-ocr page 1-
-ocr page 2-

VI

\'sï-.;-

"Vt

ir I [ 111\'Mirt\'*! ifi^

m :

tt«.

-ocr page 3- -ocr page 4-

«»ÉL-^ÎMi

M

Fl»\'.

-ocr page 5-

\\

\\l

DE AMSTERDAMSCHE WEESKAMER.

t j)\'
\'Vll.

liCM

-ocr page 6-

r * «

1 y, J.

m

\' ■ T*-

■JW"

rijksuniversiteit utf tpHT

03

50 0174

11

-ocr page 7-

DB AMSTERDAMSCHE WEESKAMI5R.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

TEK VERKBUQINa VAN DKN GRAAD VAN

DOCTTOR IN HET ROitEINSCH EN IIEDENDAAGSCIl RECHT,
A^VJSf DE KOOGESCnOOL TE UTRECHT,

NA UACHTiaiNO VAN DEN EECTOB ItAONIFICUS

D«, NICOLAAS BEETS,

nOOOLEUAAI IN DS rACVLTIIT DI> OODOKUtRDnElD,

met toestemming van dkn academisciikn senaat

XN

voloens besluit der ueciitsoelekrdk faculteit,
in het orenbaab te vkrdedioen,
or donderdag den l juli
1878, des namiddags ten 1 ure,

DOO»

NICOLAAS DE ROEVER Az,

^M ______0»»0»«!« « AMITBUAM.

AUaTXRDAM,

DE ROEVER.KUÜBER.BAKELS.
1878.

-ocr page 8-

* -.

» - ^ » m \' * \'\' - *

. ■ # «

luj

1l

j

ii. \'

•■.n ï\'.iv ^-- \'-yrsifrïDv n»"/ . ■

* %

* # » ^ « ■ . \' ^^

> • \' , ; ^ .IK iio fin "

^ ^^-/-lÄi , y\'

, .. ,,si iü.sAAiJosrii •

• , rf.viji. \'\' ;.T .-4 ■ ,

* *>

" «

-ocr page 9-

V.

i S

» •

^an mijne ©ubcra.

i

t-

i

■jät.

-ocr page 10-

» * ■.

«

v

■ ■

e,»-. ■ Î ■

# \'\'

(1 \'

V •

- i.

1

\' « \' *

■ \'f

« .vv

»

jüt«:-

\' TS..

l-l\'-r

; ;

■ -é

si-

J.

-ocr page 11-

Op het oogenblik^ dat ik df.n laatsten band, die mij nog
aan de
Alma Mater verbindt, ga verbreken, gevoel ik behoefte
U, Hoogleeraren cn Oud-Hoogleeraren bij de juridische facul-
teit aan de voormalige Doorluchte School, wier onderwijs ik
het voorrecht had te genieten, dank te welen voor datgene
wat gij tot mijne vorming hebt hijgedragen. Gij wilt er ver-
zekerd van zijn, dat ik U,
van tieniioven en asser, wil-
leumier
en pijnackeu hordijk, in cénen adem blijf noemen,
al prijken Uwe namen niet samen aan de Amsterdamsche
Universiteit.

Maar in \'t bizonder gevoel ik mij, verplicht aan U, Hoog-
geachte
van tienhoven. Gij hcbt mijne eerste en wankele
schreden op het gebied der rechtmetenschap geleid, cn mij
Uwe rriendschappelijke belaugstelliug en welwillende hulp ook
later nief onthouden, .■lan Uwen raad is mtjn proefschrift
veel verschxddigd.

Kn U, Hooggeleerde fkuin, geachte promotor, U zal ik steeds
erkentclyk zijn voor dc bereidwilligheid, die ik van Uwe zijde
mocht ondervinden, voor de zorgen, die Gij dit bociske hebt
gewijd.

Mijne Vrienden! mogen de banden van vriendschap, die
wij in eene juv.unda juuentus hebben geknoopt, niet met dw
juventus vergaan, maar zelfs
in eene mo/esta senectu» ons
vereenigd houden.

-ocr page 12-

INHOUD.

Voorwoord...................

HOOFDSTUK I. Het vo(^dijrecht vóór den tijd van de oppervoogdij

§ 1. De leer der grafelijke oppervoogdij . .......

§ 2. De geboren- of bloed-, de gekoren- en de gereehtsvoc^di
HOOFDSTUK IL De opperroogdij van Burgemeestereu van Am
sterdam.

§ 1. Het ontstaan van \'t College van Burgemeesteren. . .

§ 2. Burgemeesteren a\'s oppervoogden........

§ 3. Oprieliting van de Weeskamer.........

HOOFDSTUK III. De Weesmeesters van Amsterdam, cn het ka

raktcr der Wecsmeestcrenbank..........

§ 1. Vereiscliten voor, en belooning van het ambt van Wees

meester..................

§ 2. Weesmecstcren rechtspleging en prerogatieven ....
HOOFDSTUK IV. Dc werkkring van Weesmeesters ia verband
met het Wecsrccht
§ 1. Het Amsterdamsche Wecsrccht (dc ordonnantie) en dc

uitsluiting der kamer..............

§ 2. Wie der Weeskamer subject waren.........39

§ 3. Het aanstellen van voogden...........-JO

§ 4. Dc inventaris................ 40

§ 5. Scheiding, Uitkoop, Bewijs............47

§ 0. Dc zorg voor der weezen persoon.........52

§ 7. De zorg voor der wcczen goed..........54

§ 8. Einde der voogdij...............09

HOOFDSTUK V. Het Ambtcnaars-pcrsonocl ter Weeskamer.

§ 1. Algemeen overzicht..............70

§ 2. Dc eerste Secretaris..............72

§ 3. Do tweede Socrctari»..............75

§ 4. Do Klerken.................77

§ 5, Do Penningmeester..............78

§ C. De Boden.................79

5 7. Dc Suppoosten. ................82

§ 8. Dc Assistent . . . . !........... 84

HOOFDSTUK VI. Het Wccskamer-Kaiulaal cn zync bestanddeclcn.
§ 1. Dc Weeskamer aU afdeeling der Stodcmkc \'ilicsauric . . 84

§ 2. Het gemengde geld..............80

§ 3. Boeten cn inlitulati<^ldcn............89

§ 4. Dc Iwna vacantia ctc............... 92

HOOFDSTUK VII. Dc laatste jaren der oppcrvocgdy.

§ 1. De Weeskamer tydcna dc Bataafscho llciuiblick . . . . 1Ü3

§ 2. Dc Wct^skamer tijdens het Koninkrijk Holland.....107

BIJLAGEN................. ... 111

Blz.
1

12
17
22

25
28

33

-ocr page 13-

V O O R w O O 11 D.

Over weinige onderwerpen aan het Oud Holl, recht ont-
leend, is wellicht — dank zij de finantiëele zijde der kwes-
tie — zooveel geschreven, en zooveel getwist, als over het
Weesrecht en de Weeskamer. Eene lange lijst van schrijvers,
van boeken en bijdragen zou daarvan op to maken zijn.

Het kan daarom wellicht eenige verwondering wekken, dat
in dit proefschrift, dat onderwerp nogmaals wordt behandeld
en bet zou ook inderdaad nutteloos zijn, wanneer ik mij had
vergenoegd op do bestaande denkbeelden voort to bouwen en
te compileeren uit nlles, wat in verloop vnn tijd door vcr-
Hchillende werkkmchten tor algemeene kennis is gebracht. Ik
meende echter eenen anderen weg te moeten inslaan. Door
mijne betrekking vnn adjunct-archivaris der gemeente Amster-
dam daartoe in staat gesteld, heb ik ile gelegenheid aange-
grepen om do Weeskamer kwestie, wat Amsterdam betreft,
nb ove na te gnan en mijne meening te toetsen aan do gege-
vens voorbanden in het Archief der Weeskamer, waartoe mij
door de algemeene Commissie van Liquidatie to \'s Hago met
do meeste bereidwillighoid — die ik bier gaarne dankbaar
erken — de toegang werd verleend.

Mijne nasporingen hebben mij gebracht tol de overtuiging,
dat iedere Weeskamer beschouwd moet wordon in bet licht der
ontwikkelingsgeschiedenis en der locale rechtsbeginselen van
do pla.\'xts bnrer wording, en dat waar localiseeren eiscb is,
generalisceren van toestanden uit het Oud Holl. Kccht hoogst
gevaarlijk moet zijn voor het werk van ben, die eeno voor-

1

-ocr page 14-

ouderlijke instelling als de Weeskamer willen beschouwen.
Binnen zekere grenzen moge men algemeene regels kunnen
stellen, hij die de details wil nagaan wachte er zich voor.
Tijdens de
grafelijke regeering en de Republiek geene centra-
lisatie, geene eenheid van "Wetgeving — evenveel staatjes,
evenveel autonomien, als er steden, dorpen of vrijheden waren.
Ook het Weesrecht droeg overal zijn eigenaardig plaatselijk
karakter en bet heeft dit bewaard — in weerwil van de be-
hoefte die men reeds in 1615 aan uniformiteit gevoelde (vgl.
Levyssohn, Wetgev. betr. nalatensch., bl. XVI) tot aan
het eerste wetboek dat hier te lande werd afgekondigd.

De Amsterdamsche Weeskamer nu, moge, wat baar ontstaan
aangaat, weinig verschilpunten opleveren met de Weeskamers
in andere steden, die reeds in de 15*^® eeuw een min of meer
onafliankelijk standpunt ten opzichte van den landheer in-
namen ; de geschiedenis barer ontwikkeling is to zeer verbon-
den met de ontwikkelingsgeschiedenis van het plaatfclijke
recht, dan dat men heide van elkaar zou mogen scheiden of
hare ordonnantie zou mogen ajmvullen met bepalingen uit de
Weeakeurcn van eene andere jjlaats.

Ik heb gemeend de invoering van do Franache Wetboeken
als grenspaal te moeten ptellon voor het tijdperk dat ik wilde
behandelen, omdat de Weeskamers althans wat hare eigenlijke
werkkring aangaat, daarmede .«tilzwijgend opgeheven werden.

Dat bij eene monographie als deze, volledigheid niet mo-
gelijk ia, dat ik nog vnak conjecturen moest opwerpen daar
waar ik gaarne bewijzen en niets dan bewijzen had geprodu-
ceerd, zal ieder begrijpen -- biljijken, die wcot hoe dikwijls
hot nog zoo belangrijke en weinig bearbeide Amstcrdamschc
Archief door vuur on door redderende menschenhandcn is
geteisterd.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK 1.

§ 1. Over het voogdij-recht 1) in de oudste tijdperken
van onze geschiedenis is zeer weinig hekend. En dat is niet
te verwonderen als men in aanmerking neemt, dat hier to
lande slechts costumier recht bekend was, dat eerst van de
IS\'^c eeuw af werd opgeschreven of door bekrachtiging van den
aouverein tot ge?chrcven recht gewijd, en dat het oud-Hol-
landsche recht, in vergelijking van het Romeinsche, zeer stief-
moederlijk behandeld is, zoodat men zich moot tevreden stel-
len met do werken van juristen, die gezworen hebben bij do
ratio scripta, die landsrecht en subsidiair recht niet altijd
hebben onderscheiden. Wol govon hunne werken menigen
belangrijken wenk, wel wordt er, dank zij den critischen
geest dezer eeuw, die «Ie archieven, schatkamers van historische
Wetenschap, heeft geopend, telkens iels aan hot licht gebracht,
toch niet genoog om het voogdij-recht — laat staan do wees-
kamers, zooals Mr. Levyssohn bl. VI in allo ernst voor-
slaat, — reeds in hot gornmno-franki.Hcho tijdperk te bc.ichrij-
ven. Wij willen ons diinrom hier niet verdiepen in gissingen
"ver dat voogdij-recht in do dagen toon hot gowoontc-recht
\'•og overal kracht had. Do weeskamer zelve is geheel samon-
gowovon mot hot jns scriptum.

Toch kan hot zijn luit bobben hier mot eon enkel woord
aan te stippen, dat do Germanen de geboren-of bloed-voogdij
— do llomeinen zouden \'/.eggon tutela logitima — konden,
^cze moet dus ook hier inheoniHch geweest zijn.

1*

1  Wij gebruiken hirr hel woortl recht niet in «Icn xiu v»n voorrecht, inwir
>n dcnxclfilcii ziu wniirin ticl Kcb«xiRd wunll bij tle itnincngestoIJc woordeii
\'\'iTKcrlijk-redil. lunclcUrtcbl, »lr»frw.hl, rni.

-ocr page 16-

Algemeen meent men nu, dat het leenstelsel hierin eene
verandering bracht, en dat daardoor de voogdij als een
voor-
recht
kwam in handen van den leenheer, die er later weder
afstand van deed. Wij gelooven evenwel dat men hier het
onderscheid vergeet dat er tu.-?schen de rechtspraak in zake
van, en het uitoefenen (hetzij dan middellijk of onmiddellijk)
van de voogdij bestaat 1). Het eerste — wil men bet een
prerogatief, een voorrecht noemen, wij beschouwen het
veeleer als eene verplichting — moest natuurlijk der overheid
toekomen, het tweede, dat de voorstanders van de algemeen
aangenomen leer
oppervoogdij, recht om te vervoogden noe-
men, moest volgens hen al spoedig zich bepalen tot het a.in-
stellen van voogden over alle minderjarigen, die eeu of beide
ouders verloren hadden.

Men beroept zich hiervoor op:

a. de handvesten en privilegiën sedert het laast der IS"\'®
eeuw door de graven van Holland en Zeeland aan dc
steden verleend, waarbij zij verklaren bet recht om
voogden aan te stellen aan de naaste bloedverwanten
te geven.

h. enkele charters waarbij do graaf onmiddellijk con persoon
met de voogdij over een of anderen minderjarige bebist.

c. de vergunning door den graaf aan enkele steden ver-
leend om eene weeskamer op to richten.

d. de meening van autoriteiten op oud-juridisch gebied
als de Groot, van Leeuwen, enz.

Al deze gronden te zamen kunnen ons niet van de tegen-
overgestelde meening terugbrengen, l^aat ons daartoe do
aangevoerde gronden onderzoeken.

ad a. Do handvesten en privilegiën in bet algemeen door
den landheer verleend, bevatten niet zoozeer jus novum, ald
wel de bekrachtiging van het jus non scriptum dat toen
gold. Zij getuigen voor dc behoefte aan —* en hot streven

1  I-kn voorbeeld hiervan vindt men o. i». hij Bcrgimn l»iM. over dc
Weckkamer zooal» die vroeger in Holl. cn Zeel. beitondco, IJtr. 1855 bl. 2.

-ocr page 17-

naar rechtszekerheid in de zich vrij ontwikkelende maatschappij.
Vandaar het verschil tusschen het recht van de eene plaats
en de naburige. Wanneer de graven van Holland b. v. voor
het voogdij-recht nieuwe bepalingen hadden willen maken,
dan zouden ze in de eerste plaats voor uniformiteit van dat
recht in hunne staten bebben gezorgd. Er zou geen geldige
reden aanwezig geweest zijn, die hier gerechtsvoogdij, daar
voogdij der naaste bloedverwanten, in deze landstreek aesdoms-
en ia gene schependoms-recht in het leven riep. Juist bet
verschil toont aan d.it die handvesten geheel werden ingericht
naar de rechtsbegrippen der personen dio er mede begiftigd
Werden en alzoo het aangeboren recht van poorters cn huis-
luiden bevestigden.

ad b. Mr. E. 13 ergs ma haalt op bl. \'il van zijn proef-
schrift de bierbodoelde charters aan Vgl. Van Mieris, Groot
Charterboek, 11. asT, 407, 518. Of men deze evenwel als
deugdelijke voorbeelden kan aanhalen, is minstens twijfelachtig.
Immers, wa» het regel dat do grmif van Holland op deze wijze
de voogdij over alle minderjarigen uitoefende, dan moesten
cr in do perkamenten registers van do Gharterkamer, waaruit
Van Mieri.s zo overnam, tal van dergelijke brieven gevonden
wordon. Nu dit het goval niet is, hebben wo hier kennelijk
luet zeer exceptioneele gevallen to doen. Het charter van .\'10
^hvart iSid kan niet als bewijs aangehaald wordon. Uit niets
\'dijkt dat do daar genoemde nundorjarige bloedverwanten
liad. Bij ontstentenis van dezon kon cr geen sprake zijn van
l)loed-voogd ij en wa.s de voogdij eono verplichting van don
landheer, evenals hij een recht hnil op do goederen door zoo-
danige personen nagelaten.

Gelukkig kiinnon wo van eon van do beido andore geval-
Icu hot oxceptioneelc oantoonen. Hot charter is dat 15 Dec.

waarbij aan Dioric van der Doos wordt wr/wf/i«do
Voogdij ovor de kinderen van zijn oom Wouter v a n M y n d e n.
Uitdrukkelijk erkent do gniaf bier dat dio verpachting heeft
plaats gehad omdat „bi dio out,\'<te ende die naeste es." Wwir-
moesten die woorden anders dienen dan on» aan te too-

-ocr page 18-

nen dat Dieric recht op die voogdij had als geboren voogd ?
Geenszins dus eene erkenning van des graven recht om voogd
over die minderjarigen te zijn. Er waren evenwel bizondere
omstandigheden gebeurd die konden wettigen het feit, dat
Dieric voor die voogdij de hoogstbelangrijke som van 130
pond Hollandsch jaarlijks wilde betalen. Die omstandigheden
verklaren zich wanneer we uit va n Spa e n\' s Historie der Hee-
ren van Amstel en Mynden bl. 1 74 weten, dat de graaf van
Holland in 1317 de allodiale heerlijkheid Mynden aan zijn
gezag had onderworpen en haar als leengoed weer aan den
vroegeren eigenaar had uitgegeven (vgl. van Mieris II. 189).
Het is zeer waarschijnlijk dat de leenheer tevens eenigo bezwa-
rende bepalingen ten opzichte van de voogdij had gemaakt,
welke Dieric door die pachtsom afkocht.

Wellicht was Wouter ontrouw aan zijn leeneed gewor-
den — (liij werd althans na den dood zijns vaders niet mot
diens goederen onder Heer-Amelisiiesso beleend), — waren de
goederen aan den graaf vervallen en trad deze, krachtens den
toen ook hier geldenden rechtaregel nbi hereditatis emolu-
mentum, ibi tutelae onus est, in do plaats van do bloedver-
wanten.

ad c. Dat er zulko vergunningen bestaan, bowijst niets
voor de algemeenheid des regels. Al bestaat er eono voor
\'sGravenhage van 18 Maart 1451, (vgl. de Kiemer 11.317)-
voor Gorinchem of den Brielle, voor Amsterdam is eono zoo-
danige niot te vinden cn dit verklaart zich uit hot verschil-
lende plaatselijke rocht, uit do geheel vorschillendo oorsprong
en geschiedenis van die stedon. Ja do Amsterdamscho re-
geering erkende het recht van do grafelijkheid over do Wees-
kamer zelfs niet, toon zij, in 1012, a posteriori octrooi aan-
vroeg, op do oprichting van do kamer van Assurantie on die
van kleine zaken. De Staten van Holland zouden er stellig
op aangedrongen hebben als zij begrepen hadden dat de
Weeskamer een octrooi noodig had.

ad d. Nergens gew.-uigt do Groot van hot recht dos gra-
ven om do voogdij over alle minderjarigen uit te ooienen.

-ocr page 19-

Integendeel hij zegt in zijne Inleiding I Boek, 7e deel, §10:
„Wanneer bij uiterste wille op de voogdij niet is voorzien,
„zoo placht zulks van ouds te geschieden bij de vier vieren
„deelen, dat is de naaste vrienden, enz."

De door S c h o r e r bezorgde editie haalt bier het Charter
van Margaretha van Henegouwen, dd. 23 Mei 1346
aan, doch geenszins om daarmee uittemaken, dat zijne uil-
spraak alleen voor Noord-Holland gold.

Simon van Leeuwen, geb. 1627, overl. 1085, mogen we
evenwel als „Urheber" van de leersteling der grafelijke oppor-
voogdij beschouwen, (vgl. Iloomsch Holl. Recht I. 10. § 4.)

liet recht van de grafelijkheid leidt hij af uit het feit, dat
«leze bij het handvest van 10 Mei 1340 daarvan heeft afstand
gedaan, blijkens de woorden: „dat voortaan geen voogdijen aan
den graavcn sullen boaterven" enz-, of gelijk Mr. P. Paulus
vertaalt: (dissert. do Coli. Pup. 1832 bl. \\))„ ut tutela non
aiuplius perveniret ad comités scd ad pro.xinios agnatos."
Het is duidelijk dat zijn argument rust op hot woord
voort-
oan en dit juist staat niot in het Charter, wel stajit er in
12do artikel „voort" d. i. voorts „soo cn sul geen vooclulyo
«non ons besterven, inaer dc weeskinderen sullen vervoecht
»»worden van den oudsten oude van don nacatcn die hon
»»aongnet van dor swaort zijdon. enz." vgl. van Mieris II.
700. v. Oudenhoven beschr. v. Z.-Holl. (1051.) bl. 584.
\'^lle naschrijvers van van lioeuwen hebbon zijno uitspraak
op dezo dwaling boruatondo, geloovig aangenomen, ofhot mot dezo
opinio strijdige voorkomen van gorechto of geboren voogden
op nllorlci sehoovo wijzen trachten optolosaon, vgl. o. a. Kcchts-
Bol. Observation IV. 0. llorgama bl. 42. Lovpsohn bl. VII.
Van \'t doen van afstand van hot rccht van vorvoogdon
dus geen .sprake zijn. Do geboren voogdij was bekend
geheel kol gebied van \'t aesdouis- en schcpcndomsrocht, in
Holland zoowel als in Zeeland on daarom mag men veilig
^annonicn dat zij ook inheemsch was in Amslclland, dat in
l4o ocuw nog uiet omlor Noord-Holland wa.s begrepen,
vindon voor dezo mooning bevestiging in de ordonn. op

-ocr page 20-

de Amst. Weeskamer die (art ó4) voorschrijft dat de voogdij
bij ontstentenis van den vader „toekomt ende bevolen wordt,
\'t naeste bloetlt, van de voirsz, kinderen". Ook te Amst.
stond dus in \'t algemeen niet iedere minderjarige onder
voogdij van den landheer. Bij ontstentenis van verwanten,
maar ook dan alléén, stelde de landheer of zijn committent:
de bailluw, de schout, het gerecht den voogd aan. En van
dit recht kon hij afstand doen. Een voorbeeld hiervan geeft het
Charter van Willem v. Be ij eren aan. Delft 3 Mei 1355.
vgl. v. Mieris II. 837, „voirt soe hebben wi gegeven onsen
„poirteren voirsz vogede wezen sullen van
alle weeskinderen
„die poirteren syn binnen onser poirte voirsz"

D.at dit te Amsterdam op eene andere wijze geschiedde
zullen we later aantoonen.

In geval er in voogdij-zaken geschillen reilen, of klach-
ten waren in te brengen, dan had men zich te vervoegen tot
den landheer, die oudtijds rechtsdagen hield, later vaste amb-
tenaren met de rechtspraak belastte, bailhiw, schout, schepen-
bank aanstelde. Wanneer dezen uitspraak deden of vonnis
wezen, dan was dit geenzins een bewijs voor des graven recht
van oppervoogdij, het sproot uit de rechterlijke macht voort,
die den landheer par droit divin toekwam.

Met dit recht zijn in latere eeuwen do weesmeesters to Am-
sterdam omkleed, met uitsluiting van do scheponbank.

■O

§ 2. Krachtens hot costumier landrecht, bij verschillende
Privilegien bevestigd, werd, na don dood dor moeder, in do eerelo
plaats voogd over zijno kinderen do vader, wellicht ook allo
ovorigo mannelijke adscendenten. Bij overlijden van den vader,
was de voogdij plicht voor den naasten verwant. Waarschijn-
lijk waren voor die verwantschap ;;ckoro grenzen gesteld, en
werden allen die daarbinnen vielen, „rechtgoboren- of bloed-

•) Mr. Uergitna tiot hierin zeer ten onrechte het octrooi tot op riehting van
5r.ne Wectktmer. Voordat dc \\Ver»k«mcr» — waartchijnlgk niet
Toor de 16r
eeuw — opgericht werden, had de overheid reed« de oppcrvoogdg in hnnden.

-ocr page 21-

9

voogden" genoemd. "Waren er geene bloedverwanten, ook
vrienden of bloedvrienden geheeten, den minderjarige binnen
die graad bestaande aanwezig, dan kwamen van de overige
verwanten, de vier vierendeelen, dat zijn de naaste betrekkin-
gen van de zijden der 4 grootouders, bijeen en kozen een
persoon om de voogdij waartenemen. Dit blijkt duidelijk uit
de Handvesten van Margaretha van Henegouwen in
1346 aan Noord-Holland cnKennemerland gegeven, (vgl. v. Mie-
ris II bl. 773 ) „Voort soo geven wy onsen goede Inyden vooriz,
„dat alle besturven kindên die geenen regtgeboren voogt en
„hebben ende niet self mondig en waren, dat die vier vieren-
„deelen eenen man daertoe setten sullen die kinderen te
„vervoegden ende die voogt sal jaerlycks eene rekeninge doen
„voor die vier vierendeelen van der kinderen goet voorseyt," —
ook hierin dus uitsluiting van het gerecht, — „ende dat goet
>,sal die voogt opbeuren ter tijt toe dat die kinderen selfs
„mondig werden, onde hy self leggen in der kinderen oirbaer
„by den vier vierendeel als voorseyt is, also verre als die
„kinderen nog beur goet niet versuymt nóg vorwnerloost on
„worde by ondragtighedon van haer vier vierendeelen."

In Zuid-Holland kwam dnnrentcgen de voogdij steeds ajin
do naasten dor bloedverwanten (zie het reeds aangehaalde
charter van Margaretha v. Ilonogouwon bij v. Mie-
ris 11. bl. 70», v. Oudenhoven bl. 584), oen gebruik dat in
hot land van Voorno bestendigd bleef en in 151» door
Karei V bevestigd word.

Ook in Zeeland was hot „imosto bloed" do nnngowezon
voogd van rechtswege, blijkens het handvo.st van F lor is V
<l.d. 13 Nov läJIO. art 110. (vgl. v. M ioris 1. bl. 521, on
•lo Zoeuwscho keur van 1495
door Ph i li p s U. v Oostenrijk
gegeven (aie: Smallognngo, kroniek v. Zeeland, fo. 840).
Voor Zuid-Holland noch voor Zoolnnd gold do bepaling om-
trent do vier vierendoelon.

N.ia3t deze geboren- of bloodvoogdij stond do voogdij door
t gerecht opgedragen,
in \'t tjecal <1<U er geen verwtwten te
^»uli\'u toare.it
on ontwikkelde iich vnn lieverlede het instituut

-ocr page 22-

10

van de gekoren^ of testamentaire voogdij. Deze nam in om-
vang toe, naarmate de bloedvoogdij afnam, immers zij werd
gebruikelijk toen men de schaduwzijde der bloedvoogdij bad
leeren kennen. Voorzichtige ouders hadden reeds vóór den
tijd dat de testamenten gebruikelijk waren voogden gesteld bij
aanbeveling of verdrag, tutores in manu commendata, pactitii
(vgl. Mr. D. Hoola v. Nooten. Vaderl. rechten voor den
burger, 1793 bl. 550 seq.) De invloed van het Hom. Kecht
was oorzaak dat ook dit vaderlandsche recht verdween, om
plaats te maken voor de tutela testamentaria, waarvan we
reeds ineen Charter van Willem van Henegouwen den
160ct. lö\'J3 aan Janne van Blomenvenne verleend eon
voorbeeld zien, (vgl. v. Mie r is 11. bl. 548) en welke van liever-
lede zelfs do gerechtsvoogdij over het hoofd wies, blijkens de woor-
den van de keuren van Zeeland, door Philips II gegeven in
Oogstmaand 1496 : „indien de vader geen vooght voor syn
„overlyden gestelt hadde, schout en schepenen bij gebreke
„van magen sullen eenen goede man kyesen tot vooght."
(vgl. Smallegange. Cronyk van Zeeland bl. 347).

In weerwil van de groote overeenkomst die er tusschen de
bloedvoogdij van \'t oud-Hollandsche en de tutela legitima
van \'t Ilomeinsche Kecht bestond, in weerwil van den overwel-
digenden invloed van de ratio scripta, die hare wetten schoof
in de plaats van de landswet, zien wo, juist in zake het voog-
dij-recht, waar ze hand aan band konden gaan, den wetgever
een geheel anderen weg inslaan. Het zwaartepunt vnn de
voogdij, tot dus verre in de legitieme gelegen, werd verplaatst
naar de datieve voogdij (door de -oud Holl juristen
wettelijke
voogdij
genoemd (vgl. van Leeuwen R. Holl, Recht bl. 75,
welke benaming wij echter hier niet overnemen om geen be-
gripsverwarring in de hand to werken) dio slechts eene onder^
geschikte rol bad gespeeld.

Die datieve voogdij, vroeger uitsluitend gerechtsvoogdij,
opgedragen door Schout on Sche[)enen, den landheer verte-
geïiwoordigendo in \'t hooge- middelbare- en lage rcchtagebied,
splitste zich nu in twee takken, naar gelang do Schepenbank

-ocr page 23-

11

of de stedelijke overlieid, — de magistraat — zich de opper-
voogdij over alle minderjarigeu, buiten de gerechtsvoogdij
vallende, aantrok. In het laatste geval bleef de oude gerechts-
voogdij, over minderjarigen die geen bloedverwanten hadden,
natuurlijk naast die van den magistraat bestaan. Van daar
eene combinatie; zoodat op verscheidene plaatsen steeds de
oppervoogdij door de Hechtbank, vertegenwoordigende den
landheer, en burger meesteren als vertegenwoordigers der bur-
gerij is uitgeoefend, terwijl op andere pkatsen van lieverlede
dit recht aan een van beiden werd overgelaten, zooals blijkt
uit het aangehaalde voorbeeld van de stad Delft in 1355 cn
gedeeltelijk ook uit het privilegie den 18 M.oart lä A:) door
Dirk
v a n M o n t j o i e burggraaf van Zeeland aan den Bricl ge-
geven eu door den graaf van llolland bevestigd (v. Mieris II,
bl. G73). Te Amsterdam kwam do oppervoogdij, óók over de
minderjarigen die geen bloedverwanten hadden, zelfs zonder
zoodanige speciale machtiging aan lJurgemccstcrcn. In \'t vol-
gende hoofdstuk zullen we trachten dit duidelijk to maken.

Ue Weeskamers dio opgericht worden konden dus drieërlei
zijn en haar oorsprong danken
«. aan Schout, Hurgemeosteron en Schepenen (landheer

magistraat): jmliciccle,
l>.
aan Schout cn Schepenen (landheer alleen): sdijneuriale,
c aan Burgemoesteren (magistraat alleen) : wiujistralc.
De Amstcrdamsche Weeskamer behoort tot dc laatste soort,
on vorschoideue bepalingen in hare ordonnantie, in hot wccs-
recht, zijn alleen uit dit atcdolijk karaiktcr te verklaren, liet
\'\'omt ons voor dat hot onderscheid tusschen deze soorten,
niet scherp genoeg is in \'t oog gehouden door vorschoidene
schrijvers over \'t Wcesrecht of do Wceskamcra, icta wat niet
to verwonderen is wanneer mon bedenkt, dat hot systeem dier
schrijvers op don afstand van do oppervoogdij door de graven
Kogrond, alleen plaats laat voor do soigneuriale weeskamer.

liet gebied binnen welks grenzen Weeskamers gevonden
Worden beslaat Vlaanderen, (Fransch Vlaanderen niet uitge-
zonderd) Zeeland en Hollaiul. In eenige plajititen van do

-ocr page 24-

12

aangrenzende provincie Utrecht werden Weeskamers door Ka.
rel V opgericht, terwijl zij door de Staten in de 171^® eeuw
in de generaliteitslanden Braband en Limburg ingevoerd wer-
den. Andere provintiën van de Eepubliek kenden deze in-
stelling niet. Alleen in de stad Groningen wordt een
Wees-
kamer genoemd.

HOOFDSTUK H.

§ 1. Om te betoogen hoe de oppervoogdij over alle min-
derjarigen aan Burgemeesteren van Amsterdam is gekomen,
zullen we de ontwikkeling van de wetgevende- en rechtspre
kende macht, in betrekking tot de stedelijke administratieve en
regeering eenigzins nader moeten beschouwen. Vooraf echter
stellen we ons de vraag ter beantwoording of eono vergunning,
als die we van Delft kennen, ooit aan Amsterdam is gegeven,
(do macht om de voogdij uitteoofenen over personen die
geen
naesto bloed hebben, welke miujlit van rochtawego aan den
graaf toekwam). Wij meenoji op die vraag eon ontkennend
antwoord te mogen geven, niot zoozeer omdat het stuk niet
meer aanwezig is — men doorbladorc slechts hot eerste deel
van Dr. Sc hol te ma\'s Inventaris van het Amst Archief, om
tot do overtuiging te komen dat van vorschoidono privilegiën
de originalia verloren zijn, — als wol omdat or in geene ge-
drukte of geschreven verzameling* van handvoston melding van
wordt gemaakt. Eon voorrecht zoo belangrijk voor hot col-
lege van Burgomoestorcn, zou dunkt ons niet vergoten zijn
in de oudste ollicieelo verzameling van privilegiën, datoercndo
uit den aanvang der 15e eeuw, tusschen l-tly—l l.:il *).

1  Het laatste privilege, iu dcu oud»teii bundel opgenomen, dateert van
Nov. 1413 (tic Inventarii archief I. bl. 40), het vcntc, dat daarup volgt, ia van
22 Januari 1421 (zie idem bl. 54).

-ocr page 25-

13

De oudste Codex van het Amst. Stadsrecht, in keur-
boek A gebonden, van dezelfde hand en dus omstreeks
denzelfden tijd als het oudste privilege-boek aangelegd,, bevat
reeds deze keur: „item want die Rade van der stede onerste
„voghede syn van wedue en van weesè." (Raden, AY a g e n a a r
toont het breedvoerig aan: III bl. 28G, beteekent hier burge-
meesteren) en aangezien nu die lladen eerst omstreeks 13SÜ
merkelijkeu invloed begonnen te krijgen, zou een dergelijk pri-
vilege eerst na dien tijd moeten gegeven zijn, in welk geval
het overslaan in het privilegeboek wel niot denkbaar kan zijn.

Langs een anderen weg moet dus het hier bedoelde deel
der oppervoogdij bij burgemeesters ziju aangeland. Wij be-
hoeven dien weg niet afzonderlijk aantewijzen wanneer wo
aantoonen, hoe naar onze bescheiden meening, de oppervoogdij
in \'t algemeen een voorrecht van de „beraders der poirtc" is
geworden.

In den eersten tijd zullen do bewoners van de buurt aan
don Amsteldam te recht hebben gegaan voor schout en asinghon ")
van Ouder-Amstel — (eerst in 1387 werd daar eene schepen-
bank opgericht bij Uandvest van Albrecht van lloije-
ron). •— Doch toen do kleine huurt weldra hare oudere zuster
op zijde streefde en alras over hot hoofd wies, toen die van .
Am: teldam een ander heer moesten dienen als dio van Onder«
Amstel was deze toestand niot langer houdbaar. Wanneer
Ainstclredamme zich het eenst in zijn eigen gerecht mögt
Verheugen is niot mot juisthoid to zoggen. W a g o n n a r gist
Jat Schepenen omstreeks 1270 het eerst zijn aangeatehl onder
lieer .lan van Porsyn. In 130(5, hot blijkt uit do rekening
van Hornd van Dorn worde bailluw van Amstelland,
werden schepenen door dien amhlonmir gekozen.

Do oprichting van de schepenbank wa.s een hcuchelijk feit
H) do goschicdonis van do jonge buurt en oen bewijs tovens
voor de welvaart der bevolking, die door eeno eigene recht-

-ocr page 26-

14

bank slechts gebaat werd, want uit den aard der zaak werden
onder eene nijvere, handeldrijvende bevolking als die, welke
zich aan Amstel en I<J had neergezet, nieuwe en meer inge-
wikkelde rechtsbetrekkingen geboren, die slechts begrepen en
beoordeeld konden worden door rechters, uit haar midden
gekozen, die dagelijks getuigen waren en de eischen kenden
van eene krachtige ontwikkeling. Van daar de bepaling in
bijna alle stedelijke privilegiën dat de landheer die, zij het
dan door zijn plaatsvervanger — hier den bailluw van Am-
stelland — schepenen aanstelde, gehouden was dio schepenen
uit de inwoners zelve te kiezen.

Zien wij sedert het midden der 13e eeuw, naast den edel-
man en den hofhoorige, den vroeden poirter trotsch op zijne
poirterije zich verheffen, en van dien tijd af g.aandeweg de
liefde voor een krachtig en zelfstandig gemeenteleven toene-
men, handel en nijverheid zich in vrijheid ontwikkelen, kun-
sten cn wetenschappen een gansch niouw en oorspronkelijk
tijdperk intreden, dan kan bet ons niet verwonderen dat do
rechtsovertuiging, onder dat nieuwe leven, ook eeno nieuwe
kleur moest krijgen. Alle charters die we dan ook bezitten
dragen bet kenmerk van de behoefte die men gevoelde in de
oerste plaats aan reciitszekerbeid en vervolgeus aan verbete-
ring, moderniscering vnn oude rechtsregelen. ])cze behoefte
dreef den magistraat er toe aan, om, zij het met opofioring van
schatten gouds, de handvesten en privilegiën te verkrijgen,
die nog eeuwen na do gevers de bewijzen zouden uileggen
hoe weinig men staatkundige en burgerlijke rechten, zaken-
oji familierecht van elkander wist te onderscheiden, altliana
te systematiseeren.

Een eigen recht, een eigen rechtscollege ziedaar dc hecbtste
waarborgen van het ontluikende oppidum, hechter voorwaar
dan zijn houten wallen cn meer betrouwbaar dan de draag-
kracht van de hand- en voetboogen der „.scirtlen" uit zijn
„ligchaem" gekozen.

\'Als vertegenwoordiger van den landheer bekleedde „mijn-
Heere die Scouthet" de eerste plaats. Door of namens den

-ocr page 27-

15

landheer aangesteld, vertegenwoordigde hij in de toenmalige
huishouding van staat de elementen die wij thans openhaar
ministerie en politie noemen. Hij trad dus op als „clegher"
hetzij in het seigneuriale hooge-, middelbare- en lage rechts-
gebied, of in het lage alleen, w.inneer het halsrecht door een
ambtenaar, over uitgestrekter landsgebied gesteld, werd uit-
geoefend, en als „eijsscher" zoodra des graven heerlijkheid ge-
laedeerd was.

Met Schepenen „van de redelyckste ende vroetste knapen"
landsheerlijke ambtenaren evenals hij, spande hij de vierschaar,
vormde hij het gerecht, tot welks bevoegdheid het ook be-
hoorde de voogdij uitteoefenen ^ kenbaar in \'t aanstellen van
voogden en het toezicht houden op hun beheer) over allen die
geen geboren- of gekoren voogden hadden, en natuurlijk ook
de beslissing over alle geschillen uit iedere voogdij ontstaande.

Naast dat college van den gerechte, vinden wc in dc oudste
tijden reeds melding gemaakt vnn een burgerlijk bestuJir, een col-
lego van Kaden, gekozen bij don „Kiikdom", den „wiisdom" on
de gemeente, vertegenwoordiging van do btirgcrij, dat opgeroepen
Werd wanneer bizondcre omstandigheden dat veroischten.

Toen, door dc uitbreiding der veste en het toenemend ver-
keer, do eiachcu voor dat collego al hoogor on tnlrijkcr werden,
on ook do bevolking zoo toenam, dat dio raad uit to veel
factoren zou beslaan, schijnt do burgerij, bevreesd voor hot
l)ckonde „vcol hoofden voel zinnon", een vier en twintigtal per-
sonen voor hun leven tc hebbon aangewezen, die in gewichtige
gevallen zouden bijeengeroepen worden. Wagen aar mocnt,
dnt dit onder do rogeoring van Al b recht van llo ij oren
geschiedde. Wij nchteu hot niot onwaarschijnlijk dat diezelfde
fiikdom on genicente roods vroeger con viertal personen als
liadcn, voor don tijd van een ja.ir zal hebben gecommitteerd
tot het dagclijksch bestuur, het latero college van Burgomeo-
stcron1). Oudtijds stondon rcchtcrlijk on burgerlijk bestuur

-ocr page 28-

16

scherp afgescheiden naast elkander, zoodat het eene niet mocht
treden in de bevoegdheden van het andere. Het College van
Burgemeesteren bemoeide zich niet met wetgeving of recht-
spraak, de landheer niet met het huishoudelijk bestuur. Wa-
ge naar weifelt om pertinent te ontkennen dat burgemeesteren
ooit door den landheer zijn aangesteld, en dat kan ons niet
verwonderen wanneer we in aanmerking nemen, dat hij in een
tijd leefde toen schepenen (altijd landsheerlijke ambtenaren)
geroepen waren om, met de vroedschap en den oudraad, de
nieuwe burgemeesters te kiezen. Deze bevoegdheid van de
schepenbank was in lijnrechten strijd met het boven uitge-
drukte principe. Bet moest dus eene concessie van de zijde
der burgerij geweest zijn. Dat deze ooit uitdrukkelijk is
verleend, is onwaarschijnlijk.

Vragen we ons af waaraan deze bevoegdheid haren oorsprong
dankte, dan kunnen we hierop het volgende antwoord geven.
Toen Burgemeesteren in het college van mijne Heeren van
den Gerechte zitting namen, wonnen ze wel aan macht cn
aan invloed, maar ze verloren het zuivere standpunt van be-
hartigers van de belangen der burgerij, wanneer die in strijd
waren met die van den landheer. Immers als llcoren van
den Gerechte moesten zo ook namens den landheer worden
aangesteld. Dit mocht evenwel niet in \'t oog loopon van
eeno burgerij die tuk was op hare instellingen. Dat sche-
penen mede kozen, die zelvcn poorters waren, ging er nog
mede door, nooit kon do i^chout of do bailluw, do stadhou-
der van den heer, in deze zaak zijn stem doen golden. Hot
charter van Al brecht van Heijoron d.d. 10 .lanuari 1300
bepaalt dan ook „Endo des en sullen onso balliu noch schout
„van Amstelredam dair geen .stomme in hebben." Eene tijds-
bepaling bij benadering voor deze gebeurtenis valt niet
moeielijk.

-ocr page 29-

17

Blijkens het charter van Willem van Henegouwen
d.d. 9 Dec. 1342, art. XI, luidende: „wat wilcore dat die scout
„mittë" scepenë maect dien moghê sy houden een jair" enz.
geschiedde dit toen nog niet met medewerking van de Raden
(Burgemeesters) en bewaarde iedere macht in de „poirte"
haar ambt zonder vreemden invloed. Wagenaar vond eene
acte van 1387, waaruit blijkt, dat toeu reeds de Kaden (burge-
meesteren) gerekend werden tot mijne Heeren van den Ge-
rechte. De oudste codificatie van het stadsrecht, waarschijn-
lijk tusschen 1413 en 1421 gemaakt, bevat dan ook deze
bepaling: „Int erste zo wilcoirt die scoute mitten scepeïï,
„dat die Kade van der stede voirn wilcoren moghen eiT zul-
„len mit hem van der stede wegen ghelike dat ay selver
„moghen". (Zie: Codex in Keurb. A f". 1). In ieder geval ia deze
keur dus vó<5r 1387 afgekondigd. De eerste bevestiging van
de zijde van den landheer geschiedde pas in 1420, bij het char-
ter van Jan van Henegouwen — (een bewijs voor onzo
meening dat do privilegiën het
bc3ta:uido recht boveatigden); —
tenzij men aanneme, dat dit implicite geschiedde in do char-
ters van 1387 cn 1397, waarbij Al brecht v. B. bepalingen
maakte omtrent do maagschap tusschen achopenen en raden.

Tusschen 1340 cn 1380 — om rondo getallen to nemen —
Inregen schepenen invloed op de keuzo van burgemeesteren,
oradut dezen het recht kregen om mot schout on achoponon
der burgerij de wei te stellen.

Het oudo ayateem was gevallen, hot principo van aoam to
berken ten algemeenen nutte hnd overwonnen. Nog weinig
tijds cn bet eene clement zal zich zonder laeaio juri.>i kunnen
belasten mot oonigo functiën van het andere.

^ 2. Wel waren bet „van do rcdelijckato on vroetsto cnapon",
die ongeletterde rechters in de schepenbank van do d.igen,
toen men het ver:«tundigo besluit nam den raden zitting en
8tem te geven in de vergaderingen vati de toenmalige wet-
gevers.

Het zevental schepenen bad do handen vol werka mot hot

2

-ocr page 30-

18

beslechten van de menigvuldige geschillen, die aan hunne
uitspraak onderworpen werden. Zij moesten het toenmalige
recht in zijn encyclopaedischen omvang kennen, daar zaken
van staatkundig en burgerlijk recht, van strafrecht zoowel als
van handelsrecht, van contentieuse of voluntaire jurisdictie
aan hun oordeel werden onderworpen, en het onderwerp van
voortdurende bespiegelingen van hunnen, des noods ook
scheppenden geest moesten zijn. De rechtsovertuiging kon
zich nog niet op alle pnnten hebben geuit in een tijd, toen
telkens nieuwe toestanden nieuwe rechtsbetrekkingen in het
leven riepen, en het geschreven recht voortdurend bewijzen
voor zijne onvolledigheid aan den dag bracht. Daarom moest
juist de schepenbank, het gerecht, de door den landheer ge-
magtigde wetgever zijn, die op elke plaats het recht naar de
behoefte kon inrichten. Doch naast deze algemeene plichten
van den wetgever, was het gerecht nog belast met het maken
van alle huishoudelijke bepalingen en politieverordeningen tot
handhaving van do openbare veiligheid en do algemeene go-
zondheid, moest het in woord allo mogelijke verhoudin-
gen tusschen den staat en do burgers, en tusschen de burgers
onderling regelen. Daar waar, als hier, de rechtspraak op
den voorgrond trad, moest do wetgeving in het huishoudelijke
lijden. In \'t algemeen belang kon dat niet worden geduld.

Een ander element in de wetgeving was noodig om het oog
te houden op het dagelijksch beleid, on wie waren daartoe
beter in staat dan de „beraiders van dor poirto", poirtmees-
ters of burgemeesters, die zich dagelijks met do materieelo
behoelten van do jonge veste.bezighielden. Bovendien zoiulon
de „riikdom onde die gemeente" veel liever gehoorzamen aan
wetten, die gemaakt waren onder medewerking van hunno
burgervaders, dio, beter dan zijzolven, wisten wat nuttig was
en in \'t bcUng van hen zelven en van hunne geliofdo poirte.

En dozo handelwijze van het gerecht was. geonzins ongeval-
lig aan den landheer. Immors, meermalen hebben do graven
van Holland de bevoegdheid van burgemeesteren uitgebreid.
Blijkens het handvest van GDec. 1300 van Al brecht v. B

-ocr page 31-

19

werd aan ieder Schepen of Eaad (Burgemeester) toegestaan
vrede te maken met een poorter, een recht dat, bhjkens het
handvest van Ghye v. Henegouwen, omstreeks 1300 ge-
geven, aan den schout met 2 schepenen of aan 2 schepenen
alleen toekwam.

Bij handvest van 4 Nov. 1411 werd door Willem VI
aan Schepenen en Iladen de macht gegeven om poorters aan te
nemen, zonder daarin den Heer te kennen, iets wat, volgens
het aangehaalde handvest v.in Ghye, alleen aan Schout en
Schepenen toekwam. Schepenen lieten dit kort daarna —
vóór 20 Sept. 1413 toen \'t poortergeld verminderd werd bij
charter van Willem VI*), — zelfs aan burgemeesters alléén
over t), blijkens den oudsten perkamenten codex, gebonden voor
Keurboek A bl. 9. „Item zo wie die Baide van der stede
„ontfangen tot een poorter, die sal die stede gheven nae in-
„houde der handvesten V t?."

Op nog vele andere wijzen werd door den landheer zelven
de invloed van het burgomeesiters-ambt vermeerderd.

Burgemccsteren wendden dien invloed veelzijdig aan om
daardoor do belangen van de stad, van poorters en inwo-
ners to bevorderen. Hot kon hun niot ontgajin dat der ge-
boren voogdij, dio zooals wc zageti hier overhoerschend was.
Verscheidene gebreken .aankleefden. Menigeen, die door den
grajul van bloedverwantschap, waarin hij tot den minderjarige

2*

-ocr page 32-

20

stond, tot voogd was aangewezen, zou, bij gebreke van bloed-
verwanten binnen den gestelden graad, niet door de vier
vierendeelen zijn benoemd. Menig rechtsgeding zou voorkomen
zijn, menige minderjarige zou niet het verlies van have en goed
of een deel daarvan, te betreuren gehad hebben, indien er be-
ter toezicht op het beheer van den voogd uitgeoefend ware
geworden "Wie toen de toeziende voogdij waarnam is niet
met zekerheid uittemaken; maar omdat de voogd jaarlijks re-
kening en verantwoording van zijn beheer aan de vierendee-
len moest afleggen (zie het aangehaalde handvest van Marg.
v. Henegouwen 1340 en vgl. art. 39 van de Weesk.-or-
donn), zullen deze wel de weder-voogden (toeziende voogden)
zijn geweest.

De belangen van den voogd of van de bloedverwanten
stonden dikwijls lijnrecht tegenover die van hunne pupillen;
en dat de eerlijkheid van de toenmalige voogden daardoor
op eene al te zware proef was gesteld, bleek eerst dan, wan-
neer het nadeel toegebracht, de aanklacht gedaan, het vonnis
van Schepenen gewezen was. liet was noodig dat zich eeno
macht in de bres stelde om die nadoelen to
voorkomen.

Indien do rechtbank : Schout en Schopenon, dit deed, dan
had de wakkere poorter of zijno vertegenwoordiging terstond
ingezien, dat do ambtenaren van den landheer zich eon deel
van zijn aangeboren recht ajinmatigden; de voorrechten on
privilegiën, dio telkens uitdrukkelijk de oude costumcn be-
vestigden, zouden door den landheer geachonden zijn cn do
droeve gevolgen zouden niet to overzien zijn goweeat.

Wol konden zich do „beraiders dor poirte" dit toezicht
aantrekken; cn zij behoofdon slechts écn stap vorder te gaan
om ook de overige nadoelen uit de geboren voogdij ontstaande
to voorkomen, en zolvon aan to stollen in de voogdij wien zij
daartoe hot moest geschikt rekenden, natuurlijk met inachtne-
ming der regelen die het costumior recht stelde. Do magis-
traat atoldo jjich dan aansprakelijk voor do nadetdon, welke
uit die keuze mochten geboren worden, maar was dan ook
gorochtigd tot allo maatregelen, die hij noodig oordeelde om

LH

Hl

-ocr page 33-

21

het gevaar dier aansprakelijkheid weg te nemen. Yandaar de
bepaling, dat al het weezen-goed ter Weeskamer moest „opge-
bracht" en bewaard worden. Vandaar is die kamer steeds
ten stadhnize, en zijn — althans te Amsterdam — in den
aanvang Burgemeesters zeiven Weesmeesters, terwijl ze steeds
overste voogden zijn gebleven. Er ontstond dus een waar-
borg meer voor den minderjarige. Bovendien werd het recht
van de poirte daardoor niet aangetast. Het individueele
recht van iederen poorter incorporeerde zich in de vertegen-
woordiging der burgerij, de burgervaderen, cn bleef alzoo,
om het eens pla\'-tiscb uit te drukken, binnen do poirte. Dat
burgemeester.«» hierin hunne bevoegdheid niet te buiten gin-
gen, — of dat dit voor het minst gebruikelijk was, —blijkt
uit de analoge gevallen in vele andere steden. Van hare
Jsijde begreep de burgerij, dat voortaan de onera lutelae, al-
thans de risico, op hunne schouderen kwamen te liggen, dat
de oppervoogdij van burgemeesteren voldeed lutn do hoogste
eischen van zekerheid voor der weezen goed, van zorgvuldig
l)eheer en uitmuntende cojjtrolo, naast onkreukbare, door bet
prestige van den magistraat gewaarborgde, eerlijkheid.

Evenals schepenen nu het aannemen vnn poorters geheel
de poortmeesters overlieten, be.«tonden er bij ben geen
W,waren om do voogdij over die weezen, waarover zij tot
«lusverro rechten.s do voogdij hadden uitgeoefend, n.1. over
\'•ulken die geen bloedverwanten hadden, in do weinig voor-
tkomende gevallen, aan hen op te dragen, \'t Wn? voor do
schepenbank een t.il rnn bemoeiingen minder. Dagelijks kon-
zij zich overtuigen vnn do wijze, waarop burgemeesteren
\'\'ich van de plichten dor oppervoogdij kweten, en waarvoor
bij den aanvang hunner regeering den eed atlegden (zie dien
Wagon aar. UI bl. 289).

Daar volgens het Oud-Holl. Recht, behalve de onbejaarde
^\'ce/.on, nog ondor do minderjarigen werden gerekend de be-
jaarde weezen, d. i. ongehuwde vrouwen, weduwen, krank-
\'\'»nnigcn (die „hunselfs voecht" niet waren), verkwisters (wölke
hun „sobere regiment ontvoechd" werden} cn dergelijke

-ocr page 34-

22

personae miserabiles, oefenden Burgermeesteren ook over dezen
de oppervoogdij uit.

Duidelijk spreekt deze oppervoogdij uit eene stedelijke keur,
waarschijnlijk in de eerste jaren der 15e eeuw gemaakt: (zie
perk. Codex in keurboek A fol. 1.) „Item want die Rade van
„der stede ouerste voghede zyn van weduwen eïï van weezen,
„dat en ghien scepen brieue en sal bezegelen ouer vrouwen,
„joncfrouwen noch ouer kinderen, die niet tot hoiren iaren
„en syn ghecomen, tensy by horen rechten mondbair en by
„consente der Rade van der stede."

Ongetwijfeld kwam Wagen aar op grond van deze keur
tot de stelling (III. hl. 37G in verband met bl. .367), dat de
Weeskamer, tegelijk met de Thesaurie, in den aanvang der
15e eeuw, is opgericht. Hij was te zeer vertrouwd met de
geschiedenis van zijne geboortestad, om de zorg voor de wee-
zen op dat tijdstip reeds in handen van gecommitteerden
(weesmeesters) te denken.

§ 3. Hoe lang burgemeesteren zelven de minderjarigen van
voogden voorzien hebben, hoe lang zij gewaakt hebben dat
den minderjarigen en allen die „mit huere goeden int wees-
boeck" stonden, geen nadeel geschiedde door hen „to leenö ofte
„borgé, to koopë ofte vcrkoopu, hantieringhc mit hen te
„hebben oft iet te doen dair winet oft verüea insteert oft
„qstie om vallö mocht", op poene „dat men dairaff goon recht
„en sall doen" is moeielijk natogaan. Evenmin kunnen wo
juiste narichten geven omtrent het voogdijrecht, de wijze
waarop de administratie van der weezon goed geschiedde on
hoe er voor don persoon dos minderjarigen gezorgd word, ten-
zij men wil aannemen dat — in hoofdzaak althans — het oude
stadsrecht met de ordonnantie ovcreenstomdo: eeno meening
waarvoor zeer veel grond bestaat. Zeker is het, dat mon
toen nog niet in het oog hield het versclul, dat men later
maakte tusschen weezen die gegoed waren cn arme weczen,
welke laatste, na dc stichting van \'t Burgerweeshuis „corte jaën,"
vódr 1523, onder voogdij kwamen van regenten (in 1584 nog

-ocr page 35-

325

weesvaders genoemd), door burgemeesters aangesteld. Als
overste voogden hadden zij deriialve nog hunne zorgen
te wijden aan de uitbesteding van den „sehaamlen wees,"
waarschijnlijk in de vele kloosters toen binnen de veste aan-
wezig.

Te veel bemoeiingen voorwaar voor een college, dat aan \'t
hoofd stond vau de regeering eener stad, die van lieverlede
de voornaamste koopstad van Holland w.is geworden, (vgl. het
handvest van Philips v. Bourg: d.d. 26 .luli 1 52). Niets
is dan ook natuurlijker, dan dat we burgemeesteren zich in
de 15e eeuw van sommige der regeeringszorgen zien ontdoen.
Of zij reeds vroeger eene bepaalde commissie met het uitoe-
fenen der oppervoogdij hebben belast, en, zoo neen, wanneer
luen dan mag aannemen dat do eerste weesmeesters zijn aan-
gesteld kan bij gebreke van do noodige bescheiden niet bo
paald worden. .lacobus Kok zogt stoutweg dat in lóOSdc
Veeskamer is opgericht. Wagen aar maakt er zich af; hij
heeft het evenmin kunnen ontdokken als do andoro stede-be-
schrijvers
\\66r on na hem. Dr. P. Schel te ma waagt, in
zijn Inventaris van het Amst. Archief deel III. bl. 159, do
gissing, dat dit in 1468 zou zijn geschied, omdat in dat
jaar hot oud.st aanwezige wcesbook begonnen word; doch eeno
keur, opgenomen onderdo novellen in keurboek A bl: 41*®,
(zie
Jiijl(uje A) wij.st duidelijk aan, dat or twee jaar vroeger, dus in
reeds een collego van wccsmcosteren bestond. .lammer dat
in do keuren oono gaping is tusschen den oudsten Codex,
\'^io, zooals we zagen, tusschen 1413 on 142) word gemaakt,
do eerste novelle datoorondo van 30 Mei 1452. Do
oudo keurboeken, dio deao gaj)ing moo.-tcn aanvullen, zijn waar •
"chijnlijk bij don brand, dio op don iB Mei 1452 drie vierden
de 8t.id mot hot stadhuis in dc asch legde, teloor gegaan.
Wellicht zouden die oude keuren veel merkwaardigs voor
geschiedenis van do wecskanirr hebbon bcvaf. In don
Codex, evenmin als onder do Novellen in keurboek A, noch
Ifttoro boeken, komen de oudste ordonnantie on do corsto
ïiistructicn voor hot personeel voor. Kr beslaat dus veel reden

-ocr page 36-

24

om aan te nemen, dat de weeskamer tusschen 14^ en 1452
is opgericht. Toch besluite men daartoe niet dan onder een
zeker voorbehoud. Het is ons namelijk gebleken, dat
niet alle
keuren in de gewone keurboeken ingeschreven werden, maar
dat men gemakshalve, van de wetsbepalingen uitgevaardigd voor
sommige corporatiën, afzonderlijke verzamelingen hield. Eene
marginale aanteekening naast de aangehaalde keur van 146G,
luidende: „de h® ca® ut hêf ï libo m^oü orphanor" *) leert ons
dit. We meenden althans uit de verkortingen te mogen lezen :
de hoe capitulo ut habeatur in libro magistrorum orphanorum.
Behalve dit
loeesmecsterenboek hield men een toaanlcynsboek,
waarin de keuren betreffende de lakennering werden verza-
meld, en er bestaat reden om te vermoeden dat deze niet de
eenige speciale keurboeken zijn geweest. Waarschijnlijk is
het weesmeesterenboek in het Archief van de Weeskamer ge-
komen en bij den brand van 1G52, toen allo stedelijke keur-
boeken gespaard bleven, door de vlammen verteerd. En dit
is to meer te betreuren, omdat er bij dio gelegenheid, naar
Wagenaar ons verhaalt, veel gered is door iemand die mid-
den door de vlammen naar do Weeskamer, in \'t Noordelijkste
gedeelte van \'t oude stadhuis gelegon, ijlde en allo boeken
en papieren die diij machtig kon worden het venstor uitwierp,
doch eindelijk voor eigen lijfsbehoud moest zorgen en zich,
daar de trap reeds was afgebrand, langs oen touw uit hot
venster moest laten glijden.

Al schrijft de dankbaarheid ons voor hulde to brongon aan
\'smans nagedachtenis voor don opofferondon moed dio hij in
\'t belang van den wees toonde, toch mogen wo botrouron
dat hij juist datgene wat voor hot nageslacht hot merkwaar-
digste was onnangeroord Hot ataan.

*) Dm kuttcekcning bcral, soo het tehijnt, eene atniluiding van den aecrc*
larit aan den afaehnjvcr om de bedoelde kenr in dat wectmccitcrenboek over
te nemen.

mik

-ocr page 37-

25

HOOFDSTUK III.

1. De uitbreiding der stad, de vermeerdering der bevolking
brachten voor de beide dementen van de stedelijke overheid,
waarin zich alle denkbare bevoegdheden concentreerden, zulk
eene overlading met werkzaamheden mede, dat het college van
burgemeesteren, zoowel als dat van den gerechte, reeds in de
XVe eeuw er op uit was, om zich van een deel daarvan te
ontslaan door de oprichtiug van, zooals Wage na ar zegt:
„eenige ondergeschikte collegien of banken van Eegeeringe
en rechtsoefeninge". Burgemeesteren ."telden alzoo van liever-
lede, behalve eeno menigte banken van bewind, 8 politieke
banken of banken van llegeering, cn Mijne Heeren van den
Gerechte 5 banken van justitie of recht^oefening in. Onder
deze banken van llegeering rekent Wagen aar ook het Col-
lego van Weesmeesteron, waarschijnlijk alleen omdat Burge-
meesteren van ouds het recht hadden weesmeesters aantostel-
lon. Dit beweren mogo voor dc oudste tijdon, zooals we
straks zien zullen, w.oarhoid bevatten, codert de
rechtspraak
wecarcchlzaken aan wecsmcrolcra was opgedragen had dit
college oen nnder karakter gekregen. Dr. O. Dapper is
de eenige der stede-beschrijvers dio dit heeft opgemerkt. Hij
uam dit over uit het Uocouil vnn keuren van Gorardlloo-
soboom (lOll.) bl. 20, cn iioomt, in zijno Hi.ot. boschr. v.
Anist. hl. \'1.86., Wecsmoostors ^gedelegeerde of gemngtigdo
»>rochtcr9 om in plaetao van do gewoonlyke Kocht«rs kennisse
»te nenion van eenige znken." De bank door Weesmeesters go-
\'\'Pannen tr.nd derhalve op politiek zoowel "nis op rechterlijk
gebied. Dnt neomt ovenwol niet weg, dnt Mijne Heeren vnn
<len Gerechte, qun tales, nooit invloed op do bonoeming vnn
wee3raec.stcrs hobbon gehad on dat do vereiscbten, om tot dit
®ernmbt bonoemd to wordon, steeds dezelfde zijn gcwec.st, dio
\'"en aan Burgomceateren .stoldo 40-jnrige leeftijd, of danr-
O\'ntrent on 7-jarig poorterschap (zie nrt. 1 dor ordonnnntio\'.
loch genoten zij hetzelfdo prestige on verleende do Wet hun
diezelfde bescherming als nan Mijn© Heeren vnn den Gerechte.

-ocr page 38-

26

Hen te beleedigen „mit woorden ofte mit wereke" werd ge-
straft alsof het den Gerechte was aangedaan, (art. 50 ordonn.)

Jaarlijks omtrent Lichtmis (schrijft de ordonn. voor, feite-
lijk oudtijds 16 of 18 Febr., later 4 Pebr.) kwamen de nieuw
benoemde burgemeesters bijeen om de functionarissen van
deze bank te kiezen en te beëedigen. (Den eed van weesmeesteren:
zie Bijlage P). \'t Was gewoonte om daartoe personen te be-
noemen, die in
\'i gerecht, in de vroedschap of in \'i College
van burgemeesteren hadden zitting gehad. Vddr 1551 wer-
den zij ten getale van 2, in dat jaar van en in 1625 van
4 gekozen. Dit cijfer was door de ordonn. bepaald. Doch
in 1701 oordeelde men het noodig van deze bepaling af
te wijken en stelde men een „supernumerairen weesmeester"
aan. Van lieverlede groeide nu het getal tot 8 aan, totdat
men het in 1700 op 6 terugbracht, op welk cijfer het
sedert is gebleven, ofschoon eene resolutie van den oud-liaad
van 28 lanuari 1764 bepaalde, dat weesmeesteren tot op 4
zouden uitsterven. Uit deze resolutie blijkt tevens, dat de ge-
woonte om weesmeesters voortdurend te herkiezen zulk een sleur
was geworden, dat de oud-Ilaad daarmede niet durfde te breken.

Weesmeesteren moesten voorts als allo regeeringsporsonen
zijn goede patriotten en toegedaan de gereformeerde religie
(llesol. Hof.
v. Holl. 10 April 1588). Omtrent do verwant-
schap en zw.agerschap tusschen weesmeesters onderling on tus-
schen weesmeesters en andere rogeeringscollegos hebben we
geene speciale bepalingen gevonden. Zij mochten elkander
waarschijnlijk niot binnen don graad v.in verwantschap
on den 3\'" gra,id van zwagerschap bestaan. Zoodanige veror-
dening bestond althan.*« voor burgomec*teron.

De geldelijke belooning, dio weesmeesters genoten, was zeer
gering. Wage naar verhaalt (111 bl. 278) dat zij vwir 15(i8
hun ambt waarschijnlijk gratis waarnamen Dit is minder
juist. Volgen» do keur van 30 Maart 1460, trokken zij, mot
het bedienden personeel onder hen, \'/, van allo booten. In
1408 trokken zij bovendien do helft dor intitulatiën waarvan
de wederhelft aan den Clerck van de kauier kwam
(zie Jiijlage Bj;

-ocr page 39-

27

doch in 1507 moesten zij hunne helft aan de stad verant-
woorden. In 1563 genoten zij de boeten, blijkens art. 51
der ordonn , alleen. Doch reeds in 1568 hield dit geheel op,
toen er bepaald werd, (2S Januari) dat zij^een gelijk presentie-
geld zouden krijgen als de schepenen, 3 stuivers daags. Bo-
vendien genoten zij onder den naam „mantelgeld" 26 gl.
\'sjaars voor kleeding. Blijkens de oudste aanwezige stadsre-
kening van 1531 (bl. 22 vo.), werd hun toen reeds een man-
telgeld van 2 tó 5 sch. vlms. uitgekeerd. In 1593 bepaalde
men een vast cijfer van 60 gl. voor het presentiegeld en
bracht men het mantelgeld op gelijke som. Ten jare 1602 be-
sloot men weesmeesteren een „tractement oft wedde" te geven
ten bedrage van 350 gl. en vermeerderde dit successievelijk
zoodanig, dat het in 1624 tot 1000 gl. was geklommen.
Toen reduceerde men bet op 450 gl., en in 1 746 verminderde
men het andermaal tot 250 gl., doch stond den voonsitten*
den weesmeester 400 gl. toe; altijd onverminderd het mantel-
geld (vgl. Wagen nar l.l.) In de 18o eeuw beschonken de
weesmeesters elkander jaarlijks, uit de opbrengsten der kamer,
■net eene som van 32 gl., onder don naam van „almnnacq
on confituurdoos."

Een vroolijko maaltijd ontbrak, sedert de oud-Schepen,
Kaad on Wee.smee?ter Symon do IIyk van dor Gracht
\'u de eerste helft dor 17o eeuw overleden was, evenmin bij
Weesmeesters als bij «chutters on gildebroeilors.

Deze achtbare magiitrnatspersoon hiid bij zijn testament
bep.\'iahl, dat weesmeesters gedurende 50 jaren, aan \'t einde
^«u ieder jaar, een vroolijkon maaltijd „ter zijner gedachte-
uisse" moesten houden on «telde daarvoor jaarlijks 150 gl. bo-
schikbajir Weesmeesters kwamen dan met — ook wel zonder —
bunne vronwon in \'t lleoren-liogcmont bijeen en lieten zich
Vooral de „confituren" goed smaken, althons Symons milde
gave was meeat niot toereikond om dio zoetigheden alleen
^ hotalen cn de rest moest uit de opbrengsten der kamer
gevonden worden. Wellicht verdroot dit Burgomeoateren;
althans zij bepaalden in l(i
(ï5, dat do maaltijd om do kcs

-ocr page 40-

28

jaren zou moeten gehouden worden, \'t Werd er toen echter
evenmin goedkooper om.

§ 2. Toen we aan het begin van dit hoofdstuk Wagenaar\'s
woorden met die van Dr. Dapper vergeleken, gaven we al.s
onze meening te kennen dat W\'agenaars oordeel volkomen
gewettigd was, mits men het toepasse op de tijden vóór de
ordonnantie. De weinige keuren en verordeningen, die we
uit dien tijd bezitten, toonen duidelijk aan dat oudtijds de
Weesmeesterbank iiaar
rechterlijk karakter nog niet bezat. En
dit is volkomen in overeenstemming met het feit, dat, eerst
vijf jaren na de ordonnantie, het presentie-geld voor Wees-
meesteren op gelijken voet werd vastgesteld als dat der
schepenen.

Zoo lezen we in de keur van 30 Maart 1400, dat de
langstlevende der ouders vertichten moest (don boedel schei-
den) voor \'t
gerecht. Zoo blijkt uit art. 18 dor instructie van
den W\'eeskamerklerk van J 507
{zie BijlagcC) dat do ouders om
„in ghomeen boel" to blijven zitten, (niet to vertichten) vergun-
ning behoclden van het
gerecht, terwijl do Codex in keur-
boek C bl. 2^°. bewijst dat omstreeks 1512 de volgende
bepaling gold: „Item wair eenig man dio mombair wair van
„weduwen of van weeskinderen die onso poorters waren, die
„hom endo horen vrunden rekoninge dado, dio hem niet on
„gonoichde, dat zoude do monbair botoren bij don
gerechte,\'\'*
eene keur, die mot kleine wijziging uit don Codex in keurboek
A bl. 10\'". was overgenomen. Do eerste verandering in
dezen toestand namen wij waar in oeno keur van 20 .luli
1532, keurboek D. hl. 1^3
(zie Bijlage D) waarbij bepaald
werd, dat do langstlevende der ouders het bewijs van dor
weezen erfgoed voor
weesmeeHcren moest doen, on dat cono
verklaring voor
toeenmeestcrti voldoende wa.«; voor don langst-
levende der ouders om in don gemooncn hoedel to blijven
zitten. Dc goedkeuring van woesmee.stors was dan natuurlijk
noodig. Art 3 der ordonn. schrijft zelfs dc onderteekening
dier verklaring door hen voor. Do ordonnantie verklaarde, in

-ocr page 41-

29

artt. 45, 46 en 47, weesmeesteren bevoegd, om, in alle geschil-
len uit de voogdij ontstaande, als eerste rechters optetreden.

Eet geding voor de Weesmeesterbank was summier en
Äonder geschrifte. Partijen droegen aanklacht en verant-
woording, re- en dupliek voor, weesmeesteren gaven dade-
lijk uitspraak:
appointement, tenzij zij het noodig oordeel-
den vooraf de voorlichting van Burgemeesteren, die hen, blij-
kens art. 50 der ordonn:, op hun verzoek moesten „voor-
„staen ende helpen raeden," of een advies van de stads-
advocaten of den Raad-pensionaris, die daartoe volgens hunne
instructie verplicht waren, in te winnen. Van de vonnissen
door Weesmeesters gewezen bestond appel bij de schepen-
bank binnen de eerstvolgende 14 werkdagen, met dion ver-
stande, dat mon binnen dien tijd èn de noodzakelijke toe-
stemming van Burgeaieesteren verkregen (bij verzuim hiervan
verviel men in eeno boete van O caroli guldens) Jin do za.ik
hij Schepenen aanhanging gemaakt moest hobbon. Word do
appellant niot ontvankelijk verklaard, dan verbeurde hij eeno
hoete van 3 car. guldens. Hot vonnis van Wecsmceslers had
na verloop van den termijn \\an uppcl de\'.:elfde kmcht en go-
volgen als een schepenvonnis Aan dozo bep.ilingüu van do or-
donnantie heeft men steeds do hand gehouden, ofschoon een
vonnis van het Hof v.iu ilcdland 12 Vehr. 1507 (stilo cu-
riae) ten archievo bewaard (zie luv. Arch. 1 bl. 2-11) bepaalde,
•lat allo geschillen in cer.»te appel voor burgemeesloren on
schepenen zouden worden gebracht. Mon interpreteerde do
sententie, blijkens eeno marginal« aanteekcning op art. 47 in
keurboek K bl. 123, eenvoudig aldus: „dit articula es geaj)-
„probeord bij »ontentio van den hovo van lltdiand tusschen
>»^Villoin .lansz. do With tot Alcmner, impetrant in refor-
»niatio ter eender, en Willem M o 1 i a z. c. s. erfgenamen vnn
»Claes üorritsz in leven schout te Dicmcn gedaagden, gowe-
>»zcii, ende is by de vooraz. senlontio vorclaert dat vonnissen
»iV weesmeesteren gewesen nyot betrockon mogen worden in
«reformatio voor don voorsz. Houo, nlleer do stucken voor
»scepen deser stedo gedient zall hebben."

Het voorname prerogatief vnn do woesmoestoron-bank was

-ocr page 42-

80

dat alle acten voor weesmeesters gepasseerd gelijke kracht
hadden als acten voor \'t gerecht of, om eene 16e eeuwsche
term te gebruiken: dat weesmeester-kennissen van gelijke
kracht waren als schepen-kennissen. Hoofdzakelijk vond dit
zijne toepassing bij schuld- en verbandbrieven, door 2 wees-
meesters onderteekend, en afgegeven op goederen, binnen de
jurisdictie der stad gelegen, \'t Is natuurlijk dat deze wees-
meester-kennissen alleen verleden mochten worden ten dienste
van personen die, zooals men dat
Jioemde, „der Weeskamer
subject waren." Artt. 2« en 29 der ordonn. hielden deze
bepalingen in. Gedeeltelijk hadden zij bevestiging gevonden
in eene Eesolutie, door de Staten van Holl, cn West-Friesl.
de dato 12 Sept. 1592 genomen, bepalende dat de acten
waarbij der weezen penningen op rente werden uitgegeven
met Schepenkennissen //pari passu zouden gaen." Wat dc
acten in \'t algemeen betrof bleek echter de opinie der rechts-
geleerden en der balie uiteen to loopen, althans door den ge-
rechte van Amsterdam was daarover omstreeks 1056 een
geschil controverse gewezen. Burgemeesters, llcgecrdcrs cn
Weesmeesters oordeelden het toen geraden bij genoemde
Staten een octrooi op dit „out eiï gcwoonlyck ghebruyck"
te verzockeji, en werkelijk werd dit ook verleend den Mei
1G5Ö. (Zie Handvc.iten 11 bl. 64.\'i. Privilegeboek III bl 78,
keurboek N bl. 8.) Terecht noemden do requestranten dit
gebruik „out o" gewoonlyck," want onder do oudste berich-
ten omtrent do weeskamer vinden wc reeds con spoor van
die gelijkheid, in de keur van 12 April 1407, luidende:
„item dat die weesmeesters panden sullen mogen oine die
„wcoskyndên gucdo, dio in hoiin bocc gcscrouê staon, mit hair
„boec gclyc oft scepc bricuê wain" (Novelle in keurboek A
bl. 42. llandve.«;tcn II bl. 503). Wel gaf «lit privilegie aan
de Weeskamer nog geen rechterlijk karakter — het werd im-
mers 20 Sopt. 1533 ook aan
JJnuizitteiiinecMterg eti (Jas-
fiuümceatcrs
gegeven (keurboek D bl. 191) —\'toch ging feitelijk
, daardoor do Wocsmecstcrbank hot eerst „pari pa3.su" mot
do Schoponb.ank. De strekking van dit privilege was deze.

-ocr page 43-

81

Volgens de oude handvesten mocht geen poorter of zijn
goed gegijzeld of geëxecuteerd worden, zonder vonnis van
de vierschaar, dat den schuldeischer daartoe machtigde, en
niet dan na verloop van ettelijke gerechtelijke aanmanin-
gen t: w: 5 loospandingen, met tusschenpoozen van 14 dagen
(in sommige gevallen korter), en 1 eigenpanding, weder 14 dagen
daarna. Eerst wanneer nog eenige formaliteiten hadden plaats
gehad, verkreeg de crediteur het recht van parate executie.
Van ouds waren schepenkennissen met vonnissen gelijk gesteld.
De schuldeischer won hiermede dus den tijd van het proces.
Doch met de loos- en eigenpandingen gingen nog dr 3 maanden
verloren, vandaar dat hot omstreeks 1536 gebruikelijk werd
afstand van het voorrecht dier pandingen to bedingen. ;vgl.
keurboek E bl, 29). De schuldenaar verklaarde zich dan „geloos-
pand, geëigenpand, en met alle rechten overwonnen," blijkens
het formulier van schepenkennisse ; vgl. Amsterdamsche Secre-
tary. Amsterdam bij G. Bos 1737. bl. 9, 345. Wce.smeester-ken-
uissen brachten nu ook het recht van parate executie mode.
Doch terwijl het bij do Schoponkennisso onverschillig was of de
debiteur al dan niet zijno meerderjarigheid had bereikt, werd
privilege, krachtens do weesmeesterkennisse, alleen dan
gevestigd, wanneer deze acte
Icn behoeve van een persoon
der weeskamer subject was verledon, zoodat een meerderjarige
8chuldoischor tegenover een minderjarigen acbuldonaar dit
voorrecht niet kon doen gelden.

Naast dit voorrecht stond een andor, waarschijnlijk even
oud als bot vorige, n.1. hot recht van preferentie op alle
goederen van den debiteur, dat uit do schepenkennisse, dus
ook uit de wccsmoestorkonnisso geboren word. Dit voor-
•"ccht berustte vermoedelijk op zoor oude keuren, die niet tot
zijn gokomon. Ileeds in de lOo eeuw werd het onder do zeer
""do costumon beschouwd. Blijkens eene turbo in 1554 belegd
^\'gl. llandv. van Amst. waar aangehaald word
Compostboek fo. 38
OU 98) werd het recht van prefercntio uit Schepen- on Weos-
\'ucosterkonni.sso beido spruitende, nis eon „zekere en vaste

-ocr page 44-

32

regel geobserveerd." De restrictie op \'t voorrecht der panding
gold ook hier.

Wanneer de crediteur zich deie voorrechten tegenover een
minderjarigen debiteur wilde waarborgen, dan passeerde hij
natuurlijk een schepenkennis, doch dan moest ook de voogd
van den minderjarigen door schepenen of door burgemeesters,
naar gelang hij testamentaire of datieve voogd was, tot het
bezwaren van het goed der weezen bij appointement op re-
queste gemachtigd worden (vgl. Amst. Secretary bl. 12).

Beide voorrechten stierven met den onmondige, en wanneer
tijdens het leven van den onmondige de obligatie werd over-
gedragen. Ze werden niet geprolongeerd, waimeer de minder-
jarige, meerderjarig geworden zijnde, op den vervaldag de
schuld prolongeerde. Een derde voorrecht van de Weesmee-
sterkennisse, bij placcaat van de Staten van Holl, en West-Friesl.
den 5 Febr. 1GG5 verleend, was, dat van het daarbij uitgedrukte
bedrag nooit de 40e penning behoefde betaald te worden.

Het behoorde tot de plichten van Weesmeesters om zorg
te dragen, dat de gelden, door hen geadministreerd, mot do
grootst mogelijke ;:ekerheid werden uitgezet. Indien hot nu
gebeurde dat don minderjarigen bij scheiding werden toebe-
deeld of dat zij op eenige andere wijs verkregen schuldbo-
kontenissen, dio onderhands of notarieel (niot hij schopen-
kenniase) en oorspronkelijk niet ton hunnen bchoovo waren
verleden, dan worden dezo privilegiën ton hunnen bate in \'t
loven geroepen door eono bevestiging of erkenning dor schuld
van do zijde des debiteurs, ten overstaan van Woosmcostoron
(het formulier, zie: Amst. Secrot. bl. 340). Wolko bezwaren
dit huismiddeltje evenwel medebracht, zullen wo later zien.

Eon ander prerogatief werd der AVeeskamor reeds in 1478,
bij eeno keur van 17 Maart, vergund. Dezo keur luiddo:
(Keurboek A bl. ^^Jat ene ygelyck, hy sy man olF wijlf,

„als hy hy dor stede gezwöën hodo omboden wart van don
„gerechte ofte van don wesomecsts, to comone uptcr stedo-
„huus, dat dio dan tor stout comon sali, uptcr atodohuus hy
„den gerechte ofte by don wcsomeosts, als hom die wcot

-ocr page 45-

33

„gedaen sali worden, upte verbuën elcke reyse, die dair niet
„quame lu f?, eil die ter stont te lialen en te nemen van
„synen gereedste gueden wt synen huyse, sonder raeer rechts
„dair ömo te spreken". Deze boete werd 12 Sept. 1480 tot
1 fC vi. verminderd (keurboek A bl. 113), toen den Rent-
meesters ook dit recht verleend werd, en in 1507 op 1
schelling groot vastgesteld (instructie voor Wcesm. klerk art. 16).

De ordonnantie van 1563 maakte in art. 49 weer eene
andere regeling.

Ten derde waren "Weesmeesters „speciaal geautoriseerd"
om in sommige gevallen den eed af te nemen, (vgl. art. 4
der ordonn. 5, 6, 7, 9 enz.^, hetgeen voormaals door het ge-
recht geschiedde.
(Zie Bijlagen II, I, K).

Eindelijk hadden Weesmeesters, op hun verzoek, door eeno
resolutie van do Staten van Uoll. on W.-Friesl. vnn 4 Dec.
1751, hot recht gekregen om de boedels voor weezon to aan-
vaarden zonder een mandement van benoficio van inventaris,
onder bcjmling, dat nochtans dio weezon niet verder zouden
aansprakelijk zijn voor schulden, etc. dan tot het bedrag van
\'lo activa.

HOOFDSTUK IV.

Het weesrecht, dat wo tegenwoordig hoofdzakelijk
heschreven vindoji in den XVI titel van \'t 1® boek vnn hot
W. (vnn mindorjnrighoid en voogdij), wns in den tijd van
C)ud-lIollnnd8ch recht, in de gewesten wnar Weeskamers
Ijostonden, opgenomen in do ordonnnntiiin voor dio instellin-
gen gegeven.

We meenen luingotoond to hebbon, dat in den regel, nn.ar
l>ct soigneurinlc, judicieelc of magistrale knrnkter der Wocs-
Itamer, do oppervoogdij berustte bij Schout on Scheponon, bij

-ocr page 46-

34.

den Gerechte (Schont, Burgemeesters en Schepenen) of bij
Burgemeesteren, en dat de Arasterdamsche "Weeskamer was
eene magistrale stedelijke instelling, gebaseerd op \'t „aange-
boren recht" van den poorter, een uitvloeisel van de rechts-
verhouding van dien tijd. In menig artikel van de ordonn.
zullen we de sporen van die vroegere bloedvoogdij terugvinden.
Na de wording van het rechts-instituut der oppervoogdij te
hebben nagegaan, hebben wij gezien dat Burgemeesteren de
"Weeskamer instelden.

Thans gaan we over tot de beschouvnng van het Amster-
damsche Weesrecht — vervat in de ordonnantie op de Wees-
kamer, afgekondigd op last van mijne Heeren van den Gerechte
van „der stedehuys" den 27 Januari 1563 en geregistreerd
in keurboek F bl. 113 enz. (vgl. Handvesten II bl. 03S)—
voorzooverre het ons onmisbaar is om daaruit te leeren kennen:

a. de oppervoogdij of den werkkring van Weesmeesteren,

b. de voogdij.

We zullen gelegenheid hebben hier op to merken, dat,
ofschoon do ordonnantie het niet in de eerste plaats voor-
schrijft, do oppervoogdij zich hoe langer hoo meer manifes-
teerde in do
zorf/ voor der tocczcn goed, doch dat daarom noch
hot recht om voogden ann to stellen en toozicht to houden op
hun beheer, noch de rechtspraak in weesrechtzaken verwaar-
loosd werd; terwijl do voogdij zich van Hovorlede bepaalde
tot de
zorg voor der weczcn persoon.

Voorzeker lag hieraan een goed beginsel ten grondslag.
Geen voogd vermocht die waarborgen voor de zekerheid van
den eigendom dos minderjarigen lo govon, welke een college van
magistraats-porsonen schenken kon. Geen particulier had do
gelegenheid hot hem toevertrouwde kapitaal zoo veilig to be-
leggen, als dat ter Woeskanier kon geschieden. Niemand kon
boter waken tegen bonadeoling dor minderjarigen, dan dc
Weesmeesters en hunne ambtenaren, dio er om zoo to feggcn
dagelijks mede bozig waron. Kn wanneer dan nog door ver-
zuim, kwade trouw wellicht, een Jiadcel voor don wees ont-
stond, dan kon dit nadeel op den voogd of suppoost dio \'t

-ocr page 47-

35

veroorzaakt had, en bij zijne insolventie op Weesmeesters,
d. i. de stadskas, verhaald worden 1). Deze betaalde dan uit,
— fiscus
Semper colvens est — maar sprak voor hare schade
de borgen aan. We zouden haast geneigd zijn om hier althans
de suprematie van het oud-Vaderlandsche boven het ßonieiu:
sehe Recht te erkennen. Toch wint de gewoonte veld om
de Weeskamer uit to sluiten. Was het een bewijs, zooals de
bekende rechtsgeleerde Mr. Jonas Daniël Meijer zegt,
(Inst. Jud. V. 16) dat de Weeskamers met weinig zorg cn
groote onverschilligheid administreerden, dat het toezicht op
het beheer der suppoosten even slecht en kostbaar was als
dit beheer zelf, en dat die suppoosten steeds to recht of ten
onrechte bescherming genoten, dat eindelijk do gelden in
lands- of stedelijke kassen gestort niet dan met moeite cn
kosten waren terug to krijgen? Of was er zwaarwichtigor
grond, dien Mr. Levyssohn zoekt on meent gevonden to
hebben in de „algeheolo kennis van familie-aangelegenheden
„en bezittingen"? Doch ieder die ter Weeskamer aangesteld
werd moest toch den „eed van socrotesse" doen! Genoemde
rechtsgeleerde noemt dozo macht to feodaal!? Die feodalo be-
grippen zijn dan zelfs in do XIX*^ eeuw doorgedrongen. Want
liebbon niot onzo kantongerechten hetzelfde karakter? En onze
burcaux van \'t Successie-recht, onzo belasting-cobicren dan ?

Het is hoogst bezwaarlijk uit te maken, welko de reden
van do impopulariteit dor Weesknmer.s wa^^. Wij, dio ons
hier bij de Amst. Kamer bepalen, durven verklaren, dat de
opinie van Mr. J. D. Moijor alleen steunde op do onder-
vinding van do laatste jaren van ilo vorige, en do eerste jaren
Van doze eeuw. Toen gobourdo hot, dnt eonigo .suppoosten on
nündoro beambten hot in hun ge.stoldo vertrouwen schonden.
Maar mug men daarvan dor Weeskumer eeno grief maken?
Met onkreukbare trouw, on met eono nauwkeurigheid, die onzo

2*

1  \'iWm een itrijJvri«g, minr xij «rnl in «Irun tin briliit bg vonDiiilofv.
"olUnd 23 Mei 1C4G en Huogcn H«»<1 .HO Mei 1053, vgl. v. Leeuwen,
ll«om«:h Huil. H. 1. 10, i l.

-ocr page 48-

36

bewonderiDg verdient, werden groote zoowel als kleine kapi-
talen belegd en verantwoord. Natuurlijk waren daaraan ad-
ministratie-kosten verbonden, doch deze waren niet bovenmate
hoog. Het beweren dat de suppoosten zelfs ten onrechte
bescherming genoten, achten wij geheel onbewezen, daar wij
van zulke kuiperijen van het CoUege van Weesmeesters nooit
eenig spoor hebben ontdekt. Bovendien kon dit nooit nadeelig
voor den wees zijn, daar immers de stadskas steeds aanspra-
kelijk was voor de schade door hem geleden.

Yeeleer zoeke men de oorzaak in de wflze van belegging
die ter Weeskamer werd gevolgd, waarbij Weesmeesters als
eersten eisch stelden: de hoogste zekerheid voor het behoud
van het goed, des noods ten koste van een weinig meer rente
verkregen. Daarom wierpen de door Weesmeesters uitgezette
kapitalen niet zoovele baten af, als ze wellicht in handen van
bloedverwanten, maar dan niet zonder risico, hadden opge-
bracht. Voeg daarbij dat het wellicht menigeen tegen de
borst stuitte, zich, wanneer er kwestie was over hot vervullen
eener voogdij, aan do censuur der kamer to moeten onder-
worpen; dat de Weeskamer niet spoedig van hare rechten
op dc oppervoogdij afstand dood, on in dubiouse gevallon van
uitsluiting niet tegen processen behoefde op to zion, en wc
kunnen hot ons verklaren, dat do testamentaire voogdij, die
vroeger, toen de Weeskeuron gemaakt werden, tot do uitzon-
deringen behoorde, zoodat men daarover in do Amst. keur
zelfs geono bepaling opnam, voortdurend groeide en als hot
middel word aangegrepen om do Kamer uit to sluiten,
\'/.66
zelfs dat die uitsluiting, stopds met eorbiodigo bewoordin-
gen, van lieverlede vasto formule in hot testament word.

Do codificatie van \'t Woearocht was con noodzakelijk gevolg
van \'t besluit tot oprichting der Weeskamer. Immers, weesrecht
en ordonnantie voor do Weeskamer, tevens dienst doende als
instructie voor do personen mot do opp,orvoogdij belast,
zijn meestal in het oud-IIoll. Ilecht (5én. Toch is hot niot
, onmogelijk, dat dc codificatie onder is dan do kamer, dat
mijne Ileoron van don Gerechte oeno ordonnantie hebben go-

-ocr page 49-

87

maakt, om burgemeesters bepalingen voor te schrijven, naar
welke zij zich in \'t beheer moesten regelen, en om te gelijk der
burgerij bekend te maken met het in dit opzicht geldende recht.

In de eerste jaren, tientallen van jaren misschien, na de
oprichting der kamer, bleef dit recht met eenige noodzakelijke
veranderingen bestaan. Burgemeesters en hunne gedelegeer-
den hadden immers dezelfde roeping. Maar toen het college
van "Weesmeesters, door \'t verkrijgen van zekere rechtsmacht,
ook een ander karakter had gekregen, moest dat natuurlijk
in de ordonnantie — het Weesrecht — doorstralen, en word
het noodig — waarschijnlijk tusschen 1512 en 1532 — eene
nieuwe ordonnantie te maken, die niet tot ons is gekomen.
Wel wordt in de instructie voor den Weeskamer-klerk, van
1507, gesproken van het „Weesboeck" en „do oude ordinan
daeraf gemaect" of van „d\'ordinan van dc Weesboeck", doch,
blijkens het oudste ons bewaarde Weesboek (M-fi8—1480), moet
hier onder verslaan worden een reglement op do beding der
intitulatiegelden (toen reeds 1 %,(,) en niet eene „ordonn. op
do Weescamoro", waarvan wo eerst in eono keur van 11 .lanuari
1533 (keurb. D bl. 18») molding vinden gemaakt.

Ho ordonnantie is lang niet sptomati-sch, lang niot uit-
voerig, maar noodeloo.«« omslachtig, wijl ze dikwijls tweenhial
hetzelfdo zegt. Toch is zij in vele opzichten merkwaardig,
omdat zo verfchoidene bepalingen bovat, dio onmiskonbaro
sporen dragen van het stedelijke karakter dor weeskamer, van
do bloedvoogdij, op wier puinhoopon zij regoordo. Uit oen
juridisch oogpunt mogo mon er den wetgever een verwijt
van maken, dat hot nageslacht op verschoidono vragen in do
ordonn. goon antwoord zal vinden, uit een historisch oog-
punt zal mon dankbaar moeten erkennen, dat volo bepalingen
van hot oudere recht door haar tot ons zijn gekomen.

Uo ordonnantie regelt niot de tCKtomcntairc voiujilij^ zij
rept er zolfs met gcon enkel woord vnn. Nntuurlijk vindt
>nen er nog minder eeno bepaling omtrent do
uitifluitwi/ tier
kamer. De weeskamer onthield zich van nllo inmenging on
Het hot behartigen dor belangen vnn do mindorjnrigon den

-ocr page 50-

38

Gerechte over, als hnar vau die uitsluiting bleek, door de inle-
vering van een
extract uit het testament, na 1777 voorzien
van het volgende declaratoir, door Burgemeesteren vastge-
steld:

„Accordeerd dus verre met de origineele minute (of grosse)
„getekent als boven, en verklare ik ondergetekende Notaris
„wijders, de bovenstaande clausule, inhoudende de uitsluiting
„der Weeskamer, volledig en ongemutileerd van liet begin
„tot aan desselfs einde, te hebben geëxtraheerd, declarerende
„wijders, dat buytcn dit geëxtraheerde geene periodes meerder
„in het gemelde testament zijn gesteld, welke do Weeskamer
„of Heeren Weesmeesteren dezer stad eenigsins zijn concor-
„nerende" (groot memoriaal XIII bl. 61).

Weesmeesters meenden vroeger steeds rccht tc hebben op
een
afschrift van het geiieelo testament, en hebbon daarover
meermalen de erfgenamen in recliten betrokken. Zonderling
genoeg met dikwijls verschillend resultaat.

Met de oppervoogdij van do Weeakamer was vroeger do
testamentaire voogdij zeer goed bestaanbaar. De ordonnantie
behield hare kracht alleen in dit opzicht niot, dat Woes-
meesteren den voogd niot aanstelden, slechts bevestigden, en
dat deze geeno zekerheid behoefde to stellen. Dit vcninderdc
ovenwei, toon
testamentaire voogdij synoniem word mot uit-
sluiting der weeskamer.
Heeds in 1003 (vgl. Wcosmeosteron
llcsolutio van 22 Juli in het Sccroot liesol. boek I f\'. IS)»")
klaagden wecsmcesterd er over, dat do vermogende lieden do
Weeskamer uitsloten cn dat zo daardoor met minder produc-
tieve boedels belast werden. Zij stolden daarom vast, dat dio
vermogende lieden het beneficie dor seclusio hoogcr mooston
betalen, dan de 4 stuivers, die tot dion datum aan do wees-
kamer betaald worden, cn vermeerderden dio som tot 10, 15
en 20 stuiver;«, naar bclieve van Wcosmcostors.

We zullen ons derhalve hier moeten blijven bepalen tot
dc eenige andere species van voogdij: do
datieve, omdat daar-
\' mede alleen de weeskamer te makon had.

-ocr page 51-

39

§ 2. Volgens de ordonnantie waren „der Weeskamer
subject" — behalve de personen die publica auctoritate
onder de bescherming van \'t Weesrecht waren gesteld (stede-
kinderen, krankzinnigen etc.), of na \'t bereiken van de meer-
derjarigheid, bij rade van Weesmeesters en bloedverwanten,
onder „voogdye cn toesicht"\' van Weesmeesteren waren ge-
bleven (vgl. art. 25) — alle personen, die ccn hunner ouders
of beiden hadden verloren. De ordonn. schijnt de half ver-
weesden evenzeer onder de uitdrukking „weesen of weeskinde-
„ren" te rangschikken als de eigenlijk gezegde wcezen, en
dat klinkt niet vreemd wanneer we de Groot\'a definitie
voor „wees" kennen : (Inl. 1. 7 § 1.) „die door onbekwaam-
lieid om zich zelfs te redderen onmondig zijn." Volgens art.

kwam de minderjarige „onder syn seines voechdye" bij
\'t bereiken van zijn 25® jaar. Of de veelzijdig aangevallen
fegel van dc Groot, dat oudtijds de vrouw met hot 12"=,
de man met hot 15® jaar meerderjarig word, dan wol eono
andere gewoonte hier gold, ia ons niot gebleken. Vroeger
meerderjarig word mon:

«. door \'t aangaan van een huwelijk, doch dan moesten steeds
voogden on Woosmecstors toestemming govon, zoolang do man
niot den 24-jarigon, do vrouw don 25-jarigcn leeftijd had bereikt;

b. door \'t verkrijgen van venia aotatis. Ilot is ons niet
«luidolijk geworden, of do Oroo!, on van Loon won recht
hebben in hun boworon, dat dozo
allfcn door do Lands-ovor-
heid, of door cono rechtbank, daartoe gemachtigd, kon verleend
borden, noch of dozo machtiging aan het gerecht to Amst.
verleend was (do Groot I. 10 ^ 3, van Loouwon I. IG
11). Dit laatsto komt ons onwaarschijnlijk voor.
Zoolang mon minderjarig was of als onmondig werd bo-
schouwd, stond mon
„in \'t Weeahoeck" dat wil zeggen: miste
""en do beschikking over zijn goed, nmest men, om hot to
vorvroomdon of to bozwaron, do goedkeuring van Woesmees-
toron — dio daarover eerst voogden on bloedvorwanton
ö»0fi9ten hooron — bobben verkregen (art. 20), on bovondien
\'lio van burgemcostoron als oversto voogden. Behalve uit don

-ocr page 52-

40

Codex in kenrboek C fo. l"», luidende: „Item zoo zullen
„oiok die secretarissen eedt doen, dat zy by horen weten geen
„brieuen van verlydinge over weduwen, wezen ende stedekin-
„ren en zullen schryven of teykenen, tenzy dat die zelue
„brieuen verclaren ende houden by horen rechten mombair,
„ende
by consent den Rade van deser stede ende hoir vier vie-
„rendelen, zomen die naest gecrigen can," is ons dit uit ver-
scheidene acten gebleken, en in de keur van 1533, meer-
malen aangehaald, wordt dit nog als vereischte gesteld; toch
geeft de ordonnantie het niet op, en spreekt het formulier
in Amst. Secr. bl. 13, zoowel als Wagenaar 111 bl. 326, van
de toestemming van
Schepenen, doch deze werd vereischt in
\'t geval van
testamentaire voogdij. Eene zekere vrijheid
was den minderjarige evenwel gelaten. Wel was zij niet
groot en zij zal daardoor aanleiding hebben gegeven tot veel-
vuldige overtredingen. Eene obligatio naturalis ontstond
altijd dan, wanneer het onderwerp der obligatie 20 stuivers
te boven ging (art. 27); men mögt met den onmondige een
contract van koop of verkoop, beneden dat cijfer, aangaan,
hem leenen en borgen en deze som met hem verspelen. Was
\'t maar iets meer, dan sprak men er geen recht over, en in do
drie laatste gevallen „corrigeerde" men don delinquent boven-
dien „arbitralyck".

Een ander voorrecht voor den wees sproot uit <le gelijk-
heid van Weesmeester- en Schepen-kennissen, ten opzichto van
parate executie en preferentie. We hebben daarover reeds
een en ander gezegd (bl. 31). Bovendien schortte art. 30
de verjaring van schuldbrievo;!, die hot eigendom van weezen
waren, gedurende hunne minderjarigheid op.

Eindelijk berekendon de Commissarissen van do I)c.soIato
boedelkamer hun recht van 2 pCt. niet over de sommen
waarvoor de weezen preferente schuldeischcrs waren, blijkens
een verbod van Mijne Hoeren van den Gerechte van 8 Juni
1006 (Secreet Kesol. boek der W. K. 1. bi. G7).

§ 3. De eerste bemoeiingen van do Weesmeesters, wan-

-ocr page 53-

41

neer hun niet van de uitsluiting der kamer of van de benoe-
ming van testamentaire voogden bleek, strekten tot de aanstelling
van voogden over de minderjarigen, achtergelaten door perso-
nen, binnen de jurisdictie der stad overleden. Dat overlijden
moest, volgens art. 2, door den „dienaer van de parochiekercke,
die gewoon is de baer voor \'t sterf huys te brengen, voor ende
aleer de aflyvige begraven was" aan de kamer worden bekend
gemaakt. lu latere tijden, toen de verdeeling in parochieëli
officieel niet meer erkend was, behoorde het tot do plichten
van den doodgraver van iedere kerk of kerkhof, om, aan \'t
einde van iedere week, de door hem begraven personen op-
tegeven (instructie voor de doodgravers 3 Mei 1G72). Tij-
dens do afkondiging dor ordonn. hield de secretaris de dood-
boeken; later werden mindere ambtenaren daarmcdo belast: kleine
afwijkingen van do ordonnantie, waarvoor mon geene speciale
auipliatiën noodig oordeelde.

i)io doodboeken — men hield afzonderlijke registers voor
iedere kerk cn ieder kerkhof — hielden formulieren in van
•lezen vorm:

N. wonondo........ overleden don.......

...... kinderen na.

Naast dio doodboeken, hield men een register waarin dego-
werden opgeteokend, die buiten Amsterdam begraven, vcr-
»uoedelijk overleden, of op zoo of eenige andere wijzo vermist
^■^feu, zonder dat htm dood wettig geconstateerd was. Dit
^^ogistor werd hot
Kalishoek genoemd.

ambtenaar met hot zuivoron — zoo noemde men het
|"jl>oudon der doodboeken — belast, deed aan Woosmceaters,
de oerstvolgendo vorgadoring, — Weesmeesters hielden da-
g®lijkfl, mot uitsondering van Zondag, Maandag cn Zaterdag
\'"Iting — opgave van do personen in die weck overleden,
daardoor Woosraoestors in de gelogonhoid werden gesteld
\'••len ovorgebleven man oft vrouw, oft anders diont behoort"
^öf don bodo voor zich to ontbieden, op een door hen to
®Nen dag (art. 2). Do bodo plmitato do opgeroepenen
vülgordo op do rolle, liet bowijs van uitaluitiug dor

-ocr page 54-

42

kamer, of de benoeming tot voogd bij testament of acte van
voogdijstelling moest dan ter tafel worden gebracht, en hier-
mede liep bij
uitsluiting de inmenging der kamer af. De langst-
levende der ouders of de testamentaire voogden gaven nu op,
wie de naaste bloedverwanten van de bestorven zijde, „die
by huys zyn", waren, welke moesten worden opgeroepen om
tegenwoordig te zijn bij en medetewerken tot de benoeming
van voogden, de inlevering van inventaris of „boelschrift,"
het doen van vertichting of scheiding, enz. Binnen zes
weken na het overlijden moest alles afgeloopen, het goed in
\'t Weesbock opgeschreven en, behoudens ééne exceptie, ter
weeskamer afgegeven zijn, om daar bestuurd en bewaard te
worden. Deze termijn was vrij kort. Daarom kon hij, met
vergunning van Weesmeesters, .iltijd verlengd worden, doch
bij expresse verklaring van de verwanten moest daarvan blij-
ken (art. 3). Alleen maakte men eene uitzondering voor
\'t geval, dat de overledene aan „pest ofte andere heete conta-
gieuse ofte voortspruytende sieckte" bezweken was. Dan
verdubbelde de ordonn. don tijd (art. 19).

Op don bij de insinuatie bepaalden dag kwamen nu do
langstlevende der ouders mot do bedoelde bloedverwanten en
do Weesmeesters — gewoonlijk 2 hunner — bijeen. In \'t be-
noemen dor voogden waren Wecsmeostens bijna geheel vrij.
Wol waren zo aan sommige regelen gebonden, m.iar feitelijk
hadden de bloodvorwanton op de kous geen directen invloed ;
ze hadden geene stom daarin, en weosmeostors konden aan de
woorden van art. 35 „nut endo bequaom," welke beide oigon-
schappen vereischt worden,. de interprotatio geven, dio zij
zelven wilden. Gaarne zal men aannomon, dat do achtbaar*
hoid cn do eerlijkheid van het College tegen misbruiken waar-
borgde, mnar dan bleef toch hot autocrati.scho principe hin-
deren en aanstoot geven nan do bevolking van con land,
dat de grootste godsdienstige en burgorlijkp vrijheid huldigde.
Deze bepalingen streden met tic rechtsovertuiging van hot
volk, eu hot kan niot anders, of zij hielden do impopuhri\'
teit der weeskamer gaande. Hielden de Wocsmoestors zich

Ji

-ocr page 55-

345

bij hunne benoeming altijd aan hetgeen voorgeschreven was,
dan bestond er inderdaad eene
secoud hand bloedvoogdij.
Eerst de vader — of onder dit woord alle adscendenten
begrepen waren, schijnt bevestigend te moeten worden beant-
woord — en in de tweede plaats het „naeste bloet." Vrou-
wen, zelfs moeder en grootmoeder, waren onbekwaam geoor-
deeld om de voogdij aantenemen (art. 36). \'t Gemeene lands
recht bepaalde dit wèl voor vrouwen, maar zonderde moeder
en grootmoeder uit. Bij testament en met seclusie van do
weeskamer kon de moeder hier ter stede echter wèl voogdesse
over hare minderjarige kinderen zijn. Men schijnt dus suc-
cessivelijk genoodzaakt geweest to zijn met het minder liberale
stftdelijke weesrecht te breken. En in hot midden der l8e
eeuw is men zelfs, waar het datieve voogdij gold, geheel van
^e ordonnaHtio afgeweken. Het meermalen aangehaalde werkje
»Amsterd. Sccretary, bl. 355, zogt immers uitdrukkelijk „een
vader of moeder en bij gebreke van dien eei. grootvader of
grootmoeder bequaam zijnde gaan voor alle andere in de
voogdij van hare kinderen cn kindskinderen." Uij cenoreso-
lutio van Weesm. werd dit, 9 April 1751, zoodanig gewij-
^igd, dat aan icdero vrouw, zelfs nan do moeder die de voogdij
Waarnam, con „bequaam manspersoon" als raadsman moest
Worden ter zijde gc.Mold (Socr. Re.sol. bock 1, f". lOOvu).
Moeder zoowel als grootmoeder moesten steeds cautie Hdoï-
JUsaoir slellon cn afsüind doen van „\'t bcnoficium Sonutus
^nsulti Volleiani on andoro bcnoficien den vrouwen competo-
*end«". Art. 30 bopaaldo dit reeds voor het goval, dat wcea-
"leesters hadden goedgovoiulcn, moeder of grootmoeder met
\'"^•■e toestemming do administratie te geven. Do benoemde
),„,! ijißfijj jiare taak was dan do rente te

^»^tvaiig,,,,^ to behecreu cn ten „meeaten oirbaor" van do
•^\'idorjarigen aantcwonleu. Werd dc vader tot voogd bo-
•\'oemd, {ln„ „jofljt i,ij cautie juratoir atollen (art. 35); hij
"^ocht zich op eeno booto van 25 gulden niet aan do
^^ogdij onttrokken. Dc. bloedverwanten, wien do voogdij op-
gedragcu werd, waren, als zo goen wettige redenen van vrij-

-ocr page 56-

44

stelling hadden, (de ordonn. geelt ze niet op, vgl. dus de
Groot I. 7 § 6. van Leeuwen I. 16 § 5) gehouden die
te aanvaarden. Zij behoefden geene zekerheid te stellen; de
ordonn., noch het formulier van voogdijacte (Amst. Secr. bl-
356) maken er melding van; doch volgens het algemeen gel-
dende recht hadden de minderjarigen een recht van stilzwijgende
hypotheek op alle de goederen van hunnen voogd (vgl. de
Groot IL 48 § 16. van Leeuwen IV. 13 § 6). Tijdens
de ordonnantie hadden de voogden recht op hetzelfde salaris
als de suppoosten; later werd het gewoonte, dat de verwanten
de voogdij „uit liefde" waarnamen. Geen der ouders werd
tot voogdij of admiuistratie toegelaten wanneer hij door tes-
tamentaire dipositie, huwelijksche voorwaarde enz. uitgesloten
was van de nalatenschap der minderjarigen, voor \'t geheel of
voor dat deel waarin do minderjarige erfgenaam was (art. 35,
3G). liet tweede huwelijk van don overblijvende der ouders
deed do voogdij ophouden. Vermoedelijk mocht do vador
herbenoemd worden. Vóór het hertrouwen moest do vader
of de moeder rekening en verantwoording tor Weeskamer
afleggen, en hot saldo aan den nieuwen voogd overgeven (art.
37j; bij gebreke daarvan worden do
goederen van don tweeden
echtgenoot, ten behoeve van den minderjarige, mede verbonden.

Bij ontstentenis van bloodvorwanten, of wanneer dozo niot
in de termen eener benoeming violen, worden door
Weesmco\'
stors andoro personen met de voogdij belast (art. 38). Deze
„goede lieden" worden gewoonlijk suppoosten genoemd, en
waren voor hun leven aan do weeskamer verbondon. Zij
werden als zoodanig door woesmeostors, bij advies van üurgo-
meestors aangesteld, on moesten terstond daarna voor coa
aanmerkelijk bedrag zekerheid stollon mot 2 borgen. Hot sup-
poostambt was eon voordeolig baantje, dat echter niot
bizonder
in achting schijnt geweest te zijn Het salaris, dat ze moch\'
ten in rekening brengen, word in art. 40 bepaald op do 40\'
penning (?7t P^^t») van den ontvang en do 00® ponn. (1 »/j pCt.)
van do hoofdsom van afgeloste rentebrieven, van vorkocht«
huizen, en andere roerondo on onroerende goederen. Voort-

Jl

-ocr page 57-

45

durend werd van dit art. afgeweken; eindelijk was het gewoonte
geworden om alleen de 20® penn. (5 pCt) van de inkomsten
iu rekening te brengen (zie Amst. seeret. bl. 362).

De formulieren voor de acten van cautie der suppoosten,
van voogdij op verwanten en suppoosten, die van ontslag en
surrogatie van voogden vindt men: Amst. Seeret. bl. 356 seq.
Deze acten van voogdij werden geregistreerd in het
voogdtjboek,
opdat ter Weeskamer terstond zou kunnen blijken, wie op
zijn tijd moest opgeroepen worden om rekening en verant-
woording voor weesmeesters afteleggen.

De verplichtingen van den voogd bestonden in de eersto
plaats in het aanvullen van den persoon des minderjarigen,
hem to vertegenwoordigen waar en zoo dikwijls hij in rechten
Woest optreden, inventaris op te maken en ter Weeskamer
over te leggen, den gomeonen boedel te scheidon, het goed
ter Weeskamer tc brengen, te zorgen voor het onderhoud cn
»lo opvoeding, en in verband daarmede do jaarlijkscho inkomsten
don minderjarige te bchccrcn, toestemming to govon tot
®on huwelijk cnz. Wij hebben reeds gozegd dat dc verplich-
^•ngcn van don voogd iu do meeste gevallen alleen botroflbn
\'^c/i
persoon van den minderjarige, en dat do verplichting tot
beheer van
dc goederen langzamerhand uitsluitend bij Wcos-
«lecators kwam. Do ordonnantie schreef dit niot voor, wol
\'»ct
Uwuren van dor wcezen goed (art. 1, 12, 10). Ook in
^087 was hot nog niet gebruikelijk (vgl. Notiücatio v. Wccs-
\'"ecstercn, Amst. Secr. bl. 300, 301). Vorachoidono schrijvers
Woc.Mrocht bobben dit reeds opgemerkt, on or dor
^^ecskauior een grief van gemaakt, liet bchijnt evonwcl aan
aandacht van Mr. Borgsma ontsnapt to zijn. Waar-
"^\'»ijidijk heeft dit zijn oorzaak in do omstandigheid, dat hij
^Vccskamors alleen uit do ordonnantiën loerde kennen; on
voorbeeld hebben wij reeds imngchaald, waaruit blijkt,
«Iczo niot als in allen dodo betrouwbare bronnon zijn
U3 merken.

^^ij incondon, in ceno afzonderlijke paragrajif, dc zorg voor
® yoederen der minderjarigen to moeten bohandolen. Daarbij

-ocr page 58-

46

treden Weesmeesters geheel op den voorgrond als administra-
teurs. Men leert daaruit bovendien de wijze kennen, waarop
zij het eigen kapitaal \'der Weeskamer — waarmede wc in een
volgend hoofdstuk zullen kennis maken — beheerd en tot
zulk een belangrijk cijfer opgevoerd hebben.

Bij de zorg voor den persoon des minderjarigen daarente-
gen verdienen de voogden en de voogdij meer de aandacht,
en bekleeden de Weesmeesters een secondairen rang.

§ 4. De eerste verplichting van den voogd, (vader, moe-
der, verwant of suppoost) was, te zorgen voor het opmaken van
den inventaris. Dit behoorde tot eene serie van handelingen,
die noodig waren tot het voorbereiden van het
Bewijs. Mot
eene kennelijke voorliefde wordt dit Bewijs, benevens
inven-
taris, uitkoop, vertichtimj,
door de ordonn. geregeld. Bijna
de helft dor artikelen (art. 3—23) is daaraan gewijd. Trou-
wens de ordonn. is, blijkens den aanhef, juist dddrvoor gemaakt.

Het opmaken van den inventaris was een regel, dio door icderon
voogd moest worden in acht genomen. Het was ochter altijd
geoorloofd vrijstelling daarvan aan do verwanten tc verzoeken.
Hunno toestemming daartoe moest evenwel door
Wee.\'<mec3tcrs
bekrachtigd worden (art. 4). Op verzoek van de vorwanteJi
waren de voogden zelfs
verplicht een invonturis over to leggen
(art. 5). De inventaris moest omschrijven allo „goederen»
„meubelen ende immoubelen, huysen, erven, pachten, renten»
„schepen, geit, actie, schuldon cn on.-chuldon,
silverwerk,
„riemen, klenodicn, kleederen on huysraot" (art. 4, en ile
waardeering door deskundigen of door een der belajighobboi»-
den bevatten. Do inventaris moest in bandon van
Wcesmoos-
tors beëedigd worden (art. 4) [zie Bijlage K . Verzwegen of
achtergehouden goed word verbeurd ten behoeve van do miu\'
derjarigon, tenzij hot verzwijgen op een abuis berustte. Dc"
rendant van inventaris kon hiervoor do eed worden opgo\'
legd (art.
ó). Weesmeesters behoefden niet bij \'t opmaken
van den inventaris tegenwoordig te zijn Alleen voor hot gev»\'
dat men onwillig cn daaruu) op bevol van 2 Schepenen

J

-ocr page 59-

47

zijn eigen huis gegijzeld werd, mochten Weesmeesters door
hunnen Secretaris, in tegenwoordigheid van de verwanten of
de buren, den boedel doen inventariseeren (art. 17, 18). Door
testamentaire dispositie, kon niemand van \'t opmaken van
den inventaris ontslagen worden (art. 8). De inventaris werd
gewoonlijk ten overstaan van een notaris opgemaakt iu tegen-
woordigheid van de verwanten en voogden. Ook geschiedde
het in den boedel, waaruit den minderjarigen, onder den titel
van erfenis, iets opkwam (art. 13}. Dit was noodzakelijk
opdat de Weesmeesters in staat zouden zijn om, na overleg
met de verwanten, te beslisicn of het in \'t belang van den
minderjarige was den boedel te ropudieeren (zie het formu-
lier hiervan: Amst. Secret. bl. 370). Wanneer er evenwel
geen verwanten bestonden, dan moest de inventaris tor Wees-
kamer onderzocht en becedigd worden \'art. 7). Kvonzoo
moest do verklaring, dat or geen batig saldo aanwezig was,
indien Weosmoestora dispensatio van \'t opmaken van den inven-
taris haddon gegeven (art. 0), ter Weeskamer hecodigd worden.
In marginc van *t dood* of kalishoek werd dan aangotcokend :

»don ......hoeft...... weduwnaar, (weduwe) verklaard

»geen middolon to hehhon om zijno (haro) kinderen iots voor

»»inoodors (vaders) erf te konnon bewijsen, hetwelk......

»naaste bloedverwanten van moedors (vaders) zijdo getuigden
»Waarheid to zijn. l\'rosont do llocron . .. .. . Wecsmeosto-
»ren." (Zio Amst. Secrot. hl. 354).

Waren beide ouders xonder iets na to laten ovorlodon, dan
kordon do „schamolo wcezen" don regenten van do godshui-
\'•on hunner religie, van burger- of aolmoossoniorswcoshnis aan-
\'^®volon, indien het niot mogelijk was, hon hij familieleden
P\'o doo to huisvesten.

§ 5. Wanneer uit <lon invontaris nauwkeurig bekend was,
welk actief con gomconschappolijko boedel, waarin eon
•Ucl aan minderjarigen toekwam, bestond, dan kondon dogo-
\'\'anicnlijlco gorochtigdon tot do
fc/mdwf/ of vertic/itini/ overgaan.

üp

dezen algomconon regel was ccno uitzondering toogela-

-ocr page 60-

48

ten voor den langstlevende der ouders. Deze kon n.1. vol-
staan met na den inventaris, — meestal echter ging deze han-
deling samen met dispensatie van het opmaken van den inven-
taris, en werd de boedel in de plaats daarvan door beëedigde
schatters gewaardeerd, of bepaalde de langstlevende der ouders
het actief zelf — eene acte van
uitkoop \'zie Amst. Secr. bl.
•350, 352) voor Weesmeesters te passeeren en daarbij aan te
nemen, om, bij meerderjarigheid of eerder huwelijk, zijnen kin-
deren eene zekere geldsom te betalen, waarvoor hij het voorrecht
had „ongedeelt in den boedel te blijven sitten". Voogden en
verwanten moesten hiertoe bij „expresselijke verklaringe", ter
Weeskamer afgelegd en geregistreerd, hunne toestemming ge-
ven. In 1507 was bovendien do toestemming van burge-
meesters noodig (Instr. AV.k. klerk art. 13) doch in 1532 gold
reeds de bepaling van de ordonn. (art. 3). In dit geval moest
deze verbintenis meestal met 2 borgen, of met hypotheek op vast
goed „gesterkt" worden (Amst. Secr. bl. 352) (art. 16).
Evenwel konden de gelden na den uitkoop ook ter Wce.ska-
mer gebracht worden, om daar te worden bewaard. Geschiedde
er uitkoop in plaats van scheiding, dan bleven alle schul-
den des boedels ten laste van den langstlevende der ouders.
Daar het kon gebeuren dat de crediteuren des boedels door
deze res intcr alios een groot deel van hunne zekerheid ver-
loren, gaf eene Kc-solutie van \'t gerecht, d.d. 31 .luH 1656
(zie keurboek N f®, 19j, den crediteur het recht om zijne
vordering binnen Ij jaar op den minderjarige, voor dien«
jiandeel, tc verhalen. Do uitkoop had steeds voor Weesmeestcra
plaats, tenzij de Weeskamer •uitgesloten was; dun werd de acte ten
overstaan van een Notaris verloden, en moest zij ter Wceskam«""
overgelegd worden, om daar te worden aangcteckend.
behoeven bier niet to wijzen op hot veelzijdig nut, dut doif
gewoonte had, vooral voor ouders wier zaken gcon ver.<nip\'
pering van kapitaal toelieten. Het kon- niet dan in \'t voor-
deel van dn minderjarigen zijn, daar de ouders wel iot^
wilden opofToren om geene belemmering in hunne zaken te on*
dervinden.

-ocr page 61-

49

Men kan nu gevoegelijk onderscheiden tusschen de ver-
tichting:
a van de ouderlijke nalatenschap, h van dat, wat
de minderjarigen van anderen erfden. Deze verdeeling is
van helang, omdat er alleen sprake was van bewijs bij de
sub a genoemde.

De oudste keur betreffende het weesrecht, d.d. 30 Maart
1466
[zie Bijlage A), behelst de verplichting van den langst-
levende der ouders om, op boete van 5 ß Holl., binnen .\'>
weken voor \'t gerecht te vertichten (keurb. A bl. 41*°). In
1532 gold echter reeds de bepaling van de ordonnantie; we
zagen hoe die samenhangt met het rechterlijk karakter van do
Weesmeesterbank (bl. 28;. Evenals art. 3 der ordonn., schreef
laatstgenoemde keur reeds voor, dat die vortichting moest plaats
hebben voor Woeameesteren, binnen O weken na de begrafenis,
behoudens verlenging van dien termijn door Weesm. (art. 3,20)
of het geval dat do overledene aan besmettelijke ziekte ge-
storven was (art. 19), in tegenwoordigheid dor naasto ver-
wanten die daartoe opgeroepen werden. Bij hunne ontsten-
^^iuis en ook wanneer zij weigonnchtig bleven om a-nn do
scheiding mede to werken, had dezo alleen ten overstaan van
^Veesmecsters plaats (nrt. 7, 10. Dit laatste art. bepaalt de
Wto voor den onwillige).

Wanneer de overgebleven vader of moeder, binnen den bij
<le ordonnantie bepnaldon tijd, niet het erfdeel vnn do min-
•lerjarigon ter Woosknmer hnd opgobrncht of uitkoop ge-
•laan hnd, verviel hij in do eorste plnnts in eono boete vnn
gulden (nrt. 3), cn leed hij bovendien het nndcel, dnt nllo
\'^mwns of vermeerdering vnn zijno bezittingen meJo ten
*oordeolo vnn do mindorjnrigon kwnm, terwijl hij geheel nlleen
«chndo of vermindering vnn den gemeenen boedel moest
^fagcn (art. 21). En wnnneer de Inngstlovendo der ouders
hnd opgenojnen cn daarvoor een gedeelte «les gemee-
\'^cn boedel« hnd bezwnnrd, itleof dit vorbnnd nlleen kloven
"P de goederen, dio niet nnn den mindcrjnrigen werden toe-
8««chcidcn. omdnt „der kinderen goederen nltijt suyvnr ende
0\'»bc8wncrt" werden gehouden (art. 22).

4

-ocr page 62-

50

In weerwil van deze strafbepalingen schijnt het toch meer-
malen voorgekomen te zijn, dat de overblijvende der ouders
het derde artikel niet nakwam. Voor \'t geval van een tweede
huwelijk ontstonden uit dit verzuim velerlei „inconvenientien,
questiën ende geschillen," die mijne Heeren van den Gerechte
wenschten te voorkomen. Zij hadden dus in art. 23 bepaald,
dat niemand mocht hertrouwen, vóórdat het gebleken was, dat
aan de bepaling van art. 3 was voldaan, en zij stelden daarop
ab boete: het verlies van een achtste deel van de goederen
van dengene wiens huwelijk toch voltrokken was. Na de
oprichting van \'t college van Commissarissen van huwelijk-
sche zaken, moest de trouwlustige weduwnaar of weduwe na
do huwelijkaaantcekening eene acte van consent, door den Se-
cretaris van de Weeskamer onderteekend, medebrengen. Deze
acte luidde: „Do Heeren Weesmeesteren consenteren voor zoo
„veel haar E.E. aangaat, dat de huwelijkse proclamaticn van

......... weduwnaar (weduwe) van......., haren voort-

„gang zullen mogen hebben. Actum ter Weeskamer desor

„stede den........" Commissarissen lieten dan in margino

vau \'t Hcgiiter aanteokenon. „Hij (zij) Wkamor voldaon don

........" Do drie huwelijks proclamaticn konden eerst dan

geschieden. Word do acte van consent niot vertoond, dan
roicerdeu Commissarissen de huwolijksaanteekening zonder
anderen vorm van proces.

Wanneer do langstlevende der ouders overleden was alvorens
aan het bepajildo bij art. 3 to hebbon gevolg gegeven, dan
rustte dezo verplichting op do oudste of naaste bloedverwan-
ten, onverschillig of zij vau vadors of van moeders zijdo den
minderjarige bestonden (art. Oj. Ze moesten daartoe alles
in acht nemen, wat hiervoor van don overblijvondon vader of
moeder is gozegd; alleen was er goen «prako van eeno schei-
ding, wanneer al de achtergoblovon kinderen minderjarig waren:
vgl. art. 43. Do eenige boete dio togeu hen was bedreigd
stond in art. 3 vermeld.

Eeno dergelijke verplichting hadden do bloodvorwanton —
do tweedo echtgenoot hieronder begrepen, — van den laatst-

-ocr page 63-

51

stervende der ouders, indien, na het overlijden des eersten,
de gemeene boedel behoorlijk gescheiden was (art, 11). Bij
nalatigheid als voren, betaalden zij niet meer dan 6 gulden.

Was op de boven beschrevene wijze de scheiding tusschen
de overblijvende der ouders, (meerderjarige broeders en zusters),
en de minderjarigen geschied, of hadden de voogden (naaste
bloedverwanten) nauwkeurig aangetoond, waaruit het erfdeel
<ler minderjarigen bestond, was hiervan in beide gevallen eene
authentieke acte opgemaakt ot had de langstlevende der ouders
met de vertegenwoordigers van zijne minderjarige kinderen
en met goedvinden van Weesmeesters een accoord van uitkoop
getroffen, dan noemde men dit, met con algemccnen term:
„den
\'"minderjarigen is beioijs gedaan",
terwijl het bedrag van dit
bewijs
hoofdgeld word genoemd. Naar onze meening heeft
uitdrukking alleen ieta to maken met de ouderlijke na-
latenschap (wellicht ook mot dio dor adscendcnton), die van
fcchtswogo den minderjarige toebehoorde, omdat mon niet
"prak van het
hevolja dor nalatenschap van oen broeder, eono
moei, eon vreemde enz. Nergens worden voorbooldon van
Zoodanige actcn van bewijs gevonden. Hierbij volgde mon
gansch andoren weg.
Indien aan personen dio in \'t Wcosboek stonden cono
®ffcnis was gemaakt, nmost do boodelhoudor binnen zes wc-
na
\'t overlijden vun don testateur con behoorlijk bo-
®edig(le„ inventaris tor Weeskamer overleggen; do voogden
\'hoesten do outhontiek gepassoordo boodolscheiding door Wees-
""cestors laten goedkeuren (art. 18)
on hot aandeel ontvangen,
^ok legaten worden door do orfgonamon aan «lo voogden ter
\'»and gesteld (art. l-l), cn wanneer dezo dio goederen of gol-
ter Weeskamer afleverden werd daarvan tor hunner vcr-
^«itwuording oi)gcmaakt eeno
acte van opgebracht goed (vgl.
"\'^t formulier, Amst. Secret. bl. 367;. Dezo acto stond gelijk
do zoogenaamde acto van bewijs, dio voor do oudorlijko
\'^\'^latcnNchap word opgemaakt,
^^an hot doen van scheiding kon niemand bij (ostamontairc
\'äpoaitio
worden onthoven (art. 8), tcmsij do testateur do

•i*

-ocr page 64-

52

Weeskamer uitgesloten had. Hij die onwillig was, om tot
de scheiding over te gaan, kon op bevel van 2 Schepenen
gegijzeld en tot de scheiding gedwongen worden; immers hij
werd niet losgelaten alvorens daartoe zijne medewerking te
hebben toegezegd; middelerwijl mocht hij geen handel drijven
(art. 17). Weesmeesteren konden evenwel vergunning geven
aan den overblijvende der ouders, om zonder scheiding „in
den boedel gemeen te blijven sitten" (bij uitkoop,, of dispen-
satie geven van scheiding en bewijs, indien er niets te schei-
den viel (art. 6).

Alle goederen die aan personen in \'t Weesboek staande ten
deel vielen, ouder welken titel ook, behoorden ter Weeskamer
te worden afgegeven, al hadden ook andere personen cr aan-
deel in. De eenige uitzondering werd iiierop gemaakt bij
uitkoop.

§ 6. In algemeene trekken hebben wij reeds de verplich-
tingen van den voogd geteekend. Thans zullen wij, do or-
donnantie tot uitgangspunt nemende, meer en détail nagaan
wat de voogden in acht moesten nemen, wanneer de han-
delingen in de vorige paragraphen beschreven verricht waren.

Al aanstonds kunnen we, naar den aard der verplichtingen,
onderscheid maken tusschen de voogdij van don
langstlevende
der ouders en die van verwanten of suppoosten.

Do vader of moeder had het wettelijk vruchtgenot van do
goederen zijner of harer minderjarige kinderen, zoolang niet do
zoon het
iS®, de dochter het 15" loven^jaar had bereikt
of eerder gehuwd was (art. ."Jl). Wagenaar UI, bl. ..75\'
ver/okert, dat men reeds lang voor zijn tijd, van deze bepi»\'
ling was afgeweken en vnn do goederen van zoon of dochtC
beido tot hot
25® jaar de vruchten trok. Daarvoor was mo»
gehouden voor do opvoeding en hot onderhoud der kinderen
to zorgen (art. .11, 3;i). Over \'t adgemeon was ondor
goederen niet begrepen al wat de minderjarige krachtens uitersi«"
wil, schenking enz. verkreeg, tenzij hot onder bepaling v»"
het tegendeel gegeven was, of het vruclit^jobruik daarvan door

-ocr page 65-

53

Weesmeesferi», na ingewonnen advies van de naaste bloedver-
wanten, geheel of gedeeltelijk den langstlevende der ouders
werd toegewezen (art. 3]). "Wanneer deze nu gedeeltelijk de
vruchten genoot, moest hij, als ieder ander voogd, hot over-
blijvende deel besturen en het saldo bij de jaarlijksche afreke-
ning ter Weeskamer deponeeren. Vóór Wagen aar "s tijd
was er nog eene bepaling, die vader of moeder de vrijheid
gaf zich, nadat de minderjarige het 18^ of 15c jaar had
bereikt, van het onderhoud en de opvoeding te ontslaan, mits
isij daarvan, in tegenwoordigheid der verwanten, voor Wces-
öieesters eene verklaring wilden atleggen on daarop dc beschik-
^ting van dit college wildon afwachten art 32). Waren de
Weezen dan niet in staat voor zich zelven te zorgen, dan
Itonden Weesmeesters of hen elders besteden, of aan vader
(moeder) eene toelage geven, waartoe des noods het kapitiuil
•"ocht aangesproken worden.

Geen dezer bemoeiingen had de moeder, zoolang men
tbans niet van de ordonn. was afgeweken. Zij mocht evenwel
^^ administratie voeren (art. 3(1), hetgeen tot de taak van alle
boogden behoorde, en in het volgende bestond: op vasto
^\'j\'len ter Weeskamer de schuldbrieven lichten tegen afgifte
een ontvangbewijs, en binnen 12 weken do iutcros.con
«laarop verschuldigd ontvangen cn de stukken terug brcn-
p\'b of, bij verzuim daarvan, do daarop vastgestelde hoete
J^talcn, huurpenningen innen, cn overigens alles doen om
inkomsten to kunnen verantwoorden. Uit dit inkomen
do kosten van opvoeding cn onderhoud bestreden; het
j\'yerblijvonde saldo werd, /,oo mogelijk, productief gemaakt cn
\'t- eindo van het
admini.««tratio-janr tor Weeskamer afge-
geven.

bloedverwanten of vreemden mot do voogdij belust
gewoonlijk voor onderhoud on opvoeding door Woea-
\'Seesters, in overleg mot de naaste bloedverwanten, eeno som
^°®gelcgd uit ,1c inkomsten van den weer«. Was het bedrag
fovenuon te klein, dan mochten op advies van Weesmces-
\' de tmroerende goodoron to geldo gemaakt wordon

-ocr page 66-

54

(art. 42), en desnoods het kapitaal worden aangesproken; m.i.
ligt dit in de woorden van \'t aangehaalde artikel „daarinne
„doen, so best ende oorbaerlyek tot proiTjte der kinderen
„dient ende behoort", opgesloten. Er bestonden geen bepa-
lingen, die de voogden er toe dwongen om de weezen zelf te
huisvesten en op te voeden. Het uitbesteden zal dus wel
regel zijn geweest. De naaste bloedverwanten behoorden toe
te zien, dat de weezen, naar evenredigheid van de som voor
onderhoud, etc. toegestaan, werden behandeld. Men schijnt
gewoon te zijn geweest de voorwaarden bij contract in overleg
met bloedverwanten en Weesmeesters te bepalen. Hield de
verzorger zich aan die voorwaarden niet, dan mochten, op
advies van Weesmeesters, de minderjarigen elders besteed, het
contract verbroken en de verzorger gedwongen worden de goe-
deren, nog in zijn bezit, af te geven (art. 33). Alle geschil-
len, die hieruit ontstonden, moesten krachtens art. 46 in eerste
instantie voor Weesmeesteren worden gebracht.

Weezen, die een zeer gering inkomen hadden of niets be-
zaten, werden in verschillende gestichten opgenomen on op-
gevoed, onder de leiding van het College van Jiegonton, dat
mot de voogdij belast was.

§ 7. We hebbon roden gehad om op te merken, dat
hot streven dor ordonn. was om dor weezen goed ongeschon-
den te bewaren. Zij schreef boj)aIingen voor ten opzichte van
de zekerheid, die, hoo noodzakelijk ook, belemmerend moesten
werken, wanneer do voogden zich ton t.a.ik «teldon, hot hun
toevertrouwde kapitaal zoo productief mogelijk to maken.
Ieder had een goed dool voor oogen, doch het een kon dik-
wijls niet dan ton koste van hot andere bereikt worden. J^®
strijd kon niot lang onbeslist blijven. Woesmecstors
beriepen
zich op de ordonn. (art. 41), die in do eersto plaat« zekerhci«!
eischte; ze kondon alle handelingen van do voogden, dio nie^
aan dio voorschriften beantwoordden, beletten,
vernietigen;
bovendien wa^s het toon voor p.irticuIicron niet zoo gc\'
makkelijk gold to beleggen
als tegenwoordig; zo Heten

-ocr page 67-

55

het dan oot maar Hever aan de oppervoogden over, bij wie
zich toch reeds langen tijd de weinige personen vervoegden,
die geld ter Weeskamer wilden opnemen en die dan geholpen
werden met de penningen van minderjarigen, waarover de
suppoosten de voogdij waarnamen.

Voortdurend gaan er nu uit den boezem vau het College
Van Weesmeesteren klachten op over „de slappichheyf\' der voog-
den in dit opzicht en zien we daarom hen in overleg met burge-
meesters middelen beramen, aangrijpen, om do „ledich liggende
Weesen penninghen" op de eene of andere, mits zekere wijze te
beleggen. Van lieverlede splitst zich de zorg voor der weezen
goed; — de voogden administreeren niets dan do vruchten,
^V\'eesmeesters daarentegen do kapitalen, het „hooftgelt." Niet
ten onrechte zegt dan ook een 17"\'® eeuwscho dichter tot lof
Van do Weesmeesters :

)>D\'onnoozele Wees, berooft van ouderen onderstand,
„Vind nieuwe dacdors vnn een teder mededogen."

Het volgende kan eon denkbeeld geven van do vaderlijke
\'\'^rgen die do Woesmccsteron nan do belangen hunner pu-
Pillen wijdden.

ordonnantie schreef in art. 15 voor, dat allo roerende
goederen van do minderjarigen in \'t openbaar bij opbod en
afslag verkocht moesten worden. Hieraan ligt het denkbeeld
grondslag, om iets wat niet productief is, productief te
Eeno dergelijke strekking ligt in art. 43, voorscbrij-
*endo, (lat de kapitalen nlle in \'t gemeen gehouden moeten
tot do meerderjarigheid van een der weezen. Het
gemakkelijker grooto dan kleine .sommen to beleggen.

^Varen nu volgons do bepalingen der ordonn. allo eigen-
^omsbewijzon „mitsgaders obligatiën, rentebrieven, schepen-
° ^^ecsmoeslerkonnii^son ofte eenigo andere acten obliga-
\'f» contracten, schoidingon, uitspraken en diergelijke actens"
. Notificatie van 11 Juli 1087), in «\'i?n woord alles wat do
j ïn ro en ad rem van den wees moest bewijzen, zelfs nl
^^^ personen «ui juris or deel in {art. 13), tor Weeska-
opgebracht om aldaar bewaard on beheerd to worden,

-ocr page 68-

56

dan stuitte men bij \'t beleggen der contanten op geen geringe
moeielijkheden. Het geld stroomde overvloedig naar het
kooprijk IJ, waar ongekende welvaart en weelde heerschten.
De meeste wijzen van geldbelegging, tegenwoordig aan de orde
van den dag, waren toen zoo niet onbekend dan toch onge-
bruikelijk; bovendien schreef art. 41 der ordonn., in navol-
ging van eene keur van 1530 (vgl. Handv. v. Amst. II,
bl. 642), slechts één weg voor: belegging van geld op Wees-
meesterkennissen, terwijl de terugbetaling gegarandeerd moest
worden door twee süffisante borgen, welke alleen dan niet werden
gevraagd wanneer de stadskas debitrice werd. Ieder parti-
culier kon evenwel bij personae sui juris „ter borse seer lichte-
„lyck en overvloedig gelden becomen, alleenlyck onder haere
„simple obligatie", dus zonder borgen daarvoor te moeten
stellen.

Vandaar dat zich dc „ledich liggende penningen" ter
Weeskamer voortdurend ophoopten. Meermalen hebben Wees-
meesters bij burgemeesters op de afschafiing van de belemme-
rende bepaling van art. 4l aangedrongen, langen tijd echter
zonder vrucht. De zekerheid mocht immers niot
verwaarloosd
worden. Onze beschouwing vangt, bij gebreke aan oudere ge-
gevens, aan met het begin van do 17\'\'® eeuw. Do stad had
toon gelukkig zelve grooto sommen noodig. Pas had zij haro
wallen uitgelegd, doch grooto werken mooston nog
ondernomen
worden.

Terwijl mon in het laatst dor 10«\'® eeuw ton bohoovo van
do stads-koa geld had moeten opnemen tegen don ponning
twaalf, (8\'/i pCt.) — een rontoatandaard die niet« buitongowoonfl
had, immers bij octrooi van 27 Mei 1504 haddon de
Staton
Ton Holl, on W. Frio.sl. bepaald, dat hot gold tor Wecskft-
mor van Amsterdam togen don penning 12 moest warden uit\'
gezet in plaats van tegen den ixsnning 10, omdat do
weozen
dit „in suick een coopstad nooto\'yck.syn bohouvondo" —\'
besloot do Vroedschop don 10 Mei 1003 (Resol.
Vroodach.
Vlll. hl. 425), op voordracht van Weeameeators on in afwijking
van het genoemde octrooi, om Weesmeesters to machtige"

-ocr page 69-

57

de onbelegde kapitalen met goedvinden der voogden ter The-
saurie te deponeeren, welke daarvan jaarlijks eene rente, bere-
kend tegen den penning 16 (6\'/4 pCt.), — den geldkoers tegen
welken de stad reeds meer gelden had opgenomen — zou
vergoeden, en welke sommen steeds eene maand na de opvrage
zouden terug gegeven worden.

Maar niet alleen eisehten de publieke werken — het ste-
delijke fabriek-ambt — schatten, groote sommen werden door
het toenmalige stadsbestuur beschikbaar gesteld ter aan-
moediging der industrie reeds binnen de stad uitgeoefend,
ter subsidieering van buitenlandsche industriëeien, dio een
nieuwen tak van nijverheid hier ter stede wilden overplanten.
Ons wakker voorgeslacht begreep dat het noodig was der ont-
luikende veste nieuwe bronnen van welva,art tc openen. Was
l»et beschikbare kapitaal daartoe niet voldoende, welnu, dc
«ledich liggende ponningen ter Weeskamer" wachtten slechts
op ceno geschikte gelegenheid om do stadskas to stijven.
5^00 besloot b. v. do vroedschap 29 Decembor 1601 om
voor / 120,000 ruwe zijdo aan to koopon, opdat, bij do toon
verwacht wordende staking van don toevoer, de zijdc-iudustrio,
con jonge telg v.m vreemden bodem, niet zou stilsUuin. Dit
fonds werd ter Weeskamer opgenomen (Ucsol. Vrocdsch.

X. bl. 1.6»«).

Weldra moesten Weesmeesters weer naar een ander d(?-
l>ouch«> omzien. Eeno gelegenheid daartoe bood zich aan in
^007, door cono llcsolutio van do Staton van Holl. en West-
friesland, w.iarbij den ontvangers dor
gomocno middolen word
toogest-uiji golden lor Weeskamer optoncmon, en den obligatiën
^oor hen afgegeven dozolfdo kracht werd toegekend, alsof ze
•^oor do Hoeren Staten zelf of hunno gccommittoerden waron
^feovon. (Uesol. Vrocdsch. X. bl. 155»«>). Zoo do Vroedschap do
^Vcesmecstcrs al daartoe machtigdo, dan was hot evenwel niot
^oor langen tijd. Dc ontvangers fraudeerden en dc vcrgun-
•^"»g werd ingetrokken.

Inmiddels ging do uitlegging dor stad in 1011 waar-
»chijnlijlc niet onopgemerkt (er Weeskamer voorbij. Toch bleef

-ocr page 70-

58

het kapitaal steeds aangroeien, terwijl daarentegen de wijzen
om het te beleggen verminderden. "Wilden de voogden het ka-
pitaal hunner pupillen voordeelig beleggen, dan moesten ze
daartoe de gelegenheid zoeken buiten de "Weeskamer om. In-
derdaad vonden ze daartoe den weg bij de O. I. Comp. en
bij particulieren die geen borgen konden vinden. Bevoogden
moesten dan natuurlijk de risico voor zich nemen. Niet al-
leen werd hierdoor de zekerheid, bij de ordonnantie beoogd,
eene hersenschim, maar ook ondervonden de inkomsten der
Weeskamer-ambtenaren daardoor eene gevoelige vermindering.
In 1619 hooren we nu Weesmeesters over dit ingeslopen mis-
bruik bij burgemeesters klagen. Zij stelden niet voor de
ordonn. met kracht of geweld te handhaven, neen, zij be-
geerden eeno concessie aan den tijdgeest gedaan, en do be-
lemmerende bepaling afgeschaft althans veranderd tc zien. Op
hunne voordracht bepaalde de "Vroedschap den Nov.
1619 dat ook
6én borg voldoende, ja zelfs geen borg noodig
was, mits de obligatie „bij forme van Weesmeester kennisse"
verleden werd, We weten dat hieruit een privilege op al
do goederen van den debiteur ontstond.

Nieuwe concessicn bleken echter noodig, en do vroedschap
gaf gereedelijk hare toestemming\'om do bedoelde gelden te
beleggen „op \'t huys van Leeninghon" (bank van Leoning);
zij bepaalde zelfs, dat do geldon door \'t Bailluwschap van
Waterland voorgeschoten zouden worden afgelost en dat men
„om do Weeskinderen to bcniüciercn\'\' in do plaats daarvan
hot gold ter Weeskamer zou opnemen. Doch zij volhardde
bij het besluit, dat geen gelden mochten afgegoven worden
aan particulieren op simpele obligatie of aan den ontvanger
van de gemeenc middelen (Resol. "Vroedsch. XIII bl. IIG*")
28 Juni 1G22.

Gelijke machtiging gaf de regeoring der stad voor do 0.1.
Comp., toen de bowindhobbers in 1623 het formulier der
schuldbrieven veranderden en ophielden persoonlijk aansprake-
lijk te zijn voor de aflossing der obligatien (Resol. Vroedsch.
XI\'V bl. 62. 7 Nov. 1628). Weesmeesters moesten evenwel

-ocr page 71-

59

de belegging niet dan met toestemming van „bloedvoogden,
magen en vrienden" doen. Eeeds 24 Nov. daaraanvolgende
oordeelde de vroedschap die toestemming niet meer noodza-
kelijk, maar eene bloote notificatie door Weesmeesters aan
hen gedaan voldoende. Yoogden en verwanten hadden toen
in deze zaak al zeer weinig in te brengen.

Wanneer zich onder de goederen ter weeskamer opge-
bracht schuldbrieven bevonden, door derden ten behoeve van
ouders of erflaters van de minderjarigen afgegeven, „insgelijcx
overeenkompsten, beloften, borchtochten mitsgaders alle andere
acten" (art. 29), dan waren de Weesmeesters er op uit van
den debiteur eene schriftelijke erkenning te verkrijgen, waardoor
die vaak onderhandsche schuldbrieven de kracht en de voor-
rechten van Weesmeester-kennissen kregen. Zij handelden
hiermede volgens de ampliatie op do ordonn. van 1 Nov.
1619. Op het oorspronkelijke stuk werd dan genoteerd:
„don .... heoft .... tor Weeskamer compareorende bekend
„de .... guldons, in do bovenstaande obligatie begrepen
„schuldig te zijn, belovende dio te betalen, binnen oen jaar
„na.ar dato deozer, mot don intrest, tegen.... ten hondort,
„onder verbant als na rechten. Presentibus .... en ....
„Wcesmecstoron." (zio Amst. Secr. bl. .\'346.). Hiermede werd
voorkomen, dat, in goval van wanbetaling of faillissomont,
voogden, wccsmcesteron en do stadskas om vergoeding zouden
worden aangesi)rokcn. Do debiteurs wilden in \'t algemeen
niota v:in oeno zoodanige vorslimmering van hunnen toestand,
uit de voorrechten dor woosmcesterkonnissen spruitende, woten,
en losten liovor do obligatie af, zoodat do gelden weder los
kwamen. In 1040 betoogden Weesmeesters aan den IJaad
weder do nadcoligo gevolgen van do zekerheid bij de ordonn.
beoogd. Doch do liaad schijnt geeno nieuwe ingrijpende
ampliatie te hobbon durven maken, ofschoon cenigo voorname
rechtsgeleerden den 21 Sopt 1040 adviseerden tot hot maken
van eono keur, waarbij onbeporkto vrijheid aan voogden zou
worden gelaten om, mits met goedvinden van 2 Woesmeos-
tors, golden op vast goed of a deposito to govon, zelfs zondor

-ocr page 72-

60

borgen en daarbij de verantwoordelijkheid van voogden, Wees-
meesteren en de Stadskas uitdrukkelijk uit te sluiten (llesol
Vroedscb. XVIII bl. seq.). De raad oordeelde te recht
deze liceutia eenig/.ins gevaarlijk voor de weezen. Als vau
ouds lieten de voogden het beleggen der gelden nu weer
geheel aan de Weesmeesters over.

Kort daarna gaven de Staten van Holl. en W.-Prieslaiid,
op verzoek van de Amsterdamsche gecommitteerden, bij reso-
lutie van 11 Dec. 1642 een octrooi, krachtens hetwelk
Weesmeesters gemachtigd werden, met goedvinden en advies
van Burgemeesters, die gelden tegen behoorlijke intrest uit te
zetten bij de steden van Holl. en W.-Priesl., zonder dat deze
daartoe hypotheek of borgen zouden behoeven te stellen.
(Handvesten II. bl. 643).

Een gelukkige tijd brak voor Weesmeesteren aan, toen er
uitvoering werd gegeven aan de langberaamde plannen om de
stad weder uit te breiden en bet geprojecteerde halve cirkel-
vlak tc volbouwen. Do vrijheidskrijg, die tijdons de vorige
uitlegging groote sommen aan dat doel onttrok, en van geen
geringen invloed zal geweest zijn op de duurte van het geld
toen ter tijd, bad plaats gemaakt voor een heilrijken vrede,
onder welken handel en nijverheid een ongekenden bloei be-
reikten en do schatten, dio in de beurzen der ondernemende
kooplieden vloeiden, de geldmarkt ongewoon deden dalen,
dank zij de engero grenzen waarbinnen zich de geldhandel
bewoog. Gelukkig hij dio 3\'/, pCt. voor zijn geld bij bijleg-
ging kon bedingen Geen voordeeliger tijden bad do stedelijke
rcgeering kunnen droomen. De-lage geldkoers was niet alleoa
de eerste aanleiding om tot de vergrooting ovor to gaan;
bij oefende op do wijzo van uitvoering, die inderdaad alles
overtrof wat er van dien aard werd ondernomen, eon hoogst
weldadigen invloed uit. In November 1058 was do Stadskas
zoo schaars voorzien, dat de llaad besloot •Thcaaurieron te
machtigen om/ 150,000 li 3 pCt. ter Weeskamer op te nemen,
\'(llesol. Vroedscb. B bl. 64*"). Thcsaurieren Bchijneu hiermede
niet gedraald cn terstond uitbetalingen gedaan te hebben.

-ocr page 73-

fil

ulthans toen iu December de Commissarissen van de bank
van Leening, die gewoon waren als zij in geldverlegenheid
>erkeerden zich ter Thesaurie om ondersteuning te vervoe-
gen, geld noodig hadden, klopten ze te vergeefs bij Thesau-
riereu
ivan, en moesten gemachtigd worden om tot een bedrag
van f 100,000 tegen 3 en 3\',., pCt. ter Weeskamer te lich-
ten, „omdat (zeide de Ilaad) „\'t werck van de banck van
„Leeiiinghe niet wel can stilslaen, bchalven dat de gelden
„daer goet profTijt doen." (Resol. Vroedsch. B. bl. 09.)
Gedurende de beide volgende jaren leende de stad van par-
ticulieren of van andere stedelijke instellingen gelden legen
3\'/*, later zelfs tegen 3\'/» pCt.; de Wisselbank fourneerde
b. v. in 1059 twee tonuen gouds. Toch had de stad nog
meer geld noodig. In .Tanuari 1001 werd den Eaad door
Burgemeesters en Thesaurieren bekend gemaakt, dat er bij-
kans totaal gebrek aan contanten ter Thesaurie was, zoodat
weldra „tot groot oneerbaer van do stadt do botaelingen
„zouden moeten worden gestaekt." Er w.is natuurlijk geen
kwestie van een bankroet, maar wel van eeno oogenblikkolijko
geldverlegenheid; immors het bleek dat Thesaurieren mot do
vrij geringe som v-tn ƒ 150,000 te helpen waren. In hare
vergadering van O .Januari 1001 nam dc vroedschap toon
hot besluit, dat dezo golden tor AVeeskamor moesten worden
opgenomen, doch zij maakte daarbij ceno bepaling, te merk-
waardig om hier niet in extenso overgenomen to worden. (Ec-
.sidutio van do Vrocdsch. C bl. 99): „oude dat in dcsolvo lich-
„tingo voor allo anderen zullon geprcforccrt werden de wecson
„van do geringste gelcgcnthoyt dio tor Wecscamcr alhior hare
„penninghon lodich hebbon tegen 3\'/, ten hondert in \'tjaer.
,,Zoo nochtans, aangcsicn dacrondor vele cloyno parthijon
„zullen gevonden werden dacr do Tresorio zeer veel mooyto
,,mede hooft als van yder ecu separate obligatie wordt ge-
„macct, dat van alle dcsclvc clcyno parthijon to zamon con
.»obligatio aon do Wecscamcr zal worden gegeven cn dezelve
„bij ccne rekcningh, aldaer van doso Hchtingo apart tc hou-
„dcn, gorcpartiëert on aen con ygcl. pro rato do interessen

-ocr page 74-

62

„goet gedaen. Ende dat verders hetgunt aan de voorsz
„150,000 guld. alsdan noch deficiëert, genomen zal werden
„van meer vermogende weesen, bij groote parthijen tot zoo
„lage interessen als men \'t geldt van anderen buyten de
„Weescamer zoude connen cryghen". Blijkens de grootboe-
ken der stad werd dit bedrag den 20 Januari 1661 afgegeven.

Den 27 Eebr. 1662 en 20 Mei 1662 besloot de Vroed-
schap telkens 3 tonnen gouds tegen 3\'/, pCt. ter Weeskamer
voor de publieke werken te lichten (Resol. Vroedsch. C. 185*",
245). De weezen van „geringe gelegentheyt" fourneerden
hiervan krachtens het eerste besluit binnen den tijd van 2\'/,
maand ƒ 150,000, en krachtens het tweede binnen een jaar
de som van ƒ160,000. (grootboek A). In 1663 was weder
voor een ander doel geld noodig, dat insgelijks ter Wees-
kamer gevonden werd; bij Eesolutie van 9 Maart werd be-
sloten tot het opnemen van een tonne gouds ter Weeska-
mer om graan aan to koopen. Weesmeesters verstrekten hier-
voor in do maanden April en Mei eene som dio hot ge-
vraagde met ƒ 10,000 overtrof en in Juni nogmaals/"60,000.—
alles uit de gelden der weezen van „geringe gelegentlieit."
(grootboek A). Nogmaals besloot de vroedschap het geld dat
noodig was liever ter Weeskamer dan elders op te nemen.
Zij machtigde daarom den 3 Sopt. 1665 cn 15 Maart 1666
Thesauriereu telkens een tonne gouds op to nemen. Hiervan
word de helft door minder gegoede weezon verschaft. (Resol.
Vroedych. E bl. 18^", Grootboek A). Reeds in \'t begin

van 1671 lieten de stadsfinantiën too ul deze sommen af to
lossen en de
Rekening-courant -mot ^Vecsmcestc^ou to liqui-
deeren.

Inmiddels was het telkens aangroeiende kapitaal ter Wees-
kamer nog niet uitgeput. Do linantien der stad werden door
nieuwe, ongekend rijke hulpbronnen hersteld, zoodat .il de
onkosten van de nieuwe vergrooting in 1676 waren bestre-
den (Wagon aar I. bl. 49).

Den 22 Maart 1666 klaagden Weesmeesters reeds wedor,
dat er „eene notable somme van penningen ter Weescamcr

-ocr page 75-

365

„ledich lag". Zij verzochten vergunning die te mogen be-
leggen hl de leening kortelings door de Admiraliteit van
.iVmsterdam tegen S\'/s pCt. geopend. De vroedschap oor-
deelende, dat de belegging ten comptoire der Admiraliteyt
minstens even zeker was als ter Thesaurie, omdat „dit comp-
„toir nae proportie van zijn incomen weynig beswaert was",
schroomde niet die te verleenen (Resol. Vroedsch. E bl. 101).

"Van lieverlede werd de geldmarkt hoe langer hoe williger.
Eeeds in 1670 konden de Weesmeesters onmogelijk 3\'/» pCt.
bedingen en vroegen zij vergunning om het geld der wcezen tegen
8 pCt.,
o. a. bij Eegenten van het Leprozenhuis uit te zetten
(Eesol. Vroedsch. G. bl. In\'t bange jaar 1672 was even-

wel alles veranderd. Do kas van do Weeskamer was niet ge-
noegzaam voorzien om / 50,000 aan de Bank van Leoning
to loonen (Eesol. Vroedsch. II. bl. 46^0). Langen tijd hooron
wij niets van overvloed van geld, waarvoor geen vraag was,
on do stad voorzag zich, toen zij in 1679 gold noodig had,
uit do kas van do Desolato boedelkamer cn andoro subaltcrno
banken. Krachtens cono resolutie van 27 October 1696
werd er in do eerstvolgende jaron twee tonnen gouds tor
Weeskamer gelicht tegen 8 pCt. In 1698 kwam daar nog oen
half millioen guldon bij (Eesol. van Thes. IX f^. 44). In 1701
krachtons Ecsolutio van burgemeesters van 28 April, werd nog-
maals / 90,000, cn in 1700, krachtens besluit van 24 Eobr.
ƒ 100,000 gelicht, torwijl hot bedrag van
f 25,000 — dat
do Thcsaurio ter ^Vccskamcr opnam don 1 Dcc. 1712
word uitbetaald (grootboeken der stad). Inmiddels hadden
Woesmoostors den 4 Aug. 1702 vorgnnning gekregen do ove-
rige ter Weeskamer lodich liggende penningen togon 4 pCt.
uit to zottou bij hot Iloogheomr.\'iadachap van don grooton Zee-
burger- on Diemordijk (Kcsol. Vroedsch. B. B. bl. 63).

Do stad was cono gocdo en aoliedo dobitrico. Wecsmcos-
tors drongen daarom niot op allossing aan. lloo dat moge-
lijk, ja zolüj voordeolig voor do Weeskamer was, zal nador
blijken. Do stad was nu op 1 Dcc 1712 behalve do ronto
/ 815.000.— schuldig. Van dit bedrag werd van tijd tot

-ocr page 76-

64

tijd zooveel afbetaald, dat op 1 Tebr. 1741 nog /690.000
hoofdsom moest worden afgerekend. Op 1 Febr. 1750 was
dit cijfer verminderd tot / 640.000, waarop den 18 Sept.
1750 wederom /" 150.000 werd afgelost. Het saldo groot
ƒ490,000, waarvoor toen 3 pCt. rente \'sjaars schuldig was,
bleef onafgelost. Immers toen in 1751 \'t College van Bur-
gemeesters besloot deze som af te lossen of baar op rente
te houden tegen 2\'/,pCt., kozen Weesmeeslers het laatste,
omdat zij geen voordeeliger wijze van beleggen konden vin-
den. Wel hebben Weesmeesters later, b.v. in Nov. 1752,
getracht bij de stad gelden „wegens hunne kamer" te beleg-
gen (ƒ110,000), doch de stads-kas was zoo goed voorzien,
dat Burgemeesters do aanvrage weigerden. (Notulen van
het verhandelde in Bu rgemeesters-kamer: Handschrift van
Burg. Deutz, I. bl. 162; vgl. Inv. Arch. III. bl. 27 N".
22.) Den 7 Januari 1772 toen de hollandsche obligatiën
6 li. 7 pCt. boven pari stonden, belegden Weesmeesters
weder ƒ150,000 ter Thesaurie, die in 1797 en 1801 zijn
afgelost.

Wanneer Weesmeesteren eene som bestaande uit do pen-
ningen van verschillende weezen „vau geringe gelegentbeyt",
aan de Thesaurie afgaven, dan moesten zij zorgen dat hun
voorhanden kapitaal steeds groot genoeg was, om alle min-
derjarigen, dio bij \'t bereiken hunner meerderjarigheid over
hun geld wilden beschikken, af te lossen. (Do llegeering
bad, gelijk we op bl. 61 zagen, de Weesmeesters gemach-
tigd om de repartitiebooken te bondon in plaals vnn de
Thcsaurieren). Aanvankelijk • zullen zij daartoe bet pas aan-
gebrachte kapitaal van andere weezen hebbon gebruikt, dal.
dan door dezen administratieven maatregel aanstonds beleg-
ging vond. Sedert 1653 kreeg de Weeskamer baar eigen
kapitaal, op den naam Adam de Wees ter Thesaurio
belegd. Dit kapitaal, waarvan de renten telken jare weder kon-
den uitgezet worden, groeide steeds aan. Moesten er uitkee-
ringon plaats hebben, de gelden daartoe werden uit dit fonds
bestreden en de obligatiën in het
repartitiehoek ten name

-ocr page 77-

65

van Adam de Wees overgeschreven. De Weeskamer had
nog bovendien het voordeel van de maand interest bij iedere
inschrijving en afschrijving, die, bij besluit van de vroed-
schap van 10 Mei 1603 (Resol. Vroedsch. VIII bl. 42.5), als
een beneficie voor de Stadskas was vastgesteld. Adam de
Wees was een rechte woekeraar, die door de llesulutie
van de Vroedschap, welke de weezen „van geringe gelegent-
heyt" bevoordeelde, vasten voet verkregen hebbende in dc Re-
partitieboeken, vau lieverlede de kleine pretentien op de stad
overnam, en in \'t midden der vorige eeuw reeds als de
grootste crediteur van de Thesaurie ter Weeskamer te bock
stond. Want het hierboven bedoelde kapitaal van
f 490.000
was toen zijn onverdeeld eigendom.

Doch niet .illeen werden deze repartitieboeken gehouden
van de gelden die ter Thesaurie werd belegd. Men repar-
tiecrde evenzeer obligatiën op de Admiraliteit te Amst. cn op
het geraccnc land van IIoll. en W. Friesland ten kantore
van den ontvanger te Amsterdam, te \'s Gravcnhagc, to Oorin-
clicm. In 1753 deed mon \'t zelfde voor dc cugclscho elfcc-
ten. De registers daarvan worden nog in \'t Archief van do
Algcm. Comm. v. Liq. bewaard.

Naa.st deze administratie, dio dc eigenlijke taak dor AVccs-
kamer was, stond eeno andere, die, naar hot schijnt, door do
comitjus juris orphanorum was in \'t leven geroepen.

Do Weeskamers in do koloniën cn door hare tusschcn-
komst particuliere personen zonden, por wisselbrieven op do
O. I. C., gelden over aan do Weeskamers in het moederland,
welke zich dan door hare boden of suppoosten belastten hetzij
mot hot opsporen der rechthebbenden, wanneer dio bij do
brieven niot genoog waron aangeduid, hetzij met hot bewaren
van de overgezonden gelden voor do aangewezen personen,
zoolang de-io geen voldoende bewijzen hunner identiteit aan-
gevoerd hadden. Zonder bijbetaling van de inmiddels daarop
ontvangen rente, werd hun do aangewezen som uitbotsudd. Do
hicrbodooldo route werd door de Weeskamer tot dekking dor

5

-ocr page 78-

66

administratie- en bewaarkosten ingehouden. Dit schijnt een
algemeene regel te zijn geweest, en ieder, die op deze wijze
gelden overmaakte, werd geacht zich daaraan te onderwerpen.
Overigens schijnt de Weeskamer bij deze operatien geen voor-
deel gehad te hebben, daar de emolumenten in de particu-
liere kassen der ambtenaren vloeiden. Zoo bracht b. v. de
Weeskamer-Secretaris, die
\'t bedrag der wisselbrieven ten
kantore der O. I. C. ontving, daarvoor \'/» pCt. in rekening,
en mochten de suppoosten bij de uitbetaling eenigo procen-
ten inhouden: eene belasting die wel hoog was, maar die ook
lang niet altijd gemakkelijk werd verdiend, daar in deze ad-
ministratie zeer uitgebreide correspondentien gevoerd moesten
worden. De Weeskamer had er niet enkel zeer veel bemoei-
ingen mede maar leed dikwijls geen geringe schade, wan-
neer b.
V. aan personen, die zich van valsche papieren hadden
bediend, eene geldsom uitbetaald was. Maar de voornaamste
grief van de Weeskamer was, dat de O. I. Comp. aan hare
kantoren in de koloniën de ducatons slechts tot een koers
van 13 in plaats van 15 schellingen aannam. De geadres-
seerden in Nederland ontvingen dus het hun in ducatons
berekende saldo niet dan na eene korting van 13", pCt.
Men begrijpt lichtelijk", hoevele onaangenaamheden de Wees-
kamer daarvoor moest lijden.

Dewijl de Weeskamer of, wanneer deze insolvent was, do
Stadskas bij verkeerde uitbetaling de schade moest dragon
was zij zeer voorzichtig met het erkennen der rechten van do
personen die zich aanmeldden. Die personen moesten v.iak
groote kosten maken om hun recht to kunnen doen geldey.
Wanneer dio kosten het bedrag tor Weeskamer bewaard over-
troffen, dan liet mon do penningen eenvoudig waar zn waren;
men derelinqucerde ze; vandaar bedragen de meeste der boe-
dels, die vermeld zijn op de lijsten door de algemeene Com-
missie van Liquidatie gepubliceerd, slechts* enkele of weinige
tientallen van guldens. Dat gederelinqMoordo goed verviel
ipso jure aan do graaflijkheid, hier, gelijk wo later zullen zien.
aan de stad.

-ocr page 79-

67

Het was bovendien gebruikelijk, dat de koloniale Weeska-
mers, wanneer zij, als oppervoogden over de weezen in haar
ressort, hare pupillen ter voltooiing hunner opvoeding naar
het moederland zonden, de voogdij opdroegen aan de Wees-
kamers der plaats, waar die opvoeding zou worden genoten.
De Amsterd. kamer droeg die voogdij aan hare suppoosten
over, aan welke de koloniale weeskamers dan per wissel het
jaarlijkscbe inkomen overmaakten. Dat de suppoosten hiervoor
percentsgewijze beloond werden, was billijk. De Weeskamer
zelve had daarvan geen voordeel.

Het vertrouwen in de solvabiliteit der Weeskamer, gerug-
steund als zij was door de aansprakelijkheid van de stadskas,
bracht te weeg, dat vele erflaters hunne met fideïcommis of
andere uitkeeringen bezwaarde nalatenschappen aan de Wees-
kamer ter administratie toevertrouwden. Van lieverlede was
de weei\'kamer met dit beheer als overstelpt. In do vergade-
ring van do Vroedschap van 20 Juni 1052 beraadslaagde
men er over om eono afzonderlijke kamer op to richten voor
het beheer van dio goederen. AVol word toon geen
besluit in dion geest genomen, maar toch besloten mijne
Heeren van don Gerechte dio administratie alleen aan do
Weeskamer to laten, voor zooverre personen dor Weeskamer
subject eigenaars van die kapitalen waron (30 Juli 1052
keurboek M bl. 159). Dit was echter slechts eon halvo
mnatregol, daar men tooliot dat golden on goederen, mol
dergelijke uitkeeringen belast, in porpotuum onder „cus-
todio" — zoo als men het noemde — dor Weeskamer
zouden blijven.

Uit do oppervoogdij van Woosmoestoren volgt als van zelve
dat alle „acton on contracten, transactiën, verblijven, accoordon,
„scheidingen" etc., dio door voogden of administrateurs ton bo-
hoovo van porsonon, boedels of zakon der Weeskamer subject
worden aangegaan, en die van invloed kondon zijn op don
vermogens toestand van deze laatston, door Woesmoesteron
mooston worden geapprobeerd. Do ordonn. schreef dit niot

5*

-ocr page 80-

mm

68

direct voor. Hét was evenwel een gebruik, dat, blijkens een
rekwest van "Weesmeesters aan de Staten van Holl, en W.
Friesland, reeds in 1620 in zwang was. Omstreeks 1726
werd dit recht den Weesmeesters evenwel betwist. Vandaar
dat zij het noodig oordeelden wettelijke bevestiging van deze
nsantie aan genoemde Staten te vragen, cn daarbij den wenscb
uit te spreken, dat aan die approbatie dezelfde kracht zou
worden toegekend, alsof die acten zeiven voor hen verleden
waren. Zij verklaarden, dat dit gebruik evenzeer erkend was,
als het voorrecht van art. 29. In weerwil dat de Hooge
Baad oordeelde, dat Weesmeesteren hun recht niet voldoende
hadden kunnen aantoonen, volgde den 3 October 1726 eene
Resolutie van die Staten in den geest door Weesmeesters
beoogd (Handv. II. bl. 645).

A fortiori moesten natuurlijk Weesmeesters vergunning
geven om der weezen goed te vervreemden. Onroerend goed
mocht zelfs niet worden verkocht, of de noodz.ikelijkbeid —•
dekking van onderhoudskosten of betaling van schulden —
moest gebleken zijn (art 26, 42). Dc approbatien werden
ingeschreven in een afzonderlijk Register, dat men ten dien
einde ter Weeskamer hield. Het formulier daarvoor is te
vinden Amst. Secret. bl. 363.

Ten opzichte van het beheer dor goederen verdienen nog
twee besluiten van de Staten van Holl, on W. Friesl. onze
aandacht.

Het eerste, van 3 Oct. 1671, bepaalde, dat voogden geen
lijfronten ten lijve van weezen en ten laste van bet gemeene
land
v. Holl, en W. Friesl.\'of van de steden mochten koo-
pen, dan na verkregen toestemming van Burgemeesteren en
Regeerders.

Het tweede van 28 Juli 1674, bepaalde, dat, wanneer min-
derjarigen goederen onder den last van vruchtgebruik beza-
ten, de voogden die goederen dan geheel of ten dcelo moch-
ten verbinden om met de daardoor verkregen gelden do
reëele lasten, die door bet landsbestuur werden uitgeschreven,
te betalen, doch dat dan de vruchtgebruiker verplicht was

-ocr page 81-

69

de rente van die som jaarlijks te betalen. (Zie het formulier
Amst. Seeret. bl. 365). Ook mochten de voogden met goed-
vinden van den usufructuarius zoodanig deel verkoopen als
noodig was om die belastingen te betalen; alles na bekomen
vergunning van Weesmeesters.

§ 8. Bij het einde der voogdij moest door den voogd
een staat der goederen ingeleverd, rekening en verantwoor-
ding gedaan en het overschot iu handen van den gewezen
pupil of zijne erfgenamen gesteld worden. Was de boedel
van eenige minderjarigen in \'t gemeen gehouden, dan had
er tegelijk eene scheiding plaats. (Zie hiervan het formulier,
Amst. Seeret. bl. 369). Wagenaar zegt dus ten onrechte,
dat het goed gemeen bleef tot de laatste meerderjarig werd
(III. bl. 378), tenzij hij er mede bedoelt, dat, wanneer aan een
der minderjarigen zijn deel bij scheiding was toegewezen, het
overigo weder in \'t gemeen word gehouden, zoolang totdat
do laatste scheiding had plaats gehad.

Voor het geval dat mon gedurende 16 jaren niets vaneen
wees had vernomen, cn or tor plaatse vau zijn laatste ver-
blijf oen bepaald getal oproepingen zonder vrucht waren ge-
daan, mochten de erfgenamen, nu zich behoorlijk gelegiti-
meerd te hebben, met vergunning van Weesmeesters, do nala-
tenschap deelen, on na bekomen toestemming van schoponon
(vgl. Wagon aar 111 bl. 326) do gelden ter Weeskamer lichten.
Zij moesten evenwel borg stollen die golden to restitu-
ecren, wanneer anderen daarop betere rechten konden doen
golden (art. \'U). Eono ampliatio en interpretatie van dit art.
bij keuro van 28 Januari 1777 (Keurb. U bl. 153. bepaalde,
dat dio oproepingen in dc Amsterd. cn Ilaarl. Couranten drio
malen, telkens met tusschenpoozen van G maanden, door
de erfgenamen moesten worden gedaan.

-ocr page 82-

70

HOOFDSTUK V.

TABEL

aanwijzende de uitbreiding van het ambtenaars-personeel

aan de

Amsterdamsche Weeskamer.

Secretaris.

Klerk.

OQ

O
O

ja

O

O
^

s

O

B

a

TS

a

Bode.

O

d
•n

O

. y

\'C

CS
O

O
r-H

d
ö

S

<13

B
to
a

\'a

a

O

PM

c

9

O

\'C

O

1

n
T3
-2
M

\'M

<D

•xi
a

O

.iS

CS

O
>-c

O
0)

co

(H

O

"ÏH
V
TJ
C

O
^

CS

ö
V

co

0

01

<o

hl
O
&l
Ph
O

m

\'S3

m

<5

CS

<n
O

ja
H

* ET*

"73
a>
TS

a

O

1468

1

1

I

1531

1

1

1

1568

1

1

1

1610

1

1

2

1636

1

1

1640

1

1

1

3

1654

1

1

3

1655

1

1

1

3

1728

1

1

1

3

1

1760

1

1

1

3

1

1

1791

1

1

1

3

1

1

§ 1. Reeds in 1468 vinden wij een klerk en een knecht
(Secretaris en bode) der Weeskamer genoemd,
[zie Bijlage B.)

Het eerst dat we van eene instructie van den wees-
camerclorcq gewag gemaakt vinden is in 1507. Toch zal de

-ocr page 83-

71

instructie, die toen gegeven werd, niet voor den eersten clercq
gegeven zijn. Bij eene administratie, als die ter Weeskamer, was
een ambtenaar met het schrijfwerk belast onmisbaar. Het kan
dan ook hier alleen de kwestie zijn, of Weesmeesteren reeds vóór
1507 eene van de Stads-Secretarie afgescheiden en zelfstan-
dige administratie voerden. Vóór de oprichting van de Wees-
kamer immers werd bet weesboek ter secretarie gehouden.
Het antwoord op deze vraag is evenwel niet te geven. Zeker
is het, dat nog vele jaren later de Weeskamer in eene soort
van afliankelijken toestand ten opzichte van de stedelijke
secretarie of Thesaurie verkeerde: zeer praktisch inderdaad,
omdat de werkzaamheden ter Weeskamer niet van dien aard
waren — in den beginne althans — dat daarmede dag aan
dag het personeel zou kunnen worden bezig gehouden. Zoo
nam b. v. de bode van de Thesaurie tot 1508 ook do Wees-
kamer waar; zoo werd stellig niet vóór het midden der 17®
eeuw oen klerk afzonderlijk voor de Weeskamer aangesteld,
zoo word eindelijk eerst in lOó l do eerste Secretaris ter
Weeskamer ontheven van do verplichting om ook tor secre-
tarie werkzaam to zijn. Eon on ander als gevolg van do
toenemende drukke bezigheden ter Weeskamer. Do nevens-
staando tabel toont do uitbreiding van \'t personeel nog dui-
delijker aan.

De Woesmoostors vergaderden slechts vier malen \'s weoks.
Maandag on Zaterdag hield hot boamblen-porsonool echter
ook kantoor. In \'t geheel waron or jaarlijks 115 dagen —
feestdagen, vacantion enz — w.oarop do Weeskamer voor
hot publiek gesloten was. Allo ambtenaroii worden door
Burgemcostoron aangesteld, mooston bolofto van geheimhou-
ding doen on worden vóór hot aanvaarden hunner betrekking
door den presidoorenden burgomeestor beëodigd. Do wedden
van allo ambtenaren worden door do stad betaald, doch do
ambtenaren vonden geen goringo bron van inkomstou in do
emolumenten van do Woeskamor; hieronder verstaan we do
kosten dio op citatien cn overboekingen vielen, vendntiodoon,
logos etc. Naarmate echter dc uitsluiting dor Woeskamor

-ocr page 84-

72

gebruikelijker werd, verminderden natuurlijk deze voordee-
len. Eeeds in 1679, krachtens eene resolutie van Burge-
meesteren van 14 Oct., bestreden Weesmeesters uit de renten
van Adam de Wees hun eigen salaris, dat van de boden en de
bureaukosten1) (vgl.Eesolutieboek van Thcsaurieren VIbl. 160).
Sedert 1748 daalden de inkomsten der ambtenaren door de
uitsluiting zoodanig, dat Burgemee.sters, 27 Januari 1770,
besloten den suppoosten, en 20 Febr. 1771 ook den tweeden
Secretaris een vast salaris te verzekeren, onder deze bepaling,
dat, wanneer de emolumenten tot bereiking van bet minimum
niet voldoende waren, dit salaris uit de revenuen van Adam
de Wees, en, als ook deze mochten te kort schieten, uit de
stadskas zou worden aangevuld. AVaarschijnlijk zijn later der-
gelijke conditiën met de overige ambtenaren gemaakt, althans
in 1788 verklaarden Weesmeesters, dat de Weeskamer hare
administratiekosten geheel uit eigen kapitaal dekte.

])e Bataaf!<che republiek brak met bet emolumenten-systecm.
Sedert 1795 gaf het stedelijk bestuur goede honoraria, maar
eischte daarentegen alle emolumenten als baten der stadskas op.
De 1® Secretaris genoot toen ƒ 4000.—
de adjunct-Secretaris, ƒ1400.—

de Penningmeester, j 3000.—

de klerk, tevens assistent, ƒ 650.—
de bode,
 f 500.—

de suppoosten, eene toelage boven hunne emolumenten.

§ 2. Een van de Stads-Secretarissen werd gewooidijk door
Burgemeesters aangewezen om den Weesmeesters zijne dien.
sten te praestcercn, oudtijds ónder den naam van Clercq van
de Weeskamer, later, na do uitbreiding van \'t personeel, onder

1  Deze maatregel was een gevolg van het «trevcn om de uitgaven der itad
te verminderen. Keu gel|jk beiluit werd daarom voor de Uckcnkamer genomen,
terwijl do DeiolateboedcU-kamcr genoodzaakt werd twee tonnen goud* ter Tbe-
aaurie tc beleggen — die in 1768 nog niet waren afgelost — en de bnnk van
Leeuing, de lakcnventhal en de kamer ran Theiorieroii eitraordinaris ieder een
aanmerkelijk deel vau haar kapitaal aan de itadikaa moesten afstaan.

-ocr page 85-

73

dien van Secretaris. Hij genoot daarvoor sedert 1468, behalve het
gewone salaris van de Secretarissen, in den loop der tijden
nu eens verhoogd dan weer verlaagd, een honorarium van
8 gulden, dat hem nog in \'t midden der IG^ eeuw werd
uitbetaald, doch lator schijnt ingehouden te zijn. Bovendien
had hij recht op de emolumenten, aan zijn werkkring ver-
bonden, die bekend waren onder den naam van "recht
van eerste beleggen", en, in 1507, geheven werden ten
bedrage van

1\'/, st. van minder dan ƒ100.

2 „ „ y 100—200.

2\'/, ,, „ » 200- 500.

3 „ „ „ 500—1000.

4 „ „ „ 1000—2000.

5 „ „ boven / 2000.

De Secretaris Blaeu had hierin reeds in zijn tijd ver-
andering gebracht en

O st. van f 100.

14 „ „ „ 300.

2« „ „ „ 1000.

en van grooter sommen volgons dit tarief geëischt. Bij appoin-
toment van Burgemeesters werd deze regeling don 20 Janu-
ari 1707 goedgekeurd. Volgons de instructie van 1507
{zie
Bijlage
C) was hij inderdaad het factotum dor Weeskamer.
Hij zuiverde de doodboeken, hiold do woesboeken bij (art.
2, 4) cn gal daaruit extracten af art. 8), hij vervulde do
fuuctien van taxateur on afslager van inboedels \'art. 3, 5),
hij was to gelijkertijd suppoost van do Weeskamer (art. 6, 7)
en nam als zoodanig do belangen der onmondigen ook bui-
ten de stad waar. (art. 12). Hot conigo wat hij niot deed
was hot bodowork. Toch was het Secretaris-ambt een der voor-
naamste stads betrekkingen. Van liovorlodc worden zijno
werkzaamheden verminderd door hot aanstelion van nieuwe
ambtenaren
{zie Tabel). Do bode moest een goed deel er van,
dat tevens hot meest winstgevende was, waarnemen, doch

-ocr page 86-

74

bleef verplicht de helft zijner emolumenten te verantwoor-
den aan eene kas, waarin de andere Stads-Secretarissen de
hunne stortten, om ze eenige malen \'sjaars met den Weef-
kamer-secretaris te deelen. Wellicht werd, met het oog op
de toenemende vermeerdering van die gelden, eu niet min-
der omdat liet als eene eer gold het ambt van Secretaris te
bekleeden — het behoorde tot de zoogenaamde groote amb-
ten — het salaris der Secretarissen, sedert 1505 /\'400 be-
dragende, bij besluit van den oud-Eaad van 30 Januari 1687
tot op /50 ingekort. (Extr. Eesol. Oud-Eaad. 1. bl. 219^°).
Meermalen waren deze emolumenten een punt van hevig ver-
schil tusschen de boden ter Weeskamer en de Stads-Secreta-
rissen. Sommige boden trachtten op allerlei wijzen de ge-
stelde bepalingen te ontduiken en daardoor den Secretarissen
te kort te doen. Slechts dan kwam er aan de twisten een
eind wanneer, zoo als in 1622, 1625, IG89 en 1G45, burge-
meesters, of eene Eaads-Commissie expres daartoe benoemd,
beslissing gaf; wat het laatste jaar aangaat, niet dan nadat do
secretarissen drie jaren tc voren de uitspraak aan het oordeel
van de rechtbank onderworpen en in appel voor het Hof van
Holland gebracht hadden, waar het toon juist aanhangig was.
Deze geschillen waren voornamelijk toe to schrijven aan
do chicancuse handelingen van twee leden uit het geslacht van
don bekenden Pensionaris Coonraad van üouningen,
die, dank zij don invloed van den schepen Geurt 1) i r c x
van Beuningon, on don geest van nepotisme in do krach-
tige Eepubliek, van 1617—164(5 ongehinderd den bodenstaf
konden zwaaien. Van dezo twee boden word do vader Jan
Dircx van Beuningon \'bankbroukig, terwijl do zoon
Danifal Jans/,, waarschijnlijk ontslagen word. Na 1646
schijnt do verdoeling dor bedoelde gelden goon bezwaren meer
te bobben ondervonden.

Bij uitzondering van de ovorigo Secretarissen, was dio ter
Weeskamer onbevoegd tot het opmaken «an eenige acten,
die tegenwoordig uitsluitend ten overstaan van eon notaris
worden verleden. Vóór 1654 was do Weeskamcr-Socretaris,

-ocr page 87-

75

gelijk wij zagen, verplicht, na afloop der werkzaamheden aldaar,
ter secretarie te assisteeren.

§ 3. Aanvankelijk was het ambt van den 2®" Secretaris een
middelbaar ambt, later is het ook onder de groote ambten
opgenomen.

Volgens besluit van den Oud-Raad van 10 Januari 1642
(Extr. Resol. Oud-Raad. I. bl. 92^°), werd door Burgemees-
ters den 31 Januari tot adjunct van den Secretaris Salomon
Hendriksz, die 48 dienstjaren achter den rug had, M^
Joannes Roeters aangenomen, op voorwaarde dat hij
hetzelfde salaris als de ordinaris-secretarissen zou genieten,
doch niet zou deelen in de emolumenten, en dat hij, bij \'t
overlijden van den 1 Secretaris, in diens plaats zou worden
aangesteld zonder adjunct, (groot Memoriaal III bl. 222*«»).
Kort d-aarna schijnt Salomon Hendriksz overleden te
zijn. Tot 1655 werden de gemaakte bepalingen gehandhaafd.
Toen oordeelden Burgemeesters het noodig hem een 2cn Se-
cretaris toe te voegen, waartoe, op dezelfde conditiën, M"".
Steven van der Hagen word aangewezen(ib. IV. bl. 38*0),
Deze verzocht en verkreeg in het volgend jaar vergunning
om uit de emolumenten, speciaal van do Weeskamer, /SOO
boven zijn salaris te mogen genieten (Resol. Oud-Raad II bl.
84*°.) Bij de aanstelling van zijn opvolger M\'. P ie ter
Blaeu in 1668 word dit cijfer tot /700 gebracht, on sedert
is bet hierop gebleven tot 20 Febr. 1771, toen do rogeoring
den 2®" secretaris een inkomen van minstens 1200 verzekerde,
den 27 lanuari 1786 verhoogd tot con vast inkomen van /"1500.
(Archief Lade W. 3 N^. 16.) Niot alzoo was het met de
bepaling, dat de 2« Secretaris in do plaats van den eersten
zou treden,
aurvivaitce genaamd. Immers toen M\'. Pioter
Blaeu in 1706 overleed, hielden Burgemeesters die bolofto
aan M\'. Co melis Hop, den 2®" Secretaris gegeven, niet,
maar stelden M\'. Balthazar Scott in de plaats van den
Secretaris Blaeu aan. Dat Corn. Hop hiertegen protes-
teerde, was natuurlijk; burgemeesters konden evenwel moeie-
lijk op een eenmaal genomen besluit terugkomen, maar her-

-ocr page 88-

76

haalden in eene „acte van survivance van secretarisschap"
hunne belofte, en zullen hem officieus wel goede vooruitzich-
ten hebben geopend, want in 1707 kouden zij M\'. Seott
een avancement tot ontvanger van de gemeene landsmidde-
len bezorgen. In Januari 1707 werd deze belofte van sur-
vivance nog ten behoeve van Jan Jeronimua Bo re el, die
22 December van het vorige jaar aangesteld was, gegeven,
doch later schijnt zij niet herhaald te zijn.

De 2e Secretaris was geenszins de evenknie van den eer-
sten. Wel was hij „Secretaris der stad Amsterdam", maar
geenszins „ordinaris-secretaris." Het eerste gevolg hiervan
was, dat zijne anciënniteit niet werd bepaald door den datum
van zijne benoeming. In 1670 werd dit door den uitgever
der jaarlijksche regeeringslijst anders begrepen. Hij had althans
den naam van Mr. Pieter Blaeu, toen 2®" Secr. van de Wees-
kamer, geplaatst vóór dien van den ordinaris Secretaris AV o u t e r
Valckenier, een jaar na dezen aangesteld. Valckeuier
heeft daartegen bij burgemeesters zulke wichtige bezwaren in-
gebracht, dat het aciitbare college besloot de regeeringslijst
verbeterd te doen herdrukken, en Mr. Pieter Blaeu, die
door dit abuis zich wellicht eenige ongepaste pretentien kon
hebben aangematigd, bekend to maken, dat „do tweede Se-
„cretaris ter Weeskamer .iltijd cn bij allo occasion den rang
„zou hebben te cedeeron aan do Stads-Socrotarissen."

De 2<= Secretaris mocht bovendien geen attestaticn do vita
afgeven eu geen zegels parapheoren: bevoegdheden dio tot het
ordinaris-secrctaris-ambt behoorden. In hot verloop van bijna
oene eeuw was dit evenwel ingeslopen en niemand maakte er
aanmerking op. De Stads-Socrctaris tor Weeskamer schijnt ook
langzamerhand vergeten to bobben, dat hij in do wereld der bureau-
cratie niet denzelfden rang innam als do andere Secreta-
rissen. \'t Was daarom niet zoozeer aan Mr. Jan do Bas
to wijten, dat hij na den dood van den Stadhouder in 1751
den rouw aannam, die door Burgemeesters\' voor Ilegeorings-
porsonen eu de Secretarissen was uitgeschreven. Die
aanmatiging moest een ieder treffen I De Secretarissen ge-
voelden zich gekwetst in hunne majesteit, zij protesteerden

-ocr page 89-

77

voor Burgemeesters, en. ... de Bas werd genoodzaakt zijne
nieuwe rouwplunje af te leggen, en mocht voor zijn straf
niet meer attestatien de vita afgeven of zegels parapheeren.
(Groot Memoriaal XI hl. 62*°). Voor \'t overige was de 2c
Secretaris gerechtigd tot alle werkzaamheden door den 1®"
Secretaris waargenomen. Evenals deze, legde hij den eed der
overige Secretarissen af.

§ \'1. Wanneer de Secretaris ter Weeskamer niet alleen de
werkzaamheden kon verrichten, mocht hij ter zijner assistentie
eei) schrijver van de Secretarie of van do Thesaurie oproepen.
Zoo kreeg eon schrijver ter Thesaurie, in 15?U, eene helooning
van 1 6 sch. 8 d. voor schrijfwerk ter Weeskamer ver-
richt. (Stadsrekening van dat jaar bl. Bij de ordon-
nantie voor do schrijfcamor van 3 April 1503 (gr. Memoriaal
11. bl. 167\'°) werd con van do Stads-klcrken ter Sccrctario be-
paald aaangewezcn tot „de besoignen tor Weescamero vallende."
En nog in 1617 on 1635 worden stadsklerken aangesteld op
voorwaarde, dat zij insgelijks hot werk ter Weeskamer en ter
Thesaurie zouden doen. Deze mochten eene kleine vergoe-
ding — volgens bestaand tarief — in rekening brongen voor
alles wat zij niot speciaal op last van Woesmeostors on Secre-
tarissen schrovon, maar deelden niot in do Woeskamor-einolu-
monton (n.1. „recht van eerste beleggen"). Wanneer een
oigonlijk gezegde Wooskamer-klork is aangesteld, is ons niet
gebleken. Uij was or in Januari 1640, toon Man rits van
Coson aangesteld word tot
Oppcrklcrk on eersten bode (gr.
Meuïor. III. bl. 205). Volgons zijne instructie was dezo in do
eerste plaat.n gehouden dc doodboeken te zuiveren cn rollo
to houden van do gecitcerdo personen, vervolgens te contro-
leeren zoowel do voogden cn administrateurs, die obligatiön
enz. ter Weeskamer lichtten om den daarop verschonen interest
te innen, al.«« de bodon-afslagors, dio verplicht waron hot provenu
van do vorkoopingen iedere drio maanden tor Weeskamer to
verantwoorden; hij was verplicht allo opgebrachte gelden, na
aftrek van do kosten, in \'t Weosbook to brongon, on register

-ocr page 90-

78

te houden van de voogdijen aan de suppoosten opgedragen,
ten einde in staat te zijn hen ieder oogenblik tot verant-
woording op te roepen. Hij moest zich gedragen naar de
bevelen van den Secretaris, wien hij vele werkzaamheden uit
de hand nam, maar moest bovendien het bodewerk verrichten
(citatien doen, vuur aanleggen, het tafellaken „cuysch" hou-
den etc.); hij mocht niet de functien van afslager van de
meuble en immeuble goederen waarnemen, ofschoon hij in de
voordeelen daarvan met de boden-afslagers participeerde.

Bij zijne werkzaamheden stond de klerk hem ter zijde.
Yóór het aanvaarden van zijne betrekking moest hij een
borgtocht stellen tot een bedrag van
f 3000.

Na 120 jaren werd ter weeskamer eene andere administratie
noodzakelijk. Bij besluit van den Oud-Raad, 1760, (Resol. Oud-
Raad. D bl. 185) werd dit ambt gesplitst, het bodewerk aan den
bode overgelaten, een ambtenaar onder den titel van penning-
meester belast met alles wat het finantieele beheer betrof, en
het overige grootendeels aan den klerk overgelaten.

y66t het aanvaarden zijner betrekking legde hij den eed
af
[zie Bijlage G).

§ 5. Het penningmeester-ambt was een groot ambt en
werd daarom alleen aan zonen van regeeringsfamilien begeven.

Dc functionaris was, blijkens zijne instructie (gr. Mem. XII
bl. 68^^°), aangewezen tot hot houden van de boeken voor
hot finantieel beheer. Hij maakte de balans op en schijnt
dc kas te hebben gehouden, zonder evenwel voor de berging
der gelden te hobbon mogen zorgen, hetgeen het werk van
Weesmeesters ol Secretarissen bleef. Hij moest de renten
ontvangen over alle offecten der weeskamer. Voor \'t overige
was hij verplicht met den klerk hot schrijfwerk to volbrengen,
moest hij de bevolen van do Secretarissen opvolgen, zorgeu voor
het aanleggen van vuur, en tegenwoordig fcijn bij \'t schoon-
maken van het kantoor. Deze beide laatste bezigheden vielen
niet bizonder in den smaak van den eersten penningmeester
Jacob van Gesel Junior, den 16 Sept. 1760 aangesteld.

-ocr page 91-

79

Om welke redenen is niet bekend, maar reeds eenige jaren na
zijne benoeming stelde men voor hem tot assistent aan Th. G r o e-
neweg van Oudslioorn, die in 1786 met de onereuse arti-
kelen van zijne instructie werd belast (Resol. Oud-Raad F. bl. 33:3).

Dc penningmeester genoot geen vast inkomen, maar trok
een vierde deel dor emolumenten van de afslagers (toen vendu-
meesters genoemd), en deelde met den klerk de emolumenten
ter weeskamer vallende. Hem werd een jaarlijksch mantel-
geld van
f 30 toegelegd.

^ 6. Krachtens het privilege van Albrecht vanBeije-
ren, 21 Jan. 1394, bad de Stads-regeoring het recht gekre-
gen om het bode-ambacht to begeven. Zij heeft daarvan een
ruim gebruik gemaakt, en naar gelang van do toenemende
behoefte het aantal dezer dienaren vermeerderd, zoodat er
ten tijde van Wagenaar 17 waren. De roedragondo bo-
den deden do dagvaardingen wanneer hun het bevel daartoe
gegeven was, en mochten de kosten daarvan bij nalatigheid
der betaling door panding innen (Codex Keurb. A. bl. 16).
Blijkens het oudste Weesboek kreeg de bode in 1168 oen
salaris van 6 gl. uit de intitulatiegeldon 1j
{de Bijlatje B).

Het stadsrekeningboek van 1531 (bet oudste van do ten
archieve aanwezigen) loont aan, dat eon der boden voor eon
salaris van 1 £ vl. in het half jaar on eene som vati / 30
voor kleeding, beido ton laste van de stads-kas, de citatien
voor Woesmeestoron deed. In 1557 nam oen der boden de
Weeskamer en do Thesaurio waar, zonder verplicht te zijn
eenig ander bodewerk to verrichten (gr. Memoriaal 11. bl. 70).
Dezelfde bode was roods in ir)68 ontheven van .Ie werkzaam-
heden ter Thesaurie (id. II. bl. 119), en in \'t vorige jaar was
hom door den Gerechte eono zekere retributie uit de goede-
ren dor weezen toegelegd. (Ie Secret. Resolutieboek van
Woo-smcestcrs bl. 19) Van lieverlede nam do drukte aan de
Weeskamer zoo toe, dat den toenmaligon bode, in 1610, een

1  üe oadito bodo trok dit nog in \'l middon der 18o eeuw.

-ocr page 92-

80

adjunct, Herman Jansz. Quack, moest worden toegevoegd,
die geen salaris trok maar de citatiegelden in rekening mocht
brengen (Eesol. Oud-Eaad I. bl. 18»°), en in 163fi werd aan
het tweetal boden, toen in functie, een derde toegevoegd.

De boden waren belast met het zuiveren der doodboeken,
het houden van de roUe van geciteerde en van verschijnende
personen, het doen van de dagvaardingen, het bewaren, het
schoonhouden, het verwarmen van de kamer, en moesten voorts
den Weesmeesters gehoorzaam en onderdanig zijn (Instructie
v. d. boden ter Weesk. 1617. gr. Mem. II. f". 266; 1627
ld. III. fö. 57; 1760 id. fo. 70.)

Aan deze onaanzienlijke betrekking was eene andere zeer
lucratieve verbonden, die van afslager van de roerende en
onroerende goederen, speciaal van die der Weeskamer sub-
ject. Nog in 1507 werden de weeskamer-goederen door den
Secretaris der Weeskamer verkocht. Hieruit is waarschijn-
lijk het feit te verklaren, dat het provenu van de veilings-
onkosten in latere jaren door de l)oden voor de helft aan
de Weeskamer-Secretarissen moest worden uitgekeerd. In 15\'41
moest echter de toenmalige bode Nanning Piot er sz.
deze emolumenten met den conciergo van \'t Stadhuis, even-
zeer afslager maar speciaal van de goederen bij executie in
veiling gebracht, doelen (vgl. Instructie voor N. Pictorsz.
gr. Mem. I. f\\ 321*°). Do Secretarissou van do Wees-
kamer waren van hunne zijde verplicht, do ccdullon dor to veilen
goederen aan do af>lagers to verstrekken, bij dc verkoopingon
tegenwoordig te zijn, daarvan register tc houden on binnen drie
maanden bet provenu dier verkoopingon van do boden tc
ontvangen en in \'t weesbock tc stellen. Deze veilingen had-
den of voor \'t stadhuis, bf voor do stcrflmizcn plaats, doch
in 1 050 word daartoe — eene bizondcre gunst aan den toenmn-
Hgen huurder bewezen — hot O. Z. Heeronlogemont aange-
wezen (gr. Memoriaal III. f. 293 .

Wc zagen, hoe menigmaal er tusschcn de boden cn dc Se-
cretarissen verschillen ontstonden over do verantwoording van
dc Wecskamer-cmolumentcn. Burgemeesters maakten zelfs

-ocr page 93-

81

eene instructie, naar welke de secretarissen zich ten opzichte
van de boden hadden te gedragen in 16i7 (gr Mem. HL
bl. 64). De Secretarissen waren echter niet alléén de dupe van
de inhaligheid der boden; ook de opperklerk en eerste bode
had daarover te klagen, want in 1642 werd den boden door
den Oud-Raad gelast „hun medebroeder Mau ri ts van Go-
sen" te geven, wat hem volgens zijne instructie toekwam
(Resol. Oud-Raad I bl 138\'«\'). De afslagers trokken van de
koopsom 5 pCt. voor zich af. Hieraan waren echter op bevel
van Burgemeesters d.d. 27 Febr. 1688 (gr. mem IIL bl. 189)
niot onderworpen: de goederen door de O. I. C. onder den
hamer gebracht, waarover 3 pCt. — eu, volgens con dergelijk
bevel van 6 Aug. I0U9 (id. III. bl. 189) koopmansgoederen,
die bij \'t last of por gros werden verkocht, en schilderijen,
waarover slechts 1 pGt. in rekening mocht worden gebracht.
Bovendien waron er afzonderlijke beambten aangesteld om
aan do Nieuwe Brug schepen on koopmansgoederen, die uit
zoo werden aangevoerd, te veilen tegen eeno recognitio van
1 7g pGt. Het verschil van het tarief van boido categorion van
af.dagcrs was to groot om niot tot misbruik van do zijdo van
\'t publiek aanleiding tc govon. Do Weeskamer-afslagers
worden hierdoor dikwijls benadeeld. In 165S gingen nu dc
gczamonlijko afslagers door bomiddoling van do Secretarissen
tor
Wee-kamer eon contract aan, waarbij zij over en weder
beloofden do v^or- cn nadcolon gemeenschappelijk to deelon.
(gr. mem. IV. bl. 177). Door do afslagers van do Niouwo
Brug werd nu niets meer tegen l\'/ipCt. geveild, wat door do
afslagers dor Weeskamer voor ö pCt. moest verkocht worden.
Do afslagers moesten wèl alle vorkoopingen doen, doch do
küoppcnningen dor verkochte goederen behoefden
alken voor
zooverre ztj ilcr Weeskamer subject waren
aan do afslagers
tor hand gesteld to worden. Daarvoor stelden zij borgj
in 1544 voor 400 guldon, in 1570 voor do som van 800
gulden, in 1597 voor 1200 guldon. In 1012 werden do
borgen, na hot overlijden van den hodo G orri t Jansz.
Block, om betaling aangesproken. Uczc hloven niet woiger-

6

-ocr page 94-

8Z

achtig. Toch schijnt de Stadskas te hebben moeten bijsprin-
gen, althans in 1617 moest Jan Dirkcx. van Benningen
borg stellen voor 10,000 gulden. Deze matigde zich het
recht aan om ook de kooppenningen van goederen, die
7iiet
der Weeskamer subject waren, te innen, en was nog een vrij
belangrijke som uit dien hoofde aan particuliere verkoopers
schuldig, toen hij, in 1626 failleerende, zijnen crediteuren slechts
60 pCt kon uitbetalen. Deze spraken voor de overige 40
pCt de stad aan, doch natuurlijk te vergeefs (Resol. Oud-
Raad 1. f". 77). In 1627 werd de borgtocht tot 15,000
gulden verhoogd.

Door de enorme voordeelen aan den afslag verbonden, had
het ambt van bode ter Weeskamer eene eigenaardige aan-
trekkingskracht voor de zonen van patricische familien. Zoo
liet zich Jacob Boreel de Jonge in 1727 eene benoeming
welgevallen, en in ^t volgend jaar schroomde de 2® Secretaris
ter Weeskamer, Mr. Harmen Berewout, niet, zijne betrok-
king tegen het onaanzienlijke bode-ambt te verruilen. De
minder a.angenaam klinkende titel werd in hetzelfdo jaar
door den meer welluidenden van „vendumeester der meuble
goederen" vervangen. Zij, die hiermede gebeneficieerd wer-
den, lieten het natuurlijk door een ander waarnemen, In
1760 werd het vendumeesterschap geheel afgescheiden van
het bodeambt, en tot een groot ambt gemaakt.

§ 7. In 1507 werd de Secretaris mot de voogdij belast, indien
er geen bloedverwanten waren (vgl. zijne instructie, artt. 6
en 7). Blijkens art. 38 der ordonnantie was dit in 1563
niet meer gebruikelijk. Later was somtijds de bode met die
functie belast.

De Solliciteurs of Suppoosten waren eigenlijk geen Weeska-
mer-beambten. Zij stonden niet onder de bevolen van de Wees-

meestors, dan voor zooverro de voogdij betrof waarin ze benoemd

«

waren. Voor do Weeskamer zelve behoefden zij niets te doen;
zij werden niot door Biirgemeostera aangesteld, en hun worden
oorspronkelijk noch door de stad, noch uit de Weeskamer, cnio-

-ocr page 95-

83

lumentea betaald; zij brachten het bon, volgens hunne in-
structie, in rekening aan hunne pupillen. Doch toen dit loon in
1767 verminderde, vond de Regeering goed dit tot een zeker
minimum uit het Weeskamer-kapitaal te suppleeren. We vin-
den nu ook dat ze meermalen behulpzaam waren bij de werk-
zaamheden ter Weeskamer. Dit had zijn grond hierin dat
vroeger de boden, de klerk en de opperklerk soms ook de
functien van suppoost waarnamen; eene gewoonte waaraan
Weesmeesters in \'t laatst der 17® eeuw een einde maakten.

De instructie naar wolko zich de suppoosten hadden te
regelen, vindt men in de Handv. bl. 616, Wagen aar III.
bl 380. Deze werd 518 Januari 1682 door Weesmeesters
vastgesteld. In 1640 stonden zij, blijkens do instructie van
den opperklerk, onder diens toezicht (gr. Memoriaal II. bl.
205). In 1790 kwam ieder suppoost onder \'t speciale toe-
zicht van tweo Weesmeesters, en word het tarief dor inkom-
sten veranderd.

Sedert onheuchelijke jaren waren er aan do Weeskamer
5 en meer, sedert 1698 4 suppoosten verbonden, doch bij
besluit vau 27 Januari 1767 bepaalden burgemeesters dat zo
tot op drie zouden uitsterven (Arch. Lade W. 3. N®. 10).

Bij voorkeur werd do oudste dor suppoosten mot de zoo-
genaamde O. I. boedels belast, waarover hij tevens do corres-
pondentie voerde. Tonnen gouds stonden op dezo wijze
onder zijn beheer. Bij hunne aanstelling moesten zij twee
suflisante borgen stellen (zio Amst. Secretarie bl. 367) en
den eed in handen van Weesmeesters afleggen (etc
Bijlage
H). Hot was hun niot verboden andere betrekkingen te be-
kloeden of handel te drijven, zoodat velo suppoosten tevens
makelaars waren.

Dat do Weeskamer in het laatst dor vorige eeuw zeer in
discrodiet geraakte, is voornamelijk aan eenige suppoosten te
wijten, dio oeno zoor ongoragoldo administratie voordon, en zich
niet zelden met achterlating van een vrij aanzienlijk tekort
uit de voeten maakten.

6*

-ocr page 96-

84

§ 8. In lj79i oordeelden Weesmeesters het noodig een
meer nauwlettend toezicht te houden op de bloedverwan-
ten, die door de Weeskamer met de voogdij over minder-
jarigen werden heiast. Zij stelden daartoe, bij besluit van \'ó
Februari van dat jaar, een ambtenaar aan, onder den naam
van
assistent. Zijno instructie verplichtte he:n om register
te houden van al de goederen, die onder hun beheer stonden,
nauwkeurig te letten op de teruggave der effecten, die ter
ontvang van rente of ter betaling van belasting aan de voog-
den waren afgegeven, en bij \'t minste verzuim Weesmeesters
daarvan in keunis te stellen.

HOOFDSTUK VI.

§ 1. Men kan do kapitalen, die ter Weeskamer beheerd wer-
den, gevoegelijk onder.scheiden in een
ßurtueercnd kapitaal:
ponningen van weezen en anderen, die in het wcesbook opge-
schreven werden, cn waarover weesmeesters, in huune kwaliteit
van oppervoogdon, bewind voorden, en in oen
blijvend kapitaal,
dat door weosmeostors, in hunno kwaliteit van stedelijke finan-
tieele commissie, word geadministreerd.

Het tweeledig karakter van do wccsmeestorbank komt,
wanneer mon deze onderscheiding tusschen do tor Weeskamer
beheerde gelden aanneemt, tot zijn volle recht. Terwijl het
ßiictiiecrend kapitaal geheel bestond uit gelden van derden,
en alzoo tot do Weeskamer in geono andere betrekking
stond dan dat het beheer daarvan oono plicht was, dio üur-
gemcestercn als overste voogden aan do Weesmeesters hadden
opgelegd, begon er eerst sprako to zijn van een
blijvend ka-
pitaal,
toen Weesmeesters do golden, die zij tor zake van het
weesrecht ontvingen, en die zij aan do slad hadden moeten
uitkeeren, inhielden, on tot dekking van eigen uitgaven dor
kamer aanwendden Die gelden bestonden uit do helft dor
intitulatifgclden en uit de boeten. Deze ponningen vormden

-ocr page 97-

85

van lieverlede een kapitaal, dat der kamer zeer dienstig was
om den geregelden loop van het
Jluctueerend kapitatd te be-
vorderen. De zelfstandige administratie daarvan droeg niet
weinig bij om de administratie ter Thesaurie te vereenvou-
digen. Voornamelijk met het oog hierop werd dan ook in 1661
de meermalen aangehaalde resolutie genomen, waarbij de wees-
meesters gemachtigd werden, obligatien ten laste der Thesaurie
ter Weeskamer te repartieeren. Van dat oogenblik al aan
werd de Weeskamer een bureau der Thesaurie

Deze verhouding had niets buitengewoons. Een dergelijk
zelfstandig kapitaal had de Wisselbank en do Desolate Boedels-
kamer, wellicht ook de kamer van Thcsaurieron extra-ordinaris,
de stedelijke Lalcenventhal, do Ilckenkamer, terwijl de Bank van
Leening on vele andere banken van Regeoringen rechtsoefening
baar saldo jaarlijks met de Thesaurie verrekenden.

Dewijl wij de administratie van hot jluctuce.rend kapitaal
reeds in hoofdstuk IV § 7 behandeld bobben, kunnen we
ons hier bepalen tot het
blijvend kapitaal, dat uit do volgoiule
elementen was samengesteld:

a. administratieve baten,

b. gelden ter zake der oppervoogdij ontvangen.

Onder deze categorie l)ohooron nog gerangschikt te worden :

c. de bona vacanti.*», dio wanneer ze niet wordon uitge-
keerd aan personen die hunne rechten kondon bewijzen,
ta-
cite
aan do stad moesten vorvallou.

Eerst in 1053 begint eono afgeschoiden administratie van
dit Weeskamor-kapitaal. De brand, die in hot vorige jaar
hot stadlmis in de asch gelegd en ook do Weeskamer getei-
sterd had, had geene goringo verwarring teweeggebracht in
do verschillende ladon, waarin papieren en saldo\'s van som-
mige boedels geborgen waren. Gelukkig had men do ponning-
kisten en de AVeesboekon van M68 af kunnen redden,
zoodat men, ofschoon na veel moeite, er in kon slagen om
bijkans alle goedoron on gelden te brongen onder hot hoofd
van rekening der rechthebbenden. Dit ondervond zelfs
goeno bezwaren voor de boedels, dio reeds in de i6<= eeuw

-ocr page 98-

86

waren opgebracht. Toen men evenwel toch nog eene
som van meerdere duizende gnidens overhield, vermoedde men,
dat daaronder, naast de intitulatiegelden en de hoeten, wel-
licht een enkel boedelsaldo kon schuilen, waarvoor de recht-
hebbenden zich later zouden kunnen aanmelden. Men han-
delde dus voorzichtig door te bepalen, dat die „gemengde
gelden," zooals ze genoemd werden, voorloopig ter Thesaurie
zouden belegd worden, „omme uyt de interessen van dien"
— welke daartoe dus voldoende werden gerekend — o. a.
ook die rechthebbenden te voldoen. Men kocht daarom voor
f 18,000. obligatien, rentende 4 pCt., op de Thesaurie aan.

Dit kapitaal werd — denaam Adam d e W e e s, dien men
er aan gaf, duidt het aan — als een wees beschouwd en in
de weesboeken geboekt Het komt onder dien naam als credi-
teur van de stad in de Grootboeken voor tot 1061, toen, ton
gevolge van het besluit tot repartitie, alle weeskamergelden
onder het hoofd Weesmeesteren van Amsterdam
belegd werden.

De grooto uitbreiding der administratie van dit kapitaal
veroorzaakte, dat men Adam dc Wees weldra uit de wees-
boeken verwijderde en geheel afzonderlijk begon to besturen.

Voor het goede beheer van dit kapitaal waren weesmees-
ters natuurlijk aan do stad verantwoordelijk.

Steeds aangroeiende door voortdurende belegging der ont-
vangen rente, kon, na weinige jaron, uit do inkomsten van
Adam de Woos eon deel dor onkosten godragen worden,
terwijl verreweg het grootste deel der renten, om gekapitali-
seerd to worden, tor Weeskamer bleef. In 1079 betaalde
Adam do Woos hot salaris van do Weesmeesters, en van
de boden, benevens do kantoorbehoeften. In 1767, dat van
don tweeden Secretaris on H supplement van hot salaris
dor suppoosten; terwijl Weesmeesters in 1788 verklaarden,
dat do Weeskamer hare eigene onkosten etc. dokte.

§ 2. ad. a. Wanneer or bewijs was geschied on do goederen
en gelden tor Weeskamer waron opgebracht, legden Wees-

-ocr page 99-

Hl

meesters de effecten, eigendomsbewijzen enz. in laden, die
ieder van een nummer voorzien waren, en naar welke in het wees-
boek verwezen werd. Van de ontvangen gelden werden zoo
mogelijk schuldbrieven op de stad, op \'t land, op maat-
schappijen of op particuliere personen aangekocht. Was er dan
nog een gering saldo over, of waren de weezen van zoo „ge-
ringe gelegentbeyt", dat voor hunne penningen geen op eigen
naam staanden schuldbrief kon wordon aangekocht, dan wer-
den die penningen gestort in de
„i>enningkiste\'\'\' Het is
niet onwaarschijnlijk, dat Weesmeesters er van oudsher op
bedacht zijn geweest die gelden productief te maken. Bewij-
zen hebben wij voor deze meening echter niet gevonden
v6ór 1661, toen do Vroedschap Weesmeesters gelegenheid gaf
ook het kapitaal van minder gegoede weezen uit to zetten.
Uit die „penningkiste" werden nu obligatiën aangekocht voor
eon aanzienlijk bedrag. Het „Casboeck" moest telkens uitwij-
zen, hoeveel ieder der weezen jaarlijks aan rente toekwam.
Bereikte eon dier weezen zijno meerderjarigheid, eu eischte
hij zijn deel op, dan waren or inmiddels genoog penningen
tor Weeskamer opgebracht om zijn deel aan eon anderen
wees ovor te dragen, of had de Weeskamer zelve geld ge-
noeg ontvangen om uit het fonds Adam do Wees de
atlossing mogelijk to maken. Blijkens do repartitiebooken,
kocht Adam do Woos successievelijk ol die kleine proton-
tien op do stad, op
\'i gemeene land, op de admiraliteit on
op de O. I. Comp. in. üo inhoud van dio „penningkiste"
werd, zooals we zeiden, het
gemengde geld genoemd, en be-
stond niet alléén uit de hiervoren gemelde factoren. Men
deponeerde daarin evenzeer de remises, die uit Oost-Indië
werden overgemaakt en deels do nog niet afgegeven boedel-
saldo\'s enz. Alles kwam dus slechts noder op de nauwkeu-
righeid der administratie. Om altijd on op alle oventualitei-
ten voorbereid te zijn, hield mon steeds een aanzienlijk
bedrag in contanten voorhanden. Haar mon geen rente behoefde
uit to koeren van die zoogenaamde Coat-Indisobe remises,
en de anatocismus van die boedelsaldo\'s ton bate der Kamer

-ocr page 100-

88

bleef, was het cijfer der ontvangen interesten altijd veel
hooger dan de som van al de renteposten, die aan iederen
wees, aan ieder hoofd van rekening, moe\'^t vergoed en in de
boeken bijgeschreven worden. Terwijl men nu aan de eene
zijde uit het fonds Adam de Wees de openkomende posten
in de repartitieboeken aankocht, en dus feitelijk jaarlijks een
bedrag uit de gemengde gelden in de registers van Adam
de Wees kon overschrijven, liet men het bedrag, dat niet
aan rente behoefde uitgekeerd te worden, onder het gemengde
geld berusten en kapitaliseerde alzoo groote sommen. Uit
deze handelwijze is het alleen te verklaren, dat men nooit
met juistheid kon opgeven, welk het bedrag was der sommen,
die aau de Weeskamer konden opgevraagd worden, tenzij
meu — hetgeen reeds in \'t midden der 17e eeuw schijnt
gedaan te zijn — de jaarlijksche balans opmaakte.

Gedurende SO jaren had men op deze wijze dit „gemengde
geld" geadministreerd, toen men bij \'t opmaken der b.ilans
ontdekte, dat eene som van /" 198.073 : 0 : O niot behoefde uit-
gekeerd te worden. Iu plaats van nu dat bedrag over tc
schrijven in de registers van Adam de Wees of van do Wees-
kamer zelve, begon men ten jare I 734 nieuwe registers aante-
leggen, waaraan men — do verwantschap van dit kapitaal met
Adam de Wees inziende — den naam van Adam de
Wees A. gaf, om daarin voortaan het gemengde gold op
to schrijven. In deze registers crediteerde mon .Adam de
Wees voor hot bedrag, dat hem bij het oijido van ieder
boekjaar toekwam, cn dus in 1731 voor hot bovonvormoldo.
AVanneor cr uit dc ontvangsten der AVcoskamor voel in de
repartitieboeken was aangekocht, schreef meu natuurlijk min-
der, ten name van Adam de AVces, in \'t Register Adam
do AVees A. over.

Eerst in Februari 1773 steldi! do penningmeester Jacob
van Ghcscl, dio toen reeds gedurende bijna 13 jaren do
administratie ter AVecskamcr had gevoerd, voor, om cone som
van anderhalve ton gouds uit do boeken van Adam de
AVees A. in die van Adam de Wees ovortobrengen, ton

-ocr page 101-

89

einde daardoor „liet tracteraent van Ada m de Wees rnymer
te doen omkomen": een maatregel die noodzakelijk was gewor-
den, omdat, door het besluit van Burgemeesters van 27 Januari
1767, uit de inkomsten der kamer de verdiensten der suppoos-
ten moesten gesuppleerd en andere wedden uitbetaald worden.

In het laatst der vorige en in het begin dezer eeuw, heeft
men de boeken der Weeskamer geheel omgewerkt, en aan
Adam de Wees gegeven wat hem rechtens toekwam.

§ 3. ad b. Welke bestemming aan de penningen, die Ier
zake van de oppervoogdij ontvangen werden, moest gegeven
worden, was, althans wat de boeten aangaat, in de ordonn.
van 1563 nauwkeurig omschreven, en vroeger werden die
gelden, blijkens do oudste stadsrekening van 1531 en andere
bescheiden, op dergelijke wijze besteed, zoodat we grond heb-
ben tot het vermoeden, dat do ordonn., wol verre van oenen
nieuwen toestand in \'t loven to roepen, niela deed dan den
ouden voorvaderlijken, — met enkele wijzigingen trouwens, —
te bestendigen. Reeds vroegtijdig hield mon hot verschil in
\'t oog tusschen hot
rc.c/it van \'t Wccsbock (do intitulatien)
en do boelen.

Do instructie voor den Secretaris van do Weeskamer van
1507 doet ons zien, dat hot recht, (toen, evenals in 1468,
ten bedrage van 2 stuivers van iedere honderd gulden (I "/
q^)
gevorderd), voor do helft kwam aan de si ad, on dat do
wederhelft behoorde ouder do emolumenten van dion ambto-
niiar. Latere instructiën wijzen hot don Secretaris niet meer
too, zoodat die helft waarschijnlijk tor Weeskamer bleef be-
rusten en deel heeft uitgemaakt van de door elkander ge-
mengde gildon, dio in 1653 onder don naam Adam do
Woes wordon belegd, .laarlijks vóór Liclitmis (2 Fobr.)
moest do halve opbrengst van dezo belasting, reeds in 1468
intituhiticrecht genoemd, door don Secretaris aan Thesaurie-
ron-ordinaris verantwoord worden. Niet altijd is aan deze
bcp.aling trouw de hand gehouden; een onderzoek in de ten
archievo bewaarde Stadsrekeningen van 1331—1753 heeft

-ocr page 102-

90

dît bewezen. Waar dan het saldo, aan de stad verschuldigd,
bleef, is niet gebleken. Enkele malen, in 1532 en 1676,
werden slechts de ontvangsten van vorige jaren verantwoord 1).

Van die intitulatie gelden werden de onkosten ter Wees-
kamer vallende afgetrokken 2). Wellicht vindt men hier
den weg, langs welken het intitulatiegeld verdween, als het
niet verantwoord werd. In ieder geval ziet men hieruit, dat
de stadskas, hoewel indirect, alle onkosten van de Weeskamer
bestreed, en dat zij steeds bijsprong, wanneer er schade te
herstellen viel. Zij deed dit nog, toen de Weeskamer reeds
haar eigen kapitaal bezat. Immers in de vergadering van de
vroedschap van l Dec. 1735 werd besloten geld te nego-
tieeren ten laste van de stad, o. a. „tot reparatie van seker
ongelukkig toeval de Weeskamer bejegent" (Resol. Vroedsch.
K K bl. 604). Welk dit ongelukkig toeval geweest zij is
uit de dikwijls geheimzinnige resolutieboeken — notulenboeken
werden toen niet gehouden — niet op te maken, evenmin,
hoeveel de stadskas hiervoor ten koste moest leggen. De
Vroedschap was blijkbaar te zeer overtuigd van het stedelijk
karakter der Weeskamer, om zich te onttrokken aan de las-
ten en kosten eener administratie, welke reeds lang zich zolvo
had kunnen bedruipen, en die toch de stadskas het grootste
dool van haro onkosten liet dragon, om zelve bare inkom-
sten to kunnen kapitaliseeren

Dat intitulatierocht, in 1468 1 ®/oo bedragende, was
toen alleen verschuldigd over do sommen, die in \'t weesboek
ingeschreven werden, of, zooals de Instr. W.kamorklerk van
1507, art. 2, zegt „van allo \'goet dat te weosbouck compt."
Naar het schijnt hobbon Weosmoostors daarin proprio motu

1  Het cijfer der intilaUtien klom jaarl^k* in weerwil van do uitiluiting der
kamer. liet hoogste cijfer werd bereikt in 173G, toen dc Secretaris y2114.—
ter Thesanrie deponeerde.

2  In 1560 trok b. v. do Socrauria Jan lieth Jacobsz van de S3 gl.:
f 16 at. — de helft der intitalatiegelden die aan do stad moesten verantwoord
worden — af 3 gl: O st. voor een nieuw register eu 3 st. voor een slot en
ecu sleutel op do Weeskamer.

-ocr page 103-

91

verandering gebracht, en bet recht op 2 ^/qq gesteld. In
1675 verzochten zij op dezen maatregel erkenning van Bur-
gemeesters, en verkregen die bij Resolutie van 16 Juni van
dat jaar (groot Memoriaal VI. bl. 179*°). Deze resolutie toont
niet aan, of er ook recht moest betaald worden van de sommen
die
afgeschreven werden, hetgeen ten tijde van Wagenaar
het geval was (vgl, deel III. bl. 378). Reeds in 1567 moest
men ook bij het „uitdoen" eene kleine belasting aan den bode
voldoen. Van kapitalen, die met fideicommissair verband be-
zwaard waren en aan weezen toebehoorden — geen andere
mochten toen aldaar bestuurd worden — moest, krachtens eene
keur van 30 Juli 1652 (keurboek M. bl, 159; Handv. II.
bl. 643), dit recht iedere 15 jaren betaald worden.

Naast dit intitulatierecht stond eene kleine belasting, be-
kend onder den naam van „recht van eerste beleggen," die
van oudsher gevorderd werd bij iedere mutatie in de eigen-
dommen der weezen, waardoor eene af- en op nieuw inschrij-
ving veroorzaakt werd: verkoop, belegging, enz. Het provenu
hiervan behoorde geheel tot de emolumenten van de Secre-
tarissen. In 1507 vinden we er het eerst molding van ge-
maakt. Twee eeuwen later word eono andere heffing, indertijd
door den Secretaris Blaeu ingevoerd, gepormaneerd (zie groot
Memoriaal IX. bl. 65; Handv. II. bl. 646).

Voor de boeton volgde men eeno andere verdeeling.

De oudste keur, die ons ovor hot woosrecht bewaard is
gebleven, die van 30 Maart 1466, loert ons de toonmalige
regeling kennen, „een derdendeel tot t-ihën behoef, dat ander
„derdondeel tot des gerechts behoef, ende dat dorde derdendeel
„tot dio Weesmeesters rn hair dienres behoof\'
{zie Bijlage A).

Van allo rechterlijke booten trok de landheer, volgens de
oude usantion, reeds vermeld in \'t handvest van Marg. van
Henegouwen d.d. 28 Mei 1346, eon derde gedeelte De schout
ontving dit in zijnen naam en verantwoordde het hem. Later
moest hij dat met de overige emolumenten van het Schout-
ambt aan de stad uitkeeren, immers zoolang de stad „het

-ocr page 104-

92

„Schoutambacht mette emolumenten van dien" van den land-
heer in pacht bad, d. i. met enkele tusschenpoozen van
1172 tot 1795, of liever tot 1808.

Het tweede derde deel werd genoten door het gerecht, dat
in 14:06 nog de competente eer.>^te rechter in\'t weesrecht was,
doch van zijn aandeel reeds had afstand gedaan
vóór 1507,
toen, blijkens de aangehaalde instructie van den Weeskamer-Secre-
taris, dat deel der boeten door Weesmeesters werd getrokken.
Krachtens art. 51 der ordonn. van I öO:3 kwam dit deel aan
de stad. Doch vijf jaren later was men ten dezen opzichte
geheel van de ordonn. afgekeken. Immers in de stadsreke-
ning van 1568 en eenige volgende jaren vinden we dezen
post met de volgende woorden uitgetrokken: „item van
„Simon Cops Claesz Burgeïür de Some vau zes guf die
„gecomen zyn vuyt den kueren van den Wcescamer deser
„stede, waer aff my Heere den schout dor zcluer stede compt
„drie guT ên de stedo drie gul. Ende alzoo \'t Schoutam-
„bocht oude desor stede e.en zyn, ergo compt hier de voorsz
„soine van VI gl."

Het overblijvende derde deel kwam ten bate van Wees-
meesters on van de beambten tor Weeskamer. In 1507 had-
den de beambten hun aandeel reeds weder verloren, en uit
de aaugehaaldo plaata van do Stads-rckouing van 156S blijkt,
dat Weesmeesters niet gelukkiger waren geweest en ook hun
recht aan do stad hadden moeten afstaan. Sedert 1508
vloeiden dus de boeten geheel in de stadskas. Nog in 10.^2
werden ze aau do Thesaurie verantwoord. In hoeverre hot
bedrag later is afgegoveu kunnen we niet beslissen. In do
Stads rekeningeu komt het onder de ontvangposton niet moer
voor. Er bestaat dus grond voor het vermoeden, dat ook do
boeten ter Weeskamer bleven berusten, en oen factor »»\'ordcn
van het kapitaal, dat, op don n.-iam van iVdam de Wo os
geboekt, den grond hoeft gelegd tot hot Weeskamer-kapitaal.

§ 4. ad. C. Kort na de oprichting dor kamer had men
de onbeheerde goederen gesteld onder bewaring en toezicht

-ocr page 105-

93

van Weesmeesters, en hen met het beheer daarvan belast.
Dit blijkt uit een brief, den 18 Januari I tSO op last der
regeeriug van Amsterdam aan de „jonfrouwe van Nyen-
roede, vrouwe van Suylen" geschreven (zie groot Memoriaal
I bl. 152). Wellicht fungeerde de Weeskamer toen tevens
als consignatiekas, waartoe, bij besluit van de Vroedschap van
12 April 1614 (Re;ol. Vroedsch. XI. bl. 1!3), de Rekenka-
mer werd aangewezen.

Bij de laatstgenoemde afdeeling der stedelijke administratie,
omstreeks 1592 opgericht, moesten door de teruggekeerde schip-
pers, ingevolge een keur van 31 Aug, 1G58 keurboek N.
bl. 65), gedeponeerd worden de nagelaten goederen van zee-
lieden en passagiers, op reis overleden, welke door rekenmees-
ters aan de daartoe gerechtigden worden uitgekeerd. Doden
zich daartoe geen rechthebbenden op, of konden degenen, die
zich aanmeldden hun recht niet staven, dan vervielen deze
goederen
tacitc aan de stad, omdat do stad recht had op de
liona vacanti\'i, wijl zij het „schoutambacht motto oundumcn-
fon van dion \' in pacht had van do graaflijkheid De belang-
rijke gevolgen die hieraan, ook met het oog op hot Wco-kii-
nicr-kapitaal verbonden eijii, maken hot noodzakelijk dit, vóór
wij vorder gaan, aan to tcf non.

De rechten van don landheer strekten zich oudtijds op
allerlei gebied uit. Want niet alleen had hij het recht wet-
ten vast te stellen, de rochtspniak mot allo gevolgen daarvan
te regelen on daartoe de noodige nmbtenuron aan to stollen,
tollen to heffnn en monopoliën too to sfiian, hot recht
van munt, waag on maat, van wind, visscherij on jacht, en
meer anderen, te veel om op tc noemen, maar l)ovemlicn kwam
zijne heerschappij uit in hot recht om oen quaiitum tc heffen
van alle erfenissen (keurmede), lator alleen van degene dio uit
zijno landen gevoerd werden (droit (raubaine, jus albinatus, recht
vnn exue , en in het recht op goederen en nalatonschappcn,
waarvoor zich gcon rechthobbendon <uinmeldden, hetzij die
goederen door de zeo waren aangespoeld, hetzij zo afkom-
stig wnren vnn vrcemdolingon, wier naasto bloedverwanten

-ocr page 106-

94

niet bekend waren („stragiersehe" zaken), van bastaarden, welke
men achtte geen bloedverwanten te hebben, of van zelf-
moordenaars, die hun goed verbeurden (disperatie-goederen).
(vgl. hierover de Groot II. 1 § 54, 4 § 32, 30 § 3).

Twee en meer eeuwen vroeger, werd zelfs de landheer,
gelijk overigens de naaste verwanten, die het erfrecht hadden,
geacht de persoonlijkheid van iemand, die zonder bloedver-
wanten stierf, voorttezetten. Dit blijkt uit de woorden:
„En worde een ellendich man dootgheslageu, dair sonde die
„bailliu of dien hyt beuale van onser weghen mede clagheu"
enz., in\'t Privilege van Willem van Henegouwen d.d. 9
Dec. 1342 ,zie privilegeboek I. bl. 2. Handvesten 1. bl. 11).

Bij het privilege van Philips III d. d. IS Maart 1563
— verpachting van het schoutambt aan de stad, instructie
voor den schout — behield de graaf zich nog uitdrukkelijk
de laatstbedoelde regalia voor. Hot bedoelde privilege drukt
dit in de volgende bewoordingen uit (privilegeboek III. bl.
37\'°; Handvesten I bl. 101):

„Voirts on zal do voirn gocomittoordo—n.1 do Schout —
„hem nyet mogen onderwynden van ecnigo zeevonden, ba-
„staerdo, stragiersehe eü disperatio of onbeheerdo ondo dior-
„gelycko goeden, die tot onser espargnos gevuocht zyn, macr
„zal deselvo denuncieren ondo daormede laten bewurdon onsen
„ontfanger van der espargnos, montio maeckcnde jaorlyck in
„zyno rekeningen van \'t gunt dat dersolvor espargno aengaende
„in zyn quartior bynnen dion jaro gevallen ondo verschonen
„sal wcson."

Al dezo regalia worden geïnd on aan do graaflijkheid ver-
antwoord door do ambtenaren, die daartoe door den landheer
waren aangesteld, en wat zij verantwoordden, dat noomdo
men de emolumenten van het ambt, omdat zij vaak con doel
daarvan mochten inhouden. Bezo omolumonton gingen natuur-
lijk aan don houder van hot ambt over, wanneer do landheer
^dit bij wijze van privilege of gunst, steeds in ruil voor
notabele geldsommen, afstond of verpachtte. Zoo stonden do
graven van Holland successievelijk aan de stad Amsterdam het

-ocr page 107-

95

recht van waag, maat en visscherij, het schrijf-, school-,.
kosterij- eu bode-ambacht en later ook het schoutambt af.
Zij ontvingen daarvoor bf eene som in eens, bf eene jaarlijksche
recognitie, zooals b .v. met bet recht van den wind het geval
was, terwijl andere, we behoeven slechts het recht van munt
te noemen, altijd tot de regalia zijn blijven bebooren.

Alle voordeelen aan zulke rechten verbonden vloeiden nu,
in stede van in de grafelijke kas, in die van den pachter,
tenzij, zooals we zagen dat nog in 1503 met het Schoutambt
het geval was, de graaf zich daarvan uitdrukkelijk eenige
voorbehield. Dat deze voordeelen na de reductie der stad
weder met het scboutambt werden vereenigd, zullen we in den
loop vau dit hoofdstuk zien.

Sommige dezer regalia konden door aflossing der som die
de grafelijkheid daarvoor had ontvangen, weder worden inge-
kocht, en daar dit met het Sclioutambt het geval was, vindt
men in de oude stukken ook dikwijls geschreven, dat de stad
het scboutambt van de grafelijkheid in
pand had. Het was
dan een pandrecht met het recht van antichresis.

Het verpachton vau ofllciën was wel it. waar bij het groot
privilege van Maria van Bo urgondi ö d.d. li Maurt I tTfi
(Handv. I. bl. 80, art. 10), verboden, doch dit maakte eene
uitzondering juist voor de Schoutambachten, en hot was dus
ingerolgo dit privilege, dat Burgemeesters van Amsterdam,
zich beroepende op
hunne seignouriale rechten, op hunne
beurt soms het Schoutambt van Amstelveen, Sloten etc. ver-
pacht hebben. Voor de bedongen pachtsom nam do pachter
alle lucra en damna voor zijne rekening.

Do Vroedschap bad alzoo het Scboutambt vun de Stad in
handen; zij stelde don schout aan, totdat mon hel, weinige
dagen na de omwenteling dio de Spaanschgezindo regeering
van het kussen verwijderde, noodig oordeelde de keus van
ilien ofliciant aan burgomeestera op to dragen (llesol. Vroedscb.
30 Mei 1578 lieg. IV. bl. 1) Dezon stolden toen eon „nut
ende bequaem" persoon voor drie jaren aan. Toen deze tijd
ten einde was, moot de Prins van Oranje den toenmaligen

-ocr page 108-

96

functionaris op eene indirecte wijze hebben gecontinueerd,
zonder daarin het recht van de stad te erkennen. De vroed-
schap, de privileges der stad ongeschonden willende handhaven,
besloot den herbenoemden schout als zoodanig niet te erken-
nen, en de „bewaringh"\' van het schoutambt aan het college
van Burgemeesters toetevertrouwen. Werkelijk zien we nu
ook de Burgemeesters bij beurten dit ambt bekleeden (Resol.
Vroedsch. 11 Juni, 24 Aug, 6 Sept 1581). De Burger-
vaders deden echter meer dan bewaren alleen, want toen de
Staten vau Holland, op wie de souvereine rechten waren over-
gegaan, den i\'0 Dec. 15bl met de stad een contract maakten
tot „Afstand van de Satisfactie," en de Stad al de voordeelen
bij de Satisfactie verkregen in het algemeen belang opofferde,
werd zij door den invloed van Burgemeesters daarvoor schade-
loos gesteld door de bepaling van art. 15, waarbij de Stad
ontheven werd van de verplichting, haar bij het aangehaalde
charter van 18 Maart 1568 opgelegd, om jaarlijks aan de
graaflijkheid 300 ponden holl. voor \'t Schoutambt te betalen
en haar werd toegestaan, dat voortaan „het vóorsz. Schout-
ambacht met
alleti dc emolumenten in haren handen blijven"
zou, totdat do 20,000 gl., daarvoor gefourneerd, zouden zijn
terugbetaald.

Slechts eenmaal is het ter sprake gekomen, on wel iu do
vergadering dor gecommitteerden van de Staten van Holland
en W.-Friosland, om deze 20.000 gl. aftolossou on het Schout-
ambt in \'t openbaar to verkoopen. Hot was in 1058, toen
er voor do „oxtr.iordinaris equipage ter zee," door don oorlog
mot Zweden veroorzaakt, vèel geld noodig w.is. Gecomunt-
teerden beraadslaagden toon over den verkoop van sommige
domeinen. Burgemeesters polsden hierover in de vergade-
ring van 27 Nov. 105S de vroedschap. Deze overwoog,
dat wol is waar de Staton hot recht haddon om hot schout-
ambt to verkoopen, nadat do daarop geschoten penningen
zouden afgelost zijn, maar dat or voor den kooper „geen
nuttigheyt van tzolvc zou to trecken zyn," omdat de ontvang-
sten, „die daoraff don Hccrc toccomcn", niol opwogen tegen

Jl

-ocr page 109-

97

alle kosten die hij moest bestrijden, zoodat er — concludeerde
zij — niet veel kans bestond, dat er zich, behalve de
stad, een pachter voor zou aanmelden. Zij machtigde evenwel
burgemeesters om zoo noodig in een vergelijk met de Staten
te treden (Resol. Yroedsch B bl. 60). Yan den voorgeno-
men verkoop is echter nooit iots gekomen. Niet minder dan
eene geheele omwenteling was er noodig om eene verandering
in dien toestand to breiigen.

Nu wij aangetoond hebben, dat door haar recht op het
schoutambacht, met de emolumenten daarvan, de stad recht
had op de hcreditas jacens en de bona vacantia, zullen wij
dit met eenige voorbeelden staven, om daarna in bizondor-
heden nategaan, hoe dergelijke goederen ter Weeskamer kon-
don blijven berusten, zonder dat do stad haar recht daarop
verloor.

Eeeds haalden wij do keur van 31 Aug. 1658 aan, waarbij
den teruggekeerden schippers gelast werd do in hunne handen
zich bevindende bona vacantia tor Rekenkamer aftegevon.
Waarom? Dit leert ons het 1!" artikel van \'t Reglement
van do Rekenkamer van •>0 Januari 1716, geregistreerd in
\'t groot Memoriaal IX bl. ?13, on belangrijk genoeg om
hier overgenomen to worden.

„Dowyl do dagolykso ondervinding loert, dat by hot ovor-
„lydon van zoovarondo personen op particuliere scbopon na
„West Indiou of elders varende, dorzclver nalatenschap zo
„van de kamer van Zeezaken ah» andere kamorcn alhier tor
„Rekenkamer werden goconsigneert, on dat, tot merkelijk na-
„deel van dezo stad, verschoydono snoodo practycquon worden
„aangewent, om gomeldo geconsignoorde penningen to ligton,
„door zoogenaamde ziclverkoopors of volkhouders, hetzij mot
„hot producoeron van haor hoeck, daer do overlcdono (zo word
„voorgegeven) in zoude bobben goteckent, on andere mot hot
„vortoonon van hand.xchriftcn, daer onder wel de moeste met
„con kruis voor handteekcning passocrondo, somtijds mot een
„geannexeerde rekening van goederen, dio do overledene na-
„gczondon zouden zijn, komende mot gctuygcn, van gelycko

7

-ocr page 110-

98

„zoort als de eysschers de schuld verifieeren, om zo de gant-
„sche nalatenschap machtig te werden, dienende sommige
„practisyns zodanig zoort van menschen om onder alle schijn
„van reden die penningen te verkrijgen, waardoor de stad
„grootelyks wordt verkort,
want indien die penningen op zo
„frivolen wyse niet wier den geligt en geen erfgenamen zich
„quamen op te doen, deselve penningen tacite ten proßjte van
„de stad zouden komen,
daerenhoven de regte erfgenaemen na
„verloop van tijd zich openbaerende, en vindende door zo-
„danig een konstwerk de penningen geligt, ook niet in staat
„zynde om tegens de borgen (die doorgaans van de slegste
„zoort zijn; te procedeeren, zich van haere erffenis verstecken

„vinden, enz.....so hebben de Heeren Burgermeesteren geor-

„doneert, dat de eerste boekhouder het consignatie-boek alleen
„onder zig zal houden." De hierbedoelde nalatenechappcn
vervielen dus aan de stad, onder gchoudenheid ze aan per-
sonen, die later rechten konden doen gelden, uit te koeren.
De stad was hier dus van dezelfde conditie als de erfgenamen
van een wees, wiens nalatenschap, na eeno 16-jarige afwezig-
heid van den erflater, onder zijne erven mocht verdeeld wor-
den. (vgl. bl. 69 .

Andere onbeheerde nalatenschappen werden gesteld in bandon
van
Sequesters, door scheponon benoemd, die den boedel tot
liquiditeit diendon to brengen en de rechthebbenden moesten
oproepen — oudtijds door den stadsomroeper en door aan-
plakking ad valvas ecclesiae et curiae, later door oproepingen
in do „ordinaris couranten" — om zich aan to melden binnen
een door hen bepaalden tormijn. Deden zich dan geene ge-
rechtigden op, dan werd „over dien boedel gedisponeerd zoo
„als naor bevinding van zaken verstaen werd to behooren;"
eene formule, die, blijkens eeno acte van Aug. 1711, door don
Schout aan Burgemeesters voorgelegd, on geregistreerd in \'t
groot Memoriaal IX bl. 125, betrcircndo den boedel van Abel
Michel Barbes do la lloche, in Maart 1710 overleden,
*— in welke acte ook de hierboven geciteerde woorden voor-
komen — niet^i anders bctcekeiulo, dan, dat „bij gebreeke van

-ocr page 111-

99

„wettige lijfserven of andere magen de voorsz. boedel verval-
„len wag ten behoeve van den Heere ende vervolgens aan hem
„vertoonder (den Schout) in zijne qualiteit om verders aen
„deze stad to werden verantwoord." Insgelijks blijkt het recht
van de stad op de hereditas van Pieter van Kessel, in
Maart 1740 zonder bekende verwanten en ab-intestato over-
leden, uit eene soortgelijke acte, geregistreerd in \'t groot Me-
moriaal X bl. 197. De Schout was, blijkens art. 10 van zijn
instructie, verplicht iedere drie maanden do emolumenten van
het scboutambt, dus ook deze, aan Burgemeesters en Tbesau-
ricren te verantwoorden (llesol. Vroedscb XII bl. 145).

Toch trok de Schout zich niot allo onbeheordo nalaten-
schappen aan. We hebben cr althans voorbeelden van gevon-
den, dat do Sequesters het saldo ter AVeoskamer brachten.

Uit do hier gegeven voorbeelden blijkt ten duidelijkste, dat
allo bona vacantia of goederen, die als zoodanig werden aan-
gemerkt, aan de stad, pachteresse van bet Schoutambt en
getreden in de rechten van den landheer, vervielen Dit wordt
bevestigd door hetgeen do Groot zegt: \'Inl. 11, 30, § 4)
„ook werden magen gehouden te ontbreken tot voordeel van
„do graaflijkheid, die zich binnon jaer on dag niet oponba-
roti." M^ W. Schorer, in zijno glossa op do hieraange-
haaldo plaats, meont, naar \'t ons voorkomt, dat de Groot
hier don verjaringstermijn van do boreditatis petitio bedoelde.
Wij meenon aan die woorden ovenwol niet dozo uitlegging te
moeten geven. Hier bedoelt de Groot niot anders, dan dat
die bona vacantia, wanneer zich binnen den tijd van jaar en
dag, (vgl. over deze uitdrukking Wage naar 111 bl. 159
noot) geen gerechtigden hadden aangemeld,
iacitc bohoudons
de rechten van derden — bij voorraad, zegt art. 1175 B. W. —
aan do Graaflijkheid kwamen to vervallen. In dien tijd hadden
de Sequesters (curatoren) do gelegenheid, de vereischte maat-
regelen te nemen om de rechthebbenden op te sporen, on den
boedel in staat van liquiditeit te brengen. Het oud-Holl.
recht kende dus niet do gerechtelijke inbezitstelling, die in
art. 880c van ons B. W. voorgeschreven wordt. Maarovon-

7*

-ocr page 112-

100

min kende dat recht de verjaring der actie tot opvordering
•»an zulke bij den Fiscus bewaarde goederen. Dit blijkt voor
het Amsterd. Eecbt uit de laatste woorden, die wij uit de
instructie voor den boekhouder der Eekenkamer aanhaalden.
"Wel stond dat recht toe, dat dit goed door den Fiscus gebruikt
werd. Ook dit blijkt uit die instructie. En dit had geen
bezwaar. Ieder kende den regel: „fi.scus semper solveus est."

De goederen, die ter Weeskamer opgebracht waren, werden
evenwel geheel afgescheiden gehouden van den Fiscus. Dit
was een maatregel, door de stedelijke overheid ingevoerd, om
zich te waarborgen tegen de mogelijkheid, dat zich plotseling
ter Thesaurie personen konden aanmelden, die uit dien hoofde
wellicht den beschikbaren voorraad penningen of meer nog
kwamen opvorderen. Het zou bovendien zeer bezwaarlijk voor
de Thesaurie zijn geweest alle authentieke stukken en boedel-
papieren van zulke zonder bekende erven overleden personen
te bewaren, en de rechten van de stad tegen winzieke erfe-
uisjagers te verdedigen. Niets was natuurlijker dan dat men
daarmede eene stedelijke commissie belastte, wier roeping hot
reeds was gelden en goederen veilig te bewaren. Nu wist
de regeering ook zeker, dat hij, die zijne rechten op zulke
goederen kon bewijzen, tor Weeskamer steeds zou vinden wat
hem toekwam.

Ter Weeskamer worden nu van do in dezo categorie val-
lende goederen opgebracht en bewaard, in de eersto plaats
die van personen der Weeskamer subject, die tijdons luuine
minderjarigheid zonder bekende orven overleden waren, on
voorts de nalatenschappen, die bij appointemont van Schoponon
door do Sequesters ter Weeskamer gcdoponeord worden, do
onafgehaalde Oost-Indische remises on de kleine boedelsaldo\'s,
dio geacht werden gedereliuquoord to zijn. Nooit kwamen er
de goederen, die, krachtens de aangehaalde keur, ter Eekenkamor
werden gebracht, en do goederen, dio do Schout vindiceerde.
Of er nog meer dergelijke uit/ondoringen gomjuikt waren, is
ons niet gebleken. Evenmin zouden wij een regel kunnen
stellen, waaruit zou blijken, wanneer de Schout gehouden was

-ocr page 113-

403

oin zich de onbeheerdo goederen aan te trekicen. Wij zien
hier echter uit, dat de consignatie-kas van die dagen alleen
de nalatenschappen van op zee overleden personen bewaarde.

Die kapitalen bleven ter Weeskamer, om daar in perpetuum
ad opus jus habcntium bewaard te worden; want do actie tot
opvordering van goederen en nalatenschappen, ter Weeskamer
berustende, verjaarde, zooals wij hierboven zeiden, niet (vgl.
Resolutie van de Staten van Holl, en W.-Friosl. d.d. 28
April 1708 bij Levyssohn, Wetgev. op do nah, eerste ver-
volg 1850, bl. X seq). Deze costumiere rechtsregel, die in
de aangehaalde resolutie zijne bevestiging vond, had het groote
praktische voordeel, waarop we reeds gewezen hebben. Doch
hij was ook verbindend voor dio goederen, waarvoor men met
zekerheid kon zeggen, dat zich nooit rcchthobbcnden zouden
opdoen. Alzoo vormde zich ter Weeskamer een groot kapi-
taal in de doode hand, dat alleen door eeno uitdrukkelijke
bepaling van do stedelijke regcoring aan die treurige bestem-
ming kon worden onttrokken 1). Aan lo stad zoudon dio
golden toch eindelijk hebben moeten vervallen.

Weesmeesteren zagen nu jaarlijks dit kapitaal in do doode
hand toonomon, zoowol door do bijvoeging van nieuwe boe-
dels, als door het bijschrijven van do interesten, dio daarop
jaarlijks worden ontvangen, voor zooverre althans de interest
niot aan de kamer verviel. Dit
wjvs, hot zij hier ton over-
vloede herinnerd, hot geval met do O. 1. remises, terwijl
van do boodols alleen do interest, niot do anatocismus, be-
hoefde uitgekeerd to worden.

Hot oud Holl. Recht beschouwde rente van rente als woe-
kerwinst. Do Groot zegt (Inl. 111 10 § JO) „winpennin-
„gon op to hoopen tot hoofdgeld, on daarvan wederom winst
„te bedingen, is mot grooto roden verboden, omdat do lieden
„\'t gevolg niot merkende daardoor grondolijk worden hcdor-

1  Werkelijk is den >1 Manrt 1852 xulk ccn besluit door den (tcmeenlcrsnd
genoraer.. De geschiedenis van dit besluit valt evenwel buiten hrt terrein van
dit proefschrift.

-ocr page 114-

102

„ven", terwijl van Leeuwen zich in denzelfden geest daar-
over uitlaat (R. Holl. Recht VI. 7 § 6): „Intrest van intrest
„en mag men ook niet genieten, al hadde men syn renten
„of syn intrest nog soo lang te buiten gestaan", ("vgl. 1. 29
seq. Cod. de usuris). Wanneer die rente door de operatiën
met de gelden uit de „peuningkiste" toch vruchten droegen,
dan kwamen die „winpenningen" natuurlijk ten bate van de
Weeskamer, en dit had niets onrechtvaardigs.

Weesmeesteren mochten aan dit kapitaal in de doode baud,
al waren zij zeker dat het nooit zou opgevraagd worden, geene
onherroepelijk andere bestemming geven. Er bestoud evenwol
geen bezwaar om die gelden onder zeker voorbehoud voor-
loopig als stadsgeld aan te merken, en de vruchten daarvan
ten dienste van de stedelijke Weeskamer aan tc wenden, ten
einde zoodoende de lasten der Thesaurie te verminderen, en
uit het ter Weeskamer voorhanden stadsgeld direct te betalen,
wat de stad anders uit de inkomsten van andere takken van
administratie had mooten vergoeden. Bij besluit van 1 Fe
bruari 1773 werd daarom „omme het tractcment van Adam
de Woes ruymer te doen omkomen", op voorstel van den
penningmeester van Ghoscl, ecu deel van die golden uit de
registers van Adam de Wees A. in die van Adam de
Wees of do Weeskamer, zelve overgebracht (zie bl. 89), „mot
„dien verstande egter, dat, zo tegen alle verwachting zoveel
„kapitaal en interessen in hot vervolg van tijd niogt wordou
„afgehaald", die som weder in de Registers v.an Adam de
Wees A. zouden worden teruggebracht (2° Resolutieboek v.
Weesmeesters, bl. 43 seq.). Weesmeesters wisten, dat do in-
komsten der kamer, gevoegd bij het kapitaal aan contante
penningen, dat steeds voorhanden werd gehouden, altijd vol-
doende was om aan personen, dio zich zouden kunnen op-
doen, uit to kccron, wat hun zou blijken too tc komen. Ilot
is daarom, naar onze meening, verkeerd geweest, dat men in
, latere jaren de gemeente Amsterdam aansprak om uitbetaling,
terwijl men het kapitaal, dat daartoe ter Weeskamer gebleven
en in handen van do algemeene commi.s.sie van liquidatie was

-ocr page 115-

ins

gesteld, onaangeroerd liet, en even verkeerd, dat men de ge-
meente de anatocismus liet bijbetalen, die de "Weeskamer nooit
had behoeven te verantwoorden.

Krachtens het stedelijk karakter der Weeskamer en krach-
tens haar recht np de bona vacantia en alle overige emolu-
menten van bet Scboutambt, weigerde de gemeente de Wecs-
kamer-kapitalen anders dan als gemeente-kapitalen tc be-
schouwen.

HOOFDSTUK VII.

§ 1. De revolutie van 18 Januari 1795 veranderde niets in het
wezen en de strekking van do Weeskamer. De provisioneele
representanten van het volk van Amsterdam oordeelden het
zelfs raadzaam het college van Weesmeesters bij provisie te
„continueeren", evenals zij goed vonden to bepalen, dat hot
Comité van Justitie op dezelfde wijze zou recht spreken als
do Schepenen tot dusverre hadden gedaan. Do Weesmeesters
waren echter evenzeer mannoji vnn hot behoud als do rcgee-
ring, pas door het Comité revolutionair afgezet, en wilden zich
niot buigen onder den last van opgedrongen vrijheidsbeginse-
len: zij diendon en corps hun ontslag in. Het was echter
niets anders dan een tegen-protest, waardoor zij wellicht
meenden de eer a.m zich to houden, want zij bleven werk-
zaam in \'t belang vnn den wees on van do stad, totdat ze,
na andermaal bun ontslag aan de op den 19 Juni gekozen
definitieve Representanten van het volk van Amst. to hebben
aangevraagd, den 15 Fuli door het Comité van Algemeen wol-
zijn eene voordracht zagen opgemaakt, om do nog fungeercnde
Weesmeesters to vervangen door burgers, wier gevoelens den
toets der olFicieel gehuldigde denkbeelden konden doorstaan.
Het duurde inmiddels tot 9 Sept. 1795, eor die nieuwe
Weesmeesters, thans gecommitteerden ter Directie van do
W\'eoikamer der stad Amsterdam genoemd, aan de Represen-

-ocr page 116-

104

tanten werden voorgedragen, en door hen werden geïnstal-
leerd. Gedurende nog bijna drie maanden waren deze gecom-
mitteerden, uit de representanten gekozen, met de ontslagen
Weesmeesters bezig om de rekening en verantwoording der
laatsten benevens de balans der kamer op te maken, en om door
hen te worden ingewijd in de kennis der administratie, die
zoowel in \'t belang van den wees, als in dat van de stad
moest gevoerd worden.

Den 25 Nov. 1795 betraden de mannen van bet ancien
régime voor bet laatst den tempel, gesticht op bet oogen-
blik, toen hun voorgangers in dat régime den becbtsten
waarborg voor het ontluikenden gemeenebest hadden meenen
te vinden.

Zij bleven aansprakelijk aan de stad voor eene som van
/ 15,000 aan obligatiën, die op\'t oogenblik hunner aftreding
werden vermist, en die wellicht kunnen zijn teruggevonden onder
de gelden en geldswaardige papieren die .1. G. de Witte,
klerk van de Weeskamer, reeds
vóór de revolutie ter Wees-
kamer, had ontvreemd.

Eene van de eerste bemoeiingen van do gecommitteerden,
was het toetsen vnn do politieke denkbeelden van het beambte-
personeel. De meesten moesten „geremoveord" worden en
anderen in hunne plaatsen gesteld, allen op dc oude instruc-
tiën. Van do hoogere ambtenaren had .illcon de Secreta-
ris Anthony Backer dien toets kunnen door.staan cn, d.aar
doze had to kennen gegeven, dat hij, mits men hom een
jaarlijksch honorarium v.in ƒ 4000 wilde verzekeren, zich
zou laten vinden tot het bekleeden van het 1 <= Secretarisambt,
werd hij op die voorwaarde benoemd, terwijl de Penning-
meester Jacob US Salomen van de Poll, die reeds zijn
ontslag had gevraagd, voorloopig werd in dienst gehouden om
eerst den iO Mei 1797 door den suppoost Hendrik
Scha Ui g, bekend als voorstander van dc vrijheids denkbeel-
den, vervangen to worden.

Eenige ambten werden opgeheven of kregen een anderen
naam; dc ambtenaren werden door do llopresentanten aangc-

-ocr page 117-

105

steld en kregen een vast salaris, zonder aanspraak op emolu-
menten, maar overigens bleef alles bij het oude.

Het jaar 1796 bracht evenwel eene verandering. De ge-
committeerden waren slechts voor een jaar benoemd uit de
Representanten. Bij besluit van den Raad — zoo noemden
zich de vertegenwoordigers der burgerij krachtens een besluit
van 5 Maart — werden den 2.\'^ Juni slechts twee van de
zes aftredende gecommitteerden herkozen, en aan hen toege-
voegd vier burgers, evenzeer door den raad gekozen, maar uit
eene voordracht, door het Comité van Algemeen welzijn, bij het
3® Hoofdstuk art. 3 van \'t Reglement van orde voor den raad
der gemeente Amst. van 21 Dcc. 1796 met het oppertoevoor-
zicht over do Weeskamer belast, opgemaakt. Evenals de gecom-
mitteerden van het eerste jaar der Bataafscho vrijheid, namen
zij hunne commissie zonder geldelijke vergoeding waar, en
het was daarom niet dan eeno hulde, die .lan hunne opoffe-
ringen werd gebracht, dat zij tonzelfdon dage vrijgesteld
werden van „alle occup.atiën bij de gewapende burgerij", en
dat zij later, bij besluit van 13 Nov. 1801, vrijen toegang
kregen in den stads schouwburg, een voorrecht, dat alle leden
van regeeringscommisticn genoten.

De contra-revolutie, die in den boezem van do landsregee-
ring to \'sGravenhage den 22 .lanuari 1798 voorviel, bezorgde
de stad Amsterdam eeno administratieve municipaliteit en
stelde, kort nadat het ontwerp der nieuwe staatsregeling w.is
aangenomen, bij besluit van 25 Mei, de stedelijke Weeskamer
onder superintondentic van den agent van Einantiën; doch,
toen do reactie het intermediair bestuur der Bataafscho repu-
bliok op hot kus.scn had geroepen {I2.1uni 1798), werd door
dit lichaam, den 16 jMci 1799, hot bedochle besluit, als uitge-
giwn zijnde van een inconstitutioneel uitvoerend bewind, „in-
getrokken en buiten effect gestold", on tegelijkertijd do Wee.s-
kamer weder gebr.icht onder het directe toezicht van den
gemeenteraad.

Van meer gewicht voor de Weeskamer en \'t collego van
Weesmeesteren was de invoering dor
vredegerechten. De divar-

-ocr page 118-

106

voor geldende bepalingen worden in de staatsregeling van
1798 art. 264—275 gevonden. Wel is waar werden de
W\'eesraeesters niet uitdrnkkelijk ontzet van hunne bevoegd-
heid, om in zaken van voogdij enz. als eerste rechters op te
treden, maar toch verloren zij die bevoegdheid door de bepa-
ling van art, 273 : //het staat niemand vrij eenig twistgeding
\'/aan te vangen, zonder zich alvorens tot den vrederechter te
//hebben vervoegd. Zoo de vrederechter hen niet kan bevre-
//digen, verwijst hij hen bij schriftelijke acte naar de burger-
//lijke rechtbank, met overlegging der daartoe behoorende
»stukken, door beide partijen onderteekend." Door het ver-
lies van dit rechterlijk karakter trad het college van Wees-
meesters terug in den rang van eenvoudige bank van regee-
ring, daaraan reeds door Wagenaar en anderen toegewezen.

Dc Staatsregeling van 1801 handhaafde het status quo.

Hierin kwam natuurlijk geen verandering, toen, bij het
reglement voor het Justitiewezen binnen do stad Amsterdam,
van 11 October 1803, dc Weeskamer niet werd gerang.>»chikt
onder de banken van Justitie, liij art. 150 van hot regle-
ment van \'t gemeentebestuur van Amsterdam, in 1802 opge-
maakt, was dan ook de Weeskamer, oven als allo andere
kamers van Magistrature, onder het oppcrtoo7icht van de
kamer van Wethouders gesteld, en was zij, blijkens art, 84,
aan die kamer verantwoordelijk. Ofschoon art, 149 .nllo
//instruction, ordonnantiën, reglementen on gewoonten" —
behoudens de noodzakelijke wijzigingen, daarin door hcslniton
eener hoogere macht gebracht-— handha.ifde, maakte dc ge-
meenteraad toch ecnigo, met die instruction, ordonnantiën enz,
strijdige bepalingen. Voortaan ^lou het collcgo van com-
missarissen voor dc Weeskamer uit zes leden bestaan, waar-
van tweo uit den Raad en vier uit do burgerij moesten go-
kozen worden, doch do Raad zou steeds do bevoegdheid
hebben dit getal to verandoren (art, 141), De Commissarissen
* moesten stemgerechtigde bargors zijn, mochten elkander niet in
den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan
en moesten ten minste den 30-jarigen leeftijd hebben bereikt

-ocr page 119-

107

(art. 141). Men eischte dus voor het bestnur der Weeska-
mer mannen van rijperen leeftijd als men noodig oordeelde
voor de overige banken, waarvoor de leeftijd op 25 jaren
was gesteld. De Raad behield zich bet recht voor om zelf de
Commissarissen te benoemen, op eene voordracht van de ka-
mer van Wethouders (art. 145}: een recht, waarin de Raad
later bevestigd werd door een koninklijk Decreet d.d. 4 Juni
1808, en dat hij sedert dien tijd steeds is blijven uitoefenen,
zelfs nadat het college van Weesmeesters door een besluit
van den Maire van Amsterdam, d.d. 9 Mei 1811, vervangen
werd door eene stedelijke commissie van Liquidatie der Wees-
kamer-zaken.

Eerst do invoering der wet van 5 Maart 1852, houdende
oprichting der algemeene commissie van Liquidatie voor de
zaken der voormalige Wees- en momboirkamers, heeft aan
dezen toestand een einde gemaakt.

§ 2. Do veelvuldige afwisselingen van llegeering on Staats-
regeling, waaronder ons vaderland in \'t laatst der vorige on
in \'t begin dezer eeuw gebukt ging, hadden steeds de invoering
— do behandeling zolfs — der bij iedere constitutie beloofde
nationale wetboeken verijdeld, zoodat Lodewijk Buona-
parto, die in \'t begin van het jaar 1800 den scepter over
het nieuwe koninkrijk Holland aanvaardde, do gelegenheid
voor zich geopend zag, om door hot nemon van maatregelen
in dien geest aan een waron volkswensch gehoor te geven.
Hot
wetboek-Napoleon, ingericht voor bet koninkrijk Hol-
land, dat op l Mei 1800 rechtskracht kreeg, had die wen-
schen kunnen vervullen, waro niot de commissie, met de
zamonstelling belast, gebonden geweest door de bepalingen,
van het wetboek Napoleon dat aan de nieuwe codificatie ten
grondslag moest gelogd worden Toch bad do commissie in vele
opzichten rekening gehouden met do nationale rechtsbegrippen
en menige bepaling, aan het oud-Hollandsche recht ontleend,
overgenomen. Het instituut der oppervoogdij van do Weeskamer
werd door do commissie naar do eischen dor veranderde staats-

-ocr page 120-

108

inrichting gewijzigd en in het wetboek geplaatst onder den titel
//van aanstelling van voogden door de Weeskamer of het geregt,
en van oppervoogdij\'" (vgl. boek I titel 8 hoofdst. I. afd. 2. artt.
.301 — 308), met dien verstande, dat zij recht deed weder-
varen aan de testamentaire voogdij en de wettelijke voogdij
van den vader (art. ^02), en aan het gerecht de oppervoogdij
opdroeg, wanneer de Weeskamer was uitgesloten. Met den
ouden naam van Weesmeesters kregen de oppervoogden even-
wel geenzin.? hunnen ouden invloed en luister terug.
T)e omwenteling had hun de kroon van het hoofd geno-
men, het wetboek-Lodewijk-Napoleon vermocht hun die niet
terug te geven, cn de rechterlijke waardiglieid bleef hun
onthouden. Voortaan zouden de voogden slechts hunne ver-
gunning hebben in te roepen tot het aangaan van alle acten,
tot het voeren van rechtsgedingen, waardoor de vermogens-
toestand van den wees zou kunnen gewijzigd worden (art.
355 seq.) Terwijl vroeger Wresnieesteren zelven het bewind
voerden, was hun nu slechts vergund toe te zien, dat anderen
goed beheerden (art. 808i, en de goederen der weczcn onder
hunne hoede te nemen; terwijl zij vroeger eene benoeming
tot voogd onthouden konden nan den ovcrblijvenden vader,
als hij niet voldeed aan hunne eischen van \'/cerbacrheyt ende
bequacmheyt\'\', en deze steeds door ben moest aangesteld
worden, was nu dc vader van rechtswege voogd (art. 287),
zonder dat de Weeskamer eenigen invloed op zijne benoe-
ming had Als om de maat van ver.indcringen vol to meten,
stelde dc Burgemeester van Amsterdam, den 10 Aug. IS09,
eene instructie voor Weesmeesters vast, waarin, ovoicenkom-
stig dc bepalingen van \'t wetboek, den Weesmeesters in O
van dc 10 artikelen werd voorgeschreven, hoe zij hadden toe-
zicht tc houden op de suppoosten: een foozicht, dat do
Weesmeesters eertijds door ecu hun onderhoorigen ambtenaar
hadden laten waarnemen. Dc finantiecle administratie werd
op hun eigen schouderen gelegd, cn terwijl vroeger do Wees-
meesters zich Heten voorlichten en raden door de Burge-
meesters, moesten zc thans steeds gereed staan om Bürge-

-ocr page 121-

109

meester en Wethouders te dienen van bericht, consideratie en
advies. Voorwaar, zij waren niet meer de Heeren Weesmees-
ters, die in \'t achtste wereldwonder hadden gezeteld, maar
ambtenaren van den Gemeenteraad die hunne diensten met
eene jaarwedde vau
f 1000 beloond zagen. Menig aanbidder van
den goeden ouden tijd zal, al had hij juist geen scherpen
blik, terstond bespeurd hebben, hoe weinig de oude naam
aan de hervormde instelling paste, en met een sic transit op
de lippen de mogelijkheid hebben voorzien, dat do Weeska-
mer haren längsten tijd gohad, haren strijd bijkans afgestre-
den had.

Het Wetboek van 1809 was de laatste flikkering van hot
levenslicht der kamer. Onder bescherming van dat wetboek
had de AVeeskamer, hoezeer ook hare plicliten geheel
veranderd wann, en haro richting niet meer dezelfde was,
als die, welke haar door de ordonn. van 1563 werd voorge-
schreven, aan eeno behoefte kunnen voldoen, dio nu al to
vaak wordt gevoeld. Doch do Weeskamer had zich door
verschillende rechtsgedingen in \'t laatst der vorigo on in \'t
begin dezer eeuw, dio een licht wierpen oj) do trouwoloozo
handelingen van sommige suppooslon, velo on heftige vijan-
den gemaakt, wier leger, door geachto juristen, onder welko
de invloedrijke Jonas Onniol Meijer, aangevoerd, het
waarschijnlijk meer betreurde dan goedkeurde, dat het Wet-
boek Lodewijk Napoleon niot geheel mot dezo instollii.g brak.
Algemeen berustte men er daarom in, dat do invoering der
Transcho wetten do Weeskamer als van zelve ophief Hare
nalatenschap oischto evenzeer voroironing, aU h.are aangevan-
gen werkzaamheden op afdnoning aanspraak maakten. De
Maire dor stad benoemde daarom, bij besluit van i) Mei 1811,
eeno stedelijke Commissie voor do Liquidatie dur zakon van
de Weeskamer, en droeg haar op, een plan vau Liquidatie
samen tc stollen on aan zijne goedkeuring te onderwerpen.
Do onder don naam vau Commissarissen gecontinueerde Wees-
meesters hielden zich nu gedurende eenigo maanden met het
vaststellen van dit plan bezig, en zagen het, bij resolutie van

-ocr page 122-

110

28 Febr. 1812, door den Rijksbaron van Brienen, als
Maire der stad, goedgekeurd. Kort daarna, en wel den i 1
April 1812, volgde het besluit, dat, tegen den 1®\'®° Mei
daaraanvolgende, aan alle geëmployeerden, suppoosten en be-
dienden ter Weeskamer een eervol ontslag verleende, en
bepaalde — daar de beide laatste Weesmeesters hun ontslag
tegelijk met hun plan van liquidatie hadden ingediend —,
dat drie Commissarissen met de liquidatie zouden belast zijn,
aan wie een secretaris, een chef de bureau, een boekhouder,
een klerk en een bode zouden toegevoegd worden.

Deze stedelijke Commissie van Liquidatie heeft de kapitalen,
die tor Weeskamer bewaard werden, beheerd, en voorzooverre
zij, die zich als rechthebbenden aanmeldden, deugdelijke be-
wijzen van hun recht konden aanvoeren, aan die personen de
uitbetaling van het hun toekomende nooit geweigerd. Het
koninklijk besluit van 1 April 1835 (Staatsblad N\'\'. 5) be-
vestigde haar bestaan, en schreef maatregelen voor om dc
afdoening der zaken van de Wees- en momboirkamers te be-
spoedigen. Do Wet van 5 Maart 1852 (Staatsblad N®. 45)
droeg de liquidatie aan eeno algemeene Commissie op. Zij
publiceerde lijsten van boedels en nalatenschappen, die onder
hare administratie waren gekomen. Ook zij koorde aan de
rechthebbenden uit, doch
wien het saldo barer administratie
zal moeten uitgekeerd worden : adhuc sub judice lis.

Moge dit proefschrift er iets toe bijdragen om ook dit
verschilpunt tot klaarheid tc brengen.

-ocr page 123-

B IJ L A G E N.

A..

146G. Keurboek A bl. /ilvo.

Opten XXXeii dacb in inairte is gewilkoert: so wanneer man of
wijf een van beiden oflyuich geworden is, die weeskynden after-
Irtten, so sal diegene, dio to lijve blijfft, comen by den gerecht bin-
nen vijf weken, nao dat die dodo begraven is, ende vertichten van
dio kyndon, endo lalon die weeskynden goet in dat weesboec
sottcu, up een boot van vijf ffi hollans; een derdondeel tottshên
behoef, dat ander derdendeol tot des gorechtabehoof oude dat dorde
derdondeel tot dio Weesmoestors oü hair dionros bohoof.

B.

l/^OS. Oudste Register van de Weeskamer (Weesboek).

J)0C80 ordynäcio goordoücort by don Woosmfn endo salmö houdii
bjj den Woesmgrs.

in don eerst salmon dio Weosmoostor ghouon van don kindon
gucdo, to wetcno van olcke 1c rjjnsguld onon stuuë van inscryvi
int boeck, öü dio elero een sF.
endo dio clerck sal bobben alfjac vooor zjjn loon viu ra guldoli.
oude dio knecht sal liobbon vj TgF voor sijn loon wtt dio
voirsz goldon.

wes sjj to cort coomon zal wtor stodo goldon vwlon dio stede.

-ocr page 124-

112
O.

1507. Keurboek B. R 95.

Ordinan vand weesmeest. clerck, gemaict in
januario ano XYc seuë, bij Eaminghe.

1. Item, de clerck voir zy salarys van dë stede jaerlijck acht
guld current.

2. Item, van alle goet, dat in \'t weesboeck coempt, va elcke
hondt guid, de clerck ende die stede elck een stuver, alwaert
geheel oick min dan hondt guld weert.

3. Item, dat nyemant voort meer vercoopc sal inboel oft andc
juwelen van weeskindën dan de weesclerck nae ouder gewoonte
op een boete van.....

4. Item, van elcke eoopïge oft vercooplge to boeck te sotten
oft vuyt te doen twe st.

5. Item, wat inneboedel oft juwelen, dat de ouders vand wees
bij consent van de weesmrn an hem honden, ondo dio clerck
versooht wordt oii waerdeert, d af sal hij hebbc half gholt, maer
waer toe hy nyet versoeht en wordt noch on waerdeert, daor en
sal hy nyet af hebben.

ü. Item, van allen weoskindCn oft stedekindcujaerlyckxo renten,
dio gbcen voochïï en hebben, dacr de clerck ontfügc eü vuytgevcn
af heeft on rekenïgho doet, sal bjj hebbc do vjjftichston peninck eiï
vand ghenen, die hij mode woeckghelt goeft, de veortichsten peüinck.

7. Item, van alle rekemghen to ontf^ë ondo registrcn, diobijd
wcosmfon geapprobeert zijn, van elcke jac bedragen boneden XXV
guld,
aal iHo clorok liobbö oon st. oiT iliior on bouü tot XL gl, Ij
8t., en daer en bouë tot boridt guld, ij st, on ducr bouon, lu bt.

8. Item, van alJon e.\\tnicton vuyt don boock, dio cJojjn zjjn, oon
st, en extracten, die groot zjjn, two st.

Item, wat innoboedol bijd clorok vercoft wordt, sullodiocoo-
pers gehoud wes in geroet ghelt to betalc ofte borgho to setton,
dat zij binnc scs wokc betalö sullen, cn dio to oxcutën als stedo
exc\'üscn, oii golycko oxccutio to gouon opd \'oudera oft voochd vau
d weeskindrn, van dat zjj onder hebben, ais do weeskindc tot
mondige jacn gecomen sullc zjjn.

10. Item, van \'t boeck to open on lectuer to doen yomant anders
dan don wescn oft hocu voechd, fcnl do clerck hebben con st, mui\'

J

-ocr page 125-

113

dit oyet te moeten doen, dan by expres consent van des weeskints
oft kindën voechdê, wiens goet men begeert te sien en dit ten by
wesen van de weesmeesters op vbourte van die elerck zijn officie.

11. Item vS wee^s. vuyte boecke te doen, die heure goet waer-
dicb is benedë hondt guld i J- st,, en daerbouen tot ijc guld ji stT,
daerbouen vc guld ij J st,, daer en bouen tot duysent guld toe
iij st,, en daerbouc tot y duysent guld ui) st., en daer en bouen
v st., en nyet hoogher.

12. Item als die clerck tot behoufF van de weessen buytc d
stede rcyst, zee sal hy hebbë, bouen dat hy vertheert, sdaeghs
IJ st. voe zyn vacatie en zyn cost by dc weesmeesters getaxeert
te werddë.

iS, Ite dat alle die weeskindcn goot sal como in \'t Weesboeck,
nae oude ordinan daer af gemaect, ten wac dat dio naeste maghon
vun vador oft moeder, dio gesturvö was, boghoerdo dat vaçkr oft
moeder, in leuon liuo wesen, mit heure kiudön gomeeüsoud bliuo
Sitten, toft tijt toe, dat zy huwolycten, en burgmrcn, naogelcgent-
boyt d sake, dat consonteordë.

14. Item en alle crfTenisse, die vader oft moeder anstoruë, nyot
verticht syndo van hoen kindën, nae dor tjjt, binnen woleken zy
\'t aehtcruolgën d\' ordinan van do woosbooek schuld zyn to doon,
en daer af in sulcko gebroken zyn, dat men heure schuit daor af
mach bomorckon, sullen den kindën austcruon in sulcko scbyne,
ids oft hoir vador oft moedor ind stool saton.

15. Insgelycx oft yomant huwolyckto, oer hy ind inanioF als
bouon vnn syn kindën goed vertich waë, zoude dio, dio sulekx
dado, verbourö tot zijn kindën behoufl" zyn halfuo goet.

l(j. Item 800 wyo byd weesmeostors ontboodë wart, sal schuhf
wes" to compafon, op vorbeurte tot drio royâ. too, ol0ko_roy8o con
schcïl groot, end vando derden royso daor on bouon byd gorochto
gocorrigcort to worddcn, dat dio wccsmooatora don goreclito aullcn
schuldieh wos an lü brëgiiê, oü van dit schcÜ groot auUö dio
•wccsineostoiB hobbo dio twodool, en do hoor tderdondoel.

17. Itom oft dio wooimoestors clerck onighë notabele arboyt
dcdo, inde siikcn vando wcoskindon, hier nyot in begrcpon, daor ivf
aiil hy goloont worddcn bijd woosmrs.

18. Item vant rogistren, dat eonigbo ouderen by Jiouro kindën
voochd consent oïi dus gorochts in ghomooh boel sittcn oft onvor-
tich bliuo y aü

10. lté dat do clorck vand wccsmecstën zal moghc scriuc do
briouon vund wceakindën, duer af do goecT ind" woosboocko goro-

8

-ocr page 126-

]14

gistreert staen, ende geen andë. En dat hij oick egeen brieue
scriue en sal van huwelijcxe voirwaerd al waert dat de goe-find
weesboecke geregistreert wScn, en dat oick die voersz clerek ge-
houd is te comen in do scrijfcamer tot allen tijde, als hij brieue
gescrenen heeft e^ verclaerc wat hij gescreuen heeft, öine te vol-
doen \'t recht vand zegel.

I>.

Keurboek D bl. 183.
Gecnndieht de XX in JuUo Aiïo XV\'XXXIl.

1532.

Hebbe voorts mijn Heen vand gerechte geordonneert en gesta-
tueert, ordonneren en statueren mits des, so wanneer ijemanet
offliuieh geworden es, achterlatende kijnot ofte kinderen, dat als-
dan de vader ofte moeder, in leuen lijfue zijnde, gehouden sali
weson denseluen kinderen hoere vaders ofte niotders erffue binnc
zess weken voor mijÜ Heeren do Weesmeesters te bowijsen, in
psentie vand~ naesten vrundê vand ouergelcd viuler ofte moedor.
Ende waert, sake, dat de vrundc van den doode vader ofte moedor
to
Vreden waren, dnt vader of to moedor, in leven IjjfTuo wesende,
ind goeden metten kinderen ghomoon zall blijuo sitten, so zullen
de zeluo vrund gehoud wes, dat voordon Weesmeesteren, opd
Weescamer te vorelaren, öuio aldaer goregisti\'cert to werden eiï
oock to betalen t salurya in allen schyne oftor bewijs van gedaê
waro.

E.

Keurboek D bl. 189.
üecundieht den Xlen Januarii üno XVcXXXIU".

1533.

Alzoe mijn Heën vand" gherechto verstaen, dat onighe woeskin-
di\'n hem veruordOn hoën glioed to belasten rn verminden, alleor
zij tot hoën mondighen jaën gecommë cn vuyt twoosbouck godaon
oft geemancipoert zijn, tegens dordonnaïï vau don wcescauioro, cïi
tot boer selfs achterdeole, daerinno myü IIeen bogende te voor-
sien, hebben don voorsz ordonnaü op nyouw goai)i)beert, iipprobcn

-ocr page 127-

115

en vernyewen by dezen, in der manie hier naervolgende, te
weten:

Dat zoe lange als de weeskindën Inder weeskindcn bouck staen,
en zullen zy gheen ghoedt moegen vercoopen, noch in gheenre
wys bezwaren, vervreemden, verzetten noch verzeilen, ten zy by
hoers mombaars hant, ende dat by wille eü consente der Kade
vand stede, en zoe wie hem zoelange als zy int weesbouck staen,
hoe oudt dat zy oick van Jaën zyn, ghelt of yet anders leende,
off coopmanscap daertegens hantierde, hooger dan vyff scellingh,
Imyten oirlof boers mombaers eu goetduncken vand Rade, daer
en zal men in gheenre wys recht off doen.

F.

1563. Eedboek bl. 12.

Eed van Weesmeesters.

Dat zweert ghy, dat ghy der Weeskinderen goet ende zaacke
trouwelycken ende wel, naer alle uwe vermogen endo beste weten,
rogeeren ondo bowaeron zult, als uwo zelfs goodoron, ende alles
doen onde bosorghen tot boschormingho derzelvor weeskindoren
endo hueron goeden, dat een getrouwen opsiondor oude vorsorger
der Weesen endo haron goederen schuldigh 08 te doon, volgondo
dio ordonn dor wcoskamoro desor stede Amstolrodanimo. Soo
wajirlycken moot ons God heipon.

O.

Eedboek bl. 120.

Eed van den Clerk van do Weoskamor.

Qy swcort dat gy secreet zult houden do zaakon van do Wees-
kamer, inzondorheit degene, wölke u aldaar aanbovoleu zullon
worden sccroot to lioudon; dat gy do lleoron Woesmecstors ou
Secretarissen, in \'t gunt do Weeskamer aangaat, gehoorzamen on
respecteren zult, dat gy u zult rogulcoron na d\'instructio voor
don Clork v.in do Weeskamer gemaakt of nog to makon. Endo
voorts alles doon zult, \'t welk een goed, getreu cn vigilant Clerk
van de Weeskamer toestaat to doon. Zoo waarlijk enz.

8*

-ocr page 128-

116

H.

1758 Secreet Resolutieboek II bl. 2vo.

Eed van de Suppoosten,
Ik belove en sweere de goederen der weeskinderen, welke onder
mijne voogdij of administratie gestelt suUen worden, na mijn beste
vermogen en wetenschap te sullen regeeren en administreeren,
de ordonnantie van de Weeskamer, benevens mijne verdere in-
structie, zo veel in mij is, getrouwelijk te sullen nakomen, alle
saaken, de \\\\\'eeskainer concernerende, behoorlijk te zullen secre-
teeren, en verder generalijk alles to doen en te verrigten, \'t geen
een eerlyk en getronw suppoost schuldig en gehouden is te doen.

Eed der voogden die van de Weesmees-
teren gesteld wordon.

Dat zweert gy, dat gy der weeskinderen voordeel endo pro-
fijt na u besto vermogen on wetenschap betrachten, endo al hot
gene, dat gy zult bevinden donselvon onprofytelyck of hinderlyk
te zyn, vermydon sult, desolvo kindoren endo hare goederen on
gerechtigheyt na al u vermogen, zo in rechten als daorbuyten
beschermen ende voorstaan na u boste wetenschap, reeckenlngho,
bewys ende reliqua zult doen, endo voorts al doen endo laten \'t
welck een goet en getrouw voogt schuldig is te doen ofte laten.
Soo waarlyck en moet u God Almachtig helpen.

K.

Eed van een inventaris over to leveren.

Dat verklaart gy, dat den inventaris by u ovorgolevort, opregt
endo deugdelycken is, dut gy geen goed verzwegen ofto wetens
daamyt gehouden hebt. Soo waarlyckon moet u God nlmacbtig
helpen.

Dc editie van dc Handvesten vnn Amsterdam, naar welke verwezen
wordt, ia die vnn
hermaniis nookukkkk 1748, met dc vervolgen vnn
1755 cn 1778.

-ocr page 129-

STELLINGEN.

I.

In het geval van 1. 9 § 1. Dig. qui potiores (XX. 4)
behoort de actio quasi Serviana aan den tweeden pandschuld-
eischcr te worden toegekend.

II.

Bij de relocatio tacita van pracdia urbana was, naar het
Hom. R., de huurder voor evcnlang verbonden als voor don
duur van don eersten huurtijd.

III.

Er bestaat geen voldoende grond voor hot boweoron, door
van Loouwon (R. Holl. Recht I, 10 § 4) geopperd, dat
do graven oudtijds de oppervoogdij hebben uitgeoefend.

IV.

Hot wetboek Napoleon, ingericht voor het koninkrijk Hol-
land, rogolt het toezicht op hot boheer dor voogden boter dan
ons Burgerlijk Wetboek.

-ocr page 130-

118
Y.

Door het instellen der actie tot handhaving in het bezit,
gepaard met den eisch tot herstel der schade, door de stoornis
veroorzaakt, stelt men niet in de actie uit\'art. 618 B. W.,
maar die uit art. 606 B. W.

VI.

De dood van een dier stelt niet die overmacht daar, welke
hem, die dat dier moet leveren, ontslaat van de verplichting
tot levering.

VII.

De partij, die van hare nalatige tegenpartij de nakoming
eener wederkeerige verbindtenis vordert, moet van hare zijde
haro verplichting nagekomen, of althans de nakoming daarvan
aangeboden hebben.

VIII.

De vennoot onder firma, die niet belast is met de liqui-
datie, kan in een proces, waarin dio firma in liquidatie partij
is, niet op vraagpunten gehoord worden.

IX.

Bij een verhoor op vraagpunten zou het wenschelijk zijn,
dat de vragen ter terechtzitting voorgelegd, cn onmiddellijk
na goedkeuring des rechters beantwoord werden.

X.

De rechtsregel f interlocutoire ne He pas Ie jwje geldt niet
voor ons recht.

-ocr page 131-

Ii9

XI.

Eeno nudere regeling van de vennootschap onder firma, in
ons Wetboek van Koophandel, is wenscbelijk.

XII.

Hij, wien snrséance van betaling is toegestaan, mag niet
procedeeren zonder toestemmin:^ van de bewindvoerders.

XIII.

Het ware wenscbelijk in onzo wetgeving eene bepaling uit
ander« buitenlandsche wetgevingen over to nomen, dat geen
faillissement onder een vast te stellen passief-bedrag mocht
uitgesproken worden.

XIV.

Volgens ons recht is b leu van goederen niet strafbaar als
delictum sui generis,

XV.

Do C. P. bedreigt geen straf togen het vervaj\\rdigen van
valscho getuigschriften van goed gedrag, op naam van parti-
culieren. j

XVI.

Een geneesheer kan niet weigeren den eod in strafzaken
af te loggen mot beroep op art. .iTS C. P.

XVII.

Het systeem der gomeento wet, dnt geen onderscheid kent
tusschen de administratie van grooto en kleine gemeenten,
verdiönt afkeuring.

-ocr page 132-

120

xvm.

De bepaling van artikel 1036 der gemeente-wet is, wat
groote gemeenten aangaat, niet in overeenstemming met de
eischen des tijds.

XIX.

De belasting op de successie in de rechte lijn is allezins
goed te keuren.

i

XX.

Van overheidswege mag alleen neutraal onderwijs gegeven
of gesubsidieerd worden.

-ocr page 133-

- Jll|!|X\'ii1\'\'i\' y li

W

m-

-ocr page 134- -ocr page 135-

■.m

X-\'k

pji

-ocr page 136-

iiliiiiiiiiï
illliüS

«iSlil
liil