209
[^.i^JêjS
yj
f
%
C BRUIJN.
WISSEL-INTERVENTIE
d
\'9?
-ocr page 2-J\' . H ■ - .
I- "V:
■\'m
-
m^mmi
■ \'. îSiUlP
-ocr page 3-\'-.mi
■\'ê
i
r-.l- \'
1."
- , J
- s .\'■il j/->P"v" | |
/ | |
m- | |
m |
tVi-m-
v \' • . ..\'ih!
WISSEL-INTERVENTIE.
-ocr page 6-A Ç ^ f^y
m
\'\'S»?-
r-/
^ (
"fVr
m
■Jtt.
^ mi
-ocr page 7-TBB VBBKBIJ&ING VAN DEU GEAAD
AAN DE EIJKSUNIVEESITEIT TE UTEECHT,
MET VEBGTJNNING TAN DEN BECTOB MA&NIEICrS
HOOGLEEKAAR IN DE ÏACULTEIÏ DER GODGELEERDHEID,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,
OP TOOBtoEACHT DEB BECHTSGELEEEDB EACULTEIT ,
TE ■VBRIDEIDIGEXsr
■i
op DINSDAG 2 JULI 1878, des namiddags ten 1 ure.
GEBOBEN TE WEESP.
UTRECHT
J. DE KRUYFF
1878.
-7% | |
m | |
pfe\'?/. | |
As-- | |
ri |
^^AN MIJNE pUDERS
AAN DE NAGEDACHTENIS VAN
HAAR
die mijne Vrouw zou zijn geworden.
-ocr page 10- -ocr page 11-Blz.
Inleiding..............• 1—11
HOOFDSTUK I.
Acceptatie ter eere............13—31
HOOFDSTUK II.
Betaling ter eere.............32—44
HOOFDSTUK III.
Het noodadres..............45—67
Stellingen . ............71—75
-ocr page 12-- •y--. ••
WM*
De wissel is waarscliijnlijk ontstaan in de twaalfde eeuw,
in de door haren uitgebreiden handel bloeijende steden van
Noord-Italie Een overwegende invloed op den toen-
maligen wereldhandel werd uitgeoefend door de Italiaansclie
wisselaars, die er Imn hoofdberoep van maakten, aan hem
van wien zij een som gelds ontvingen, of aan diens last-
hebber, het aequivalent in een andere muntsoort op een
andere plaats te doen uitbetalen. Hiertoe vestigden zij in
verschillende bnitenlandsche handelsplaatsen, waar de uit-
betaling van het aequivalent meestal verlangd werd, kan-
toren om hun handelshuis in die plaatsen te vertegen-
woordigen "). Zoolang de betrokkene de vertegenwoordiger
van den trekker was, bestond er Aveinig gevaar, dat de
beloofde betaling zou nitblyven; voor tusschenkomst van
Eafhael de Turei, Disp. T, Q,u. 4, aangeliaald bij
Biener, Wechselreclitliche Abliandluiigen, pag. 4.
2) Vg. Kdntze, Deutsches Wechselrecht, Erster Exkurs,
pag. 129 sq.
1
-ocr page 14-2
feéil ander, die in de plaats van den betrokkene ter ëerê
van den trekker betaalde, voor interventie derhalve, was
er toen geen aanleiding.
De behoefte hieraan ontstond eerst, toen de wissel
zich meer had ontwikkeld, iets waartoe de vestiging en
inrichting van de missen en jaarmarkten, vooral die van
Lyon en Besançon, veel bydroegen. \') Daar kwamen op
geregelde tijden de kooplieden uit de meest verwyderde
plaatsen samen om hunnen wisselhandel uit te oefenen,
overeenkomstig bepaalde voorschriften , vastgesteld door de
Consnles Mercatorum, aan wie de leiding der mis was
toevertrouwd.
De meeste wissels werden nu betaalbaar gesteld opeen
jaarmarkt. Aan de betaling ging vooraf de acceptatie,
een gevolg van de wijze, waarop de kooplieden hunne
vorderingen onder elkander verrekenden; acceptatie stond
in zekeren zin met betaling gelijk, zoodat hij die niet
accepteeren wilde, daardoor de betaling weigerde. ") Ook
nadat de missen niet meer gehouden werden, bleef toch
de acceptatie als een afzonderlijke handeling bestaan,
met liet rechtsgevolg, dat door te accepteeren de betrok-
kene zich tot betaling verbindt ; in te staan voor de
acceptatie van den betrokkene werd gerekend te behooren
tot de verplichtingen des trekkers. De wissels werden
\') Vg. Kuntze t. a. p. pag. 148.
2) Vg. Premery, Etudes de droit comm. pag. 102.
-ocr page 15-weldra niet meei* uitsluitend op correspondenten van don
trekker, maar ook en veelal op vreemde handelshuizen
getrokken ; meermalen bleef nu de betalingsbelofte door
den trekker gegeven ten gevolge van de weigering van
den betrokkene onvervuld en dan traden dikwijls, om
het crediet van den trekker te sparen, bevriende perso-
nen op, die ter eere van den wisselbrief in de plaats van
den betrokkene betaalden, en vooral nadat de acceptatie als
afzonderlijke handeling zich van de betaling had afgeschei-
den , was de tusschenkomst van een derde somtijds zeer
gewenscht. Door de betaling ter eere trad de derde in
de rechten van den betaalden houder tegen dengene,
te wiens eere hij betaald had. \')
Naar de meening van Biener 2) ontstond de interven-
tie in de zestiende eeuw. In de wisselwet van Bologna
van 1569 komt, evenmin als in de Statuta Bononiae van
1454, eenige bepaling daarvan voor. Daarentegen wor-
den in de Rotae Genuae Decisiones ■\'\') onderscheidene
gevallen van interventie vermeld , terwijl de Statuta Ge-
nuae 1) evenals de Capitula feriarum Bezenzonensium wijd-
1) Vg. Rotae Genuae Decis VI n«. 7, XXXII n". 1 en 2;
Statuta Genuae Lib. IV, cap. 14; Scaccia, Tractatus de Gambio,
§ 3 gl. 5 n°. 364.
T. a. p. pag. 114. Vg. Kuntze t. a. p. pag. 156.
Decisiones VI, XIX, XXIII, XXX, XXXII, XLL
Liber IV, cap. 14.
5) Artt. 84, 35, o. a. te vinden bij Phoonsen, Wisselstijl
tot Amsterdam.
1*
-ocr page 16-loopige bepalingen bevatten over het solverê supra pro*
testum. Bekend is, dat ons Vaderland niet achterbleef,
waar het zaken van koophandel gold; wat het instituut
van den wissel betreft, worden dan ook vele bepalingen
gevonden in de costumen, keuren en ordonnantiën van
onze koopsteden. De costumen van Antwerpen van 1578\')
bevatten er eene over de interventie. Ook de Groot
vermeldt de betaling ter eere, terwijl Phooïtsen uit-
voerig handelt „van het accepteeren van wisselbrieven
sopra protest" en „van de voldoening der wisselbrieven
sopra protest van non betaling.^\'
Voorzag de trekker de weigering van den betrokkene,
dan verzocht hij reeds vooraf een ander, op de betalings-
plaats woonachtig, in dat geval ter eere van den wissel-
brief te betalen, welk verzoek in den regel buiten den
wissel om geschiedde. Later ontstond de gewoonte om in
den wissel in een zoogenaamd noodadres iemand aan te
wijzen tot wien de houder, indiende betrokkene weigerde,
zich moest wenden. Deze noodadressen schynen eerst in
de achttiende eeuw in gebruik te zijn gekomen Wel
Cap. 55. Art. 5. Zie ook Costumen van Amsterdam, Cap. 50
art. 10, 11.
Inleiding tot de Hollandsche Eechtsgeleerdheid. Boek III,
deel 13, § 3. Zie ook van Leeuwen, Rooms-Hollands-Reclit,
4, 37. § 4.
3) Wisselstijl tot Amsterdam. Cap. XII en Cap. XVIII.
4) Vg. Fremeï t. a. p. pag. 153.
FF
5
schijnt in de Capitula feriarum Bezenzonensium i) van een
noodadres sprake te zijn, wel zegt Raphael de ïurri 2)
dat de wissel kon worden geaccepteerd en betaald pro
honore literarum et super protestu door een derde, licet
ipsi literae non fuerint directae, maar dat althans vóór de
achttiende eeuw van noodadressen geen veelvuldig gebruik
werd gemaakt, kan blijken uit het feit dat in de beroemde
fransche ordonnantie van 1673 daarvan geen melding ge-
maakt wordt.
Fremebij merkt op, dat Pothiek de eerste rechts-
geleerde is, die melding maakt van het gebruik om in
den wissel een noodadres aan te wijzen. Deze geleerde
schrijver, wiens werken van een overwegenden invloed
geweest zyn op de samenstelling der fransche Codes en
daardoor op de Nederlandsche wetboeken, stelt de vraag
of de houder verplicht is bij non-betaling tegen het
noodadres te protesteeren, een vraag onder vigneur der
Ordonnantie van 1673 voor verschillende beantwoording
\') Art. 35.
2) Disp. II, Qu 2 n". 1, aangehaald bij Kuntze t. a. p.
pag. 164.
Fremery t. a. p. pag. 153.
") PoTHiEii, Contrat de Change, n°. 137.
vatbaar. Poxhibr is van oordeel, dat de Ordonnantie,
waar zij voorschrijft, dat de houder moet protesteeren,
zonder nader aan te wyzen tegen wie, bedoelt dat een
protest moet worden opgemaakt tegen hen, die in den
wissel tot betaling zijn aangewezen en tot deze behoort
zoowel het noodadres als de betrokkene. Hy beschouwt
den in het noodadres aangewezene als een tweeden betrok-
kene, die evenals de betrokkene, doch alleen voor het
geval dat deze mocht weigeren, tot vervulling der wissel-
belofte geroepen is. Het plaatsen van een noodadres op
den wissel is het aanwijzen in den wissel van een tweeden
betalingsweg, dien de houder moet bewandelen, wanneer
hij van den betrokkene geen betaling kan verkrijgen.
Die een wissel, waarop een noodadres staat, aanneemt
kent de bedoeling, waarmede het op den wissel gesteld
is; door de aanneming daarvan neemt hij de verplichting
op zich, aan die bedoehng zooveel mogelijk gevolg te
geven; wanneer hy bij weigering van den betrokkene,
zich niet tot het noodadres wendt, dan heeft hij niet
aan zijn verplichtingen voldaan en alsdan is de trekker
tot schadevergoeding ongehouden.
De verhouding tusschen den trekker en het noodadres
is dezelfde als die tusschen den trekker en den betrokkene;
degene die in het noodadres is aangewezen vervult, even-
als de betrokkene, door te betalen een verplichting in
den wissel vervat.
PoTHiEB beschouwt de betaling door het noodadres niet
als een betahng ter eere, zooals duidelijk blijkt uit
hetgeen door hem gezegd wordt, waar hij de vraag be-
handelt door w^ie een wissel betaald kan worden i). Op één
lijn met den betrokkene stelt hij „les personnes indiquées
dans la lettre en cas d\'absence ou de refus de celui sur
qui la lettre est tirée;" eerst daarna spreekt hij van beta-
ling „mais seulement en cas de protêt par quelque personne
que ce soit pour faire honneur au tireur ou à quelqu\'un des en-
dosseurs," en dezen alleen acht hij door de betaling ge-
snbrogeerd in al de rechten van den houder, een regel
te gelijk met de betaling ter eere ontstaan en ook in de
Ordonnantie van 1673 gehuldigd
De Code de Commerce, die geheel steunt op de Ordon-
nantie van 1673 maar in sommige opzichten aangevuld
is uit de werken der rechtsgeleerden van dien tijd, onder
wie PoTHiER de eerste plaats inneemt, heeft van het
noodadres dezelfde opvatting als deze schrijver. Dit blijkt
vooreerst uit het ontbreken van elke van Pothibrs leer
afwijkende bepahng, en verder ook hieruit, dat in de
discussien over het wetboek geen enkele aanwijzing te
vinden is, die ons recht geeft aan te nemen, dat men
die leer heeft willen verwerpen. In den Code de Com-
merce komen slechts een paar bepalingen voor, waaruit
bhjkt dat aan zijn samenstellers het noodadres niet onbe-
kend was.
Artt. 173 en 174 spreken daarvan. Het eerstgenoemde
\') PoTHiEE t. a. p. n». 170.
Titel V art. 3. Zie ook Pothier t. a. p. n". 171.
-ocr page 20-artikel schrijft voor, dat in geval van non-betaling de
houder moet protesteeren ook „au domicile des personnes
indiquées par la lettre de change pour la payer au besoin."
Hierdoor is de door Pothiee behandelde strijdvraag
overeenkomstig het door hem ontwikkelde gevoelen beslist.
In het genoemde artikel wordt het noodadres van den
acceptant ter eere duidelijk onderscheiden, en uit de volg-
orde , waarin de personen, tegen wie het protest moet
worden opgemaakt, aldaar genoemd worden, blijkt dat
voor tusschenkomst van een derde eerst aanleiding is,
nadat ook de ia het noodadres aangewezene weigerachtig
is bevonden. En art. 174 bepaalt dat de akte van protest
moet bevatten „la transcription littérale de la lettre de
change, de l\'acceptation, des endossemens et des recom-
mandations qui y sont indiquées" hetgeen een noodzakelijk
gevolg is van het voorafgaande artikel en waardoor be-
wezen wordt dat de noodadressen niet zijn voorbijgezien.
De Code de Commerce is de trechter geweest, waardoor
de leer van Pothibr omtrent den wissel grootendeels,
behoudens belangrijke afwijkingen in de toepassing, in
ons Wetboek van Koophandel is overgegaan Ook in dat
Wetboek is aan het noodadres geen uitvoerige behandeling
ten deel gevallen ; slechts in één artikel wordt er melding
van gemaakt, namelijk in art. 181, waarvan de eerste
alinea het volgende inhoudt :
O T. a. p. n°. 137.
Vg. VooBDüiN, Deel VIII. pag. 485 en 494.
-ocr page 21-„De houder is, bij weigering van den betrokkene,
verplicht de betaling af te vragen aan dengene, die den
wisselbrief ter eere heeft geaccepteerd, of aan wien dezelve,
volgens het daarin vermelde, in geval van nood, ter
acceptatie of ter betaling is aanbevolen."
Bij de lezing van dit artikel doet zich de vraag voor of
de houder, nadat de betrokkene geweigerd heeft te betalen,
dadelijk zich tot den acceptant ter eere kan wenden, zonder,
dat hy verplicht is alvorens aan het noodadres betaling
af te vragen. De redactie van het artikel schijnt aanlei-
ding te geven tot een bevestigende beantwoording dezer
vraag en het „Ubi lex non distinguit a nobis non est dis-
tinguendum" kan ook hier van toepassing worden geacht.
Toch zouden wij op dezen enkelen grond niet bevesti-
gend durven antwoorden maar op grond van den aard
van het noodadres, ook volgens het Wetboek van Koop-
handel, meer tot het geven van een ontkennend antwoord
geneigd zijn. In de beraadslaging over dit wetboek,
zooals wij die bij Yoorduin vinden opgeteekend, is geen
spoor te vinden, dat in onze wetgevende vergadering
het noodadres is ter sprake gekomen, en wij mogen
daarom aannemen dat in dit opzicht ons wetboek even-
min als de Code de Commerce van Pothiers leer is
afgeweken. Trouwens ons artikel, dat een onderscheid
maakt tusschen noodadres en acceptant ter eere, be-
vestigt dit.
Het noodadres is derhalve ook naar onze wetgeving een
clausule in den wissel, waaraan vóór alles moet worden
10
voldaan, eerst daarna kan er van tusschenkomst door een
derde, van interventie ter eere sprake zijn
Is deze beschouwing juist, dan volgt hieruit met nood-
wendigheid , dat de bepalingen, die in het Wetboek van
Koophandel worden gevonden over de acceptatie en de
betaling ter eere niet van toepassing zijn op de nood-
adressen , daar de acceptatie en de betahng door een
noodadres dan niet is een acceptatie en een betaling ter
eere. De noodadressen zijn derhalve aan andere regelen
onderworpen. Deze opvatting, die ook voorkomt in de
■werken van oudere Duitsclie schrijvers is niet meer
die van den nieuweren tijd, zooals zij gehuldigd wordt
0. a. in de Allgemeine Deutsche Wechselordnung. Deze
wet, waardoor aan Duitschland een eenvormig wisselrecht
gegeven werd , vat de acceptatie en de betahng door het
noodadres op als een acceptatie en betaling ter eere; zij
behandelt *) het noodadres en de interventie ter eere in
den titel van interventie , die zich dan splitst in twee
Vg. Holtius, Deel I. bl. 380.
2) Artt. 131—129, 147. 170—174, 181. W. v. K.
Vg. Bender, Grundsätze des Deutschen Handlungs-Eechts,
II. ^ 371. (Darrastadt 1838); Pohls, Wechselrecht, § 366
(Hamburg 1839).
0 Titel IX, artt. 56—65.
-ocr page 23-11
afdeelingen , de eerste aan de aeceptatie, de tweede aan
de betaling gewijd. Wij stellen ons voor in de volgende
bladzijden de bepalingen over acceptatie en betaling ter
eere, die in ons Wetboek van Koophandel worden ge-
vonden , na te gaan, waaraan wy vervolgens eenige be-
schouwingen over het noodadres, ook in verband met de
nieuwere opvatting daarvan, wenschen toe te voegen.
ACCEPTATIE TER EERE.
De trekker belooft — en elke endossant -treedt tot die
belofte toe — dat de betrokkene den wissel, indien deze
hem ter acceptatie aangeboden wordt, accepteeren en op
den vervaldag betalen zal.
De honder is tot het vragen van acceptatie in den
regel niet verplicht; wil hy den vervaldag afwachten,
ook zonder dat de wissel geaccepteerd is, dan kan hij
toch betaling vorderen. Gewoonlijk echter zal een wissel
zoo spoedig mogelijk ter acceptatie aangeboden worden ,
omdat de betrokkene door te accepteeren zich tot betaling
verbindt en daardoor de zekerheid, dat de wissel zal
worden betaald, verhoogd, zyn omloop bevorderd wordt.
Indien nu de betrokkene weigert te accepteeren, dan kan
de houder borgstelling vragen, dat de wissel op den ver-
valdag zal worden betaald, van hen die voor de accep-
tatie hebben ingestaan , en trekker en endossanten zijn
tot het geven daarvan verphcht op vertooning van het
13
protest van non-acceptatie, waardoor de weigering van
den betrokkene bewezen wordt, en-hetwelk de houder,
althans indien hij van zijn regresrecht gebruik wil maken,
op behoorlyke wijze door een bevoegden ambtenaar moet
doen opmaken. Door het nemen van regres ontstaan
voor de verschillende belanghebbenden moeiten en onaan-
genaamheden van allerlei aard; deze af te wenden,
den houder van het uitoefenen van zijn regresrecht te
doen afzien beoogt de acceptatie ter eere; de behoeften
van den handel deden de gewoonte ontstaan, dat een
ander, bij weigering van den betrokkene in diens plaats
den wissel ter eere van een der wisselschuldenaars accep-
teerde, met het doel den in zijn loop gestoorden wissel
staande te houden en het nemen van regres te voor-
komen. De acceptant ter eere neemt de verplichting op
zich den wissel te betalen, voor het geval dat de betrok-
kene op den vervaldag betahng weigert; door het accept
ter eere heeft de houder wisselrechtelijk dezelfde zekerheid
dat hij betaling zal erlangen alsof de betrokkene geac-
cepteerd had. Maar geenszins feitelijk. Het is den houder
niet onverschillig, uit wiens accept hij kan vorderen ; hij
had recht op de acceptatie van den betrokkene, op die
voorwaarde had hij den wissel aangenomen; hij stelde
vertrouwen in den betrokkene, althans in den trekker,
wiens borgstelling eventueel de beloofde acceptatie zou
vervangen; het is mogelijk, dat hij in den acceptant ter
eere geen vertrouwen heeft — ook een insolied persoon
kan zijn tusschenkomst aanbieden — de billijkheid eischt
14
derhalve den houder de bevoegdheid te geven een aan-
geboden acceptatie ter eere te weigeren, of waar de wet
hem zulks niet toestaat, het althans van hem te laten
afhangen, welke waarde hij aan de hem opgedrongen
acceptatie wil hechten. De meeste wetgevingen hebben
aan dien eisch der billijkheid voldaan, hoewel niet allen
op dezelfde wijze. In navolging van den Code de Com-
merce is, volgens het Wetboek van Koophandel"), indien
een wisselbrief van non acceptatie geprotesteerd wordt, een
ander tot acceptatie ter eere gerechtigd, waartegenover de
verplichting van den houder staat om deze toe te laten
maar niettegenstaande alle acceptatiën door een ander ter
eere gedaan, behoudt de houder van den wisselbrief al
zijn recht tegen den trekker en de endossanten, uit hoofde
der non-acceptatie van dengene op wien de wisselbrief ge-
trokken was. De Allgemeine Deutsche Wechselord-
nung \'\') geeft den houder de bevoegdheid een aangeboden
acceptatie ter eere te weigeren, maar wanneer hy deze
aanneemt, dan geldt zij als gewone acceptatie en heeft hij
geen recht op borgsteUing.
Aan het stelsel der Duitsche wet zouden wy de voorkeur
geven. Wanneer iemand, die vertrouwen verdient, wil accep-
teeren ter eere, dan zal de houder diens aanbod niet
1) Artt. 136, 138;
2) Art. 131.
3) Art. 138 W. V. K.
Artt. 57, 61.
15
Weigeren, omdat het in zijn belang is, dat dé wissel ge-
accepteerd wordt; de waarborgen, die de nieuwe wissel-
schuldenaar hem geeft, wegen geheel op tegen het regres-
recht, dat hij verliest; volgens art. 128.W. v. K. behoudt hij dit
recht, maar zal hij het in zulk een geval uitoefenen ? Hij zal
het veeleer ongebruikt laten. Maar de acceptant ter eere
kan tailleeren ? Het wordt niet betwist, in dit geval
echter kan ook in het andere stelsel borgstelling gevor-
derd worden \'), vpant de acceptant ter eere staat tot den
houder in dezelfde betrekking als de gewone acceptant 2).
Wanneer de houder geen vertrouwen stelt in hem die
de acceptatie ter eere aanbiedt, dan zal hij hem afwijzen
en van trekker en endossanten borgstelling vorderen. _
Yolgens het Nederlandsche stelsel zal hij dit laatste even-
eens doen, maar tot afwijzing van den intervenient mist
hij de bevoegdheid; diens handteekening zal op den wissel
voorkomen, zonder dat hij eenige waarde daaraan hecht;
het zal zijn alsof de wissel niet was geaccepteerd, behalve
dat nu op den houder de verplichting rust, indien de be-
trokkene op den vervaldag de betaling weigert, deze van
den hem opgedrongen eere-acceptant af te vragen en bij
weigering ook tegen dezen protest te doen opmaken, »)
waartegenover echter —■ wij zullen het niet voorbijzien —
1) Art. 29, A. D. W. O.
") Art. 59, A. D. W. O.
3) Art. 181 W. v. K.
16
de geringe kans staat, dat hij van dezen betaling ont-
vangt. In de gevolgen derhalve verschillen beide stelsels
weinig; wij achten het stelsel der Duitsche wet echter
eenvoudiger. Maar wat ons vooral tot dat stelsel aantrekt
is, dat het volkomen overeenstemt met de algemeene
rechtsbegmselen; ten opzichte van den houder treedt de
acceptant ter eere in de plaats, die de betrokkene had
moeten innemen ; er heeft verandering plaats in den per-
soon van den schuldenaar en hiertoe is de toestemming
van den schuldeischer noodig. [s de houder niet bevoegd
een aangeboden acceptatie ter eere te weigeren, dan wordt
hij genoodzaakt tegen zijn wil een persoon, die zich aan
hem opdringt, als zijn schuldenaar te erkennen, terwijl
hij recht had te verwachten, dat de betrokkene zyn
scliuldenaar worden zou, en al worden nu de nadeelen,
die daaruit voor hem zouden kunnen ontstaan, wegge-
nomen, door de bepaling van art. 128 K., dat hem
zijn regresrecht laat behouden, het moet in een wet wor-
den toegejuicht, wanneer zij de rechtvaardigheid betracht
zonder de algemeene rechtsbeginselen te miskennen.
Indien de houder niet verplicht is de aangeboden accep-
tatie ter eere aan te nemen, dan heeft hij ook, indien
meerdere personen zich aanbieden, de beslissing, wiens
tusschenkomst hij zich wil laten welgevallen, tenzij hij
mocht verkiezen allen af te wijzen. Door de afwijzing
van anderen kan voor den toegelatene nimmer eenig na-
deel ontstaan. Bepalingen, die den voorrang regelen,
indien onderscheidene personen zich tot acceptatie ter eere
17
aanbieden, zijn dan ook in de Allgemeine Deutsche Wech-
selordnung niet te vinden. In het Wetboek van Koop-
handel zijn niet minder dan vier artikelen daaraan
gewijd, in afwijking van den Code de Commerce, die geen
voorschriften over den voorrang bij acceptatie ter eere
bevat. De zevende afdeeling van onze wetgevende ver-
gadering wilde deze artikelen weggelaten hebben en ze
vervangen zien door één enkel artikel dat bij een aanbod
van meerderen steeds aan den houder de keuze liet. „Men
heeft," antwoordde de Eegeering, „ten opzichte der inter-
ven tiën het stelsel gevolgd, dat in de meeste handelssteden
,van Europa wordt in acht genomen"
liet stelsel der zevende afdeeling schijnt ons echter
niet zoo geheel onaannemelijk toe. Door het nu aange-
nomen stelsel wordt in sommige gevallen het tegenover-
gestelde verkregen van hetgeen wordt beoogd; het doel
der acceptatie ter eere is het voorkomen van regres; door
den houder de keuze van den persoon, die accepteeren
zal, te ontnemen, kan nu en dan het nemen van regres
bevorderd worden ■•).
mÊm
1) Artt. 122—135.
") VooRDUiN, deel VIII. p. 587.
VooRDUiN, t. a. p.
Een voorbeeld: A. en B. bieden zicli aan tot acceptatie van
een wissel, A. ter eere van den trekker, B. ter eere van een
endossant. Nu is A. gerechtigd (art. 133). De houder stelt in
A. geen vertrouwen en neemt regres volgens art. 128. B. daar-
entegen geniet het volle vertrouwen, de houder zou met diens
2
-ocr page 30-18
Artt. 122—125 W. v. K. regelen de orde, die moet
worden in acht genomen, indien meerderen zich aanbieden
een wissel ter eere van een der wisselschuldenaars te ac-
cepteeren. Door welke beginselen heeft de wetgever zich
bij deze regehng laten leiden om haar te doen beantwoor-
den aan het doel, dat de acceptatie ter eere tracht te
bereiken, namelijk het nemen van regres te voor-
komen , althans te verminderen ? Bij zijn poging daartoe
is hij uitgegaan van twee beginselen, waarvan het eene
ondergeschikt is aan het andere, in dier voege dat het
tweede niet in aanmerking komt zoolang het eerste toe-
passing kan vinden. In de eerste plaats geldt „Hij wiens
betaling de meeste wisselschuldenaars bevrijdt heeft de
voorkeur" daarna: Hij die van last voorzien is gaat
voor hem, die zich uit eigen beweging ter acceptatie aan-
biedt Art 122 bevat de toepassing van den eersten
regel, de tweede wordt in art. 124 uitgesproken. Staan
de verschillende personen, die hunne tusschenkomst aan-
bieden, volkomen gelijk, dan verblijft volgens art. 123,
de keuze aan den houder, die onder gelijke omstandig-
heden — art. 125 bepaalt het uitdrukkelijk — zich zeiven
de voorkeur mag geven. De opmerking mag niet achter-
accept genoegen hebben genomen en van het nemen van regres
hebben afgezien.
Wij verstaan hieronder een last gegeven buiten den wissel
om. Zie onze Inleiding §§ 3, 3. Holtius t. a. p.
2) Vg. Kist, Beginselen van handelsrecht. Dl. II. pag. 188.
uitgave).
19
wege blyven, dat uit de beide laatstgenoemde artikelen
noodwendig voortvloeit, dat de houder slechts één accep-
tatie ter eere behoeft toe te laten; waaruit echter niet
volgt, dat hij tot afwijzing der overige zou zijn verplicht;
op één wissel kunnen meerdere eere-accepten voorkomen,
maar hierover nader in het volgende hoofdstuk, vfanneer
wij de betaling ter eere behandelen.
Yolgens art. 122 zijn „indien zich onderscheidene per-
sonen tot de acceptatie ter eere opdoen" daartoe bij voor-
keur in de volgende orde gerechtigd:
1". Zij die den wissel accepteeren ter eere van den
trekker, of -van dengene voor wiens rekening de-
zelve getrokken is.
2". Zij die zulks willen doen ter eere van den nemer.
3°. Zij die zulks willen doen ter eere van vroegere
endossanten.
Indien van twee personen de een ter eere van den
trekker, de andere ter eere van hem voor wiens rekening
getrokken is wil accepteeren, wie van hen is dan daartoe
gerechtigd ? Deze vraag wordt in verschillenden zin beant-
woord. Assek c. s. \') zeggen: „Hij die wil interveniee-
ren ter eere van hem voor wiens rekening getrokken is,
heeft de voorkeur boven hem, die zich ter eere van den
trekker ter acceptatie aanbiedt, want wanneer voor den
trekker betaald wordt, heeft deze nog altijd een rechts-
vordering tegen hem voor wiens rekening hij getrokken
1) Asser c. s. Aant. op art. 123.
2*
-ocr page 32-20
heeft; terwijl wanneer voor dezen laatsten betaald is de
wisselschuld in allen deele is te niet gegaan," Aan Kist ,
die vroeger \') met het tegenovergestelde gevoelen zich ver-
eenigde „want de wet onderscheidt niet en noemt beiden
in dezelfde orde; de betrekking tusschen den trekker en
dengene, voor wiens rekening getrokken is, ligt geheel
buiten den wissel en geeft tot geen wisselactie aanlei-
ding, zoodat door de acceptatie ter eere van hem, voor
wiens rekening getrokken is, niet meer wisselschulde-
naars bevrijd worden, dan door die ter eere des trek-
kers" ") komt thans de vraag twijfelachtig voor , daar
het niet te ontkennen (is) dat bij interventie ter eere
van hem, voor wiens rekening getrokken is, ook de
actie van den houder tegen den trekker, waarin de in-
tervenient volgens art. 171 gesubrogeerd wordt, te niet
moet gaan" *). Dit laatste is, dunkt my aan twijfel onder-
hevig. Indien een wisselbrief van non-acceptatie geprote-
steerd wordt, kan de houder regres nemen op trekker en
endossanten, die voor de acceptatie van den betrokkene
hebben ingestaan. De houder heeft geen regresactie
tegen hem voor wiens rekening getrokken is, omdat deze
\') Beginselen van wisselrecht, bl. 100.
-) Woorden van Kist t. a. p.
Beginselen van Handelsrecht, Dl. II. bl. 189 (der tweede
uitgave.)
\'i) Woorden van Kist t. a. p.
De actie van art. 200 W. v. K. is geen wisselactie. Zie
Kist t. a. p. bl. 270.
21
tegenover hem geen verplichting op zich genomen, omdat
deze de acceptatie van den betrokkene niet beloofd heeft.
Hij staat geheel buiten het wisselverband ; hem kent in
vele gevallen behalve de trekker nog alleen de betrokkene,
daar zijn naam in den regel in den wissel niet genoemd,
maar slechts met initialen aangewezen wordt, omdat het
alleen voor den betrokkene van belang kan zijn te
weten, wie tot fondsbezorging gehouden is \'). Verplich-
tingen uit den wissel bestaan voor hem niet; rechten
uit den wissel zijn derhalve tegen hem niet te verkrijgen.
Te intervenieeren ter eere van iemand die niet regres-
plichtig is schijnt ongerijmd. De wet erkent echter de
mogelijkheid van deze ongerymdheid. De eenige verkla-
ring hiervan is deze, dat de wet de interventie ter eere van
hem voor wiens rekening getrokken is beschouwt als een
interventie ter eere van hem die dezen wisselrechtelijk
vertegenwoordigt d. w. z. ter eere van den trekker. De
gevolgen van beide interventiën zijn dan volkomen dezelfde.
Het antwoord op de gestelde vraag is: dan verblijft de
keuze aan den houder, want beide personen bieden zich
aan ter acceptatie ter eere van denzelfden persoon
De wet wijst de orde aan, waarin de onderscheidene
personen, die zich aanbieden tot acceptatie ter eere, daar-
toe gerechtigd zijn. De vraag doet zich voor, welke zijn
\') Art. 106 W. V. K.
") Zie nog Diephüis, Handboek. Deel I, bl. 205. Noot 4
(der eerste uitgave); Holtiüs I, bl. 331 en v.
22
de gevolgen, wanneer dit wettelijk voorschrift wordt ver-
onachtzaamd, wanneer een beter gerechtigde wordt uit-
gesloten door een ander, die eerst na hem in aanmerking
moest komen ? De wet wijst die gevolgen niet aan. ISTaar
onze meening kan voor den houder, die deze acceptatie
ter eere aanneemt nimmer eenig nadeel daaruit ontstaan.
Hij is verplicht één acceptatie ter eere aan te nemen \'),
maar geenszins tot een onderzoek, of misschien een beter
gerechtigde tot acceptatie bereid is, gehouden.
Anders is het echter ten opzichte van den acceptant,
die wel degelijk verplicht is toe te zien of door zijn
acceptatie ook een beter gerechtigde wordt uitgesloten.
Yoor de nadeelen die uit zijn wederrechtelijke daad ont-
staan is hij aansprakelijk en tot vergoeding der daardoor
geleden schade gehouden. Eerst op den vervaldag blijkt
of er werkelijk schade geleden wordt en deze zal volko-
men vergoed zyn indien de acceptant ter eere, wanneer
hij betaalt, zijn regresactie verliest tegen hen die bevrijd
zouden zijn, indien de betaling ter eere zoude geschied
zijn door hem die tot acceptatie ter eere gerechtigd was.
Grold in ons recht de regel van art. 61 A. D. W. O. , dat door
de acceptatie ter eere het recht om zekerheid te vragen
voor de betaling op den vervaldag, vervalt voor de volgheden
van hem, te wiens eere geaccepteerd is, maar voor dezen
laatsten en zijn voorheden behouden blijft, dan zou reeds
De gevolgen die voor den houder ontstaan, indien hij deze
weigert, stippen wij later aan.
23
vóór den vervaldag schade kunnen ontstaan door de uit-
sluiting van een beter gerechtigde. Maar het nemen van
regres tot borgstelling is onafhankelijk van de acceptatie
ter eere; de houder behoudt, volgens art, 128, zijn
recht tegen trekker en endossanten en de wijze , waarop
hy van zyn recht gebruik wil maken, is van invloed op
dat der verschillende wisselschuldenaars.
Acceptatie ter eere vooronderstelt een weigering van
den betrokkene. Indien deze accepteert, dan bestaat er
geen aanleiding tot het nemen van regres en zonder dit
is de tusschenkomst van een derde niet mogelijk. Eerst
dan , wanneer de betrokkene de verlangde acceptatie ge-
heel of ten deele weigert of slechts voorwaardelijk accep-
teeren wil, kan een derde zich aanbieden om den wissel
te accepteeren ter eere van een der wisselschuldenaars.
Vóór dien tijd is zijn aanbod niet gerechtvaardigd. De
weigering van den betrokkene wordt bewezen door het
protest van non-acceptatie; zonder het bestaan van dit
protest zal ook de derde zyn recht tot tusschenkomst niet
kunnen aantoonen. Moet het protest opgemaakt zijn om
te kunnen accepteeren ter eere of is deze ook mogelyk
tijdens de opmaking van het protest? De woorden der
wet zijn duidelijk ; art. 121 W. v. K. zegt „indien het
protest loordt opgemaakt," niet indien het protest is op-
gemaakt. Bevestigd wordt zulks door den franschen tekst
van het Wetboek van 1830 , waarvan art. 97, overeen-
komende met art. 126 C. de O», zegt „lors du protêt."
24
Ook spreekt art. 126 W. v. K. van de mogelijkheid
om in de akte van protest melding te maken van de
acceptatie ter eere \'). Daarenboven, het protest dient
slechts tot bevrijs der weigering; de acceptatie ter eere
is mogelijk, zoodra de betrokkene weigert en dit ge-
schiedt wanneer hij op de vraag, hem door een bevoeg-
den ambtenaar gedaan, of hij tot acceptatie bereid is,
een weigerend antwoord gegeven heeft. De voltooiing
van het protest van non-acceptatie af te wachten is der-
halve niet noodzakelijk voor hem die ter eere wil accep-
teeren en hij zal tot acceptatie ter eere kunnen worden
toegelaten uiterlijk tot aan de verzending van het protest,
want in de akte van protest of achter deze moet van de
acceptatie ter eere melding worden gemaakt
Wie is tot acceptatie ter eere bevoegd ? In het alge-
meen ieder die verbintenissen kan aangaan. Pardessus
maakt een uitzondering voor hen, die in het wisselver-
band staan en verklaart zoowel den trekker als de endos-
santen onbevoegd. Voor het fransche recht achten wij
zijn gevoelen juist, maar op grond van art. 125^". v. K.,
dat „den houder een even gelijke aanspraak als elk ander
op zoodanige vereering" toekent, komen wy voor ons
recht tot een andere beslissing. Zal toch de acceptatie
1) Vg. diephuis t. a. p. bl. 204. Noot 8.
Vg. Holtius t. a. p. bl. 326.
■\') Cours de droit commercial (sixième édition). Tome I. u". 884.
25
van den houder eenige uitwerking kunnen hebben, dan moet
hy den wissel aan een ander overdragen; de acceptant
ter eere is dan tevens endossant. Aan dit stelsel geven
wij de voorkeur. De acceptatie van een endossant — met
de noodzakelijke beperking , dat hij slechts ter eere van den
trekker of van vroegere endossanten accepteeren kan -
zal in vele gevallen het nemen van regres voorkomen of
althans zeer inkorten en dit is het eenige doel van de
acceptatie ter eere. Yoor den houder ontstaan daaruit
geen nadeelen; hij behoudt, ook wanneer een endossant
ter eere accepteert, zijn recht op borgstelling volgens art.
128 W. v. K., terwijl hij in het stelsel der A. D. W. O.
ook de eere acceptatie van een endossant kan afwyzen.
Het is mogelijk dat hij die wil accepteeren ter eere niet
woont op de plaats, waar de wissel betaalbaar is. Yolgens
Holtiusis een dergelijke acceptatie alleen geldig, wan-
neer de acceptant aldaar domicilie kiest.
De bevoegdheid van den betrokkene om te accepteeren ter
eere van den trekker of van een der endossanten schijnt
niet meer te worden betwijfeld. De woorden in art. 121
W. v. K. „kan dezelve geaccepteerd worden door een
ander ter eere enz." beteekenen dan ook eenvoudig „kan
er een acceptatie ter eere plaats vinden" De betrokkene
\') T. a. p. bl. 337.
2) Vg. Diephuis t.-a. p. bl. 305; Kist t. a. p. bl. 190;
Vissering, Het wisselrecht der XIX\'^ eeuw, bl. 133; Holtius
t. a. p. bl. 339 en v.
26
die acceptatie ter eere aanbiedt staat dan echter volkomen
gelijk met ieder ander; hij is niet meer gerechtigd dan
een ander, wanneer hij niet als betrokkene den wissel
wil accepteeren , zoodat de gewone regelen, die den voor-
rang bepalen, indien onderscheidene personen zich aan-
bieden tot acceptatie ter eere, ook gelden indien een van
deze de betrokkene is. Behoudt de houder zyn recht op
borgstelling indien de betrokkene accepteert ter eere? De
woorden der wet in art. 128 W. v. K. „niettegenstaande
alle acceptatiën door een ander \') ter eere gedaan" dwin-
gen ons bevestigend te antwoorden, hoewel wij gaarne
toegeven, dat de houder dezelfde waarborgen heeft, dat
de wissel op den vervaldag zal worden betaald, als wan-
neer de betrokkene als zoodanig geaccepteerd had
Welke zijn de gevolgen indien de houder de aange-
boden acceptatie ter eere weigert? Indien de wissel na
zijn weigering niet verder geëndosseerd, hij derhalve op
den vervaldag nog houder is, dan zal hij, indien de be-
trokkene ook de betaling weigert, zijn regresrecht ver-
liezen tegen hen die door de betaling van den afgewezen
eere-acceptant zouden zijn bevrijd. Moeijelijker wordt de
beantwoording der vraag, indien de wissel door endosse-
ment aan een ander is overgegaan; zijn weigering was
onrechtmatig; hij zal derhalve tot schadevergoeding ge-
Men kan natuurlijk aan dit woord hiér geen andere beteeke-
nis hechten dan in art. 131. W. v. K.
2) Vg. Pardessus, t. a. p. n». 384, pag. 211,
-ocr page 39-27
houden zijn aan hen, die ten gevolge zijner weigering
nadeel ondervonden hebben, (art. 1401 B. W.)
Hoe geschiedt de acceptatie ter eere? In overeenstem-
ming met den Code de Commerce bevatte het Wetboek
van 1830 een bepaling die reeds in de Ontwerpen van
1822 en 1825 werd gevonden, aldus luidende: „In de
akte van protest wordt melding gemaakt van de acceptatie
ter eere, welke door dien acceptant onderteekend wordt."
Bij de herziening in 1834 droeg de Regeering de vol-
gende bepaling voor: „De acceptatie ter eere moet op den
wisselbrief geschieden \\ in de akte van protest of achter
dezelve wordt van die acceptatie melding gemaakt", waarin
op voorstel der vijfde afdeeling geschieden veranderd werd
in gesteld worden^ hetgeen meer uitdrukte wat men ver-
langde, namelijk y^een geschrevene acceptatié\'\\
Aan het gesteld zijn op den wissel ontleent de accep-
tatie ter eere hare kracht, niet aan hare vermelding in
of achter de akte van protest; al was deze verzuimd, dan
zou toch de acceptatie ter eere geldig zijn. In inhoud
en vorm moet zij overeenkomen met de gewone acceptatie.
Een uitzondering hierop maakt het bedrag der som, waar-
voor acceptatie ter eere kan worden aangeboden. Is de
acceptatie geheel geweigerd, dan kan slechts voor het
geheele bedrag der wisselsom ter eere worden geaccepteerd.
Is de wissel slechts voor een gedeelte der som geaccep-
teerd, alleen voor het ontbrekende, voor geen andere som
1) Vg. Voorduin, Deel VIII, bl. 590.
-ocr page 40-28
zal een acceptatie ter eere mogelijk zjjn. Ware het anders,
de acceptatie ter eere zou haar doel niet bereiken; in
plaats van vermindering zou dan vermeerdering van regres
ontstaan.
Uit den wissel moet blijken dat de acceptatie is een
acceptatie ter eere. Gewoonlijk wordt uitgedrukt, te
wiens eere geaccepteerd is; indien zulks het geval niet is
dan wordt de acceptatie gerekend ter eere van den trek-
ker te zijn geschied, omdat zij dan het meest aan het
beoogde doel zal beantwoorden, tenzy uit het protest van
non-acceptatie bhjke dat ter eere van een der endossanten
geaccepteerd is. Is er strijd tusschen den wissel en het
protest, dan zal de acceptatie ter eere van den in den
wissel genoemden voor waar moeten worden aangenomen,
omdat het protest slechts bewysmiddel kan zijn, indien
alle aanwijzing in den wissel ontbreekt. In het Duitsche
wisselrecht wordt de intervenient, indien hij in zijn accep-
tatie niet heeft uitgedrukt, te wiens eere hij accepteert,
geacht, het ter eere van den trekker gedaan te hebben,
ook al blijkt uit het protest een andere bedoehng
„Die een wisselbrief ter eere accepteert is gehouden
daarvan onverwijld kennis te geven aan dengene te
wiens eere hij geaccepteerd heeft", schrijft, in overeen-
stemming met den Code de Commerce, art. 127 W. v. K.
voor, terwijl het tevens — hetgeen het Fransche wetboek
heeft nagelaten — de straf voor het verzuim daarvan
1) Yg. art. 59 A. D. W. O. Yissemncx t. a. p. bl. 137.
-ocr page 41-29
aanwijst; die bestaat „in vergoeding van kosten, schaden
en interessen, zoo daartoe termen zijn". Yolgens art. 58
A. D. W. O. moet die onverwijlde kennisgeving binnen twee
dagen na de opmaking van het protest geschieden. Dat
art. 127 W. v. K. niet overbodig is, ten gevolge van de
verplichting den houder van een van non-acceptatie gepro-
testeerden wissel in art. 184 W. v. K. opgelegd, wordt
o. a. door Kist i) opgemerkt.
Art. 147 W. v. K. handelt over de gehoudenheid van
den acceptant ter eere. Het luidt aldus: „De bepalingen
omtrent de gehoudenheid van den acceptant zijn ook toe-
passelijk op dengene, die den wissel ter eere, voor reke-
ning van den trekker, nemer of endossant, heeft geaccep-
teerd, behoudens hetgeen bij art. 129 is bepaald." De
uitzondering, ten behoeve van den acceptant ter eere door
art. 129 vastgesteld, is deze, dat hij tot voldoening des
wissels ongehouden is, indien deze niet by gebreke van
betaling ten vervaltijde, tegen den betrokkene geprotes-
teerd is. In dit geval zal hy zelfs niet kunnen betalen,
zonder gevaar te loopen door zijn betaling schade te
lijden, want „wanneer hy zonder dit protest den wissel
betaald heeft, verHest hij zijn verhaal tegen diegenen,
die er belang by zouden mogen hebben, dat de wissel
behoorlijk tegen den oorspronkelijk betrokkene geprotes-
teerd was (art. 129). Art. 60 A. D. W. O. bepaalt, dat
het recht van den houder tegen den acceptant ter eere
1) T. a. p. bl. 191.
-ocr page 42-30
vervalt, zoo hij den wissel niet uiterlijk op den tweeden
werkdag na den vervaldag ter betaling aanbiedt. Vol-
gens ons recht verjaart wisselschuld door een tijdsverloop
van tien jaren, te rekenen van den vervaldag des wis-
selbriefs; tot zoolang blijft de acceptant ter eere gehouden
indien de houder tijdig tegen den betrokkene geprotesteerd
heeft; het gebruik is echter voor den acceptant ter eere
billijker dan de wet i).
Hoever gaat de gehoudenheid van den acceptant ter
eere ? Is hij, evenals de gewone acceptant, tot betaling
gehouden tegenover iederen houder, zoowel hem, die op
den vervaldag houder is, als hem, die door betaling als
regresplichtige houder wordt? Is de acceptant ter eere,
indien hij eventueel betaling weigert, tot schadevergoeding
gehouden tegenover alle wisselschuldenaars of strekt zijn
gehoudenheid zich slechts uit tot hem, te wiens eere hij
geaccepteerd heeft en diens opvolgers?
Hoewel uit art. 147 het tegendeel kan worden opge-
maakt, moet de vraag in laatstgenoemden zin worden
beantwoord. Uit art. 129 blijkt, dat de acceptant ter
eere tot betaling ongehouden is, wanneer niet behoorlijk
tegen den betrokkene is geprotesteerd; hij staat hierin
met trekker en endossanten gelijk ; hij zal niet kunnen
volstaan met de betaling van de wisselsom, maar daaren-
boven de gemaakte kosten moeten teruggeven, want hij
is gehouden tot vergoeding des wissels; zijn betaling is
i) Vg. Vissering t. a. p. bl. 139.
-ocr page 43-\'J)
een regresbetaling; hij betaalt niet met het doel om de
wisselschuld te vernietigen, maar tot voorkoming van
regres, om hem, te wiens eere hij geaccepteerd heeft,
voor moeite en onaangenaamheden te vrijwaren; aan hem
en diens opvolgers , niet aan vroegere endossanten heeft
hij zich willen verbinden. De wet schijnt dit ook zoo te
begrijpen; waartoe anders die reeks artikelen, waarin de
orde bepaald wordt, indien onderscheidene personen zich
tot acceptatie ter eere aanbieden? Wanneer de gehouden-
heid voor allen dezelfde was, dan waren die artikelen
ten eenenmale overbodig. Dat het echter wenschelijk ware
dat in onze wet de uitdrukkelijke bepaling, zooals die
in de Duitsche wet voorkomt, ware opgenomen, dat de
acceptant ter eere door zijn acceptatie wisselrechtelijk
verbonden is jegens allen, die op dengene, te wiens eere
hij geaccepteerd heeft, volgen, zullen wij niet tegenspreken.
BETALING TER EERE.
De trekker belooft — en elke endossant treedt tot die
belofte toe — dat de wissel op den vervaldag zal worden
betaald. De houder is verplicht betaling af te vragen
aan den betrokkene, en zulks onverschillig of de wissel
al dan niet geaccepteerd is. Wordt de betaling gewei-
gerd , dan kan de houder schadevergoeding vorderen van
hen, die voor de betaling van den wissel hebben inge-
staan , en trekker en endossanten zijn tot het geven hier-
van verplicht, indien de weigering van den betrokkene
bewezen wordt door het protest van non-betaling. Yan
betaling ter eere kan eerst dan sprake zijn, wanneer
de betrokkene de betaling weigert; vóór dien tijd
is niemand gerechtigd in de plaats van den betrok-
kene den wissel ter eere van een der wisselschuldenaars
te betalen. Hij behoeft echter niet de voltooiing van het
protest af te wachten; zoodra de betrokkene op de vraag
hem door een bevoegden ambtenaar gedaan, of hij tot
betaling bereid is, een weigerend antwoord gegeven heeft
\'J)
kan een ander betaling ter eere aanbieden, want het
protest van non-betaling dient slechts om de weigering
van den betrokkene te bewijzen. Hij die betaling ter
eere aanbiedt doet zulks niet met de bedoehng om de
wisselschuld te niet te doen; hij wil niet treden in de
plaats van den betrokkene, niet ten behoeve van dezen den
wissel betalen; hij heeft slechts het oog gevestigd op den-
gene, te wiens eere hij betaalt; aan dezen moeiten en
kosten, een gevolg van de weigering van den betrokkene,
te besparen, het nemen van regres te voorkomen, althans
te verminderen, is het eenige doel dat hij beoogt; zijn
tusschenkomst geschiedt in het belang van hem, te wiens
eere hij betaalt; zijn betaling ter eere moet, zal het doel
worden bereikt, hetzelfde uitwerken, als wanneer degene,
te wiens eere hy betaalt, zelf als regresplichtige den
wissel voldaan had. Betaalt een ander ter eere van den
trekker, dan moet hetzelfde verkregen Avorden als wanneer
de trekker als regresplichtige den wissel betaald had, het-
geen plaats heeft, indien door een betaling ter eere van
den trekker alle endossanten bevrijd zijn; betaalt een ander
ter eere van een der endossanten dan moeten de endos-
santen, die op dezen volgen, bevrijd zijn. Art. 172 W.
v. K., dat deze gevolgen aan de betahng ter~ eere ver-
bindt, bevat derhalve een juist beginsel.
Ieder die verbintenissen kan aangaan is bevoegd tot
betaling ter eere. Art. 170 al. 1 W. v. K. bepaalt, dat
een geprotesteerde wisselbrief betaald kan worden door
een ieder ter eere van den trekker of van een der en-
3
-ocr page 46-\'J)
dossanten. Tegenover die bevoegdheid van een ieder staat
de verphchting van den houder om de aangeboden beta-
hng ter eere aan te nemen; hieraan is voor hem niet
het geringste bezv^aar verbonden, hij heeft recht op beta-
ling , maar of hij die betaling ontvangt van den betrok-
kene of van een ander, is hem onverschilhg, de persoon
van den betaler treedt geheel op den achtergrond. Maar
de houder moet van de weigering van den betrokkene
volstrekt geen nadeel ondervinden; hij moet geheel in
denzelfden toestand gebracht worden, alsof de betrokkene
op den vervaldag betaald had; hij die ter eere betaalt
kan niet volstaan met de betaling der in den wissel uit-
gedrukte som, maar hij moet daarenboven de interessen
en kosten vergoeden.
Welke zijn de gevolgen, wanneer de houder weigert
de aangeboden betaling ter eere aan te nemen? Diephuis
meent dat dan aanbod van betaling en consignatie kan
worden gedaan en acht het gevoelen van Kist, „dat de
houder reeds door zijn weigering zijn recht van vorderen
zou verliezen," ongegrond; zelfs met de later volgende be-
perking tot hen, die door de betaling bevrijd zouden zijn
geworden." De reden, waarom dit gevoelen ongegrond
zou zijn, wordt echter door den geachten schrijver niet
nader opgegeven. Het beginsel door Kist -) aldus uitge-
sproken : „Alleen op hen, die door de betaling ter eere
1) Handboek. Deel I, bl. 225. Noot 2 (der eerste uitgave).
2) Beginselen van Handelsrecht. Deel II, bl. 198 (2e druk).
-ocr page 47-\'J)
bevrijd zouden zijn en dus bij de betaling belang hadden,
zal hij zijn verhaal verliezen", achten vfij volkomen juist.
De houder was niet gerechtigd de aangeboden betaling
ter eere af te wijzen; zijn weigering is een onrechtmatige
daad, w^aarvoor hij alleen aansprakelijk is; een ander mag
daarvan geen nadeelige gevolgen ondervinden; de regres-
plichtigen, die bevrijd zouden geweest zijn, indien de
betaling was aangenomen, moeten ook, nu zij geweigerd
is, bevrijd blijven; ware dit niet zoo, dan zouden zij schade
lijden door de onrechtmatige daad van een ander. Zij,
die bij de aangeboden betaling ter eere geen belang had-
den, blijven regresplichtig; tegenover hen is de afwijzing
van den houder geen onrechtmatige daad; voor hen is de
aanbieding en de daarop gevolgde aanneming of afwijzing
een res inter alios acta.
Met de gevolgtrekking van Kist , die op de zooeven
aangehaalde woorden deze laat volgen: „Indien hij dus
de betaling, hem ter eere van een der endossanten aan-
geboden , weigert, verliest hij alleen zijn recht tegen
dien endossant en zijn opvolgers" kunnen wij echter
ons niet geheel vereenigen; wij achten haar slechts ten
deele juist. Wij meenen toch, dat hij in dit geval zijn
recht verhest alleen tegen de opvolgers, maar dat hij
het tegen den endossant te wiens eere betaling was aan-
geboden behoudt. Die een wisselbrief ter eere van een
ander betaalt, treedt door die betaling zelve in de rechten
van den houder (art. 171 al. 1 W. v. K.) echter met
deze beperking dat de volgheden van hem te wiens eere
\'J)
betaald is, bevrijd zijn (art. 172 "W. v. K.). Hieruit
volgt, dat de betaler ter eere regres kan nemen op hem
te wiens eere hij betaald heeft; deze is door de betaling
ter eere niet bevrijd; hij staat derhalve gelyk met zijn
voorlieden, niet met zijn opvolgers ; tegen hem kan het
regresrecht niet verloren gaan. De houder, die de aan-
geboden betaling ter eere weigert aan te nemen, moet
geacht worden zelf betaald te hebben ter eere van hem ,
ten behoeve van v/ien betaling was aangeboden. Hij
wordt door zijn weigering betaler ter eere; hjj verliest
zijn regresrecht tegen de opvolgers van hem te wiens
eere betaling was aangeboden, maar tegen dezen en diens
voorheden behoudt hij zijn recht.
De houder is niet alleen niet gerechtigd een aangebo-
den betaling ter eere af te wijzen , liij is zelfs verplicht
van sommigen betaling ter eere af te vragen. Zulks
heeft plaats, indien op een wissel die van non-betahng
wordt geprotesteerd, één of meer eere-accepten zich be-
vinden. Hoewel art. 181 W. v. K. slechts spreekt
van dengene, die den wisselbrief ter eere heeft geac-
cepteerd en hoewel de houder slechts één accept behoeft
toe te laten, zooals wij meenen in het vorige hoofdstuk
te hebben aangetoond, bestaat er geen denkbare reden,
waarom de wissel niet met toestemming van den houder
door onderscheidene personen ter eere van één of meerdere
\') Over dengene //aan wien dezelve, volgens liet daarin ver-
melde , in geval van nood, ter acceptatie of ter belaling is aan-
bevolen" spreken wij in liet volgende hoofdstuk.
\'J)
wisselschuldenaars zou kunnen worden geaccepteerd. De
houder is, bij weigering van den betrokkene, verplicht
betaling af te vragen aan den acceptant ter eere en, indien
onderscheidene personen den wissel geaccepteerd hebben,
aan de verschillende acceptanten. Wanneer hij zijn ver-
plichting niet nakomt, dan is hij voor de gevolgen van
zijn verzuim aansprakelijk; de regresplichtigen mogen geen
nadeelen daarvan ondervinden ; de houder zal zijn regres.
recht verliezen tegen hen, die belang hadden bij de betaling
ter eere. Bevindt zich op den wissel één eere-accept dan
zal de nalatige houder zijn regresrecht verliezen tegen de
opvolgers van hem, te wiens eere geaccepteerd is; van
meerdere eere-accepten komt dat in aanmerking van hem
door wiens betaling de meeste wisselschuldenaars zouden
zijn bevrijd; terwijl bij niet aanwijzing van hem, te wiens
eere geaccepteerd is, men zal moeten aannemen, dat de
acceptant ter eere van den trekker zou hebben betaald.
De wet bepaalt zulks niet uitdrukkehjk ; het volgt echter
uit den aard van het instituut, en is geheel in overeen-
stemming met het doel, dat de wissel-interventie tracht te
bereiken, en dat ook bij de regeling van de gevolgen,
die het verzuim van den houder na zich sleept, moet
worden in het oog gehouden.
Een geprotesteerde wisselbrief kan betaald worden door een
ieder ter eere van den trekker of van een der endossanten
(art. 171 al. 1 W. v. K.). Het is duidelijk, dat een uitzonde-
ring moet worden gemaakt voor den acceptant; deze heeft
door zijn acceptatie zich tot betaling verbonden tegenover
\'J)
iederen houder, niet alleen tegenover hem, die op den ver-
valdag houder is, maar ook tegenover den endossant, die
door als regresplichtige den wissel te betalen houder
wordt, alsmede tegenover den trekker; hij kan geen
schuldeischer worden uit den wissel, tot wiens betaling
hij in de eerste plaats geroepen is, geen rechten verkrij-
gen tegenover hen, jegens Avie hij tot betaling verphcht is.
Betaling ter eere kan niet worden gedaan door den
trekker, die regresplichtig is tegenover den houder en
alle endossanten , maar zelf op niemand regres kan nemen;
wanneer hij den wissel betaalt, dan vervult hij een ver-
plichting , die hij tegenover allen had op zich genomen
en waardoor de wisselschuld te niet gaat. Een endossant
kan betalen ter eere van den trekker of van een vroege-
ren endossant; hierdoor wordt het regres ingekort, het
doel der betaling ter eere bereikt. Hij is niet bevoegd
te betalen ter eere van een lateren endossant, omdat hij
tegenover dezen regresplichtig zijnde geen rechten uit
den wissel tegen hem kan verkrijgen.
De houder is evenmin als de betrokkene uitgesloten ;
V
beiden zijn bevoegd den wissel te betalen ter eere van den
trekker of van een der endossanten; aan den betrokkene
wordt zelfs in art. 174 W. v. K. een voorrang toegekend.
Yan een voorrang kan slechts sprake zijn, indien ver-
scheidene personen zich tot de betaling van een wisselbrief
ter eere aanbieden. Art. 173 W. v. K. bepaalt, dat in
zulk een geval de regelen gevolgd worden, die ten aan-
zien van acceptatiën ter eere zijn voorgeschreven. Hij
\'J)
wiens betaling de meeste wisselschuldenaars bevrijdt, beeft
de voorkeur. Aan dezen regel ondergeschikt is de tweede;
hij, die van last voorzien is, gaat voor hem, die zich
uit eigen beweging ter acceptatie aanbiedt. Onder gelijke
omstandigheden verblyft de keuze aan den houder, die in
dit geval aan zich zeiven de voorkeur mag geven.
Behalve de verwijzing in art. 173 "W. v. K. naar de
regelen ten aanzien van acceptatiën ter eere voorgeschre-
ven, bevat art. 174 ~W. v. K. een voorschrift, dat niet
gevonden wordt, waar de voorrang geregeld wordt, die
bij de acceptatie ter eere moet worden in acht genomen;
art. 174 W. v. K. kent boven allen den voorrang toe,
indien hij willig is de betahng te doen, aan hem op wien
de wisselbrief oorspronkelijk getrokken was en tegen wien
dezelve van non-acceptatie was geprotesteerd. Over de
beteekenis van deze bepaling worden in de verschillende
werken over het wetboek van koophandel uiteenloopende
meeningen gevonden. Holtius \') acht den regel van art.
174 ondergeschikt aan dien van art. 173 en kent aan den
betrokkene niet onvoorwaardelijk den voorrang toe, omdat
een slechter intervenient geen voorrang moet hebben boven
een beteren, die meerdere wisselplichtigen vrijmaken wil.
Dit laatste zal geen tegenspraak vinden, maar het is hier
slechts de vraag, wat de wet bepaalt, en Holtius zelf
merkt op, dat de woorden van het artikel zoo luiden,
1) T. a. p. Deel I, bl. 396.
-ocr page 52-\'J)
alsof hij den voorrang had in alle gevallen.. Kist zegt
dan ook: „De oorspronkelijke betrokkene, tegen wien van
non-acceptatie was geprotesteerd, heeft echter altijd de
voorkeur," op welke woorden hy deze laat volgen: „zyn
betaling is gewone betaling, geen betaling ter eere." Deze
bewcj\'ing achten wij onjuist ; uit de plaatsing van art.
174 kan worden opgemaakt, dat in dit artikel over be-
taling ter eere wordt gehandeld, daarenboven indien be-
tahng wordt opgevat als gewone betaling, dan is de
bepaling geheel en al overbodig; de betrokkene is degene,
die aangewezen is om den wissel te betalen; wanneer bij
daartoe bereid is, dan is er volstrekt geen aanleiding voor
betaling ter eere; zulks behoefde niet opzettelijk te worden
vermeld. Art. 174 W. v. K. is onveranderd overgenomen
uit het Ontwerp van 1825terwijl dezelfde bepaling reeds
in het Ontwerp van 1822 voorkomt. Zy is een vertaling
van art. 159 al. 5 van den Code de Commerce; in het
Ontwerp van dit "Wetboek zooals het door de Regeering
was voorgesteld wordt zij echter niet gevonden Zij is
in den Code de Commerce opgenomen op voorstel van
M. corvetto, die bij de beraadslaging over art. 165
T. a. p. Deel 11, bl. 197 (2"^ druk).
2) Ook Diephuis t. a. p. bl. 326 (1® uitgave) meent dat in
art. 174 sprake is van betciling- ter eere.
3) Vg. VooiinuiN, Deel VIII, bl. 675 en bl. 467.
■») Vg. VoouDUiN t. a. p., bl. 437.
Vg. LocrÉ, La législation de la France, Tome 18 , pag 30.
Overeenkomende met art. 159 C. de Co.
T
\'J)
van het projet de Code de Commerce, in de zitting van
den Conseil d\'Etat van 29 Januari 1807, zeide: „que celui
qui a refusé son acceptation , peut se présenter pour payer
par intervention et qu\'il est juste de lui accorder la pré-
férence Wij weten niet of de spreker bij zijn medeleden
nog tegenspraak heeft gevonden, of dat zij allen van de
juistheid zijner opmerking overtuigd waren ; wij vinden
na de aangehaalde woorden alleen dit : „L\'article est adopté
avec cet amendement Nu wij den oorsprong van art.
174 W. v. K. kennen, bestaat er naar onze naeening
geen twijfel, of dit artikel spreekt over betaling ter eere,
en geeft aan den betrokkene altijd den voorrang om den
wissel ter eere te betalen, al wordt daardoor een betere
intervenient verdrongen.
Het is nu ook duidelijk, waarom een dergelijke be-
paling niet gevonden wordt, waar over de acceptatie ter
eere gesproken wordt. De Code de Commerce bevat
geen regelen die moeten worden in acht genomen , wan-
neer onderscheidene personen zich aanbieden tot acceptatie
ter eere. De bepalingen, die hieromtrent in artt. 121—
125 W. v. K vookomen, zijn oorspronkelijk, en de
wetgever heeft blykbaar niet gedacht aan het geval, dat
de betrokkene , die de acceptatie weigert, zich bereid ver-
klaart den wissel te accepteeren ter eere van den trekker
of van een der endossanten. Berust de bepaling van art. 174
Vg. Locbé t. a. p., pag. 73.
Vg. Locbé t. a. p.
\'J)
W. v. K. op een juist beginsel ? De fransche wetgevende
vergadering, met den Heer Corvetto rechtvaardig willende
zijn, heeft een beslissing genomen geheel met de recht-
vaardigheid in strijd. Het is niet billijk aan den be-
trokkene boven allen de voorkeur te geven. Hij is de aan-
gewezen persoon om te betalen ; van hem wordt verwacht
een te niet doening der wisselschuld door zijn betaling.
Wanneer hij weigert den wissel te betalen, dan staat
hij , ten opzichte van den wissel, gelijk met iederen derde;
dan staat hij buiten den wissel en hij kan geen recht
ontleenen aan de omstandigheid , dat hij niet heeft gedaan,
wat met recht van hem kon worden verlangd. Door
hem een voorrang toe te kennen, wordt het doel der
betaling ter eere voorbijgezien ; terwijl de wetgever moet
trachten de bepalingen der wet zooveel mogelijk aan het
doel, dat wordt beoogd, te doen beantwoorden.
Indien van de voorgeschreven orde wordt afgeweken,
indien hij , die wil betalen ter eere van den trekker, verdron-
gen wordt door een ander, die ter eere van een endossant
betahng aanbiedt, welke zijn dan daarvan de gevolgen ?
Waar de wet zwijgt, moet de vraag uit algemeene rechts-
beginselen worden beantwoord. Hij die door zijn betaling
ter eere een beter gerechtigde uitsluit, handelt onrecht-
matig; de nadeelen, die uit zijn onrechtmatige daad
voortvloeijen, moet hij zelf dragen, een ander mag daar-
door geen schade lijden. Zij , die door de betaling van
den beter gerechtigde bevrijd zouden zijn, moeten bevrijd
blijven; het is billyk, dat hij, die zonder daartoe ge-
F
\'J)
rechtigd te zijn, ter eere betaalt, zijn regresrecht tegen
deze verliest. De houder kan geen nadeelen ondervinden
door de betaling van een niet-gerechtigde aan te nemen,
hij is bevoegd de aangeboden betaling ter eere af te wijzen ,
hij is zelfs verplicht betaling af te vragen van hen, die
den wissel ter eere geaccepteerd hebben , en wanneer hij
dit verzuimt, dan verliest hij zijn regresrecht. Zoodra
hij betaling ontvangen heeft, is hij volkomen bevredigd,
en is hem de verdere loop van den wissel ten eenenmale
onverschillig; voor hem bestaat de wissel niet meer. Hij
had recht op betaling en was verplicht den aange-
wezen weg om betaling te ontvangen te volgen; verder
gaat zijn verplichting niet, hij is niet geroepen de belangen
van trekker en endossanten te behartigen; de nadeelen ,
die voor deze ontstaan komen voor rekening van hem
die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, den wissel be-
taalde ; hij drage de gevolgen zijner onvoorzichtigheid:
habet quod sibi imputet.
Betaling ter eere is mogelijk, zoodra de betrokkene
de betaling weigert, en zij kan geschieden zoolang het
protest niet verzonden is, want „van de betaling, ter
eere gedaan , wordt het bewys ingelascht in de akte van
protest, óf achter dezelve gesteld." (Art. 170 al. 2 W.
v. K.). Die een wissel ter eere van een ander betaalt
treedt door die betaling zelve in de rechten , die de houder
kon doen gelden tegen hem, te wiens eere betaald is en
de voorgangers van dezen. Zijn opvolgers worden door
\'J)
de betaling ter eere uit het wisselverband losgemaakt ;
de betaler ter eere kan op hen geen regres nemen. Om
echter tegenover de anderen met goed gevolg zijn rechten,
d. w. z. de rechten van den houder, waarin hij door de
betaling ter eere van rechtswege is gesubrogeerd , te kun-
nen uitoefenen, moet hij het bewijs leveren van zijn betaling
ter eere; de houder moet hem daartoe in staat stellen
door hem , tegen ontvangst van de in den wissel uitge-
drukte som en de vergoeding voor de gemaakte kosten,
ter hand te stellen, behalve den gekwiteerden wissel, het
protest van non-betaling , waarin van de gedane betaling
ter eere melding gemaakt wordt.
Niet alleen rechten verkrijgt de betaler ter eere, ook
verplichtingen neemt hij op zich; art. 171 al. 1 W. v. K.
zegt uitdrukkelijk, dat hij aan dezelfde verplichtingen als
de houder onderworpen is. Tegenover hen , die door de
betaling ter eere niet bevrijd zijn, wordt hij houder.
Maar hij is daarenboven gehouden van de gedane be-
taling onverwijld kennis te geven aan hem te wiens eere
hij betaald heeft (art. 171 al. 2 W. v. K.), terwijl als
straf voor dit verzuim bepaald is vergoeding van kosten,
schade en interessen, voor het geval dat er schade ge-
leden is.
1) Dit is een uitbreiding van, geen uitzondering op art. 1438
B. W., vg. Kist t. a. p., bl. 200; Diephuis t. a. p. , bl. 226.
Noot 5.
HET NOODADEES.
De wetgever heeft onnoodig geoordeeld breedvoerig over
het noodadres te handelen; hij heeft niet meer dan een
blijk gegeven, dat de gewoonte om in den wissel een
noodadres aan te wijzen hem niet onbekend was. De
eenige bepaling, die hierover in het Wetboek van Koop-
handel gevonden wordt, bevat art. J81, dat aan den hou-
der van een wissel, waarvan de betaling door den be-
trokkene is geweigerd, de verplichting oplegt betahng af
te vragen ook aan dengene, aan wien de wisselbrief,
volgens het daarin vermelde, ingeval van nood ter accep-
tatie of ter betaling is aanbevolen. Wij meenen, dat in
dit artikel slechts sprake is van noodadressen van den
trekker, en dat aan die van endossanten door den wet-
gever niet gedacht is. Door sommigen wordt dan oo\'k
de bevoegdheid van de endossanten om in den wissel een
noodadres aan te wijzen betwist; met deze meening ver-
eenigen wij ons echter niet; dat in weerwil van het stil-
zwygen der wet, die bevoegdheid op een anderen grond
\'J)
moet worden toegekend, hopen wij nader aan te toonen
in de tweede paragraaf van dit hoofdstuk, waarin dan
tevens de beteekenis van art. 181 W. v. K. zal worden
aangewezen. In de eerste paragraaf behandelen wij alleen
het noodadres van den trekker.
§ 1-
In onze Inleiding hebben wij reeds opgemerkt, dat de
nieuwere opvatting van de acceptatie en de betaling door
het noodadres als een acceptatie en betaling ter eere, die
0. a. in de Allgemeine Deutsche Wechselordnung voor-
komt, niet wordt gehuldigd in ons Wetboek van Koop-
handel, dat in overeenstemming met den Code de Com-
merce , welk wetboek wederom de leer van Pothier heeft
overgenomen, de acceptatie en de betaling door het nood-
adres niet beschouwt als een acceptatie en betaling ter
eere, maar den noodadressaat opvat als een plaatsvervan-
ger van den betrokkene, die, evenals deze, in den wissel
is aangewezen tot vervulling der wisselbelofte en daartoe
evenzeer geroepen is, hoewel alleen voor het geval dat
de betrokkene weigerachtig mocht worden bevonden \').
/
Yan tusschenkomst van een derde kan eerst dan sprake
zijn, wanneer de acceptatie of de betaling geweigerd is door
1) Vg. Pothier, Traité du Contrat de Change, n». 137. Zie
ook Bender, Grundsätze, enz. § 373.
\'J)
hen die daartoe in den wissel zijn aangewezen; vóór dien
tijd is niemand gerechtigd den wissel te accepteeren ofte
betalen ter eere van den trekker of van een der endos-
santen. Wanneer op den wissel een noodadres gevonden
wordt, dan is interventie niet mogelijk, al heeft de be-
trokkene geweigerd, wanneer niet tevens blijkt, dat het
noodadres evenmin tot vervulling der wisselbelofte bereid
is. Indien het noodadres den wissel accepteert of betaalt,
nadat de betrokkene zulks heeft geweigerd, dan is de
storing, waarmede de wissel in zijn loop bedreigd werd,
opgeheven, en bestaat er voor den houder geen aanlei-
ding tot het nemen van regres, en waar geen regres
mogelijk is, daar is geen interventie, welke strekt tot
voorkoming, althans tot inkorting van het regres, denk-
baar. De bepalingen van het Wetboek van Koophandel
die de acceptatie en betahng ter eere regelen, kunnen bij
wissels, met een noodadres voorzien, eerst dan toepassing
vinden, wanneer ook het noodadres geweigerd heeft den
wissel te accepteeren of te betalen.
Een noodadres behoort niet tot de vereischten van een
wissel. Het plaatsen van een noodadres op den wissel
heeft ten doel de zekerheid te verhoogen, dat de wissel
zal worden betaald; bestaat er geen reden om aan de be-
taling van den betrokkene te twijfelen, dan blijft het
noodadres achterwege, want waartoe zou dan de aanwij-
zing dienen van een ander, om in de plaats van dezen
te betalen ? Hij, die een noodadres op den wissel plaatst,
\'J)
geeft daardoor te kennen, dat hij een weigering van den
betrokkene om de wisselbelofte te vervullen voor waar-
echijnlijk, althans voor mogelijk houdt; daarom wijst hij
in den wissel een ander aan, die evenals de betrokkene
tot acceptatie of betaling geroepen is, doch alleen voor
het geval dat deze mocht weigeren.
Het noodadres is de plaatsvervanger van den betrokkene,
met gelijke rechten en plichten als deze, alleen met dit
onderscheid, dat het noodadres zonder uitwerking blijft,
wanneer de betrokkene den wissel accepteert of betaalt;
dat het eerst optreedt na de w^eigering van den betrok-
kene, zelfs vóór dien tijd niet gerechtigd is, omdat de
de voorwaarde, waarvan zijn optreden afhankelijk is, niet
is vervuld; hieruit volgt, dat wanneer de houder aan het
noodadres acceptatie of betaling afvraagt, de in het nood-
adres aangewezene, indien hij zich voor schade wil vrij-
waren , moet onderzoeken ^ of aan den betrokkene behoor-
lijk acceptatie of betaling gevraagd is, hetgeen alleen kan
blijken uit het protest van non-acceptatie of van non-beta-
ling, dat de houder op de door de wet voorgeschreven
wijze tegen den betrokkene heeft doen opmaken. De
houder moet aan het noodadres gevolg geven; hy is niet
gerechtigd het voorbij te gaan en als niet gegeven te be-
schouwen. De bedoeling, waarmede het gegeven is, kent
hij; de beteekenis, die door hem, die het op den wissel
plaatste, aan die handeling gegeven wordt, is deze : ik
beloof, dat het noodadres den wissel zal accepteeren of
betalen, indien de betrokkene zulks niet wil doen, en
\'J)
wanneer ook liet noodadres onverkoopt moclit weigeren,
dan, maar ook dan eerst, ben ik tot het geven van schade
vergoeding bereid. Hij, die een wissel, waarin een nood-
adres voorkomt, aanneemt, verbindt zich door de aanne-
ming aan die bedoeling gevolg te geven; hij neemt door
de aanneming op zich de meerdere verplichtingen, die het
noodadres hem oplegt, zoo noodig te vervullen; hij heeft
recht schadevergoeding te vorderen, indien hij geen accep-
tatie of betaling kan verkrygen, maar alleen indien zulks
plaats heeft door toedoen van een ander; wanneer zijn eigen
nalatigheid daarvan de oorzaak is, dan moet hij zelf de
gevolgen voor zijn rekening nemen; zijn regresrecht is
afhankelijk van de vervulling zijner verplichtingen. Dit is
een algemeene regel. Wanneer derhalve de houder accep-
tatie verlangt en de betrokkene den wissel weigert te
accepteeren, dan moet de houder, na vooraf een protest van
non-acceptatie tegen den betrokkene te hebben doen op-
maken, aan het noodadres acceptatie vragen. Evenals
aan den betrokkene staat het aan den in het noodadres
aangewezene vry de acceptatie te verleenen of wel haar
te weigeren; accepteert hij echter, dan is hij uit zijn accept
gehouden tot betaling van den wissel, indien de betrokkene
niet betaalt. Wanneer het noodadres den wissel accepteert,
dan heeft de houder de verlangde zekerheid, dat de wissel
op den vervaldag zal worden betaald, want het accept
van het noodadres vervangt het accept van den betrokkene;
dan bestaat voor het nemen van regres geen aanleiding;
de wissel is niet in zijn loop gestoord, de houder heeft
iriii
\'J)
geen recht om borgstelling te vragen. Ook verliest hij
dit recht, indien hij verzuimt, na de weigering van den
betrokkene, zich tot het noodadres te wenden, want dit
behoort tot zijn verplichtingen en hieraan voldaan te heb-
ben is een vereischte voor de uitoefening van regresrecht.
Er kan derhalve in het gestelde geval alleen sprake zijn
van het vragen van borgstelling, indien ook het noodadres
acceptatie heeft geweigerd, welke weigering de houder
zal moeten bewijzen door een protest van non acceptatie,
dat hij tegen den in het noodadres aangewezene heeft doen
opmaken.
Wanneer de betrokkene, onverschillig of hij al dan
niet den wissel heeft geaccepteerd, — de houder moet,
ook al heeft het noodadres geaccepteerd, in welk ge-
val teg-en den betrokkene van non-acceptatie geprotesteerd
is, zich toch eerst tot den betrokkene wenden, — op den
vervaldag betahng weigert, dan is de houder verplicht
betaling af te vragen aan het noodadres, na vooraf tegen
den betrokkene een protest van non-betaling te hebben
doen opmaken, Yerzuimt hij zich aan het noodadres te
adresseeren, dan verliest hij zijn regresrecht, omdat hij
niet aan zijn verplichtingen voldaan heeft. Weigert het
noodadres de betaling, dan moet de houder, indien hij
zijn regresrecht tegen trekker en endossanten wil be-
houden , ook tegen den in het noodadres aangewezene
van non-betaling doen protesteeren. Wanneer het nood-
adres den wissel betaalt, dan is de houder voldaan, maar
welke zijn nu de gevolgen van deze betaling zoowel voor
51
den m het noodadres aangewezene als voor den trekker P
Waar de wet deze vraag onbeantwoord laat, willen wij
trachten "een antwoord te geven, dat ontleend is aan den
aard van het noodadres, zooals de wet het beschouwt.
Het noodadres is een voorwaardelijke betrokkene; indien
de voorwaarde , waarvan zijn optreden afhankelijk is —
de niet-betaling van den betrokkene — vervuld wordt,
treedt het in de plaats van dezen, met gelijke rechten en
plichten ; evenmin als de betrokkene, verkrijgt de in het
noodadres aangewezene een wisselactie tegen trekker en
endossanten; hij kan echter tegen den trekker een rechts-
vordering hebben, die buiten den wissel haren grond
vindt. De rechten van den trekker zijn afhankelijk van
de omstandigheid of de betrokkene al dan niet den wissel
heeft geaccepteerd. Heeft de betrokkene den wissel ge-
accepteerd, dan heeft de trekker tegen den acceptant de
rechtsvordering van art. 148 W. v. K. , die naar ons
oordeel echter geen wisselactie is ; maar indien de be-
trokkene ook de acceptatie geweigerd heeft, dan kan de
trekker geen wisselrechten tegen dezen doen gelden.
De bevoegdheid om meer dan één noodadres in den
■wissel aan te wijzen kan niet worden betwist. Het kan
zijn, dat de volgorde, waarin de verschillende noodadres-
sen tot acceptatie of betaling gerechtigd zijn, is aange-
wezen ; in het tegenovergestelde geval heeft de houder de
1) Vg. Kist, Beginselen van Handelsrecht, 2« Deel, bl. 166
(2\'= uitgave).
4*
-ocr page 64-\'J)
keus tot wien hij zich eerst wil wenden; hij kan echter
niet volstaan met zich tot één te wenden, maar hij moet,
wanneer het eerste weigert, acceptatie of betahng afvragen
aan de andere aangewezenen, en tegen elk, die weigert,
behoorlijk doen protesteeren ten einde de weigering te
kunnen bewijzen. Allen zijn in den wissel aangewezen,
om in de plaats van den betrokkene op te treden en de
houder heeft niet aan zijn verplichting voldaan, indien hij
niet getracht heeft de acceptatie of de betaling te verkrij-
gen van hen, die daartoe zijn aangewezen. Heeft een den
wissel geaccepteerd of betaald, dan blijven natuurlijk de
anderen zonder uitwerking. Indien de orde, waarin de
onderscheidene noodadressen gerechtigd waren, wordt
voorbijgezien, indien geaccepteerd wordt of betaald door
een niet-gerechtigde, dan moet de schade, die dien ten
gevolge ontstaat, vergoed worden door hem, die, zonder
daartoe gerechtigd te zijn, den wissel heeft geaccepteerd
of betaald; de gevolgen zijner onvoorzichtigheid moet hij
zelf dragen; de houder, die recht had op acceptatie of be-
taling, kan voor die schade niet worden aansprakelijk gesteld.
Den termijn, binnen welken de houder van een van
non-acceptatie geprotesteerden wisselbrief aan het noodadres
acceptatie moet afvragen, bepaalt de wet niet. De vraag
schijnt aldus te moeten worden beantwoord: het regres-
recht is afhankelijk van een tijdig protest; nu bepaalt
art. 184 W. v. K., dat de houder verphcht is uiterlijk
binnen vijf dagen het gedane protest te doen beteekenen
aan dengene, van wien hij den wissel heeft bekomen;
\'J)
wanneer het noodadres den wissel accepteert, dan is
die beteekening geheel onnoodig; de houder zal, tegen
ontvangst der protestkosten, het protest aan het noodadres
moeten ter hand stellen, waardoor dit zyn optreden moet
rechtvaardigen; terwijl, wanneer de in het noodadres aan-
gewezene de acceptatie weigert, tegen dezen geprotesteerd
en ook dit protest heteekend moet worden; noodwendig
moet de beteekening van beide protesten, die bij een en
dezelfde akte kunnen worden opgemaakt, gelijktijdig ge-
schieden. CJit een en ander volgt, dat een protest, na
dien termijn van vyf dagen tegen het noodadres opge-
maakt, geen tijdig protest is. Indien een wissel eerst na
dien termijn aan het noodadres ter acceptatie wordt aan-
geboden, zal de houder bij weigering van het noodadres
geen regres kunnen nemen.
"Wanneer moet de betaling aan het noodadres gevraagd
worden? De wissel moet op den vervaldag betaald, en, bij
gebreke van betaling , op den volgenden dag geprotesteerd
worden, (art. 179 W. v. K.). De houder moet betaling
vragen niet alleen aan den betrokkene, maar, bij weigering
van dezen, ook aan het noodadres, en tegen ieder, die
de betaling weigert, doen protesteeren, hetgeen kan ge-
schieden bij een en dezelfde akte. (art. 181 W. v. K.).
Hieruit volgt, dat de betaling aan het noodadres moet
gevraagd worden op den vervaldag na de weigering van
den betrokkene, maar dat het noodadres eerst op den
volgenden dag, nadat tegen den betrokkene van non-be-
taling geprotesteerd is, veilig betalen kan, en dat, wan-
\'J)
neer ook de in het noodadres aangewezene den wissel
niet betalen wil, op denzelfden dag, d. w. z. den dag na
den vervaldag, tegen hem moet worden geprotesteerd; een
later opgemaakt protest is geen tijdig protest. Dat, onaf-
hankelijk van een tijdig protest, het noodadres, dat geaccep-
teerd heeft 5 gehouden is om den wissel te betalen, krachtens
zijn accept, tot aan den verjaringstermijn, is duidelijk ; zijn
accept staat met dat van den betrokkene volkomen gelijk.
Het is niet mogelijk tijdig te protesteeren, indien de
in het noodadres aangewezene woont in een andere plaats,
dan waar de wissel moet worden betaald. Hoe dan te
handelen? In dit geval zal de houder, indien het nood-
adres geen domicilie op de betalingsplaats heeft gekozen,
kunnen volstaan met een protest aan het postkantoor. De
grond van deze beslissing ligt in art. 180 al. 3 W. v. K.
„Wanneer degene die den wisselbrief moet betalen geheel
onbekend of niet te vinden is, moet het protest gedaan,
worden aan het postkantoor van de ter betaling aangewezen
woonplaats en indien aldaar geen postkantoor is, aan het
hoofd van het plaatselijk bestuur. Hetzelfde moet plaats
hebben, indien een wisselbrief is getrokken om in een
andere gemeente te worden betaald dan die waar de be-
trokkene woont en de woonplaats waar de betaling moet
geschieden niet is aangewezen."
De bevoegdheid der endossanten om in den wissel
iemand aan te wijzen om , in geval de betrokkene mocht
\'J)
weigeren de wisselbelofte te vervullen, in de plaats van
dezen op te treden, met het gevolg dat de houder op die
noodadressen moet acht geven, wordt ontkend door mr.
H. H. Tels \') , die van oordeel is, dat de houder zich
aan het noodadres van een endossant niet behoeft te storen.
Twee gronden worden voor deze meening aangevoerd ,
de eerste ontleend aan de letter der wet, de tweede aan
den aard der zaak. Art. 181 W. v. K. zegt, dat de
houder van een wissel de betaling moet vragen aan den-
gene , aan wien dezelve , volgens het daarin vermelde ,
in geval van nood, ter acceptatie of ter betaling, is
aanbevolen. Nu redeneert Mr. Tels dus: ,,daarin is
in den tvissel; de wissel bestaat en kan bestaan , afgeschei-
den van de endossementen, die niets dan een afzonderlijke
eigendomsoverdracht op den wissel , niet in den wissel,
zijn." Deze interpretatie van art. 181 W. v. K. is ook
aangenomen zoowel door de Rechtbank te Amsterdam, bij
vonnis van 17 November 1843, als door het Grerechts-
hof van Noord-Holland, bij arrest van 13 Februari
1845 , want hoewel in beide gevallen gevraagd werd
naar de beteekenis der woorden van art. 173 C. d. C.
„au domicile des personnes indiquées par la lettre de change
pour Ia payer au besoin" kan de door beide rechtscolleges
1) Themis, Derde deel (1«48) bl. 305.
T. a. p. bl. 308
R. B. van 1843 , bl. 813.
") R, B. van 1845 , bl. 300,
\'J)
aangenomen interpretatie ook toegepast worden op art. 181
W. v. K., daar beide artikelen gelijkluidend zijn, het-
geen door niemand wordt betwist. Door beide uitspraken
wordt de leer van het Fransche Hof van Cassatie, die
op dit punt vaststaat, bevestigd. ») Anderen meenen,
dat de woorden „indiquées par la lettre de changé\'\'\' be-
teekenen „in het corps van den wisselbrief gesteld." De
letter der wet laat deze opvatting zeer goed toe; een
endossement is meer dan een afzonderlijke eigendoms-
overdracht op den wissel, gelijk mr. Tels beweert; de
endossant is ook verplicht den houder te waarborgen
(art. 146 W. v. K.) ; hij treedt tot de verbintenis van
den trekker toe en zijn endossement behoort tot den wissel.
Vroeger bestond de gewoonte om buiten den wissel, bij
afzonderlijke brieven noodadressen aan te wijzen, deze
leggen den houder geenerlei verplichtingen op ; hij is slechts
gehouden, de in den wissel aangewezen noodadressen
te eerbiedigen, dit is het eenige wat uit de letter der
wet (art. 181 al. 1 W. van K.) volgt. Wanneer wij
echter de geschiedenis van het bedoelde artikel nagaan,
dan blijft er naar onze meening geen twijfel over of het
heeft alleen die noodadressen op het oog, die door den
trekker op den wissel zijn geplaatst, terwijl het die van
1) Arresten van 24 Maart 1829, 3 Maart 1834, te vinden
bij SlBEY.
Vg. Dalloz, in voce wEffets de commerce" Sect VIII, n". 34.
ä) Vg. Bender t. a. p., bl. 624.
\'J)
endossanten met stilzwygen voorbijgaat. De fransche
Ordonnance van 1673 spreekt niet van noodadressen; eerst na
dien tijd schijnt de gewoonte te zijn ontstaan, om inden wissel
iemand aan te wijzen, die, in geval van nood, de wissel-
belofte zou vervullen; ten tijde van Pothibb kwamen nood-
adressen van endossanten , naar het schijnt, nog niet voor;
deze schrijver spreekt ten minste slechts van noodadressen
van den trekker. Wanneer men nu weet, dat de Code de
Commerce steunt op de Ordonnance van 1673, die zoo-
veel noodig is aangevuld uit de werken van Pothier,
dan mag men aannemen, daar uit de beraadslagingen over
den Code de Commerce blijkt, dat de noodadressen toen
in het geheel niet zijn ter sprake gekomen, dat in dit
wetboek over noodadressen van endossanten niet wordt
gehandeld. De beteekenis van art. 173 C. d. C. is
duidelijk; het heeft niet de bedoeling aan de endossanten
de bevoegdheid om noodadressen aan te wijzen te ont-
zeggen; het is in het wetboek opgenomen alleen met het
doel de strijdvraag door Pothier behandeld, of ook
tegen het noodadres van den trekker, dat betaling wei-
gert, moet worden geprotesteerd, in bevestigenden zin te
beantwoorden. Dat de beroemde Fransche rechtsgeleerde,
die zijn werk schreef onder vigueur der Ordonnance van
1673, waarin de bepaling niet voorkomt, tot hetzelfde
1) PrÉmery, Etudes de droit Commercial, pag. 152.
2) PoTHiEK t. a. p., n". 137.
-ocr page 70-\'J)
mmm.
resultaat komt op grond van den aard van het nood-
adres, zagen wij reeds vroeger. De bewering dat art. 181
al. 1 W. v. K geen afwijking beoogt van het gelijklui-
dende art. 173 C. d. 0. zal bij het volkomen stilzwijgen
over onze vraag bij de beraadslaging, niemand gewaagd
voorkomen, die den grooten invloed, dien het fransche
wetboek op de samenstelling van ons Wetboek van Koop-
handel heeft uitgeoefend, niet uit het oog verliest. Wij
geven derhalve gaarne toe, dat art. 181 al. 1 W. v. K.
aan den houder de verplichting niet oplegt acht te geven
op de noodadressen van de endossanten, omdat dit arti-
kel alleen van noodadressen van den trekker spreekt.
Maar wij meenen, dat de interpretatie van dit artikel
voor de beslissing van de vraag, die ons thans bezig
houdt, weinig afdoende is. Kan de houder niet op een
anderen grond verphcht zijn de door de endossanten op
den wissel geplaatste noodadressen te eerbiedigen ? Indien
de gewoonte reeds ten tijde van Pothibr de noodadressen
van endossanten had ingevoerd, dan zou deze rechtsge-
leerde op denzelfden grond, waarop hij meende, dat reeds,
onder vigueur der Ordonnance van 1673, de noodadressen
van den trekker moesten geëerbiedigd worden aan die van
de endossanten gevolgen hebben toegekend. Hij, die een
wissel, waarop een noodadres voorkomt, aanneemt, heeft
door die aanneming stilzwijgend toegestemd, de meerdere
verphchtingen, die het noodadres hem oplegt, te vervullen;
hij heeft zich verbonden aan de bedoeling van hem, die
in den wissel een noodadres aanwees, gevolg te geven;
\'J)
wie de aanwijzer is, trekker of endossant maakt geen
verschil
De tweede grond, waarop Mr. Tels aan de noodadressen
van de endossanten alle werking ontzegt, is — wij zeiden
het reeds — ontleend aan den aard der zaak zelve. Zeer
terecht vs^ordt door den schrijver opgemerkt "j : „Wil men
den houder dwingen den wissel bij den, in geval Yan nood,
door een der endossanten aangewezene ter betaling aan te
bieden, dan zaf men hem tevens den plicht moeten op-
leggen, om denzelven bij non-betaling tegen hem te doen
protesteeren." Natuurlijk, want hoe zou de houder anders
kunnen bewijzen, dat \'hij aan zijn verplichting voldaan
had? Nu vraagt Mr. Tels „van wien zullen de kosten
van dit protest gerecouvreerd worden, indien de endossant,
die het noodadres bij zijn endossement gevoegd heeft, failleert
of niet in staat is te rembourseeren ?" En zijn conclusie is
deze, dat in het gestelde geval de trekker de meerdere kosten
zou dragen en daardoor tot een hooger bedrag gehouden zijn,
dan waartoe hij zich heeft willen verbinden. Dat de en-
dossant, die een noodadres aanwijst, de kosten die
daaruit ontstaan zelf draagt, is billijk; want in den
regel zal hij die aanwijzing doen voornamelijk in zijn
eigen belang. In het gestelde geval zal het echter
niet mogelijk zijn, en zullen de meerdere kosten ten
laatste door den trekker worden betaald; dat dit niet
\') Fremert t. a. p., bl. 153.
T. a. p., bl. 308,
\'J)
volkomen billijk is, wordt door ons toegestemd. Wij
meenen echter te moeten opmerken, dat het genoemde
geval een uitzondering bevat ; dat de trekker in den
regel voordeden geniet van de noodadressen van en-
dossanten, ja zelfs veelal door endossanten noodadres-
sen doet aanwijzen, in plaats van zulks zelf te doen,
wanneer hij aan den betrokkene niet wil doen blijken,
dat hij in zijn soliditeit geen onbepaald vertrouwen stelt.
Aan het trekken van wissels zijn steeds gevaren ver-
bonden; wie geen kans wil hebben nadeelen daarvan te
ondervinden moet het trekken van wissels aan anderen
overlaten. De handel schijnt dan ook geen bezwaar te
vinden in het brengen van die meerdere kosten ten
laste van den trekker. Feemeri,t , na de onbillijkheid
daarvan te hebben toegegeven, zegt „Néanmoins on n\'a
point vu les tireurs résister au payement de ces frais; et
l\'habitude de mettre confusément toutes les indications au
besoin sur le corps même de la lettre de change, de manière
qu\'il n\'est guères possible d\'en distinguer l\'auteur, a eu
pour résultat de faire retomber sur le tireur seul tous les
frais occasionés par ces indications." Maar aan de handels-
gebruiken is in ons recht geen onbepaald gezag toegekend;
ook waar de toepassing van het handelsrecht gevraagd
wordt, is de rechter aan art. 3 A. B. gebonden. Hiertegen
bestaat geen bezwaar ; maar is het noodzakelyk aan de
noodadressen van de endossanten alle gevolg te ontzeggen,
1) T. a. p., bl 154.
-ocr page 73-61 %
omdat daardoor in een zeer enkel geval voor den trekker
meerdere kosten ontstaan? De wet spreekt niet over
noodadressen van endossanten; hun wordt de bevoegdheid
om noodadressen aan te wijzen evenmin toegekend als
ontnomen; het ligt echter in den aard der zaak, dat de
endossant, die tot de betalingsbelofte van den trekker
toetreedt, belang heeft dat de wissel betaald wordt, waar-
om zou hij, indien hij daartoe gelegenheid heeft, niet be-
voegd zijn de zekerheid van de betaling te verhoogen;
het aanwijzen van een noodadres zal toch wel geen zaak
zjjn van publieke orde ? Maakt de geëndosseerde bezwaar
om een noodadres van een endossant aan te nemen, het
staat hem vry den wissel te weigeren, maar wanneer hy
aanneemt, dan stemt hij toe de verplichtingen die het
noodadres hem oplegt te vervullen. En wat geldt voor
dien geëndosseerde is ook op latere houders van toepassing.
Het gezegde kan voldoende geacht worden tot staving
der meening dat de endossanten bevoegd zijn noodadressen
aan te wijzen. Nu doet zich echter de vraag voor: welke
zijn de gevolgen eener dergelijke aanwijzing? Het ant-
woord, dat op deze vraag moet worden gegeven, hangt
af van de wijze, waarop het noodadres van een endossant
beschouwd wordt. En hier is tweeërlei beschouwing
mogelijk; de endossant, die een noodadres op den wissel
plaatst, wijst een tweeden betrokkene aan, ofwel — en dit
is de andere mogelijke beschouwing — iemand om in zijn
plaats op te treden, wanneer de betrokkene weigert om
\'J)
de wisselbelofte te vervullen, waarvoor ook de endossant
aansprakelijk is. In het eerste geval dient de aanwijzing
in het belang van den wissel en van alle wisselschulde-
naars — de endossant handelt als mandataris of als nego-
tiorum gestor van den trekker, al naarmate de aanwijzing
van het noodadres met of zonder lastgeving van dezen
geschiedt, — in het tweede geval staat zijn eigen belang
op den voorgrond en wil hij zich vrijwaren voor de na-
deelen, die het nemen van regres veroorzaakt. In het
eerste geval treedt het noo\'dadres op als plaatsvervanger
van den betrokkene, in het tweede geval als plaatsver-
vanger van den endossant.
Wanneer aan het noodadres van een endossant dezelfde
beteekenis moet worden gegeven als aan dat van den
trekker, wanneer de door een endossant aangewezene de
plaatsvervanger is van den betrokkene, op gelijke wijze
als deze geroepen tot vervulhng der wisselbelofte, hoewel
slechts in de tweede plaats, nadat de betrokkene zulks
heeft geweigerd, — en dit schijnt de opvatting te zijn
van Bender Pohls ") en Mittbrmaiee — dan
verschilt het noodadres van een endossant in zijn gevolgen
niet van dat van den trekker. Indien de betrokkene wei-.,
gert den wissel te accepteeren, dan heeft de houder recht
om borgstelhng te vragen van trekker en endossanten.
T. a. p., hl. 623. N". 1 , bl. 684. No 10 , N». 11.
2) T. a. p. , bl. 249.
Grundsätze des gemeinen deutscheu Privatrechts. § 247.
-ocr page 75-\'J)
alleen in het geval dat ook het noodadres tot acceptatie
niet bereid is. Het accept van het noodadres vervangt
dat van den betrokkene; de in het noodadres aangewezene
is, krachtens zijn accept, tot betaling van den Avissel ge-
houden, indien de betrokkene ook deze mocht weigeren.
De betaling, door het noodadres gedaan, heelt dezelfde
gevolgen als de betaling van den betrokkene; door deze
gaat de wisselschuld te niet; indien de houder verzuimt
betaling af te vragen van het noodadres, dan verliest hij
zijn regresrecht. De in het noodadres aangewezene kan
een rechtsvordering hebben, die echter geen wisselactie
is, tegen den endossant, die het noodadres op den wis-
sel geplaatst heeft, en deze tegen den trekker de actio
mandati contraria of de actio negotiorum gestorurr. con-
traria, al naarmate de aanwijzing van het noodadres met
of zonder lastgeving van dezen geschied is. Heeft de
betrokkene, na den wissel te hebben geaccepteerd, de
betaling geweigerd, en is deze daarop door het noodadres
gedaan, dan heeft de trekker tegen den acceptant de
rechtsvordering van art. 148 W. v. K.
Wordt daarentegen de in het noodadres aangewezene
beschouwd — zooals in de tweede hypothese — als ge-
roepen om, bij weigering van den betrokkene, de wissel-
belofte te vervullen in de plaats van den endossant, dan
heeft de aanwijzing van een noodadres door een endossant
geheel andere gevolgen dan een dergelijke aanwijzing van
den trekker. Dan hecht de endossant aan zijn hande-
ling deze beteekenis: slechts dan ben ik tot het geven
\'J)
van schadevergoeding bereid, indien ook het noodadres
weigert den wissel te accepteeren of te betalen. Met
deze clausule wordt de wissel verder geëndosseerd, en iedere
endossant treedt tot de verbintenis van zijn voorganger toe
en neemt de door het noodadres beperkte verbintenis van den
trekker over. Deze en de vroegere endossanten zijn gehouden
de oorspronkelijke verbintenis van den trekker te vervullen;
voor hen is de aanwijzing van het noodadres een res inter
alios acta. Het accept van het noodadres staat niet ge-
lijk met dat van den betrokkene, maar het vervangt de
borgstelling van den endossant; slechts tegenover dezen
en zijn opvolgers is het noodadres uit zijn accept tot be-
taling gehouden. De betaling, door het noodadres gedaan,
is niet een betaling van den wissel; zij staat gelijk met
de regresbetaling van den endossant; zij is een betaling
ter eere. Wanneer de betrokkene niet accepteert of niet
betaalt, dan heeft de houder de keus, of hy zich wil
wenden tot het noodadres van den endossant of regres
nemen op een van diens voorgangers. Wanneer hij ver-
zuimt acceptatie of betaling aan het noodadres te vragen,
dan verliest hij zijn regresrecht tegen dien endossant en
zijn opvolgers, maar behoudt dit tegen zijn voorgangers.
Aan welke dezer beschouwingen de voorkeur te geven ?
Wij meenen, dat de eerste in het stelsel der wet moet
worden aangenomen. Welke opvatting de wet van het
noodadres heeft blykt niet uit haar bepalingen , juist uit
haar stilzwijgen moet worden besloten, dat zij niet van de
\'J)
gewone opvatting, die in het noodadres een plaatsvervan-
ger van den betrokkene ziet, is afgeweken. Een onder-
scheiding te maken tusschen noodadressen van den trek-
ker en die van endossanten is niet noodig; de trekker
plaatst in den regel geen noodadres op den wissel, maar
laat zulks doen door een endossant, die dan handelt als
lasthebber van den trekker; dat een dergelyk noodadres
door den persoon van den aanwijzer geheel van natuur
zou veranderen, terwyl de bedoeling klaarblykelijk
dezelfde blijft , is niet aannemelijk ; de plaatsing
van een noodadres op een wissel door een endossant,
zonder dat deze daartoe last van den trekker heeft
ontvangen, als een negotiorum gestio te beschouwen,
is een geleidelijke ontwikkeling en te verkiezen boven de
stilzwijgende invoering van een geheel nieuwe opvatting
van een bepaald begrip. Aan de omstandigheid dat art.
181 W. v. K. alleen over noodadressen van den trekker
spreekt, kan niet het recht ontleend worden om een onder-
scheiding in te voeren, en beide soorten aan verschillende
regelen te onderwerpen, nu uit de geschiedenis van dit
artikel de beteekenis, die aan zijn opneming in het Wet-
boek gehecht moet worden, blijkt een geheel andere te zijn.
Zien wij ons derhalve verplicht in het stelsel der
wet de tweede beschouwing te verwerpen, op zich zelve
komt zij ons lang niet verwerpelijk voor. De bezwaren
toch, die aan de eerste beschouwing verbonden zijn,
schatten wij niet gering; de aanwijzing van noodadressen
wordt daardoor voor endossanten hoogst bezwaarlijk, en
\'J)
wij zouden aan ieder een dergelijke aanwijzing zeer af-
raden, tenzy zij geschiedt op last van een trekker, wiens
soliditeit boven alle bedenking verbeven is; aan de beta-
ling van het noodadres kan de endossant geen ander recht
ontleenen, dan misschien een rechtsvordering tegen den
trekker, hetzij de actio mandati contraria, hetzij de actio
negotiorum gestorum contraria, al naarmate de aanwijzing-
van het noodadres met of zonder lastgeving van dezen
geschied is. Ook het noodadres stelt zich door de betahng
aan gevaren bloot; alleen de endossant is aan hem ver-
bonden; tot dezen staat hij in dezelfde betrekking als de
betrokkene tot den trekker.
Bender \') geeft dan ook aan de noodadressen den raad
om eerst tegen zich te laten protesteeren en daarna als inter-
venient te betalen, om daardoor de rechten te verkrijgen
aan de betaling ter eere verbonden. Dan zijn er echter
dubbele protestkosten, die zouden vermeden kunnen wor-
den, wanneer door de wet de betaling door het noodadres
gedaan als betahng ter eere beschouwd was.
Bij een eventueele herziening van het wisselrecht zal
aan het noodadres een ruimere behandeling, dan bij de
vaststelling van het Wetboek van Koophandel, ten deel
moeten vallen. Dan zal de vraag gedaan moeten wor-
den of de oudere opvatting niet prysgegeven èn of het
noodadres niet beschouwd moet worden als een interve-
T. a. p. bl. 634. N". 11.
-ocr page 79-\'J)
nient, daarin verschillend van anderen, dat zijn tusschen-
komst moet worden gevraagd, terwijl deze zich aanbieden.
Deze vraag zal ook vooral daarom ernstig behooren te
worden overwogen, omdat, wanneer zij bevestigend mocht
worden beantwoord, er op een gewichtig punt overeen-
stemming zou worden verkregen tusschen onze wet en de
Allgemeine Deutsche Wechselordnung, die ook om hare
voortreffelijkheid bestemd schijnt te zijn de grondslag te
worden van een eenvormig Europeesch wisselrecht. Hier-
naar te streven is geenszins het najagen van een onbe-
reikbaar ideaal.
STELLINGEN.
-ocr page 82-f
-W
- i
■ !■•
.. . ...... .. .
■\'S
m
w
Vr
t
Ten onrechte ziet Windscheid (Lehrbuch des Pandek-
tenrechts I § 209) in „fructus" naast „usus" een servituut.
Onjuist is de uitspraak van "Weber (TS\'atürhche Ver-
bindUchkeit § 307) „Die Verpfändung für blosz natürhche
in Ansehung der gerichthchen Wirkung eingeschränkte
Yerbindhchkeiten ist zwar an sich gültig, es finden aber
deshalb nur diejenigen Rechtsmittel Statt, welche dem
Grläubiger wegen der Hauptschuld zustehen.
III.
Wanneer de zaak van een ander tot pand is. gegeven
wordt bij de eigendomsverkrijging door den pandgever
het pand ook tegen derden geldig.
72
lY.
De eisch tot scheiding van tafel en bed kan in het ge-
val van art. 291 B. W. niet worden ontzegd, wanneer
de echtgenooten gedurende den tijd van twee jaren zijn
getrouwd geweest en overigens aan al de formaliteiten
voldaan is.
Y.
Hij die zonder daartoe bevoegd te zijn op den grond
van een ander jaagt of in het water van een ander vischt,
wordt niet te min eigenaar van het wild of van de vis-
schen, die hij zich heeft toegeëigend.
YI.
De gemeentebesturen zijn bevoegd bij verordening be-
treffende de invordering van gemeentebelasting aan de
gemeente privilegie toe te kennen voor de haar verschul-
digde belasting.
YII.
De rechtsvordering, niet de verbintenis, wordt door de
verjaring vernietigd.
YIII.
Het commissie-contract behoort tot de in art. 1302
B. W. bedoelde wederkeerige overeenkomsten.
73
IX.
De gefailleerde is niet bevoegd na verwerping of niet-
homologatie van een gerechtelijk accoord een tweede
accoord aan te bieden.
X.
Bij het geding ontstaan volgens art. 825 W. v. K.
behoeven partyen niet bij procureur te verschijnen.
XI.
De dagvaarding voor het kantongerecht moet keus van
woonplaats bevatten, ook dan wanneer de eischer zelf in
de gemeente woont.
XII.
De rechtbank moet alleen dan over de voorgedragen
wraking van den kantonrechter beslissen, wanneer deze
in de wraking niet heeft berust.
XIII.
De oplegging van den eed moet geschieden bij inter-
locutoir vonnis.
XIV.
Terecht heeft de Staats-commissie, ingesteld bij Zijner
Majesteits besluit van 28 September 1870, n". 21, in haar
Ontwerpen van eenWetboek van Strafrecht de drieledige ver-
deeling der strafbare feiten van den C. P. niet aangenomen,
\'J)
XV.
Het stelsel van het Crimineele Wetboek voor het
Koningrijk Holland ten opzichte van de recidive is
juister dan dat van den C. P.
XVI.
Terecht beweert Mr. P. Rïnk (Bijdrage tot de leer der
noodweer blz. 25 en v.) dat de C. P. ten onrechte de
noodweer bij bloote bescherming van goederen heeft uit-
gesloten.
XVII.
Bij een veroordeeling wegens desertie, volgens art. 3
der wet van 7 Mei 1856 (Stbl. n». 32), moet blijken van
het opzet om niet aan boord terug te keeren.
XVIII.
De rechter-commissaris kan niet de afgifte vorderen van
stukken, onder derden berustende, en waarvan hij als
stukken van overtuiging bij het onderzoek der zaak meent
gebruik te moeten maken.
XIX.
Bij een eventueele grondwetsherziening behoort de
splitsing der volksvertegenwoordiging in twee kamers te
vervallen.
\'J)
XX.
Het is zeer wensehelyk dat de ministers tevens leden
der volksvertegenwoordiging zyn.
XXI.
De bepaling van art. 197 Gw., die voor de aanneming
der voorgestelde verandering in de Grondwet door de
nieuwe Kamers twee derden der uitgebrachte stemmen
vordert, is niet redelijk.
XXII.
Het stelsel van armverzorging, waarbij den arme een
recht op onderstand van staatswege wordt toegekend, is
af te keuren.
XXIII.
In een goed stelsel van armverzorging kan een werk-
huis niet worden gemist.
XXIV.
Het participatie-stelsel is voor die ondernemingen van
nijverheid, waarbij noch het taakwerk noch het gewone
premiestelsel voor toepassing vatbaar is, zeer aan te be-
velen.
4 \'^--\'Y
■
"ï-F.SÏ ■
(/s
-ocr page 89-1
ry-i
/
■f ■
■m
: -- K ■.■ .V. •
■ ■ \' ■ " >
-ocr page 90-mmm
I.
z-
m.
v:,\' \'O.
livrez.
\\
i
.. i \'
i" -v\' \'-V X", . -tl\' | ||
: | ||
-a-wï\'":^ |
v \' i^^^ï . | |
m? |
m
i;\' \'h
t:
-mémmm^