te gel ijker tijd over hun
geheele lengte de witte mergscheede verkregen.
Flechsig\'s \') methode van onderzoek gaat uit van
dit feit. De verschillende systemen in het centrale
zenuwstelsel bereiken niet tegelijkertijd hun vol-
ledige ontwikkeling d.w.z., zij verkrijgen niet te
gelijkertijd mergscheeden.
Deze methode heeft de kennis van het centrale
zenuwstelsel veel verder gebracht, zij moet echter
de vlag strijken voor een andere methode, welke
de secundaire degeneratie of atrophie, die op de ver-
\') Flechsig. Die Leitungsbahnen etc. Leipzig 1875.
-ocr page 23-nieling van een deel der neuronen volgt, tot onder-
werp van studie maakt.
De eerste kennis, dat pathologische processen in de
hersenen op bepaalde plaats (capsula interna) gevolgd
worden door constante veranderingen in de zijstren-
gen van het ruggemerg danken wij aan Türck. \')
Weinig feiten staan dan ook zoo goed vast als het
feit, dat zoowel na experimenteele verwoesting van
de motorische zone in de hersenen of na doorsnijding
der capsula interna, als na pathologische verandering
dezer deelen, de pyramiden en hun voortzettingen
in de voor- en zijstrengen van het ruggemerg ten
gevolge van zoogenaamde secundaire degeneratie
te gronde gaan. Türck de grondvester van de leer
der secundaire degeneraties werd op den voet ge-
volgd door Charcot =\') en Bouchard , die nog
scherper dan Türck de constantie dezer secundaire
veranderingen gebruikten om de normale architec-
tuur van het centrale zenuwstelsel te ontwarren.
Sedert dien tijd zijn tallooze onderzoekingen ver-
richt, die ten doel hadden de juiste plaats te bepalen,
welke de systemen innemen als zij ten gevolge
eener secundaire degenei-atie veranderd zijn.
Werd het ruggemerg ten gevolge van een patho-
logisch proces op de dwarsche doorsnede vernield,
en dit kwam herhaaldelijk voor, dan gaf dit aan-
leiding tot nauwkeurig onderzoek van het ruggemerg
boven- en beneden de gelaedeerde plaats.
\') TüncK. Sitzungsborichlo der Wiener Academie. Bd. VI en
Bd. IX. 1851.
\') CiiAKcoT en Tuknku. Conipt. Rend, do la Soe. do Biol. 1852.
i). 19. Verg. Chakcot. Leçons uur les maladies dn Syst. nerv. 1877.
\') Bouchaiu). Archives g^ner. de médecine. Serio VI. Bd. XI. 1806.
O
-ocr page 24-10
Men leerde centripetale of omhoogstijgende en
centrifugale of neerdalende degeneraties kennen. Men
ontwarde op deze wijze de achter- en zijstrengen
van het ruggemerg.
Een nauwkeurig onderzoek van hetgeen in de
periphere zenuw na hare doorsnijding gebeurde,
leerde voorts al deze bevindingen naar waarde
schatten. Het stuk dat peripheer van de doorsnij-
dingsplaats was gelegen onderging in dat geval bij
warmbloedige dieren snel aantoonbare veranderingen,
terwijl het centrale stuk, dat met de cellen verbonden
gebleven was, volgens de toen vigeerende onder-
zoekingsmethoden onveranderd scheen te blijven.
Het gevolg dezer waarnemingen was de meer
bepaalde voorstelling, die men zich maakte omtrent
de beteekenis van zulk een secundaire degeneratie.
Slechts de van zijn moedercel afgescheiden zenuw-
uitlooper degenereert secundair. De centripetale
degeneraties zouden dus de uitdrukking van het
feit zijn, dat uitloopers van meer peripheer gelegen
moedercellen te gronde gingen. Omgekeerd werd
in de centrifugale degeneratie het bewijs gezien,
dat de oorsprong dezer uitloopers centraal was te
zoeken.
Voor het eerst leerde men dus systemen van gelijk-
soortige zenuwuitloopers, die gezamenlijk te gronde
gingen, kennen. Zoo leerde Waller \'), dat de door-
snijding van den achterwortel gevolgd werd door een
zich ver omhoog uitstrekkende centripetale degene-
ratie in de achterstreng, terwijl het aan het inter-
\') Walleu. Müller\'s Archiv 1852.
-ocr page 25-11
vertebrale ganglion hangende wortelstuk evenals dit
ganglion zelf geen merkbare verandering onderging.
Men spreekt algemeen van de studie van Waller\'s
degeneratie als men de studie der secundaire dege-
neratie, zoowel met behulp van het experiment,
als met de hulp der pathologische anatomie be-
doelt.
Hoewel deze studie dus zeer belangrijke resultaten
heeft afgeworpen, heeft het te recht als de geniaalste
greep van Guddek gegolden, dat hij de studie der
secundaire degeneratie hij het pasgeboren dier be-
proefde. Om dit mogelijk te maken exstirpeerde hij
bij het pasgeboren dier zoowel periphere als centrale
deelen van het zenuwstelsel. Eerst als het dier
volwassen geworden was, onderzocht Gudden de
veranderingen, welke eene zoodanige exstirpatie in
het overgebleven zenuwstelsel te weeg had gebracht.
In een statige reeks van onderzoekingen heeft deze
voortreffelijke waarnemer het resultaat van den
arbeid van zijn leven neergelegd.
Ten deele bleken zijn resultaten in overeenstem-
ming te zijn met die welke aan de hand der secun-
daire degeneratie waren verkregen. Slechts in zoo-
verre was er een constant verschil tusschen beide
methoden, als begrijpelijkerwijze de vezels, welke
bij het pasgeboren dier waren vernield totaal ver-
dwenen, soms zonder spoor na te laten.
Was bijv. bij een dier, kort na de geboorte een
der hemispheeren der groote hersenen weggenomen,
dan werd dit experiment beantwoord met eene vol-
komen verdwijning derzelfde pyramiden-systemen,
welke bij het volwassen dier degenereerden.
12
Maar in andere opzichten weken de resultaten
van Gudden af van hetgeen de leer der secun-
daire degeneratie zou hebben doen verwachten. In
de eerste plaats bleek het, dat het aan de moeder-
cellen hangende stuk der zenuw, het centrale stuk
dus, hetwelk bij het volwassen dier volgens Waller\'s
beroemde wet onveranderd bleef, bij het pasgebo-
ren dier wel degelijk veranderde.
Het bleek dat ook de moedercellen zelf te niet
gingen, als het periphere stuk dier cellen kort na
de geboorte vernietigd was. Zoo gelukte het bijv.
Gudden om langs dien weg een inzicht te krijgen
in den oorsprong van eenige zenuwen.
Lang was er strijd gevoerd over de kern, die in
de knie van den N. faciahs is gelegen. Hij (Gudden)
beslechtte met een slag dien strijd. Rukte hij bij het
pasgeboren dier den N. facialis uit, dan bleef deze
kern geheel onveranderd, rukte hij daarentegen den
N. abducens uit, dan ging deze kern volkomen te
niet. Die kern was daarom de kern van den N.
abducens.
Na het uittrekken van den Nervus facialis gingen
daarentegen alle cellen eener meer zijdelings ge-
legen kern te gronde. Deze kern was de thans
algemeen bekende facialis-kern.
Langs denzelfden weg wees Gudden de kern van
den Nervus trochlearis zijn plaats aan, bewees hij
dat de vezels van den N. oculomotorius uit kernen
van beide zijden ontsprongen en leerde hij zelfs
meerdere kernen onderscheiden in die lange kern-
groep van den N. oculomotorius, welke met elkander
deze groep opbouwen, en elk voor zich één spier
13
beheerschen. Na het wegnemen van deze spier bij
het pasgeboren dier verloor alleen de daaraan be-
antwoordende kern in die kerngroep de cellen. Alle
andere kernen daarin bleven ongedeerd.
Het was dus blijkens deze experimenten moge-
lijk dat ook de oorsprong van een neuron te gronde
ging, als haar uitlooper vernield was.
Niet altijd echter was dit het geval. Hoewel aan het
te niet gaan der cellen in de kernen van den N. faciahs
of N. abducens, na de uitrukking van deze zenuw^en,
geen rechtmatigen twijfel geoorloofd was, gebeurde
dit in een aantal andere gevallen lang niet zoo dui-
delijk, ja, soms zelfs in het geheel niet. Gudden
meende dat dit afhing van de impulsen, welke de
cellen ook van andere zijden konden ontvangen.
Latere onderzoekers en vooral Forel \') bewezen
echter, dat de volledige ondergang van een neuron
afhangt van de plaats, waar haar uitlooper vernield
werd. Rukte deze onderzoeker den N. fticialis uit,
dicht bij zijn oorsprong dan verloor de kern dezer
zenuw alle cellen, sneed hij hem aan het foramen
styloïdeum door, dan werden zij wel is waar klei-
ner, maar zij verdwenen niot geheel. Zij werden
des te kleiner naarmate de tijd verloo])en tusschen
doorsnijding en onderzoek langei\' had geduurd.
Forel vergeleek de neuron op die gronden ook
met een polyp, die men een stuk van een arm kan
afsnijden, welke dan in meerdere of mindere mate
weder aangroeit. Het afgesneden stuk mag echter
niet al te .groot zijn, want dan ging de geheele
\') Foiikl. Archiv, f. Psych. Bd. XVIH. S. 1G2. 1887.
-ocr page 28-14
neuron te gronde. Eerst veel later gelukte het aan
Nissl \') met nieuwere methoden aan te toonen, dat
ook de cellichamen der volwassen neuronen reeds
eenige dagen na de doorsnijding van hun uitloopers
belangrijke veranderingen hebben ondergaan.
In andere richting waren echter Gudden\'s resul-
taten minder duidelijk. Wel had hij bewezen, dat
een systeem van neuronen secundair volkomen atro-
phieerde als zijn oorsprong vernield was, wel had
hij aangetoond, dat de cellichamen of de oorsprong
der neuronen, d.w.z. de neuronen zelf, geheel te
gronde gaan als de doorsnijding van het systeem
lang te voren en dicht bij het cellichaam had plaats
gehad, maar de invloed, welke de secundaire atro-
phie van een systeem op den oorsprong van een
nieuw systeem uitoefende, was door zijn experi-
menten niet tot volle klaarheid gebracht.
Een dier, van af de geboorte zonder hemispheer
der groote hersenen levend, dat dientengevolge tot
volslagen atrophie der gelijkzijdige pyramide gedwon-
gen was, bezat desniettemin in de zijhoornen van
het ruggemerg in den regel niet veranderde groote
multipolaire\'zenuwcellen, tenminste als het niet al
te lang na de operatie werd onderzocht.
Gudden vermoedde daarom dat atrophie van een
nieuw systeem, eene indirecte (tertiaire)-atrophie
dus, wel is waar voorkomen kan, maar inderdaad
slechts dan voorkomt, als de oorsprong van dit
nieuwe systeem uitsluitend geprikkeld werd door
het primair vernielde. Ontving de kern van het
\') Nissl. Centraliilatt für Nervenheilkunde und Psychiatrie. Bd.
XVII. 1895. 8. 1, en in tal van andere opstellen.
15
nieuwe systeem tevens impulsen van andere niet
gelaedeerde kernen, dan volgde zulk eene indirecte
atrophie niet, gelijk in het aangehaalde voorbeeld
het geval was.
Met de betere techniek van kleuren van het cen-
trale zenuwstelsel maakt men heden ten d^ge te
recht eene scherpe scheiding tusschen atrophie van
vezels en cellen in een kern. Gudden zelf had
overigens voor de kernen van den N. opticus reeds
zulk een scheiding gemaakt.
Het is duidelijk dat in het licht van onze tegen-
woordige neuronenleer, de atrophie van een systeem,
als zij volledig zal zijn, ook die der collateralen
en eindboompjes verwachten laat.
Wanneer de atrophieerende eindboompjes hun
einde vinden rondom de cellen van een kern, die als
de oorsprong is aan te zien van een nieuw systeem,
dan zal zich de atrophie in die kein op bijzondere
wijze voordoen. Do vezels in die kern zijn dan
verdwenen, ten minste voor zoover deze vezels uit
collateralen en eindboompjes van het geatrophieerde
systeem zijn opgebouwd. Wanneer dus meer-
dere systemen hun collateralen of eindboompjes in
één zelfde kern zenden, dan is het vezel verlies
slechts partieel. In zulke gevallen brengt derhalve
het meer of minder volkomen vezelverlies in een
kern mede, dat de kern kleiner wordt en de cellen
dichter bijeen zijn gelegen.
Een duidelijk voorbeeld tot staving dezer voor-
stelling vindt men bijv. in het corpus geniculatum
laterale van het konijn. Na exstirpatie van het
pasgeboren oog gaan in deze kern de vezels nage-
16
noeg geheel te gronde en komen de cellen dichter
bijeen te liggen. Na exstirpatie van de hemisspheer
bij het pasgeboren dier, gaan echter in diezelfde
kern, al de cellen of te niet of atrophieeren in sterke
mate. Van dit feit danken wij de kennis eveneens
aan Gudden. In het eerste geval waren in het
oog de moedercellen der neuronen voor die kern
gelegen. In hèt tweede geval lagen in die kern de
moedercellen voor de hersenschors.
De invloed die de atrophie van een neuron uit-
oefent op de neuronen, die daaraan grenzen, zal
dus niet altijd dezelfde zijn. De naburige neuron
mag immers beschouwd worden óf als een neuron,
wiens eindboompjes de atrophieerende omspinnen,
óf als een, die door de -eindboompjes der atrophiee-
rende neuron omsponnen wordt.
In het eerste geval mag men zeggen dat deze neuron
de voorafgaa7ïde, in het laatste, dat zij de volgende
van de atrophieerende neuron zal zijn. De richting,
waarin de geleiding plaats vindt is in het eerste geval
naar de atrophische neuron toe gericht, (komt van
een voorafgaande neuron), in het tweede geval een
hem verlatende (zij gaat naar de volgende neuron.)
De eerste invloed, die de atrophie van een uit
gelijkwaardige neuronen bestaand systeem uitoefent
op een daarop volgende naburige groep van neu-
ronen (waarheen het in centripetale richting geleidt)
is dus een atrophie van vezels in de kern, die als
oorsprong der naburige groep wordt beschouwd.
De tweede invloed kan zijn een atrophie van de
in die kern gelegen moedercellen der volgende groep
— ten minste als die cellen geen impulsen vanon-
17
gedeerde andere neuronen ontvangen. Hoe sterker
derhalve het verlies van vezels in de naburige kern
zal zijn, des te minder samenhang met ongedeerde
neuronen en des te grooter zal de kans zijn, dat
ook de cellen van deze kern veranderen.
Ook hiervan zijn duidelijke voorbeelden sedert
Gtudden bijeengebracht. Een tijdens de geboorte
verkregen verwoesting van bijv. de linker hemis-
pheer der groote hersenen bij een mensch, dwingt
de vezels in den voet van den linker hersensteel
tot atrophie en de schors-bruggebanen verdwijnen
daarin nagenoeg geheel. In den pons Varoli vindt
men dan de gelijkzijdige ventrale kernen kleiner. De
vezels zijn bijna geheel daaruit verdwenen en de
cellen liggen er dichter bijeen. Daarnevens zijn dan
de cellen der ventrale kernen in den pons "Varoli
kleiner geworden en met hen zijn de gekruiste
middelste kleine-hersenstelen in belangrijke mate
geatroph ieerd.
Op dergelijke wijze volgt op een bij de geboorte
verkregen vernieling der motorische zone, bijv. van
de linker hemispheer bij den mensch, volkomen te
niet gaan der linker pyramide in het verlengde
merg. In de zijhoornen van het ruggemerg vindt
men dan matig vezelverlies. Zelfs wanneer er
jaren sedert de laesie zijn voorbijgegaan vindt men
nauwelijks eenige verkleining der cellen in den ge-
kruisten zijhoorn, al is het bestaan van een geringe
atrophie der voorste wortels niet geheel te ontkennen.
Het onderste halsmerg, waaruit de voorste wortels
voor do bovenste rechter extremiteit ontspringen,
maakt hierop echter, volgens de Jong, eene uitzon-
18
dering. Daar is de atrophie van cellen en het vezel-
verlies veel duidelijker dan op eenige andere plaats
in de rechter helft van het ruggemerg. De rechter
bovenste extremiteit wordt dan ook het meest langs
de pyramidenbaan, minder langs reflectorische we-
gen gebruikt, terwijl de onderste extremiteiten ge-
woonlijk reflectorisch gebruikt, behalve langs de Py-
ramiden van veel meer kanten impulsen ontvangen.
De volgende neuron kan dus wel degelijk de
gevolgen der atrophie harer nabuurcel ondervinden.
Een indirecte en dan meestal onvolledige atrophie
komt somwijlen daarin voor,
Is daarentegen de naburige neuronengroep als de
voorafgaande ten opzichte van de gelaedeerde te
beschouwen, dan schijnt het langer te duren voordat
het tot zulk eene indirecte atrophie van die voor-
afgaande neuron komt. Zij vindt ten slotte na
zeer lang bestaan van de primaire laesie plaats.
Somwijlen is bij halfzijdig hemispherenverlies, in
de jeugd verkregen, vastgesteld, dat zelfs de ge-
kruiste intervertebrale gangliën kleiner geworden
waren, en een zeer fraai voorbeeld deelt wederom
de Jong in zijne dissertatie mede.
De slaapkwab was verwoest bij de geboorte. Van
het ganglion geniculatum internum was nagenoeg
niets over, cellen waren daarin in het geheel niet
meer herkenbaar. De arm van deze kern naiir het
corpus quadrigeminum posterius was slechts als
een uiterst smal bundeltje aanwezig. Het corpus
\') de Jong. Beschreibung eines Falles von Hcmiatrophia Cerebri
mit Atrophie der gekreuzten Kleinhirn-Hemisphäre. Diss. Inaug.
Freiburg. 1895. \'
19
quadrigeminiim posterius was kleiner, de cellen en
de vezels waren daarin geatrophieerd.
De bundel die naar den lemniscus afwijkt, de
lemniscus inferior dus, was nog altijd meer dan de
helft kleiner dan die der andere zijde. Wel minder
duidelijk was die indirecte atrophie zelfs tot in de
gekruiste accessorische kern van den N. acusticus
te vervolgen.
Het voorkomen van indirecte atrophie van voor-
afgaande neuronen mag dus evenmin worden be-
twijfeld. Zij kan zich zelfs uitstrekken langs een
reeks van meerdere neuronen.
Deze indirecte atrophieön compliceeren Gudden\'s
methode en zijn oorzaak dat het onder omstandig-
heden zeer moeielijk kan zijn om uit te maken
welke beteekenis een waargenomen atrophie heeft.
Men weet vooraf niet of een atrophische bundel
een bundel is van neuronen, die getroffen op ver-
ren afstand der moedercel secundair of direct atro-
phieerden, of dat die bundel is opgebouwd uit tertiair
of indirect geatrophieerde neuronen.
Deze moeielijkheid zal zich ook doen gevoelen
bij de studie der atrophie, die zich na enucleatie
van het oog in het ruggemerg voordoet.
I Om de vraag na te gaan, welken Invloed de
I enucleatie van het oog of de doorsnijding van den
j N. sympathicus op het ruggemerg uitoefent, werden
I de volgende praeparaten door Prof. Winkler wel-
I
5 willend te mijner beschikking gesteld:
A.
De ruggemergen van drie albino-konijnen uit één nest (nest 1). Bij
I deze dieren waren kort na de geboorte de volgende operatics ver-
richt :
Bij konijn 1. (geboren 6 Juni 18\'J5, gestorven door verbloeding
op 26 Aug. 1895, dus 79 dagen na de geboorte) is op 8 Juni
^ 95 het linker oog geexstirpcerd. Het ruggemerg is in een gecon-
centreerde oplossing van sublimaat in ü.57o keukenzout geconser-
veerd. Daarna is het in water uitgespoeld en in Jodium-houdenden
alcohol die langzsimerhand tot 96% stijgt, bewaard.
Bij konijn 2. (geboren 6 Juni 1895 , gestorven doör ver-
bloeding op 27 Aug. 1895) en bij konijn 3. (geboren O Juni \'95,
door verbloeding gestorven op 28 Aug. daaraanvolgend) zijn op
denzelfden dag 8 Juni \'95, het ganglion supremum colli N. sympa-
thici aan de rechterzijde geexstirpcerd. 80 resp. 81 dagen na do
geboorte wordt door do autopsie het gemis van dit rechter ganglion
vastgesteld.
21
Beido ruggemergen worden gehard gedurende vier weken, in eene
oplossing van kalium-bichromaat van 2%. Daarna worden zij in
alcohol he waard.
Behalve eene stellig geringe, maar toch niet geheel te betwisten
atrophie van wortels aan de rechterzijde van het halsmerg, is er
met het bloote oog niets bijzonders aan te zien.
B.
De ruggemergen van twee konijnen a en ft uit één nest (nest III.)
De geboorte dezer dieren vond plaats op 12 Aug. 1895. Op 19
Aug. heeft men hij konijn a. de beide N. N. sympathici over eeno
groote uitgestrektheid weggesneden. Konijn 6. geldt als controle-dier.
Voor de openitie woog kon. o. kon. b.
19 Aug. 260 gr. 256gr.
Na de operatie woog kon. a. kon. b.
22 Aug. 312 gr. 327 gr.
25 Aug. 374 ,, 412 „
29 Aug. 405 „ 534 „
9 Sept. 513 „ 083 „
12 Sopt. 548 „ 700 „
Beido konijnen werden op 29 Sept. door verbloeding gedood.
Beido ruggemergen, dus 40 dagen na de oporatio of 48 dagon
na do geboorte, worden gehard in een oplossing van 2% bichromas
kalici. Daarna in alcohol. Met hot blooto oog is niets bijzonders
waar to nomon. Misschien is do vorm dor halszwelling by a eeno
eonigszins andoro als bij b.
C.
Do ruggemergen van eon aantal konijnen uit één nost (nost 11)
dat uit 12 jongen bestond, on bij welke dieren kort nadegoboorto
op 23 .luni \'95, eon reeks vorschillendo oporatiën waren verricht.
Bij twoo konynen (konijn 1 en 2) is kort na do geboorte hot
rechter oog verwijderd op 29 Juni 1895.
Konijn 1 wordt godood op 19 Oct. 1895, dus 118 dagon na do
geboorte.
22
Konijn 2 wordt gedood op 6 Deo. 1895, dns 166 dagen na de
geboorte.
Het ruggemerg van konijn 1 werd in eene oplossing van bi-
ehromas kaliei van 2 gehard, en na harding in alcohol van
96 overgebracht.
Dat van konijn 2 is in een geconcentreerde oplossing van sublimaat
in 0.5 keukenzout gehard, daarna uitgewasschen en in Jodium-
houdenden alcohol van 96 na langzamen overgang bewaard.
Bij twee andere konijnen (5 en 6) worden op 29 Juni 1895 ,
dus 6 dagen na de geboorte de beide ganglia superiora colli Nervi
sympathici uitgenomen. De dieren zijn op3 üec. 1895 dns 163 dagen,
en op 1 Jan. 1896 dus 191 dagen, na de geboorte opgeofferd.
De beide ruggemergen werden in eene geconcentreerde solutie
van sublimaat in 0.5 keukenzout gehard en na uitwassohing
in Jodium-houdenden alcohol bewaard.
Voorts zijn uit hetzelfde nest een pfiar konijnen voor controle
beschikbaar waaronder één (konijn 11) dat op den zelfden dag als
konijn 5 wordt opgeofferd en als controle voor dit konijn dienst
doet.
Er zijn dus te mijner beschikking een tamelijk
groot aantal ruggemergen van dieren, bij welke kort
na de geboorte eenzijdig óf één oog is geönucleerd,
óf het ganglion supremum is vernield, óf beiderzijds
de beide ganglia colli Nervi sympathici, óf de beide
halsstrengen van. deze zenuw zijn geexcideerd.
Ik heb dit materiaal op de volgende wijze ge-
rangschikt :
EEItöTE REEKS.
Twee ruggemergen van dieren, bij welko kort na do geboorte hot
ganglion supremum colli N. sympathici is uitgenomen.
Nest I. konijn 2. 80
dagen na de geboorte gedood.
Nestl. konijn 3. 81
-ocr page 37-23
Beide ruggemergen zijn in een oplossing van ehroomzuro zouten
gehard geworden.
TWEEDE HEEKS.
Kuggemerg van een dier bij hetwelk kort na de geboorte de
beide halsstrengen weggesneden zijn, en daarmee ter vergelijking
een ruggemerg van een dier uit hetzelfde nest.
Nest III, konijn a. 48 1
dagen na de geboorte gedood.
Nest III. konijn 6. 48j
Beide ruggemergen zijn in eene oplossing van chroomzure zouten
gehard,
DERDE REEKS.
Drie ruggemergen van konijnen bij welke kort na de geboorte
het oog is geenuclëeerd.
Nest I, konijn 1, 79
Nest II. konijn 1, 118 dagen na do geboorte getlood.
Nest II. konijn 2. IGG
Van deze ruggemergen zijn er twee in eene oplossing van subli-
maat-keukenzout en één in een oplossing van ehroomzuro zouten
(nest 1. kouiju l) geinird.
VIEKDE REEKS.
Eon ruggemerg van een konyn, by hetwelk fl dagen na de
geboorte beide bovenste halsgnngiia van den N. sympathicus zijn
verwijderd, en ter controle ccn ruggemerg van oen even oud konyn
uit lietzelfde nest.
Nest II. konyn 5. 1(53 |
; dagen na de geboorte gedood.
Nest II. konijn 11. lf)3j
Beido ruggemergen zijn in ecu solutie van sublimaat-keukenzout
gehard.
Het beschikbare materiaal werd nu aan reeksen
van doorsneden onderzocht.
Nadat de ruggemergen in absoluten alcohol waren
24
ontwaterd, werden zij door xylol heen in een oplos-
sing van paraffine in xylol gebracht en vervolgens
in paraffine ingesmolten. Daarna werden zij met de
wrocking-mikrotoom in reeksen gesneden. Deze
reeksen gingen in den regel van den oorsprong des
negenden tot dien des vierden halswortels.
De doorsneden werden in terpentijn van paraf-
fine bevrijd, daarna werd door absoluten alcohol de
terpentijn verdreven. Ten slotte werden de door-
sneden gekleurd.
De in chroom-zouten geharde praeparaten werden
met carmijn, aniline-blue black, of volgens Weigert
met haematoxyline-koperlak gekleurd. De in subli-
maat geharde praeparaten werden met methyleen-
blauw in de warmte gekleurd. Als bytmiddel was
Venetiaansche zeep toegevoegd. In alcoholhoudende
anilineolie, werd de overmaat van kleurstof ont-
trokken, om volgens Nissl\'s methode de cellen te
zien te krijgen.
Ten slotte werden de gekleurde doorsneden in
alcohol ontwaterd, in xylol en in canada-balsem
doorzichtig gemaakt en onderzocht.
^ EERSTK IIEKKS.
waakneming I.
Beschrijving van het mggemerg van een konijn (nest 1.
konijn 2.) dat op 6 Juni \'95 geboren, 80 dagen na ,
de exstirpatie van het rechter ganglion supremum
colli N. sympathici heeft geleefd.
Ik bezit een reeks dwnrsche doorsneden van dit in een oplossing
van kalium-bichromaat van 2% gehard ruggemerg van af den oor-
sprong van den negenden tot dien van don vierden halswortel.
25
Heeds onder den oorsprong van den achtsten halswortel valt in
dit ruggemerg bij kleine vergrooting den eigenaardigeji vorm van de
rechter helft op. Deze is daar ter plaatse in het algemeen iets klei-
ner dan de linker helft.
Gelijk echter in Plaat I. tig. 2 zichtbaar is, is de meest in het
oog vallende verandering te danken aan de verkleining van de
rechter voorstreng. Do voorstreng is namelijk aan de rechterzijde
veel minder sterk ontwikkeld dan die der linkerzijde. Dientenge-
volge gaapt de tissura anterior en is zij naar de rechterzijde toe
gebogen. Die inbniging is vooral diudelijk in het middelste derde
gedeelte van den medialen rand van de voorstreng. Daardoor krijgt
deze rand een eigenaardige gedaante, welke in de tïguur zichtbaar is.
Daarnevens vindt men de rechter voorhoorn, die duidelijk klei-
ner is dan de linker langs den medialen rand, op eigenaardige
wijze begrensd. De rechter hoorn schijnt meer horizontaal te staan
dan de linker. Het bovenste stuk van het staande been der H-vor-
mige figuur, waarmede men gewoon is de grijze stof in het rugge-
merg te vergelijken, is aan do rechterzijde nnar buiten too neerge-
slagen, en do mediale rand van dien voorhoorn wordt nog meer
sprekend wegens den ventraal sterk coneaven bocht dien hij be-
schrijft. Met hot bloote oog is aan deze byzonderheid (over do ge-
heele lengte van het halsmerg heen) vau den medialen rand van
den rechter voorhoorn do geopereerde zijde gemakkelijk te iierkennen.
Overigens is do geheelo rechterhelft, grijze stof zoowel als witte stof
kleiner dan do linker. Do zijstreng hoeft het minst aan dio ver-
kleining deelgenomen. Op do grons tusschen voor- cn zijstreng is
bij kleine vorgrooting hot weefsel tusschen do uittredende voorste
wortels wat dichter opeongehoo])t aan do rochtorzijdo dan aan do
linker. In VVeiqert\'s praeparaton verraadt zich dit door een iets
intenser zwarte kleur van hot gedeelte, dat zich tusschen douitstra-
leudo wortelvezols tegenover den top van don voorhoorn in voor-en
in zij-streng uitstrekt. In do praeparaton, die met nnilino-blauw of
mot karmijn gekleurd zijn daardoor, dnt deze strook een eenigszins
donkerder tint vertoont Dezo verschillen zijn echter niet groot.
Hij sterkere vergrooting tretTen daarentegen andere bijzonderheden.
In praeparaten waarin de boide wortels dwars zijn getrotfen, bemerkt
4
-ocr page 40-26
men tusschen de beide achtste voorste wortels reeds eenig verschil. In
beide wortels komen te dezer hoogte fijne vezels voor, maar er
komen in den voorsten wortel van de rechterzijde fijne vezels in
minder aantal voor dan in die der linker.
Nog sterker is dit in de achterste wortels het geval, In de lin-
ker, dat is die der niet geopereerde zijde, worden veel meer fijne
vezels dan in dien der rechter (geopereerde) zijde aangetroffen. De
middelgroote vezels zijn bovendien, naar het mij voorkomt, klei-
ner geworden.
De intervertebrale ganglia hebben geen verandering ondergaan,
ten minst« er is geen verandering der cellen te constateeren. Wel
maakt het den indruk, vooral in Weigert\'s praeparaten, alsof er
rechts minder vezels tusschen de intervertebrale cellen door stralen,
dan links. ,
De voorstreng is rechts iets kleiner dan links, evenzoo de achter-
streng, terwijl de zijstreng aan de rechterzijde het minst verkleind
is, Eenige nadere bespreking verdient de straks reeds vermelde
strook op de grens tusschen voor- en zijstreng. De donkere kleur
met Weigert\'s kleurmiddelen en de iets scherper tinctie met ear-
mijn en anilineblauw, schijnt te berusten op een grooter aantal
van vezels daar ter plaatse aanwezig. Beziet men deze plaatsen
nauwkeurig en vergelijkt men ze rechts en links, dan zijn er
fijne vezels te loor gegaan, maar de middelgroote en groote vezels
zijn kleiner en dientengevolge dichter opeengedrongen. Daarnevens
treft men een geringe vermeerdering van het interstitieele weefsel aan
en springen de knooppunten duidelijker in het oog. Dit is echter
alles wat men daar kan consUiteeren.
In de grijze stof zijn te dezer hoogte de veranderingen, die ik
zoo aanstonds zal beschrijven niet zeer frappant, zij heeft nog weinig
geleden.
In de volgende doorsneden gaat langzamerhand do uitbochting van
den medialen rand van de voorstreng meer en meer to loor. De
wanden der fissura anterior beginnen aaneentesluiten, maar in do
jjlaats daarvan trekt een steeds duidelijker wordende verkleining der
grijze stof van de rechterzijde do aandacht. Tusschen den oorsprong
van den zesden en zevenden halswortel is zij zeer belangrijk. Daar-
27
door wordt de concaviteit van den medialen rand van den rechter
vooriioorn steeds meer geaccentueerd, vooral tusschen den zesden
en zevenden halswortel. Een doorsnede te dezer hoogte heb ik ge-
teekend en zal ik trachten nauwkeurig te beschrijven, (zie plaat I.
fig. 1.)
De reehterhoorn is hier belangrijk kleiner dan de linker, en
heeft een geheel andere gedaante. De mediale kant van den voor-
hoorn is ingezonken. De oorzaak daarvan is dat het middengedeelte
van deu hoorn in ontwikkeling is achtergebleven.
Bij sterker vergrooting leert het onderaoek der grijze stof het
volgende:
In den linker voorhoorn is de verschillende groepeering der zenuw-
cellen vrij duidelijk te onderscheiden. Men kan zonder moeite te
dezer hoogte onderscheiden :
1° De laterale cellen-groepen.
2° Do accessorius-groep.
De voorste cellengroopen.
f Do centrale of mediale groep waarin zich af en too
5° Do eellongroep tegen het eentraal-kanaal aan, als de moest
mediaal gelegen groop laat ondersehoidon.
In praeparaten to dezer hoogte is nu de zij- of laterale groop
opgebouwd uit grooto voelhookigo cellen, dio door onderlinge rang-
schikking tweo of drie secundairo groepjes vormen. Ongemerkt slui-
ton dezo cellen zich aan die, welko op den lateralen top van den
voorhoorn zijn gelogen. Omdat vozols van den N. accossorius hioruit
ontspringen on<ierschcid ik dezo, ovenals Kaiseh\') als oon afzon-
derlijke groop, mot don naam van ncnessorius-groep.
Do voorste eellongroep vervalt eveneens to dezer plaatao in twoo
secundairo groepjes, waarvan do laterale sterker ontwikkeld is dnn
do meer mediaal golegono. Beido bostnan to dozor hoogte altijd uit
grooto voelhookigo eellon.
Do centraal gelegen afdeeling van don hoorn bevat minst enkele
grooto veelliookigo, oon groot aantal kleinere collon, zij dringt als
con wig tusschen do vorigo groepen in. Do grootoro collon vormen
\') Kaiser. Dio Functionen der Ganglienzellen dea llnlsmarkcs.
(Bekroonde prijsvraag. Utr. Gen. voor K. en W.) 1891.
28
somwijlen tegen de laterale groep aan een afzonderlijk mediaal groepje.
Overigens omgeven de laterale, aecessorius, en voorste groepen, de
centrale groep als een krans. Deze raakt de voorstreng op een
willekeurig punt, waar de meest mediaal gelegen voorste cellen-
groep eindigt, breidt zich langs het centraal kanaal uit en wordt
uaar beneden toe door eenige groote cellen, de cellen van Stilling,
wil men, door de voortzetting der zuilen van Glarke, begrensd.
Tegen het eentraal-kanaal aan ontwikkelen zich groepsgewijze cel-
len van middelbare grootte, die somwijlen het recht geven om de
meest mediale, tegen het centraal kanaal aangelegen afdeeling van
deze centrale cellengroep, als afzonderlijke groep te onderscheiden.
In de nevensgaande figuur 1, die met de camera lucida uit een
willekeurig praeparaat te dezer hoogte werd overgetrokken, werd
groote zorg aan het weergeven van het aantal cellen besteed. Bo-
vengenoemde verhoudingen zijn er gemakkelijk te controleeren.
De merkwaardige verandering, die men aan de rechterzijde aan-
treft is in de centraal gelegen groep vooral duidelijk. Zij bestiuit
daarin, dat het meerendeel der cellen is verdwenen. Vooral de
kleine en middelgroote cellen zijn er te niet gegaan. Älaar ook do
cellen, die men er nog vindt zijn veel kleiner en veel meer
geschrompeld. Zij hebben een sclerotisch aanzien en hoewel do
kern daarin soms nog te herkennen is, trekken zij do kleurstof veel
sterker aan. Zij doen zich voor als smalle, met karmijn, aniline-
blauw of\'haemotoxyline intensief gekleurde cellen.
Ook de cellen in de accessorius-groep zijn vergeleken met dio der
andere zijde klein. Zij kleuren zich met karmijn en aniline-blauw
sterker dan die van de linkerzijde. In do beide afdeelingen, maar
vooral in de mediale afdeeling der voorste cellengroep zijn minder
cellen en van hen dio overbleven zijn do meesten sclerotisch.
Het best bewaard is de laterale groep gebleven. Iloewol ook
daarin enkele sclerotischo cellen voorkomen, troft men in do jneest
dorsaal gekeerde afdeeling dezer cellengroep altijd een aantid fraaie
veelhoekige cellen aan.
Wat de vezels betreft zoo is het duidelijk dat in do centrale
groep een sterk verlies van instralende vezels heeft plaats gehad.
Op praeparaten volgens VVeigert\'s methode is dit zeer fraai to zien.
*
29
Trouwens men kan ook in de instralende vezels der achterwortels
in den achterhoorn constant vezelverlies aantoonen. De uittredende
voorste wortelvezels zijn echter aan de rechterzijde ook minder krach-
tig dan aan de linker en de voorste wortels zijn er iets smaller.
De normale cellen der laterale groepen liggen rechts ook dich-
ter bijeen dan links. In het midden van den hoorn vindt men de
plaats vau de vezels ingenomen door een groot aantal bloedva-
ten die zich daarin hebben ontwikkeld.
Ten slotte zijn ook in meerdere praeparaten de cellen van Stil-
UNG op (leze hoogte klein en geschrompeld. Een blik op de bij-
gaande figuur 1, die tusschen den zesden en zevenden wortel is
genomen en waarin do cellen met de e^imera lucida zijn overge-
trokken is voldoende om het enorme verechil tusschen de grijze
stof aan weerszijden in het oog te doen springen. Het is niet twij-
felachtig dat de atrophie in het midden van den hoorn het sterkst is.
Is er eenmaal de aandacht op gevallen dan is het zeer gemak-
kelijk om deze atrophie van het middenstuk van den voorhoorn tot
ver naar boven te vervolgen en nog zelfs ter hoogte van den
vierden halswortel aan te toonen. Daarentegen is de atrophie
van eellen in de voorate groepen en in de zijgroep bijna uitsluitend
tot do niveaux van de zesde en zevendö halswortels beperkt.
Op do hoogere doorsneden verdwijnen de veranderingen in de
zijdelingsche groepen het eerst. Daarentegen l)lijvcn zy in do cen-
trale afdeeling van liet ruggemerg bestaan.
De intervertebralo gangliëncellen hebben nergens verandering on-
dcrgiuiu.
Ook do moest mediaal togen liet centraal-kauaal aan gelogen cel-
Icngrocp, welko ter hoogte van den zesden en zevendon wortel
geheel to niet is gegaan keert in de hoogere streken weder. De
hoorn blijft echter aan do rechtei7.ijde iets kleiner, dan dio aan de
linker en haar mediale kant vertoont do concave afplatting, dio
aan do verkleining vau liet centraal gedeelte van den hoorn beant-
woordt.
liet resulüuit is dus dat na exstirpatie van het
rechter ganglion supremum colli N. sympathici fijne
30
vezels in de voorste en vooral in de achterste wor-
tels der rechterzijde in aantal verminderen. In de
onderste halswortels is die vermindering sterk. In
de intervertebrale ganglia der rechterzijde wordt
geen atrophie der cellen merkbaar. De voor- en
achterstreng, vooral in het onderste gedeelte van
het halsmerg, zijn rechts kleiner geworden. Deze
verkleining van de voorstreng wordt langzamerhand
naar. boven minder merkbaar. Vezelverlies is in
het centrale gedeelte van den grijzen voorhoorn
aan de rechterzijde vastgesteld en in het centrale
gedeelte heeft een groot verlies, voornamelijk van
kleine cellen plaatsgevonden.
Tusschen den zesden en zevenden wortel is de
atrophie van dit gedeelte van den voorhoorn het
sterkst, en daarbij voegt zich zelfs eene belangrijke
atrophie in de cellen der voorste- en zij-groepen.
In de laterale cellengroep blijft men echter op alle
doorsneden eenige fraaie veelhoekige cellen vinden.
WAARNEMING II.
Beschrijving van het ruggemerg van een konijn (nest I.
konijn 3.) dat op 6 Juni \'95 geboren, 81 dagen na
de exstirpatie van het rechter ganglion supre-
mwn colli N. sympathici heeft geleefd.
Ook vnn dit mggemerg is er we<ler een reeks dwarsehe door-
sneden van af den oorsprong van den negenden tot aan dion vnn
den vierden wortel gemankt. Dezo doorsneden zijn, daar het prae-
paraat in bichromas kalici gehard was, met carmijn, aniline-hlno-
black,\'en volgens VVkioeut gekleurd.
Tusschen den achtsten en negenden halswortel tref ik weder do
verkleining van do rechterhelft der doorsnede van het niggomorg aan.
!!
31
De fissura anterior sluit niet. Dezelfde gaping, als door de
kleine voorstreng aan de rechterzijde in het vorige geval werd te
weeg gebracht, vindt men ook ook hier in doorsneden, die te dezer
hoogte het ruggemerg treffen, terug.
De achterstreng is rechts kleiner dan links. De in- en om de
formatio gelatinosa uitstralende vezels der achterste wortels vormen
aan de rechterzijde minder krachtig ontwikkelde bundels dan aan
de linkeraijde. Het verlies van fijne vezels in den achtsten achter-
sten wortel is in dit praeparaat bizonder sterk. Ik heb daarom de
achtei-ste wortels, zoowel die der rechter als die der linker (intacte)
zijde geteekend. (Zie Plaat 1. fig. 3 en -t.) Een blik op die tee-
kening die eveneens met de camera lucida is overgetrokken, is
voldoende om te doen zien, dat liet verlies van fijne vezels in den
achtsten achtersten halswortel der rechterzijde zeer groot mag heeten.
In de voorste wortels is dit, ofschoon in veel mindere mate ook
het geval, waarbij men echter rekening moet houden met het feit,
dat de voorste wortels niet zoo rijk zijn aan tijne vezels als de
achterste w^ortels. Men mag daarom alleen voorste wortels onderling
vergelijken, en niet een voorste met een achterste wortel.
De aclitste intervertebrale ganglia hebben geen merkbare veran-
deringen ondei-gaan. Hoogstens loopen aan do rechtei-zijde minder
vezels tussclien de cellengroepen door, (hm aan do linkerzijde.
Ook do vcntralo concaviteit van den medialen rand van den
rechter voorsten hoorn vindt men to dezer hoogte op do doorsnede
van dit ruggemerg terug.
De veranderingen in do centrale cellengroep van don rechter voor-
hoorn zijn cciitcr nog niet duidelijk iierkenbaar.
Naarmate men den zevenden wortul nadert, zyn do veranderingen
in dit centrale stuk duidelijker to herkennon. Do geheelo hoorn is
rechts kleiner dan links, zijn mediale rand is ingezonken on do
ventrale concaviteit is duidelijk. Do cellen in do centrale afdeeling
van den rechter voorijoorn zijn of to niet gegaan, of sclerotisch
geworden. Dezo verandering neemt nog toe als men den zevendon
wortel getrolVon heeft.
Vlak boven dezen wortel is do verhouding aldus: do rechter voor-
streng en achtorstrong zijn kleiner dan do linker; de uitstralende
32
vezels van den achtersten wortel in den rechter achterboom zijn
minder in aantal dan links. De rechter voorlioorn is kleiner dan de
linker en rond den voorhoorn in de vóor-zijstreng is een streek, die
zich aan de rechterzijde met karmijn eenigszins intensiever kleurt,
dan aan de linker. Het centraal-kanaal staat scheef met eene uit-
bochting naar de rechterzijde. De intervertebrale ganglia schijnen
intact. In de achterste wortels vindt men het aantal fijne vezels
rechts minder dan links. In de verschillende afdeelingen der sterk
ontwikkelde latemle cellengroep vindt men beiderzijds veel fraaie
veelhoekige zenuweellen. Beiderzijds ziet men in de voorste cellen-
groep die uit twee gescheiden afdeelingen bestaat fraaie zich in kar-
mijn zwak kleurende cellen met fraaie kernen. Vooral in de meer
lateraal gelegen voorste groep is dit het geval. In de mediale voorste
groep van den rechter voorhoorn en in de accessorius-groep dezer
zijde treft men reeds meerdere sclerotisehe, zich met karmijn sterker
kleurende cellen aan. De geheele centnile afdeeling bevat rechts
veel minder cellen en de cellen die nog overgebleven zijn, zijn klein,
sclerotiseh en geschrompeld, sterk met karmijn of andere kleurstolFen
getingeerd en met peripheer gelegen slecht herkenbare, soms zelfs
onvindbare kernen.
Ter hoogte van den zesden halswortel is het verschil tusschen do
beide hoornen nog zeer sterk. Zelfs in de laterale groep treft men
te dezer hoogte nog een aantal kleinere zich scherp kleurende skle-
rotische eellen aan. Dit verschil was overigens tusschen den zesden
en zevenden halswortel reeds hier en daar merkbaar. In praeparaten
volgens Weigkrt gekleurd is een aanmerkelijk verlies van vezels in
den rechter "voorhoorn bemerkbaar en de idoedvaten zijn daarin ver-
meerderd.
Ook tusschen den zesden en vijfden halswortel is het verschil
tusschen de beide zijden duidelijk.
Het heeft den schijn, alsof do verandering in het ruggemerg tus-
schen twee wortels duidelijker kan worden vastgesteld, dan op de
plaats van oorsprong der wortels zelf, alsof afwisselend, de centraio
afdeeling der hoornen grooter is, dfiar, waar de laterale cellen rela-
tief zwak zijn ontwikkeld en omgekeerd, en alsof tusschen tweo-
33
wortels (Ie atrophie der aan de linkerzijde kraehtig ontwikkelde
centrale afdeeling zeer gemakkelijk in het oog valt.
Ter hoogte van den vijfden halswortel is het verschil nog bemerk-
baar, en zelfs is daar nog met het bloote oog de verkleining van
den voorhoorn to zien. Kerst ter hoogte van den vierden halswor-
tel wordt de verandering minder duidelijk, hoewel zij ook daar
nog niet volkomen ontbreekt. De intervertebrale ganglia, van welke
er in dit geval eenige verloren gingen, zijn, even als hij het vorige
geval, niet veranderd.
Het resultaat der exstirpatie van het ganglion
supremum colli N. sympathici is dus hier het vol-
gende. Men vindt in den rechter voorsten en ach-
tersten wortel minder fijne vezels. Vooral in den
achtsten en zevenden achtersten halswortel is dit
het geval. Het centrale gedeelte van den gelijkzij-
digen hoorn atrophieert met verlies of beter gezegd
met atrophie van vezels en cellen. Het sterkst
vindt men deze verandering tusschen den oorsprong
van den vijfden tot zevenden halswortel.
In het algemeen vertoonen de stukken tusschen
tweo wortels deze verandering duidelijker dan de
l)hiatsen van oorsprong der wortels zelf. Het is
echter mogelijk dat de sterker ontwikkeling der
voorste en laterale groepen van zenuwcellen op dc
laatstgenoemde i)lajitsen de veranderingen in het
centrale deel minder in het oog doet springen.
Doze beide waarnemingen voeren derhalve tot
het overeenkomstig resultaat, dat er na de exstir-
patie van het ganglion suiiremum colli N. symi)a-
thici een bepaald stuk van den gelijkzijdigen voor-
hoorn, vooral het centni<il of mediaal gelegen ge-
deelte, atrophieert. Deze atrophie is in beide gevallen
34
tusschen den oorsprong van den vijfden en zevenden
halszenuwwortel gelegen.
Desniettemin is nog niet elke twijfel aan de juist-
heid der te nemen conclusie, of te dier plaatse een
sympathisch centrum voor het oog in het rugge-
merg bestaat, weggenomen.
Vooreerst was een scherpe begrenzing van de
atrophische zuil naar boven toe, niet vast te stellen.
Telkens stootte men nog ter hoogte van den vier-
den halswortel op sclerotische cellen.
Maar in de tweede plaats, was men bij de vrij
subtiele operatie aan het pasgeboren dier er niet volko-
men zeker van, dat men het ganglion supremum zon-
der meer had weggenomen. Met name geldt deze
moeilijkheid voor den N. laryngeus superior N. vagi,
die wel eens moet worden opgeofferd, wil men voor
de exstirpatie van ^ het ganglion voldoende ruimte
verkrijgen. Hoewel Prof. Winkler mij verzekerde,
dat men met bijzonderen toeleg om dit takje te
sparen geopereerd had, was bij de sectie verzuimd
om den N. vagus te onderzoeken.
TVVKKDK RKKKS.
WAARNEMING lil.
Vergelijkhig der ruggemergen van twee konijnen uit één nest (III).
Konijn a heeft vnn 19 Aug. tot 28 Sopt. 1895,\'«his K) dagen
na de doorsnijding der beide NN. sympatliiei, geleefd. Konijn b is
voor controle.
Ue twee ruggemergen zijn in een oplossing van bichromas kalici
gehard. Van beiden zijn reeksen doorsne<ien gemaakt, welke boven
den achtsten halswortel beginnen en zich tot aan den vierden hals-
wortel uitstrekken. Het ruggemerg van konijn a heeft een anderen
35
vorm als dat van konijn b. Het sehijnt alsof de halszwelling in het
onderste gedeelte minder aangezwollen is, en dientengevolge heeft het
ruggemerg voor het bloote oog een meer plompe spoelvormige gedaante.
Overigens schijnt het ruggemerg van konijn a eer grooter dan klei-
ner, dan dat van konijn b.
De eerste te vergelijken doorsneden zijn tusschen den zevenden
en achtsten halswortel. In de achterste wortels van den zevenden
halswortel vindt men bij konijn a weer de fijne vezels in g-eringer
aantal dan in dezelfde achterste wortels van konijn h.
In de intervertebrale ganglia zijn geen duidelijke veranderingen t®
constateeren. Ook in de voorste zevende wortels is het verlies
aan fijne vezels bij a gering. Eer valt bij vergelijking met die
van b de grootte der wortelvezels in het algemeen ten nadeele uit
van die in a.
De grootste verschillen vindt men evenwel bij de vergelijking der
centrale gedeelten der voorste hoornen. Het centraal-kanaal is bij
O veel wijder dan bij b en vooral in de breedte tot een onregelma-
tigen ellips uitgetrokken. Kr had substantie-verlies in de gi-ijze stóf
der midden-hoornen plaats gevonden.
Inderdaad springt dan ook het groote verlies van cellen in do
centraio stukken dadelijk in het oog. De voorste groepen, do
accessorius-groep on in mindere mate ook ile laterale groep bevatten
kleinere en minder eellen bij a dan bij h. Nog sterker treft do
verandering der centrale groepen in de doorsneden ter hoogte
van den zevenden wortel en wel vooral in karmijn-praopara-
ten. Do middelste afdeeling der hoornen heeft bij a niigenoeg
alle cellen verloren. Dit gedeelte is zeer ryk aan bloedvaten. Toch
mag niet worden ontkend dat te dezer hoogte allo overigo cellen-
groepen ook hebben geleden, de laterale groepen het minst. Tus-
schen den zevendon en zesden wortoloorsprong zijn do verschillen
tusschen a cn b hnitengemeen groot to noemen. Het verlies van
ccllcn is door don geheelen hoorn heen bij konijn o zeer groot.
Slechts in do laterale groep en daar in de moest dorealo afdeeling
vindt men normale cellen. Op do hoogte van den zesden
wortel is hot verlies van fijne vezels in achter eu voorwortcls van
het ruggemerg van konyn a en b niot zeer merkbaar meer, dos to
36
duidelijker is daarentegen nog altijd liet vei-sehil tusschen de voorhoor-
nen dezer beide dieren. Zonder twijfel is te dezer hoogte de alge-
meene ati-ophie der beide hoornen bij konijn a het sterkst gepro-
nonceerd, al overweegt ook hier de atrophie van de centrale af-
deeling der hoornen. Alle overige groepen hebben geleden. De
cellen der laterale groep als altijd het minste.
\'l\\isschen den zesden en vijfden wortel is dit verschil nog duide-
lijk. Ook ter hoogte van den oorsprong vau den vijfden wortel is er
atrophie van het centrale stuk. In de zij- en voorgroepen neemt het
aantal normale eellen langzamerhand toe, maar eerst tusschen den
vijfden en vierden worteloorsprong heeft de atrophie en de sclerose
der cellen in de laterale en voorste groepen opgehouden te bestaan.
In de centrale afdeeling van den voorsten hoorn is nog altijd een
merkbaar verlies van cellen aanwezig.
In Weigert\'s praeparaten is over de geheele zuil van den cen-
tralen hoorn bij konijn a een vrij sterk verlies van vezels vast te
stellen als men haar met deze afdeeling van den hoorn bij konijn b
vergelijkt.
De intervertebrale ganglia vertoonen ondanks nauwkeurige verge-
lijking geen merkbare verschillen. Hoogstens zijn in de lager gele-
gen g-anglia bij konijn a minder vezels aan te toonen dnn in die van
konijn b.
Wanneer men bij een pasgeboren konijn de beide
N.N. sympathici uitsnijdt dan blijft het dier alge-
meen in groei terug.
In het ruggemerg ziet men reeds met het bloote
oog veranderingen, omdat eene algemeene verklei-
ning van het onderste gedeelte der haiszwelling,
aan den algemeenen vorm dier aanzwelling een
andere, plomper spoelvormige gedaante geeft.
Men vindt voorts in het ruggemerg een atrophie
van de grijze stof. Deze is hoofdzakelijk tot de
centrale gedeelten der beide voorhoornen beperkt.
Daar verdwijnen of atropliieeren bijna alle cellen en
vezels. Maar ook de cellen in de voorste en laterale
groepen (hierin het minst) verminderen in aantal
en atrophieeren eveneens. De zeer omvangrijke
atrophie der grijze voorhoorn is tusschen den ze-
venden en zesden halswortel algemeen en zeer sterk
en de atrophie der centrale zuil heeft bij den vijf-
den halswortel haar einde nog niet bereikt.
Gewapend met de kennis van de veranderingen,
die zich in het onderste halsmerg voordoen, na
doorsnijding van de halsstreng van den N. sympa-
thicus of na de exstirpatie van het ganglion supre-
mum colli N. sympathici bij het pasgeboren dier,
mocht ik het nu beproeven de veranderingen te
bestudeeren, die zich in het ruggemerg ontwikke-
len, als kort na de geboorte van het dier het oog is
geönuclöeerd. Het was door de voorafga{mde expe-
rimenten duidelijk geworden, dat er een zuil van cel-
len in het centrale deel van den voorhoorn na de
vernieling der sympathische vezelen te gronde ging.
Het lag derhalve voor de hand dat door een
reeks doorsneden in andere richting genomen, de
uitbreiding van die zuilen boter te overzien zou zijn.
^let dit doel werden thans de doorsneden gekozen
evenwijdig aan de lengteas van het ruggemerg, en
wel frontale doorsneden.
ik verwachtte dan de beide voorhoornen te ge-
lijker tijd te kunnen overzien, en ben na eenige
inspanning in die verwachting niet teleurgesteld.
38
DERDE REEKS.
Waarneming IV,
Onderzoek van het ruggemerg van twee konijnen bij welke
kort na de geboorte een oog uitgenomen is.
Konijn 1 nest I heeft 79 dagen, konijn 2 nest II heeft 118
delgen na de operatie geleefd.
De beide ruggemergen zijn in sublimaat-keukenzout gehard en
worden volgens Nissl\'s methode met methyleenblauw gekleurd, on-
derzoekt.
Van deze ruggemergen worden reeksen frontale doorsneden (dus
evenwijdig aan de lengteas van het lichaam) gemaakt die de beide
hoornen overlangs treffen, en zich uitstrekken over den zesden, ze-
venden en achtsten halswortel.
Ruggemerg van konijn 2 nest II.
De richting der doorsneden is zeer gelukkig uitgevallen, zoodat
de eerste cellen van den rechter voorhoorn in de 4()«t« en de eerste
van den linker voorhoorn in de coupe worden aangetrolFcn.
Eerst vei-schijnen de hoornen ter hoogte van den zesden wortel, en
slechts weinige doorsneden later is de geheele voorzuil tot dicht bij
den oorsprong van den achtsten wortel zichtbaar.
De hoornen nemen snel in omvang toe, zoodat de doorsneden,
waar het vooral op aankomt, zich als volgt laten begrijpen. Gelijk
van zelf spreekt is do volgorde van de vorschillendo afdeolingon der
door9ne<len door do voorste helft van het ruggemerg van rechts naar
links als volgt:
Rcchtcr zijstreng.
„ voorhoorn.
„ voorstreng.
Fissura anterior.
Linker voorstreng.
„ voorhoorn.
„ zijstreng.
Vervolgt men nu de praeparaten tot daar, waar de sncevlnktodo
voorstreng vlak boven de voorste commissuur treft, dan is men de
39
streek genaderd, die ik voornamelijk wil beschrijven, en die in Plaat
II. fig. 5 is afgebeeld.
De voorhoorn is hier zoodanig getrofl\'en, dat daarin duidelijk twee
afdeelingen te onderscheiden zijn. De laterale groep is in de meer
dorsale gedeelten getroffen. Zij grenst onmiddellijk aan de zijstreng,
en de doorenede treft de uiuir de peripherie gelegen afdeelingen de-
zer groep (fig. 5 laterale gangliën-groepen). De centrale afdeeling
(fig. 5 achterste mediale gangliën-groepen) grenst aan de meest dor-
saal gelegen afdeeling der voorstrengen, die onderling door de fissura
anterior gescheiden zijn.
Veel (hiidelijker, dan in de praeparaten na ehroomzuurharding
verkregen, blijkt in deze volgens Nissi/s methode gekleurde kwik
j)r:ieparaten, de zeer sterke atrophie der kleinere eellen; welke in
de centrale afdeeling van den voorsten hoorn zijn gelegen. Boven-
dien leent zich Nissi-\'s methode zeer goed om nevens het te gronde
gaan van een groot aantal cellen, de sterke atrophie van de overge-
blevenen bij kleine vergrooting aan te toonen. In fig. 6 is dit dui-
delijk.
Aan de gezonde (linker) zijde treft men in deze mediale of cen-
trale afdeeling bij sterke vergrootiiig hoofdzakelijk arkyochrome en
kleinere striehochrome in casu bijna uitsluitend apyknomor])he
zenuweellen aan, terwijl aan de reehter geopereerde zijdo nagenoeg
allo cellen dor centrale groep sterke chromophilio vertoonen. Do
eelranden zijn aangevreten, do uitloopers zelf zyn smal on egaal
blauw gekleurd. Van graiuda is niets to zien hunno kernen zijn of
gelioel vcrdwen(!n of zyn door do massiovo blauwo kleur onzichtbaar
geworden. Tusschen dezo atrophischo on selerotiseho (iellen voegen
zicli langzamerhand, nnar mato nicu den achtsten wortel nadert,
weder mocrdoro, dio ook duidelijk arkyochromo of strichoehromo
teekening vertoonen. Do pyknomorphio dor collon aan do rcchter-
yAjdo blijft echter ovorhcorschcn.
Voorbij den oorsprong vnn don achtsten wortel is do verandering
in do contralc znil niet duidclgk meor. Do latomlc collon tor hoogte
van den oorsprong vnn don zevendon wortel hebbon weinig doch
ook eenigormato goloden. Zy zyn veol dichter bij elkander gokomon.
Do laterale hoorn is smaller. Het aantal pyknomorpho cellen tus-
40
schen de prachtvolle apyknomorphe strichochrome zenuwcellen, welke
men desniettemin te dezer plaatse aantreft, is in vergelijking met
die der linkerzijde toegenomen.
Ik heb op plaat II. fig. 5 een teekening ter hoogte van den oor-
sprong der zesde halswortels zooveel mogelijk natuurgetrouw weer-
gegeven. Deze figuur werd met de camera lucida geteekend en hoe-
wel de teekening, wat aangaat het weergeven van de granula in de
cellen volgens Nissl bij kleine vergrooting, slecht is gereprodu-
ceerd , geeft zij toch een volkomen duidelijk denkbeeld van de ver-
anderingen, die dan reeds te zien zijn. Niet zoo fraai komt de
gliavermeerdering, die door het grootere aantal gliakernen (puntjes
op de teekening) veroorzaakt is, hierop uit. Het was, ofschoon het
bejjroefd werd niet mogelijk, om met de camera lucida zonder ver-
gissing elk puntje weer te geven.
Het resultaat is dus, dat na de enucleatie van
het oog, de centrale afdeeling van den voorhoorn
de kleinere cellen heeft verloren. Ook in de laterale
groep zijn meer cellen pyknomorph en chromophiel
geworden, maar niet in zoo sterke mate als dit na
vernieling van de halsstreng van den N. sympathi-
cus het geval was.
Ruggemerg van konijn 1 nest I.
Op dezelfde wijze als bij het vorige konijn is het ruggemerg ge-
sneden in een frontale reeks dio den zesden, zevenden en achtsten
wortel omvat. Do doorsneden zijn gekleurd met Dki.afiki.i)\'s hacmat-
oxyline.
Hier is de plaats in de centrale zuil, welke aan de linkerzijde
atrophisch werd (het linker oog was uitgenomen) tusschen tien zesden
cn zevenden wortel herkenbaar met het blooto oog. Dc kleurstof
heeft daar veel minder sterk ingewerkt. Do front^ile doorsnede
treft dan juist den bovensten hoek der voorste c/)mmissuur en hoewel
bij sterker vergrooting blijkt, dat do atrophie der cellen der cen-
trale zuil zich verder uitstrekt, dan het kleine mot het blooto oog
üt
41
zichtbare plekje, is toch daar ter plaatse de atrophie der eellen
zeer sterk. Hetzelfde wat reeds aangaande de vorige praeparaten
vermeld was, geldt ook hier. In de laterale groepen liggen de
cellen dichter bijeen, voeren minder vezels tusschen zich en zijn in
den regel iets kleiner. Verdere beschrijving zou slechts herhaling zijn.
Waarneming V.
Bij een konijn (nest 11, konijn 1) wordt het ruggemerg onderzocht
166 dageu, nadat het rechteroog kort na de geboorte is geenuclëeerd.
Dit ru^emerg is in bichromas k.nlici gehard en wordt op frontale
serie, volgens Weigert\'s methode geklenrd, onderzocht.
Hoewel de reeks slecht uitvalt en zoowel de kleuring als do
doorsneden onvolledig zijn, is er toch geen twijfel aan, dat in de
centrale zuil der rechterzijde van het ruggemerg het aantal kleurbare
vezels belangrijk is afgenomen. Ook tusschen de laterale cellen is
dit het geval. Deze geatrophieerde plaats ligt ter hoogte van den
zesden halswortel.
Uit deze waarnemingen blijkt dus dat ook na de
enucleatie van het oog bij een pasgeboren konijn
veranderingen in het halsmerg te weeg kunnen ge-
bracht worden, die bij het dier als het na 80, 118
of IGC) dagen onderzocht werd, duidelijk konden
worden aangetoond.
Tusschen den oorsprong der zesde tot achtste hals-
zenuwwortels is eene atrophie van de grijze stof
van het ruggemerg zichtbaar geworden, aan dezelfde
zijde, waar het oog weggenomen was.
Deze atrophie treft vooral de centrale of mediale
afdeeling van den voorlioorn, gelijk uit Plaat II.
lig. 5 voldoende blijkt.
De cellen gaan daar te niet of voor zoover zij
nog over zijn, vindt men hen geschrompeld, scle-
rotisch, chromophiel (in Nissl\'s zin).
42
De cellen in de laterale groep zijn veel minder
sterk veranderd, liggen echter dichter bijeen. De
meesten zijn fraaie, strichochrome, apyknomorphe
voorhoorn-cellen gebleven. Er zijn echter meer
pyknomorphe en chromophile cellen daartussehen
te vinden, dan aan de gekruiste zijde.
Als er eenig verschil vast te stellen is tusschen
de ruggemergen van konijnen, wiens halsstreng of
ganglion supremum colli Nervi sympathici kort na
de geboorte werd weggenomen, en tusschen die van
konijnen, welke het oog geenuclöeerd is, dan ligt
dit in de veranderingen der meer lateraal en naar
voren gelegen groepen van groote cellen.
Reeds de vergelijking van Plaat I. fig. 1 en van
Plaat II. fig. 5 leert, dat na éénzijdige wegneming
van het halsganglion der N. sympathicus, de groote
cellen van de laterale en voorste groepen van den
voorhoorn in sterker mate zijn verminderd (PI. I.
fig. 1) dan bij wegneming van het oog (PI. II.
fig. 5). Ook schijnt het alsof de atrophie dej\' cen-
trale of mediale zuil, die, na enucleatie van het
oog ongeveer ten einde is bij den oorsprong van
den vijfden halswortel, minder volledig is, en zich
na doorsnijding van de halsstreng veel verder om-
hoog uitstrekt.
Overigens zijn de verschillen veel minder sterk
dan men h priori zou hebben verwacht.
43
VIERDE HEEKS.
waakneming VI.
Vergelijking van twee ruggemergen van konijnen uit een nest {II).
Beide dieren zijn 163 dagen oud geworden. Bij het eene (konijn
5, nest II) zijn zes dagen na de geboorte (28 Juni 1895) de beide
ganglia suprema colli N. sympathici weggenomen.
Op 3 December 1895 is het gedood.
Op denzelfden dag wordt een konijn nit het zelfde nest (konijn
II nest II) ter controle opgeofferd en het ruggemerg op dezelfde
wijze in een solutie van sublimaat-keukenzout gehard. Daarna wor-
den beide ruggemergen in jodium-houdenden alcohol uitgetrokken,
in xylol wordt de alcohol weder verdreven en in paraffine worden
de ruggemergen ingesmolten. Eene serie van dwarsche doorsneden
wordt door het onderste gedeelte van het halsmerg aangelegd, en
wel van den achtsten tot den vijfden halswortel. De dooreneden
worden volgens do methyleen-blauw methode van Nissi. gekleurd, in
aniline houdenden alcohol uitgetrokken en in eanndaljalsem onder-
zocht.
Dezelfde veranderingen, dio wij in de vorige praeparaton beschre-
ven worden ook bij konijn 5 nest II aangotrolfen. Tor hoogte van
<len zevenden halswortel is de atropliio der kleine cellen van do cen-
trale afdeeling der boido voorhoornen buitengomoon stork, en vindt
mon (lat do daar ter plaatse ovorgeblovene cellen nagenoeg uitslui-
tend collon zijn, die Nissi/s granula hcbbon verloren cn met hun
uitloopcrs eeno gelijkmiltigo blauwe klour hebben aangenomen. Do
lichamen dier cellen hebben eene onregolmatigo begrenzing gekregen
en hun kernen zijn of aan do periphorio gelegen of wel in het ge-
hooi niet meer daaraan to herkennen. Zy zijn dus chromophilo cel-
len geworden.
Tor hoogto vnn don oorsprong vnn den nchtston hnUwortel zijn
deze veranderingen nog slechts in geringe mate aanwezig. Men
vindt hier slechts enkele dezer chromophilo cellen, tusschen nndere,
die to dezer plaatse oen fraaio strichochrome of arkyochromo teeke-
ning vertoonen.
Boven den nchtston on oiuler den zevendon wortel neemt het
-ocr page 58-u
aantal chromophile cellen reeds toe, hoewel er nog talrijke andere
tusschen worden gevonden.
Vlak onder den zevenden wortel bevat het centrale gedeelte van
den voorhoorn veel minder cellen en ter hoogte van den zevenden
wortel, treft men, gelijk gezegd is, nagenoeg uitsluitend chromophile
cellen aan terwijl de grijze stof te dier plaatse talrijke glia-kernen
bevat. Tusschen den zevenden en zesden wortel is de vermeer-
derde glia-woekei\'ing herkenbaar aan den grooteren kernrijkdom,
alsook aan de vermeerdering van het aantal kleine bloedvaatjes. De
eellen der zijhoomen doen zich als groote, fraai gedifferentieerde,
apyknomorphe, strichoclirome cellen voor, waartusschcn zich hier nog
slechts enkele pyknomorphe en chromophile eellen bevinden. De
verandering ter hoogte van den zesden wortel is echter zeer mar-
kant. Niet alleen in de centrale afdeeling van de voorhoornen,
zijn hier vele cellen te niet gegaan, ook in de laterale en vooral in
de voorste groepen ontbreken er en overweegt het aantal pykno-
morphe en chromophile cellen boven dat van het controle dier.
Ter hoogte van den vijfden wortel worden bij konijn 5 nest II deze
veranderingen weder geringer. Nauwkeurige vergelijking met het
controle praeparaat is echter niet zoo gemakkelijk als men zich dat
zou voorstellen, waarschijnlijk, omdat het tijdsverloop na de operatie
lang is geweest. De zijhoornen hebben zich tegenover do geatrophieerde
centrale afdeelingen van het ruggemerg in het zieke gedeelte eenigszins
verplaatst, wellicht hebben zich ook een aantal cellen hersteld. Men
zid met een mogelijke compensatie als het konijn zoo lang na de
operatie heeft geleefd eenige rekening moeten houden. Daarom is
het beter om dezO onderzoekingen niet na zoo langen tijd te verrich-
ten. Het is dus niet aan to raden om kort na de geboorte geopereerde
konijnen zoo oud te laten worden als dat in deze waarneming het
geval was. De orientecring wordt moeielijker. Bovendien zyn eenzijdig
geopereerde dieren veel instructiever dan do dubbelzydig geopereerden.
De algemeene indruk van verlies van cellen iu do centrale afdee-
deelingen is desniettemin bij kleine vergrooting nog zeer sterk.
De veranderingen, naar welke ik zoek, zijn echter veel duidelijker
bij konijnen, die 8 a 10 weken na eenzijdige operatie werden op-
geofferd. Hetzelfde geldt ook van:
45
waarneming VI.
Vergelijking van twee ruggemergen van konijn 6 nest 11 en
konijn 12 nest 11, die 191 dagen oud zijn. Bij konijn 6 nest II
zijn ß dagen na de geboorte de beide ganglia suprema colli N.
sympathici weggenomen.
üeze beide ru^emergen zijn in een solutie van sublimaat-kenken-
zout gehard en volgens Nissl gekleurd.
Het ruggemerg van konijn 6 nest 11 is merkwaardig omdat zich
beiderzijds in de grijze stof van het ruggemerg een spleet heeft ont-
wikkeld, deze spleet ligt bijna symmetrisch ter weerszijden van het
centraal kanaal ter hoogte van den vijfden halswortel en stl-ekt zich
in de mediale afdeeling van den voorhoorn tot voorbij den zesden
wortel uit.
Daar beneden is het algemeen verlies van cellen in de centnde
afdeelingen der hoornen merkbaar. Ter hoogte van den zevenden
wortel is in de latemle groepen geen afwijking meer aan to toonen
en is zij tot de mediale afdeelingen aan beido zijden beperkt.
Beneden den zevenden wortel ziet men niet veel verschil meer.
Het resultaat, dat uit deze waarnemingen te
trekken is luidt dus, dat de veranderingen in het
ruggemerg minder duidelijk te herkennen zijn, als
men het dier al te lang na de operatie leven Uuit.
Voorts blijkt het, dat éénzijdige operaties aanbe-
veling verdienen boven dubbelzijdige.
Want de natuurlijke controle der intacte zijde in
het eerste geval moet dan phuits maken voor het
onderzoek van een controle dier uit hetzelfde nest.
Afgezien van dat alles volgt echter op do exstirpatie
der beido bovenste halsganglien van den N. Sym-
pathicus, de bekende atrophie van cellen en vezels
in de centrale afdeelingen der voorhoornen van beide
kanten.
46
Vat ik thans alles te samen wat mij het onder-
zoek geleerd heeft, bij konijnen, wier oogen, of
wier sympathische oogzenuwen kort na de geboorte
vernietigd zijn, dan heb ik te wijzen op belangrijke
veranderingen in het ruggemerg.
Bepaaldelijk treft men deze veranderingen in het
onderste gedeelte van het halsmerg aan, en als een
dubbelzijdige operatie plaats vond, dan is bij niet
te oude dieren met het bloote oog die verandering
zichtbaar. De halszwelling van het ruggemerg krijgt
daardoor een eenigszins anderen vorm. De geleide-
lijke aanzwelling is verdwenen en door de vrij
plotseling optredende verdikking boven den zesden
halswortel ziet men eene meer plompe spoelvor-
mige aanzwelling ontstaan. Bij eenzijdige operatie
is dit verschil niet zoo duidelijk.
Bij onderzoek met het mikroskoop vindt men
echter nog andere belangrijke veranderingen aan de
geopereerde zijde. Zij zijn de volgende:
A. Achterste wortels.
In de achterste wortels der achtste en zevende
halswortels kan men een belangrijk verlies van fijne
vezels waarnemen. In plaat I. fig. 3 en 4 zijn
doorsneden dei* beide achterste achtste wortels bij
een konijn afgebeeld. Phiat I. fig. 4 beantwoordt
(nest I konijn 2) aan de geopereerde rechterzijde. In
de intervertebrale ganglia is daarentegen geen\'duide-
lijke verandering kunnen worden vastgesteld, noch
na enucleatie van het oog, noch na doorsnijding van
den N. sympathicus. Nocli in Nissl\'s praeparaten,
noch in Weigert\'s, in karmijn of anilineblauw
praeparaten kan meer worden vastgesteld, dan eene
47
geringe vermindering der doortrei^kende wortelve-
zels. De cellen veranderen niet.
B. Voorste wortels. Ook hier schijnt het aantal
fijne vezels in de onderste wortels der halszwelling
verminderd, maar tevens schijnt het ook alsof de
grootere zenuwvezels kleiner zijn geworden. Vooral
in den zevenden en zesden voorwortel viel dit
somwijlen op.
C. Het ruggemerg. Ik kon in den regel vaststel-
len dat in het ruggemerg de instraling van vezels
uit den achterwortel aan de geopereerde zijde min-
der krachtig w^as dan aan de niet geopereerde zijde.
Ter hoogte van den achtsten en zevenden halswor-
tel was dit het geval.
Te dier hoogte toch trok behalve de daardoor
ontstane verkleining van de achterstreng, ook die
van de voorstreng aan de geopereerde zijde de aan-
dacht , want dit gaf aanleiding tot veranderingen in
den vorm der dwarsehe doorsneden. De voorste
fissuur werd door die verkleining der voorstreng
gapend, zij week uiteen en op plaat I. is in fig. 2
daarvan eene afbeelding gegeven.
Daarnevens scheen oji do grens tusschen voor-
en zijstreng, tusschen de voorwortels, dichter ze-
nuwweefsel te zijn gekomen. De oorzaak van die
verdichting was een minder {umtal fijne vezels en
de dichtere opeenhooping van middelgroote en groote
vezels, niet de slechts matige vermeerdering van
het gliaweefsel.
Van meer belang dan deze verandering in de
ruggemergsstrengen sciienen mij echter de afwij-
kingen, welke in de grijze stof van het ruggemerg
48
aan de geopereerde zijde konden worden vastgesteld.
Deze afwijking is reeds met liet bloote oog aan de
dwarsche doorsnede zichtbaar als eene verkleining
van den voorhoorn der geopereerde zijde, en door
den veranderden vorm van de mediale begrenzings-
lijn van dien voorhoom. Deze lijn wordt eeniger-
mate naar binnen getrokken (Plaat I. fig. 1 en 2),
en loopt in sterk concaven boog, met de holle zijde
naar den ventralen ruggemergsrand. De oorzaak
van deze verandering in vorm wordt bij sterkere
vergrooting duidelijk. Zoover als de doorsneden
reiken is er tusschen den vierden en achtsten rug-
gemergswortel, en het meest duidelijk tusschen den
vijfden en zevenden halswortel een atrophie ont-
staan van het centrale gedeelte van den voorhoorn.
Die atrophie (zie plaat I. fig. 1 en plaat II. fig.
5) is karakteristiek. In de mediale en centrale af-
deeling van den gelijkzijdigen voorhoorn zijn de
kleine cellen öf geheel verdwenen öf geschrompeld.
Ook vezels zijn daar te niet gegaan. Daarnevens
valt het echter niet te betwijfelen dat ook een aan-
tal grootere cellen van den voorhoorn ten minste
op enkele plaatsen veranderd zijn.
De beide afdeelingen der voorste cellengroep, de
accessorius-groep, en de laterale groepen bevatten
allen minder cellen en daartusschen vindt-men ge-
schrompelde cellen. In de meest zijdelingsche (dor-
sale) afdeeling der laterale groep treft men echter
altijd fraaie multipolaire zenuwcellen aan.
In plaat I. fig. 1 zoowel als in plaat TT. fig. 5 is
dit afgebeeld.\') \'De cellen der laterale groep komen
\') Deze beide fiKiiren zijn met de camera lucida overgetrokken,
-ocr page 63-49
dichter bijeen, maar schijnen beter behouden te Wij-
ven, wanneer het oog, dan wanneer het gangUon
supremum is weggenomen. Langs experimenteelen
weg is dus een oorsprong voor de sympathische ze-
nuwvezels van het oog in het ruggemerg aangetoond.
Immers de doorsnijding van den N. sympathicus
en de enucleatie van het oog bij het pasgeboren
dier, worden gevolgd door atrophie op dezelfde plaats
in het halsmerg. De methode van Gudden wijst
deze plaats aan, als de plaats, waar de spinale oor-
sprong der sympathische vezels voor het oog ge-
legen moet zijn.
Het is dus niet gerechtvaardigd om te twijfelen
aan het feit: dat de oorsprong van de sympathische
vezelen, die naar het oog gaan, gelegen is in het
onderste gedeelte van het halsmerg, voornamelijk tusschen
den ö"\'®" en halswortel.
Zij bereiken lager langs de achterste en voorste
wortels het ruggemerg. Vooral in de achtste ach-
terste wortels, is het aantal dier vezels groot.
Het zijn hij voorkeur de mediale en centrale af-
deelingen van den voorsten hoorn, die als oorsprong
van die sympathische vezels mogen worden aangezien^
maar ook de laterale groepen en vooral de voorste
groepen verliezen cellen, en kunnen dus ten deele tot
den oorsprong van die vezels bijdragen.
cel voor cel is daarin geplaatst. Aan do betrouwbaarheid der tee-
kening kan dus nauwelijks getwijfeld worden.
HOOFDSTUK HL
Het is niet gemakkelijk om zich rekenschap te
geven van de beteekenis van het feit, dat blijkens
de in de vorige bladzijden beschreven waarnemingen
gevonden werd.
Is de hier beschreven atrophie aan te zien als
een directe of als een indirecte atrophie, of moet
men aannemen, dat men bij deze experimenten,
zoowel indirecte als directe atrophie van systemen
naast elkander tot ontwikkeling heeft zien komen?
Het schijnt mij toe, dat nieuwe experimenten, die
den invloed zullen moeten nagaan van de enucleatie
van het pasgêboren oog op de ganglia van de hals-
streng van den N. sympathicus, noodig zullen zijn
om deze vragen te beslissen.
Toch mag men eenige vermoedens wagen-, die in
verband met hetgeen ons langs anderen weg bekend
is, het waarschijnlijk maken dat tenminste een deel
der waargenomen atrophie als directe atrophie van
een neuronen-systeem is aan te zien, hetwelk in
dat geval als een< vasomotorisch systeem zal moeten
worden beschouwd.
51
Voor zoover mij bekend is, zijn er geen experi-
menten volgens de atrophie-methode aan de hals-
streng van den N". sj^mpathicus verricht.
Biedl\') sneed onlangs den N. splanchniciis door,
en kwam tot het resultaat, dat de oorsprong van
die zenuw in een lange zuil van het borstmerg tot
aan den zesden halswortel toe is gelegen.
Die oorsprong zou in de groep voorste cellen zijn
gelegen. Onderscheid tusschen den oorsprong der
willekeurige motorische vezels en der Vasomotoren
zou er, volgens hem, niet zijn. Ongelukkigerwijze
kwam mij dit onderzoek eerst in handen toen dit
proefschrift bijna gedrukt was.
Ten deele sluit het dus aan mijn onderzoek. De
halsstreng van den N. sympathicus neemt zijn oor-
sprong uit eene lange zuil, die door von Ziegenweidt
veel verder naar omhoog werd vervolgd tot aan en
in de dorsale kern van den N. vagus. Het bleek hem
dat deze kern cellen verliest na enucleatie van het
oog, en bij wegneming van het ganglion supremum
werd door hem de atrophie nog veel verder tot
langs den bodem van den ventrikel vervolgd.
Ten deele wijkt mijn onderzoek echter af van
dat van Biedl. Want veel belangrijker dan ile atro-
phie in de groote cellen der laterale groepen, die
op den achtergrond treedt, schijnt mij de atrophie
der kleinere cellen in de medio-centrale groepen te
zijn. In de laterale groepen vind ik daarentegen
constant onveranderde cellen overgebleven.
Mijn onderzoek geeft mij dus niet alleen recht
\') Bikdu Wiener klinische Woclienschrift. 1895. N\'. 52.
-ocr page 66-52
om van een centrum oculo-spinale te spreken. Het
is tevens waarschijnlijk, dat de atrophie er van de
uitdrukking is van te niet gaan van directe en dan
waarschijnlijk vasomotorische neuronen.
Ik steun mij daarbij op de volgende gronden.
1®. De atrophie van dit centrum in het halsmerg
is nagenoeg even volledig als oog, ganglion, of hals-
streng weggenomen wordt. Gaskell\'s ervaring,
dat de Vasomotoren voor het oog zonder onderbre-
king de hals-ganglia passeeren, is daarmee in over-
eenstemming.
2®. In de achterste, in mindere mate in de
voorste wortels verdwijnen na wegneming van
ganglion of halsstreng fijne merghoudende vezels.
Sedert lang worden hierin de vasomotorische vezels
gezocht.
3^ Het centrum oculo-spinale wordt juist daar
machtig, waar volgens Biedl de N. splanchnicus, de
vasomotor der ingewanden bij uitnemendheid eindigt.
Het ligt als een langgestrekte zuil in het halsmerg
evenals het centrum van den N. splanchnicus in
het borstmerg ligt.
4®. Naar boven toe is het centrum oculo-spinale
in den dorsalen kern van den N. vagus te vervolgen.
Maar of naast dit vasomotorisch centrum van het
oog, ook nog een pupilverwijdend centrum aanwe-
zig is, kan niet stellig worden uitgemaakt, zoolang
de invloed van de enucleatie van het pasgeboren
oog op het ganglion supremum niet vast sfciat.
Dit onderzoek zal de experimenten van Dr.
Roebroeck moeten controleeren. De doorsnijding
der capitale uitloopers vlak boven het ganglion
53
supremum en de daarop gevolgde atrophie in dit
ganglion bewijst niet afdoende, dat de pupilverwij-
dende zenuwen daarin onderbroken worden, zoomin
als het door het experiment van Budge, of door de
experimenten van Langley afdoende bewezen is.
Zoolang de experimenten van Steil en Langendorff
daartegenover staan en geen andere verklaring heb-
ben gevonden, doet men wel om de mogelijkheid,
dat het centrum oculo-spinale tevens een pupilver-
wijdend centrum kan zijn, open te laten, en de
directe of indirecte atrophie van dit centrum nog
niet beslist te achten.
Het staat echter vast, dat tengevolge van de
enucleatie van het oog een sympathisch centrum in
het ruggemerg te gronde gaat.
1*
-ocr page 68-ï-dilâ
^ , ^ _____________ . ..
■. îs.":*-....
z,
■iç."..
, S:. • .SA
-i- r •
PLAAT I.
Leitz. Object 3. Geul. 0. Vergrooting 45 maal.
Fig. 1. Dwarscho doorsnede door het ruggemerg van een
konyn. (nest I konyn 2.) Weigeut\'s kleuring.
Drio dagen na de geboorte is bü dit dier het rechter gan-
glion supremum colli N. sympathici weggenomen. Het dier
is 79 dagen oud geworden.
Do afbeelding is omgekeerd. De atrophische is de rechtor-
hoorn.
De doorsnede treft het ruggemerg vlak boven den oorsprong
van den zevenden halswortel. Rechts is de centrale cellen-
groep geatrophleerd, eveneons de voorste on accessorius-groop,
terwijl in de laterale groepen nog een aantal intacte cellen
aanwezig zyn.
Fig. 2. Dwarscho doorsnede door het ruggemerg van het-
zelfde konyn, benedon don oorsprong van den achtsten hals-
wortel. Do rechter voorstreng is kleiner, de flssura anterior
gaapt, do voorhoorn is eenigszins geatrophleerd.
Fig. 3. Leitz. Object. 0. Ocul. 8. Vorgrooting 325 maal.
Dwarscho doorsnede door don achtsten, achtersten linker
halswortol.
Fig. 4. Doorsnede door don rechter achtersten, achtsten
halswortel. Beide doorsneden zyn ontleend ajin éen konijn
56
(nest I konijn 3.), bij hetwelk het rechter ganglion supremum
colli N. sympathici kort na de geboorte verwijderd is. Het
dier is 80 dagen oud geworden. In den rechter wortel is
het verlies van fijne vezels zeer sterk. Aniline-blauw prae-
paraten.
PLAAT II.
Leitz. Object. 0. Geul. 5. Vergrooting 125 maal. Nissl\'s
kleuring.
Fig. 5. Frontale doorsnede door het ruggemerg van een
konijn, bij hetwelk kort na de geboorte het rechteroog is
uitgenomen. Het dier is 118 dagen oud geworden. De cellen
in de centrale (mediale) groep zijn óf verdwenen, óf geschrom-
peld. De cellen der laterale groep liggen dichter by een. Zy
bevat meerdere pyknomorphe cellen.
......
........jJZ\'-\'\'/\'
n^z.
/
/
V
-ocr page 72-\'^ehier ^ysiren^\'^.
\' cellen ^-Çêperu.
O\'
.-•Va ••■• ■■-v;^ ..v, ■ ... ^JL..- , :. .
Achterde meJidle
^ ^^Uen^ötpeti/
T^^ter •Marstrfn^ vhi^
hooen Je commissure
ojtlericr.
/
Jê inker vocrslre^ tfUk
èooen dt commissuni
snlerior. \' ■ .
Achten!e. ni eJis. U
^^tJ^hetv i^rowett-,
O fT
JcA/er.v/ff UU-mh
y. r. . rj.
^Lvihr ^^MrenC
..........(> C» C
____.JtinÂ.ift^^m/e linhtr
^\'iLu^Ld
---T—^ ■
I.
Het vasoinotorisch centrum voor het oog hgt in
het ruggemerg, ter lioogte van den zesden en zeven-
den halswortel.
II.
De dilatatie der pupil geschiedt in den regel niet
door kramp van den splerwand der slagaderen in
de iris.
III.
Het is Starling evenmin als Cohnstiun gelukt,
de argumenten die Hamhur(}eh heeft aangevoerd ten
gunste der lymphvorming te ontzenuwen.
IV.
Ten onrechte beweert Hridenhain , dat de resor])-
tie van vochten in sereuse holten een levensver-
schijnsel is.
58
V.
Behalve veneuse stuwing en grootere permeabili-
teit van den vaatwand liggen aan het ontstaan van
hydrops nog de aanwezigheid van lymphagoge stof-
fen in het bloed en de bemoeielijking van den
lymphstroom ten grondslag.
VI.
Ten onrechte beweert men dat angina pectoris
afhankelijk zou zijn van het ziek zijn der arteriae
coronariae.
VII.
De vrees dat een lijden aan phtisis pulmonum
een ander uit zijn omgeving zou kunnen infecteeren,
is niet voldoende gemotiveerd.
VIII.
Als mydriaticum bij oogspiegel-onderzoek wende
men steeds mydrin aan.
IX.
Bij glaucoom verdient het verrichten van iridec-
tomie verreweg de voorkeur boven de behandelings-
wijze door CoHN aangegeven.
X.
De musculus adductor brevis en de musculus
abductor pollicis, l^eschouwe men als musculi inter-
ossei.
59
XI.
Het gebruik van chlooraethyl als locaal anaesthe-
ticum is af te keuren.
XII.
Het wegnemen van tumoren bij myositis ossifi-
cans progressiva is af te raden, tenzij er vitale
indicatie bestaat.
XIII.
Bij ulcus cruris in het gebied der vena saphena,
onderbinde men deze laatste.
XIV.
Tijdens de graviditeit heeft geen hyperplasie van
spiervezelen van den uturus plaats.
XV.
Bij amputatio uteri supravaginalis legge men
over den steel, den étage-naad aan.
XVI.
De in den laatsten tijd door sommigen aangeraden
therapie om in alle gevallen van ruptura uteri,
het foetus en de placenta per vias naturales te
verwijderen, is af te keuren.
XVII.
Iedere woning, waar gebrek aan zuiver drinkwa-
ter is, verkläre men ongeschikt ter bewoning.
ÖO
XVIII.
De toepassing van het tonnenstelsel verdient geen
aanbeveling, tenzij deze toepassing met de grootste
zorg geschiedt.
XIX.
De benaming endothelioma moet verdwijnen uit
de pathologie.
XX.
De toevoeging van antiseptica aan antidiphteritisch
serum en andere serum-soorten, die aan den mensch
worden toegediend, moet worden afgekeurd.
XXI.
Typhus- en cholerabacillen kunnen alleen worden
herkend door middel van de specifieke sera dier
bacteriën.
XXII.
De wet van 25 December 1878 (Staatsblad n° 222),
regelende de opleiding van geneeskundigen, heeft
tot resultaat gehad een vooreerst niet meer goed te
maken desorganisatie van den geneeskundigen stand.
XXIII.
La meilleure opération est celle qui permet
d\'attendre le résultat cherché.
n