-ocr page 1-

r

-------r»-"-

piiMßöCATira III» um. I

PHOKKSClilUFT

11

vtn

-ocr page 2-

V, -

.... , . ... V . = V ■■

iSiSSa^v:!...

.i.,i,i■■ywn. ...i i ii.—i iiu hi.m !■■. i .—i i i--i i i u i \' \' V . i...i.:i:i \'pji\'. r.i\'i ;

-ocr page 3-

Vi"

hm

1\'

r . - ;■. ... . ■ ■■■■■\' -

/ ■> ■ " ON\'-- t .

■ - .> • . . -\'.i ^ r.:,

-ocr page 4-

■ ■ > ,. = •

\\ ■ \\

-ocr page 5-

>

. > A

V

. \' 1 \' ■ • - ■ • ■ "

m

...\'If

.•i

m

yfk \' . n

\' -ni

-ocr page 6-

W

-ocr page 7-

DE PRAEBOGATIETEN DER KROON.

-ocr page 8-

1 "f

M

I

7 ■■

-ocr page 9-

DE PRAEROGATIEVEN DER KROON.

PROEFSCHRIFT

NA MACHTIGING TAN DEN EECTOE MAGNIFICUS

MR. J. A. F RU IN,

GEWOON nOOaiiEEBAAB IN DB EECHTSGELEEEDHEID

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
OP VOORDRACHT DER RECHTSGELEERDE FACULTEIT,

TEE VEEKEIJGING VAN DEN GEAAD

\\

VAN

DOCTOR IN HET ROMEINSCHE EN HEDENDAAGSCHE HECHT,

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TB UTRECHT,
TE VERDEDIGEN

op VRIJDAG den 20 DECEMBER 1878, des namiddaga ten een ure,

Jacob Dirk Carel van Heeckeren van Ke

-ocr page 10-

:i .M M ; \' J

-ocr page 11-

AAN MIJN VADER.

-ocr page 12-

1

m

\' 1

/

■ i ïi: ■

wv

-ocr page 13-

§ I-

.....„het koninklijk pr.ierogaticf, dat een

even heilig en kostbaar palladium is, als de
handhaving van dö redelijke regten der Natie
en het aandeel, dat aan haar toekomt in de
regeling van de dierbaarste belangen van den
Staat."

G. A. G. P. TAN DEE Capellen (Sept. 1841).

De praerogatieveii der Kroon zijn de kcnteekonen
der Yorstelyke macht, hoc verder zij zich uitstrek-
ken, des te machtiger is een Yorst. Maar zijn deze
te veel omvattend, men staat aan willekeur bloot;
en toch mogen zy geenszins te veel beperkt zijn,
daar dit alsdan een valsche toestand doet geboren
worden. Loffelijk is daarom de taak der ontwer-
pers van hedendaagsche Constitutiën geweest, do
rechten van Yorst en Natie zoodanig te verdeelen, dat
er een door de Staatsmachten getemperde regeerings-
vorm uit ontstond. Hetzij in monarchie, hetzij in

-ocr page 14-

republiek of in welken anderen regeeringsvorm ook,
de persoon, wien de regeering is toevertrouwd, moet
om to kunnen regeeren, daartoe de macht bezitten.

Alhoewel de Stadhouders onzer vroegere republiek
niet bepaaldelijk tot de regeering dezer landen ge-
roepen waren, maar hun vooral de zaken betreffende
het leger opgedragen waren, bezaten ook zij praero-
gatieven Nochtans zijn deze wel te onderscheiden
van die eens Konings, daar deze het hoofd van
den Staat is, terwijl de Stadhouder slechts eerste
ambtenaar was.

Het Stadhouderschap was erfelijk gew^orden, maar
daar het een ambt was, stond het den Staten van
het een of ander gewest, behoudens de naleving
der bedingen van de Unie van Utrecht, vrij, den
werkkring daarvan naar welgevallen te bepalen.

Hiervan ook, dat de meeste Stadhouderlijke prae-

\') v. de Spiegel en zijne tijdgenooten. IF® deel. Pag. 453.
//Het is Uwe K. H. bekend dat Z. \'H. verscheiden praerogatie-
ven exerceert, die niet erfelijk zijn, noch onafscheidbaar van
het Erfstadhouderschap: indien nu de ongenoegens blijven
voortduren, en Z. H. ondertusschenietsmenschelijks overkwam,
is het geenszins te verwachten dat de volgende Ileeren Stad-
houders ligtelijk zouden verkrijgen het gene van de. delatie der
regenten enkel afhangt."

*\' Brief van v. d. Spiegel aan de Prinses Wilhelmine.

BS!"

-ocr page 15-

rogatieven wisselvallige genaamd werden^). Tot de
voornaamste dier rechten mochten gerekend worden :
\'t recht in de ridderschap van alle Provinciën en
in Zeeland het eerste lid van Staat alleen te re-
praesenteeren;

het disponeeren over de patenten te Waterente
Lande ;

de begeving der militaire Commissiën en disposi-
tie over de Generaals-traetementen ;

het Opperbewindhebberschap van de O.-I. Com-
pagnie.

Dat men ook toenmaals overtuigd was van de nood-
zakelijkheid dezer rechten, leert ons
y. de Spiegel,
als hy zegt: „dat het Erfstadhouderschap zonder
praerogatieven, slechts eene schaduw is"

\') In de Grondw. liersteUing van liet Nederlandsche Staatswezen
(1785) spreekt men van groote praerogatieven, welke aan het Stad-
houderschap zouden mogen overgelaten worden, b.v.: het recht de
recliters die zich aan zwakheid of omkooping schuldig maken in
toom te houden; het aanstellen der ambtenaren in verband met
zijne waardigheid als opperhoofd der rechtbanken, legers en
vlooten, en voornamelijk de electie van vlagoificieren, welke
hem betwist werd. De Stadhouder zoude overeenkomstig den
inhoud van zijne instructie dc opziender en besclitrmer der
algemeene vrijheid kunnen worden.

■) Vergel. Mr. L. P. v. de Spiegel en zijne tijdgenooten.
Deel II. Pag. 93\'.

1*

-ocr page 16-

Yrij algemeen werd derhalve gewenscht, die rech-
ten eens voor altijd vast te stellen , daar anders bij
iedere verandering van Stadhouder, de vraag, hoe
ver en hoe wijd zich deszelfs rechten mochten uit-
strekken, tot hevigen woordenstrijd aanleiding zoude
kunnen geven.

Doch sprak men in de dagen der Republiek van
essentiëele praerogatieven des Stadhouders, veel

1) v. de Spiegel en zijn tijdgenooten. deel, pag. 413:
//De vraag is derhalve of het niet meer dan tijd wordt de tegen-
woordige verwarringen het voedsel af te snijden en te trachten
het Erfstadhouderschap op vaste gronden te stellen? dit kan
zekerlijk niet geschieden, zonder sacrifices van den kant van
Z. H.; maar (zoo mij niet alles bedriegt) zullen die sacrifices
niet te compareren zijn bij het genoegen dat Z. H. zoude smaken,
van zijne waardigheden op een onbetwisten voet te bezitten,
en dezelve zuiver van alle aanspraak in zijn Huis te maken,
en Pag. 499: Concept antwoord van den Prins Erfstadhouder aan
de Staten van Holland ter zake van het commendo te \'s Hage o. a.
(/Wij hebben — zonder eenige achterhouding te kennen gegeven
dat wij niets zoo vieriglijk wenschten, dan het wettig gezag
aan ons opgedragen en toevertrouwd\', te doen dienen tot be-
vordering van de vrijheid, vrede, voorspoed en welvaart van
het Vaderland; dat wij ten hoogsten afkeerig zijn, om dat gezag
buiten deszelfs wettige palen uit te breiden, en niets anders
verlangen dan in het ongestoord bezit gelaten te worden van de
voorrechten en praeëminentien aan onze waardigheden verknocht,
en van welker exercitie de Erfstadhouder, behoudens het alge-
meen belang, niet kan worden ontzet."

-ocr page 17-

noodwendiger nog zijn, waar een constitutioneel
Koningschap bestaat, Koninklijke praerogatieven;
niet alleen als de bloote uiterlijke kenteekenen der
Koninklijke macht, maar als het noodzakelijk gevolg
van het Koningschap zelve, waardoor de Koninklijke
macht uitgeoefend wordt. Eene eigenlijke definitie
der Koninklgke macht- geeft onze Grondwet niet,
doch, de in de afd., hoofdstuk 2, G.W. art. 53
tot 70 incl. opgesomde rechten des Konings, omschrij-
ven haar genoegzaam\'). Men mag niet veronder-
stellen, dat tengevolge der zoogenaamde Plenitudo
Majeslatis, behalve de in die artikels genoemde
rechten, de Koning nog andere bezit, waar de
Grondwet van zwijgt; ware zulks het geval, de
Grondwet zoude alsdan niet, zooals nu geschied is,
de rechten welke hem toekomen, opgeteld hebben,
maar veel eenvoudiger en duidelijker slechts degene,
welke hij niet uitoefenen mag.

De Koninklijke macht is volgens ons Constitutio-
neel Staatsrecht niet de hoogste en eenige macht
in den Staat, wanneer men hierdoor verstaat, dat
zij alleen naar goedvinden wetten maakt en alle

1) Vergel. Tliemis 1844. De maclit des Konings naar de
Grondwet, door Mr.
A. de Pinto.

-ocr page 18-

Staatsaangelegenhedcn regelt, maar wel de hoogste
in zooverre zij de eerste in den Staat zijnde, met
de Nationale Vertegenwoordiging samen \'s lands
wetten tot stand brengt en bovendien nog andere
rechten bezit, in de Gr.W. gewaarborgd, welke
het kenmerk van het Koningschap zijn.

SiR William Blackstone noemt de praeroga-
tieven der Kroon, die rechten, w^elke boven en be-
halve diegene, welke hij gemeen heeft met zijne
onderdanen, den Koning toekomen (Etymolo-
gisch ontleed van „prae" en „rogo", iets dat boven
en behalve andere geëlscht wordt). Merkwaardig
is echter de vroegere definitie van
Ulric Huber,
die de verheffing van "Willem III op den Brit-
schen troon beleefd heeft: „Yocantur et regalia voce
latius sumpta et alicubi praerogativae Regiae in
Anglia; quatenus ea voce quaelibet jura praecipua
et excelientia significantur, dictae a jure primae
classis Romanae, quae cum sola plures haberet
centurias et sulfragia quam reliquae pariter omnes

i) Vergelijk de Aanteekeningen van een Staatsman (Mr. C. T.
Elout) letrehhel. de opdragt der Soiwereiniteit in 1813, mede-
gedeeld in een schrijven
(van Jhr. Mr. P. J. Elout van
Soetekwoude
) aan Mr. ü. Giioen van Prinsïeiiek. (\'s Graven-
hage 1850.

-ocr page 19-

prius rogata, consentiens legem caeteris quodammodo
praescribebat

De Souvereiniteit der Nederlanden werd in 1813
den Prins van Oranje aangeboden nadat ons

i) De jure civitatis L. I, Sect. III, Cap. VI, pag. 83,
edit. III. De juribus majestatis majoribus. Pranequ. 1694).

\') Het verband tusschen de herinneringen van het Erfstad-
houderscLap in 1813 en de opdracht der Souvereiniteit aiui
Willem I, is met treffende waarheid aangewezen door den
oud-ambassadeur en minister H. van Zuylen van Nijevelt
iu het in 1850 in liet licht gegeven geschrift ten titel voe-
rende: Herinneringen van een\' Staatsman betrekkelijk de ver-
heffing van Willem I tot\' Souverein Vorst der Vereenigde
Nederlanden; etc. medegedeeld door Mr. G. W. Veeede,
bldz. 10. o. a.:

//Wij bezitten eeu\' Vorst, wiens wettige Erfstadkouderlijke
werkkring is uitgebreid en verbreed geworden, met mede-
werking der gegoedsten en vroedsten in den lande, en met
bewilliging van den vorst zelve. Men toetse alzoo de maclit
van den Koning aan de bepalingen der Grondwet. Dit in
liet oog houdende, heelit Schrijver groote waarde aan het:
uIs
en blijft opgedragen"
want dat was het doel iu 1813 en
1814, en werd door het erfelijke der waardigheid, boven de
gewone wisselvalligheden der wereldgebeurtenissen verheven. —
en blz. 11:

Men legge die bijvoeging (bij de Gratie Gods) niet verkeerde-
lijk ten grondslag van een Koningschap, anders dan om-
schreven cn afgebakend in en door de Grondwet; waarin
Schrijver evenmin van een\' absoluten Koning, als van eene
Constituerende Volkssouvereiniteit vindt gewag gemaakt. —
Iu 1813 en 1814 werd Willem I de kroon op liet hoofd

-ocr page 20-

8

laud, een Fransch wingewest zijnde, het vreemde
juk afgeworpen had, opdat hij \'t Vaderland uit de
diepste vernedering weder zoude verhelFen en het in
zijnen vroegeren, schoonen rang en plaats zoude
trachten te herstellen.

Hij nam die Souvereiniteit aan, en wetende,
dat het volk, hetwelk voor zijne onafhankelijkheid
en vrijheid den strijd had opgevat, een orde- en
vrijheidlievend volk was, sprak hij den Decem-
ber 1813 in de door J. M.
Kemper met geestdrift
gestelde Proclamatie, deze schoone woorden: „Ik
aanvaard wat Nederland my aanbiedt, maar ik aan-
vaard het ook alleen onder waarborging eener vrye
Constitutie, welke uwe vryheid tegen volgende
mogelijke misbruiken verzekert." Dus geen Konink-
lijke oppermacht, geen volksoppermacht maar eene
door de Staatsmachten getemperde monarchie, werd
door
Willem I begeerd en in \'s lands belang ver-
eischt

gezet, als den meest waardige, cn op wien, zonder scliiju van
tegenspraak, het algemeen gevoel van dankbaren eerbied en
van behoefte aan magtsconcentratic, gelijk aller oogen cn
harten zich vestigden; edoch onder de onbezorgde bewustheid,
dat eene Grondwet zijne magt zoude regelen- en omschrijven."

\') Ook onze bekwaamste Staatslieden hebben dc Souvereinitei t

SB

-ocr page 21-

9

Na eene Grondwet van het jaar 1814^) , aan-
merkelijk gewijzigd in 1815^) en 1840, bezitten
wij nu sedert 1848 die vrije Constitutie in den vol-
sten zin des woords, welke de rechten des Konings
en die der Natie bepaalt. De praerogatieven der
Kroon, de macht des Konings naar deze Grondwet,

van Oranje vereenigd met de eischen en behoeften eener vrije
bevolking, zij hebben eeue getemperde monarchie gewild.
Ghoen van piiinsteiier, Grondwetsherziening en eensgezind-
heid, VI, pag. 822.

\') Vcrgel. : Proeve over de zelfstandigheid en onafhankelijkheid
der rechterlijke macht, door van Sonsjjeeck, II, 32 — in-
houdende optelling der praerogatieven één voor één, van Koning
Willem I.

") De in de Grondwet van 1815 beschreven macht van
den constitutioneelen Koning der Nederlanden Willem I, werd
in de officiëele fransche vertaling ten behoeve van de zuidelijke
gedeelten des rijks, kortweg aangeduid met de woorden
de
la prerogative royale
(section sixième van het hoofdstuk).
Ook kwam in het rapport der commissie tot herziening der
Grondwet van 1814 in het belang van het vereenigd Holland
en België, de zinsnede voor: «Elle a investi l\'autorité souve-
raine (van den souvereinen Vorst der Nederlanden) dc toutes
les prérogatives propres h la faire respecter dans l\'intérieur et à
l\'étranger." 13 Julij 1815.

Raepsaet in zijn Journal des séances de la commission
etc. T. VI, 71, 76, spreekt van pouvoir royal, niet van pré-
rogative royale; of wel van exercice de l\'autorité royale, de
uitdrukking prérogative misschien te onbestemd achtende en dus
bedenkelijk,

-ocr page 22-

10

wenschte ik te behandelen, doch eerst een blik te
slaan op de praerogatieven der Kroon in Engeland,
en op die van het vroegere constitiitioneele Ko-
ningschap in Frankrijk.

wss,

-ocr page 23-

§ n.

a. De Praerogatieven der Kroon in Engeland.

De Britsche Constitutie, de verhouding der Kroon
tot de Natie en deYolksvertegenwoordiging regelende,
heeft bij het maken der meeste heden ten dage
geldende constituties, tot voorbeeld gestrekt. Een
harer voornaamste bolwerken is de beperking of
bepaling van \'s Konings praerogatieven door zoo-
danige banden of grenzen, dat het hem onmogelijk
is, ze ooit zonder de toestemming zijns volks te
overschrijden. Er kan geen sprekender bewijs zijn,
zegt Sm
william Blackstone , — van de groote
vrijheid, welke het kenmerk van deze eeuw en
van dit land is, dan de vrijheid om de grenzen
van \'s Konings praerogatieven met eerbied te onder-
zoeken 6n ze tot een onderwerp van gedachtenWjg_

-ocr page 24-

12

seling te makenDeze echter zijn niet zooals in
de meeste andere landen, in eene speciale Grondwet
omschreven, ze zijn vastgesteld en hebben zich
allengs ontwikkeld naar de behoeften der tijden
en zijn derhalve in afzonderlijke wetten bepaald

Aan Koning Willem III komt de eer toe het
eerst met het beginsel der absolute monarchie ge-
broken te hebben.

The basis of the English constitution, the capital
principle on which all others depend, is, that the
legislative power -belongs to parliament alone: that
is to say, the power of establishing laws and of
abrogating, changing or explaining them^), — dit
is de grondtrek, dien
de Lolme in de vorige
eeuw, van Engelands Constitutie gaf. Als tegen-,
stelling tot het monarchaal beginsel, noemt
Stahl

\') Coraraentarics of laws. Vol. I, pag. 245.

") Vergel. het zelfstandig cn oorspronkelijk, vernuftig ge-
sclirift van John Allen,
Inquiry into the rise anA progress of
tlie Royal Prerogative in England,
cn Eob. v. MoilL, Gcscli.
u. Literatur der StaatswissenscJiaften,
II. 90.

The constitution of England or an account of the English
government; in which it is compared both with the republican
form of government and the other monarchies in Europe, by
J. L. de Lolme, pag. 51; London 1831.

Die Lehre vom State, pag. 322.

-ocr page 25-

13

de verhouding der Britsche Kroon tot het Parle-
ment, daar de macht des Parlements die des
Konings overtreft, het parlementaire beginsel.
Rechtens bezit het Parlement met den Koning
samen eene soort van Souvereiniteit, doch feitelijk
in regeeringszaken de beslissende macht. Daar de
Koning niet zyn eigen wil botviert, maar in den
geest der Natie heeft te handelen, hebben de
Ministers het vertrouwen der Volksvertegenwoordi-
ging noodig, zoodat hier meer dan in andere
Staten van Europa, de Volksvertegenwoordiging
invloed heeft op de regeering en dus ook op de
uitoefening van de praerogatieven der Kroon.

Het Huis der Gemeenten, hetwelk ten minste
eenmaal in de drie jaren vergaderen moet, staat de
onderstandsgelden, welke de Koning ter uitoefening
zijner rechten noodig heeft, al of niet toe. Dit
is een praerogatief van het Lagerhuis, waardoor
het in staat is de Kroon in bedwang te houden, en
hetwelk zich zoover uitstrekt, dat het steeds ieder
amendement in money-bills door het Hoogerhuis
voorgesteld afstuit

\') Zie de Lolme , the constitution of England etc., pag. 71
en 72.

-ocr page 26-

14

Het Parlement heeft tevens grooten invloed op
\'s Konings keuze van Ministers; alhoewel hy ze naar
welgevallen mag benoemen en ontslaan, heeft het ge-
bruik ingevoerd, dat hij steeds tot Raadslieden kiest
die, welke het Parlement hem aanwijst.
Pitt bestreed
dit, op grond dat hierdoor de onafhankelijkheid der
Kroon gevaar liep „Where is the independence"
zeide hij den 20 Februari 1784 in het Lagerhuis,
„nay, where is even the safety of any one prero-
gative of the crown or even of the crown itself,
if its prerogative of naming ministers is to be usurped
by this house, or if (which is precisely the same
thing) its nomination of them is to be negatived
by us without stating any one ground of distrust
in the men, and without suffering ourselves to
have any experience of their measures"? Doch
hoe machtig aristokratie en volksvertegenwoor-
diging in Engeland ook mogen zijn, de monar-
chie is blijven bestaan, vooral door het ontzag
en den eerbied, welke het Koningschap een ieder
inboezemt.

De beroemde kanselier Francis Bacon somde

\') A preparation for the union of laws, pag. 302. Works,
Deel IV.

2*

-ocr page 27-

15

weleer de praerogatieven des Konings op, en ver-
deelde ze in 5 hoofdgroepen :

V. \'s Konings praerogatief tegenover het Parle-
ment, het welk het recht omvat alle wetsvoorstellen,
door het parlement aangenomen, goed of af te
keuren, het parlement op te roepen, te sluiten,
te verdagen of te ontbinden naar welgevallen (at
bis pleasure) ; en het recht het getal leden van het
Parlement naar welgevallen te vermeerderen, hetzij
door aan Graafschappen en steden \'t recht toe te
kennen, leden te benoemen voor \'t Lagerhuis, hetzij
door zelfs leden van het Hoogerhuis aan te stellen
(to call and create barons at his pleasure).

Van het recht van veto," hier opgenoemd, is
sedert de regeering van
Willem III geen ge-
bruik gemaakt. In 1692 weigerde hy zijne goed-

\') The Power of calling parliaments in England as to pre-
cise time, place, and duration is certainly a prerogative of the
king but still with this trust, that it shall be made use of
for the good of the nation , as the exigencies of the times,
and variety of occasions, shall require: for it being impossible
to foresee which should always be the fittest place for them
to assemble in, and what the best season, the choice of these
was left with the executive power, as might be most subser-
vient to the public good, and best suit the ends of parliaments.

The works of John Locke, Vol. IV, of civil government,
pag. 438.

-ocr page 28-

-T
»

16

keuring te verleenen aan de bill for triennial par-
liaments , doch eenige jaren later, toen zy eenigszins
gewijzigd werd, kwam hij hierop terug.

2°. \'s Konings praerogatief in zaken betreffende
oorlog en vrede. Hy verklaart oorlog, sluit vrede
maakt en herroept verdragen met vreemde Mogend-
heden, is opperbevelhebber des legers, werft sol-
daten voor zee- of landdienst, benoemt en ontslaat
officieren, verklaart landstreken in staat van beleg,
verleent kaperbrieven en verheft in den ridderstand,
waardoor men gerechtigd wordt ridderdiensten te
verrichten.

3". \'s Konings praerogatief in zaken betreffende
de munt; hij vermag den standaard, \'tgehalte,
den stempel en de waarde der munt te wijzigen;
nieuwe en vreemde munt gangbaar te verklaren, en
ten behoeve van particulieren munt te laten slaan.

4°. \'s Konings praerogatief in zaken betreffende
den handel; hij mag verbieden het land te verlaten
of zeker bepaald land te bezoeken, den uit- of
invoer van waren verbieden of hierop rechten
heffen zoowel bij in- als uitvoer.

5°. \' 8 Konings praerogatief met betrekking tot
de persoon zijner onderdanen; hij vermag zedelijke
lichamen met zoodanige rechten of verplichtingen

-ocr page 29-

17

als hem goeddunkt, op te richten, vreemdelingen
het burgerschap te verleenen en gratie te schenken.

Eene andere verdeeling of rangschikking der
Koninklijke praerogatieven, alhoewel in hoofdzaak
met die van
Bacon overeenkomende, maar toch
zeker niet minder merkwaardig dan deze vindt men
in de werken van Sir
William Blackstone
Hij verdeelt ze vooreerst in directe en incidenteele,
onder welke laatste soort behoort b. v. het voor-
recht hetwelk de kroon bezit, dat hare schuldvorde-
deringen bevoorrecht zullen zijn aan alle andere.
Deze incidenteele praerogatieven zijn eigenlijk pri-
vilegiën, ingesteld ten behoeve van den persoon des
Konings, uitzonderingen op het algemeen geldend
burgerlijk recht.

De directe praerogatieven, de uitdrukking der
Koninklijke macht, verdeelt hy in 3 klassen: met
betrekking tot het karakter, de macht en het
inkomen der kroon

1°. Met betrekking tot het karakter der Kroon,

Commentaries on the Laws of England. Vol. I, of the
King\'s prerogative, pag. 245. sqq.

2) Vergel. de Lolme, the constitution of England etc.,
pag. GO, 61.

2

-ocr page 30-

18

is de Koning Souverein; tengevolge v. Stat. 24
en Stat. 25
Henry YHI, worden Kroon en
Parlement, Keizerlijk genaamd; dit geschiedde
om \'\'t aloude idée, als zoude ieder Koning afhankelijk
zijn van den Duitschen of den Romeinschen Keizer,
tegen te spreken. Wat de staatkunde des Ko-
nings betreft: „the King can do no wrong", het-
geen niet verstaan moet worden, als zoude het
hem onmogelijk zijn kwaad te doen, maar dat,
hetgeen in staatkundige handelingen afkeuring
verdient, der Kroon niet mag verweten worden,
en dat hij er niet voor verantwoordelijk is aan
zijn volk.

Dit heeft in Engeland ten gevolge gehad, dat
de regeering veelal geheel in handen des Parle-
ments is geraakt^) daar de ministers aldaar meer
den wil des Parlements dan des Konings achten

\') Eene uitzondering hierop maakt mogelijk de regeering die
tegenwoordig Englands belangen^ in het buitenland behartigt.

2) Stahl Die Lehre vom Staate, pag. 329: Man spricht
in England von Prärogativen der Krone; auszer der Ernen-
nung der obersten Beambten ist namentlich die Repräsen-
tation nach aussen sohin die Stellung des Landes in den
grossen Weltverhältnissen, eine Prärogative der.Krone. — Recht-
lich ist das auch lediglich dem Könige untergeben. Allein
untersucht man näher, in welcher Hand sich die Prärogative

-ocr page 31-

19

Het „Nulluni tempus occurit regi", geldt ook hier.
De Koning wordt verondersteld zoo met \'slands
zaken bezig te zijn, dat hij geen tijd heeft zijne
rechten tegenover zijne onderdanen altgd binnen
den daarvoor bepaalden tijd te doen gelden. Dit
recht is te onzent onbekend.

Door de perpetuiteit van het Koningschap wordt
de Kroon, als de Koning sterft, verondersteld on-
middelijk op zijn opvolger te zijn overgegaan.

2°. Wat zijne macht betreft, als Yertegenwoordiger
des lands tegenover het buitenland benoemt hij gezan-
ten en ontvangt die der vreemde Mogendheden, sluit
verdragen en verbonden; derhalve is ieder ver-
drag door den Koning gesloten, verbindend voor
\'t gansche land; hij verklaart oorlog en teekent den
vrede, verleent kaperbrieven en vrygeleide.

Wat het inwendig beheer van \'s lands zaken
betreft, heeft hij een deel der wetgevende macht,
is hoofd des legers, bron van het recht, niet de
maker maar de uitdeeler (distributor) er van, be-
waarder van de landweer, verleent alle eere-ambten

befindet und befinden muss, so sind das auch hier die Mi-
nister und sollin diejenigen welche die Minister bezeichnen
und von welchen sie abhängen.

2*

-ocr page 32-

20

en privilegiën (the fountain of honour, of office and
of privilege), — bestuurder van alles wat den
handel betreft, stelt b. v. de openbare markten
vast, maakt munten, maten en gewichten en is
het hoofd der Staatskerk.

3". \'s Konings praerogatief met betrekking tot
zyn inkomen; dit zijn gewone, welke vastgesteld
worden bij het optreden van een nieuwen Koning
of buitengewone inkomsten, zooals jaarlijksche
subsidiën.

De macht des Koningsin Engeland is oogen-
schijnlijk die eener absolute monarchie, maar daar,
zooals ik boven reeds aantoonde, geen uitgave zonder
de toestemming des Parlements geschieden kan,
en zonder geld de Koning van zijne macht slechts
een gering gebruik maken kan, is hij geheel
afhankelijk van het Parlement. Ook geen inko-
men, zonder de toestemming des Parlements,
uitgezonderd eenige kleine emolumenten als b. v.
de strandvonden, indien de eigenaar onbekend is,
de zwanen, welke in publieke wateren gevon-
den worden, en dergelyke meer. — Eveneens
is het den Koning onmogelijk zijn praerogatief

i) de Lolme, the constitution of EngLmd etc., pag. 63.

-ocr page 33-

21

als opperbevelhebber des legers te doen gelden
indien hem de middelen tot onderhoud des legers
niet toegestaan worden. Door de bill of mutiny ,
welke jaarlijks hernieuwd moet worden, wordt
vergunning verleend tot het instandhouden des
staanden legers en de uitgaven hiervoor benoodigd
toegestaan. Door de act of settlement is de Koning
verhinderd de hoogste rechters te ontslaan , (quam
diu se bene gesserint), tenzij op voorstel des Parle-
ments, voor zooverre zij iets onwettigs mochten
verricht hebben

Wat het heffen van belastingen betreft, dit was
tot voor 1688 een koninklijk praerogatief, doch
de bill of rights (art. 4) van dat jaar bepaalde, dat
daarvoor in het vervolg de goedkeuring des Parle-
ments vereischt zoude worden

i) Opsomming der //Stautsliolieitsreckten" en onderscheiding,
bij
Klubeb, OeffenU. Eeclit dcr T. B. § 98 en 99.

-) Thomas Erkine May, A prcaclictal treatise on the laws
privileges etc. of Parliament, pag. 503:

Concurrently with parliaintary taxation, other imposts. Were
formerly levied by royal praerogative Avithout the consent of
parliament, but none of these survived the revolution of 1688.
Since that time the revenue of the Crown has been entirely
dependent upon Parliament and is derived cither from annual
grants for spccitic public services, or from payments already
sqt

-ocr page 34-

22

b. De praerogatieven der Kroon in Frankrijk
gedurende het constitutioneel Koningschap.

Iu Frankrijk wenschte men in 1814 toen het Ko-
ningschap hersteld werd, evenals bij ons eene getem-
perde monarchie , en vooral de handhaving der
rechten van de Kroon Het charter van 4 Juni

cured and appropriated by acts of Parliaments, and which are
commonly known as charges upon the Consolidated fund.

Vergel. Groen v. Peinstekeu, Grondwetsherziening —
Eensgezindheid, pag. 321.

II reste aux monarques, sous une constitution libre, de
nobles, belles, sublimes prérogatives. \'A eux appartient ce droit
de faire grâce, droit d\'une nature presque divine, qui répare les
erreurs de la justice humaine ou ses sévérités trop inflexibles,
qui sont aussi des erreurs: à eux appartient le droit d\'investir
les citoyens distingues d\'une illustration durable, en les pla-
çant dans cette magistrature héréditaire, qui réunit l\'éclat du
passé à la solennité des plus hautes fonctions politiques : à eux
appartient le droit de nommer les organes des lois, et d\'assu-
rer à la société la jouissance de l\'ordre public, et à l\'innocence
la sécurité: à eux appartient le droit de dissoudre les assem-
blées représentatives, et de préserver ainsi la nation des égare-
mens de ses mandataires, en l\'appelant à de nouveaux choix;
à eux appartient la nomination des ministres, nomination qui
dirige vers le monarque la reconnaissance nationale, quand les
ministres s\'acquittent dignement de la mission qu\'il leur a
confiée; à eux appartient enfin la distribution des grâces, des
^ faveurs, des récompenses, la prérogative de payer d\'un regard

-ocr page 35-

23

1814 van Lodewijk XYIII, wier préambule
aldus luidde: „Nous\' avons volontairement et par
libre exercice de notre autorité royale accordé et
accordons, fait concession et octroi à nos sujets de
la charte constitutionelle qui suit," was eene na-
volging der Britsche Constitutie. Doch de persoon des
Konings genoot niet die zekerheid welke ze in En-
geland had, niet alleen ten gevolge van het van natuur
beweeglijker en onstuimiger karakter der Fransche
natie, maar ook door dat de revolutie den Adel,
welke door
Blackstone een vereischte voor de
duurzaamheid eener monarchale regeering genaamd
wordt, vernietigd had. De praerogatieven des
Konings in Frankrijk waren echter niet zoo ge-
bonden als in Engeland, daar hij er eene veel
vrijere beschikking van genoot.

Het recht van veto, het recht van gratie, het
recht van oorlogsverklaring en vrede te sluiten
kende de Charte den Koning toe: door het recht
van sanctie nam hij deel aan de wetgevende macht ;

OU d\'uu mot les services rendus îi l\'état, prérogative qui donne
à la monarchie un trésor d\'opinion inépuisable. —
Benj.
Constant
, Cours de Politique constitutionelle.

Art. 32 der Charte v. 1814 en art. 18 der Charte v. 1830,
bepaalden beide: Le roi seul sanctionne et promulgue les lois.

-ocr page 36-

24

doch voor de blijvende instandhouding des legers
behoefde hij niet zooals de Britsche Koning de
jaarlijksche toestemming der Kamers.

Het beginsel der onschendbaarheid des Konings
en van verantwoordelijkheid der ministers werd
eveneens in de charte gehuldigd. Al die uit-
nemende rechten der Kroon hadden in Frank-
rijk zoowel als in Engeland, een historischen
grondslag

Het charter van 1814, art. 73, en dat van 1830,
art. 63, bepaalden beide, dat de koloniën onder
bijzondere wetten zouden leven.

Necker had gewenscht, dat den Koning slechts
een zoogenaamd opschortend veto werd toegekend,
daar het gebruik maken van het recht van veto
tegenover de beslissingen der Kamer slechts botsin-

\') Men vergelijke sleclits in het werk van «e Keal, La
science du Gouvernement (1754) Tome V, het 4\'\'® Hoofdstuk,
Afdeeling, des prérogatives du Roi de France.

\') Necker, sur l\'administration, pag, 130: L\'on ne se
serait jamais fait à l\'idée que le roi pouvait mettre un ob-
stacle perpétuel à une loi du bien public, demandée avec persis-
tance par les Eeprésentans de la nation ; et la crainte de, ré-
veiller un sentiment d\'irritation en refusant «une seule fois la
sanction royale, la crainte d\'exciter un mécontentement général
auraient constamment détourné les Ministres de proposer l\'appli-
cation fornielle d\'une sembablc prérogative,

-ocr page 37-

25

gen te weeg brengt en misnoegen verwekt, waarin
de Koning steeds zwichten moet voor den wil der
Natie. Het opschortend veto levert volgens hem
in de Britsche staatsregeling geen inconvenient op,
daar het Hoogerhuis (la chambre des pairs) bovenal
zorgt, dat er geen inbreuk gemaakt worde op
andere Koninklijke praerogatieven, en daarenboven
de Koning nog het recht heeft de Kamers te ont-
binden, waardoor hij niet verplicht is aan hunne
wenschen gehoor te geven. De droevige revolu-
tionaire ervaring in zijne jeugd en in zijn eigen
Yaderland verkregen, maakte daarentegen den grij-
zen Koning van Zweden
Bernadotte , Karel
JoHAN
XIV, tot een warm en overtuigd voor-
stander van het onbepaald en volstrekt
veto der
Kroon

Zoowel de charte van 1814 als die van 1830,
droegen het beheer der buitenlandsche betrekkingen
den Koning op.

\') Discours de clôture du Stor-Thing, le 10 Août 1834, o. a.

S. M. croit que les éclaircissemeiis qui ont clé fournis de-
puis au Stor-Tliing, feront dispanaître les doutes qui pourraient
encore exister au sujet du veto absolu, que le chef supreme
de l\'Etat doit avoir sur les propositions de la législature. Zio
Haçuçil de Lettres, T. I, 291. Stockholm, 1858.

-ocr page 38-

26

Wat de. rechterlijke macht betrof, de Charte
van 1814 bepaalde dat de rechters door den
Koning benoemd werden, en onafzetbaar waren. De
restauratie voerde \' derhalve de onschendbaarheid der
rechterlijke macht in; doch werd aan
Lodewijk
XVin de bevoegdheid gegeven, de aanstelling
der rechters door
Napoleon benoemd, niet te
verlengen. Het zelfde beginsel bleef gehandhaafd
in 1830 vooral op het advies van den schr anderen
Dupin, ondanks den tegenstand die het ondervond
bij de liberalen, die de koningsgezinde rechters
wilden verdrijven; doch de voorwaarde werd gesteld
dat zy tevens trouw zwoeren aan den Koning en
aan de constitutie. Alhoewel verscheidene rechters
weigerden dezen eed af te leggen, bleef het beginsel
der onafzetbaarheid toch geëerbiedigd.

Eene erfelijke chambre des pairs en eene chambre
des députés werden opgericht, doch daar deze laatste
te veel den rijkeren middelstand, te weinig het Fran-
sche volk vertegenwoordigde, kon de charte van 1840
niet blijven bestaan. De charte van Louis
Philippe
schafte het erfelijk pairschap af en breidde de ver-
kiesbaarheid voor de Tweede Kamer (la chambre
des députés) uit; doch ook deze charte bezweek in
den on verwachten opstand van Februari 1848.

-ocr page 39-

27

De Fransche Constitutien rüsten echter (zooals
Stahl het noemt) op den krater der volkssouve-
reiniteit, en deze gevaarlijke toestand maakt het
gemakkelgk in goede tijden tè regeeren, doch
wanneer eens het volk opstaat is geene constitutie
daartegen bestand. Dit heeft ook de geschiedenis
dezer eeuw tot nu toe geleerd; geen troons- of
regeeringsverwisseling, uitgezonderd die van
Lode-
wijk
XYIII op Karel X is zonder bloedvergieten
en verandering van Constitutie afgeloopen, en
dit is wel een bewijs dat het legitieme Koningschap
voor Frankrijk de gelukkigste regeeringsvorm dezer
eeuw geweest is; immers de toekomst zal nog den
afloop van de tot nog toe rooskleurige republiek
moeten leeren.

In een uitstekend en hoogst belangryk werk
(Cours de Politique Constitutionelle) schetst
Ben-
jamin Constant
^) onder anderen de rechten, die
der Kroon in Frankrijk behooren toe te komen.

\') Benjamin Constant was de strijder voor het koning-
schap in i^rankrijk, in 1814 na den val vau \'t eerste keizerrijk
riep hij uit: Fiers défenseurs de la monarchie, supporterez-
voTis que l\'oriflamme de Saint Louis soit remplacé par un
étendard sanglant de crimes et d\'épouvantables suceés? (De la
conquête et de l\'usurpation; troisième editio n p. 196 et dernière.)

-ocr page 40-

28

Dit ontwerp strekte der Portugeesche Constitutie tot
voorbeeld. In den aanhef (pag. YIII) zegt hij zoo
waar als treffend : „Sous une monarchie Ie roi doit
posséder toute la puissance qui est compatible avec la
liberté, et cette puissance doit être revêtue de formes
imposantes et majestueuses; car dans une monar-
chie la sécurité du monarque est l\'une des garanties
de la liberté, et cette sécurité ne peut naître que
de la conscience d\'une force sufiisante."

De machten in den constitutioneelen Staat zijn vol-
gens hem de koninklijke, de uitvoerende, de vertegen-
woordigende en de rechterlijke macht. De konink-
lijke en de uitvoerende macht behooren aan het
Koningschap; de koninklijke is degene welke door
hare geschiedenis en tradities in stand wordt gehou-
den , de uitvoerende daarentegen is met de uiterlyke
kenteekenen, de praerogatieven der kroon bekleed.
De Wetgevende macht berust hoofdzakelijk bij het
parlement, de Koning.kanhaar door zijn recht van
veto, waar hij zulks noodig oordeelt, tegenhouden;
maar de uitvoerende macht wordt door den Koning
aan zijne verantwoordelyke ministers opgedragen

1) Droit public Français par J. B. J. Paillieï, pag. 934:
Le ministère dans l\'ordre constitutionel est le gouvernement.

-ocr page 41-

29

en de rechterlijke macht bestaat uit onafzetbare
rechters. Het is de taak der Koninklijke macht
te verhoeden dat v^etgevende, uitvoerende en rech-
terlijke macht met elkaar in botsing geraken; of
wanneer dit geschiedt, de eendracht te herstellen.
De Koning moet dus volgens
Benj. Constant
eene neutrale macht zijn, boven alle partyen ver-
heven, onmisbaar voor de handhaving der vrijheid.
De Koning benoemt de Hoofd-Ambtenaren der uit-
voerende macht, zijne ministers; hij benoemt de
leden van, het erfelijk hoogerhuis, wier aantal onbe-
perkt moet zijn, en welk staatslichaam niet door
hem mag ontbonden worden. Het aantal leden
moet kunnen vermeerderd worden, daar anders
eene partij zich in hun midden zoude kunnen vor-
men, welke, zonder dat men het verhinderen kon.

Lu puissance royale appartient toute entière au monarque mais
l\'exercice du pouvoir est remis tout entier au ministère; 1"
parce qu\'ayant tous les moyens de gouvernement, il doit
savoir tout ce qu\'il y a à faire ; parce qu\'il est responsable :
ainsi il ne peut répondre que de lui-même, de ce qu\'il a vu,
de ce qu\'il a pensé, et non de ce que voient ou pensent les
autres. Comme les suites d\'une action qui embrasse l\'Etat et
qui compromet la tête des ministres mêmes sont fort graves,
ceux-ci ne peuvent remettre à la décision de personne la respon-
sabilité de deux dépôts de cette importance.

-ocr page 42-

30

de hoogste macht in handen zoude krijgen, of de
taak der wetgevende macht belemmeren.

De Koning, hetzij door voorstellen te doen
of andere goed te keuren, neemt deel aan de
wetgevende macht.
Benj. Constant wil niet
zooals ISl
ecker den Koning een opschortend
veto toekennen, wijl dit niet met de koninklijke
waardigheid zoude strooken, en eene gedwon-
gen toestemming aan een wetsvoorstel de uit-
voering der wet bemoeilijkt, daar niemand
met hart en ziel, hetgeen hij afkeurt, ten uit-
voer legt.

De Koning verdaagt en ontbindt de 2\'\'° Kamer.
Dit recht van ontbinding moet hem in staat stellen
de eensgezindheid tusschen Kroon en Volksverte-
genwoordiging te herstellen.

De Koning benoemt voor het leven de leden der
rechterlijke macht welke onafzetbaar zijn.

De Koning heeft het. recht van oorlog en vrede;
doch behoort hij geen verdrag met eenige mogend-
heid, dat invloed kan hebben op de rechten zijner
onderdanen, zonder de goedkeuring der volksver-
tegenwoordiging te sluiten.

De Koning heeft het recht van gratie.

En bovendien moet de Koning onschendbaar zyn.

-ocr page 43-

31

daar dit een vereischte is in iedere erfelyke monar-
chie, wijl alleen hierdoor de waardigheid van het
Koningschap, boven partyschappen verheven, on-
gekrenkt blijft.

-ocr page 44-

§ III

Keeren wij tot Nederland terug.

De Grondwet omschrijft de macht des Konings
door de opsomming der Koninklijke praerogatieven.

De onschendbaarheid des Konings en de hier-
mede in verband staande verantwoordelijkheid der
ministers worden in de afdeeling van het II\'"\'\'
hoofdstuk der Grondwet, handelende over de macht
des Konings, terecht het eerst genoemd.

Dit beginsel, dat evenals in Engeland ook in de
meeste constitutioneele rijken gehuldigd wordt, ken-
teekent het wezen der\'Kroon\'). Alleen handelend

\') R. von Mohl, Encyklop. der Staatswiss., pag. 219:
Die Niclitverantwortliclikeit erstreckt sich nicht weiter, als
auf die Person des Staatsoberhauptes. —• Bei allen übrigen
Staatstheilnehraern, und ständen sie demselben noch so nahe
besteht weder die logische Unmöglichkeit noch die politische
Bedenklichkeit einer Anklage und eines Richterspruches.

-ocr page 45-

33

kan de Koning dus niet optreden, zijne ministers
werken mede tot de uitoefening zijner rechten, en
deze dragen de verantwoordelijkheid voor het ge-
bruik der praerogatieven niet alleen tegenover de
Kroon, maar ook tegenover de Staten-Generaal.

Geenszins mag echter \'s Konings onschendbaarheid
zoodanig uitgelegd worden, als zoude hij onbelee-
digbaar zijn, de bedoeling is geene andere, dan hem
strafrechtelyk en voor staatkundige handelingen
onaantastbaar te verklaren.

In burgerlijke zaken kan de Koning ter verantwoor-
ding geroepen worden; de wyze hoe zulks geschiedt
uit eerbied voor den persoon des Konings, bepalen
art. 161 G. W. en art. 4 R. V. In crimineele
zaken is hij onschendbaar, niet alleen om reden,
dat eerst den Koning in zijn eigen naam eene
straf zoude opgelegd kunnen worden, en hij daarna
te zijnen behoeve hoogst waarschijnlijk van het recht
van gratie zoude gebruik maken, maar ook omdat
het opleggen van straf het Koninklijk prestige ten
zeerste zoude benadeelen

1) De Groot (de jure belli ac pacis) beroept zicli, ora
de strafrechtelijke onverantwoordelijkheid des Konings aan tc
toonen, op het gezegde van David : «Alleen jegens U, o Heer!
heb ik gezondigd."

2

-ocr page 46-

34

Voor alle staatkundige handelingen des Konings;
zijn de ministers verantwoordelijk, doch niet allen
gezamenlijk, collectief, maar een ieder afzonderlijk
in zooverre het zijn departement betreft\'). Hunne
verantwoordelijkheid wordt geregeld bij de wet v.
22 April 1855 (Stbl. N". 33)

Zonder zijne ministers kan de Koning geen
staatkundige maatregel nemen, daar alle besluiten
en beschikkingen volgens art. 73 al. 4 Gr. W. de
ministerieele medeonderteekening, als teeken hunner
instemming, behoeven. Alhoewel dit artikel niet
spreekt van wetten, de praktyk toont aan, dat
ook deze door de ministers mede onderteekend
worden.

Daar de Koning vrij is in de keuze en het be-

\') In het rechtsgeding der ministers van Karel X merkt
men hunne lofwaardige bescheidenheid en kiesche bezorgdheid
op, om den grijzen Monarch, liunnen gewezen Vorst, door de
openbaring van het geheim der beraadslagingen ven den Raad
van ministers niet te bezwaren en de schuld op hem te •
Averpen. Zij bleven hunnen eed getrouw. — Vergel. het\'
proces des ministres de Charles X, La Haye 1831, pag.
341, 342.

2) In Frankrijk ontbrak eene wet op de min. strafrechtel.,
verantwoordelijkheid. Hiervan dat velen de wettigheid van het
proces tegen de ministers van Karel X betwisten.

-ocr page 47-

35

noemen zijner ministers, krijgen hierdoor zijne an-
dere rechten eene grootere beteekenis (art. 73, al. 1,
Gr.W.); want in de meeste gevallen zal hij immers
personen kunnen kiezen, van wier verknocht-
heid en medewerking hy te voren verzekerd is.
De Staten-Generaal zouden echter, indien de mi-
nisters het vertrouwen der Kamers niet bezitten,
hunne taak zeer kunnen bemoeilijken, waar-
door zij genoopt zouden worden hun ontslag te
nemen. Evenwel alle dwang tegenover de Kroon
is even inconstitutioneel, als elke inmenging des
Konings in den verkiezingsstrijd voor leden der
Staten-Generaal. „De macht om een Staatsman te
verwijderen", zegt Bosscha^), „wien de Koning
een deel van het algemeen bestuur heeft toever-
trouwd, is in de Tweede Kamer onzer Staten-
Generaal, ongezocht, geleidelijk, maar met snelle
voortgangen in werking getreden." —Toch hebben
de Staten-Generaal wel het recht door motiën den
Koning opmerkzaam te maken, dat ministers hun
vertrouwen niet bezitten^); zij mogen geen ministers

\') Kroon en ministers, pag. 80.

-) De grootste omzicbtiglieid zal nogtans wel noodig zijn bij liet
gebruik van de parlementaire verklaring van wantrouwen in de

2*

-ocr page 48-

36

aanwijzen als opvolgers, maar wel zonder het konink-
lijk praerogatief te benadeelen, de wenschelijkheid
van ministerverandering aantoonen, opdat de Kroon
maatregelen neme om het gemeen overleg, het eerste
vereischte tusschen de afzonderlijke deelen der Wet-
gevende Macht, te bevorderen, hetzij door ontbin-
ding der Volksvertegenwoordiging of door minister-
verwisseling

Kuidslieden der Kroon, ten einde hen niet in atfuit van nood-
weer te stellen, cn de geweldigste maatregelen uit tc lokken,
coups d\'Etat, het stellen in staat van beleg van residentiën
enz. Vergel. het procès der ministers van Kabel X en de
wegslepende pleidooien van den oud-minister de Maiitinac,
den edelmoedigen verdediger van den Prins de Polignac;
van de Advocaten Hennequin, Sauzet enz., pag, 342 o. a. :
«Le jour où le Gouvernement n\'existera que par la majorité
des chambres, le jour où il sera établi en fait que la chambre
peut repousser les ministres du Roi, et lui en imposer d\'au-
tres qui seront ses propres ministres, ce jour-là, ç\'en est fait
non-seulement de la Charte, mais de là royauté," en verder
ook pdg, 438, 447.

\') In eene Verklaring aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
in 1868 van ruim 1200 Nederlanders, (onder deze zeer aanzien-
lijke, en wel twee oude voorstanders der Grondwetherziening
van 9 December 1844 (de Kempenaer en B. Wiciiebs) aan
de spits) leest men o. a. : Met hart en ziel gehecht aan de in
1848 in zóó milden geest herziene Grondwef, aan instellingen
in welke wij het plechtanker van onze regten en vrijheden waar-
deeren, mogen wij niet nalaten aan die leden der Volksvertegen-
woordiging die ter beslechting der hangende geschillen tusschen

-ocr page 49-

37

De onschendbaarheid des Konings, heeft ten
gevolge dat het benoemen der ministers een der
hoofdpraerogatieven der Kroon is, want alleen daar-
door is hij in staat zijne overige staatkundige rech-
ten te doen gelden. De Koning is niet onschend-
baar wijl hij geen overtuiging of wil heeft, maar
wijl hij zich door de Grondwet verbonden heeft,
zynen wil door verantwoordelijke ministers te
doen uitvoeren. Waar men dus in de vol-
gende artikelen (54—70 G.W.) dezer afdeeling
eene optelling van Koninklijke praerogatieven vindt,
kan men, waar van den Koning alleen ge-
sproken wordt, daarvoor lezen: de Koning en zijne
ministers

Men kan deze rechten zeer gevoegelyk in drie
klassen verdeelen: ten eerste, \'s Konings praero-
gatieven als vertegenwoordiger des lands tegenover
het buitenland, ten tweede: \'sKonings praeroga-

dc Kamer en het Ministerie geen anderen uitweg verklaren te
zien, dan de afstemming van alle hoofdstukken der begrooting,
onze verbazing cn ons innig leedgevoel tevens te betuigen.

\') In der Regel wird am füglichstcn die Regierung genannt
Fürst und Minister zusammen, denn das entspricht der Wahr-
heit, und wo es sich um Gesetzverletzung und Schuld han-
delt, natürlich nur der Minister. Staul , Die Lehre vom Staate.

-ocr page 50-

38

tieven met betrekking tot het inwendig beheer
van \'s lands zaken, en ten derde: \'s Konings
praerogatieven betreffende het beheer der koloniale
zaken

- \') Al die regten hebben dit met elkander gemeen, dat zij
alle zijn onvervreemdbaar en dat derhalvo noch de Koning,
noch de gewone wetgever daarover kan beschikken, of die
aan een ander gezag in den Staat afstaan. — De Rechten der
Kroon zijn door den Grondwetgever vastgesteld niet in het
belang van den Koning maar in het belang der Natie.

Mr. A. de Pinto, Tliemis 1844, Over de macht des
Konings n. de Grondwet, pag. 9.

*

-ocr page 51-

§ IV.

a. \'s Konings praerogatieven als Vertegenwoor-
diger des lands tegenover het buitenland.

De artikels 55, 56 en 57 der Grondwet bepa-
len des Konings rechten als vertegenwoordiger
van den Staat tegenover het buitenland^).

Hij heeft het opperbestuur der buitenlandsche be-

1) Iets over de goedkeuring van verbonden en verdragen door
de Staten-Generaal; door Mr. G.
W. Veeede, 1843, pag. 1:
//Groot is de magt des Konings ten aanzien der buitenlandsche
betrekkingen van het Rijk. Hij alleen bestuurt die; Hij ver-
klaart oorlog en maakt vrede; Hem is het regt opgedragen om
alle andere verbonden en verdragen te doen sluiten en tc be-
krachtigen. — Écne uitzondering slechts erkent de Grondwet:
//In geval de verbonden en verdragen, in tijd van vrede ge-
sloten mogten inhouden eenigen afstand of ruiling van een ge-
deelte van het grondgebied des Rijks of van deszelfs bezittin-
gen in andere werelddeelen, worden dezelve door den Koning
niet bekrachtigd, dan nadat de Staten-Generaal op dezelve
hunne goedkeuring hebben gegeven".

-ocr page 52-

40

trekkingen. Opmerkelijk is liet, dat art. 55 der Grond-
wet van
1840 evenals ook die van 1814 en 1815
hier niet spreken van opperbestuur maar van een
bestuur des Konings; men zoude hieruit kunnen aflei-
den, dat toen eene meer rechtstreeksche, persoonlijke
leiding van dit departement door den Koning werd
toegelaten. — „Waarom niet opperbestuur gelijk in
art.
59 en 60?" vroeg Thorbecke in zijne Aan-
teekening op de Grondwet
(1840). „Elk bestuur
in handen van den Koning is opperbestuur."

Tengevolge van art. 55 benoemt en ontslaat hij
gezanten, ministers en verdere leden van gezant-
schappen ook consuls, en regelt alles, wat op den
diplomatieken dienst betrekking heeft.

Alle vreemde diplomatieke agenten worden bij
den Koning geaccrediteerd\').

1) Vreemde gezanten — heeft men wel eens beweerd —
kunnen niet door een Eegent ontvangen worden, daar zij steeds
bij den Koning of de Koningin geaccrediteerd worden. Zoo
werd Mr.
Cornelis Hop, ambassadeur van Hunne Hoogmo-
genden in openbaar gehoor ontvangen in 1719 door den 6-jarigen
Lodewijk XV.

Mr. de Salvandy, soutenait (1842) qu\'en sa qualité d\'ambassa-
deur représentant personrellement le roi des Français auprès de la
reine d\'Espagne, c\'était Ti la reine personnellement qu\'il devait
remettre ses lettres de créance.
Guizot , Histoire de mon temps.
Tome
6, pag, 319,

-ocr page 53-

41

„Het departement van buitenlandsche zaken,"
zegt de Hoogl.
Ykeede „steeds het eerste op
de Staatsbegrooting, wordt geoordeeld de eenheid
van den Staat door raiddel van gezanten en con-
suls, meer dan eenig ander in het buitenland uit
te drukken, te verbeelden en te vertegenwoordigen."

Alhoewel uit het opperbestuur der buitenlandsche
betrekkingen reeds van zelve voortvloeit, dat de
Koning Gezanten en Consuls benoemt en herroept,
werd dit er echter ten overvloede nog bij gevoegd in
de redactie der artikels van de oude Grondwet
(art. 56 G.W. 1815 en art. 55G.W. 1840.).
Van
Hogendorp
in zijne Schets van eene Grondwet ge-
bruikte hier het eenvoudiger woord „diplomaten".

Den 15"^®" November 1871, stelde de Heer
Dumbar in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
een amendement voor, waarbij art. 5 der Staats-
begrooting voor buitenlandsche zaken met
f 8000
zoude verminderd worden, om zoodoende de re-
geering te noodzaken het gezantschap bij den Pau-
selijken stoel op te heffen. Het amendement werd
aangenomen; de Kamer maakte van haar recht
gebruik, daar de bezoldigingen van \'srijks amb-

\') Onze diplomatic pag. 53.

-ocr page 54-

42

tenaren, door den Koning op de Staatsbegrooting ge-
bracht, slechts door de wetgevende macht kunnen toe-
gestaan worden; maar toch indirect verkortte zij hier-
mede \'s Konings praerogatief van de buitenlandsche
betrekkingen te regelen, daar de toenmalige minister
van buitenlandsche zaken het behoud van dit gezant-
schap wenschelijk oordeelde. Nu kan niet geëischt
worden, dat de Koning zelf of eenige ingezetenen
zulk een ambtenaar bezoldigen; en zoo werd hier de
Koning verhinderd in dien zin te handelen, als hij
meende, dat \'s lands belang het eischte.

De verhouding van ons land tegenover eenen
anderen Staat kan, hetzij tengevolge eener on-
voorzichtige, buitenlandsche politiek, hetzij ten-
gevolge van onbillyke schikkingen en eischen van
groote mogendheden, van dien aard worden, dat
een oorlog onvermijdelijk is. Alsdan tot het hand-
haven van de eer, de waardigheid en de belangen
van Nederland, is den Koning het recht gegeven oor-
log te verklaren. Dit recht, uitgezonderd in Zweden,
komt in alle monarchiën den Koning toe\'

I) De Zweedsche Grondwet van 1732 eisclite de toestemming
t der Stenden tot eene oorlogsverklaring. Geen wonder, men had
dc rampzalige krijgstlust van
Kabel XH ondervonden!

-ocr page 55-

43

Het soeverein besluiten van oorlog en vrede
merkte
Thorbecke aan^), „maakt het wetgevende
deel uit van de regeering der buitenlandsche betrek-
kingen" en hij teekent dit recht „als eene macht om
den uitwendigen toestand van den Staat te bepalen."

Talrijk zyn degenen, die, wat dit praerogatief der
kroon betreft, eene verandering wenschelijk achten,
door het den Koning te ontnemen of ten minste
door het hem met de beide Kamers der Staten-
Generaal te doen deelen, zoodat het een reoht der
wetgevende macht worde

„Dit recht doet mij beven," zeidein 1814 J.H.
VAN SwiNDEN, „en wat zoude er van den Staat kun-
nen worden, indien er onder \'s Yorsten nakomelingen
(dat God verhoede!) oorlogzuchtige helden gevonden
werden." — De Koning, een oorlogzuchtige held
zijnde, zou dan die zucht moeten bedwingen, wijl
slechts hierdoor de onafhankelijkheid en het grondge-
bied des rijks kunnen bewaard worden (art. 51G. W.).

De Heer van Eck wenschte bij de algemeene
beschouwingen over de staatsbegrooting voor 1871

1) Aant. op de G.W. pag. 114.

\') Vergel. Adviezen en Beschouwingen van de HH, v. Bem-
MELEN,
BüïS, TeLLEGEN, V. OOSTEEWIJK, ovcr Art. 56, G.W.
\'sGravenh. 1872.

-ocr page 56-

44

zeer dringend eene verandering of wijziging van
art.
56 der Grondwet. Thorbecke meende zich
hiertegen te moeten verzetten\').

In eene proeve van Grondwetsherziening door
den Heer
Vredefrijk eiraelenburg, zegt deze
0. a.: „Het is een tegenstrijdigheid dat de Staten-
Generaal vrij zijn om geiden tot het voeren van een
krijg al of niet toe te staan, maar op de\' oorlogsverkla-
ring zelf niet den minsten invloed kunnen uitoefe-
nen. Het gevolg is altyd, dat de Kamers staan voor
een fait accompli, en de handelwijze van het laatste
ministerie van
Napoleon III heeft aan de wereld
getoond in welke rampen het land ondanks zijn
luid verklaarden wil kan gestort worden, indien
de raadslieden der Kroon den verkeerden weg in
dezen aanwijzen. Die zich aan een ander spie-
gelt, spiegelt zich zacht;,
laten wy alle mogelijke
maatregelen nemen, want zelfs de bij ons bestaande

\') Ook reeds vroeger, den 17^®" Junij 1845, zeide Thor-
becke
, als lid der Tweede Kamer der Staten-Generaal: //Neemt
aan er worde een oorlog gevoerd, dien de vertegenwoordiging
noodlottig acht. Het regt om oorlog te voeren of vrede te
maken behoort aan de Kroon. Is het de. vraag, of de ver-
tegenwoordiging de middelen tot voortzetting van den krijg
mag weigeren?
Neen; ik ben verre aan dp bevoegdheid hier-
toe te twijfelen."

-ocr page 57-

45

ministeriëéle verantwoordelykheid levert geen ge-
noegzamen waarborg. Wat toch zal het baten of
een minister later vervolgd wordt wegens een tegen
de rijksbelangen besloten oorlogsverklaring? Daar-
enboven wordt de Koning van een zware verantwoor-
delijkheid ontheven en kan hem deze schynbare
inkorting zyner macht niet anders dan wel-
kom zyn."

Men vergete echter hierbij niet, dat de minister
Eoüiier de toestemming der Kamer gevraagd heeft,
en dat alle leden op één na, den edelen en eerbied-
waardigen grijsaard
Thiers, den lateren president
der republiek, zich voor den oorlog verklaarden, en
dat zoowel in de Kamer als door geheel Parijs en
Frankrijk de kreet zich deed hooren: „A Berlin" !
Alhoewel
Napoleon III mogelijk reeds tot den oorlog
besloten was, zoo is het evenwel niet te ontkennen,
dat de instemming met zijne handelingen bij Kamer,
pers en volk hem hier zeer toe aangemoedigd
heeft. Ook zal men het ontnemen van het recht
van oorlogsverklaring aan den Koning niet eene
schijnbare, maar wel eene feitelijke inkorting der
Koninklijke macht moeten noemen.

\') Vergel. Taxile Delord, Hist. du second Empire.

-ocr page 58-

46

Evenwel ook de oud-minister Heemskerk acht eene
herziening van art. 56 nuttig. „Het komt mij voor",
zegt hy ■), „dat, ingeval van Grondwetsherziening
eene wyziging van art. 56 in den zin, als door
den Heer
van Eck in 1871 werd verlangd aanbe-
veling verdient, opdat ernstig beraad aan iederen
oorlog vooraf ga, en de volksvertegenwoordiging de
zedelijke verantwoordelijkheid wegens het voeren
van oorlog met de regeering deele. Daar er enkele
malen haast by de beslissing kan zyn, ware te
bepalen, dat dit onderwerp in vereenigde zitting moet
worden behandeld, en dat de rogcering kan vor-
deren, dat de zitting met gesloten deuren plaats
hebbe en het geheim over de beraadslagingen
worde opgelegd."

Het beraad, dat aan eene oorlogsverklaring
dient vooraf te gaan, zal bij den Koning niet min-
der ernstig zijn dan bij de volksvertegenwoordiging.
En in spoedvereischende gevallen, kunnen langdurige
beraadslagingen \'s lands toestand neteliger maken.

Er doet zich een groot ongerief voor, als de
Koning het recht van oorlogsverklaring zal deelen
met de Staten-Generaal. Eene oorlogsverklaring

è

Bijdragen van Administr. Eegt, deel, pag. 111.

-ocr page 59-

47

kan plotseling, onverwachts noodzakelyk worden,
en niet alleen, dat de beraadslagingen der Staten-
Generaal daarover langdurig kunnen zijn, zij zyn
ook niet permanent vergaderd. In den Duitsch-Oos-
rijkschen oorlog van het jaar 1866 zond de Pruisische
regeering den 15 Juni aan de regeeringen van Saksen
Hannover, Keurhessen en Nassau, die zich neutraal
verklaard hadden, een ultimatum, waarbij onder
garantie hunner souvereiniteitsrechten geëischt werd,
dat zij met hunne legers de zijde van Pruisen in
dien oorlog zouden kiezen. De Pruisische re-
geering\' stelde eenen zeer korten termijn van 24
uur, binnen welken zij het antwoord verlangde.
Doch de regeeringen dier landen beriepen zich op
hare neutraliteit, het gevolg was den 16 Juni,
eene oorlogsverklaring van Pruisen. — Stelt nu
pene vreemde mogendheid een zoo korten termijn om
te beslissen of er oorlog zal zijn al dan niet, gewis
zal zij niet daarbij vragen of \'s lands vertegenwoor-
diging vergaderd is, of binnen dien tyd vereenigd zal
kunnen worden om hierover te beraadslagen. Mist
in zoodanig geval de Koning het recht van oorlogs-
verklaring, hem ontbreekt dan ook het recht oorlog
te voeren zonder toestemming der Staten-Generaal,
zoowel een offensieven als een defensieven oorlog.

-ocr page 60-

48

Eene listige en machtige Mogendheid ons land
het hare willende noemen en een gunstig oogenblik
daartoe gekozen hebbende, zoude ons hetzij plotseling
met eene oorlogsverklaring kunnen overvallen, het-
zij zoodanig onze belangen benadeelen of \'s lands
bestaan bedreigen, dat slechts eene onmiddellijke
oorlogsverklaring, waarbij ieder uitstel ons schaden
zou, redden kan^)

\') Hoe onmachtig de vroegere Duitsche Keizers op dit punt
waren, en het voordeel dat Frankrijk hiervan genoten heeft
toont
Mauc Dufbaisse, histoire du droit de guerre et de
paix de 1789—à 1815, édit. Livre YII, pag. 302, 303 vv.
overtuigend aan :

Mais c\'est en ce qni concerne les rapports de l\'Empire et de
ses princes avec l\'extérieur que les actes de Westphalie sont
admirables d\'habileté et de prévoyance.

Les Électeurs, protestants comme romains, les États et prin-
ces catholiques ou luthériens, les villes impériales, chacun des
trois colléges avait stipulé pour soi, un suffrage décisif, une
sorte de veto dans toutes les de délibérations de l\'Empire, et
spécialement quand il s\'agirait de déclarer la guerre, de faire
la paix, de conclure des alliances, de lever des troupes et des
subsides dans l\'Empire. Quant a l\'Empereur il n\'eut plus le
droit de faire la guerre ni de contracter des alliances sans le
consentement des trois colléges de la Diète. Il ne put plus,
sans le même assentiment, ni établir des contributions impériales,
ni requérir le contingent des Cercles en hommes ot en argent.

Il y a plus, les ministres de France firent conférer à chacun
des États d\'Allemagne le droit de contracter, des alliances en-
tre eux, c\'est-à-dire des ligues au sein de la grande confédération

-ocr page 61-

49

Is nu in zoodanig geval, de oorlogsverklaring de
taak der wetgevende maclit, en zijn de Staten-

et à chaque prince, désormais indépendant chez lui et souve-
rain, la faculté de faire des alliances particulières, même avec
des princes étrangers.

C\'est pour cela qu\'il fut possible à Louis XIV libre de ses
mouvements et absolu, en présence des Césars emmaillottés et
contenus, de conquérir toute la Franche-Comté, les plus belles
parties du Luxembourg, du Hainaut et de la Flandre, la haute
et la basse Alsace, Strasbourg, presque tout le cercle de Bour-
gogne, de l\'annexer juridiquement à son royaume par arrêts de
ses Chambres de réunion et de le garder enfin.

Les articles politiques de la paix de Westphalie, promet-
taient au roi de France les succès, que consacrent le traité des
Pyrénées ceux de Nimègue et de Eyswyk. La conquête lui
fut facile avec la constitution fédérative, anarchique, dont nos
ministres d\'alors avaient eu l\'esprit de faire cadeau à l\'Allemagne.

De hedendaagsche Duitsche rijks grondwet heeft echter beter
de eischen der eenheid in \'s lands belang begrepen ; men ver-
gelijke slechts art. 11 der Verfassung des Deutschen Reichs : .

Das Präsidium des Bundes steht dem Könige von Preusscn
zu, welcher den Namen Deutscher Kaiser führt. Der Kaiser
hat das Reich völkerrechtlich zu vertreten, im Namen des
Reichs Krieg zu erklären und Frieden zu schliessen, Bundnisse
und andere Verträge mit fremden Staaten einzugehen, Gesandte
zu beglaubigen und zu empfangen.

Zur Erklärung des Krieges im Namen des Reichs ist die
Zustimmung des Bundesrathes erforderlich, es sei denn dasz ein
Angriff auf das Bundesgebiet oder dessen Küsten erfolgt.

Insoweit Verträge mit fremden Staaten sich auf solche
(Îegenstände beziehen, welche nach Art. 4 in dem Bereich der

4

-ocr page 62-

50

Generaal niet byeen, alhoewel deze laatste daartoe
opgeroepen, onmiddellijk ter vergadering zouden
snellen, of zijn de beraadslagingen langdurig, de
vijand zoude mogelijk de deliberatiën over \'t al of
niet wenschelijke des oorlogs zelfs kunnen verlammen
veradelen of het land zoude door dit uitstel onher-
stelbare verliezen en nadeelen kunnen lyden

Een vorst die roekeloos zonder gegronde reden,
het bestaan des lands in de weegschaal wil wer-
pen, om te voldoen aan deze of gene luim, is zijne
hooge roeping niet waard; en bestaat er grond
om de mogelijkheid van zoodanige handelwyze
te vermoeden, men heeft dan reden genoeg om,
indien zulks ooit bij ons geschiedt, artikel 42
der Grondwet toe te passen, hetwelk bepaalt
dat het Koninklijk Gezag aan een Regent wordt

Reichsgesetzgebung gehören ist zu ihrem Abschluss die Zustim-
mung des Bundesrathes und .zu ihrer Gültigkeit die Genehmi-
gung des Reichstages erforderlich.

■) Vergeh jSTeckeb, du pouvoir exécutief dans les grands
Etats, tome premier. Chapitre XIV, du droit de paix et de
guerre, pag. 278;

Comment d\'ailleurs attendrait — on une délibération rapide
sur un sujet si grave, à moins que l\'opinion n\'eût été préparée
dans ces clubs ou ces sociétés qui dominent l\'assemblée des
législateurs?

-ocr page 63-

51

opgedragen, ingeval de Koning buiten staat geraakt
de regeering waar te nemen

Ook in de ministerieele verantwoordelijkheid wordt
geen genoegzame waarborg tegen het mogelijke mis-
bruik, dat van het recht van oorlogsverklaring
gemaakt kan worden, gevonden.

Het geval is niet vermeld in de wet regelende de
Minister. Yerantw. van 22 April 1855 (Staatsbl.
n°. 23). Doch het is wel niet licht denkbaar, dat
onder onzen parlementairen regeeringsvorm minis-
ters zullen gevonden worden, die mede zouden
willen werken tot eene oorlogsverklaring, welke
ons land aan eenen wissen ondergang zoude bloot-
stellen, of aan hetzelve een onberekenbaar nadeel
zoude berokkenen. Groot zoude hunne zedelijke

1) Nadat Gustaaf IV Wasa, die den oorlog ä outrance
tegen
Napoleon I wilde doorvoeren, door de revolutie van
13 Maart 1809 genoodzaakt was den 29 Maart van den
troon afstand te doen, werd hij opgevolgd door zijn oom
Karel XIII, niettegenstaande hij een minderjarigen zoon had,
wien de Kroon eigenlijk toekwam. //Wohl gebietet die Noth,
den Schiffer der grade auf Klippen zusteuert vom Rüder zu
entfernen; aber gab es in Schweden kein Erbrecht?" Handbuch
der Geschichte des Europäischen Staatensystems und seiner
Koloniëen, von
A. H. Heeren. 2tcr Theil, pag, 313. Göt-
tingen, 18 SO.

2*

-ocr page 64-

52

verantwoordelijkheid zijn. Het recht van oorlogs-
verklaring is een voornaam praferogatief der Kroon,
hetwelk de Koning, daar onze buitenlandsche staat-
kunde geen andere dan eene vredelievende en de
handhaving der Neutraliteit mag zijn, en hij \'s lands
belangen heeft verzekerd te zullen bevorderen, niet
zal gebruiken, dan wanneer zulks noodwendig is

Bij het vaststellen der grondwetten van 1814
en 1815 werden tegen dit praerogatief reeds be-
denkingen verheven, doch niet zoo talrijk als
tegen de bevoegdheid des Konings om alle ver-
dragen en verbonden zonder medewerking der
Staten-Generaal te sluiten en te bekrachtigen.

Gbotiüs De Jure Belli & Pacis 1 C 3 § 4: ut bellum
solemne sit ex jure geiitium, duo requiruntur primum ut geratur
utrimque auctore eo, qui summam potestatem habet in ea civi-
tate, dewijl door den oorlog de geheele Staat in gevaar ge-
bragt wordt, is bijkans door de wetten van alle Volken bepauld,
dat geen oorlog mag gevoerd worden zonder de toestemming
van hem die de hoogste macht in dien Staat heeft. Zulk eene
wet is bij
Plato in het laatste boek van de wetten en zoo
zegt de H.
Augustinus: de natuurlijke orde der maatschappij
verlangt ut suscipiendi belli auctoritas atque consilium penes
principes sit, de vorst heeft te beslissen of er oorlog zal ge-
voerd worden. — Alleen kan hierop eene uitzondering gemaakt
worden, wanneer het gevaar zoo dringend is, dat er geen tijd
is het Staatsopperhoofd te bevragen.

-ocr page 65-

53

Ook zegt de Bosch Kemper: „Men is terecht
bijna algemeen van gevoelen, dat het recht om
oorlog te verklaren en vrede te sluiten zoozeer af-
hangt van het oogenblik, dat dit recht aan niemand
dan aan het persoonlijk hoofd van den Staat kan
worden toegekend

Daar het den Staten-Generaal vrij staat gelden
tot het voeren des oorlogs toe te staan of te wei-
geren, zal het voor de Ministers steeds wensche-
lijk zijn, alvorens den Koning tot het verklaren
des oorlogs te raden, de Kamer hierin, zoo mo-
gelijk te raadplegen, waardoor zij niet alleen het
gevoelen der Kamer daaromtrent zullen leeren
kennen, maar tevens hunne eigen verantwoorde-
lijkheid bij een ongunstigen afloop zullen vermin-
deren. En geene regeering zal tot eenen oorlog

\') Handleiding tot de kennis van het Nederl. Staatsrecht,
enz., pag. 333 en verg. ook Het Bestuur der Buitenh betrek-
kingen volgens het Nederl. Staatsrecht door Mr. T. !M. C.
Asser, Amsterdam 1860, pag. 376, o. a.: Indien den Vorst
dit regt (van oorlog en vrede) ontnomen werd, zou de waardig-
heid van de Kroon in het oog der vreemde natiën zeer af-
nemen. Het prerogatief is naauw met de majesteit van den
Vorst verbonden. Het recht van oorlog en vrede behoort zeker
tot de vau oudsher aan het oppergezag verknochte bevorgd-
heden.

-ocr page 66-

54

besluiten, indien zij weet, dat, daar de volksver-
tegenwooordiging de gelden er niet voor zal toe-
staan, zij hem dus niet zal kunnen voeren.

De Britsche regeering nog dit jaar heeft getoond
de verantwoordelijkheid van een eventueelen oor-
log niet alleen te willen dragen; het parlement
werd den 17. Januari saamgeroepen, en een crediet
van 6 millioen Ê aangevraagd tot bescherming van
Engelands belangen, hetgeen met groote meerder-
heid van stemmen werd toegestaan; had het Lager-
huis deze crediet-aanvrage geweigerd, de regeering
zoude niet die dreigende houding hebben kunnen aan-
nemen , welke bij velen de vrees voor een oorlog ver-
wekte. Ware nu zulks bij ons ook geschied in 1873,
in zake van den Atchin-oorlog, de Staten-Generaal
zouden mogelijk dien krijg ontraden hebben, of zoo
niet, de regeering zoude niet zoo hevig aangevallen
zijn, als dit sedert het geval is geweest.

Wien het recht van oorlogsverklaring toekomt,
komt natuurlijk ook het recht toe dien te eindigen
en vrede te sluiten^).

De Koning maakt en bekrachtigt vredesverdra-

Pactiones inire, quae bellum finiant, eorum est, quorum
est bellum; rei enim suae quisque moderator.
H: Gäotiüs,
de Jure Belli ac Pacis. L. III, c, XX § 2.

-ocr page 67-

55

gen, en alle andere verdragen met vreemde Mogend-
heden (art. 57, Gr.W., al. 1, 2), doch zoodra een
dezer verdragen afstand of ruiling van grondgebied
of eenige bepaling of verandering, wettelijke rechten
betreffende, inhoudt, worden zij niet door den
Koning bekrachtigd, alvorens die verandering of be-
paling door de Staten-Generaal is goedgekeurd.

Slechts de bepaling of verandering, wettelijke
rechten betreffende, behoeft door de Staten-Generaal
goedgekeurd te worden; doch op grond dat bgna
alle tractaten invloed hebben op den rechtstoestand
of geldelijke verplichtingen opleggen, en wegens de
onsplitsbaarheid der tractaten uit een volkenrechte-
lijk oogpunt, kan men zulks ongerijmd vinden

IIOGENDORP in zijne Schets van eene G.W.
wenschte dat alle tractaten en verbonden door den
Souvereinen Yorst alleen bekrachtigd werden.

De Grondwetten van 1815 en 1840 kenden den
Koning het recht toe in tijd van oorlog, zoodanige
verbonden en verdragen te sluiten als hem goed
dacht.

Thorbecke keurde dit zeer af, en meende dat

\') Vergel. Asser , Het Bestuur der Buitenl. Betrekk. mar liet
Nederl. Staatsregt,
1860.

-ocr page 68-

56

de Staten Generaal even gepast over zulke tractaten
konden oordeelen, als over de reden, welke den
Koning in rustige tijden, tot afstand of ruiling
beweegt

De Nederlandsche regeering trad in 1850 tot de
tusschen Oostenrijk en Pruissen den 30 September
1849 gesloten overeenkomst tot herstel van den
Duitschen Bond, toe. Daar hierdoor de wettelijke
rechten der Limburgers gewijzigd werden, meent
de Bosch Kemper dat de goedkeuring der Staten
Generaal had moeten gevraagd worden. „Intus-
schen , zegt hij, kan deze ongrondwettigheid in den
vorm de verbindbaarheid van de acte van toetre-
ding ten opzichte van den Duitschen bond niet
wegnemen"

Wordt derhalve een tractaat gesloten inhoudende
afstand of ruiling van grondgebied, of wel eene
bepaling of wijziging de wettelijke rechten betref-
fende , en wordt dit door den Koning bekrachtigd,
zonder dat die bepaling door de Staten-Generaal
is goedgekeurd, zoo zal naar die leer dit contract

\') Zie aan teek. op de G.W. pag. 121.

-) Handleiding tot de kennis van Let Nederl. Staatsbestuur,

pag. 336.
*

-ocr page 69-

57

niet minder verbindend zyn <als eenig ander, daar
het bekrachtigd is, alhoewel zulks nog niet had
mogen geschieden.

Behooren tractaten, die geldelijke verplichtingen
inhouden, tot degene, welke de wettelijke rechten
betreffen. — Dit is eene vraag die meermalen in
de Staten-Generaal voorgekomen is

Wanneer men de parlementaire debatten hier-
omtrent nagaat, zal men ontwaren dat deze vraag
in bevestigenden zin is beslist, alhoewel er zeer
gegronde aanmerkingen tegen zijn ingebracht^).

1) Zittingen van 15 Julij 1851, 24 Mei 1872 en 20 Mei
1875.

2) De Heer Heemskerk (Bijdragen 22® deel, pag. 116),
meent dat zulks rechtens niet behoeft, alhoewel de regeering
om zich te waarborgen tegen eene eventueele verwerping van de
uilgave, op de Staatsbegrooting wel zal doen door hier art. 57,
al. 3, Grondwet toepasselijk te verklaren.

-ocr page 70-

§ V.

b. De praerogatieven der Kroon met betrekking
tot het inwendig beheer van
\'s lands zaken.

Wat des Konings macht betreft met betrek-
king tot het inwendig Bestuur, Art. 104 der
Grondwet bepaalt dat de wetgevende macht ge-
zamentlijk door den Koning en de Staten-Generaal
wordt uitgeoefend. De artt. 69 en 70 der Grond-
wet wijzen de verhouding der kroon tegenover
de Staten-Generaal aan. De vergaderingen der
Staten-Generaal, welke ten minste eenmaal \'s jaars
plaats moeten hebben, worden door den Koning
of van zijnentwege geopend en gesloten (art. 98
G.W.) Hij deelt zoowel de grondwetgevende als
de gewone wetgevendé macht met de Staten-
Generaal. Hij draagt aan de Staten-Generaal ont-
werpen van wet en zoodanige andere voorstellen

-ocr page 71-

59

voor, als hij noodig oordeelt; doch ook de Tweede
Kamer der Staten-Generaal heeft hetzelfde recht,
het zoogenaamd recht van initiatief.
Hogendorp
in zijne Schets der Grondwet art. 13 sprak niet
van ontwerpen van wet, maar minder nauwkeurig
van wetten. Dezelfde vergissing is ook begaan in
de Grondwet van 1814 art. 46.

De Koning heeft het recht om de voorstellen,
hem door de Staten-Generaal gedaan, al of niet
goed te keuren. Deze woorden van art. 60 doen
denken, dat de Koning het recht mist aan voorstellen,
door hem zelf gedaan, de goedkeuring te onthouden,
doch ten onrechte — De Tweede Kamer der
Staten-Generaal bezit tevens het recht wyzigingen
te brengen in \'s Konings voorstellen.

Overeenstemming en samenwerking is hier dus
boven alles noodig voor het tot stand komen van
wetten.

Ontbreekt die noodwendige overeenstemming, en

\') Zeer terecht merkt de Heer Heemskerk hieromtrent op:
Naar de letter van deze alinea zou aan den Koning het zoo-
genaamd recht van veto alleen zijn toegekend omtrent voor-
stellen van wet of andere waarvan de Staten-Generaal het initi-
atief nemen. — De praktijk is in deze heter dan de gebrekkige
text der Grondwet (Bijdragen 32° deel pag. 134).

-ocr page 72-

60

zijn de Staten-Generaal andere gevoelens toegedaan
dan de regeering, dan heeft de Koning het recht
óf zijne ministers te ontslaan, óf, indien hij hierdoor
de noodige overeenstemming mede denkt te ver-
krijgen, ééne of beide Kamers der Staten-Generaal
te ontbinden^). Het Koninklijk besluit alsdan het
bevel tot ontbinding van 1 of 2 Kamers der Staten-
Generaal behelzende, houdt tevens den last in tot
het verkiezen van nieuwe Kamers binnen 40 dagen,
en tot het samenkomen der nieuw verkozene binnen
2 maanden.

Het recht des Konings om voorstellen of ont-
werpen van wet goed te keuren, heet het recht van
sanctie, en het recht deze af te keuren het recht van
veto. Het zijn beide nauw aan elkaar verwante

\') Gedenkwaardig is de mannelijke verklaring van den
Koning van Zweden,
Karel Johan XIV (Bernadotte) ; zie
Bficueil de lettres proclamations et discours dc
Charles XIV-
Jean
, roi de Suède et de Norvège. ïorae second page 245.

Eesolution du roi prise dans son conseil d\'état de Norvège.
Stockholm le 26 Septembre 1836, e. a.

Une assemblée qui aimerait à prolonger ses séances au de
là du terme voulu par la loi fondamentale, n\'aurait qu\'à dé-
clarer nuisible à l\'état tout décret de clôture non provoqué par
elle. Usurpant ainsi les prérogatives royales, elle s\'arrogerait un
pouvoir absolu sur sa permanence.

-ocr page 73-

61

rechten, doch isgene een positief recht des Konings,
waardoor de wetgeving tot stand komt, en dit een
negeerend recht des Konings, waardoor de wet-
gevende macht, welke hy met de Staten-Generaal
deelt, buiten werking blijft\').

De Bosch Kemper meent dat het slechts tot
verwarring van denkbeelden aanleiding kan geven,
van een recht van veto des Konings te spreken
tegenover de wetgevende macht, daar de wetgevende
macht naar ons Staatsrecht nooit zonder positieve
medewerking des Konings tot stand komt. Dit
is volkomen juist, maar toch bezit de Koning het
recht van veto, het recht van afkeuring, niet tegen-
over de wetgevende macht, dat is tegenover zich
zelven en de Staten Generaal, maar tegencfver de
beslissing van een deel der wetgevende macht: de

1) Bluntsciili merkt liieromtent op: Man hat sich in
neuerer Zeit gewohnt die sanction des Königs das Veto desselben
zu nennen. Dieser Sprachgebrauch von dem negativen Rechte
der römischen Volkstribunen entlehnt, ist durchaus verwerllich,
wie schon die Hinweisung auf seineu Ursprung zeigt; die
sanction der Gesetze is ein wesentlich positives Recht des
Königs, pag. 626, Allg. Staatsrecht.

-) Handleiding tot de kennis van het Nederl. Staatsregt en
Staatsbestuur, pag. 309.

-ocr page 74-

62

Staten-Generaal waardoor hij het tot stand komen
van misschien verderfelijke wetten verhindert.

Yan de weigering evenmin als van bewilliging
tot goedkeuring van voorstellen of ontwerpen van
wet geeft de Koning reden; alleen bepaalt art. 114
der Groudwet dat de Koning zoo spoedig mogelijk
zijne beslissing daaromtrent aan de Staten-Generaal
doe weten, \'tzij met de formule: „De Koning
bewilligt in het voorstel", of, „De Koning houdt
het voorstel in nadere overweging."

Yelen meenen dat alhoewel de Koning bevoegd
is, zijne bewilliging aan de door hem voorgestelde
ontwerpen van wet niet te verleenen en een ingediend
wetsontwerp terug te nemen, wanneer hij in de hem
gebleken openbare meening daarvoor gronden vindt,
hij dit echter tengevolge van ons vertegenwoordigend
stelsel in den regel alleen mag doen op grond van het
oordeel der volksvertegenwoordiging, welke de wet-
tige volksovertuiging is, en niet naar aanleiding van
ingediende petitien Doch behalve deze wettige
volksovertuiging kunnen andere redenen den Koning
even goed bewegen, door hem ingediende wetsont-

\') Vcrgel. Handleiding tot de kennis van bet Nederlandsche

Staatsregt en Staatsbestuur, pag. 308.
*

-ocr page 75-

63

werpen in te trekken, \'t zij dat hij uit zich zelf of
ten gevolge van bondige en overredende petitien
opmerkzaam gemaakt wordt op het ontijdige of
onbillijke van een wetsvoorstel; zoodat een en ander
hem tot plicht maken het wetsvoorstel in te
trekken, of, indien het door de Staten-Generaal
goedgekeurd is, niet te bekrachtigen. — "Want
een Yorst zoude verkeerd handelén indien hy een
wetsvoorstel, dat hem in \'t eerst wenschelijk scheen,
maar door latere rijpere overweging onbillijk voor-
kwam, bekrachtigde, en hierdoor medewerkte tot iets
dat volgens zijne eigen overtuiging nadeelig zoude
werken. — Al mogen, de Staten-Generaal ont-
bonden zijnde, de nieuw gekozen volksvertegen-
woordigers hetzelfde gevoelen blijven toegedaan als
hunne voorgangers, zoo meen ik dat hierdoor toch
geen dwang mag uitgeoefend worden op de Kroon
om eene beslissing te nemen welke naar \'s Konings
overtuiging verkeerd is, — hetzij die ontstaan is
na eigen overdenking of wel tengevolge van inge-
diende bezwaarschriften.

Uit de aanhefs-formule der wet: "Wij Willem III
enz. hebben goedgevonden en verstaan enz., zoude
men kunnen afleiden, dat het voornaamste gedeelte
der wetgevende macht door den Koning wordt uit-

-ocr page 76-

64

geoefend , maar volgens veler hedendaagsche con-
stitutioneele staatsbegrippen is de Koning, hoewel
niet grondwettig, toch zedelijk verplicht de wenschen
der kamermeerderheid te volgen.

De uitvoerende macht berust bij den Koning
(54 G.W.); voor de behoorlijke naleving dezer
bevoegdheid des Konings zijn de ministers, ten-
gevolge van 53 G.W., verantwoordelyk; ten over-
vloede wordt zulks echter nog eens herhaald in
art. 73, alinea 2, G.W.

Alles wat dient ter bevordering van den regel-
matigen gang van \'slands zaken, in zooverre het
gegrond is op de Grondwet of op eenige andere
wet, is de taak der uitvoerende macht Dc Ko-
ning is niet alleen gebonden door den eed van
art. 51 der Grondwet, de Grondwet te handhaven en
te onderhouden, maar volgens dit art. 54 alle wet,
daar er geen beperking is gesteld. Het is dus niet
alleen een plicht, maar tevens een recht der kroon.

\') Vergel. de bespiegelingen in het werk van Prof Stau-
Numan
in 1850 te Groningen uitgegeven, Zede- en Staatkun-
dige Toespraken van
Dr. W. E. Channing, bl. XV volg.

Verg. Mr. A. de Pinto, Themis 1844 pag. 3. De macht
des konings naar de grondwet: De koning is het hoofd van
den Staat, hij is als zoodanig bekleed met de uitvoerende magt

-ocr page 77-

65

De wetgevende macht maakt de wet, de uitvoe-
rende zorgt voor hare uitvoering en stipte handhaving
en tevens voor de toepassing der rechterlijke uitspra-
ken. Een deel der uitvoerende macht kan (art. 130
G.W.) door den Koning of door de wetgevende macht
aan de Provinciale Staten overgedragen worden.

De Koninklijke besluiten, welke dienen ter uit-
voering van eene wet of wettelijke verordening,
dragen den naam van algemeene maatregelen van
inwendig bestuur; het vloeit uit den aard der
zaak voort, dat deze met geene reeds bestaande
wet in strijd mogen zijn.

Er is in 1848 in de dubbele Kamer der Staten-
Generaal strijd gevoerd over hetgeen onder alge-
meene maatregelen van I. B. verstaan moest
worden en of de Raad van State in deze gehoord
moest worden. De regeering gaf ten antwoord,
dat zij algemeene maatregelen van inwendig
bestuur noemde alle Koninklyke besluiten, be-
velen en beschikkingen, gegeven of genomen ter
uitvoering eener wet, of behandelende onderwerpen.

en met het algemeen bestuur, alles wat noodig is om de wetten
van het land ten uitvoer te brengen cn in de toepassing eene
geregelde werking te verzekeren, behoort tot zijne bemoeienissen.

5

-ocr page 78-

66

niet vatbaar voor wettelijke regeling, voor zooverre
die besluiten, bevelen of beschikkingen bestemd
zijn algemeen te werken, of met andere woorden,
voor zoover zij zijn generaal en niet speciaal. —
Wat de vraag betreft of de Raad van State bij
deze dient gehoord te worden,
de Bosch Kemper
evenals ook Thorbecke meenen, dat zulks behoort te
geschieden, en de praktijk schgnt zich hierbij aan
te sluiten. — Doch aangezien er geen wettelijke
bepaling bestaat, wat als algemeene maatregel van
I. B. aangemerkt moet worden\'), is men hierom-
trent nog in het onzekere.

De Belgische constitutie is hieromtrent duide-
lijker dan bij ons, art. 67 luidt: „Ie roi fait les
règlements et arrêtés nécessaires pour l\'exécution
des lois sans pouvoir jamais ni suspendre les lois
elles-mêmes ni dispenser de leur exécution."

Uit de uitvoerende macht des Konings vloeien
onder anderen voort, \'s Konings bestuur en toezicht
op den Waterstaat, de zorg voor het openbaar
onderwijs en voor het armbestuur en de bescher-
ming van den godsdienst.

\') De wet van 2G April 1852 regelt slechts \'de afkondiging
dier algemeene verordeningen.

-ocr page 79-

67

In Groot-Britannie berust die macht niet bij
den Koning, de uitvoering der wet is aldaar aan
den rechter en aan eene menigte zelfstandige in-
stellingen en ambtenaren overgelaten.

In naam des Konings wordt alom in de Neder-
landen recht gesproken; de Koning benoemt de leden
der rechterlyke macht, welke onafzetbaar zijn; doch
ten aanzien der leden van den Hoogen Raad,
bepaalt art. 158 G. W., dat deze benoemd zullen
worden door den Koning, uit eene voordracht van
door de Kamer der Staten Generaal, den Koning
5 leden aangeboden.

Ten opzichte der rechtspraak, berust bg den
Koning volgens art. 66 G.W. het recht van gratie
van straffen door rechterlijke vonnissen opgelegd,
zoowel militaire als burgerlijke. De behandeling
der verzoeken om gratie wordt geregeld by ar-
tikel 13, K. B. van 21 October 1856, (Stsbl.

95). De grondwetten van 1815 en 1840 hielden
niet in, dat deze straffen door rechterlijke vonnissen
moesten opgelegd zijn^). Wat het recht van amnestie

\') De artt. 6G, G. W. 1840, G7 G.W. 1816 bepaalden, dat
de Koning \'t recht v. gratie had na ingenomen adres van den
Hoogen Raad.

2*

-ocr page 80-

68

enabolitie betreft, hierover zwegen die grondwetten,
zoodat men de gevolgtrekking kon maken, dat
deze als een onderdeel van het recht van gratie
beschouwd werden.
Thorbecke (in zijn Aanteeke-
ning op art. 66) meent echter, dat bij stilzwegen
der wet een zoo buitensporig dispensatierecht als
dat van abolitie of amnestie aan de wetgevende
macht moet toegekend woorden.

Fonfrède beschouwt het recht van amnestie en
abolitie als onderdeden van het recht van gratie,
die den Koning alléén toekomen, doch
Legraye-
rend
merkt zeer terecht in zijn Traité de lalégis-
lation criminelle aan, dat abolitie niet verwisseld
moet worden met gratie, en dat hieronder het recht
van abolitie geenszins begrepen is.

Als de rechter gesproken heeft en de wet toege-
past moet worden, zoo kan het geschieden, dat
in een bijzonder geval, een op te leggen straf
to zwaar toeschijnt en daardoor onbillijk. Hoe goed
is het dan niet, die harde strafte kunnen wijzigen
of vernietigen, hoeveel goeds kan hierdoor niet ver-
richt worden, en hoeveel kwaads kan hierdoor niet
somwijlen verhinderd worden. Wanneer de wet vast-

\') Oeuvres, pag. 83.

*

-ocr page 81-

69

gesteld wordt, is het onmogelijk alle bijzondere geval-
len te voorzien Als de Koning dus van dit recht
gebruikt maakt, moet dit minder als een gunst
beschouwd worden, dan wel als middel om de
hardheid der wet in dit bijzonder geval te tempe-
ren , en deze aan haar doel te laten beantwoorden,
waar zy onbillijk is.

Er is ook geen handeling die dikwijls meer de
liefde tot den Souverein vermeerdert, dan van dit
recht van gratie gebruik te maken, waar hij ziet
dat de straf het gewenschte doel niet zal bereiken,
en noodeloos het verderf des veroordeelden en van
anderen na zich kan slepen.

Evenals er in het Godsrijk genade bestaat, zegt
Stahl, zoo ook kan op het aardrijk niet altijd do
gerechtigheid toegepast worden. De gratie mag den
schuldige niet toekomen van zijns gelijken maar
van hem die de bron van het recht is, het hoofd van
den Staat. De Koning is nu wel niet ten onzent
de bron van het recht, maar door dat in zijn naam

\') Une loi ne peut être parfaitement juste que pour une seule
circonstance; des qu\'elle s\'applique à deux circonstances, que
distingue la différence la plus légère , elle est plus ou moins
injuste dans l\'un des deux cas.

Benj. Constant, Réflexions sur les çonstitutions, pag. 37,

-ocr page 82-

70

recht gesproken Avordt, wordt hij beschouwd te
zijn de uitdeeler van het recht.

De rechters leggen de straffen op, zij zijn de
tolken der wet; de gratie mag niet uitgaan van
hem, die de wet toepast, en die voor eene juiste
uitlegging der wet zorg moet dragen, toch wèl van
hem, van wien de wet uitgaat, die, toen hij ze
uitvaardigde, de mogelijkheid niet doorzag, dat zij
bij wijlen eene leniging behoefde.

Gratie van straffen wordt ook wel eens ver-
leend aan een veroordeelde, wanneer deze vóór
dc misdaad een of andere grootmoedige of schoone
daad verricht heeft. — Zij kan even goed
bestaan in vernietiging der geheele straf, als in
kwijtschelding of verandering van een gedeelte
der straf.

Gedurende de laatste 20 jaren van het bestaan
van de doodstraf hier te lande, werd zij alhoewel
uitgesproken, zelden toegepast. Zij was dikwerf
naar de wet zeer verdiend, maar het was hier meer
de afschuw voor hare toepassing, die het hoofd
van den Staat bewoog van zijn praerogatief gebruik
te maken.

De Belgische constitutie bepaalt, dat do Koning
geen gratie mag* verleenen aan ministers welke door

-ocr page 83-

71

het hof van cassatie veroordeeld zijn tenzij eene
der Kamers zulks verzoekt; onze wet heeft den
Koning dit recht in zooverre onbeperkt gelaten. Dc
zoogenaamde amnestie, geheele of gedeeltelijke kwijt-
schelding van straf aan eene zekere categorie van
veroordeelden of verdachten, meestal van politieke
misdrijven, en de abolitie, de niet vervolging of
schorsing van een rechtsgeding meestal ook om staat-
kundige redenen, kunnen niet dan bij eene wet
verleend worden.

Dispensatie wordt niet door den Koning ver-
leend dan in de gevallen door de wet omschre-
ven % In Frankryk en Engeland is dit praero-
gatief onbekend. De Grondwetten van 1815 en
1840 bepaalden, dat de Koning dispensatie zoude
mogen verleenen, indien het zaken betrof, die geen
uitstel konden lijden, en wanneer bovendien de
Staten-Generaal niet vergaderd waren.

In zijne aanteekening op dit art. 67 G.W.

>) Belg. Constit. art. 91.

") Ten opziclite van liet burgerlijk rccht heeft de Koning
verscheiden dispensatie-rechten, welke men aangeteekend vindt
in den Leiddraad tot het Burg. recht, door den Hoogl.
van
Assen
, § 7, b. v. de artt. 9, 96, 88, 111 , 134, 474, 947,
1717. B. W.

-ocr page 84-

/

72

(1840), stelt Thorbecke de -vraag: „Het ^tikel
en de geschiedenis zijner toepassing wel overwogen,
moet het niet zonder reden, ja enkel een bron van
misbruik schynen?" Het verleenen van dispen-
satie maakt een inbreuk op de wetgevende macht,
en derhalve is het natuurlijk, dat de wetgevende
macht de gevallen bepaalt in welke van de wet
afgeweken mag worden. Zooals men ziet, is dit
gevoelen van
Thorbecke in onze tegenwoordige
Grondwet aangenomen.

De Koning beslist alle geschillen van bestuur
art. 68 G.W. dit is het eenige geval waarin
de Koning als opperste rechter optreedt; doch er
is een beperking gesteld, eerst moet hy trachten
ze in der minne bij te leggen. Deze beperking is
daarom bepaald, om een waarborg te hebben, dat
dit Koninklijk praerogatief zal strekken tot het
algemeen belang. De Raad van State wordt hierin
ook door den Koning gehoord

Van Hógendorp in zijne Schets van G.W. droeg

\') Vcrgel. de Diss. van Mr. S. M. S. ue IUnitz over Art. 68
der G.wet, Groningen 1858.

3) Als hoofd der uitvoerende macht en in \'t belang eener
goede eu regelmatige administratie, is dit een noodwendig
vecht der Kroon,

-ocr page 85-

73

de beslissing over geschillen, tusschen twee of meer
provinciën ontstaan, aan eene Commissie op, be-
noemd door de Staten-Generaal.

Ten aanzien van \'s rijks finantiën beperkt\'s Ko-
nings recht zich tot de regeling der bezoldigingen
van alle collegiën en ambtenaren, welke bezoldi-
gingen hij dan op de Staatsbegrooting brengt; en
tot het opperbestuur der algemeene geldmiddelen,
(algemeene staat hier in tegenoverstelling van pro-
vinciale of gemeentelijke), hetwelk zich uitstrekt
zoowel over de ontvangsten als over de uitgaven.

De Koning regelt het beheer der geldmiddelen,
behoudens de bepalingen door de Comptabiliteits-
wet van 5 October 1841 (Stsbl. 40) gewij-
zigd bij de wet van 20 Juli 1870 (Stsbl. 123),
gemaakt

De algemeene rekenkamer is belast met de con-
trole over \'slands finantiën, en is bevoegd den

«) In 1833 stelde de Graaf van Hogendorp een enquête
voor over de wettigheid van eene door het amortisatie-syndicaat
gesloten leening, zij werd hevig bestreden en in eene afdeeling
las men in het verslag hierover o. a. : huit membres considè-
rent la proposition inconvenante, inconstitutionelle et con-
traire à la majesté der trône; par conséquent il la regardent
comme inadmissible et proposent de passer à l\'ordre du jour.

-ocr page 86-

74

Koning zoodanige voorstellen en mededeelingen te
doen, die kunnen leiden tot bezuiniging of vereen-
voudiging in het finantiëel beheer*

Daar het de wetgevende macht is, die de staats-
begrooting vaststelt, is het deze eigenlijk ook, die
inderdaad de bezoldigingen der ambtenaren regelt,
ten minste voor zooverre, dat de som daarvoor
uitgetrokken als maximum moet aangemerkt worden;
en de regeling des Konings bestaat hierin, dat
hij de bezoldigingen verminderen kan.

Op dit recht des Konings zijn wederom twee
uitzonderingen; ten eerste wat de bezoldiging der
ambtenaren van de rechterlijke macht betreft, en ten
andere wat de pensioenen zoowel burgerlijke als mili-
taire aangaat; deze worden bij de wet vastgesteld.

Worden tractementen voor nieuwe ambtenaren
noodzakelijk, zoo heeft het gebruik .ingevoerd, dat
de regeering, alvorens ze te regelen, deze tracte-
menten op de staatsbegrooting brengt, om zoodoende
de zekerheid te erlangen of ze uit \'s lands kas
kunnen bezoldigd worden.

Gebeurde zulks nu niet op deze wijze, zoo

1) Hogendoiip, Bijdragen, 9° deel, 2o stuk. Ihiquete, kmox-
tisatie-syndicaat, 1823.

-ocr page 87-

75

zouden, bij de regeling van een of ander ryks-
ambtenaars tractement door den Koning, de Staten-
Generaal de door hem bepaalde bezoldiging kunnen
weigeren toe te staan. En zoude zulk eene wei-
gering niet terecht een inbreuk kunnen genoemd
worden op het Koninklijk praerogatief van art. 61,
alinea 1 der Grondwet?

Een gewichtig finantiëel praerogatief is de ver-
andering der tarieven van in- en uitg. rechten
onder voorwaarde van bekrachtiging bij de wet
binnen zekeren termijn

Op grond van het opperbestuur des Konings der
algemeene geldmiddelen, is de Staatsloterij ingericht
bij K. B. van 5 November 1818. Dit Koninklijk
besluit werd door
de Bosch Kemper onwettig
geoordeeld, daar de Staatsloterij, met \'t oog op de
schatkist, als eene belasting moet aangemerkt worden;
doch heeft de Hooge Raad bij arrest van 10 Mei
1844 in tegenovergestelden zin beslist.

De Koning heeft het recht van de Munt (art.
62 G.W.

O Zie dc wetten van 12 Julij 1821 en van 19 Junij 1845,
Kon. Besluit van 5 Januarij 1846 (Stbl. n°. 1) Représailles
tegen Belgie.

-ocr page 88-

76

In alle landen is het een praerogatief der re-
geering

Dit recht behoort tot de personeele praerogatieven
der kroon, welke niet op den regent kunnen
overgaan. Zoo werd het althans in Frankrijk ge-
durende het regentschap opgevat. De beeltenis van
den minderjarigen
Lodewijk XV en niet van
den regent komt op de toenmalige Fransche munten
voor.. Doch op Portugeesche en sommige Italiaansche
vindt men wel eens de beeltenis van een regent.

Wat het gehalte, het gewicht en de waarde der
munt aangaat, deze worden, evenals alles wat
het muntmateriaal betreft, door de wet geregeld
(art. 174, 175 der Grondwet).

Dus het muntrecht der kroon bepaalt zich tot de
de uitvoering der bestaande wetten, hetgeen reeds
voortvloeit uit de berusting der uitvoerende macht
bij den Koning (art. 54 der Grondwet).

Het muntrecht is dus feitelijk aan de wetgevende
macht toevertrouwd, en het \'praerogatief der kroon
bepaalt zich slechts tot het recht \'s Konings beeltenis
op de munt te laten zetten.

\') Verg. Blackstone , Commentaries on the tavvs of England,
Vol I, pag. 384.

-ocr page 89-

77

In zooverre zoude men echter ook het muntrecht
eenigzins een Koninkly k praerogatief kunnen noemen,
daar slechts de Koning, als hoofd der uitvoerende
macht, aan de wet tot het vervaardigen van munt
uitvoering kan geven, en geen andere macht in
den Staat, of geene personen eene nieuwe gang-
bare munt kunnen doen vervaardigen\', welke als
wetteiyk betaalmiddel zal gelden, zooals vroeger
steden en gewesten het vermochten

Met betrekking tot \'s lands defensie-wezen, heeft
de Koning het oppergezag over de zee- en land-
macht (art. 58 G-.W.), en benoemt hij de
militaire officieren ; de wet echter regelt de be-
vordering, het ontslag en de op pensioen stelling,
benevens het bedrag van de pensioenen der offi-
cieren De officieren der schutterij worden ook

\') Verg. van Idsinga, Staatsreclit der Ver. Nederlanden en
P. Paulus, Verklaring der Unie van Utrecht.

2) De railit. officieren zweren trouw aan den Koning. —De
luitenant
Stieltjes weigerde in 1849 bij de troonsbestijging
den nieuwen eed van trouw aan Koning
Willem III af te leg-
gen , daar de eed voorheen door hem afgelegd aan den con-
stitutioneelen Koning, volgens zijn meening nog verbindend was
voor dezen. — Vergelijk over de zaak
Stieltjes: Thorbecke,
Parlementaire redevoeringen.

Toen in November 1831 door de Belgische Kamer eene
enquête-commissie benoemd werd, om den ontredderden toe-

-ocr page 90-

78

door den Koning benoemd, doch uit een voordracht
opgemaakt door burgemeester en wethouders in
overleg met den commandant der schutterijAan
den Koning is opgedragen te zorgen., dat ten allen
tijde eene genoegzame land- en zeemacht worde
onderhouden (art. 178 Grondwet^).

stand des legers te onderzoeken, zeide de toenmalige Minister
van Binnenlandsche Zaken de Meulenare o. a. La commission
pourra sonder tous les secrets de l\'État. Cependant quand, il
y a huit jours à peine, je suis venu vous dire que les circon-
stances ne permettaient pas encore de vous communiquer des
pièces diplomatiques qui, par, leur nature même, sont destinées
à la publicité, vous avez applaudi à ma conduite. Le roi
peut laisser secrètes des pièces qui ont servi à une négociation,
même après que cette négociation est achevée parce que l\'intérét
et la sûreté de l\'Etat pourraient être compromis et aujour-
d\'hui la commission d\'enquête aurait le droit non seulement de
compulser ces pièces mais encore qui concernent une négociation
non achevée. De plus elle pourra rechercher ces pièces ! Il m\'est
pénible de le dire, mais j\'ose le déclarer, si une pareille me-
sure est ordonnée on aura violé la constitution et détruit la
constitution et détruit la forme du gouvernement que la nation
a établie." (Moniteur du l«"" Décembre 1831).

\') Art. 29 Wet 11 April 1827 (Staatsbl. No. 17).

■2) Art. 58 der Gi. W. van 1840 stond den Koning het recht
toe militaire officieren te benoemen en te ontslaan, of indien er
daartoe termen bestonden op pensioen te stellen.

Deze onbegrensde vrijheid, meent de Pinto scheen wel eens
aanleiding tot misbruik gegeven te hebben, (zie
Themis 1844,
De macht des konings naar de Grondwet pag. 18).

-ocr page 91-

79

Vreemde troepen worden niet dan met gemeen
overleg des Konings en der Staten Generaal in
dienst genomen; de Koning kan een deel der militie
doen samenbleven of in dringende omstandigheden
de landmilitie (niet ook de zeemilitie zooals in art.
207 der G.W. van 1840) geheel of gedeeltelijk
buitengewoon oproepen; in beide gevallen moeten
de Staten-Generaal ook hiertoe eerst hunne toe-
stemming gegeven hebben.

De Vorsten uit het huis van Oranje zijn doorgaans
de aanvoerders geweest van onze legers in dagen van
voor- en tegenspoed; niet alleen ten tijde der repu-
bliek, ook later bij Waterloo, in dentiendaagschen
veldtocht; wien anders zoude men daarom beter dit
opperbevelhebberschap kunnen opdragen, dan aan
de afstammelingen uit dit roemrijk huis? Daar de
Koning niet alleen verplicht is het land tegenover
vreemde mogendheden te verdedigen, maar ook
de rust binnen \'slands te handhaven, is dit een
hoogst gewichtig en noodzakelijk recht der Kroon.
Het opperbestuur des Konings beteekent, dat zoowel
zee- als landmacht door den Koning bestuurd,
aangevoerd, en ingericht worden, en dat hij de regle-
menten voor den militairen dienst vaststelt.

De organisatie van het leger behoort dus tot de

-ocr page 92-

80

rechten der Kroon. Den 23 Mei 1871 verklaarde
de toenmalige minister van oorlog de Heer
Engel-
vaart
, dat hy een grondwettig bezwaar had tegen
de organisatie van het leger by de wet, toen hierop
door de 2^® Kamer der Staten Generaal aangedron-
gen werd. Ook de minister van oorlog in 1873, de
Graaf van
Limburg-Stirum had hiertegen bezwaar.

De Heer Heemskerk is bij de behandeling
van dit artikel^), de meening toegedaan: „dat
de parlementaire debatten en stukken over deze
grondwettige vraag geenen anderen indruk kunnen
maken dan, dat men er langzaam en schoor-
voetend toe komt, om de inrichting en het beheer
van zee- en landmacht aan het koninklijk oppergezag
te onttrekken en by de parlementaire meerderheid
over te brengen." De toekomst zal echter nog
moeten leeren, of tot eene zoodanige inkorting
van dit koninklyk praerogatief de Kroon zelf zal
willen en mogen medewerken zonder voorafgaande
grondwetsherziening.

Ook bij ons is, zooals Blackstone^) het noemt
de Koning „likewise the fountain of honour," in

1) De praktijk der Grondwet, Bijdragen 22^ deel, pag, 120.
\') Commentaries on the laws of England, vol. I, pag. 279.

-ocr page 93-

81

zooverre hij adeldom en ridderorden verleent (art.
63 en 64 G.W.).

Onze vroegere graven verleenden reeds adel; de
republiek der Yereenigde Nederlanden evenals alle
republieken echter niet, daar dit een uitsluitend vor-
stelijk praerogatief is. Zij schafte hem echter niet
af; zelfs behield de adel een invloedrijke rol in het
staatsbestuur Ook Koning
Lodewijk maakte gra-
ven^), bij de wet van 22 April 1809 stelde hij
een primogenituur-adel in, doch op verlangen van
zijnen broeder moest hij dezen wederom afschaffen
door de wet van 13 Februarij 1810.

De Grondwet van 1815 art. 63 en die van 1840
art. 62 bepaalden, dat allen door den Koning in
den adelstand verheven, deelden in de voorrechten

i) In Gelderland en Overijssel bezitten de Edelen voorname-
lijk de uitgestrekste voorrecliten en daar kunnen zij aangemerkt
worden, als bij uitsluiting de volksvertegenwoordigers ten plat-
ten lande. — Grondwettige herstelling van Neérlands Staats-
wezen A.0 1785 , deel I, pag. 149 en pag. 175; In Gelder-
land, Holland en Zeeland verschenen de Edelen of andere ver-
mogende bezitters van heerlijkheden op dezelve (de lands-
vergaderingen) uit naam der ingezetenen ten platten land.

Ook vraagt Pieteb Paulus in 1772: //Leert de Historie van
dezen tijd niet, dat de aristocratie zo lastig, somtyds lastiger
is dan de monarchie?"

") Bv. de Graven van Zevenaar, van de Doggersbank e. a. m.

6

-ocr page 94-

Ö2

daaraan verbonden; voornamelijk om in de ridder-
schap beschreven te worden; doch onze herziene
Grondwet heeft alle voorrechten daaraan verbonden
afgeschaft^). Engeland en Frankrijk onder het
koningschap hebben door de instelling van het huis
der Lords en der chambre des Pairs, het nut der
aristokratie begrepen.

Het koninklijk besluit van den 26" Januarij 1822
gelast allen openbare beambten om in hunne akten,
aan de personen daarin voorkomende, toe te schrijven
de adelijke titels of qualificatiën, waarmede zij door
den Koning zijn erkend of begiftigd, en verbiedt
adelijke titels of qualificatiën toe te kennen, die
niet erkend of begiftigd zijn. De wettigheid van
dit koninkiyk besluit is betwist door Mr. W. E.
Boer,
doch door Mr. A. A. de Pinto , op grond, dat de
Koning hier een bevel uitvaardigde, als hoofd

In dc bijdragen tot de Gcscliiedenis van het Staatsbestuur
in ons Vaderhand door
1). .1. tkn- Zeldam Ganswijk , Eerste
deel pag. 490 , Een woord over de Aristocratie in ons vader-
hand (1843) leest men o. a. //l)e aristocratie kan eene krachtige
bescherming ïuin het volk aanbieden tegen willekeurige uitbrei-
ding van liet centniiil gezag. Het hoofd van een aanzienlijk
geslacht heeft, uit den aard der zaak, door zijnen -stand in de
maatschappij, door zijn vermogen, door zijne familieverbinte-
^issen, meerderen invloed dan de burgerman, die zijnen invloed

-ocr page 95-

83

der uitvoerende macht, met geene wet in strijd,
weerlegd

Zoowel adeldom als ridderorden worden verleend
om diensten, aan den Koning of den landp bewezen,
te beloonen ; maar die onderscheidingen zullen dan
alleen op prijs gesteld worden, wanneer zij slechts
geschonken worden aan hen, die wezenlyke, algemeen
erkende diensten bewezen hebben. Ridderorden,
aan vreemde diplomaten of hofbeambten gegeven ,
zijn in den regel eerder bewijzen van hoffelijkheid
tegenover den Souverein, dien zij vertegenwoordigen

alleen moet putten uit de kracht der waarlieid, welke lij ver-
dedigt. Al behoorde het misschien ook anders te zijn in eenen
volmaakten staat, dien men vergeefs ziil trachten daar tc stellen,
zoolang de maatschappijen blijven bestjuxn uit wezens, die aan
den invloed vau eer en van geld onderworpen zijn , zal de in-
vloed van den aanzienlijice altijd meerder zijn, dan van den
geringere, cn bij locale aangelegenheden zullen de provinciale
en plaatselijke belangen krachtdadiger beschermd worden, wan-
neer de aristocratie in de staatsvergaderingen deel neemt, dan
indien die vergaderingen alleen bestaan uit personen uit de
burgerklassen.

ï) Verg. Tiioruecke, dc Hervorming van ons Kiesstelsel
(1843), over den oud-nederlandschen adel, bl. 4—G, 8, Ki.

-) De woorden »voor bewezen diensten" door de commissie
van 1815 in het artikel gevoegd, pour ne pas prostituer la
noblesse à prix d\'argent, werden op verzoek des Konings ge-
schrapt.

6*

-ocr page 96-

84

of aan welken zij verbonden zyn, dan wel eene
erkenning van uitnemende diensten door die per-
sonen den lande bewezen.

Ridderorden worden niet dan bij eene wet inge-
steld, slechts op voorstel des Konings en niet der
Staten Generaal. Er is eene ridderorde voor bur-
gerlijke verdiensten, de Nederlandsche Leeuw,
ingesteld by de wet van 29 September 1815 en
eene voor krijgs-verdiensten de Militaire Willemsorde
ingesteld bij de wet van 30 April 1815, (Staatsblad
N". 33)\').

Als Groothertog van Luxemburg verleent de
Koning het lidmaatschap der orde van de Eiken-
kroon. Voor hetgeen hij als Groothertog verricht
zijn Nederlandsche ministers niet verantwoordelijk,
en daar deze nu eene vreemde orde is, moet tot het
aanvaarden derzeivo, ingevolge art. 56 G.W. de toe-
stemming des Konings gevraagd worden. Het gebruik

\') In de Belgische Chiimbre des reprJsentauts, zitting van 2
.lulij 1832, werd de instelling eener Ridderorde voor burgerlijke
verdiensten bestreden als zijnde dit in strijd met art. 76 der
Constitutie, doch ten slotte met 2 stemmen meerderheid (37
tegen 3.5) toegestaan. Den 11 Julij 1832 werd de wet afge-
kondigd , houdende instelling der burgerlijke en militaire Leo-
poldsorde.

-ocr page 97-

85

»

heeft echter ingevoerd, dat zulks zonder bijzonder
verlof kan geschieden. Hetzelfde geldt van den
Gouden Leeuw van Nassau, die geen Nederlandsche,
maar een zoogenaamde huisorde is.

c. De praerogatieven der Kroon ten opzichte
van het beheer der Koloniale Zaken.

De Staatsregeling van 1798 stelde eenen Raad
in voor de Aziatisclie en eenen voor de Anieri-
kaansche bezittingen, welke met het Uitvoerend
Bewind samen de Koloniale Zaken bestuurden.

De Grondwetten van 1815 en 1840 gaven den
Koning bij uitsluiting het opperbestuur over de
volkplantingen en bezittingen van het rijk in andere
werelddeelen, waarmede vooral verstaan moet worden,
dat het opperbestuur niet weder aan partikulieren
mocht geoctrooieerd worden, zooals vroeger aan de
O. I. en W. I. Compagnie

\') Vergel. Hogkndoup, Eijdrugeii tot de huishouding van
Struit VU iJGl. —, eu in de Taal der Grondwet en eenige
aanteekeningen van Mr.
C. J. van Assen, (Leiden 1844),
de hoogst belangrijke aauteekening op art. 59.

-ocr page 98-

86

Dg artikels 59 en 60 der tegenwoordige Grond-
w^et omschrijven \'s Konings macht ten opzichte der
Koloniën. Uit den aard der zaak is hier \'s Konings
praerogatief het uitgebreidst, het omvat zoowel de
uitvoerende als de wetgevende macht der Koloniën,
maar deze laatste, slechts in zooverre, als hij alles
vermag te regelen wat nog niet bg de wet is
vastgesteld.

Door koninkiyke besluiten of door koloniale or-
donnantiën, voor Oost-Indie door den Gouverneur-
Generaal in gemeen overleg met den Raad van
Indie te nemen, worden de koninkiyke rechten
uitgeoefend.

Bij de wet wordt het regeeringsbeleid der Kolo-
niën geregeld, hetwelk, daar tengevolge van art. 118
G. W., onzo Grondwet, wanneer zy zulks niet uit-
drukkelijk zegt, niet verbindend is voor de Koloniën,
als Oppergezag in die streken fungeert. De wet
van 2 Sept. 1854 (Stsbld. 129) regelt het
regeeringsbeleid voor onze Oost-Indische bezittingen,
de wet van 31 Mei 1865 (Stsbld. 55) voor
Suriname en de wet van denzelfden datum (Stsbld.

56) voor Curagao.

Uit deze wetten zal men zien dat de regeering dier
gewesten niet door den Koning zelven wordt uit-

-ocr page 99-

87

geoefend, maar door hem gedelegeerd wordt op zijne
plaatsvervangers, die verantwoording verschuldigd
zijn aan den verantwoordelijken Minister van
Koloniën.

In onze Oost-Indische bezittingen wordt het ko-
ninklijk gezag waargenomen door een Gouverneur-
Generaal, in Suriname en Curaçao door Gouver-
neurs, op St. Martin, Eustatius, Saba, Bonaire en
Aruba door Gezaghebbers.

Het muntstelsel voor onze overzeesche bezittingen
wordt door de wet geregeld Evenzoo de wijze
van beheer en verantwoording der Koloniale geld-
middelen ; dit deed de vraag ontstaan of de begroo-
ting en rekening voor Indië door de wetgevende

macht moesten geregeld worden; het is thans door
de wet van 24 April 1864 (Stsbld. N". 35) in
bevestigenden zin beslist.

Alle andere onderwerpen, niet in de Grondwet
genoemd, worden by de wet geregeld, zoodra daar-
aan behoefte blijkt. Het is dus der regeering over-
gelaten te beoordeelen wanneer deze behoefte bestaat;

\') Voor Oost-Indic. Dc wet van 14 Dcc. 1853 (Stbl. n». ISö);
voor West-Indië de wet vau 1 Mei 1854 (Stbl. u«. 76); de
wet van 20 April 1855 (Stbl. n". 13) en van 24 Dec. 1857
(Stbl.
n°. 173),

-ocr page 100-

88

evenwel kunnen de Staten Generaal den wensch
te kennen geven, dat zulks moge geschieden. De
wet van 5 Julij 1864, (Staatsblad 83) regelende
eene tegemoetkoming aan eigenaren van slaven op
St. Martin, heeft haar ontstaan te danken aan het
initiatief der Tweede Kamer.

Het recht van gratie, het recht van oorlogsver-
klaring aan en van vrede te sluiten met inlandsche
hoofden, behooren hier onder het opperbestuur des
Konings begrepen te worden. Ook de uitoefening
dezer Koninklijke praerogatieven kan door den Koning
aan zyne plaatsbekleeders afgestaan worden, zooals
b.v. is geschied in art. 55 van het Ind. Reg.
Regl., hetwelk den Gouverneur-Generaal recht
geeft gratie te verleenen van straffen door rechters
in Nederlandsch Indië uitgesproken, indien de ver-
oordeelde zich nog in Indië bevindt.

De gratie wordt, alhoewel zulks er niet bijgevoegd
wordt, toch zooals wel in de Regeerings reglementen
voor Suriname en Curagao art. 39, alinea 1,
uit den naam des Konings verleend; derhalve mist
de Koning zelve dit recht, tenzij hij stilzwijgend
door het schenken van gratie het gedelegeerde
recht van gratie te verleenen terug neemt, of bij
het delegeeren zich het recht uitdrukkelijk heeft

-ocr page 101-

89

voorbehouden. In het vroegere reglement voor
de kust van Guinea was de bepaling opgenomen,
dat de Koning zelve ook nog gratie kon verleenen.

Artikel 44 vau het Ind. Reg. Regi. bepaalt,
dat de Gouverneur Generaal na ingewonnen advies
van den Raad van Indië en met inachtneming der
bevelen des Konings oorlog kan verklaren aan In-
dische Yorsten en Yolken.

Daar artikel 64 onzer Grondwet niet op de
Koloniën van toepassing is, staat het den Koning
vrij voor deze eene afzonderlijke ridderorde in te
stellen, evenals onlangs in Engeland geschied is.

Het beginsel van van Hogendorp cn van
Alphen: „Geene te groote bemoeijing van dc wet-
geving in het moederland met de koloniën, maar
ook geene uitsluiting, waar de behoefte aan wet-
geving blijkt te bestaan", is in onze grondwet
gehuldigd

Den 27 September 1866 werd in de Kamer
eene motie van orde aangenomen, waarbij de uit-
treding van Mr.
P. Mijer uit het ministerie af-

\') Vergel. Handleiding tot de kennis van het Nederlandsche
Staatsregt en Stiuitsbestuur, door Mr. J.
de Bosen Kemper,
pag. 232.

-ocr page 102-

90

gekeurd werd, vooral op grond van onbehoorlijke
overeenkomsten met hem over de betrekking van
Gouverneur-Generaal van Neêrlandsch Indië ge-
sloten te hebben.

De Heer Heemskekk keurt dit af, als zijnde
eene inmenging der Kamer in het opperbestuur des
Konings buiten Europa\').

De Kamer zonder hieraan iets te kunnen ver-
anderen en zonder zelfs het koninklijk praerogatief
te benadeelen, bezat toch naar het schgnt, wel
het recht door deze motie haar gevoelen uit te
drukken

>) Zie de Bijdragen 22« deel: De praktijlc der Grondwet,
pag. 124.

-) Verg. de Bosch-Kemper, I>e ontUnding der Tweede
Kamer. Een woord ter overweging aan allen die naar waar-
heid willen oordeelen,
Amsterdam , 1866.

m

m

li v\'
1 i\'\'

i-
E

k

t"ir

li

m

\'I ■
Ïilï\'.

-ocr page 103-

VI.

Besluit

Hetgeen het eerst opvalt, wanneer men de prae-
rogatieven der kroon naar onze Grondwet nagaat, is
voorzeker, dat alle deze praerogatieven geene uit-
sluitende rechten des Konings zijn, maar dat zij
alle door hem gedeeld worden met zijne verant-
woordelijke ministers, welke verantwoordelijkheid
ingevoerd is, om een waarborg te geven tegen
mogelijk misbruik

1) Le roi ne peut agir sans le contreseign d\'un ministre res-
ponsable; mais cliaque fois que le ministre réclame le concours
de la royauté, il doit exposer ses motifs et faire appel aux lu-
mières du Chef de l\'Éûit et si cet appel n\'est pas entendu, le
ministre conserve son indépendance ct sa dignité par l\'abandon
de son portefeuille. De cette manière le pouvoir passager ct
souvent passionné des ministres trouve son contrepoids dans le
pouvoir permanent, modérateur et désintéressé dc la couronne.

Thonissen, La Belgique sous le règne de Leopold I, III)
pag. 150,

-ocr page 104-

92

Het bekende gezegde van Thiers: „leroirègne,
mais il ne gouverne pas" voor ons land waar
te maken is niet de bedoeling der Grondwet, daar
hoofdzakelijk de regeering des lands bij deu Koning
berust; doch zal het voornamelyk afhangen van de
meerdere of mindere geneigdheid des Konings zich
niet \'s lands zaken te bemoeien.

Bestaan er redenen, die een Koning konden
bewegen, de regeering aan zijne ministers over te
laten, zoo zullen feitelijk deze laatsten wel de
regeerders zijn, maar toch in naam blijft steeds
de regeermacht by den Koning. Daarom zeide
Thorbecke zeer ten onrechte: „dat hij zijne stu-
diën verliet om te regeeren"

\') Het is gemakkelijk op dc vraag: «Wat mag de coiistitu-
tioneele vorst zonder ministerieel contraseign besluiten en uit
eigenen lioofde doen? met deu tlieorist tc antwoorden niets"!
Het is even gemakkelijk de bekende Eransclie spreuk te be-
zigen volgens welke de Koning regeert, niet bestuurt. Maar
wanneer er tegenover het beroep op grondwettige verantwoor-
delijkheid een beroep gedaan wordt op dat regeerrecht, en het
geweten zich doet hooren vau den Koninklijken individu, die
geen automaat maar een menschclijk wezen is, dan ontstaan er
eischen en tegen-eischen en moeten cr redenen zijn om te over-
tuigen en gronden om te buigen.

Bosscha, Kroon en ministers, pag. 60 o. a.

2) Farlemcutaire redevoeringen, Narede XIX.

-ocr page 105-

93

„The King con do no wrong", geldt in onze
staatsregeling ten volle, en nogtans zal het nooit
onverschillig zijn, wie Koning is In zijne
Geschiedenis des vaderlands merkt
de Bosch
Kemper zeer juist aan: „Het constitutioneel be-
ginsel, dat de persoon des Konings in liet leven
boven berisping verheven is, kan in de werkelijk-
heid niet te weeg brengen, dat een vrij volk zijn
oordeel over de handelingen en gedragingen van
vorsten verzwygt. Het publiek neemt zelfs het
liefst kwade geruchten omtrent vorstelijke personen
als waarheid aan, waar zij maar eenigszins beves-
tigd schijnen te worden."

De constitutioneele monarchie verliindert den Ko-
ning zijne rechten ten nadeele des lands te doen

\') Gehcel beasuTi ik hetgccn Bluntsciili zegt, alg. Staats-
recht, pag. 429: So ist daher auch ein absurder Satz, dasz es
in der constitutioiiellen Monarchie gleichgültig sei, wer König
sei, ob eine ausgezeichnete Persönliclikeit oder eine unbedeutende
ob ein verständiger oder ein beschränkter Kopf, ein edler Cha-
rakter oder ein Bösewicht. Die constitutionell-monarcliische
Staatsform hat die Tendenz dafür zu sorgen, dasz der König
zwar so wenig Uebels als möglich tluie, aber diisz er auch so
viel Gutes könne als möglich. Nur in diesem Sinne beschränkt
sie ihn. Aber sie will ihn nicht zur Puppe machen in der
Hand der Minister!

2) 4\'\'° deel, pag. 48.

-ocr page 106-

94

gelden, doch zij wil tevens dat hg ze ten voordeele
des lands gehruike en ter bevordering van het geluk
der ingezetenen. Daarom hoe beter een vorst is,
des te meer zal zijne regeering \'s lands welzijn be-
vorderen , en zal het gebruik hetwelk hij van zijne
rechten maakt het noodzakelijke daarvan meer doen
uitkomen

Tengevolge eener parlementaire regeeringswijze
zal een Koning steeds tot Ministers moeten nemen
de oogenblikkelijke vertegenwoordigers der Kamer-
meerderheid, om zoodoende een gewenscht gemeen
overleg tusschen de Kroon en de Vertegenwoor-
diging te helpen bevorderen.

Dit belet echter niet, dat geen maatregel door
de ministers zonder voorkennis van het Hoofd van
den Staat mag genomen worden Zooals ik reeds

\') Car plus un grand ct bon Prince aura soin de sa gloire,
plus il pensera à rendre ses sujets heureux, quand incme il
seroit le plus absolu de tous les monarques.
Leibnitz,
Tiieodicée
. Essais sur la bonté de Dieu, la bonté de l\'homme
ct l\'origine du mal. I. 141.

-) De Constitutionele koning in Engeland laat zich toch
soms meer gelden , dan men op het vasteland wel altijd
vermeent.

(/La reine demande: 1". Que dans les décisions à prendre
Lord Palmerston établisse nettement ses propositions, afin qu\'on

-ocr page 107-

95

trachtte aan te toonen, is dit gebruik in Engeland
tot vasten regel geworden.

Of dit nu voor ons land ook de meest wensche-
lijke regeeringswijze is, waag ik niet te beoor-
deelen. Doch indien deze naar onze Grondwet de
constitutionele regeeringswijze genaamd wordt, zoo
is dit eene dwaling; daar oüze constitutie den
Koning geheel vrijlaat in de keuze dergenen, die

sache bien à quoi la couronne est appelée à donner sa sanction.

2". Que lorsque la couronne aura donné son approbation à
une mesure, cette mesm-e ne soit pas arbitrairement modifiée et
altérée par le ministre, dans l\'exécution. Une pareille manière
d\'agir est considérée par la reine comme un manque de sincérité
îi l\'égard de la couronne et Justifierait l\'exercice du droit de
destitution qui lui appartient.

3". La reine entend être informée de ce qui se passe entre
le ministre et les représentants des puissances étrangères, avant
qu\'il sorte de ces conférences des décisions importantes.

4". Elle entend aussi recevoir les dépêches en temps utile,
et celles qui devront être adressées du dehors, lui seront sou-
mises assez tôt, pour qu\'elle puisse cn examiner le contenu
avant d\'y donner son approbation."

(Zie Franqucville, p. 101. Les institutions politiques de
l\'Angleterre.

l)e ware Constitutioneele koning mag geen opposant zijn tegen
zijne ministers, als koning George
III van Engeland, maar ook
geen roi fainéant, die zijne ministers geheel alleen laat regeeren
en in zijne gesprekken geen de minste belangstelling in het
welzijn van den Staat openbiuirt. (Zie
dk Boscii Kemper,
lïandl. tot de kennis v. h. Nederl. Staatsbestuur, p. 30G).

-ocr page 108-

96

hem tot verantwoordelijke raadslieden zullen zyn,
en zelfs zegt, dat hij ze benoemen zal naar wel-
gevallen, zonder regelen te bepalen, in hoeverre
hij in zijne keuze gebonden is. Het is dan evenwel
te wenschen, dat die keuze op mannen valle, die
met eerlijke Nederlandsche rondborstigheid, zich
als echte vrienden van Yaderland en Koning beide,
gedragen, en die — hetgeen
Willem I in 1814
van zijne Staatsraden eischte — zich „door geene
bedenking hoe ook genaamd", ooit laten terughou-
den , om den Koning voor te dragen, w^at zij voor
waarheid houden

Wat zoude men zeggen, indien eene Kamermeer-
derheid zoodanige radicale besluiten of maatregelen
wenschte te nemen, waardoor bestaande, noodzake-
lijke , grondwettige instellingen gevaar liepen, en
deze nu tengevolge van parlementair overwicht
tot stand kwamen; voorzeker zulks zoude men niet
constitutioneel kunnen noemen, daar juist door deze
maatregelen, hetzij direct,\' hetzij indirect bewerkt
zoude worden, dat de constitutie zelve begon te

\') Toespraak van den Souvereinen Vorst bij de instellatie
van den Staatsraad,
12 April 1813. Elouï van Soeteravouue,
Bißragen hetrehk. koloniale en andere aangelegenheden, \'s Graven-
hage,
1874, bl. 108.

-ocr page 109-

97

wankelen. Welwillend gemeen overleg en over-
eenstemming tusschen den Yorst en de volksvertegen-
woordiging zijn in iederen constitutioneelen staat
noodig, en billijkheid eischt, dat niet alleen de
Koning maar ook de Staten Generaal in gelijke
mate dit gemeen overleg helpen bevorderen.

Moet de eene staatsmacht zich steeds naar de
andere voegen, dan bestaat er, in der dan,d slechts
ééne. Un pouvoir obligé de prêter un appui
à la loi qu\'il désapprouve, est bientôt sans
force et sans considération, — zegt
Benjamin
Constant.

Is het de volksvertegenwoordiging, door verval-
sching van verkiezingen als anderszins, die zich
steeds naar den wil des vorsten voegt, welk
schouwspel gedurende de regeering van
Napoleon
in vertoond werd, men vervalt in het absolute
regeeringsstelsel ; is het daarentegen het hoofd van
den Staat, de Koning, die verplicht is zich steeds
te regelen naar de wenschen zijner volksvertegen-
woordiging, dan ontbreekt de noodzakelykheid
van het koningschap, en wordt de Koning do
bloote zaakwaarnemer, de mandataris van den volks-
wil; een Koning naar het ideaal van
Rousseau,
zooals men in do eerste tijden der Fransche

-ocr page 110-

98

republiek aanschouwd heeft: la nation veut, Ie
roi fait

Men eerbiedige derhalve het koningschap en zijne
praerogatieven; men schaffe het eerder ganschelijk
af, dan eene onnoodige schijnbetrekking te doen
geboren worden.

Engeland, waar de Koning slechts den wil des
Parlements uitvoert, en de ministers de Parlements-
meerderheid vertegenwoordigen, wordt veelal als
voorbeeld aangehaald, om de daar gebruikelijke
regeeringswijze aan te bevelen. De Britsche
constitutie moge vele punten van overeenkomst
hebben met die op het vasteland; zy verkeert
echter in een geheel exceptioneelen toestand.

In Engeland staat tegenover de Kroon niet het
volk alleen, eene machtige aristokratie kan daar
en Kroon en volksopinie in bedwang houden. Zij
houdt het evenwicht staande tusschen Koning en
natie, zorgende dat geen van beiden hunne macht
overschrijden. Daarom hebben Engelands wetten en
gebruiken, regelende de macht des Konings en die

i) Vergel. Blontschli, Algemeines Staatsrecht, pag. 427;
Thiers, histoire de Ia revolution 1, pag. 97 ; IIousseau, Contr.
Social III.

*

-ocr page 111-

99

des volks, proef kunnen houden, en weerstand
kunnen bieden aan de omwentelingen en bewegin-
gen, welke in Europa het kenmerk dezer eeuw
geweest zyn. Op het Europeesche vasteland echter
komt meer het demokratische dan het aristokratische
element in aanmerking.

En toch hebben de meeste Constitution de En-
gelsche tot model gekozen, alhoewel zij eenen der
hoofdfactoren dezer misten.

Door het recht, dat de Koning bezit om tot
den adelstand te verheffen, (art. 63 G.W.) zal
men niet eene aristokratie verkrijgen, zooals zij
in Engeland bestaat, en van welke de Graaf
G. K,
van Hogendorp wenschte, dat zy ook bij ons
afzonderlijk zoude geroepen worden, om deel uitte
maken van de wetgevende macht. Toen in het
Belgische Congres van 1830 dit recht des Konings
ter sprake kwam, meende men het te moeten in
stand houden, daar anders de oud-adelyken zich
lichtelijk tot eene afzonderlyke caste zouden vormen.
Al geschiedde zulks, hierdoor zoude voorzeker geen
nadeel aan wien ook berokkend worden.

Ridderorden, persoonlijke bewijzen van verdien-
sten, bezitten meer waarde, daar zij slechts voor

het leven geschonken worden en dus niet erfelijk

71

-ocr page 112-

100

zyn, dan de hedendaags verleende adeldom, die
meestal aan geen bijzondere historische herinnerin-
gen verbonden is, en zonder voorrechten, erfelijk,
die alzoo sterk vermenigvuldigt en die bovendien
nog de waarde van den oud-Nederlandschen adel
vermindert.

m

Het verleenen van adeldom is geen noodzakelijk
Koninklijk praerogatief, dewijl door de instelling van
ridderorden even goed, zoo niet beter aan de bedoeling,
om den Koning of den lande bewezen diensten te
erkennen, beantwoord wordt. Eene aristokratie,
mits zij haren grondslag vinde, niet uitsluitend
in afkomst, rykdom en vermogen maar ook en wel
voornamelijk in opvoeding, verstanden braafheid, is
gewis als bestanddeel eener constitutioneelen staats-
inrichting nuttig zoo niet noodzakelijk te achten,
maar daarbij meen ik, dat de adel, wil hij aan deze
zijne roeping voldoen, voorzeker niet vermeerderd
moet worden , daar hierdoor een tot nu toe bestaand
onderscheid tusschen adelijken en niet adelijken (hoe
gering dit ook wezen moge) geheel ophoudt.

*

-ocr page 113-

101

Ook het muntrecht des Konings, zooals de eerste
alinea van art. 62 der Grondwet bedoelt is onnoodig,
daar de tweede alinea hem het recht toekent zijne
beeltenis op de muntspeciën te doen zetten, en
feitelijk het muntrecht, het recht munt te släan,
geen deel uitmaakt der koninklijke praerogatieven.

Het recht van oorlog en vrede, van gratie en
van veto, zyn echter zeer noodwendige koninklijke
praerogatieven; want worden deze den Koning
ontnomen, er blijft niet over dan het erfelijke hoofd
eener republiek versierd met eene Kjoon^). Het
onderscheid tusschen de macht van den president
eener republiek en een constitutioneel monarch bestaat
ook voornamelijk hierin, dat gene meestal het recht
van oorlog en vrede, van gratie of van veto mist

\') In de zitting van 2 Julij 1832 der Belgische Chambre
des représentants, zeide
M. Desmanet ue Biesme o. a. :
Lc congrès a voulu établir une espèce de république, seulement,
pour éviter les troubles qui surgissent parfois aux élections des
présidents, on a mis à sa tête un président héréditaire avec le
titre de roi." Volgens de dagbladen noemde de Generaal
Grant
ook ons land eene republiek met een Koning aan het hoofd!

2) De President der Vereenigde Staten van Noord-Amerika
bezit het zoogenaamd opschortend veto, waardoor hij niet ge-
bonden is een voorstel tc bekrachtigen, tenzij de wetgevende
macht ten tweeden male dit zelfde wetsontwerp met ten minste
\'k der stemmen goedkeurt,

-ocr page 114-

102

Wanneer men zegt, dat de volken niet meer ten
behoeve der Koningen bestaan, zoo eischt dit
voorzeker geen betoog; doch dat ten onzent het
koningschap eene instelling slechts ten nutte
des volks is, is evenmin juist. De constitutio-
neele vorst in Nederland staat niet boven, niet
onder maar in de constitutie. Het koningschap is
een" integreerend deel in ons constitutioneel stelsel,
de groote waarborg voor het behoud der vrijheid
en der wetten; koningschap en volk vormen een
geheel, beide malkander even onmisbaar. Verwijst
men naar de tijden onzer vroegere repubhek, als be-
wys dat toen ook reeds de grootste vryheid heerschte
én in politieke én in gewetenszaken, men vergete
niet, dat somwylen zoowel stadhouder als plaatse-
lijke of gewestelijke besturen alles behalve vrijheids-
gezind regeerden\').

-M

De tijden hebben machtige veranderingen in denk-

\') Memorie van den Heere v. d. Mabsch, pag. 381, bijlage
n».
37: Pr&is de l\'état de la Province de Gueldre, de l\'alté-
ration de sa constitution et d\'un projet de réforme remis à
Mr.
de Raynevalcu Déc. 1786 , o. a. : Guillaume III
la Gmldre en despote jusqu\'au dernier manient de sa vie. — Le
Pouvoir que
Guillaume IV scut s\'approprier en 1747 surpassa
encore Vautoritc que
Guillaume III avait possédée.

-ocr page 115-

103

en handelwijzen der menschen gebracht. De Fran-
sche omwenteling van 1789, die veel heeft bijge-
dragen tot de invoering der meeste constitutiën,
heeft tevens de spreuk doen geboren worden:
Liberté, Egalité, Fraternité, die nu tot leus strekt
aan socialistische en communistische partyen, welke
door vergaderingen, opstanden en allerlei gruwelda-
den niet alleen van haar aanzijn doen blijken, maar
ook de geheele maatschappij bedreigen; en tegelijk
met de maatschappelijke- en staatsinstellingen wordt
het leven van vorsten met moord bedreigd.

De grootste vijand dier warhoofden is het koning-
schap , omdat zoolang dit bestaat, het door hen beoogde,
even onbereikbaar als valsch ideaal van vrijheid, ge-
lijkheid en broederschap, niet verkregen kan worden.

Ook daarom moet het koningschap gesteund
worden, en de rechten die den Vorst iu billijkheid
toekomen niet alleen geëerbiedigd maar tevens verde-
digd worden, opdat het koningschap eene macht blij ve,
die door het gebruik harer rechten in staat zij de be-
langen des lands in alle opzichten te bevorderen

Ministerieel programma in België (Kabinet van 5 Aug.
1834: défendre les prérogatives du pouvoir sans manquer aux
exigences des libertés conquises en Septembre". Zie
Thonissen,
La Belgique sous le règne de Leopold 1" tome H, page 204.

-ocr page 116-

104

De Grondwet waakt er voor, dat de praeroga-
tieven der Kroon niet uitgebreid worden tot die
van een
Lodewijk XIII, die zeggen kon : „l\'Etat
c\'est moi !" en wederom is het de plicht der Staats-
burgers eener constitutioneele monarchie, het ko-
ningschap zoodanig te behouden, dat het aan zijne
roeping kunne beantwoorden.

Indien dit nu geldt voor constitutioneele monarchiën
in het algemeen, Nederland heeft bovendien, zooals
de schrandere
Benjamin Constant het noemt: „un
pouvoir royal qui est soutenu par des souvenirs,
par des traditions religieuses"

En deze Koninklgke macht is opgedragen aan een
Vorst uit het huis van Oranje, welks voorzaten de
macht hun toevertrouwd niet ten eigen behoeve plag-
ten te gebruiken, maar ten voordeele van hun land.

Zoolang dit nu het streven en de bedoeling onzer
Koningen blijft, want tegenover Kroonrechten staan
natuurlijk even heilige Kroonplichten, kan er geen
wijzere staatkunde zijn, dan hun praerogatieven
te handhaven, met welke zij Nederlands belangen
zullen voorstaan.

Réflexions, pag. 2.

*

-ocr page 117-

STELLINGEN.

-ocr page 118-

. . v ..

i i f

) ,

i.

i \' v\'H

r;;

ƒ \'Vi

A i ■

-ocr page 119-

STELLINGEN.

I.

Dat de kooper het reeds betaalde van den koop-
prijs verbeurt, wanneer de verkooper van de lex
eommissoria gebruik maakt, is niet als regel aan
te nemen.

II.

De lezing van het Florentijnsche Digesten-hand-
schrift, L. 24 D; Mandati (17, 1.): seu ob inanes
rei actiones, verdient de voorkeur boven die der
Vulgata:
immanes rei actiones.

III.

L. 61. D. de Rei vindic. (6. 1.) is niet in strijd
met de in het Justiniaansche recht over de specifi-
catio aangenomen bepalingen, noch met L. 26 D.
de Acq. rer. dom. (41. 1.).

-ocr page 120-

108

lY.

De verkooper van een erf, die vernietiging,
wegens wanbetaling van den koopprijs vraagt, kan
de vruchten door den kooper genoten of de renten
van den koopprys eischen.

V.

Ook eene onlichamelyke zaak kan nog het voor-
werp zyn van sequestratie.

YI.

De erfgenamen kunnen het vonnis van echt-
scheiding doen inschrijven.

YII.

Bij de scheiding van eenen boedel in welken
de langst levende der ouders, die verzuimt heeft
boedelbeschrijving te maken, volgens art. 182 B.W.
als erfgenaam optreedt, is art. 1117 B. "W. van
toepassing.

Ym.

De opstalier — althans die door koop en leve-
ring of door verjaring het gevestigde recht van
opstal heeft verkregen — kan wegens wanbetaling
van den cijns niet worden vervallen verklaard.

-ocr page 121-

109

IX.

De winsten en verliezen worden, wanneer bij
een beding alle te behalen voordeelen aan een
vennoot zijn toegezegd, pro rata gedeeld.

X.

De schuldeisehers van den failliet mogen, wan-
neer de curators weigeren de actio Pauliana in te
stellen, in hun eigen naam met deze opkomen.

XI.

De borgtocht voor hetgeen de naamlooze ven-
nootschap met inbegrip van renten verschuldigd
zal zijn, strekt zich uit ook tot de na het failhs-
sement der vennootschap verschenen renten.

xn.

De trekker heeft tegen den betrokkene geene
wissel-actie.

xin.

Het recht tot oproeping in vrijwaring behoort
ook aan de eischende partij.

XIV.

Zeer juist is bij de Grondwet het recht tot oor-
logsverklaring aan den Koning opgedragen.

-ocr page 122-

110

XY.

Naar onze Grondwet is het geen vereischte dat
ministers gekozen worden uit de parlementaire
meerderheid.

XYI.

Ten onrechte stelde de Pruisische regeering in
1866 de verklaring van neutraliteit\', als een casus
belli.

XYH.

Hij die wild ontvreemdt uit een strik, gelegd,
zonder toestemming van dengene, die het jachtrecht
heeft, is strafbaar wegens gewone diefstal.

xvm.

Bij art. 317 C. Pén. is te behartigen het ge-
zegde van Farinacius: Si ignorabat eam mulierem
gravidam esse, etiam abortu secuto, non tenetur
de eo.

XIX.\'

De voorafgaande burgerlijke huwelijksvoltrek-
king is niet toereikende om de toepassing van art.
199 C. P. uit te sluiten, wanneer aan .hem, die
het huwelyk kerkelijk heeft ingezegend, geen be-
\'hoorlijk extract der huwelijksakte is overhandigd.

-ocr page 123-

111

XX.

Art. 345 al. 2 C. P. is van toepassing op den
vader of de moeder die van de voogdij ontzet
zijnde, geweigerd hebben het kind aan den voogd
af te geven.

XXI.

De Procureur-Generaal mag niet binnen den tijd
voor de memorie van suggestie vergund, wanneer
deze nog niet is ingediend, zijn verslag cn requi-
sitoir aan de raadkamer doen.

XXIL

De handelsbelangen van ons land verlangen niet
de opheffing van den suiker-accijns.

-ocr page 124-

:

, ■ V. \'^ i

» .. .

ir

• f.- ^

li.-..\'-

-ocr page 125-

vV \'-J\'"\'

.1

■ T

■ ;

•Kfii I

A

■j-i

V.f

-ocr page 126-

\'\' \' • v,

Ac K-r :■>■ < C, V. / \' . ~ ^ . ■ ■ - .. V

■ ■\'i r r

î

-ocr page 127-

^mmmmmmm^mmmmmm

^jV-■ ^-Vïv^fijF::^^^: - V: \' ■ \' \' ■ ^ \' ■ . ■ ■•■V- A

■ V A -j. , . - - ■■

MM-

Wak--

vr -\'O

f/

-ocr page 128-