-ocr page 1-

ONDERZOEK

DER

TRILLENDE PLATTE YLIEZEN.

-ocr page 2-

^ 4k^ \' Vi^ ^ /

It.

-ocr page 3-

ONDERZOEK

der

TRILLENDE PLATTE VLIEZEN.

TEH VERKRUaiNG VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE,

AAI DE HOOGESOHOOL TE UTRECHT,

NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

D^ C H. C. GRINWIS,

GEWOON HOOGLEEBAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE,

^ET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

VOLGENS BESLUIT VAN DE FACULTEIT DEE WIS- EN NATUURKUNDE,

TE VERDEDIGEN
Op Donderdag , 24 Juni 1875, des namiddags ten 7 ure,

DOOK

lACOBUS CORNELIUS KAPTEYN,

GEBOREN TE BAKNaVKLU.

BARNEVELD,
P. ANDRERE MENGER.
1875..

-ocr page 4-

il ! } k n \'-f M

Ul J \'^.il j

rnrj

î ■ f

: / ij. j

-ocr page 5-

m

^Ehjci naljn© Ouders.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Gaarne betuig ik, by het in \'t licht geven van dit
geschrift, openlik mgnen dank aan de Hoogleeraars in
de Wis- en Natuurkundige faculteit voor hetgeen zg
gedaan hebben voor de ontwikkeling van mgn ver-
stand.

Aan U in de eerste plaats, Hooggeleerde Grinwis,
die het wel op ü hebt willen nemen mijn Promotor te
ziju en die nooit, gedurende mgnen geheelen studietgd,
in gebreke waart in alles wat in Uwe macht stond, my
de behulpzame hand te reiken.

U, Hooggeleerde Buys Ballot, hartelyken dank voor
al wat ik van ü leerde en wat Gg voor mij hebt
gedaan.

-ocr page 8-

En Gy, Hooggeleerde Van Rees, die, na het eindigen
van Uwen loopbaan als Hoogleeraar nog t^d en
moeite
overhad, om ook mg in de stndie der Mechanica in te
leiden en die zoo bereidwillig Uwe hulpmiddelen ter
mgner beschikking heb gesteld, wees overtuigd van
mijne erkentelgkheid.

-ocr page 9-

INHOUD.

Bladz.

Hoofdstuk I. Inleiding.............I

§ 1. Doel van de studie der trillende vliezen . 1

§ 2. Historisch overzicht................2

Hoofdstuk II. Rechthoekige vliezen..........6

§ 1. Analytische voorstelling der quaestie . . 6
Oplossing door particuliere integralen . . 7
Algemeene oplossing voldoende aan voor-
waarde (2)....................7

Bepaling van de constanten A en B . . 9

Andere oplossing.........12

Rangschikking der toonen en knooplgnen
van het rechthoekige vlies, waarvan de
vierkanten der zgden onderling onmeet-
baar zgn...........13

Het vierkante vlies . .......16

Enkelvoudige toonen die het vlies geven kan. 16

Knooplgnen...........20

Rechthoekige vliezen waarvan de quadraten

der zgden onderling meetbaar zgn . . 28
Hoofdstuk III, Vliezen van den vorm eens gelgk-

zgdigen driehoeks........30

2.

a.

h.

§ 3-

§ 4.

5.

a.

b.

6.

-ocr page 10-

1.

inhoud.

Bladz.

Algemeene oplossing........30

Invoering van nieuwe coördinaten . . . 30
Algemeene oplossing Toor nog onbepaalde

begintoestand . ,.......32

Bepaling van de constanten A uit den be-
gintoestand . . . . ......38

Oplossing ingeval ook de beginsnelheid

willekeurig gegeven is......51

Rangschikking der toonen. Knooplgnen .
Groepeering der enkelvoudige toonen en
bepaling van het aantal termen behoorende

bij denzelfden toon........

Oplossingen in geheele getallen van de
vergelijking ^ 4- = m\'. .
1 ft en 1/ onderling ondeelbaar . .
ft en V hebben een\' gemeenschappe
lijken factor ....
Toonen van gelijke hoogte.

b. Knooplijnen.......

Hoofdstuk IV. Cirkelvormige vliezen .
§ 1, Invoering van poolcoordinaten

Afleiding der algemeene oplossing, welke

voldoet aan de voorwaarden (3) en (4)
Bepaling der constanten A en B . .
Rangschikking der toonen. Knooplgnen

Behandeling der vergelijking

(i;

O

_ m

§ 6.

1 —

l.(n 1)

Vlies begrensd door twee concentrische
bogen en twee stralen......

h.

c.

d.

52

2.

a.

52

53

54

62
63
69
73

73

74
80
82

2.

3.

4.

5.

94

-ocr page 11-

inhoud.

Bladz.

Hoofdstuk V. Elliptische vliezen......96

§ 1. Invoering van nieuwe coördinaten ... 96

§ 2. Particuliere integralen van (15) .... 100
§ 3. Ontwikkeling van Pj en Pj en de daarbg
behoorende R\'s volgens de opklimmende

machten van cf........102

§ 4. Bepaling van Q en vorm van de waarde van w 107

§ 5. Algemeene oplossing ....... 110

§ 6. Enkelvoudige toonen. Knooplynen . . 114
Hoofdstuk VI. Vergelijking der uitkomsten van

theorie en waarneming......117

§ 1. Voorloopige opmerkingen......117

§ 2. Overzicht der theoretische uitkomsten voor

het vierkante vlies.......119

§ 3. Resultaten der theorie voor het cirkelvor-
mige vlies..........120

§ 4. Proeven van Savart.......122

§ 5. Proeven van Marx........123

§ 6. Proeven van Bourget en Bernard . 128

§ 7. Invloed van den tegenstand der lucht . . 135

-ocr page 12-

/mMC\'M^

-ocr page 13-

HOOFDSTUK 1.

inleiding.

§ 1. Doel van de studie der trillende vliezen.

Waar wij eene mathematische theorie met de proeven
te vergelijken hebben, zal zich steeds de zwarigheid voor-
doen , dat de lichamen van de natuur niet volstrekt vol-
doen aan de voorwaarden, waarop de theorie is gegrond
en waarvan wij wel genoodzaakt zyn uit te gaan om niet
te stuiten op onoverkomelijke analytische bezwaren. Bij
de benadering, waarmede wij ons dus moeten tevreden
stellen, hebben wij recht des te nauwkeuriger overeen-
stemming tusschen proeven en theorie te verwachten,
naarmate het lichaam waarop wg experimenteren, minder
verschilt van de abstractie, die wij theoretisch kunnen
nagaan. ■— Om deze reden is de studie der vliezen zeer
belangrijk voor de theorie der Elasticiteit, die eene zeer
kleine dikte en volmaakte homogeniteit eischt; zij zijn
in dit opzicht boven de platen te verkiezen, by welke de
dikte nooit onmerkbaar, de homogeniteit twijfelachtig en
de wijze van ondersteuning gebrekkig is.

Behalve dit is eene studie van de trillende vliezen
onmisbaar in de theorie van het gehoor, welke natuurlijk
zich daarop moet basereu.

k.

1

-ocr page 14-

§ 2. Historisch overzicht.

Niettegenstaande dit hebben zoowel wiskunstenaars als
natuurkundigen zich in de eerste plaats bezig gehouden
met de platen en dateert eene grondige beschouwing der
vliezen eerst van den laatsten tijd.

Wat de vorige eeuw ons daarover opleverde is van
weinig of geen beteekenis en wordt door P o i s s o n als
»quelques essais infructneux" gekarakteriseerd,
hoewel
daaronder stukken voorkomen van L. E u 1 e r. Deze laatste
gaf zelfs reeds de vergelyking der platte vliezen 1), maar
het bewijs daarvan liet te veel te wenschen over om
daarop eene volledige theorie te bouwen.

Ook de proeven in dien tijd op vliezen gedaan, hebben
weinig waarde.

De proeven toch van Riccati en Euler worden door
C h 1 a d n i afgekeurd en wat hy zelf daarover in zijne
Akustik geeft, bepaalt zich tot gissingen.

Wij kunnen dus aannemen dat de wetenschappelijke
behandeling van ons onderwerp begint met het proef-
ondervindelijk onderzoek
van Savart en de mathemati-
sche beschouwingen van Poisson.

Van dezen laatsten bezitten wy twee verhandelingen
over elastische lichamen. De eerste dateert van 1812 en
is opgenomen in de
mémoires de VInstitut de France van
dat jaar. Hij leidt daarin de algemeene vergelijking af
voor het evenwicht en de beweging der elastische opper-
vlakken, welke ook reeds eenige jaren vroeger door
Sophie Germain was gevonden. Het
bijzondere geval
van de platte oppervlakken geeft hij daarin niet.
Hiertoe

1) Nov. commentat. Academ. Petropolit. Tom X.

-ocr page 15-

3

gaat liy eerst over in zijne tweede verhandeling 1), het
eerste grondige werk over de theorie der trillende platte
vliezen. Het is in dit werk dat de strenge afleiding van
de vergelijking

d^w /d^w d^w-^
___ _ /"i

/cLw dw\\

dt\'^ ydx"^ dy\'\'
wordt gegeven, welke de grondslag is van de theorie.

Bij de integratie daarvan bepaalt Poisson zich tot
het algemeene geval van het rechthoekige eu een bijzon-
der geval van het cirkelvormige vlies (n.1. het geval dat
10 in bovenstaande vergelijking slechts functie is van t
en r en niet van 0, waardoor de diametrale knooplijnen
worden uitgesloten.) Hg stelt zich tevreden met het af-
leiden der algemeene wetten en treedt niet in de details
van eene classificatie der toonen en knooplgnen.

Lijnrecht, in strijd met de door Poisson gegevene
theorie, welke voor een bepaald vlies slechts ééne serie
van toonen toelaat, zgn de waarnemingen van Savart
een paar jaar vroeger gedaan, met het oog op zijne theorie
van het gehoor. Hij vindt dat een vlies elke willekeurige
toon kan voortbrengen en breidt dezen regel zelfs uit
over alle lichamen, zoowel de snaarvormige als die waar-
van alle drie afmetingen van dezelfde orde zijn. Eerst iu
den allerlaatsten tijd is door de proeven van B o u r g e t en
Bernard, de dwaling van Savart bewezen en de oor-
zaak daarvan aangetoond. Wg komen daarop terug als wij
de proeven met de uitkomsten van de theorie vergelijken.

1) Mémoires de l\'Institut VIII !839. Behalve deze twee verhandelingen,
bestaat cr nog eene van Poisson, voorkomende inde Annales de Chimie
et de Physique t. 37 pag. 837. Deze , gewoonlijk de kleinere genoemd in tegen-
stelling met de bovengenoemde, lieten we onvermeld omdat zij slechts een
overzieht is van de resultaten der grootere.

-ocr page 16-

Ondertusschen was bij dit essentieel verschil van proe-
ven en berekening een nader onderzoek van de quaestie
dringend noodzakelijk. Toch is er, behalve de proeven
van Marx, 1) die minder de bevestiging van de theorie
op het oog hadden, zoo goed als niets over de vliezen
geschreven, totdat het vraagstuk weer door Lamé is
opgevat in zijne
Leçons sur VElasticité. Daarin geeft hij
de oplossing van een nieuw geval, dat, waarin het vlies
den vorm van eenen gelijzijdigen driehoek heeft, en waarbij
hij groote analytische netheid bereikt door het invoeren
van een nieuw soort van coördinaten, voor het eerst door
hemzelf gebruikt in zijne
Theorie Analytique de la Cha-
leur.
Bovendien geeft hij de volledige ontwikkeling van
het geval der vierkante vliezen.

Met het doel, de uitkomsten door Lamé verkregen
aan de waarneming te toetsen hebben B ourget en Ber-
nard talrijke proeven op vierkante vliezen in het werk
gesteld 2). De resultaten van dit onderzoek verdienen,
om de zorgvuldige wyze van waarneming , alle vertrouwen.
Ook de cirkelvormige hebben zy aan proeven onderwor-
pen , nadat eerst de theorie daarvan door Bourget 3)
geheel algemeen is ontwikkeld en de berekening der
numerische waarden van de afmetingen der knooplynen
met hunne correspondeerende toonen met veel zorg is ge-
geven. Door deze proeven zyn de beweringen van Sa v ar t
voldoende wederlegd. Toch geven ook deze proeven eene
afwijking van de theorie, die misschien daarin zyn\' grond
heeft, dat in de algemeene vergelijking waarop de theorie

1) Schwcigger—Seidels Journal, Bd 65 en 66 (5 en 6 .Se serie."»

2) Annales de Chimie et de Phys. 3e serie t. 60.

3) Annales de 1\'BooIe Normale [11 1866.

-ocr page 17-

is gebaseerd de weerstand van de lucbt niet in aanmer-
king is genomen. Wy komen hierop terug in het laatste
hoofdstuk.

Behalve aan de werken van genoemde auteurs, herin-
neren wy aan de theoretische behandeling van de platte
vliezen van Riemann 1) en Mathieu 2). Aan dezen
laatsten zijn wij nog de behandeling van het elliptische
vlies 3) schuldig. De talrijke analytische bezwaren aan
dit geval verbonden, zyn gelukkig door den auteur over-
wonnen; wy stellen ons voor in het 5" hoofdstuk daar-
van een overzicht te geven.

In het voorgaande gaven wy een overzicht van hetgeen,
voor zoover ons bekend is, over de trillende platte vlie-
zen is geschreven. Wij willen nu achtereenvolgens de
verschillende vormen van vliezen behandelen, voor welke
de integratie gelukt is, om daarna de resultaten van
proefneming en theorie te vergelijken.

1) Partielle diff, Gleichnngen 1869,

2) Cours de Physique Mathématique 1873.

3) Liüuville. Jonrual de Mathématique 13, 1868.

-ocr page 18-

HOOFDSTUK II.

KJiCHTHOEKIGJü VLIEZEN.

§ 1. Analytische voorstelling cler c^uaestie.

Wij beschouwen steeds homogene vliezen, van con-
stante zeer kleine dikte en waarbij de krachten, die we
in het vlak van het vlies en loodrecht op den
omtrek
aannemen, langs dien omtrek overal dezelfde waarde
hebben.

Leggen wy een loodrecht assensysteem in het vlak van
het vlies, dan is de algemeene differentiaal
vergelijking
der beweging (zie Lamé, Leçons sur l\'Elasticité p. llö)-
d?w „ rdho d^w\'

(1)

df

_ 3 ^dho d^w\'\\

^ dy^ J

waarin :

w de oneindig kleine verplaatsing is van eenig punt
van het vlies. Deze verplaatsing is bij de afleiding der
vergelijking (1) aangenomen loodrecht te zijn op het
oorspronkelijk oppervlak.

x,y de rechthoekige coordinaten van eenig punt,
t de tyd.

F

c^ eene constante — - als F de constante normale treK-
9

-ocr page 19-

kracht langs den rand voor de eenheid van oppervlak en
jj de densiteit voorstelt.

Voor het geval van de rechthoekige vliezen, dat wij
gaan behandelen, hebben wij behalve aan (1) te voldoen
aan de condities langs den rand. Leggen wy de assen
langs de zijden van het vlies zoo moet

I rr O voor ^ =r o en y — o
\\w = O » ™ ^ » y — l\'

welke uitdrukken, dat de rand onbewegelijk is. Ook aan
den aanvangstoestand moet worden voldaan, aangezien
natuurlijk zoowel de oorspronkelijke vorm van het vlies,
als de snelheid van elk punt willekeurig gegeven kan
zyn en dus

(3) w ■:=if(ie,y)\\ooxt — o
» tz=zo

§ 2. Oplossing door particuliere integralen.

a. Algemeene oplossing, voldoende aan de voor-
waarden
(2).

Trachten wij aan de vergelijking te voldoen door

w " X Y T waarin X eene zuivere functie van x
Y » » » »
y
T » » » ■ » t voorstelt.
Brengen wij deze waarde in (1) en deelen wij door
XYT zoo komt

1 (^\'T _ d\'X c\' <fY
Y ^ X d^\' " \' ■ Y dy\'

-ocr page 20-

Het eerste lid hiervan is eene zuivere functie van t,
terwijl het 2® lid alleen cc en
y bevat. Elk lid van de
vergelgking moet dus eene constante waarde hebben.
Evenzoo elke term van het tweede lid afzonderlek.
Geven
wij aan deze constanten negatieve waarden, omdat de
beweging periodisch zijn moet en zy dus

T \' X \' Y djf

zoo bestaat tusschen de constanten h, k, y de betrekking

De integratie dezer drie vergelijkingen geeft

T =: A cos -f B sin yt
X = C cos lix -f D sin hx
Y rr E cos ky -Y ¥ sin ky en dus
(k)
w ~ (A cos 3\'i -}- B sin yt) (C cos hx -f D Sin hx)

(E cos % -I- F sin ky)-
Om nu aan de condities (2) te voldoen, moet, daar voor
X ~ O w =:o wat ook y en t C ~ o zyn
y — O w O » X » E = o»

i

x~l to=zo sin hl —O .•. hl— in Arr^ïi

i\'

y — l\' w ~o sin hl\' = o kl\' — %\'n k =
Stellende dus A D F = k,, en B D F = B-, zoo is
(5) w — cos
yt Bj,. sin yt) sin in t sin i\'^ \'^
waarin
i en i\' willekeurige maar geheele getallen zyn en

(6), = ,«

-ocr page 21-

9

Ook de som van alle particuliere oplossingen zal vol-
doen aan (1) en (2).

(XJ PO X u

(7) tv = V V (Aji- cos yt Bjj, sin yi) sin in 1 sin i\'n^

i—O i\'~o ^ l\'

b. Bepaling van de constanten A en B zoodanig., dat
aan de voorwaarden
3 en 4 loordt voldaan.

Wij maken nu gebruik van de onbepaaldheid der coëf-
ficiënten A en B om ook de voorwaarden (3) en (4) te
vervullen. Stellende i ~ o in (7) en de afgeleide daarvan,
zoo vinden wg als vergelijkingen voor deze constanten:

/ rv) rsj ^ y

2 2 Ajj. sinw - sin i^n- — f{x,y)Qn

, i = O i ~ O l l\'

(8) (

s s y B;;, sin %n - sin %\'n ± ~ p

i — O ï — O ^ t

Ontwikkelen wg nu de functies van het tweede lid
volgens Fourier\'s methode in dubbele sinusreeksen, zoo
zal de gelgkstélling der afzonderlgke termen ons terstond
de waarde der coëfficiënten geven.

Om de gewenschte ontwikkeling te verkrggen, hebben
wg slechts de algemeene formule van Fourier een
weinig te vervormen, waardoor zg eeneii vorm aanneemt
analoog aan dien van het eerste lid van eene der verge-
lijkingen (8).

Volgens dit theorema toch is 1)

1 r-o c c

9 («, y) ~ —, r r dl dii 9 {l, 7)

^GC ™ — _ f^^ — - —

M — - co M = - os \' —C

nm ,, . nn . .

cos (A—£f) cos — {l*\'~y).

c c\'

1) Zit\' O. a- Riem a nu. Partielle Diff. Gleiohuiigen p 93.

-ocr page 22-

10

Veranderen wij de somteekens in andere, die zich,
evenals die van (8), van O tot uitstrekken, zoo heb-
ben wij algemeen

iN^ rsj

^ A cos mh cos nh ~

m — -(X> n — -oo
<:<> r O CVJ

~ ^ A cos mh
-f>0
^ cos nk ^ cos nk
-c^ O

rsj rsj oo fv;

— \'2 ^ A cos mh cos «yb — 4 â cos mh cos nk

. ^ 0 m rr 0 M rr 0

9 {x, y) —

en dus kunnen wij schreven
1 fv;

ƒ" J\'" dl d^ <p i^.ß)

C & ta —0 n—o — c — C\'

mn ,, , n^

if^-y)-

cos

- —X) cos

Als wij nu aannemen dat 9 (j;, ?/) slechts voor positieve
waarden van de veranderlijken gegeven is, zooals dit in (8)
het geval is, zoo laat deze formule zich vereenvoudigen.

Ontwikkelen wij de cosin. en schrijven de x\'s en y\'s
buiten het integraalteeken zoo komt

1

X

mnl

n\'n^

9 i^^y) =

cx\'

nny

9>M

mnx

2 s cos -COS ^^ pc dl cos — n- cos

c c\' C C\'

nfin

, „ „ . mnx . nnu ^ „ . m^K p, . nnft- \\

-[- s .2- sin-sin -— ƒ di\' sm-y ^ dii sin — <P W

f " d^i cos
c\' ^ . c c\'

^ mnl p.

■ / " dl sin

"""\'Hl,,)
1

, „ „ . mnX nntj
sin---cos

C

mnl
c

nnli
c

f. C ^ ^r C .. C J

-ocr page 23-

11

Daar nu f (.c^y) slechts voor positieve waarden van
X en y gegeven is, kunnen wij hare waarde voor nega-
tieve
x\'s en IJS geheel willekeurig nemen. Nemen wij
<p {x,—y) — 9 {x,y) dan wordt

/ COS -9 (k,iA dl»- =

\'\' -O\' a\' ^ \'

J\\ cos ÜÜ^! <p{l.i>\\di»\'-^ r <p {l,!^) di^ —

& O C\'

/ ^ 7/ \\ /^o\' .

f ^ cos -- t,/^ — 9 rfi" =

/\'\'"" nnfi , , /», nniA

^ cos —L éV\' J \' cos -y s® {k.^11) dii o,

af ö ^

terwyl

\'\' . nnu

-O- Sia — <f> M d(l —
c

J\\ sin ^ p sin!^^ ^^ d, rr

c\' Cf

2 sin —\' a.(i) dii.
^ O c\'

Bygevolg als wy de integralen in (i nu vóór die vau
X schrijven

2

"P = — X
cc\'

\' V • mnx . nny /\'c . nnn ^c . mnl . ^ ,,

2 .S- sin-sin sm dn P sin — 9 (^,/it) d^

c c\' " c c

mnx . n-nry ^c- ■ nn\\i mnX

4- 2 i cos — sin —2 r sin —i / cos-f dX

c c\' \'\' O c\' c

Zy nu alweer, daar <p {x^y) voor negatieve x\'s wille-
keurig is

-ocr page 24-

12

9 (—«,</) = — 9 (»,?/) dan is eveuzoo

. mnl , ,, o / " ■ \'^Tii v 7,

J sin-9 {}■}*) dl —zj^ sin-9 {l,^) dl en

c

J cos <p d^ — 0. Daardoor is dan eindelgk

—C C

4 , mnx . nnij 0 ..c

n—o n=o

. mnl . TLnii „ N t: J
sin-sin —^ 9 f^) dl di^.

G C\'

Dit is de vorm dien wg zochten en die analoog is met
het voorste lid der vergelijkingen (8). Willen wij ze
volmaakt in overeenstemming brengen zoo behoeven wij
slechts te nemen

orr^ m=i m\'—i\' en snccessievelgk f—f of

en eindelijk

A,= ^ ff sin sin J- / (A dl d,

lil tJ O ^ O I l\'

-R 4 ^V . inl _ inii \\ j-i 1

Oit / / sin sin F (A u) dl d(i

lil J o\'J 0 I l\'

waardoor de coëfScienten in (7) gegeven zgn en dus w

geheel en al is bepaald.

§ 3. Andere oplossing.

Wg kunnen de oplossing van het voorgaande vraag-
stuk ook anders geven, waardoor beter in het oog zal
vallen in hoeverre het gevonden resultaat algemeen is.
Wg zullen vinden dat (7) algemeen is, onder de eenige
aanname dat na eenigen tgd het vlies zijne vorige ge-
daante herneemt. De duur dezer periode zg 2

De integraal van (1) is eene functie van x-, ^ \'
nemen wij
w=z<P {x, y, t) dan behoeft men deze func-
tie slechts te zoeken tusschen de grenzen

-ocr page 25-

13

- 4 ^ r\'l /- i\' r\'n . mnX .

9 («, y, f) ~ —- J JJ sin —- sin

Lin ^ O O O -71 L

. mnX . Vttm

Sin ~ - sin - cos p {v~f) <p (X,/x, v) dl di* dv.

Deze is steeds ~ o voor x — o en y = o
en ook voor n~l y ~ï aangezien

m en n geheele getallen voorstellen. Ontwikkelen wij
hierin de cos. in aanmerking nemende dat de bepaalde
integraal = constante, dan is

<p {x, y, t) — ssr sin--sin —^ [A cospi5 B sin pt\\.

l i

Zal nu deze functie voldoen aan de vergelijking (l)
zoo moet
v — cn 1/ < 2L-. z. a. wii terstond vin-

den door de functie in (l) te substitueren.

De coëfficiënten worden weer berekend evenals bij de
vorige oplossing. Eindelgk blijkt dat
v t) — (p [t) en

(p{2n — t)~(p{~-t) zoodat de gevondene oplossing, die
geldig is tusschen de grenzen — men
ji, buiten die gren-
zen periodisch wordt.

§ 4. Rangschikking der toonen en knoop-
lijnen van het rechthoekig vlies waarvan
de vierkanten der zij den onderling
onmeetbaar zijn.

Wij vonden (zie fonn. (7) ).

O en l voor x
O
en l\' voor y

— 7ï en TT voor t en te zorgen dat w buiten die
grenzen periodiseli is. Elke functie nu laat zich tusschen
deze grenzen ontwikkelen door eene formule welke geheel
op de wijze van (9) wordt gevonden n. 1. deze

^ / /»Tt . "ÏTÏ^ .

1""

-ocr page 26-

14

(7) W=: s s (A;;, COS yt Bji sin y t) sin in ~sin i n\'L

i t

Elke term hiervan kan geheel alleen bestaan als de
begintoestand een bijzondere is; want hadden wij in de
form. (10) gegeven

fM

X y

K sin sin k\' n \'r-

y

F (.«,y) rrr H sin kn-^^ sin k\' n ^

zoo zouden alle A\'s behalve A^^
en alle B\'s behalve B^j.
verdwijnen omdat steeds alle integralen als deze

• J ^ • 7 ^ ,

Sin /!; - sin k\' „ - dl

f

O behalve voor k — k\'.

Elke term van (7) stelt dus eene mogelijke vibratie
voor waarvan de periode is (vgl. form. (6) ).

2n 2

-en het aantal trillingen per

c (/ l!. seconde

l\'

r

V\'

N {ii\') = c iXil , waarin de notatie

^ ■ 2 p i,^

N (^■ i\') aanduidt de hoogte van den toon, gegeven door
den term waarin de beide getallen
i en voorkomen.

Het aantal toonen, dat een rechthoekig vlies kan voort-
brengen, is dus even groot als het aantal van elkaar ver-
schillende waarden van y, dus in het
algemeen oneindig.
Willen wij deze toonen ieder afzonderlijk
beschouwen,
zoo wordt daartoe vereischt alle termen iu de form. (7)
te vinden, die denzelfden toon voorstellen of m. a. w.

-ocr page 27-

15

alle waarden van K en K\' te vinden, die voldoen aan
de vergelijking

y P 7F
Schrijven wij deze

i\'^ — K\'^ rzr (K^ — i") ~ zoo blijkt terstond, dat,

L

als P en V^ {I en l\' de zijden van het vlies) onderling
onmeetbaar zijn, het eerste lid een geheel en het tweede
een onmeetbaar getal is. Aan deze vergelijking kan dus
niet worden voldaan, dan door K —
i, K\' — zoodat
met elke toon slechts éen term correspondeert. Alle toonen
van het rechthoekige vlies, waarvan de vierkanten der
zijden onderling onmeetbaar zijn, vormen dus oneindig
veel reeksen, analoog met die van de snaar. De grond-
toon van elke reeks is een toon N
i\') waarin i en i\'
betrekkelyke priemgetallen zyn, terwijl alle overige ter-
men derzelfde reeks worden voorgesteld door .N(m?\', m??).

Met eiken toon correspondeert één enkel systeem knoop-
lijnen, waarvoor in

tv (A;;. cos yt 4- B^j, sin yt) Sin --sin i\'n-

V t

op elk oogenblik (dus onafhankelijk van t) tv ~ o is.

De meetkunstige plaats der knooplijnen is dus gegeven
door

sin in - sin in ± zzz o
l l\'

waaraan voldaan wordt door

-ocr page 28-

16

y — o
t

De eerste en laatste waarden van beiden, stellen den
rand voor; de overige
i — 1 en i" —■ 1 lijnen respective-
lijk // de zijden.

§ 5. Het vierkante vlies.

a. Enkelvoudige toonen die het vlies geven kan.

Bij het vierkante vlies is l ~ l\' ~ a.
2a

r.

cl/,-

T=-

^ \' 2a

De termen, die denzelfden toon geven als N {i i\') moeten
voldoen aan de vergelyking

Om alle oplossingen hiervan te vinden schrijven wij

f i\'^ ={i->r i\' l/—1) (i — i\' l^—l).

Ontbinden wij nu elk dezer twee complexe factoren in
zijne priemfactoren , aldus :

i 4- f — („ ^ («, V— 1)\'\'. . <r qr
i
__ i\' i/_l ^ („ - ^ py-iy («, _ i/-1)*. . . q,^^
waarin de q\'s de rëeele priemfactoren zijn, die zich niet
in complexe factoren laten ontbinden, d. i. niet gelijk
zijn aan de som van twee quadraatgetallen. Volgens be-
kende theorema\'s uit de getallen theorie zijn deze alle

-ocr page 29-

17

van den vorm 4 -}- 3, aangezien alle rëeele priemgetallen
van dien vorm ook complexe priemgetallen zyn en die
van den vorm
4 n -j- 1 zich steeds laten voorstellen als
de som van twee vierkanten of, wat hetzelfde is, als het
product van twee complexe factoren. Behalve deze factoren
kan eenig getal dan nog slechts als ondeelbare factor het
getal 2 hebben dat zich laat schrijven
(1 1/ — 1) (1—[/—1). Bij gevolg iaat zich
r schrijven
rr- z^  y-lf U, ft

(«i-AvZ-l)\'\' . . q^\'qi""\'-

Het product van alle complexe factoren laat zich hieruit
gemakkelijk op verschillende wgzen als het product van
slechts twee complexe factoi\'en schrgven. Om alle wijzen
te hebben waarop dit kan geschieden behoeven wg slechts
te schrgven

i"^ — q"\' q^i . . (m ni/—l)(m—rt)/—1)
en dan te nemen voor m n —1 een product bestaande
uit factoren waarvan er een genomen is uit elk paar
factoren <* /3 — 1. Het product der overblgvende fac-
toren zal dan m—n —1 zgn. Doen wij dit zoo dikwijls
als mogelijk is, zoo vinden wg -f 1) (ibi 1) . . .
wijzen, waarop
t in twee complexe factoren
{m n xy—1) q^ qv\\ . . en {m—n —1) <7/ . .

kan worden ontbonden en dus hetzelfde aantal voor de
wijzen waarop

r ~ 1? a- (m® H- n^) g^» q^^" . . =r (m q" q/ . .f

{n qp . .f rr:. A\'^ -f- B^

kan worden gemaakt.

Hiermede is dus het vraagstuk opgelost. Nemen wg
als voorbeeld r = 85

2

-ocr page 30-

18

85 = 5. 17 - (2^ 1) (4\' 1) — (2

(4  (2_i/_l) (4_i/-l)

(2 ]/--l)(4 .f.]/—1)=:7 4-61/ — 1 dus is de andere factor

7—6 y—l 

(2 1/ —1) (4—1/—1) =9 2 i/-—4 dus is de andere factor

9 -2 1/—1 = f 2\'

(2—1/—1) (4 -f i/—1)-:-9—2 t/—1 dus is de andere factor

9 2 K—1 m\' -L = 9\'
(2 — 1/\'—l) (4 ~i/—1) ~ 7—6 v/—1 dus is de andere factor

7 6 i/—1 m^ -}- = 7-2 - 6^

Rangschikken wij nu de toonen, die het vierkante vlies
geven kan. Ook hier zijn oneindig veel reeksen van toonen

mogelijk. De laagste term van elke reeks is — V^v

waarin r een getal is, dat niet door een quadraat deel-
baar is en gelijk is aan de som van twee quadraten.
L a m é noemt
r het argiiment van de reeks en noemt
het enkel, dubbel enz. naarmate r zich volgens het voor-
gaande op één, twee enz. wgzen in de som
van twee
vierkanten laat ontbinden. De andere termen van elke
serie worden gegeven door de formule

N — m ~ l^T

2a

waarin m elk geheel getal kan zijn.

Behalve deze reeksen is er nog eene onvolledige reeks

\'5 - 10 - . . . - . . .

2a 2a ^ ^ 2a

waarvan het argument 1 is.

Van al deze toonen hebben alleen die waarin i =« i®
éénen term. Elke andere toon waarvoor r ^ heeft
minstens 2 termen, de ééne waarin i = n, = /ï ^^

-ocr page 31-

19

andere waarin ^=r/3, ?\'\' = «. Dit duidt Lamé aan door

de notatie N i welke dus beteekent dat de toon N

de twee termen N {i i\') en N (?? ï) beeft. — In \'t alge-
meen heeft een toon evenveel termen als de vergelijking

-:r r TO^ oplossingen heeft. Zoo heeft de toon — i,/85

2a

vier termen. Wij duiden dit aldus aan:

De toon 13 1 i/85 — ^ ^ISI\'-\'.SS heeft 10 termen
\'2a 2a

want:

13285 = 132.5.17 — (22 3^)2 (2^ l^) (4= P) —
— (2 3 ƒ (2-3 p^—lf (2 4- IP--1)

(2-1/-1) (4 1/-1) 4-1^-1)
(2 3 1^—1)2(2 sx\'-l) (4 1/-1) ™ — 107

54 13^.85 — 107\' 542

(2-4-3 f (2 i^-l) (4—=r — 69

98 1 692 98^
(2 3 lx"-1)2 (2-1^-1) (4 1/-I) — — 21

-f II81/—1 2P 118^
(2—3 (2  (4  — _ 107

54I/—1 107^ 542
(2 4-3 (2-1X--1) (4-1^—1) = 107-

-_541/—1 542-1-1072
(2—3 i^—ly (2 H- 1^—1) (4-1/—1) 21 -

— 1181^—1 118^ 212
(2—3
y^—lf (2—1) (4 4- l^—i) =z 69—

—98 98^ -4- 692

(2—3 l/ —1)2 (2-11^-1) (4—1/—1) = 107—

—541/—] ••• 542-f 1072

-ocr page 32-

20

(2 3 I/-1) (2-3 (2 -4- 1) (4 1^—1) "

rr- 13 (7 6 l^—1)9P 78=
(2 3 1/-1) (2-31^—1) (2 i^—l) (4—1^-1)
--13 (9 -1)117^ 26=
(2 3 i^ — l) (2—3 l^—l) (2-1/—1) (4 -h IX-—1) —
— 13 (9—2 1/—1)26^ 4- 117\'

(2 3 1^—1} (2—3 (2—1,--

= 13 (7—6 V--—1)78\' 9V
Wij hebben dus de notatie

(54 ) V98

117\\

26 J

\'107\\

(AD-K

N

N

N

b. Knooplijnen.

Nu wij de toonen hebben gerangschikt en de verschil-
lende termen kunnen vinden, die bij één\' toon behooren,
kunnen wij de knooplijnen beschouwen, welke zich bij
eiken toon zullen voordoen. Beginnen wij bij het een-
voudigste geval:

heeft slechts één term; zal

N(l,l)

2a

noe

■ry

10

sin

— (A cos y« _)_ B sin -^t) sin

a a

gelijk nul zijn van voor alle waarden van t, zoo moet

nX . ny

Sin — sin —

rust dan de

Hieraan voldoen op het vlies geene
andere pnnten dan die waarvoor
oc — O oï (f -rz-a

N(I.l)

y — o » yz:::.fi
d. VV. z. er zijn geene andere plaatsen van
randen

-ocr page 33-

21

2\' ~ isr f^^ = 5 heeft twee termen en dus als

V.17 2a

w ~ (Al 2 cos yf Bl 2 sm yi) sm--sin

a a

, Tl • V • ^TTir . nn

(A2.1 cos yt Bj.i sin y t) sin-------sm —^

Ct ct

gelyk nul zal zyn voor elke t zoo moet

7[X \'^Tiy 271X . 7iy

A,sin — sm----- A,, sin -sin-= o

a a a a

nx . ^Tty 2txx . rry

B,2 sin sin —^ B,i sin — sin--= 0

a a a a

Tiy . TJX
cos- Aj^i cos--

-sm -I A, -

a a V.

Sin

a

■ny

a

nx

Bj.! cos

of als wy de sinussen van den dubbelen boog ontwik-
kelen

) =

TIX .

sin-sin

cos

a a ^ \' a a

Hieraan wordt in de eerste plaats voldaan door

7IX . T.y

sin —— sin - ~ 0

a a

welke weer uitdrukt dat de randen kuooplynen zyn. De
andere factoren =
0 gesteld geven algemeen slechts één
enkel punt, het middelpunt (zie fig. 2); immers kan

N(?)

-ocr page 34-

22

aan bovenstaande vergelykingen, behalve door de randen,
slechts voldaan worden door gelyktydig

"^y n nx n

— - en —

a \' 2 a 2

1 1

te nemen , d. i. alleen door het punt x — -a, y

In het gewone geval zal de toon N dus slechts het
middelpunt als knooppitni hebben. Is evenwel de begin-
toestand zoodanig dat Aa.! ^i.a — is, zoo worden
de beide factoren tusschen haakjes gelijk. By gevolg zal
in dat geval de kromme

. 7, y . 71X

C0S-- -I-A,. cos — 0.
a a

eene knooplijn zijn. üe vorm van deze knooplijn hangt
af van de constanten ^ en Ai ^
Is de begintoestand zoodanig dat

A].5 = 0, zoo is a ~ ^ Cf d. i, eene middellyn // y as,

eene knooplijn (zie fig. 3)
als = zoo = d. i. eene middellyn
Ij x as,

eene knooplijn (zie fig. 4)

als Ai.3 — A2.1, zoo is d. i. de diagonaal tegenover

den oorsprong (zie fig. 5)

als Ai.3 ~ — A2.1, zoo is x-\\- a d. i. de diagonaal,
welke door den oorsprong gaat (fig. 6).
Voor elke andere waarde der constanten is de knooplijn
eene kromme, die door het middelpunt gaat en w^aarvan
de holle kant steeds naar dezelfde diagonaal is gewend,
zoodat zij in het middelpunt een buigpunt heeft.

-ocr page 35-

2a

— N (2.2) = 2 ^ 1/2 heeft slechts éénen term.
2(1

De vergelijking van de knooplijnen is:

N (2.2) . 271e .

sin -— sin ■— — O

en dus

. 2-nM ,, . TtX TiX

Sin — "O 01 sin — cos — ~ o

a a a

deze geeft x — a of x

a

. 2ny p .

sin —- 01 sin -— cos — o

a a a

™ . 1
.-.!/ — a of .y = a

d. i. de randen on twee middellonen evenwydig aan de
zijden.

4«. — N — -i ^ÏO heeft 2 termen.
UJ 2a

Wij krijgen even als in het 2" voorb. deze twee verge-
lijkingen , waaraan gelgktijdig moet worden voldaan:

. . 7IX . Sn^ . . STIX . Try
Al 3 Sin — sin — As 1 sin — sin - ~ o
a a a a

. Tïx . \'dTsy „ . . -ny

Bi.s sin sm — B3.1 sin — sin _ 0

a a a a

maar sin ™ sin lï (4 cos ^^ —1); wij kunnen dus

. nx . yn

schrijven met weglating van den factor sin — sin —

(X Oj

die weder den rand geeft

71V r

A,3 (4 cos^ ^ - 1) As.! (4 cos^--1) — O en

-ocr page 36-

24

(4 cos\' ^ - 1) Bs, (4

a a

Aan deze twee vergelijkingen voldoen algemeen slechts

deze paren waarden

cos\' ^ - 1) = O

a , a

IJ — - met X = -
3

a

, - 3

_ a

"" 3

3

nx

1) = 0.

Ai.3 (4 cos\' — 1) A3.1 (4 cos\'

Is dan bovendien

A,.3 =r O zoo geeft cos — = - - en « — ^ (fig- 9-)

a 2 3 3

d. i. vier Imoo^pimten (zie fig. 8) liggende op de plaats
van sngding der lijnen, j) aan de zijden, welke het vlies
in 9 gelijke vierkanten verdeelen.

(?)

Is evenwel A^.i B^ g = Aj 3 Bj^, zoo worden de twee
bovenstaande vergelykingen dezelfde en er is bijgevolg
eene knooplijn aanwezig, wier vergelyking is

-ocr page 37-

25

Is As.!™ O S> » COS =: 1 ƒ = - eny---2"(fig.i0.)

a 2 3 3

welke respectievelijk lynen aanduiden, // de zijden, die

vlies in drie gelijke deelen verdeelen. .

Is Ai.2 — As.! zoo is

2 cos^ - 2 cos^ - 1 ^ O of

a a

. Ssra; , 2wy

1 cos - -f cos .—^ ~ 0.

a a

eene geslotene kromme waarvan het centrum met dat van
het vlies samenvalt en die zoodanig is dat juist een derde
der beide diagnalen daarbinnen ligt (zoodat zij door de
4 punten van fig. 8 gaat.)

4^ — Algemeen heeft de toon N ^^ een knooplijn-

systeem dat gegeven is door de vergelykingen

. . pTtx . qny , . . gnx . mtj

A,,., sm -— sm i---f- A,,p sin -— sm — = O en

a a a a

By., sin ^ sin ^ sin sin ■= 0.

a a a a

Nu is steeds

sin mx — sin a (m cos "" iV— ----------- cos

1. 2. O.

sin^ (s "l" — ----),

Als wij door deze formule de bovenstaande sinussen
ontwikkelen blijkt, dat beide vergelijkingen de factor

sin — sin— hebben. Bijgevolg is de lyn, voorgesteld

Cl a

door sin — sin — — O d. i. de rand eene knooplün s.a
a a

natuurlijk. — Maar bovendien wordt aan de beide boven-

-ocr page 38-

26

staande vergelgkingen voldaan door alle punten voor welke
gelijktijdig

p7ix

P^ï/ _

hix

en

= lm

of rr:

a

a

ïvn

niTï

en

d. i. door alle punten
a _ , «

X — h - ~ k -

V

en door x

a «

m - ,IJ — n-

Ueze vergelijkingen stellen voor de punten

a

\'P

y —

y —

X rr: 2. - f met een van

P )

a

P
a

2. -

P

de wraarden

P I

(p~l)

en verder

X

y =

y ^ 2.
- (g-1)

a; =: 2. -

met een van
de waarden

Trekken wg de lijnen, // de zgden, welke het vlies in
p® gelgke vierkanten verdeelen dan zgn dus de (p—1)
sngpunten dier Ignen knooppunten. Evenzoo de {q—1)\'
sngpunten der Ignen die het vlies in (f gelgke
vierkan-
ten verdeelen, zoodat er steeds voor den toon N K

-ocr page 39-

•27

{p—1)\' f {q—ly punten zyn aan te wijzen, die steeds
in rust zijn. (Als A^.^ B^., = A,,., Bp., zoo is er een knoop-
lijn. Deze knooplyn moet steeds door alle knooppunten
gaan).

b.v. De toonen N en N hebben respectieve-
lijk 2- = 5 en ~ 13. Knooppunten wier
ligging duidelijk is uit de figuren 11 en 12.

van de toonen waarvoor i

fig. 12.

De toonen N hebben {p—1)" knooppunten, lig-
gende op de snyding der lijnen evenwydig aan de zijden
en die het vlies in p^ gelijke vierkanten verdeelen.

Deze voorbeelden doen genoegzaam zien, hoe men te
werk gaat om bij eiken toon de correspondeerende knoop-
lijnen te vinden. Het is duidelijk dat er, met uitzondering

c »

: i" (d. i. de toonen

2a \'

.) voor eiken toon een on-

2a

eindig aantal knooplijnen bestaat. De gezamenlijke knoop-

-ocr page 40-

28

lijnen, behoorende bij denzelfden toon, noemt men het
knooplynenstelsel van dien toon.

Een overzicht der mogelyke toonen geven wy in het
laatste hoofdstuk.

§ 6. Rechthoekig vlies waarvan de quad ra-
ten der zyden onderling meetbaar zyn.

Zij ? ~ ^ ^^^ ^^^

N (i i\') =z ^ l^eTT\' iS i\'\'

Er zullen dus weder evenveel termen met eiken toon
correspondeeren, als er wyzen mogelyk zyn waarop

zich in de som van twee termen «F en ^k\'^ Iaat ont-
binden.

Zyn ook l en l\' zelf onderling meetbaar en is
l~ rpu l\' — p^ dan is

welke toon evenveel termen heeft als
li yi

r rz: _ verschillende oplossingen in geheele getallen-

Voor de toonen N [kn, V^) d. i. die waarvoor i en
respectievelijk door « en deelbaar zijn, is het
aantal
trillingen per seconde

rrr - 1/F k\'\\

Deze vergelijking is dezelfde, welke bij het vierkante
vlies is behandeld. Bij gevolg bevinden zich onder de

-ocr page 41-

29

toonen die het vlies geven kan, steeds alle toonen van
het vierkante vlies waarvan de zijde pis. De knooplijnen,
die deze toonen vergezellen , verdeelen het vlies in » ^ kk\'
gelijke rechthoeken, immers de vergelijking der knoop-
lijnen is

. ka Tix . k\'^ ny
sin----sin - rr O or

pn pp

. k-nx k\'iry
sin -sin -o

V V

waaraan op het vlies voldaan wordt door
X rrr O y O

. " k k\'
k k\'

k k\'
— f =zp

k k\'

— ap

d. 1. behalve de randen door uk—l en pk\'—l lijnen
respectievelijk evenwijdig aan de zijden. Deze verdeelen
het vlies in
a^ kk\' rechthoeken of z. a. wij deze verdeeling
ook kunnen opvatten: in vierkanten waarvan elk als
het gewone vierkante vlies trilt, n.1. elk met
k knoop-
lijnen // de eene en
k\' knooplijnen // de andere zijde.

-ocr page 42-

HOOFDSTUK HI.

vliezen van den vorm eens gelijkzudigen driehoeks.

§ 1. Algemeene oplossing,
a.
Invoering van nieuwe coördinaten.

Het bezwaar van de integratie eener partieele diflfe-
rentiaal-vergelgking, bestaat gewoonlgk in de condities
waaraan de integraal aan den rand moet voldoen. Ge-
woonlijk zal dus de oplossing des te gemakkelgker zgn,
naarmate die condities zicb eenvoudiger laten
voorstellen.
Zulk eene eenvoudige voorstelling kan dikwijls worden
bereikt door de invoering van nieuwe coördinaten die b. v.
voor onze quaestie zoodanig moeten zgn, dat lo ^ ^
wordt door aan die coördinaten bepaalde, constante waar-
den te geven, zooals de rechthoekige coördinaten dit
toelieten voor het geval van een rechthoekig vlies. Lame
heeft zulk een coördinatenstelsel, geschikt voor het drie-
hoekig vlies, gegeven in zijne Theorie
analytique de la
Chaleur, bg het onderzoek naar de beweging der
warmte
in het regelmatige driehoekige prisma.

Zg O het middelpunt en l de straal van den cirkel,

-ocr page 43-

31

ingeschreven in den gel^kzijdigen driehoek. Trekken wij
dan door eenig punt van het vlies lijnen evenwijdig aan
de zijden, zoo noemt hij de loodlijnen P, P\', P" op die
lijnen uit
o neergelaten, de coördinaten van dat punt.

Door de invoering dezer coördinaten wordt onze quaestie
deze:

eene functie w te vinden, die voldoet
aan de algemeene differentiaal-vergelijking

(1) ^ - (tl 4.

^ ^ dt"\'~ dfJ

en zoodanig is dat

(2) w =0 voor P\' = l, F" = l onafhankelijk van t en

dio

(8) w en — = o voor t ~ o.

(tt

Het geval dat ook -— eene willekeurige functie van x

dt

en y is, laat zich , zooals wij zullen zien, gemakkelijk aflei-
den, als eens de oplossing voor — ~ O is gevonden.

dz

Eindelijk nemen wij ten 4« aan, dat de begintoestand
sy metrisch is t. o. van de P as. Zeer gemakkelijk zullen
wij, als «, «\'. n" de hoeken zijn, die de P, P\', P" as
respectievelyk met de x as maken, de transformatie-for-
mules vinden:

(4)

■ X cos « -I- ^ sin « P
X cos
n\' y sin = P\'
X cos n y sin a" — P" waaruit nog volgt

p p/ p// ~ O

-ocr page 44-

32

b. Algemeene oplossing voor nog onbepaalde begintoestand.
Schrijven wij nu de particuliere integraal van (1), die

voldoet aan ~ — o in den vorm

dt

w ~ A cos yt (C cos Aa; - - D sin hx) (E cos ky F sin ky^

zoo zien wij dat in de nieuwe coördinaten uitgedrukt iv
eenen vorm zal hebben als deze:
w — A cos yt [B sin (m P j. « P\' p P") 4-

C cos (m P n P\' P P")]

waarin volgens (4)

m P f n P\' -f p P* (m cos a -i- n cos «\' - p cos «") x

(to sin « J^ n sin a\' p sin (/) y
Substitueeren wg deze waarde van w in (1) zoo vinden
wg als conditie waarop zij eene particuliere integraal

van (1) is
f

- = {rn cos « H- n cos n A-p cos «\'V -f- (m sin m 4- « sin «\' 4-

C\'

4- p sin a"y — -f «2 2 « m cos («—«\') 4- 2 jo to

cos («—«") 4-2np cos («\'—«\'0

maar cos («—«\') — cos^ («— «\') — cos («\' — «") — — ^ en dus

(U

f

(5) - — m® \'\'\' — knp -hpm mn).

Uit de symetrie van deze conditievergelijking is het
duidelijk dat voor alle navolgende bogen de daarmede
correspondeerende y dezelfde is:

mP H- «P\' pV" pV «,P\' 4- rnF"

nV -\\.p?\' -f mP» «P .f toP\' -j- pV"

pP toP\' 4- n^" mP pV\' 4- nP"

-ocr page 45-

53

Wy kunnen daarom de som der sinussen en cosinussen
van al deze bogen tot eene particuliere solutie vereenigen,
elke term afzonderlijk met eene arbitraire constante ver-
menigvuldigende. Op deze wyze verkrijgen wij eenen
vorm voor w bestaande uit 12 termen, die wij evenwel
tot 6 kunnen reduceeren als wy voor de constanten K en L,
welke by den sinus en den cosinus van denzelfden boog
bebooren, scbryven:

K rr: B cos h L rr; B sin b enz.

daardoor wordt

(6) = A cos y t [B sin (mP -f nP\' -j- pP"
-(- C sin {7iP pP\' 4 rn^" D sin (;9P -f toP\' nP\'\' -hd) -j-
E sin (^P 4- nP\' mP\'\' e) F sin (nP mP\' pP" ƒ) .f
G sin (mP ^P\' nP" -f-

Beginnen\' wy nu met de vierde conditie.

Men ziet gemakkelyk in dat,, als M\' een punt is sy-
metriscb t. o. der P as met het punt M,

P(MO = P(M); F (M\') ~ P\'\'(M); P" (M\') = P\'(M).

De verwisseling van P\' en P" moet dus geene verande-
ring in
w te weeg brengen (want als (6) voorstelt de
verplaatsing van het punt M, zoo zal diezelfde formule
als P\' en
P" verwisseld worden, voorstellen de verplaat-
sing van hefc punt M\', die gelyk moet zijn aan die van
M, ten minste voor
t ~ ó). Daar deze verwisseling P
onveranderd laat, moeten de termen waarin P denzelfden
coëfficiënt heeft by die verwisseling in elkander overgaan.
Zoo moet de eerste term waarin voor P\' wordt geschreven
P" en omgekeerd, den laatsten geven enz.

Dit geeft:

-ocr page 46-

34

B = G h g
(7) J D E d — e

ƒ P — C ƒ\' rr: c. Bij gevolg wordt

(8) w = A cos yt

[B sin (mP 4- nP\' -f pP" b) -}- csin(nP mP" -}- c)
4- D sin (pP 4- mP\' nV"\\d) D sin (pP -{- nP\' wP"
C sin(7iP mP\' -j- pP\'\' c)4- B sin {m\'P pF\' nP" b)}.

Om nu aan de conditie (2) te voldoen, elimineeren wij
eerst P" door de vergelijking P 4- P\' 4- P" = O (zie (4).
Er komt

M7 — A cos yï [ B sin { (m—p) P {n—p) P\' -i- 6 )
C sin ( (n—m) P
(p—m) P\' c }
ü sin [
(p—n) P {m—n) P\' -j- }
4- D sin {(p—m) P 4- (n—m) P\' ) 4-
4- C sin { (jï—p) P 4- (m—p) P\' 4- c }
B sin ( (m—n) P
4- (p—ti) P\' 4- ^ ) ]•
Voor P = l moet w z=z O zgn en moeten dus de
termen, waarin P\' denzelfden coëfficiënt (met omgekeerd
teeken) heeft, tegen elkander wegvallen. Bijgevolg
/ (to—p) l b = (n—m) l—h ihi

(9) < (n—p) Z -j- c == (to—n) l—c 4-
{ [p—n) l d — (to—jo) Z -d 4-

De som van deze drie geeft

TT

Op dezelfde wijze geeft de conditie zo — O voor P rr: Z.

(10) B C rr D

? (to—n) I d — {p—to) Zc 2aff

(11) ] (n—p) l h — {m—n) l—d 4-

( {p—m) l c rr {np) lh 4- 23?!
waarvan de som is

h c d — {a Sf § d) tt zoodat

(12) « 4- /? <T = A ft 4- = A.

-ocr page 47-

35

Tellen wij de vergelykingen (9) 2 aan 2 op, , zoo komt
( 2 (c -h cZ) ™ (2m—«-p)
I 2 {li v) -n-

(13) 2 {d -^h) = {2n—p—m) ^ 2 („ tt

f 2 (& -f c) = (2^—m—«) I 2 {l -Ir m) Tt

Uit de vergely kingen (11) vinden wij voor dezelfde
grootheden

2 (c = -2 (2m—n—p) l é an

(14) 2 (J è) — —2 (2n—p—m) I 4 ^n
2 (è c) — —2 {2p—m—n) l 4 dn.

Deze beide vereenigende

[ 3 {2m—~n—p) l = 2 (2«—ju—n

(15) I 3 {2n—p—m) l z= 2 {2^—v—).) n
f 3 {2p—m—n) l — 2 {2d—X—iC)

Eindelijk als wij deze 2 aan 2 aftrekken

n {n-p) — ^ [2 {^-S) ii-v] n = [(2 f) -

— (2<J ï\')] 271

9^ (j>-m) = 2 [2 {3-a) ^-a] == [(2,ï »-) —

— (2« A)]

91 (m~n) = 2 [2 («— X—i^] n = [(2« -{- l)

- (2i? H- 2,,
waaruit, als B\' eene willekeurige constante is

9lm = 2 (2a A) TT -f. B\'

9ln — 2 (2^ TT B\'
2Zp 2 (2(T 4- TT B\'.
Om è, c, c? te vinden, trekken wy (14) af van
2 d) = 2 {a ^ n, er komt:

2& = 2 (2m—n—p) Z 2 (—« ^ 4- J) TT
2c == 2 (2n—p—w) Z 4- 2 («—^ (J)

2d 2 {2p-~m~~n) Z H- 2 (« t^)

3*

-ocr page 48-

36

Hierin de waarden (15)

2 1

bz=~(2a-(i -v) -h (— « ^ <J) ?r — - [A H- 2 (A- «)]

27r

i m = -Qf (2«

-A) TT («-I? -f- TT = 1 [A 2 (iU-/?)] TT

2 1
d = - (2ö—7^—(i) TT (« /3—J)

O O

Merken wij op, dat wij de constante B\' in de verge-
lykingen (16) kunnen weglaten, omdat die, zooals ge-
makkelyk is in te zien, door de vergelyking P P\' -f P" = 0
toch terstond kan worden geëlimineerd, zoo zullen wij
de gezochte particuliere integraal hebben als wij in (8)
substitueeren

(10) B = C=:D

2« r3

2n

\'91

2n

2« r3 -I

(18) { (2ß u) (19)^ c

2n r3 -t

met de conditie (12)

Schijnbaar is deze oplossing, waarin 5 der constante,
geheele getallen willekeurig zijn, algemeener dan die van
Lamé, bij wien 3 constanten voorkomen, wier som = 0
moet zijn. Toch zyn de toonen, die beide vormen geven,
dezelfde, aangezien in m ,
n, p waarvan y (zie form. (5))
en dus ook het aantal vibraties afhangt, slechts drie
willekeurige constanten voorkomen, welke ook aan de
voorwaarde onderworpen zijn, dat hare som = 0 is, als

-ocr page 49-

37

2jj

wij in (16) slechts nemen B\'— — —A, wat volgens het

bovenstaande gedaan kan worden zonder schade voor de
algemeenheid der oplossing.

Nemen wg dus evenals hsimé n — ß = 3 — o A=- o
en substitueeren wg de daardoor gevondene waarden van
m, n, p, a, b, c in (8), zoo komt
(19)
w = A GOS Y t

?!
91

fsin (X P -h ^ P\' -f.P" 3/0

»jL

sin ^^ P y P\' A P" 3(^1)

27!

-fsin — (J- P -r A P\' P" -}- ^vl)

tjL
2n

sin — (j\'P 4-3^0

sin — (jtt P 4- A P\' ^ P" 4- \'èiil)

sin — (A P P\' 4- (t. P" 4-
y t-

met de conditie

(20) A 4- ft = O
waarin
a, /», v willekeurige, positieve of negatieve, geheele
getallen voorstellen, maar die niet de waarde
?iul mogen
hebben, omdat daardoor, zooals lichtelgk te zien is, w
verdwgnt.

Voor y vinden wg volgens form. (5)

(O^ \\ 2

2

-ocr page 50-

38

of, als wg I elimineeren door (20)

4 TT-\'c^

of eenvoudiger door de zyde a — 2l l/\'B in te voeren.

4 nc
3 ~a

(21) r = - ~ fiv

c. Bepaling van de constanten A.

De waarde (19) met de voorwaarden (20) en (21) vol-
doet nu aan alle vereischten, behalve aan de eerste con-
ditie (3). Om ook hieraan te voldoen, nemen wij de som
van alle particuliere
xo\'b (19) en trachten dan zóó over
de nog willekeurige constanten A te beschikken , dat ook
deze laatste voorwaarde wordt vervuld.

Stellen wy kortheidshalve de waarde (19) van w,
voor door;

(22) 10 = Au cos yt
dan is de algemeene oplossing

(23) lo — \'^k.u cos yt.

By gevolg is

(K) "Z k-u — f of voluit geschreven

AiMi AgMa . . AiMi -f. . . Aa f . .
de vergelyking waaruit de constanten moeten worden be-
paald. Om dit te bereiken vermenigvuldigen wij met
Ukdxdy en integreeren over het geheele vlies. Daardoor
zal
Ai geïsoleerd worden, omdat alle andere termen uit
de vergelijking verdwijnen; want
X^Ma dxdyo bij
eene integratie over het geheele oppervlak, behalve voor
n — h.

-ocr page 51-

39

Bewijs hiervan. Aangezien lo voldoet aan de vergelijking

2 fd\'w d^w\\

\\dx\' ^ dy\')
is de differentiaal-vergelijking van u

(24) —, —, — o

dxr dy\'

y-

als wij ~ ~ nemen. Deze vergelyking geldt evenzeer
c

voor eene particuliere solutie van den vorm lo K\'u sin ft.-
Als byzonder geval is dus ook
dho^ d^iu ,

^ ^ d,^Un = O.

ds? dy\'

Vermenigvuldig met Uk dx dy en integreer over liet ge-
heele vlies

da?

Nu is, integreerende over x
J Uk-

,, , / dunV"^ duk du^ j y

dx dx

Hierin zyn Xi en de abscissen van punten aan den
omtrek. Maar langs den geheelen omtrek is w^f, ~ ^ ^n
dus de eerste term van het tvireede lid rr
o; by gevolg

dMu du,

dhK

- dx d u
j

dx dx

ff:^ % = - ff

evenzoo zal

. duk du„
ff

ff W

-ocr page 52-

40

Deze gelijkheden in (25) gebracht geven

^ ^ ^/duj^du duu du\\ ^ ,

ff^/A-Élè 1 ¥)

Eveneens zullen vrij vinden, als wij in (24) m = Mj
schrijven

^ ^ ^ ^fdui. du^ duidu,\\

« ff u, i, =fA-i *

Het verschil van deze vergelgkingen geeft :

als het element van het oppervlak door do wordt voor-
gesteld. Bggevolg

(26) J^ u^ u^. do 0 als n en ^ ongelgk zgn.
Het is daarom dat wg in de particuliere oplossing de
6 bogen, die dezelfde jr, gaven tot ééne oplossing hebben
vereenigd.

Nu wij elke constante op deze wgze kunnen afzonde-
ren, hebben wg geene zwarigheid meer te overwinnen,
dan die van de integratiën. Deze zullen in behandeling
en uitkomst verschillen, naarmate twee van de getallen
V gelijk zijn, of dat alle verschillende waarden heb-
ben. Wij zullen daarom de termen waarin = ^ en dus
V ~ — 2
a is, bij elkander voegen en schrijven (zie (K) )

(27) f {x,y) = A;^ ^ ^^ ^ ^ ^ Al,3 u,,, .X. Al., w,., -j-

■ • • Kn

Kl  A3.3 «2.3 A2.4 W2.4

. -i-

.....

Kl^l.1

. A

kl

-ocr page 53-

41

Bepalen wy eerst de coëfficiënten van de laatste reeks.
Vermenigvuldigen wij ter weêrszy met
u^^ do en inte-

greeren over het geheele vlies, dan zal volgens (26)

(28)

Hierin is

= 2 sin — [X (P P\'_2 P") 3xq

2 sin — [x (P~2 P\' P") S^q

2 sin ~ [x (—2P P\' P") —
of daar P P\' P" = o

u^^ = 2 sin — (Z-P) 2 sin ^ (Z—P\') 4-

Ojk

2sin-_ (^_F\')

of, als we invoeren

(29) l—F = p ; Z—P\'=p\' ; l—F\'^p"

zoodat p, p\', p" de afstanden tot de zyden voorstellen,
die gebonden zyn aan de conditie
(30)
p p\'

(31) = 2 sin p 2 sin _ p\' 2 sin --^P"-

Nemen wij verder voor een element van het oppervlak

een parallelogram waarvan de zyden Ij loopen aan de

zijden van den driehoek p\' = o, p" = o [zie fig. 13].

Daarvan is de

hoogte = dp\' en de

kc 2

basis = cm" ~ --------—- dp" en dus

sinm" 1/3

-ocr page 54-

V-3

42

dp\' df.

Wij kunnen dus (28) schrijven, deelende door-

fl "n dp" = A,,/; dp\'fl^-^- df.

é

In het laatste lid kunnen wij ook de tweede integraal
uitstrekken van
o tot 3Z, al we het resultaat halveeren
d. i. de waarde van de integraal
u^^ do over den drie-
hoek ABC = de helft van de waarde der integraal over
de ruit ABDC.

Want: als m\' symetrisch is t. o. v. BC met een wille-
keurig punt m van het vlies, dan is, als wij de coör-

do :

-ocr page 55-

43

dinaten van m\' noemen />., jf)„\', terwyl die van m zyn

\'Po — —P

~ p\' -f 2p cos 60° ~ jo\' -[- p

pj\' ~ p" 4- 2p cos 60° ^ p" p.
Bi] gevolg is de waarde van de functie

n • ^ . IttX , , s ,

Ufo^ in m\' ™ — 2 sm — p -}- 2 sm __ (p\' p)

\'2 sm — (p p )= —2 sm__ p — 2 sm-p — sm --p

\'si^^ m Sl 3r

wegens de gelijkheid (30).

De waarde van de functie u^-^ voor het punt m\', ver-
schilt dus van die in het punt m (vgl. (31)) alleen in
teeken. Dientengevolge is de waarde van f f\'^^\'xx do over
den driehoek BDC gelijk aan de waarde van die integraal
over den driehoek ABC, die dus weder gelijk is aan de
helft van de integraal over de ruit ABDC. q. e. d.
Wij mogen dus ten slotte schrijven:

(32) s:dp\'uy,^ f dp" "dp dp"

waarin Mj^^ de waarde (31) heeft.

Nemen wij kortheidshalve — rr: k zoo is

ói

1

- Uf^-^- z=. sin^ kp ■ sin^ kp\' sin"^ kp"

-I- 2 sin kp sin kp\' 2 sin kp sin kp" 2 sin kp\' sin kp"

Deze in (32) geeft aanleiding tot de volgende inte-
gralen

-ocr page 56-

44

ff sin^ kp dp\' dp" = ff sin^ ~ (3Z—p\'—p\') dp\' dp" z=z

óL

= dp\' sin\' k (p\' p") dp- =

ff sin® kp dp\' dp" = dp" f" sin\' kp\' dp\'
ff
sin kp" dp\' dp\'\' =z f dp\' f sin\' kp" dp"
Nu is algemeen

h 31 2i A 3

J ^ sin t dt — dus onafhankelgk van h. Bo-
venstaande drie integralen zgn dus elk voor zich gelgk aan

3^ 9 27

- / en. hare som =

Z ^ " 2 2

Voor de andere integralen is

ff sin kp sin kp! dp\' dp" = f^^ sin kp\' dp\'

sin A (p\' p") dp" =

= f/ sin kp\' dp\' f/ " sin kq dq

evenzoo

ff sin kp sin kp" dp\' dp" — sin kp" dp"

f/\'-^" sin kqdq
ff
sin kp\' sin kp" dp\' dp" — — ff sin kp\' dp\'

f:\'sin kpUp\'

maar

r il . 27[X

J ^ sm z dz~ O.
Bijgevolg zgn deze drie integralen = o en is dus ten slotte

Deze in (32) geeft
(31) -^.fUp\' nx.y)dp"

w^aarin men f (x^y) gemakkelgk tot eene functie van p\'
en p" maakt met behulp der formules (4) en (29).

-ocr page 57-

45

Zoeken wij nu de coëfficiënten der termen waarin x en
l* verschillend zyn. Deze zijn gegeven door de vergelijking

V

Vervormen wy de waarde van uy^^ door eliminatie van
P (met behulp van P -f P\'
4- P" = 0) en invoering van
de formules (29), terwyl wy kortheidshalve schryven

(35) fi — v = \\ V — A = A —
zoo komt

(36) «^=:A B-{-C D-|-E F
waarin de letters verkorte uitdrukkingen zijn voor

^ A = sin —^ {v, p\' fc, p") B sin (f^, p" — ^^ p\')

In 2n

(37)^C! = sin V\' - "i P\'0 D = sin - f — v^ p\')

2n 2n

E = Sin P\' — V") F = sin ^^ {v^ f — p\')

De nieuw ingevoerde grootheden Aj, v^ voldoen klaar-
blijkelijk (vgl. (20)) aan

(38)  ., = 0.

(39) vi — f*i=z 3a xi — vi — 3/^ /»I — A, = 3^
vsraaruit weer terstond

(40) (mod. 3).

By het zoeken van de integraal ƒ ƒ u^^ dp\' dp" hebben
Wy dus te maken met 21 termen, aangezien
(41) -f B^ -I- C^ -I- D^ -h E^ -(- F^ 4-

4- 2 [AB H- AD -f BC -(- CF DE -f- EF -f
4- AC 4- AE BD BF CE 4 DF 4
AF 4- BE CDJ.

-ocr page 58-

46

Behandelen wij in de eerste plaats de integralen van
de termen in den quadraatvorm

ƒX AW ^jy^r % (\'■ ï-\' -p")

Den tweeden factor hiervan schrgven wg

dp\'\'

1 — cos - {v,p\'—

2 91

~ • /Anvi , 4niA- \\ ■ 4ji "
Sin f —i p\' — —- — sin — Vl f

L V ^ 3 ; 91 J

2

en dus, vermenigvuldigende met dp\' en integreer ende.

f-inVi ^ 4;xfti A

8/

r {cos

COS-v.p\'

91

p\'—

V 91

32Mi»\'i7r

3 J

welke met invoering van (35) geeft

9

COS

AviJi ~

■ COS

3 3 J

maar aangezien (i^ ~ v^ (mod. 3) hebben de twee laatste
termen dezelfde waarde. Zij

2/ti»\'i \\ An /

4ui,r 4^171 4A,7Ï

(42) cos
dan is

— cos —

cos

3

(43)   i- ^

Z \\ 45x / Ml

2 \\ An y Ml »"I
De andere quadraattermen van (41) geven in plaats

-ocr page 59-

1

47

van den factor
1

1

1*1

respectievelijk -

V, A,

>11

Bij gevolg zullen wij hebben:
(44) Som der quadraattermen geintegreerd
/ 91 y Ai z^i fi

27ZVolgens (38)

tn /

en omdat , fii, , geen van alle O kunnen zijn, bij
de veronderstelde ongelijkheid van
a, fi, v.

De integralen der dubbele producten zijn niet alle
analoog, maar vormen drie groepen, Bg de rangschik-
king van (41) vormen de 6 eerste termen eene groep
waarin de beide factoren denzelfden coëfficiënt voor p\' of
p" hebben; bij de 6 volgende is de coëfficiënt van p" in
den éénen factor gelyk aan den coëfficiënt van
p\' in den
anderen en omgekeerd, terwijl de beide andere coëfficiën-
ten verschillend zijn. Eindelijk zyn in de drie laatsten,
de coëfficiënten van p\' en p" in de beide factoren ver-
wisseld.

Onderzoeken we dus de algemeene integraal

Oji O

(45) h=r: s: ^^^ —up-\'^p") ~ - «r) ^p\'dp-

waarin Qff.i:,d geheele getallen zyn. Ontwikkelende volgens
de formule

sin a sin 6 = — cos {ab)

27rr

(46) 2k = p cos ^

cos (a -t- è) komt

dp\'~
dp\'.

-ocr page 60-

48

De eerste integraal hiervan geeft:
91

1" integr. = — dp" [sin —[

27r(r

— sin— (tf—ö) p
91

i

/ 9lY 1

cos —

1 r 

\' cos-- —

\'91V

=(

— cos-1-— cos- 1

3 3

De tweede integraal vindt men uit deze eerste door
verandering van
qt in § t en a6 in ff -{-6.
Men heeft dus:

\'91 Vi 1

(47) 2k-

i^-T) (ff-d)

r-cos 

3

2n (ff-O)

2n(q-T)
— COS —-— — cos

1

\' cos--— cos-— —

(ff 6)

2n (cr ö)
COS--------j- 1

- i

Voor de eerste groep, b. v. voor AB hebben wg
Q = = d = T = —Al,- deze waarden in

(47), geven voor den eersten term

_ L (5Y J_ (2 - cos - COS ;
2 \\27r/ \\ 3 3 /\'

de tweede term is oneindig omdat a -f ö = 0. Voor dit

-ocr page 61-

49

geval evenwel gaat de vorige wijze van integreeren niet
door. Substitueeren wy echter deze waarden terstond in
den tweeden term van (46) zoo komt voor dien term

— O volgens (39)

en dus

27TU, 4:7IU,

cos —cos-

sm

Nu is
4

"3 V • 3

Stellen wij dus (vgl. (40) )
2

2nuj ^TtVi 271^1 » j . ,

COS —— = COS-= cos--= O dan is ook

^  =COS (n^., - =cos ^^ ,

cos

3 3 3

tnni

[COS

(48)

4:7tVi 4:71\\
: COS -- = cos -^ = (J.

3 3

Daardoor wordt

2 ff AB dp- dp" = - [^ly I (1 - J).

■\'71\' IX.1

Wij vinden analoge waarden voor de andere integralen
dezer groep en voor hare som
(49) Som der 6 eerste integr. =

De substitutie van ^ = yj, a = ^^, t — \\, ö —»/, in (47)
geeft, aangezien de eerste term = O wordt,

2 = 1 J(2 - cos lp - cos 2;;\':)=

— _ 2 i_ (1 - J) volgens (48)

\\27t / jttiAi

4

-ocr page 62-

50

en (daar Ai »/i = o)

(50) som der 6 integr. 2® groep ~

fiAi

= _ 4 Y

Al Ml

Eindelek als q — vi, tr ~ m, t — i^, d = ~~ ^

■■■ 2 .yj APdp\'ir = 2 (|y [1 - 00.

en dus

(51) Som der 3 integr. groep =

=\' (i; ..

Bggevolg als wy de som nemen van (49), (50) en (51),
blijkt het dat de som der integralen, correspondeerende
met de dubbele producten in (41) — o is, en wij hebben dus

s:r: dp- = (vgi. (44))

waardoor uit (34)

A,^ = sfdp\'s:-^\' f (.,3.) dp"

Hiermede is de quaestie geheel opgelost, want wij
kennen nu in de algemeene oplossing, w— 2 k
m cos y t,
alle coëfficiënten.

Wy vatten het gevondene samen in de formule

(53) ï u^^ cosy« ï

A=:o A = flA = o

waarin

A^^ de waarde (33) en A^^de waarde (52) heeft, terwijl

-ocr page 63-

51

respectievelijk door (31) en (36) worden

d. Oplossing in geval ook de beginsnelheid van het
vlies willekeurig gegeven is,

Wg kunnen eindelijk het geval van het symetrisch
trillende driehoekige vlies in zyne grootste algemeenheid
opvatten en voldoen aan

(1) tl^ c\' ,

df ^ df

terwijl voor

dw

(3\') t=. O w == f {x,y) = F

Immers: Zg lo^ eene functie, die voldoet aan (1) en
aan de voorwaarde

en w^ eene functie voldoende aan (1), zoodanig dat

(a) {10,\\ O en = F

dan zal w — to^, -f w^ klaarblgkelijk voldoen aan (1) met
de voorwaarden (3\').

Nu hebben wij w^ in het voorgaande gevonden.
Voor w^ zal zijn

w^ — A.\' V sin y T eene particuliere oplossing, welke in
(1) gebracht, dezelfde vergelijking voor
v geeft als die,
welke wij voor u vonden (vgl. (24) ). Bygevolg zal zijn
w^ -j=. 2 Af u sin y t
De constanten worden bepaald door de coiiditie (a),
welke geeft

^ A\'y M — F {x,y)

en
gegeven.

4*

-ocr page 64-

52

Geheel op dezelfde wijze als hierboven, vinden wij
daaruit

27ZV,

(54)

ƒ\'\' dp\' „ F

welke waarden dan, met die, welke gegeven zijn door
(33) en (52), in de algemeene oplossing

(55) w = J. u^ (A^^ cos y ^ A\';^;^ sm yO

fSJ) oo

s

moeten worden gesubstitueerd.

(A^^ cos yt A\'^^ sin yt)

2 Au,

§2. Rangschikking der toonen. Knooplijneii.

a. Groepering der enkelvoudige toonen en bepaling
van het aantal termen behoorende hij
denzelfden toon.

Elke term van de voorgaande oplossing kan weer af-
zonderlek bestaan. De trillingsduur van zulk eenen
enkelvoudigen toon wordt gegeven door

y T = Het aantal trillingen per tgdseenheid

N (^c,.) rr 1 = 1- ]/ volgens (21)

De toonen door deze formule voorgesteld, kunnen wy
in evenveel reeksen groeperen, als er argumenten zyn
van den vorm m fj^ i^v v\', die niet gelijk aan,
noch
deelbaar door een vierkant zijn. Elke term van zulk eene

-ocr page 65-

53

2c

reeks is dan voor te stellen door — k vm, vsraarin ^ = 1

8a

is voor den grondtoon der reeks en voor de overige ter-
men respectievelijk alle mogelijke gelieele vpaarden door-
loopt. Bovendien komt er nog ééne onvolledige reeks
voor waarvan het argument 1 is. De basis van deze groep
stelt geen\' toon voor omdat als wij of v—o nemen,
w verdwynt (vgl. bldz. 20) en er dus geen vibratie be-
staat , zoodat iM,^ /»j/ -f- v^ nooit = 1 zijn kan. Het aantal
termen van deze laatste reeks is even groot als het aantal
oplossingen dat fiv U toelaat voor Ji.

Met denzelfden toon kunnen meer dan één term cor-
respondeeren. Om alle termen te vinden, die denzelfden toon

^m\' geven, hebben wij alle oplossingen in geheele

3a

getallen te zoeken van de vergelijking

ft? ftv v\'^ = m\'

«. Oplossingen in geheele getallen van de vergelijking
f^i ftv v\'^ = m\'.

De behandeling van deze vergelgking is niet zoo een-
voudig als die van de vergelyking, welke bij de vierkante
vliezen voorkomt. Wij zullen trachten bij de oplossing
zoo kort mogelijk te zijn.

Vermenigvuldigen wij onze vergelyking met 2, om den
middelsten term dien coëfficiënt te geven, zoo is de ver-
gelijking

(1) 2nv 2"\' = 2m\' = m

welke gemakkelijker te behandelen is. Zoeken wij hiervan
in de eerste plaats slechts die oplossingen, waarin
m en f
onderling ondeelbaar zijn. Het geval dat er ook oplos-

-ocr page 66-

54

singen ^ en v zijn, die eenen gemeenschappelyken factor
hebben leidt men gemakkelyk daaruit af.
1®. — en V onderling ondeelbaar.
Wanneer wy den vorm
(2)
2,3^ 2xy 4- waarvan de déterminante D = — 3
is 1) transformeeren door de substitutie

X — ^jlX\' qy\'

y vx\'ay\' of, zooals deze substitutie gewoonlijk
in de getallentheorie wordt geschreven,

(fJtt

] zoo zal de eerste coëfficiënt den vorm (1)

aannemen. Wij zullen n.1. vinden de uitdrukking

(4) mx\'"^ 4- 2nx\'y\' ly"^ waarin

(5) w = 4- 2i»»\' 4- 2^\'

(6) n = 4- 4- j/g 4- 2va.

Om l te vinden, merken wy op dat de déterminante
van den nieuwen vorm (4) zooals gemakkelyk te vinden is 2)
D\' _
vqf D _ 3 (/«ff — vq)\\

Stel nu dat wy de willekeurige constanten ç en zoo
kiezen, dat

(7) i<tff — = 1
zoo zal de déterminante van den nieuwen vorm gelijk
zijn aan die van (2) en dus

1) De deteiminant n.1. is = het quadraat van den haJven
coëfficiënt van
xy verminderd met het product der coëfficiënten
van en y^.

2) Algemeen toch wordt de vorm

ax^ 4 4- cy^, waar D = — «c, door de substitutie (3) tot

waarvan de determinante

D\' = [af*Q -f 6 (»-9 f^Tf cv<rf~-{a(i\'-\\-2bf^v cv\'\')(aQ\'\' 2bQ(T-\\-CiT\')
= (6® — ac) (ficf vqf = D (ftcr — vqy q. e. d.

-ocr page 67-

55

(8) h

Hierdoor verkrijgt dus (4) den vorm

TO« 2nx y\' --y\'^

m

of zooals men gevvoonlijk schrijft, den vorm

m

— 3 =

ml waaruit

n\'^ 3\\

m.

(9)

m

Aangezien nu de vorm (2) en de vorm (9) dezelfde
determinante hebben en (9) uit (\'2) door eene substitutie
als (3) verkregen is, waarin ^t, v ^ q. a geheele getallen
zijn, zoo zijn (2) en (9) equivalent 1) d. w. z, dat ook
wederkeerig (2) uit (9) af te leiden is. Er bestaat dus
eene substitutie
in geheele getallen waardoor (9) weer den
vorm (2) aanneemt. In (9) is evenwel
n niet geheel wille-
keurig maar, omdat l een geheel getal moet zijn, moet
3 deelbaar zijn door m en dus moet — 3 quadra-
tische rest zijn van m en n moet zijn een wortel vande
congruentie

(10) —3(modm).

Aan deze congruentie kan op oneindig veel wyzen wor-
den voldaan. Kennen wij al deze waarden van n en alle
mogelijke substituties waardoor elke vorm (9) in (2) over-
gaat, zoo kennen wij alle waarden die de transformatie-
constanten hebben kunnen en daarmede alle waarden
van
t* en V voldoende aan (1). Wij hebben daartoe even-
wel niet alle wortels van (10) noodig, maar alleen de

1) Zie voor het bewijs hiervan o.a. Dirichlet. Vorle.s. über Zahlerith.
§ 56 pag. 445.

-ocr page 68-

onderling incongruente, die steeds slechts in beperkt aan-
tal aanwezig zgn; want nemen wg in plaats van eene
zekere waarde n eene andere, die daarmede congruent is,
zoo veranderen daardoor alleen de constanten en
niet
H en V, zoodat wg daardoor geene nieuwe voorstelling
van m krijgen. Om dit aan te toonen behoeven wg omge-
keerd slechts te bewgzen, dat door het aannemen van
andere waarden van tr en n alle met zgne oorspron-
kelgke waarde congruente waarden en geene andere
doorloopt.

Dit nu blijkt terstond, want; laat zgn o\' en q\' een ander
paar constanten, voldoende aan

(Itff\' — J/^\' 1,

Trekken wg (7) hiervan af zoo komt

ft («T\'—<T) = f (§\'—§),

maar wij hebben aangenomen dat f*-env onderling ondeel-
baar zijn; bg gevolg moet q—q door f* deelbaar zgn,
en dus

\' zzz 6 of rz: 9 -I- (ttö a\' a vd

waarin ö alle mogelijke positieve en negatieve geheele
getallen kan voorstellen. De waarde
n\' van met q ,
correspondeerende, wordt volgens (6)

n\' = 2/64? -f /Mff\' vg\' -f 2v<r —n-\\- mö.

Als dus ö alle mogelijke waarden doorloopt, doorloopt
n\' alle mogelgke waarden die congruent zgn met n en
geene andere. Wat te bewgzen was.
. Beschouwen wg dus nu alleen een volledig stel incon-
gruente wortels van
(10). In de getallen-theorie wordt
bewezen dat het aantal daarvan, als m oneven en niet

-ocr page 69-

57

deelbaar door 3 is, is, waax\'in n voorstelt het aantal
deelers van m, die den vorm 3/i 1 hebben 1). Als
m deel-
baar is door 3 zoo kan de congruentie nog meer wortels
hebben. Is m\' even, zoo moeten, aangezien
m\' —
is, f en ï\' beide even zijn en vallen zij dus niet onder het
nu beschouwde geval dat
fn. en v onderling ondeelbaar zgn.

Stel dat wg deze wortels gevonden hebben, dan hebben
wij op elk daarvan den vorm

/  3\\

(9) ( m, -I

\\ m ^

te construeeren en het vraagstuk wordt gereduceerd tot
deze quaestie:

Alle substitutiën te vinden waardoor (9) in (2) overgaat.
Wij zullen al deze substitutiën kennen als wg
1®. Eene substitutie gevonden hebben waardoor (9) in
(2) overgaat (waardoor natuurlijk ook de omgekeerde sub-
stitutie terstond te vinden is) en

2\'^. Alle substitutiën opgespoord hebben waardoor (2)
in zich zelf verandert d. w. z. denzelfden vorm behoudt.

Want: laat zijn L ééne substitutie waardoor (2) in (9)
overgaat en laat T voorstellen alle substitutiën waardoor
(2) in zichzelf verandert, zoo zal door elk paar substitu-
tiën LT natuurlijk (2) in (9) omgezet worden. Bijgevolg
behooren deze substitutiën L T alle tot de gezochte S
substitutiën waardoor (2) in (9) wordt getransformeerd.
Maar niet alleen behooren zg daaronder, te zamen geven
zij ook
al deze S substitutiën en wel elk slechts eenmaal,
want: laat L\' zgn de omgekeerde substitutie van L,
waardoor dus (9) in (2) overgaat, zoo heeft elke samen-

1) Vgl. b. v. Dirichlet t. a. p. § 37.

-ocr page 70-

58

gestelde substitutie SL\' ten gevolge, eerst een verandering
van (2) in (9), daarna weêr van (9) in (2), zoodat SL\' in
het geheel eene verandering van (2) in zichzelf te weeg
brengt, hetzelfde dus wat T alleen doet, Wy kunnen
dit kort zoo schryven

SL\' = T.

By gevolg is ook SLL\'rrrTL maar L en L\' heffen
elkaar op en dus S — T L d. w. z. elke S kan worden
voortgebracht door de substitutie L met eene der substi-
tutiën T. Bovendien treedt op deze wijze elke substitutie
slechts éénmaal op , want, daar T L = S is, terwijl L
steeds dezelfde transformatie voorstelt en elke T slechts
eenmaal voorkomt, zoo zal ook elke S niet meer dan eens
te voorschijn komen.

Zoeken wij dus nu in de eerste plaats ééne substitutie,
waardoor de vorm

! m , n ,---f ovei\'gaat in

(9)

^ m /

m
2).

(2) (2, 1

Om deze reductie te volvoeren, brengen wy (9) onder
zijnen gereduceerden vorm, waaronder men een\' vorm
verstaat waarin de 3® coëfficiënt > coëff. > 2 x ab-
solute waarde
2" coëff,. is. Dit kunnen wij bereiken door
eenige achtereenvolgende transformaties van den vorm

^_^ j^y Schryven wij nl. ter verkorting (9) op deze wijze

(13) (a, b, c)
zoo neemt deze door de substitutie^ _ ^ ^^^en vorm aan
(14) {c, — b — cd,a-t-2böi-cd\')

-ocr page 71-

59

waarin de eerste coëfficiënt dezelfde is als de laatste van
(13) 1) of korter

(15) {c, d, e)
waarin de waarden van d en e blijken uit (14). — Wij
kunnen nu ö gemakkelijk zoo kiezen dat 2 (c?) < c
((dl) aanduidende de absolute waarde van d). Is dan te gelijk
ook c < e zoo is de vorm gereduceerd. Zoo niet, zoo

voeren we weder in de substitutie ^_j ; er komt

(e, —d—eö, c -h 2dö\' eöof
(16) (e , f , g )
waarin wij alweer d\' zoodanig nemen dat

2 (/) 5 e

Op deze wijze voortgaande, moet eindelijk de laatste
coëfficiënt grooter worden dan de eerste, want volgens
de veronderstelling dat (15) nog niet gereduceerd is, is
e < c en dus de eerste coëfficiënt van (16) kleiner dan
die van (15). Evenzoo zal telkens de eerste coëfficiënt
van eenen getransformeerden vorm kleiner zijn, dan die
van den voorgaanden vorm. Eindelijk moet dus de eerste

coëfficiënt ^ worden aan den laatsten, aangezien ge-
makkelijk blijkt dat beide steeds positief blyven. Zoodra
dit nu het geval is, is de vorm gereduceerd. Nu laat het
zich bewgzen 2) dat steeds twee equivalente, gereduceerde,
quadratische vormen
identisch zijn, behalve de vormen

L.

1) Gewoonlijk wordt, waar dit het gevaJ iy, (44) een naar
rechts verwante vorm van (43) genoemd.

2) Vgl. Dirichlet t. a. p. § 64 pg. 470.

-ocr page 72-

60

(a, i a, c) en (a, h, a), die respectievelgk equivalent zijn

met (a, — ^ a, c) en (a, — 5, a).

Bijgevolg moeten wg bij de reductie van den vorm (9)
steeds ten slotte komen tot den vorm

(2, ± 1, 2)

waarvan wg dien met het onderste teeken, terstond den

fO—l\\

gewenschten vorm geven , door de substitutie ^y-

De ééne gezochte substitutie is hiermede gevonden en
deze is het resultaat der successieve transformaties

UM-?:)........

zoo noodig nog met de substitutie ^^ Al deze ach-

tereenvolgende transformatiën laten zich gemakkelijk tot
ééne transformatie vereenigen z. a. wij zullen zien.

Ons blijft nu alleen nog over, alle substitutiën op te
sporen waardoor de vorm (2, 1, 2) in zichzelven over-
gaat ; zoodra wij deze nog zullen hebben gevonden en wg
passen die toe op de reeds verkregene voorstellingen van
7n onder den vorm (2, 1, 2) (waarvan er ééne
corres-
pondeert met eiken wortel van (10) ) zullen wg alle mo-
gelgke wijzen hebben, volgens welke m zich in dien vorm
laat voorstellen. Zg dus » en y een stel waarden vol-
doende aan

(2) 2x\' 4- 2coij 2/ — m,
dan zijn gevraagd alle substitutiën

c:)

welke (2) in zichzelf veranderen.

-ocr page 73-

61

Voeren wij de substitutie (17) uit, zoo komt
2 «y f) x" 2 (2«/3 «(T x\'y\' -f-

-I-  ^

zal deze weêr den vorm (2) hebben, zoo moet
(18) = l

(19) 2«/9 «<J /Jy 4- 2y(T = 1

(20) 

Trekken wg het vierkant van (19) af van viermaal
het product van (18) en (20) zoo komt

(21) — /3y=:0 (welke alleen uitdrukt vgl. form.
(7) dat de determinante van den gezochten vorm = die
van (2) moet zgn).

Deze substitueerende in (4) geeft

(22) /ïy yJ = O
welke wij, met « vermenigvuldigd, aftrekken van (18) ver-
menigvuldigd met Er komt

y (i^y — = (9 en dus volgens (21)
(23)

Evenzoo geeft (22) vermenigvuldigd met y afgetrokken
van (18) » »5

(« y)(^« — /3y) = 5 of volgens (21)
(24) « — J = — j,.
Substitueeren wg nu (23) in (21) dan is
aS — — y^ -h 1 en deze verbonden met (24) geeft

(25) —-f-4.
Als wg nu a
4- ^ = < stellen zoo is

(26) { ^ — — ï

r = L.
2

-ocr page 74-

m

Hierin zijn t en y twee geheele getallen , zoodanig dat:

P Bf 4.
Deze vergelijking heeft slechts 6 oplossingen, welke zijn:
^ = ± 1 y ~ ± 1

t — ± 2 Y = 0.

Hiermede correspondeeren de ö eenige mogelijke sub-
stitutiën, die een\' vorm als (2) geven:

1 — r

uLD G "ï) r:

Deze zelfde transformatien gaan door als wy niet "
-}- 2xy -f- 2\'if\' maar in eens a;" «j/ vervormen willen.
Met eiken wortel van (10) correspondeeren dus 6 op-
lossingen.

2®. ^ en V hehhen eenen gemeenschappelijken factor.

Zij 8 de grootst gemeene deeler en dus in
— e n! v~sv /a\' en v\' onderling ondeelbare getallen.
Wij zoeken dan de oplossingen van

2 2 fx\' / -h 2 = 2m\' — m
bijgevolg moet m\' door e^ deelbaar zyn; deelende komt:

m

M, welke weêr op de

boven behandelde wyze wordt opgelost.

Wij hebben dus dezen regel voor het vinden van alle
oplossingen der vergelijking
ft^ v -b m\'.

1®. Als = geen factor heeft, die een zuiver

quadraat is, zoo zoek de incongruente wortels van
— 3 (mod. m).

) ri) rr:) (j :)

-ocr page 75-

63

Construeer op elk daarvan een\' vorm als ( m, n,

\\ m

en breng dezen onder den gereduceerden vorm (2, 1, 2).
De substitutiën, die daarvoor moeten worden gebruikt,
geven ons elk één paar waarden en »- voldoende aan
2
ut\' ■ • 2 tJ\' -f 2 j/2 — m; elk paar levert weer 6 paar op-
lossingen door de substitutiën (27).

2®. Heeft m factoren ......die een zuiver

vierkant zijn, zoo komen bij de mogelyk op deze wijze
gevondene waarden van j» en v, nog evenveel paar waar-
den als de vergelijkingen

P

<YYi

lx"" y" z=z-~

oplossingen toelaten; de hierdoor gevondene waarden zyn
respectievelijk gelijk aan alle waarden van
px\\py\'; p\'x", p\'y"-,.....

Toonen van gelijke hoogte.

Hiermede is de volledige oplossing gegeven van het
vraagstuk: alle waarden j«, en ^ in geheele getallen te
vinden, welke voldoen aan

.«»2 -1- f^ -1- j/2 _

Zoeken wij nu de toonen van gelyke hoogte, zoo moet
wel aan deze vergelijking worden voldaan, maar niet elke
oplossing daarvan geeft daarom eenen afzonderlijken term
van
w. Want wij merken op:
F. — Als n een wortel is van

= —(mod. m) zoo is ook — n een wortel daarvan.
Zij nu en x het stel waarden dat n ons geeft,

-ocr page 76-

64

zoo zal met — n correspondeeren het stel — /«■, — " !
zooals blgkt uit de vergelyking (6). Twee stellen waar-
den, die alleen in teeken verschillen [want ook x heeft
klaarblykelyk in beide oplossingen dezelfde waarde met
verschillend teeken] geven niet aanleiding tot
verschillende
termen z. a. men terstond ziet uit den vorm van zulk
een\' term [zie form. (19) bldz. 19]. Hierdoor wordt het
aantal oplossingen dus gehalveerd.

2". — Veronderstellen wy dat «, /3 één paar waarden
is van ft. en v De substitutiën
(27) geven ons daarvoor
in de plaats de 6 oplossingen.

[—/3,«- -/3]   

Hiervan kunnen wij er drie weglaten, die met de
overigen alleen in teeken verschillen. Er blyven dus 3
oplossingen over

Deze geven respectievelyk, daar a -j- i«. -f v O

A — /ï — («4-^)

v — ~ v = »

Uit den vorm van de particuliere oplossing van w
(form. 19 pag. 19) blijkt nu terstond, dat ook deze 3
oplossingen één en denzelfden term geven.

Het aantal verschillende termen die met den toon

N(fi »")= .—m\' overeenkomen is dus ten slotte

gelijk

3a

aan het halve aantal incongruente wortels van

(10) z® = _ 3 (mod. m)
waarin m — 2m\'. Om deze oplossingen te vinden hebben

-ocr page 77-

65

wy slechts, als de wortels van (10) gevonden zijn, laat
ziju ±: • • • • te construeeren de vormen

[m, a, -— ) (m, b,---) enz.

^ m / \\ m \'

en de substitutiën te zoeken, waardoor deze den vorm
(2, 1, 2) aannemen. Deze substitutiën geven terstond
alle
oplossingen.

Eindelyk nog deze ééne opmerking. Door den aard van
het vraagstuk, dat eischt: alle toonen te vinden van ge-
lijke hoogte als N (/«■,»-) is steeds ééne voorstelling gegeven.
Wy kunnen gemakkelyk nagaan, met welken wortel
deze correspondeert en behoeven dan nog alleen de op-
lossingen te zoeken bij de overige wortels.

Passen we nu het voorgaande toe op eenige voor-
beelden.

V. Gevraagd alle termen te vinden die denzelfden toon
geven als

N (3 . 1). Hier is m\' rr 13 m zz: 2 . 13
m\' is oneven en niet deelbaar door 3 en verder van
den vorm 3 A 1; bijgevolg heeft de congruentie
z" E — 3 (mod. 26) slechts 2 incongruente wortels, die
natuurlyk slechts in teeken verschillen en waarvan wij er dus
slechts één\' hebben te beschouwen. Derhalve is er maar
ééne solutie; deze nu is gegeven door de quaestie zelf.

Alle oplossingen van de vergelyking /J  — m\'

zouden hier zyn

±(1,-4); ±(1,3); ±(4,-3).

2®. Gevraagd de toonen van gelyke hoogte als N (9 . 1).

Hier is m\' = 91 en dus m = 182 = 2 . 7 .13.

Twee deelers hebben den vorm 3 /t 1 terwyl m\'
oneven en ondeelbaar door 3 is; bij gevolg beeft

5

-ocr page 78-

66

3 (mod. 182), 2" ~ 4 incongruente wortels. Deze
vindt men gemakkelijk 1). Ze zijn
±19, ± 33.
De hiermede correspondeerende vormen

{m, n, zijn, als we slechts één teeken nemen

(182, — 19, 2) en (182, 33, 6).
De oplossing (9, 1), die gegeven is correspondeert met
den
wortel — 19, immers aan

(7) H-a — f4» 1 kan voor ^ = 9, j/ — 1 voldaan
worden door o- = I ^ = 8. Door deze waarden geeft
de vergelijking (6)
n ~ 163. Door het kiezen van andere
^\'s en ff\'s zijn evenwel alle hiermede congruente ge-
tallen te verkrijgen en
dus ook n — 19 aangezien
143 = — 19 (mod. 182). Wij hebben dus slechts te redu-
ceeren den vorm

(182, 33, 6).

Substitueeren wij hierin ^ ^ ^ j zoo verkrijgen wij

(vgl. form. (14))

(6, — 33 — 6j, 182 -h 66(J
zal nu 2 (33 -f 6(T) < 6 zoo moet ^ < — 5 zijn ;
zij ^ — 5 zoo wordt onze vorm
(6,-3,2).

Hierin is nog de coëfficiënt grooter dan de eerste
en deze vorm is dus nog niet gereduceerd.

O 1 N 1 ,

) zoo komt
»/ /

-1

6 — 6J\' 2J\'=);

Substitueeren wij weder (
(2, 3 - 2<ï\',

i) Hiervoor bestaan verschillende methoden. Het sniilst worden
de wortels wel gevonden door de indirecte methode, <1i<\' Ganss de
methodus excludonis noemt. Vgl. Gauss Werke I, p, SSS.

-ocr page 79-

67

weêr moet 6 — 4(1 <2 S >1. Zij 1 zoo komt
(2,1,2) welke gereduceerd is en den gewenscliten vorm
keeft.

Wij gebruikten hierbij de transformaties

UJ)-(Ji)-

Nu is algemeen, zooals gemakkelijk te zien is, de uit-
komst van twee achtereenvolgende substitutiën:

^r dy 8\')

en dus

Door deze substitutie gaat dus (182, 33, 6) over in
(2,1, 2). Keeren wij deze substitutie om, om de trans-
formatie ( y j te hebben waardoor (2,1, 2) in (182, 33, 6)

overgaat zoo vinden wy, omdat alweer algemeen het om-
gekeerde van de substitutie

of als wy de omgekeerde teekens nemen ^ = 6 , ^ 5.

Bij gevolg N (9 . 1) = N (6 . 5).
Het geheele aantal voorstellingen van ^^ ij,v -j- ^^ = 91 is 12
en wel ± (1, 9); ± (1,-10); ± (5,6); ± (5,-11);

±(6,-11); ±(9,-10).
3^ Zy gegeven w\' = 532 = 2^ 7 . 19 m = 1064 =

2.2\\7.19.

Aangezien m\' even is kunnen
iH en V

geene onderling ondeelbare waarden hebben (immers

5*

-ocr page 80-

68

beide moeten even zijn, om een even getal vooi-t te bren-
gen). Maar
rn\' beeft den quadratisclien factor en. bij
gevolg hebben wij de oplossingen te zoeken van

■ ■ 2 . 7 .19 ^ 266.
^\'
e—3(mod. 266) heeft 4 wortels, daar 7 en 19 beide
den vorm
3h -j- 1 hebben; deze wortels zijn

n=±23, n=±61.
De daarop geconstrueerde vormen (één teeken nemende) zyn
(266, 23, 2) (266, 61, 14).

De eerste wordt terstond gereduceerd door de transfor-
matie ^ ^ ^^ ^ waarvan volgens (B)bet omgekeerde is

Hierdoor verkrijgen wg dus het stel

itutie J

(JJ)
(JJ)

/„1_2\\/ O 1\\ 2
= V 5 JU1-2J
skeerde is (volgens (B))

^ en waardoor dus ^ = —13, = 9 gevonden

(266, 61, 14) wordt door de substitutie
(14, 9, 6) deze weer » »

( 6, 3, 2) en deze
( 2, 1, 2).

Nu is volgens (A) (zie vorige bladz)

O 1\\ / O 1\\/ O 1
_1 _5j
—2) V—1 —2
1 —2
5 9

waarvan het omgekeerde is (volgens (B))
—13 —3
4 2
wordt en dus

N(—24, 2)-N(-26, 18).

c

1, 0.

-ocr page 81-

69

b. Knooplijnen.

Wy kunnen nu steeds alle termen vinden, die den-
zelfden toon geven, en zijn daardoor in staat eiken toon ^
die bet vlies geven kan, afzonderlijk te beschouwen en
de knooplgnen na te gaan, welke die toonen verge-
zellen.

De algemeene vergelijking der knooplijnen van die
toonen, welke slechts één\' enkelen term 1) hebben is

U — O.

Door vervorming van de in de form. (36) bldz. 45 ge-
vondene uitdrukking voor kunnen wij deze schrijven

nk , Tik,

(28) O — sin - (p\' p\') cos ~ (p\'—p\')
-h sin (p\' -!- p\'0 cos (p\'—p")

sin (p\' -1- p\'0 cos ^ (p\'—p")

waarin Aj rr - v- v—k ; y, — k—^ en p - p\' p" = 3L
Beschouwen wij de gevallen waarin de knooplijnen
rechte lynen zyn.

1". en V beide even. In dit geval is ook a even. Aan
(28) wordt dan klaarblykelyk voldaan door

^ (p\' f") = in of p = 3Z (1- i i).
ol ö

Het is duidelijk dat i slechts de waarden 1 of 2 hebben

1) De laagste toonen van het vlies hebben alle slechts éénen
term. Zij verhouden zich als de vierkantswortel uit de getallen
3. 7, 9, 12, 13, 19, 21, 27, 28, 31, 37, 39, 43, 48, 49,.....•

-ocr page 82-

70

kan. Iu het laatste geval is bovenstaande vergelijking,

de vergelijking der zijde p — o, in het andere geval vin-

g

den wij p zz: -l, welke een lijn aanduidt, gaande door
Ji

het midden van de loodlijn op de zijde p~o en even-

wijdig met die zijde.

Bovendien wordt vol-
daan aan (28) door

2^■ l

2«. ,

2

welke voor i = o geeft

p\'—p" =±-L Hier-
4

door worden twee lijnen
voorgesteld loodrecht op
de zyde pz=.o en wier

voet _ van de lengte der zijde, van de uiteinden ver-
8

wijderd is. Deze 3 knooplijnen komen dus altijd voor bij

de toonen N (2.2), N (2.4).......

2®. Een der getallen ^tj, , deelbaar door 3 zon-
der ™ O te zijn. De beide anderen zijn in dit geval ook
deelbaar door 3 (vgl, form. (40) pag. 24).

De tweede factor van eiken term zal nu = o wor-
den als

m

2^-4-1 3

[p\'p") =r ± ---tt en dus p\' ■— p" ~ ±: d. i.

2 2

twee knooplijnen loodrecht op de zijde p nr o (zig fig. 15),
die beide een vierde gedeelte daarvan afsnijden. Deze
twee knooplijnen komen dus voor bij al de toonen N (1.4 ,
N(2.5), N(1.7). ......

-ocr page 83-

71

f« en r beide deel-
baar door 3. ^ zal het
dan ook zijn. Vooreerst
hebben wij hier de knoop-
lijnen van het vorig num-
mer, maar vervolgens
ook die , welke gegeven
worden door de verge-
lijking

y ip\' p") — i TT,

waarin i ~ 1 en z 2 respectievelijk geven p 21 eu
p-=:ldA.
twee lijnen evenwijdig aan de zijde p — oeu welke
de twee andere zijden in drie gelijke deelen verdeelen.
(Zie fig. 16).

4e. Algemeen ziet men gemakkelijk in:

Als en j\' tot grootst gemeenen deeler hebben t, zoo

zullen er steeds t — 1
knooplijnen aanwezig
zyn evenwijdig met de
zijde
pz=. O en onderling
op gelyken afstand.
Bovendien komen er
knooplynen voor, lood-
recht op
p O. Het
aantal van deze laatsten
is gelijk aan het dubbel
van het grootste geheele

getal onder - t 1. Hare afstanden tot het midden van

O

de zyde p — o zijn respectievelijk — , 3. — 5—.....

4t 4t it

-ocr page 84-

72

waarin a " de lengte der zgde is. Eindelijk zgn deze
laatstgenoemden de eenige als i^i en vi eenen grootst ge-
meenen deeler t hebben, terwyl «■ en onderling ondeel-
baar zijn.

t* z=z V —2«.

Wij kunnen de vergelyking (28) voor ^ =■ v brengen
onder den vorm

p p\' . p"

O = sin I» TT ^ sin /it ^ ^^ sin ^ ^
Deze vergelyking geeft niets dan de randen als

2c _ , ,

g- In het

d. i. voor den grondtoon N (1.1)

algemeen geeft zij 3 (r*—1) knooplynen, waarvan er 1
evenwijdig zyn met elke zijde. Zij verdeelen het vlies in
1«*^ gelyke, gelijkzijdige driehoeken.

-ocr page 85-

HOOFDSTUK IV.

CIRKELVORMIGE VLIEZEN.

§ 1. Invoering van poolcoordinaten.

Leggen wij den oorsprong van het coördinatenstelsel
in het middelpunt van het vlies en voeren wg poolcoor-
dinaten in door te stellen

x — T cos ö y ~r sin ö

zoo wordt de algemeene vergelgking

d?w 2 /cPw \\

vervormd in

clj^w /d^w 1 dw 1 d^w

(2)

2 /d w l aw 1 d w \\

df

Wg zullen nu aannemen, dat er geen beginverplaat-
sing is gegeven, maar eene willekeurige beginsnelheid.
Wanneer wij de oplossing met deze beperking hebben
gevonden, wordt daaruit, zonder de minste zwarigheid, de
meest algemeene solutie afgeleid voor het geval dat ook
de beginverplaatsing van elk punt willekeurig gegeven is.
Dit geschiedt geheel op dezelfde wijze als dit gedaan is

-ocr page 86-

74

voor het driehoekige vlies. Nemen wy den straal van het
vlies = 1, zoo zijn dus de voorwaarden waaraan w moet
voldoen

(3) w — O voor r = l

{A) w = O » t = O

, , dw „

(5) -- ^ F (r, 0) ^ t = O

§2. Afleiding der algemeene oplossing,
welke voldoet aan de voorwaarden
(3) en (4).

Zoeken we weêr eene particuliere oplossing als

(6) ïo = T R ®

waarin T, R, @ respectievelyk zuivere functies van t, r, 6
voorstellen. De substitutie van (6) in (2) geeft, deelende
door TR®

l fl - 2 (h — I I dU 1 l_ d\'@\\

Het eei\'ste lid van deze vergelijking is eene zuivere
functie van
t terwijl het laatste lid slechts r en ö bevat;
bijgevolg moeten zij gelijk zijn aan eene constante — q^ c®,
die wij, als vroeger, negatief nemen, omdat de beweging
periodisch moet zijn.
Hierdoor is dus

d\'^T

(7) =

De blijvende vergelijking laat zich schrijven

r\' d\'Pi r dR , , _ J_

(g) dd\'

-ocr page 87-

75

welke door dezelfde redeneering in 2 vergelijkingen te
splitsen is, welke wij schryven kunnen

(8)

De integralen van (7) en (8) zyn respectievelijk
T — A cos
qct B sin qct, welke door de conditie (4) wordt

(10) T = Bsingc« , en

(11) @ = H cos wö K sin nd.

Door in (10) q slechts positieve waarden toe te ken-
nen verminderen wij de algemeenheid der oplossing niet.
In (11) moet, als 6 met 2;t aangroeit, @ weder dezelfde
zyn; hieruit volgt dat n een geheel getal moet zijn, dat
we evenzeer alleen positief behoeven te nemen.

Zoeken wy eindelyk de integraal van (9). Wij kunnen
deze op verschillende wyzen vinden; in oneindigen vorm,
door reeksen of onbepaalde coëfficiënten; in eindigen vorm
door bepaalde integralen. Wij geven hier beide vormen,
omdat zij beiden in het vervolg zullen moeten worden
gebruikt.

1®. Integratie door reehsen.

d\'R 1 dB. ^ . ^ ^

dr\' \' r dr

Wij zien aanstonds, dat, als wy onmiddelyk ontwik-
len volgens de formule

dB \\ , /d\'R

R-

dr

wij, om geene oneindige waarde voor te krygen,

\\dr/o

-ocr page 88-

76

beide ( ^^ ) — o en R„ = o zouden moeten nemen, waar-
\\ dr /»

door weer alle volgende differentiaalquotienten = o wor-
den. De oorzaak hiervan is dat voor
r = o, de coëfficiënten
ciR

en R beide ^ worden, omdat zy r en r" in

van

dr

den noemer hebben. Stellen wg evenwel R = r\'y zoo laat
p zich zoodanig kiezen dat ten minste één der beide
coëfficiënten eindig blyft, want door die veronderstelling
wordt de vergelyking

r dr V ï" ^

Wy nemen dus p^ = n^ p = n.
Zij p = n dan is R = r^y.

De vergelyking en hare achtereenvolgende afgeleiden zijn:
dy

dr""
d\'y

-f 1) ^Vy = o
ar

dr dr^ dr

q-r

(A)

dr\'
d\'y
dr^

dr^

dr dr

—^ = O.

dr^

De opvolging is duidelijk. Stellen wij nu () = o,
y„ = A en brengen wy deze en de waarden van

y dr^ /

.... uit deze vergelykingen berekend, in

-ocr page 89-

77

<«).....i

De eerste van de vergelgkingen (A) wordt voor r = o

O

dy

dr neemt den vorm ^ aan voor r — o, bygevolg

 O

r

dy j d^y\'

dr . wv- ,
lim — = \\ — f . Men vindt dus
r \\ 1 /

O

/fin = - ^ A

[dry„ 2 (n 1)

Deze waarde invoerende in de 2® vergelijking (A) en
r z= O stellende geeft:

De derde vergelijking geeft

(S). (2 « 3) (|) (S).  = O

d^y dy

hierin is lim - - lim - zoodat

men verkrggt

C^) = __ A

4 (« 4- 1) (n f 2)

Op deze wgze voortgaande en de waarden der differen-
tiaal-quotienten in (B) brengende komt:

-ocr page 90-

78

(12) R = A U waarin
(!)■ ^ (f)\'

(13) U = 1 -

1.7i 1) 1.2(7i l)(n 2)
Voor —
n krijgen wij eene tweede particuliere op-
lossing, die met de nu gevondene alleen in liet teeken
van
n verschilt, zoodat R\'— Br*"" U\' is. Deze moeten wij
evenwel verwerpen omdat zij voor rz=.o R —■ c>o geeft
d. i. eene oneindige verplaatsing voor het middelpunt van
het vlies, hetgeen ongerijmd is.

2®. Oplossing in eindigen vorm..

Wij kunnen de reeks (13) den vorm eener bepaalde
integraal geven. Algemeen is n.1.

cos   .......

Als wij deze vermenigvuldigen met sin^" m dw en inte-
greeren van
o tot jt zoo komt

J\'J^ sin ^^ o) cos (<* cos od) duo — sin\'" Mdtö —

__ — r\'^ sin®" cos^uiduó 4- ——- r-" sin^" « cos\'^ uidu\\...
1.2»\'» \' 1.2.3.4»\'\'\'

nu IS

__ 1.3.5 . . ■ ■ (2 n—1) _

sin" ta dw =z ------- n = IS.

^ " 2.4.6.....2n

sin\'" M cos^ o^ du>— -—r r\'^ sin\'" co die = ^ ^ ^K

1 3

r" sin\'" 00 COS\'® dw = -^r^-K

" {2n -f 2) {2n -f 4)

-ocr page 91-

79

waarvan elk door partiëele integratie uit de voorgaande
is af te leiden. Bij gevolg, na eene kleine herleiding

. , , , ^ 1.3.5 ...V2n — l)

J , sin^\'\' Ü» cos (ot cos ft,) dm = -^^-< U

^ \' 2.4.6... 2n

(iJ (i)\'

1 - , . , ..

l.(n l) \' 1.2.(72 l)(n 2)

Deze vergelykende met (13) is dus

2.4.6 ... 2n 1
(14) U = - - Xr sm\'" w cos
{qr cos o,) dw

Hierdoor is dus de oplossing van (9) in eindigen vorm
gegeven.

De waarden, die wij hebben gevonden voor T, R
geven eene particuliere oplossing, voldoende aan de difie-
rentiaalvergelgking (2) en ook reeds aan de voorwaarde
(4) i<j„ = O. Zal nu de conditie (3),
w = o voor -/• rr 1,
vervuld zyn, zoo moet ü rr o zijn voor rr 1 en bij
gevolg moet

(ly (!)•

(15) 0-1 —ITÏX

1. (« 1) ^ 1.2(n 1) {n 2)
waardoor q in n gegeven is. Deze vergelyking beeft z. a.
wy zullen aantoonen oneindig veel positieve wortels (de
negatieve nemen wij niet in aanmerking). By elke waarde
van
n behooren dus oneindig veel q%. Noemen wy in het
algemeen q^^ de s® wortel van (15) behooren bij de waarde
(als wy die wortels in opklimmende orde gerangschikt
denken) zoo zal de particuliere oplossing, welke aan de
3® en 4e voorwaarde voldoet, zyn

(16) rr R,., cos nd B^, sin nd~\\ sin q^, ct.

-ocr page 92-

80

Voegen wg al deze particuliere integralen samen, zoo
vinden wg als algemeene oplossing

(17) W R„, [A,., cos nd , sin nd] sin d

waarin de constanten A„, en B^, nog moeten worden be-
paald door de laatste conditie (zie (5)) d. i. door de
vergelgking

(18) F (r, 6) =^n., cR»., cos «0-t-B„,. sin nd].

§ 3. Bepaling der constanten A en B.

De constanten kunnen uit (18) niet worden afgezon-
derd door de algemeene formule do~o van bladz.
40, maar worden zeer gemakkelijk gevonden door de be-
trekking

SI n^\' rdrz^o
welke tusschen twee verschillende R\'s bestaat en die zich
nagenoeg op dezelfde wgze laat betoogen als de aange-
haalde formule. Immers R en R\' voldoen aan de
verge-
lgking (9) en dus

<fR 1 rfR (

r dr

R;

dr"

d^R

d^R- IJR\' /
dr^ r dr ^^ r^^
welke verbonden kunnen worden tot

Vermenigvuldigen wij deze met rdr en integreeren van
O tot 1.

-ocr page 93-

81

Aangezien dan

^ V dr" dT\' )

dR ^ dR\'

K - — K -

dr dr

c^E,\' \\ / dR O > ,

dr dr J \\ dr dr

is, omdat R en R\' beide rr o zijn aan den rand van het
vlies (d. i. voor
r — 1), zoo wordt onze vergelijking

{q^ — q\'\') ^dr = o en dus

(19) X\'^\'^dr — o
als
q en q\' verschillend zijn. q. e. d.

Vermenigvuldigen wij nu (18) met cos nddrdd en
integreeren over het geheele vlies, zoo krijgt elke term
van het tweede lid den vorm

c J"^ , R„,,. rdr J^"^ cos nS cos n\'Qdd
c £ , rdr fl
^ cos nd sin n\'edd.

Alle termen waarin n en s\' beide of één van beide van
n en s verschillen vallen dus weg volgens (19). Voor
n\' — w en s\' = s verdwijnt alleen de coëfficiënt van want

Jl\'^ cos nd sin nd ~ o.

De coëfficiënt van wordt Cn R^/rdr

omdat cos^ nQdd ~ n. Bij gevolg is

f^^fl F (r, 0) r cos nödödr — B.J rdr

Evenzoo vinden wij B„„ door met r sin nddrdd te
vermenigvuldigen. Wij hebben dus ten slotte

„ dU

-ra

1 J\'^ F (r, d) cos nddddr

(20) A„ ..

n^m p p 0) R sin nddddr

-ocr page 94-

82

§ 4. Rangschikking der toonen, Knooplijnen.

De volledige oplossing toont aan dat er over het alge-
meen oneindig veel toonen gelijktijdig door het vlies
worden voortgebracht. De begintoestand kan
evenwel
zoodanig zijn, dat er slechts één term van die oplossing
blijft bestaan. Bij gevolg .stelt elke term één\' der moge-
lijke toonen van het vlies voor. Beschouwen wij dus
eenen enkelen term.

(22) to = r" ü [A cos B sin nd} sin qct.

De trillingsduur en de hoogte van den toon, hierdoor
voorgesteld, zijn klaarblijkelijk gegeven door de formules

(23) qcT=:2n en

Wij zullen in het volgende aantoonen dat alle waarden
van
q verschillend zijn, zoodat er dus, z. a. uit de waarde
van N blijkt, geen twee termen zijn, die denzelfden toon
geven. De algemeene vergelijking der knooplijnen is dus
steeds

r^ü [A cos wö H- B sin ndl — o
welke zich splitst in het stel

(24) = O

(25) U = O

(26) A cos nö B sin nQ — o.

De eerste hiervan geeft r — o als n niet — o is d. w. z.,
behalve voor de termen waarin n — o is , is het middel-
punt steeds een knooppunt.

De tweede vergelijking, is de vergelijking der cirkel-
vormige knooplijnen (vgl. form. (13)). Stellen wij in deze

b

vergelijking qr rr s zoo is r — — en J successievelijk ge-
lijk aan elk der wortels van

-ocr page 95-

83

~~ l.(n l) 1.2(n l)(n 2) .....

welke identiek is met de vergelgking (15). De achter-
eenvolgende waarden van fï zgn dus

zoodat de stralen van de knoop cirkels, welke den toon
N^.^ vergezellen zgn:

(27) r, = , r, = ^____n —= 1.

De laatste hiervan is de vergelgking van den rand, de
daaraan volgende stellen geen plaats op het vlies meer
voor. Wg vinden dus voor den toon N,^,,
s — 1 concen-
trische , cirkelvormige knooplgnen, wier stralen door (27)
zullen gegeven zgn, zoodra wg de wortels van (15) kennen.

De vergelgking (26) eindelgk geeft 2n stralen, onder-
ling of gelijke afstand, want schrijven wij

tang ï,d =r.— ^ en zij « de kleinste hoek, wiens tangent

A

is, zoo zal bovendien elke hoek hieraan voldoen

B

voor welken

OC TT

Ö— — d. i. in het geheel 2n waarden, die tel-

n ■n,

kens verschillen.
n

De hoogte van de mogelgke toonen (vgl. (23)) en de
afmetingen der cirkelvormige knooplgnen, kunnen dus
niet anders worden gevonden dan door de oplossing der
vergelgking (15). Wg hebben dus deze vergelgking nader
te beschouwen.

-ocr page 96-

84

§ 5. Behandeling der vergelijking

(IJ (iJ

(15) 0 = 1—_f__^__^_—

1.(^ 1)^ 1.(^ 1) (n 2)

Voor wij overgaan tot de oplossing van deze vergelij-
king, zullen wg aantoonen:
P dat alle wortels reëel zijn,
2® dat er geen twee gelijke wortels voorkomen.
Het bewijs van het eerste is door Poisson gegeven
en is zeer eenvoudig. — Veronderstellen wg dat (15) een

imaginairewortel —-1 heeft, zoo moet ook

51/

— 1 een wortel zijn. Voor deze twee wortels
en voor dezelfde n nu zullen de waarden van R respec-
tievelijk zijn

R^^ = G T)V—l R„= C—D

zooals blgkt uit de vergelijkingen (12) en (13). C en D
stellen reëele functies van r voor. Brengen wij deze waar-
den in de form. (19) zoo komt

ƒ ï (C D\') rdr^ O.

Dit is evenwel ongerijmd, want alle elementen der in-
tegraal zgn positief.

Om in de tweede plaats te bewijzen dat (15) slechts
ongelijke wortels heeft, schrijven wij voor hare waarde
in eene bepaalde integraal, welke terj^tond uit (14) wordt
gevonden door daarin r = 1 te nemen. Men heeft

2.4 . . 1 ^n

^ 1.2.3.....nf^

-ocr page 97-

85

Integreeren wy bij gedeelten zoo is

/n , „

sin « cos iq cos ») d*» =

= (2 n—l),/\'^ sin w cos {q cos w) do>

{271 — 1) y^ sin ^^ « cos {q cos »>) cf«
pit

? / „ sin w cos w sin cos w)

De laatste integraal integreeren wy weer bij gedeelten;
daardoor zal dan worden

2.4

2n

1

1.3 ..... . (2n 1) 7!\'

(2n—1) sin w cos {q cos w) c?» —

(2n—1) J\'^ sin w cos {q cos w) rf» -{-
(I

———— sin w cos (o cos w) tfw
2n 1 7 „ ^ ^

en bieruit dan weder gemakkelijk

n{n V)

(28) =

(1/

Door differentiatie van (a) verkrygt men

dT^ 2.4 . . 2?^ 1 , . ^ . \' ^

——- =: — —-—-— - / Sin sin(o cos «) cos w dtu

dq 1.3 . . O ^^ \'

welke door partiëele integratie geeft

q

l

T

J-n r

(29)

dq 2{n 1)

-ocr page 98-

86

Nemen wi] nu aan, dat = o twee gelyke wortels had,
dan zou voor de waarde van die wortels, niet alleen

maar ook zijn, en dus ook ti = övo1-

(Jj(j

gens (29) en daardoor eindelyk (Vgl. (28))

Brengen wij deze waarden in de achtereenvolgende
afgeleiden van (29)

, ^ d\'T d\'T^
zoo komt -- ~ O, -ï- = 0 ....

dq\' dq\'

zoodat, zooals blykt uit de ontwikkeling van T„ door het
theorema van Marlaurin,
identisch — o zou zyn,
welke ook de waarde van
q is, hetgeen ongerijmd is.

De algemeene oplossing van (15), die wij nu laten
volgen is gegeven door Bourget 1). Poisson geeft
de oplossing voor het geval dat
n — o 2).

Geven wy eerst eenen anderen vorm door de oplos-
sing der differentiaal vergelijking waaraan voldoet en
die gevonden wordt door differentiatie van (29). Er komt

dq^ 2 (w 1) dq 2 (n 1)

T

» 1

hierin de waarde van —volgens (29) en daarna die
dq

van (28) en van T^,, (29), komt

d\'T 2 Jï tM , „
-- -i-l„r=o.

dq^ q dq

1) Annales de l\'Ecole Normale III, 1866 bldz. 72.

2) Journal de l\'Ecole Polyt. XII. p. 350.

-ocr page 99-

87

Stelt men

(30) = zoo vindt men de vergelijking

V = o

1 _

(31)

welke het eerst door Sturm is behandeld in het Journal
de Mathémat. pures et Appliquées I p. 174. 1)

Sturm vindt daar voor het verschil t, tusschen twee
achtereenvolgende waarden van q, welke N — o maken,

(32)

waarin y. een getal is tusschen de twee wortels q van
V
rr: O, dus ook van rr o. Door deze formule bere-
kent men spoedig de benaderde waarde van de wortels
der vergelgking (15) als de eersten bekend zijn. Als de
waarden van
q groot zijn is hun verschil nagenoeg — n.

„2__1

Voor het geval dat de term ^ te verwaarloozen is

.. ^

wordt de vergelijking (31)

d\'Y

-i- V = o

dq\'

waarvan de integraal is

(33) VrrP cos<2-|-Q sin

Trachten we voor P en Q waarden te vinden (als func-
ties der veranderlijke) zoodanig dat (33) de integraal wordt
van (31).

l) Vgl. ook de zeer eenvoudige behandeling van Mathieu.
Phys. Math. p. 107.

-ocr page 100-

Men vindt dat P en Q gegeven zijn door
(34)

welke wg zullen oplossen door de methode der onbepaalde
coëfficiënten. Beproeven wg te voldoen door

P =: A ^^ Al 4- A, q""-\' .....

Q = B 4- B, q\'^-\' B, .....

dq^

dq

4 n\'-l p

4

Af

2

dq

Q = O

Wanneer wij deze waarden substitueeren in (34) zoo komt:
m O

B — 2 A, = O

Aa = — A

4

(2n

1)(2^

-1)

4

(2n

4-3)(2«-

-3)

4

(2n

3)(2n

-3)

of als wij kortheidshalve schrijven
(35)

4 (ï 1)

Bl — /Ij A
Bs = - 773 B
Bg = 77^/73 77, A
B, = 77i 773 77, 77, B

Hierdoor wordt dan

-ocr page 101-

89

T„ = Y ^ - i\'-H) = q

(A cos O B sm o) I 1 — --f---_______ I

L ^ qi q

(n IJ. ^ i

• • • J

of als wg schrijven A ~ H cos , B ==: H sin ^

(36) T. = q- H cos {q-<p) [l - ^ -i-^\'.... j

/n n^n^n yi

Hierin moeten nog de constanten H en bepaald
worden. Dit kan geschieden door de waarde van T„, uit-
gedrukt in eene bepaalde integraal (a), in eene dergelijke
reeks te ontwikkelen. Wij behoeven daarbij niet alle ter-
men te zoeken; één daarvan is voldoende om, door ver-
gelyking met den correspondeerenden term in (36), de
constanten te vinden. Wij nemen daartoe den term met
den factor
q - <«

Vooreerst merken wij op dat wij de integraal, voor-
komende in (a) tusschen de grenzen o en -
tt kunnen
nemen, als wij slechts het geheel verdubbelen en dus

0.5 .\'. (2.1^) ^ fj """ ^ ^^^ ^^ ^^^ >

1 ijcos O) 1 —isTOsW.

of omdat cos {q cos «) = - ^ "1" ö ^
A ij,

2.4. . 2??, 1

(37) T. ~

1.3 . . (2«—l);r

O \' O

4*

-ocr page 102-

90

Beschouwen wi] deze beide integralen ieder afzonderlek.
De eerste vervormen wy door de veronderstelling
iq cos (1) = iq if, waardoor wy zullen vinden

Tt . i?co«a) , /2\\\'

y^-j sin^" 0,(3 dm —

Nu

De gewenschte factor q-1» komt hier voor buiten het
integraal-teeken. Men behoeft dus slechts dien term van
de ontwikkeling der integraal te zoeken, welke onaf-
hankelijk is van
q.

/ f f

Als wij dit in de integraal invoeren, splitst zij zich in
oneindig veel integralen, waarvan de eerste is

O

Partieel integreerende krijgen wij achtereenvolgens:

O ^ ^ O

l/i\') 1 2»-3 O^_q i/r

y^\'-^er^\'dy^-- (iq) ~

ƒd,y = _ \\ (i.q), e- 1 dy

en dus

-ocr page 103-

91

2

.......

Geen term van het eerste gedeelte van het tweede lid
is onafhankelgk van
q. De waarde van de integraal

daarin vooi\'komende, is gelyk aan ^ ^^ verminderd met

Ji

eene reeks van termen, die alle q bevatten 1). Geen van
de overige integralen waarin wg de gezochte integraal
hebben gesplitst, heeft eenen term onafhankelijk van
q;
bijgevolg is de gezochte term van de ontwikkeling der
eerste integraal

/iVti 1.8 . . . .(2n—1) 1

Geheel op dezelfde wijze zal men door de substitutie
-f
iq cos m = iq-V- y\'
voor den term van de tweede integraal, die (/-n i) tot
factor heeft, vinden:

-(„tè) nfi 1.8.....(2n~-l) 1

Bij gevolg is (vgl. (37)) de gezochte term van ï,

(38) 1.2...n. 2 \' e % J^ ^ >

Deze moet nu gelijk zijn aan den correspondeerenden

— 1»

1) Zie O. a, Lacroix t. 111, p. 507.

-ocr page 104-

92

term van in (36). Schrijven we eerst nog om ons het
vergeleken gemakkelyk te maken

en

( 1 Vti / 1 \\ . / 1 W -\'(»ti)?

welke men vindt door in de formule

(cos X ± — 1 sin a;)™ = cos mx dz — i sin mx

X— te nemen en te schrijven — i

2 2 i

(38) geeft daardoor, als wij hem met den correspondee-
renden term van (36) gelijk stellen

2 [ ( l\\7r

(39)

—Hcos (q—ç>)

en dus

|H = 1.2.3.....

Hiermede is de nieuwe vorm (86) van geheel be-
paald. Deze vorm nu geeft eene zeer gemakkelijke op-
lossing voor de q\'s die T^z=o maken. Immers als wij
T,^ -^iz: O maken, laat (36) zich schrijven (met invoering
der waarde (39) van f).

Hl Uj^sth

1) ^

2/ 2

cofc

1 _

<r

of als wy deze deeling werkelijk uitvoeren en kortheids-
halve stellen

-ocr page 105-

m

zoo komt

(40) Bi n., {n, - i7,) n, n, (77, — A ; _-= ^^
\' /Zg (A n^ n^ — n^ n-1 ~ n) = V

A fl V

cot L —

-q /-^T

of daar cot —- tg (« n)

3 \\ ^

^n -r

- ig

en dus

2 ;2

- q q^ q\'

(3-VJÏ f t. ^ V

maar

1 3 i 1

aTctgy = tj — -f

en dus eindelyk als wy aan q weer hare gewone index
geven

(46) =(.-1«- ï)- ^  ■ •

Uit deze formule is q, zeer snel te benaderen. Bourget
in zijne aangehaalde verhandeling bldz. 81 geeft eene tabel
van de waarden der constanten, die bg de berekening
noodig zijn. Ook geeft hy uitvoerige tabellen van de
toonen, welke het vlies geven kan met de knooplijnen,
die deze toonen vergezellen.

-ocr page 106-

94

6. Vlies, begrensd door twee concen-
trische bogen en twee stralen.

Laat de vergelgkingen van deze bogen en stralen zijn

Tzzzl\'-, 6 = 0, O—».
Als wij weer de beginverplaatsing = o nemen, zal, als
W=:TR(h)

de particuliere oplossing of m. a. w. de enkelvoudige
trilling voorstelt, daarin weer

T = B sin qct zijn (vgl. (10))

In

(g) = H cos mö -j- K sin nO (zie (11))
moet nu (^ = O zijn voor
9 = o en ö — «

bij gevolg H = O en = ^ — en dus

R sin i — .

^ a

De voorwaarde dat n een geheel getal moet zyn, ver-
valt; daardoor blijft de tweede particuliere oplossing van
R nu bestaan, zoodat

R=: Ar"

(fJ (1)\'

m

rqry

A\'j-"

1

1 . 1) . 2(n —l)(n—2)

-ocr page 107-

95

Hierin moet R o worden voor r -=.1 en r waar-

A

door q in functie van n en — kan worden bepaald. —

Vormen wij dan eindelgk de algemeene oplossing door
de som te nemen van alle particujiere zoo zullen
de nog onbepaalde constanten daarin, uit de conditie

^ F (r, ö) voor tz= O, moeten worden afgeleid.
dt

-ocr page 108-

HOOFDSTUK I.

HET ELLIPTISCHE VLIES.

§ 1. Invoering van nieuwe coordinaten.
De integratie van de vergelgking

U, W _ 2 / ^ " " \\

voor het elliptische vlies is gegeven door E. Mathieu
in het Journal de Mathématiques pures et
appliquées
1868 1). Wij zullen hem niet overal in zgne zeer uit-
voerige beschouwingen volgen, maar een overzicht geven
van zijne resultaten en de wijze waarop die zijn verkregen.

Om de voorwaarde w — o voor den rand gemakkelijk
uit te drukken, voeren wij een stelsel kromlijnige coör-
dinaten in, bestaande uit een stel ellipsen,
confocaal met
den rand van het vlies en de orthogonale trajectoren van
deze ellipsen. Deze orthogonale trajectoren vormen, zoo-
als gemakkelijk te bewijzen is, een systeem
hyperbeis,
wier groote as en brandpunten samenvallen met die van

1) Vgl. ook zijn\'Cours de Physique Mathématique. 1873 pag. 122-

-ocr page 109-

97

het vhes. Het is duidelyk dat een punt van het vHes
gegeven is, zoodra de afmetingen van de ellips en de
hyperbel, die elkaar in dat punt snijden, bekend zyn.
Het stel ellipsen laat zich voorstellen door de vergelyking:

(1)

waarin c\' de constante liniaire excentriciteit,

en p\' = — c\'^ de assen van elke ellips voorstellen.
De hyperbeis zyn bevat in de vergelyking

(2) ^__l-=l

V t - V

waarin v de groote en / rr ^ — ^ de kleine as is van
de hyperbel.
q en p doorloopen voor de verschillende
ellipsen en hyperbeis alle waarden van af
c\' tot a (a =
groote as van het vlies).
Stellen wy nu

e^ e"^ __e^—e-^

(3) ^ = ____

(4) ^ = c\' cos « . rz = c\' sin „ 1)

zoo zullen wy « en ^ nemen als kromlijnige coördinaten
d. w. z. waj denken ons elk punt bepaald door de waar-
den , welke « en hebben voor de ellips en de hyperbel,
die elkander in dit punt snyden.

Door middel van deze coördinaten laat de conditie, dat
de rand in rust moet blij ven, zich eenvoudig zóó uit-
drukken

= O voor = const = B.

i) Het laat zich zeer eenvoudig aantoonen dat a voorstelt den
hoek, welken de assymptoot \\an de hyperbel, gaande door het
punt («, /3), maakt met de groote as van het vlieK.

4

-ocr page 110-

98

Elimineeren wij uit(l) en (2) beurtelings -x en zoo
komt, met invoering van de waarden (3) en (4),

(5) XT= C\' —-cos « y-»-\'.......... sin «

2 2

waardoor wij van de coördinaten x en y tot ™, /3 kunnen
overgaan.

Wij hebben dus bij deze quaestie eene functie w te
zoeken, welke, als wij de beginverplaatsing weer — o
nemen, voldoet aan de volgende vereischten:
dhe _ ^ d?w\\

df)

welke wij eerst te transformeeren hebben voor de coördina-
ten «, /?,

(7) IV ■= O voor — A.

(8) w = O » t — O.

dw

(9) — —?\'(«, I?) voor t = o.

U/Z

Nemen wij, om reeds terstond te voldoen aan (8), als
particuliere oplossing van (6).

(10) = sin c^.
waarin
u eene functie is van x en y alleen, die volgens
(6) moet voldoen aan:

-, V d?u d^u

dar dy

Voeren wij nu hier in de waarden (5)

_ , e-^ ___

X- C---- pQg (t — c\' cos — li cos n

jL

y— - sin « - c\' 1 sin 1) «i»"\'

-ocr page 111-

99

maar geven wij eerst aan liet eerste lid van (11) zyne
eenvoudigste gedaante, door te stellen
.r y l^Hl —t

X — y ^ — 1 —

zoo vfordt (11)

(12) 4 ^ -

dt dv

waarin men voor t en v uitgedrukt m nc en B vindt
t = c\' cos (« — /S l^ZZi^
w™«\'cos (fit /Sl/ZTY)
welke door differentiatie geven

. . _ / dn _d^

_ /dn __d&\\

_ /da , _dR\\

Uit de 3® en 4e dezer vergelijkingen volgt

^ ^ dt dt dv— d,v

en hieruit weder

(14) O.

d,t dv dt dv

Om nu de vervormde uitdrukking van (12) te vinden,
hebben wij slechts van veranderlijke te veranderen:

du du dn dudfi fd,u _du\\dn

------1-----— — 1/ T — volgens (13)

dt d dt d^ dt \\t/« ^ — ^ d^^ dt ® ^

7*

L.

-ocr page 112-

100

(Pu [dSjt, , , ^- dhi \\d« da

--------— I — -f _ [--)---(_

dt d,v ^dn^ dn dfi/dt dv
/ d^u ^__d^u\\dadf, ^ fdu , ^- dwX d

d^\'^/dt dv \\da d^/dtdv

De laatste term is = o volgens (14). Wegens (13)
is dus

d^u fd\\ j d\'^u \\ da, da

dt dv ^ d»d^) dt dv

d^u d^u\\da da_/d\'u d^u\\ dada_

1 fd?u , dhi

~ 47\'sin(« iï»/—1) sin (a-/?!/—1\' vTT- l^j
maar

2 sin («-1-/2 K—sin («—y3 !/—\'• ) = «os (2^ 1) —

— cos 2« = E (2/8) — cos 2oe

als wg voor de hyperbolische cosinus het symbool E
schrgven.
Bij gevolg

^ _ d\'M _ 2 fd^u d?u\\

~ \'\' \'\' " dT^ " c" [E (~2^)"^"co72;] ^

of eindelijk

flhi dhi
da df

§ 2. Particuliere integralen van (15).
Zij nïi om deze te integreeren.

(16) m = PQ

zijnde P eene zuivere functie van Q eene zuivere functie
van /3, zoo zal men, in plaats van (15) alleen, deze twee
gewone difiPerentiaal-vergelijkingen verkrijgen

-ocr page 113-

101

(17) —  2«)P —O.

(18)

waarin R eene constante is, die voor den cirkel gelyk
het vierkant van een geheel getal is. De zwarigheid van
de oplossing van het nu behandelde vraagstuk bestaat
hoofdzakelijk in het opsporen van de waarde der constante
R en in de ontwikkeling van de functies P en Q.

Wanneer wij een punt (« , /3) zich laten bewegen langs
de ellips, wier parameter ^ is, zoo zal, als dat punt
op zijne oorspronkelijke plaats terugkeert, lo weder
dezelfde waarde moeten aannemen, als die in het punt
waarvan wg zgn uitgegaan m. a. w. als wg ^ constant
laten en « met 27i laten aangroeien, zoo moet
w en dus
ook P daardoor niet veranderen. Bg gevolg moet P eene
periodische functie zgn met de periode 27r. Door deze
voorwaarde wordt R bepaald. Om de oplossing van de
vergelijking (17) te vereenvoudigen merkt Mathieu op
dat de algemeene integraal van eene differentiaal-verge-
Igking tweede orde zich laat splitsen in twee particuliere,
waarvan de eene ~ o en de andere maximum of minimum
wordt voor de waarde
o van de veranderlijke. Immers:
die algemeene integraal heeft, als wij volgens het theorema
van Maclaurin ontwikkelen, den vorm

T

waaruit door differentiatie ook

,,, dy (dy\\ , r<fy\\

d. ^ \\dJ.

-ocr page 114-

102

willekeurige constanten kun-

nen schrijven; nemen wij iu (a) o en — C

zoo komt als particuliere integraal

y, = Cä; F (C) -f-......

welke ~ O is voor x o;

nemen wij daarentegen (—^ ~ o en = C\' zoo is

^dx \\

y, = C\' -f f (GO ......

eene particuliere oplossing, welke volgens (b) maximum
of minimum is voor x — o. De algemeene integraal is
bovendien

y = y, ^ y,\'

Men mag dus stellen

(19) P - P, R

waarin

Pl eene oplossing van (17) is, die = o is voor « rr o
Pj » » » ;> » » max.of min.isvoor

Zoeken wij deze beide functies ieder afzonderlijk en
gelijktijdig daarmede de waarde van R. Wij zullen vinden
dat wij R niet zóó kunnen bepalen dat zij dezelfde waarde
heeft in Pi en Pj, zoodat er geene
algemeene integraal
van (17) te vinden is die aan alle vereischten voldoet,
met name niet aan de gevorderde periodiciteit.
Beginnen wij met P2.

§ 3. Ontwikkeling van P^ en Pi en de daarbij
behoorende R\'s volgens opklimmende
machten van

Stellen wij h\'\' — h. zoo wordt de oplossing verlangd van
de vergelijking

waarin wg voor en

-ocr page 115-

103

(20)  (R, - 2 h? cos 2 «) P,

da\'

Nu is bij den cirkel R = het vierkant van een geheel
getal
g.

Stellen wy dus hier

(21) R^ = ƒ m ^ /i^ .......

Eveneens was by den cirkel

P = A cos ™ 4- B sin g« en zou dus voor de oplossing,

die max. of min. moet zijn voor « o, A cos gn zijn.
Wij nemen dus nu

(22) —   ..

In zijne hierboven aangehaalde verhandeling (p. 147)
toont Mathieu aan, waarom wij slechts evene machten
voor
h behoeven toe te laten ; wij verwijzen naar dat werk
voor het bewijs daarvan.
Zij vooreerst

P2 cos « /i\' P en R3 = g^ 0 //;
substitueeren wij deze in (20) zoo komt

—y- (ƒ — 2 A\' cos2« o7i\')J° —(2cos2«—o)cospr«zro.
€1

Nu is

p — p ■{■ h^ Pl 0 = O) B /i\' en als we deze invoeren

(Pp

C g^\'p — 2 cos cos gn — cos ga 4-
rf«*

—(PP

/if--^; 4-(9\'—cos 2« 4-B/i^)

4- (— 2 cos 2« 4- B A\') p 4- B cos .9"*] = 0.

Nu hebben wij natuurlijk stilzwijgend verondersteld,
dat
p geen h bevat; elk gedeelte van de vorige vergelij-
king moet dus afzonderlijk rr
0 zijn en dus

-ocr page 116-

104

(Pp

(23) — — 2 cos 2a cos -h =

= cos ig 2)» O cos cos (g—2) «

crp

(24) O ~ — ^ (ƒ—cos 2« -i- B h*) P, —

— (2 cos 2« B A\') p B cos ga.

De vergelijking (23) bevat in het laatste lid slechts
cosinussen van de veelvouden van denzelfden boog; we
kunnen dus stellen

(25) pz=acos(g 2) « 6 cos g<* c cos (g—2)«.
De substitutie in (28) geeft dan

» = -47^ - = "

h is willekeurig ; nemen wy h — o.
In (24) is alweer

Pl — Pj  B == iS O

Om dezelfde rede:i als boven zal de substitutie hiervan
twee vergelykingen geven; deze zijn:

(27)  ƒ jDi 2 cos 2« . p -f ê cos g ~ o

(28) O = -j- cos 2« 1- /3 hf t C W) P,

(— 2 cos 2« C h\') Pl fi3 C/r) p C cos ga.

De oplossing van (27), na invoering der waarde (25)
van p , geeft

(29) fy—d^osig 4) ot e cos {g 2) « 4-ƒ cos ga

h cos {g—2) « ^ cos ig—4) «

waarin

-ocr page 117-

105

i _ 1 _ _ „ ^

ÓVi ^

I 1) / —willekeurige ^rA, zij " O.

Op deze wgze voortgaande verkrijgen wij ten slotte

■ ■

terwijl

Pg gevonden wordt door substitutie in (22) van (\'25), (\'29) . .

De ontwikkeling van P, geschiedt geheel en al op de-
zelfde wijze; slechts stellen wij hierbij natuurlijk

(32) Pl sin .9« Jihj -f- /i^i -f.....

Wij vinden:

g = (2 sin {g _f. 2) « -t- c sin {g—2) «
<i sin (^ -I- 4) « -I- ^ sin {g—4) «

a, c, d, h ... . hebben dezelfde waarden als in het vorige
geval (vgl. (26) en (30))

De ontwikkeling van Ri is identisch met (31); toch
zijn Rl en R2 niet gelijk, zooals wg zullen aantoonen.
Men ziet n.1. dat de voorgaande oplossing van P en R
niet tot in het oneindig kan worden voortgezet (béhalve
in het bijzondere geval dat
g — 0 is) immers: uit de
formules (22) en (32) ziet men dat Pa en Pi bestaan uit
een reeks van termen welke de grootheden p, p\'..... \'

q, q\'.....bevatten.

Nu komt

in » en q voor de const. c ™-^- en dus zal voor

g j? — PO en q ~

-ocr page 118-

106

:- en dus zal voor

4 ig-2)

g = 2 p\' en q\' z=: ^

Hetzelfde is liet geval in de ontvrikkeling van R. De
hierboven ontwikkelde vorm van Pj en Pg, Rj en Rj mag
dus slechts worden voortgezet tot en met den term.
Van dien term af evenwel laat de ontwikkeling zich een
weinig wijzigen. Wij merken daartoe op dat zich, op het
oogenblik dat de vorige afleiding ongeldig wordt, in de
vergelijkingen (23) en (27) of hare analoga,
termen voor-
doen, die met elkander kunnen worden vereenigd. Hier-
door neemt de oplossing van die vergelijkingen eenen
anderen vorm aan. — Nemen wij als voorbeeld
f/ = 2.

Wij mogen van P„, volgens de vorige methode, twee
termen ontwikkelen.

(27\') P„ = cos « -H 1- (1 — i cos 4« )

De verdere termen zouden oneindig worden; gaan wij
evenwel terug naar de vergelijking (27) zoo wordt die
voor het gekozen geval
d^p

4 Pl — 2 cos 2« {a cos A» e) -{- ß cos 2« = 0

da\'

waarin slechts twee verschillende bogen voorkomen. De
integraal zal dus eenvoudig van den vorm zijn

in p\' en q" voor de const. k

p^ = d cos 6« -I- /"cos 2«
welke in (27\') gebracht geeft

/\'willekeurig, zij = 0.

- ß = a 2c,

32

Op deze wijze zetten wij de ontwikkeling van P^ en
gelijktydig daarmede die van R^ voort. — Bij eene der-

-ocr page 119-

107

gelijke behandeling van P^ en zal terstond blijken dat
daardoor sommige termen van in teeken met die van
Rj verschillen, zoodat ook de geheele vraarde van die twee
grootheden niet gelgk kan zijn, zooals wij reeds opmerkten.

§ 4. Bepaling van Q en vorm der
waarde van w.

De differentiaal-vergelijking (18) van Q gaat in die van
P (17) over, door « in —1 te veranderen. Bg gevolg
zal ook de waarde van Q uit die van P volgen door daarin
« te vervangen door Pl^ — 1.
Nu is

P^ = sin ^ « H- h\' [a sin (</ -I- 2) « 6 (^ — 2) . -----

Schrijven wij voor «, ^ — i en deelen wg door den
factor 2 i/HTT, of liever, denken wij dien factor op-
gaande in de willekeurige constante , waarmede men de
particuliere oplossing te vermenigvuldigen heeft, zoo komt:

evenzoo uit P.j

zoodat de algemeene integraal is

Q — TO Q, rï Qs-

Wij willen aantoonen dat in de oplossing
w = u sin 2 X ct, waarin algemeen
m = P Q, voor u moet
worden genomen, hetzij P, Qj hetzij P2Q2en niet de algemeene
vormen P, Q of Pj Q, aangezien deze discontinuïteit zouden

geven in de waax\'den van ?i,

du du
d.<% \' dß

en dus ook in

w.

-ocr page 120-

408

, op de lijn die de brandpunten vereenigt,

da d^

hetwelk ongerijmd is. Om te bewyzen dat dit het geval
zou zgn, beschouwen wij twee punten m en m\' symme-
trisch t. 0.
V. de verbindingslgn der brandpunten en
oneindig weinig daarvan (dus ook van elkander) verwg-

. du du

derd. Drukken wij uit dat de waarden van i«, 5 —

d« d(3

voor die twee punten oneindig weinig moeten verschillen.
Algemeen is (vgl. form. (3) bladz. 97)

/ rr ^ ^
c\'

Het is duidelgk dat de ellipsen van den parameter
voor die punten, welke hoe langer zoo dichter bg de Ign
liggen, welke de brandpunten vereenigt, tot die Ign
naderen; het limietgeval |S rr o stelt die lijn zelve voor;
immers :
q nadert tot de limiet c en q\' tot o en dus
volgens bovenstaande waarde van e^

hm. e^ ^ 1 .-. lim. & = o.

Zooals wg zagen (vgl. noot van bladz. 97) stelt« voor
den hoek, dien de assymptoot van de hyperbel, gaande
door (a /3) maakt met de groote as. Als dus de coördi-
naten van

m zgn « en o zoo zgn die

van m\' — « en o
en de continuiteits-voorwaarden laten zich zoo uitdrukken:

(c) u («, o) = u (— «, o); -^u («, o) ==

da

— d . \\ d , ^ d , .

--o); ^ (- , o)

da dfi d^

waarvan de eerste en tweede uit elkander volgen.

-ocr page 121-

109

Beproeven wij nu eerst of u = Pi Q _= Pi (m Qi -f n Q^)
aan deze voorwaarden voldoet. Substitueeren wij deze
waarde in de eerste vergelijking (c) zoo komt {omdat,
als wij in — « veranderen, Pi, waarin alleen sinussen
voorkomen, in — Pi overgaat, terwijl Pj onveranderd
blijft)

Pl [m (Qi)„ »z (Q,) J - Pl [m (Qi)„ ^ (Q,) J

maar uit (a) is duidelijk dat Q^ r= o en dus

waaraan niet kan worden voldaan dan door n — o.
Zg in de tweede plaats u = PjQ = Pa (mQ^ nQ^).
De laatste vergelijking (c) geeft

m

d^L ^d^J^A \\ U/?/

maar ~ ^ (ö) en dus

m

en dus

= O d. w. z.

zal PiQ eene continue waarde aan u geven, zoo moet Q

du

zich reduceeren tot Qi; zal PaQ in —geen discontinuïteit

d^

geven, zoo moet Q worden Qa- Hetgeen te bewijzen was.

Br zijn dus twee oplossingen of m. a. w. twee enkel-
voudige trillingstoestanden mogelijk, gegeven door de
formules

(33) ^t) —APiQi sin 2lct

(34) w^BPaQj sin 2lct.

Zullen nu deze oplossingen ook voldoen aan de conditie
w — O voor /S = B (vgl. (7) ) zoo moet

-ocr page 122-

110

(Qi)B = O (Q-^b =
Deze vergelijkingen stellen het verhand daar tusschen
h en ff. Zij hebben oneindig veel wortels, zoodat bij
elke waarde van g weder oneindig veel waarden van h
of
Xc behooren.

Noemen wij de wortels van af de kleinste respectievelijk
l l , . X .....

1.!/ \' S.ff..... «.» •

1..«\' ......

zoo nemen de particuliere oplossingen dezen vorm aan

(35) = P,,.. Q,,^.. sin2;,,,c«

(36) = P,,., Q,,., sin2A\'„.,cL

§5. Algemeene oplossing.

Nemen wij nu de som van alle mogelijke enkelvoudige
trillingstoestanden, zoo blijven daarin de willekeurige con-
stanten
Aj, ,, B^,, welke wij zoodanig moeten trachten te
bepalen dat de superpositie der enkelvoudige trillingen
de gewenschte beginwaarde aan de snelheden geeft d. w. z.

( — ) — 9 («, fo)- Deze voorwaarde gebracht in de alge-
^
df.\' „

meene oplossing

(37) «^^i\'ÏÏa,., P,^. Q,,, sin

-I-\'Ï\'Ïb,,. P,,, Q,,, sin n\'^^a.

levert de vergelijking waaruit de constanten moeten wor-
den gevonden

(38) ^^ («, = 2 c ^ 3 A,, Q^^, -}-

Om tot de oplossing hiervan te geraken merken wij

-ocr page 123-

111

op (lat Pi eu Qi ouevene en Pj en Q- eveue functies van
« en /? zijn, zoodat

I Pl — A « B C .
) P, — G -H H 4. K ......

(

Q, = R S ^^ 4- T ^^ j.........

Dit blijkt terstond uit de reeds gevondene vormen van

P., Q. \'

Immers: Pi bevat slechts sinussen welke zich slechts
in reeksen volgens onevene machten van de veranderlijke
laten ontwikkelen. P^ bevat slechts cosinussen en is daarom
eene evene functie. — Qi bestaat uit eene reeks termen
als: e\'\' — maar

p3

e" — e\'" rr. 2p~r2 . . . en is dus oneven, terwijl

Z.ó

Qï even is aangezien

=2 2|\' ....

Hieruit blijkt dat Pi den vorm
(a)
a n ^ -h h n^ Q j- c n . . . . heeft welke oneven
is
t. 0, V. oe en fl , ieder afzonderlijk maar even t. 0. v.
beide te zamen.

Evenzoo is de uitdrukking door P^ Q^

(b) . . . .

even t. o. van « en

Om deze reden moet ook ^ («, (S) zoodanig gegeven
zijn dat zij zich splitsen laat in twee functies
/(«,^)enP («,,8)

die respectievelijk vormen hebben als (a) en (b).

Daardoor laat dan de vergelijking (38) zich sphtsen in
deze twee

-ocr page 124-

112

(39) f (a,^) = 2c ï^ïA,.Pl,, Qi,.

= 1 g = O

rvj rvJ

(40) F (a,^) =2 c 2 >- B,., P,,. Q,,,.

«=1 ff=«

Voor de afzondering der constanten gebruiken wij de
gelijkheid

(41) ƒ ; f^ IE (2 - cos 2 «} P P\' Q Q\' da =
waarin wij door P en P\', Q en Q\' twee verschillende
waarden van P of Q van
dezelfde soort aanduiden. Deze
gelijkheid laat zich gemakkelijk bewgzen; want de groot-
heden P, P\', Q, Q\' voldoen aan de vergelgkingen.

[R—c^ cos 2„] P =r O

— [R\'—c^ cos 2«] F = O.

da\'

Trekken wg Q maal de tweede vergelgking af, van Q\'
maal de eerste en integreeren wg over ^ van
o tot B zoo
komt, partieel integreerende

2 {l\'-X\'\') E (2^) QQ\' dji ~ (R-R\') ƒ ^ QQ\' d^

Op dezelfde manier geven de derde en vierde verge-
lijking

^ \\ da da)^

~ 2 {l\'—l\'\') c\' fy PF cos 2« da -f (R—R\')^^ PF da.

-ocr page 125-

760

In beide deze vormen is de eerste term o, want
van (c) verdwijnt de eerste term, voor de bovenste
grens, omdat Q\' en Q nul zijn aan den omtrek; voor
de onderste, omdat, als Q en Q\' beide van de soort
Qi zijn, zij zeiven =
o worden, en als Q en Q\' beide van
de soort Q^ zyn, hare afgeleiden = o zyn. (Vgl. de vor-
men van Q, en Q^ in de form. (K) p. 110).

De eerste term van (d) is = o omdat P en P\' (welke,
zooals wij aannamen van dezelfde soort zijn) aan de beide
grenzen dezelfde waarde hebben. Bij gevolg bestaan deze
twee vergelykingen:

(e) (R—ROy/ QQ\' dfl = 2 c\'Jf m E (2/3) d^

{f) 2 {i\'—l") êf:" PF cos 2« da = (R-RO JJ" PF da
waarvan het product geeft

ig) (R-RO{t-in^^j^jjt (E(2^)--cos 2«)PPQQ\'dp
zoodat

{K) f^ fj^ (E (23) — cos 2«) PF QQ\' d^d^ — o is.

Deze gaat nog door als i = , want, ofschoon dan
(g) identisch wordt, geven (e) en (f) terstond

y QQ\' d^ = O f^ PP\' = O

waardoor de gelijkheid (fi) wordt bewezen.
Eveneens gaat zij door voor R = R\'.
Maar is gelijktijdig R = R\' en x\' — x en is dus
en Q Q\' zoo geldt zy niet meer.

Men ziet gemakkelijk in hoe nu deze vergelijking dienen
kan om de constanten af te zonderen. Immers, vermenig-
vuldigen wij (39) en (40) respectievelijk met

Pl.. Q.ps (E (2jS) — cos 2a) da d^ en
P^,, (E (2|?) ~ cos 2«)
da d^

-ocr page 126-

114

en integreeren wy dan over « van o tot en over fi van
O tot B, zoo znllen alle termen wegvallen, belialve die
met de constante A^, of B^,^, welke daardoor is bepaald
en hiermede is dus de algemeene oplossing voltooid.

§ 6. Enkelvoudige toonen. Knooplynen.

Wij vonden dat er twee soorten van enkelvoudige tril-
lingstoestanden mogelyk zijn, gegeven door de formules

zü = A Pl Qi sin Het Mj =: B P3 Q^ sin 2A\' ct.

De trillingsduur van deze toonen is respectievelyk

5r n

T — ; —

ic l\'c

waarin a een wortel is van (Qi)^ — 0 en y van (Q^)!, 0.
Het aantal trillingen per tijdseenheid is dus

N {g.s) = ^ = -- ; N\' - - x;.,

1 71 TT

d. i. de hoogte van den toon wordt gemeten door de
waarde van l. De knooplijnen zijn bevat in

(42) Pl — 0 ; Qi — 0 voor de eerste soort,

(43) Po 0 ; Q2 = 0 voor de tweede soort.

Pl rz: 0 en 0 zijn de vergelijkingen van hyperbeis

confocaal met het vlies. Aangezien « z=z const voorstelt de
twee halve takken van eene hyperbei, die denzelfden
assyrnptoot hebben, correspondeert met eiken wortel der
vergelijking Pi rr:
0 of Pg =r 0 zulk eene halve hyperbel.
Het aantal wortels van deze vergelijkingen tusschen
0 en jï is =

Want: In de eerste plaats kan noch Pi = 0 noch Pj — 0
twee gelijke wortels hebben; veronderstelde men toch dat
P ~ O twee gelijke wortels
a had, zoo zou voor die

-ocr page 127-

115

dP

waarde, niet alleen P — o znn, maar ook — = o en

dn

dus volgens de vergelgking
d\'P

-H cos 2«) P = O

da

en hare achtereenvolgende afgeleiden, ook alle differen-
d^P dT

tiaal-quotienten —, . . . . = o; waaruit dan vol-

da da

gen zou

d. w. z. P zou = O zijn wat ook h is, hetgeen ongerymd.
Zy nu c een wortel van

Pl = sin /i\' [a sin (g -h 2)«sin (^—2) «] -[- . . — o.

Als wij h continu laten veranderen in Pj, zoo zal daar-
door ook
c veranderen, maar zij kan niet — o worden,
omdat dan Pj = o twee gelijke wortels hebben zou. Ook
kan zy niet =
tt worden, om diezelfde reden. Steeds moet
zij dus binnen die grenzen blijven. Bygevolg blyffc het
aantal wortels tusschen
o en n van Pi — o hetzelfde, als
wij de waarde van h varieeren.
Zij nu
d een wortel van

P^ = cos ga -f. [a cos (g-^2)« b cos ig—2) «] 4-----z=o,

zoo kan ook d, door h zonder sprongen te doen veran-
deren, de grenzen
o en n niet overschrijden; want voor

dP

die waarden is —^ — o; werd voor diezelfde waarden

d

bovendien nog P^ ™ o , zoo zou weder, evenals boven, be-
wezen worden dat Pa ~ o zou moeten zijn voor
elke h.

-ocr page 128-

116

Bijgevolg is ook hier het aantal wortels tusschen o en tt
hetzelfde, vrelke ook de waarde is van h.

Voor /i = O nu worden

P^ sin ga=o Pj — cos ga= o
welke klaarhlgkelijk g wortels hebben tusschen o en tt
(de wortels » z= o zeiven mederekenende).

De vergelijkingen Q^ _ o, Q^ — o geven de elliptische
knooplijnen, waarvan het aantal gelgk is aan het aantal
waarden van ß tusschen de grenzen o en B , die Q, of Q^ nul
maken. Dit aantal is bg den toon, correspondeerende met
göl^ïjk aan s—1. Voor het bewgs hiervan verwgzen
wg naar Mathieu. Wg merken alleen op dat voor
c — O (d. i. voor het cirkelvormige vlies) ditzelfde resul-
taat is gevonden.

Algemeen heeft dus de toon N {g,s)
g
hyperbolische knooplgnen, als wg de twee halve
takken, die denzelfden assymtoot hebben en de groote en
kleine as ieder voor ééne hyperbel in rekening brengen;
en s—1 elliptische knooplgnen.

De numerische berekening der afmetingen van die
knooplgnen eischt de oplossing der transcendente verge-
lijkingen (42) en (43). Wg zullen ons daarmede niet
bezighouden, aangezien toch, voor zoover ons bekend is,
nog geene proeven zgn bekend gemaakt, genomen op
het elliptische vlies waarmede de uitkomsten der theorie
zouden kunnen worden vergeleken.

Overigens verwgzen wg, voor meer uitvoerige theoreti-
sche ontwikkelingen, naar de reeds aangehaalde werken
van Mathieu.

-ocr page 129-

HOOFDSTUK VL

vergelijking der uitkomsten van theorie en waarneming.

§ 1. Voorloopige opmerkingen.

In de inleiding wezen wij op het belang van de studie
der vliezen voor de theorie van de Elasticiteit. In die
theorie zijn kleine grootheden verwaarloosd, die mogelyker
wijze hier en daar van merkbaren invloed kunnen zijn.
Bg de toepassingen op verschillende gevallen neemt men
dikwijls zijne toevlucht tot hypothesen, welke wel de
berekeningen zeer vereenvoudigen en zonder welke die
rekeningen meestal onuitvoerbaar zouden zgn, maar waar-
aan de gevallen, welke werkelijk in de natuur voorkomen,
niet of slechts benaderd voldoen. Zoo is bij de behandeling
der vliezen aangenomen, dat elk punt van een trillend
vlies zich zal bewegen op de loodlijn opgericht op den
evenwichtsstand ; men heeft geabstraheerd van de uitwen-
dige krachten en aangenomen dat de dikte van het vlies
oneindig klein is. Hieraan nu wordt bij de proefneming
nooit voldaan. De uitkomsten der theorie kunnen daarom
niet dan benaderd zgn. De vergelgking van de waarne-
ming met de theorie moet beslissen of die benadering
voldoende is en zoo niet, hoe groot die afwijkingen zijn

-ocr page 130-

118

en wij hebben dan te onderzoeken voor hoever die aan elk
van de bronnen van dwaling moeten worden toegeschreven.

Maar behalve deze onvermjidelgke fouten , zgn er andere,
die in de praktijk zeer moeilijk geheel zijn te elimineeren.
Hierbij komen in de eerste plaats in aanmerking de fouten,
ontstaan uit de ongelgkmatige spanning. Eene tamelyke
gelijkmatige spanning is slechts met de uiterste zorg en
meestal eerst na vele vergeefsche pogingen te bereiken.
Daarna wijzen wij op de niet volmaakte vastheid van
de randen en de nooit geheel zekere homogeniteit van
het vlies. — Deze bezwaren zgn oorzaak geweest dat ver-
schillende proefnemers, die niet allen met evenveel zorg
schijnen te liebben geëxperimenteerd, tot zoo uiteenloo-
pende uitkomsten zijn geraakt.

Eer wij evenwel de waarnemingen dier proefnemers
behandelen, zullen wij, om de vergelijking gemakkelijk
te maken, een overzicht geven van die resultaten der
theorie, welke het gemakkelykst door de proeven kunnen
worden nagegaan. Wegens de steeds onvolledige kennis
van de spanning van het vlies, die altijd aan kleine ver-
anderingen onderhevig is, ten gevolge van de onstandvastige
temperatuur en den veranderlijken hygrometrischen toestand
van de lucht, houdt men zich niet bezig met het volstrekte
getal trillingen van het vlies, maar men vergenoegt zich, de
verschillende toonen van het vlies onderling te vergelijken.
Wij zullen dan ook slechts die
verhoudingen der toonen
laten volgen. Bovendien geven wij slechts de resultaten
van de berekening voor het vierkante en het cirkelvor-
mige vlies, omdat, voor zoover ons bekend is, nog geene
proeven op driehoekige en elliptische vliezen zijn geno-
men, terwijl ook het rechthoekige vlies slechts zeer terloops
door eenigen is behandeld.

-ocr page 131-

119

§ 2. Overzicht der theoretische uitkomsten
voor het vierkante vlies.

1®. De mogelyke toonen van het vierkante vlies ver-
houden zich als de vierkants vï^ortels uit de getallen

2, 5, 8, 10, 13, 17, 18, 20, 25, 26, 29, 82,.....

of bi] benadering als de getallen

1; 1.58; 2; 2.24; 2.55; 2.92; 3; 3.16; 3.54; 3.61;

3.81; 4;.....

2®. Alle toonen N (i, i) worden vergezeld door één on-
veranderlyk stel knooplijnen, die het vlies in gelijke
vierkanten verdeelen.

3®. Met eiken anderen toon N ^ ^^ ^ correspondeeren

oneindig veel verschillende stellen knooplijnen, waarvan
er één of meer uit rechte lijnen bestaat. Deze verschil-
lende stellen, behoorende bij éénen enkelen toon, te zamen,
noemen wij het knooplijnenstelsel van dien toon en wij
nemen als type van zulk een stelsel, het stel dat uit
lijnen evenwgdig aan de zijden van het vlies bestaat.
Gebruiken wij nu eene notatie analoog met die voor de

toonen. Laat ^ ^ ^ algemeen voorstellen, a lijnen even-
wijdig met de eene en
b lynen evenwijdig met de andere
zgde, zoo zal dit symbool alle stellen vertegenwoordigen,

die den toon N ( kunnen vergezellen, (a, a) zal op

\\b -{- 1/

dezelfde wijze voorstellen het eenig mogelgk stel knoop-
lijnen van den toon N (a - - 1, a -f- 1)

-ocr page 132-

120

4®. Wy kunnen nu een gemakkelyk overzicht geven
van alle toonen en knooplynsystemen op deze wijze:

Tooiishoogte
Kuoopl,

1.—

1.58

2.24 a.55
3

3.81

O

2.—

2.92

3.-

C)

(?)

O

(3.3)

(0.0)

(1,1)

(3.2)

§ 3. Resultaten der theorie voor het
cirkelvormige vlies.

1®. Elke toon heeft slechts één stel knooplynen be-
staande uit cirkels of middellynen of beide gelyktydig 1).
Zulk een stel duiden wy aan door de notatie van B o u r g e t
Ca Mé d. w. z.
a cirkels en b middellynen.

2e. De onderlinge afstand der cirkelvormige knooplynen
is bijna gelijk. By die toonen waar geen middellynen
aanwezig zijn is de straal van den binnensten cirkel
kleiner dan die afstand; de onderlinge afstand der meer
naar den rand gelegene cirkels is een weinig grooter dan
die van de meer binnenwaarts gelegene en het middel-
punt is geen knooppunt. By de overige toonen is dit
alles omgekeerd.

3®. De verhouding der toonen, die het cirkelvormige

1) Prof. Bourget merkt op dat, ofschoon dit »mathematisch
gesproken" het geval moet zijn, het evenwel reeds vooraf te zien
is dat dit in de praktijk niet steeds het geval zijn zal; want,
hoewel in form. (17) bldz. 80 elke term een verschillende toon
voorstelt, komen er vele toonen voor, die zoo weinig verschillen
dat zij physisch als denzelfden moeten worden beschouwd, aan-
gezien men bij proefneming bevindt, dat het vlies ook trilt voor
toonen, die zeer nabij de toonen liggen voor welke het vlies het
duidelijkst aanspreekt. Daardoor worden dan ook somtijds meer
ingewikkelde figuren voortgebracht, maar zij missen bijna altijd
de schei\'pte der andere figuren.

-ocr page 133-

121

vlies geven kan, met de afmetingen der daarbij behoo-
rende knooplijnen worden gegeven in het volgende\'over-
zicht. De hier gegevene getalwaarden zgn genomen nit de
reeds vroeger aangehaalde verhandeling van prof. Bourget.

Verhouding van het
aantal trillingen tot dat
van den grondtoon.

knooplijnen.

Stralen der knoopcirkels,
als de straal van het
vlies — 1 is.

1.—

M,

1.549

C.

Ml

2.136

C,

M,

2.296

Cl

M„

T —

0.436

2.653

c„

M3

2.918

Cl
C„

Ml

r

0.546

3.156

M,

3.501

c.

M,

r r=zz

0.610

3.600

c.

M„

1 ^ =

0.278
0.638

3.652

c.

Ms

4.060

Cl

M3

V zzn

0.654

Met deze resultaten der theorie hebben wg nu de be-
trekkelijk weinige proeven te vergelijken, die op vliezen
genomen zijn. Poisson in zijne kleine verhandeling 1)
over de elastische lichamen, klaagt over het volslagen
gemis aan proeven die hem zouden in staat stellen de
uitkomsten door hem voor het cirkelvormige vlies ver-
kregen, aan de waarneming te toetsen. Ook schgnt hij
die niet gevonden te hebben voor het rechthoekige vlies,
althans hij maakt daarvan geene melding ofschoon hij niet
verzuimt bij de beschouwing van andere lichamen, door

1) Annales de Chimie et de Physique t. 37 p. 352.

-ocr page 134-

132

hem behandeld, de proeven aan te halen, die dienen kun-
nen om zyne theorie te bevestigen. Dit neemt niet weg,
dat toch reeds een paar jaar vroeger, proeven waren be-
kend gemaakt, genomen op vierkante en eenige weinige
ook op cirkelvormige vliezen.

§4. Proeven van Savart.

Deze proeven zijn van den bekenden natuurkundige
Savart 1). Zij hadden hoofdzakelijk ten doel, zijne
theorie van het gehoor te bevestigen, welke aanneemt,
dat de vliezen resonneeren kunnen voor eiken toon.

Van zyne wyze van proefneming deelt hij slechts mede,
dat het vlies in beweging wordt gebracht, door het te
houden boven eene geluidgevende orgelpijp, welke ver-
lengd kan worden, zoodat de toon daarvan langzaam kan
worden veranderd. Van de wyze van spanning, de zelf-
standigheid der vliezen enz. maakt hij geene melding,
wat daarom te betreuren is, omdat het daardoor onmo-
gelijk is, zijne proeven, die tot zoo vreemdsoortige uit-
komsten leidden, te herhalen. Zijne resultaten zijn:

P. Een vlies kan elk willekeurig aantal trillingen in
de seconde volbrengen.

2°. Eene verdeeling van het vlies door klankfiguren,
kan men
onmerkbaar in elke willekeurige andere doen
overgaan door langzame verandering van den toon der
orgelpijp, die het vlies in trilling brengt.

Men ziet hoe geheel in strijd dit is met de theorie ,
welke slechts ééne bepaalde reeks van toonen als moge-
lijk geeft en volgens welke de verschillende stellen knoop-

1) Annales de Chim. et de Phys. t. 32.

-ocr page 135-

123

lijnen, behoorende bij éénzelfden toon, in elkaar kunnen
overgaan (door verandering van den relatieven stand van
vlies en orgelpijp) maar niet het systeem van eenen toon
in dat van eenen anderen. Immers, als het vlies, zooals
de theorie aangeeft, slechts voor bepaalde toonen aan-
spreekt, zoo zal, als men van een der mogelijke toonen
van het vlies, de orgelpijp tot den volgenden doet over-
gaan, het vlies in dat interval zonder beweging zijn.
Zoodra nu de hoogte van dien volgenden toon is bereikt •>
zal het vlies weder in trilling geraken en het systeem
knooplgnen van den vorigen toon zal
eensklaps in dat
van den nu aansprekenden worden vervormd.

Savarfc gaat zelfs nog verder in zijne beweringen en
houdt staande, dat niet alleen vliezen, maar ook alle
andere lichamen resonneeren kunnen voor eiken toon.
Dit nu is zoo geheel in strijd met alles wat bekend is
aangaande de trillingen van snaren en andere lichamen ,
dat het onmogelijk is de proeven, die tot zoodanige uit-
komst leiden, ook voor de vliezen, zonder nader onder-
zoek aan te nemen. Prof. Bourget en Prof. Bernard,
hebben in hunne verhandeling (waarvan zoo aanstonds
sprake zijn zal) er zich op toegelegd, de waarschijnlijke
oorzaken van Savarts dwaling aan te toonen. Eerst
hebben wij evenwel nog het veel vroegere werk van
Prof. Marx te behandelen 1).

§ 5. Proeven van Marx.

Welk doel Prof, Marx zich voor oogen stelde bg zijne

1) Vau dezen auteur zijn twee verhandelingen opgenomen in
Schweigger Seidel\'s Journal Bd. 65, S. 148 en Bd, 66,
S. 109.

-ocr page 136-

424

proeven, blijkt niet duidelijk. Aan het einde van zijne
tweede verhandeling geeft hij wel eene proeve van theorie
der klankfiguren, maar deze laat niet toe de afmetingen
der knooplgnen te bepalen. De werken van P o i s s o n
(1828 en 29) over dit onderwerp schijnen Marx (1832)
geheel onbekend te zijn gebleven, ten minste nergens
blijkt eene poging de door P o i s s o n gevondene uitkom-
sten met het resultaat zijner proeven te vergelijken. Dit
is zeer te betreuren, want zonder twgfel zouden zijne
proeven in dat geval oneindig meer waarde hebben gehad
dan waarop zg nu kunnen aanspraak maken.

De vliezen van kautschuk, welke Marx gebruikt, zgn
van zijne eigene vinding; hg geeft eene uitvoerige be-
schrijving van de vervaardiging daarvan. Zg zgn uiterst
elastisch en geven volle toonen, gelijkende op het geluid
van eene klarinet. Minder zorg dan aan de bereiding der
vliezen schijnt Marx aan de wijze van spanning ten
koste te hebben gelegd. Hij zegt daarvan alleen dat hg
het vlies brengt over de opening van een\' houten, glazen
of metalen cilinder, waarna het »zoo sterk mogelgk ge-
spannen en de omslaande rand behoorlijk vastgebonden
moet worden." Maar meer nog: Het vlies wordt bg de
eerste proeven van Marx in beweging gebracht door er
een\' luchtstroom uit den blaasbalk op te richten ; het uit-
einde van de buis, die den Wind aanvoert moet eenigs-
zins tegen het vlies worden aangedrukt. Ook dit is eene
bron van onzekerheid in de gelgkmatigheid van de spanning.

Het is des te vreemder dat Marx niet meer zijne op-
merkzaamheid aan die spanning wijdt, omdat hij zelf de
aanmerking maakt dat de minste verandering in het aan-
drukken van de windbuis tegen het vlies »waardoor eene
verandering van spanning wordt te weeg gebracht" ter-

-ocr page 137-

125

stond eene verandering van toon en knooplijnenfiguur
ten gevolge heeft. Het bewgs dat werkelgk de span-
ning van het vlies bg Marx doorgaands onregelmatig
was, ten minste bg de eerste proeven, waar het vlies
door den luchtstroom werd in beweging gebracht, is,
dat alle figuren niet alleen zeer onregelmatig, maar ook
geheel
asymmetrisch waren (z. a. is op te maken uit de
tweede verhandeling van Marx t. a. p. blz. 115, eene
der eerste regels).

De resultaten gevonden in de eerste verhandeling van
Marx zgn dan ook afwijkende van de theorie. Zg laten
zich zoo samenvatten:

1®. De klankfiguren der Aeoline (zoo noemt Marx zijn
werktuig) zgn allen kromme Ignen, waaronder geen cirkels.

2®. Hoogere toonen geven meer samengestelde, lagere
meer eenvoudige figuren.

3®. De laagste toon heeft ééne zwak gekromde lijn,
gaande door het middelpunt.

Het tweede wil ook de theorie; daarentegen kunnen
volgens de theorie slechts cirkels en middellijnen voort-
komen en heeft de laagste toon in het geheel geen knoop-
Ignen. Deze toon is evenwel moeielgk op het vlies op te
wekken zonder het aan te slaan, ten minste ook Bourget
en Bernard konden hem niet voortbrengen bij hunne ge-
wone wijze van proefneming (met eene orgelpijp). Het is
daarom niet onwaarschijnlijk dat Mars op een na den
laagsten toon voor den laagsten heeft aangezien. Deze
toon nu heeft ééne middellijn als knooplgn en deze zou
dan tamelijk wel overeenkomen met hetgeen Marx waar-
neemt.

In zijne tweede verhandeling geeft Marx eerst eene
voortzetting van op dezelfde wgze in het werk gestelde

-ocr page 138-

126

proeven. Hy vindt o. a. dat by toonen (?), die tusschen
de terz en de quint van den laagsten toon liggen, twee
middellynen voorkomen, die elkander rechthoekig snijden.
Meestal zyn die knooplynen een weinig gebogen, zóó
dat zy er uitzien als de twee takken van eene hyperbel.
Wanneer, zooals wij aannamen, de spanning by M a r x ge-
brekkig was en de laagste door hem waargenomen toon,
op één na de laagst mogelijke van het vlies is, zoo be-
vat ook deze waarneming eene (hoewel zeer gebrekkige)
bevestiging van de theorie. Immers de theorie geeft (vgl.
tabel blz. 121) voor de toonen wier knooplynen zijn
C„ Ml en Co Ms een interval liggende tusschen de terz
en de quint. Dat de middellijnen als hyperbeis gebogen
zyn wyst op twee ongelijke assen van electriciteit waar-
door de knooplynen tot die van het eliptische vlies naderen.

Overigens vindt Marx:

1". Dat de intervallen tusschen de mogelijke toonen
zoowel hij de lagere als by de hoogere zeer klein kun-
nen zyn.

2®. Dat alle hoogere toonen zeer onregelmatige knoop-
lijnen hebben.

3\'. Dat bij één\' enkelen toon meer dan een stel knoop-
lijnen kan voorkomen.

Vooral de eerste en laatste uitkomst wijken ver af van
hetgeen de theorie leert. In hoeverre bij het laatste resul-
taat de reeds aangehaalde opmerking van Bourget (zie
noot bldz. 120) van toepassing is, is niet te beslissen,
omdat Marx niet zegt of deze regel ook geldt voor
lagere toonen, wier intervallen door de theorie als grooter
zijnde, worden gegeven en waar dus natuurlyk die op-
merking geene verklaring zou kunnen geven.

Gaan wij nu over tot de proeven, die in deze verban-

-ocr page 139-

127

deling zijn gegeven en welke op eene andere wgze genomen
zgn. Bij deze proeven wordt de beweging van eene lon-
gitudinaal trillende staaf of van de lucht eener orgelpijp
aan het vlies medegedeeld. Op deze wijze verkrggt Marx
niets dan ringen (welke ook door andere proefnemers het
gemakkelgkst werden verkregen). De afmetingen dier
ringen zijn onderworpen aan de regels:

1®. De onderlinge afstanden der ringen zijn even groot.
Dit is nagenoeg overeenkomstig met de theorie (vgl,
2® bldz, 120), Vooral bij hoogere toonen z. a. die zijn,
welke Marx beschouwt. Uit de uitvoerige tabellen welke
Bourget geeft, blgkt, dat dit b. v, voor den toon,
wiens knooplgnenstelsel is Cg M„ nog geen duizendste
van den straal van het vlies verschilt,

2^ De onderlinge afstand der knoopcirkels is het grootst
bij de laagste toonen van het vlies,

3°, De toon die het octaaf is van eenen anderen, geeft
het dubbele aantal ringen. Ook dit is benaderd waar en
wel des te meer naarmate die toonen hooger zijn. Nemen
wij b.
V. het geval dat Marx heeft, n. 1. twee toonen,
die respectievelijk 12 en 24 ringen hebben. Dit zijn de
toonen,

N (0.13) en N (0.25),

Wij vinden voor de wortels der transcendente vergelij-
king (15) blz. 84 de twee waarden

^„,3 = 40.06 ; = 77.76.
Als nu
a het aantal trillingen is van den toon met den
eersten wortel correspondeerende, zoo is volgens form. (23)

blz. 82 dat aantal voor den tweeden toon \' ^ 1.94 a

40.06

welke slechts omstreeks een\' kwart toon van het octaaf
des eersten verschilt, en deze toon zal al aanspreken als

-ocr page 140-

428

de staaf of orgelpijp het octaaf geeft van den vori-
gen toon.

Deze laatste proeven zijn dus aan te merken als eene
bevestiging van de theorie.

Toch wijken ên de eerste proeven van Marx èn de
uitkomsten van S a var t, zoozeer af van hetgeen Poisson
had gevonden, dat de theorie en waarneming als in strijd
met elkaar moesten worden aangemerkt. Om dezen strijd
te beslissen waren proeven noodig, genomen met de uiter-
ste zorg, zonder vooraf opgevatte denkbeelden (waarvan
men Savart mag verdenken) en welke zich als doel
stelden de juistheid der theoretisch gevondene resultaten
aan de waarneming te toetsen.

§ 6. Proeven van Bourget en Bernard.

Proeven voldoende aan deze voorwaarden zijn eerst
korten tijd geleden gegeven door Bourget en Bernard.
Wij laten een overzicht van die waarnemingen volgen.

In de eerste plaats hebben zij zich bezig gehouden met
de vierkante vliezen 1). In de verhandeling daarover
wordt al terstond gewezen op de onwaarschynlijkheid der
uitkomsten, door Savart verkregen. Immers, zooals
wg reeds opmerkten, voor\' de snaren althans strijdt het
door Savart beweerde , ten eenenmale met wat omtrent
de trillingen daarvan bekend is. Maar ook voor vliezen:
welke overgang laat zich denken van het geval waarin
geen knooplijn voorhanden is tot dat waarbij er ééne
voorkomt? Bovendien, wanneer men in de nabijheid van
een vlies eene reeks van toonen voortbrengt zal men ter-

1) Anmles de Chim. et de Phys. 3" serie 60. Ao. 1860.

-ocr page 141-

129

stond waarnemen dat slechts eenige daarvan worden ver-
sterkt. En pl spreekt het vlies aan, dan nog is die toon
niet altijd die, welke in zijne nabgheid is voortgebracht.

De oorzaak van S a v a r t s dwaling ligt waarschgnlijk
hierin, dat hij slechts (zooals blgkt uit de figuren, die
hi] geeft) de hoogere toonen beschouwd heeft, tusschen
welke de intervallen zoo klein zijn, dat hij heeft kunnen
meenen dat het vlies voor
alle toonen resonneerde , te meer
omdat voor toonen een weinig hooger of een weinig lager
dan die , welke het vlies geven kan reeds trilling ontstaat. —
Bg den overgang van één\' van twee zulke nabij liggende
toonen tot den anderen, hebben Bourget en Bernard
steeds een verward ophoopen van het zand waargenomen.
Deze onregelmatigheden heeft S a v a r t waarschijnlijk voor
overgangsvormen gehouden , hoewel zg bg nauwkeurige
waarneming steeds veel minder scherp blijken te zgn als
de knooplgnen, die zich bij de werkelijke toonen van het
vlies vormen. Behalve deze overgangsvormen blijven nog
eenige (zeer regelmatige) figuren van Savart onverklaard,
maar deze zgn, niettegenstaande de auteurs van de nu
behandelde proeven zich jaren lang met vierkante vliezen
hebben bezig gehouden, nooit door hen waargenomen.

De zelfstandige proeven van Bourget en Bernard
zijn zeer gevarieerd. Zij namen deze proeven op vliezen
van verschillende grootte en van allerlei zelfstandigheid.
De grootte wisselde af van 10 tot 35 centim. Gewoonlijk
gebruikten zg vliezen van
papier sans fin, dat zeer homo-
geen en weinig hygrometisch is; maar ook ander papier,
perkament enz. werden aangewend. De randen waren van
hout, steen, karton of iets anders, meestal van hout of
karton. Het vlies werd in beweging gebracht door eene
opene orgelpgp met fiuitmondstuk, waarvan de harmo-

9

-ocr page 142-

130

nisehe toonen weinig intensiteit bezitten. Alle orgelpijpen
die zij gebruikten waren voorzien van eene bewegelyke
papieren buis, waardoor zij konden worden verlengd.

Het grootste bezwaar dat bij de proeven moet worden
overwonnen is bet verkrijgen eener gelijkmatige spanning.
Bij de proeven van Bourget en Bernard werd het
papier, dat dienen moest als vlies, nat gemaakt en, door
het daarna in een boek vloeipapier te persen, op eenen
willekeurigen graad van vochtigheid gebracht. Dan werd
over den rand een laagje gom gebracht en werd hij tegen
het vlies aangedrukt. Bij het droogen werd dan de span-
ning natuurlijk grooter of kleiner naarmate het vlies meer
of min vochtig geweest was. Niettegenstaande deze wijze
van het vlies te spannen vrij goede resultaten geeft is
men toch nimmer van te voren zeker dat de elasticiteit
in alle richtingen dezelfde zijn zal. Maar men kan erken-
nen of dit bij een vlies werkelijk het geval is. De methode
waardoor dit geschiedt is gegeven door bovengenoemde
natuurkundigen. Zij berust op het volgende:

Bij den toon N kunnen zich o. a. de beide stellen

knooplijnen (O , l) en (1, 0) vormen. Als er evenwel twee
ongelijke assen van elasticiteit zyn, waardoor de knoop-
lijnsystemen moeten naderen tot die van eenen rechthoek
met ongelijke zijden, zoo vormt het eene stel zich voor
eenen hoogeren toon als het andere. Hierdoor doet zich
dikwijls de omstandigheid voor dat, bij het langzaam
hooger worden van den toonder orgelpijp, het stel (0.1)
zich vervormt om eerst voor een\' hoogeren toon in (1.0)
over te gaan (ook dit is hoogst waarschijnlijk eene bron
van fout geweest bij
S av art). Nu is, ook zonder theoreti-
sche kennis, duidelijk, dat, als de beide assen van elasti-

-ocr page 143-

131

citeit dezelfde zijn en het vlies homogeen en overal van
gelijke dikte is, de beide stellen knooplijnen (0.1) en
(1.0) zich voor
denzelfden toon even gemakkelijk moeten
vormen, aangezien deze beide middellijnen volmaakt in
dezelfde omstandigheden verkeeren. Zal dus een vlies
bruikbaar zijn zoo moet het die twee stellen (of algemee-
ner de twee stellen (a, h) en (6, a), evenzeer kunnen
geven voor
denzelfden toon.

Men erkent of dit het geval is aan de vorming van
\'knooppunten (vgl. bladz. 25). Bourget en Bernard,
die zich bepaalden tot het verifiëeren der door Lamé ge-
geven theorie , hebben, evenals hij, de theoretische nood-
zakelgkheid van die knooppunten over het hoofd gezien.
De verklaring die Bourget van het optreden dier knoop-
punten geeft is dan ook onjuist. Toch bewgzen de experi-
menten voldoende dat deze knooppunten slechts bij gelijk-
matige spanning te voorschgn komen, dus alleen dan
wanneer de knooplijnenstellen (p, 1) en (1, p) zich voor
denzelfden toon vormen. Zij bevinden zich juist op de
plaats die de theorie aangeeft, ten minste bg de toonen
N(p, 1); bg de andere toonen schijnen Bourget en
Bernard ze niet te hebben waargenomen. Het zou
allicht de moeite waard zijn, ook voor andere toonen als
die in N (p, 4) begrepen zgn, deze knooppunten, zoo
mogelgk, te doen ontstaan.

Op vliezen waarvan de deugdelgke spanning op deze
wijze was erkend, hebben de genoemde auteurs proeven
genomen. Zij zijn tot deze resultaten gekomen:

1®. De vorm en de volgorde van de knooplgnenstelsels
is die van de theorie. Alleen bij den toon N (1.1) waar-
van het knooplijnenstelsel onveranderlijk zijn moet en be-
staan uit twee middellijnen, welke het vlies in vier gelijke

-ocr page 144-

432

vierkanten verdeelen, ontstaan, in plaats daarvan, twee
krommen in den vorm van de twee takken eener hyperbel,
welke die middellijnen tot asymptooten heeft. Als men
den toon van de orgelpyp langzamerhand rijzen laat,
naderen de toppen dier hyperbei elkaar, van af het oogen-
blik dat het vlies begint te resonneeren totdat zij elkaar
bijna raken (en alzoo bijna samenvallen met de twee lood-
rechte middellijnen) om zich daarna weder van elkander
te verwijderen. Een analoogverschijnsel doet zich voor by
alle toonen N {i, i) welke één onveranderlijk knoopstelsel
hebben moesten. — Verder zal by den grondtoon niet
het geheele vlies in beweging zijn, maar er vormt zich
een knooplijn dicht by den rand, welke een kleiner vier-
kant met afgeronde punten vormt.

2®. De veranderingen van alle stellen knooplynen bij
één zelfden toon behoorende (door verandering van den
begintoestand d. i. door relatieve verplaatsing van vlies
en orgelpyp) hebben plaats volgens de theorie.

3e. De toonen behoorende bij de verschillende knoop-
lijnstelsels zyn
andere dan die welke de berekening geeft.
Het waargenomen interval van twee toonen van het vlies
is altijd
grooter dan het berekende. Deze afwijking is klein
als men twee zeer nabij elkaar liggende toonen beschouwt,
maar kan by twee meer verwijderde aanmerkelijk zyn.
Voor verschillende vliezen is deze afwyking niet hetzelfde,
maar in het algemeen grooter voor zeer dunne vliezen,
hoewel deze meer tot de theoretisch beschouwde abstractie
naderen. Wij laten hier het overzicht volgen dat Bourget
en Bernard van eenige hunner proeven geven en waar-
uit de grootte van de afwijking blijkt.

-ocr page 145-

133

Verhouding, tot den grondtoon, der toonen wier knoopstelsels zijn

— lU cm. J

ßand V, hout ]
I\'lantaard. papier!

«jde = 20 cm. J

«and V. hout 1

Gewoon papier j

^ijde = 10 cm. ]

^jde = 10 cm.
^and
V. karton
Plantaard, papiei
«jde = 10 cm.

(0.2) en (0.1)

(0.3) en (0.1)

(0.4) en (0.1)

(0.5) en (0.1)

(0.6) en (0.1)

waarg.

berek.

waarg.

berek.

waarg.

berek.

waarg

berek.

waarg.

berek.

1.50

1.415

4.100

3.610

3.260

1.845

4.40

3.610

1.475

L415

1.990

1.845

2.530

2.280

3.920

2.722

1.485

1.415

2,040

1.845

2.22

1.845

2.820

2.280

8.46

2.722

3.670

2.280

3.380

2.722

Merken wy nog op dat de hoogte van den toon van
het vhes, by deze proeven, bepaald is door den sonometer.
De toon van het vlies, die overschaduwd wordt door die
van de orgelpyp, werd hoorbaar gemaakt door een kur-
ken hamertje op het vlies te laten rusten, waardoor een
soort gekras ontstaat, waarvan de toonshoogte natuurlyk
gelijk aan die van den toon van het vlies is.

De proeven op cirkelvormige vliezen door Bourget
genomen, leidden tot byna dezelfde Physische wetten.
Het blijkt al spoedig dat wanneer de spanning van het
vlies niet gelijkmatig is, de knooplynen elliptische en
hyperbolische vormen aannemen, die evenwel des te meer
tot cirkels en rechte lijnen naderen, naarmate het spannen

iiijde :

Rand

15

-ocr page 146-

134

met meer zorg is verriclit. Is die spanning voldoende
gelgk in alle richtingen, zoo vindt men:

1®. Het vlies resonneert slechts voor bepaalde toonen,
wier intervallen kleiner worden naarmate de toonen
hooger zgn.

2®. De knooplgnen vormen zich voor toonen van be-
paalde hoogte. Voor toonen een weinig hooger of lager,
trilt het vlies ook wel, maar er ontstaan geen scherp
geteekende knooplgnen.

3\'. De knooplgnen zgn of cirkels of middellgnen, wier
afmetingen zuiver die van de theorie zijn.

4*. De toonen, welke met deze knooplgnen correspon-
deeren, zijn
niet die van de berekening. Evenals bg de
vierkante vliezen, is het waargenomen interval steeds
grooter. Deze afwijking blijkt uit een overzicht van eenige
van Bourget\'s proeven, dat we alweder overnemen.

Afstand tot den grondtoon.

Knooplgnen.

Afwgking.

Waargenomen.

Berekend.

Co Ml

1.97

1.59

1.24

Co M,

3.00

2.14

1.40

Cl Mo

3.26

2.30

1.42

Co M3

3.94

2.65

1.48

Cl Ml

4.32

2.92

1.48

Co M4

4.79

3.16

1.51

Cl M2

5.56

3.50

1.58

C2 Mo

5.65

3.60

1.57

Co M5

5.70

3.66

1.56

-ocr page 147-

135

§ 7. Invloed van den tegenstand der lucht.

Deze afwijking, die altgd in denzelfden zin is, kan
onmogelgk aan fouten der waarneming worden toege-
schreven. Prof. Bourget heeft zeer talrijke proeven in
het werk gesteld om de oorzaak daarvan te vinden. Die
proeven hebben hem overtuigd, dat zij niet een gevolg
is van de onvolmaakte vastheid van den rand, noch ook
van de dikte van het vlies. Want hoewel die dikte eenigen
invloed heeft, zooals we reeds hebben gezien, blijft de
afwijking steeds in denzelfden zin en wordt zelfs grooter
naarmate het vlies dunner is. Ook schgnt zg onafhan-
kelijk te zijn van de stof van het vlies en van die der
randen. Onwaarschijnlijk a priori is het zeker wel dat het
gewicht van het vlies, waarvan de theorie abstraheert,
de afwijking veroorzaakt. Er blgft dus wel niet veel
anders over dan de tegenstand van de lucht. Dat deze
tegenstand de oorzaak der afwgking zgn zou, is ook
daarom aannemelijk, omdat de theoretische uitkomsten
voor de snaar verkregen, zoo goed als volmaakt met de
proeven overeen stemmen. Bij de theorie der snaren nu
zijn dezelfde grootheden verwaarloosd als bij de vliezen.
Terwijl evenwel de overige grootheden, welke men niet
in aanmerking neemt, voor beide als van dezelfde orde
moeten worden beschouwd, is dit niet het geval met
den wederstand der lucht. Bourget heeft daarom den
invloed van dien wederstand ingevoerd 1).

Hij neemt dien weerstand evenredig aan de snelheid;
daardoor krijgt de tot nog toe beschouwde vergelijking

1) Comptes rendus t, 72 (1871)

-ocr page 148-

\' 136

éénen term meer en wordt

d^io „dw „ fd^w d^io \\

(2) — — = cM--h -—^

^ d: dt \\dx^ difJ

waarin w\' eene constante is.
Stellen
wij

w=^Tu, waarin u alleen eene functie van w en y en T
eene zuivere functie van
t is, zoo verkrijgen wij in plaats
van (2) alleen, de twee gewone differentiaal-vergelijkingen

(3)  = o

df dt

d^u „

(4 )--1---= — ahi

dx\' ^ dy\'

a eene constante zgnde, die moet worden bepaald door
de conditie dat u — o zgn moet aan den rand.
Bij de invoering van
w — 1^\'u\' in (1) komt

d\'T\' (^V dV
—^ -{- a T = O en--1--= — a u

df da? d^

waarvan de laatste identiek is met (4); bijgevolg zal in
de gegevene oplossingen van
w , waar we den weêrstand
van de lucht = o namen, door de invoering van dien
weêrstand , wel de functie van
t, maar niet die van xeny
veranderen d, w. z. de knooplijnstelsels in de lucht en die
in \'t luchtledig (welk geval door de steeds behandelde
vergelijking wordt gegeven) stemmen overeen. Het aan-
tal trillingen in de tijdseenheid daarentegen zal verschillen.
De integratie van (2) geeft

V 2 2 /

-ocr page 149-

137

waarin p — l/é^V —to^

Als t aangroeH zal T, dus ook mj, afnemen, zooals na-
tuurlijk is.

De trillingsduur is

^ 47r , „ 1 ü 1 ^_

_ en dus N = of

dn\' ■

Bij de beweging zooals wij die te voren beschouwden
was m = O en dus wordt het aantal trillingen in het
luchtledig gegeven door de formule

en dus eindelijk
2

7Yl

W — - of, als wij de grondtoonen in het lucht-
Idtt

ledig en in de lucht respectievelyk n^ en N„ noemen,

N \\r,J . . m\'
(O) — ™ 1 / —;-;;— waarin
s" ™ --—-

^ ^ N» y 1 — s- lön\'no\'

N .

terwyl het interval voorstelt van een\' willekeurigen

■IMo

n

toon met den grondtoon in de lucht en — datzelfde in-

rio

terval in het ledig. De coëfficiënt m is niet bekend. Be-
rekenen wij echter de waarde daarvan of die van « door,

Tl

voor één der toonen, de berekende waarde - en de waar-

n„

-ocr page 150-

138

N

genomen waarde— te substitueeren in (5), zoo zal diezelfde
IS»

waarde van « in (5) ingevoerd, met de overige waar-
nemingen moeten sluiten.

Nemen wij b. v. in de aangehaalde proeven van Bour-
get op het cirkelvormige vlies e® = 0.590 (gevonden uit
de middelste observât.) zoo komt :

Knooplijnen.

Waargenomen n

Berekende n

Verschil.

interval

interval

c„ M,

1.97

2.18

bijna 1 toon.

Co M,

3.00

3.11

^ toon.

C, Mo

3.26

3.37

» »

Co Mb

3.94

3.96

onmerkbaar.

Ml

4.32

4.33

»

C, M.

4.79

4.78

»

C, Ms

5.56

5.34

f toon.

C, Mo

5.65

5.48

» »

Co M.

5.70

5.56

» »

Bourget noemt deze overeenstemming voldoende. Het
verdient evenwel opmerking dat ter weêrszy van die
waarnemingen welke onmerkbaar van de berekening ver-
schillen (omdat daaruit de waarde van ^ is afgeleid) de
fouten in denzelfden zin zijn. Bepaalden wij « zoodanig
dat de eerste waarneming volmaakt met de berekening
sloot, zoo zou bg alle volgende waarnemingen de afwij-
king weer in denzelfden zin optreden als te voren. Het
bedrag daarvan, hoewel sterk verminderd, is toch nog
aanzienlgk genoeg om de afwgking niet geheel op reke-
ning van de fouten van waarneming te worden
gebracht.
Een nader onderzoek der quaestie blijft onzes inziens dus
nog wenschelijk.

-ocr page 151-

STELLINGEN

-ocr page 152-
-ocr page 153-

STELLINGEN.

I.

De overeenstemming van theorie en waarneming, by
de trillende vliezen , is nog niet geheel voldoende.

II.

Berst door de, in dit proefschrift gegevene, theoretische
afleiding der
\'knoo\'^punten van het vierkante vlies, kan
de theorie van dat vlies als volledig worden aangemerkt.

III.

Wiskunde is geen natuurwetenschap.

IV.

Le calcul n\'est qu\'un instrument, précieux sans doute,
parce qu\'il assure et facilite notre marche ; mais qui n\'a
par lui même aucune vertu propre; qui ne dirige point
l\'esprit, mais que l\'esprit doit diriger comme tout autre
instrument.

potnsot.

-ocr page 154-

143
V.

Lorsqu\'on parvient à un résultat simple par des calculs
compliqués, il doit exister une manière beaucoup plus
directe d\'arriver au même résultat.

Lamé.

VI.

üe mathematische waarheden zijn niet alleen waarhe-
den van definitie.

VII.

Ten onrechte beweert Multatuli dat de bron van winst
voor een speelbank niet gelegen is in het voordeel dat
de zero oplevert, welke, volgens hem »desnoods wel
geheel en al kan gemist worden."

VIII.

Verkorte rekenwgzen behoorden te worden ingevoerd
by het lager onderwijs.

IX.

Onjuist is de bepaling van Schlömilch: Een hoek is
het verschil van twee richtingen.

X.

De beste photometcr is die van Zöllner.

-ocr page 155-

143

XI.

Het optisch bedrog, door Zöllner behandeld in zyne
Cometentheorie p. 381, is niet een gevolg van oogbewe-
gingen.

xn.

De verklaring door Laplace gegeven van de schijnbaar
grootere middellijn van zon en maan aan den horizon is
onjuist.

xni.

Valsch is de bewering dat, volgens Faye\'s zontheorie,
geene vlekken op de zon zouden moeten waargenomen
woi\'den.

XIV.

Zonnevlekken zijn cyclonen.

XV.

Het gemiddelde van de eigenbewegingen der sterren
van verschillende grootte is niet omgekeerd evenredig
met haren afstand.

XVI.

Het is onwaarschijnlijk dat de meeste cometenbanen
ellipsen zijn.

-ocr page 156-

144

XVII.

De articulata behooren boven de mollusca gesteld te
worden.

XVIII.

De conclusie waartoe Prej^er komt (Deutsche Rund-
schau Apr. 75. p. 62): »Die Urzeugung ist . . . ebenso
unwahrscheinlich wie das Vorkommen eines lebenden
Körpers, der nicht stürbeberust op eene foutieve rede-
neering.