E. F. KRUIJF.
DE OPKOMST DEIIGALLICAANSCIIE KERK.
l
-ocr page 2-Äip"\'
■ V ■
. - vi : •\' ■■V
yy ■ . V
m
m
i
m
"wi
r\'--: ■■ ■
- \'
« î\'V/\'
.}.-,• -Tô/i-WA"-"- 1
r
■ "\'"■\'\'à.\'\'
.\'■IfS\'l
- > • ; ■
; ••»■..\'.,•; Vi?,;
• -
1. • .rftfe, :
f -
-ocr page 4-mmm.
■.i\'A\'
VV\'
\' a. ^ V\'\'
■ V \' ■ .-J ■■
■\'\'M\'
■ ■ /s .T,-,tv
i- Jt:
■ -
■ > . \'
r-
â
m
-ocr page 6-
--—r-- rj | ||
, : .. | ||
■■ | ||
■ é " . ■ • ■■■V ■. |
: \' | |
- . ■ ... - ; ■ , ,. ; |
■ : \' ; | |
i\',« . . • 1 ; ■ \' ■ |
■ , , ; \' V:^ | |
. f ■\' ■ . |
- |
. "v |
- -• • \' . _ ; |
DE OPKOMST DER GALLICAANSCHE KERK.
-ocr page 8-rijksuniversiteit utrecht
14Ö8 1826
-ocr page 9-rc//cV ^
DB OPKOMST DER GALLICAANSCHE KERK.
UTRECHT - KEMINK ^ ZOON — 1877.
ACADEMISCH PROEPSCHRIPT,
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
IIOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE,
MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
EN
VOLGENS BESLUIT DER GODGELEERDE FACULTEIT,
IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN
op Vrijdag, den 29\'»\'»\' Juni 1877, des namiddags te 1 ure,
DOOR
GEDOREN TE WAMEL,
Predikant te Lecuwrardeii.
1 ■ •■ .
I, ■ - . -, . Ï
. /
Het werk, oorspronkelijk door mij bestemd voor een
„academisch proefschrift," vond onder den titel „Ge-
schiedenis van het Anglo-Katholicisme" in het jaar 1873
eene plaats onder de Werken van het Haagsch Genoot-
schap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst.
Ik moest dus daarvoor een ander onderwerp zoeken en
dadr de gang mijner studie mijne aandacht telkens
op het gallicanisme gevestigd had, besloot ik mijne
kracht te beproeven aan eene Geschiedenis der Galli-
caansche kerk.
De verwisseling van een kleinen met een zeer grooten
werkkring waarin het mij zelfs aan bijzonderen arbeid,
ook van letterkundigen aard, niet ontbrak, liet weinig tijd
tot bepaalde vak-studie over, en langer dan ik gedacht
had werd de voltooiing mijner dissertatie vertraagd.
Ofschoon de Gemeente, welke ik thans de eer heb te
dienen, ook een uitgebreid arbeidsveld oplevert, toch
hoop ik in den loop van het volgende jaar door de
VI VOOlïREDE.
uitgave van den „Ondergang der Gallicaansehe kerk"
de voorgenomene taak af te werken i).
Mocht ik voorts, gedachtig aan van Humboldts woord:
„l\'homine naquit pour être reconnaissantdeze voor-
rede tot eene volledige „gratiarum actio" maken, zij
zou zeer lang kunnen worden; want in vroeger en later
tijd zijn velen, met woorden of met daden, vriendelijk
voor mij geweest.
Dat ik daarbij bepaald aan U denk, geliefde Broeder!
wiens pastorie mij loo vele jaren het gemis van het
- ouderlijk huis vergoedde, zal U wel niet bevreemden.
Ondervind met haar, die U en mij lief zijn, \'s Heeren
zegen en stelle Hij U nog lang ten zegen!
Uwe namen. Hooggeleerde Heeren doedes en van
oosterzee! mag ik zeker wel noemen. Deden bijzon-
dere levensomstandigheden mij later dan doorgaans het
geval is aan de academie komen, nimmer heb ik dit
betreurd. Daardoor viel mij het voorrecht te beurt Uw
degelijk en bezielend onderwijs te genieten, en menig
bewijs te ontvangen van eene belangstelling, door welke
ik mij vereerd achtte en waarvoor mijn hart U dankt.
Voor onderwijs in den meer bijzonderen zin, vermag
ik U, Hooggeleerde beets! niet te danken, maar Uw
1) De titel van het geheele werk zal dan zijn: De Gallicaansciie
kerk. Haa/r opkomst en haa/r ondergmg.
Om mijn boek ook voor zulke lezers bruikbaar te maken die niet
behooren tot de zoogenaamde „geleerde wereld," g.af ik, waar mij
dat noodig toescheen, de vertaling van enkele aanhalingen.
voorrede. vii
woord heeft, naar ik hoop, ook op mij zijn invloed
niet gemist. Ben ik de eerste, die aan U, als zijn
Hooggeachte Promotor! mijne erkentelijkheid mag be-
tuigen , dit voorrecht valle nog aan velen ten deel; want
een werk, waarover Gij het oog laat gaan, wordt in
allerlei opzicht beter.
Met een dankbaar gevoel des harten gedenk ik mede
aan U, Hooggeleerde ter haar! Mijne voorliefde voor
historie-studie, door de lessen van wijlen den Hoog-
leeraar rovers nog versterkt, ontving onder Uw gehoor
steeds voedsel, en vele bewijzen van welwillendheid en
vereerende waardeering door U mij geschonken, stel ik
op hoogen prijs. Geniet in het voor mij onvergetelijke
Velp nog jaren lang veel goeds, en kome Uwe eervolle
rust bij voortduring der wetenschap ten goede!
Aan mijne academie-vrienden, reeds sedert lang alom
in den lande verspreid, brenge dil geschrift mijn dank
voor de aangename en nuttige uren in hun bijzijn door-
gebracht. Hun zij. de verzekering gegeven van mijne
blijvende vriendschap, en van mijn wensch, dat er een
tegen van Boven zij in hun hart, hun huis en hun
werkkring!
Leeuwarden,
Juni 1877.
• \'\'s-ttu-rtv ; A; . .. " .^\'-lï J:«-v\'r M "
lil
I\'
ïi.-.
i
. r
J ^ \'iS
-ocr page 15-BlaOz.
Inleiding.................... 1
EERSTE HOOFDSTUK.
Katholiek en Roomsch-Katholiek.....;......10
TWEEDE HOOFDSTUK.
Ellips en Cirkel..........•........33
DERDE HOOFDSTUK.
An.igni en Constanz................
VIERDE HOOFDSTUK.
Het eerste concordaat................^
VIJFDE HOOFDSTUK.
De Ligue....................
ZESDE HOOFDSTUK
Het optreden der Jezuïeten..............^^
X INHOUD.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
BlHdz.
Richelieu....................477
ACHTSTE HOOFDSTUK.
De grenzen der onfeilbaarheid.............200
NEGENDE HOOFDSTUK.
De Magna Charta der Gallicaansehe kerk. ........239
Stellingen....................273
-ocr page 17-Op de golvende vlakte, tusschen het aloude Co-
lorila Agrippina (Keulen) en Augusta Trevirorum
(Trier), twee hoofdstations der Romeinen in Gallia
Belgica, ter plaatse waar nu nog de overblijfsels der
vesting Zülpich gelegen zijn, had in het jaar 496
een gewichtige gebeurtenis plaats.
Napoleon I heeft getracht haar te vereeuwigen,
door in de kerk te Zülpich, het oude Tolbiac der
Romeinen, een zwarlmarmeren tafel te doen plaat-
sen , op welke wij in gulden letteren lezen i):
Tolbiacum
Glodovei Victoria
insigne
Francorum Fortuna
et
imperi incunabula.
1) Tolbiac,\' beroemd door dc overwinning van Clovis, voorspoed iler
Fr.inken en bakermat van bel rijk.
1
-ocr page 18-2 INLElDINCx.
Zoo was het. Daar, bij Tolbiac, kregen de Fran-
ken, voor een tiental jaren in Galliê verschenen, het
overwiclit op de bezitters van het land; daar, bij
Tolbiac, werd voor het eerst strijd gevoerd tusschen
de Franken en do Germanen, een strijd, die, her-
nieuwd bij Rocroy en Fontenoy, bij Blenheim en
Sedan, vermoedelijk nog niet is afgeloopen; daar, bij
Tolbiac, is de oorsprong te zoeken van die machtige
aristokratie, welke eeuwen lang een alles overwegen-
den invloed op Frankrijk uitoefende en welker maclit
eerst door de Revolutie op het einde der achttiende
eeuw werd gefnuikt.
Maar behalve voor de geschiedenis van Europa,
is de slag bij Tolbiac ook voor de geschiedenis der
Christelijke Kerk van groote gevolgen geweest. Ook
biervoor had Napoleon 1 een oog, want op eene
tweede door hem geschonken tafel lezen wij
Hie ut fama
loei est
sacris primum
intinctus undis
Glodoveus
de Germanis Victor
votum solvit merito.
A CCCCLXXXXVI.
Immers in de crypt der kleine aan St. Pieter ge-
1) Hier, naar \'t zeggen van de faam, heeft Clovis, verwinnaar der
Germanen, in de gewijde wateren het eerst ingedompeld zijnde, zijne
gelofte betaald naar behooren.
INLEIDING. 3
wijde kapel te Zulpich, wijst men nog de plek,
waar Clovis, gevolg gevende aan de belofte zijner
Bonrgondisclie gemalin Ghlotilde gedaan, afstand
deed van het heidendom, om de rij te openen van
de Fransche vorsten, die de eeuwen door den titel
van „allerchristelijksto koningen" van „oudste zonen
der Kerk" gedragen hebben.
Of Clovis tot het omhelzen van het Christendom
gebracht is door de wonderen, welke hij op het graf
van bisschop Martimis van Tours zou gezien hebben,
dan wel omdat hij op zijn gebed van den God der
Christenen de overwinning erlangde i), wenschen wij
evenmin uit te maken als eene andere kwestie, of
nl. Tolbiac dan wel Rheims zich de eer kan toe-
eigenen den machtigen vorst te hebben zien doopen;
maar ook al nemen wij aan, dat dit laatste op den
eerstvolgenden Kerstdag te Rheims met groote praal
en zelfs onder opluistering door een buitengewone
gebeurtenis plaals had de overwinning bij Tolbiac
gaf tot dit alles aanleiding.
1) Dr. A. Neander, Algemeinc Gcschichte der Christ. Religion nnd
Kirche. Hamburg \'34. III. S. 13; Dr. K. Hase, Gescliiedcnis der
Kork. Utrecht \'59, blz. 187.
2) In de Minorieten Kork tc Boini vindt men een altaarstuk van
Spielberg, den doop van Clovis te Rheims voorstellende. De koning
ligt er geknield voor bisschop Remigius, welke water giet in con
bekken, dat een knaap liem voorhoudt. Op den achtergrond ccn
geopende hemel met engelenkopjes, eu tegen een donkere wolk
steekt hct wil af eener duif, welke een oliefleschjc in den bek beeft.
Mosheim (Kerkelijke Geschiedenis. Amst. 1771. II. blz. 174) denkt
hierbij aan een pia fraus, zoodal de bisschop eene duif zou afgericht
bebben om o]) een gegeven teeken met een kriükje olie naar beneden
te komen. Daar MarUnus van Tours niets van dat alles meldt, ach-
ten wij het best hier aan eene legende Ie denken.
1*
-ocr page 20-4 INLEIDING.
En wat bij die bekeering van Clovis alleropmer-
kelijkst mag heeten, het is, dat daarin tot op zekere
hoogte eene profetie is op te merken van het lot,
dat de kerk van Frankrijk ten deel zou vallen.
Is het naar waarheid gezegd, dat in weinig lan-
den de invloed der vrouw op politiek gebied meer
zichtbaar is dan in het land, dat roem draagt op
de Salische wet, ook op kerkelijk gebied ontdekken
wij hier voortdurend de hand der vrouw. In den
invloed toch, welke Ghlotilde op de bekeering van
haren echtgenoot uitoefende, kunnen wij het voorspel
zien van de macht, welke eene lange rij van vrou-
men, \'t zij ten goede, \'t zij ten kwade, over de
fransche kerk heeft uitgeoefend, en als wij de na-
men noemen van Fredegonde en Blanche, van Jo-
anna d\'Arc en Chantal, van Guyon en Maintenon,
ja eindelijk dien van keizerin Eugénie \'), dan be-
grijpen wij dat we bij de behandeling van de fran-
sche kerkgeschiedenis kunnen doen, wat zeker rech-
ter placht te doen bij de behandeling van elk pro-
ces , de vraag: oü est la femme ?
Waar Clovis voorts, naar de geschiedenis der krui-
siging luisterende, zou uitgeroepen hebben: „Was
ik er maar eens bij geweest met mijne dappere Fran-
ken , wat zou ik die Joden getuchtigd hebben!" ont-
dekken wij.reeds de kiemen van die ridderlijkheid,
1) Op den Napoleonsdag in Aug. "Ih verspreidde men in Frankrijk
medailles, op welker eene zijde men de borstbeelden zag van den
keizerlijken prins, Napoleon I en Napoleon III met de opschriften:
Avenir, Gloire, Prospérité; op de keerzijde het beeld van\' Eugéni?
met het opschrift: Religion.
Karl Hillebrand, Zeiten, Volker und Menschen. Berlin \'74. I.
S. 35.
-ocr page 21-5 INLEIDING.
waarmee Frankrijks koningen door do eeuwen lieen
den handschoen opnamen voor de Kerk. Ja, waar
eindelijk de Sicambrische vorst op uitnoodiging van
bisschop Remigius, leerde verbranden wat hij tot
heden had aangebeden, en aanbidden wat hij placht
te verbranden, daar ontdekken wij niet slechts den
aanvang der onderworpenheid aan hetgeen Rome op
geloofsgebied voorschreef, welke in Frankrijk in-
heemsch is gebleven, maar ook de eerste sporen
van dat wisselziek fransche karakter, dat spoedig van
heiden- tot Christendom overging, maar ook even
gemakkelijk het Christendom voor het moderne hei-
dendom verzaakte.
Hoe belangrijk de slag bij Tolbiac ook geweest moge
zijn voor de geschiedenis van Frankrijk en van ons
werelddeel, wij wezen er niet op met het doel om een
gedeelte der wereldgeschiedenis te gaan schrijven,
en zelfs de wel wat gezwollen uitspraak aan keizer
Maximiliaan of aan Hugo -de Groot toegeschreven:
„dat naast het koninkrijk der hemelen, het konink-
rijk Frankrijk het schoonste is dat er te zien is onder
de zon," kon er ons niet toe verleiden.
Neen, bij een bezoek aan de crypt tc Zülpich ge-
bracht, trok die tweede gedenktafel ons aan, en
denkende aan de gevolgen, welke de afzwering van
het heidendom door Clovis op geestelijk gebied ge-
had heeft, zoowel voor de Westersche kerk in het
algemeen, als voor de kerk van Gallië in het bijzon-
der, besloten wij de geschiedenis dier Gallicaansciie
kerk in enkele tafereelen te schrijven.
De kerk van Gallië toch, tot op dien tijd in leer
en tucht trouw blijvende aan de oorspronkelijke tra-
6 INLEIDING.
ditiên van het Christendom, kon zich, met behulp
van den nieuwen bekeerling, staande houden, zoo-
wel tegen de aanvallen van het heidendom, als tegen
die van het Arianisme. Die kerk van Gallië, steun-
punt in het westen van een Rome, dat zich in het
oosten alle gezag zag ontvallen, nam tegenover dat-
zelfde Rome eeuwen lang een gansch bijzonder stand-
punt in, en met Karei den Groote en Napoleon
den Groote als beschermheeren aan het begin en
het einde harer geschiedenis, terwijl de „Roi soleil"
tusschen beiden in, een eigen plaats bekleedt, biedt
zij met Lodewijk IX als haar heilige, met Lodewijk XI
als haar huichelaar, met Bossuet als haar profeet en
met Jezuïeten en Jansenisten als haar schriftgeleer-
den, een schouwspel aan, waardig de aandacht te
boeien van allen, die, hoe bekend ook met enkele
deelen harer lotgevallen, het wellicht niet beneden
zich zullen achten te erkennen dat hare geschiede-
nis in haar geheel voor hen min of meer met eene
„terra incognita" te vergelijken is.
Maar niet alleen op zich zelf beschouwd, achten
.wij het der moeite waard eens de aandacht op de
geschiedenis der Gallicaansche kerk te vestigen, maar
ook in verband met de teekenen des tijds kan dit
zijn nut hebben.
Sedert de paus zich op het \\^aticaansch Concilie
onfeilbaar heeft doen verklaren, is er bij vele R, Ka-
tholieken, vooral in Duitschland en Zwitserland, een
streven ontstaan om, ofschoon Katholiek blijvende,
van Rome zich los tc maken, In hoever deze be-
weging levensvatbaarheid heeft, is zeker moeilijk uit
te maken, zelfs met het oog op de zoogenaamde
Bisschoppelijke Klerezy in ons vaderland. Maar als
/
INLEIDING. 7
een der jongste beschrijvers i) dezer Oud-Katholieke
Beweging ons verzekert, „dat zij in Frankrijk werd
voorbereid," dan mogen wij met alle waardeering
van hetgeen hij uit Frankrijks kerkgeschiedenis ons
mededeelt, zeker wel aannemen dat een meer uit-
voerige schets, dan door hem ons gegeven kon wor-
den, niet overbodig te achten zij ter juiste waar-
deering ook der Oud-Katholieke Beweging. En als
daaruit blijkt dat de Gallicaansche kerk, ofschoon
er óok naar strevend, wèl Katholiek, maar niet
Roomsch-Katholiek te zijn, zich zorgvuldig wachtte
om met Rome af te breken, zou dat dan ook bewijzen
kunnen dat hare edelste vertegenwoordigers begre-
pen, dat zij door zulk eene breuk den polsader eener
kerk, die zich in historischen zin Katholiek wilde
noemen, afsneed. Ja, als wij eindelijk ontdekken
dat diezelfde Gallicaansche kerk thans voor den
„onfeilbaren stedehouder van Christus" bukt, zou
daarin dan ook het bewijs kunnen liggen, dat de
paus, krachtens de noodzakelijke consequentie van
het Katholicisme, onfeilbaar moet zijn?
Maar al is er van die Beweging thans in Neder-
land niets te zien, er is iets anders aan de orde
van den dag, waarop de geschiedenis der Gallicaan-
sche kerk een eigenaardig licht kan werpen. De
vraag, ten jare 1830 door Wilhelm Broes gedaan:
„Zal het onderzoek, in hoeverre de Kerk van den
Staat zij af te scheiden, en in hoeverre zij met den
Staat te vereenigen zij, nog voortgaan!" kan, ja moet
ook nu nog bevestigend beantwoord worden. Onder
-1) P. Hofstede do Groot, De Üud-Katliolickc Beweging van dezen
lijd. Groningen \'77, blz. 160.
8 INLEIDING.
hen, die de Kerk als openbaring van- en kweek-
plaats voor het koningrijk der hemelen liefhebben,
worden er nog altijd gevonden die meenen, dat zij,
als het zwakke klimop, den stevigen eik noodig heeft,
en dat de Kerk op eigen levenswortel rustende, niet
bij machte is, buiten verbintenis met den Staat,
weerstand te bieden aan de stormen des tijds. An-
deren , den invloed der Kerk duchtende, en het oog
vooral op het staatsbelang gevestigd houdende, mee-
nen dat het voorbeeld, door Duitschland in de laat-
ste jaren gegeven, ook ten onzent navolging verdient,
zoodat de Staat tot de Kerk in eene betrekking moet
treden , waardoor het der laatste onmogelijk wordt
de belangen van den eersten te benadeelen. Dat bij
dergelijke zienswijzen de eisch: scheiding van Kerk
en Staat, zelfs in den Christelijken zin van het woord,
verstomt, behoeft geen betoog, en als het ons ge-
lukken mag de geschiedenis der Gallicaansciie kerk
naar waarheid te schetsen, dan hopen we tevens
iets te hebben bijgedragen om de sedert de tweede
helft dezer eeuw gerezen leuze: de vrije Kerk in
•den vrijen Staat, met klimmende klaarheid en kracht
te doen herhalen.
Na hiermede aangeduid te hebben welk doel ons
bij het schrijven van dit werk voor den geest zweefde,
zal het noodig zijn gedurig te denken aan de les
van Voltaire: „Tout ce qui c\'est fait, ne mérite pas
d\'étre écrit" i) en moeten wij, trots dezen wenk,
toch nog, met een Engelsch auteur over de Galli-
caansehe kerk, klagen: „de voornaamste moeilijk-
1)~ Siècles de Louis XIV et de Louis XV. Paris \'17. I. p. 11.
-ocr page 25-9 INLEIDING.
heid is de „embarras de richesse" " \'), het zal ons
dubbel aangenaam zijn als aan het einde onzer taak
een ol ander welwillende lezer ook van ons kan
getuigen: „votum solvit merito."
I) W. H. Jervis, A History of the Church of France. London \'72.
I. p. VI.
Katholiek en Eoomsch-Katholiek.
Ofschoon het niet bewijsbaar is dat de Apostel
Paulus in Gallië liet Christendom gepredikt heeft,
en evenmin dat diens reisgenoot Crescens op zijne
kusten is geland \'), toch blijkt dat al zeer vroeg de
Christelijke godsdienst uit Klein-Azië naar Gallië is
overgebracht, zoodat Irenaeus, een leerling van Po-
lycarpus, naar Lugdunum (Lyon) kon gaan, om er
te verkondigen wat zijn meester van den Apostel
Johannes vernomen had. Dank zij het vertrouwen,
-1) Iu II Tim. 4:10 lezen enkele handschriften in plaats van tU
fa/aT/av, di Taiitav cn sedert dfr 4\'1« eeuw beweerde men dan ook,
dat de gemeente te Arles of Vienne door Crescens gesticht zou zijn.
Gesteld al dat deze lezing de ware zij, dan blijft nog de vraag: is
hier Gallia Gis- of Transalphia bedoeld, terwijl het voorts bevreem-
ding wekt dat, waar de strijd tusschen Arles cn Vienne over den
metropolitaanszfttel reeds zoo lang was gevoerd, men zich in Gallië
eerst omstreeks 860 op deze lezing begon te beroepen. Vergelijk
Ilerzog, II. Encycl. Art. Mainz.
Voor het beweren dat de in II Tim. 4:20 vermelde Trophimus,
de gemeente te Arles zou hebben gesticht, vonden wij geen\'gronden
aangegeven, eveiniiin als voor het feit, dat de apostel Philippus in
Gallië zou gearbeid hebben.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
dat de oude bisschop Pothinus hem schonk, breidde
zich het Christendom in Zuid-GalHë zeer uit. Arelate
(Arles) en Vienna, wellicht ook Lutetia Parisiorum
(Parijs) verblijdden zich zeer vroeg in het bezit eener
gemeente, en waar de proconsuls van den philosoof
Marcus Aurelius de discipelen van Irenaeus ten
bloede toe kwamen vervolgen (IGl—180), daar leg-
den zij voor de Gallicaansche kerk een martelaars-
boek aan, op welks eerste blad de namen prijken
van een Pothinus, Blandina, Ponticus. Toen later,
omstreeks de helft der derde eeuw, een zevental
zendelingen uit Rome naar Noord- en West-Gallië
gezonden werden, moet deze zending wel met schit-
terenden uitslag bekroond zijn geweest, anders laten
zich de talrijke legenden, welke op haar betrekking
hebben, niet verklaren, en veilig kunnen wij aan-
nemen, dat van toen af de machtige hiërarchie der
Druïden, welke zich vooral däär ontwikkeld had,
voor het Christendom wijken ging i).
Gaan wij nu de verhouding na, welke er van de
vroegste tijden af tusschen de kerk van Gallië en
die van Rome bestond, dan ontdekken wij, dat de
eerste altijd een zeker primaatschap aan de laatste
heeft toegekend. Rome toch was de eenige gemeente
in westelijk Europa, welke te recht ofte onrecht, op
1) E. dc Pressensó, Geschiedenis van do drie eerste eeuwen der
Cln\'istehjke Kerk. Utrecht \'62. II. blz. 127, 136; J. A. Mosheim,
Noodige opheldering dor Kerkelijke Geschiedenissen, Amsterdam 1774.
II. l)lz. 26 en v.; Dr. K. Hase, Geschiedenis der Kerk. Utrecht \'50,
blz. 60; Dr. A. Neander, Allgemeine Geschichte der Christ. Religion
und Kirche. Hamburg \'34. I. Erste Abtheil. S.118,119; J. Bousquet,
Histoire du Clergé de France. Paris \'47. 1. p. 74, 86; Gallia Chris-
ti.ma, Lutetiae Parisiorum 1715. 1. Praelatio. IV.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
apostolischen oorsprong zich beroemde en de Katho-
lieke Kerk, de ééne kudde van den éénen Herder, welke
allengs was ontstaan werd gewoon met bijzonderen
eerbied naar Rome heen te zien. Waarom zou de Gal-
licaansehe kerk niet hetzelfde doen? Zij immers had
het Christendom uit Klein-Azië ontvangen, en werd in
de zuiver grieksche gemeenten aan de vrijheid be-
trekkelijk veel ruimte gelaten, onder den invloed
van het meer aan strenge tucht gewende joodsch
Christendom, had zich ook in Klein-Azië de bis-
schoppelijke inrichting al eenigermate ontwikkeld,
en hoe vroeg er al eene verbintenis bestond tusschen
Klein-Azië en Rome, blijkt wel uit een verzoek
omstreeks 140 door den bisschop van Sinope aan
dien van Rome gedaan, om den bekenden Marcion
daar niet in de kerkelijke gemeenschap op te nemen.
Welk een eerbied had niet Irenaeus, een der schitte-
rendste lichten in de Gallicaansehe kerk, voor Rome,
„die grootste en oudste Kerk, gesticht door de twee
roemrijke apostelen. Petrus en Paulus!" Welk een
liefde vervulde hem niet voor de eenheid der Kerk, al
zocht hij deze, wellicht uit afkeer van het Monta-
nisme^), niet te bevorderen door een streng Kerk-
bestuur, maar meer op Grieksch-oostersche wijze, door
den nadruk te leggen op de Kerkleer, In het trouw
1) Reeds in het jaar 167 komt de naam Katholieke Kerk voor, in
een brief uit Smyrna geschreven.
2) Montanus trad omstreeks het jaar 150 tc Pepuza in Phrygië op
en gaf zich uit voor den beloofden Parakleet. Weken zijne aanhangers
ook in de leer niet van de Kerk af, zij wekten toch door hun strenge
askese veler weerzin en werden door de bisschoppen van Azië m 170
uij. de Kerk gcstooten. Tertullianus te Karthago was hun beroemd-
ste aanhanger.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
blijven aan die leer waren, volgens hem, reeds twaalf
bisschoppen een navolgenswaardig voorbeeld geweest.
Nemen wij verder in aanmerking, dat het straks ge-
noemde zevental zendelingen ook van Rome was uit-
gegaan , dan meenen wij dat het geene verwondering
wekken kan, als wij zeggen: de Gallicaanscho kerk
zag van den aanvang af met eerbied tot Rome\'s
bisschop op.
In dat gevoelen worden wij versterkt, als we van
den Kerkvader Eusebius vernemen dat dc marte-
laars van Lugdunum een brief schreven aan Eleuthe-
rus, bisschop van Rome, om diens hulp te verzoeken
tegen de ketteilj der Montanisten. Ja, toen in 304
de eerste Synode door keizer Constantijn te Arelate
bijeengeroepen was-, boden de daar vergaderde bis-
schoppen, die evenwel niet allen tot de Gallicaanscho
kerk behoorden, paus Sylvester hunne canones aan,
opdat zij „door hem, die over de grootere diocesen
gebied voerde, aan dc christelijke wereld mochten
worden bekend gemaakt" 2).
Toen ook de Kerkvergadering van Nicea (325) het
gezag van den bisschop van Rome als uitgestrekter
1) Ilist. Eccles. V. 4, 5.
2) Wat (Ie woorden: „qui majores Dioeccscs tenos" uit den brief
der vergaderde bissclioppen beteekenen, is niet zeer duidelijk. Petrus
de Marca (De concordia sacerdotii et imperii. Bamberg 1788. Lil). L
Cap. V. 1) zegt, na de vijf Patriarchen van het Oosten opgenoemd lc
hebben: Cuiusque enim illorum potcstas unius Dioeceseos fniibus
coërcebatur, integrae autem et solidae totius Occidentis Dioeccscs
Romani Episcopi auctoritate gubernabantur," terwijl hij daarna 7 of
8 diocesen van het Westen opnoemt. Men zou ook kunnen aannemen
dat dc bi.sschoppen wilden te kennen geven: hel Patriarchaat van Rome
bevat meer en grootere diocesen dan andere Patriarchaten. Vei g.
Jervis, Hist. L p. 5.
\'14 KATHOLIEK IlOOMSCII-KATHOLIEK.
flan dat der andere metropolitaan-bisschoppen had
erkend en allerlei oorzaken samenwerkten om het
machtiger te maken, kwam die Kerk allengs tot be-
wustheid barer wereldhistorische roeping, en zij, die
zoolang eene beek was geweest, onder puinhoopen
verborgen, begreep de oceaan te kunnen worden,
geschikt en bestemd om alles in zich op te nemen.
Dit werd den Galliërs weldra duidelijk, want in den
aanvang der S\'ie eeuw zocht reeds de H. Stoel het
oordeel over de zoogenaamde „causae majores" aan
zich te trekken. Innocentius I zond 15 Februari 404
een brief aan Vitricius, bisschop van Rotomagus
(Rouaan), bevattende 13 artikelen, waarin hij o. a.
toelaat dat zaken, de tucht betreflende, op provin-
ciale conciliën behandeld worden, altijd onder eer-
biediging der canones van Nicea; mochten er echter
zaken van meer gewicht voorkomen, deze behoor-
den, nadat de bisschoppen er uitspraak over gedaan
hadden, gebracht te worden voor den H. Stoel, in-
gevolge de bepahngen van het Concilie i). Dat dit
recht van appèl, de spil waarom aanvankelijk de
pauselijke heerschzucht zich beweegt, in Gallië reeds
eenigermate erkend werd, blijkt uit een brief, door
Patroclus, bisschop van Arelate, in 417 aan bisschop
Zosimus van Rome geschreven^ waarin hij er zich
over beklaagt, dat de bisschop van Vienna hem niet
als metropolitaan over de kerk van Gallië wil erken-
nen. Hierop schreef de paus aan de gezamenlijke
1) Met dit Concilie wordt zeker wel dat van Sardica (347) bedoelt,
dat aan bisschop Julius van Rome een rechterlijk vonnis opilroeg over
het al of niet .a.annemeu van appèl in zaken van de bisschoppen.
Ver^. Hase t. a. p. blz. IGO; Mosheim t. a. i>. II. blz. 57; Jervis, Ilist.
I. p. G; Hofstede de Groot t. a. j). blz. 18; Bousquet, Histoire, I. p. 178.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
bisschoppen in Galhë, dat, aangezien Trophimus de
eerste bisschop van Arles geweest was, aan den bis-
schop dier plaats de jurisdictie als metropolitaan van
Gallië toekwam \').
Ook was het vermoedelijk op aansporen van Ho-
noratius, bisschop van Arelate, dat paus Celestinus I
in 428 tot de bisschoppen van Vienna en Narbo (Nar-
bonne) een schrijven richtte, waarin hij niet slechts
zeker nieuw kleedingstuk der priesters afkeurde, maar
ook bevelen gaf aangaande het wederopnemen van
boetelingen, het overspringen van geestelijke graden,
het huwelijk enz. 2).
Kon Rome tevreden zijn over de erkenning, welke
zijn gezag aanvankelijk in Gallië vond, het was voor
paus Leo den Groote weggelegd, zich daar krachtiger
te doen gelden. De klachten over Hilarius, metro-
politaan te Arelate, gaven hem gelegenheid, niet
alleen zekeren door dezen afgezetten bisschop Geli-
donius te herstellen maar ook om hem zelven
van zijne waardigheid te ontzetten. Zelfs maakte
•1) Heeft Zosimus den in H Tim. 4:20 vermelden Trophimtis be-
doelt, dan rust zijne bewering op geen voldoenden grond, en bedoelde
hij oon zendeling van ilien naam, die tot het vermelde zevental be-
hoorde, en die dus toch, als door paus Fabiaiuis gezonden, geacht
kon worden door Petrus gezonden te zijn, dan heeft hij ook te veel
verzekerd, want Gregorius van Tours heoft zich lioogst w.aarschijnlijk
vergist, toen hij Trophimus bij dat zevental plaatste. Verg. Bousquet,
Histoire, p. 87.
2) Bousquet, Histoire, I. p. 493.
3) Ook al behoorde Gelidonius niet tot het metropolieten-kerspel
van llil.irius, dan deed Leo hier toch een stonten greep, want vol-
gens do besluiten van Sardica had de p.ius slechts liet reclit de zaak
op nieuw door naburige bisschoppen te doen ondeizoeken. Vei-g.
Neander .i. a. O. II. S. .3()8.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
de paus van deze gelegenheid gebruik, om den Gal-
lische bisschoppen • bekend te maken met eene aan
keizer Valentinianus III ontlokte wet (445), waarbij
aan den Apostolischen Stoel te Rome de hoogste
wetgevende en rechterlijke macht ook in Gallië werd
opgedragen. Ja, in het jaar 449 maakte hij van dat
recht gebruik, om den twist tusscben Arelate en
Vienna over de geestelijke oppermacht in Galhë voor
goed te beslechten, want in beide steden richtte hij
een metropolitaan-zetel op en verdeelde onder deze
de diocesen \'). Leed Arelate, hierdoor oogenschijnlijk
eenig nadeel, latere pausen schonken bet allerlei
voorrechten, maar verzuimden ook niet eiken bis-
schop , die „regis accedente voluntate" met die waar-
digheid bekleed werd, mede te deelen dat de „causae
graviores" door den H. Stoel moesten beslist worden
Reeds genoeg voerden we aan om te doen zien,
dat de kerk in Galhë van den aanvang af met Rome
op goeden voet stond, en hieruit laat zich van zelf
al opmaken, dat zij, ook wat de leer aanging, het
orthodoxe Christendom standvastig beleed. Toch was
de verzoeking, om hiervan af te wijken, voor haar
ook groot geweest, want toen tegen het einde der
eeuw de vervolgingen ophielden, de keizers Chris-
ten werden en het heidendom zichtbaar wegkwijnde,
1) Gallia Christiana, I. p. .^iSS etc.; Bousquet, Histoire, i. p. 207;
Jervis, Hist. I. p. 7 etc.; Hase, t. a. p. blz. 161.
2) Zoo blijkt uit een brief, waarin paus Vigilius den in 540 tot
metropolitaan van Arelate gekozen Aurelianus „administrationem vicnm
suarum commUtit," dat hij dezen verzekert, „ad ipsum pertinere con-
tentiones inter episcopis eorumque causas adhibitis alliis episcopos
jifdicare, graviores tarnen ad sanctamreferre sedem." Gallia Christiana,
L p. .537. Wij onderstreepten dit laatste.
KATHOLIEK EN ROOMSOH-KATHOLIEK. 17
werd niet alleen de juichtoon gehoord: Christus heeft
overwonnen! maar rees ook met dubbelen nadruk de
vraag: wie is die Christus\'?
Alexander, bisschop van Alexandriê, leerde de eeu-
wige generatie en de wezensgelijkheid van den Vader
en den Zoon, terwijl Arius, een zijner ouderlingen,
beweerde, dat Christus slechts gelijkvormig was aan
den Vader. Verzette zich de Kerk ook tegen deze ket-
terij, toch vond zij ingang bij duizenden, cn tal van kei-
zers hebben haar beschermd. Rome echter, al was het
ook een oogenblik zwak tegenover het Arianisme i),
kon bij eenig nadenken daarin weinig meer zien
dan een middenterm tusschen Christen- en heiden-
dom. Zou toch de wereld gedoopt worden in den
naam van den ongeschapen Vader, van den gescha-
pen Zoon en van den Geest die heiligt, zeker, dan
deed het heidendom wel afstand van zijn afgoden en
ontving het de helft van der Christenen God, maar
het Christendom offerde daarbij op „de verborgenheid
der godzaligheid: God geopenbaard in het vleesch."
De Kerk kon dus het Arianisme niet wettigen en
in wat fijne schakeeringen de kleur, welke Arianisme
heette, ook verliep, er moest tegen gestreden wor-
den, want in tijden van crisis geldt het woord van
Athanasius: „de minste transactie is dan eene ge-
dachte, gehuld in — slijk."
1) Liberiiis, bisschop van Rome, was eerst orthodox, doch toen de
Arianen hem verdreven, teekende hij, om er weder bovenop te
komen, de Scmi-ariaansche confessie-van Sirmiscli, keurde zelfs de
veroordeeling van Athanasius goed en bewoog .mdere bisschoppen in
Italië om de ariaansche confessie van Rimini te teekenen. Ilij werd
te Rome voor een ketter verklaard, en Hilarius, bisschop van Poitiers,
riep uit: „Anathema over u, Liberias, nog eenmaal anathema over
u! en ten derdenmale, o verrader: Anathema tibi, LiberiI"
2
-ocr page 34-1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
Arme Kerk! Al veroordeelde zij dat Arianisme ook
plechtig te Nicea (325), de kerkvader Hieronymus
had gelijk, toen hij verzekerde, dat de wereld zelfs
daags na dat Concilie met verbazing ontdekte dat zij
Ariaanscli was.
En nu, op het einde der 5de eeuw, zweefde de
Katholieke Kerk boven den afgrond, waarin het wes-
tersch-Romeinsche rijk was te gronde gegaan. Brach-
ten de germaansche stammen, die de poorten van het
westen bestormden, ook al hun afgoden niet mede,
hunne bekeering tot het Christendom was slechts in
naam. Door zijne schitterende ceremoniën verblind,
maar met zijne leer onbekend en van zijn geest niet
doordrongen, waren zij zich nauwlijks van eenige ver-
andering bewust, toen zij de vereering, tot dusver
hunnen scandinavischen afgoden gebracht, overdroe-
gen op de heiligen der Roomsche Kerk, want Rome
had al zijne heerlijkheden ten toon gespreid: „Pour
attacher leurs pas au pompe de son char." Geen
wonder, dat, waar de meesten hunner leeraars uit
de Arianen hadden gehad, zij aan Christus veel, ja
alles wilden toekennen, maar niet de waarachtige
godheid. En waar toch diezelfde volken de stof uit-
maakten., waaruit eene nieuwe Christelijke wereld
gevormd moest worden, daar geleken zij, die te
dien dage op den stoel van Petrus gezeten waren,
wel iets op Argo, die te midden van beweegbare
rotsen, den Bosphorus had over te zwemmen.
Tot die beweegbare. gevaarten behoorden o\'. a.: De
West-Gothen, die, voor de Hunnen vluchtende, een
schuilplaats hadden gezocht aan den Donau. Zij waren
Ariaansch en bleven het, zelfs toen keizerlijke macht-
spreuken hen geboden aan de godheid van Christus
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
te gelooven, ja zij namen die ketterij mede naar
Spanje en Zuidwestelijk-Gallië, om haar daar tot
rijksgodsdienst te verheffen. In Zuidoostelijk-Gallië
waren de Bourgondiërs, die er hun zetel hadden
gevestigd, wel gedurende korten tijd orthodox geweest,
maar het Arianishtie had ook hen overmocht. De
Oost-Gothen, die weldra Italië zouden veroveren
(490—493), alsmede de Longobarden, die in 568
voor goed de moerassen van Hongarije zouden ver-
laten, om in Opper-Italië te heerschen, waren ook
al afgeweken van het katholieke Christendom, en
als men, Europa verlatende, den blik vestigde op de
zoo bloeiende kerk van Afrika, dan was het wel een
troostvolle gedachte, dat het ware geloof daar op
martelaars wijzen kon, maar \'t scheen wel of de
Wandalen het uiterste beproefden (431—534), om
door bloedige vervolging te toonen, dat Christendom
en Arianisme in der daad twee godsdiensten waren.
Van dit alles konden de gallische bisschoppen,
zoo gehecht aan het katholieke Christendom, niet
onkundig zijn en waar vooral de West-Gothen aan
gene zijde der Loire door ijzer en vuur zochten te
bewijzen, dat het Arianisme de redelijke godsdienst
was, daar kunnen wij begrijpen dat bisschop Remi-
gius van Rheims de doopplechtigheid van den pas
bekeerden Clovis niet alleen zoo indrukmakend mo-
gelijk zocht te maken, maar dat ook andere bisschop-
pen onverholen hunne blijdschap over deze bekeering
aan den dag legden. Op het einde der B^ie eeuw
was het opperhoofd der Galliërs dan ook de eenige
vorst van rechtzinnige belijdenis, en een beroemd
geschiedschrijver kon eeuwen later met recht ge-
tuigen: „Toen Clovis uit de doopvont kwam, was
2*
-ocr page 36-1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
hij de eenige onder de Christenen, die den naam
en de voorrechten eens konings verdiende" i).
En Clovis van zijne zijde was verstandig genoeg
om de goede verwachtingen van den Gallischen cle-
rus niet te leur te stellen. Hij was nu dertig jaar
oud, en sedert hij in 480 aan d\'e regeering kwam,
bezielde hem maar ééne gedachte: het rijk, dat zijn
grootvader Meroveus in Gallië gevestigd had (448 —
456), uit te breiden. Reeds had hij op de vlakte
bij Soissons eene schitterende overwinning behaald
op Syagrius, den laatsten vertegenwoordiger der Ro-
meinsche heerschappij in Gallië, en naar gemelde
stad j den zetel der regeering, voorheen te Doornik
gevestigd, overgebracht Ten koste van ■ Thürin-
gers, Belgen en Ripuariërs had hij zijne landpalen
uitgezet, maar doof de zege bij Tolbiac steeg zijn
moed dermate, dat hij een begeerigen blik ging slaan
op het gebied van West-Goth en Bourgondiër in
Gallië. Al hebben we ook geen recht Glovis\' bekee-
ring tot het Christendom alleen aan veroveringszucht
toe te schrijven, geheel buiten rekening behoeft deze
niet te blijven Hij wist wel dat de priesters, die
een volk bekeeren, er allicht meesters over worden,
en daar,de priesters de vorsten der West-Gothen en
Bourgondiërs voor tp^annen hielden, was hij er niet
afkeerig van tot de geloovige. zonen der Kerk te
4) Gibbon, Decline and Fall of the Roman Empire. VIL p. 320.
2) Later :vestigde liij zich te Parijs.
3) Zoo heet het o. a. in eene charta, door Clovis kort na zijn doop
gegeven: door aan de dienaren Gods..... onzen eerbied te betuigen
of door den glans hunner waardigheid te verhoogen, „zijn wij over-
tuigd, dat wij, zoowel aan ons heil, als aan onzen tijdelijken voor-
spoed, bevorderlijk zijn." Bousquet, Histoire. p. 249.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
behooren. In de Katholieke onderdanen zijner ari-
aansche vijanden vond hij dan ook natuurlijke bond-
genooten, en als we lezen van allerlei wonderen,
hem ten nutte geschied, hoe St. Maarten hem door
eene hinde eene ondiepte in de Vienne aanwees,
en St. Hilarius hem in eene vuurzuil voorafging, dan
vergissen wij ons misschien niet, als wij den grond-
slag voor die sagen in de hulp zoeken, welke de
ingezetenen eenen geloofsgenoot bewezen, aan wien
zij, gelijk Gregorius van Tours het uitdrukt, „met
begeerige genegenheid" de overwinning gunden. In
hooge eere werd de zegepralende vorst dan ook door
de gallische geestelijkheid gehouden, en de zooëven
gemelde schrijver, die de gruwelen, door Clovis be-
dreven om hoofd van alle frankische stammen te
worden, in al hunne naaktheid verhaalt, werd zeker
nog door iets anders dan door eene valsche rhetho-
rica \') tot den uitroep bewogen: „Alzoo gaf God dage-
lijks Clovis\' vijanden in zijne hand, omdat hij met
een oprecht hart voor Hem wandelde!"
Of door dezen Clovis de frankische koningen de
eer verwierven den titel van „oudsten zoon der Kerk"
en „Allerchristelijksten koning" te mogen voeren,
willen we niet verzekeren , maar als we hem in
511 te Parijs zien ten grave dalen, dan denken we
aan bisschop Avitius van Vienna, die, ofschoon
onderdaan van den koning van Bourgondië, den
1) Schlosser (Algemeene Geschiedenis. RoUerdam \'G2. V. blz. 203)
wil die uitspraak van Gregorius niet woordelijk hebben opgevat, maar
schrijft haar toe aan hel streven om, na.ar het gebruik van dien tijd,
met een verheven of fraai gezegde te eindigen,
2) In het Journal des S^avans voor hel jaar 1720 vindt men eene
verhandeling: „De tilulo regis christianissimi."
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
nieuwen Constantijn voor de eerste maal niet kon
ontmoeten, zonder blijde hem toe te roepen: „uw
geloof is onze overwinning I" i) Dat woord was een
profetie, want tengevolge van Glovis\' overgang werd
niet alleen in Frankrijk het Katholiek geloof gehand-
haafd en uitgebreid, maar werd ook in de kerk van
het westen aan de rechtzinnigheid de zege verschaft,
en toen eindelijk in de 8ste eeuw het rijk der Lon-
gobarden in Italië onderging, verloor het Arianisme
als volksgodsdienst zijne zellstandigheid.
Bleef de Kerk in Galliê, dank zij de bekeering
van Clovis, zoowel uit- als inwendig aan Rome ver-
knocht , wij zouden dwalen, als we meenden dat zij
er ook aan verkocht was. Welke oorzaken ook samen-
werkten om de macht van Rome\'s bisschoppen van
de vierde tot de achtste eeuw te doen aangroeien,
hoe goeden klank het ook gaf dat Theodosius de
Groote beval dat alle natiën door zijne genade gere-
geerd, het geloof zouden aannemen dat de H. Petrus
den Romeinen verkondigd had 2), dat Valentinianus III
den paus noemde: „Rector totius Ecclesiae," en dat
Sardica\'s synode hem het recht van appèl ter laatster
instantie toekende, toch gaf Rome eeuwen lang voor,
zelf gebonden te zijn aan de canones der Kerk, en
niets anders te willen dan ook-door andere kerken
de besluiten der algemeene conciliën te doen eer-
1) Toen tegen het einde der 18e eeuw de jezuïet Longueval dit:
„Vestra fides nostra victoria est" als motto voor zijne Geschiedenis
der Gallicaansche kerk had geplaatst, vertaalde een philosoof het
aldus: „Votre bêtise est notre force."
2) L. von Ranke, Die Römischen Päpste. Leipzig \'67. 1. S. 13.
*
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
biedigen. Daarvan kunnen wij ons overtuigen, als
we een blik slaan op de drie en zestig verklaringen,
door Dr. Jean de Launoi uit verschillende geschriften
der pausen bijeengegaard, en wil men het sterker
nog, in den aanvang der achtste eeuw vervaardigde
een onbekende het „Liber diurnus" der pausen,
waarin wij zien hoe de hoofden der Kerk vooral van
de zesde tot de achtste eeuw zich bij hunne wijding
verbonden: om de besluiten der algemeene conciliën
letterlijk (usque ad unum apicem) na te komen i).
Doch al ware de stoel van Rome er op uit ge-
weest de Gallicaansche kerk onder het juk te bren-
gen, het zou hem weinig hebben gebaat, want na
de kerk van Afrika was er wellicht geene die meer
jaloersch was op hare autonomie dan de Gallicaan-
sche, en van den eerbiedigen, maar beslisten toon\',
welke zij eeuwen lang tegenover Rome\'s bisschop
dorst aanslaan, vindt men reeds een voorbode in
den brief, die haar Irenaeus in 196 aan Victor van
Rome schreef, toen deze zich verstout had ter wille
van de Paaschfeest-viering de kerk van Klein-Azië
hard te vallen .
Overeenkomstig het gebruik, in de eerste tijden
heerschende, werden de bisschoppen dan ook door
het volk en de geestelijkheid verkozen en door de
metropolitanen bevestigd, welke laatste op hunne beurt
door de provinciale Synoden gekozen werden. Op die
1) Dat de latere pausen met het boek, waarin min of meer uitvoe-
ring wordt bericht in welke verhouding de curie tot de vorsten en tot
de Kerk stond, weinig ophadden, laat zich donken en zij beproefden
herhaalde malen de uitgave er van óf te beletten, ófte bemoeilijken.
"Verg. Herzog, Real Encyclopedie, in voce.
2) Eusebius, Hist. Eccl. V. 24.
-ocr page 40-1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
Synoden kwamen de geestelijken op bepaalde tijden
bijeen, om over de belangen der Kerk te raadplegen,
en de geestelijke rechtbanken gaven hunne vonnis-
sen, zonder er zich doorgaans veel om te bekom-
meren , dat het appèl in gewichtige zaken tot Rome
gericht kon worden i). Ja, zóó los was de betrek-
king tusschen den paus en de Gallicaansche kerk,
dat er in de geheele eeuw van paus Deusdedit
(-]- 617) slechts drie pauselijke brieven naar het .
Frankische rijk zijn afgezonden 2). „Groot," zoo
mogen wij dus wel met Hase 3) zeggen, „was de ver-
eering van den paus onder de Franken; zijne macht
bestond in vermaningen en smeekingen, die zelfs bij
schijnbare erkenning bij gelegenheid bespot werden"
en als Voltaire^) verzekert: „De stelregel van Frank-
rijk is: den vader te Rome als een geheiligd, maar
ondernemend persoon te beschouwen, dien men de
voeten moet kussen, maar toch ook somtijds de han-
den binden," dan drukken deze woorden vrij wel den
geest uit, welken het Frankrijk der 7<Je en 8ste
eeuw bezielde.
Neen, niet zoozeer tegen den „ondernemenden va-
der" te Rome had de Gallicaansche kerk in die dagen
op hare hoede te zijn, als wel tegen het zedenbederf
in eigen boezem. De afgoderij b. v. was nog zóó sterk,
dat koning Ghildebert in 554 eene wet moest uit-
vaardigen tegen hen, die de afgodsbeelden niet van
1) De Marca, De Concordia. Lib. VI, praecipue, cap. \'2—5; Dr. A.
L. Richter, Kath. en Evang. Kerkrecht, Utrecht\'CS, I. blz. 73; .lervis,
Hist. I. p. 16.
2) Richter t. a. p. I. blz. 76 noot 1.
3) T. a. p. blz. 194.
Siècles etc. I. p. 20.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
hunne goederen wilden wegnemen; de lijfeigenschap,
met al den aankleve van dien, was nog zóó alge-
meen, dat er meer lijfeigenen dan vrije mannen
gevonden werden, en die zoogenaamde vrijen wer-
den door allerlei barbaarsche gewoonten overheerd.
Met de kerkedienaars was \'t al niet veel beter. Gre-
gorius van Tours verhaalt o. a. van zekeren bisschop
Gautinus, omstreeks de helft der eeuw, dat hij
geen zweem van godsdienst of vroomheid bezat, en,
befaamd dronkaard als hij was, zelfs niet tegen een
moord opzag om in het bezit van een landgoed te
komen. Van vele andere bisschoppen deelt hij staaltjes
mede van roofzucht, brasserij, wellust en simonie,
en de toestand der Gallicaansche kerk was gedurende
het tijdvak der Merovingiërs zoo jammerlijk, dat
Schlosser i) meent dat het staande blijven der Chris-
telijke kerk te midden van al die gruwelen een be-
wijs is der voorzienigheid Gods.
Ook de toestand, waarin de zendeling Golumbanus
aan den .avond der zesde eeuw de geestelijkheid vond,
bewijst genoegzaam, dat er aan opwekking van nieuw
leven dringend behoefte bestond 2), en als wij de
maatregelen nagaan, welke van tijd tot tijd genomen
werden, om vooral de simonie te keeren, dan zien
wij dat de Gallicaansche kerk althans een oog had
voor het bederf, dat haar sloopte. Zoo veroordeelt
b. V. het eerste concilie van Auvergne (535) elke
poging om de episcopale waardigheid door de gunst
der vorsten te verwerven. Het 5Je Concilie van Or-
1) T. a. p. V. blz. 208, 213.
•2) Dr. A. Pierson, Geschiedenis van het Roomsch KaUiolicisme.
Haarlem \'69. H. blz. 290.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
leans (549) laat in zijn tienden canon aldus zich
hooren: „Laat niemand het geoorloofd achten het
episcopaat te verwerven door ronselarij of simoni-
tisch contract. Dat niemand tot bisschop benoemd
worde over eene kudde, welke hem niet begeert;
laat mannen van gezag hun invloed niet gebruiken
om de stemmen van burgers of geestelijken te ver-
werven, want zoo iets is schandelijk om te bespre-
ken. Indien er zulk een geval voorkomt, dat dan
de bisschop, die meer door geweld, dan door wettig
besluit benoemd werd, voor altijd van de pontificale i)
waardigheid vervallen verklaard worde."
Dat het kwaad hiermede niet bestreden werd, blijkt
genoegzaam uit het feit, dat de beide Synoden in
557 en 615 te Parijs gehouden, al wederom dezelfde
klachten doen hooren 2), en zoozeer vergat de gees-
telijkheid hare roeping, dat koning Ghlotarius II
(f 628) het werk ter hand nam haar te hervormen
en haar o. a. bevelen moest zich om de drie jaren
tot eene synode te vergaderen en over de belangen
der Kerk te waken. Trots dit alles nam de plicht-
verzaking steeds toe, en gedurende de geheele zevende
eeuw werden er slechts twintig synoden gehouden
1) De titel pontifex (brugmaker), waarin de idee van het pries-
teriijk middelaarschap zich uitspreekt, werd voorheen aan alle bis-
schoppen gegeven, maar is thans evenzeer een uitsluitend aan den
paus behoorend attribuut, als de titel „papa" sedert de S^e eeuw. Op
het Concilie van Toledo (400) werd Anastasius I als „de paus" ge-
tituleerd.
2) Bousquet, Histoire, p. 276. In welken toestand de zendeling
Columbanus Gallië omstreeks 580 vond, zie men bij Pierson t. a. p.
II. blz. 290 enz.
3) Schlosser t. a. p. V. blz. 217; Jervis, Hist. L p. 28.
-ocr page 43-1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
Geen wonder dat de pausen, die als handhavers
der canonieke instelhngen ook in Gallië erkend wer-
den, nu en dan eene waarschuwende stem deden
hooren. Paus Gregorius schreef dan ook eenmaal
een scherpen brief aan koningin Brunehilde over het
niet houden van synoden en, als dit vruchteloos
bleek, wendde hij zich tot enkele metropolitanen,
ja hij machtigde zelfs dien van Arelate, om als pause-
lijk vikaris-generaal orde te scheppen in den baaierd
der Gallicaansche kerk.
Dat alles toe te schrijven aan bemoeizucht en sluwe
staatkunde is, onzes inziens, onbillijk, en wij althans
kunnen ons voorstellen, dat Rome\'s stedehouders zeer
blijde waren dat er eindelijk een man opstond, ge-
schikt om den band tusschen Rome en de Gallicaan-
sche kerk nauwer toe te halen.
Die man was Bonifacius, en. Angelsaks als hij
was, leefda ook in hem dien diepen eerbied voor
den H. Petrus en zijn opvolgers, waardoor zijne
stamgenooten al aanstonds na hunne bekeering tot
het Christendom zich kenmerkten. Ten jare 732 door
Gregorius II tot bisschop verheven, werd hij later
tot belooning voor zijn zendingsijver, primaat van
Germanië en België, en na er voor gezorgd te heb-
ben dat de bisschoppen der duitsche kerk, welke
in afhankelijkheid van Rome geboren was, den paus
trouw zwoeren en het pallium van hem aannamen,
-zocht hij ook de gallische bisschoppen van den paus
afhankelijk te maken. Ofschoon hij over de heerlijk-
heid der pauselijke macht zich zóó sterk uitliet, dat de
fransche Benedictijner monniken hem verweten, dat
de termen, welke hij daarbij gebruikte, „niet genoeg
in overeenstemming waren met de waardigheid van
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
het episcopaal karakter" \'), toch wist de man, wiens
genius „overleg" heette-), het vrij ver te brengen
met die onkerkelijke en op wereldlijk gebied zoo
machtige bisschoppen der Gallicaansche kerk. Er
lag voor hen iets verleidelijks in zich wat nader aan
den paus van Rome, die verre was, te binden,
en daardoor wat vrijer te worden tegenover de aarts-
bisschoppen, die, meer huns gelijken zijnde, door
hunne macht, hun naijver prikkelden. Voegen wij
er bij, dat Bonifacius als strenge hervormer, niet
zoozeer van de zeden des volks, als wel van die der
geestelijkheid, natuurlijk de volksmassa op zijne hand
had, dan verwondert het ons niet, dat hij, na eene
synode in Austrasië gehouden (742, 43) meende naar
Rome te mogen schrijven: „Wij hebben op onze sy-
nodale samenkomst besloten en beleden, dat wij het
Katholiek geloof, de eenheid met, en de onderwor-
penheid aan de kerk van Rome tot den einde toe
zullen dienen, door aan den H. Petrus en diens
opvolgers onderworpen te zijn; dat de metropolilanen
het pallium") van den H. Stoel zullen • vragen en in
1) Mosheim t. a. p. III. blz. 84.
2) Pierson t. a. p. IV, blz. 49.
3) De Marca (De Concordia etc. Lib. VI. cap. 6, 7) handelt uitvoe-
rig over het pallium, dat volgens hem niets anders is dan een eere-
kleed, voorheen door keizers aan patriarchen gezonden, doch dat ook
door aartsbisschoppen gedragen werd. Volgens anderen duidt het den
hoogepriesterlijken mantel aan (Exod. 28:4) en bestaat het uit een
witten, in ronden vorm geweven doek, waarop kruisen gewerkt zijn,
terivijl op den rug en op de borst een b.and afhangt. De nonnen
van St. Agnes vervaardigen het uit de wol van daartoe uitgelezen
lammeren. Daar het de volheid van hel priesterschap aanduidt, draagt
de paus het altijd en overal, de metropolitanen alleen bij pontificale
handelingen. Werd reeds op het Concilie van Macon bepaald, dat
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
alle dingen de voorschriften van den H. Petrus op
canonieke wijze zullen volgen" i).
Reeds uit het feit, dat Bonifacius met den koning,
voor de metropolitanen van Rouaan, Rheims en
Sens het pallium uit Rome ontbood, mogen wij al
opmaken dat die hooge geestelijken, die zich daar-
mede niet bijzonder haastten, zeer goed inzagen wat
net door de „fascia lanea Candida" over hen ge-
worpen werd. Hoe het zij, Bonifacius, die, in tegen-
stelling met Irenaeus, de eenheid der Kerk te beves-
tigen zocht, niet zoozeer door eenheid van leer, maar
veelmeer op voetspoor van Gyprianus, door een
krachtig kerkbestuur had door de aanvankelijke invoe-
ring van het romeinsche kerkrecht in Gallié eene
overwinning behaald. Door hem „werd de frankische
kerk mede in eene voortdurende en nauwe verbin-
ding met Rome gebracht; zijn raad vragen bij, en
beroep op de pausen, wier uitspraken hij op de sy-
node als onveranderlijke norma\'s voorstelde, gewende
er de frankische bisschoppen aan de pausen medé te
geen aartsbisschop de mis zonder pallium lezen mocht, men meent
dat daar slechts de gewone kappen of pluvialia bedoeld zijn, w.ant
niet vóór Bonifacius kwamen zij in Frankrijk in gebruik, en zoo
enkele aartsbisschoppen van Arles reeds vroeger het pallium droegen,
dal zou in de hoedanigheid van Apostolisch vicaris geweest zijn. „Post
•devoratam ah Europae Metropolitanis Pallii accipiendi necessilatem,"
gelijk de Marca het uitdrukt, eischten de pausen de schriftelijke belofte,
dat de drager den 11. Stoel in alles gehoorzamen cn zijne voorschriften
op canonieke wijze in acht nemen zou. Vergel. mede: Richter l. a. p.
l. blz. 128, 346, 370.
1) De Marca, De Concordia, Lib. VI. cap. 7, IV. In een brief aan
den Engelschen bisschop Cudberl heet het, dat er op de Synode be-
sloten is: „ad docendum juxta quod praedicat sancta haec Ecclesia
Romana."
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
beschouwen als de opperheeren der Kerk, hunne
uitspraken zonder verdere tegenspraak aan te ne-
men" 1). Hij heeft het dus dubbel verdiend, dat
Rome hem later canoniseerde.
Wekte de romanisering van het Frankenland bij
velen verzet, Bonifacius had een machtigen bond-
genoot om aller tegenstand zoo niet te breken, dan
toch te doen bukken. Het eerste frankische konings-
geslacht, het Merovingische huis, was zoozeer weg-
gezonken onder het wicht van eigen nietigheid, dat
er tijdens den< machtigen huismeier. Karei Martell,
bijna van geen koning meer sprake was. Zijn zoon
Peppijn de Korte begon, na in 747 zijn broeder Kar-
loman tot het doen der kloostergelofte bewogen te
hebben, er dan ook ernstig aan te denken, zich op
den troon te plaatsen. Met veel beleid moest dit plan
echter worden verwezenlijkt, want de Franken wa-
ren zoozeer doordrongen van de heiligheid van het
recht hunner koningsfamilie, dat zij, nog geene eeuw
geleden (656), zekeren Grimoald 2) zwaar hadden
doen boeten, omdat hij de hand had uitgestoken
naar de kroon van een Merovingiër; ja, om gedu-
rende den veldtocht tegen de Beieren van de Fran-
ken zeker te zijn, had Peppijn zelfs Childerik Hl
tot koning moeten verheffen.
1) J. Ellendorf, Die Karolinger und die Hierarchie ihrer Zeit.
Essen \'38. S. 86.
2) Na den dood van Sigebert III van Austrasiö trachtte de Major
domus Grimoald zijn zoon op den troon te plaatsen, terwijl hij den
wettigen opvolger, Dagobert II, in een lersch klooster stak. De Au-
strasiërs leverden daarop den Major domus aan den koning van
Neustrië uit, die hem, vermoedelijk met zijn zoon, ter dood liet bren-
gen. Schlosser, t. a. p. V. bl. 220.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
Het kon Peppijn dus niet onverschillig zijn, hoe
de geestelijkheid over hem dacht. De kerkelijke goe-
deren, door zijn vader ten bate van den Staat of
van bijzondere personen vervreemd, gaf hij terug en
ook Bonifacius was hij welgezind, niet alleen omdat
deze de frankische heerschappij in Duitschland be-
vestigd had, maar ook omdat hij hoopte door hem
op de geestelijkheid te kunnen werken, en, wat meer
zegt, den paus op zijn hand te krijgen, opdat de
Franken niet al te zeer ontrust zouden wezen over
den eed, eens hunnen wettigen koning gezworen.
De paus van zijne zijde had er ook belang bij, den
machtigen huismeier te vriend te houden, want sinds
hij van den Longobardischen koning Luitprand de stad
Sutri ontvangen had, als eerste aanvang van een we-
reldlijk gebied, was hij begeerig naar meer. Toen dus
in 751 aan paus Zacharias, uit naam van Peppijn
gevraagd werd: „Of de goddelijke wet aan een dap-
per en strijdbaar volk niet toestond eenen bloobar-
tigen en laffen koning, die buiten staat was om iets
van hetgeen een koning te doen stond, te verrich-
ten, te onttroonen en in zijne plaats een anderen te
stellen, dien zulk een waardigheid beter voegde en
die aan den staat reeds de grootste en uitstekendste
diensten bewezen had?" luidde het antwoord, dat:
„om de orde niet te verstoren, het beter is hém den
naam van koning te geven, die de macht des konings
heeft." Dit was voor Peppijn genoeg, en na een ver-
gadering te Soissons werd de laatste Merovingiër, van
troon en hoofdhaar beroofd, in een klooster gestoken\').
1) Of Bonifacius als hoofd der gallicaansciie geestelijkheid Peppijn
gezalfd heeft, is moeilijk uil te maken, daar het ja en het neen der
geschiedschrijvers tegen elkander overstaan.
1\'i KATHOLIEK EN ROOMSGH-KATHOLIEK.
Toen drie jaar later Peppijn zich nieuwe lauwe-
ren gegaard had door het bedwingen van Moham-
medanen en heidenen, voerden de bedreigingen der
Longobarden paus Stephanus II naar Frankrijk, en
deze stedehouder van Christus zag er geen bezwaar
in het nieuwe koningshuis met een glans van heilig-
heid te omgeven, waarop het oude niet had kunnen
bogen. Den 28steii Juli 754 zalft hij in de kerk van
St. Dionysius Peppijn met zijne echtgenoot en twee
zonen, en terwijl de eerste den titel van „Allerchris-
telijksten koning" en „Patricius van Rome" 2) ontving,
werd tevens de eed aan den laatsten der Merovingiërs
gezworen, van geenerlei waarde verklaard.
Van nu voortaan paste het den koningen uit het
Karolingische huis de eere te bevorderen van hem,
door wien hunne kroon gerechtvaardigd en geheihgd
scheen s), maar ook Rome kon tevreden zijn, want —
werd Frankrijk door zijn eerste koningshuis Katho-
liek, door zijn tweede werd het /ioowsc/i-Katholiek.
2) Eeu eeretitel, waarover, volgens sommigen, de paus volstrekt
niet te beschikken had, en waaraan een zeker gezag, overeenkomende
met dat van Exarch, over Rome verbonden was. In die stad en andere
steden van den kerkdijken staat kon men zich door een plaatsver-
vanger laten vertegenwoordigen.
3) Dat zij daarom onophoudelijk werden gevleid, bewijzen vooral
de brieven van Paul I aan Peppijn, waarvan Ellendorf (a. a. O. S.
151) terecht zegt, dat zij: „wie ein,liebliches Milch- und Hönigbäch-
lein aus dem Munde des Statthalters Christi flossen." Bij dat jagen
der pausen om provinciën en steden te erlangen, maakt het een
vreemden indruk, dat zij de frankische koningen zoozeer prijzen, dewijl
deze, alle aardsche goederen als „slijk onder de voeten" achtende, zich
slechts schatten, welke mot noch roest verteren, zoeken op te leggeu
in den „sterrenburgt."
Hebben wij voor geen tegenspraak te vreezen
wanneer we zeggen: het belangrijkste en machtigste
van alle uit de volksverhuizing geboren rijken was
ongetwijfeld het Frankische, we mogen er met dezelfde
gerustheid bijvoegen: de belangrijkste en machtigste
van alle vorsten, die over dat rijk geregeerd hebben,
was — Karei de Groote. Opvolger van Peppijn, die
den paus een wereldlijk gebied geschonken had, was
hij een en andermaal den stedehouder te hulp ge-
sneld van Hem, die plechtig verklaard had, dat zijn
rijk niet vail deze wereld was; tegen Mohammedaan
en heiden had hij dapper gestreden, cn toen hij aan
paus Leo III ook persoonlijk een dienst had bewe-
zen, zette deze hem op het Kerstfeest van het jaar
800 do keizerskroon van het Westen op het hoofd.
Ofschoon de held van het Noorden den gedoofden
glans eener sinds 470 afgeschafte waardigheid niet
behoefde, en zijne macht er niet door vermeerderd
werd, toch was, daar het in deze wereld minder
aankomt op de gebeurtenissen, dan wel op de ge-
volgtrekkingen, welke de menschen daaruit maken,
3
-ocr page 50-i ; 34 ELLIPS EN CIRKEL.
deze kroning van groot gewicht. Niet alleen toch
werd door deze kroning de eigenlijk reeds gebroken
band tusschen Rome en het Byzantijnsche rijk voor
vernietigd verklaard i), maar ook het pausdom rees
er door. De wederzijdsche rechten van paus en kei-
zer waren wel niet omschreven, omdat ze daarvoor
niet vatbaar waren, maar erkende de paus aan de
eene zijde, door het rijk van het Westen te vernieu-
wen , een heer boven zich, zoo was aan den anderen
kant hij het toch, die dezen heer gemaakt had-).
Lag het voorts in den geest des tijds om het wereld-
en geestelijk rijk als twee op gelijke wijze bewerk-
tuigde lichamen naast elkander te stellen, wat was
duidelijker, dan dat naast den monarch voor wereld-
sche zaken, ook ieen monarch voor geestelijke aan-
gelegenheden staan moest.
Karei echter, die weldra van den Eider tot den
Tiber en van de Elbe tot de Ebro regeeren zou, had
van twee naast elkander staande rijken weinig be-
grip, want de groote gedachte, welke hij te verwe-
zenlijken zocht, was: de vestiging van een Christe-
lijken godsstaat. Wel erkende hij dat de paus door
1) In 1053, tijdens Michel Caerularius en Leo IX, scheidden Oost
cn West voor goed.
2) Wanneer Eginhard verzekert dat Karei zoo weinig met deze
kroning ingenomen was dat, hadde hij haar vermoed, hij dc kerk
niet binnengetreden zou zijn, dan ziel dit zeker meer op de wijze,
waarop hij gekroond werd, dan op hot feit zelf. Ook dc Grieksche
keizers werden door den patriarch hunner hoofdstad gekroond, maar
na eerst door den senaat of liet leger gekozen tc zijn, zoodat de kro-
ning bijzaak werd. Ilier echter deed Leo het voorkomen, alsof hij de
keizerlijke waardigheid te begeven had, en hij was dus*Karei te slim
geweest. Deze heeft nooit erkend dal hij zijne waardigheid den paus
\'te danken had. Verg. Ellendorf, a. a. O. S. 197 folg.
-ocr page 51-i ; 35 ELLIPS EN CIRKEL.
het handhaven der canonieke wetten, waken moest
voor de geestelijke belangen der kerk, en dat het
door God ingestelde priesterschap in hem al zijne
volheid had verkregen, zoodat Zijne Heiligheid, als
Gods stedehouder, voor geen menschelijke rechtbank
kon gedaagd worden, maar overal straalt toch de
grondgedachte van zijn leven door: dat de Kerk met
den Staat ineensmelt, en dat de laatste onder het
opperbestuur des keizers de hooge roeping hoeft de
wereldsche zaken zóó te besturen, dat de eere Gods
er door bevorderd wordt.
Tot dat verheven doel moesten alle standen mede-
werken, en gelijk de door God gekroonde keizer,
zooals bet volk te Rome riep, zijn uitgangspunt
vond in God, zoo zouden allen in den keizer het
uitgangspunt voor hun arbeid vinden.
Dat de keizer bij de verwezenlijking van zijn levens-
doel allereerst op de geestelijken rekende, was bil-
lijk. Hij was hun geen vreemde. Had Paul I reeds
lot Peppijn gezegd: „Tu quoque fundamentum es et
caput omnium Ghristianorum," Dirk Hl liad hem
geschreven: „vos estis gens sancta et regale sacordo-
lium" 1), ja paus Adriaan I was zoo ver gegaan, dat
hij in plechtige raadsvergadering aan Karei den Groote
en zijn opvolgers het recht schonk do pausen te be-
noemen. Ofschoon Karei van dit recht, in zijn volle
uitgestrektheid2), geen gebruik heeft gemaakt, bet
1) T.aurenl, Pourquoi l.a France ost rcstée catliolique. Paris \'01,
p. 197. Welk een priesterlijk karakter mannen als Fulbert, Gerson cn
anderen aan de franscho koningen toekenden, kan men t. a. p. zien.
2) Karei, noch zijne opvolgers, schijnen van dat recht ooit gebruik
gemaakt te hebben, al zij het dan ook dat zij de gedane keuzen goed-
keurden, en eene benoeming welke zonder tegenwoordigheid van
li*
-ocr page 52-36 ELLIPS EN CIRKEL.
t
lag geheel in zijn geest een streng wakend oog op
de Kerk en hare dienaren te houden. Er was ook
niet anders te verwachten van een man, die wat al
te veel heil van geschreven wetten verwachtte en die,
terwijl hij zelfs bepaalde welke boete iemand te beta-
len had, die een ander voor „haas" uitschold, het wel
niet verdiend heeft, dat men op voetspoor van Gibbon
(cap. 49), zijne wetten eene „serie van beuzelach-
tige edicten" noemt, maar die toch wel eens de
grens van het belachelijke naderde. Hij had gaarne
op alles het oog en karakteristiek voor zijn regee-
ringswijze is het bericht van een oud kroniekschrij-
ver, dat de groote keizer bij de inrichting van zijn
prachtig paleis te Aken er voor zorgde, dat hij uit
zijne vertrekken het uitzicht had op alle deuren, die
tot de verblijven zijner hofhouding en lijfwacht den
toegang verleenden i).
Al- noemde Karei de Groote zich in zijne Gapitu-
laria ook: „devotus sanctae Ecclesiae defensor atque
adjutor in omnibus Apostohcae sedis," al erkende
hij dat in geschillen van zuiver godsdienstigen aard
aan paus en concilie de beslissing toekwam, zoodat
hij zich zelfs op de te Frankfort a M. gehouden
kerkvergadering (794) een nederlaag in zake de
beeldenvereering getroostte . doorgaans werd maar
zeer weinig als van zuiver godsdienstigen aard er-
kend, en zoo leverde zijne regeering een zonderling
\'s keizers afgezanten had plaats gehad, weigerden te bekrachtigen.
Karei de Kale deed afstand van dit recht. Vergcl. Mosheim, t. a. p.
III. blz. 136; .1. A. Wijlie, Geschiedenis, leer, geest en uitzichten des
Pausdoms. Tiel \'56, blz. 56, 57.
1) Schlosser, t. a. p. V. blz. 256 , 263.
Zie zijne verhandeling: de Imaginibus, Lib. I. cap. 4. Ed. Reuman.
-ocr page 53-i ; 37 ELLIPS EN CIRKEL.
voorbeeld op van volkomen fusie of vermenging van
Kerk en Staat.
Ten einde te doen zien in hoever door Karei en zijne
opvolgers inbreuk werd gemaakt op de autonomie der
Kerk, vestigen wij de aandacht op het volgende:
Van alles waarop de Gallicaansche kerk het meest
prijs stelde, mag wel in de eerste plaats genoemd
worden de vrije verkiezing tot geestelijke waardig-
heden. Was het van ouds af de gewoonte, dat de
bisschoppen verkozen weerden door de geestelijken
en leeken der diocese, terwijl reeds onder de Me-
rovingiërs de koningen de keuzen bekrachtigden,
tal van synoden moesten er al op wijzen, dat deze
laatste te veel invloed op die keuzen uitoefenden.
Karei maakte op die canonieke verkiezing wel geen
inbreuk, maar in een Gapitularium van 803 heet
het: „wij hebben ons consent to kennen gegeven,
dat de bisschoppen doof geestelijken en volk zullen
gekozen worden." Lodewijk de Vrome vaardigde dit
Gapitularium weder woordelijk uit (810), maar al-
lengs werd hel gewoonte der kroon verlof te vragen
tot de bisschopskeuze. Deze benoemde dan een visi-
teur en bleek het uit diens rapport, dat er bij de
verkiezing iets onregelmatigs had plaats gehad, dan
werd zij vernietigd en de kroon benoemde den bis-
schop. Zelfs kwam het onder de latere Karolingers
zoover, dat bij het verlof tot keuze tevens iemand
werd aanbevolen, en er behoorde moed toe zulk
eenen niet te kiezen. Servatius Lupus spreekt in
een zijner brieven dan ook van een frankisch his-
schop: „quem rex esse episcopum jussit," en als
Hincmar van Rheims zekere verkiezing noemde:
„non divinae legis electio sed humanae potestatis
i ; 38 ELLIPS EN CIRKEL.
j . -extorsio," kunnen wij er veilig op laten volgen: ex
uno disce omnes.
,1
Hierbij kwam, dat tengevolge van het leenstelsel
vele bisschoppen en abten door , hunne leengoederen
als baronnen, graven of hertogen van de kroon af-
hankelijk ^ werden. Als andere vazallen zwoeren zij
den vorst trouw en deze gaf dan de zoogenaamde
investituur, d. w. z. den kromstaf. Zoo had het al
den schijn alsof de koning macht-had iemand met
een geestelijk ambt te bekleeden en de investituur-
oorlog was er het gevolg van. De Gallicaansche kerk
wist echter hare waardigheid langen tijd zóó te hand-
haven, dat de vazal den eed van hulde aan den
souverein eerst aflegde als de wijding tot bisschop
geheel was afgeloopen, doch moest het later aanzien,
dat die eed aan de wijding voorafging i).
Vormden de natiën in den oudsten Christelijken
tijd afzonderlijke kerkelijke kringen, deze haddpn
hun middenpunt in de nationale Synoden of Conci-
liën, welke reeds in de derde eeuw in sommige ge-
deelten der kerk tot de vaste inrichting behoorden.
Ook hierop werd spoedig invloed van buiten merk-
baar. De synode, ten jare 314 te Arles gehouden,
werd door keizer Gonstantijn te saam geroepen; het
eerste concilie van Orleans (511) vergaderde : ,,auc-
tore Deo et evocatione gloriosissimi regis Ghloto-
vechi" en Sigebert, koning van Austrasië, bestrafte
zelfs den bisschop van Ghalons, omdat hij buiten
zijne voorkennis eene synode bad gehouden. „Indien
1!
: i\'
îl
-1) Elleiidorf, a. a. O. S. 238 folg.; Richter, t. a. p. blz. 37, .536en v.;
Neander, a. a. O. III. S. 187 folg. IV. S. 205 folg. ; Frayssinous, Les
vrais principes de l\'Eglise Gallicane. Paris \'18, p. 86 etc.; Bousquet,
Iljstoire. I. p. 380.
i ; 39 ELLIPS EN CIRKEL.
verlof werd gevraagd en voldoende reden werd ge-
geven , het zou niet geweigerd worden," heette het.
Zagen wij reeds dat onder de laatste Merovingiërs
de synoden niet geregeld werden gehouden, zoodat,
volgens bericht van Bonifacius, zelfs 80 jaar zonder
het houden daarvan konden verloopen, met de Ka-
rolingiërs keerde de orde terug, en op het concilie
te Verona (755) werd niet alleen bepaald, dat er
jaarlijks in Maart en October synoden zouden ge-
houden worden, maar Karei de Groote beschouwde
de kerkelijke wetgeving als een deel van het staats-
recht. Weldra kwamen dan ook in plaats der kerk-
verga^leringen de zoogenaamde „Concilia mixta
op welke bisschoppen en wereldlijke grooten ge-
meenschappelijk de zaken der Kerk behandelden.
Bonifacius\' protest hiertegen baatte weinig, al kwam
het ook onder Karei den Groote zoover, dat die con-
ciliën in eene geestelijke en wereldlijke curie ver-
deeld werden, waarvan elke kon bespreken, wat op
haar gebied lag. Bespreken zeggen wij met opzet,
want de keizer gaf niet alleen op waarover hij de
meening der bisschoppen wenschte te vernemen,
maar hij hield ook de beslissing aan zich. De pausen
verzetten zich tegen dit alles niet en de conciliën
waren der kroon zóó onderworpen, dat o. a. de vijf,
die in Kareis laatste regeeringsjaar gehouden werden,
hunne canones aan het oordeel des keizers onder-
wierpen, hern verzoekende daarin te veranderen wat
hem mishaagde en te Ijevestigen en in praktijk te
doen brengen wat hem goeddocht. Erkend moet
evenwel worden, dat, wat Karei krachtens zijn Ca-
pitularia of rijksdagbesluiten verordende, tot welzijn
der kerk strekte, en dat die Gapilularia zich zóó op
i ; 40 ELLIPS EN CIRKEL.
vroegere conciliebesluiten grondden, dat de geeste-
lijken ze ten volle vertrouwden en ze in den derden
canon van \'t concilie van Trosle zelfs genoemd wor-
den: „pedisequa canonum." Allerlei en van alles
werd door die Gapitularia bepaald en waar nu eens
de bijzondere missen werden afgekeurd, dan eens
bet vermenigvuldigen van feestdagen of het wijden
van klokken werd verboden, elders weder een scherpe
vermaning aan de bisschoppen werd toegediend, ja
zelfs tegen de besluiten van Nicea in, en met open-
lijke afkeuring van een geschrift van paus Adriaan,
de beelden vereering veroordeeld werd, dan blijkt het
genoeg, dat onder bet bestuur van Karei en zijn
naaste opvolgers Kerk en Staat zóó nauw met elkaar
verbonden waren, dat er van fusie en amalgamatie
sprake moet zijn. Hij was heer van de Kerk, en
als zoodanig zond hij zijne gevolmachtigden uit bm
bisdommen en kloosters te inspecteeren en was het
beroep op den paus slechts zelden geoorloofd, „want
hel kwam niet te pas dal van buiten af geoordeeld
werd." Hij richtte Ijisdommen op en voorzag in de
vacaturen, en deed hij „jure suo" lagere geestelijken
wijden, ook het rechtsgebied der m(;tropolitanen werd
door hem bepaald, en bevonden er zich pauselijke
legaten aan zijn hof, slechls eershalve werden ze tot
het bijwonen der synoden uilgenoodigd. Zelfs ver-
beterde hij hel Brevier en het Missale en gaf hij een
verbeterde uitgaaf der V\\ilgata, zonder er de kerke-
lijke overheid in het minst in te kennen, want zoo
sprak hij: „curae nobis est ut nostrarum Ecclesiarum
ad meliora semper proficiat status" i).
^i) Ellemloil\', a. a. O. S. \'2.34 folg.; Richter, t. a. p. hl/.. M, 42, 73;
-ocr page 57-i ; 41 ELLIPS EN CIRKEL.
Waarlijk, wij zullen de laatsten zijn het goede,
dat uit de 65 Capitularia van Karei den Groote voor
de zoo verbasterde Kerk van het westen voortvloeide,
te miskennen, want toen het pausdom machteloos
was om orde en tucht te handhaven, heeft deze
keizer gedaan wat des pausen was, ?n hij heeft de
heiligverklaring dus dubbel verdiend. Maar wat be-
vreemding wekt, liet is, dat even als republikeinsch-
gezinde schrijvers hun best doen om de volksmacht
niet geheel onder dezen alleenheerscher te loor te
doen gaan, zoo ook R, Katholieke schrijvers i) zich
nog zooveel moeite geven het pauselijk gezag uit de
schipbreuk dier dagen te redden o. a. door de be-
wering, dat de Capitularia eerst kracht van wet er-
langden, nadat pauselijke legaten ze liadden goedge-
keurd. Het bewijs daarvoor achten wij niet te leveren,
en met het oog op hel opschrift boven dit hoofdstuk,
riemen wij slechts met groot voorbehoud het woord
van den ultrarnontaanschgezinden graaf de Maistre
over: „Ten tijde van Karei den Groote was de Ka-
tholieke kerk eene/ellips, waarvan St. Pieter het
eene, de keizer hel andere brandpunt was 2).
Dal de pausen en ook de Gallicaansche kerk met
bel regeersysleem van Karei den Groote vrede had-
den en wel moesten hebben, is boven allen twijfel
verheven, maar dil systeem was eene uilzondering
Mosheim, t. a. p. III. blz. 175 en v.; Schlosser, t. a. p. V. blz. \'201;
Pierson l. a. p. IV. blz. 66 cn v.; Ronsqnet, Histoire 1. p. 368,383;
Groen van Prinslerer, Ongeloof en Revolutie. Amst. \'68, blz. 7\'2.
t) 0. a. üinterini in zijne naar Pellicia liewerkte Gedenkwaardig-
heid (1er Christ. Kath. Kerk. .Mainz \'2.5.
\'2) Du Pape. Lyon \'30. Disc, prélim.
i ; 42 ELLIPS EN CIRKEL.
en voorbijgaande. Toen het hjk van den grooten
keizer op den marmeren stoel in den grafkelder te
Aken was neergezet, werd door de weifelende hou-
ding van zijn zoon en opvolger Lodewijk, door de
baatzucht der groote vazallen en de strooptochten van
buitenlandsche vijanden het rijk gesplitst en zijne
kracht gebroken. Van dezen oogenblik af begint eene
terugwerking, en had tot heden de pauselijke macht
zich gebogen voor de keizerlijke, de strijd begon om
die verhouding om te keeren. Wel waren alle lijnen
van het beeld der hiërarchie den roomschen kerk-
vorsten nog niet helder, maar omstreeks de helft der
9de eeuw werd de vorm ontdekt, waarin dat beeld
kon gegoten worden. Die vorm was de Verzameling
van Pseudo-Isidorus. Te recht of te onrecht werd
sedert de helft der 7de eeuw aan Isidorus, bisschop
van Sevilla, op kerkrechtelijk gebied groot gezag in
de spaansche kerk toegekend, maar voor het eerst
werd op den rijksdag te Ghiersy (857) eene verza-
meling canones en decretalen aangehaald, zoo het
heette door dien bisschop vergaard, maar die niet,
zooals zijn eerste verzameling, voor de spaansche
kerk alleen, maar voor de geheele kerk bruikbaar
was. Men vond er niet slechts in, canones van
algemeene, kaï\'thaagsche, gallische en spaansche sy-
noden met tal van decretalen, welke ook de Diony-
sische verzameling opgaf, maar wat haar bijzonder
belangrijk maakte was, dat er in voorkwamen on-
geveer honderd decretalen van Glemens I af tot Da-
masus I toe (91—384).
.Tuist het tegendeel van hetgeen den grondslag der
Karolingische kerkregeling uitmaakte, werd hier ge-
vonden. De priesters worden daar genoemd „oog-
i ; 43 ELLIPS EN CIRKEL.
appels Gods," en die priesters zijn door God tot
bestuurders der wereld geroepen. De volheid van
het priesterschap rust in den. stoel van Rome, want
reeds op den eersten regel van den eersten brief
van Clemens heet het: „Simon Petrus fundamentum
ecclesiae" en Cephas beteekent eenvoudig „caput."
Wie tot den paus van Rome in geen betrekking
staat, heeft op geen heil te hopen, want als erfge-
naam van Petrus\' voorrechten heeft God hem toe-
gekend: „singulari privilegia aperire et claudere ja-
nuas regnis coelestis quibus voluerit." Van den paus
gaat dan ook de macht op de hem helpende bis-
schoppen over, en de Kerk, welke in hem haar
centrum heeft, is: „caput, apex omnium ecclesia-
rum." Zij bevestigt en wijdt alle bisschoppen, en
ofschoon deze hunne eenheid vinden in de aartsbis-
schoppen, tocii worden allen slechts door primaten
of vicarissen in vereeniging met het middenpunt der
Kerk gebracht. Zijn voorts de provinciale synoden
de natuurlijke organen van het kerkelijk bestuur,
hare besluiten zijn afhankelijk van de bekrachtiging
"van den paus. Deze is de rechter ter laatster in-
stantie 1).
Dat deze decretalen blijkliaar valsch zijn -), behoeft
1) Mosheim, t. p. III. blz. "Iii; Hase, t. a. p. blz. 207 cn v.;
Richter, t. a. p. lilz. 77 on v.; Pierson, t. a. p. III. blz. 36.5; Merle
•l\'Aubigné, Le Concile et rinfaillihilité. Genève \'70, i». 18 etc.
2) De eerste brief van pans Clemens is op aandringen van Petrus
(t 68) aan Jacobus (f ()\'2) geschreven, in het jaar 93. Men vindt
"1 dien brief citaten uit dc bijbelvertaling van Hieronymus (in 372
gemaakt), uil Cyrillus van\' Alexandrie (43.5), uit de regelen van Re-
»ediclus (in 494 gegeven). Paus Anacletus (103—112) schreef drie
\'ïrieven en citeert een brief van Conslantijn van \'tjaar 314, een
canon van Nicea (;{25), een geschrift van Augustinus (39.5), ja zelfs
i ; 44 ELLIPS EN CIRKEL.
geen betoog meer, als wij melden, dat zelfs Jezuïe-
ten onzer dagen den verdicbter niet slechts een
„imposteur" noemen, maar ook erkennen: „Jamais,
il faut en convenir, on ne vit mensogne aussi auda-
cieux, aussi considérable, aussi persévérant" i), maar
toch zouden wij een misslag begaan, als we zeiden :
aan deze leugen had de pauselijke macht haar ont-
staan te danken2). Neen, weinig werd er in gevon-
den, wat niet in den loop der eeuwen, als de ge-
legenheid gunstig was, door den een of anderen
paus, zij het ook niaar voorwaardelijk, beweerd was,
maar hier werd aan de stoutste hiërarchische droo-
men vorm en eenheid gegeven, het weifelend rechts-
gevoel dier dagen ontving hier een stoot in eene
richting, waarheen hét onwillekeurig zich neigde en
met den tooverglans van oorspronkelijk Christendom
werd hier omgeven, wat sleclits bewering en wensch
was van enkele heerschzuchtige individu\'s.
Dat de pausen niet zouden nalaten in den geest
dezer decretalen met de kerk van Frankrijk te han-
ceii canon van \'t concilie van Orleans (552). Bisschop Victor van
Rome (f 197), schrijft aan Theophiliis van Alexandrie, die in \'t be-
gin der vijfde eeuw leefde.
1) Etudes religieuses etc. par les Pôrcs de la Comp, de Jesus. Paris
Nov. \'66, p. 392, 394, 305. De eerwaarde vaders meenen: „Dieu ne
hónit pas l\'imposture" en erkennen dan ook dal de Decretalen „n\'onl
produit que dn mal." Het kwa.ad irf echter dit: „d\'avoir fourni des
armes aux ennemis de la papauté." Ook Frayssinous, Les vrais prin-
cipes etc. p. 20,102, noeml de Decretalen valsch; zoo mede Bousquet,
Histoire 1. p. 418.
2) Dat zelfs de pauselijke onfeilbaarheid, op grond van Luk. 22:32,
niet door de valsche Decretalen behoefde uitgevonden of verbreid Ie
worden, daarvoor kan men het bewijs vinden bij Dr.- Josef Sprinzl.
Professor in Salzburg, Handbuch der Fundamental Theologie. Wien.
•76. S. 632.
ELLIPS EN CmKEL. 45
delen, laat zich verwachten. Bij het verdrag van Ver-
dun (843) erlangde Frankrijk een zelfstandig staats-
hestaan, maar aangezien de onderlinge strijd tus-
schen de vorsten nu plaats maakte, voor dien tus-
schen de vorsten en de aristocratie bleek het spoedig
dat de kroon onmachtig was de Kerk te beschermen,
al telde deze laatste ook machtige leenmannen onder
de bisschoppen.
Om dus der Kerk een vast steunpunt te geven
tegen den stijgenden vloed eener half barbaarsche
revolutie, om den clerus te vrijwaren voor de onder-
drukking door de wereldlijke heeren, en om den
invloed van het pausdom te doen toenemen, besloten
Rome\'s kerkvorsten ten tweede male, maar nu met
besliste veerkracht zich in de zaken der Gallicaan-
sche kerk te mengen.
Gemakkelijk ging dat echter niet, en verzet was
te wachten, want zoo ééne, dan was de Gallicaan-
sche kerk gehecht aan het constitutioneel systeem.
Canoniek was die kerk van den aanvang ingericht,
en de regelen van Nicea en Sardica, in latijnsche
vertaling veelvuldig in omloop, stonden er in groot
aanzien. Bovendien bezat de Gallicaansche kerk het
wetboek van Dionysius, door paus Adriaan in 774
in. eenigszins gewijzigden vorm aan Karei den Groote
ten geschenke gegeven (Dionysisch-Adriaansche ver-
^-ameling), ja in bet begin der eeuw gold dezo
zelfs als „codex canonum" der Gallicaansche kerk. Al
was dan ook tengevolge van de nauwe vereeniging
van Kerk en Staat de ontwikkeling van het kerkelijk
recht aan de wereldlijke macht vervallen, dat deze
geschiedde op den grondslag der canones, wordt door
\'Ie Gapitularia van Karei en het vertrouwen dat deze
4() ELLIPS EN CIRKEL.
alom genoten, genoegzaam bewezen. Voorzichtigheid
was dus noodig, want vooral ten opzichte der decre-
ten of pauselijke zendbrieven was de Westersche kerk
zeer gevoelig. In het Oosten mochten de brieven van
uitnemende bisschoppen, als geldige getuigen voor
de canones, ja zelfs als rechtsbronnen erkend wor-
den, de Gallicaansche kerk, en dit juist was het,
waarover in de Q^e en lO^e eeuw vooral de strijd
liep, was ongezind, om eenig document, onder welke
vlag en van waar ook ingevoerd, als gezagheb-
bend te erkennen, zoodra het in strijd bleek te zijn
met de synodale besluiten der Kerk. Terecht wijst
Mosheim dan ook, ter eere der fransche bisschoppen,
op „den kloeken wederstand, welken zij boden aan
de valsche besluiten, weigerende die onder de wetten
der Kerk aan te nemen" i).
De pausen waren echter zeer slim. Zij wisten
wel dat de beste wijze om de menschen tot de er-
kenning van de eene of andere theorie te brengen,
is: dat men hen eerst gewent aan de practische toe-
passing er van, en weldra bood zich eene geschikte
gelegenheid om aldus te handelen.
Hincmar, aartsbisschop van Rheims, een man die
ook meende dat de moeielijkheden, welke zich in
de Kerk opdeden, op wettiger wijs moesten opge-
lost worden dan door zich te beroepen op het
schrijven van dezen of genen paus, had een bis-
schop zijner diocese voor de synode geroepen om
zich wegens het afzetten van een losbandig pries-
ter Ie verantwoorden. Rhotad, de gedaagde, beriep
zich op den paus, en daar deze geen recht liad zich
1) T. a. p. III. blz. 22G.
-ocr page 63-i ; 47 ELLIPS EN CIRKEL.
met de zaak in te laten vóór de synode uitspraak
had gedaan, werd hij ten tweeden male gedagvaard.
Daar hij ook nü niet verscheen, werd hij afgezet en
in een klooster geplaatst. Nu eischte paus Nicolaas 1
op hoogen toon, of dat Rhotad binnen 30 dagen ont-
slagen zou worden, óf dat men hem naar Rome zou
zenden, opdat daar zijne zaak behandeld zou worden.
Beide eischen waren inconstitutioneel, want volgens
de canones van Sardica moest de paus wachten met
zijn oordeel tot hij van de rechtsprekende synode de
processtukken ontvangen had en dan kon hij de zaak
op nieuw laten onderzoeken, \'t zij door naburige bis-
sclioppen, \'t zij door afzonderlijke legaten. Dat vonnis
was dan beslissend, maar nooit had de paus recht
persoonlijk tusschenbeide te treden. Daar de paus,
ofschoon hem dit alles onder het oog werd gebracht i),
liij zijn eisch bleef, moest Hincmar eindelijk toege-
ven , want het kwam den bisschoppen beter voor om
fian den verafzijnden paus, dan aan den van nabij
tlreigenden metropolitaan onderworpen te zijn. De
afgezette ging naar Rome, kreeg, wat hem wellicht
Ie gunnen is, gelijk, en de paus zond zelfs een
legaat naar Frankrijk, om toe te zien dat zijn vonnis
werd ten uitvoer gelegd. Al is er verschil over de
vraag of Nicolaas zich in dezen strijd op de valsche
decretalen beroepen Iieeft 3), en zoo ja, of hij wist
(lat ze valsch waren, geheel in den geest dier vcr-
1) Door Hincmar zelf. Zio Bousquel, Histoire. 1. p. 410.
2) Op voetspoor van Ballerini beweren velen dat hij ze niet kende,
doch Baroniiis cn ook Hase beweren hot tegendeel, ja Merle d\'Anbignó
(t- a. p. p. -17) verzekert, dat hij er zich op beriep als „decretalen
van zóóveel gewicht, dat men er zich niet tegen vei-zetten moest."
i ; 48 ELLIPS EN CIRKEL.
zameling gaf hij duidelijk te kennen, dat het afzetten
van een bisschop buiten den paus om, niet slechts
streed met tal van decretalen, maar dat ook alle
decretalen en injunctiên i) van den paus bindend zijn
voor de geloovigen, om het even of zij al dan niet
in de verzameling der canones opgenomen waren.
Hoe dezelfde Nicolaas, de eerste ware paus, die
tevens als de eerste gekroonde in de rij der koningen
kwam, de gallicaansche bisschoppen noodzaakte om
enkele priestere, door de synode van Soissons (853)
afgezet, welk vonnis zelfs door zijn voorganger be-
vestigd was, weder te herstellen, gaan wij stilzwij-
gend voorbij; alleen merken wij op dat de gallicaan-
sche bisschoppen hunne eer nog zoo wat zochten tc
redden, door te spreken van: een toegeven aan de
wenschen van den H. Vader, maar dat trots dit alles
het recht van appèl op Rome, dank zij de valsche
decretalen, meer en meer tot schade der kerk ge-
vestigd werd.
Maar al was dan ook de eerste bres geschoten in
de constitutie der Kerk, niet gansch en al gaf men
zich over, vooral als men rekenen kon op de hulp
der kroon. Dit ondervond paus Adriaan II, want
toen hij bisschop Hincmar van Laon, door de fran-
sche bisschoppen op het concilie van Douzi (871)
afgezet, ook op eigen gezag s\'cheen te willen hand-
haven, ontving hij zulke kra.sse brieven van den koning
en de bisschoppen, dat hij het noodig achtte, gelijk
\'S
1) Of dit ziet op zulke decretalen, die de paus niet „ex motu
propi\'io," doch als orgaan der Kerk uit de caiwnes\'getrokken heeft,
willen we niet beslissen, doch Nicolaas I had met zulk een onder-
scheid denkelijk weinig op.
ELLIPS EN CIRKEL. 49
Hase 1) het uitdrukt: „de beleedigingen, der franki-
sche natie aangedaan, te zalven met de olie zijner
toegevendheid en heilige liefde." Ook Johannes VHI
zag zijne plannen verijdeld om Ansegisus, bisschop
van Sens, als primaat en apostolisch vicaris van Gallië
erkend te zien. Op de synode te Pontyon (876)
mocht Karei de Kale, die aan den paus de keizers-
kroon te danken had, ook al zelf met twee pauselijke
legaten tegenwoordig zijn, de bisschoppen, met Hinc-
mar aan het hoofd, weigerden beslist hem te erkennen,
omdat het den paus volgens de canones niet toekwam
in Gallië een vicaris te hebben, met macht conciliën
saam te roepen en opziclit over de geestelijke zaken
te houden 2).
Zoo naderde de tijd dat liet Karolingische huis
bezwijken zou onder de macht zijner vazallen, gelijk
liet Merovingische gevallen was door het overwicht
zijner eerste ministère, maar ook het derde konings-
geslacht zou zich niet vestigen, zonder dat de H. Stoel
er zijn rekening bij vond.
Al weder was er twist tusschen de Gallicaansche
kerk en den paus, maar ditmaal gold het een aarts-
bisschop. Dank zij den dienst aan Karei den Kale
bewezen, had deze de besluiten der synode van
Havenna, waarbij de aanstelling der melropolitanen
aan den paus werd overgelaten, goedgekeurd, en toen
nu Arnulf, bisschop van Rheims, tengevolge van een
poUtiek vergrijp was afgezet, gaven de gallicaansche
bisschoppen daarvan den paus kennis. Toen zij, na
T. a. p. blz. \'210.
2) Jervis, Rist. I. p. .38 etc.; Hase, t. a. p. blz. 211; Bousquet
Histoire. L p. 425.
4
-ocr page 66-i ; 50 ELLIPS EN CIRKEL.
maanden lang op antwoord gewacht te hebben, Ger-
bert (later Sylvester II) aanstelden, liet de paus iets
van zich hooren en eischte hij een nieuw concilie
om de zaak van den afgezette te behandelen. Dit
kwam te Ghelles bijeen, en waar het oude vonnis
bekrachtigd en tevens beslist verklaard werd, dat
men, al wat de paus in weêrspraak met de decreten
der conciliën bevelen mocht, als van geenerlei waarde
zou beschouwen, hield Johannes XV te Rome een
concilie, waarop al wat in Frankrijk geschied was,
voor onwettig werd verklaard, en tevens de bisschop-
pen, die daaraan hadden medegewerkt, in den ban
werden gedaan. Ook dit joeg den franschen prelaten
geen vrees aan, en de paus zou een nederlaag ge-
leden hebben, indien de politieke zaken hem niet
geholpen hadden. In het heetst van den strijd stierf
Hugo Gapet (99G), en diens opvolger Robbert wilde
gaarne den paus (thans Gregorius V) tot vriend heb-
ben, niet alleen om zijn nog zoo wankelend huis
wat te steunen tegenover de machtige leenmannen,
maar ook om verlof te erlangen tot een huwelijk met
zekere weduwe Bertha, welke zijne bloedverwante
was^ en tot welke hij bovendien als peet van een
harer zonen in geestelijke betrekking stond; Rome
scheen nu geen bezwaar in dit huwelijk te zien, de
eene dienst was de andere waard, en op een con-
cilie te Rheims bracht koning en legaat het zoovery
dat Arnulf werd hersteld en de rechten der nationale
kerk werden opgeolTerd i).
Was de pauselijke stoel ten opzichte van het recht
1) Jervis, Hist. I. p. 40 etc.; Pierson, t. a. p. III. blz. .17.^); Schlosser ,
t. a. p. VI. blz. 37.
i ; 51 ELLIPS EN CIRKEL.
van appèl op Rome eene groote schrede vooruitge-
gaan , reeds lang had hij gevoeld, dat naarmate der
Kerk meer gevaren dreigden, er ook behoefte was
aan meer eenheid, aan grooter consequentie en snel-
heid van handelen, ja dat het van het uiterste ge-
wicht was om, zoo al niet buiten de hiërarchische
rangorde om\', dan toch over haar heen, alom zelf
tegenwoordig te zijn. Dit moest geschieden door de
zoogenaamde legaten.
Reeds sedert de 4de en 5de eeuw komen nu eens
ter algemeene synode, dan eens aan \'t keizerlijk hof
plaatsbekleeders van den H. Stoel voor, en sedert
de dagen van paus Zosimus waren de bisschoppen van
Arles legaten voor Gallië, waardoor niet verhinderd
werd dat ook anderen, b. v. Bonifacius, met den
titel van pauselijk legaat zich sieren konden. Ver-
geleken de pausen hunne legaten met de proconsuls
van het oude Rome, als deze legden de legaten er
zich maar al te vaak op toe rijkdommen te vergaren
en dan hun ambt neder to loggen, „zoodat het den
schijn had, dat zij met geen ander doel gekomen
waren dan om, gelijk Ivo van Ghartres liet uitdrukt,
onder bedekking van hun ambt de provinciën uit te
plunderen" \'). Doch ook buiten dat alles waren zij
W\'einig gezien, daar zij op allerlei wijze de geeste-
lijken én de synoden in hunne macht beperkten, en
na Ronifachis\' dood bleef Gallië althans negentig jaar
van zulk een legaat bevrijd "). Ten jare 844 werd
echter Drogo, bisschop van Metz, tot legaat van de
Cis-Alpijnsche provinciën aangesteld, en wel, gelijk
•1) ne Marca, De Concordia. Lil). V. Cap. XLIV. § 2.
2) De Marca, ul supr.i. § 7.
A*
-ocr page 68-i ; 52 ELLIPS EN CIRKEL.
uit brieven van paus Sergius II blijkt, opdat hij de
gemeenschap van de bisschoppen dier provinciën met
den H. Stoel zou onderhouden, algemeene conciliën
zou beleggen, en eindelijk, opdat aan hem bericht
zou gezonden worden van alle zaken, welke overal
voorkwamen, en hij kennis zou erlangen van de
decreten van alle provinciale conciliën i). Ofschoon
de legaten door hunne concurreerende jurisdictie 2)
de macht der bisschoppen op menig punt breidelden,
en zelfs verwarring stichtten, toch zijn er voorbeel-
den, dat zij gunstigen invloed op den toestand der
kerk uitoefenden, en sedert de elfde eeuw werden
zij steeds meer het gewone middel, waardoor de
Gallicaansche kerk de gemeenschap met Rome onder-
hield. In Gallië bleef echter het verzet niet achter-
wege en moest Gregorius VII reeds aan den koning
van Denemarken klagen, dat zij „pene sine fructu
videbantur," Ivo van Ghartres raadde zelfs koning
Filips I den legaat op zijne plaats te zetten, toen
deze eens de fransche bisschoppen tot een concilie
samenriep, nadat Urbanus II er reeds twee in dat-
zelfde jaar in Fankrijk gepresideerd had. Toen dezelfde
legaat later den aartsbisschop van Sens wilde nood-
zaken -de superioriteit van den zetel van Lyon te
erkennen, trad Ivo al weder in het strijdperk en
na er den legaat aan herinnerd te hebben dat, vol-
1) De Marca, ut supra.
2) Het Concilie v. Trente hief in zijn 24»te zitting dio concurrentio
beslist op.
3) Tot bewijs van zijn ijver voor de Kerk wordt in do „Gallia
Christiana" (VUL p. 1129) aangehaald: ipsius complurcs litcrac qui-
bus agit... de legatorum et inissorum a latere comprimouda fastii,
quibus Gallicana sacpius gravabatur ecclesia.
i ; 53 ELLIPS EN CIRKEL.
gens paus Zosimus, ook de H. Stoel onmachtig was
iets in de constitutiën der vaderen te veranderen,
raadt hij hem zich binnen de grenzen zijner machts-
bevoegdheid te houden. Vooral na de regeering van
Filips den Schoone werd het in Frankrijk gewoonte
hun lastbrief te onderzoeken eer zij werden toege-
laten i), maar trots al deze beperkingen werkten zij
er vooral toe mede om de meening ingang te doen
vinden, dat een concilie, waarbij geen pauselijk
legaat zitting had, op wettigheid niet bogen kon 2).
Hield Rome niet op de constitutie der Gallicaansche
kerk op allerlei wijze te verkrachten, beter dan door
enkele legaten kon dit geschieden door een leger van
monniken. Waren de geestelijken over het algemeen
machtig, zoowel door rijkdom als maatschappelijke
positie en daardoor vaak ontoegankelijk voor de stem
van Rome, de monniken waren beter te bereiken.
Sedert Martinus van Tours en Gassianus het kloos-
terleven in Frankrijk hadden ingevoerd en de eerste
door tweeduizend monniken was ten grave gebracht,
waren zij toegenomen. Ook Bonifacius had hen be-
gunstigd, en toen Berno zijn klooster te Clugny
stichtte (910), richtte hij het niet slechts in naar
den regel van Benedictus, maar hij onderwierp het
ook onmiddellijk aan Rome. Sedert de elfde eeuw
begonnen de pausen in te zien, welke macht zij door
zulk een leger op den volksgeest zouden kunnen
uitoefenen; klooster en abdijen werden met allerlei
■1) De Marca, De Concordia. Lib. V. cap. LVlll.
2) liebalve het geheele vijfde boek van de Marca\'s Do Concordia, waar-
van een groot gedeelte door Baluze bewerkt is, zie men over dc legaten:
Richter t. a. p. blz. 65 , 77 , 365 cn v.; Dupin, Manuel, p. 13 ctc.
i ; 54 ELLIPS EN CIRKEL.
privilegiën beschonken, en door tal van „exemtiones"
aan de rechtsmacht der bisschoppen, ten aanzien
van abtskeuze, tucht enz. onttrokken. Zoo ontstond,
midden in menige diocese, eene vesting, waarvan
de bezetting bereid was voor haar hoofd te Rome
alles op \'t spel te zetten, en de bedelmonnik, wiens
eenige bezitting in zijne pij en zijn zak bestond,
had niets te verliezen, en durfde, als Diogenes in
zijne ton, iedereen trotseeren. Nemen wij in aan-
merking, dat de Benedictijnen in de liide eeuw on-
geveer 1200 kloosters, grootendeels in Frankrijk ge-
legen , bezaten en tot op die eeuw „het hart van het
fransche volk in handen der monniken van Clugny
was" 1), dan gevoelen wij, dat in een tijd toen,
naar het woord later door den abt Gomballet gespro-
ken, de seculiere geestelijkheid nog niet eens de
nationale garde der Roomsche kerk genoemd kou
worden, de reguliere al vast de rol van linietroepen
kon op zich nemen 2).
Waren Rome\'s stedehouders goed op weg de Gal-
licaansche kerk onder hun invloed te brengen, naar
het ideaal, dat mannen als Gregorius VII, van het
pausdom voor den geest zweefde, moest dit ook
heerschcn over den Slaat. De oude grondstelling, dal
God alle macht op aarde verdeeld had tusschen
keizer en paus, moest wijken voor de nieuwere voor-
stelling dal, ofschoon de wereldlijke macht iels af-
zonderlijks was, de wereldsche vorsten toch het zwaard
-1) Hase t. a. p. blz. 250.
2) Pierson, t. a. p. IV. bl7„ 22, 190 , 273; III. 394; Richter, t. ii. p.
blz. 75, 130; Hofstede dc Grool t. a. p. blz. a5, 37;.Fleiiry Dis-
cours sur l\'Histoire Ecclésiastique. Paris 1724. IL p. 114; Ellendorf
a." a. 0. S. 252.
i ; 55 ELLIPS EN CIRKEL.
van den paus-in leen hadden. Ook door godgeleer-
den der Gaüicaansche kerk werd in dien geest ge-
arbeid\'. Me gedoopte Christenen, zoo heette het
bij mannen als GeolTrey van Vendôme, Hugo van
St. Victor, Ivo van Ghartres en Bernhard van Glair-
vaux, zijn in zaken des geloofs aan de Kerk onder-,
worpen. ,De vorst is daarvan geenszins uitgezonderd,
eni als katholiek is hij. zoon-, niet bestuurder der
kerk; in^ godsdienstzaken iieme hij niet de houding
aan van onderwijzer, maar van leerling. Had de voret
op het gebied, van; geloof of zeden overtreden, hij
moest gestraft! worden, zelfs ter laatster instantie met
den kerkelijken ban. Daar deze ban in die dagen
niet slechts op geestelijk-, maar ook op burgerlijk
terrein groote gevolgen had, werd ten slotte elk voi-st
aan den paus onderworpen, want zoo deze, ingeval
de vorst onboetvaardig bleef, de onderdanen van den-
eed van gehoorzaamheid ontsloeg, was hij feitelijk
van den troon vervallen verklaard.
Dat deze theoriën ook practisch werden toegepast,
dei geschiedenis van Frankrijk levert daarvan voor-
beelden genoeg. Men denke o. a. aan de boete,
ï-odewijk den Vrome opgelegd, nadat hij zijn neef
Dernard en drie natuurlijke zonen zijns vaders wreed
iiad doen behandelen; aan den toon, dien Nicolaas I
legen Lotharius aansloeg, ten einde diens gemalin
Walrada, tegenover, Thietberga te handhaven (8()3);
aan den ban, door Gregorius V over Robbert II uit-
gesproken , toen deze van Bertha niet scheiden wilde
(998) 1) ; aan de wijze waarop Filips I gedwongen
•) Housqucl, Histoire IL p. IG, wijst aldus op dc gevolgen: „Ilse
Voit bientôt abandonné; sou palais est desert, ses courtisans le fuient.
i ; 56 ELLIPS EN CIRKEL.
werd tegenover de fransche bisschoppen het hoofd
in den schoot te leggen, nadat hij Bertha van Hol-
land verstoeten had (1104); aan het interdict einde-
lijk , waarmede Innocentius III voor het eerst geheel
Frankrijk acht maanden belegde (1199), omdat Filips
August, na de fransche bisschoppen, gelijk een oud
schrijver het uitdrukt, „gemaakt te hebben tot,stomme
honden, die niet durfden blaffen, omdat ze bang
waren voor hun huid," zijne vrouw daags na het
huwelijk verstiet, terwijl hij den bruidschat behield i).
Had Gregorius VII reeds paus en keizer vergeleken
met de zon en de maan, aan Frankrijk komt naar
alle waarschijnlijkheid de dubbelzinnige eer toe, dat
een zijner canonisten ^) de mystieke beteekenis der
twee zwaarden in Luk, 22:38 heeft aangeduid, en
dit scheen zooveel bijval te vinden, dat de H. Ber-
nard „een kerkleeraar, wiens leerlingen rondom op
de bisschopsstoelen van het Westen zaten," weldra
in eene aan paus Eugenius III (1145—1153) opge-
dragen verhandeling schreef: „derhalve behooren aan
de Kerk toe zoowel het geestelijk- als het stoffelijk
zwaard; het laatste moet evenwel voor, het eerste
door de Kerk gehanteerd worden; het eene door de
hand van de priesters, het andere door die der
krijgslieden, maar zeker op verzoek van de priesters
en op bevel van den keizer.\'.\' Dat dit „op bevel van
den keizer" bij den abt van Clairvaux niet veel
chacun s\'éloigne à son approche; deux serviteurs seulement restent
auprès dc lui."
1) Schlosser, t. a, p, V. blz, 269 , 284; VI, blz, 37; VII. blz. 2, 76.
2) Geoffroy van Vendôme, omstreeks 1095. Het beeld van zon en
maan is denkelijk bedacht door Bercngosus \'van Trier.
i ; 57 ELLIPS EN CIRKEL.
beteekende, blijkt duidelijk uit een brief, door hem
na de verkiezing van paus Eugenius aan de kardi-
nalen geschreven, en waarin hij den paus noemt,
een man „die over vorsten heerscht, die wetten
geeft aan bisschoppen, die beschikt over konink- en
keizerrijken" \'). Zelfs bij een man als Hugo van
St. Victor, die de scholastiek waarlijk niet aan de
mystiek, de rede niet aan het gevoel wilde zien op-
geofferd, vinden wij wel de wereldlijke macht van
de geestelijke g^cheiden en beider terrein afgeba-
kend, maar toch, gelijk de ziel meer is dan het
lichaam, zoo overtreft de geestelijke macht in eer
en aanzien dat, wat aardsch of wereldsch is. Ook
volgens hem komt het der geestelijke macht toe „de
aardsche te bevestigen, opdat zij moge bestaan, en
haar te oordeelen, indien zij zich mocht misgaan" 2).
Dat het steeds wassende pausdom gaarne dergelijke
theorieën in practijk bracht, zal niemand bevreem-
fien, en ofschoon er geen sacramenten te handhaven
of persoonlijke zonden te berispen waren, toch trad
Innocentius 111 tusschen beide in den twist van Filips
August met Jan Zonder Land van Engeland. Het
beloop van dien strijd na te gaan, ligt op onzen
weg niet, maar daar de paus tot tweemalen toe
(\'1213 en 121G) aan den franschen koning, wien hij
eerst Engeland geschonken had, verbood, koning
Jan, die zich zóó diep voor hem vernederd had,
dat hij Engeland van hem in leen nam, te belagen,
ïichtte hij het noodig de fransche bisschoppen aan-
gaande zijn gedragslijn in te lichten. Na op den
1) Jervis, Hist. I. p. 55; Richter t. p. blz. 127.
2) Jervis, Hist. I. p. 56.
-ocr page 74-i ; 58 ELLIPS EN CIRKEL.
voorgrond geplaatst te hebben, dat bijt zich niet men-
gen wilde in kwestiên van feodaal recht, zegt hij dat
de censuur,, omtrent alles, wat met zonde in betrek-
king staat, hem ongetwijfeld,toekomt, en dat hij haar
ten opzichte van allerlei lieden heeft uit te oefenen.
Na zijn recht daartoe op Matth. 18:15—17 gegrond
te hebben, heet het: „Laat de koning het dan geen
beleediging van zijn waardigheid achten zich in deze
zaak aan het oordeel van den Apostolischen Stoel te
onderwerpen, gelijk Valentinianus, Theodosius en an-
dere beroemde vorsten ook gedaan hebben" enz. Aan
de beide koningen schreef hij: „Hoewel ik over het
leenrecht niet oordeelen kan, zoo vordert nochtans
mijn ambt, dat ik oordeel waar zonden worden be-
gaan, en mijn plicht, dat ik alle openbare ergernis
voorkom."
Met Innocentius III zijn wij tot de gouden eeuw
des pausdoms,genaderd. Na in de schaduw van den
troon, van Karei den Groote veiligheid en wasdom
gevonden te iiebben, maakten de pausen, zonder ooit
aan diens nageslacht getoond te hebben, dat zij hem
iets verschuldigd waren, zijne lauweren zich ten
nutte. Na eeuwen van ondergeschiktheid en andere
eeuwen van onzekeren strijd was de onafhankelijk-
heid van den roomschen, Stoel en zijne oppermaciit
over de Kerk erkend. Dank zij de zwakheid der vor-
sten , de Isidorische decretalen, en het coelibaat der
priesters, was de geestelijkheid in\'s pausen handen,
en ook^ de Gallicaansche kerk erkende hem in hel
groote algemeene bisdom van,het Westen, waarvoor
de Benedictijnen den abt van Clugny erkenden, als:
den eenige in zijne orde.
♦ En wat grootsche stelling nam Rome in de be-
-ocr page 75-ELLIPS EN CIRKEL. 59
schaafde wereld niet in, Peter II ging er heen om de
kroon van Arragon af te bedelen en Swen, de over-
wekiiger van Noorwegen, werd van uit die stad ver-
pletterd. Aan de boorden van den Taag erkende
Sancho I dat hij aan Rome cijnsbaar was, en de
vorsten van Bulgarije en Armenië bogen voor zijne
opperheerschappij. Maar grootscher schouwspel nog
zou paus Innocentius III het aanbieden. In het voor-
gevoel van zijn naderend einde i) verzamelde hij er
de vertegenwoordigers der Christenheid in Nov. 1215
tot een concilie. In de door keizer Gonstantijn ge-
bouwde basiliek waren niet minder dan 1200 gees-
telijken van allerlei rang en uit allerlei hemelstreek
saamgevloeid, en afgezanten van keizers en koningen
waren aanwezig om de besluiten goed te keuren.
In een 70tal canones werd hier bepaald, niet alleen
wat als waarheid te eeren, maar ook wat als dwa-
te brandmerken was, en waar bovendien grond-
stellingen van kerkelijke staatkunde werden afgekon-
digd,
tegen welke geen enkele afgezant zijne stem
dorst verhellen daar mogen wc zonder over-
drijving zeggen: dit LateraanschConcilie, of
liever, deze pauselijke hofsynode, was het schitterend
zegefeest van het pauselijk alvermogen, en de be-
t Juli I\'21(j.
\'2) Hoe Iniiocentius IH dc vcrliouding van het pausdom tot hot
keizerschap opvatte, kan men zien hij Pierson, t. a. p. IH. blz. 45:1.
Aldus genoemd, omdat do basiliek, waarin het gehouden werd
ei» boven welker ingang mon las:
Dogmali papali datur simul el imperiali
Ut sim cunctarum mater et caput ecclesiarum,
gebouwd was tor plaatse, waar eenmaal het paleis van den Consul
I^ateranus gestaan had. In rangorde was dit Concilie hel l\'id». Bous-
^»et. H. p. 375.
i ; 60 ELLIPS EN CIRKEL.
kende plaat, waarop deze synode is afgebeeld, en
die den paus voorstelt, zittende op eene estrade
onder een troonhemel, terwijl de gekroonde hoofden
iets lager geplaatst zijn, geeft een juiste voorstelling
van de macht des pausdoms.
Zoo was dan de ellips tot cirkel geworden. Noch
in de sfeer der Kerk, noch in die der Europeesche
wereld, was voor twee brandpunten plaats. Er was
slechts één middelpunt, en daarin, ook Frankrijk
had het ervaren, stond — de opvolger van den
H. Petrus, sprekende urbi et orbi, tot de stad en
tot de wereld!
Ofschoon de tijd lang voorbij is, waarin het ge-
zegde van Leisewitz: „Gij weet, Mijne Heeren, dat,
wanneer een Franschman niest, geheel Europa „pro-
sit" wenscht," gelden kon, toch is niets gewoner dan
dat een Franschman zich te goed doet aan de heer-
lijkheid zijns volks, en zells de mededinging van
Duitschland op dit gebied \') schijnt hem niet te
kunnen genezen van deze nationale zwakheid.
Graaf de Maistre verzekerde ons : „que la France
est investie d\'une véritable magistrature dans l\'uni-
vers"; de abt Raymond, een zijner geestverwanten
uit later tijd, meent dat er bijna geen enkel groot
tlenkbeeld, geen enkel gi\'oot beginsel der beschaving
is, „qui pour se répandre partout n\'ait passé d\'abord
par la France"; Edgar Quinet riep van den acade-
mischen leerstoel der jongelingschap toe : „Ne sentez-
1) Allerloi bewijzen voor dc werking van don duitsehen „Ilocii-
muthsleufel" geoft Karl Hillebrand in zijn Zeiten, Völker und Men-
schen. Th. I. S. 4 folg.
ANAGNI EN CONSTANZ. 62.
VOUS pas que ce pays, cette terre que vous foulez,
est nécessaire au monde?" De heer Nicolas noemt
Frankrijk zelfs stoutweg het „Sinaï der Voorzienig-
heid," op welken heiligen berg God onder de don-
kerheid der wolken en te midden van de uitbarstin-
gen van den bliksem, zijne bevelen aan de wereld
doet hooren: en wanneer men, moede van het refrein:
„Paris c\'est la France, et la France c\'est Ie monde!"
nu en dan met walging zich afkeert van het feti-
sisme, dat vooral met de revolutie van 89 gedreven
wordt, dan denkt men onwillekeurig aan het woord
door Thiers, een man die zich ook nog al bedrinken
kon aan den roem der „grande nation," gesproken:
„Ge pauvre pays se laissera toujours mener par des
mots."
Iloe veel men echter ook moge afdingen op al die
uitingen van een overspannen patriotisme, toch komt
aan Frankrijk de onverderfelijke eere toe, dat het
voor het eerst bres heeft geschoten in de sterk be-
muurde vesting der middeleeuwsche hiërarchie, en
Ranke mocht naar waarheid getuigen: „Het waren
(ie Fransehen, die den eersten beslissenden weeretand
boden aan de aanmatigingen van den paus" \').
Na den dood van Innocentius III Ijleef de zon van
het pausdom geruimen tijd in baar zenith staan. De
strijd tusschen paus en keizer, d. i. de strijd, wie
hier op aarde het godsrijk verwezenlijken zou, ten
tijde van Gregorius VII en Hendrik IV begonnen (Ga-
nossa 1077), en later onder den naam van oorlog
tusschen Welfen en Gibellijnen voortgezet, was ten
bate der hiërarchie beslist, toen Gonradyn, de laatste
1) A. a. O. I. S. 35.
-ocr page 79-ANAGNI EN CONSTANZ. 63.
uit het machtige huis der Hohenstaufen, volgens In-
nocentius IV een huis van kerkroovers, was ont-
hoofd (29 Oct. 1268).
Daar het duitsche rijk een keizerrijk was, waarin
vorsten uit verschillende huizen elkander opvolgden,
die niet alleen ter wille der keizerskroon, maar ook
ter oorzake van het in Italië gelegen gi\'ondgebied
den paus min of meer te ontzien hadden, zoo had
Rome, dewijl ook Italië verbrokkeld was, voorloopig
weinig verzet te vreezen. Zou het dus uitgemaakt
worden of Rome\'s zetel boven eiken aardschen troon
verheven zou zijn, dan moest Frankrijk, waar de
erfopvolging onbetwist was, waar de kroon zeker
overwicht op de machtige leenmannen had, en waar
men den paus om niets ter wereld te ontzien had,
den strijd aanbinden.
Geven wij verder acht op den toestand, waarin
Frankrijk verkeerde, dan zien wij dat de vloed der
hiërarchische beginselen daar vooral sterk aan het
ebben was, dat hel volk mondig begon Ie worden,
en dat het zwaartepunt van het volksleven er niet
meer in de kerkelijke riciiting lag. Terecht kon
daarom ook Guizot van Filips August, die op hel
punt der echtscheiding voor Innocentius III boog,
schrijven: „noch hel episcopaat, noch de II. Stoel
verkregen, als het er op aankwam, iets van hem,
<Jat den koning tegenover den priester kon verne-
deren of verkleinen." Zijn kleinzoon, Lodewijk IX,
of dc heilige, verklaarde niet slechts in zijn Etablis-
sements: „que Ie roi ne tient de nullui, foi-s de Dien
et de lui," sprak niet alleen in eene verordening,
in 1229 gegeven, van de „Libertés et communités
<le 1\'Eglise Gallicane," maar gaf zelfs in 1269 de
ANAGNI EN CONSTANZ. 64.
Pragmatieke Sanctie i), waarin uitvoerige bepalingen
voorkwamen omtrent de betrekking tusschen Kerk
en Staat, en waarin vooral gezorgd werd dat niet
het fransche geld, hoewel niet als ten dage van
Luther, het duitsche, voor een Atlas te zwaar ge-
noemd, zich vleugelen aanschoot om over de Alpen
te komen 2). • Geldheffmgen, zoo heette het daar,
waardoor het koninkrijk op ellendige wijze verarmd
werd, mochten slechts voor vrome, zeer noodzakelijke
doeleinden plaats hebben, en dan nog wel „recon-
nue par le consentement exprès et spontané du roi
et par celui de l\'Eglise de France."
Toen later Nicolaas III, uit kracht der besluiten
van het 4de Lateraansch concilie, de tornooien, zoo
al niet onderdrukken, dan toch beperken wilde, ge-
voelde Filips III, als eerste edelman van zijn rijk,
zich daardoor zoo beleedigd, dat hij zijn titel van
„oudsten zoon der Kerk" vergetende, openlijk in
verzet kwam 3).
Dit alles wïis eigenlijk nog maar een voorposten-
gevecht, en de groote strijd, de strijd op leven en
-1) Ofsclioon (]c7.e Pragmatieke Sanctie in de registers van \'t parle-
ment voorkomt, werd toch de onechtheid er van in T>i door Röscn
beweerd, terwijl Soldan voor de echtheid opkwam in Niedners Zeit-
schrift für Hist. Theol. \'5C. II. 3. _
2) Dat Lodewijk de Heilige het geld der geestelijken niet ontzag,
Idijkt uit het vermoeden dat zijn vriend Jean, Sire de Joinvillc, den
2f)Sten Juni 12.51 uitsprak, want dezo meende dat de koning den in
1248 begonnen kruistocht niet mocht eindigen, dewijl bij tol op dien
tijd nog niet van zijn eigen gold, maar alleen van dat der geestelijk-
heid geteerd zou hebben. Revue des Deux Mondes. 1 Mai \'G8. p. 148.
3) Broos t. a. p. H. blz. 154; Laurent, Pourquoi etc. p. 22 , 23;
Hase t. a. p. blz. 290; Bordas-Demoulin ot T. Hucl, Essays sm- la
Réforme Catholique. Paris \'56. p. 222.
ANAGNI EN CONSTANZ. 65.
dood tusschen de pauselijke en de wereldlijke macht
barstte in 1296 tusschen Filips den Schoone en
Bonifacius VIII los.
Wat de eerste oorzaak van den twist aangaat,
deze was eene geldkwestie, waarbij de koning o. i.
het recht niet op zijne zijde had, w.mt hij had goed-
gevonden den geestelijken eene belasting, het „mal-
tóte" op te leggen, welke zij, krachtens de bestaande
wetten,-niet gehouden was te betalen2).
Dat de paus in 1296 de bul „Glericis laïcos" uit-
vaardigde en zich op het bestaande recht beriep, is
hem niet ten kwade te duiden, maar de toon der
bul was zóó beleedigend, dat de koning, wilde hij
handhaven wat Richter „de\'politieke majesteit" noemt,
moeilijk zwijgen kon. Hij deed het ook niet, maar
zich aanstellende, alsof noch het eeuwenoude gebruik,
noch de canones van ook door Frankrijk erkende
conciliën bestonden, beweerde bij dat de fransche
vorsten altijd de macht hadden gehad die maatrege-
len te nemen, welke zij voor hun rijk noodig aubt-
1) Malam tollain, quia inalo tollebaUir, daar de heffing onbillijk
geacht werd.
2) Uit hel verdrag van Wonns, in H22 tusschen Frankrijk cn den
H. Stool gesloten, volgt dat dc geestelijken vrij van luilasting waren,
en hoewel de Kerk, vooral in dc vrije sleden, tot alle gemeentelasten
gedwongen word, verkondigde Alexander 111 op het JWc Laleraansche
concilie (il79) de grondstelling: dal de Clerus eenige belasting vrij-
willig zou opbrengen, als zij daarvan hel nul en do noodzakelijkheid
»"Mg. Innocentius III, dc bisschoppen togen den vorst in •beschor-
"»"\'g nemende, bepaalde op hel iJ" Latcr.aansche concilie, dat de
Kerk geene belasting zou opbrengen, ilan alleen onder jiauselijke
goedkeuiing. Richter l. a. p. blz. 124; Hase l. a. j). blz. 242; .lervis,
Hist. I. p. 59; Housquet, Histoire. II. p. 520.
ANAGNI EN CONSTANZ. 1424.
ten. Ook bestond de Kerk niet alleen uit geestelijken,
maar mede uit leeken, en gelijk deze laatste, als
leden van den Staat, tot zijn onderhoud hadden bij
te dragen, waren ook de geestelijken zulks verplicht.
Reeds volgens de wet der natuur was het billijk, dat
de geestelijkheid, die het geld der Kerk wist op te
maken in brooddronkenheid, te hulp kwam, wan-
neer het vaderland tol zijn behoud ook haar geld be-
hoefde.
Hoeveel waars er ook in deze woorden ligt, het
feit bestond nu eenmaal, dat de geestelijken niet op
ééne lijn mei de leeken stonden, en de argumenten
van Filips tastten dus het gebouw der pauselijke
hiërarchie in zijne fondamenten aan.
En wal deed de fransche geestelijkheid? Steunde
zij den paus, die voor de rechten der Kerk opkwam?
Geenszins, want een gedeelte liet hem in den steek,
en de bisschop van Rheims zond, in vereeniging
met zijne geestelijken, een smeekschrift naar Rome,
om Bonifacius te verzoeken de zaak toch niet tol hel
uiterste te drijven, en daar Filips inmiddels allen
uitvoer van geld naar Rome verboden had, iets dal
de pauselijke schatkist gevoelig trof, vaardigde Bo-
nifacius de bul „Inelfabilis amoris" uil (7 Februari
1297), waarin hij verzekerde slechts afgedwongene,
maar geen vrijwillige bijdragen bedoeld Ie hebben,
terwijl ook opbrengsten uil kroonlanden, ja zelfs be-
lastingen, ingeval een vijand het land besprong,
zeer wel mochten opgebracht worden. Filips toonde
zich nu tevreden, hief het verbod omtrent den uit-
voer van geld op, maar vond spoedig gelegenheid,
om in eene zuiver kerkelijke zaak te toonen dat,
gelijk reeds Karei de Kale aan paus Adriaan H
ANAGNI EN CONSTANZ. 67.
schreef: „de koningen geen stedehouders van de bis-
schoppen zijn" 1).
Bonifacius had namelijk de stad Pamiers tot een
bisschopszetel verheven, en zonder de bisschoppen
der provincie, den metropolitaan of den koning te
kennen, den heer de Saisset met genoemde waar-
digheid bekleed. De koning zei er niets van, maar
toen de nieuwe titularis, van heerschzucht niet vrij,
ook het wereldlijk gezag over Pamiers, dat de graaf
de Foix namens de kroon uitoefende, zich aanma-
tigde, werd hij niet alleen gevangen genomen en
onder bewaring van den aartsbisschop gesteld, maar
Filips zond zelfs een gezant naar Rome, met ver-
zoek dat de paus den gevangene de priesterwijding
ontnemen zou, opdat hij door de burgerlijke recht-
bank als een gewoon oproermaker kon gevonnisd
worden. De paus, reeds grievend door den koning
bespot, omdat hij den legaat, die hem tot een nieu-
wen kruistocht maande, had gevangen gezet, nam
thans den hem toegeworpen handschoen op, en eer
bet jaar 1301 ten einde was, vaardigde hij op den
vijfden dag van December even zooveel decreten uit,
waarin hij zijn pauselijk gezag ten volle deed gel-
(len. Allereerst werd geëischt, dat de bisschop van
Pamiers onmiddellijk op vrije voeten zou gesteld wor-
den, opdat hij zich naar Rome zou kunnen begeven,
terwijl ingewikkeld werd te kennen gegeven, dat het
tle hand leggen op een bisschop een banvloek waar-
dig was. Voorts werden alle privilegiën, uit krachte
1) Rousquct, Histoire. II. p. 520 etc.; Schlosser, t. a. p. VIII. blz. 2;
ßroes, t. a. p. II. blz. 137; Jervis, Ilist. I. j). CO; Hase, t. a. p. blz. 203.
5*
-ocr page 84-ANAGNI EN CONSTANZ. 68.
waarvan de koning van de Kerk geld kon heffen, op-
geheven, onder voorgeven, dat ze schandelijk mis-
bruikt werden, en in het decreet „Ausculta fili"
werd den koning niet alleen duchtig de les ge-
lezen wegens een reeks van vergrijpen jegens de
Kerk, rnaar de paus, die, als ter zahgheid noodza-
kelijk, het geloof had afgekondigd, „dat ieder men-
schelijk schepsel aan den paus onderworpen is,"
maakt ieder voor een dwaas \'en een ketter uit, die
er aan twijfelt, dat God hem gezet heeft: „om uit
\' te riikkén en neêr te stooten, dm te verstrooien en
neder te werpen, om te bouwen en te planten in
" Zijnen naam." .Ta Bonifacius ging zoover, dat hij
bij eene bul, mede dienzelfden dag verzonden, de
fransche bisschoppen naar Rome riep, om in plech-
tige synode te beraadslagen wat er tot heil van Frank-
rijk en zijn koning behoorde gedaan te worden.
Filips de Schoone wist thans voor wat keuze hij
stond. Of den strijd ten einde toe voeren, of leen-
man zijn van den paus. Daar hij dit laatste in gedn
geval begeerde,\' zond hij den overbrenger der decre-
ten met den bisschop van Pamiers, dien hij ten eeu-
wigen dage uit Frankrijk bande, over de grenzen,
en 10 Febr. 1302 werd de bul „Ausculta fili" openlijk
te Parijs verbrand. Om voorts de geestelijkheid met
machteloosheid te slaan, riep hij het volk te hulp,
en op den lO^on April 1302 zag Nôtre Dame, onder
zijne gewelven vergaderd, de Algemeene Staten, die
hiér het koningschap zouden vei-dedigen tegen het
absolutisme van den paus, maar, daar de zooge-
naamde Tiers-Etat, blijkens een ingezonden smeek-
schrift, om Frankrijk tegen Rome in bescherming te
nemen, reeds den koning als zijn mandataris be-
ANAGNI EN CONSTANZ. 69.
schouwde , zou hij 487 jaar later dat koningschap
zelf te gronde richten. De vraag des konings: of
Frankrijk eene onafhankelijke monarchie, dan wel
een leen van den paus \\yas ? werd door de vertegen-
woordigers van den adel en het volk met groote
geestdrift naar \'s konings wensch beantwoord en Pie-
ter Flotte, een eersteling van het later zoo beruchte
corps der „lègisten," wist, „door alle middelen der
redekunst en der rechtskennis," de vergadering zóó
op te winden, dat zelfs eene verklaring tegen den
paus stond, a.angenómen te worden.
De positie der geestelijkheid in die vergadering
was verre van benijdenswaard. Hoe vaak zij ook ge-
toond had een oog te hebben voor de overdrijving
der pauselijke macKt, de vraag bleef: of de overdrij-
ving der koninklijke macht niet nog erger was; want
ais Frankrijk ten gevolge van dezen twist van Rome
werd afgescheurd, dan zou de koning paus in de
kerk zijn. Na zïcli in allerlei bochten gewrongen en
door het woord „misverstand" een uitweg gezocht te
hebben, moest zij zich ten laatste bij het gevoelen
der meerderheid neêrleggen. Zij smeekte echter den
koning naar Rome te mogen gaan, en waar dit
beslist geweigerd werd, zond zij er een zeer aan-
doenlijken brief heen en, na gewezen te hebben op
den zoo hoog tegen den heiligen Vader opgewek-
ten volksgeest, bad zij, met tranen in haar oogen.
\' I) „A vous très noble priuce," zoo spreekt de Tiers-Etat, „à vous
par la grâce de Dieu Roy de France, supplie cl requiert le pueuble
de vostre Royaume, pour ce que il li appartient, que ce soit faict,
que vous gardiez elc. Laurent. Pourquoi etc. p. 25; Bordas-Dem.
Essais, p. 222. De onderslreeping is door ons geschied.
ANAGNI EN CONSTANZ. 70.
dat de band tusschen Kerk en Staat toch niet ge-
broken , en zij van de reis naar Rome mocht ontsla-
gen worden. Bonifacius bleef onverbiddelijk, noemde
de fransche geestelijkheid zijne waanzinnig geworden
dochter en verzekerde dat zij, die de wereld- en de
geestelijke macht als van elkaar onafhankelijk be-
schouwden er, even als de manicheïstische ketters,
twee met elkaar strijdige beginselen op na hielden.
Ook een gezantschap van vier fransche prelaten
werkte weinig uit, en al verzekerde de paus ook,
dat de bewering, alsof hij zich ook in tijdelijke zaken
gezag over den koning had aangematigd, eene valsch-
heid was door Flotte, dien „Achitofel, duivels- en
Belialszoon" uitgevonden, toch hield hij een slag om
den arm, door de schijnbaar onschuldige stelling
vast te houden, dat de koning niet ontkennen mocht
in alles „wat met zonde in verband stond" (ratione
peccati), aan den H. Stoel onderworpen te zijn. Daar
ook het concilie, door Bonifacius geeischt, gehouden
moest worden, gingen nog 45 geestelijken die, of-
schoon in Frankrijk wonende, onderdanen van den ko-
ning van Engeland of van machtige leenmannen waren,
naar Rome en de zoo beruchte bul „Unam sanctam"
werd uitgevaardigd. Nieuws bevatte dit stuk wel niet,
maar dewijl er zoo duidelijk in te lezen stond: „wij
verklaren, bepalen en verkon(^igeh dat het ter zalig-
heid noodig is te gelooven, dat ieder menschelijk
schepsel aan den paus onderworpen is," begrijpen
wij, dat Filips deze bul zeer wel als brandraket
tegen den paus gebruiken kon \') ? ßn waar deze allen
4) Dat Bonifacius in deze bul op de boven (blz. 56) door ons aan-
gehaalde woorden van Bernard van Clairvaux zich beroept, zal hem
ANAGNI EN CONSTANZ. 71.
in den ban deed, die het reizen naar of van Rome
zochten te beletten, beantwoordde de koning dit door
bij parlementsbesluit zoowel dat reizen, als het uit-
voeren van geld, juweelen, paarden enz. naar Rome,
buiten zijne toestemming, op zware straffen te ver-
bieden.
Daar de crisis niet kon uitblijven, sloeg de paus
eerst nog den weg der onderhandeling in, begeerende
O. a., dat de gemeenschap der geestelijken met hun
wettig hoofd niet zou verhinderd worden, dat hem
het recht van benoeming tot alle kerkelijke ambten
zou worden toegekend, en dat de koning niet meer
beschikken zou over zuiver kerkelijke inkomsten,
ook niet over die van vacante bisschopszetels.
Op deze in zich zelf niet onbillijke eischen ant-
woordde de koning vrij gematigd. Hij betuigde veel
eerbied voor de Kerk te hebben, beloofde elk ge-
pleegd onrecht te zullen herstellen, maar gaf niets
van het gevraagde toe, en, na zich beroepen te
hebben op de wetten en gebruiken van zijn rijk,
hoopte hij dat de paus de goede verstandhouding
tusschen Rome en Frankrijk niet in gevaar zou bren-
gen , door een aanval te doen op — de vrijheden
en privilegiën van de Gallicaansche kerk.
Of de paus begreep, dat met een vorst die, zelfde
vrijheid der Kerk aanrandende, daarvan een ander
beschuldigde, die, zoo hij het al deed, althans gel-
diger kaperbrieven toonen kon, geen onderhandelen
zeker niemand ten kwade duiden, m.aar dat hij de laatste woorden, „el
(ad) jussum imperatoris," weglaat, om er iets anders, dat hem dienen
kon, voor in de plaats Ie zetten, is zeer oneerlijk. Vergel. Richter,
t. a. p. blz. 127.
72 ANACtNI EN CONSTANZ.
meer mogelijk was, willen we in \'timidden laten, maar
zeker is het, dat hij thans den koning en allen, die hem
steunden, den banbliksem naar \'t hoofd slingerde.
Nog eenmaal liet nu Filips in het Louvre zijne
volksvertegenwoordigers saamkomen, en met eene
kracht, welke aan den naamsoorsprong dier plaats
denken\') deed, trad hij tegen den paus op. Ja, er
werd zelfs eene beschuldiging tegen dezen ingebracht,
welke in het ongerijmde zich verliep, nl. die van
ketterij, simonie en tooverij, en daar de koning be-
loofde met bekwamen spoed een algemeen concilie
bijeen te roepen, besloot de vergadering aan dit
concilie te appeleeren, om Bonifacius te doen afzet-
ten. Van de geestelijken, nu talrijker dan de vorige
maal opgekomen, teekenden niet minder dan 2G pre-
laten en 11 abten de acte van appèl, en ook 9 kar-
dinalen keurden den maatregel goed, overtuigd dat
hun hoofd zich zeer wel zou weten te rechtvaardigen.
Toen dit besluit den volke bekend werd, ontving
de koning uit alle deelen des lands 700 adressen van
instemming.
De woede van den paus, „door wien en met wien,"
gelijk hij zich uitdrukte, alleen een concilie kon ge-
houden worden, deed Filips niet terugdeinzen. Door
zijn juristen gespoord, noodigde hij bisschoppen uit
verschillende landen, ja zelfs italiaansche kardinalen
op een concilie, te Lyon te houden, en aan den
on versaagden advocaat Willem van Nogaret, „den
bittersten der vijanden, die vóór Luther tegen de pau-
sen optrad" 2), werd de taak opgedragen den paus.
1) Sommigen leiden dien naam af van Rouvre = eikenwoud.
2) Mosheim, t. a. p. V. blz. 264.
-ocr page 89-ANAGNI EN CONSTANZ. 73.
willig of onwillig, op hei concilie te doen verschijnen.
Deze laatste vernomen hebbende dat Nogaret op het
kasteel Stagnia, in de buurt van Florence, was aan-
gekomen, en gedachtig aan de woorden, welke Pie-
ter Flotte hem eens had toegevoegd: „uw zwaard
bestaat slechts in woorden, maar dat van mijn
meester is echt," nam de wijk naar zijne vaderstad
Anagni, deels voor zijne veiligheid, maar ook opdat
hij daar, in dezelfde kathedraal, waarin over de beide
Frederiks den ban was uitgesproken, den Ksten gept.
1303 plechtig kon afkondigen: dat de onderdanen
van Filips den Schoone van den eed hem gezworen,
ontslagen waren, en dat Albert van Oostenrijk met
Frankrijk beleend was.
Daags te voren echter maakte Nogaret, van \'s pau-
sen doodvijand Sciara Golonna verzeld, zich van stad
en paleis meester, en ofschoon hun bende het „meure
Boniface" luide had doen weerklinken, werd den
84 jarigen paus, die zijne vijanden in vol ornaat af-
wachtte, geen haar gekrenkt, ja men scheen zelfs
met de vangst eenigszins verlegen te zijn.
Na drie dagen gevangenschap werd de paus äoor
de bevolking van Anagni wel ontzet en in triumf naar
Rome gevoerd, maar, om daar de Colonna\'s te ontgaan,
moest hij aan de Orsini\'s zich overgeven, en deze
hielden hem gevangen in \'t Vaticaan. Van Scylla in
Gharibdis te vallen, was voor den grijsaard te veel,
en was van hem voorspeld dat hij „als een hond"
sterven zou i), het verscheelde niet veel, want iedereen
4) De kluizenaar Pieter de Mouron, dien men legen zijn zin lot
paus had gekozen (Celestinus V), en die werkelijk onder de tiara
zuchtte, deed van zijn ambt afstand, en Bonifacius liet hem streng
ANAGNI EN CONSTANZ. 74.
voor zijn cipier aanziende, verviel hij tot razernij,
en de man, dien men den laatsten vertegenwoor-
diger van \'t hiërarchisch ideaal der middeleeuwen,
den laatsten kampioen voor de vrijheid der theocra-,
tie, ja den Brutus van \'t pausdom noemen kan, stierf
41 October 13031).
De haat van Filips daalde niet met hem ten grave,
en al werd ook door bidden en smeeken verhinderd,
dat het lijk van Bonifacius uit de aan den ingang
van St. Pieter gebouwde kapel werd weggenomen
om openlijk verbrand te worden, de aureool, welke
het hoofd van „Christus\' Stedehouders op aarde" sinds
eeuwen omscheen, was. voor goed verbleekt. Het
geheim, om de aanmatigingen van den pauselijken
Stoel te kunnen braveeren, was den koningen open-
baar geworden; de dubbelster, die zoo lang aan den
hemel van het constitutioneel systeem der middel-
eeuwen geschitterd had, begon te dalen, en van
nu voortaan openbaart zich, vooral in Frankrijk,
een toenemend streven om de Kerk niet slechts
terug te dringen binnen de canonieke grenzen, maar
om haar te plaatsen onder de voogdij van den Staat.
Met ijzeren volharding werd dit voornemen door-
gezet, en toen na de kortstondige regeering van
Benedictus XI een nieuwe paus moest gekozen wor-
den, werd door de franschgezinden zóó gewerkt op
de vijftien kardinalen, die daartoe geroepen waren.
bew.iken op \'t kasteel Fumone in Campanië. Deze zou v.an zijn op-
volger geprofeteerd hebbeji: „intravit ut vulpes, regnavit ut leo,
raortuus est ut canis."
1) Bousquet, Histoire. II. p. 528—i\')44; Schlosser, t. a. p. VHI.
blz. 1 en V. ; Jervis, Hist. I. p. 58 etc. ; Mosheim, t. a. p. V. blz. 263 en v. ;
Broes, t. a, p. II. 136 en v.
ANAGNI EN CONSTANZ. 75.
dat deze het, na elf maanden beraadslaging, nog
niet eens konden worden, en de inwoners van Pe-
rugia hen eindelijk, door hunne vergaderplaats van
het dak te berooven en den aanvoer van levensmid-
delen te beletten, tot het doen eener keuze moesten
dwingen. Bertrand de Got, aartsbisschop van Bor-
deaux, tot heden een voorstander van Bonifacius,
werd gekozen, maar \'t zij door een geheim verdrag
met Filips gebonden \'), \'tzij afkeerig van den strijd,
welke in Rome met groote bitterheid tusschen de
Colonna\'s en Orsini\'s gevoerd werd, hij ging de
Alpen niet over, maar koos, na enkele jaren in
Zuid-Frankrijk gezworven te hebben, in 1308 Avig-
non tot zijn residentie. Al behoorde deze stad ook
aan den koning van Napels, en al werd zij zelfs
later door den paus gekocht (1348), de hoofden der
Christenheid boetten door hun verblijf aldaar een
groot deel van hun invloed in, en van monsters van
onzedelijkheid, door fransche hofbisschoppen omringd
en geregeerd, was zeker weinig te wachten, als liet
er op aankwam het goed recht der Kerk tegen de
aanmatigingen der kroon te handhaven.
We zullen niet spreken over den eersten fransehen
paus Clemens V, die alles herriep wat Bonifacius
tegen Filips had durven uitvaardigen, zoodat hij zelfs
Nogaret, na een nooit volbrachte luttele boete, in
gunste aannam; er niet op wijzen, dat aan den
»
i) Hot verhaal omtrent „dc zes voorwaarden" rust vooral op het
bericht van den Gibbellijnschen schrijver Villani. Do beer Rabanis
heeft in zijn „Clement V et Philippe le Bel" (Paris \'58) aangetoond,
dal beider samenkomst in de abdij vaii St. Jean d\'Angely geen pla.ats
kón hebben.
ANAGNI EN CONSTANZ. 76.
wm
koning de tienden der geestelyke goederen gedurende
vijf jaar werden afgestaan, noch uitweiden over de bul
„Ad providam Christi vicarii," waarbij de orde der
Tempeliers aan de heb- en heerschzucht van Filips
werd prijs gegeven i), maar slechts de aandacht ves-
tigen op een drietal zaken, welke, der Gallicaansche
kerk ten nadeele, werden doorgedreven.
Sedert in de dagen van keizer Gonstantijn de gees-
telijke stand als een afzonderlijk lichaam erkend en
met allerlei voorrechten beschonken werd, had zij
niet alleen zeer spoedig hare eigene advocaten, maar,
werd zelfs een deel der rechterlijke bevoegdheid aan
de bisschoppen verleend. Bepaalde eene constitutie
van Gonstantijn van het jaar 331, dat wanneer in
eenig geschil ook maar ééne partij zich op de bis-
schoppelijke rechtbank beriep, de zaak haar overge7
laten en hare uitspvaken door eiken rechter moesten
voltrokken worden, in het Westen was de macht
der kerkelijke rechtbank zoo groot niet, en de ka-
rolingische wetgeving erkende alleen dat kerkelijke
zaken, tot welke echter ook huwelijkszaken en testa-
1) Had de paus, op aatidraug van {"\'jlips, te Vienne een concilie
bijeen doen komen ook om de Tempelier^ te veroordeelen : ter eere
van bet fransche episcopaat vermelden wc, dat slechls 4 van de 40
aanwezige bisschoppen zich tot zoo iets lieten gebruiken. Nu moest
Clemens het alleen op zich nemen, en met wat weerzin hij het
deed, moge blijken uit zijiie verklaring, dat hij meer uit voorzichtig-
heid, dan naar rechlsaanwijzing (per provisionis potius quam*con-
demnationis viam) handelde. Trots dit alles la.it zekere abt Raymond
(Du Catholicisme dans les sociétés modernes. Paris \'47. p. 250) het
voorkomen, alsof Rome hierin .naar plicht cn geweten handelde. „II
retrancha sa main droite pour sauver son coenrl"
ANAGNI EN CONSTANZ. 77.
menten gerekend werden, door de bisschoppelijke
rechtbanken behandeld mochten worden
De Kerk echter openbaarde het streven hare rechts-
macht steeds uit te breiden, en daar bovendien,
volgens afrikaansch gebruik, den bisschoppen het
beschermen van armen, weduwen en weezen door
Capitularia was opgedragen, werd het allengs ge-
woonte, dat allerlei burgerlijke zaken, waarbij een
eed te pas kwam, waarin een punt van zonde werd
aangeroerd of die met de kruistochten in verband
stonden, voor de kerkelijke rechtbanken \'behandeld
werden. Dat de Kerk in hare rechtspleging zulk eeiie
mild vloeiende bron van invloed en voordeel kbn
vinden, is ook hieruit te verklaren, dat hare behari-
\'deling van zaken zich kenmerkte door eenvoud ën
minkostbaarheid, ja voor de schamele gemeente,
op welke het leenrecht geen bétrekking had, was
de rechtbank der Kerk eene toevlucht, te meer daar
deze zich ten taak stelde, óveral tusschen beide te
treden, waar de wereldlijke macht weigerde of na-
latig bleef.
Daar die kerkelijke rechtspleging ook tot vele mfs-
bruiken aanleiding gaf\'i) en der feodale aristocratie
een aanstoot was, wérden er allengs pogingen aan-
gewend haar te beperkén. Reeds Filips August riep
eene vergadering van baronnen te Rouaan samen
(1201) om de grenzen der kerkelijke rechtsmacht te
beperken; Lodewijk de Heilige bepaalde, dat zij alleen
1) Dat hot zich afgeven met allerleiVechtszaken ook op (Je kerkelijke
personen een nadeeligen invloed had, bewijst de bepaling, op hel
concilie van Rheims (-1131) gemaakt, waarbij dit althans den mon-
niken verboden word, dewijl hel de gieriglieid in de hand werkte.
ANAGNI EN CONSTANZ. 78.
kennis mocht nemen van zaken, waarbij ketterij of
huweUjk te pas kwam, en door zijn zoogenaamde
Plaids de la Porte of billijkheidsgericbten, zocht hij
het tusschentreden der geestelijken minder noodig
te maken i). Zelfs werd er ten jare 1329 eene
merkwaardige bijeenkomst gehouden van burgerlijke
en geestelijke personen, waarin Pieter de Gugnières,
advocaat-generaal van het parlement, betoogde dat
de fransche prelaten zelve afstand behoorden te doen
van de rechtsmacht, welke zij als feodale heeren be-
zaten, om zich alleen te bepalen tot het geestelijk
gebied, te meer daar zij van hun geestelijk gezag
misbruik maakten om tot berusten in hunne von-
nissen te dwingen. Ja er werd zijdelings een aan-
val gewaagd op de gepriviligieerde rechtsbedeeling
der geestelijken, eertijds door Justinianus hun ge-
waarborgd, terwijl terecht geklaagd werd over het
feit dat men kinderen, gehuwde mannen en bastaar-
den de tonsuur verleende om hen door die opneming
in den geestelijken stand aan den arm der wereld-
lijke macht te onttrekken 2). De aartsbisschop van
Sens en de bisschop van Autun verdedigden met
ijver hun recht, beloofden zelfs dat enkele mis-
bruiken zouden afgeschaft worden en, hoewel hier
geen beslissende maatregelen genomen werden, stelde
1) Deze Plaids de la Porte, waariji rechtschapen per.soncn, ook
al hadden zij van \'t recht geen studie gemaakt, zitting hadden, werden
onder de eiken van Vincenncs gehouden, voor ieder die komen wilde.
Deze zelfde Lodewijk beperkte ook de excommunicatie door de bis-
schoppen en onderwierp geestelijken, als het burgerlijke laken gold,
aan zijne eigene rechtbank (1239).
2) Tegen die „ordinatiën zonder titel" had reeds het concilie v.an
Chalcedon (451) zijne stem verheven.
ANAGNI EN CONSTANZ. 79.
de kroon toch zekeren termijn voor de vervuUing
der beloften, met bedreiging, des noodig, zelve de
misbruiken te keer te zullen gaan.
Of de Kerk nalatig bleef kunnen we niet melden,
maar als Bonifacius VIII in zijne bul „Glericis laï-
cos" van een „ouden haat" tusschen geestelijken en
leeken spreekt, ziet dit vooral op de verbittering
door de rechtspleging gewekt, en sedert dien tijd
werd de geestelijke rechtsmacht onder allerlei voor-
wendsels en met behulp van allerlei distinctiën be-
snoeid. Men begon dan ook den leeken te verbieden
recht bij de Kerk te zoeken, en eindelijk werden zelfs
zaken, waarbij de vaste goederen der Kerk betrok-
ken waren, door den burgerlijken rechter behandeld i).
Maar ook al ware de Kerk in het bezit harer al-
lengs aangeslibte rechtsmacht gebleven, deze zou toch
verlamd zijn geworden door eene nieuw opkomende
theorie. Reeds in de tweede helft der IS^c eeuw ko-
men er enkele voorbeelden voor, dat men zich van
een vonnis der kerkelijke rechtbank öp de kroon
beriep; maar omstreeks de helft der 14^0 kwam de
theorie op, dat de koning bron der rechtsmacht is en
dat hij dus recht heeft te onderzoeken of deze ook
misbruikt wordt, en zoo ja, dat misbruik te herstel-
len. De reeds genoemde Cugnières ontwikkelde deze
theorie op zulke wijze, dat er weldra gesproken werd
van het in de fransche kerkgeschiedenis zoo beruchte
appèl comme d\'abiis (appelatio tanquam ab abuso) 2).
1) Fleury, Discours. II. p. 7 etc.; Richter, t. a. p. blz. 07, 130,
G13 en v.; Broes, t. a. p. II. blz. 124 cn v.
2) Mon verzekert ilat onder Fr.ms I de naam voor hot eerst in
gebruik kwam. Jung. La France et Rome. P.aris \'74. j). 87.
ANAGNI EN CONSTANZ. 80.
Bij ordonnantie van het jaar 1539 werd het „appèl
comme d\'abus" wettig geregeld, en ofschoon het •
alleen werd toegelaten als de geestelijke rechtbank
inbreuk had gemaakt op het gebied der wereldlijke,
gezondigd had tegen de vrijheden der Gallicaansche
kerk, tegen canones, koninklijke ordonnantiën of
vonnissen van het parlement, het werd later vaak
onder de beuzelachtigste voorwendsels dermate uit-
gebreid, dat de vrijheid der Kerk er ernstig door
bedreigd werd. Telkens wendde de geestelijkheid
zich tot de kroon, met verzoek nauwkeurig te om-
schrijven: in welke gevallen het appèl geoorloofd was,
maar het antwoord was óf onbepaald en ontwijkend,
of alles liep af met een vermaning aan de burger-
lijke rechters, om niet al te ver te gaan, en waar
de Kerk gedwongen werd, nu eens om een excom-
municatie op te heffen, dan eens om het laatste
oliesel toe te dienen, straks weder om in gewijde
aarde een graf te delven voor hen, die, als buiten
gemeenschap met de Kerk gestorven, daarop geen
aanspraak konden maken, was het appèl een prac-
tisch middel om de Kerk te verhinderen, bare waar-
digheid door het uitoefénen der tucht te handhaven i).
1) Do Marca, De Concordia. IV. cap. 19. § 3, cap. 20,21; Bordas-
Dem. Essais, p. 228; Richter, t. a. p. blz. 622.
Dat er ten voordeele van het appèl ook wel een en ander in \'t mid-
den tc brengen is, moge blijken uit het feit, dat de bisschop van
Parijs in 1260 een statuut gaf, waarbij den geestelijken bevolen werd
de kerkelijke begrafenis te weigeren aan personen, die in hun tes-
tament de Kerk niet bedacht hadden. Ook konden de geestelijken
zelve van het appèl gebruik maken, als zij meenden door eene wereld-
lijke rechtbank onbillijk behandeld te zijn en den Ilugenooten was
het later welkom, om tot op zekere hoogte aan de dwingelandij der
Ultramontanen te ontkomen. Hoe hevig het concilie Van Trente zicli
ANAGNI EN CONSTANZ. 81.
Werd de Kerk in hare inwendige belangen niet
ontzien, het is te verwachten dat het met het uit-
wendige niet beter zou gaan. Reeds uit de bepaling,
op enkele conciliën gemaakt, dat de inkomsten der
vamnte bisschopszetels ten voordeele der Kerk moesten
aangewend worden, blijkt dat dit niet immer ge-
schiedde. Of het een gunst was door de Kerk be-
wezen, dan wel een recht dat den vorsten, uit
kracht der betrekking waarin oudtijds tal van bisschop-
pen als leenmannen tot de kroon stonden, toekwam,
wenschen wij niet te beslissen, maar zeker is het,
dat de koningen al zeer vroeg aanspraak maakten
op de inkomsten van vacante bisschopszetels, waar-
uit volgde, dat zij ook gedurende vacaturen de klei-
nere ambten der diocese te begeven hadden. Dat
zoogenaamde Droit de Régale was een belangrijke
bron van inkomsten voor de kroon, maar aangezien
het hoogst ongunstig werkte op de spoedige vervul-
ling der vacaturen, had men liet in enkele diocesen
afgekocht, en Bonifacius VIII deed eene poging om
de regalia geheel opgeheven te zien. Filips de Schoone
was daarvoor echter de man niet en, gedachtig aan
het woord van den beroemden Pasquier, die naar
aanleiding van de regalia schreef: „s\'il y a obscu-
rité en nostre histoire, c\'est celle-cy," willen wij een
koning, die blijkens zijne muntwetten en zijne uit-
plundering der Joden voor geen middel terugdeinsde
om zich geld te verschaffen, niet hard vallen dal
ook tegen het appèl verzetlo, de gezanten van Karei IX bleven on-
verbiddelijk. In den storm der revolutie giug hct niet onder, en
nog onder de regeering van Napoleon III gaf hel arbeid aan den
staalsiaad.
G
-ocr page 98-ANAGNI EN CONSTANZ. 82.
hij op zijn recht bleef staan. Hij riep dan ook zijne
Algemeene Staten bijeen, liet het recht op de re-
galia op nieuw vaststellen en 23 Maart 1302 ont-
ving de bisschop van Auxerre zelfs een schrijven,
waaruit blijken moest, dat, even als de inkomsten
van een burgerlijk leen aan de kroon vervielen als
de bezitter stierf en zij ze genoot tot er een ander
mede begiftigd was, zoo ook de inkomsten van alle
vacante bisschopszetels haar toekwamen. Ja van elke
vacante prebende of waardigheid heette het: „dis-
ponimus nostro jure." Erger werd het nog, toen de
eerste vorst uit het huis van Valois in zijne zooge-
naamde „Philipine" beweerde dat de regalia zouden
geeischt worden niet slechts van beneficiën, die wer-
kelijk vacant waren, maar ook van zulke die het
naar recht behoorden te wezen, voor zoover zij, die
ze genoten, geen wettigen canonieken titel hadden.
Wel protesteerde Benedictus XH hevig, klagende
tevens over sommige ambtenaren die, onder voor-
wendsel van het regale, de kerkegoederen zelfs ver-
vreemdden , doch — hij woonde te Avignon en mocht
toezien, of liever aanzien\').
Reeds genoeg voerden wij aan ten bewijze, dat
de nederlaag door het pausdom te Anagni gele-
den, hare nawerking op de Gallicaansche kerk ge-
voelen deed, maar aan ééne zaak zou toch weldra
een einde komen, nl. aan het overwicht der fransche
kroon op de pausen te Avignon. Dank zij de onver-
1) De Marca, De Coiicordiîi. VIII. cap. XVII,22; J.DcM.iistre,De
l\'Eglise Gallicane. Lyon. \'72. p. H7; Dupin, Manuel du droit public
ecclésiastique Français. Paris. Avril \'GO. p. XIV, 357 Art. 33; Vol-
taire, Siècles. III. p. 409.
ANAGNI EN CONSTANZ. 1441.
poosde klachten der Romeinen, zou de ballingschap
uit de eeuwige stad niet langer duren dan die der
Joden uit Jeruzalem, en trots de kunstgrepen zoo
meesterlijk door den hertog van Anjou in \'t werk
gesteld, hield Gregorius XI den 17deii Januari 1370
zijn intocht in Rome. Vond hij de heilige stad in
den jammerlijksten toestand^), de Babylonische ge-
vangenschap was toch ten einde, maar om weldra
plaats te maken voor iets ergers. Wij bedoelen het
schisma, waarin Frankrijk niet alleen een groote rol
speelde, maar dat niet eindigde, zonder dat begin-
selen werden toegepast, welke lijnrecht inliepen tegen
de leer van Rome\'s kerk; beginselen, die tot op den
dag van heden worden beschouwd het eigenaardig
karakter der Gallicaansche kerk te beheerschen.
Toen nl. Gregorius XI een jaar na zijn terugkeer
in Rome stierf, bestond het concfave, dat een op-
volger te kiezen had, uit zestien kardinalen, onder
welke twaalf Franschen. Waren deze laatste het
eens geweest, zij hadden wederom een landgenoot
op den H. Stoel kunnen plaatsen, maar eene min-
derheid onder hen liet zich, \'t zij door de magistra-
ten van Rome, \'t zij door de bedreigingen van het
te hoop geloopen gepeupel overhalen, om mede hunne
stem te geven aan den aartsbisschop van Bari, die,
hoewel Italiaan, door een langdurig verblijf aan
\'t Avignonsche hof goed in- en met Frankrijk be-
kend was. Urbanus VI echter, door een tijdgenoot een
„homo furiosus" genoemd, wist zich niet bemind te
maken, en daar hij beslist weigerde aan Frankrijks
leiband te loopen, ja zelfs dreigde het collegie der
l) Zie daarover een citaat uit llefele bij Pierson, t. a. p. III. blz. 480.
(5*
-ocr page 100-ANAGNI EN CONSTANZ. 84.
kardinalen derwijze te vermeerderen, dat de Italianen
daarin het overwicht kregen, weken de twaalf tra-
montaansche kardinalen eerst naar Anagni, later
naar Fondi uit, en toen het hun gelukt was nog drie
Italiaansche collega\'s tot zich te trekken, waagden zij
het, onder voorwendsel dat de verkiezing niet vrij
was geweest en de aartsbisschop van Bari derhalve had
moeten bedanken, Urbanus VI af te zetten. Op den
20sten Sept. 1378 werd aan den kardinaal Robert van
Genéve de tiara toevertrouwd, en toen deze haar
aannam onder den naam van Clemens VII, begon
er een schisma, dat de Roomsche kerk tot in hare
grondslagen schokte. De fransche vorst stelde, ofschoon
hij met de malcontenten van Anagni in betrekking
had gestaan, toch een langdurig onderzoek te Rome
in, en besloot, na met zijn parijsche theologen ge-
raadpleegd te hSbben, voor Clemens VII partij te
kiezen, die nu natuurlijk naar Avignon trok en er
zich weldra in verheugen mocht dat hij mede erkend
werd door Schotland, Sicilië, Savoye, Cyprus en
zelfs door het machtige Spanje.
Frankrijk had evenwel weinig reden blijde te
zijn dat het weder een Avignonschen paus had,
want Clemens, door éen stoet van 36 kardinalen
omringd, moe.st, om deze te doen leven gelijk men
dat in Avignon gewoon was, der Gallicaansche kerk
zware lasten opleggen. Om de pauselijke schatkist
te vullen, werden de zoogenaamde „annalen," de in-
komsten , welke eene vacante prebende het eerste jaar
aan het consistorie opbracht i), scherpelijk door den
1) Al verzekert de Marca ook ten opzichte der aimaten: „Avarillam
hujus mali originem esse non ambigo," toch schijnen zij omstreeks
ANAGNI EN CONSTANZ. 85.
paus geïnd, ja geëischt van probenden, welke geen
consistoriale inkomsten opleverden, en daar het ein-
delijk zoover kwam, dat men de inkomsten van de
eerste drie jaar vroeg, zagen enkele geestelijken zich
gedwongen te gaan bedelen. Ook de tienden werden
zoo onmeedoogend van alle kerkelijke goederen ge-
heven, dat de parijsche academie zich genoodzaakt
zag tot ernstig verzet. Voegen wij hier nog bij dat
het Roomsche en het Avignonsche hof met elkaar
wedijverden in het uitvinden van allerlei middelen
van afpersing, zoodat alles in hemel en op aarde te
koop werd geboden, dan laat het zich begrijpen dat niet
alleen Frankrijk maar alle Christenvolken van Europa
een einde wenschten te maken aan het schandaal,
dat twee „stedehouders van Christus" elkander onop-
houdelijk vervloekten en de Kerk ten gronde richtten.
Gemakkelijk op te lossen was intusschen de kwestie
niet, want was een der pausen onwettig, dan ook
alles wat door dezen verricht was, en waren bei-
den onwettig, dan was de Kerk een tijdlang zonder
wettig hoofd geweest en dus in een toestand van
anarchie. Bovendien, wie zou in dezen beslissen?
Natuurlijk een algemeen concilie, maar de roomsche
(Ie 4\'lc eeuw een deel der inkonislen geweest te zijn, welko niouw
benoemden, ter dekking van allerlei onkosten, aan do boven heji
staande geestelijken, uit de opbrengsten van het eerste jaar betaal-
den, als ,jus deportuum." Later eigenden de pausen zich dat geld
toe, ja nieuw benoemden moesten hel dikwijls vooruit storten, en wel
naar een zeer hooge schatting. Stierf een nieuw benoemde spoedig,
dan kwamen zij, die hem vaak dal geld hadden voorgeschoten, daarbij
to kort. Vergel. De Marca, De Concordia, Lib. VL cap. VIII; Ricli-
ler, l. a. p. blz. 713, 718; Burnet, Historie van de Reformatie der
Kerke in Engeland. Amst. 168G. I. Bijvoegsel, blz. 119.
ANAGNI EN CONSTANZ. 86.
paus (Bonifacius), wilde er zoo weinig van hooren
dat hij bij Encyclica van 1 Maart 1391 het plan om
te dien einde eene kerkvergadering te houden voor
zondig verklaarde, terwijl de fransche regeering er
mede zóó afkeerig van was dat Jean Rousse, pro-
fessor aan de parijsche academie, in de gevangenis
geworpen werd omdat hij er van had durven reppen.
In weerwil van dat alles komt der parijsche academie
de eer toe dat zij met onverdroten ijver haar best
deed de breuke der Kerk te heelen. Haar kanselier
Pieter d\'Ailly, gesteund door een Gerson, een Cle-
mangis en anderen, wist het eindelijk zoover te
brengen, dat men de leden der academie mocht
bijeenroepen om althans de vraag te stellen: op wat
wijze kan de gescheurde Kerk weder tot één gebracht
worden? De „via cessionis," beide pausen tot af-
stand te bewegen, opdat dan de wederzijdsche kar-
dinalen een nieuwen paus konden kiezen, werd
voorgeslagen, maar toen men den Avignonschen paus
op dien weg zocht te doen wandelen, werd hij zóó
toornig dat een doodelijke aanval van beroerte er
het gevolg van was, en zijne kardinalen, niet te
bewegen ditmaal geen conclave te houden, kozen den
stijfhoofdigen Pedro de Luna, die zijn naam Benedictus
(XIII) zoo weinig eer zou aandoen, dat hij het „cedo"
nooit zou uitspreken. Wel werd hem de „voie de
session" voorgesteld, doch daar hij na lange onder-
handeling beslist weigerde, besloot de Gallicaansche
kerk op eene vergadering, te Parijs in 1397 gehou-
den, hem de gehoorzaamheid op te zeggen, wat dan
ook bij koninklijk edict van 27 Juli 1398 geschiedde.
Alles wat de paus deed, zou als van geenerlei waarde
worden beschouwd; elk appèl aan den paus, gedu-
ANAGNI EN CONSTANZ. 87.
rende deze „soustraction d\'obédience" gedaan, zou
door den metropolitaan, en ter laatster instantie door
het provinciaal concihe\'behandeld worden, ja door
allerlei beschikkingen keerde men zooveel moge-
lijk terug tot den toestand waarin de Gallicaan-
sche kerk verkeerde vóór zij tot Rome in betrekking
kwam.
Op één punt mislukte dit echter geheel, want toen
men ook weder de vrije verkiezingen zocht in te
voeren, bleek het maar al te duidelijk, dat de Staat
daarmede niet gediend was. Koning, parlement en
mtnisters lieten hun invloed bij \'t benoemen tot hooge
ambten in die mate gelden, dat de vrijheid der Kerk
steeds minder, hunne macht over haar steeds grooter
werd, en de meerderheid der geestelijken zag spoe-
dig in, dat men zich door de doctoren der Sorbonne
op een weg had laten leiden, die voor de Kerk aller-
noodlottigst was. Eenig medelijden met den paus, in
zijn paleis te Avignon een gevangen man, kwam er
ook bij, en de reactie werd er eindelijk zoo machtig,
dat bij koninklijk besluit van 30 Mei 1403 Benedictus
weder als paus erkend werd.
Natuurlijk had hij een en ander moeten beloven,
O. a. dat hij bij overlijden of afstand van zijn tegen^
stander, mede afstand zou doen, maar vooral: dat
hij een concilie zou bijeenroepen, zich aan zijne uit-
spraken zou onderwerpen en inmiddels goedkeuren
wat in en over de Kerk tijdens het interregnum be-
sloten was. Daar Benedictus later maar deed alsof hij
niets beloofd had, vergaderde de geestelijkheid den
21stcii December 1406 op nieuw, en verklaarde zeer
bepaaldelijk, dat er een algemeen concilie mocsl samen-
komen om de zaak der Kerk te berechten. Nu ook
ANAGNI EN CONSTANZ. 88.
de koning den beiden pausen i) weten deed, dat,
indien vóór den eerstkomenden Hemelvaartsdag de
eenheid niet hersteld was, Frankrijk van beide pau-
sen zou afscheid nemen om eene nationale kerk te
vormen, begonnen de kerkvorsten eindelijk te onder-
handelen. Geen van beiden wilde echter wijken, en
Benedictus achtte het zelfs oorbaar Frankrijk en de
academie met het interdict, den koning met afzet-
ting te dreigen. Een kreet van verontwaardiging ging
in Frankrijk op; men verklaarde, dat de „via cessio-
nis" werd opgegeven en dat men zich onzijdig zou
houden tot een algemeen concilie bijeen kwam. Dit
zou nu toch eindelijk komen, want toen Benedictus
het belegerde Avignon was ontvlucht om te Perpignan
den loop der zaken af te wachten, ging een aantal
zijner kardinalen naar Rome, vereenigde zich te
Livorno met die van den te Rome zetelenden Grego-
rius Xn en na rijp beraad werd tegen den 25sten Maart
1409 een algemeen concilie te Pisa uitgeschreven.
. De Gallicaansche kerk maakte zich intusschen den
^^lijd ten nutte om het recht van appèl te regelen,
dat ter hoogster instantie aan het provinciaal con-
cilie werd toegekend, \'twelk elk jaar gedurende eene
maand zou bijeenkomen. De vrije verkiezing werd
zooveel mogelijk hersteld, terwijl de bisschoppen door
den metropolitaan, deze weder door het provinciaal
concilie zouden bevestigd worden. Zelfs werd voor-
geschreven, dat de geestelijke gerechtshoven , inge-
val van verschil, aan de gewone wet boven\' die van
1) Hendrik IV van Engeland richtte mede een schrijven aan Gre-
gorius, waarin hij ver/.ekert, dat de oorlogen, uit het schisma ont-
staan, al aan ruim 200,000 menschen het leven gekost hadden.
ANAGNI EN CONSTANZ. 89.
Rome\'s kanselarij de voorkeur zouden geven. Uit
dit alles blijkt duidelijk, dat, hoe gehecht de toon-
gevende theologen dier dagen ook aan den paus
waren, men hem toch niet onmisbaar achtte voor
het zijn of het normaal-zijn der Kerk.
Dat de Gallicaansche kerk op het inmiddels te
Pisa bijeengeroepen concilie een overwegenden in-
vloed bezat, blijkt niet alleen uit het feit, dat 8 van
de 24 kardinalen en 96 van de ongeveer 200 aan-
wezige of vertegenwoordigde bisschoppen tot haar
behoorden, maar vooral uit de aanneming der door
Gerson verdedigde stelling: dat de Kerk, uit kracht
der inzetting van Christus, zelfstandig was ook zonder
paus. In de 14de zitting werd dan ook besloten, dat het
concilie de geheele Kerk vertegenwoordigde en macht
bezat over het schisma uitspraak te doen. De beide
pausen werden dienvolgens afgezet en een nieuwe
(Alexander V) verkozen, en daar de eerste niet in
dit vonnis berustten en in enkele landen erkend
bleven, zagen de leden der ééne heilige Kerk, met
verbazing, dat zij drie hoofden had en, daar allerlei
misbruiken voortduurden, wel min of meer op een
driehoofdig monster geleek i).
Gelukkig noopten napelsche wapenen Johan XXIII
(reeds in 1410 Alexander V opgevolgd) zich in de
armen van keizer Sigismund te werpen, en nadat
deze hem genoodzaakt had een concilie bijeen te
roepen, en wel aan deze zijde der Alpen, stroomde
1) Mosheim, t. a. p. V. blz. 389 cn v.; Hase, t. a. p. blz. 298;
Pierson, t. a. p. IV. blz. 339 en v.; Jervis, Hist. I. p. 82 etc.; Rossuel,
Defcnsio declarationis Cleri Gallicani. Lib. V. cap. I.
ANAGNI EN CONSTANZ. 90.
in October 1414 een heir van honderdduizend men-
schen naar Gonstanz i).
Al wat het Westen aan priesterlijke en vorstelijke
glorie bezat, werd daar gedurende langen tijd besche-
nen, door het licht, dat zich een weg baande, door de
vier en twintig gothische vensters der eenigszins som-
bere vergaderzaal, en op de acht en veertig steenen
banken, toen met dons en fluweel bekleed, zaten de
mannen neder, die op kerkelijk of staatkundig ge-
bied het lot van Europa in handen hadden.
Dat ook hier Frankrijk het zwaarste gewicht in de
schaal legde, bleek uit de aanneming van een voorstel
van den kardinaal d\'Ailly, volgens hetwelk men, om
de macht der overgroote meerderheid ultramontaan-
sche prelaten te breken, niet hoofdelijk, maar bij
vertegenwoordigde natiën stemmen zou 2).
Hiermede was het lot van Johannes XXIH beslist,
en de man, die met zóó schitterenden stoet Gonstanz
was binnengetrokken, dat 1600 paarden tot zijn ge-
volg behoorden, en die in dé vergaderzaal met den
keizer onder één troonhemel zat, was blijde, dat hij,
als stalknecht vermomd, de rijksstad ontvluchten kon 3).
Zijn opvolger Martinus V werd, ten dage zijner ver-
1) Ook 2700 lichtekooien.
2) Dat de curie hier bepaald een nederlaag leed, blijkt reeds uit het
feit, dat er volgens het katholieke dogma geen landskerken beslaan
;(] kunnen, terwijl hier bovendien do afgevaardigden der vorsten en dc
tot hen behoorende doctoren in godgeleerdheid en kerkelijk recht,
als stemhebbend erkend werden.
3) Wegens verschillende misdrijven\' afgezet, bleef hij voorloopig
een gevangene in Duitschland. Gregorius XII deed 29 Mei of 4 Juli
■1415, bij monde van Karei de Malestata, afstand, en Benedictus XIII
werd 1 April of 26 Juli 1417 afgezet als ketter tegen hel artikel van;
de ééne Katholieke kerk.
t\'
ANAGNI EN CONSTANZ. 91.
kiezing (11 Nov. 1417), wel in feestelijken optocht
door de straten geleid en verliet eindelijk met groote
praal de stad, maar aan het pausdom was eene wonde
toegebracht, aan welke het vooral in Frankrijk lang
zou bloeden, want de suprematie van het concilie
boven den paus was van nu voortaan duidelijk.
Al verzekert Bellarminus ook dat de netelige kwestie
aangaande de verhouding van den paus tot het concilie
eerst te Pisa opkwam, als gevolg van het schisma,
toch blijft het waar, dat zij sinds eeuwen onder de
asch sluimerde. Reeds het concilie van Chalcedon
had, blijkens zijn 28sten canon, aan den H. Stoel van
Constantinopel dezelfde voorrechten verleend, als aan
dien van Rome, en al protesteerde Leo de Groote
ook tegen dien canon, ja al verbrak hij dien ooki),
toch werd het sinds dien tijd openbaar, dat er in
het Katholicisme twee beginselen waren, nl. deleer
van de opperheerschappij van het concilie, en de leer
van de oppperheerschappij van den paus, die vroeger
of later met elkander in botsing moesten komen.
Hoe krachtiger het pausdom zich ontwikkelde, hoe
meer het gedurig op den voorgrond stelde dat aan
den H. Stoel het hoogste gezag toekwam; maar
beweren was nog geen bewijzen, en wettig uitge-
maakt werd het eerst ten jare 1870.
Vooral in Frankrijk werd de leer: het concilie staat
boven den paus, door zeer velen verdedigd. Pieter
1) Bossuet (Defensio declarationis CIcri Gallicani. Lib. VIII. cap. 3),
betwist dcti Ultramontanen liet rdcht, zich voor huinio suprematie
van den paus over het concilie op dal feit te beroepen, daar Leo toen
niets meer deed dan dc beslaande canones, omtrent dc rangorde der
bisschopszetels, door dien Canon geschonden, handhaven.
02 ANAGNI EN CONSTANZ.\'
d\'Ailly had zich reeds omstreeks 1380 de gunst der
parijsche academie verworven, door in zijne geschrif-
ten, de Algemeene kerk, welke op het concilie hare
stem verheft, boven die van Rome te plaatsen, en
wanneer wij den blik slaan in de talrijke geschriften
van zijn beroemden leerling Joh. Gharlier Gerson,
dan blijkt, dat een groot deel daarvan gewijd is
aan het verdedigen van de opperheerschappij der
conciliën, terwijl dat alles niet belette, dat Gerson
zich den titel van „Doctor Ghristianissimus" ver-
werven kon.
Dat deze kwestie op het concilie van Gonstanz,
waar het op het afzetten van een paus aankwam,
aan de orde moest komen, is duidelijk, en de fran-
sche doctoren konden op grooten bijval rekenen,
toen zij o. a. beweerden: dat de Kerk noodzakelijker
is dan de paus, omdat men wel buiten den paus,
niet buiten de Kerk kon behouden worden; dat de
Kerk beter is dan de paus, omdat de paus er is ter
wille van de Kerk, en bet doel meer is dan het
middel; dat de Kerk eerwaardiger is dan de paus,
omdat Christus haar onophoudelijk de gaven verme-
nigvuldigt, iels dat bij den paus geen plaats heeft;
dat de Kerk sterker is dan de paus, daar ketterijen
en misdaden niet haar, wèl\'den paus overheeren;
dat de Kerk standvastiger is dan de paus, daar zij
nooit, de paus wèl van het ware geloof is afgeweken.
De groote slag werd echter in de 4\'ic en 5\'ic zitting
geslagen, want trots den feilen tegenstand van de
vertegenwoordigers der Raliaansche natie wérd daarin
niet alleen vastgesteld: dat de heilige Synode van
Gonstanz een algemeen Concilie was, wettig in naam
des H. Geestes vergaderd, en dat het, als de strijdende
AN AGNI EN CONSTANZ. 93
Kerk vertegenwoordigende, van den Heer Jezus eene
macht had ontvangen, waaraan allen in de Kerk
moesten gehoorzamen, maar er werd zelfs gedecre-
teerd , dat een iegelijk, wat waardigheid hij ook be-
kleedde, de pauselijke zelfs niet uitgesloten, die zich
zou verzetten tegen de statuten van dit concilie, „of
van een ander algemeen concilie wettig bijeengeko-
men," naar verdienste zou gestraft worden, des noo-
dig met behulp der wereldlijke macht i).
Dit was dan de eerste maal dat zich de Kerk van het
Westen rond en open hooren deed over de verhou-
ding van paus en concilie, maar hier is dan ook het
punt waar zich de stroom der zoogenaamde ééne Kerk
in tweeën scheidt. Ultramontanisme wordt voortaan
genoemd de richting van hen die den paus boven,
Gisalpinisme, die van allen welke den paus onder
het concilie stellen. Ofschoon dit laatste gevoelen
ook in Duitschland en Engeland talrijke aanhangers
had, toch schoot het vooral in Frankrijk zulke diepe
wortelen en werd het er zóó hardnekkig verdedigd
dat men Ultramontanisme en Gallicanisme tegenover
elkaar ging plaatsen.
Dat de vrienden der absolute pauselijke macht
alles zouden doen om het bindende dezer decreten
te ontzenuwen, laat zich denken. Hel gemakkelijkst
is wel met Maistre te lachen, èn om die zittingen
èn om hen die weigeren mede te lachen, maar daar-
mede wordt weinig gewonnen. Beter indruk maakt
hel dan ook als men beweert: het concilie wilde geen
1) Mosheim, t. a. p. V. blz. 702 en v.; Ilasc, t. a. p. blz. 209 en v.;
Pierson, t. a. p. IV. blz. 424 en v.; Jervis, Ilist. 1. p. 88 etc.; Bossuet,
Defensio. Lib. V.
ANAGNI EN CONSTANZ. 94.
theologische waarheid uitspreken, maar slechts aange-
ven hoe men op dat oogenblik, tijdens het schisma,
over paus en concilie in hunne onderlinge verhouding
had te denken; het heeft slechts een rechtsbeginsel,
allengs uit de praktijk opgegroeid, tijdelijk tot wet ver-
heven. Doch de woorden, door ons tusschen aanha-
lingsteekens geplaatst, bewijzen het tegendeel, en als
wij er bijvoegen dat in de 39ste zitting het decreet „Fre-
quens" bepaalde in welke gevallen er conciliën moes-
ten worden gehouden, aan welke ook, ingeval van
schisma, het rechterambt zou toekomen, terwijl in de
40stc bepaald werd „wanneer en hoe men een paus
kon bestraffen en afzetten," dan blijkt het o. i. duide-
lijk dat het besluit, in de en 5de zitting geno-
men , iets meer was dan een tijdelijke maatregel van
tucht. Te beweren dat het concilie van Gonstanz
geen gezag heeft gaat ook niet aan, want dan is de
afzetting van Joh. XXIII, en dus ook de keuze van
Martinus V, onwettig en de keten der apostolische op-
volging is gebroken, en beroept men er zich op:
dat deze canon niet behoort tot de besluiten, later
door den paus goedgekeurd, ook dat baat niet, want
daar de paus de besluiten omtrent de afzetting van
zijn voorganger goedkeurde, hechtte hij stilzwijgend
zijn zegel aan de stelling: het concilie staat boven
den paus, zoodat eene afzonderlijke bekrachtiging van
de decreten der 4de en 5de zitting onnoodig was i).
1) Willen de Ultraraontanen zich redden door de bewering, dat
het concilie tijdens de twee noodlottige sessiën niet oecumenisch was,
\'tïij, omdat, naar hun beweren, slechts een derde deel der Kerk
vertegenwoordigd was, \'t zij omdat er toen het hoofd der Kerk aan
ontbrak, dan maken zij Martinus V tot een leugenaar, want ook deze
heeft, als kardinaal Otto Colomia, mede verzekerd, dat het concilie
ANAGNI EN CONSTANZ. 95.
De ultramontanen zaten dus in verlegenheid en zelfs
het concilie van Trente (1545) heeft hen daaruit niet
kunnen redden. Wèl verklaart de Jezuiet Biner dat
negen tienden dier vergadering de suprematie van den
paus boven \'tconcihe gaarne hadden willen uitspreken,
wellicht om Paulus IV genoegen te doen, die ver-
klaard had : liever te willen sterven dan het tegendeel
te moeten hooren, maar toch scheen het één tiende
der oppositie zoo sterk, dat de Trentsche vaderen wij-
selijk besloten in het lange decreet van de hiërarchie,
waar er zoo overvloedig gelegenheid voor was, geen
woord daarover in \'t midden te brengen. Lag dit
aan de kracht der waarheid of aan iets anders ? Wij
vermoeden het laatste, want de aartsbisschop van
Rheims had den Trentschen vaderen doen weten dat
de Fransehen ook liever wilden sterven dan het te
Gonstanz uitgesprokene opgeven, en Koning Hen-
drik II had zijnen gezanten bepaald bevolen geen
enkele afwijking op dit punt te dulden i).
Maar al zij het dus ook waar dat door gallicaan-
schen invloed de stelling „het concilie staat boven
den paus" de leer der Kerk werd en eeuwen lang
bleef, toch zou het niet goed zijn hierin juist het
kenmerkende van het Gallicanisme te zoeken. De
abt Frayssinous zou dan recht hebben ons te ver-
wijten, dat wij van het Gallicanisme „un cri de
guerre contre le St. Siège" maakten 2) ja volgens de
wôl oecumenisch was. Over den strijd tusschen Ilofele en llüblcr over
het oecumenisch karakter van \'tconcihe, zie men: Pierson, t. a. p.
IV. blz. 442 cn v.
1) lîossuet. Defensio. Lib. XI. cap. VII; F. Bungcner. Paus en
Concilie. Utrecht \'70, lilz. 278.
2) T. a. p. p. 42.
-ocr page 112-1)0 ANAGNI EN CONSTANZ.
Marca zou zoo iets een bewijs van baat jegens den
paus zijn i).
Neen, liever dan van baat zouden wij van deernis
met den paus blijk willen geven, want de afgrond,
waar het pausdom in verzonken lag, was diep. Im-
mers nä Anagni was het duidelijk dat het mid-
deleeuwsche pausdom zijne rol had afgespeeld, dat
de stoute droomen van een Gregorius VII, Innocen-
tius III en Bonifacius VIII nooit zouden verwezen-
lijkt worden. Voortdurend beweegt zich het pausdom
in eene dalende lijn, en hadden de Avignonsche
pausen als vazallen van Frankrijk nog eenig mede-
lijden kunnen inboezemen, de opvolgers van Petrus
tijdens het schisma wekten afkeer op, omdat zij der
Kerk tot een last, der politiek tot een speelbal wa-
ren. Ja waar zij later op allerlei wijzen de pogingen
verijdelden van hen, die de Kerk in hoofd en leden
wilden hervormen, ten einde haar aldus inwendig
een luister te schenken, die wel zou kunnen opwegen
tegen dien welken zij uitwendig verloren had, daar
keerde zich eene nieuwe opkomende macht, de open-
bare meening, door von Sybel zoo te recht „eene zesde
mogendheid" genoemd, tegen de Kerk en — de crisis
der Hervorming kwam.
Maar bovenal had het pausdom te Gonstanz een
nederlaag geleden. De zoogenaamde synodale-, ook
wel de fransche partij geheeten, won gestadig in
kracht en tijdens den Ilusietenkrijg in Boheme on-
,1) Existimo, libertates Ecclesiae Gallïcanae, hoe axiomate (con-
cilium oecumenicum superius esse summo Pontifice) non omnino
niti. Qui Romani Pontificis odium in has libertates concitant, id
praecipue urgent, cet. De Concordia. Lib. III. cap. VII.
ANAGNI EN CONSTANZ. 97.
derhandelde het concilie van Bazel met die ketters
buiten den paus om. Tot straf daarvoor werd het
wel ontbonden (Dec. 1431), doch de vergaderde va-
deren hadden de stoutheid den paus als beschuldigde
voor hunne rechtbank te dagen, en toen deze ten
aanhoore van geheel het Westen zijn ontbindings-
decreet moest intrekken en het concilie er zich bo-
vendien op beroemen mocht den Husietenkrijg tot
een goed einde gebracht te hebben, rees de macht
der synodale partij tot ongekende hoogte. Werd het
te Bazel maar al te duidelijk, dat haar zedelijk ele-
ment, in den strijd, zoo niet werd ingeboet, dan
toch gi\'oote schade leed, toch was het of alles haar
begunstigde, en waar de wereldlijke macht naar hare
stem luisterde, de vertegenwoordigers der wetenschap
lot haar behoorden en zelfs de lagere geestelijkheid
zich bij haar begon aan te sluiten, daar had het al
den schijn, alsof de paus zijne waardigheid bekleedde
bij de gratie der oecumenische conciliën.
Tol de landen die er het meest partij van trokken
dat de ster van \'l pausdom zoozeer daalde, behoort
Frankrijk; want de regcering benam den paus elke
gelegenheid, om op haar gebied den voet te zetten,
terwijl de Kerk, door de suprematie der conciliën
zoo scherp voorop Ie plaatsen, niets minder dacht
te doen dan terug te keeren tot het oorspronkelijk
Christendom.
Van nu voortaan was de verhouding van den Slaat
lot de Kerk, die van heer lol dienstmaagd, en van
de Kerk lot den paus, die van onwillige dochter lol
den vader, en waar de koningen immer gedachtig
bleven aan het trolsche woord van Filips August:
„Frankrijk had zijne koningen eer er priesters wa-
ANAGNI EN CONSTANZ. 98.
ren" i), daar scheen het of die priesters tot hun devies
gekozen hadden: de GaUicaanscüe kerk had hare
priesters eer er pausen waren!
1) Antequara essent Clerici, rex Franciae habebat custodiam regni
et poterat statuta facere.
Verzekert Wilhelm Broes dat het niet recht dui-
delijk te maken zij wat een concordaat is, ja zelfs,
dat we, wegens het antieke aan concordaten eigen,
niet nalaten kunnen „iets voor onzen smaak vreemds
en wanstaltigs er aan te proeven" i) toch mogen we
onze taak niet voortzetten zonder dit zoo onaange-
name gewaarwordingen wekkende woord hoven een
onzer hoofdstukken te plaatsen. Onze verontschul-
diging moge liggen in het bijgevoegde telwoord,
want tegenover de les van den Amsterdamschen
leeraar: dat „verzuim van beleefdheid gevaarlijk kan
zijn," staat de opmerking van den abt Frayssinous,
hofprediker van Lodewijk XVIII, die van dit eerste
concordaat zegt: „Dans les annales de notre église,
il est peu d\'acte aussi mémorable" 2).
Laat ons zien waardoor dit eerste concordaat zoo
merkwaardig werd.
Het concilie van Gonstanz was niet alleen bijeen-
1) T. a. p. II. hlz. 203.
2) Les vrais principes etc. p. 107.
-ocr page 116-HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
geroepen om het schisma te heelen, maar mede om
de kerk in hoofd en leden te hervormen, en 21 Maart
1418 was er eindelijk eene zitting gehouden waarin
de natiën het eens konden worden omtrent een elftal
punten welke de geheele Katholieke kerk zouden
gelden. Hierbij was veel voorbijgegaan wat enkele
landskerken juist voor zich noodig achtten, en Mar-
tinus V besloot dus hieraan te gemoet te komen
door afzonderlijke concordaten i). Het aan Frank-
i) Reeds in de middeleeuwen is er sprake van verdragen tusschen
pausen cn vorsten, men denke o. a. aan het verdrag van Worms tus-
schen Calixtus H en Hendrik V (1122), doch de naam concordaat
en de zaak, welke er door wordt aangeduid, is van later dagteeke-
ning. Daar Martinus V door de na Gonstanz aangeboden concordaten
aan verschillende landskerken eene rechtspleging aanbood, welke gun-
stiger was dan die, welke de pausen in \'t algemeen erkenden, kreeg
het al den schijn, alsof concordaten privilegiën waren, welke de
paus kon terugnemen als het hem behaagde. Op curialistisch stand-
punt is hier zeker veel vóór te zeggen, want dan deelt de paus slechts
gunsten uit, ma.ar daar na Anagni en Gonstanz de staat tot zelfbe-
wustzijn kwam en het episcopaat der landskerken van zijn recht be-
gon te spreken, waren de pausen genoodzaakt verdragen met hen te
sluiten, en zij zelve noemen de concordaten dan ook „pacta," ofschoon
ze in hun kanselarijstijl nog de mogelijkheid stellen er van te mogen
afwijken.
Daar Rome den Staat niet erkennen kan als eene zelfstandig tegen
ha.ar overstaande macht en, getuige do syllabus van \'64, vooral erger-
nis neemt aan de rechtsgelijkheid aan andere openbaringsvormen der
Christelijke kerk verleend, is het onmogelijk tot eene principieele af-
bakening van het kerkelijk- en het staatsgebied met ha.ar te komen cn
de concordaten zijn van Rome\'s zijde pogingen, den Staat nog zooveel
doenlijk te binden aan hare op het decretaalrecht gegronde pretentiön.
Hecfl menige Staat zijn hoogheidsrecht prijs gegeven* door een
concordaat te sluiten, waarbij hij zich op het terrein van het cano-
ni^e recht lokken liet, om dan later, gelijk b. v. Napoleon I, door
een organiek besluit, uitgaande van het hedendaagsche staatsbegrip,
het te veel gegevene weder terug tc nemen, aan do andere zijde be-
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
rijk voorgelegde werd daar zoo onvoldoende geacht
dat het parlement het weigerde, en eerst zes jaar
later wist men door hofmtriges een gedeeltelijke
goedkeuring en invoering daarvan van den koning
te verkrijgen.
Op het concilie te Bazel (1431—1443) waar het
bovenal de vraag scheen te wezen: zal de paus of
zal het concilie meester zijn ? werd Eugenius IV als
ketter gebrandmerkt, omdat hij op dit punt niet
rechtzinnig bleek. Frankrijk bleef hem trouw, en
terwijl het de vaderen, te Bazel gebleven, hun be-
lachelijke rol liet uitspelen, verbood het tevens elke
deelneming aan het pauselijk concilie van Ferrara,
ja nam zelfs de door Eugenius veroordeelde Bazeler
decreten met zekere plechtigheid aan. Karei VII
riep nl. in 1438 eene groote vergadering van gees-
sUat cr ook gevaar, dat Rome in zijne rechten miskend wordt. Hel
sluiten van een concordaat, zelfs voor concrete punten van practiscli
bel.ang\', zal aan Rome geweigerd worden, zoodra men, uitgaande van
een absolutistische staatsleer, ontkent, dat do kerk liaar reclit van be-
staan onmiddellijk v.m God afleidt. Daardoor wordt haar geheele be-
slaan als lichaam, als persoon, een gunstbetoon van den Sl.iat, die
baar wel rechtspersoonlijklieid verleenen wilde. Op dit standpunt neemt
de Kerk de plaats eener bevoorrechte vereeniging in, en aan de ab-
solute almacht van den Staat onderworpen, ontvangt zij wetten, of
wordt zij langs administratieven weg in haar rechten verkort.
Aan wat zijde, bij bel sluiten van een concordaat, de plaatselijke
geestelijkheid geacht moet worden te staan? Dat zij aan \'spausen
zijde slaat, schijnt hel natuurlijkst, doch in aanmerking nemende,
dat in menig concordaat dc landskerk in bescherming genomen werd
legen de aanmatigingen van den pauselijken stoel, komt die stand-
plaats ons verdacht voor. Willen wij haar aan geen van beido zijden
plaatsen, dc geschiedenis zou geen krachtig protest doen hooren, want
de twee partijen die ccn concordaat sloten, hebben bel den geestelij-
ken der landskerk menigmaal toegeroepen: wij beschikken „chez vous,
de vous, sans vousl"
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
telijke en wereldlijke heeren in de heilige kapel te
Bourges samen. In haar midden verschenen vijf af-
gevaardigden van Bazel, benevens twaalf pauselijke
legaten, en toen de eersten de besluiten van \'t con-
cilie hadden overgereikt, werden ze onderzocht en in
spijt van het hevig verzet der laatstgenoemden aange-
nomen , voor zoover ze der Gallicaansche kerk nuttig
waren. Deze handeling werd eene Pragmatieke Sanctie
genoemd i), en tot hare voornaamste bepahngen be-
hoorden: suprematie der concihën, welke om de tien
jaren gehouden zouden worden; vrije verkiezing van
bisschoppen en abten door hunne kapittels en ab-
dijen, waarbij aan den koning het recht van aan-
beveling, zonder pressie, verbleef; waarborg en om-
schrijving van de rechten der kerkelijke patronen;
verbod, tot op zekere hoogte, zich in kerkelijke pro-
cessen op den H. Stoel te beroepen; afschaffing van
de annaten en van de expectatieven of beloften van
een bepaald kerkelijk ambt, zoo dit vacant werd.
Dat door deze Sanctie het territoriale en nationale
element een zelfstandige stelling tegenover het pau-
selijke absolutisme innam, was Rome zóó duidelijk,
dat het al het mogelijke deed haar te breken. Bij
plechtig gezantschap liet het reeds het volgend jaar
1) Volgens Ducange\'s Glossarinm wordt elk edict, dat na rijp be-
raad cn onderzoek van do daartoe behoorende stukken en niet mede-
werking van de daartoe recht hebbende personen uitgevaardigd wordt,
eene „pragmatique" genoemd, naar het woord: pragma, uitspraak,
vonnis.
Dat Lodewijk IX of de Heilige eene Pragmatieke Sanctie gaf,
zagen wij blz. 64. Ilij, die 120,000 gulden voor eeno scheepslading
reliquieën overhad, legde daarin de hand op het naar Rome te ver-
zenden geld. De zes .artikelen dezer Sanctie kan men yinden bij Jung,
La Franco, p. 81.
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
protest indienen, maar het parlement handhaafde de
Sanctie zoo krachtig, dat de bisschop van Nantes
schuldig verklaard werd aan het schenden van ker-
kelijke privilegiën, toen hij het gewaagd had, zich in
een proces op den paus te beroepen (1455). Pius II
gaf op de vergadering der Christelijke vorsten te^^^^ ^^ ^^
Mantua (1559) een geharnaste verklaring tegen de 7 ^
Sanctie, doch de fransche koning beriep zich het vol- \'
gend jaar op een algemeen concilie, en Rome moest
het aanzien, dat PYankrijk zich niet alleen tegen zijn
gezag bleef verzetten, maar dat andere staten, zij
het ook minder doortastend, zijn voorbeeld volgden.
Toen in 1461 Lodewijk XI aan de regeering kwam,
kon Rome wat moed scheppen, want deze beminde
de vrijheid niet. \'t Had vrij wat ingehad eer de in-
vloed der machtige grooten zoover gebroken was, dat
ook zij zich kwamen buigen aan den voet van den
troon, maar die Sanctie, welke ook de rechten der
kerkelijke patronen waarborgde, gaf hun maar al te
veel invloed op de kerkelijke zaken. Lichter zou
\'t hem vallen den paus, die verre was, dan de edelen
om hem heen tegen te werken, en zoo kwam hij tot
het gevoelen, dat die hooggeloofde Pragmatieke Sanctie
„een tempel van losbandigheid in zijn rijk had ge-
bouwd." Ook hoopte hij, door haar prijs te geven,
de macht van zijn huis te vermeerderen, want dan
immers zou de paus de aanspraken van zijn bloed-
verwant Renatus van Anjou, op de heerschappij van
Zuid-Italiö wel willen steunen tegenover een onech-
ten zoon van Alfonsus van Napels. De bisschoppen
van Evreux en Arras, door de belofte van het purper
omgekocht, lieten niet na hem in deze denkbeelden
te versterken, en de laatste werd dan ook naar
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
Rome gezonden, om, met een schrijven van onder-
danigheid, de oorspronkelijke akte der Sanctie aan
Pius II te overhandigen. Te Rome vierde men nu
feest, en toen het gehate stuk door de straten ge-
- sleept werd, weende de paus, dezelfde die als Aeneas
Sylvius de rechten der landskerken zoo dapper te
Bazel verdedigd had, tranen van vreugde.
In Frankrijk was men echter zoo blijde niet en
daar de simonie weer spoedig in vollen gang was,
vereenigden zich in de vergadering der Algemeene
Staten de lagere geestelijken met den derden stand
om den koning eerbiedig te verzoeken, de Pragma-
tieke Sanctie niet op te geven. „Wanneer deze ver-
viel," zoo heette het, „dan zou het toch reeds zoo
verarmde koninkrijk zich van het laatst overgeble-
vene geld zien beroofd. Onwetende lieden, niet eens
geestelijken, zouden, zooals reeds de ervaring be-
wezen had, de prebenden ontvangen en het weinigje
eerbaarheid en kerketucht, dat er nog hier en daar
was overgebleven, zou te gronde gericht worden."
De bisschoppen, die door dat optreden van de lagere
geestelijken met den derden stand zich gekwetst ge-
voelden en vergaten dat Filips de Schoone eens aan
Bonifacius VIII geschreven had: „de Kerk bestaat
niet alleen uit bisschoppen," braphten bij den Koning
in, dat aan hen, als hoofden der Kerk het recht
toekwam om over de kerketucht te beschikken; ja
zij deden alles om hem tot volhouden te bewegen,
maar zonder veel vrucht. De paus immers liet den
napelschen pretendent niet los en betaalde dus niets,
de parlementen van Parijs en Toulouse deden stoute
taal hooren, en ten slotte maakte de procureur van
het parlement aan den strijd een einde door de vol-
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
gende verklaring: „Aangezien de Pragmatieke Sanctie
alleen in staat was der Kerk verlichte en trouwe
herders te geven en deze nationale wet nooit opge-
heven was, zou hij ieder die er zich tegen verzette
tot verantwoording roepen" \').
In weerwil van deze bondige verklaring beweerden
toch de curialisten dat de Sanctie opgeheven was en
hoewel \'t ons voorkomt dat de pausen zelve er aan
twijfelden, omdat zij haar nog herhaalde malen voor
nietig verklaarden (1471 en 1512), en dat moesten
doen dewijl het parlement haar nooit herroepen had,^
men bleef in Frankrijk, ook nadat Lodewijk XII haar\'
hersteld had, in \'tonzekere waaraan men zich hou-
den moest, totdat er eindelijk in 1510 een kanonschot
gelost werd dat alle nevelen verdreef. Dat kanon-
schot was: het eerste concordaat, dat Frankrijk, door
Frans I vertegenwoordigd, sloot met Leo X.
Toen genoemde vorst in Januari 1515 aan de
regeering kwam, was de verhouding tot den H.
Stoel vrij gespannen, want het Lateraansch concilie
te Rome vergaderd, dreigde, wegens „de oproers-
wet," gelijk men de Pragmatieke Sanctie noemde.
Frankrijk met ban en interdict. Wegens de itali-
aansche oorlogen kon het den nieuwen koning niet
onverschillig zijn, met den paus op goeden voet te
staan, terwijl het ook voor zijn land beter scheen
tot een vergelijk te komen, dan voortdurend gevaar
te loopen, weer terug te zinken tot den toestand
1) Jervis, Hist. I. p. 07 etc.; Die Hierarchie und ihre Bundesge-
nossen hl Frankreich. Aarau "23. S. 6 folg.; Jung, La France, p. 82etc.;
Scldosser, t. a. p. IX. blz. 167 cn v.; De Marca, De Concordia. Lib. VI.
cap. IX. 8 cet.
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
van slavernij, zooals die vóór de Pragmatieke Sanctie
bestond. Dank zij de zege bij Marignano bevoch-
ten, was de koning, in een toestand dat hij gun-
stige voorwaarden bedingen kon, want ook Rome
had er belang bij, met Frankrijk op goeden voet te
leven. Aan Antonie Duprat, kanselier van Frank-
rijk, werd dus opgedragen de onderhandehngen te
openen en hoopte deze ook op het purper van den
kardinaal, hij vergat daarom de belangen van zijn
meester niet, terecht begrijpende, dat, wilde Rome
de Pragmatieke Sanctie vernietigd zien, het daarvoor
een goeden prijs behoorde te betalen. Na in Dec.
1515 te Bologna een samenkomst met Leo X ge-
had te hebben, werd dan ook het concordaat ge-
sloten; de koning teekende het den IS^en Augustus
1516, en 19 December daaraanvolgende nam het
concihe het in zijn decreten op.
De voornaamste bepaling van het concordaat was
wel deze, dat aan de kapittels die, sinds men de
gemeenteleden alle stem ontnomen had, het recht
hadden bisschoppen, abten enz. te benoemen, dat
recht ontnomen werd, terwijl het op de kroon werd
overgedragen. Binnen zes maanden na het ontstaan
eener vacature, had de koning een nieuwen titularis
te benoemen, terwijl de paus gehouden zou wezen
deze benoeming goed te keuren, behoudens zijn
recht van veto, ingeval er canonieke bezwaren rezen.
Zoo kreeg de koning de beschikking over tien aarts-
bisdommen, drie en tachtig bisdommen, en zeven
honderd vijf en twintig abdijen. Verder kon dc
paus beschikken over benoemingen „in curia va-
canti", terwijl elk kerkelijk patroon, die van 10—50
kerkelijke ambten te begeven had, er een aan den
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
paus ZOU afstaan, zoo hij er meer dan vijftig had,
twee. Reservatiën en expectatieven werden voor on-
wettig verklaard; de voorrechten der door de univer-
siteit gegradueerden werden erkend ja zelfs uitge-
breid, en geestelijke rechtszaken zouden binnen het
rijk door de gewone rechtbanken behandeld worden,
behalve natuurlijk de „causae majores."
Moesten deze bepalingen reeds de aandacht trek-
ken, niet minder opzien wekte het concordaat door
\'tgeen er in gemist werd. Geen woord over de
superioriteit van het concilie boven den paus, zoodat
de besluiten van Gonstanz en Bazel, als ter zijde
gezet schenen; geen woord over het geregeld houden
van conciliën, zoodat de Kerk aan de willekeur van
den paus was overgeleverd; geen letter over de
annaten, te Bazel als simonitisch gebrandmerkt.
Geen wonder dat, toen dit verdrag bekend werd,
de grond dreunde van den schok, daardoor te weeg
gebracht; geen wonder dat de vrienden der Gallicaan-
sche kerk zich zeer ontrust toonden en luide verkon-
digden, dat de paus en de koning geen recht hadden
over de vrijheden der Kerk naar willekeur te beschik-
ken i). De hooge toon der bul: „Pastor aeternus,"
waarin de taal van een Bonifacius VIII herhaald werd,
alsmede de tergende wijze, waarop in een tweede bul
het concordaat werd afgekondigd en Frankrijk werd
voorgesteld als een berouwhebbend kind, dat tot de
geloofsgehoorzaamheid terugkeerde, strekte niet om
1) Een zonderlingen indruk maakt hot, als men in dc Univers van
10 Aug. \'74 loost: dat hot concordaat de harmonie tusschen de Kerk
en den Staat, welke door de legisten der G.allicanen verstoord was,
heeft hersteld.
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
de opgezette golven der\' verontwaardiging tot beda-
ren te brengen, en de koning begon te begrijpen,
dat hij een moeilijk werk had ondernomen.
Reeds de prelaten en bisschoppen, ter plechtige
ontvangst van het concordaat opgeroepen, deden
zulke stoute taal hooren, dat de koning dreigde hen
naar Rome te zullen zenden, om met den paus te
redetwisten, maar de eigenlijke storm brak los in
het parlement. De koning ging er zelf heen, en na
verklaard te hebben, dat al het wezenlijke van de
Pragm. Sanctie in het nieuwe verdrag was opgeno-
men en er alleen in onbeduidende zaken eenige
verandering had plaats gegrepen, verklaarde hij,
slechts door het concordaat de vriendschap der Zwit-
sers en van den paus te hebben kunnen verwer-
ven. Dergelijke taal bleek echter tot bevrediging
ongenoegzaam, en de advocaat-generaal Le Liévre,
verklaarde stoutweg, dat de koning en de paus hadden
weggegeven, wat het hunne niet was, daar de eerste
niets over de annaten, de tweede niets over de bis-
schopsbenoemingen te zeggen had. Na tien dagen
discussie, besloot het parlement, het concordaat niet
aan te nemen, en terwijl men zich beriep op „een
beter onderrichten paus" en op het eerstvolgend wet-
tig concilie, werd bij vernieuwing bepaald: de Prag-
matieke Sanctie strenger dan ooit te handhaven.
Ook de parijsche academie trad in \'t krijt, en
nadat haar rector Mermel, den boekhandelaars, op
straffe van uit de academie gejaagd te worden, ver-
boden had, het concordaat te drukken of^te ver-
koopen, maakte zij een stuk op waarin in \'t breede
werd aangetoond, dat dc onwetendheid, ongeschikt-
heid en zedeloosheid der hoogere geestelijkheid moest
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
worden toegeschreven aan het in onbruik geraken
der vrije verkiezing, terwijl de uitplundering der
nationale kerk door Rome, daar mede een gevolg
van was. Ook de academie beriep zich op een
beter onderrichten paus en op het concilie.
De ridderlijke koning was er de man niet naar
zich zóó te laten slaan, en toornig uitroepende „dat
hij in Frankrijk geen senaat van Venetië duldde,"
zond hij 42 Maart 4548, een boodschap naar\'t par-
lement, inhoudende, dat, zoo het concordaat niet
onverwijld geregistreerd werd, Z. Majesteit maatre-
gelen zou nemen, over welke men reden zou hebben
zich te beklagen. Een gezantschap tot den koning,
die zich buiten de hoofdstad bevond, gezonden,
werkte niets uit. Vóór zonsondergang moest het
de terugreis aannemen, en toen de leden er op
, wezen dat dit moeilijk was, daar de wegen door
overstrooming hoogst gevaarlijk waren, luidde het
korte antwoord : „si demain ù six heures ils sont en-
core ici, j\'enverrai douze archers, qui les jeteront
dans un cul de basse fosse, où je les tiendrai six
mois. Je verrai qui osera les réclamer."
Zij reisden dan ook af, en 49 Maart 4518 werd
het concordaat geregistreerd, onder bijvoeging even-
wel dat dit geschiedde uit onderwerping aan de
kroon, daar het parlement niet geacht wilde worden,
op eenigerlei wijze het stuk goed te keuren. Voorts
werd verklaard dat de magistraten zouden voortgaan,
naar de bepalingen der Pragmatieke Sanctie, het
appèl in geestelijke zaken te behandelen.
Zoo was dan de strijd nog niet ten einde, en daar
de kapittels van kathedralen en kloosters voortgin-
gen in de vacaturen tc voorzien, en twistende par-
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
tijen, vooral gedurende de gevangenschap des ko-
nings , al naar hun belang het medebracht zich óf op
den Raad van State óf op het parlement van Parijs
beriepen, werden de tegenstrijdigste vonnissen bij
menigte gewezen.
Hoe standvastig het parlement de door het con-
cordaat aangerande vrijheden der Gallicaansche kerk
ook verdedigde, het moest het eindelijk tegenover
den Raad van State opgeven, want 6 Sept. 1527
verscheen een koninklijk bevelschrift, waarbij het
aan \'t parlement verboden werd, eenige kennis te
nemen van zaken, welke op het benoemen, van
geestelijken betrekking hadden.
Dat er aan de zijde der geestelijkheid, „qui se jure
electionis privatum esse aegre ferebat," gelijk de
Marca i) het uitdrukt, ook geen vrede met het con-
cordaat heerschte, kwam nu en dan duidelijk uit.
Zoo zond hunne vergadering te Melun (1579) eene
remonstrantie aan Hendrik III, verzoekende dat de
vrijheid van verkiezingen „als zijnde een privilegie,
dat der Kerk uit kracht van goddelijk recht toekwam,"
mochten hersteld worden. Op de vergadering der
geestelijken van 1585 vergeleek de aartsbisschop van
Vienne Leo X en Frans I bij de krijgsknechten die
Jezus\' kleederen verdeelden; op de synode van 1588
herinnerde de bisschop van St. Brieux aan Hen-
drik III, dat Frans I op zijn sterfbed betuigd had
berouw te hebben over het onderdrukken der vrije
verkiezingen, ja nog in 1G08 was het gewoonte in
verschillende diocesen, o. a. die van Mans en Cler-
*
1) De Concordia. Lib. VL cap. IX. 10.
-ocr page 127-HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
mont openlijk te bidden voor de afscbaffing van
het concordaat en het herstel der vrije keuzen O-
Wanneer wij nu vragen: maar was dat concordaat
dan waarlijk zóó slecht, dat het al dien tegenstand
wettigde? dan is er voor verschillende beschouwin-
gen plaats. Toegegeven moet al dadelijk worden dat,
bestond de prijs voor de verandering van het „jus
electionis" in het „jus nominationis" ook in de anna-
ten, er van deze in het concordaat met geen woord ge-
sproken werd, en drong Leo op die annaten later
afzonderlijk aan, laat ons niet vergeten dat ze, trots
de Pragmatieke Sanctie toch betaald werden door de
zeer velen, die meenden dat dit stuk vernietigd was.
Mogen de sommen, die daardoor uit Frankrijk naar
Rome gingen, ook voor dien tijd belangrijk geacht
worden , het valt moeilijk te loochenen, dat ook
de Gallicaansche kerk zedelijk gehouden was bij te
dragen tot de onkosten, welke de H. Stoel tot het
besturen der geheele Kerk te maken had.
Doch dat gold daargelaten, achten wij het zwaarte-
punt van het concordaat gelegen in het recht, den
koning toegekend, bisschoppen te mogen benoemen.
Zeker, nog in 803 had Karei de Groote de keuze
door geestelijkheid en volk gewettigd, en nog in de
twaalfde eeuw was zij gebruikelijk, maar ook de
Gallicaansche kerk had niet kunnen ontsnappen aan
den invloed van het feodale stelsel, en in de dertiende
eeuw was die verkiezing allengs overgegaan op de
1) Frayssinous, Les vrais principes, p. 107 etc.; De Marca, Dc
Concordia. Lib. VL cap. IX. 8 cel.; Bordas-Dom., Essais, p. 239 etc.;
Dio Hierarchie. S. 11 folg.; Mosheim, t. a. p. VI. blz. 21 cn v.
"2) Tijdens het concilie van Conslanz jaarlijks\'ongeveer 200,000 livres.
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
kapittels \'), waarin de adel overwegend was, ja som-
wijlen alleen zitting had. De Pragmatieke Sanctie,
zoowel van Lodewijk IX als van Karei VII, had dit
alles gewettigd. Dat koningen bisschoppen benoem-
den, was toch zoo vreemd niet. Die uit het eerste
stamhuis deden het reeds, met consent van den
clerus, en nemen we in aanmerking, dat de konin-
gen veel invloed uitoefenden op de kapittels, dan
werd hun bij het concordaat slechts wettig toege-
kend, wat zij reeds lang bezaten.
Werd voorts den pausen het recht van institutie
geschonken, zij hadden reden er blijde mee te zijn,
maar was het niet een feit, dat zij reeds eeuwen
lang grooten invloed op de bisschopskeuzen hadden
uitgeoefend, ja dat ongeregeldheden bij de verkiezing
hen vaak bisschoppen hadden doen benoemen ? Was
het ook niet waar, dat zij den aartsbisschoppen, als
erkenning in hun ambt, het pallium zonden, en dat
blijkens een edict van 1418, die aartsbisschoppen
weigerden bisschoppen te wijden, zoo ze niet verze-
kerd waren, dat de paus de gedane keuzen goedkeurde?
i) Bisschop Chrodeg.mg van Melz vereenigde, omstreeks do helft
der 8ste eeuw, wereldlijke geestelijken. Op bepaalde uren (horae cano-
nicaè) kwamen ze bijeen tot bidden, en lazen dan, volgens rooster, eon
gedeelte der H, Schrift (capitula), Uif deze, weldra bij de meeste
bisschoppelijke kerken, vereenigde geestelijken ontstond allengs een
ra-id, die den bisschop hielp in het bestuur der diocese, en omstreeks
het begin der IS^e eeuw hadden deze kapittels hel zoover gebracht,
dat zij in elke vacature, ook in die der bisschoppen, voorzagen. Som-
mige kapittels bestonden uit 40 kanunniken, meestal tot aanzienlijke
geslachten behooreilde; deze hadden vaak tot 5000 livres inkomen,
en daar zij ook de meeste pastoorsplaatsen der diocese le vergeven
hadden, vormden de kapittels corporatiën, welker invloed niet licht
overschat kan worden.
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
Ook valt het niet te loochenen dat, sinds den ko-
ningen het benoemen der bisschoppen toekwam, deze
er voor zorgden, mannen aan te stellen die natio-
naal waren, altijd gereed zich tegen, ultramontaan-
sche aanmatigingen te verzetten, terwijl juist dat
benoemen der geestelijken door den koning, als ver-
tegenwoordiger van het leeken-element, den ultra-
montanen een ergernis was, daar huns erachtens de
paus absoluut meester in de Kerk moest wezen.
Merken wij nu ten slotte nog op, dat het concor-
daat ten minste een einde maakte aan de verdeeld-
heid, welke de Gallicaansche kerk ten opzichte der
benoemingen verscheurde; dat de Kerk, door de
oneenigheid harer twee meesters, paus en koning, nog
menige vrijheid bleef genieten; dat de bisschoppen
zoo aanstonds niet vergeten konden -wat zij der Kerk
schuldig waren, en dat, dank zij de studiën aan
de Sorbonne, de oude rechten der Kerk in herinne-
ring bleven, dan meenen wij op het voornaamste
wat er ten gunste van \'tconcordaat is in te brengen,
de aandacht gevestigd te hebben.
Ook hebben we ons over dat concordaat niet te
verbazen, want, uit een politiek oogpunt beschouwd,
kwam het op zijn tijd.
Sedert het in de vijfde eeuw den Franken, een Ger-
maansche volksstam, gelukt was een duurzame heer-
schappij te vestigen over het gemengd ras, dat uit
Galliërs en Romeinen bestond, bleven de oorspron-
kelijke bewoners des lands langen tijd op zich zelf
staan. Eerst tijdens Karei den Groote begonnen de
voorname Galliërs zich aan het hof te bewegen, dienst
te nemen in het leger en zicli met hunne overwin-
naars te vermengen. Spoedig kregen zij invloed en
ö
-ocr page 130-HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
begonnen zelfs zóó den boventoon te voeren dat
het germaansche element zich allengs in de galli-
sche massa oploste, zoodat wij op het einde van de
tiende eeuw kunnen gaan spreken van het Fransche
volk 1). Toch ontbrak in dien tijd alle nationale een-
heid en de grond van Frankrijk was met kleine vol-
ken bedekt, welker kleine souvereinen nagenoeg van
elkander onafhankelijk waren. De bezittingen der
machtige leenmannen aan zich te trekken, elke cor-
poratie die nog zelfstandigheid bezat daarvan te be-
rooven en aldus een centraal gezag te vestigen,
zietdaar het doel dat vooral werd nagejaagd, sinds
onder Filips den Schoone de zoogenaamde „legisten"
aan de regeering kwamen. Tijdens Lodewijk XI was
de grenslijn tusschen de oude Galliërs en de latere
Germanen al zoozeer uitgewischt, dat het annexeeren
aan het domein van de kroon, het eenig ideaal dat
in zijne dorre ziel leefde, ongehinderd kon worden
voortgezet en Frans I wordt geacht de eerste vorst
te zijn die een waarlijk fransch karakter vertoont.
Dat de Kerk te midden van dat zich steeds meer
ontwikkelend centralisatieproces hare zelfstandigheid
behouden zou, om een „imperium in imperio" te vor-
men, was immers ondenkbaar. Neen, ook zij moest
1) Rciian schreef iu het jaar 1872 aldus: „Le travail séculaire de
la Franco a consisté à expulser de son sein tous les éléments déposés
par l\'invasion germanique, jusqu\'à la Révolution, qui a été la der-
nière convulsion de cet effort." De oorlogzuchtige geest van Frankrijk
kwam dan ook voort uit de germaansche elementen, die nog overge-
bleven waren. Deze zijn nu met geweld uitgedreven en „la France
est ainsi devenue le pays le plus pacifique du monde, considérant la
guerre comme une sotte carrière, tres peu rémunératrice." Renan,
La Réforme intellectuelle et morale. Paris \'72. p. 24 , 25.
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
van haar zelfstandigheid beroofd, ook zij moest ge-
schoeid op de leest van den staat, ook over haar
moest het net gespannen, waaronder de staat alles
meende te moeten besluiten.
Doch al bracht dat concordaat zoo groote veran-
dering niet te weeg en al was het een vrucht van
de ontwikkeling der fransche staatkunde, gelijk de
ratelslang ieder jaar nieuwe ratels ontvangt, die den
wandelaar waarschuwen, zoo kwam ook het kwade
van dit verdrag elk jaar meer aan den dag. Tot
dat kwade rekenen wij allereerst dat het den band
tusschen de geestelijke- en de wereldlijke aristocratie
al te nauw toehaalde. Bericht Caesar ons dat de Druï-
den der Galliërs allen van adel waren i), ook voor
den clerus der Gallicaansche kerk scheen het noodig
zoo niet van adel te zijn, dan toch zooveel adellijken
als mogelijk was in zijn midden op te nemen, en
waren, len gevolge van de rijke prebenden der Kerk,
de bisschoppen al lang groote heeren geweest, het werd
eindelijk regel dat alleen groote heeren bisschoppen
werden en dat de mensch begon bij den markies
of den graaf 2), Had de fransche aristocratie nu hare
roeping begrepen om, als overblijfsel van de eertijds
souvereine familiên, hel te overdreven staatsidee te
beperken, haar invloed had der Kerk ten zegen
kunnen zijn, maar lichtzinnig en pracbtlievend als
de fransche adel sed(!rt de eeuw was, was bet
„servir Ie roi" haar wachtwoord en Versailles werd
1) Do Bello Gallico. Lib. VL 13.
2) Van den graaf M—s wordt verhaald, dal hij hostiën had laten
maken „ä l\'écusson de sa maison," cn dat hij daarvan telkens eene
aui don pastoor zond, als hij plan had to communicceron. Die Hierar-
chie. S. IG.
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
het graf voor haar deugd i). De bepaling van het
concordaat, dat zij die aan den Koning verwant of
van hooge geboorte waren, ook zonder theologische
graden verworven te hebben, tot de hoogste kerke-
lijke waardigheden benoembaar waren, zette de deur
voor allerlei misbruiken open en bisschopszetels en
rijke abdijen werden in sommige familiën erfelijk.
Leeken, gehuwden, militairen, kinderen, ja zelfs
vrouwen, werden met kerkelijke waardigheden be-
schonken, terwijl zij het daaraan verbonden werk
door geestelijken die een armelijk leven moesten lei-
den, lieten verrichten en, geheel naar engelschen
trant, achtten de aanzienlijkste geslachten het niet
beneden zich de Kerk te gebruiken, om althans aan
hare jongere zonen eene goede positie te verschalTen.
Omstreeks de helft der 16^ eeuw was het grootste
deel der beneficiën dan ook in handen van pei-so-
nen die de canonieke bevoegdheid misten; in IGÜG
wist men het zoover te brengen, dat zij die er geen
adellijken stamboom op na bielden, van alle waar-
digheden bij eene kathedraal werden uitgesloten;
van 1695—1715 zijn er onder de 128 fransche bis-
schoppen slechts elf die niet van adel zijn; ja de
Regent had den treurigen moed om, nadat hij eens
weder tal van bisschoppen benoemd had, spottend
1) In zijn artikel „Philosophie de l\'histoire contemporaine" (Questions
Contemporaines. Paris \'68. p. 22) merkt Renan terecht op, dat dc
oostersche despoten slaven, en Lodewijk XI knechten gebruikten om
te „dienen" en waar hij den adel verwijt, dat zij dc vrijheid niet
heeft gegrondvest, meent hij, zonder onrechtvaardig tc zijn, tc kun-
nen zeggen: „la noblesse a été lo vrai coupable de nôtre histoire."
Een onzes inziens billijker oordeel velt De Carné in de Rev. d. D.
Mondes \'43. IV. p. 118.
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
te zeggen: „De Jansenisten zullen niet klagen, want
ik geef alles uit genade, niets naar verdienste." Maar
wat vooral noodlottig werkte, was dat de bisschop-
pen en verdere geestelijken, door hunne afhankelijk-
heid van den koning, maar al te bevreesd werden
om de majesteit der Kerk tegenover de kroon te
handhaven. Zij bewonderden waar zij moesten af-
keuren, vleiden waar zij moesten berispen, weken
waar ze pal hadden moeten staan tot verdediging
van de rechten der Kerk.
Laat het dan waar zijn dat velen, naijverig op
de „vrijheden, der Gallicaansche kerk," het concor-
daat konden toejuichen als een dam tegen ullra-
montaansche aanmatigingen, niet minder waar is
het, dat niets strijdiger kon zijn met de oorspron-
kelijke constitutioneele inrichting der Kerk, dewijl het
absolutisme, door koning en paus vertegenwoordigd,
de zege wegdroeg. Het episcopalisme dat te Gon-
stanz en te Bazel, zoo bepaald de bovenhand had, werd
er stilzwijgend door onderdrukt, en stelde dit con-
cordaat den Gallicaanschen clerus ook in staat, zich
nu en dan schrap te zetten tegen een opperhoofd,
dat althans tot de Kerk behoorde, hij werd er helaas
ook door genoopt zich met gebonden handen over
te leveren aan een ander opperhoofd, dat er buiten
stond.
Verre zij het van ons, iets te kort willen doen
aan den moed door vele hooggeplaatste, ja hoog-
adellijke geestelijken in tijden van spanning betoond,
maar als we later hel oog moeten slaan op de bis-
schoppen die Lodewijk XIV, dien „roi veto", om-
geven, en die zich maar al te tref baar toonen voor
wapenen die klinken of blinken; als we walgen gaan
HET EERSTE CONCORDAAT. , iii
van den lauwen stroom van vleierij door „ces abbés
Pompadour" over de hoofden van de machtheb-
bers der eeuw uitgegoten; als we klaarlijk zien, dat
godsdienst en heerendienst vereenigd worden, en dat
de tafel, waaronder duizende geestelijken de kruim-
kens zochten op te zamelen, niet stond in het hei-
ligdom des Heeren maar in het paleis van Versailles,
dan kunnen we er toe komen, om het den beroem-
den Duhamel na te zeggen: „dat eerste concordaat
is het graf van de vrijheden der Gallicaansche kerk."
„Indien men vooraf had moeten bepalen en bere-
kenen, waar de Hervorming het gemakkelijkst zou
kunnen zegevieren, dan zou men het oog allereerst
geslagen hebben op Frankrijk, hetwelk zich zóó moe-
dig en standvastig tegen de w^ereldlijke heerschzucht
der Pauzen verzet, en die gebreideld en vernederd
had." Met deze opmerking, waarmede Dr. B. ter
Haar het boeiend tafereel der worsteling van het
Protestantisme in Frankrijk opent i), kunnen wij ons
zeer wel vereenigen, wanneer wij letten op hetgeen
Frankrijk, blijkens zijn geschiedenis, zou hebben
durven en kunnen doen, maar geven wij acht op
datgene waarop het allereerst aankomt, nl. op het
willen, dan zeggen we: gten land dat der Hervor-
ming minder kans tot zegevieren bood dan Frankrijk.
Terwijl in de meeste landen van Europa de druk
der pauselijke autocratie met looden zwaarte ge-
voeld werd, kon Frankrijk zich in eene betrekkelijke
1) De Geschiedenis der Kerkhervorming in Tafcreelen. Amst. \'4G.
II. blz. 305.
120 1)K LIGUE.
mate van vrijheid verheugen. Dank zij de waakzaam-
heid der bisschoppen, de heerschzucht der vorsten
en de geestkracht van de parlementen, nam de Gal-
licaansche kerk tegenover den paus een vrij onafhan-
kelijk standpunt in, en de zucht om zich aan den
ijzeren greep der romeinsche curie te ontworstelen,
kon in dat land zoo sterk niet zijn als elders.
Vervielen andere volken tot uitersten, óf van blinde
onderwerping, zooals de Spanjaarden en Italianen,
óf van opstand en losscheuring, zooals de Duitschers
en Engelschen, de Franschen konden zeer wel blij-
ven wat ze waren en, zonder den uitwendigen band
met Rome te breken, hunne kerkelijke en staat-
kundige vrijheden op waardige en besliste wijze hand-
haven. Merken we hier nog bij op, dat een groot
gedeelte van den adel de rijke prebenden der Kerk
als een soort van schatkist beschouwde; dat het par-
lement door het appèl comme d\'abus veel over de Kerk
te zeggen had; dat Parijs, men denke aan de „stad-
huisrenten," (zie blz. 138) de geestelijke goederen als
zijn hypotheek beschouwde; dat bovenal de kroon
door het regale groote inkomsten uit de Kerk trok en
door het concordaat van Bologne de bisschoppen vrij
wel in hare macht had, terwijl bovendien dé absolute
wijze van over de Kerk te regeeren, in overeenstem-
ming was met de gelijksoortige\'manier in den Staat
gebruikelijk, dan is het denkbaar, dat vooral de
machthebbenden weinig konden ophebben met eene
hervorming, welke zulk een overwegend democratisch
karakter vertoonde, en welker aanhangers, maar al tc
spoedig als partij optredende, haar uit het politiek oog-
punt als een element van wanorde deden voorkomen.
Juist die betrekkelijke onafhankelijkheid van den paus
DE LIGUE. -121
was oorzaak dat Frankrijk eene besliste breuk niet
begeerde, en terecht merkt een geacht auteur dan
ook op: „Si le calvinisme n\'a fait qu\'entamer légè-
rement la France, c\'est qu\'elle n\'était pas assez irritée
contre le despotisme papal et clérical" i).
Uit dit ailes op te maken dat iedereen in Frank-
rijk met de bestaande toestanden tevreden was, zou
zeer onjuist zijn. Neen, tal van geestelijken zagen
met diepe smart wat kanker er aan de welvaart der
Kerk knaagde. Het was een feit, dat zelfs haar ge-
wichtigste ambten werden weggegeven, al naar po-
litiek belang, familietrots of wel geldzucht het mee-
bracht; pluralisten, en nog wel canoniek onbe-
voegde pluralisten waren in menigte aan te wijzen;
simonie werd schaamteloos gepleegd, zelfs door hoog-
geplaatste staatsambtenaren : maar, was dat nu reden
om eene kerkelijke revolutie als de Hervorming wen-
schelijk te achten. Ééne zaak was maar noodig om
dit alles te verhelpen : de vrije verkiezingen moesten
hersteld worden, dan zouden mannen aan het hoofd
komen, door karakter en verdiensten geadeld, en
wat er dan te hervormen was, zou langs geleidelij-
ken weg tot stand komen. Gedurig ontving de regee-
ring verzoekschriften om die zoogenaamde vrije ver-
kiezingen weder te herstellen, en daar zij hiertoe
natuurlijk niet to bewegen was, konden zij, die op
dit punt te vurige verwachtingen koesterden, niet
ontnuchterd worden, en, immer hopende, gingen
zij er niet toe over om bij de Hervorming tc zoeken
1) Borila.s-Demoulin, Les pouvoirs constitutifs dc 1\'Eglise. Paris\'55.
p. 513.
122 1)K LIGUE.
wat, naar hunne meening, de kroon wel geven kon
en eindelijk geven zou.
Behalve die malcontenten, waren er ook anderen
die wat verder en dieper gingen, en die de Her-
vorming ook als godsdienstige beweging opvattende,
eisehten: dat de Kerk in leer en tucht tot de zui-
verheid der eerste eeuwen zou terugkeeren. Acht-
bare leden van het episcopaat sympathiseerden zelfs
heimelijk met Luther, maar toen het bleek dat de
Hervorming komen moest en werkelijk kwam tot
eene breuk met den H. Stoel, dat zichtbare cen-
trum der katholieke eenheid, toen deden zij niet alleen
eene schrede terug, maar zij waren zelfs geneigd
zich om dat centrum te scharen. Gelijk elk lichaam,
dat bedreigd wordt, zich samentrekt, gelijk elke
maatschappij die in gevaar verkeert, haar heil zoekt
in dictatuur, gelijk op een in nood verkeerend vaar-
tuig alle gezag gelegd wordt in handen van den loods,
die \'troer in handen heeft, zóó werd de fransche
geestelijkheid bereid de handen van den H. Vader
te sterken.
\'t Was niet genoeg dat de Sorbonne, die Areo-
pagus, die permanente synode der Gallicaansche
kerk, in 1521 uit Luthers werken een honderdtal stel-
lingen bijeenzocht, welke als „kettersch, schismatiek,
goddeloos en godslastei\'lijk" werden gebrandmerkt,
niet genoeg dat hetzelfde geleerde lichaam 32 uit-
spraken van Erasmus als kettersch veroordeelde,
ook de Kerk moest op hare synode plechtig die
Lutherscbe nieuwigheden verwerpen, en in het tijds-
verloop van ongeveer één jaar (1527—8), kwamen
niet minder dan zes provinciale conciliën bijeen,
van welke dat van Sens voor het merkwaardigste
DE LIGUE. -123
kan gehouden worden. Zestien decreten werden
daar aangenomen, waaruit duidelijk blijkt dat een
groot deel van den clerus, er wel ver van af was
de eischen der roomsche curie toe te geven, maar
toch nog verder stond van hetgeen Luther, op grond
der H. Schrift, als geloofswaarheid meende te moe-
ten verkondigen. Als ketters werden de aanhangers
der nieuwe sekte ten toon gesteld en, na een langen
catalogus van dwalingen te hebben opgemaakt, riep
men den christelijken vorsten toe: „Indien gij met
uwe eigene veiligheid wilt te rade gaan, indien gij
de rechten uwer eigene souvereiniteit ongeschonden
wilt handhaven, indien gij de aan u onderworpen
natiën, vrede en rust wilt doen deelachtig blijven,
handhaaft dan met een sterken arm het katholiek
geloof, en weersta zijn vijanden op mannelijke wijze!"
Frans I, na lang geweifeld te hebben of hij tot
dit laatste zou overgaan, dan wel eene hervorming
in Erasmiaanschen geest tot stand zou trachten te
brengen, waarvoor hij reeds Melanchton gewonnen
en 24,000 exemplaren van Erasmus\' „Colloquia" had
laten drukken, liet zich eindelijk, zoowel door poli-
tiek als door afkeer van de strenge zedenleer der
Hervormden, maar vooral door een bijtend spot-
schrift, tot zelfs aan zijn paleis aangeplakt, bewegen
om in den aanvang van 1535 een edict te geven,
waarbij de vervolging tegen de Protestanten geopend
werd. Niettegenstaande allen druk namen de Huge-
nooten vooral in het zuiden steeds toe, en daar de
Bourbons hunne partij trokken, kwamen zij zóóver
dat in 1555 de eerste hervormde godsdienstoefening
openlijk te Parijs gehouden kon worden, ja dat
vier jaar later in dezelfde stad eene synode tot stand
124 1)K LIGUE.
kwam, waarop niet minder dan 1200 gemeenten, tot
een kerkelijk geheel samensmolten, opdat men door
éénen band omsnoerd, krachtig zijn zou tegen de te
wachten stormen i). Deze braken weldra los, want
toen in het zelfde jaar de minderjarige Frans II
aan de regeering kwam, meenden natuurlijk de
Bourbons, uit kracht hunner verwantschap met het
koninklijk huis, grooten invloed op het bestuur te
mogen uitoefenen. Toch werd deze hun betwist
door de hertogen uit het huis van Lotharingen, die
beweerden in rechte lijn van Karei den Groote af
te stammen. Frans, de oudste zoon van den eersten
hertog van Guise, was populair geworden door zijn
krijgsman.sroem, terwijl Karei, de jongere, reeds op
vijftienjarigen leeftijd (1539) aartsbisschop vanRheims
was, acht jaar later tot lid van den raad van state
en weldra tot kardinaal bevorderd werd. Voegen
we hierbij dat hij als pluralist ook den bisschops-
zetel van Melz benevens verschillende rijke abdijen
bezat, zoodat zijn kerkelijk inkomen 300,000 livres
.bedroeg, dan gevoelen wij dat de kardinaal, die
groote sluwheid en buigzaamheid van karakter bezat,
een man was van naam, tot wien de geestelijken
opzagen als tot een alvermogenden beschermer, en
dien ze in menig vlugschrift voorstelden als: een
man van God gezonden om een dam op te werpen
tegen de ketterijen, die de tijdstroom met zich voerde.
: J-
i:
Reeds onder Hendrik II hadden de beide broeders
beproefd, zelfs door de inquisitie, het protestantisme
te fnuiken, maar zij waren door \'t parlement beperkt;
ij G. de Félice, Histoire des Protestants de IVanca Paris \'51.
p. 81 etc.
DE LIGUE. -125
doch onder Frans II, wiens gemaUn hunne nicht
was, wies hun invloed bij den dagen d^j^islukte
samenzwering van Amhoise (1560) gaf \'het sein \'tot
een algemeenen godsdienstoorlog. Terwijl de bur-
gerkrijg woedde en Maria de Medicis, als regentes
over den minderjarigen Karei IX, door hare bascule
politiek de Bourbons en de Guises in bedwang zocht
te houden, trad de zoogenaamde Tiers-Parti, met
den vromen Michel de 1\' Hôpital aan \'t hoofd, op.
In de vergadering der staten van Orléans er op
wijzende, dat herstel van tucht onder de geestelijken
l)eter was ter onderdrukking der ketterij, dan vuur
en zwaard, had dit ten gevolge dat van alle straf-
bepalingen tegen de Hugenooten, slechts het in
ballingschap zenden mocht toegepast worden, totdat
een nationaal concilie over de nieuwe leer uitspraak
zou gedaan hebben.
Toen dit Pius IV ter oore kwam trilde hij van
verontwaardiging. Rome kent geene natiën, en bo-
vendien, waar moest het heen als rechtgeloovige en
met ketterij besmette priesters, op voet van gelijk-
heid, zouden bijeenkomen om uit te maken wat waar-
heid was? Aan den franschen gezant werd dus een
scherpe brief geschreven, en voorts het slapende
concilie van Trente ten spoedigste gewekt om voor
de derde maal bijeen te komen, waardoor althans
dit gewonnen werd dat Frankrijk, ten einde nu
althans niet met Rome in twist te geraken, hot
concilie-plan varen liet. Toch gaf de Tiers-Parti
alle hoop niet verloren om de vrijheid des gewetens
te waarborgen, maar toen in .lanuari 1562 het edict
van St. Germain den Hugenooten vrijheid schonk,
alom, behalve in de steden, godsdienstoefening te
wms^amm
126 DE LIGUE.
houden, brak er zulk eene hevige roomsche reactie
los, dat een triumviraat, waarvan de hertog van
Guise deel uitmaakte, de leiding der regeeringszaken
in handen kreeg en het bloedbad van Vassy, door
Guise aangericht, bewees, dat het zwaard alleen
beslissen kon i).
Terwijl wij het triumviraat met spaansche en pau-
selijke Imlptroepen een oorlog laten beginnen en
voortzetten, die van de zijde der Hugenooten grooten-
deels met duitsch bloed en engelsch geld gevoerd
werd, vestigen wij even de aandacht op het concilie
van Trente, waarheen de kardinaal van Lotharingen
zich met groote pracht had op reis begeven.
Sedert dit concilie in 1551 voor het krijgsgerucht van
Maurits van Saksen was uit elkaar gestoven, was
er veel in den toestand van Europa veranderd. Het
was de vraag niet meer óf, en op welke wijze de Pro-
testanten in den schoot der R. Katholieke kerk konden
worden toegelaten, want in Duitschland en Frankrijk
hadden zij reeds zulk eene stelling ingenomen, dat
ze dit niet eens meer begeerden. De vaderen, die
den 18don Januari 1562 weder bijeen kwamen, kon-
den dus de Protestanten laten rusten, om zich met
den inwendigen toestand der Kerk bezig te houden.
Nu was er één punt, dat reeds jaren lang den god-
geleerden veel hoofdbreken gekost had, nl. de aard
en het wezen van het bisschoppelijk gezag. Toen
men in 1546 handelde over den plicht der bisschop-
pen om een vaste woonplaats te hebben, was de
vraag al gerezen: zijn de bisschoppen door God, of
i) De Félice, Ilist. p. 147, 154.
*
DE LIGUE. -127
wel door den paus ingesteld? Maar men liep er over
heen. Ook bij de artikelen over het sacrament kwam
men er gedurig op neer, maar men ging de kwestie
alweder voorbij, omdat men ze niet aandurfde.
De Gallicaansche kerk had in overeenstemming
met Rome altijd geleeraard, dat er in de H. Schrift
onderscheid tusschen presbyteri (dat natuurlijk =
prêtres, priesters was) en episcopi (dat met évesques
of bisschoppen gelijk stond) gemaakt werd, maar de
vraag bleef, of de laatsten boven de eersten stonden
omdat de H. Schrift zulks leerde, dan wel, omdat de
paus, als opvolger van Petrus, hen tot bisschoppen
gemaakt had. Stonden de bisschoppen nu boven de
priesters, krachtens goddelijk recht, dan was de bis-
schop van Rome, al was hij feitelijk ook de alge-
meene bisschop, toch niet meer dan een gewoon
bisschop, ten hoogsten een patriarch. Met de fierheid
echten hidalgo\'s eigen, schroomden enkele spaansche
bisschoppen niet openlijk te beweren, dat de bis-
schoppen „onfeilbaar waren als de tien geboden," ja
zij waren er bijna aan toe tot den paus te zeggen,
wat de Cortez eens den koning toevoegde: „wij, die
evenveel waard zijn als gij," en hoewel de leden der
achtbare vergadering hen door allerlei beleedigingen,
zelfs door fluiten en stampen tot zwijgen zochten to
l)rengen i), weerlegd werden ze door niemand. Toen
men er eindelijk bij den 7\'ie" canon toe overgaan
zou te bepalen, dal bisschoppen in rang boven de
priesters verbeven waren, werd over de bijvoeging
„de jure divino" afzonderlijk gestemd en zooveel
invloed oefende de vrees om het pauselijk gezag te
4) Niet Sarpi, maar Pallavicini verhaalt dit in boek XIX. cap. 5.
-ocr page 144-128 1)K LIGUE.
verzwakken uit, dat de bijvoeging met 127 tegen
54 stemmen werd afgekeurd, terwijl vermoedelijk
een vijftigtal leden, door tehuis blijven, zich van
stemming onthield.
Zoo was het dan uitgemaakt, gelijk een der bis-
schoppen niet zonder bitterheid opmerkte, dat, daar
elke bisschop zijn gezag aan den paus ontleent, ook
eene vergadering van bisschoppen het hare alleen
aan den paus verschuldigd is. Zoo was het dan
waar, gelijk Du Bellay, bisschop van Parijs, uitriep,
dat de Kerk niet meer de bruid van Christus, maar
eene slavin was, aan de willekeur van éénen mensch
ter prooi gegeven. Zoo was het dan een feit dat de
leer van Gonstanz en Bazel : het concilie staat boven
den paus, bij den wortel was afgesneden.
De stemming van vele leden van \'t concilie was
dan ook van dien aard, dat de pauselijke legaten
de beraadslaging nog niet durfden sluiten, en ziende
dat zij toch niet gereed zouden zijn vóór de kardi-
naal van Lotharingen zou zijn aangekomen, besloten
zij hem af te wachten. De door de absolutisten ge-
vreesde, maar door de constitutioneelen gewenschte
man trok den 13<ien November Trente binnen, maar
de prelaat die nog den 14dcn Januari 15G3 geschre-
ven had: „Je ne puis nier que je suis Français,
nourri en l\'université de Paris en laquelle on tient
l\'autorité du concile pardessus le pape, et sont cen-
surés comme hérétiques ceux qui tiennent le con-
traire," durfde ook niet optreden om het „de jure
divino" te verdedigen. Hij stelde voor eenvoudig te
zeggen: dat de bisschoppen „door Jezus Christus
zijn ingesteld," een formule welke door de legaten
naar Rome werd opgezonden, doch zoo weinig ge-
DE LIGUE. -129
nade vond in des pausen oogen, dat hij drie ont-
werpen van formules inzond, waarvan het laatste
sprak van „de bisschoppen die door den paus ge-
kozen worden en aan welke hij een gedeelte zijner
zorgen opdraagt." Dit ontwerp, waarin het godde-
lijk recht bepaald ontkend werd, nam de vergadering
wel niet aan, maar tot eene erkenning van dat
recht kwam men tocli ook niet. Zelfs toen de ge-
neraal der Jezuïeten Lainez den Juni eene
rede hield, waarin onverholen gezegd werd dat de
kerkvergadering niets, de paus alles was, waren de
Franschen en ook de Spanjaarden wèl boos, maar
de kardinaal van Lotharingen wist ook toen den
storm te bezweren, en het concilie van Trente,
welks decreten een volledige samenvatting zijn van
de R. Katholieke kerkleer, welks besluiten bij voor-
keur betrekking hebben op de door de Hervormden
aangevallen punten, dat anathema\'s slingerde tegen
allerlei en van alles, gaf geen enkele dogmatische
bepaling, waaruit kan worden opgemaakt of de bis-
schoppen uit God dan wel uit den paus zijn, m. a. w.
of het concilie, de vergadering der bisschoppen,
boven of onder den paus staat. Omtrent het hoofd-
en grondartikel der R. Katholieke priesterheerschappij
bleef de katholieke wereld in het onzekere, tot ein-
delijk het vaticaansch Concihe van 1870 licht gafi).
Zullen wij dit nu als een zegepraal of als een
nederlaag voor de Gallicaansche kerk beschouwen?
1) L. F. nuiigciior, Gcscliicdcnis van lict Concilio van Trentc. Zutphcn
•42. II. hlz. 133 cn v., 158 cn v., 150 cn v., 191 cn v., 259 on v.,2G7;
id. Pans en Gone. blz. 273 cn v.; E.DePressensii, Le Concile du Vatican.
Paris \'72. p. 21, 22; Jcrvis, Hist. I. p. 151 etc.; J. 11, ten Gate, Ilet
9
-ocr page 146-130 1)K LIGUE.
Er zijn die er een zegepraal in zien, want daar
het concilie voor twee derden uit italiaansche bis-
schoppen bestond, bewijst het openblijven der kwestie
voor \'t minst dat de invloed der Gallicanen zóó groot
was dat Rome, hoewel het over de meerderheid
beschikken kon, toch niet durfde doortasten.
Wij willen dit geenszins voorbijzien, maar als men
bedenkt dat de Gallicanen te Trente ook op den
steun der - beste spaansche bisschoppen konden re-
kenen en niet vergeet dat het leerstuk: het concilie
staat boven den paus, met het grondbeginsel der
Gallicaansche kerk in onafscheidelijk verband staat,
dan strekt de weifelende houding van den kardinaal
van Lotharingen en het aanzien dat deze man, die
ultramontaansch noch gallicaansch was, maar tot
den godsdienst der eerzuchtigen behoorde, voortdu-
rend genoot, haar weinig tot eer. Het open blijven
der kwestie toont dat Rome, dank zij den nood der
tijden, Constanz en Bazel durfde braveeren, om later
ter verheerlijking der pauselijke macht zich op de
vervalschte decreten van het Concilie van Florence
te kunnen beroepen i).
Vaticaansche Concilie. Zwolle \'72. blz. 49 cn v.; Ranke a. a. O, L
S. 329 folg. Dc .leiuiet Lainez vond hct een der deugden van het
decreet, dat over het goddelijk recht der bisschoppen liandelt: „Ejus
verba in utramque partem pie satis posse exponi."
4) In de Encyclica van 1832 b. v. wordt gezegd: dat door Jezus
Christus aan den roomschen opperpriester do volkomene macht is
gegeven om de Kerk te weiden enz., „gelijk dc vaderen van het con-
cilie van Florence hebben verklaard." En wat heeft nu dit concilie
verklaard"? Dat de paus hoofd der Kerk is, en van Christus „volle
macht heeft ontvangen de Kerk tc bewaren op do wijze als (qucm-
admodum et) de oecumenische conciliën aangeven" enz. Van dat et
*
DE LIGUE. -1489
Leverde Trente ten opzichte der dogmatiek niet
veel voor de Gallicaansche kerk op, ook met de
hervormingen door Frankrijk geeischt liep het treurig
af. In de hoop het verderfelijke pluralisme te fnuiken,
sprak men lang en breed over de verblijf houding
(résidence) der geestelijken. Al wederom was het
de kardinaal van Lotharingen, die meende dat er
geene noodzaak bestond het vraagstuk over het god-
delijk recht der bisschoppen er mede te verbinden.
Ook hij, „ofschoon niet genegen in zijn bisdom
Rheims een kwijnend en slapend plantenleven te
leiden," was voor eene bepaling op dat punt, en in
de zoo beruchte drie en dertigste zitting werd wel
van den pastoor af tot den kardinaal toe het houden
van een vaste verblijfplaats voorgeschreven, „tenzij
de dienst van de Kerk of van den Staat" zulks
anders eischte, maar ten slotte was liet al weder
de paus die in dezen uitspraak zou doen.
Vermelden wij voorts, dat een voorstel, om de
door de koningen benoemde bisschoppen door een
aartsbisschop te doen onderzoeken, alvorens de
paus de keuze bekrachtigde, verworpen werd, als
voor dezen laatsten beleedigend; dat den paus het
recht bleef den bisschoppelijken titel tc verleenen
aan geestelijken die geen bisdom bezaten; dat trots
alle verzet aan het hoofd der besluiten gelezen werd,
niet als voorheen: „Het heilig Concilie, onder het voor-
m.iaktc Uoinc eiiam, en vcrt.aaldo un „haar Ie bewaien, gelijk dat
ook de oecumenische conciliën aangeven" enz. Slechts ccnc bijvoe-
ging van drie letters, maar daardoor zocht Rome al vóór Trento,
wat Tronto den moed niet hail lo beletten. Verg. Ihmgener, Paus enz.
blz. 274; E. de Pressensé, Le Concilo, p. "10.
132 1)K LIGUE.
zitterschap der legaten van den apostolischen stoel",
maar: „onder voorstelling en onder het voorzitter-
schap der legaten" enz., waardoor het al den schijn
kreeg, dat het doen van voorstellen op een concilie
alleen den paus toekwam, ja dat het concilie zijne
besluiten ten slotte aan de goedkeuring van den
paus onderwierp, dan is het duidelijk dat, met be-
sliste verwerping van het protestantsche element het-
welk tot heden in het R. Kathohcisme aanwezig was,
het zwaartepunt der kerkelijke inrichting al meer
en meer in den paus werd gezocht, zoodat deze dan
ook met recht kon spreken over „den gelukkigen
afloop" van \'t concihe
Voor wij van die zoo gelukkig geëindigde verga-
dering (4 Dec. 1563) afscheid nemen, moeten wij
nog wijzen op enkele bepalingen, die, hoewel daar
vastgesteld, toch nimmer door de fransche regee-
ring zijn aangenomen. Wij bedoelen de zoogenaamde
hervorming der vorsten. In de tweede helft van
Juli brachten de legaten een 40tal artikelen ter tafel,
waarbij de betrekking van de geestelijke tot de we--
reldlijke macht, zoo het heette, geregeld werd. Ver-
moedelijk begrepen de voorstellers zelve wel, dat ze
niet zouden aangenomen worden, maar zij konden
in elk geval tot remschoen dienen voor de gezanten
van vorsten, welke wat luide begonnen aan te drin-
gen op de zoolang reeds beloofde hervorming der
Kerk „in hoofd en leden." Er kwam o. a. in voor:
dat geen geestelijke, van wat misdaad ook beticht,
door leeken kon geoordeeld worden zonder toestem-
1) Bungeiier, Geschieil. II. hlz. 38, 47,192, 278, 279, 292; Richter,
t. a. p. blz. 196; Jervis, Hist. I. p. 156 etc.; Rankea. a. 0.1. S. 339,344,
DE LIGUE. -133
ming van den bisschop; dat de burgerlijke recht-
banken onbevoegd waren zich met eenige zaak in
te laten, welke op de Kerk of hare goederen betrek-
king had, waardoor dus ook het appèl comme d\'abus
werd afgeschaft; dat leeken nooit hel recht hadden,
onder welken naam ook, belastingen van kerkegoederen
te heffen; dal elk vorstelijk edict, op de dienaren of
de bezittingen der Kerk betrekking hebbende, nietig
zou wezen, terwijl hij die bet gaf onder den ban
was vervallen; dat die ban ook eiken vorst treffen
zou, die de bekendmaking of hel in omloop brengen
van kerkelijke vonnissen zoqht te verhinderen, met
name zulke die van den paus uitgingen; dat —
maar waartoe meer om te doen zien dal de paus
zich alom een imperium in imperio zocht le stichten.
Geen wonder dan ook, dal de fransche koning al
spoedig aan zijn gezanten schreef: „dat hel concilie de
nagels der vorsten kortte, terwijl het die der pries-
ters wassen deed," en hen last gaf Trente te verla-
ten, zoo de voorstellen niet werden ingetrokken, en
dal de gezant du Ferrier in een geestig, ja bij-
lend protest er op wees dal ze allen lijnrecht in-
druischlen legen hetgeen den landskerken voorheen
bij concilie-besluiten en pauselijke decreten was ge-
waarborgd.
Daar dit alles plaats greep gedurende den lijd dal
de kardinaal van Lotharingen le Rome in hel pau-
selijk paleis logeerde, en naar men wil, door het
uitzicht op de driedubbele kroon voor hel ullramon-
lanisme gewonnen werd, haastte hij zich verschoo-
ning te vragen voor de stoute taal van den gezant,
\'t welk echter niet belette dat deze zich met zijne
ambtgenooten werkelijk naar Venetië terugtrok, en
134 1)K LIGUE.
daar ook de fransche bisschoppen last ontvingen Trente
te verlaten, zoo men daar voortging aanslagen te
smeden tegen de vrijheden der G-allicaansche kerk,
bleven er eindelijk maar acht over, en de verhou-
ding tusschen Frankrijk en den H. Stoel werd vrij
gespannen. De voorstellen tot hervorming der vor-
sten werden dan ook voorloopig ter zijde gelegd,
maar in de 25ste of laatste zitting werden, te mid-
den van een overstelpende drukte, nog verschillende
artikelen aangenomen, welke, ofschoon korter en in
menig opzicht gewijzigd, toch zulk een op het bur-
gerlijk gezag inbreuk makenden geest ademden, dat
in Frankrijk het concilie werd aangenomen, wat de
bepalingen omtrent de leer, maar niet wat die om-
trent de tucht aanging.
Het was te vergeefs dat de pauselijke nuntius
verzocHt de besluiten van Trente onder de rijks-
wetten op te nemen; te vergeefs dat de paus in 15ü5
daartoe een gezantschap zond; te vergeefs dat ook
de koning van Spanje en de hertog van Savoye er
op aandrongen: Karei IX bleef weigeren, mede
op grond dat hij, door zulk eene erkenning, aan de
vrijheden der Gallicaansche kerk zou te kort doen.
Verbitterd door dien tegenstand legden de bis-
schoppen er zich op toe, de leer te Trente vastgesteld
als die der Gallicaansche kerk te erkennen. Provin-
ciale conciliën werden alom gehouden en de zooge-
naamde „Geloofsbelijdenis van Pius IV", voorge-
schreven in eene bul van 1564, werd door prelaten
en mindere geestelijken ijverig geteekend. Zoo er-
langden de besluiten van Trente wel canoniek gezag
in de Kerk, maar de Staat nam ze niet onder zijn
wetten op, al drongen de vergaderingen der geeste-
DE LIGUE. -135
lijken in hare „Remontrances prononcées devant le
Roy" daarop herhaaldelijk, zelfs onder voorbehoud der
gallicaansche vrijheden aan Ook in later dagen
geschiedde zulks niet; ja, toen in 1593 de Guise-
partij oppermachtig was, deinsden de staten, dank
zij het advies van haar voorzitter Le Maître, er voor
terug, en had zulks eindelijk den Augustus
van dat jaar in eene onstuimige zitting plaats, zoo
weinig gold deze aanneming in de oogen der gees-
telijkheid zelve, dat drie jaar later de aartsbisschop
van Mans in naam van den vergaderden clerus tot
Hendrik H sprak: „De andere koninkrijken hebben
Trente aangenomen, en dit koninkrijk hetwelk boven
al de overige den naam en den titel van „aller-
christelijkst" draagt, aarzelt nog het te erkennen 2).
Waarlijk, het was niet aangenaam voor de geeste-
lijkheid. Trente was toch een wettig concilie, waar-
heen ook de fransche regeering haar gezanten ge-
zonden had. Te midden van allerlei troebelen wist
de regeering zich wel op Trente te beroepen, als
dit in haar belang was, maar als datzelfde concilie
opkwam voor de rechten der Kerk, zoo wreed door
\'tconcordaat van Bologne geschonden, dan wilde
het er niets van weten en op alle klachten klonk
immer het stereotiepe antwoord : de disciplinaire de-
creten van Trente waren onvereenigbaar met de
rechten der kroon, de canones der oude conciliën,
en de voorrechten der Gallicaansche kerk!
Die halsstarrigheid der regeering schreef men na-
1) 0. a. in 1567, 1577, op 3 Juli cn 5 Oct. 1579, in 1582 cn 1585.
2) Richter, t. a. p. blz. 179, 229; Bungcner, Geschied. II. blz. 358;
Jervis, Hist. I. p. 166 etc.; Frayssinous, Les vrais principes, p. 104etc.
136 1)K LIGUE.
tuurlijk, en niet geheel ten onrechte, toe aan den in-
vloed der Hugenooten, en van de^ontevredenheid daar-
door bij duizenden in den lande ontstaan, wist eindelijk
de hertog van Guise meesterlijk partij te trekken en
„U forma daas Paris cette ligue funeste
Qui bientôt de la France infecta tout le reste" \').
Dat de dichter der Henriade, voor wien de ge-
schiedenis, gelijk een zijner bewonderaars opmerkt
zulk een „schreeuwende werkelijkheid" was, dat hij
op den verjaardag van den Bartholomeus-moord de
koorts had, de Ligue met allerlei mingunstige bijvoeg-
lijke naamwoorden uitmonstert, kan ons niet be-
vreemden, want tal van gruwelen zijn in haar naam
bedreven. Maar als de geschiedenis voor ons niet
alleen eene realiteit, maar ook eene wetenschap is,
welke wij met de noodige kalmte beoefenen, dan
zullen wij er wel niet toe komen om, gelijk in den
nieuweren tijd op absolutistisch, theocratisch of radi-
caal standpunt geschied is, de Ligue te gaan ver-
heerlijken, maar we zullen toch haar ontstaan be-
grijpelijk achten. Toen men in Frankrijk vernam
hoe Knox en Murray de ongelukkige Maria Stuart
behandeld hadden, konden de schoonbroeders dezer
koningin Condé en Beza, moeilijk met goede oogen
aanzien. Toen het volk vernam dat de Hervormden
de kerken beroofden van alles" waarmee het vroom
geloof der vaderen ze beschonken had, dat de duit-
sche legerbenden op hunnnen weg de kruisen bra-
ken, de heiligdommen schonden, de beelden ver-
1) Voltaire, La Henriade. Chant. III. 91.
2) Edgar Quinet, Oeuvres complètes. Paris \'73. II. p. 258.
-ocr page 153-DE LIGUE. -137
minkten of vermaalden en de gewijde kelken bij
hunne orgieën van mond tot mond deden gaan, toen
begon het ongerust te worden voor het eigen geloof.
Meer nog om zich te verdedigen, dan aan te vallen,
meer om te voorkomen, dan te vervolgen, meer om
eigen geloof te behouden, dan dat van anderen be-
letsels in den weg te leggen, voegde men zich bij
de heilige Unie. Waarom het voorts ontkend? Bij
alle inconsequentie en gruwelen, aan welke de leden
der Ligue schuldig staan, was deze toch een strijd
om beginselen, had zij juist daardoor grooten invloed
op ernstige gemoederen, en heeft zij de R. Katholieken
van Frankrijk er toe gebracht, om het R. Katholiek
stelsel consequent door te zetten en toe te passen.
Zonder ons in een onderzoek te begeven of het
denkbeeld eener ligue, reeds in 1563 te Trente door
den kardinaal van Lotharingen geuit en te Rome
toegejuicht is; zonder er van te spreken of de fran-
sche Ligue een tak was van een grooten bond door
Filips van Spanje en den paus gesloten, om het
protestantisme in Europa uit te roeien; zonder zelfs
na te sporen of haar geboorte-akte in Parijs of in
Picardië opgemaakt is, vermelden wij het feit dat de
voorspoed van het protestantisme in Frankrijk de
naaste aanleiding tot hare vorming was i).
In weerwil van den noodlottigen veldslag van Dreux
(9 Dec. 1562), welke tot de minder gunstige pacificatie
van Amboise (7 Maart 1563) noopte, trots den vrede < (
van St. Germain (8 Aug. 1570) en den daarop gevolg- / \\ \'
den Bartholomeus-nacht (24 Aug. 1572), waren de
Hugenooten niet ten onder gebracht. Uit een springtij
i) De Félice, Hist. p. 237.
-ocr page 154-138 1)K LIGUE.
van ketterbloed rezen zij op, en met het zwaard der
wanhoop en der wrake, na den moord van zooveel
edelen, helaas mede door demagogisch fanatisme
gewet, dwongen zij bij den zoogenaamden „vrede
van Monsieur" de erkenning hunner rechten af i).
Hun werd overal, behalve in Parijs, de uitoefening
van hunnen godsdienst toegestaan; ze mochten syno-
den houden, al was het ook in \'t bijzijn van een com-
missaris-politiek; in de parlementen werden „cham-
bres-mi-parties" ingericht, om kennis te nemen van
zaken, waarin ook protestanten betrokken waren;
het huwelijk van priesters en monniken, die over
waren gegaan, werd als wettig erkend, en tot waar-
borg dat dit alles zou worden nagekomen, werden
enkele vestingen aan Hugenooten ter bezetting in-
geruimd.
De Roomschen werden woedend, en hun toorn
daalde vooral neder op Hendrik HL Deze, monster
van onzedelijkheid als hij was, ontzag, evenmin als
zijn voorgangei\'s, de kerk, en bisschopszetels en andere
winstgevende kerkelijke betrekkingen werden sciiaam-
teloos aan den meestbiedende verkocht. Er kwam
bij, dat hij de belastingen, door de geestelijken on-
der den naam van „renten van \'t stadhuis" op te
brengen, tot ongehoorde sommen opdreef2), dat ook
hij voortging, onder voorwendsel van den oorlog tegen
de ketters te voeren, de goederen der Kerk te ver-
1) Deze vrede, 6 Mei 1576 gesloten, werd aldus genoemd, omdat de
broeder des konings hem waarborgde. Do Félice, Hist. p. 232.
2) Van 1560—1576 bracht dc Kerk aldus op: CO milliocn livres.
In eene vergadering, in 1561 te Poissy gehouden, nam de geestelijk-
heid op zich niet alleen van een groot deel der staatsschulden de
renten le betalen, maar ze ook tc amortiseren. Dil laatste bleef wel
DE LIGUE. -139
vreemden, zoodat in 1576 een inkomen van 50,000
kronen aan de Kerk ontroofd werd. En bij dat alles
werden die ketters op gelijken voet met de geloo-
vigen gesteld, ja met privilegiën beschonken en de
R. Katholieke godsdienst hield op de eenige erkende
in Frankrijk te wezen. Zulk een man was onwaar-
dig langer de kroon te dragen, eens te Rheims ko-
ning Clovis op de haren gezet en, als tot regeeren
onbekwaam, moest hij worden afgezet.
Door dit alles gespoord en niet het minst door
persoonlijke eerzucht geprikkeld, werd onder leiding
en ten behoeve van den derden hertog van Guise,
den Gideon of, om met Sixtus V te spreken, den
Judas de Maccabeër van \'t katholieke Frankrijk, de
heihge Ligue gevormd: „ad restituendam in inte-
grum legem Dei, conservandum sanctissimum ipsius
cultum juxta formam et ritum S. R. E." Werd als
doel der Ligue mede opgegeven: het handhaven van
de eer, bet gezag en de prerogatieven van den aller-
christelijksten koning en diens opvolgers, zij die
nadachten begrepen spoedig dat de koning weinig
beteekenen zou als bij een ander was dan de „prae-
fectus foederis," want aan dezen werd onbepaald
gezag over alle leden toegekend, hij deed naar be-
lieven uitspraak over elk geschil en buiten zijn wel-
.nemen werd nergens anders recht gezocht. Uil de
geheime instructiën, bij een agent der Ligue gevon-
den en door de Hugenooten openbaar gemaakt, bleek
dan ook spoedig dat het huis van Valois van den
achterwege, maar de rentebetaling bleef, cn deze kwam vooral het
stadlmis van Parijs ten goede, dat onder grooten schuldenlast gebukt
ging. Ranko a. a. O. II. S. 422.
140 DE LIGUE.
troon moest gestooten, dat de katholieke godsdienst
de eenige in Frankrijk zou zijn met volle erkenning
van de souvereiniteitsrechten der pausen, terwijl van
de zoogenaamde vrijheden der Gallicaansche kerk
geen sprake meer wezen zou.
Wegens den afkeer, dien Hendrik III persoonlijk
wekte, en de ontevredenheid over het niet erken-
nen van Trente, was het niet moeilijk de geestelijk-
heid voor de Ligue te winnen. Van de vier „pilaren
der Ligue" behoorden er drie tot den clerus; van
de parochie-geestelijken te Parijs bleven er slechts
drie buiten de Ligue en tot het geheim comité der
„zestien," dat in de hoofdstad jaren lang den meester
speelde, behoorden zoowel hooggeplaatste kerkvor-
sten als predikers van Nôtre Dame, die als vasten-
predikers benoemd en geroemd, het volk fanatiseerden.
Tot krachtig optreden ging de l .igue eerst over in
1584, toen, door den dood van den vermoedelijken
troonopvolger, Hendrik van Bourbon, koning van
Navarre en opperhoofd der Hugenooten, op de trap-
pen van den troon kwam te slaan. Toen, zoo laat
de dichter der Henriade, zijn bourbonschen held
aan Elisabeth van Engeland verhalen, wendde Guise
zich tot het volk.
II leur représentait le culte de leurs pères,
Los derniers attentats des sectes étrangères,
Me peignait ennemi dc l\'églisè et de Dieu:
„II porte, disait il, ses erreurs en tout lieu;
„11 suit d\'Elisabeth les dangereux exemples;
„Sur vos temples détruits il va fonder ses temples;
„Vous verrez dans Paris ses prêches criminels" \').
1) La Henriade. Ch. HL 123.
*
-ocr page 157-DE LIGUE. -141
Sinds dien tijd werd de Ligue populair en daar
het gelukt was, Sixtus V een banbliksem tegen
Hendrik Hl te ontlokken, waarbij hij en zijn geslacht
voor altijd onbekwaam werden verklaard eenige
waardigheid in Frankrijk te bekleeden, wonnen de
Liguisten zoo in aanzien, dat ze alom werden ge-
cerd als de kampioenen voor \'t orthodox geloof. De
koning, die niets tegen de bul durfde doen, werd
mikpunt voor allerlei spot; eene bende gehuurde
predikers ruide alom de bevolking tegen hem op,
ijverig daarin bijgestaan door Jezuïeten, bedelmon-
niken, geheime agenten van Spanje, en den nuntius.
Toen bij het ongeluk had tegen Hendrik van Bourbon
den slag bij Coutras te verliezen, had de Sorbonne
de stoutheid te decreteeren (IG Dec. 1587), dat even
als men een voogd, die het vertrouwen onwaardig
bleek, moest afzetten, men het een koning mocht
doen die tot regeeren onbekwaam en onbevoegd
was, en, waardige voorloopster der chineesche schaar-
dragersi), liep de hertogin van Montpensier met
een gouden schaar aan haar gordel, aan ieder die
\'t hooren wilde vertellende, dal zij daarmede de
tonsuur aan den koning hoopte te volbrengen, als
hij weldra den troon met de kloostercel zou moeten
verwisselen. Kwam het zoover nog niet, na het bar-
ricaden-oproer te Parijs (112 Mei 1588) zag de koning
zich genoodzaakt bij de gratie der Ligue te regeeren,
1) In het begin van \'76 ontstond in liet zuiden van Cliina eene
sekte, die de verwijfdheid der mannen uit de voorname standen aan
het dragen van lange haarvlechten toeschrijvende, er zich op toe-
legde deze af tc snijden. De autoriteiten bepaalden, dat ieder, die van
eene schaar voorzien op straal gevonden werd, zonder vorm vau pro-
ces zou worden opgehangen.
142 1)K LIGUE.
hare belangen te begunstigen en op de staten-ver-
gadering te Blois aan te hooren, op welke wijze men
Frankrijk tot eene constitutioneele monarchie zou
maken, de Trentsche decreten zou aannemen, en de
gallicaansche vrijheden, „die menschelijke uitvind-
sels , die voorwendsels om het gezag van den H. Stoel
te ondermijnen, en door ijver voor \'tstaatsbelang
lauwheid op \'tstuk van godsdienst te dekken," voor
altijd zou vernietigen.
Dat alles scheen de koning niet langer te kunnen
verdragen en voor het einde des jaars (23 December)
liet hij den koning van Parijs, gelijk hij Guise noemde,
den man, die gezantschappen van vreemde vorsten
ontving en een door den paus gewijden degen droeg,
door een gehuurden dolk ombrengen. Of de vlucht
van den dichter der Henriade niet wat hoog was
toen hij schreef: dat de lucht weergalmde van ge-
ween, dat aan den voet der standbeelden van den
verslagene ontstelde vrouwen en berlroefde grijs-
aards waren neergeknield, ja dat heel Parijs een
vader meende te wreken te hebben i), willen wc
daarlaten, maar zeker is het dat er alom groote ver-
bittering ontstond.
Te Blois werd „Henri van Valois" van den preek-
stoel als een „Vilain Herode," een gifmenger en
moordenaar aangeduid en het gehoor moest zweren
den laatsten penning niet alleen, maar ook den laat-
sten droppel bloed voor de wraak te willen opofferen,
en bij de lijkrede te Parijs werd der dicht opeen-
gepakte schare ingescherpt, niet te rusten voor zij
gedaan had wat God en menschen van haar eischten:
■1) La Henriade. Ch. Hl. 311 ctc.
-ocr page 159-DE LIGUE. -143
den tyran ten onderbrengen. De Sorbonne ontsloeg
de onderdanen van den eed aan den koning gezwo-
ren; priesters hielden een optocht met 100,000 kin-
deren, die de brandende waskaarsen welke zij droe-
gen , onder hunne voeten uitdoofden, met den wensch
dat aldus het huis Valois mocht worden uitgedoofd j
in bijna alle steden van aanzien verbonden zich
burgemeesters en schepenen niemand te gehoorza-
men , die iets tegen de heilige Unie bevelen zou,
en toen eindelijk op bet stadhuis te Parijs een ver-
gadering der voornaamste Liguisten gehouden werd
om den hertog van Mayenne, broeder des vermoor-
den , aan \'t hoofd der Ligue te plaatsen, begreep de
koning dat er voortaan een ondempbare klove tusschen
hem en de Liguisten beslaan zou, en dat de dub-
belzinnige politiek, in zijn woord: „ik wil mij door
mijne vijanden op mijne vijanden wreken" vervat,
hem op den rand van \'t verderf gebracht had i). Ge-
heel Frankrijk, met uitzondering van enkele steden aan
de Loire, viel van hem af, om alleen te luisteren naar
\'t geen de „Algemeene Raad der Unie" te Parijs bevah
Of dat zoo bijzonder eerbiedwaardig was? Geens-
zins, want toen de koning een schuilplaats zoeken
ging in \'t leger der Hugenooten (30 April 1589) en
weldra met 42,000 man voor Parijs stond, wierpen
de Liguisten de grondstelling van het goddelijk recht
der koningen geheel over boord, om \'dingen te
zeggen, welke Rousseau later in zijn „Gontrat So-
cial" onveranderd kon overnemen. „Het is het volk,"
dus riepen de demagogen te Parijs uit, „dat de
i) Over hot w.antrouwon dat do R. K.itholiokcii tc!i opzichto van
Hendrik Hl bozichlo, zie men: Ranke a. a. 0. H. S. 148, L52 folg.
144 1)K LIGUE.
koningen maakt en dat ze ook weer afzetten kan,
als het zulks oorbaar acht." Om dit laatste wat ge-
makkelijker te maken, liet de Sorbonne de woorden
uit het kerkgebed „Domine! salvum fac Regem nos-
trum" door andere vervangen en verklaarde Hendrik IH
yoor een tyran die vogelvrij was; en zoo onbewim-
peld werd te Parijs de koningsmoord gepredikt, dat
de priester Joh. Parvus, die dit in 1408, aanvanke-
lijk onder algemeene afkeuring, ook gedaan had^),
de kroon op het hoofd kreeg. Het verbaze ons
niet, want de denkbeelden van volkssouvereiniteit en
den aankleve van dien, waren nog korts door den
protestantschen advocaat Hottoman in zijn „Franco
Gallia" (1573) en door den cosmopoliet Eusebius
Philadelphus in zijn „Dialoog" (1574) den volke ver-
kondigd. Zelfs ultramontanen en Calvinisten konden
zich dus niet geheel vrijhouden van den heidenschen
zuurdeesem der Renaissance, en al weten wij ook niet
in hoeverre de tweeëntwintigjarige monnik Clement
den Romein spelen wilde, zeker is het dat het populaire
axioma van de Jezuïeten dier dagen: „er is slechts
één pion noodig om een koning schaakmat te zetten",
op hem zijne uitwerking niet had gemist. In 1589
bracht hij den 10\'ien Augustus den „tyran" eene wonde
toe, waaraan deze binnen evenveel uren overleed,
aan Hendrik van Bourbon nalatende: het bevel over
het leger \'en de overtuiging: dat hij als Protestant
nooit den troon van Frankrijk beklimmen zou 2).
1) In zijn „Justificatio Ducis Burgundiae coram rcgo recitata," ten
jare 1416 door de Sorbonne, in een twee jaar later herroepen vonnis
veroordeeld.
2) Over de verheerlijking van dezen vorstenmoord, zie men Ranke
a. a. O. II. S. 171 en De Félice. Ilist. p. 251.
DE LIGUE. 145
Hendrik van Bourbon, die zich zoo terecht „roi
sans royaume, mari sans femme et guerrier sans
argent" noemen kon, moest die overtuiging wel
allengs tot de zijne maken, want de kardinaal van
Guise werd tot koning uitgeroepen onder den naam
van Karei X, tal van aanvoerders onttrokken zich
met hunne benden aan zijn leger, en zelfs toen de
Liguisten-koning overleed (Mei 1590), wisten de
ultramontaansche drijvers Parijs zóó in spanning te
houden, dat drie jaar later de jonge hertog van
Guise wellicht tot koning gekozen zou zijn, indien
Filips van Spanje niet had geaarzeld dezen de In-
fante ten huwelijk te geven.
Dit alles miste op Bourbon zijn invloed niet.
Reeds in 1577 had hij verklaard: „als de lieer hem
de oogen opende en hij zag op den slechten weg
te zijn, dat hij dan bereid was de dwaling af te
zweren." In 1589 had hij zijnen ontevreden leger-
hoofden beloofd „zich te zullen laten onderwijzen,"
en de man die dat onderricht vermoedelijk meer
van den loop der fortuin dan van de doctoren in
de godgeleerdheid scheen te verwachten, begon
allengs te begrijpen dat — Parijs wel een mis waard
was. Ook de hoofdstad begon naar vrede te ver-
langen, en goten de priestei\'s ook al de fiolen van
hunnen toorn op het hoofd der „semoneurs" uit i),
toch had op don 29\'^teii April te Suresne eene samen-
komst plaats van afgevaardigdjjn der Staten-generaal
met Hendrik van Bourbon. De drank der bedwelming
1) Somotiours werden zij gescliolden, ilie voorstelden Bourbon uit
to noodigen of te soinineeren (seniondre) tot den H. Kutli. godsdienst
terug te keeren.
10
-ocr page 162-1504 1)K LIGUE.
daar den aanvoerder der Hugenooten bereid, scheen
minder walging op te wekken dan de wijn die er
groeide , want Hendrik beloofde zich door R. Kath.
theologen te zullen laten onderrichten, en het Cal-
vinisme af te zweren. Na den 23sten juH 1593 niet
minder dan zeven uur, met hooggeplaatste geeste-
lijken over biecht, aanroeping der heiligen en pau-
selijk gezag geredetwist te hebben, was hij, zonder
geheel overtuigd te wezen, toch ver genoeg om te
kunnen zeggen : „ik geef mijne ziel nu in uwe han-
den, ziet toe wat gij er mede doet, want waarheen
gij mij geleidt, daar zal ik blijven tot het uur van
mijn dood toe." Zondag 25 Juli 1593 nam de aarts-
bisschop van Bourges den eersten der Bourbons in
de alleen zaligmakende kerk op 2) ; 28 Febr. 1594 werd
hij te Chartres gekroond ; 22 Maart daarna volgende
opende Parijs hare poorten en, om nog eenmaal
den dichter der Henriade te laten spreken :
„Les ligueurs éperdus, en mettant bas leurs armes:
Sont aux pieds de Bourbon, les baignent de leurs larmes" \').
Zoo had dan de Ligue als politieke confedera-
tie hare rol afgespeeld, maar op kerkelijk terrein
bleef haar invloed voortduren. Op staatkundig ge-
1) Dc wijn van Suresne eischt, naar men verzekert, drie mannen
om gedronken te worden: een die drinkt, een die liet slachtoller vast-
houdt, en een die het den wijn in de keel giet.
2) In een brief, door hem den 23»ten Juli aan Gabriellc d\'Estrées
gcschrcvcn, leest men: „Ce sera Dimanche que je ferai le saut per-
rillcux." De Félice, Hist. p. 263.
3) Henriade. Ch. X. 500. Dat de voornaamste Liguisten nog iets
anders dan Hendriks overgang tot Rome noodig hadden, om provin-
ciën en steden aan\'hem over te geven, blijkt uit Sully\'s Mémoires,
want mannen als de Birons, de Brissacs, de Villars enz.\' ontvingen
in \'t geheel 330 millioen livres als prijs voor hunne onderwerping..
DE LIGUE. 147
bied moge zij zeer republikeinsch, ja democra-
tisch geweest zijn, op godsdienstig terrein was zij
ultramontaansch in merg en been. Ontstaan in
een tijd, toen het godsdienstig element in Frankrijk
nog sterker was dan het gevoel der nationaliteit,
zag zij er geen bezwaar in om met dezelfde beslist-
heid, waarmede de Hugenooten zich bij de neder-
landsche Protestanten aansloten, zich aan den paus
en Spanje te verbinden. Christus\' stedehouder moest
heer zijn over Kerk en wereld beide; wat hij bond
was gebonden, wat hij losmaakte, wie zou wagen
het weder bijeen te brengen. Van daar den haat
der Liguisten tegen de vrijheden der Gallicaansche
kerk, ten deele in het concordaat van Bologne be-
lichaamd. Zeker, Gilbert Genebrard, bisschop van
Aix in Provence, was een hartstochtelijk man, maar
toen hij in 1592 zich er toe zette, om op zijne
wijze aan te toonen dat alle rampen, welke over
bet huis Valois gekomen waren, eenig en alleen
het gevolg waren van dat noodlottig concordaat i),
kon het parlement van Provence zijn boek wel ten
vure doemen, maar liij had uitgespi\'oken wat dui-
zenden in den lande dachten. De Algemeene staten
hielden in 1588, naar aanleiding van do decreten
van Trente, zulk een onstuimige vergadering dat zij
gesloten moest worden, en toen men met Hendrik IV
le Suresne aan \'t onderhandelen was, straften die-
zelfde staten de stoutheid van haren voorzitter Le
Maître, die 22 artikelen van Trente met de gallicaan-
I) Dal die rampen vele waren, kan men zien l)ij De l\'élicc, Hist.
1>. \'240, cn deze auteur merkt daarl)ij oj): „Les Valois portent au front
rineiraçablc marque dc la Saint-Harthólemy."
10*
-ocr page 164-DE LIGUE.
J48
sehe vrijheden onbestaanbaar genoemd had, door ze
„pur et simple" aan te nemen. Toen Hendrik IV
veilig op den troon zat, moesten tal van geestelijken
om hun ijver voor Trente, uit Parijs of Frankrijk ge-
bannen worden, en de beruchte preken van Jan Bou-
cher, nog wel door de Sorbonne goedgekeurd, toon-
den duidelijk dat een constitutioneele kerk door velen
in strijd werd geacht met den aard en het wezen van
het R. Katholicisme. Sinds Rome zich te Trente een
burgt stichtte, in welks bestek veel onsamenhangends,
in welks afzonderlijke deelen veel gebrekkigs, in
welks grondslagen veel zwaks kan worden aange-
wezen , voelden velen zich daarheen getrokken, want
te midden van de onrust der tijden was het toch
altijd een burgt, waar de in 1561 in het land geko-
men Jezuïeten en de sinds 1574 uit Italië overge-
komen Gapucijners onophoudelijk op wezen. Ook over
de wereldlijke geestelijken scheen een nieuwe geest,
voorbode van eene weldra to wachten algemeene
opwekking, uitgestort, welke in herderlijk werk zich
openbarende, reeds omstreeks 1580 de Protestan-
ten met zeventig percent zou verminderd, en de
massa des volks weder voor het R. Katholicisme
zou gewonnen hebben i). Had Guise eens vóór den
aanvang van eon veldslag gezworen dat, zoo God
hem de overwinning gaf, hij niet weder van het
paard zou stijgen voor hij den "katholieken godsdienst
voor altijd in Frankrijk gevestigd zou hebben, de Ligue
heeft den eed van haar aanvoerder vervuld en, rijdende
op het ontembare ros der dweepzucht rustte zij niet
voor zij aan de beginselen van het ultramontanisme
♦ 1) Ranke a. a. 0. IL S. 147.
-ocr page 165-DE LIGUE. -149
een onvervreemdbaar domein in het harte des volks
verzekerd had. Onder alle standen vond het sedert
dien tijd zijn aanhangers en trad een Barclay ook
op tegen Mariana en Becan, bleek de syndicus Richer
ook opgewassen tegen den kardinaal Bellarminus i)
en werden de zonen van Loyola ook wakker be-
streden door de volgers van .Tansenius, het ultra-
montanisme werd er niet door vernietigd.
Merkt Voltaire2) dan ook op, dat gedurende de
minderjarigheid van Lodewijk XIV de beginselen van
den franschen clerus „n\'etaient pas encore entiè-
rement épurées du mélange que la ligue y avait
apporté," wij meenen, die zuivering zal zich ver-
geefs laten wachten, want een onvermoeid kamp-
vechter voor de gallicaansche vrijheid betuigde met
het volste recht: „pendant la Ligue 1\' Ullramontanisme
pénétra en France"
1) Bellarminus, ofschoon voor een ultra onder de ultramontanen
doorg.aande, zegt toch in zijn: De Romaiio I\'oniijice, Lil). 11. cap. \'20:
„Licet resistere poi^tifici invadenti animas, vel turhanti rempuhlicain
et multo magis si Ecclesiam destruerc videretur, licot inquain, ei
resistere, iion facicndo quod jubet et inipcdiendo ne exequatur volun-
tatem suani. Non tarnen licet eum judicare, vel punire, vel deponere,
quod non est nisi superioris. Ook acht hij, in cap. 3 van hetzelfde
hoofdstuk, de door de aristocratie getemperde monarchie verkieslijk
boven de zuivere monarchie.
2) Siècles etc. ill. p. 104.
3) Bordas-Dem. Pouvoirs, p. 478. Do ondersfrecping is door ons
geschied.
Den 15den Augustus 1534 waren op de hoogte van
Montmartre bij Parijs zeven mannen bijeen, die op
het lot van Frankrijk, van Europa, ja van de we-
reld een machtigen invloed zouden uitoefenen. Het
middelpunt van deze pleïade was een map van
drieënveertig jaar die, gesproten uit een oud adel-
lijk spaansch geslacht, als page van koning Ferdi-
nand de militaire loopbaan begonnen was, doch bij
de verdediging der citadel van Pampeluna tegen de
Fransehen eene wonde ontving, welke hem voor den
dienst ongeschikt maakte. Nog slechts ten halve
hersteld, had het lezen van de levens van Jezus en
van de heiligen zulk een invloed op hem gehad, dat
hij met ontschoeiden voet, de lendenen door een
ijzeren keten omkneld en zijn brood met asch ver-
mengd, ter bedevaart toog naar het heilige land.
Daar, mijmerend bij het graf des Verlossers, komt hij
tot het inzicht: niet door het van het zwaard le-
kende bloed, maar door het zweet der hersenen, zal
de wereld aan den Gekruisten onderwoi^pen wor-
den. Al kan Ignatius Loyola nauwlijks lezen of
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
schrijven, hij deinst er niet voor terug met hetgeen
hij boven de wenkbrauwen heeft te gaan werken, en
weldra is de ridder van Ferdinands hof, is de visionair
uit de grot bij Manresa, is de pelgrim van den berg
Tliabor op de schoolbanken te Barcelona gezeten, en
terwijl zijn apocalyptische geest zich afmat op de
grammatica, heeft hij noodig zich bij de vervoeging
van „amo" te bedwingen om niet weg te zinken in de
hemelsche liefde. Daar deze scholier jongelieden en
vrouwen in zijne zonderlinge droomerijen inwijdt, ja
zelfs den naam heeft duivelen te kunnen uitwerpen
en andere wonderen te verrichten, werpt de inqui-
sitie hem in hare kerkers, waaruit hij verlost wordt
op belofte: vier jaar geregeld theologie te zullen
studeeren. In de collegiën Montaigu en St. Barbe
te Parijs, doet hij zijn belofte gestand. Zijn contu-
bernaal Pieter Faber, wint liij door hem ie helpen
in zijn studie; bij Franciscus Xavier speelt hij den
edelman uit Biscaië, en beiden, benevens nog vier
andere studenten, betoovert liij door zijn boek „De
Geestelijke Oefeningen," waarin geleerd wordt hoe
men door spreken en zwijgen, door zuchten en wee-
nen, door liggen en staan, ja door allerlei werktui-
gelijke handelingen en „applicatie der zinnen," den
staat van heiligheid bereiken kan. Op Maria-hemelvaart
\'1534, komt het kleine gezelschap in de aan de Maria
gewijde kerk oj) den Montmartre bijeen. Nadat de mis
gelezen en de gelofte van kuischheid cn armoede is
afgelegd, verdoelen zij onder elkander de wereld; en
uit de stofwolken, welke de zestiende eeuw op elk
gebied rijzen deed, trad eensklaps de .lezuïeten-orde
te voorschijn om, aangevoerd door den voormaligen
kapitein van Pampeluna\'s citadel, een viervoudigen
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
strijd aan te binden. Gaandeweg bleek het dat de
nieuwe orde, welke in 1540 haar constitutie-bul
van den paus ontving, en later boven al wat geestelijk
was verheven werd, het individu zocht te maken
tot een lijk, door hare „geestelijke oefeningen"; den
staat zocht te brengen onder de macht van den paus,
door haar ultramontanisme; de nieuw opgekomen
godsdiensten zocht uit te roeien, door haar zending;
en eindelijk den menschelijken geest aan banden
zocht te leggen, door haar zoogenaamde godsdienst
en wijsbegeerte \').
Dat Frankrijk, het land van den allerchristelijksten
koning, door haar niet vergeten werd laat zich
denken, want daar was niet maar de Hervorming
te bestrijden, maar ook de Gallicaansche kerk van
haar vrijheid te berooven, en het „ignem veni mit-
tere in terram," dat onder Loyola\'s portret in de
Jezuïeten-kerk te Rome te lezen stond, zou ook in
dit land waarheid worden.
Het woord van den kardinaal Bousset: „de Jezuïe-
ten-orde heeft geen kindsheid gekend," is wat Frank-
rijk betreft niet geheel van toepassing, want aan
tegenstand ontbrak het aanvankelijk niet. Werden
in 1540 door Loyola enkele jonge lieden naar Parijs
gezonden om te studeeren, na tweejarig verblijf moes-
ten zij, wegens het uitbreken van den spaanschen
oorlog, het land ruimen. In 1554 vaardigde de Sor-
bonne een edict tegen hen uit, en toen zij vijfjaar
1) Quinet, Oeuvres. H. p. 42 etc. 108; Michelet, Des Jésuites. Paris
\'43 p. 47; De Pradt, Du Jésuitisme ancien et moderne. Bruxelles \'25,
p. 153 etc.; Ranke a. a. 0. 1. S. 179 folg. 229 folg.; E. dc Presscnsé,
La Liberté Religieuse en Europe depuis 1870. Paris \'74, p. 10, IG.
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
later, met de universiteit over een leerstoel onder-
handelden , werd deze hun, in spijt van bisschoppe-
lijke, vorstelijke en pauselijke aanbeveling, geweigerd.
Eerst na het godsdienstgesprek te Poissy (1561) waar
de Jezuïet Lainez een gunstigen indruk gemaakt had,
gelukte het hun onder allerlei beperkingen vasten
voet te verkrijgen; twee jaren daarna maakte de
beroemde Maldonatus, de eerste Jezuïet die in Frank-
rijk hooger onderwijs gaf, zulk een opgang dat de
bisschop van Glermont hun een huis te Parijs
schonk 1), en weldra kregen zij met de andere pro-
fessoren en studenten gelijke rechten. Door predi-
king en zielzorg erlangden ze in de provinciën zulk
een invloed, dat zij de ziel der Ligue werden en
het wagen durfden Hendrik IV te weerstaan, zoolang
de pauselijke absolutie diens deel niet was.
Na den aanslag van du Ghatel op het leven van
dien vorst, werden ze door het parlement van Parijs
als „bedervers der jeugd, verstoorders van den open-
baren vrede en vijanden van het rijk" gebannen,
doch de parlementen van Bordeaux en Toulouse lieten
hen werken, en dat werk wisten ze zoozeer tot ver-
zoening des volks met den koning te doen strekken,
(lat de pauselijke legaat er dezen al spoedig op wees,
dat der Kerk geen grooter dienst dan de herstelling
der Jezuïeten kon bewezen worden. Het eene vlug-
schrift volgde nu het andere, en op allerlei wijze
werd aangetoond dat ze met du Ghatels aanslag
niets hadden uitslaan, ja rein waren als hel lam
uit de Openbaring.
1) Hel collége de Glermont, bter, om Lod. XIV te vleien, door
hen „Collége de Louis-le-Grand" genoemd.
.154 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
Wat ZOU Hendrik IV doen? Bij zijn terugkeer tot
de roomsche Kerk had Antonio Perez hem drie dingen
aanbevolen: Roma, consejo, pielago en, ontbrak het
hem ook niet aan overleg en ondoorgrondelijkheid,
Rome kon hij vooral niet missen en — Rome was
niet licht tevreden. Het Edict van Nantes dat ten
bate der Hugenooten. gegeven en niettegenstaande
allerlei verzet toch eindelijk onder de rijkswetten
was opgenomen (25 Februari 1599), werkte, daar het
den Hugenooten op politiek gebied alle oorzaak tot
verbittering ontnam, reeds zoo gunstig ten voordeele
van Rome dat honderden, die zich alleen om poli-
tieke redenen bij de Hugenooten hadden aangeslo-
ten, tot de alleen zaligmakende Kerk terugkeerden,
maar het gaf toch aan de ketters allerlei rechten,
waarop Rome met wangunstig oog bleef staren.
Voorts zag het er met de achting, welke de Kerk
genoot, sober uit. Sinds de dagen dat mannen als
Ramus, Estienne, Paré en anderen beslag hadden
gelegd op den geest der beschaafden vooral, was er
een nieuwe geest opgekomen, welke juist diezelfde
klasse van de Kerk vervreemd had.
Op het slagveld streed men voor de Kerk, maar
in de scholen en gezelschappen werd de leer der
Kerk bestreden, ja bespot. Vrouwen van ontwikke-
ling, die tusschen de verstrooiingen der wereld
in, nog eens over godsdiertst redeneeren wilden,
deden dat meer uit tijdverdrijf dan uit belangstel-
ling, en zij hadden ten slotte meer op met de let-
terkundigen, die der Kerk den rug toekeerden, dan
met de onbeschaafde priesters, die haar verdedigden.
Margaretha van Navarre had hare kleine hofhou-
ding tot een brandpunt van intellectueel leven weten
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
te maken en de geleerden, die er zich bewogen,
gaven aan de partij der Hugenooten zulk een luister,
dat zij, die kunst en poëzie, welsprekendheid en
smaak liefhadden, zich derwaarts getrokken gevoel-
den. Aangezien Rome tegen de onstuimige wel-
sprekendheid van een Luther en den kernachtigen
stijl van een Calvijn niets kon overstellen, behoorden
velen uitwendig tot de Kerk, die inwendig reeds
lang met haar afgebroken hadden. Er ligt dan ook
waarheid in de omzichtig geformuleerde bekentenis
van een liberaal R. katholiek schrijver: „pendant Ie
seizième siècle, l\'église Catholique aurait pu ressem-
bler souvent à un vaisseau désemparé, dont aucun
vent ne venait plus agiter les voiles"
Iets liet ook de inwendige toestand der Kerk te
wenschen over. Uit een rapport in 1595 den koning
door de vergadering der geestelijken aangeboden,
blijkt dat de helft der aartsbisschoppelijke zetels on-
bezet was; dat op de honderd bisschoppen dertig
of veertig ontbraken; dat er in 25 diocesen 120 ab-
dijen zonder priors te vinden waren, terwijl slechts
een vierde .der parochiekerken een pastoor bezat.
Door het demagogisch fanatisme dal, na hel ver-
moorden van zooveel edelen, de Hugenooten dreef,
kon de „Gallia Christiana" wijzen op 150 door hen
verwoeste kathedralen en abdijen en in meer dan
duizend gemeenten was van de parochiekerken niets
Ie vinden dan een puinhoop.
Nemen wij dit alles in aanmerking dan gevoelen
wij dat er Rome veel aan gelegen was, de Jezuïeten
1) Albert de Rroglie, Questions de Religion et d\'Histoire. Paris\'60.
H. p. 48.
.156 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
die zulke ijverige kampioenen voor de Kerk waren
en zooveel macht over de geesten uitoefenden, on-
belemmerd te zien werken i).
Ook in den koning was iets, dat hem zeer voor
de Jezuïeten stemde. Het was de vrees. „Ge mo-
narque si intrépide," zegt de geschiedschrijver d\'Au-
bigné terecbt, „avait perdu la crainte de toutes choses,
hormis du couteau Jésuitique" en kon hij na den
jongsten aanslag tegen zijn leven, waarbij hij een
tand verloor, zeggen: „ook mijn mond getuigt tegen
de Jezuïeten," dit belette niet dat hij op den eersten
Januari van \'tjaar 1600, in den Raad van State,
hunne herstelhng ter sprake bracht. Ziende dat dit
tegenstand vond, gaf de koning zijn plan voorloo-
pig op, doch drie jaar later toen de Raad van State
minder weerstandsvermogen openbaarde, deed Sully,
een der voorzitters van het parlement, nog al het
mogelijke den koning terug te houden. Het baatte
niets, want de vorst bekende dat hij hen óf toelaten
óf meer dan ooit onderdrukken moest — doch het
laatste zou hen tot wanhoop en hem, door dolk of ver-
gif, den dood brengen. De vorst wiens spreuk het
was : „alle goeden zijn van mijnen godsdienst," tee-
kende in September 1603 de ordonnantie, door welke
de Jezuïeten in Frankrijk hersteld werden, doch het
parlement, van meening zijnde dat er tusschen den
godsdienst des konings en dien der Jezuïeten toch
1) Uit de geheime rapporten, door den nuntius de Sainte Croix
tusschen 1562 en \'65 naar Rome gezonden, blijkt dat hij vreest dat
Frankrijks bevolking in massa van Rome zal afvallen, want zij is
voor de helft Hugenootsgezind (questo regno mezzo ugonotto). Ch.
♦ Coquerel, Ilist. des églises du désert. Paris \'41. I. p. 4.
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
nog al wat verschil bestond, weigerde dat stuk te
registreeren. Hendrik IV was echter onverzette-
lijk ; eene bittere rede van den president de Harlai,
maakte hem zelfs tot lofredenaar van de Jezuïeten, en
na hunne geleerdheid, schranderheid en bruikbaarheid
in \'tlicht gesteld te hebben, heette het eindelijk:
„bemoei u met deze zaak maar niet verder dan____
mijne bevelen te gehoorzamen."
Het parlement bukte, en sinds den 2den Januari
4604 stonden de Jezuïeten weder in Frankrijk op, zij
het dan ook dat hun, door allerlei voetangels en klem-
men , menig pad onveilig gemaakt werd. Aan het hof
echter konden ze roemen in geopende en geëffende
wegen, want pater Gotton, wien tot waarborg voor
hun goed gedrag de dubbelzinnige eere te beurt
viel, daar als gijzelaar ie mogen verkeeren, wist
zich zoo aangenaam te maken, dat hij zelfs tot
\'s konings biechtvader werd aangesteld i).
Dit was het begin van die wonderbare macht,
welke de Jezuïeten gedurende ruim anderhalve eeuw
over het huis Bourbon en, door dit over Frankrijk
hebben uitgeoefend. Van nu af werd de tactiek der
Jezuïeten gewijzigd en, zoo de ponjaard nog niet
voor goéd weggeworpen A^erd, men achtte den biecht-
vader een geschikter middel, daar deze, zonderden
mensch te dooden, den koning kon vernietigen. Werk-
tuigen als Clement, du Chatel en Barrière kon men
allengs missen, want in den koning zat immers de
biechtvader op den troon en, onmachtig om de kroon
-1) Dc Pradt, Du Jósuitisine, p. 157 ctc. 173 etc.; Jervis, Hist. I.
p. 209, 212, 215, 227 etc.; Die Hierarchie. S. 149; Ranke a. a. O.
H. S. 298 foI(j.^
.1516 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
op de rots der theocratie te verbrijzelen, staken zij,
door den biechtstoel heen, er hun hoofd onder, om
over Frankrijk te heerschen.
Was nu echter eene orde hersteld van welke zelfs
Filips van Spanje verklaarde, dat hij haar niet be-
greep : het parlement begreep er wel zooveel van,
dat bet op één gewichtig punt tegen haar invloed
waakte. Dat punt was de leer van de verhouding tus-
schen Staat en Kerk. Wanneer wij de godsdiensten
der oudheid nagaan, zien wij dat zij allen tot grond-
slag gediend hebben voor zekere politieke vormen.
Het pantheïsme was den oosterschen kaste-geest
zeer gunstig, terwijl het polytheïsme zich uitnemend
leende voor de grieksche en romeinsche republieken.
Het Christendom maakt echter hierop een uitzondering
en, moge de vergelijking niet vleiend zijn, even als
het arsenicum zich met alle metalen vereenigt, sluit
ook het Christendom bij alle regeeringsvormen zich
aan, want daar het „leven" is, kan het dat leven
meedeelen aan alle gemeenschapsvormen, onver-
schillig of deze als feodale, constitutioneele of ab-
solute monarchiën, dan wel als burgerlijke of aristo-
cratische republieken optreden. Het Jezuïtisme deed
geheel anders. Het ondermijnde de monarchie in
naam der republiek, en deze weder in naam der
monarchie, en terwijl het hier de volkssouvereiniteit
verdedigde, streed het elders\'weder voor het „droit
divin." Waar het den oorlog verklaarde aan het
fransche koningschap onder Hendrik Hl, aan de
engelsche aristocratie onder Jacobus IV, aan de
oligarchie van Venetië, en aan de republiek der
Vereenigde provinciën, rees terecht de vraag: wan-
neer zijn deze lieden tevreden, en wat regeeringsvorm
.1517 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
kan de eer hebben liunne onverdeelde genegenheid
weg te dragen? Te eerder moest deze vraag rijzen,
daar de Jezuïeten optraden in een tijd dat, na
de worsteling met het middeleeuwsch feodalisme,
in de voornaamste staten van Europa, de toekomst
aan het koningschap scheen te behooren. Zoo
althans in Frankrijk, en een allerongunstigsten indruk
maakte het daar, dat b. v. een Lainez te Trente de
pauselijke macht als door God ingesteld, maar de
staatsmacht als door het volk geschapen had voor-
gesteld 1); dat de jezuïtische volksredenaars tijdens
Hendrik III, openlijk uitriepen „dat het volk de
koningen maakte;" dat mannen als Bellarminus,
advocaten der republiek werden; dat Mariana, in
een werk, onder de oogen van Filips II voor
de opvoeding van diens zoon geschreven, den be-
bloeden dolk van Clement als \'t ware schitteren
deed door de verzekering, dat deze moordenaar
„een eeuwig sieraad voor Frankrijk," zich een on-
metelijken naam gemaakt had, ja dat de uitnemendste
Jezuïeten ter eere der volkssouvereiniteit durfden
schrijven: „De monarchiën zijn door Daniël in een
droom gezien, omdat zij niets zijn dan ijdele schim-
men, en niets wezenlijks hebben dan eene ijdele
uitwendige pracht" 2). Wat toen minder duidelijk
1) Over (le theorie, dal de wereldlijke macht in hct algemeen van
God is, doch dat hel volk de macht heefl deze aan bepaalde persoiien
op Ic dragen, zie men Dr. J. F. Stald, Dc politieke cn kerkelijke
partijen in Europa. Nijmegen Ti.\'), blz. 64 cn v.
2) Quinct, 0euvre.s. H. p. IK) etc.; Ranke a. .x O. 11. S. 179 folg.
In Rankc\'s Historisch politisclicr Zeitschrift II. S. KX) folg. vindt
men een artikel over: dc idee der volkssouvereiniteit in do geschrif-
ten der .lezuïeten, waaruil duidelijk blijkt, hoe dwaas hot is om,
.160 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
was, is nu door de fakkel der historie genoegzaam
toegelicht. Het doel van Loyola\'s volgers was:
alem het koningschap door de volkssouvereiniteit
en deze weder door het koningschap te vernietigen,
om dan eindelijk, als alle vertrouwen in monarchie
of democratie schipbreuk geleden bad, de volken
uit te noodigen zich in hunne armen te werpen,
om door hen de pontijnsche moerassen der pause-
lijke theocratie te worden binnengeleid. Werd deze
tactiek door het Frankrijk der 17de eeuw ook niet
doorzien, het parlement bleef met dubbele scherpte
toezien, sinds de koning het eerste seminarie, dat
zij op het kasteel la Flèche stichtten, vorstelijk be-
giftigde , en zich ook niet onbetuigd liet, toen zij te
Bourges, Amiens en andere steden opvoedingsliuizen
deden verrijzen. Zelfs in Parijs mochten ze in 1608
een huis openen, terwijl de belemmerende bepaling
dat slechts geboren Franschen als leden der orde in
Frankrijk mochten toeven, werd opgeheven.
Niet vóór het jaar 1610 kon het parlement iets
legen de .Tezuïeten ondernemen en wel naar aanlei-
ding van den moord door Ravaillac op Hendrik IV
gepleegd (14 Mei). Reeds op den dag van \'s moor-
denaars executie vernieuwde de theologische facul-
teit, op last van \'t parlement, een edict uil den jare
1413, waarbij verklaard werd, dal hel „oproerig,
goddeloos en kellersch was, onder eenig voorwendsel,
hoe ook genaamd, de hand le slaan aan de gehei-
afgaandc op verzekeringen van mannen als Maistre, die de volkssou-
vereiniteit „unc criaillerie philosophique" noemt, in het Jezuïtisme
een steunpilaar voor dc tronen cn ccn dam tegen de beginselen van
89 te gaan zoeken.
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. \'IGl
ligde personen van koningen en vorsten." Alle doc-
toren werden verplicht, onder eede hunne instem-
ming met deze verklaring te betuigen, elk jaar zou
zij in eene openbare samenkomst der faculteit ge-
lezen, ja zelfs in de kerken afgekondigd worden i),
en het straks genoemde leerboek van Mariana werd
door beulshanden verbrand.
Eer hetzelfde jaar zijn loop voleindigd had, trad
het parlement andermaal tegen de Jezuïeten op en
wel naar aanleiding van Bellarminus\' boek : ,,Over
de macht van den oppersten Kerkvoogd in lijdelijke
zaken." Daar hierin de paus boven alles gezet werd ,
verbood het parlement dat het in Frankrijk gedrukt,
verkocht of bezeten werd, doch, stemden velen met
dat vonnis in, de nuntius dreigde het land te ver-
laten; lal van prelaten toonden zich gebelgd en de
Raad van State achtte het eindelijk oorbaar deze
zaak aan het welbehagen der pas opgetreden regee-
ring over te laten. Deze, het minder wenschelijk
achtende, al aanstonds vijandig tegen Rome op te
treden, liet het boek ongemoeid.
Met nieuwen moed gingen de Jezuïeten onder do
nieuwe regeering voorwaarts, en toonde Hendrik IV,
hoezeer hij hen ook uit vrees begunstigde, toch hu
en dan „qu\'il n\'était pas de l\'humeur de ces gens-là" 2),
Maria de Medicis, regentes 3) tijdens de minderjarig-
•1) Over dit la.alstc klaagde do bisschop van Parijs als over ccu
iiibrt\'uk op zijno rcchton, en \'t word dus ingetrokken.
\'2) Drn Ifiilp" Fcbr. -1507 antwoordde hij aan hel parlomcnl: „Jo
suis (\\atholi(iue, roi c.alholique, catholique romain, non catholiciue
jésuite. Jo connais les catholiques jésuites: jo no suis pas de l\'humeur
do ces gons-l.i, ni do leurs semblables."
Door wolkc enorme sommen geld enkele grooten des rijks, dié
11
-ocr page 178-m
iC2 \' HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
heid van Lodewijk XIII, liet hen begaan. Zij was
eene Italiaansche; italiaansche hofdames gaven den
toon aan, en jezuïtische priesters bekleedden de ge-
wichtigste posten. De gedienstigheden der practijk
waardoor zij de nog overgebleven beletselen ontwe-
ken, werden door de vingers gezien; pater Cotton
wist te bewerken, dat zij in het collegie Glermont
te Parijs openbaar onderwijs konden geven en toen
de rector der Universiteit weigerde de patentbrieven
goed te keuren en het parlement zich met de zaak
ging bemoeien, trad de regentes tusschen beiden
en ^— na een jaar uitstel, zweeg het parlement.
Terwijl we later zullen zien dat zij op het gebied
van het onderwijs hun zin kregen, vestigen wij thans
de aandacht op een twist, waarbij de klove tusschen
ultramontanen en gallicanen in al baar diepte zicht-
baar werd. In bloeimaand van 1611 zouden de Do-
minicanen een kapitteldag houden in hun klooster
St. Jacques te Parijs. Gewoon als men was op zulk
een dag ook theologische stellingen te verdedigen,
meenden de ultramontanen eens flink voor den dag
te moeten komen en, opdat ieder zou kunnen zien
waarom het te doen was, zou er „publice et solle-
niter" verdedigd worden:
1. dat de paus onfeilbaar was in zaken geloofs-
of zedenleer betreffende;
2. dat een concilie boven den paus staat;
3. dat het den paus toekomt twijfelachtige vraag-
haar dit regentschap hadden kunnen betwisten, tot tijdelijke erken-
ning werden omgekocht, kan men zien uit een art. Le cardinal dc
Richelieu, door L. de Carné in de Rev. des Deux Mondes. \'43. IV.
p. 112 etc.
è
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
Stukken te beslissen en de uitspraken der conciliën
te bevestigen of te verwerpen.
Een uitgelezen publiek, waaronder de jeugdige
vorst, de regentes, de ministers van staat, was op-
gekomen om het theologisch steekspel bij te wonen,
toen plotseling Edmund Riclier, als syndicus der
Sorbonne, met het toezicht op hetgeen openlijk ge-
leerd werd belast, binnentrad en het verdedigen der
stellingen verbood. De prior van \'t klooster waagde
geen verzet, doch toen op Richers aansporing de
baccalaureus Bertin de stelling ging verdedigen: dat
de paus in geen geval boven het concilie staat, nam
de strijd zulk een voor de pauselijke macht gevaar-
lijk karakter aan, dat de kardinaal du Peri-on blijde
was dien le kunnen doen eindigen, liet parlement
keurde niet slechts Richere gedrag goed, maar ver-
zocht hem ook de leer der Gallicaansche kerk aan-
gaande het gezag van den paus eens uit te werken,
en nog in \'t zelfde jaar verscheen van zijne hand
eene brochure: „De ecclesiastica el politica potestate,"
een uittreksel uit een werk waaraan hij jaren lang
had gearbeid \') en waarin hij bij vernieuwing de
denkbeelden van Gerson, over de verhouding van den
paus lot de Kerk en den Staal uitwerkte op eene wijze,
welke Rome hem nimmer vergaf. Van alle zijden tra-
den de ullramontanen legen hem op en blijkbaar was
hel hun doel hem als syndicus af te doen zetten.
Terwijl de sluizen der verontwaardiging nog open
stonden, moest beslist worden of dc Jezuïeten al dan
niet openbaar onderwijs zouden mogen geven, en
15 Dec. 1011 hield de advocaat-generaal Servin eene
1) Im 1G29 werd hot tc Keulen in twee kwnrtijuen uitgegeven.
u*
-ocr page 180-.1522 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
rode, aan welke ook Richer had medegewerkt, waarin
zij beschuldigd werden Kerk en Staat door middel
van \'t onderwijs onder het absoluut gezag van den
paus te willen brengen, terwijl ze bovendien door
hunne „reservatio mentalis" aan eiken band poogden
te ontsnappen. De eisch was: de Jezuïeten streng
te binden, aan de voorwaarden bij hunne wederher-
stelling gesteld; hen nooit tot het geven van open-
baar onderwijs toe te laten; hen te noodzaken in-
stemming te betuigen met de traditiën, welke tot^
heden in de kerk van Frankrijk geleefd hadden. In
dien geest werd dan ook besloten, en zij werden
niet alleen gedwongen het collegie Glermont te slui-
ten, maar Servin stelde ook voor, hen 4 artikelen
te doen teekenen, waarin het concilie boven den
paus werd gesteld, aan dezen alle jurisdictie over
het wereldlijk gebied der vorsten ontzegd werd, en
de priesters, die zich voor onderdanen van den vorst
en aan hem verantwoordelijk moesten houden, ver-
plicht werden, al wat zij in den biechtstoel tot ver-
derf van vorst en staat mochten vernemen te open-
baren. Niet zonder eenig recht beweerde de advocaat
der Jezuïeten, dat zelfs de Sorbonne deze artikelen
niet zou:-willen teekenen; de nuntius dreigde met
een nationaal concilie, waarop de artikelen als ket-
terij zouden verworpen worden, alsmede met den
pauselijken banvloek tegen ieder, die den moed zou
hebben ze den Jezuïeten ter teekening voor te leg-
gen. Servin, die het langs dezen weg waagde ver-
deeldheid te weeg te brengen tusschen den II. Vader
en zijne christelijke majesteit, schold hij uit voor
een Hugenoot, een huurling van Engeland, die waard
was afgezet te worden.
.1523 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
Het parlement, dat zich niet bang liet maken,
zette dóór, en de Jezuïeten werden, na allerlei uit-
vluchten bedacht te hebben, genoopt een stuk te
teekenen, waarbij de onafhankelijkheid en persoon-
lijke veiligheid van den vorst, benevens de vrijheden
der Gallicaansche kerk werden gewaarborgd. Dewijl
dit alles door hen gescliiedde zonder toestemming van
hun generaal, is het hoogstwaarschijnUjk dat zij er
zich niet door gebonden achtten.
Intusschen waren de .mijnen, welke Riclier, door
wiens toedoen hun deze laatste vernedering mede
ten deel viel, ten val moesten brengen, aangelegd.
Sprongen deze in zoover verkeerd, dat de Sorbonne
door \'t parlement verhinderd werd Richers brochure
te veroordeelen, in Du Perron, aai\'tsbisschop van
Sens, vonden zij hun man. Door zijne bisschoppen
liet deze de stellingen van Richer als „valscb, schan-
delijk en zoo als zij daar luiden (comme elles son-
nent) schismatiek en kettei-sch" veroordeelen, en
werd er bijgevoegd, dat men door deze woorden
geenszins de rechten der kroon of de vrijheden der
Gallicaansche kerk wilde aantasten, dan was dit
niets meer dan een phrase, dewijl het Richer juist
om de verdediging dier rechten was te doen geweest.
Er bleef den aangevallene niets over, dan zich door
het appèl comme d\'abus van dit vonnis in cassatie
te voorzien; maar thans lieten zijne vrienden hem in
den steek. Zoo machtig waren de ullramontanen dat
zij, voor wier rechten Richer was opgetreden, den
strijd met het hof, flen aartsbisschop en den II. Stoel
niet aandurfden, en hem werd rechtsingang gewei-
gerd. De regentes ontsloeg hem; de Sorbonne ging
tot de keus van een plaatsvervanger over, en na eene
.166 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
rede, zijner waardig, trok het slachtofïer van jezuïe-
ten-haat zich in zijn studeervertrek terug, om zich
nimmermeer met de theologische faculteit in te
laten. Dat hij later, alleen door tusschenkomst van
het parlement uit de gevangenis verlost werd en
aan de inquisitie ontsnapte, vermelden wij slechts
in \'t voorbijgaan, maar als wij de Annalen van
Baronius opslaan en daar lezen, dat Richer den
17deii Dec. 1629 eene verklaring schreef en onder-
teek ende „qua se libellumque suum de Ecclesiastica
et Politica Potestate ac quascumque eius propositio-
nes Ecclesiae Catholicae Romanae et S. Sedis Apo-
stolicae judicio subjicere declaravit, eam matrem et
magistrem omnium ecclesiarum et infallibilem veri-
tatis judicem agnoscens," dan rijst voor onze ver-
beelding een, zoo men beweert door Richelieu voor-
bereid, tooneel ten huize van zekeren pater .Tozef,
waar Richer, met de dolken van twee gehuurde
moordenaars op de borst, zijne herroeping onder-
teekende \').
Was het .Jezuïtisme uit dezen strijd zegevierend
te voorschijn gekomen, geen wonder dat het met
blijden moed voortschreed en krachtig zocht te wer-
ken op de vergadering der Algemeene Staten, welke
in 1614 zou gehouden worden. Wel was Lodewijk XllT
op veertienjarigen leeftijd meerderjarig verklaard,
maar daar het zijn welbehagen was, dat zijne moeder
hare functiên als regentes nog zou blijven waarne-
men, was de hofwind hun gunstig en alles moest
op \'t spel gezet, om de besluiten van Trente aan-
-1) Continualio Ainialinm Baronii por Spondaniim. Lut. Parisioruin
1G50. H. j). 054, 982; Jervis, Hist. I. p. 26G etc.
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
genomen te zien. Op het einde van October iiwamen
de afgevaardigden van den adel, van de geestelijkheid
en van het volk in het Louvre samen, en nadat de
gewone aanspraken tot de kroon waren gericht, gin-
gen de drie afdeelingen ieder huns weegs, om de
belangen van Staat en Kerk te behartigen. In het
refectorium van het Augustijner klooster kwamen
de 140 afgevaardigden van den clerus bijeen, onder
welke wel afzonderlijk genoemd mag worden een
man van 29 jaar, die sedert zes jaar bisschop van
Lugon was, en later bekend zou worden onder den
naam van kardinaal dc Richelieu.
Het eerste werk was, de decreten van Trente onder
de wetten des rijks te doen opnemen, en de aartsbis-
schop van Lyon zou zich met den bisschop van Beau-
vais, naar de vergadering der andere standen be-
geven om, zoo deze dit ook wenschelijk achtten,
de kroon te \'plaatsen voor een besluit der Staten-
generaal. De adel was bereid, maar bij den Tiers-
Etat vond het plan grooten tegenstand. Zoo menig
concilie, heette het daar, was in Frankrijk niet er-
kend, terwijl toch de decreten er van, der Kerk ten
zegen, werkten, en als de geestelijkheid zelve de
schreeuwendste misbruiken, waartegen Trente zijn
stem had verheven, b. v. hel pluralisme, ophief, dan
zou (lil beter werken dan een formeele erkemiing
van Trente; ook kon de geestelijkheid bij hare her-
vormings-plannen, op den steun van den Tiers-Etat
rekenen. Niet tevreden de eischen van de ullra-
montanen te hebben afgewezen, besloten de verte-
genwoordigers des volks, aan hel hoofd van hel door
hen aan de regeering in te dienen rapport, een
artikel le plaatsen dal duidelijk aangaf, hoe zij over
.168 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
de Jezuïeten dachten. Zij eischten dat tot funda-
menteele-wet van het koninkrijk, verheven zou wor-
den: „dat geene geestelijke macht de koningen van
hun geheiligde rechten, welke zij alleen van God
ontvangen hebben, berooven kan; en dat het een
misdaad van majesteitsschennis is, jegens het hoofd
van den staat gepleegd, te onderwijzen: dat men
koningen kan afzetten en dooden." Alle magistraats-
personen, hoogleeraren, doctoren, predikers enz.,
zouden deze wet moeten teekenen en verdedigen;
zij die tegengestelde denkbeelden koesterden, zou-
den als vijanden van land en vorst aangemerkt
worden, en zoo vreemdelingen, tot eenige godsdien-
stige orde behoorende, het tegendeel leerden, dan
zouden leden van diezelfde orde, in Frankrijk wo-
nende, gehouden zijn zich daartegen openlijk te
verzetten.
Toen men in het Augustijner klooster dit alles
vernam was men boos, niet zoozeer omdat de Tiers-
Etat, door met godsdienstzaken zich in te laten,
hun het werk uit de handen nam , als wel omdat
men begreep dat langs dezen weg alle ultramonta-
nisme verstikt zou worden, en toen de wet bij den
adel en den clerus werd ingediend, met verzoek om
ondersteuning, gingen de ultramontanen aan den
arbeid. Du Perron, een man die, naar het getui-
genis van paus Clemens, iemand kon overreden tot
al wat hij wilde, ging op den laatsten dag van
\'tjaar door twee aartsbisschoppen verzeld, naar de
1) De heer Laurent (Pourquoi etc. p. 32) liad dus geen redit oin
te zeggen : „Le Tiers-Etat avait précédé le Clergé" in liet protesteren
tegen de ultramontaanschc manifestatiën in 1615.
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
kamer der edelen. Hij hield er eene rede van drie
uren lang, legde allen nadruk op den twist, die er
uit de aanneming van de bewuste wet zou voort-
komen, zoowel tusschen de kroon en den paus, als
tusschen de fransche en de andere kerken. Deze
laatste toch namen allen aan dat een vorst, b. v.
wegens ketterij, zijne kroon verbeuren kon en gaf
de fransche kerk dit tot heden ook niet toe, niet
door een leeken-vergadering, maar door een nationaal
concilie moest daarover beslist worden. Men had
dus toe te zien, want de geestelijkheid had hem
opgedragen te zeggen, dat zij hem, die den paus de
macht ontzegde koningen af te zetten, in den ban
zou doen, en, liever dan zulk een stuk te onder-
teekenen, zou zij zich laten dooden.
De adel liet zich bepraten dc wet te verwer-
pen, en toen de redenaar drie dagen later naar de
vergadering van den Tiers-Etat ging, verzelde hem
een talrijke schare van edelen. Ofschoon du Perron
hier de slagorde zijnei; aan allerlei kerkvaders ont-
leende argumenten versterkte, door het uitnemendste
dat in zijn redenaars-tuighuis te vinden was, de afge-
vaardigden des volks lieten zich niet overtuigen, dat,
al werd ook volgens de decreten van Gonstanz de
persoon des konings voor geheiligd verklaard, zijne
kroon evenwel den paus in handen viel, wanneer
hij naar \'s pausen oordcel van den Koning der ko-
ningen was afgevallen. Bij monde van haar voor-
zitter Miron verklaarden zij dan ook de onafzet-
baarheid der vorsten te zullen blijven verdedi-
gen, opdat in Frankrijk de onafhankelijkheid der
kroon gehandhaafd bleve, aangezien er niets be-
leedigends in was dat onderdanen van den koning
.170 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
verklaarden, dat paus noch concilie hem kon af-
zetten.
Terwijl de vloed der oneenigheid steeds zwellende
w^as, meende het parijsche parlement ook nog zijn
beekje daarin te moeten doen uitloopen, want zijn
wakkere advocaat-generaal achtte het ongepast zaken
te behandelen, die al lang waren uitgemaakt. Her-
haalde malen waren regeeringsstukken verschenen,
waarin de onafhankelijkheid van de kroon was uit-
gesproken; men behoefde deze slechts op nieuw onder
de aandacht te brengen, met verbod van er verder
over te redetwisten. Het parlement nam een besluit
in dien geest, maar adel en clerus wezen er den
koning met nadruk op, dat de rechten der Algemeene
Staten werden verkort als men welk onderwerp ook
aan hunne zorg onttrok.
Daar de verschillende machten met elkaar in oorlog
zouden geraken, trad de Raad van State tusschen
beiden en verbood zoowel het uitvaardigen van het
parlementsbesluit, als de verdere bespreking daar-
van in de Algemeene Staten; maar daar de Tiers-
Etat de fundamenteele-wet intusschen had laten druk-
ken en bij duizende exemplaren doen verspreiden,
begon het publiek er zich mede te bemoeien en
vlugschriften voor en tegen verschenen in menigte.
Zelfs Jacobus I van Engeland, nogal op letterkun-
digen roem gesteld, greep naar de pen en toonde
zich met de wet ingenomen in een boekske, dal
Voltaire wel „het beste werk van dezen vorst" wilde
noemen.
De ultramontanen, die zich zeer wel bij de beslis-
sing van den Raad van State hadden kunnen neer-
♦leggen, niet te vreden dat hel hof den drukker van
.171 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
de fundamenteele-wet in de gevangenis had doen
werpen, eischte nu dat zij niet eens geplaatst zou
worden in het cahier dat de Tiers-Etat den koning
zou aanbieden, en zoo ja, dan zouden adel en clerus
hunne zittingen sluiten en naar huis gaan. Lode-
wijk XIII was Lodewijk XIV niet; hij vreesde Rome,
en er ging dus een boodschap naar den Tiers-Etat,
met verzoek de bewuste wet in \'s konings handen
te stellen. Eene deputatie bracht haar, en nu achtte
de vorst het niot noodig haar nog eens officieel te
ontvangen; hij had haar nu eenmaal, en ter bekwa-
mer tijd zou hij wel antwoorden. Toen de verga-
dering van den Tiers-Etat dat alles vernam, bleken
de harten zoo vol, dat een del)at van drio dagen
noodig was om er lucht aan te geven. Een veelbe-
teekenende meerderheid raadde tot volhardend veraet;
doch ten slotte liep alles af met hel besluit, de zoo-
genaamde fimdamenteele-wet wel weg, maar de
plaals er voor open te laten, en daarbij aan le tee-
kenen dat de koning op zijn verlangen al ontvangen
had wal er slaan moest, en dal Z. M. beloofd had
daarop zoo spoedig mogelijk le zullen antwoorden.
Zoo kwamen dan de Jezuïeten ook nu roemrijk
uil het veld, zij hadden wel niets gewonnen, maar
ook niets verloren, wat dubbel belangrijk was, in
een lijd waarin, gelijk Voltaire hel uitdrukt, „le sang
de Menri le Grand fumail encore." Paus Paulus V
dacht er ook zoo over, want hij meende de verte-
genwoordigers van adel cn clerus le moeten geluk-
wenschen met de wijsheid, vroomheid en standvas-
tigheid, welke zij betoond hadden bij hel afslaan van
don aanval op hel gezag van den H. Stoel.
Op den pej-,!. werden de zittingen ge-
-ocr page 188-172 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
sloten en de cahiers bij de regeering ingeleverd, die
er, als naar gewoonte, uitnemen zou wat haar be-
haagde. Dat der geestelijkheid bevatte ruim 300 arti-
kelen, waarvan er een paar dozijn in overstemmmg
met den adel genomen waren, en waarin o. a. ge-
vraagd werd om aan de „souvereine hoven" de eind-
beslissing te ontnemen, in zaken welke op de leer
of de tucht der Kerk betrekking hadden of die op
do verhouding van den paus tot de kroon zagen,
opdat de Raad van State daarover beslissen kon i).
Ook wenschte men wel te vernemen, in hoever de
wereldlijke rechtbanken bevoegdheid hadden, door
het appèl comme d\'abus, de uitspraken der geeste-
lijke gerechtshoven te vernietigen. Voorts wenschte
men wel eens te weten, wat er toch onder de uit-
drukking „vrijheden der Gallicaansche kerk" te ver-
staan ware, terwijl aan de Jezuïeten, uit dankbaar-
heid voor „de aanhoudende en groote diensten der
Kerk bewezen," alom vrijheid van onderwijs moest
toegekend worden. Dat de eisch, om Trentes decre-
ten als rijkswetten te erkennen niet ontbrak, be-
hoeft bijna geen vermelding.
Nadat Richelieu namens den clerus nog het woord
tot den koning gericht had en zich daarbij, behalve
eene ongelukkige vergelijking van deze zitting met de
Romeinsche saturnaliën, als goed spreker en gema-
tigd ultramontaan, zeer geschikt om de hof-partij te
dienen, betoond had, werd de merkwaardige zitting
-1) Maistrc (Egl. Gal. p. 8) bericht ons: „quc certaines cours sou-
veraines de France n\'avaient pu se tenir cn garde contre le nouveau
t système du protestantisme."
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
der Algemeene Staten gesloten i). Vóór den vijfden
dag van de wereldhistorische Meimaand 1789 zou er
geene meer geopend worden, en vragen wij: waarom
moest de stem des volks, die, naar men beweert,
voor het eerst op de „Ghamps de Mars" cn de
„Ghamps de Mai" werd gehoord, en zich sinds de da-
gen van Karei V ongeveei\' twintig maal, dat is om de
twaalf jaar, had doen hooren, ruim anderhalve eeuw
tot zwijgen gedoemd? dan kan het antwoord kort
zijn. De Bourbons hadden met het constitutioneele
element niet veel op. Men had het nu weder gezien:
de vertegenwoffi-digers der drie standen konden het
toch niet eens worden, men kwam met zoo\'n ver-
gadering niets verder, en \'t was dus maar beter de
zaken door koninklijke ordonnantiën te regelen 2).
Wat de besluiten van Trente aangaat, geen or-
donnantie verscheen om ze met gezag te bekleeden.
Niettegenstaande al het goede dat Richelieu cr van
gezegd had, waagde de koning het niet ze tot eere
te brengen, want het parlement en de Hugenooten
namen een dreigende houding aan. De geestelijken
konden dit echter op den duur niet dulden en,
daar plicht en geweten hen noodzaakten ze aan te
1) Jervis, Ilist. l. p. 27() eti-.; Voltaire, Siècles. 111. p. 104 etc.;
L. (le Carné dan.s le Rev. des 1). Mondes. \'4.1 IV. p. iI7, la.\').
2) Dal hij de Franken de Maart- on Meivelden, m. a. w. de volks-
vergaderingen nieU tc beteekenen hadden, wordt vcruckcrd door den
heer Groen van Prlnslerer 1)1 zijM Ongeloof en Revolutie," blz. 71.
Dezelfde schrijver veraet zich mede (l.e parti Anti-Revolut. Amsl. \'00,
p. 39, en Ongel, en Rev. hlz. 201) legen de bewering van den heer
Renan (Rov. d. l). Mondes, \'5,3. XIV. p. 519) dat de fransche Revo-
lutie slechts zou zijn: „un fait très-)>arliculicr ;i la France, un fait
gaulois."
.174 HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
nemen, opdat, gelijk zij het ter Statenvergadering
uitdrukten, Frankrijk niet langer „une marque de
désunion sur le front" zou dragen, besloten zij zelve
te doen wat ze konden. Drie kardinalen, zeven aarts-
bisschoppen, vijfenveertig bisschoppen en dertig an-
dere mannen van naam in de Kerk, vaardigden
een manifest uit, waarbij provinciale conciliën en
diocesane synoden, bet volgende jaar te houden,
werden bijeen geroepen, om, door alle onder het be-
reik -zijnde middelen, het ten uitvoerleggen der de-
creten te bevorderen. Toen de regeering hierop den
3den Mei 161G in herinnering bracl^, dat zij niets
gedaan had ter erkenning van Trente en alles op
den ouden voet bleef, ontzonk velen bisschoppen
de moed om door demonstratiën iets uit te werken,
en met bitterheid des harten dachten zij aan zoo-
veel wereldsche en losbandige rechtsgeleerden die,
gelijk Fleury het uitdrukt i), „en exagérant les droits
du roi et ceux des juges laïques ses officiers, ont
fourni l\'un des motifs qui empêchèrent la réception
du concile de Trente."
Gelukkiger was men len opzichte van hel onder-
wijs der Jezuïeten. Ten gevolge van een hofkabaal
was pater Gotton door pater Arnoux opgevolgd, en
deze bijgeloovige en hevige man beheerechle mei
den laaghartigen gunsteling de Luynes, den koning
geheel. Te midden der maatregelen, waardoor de
ongelukkige Bearners van hun gewetensvrijheid be-
roofd werden, verscheen in Februari -1018 een ko-
ninklijke ordonantie, waarbij den Jezuïeten vrijheid
t) Opuscules, p. 81.
t
\'ÜSfflVI
IIET OPTREDEN DER JEZUÏETEN. 109
gegeven werd het collegie Clermont te heropenen.
Toen \'t parlement, waaraan het bij datzelfde stuk
verboden werd zulks te beletten, toch de vrijheid
nam hen ten opzichte van graden en andere privi-
legiën te benadeelen, was de Raad van State bij de
hand, om zelfs deze laatste beletselen te niet te
doen. Zoo konden dan de Jezuïeten hun gang gaan,
en in tal van steden en dorpen verrezen weldra
hun scholen, waarin duizenden bij duizenden wer-
den afgericht. We voegen liier bij, dat naast aller-
lei kloosterorden. Mevr. Lestonnac de „Congréga-
tion des Filles de Nôtre Dame" had gesticht (1609),
welke eene der eerste was, die zich de opvoeding
van meisjes ten doel stelde. De regels dier con-
gregatie waren zoo getrouw mogelijk naar die der
Jezuïeten gecopieerd, en binnen enkele jaren moch-
ten de voornaamste steden van Languedoc en Gas-
conje zich in zulk een zusterhuis verheugen i). Mer-
ken we eindelijk nog op dal in lal van scholen de
jeugd onder den invloed kwam van zoogenaamde
„Jezuïeten van den korten tabbaard," als wereldlijke
leden der orde voor niemand kenbaar, dan hebben
we genoeg gezegd om aan hel Frankrijk der 17\'\'e en
IS\'iö eeuw eene sombere toekomst te kunnen voor-
spellen. Somber, niet omdat hel doodende monopolie
der Fransche academie op \'l stuk van onderwijs ge-
broken werd, want mededinging is ook in deze ma-
terie noodzakelijk, maar somber, omdat naast hunne
scholen geen christelijke scholen verrezen, en er dus
geen tegengif gegeven werd, toen de Jezuïeten, vol-
1) Jervis, Hist. I. p. 245.
-ocr page 192-HET OPTREDEN DER JEZUÏETEN.
gens de geheime leer van hun „Ratio studiorum"
boven elk schoollocaal schreven : „Nemo novas in-
troducat quaestiones" i); van eiken vrijzinnigen on-
derwijzer zeiden : „Rle a docendi munere sine dubio
removendus" 2), en aan eiken onderwijzer met be-
trekking tot zijne leerlingen ten regel stelden : „Caveat
ne ingrediantur disputationem de principiis" 3) !
De scholen, in 1618 heropend, werden eerst in
1762 gesloten en terwijl we van het bepaald chris-
telijk leven maar zwijgen — durven ook wij met
het oog op het intellectueel leven van het Frankrijk
dier dagen vragen: „sur les neuf Muses, quelle est
celle que leur trépas ait mise en deuil" ?
1) Men spreke niet over nieuwe dingen.
2) Hij moet zonder twijfel afgezet worden.
3) Hij zorge dat zij niet over beginselen twisten.
4) De Pradt, Du Jésuitisme, p. 208.
176
Hij, wiens naam boven dit hoofdstuk te lezen staat,
behoort tot een der velen, die bij hun leven beurte-
lings werden verguisd en vergood, en wiens nage-
dachtenis, te midden van kwaad gerucht en goed
gerucht, is blijven leven. De geestelijkheid was ge-
woon den man die zeide: „Quand une fois j\'ai pris
ma résolution, je vais droit à mon but et je renvei\'se
tout, de ma soutane rouge," „zijne roode Eminentie"
te noemen i) ; de spaansche gezant wierp hem eens
den titel „Cardinal d\'enfer" naar \'t hoofd ; de aristo-
cratie verweet hem het vernietigen harer privilegiën,
en de Hugenooten waren gewoon zwaar adem te
halen bij het noemen van zijn naam, want hij was
het, die alle politieke beteekenis hun ontroovende,
hen tot machteloosheid doemde.
Hoe het nageslacht over hem dacht, kunnen we
O. a. opmaken uit de.lijkrede, door den beroemden
i) Dc lijst dor tijdons Richoliou\'s rcgocring lor dood veroordeelden
vindt men bij de Carnó, Rov. des D. Mondes, \'43. IV. p. 388. Zij
bevat 47 personen, doch 19 vonnissen worden in effigie uitgevoerd.
12
-ocr page 194-RICHELIEU.
Fléchier op hem gehouden; uit de gezwollen verzen,
welke de dichter Thomas hem in zijn „Petréide" wijdde,
of wel uit de wijze, waarop hij door Voltaire i) met
Mazarin-, of door Fontanes 2) met Lodewijk XI ver-^
geleken werd.
W^elk oordeel wij ook over Richelieu mogen vellen,
zeker is het dat hij, die in de geschiedenis der Gal-
licaansche kerk belang stelt, met den laatstgenoem-
den schrijver zal moeten zeggen: „Richeheu nous
intéresse comme un homme fort et courageux, qui
se livre à tous les dangers," al ziet hij dan ook niet
aanstonds in hoe de man, die, door aan alles zich
te wagen, ook Rome op het hoogst verbitterde, zich
nog vleien kon met de hoop, dat men hem eenmaal
te Rome canoniseeren zou" 3).
Zonder ons te veel in bijzonderheden te verdiepen,
mogen we wel stellen : het hoofddoel van Richelieu\'s
streven was de vernedering van het Oostenrijksche
buis, welks aartshertogen gedurende verscheidene
eeuwen niet alleen, de duitsche keizerskroon, maar
tevens de koningskronen van Boheme en Hongarije
droegen, en dat ook door zijn spaanschen tak zoo
machtig was, dat het Europa de wet stelde. Ver-
zekert de kardinaal de Retz, Richelieu\'s doodvijand,
ook dat het plan om Oostenrijk te vernederen vóór
Richelieu „avait été imaginé de personne," loch was
1) La Henriade. Ch. VII. 276 etc.
2) In zijn Fragment historique de la vie de Louis XI.
3) Richelieu sprak die hoop uit in IG2G, toon hij, reeds van plan
zijnde de Hugenooten door de inneming van La Rochelle tevornietigon,
hen na den opstand, omler de hertogen dc Rohan en de Çouhiso, gun-
stiger vredesvoorwaarden toestond, ilan aan Rome gooddocht. Dc
félice, Ilist. p. .\'KK) etc.; Jervis, Hist. 1. p. 302.
-178
i^SEi»?\';^
RICHELIEU. \'179
Duitschland sinds eeuwen een beletsel voor Frank-
rijks eerzucht. De geschiedschrijver Henry Martin,
geeft toe dat reeds vóór \'1444 de Rijn als de natuur-
lijke grens van Frankrijk werd beschouwd; Frans 1
streed met Karei 1 van Spanje om de duitsche kei-
zerskroon; Hendrik 11 noemt zich in zeker edict
(1551) :vindex libertatis Germanicae." en Karei IX
werkte door veel geld zóó krachtig aan de verhef-
fing van een Valois op den duitsehen rijkstroon, dat
de landgraaf van Hessen, wellicht in herinnering
aan den Barlholomeus-nacht, aan een zijner mede-
keurvorsten schreef: dat men toch denken moest aan
de vorsehen, die zich een ooievaar tot koning kozen.
En wat was nu geschied? In plaats van tegen dat
Habsburgsche huis pal te staan, ontbrak er weinig aan
of ook Frankrijk moest er voor bukken. Ten gevolge van
de kortzichtige politiek van Hendrik 111, werd Filips
van Spanje in een offensief tractaat met de Ligue
„de beschermheer der fransche kroon" genoemd, en
zochten de ullramontanen door ooslenrijksch-spaan-
schen invloed de eenheid van het katholieke Europa
le herstellen. De protestanten daarentegen zagen
hoopvol uil naar de overzijde van hel Kanaal en van
de Maas, om van daar uil hunne zaak te doen zege-
vieren. De gi\'ootheid van Hendrik IV bestaal dan
ook hierin, dal hij, die door zijno persoonlijkheid
beiden parlijen eenig vertrouwen inboezemde, deze
tol rust dwong door de verklaring: „liever levenslang
oorlog le willen voeren dan aan een zijner onderdanen
tc veroorloven zich op de bescherming van een bui-
tenlandsch vorst le verlaten." Daar hij voorts do
groote heeren, onaantastbaar in hunne i)rovinciên, nog
eenigszins in l)edwang wist le houden bij hun jagen
-180 RICHELIEU.
naar onafhankelijkheid, kan Frankrijk er hem voor
danken dat hij de crisis, die niet uitblijven kon, al-
thans gedurende zijn leven heeft tegengehouden.
Toen het staal zijn levensdraad afsneed, was echter
het plan om de spaansch-oostenrijksche monarchie
te vernederen gereed, en de legers die naar den Rijn
zouden oprukken bijna marschvaardig, maar zijne
weduwe Maria de Medicis, buiten staat om op den
duur de hebzucht der rijksgrooten te bevredigen uit
de schatten door Sully in de kelders der Bastille op-
gehoopt , zag eindelijk geen andere uitkomst dan den
bedreigden troon onder bescherming te plaatsen van
den erfgenaam van Karei V.
Wat het lot van Frankrijk, welks koningshuis weldra
door een dubbel huwelijk met het spaansche ver-
bonden werd (1615) zou geworden zijn, valt moeilijk
te bepalen, maar in 1616 kwam er een man in het
ministerie, van wien Chateaubriand naar waarheid
getuigd heeft: „Sa souplesse fit sa fortune et son
orgueil fit sa gloire" en die aan Frankrijk den eer-
sten rang zou verzekeren onder de mogendheden van
Europa. Die man was: Armand Jean Duplessis de
Richelieu.
Tot den krijgsdienst genegen, wijdde hij zich alleen
aan den geestelijken stand om het bisdom Lugon
voor zijne familie te behouden, en, mag men berichten
van minder bevriende zijde gelooven, dan zou paus
Paulus V van zijn schitterende toekomst hebben
geprofeteerd, nadat hij door den, zoo het heette,
tweeëntwintigjarigen bisschop, omtrent diens leeftijd
was bedrogen. Door de buigzaamheid^ van zijn
karakter, wist zich de jeugdige prelaat weldra bij
\'Maria de Medicis aangenaam te maken. Tot belooning
RICHELIEU. \'181
voor den wierook, der regentes bij de sluiting der
Staten-Generaal toegezwaaid, werd bij grootaalmoe-
zenier der jeugdige koningin en in 1616 zelfs staats-
secretaris. Na gedurende vijf maanden eene zeer
ondergescbikte rol in het ministerie vervuld te heb-
ben, werd hij door hofkabaal en de persoonlijke
antipathie van Lodewijk XIII uit den zadel gehellt,
doch in 1624 wist hij er zich weer in te plaatsen
en levenslang bleef hij nu, om met Voltaire te
spreken „roi, sans en avoir le titre."
De taak welke de groote staatsman had onder-
nomen was echter niet gemakkelijk, want zou Frank-
rijk zijne nationale gedachte verwezenlijken en de
macht van het Habsburgsche huis breken, dan moest
er eenheid zijn van binnen, dan moest de absolute
monarchie gegrondvest worden. Twee machten wa-
ren hiervoor een beletseh.de adel en de geestelijkheid.
Wel had Filips de Schoone de los aaneen verbonden
deelen van den veelhoofdigen leenstaat, met zulk
een sterken arm geregeerd dat, terwijl het volk eenige
vrijheid kreeg, tal van baronnen hunne bijzondere
rechten op de parlementen en de koninklijke bpr\\
ambten hadden zien overgaan; wel had Lodewijk XI,
gedurende zijn 22 jarige regeering, de macht der
kroon zóó versterkt, dat de groote heeren wat min-
der tyrannen waren dan voorheen, maar tal van
edellieden, door de boeren „hobereaux" gescholden,
oefenden nog een invloed, welke niet bestaanbaar
was met het ideaal, dat Richelieu zich van een wel-
ingerichten staat maakte.
Wal de Hugenooten betreft, zij hadden niet veel
meer te beteekenen. De godsdienstoorlogen hadden
de aristocratie onder hen verarmd, het edict van
-182 RICHELIEU.
Nantes had den prikkel van Imn verzet afgestompt,
cn toen de ongelukkige Bearners tot verzet gedwon-
gen werden, hadden de legers van Lodewijk XIII
hen zoo in \'t nauw gebracht, dat hun „pays sou-
verain" tot kroondomein was verklaard (1620). Wa-
ren den Hugenooten na \'t verdrag van Montpellier
(19 Oct. 1622) nog maar twee vestingen overgeble-
ven, hun laatste bolwerk La Rochelle moest, na een
dapperen tegenstand van veertien maanden, zich over-
geven (28 Oct. 1628) en uit het „genadeëdict" van
Nismes (Juli 1629) bleek duidelijk: zij hadden tot zelfs
de laatste schaduw van onafhankelijkheid verloren t).
Zou er dus eenheid komen in den Staat, de aris-
tocratie moest zooveel\' mogelijk beperkt worden in
haar macht, maar vooral moest ook de geestelijkheid
meer en meer tot het gewillig werktuig der regee-
ring gemaakt worden. Welke denkbeelden de minis-
ter over hare verhouding tot den Staat had, bleek
reeds uit de rede door hem in 1615 bij \'t sluiten
van de zitting der Staten-Generaal gehouden, zij was
„la préface de son histoire" 2). Hij wees er toen op,
dat, waar de koningen altijd aan de prelaten een
ruim aandeel hadden geschonken in liet beheer van
den Staat, men nu scheen le gaan denken dal zij,
die hunne kracht wijdden aan den dienst van den
Koning der koningen, ongeschikt waren den aard-
schen vorst le dienen. Hij achtte dil een veeg lee-
ken; want sinds de kerkvorsten geen deel meer na-
men aan het staatsbestuur, was de geestelijkheid zoo
ontaard dal men haar oud karakter niet meer kon
I) Dc Félicc, Ilist. ]). 290, 305 , 314 , 319.
^ 2)\'Charles de Reinusat, Revue des Deux Mondes, \'54. I. ]>. 78ü.
RICHELIEU. \'183
onderkennen. Het doel van Richelieu was duidelijk.
Hij wilde de traditiën der GaUicaansche kerk voort-
zetten-; de geestelijkheid steeds meer onttrekken aan
den invloed van Rome; haar tot een lichaam maken
dat beslist fransch was, fransch dacht en handelde en
tot den koning opzag als zijn hoofd. Bij hem was
de koning alles, om het even of het Lodewijk XHI
of een ander was; want door centralisatie, door alle
\' macht in de handen des konings te leggen, was
alleen die eenheid te verkrijgen, welke hij noodig
achtte om voor Frankrijk de plaats te veroveren,
welke het naar zijne meening in Europa moest in-
nemen. „De koning," zoo schreef hij dan ook, „moet
alles tot zich roepen. Dit vereischt niets anders
dan dat uwe geestelijkheid het verlof erlange aan u
te kunnen appelleeren, zich op uwen raad te kunnen
beroepen, als de parlementen nalaten uwe bevelen
en uwe reglementen in acht to nemen. Voorts zal
dit uwer Majesteit des te voordeeliger zijn, daar zij,
de macht der Kerk binnen hare eigene grenzen
houdende, ook die van de parlementen zal beperken
tot dien omvang welke haar door de rede en door
uwe wetten is gesteld."
Ten opzichte van Jlome had hij ook zijne eigene
gedachten. „Zijn de koningen gehouden do pause-
lijke tiara te ontzien, zij zijn mede verplicht de macht
hunner kroon ongeschonden te bewaren. Ten opzichte
van dergelijke zaken moet de meoning onzer vaderen .
van groot gewicht zijn; de geschiedkundigen cn de
meest beroemde auteurs, die in elke eeuw geschre-
ven hebben, moeton zorgvuldig geraadpleegd worden
in deze zaken, bij welker behandeling niets zoo scha-
delijk kan zijn dan zwakheid en onkunde."
184 JIIGHELIEU.
Van pauselijke onfeilbaarheid was bij Richelieu
geen sprake. „Iedereen weet wel", dus liet hij zich
uit, „dat de zaken, welke tot het bestuur der Kerk
behooren, dikwijls kunnen en moeten veranderd wor-
den, naardat de tijd zulks eischt. Een of andere
maatregel, die goed was tijdens de eerste zuiverheid
van het Christendom, kan nu verwerpelijk zijn."
Hieruit op te maken dat de kardinaal een nieu-
wigheidszoeker was, zou onbillijk zijn. „Beter
is het," dus hooren wij hem weder, „gematigde
hervormingen in te voeren, aan welke lichaam en
geest zich op hun gemak kunnen gewennen, dan
er te ondernemen die zóó streng zijn dat de geoe-
fendste geesten en gehardste lichamen ze maar moei-
lijk kunnen doorstaan. De gematigde dingen zijn in
den regel vast en duurzaam, maar er is eene bui-
tengewone genade toe noodig om in wezen te doen
blijven wat der natuur geweld schijnt aan te doen." i)
Dat een man met zulke beginselen den ultramon-
tanen een vijand moest wezen, is te begrijpen; maar
waar hij én in de buitenlandsche politiek, èn in de
verhouding tusschen Kerk en Staat zich bij het nati-
onale streven aansloot, kon hij toch op veler steun
rekenen. Sedert de beruchte vergadering der Alge-
meene Staten viel er onder de geestelijkheid eenige
reactie ten gunste van het gallicanisme op te merken.
Du Perron, die als grootaalmoezenier van Frankrijk
over uitgebreiden invloed beschikken kon, was in
1618 gestorven en, werden zijne werken al zeer spoe-
dig in drie folio banden uitgegeven (1620—22), de
man, die, als hij, het ultramontanisme 7.00 in folio
1) Jung, La France, p. 98 elc.
-ocr page 201-RICHELIEU. \'185
verdedigde, liet zich wachten. Wel had de kardinaal
de Berulle als stichter van de machtige Congregatie
der Oratorianen grooten invloed i), maar hij bezat
te weinig persoonlijke eerzucht om als partijleider te
willen optreden. Wat de geestelijkheid betrof, zij
bestond uit twee deelen, de reguhere en de seculiere,
en waren de eerste uit den aard der zaak nog al
gewoon zich te bukken onder de regels hunner orde,
Richelieu wist hen tot passieve gehoorzaamheid te
nopen, iets waartoe de seculiere geestelijkheid, van
oudsher door grondbezit meer zelfstandig en welva-
rend, niet zoo licht te brengen was. Wel wilde ze
op financiëel en disciplinair gebied zoo onafhankelijk
mogelijk van Rome zijn, maar door de regeering
liet zij zich ook niet gaarne onder het juk brengen.
Richelieu trachtte hen dus zoo veel mogelijk vrij te
maken èn van den druk van Rome èn van dien der
parlementen, maar daar volgens zijn gevoelen de
bisschoppen zulk eene gewichtige plaats bekleedden,
dat hel ook voor de regeering wenschelijk was, dal
zij niet al te zeer van hel staatsbestuur uitgesloten
bleven, zocht hij hen daaraan le doen deelnemen,
waardoor de Kerk natuurlijk ook meer geneigd zou
worden hare goederen lol dekking van de staatsuit-
gaven te doen strekken.
Meenen wij hiermede genoegzaam le hebben aan-
geduid wat hel streven van Richelieu was, verwon-
I) Ilichcr bestreed reeds de Oratorianen omdat, Icrwyl bimne
luiizon in Italië zelfstandig waren, die in Frankrijk allen onder hct
moederhuis te Parijs stonden.
De abt de Berulle, die eei-st in 11)27 kardinaal werd, zonk twee jaar
later bij hct bedienen der mis ineen, en men verdacht Richelieu
hem vergeven le hebben.
-186 RICHELIEU.
deren kan \'t ons niet dat al spoedig tegenzin en
tegenstand zich openbaarden. Had het opzien gebaard
dat de duitsche protestanten tegen de oostenrijksche,
ja tegen de pauselijke legers gesteund werden, de
betrekkelijk gunstige voorwaarden, welke den 5dcn
Februari 1626 aan de Hugenooten verleend werden,
wekten in het ultramontaansche kamp groot onge-
noegen. Men schold Richelieu „kardinaal van la Ro-
chelle," „patriarch der Atheïsten," „Calvinisten paus,"
en in een paar vlugschriften, in Ralië gedrukt en
vermoedelijk door Jezuïeten geschreven, werd er op
gewezen dat Lodewijk in eigen land de ketters be-
oorloogde, maar ze buitenaf krachtig steunde. Was
het niet raadzaam, zoo redeneerde men, den koning
te wijzen op het misdadige van met ketters verbin-
tenissen te sluiten; behoorde hij niet in den ban
gedaan te worden; moesten alle goede Franschen
niet omzien naar een echt R. Katholiek vorst die,
geen vijand der Kerk zijnde, zich niet zou laten
leiden door slechte raadslieden? Want die Richelieu
was een stokebrand in Europa, de bewerker van
onnatuurlijke bondgenootschappen tusschen Frankrijk
en akatholieke machten.
Deze schotschriften openlijk in Parijs te doen ver-
branden kostte den eersten minister weinig moeite,
maar meer had het in, ze d,oor de vergadering der
geestelijken, toen juist te Parijs bijeen, te doen
afkeuren. Deze droeg aan den bisschop van Chartres
op er een rapport over uit te brengen, en dit werd
zelfs aangenomen, al was het ook in alle opzichten
gunstig voor de politiek van Richelieu en, in latijn en
fransch uitgegeven, verwachtte deze daarvan veel goeds.
Een veelbeteekenende minderheid echter, 8 aarts-
RICHELIEU. \'187
bisschoppen, 32 bisschoppen en 5 geesteUjken van
1 ageren rang behoorden er toe, maakte een tegen-
overgestelde verklaring op, en toen het parlement
verbood deze uit te geven, verzocht zij den koning
daai\'toe verlof, op grond dat over het door de sy-
node uitgegeven rapport niet was beraadslaagd. Nauw-
lijks vernam het parlement van dezen stouten stap,
of het gelastte den geestelijken, op straffe van ver-
beurtverklaring hunner inkomsten, uiteen te gaan en
zich binnen veertien dagen op hunne respectieve
standplaatsen te bevinden. Deze maatregel verbit-
terde de geestelijkheid zoozeer, dat zelfs de rappor-
teur der synode zijn eigen werk ging afkeuren en
de .lezuïet d\'Avrigny had zelfs de stoutheid te bewe-
ren „dat de meerderheid der synode haar gevoelen
niet in hei rapport vond uitgedrukt, maar wel in
de later opgemaakte verklaring", en de auteurs van
deze laatste hieven zulke luide klachten aan over de
dwingelandij van \'t parlement, dat recht meende te
hebben hen naar huis te zenden, dat de aartsbis-
schop van Auch en de bisschop van Angers werden
gedagvaard om zich voor de rechtbank van \'t par-
lement te komen verantwoorden. Toen de oorlog
tusschen de geestelijkheid en \'t parlement zoo fel
dreigde uit te breken, kwam de koning tusschen
beiden en, hoe noode ook, hel parlement moest de
oproerige bisschoppen met rust laten, want de Raad
van State was ook thans weder de doofpot \').
Terwijl de strijd tusschen ultramontanen en gal-
ücanen, naar aanleiding van een nieuw werk van
1) Jervis, Hist. 1. p. 302 etc.
-ocr page 204->
-188 RICHELIEU.
den Jezuïet Santarelli i) werd voortgezet, zette ook
Richelieu zijne buitenlandsche politiek rustig voort.
Hendrik IV had slechts een leger van 40,000 man gehad;
dank zij Richelieu\'s zucht voor groote legers, had Lo-
dewijk XHI reeds in 1646 een leger van 97,000 man.
De dertigjarige oorlog was in vollen gang, en ten
jare 1631 werd aan Gustaaf Adolf beloofd, hem ge-
durende vijf jaar met 40,000 thaler jaarlijks te zullen
steunen. Was deze onderstand betrekkelijk karig te
noemen, voor de krachten van Frankrijk was hij
zwaar genoeg, en als we er nog bij vermelden dat
ook de engelsche Puriteinen met 20,000 pistolen
gesteund werden, en dat de 5 groote legers, welke
in 1638 te velde waren, 60 millioen kostten, dan
rijst de vraag: vanwaar moest al dat geld ko-
men? Ook hiervoor wist de eerste minister raad.
Met behulp van zijn vriend, den reeds vermelden
bisschop van Ghartres, werden uit oude archieven
tal van documenten verzameld, uit welke kon, of
althans moest bewezen worden, dat de goederen in
de doode hand feitelijk den koning, als heer des
lands, toekwamen, en hij derhalve daarover beschik-
ken kon. Geene corporatie, zoo heette het, kon zulke
goederen bezitten, tenzij ze „patentbrieven" bezat,
welke slechts afgegeven werden na betaling van eene
zekere som, het „amortisatierecht." Nu was de gees-
telijkheid sedert 1520 nalatig gebleven in het beta-
1) Dc Haeresi, Schisinate, Apostasia, sollicitatione in sacraniento
pocnitentiae, et de potestate suinini Pontificis iii his delictis punien-
dis. Dit boek, onder bescborming van het pauselijk gouvernement
uitgegeven (1G2G), waarin de paus als God op aardö" wordt voorge-
steld, trachtten de Jezuïeten te vergeefs voor het fransche publiek
te verbergen.
RICHELIEU. \'189
len van dat recht, en bij edict van 18 April 1639
werd deze achterstallige schuld opgeëischt. Was de
eisch stout, het verzet er tegen was het niet minder,
te meer daar de geestelijkheid ook moest instaan
voor eene rente van-100,000 francs, door het stad-
huis van Parijs opgenomen. De staatsminister moest
zich ten slotte dan ook met 20 millioen francs ver-
genoegen, en toen een half jaar daarna de gebrui-
kers van geestelijke goederen last ontvingen een zesde
deel van hun inkomen gedurende twee jaren af te
staan, werd de verontwaardiging algemeen. Toen de
koninklijke beambten de hand op de kerkelijke goe-
deren begonnen te leggen, werd Richelieu onverholen
voor „tyran" en „apostaat" gescholden; scherpe adres-
sen werden geteekend; gebeden in de kerken opge-
zonden; ja men ging zelfs klagen bij den paus.
Ongenegen om tot de huishouding van Staat bij te
dragen was de clerus evenwel niet, maar niet de
regeering, zij zelve zou daarvoor het gedrag bepalen,
en met gretigheid maakte zij dus gebruik van het
verlof, eene vergadering te houden. Werd deze
van Parijs naar Nantes verlegd, in de hoop dat
de bisschop van Chartres, in wiens diocese deze stad
lag, gunstigen invloed zou kunnen uitoefenen, hel
ging er niettemin, vrij stormachtig toe, en een
veeg teeken was het, dal de aartsbisschoppen van
Sens en Toulouse, twee vijanden van Richelieu, tot
voorzitters werden gekozen. Het baatte weinig dat
de bisschop van Aulun, door eene sterke minderheid
gesteund, beweerde dal alle geestelijke goederen den
koning behoorden, en dal Z. M., na den clerus be-
hoorlijk verzorgd te hebben, over hel overschot naar
welgevallen kon beschikken, de meerderheid wei-
-190 RICHELIEU.
gerde geld te geven, en eerst nadat „zijne roode
Eminentie" de voorzitters had afgezet, en hen met
nog vier andere bisschoppen bevolen had onmiddel-
lijk, zonder Parijs aan te doen, naar hunne diocesen
te vertrekken, begreep zij dat er toch iets gedaan
moest worden. Men stond dus SV^ millioen toe
(27 Mei 1641), en al was dit ruim anderhalf millioen
minder dan geëischt was, de regeering stelde zich
als tevreden aan, er zich bitter weinig om bekreu-
nende , dat de paus een excommunicatiebul slingerde
tegen allen, die zich aan kerkegoed vergrijpen dorsten.
Het parlement deed maar als of die bul niet be-
stond O-
Dat door die herhaalde geldafpersingen, nog wel
veroorzaakt door het steunen van ketters, de ver-
houding tusschen den H. Stoel en den franschen
staatsminister niet van de vriendelijkste was, bleek
bij menige gelegenheid. Pas was Richelieu voor
goed op het kussen gezeten of hij deed zijn best
den kardinaal van Amboise op te volgen als legaat
van den pauselijken stoel. De\' betrekking werd hem
voor den tijd van drie maanden aangeboden, en dus
geweigerd. Later wenschte hij legaat van Avignon
te worden, de paus begeerde hem niet. Voor zijn
vriend, den capucijner pater Jozef drong hij telkens
op een kardinaalshoed aaji. Rome, gedachtig hoe
deze als onderhandelaar met den noordschen sneeuw-
koning vergeten had dat hij den „witten koning
van \'t Vaticaan" allereerst behoorde tc dienen, haastte
1) J. .1. Honeggcr, Kritische Gescliichte der Kranz. Ciiltiireiiiniisse.
Berlin \'72. S. 10, 20; Jung, La France, p. 103 etc.; Jervis, Hist.
* 1. p. 362.
RICHELIEU. \'191
zich niet. Was Richeheu reeds abt-generaal van
Cluny, van Mormoutier en andere kloosters, in 1635
werd hij mede benoemd tot superieur-generaal van
(^iteaux en Prémontré, en hoewel een der afgetreden
(itularissen hem sterk aanbeval, Urbanus VIII wei-
gerde beslist de bevestigingsbullen uit te vaardigen.
Zelfs Richelieu\'s plan om de orde van Cluny met
de nieuw opgerichte Congregatie van St. Maur te
vereenigen, stuitte af op den pauselijken onwil;
want Rome vreesde, aan den man, voor wiens pa-
triotisme alles scheen te moeten wijken, te veel
macht over de reguliere geestelijkheid, van ouds
hare keurbende, in handen te geven. Ook begon
het de koorden, welke het over de seculiere geeste-
lijkheid macht gaven, wat sterker aan te trekken i).
De onkosten om eene bevestigingsbul als bisschop
te erlangen werden allengs grooter, en was het ge-
woonte dat ieder, die door de kroon tot eenig gees-
telijk ambt benoemd werd, eer hij bevestigd werd
een getuigschrift van zedelijk gedrag, af te geven
door geestelijken der diocese, moest inleveren , Rome
eischte dat het bewuste stuk van den nuntius ge-
vraagd zou worden, en was er steeds op uit de
macht der bisschoppen te besnoeien.
Dit alles liep lijnrecht tegen de zienswijze van
Richelieu in, die de bisschoppen zoo onafhankelijk
mogelijk van Rome wenschte te maken en, zeer wel
begrijpende dat hij door onderhandelingen met den
paus niet verder zou komen, dacht hij ernstig aan
een nationaal concilie, ten einde daarop te bepalen
wat der Gallicaansche kerk nuttig zou wezen. Buiten
I) .limg, La France, p. 105; Jervis, Hist. I. p. 347,
-ocr page 208--192 RICHELIEU.
den paus om zou men trachten de bisschoppen in
functie te doen treden en de Raad van State had
reeds een stuk opgemaakt en geteekend, waarbij het
den onderdanen des konings, tot kerkehjke betrek-
kingen benoemd, verboden werd een bevestigingsbul
van den paus te vragen; doch toen het parlement
dit stuk, wegens een gebrek in den vorm, weigerde
te registreeren, wist de nuntius de uitvaardiging daar-
van althans te verhinderen, totdat hij nadere bevelen
uit Rome ontvangen had. Zelfs een Jezuïet liet zich
door Richelieu bewegen om de stelling te verdedigen,
dat Frankrijk even goed recht had zich tot een
afzonderlijk patriarchaat te constitueeren als eertijds
Jeruzalem en Constantinopel i). Voegen wij hierbij
dat op de stelling: „Petrus en Paulus zijn twee
hoofden der kerk die één zijn," in Frankrijk nadruk
werd gelegd 2), en dat er aan gedacht werd de
fransche Jezuïeten onder een afzonderlijk hoofd te
plaatsen, die den titel van vicaris voor de provinciën
Parijs, Lyon, Guyenne, Toulouse en Champagne
zou dragen, dan gelooven wij dat Urbanus VIII
reden had te vreezen voor het tenietdoen van
het concordaat van Bologne en voor een tweede
1) Reeds toen Richelieu de macht der Hugenooten nog niet gebro-
ken had, en op middelen peinsde om den biinienlandschen oorlog
te doen eindigen, liet hij hen door den Jezuïet Audebert polsen of,
zij tot de Roomsche kerk zouden terugkeeren, w.anneer heiligen-dienst,
vagevuur en andere dwalingen werden opgegeven. Zoo Rome hierin
niet bewilligde, d.an, zoo heette het, zou Frankrijk zich losscheuren,
een eigen Patriarchaat vormen enz.
2) Deze stelling trok vooral de .aandacht sedert i634, toen zij in
de voorrede van het zooveel geruchtmakende boek van Ant. Arnauld.
„De la Fréquente Communion" door zekeren de Barcas was geplaatst.
niGIIELIEU. 193
vergadering van Bourges waarop Frankrijk nog een
stap verder zou gaan dan in 1438.
De geschiedschrijver Henry Martin spreekt althans
van RicheUeu\'s voornemen, de Fransche kerk als eene
nationale van Rome onafhankelijk te maken i); onze
Hugo de Groot toentertijd afgezant van Zweden bij
het fransche hof, schreef aan den kanselier Oxen-
stiern: „iedereen in Frankrijk kent reeds een zoo
schoone waardigheid (die van patriarch) aan den eer-
sten minister toe" , en in diens politiek testament
zegt deze zelf, waar hij handelt over de geestelijke
jurisdictie: „ik rekende er op aan den paus te vra-
gen, in Frankrijk iemand van bekwaamheid en eer-
lijkheid aan te wijzen, die als souverein recht kon
spreken." 3)
Wanneer wij dus van den heer Gladstone verne-
men \'\'•) dat de constitutioneele partij drie malen in
de geschiedenis op het punt was de zege in do Kerk
weg te dragen, nl. tijdens hel concilie van Gonstanz,
gedurende den twist van Frankrijk met Innocentius XI,
en toen Clemens XIV de Jezuïeten-orde ophief, dan
is dit waar; maar wij kunnen ook wel zeggen: vier
keer; want omstreeks 1(338 schijnt Richelieu sterk
gedacht te hebben over eene breuk met het absolute
Rome.
Dat Urbanus VIII in dit alles groot gevaar zag wordt
bewezen, niet slechts door zijn bepaalde weigering (jm
zelfs officieus over deze zaken in onderhanficlin}.\' te
1) Tome XIII. p. 2G3.
2) Grotius, Epist. Amstelod. 1(587. n". 982.
3) .lung, Lii Fr.inco. p. lOG. \'
4) Home and the newest fashions in Religion. Tauclmilz. Ed. p. 70.
13
-ocr page 210-RICHELIEU.
treden, maar ook door de vijandige houding welke
hij tegenover den staatsminister aannam. Toen te
Rome de kardinaal de la Valette, een van diens be-
sliste aanhangers, overleed, weigerde de paus den
gebruikelijken lijkdienst voor den overledene te vieren,
iets waaraan Richelieu op zich zelf niets doen kon,
doch dat hij weldra in rekening wist te brengen.
Te Rome toch veroorloofde de stalmeester van den
franschen gezant d\'Estrées aan een zijner bedienden
er een speelhuis in het gezantschapshotel op na te
houden. Toen de pauselijke sbires den man trachtten
te vatten, ontstond er een oploop waarin de stal-
meester gedood werd, terwijl zijn hoofd daarna op een
der bruggen werd ten toon gesteld. De gezant eischte
genoegdoening wegens schending van zijn hotel, en
daar deze geweigerd werd zond hij zijn secretaris
naar Parijs. Deze had nauwlijks te St. Germain van
het gebeurde verslag gedaan (8 Dec. 1639) of reeds
den volgenden dag verzond de regeering eene dépê-
che aan den gezant te Rome, waarbij deze schen-
ding van het volkenrecht zóó hoog werd opgenomen,
dat hem verboden werd bij den paus op audiëntie
te gaan, zoolang de genoegdoening achterwege bleef,
terwijl aan de „expeditionairs" de noodige instruc-
tiën gegeven werden, opdat er niet meer geld naar
Rome ging dan de bepaling van het concordaat
eischte. 2) Terwijl deze bevelen naar Rome op weg
waren, zocht de paus door middel van zijn nuntius
1) Zoo te Parijs, als te Rome, waren bepaalde agenten, door wier
tussclienkomst de opbrengsten aan de pauselijke scliatkist huinie
^ bestemming bereikten.
2) .lung, La France. p. 108; Jervis. I. p. 349.
-ocr page 211-RICHELIEU. 195
tot een vergelijk te komen; maar zoo weinig scheen
de houding van den onderhandelaar der regeering
te bevallen dat zij voorschreef (12 Dec. 1679): de
getuigschriften van zedelijk gedrag voor de geestelij-
ken behoorden niet door den nuntius, maar volgens
de bepalingen der ordonnantie van Blois (1578), door
geestelijken der diocese afgegeven te worden. Ook
werd eene circulaire aan de bisschoppen verzonden,
waarbij hun gelast werd alle gemeenschap met den
nuntius af te breken: ten eerste, omdat hij maar een
buitengewoon gezant was; ten tweede, omdat hij,
ofschoon niet meer ten hove ontvangen wordende,
de stoutheid zoover had gedreven, dat hij verzekerd
had toch te zullen handelen gelijk hem goeddocht;
ja zelfs de meening had durven uiten dat de meer-
derheid der fransche bisschoppen bij de gerezen twis-
ten niet op de hand des konings, maar op die van
den paus was.
Met het aanbreken van het vijfde decennium der
zeventiende eeuw was de verhouding tusschcn Rome
en de Gallicaansche kerk dus zeer gespannen, en do
ultramontanen maakten haar niet boter; want een
hunner. Karei Hersent, priester uil de diocese Parijs,
schreef eene brochure onder den pseudoniem van Op-
talus Gallus. Even als de afrikaansche bisschop Ojitalus
tijdens den Donatislischen strijd had gewaarschuwd
legen afval van Rome, zoo verhief pok hij, Hersent,
zijne slem tegen alles wat er toe leiden kon, dal Frank-
rijk werd afgescheurd van Rome, het centrum der
katholieke eenheid. Na gewezen te hebben op alle
wederpartijdige dingen door Frankrijk, op aanspo-
I) .luiig; L.a Franco, p. lil.
la*
-ocr page 212-\'190 RICHELIEU.
ring van zijn kardinaal-minister tegen den H. Stoel
ondernomen, waarschuwt Optatus Gallus tegen het
aanstellen van een patriarch voor Frankrijk, want
daardoor zou de Gallicaansche kerk in denzelfden
schismatieken toestand komen als de Anglikaansche.
Dat er tegen dit boekske een storm, vooral van regee-
ringszijde, zou opsteken was te wachten. De beul
kreeg bevel het in \'t openbaar te verbranden; de
aartsbisschop van Parijs riep zijn bisschoppen samen
om het als „valsch, schandelijk, boosaardig en voor
den vrede des rijks nadeelig" te brandmerken en zelfs
een Jezuïet, zekere Rabardeau, schreef er tegen. Op-
merkelijk is het, niet dat de inquisitie dit laatste
geschrift veroordeelde, maar dat de vergadering der
fransche geestelijken in 1645, toen Richelieu dood
was, dit vonnis als wettig erkende.
Waartoe ten slotte de strijd van „zijne roode Emi-
nentie" met Rome geleid zou hebben, is moeilijk te
gissen, want politieke omstandigheden noopten hem
de breuk met den paus niet onheelbaar te doen
worden. Gatalonië scheurde zich van Spanje los om
zich in de armen van Frankrijk te werpen; de op-
stand der „va-nu-pieds" was nog niet gedempt; de
aristocratie slak het hoofd weer op — en door be-
middeling van Jules Mazarin, een nieuwen agent
van Richelieu, die er den* langgewenschten kardi-
naalshoed aan verdiende, werd een vergelijk getrof-
fen en de diplomatieke betrekking tusschen de beide
hoven hersteld.
Door Richelieu zou zij niet weer verbroken worden,
want de dood maakte in 1642 aan zijn arbeid een einde.
Wij zullen ons wachten hem met Montesquieu
naast Louvois te plaatsen en dan te zeggen: „zie-
RICHELIEU. 197
daar de slechtste burgers die Frankrijk gehad heeft",
want letten wij op zijne werkzaamheid naar buiten,
dan heeft hij Frankrijk groot gemaakt. Bij zijn
dood was de macht van Spanje gebroken; Frank-
rijks legers stonden tot diep in Duitschland en Op-
per-Italië, en voortaan zou niet meer het huis van
Habsburg, maar dat van Bourbon de eerste stem
hebben in den raad van Europa\'s vorsten. Vragen
wij naar den hefboom, door welken hij zooveel ver-
mocht te doen voor zijn volk, dan zouden we we-
derom onbillijk worden als we met den kardinaal
de Retz zeiden: „il fit un fonds de toutes les mau-
vaises intentions et de toutes les ignorances des
deux derniers siècles, pour s\'en servir selon ces
intentions." Liever zoeken wij zijne kracht in het
begunstigen van de specifiek-nationale strevingen der
verschillende volken. Spanjes streven naar provin-
ciale onafhankelijkheid, Duitschlands liefde voor de
Hervorming, Engelands ingenomenheid met het par-
lementarisme, en Frankrijks aangeboren liefde voor
het monarchale regeeringsbeginscl wist hij uitnemend
te exploiteren.
En in de Kerk? Daar was het episcopalisme de
veer, waarop hij drukte en waardoor het hem ge-
lukte hare grootwaardigheids-bekleeders op zijne hand
te krijgen. Van hel groote reorganisatieplan, dal hij
onder gunstiger omstandigheden wellicht zou hebben
zoeken te verwezenlijken, heeft hij ons slechts zes
artikelen nagelaten \'). Wanneer wij daaruit verne-
men dat het appèl comme d\'abus voortaan aan den
l) Testament politique. Chap. Il, De la Réformalion de l\'ordre
ecclésiastique.
\'190 RICHELIEU.
koning en niet aan \'t parlement zou geschieden; dat
met het romeinsche recht in de Kerk ook het be-
talen van geld aan den paus voor het verleenen van
bisschopsbullen zou afgeschaft worden; dat bij elke
pastoorsvacature de bisschoppen uit een drietal zou-
den kunnen kiezen; dat de hiërarchische volgorde
zou geregeld worden en er een patriarch aan \'t hoofd
zou staan, dan laat het zich denken dat in dit alles
voor hoogere en lagere geestelijken veel aanneme-
lijks was. Tot welzijn van de Gallicaansche kerk
zou het zeker niet gestrekt hebben; want de man
die de politiek van den ouden Tarquinius dermate
was toegedaan, dat hij al wat op burgerlijk gebied
in eenigszins fiere zelfstandigheid het hoofd verhief,
dat hoofd afsloeg opdat, te midden eener elTene vlakte,
het regeeringskasteel alles zou kunnen beheerschen,
hij zou die Nationale kerk \\vel zoo hebben inge-
richt, dat ze weinig anders had kunnen zijn dan:
een instrument in de Hand des konings.
Dat hij, door alles aan een uitwendige eenheid op
te olferen, op maatschappelijk en zedelijk gebied meer
had afgebroken dan gebouwd, meer grond bad braak
gelegd dan bezaaid, meer afgronden had gedekt dan
gedempt; bovenal, dat hij, de vrucht van ruim een
halve eeuw burgerkrijg tenietdoende, weder in Kerk
en Staat het verderfelijk denkbeeld deed opkomen»
dat men door geweld een of ander geloof aan
een volk kon opdringen, daarvan scheen Richelieu
geen begrip te hebben. Zijn meester, Lodewijk XIII,
hoewel van der jeugd af „de rechtvaardige" genoemd
omdat hij onder het teeken van de weegschaal \'ge-
boren was, kon, naar men beweert, niet sterven,
zonder zijn berouw betuigd te hebben over het on-
5 •
u
l::
\'ri:
ris-
IV ;.
i
h
Iii.
RICHELIEU. 109
recht, door hem den Hugenooten en der Kerk aan-
gedaan; maar Richelieu, ofschoon als een geloovig
R. Katholiek stervende, betoonde in zijne laatste uren
in dat opzicht een zelfvertrouwen en eene kalmte
welke door sommigen bewonderd werd, maar die aan
anderen afkeer inboezemde, ja een der aanwezige
bisschoppen bekommerd lluisteren deed: „Niinium
me terret magna isla securitas!" i)
I) Juiig, La France, p. 113; Jervis, Ilist. L p. 351, 375, 37G; Vol-
taire, Siècles. I. p. 31; Ch. de Róinusat, Rev. d. D. Mondes. \'54. I.
p. 798; J. J. Honegger, Kril. Gesch. S. 5 folg.; L. de Carné, Rev. d.
D. Mondes. \'43. IV. p. 390 etc.
De grenzen der onfeill)aarheid.
Op den \'iSsteii October des jaars 1585 werd den
timmerman Jan Otten, te Acquoi bij Leerdam, een
zoon geboren, die de eer zou hebben een per-
soon van zooveel gewicht te worden, in de R.
Katholieke kerk, dat niet alleen de elegante pen
van Mevr. de Sevigné aan hare dochter kon
sciu\'ijven : „Les Jésuites ont un fantôme qu\'ils ap-
pelent Jansenius et auquel ils disent mille injures,"
maar dat hij zelfs den naam zou geven aan een nieuw
kerkgenootschap. Voor het priesterambt bestemd, ont-
ving de jonge Cornelius Jansen zijn eerste onderwijs
in de klassieke talen te Utrecht, vertrok in 1G02 naar
de hoogeschool te Leuven en, tot meester in de vrije
kunsten bevorderd, bleek zijne gezondheid genoeg
geleden tc hebben, om een rustig verblijf in het zui-
den van Frankrijk wenschelijk te achten. Door zijn
vriend. Jan du Verger de llauranne, liet hij zich
overhalen om, in diens geboorteplaats Rayonne, een
stillen tijd te gaan doorbrengen. De bisschop dier
plaats bezorgde beiden mannen eene betrekking, aan
welke niet veel arbeid verbonden was, en de
jeugdige enthusiasten hielden zich vijf jaren met
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 201
patT\'istische studiën bezig. Daar vooral de geschriften
van Augustinus hen steeds meer aantrokken, vorm-
den zij het plan de leei van den bisschop van Hippo,
waarvan de Kerk tot hare schade was afgeweken,
weer tot eere te brengen, niet vermoedende dat zij
daardoor tegen de geestelijke heerschappij van den
paus een vrij wat gevaarlijker wapen smeedden, dan
de later te dierzelfder plaatse uit te vinden bajonnet
het ooit voor diens wereldlijk gebied zou kunnen
worden; want Augustinus, een der grootste heiligen
van de R. Kerk, was evenzeer een der grootste au-
toriteiten van het protestantisme geworden.
Toen hun begunstiger in lOlG als aartsbisschop
naar Tours vertrok, kwam voor de vrienden de tijd
van scheiden. De Hauranne werd abt van St. Gyran;
hield zich, mede door het weigeren van een bisdom,
van Richelieu onafhankelijk; gaf in 1G33 onder den
pséudoniem van Petrus Aurelius een werk tegen de
verderfelijke zedenleer der Jezuïeten en werd als de
geestelijke leidsman van duizenden in Frankrijk zoo
verdacht, dat „zijne roode Eminentie" hem in dc
kazematten van Vincennes deed opsluiten (1038), op
de talrijke verzoeken om in vrijheidstelling van zijn
gevangene steeds toornig antwoordende: „ik zeg u,
deze man is gevaarlijker dan tien legers."
Jansenius, naar Leuven teruggekeerd, werd hoog-
leeraar in de godgeleerdheid en, tol belooning voor
zijn „Mars Gallicus," waarin hij de fransche politiek
wegens haar steunen van de buitenlandsche protes-
tanten schei\'p doorhaalde, werd hij door begunstiging
van den koning van Spanje op zijn 50ste» verjaardag
tot bisschop van Yperen gewijd (1635).
Te midden van zijn werkzaam leven had Janse-
-ocr page 218-DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 202
nius zijn lievelingsauteur niet vergeten. Dertigmaal
had hij diens geschriften tegen de Pelagianen, tien-
maal de andere gelezen, en op zijn sterfbed (6 Mei
1638) droeg hij aan drie zijner vrienden op, de vrucht
dier studie, zijne „Scripta ad explicationem S. Au-
gustini spectantia," in het licht te geven.
In gehoorzaamheid aan deze opdracht werd weldra
door den kapelaan Lamaeus de uitgave begonnen,
doch daar het in de spaansche Nederlanden geen ge-
heim was, dat de bisschop van Yperen een boek over
Augustinus had nagelaten, waren de Jezuïeten waak-
zaam. Enkele losse vellen wisten zij machtig te worden;
de nuntius te Keulen, een storm ziende opkomen,
zocht de uitgave te keeren; doch de Leuvensche
faculteit bevorderde haar zoozeer dat zij in 1640, van
kerkelijke en wereldlijke goedkeuring voorzien, het
licht zag en weldra te Parijs en Rouaan werd na-
gedrukt.
Voltaire, die met metaphysische vraagstukken na-
tuurlijk weinig ophad, verzekert wel dat bijna niemand
dit boek las, en dat het alleen aan den abt van
St. Gyran te danken is dat enkele jonge doctoren en.
oude vrouwen er kennis van namen, maar bij dat
al blijft het een feit dat dit boek „den vrede der R.
Kath. kerk langer dan eene eeuw heeft verstoord, dat
het de bisschoppen verdeelde, het publiek amuseerde
en zelfs menigeen tot fanatisme, ja tot zelfmoord
heeft gebracht"
Hoe dat mogelijk was? Eenvoudig omdat hetgeen
in den Augustinus werd ter sprake gebracht, innig
I) Voltaire, Siècles. HI. p. 155; Théophile Bouvier, Etude critique
* sur le Jansenisme, Strasbourg \'63. p. 7.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 203
samenhing met het geloof en het leven der chris-
tenen. Immers de vraag: waardoor wordt geloof
en deugd in den mensch gewerkt? kan met recht
eene levensvraag heeten, en ofschoon de onvoor-
waardelijke noodzakelijkheid der goddelijke genade
in Christus door de oude Kerk was erkend, over
de betrekking dier genade tot de menschelijke vrij-
heid liepen de gevoelens zeer uiteen. In het algemeen
kunnen wij zeggen: de Oostersche kerk sprak van
een samenwerken van beide (synergisme), terwijl
in de Westersche kerk, vooral na Tertullianus, meer
de nadruk gelegd werd op het alleenwerken der
genade (monergisme). Werd de bisschop van Hippo
in Afrika, de voornaamste vertegenwoordiger van de
leer van het monergisme, Pelagius, een britsche
monnik, gaf zoo groot aandeel aan den vrijen wil
dat er slechts van genade sprake kon zijn in den zin:
dat ons uit kracht der schepping het vermogen eigen
is het goede uit te oefenen, óf, dat ons door wet
en evangelie, waarvan het bestaan mede in Gods
genade zijn grond vindt, het komen tot geloof en
deugd gemakkelijker wordt gemaakt. Elk begrip
van genade, volgens hetwelk zij bepalend of dringend
op den wil invloed uitoefende, werd door hem ge-
weerd, en ten slotte l)leef er zoo weinig plaats voor
Gods zedelijke werkzaamheid in den mensch, dat
een troosteloos deïsme op het gebied des zedelijken
levens werd overgebracht.
Tegen dit gewone Pelagianisme, alsook tegen het
Semi-pelagianisme, dat de bekeering van een mensch
voor de eene helft als het werk des menschen zonder
God, voor de andere helft als dat van God, met uit-
sluiting der menschelijke werkzaamheid voorstelde,
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 204
trad Augustinus in zijn tijd met kracht op. Moner-
gist, als hij meer en meer geworden was, kon hij
niets aan den menschelijken wil overlaten, dewijl
de mensch door den val physisch en moreel zoo
verdorven was geworden, dat hij de vatbaarheid om,
uit liefde tot God, het goede te kiezen verloren had.
De ware vrijheid van wil ging dus verloren en den
mensch bleef niets over dan uit zinnelijke motieven
te handelen, dat is: te zondigen. Nu kan hij wel
door de verlossing in Christus gered worden, maar
daar hij zich deze ook niet kan toeëigenen, moet de
goddelijke genade al wat daartoe noodig is in hem
werken. Wordt echter die genade hem geschonken,
dan kan hij haar niet weerstaan ; zij werkt in hem
bij aanvang en voortgang zóó, dat hij het goede niet
alleen kan, maar ook wil volbrengen. Deze genade
valt echter niet allen menschen ten deel, maar alleen
den uitverkorenen, wier aantal van eeuwigheid af
bepaald was, zoodat Christus dan ook niet vooralle
menschen, maar alleen voor de uitverkorenen ge-
storven zou zijn.
Zoo had men dan van twee zijden beproefd een
mysterie te doorgronden, nl. het verband tusschen
de souvereiniteit Gods en \'s menschen vrijheid. Zeker,
het geloof zegt: God is souverein en werkt alle din-
gen naar den raad van zijn.wil, en al ons denken,
spreken en handelen is in dien raad opgenomen.
1) Deze onweerstaanbare genade, welke door Ghristus onder de
nieuwe bedeeling werkt, inoct onderscheiden worden van de genade,
welke Adam van nature deelachtig was, want uit kracht van deze
kon de mensch aan God gehoorzamen cn in die gehoorzaamheid vol-
♦ harden — als hij zulks wilde.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 205
Maar even zeker zegt ook ons innigst bewustzijn,
dat wij verantwoordelijk zijn voor onze daden; dat
wij zondigen omdat wij uit kracht onzer vrijheid het
willen, en dat de straf, welke God daarom over ons
komen doet, rechtvaardig is. Pelagius, de zedelijke
vrijheid van den mensch vooropstellende, hief de sou-
vereiniteit Gods op; Augustinus, uit Gods souverei-
niteit voortredenerende, vernietigde de zedelijke vrij-
heid. 1) Beiden, de dualiteit: God en mensch op
hun weg ontmoetende, hadden den lof consequent te
zijn; maar dat beiden aan de waarheid te kort deden,
dat hebben door alle eeuwen vele leden van Christus\'
kerk gevoeld, die uit kracht van de logica van het hart
liever halverwege bleven staan dan, door voortgaan,
weg le zinken in den afgrond of van Deïsme of van
Fatalisme.
Hel pelagiaansche systeem, door de kerk van het
Westen op hare conciliën beslist verworpen, bleef
in de practijk leven, dewijl vooral de monniken.
•1) Wanneer Augustiiuis toch nog vi\\n een vrijen wil spreekt, dan
scliijnt hij daardoor to versta.-\\n, dat de mensch, door de op hem
alleen nog werkende motieven van den boozen lust niet tol bepaalde
h.mdelingen onwederstaanbaar gedrongen wordt, maar binnen den
kring van zondige motieven, door welke hij ingesloten is, nog kiezen
kan tusschen do verschillende zondige motieven. Hij is dus vrij in
hel kiezen lussclien de verschillende, door den boozen lust bepaalde
motieven; maar zich zelf oen hooger motief, hel alléén goede, do liefde
tol God geven, hij vermag hel niet. Tegenover dezen zoogenaamden
vrijen wil, welke de gevallen mensch bezit, slaat bij hem oen andoro
vrije wil over, welke de menscii door Gods genado deelachtig worden
kan. „In malo faciendo," zoo lezen wij in zijne verhandeling De
Corrept. et Grat. cap. I, „über est quisque justilLao servusque pec-
cali, in bono autem Uber esse nullus polest nisi fueril liberalus ab Eo
qui dixit ctc." En in cap. II. „Liberum arbitrium ad malum sufficit,
ad bonum autem p.irum est, nisi adjuvotur ab omnipolenti bono."
206 DE GRENZEN DER ONFEILBAARHEID.
meenende meer te doen dan God van hen eischen
kon, afkeerig waren van het zedelijk bankroet dat
de mensch volgens Augustinus geslagen zou hebben.
Vooral vonden de Semi-pelagianen, door Augustinus
Massiiienses genoemd, omdat zij te Marseille hun
hoofdkwartier hadden, in Gallië veel bijval en theo-
logen als Vincentius van Lerinum, Faustus van Reji
en Gennadius verdedigden het met alle macht. Zelfs
werd Lucidus, een volbloed Augustiniaan, op een
synode te Arles (475) veroordeeld, terwijl de leden
dier synode een geschrift van Faustus Rejensis, waarin
over het verband tusschen de goddelijke genade en
de menschelijke \\Tijheid op Semi-pelagiaanschen
trant geredeneerd werd, onderteekenden. Kwam later
in de denkwijze van den gallischen clerus in zoo-
ver wijziging dat op de synode te Arausio (529) het
Semi-pelagianisme verworpen en het Augustiniaan-
sche gevoelen aangenomen werd, de aanhangers van
het eerste werden evenwel in niets bemoeilijkt. Ook
in later dagen wisten de Scotisten, de vrijheid van
den wil zóó tegen de Thomisten, die Augustinus be-
weerden te volgen i), te verdedigen, dat toen Frans I
in 1542 de zitting eener algemeene synode voorbe-
reidde, de theologische faculteit te Parijs een artikel
stelde, waarin verzekerd werd „dat de mensch een
vrijen wil bezit, uit kracht waarvan hij in staat is
goed of slecht te handelen en door middel waarvan
I) Dat die Thomisten, ofschoon leerende dat voldoende genade tot
behoud aan alle gedoopten langs de gewone kanalen wordt toegevoerd,
loch in enkele opzichten nog verder gingen dan Augustinus, blijkt
uit hun beweren, dat God den wil beweegt door eene directe impulsie
of macht, voortkomende uit zijne Alomtegenwoordigheid.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 207
inj, zelfs al was hij tot doodzonde vervallen, weder
met Gods hulp tot een staat van genade kon oprijzen."
Dat de R. kerk over het geheel weinig kon op-
hebben met het systeem van Hippo\'s bisschop, valt
van zelf in het oog, als wij denken aan hare leer der
goede werken, en toen het concilie van Trente bijeen
kwam was het zaak zich zoover mogelijk van Luther,
die ook de souvereiniteit Gods voorop stelde, te ver-
wijderen, en dat te meer omdat het geliefkoosde
dogma der Dominikanen de „praemotio physica" in
beginsel met dat van den Hervormer overeenkwam.
In den canon werd dus vastgesteld: „Indien
iemand beweren zal dat de vrije wil van den mensch,
de toestemming gevende aan Gods opwekking en roe-
ping , niet medewerkt in het zich geschikt maken en
voorbereiden om de genade der rechtvaardigmaking
te erlangen, of dat hij die toestemming niet weigeren
kan als hij zulks wilde, maar dat hij, als een zielloos
voorwerp niets doet, maar in een lijdelijken toestand
blijft — die zij vervloekt."
Zoodanig was de stand van zaken toen in 1552
verschillende tractaten van Michael Baïus, hoogleeraar
te Leuven, die de geschriften van Augustinus menig-
maal doorgelezen had, de aandacht der Gordeliers be-
gonnen te trekken en, op hunne aanklacht, veroor-
deelde Pius V, hun generaal, 7ü stellingen i) van
welke enkele zoo niet woordelijk dan toch zakelijk
1) Dat dc bul „Ex omnibus alfectionibus," waarin dit gcschiedde
(A567), Janscnius tot groote smart was, blijkt uit iict tweede deol
van zijn Augustinus, waarin hij zich in een drietal hoofdstukken
afmartelt om te bewijzen, dat dc Iccringen van Baïus toch niet zoo
schadelijk voor de Kerk zijn.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 208
met uitspraken van Augustinus overeenkwamen. Wij
noemen slechts n°. 27, „De vrije wil is, zonder de
hulp van Gods genade, alleen nut om zonden te be-
drijven," ten einde te doen zien dat het Augustiniaan-
sche systeem hier naar den hartader gestoken werd.
Dat de invloed der Jezuïeten zich ook op dit gebied
moest doen gelden, kon wel niet anders en, vielen zij
Augustinus ook niet aan, het Semi-pelagianisme had
hunne sympathie. Met eene terminologie, welke af-
week van die, waarin de Massihenses voorheen te
Arausio veroordeeld waren, leerde de Jezuïet Molina
in een beroemd traktaat i), dat de genade wel noodza-
kelijk was, maar dat het aan den mensch stond deze
genade al dan niet op het beoogde doel, het eeuwig
behoud, te doen uitloopen. Op de vereeniging van den
wil met de genade berust de rechtvaardiging; zij zijn
met elkaar verbonden als twee mannen, die samen een
schip voorttrekken. Gevoelde Molina dat hij aldus de
absolute praedestinatieleer weersprak, hij zoekt deze
laatste te grondvesten op eene zoogenaamde „scientia
media" in God, waardoor Hij weet hoe de mensch, uit
kracht van zijn vrijen wil, in bepaalde omstandighe-
den bandelen zal, zij het dan ook, dat de mensch, als
hij wilde, ook het tegendeel zou kunnen doen. 2) De
praedestinatie is dus niet absoluut, maar God heeft
zich daarbij gevoegd naar het gebruik dat de individu
1) De liberi arbitrii cum gratiac douis concordia. Lissabon 1588.
2) Op voetspoor van zijn leermeester Ponseca, don portugeesclien
Aristoteles, nam Molina eene drievoudige kennis van God aan. Eene
scientia naturalis of simplex, welke betrekking heoft op gebeurtenis-
sen, onmiddelijk door Hem te voorschijn geroepen; eene scientia
libera, waardoor Hij onbepaald weet, wat volgens Zijn almachtigen
wil geschieden zal, cn de scientia media.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 209
maken zal van zijne eigene vermogens. Hief dit con-
gruïsme, dit zich schikken van God om, naar het
gebruik dat de mensch van zijn vrijen wil zou maken,
hem te determineeren, ook de souvereiniteit van Gods
genade op, daar deze afhankelijk was van de onaf-
hankehjke werkzaamheid des menschen, toch beval
het zich aan door zijne populariteit en door zijn
afwijken van het gevoelen der kettei\'s; maar daar
zells Jezuïeten er zich tegen verzetten, ontbrandde
een felle strijd, welke den paus in 1597 aanleiding
gaf de zoogenaamde „Congregatie de auxiliis" te be-
noemen, welke het geschrift van Molina, door de
spaansche Dominikanen „den voorlooper van den
Antichrist" genoemd, zouden onderzoeken t).
Hadde Jansenius, die de kaart der Kerk konde, en
dus huiverig was zijn boek bij zijn leven uit te
geven, kunnen vermoeden wat brandraket het wor-
den zou, \\v\\] gelooven dat hij, die nog op zijn
sterfbed zich zelf en zijn boek met volkomen nede-
righeid aan hel oordeel van den H. Stoel onderwierp,
hel liever vernietigd had. Pas was hel in \'t licht
verschenen of de Jezuïeten wisten hel door de in-
quisitie te doen veroordeelen (Aug. 1G41), niet om-
dal hel dwalingen bevatte, maar omdat hel, als een
I) Nadat dezo congregatie zich, vooral dooi- do vreesden llervonnden
voet te geven, had laten weerhouden het Molinisine te veroordeelen,
henoeiiide de paus eindelijk Franciscus van Sales en du Perron tot
liaar leden. Wat deze mannen hem aanraadden, is tot heden geheim
gebleven, maar in 1007 verklaarde Paul V deu arbeid der congre-
gatie voor afgeloopen en, zich voorbehoudende hare besluiten te gele-
gener tijd bekend te maken, beval bij beide partijen in vrede te leven.
Bouvier, Etude. p. 13 etc.; Jervis, Hist. 1. p. 382 etc.; Voltaire, Siè-
cles. m. p.
n
-ocr page 226-DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 210
vervolg op Baïus, onderwerpen ter spraak bracht, waar-
over de paus geboden had te zwijgen. Zelfs gaf Ur-
banus VIII het volgende jaar de bul „in Eminenti,"
waarbij de Augustinus veroordeeld werd. Omdat in
deze bul toespelingen waren op de inquisitie, eene
in Frankrijk niet erkende rechtbank, werd zij door
den koninklijken raad en de Sorbonne verworpen,
maar toch verbood het laatste lichaam den gegra-
dueerden, de daarin veroordeelde stellingen te ver-
dedigen. De later zoo beroemd geworden Antoine
Arnauld liet daardoor „de onstuimigheid zijner wel-
sprekendheid," zooals Voltaire het uitdrukt, niet be-
teugelen, en toen zekere Dr. Habert, prediker in
Nôtre Dame, op hefboek aanviel, verdedigde hij
Jansenius in een tweetal Apologieën. Minder nog
hierdoor dan wel door zijn beroemde verhandeling:
„De la Fréquente Communion" (Aug. 1643), waarin
hij de casuïstiek der Jezuïeten in al hare naaktheid
ten toon stelde, verschafte hij het Jansenisme tal
van machtige beschermers i).
Welke toekomst het Jansenisme in Frankrijk zou
gehad hebben, indien het als zuiver godsdienstig
element had kunnen doorwerken valt niet te gissen,
want ook nu kwam weder de politiek in \'t spel en
wel onder den naam van de Fronde.
Gedurende de minderjarigheid van Lodewijk XIV
had de regentes Anna van Oostenrijk alle macht in
handen gelegd van den italiaanschen kardinaal Ma-
zarin, en daar deze de anti-theologische politiek
1) B. Glasius, Godgeleerd Nederland, \'s Herlogenboscli. \'53. H.
blz. IGG en v.; Racine, Abrégé de l\'histoire do Port-Roy.al. Oeuvres
\'coinpl. Paris \'59. H. p. 35; Jervis, Hist. I. p. 38G.
DE GRENZEN DER ONFEILBAARHEID. 211
van zijn voorganger Richelieu voortzette, was er
voortdurend krijg met Spanje en den keizer. Dit
verslond groote schatten, en toen in 1646 en 47 de
schatkist al wederom ledig was, wist zekere Emeri
mede een Italiaan, op allerlei manier geld te slaan
tol groote ontevredenheid van het parlement en het
volk van Parijs. De opstand der Fronde, het laatste
verzet tegen het werk door Richelieu tot stand ge-
bracht, was van dit alles het gevolg, en moge de
groote Condé dien ook „la guerre des pots de
chambres" genoemd hebben, waardig om alleen in
burlesque verzen bezongen te worden, na het barri-
caden-oproer te Parijs (Aug. 1648), moest het hof
de hoofdstad ontvluchten. „Dame Anne," gelijk de
koningin-weduwe genoemd werd, sliep met hare
kinderen ie St. Germain op stroo; de juweelen der
kroon moesten verpand om in het noodigste te
voorzien ; eene kleindochter van Hendrik den Groote
moest dagen lang het bed houden, omdat zij geen
brandstof bekomen kon; en al kon de koninklijke
familie ook spoedig naar Parijs terug keeren, onder
afwisselende kansen duurde de burgeroorlog lot 1653
voort en bracht het land groot nadeel toe \').
Mazarin, die door de woelingen der Frondeurs de
wisselvalligheid der fortuin in ruime mate onder-
vond, schreef ze voor een groot deel mede aan de
.Jansenisten toe; eene meening waarin de Jezuïeten
niet nalieten hem te versterken. Aan het hoofd der
Frondeurs stond zijn doodvijand, de latere kardinaal
de Reiz, even als hij een vreemdeling, maar die met
Arnauld op goeden voet stond, en die, als coadjutor
1) Voltaire, Siècles. I. p. 44, .54 etc.; (30, 75.
14*
-ocr page 228-DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 212
van zijn door ouderdom ongeschikten oom, den aarts-
bisschop van Parijs, zooveel doenlijk de Jansenisten
begunstigde, die daarvoor zijn schandelijk leven
trachtten te vergoelijken en zijne politiek prezen.
Toen later de Retz in de gevangenis zat, waren er
in Port-Royal, die kweekplaats van \'t Jansenisme, ge-
beden voor zijne verlossing opgezonden; toen hij, nóg
later, uit Rome gevlucht, aan nijpende armoede ter
prooi was, hadden de nonnen van Port-Royal hem
geld gezonden. Zelfs beweerde men, dat bij in Port-
Royal verborgen werd, en dat allerlei lieden, bij
\'thof en Mazarin in ongenade gevallen, zich daar-
heen begaven, om er met open armen ontvangen en
met liefelijke reden vertroost te worden \').
Noch het hof noch de eerste minister liadden dus
veel met de Jansenisten op, en toen kort na den
opstand der Frondeurs ook de twist met hèn uitbrak,
hadden zij al aanstonds de regeering tegen zich, al
kwam het den minister ook niet te onpas, dat een groot
deel van \'t beschaafd publiek zich verdiepende in al-
lerlei metaphysische speculation, eene pooze ophield
de regeering op de vingeren te zien.
î!
Op den eersten Juli 1649 had het Nicolaas Cornet,
syndicus van de theologische faculteit te Parijs, goed-
gedocht de doctoren saam te roepen in de aula van de
Sorbonne, en hen te raadplegen omtrent een moeilijk
geval. Enkele baccalaurei, wier te verdedigen stellin-
gen hij had na te zien, waren begonnen voor de nieuwe
leeringen partij te trekken. Niet hard willende zijn,
had hij vele stellingen maar in dier voege gewij-
* 1) Racine, Porl-Royal. p. GO, 73; Jervis, Hist. 1. p. 400; Voltaire,
Siècles. L p. 49.
DE GRENZEN DER ONFEILBAARHEID. \'2J3
zigd, dat ze niet al te heterodox klonken, doch een
der jongelieden had goedgevonden, zijne aangebrachte
wijzigingen eenvoudig voor kennisgeving aan te nemen,
en naar de oorspronkelijke redactie laten drukken.
Ten einde zulke ongeregeldheden voor het vervolg
te keeren, wenschte de heer Cornet enkele stellingen,
waarin hij getracht had saam te vatten wat hij nu
en dan had moeten afkeuren, aan het oordeel der
doctoren te onderwerpen. Weinig vermoedde de syn-
dicus, dat de volgende vijf stellingen, welke hij ter
beoordeeling gaf, zulk eene groote beroering in de
Kerk zouden te weeg brengen.
1. Sommige geboden van God kunnen door vrome
menschen, hoe gaarne zij ook willen, en welke po-
gingen zij ook aanwenden, niet gehoorzaamd wor-
den, omdat de kracht welke zij hebben, ontoerei-
kend is, en hun de genade, uil kracht waarvan zij
ze zouden kunnen volbrengen, ontbreekt.
2. In den staat der gevallen natuur biedt men
nooit weerstand aan de goddelijke genade.
3. Om in den staat der gevallen natuur verdien-
stelijke werken te doen is het niet noodig dat de
mensch vrij zij van noodzakelijkheid, maar het is
voldoende dat hij vrij zij van dwang.
4. De Semi-pelagianen laten de noodzakelijkheid
der voorkómende genade voor elke afzonderlijke daad
toe, zelfs voor den aanvang van hel gelooven; maar
zij zijn ketlersch voor zoover zij stellen dat die ge-
nade zoodanig is dat de wil van den mensch haar
kan weerstaan of gehoorzamen.
5. Het is een Semi-pelagiaaiische dwaling te stellen
dat .lezus Christus gestorven is, of zijn bloed vergoten
heeft, voor alle menschen.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 214
De syndicus noemde boek noch auteur, waaraan
de stellingen ontleend waren, verklaarde zelfs uit-
drukkelijk „non agitur de Jansenio," doch de vrienden
van dezen laatsten begrepen zeer goed om wien het
te doen was. Na een scherp debat besloot de meer-
derheid de stellingen te doen onderzoeken, en de
leden der daartoe benoemde commissie behoorden
op twee na tot de besliste vijanden van Jansenius.
Dat de Jansenisten, en vooral Arnauld niet zwegen
was natuurlijk en de laatste beweerde dat de in-
houd der stellingen door niemand geloofd of geleerd
werd; dat die orthodox of heterodox kon opgevat
worden, maar dat uit alles bleek dat men Augustinus
wilde bestrijden. Een groote minderheid der docto-
ren, over het gedrag der faculteit ontevreden, tee-
kende appèl comme d\'abus aan, en \'twas later niet
ten voordeele der Jansenisten dat zekere Broussel,
wiens gevangenneming de Parijzenaars verleid had
om, onder het geroep: „Vrijheid en Broussel," een
paar honderd barricaden in de hoofdstad op te wer-
pen, dit het parlement aanbood.
Terwijl dit lichaam om allerlei redenen de zaak
op de lange baan schoof, schreven 88 bisschoppen
aan Innocentius X, met verzoek, dat hij over de
vijf stellingen een oordeel zou uitspreken, maar vijf
andere verzochten Z. H. de eeuwenoude kwestie in
de stellingen vervat onbeslist te laten of, zoo dit
niet kon, het onderzoek, naar het gebruik der Gal-
licaansche kerk, ter eerster instantie aan een con-
cilie van bisschoppen over te laten. De paus echter,
te zeer vereerd met den eersten brief. Waarin ge-
sproken werd over het oordeel van den H. Stoel,
\'„dat nooit kan feilen, alle duisterheid verdrijft, der
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 215
Kerk vrede en voorspoed hergeeft," benoemde een con-
gregatie, en tusschen 1 October 1652 en 20 Jan. 1663
werden 20 zittingen gehouden, van welke hij, niet-
tegenstaande zijn hoogen leeftijd, de helft bijwoonde,
ook al duurden ze soms vier uren. Den Mei
werd de commissie door den paus ontvangen en het
zoogenaamde „rapport der drie kolommen" werd inge-
leverd, waarin men zag hoe de stellingen door de
Calvinisten, door de Jansenisten en door de Molinisten
of Semi-pelagianen zouden kunnen verklaard worden.
De advocaten van Jansenius deden al het mogelijke
om aan te toonen dat de wijze, waarop zij in de
middelste kolom de stellingen verklaai\'d hadden zeer
wel bestaanbaar was met de leer der Kerk, doch de
paus wilde hier niets van hooren. Mij had uit te ma-
ken , niel hoe men ze zou kunnen verklaren, maar of
zij, gelijk ze daar lagen, met de kerkleer in overeen-
stemming waren. Ook het beweren dat hun uitlegging
met de leer van Augustinus overeenkwam baatte niets,
want hoeveel eerbied de kerk ook voor llippo\'s bisschop
had, al zijne denkbeelden voor hare rekening nemen
ging niet aan. Daar voorts de kerk te Trente bad uit-
gemaakt in welken zin Augustinus, die vaak moeilijk
te begrijpen is, moest verstaan worden, kon Janse-
nius, bij al zijne overeenstemming mol enkele uit-
spraken van Augustinus, zeerwel veroordeeld worden.
liet vonnis was vooruit te zien, en 31 Mei 1653
vaardigde de paus de bul „Cum occasione" uit, waarbij
de denkbeelden van Jansenius, in de vijf stellingen
vervat, voor ketterscli werden verklaard; terwijl er
len slotte aan werd toegevoegd, dat niemand denken
mocht dat, wat buiten dit alles door Jansenius ge-
leerd mocht zijn, voor goedgekeurd te houden was.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 216
Copieën van deze bul werden, met brieven aan den
koning, de regentes en Mazarin, naar Frankrijk
gezonden en daar de paus zich nog al gevoelig be-
toond had, over het gevangen zetten van den kar-
dinaal de Retz, was diens ambtgenoot Mazarin zeer
genegen hem genoegen te doen, en aan zijn afkeer
van de Jansenisten vierde hij dus den vrijen teugel.
De bul tegen Baïus had tegenstand gevonden, maar
die tegen de vijf stellingen van diens leerling, werd
reeds den 4\'ien Juli door den koning goedgekeurd en
ter afkondiging aanbevolen. Door dertien bisschop-
pen, die schenen vergeten te zijn dat, naar de grond-
stellingen der Gallicaansche kerk, eene beslissing van
den paus niets beteekende, wanneer hij haar niet
nam als lioofd van een concilie, werd een dank adres
naar Rome gezonden; de Sorbonne en de provinciale
academiën registreerden de bul; de meeste kloosters
namen haar aan, en zelfs de hoogeschool te J^euven,
de bakermat van het Jansenisme, die buiten franschen
invloed stond, kem-de haar zonder aarzelen goed \').
De vrede scheen der kerk hergeven te zijn — en
toch, er was meer Jansenisme dan ooit, ja de slrijd
nam een andere wending.
In de bul nl. stond niet uitdrukkelijk te lezen dat
de vijf stellingen met zoovele woorden in den Au-
gustinus van den yperschen bisschop te lezen ston-
den, maar naar de meenijig van den paus en de
congregatie gaven zij toch de denkbeelden weder, welke
in dat boek te vinden waren. Nu kenden de Jan-
senisten den paus wel het recht toe de vijf stellin-
t 1) Bouvier, Etude. p. 17 etc.; Glasius, l. a. p. II. blz. 1(37; Jervis,
Hist. 1. p. 401 etc.; Voltaire, Siècles I. p. 48. III. p. 157 clc.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 217
gen te veroordeelen, ja zij deden zulks met hem,
maar over het feit of genoemde stellingen in het
bedoelde boek.te vinden waren, daarover meenden
zij hun eigen meening te mogen hebben.
In dien geest schreef Arnauld dan ook een drietal
brochures, waarin hij verlclaarde den Augustinus van
Jansenius nauwkeurig gelezen te hebben, maar aan-
gezien hij daarin de stellingen, welke ook hij, al
stonden ze er in te lezen, veroordeelen zou, niet
gevonden had, meende hij dat de bul den bisschop
van Yperen zoo min als den bisschop van Ilippo
veroordeelde.
Terecht begrepen de fransche bisschoppen dat zulk
eene wijze van handelen op R. katholiek standpunt
niet te pas kwam. Aan Ie nemen dat de paus wel
bevoegd was een of andero leer als keltersch te ver-
oordeelen, maar hem het recht te ontzeggen lot de
verzekering: die leer is in dit of dat werk te vinden,
was zich plaatsen op het protestantsche standpunt van
vrij onderzoek. Zij brachten dus op den 25\'^\'«\'" Maart
1054 een rapport uit, waarin ze beweerden dat de
stellingen wèl in den Augustinus te vinden waren;
dat ze veroordeeld waren als door Jansenius geleeivl;
dat .lansenius het niot met Augusthius eens was, en
dat alleen een man als Baïns, die dan ook door den
paus veroordeeld was, Augustinus zóó had uitgelegd
dat de ypersche l)i.ssch()p geacht kon worden met
hem overeen Ie komen enz. Van dit verslag werd
naar Rome bericht gezonden en de paus was zoo
verrukt over de ei\'kenning zijner onbeperkte onfeil-
baarheid door de franschc bisschoppen, dat hij den
brief in verrukking kustte, bewerende dat hij gedu-
rende zijn geheele pontificaat niets ontvangen had
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 218
dat hem aangenamer was. Reeds op het einde van Sep-
tember gaf hij eene Brève, waarin liij verklaarde dat
\'de stellingen in den Augustinus te vinden waren en
dat ze, als behelzende de leer van Jansenius, moes-
ten veroordeeld worden.
Mazarin niet kunnende wachten tot de jaarlijksche
vergadering van den clerus gehouden zou worden,
riep den lOdeu Mei 1655 vijftien geestelijken in het
Louvre samen, en toen de Brève geopend was, wist
hij hen te belezen tot iets wat paus noch concilie
ooit had durven ondernemen, en waardoor tal van
nauwgezette gewetens gekwetst werden. Zijn heil-
loos plan werd opgevolgd en, zoo wel de bul als dit
pauselijk schrijven zou door alle geestelijken en
leeraren der universiteit onderteekend worden, en
wel met een formule aldus eindigende: „Ik veroordeel
met hart en mond de leer der vijf stellingen, vervat
in het boek van Corn. Jansenius, welke leer niet
die van Augustinus is, welke Jansenius verkeerd
heeft uitgelegd" i).
Zoo hadden dan de Jezuïeten het middel in de
hand, om alle aanhangers van Jansenius als ketters
te brandmerken, en hun aanval werd het eerst ge-
richt tegen Port-Royal. Dit klooster, in 1204 in
eene vallei bij Chevreuse gebouwd, was in den aan-
vang der eeuw uit zijn staal van diep verval
opgericht door Marie Angélique Arnauld. Weldra
werd het nederig verblijf te klein, en daar het ook
uit een hygiënisch oogpunt veel te wenschen overliet,
verhuisde Angélique ïn 1626 met 84 nonnen naar
♦ 1) Jervis, Hist. I. p. 417 etc.; Bouvier, Etude. p. 19 etc.; Racine,
Port-Royal, p. 49; Voltaire, Siècles. HI. p. 160.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 219
een huis in de voorstad St. Jacques te Parijs, ter-
wijl om Port-Royal-des-Ghamps, aan de zorg van
een kapelaan toevertrouwd, van tijd tot tijd land-
huizen verrezen, waarin tal van beroemde mannen
zich voor korter of langer tijd vestigden om, aan
het gewoel der wereld onttrokken, zich in allerlei
studiën te verdiepen. In die vallei woonden de be-
roemde „Solitaires," wier blinkende rij door den
advocaat Lemaitre, volgens Quinet „le plus grand
orateur du temps" geopend werd, en die niet
slechts een tegenwicht waren voor de steeds toene-
mende macht der Jezuïeten, maar die ook in naam
van het christelijk geweten beslist weigerden, de
knie te buigen voor \'t gouden beeld van het staats-
alvermogen, dat Lodewijk XIV, als een andere Ne-
bukadnezar, oprichtte.
Ten jare 1055 stond Port-Royal op het hoogste
punt van zijn luister. Met een honderdtal nonnen,
grootendeels aan de eerste familiën verwant, hadde
abdis Angélique het stille verblijf weder betrokken,
en de denkbeelden van Franciscus van Sales die,
hoe gehecht ook aan den II. Stoel, toch in do
dualiteit: God en mensch, meende te moeten be-
rusten, leefden er steeds voort.
In 1036 werd de beroemde abt van St. Gyran als
directeur aan Port-Royal verbonden en wanneer wij
nu, met voorbijgang van anderen, nog de namen
noemen van Singlin en de Sacy, van Tillemont en
Ant. Arnauld, als geleerden beroemd; van Nicole, zóó
elegant van stijl, dat men later Bourdaloue bij hem
vergeleek; van d\'Andilly en den hertog van Luynes,
door rijkdom en maatschappelijke positie in aanzien,
en „last nol least", dien van Blaise Pascal, die zich nog
pas met twee zijner vrienden , den hertog de Roannez
en den beroemden rechtsgeleerde Domat, bij de Soli-
taires had aangesloten (1654), dan kunnen we ons
denken dat mannen, die de souvereiniteit Gods zóó
voorop plaatsten, dat de glans van het almachtige
Rome er door verdonkerd werd, geen genade konden
vinden in de oogen van hen, die meenden dat de
Kerk „geen enkele deugd erkennen kan, als zij ge-
scheiden is van de onderwerping" i).
.\' I
\' : I
Toen een priester in Parijs de absolutie weigerde
aan zeker edelman, op grond dat deze zijne klein-
dochter te Port-Royal op school liet, brak de oorlog
uit. Arnauld gaf in Februari 1655 een anoniemen brief
in \'t licht, waarin hij beweerde, dat slechts hun de
genademiddelen der Kerk mochten geweigerd worden,
die aan ketterij schuldig stonden, maar dat hiervan
geen sprake kon zijn, dewijl de vrienden van Port-
Royal, aan Augustinus zich houdende, bereid waren de
vijf stellingen af te zweren, zelfs al vonden zij die, wat
hel geval niet was, in de geschriften van Jansenius.
De Molinisten, blijde dat zij Arnauld tol spreken ge-
noopt hadden, wezen er in allerlei geschriften op dat
èn de fransche geestelijkheid èn de paus verklaard
hadden dat de leer van Jansenius in de vijf stellingen
was uitgedrukt en dat de vrienden van Port-Royal het
zich moesten laten welgevallen met wantrouwen te wor-
den aangezien, zoolang zij dit niet erkenden. Hierop
gaf Arnauld een tweeden, thans onderteekenden brief,
waarin hij de verhouding der Jansenisten tot de bul
„Gum occasione" zoo open en rond verdedigde dat
zijne vijanden er twee stellingen uit trokken en deze
1;:
■t !
<1
;!
.! i
Ii :
I) Maistre, Egl. Gallic, p. 35.
-ocr page 237-DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 221
den 4i\'en Nov. aan het oordeel der Sorbonne onder-
wierpen. De eerste zag op zijne ontkenning dat de
vijf stellingen in .Tansenius zouden te vinden zijn, ter-
wijl de tweede zijne verzekering betrof „dat de vade-
ren ons Petrus voorstellen als een rechtvaardige, wien
de genade, zonder welke wij niets vermogen, ont-
brak." De eerste stelling werd die van het feit, de
tweede die van het recht of van de leer genoemd,
en dat Arnauld zijn tweeden brief aan het oordeel
van den H. Stoel onderworpen had werd niet in acht
genomen want: de Sorbonne moest de zaak behan-
delen. Deze benoemde dan ook eene commissie van
zes hem vijandige doctoren om vei-slag uit te brengen;
liet 43 in plaats van 8 bedelmonniken tot de stemming
toe; bepaalde den discussie-tijd op een half uur voor
eiken spreker, iets dat in der tijd te Trente, als te
belemmerend, werd afgekeurd; en zulke onstuimige
debatten werden gevoerd dat de regeering een kan-
selier moest zenden om de orde te handhaven. Na
18 zittingen werd Arnauld (14 .Tan. 1050) op het punt
van „het feit" in \'tongelijk gesteld, en na veertien
dagen kreeg hij evenveel tijd tot herroepen in de
zaak van „het recht," op straffe van geschrapt te
worden van de lijst der doctoren. TTij herriep niet en
zijn naam werd dus uitgewisclit, maar GO doctoren
wenschten met hem in die eer te deelen, daar zij niet
langer behooren wilden tot eene faculteit, waarin hel,
naar Pascals woord, gemakkelijker was: „de trouver
des moines que des raisons" i)".
Dat de .Tezuïeten zooveel mogelijk winste zochten
1) Jervis, Hist. I. ]). 4\'21 etc.; Racine, P. Roy.il. p. .51, 52; Voltaire,
Siècles. III. p. 158, 159.
222 DE GRENZEN DER ONFEILBAARHEID.
te doen met de overwinning, bleek spoedig, want er
verscheen een koninklijke ordonnantie, bij welke het
den nonnen van Port-Royal verboden werd nieuwe
novices aan te nemen; de heeren Solitaires werden
verdreven en hunne scholen gesloten; ja wie weet
wat er nog meer zou gebeurd zijn, indien de pu-
blieke opinie niet spoedig ten gunste van Port-Royal
had partij gekozen.
De man die dat wonder wrocht was Pascal. Ter-
wijl de kwestie over Arnauld nog hangende was,
gaf hij, onder den naam van Louis Montalte, (23
Jan. 1656) de eerste zijner „Lettres écrites à un
provincial par un de ses amis," en in den loop van
een jaar deed hij daarop nog 17 brieven volgen.
De leer der Jezuïeten dat er eene genade zou be-
slaan, die wel op het adjectief „voldoende" kon
aanspraak maken, maar met dat al onmachtig was
den wil derwijze lol beoefening van hel goede te
buigen, dal het behoud des zondaai-s er hel gevolg
van was, werd dermate bespottelijk gemaakt dat het
beschaafde publiek zich niet onthouden kon te glim-
lachen over „une grâce suffisante qui ne suffit pas."
Werd verder de casuïstiek dér Jezuïeten in al haar
naaktheid ten toon gesteld, in den laatsten brief,
naar men verzekert 13 maal overgewerkt, werd be-
toogd dal de paus en de Kerk slechls onfeilbaar
waren in kwesliën van recht of van geloofsstellingen,
maar niet in die van het feit, zoodal de Jansenisten
vrij bleven, al dan niet aan te nemen, dat de vijf
stellingen in Jansenius te vinden waren
1) In zijn 17<li!n brief erkent P.iscnl, dat do vijf stellingen kettersch
waren, doch later kwam hij tot de overtuiging, dat dc paus in zijne
*
-ocr page 239-DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 223
Onmogelijk is het den indruk te beschrijven, dien
de „Lettres Provinciales" van Louis Montalte alom
maakten. Duizenden, die tot heden den strijd tus-
schen Jezuïeten en Jansenisten als een twist tusschen
theologen hadden beschouwd, zagen nu dat het„tua
res agitur" hierop ten volle toepasselijk was, en op
nieuw werden de Jezuïeten als bedervers der zeden-
leer beschouwd. Toen er nog bijkwam dat een elf-
jarig kind, te Port-Royal op school, door aanraking
met een doorn uit de kroon van Christus van eene
oogontsteking zou genezen zijn, en mannen van we-
tenschap en naam dit bevestigden, kwam Port-Royal
zoo in de gunst des volks, dat de regeering, trots
de „Rabat-joie der Jansenisten," van \'s konings
biechtvader A.nnat, waarin deze het wonder bestreed,
het raadzaam achtte haar jongste besluit terug te
nemen. De Solitaires keerden naar Port Royal terug,
en weldra waren de scholen weder in vollen bloei\').
Dewijl de Jezuïeten die, naar Voltaires getuigenis,
geen enkelen goeden auteur bezaten, onmachtig waren
den smaad uit te wisschen, waarmede „le livre Ie mieux
écrit qui eut encore paru en France" hen overdekte,
wierpen zij zich met des te meer ijver op de kwestie
van recht en feit"), en daar de geestelijkheid zeer
bul wel (Ipgolijk (ic leer van Paulus, Augustinus cn Jansenius ver-
oordeeld liad. Zijne zuster was, zoo men beweert, reeds vroeger van
die meening, cn daar zij zich later lict overhalen, een stuk te tee-
kenen, waarin de stellingen als kctlorsch veroordeeld werden, had
zij daarover zooveel wroeging, dal zij binnen enkele m.aanden van
hartzeer stierf (4 Oct IGGl).
1) Jervis, Hist. 1. p. i28 clc.; Racine, P. Royal. p. 62 ctc. 122;
Bouvier, Etude. p. 20 ctc.
2) Toen dc Jezuïeten in later dagen op de kusl van Mal.abar din-
-ocr page 240-DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 1582
224
goed begreep dat, door deze onderscheiding toe te
laten, de eenheid, der Kerk groot gevaar liep, werd
in 4656 dooi de synode aan den beroemden cano-
nist de Marca opgedragen eene formule op te stellen,
voortaan door alle geestelijken te onderteekenen. Het
door de vergadering goedgekeurde ontwerp werd naar
Rome gezonden en in zijne bul, „AdSacram," van
16 October, herhaalde de paus niet alleen de ver-
zekering dat de vijf stellingen in Jansenius te vinden
waren, maar ook, dat zij veroordeeld waren in den
zin waarin Jansenius ze bedoeld had, zoodat het
voortaan moeilijk ging te beweren, dat Jansenius,
omdat hij het met Augustinus eens was, in het
geheel niet veroordeeld was. De onderteekenings-
formule, waarbij men verklaarde: met hart en mond
de vijf stellingen van Jansenius te veroordeelen,
omdat zij niet waren de leer van Augustinus, maar
een verkeerde opvatting daarvan, maakte den toestand
hoe langer zoo meer onhoudbaar voor de Jansenis-
ten, te meer daar het appèl comme d\'abus in deze
zaak reeds vooruit door den koning verboden was.
Zij stonden dus voor de keus: óf in beslist verzet
togen den M. Stoel te komen, óf iets te verklaren
waar bun geweten tegen opkwam.
In dezen uitersten nood schreef Arnauld een
openlijken brief aan den heer Pavillon, bisschop
van Alet, waarin hij vroeg: of iemand, van de or-
thodoxie van Jansenius overtuigd, van meening ver-
jon doden, waarover de paus hen meende tc moeten bestrallen, stoorden
zij zich in niets aan diens Bróves, bewerende dat do paus niet goed
was ingelicht. Ook zij maakten dus onderscheid tusschen recht en feii.
Do Pressensó, Lib. Relig. p. 3(5.
DE GRENZEN DER ONFEILBAARHEID. 225
anderen moet, omdat de paus en de geestelijkheid
er anders over denken; of hij, dat niet kunnende,
de formule onderteekenen kan; eindelijk, of het oor-
baar is een eerbiedig stilzwijgen omtrent de bul
„Ad Sacram" in acht te nemen, in aanmerking
nemende dat de paus verkeerd kan zijn ingelicht
omtrent het feit dat Jansenius zulke dwalingen zou
geleerd hebben ? i)
Op de laatste vraag had Arnauld zelf reeds beves-
tigend geantwoord, maar tot zijn schrik gaf de bis-
schop van Alet ook op de eerste twee zulk een ant-
woord, want het gezag van den H. Stoel bracht elk
afwijkend gevoelen tot zwijgen en de kwestiën van
recht en feit waren zoo nauw met elkander verbon-
den, dat het niet raadzaam was ze le scheiden.
Bij zulk een onbepaalde erkenning der pauselijke
onfeilbaarheid kon Arnauld zich niet neerleggen,
en in een tweeden brief wees hij er op, dat de on-
derwerping, aan de uitspraken van den II. Stoel ver-
schuldigd, toch beperkt werd door de eischen der
i-ede, welke God ons gegeven had om ons bij alle
onderzoek voor tc lichten. Voor hem stond het feit
vast, dat de vijf stellingen niet in Jansenius te vin-
den waren, en dus kon hij op dit punl niets toe-
geven ; het eenige wat hij kon doen was — er over
zwijgen
Hierop begon de bisschop van Alet na te denken;
•I) W.il (lie „silenen rcspcctiicuse" .langaat, ilczc was, blijkens
Art. 2.") eniuT aan den koning gerichte memorie van de Marca, ge-
oorloofd, zoolang dc pauselijke decrclcn niet door ile (Gallicaansche)
Kerk waren aangenomen, .lung. La Franco, p. UO.
2) .lervis, Hist. 1. p. 445 ctc.
15
-ocr page 242-DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 226
ook hij kwam tot de slotsom dat, waar het op een of
ander feit aankwam, de paus op onfeilbaarheid geen
aanspraak mocht maken en — scheidde zich af van
eene Kerk, die voor de onfeilbaarheid van haar
hoofd geen grenzen kende 7 Neen, even als Arnauld
en duizend anderen bleef hij in de Kerk, om voort-
aan mede te gaan beweren: de Kerk heeft een hoofd
dat wel onfeilbaar is, wanneer moet worden uitgemaakt
of bet een of ander dogma kettersch is, maar dat aan
dwaling onderhevig is als het beweert: dat dogma
wordt door dién schrijver, in dat werk geleerd. Zoo
heeft de ketterij vrij spel en zelfs al haalt Z. Hei-
ligheid woordelijk aan uit een of ander werk, om
dat geciteerde daarna als kettersch te brandmerken,
dan komt de auteur of zijn vrienden en zeggen:
Zijne Onfeilbaarheid heeft den zin en de beteekenis
mijner woorden niet goed begrepen. De pauselijke
banvloeken zullen dus ten slotte gaan berusten op —
een misverstand. Zeker, wij mogen reden hebben
het te betreuren, dat de kampioenen voor de onfeil-
baarheid de zaken tot hèt uiterste dreven; maar dal
zij mannen, die Luther en Galvijn veroordeelden, om-
dal deze „vrij onderzoek" in hunne banier schreven,
hel recht betwistten om in eene kerk met een onfeil-
baren paus van de rechten der rede, zelfs van de
rechten der door den H. Geest verlichte rede, le
gaan spreken; daarin hadden zij o. i. volkomen gelijk.
In de diocese van Parijs zocht men de ondertee-
kenings-formule in zoover le wijzigen, dal er tus-
schen recht en feil eenig onderscheid te maken zou
zijn, doch de paus sneed aan deze welmeenende groot-
vicarissen den pas af, door 31 October 1660 te
eischen, dal men de formule „pure el simple" onder-
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 227
teekenen zou. De koning, die den ISde" December
daaraanvolgende verklaarde, dat het hem eene gewe-
tenszaak was de Jansenisten uit te roeien, zond, door
de Jezuïeten opgehitst, in April lö61 twee honderd
soldaten naar Port-Royal. De scholen werden geslo-
ten; novices, postulanten en gasten weggevoerd; de
Sacy in de Bastille gezet, en Singlin, de biechtvader,
op de vlucht gedreven. De aan zichzelf overgelaten
nonnen werden genoodzaakt de eenigszins verzachte
formule uit de diocese Parijs te teekenen, en zulk
eon weerzin wekte dit bij enkelen, vooral in Port-
Royal-des-Ghamps dat niet alleen Pascals zuster,
maar ook Angélique Arnauld, zij die zoo vaak placht
te zeggen: ,.al wat niet eeuwig is maakt mij niet
bang" deze daad van scinildige toegevendheid met
den dood heeft geboet (6 Aug. 16(31). Toch waren
de Jezuïeten niet te vreden; ook de nonnen moesten
„pure el simple" onderteekenen, al beriepen zij er
zich op, dal zij, geen lalijn veretaande, niet konden
beoordeelen of de vijf stellingen in den Augustinus
van Jansenius le vinden waren of niet.
De nonnen kregen, door herhaalde vacature van
den aartsbisschoppelijken zetel van Parijs, waaronder
de beide Port-Royals behoorden, een weinig tijd tol
bedenken, en nu richtten enkele geachte bisschoppen,
onder leiding van dien van Alel, ernstige brieven lot
den koning en den paus, waarin zij betoogden dat de
vergadering van den clerus geen recht had der Kerk
een nieuw geloofsailikel op te leggen, cn nog wel
zulk eon, dat geen betrekking had op eenige door
God geopenbaarde waarheid, maar alleen op een
bloot historisch feil.
Dat de koning deze vier bisschoppen niet tol rede
16*
-ocr page 244-DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 228
bracht!), i^^d denkelijk zijn grond in de instemming,
door 19 bisschoppen hun betoond, maar toch ook in
politieke verwikkelingen. Ten gevolge eener belee-
diging, den fransehen gezant te Rome aangedaan,
voor welke de paus, om zijn lijfwacht te ontzien,
geen voldoening wilde geven, werd tot een veldtocht
besloten, en natuurlijk minder sterk geijverd, om
binnenslands de onfeilbaarheid van den paus te doen
erkennen; maar toen de 40 voet hooge schandzuil
voor de corsikaansche garde eenmaal te Rome was
opgericht, braken ook de met de Jansenisten aan-
geknoopte onderhandelingen af, en 4 Febr. 1G44 2)
werd des konings voornemen openbaar, om uit kracht
van een parlementsbesluit alle geestelijken te nopen
de formule te teekenen, en allen onschadelijk te ma-
ken, die voornemens waren „de favoriser ropiniatreté
des gens qu\'on appelle Jansénistes." Werkelijk be-
gaf Z. M. zich den ISiicn April in persoon naar het
genoemde staatslichaam om een decreet te doen re-
gistreeren waarbij aan alle, seculiere zoowel als regu-
liere, geestelijken bevolen werd binnen eene maand le
teekenen, op straffe van afzetting. Ook zou voortaan
niemand tot eenig geestelijk ambt worden toegelaten
voordat hij >„pure et simple" geteekend had.
Voor Port-Royal scheen thans geen uitkomst meer
mogelijk, ten zij het de reddingsboei wilde grijpen
welke de nieuwe aarlsbisscbop van Parijs, de heer
Peréfixe, het toewierp. Deze toch maakte onder-
1) Dc Marc.a had hem in dc straks vermelde Artt. (\'20,* 30) immers
gezegd, dat de Vergad. van den Clerus wel macht h.ad raad te
geven, maar dat alleen den koning „lo droit do contrainte" toekwam.
2) Daags te voren kon de minister le Tellier den marsch van het
leger stuiten.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 229
scheid tusschen goddehjk en tusschen menschehjk of
geesteUjk gezag, en het feit dat de vijf stelüngen in
Jansenius te vinden waren, had men niet volgens het
eerste maar volgens het tweede aan te nemen. De
theorie der Jezuïeten dat men met hetzelfde geloof zich
te buigen had voor alle uitspraken van den H. Stoel,
werd hierdoor weersproken; en rlaar de Jansenisten
meermalen verklaard hadden dat zij de formule wilden
teekenen uit canonieke gehoorzaamheid, dus uit kracht
van menschelijk gezag, hoopten velen dat de olijftak
des vredes nu gevonden was. Het tegendeel bleek, en
talrijke geschriften zagen het licht, waarin werd aange-
toond dat Kerk noch paus onfeilbaar waren in zaken die
met de geopenbaarde waarheid niets hadden uit te staan,
zoodat men niet gehouden kon zijn historische feiten
op eenig, \'t zij dan menschelijk of goddelijk, gezag
aan te nemen. Verder bleek dat de aartsbisschop
kon noch wilde uitleggen wat hij onder menschelijk
gezag verstond, en de Port-Royalisten, terecht mee-
nende dat men tegenover God en zijn geweten niet
achter dubbelzinnigheden mocht gaan schuilen, wei-
gerden de onderteekening.
Den 9dcn Juni lüG4 bracht de aartsbisschop zijn
eerste bezoek aan de weei-spannige nonnen van Port-
Royal te Parijs en, na haar aanbevolen te hebben om
ten aanzien van \'t feit uil kracht van „menschelijk"
gezag to teekenen, gaf hij eene maand tijd lol beraad
en daarenboven twee biechlvadei\'s. Den Augus-
tus kwam hij weder en, vernemende dal de „zusters"
gaarne wilden teekenen ten aanzien van het recht,
maar ten opzichte van hel feit niet verder konden ko-
men dan „la silence respeclueuse" werd de man, die
er zich een punl van eer uit gemaakt had, vrouwen te
230 DE GRENZEN DER ONFEILBAARHEID.
doen bukken welke bij „rein als engelen, maar trotsch
als duivels" noemde, boos; hij wierp haar enkele
phrasen naar \'t hoofd, welke met de episcopale waar-
digheid niet bijzonder strookten, verbood haar het
gebruik der sacramenten, en verliet met het woord:
„onthoudt uw dag" het klooster.
Vergezeld van het hoofd der politie, verscheidene
commissarissen en 200 soldaten, verschijnt hij acht
dagen later op nieuw, trekt met de helft der bende
naar de kapittelzaal, waar intusschen de weenende
vrouwenschaar vergaderd is en, na haar haar on-
geloof verweten te hebben, leest hij de namen op van
twaalf nonnen, waaronder ook dien van de 73jarige
abdis Agnès de St. Paul, nog onlangs door drie aan-
vallen van beroerte verzwakt, en beveelt haar op
staanden voet het klooster te verlaten en plaats te
nemen in de buiten wachtende rijtuigen, welke haar
naar andere kloosters zullen brengen. Aan een zestal
zusters der Visitatie die, dank zij het onderwijs der
Jezuïeten, geheel vergeten hadden wat nauwe band
er voorheen tusschen Mevrouw Chantal, stichtster
harer orde, en Angélique van Port-Royal bestaan
had, werd het bestuur toevertrouwd; en toen dit deze
wat moeilijk viel, werden er nog zes nonnen uit het
klooster verwijderd en aan allen de genademiddelen
onthouden, totdat zij zouden erkennen: dat zekere vijf
stellingen te vinden waren in zeker boek dat zij nooit
hadden kunnen lezen, en dat de aartsbisschop zelf mis-
schien nimmer gelezen had. Een appèl comme d\'abus
door de overgeblevenen bij\'t parlement ingediend richtte
niets uit, want 10 Oct. schreef le Tellier een eenigszins
boertigen brief aan den president du Harlai, dezen, na
eenige spotternij over den eleganten stijl „de ces bon-
DE GRENZEN DER ONFEILAAARIIEID. 231
nes mies", te kennen gevende, dal dit appèl gelrokken
werd voor den Raad van State, m. a. w. dat het als
scheurpapier zou behandeld worden.
Hoewel men in Port-Royal-des-Ghamps ééne lijn
met de zusters in de stad gelrokken had bleel" het
daar vrij rustig, wellicht omdat de abdis eene nicht
van den kardinaal de Relz was; maar lang duurde
het niet of ook zij werden van de genademiddelen
en van het stemrecht bij verkiezingen beroofd.
Op haar protest achtte de aartsbisschop \'l maar
best niet te antwoorden, doch, door brief op brief
gedwongen, schreef hij eindelijk, reden van zijn han-
delwijs le zullen geven als de zaken le Parijs iiem
lijd geven zouden. Deze schenen dal nimmer le doen
en daar zelfs de welsprekendheid van een Bossuet,
toen nog aartsdiaken van Melz, afstuitte op de ge-
welen snauwgezelheid der nonnen, bleven zij geëx-
communiceerd t).
Terwijl dit alles in hel hoofdkwaiiier der Janse-
nisten voorviel, maakte de onderleekening der for-
mule in Frankrijk weinig voortgang. De wakkere
bisschop van Alel verbood haar niet alleen in zijne
diocese, maar strafte ook enkele geestelijken, die bij
den magistraal geteekend hadden. Kwam hel par-
lement hier tegen op, de tegenstanders beweerden
stoutweg dal de paus die onderleekening niet eischte,
er in zijn brief geen melding van gemaakt had,
haar zolfs afkeurde. Dit ging le ver, en de regeering
schreef naar Rome, met verzoek eene formule op
te geven en de onderleekening daarvan door de
■1) Jung, La France, p. l.\'iOetc., 18(5 etc.; Racine, 1\'. Royal, p. 95etc.;
Jervis, IlisU I. p. 452 etc.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 232
jMm
fransche geestehjkheid, te gelasten. Reeds den 15\'ien
Februari 1665 zond de paus eene bul, welke eene
formule bevatte, bijna gelijkluidend met de in gebruik
zijnde, terwijl den geestelijken, onder bedreiging met
de canonieke tucht, gelast werd haar binnen drie
maanden te teekenen. Ook thans bleken nog uit-
vluchten mogelijk, want enkele prelaten eiscbten in
hunne mandementen eene toestemming „purement et
simplement", van recht en feit zwijgende; anderen
legden den nadruk op goddelijk geloof ten aanzien
van het recht, en uitwendigen eerbied voor \'t feit.
De aartsbischop van Parijs, die zijn bekomst scheen
te hebben van „geloof op menschelijk gezag," ge-
bruikte den term „acquiescence sincère" waarbij de
ultramontanen aan „geloof op goddelijk gezag", de
Jansenisten aan wat ze best achten konden denken.
Wie zich ook achter dubbelzinnigheden zocht te
verschuilen, niet de bisschop van Alet, wantin zijn
mandement gaf hij open en rond te kennen, boe
hij over de onfeilbaarheid dacht. Wat de Kerk ge-
tuigde aangaande geopenbaarde waarheden, moest
met volkomen onderwerping aangenomen worden,
maar geen onfeilbaar rechter was door God aange-
steld om uit te maken of deze of gene stelling in
een of ander boek is te vinden. Zegt de Kerk om-
trent dit laatste baar meening, geloof mag zij niet
eischen, al is het ook betamelijk dat hare leden zulke
uitspraken met eerbied behandelen. Zijne drie bond-
genooten trokken met hem ééne lijn, en de vraag
rees: hoe hen tot hun plicht te brengen? Natuurlijk
wilde de paus „jure suo" handelen, doch dc minister
Ie Tellier deed hem opmerken, dat men aldus het
geheele episcopaat in opstand zou brengen, daar
DE GREiNZEN DER ONFEILBAARHEID. 233
volgens (le rechten der Gallicaansche kerk de zaak
behandeld moest worden door den metropolitaan en
de bisschoppen der provincie, waartoe Alet behoorde.
Werd de minister door dat tusschentreden ook ver-
dacht een crypto-Jansenist te zijn, het gevolg er van
was toch dat een middelweg werd ingeslagen. De
paus zou eene Commissie van negen prelaten benoe-
men, en de regeering die dit toeliet, schreef desniet-
temin aan de bisschoppen in Languedoc, die klaagden
over het op den index plaatsen van de mandementen
der vier bisschoppen, dat zij tegenover Rome de
rechten en vrijheden der Gallicaansche kerk zou
handhaven.
Voor welk lot de heer Pavillon en zijne bondgenooten
bewaard zijn gebleven weten we niet, want de dood
van Alexander VII gaf aan zijn opvolger Clemens
IX gelegenheid clementie te toonen. In de prinses
van Conti en in de hertogin de Longueville, tijdens
de Fronde zóó machtig om legerhoofden tegen de
regeering in \'t harnas ie jagen, dat een hunner van
de laatste zong:
„Pour nicritor son cocur, pour plaire i\\ ges beaux yeux.
J\'ai fait la guerre aux rois: jo l\'aurais faite aux Dieux",
hadden de Jansenisten twee machtige beschermsters
gewonnen.
De dames wisten de ministers le Tellier en de
Lionne te winnen om den koning zulk een donker
tafereel ie schetsen van hei schisma, dat der Kerk
dreigde, dndien de zaak der vier bisschoppen tot hei
uitei^sle gedreven werd, dat Z. M. er eindelijk in toe-
stemde dai de aartsbisschop van Sens en de bisschop
van Chalons als bemiddelaars zouden optreden. De
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 234
paus ontving mede een brief van negentien bisschop-
pen, waarin werd opgemerkt dat de heer Pavillon c. s.
voor zijn oordeel aangaande de niet-geopenbaarde
waarheid zich beroepen konden op mannen als Baro-
nius, Bellarminus e. a.; dat vele fransche bisschoppen
het met hen hielden en dat het tot roem zijner regee-
ring zou strekken, indien hij den vrede in de Kerk her-
stelde. Ook de koning ontving een schrijven, doch
dewijl hierin voorkwam dat de wijze, waarop de zaak
der vier bisschoppen zou behandeld worden, niet die
der Gallicaansche kerk was, ja dat langs dien weg
de bisschoppen vazallen van den paus zouden worden,
zond hij den brief naar \'t parlement. Dit lichaam
meende ook te moeten meespreken, vooral toen de
vier bisschoppen, in een manifest aan hun collega\'s,
er op wezen dat, zoo zij geoordeeld moesten worden
door de commissie benoemd door den paus, het al
den schijn kreeg dat de eerste bisschop der Kerk ook
de eenige was. Er werd dus bevolen geen stukken
meer openbaar te maken buiten toestemming des
konings, en daar nu ieder, zelfs de nuntius, wel
begreep dat er in \'t geheim moest gehandeld worden,
ging alles goed.\' Toegeven — niemand kon het; maar
de vier bisschoppen zouden hunne mandementen in-
trekken en, alsof er niets gebeurd was, de formule
teekenen, om dan in een proces-verbaal, dat de
diocesale synode in hare archieven begraven zou,
het voorbehoud neêr te leggen, dat voor hen de
onderteekening had mogelijk gemaakt. Arnauld en
Nicole stelden dit alles op \'t papier; de nuntius zweeg
stil; en als nu de vier bisschoppen maar op dezen
weg des vredes wilden wandelen, was alles in orde.
De bisschop van Alet bleef lang weigeren, doch voor
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 235
allerlei aandrang bezwijkende, teekende hij eindelijk
den lOJen September 1668, terwijl in het proces-ver-
baal, bij de synode, tot welke hij behoorde, gedepo-
neerd, uitdrukkelijk te lezen stond, dat de onfeil-
baarheid der Kerk volgens hem hare grenzen bereikt
had, zoodra men op het gebied der feiten kwam.
Dat niet iedereen voldaan was, blijkt uit het verbod
om elkaar voor „Ketter," „Jansenist" of „Semi-Pe-
lagiaan" te schelden, of geschriften hierop betrek-
king hebbende uit te geven, maar — malcontenten
vindt men altijd en overal. Arnauld kwam uit zijn
schuilhoek le voorschijn, de deuren der Baslille
gingen voor de Sacy open, beide mannen werden
zelfs aan \'Ihof voorgesteld en door het publiek als
kerkvaders geëerd. De nonnen van Port-Royal ga-
ven (3 December 1608) de verklaring, welke zij al
vroeger hadden willen afleggen, en hun ban werd
opgeheven; de Solitaires keerden naar de vallei van
Chevreuse terug, en de hertogin de Longueville, welke
daar een kasteel had laten bouwen, opende er salons,
waarin een toon heerschte, die bewees dat de ele-
gantie welke zij voorheen in hel hotel Rambouillet
bewonderd had, zich zeer wel huwen kon aan de
degelijkheid, welke „ces messieurs de Porl-Royal"
voortdurend bleef kenmerken.
Dat er nog een donkere wolk aan den hemel op-
kwam, omdat de paus, misschien onbekend met de
veiligheidskleppen, waardoor alle gewetensbezwaren
in de archieven der synoden ontsnappen konden,
aan den nuntius opdroeg le onderzoeken of de bis-
schoppen wel in alle oprechtheid geteekend hadden,
vermelden wij slechts in \'l voorbijgaan. Zijne Hei-
ligheid bleek ten slotte volkomen tevreden, en toen
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 1594
den IQden Januari 1669 „de vrede van Glemens IX"
gesloten werd, ontvingen de fransche bisschoppen
den apostolischen zegen; ja om het heuglijk feit
te vereeuwigen werd eene medaille geslagen waarop
te lezen stond: „Ob restitutam Ecclesiae concordiam," i)
Het ligt niet op onzen weg thans reeds te verhalen,
hoe spoedig de vrede verstoord werd, noch ook te
gaan onderzoeken in hoever de houding door de
Jansenisten m dezen geheelen strijd aangenomen,
den toets der eerlijkheid doorstaan kan. We zouden
anders willen vragen of de Jansenisten de vijf stel-
lingen wel konden veroordeelen, daar deze toch,
gelijk Pascal zeer wel inzag, de leer van Augustinus
en Jansenius schenen te bevatten ? We zouden verder
willen vragen, of zij, die voorgaven de leer van
Augustinus te verdedigen, wel recht hadden zich zoo
verre van de Hervormers te houden, ja hen zelfs te
vervolgen, in plaats van mede alles veil te hebben
vooi\' de waarheid, van welke wij naar Pascals woord
kunnen zeggen: dat zij niet alleen sterven doet,
maar ook sterven leert? We zouden eindelijk willen
vragen, of mannen zoo scherpzinnig als de Janse-
nisten, niet hadden moeten begrijpen dat er voor
hen, die aan God alleen de eere toekenden het hart
des menschen te kunnen -veranderen, geen plaats
kon zijn in eene Kerk, waar alles afhing van de
uitwendige macht der priesterschap, zoodat het „evel-
1) Jnng, La France, p. I!K) etc.; Jervis, Hist. I. p„ 464 etc.; Vol-
taiie, Siócles etc. I. p. 59. III. p. 165 etc.; Racine, Port-Royal, p. 100 etc.
In zijn praclilwerk over ile medailles, tijdens Lodewijk XIV geslagen,
gaf de Jezuïet Méncstrier cr eene beschrijving van, welke niet over-
eenkomt met den stempel, in het museum der Munt aanwezig.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 237
latiir et eradicetur", dat Rome ten aanzien van Port-
Royal uitsprak, de meest natuurlijke zaak ter wereld
was? We zouden — doch laat ons niet ondankbaar
zijn. In een tijd, waarin de toestand der R. Katho-
lieke kerk, dank zij het godsdienstig machiavellisme
der Jezuïeten, zóó ellendig was, dat Rancé, wanho-
pende aan een betere toekomst, de Trappisten-orde
stichtte\'), omdat hij niets anders mogelijk achtte
dan rouw dragen en graven delven, bleven de Jan-
senisten nog hopen en werken, en daardoor protest
aan teekenen tegen het gevoel van wanhoop, dat van
duizenden zich meester had gemaakt.
Toen allen in Frankrijk laaghartig bogen voor den
in Lodewijk XIV gepersonifieerden vStaat, hielden zij
de waardigheid van den mensch nog op; ja, in naam
van het christelijk geweten, bonden zij den strijd aan
tegen eene moraal, door welke de reinste en edelste
aandoeningen des harten in uiterlijk onverschillige
(laden werden omgezet.
Maar vooral zijn wij hen dankbaar omdat zij het
vraagstuk der onfeilbaarheid, waarop voor de Kerk
van Rome zooveel aankomt, ja dat haar aspunt is,
ter sprake hebben gebracht. De kwestie van rccM
en feil moge naar het scolasticisme rieken, zeker
is het, dat zij in dien tijd en in dien vorm door
duizenden werd begrepen, en dat vooral de geeste-
lijkheid der Gallicaansche kerk nu kon zien waar
i) Dc .ilouilo abilij Nôlre-Danïo dc la Maisoii-Dieu, waarnaar inoii
langs oen moeilijk rotspad afdaalde (trappe; valdeur) kwam in 1030
in handen van A. J. Ie Bouthilier de Bancé, dio haar tol oen klooster
maakte, mol zulke strenge regelen, dat vooral in den aanvang vele
monniken het bestierven.
DE GRENZEN DER OxNFEILBAARHElD. 238
het heen moest: óf meer en meer Rome\'s bisschop
erkennen als den plaatsvervanger van Christus op
aarde, maar dan ook alle eigen oordeel prijs geven,
óf het vrije onderzoek huldigen, maar dan ook afbre-
ken met Rome.
Ofschoon het Jansenisme, naar het zeggen van den
hertog de St. Simon, in Frankrijk de zwartselpot
werd, waaruit men al wie men zocht te benadeelen
bediende, toch wildé de Gallicaansche kerk, mede
uit kracht van datzelfde Jansenisme, noch vooruit
noch temg, en eeuwen lang bleef op haar het woord
van Gibbon toepasselijk: „Geplaatst tusschen de ul-
tramontanen en de protestanten, zijn van beide par-
tijen de slagen haar deel."
De Magna Charta der Gallicaansche kerk.
Laten wij aannemen dat Frankrijks geleerde ca-
nonisten behoorlijk acht gaven op het hun bekendo
woord des Predikei-s: „van vele boeken te maken
is geen einde;" dat de boekhandelaars reeds vooruit
rekening hielden met de hun onbekende uitspraak van
Walter Scott, volgens welke zij de eenige kooplieden
ter wereld zijn, die eene kat in den zak koopen i); en
laten wij voorts vergelen dat de rechten van auteurs
en uitgevers, in Frankrijk reeds sedert 1507 door al-
lerlei privilegiën en octrooien beschermd werden
dan wekt het nog onze verbazing dat niet vóór 1591
het eerste werk over de vrijheden der Gallicaansche
kerk hct licht zag. Eeuwen lang had men zich op
die vrijheden beroepen, zoowel tegenover den Staat
als tegenover den paus, maar op de vraag: waar
vindt men die rechten gecodificeerd? bleef de Gal-
licaansche kerk steeds het antwoord schuldig; en na
eene stormachtige zitting der staten van Blois,
1) K. .1. Potgieter, Proza. Haarlem. \'7\'2. hlz. 370.
\'2) A. C. Renouanl, Traité des Droits d\'Auteurs. Paris\'38.1. p. 408.
-ocr page 256-240 DE MAGNA CHARTA DER
waarin over die vrijheden veel gesproken was,
waagde een afgevaardigde het dan ook stoutweg uit
te roepen : dat deze zoogenaamde vrijheden „estoient
comme chimères sans substance de corps; pour ce
qu\'il n\'y en avait rien d\'escrit." Dat ging een ander
afgevaardigde, den heer Coquille, te ver en wel
wetende dat de paarl der gallicaansche vrijheden
inderdaad nog besloten was in de schelp der mon-
delinge overlevering, besloot hij haar daaruit aan
\'t hcht te brengen, en ten jare 1591 verscheen zijn:
„Traité des Libertés de l\'Eglise gallicane."
Een desbevoegde i) kon van den schrijver getui-
gen dat hij „accuratissime de gallicanae ecclesiae
juribus observationes colligerat" ; maar dit belette niet
dat zijn arbeid spoedig in vergetelheid geraakte, om de
eenvoudige reden, dat een man, wiens vaderlandsliefde
spreekwoordelijk geworden is en die zich bovendien
reeds naam had gemaakt door de uitgave van allerlei
tractaten over burgerlijk en kerkelijk recht, zich tot
hetzelfde werk aangordde. Het betere toonde zich
ook hier de vijand van hel goede, en het Iraclaat
van Pierre Pilhou: „Libertez de l\'Eglise Gallicane,"
werd zoo beroemd dat de kanselier d\'Aguesseau hel
noemt: „Frankrijks palladium, waaraan door zijn
innerlijke waarde grooter \' gezag geschonken werd,
dan zelfs aan wetten len deel viel." Hij droeg het
aan Hendrik IV op, omdat deze als: „premier fils
et prolecteur de l\'Eglise" er bijzonder belang bij had.
Met juisten blik en vaste hand, zoo getuigen zijn
bewonderaars, heeft Pilhou uil een chaos van von-
1) dc Thou.
2) Patri.ie servandae ultra modum flagrabal.
-ocr page 257-GALLICAANSCHE KEHK. 241
nissen, edicten, decreten enz. gekozen, wat hem die-
nen kon, en dit in 83 artikelen saamgevat. Deze
artikelen staan echter niet los naast elkaar, maar
met wijsgeerigen tact heeft hij ze met twee Iioofdstel-
lingen in verband gebracht, welke op het volgende
neerkomen. Ten eerste : de pausen kunnen noch in
het algemeen noch in het bijzonder iets bevelen, dat
betrekking heeft op de tijdelijke belangen der landen
over welke de Allerchristelijkste Koning souverein
is; en mochten zij zulks toch doen, de onderdanen
des konings behoeven, ook al zijn zij geestelijken,
daaraan niet te gehoorzamen. Ten tweede: alhoewel
de paus suzerein is in geestelijke zaken, toch is zijne
macht in Frankrijk niet absoluut en oneindig, maar
beperkt door de canones en decreten van de oude
conciliën, in deze landen erkend (Art. IV en V).
Hoe vele uitgaven dit werk ook beleefde, welke lofer
aan toegezwaaid is en met welk gezag het ook bekleed
zij, \'t is duidelijk, het leeuwenaandeel in \'t be.stuur
der Kerk komt daarin den Staal toe. Men leze slechts
de artt. welke over de door den koning bijeengeroepen
provinciale conciliën, over het regale en over bet
appèl comme d\'abus handelen, en als men zich dan,
om geen anderen le noemen, door mannen als Bos-
suet en Fleury laat inlichten, dan zal men den au-
teur wel niet op het voetspoor van Maistre voor een
„demi-proleslanl" schelden, maar toch moeten erken-
nen\'dat de man die, blijkens de opdracht van zijn
boek, eere wist te geven aan den „Sainct-Espnt" toch
wat al te veel onder den invloed stond van den
„esprit i)arlementaire."
Geheel in dezelfden geest was ook hel werk: „Preu-
ves des libertés de l\'Eglise Gallicane", dat de gebroe-
lü
-ocr page 258-242 DE MAGNA CHARTA DER
ders Dupuy in 1638 anoniem uitgaven. Het bevatte
een indrukmakende verzameling documenten van
allerlei oorsprong, welke, behoorlijk gerangschikt, een
overzicht geven van de wijze waarop men in Frank-
rijk het pauselijk of liever het geestelijk gezag placht
te keer te gaan. Zooveel misnoegen wekte dit Eras-
tiniaansche boek- onder de geestelijken, dat Riche-
lieu, omdat toentertijd de verhouding tusschen Frank-
rijk en den H. Stoel toch al vrij gespannen was, den
verkoop, bij arrest van den Raad van State (20
Nov. 1630) liet verbieden, onder voorwendsel dat
het zonder privilegie was uitgegeven.
Aan dit bevel werd intusschen zoo slecht de hand
gehouden, dat het alom verkocht werd, en in 1639
richtten 22 bisschoppen dan ook een rondgaand
schrijven aan hunne ambtgenooten waarin zij zoowel
de „Libertez" van Pithou, als de „Preuves" daarvoor
van de H.H. Dupuy brandmerkten als: „détestable,
rempli des propositions les plus venimeuses et mas-
quant des hérésies formelles sous le beau nom de
libertés."
Over de zoogenaamde vrijheden der Gallicaansche
kerk was dus al veel geschreven, maar noch die
kerk zelve, noch de regeering had zich immer daar-
over officieel uitgesproken. In het laatste vierdedeel
der 17de eeuw rees er echter een verschil tusschen
de geestelijkheid 6n de regeering, hetwelk ten gevolge
had dat eindelijk bepaald werd wat men onder die
vrijheden had te verstaan.
De twist liep over de regalia, en dat niet, of deze
den koning toekwamen, maar of zij hem toekwamen
van alle kerken des rijks. Wat denkbeeld Filips de
Schoone daaromtrent had, zagen wij reeds (bladz. 82)
PtAllicaansche kerk. 243
maar niettegenstaande diens trotsch „disponimus
nostro jure" bleven voortdurend in verschillende
deelen des rijks vele kerken beweren dat zij aan de
regalia niet onderworpen waren. Hendrik IV, die
met de geestelijkheid gaarne op goeden voet bleef,
verklaarde in 1G06, dat hij ze slechts daar zou eischen
waar zijne voorgangere ze ook genoten hadden. Zijn
parlement dacht er echter anders over en verzekerde
twee jaren later dat alle kerken in het koninkrijk er
aan onderworpen waren en, toen de geestelijkheid
hare klachten aanhief, was de koning zoo goed de
zaak voor den Raad van State te brengen d. w. z.
onbeslist te laten.
De kwestie kwam in 1037 weder aan de orde,
daar de geestelijken die meenden dal hunne kerken
vrij waren, gelast werden de bewijzen daarvoor bij
de regeering in le leveren. Zij haastien zich niet,
maar hunne vergadering verzocht in 1055 aan den
lieroemden de Marca eene memorie over die regalia
op le stellen, en toen deze door Mazarin den koning
was aangeboden, scheen het on weder voorbij te zullen
drijven, dewijl de regeering eene verklaring beloofde
in den geest van het in IGOO uitgevaardigde decreet.
Op hare beurt maakte de regeering ook geen haast,
en daar hel Lodewijk XIV reeds lang verdroten had
dal hij, vooral in Languedoc, Guyenne, Provence en
Dauphiné over geen enkel kerkelijk ambt le beschikken
had, zelfs al was de bisschopszetel vacant, deed hij
den lO\'ien Febr. 1673 door zijne kanseliers eene ver-
klaring bezegelen waarbij hij de regalia eischte in
alle aartsbisdommen en bisdommen vau zijn rijk,
tenzij men bewijzen kon dit recht door schenkingen
(lilre onéreux) te hebben afgekocht. De bisschoppen
244 DE MAGNA CHARTA DER
die nog geen eed van trouw aan de kroon, uit kracht
waarvan zij alleen hunne inkomsten genieten konden^
gedaan hadden, werden opgeroepen hem binnen een
bepaalden tijd te komen afleggen, terwijl, zoo zij in
gebreke bleven, hun zetel als vacant zou beschouwd
worden.
De meeste bisschoppen, \'t zij omdat zij \'s konings
goeden wil jegens de Kerk waardeerden, \'tzij omdat
zij, met enkele advocaten, begrepen dat in een land
„welks kroon rond was" geen uitzonderingen le pas
kwamen, \'t zij omdat zij allen tegenstand vruchteloos
achtten, verschenen dan ook, maar twee bleven
schitteren door hun afwezigheid, nl. de ons reeds
bekende bisschop van Alet, Nicolaas Pavillon en
Gaulet, bisschop van Pamiers.
Voltaire, die echo der publieke opinie, noemt
hen „de twee braafste mannen van liet koninkrijk"
en wij behoeven niets af te dingen op dien lof,
want door ongeveinsde vroomheid en zelfopofferende
plichtsbetrachting stonden zij zelfs in een reuk van
heiligheid, zoodat wanneer de bisschop van Alet ziek
was men op vele plaatsen openbare gebeden uitschreef.
Wanneer wij vragen: waarom deze mannen, waar
zoovelen bukten hardnekkig bleven weigeren en dat
nog wel in eene zaak waarin geld de hoofdzaak scheen?
dan kunnen we er moeilijk toe komen om te zeggen:
Jansenisten als zij waren, wilden ze, door nu hun ijver
voor de kerk eens te toonen, te Rome weder in een
goed blaadje komen. Neen, hun karakter waarborgt ons
dat zij in de regalia, op hunne diocesen toegepast,
. een inbreuk zagen door de kroon op de rechten der
Kerk gemaakt, welke zij niet mochten toelaten, ter-
wijl wij voorts de zaak te oppervlakkig zouden op-
GALJ-ICAANSCIIE KERK. 245
nemen als wij daarin alleen eene geldkwestie zagen.
Immers in weerwil van de verzekering van Maistre, dat
het Colbert was die de kwestie van de regalia, welke
eene halve eeuw als \'t ware gesluimerd had, plotseling
weer op het tapijt bracht, is het hoogst waarschijnlijk
dat het edict van 10 Februari 1673 op aansporing der Je-
zuïeten werd uitgevaardigd. Zoowel Pavillon als Caulet
stonden, als aanhangers van Port-Royal, bij hen in
\'tzwarte boek, en de laatste had zelfs in 1668 do
Jezuïeten in zijne diocese in den ban gedaan. De
rekening met die stoute Jansenisten moest vereffend,
en pater la Chaise, die belast was met „la feuille
des bénéfices," d. w. z. die de personen voordroeg
welke de koning uit kracht van \'t regale in vacante
diocesen tot kerkelijke waardigheden benoemde, en
die in 1675 zelfs tot biechtvader des konings benoemd
werd, schijnt de man te zijn geweest die aanraadde
de kwestie van het regale door te zetten. Ilij en zijne
bentgenooten kenden de onverzettelijkheid der beide
bisschoppen in het verdedigen van de rechten der
Kerk, en werden zij ten gevolge van den twist afgezet,
dan werd hun de gelegenheid benomen om, gelijk
de Jezuïet Rapin aan kardinaal Cibo schreef: „waar-
digheden aan Jansenisten weg te schenken." Voorts
had Pavillon 36, en Caulet 32 jaar dienst en bjj hunne
afzetting kwamen al de betrekkingen, welke zij ge-
durende hun lang episcopaat begeven hadden, open,
daar geen dier titularissen den eed had laten regi-
streeren of het vermoedelijk zou doen. Wat heerlijke
gelegenheid om jezuïtische Collegiën en Seminariën
te bevoordeelen; om tal van gunstelingen invloed
to vcrschalTen; om het Jansenisme ook aan gene
zijde der Loire den doodsteek toe te brengen! De
246 DE MAGNA CHARTA DER
weigering der beide bisschoppen was dan ook nauw-
lijks bekend, of pater la Chaise kon verhalen: dat
hij belegerd werd door\' eene schare van menschen,
„affamés de bénéfices comme des loups béants."
Nemen wij dit alles in aanmerking dan zullen we
het met Voltaire zoo „evident" niet achten, dat „noch
de godsdienst noch de goede orde" bij deze zaak
betrokken waren, maar het liever met Arnauld hou-
den, die meende dat het hier gold „eene zaak van
het hoogste belang voor den godsdienst, waarin allen,
zonder onderscheid, moesten weigeren."
Zij die deden wat allen hadden behooren te doen,
stonden dan ook pal. De bisschop van Pamiers riep
zijn kapittel bijeen en na te hebben aangetoond,
dat toegeven der Kerk schadelijk zou wezen, maar
dat weigeren treurige gevolgen kon hebben, vroeg hij
den leden: „Kunt gij den beker drinken, welken ik zal
drinken"? Eenparig klonk het: „wij kunnen," en de
strijd tusschen de beide geestelijken en het hof, of
liever tusschen de Jansenisten en de Jezuïeten was on-
vermijdelijk. Hadden de laatsten kunnen vermoeden
hoe verkeerd de door hen aangelegde mijn zou sprin-
gen, hoe juist door dezen strijd Frankrijk op het
punt zou komen zich voor .goed van de roomsche
Kerk af te scheiden, zij zouden zich zeker duizend-
maal hebben bedacht, maar door heersch- en wraak-
zucht verblind, stuwden zij den despotieken Lode-
wijk XIV voort op een weg, dien hij maar al te gaarne
bewandelen wilde, ten einde het werk door Richelieu
1) Bordiis-Dcin. Essais, p. \'219; Jorvis, Hist. I. p. 196 , 350; Dc
Maistrc, Egl. G.illic. p. 309 etc., 118; Voltaire, Siècles etc. HI. 109etc.;
Bordas-Dein., Pouvoirs etc. p. 498 etc.
GALLICAANSCHE KEHK. 247
begonnen te voltooien en alle sporen der feodale oli-
garchie uit te wisschen.
Na herhaalde malen de twee bisschoppen tot het
doen van den eed vermaand te hebben, ging de re-
geering er eindelijk in 1667 toe over, hunne zetels
vacant te verklaren en dus ook in elke vacatm^e, na
dien tijd ontstaan, te voorzien, doch de beide bis-
schoppen dreigden niet alleen de nieuw benoemden,
Regalisten genaamd, met de kerkelijke straffen, maar
ook allen, die hen als wettig zouden erkennen; en
toen het bleek dat de aartsbisschoppen van Narbonne
en Toulouse, onder welke zij ressorteerden, meer
naar Versailles dan naar Rome zagen, beriepen zij
zich op den paus.
Innocentius den XFc" nu, lag de vrijheid der Kerk
hoog op het hart. Met de Jansenisten iiad hij veel, met
Lodewijk XIV weinig op; en wat zijn karakter aan-
gaat, ging hij, bij al zijn eerlijkheid, wat veel op den
eersten indruk af en was vol „van die eigenzinnig-
heid , welke zoo licht voor standvastigheid wordt aan-
gezien." Hij aarzelde dan ook niet in deze zaak partij
te kiezen, en den 12\'ie" Maart en den ISt^cn gept.
1678 zond hij den franschen vorst brieven, waarin
iiij duidelijk deed uitkomen dat deze zich misleiden
liet door menschen, die niets dan hun eigenbelang
op het oog hadden.
De bisschop van Alet was intusschen gestorven,
maar die van Pamiers zette zoo flink de schouders on-
der den last, die voortaan alleen op hem rusten zou,
dat hij met goeden moed zijn inkomsten zag intrek-
ken en zijn eigendom verkoopen; en toen men hem
daarna ruimschoots van het noodige voorzag beklaagde
hij zich, dat hij de eere onwaardig scheen voor
248 DE MAGNA CHARTA DER
de zaak van Christus armoede te Ujden. De paus,
wien het een ergernis was dat men in Frankrijk de
zaken zoover dreef, gaf op het einde van 1679 den
koning te kennen dat ook hij tot handelen zou over-
gaan, en gebruik zou maken van alle middelen welke
de hem van God opgedragen macht te zijner bescliik-
king stelde. De afgevaardigden der geestelijken wa-
ren, toen dit schrijven aankwam, juist vergaderd,
maar in plaats van zich om bun geestelijk opper-
hoofd te scharen, betuigden zij den koning hunne
aanhankelijkheid en zonden den lOde» Juli 1680 zelfs
een schrijven, om den „Oudsten zoon en protector der
Kerk" te verzekeren, dat zij trots de nietswaardige
aanvallen van den H. Stoel, toch de gehoorzaamste,
trouwste en dankbaarste onderdanen van den koning
zouden blijven. Of de beer Caulet zich nog over dit
adres heeft kunnen ergeren weten we niet, want in
Augustus overleed ook hij, en daar het kapittel van
Pamiers met de Regalisten en zelfs met de door den
aartsbisschop van Toulouse benoemde groot-vicaris-
sen niets te doen wilde hebben, liepen de zaken er
zoo boog, dat eene bende krijgsvolk de orde moest
handhaven en Dom Cei\'cles, de gemachtigde van het
kapittel, bij verstek ter dood werd veroordeeld. Daar
de paus de zijde van hel kapittel bleef houden en
al wat de aartsbisschop van Toulouse in dezen ge-
daan had of nog doen zou voor onwettig verklaarde,
kwam het allengs aan den dag, dat er om nog iets
meer dan een handvol geld gestreden werd.
Op het concilie van Gonstanz had men, door den
paus ónder het concilie te plaatsen, dezen in gccsle-
lijke zaken een teugel aangelegd, maar over zijne
macht in lijdelijke dingen was niets bepaald. Nu
GALJ.ICAANSCIIE KEUK. 249
moge Maistre ook beweren, dat in die dagen nie-
mand aan die zoo verkeerd begrepen onfeilbaarlieid
dacbt, en dat men het twisten daarover aan de
tiieologen overUet, het feit, dat zij juist toen weder
ter sprake kwam, bewijst het tegendeel Toen een
karmelieter monnik openlijk te Parijs de steUing
verdedigde, dat de eischen der kroon ten aanzien
van het regale wettig waren en dat de paus, door
oude canones gebonden, geen recht had den gees-
telijken schatting op te leggen, trof hem en zijne
orde aanstonds een banbliksem, indien hij niet
herriep. Voegen wij hier nog bij, dat toen de koning,
op voordracht van den aartsbisschop van Parijs,
in zeker klooster eene priores benoemd had, iets
waardoor de nonnen hare rechten geschonden achtten,
de paus deze zaak niet door de daartoe bevoegde
geestelijke rechtbanken beslechten liet, maar zelf
handelende optrad, dan kunnen we ons voorstel-
len, dat, al kwam bij den twist over het regale de on-
feilbaarheid ook niet rechtstreeks ter sprake, de han-
delwijze van Rome\'s kerkvoogd, toch in Frankrijk
den indruk gaf dat hij in deze wereldsche zaak,
met voorbijgang van de kerkelijke rechtbanken, de
eerste en hoogste rechter meende te zijn i).
Ter juiste beoordeeling van de houding door de gal-
licaansche geestelijkbeifl in dezen twist aangenomen,
wenschen we dit niet te vergeten, \'t Is niet legen
te spreken dat het fransche episcopaat in die dagen
nog al diep boog voor Lodewijk XIV. De zon van
K. I.aur., Hossufit und lUo Uiifolilbarkcit Mannlipim \'75. S. i folg.;
horilas-Dom., I\'ouvoirs. p. 470, 484, 408, 50(>; lorvis, Mist. 11.
1). 27 clc.; Uc Maislrc Kgl. Gallic, p. 127.
250 DE MAGNA CHARTA DER
zijn roem stond in haar zenith; buiten werd hij ge-
vreesd en binnen gevleid, geen wonder dat ook kerk-
vorsten \'hun tonen goten in het menschenvergodende
lied dat dagelijks voor den „gepersonifieerden Staat"
gezongen werd. Mannen als de Harlai, aartsbisschop
van Parijs, le Tellier van Rheims, de Bonzi van Tou-
louse , Montpezat van Sens, door Maistre niet geheel
ten onrechte „courtisans en camail" genoemd, waren
maar al te geneigd te denken gelijk de koning dacht
en mede in te stemmen met hetgeen hem onder
den sluier der allegorie op het tooneel werd toe-
gezongen:
Tout doit céder dans l\'univers
A l\'auguste héros que j\'aime \'),
Tegenover zulken stonden echter ook anderen die,
hoezeer zij ook de macht des konings over de Kerk
betreurden, toch ook gevaar zagen in de autocrati-
sche handelwijze des pausen en die vooral in diens
brief van 27 Dec. 1079 echo\'s vernamen van lonen,
welke zij, als ontslaan in de dagen van Gregorius
VH, Innocentius Hl en Bonifacius VIII, reeds lang
gestorven achtten.
Of het verzoek om eene algemeene vergadering der
bisschoppen te houden, van de geestelijkheid dan
wel van anderen uitgegaan is, willen wij niet beslissen;
maar zeker is het, dal in Maart 1681 eenenveertig leden
van het episcopaat bijeenkwamen om een onderzoek
naar het regale in te stellen, en dat, door de daartoe
benoemde commissie, den Isien Mei een rapport werd
uitgebracht, dat geheel in \'t voordeel der kroon was.
Na den paus op allerlei wijze complimenten gemaakt
1) Prologue d\'Armide.
-ocr page 267-GALLICAANSCHE KEHK. 251
te hebben over zijn vroomheid, wordt gewezen op de
afwijkingen van de canones welke Z. Heiligheid zich
bij de behandeling dezer zaak veroorloofd had. Wat de
zaak in kwestie betrof, men erkende dat het Droit de
regale door verschillende pausen en ook door het gal-
licaansche concilie van Bourges erkend was en dat
de kerken, die er aan onderworpen waren, doorgaans
over verkeerde toepassing niet te klagen hadden.
Legde de paus er nadruk op dat het concilie van
Lyon in 1274 bepaald had dat het regale nimmer zou
worden toegepast op kerken, die er tot op dat jaar vrij
van waren geweest, de rapporteurs meenden dat die
canon maar gemaakt was om het vervreemden van
kerkegoed tegen te gaan; dat hij nooit naar de letter
was toegepast, en dat, dewijl de koning nu eenmaal be-
paald had dat alle kerken aan het regale onderworpen
zouden worden men bedenken moest dat dit recht zoo
onvervreemdbaar aan de kroon toekwam dat zij in
dit opzicht niet aan de wetten en de tucht der kerk
ondei\'worpen kon wezen. Aangaande de onderhan-
delingen met den paus, meende de bisschop van
Rheinis blijkens protocol van 7 Mei, dat men zou
kimnen volstaan den paus to doen opmerken dat de
kwestie van het regale niet waard was er zoo veel voor
op \'tspel te zetten; maar daar Z. Heiligheid dit alles,
hoe goed ook op zichzelf, niet zou aanmerken als
de stem der Gallicaansche kerk, stelde liij voor den ko-
ning te verzoeken een nationaal concilie, of ten minste
eene algemeene vergadering van den geheelen clerus
bijeen te roepen. Rapport en protocol werden dien-
zelfden dag door al de leden der vergadering goed-
gekeurd en geteekend, ook door het jongste lid, pas
vijf dagen te voren tot bisschop van Meaux benoemd.
252 DE MAGNA CHARTA DER
door Jacques Bénigne Bossuet, een man, van wien we
zeggen kunnen dat het gedruisch van zijn voetstappen
nog weerkhnkt door de gewelven der Gallicaansche kerk.
Nauwlijks had Innocentius vernomen wat hem
boven het hoofd hing of, om een Nationaal concilie,
de eeuwen door het schrikbeeld der pausen, te ont-
wijken, riep hij de Jezuïeten, wier alvermogenden
invloed aan \'t hof hij kende, te hulp.
Deze kwamen nu tusschen twee vuren. Om zich
op de Jansenisten te wreken, hadden zij het twistvuur
aangestookt, en nu als spuitgasten dienst te doen was
moeilijk. Zij veinsden dan ook aan de echtheid der
in deze zaak uitgevaardigde pauselijke brieven te twij-
felen, maar de paus, hunne tactiek doorziende, liet
hun door hun generaal te Rome officieel de brieven
toezenden, met bevel ze alom in Frankrijk bekend
te maken en te verdedigen. Thans aan den voet
van den muur geplaatst, speelden die lieden, die geen
vaderland dan Rome kenden, den patriot en zij gaven
de overheid kennis van hetgeen hun uit Rome be-
volen was. Hunne te Parijs verblijfhoudende oversten
werden dan ook den 20stc» Juni iG81 voor het par-
lement geroepen, en nadat de voorzitter lang had uit-
geweid over het gevaar dat Frankrijk dreigde, zoo
de paus binnenslands over een leger van gehoorzame
dienaren zou kunnen beschikken, prees hij de Jezuïe-
ten wegens hun vaderlandsliefde, hen bevelende in
deze zaak ook voortaan niet den paus, maar den
koning te dienen.
Was dit wellicht de wraak welke de Jezuïeten
op\' den paus namen, omdat bij niet alleen op aan-
sporing van Bossuet G5 stellingen der nieuwere
casuïsten had verworpen, maar ook de bisschoppen
GALLICAANSCHE KEHK. 253
van Alet en Pamiers in bescherming had genomen?
Werd hier reeds aanvankelijk de bedreiging ver-
\' vuld welke pater la Chaise of de Harlai had uitge-
sproken in het woord: „Ie pape nous a poussés, il
s\'en repentira" ? Of zagen zij wellicht eene Nationale
kerk in \'t verschiet en hielden zij, om ook daarin
hunne rol te kunnen spelen, Lodewijk XIV te vriend,
wel wetende dat zij later hij de curie hunne baan
wel zouden kunnen schoonvegen ? i) \'t Is moeilijk uit
te maken, maar zeker is het dat zij, die door eeno
bepaalde belofte aan den H. Stoel gebonden waren,
bescherming zochten bij de wereldlijke macht en nog
wel bij een vorst die, alle ultramontanisme den voet
dwars zettende, blijkens zijn: „Jura nego mihi nata"
geen ander recht kende dan zijn eigen wil 2).
Terwijl de Jezuïeten zich op hunne wijze redden
uit den moeilijken toestand, waar hunne wraakzucht
hen in gebracht had, gaf de koning den Juni
1G81 een patent, uit kracht waarvan een vergadering
van geestelijken kon worden saamgeroepen. Uit elk
aartsbisdom zouden twee bisschoppen en even zoo-
veel mindere geestelijken, uitstekend door kennis en
vroomheid, gekozen worden, om op den Iston Oc-
tober bijeen te komen t). Bossuet werd ook gekozen
1) Dc Pressensó vorzokcrl v.in den Jezuïet (Lib. Relig. p. IS): „il
lui est permis de prendre les apparences du schisme, afin de mieux
le combattre. .
2) Lanr. a. a. O. S. 7 folg. GO; Jervis, Hist. H. p. 32 etc.; Rord.is-
Dem., Pouvoirs, p. 502; Jung, La France, p. 107 etc.
3) De bewering der Ultramontanen, dat de koning er voor zorgde
dat geene geestelijken tot de vergaderingen, waar de gedeputeerden
zouden gekozen wonlen, werden opgeroepen, dan die don ofjwieelen
candidaat zouden stemmen, laten wij geheel voor Innuio rekening;
254 DE MAGNA CHARTA DER
en met groote zorg zag hij de toekomst tegemoet.
Gij weet," dus schreef hij aan zijn vriend de Rancé,
„wat de vergaderingen der geesteUjken zijn, en wat
soort van geest zich daar gemeenlijk openbaart. Ik
bespeur enkele teekenen, welke mij van deze iets
goeds doen verwachten, maar ik durf er niet op
bouwen en, om de waarheid te zeggen, zij zijn ge-
mengd met veel vrees." Ook aan verschillende andere
vrienden, o, a. aan den beer Neercassel, apostolisch
vicaris in ons land, schreef hij in die dagen brieven,
waaruit blijkt dat hij iets donkers in de toekomst
zag. En dat was? Het drijven der hofpartij, die,
aangevoerd door Colbert, maar al te goed wist dat
de half-god van Versailles het gezag van den half-
god van \'t Vaticaan moede was. De „courtisans en
camail" zouden er, in vereeniging met enkele ultra-
gallicaansche bisschoppen, toe komen kunnen, naar
aanleiding van het regale, het pauselijk gezag zóó
te besnoeien, dat eene breuk met Rome onvermij-
delijk was. Daar moest het niet heen. Hij was te
goed katholiek om eene Nationale kerk te begeeren,
en tevens te goed theoloog om niet in te zien dat
eene Kerk, welke al haar genademiddelen afhanke-
lijk maakt van de keten der apostolische opvolging,
zich niet scheiden mocht van Petrus\' opvolgers. Ook
als Franschman begreep hij misschien dat de abso-
lute monarchie het absoluut gezag der Kerk niet
ontberen kon, dat de kroon het altaar, hel altaar
^ zoo mede, hunne verhalen omtrent het mandaat dat de afgevaardig-
den mede kregen, en de beneficiën, waardoor zc zouden zijn omge-
kocht. Men zie: Ludovic Sciout, Histoire de la constitution civile du
clergé. Paris \'72. L p. 53.
I GALLICAANSCHE KERK. 255
de kroon noodig had, en dat Lodewijk XIV, meenende
dat hij, door met de Kerk af te breken, het koning-
schap de trappen tot den troon van Karei den Groote
zou doen bestijgen, het integendeel zou doen afdalen
van de hoogte waartoe hij het verheven had, om
het eindelijk te recht te doen komen, ja waar? —
wij zouden zeggen, op de trappen van het schavot
dat Lodewijk XVI op de Place de la Révolution
beklom.
Zoo moest het niet gaan, en al was Bossuet dan ook
zoo zeer afkeerig van het ultramontanisme, dat het
lang had geduurd eer Innocentius er toe komen kon
een woord van lof te schenken aan zijn : „Exposition
de la doctrine catholique" i), toch meende de bis-
schop van Meaux dat, vermeed men ook de klippen
van het ultramontanisme, men toch ook niet stran-
den moest op de zandbanken eener Nationale kerk.
„Laissons mûrir, gardons notre position" was ook
hier zijn slotwoord 2).
Zoo naderde de 9\'\'° Nov. 1681, de dag waarop de
vergadering der fransche geestelijkheid in de kerk
der Augustijners zou geopend worden. Bossuet aan
wien de eervolle, maar moeilijke taak was opge-
•1) nit boek, door tal van bisschoppen goedgekeurd, on dat, naar men
wil, den terugkeer van Turenne tot bet R. Katl». bewerkte, bad
al verschillende uitgaven beleefd, was zelfs in het italiaansch ver-
taald, en toch zweeg do curie. Eerst nadat Fleury het in \'tlatijn bat!
overgezet en de abt St. Luc het den paus had aangeboden, ontving
do auteur bij brève van 4 Jan. 1070 een woord van goedkeuring.
Een schrijven van Maistre, dato 17 Dcc. ISl.\'ï, geeft wellicht verkla-
ring v.an dit dralen, want, heet bot daar: ,,1\'articlo du St. Père o,«t
d\'une maigreur qui tient du marasme."
\'2) Rordas-Dcm. Pouvoii-s, p. 50\'2.
-ocr page 272-256 DE MAGNA CHARTA DER
dragen, dit met eene rede te doen, gaf deze vooraf
ter inzage, niet slechts aan enkele geestverwanten,
maar ook aan den aartsbisschop van Parijs en den
koning. Allen keurden haar goed en, na Num. 24 : 5
als tekst te hebben opgegeven, sprak hij zijne be-
roemde leerrede over: „De eenheid der Kerk" uit.
In de inleiding wees hij op de heerlijkheid dezer
eenheid, welke in de beloften aan Petrus en zijne
opvolgers gedaan haar grond vindt; hij sprak een
woord over de onfeilbaarheid, maar lette ook op
de onschendbaarheid van de kronen der wereld-
sche vorsten, zelfs van hen die het Evangelie ver-,
volgen. Immers de Kerk heeft den vorsten een
troon opgericht in het geweten der menschen,
waar ook de troon Gods staat, en daarop wordt de
openbare orde het best gegrondvest. Handelende
over de volmacht door Jezus Christus aan Petrus
gegeven, kent hij aan het geheele episcopaat eene
goddelijke volmacht toe, zij het dan ook dat dit
geheele episcopaat niets beteekent zonder zijn hoofd:
Petrus. Met diens opvolgers moeten de bisschoppen
dus in verbinding blijven. Daar hij bij deze gelegen-
heid over de vrijheden der Gallicaansche kerk wel spre-
ken moest, wijst hij er op-dai die Kerk niets anders
begeert, dan de canones der oude Kerk ongeschonden
te bewaren en dat ie meer, nu allerlei privilegiën en
uitzonderingen deze trachten te verdringen. Door
die handhaving meent hij, wordt het gezag van den
H. Stoel niet verzwakt of beperkt, maar juist het
tegendeel heeft plaats, daar immei-s die canones door
"de Kerk, welker hoofd de paus is, zijn vastgesteld.
Heeft zelfs de oceaan zijn grenzen, welker wegvalling
zijne volheid tot een ramp maakt, ook de pauselijke
I GALLICAANSCHE KERK. 257
macht heeft ze. Na nog gewezen te hebben op het
feit, hoe door de handelwijze der „geheele Kerk"
tijdens het schisma de eenheid was bewaard gebleven,
spi\'ak de redenaar over de betrekking tusschen Kerk
en Staat, en er den nadruk op leggende dat beider
dienaren geroepen zijn den Koning der koningen
te dienen, ontving Karei de Groote een lofrede
omdat hij bij het uiteenhouden van beider werk-
kring toch het denkbeeld vasthield: God dienen is
den Staat dienen, en den Staat dienen is God dienen.
Dat aan Lodewijk XIV een gezwollen lofspraak ten
deel viel, vooral om zijn onderdrukken der Calvinis-
ten , is begrijpelijk, terwijl ten slotte de wensch werd
uitgeboezemd dat een paus, zoo heilig als Innocentius,
zich met dien vorst mocht veretaan, opdat ongeloo-
vigen vernederd, ketters bekeerd en orde en tucht
in de kerk hei\'steld werden.
Dat aan deze redevoering, waar boven het motto:
„elk wat wils" niet misplaatst zou geweest zijn, groo-
ten bijval te beurt viel laat zich denken. Voor de
eerste maal in dc fransche Kerk, werd dan ook eene
leerrede op last eener kerkelijke vergadering gedrukt,
en wat meer zegt, de geest, die er uit sprak, bleef
(Ie daarin saamgekomenen beheerschen.
Het eerste dat aan de orde kwam was natuurlijk
hel regale, en al begreep de vergadering dal zij.
de beste partij koos door vi-ijwillig Ie geven wal
loch reeds was verspeeld, Bossuet was, gelijk Henry
Martin hel uitdrukt, staatsman genoeg om van de
begeerte der kroon om dit recht overal toe te passen
pai\'tij te trekken. Toen dus in Januari 1082 hel
koninklijk edict vei\'scheen, waarbij de uiloefening
van dit recht geregeld werd, bleek hel dal de koning
17
-ocr page 274-258 DE MAGNA CHARTA DER
afstand deed van het recht om benoemingen te doen
tot betrekkingen, aan welke zielzorg verbonden was,
In dergelijke gevallen zou de kroon slechts een pre-
sentatierecbt hebben, en dat alleen van zulke per-
sonen, welke van den bisschop of, zoo de zetel
vacant was, van de groot-vicarissen de canonieke
bevoegdheid tot zulk een ambt reeds ontvangen had-
den. Deze bepaling zou niet slechts gelden voor de
kerken, nu eerst aan het regale onderworpen, maar
voor alle kerken des rijks.
Moeilijker dan deze regeling was het, den paus
kennis te geven dat een strijd, welke de Kerk tien
jaar in onrust gehouden had, ten einde was. Aan
eene commissie, van welke Bossuet de ziel was, werd
het stellen van een brief opgedragen. Hierin werd
op den voorgrond geplaatst dat geene Kerk ooit mag
prijsgeven wat door het Evangelie en de eeuwige
wet is vastgesteld, maar tevens opgemerkt dat, blij-
kens de geschiedenis, kerkelijke wetten zoo onbuig-
zaam niet zijn, ja dat zij te midden van den druk
der tijden dikwerf gewijzigd werden, indien geloofs-
en zedenleer er maar niet door benadeeld werden.
Het regale was met die wetten niet in strijd, en daar
pausen en conciliën het goedgekeurd hadden, mocht
het ook uitgebreid worden De fransche geestelijken
gaven dus liever toe dan door weigeren koning en
paus nog langer met elkaar te doen twisten, en daar
men in dezen eenen vorst was te wille geweest, die
voortdurend zijne welwillendheid jegens de Kerk open-
^baarde, hoopten zij dat de paus hunne handelwijze
zou goedkeuren.
Ten einde de zaak in nog helderder licht to stellen
schreef Bossuet aan Dr. Dirois, een der leden van
GALLICAANSCHE KERK. 259
het fransche gezantschap te Rome; zette de bedongen
voordeelen uiteen en drukte zijne verwachting uit dat
men, althans van Rome\'s zijde, voor geen moeilijk-
heden te duchten zou hebben.
Vol verbazing vernamen de bisschoppen dat Inno-
centius hun brief drie dagen lang ongeopend had
laten liggen, en na even zooveel maanden wachtens
kwam er den ]\\iei een antwoord (d. d. l i April),
waarin de paus den franschen geestelijken onomwon-
den hunne lafhartigheid verweet, blijk])aar in het prijs-
geven van de rechten der Kerk, terwijl, hij uit kracht
van hel goddelijk gezag hem geschonken, alles vernie-
tigde wal in zake hel regale besloten was, hun gelas-
tende de eer van de gallicaansche geestelijkheid door
eene spoedige herroeping te redden, i)
Dal de loon, in dezen brief aangeslagen, enkele
octaven le hoog was voor de betrekkelijk nietige
zaak van welke sprake was, valt aanstonds in \'loog,
cn om de verbolgenheid des pausen le verklaren, is
het noodig eens le gaan zien wal de vergadering
der fransche geestelijkheid verricht had in de drie
maanden, welke er lussclien het afzenden van haar
schrijven en het ontvangen van \'s pausen antwoord
verloopen waren.
Wat Bossuel gevreesd had was geschied. Do minister
Colbert, van meening zijnde dal hel nu den geschiklen
lijd was om de macht des pausen ten opzichte van
Kerk en Staal vast te stellen, dewijl men er in lijden
van vrede, zoowel uil zucht om dien le bewaren als
uit vrees om de eerste te zijn die de eendracht
D Uonliis-nom., Pouvoirs. p. 489 etc.; Jervis, llisL II. p. 38 etc.;
L.nur. X .i. O. S. folg.
17*
-ocr page 276-260 DE MAGNA CHARTA DER
stoorde, niet zoo licht toe komen zou, wist den
koning te overreden; en aan de vergadering werd
namens Z. M. de moeilijke taak opgedragen: een
formeel statuut te ontwerpen waarin werd vastgesteld
wat de leer der Gallicaansche kerk was aangaande
de onderlinge betrekking van de wereldlijke en de gees-
telijke macht. Hoezeer de vergadering hier ook tegen
opzag, zij moest de taak aanvaarden, en ofschoon men
eerst meende zich van haar te kunnen kwijten door
zekere artikelen, in 1663 door Sorbonne opgesteld,
wat om te werken, Bossuet was van oordeel dat
zulk lapwerk beneden de waardigheid der verga-
dering was. Er werd dus eene commissie van re-
dactie benoemd waarvan de Choiseul, bisschop van
Doornik, en Bossuet de voornaamste leden waren.
Spoedig bleek het evenwel dat-beide heeren, hoe
goede vrienden ook, thans niet in één gareel konden
loopen, want terwijl de bisschop van Doornik meende
dat zoowel de H. Stoel als elke paus dwalen kon,
beweerde die van Meaux dat, ofschoon deze of gene
paus van de waarheid kon afwijken, de H. Stoel,
indien hij ooit dwaalde, daarin niet kon volharden,
maar er van zou terug komen en teruggebracht
worden door de leden der Kerk. Met het concilie
van Gonstanz beleed hij dus de Indefectibiliteit van
den H. Stoel, maar de Infallibiliteit van den paus
verwierp hij als een ultramontaansche dwaling. Daar
het de Choiseul niet gelukken mocht Bossuet te over-
tuigen dat, indien een paus zelfs „ex cathedra" spre-
kende, dwalen kon^), er moeilijk van indefectibiliteit
1) Wij mochten er niet in slagen te ontdekken wat Bossuet onder
dat spreken „ex cathedra" veretond. De R. Katholieke theologen geven
I GALLICAANSCHE KERK. 261
van den H. Stoel als zoodanig, sprake kon zijn, legde
hij zijn mandaat als mederedacteur neder, en Bos-
suet, ofschoon nu meester van den toestand, had
nog een nieuw bevel des konings noodig eer hij be-
sluiten kon zich op een terrein te wagen zoo vol
voetangels en klemmen.
De Choiseul, wiens taak nu alleen hierin bestond,
de vergadering met de fakkel der historie voor te lich-
ten, leverde den 17^0» Maart een uitvoerig rapportin,
waaruit wij slechts mededeelen, dat de onfeilbaar-
heid der Kerk, door hare synoden vertegenwoordigd,
op den voorgrond treedt; dat de onfeilbaarheid der
pamen eene „nieuwe meening," ja zelfs „eene grove
uitvinding der pausen" wordt genoemd; terwijl er
nadruk op gelegd wordt dat de van de Kerk ge-
scheiden broeders (de Protestanten), door niets zoo-
zeer in hun schisma (?) worden gesterkt, als door
de vrees dat de R. Katholieke kerk, tegen Schrift
en traditie in, die onfeilbaarheid tot een geloofsartikel
verhelTen zal. Twee dagen later werd het volgende
ontwerp na veel beraadslaging aangenomen i):
1. De heilige Petrus en zijne opvolgers, stede-
houders van Christus, en ook de Kerk zelve, hebben
van God macht ontvangen in geestelijke, tot het
zielenheil behoorende dingen; maar niet over tijde-
oiis llo kous tusschen oen twaalftal thcoricfin, en zolfs op het Vati-
caanscho concilie is or geen definitie van gegeven. Niet ongepast ach-
ten wij het daarom aan -Gladstone\'s woord te herinneren: „Decrees
ex calhedrd arc infallible; but detcrminalions what decreos arc ex
cathedrA arc fallible." Rome and the newest fashions ctc. p. 107.
1) Schlosscr, t. a. p. XV. blz. 358, meent dal dc vergadering het
aannam, omdat de koning haar „verschrikto door zyn macht, cn ver-
blindde door de pracht zijner hofhouding."
2 DE MAGNA CHARTA DER
lijke en burgerlijke zaken..... Bijgevolg zijn
koningen en vorsten, ten opzichte van hun tijdelijk
bestuur, uit kracht van geene wet van God onder-
worpen aan eenige geestelijke macbt, noch aan de
sleutelmacht der Kerk. Hunne onderdanen kunnen
niet ontslagen worden van den plicht hen te gehoor-
zamen of \\Tijgemaakt van den eed van trouw.
2. De volheid van macht in geestelijke zaken,
welke de H. Stoel en de opvolgers van Petrus be-
zitten, belet niet dat tevens de besluiten, door het
concilie van Gonstanz in zijn vierde en vijfde zit-
ting genomen, welke goedgekeurd zijn door den H.
Stoel en de practijk der geheele Kerk, hunne volle
kracht en voortdurende werking behouden; en de
Gallicaansche kerk keurt niet goed het gevoelen van
hen, die gemelde besluiten van kracht zouden willen
berooven, alsof hun gezag twijfelachtig en niet ge-
noeg bewezen ware, of in hunne toepassing slechls
beperkt tot een tijd van schisma.
3. Dien tengevolge moet de uitoefening van het
Apostolisch gezag geregeld worden door de canones,
welke zijn vastgesteld door den Geest van God en
welke geheiligd zijn door den eerbied der geheele
wereld. De oude regels, gewoonten en instellingen,
welke in het rijk en in de Kerk van Frankrijk aan-
genomen zijn, moeten evenzeer ongeschonden ])lijven,
en het strekt den Apostolischen stoel lot eer en
roem, dal zulke instellingen, welke door gezegden
Stoel en de Kerken bevestigd zijn, zonder- afwijking
in acht worden genomen,
* 4. In het beslissen van geloofszaken heeft de
paus hel voornaamste gezag, en zijne decreten gaan
alle Kerken en iedere Kerk in \'t bijzonder aan;
I GALLICAANSCHE KERK. 1621
toch is zijn oordeel niet onverbeterlijk (nee tarnen
esse irreformabile), indien de Kerk het niet goed-
keurt.
Deze Declaratie, het eei-ste stuk waarin de Galli-
caansche kerk officieel heeft uitgesproken wat zij, de
eeuwen door i), omtrent de macht des pausen ge-
loofde en leerde, werd den lOJen Maart 1082 door
34 aartsbisschoppen en bisscijoppen benevens even
zoovele afgevaardigden van minderen rang ondertee-
kend, terwijl besloten werd liaar aan alle kerken
van Frankrijk toe te zenden. Ook den koning werd zij
aangeboden. Deze liet de Declaratie door het par-
lement registreeren, zoodat zij kracht van wet ver-
kreeg, terwijl hij voorts een edict uitvaardigde,
waarin bevolen werd dat deze artikelen op alle
hoogescholen moesten onderwezen worden; dat geen
hoogleéraar zijn ambt mocht aanvaarden zonder ze
geteekend te hebben; dat geen graden mochten ver-
leend worden, zonder dat eei\'st eene stelling, aan
deze artikelen ontleend, verdedigd was; terwijl alle
bisschoppen vermaand werden ze met al hun gezag
te handhaven. Toen ook dit edict den 23s\'en Maart
•1082 door het parlement geregistreerd was, kon men
zeggen: De Gallicaansche kerk heefl hare Magna
Charta ontvangen en, na eeuwenlangen strijd tegen
de pauselijke aanmatiging, heefl zij eindelijk eene
1) Ulijkens ccn brief, in Macmillans Magazine van \'2\'2 Oi t. \'74 ge-
plaatst, l.iat do cngelsche kanlinaal Manning liet Gallicanisme eerst
in 1()82 opkomen. Wel een bewijs hoo spoedig nltramonlanon, die 17
jaar proteslantsch Iccraar geweest zijn, de geschiedenis weten tc ver-
geten of te weerspreken. De Univers van 10 Aug. \'74 laat het Gal-
licanisme ten minste nog in ilo 13\'le eeuw ontstaan.
264 DE MAGNA CHARTA DER
vaste positie ingenomen tegen over Christus\' stede-
houders op aarde \').
Reeds een vluchtige blik op deze Vier Artikelen
overtuigt ons dat de fransche geestelijkheid daarin
haar gevoelen op zeer bescheiden wijze uitspreekt.
Zij zegt slechts wat zij ten aanzien van de pauselijke
macht voor waarheid aanneemt en, op grond der
geschiedenis, meent te mogen aannemen. Terwijl zij
met grooten eerbied over den paus spreekt, is de
taal zorgvuldig gekozen en aan niemand dringt zij
haai\' oordeel op.
Niettegenstaande dit alles begreep de bisschop van
Meaux toch, dat het met het oog op de diepe wor-
telen, welke het ultramontanisme in Frankrijk ge-
slagen had, goed zou wezen een uitvoerig verdedi-
gingsschrift het licht te doen zien, waarin hij kon
aantoonen dat de in de Vier Artikelen voorgedragen
leer omtrent den paus, in alle eeuwen, door de meest
uitnemende, ook door Rome geachte mannen, ge-
leerd was geworden. Hier kwam de aartsbisschop van
Parijs tegen op. De leer der Gallicaansche kerk had
geen bewijs noodig; als de zon, sprak zij voor zich
zelve. Gaf men eene afzonderlijke apologie, men zou
gaan denken dat de Gallicaansche kerk aan haar
eigen leer twijfelde, terwijl de ultramontanen daar-
door juist tot weerspraak zouden worden geprikkeld.
Wat „l\'oracle gallican" dus niet op gezag der ver-
gadering kon doen, heeft hij later op eigen verant-
woordelijkheid verricht, maar toen zijne\'„Defensio
declarationis conventus cleri gallicani de ecclesiastica
1) Jervis, Hist. H. p. 48 etc.; Laur. a. .a. O. S. 28 folg.; Jung. La
France, p. 200 etc.
I GALLICAANSCHE KERK. 265
potestate" in 1685 ter perse gaan kon was, door Ro-
me\'s verbolgenheid, de toestand reeds zoodanig, dat
de „Defensio" olie in het vuur zou geweest zijn en,
op een wenk van hooger hand, hield hij haar terug \').
Nauwlijks toch waren de Vier Artikelen, als manifest
der constitutioneele partij in de kerk, wereldkundig
1) Mocht het bevreemding wekken d.il Bossuet, dio na dc Decla-
ratie nog 22 jaar geleefd heeft, zijne Verdediging nooit in het licht
gaf, wij merken op~, dat hij haar in IGOS cn 90 geheel herzag, maar
dat or toen weder allerlei redenen schenen to zijn om haar nog niet
uit to govon. Van 1099—1703 word het manuscript op nieuw omge-
werkt cn de eerste drie boeken vervangen door ceno verhandeling,
onder den titel: „Gallia orthodox.i." Zijn oindo voelende naderen in
170i, beval hij zijn neof, don abt Bossuet, uitdrukkelijk dit laatste
manuscript aan niemand te geven dan aan den koning zelf, rn of
deze, gelijk de abt verhaalt, zes jaar lang weigerde het aan to no-
mon, dan wol of er in 1708 werkelijk over de uitgave gedacht word,
w.agon wij niet to beslissen. Na den dood van den regent (Orleans)
kwam dit manuscript onder bewaring van don bisschop van Troyes,
cn in 1812 is het in dc Koninklijke bibliotheek te Parijs terugge-
vonden.
Van het oorspronkelijk m.anuscript had de abt Floury, mot toestem-
ming van den auteur, oono copio gemaakt; deze vermaakte haar b\\j zijn
dood (1723) aaj» don kanselier d\'Aguossoau; maar daar dozo met het
legaat weinig op scheen tc bobben, liet do oorsto minister, kardinaal
Fleury, het in do Koninklijke bibliothook plaatsen, met hovcl dat
het a.an niemand geoorloofd zou zijn cr oon afschrift van to nemen.
Do kardinaal do Noailles bezat echter een gebrekkig afschrift van
do eerste revisie, cn dit zag in 1730 to Luxemburg het licht. Eoi-st
15 jaar later verscheen oon af(huk van do tweede revisie to Amster-
dam, welke, met hot in 1812 weergevonden handschrift vergeleken,
vrij nauwkeurig blijkt tc zijn. Stond dc naam van den man, die dit
werk op koninklijk bevel aanving en cr jaren lang zijn besto krach-
ten aan besteedde, ook niot op hel titelblad lo lezon, het nagcslacht
deed iiem recht, on voor tal van Gallicanon blyft hot oen arsenaal
vol bruikbaar wapentuig logon do »iltramontancn. Jervis, Hist. II.
p. 5(5 clc. Dc Maistrc, Egl. Gall. Livrc II. Chap. IX.
266 DE MAGNA CHARTA DER
geworden, of van alle zijden traden de kampioenen
voor het absolutisme in \'t krijt.
De hoogeschool te Leuven deed het eerst van zich
hooren en een harer hoogleeraren, de heer Dubois,
gaf reeds in 1683 een theologische en rechtsgeleerde
dissertatie tegen de Declaratie uit, terwijl een ano-
nymus uit hetzelfde kwartier bewees, dat althans de
Leuvensche hoogleeraren van vroeger en later tijd,
geheel anders over het primaat en de onfeilbaarheid
des souvereinen pausen gedacht hadden dan de fran-
sche geestelijken. De primaat van Hongarije ver-
oorloofde zich, de onderteekenaren der Declaratie
„schismatieken, dienaars van den satan, ja gifmen-
gers" te noemen, en een Benedictijner monnik, tot
dusver hoogleeraar te Salamanca, werd met een
kardinaalshoed beloond, omdat hij er zich over ver-
wonderd had dat er in het beschaafde Parijs nog
godgeleerden gevonden werden, die de „heische leer"
van de supprematie der conciliën weder durfden
opwarmen. Zelfs de generaal der Jezuïeten, pater
Gonzalez, greep naar de pen en, niet bedenkende
dat het rotsblok, dat \'s pausen zetel deed schudden,
toch eigenlijk door zijne broeders aan het rollen
was gebracht, noemde hij de leer der Parijzer doc,-
toren „absoluut valsch en bijna kettersch." De eer
van in dit steekspel als „le plus furieux de tous"
te zijn opgetreden, komt volgens Bossuets eigen
verklaring toe aan den aartsbisschop van Valencia
In drie lijvige boekdoelen in folio tracht \'deze aan te
toonen: „dat het scheepke van Petrus en diens on-
feilbaar gezag op gruwelijke wijze aan \'t slingeren
gebracht is door de heische golven dezer ketterij,"
en men speurt reeds den ijver van den toekomstigen
I GALLICAANSCHE KERK. 267
groot-inquisiteur als hij verzekert: „deze monsters van
dwalingen moeten uit de geheele cliristelijke wereld
verdelgd worden."
En wat deed de H. Stoel? Wij zagen het reeds;
de brief van M April, naar aanleiding van \'tregale
was zeer bitter; aan den professor uit Salamanca
viel het purper van den monsignore ten deel en
zelfs werd dit aan den grooten Arnauld, die in
de kwestie over \'t regale met de Jansenisten aan
\'s })ausen zijde gestaan had, beloofd, als ook hij de
Declaratie aantastte; maar dit alles was slechts
zijdelings. Te Rome liet de paus de declaratie
door beulshanden verbranden; hij riep een congre-
gatie van kardinalen en theologen te zamen; en dat
men van zijn toorn het ergste, zelfs nieuwe geloofs-
artikelen vreesde, blijkt uit een brief den SOstf»
October, door Bossuet aan den abt de Rancé ge-
schreven, eindigende met de woorden: „laat ons bidden,
laat ons weenen;" terwijl hij in een schrijven aan
Dirois er zich bitter over beklaagt dat le Rome Bel-
larminus met zijne sophismen de eenig vertrouwbare
auteur schijnt te zijn, en men met de door pausen
goedgekeurde canones van Constanz en Bazel schijnt
tc willen spelen t).
Gelukkig begon de paus, na eenigen tijd, de zaken
met wat kalmer blik te overzien, en zag hij van
een formeele veroordeeling af. Om zijn misnoegen
(!chter te doen blijken weigerde hij beslist, hun die
leden der vergadering geweest waren een institutie-
I) .lorvis, Ilist. II. p. .52 clc.; Laur. a, a, O. S, 30 folg,; Bossuet,
üèfciisc do TEglise Gallicane, Paris \'45, p. 2; Bordas-Dcin., Pouvoirs
p. ,507; IIofslodQ dc Groot, Oud-Kath, Bew, blz, 170,
268 DE MAGNA CHARTA DER
bul te verleenen wanneer de koning een hunner uit
kracht van het concordaat tot bisschop benoemde. Bij
zijn dood (1689) waren er dan ook 29 bisschoppen,
die wel de inkomsten aan hun zetel verbonden trok-
ken, maar die niet te min buiten staat waren eenig
deel van hun geestelijk ambt waar te nemen, en toen
dit getal onder zijn opvolger Alexander VII tot 35
klom, begon de geestelijkheid over die pauselijke
stijfhoofdigheid te morren, en Lodewijk XIV be-
paalde dat geen der door hem benoemde bisschoppen,
ook al hadden zij niet tot de vergadering behoord,
den paus om een bul zou vragen. De verbittering
in Frankrijk, nog gevoed door eene beperking van
het asylrecht der gezanten te Rome, rees zoo hoog
dat men weder ernstig aan eene\' Nationale kerk be-
gon te denken, en doen wilde, waartoe in 1790
door de Gonstitueerende vergadering werkelijk besloten
werd: terugkeeren tot de aloude gewoonte om de
bisschoppen door de provinciale synoden te laten
kiezen niet alleen, maar ook te doen installeeren.
Thans echter loonde de koning zich gematigd. Reeds
had hij, door den 23stci> Juni de vergadering te verdagen
lol November en haar niet weder bijeen te doen komen
vóór de lente van 1685, verhinderd dat een schrij-
ven der prelaten van Frankrijk, als antwoord op den
bitteren brief van den paus, verzonden werd, alsmede
dat Bossuet zijne 140 stellingen, waarin de casuïstiek
der .lezuïeten veroordeeld werd, kon doen aannemen.
Ook thans breidelde hij den ijver van zijn procureur-
generaal de Harlai, van zijn advocaat-generaal Talon
en van zoovele anderen die te ver wilden gaan. Hem
was het genoeg dat het regale alom kon geheven wor-
den , en dat hij, door de aanneming der Vier Artikelen
I GALLICAANSCHE KERK. 269
getoond \'had wat hij kon, als hij wilde. Ook stond
Innocentius met den eenen voet in \'t graf; met zijn
opvolger zouden de zaken zich misschien van zelf
wel laten schikken; ja het wil ons voorkomen dat
Voltaire vrij goed Z. M. gedachten heeft uitgedrukt
toen hij schreef: „Er zijn oude grenspalen, welke
men niet zonder hevige schokken verzet; grooter be-
langen, grooter hartstochten en meer beroering der
geesten waren noodig om eensklaps met Rome af te
breken, en het was zeer moeilijk die scheuring te doen
plaats hebben terwijl men het Calvinisme wilde uit-
roeien." Ook mogen we niet vergeten dat volgens
de opmerking van Montesquieu\'s Perziaan \'): „in het
Westen kan men over een regent niet oordeelen voor
en aleer hij de proef van den biechtvader en van de
minnares heeft doorgestaan", de biechtvader althans
hier wel in rekening mag gebracht worden. Lodewijk
XIV toonde zich toch nimmer stout tegen Rome of hij
trachtte dit weder goed te maken, maar gelijk de
hertog de St. Simon het zoo juist uitdrukt „hij deed
boete op den rug der Hugenooten."
Den ISJcn October 1685 werd dan ook het Edict
van Nantes herroepen. Driemaal honderd duizend
Franschen trokken de grenzen over, en waar deze zes-
tig millioen francs medenamen en \'s lands handel en
financiën voor eene eeuw ruineerden, daar moest men
niet te veel beroering wekken door bovendien ook
de ultramontanen tot verhuizen te nopen.
Wel deed Innocentius wegens de heiToeping van hel
Edict een Te Deum zingen, maai\' verzoenen kon dit
werk der boete hem niet, en toen de fransche ge-
1) Lettres Persaiies, n°. Iü7.
-ocr page 286-270 DE MAGNA CHARTA DER
zant hem de akte aanbood, zeide bij: „De koning
deed dit slechts om politieke redenen, maar geens-
zins uit ijver voor den godsdienst."
Ook zijn opvolger Alexander VIII kon de Vier Ar-
tikelen niet vergeten. Hij deed, om aan den ge-
spannen toestand een einde te maken, den voor-
slag, dat de fransche geestelijkheid een schrijven
tot hem richten zou, waarin met meer of minder
duidelijke woorden eene herroeping zou te lezen zijn;
maar — de formule daarvoor scheen niet te vinden,
en des dralens moede herriep hij niet alleen zijn
voorstel, maar hij gaf zelfs den Augustus 1090
de bul „Inter multiplices," waarin hij, uit kracht der
macht hem verleend, de besluiten der fransche geeste-
lijken, zoowel ten opzichte van het regale als van
de geestelijke macht voor nu en voor altijd ongel-
dig verklaarde. Tot de uitvaardiging van dit stuk
ging hij echter nog niet over; maar toen de
kerkvoogd in Januari lü91 begreep dat hij ging
sterven, schreef hij een aandoenlijken brief aan den
fransehen koning en beval den SOsien diei. maand,
één dag voor zijn dood, dat de bul met de gebrui-
kelijke formaliteiten zou worden afgekondigd.
Mocht iemand zich er over verbazen, dat dit stuk eerst
met stervende hand door den paus werd uitgevaardigd,
laat Maistre hem dan verzekeren, dat hij niel genoeg-
zaam bekend is met den II. Stoel. „Hem staat elke
veroordeeling legen; hij gaat er slechts in de uiterste
noodzakelijkheid toe over; en wanneer zij niet meer
te vermijden is neemt hij nog alle maatregelen, wendt
hij nog elke verzachting aan om opspraak te vermijden
en uiterste maatregelen, tegen welke niets meer te
doen is." Ja, om die pauselijke barmhartigheid nog
I GALLICAANSCHE KERK. 271
wat begrijpelijker te maken, wijst hij op de on-
uitputtelijke zachtheid, waarmede Leo X Luther be-
handelde, eer hij diens schuldig hoofd met den
banbliksem trof.
Het stuk, dat de Magna Charta der Gallicaansche
kerk, het palladium harer zoogenaamde „vrijheden"
vernietigen moest, kwam in Frankrijk te gelijk met
de tijding, dat de H. Stoel vacant was. Koning en
parlement hielden zich nu maar, alsof ze niets had-
den ontvangen, in de hoop dat de nieuwe paus wat
minder dan zijne voorgangers gesteld zou zijn op
de — onfeilbaarheid \').
Zonderlinge verwachting van die Franschen! Want
al ware er toen een Voltaire geweest, die haar sterken
dorst door de verzekering: de onfeilbaarheid is een
leerstuk „qu\'on ne croit i)as a Rome, mais qu\'on y
soutient," de logica had hen kunnen leeren dat de
ullramontanen die onfeilbaarheid verdedigen moesten;
de geest die hel conclave bezielde, dal ook de nieuwe
paus haar verdedigen zou; terwijl eindelijk de ge-
schiedenis daarwas, om mei nadruk hen te herin-
neren: hel eeuwige Rome vreest niets zoozeer, dan
met een uwer dichtervorsten te moeten uilroepen:
„Mon esprit cn tlésordrc t\\ nioi-inènic s\'oppose!"
•1) Jorvis, Hist. II. p. etc.; Horilas-Dcin., Pouvoirs, p. 508;
Voltaire, Siöcics III. p. 115; Laur, a. .x 0. S. 70 folg.; Dr. W.
Mangold, Bilder aus Krankreich. Marburg. \'00. S. 104. De Maistre
Egl. Gallic. p. 1.57.
Corneille.
>-ji(.< ■ ; .\'/y.
• . ■ ■;;\' .v\'rr
• ••: "I. \'
• a.
-r::; A:- ■
^ i - \'\'y-.
■■: r
vV \'f-
,. i / : ^
■u -
Ji
" - . \' , î. ■
m
-ocr page 289-Er moet onderscheid gemaakt worden tusschen
godsdienstig of episcopaal en staalkundig of parle-
mentair gallicanisme.
IJ.
Geen der fransche vorsten is zoo bevorderlijk ge-
weest aan de heerschappij van hel ultfamontanisme
in de Gallicaansche kerk als Napoleon I.
JIJ.
Het is een verblijdend verschijnsel dat het galli-
canisme onder de fransche geestelijkheid weinig
voorstanders meer telt.
IV.
Richteren XI bovat geen bewijs voor het bostaàn
van het menschenofler in Israël. i
274 STELLINGEN.
In II Gor. V : 14 is „<ruvéxei" door „bedwingt" te
vertalen.
VI.
In Eph. IV : 12 plaatse men achter „xyiuv" geen
comma.
Bonifacius moet meer als pauselijk legaat, dan als
christen-zendeling beschouwd worden.
De furie van Petrus Dathenus tegen den prins van
Oranje is, wat betreft haar wezen, zeer verschoon-
baar.
De crypto-roomsche beweging in de engelsche
Staatskerk drage niet den naam van Puseyisme, maar
van Anglo-katholicisme.
Het Anglo-katholicisme heeft in de engelsche Staats-
kerk geen toekomst.
Het is niet wenschelijk dat de pragmatische ge-
schiedbeschouwing door de zoogenaamde organische
vervangen worde.
t
STELLINGKN. 275
In de H. Schrift wordt de komst van het dusge-
naamd duizendjarig rijk geleerd.
Op het gebied van het christelijk leven mogen
geen adiaphora zijn.
Het is af le keuren dat diakonieën, aan welke ook
de zorg voor het schoolgaan van de kinderen hun-
ner bedeelden is opgedragen (Regiem, voor de Diak.
der Ned. Herv. Kerk, Art. 12), deze, zonder nood-
zaak, op de Staatsschool laten onderwijzen.
De Synode der Ned. Herv. Kerk, verplicht de be-
trekking tusschen de Kerkvoogdijen en de Kerkeraden
te regelen (Algem. Regiem, voor de Ned. Herv. Kerk
Art. 05. Al. 2.), doe zulks in den geest van Art. 18
van het Gerevideerd Algem. Reglement, ten jare
\'1848 door de Synode ontworpen (Hand. der Algem.
Christ. Syn. der Ned. Herv. Kerk 1848. blz. 259).
Het besluit op de Algem. Vergad. van hel Nederl.
Bijbelgenootschap, in 1870 genomen, om de dusge-
naamde Synodale vertaling van hel N. Test. in haar
dépôt verkrijgbaar te stollen, is in slrijd zoowel met
276 STELLINGEN.
de statuten als met de antecedenten van het genoot-
schap.
XVII.
Eene goed georganiseerde uitbesteding der weezen
is te verkiezen boven de opleiding in weeshuizen.
XVIII.
Niet zoozeer het christelijk geloof, als wel het
christelijk gevoel verzet zich tegen de crematie.
XIX.
De strafbepalingen van Artt. 199 en 200 G. P.,
in zake „het bedienen der godsdienstige plechtig-
heden van een huwelijk\'* zijn af te keuren.
XX.
Bij pogingen lot kerkzuivering worde niet uit hel
oog verloren het beginsel dat aan Exod. XXlll: 30
ten grondslag ligt.
■ \' ■
> >~
■ -J» ■■ <>■ ■
.ia"-
■ ■ . t y
\' .\' f- | |
- - ife.\'\'! |
• - À t |
• 7 - |
■iÜ |
!, .T.; |
. " • ■ f ; ■■ i.
-ocr page 294-\'vr-\'/ï-f\'*
-■jtài"« ■
\'jt.\'
-ocr page 295-\'V-Z- \'
Wi
■ i Ji. •
-ocr page 296-*