EEN GEVAL
SARCOMA ALVEOLARE,
ALS OOEZAAK VAN
OSTEOPSATHYROSIS.
-ocr page 2-r /
U
\\ i-
■l -
vj
V
\'i*
VAN
als ookzaak van
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOE MAGNIFICUS
geicoon HoogUercuir in de FacuUeit der Wis- en SaUmrMmde.
met toestemming van den academischen senaat
EN
volgens besluit der geneeskundige faculteit,
TKa VEEKRIJGING VAN DEN GEAAD VAN
AAN DE
HOOGESCÏÏOOL TE UTEECHT,
op Woensdag, den 911611 Juni 1875, te 6 ure.
te verdedigen
LEO MARIA JACOBÜS VERLIJDEN,
Geboren te Bergen op Zoom.
amsterdam,
J. C. A. SULPKE.
1875.
-ocr page 4-y/v
•IK A \'.i . J h\'il oé
JA.\'A
; .fillfllü^.lHOU\'i i \'-lAyA ^
.....Z .. ■ . «
. ./BOT. ^
- • ^ 1\'
AAN
L.
.fl
MIJNE GELIEFDE OUDERS
Ulï
DANKBAARHEID
opgedragen. i\'t
-ocr page 6-/ V
—Î 1 \'-y
\' \\ - \' \'■^V\' t,". \' . tv. r
■ - \' ■ W \' ? ^^«ftê-
iû
<u
Het is mi] een aangename plicht, bg het schryven
van myn Academisch Proefschrift, mynen dank te betui-
gen aan allen, die tot myne opleiding hebben bijge-
dragen. In de eerste plaats aan ü, waarde Ouders, die
zooveel voor myne opvoeding gedaan hebt; aan U,
dierbaren Vader, die mg steeds nuttige wenken gaaft,
aan ü, geliefde Moeder, die mij steeds met uwe liefde-
volle zorg omringdet.
Hooggeleerde Professoren en Zeergeleerde Lectoren
der Medische en Philosophische Faculteit aan het Athe-
naeum Illustre, ontvangt mynen welgemeenden dank voor
het onderwys van U genoten.
Geachte van Deventer, voor de bereidwilligheid en
hulp, zoo ruimschoots bg het vervaardigen van mgne
dissertatie, van U ondervonden, ü zg myne oprechte
dankbetuiging.
Aan U, Hooggel. Koster, Hooggeachte Promotor,
gevoel ik mij ten zeerste verplicht, voor de humane be-
handeling die ik van ü mocht ondervinden.
En Gij, mgne Vrienden, vraarvan sommigen reeds
van mg gescheiden zgt, gelooft dat ik steeds uwe vriend-
schap op prgs stel en dat de jaren, met u doorgebracht,
aangenaam bg mij in herinnering zullen blgven.
Naar aanleiding eener sectie van eene Patient, die
ik op de Klinische afdeeling van Prof. Stokvis waarge-
nomen en van wie ik onder leiding van den assistent
der Patholog. Anat. de sectie verricht heb, was ik van
plan, voor zoo ver mijne krachten toelieten, het wezen
der Osteopsathyrosis of fragilitas ossinni te doorgronden
en znlks als onderwerp mijner dissertatie te gebruiken;
in hoe ver ik van dit mijn plan ben afgeweken, zal uit
het volgende duidelgk worden.
Daar ik mg vooral meer wensch bezig te houden
met den pathologischen toestand van het beenstelsel,
meende ik met een zeer korte opsomming der klinische
data te kunnen volstaan.
.\'m
" \' ^ , , . 1* rf^ , , t3
^ïiifg-d«« ^iftli ofiy-óOffMal ïöbKo\'it dTsr CJT? fisti^Aft
/u"? Btr^ ©■\'4\'O\'j? .fmk idsü^ï- isb -
\'^Kfim ".ù.^f fli.^
-jitte)\'^ \'b-fïif\'-^\'^ïiOT ïfsiiPOT^ gàt il .^G \' \'
Historia morbi.
M. A. H. oud 40 jaren werd in Oct. 1873
van eenen tumor mammae geopereerd en in
April \'74 van een recidief, (volgens onderzoek
zouden deze tumores carcinomata geweest zijn)
dat zich in de cicatrix had ontwikkeld. Vóór
dezen tijd vertelt ze steeds gezond geweest te
zijn. Na laatstgenoemde operatie leed patient fre-
quent aan hoofdpijn en eenigen tijd later werd
ze plotseling linkerzijdig doof en 14 dagen daarna
bemerkte ze, bij het ontwaken, een scheeven stand
van den mond.
24 November werd P. bij Prof. Stokvis opge-
nomen; verdere anamnestica konden we niet ver-
nemen. Trauma en anderzins als oorzaak voor
\'t ontstaan van eenen tumor in de mamma waren
niet bekend.
Slecht gevoed uiterlijk, huid bleek, zwak ont-
wikkelde musculatuur.
12
Ter plaatse van de 4e rib zie ik een straal-
vormige cicatrix, bleek van kleur, slecht verschuif-
baar en niet pijnlijk.
Lagophthalmus, linkernijdig strabismus conver-
gens (abduc. paralyse) en hier ook keratitis en
perforatie corneae.
Linkerzijdige facialis paralyse gepaard met ver-
minderde sraaakperceptie en anaesthesie van de
wangstreek.
Buik- en borst-holte niets abnormaal. Gedu-
rende hare behandeling klaagt Pat. over schie-
tende pijnen in oog- en wangstreek, over stekende
ter plaatste van linker borstklier.
21 Febr. is een lichte zwelling op voetrug en
aau de malleoli geconstateerd en dc volgende
dagen bestonden klachten over benaauwdheid en
pijn in den recliterarra, dien ze daardoor niet
kon bewegen; de minste aanraking was zeer
pijnlijk. Den volgenden dag voegde zich hierbij
dezelfde pijn ter plaatse van wervelkolom en borst-
been en gedurende den laatsten tijd waren onder
de cicatrix knobbeltjes te voelen.
Pat. die er zeer zwak uitzag, stierf plotseling
27 Pebr.
Sectio cadaveris.
Lijk is van \'t vrouwelijk geslacht, zeer ma-
ger, middelmatige ligchaamslengte; huid vaalkleu-
rig en hoofdhaar bruin-grijs; cornea troebel en
pupille matig gedilateerd, links panoplithalmie,
mucosae anaemisch. Rigor en aigor aanwezig en
livores aan de rugzijde. Stand der extremiteiten
normaal, pannicules adiposns atrophisch en mus-
culatuur droog, bruin en zwak ontwikkeld. Rech-
ter mamma zeer atrophisch; eene cicatrix be-
vindt zich op de plaats der linker mamma, en
strekt zich uit van de axillair tot de parasternaal lijn
en van boven naar onder van 4—6 rib; bij
doorsnede blijkt ze uit vast fibreus weefsel te be-
staan dat innig met de costae vergroeid is en in
hetwelk zich een 6-tal erwtegroote knobbeltjes
bevinden, die met deze fibreuze massa vergroeid
en op doorsnee grijs-wit, vast en hard zijn. De
lymphklieren zijn niet aangedaan.
14
Aan den rechterarm, eene hand breed onder
het caput humeri zie ik eene dwarsche fraktuur;
behalve lichte verkleuring en bruine kleur van
de haar omgevende deelen, is niets bijzonders
waar te nemen. Ook aan den linker femur, eene
hand breed onder den trochanter major bevindt
zich eene dwarsche fraktuur.
In de 3—6 rib bevindt zich eene gootvormige
verdieping, ter plaatse waar het kraakbeen in
been overgaat. De costae, beenderen der extre-
miteiten en van de ruggewervelkolom (die overi-
gens normaal van vorm en lengte is) zijn zeer
broos en zacht, fraktureeren resp. bij de minste
kracht; ze zijn evenwel niet elastisch en kunnen
met een scherp mes gesneden worden.
Stand van het diaphragma is rechts en links
ter hoogte van de 6® rib. De situs van de buik- en
borst-organen is normaal; quantiteit en kleur van
liquor pericardii ook en hart normaal van grootte;
consistentie en cohaerentie zijner musculatuur zoo-
als gewoonlijk, lichtbruin van kleur, oedemateus
en met versehe fibrin coagula gevuld; geen hart-,
thrombi; peri- en endocardium vertoonen niets
abnorms; op intima aortae kleine atheromateuze (vet-
tige) plekken; valvulae normaal als ook het overige
vaatstelsel; pericardium parietale is met het sternum
vergroeid. In de rechter- en linkerborsthelft be-
vindt zich p. m. 300 c. c. helder, licht-geel serum.
15
De pleura is hier en daar eenigzins fibreus
verdikt, niet geadhaereerd en onder deze zijo in de
long-zelfstandigheid hazelnootgroote tumores met
navelvormige impressie en op doorsnee grijs-wit
van kleur.
De longen collabeeren een weinig, zijn emphy-
semateus (klein blazig), sterk ge}ngmenteerd, wei-
nig lucht- en bloedhoudende, onderkwabben licht
hypostatisch-hyperaemisoh. Mucosae der bronchi
zijn anaemisch, gezwollen, met muco-pus gevuld
en hier en daar met klein-blazige vloeistof. Bron-
chiaalkliercn gepigmenteerd, overigens normaal.
Milt is klein, vast en bruin, kapsel gerim-
peld, iets verdikt en het trabekulair-weefsel is
vermeerderd, de Malphigische ligchaampjes zijn
niet zichtbaar.
Nieren zijn iets kleiner dan normaal, vet-kap-
sel atropisch; fibreuze kapsel niet adhaerent;
oppervlakte glad, licht-bruin van kleur, hier en
daar stellulae Verheynii; corticalis normaal breed,
bruin; pyramides anaemisch; in het uierbekken
een troebele vloeistof (etter): mucosae zoowel rechts
als links zwak geïnjicieerd (pyelitis).
Lever normaal groot, licht-bruin; veneuze va-
ten sterk gevuld met bruin, vuil gekleurd, vloei-
baar bloed; groote gal-vaten en blaas met geele
slijmachtige gal gevuld. In de leverzelfstandigheid
bevinden zich hazelnoot-groote, ronde, grijs-witte
16
tubera, die op doorsnede vast zijn en schijnbaar
scherp van het lever parenschym afgescheiden,
in het centrum zijn ze licht- tot donkerbruin van
kleur; ze zijn meestal oppervlakkig gelegen en
vertoonen eene centrale depressie (navel).
Bijnieren en pancreas niet abnormaal.
Maag, matig uitgezet, gevuld met spysrestes;
mucosae gezwollen, bleek, met mucus bedekt.
Barmen zijn met bruine foeces gevuld, die in
het onderste gedeelte van den dundarm zeer vloei-
baar, en in \'t bovenste des dikdarms meer con-
sistent zijn; mucosa niet abnormaal.
Pisblaas staat twee vingers boven de symphyse
en is gevuld met donker-geele troebele urine
waarin etter- en epitheliumcellen; mucosa is anae-
misch, de groote venae zijn geïnjiciëerd.
JJterus-hoUe normaal; in cervix een glasachtige,
taaije slijmprop ; consistentie der musculatuur eenig-
zins afgenomen; de mucosa vertoont kleine ekchy-
mosen.
Hersenen en uitwendige schedelbekleeding nor-
maal en schedelkap vast, slechts hier en daar
doorzichtig, diploë niet overal aanwezig.
Ter plaatse van de sutura sagittalis, in de
parietaal-streek, zijn dura mater en schedelkap
innig met elkaar vergroeid door een ongeveer \\\\
Cm. dikke, membraneuze, nieuwgevormde massa,
die zich tusschen beiden bevindt en welke alleen
17
door de kleur van de dura mater, waarmee ze
ééne massa vormt, is te onderscheiden; ze is grijs-
wit van kleur, hier en daar gepigmenteerd, zeer
vast en cohaerent. Bij verwijdering van de massa
van den schedelkap, vertoont deze laatste ter dezer
plaatse vele puntvormige verdiepingen en is als
het ware uitgevreten; in deze verdiepingen is ge-
noemde massa binnengedrongen.
De dura mater is hier, aan de inwendige-zijde,
met de hersenen vergroeid en na de eerste verwij-
derd te hebben, zijn hier grijswitte, vaste, scho-
telvormige tubera zichtbaar, waarvan de grootste
VA cm. in diam. en 4 mm. in het centrum hoog
is; in de omgeving bevinden zich nog p. m. 10
kleinere en de dura mater is hier ook sterker verdikt
dan op andere plaatsen; overigens glad, zonder
abnormaliteiten.
Na verwijdering van het cerebrum uit \'t cavum
cranii blijkt ook een tumor op het linker os pe-
trosum aanwezig te zijn, zich uitstrekkende van
de sella turcica naar voren tot aan \'t foramen
ovale, naar buiten tot den overgang van \'t rots-
been in de schelp en naar achteren tot over den
meatus auditorius internus Deze tumor is hob-
belig zonder bepaalde teekening en niet vergroeid
met de hersen-zelfstandigheid, doch iuDig met de
dura mater en het beenweefsel waarvan hij niet
te verwijderen is; de kleur en anderzins als bij
2
-ocr page 18-18
de zoo even beschrevene dura mater. Het been is
hier zeer week en met een mes te snijden; ge-
noemd deel wordt met den tumor uit den sche-
del verwijderd.
De hersenen zijn normaal van grootte; gyri
en sulci goed gevormd, aan de bovenvlakte geen
indruksel; aan de ondervlakte is de bulbus n.
olfactorii atrophisch en plat, rechts meer dan links;
chiasma nerv. opt. eenigzins oedemateus, pons
plat en medulla oblangata niet abnormaal. De her-
senzelfstandigheid op doorsnee consistent, oede-
mateus, anaemisch. Hersenzenuwen, voor zoover
zichtbaar, macrascopisch niets abnorms; liquor
subcerebralis in gewone hoeveelheid voorhanden.
Omgevende vliezen normaal van dikte. De been-
deren van de ruggewervelkolom zijn zeer broos,
gemakkelijk te snijden. De medulla spinalis oede-
mateus, overigens normaal van consistentie en co-
haerentie, de witte zelfstandigheid scherp afge-
grensd.
Daar, wegens licht te bevroeden reden, het ge-
heele beenstelsel niet tot het onderzoek beschik-
baar was, moesten we ons beperken tot het uit-
nemen van de volgende deelen:
Gedeelte van rechter os humeri, ter plaatse der
fraktuur, ter lengte van 12 cm.
19
Links een even groot stuk.
Een 3 cm. lang stuk van rechter radius en van
14 cm. van linker femur.
Een stuk van schedeldak en van linker- en rechter
os petrosum.
Geheel het sternum; 3®-6 rechter ribben, 5®-9®
links tot aan hunne verbinding met de vertebrae.
Processus spinosi en transverri en twee wervel-
ligchamen.
Daar bij het verder onderzoek bleek dat linker
os hum., rechter radius, schedeldak (zie later), rech-
ter os petrosum niets abnorms vertoonden, zullen we
hierover verder niets meer in het midden brengen.
Bij naauwkeurig onderzoek bleken, na doorza-
ging, rechter os humeri, linker femur, linker os pe-
trosum, sternum, costae en corpora vertebrarum
al te maal te bestaan uit een versmalde substantia
compacta, van normale kleur, in welke een grijs-
witte, hier en daar meer diffuus licht- tot bruin-
roode, weeke massa, die zanderig op \'t gevoel isy
(been-stukjes) als \'n zeer gelijkmatige betrekkelijk
vaste ring is ingesloten. Op de plaats der fraktuur
is ze meer grijs-wit en aan de meest peripherisch
gelegen (zaag-)vlakten sterker rood gemarmerd en
in het sternum, costae en corp. vertebr. prae-
domineert ook deze teekening.
Op beide genoemde fraktuurplaatsen blijkt de
compacta even dik te zijn als op andere plaatsen.
Het periost der pijpbeenderen is innig met het
been vergroeid, hier en daar verdikt; deze verdik-
king is spoelvormig op de fraktuurplaats van den
humerus en fibreus van uiterlijk.
Tusschen de processus spin. en transversi van
borst- en lendenstreek is de daar aanwezige massa
zeer vast, fibreus, grijs-wit van kleur, anaemisch.
Microscopisch onderzoek.
Dit had plaats zoowel onmiddelijk na de sectie,
als na inlegging voor \'n deel in alcohol, voor \'n
ander in chroomzuur; carmijn is als kleurmid-
del gebruikt.
Bij een transversale snede door de huid en
onderliggenden tumor, blijkt deze gelegen te zijn
onder het licht-bruin gekleurde, atropische on-
derhuidsch-vetweefsel, dat hoogstens als een zeer
smalle zone de grens vormde tusschen tumor en
bovengelegene huid en deze vertoonde geene ob-
normaliteiten, uitgenomen eene hypertrophie der
papillen tot p. m. dubbele grootte (vergeleken
met rechts). Deze tumores zijn gelegen in eene
fibreuze massa, waarmede ze innig vergroeid
zijn. Ze bestaan microscopisch uit breedere en
smallere bundels, die bestaan uit bindweefsel
fibrillen, waar tusschen spoelvormige cellen
en vetkorreltjes ; dunwandige vaten, hier en daar
geïnjicieerd, zijn in dit stroma duidelijk waar te
22
nemen. Deze bundels vormen een netwerk en la-
ten aldus ruimten tusschen zich open, die, deels
lang-gerekt, deels meer rondachtig van vorm zijn;
deze alveoli zijn gevuld met grootere en kleinere
cellen en deze laatsten komen in grootte en vorm
met de witte bloedligchaampjes overeen. De groo-
teren daarentegen zijn onregelmatig van vorm; voor
\'t meerendeel polygonaal met sterk korreligen (vet-
tigen) inhoud, waardoor de kern dikwijls onduide-
lijk is. De contouren der cellen zijn, vooral op
plaatsen, waar ze dicht bij elkaar gelegen zijn, on-
duidelijk ; geïsoleerd zijnde, zijn sommige, die
slechts met weinig vetkorrels voorzien zijn, dui-
delijk en scherp gecontoureerd en de daarin aan-
wezige kern, die bij carmyn-injectie sterker ge-
kleurd wordt dan het protoplasma, is te zien. —
Deze cellen zijn niet te onderscheiden van epi-
thelium, c.; sommigen zijn voorzien van duide-
lijke uitloopers en vertoonen aldus meer den knods-
vorm. De epitheliale typus is vooral geprononceerd
bij onderzoek van het versehe praeparaat.
Sommige alveoli zijn alleen met vetkorrels ge-
vuld en zeer klein, spleetvormig; op andere plaat-
sen komen in het stroma vetkorrels voor in den
vorm van een langgerekte spoel. Zoodat hieruit
duidelijk blijkt dat deze vetkorrels, in het stroma,
als overblijfselen der cellen van de alveoli moe-
ten beschouwd worden. — Op de plaatsen van
23
overgang van tumor in de omgeving zie ik in de
bindweefsel-vezelen, die op de meest onregelma-
tige wijze met elkander zijn gekruist, één, twee
ol meer cellen optreden; en reeds daar waar deze
cellen in groepjes van 3—4 zijn vereenigd, kan
ik met recht van een alveolairen bouw spreken;
want zoowel hier als in den tumor zeiven zijn,
door uitpenseelen, deze cellen gemakkelijk te ver-
wijderen uit de holten, welker bestaan nu duide-
lijker blijkt.
Tum. Pulmon. zijn zeer week en bestaan uit
een geringe hoeveelheid stroma van bindweefsel,
grootendeels uit elastische vezelen bestaande, met
duidelijk gecontoureerde cellen van allerlei vorm
en gestalte, die zeer op plavei-epith. gelijken. —\'
Over het algemeen praedomineert de hoeveelheid
cellen boven het interstitiëele weefsel; op sommige
plaatsen zijn de cellen tot grootere massae ver-
eenigd, waarin bij het meest naauwkeurige mi-
croscopisch onderzoek geene fijne vezeltjes kun-
nen worden aangetoond; evenmin is vasculari-
satie tusschen deze cellen aanwezig. Op sommige
plaatsen zijn pigment-vlekken, op andere kaas-
achtige metamorphosen, waarin eenige kalk-mole-
kulen aanwezig.
Turn. Iiepat vertoonen over \'t algemeen dezelfde
type als die van de mamma; alleen zijn de
kleinere cellen niet rond, doch eenigzins onregel-
24
matig van vorm; ook hier zijn de cellen zeer ge-
makkelijk uit te penseelen.
Op de plaats van overgang van tumor in gezond
weefsel is ons, na een lang microscopisch onder-
zoek, de wijze van ontwikkeling dezer tumores
eenigzins duidelijk geworden. Vooreerst zie ik n.1.
dat de lever-cellen, over \'t algemeen, hunnen vorm
bewaard hebben, doch, door sterke korreling (vet-
degen.) en vooral door de kleine geele pigment-
korreltjes, van de cellen, die tot de neoplasie be-
hooren, moeten onderscheiden worden. Allengs is
eene vermeerdering van het bindweefsel (peri-
Portale) tusschen de lever-acini waar te nemen.
In dit bindweefsel zie ik nu, ongeveer in het mid-
den, één tot meer cellen optreden (naar het neo-
plasma toe); en naar mate de quantiteit der cel-
len hier ter plaatse vermeerdert, wordt de overgang
der lever-cellen in vetkorreltjes sterker; zoodat op
plaatsen waar deze cellen ten getale van 4 en
meer in het hyperplastische bindweefsel aanwezig
zijn, als restes der lever-cellen slechts \'n geringe
hoeveelheid vetkorrels zijn overgebleven; de
ruimte, die aldus werd ingenomen door de le-
ver-cellen, wordt nu vereffend door het zamen-
vallen van hare wanden, d. i. het genoemde bind-
weefsel. Eindelijk zie ik ook plaatsen waar de
vetkorrels geheel en al verdwenen zijn en een
stroma van bindweefsel wordt waargenomen, dat
25
lang-gerekte alveoli vormt waarin bovengenoemde
cellen van den tumor gelegen zijn. Opmerkelijk
is het, dat op de plaats van overgang (evenals in
den tumor zeiven) alwaar de lever-cellen nog deels
aanwezig zijn, de cellen, die zich in het stroma
ontwikkelen, gemakkelijk door penseelen zijn te
verwijderen en hierbij blijkt, dat ze gelegen waren
in kleine holten, rondachtig van vorm; hun za-
menhang met of ontwikkeling uit het stroma is
nergens duidelijk aan te toonen. Dat deze neo-
plasie met de vaten in verband staat is mij niet
gebleken, alhoewel de vascularisatie zeer duidelijk
te zien is.
Turn. durae M. bestaan uit een sterk fibreus
netwerk, waarin cellen als bij de mamma beschre-
ven ; hier en daar zijn de cellen veel grooter, tot
circa driemaal de grootte van ongekleurde bloed-
ligchaampjes en deze zijn, voor \'t meerendeel, met
hoog-geele pigment-korrels gevuld. Deze cellen
blijken bij isoleering rondachtig van vorm te zijn
met een duidelijke blaasvormige kern, die met
kleine vacuolen (?) zijn voorzien.
JPachym. verdikking bestaat over \'t algemeen
uit sterke bindweefsel-bundels, waartusschen vele
spoel- en stervormige-cellen, die grootendeels door
uitpenseelen niet te verwijderen zijn. Die vasculari-
satie is, vooral bij \'t onderzoek van het versehe
praeparaat, zeer duidelijk; de vaten zijn wijd van
26
lumen, dunwandig en met bloedligch. gevuld.
Pigmentboopjes, bestaande uit bruine en geele
pigment-korrels, zijn in groot getal aanwezig. Ook
hier zijn alveoli te zien, gevuld met cellen, die
meest een lymphoïd-karakter bezitten; terwijl
anderen grootere cellen bevatten, de epitheliale
typus vertoonende.
Be dura mater vertoont ook op deze plaats
langgerekte alveoli, waarin genoemde cellen. De
teekening hier ter plaatse doet ons denken aan
voortgeleiding langs de lymph-vaten, doch zulks
is natuurlijk slechts een subjectief begrip, waar-
voor we geen zekere bewijzen kunnen bij brengen.
Tum. bas. craniï vertoont wederom denzelfden
bouw als de mamma; de cellen-rijkdom is
evenwel op sommige plaatsen zeer groot en daar
zie ik eene groote menigte blaasvormige kernen
door eene korrelige massa omgeven; bij toe-
voeging van carmijn nemen de kernen het gretig
op, doch de omgeving slechts in geringe mate..
Bij toevoeging van azijnzuur zie ik dat de meest
peripherisch gelegene massa zich voordoet in de ge-
stalte van ronde cellen met eene onduidelijke af-
grenzing; dit geldt voor het gedeelte van den
tumor dat naar de hersen-zelfstandigheid gekeerd
is. Het gedeelte, meer naar het beenweefsel toe,
vertoont kleine been-eilandjes van onregelmatigen
vorm, waarvan de beenholten eenen ronden vorm
27
hebben en grooter zijn dan normaal p. m. 0,012
mm. in diam. en waarin duidelijk kernen zijn
waar te nemen; de beenuitloopers zijn even-
eens verwijd; de meeting van deze laten wij
achterwege, daar we ze niet met juistheid kun-
nen aangeven.
De beenzelfstandigheid zelve is gelijkmatig en
doorzichtig evenals normaal beenweefsel. Bij het
allengs voortgaan van den tumor in het been-
weefsel blijkt dat het weefsel, waaruit de tumor
bestaat, zich voortzet in het beenweefsel; dat in
de grootere holten, die in het been t. g. van
deze woekering ontstaan, het stroma van bind-
weefsel en alveoli, met hunnen celligen inhoud,
zeer duidelijk zijn; terwijl in de kleinere been-
holten en kanalen een fijn fibrillair weefsel zich
bevindt, waarin kleine ronde (op lymphoïde ge-
lijkende) cellen, met duidelijke kernen; sommige
echter zijn iets grooter en meer onregelmatig van
vorm. Wat de veranderingen van het beenweefsel
overigens betreft, deze zijn dezelfde als de hier
volgende van het os humeri. Alleen nog valt hier
bij op te merken dat, over \'t algemeen, de been-
holten grooter zijn dan die der pijpbeenderen en
meer rond van vorm, zoodat de lengte-doormee-
ting kleiner geworden is. De woekerende massa
strekt zich verder in het beenweefsel uit dan men
bij oppervlakkig onderzoek zoude meenen. De ver-
28
andering der omliggende zenuwen en van het ge-
hoor-apparaat zijn door mij niet nagegaan daar
ze niet met mijn onderwerp in verband staan.
Os. hum. De grijs-witte massa die in den beeni-
gen ring (cortex) is ingesloten, bestaat uit twee
zeer verschillende deelen.
De roode massa bestaat uit een netwerk van
zeer dunne vezelen, die met elkaar mazen vormen
die fijn, rond of polyaedrisch van vorm en 0,013—
0,057 mm. wijd zijn; in deze bevinden zich
cellen die geheel op lymphoïde gelijken. Ook is
de vascularisatie in het stroma van deze massa
duidelijker dan in dat der grijswitte. In de knoop-
punten (ontmoetingspunten) van deze vezelen zie
ïk kleine kernen, door een weinig protoplasma
omgeven. Van de roode naar de grijswitte massa
overgaande dan zie ik dat de mazen grooter wor-
den; eenen meer langgerekten vorm aannemen
en gevuld zijn met genoemden lymphoïde cellen;
op deze plaatsen zijn genoemde kernen in de
knooppunten in groot getal aanwezig en door
meer protoplosma omgeven. Deze fijne vezels zie
ik allengs meer den vorm van vaste fibrillen aan-
nemen en een grooter gedeelte der ruimte inne-
men ; in de grootere mazen hier tusschen zijn
ronde cellen, wat grooter dan de hier boven ge-
noemde. Vormen, die op cel- en kerndeelen wij-
zen, treffen we nergens aan en slechts zeer
29
weinige cellen zijn met twee kernen voorzien. Al-
zoo zien we in de grijs-witte massa weder het-
zelfde weefsel optreden, als in de tumores, onder
de cicatrix, is vermeld; doch de epitheloïde typus
is hier slechts bij weinig cellen waar te nemen.
In deze massa bevinden zich wederom beeneilandjes,
zooals bij de tumores baseos craniï zijn vermeld.
Scheen het macroscopisch dat tusschen dit weef-
sel en compacta \'n scherpe grensscheiding is, dan
blijkt microscopisch dat hiervan volstrekt geen
sprake is. Allengs van de grijswitte massa naar
de cortex voortgaande, zie ik dat het beenweefsel
toe-, de neoplasie daarentegen afneemt; alzoo
treden (merg) holten op, zeer onregelmatig van
vorm, van de meest rondachtige tot de uitgerekte
toe; hunne begrenzing doet ons aan de IIow-
ship\'sche lacunen denken. Verder zie ik dat deze
holten ontstaan door zamensmelting van verwijde
Haversche kanaaltjes; de dwarsche doorsnede
dezer wisselt zeer af, van 0,063—0,039 mm. Zoo-
wel op schuinsche als op horizontale doorsnede
blijkt dat de wand dezer Haversche kanaaltjes
hoogst onregelmatig van vorm is en soms voor-
zien van spoelvormige verwijdingen; terwijl op de
plaats waar twee Haversche kanaaltjes elkaar ont-
moeten, meestal, na eene geringe verwijding, eenhals-
vormige insnoering ontstaat. Over het algemeen
schijnen de schuinsche of dwarsche kanaaltjes,
30
die de evenwijdig verloopenden verbinden, meer
verwijd te zijnj onder eene trechtervormige ver-
wijding gaan nu deze Haversche kanaaltjes in
de groote holten over. Hier en daar meenen we
ook boogvormige ombuigingen aan de Haversche
kanaaltjes waar te nemen (niet ter plaatse van
de gewrichts-kraakbeenderen). Deze Haversche
kanaaltjes zijn gevuld met genoemde lymphoïde
cellen en een licht fibrillair-weefsel. Ter plaatse
der fraktuur bestaat deze verwijding der Haver-
sche kanaaltjes door geheel de compacta; terwijl
deze, voor zoover het peripherische aangaat, meer
onder en boven de fraktuur, den normalen bouw
vertoont. In de Haversche kanaaltjes zijn ook
dunwandige vaten zichtbaar, met bloedligchaamp-
jes gevuld. De been-zelfstandigheid zelve verhoudt
zich geheel normaal; de lamellaire bouw, zoowel
van de grond- ,als van de Haversche lamellen,
is zeer duidelijk.
Op dwarsche doorsnede is bij ieder Haversch
kanaaltje eene uitwendige, meer donkere, en eene
inwendige, meer heldere, laag te onderscheiden. De
dikte der hoofdlamellen is van 0,081—0,015 mm.;
die der Haversche lamellen 0,07—0,18 mm.; de
Haversche kanaaltjes zijn soms excentrisch in deze
gelegen, doch steeds zijn de speciaal-lamellen volko-
men aanwezig; hier en daar zijn de naburige spec.
lamellen weêr door secundaire lamellen omgeven. Bij
31
zeer dunne doorsneden zien wij deze hoofdlamellen,
aan \'t peripherisch gedeelte van de coupe, zich
in afzonderlijke lamellen oplossen, die niet met
elkaar zamenhangen. De fibrillaire teekening is
nergens waar te nemen.
De beenholten liggen meestal in \'t inwendige
der lamellbn, doch ook tusschen deze en zijn in
\'t algemeen, ter plaatse van de verwijde Haversche
kanaaltjes en mergholten, onregelmatig rond en
plomp van vorm en duidelijk vergroot met een ge-
middelden diameter van 0,0531 mm.; sommige been-
holten, die meer de spoelvorm hebben, zijn 0,217
lang en 0,0176 mm. breed. In eerstgenoemden zijn
duidelijk rondverlengde cellen, met 1 ä 2 kernen,
zichtbaar; soms ook twee cellen met onduidelijke con-
touren. De spoelvormigen vertoonen hetzelfde, doch
niet zoo duidelijk. De uitloopers der beenholten zijn
eenigzins verbreed; de voortzetsels der cellen in
deze holten nergens zichtbaar. Osteoblasten, even-
als myëloplaxes, niet te vinden.
In de spoelvormige-verdikking van het periost
is wederom dezelfde massa als in de cicatrix; in het
stroma bevinden zich echter vele fijne vezelen.
De periostale neoplasie gaat over in die van de
Haversche kanaaltjes; dit is vooral duidelijk bij de
onregelmatige trechtervormige verwijding der Haver,
kanaaltjes bij hunne uitmonding in het periost.
Van bloed-uitstorting is hier niets waar te nemen;
-ocr page 32-32
alleen bevindt zich, bij de fraktuur, eene bruine
imbibitie.
Os Femoris: voor dit been geldt hetzelfde; de
periostale neoplasie is evenwel niet duidelijk aan-
wezig.
Costae. Hetzelfde proces is hier aanwezig; doch
het peripherische beenweefsel is meer gerareficeerd
dan bij het os humeri; het proces gaal ook op de
kraakbeenderen over. De grensscheiding tusschen
de neoplasie en kraakbeen is hoogst onregelma-
tig ; behalve sterke cel-proliferatie in het kraak-
been, is niets abnorms waar te nemen. De
hyahne grondzelfstandigheid is wel is waar op
sommige plaatsen eenigzins korrelig (vet- en kalk-
moleculen) of fibreus, doch niet op de plaats van
overgang.
Sternum. Idem als in den humerus, doch hier
praedomineert de roode boven de grijs-witte massa;
enkele vetkogels zijn op deze plekken, even als in
de ribben, nog aanwezig.
Corp. vertebr. Hetzelfde proces in mindere mate
aanwezig; de grijs-witte massa is in geringe hoeveel-
heid, de roode daarentegen in ruimere mate aanwezig.
De reeds genoemde massa, tusschen processus
transversi en spinosi, bestaat ook uit dit neoplasma
en zet zich diffuus voort tusschen de musculatuur,
die zich geheel passief verhoudt (vet-degeneratie).
Milt-weefsel normaal (zeer celrijk).
-ocr page 33-33
Nieren: de epithelia van de corticalis zijn vettig
gedegenereerd; het interstitiëele weefsel is, naar
het schijnt, hier en daar vermeerderd en met vet-
korrels voorzien.
Lever vet-degeneratie; venae centrales zijn uit-
gezet.
Hart: rond de kern zijn spaarzame bruine pig-
ment-korrels.
Alvorens tot de epicritische beschouwingen
over te gaan, wensch ik een en ander over de
oüeopsathyrosis in het midden te brengen.
Lobstein en Bock hebben dezen naam gegeven
aan eene ziekte der beenderen, die daardoor ge-
kenmerkt is, dat de verschillende deelen van het
beenstelsel met zeer geringe moeite kunnen ge-
fraktureerd worden, zooals ook het geval was bij
het lijk, waarvan ik het sectie-verslag heb mede-
gedeeld. Dit proces schijnt zoowel ideopathisch als
symptomatisch te kunnen optreden. Tot de ideo-
pathische is men gewoon den hereditairen vorm te
brengen.
Deze komt voor bij individu\'s, die anders heel
gezond zijn; de beenderen zijn zeer broos en het
proces heeft veel overeenkomst met hooge graden
van osteomalacie; doch hiervan moet het bepaald
worden onderscheiden, daar bij osteomalacie deze
3
-ocr page 34-34
veranderingen nooit aangeboren voorkomen. Ek-
man \') geeft een geval aan dat duidelijk de he-
rediteit bewijst; in drie opvolgende generatie\'s
was dwerggroei met fragilitas ossium verbonden.
1ste generatie-, de overgrootvader had t. g. van
frakturen zulke verdraaide ledematen dat hij niet
gaan kon; deze had twee dochters en twee zonen,
die allen klein en door de menigvuldige frakturen
misvormd waren; een dezer laatsten had bij eene
gezonde vrouw:
Eenen zoon (2® generatie) die van kindsbeen af,
groote neiging voor frakturen had; hij huwde met
eene sterke vrouw en had bij deze:
(3® generatie) 1. Eenen zoon die, eene maand oud,
reeds frakturen had, en ieder jaar 3 a 4 been-
breuken kreeg. 2. Eene dochter, die reeds 8 maan-
den na de geboorte zonder merkbaar geweld den
arm brak, en op 14-jarigen leeftijd, als gevolg
der menigvuldige frakturen, slechts 50 cm. hoog was.
Goddard, Pauli en meerdere anderen voe-
ren dergelijke voorbeelden aan.
Het is op dit oogenblik nog niet mogelijk een
grond voor deze been-anomalie aan te geven; dus
we moeten tevreden zijn om ook hier, even als
1) Diss, descriptionem et casus aliquot osteomalaciae sistens
upsaliu. m Edinburgh- comment. 1791.
W. (ribson, Instit. and Practice of Surgery 7\' Edit. Phila-
delph. 1845.
3) Untersuch, und Erfahr, in gebiete der Chr. Leipz. 1844.
-ocr page 35-35
bij de hereditaire haemophilie, eene nader niet
te verklaren verwantschap aan te Hemen.
In het hertogdom Saksen is de fragilitas ossium
ook voorgekomen bij dieren en trad epizootisch
op. Een geit o. a. brak zonder eenig geweld
zijne twee femora; dit dier werd afgemaakt en
men vond dat de gemacereerde beenderen zeer
licht waren, met eene ruwe oppervlakte; in vele
beenderen waren ronde openingen; de corticaal
substantie in een maaswerk veranderd; diploë in
alle beenderen sterk verminderd.
Grouven heeft beweerd dat dit zoude ontstaan
door gebrek aan Phosphorzuur; Roloff^) dat het ge-
brek aan kalkzouten hierbij eenen grooten rol speelt,
daar het proces voorkomt bij dieren die veel
phosphorzuur-houdend voedsel nemen (raapkoeken.)
Terwijl in Westphalen, waar de dieren veel phos-
phorzuur-houdend stroo eten, deze ziekte niet
schijnt op te treden.
Choosat Heiss Gierer Anacker hebben
veel over deze anomalie bij de dieren geschreven,
doch stemmen niet met elkander overeen wat het
ontstaan betreft.
t) Wochensckrift f. Thierheilk. 1871.
2) Virchow\'s Archiv. Bd. 37 p. 433.
Recherclies expérimentales sur l\'inanition 1843.
Bayer, ärztl. lat. Bl. 1859.
5) May. f. ges. Thierheilk. 31 p. 73.
6) Thierärzl. Zeitsschr. n" 10, 1865.
-ocr page 36-36
Iu de litteratuur zijn ook gevallen bekend, waar
(le OsteopsaÜiyrosis, op zekeren leeftijd ontstaan,
gedurende geheel het leven voortduurde. Eene
aangeborene dispositie wordt niet aangegeven, maar
is toch zeer waarschijnlijk daar geheel het been-
stelsel gelijkmatig neiging voor frakturen vertoonde.
Jacquinelle verhaalt dat een knaap, tot 12-
jarigen leeftijd gezond zijnde, achtereenvolgens alle
beenderen zijner extremiteiten fraktureerde.
Opmerkelijk is het dat in deze hereditaire ge-
vallen niet alleen het gemakkelijk fraktureeren,
maar ook het reparatie proces zoo vlug en ge-
makkelijk tot stand kwam, dat de frakturen in
minder tijd geconsolideerd waren, dan noodig is
voor normale beenbreuken.
Vele ziekten worden opgegeven waarbij de sym-
ptomatische vorm zoude voorkomen; in hoe ver
dit juist is zal later blijken.
1. Arthritis: in de litteratuur zijn geene zekere
gevallen bekend die dit bevestigen.
2. Syphilis-. 16 gevallen zijn bekend waarin
fragilitas ossium zoude zijn opgetreden; doch zoude
deze niet aan een syphilitisch beenlijden zeiven
zijn toe te schrijven?
3. Scorbuut: zooals opgegeven is zouden in de
vorige eeuw vele gevallen zijn voorgekomen; doch
daar de zware scorbutische vormen tegenwoordig
\') Journal de Med. Chir. et Pharm. T. 77, 1788,
-ocr page 37-37
zelden meer gëobserveerd kunnen worden, zoo
schijnt de fragilitas ossium, als daaruit ontstaande,
ook minder te zijn.
4. Bachitis: zooals bekend is komen hierbij
meer infractie\'s voor; doch daarvan afhankelijke
frakturen wwden ook opgegeven.
5. Carcinom-Cachexie: het is bekend dat bij
deze dyskrasie de beenderen aangedaan kunnen
worden, zonder dat uitwendig iets zichtbaar is. —
In de litteratuur zijn 38 gevallen te vinden van
fragilitas ossium t. g. van algemeene carcinosis.
Blandin O, Marotte Cooper Dupuytren
Salter ®) en anderen halen gevallen aan waarbij
spontane frakturen voorgekomen zijn: — in de
beenderen werd in al deze gevallen de neoplasie
gevonden. In 26 gevallen was carcinoma mam-
mae de primaire ziekte, en bijna in allen frak-
tureerde de femur. — Zes gevallen zijn met ze-
kerheid bekend, waarin de beenbreuken tot vaste,
beenachtige consolidatie kwamen; het is op \'t
oogenblik nog niet opgehelderd hoe in zoo\'n zieke-
lijk been goede callus-vorming kan plaats hebben.
6. Senile atrophie: treedt in een leeftijd op
I
\') Gazette des Hôpit. 1847 p. 153,
Arch. gen. de Méd. T. 7, 1835.
Medic. Chirurg, transact, vol. 18, 1832.
*) Leçons orales de Clin. Chir. Tom. 1, 1889.
») Medic. Chirurg, transact. Vol, 15, 1829.
1
-ocr page 38-38
waarin alle organen atrophiëeren, en dus ook het
beenstelsel.
Good meldt dat eene 72-Jarige dame bij het
knielen hare beide femora brak en, door de poging
om op te staan, haren humerus.
7. Paralytische toestanden. Bekend is het dat
na paralyse der extremiteiten spontane frakturen
optreden.
In het geval dat Virchow beschrijft was de
mergholte door granulatie\'s en callus gesloten;
spongieus weefsel spaarzaam, doch vet in ruime
mate voorhanden. Aan de inwendige vlakte van
de corticalis bevonden zich 0,5—0,9 mm. wijde
mergruimten. Toogood, Curlingenz. citeeren
ook gevallen.
8. Osteomalacie. Algemeen komt bij deze ziekte
meer buigzaamheid dan wel broosheid der been
deren voor.
Kilian onderscheidt twee vormen van Osteo-
malacie ;
osteomalacia flexilis
„ fracturosa.
En Solly noemt nog eenen 3®^ vorm nh osteoma-
lacia rubra et fragilis, waarbij het been op door-
snede rood gekleurd is en meer neiging vertoont
\') Study of medicine p. 332.
Ges. abhandl. z. Wissenschaft!, med. 1856 p. 683.
American journ. vol. 4, 1842.
*) Med. Chir. transact, vol. 20, 1837.
-ocr page 39-39
tot frakturen dan tot infractie \'s, ; . Virschow
beschrijft een dergelijk geval; — ook Saviard,
Goodwin en anderen. Naar mijne meening moe-
ten tot de symptomatische osteopsathyrosis alleen
die vormen gebracht Moorden, waarbij fragilitas
ossium optreedt zonder dat specifieke processen
in de beenderen kunnen worden aangetoond.
Was ik eerst van meening dat in mijn geval van
eene dusdanige osteopsathyrose sprake was, zoo
bleek mij later, bij een naauwkeurig microscopisch
onderzoek, dat het beenlijden afhankelijk was van
dezelfde woekerings-massa, als onder de cicatrix
en in andere organen gevonden is.
Mijne overtuiging is dat osteopsathyrosis als
symptomatische ziekte geheel moet vervallen, zoo-
lang niet aangetoond is dat deze been-anomalie
bij carcinoma, syphilis etc. voor kan komen, zon-
der dat in de beenderen zeiven processen, gelij-
kende op de primaire ziekte, te vinden zijn. Tot
op dit oogenblik zijn in de litteratuur nog geene
gevallen bekend w^aaruit het duidelijk is dat
osteopsathyrosis enhel en alleen op algemeene been-
atrophie zoude berusten.
1) Archiv. f. Path, anrat. Bd. 4, 1852.
Journal des scavana 1691.
London med. Journ. vol. 6, 1785.
Epicrisis.
De frakturen in het sectie-verslag vermeld, zijn,
zooals uit microscopisch onderzoek bleek, eerst post
mórtem ontstaan; daar bloeduitstorting en andere
symptomen, die ongetwijfeld aanwezig hadden moe-
ten zijn bij eene fraktuur durante vita ontstaan, noch
macro- noch microscopisch konden aangetoond
worden. Het overbrengen van het lijk van de
ziekenzaal naar het doodenhuis en het daarna op-
leggen op de sectie-tafel, zijn bij deze brooze
beenderen ter verklaring voldoende.
L\'it het microscopisch onderzoek van den tumor
blijkt ten duidelijkste hoe moeijelijk het bestem-
men dezer tumores is; dit was slechts mogelijk
na het meest naauwkeurige microscop. onderzoek,
waaruit nu ook bleek de wijze waarop hunne
ontwikkeling plaats had.
We zagen dat deze tumores bestaan uit eene
vezelige intercellulair zelfstandigheid, die over \'t
41
algemeen sterk ontwikkeld is en eenen exquisiet
alveolairen bouw vertoont, waarin meerdere cel-
len zijn gelegen. Sommige dezer hebben de grootte
en vertoonen het karakter van lymphoïde-cellen;
andere zijn zoo groot als middelmatige plaat-epi-
thelia en gelijken, wat hun vorm aangaat, ten
zeerste op dezen.
De cellen zijn voor het meerendeel gemakkelijk
uit de vezel-massa te verwijderen en blijken slechts
op enkele plaatsen eenige verbinding met deze
te hebben. Op de plaats van overgang van het
gezonde in het zieke weefsel is evenwel duidelijk
te zien dat elementen, die ongetwijfeld tot de
bindweefsel-groep behooren, trapsgewijze in ^het
weefsel van den tumor overgaan. Dit werd ons
voor het eerst duidelijk bij het onderzoek van de
tumoren van den lever; vervolgens in die der
dura mater, vooral ter plaatse van de Pachyme-
ningitische-verdikking, waar de beschrevene pro-
cessen blijken eenen zelfden oorsprong te hebben,
nl. uit bindweefsel-elementen, zooals wij, bij het
microscopisch onderzoek, getracht hebben zoo
duidelijk mogelijk te maken.
Wat het beenmerg betreft, hier is de ontwik-
keling zoo duidelijk, dat van een verkeerd begrip
geen sprake meer zijn kan. De overgang van het
ziekelijk ontaarde beenmerg (hetwelk in bouwge-
heel en al overeenkomt met het weefsel van een
42
lymphfollikel) in het neoplastische-weefsel is niet
te miskennen. Het schijnt mij dan ook onnoodig
om hierover nog verder te spreken; alleen wil ik
als resultaat van ons onderzoek en résumé zeg-
gen dat de cellen, die in de alveolen bevat zijn,
hunnen oorsprong nemen uit cellen die tot de
bindweefsel-groep behooren en natuurlijk geen
neiging vertoonen om in bindweefsel over te gaan ;
zoodat wij deze gezwellen tot de sarcomata kun-
nen brengen en wel tot dien vorm, die in den
laatsten tijd met den naam van alveolair-sarcoma
bestempeld is. Dat de alveolaire bouw voor car-
cinoma niet pathognostisch is wordt algemeen er-
kend; doch in dit geval zien we dat op plaat-
sen, waar de tumor zijne voile ontwikkeling be-
reikt heeft, de zamenhang tusschen de cellen en
het bindweefsel niet meer aanwezig is, zoodat ons
ook dit kenmerkt, uit een dilFerentiëel-diagnos-
tisch oogpunt, ontvalt.
De type van ontwihheling blijft ons dus alleen
als kenmerkt over. Dit noopt ons wederom het
carcinoma te beschouwen als een neoplasma dat
uit epithelia zijnen oorsprong neeint. Ware dit
niet het geval dan zoude de difFerentieel-diagnose
van sarcoma en carcinoma hoogst moeijelijk, zoo
niet onmogelijk zijn.
Hoever zich deze neoplasie door het beenstel-
sel verder uitstrekt, hebben we slechts gedeelte-
43
lijk kunnen nagaan, om reden die niet van onzen
wil afhankelijk waren.
Dat ze evenwel een groot gedeelte der been-
deren heeft aangedaan en van deze in de omge-
ving is voortgewoekerd blijkt ten duidelijkste.
De veranderingen van het beenstelsel zijn ge-
lijk aan die welke bij rareficeerende Ostitis voor-
komen. Een intermediaire ontkalkte been massa
(Knochen-Knorpel) is tusschen den inhoud van
mergholten, Haversche kanaaltjes en het been-
weefsel niet aanwezig. Dit konden we, ä priori,
bij de sectie reeds gissen, daar de beenderen
broos, doch niet buigzaam waren.
De karakteristieke grensscheiding tusschen neo-
plasma en het been (Howship\'sche lacunen) blijkt
afhankelijk te zijn van de verspreiding der ver-
wijde Haversche kanaaltjes en de daaruit ontstane
mergholten.
Dat de beenligchaampjes, respect, de daarin
bevatte cellen, (behalve de genoemde veranderin-
gen) niet actief aan het proces deelnamen, is voor
ons aan geen twijfel onderhevig.
Eene direkte vascularisatie van de tela ossea
(zobals door Volkmann beschreven en afgebeeld
wordt) hebben wij, niettegenstaande het minitieuze
onderzoek, nergens kunnen constateeren.
De beeneilandjes, die we in het inwendige der
beenderen aangetroffen hebben, zijn ontstaan door
44
resorbtie van de beenlaag die zieh tusschen deze
stukjes en het nabijgelegen been bevond. Is de
resorbtie van dit beenweefsel door melkzuur, of
iets dergelijks, veroorzaakt? Ik durf hierover vol-
sterkt geen oordeel te vellen; doch koolzuur op-
hooping, als gevolg van stasis, zal evenwel als
oorzakelijk moment niet aangenomen mogen wor-
den op eene plaats waar cel-proliferatie in zoo
ruime mate aanwezig is.
Op sommige plaatsen heeft het beenweefsel
hetzelfde voorkomen als bij ostitis; terwijl in de
Pachymeningitische verdikking de neoplasie de
overhand heeft; hier is daarentegen op sommige
plaatsen nieuwgevormd bindweefsel met sterke
vascularisatie en pigment ophooping aanwezig;
zoodat we hierdoor meer en meer de overtui-
ging hebben dat al deze processen uit dezelfde
matrix hunnen oorsprong nemen, hoezeer nog
het stadium der indifferentie in de pathologische
anatomie zijnen rol speelt!
Bg de amputatie volgens Pirogoff is liet niet raad-
zaam de teuotomie der Achilles-pees te doen.
II.
Het principe der Lister\'sche wondbehandeling is uit-
muntend.
III.
Voor bet trekken van kiezen verdienen de Amerikaan-
sche tangen de voorkeur boven de Fransche sleutels.
IV.
Chloral hydraat verdient aanwending by Chorea-
Major.
V.
Het genezen van herniae incarceratae (na mislukte
taxis) met olie clysmata verdient aan een nader on-
derzoek getoetst te worden.
46
VI.
De Chloroform narcose bg anaemische individu\'s is niet
geïndiceerd.
VII.
Zeer zeker bestaat er eene sympathie tusschen de
baardharen en het sperma.
VIII.
De bewijzen, dat myopie uit een spasmus der accom-
modatie-spier .zoude ontstaan, zijn niet steekhoudend.
IX.
Te verwonderen is het dat, in geen der meest ge-
bruikte handboeken over specieele Pathologie, over Chron.
nicotine-intosicatie gesproken wordt.
- \' X.
Bij doofstommen berust de paralyse van het spraak-
orgaan op sensibiliteits stoornis.
XI.
De peripherische lineair-extractie, naar von Graefe,
verdient de voorkeur boven de lapsnede.
XII.
De ontlediging der lichaamsdeelen [met het toestel
van Esmarch is geene totale.
XIII.
De paralyse voorkomende bij gonorrhoea is alleen uit
reflex te verklaren.
47
XIV.
Terecht zeggen Duplay en Morat : »Le mal perforant
est une affection iilcéreuse du pied, liée à une lésion
degenerative des nerfs de la région, qui s\'accompagne
d\'inflammation de voisinage affectant la totalité des
tissus de la région."
XV.
De woorden van von Niemeyer : »Henoch hat Recht,
wenn er sagt, dass es sich ziemlich gleich bleibe, ob
man die Blutegel auf das rechte Hypochendrium oder
auf die Knöchel des Hand- oder Fussgeleukes setze,"
over lever-hyperaemie sprekende, zijn, minst genomen,
overdreven.
XVI.
De bevestiging der Thury\'sche hypothese is wensche-
lyk zoowel uit een huishoudelyk als politiek oogpunt.
Transfusio sanguinis by Tuberculose en dergelijke
processen kan geen gunstig resultaat opleveren.
XVHI.
Na sectio Caesarea hechte men de uteruswond naauw-
keurig.
XIX.
Het bestaan van erosie\'s of ulceratie\'s aan het collum
uteri is geen contraindicatie voor het inbrengen van
een pessarium.
48
XX.
De misvorming by het rachitische beJiken ontstaat
voorn amelgk door spierwerking.
XXI.
Volgens het\' tegenwoordige standpunt der wetenschap
kan het ontstaan, resp. verbreiding, van Diphtheritis,
febris puerperalis, Endocarditis ulcera enz. enz. door
lagere planten-organismen, niet waarschgnlyk geacht
worden.
XXII.
Zoowel uit een medisch als philantropisch oogpunt is
het onvergeeflijk dat, in de hoofdstad van Nederland,
de meretrices aan geene verplichte keuring onderwor-
pen zyn.
Stelling XXI, reg. 3, staat: ulcéra, moet zijn: ulcerativa.
-ocr page 50-m
«H
V: —. ■ ^. - \'^\'vT
ï-. - M
•V \' - ^ -
V/
i
i.
%
a ^ t
- 4- 1
1 K -
\'t
Vi
l -