-ocr page 1-

po):

jÉr^iïïr\'ri

-ocr page 2-

. » ■ \'f ■ \'

^ -

. . »it

l-1

■ïf V\'c.V«, # V ..... . . . -.\'v v-f.; .

\'-it/t-i ■ ^. -- \'_.■( ■ ..

\' "• iMHiifliiMMwillliiÉ III ..........\'

-ocr page 3- -ocr page 4-

,-V ...

f/\'r

- ■ : f". -l" ■ • ■ .1, . . ■ . ^ -

\' " * - / . •. / \'

. f\'

■ ...

: -. \'

tv ■ ■ j ■ly :

- • ■\' Î- ;

V - V ! . \' .

Î-.

- •/v •

-ocr page 5-

ET ïflZOIll «EK IIÜffELUmiöiKlIiEN

BIJ HUWELIJKEN

IN HET BUITENLAND VOLTROKKEN

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1088 3852

-ocr page 7-

EIÏBIIllliflKSmil«!

BIJ HUWELIJKEN

IN HET BUITENLAND VOLTROKKEN.

PROEFSCHRIFT,

TEH TKUKnuaiKO VAN DEN anAAD

VAM

DOCTOR IN DE REOHTSWETENSCITAP,

AAN DE IIIJKS-UNIVETISITEIT TE UTRECHT,

MKT VKHatTJININO VAN DKN BKCTOK MAaKIFICüS

MR. J. A. F R U I N,

ItOOGLEKRAAR IN DK FACULTEIT DKU RECIlTSGKLEEUDIIEin,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

OP VOOnDBACHT VAN DK FACULTEIT VAN nECllTSaELKEnDUKID,
TE VBrUDEDTaEIT
op VRIJDAQ don OJcn DEOEMBER 1878, dos namlddaga ton 1 uro,

UOOK

EILKO EGEU SICiaNOllE.

SwVffi^j. QKnOREN TE OUCNINOEN.

UTRECHT
Kirmn L. E. IIOSOH kn ZOON.
1878.

-ocr page 8-

m

•r- f

-ocr page 9-

I

ü-A-

• »

-ocr page 10-

.....

-ocr page 11-

VOORWOORD.

üc onzekerheid, die nog steeds bestaat over dc
gevolgeii vaii het verzuim der huwelijksafkondigingen
bij lunvelijkeii iu het buitenland voltrokken, eu do
poging, onlangs door !Mr. Heemskerk gewaagd, om
dio door eene nieuwe verklaring van art. 138 B. W.
wegtenemen, heeft — dmir ik mij met do verklaring
niet vereenigen kan — er mij toegebracht, om ook
mijn gevoelen over dezo belangrijke rechtsvraag uit-
eentczetten, cn de methode aantcwijzen, dio, naar
mijn oordeel, bij hare belumdeling behoort gevolgd
tc worden.

Voordat ik tot do behandeling van mijn onder-
werp overga, heb ik nog een\' nnngenamen plicht tc
vervullen. Het is mij eeno behoefte ccn woord van
bizondcrcn dank tc richten tot mijn\' liooggeacliten

-ocr page 12-

8

Promotor, Professor Fruiii; aan hem, die steeds bereid
is geweest mij met zijne meerdere kemiis voor te Hellten
en mij met raad eu daad bij te staan, niet het minst
bij de bewerking dezer weinige bladzijden, gevoel ik
groote verplichting.

Ook U allen, Hoogleeraren der rechtsgeleerde facul-
teit\' aan deze universiteit, zeg ik dank voor uwe wijze
lessen, en voor den raad en de hulp, die ik meer-
malen bij u vond.

U eindelijk, waarde mede-akademieburgers, met
wie ik gedurende mijn\' studentenloopbaan in min of
meer nauwe betrekking stond, betuig ik mijn\' erken-
telijkheid voor de welwillendheid en vriendschap, die
ik in zoo velerlei opzichten cn ten allen tijde onder-
vonden heb.

-ocr page 13-

,,Do luiwclijken, in ccn vreemd land aangegaan,
lietzij tusschen Ncderhiuders, hetzij tusschen Neder-
landers cn vreemdelingen, zijn van waarde, mits dc
huwelijksafkondigingen, volgens do tweede iifdceling
van dezen titel, binnen dit koninkrijk, zonder stui-
ting des huwelijks, hebben plaats gehad." De zin
dezer in artikel 138 B. W. voorkomende bepaling
is nog altijd onzeker. Bepaaldelijk verschilt mon bij
het beantwoorden der vraag, welke waarde die in
het buitenland gesloten huwelijken zullen hebben,
wanneer dc huwelijksafkondigingen hier to hindo
verzuimd zijn?

Drie antwoorden zijn hierop gegeven:
1". Zulk een huwelijk zal van onwaarde zijn, zal
nis niet bestaande moeten bcscliouwd worden;

-ocr page 14-

10

2\'\'. Het zal vatbaar zijn voor nietigverklaring
door den rechter;

3". Het zal even geldig zijn, als wanneer dc
afkondigingen hier te lande wèl hadden plaats gehad.

Ter beoordeeling welk vau deze drie antwoorden
het meest met de letter en de bedoeling der wet
overeenkomt, moeten wij, met behulp zoowel van de
grammatikale als van de logische wetsuitlegging, tot
den zin van art. 138 trachten door te dringen.

Daarbij moeten wij ons wachten voor twee dwa-
lingen , die, door sommigen begaan, den wetenschap-
pelijken strijd over deze belangrijke rechtskwestie niet
alleen noodeloos verzwaard, maar zelfs tot de grootste
ongerijmdheden aanleiding hebben gegeven.

/ De eerste is deze, dat een zaak tegelijk bestaande
en niet bestaande zou kunnen zijn. Dit is een
onmogelijkheid; men moet tot de zuivere stelling
komen: het huwelijk bestaat, hetzij absoluut geldig,
hetzij vernietigbaar op grond van het verzuim der
afkondigingen, of het bestaat niet, het is ipso juro
nietig; maar het is ondenkbaar, dat hetzelfde huwe-
lijk, met betrekking tot een zijner gevolgen of in
het eeno geval, als bestaande, inet betrekking tot
een ander gevolg of in een ander geval, als niet
bestaande zou moeten worden {uvngemerkt.

Onze wet geeft zekere voorschriften aan den

-ocr page 15-

11

Nederlcaiider, die in den vreemde een huwelijk sluiten
wil; zijn die voorschriften in acht genomen, dan
heeft hij een geldig huwelijk gesloten; zijn zij dat
niet, dan is het huwelijk geldig, vernietigbaar of
absoluut nietig, al naarmate de Nederlandscho wet
dit voorschrijft; maar zij heeft niet gewild en zou
niet kunnen gewild hebben, dat het huwelijk, hoewel
nietig, toch in sommige gevallen als geldig beschouwd
zal worden; voor haar moet het, ofschoon wellicht
vernietigbaar, bestaan of niet bestaan; tegelijkertijd
bestaan cn niet bestaan, kan het voor haar niet, cn
wat njwr buitenlandsch recht liet geval is, is haar
onvcrscliillig. \'

De tweede dwaling, waartegen ik meen Ic moeten
waarschuwen, is, dat men de afkondigingen zou be-
schouwen als belioorendo tot het huwelijk zelf; dezo
toch zijn niets anders dan eene voorafgaande fornm-
litcit cn aan dc huwelijksvoltrekking vrecnul. De
door ons tc behandelen vraag wordt dus niet gejire-
judicieerd door dezo andere: of een in \'t buitenland
gesloten huwelijk, waarbij do afkondigingen hier to
lande verzuimd.zijn, nietig is, omdat het niet in \'t
openbaar is voltrokken, zooals Foelix\') beweert dat
in \'t Fransclio recht het geval kan zijn, op grond

\') Triiit<S du droit inlcriuitionnl privu, png. 373.

-ocr page 16-

12

van art. 191 van den CodeCivil, bepalende dat een huwe-
lijk vernietigbaar is: „qui n\'a pas étécontractdpubli-
qucment." De huwelijksafkondigingen toch gaan vooraf
aan, en behooren niet tot de huwelijksvoltrekking.

Gaan wij thans over tot de behandeling der vraag
zelve, en zien wij in de eerste plaats, of degramma-
tikale uitlegging van onze bepaling tot een zeker
resultaat leidt.

Hierbij hangt alles af van de kracht van het w^oordjo
„mits"; is het waar dat dit eono conditio sine
qua non aanduidt, dan zal er bij verzuim der
afkondigingen geen huwelijk bestaan; is dc beteekenis
van het woordje daarentegen niet zoo gestreng, dan
zal het huwelijk bestaan, ook wanneer de afkondi-
gingen verzuimd zijn.

Sliuin wij hierbij vooreerst een blik op art. 170
van den Code Civil, dat aan ons art. 138 li. W.
ten grondslag ligt, cn waar, in de gelijkluidende
bepaling, het woord pourvu quc gebruikt wordt.

Marcadébeweert, dat dit voegwoord eeno aiulerc
beteekenis heeft dan het in hetzelfde artikel gebezigde
woordje si.

„Les conjonctions si, quand, Iqrsquo", zegt liij,

\') Explicalion tbcoriciuc ut pralicjuo dn Code Nnpolcoii. T. I,
sur l\'iirt. 170, n". II, pag. 421) ot 430.

-ocr page 17-

13

„qui peuvent avoir parfois la môme énergie que la
conjonction pourvu que, ne l\'ont pas nécessaire-
ment; quand le premier cas d\'une alternative est
marqué par l\'une des premières conjonctions, le second
cas ne se trouve pas pour cela résolu d\'une manière
certaine. Quand je dis: „„Si vous partez, je partirai"",
je n\'indique pas nécessairement par là ce que je
ferai dans le cas contraire; et si la pensée que je
garde „in mente" peut etre celle-ci: „„Si vous ne
partez pas, je resterai"", elle pourrait bien au-contrnirn
être celle-ci: „„Si vous ne partez pas, je partirai
encore."" C\'est pour cela qu\'on a eu raison de dire :
„„qu\'il ne faut pas toujours se fier aux arguments
a contrario.""

„Mais il n\'en est pas ainsi do la conjonction pour-
vu que: puisqu\'elle exprime un moyen rigoureuse-
ment nécessaire, uno conditio aine qua non."

Of bij hierin recht heeft, of het inderdaad waar is,
«lat het woord p o u r v u que in boteokenia zoo geheel
verschilt van do andere <loor hem genoemde wooi-den,
waag ik niet te beslissen, hoewel ik erkennen moet,
het niet wèl to kunnen aannemen. \') ^faar ik v(»r(liep

\') lict. is zoiitlcrlins, tlnl. onze wclRcvor, tUcdcn strijd ovrr drn
l\'V;ms«li(Mi tekst kende, liierin f^cen verbt-tcriiig braclil en liet dub-
belzinnige
poiirrii quf door bot even dubbelzinnige mix verluidde.

-ocr page 18-

14

mij niet in dezen strijd over de beteekenis van een
vreemd woord, dien een vreemdeling moeielijk kan
beslissen: genoeg zy het geconstateerd te hebben, dat
reeds over de bepaling, die de bron van do onze is,
een gelijke strijd bestond als over deze.

Daar dus de tekst van het Fransche artikel ons
niet verder brengt, moeten wij in onze eigene taal
zoeken naar de kracht van het woord mits, waar
door het woord pourvu quc vertaald is.

Er zijn er die daaraan dezelfde kracht willen
toekennen, als Marcadc aan pourvu quc, en dus
van de huwelijksafkondigingen eene conditio sine
qua non maken voor het bestaan van een in liet
buitenland gesloten huwelijk.

Ik bon liet volkomen met Diephuis^) en Opzoomer
eens, dat de kracht van het woord mits, niet zoo
ondubbelzinnig is, dat het niet anders zou kunnen
worden opgevat dan sommigen, in navolging van
Marcadé, meenen. I3ij hot gebruik daarvan, en van
dergelijke uitdrukkingen, kan alleen het verband uit-
maken, in welken zin het gebezigd is. Ook in onze wet

>) Zie o. a. Mr. A. dc Plnto, Ifnndlciding tot het Burgerlijk
Wetboek, II pag. v.v.

3) liet Ncderlaudseli Eiirgerlijk recht, Deel IV, 1® stnk,
bl. 153 v.v.

-ocr page 19-

15

dienen wij ons daardoor te laten leiden. Al moge wel-
licht hier cn daar het woordje mits in den streng
Yoorvraardclijkcn zin gebezigd zijn, zeker is het dat
het niet altijd ecnc conditio sine qua non uit-
/ drukt, maar dat het, zooals Prof. Dicplmis terecht
opmerkt, meermalen eenvoudig moet dienen, niet om
het een van het ander, als van ccne noodzakelijke
voorwaarde afhankelijk tc stellen, maar om op
ecnc verplichting te wij zen, die volgens dc
wet aan ccnig feit of het daaraan tocgc-
kcndo rechtsgevolg verbonden is. /

Ik wil, ten bewijze van dc juistheid dezer stelling,
dc verschillende door Prof. Dicphuis aangehaalde
wetsbepalingen, waarin liet woordje mits, volgens
hem, in dozo laatste beteekenis voorkomt, kortclijk
nagaan, cn de gronden, tegen zijn betoog onlangs
door ;Mr. Heemskerk\') aangevoerd, voor zooveel
noodig, tracliten to wederleggen.

Ten eerste dan wijst Dicphuisop art. GO 1 B.
W., hetwelk aldus luidt:

„nij, die van ecnc hem niet tocbehoorendo alof

\') Akndcniisch Proefschrift «over hmvclijkcn vnti Ncdorlniidcrs
huilen \'s lands," jing. 07 v.v.

\') Zie: OpmcrkinKeii en Mededcclingen XVH, pag. 285 v.v,
en Nrd. Ihirg. llicht t. n. p.

-ocr page 20-

16

een voorwerp van een nieuwe soort maakt, wordt
eigenaar van dat voorwerp, mits hij den prijsbetale
der stof, en, zoo daartoe gronden zijn, de kosten,
schaden en interessen vergoede",

en verder op art. 663 B. W., luidende:
„Indien het nieuwe voorwerp is voortgebracht door
de vereeniging van onderscheidene stoffen, aan ver-
schillende eigenaars toebehoorende, en door de daad
van een\' dier eigenaars, zoo bekomtlaatstgemelde den
eigendom, onder gehoudenis om aan de anderen
dc waarde der stoffen te voldoen, met vergoeding van
kosten, schaden en interessen, indien daartoe gron-
den zijn.

Diephuis vraagt, of in art. 661 dc betaling do
voorwaarde der eigendoms-vcrkrijging is, en wie dan

J -

/ywffwv cJUjf:w.h^ intusschen de eigenaar der.zaak is (die toch wel in
^tiruj bewerker zijn zal)."

Neemt men aan dat mits een conditio sine
qua non uitdrukt, dan moet men het eerste gedcello
(lezer vraag bevestigend beantwoorden en op het
tweede gedeelte het antwoord schuldig blijvoi.

Het blijkt echter uit de vergelijking der tweo
artikels, dat do eigendomsverkrijging niet van een\'
voorwaarde afhankelijk gesteld wordt, maar aan hem
die den eigendom verkregen heeft, slechls eene
verplichting wordt opgelegd.

-ocr page 21-

17

Dat deze uitlegging de ware is, blijkt ook nog uit
den Fransehen tekst van het Wetboek van 1830, en
uit de, op gelijke gevallen slaande, artikels 570 en
574 van den Code Civil, waar geschreven staat „en
remboursant."

Heemskerkzegt hiertegen, dat er tusschen artt.
138 en art. GGl B. W. een aanmerkelijk onderscheid
bestaat, omdat art. 138 zegt „mits de huwelijksaf-
kondigingen hebben plaats gehad" terwijl er in
art. 661 staat: „mits hij den prijs betale." „Stond er:
„„mits hij betaald hebbe"", zegt hij, „dan zou er
inderdaad geen eigendoms ver krijging kunnen zijn,
voor en aleer er betaald was."

Deze redeneering gaat echter volstrekt niot op.

Mr. Heemskerk ziet in het woord mits steeds
een conditic sine qua non; en het verschil van
den in \'teenc geval gebruikten tegenwoordigen, in
\'t andere geval verleden tijd, kan do kracht van
dat woord niet veranderen. Degeen dio het voor-
werp gemaakt heeft, wordt slechts eigenaar op
het oogenblik dat hij den prijs betaalt; hot onver-
biddelijke woordje mits verhindert zijne eigendoms-
verkrijging vóór dien tijd, cn mon moet dus in dit

>) t. n. p.

-ocr page 22-

18

stelsel zeggen: betaalt hij den prijs niet, dan wordt
liij ook geen eigenaar.

Stond er: „betaald hebbe", dan zou er aldus
geredeneerd moeten worden: „Er is geen prijs be-
taald, dus hij werd geen eigenaar." Nu er „be-
tale" staat, is het eenige verschil tusschen hetgeen
er nu gebeuren zal (als men namelijk mits als
conditio qua non beschouwt), en hetgeen cr ge-
beuren zou, als er stond: „betaald hebbe", dat in

/

^hét laatste geval dc eigendom eenige oogenblikken
later verkregen zou worden. AVie echter dan eigcnaaar
is (of zijn zou) in den tusschentijd, wordt niet
gelégd.

Maar niet alleen moet de prijs betaald worden, ook
de kosten, schaden en interessen moeten vergood
worden, zoo daartoe gronden zijn; men zou dus
moeten zeggen: „worden die niet vergoed, dan wordt
do specificator evenmin eigenaar", cn daar er tot do
berekening daarvan steeds eenige tijd noodig is, zoo zou
cr altijd een tijdsruimte zijn, dat het voorwerp geen
eigenaar hebben zou. Al deze zwarigheden worden
opgelost, wanneer men aanneemt dat mits hier geen
conditio sine qua non, maar slechts een verplicli-
ting aanduidt. Zoo is liet dan ook; men kan veilig
aannemen dat „mits hij betale" in art. 6G1 B. W.
hetzelfde beteekent als „ondor gehoudenis om te

-ocr page 23-

19

voldoen" in art. 663 B.W. en „en remboursant"
in den Fransehen tekst.

Een tweede voorbeeld vindt men in art. 1647 B.
W. dat aldus luidt:

„De aanbesteder kan, des goedvindende, de aan-
neming opzeggen, ofschoon het werk reeds begonnen
zjj, mits hij den aannemer wegens alle deszelfs r) ■ ^^ ^, ^
gemaakte kosten, arbeid en winstderving, volkomen < -

schadeloos stelle."

„Zal nu de opzegging eerst werken", \\Taagt Diep-
huis, „wanneer de schadeloosstelling wordt uitbetaald,
waaraan een meer of min ingewikkelde berekening
moet voorafgaan, opgemaakt door den aannemer, die
in zijn belang die werking zou kunnen willen ver-
tragen? Of zal de opzegging dadelijk werken, be-
houdens do schadeloosstelling?" Hierop moet onge-
twijfeld in laatstgemelden zin geantwoord worden, on
is onder mits ovenals in het eerst aangehaaldo
voorbeeld, niets anders to verstaan dan onder
gehoudenis om. Wil men hier aan het woordje
mits do kracht oenerN conditio sine qua non
geven, dan moet men dus ook wc6r zeggen:

„Stelt do aanbesteder den aannemer niet schadeloos,
dan kan hij do juinneming niot opzeggen." Wat zal
hiervan echter het gevolg zijn? dat niet alleen do
aannemer do werking der opzegging kan vertragen,

-ocr page 24-

20

maar zelfs geheel kan verhinderen. De schadeloos-
stelling toch moet steeds vooruit berekend worden;
zoolang dit niet gebeurd is kan er niemand schade-
loos gesteld worden.

De aannemer echter blijft rustig doorwerken, zoo
hij niet met de opzegging tevens schadeloosstelling
ontvangt; want zonder deze kan de aanbesteder niet
opzeggen, met andere woorden de opzegging is krach-
teloos , de aannemer behoeft er zich niet aan te storen.

Daar het nu wel bijna altijd een onmogelijkheid
zal zijn, die schadeloosstelling te berekenen, zoo de
aannemer niet ophoudt met werken, moet men de
door mij bestreden opvatting afkeuren, daar dozo
het artikel tot een bepaling zou maken, die nooit of
althans bijna nooit van toepassing zijn zou. Daar nu
hierbij nog komt, dat in het bijna gelijkluidend artikel
1794 van den Code Civil „en d(5domniageant"
staat, zoo ligt weder de conclusie voor do hand, dat
onze bepaling dezelfde beteekenis heeft, en ook hier
slechts eene verplichting opgelegd wordt.

Ook in het Wetboek van Koophandel vindt Diep-
huis een paar voorbeelden, en wel ten ccrsto in
art. 378:

„Hij (de schipper) is bevoegd, om, alvorens do
reis bij het voorgaande artikel vermeld te ondernemen,
zich voor het beloop van do in zijn schip voor

-ocr page 25-

21

sclieepsrckeuing geladenc goederen, of de vordering
wegens uitschotten, die liij voor rekening van het
schip gedaan heeft, te laten verzekeren, mits hij
daarvan bij het verzenden van de rekening aan den
eigenaar of boekhouder kennis geve".

Tereclit zegt dc Hoogleeraar dat de bevoegdheid
des schippers en de kracht der verzekering niet van die
kennisgeving afhankelijk zijn, maar dat hem eenvou-
dig een verplichting opgelegd wordt. Die kennisgeving
heeft ook niets met het essentiëclc der zaak temaken;
het verzuim er van kan dus ook nooit oorzaak zijn
dat dc schipper zijn bevoegdheid of de verzekering
haar kracht verliest. Een krachtig argument voor
deze interpretntie vindt men in dc vergelijking van
den Hollandschcu en den Franschen tekst van het
Wetboek van 1830; in den eci\'sten wordt hetzelfde
mits gebruikt, in den laatsten staat: „mais il est
tenu d\'un prévcnir Ic directeur"

Op dezelfde wijzo als hierboven wordt ook hier do
bewering van Heemskerk wOerlegd, die wederom
wijst op het onderscheid tusschen „hebben plaats
gehad" in art.\' 138 B. W. cn „geve" in art 378
W. v. K., want ook hier zal men, do bekende be-
teekenis aan mits gevende, moeten zeggen: „Geeft
do schipper geen kennis, dan is hij onbevoegd, en
(Ie verzekering krachteloos", daar toch ook hier liet

-ocr page 26-

22

verschil van tijd aan dit woord geen verschillende
kracht geven kan.

Ten laatste haalt Diephuis art. 603" W. v. K. aan,
aldus luidende:

„Verzekering mag gedaan worden op schepen en
goederen, welke reeds vertrokken of vervoerd waren,
van de plaats, van waar het gevaar voor rekening
van den verzekeraar zou beginnen te loopen; mits in
de polis worde uitgedrukt, hetzij het juiste tijdstip
van het vertrek des schips of de vervoering der goe-
deren, hetzij de onwetendheid van den verzekerde te
dien opzichte", in vergelijking met art. 605 "SV. v. K.,
\'tgeen zegt, dat het niet uitdrukken van dat tijdstip,
zal worden gehouden voor eene „erkenning, dat het-
zelve (het schip) bij het afgaan van den laatsten post,
die vóór het sluiten der polis is aangekomen, of alwaar
.geene geregelde posten zijn, bij de huitste bekwame ge-
legenheid Oin tijding over te brengen, nog was liggende
ter plaatse van waar hetzelve moest vertrekken."
. Wil men hier do wet geen geweld aandoen, dan
kan men niet met Diephuis zeggen dat „die uitdruk-
king niet de noodzakelijke voorwaarde is voor do
geldigheid der verzekering", want dat is zij zeer zeker,
wel. Uit art. 605 toch blijkt juist, dat, wanneer
dat tijdstip niet is uitgedrukt, de verzekerde als \'t ware
erkent dat het schip nog niet vertrokken is; hij zal

-ocr page 27-

23

dus een gewone verzekering gesloten hebben. Men
ziet dat hier dus wel degelijk argumento a con-
trario geredeneerd mag cn moet worden, cn dat
mits liier een conditio sine qua non uitdrukt.

Men vindt het woord mits ook nog gebruikt in
art. G13 W. v. K.:

„De werkelijke waarde der verzekerde goederen
mag verhoogd worden met de vracht, inkomende
rechten en andere onkosten, welke bij de behoudene
aankomst noodzakelijk moeten worden betaald, mits
daarvan melding in de polis worde gemaakt."

Ook hier heeft mits dezelfde beteekenis als in het
juuigehaaldo art. Ó03 \\V. v. K., want de polis is
het eenige bewijs voor die verhooging der verzekc-
ringssom boven de waarde der goederen.

Wat zien wij nu uit die aangehaalde wetsartikelen?
Dat de wetgever het woord mits niet altijd in de
zelfde beteekenis gebruikt " heeft, maar cr nu eens
ccn conditio sino qua non door uitdrukt, dan
eens niet, cn cr dan blootelijk do eene of andere
verplichting door oplegt, zoodat wij uit do letter der
wet niet kunnen opmaken, of hij in art. 138 do
huwelijksafkondigingen tot een vereischte gcnuuikt
heeft, welks verzuim nietigheid van het huwelijk na
zich slepen zal, of dat hij ze slechts als ccn ver-
plichting aan do cchtgenootcn heoft opgelegd, en het

-ocr page 28-

24

verzuim daarvan niets aan de geldigheid van het
huwelijk afdoet.

Een andere basis voor de verklaring van liet artikel
zoekende, moeten wij zien, of wij de bedoeling van
den wetgever kunnen uitvorschen, en vinden wij
werkelijk dat de Regeering hare meening over onze
bepaling verklaard heeft

De kwestie kwam ter sprake bij de behandeling
van art. 154 B. W., \'t geen o. a. de bepaling bevat,
dat huwelijken, hier te lande voltrokken, geldig zijn,
in weerwil van het verzuim der voorgeschreven huwe-
lijksafkondigingen. Een der afdeelingen bracht hier
tegen in dat er tusschen deze bepaling en die van
art. 138 een soort van tegenspraak bestond, omdat
dit laatste eischte voor dc „validité du mariage, que
les publications aient
été faites dans le royaume". Dc
Regecring antwoordde hierop het volgende: „Ces deux
dispositions ne sont nullement contradictoires. Pour
ce qui concerne les mariages contractés dans le
royaume, le défaut des publications requises n\'en-
traîne pas la nullité du mariage, parce que l\'officier do
l\'état civil peut ôtrc puni de sa négligence, dc sa collu-
sion ou de sa fraude; on a autant\'que possible prévenu
par là la violation des formalités prescrites par la loi.

>) Zic Voorduin, Dccl II, piig. 271 en 272,

-ocr page 29-

25

„Qimiit aux mariages contractés en pays étranger,
le législateur, par une faveur particulière, en
reconnaît la validité, moyennant les conditions
qu\'il a imposées dans l\'intérêt public; or, si les
publications requises n\'ont pas lieu, la loi n\'accorde
pas dans le fait une action en nullité, mais elle
considère le mariage comme non avenu, elle n\'en
reconnaît pas l\'existence. D\'où il résulte non seule-
ment, que les deux articles sont en pleine harmonie,
mais qu\'il était nécessaire d\'exiger impérieusement les
publications dans lo Royaume, afin de prévenir que
des nuiriages ne fussent contractés dans l\'étranger
contre la volonté et l\'insu des parens."

Hoewel zij naar ik meen op verschilleiulo gronden
onjuist is, zou ik mij bij deze verklaring der llegee-
ring moeten neôrleggen, zoo er niet eenigo artikelen
waren, die daarmede volkomen in strijd zijn.

Deschouwen wij vooreerst art. 138, in verband met art.
14G li. W. In \'t cerstgonoemde artikel wordt ook nog
als voorwaarde opgenoenul: „mits do Nederhindscho
echtgenooten niet Iiebben gehaiuleld tegen de bepa-
lingen in do eersto afdeeling van denzelfden titel
(d. i.: den vijfden: „van liet huwelijk") vervat."
Dezo bepaling cn die betreflendo do afkondigingen
staan beido onder den invloed van hetzelfde woord
mits; is dc eene dus eene conditio sine qua

-ocr page 30-

26

non, dan is de andere dit ook; beschouwt de wet
dus het huwelijk bij verzuim der afkondigingen als
niet geschied, dan moet zij dit evenzeer doen, indien de
Nederlandsche echtgenooten tegen een der bepalingen
van de 1" afdeeling van dezen titel hebben gehandeld.
® Nu zien wij echter in art. 146, dat daar bepaald
wordt, van wanneer de termijn begint te loopen,
gedurende welken de daartoe aangewezen personen
den eisch kunnen instellen tot nietigverklaring van
een huwelijk, waarbij tegen eenige bepalingen van
de eerste afdeeling gezondigd is; dit moet dus nietig
verklaard worden cn wordt door de wet beschouwd
als wel degelijk bestaande, anders toch behoefde de
wet geen bepaalden termijn voor in \'t buitenland ge-
sloten huwelijken aan to wijzen, o

Uit het gezegde volgt, dat ook het zondigen tegen
de andere voorwaarde van art. 138 (de huwelijks-
afkondigingen) niet het gevolg kan hebben dat het
huwelijk van hen die zc vcrzuinul hebben, als niet
"bestaande zal worden beschouwd, daar die twee voor-
waarden gelijke kracht hebben, als staande beide
onder den invloed van het woord mits.

Heemskerk \') ofschoon erkennóndo dat er sti\'ijd be-
staat tusschen artt. 138 en 14613. W., beweert dat die

\') t. a. p. png. 84.

-ocr page 31-

27

strijd zijn oorsprong moet vinden in een vergissing
van den wetgever. „Ik zou bijna zeggen: het stelsel
der wet is verbroken, er is geen stelsel meer." Dit
is voorzeker gemakkelijk gezegd, mnar de antinomie
valt, bij de interpretatie door dc Regeering gegeven,
niet weg te redeneeren, of men zou de geheelo wet uit
haar verband moeten rukken. Reeds daarom, geloof
ik, kan men aan die interpretatie geen groot gewicht
hechten. Maar er is nog meer.
y/ De Regeering zeido ook, dat dc artt. 138 en
154 „en pleine harmonie" waren, indien men aannam
dat het huwelijk, bij verzuim der afkondigingen, als
non avenu tc beschouwen was. Art. 154 nu is
een algemeene regel, die zich tot alle huwelijken
uitstrekt; hoo of men nu do huwelijken in \'t buiten-
land bij verzuim der afkondigingen als non avenus
kan beschouwen, do huwelijken hier te lande vol-
trokken, in hetzclfdo geval geheel geldig laat blijven,
en dan nog kan zeggen dat die twee artikelen „en
pleine liarmonie" zijn, begrijp ik niet. „Tn\'tlaatste
geval kan men den ambtenaar van den burgerlijken
stand slrafien,\' zeido do Regeering, maar bij huwe-
lijken in \'t buitenland kan dit niet, dus zal men
het de echtgenooten doen, on dat wel nuït absolute
nietigheid van hun huwelijk"; dit is inkonsekwent,
want dezelfde oorzaken moeten dezelfde gevolgen

-ocr page 32-

28

hebben, en dat de afkondigingen bij huwelijken in
\'t buitenland zooveel noodiger zijn, dan bij die, welke
hier te lande voltrokken worden, is niet waar; in de
meeste gevallen toch beteckenen zy niets. De voor-
name grond, waarop de Regeering verklaart dat het hu-
welijk in ons geval als „non avenu" te beschouwen is, is
deze, dat de wet slechts „par une faveur particuliöre"
de geldigheid (la validité) erkent van in \'t buitenland
voltrokken huwelijken; maar ik geloof dat deze rcdc-
neering valsch is. Vooreerst toch ben ik het niet
met Marcadé \') eens, dat de wetgever het recht had
om huwelijken in \'t buitenland geheel tc verbieden,
niet alleen, omdat zulks tegen alle goede beginselen
van internationaal privaatrecht zou indruisclicn, maar
verder ook, omdat zulks in volkomen tegenspraak zou
zijn met het feit, dat het huwelijk is een „mstitutio
juris gentium". Dit echter dmirgelaten, zou het ver-
bod om bovengenoemde redenen onpraktisch en daarbij
in hooge mate onbillijk zijn, zoodat liet cr verre van
\'af is, dat men het toelaten dier huwelijken een
„faveur particulièrc" zou kunnen noemen.

Wij zien hieruit, dat dc verklaring der Rcgeering
moeilijk te rijmen is met andere wetsbepalingen, cn
ook bovendien in sommige opzichten niet juist is.

«) t. n. p. Tomc I sur l\'nrt. 170 n". II.

-ocr page 33-

29

Maar men moet bovendien geen tc groot gezag toe-
kennen aan diergelijke Regeeringsvcrklaringen, die,
zooals Diephuis zegt, „toch slechts blijven de uit-
drukking van het gevoelen van één deel der wet-
gevende macht, of veelal van een individueel lid,
dio althans tegen eene bepaling der wet niet op-
wegen, of haar krachteloos maken." Bij de beraad-
slagingen kan men meer voorbeelden vinden van
Regeeringsvcrklaringen die niets beteekenen. Dit
leert
0. n. de geschiedenis van art. 725 al. 2 B. W.
Dit zegt: „zichtbare erfdienstbaarheden zijn de zoo-
danige, waarvan door uitwendige werken blijkt," en
al. 3: „onzichtbare zijn dezulke welke geen uit-
wendig teeken van hun bestaan hebben."

Op de aan haar gedane vraag of er onderscheid
bestond tusschen „con werk" en „een teeken", ant-
woordde do Regcoring toestemmend, zeggende, dat
voor zichtbare erfdienstbaarheden ccn teeken niet
voldoende, maar er ook nog ccn werk noodig was. \')

Heeft ccn erfdienstbaarheid dus een uitwendig
teeken van haar bestaan, dan is zij niot onzicht-
baar, maar blijkt van dat bestaan niot door ccn
uitwendig werk, dan is zij ook niot zichtbaar;
wat is zij dan?

I) Zii! Voordnin III, jug. \'I-HH ad. nrl.

-ocr page 34-

30

Diergelijke voorbeelden zouden er vele te geven zijn.

Bij de auteurs over ons artikel vinden wij even-
min eene oplossing der moeielijkheid, waartoe het
aanleiding geeft, als bij de jurisprudentie, die ineon-
sekwent en niet zelden tegenstrijdig is, zoo als ik uit
eenige door den Hoogon Raad gewezen arresten zal
aantoonen.

Het eerste mij bekende arrest over onze kwestie,
dd. 22 Februari 1850\'), beschouwt deze naar het
schijnt vrij wel als beslist, daar de considerans aldus
luidt ;

„Overwegende dat, daar het niet blijkt, dat dc af-
kondigingen van het huwelijk, door den eischer in Enge-
land voltrokken, hebben plaats gehad overeenkomstig
art. 107 en v.v. B. W., zijn huwelijk, althans hier
te lande, naar art. 138 B. W. niet van waarde kan
geacht worden^)."

Hier wil de H. R. dus dat het huwelijk volstrekt
nietig zij.

Bij \'t arrest van den 12 Augustus 1872 \'\') veran-

\') Weekblad van het Hecht, n». 11.39.

\') Het liof vnn fironingcn bcslislc ook den 29«\'" November
18GB (N. Bijdragen fot Rcchtsg. cn Wclg. ISnfi, deel XVI), dal
een met verzuim der afkondigingen door Nederlanders bniten
\'slands gesloten huwelijk, Iiicr tc lande volstrekt nietig is.
*) W. v. h. II. n®. 348B.

-ocr page 35-

31

dert de Hooge Raad zijn meening eenigzins on ver-
klaart het huwelijk in zekei- opzicht als bestaande
op de volgende gronden:

,.0. dat als cassatiemiddel is aangevoerd, schending
van art. 138 en verkeerde toepassing van artt. 140
en 154 B. W.;

O. dat dit middel bij het ingediende rekwest wordt
aangedrongen door te beweren dat de huwelijken, vol-
trokken in strijd met art. 138 B. W., ipso jure van
onwaarde zijn en als niet bestaande moeten wor-
den beschouwd; dat art. 140 niet slaat op do iu den
vreemde gesloten huwelijken en art. 154 alleen ziet
op huwelijken binnen \'slands gesloten;

O. dienaangaande dat do gevallen beschikking, ge-
grond op de uitlegging van art. 138, houdende, dat,
al hadden do afkondigingen van het door den rckwes-
tant gesloten huwelijk geen plaats gehad, hiervan
geenszins het gevolg zijn zou, dat het bedoelde hu-
welijk volgons do Ncderlandscho wet als niet bestaande
zou moeten worden aangemerkt;

O. dat die uitlegging is volkomen juist, vermits huwe-
lijken in ccn vreemd land aangegaan, \'t zij tusschen
Nederlanders, \'tzij tusschcn Nederhuulers en vreemde-
lingen (zooals in casu), zonder voorafgjuindo afkondigin-
gen hier to lande, niet, zooals in \'t geval van art. 134, 2"
lid, worden beschouwd als niet geschied, maar bij art.

-ocr page 36-

138 alleen worden aangeduid de voorwaarden, onder
welke de huwelyken in een vreemd land voltrokken, naar
den vorm in dat land gebruikelijk, ten opzichte der per-
sonen en goederen der echtgenooten, dezelfde burger-
rechterlijke gevolgen hebben, als do huwelijken hier
te lande naar de voorschriften van het Burgerlijk
Wetboek voltrokken.

O. dat hieruit met juistheid bij de gevallen beschik-
king is afgeleid, dat het door den rekwestant in
Belgie gesloten huwelijk, zoolang niet blijkt dat dit
op wettige wijze is ontbonden, als nog bestaande
moet worden aangemerkt.

/ O. wat aangaat do beweerde verkeerde toepassing
der artt. 140 en 154 B. W., dit vermits art. 138
geheel bizondere bepalingen bevat ten aanzien der
aldaar bedoelde huwelijken, en aan het verzuim van
afkondigingen hier te lande geen nietigheid van
zoodanige huwelijken, maar alleen het gemis der
hiervoren omschreven burgerlijke rechten heefl; ver-
bonden,^ wat de eerste rechter ook moge liebbcn
overwogen met het oog op art. 140, dit artikel,
als alleen zijnde geschreven voor het geval dat do wet
nietigheid bedreigt, — in casu niet van toepassing
zijn kan, terwijl art. 154 bij do aangevallen beschik-
king niet is toegepast en dus van oen verkeerde toe-
passing van dit wetsartikel geen sprake kan zijn.

-ocr page 37-

33

O. dat mitsdien het aangevoerde cassatiemiddel is
ongegrond.

Verwerpt het beroep."

De Hooge Raad erkende dus hier, althans tot op
zekere hoogte, de geldigheid van het huwelijk. Het
zal later blijken, waarom ik deze arresten zoo in
het breede mededeel.

In het vorige jaar nu, is de Hooge Raad, nogmaals
veranderende, tot het stelsel der vernietigbaar-
heid gekomen. In zijn arrest van den 7*"" Decem-
ber 1877\') motiveerde hij dit stelsel aldus:
/ „O. intusschen dat art. 138 to verstaan is in dien
zin, dat daarbij worden aangeduid de voorwiuvrdcn,
onder welke huwelijken in een vreemd land voltrok-
ken naar den vorm in dat laiul gebruikelijk ten oj)-
zichte der personen on goederen der cchtgenootcn,
hier te lande dezelfde burgerrechtelijke gevolgen zullen
hebben, als huwelijken hier te lande, naar de voor-
schriften van het Burgelijk Wetboek voltrokken, maar
niet in dien zin, dat, bij gebreke van inachtneming
van do vormen daarbij vermeld, het huwelijk (!0
ipso, als niet bcstaaiulo zou zijn aan to merken. /

O. dat dan ook ten onrechte dit laatste boweren
wordt gegrond op do woorden: -zijn van waarde,

\') W. V. h. U. n„. HDI.

-ocr page 38-

34

mits," als wordende daaruit verkeerdelijk afgeleid,
dat een huwelijk in den \\Teemde gesloten bij gebrek
van inachtneming van het daarbij voorgeschrevene, eo
ipso, als „van onwaarde" moet worden beschouwd, of,
zooals in het geval van art. 134 al. 2, als niet geschied."

Verder wordt nog overwogen dat naar art. 140
geen huwelijk nietig is, of als niet bestaande kan
worden aangemerkt, dan wanneer het door den rech-
ter is nietig verklaard, en dat art. 146 al. 3, in ver-
band met al. 1 en 2, medebrengt, dat een huwelijk
in een vreemd land aangegaan, zonder inachtneming
van zekere bij de Nederlandsche wet voorgeschreven
vormen, om als nietig te worden aangemerkt, naar
art. 140 door den rechter moet worden nietig verklaard
en dus tot zoolang bij de wet als bestaande moet worden
aangemerkt; en eindelijk, dat dan ook daarom niet
kan worden aangenomen, dat bij art. 138 eeno uitzon-
dering zou zijn gemaakt op den regel van art. 140.

Eindelijk bestaat er nog een arrest van zeer recenten
datum, nl. van 16 ^lei van dit jaar\'), waarbij het
de kwestie gold, of een persoon, die, hier to lande
gehuwd zijnde, in Noord-Amerika eon tweede huwelijk
gesloten had, met verzuim der huwelijksafkondiging(»n
hier te lande, strafbjmr was wegens bigamio of niet.

\') W. v. h. Tl. n». 4257.

-ocr page 39-

35

Daarin wordt o. a. het volgende overwogen:

„Overwegende, dat is beweerd, dat het tweede te
Chicago gesloten huwelijk absoluut nietig zoude zijn
volgens de Nederlandsche wet, als niet voldoende
aan de voorschriften van art. 138 B. W., zoodat cr
van het misdrijf van bigamie in deze geen sprake
zoude kunnen zijn;

O. daaromtrent, dat gezegd huwelijk voltrokken
is te Chicago in den vorm, aldaar gebruikelijk, doch
dat alleen niet is voldaan aan den inhoud van art.
138 B. W., dat de huwelijksafkondigingen hier to
lande niet hebben plaats gehad;

.0. echter dat art. 138, in verband beschouwd met
art. 140 B. \\V., niet in dien zin behoort to worden
opgevat, dat, bij gebreke van de vormen, daarbij
vermeld, het huwelijk co ipso, als niet bestaande
zou zijn aan te merken, doch wel, dat een zoodanig
huwelijk van waarde blijft, zoolang het niot door
den rechter is nietig verklaard, terwijl daarenboven
nergens bij het Burgerlijk Wetboek de personen zijn
aangewezen, die bevoegd zouden zijn do nietigheid
van oen zoodanig huwelijk to vorderen, op grond dat
de huwelijksafkondigingen iiicr to lande niet hebbon
plaats gehad; gelijk dan ook hot verzuim dier forma-
liteit de nietigheid van con hier tc lande gesloten
iuiwelijk, niet ten govolgo kan hebbon;

-ocr page 40-

36

O, daarenboven, dat wanneer eenmaal, gelijk in
casu, het bewijs is geleverd van een huwelijk,
hetwelk quo ad substantiam geldig is, in foro
cr lm in ali allo verdere geschillen over do meerdere
of mindere regelmatigheid van vormen, uit het Bur-
gerlijk Wetboek ontleend, volstrekt niets ter zake
kunnen afdoen;

O, dat deze alzoo wettig bewezen feiten opleveren
de misdaad van het, in den band des huwelijks zijnde,
aangaan van een ander huwelijk, vóór do ontbinding
van het eerste."

Tiet blijkt dus, dat de Hooge Raad in zijne inter-
pretatie van het artikel, voor het minst aarzelt, on
dat wij alzoo noch in den letter noch in de geschiedenis
der wet, noch in ccnigo „communis doctorum opinio", do
oplossing vinden der vraag, dio ons bezig houdt.

Onderzoeken wij djuirom ten slotte welke inter-
pretatie alléén, of het best past in hot stelsel der wet.

Het stelsel der wet is", zooals Dicphuis zegt,
„dat geen werkelijk voltrokken huwelijk, al is het
ook in strijd met do wet aangegjuin, als niet be-
staande zal worden beschouwd."

Hierop bestaan tweo uitzonderingen:

Ten eerste, wanneer er geeii verschil van sekse is,
\'tgccn van zelf spreekt en diwrom ook niet met zoo-
vele woorden in de wet is opgenomen; ten tweede

/

-ocr page 41-

37

die van art. 134\'\', dat nl. „het huwelijk bij een ge-
volmachtigde voltrokken als niet geschied beschouwd
zal worden, indien de lastgever, voordat het huwelijk
voltrokken is, wettiglijk met een\' anderen persoon in
den echt mocht zijn getreden." Nu deze uitzondering
uitdrukkelijk in de wet is uitgesproken mag men
aannemen dat zulks ook in ons art. geschied zou zijn,
had de wetgever, bij verzuim der huwelijks afkondi-
gingen, absolute nietigheid van het huwelijk gewild.

En dit met te meer recht, omdat, zooals Diephuis
zegt: „art. 140, dat onmiddelijk op do behandeling
der vreemde huwelijken volgt, bij welks vaststelling
dus onmogelijk hieraan niet gedacht kan zijn, zoo
algemeen mogelijk verklaart, „„dat de nietigheid van
het huwelijk alleen door den rechter kan worden
uitgesproken;"" zonder eenigo aanleiding te geven tot
beperking van dat beginsel tot in Nederland voltrok-
ken huwelijken."

ireemskerky) komt hiertegen pp on vraagt: „Wan-
neer is er (in het stelsel der wet) een huwelijk?"

Diephuis en Marcadé •) stellen daarvoor drio eischen,
welke zijn:

1°. dat er is een vereoniging van man en vrouw;

\') Diss. pag. 70.
>) T. I, .151.

-ocr page 42-

38

2°. dat die vereeniging zij tot stand gekomen met
toestemming der beide partijen;

3°. dat partijen van die toestemming eene verklaring
hebben afgelegd ten overstaan van een\' ambtenaar van
den burgerlijken stand.

Is aan den eersten eisch niet voldaan, dan bestaat
er, zooals ik reeds aanmerkte, geen huwelijk, want
„nuptiae sunt viri atque mnlieris conjunctio."
liet verschil van sekse is een vereischte dat wel niet
door de wet is voorgeschreven, maar uit de natuur
der zaak volgt, want, zooals Toullierzegt: „Lo
mariage doit son institution ii la nature, sa perfection
la loi." Juist daarom behoeft, waar dat vereischte
ontbreekt, het huwelijk ook niet nietig verklaard to
wordpn, want het bestaat niet.

/ Is echter aan een der beide andere vereischton niet
voldaan, dan moet het huwelijk, volgons do artikels
142, 143, 147 B. W., nietig verklaard worden./
Hieruit blijkt dus dat hot stelsel der wet is: „dat
alleen bij het niet voldoen aan het eerste vereischte
geen huwelijk bestaat, en, als uitzondering, in het geval
van art. 134\'\', dat betrekking heeft op het tweede
vereischte."

Volkomen te recht beweert Heemskerk dus: „dat

\') Lc droit civil Fruncnis, I, pjig. 412, n*. 488.

-ocr page 43-

39

de wetgever nergens met zooveel woorden zegt:
„„Indien aan die vereiseliten niet voldaan is, bestaat
er geen huwelijk""; maar uit het gezegde blijkt tevens
dat hij ongelijk heeft, wanneer hij beweert: „Men
moet uit de geheele regeling der materie opmaken,
dat men dan alleen met een huwelijk to doen heeft,
wanneer aan die voorwaarden voldaan is", want, was
dio bewering waar, dan zouden do artt. 142, 143
en 147 B. W. geen zin hebben\'), om de eenvoudige
reden dat iets wat niet betaat, niet vernietigd
kan worden.

Art. 140 B. W. spreekt den algemeenen regel uit:
„Geen nietigheid zonder rechterlijk vonnis;" in do
genoemde artikelen ligt het geheelo stelsel der wet
opgesloten.

Vraagt men dus, met het oog op art. 138:

„fs cr een huwelijk, wanneer do afkondigingen
liior to lande verzuimd zijn?" dan geef ik daarop
volmondig een tocstonnnond antwoord, cn zog met
Diephuis: „het is toch oen voltrokken, ccn werke-
lijk voltrokken huwelijk. „Wellicht in uwe
oogen, maar niet in die van den wetgever," zegt

\') Tc iniiukr (hmr voor huwelykcii built-n \'s hiiiiU do wclgcvcr
het 3" vercischtü liet varen cn diuirvoor een nieuw in de pliuits
stelde.

-ocr page 44-

40

Heemskerk. Ja, ook in die van wetgever, antwoord
ik, met het oog op het liierboven gezegde. Hij toch
maakte, door algemeen to spreken, art. 140 op alle
huwelijken, ook op die in het buitenland voltrokken,
toepasselijk; had hij daarop een uitzondering willen
vaststellen, hij had het voorzeker met zooveel woorden
gedaan.

Hiermede meen ik, dat het bewezen is, dat dc
vraag: „Zijn de huwelijken door Nederlanders inliet
buitenland met verzuim der huwelijksafkondigingen
voltrokken, als niet bestaande te beschouwen?"
in ontkennendcn zin beantwoord moet worden.

/ In het Fransche recht heeft deze meening ook
reeds hare verdedigers gevonden, die echter naar \'t
schijnt, zóó overtuigd waren van hare juistheid, dat
zij slechts weinig woorden aan de zaak wijdon.

Duranton zegt eenvoudig: „quo Ie dófaut de publi-
cations n\'entraînerait point la nullité, de memo
qu\'il ne l\'entraîne point à l\'égard des mariages
contractés en France, quand d\'ailleurs les tribunaux
jugent, que les autres éléments do publicité se ren-
contrent ti un degré suffisant. La Cour de Colmar
a jugé en ce sens par l\'arrôt du 23 Janvier 1823
précité." /

\') Cour de droit l-\'niiiçHis II, n». 2^8.

-ocr page 45-

41

Hetzelfde wordt in andere woorden door Tonllier
gezegd, die, in een\'aanteekening het tegenovergestelde
gevoelen van Delvincourt aanhalende (lietwelk ook
alweer op het gebruik van het woord pourvu quo
steunt), dit alleen bestrijdt door de volgende opmerking:

„II nous paraît que cet article n\'attache point à
l\'omission des publications dans ce cas plus de force,
que dans les cas ordinaires, c\'est à dire, dans les cas
de mariages faits en France."

Foelix eindelijk zegt over het vereischte der
huwelijksafkondigingen, voorgescbreven in art. 170
Code Civil, bijna hetzelfde, en geeft daaraan ongeveer
dezelfde beteekenis als Diephuis voor ons recht.

„En renvoyant — zoo schrijft hij — à l\'articlc G3
et au chapitre l"\' du titre du mariage, le législa-
teur n\'a déclaré applicables ces dispositi-
ons que telles qu\'elles existent pour les
mariages contractés on France, il leur a
laissé la mômo teneur, qu\'elles ont i\\ l\'égard
de ces derniers; il n\'a rien ajouté leurs
disposition s."

En iets verder: „bi les auteurs du Code avaient

\') Institutes (hl droit Français I, pag. 110, note 2, vw p-ig.
21)3, note 12.

ï) Traité du droit international prive, pg. 307 en 308.

-ocr page 46-

42

eu l\'intention d\'établir dans l\'article 170 une excep-
tion , ils n\'auraient pas négligé de s\'expliquer à ce sujet,
mais dans le silence du texte il faut admettre, que
telle n\'a pas été l\'intention du législateur, et il faut
s\'en tenir à l\'axiome: que les nullités doivent etre
prononcées textuellement, et ne peuvent pas etre
établies par induction."

Marcadé wil dit argument ontzenuwen door een
actie tot nietigverklaring te gebruiken, gebaseerd op
art. 190 Code Civil, en voegt er bij: „La seule et
unique question de droit se trouve être ici une ques-
tion de grammaire. La conjonction pourvu que
indique-t\'elle une condition indispensable?" Wij
hebben reeds boven op deze vraag geantwoord.

Heemskerk, die zo bevestigend beantwoordt), zegt
dat het zoo oven aangehaalde argument van Foelix
„alle kracht verliest, zoodra men uit het verzuim
der afkondigingen afleidt, dat het huwelijk niet be-
staat." Dit is echter onjuist, want indien men toe-
geeft dat de relatieve nietigheid niet aangevuld mag
\'worden, zal dit a fortiori ook gelden van de abso-
lute, tc meer wanneer dezo slechts op de twijfelach-
tige beteekenis van een woord zou berusten, en in
strijd is met het stelsel der wet\'. Wat hiervan voor
het Franschc recht geldt, geldt evenzeer voor het onze.

Na gezien te hebben dat het huwelijk, niettegen-

)

-ocr page 47-

43

staande liet verzuim der afkondigingen, bestaat, willen
wij thans onderzoeken, of het op grond van dat ver-
zuim nietig verklaard kan worden, of wel volkomen
geldig is.

Art. 140 zegt, dat geen huwelijk nietig is, tenzij
het door den rechter nietig is verklaard. De gron-
den, waarop dat kan gescliiedcn, worden in de wet
opgegeven; men vindt echter nergens daaronder als
zoodanig, het verzuim der huwelijksafkondigingen voor
huwelijken buiten \'slands voltrokken. Wat meer is,
art. 154, dat o. a. do bepaling bevat, dat geen hu-
welijk nietig is op grond van het verzuim dor huwe-
lijksafkondigingen, is zoo algemeen gesteld, dat men
mag aannemen, dat het, even als do geheelo afdee-
ling, waarin het geplaatst is, op huwelijken in \'t
buitenland voltrokken ook van toepassing is. Ik meen
zelfs dat art. 138 zeggende: „mits de huwelijksaf-
kondigingen volgens de twoedo afdeeling van
dezen titel hebben plaats gehad", hiervoor zelf een
grond geeft, want dio afdeeling bevat art. 107 be-
trelfcndc do huwelijksafkondigingen, cn op dit artikel
wijst ook art. 154, dat dus op art, 138, m. a. w. op
buitenlnndsclio Imwclijken, vnn toepassing is. Ook do
plaatsing der afdeeling over do huwelijken buiten
\'slands voltrokken pleit voor het gevoelen, dat ook
do afdeeling, over do nietigheid handelende, op die

-ocr page 48-

44

huwelijken van toepassing is. "Waren toch de overige
bepalingen van dezen titel (buiten die natuurlijk, welke
den vorm betreffen en door art. 138 zelf uitgezonderd
worden) niet op buitenlandsche huwelijken van toe-
passing, dan\\ geloof ik, zouden de artt. 138 en 139
in een nieuwen titel, of althans aan \'t einde van den
vijfden titel geplaatst zijn. Zoo als zij nu zijn ge-
plaatst, kan men er slechts een paar uitzonderings-
bepalingen in zien, die echter strictae in terp r c-
tationis zijn.

Voorzeker is ook hier dc regel van toepassing, dat
nietigheden niet mogen worden aangevuld, cn dat
wel \'t allerminst bij huwelijken, daar men toch ziet
dat de wet zoo veel in favoren matrimonii
doet on slechts noode een huwelijk nietig verklaart;
zoo zij dus in dit geval nietigheid gewild had, zoudo
zij dat voorzeker met zooveel woorden gezegd hebben.

In art. 138 zelf vind ik ook nog een grond voor
het gevoelen, dat nietigverklaring niet door de wet
gewild is. In dat artikel nl., vindt mon ook dc
woorden : „mits do Nederlandsche echtgenooten niet
hebben gehandeld tegen de bepalingen, in dc eersto
afdeeling van denzelfden titel vervat." Neemt men
nu luin dat het verzuim der huwelijksafkondigingen
grond tot nietigverklaring geeft, dan moet men ook
aannemen, dat ieder vergrijp der cchtgenootcn tegen

-ocr page 49-

45

een\' der bepalingen van de eerste afdeeling van den-
zelfden titel ook grond tot nietigverklaring zal ople-
veren; beide bepalingen toch staan onder den inloed
van het woord mits. Reeds de bovengenoemde
gronden: „dat art. 154 cn de 6" afdeeling van dezen
titel ook voor bnitenlandsche huwelijken gelden", zijn
met die gevolgtrekking in strijd, daargelaten nog dat
er geen redelijke oorzaak te bedenken is, waarommen
wegens ieder vergrijp tegen de bepalingen dier eerste
afdeeling het huwelijk nietig zou kunnen doen verkla-
ren , als het huwelijk in \'t buitenland gesloten was, en
slechts wegens sommige daarvan, als het hier tc lande
is voltrokken. Wie bovendien zou dio nietigiieid kunnen
inroe])en, wie de nietigheidsvcrklaring kunnen eischen,
wanneer de artikels 91, 99 of 103 B. W. overtreden
zijn? Immers niemand, want nergens heeft do wet
aan een persoon daartoe do bevoegdheid gegeven. Dit
zelfdo geldt ook voor het verzuim
der afkondigingen;
ook voor dat geval wijst de wet niemand aan, die
de nietigverklaring op grond van dat verzuim zon
kunnen eischen. In beido gevallen zou do wet dus
een voorschrift geven, dat nooit van toepassing zou
kunnen zijn. Diuir men bij dc wetsinterpretatie ook
op de waarde van het resultaat moet letten, is zulk
(!eno interpreUilio onredelijk.

Ook de woorden: „indien dezelve zijn voltrokken naar

-ocr page 50-

46

den vorm in dat land gebruikelijk," leveren een argu-
ment op tegen liet stelsel der nietigverklaring. Zooals
wij gezien hebben, is er geen reden om aan het woord
indien hier meerdere kracht toe te kennen dan aan
mits. Levert nu het verzuim der afkondigingen een
grond tot nietigverklaring op, dan zal elk verzuim
van den vorm in het vreemde land gebruikelijk dat
evenzeer moeten doen, ook dc\\n, wanneer de wet van
het vreemde land desniettegenstaande het huwelijk
als volkomen geldig laat bestaan.

Onze rechter zou dus de vreemde wet strenger
moeten toepassen, dan deze zelf wil. Zoo zou er
inbreuk gemaakt worden op den regel „locus regit
actum", die ook eischt dat de nietigheid der op
vreemden grond gedane liandelingen naar de vreemde
wet zal beoordeeld worden.

Wij komen dus tot het resultaat, dat de nietig-
verklaring op grond van het verzuim der huwelijks-
afkondigingen niet alleen in strijd is met het stelsel
der wet en met verschillende harer bijzondere be-
palingen, maar ook zelfs nooit clFckt zou kunnen
hebbon, omdat er niemand bevoegd is den eisch daartoe
in tc stellen.

Er zijn echter Fransclio sclirijvera geweost \'), dio

1) Zie O. n. Marende t. n. p., I, sur I\'arl. 191.

-ocr page 51-

47

in de dwaling vervallen zijn, waartegen ik in den
aanvang waarschuwde, om de aetie tot nietigver-
klaring to baseeren op het gebrek aan publiciteit we-
gens het verzuim der huwelijksafkondigingen.

Hun gevoelen steunt op artt. 165 en 191 Code
Civil, die luiden: „Lo mariage sera célébrépubUque-
mcnt, devant l\'officier civil du domicile de l\'une des
parties;" cn : „Tout mariage, qui n\'a point été contracté
publiquement, et qui n\'a point été célébré devant
l\'officier public compétent peut être attaqué." Reeds
vroeger heb ik aangetoond dat men op dio arti-
kelen, bij het verzuim der afkondigingen, nooit een actie
tot nietigverklaring kan gronden, omdat do huwelijks-
afkondigingen niet tot do liuwclijksvoltrckking zelve be-
liooren, doch slechts eeno daaraan voorafgaande for-
maliteit zijn, cn cr voorzeker bij het gebruiken van het
woord publiquement niet aan do afkondigingen
gedacht is. Evenmin is hot wnar, dat het gemis der
afkondigingen den ambtenaar „incompétent" zou ma-
ken; ook do daarvoor opgegeven grond is onjuist.

Deze\' was nl. het art. 191, dat men bij dc be-
raadslaging wel had voorgesteld aldus te redigeeren
„contracté publiquement ou qui n\'a point été célébré,"
(loch dat dat zoo niot geredigeerd is; uit do woorden
van art. 191 „publiquement devant," volgt, dat ge-
brek aan openbaarheid nooit onbevoegdheid van den

-ocr page 52-

48

ambtenaar van den burgerlijken stand ten gevolge
hebben kan.

Bij ons kan er nog minder sprake van zijn, dat de
actie tot nietigverklaring zou kunnen gegrond worden
op gebrek aan openbaarheid wegens verzuim der af-
kondigingen, of daaruit voortvloeiende onbevoegdheid
van den ambtenaar van den burgelijken stand, om-
dat ons art. 147 B. W. o. a. zegt: „De nietigheid
van een huwelijk kan ingeroepen worden, hetwelk
niet ten overstaan van den bevoegden ambtenaar van
den burgerlijken stand en in tegenwoordigheid van
het vereischte aantal getuigen is voltrokken." De vol-
trekking in \'t openbaar is dus noch hier, noch ergens
anders, op straffe van nietigheid voorgeschreven, men
zal bij verzuim der huwelijksafkondigingen daarom
de actie tot nietigverklaring niet daarop kunnen gron-
den, en, nog minder dan in het Franscho rccht, op
do onbevoegdheid van den ambtenaar van den burger-
lijken stand\').

Nog heb ik hier to gewagen van de leer\', dat, bij
\'t verzuim der afkondigingen in art. 138 voorgeschre-
ven, het aan den rechter zou zijn overgelaten, luiar
gelang der omstandigheden, tc beslissen, oft huwelijk

i) Zie (lit alltrs hrmlor oiihvikkcld door Ilcomskcrk. Aniig.
Diss. pag. 47 v.v.

-ocr page 53-

49

geldig zijn zal, of als niet bestaande beschouwd zal
worden. Deze meening heeft in Frankrijk haren
verdediger gevonden in Demolombe en is in den
laatsten tijd aangenomen ook door de Cour de Cas-
sation

De zwakke grond, waarop dit gevoelen berust,
art. 193 Code Civil, schijnt mij reeds voor het Fran-
sche recht niet voldoende; bij ons vindt men dat
artikel niet en kan cr dus van een dergelijke oplos-
sing der kwestie geen sprako zijn, weshalve ik met
deze korte vermelding der zaak meen to kunnon vol-
staan.

Wij hebben gezien dat, naar het stelsel onzer wet,
noch absolute nietigheid, noch recht tot nietigverkla-
ring het gevolg zijn kan van het verzuimen der hu-
welijksafkondigingen, en dat men daarom wol moet
aannemen, dat, niettegonstaando dat verzuim, het
huwelijk volkomen geldig zijn zal. Dat dezo uitleg-
ging ook do rationeelste is, cn tovens het best aan

\') Tmitó du mnringc ct dc Ift scpnrntioii dc corps, I, pnR.
ct 850.

\') Foclix (t. n. p. png. 873) zegt, dnt het huwelijk slcchls
dnti vernietigd vud kunnen worden; fs\'il clnit constntiS (lu\'il n\'n
ólu cclcbru cn piiys ctrangcr, quc pour t<chnppcr aux prohibilions
utnblies dnns Ic roynuinc.

4

-ocr page 54-

50

de praktische behoeften voldoet, zal ik thans nog
aantoonen.

Wat is de „ratio legis," die voor huwelijken in
\'t buitenland de afkondigingen doet voorschrijven ?
Immers dezelfde als voor huwelijken hier te lande
voltrokken, nl. deze, dat het beter is een vernietig-
baar huwelijk te voorkomen, dan een reeds bestaand
huwelijk te vernietigen. ^len wil aan de te voltrek-
ken huwelijken reeds vooraf publiciteit geven, ten
einde aan hen, die daartoe volgens de wet gerechtigd
zijn, de gelegenheid te geven, om het huwelijk te
stuiten, en zoo doende vicieuse huwelijken te voor-
komen.

Dit doel der wetsbepaling, hoe uitmuntend ook, kan
reeds bij huwelijken hier te lande verijdeld wordon \');
bij huwelijken buiten \'s lands voltrokken wordt het
in zeer vele gevallen niet bereikt.

H K

Wanneer b. v. het huwelijk voltrokken wordt in
een plaats, zoover buiten ons laiul gelegen, dat binnen
do veertien dagen na dc gedane afkondigingen het
bericht der stuiting aldaar niet aangekomen kan ziju,
komt dit te laat, en geeft dc bepaling niets.

\') B. V. wanneer <lc aanslaande ochtgenoolen hun doinicilio
gedurende 7jca mnanden vuür hun huwelijk in \'t («n of \'t nnder
klein plnnlflje vcsligcn.

-ocr page 55-

51

Maar gesteld dat het bericht vroeg genoeg aan-
komen kan, dan is het nog mogelijk, dat de stuiting
niet kan worden bekend gemaakt, omdat in de afkon-
digingen de pla<ats der huwelijksvoltrekking niet
behoeft te worden opgenomen. En zelfs indien dit
geschied, of die plaats bekend is, kan het nog
gebeuren, dat het onzeker is, aan wien de gronden der
stuiting medegedeeld moeten worden, daar het zeer wel
mogelijk is, dat men niet weet, wie dc ambtenaar is,
voor wien het huwelijk voltrokken zal worden, zoodat
men aan hem de gronden dor stuiting niet mcdedcelen
kan, terwijl hij geen bewijs van het zonder stuiting plaats
gehad hebben der afkondigingen zal vorderen, om do vol-
trekking van het huwelijk dmirvan to doon afhangen.

In al deze gevallen zijn de afkondigingen nutteloos.

Doch er is nog ccn ander geval denkbaar. Wat zal
er nl. geschieden, als do Nedcrlandsche echtgenoot
hier to lande geen woonplaats gehad heeft, b. v. wan-
neer hij buiten \'s lands uit Ncderlandscho ouders
geboren is\')? Zal men dun zijn huwelijk nietig ver-
klaren, of als niet bestaande beschouwen, omdat hij
nooit hier te lande zijn domicilie gehad heeft on in
de onmogelijkheid is geweest aan de bepaling der
wet to voldoen? .

\') Arf. 5 n". 2 U. W.

-ocr page 56-

52

Een vonnis der rechtbank van Bredabeslist, dat
in een dergelijk geval de afkondigingen niet noodig
zijn en het huwelijk geldig blijft, doch welk een
inkonsekwentie is dit in het sijsteem van hen, die,
aan de vermeende letter der wet blijvende hangen,
het huwelijk als niet bestaande beschouwen wegens
het verzuimen der afkondigingen?

Hoe kunnen zij zich met dit vonnis vereenigen?^

Dat er aan die afkondigingen ook overigens niet zeer
veel waarde gehecht wordt, bewijst ons art. 13 der Wet
van 25 Juli 1871 (Sbl. n°. 91), „houdende regeling der
bevoegdheid der consulaire ambtenaren tot het opmaken
van burgerlijke akten," waarin bepaald wordt, „dat,
indien de echtgenooten hun huwelijk ten overstaan
van een\' consulairen ambtenaar doen sluiten en binnen
het koninkrijk geen woonplaats hebben, noch binnen
do laatste zes maanden gehad hebben, zij niet
meer tot het laten doen der afkondigingen ver-
plicht zijn."

Wanneer alzoo blijkt hoe weinig nut dio bepaling
heeft in zeer vele gevallen, hoe gemakkelijk zij ont-
doken kan worden, en lioe hare nakoming zelfs som-
tijds onmogelijk is, moet nicn dan ook niet tot dc

\') W. v. h. R. no. 2195.

«) Zie ircemskcrk t. n. p., jMig. 29 tn 30.

-ocr page 57-

53

conclusie komen, dat de niet nakoming er van geen
erger gevolg zal moeten hebben, dan de overtreding
derzelfde bepaling bij huwelijken hiet te lande vol-
trokken, waarbij de afkondigingen veel meer nut
hebben? Een toestemmend antwoord kan niet uit-
blijven, want zooals ik reeds vroeger zeide: „dezelfde
oorzaken moeten dezelfde gevolgen hebben".

De reden, waarom, volgens de verklaring der
llegeering , het verzuim der afkondigingen bij huwe-
lijken in \'t buitenland nietigheid na zich slepen zou,
is evenmin aan to nemen; dezo zou nl. zijn, dat
men hier to lande den ambtenaar straffen kan, doch
bij buitenlandsche huwelijken niet, en daarom de
echtgenooten nuiar straffen moet. Zonderlinge reden.
Volgons art. 137, wordt dc ambtenaar gestraft,
die zijn plicht verzuimt, maar mag men, de veelal
onschuldige echjioiiooten zoo zwaar straften, omdat ƒƒ
men niemand anders te straffen hoeft? ^

Zulk oen onbillijkheid mag men der wet niot toe-
dichten, vooral niet omdat do
schuldige echtgenooten,
wier huwelijk om andoro redenen vernietigbaar is,
door het nalaten der afkondigingen niets verder
komen, maar steeds in onzekerheid blijven verkccren,
daar hun huwelijk elk oogenblik vernietigd kan wor-

\') Zic pag. 2Ö v.v.

-ocr page 58-

54

den. Voor zulk een straf bestaat derhalve geen enkele
reden; hetzelfde geldt voor de nietigverklaring, en
wij komen dus tot de conclusie dat ook de „ratio
legis" mede brengt, dat het verzuim der huwelijks-
afkondigingen zonder gevolgen zijn zal.

Dat deze leer ook het best aan de praktische be-
hoeften voldoet, blijkt duidelijk uit de verschil-
lende arresten van den Hoogen Raad, die ik thans
nog kortelijk wil nagaan.

Het eerste arrest, gewezen in 1850,^) verklaarde
een huwelijk, buiten \'s lands gesloten met verzuim der
afkondigingen, als niet bestaande, gelijk wij hier-
boven zagen, en scheen de kwestie van zoo weinig
gewicht te beschouwen, of altlians zoo weinig twijfel-
achtig, dat er bijna geene argumenten in werden
aangevoerd.

In dit arrest was het gewicht van hot al of niet
bestaan van het huwelijk ook minder groot dan in
dat van 1872^, hierboven aangehaald, waar het dc
vraag gold, of een Nederlander, dio reeds eenmaal in
België gehuwd was, zonder dat huwelijk hier to
lande tc hebben laten afkondigen, hier een tweede
huwelijk sluiten mocht.

\') Zie piig. 33.
\') Zie piig. 32 Cll 33.

-ocr page 59-

55

Thans schrikte do Hooge Raad voor de konsekwentie
zijner eigene leer terug, want hij begreep, dat die
man in België toch feitelijk gehuwd w^as, en dat,
zoo dat huwelijk als niet bestaande werd be-
schouwd, men aan den rekwestant een brévet tot
bigamie gaf.

Daarom trachtte men do zaak to plooien, cn ver-
klaarde dat het huwelijk in België mot verzuim der
afkondigingen gesloten wel geldig was, maar... hier
te lande geen burgerrechtelijke gevolgen had ten
opzichte der personen en goederen der echtgenooten.
De Hooge Raad logde hier dus in do wet de volgende
inkonsckwentie: „Het huwelijk bestaat, doch voor ons
i\'ccht zijn do man cn dc vrouw geen wettige echt-
genooten, wanneer zij hunne rechten als zoodanig
willen doen gelden; hunne kinderen zijn onecht cn
hebben dus geen erfrecht; als do man cn do vrouw
van clkiulr willen scheiden, kunnen zij eenvoudig
van olkaAr heengaan; do man behoeft do vrouw niet
to onderhouden, in één woord hot huwelijk beteekent
voor het privaatrecht niets.

Hier is men vervallen in do dwaling, waarvoor
ik in hot begin waarschuwdo, mon heeft hier name-
lijk verkondigd dat zulk ccn huwelijk een huwelijk
cn tegelijkertijd geen huwelijk is; ccn huwelijk
toch, gesloten volgons do bepalingen van ons burger-

-ocr page 60-

56

lijk recht (na<ar art. 138 nl.), maar dat geen burger-
rechtelijke gevolgen heeft, is onbestaanbaar.

De Hooge Raad heeft in dit arrest schijnbaar wel
dezelfde leer gehuldigd als in het arrest van 1850,
doch, voor de gevolgen daarvan terugschrikkende,
een achterdeur opengelaten, om daardoor het tweedo
huwelijk, de bigamie van den rekwestant, buiten te
sluiten.

Hoe men uit de woorden „zijn van waarde, mits"
zulke gevolgtrekkingen heeft kunnen afleiden, is mij
onbegrijpelijk. Ik meen ten sterkste te moeten ont-
kennen dat art. 138, zooals het arrest zegt „do voor-

waai\'dcn bevat, ondov wolko do buwelijkon iu coii
vreemd laud voltrokkcu, dezelfde burgerrcchtclijko
gevolgen zullen hebben, als de huwelijken hier te
lande voltrokken."

Art. 138 toch doet niets anders, dan aan dc
Nederlanders, die in een vreemd land een huwelijk
sluiten, zekere verplichtingen opleggen; het is
slechts een toepassing van art. 6 eu art. 10 A. B.,
waarop het tevens een uitzondering (het vereischte
der huwelijksafkondigingen; bevat; en het is dus niet
waar dat art. 138 geheel bizondcre bepalingen
■geeft, zooals ik trouwens reeds te voren aantoonde.
Zijn die opgelegde verplichtingen uiet nagekomen,
dan bepaalt de wet, in hoeverre het huwelijk geldig,

-ocr page 61-

57

of vernietigbaar is, maar nergens is eon bepaling tc
vinden, die recht geeft om te zeggen, dat het huwe-
lijk half bestaat en half niet bestaat.

Heemskerk zegt te recht, dit arrest behandelende,
dat men ten eerste vragen moet: „Bestaat er een
huwelijk," en, bij bevestigende beantwoording: „ Welke
is de nationaliteit der echtgenooten?" „Met het ant-
woord op de laatste vraag, zegt hij, is meteen gezegd,
{um welko wet het huwelijk onderworpen is."

Sluit een Nederlander een huwelijk in den vreemde,
dan moet dit, wat hem betreft, naar de Mederlandsche
wet beoordeeld worden; sluiten twee vreemden in den
vi
\'Gomdo con huwelijk, b.v. lu Pruisen"), dan naar
do
wet vuu huil Iiind. Wiinneor hij or echter bij

voegt, dat, wanneer er een huwelijk door oen Neder-
landsche vrouw in België gesloten wordt, dit een
Belgisch huwelijk is, dan geef ik dat niet too, daar
toch ook zulk een huwelijk, wat do vrouw betreft,
naar do Nederlandsche wet beoordeeld moet worden,
„üc Nederlandsche vrouw trad in het huwelijk met
een vreemdeling," zegt hij, „en
verloor dus, krachtens

\') t. 11. p. piijj. 41.

Dc Pruisiscliü wet beoordeelt den vorm dor handelingen,
naar dc wet van de woonplaala. Zic rrcussisch. allgemein. Ijaiul-
rocht, § 23 cn § 24.

-ocr page 62-

58

art. 11\', haar Nederlanderschap. Zij werd eene Bel-
gische." Hij vergeet hierbij, dat zij geen Belgische
werd, vóórdat het geheel der handelingen, die de
liuwelijksvoltrekking daarstellen, afgeloopen was; nu
echter moet haar huwelijk volgens art. 138 beoor-
deeld worden en is zij dus ook tot het laten doen
der huwelijksafkondigingen verplicht, die een vooraf-
gaande formaliteit zijn. Derhalve zal zich nooit
voor een Nederlander de vraag ten opzichte der
afkondigingen kunnen voordoen, of het een Neder-
landsch of een vreemd huwelijk is, dat hij sluit; de
Nederlander toch treedt in het huwelijk, en is ver-
plicht de huwehjksafkondigingen te doen plaats hebben.

Om boven gemelde redenen keur ik ook de termi-
nologie van Heemskerk af bij de vraag: „kan het
huwelijk, als Nederlandsch huwelijk van on-
waarde, toch als buitcnlandsch huwelijk geldig zijn?"
daar onze wet slechts tweo soorten van huwelijken
kent, nl. die welke in \'t binnenland, en dio welko
in \'t buitenland voltrokken worden, welke laatste
naar art. 138 te beoordeelen zijn.

Ten onrechte oordeelde daaroui de voorzitter van
de arrondissements-rechtbank te Utrecht, den 22""
Juli 1861 dat, „een huwelijk in \'t buitenland ge-

s) N. Bijdrngin lot Keclitsg, cn Wctg. 18GJJ, Deel XIII.

-ocr page 63-

59

sloten met verzuim der huwelijksafkondigingen niet
de waarde heeft van een Nederlandsch, of de reehts-
govolgou
daaraan verbonden, maar krachtens art. 10
A. B. als buitenlandsch huwelijk zijn rechtsgevolgen
heeft, overeenkomstig de wetten van het land, alwaar
het gesloten is."

Art. 138 B. W. toch is een bizondcre bepaling,
die aan do algemeene derogeert. Volgens de leer
van dit vonnis echter zou men twee soorten van in
\'t buitenland gesloten huwelijken krijgen, één volgens
art. 138 B. W. en één volgens art. 10 A. B.

De Nederlander, dio buiten \'s lands ccn huwelijk
sluit, is aan art. 138 gebonden en dit artikel alleen
zal, als hij tegen ccn der voorschriften, daarin vervat,
gezondigd heoft, bepalen of dien ten gevolge zijn
huwelijk geldig of ongeldig is. Bedoelt het, dat
zulk een huwelijk niet bestaat, dan kan het ook nooit
door do wet in een enkel opzicht als bestaande be-
schouwd worden.

^ De oorzaak, dat men, ook bij dit vonnis, met de
wet transigeerde, was, dat men schroomdo hot hu-
welijk, waarbij meergenoemd verzuim gepleegd was,
volkomen geldig to verklaren cn zoodoende aan do
bepaling bctrcflcndo dc huwelijksafkondigingen allo
sanctie to ontnemen. Men dong dus op dio geldig-
heid wat iif, en verkondigde dezelfde vreemde leer

-ocr page 64-

60

als de Ilooge Raad, dat nl. een huwelijk in \'t eeno
opzicht wel en tevens in een ander opzicht niet be-
staande kan zijn./

In het arrest van 7 December 1877, hierboven
aangehaald, verandert de Ilooge Raad nogmaals van
leer en geeft wederom eene andere uitlegging, be-
werende dat het huwelijk bestaat, zoolang het niet
is nietig verklaard; of dit echter mogelijk is, en op
welken grond, wordt niet gezegd. Ook uit dit arrest
blijkt, dat men \'met de moeilijkheid geen weg wist
en haar daarom gedeeltelijk besliste, gedeeltelijk in
\'t midden liet.

"Wat genoemd arrest niet deed, deed het arrest
van 16 Mei 1.1. hetwelk uitmaakt, dat een in
\'t buitenland gesloten huwelijk wegens het verzuim
van de formaliteit der huwelijksafkondigingen niet
nietig verklaard kan worden, en tengevolge daarvan
ook niet als nietbestaande is te beschouwcn.

Men zou geneigd zijn aan tc nemen, dat het do
bedoeling van dit arrest is, dc volstrekte geldigheid
van hot huwelijk uit te spreken, doch dat verhindert
de huitste alinea, daarvan: „O. dat, wanneer eenmaal,
gelijk in casu, het bewijs is geleverd van een huwe-

4

J

\') Zie pag. 35 cn 30.
ï) Zie pag. 37 cn 38.

-ocr page 65-

61

lijk, hetwelk quod ad substantiam geldig is, in"
foro eriminali alle verdere geschillen over do
.meerdere of mindere regelmatigheid \'S\'an vormen, uit
liet Burgerlijk Wetboek ontleend, volstrekt niets ter
zake kunnen afdoen."

Doen die geschillen werkelijk niets ter zake af?
Is het niet juist een dier vormen, die aanleiding tot
de kwestie geeft, is het verzuim daarvan niot do
grond geweest, dio vroeger aan hetzelfde college aan-
leiding gaf het niet bestaan van zulk een huwelijk
uit to spreken?

Men ziet het, ook hier weer is de Hooge Raad in
de dwaling vervallen, dat een huwelijk van twee
kanten bezien zou kunnen worden en voor het eeno
deel van het recht wöl, voor het andere niet be-
staande zou kunnon zijn.

Dio geschillen over dc regelmatigheid van vormen,
doen, mijns inziens, wel degelijk ter zako af. Het
Burgerlijk Wetboek is toch dc richtsnoer waarnaar
eerst beoordeeld moet worden, of cr een huwelijk,
een geldig huwelijk is, ja of neen; en dat kan men
niet beoordcelen, zonder tovens dio geschillen to be-
slechten.

Ik zou bijna uit do woorden van het aangehaalde
gedeelte van \'t arrest opmaken, schoon het er niet
met zooveel woorden in staat uitgedrukt, dat hot do

-ocr page 66-

62

bedoeling geweest is terug te keeren tot de oude
leer, verkondigd in \'t arrest van 1872, dat het be-
doelde huwelijk voor het burgerlijk recht wel bestaat,
maar geen burgerrechtelijke gevolgen heeft. Dan is
het wel eigenlijk geen huwelijk, zooals ik hierboven
reeds aantoonde, maar bij die beschouwing meent
men te kunnen zeggen, dat het dan toch quod ad
substantiam geldig is, en in foro criminali
als zoodanig zal gelden. Dat rechtelooze huwelijk
is dus geldig genoeg, om de echtgenooten te belet-
ten een tweede huwelijk aan te gaan, en hen te
straffen, zoo zij dit doen, maar rechten geven
kan zulk een huwelijk niet; het eenige daaruit
spruitende gevolg is, dat twee personen elkmtr be-
letten kunnen te huwen.

Op deze gronden moet ik ook de leer van dit arrest
verwerpen; hetzij de bedoeling daarvan dc zooeven ver-
melde was, hetzij een\' andere; in ieder geval tocli
diont eerst beslist te worden, in hoeverre een verzuim
in de vormen gevolgen heeft, met betrekking tot dc
geldigheid van het huwelijk in foro civili, voordat
men in foro oriminali een vonnis kan wijzen,
waarbij do geldigheid van dat huwelijk in liet
spel komt Verondersteld dat de persoon, van wiens
huwelijk in \'t laatste arrest sprake was, eens optrad
als erfgenaam zijner eerste vrouw (als langstlevende

-ocr page 67-

63

echtgenoot) en liij de huwelijken in omgekeerde orde
gesloten had, namelijk eerst het buitenlandsch huwelijk
met verzuim der afkondigingen, later het tweede
binnen \'slands, wie weet of zijn oisch hem niet ont-
zegd worden zou, op grond dat genoemd eerste huwelijk
niet bestond wegens het gepleegde verzuim, terwijl
hij toch op grond van datzelfde huwelijk wegens
bigamie veroordeeld zou worden?

Uit de beschouwing dezer arresten volgt, mijns
inziens, dat het systeem, hetwelk aan het verzuim
(Ier afkondigingen géén gevolg verbindt, maar het
huwelijk desniettegenstaande volkomen geldig ver-
klaart, hot best aan do praktische behoeften voldoet.

Had men toch in al de genoemde gevallen het hu-
welijk even geldig verklaard, als of cr geen verzuim
gepleegd ware, dan was men op geen moeilijkheden
gestuit, cn had men volkomen kons(ïkwent kunnen zijn.

llesumeeren wij thans onzo beschouwingen. Wij
licbben aangetoond:

1". dat do grammatikalo interpretatie ons geen
voldoendo solutie geeft, wegens do onzekere betec-
konis van het woord „mits";

2". dat do liistorisclio intcrpretatio, vragende naar
(Ie bedoeling des wetgovore, ons evenmin voldoen kan,
(Inar do verklaring der regcoring om verschillende
rodenen onnanneinclijk is;

-ocr page 68-

64

3°. dat wij, daar noch de auteurs, noch de juris-
prudentie van den Hoogen Raad de bestaande moei-
lijkheden oplost, naar de bedoeling der wet, dat
wil zeggen, naar hetgeen uit haar stelsel volgt,
moeten vragen, en dan tot het resultaat komen,
dat noch het stelsel van het nietbestaan, noch
dat van de vernietigbaarheid des huwelijks we-
gens het gepleegde verzuim, in dat stelsel past,
maar alleen do opvatting, die het huwelijk, niet-
tegenstaande het verzuim, als volstrekt geldig be-
schouwt.

4°. eindelijk dat die verklaring ook de rationeelste
is en het best aan de praktische behoeften voldoet.

De wetgever heeft dus in art. 138 B. \\V. niets
anders gcdmm dan zekere verplichtingen opleggen
aan de Nederlandere, dio in het buitenland huwen,
en daarbij o. a. ook het vereischte der huwelijksaf-
kondigingen, cn de gevolgen van het niet nakomen
dier verplichtingen, ten deelo naar do vreemdo wet
(wat den vorm betreft), ten deele naar do bepalingen
van ons wetboek, aan den rechter ter bcoordceling
overgelaten.

/ Diuir nu, zooals wij zagen, aan het verzuim der
afkondigingen geen gevolg is vastgeknoopt, komen
wij tot do conclusie, dat men in de bepaling vjin
art. 138, betreffende de huwelijksafkondigingen, niets

-ocr page 69-

65

anders dan een nudum praeceptum, eene lex
imperfecta te zien heeft\').

Wat er van zij, het feit der vacilleerende juris-
prudentie, ook van den Hoogen Raad, bewijst, dat er
over den zin onzer wetsbepaling eene onzekerheid
bestaat, die door wetsherziening moet worden weg-
genomen. Deze is nog te meer wenschelijk, nu er
twijfel bestaat, of de huwelijksafkondigingen hier te
lande wel eenig nut bobben, en zoo zij dit soms al
kunnen hebben, of het mogelijk is een zoodanige
sanctie aan ons artikel te geven, dat men eenige
zekerheid hebbe, dat het zal worden opgevolgd.

Zoo als de bepaling nu luidt, spreekt het vanzelf
dat zij van nul en geencr waarde is; de echtgenoo-
ten toch, tegen wier huwelijk bedenkingen zouden
kunnen worden ingebracht, zullen do afkondigingen
eenvoudig nalaten

Welko verandering nu zou bij een eventuëele
wetsherziening dc beste zijn?

Tweo wegen tot wijziging staiin ons open: men
moet of geheel breken met het bestaande stelsel,

\') Verg. het vonnis vnn dc rechtbank vnn Briollo vnn 21 Scp-
tanbcr 1871 (W. v. h. 11. n». 33»G), die in gclyken zni oor-
«Iccldo op gcdiTllclijk dmlfde gronden, en Themis X.XXVIII,
Piig. IC2.

4

-ocr page 70-

66

en de afkondigingen geheel laten varen, of wel ze
behouden, maar in dat geval ook bepalingen maken
die het nut er van verzekeren.

Zoo als ik zeide, acht ik dat nut zeer twijfelach-
tig, maar daar hierover verschil van gevoelen moge-
lyk is, wil ik toch onderzoeken, of er een waarborg
te vinden is, dat de afkondigingen ook werkelijk zul-
len geschieden.

De waarborgen voor de nakoming dier wetsbepa-
ling zijn, wat huwelijken hier te lande betreft, straf-
fen van den ambtenaar van den burgerlijken stand,
bestaande in geldboete en ontzetting uit zijn ambt.

Deze echter (zoo zij al waarborgen zijn) mist men
bij huwelijken in \'t buitenland gesloten; zoo toch
daar al een ambtenaar bestaat, deze is aan onzo straf-
bepalingen niet onderworpen.

Men moet dus een andere sanetio geven aan do
bepaling, dio de afkondigingen voor buitenlandschc
huwelijken tot een vereischte maakt, mnar welke?
De nietigheid van het huwelijk, ten gevolge van hot
verzuim der afkondigingen, is een te zware straf op
het verzuim eener formaliteit, die in vele gevallen
zonder gevolg is, een straf die door niets gewettigd
wordt. Maar zij ware ook inconsekwent.

Men zou bepalen, dat het huwelijk ten gevolge
van \'t verzuim der afkondigingen niet bestaan zal,

-ocr page 71-

67

dat het een matrimoniuin nullum zal zijn, ter-
wijl het zelfde verzuim bij huwelijken hier te lande
geen gevolgen heeft, en de echtgenooten daaren-
boven, zes maanden na de vestiging vau hun domi-
cilie in het buitenland, voor een\' consulairen ambte-
naar hun huwelijk zouden kunnen doen voltrekken!
Dat zou een geheel onredelijk stelsel zyn.

Ook uit het oogpunt der moraliteit is het aannemen
van het systeem om het huwelijk als niet bestaande
to beschouwen niet aan to bevelen, want, nam men
dat stelsel aan, dan zou een Nederlander in \'t bui-
tenland zoo dikwerf kunnen huwen als hij slechts
wilde, en hij zou, mits hij slechts gezorgd had hior
te lande geen afkondigingen te laten doen, in Neder-
land nog eens een huwelijk sluiten kunnen.

Evenmin is het wenschclijk, dat op grond van
meergenoemd verzuim het huwelijk nietig verklaard
zal kunnen worden; want is er een impedimentum
diriniens tegen hot Iuiwelijk, dan kan het uithoofde
daarvan reeds vernietigd worden en behoeft dit dus
niot op grond van \'t verzuim der arkondigingen to
geschieden. \\ya8 er daarentegen slechts een impe-
dimentum prohibitivum of geen impedimen-
tum, dan is er geen een reden, waarom hot huwelijk
nietig verklaard zou kunnen worden alleen op grond
van \'t bijkomende verzuim, of van dit verzuim alleen.

-ocr page 72-

68

Nog eens, het verzuim moet bij huwelijken buiten
\'s lands en bij die hier te lande voltrokken \'t zelfde
gevolg hebben; noch de mogelijke nietigv e r k 1 a r i n g,
nöch de absolute nietigheid mag er het gevolg van
zijn, want beide zijn in strijd met den geest en het
stelsel der wet, die eens bestaande huwelijken zooveel
mogelijk laat bestaan, en ze zoo weinig mogelijk
vernietigt.

Wegens dezelfde redenen is het evenmin aan
te bevelen, dat het aan den rechter overgelaten
worde te bepalen, welke gevolgen het verzuim hebben
zal, en tevens ook, omdat dit stelsel een onzekerheid
teweeg zou brengen, die voor de echtgenooten hoogst
nadeelig en voor de maatschappij gevaarlijk zijn zou.

Maar welke andere sanctie is er dan aan do bepa-
ling te geven, die de echtgenooten niet, of althans
niet zoo zwaar, treft?

Het opleggen van een boete aan hen, die zich
aim de overtreding schuldig maken, zou misschien
overweging verdienen.

Het door Mr. Heemskerk geopperde bezwaar, dat
rijken hierdoor niet, maar armen des te gevoeliger
getrofTen zouden worden, ware niisschien te voorko-
men door het vaststellen van een minimum en een

O t. ii. p. png. 121.

-ocr page 73-

09

maximum en het bepalen van het bedrag der boete
aan den rechter over te laten. Hetzelfde bezwaar
bestaat bovendien bij alle strafrechtelyke boeten,
die den veroordeelde min of meer treffen, naarmate
hij meer of minder gegoed is. Het grootste ligt
echter wellicht in de moeielijkheid om te bepalen,
door wie en op welke wijze die boeten geïnd zouden
moeten worden, een moeilijkheid die inderdaad niet
gemakkelijk op te lossen is.

Om dezelfde redenen kan ook geen gevangenisstraf
toegepast worden.

Heemskerk\') beveelt, als beste regeling, het sluiten
van tractaten met de vreemde mogendlieden aan; ook
diuirbij echter stuit men, mijns inziens, op onover-
komelijke bezwaren.

Wanneer men toch daartoe overging, zou mon,
om het beoogde resultaat te verkrijgen, dergelijke
tractaten moeten sluiten met alle mogendheden der
wereld. Ten eerste doet zich dan do vraag voor,
hoe lang hot wel duren zou, voordat al die tractaten
gesloten waren en een dergelijke wetsbepaling iii
werking treden kon; doch ten andere, wat tc doen
in het geval dat er soinmigo mogendheden gevonden
werden, die niet geneigd waren een dergelijk trac-

\') t. n. p. png. 121 en 123.

-ocr page 74-

70

taat te sluiten? En men kan toch uit den aard der
zaak niet met alle, beschaafde en onbeschaafde, vol-
ken, traktaten sluiten. Met het oog op sommige
landen zou men dus in elk geval eene afzonderlijke
wetsbepaling moeten maken en daarbij natuurlijk weder-
om op dezelfde bezwaren stuiten, die ons hier ontmoeten.

Maar gesteld al eens, dat men het tractatenstelsel
aannam, dan zijn wij daardoor nog geenszins alle
moeielijkheden te boven.

Heemskerk wil, dat men door die tractaten trachto
te verki-ijgen, dat buitenlandsche ambtenaren, die
medewerken tot het sluiten van het huwelijk van een
Nederlander in den vreemde, gestraft worden, zoo
zij daarbij de bepalingen onzer wet overtreden. Ik
meen het echter zeer te mogen betwijfelen, of er
vele regeeringen zouden gevonden worden, die zouden
toestaan, dat hunne ambtenaren gestraft werden voor
het overtreden eener vreemde wet in hun eigen land,
en wie zou ook van die ambtenaren kunnen vergen,
dat zij bekend waren met de wetgeving vau alle
natiën, waarmede hun gouvernement zulke traktaten
gesloten had ?

Maar bovendien, hoe zal het zijn, wanneer do
huwelijken gesloten zijn op plaatsen, zoo ver van
Nederland afgelegen, dat de hier to lande gedane
afkondigingen haar doel missen?

-ocr page 75-

71

Ook hieraan tracht Mr. Heemskerk te gemoet tc
komen. Hij wil dat, veertien dagen voor het sluiten
van het huwelijk, daarvan kennis gegeven worde aan
den naastbij zij nden Ncderlandschen consulairen amb-
tenaar, „aan wien dan tevens de bevoegdheid kon
worden toegekend, die stappen tot stuiting van hot
huwelijk to doen, die anders aan het Openbaar Mini-
sterie toekomen". Ik meen echter dat ook dit middel
weinig baten zal, daar dan toch in velo gevallen deze
ambtenaar van het beletsel van het huwelijk geen
kennis zal dragen en dus het doel, nl. het voorko-
men van\' vicieuse huwelijken, niet bereikt zal worden,
afgezien nog van de vraag of hot wel wenschelijk is aan
ccn\' consulairen ambtenaar do rechtsmacht van een\' amb-
tenaar van \'t Openbaar Ministerie to govon, dio bovendien
zelfs niet in allo gevallen het huwelijk stuiten kan.

Bij al dezo moeilijkheden, komen nog do vroeger
genoemdo: Waar zal ccn Nederlander, in\'t goval van
art. 5
11°. 2 verkccrende, do afkondigingen moeten doen?
hoe zal men een middel vinden, om to zorgen dat
in do afkondigingen steeds de phuvts waar het huwe-
lijk voltrokken zal worden cn do persoon aan wien
do gronden van stuiting des huwelijks medegedeeld
moeten worden, worden vermeld?

Al deze bezwaren doon mij tot hot besluit komen,
dat men in het sluiten van dergelijke tractaten met

-ocr page 76-

72

vreemde mogendheden (gesteld al dat deze zich daar-
toe leenen wilden), geen doeltreffend middel zou vinden,
om te bewerken, dat de voorgeschreven afkondigingen
werkelijk altijd plaats zullen hebben.

Wanneer men de huwelijksafkondigingen behouden
wil, weet ik inderdaad geen redelijk en doeltreffend
middel om te voorkomen, dat de wetsbepaling, die
ze voorschrijft, straffeloos overtreden worde. Al de
middelen, daartoe voorgesteld, zijn of niet redelijk,
of kunnen geen doel treffen.

Welk besluit ik daaruit trek, behoef ik nauwelijks
te zeggen.

Beantwoordt het voorschrift der huwelijksafkondi-
gingen bij huwelijken in \'t buitenland voltrokken reeds
op zich zelf niet aan het beoogde doel, cn kan het
bovendien niet op deugdelijke wyze gesanctioneerd
worden, dan schaffe men het af. Daartoe conclu-
deer ik dan ook. Bij de eventuëele, volgens mij,
hoog noodige herziening van art. 138 B. W., late
men de woorden „mits de huwelijksafkondigingen
Volgens do tweede afdeeling van dezen titel, binnen
dit koninkrijk, zonder stuiting des huwelijks, hebben
plaats gehad," vervallen.

Theorie cn ervaring beide schijnen tot dezo con-
clusie tc leiden.

-ocr page 77-

STELLINGEN.

-ocr page 78-
-ocr page 79-

STELLINGEN.

I.

Onnoodig is liet in L. 5 § 1. D. „do pecunia con-
stituta" ^XITI. 5) met Cuiacius cn Monnuscn te
lezen „convcniri non debere".

IL

Do erfgenaam, die in hot bezit is der vreemde
zaak, dio de erflater meende dat zijne eigene zaak
was, is gehouden deze aan den legataris uit to
koeren.

IIL

Hij, dio eeno hem „titulo oneroso" verschuldigde
zaak om niet heeft verkregen, kan van zijnen schuld-
eischer niet eischen, wat do zaak meer wtuird is dan
den prijs.

-ocr page 80-

76

IV.

liet verzuim der huwelijksafkondigingen, vereischt
door art. 138 B. W., heeft geen invloed op de gel-
digheid van het huwelijk.

V.

Het ware wenschelijk, dat uit art. 138 B. W. de
woorden: „mits de huwelijksafkondigingen, volgens
de tweede afdeeling van dezen titel, binnen dit
koningrijk, zonder stuiting des huwelijks, hebben
plaats gehad", wegvielen.

VI.

Indien de Nederlandsche man gedurende het hu-
welijk vreemdeling wordt, verliest de vrouw daar-
door haren süuit van Nederlander niet.

VIL

De rechtsvordering tot herstel in het bezit kan
alleen door den bezitter worden ingesteld, cn niet
door den houder.

VUL .

liet ware wenschelijk dat de huurder moest in-
statm voor brandschade.

-ocr page 81-

77

IV.

Buitenlandsche naamlooze vennootsohappen behoe-
ven, om liier te lande als rechtspersonen erkend te
worden, en als zoodanig in rechten te kunnen op-
treden, de goedkeuring van onzen Koning.

X.

De acceptant eens wissels is tot de betaling ver-
plicht , ook dan wanneer de handteekening des
trekkers valsch is.

XI.

Een accoord brengt geen schuldvernieuwing to
weeg.

XII.

Do afgedankte schepeling behoeft, wanneer het
scheoi)sjournaal geen wettige redenen van ontslag
vermeldt, oui schadeloosstelling te kunnen vorderen,
niet te bewijzen dat daarvoor geen wettige reden
bestond.

XIII.

Bij een exploit van verzet tegen een vonnis bij
verstek, kan ecu rcconventioneele eisch worden
gedaan.

-ocr page 82-

78

XIV.

De belastingen zijn geen goede maatstaf voor een
kiesstelsel.

XV.

Het ontslaan van voor hun leven benoemde rech-
ters, bij de invoering van eene liitere wet op de
rechterlijke inrichting, is ongrondwettig.

XVI.

Artt. 295 en 29G C. P. zijn van toepassing op
doodslag, gepleegd op verzoek.

XVH.

De aantijging van onware en eerroovende feiten
op eene openbare plaats, in een voor het i)ubliek
niet hoorbaar ges|)rek, is niet strafbaar volgens artt.
367 en 375 C. P.

xvni.

Het opzettelijk vernielen van dc glasruiten in
vaststaande ramen (b. v. eener kork) is to strallen
volgens art. 437 C. P., maar niet het wegbreken
van fiteigerwerk.

XIX. .

Het is wenschclijk, dat do straf van verbanning
behouden blijvo, en dat in Suriname een strafiiolonie
ingericht worde.

-ocr page 83-

79

XX.

Bij de hervatting van het geding (art. 195 al. 2 Sv.)
behoeven al de getuigen niet op nieuw te Avorden
gehoord.

XXI.

Ten onrechte beweert Baron (Kritische Zeitschrift
für Gesetzgebung und Rechtswissenschaft, XIX, bl.
388): „es ist die Swäche der heutigen Eigenthums-
ordnung, dass sie ^Millionen Menschen den Stoff zur
Oircnbarung ihrer Individualität nur in der nothdürf-
tigsten Art gewährt."

XXII.

Wanneer do staat zoogenaamde inproductieve uit-
gaven gedaan lieeft, is het gewoonlijk beter dio
door het sluiten van eene leening, dan door het
liefTen van eene belastiug te dekken.

XXIII.

Loonsverliooging is geen afdoend middel tot ver-
betering van den toestand van werklieden.

-ocr page 84-

" . - ^ " ^ ƒ •\'Î*.\' > ■ ^

- u

•S\'-

l-O.-v:-.

-ocr page 85-
-ocr page 86-

,.:. .i- - ■ >

\'ia

v"

-ocr page 87-

■ ■ i - t -M\'-a

■ V l \' .J • ^ • ,.

s

\' - \' "

• , • ■

V V»;

ff./.. W >\'

: \' \' • •- ■ \' • . v\'V"-\' -\'■->•■ i..

• ^iî- ; ■ ■ . ^ \'\'■ ;\'

■A.

. ..., . ■ . , V . ■ • .

-ocr page 88-

m
10.