-ocr page 1-

•O I

\\ T-\'—-j:-"."; \\ ■O\'

-ocr page 2-
-ocr page 3-

«

■ " \' ■ ........

if \'.Hi-^rf

-ocr page 4-

- ■ t,i- A\'■

. \\ I •...-ƒ

- vv ^

\'i\' .

»■ -Jl.

Vi-..

. -Sr-.

■V • y-i\'-\'i\'.;

y . ■ - ■ -

• vi\'.-\'

\' r.

m

-ocr page 5-

OVER DEN INVLOED VAN PERITONEUM
EN PLEURA OP BACILLUS ANTHRACIS.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GENEESKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT

NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNlFICUS

Dr. H. WEFERS BETTINK,

Hooglecraar in dc Kacultcit van Wis- cn Natuurkunde,

VOLGENS HESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE liEDENKIXGEN VAN

nt: TACULTEIT DER GENEESKUNni:

TK VKKDKDIGKN

OP MAANDAG 29 JANUARI 1900,

NAMIDDAC.S TK 4 UKEN.
DOOK

jOHAN lUSTIAAN VAN LHENT,

GEIiOREN TE DEN HELDER.

DEN lIAAc;

MOUTON iv\' Co.
1900.

-ocr page 6-

or^ï.

V.W

-ocr page 7-

AAN MIJNE MOEDER.

-ocr page 8-

if--\'-;

. - ■t^\'-W-V\'M- j.r - ,■

-ocr page 9-

lief zij mij /lierhij irn/und (J, Heeren Profcsfiorcn
cn Ledoren mijn dank te betniijen voor hel tol dusver
reeds inilvant/en onderricht.

Vooral aan U, Hootj Gel eerde Talma, om dc(/roofe
welwillendheid, waarmede (/ij hebt tnoyclijk (jcniaakl
dit I\'roef.schrift .samen te .stellen, vóór mijne .studietijd
no(/ (jeheel afijeloopen i.s; voor dit alle.s mijn niee.sl
oprechten dank /

Mijn dank ook aan den lieer ]\'an IJzeren voor
zijne vele en (jewaardeerdc hulp bij het nemen der
proeven en aan dc Ileeren Noi\' cn ]\'an lihijn voor
hunne hulp bij het verschaffen der culturen cn het
vcrvaardi(/cn der microscopische pracparaten.

Ken woord aan U, mijne Vrienden, ter herinnering/
aan onze studentenjaren, aan het vele leerzame cn (joedc,
dat steeds in Uw yezelschap tc vinden was!

-ocr page 10-

- î:

/ ... - .

m.

■ m

■■m

t

h

■-\'■■i-S ...

■ V

w-îm^

-ocr page 11-

INHOUD.

HI.AIIZ.

Ini,i;ii>in<j kn OvEit/.icirr van iiio lntichatulnj. . . 5).
I. Resoi-ptie van klcnistoll\'en dooi- peritoncuni

(Ml pliiura............II.

II. InvlüiMl van het peritoneuin op bactt\'riën-
iioudendo vlocistoifen on meer bijzonder op

hacilhis nntliraci.s..........15.

,1. Kcsorptie van inicroürganisnuMi door het

l)critoneuin..........lö.

It. Invloed van het j)CMil()nenin van de

caviii op niicroörgani.sincn .... \'20.

(i. o|) verschillende batdi\'riön . . \'20.

h. op bacillus anlhracis .... \'J5.
6\'. Invloed van hot. poritononui van vor-

schillondo dieron op bacilhi.s anlhracis \'27.

III. Aanhangsel over do vorhonding dor ploniii

togonovor infcctio...........\'{.\'l.

IV. Verklaringen van do bacloricido werking in do

serouze holton............-10.

KKJKN ON\'DKHZOF.K.............r)\'{.

I. I\'eritonouin............57.

II. Plonni..............01.

III. Kort overzicht dor prooven.......101.

CurnscnE itK.scnouwiN(}..........10(>.

Co.NCLU.Slft.N...............111.

STI:I,LIN(5I:N...............117.

-ocr page 12-

■"■Mi
.-vl-vâ

i

-ocr page 13-

Inleiding en
Overzicht van de Litteratuur.

I)(\' littoralmir welke iieslaat aangaande het in zoovele
opzichten zoo (hiislero lioofd.stnk der pliysioiogie van de
groote seren/,(! holten is te uitgebreid, dan dat wij zouden
kunnen trachltui om binnen de grenzen van dit jiroef-
sehrift daarvan een volledig overzicht te leveren.

DU gehlt zoowel liet. zeer uiteenloopentl infectiemate-
riaal waarvan de ver.schillende onderzoekers zich bediend
hebben, als dc verscheidenheid van de pr»)efdieren waar-
mede zij hebben geë.xperinienteerd.

Wij zullen dus in de volgende b)a<lzij(len alleen dat-
gene uil de litteratuur vermelden, waarmede onze later
te l)esehrijv(^n eigen jiroeven direct vergeleken kunnen
worden. In de eerste plaats zullen dit die verhandelingen

-ocr page 14-

10

zijn, welke loopen over experimenten met anthraxbacteriën
en zullen verder, waar het ons om sommige beschouwin-
gen en verklaringen van feiten nuttig voorkomt, die
onderzoekingen vermeld worden, welke werden verricht
met ander infectiemateriaal of andere dieren dan de
cavia, welk laatste proefdier door ons is gekozen voor
onze eigen proeven.

De litteratuur betreffende de proeven omtrent het
peritoneum en die aangaande de pleura zal achtereen-
volgens voor elk orgaan afzonderlijk worden behandeld.

-ocr page 15-

RESOIU\'TIE VAN Kl.KUHSTOFFEN DOOK
PKinTüNEUiM MN IM.KUHA.

Iiaiig(\'n lijd liocft lielgoon iiumi waarnam l)ij inspuiting
van klcurstolTon in het cavuni peritonaoi en in de pleura-
liolte van verschillenchj dieren gegolden als leidraad
voor de verklaring van liet verschijnsel, dat de serosae
onder bepaalde omstandigheden bestand blijken tegen
vele oorzaken van welke men zoude verwachten, dat zij
peritonitis en pleuritis nuiesten veroorzaken.

Algemeen werd ten gevolge van deze beschouwingen
eene hoofdrol toegekend aan de resorjitie do(U\'de sereuze
vliezen bij den ondergang der microörganismen, welke
men als ziekteoorzaken had leeren kennen. Het is
evenwel duidelijk, dat de verschillende theorieën omtrent
de verdecliging van het dierlijk organisme tegen schade-
lijke microben en de verklaring daarvan noodznkcïlijk
verandering in deze zienswijzen moesten brengen en dat

-ocr page 16-

12

het ontoereikende van de oorspronkehjke opvattingen
al spoedig moest opvallen bij de nieuwere onderzoekin-
gen aangaande de levenswijze der pathogene micro-
organismen.

Mochten dan de oudere opvattingen over de zelfver-
dediging van de serosae voor nieuwere denkbeelden in
de ziekteleer moeten plaats maken, door velen wordt
de invloed der resorptie nog steeds als een zeer be-
langrijke factor beschouwd tegenover levende ziekte-
oorzaken, al wordt de vergelijking van de georganiseerde
ziektekiemen met kleurstofpartikels niet meer zonder
voorbehoud aanvaard.

Voor alle duidelijkheid willen wij hier echter toch in
het kort nog mededeelen wat door Starling en Tubby \')
in de laatste jaren omtrent de i-esorptieverschijnselen
in de sereuze holten is bekend genuiakt.

De residtaten van hiume proeven met inspuitingen
van kleurstoffen in susjiensie in vloeistoffen, wanui zoo-
danige, dat zij tot het besluit kwamen, dat de resorptie
in de sereuze holten alleen door de lymphvafen gc;-
schiedt, \'wanneer de osmoti.sche spanning van eenige
vloeistof in die holten gelijk is aan die van het
I)1o(h1 ;
zoodra evenwel de samenstelling anders is en de osmo-
tische spaiming verschilt, voegt zich hier ook eene ac.tieve
•werking van de bloedvaten bij.

Dat de resorptie door de bloedvaten veel sneller is
dan die door de lymphbanen, werd door genoemde onder-
zoekers bewezen door de waarncnning, dat bij re.sorptie

\') Starling und Tubby Journal of riiysiol. \'!M.

-ocr page 17-

13

uit (Ie serosae het serum veel sneller gekleurd kan zijn
dan de lyniphe in den Ductus thoracicus. Ook namen
zij waar, dat in sonnnige gevallen de urine der proef-
dieren reeds na 5 a 20 nn\'nuten, de lymphe eerst na
30 minuten gekleurd was.

De levende cel neemt binnen zekere grenzen deel aan
de actieve absorptie. Zoo eene zekere spanning over-
schreden wordt volgt de vloeistofstroom de normale
osmotische wetten.

Dybkow.sky onderscheidde reeds vroeger aspiratie in
de lymphbanen door de adendialingsbeweging en eene
wisselwerking van het bloed en de sereuze holten.

Muscatello i) heeft meer bijzondere studie gemaakt
van de rc.sorptievennogens van het peritoneum.

Evenals Von liecklinghaustni, wiens onderzoekingen
hij aanhaalt, vindt tleze schrijver, dat vooral het centrum
tendineum fijnkorrelige stollen opneemt, welke in het
eavum peritonaei gebracht zijn; later kunnen de kleur-
stofpartikels tot in den Ductus thoracicus en in het
bloed teruggevonden worden.

Ook de poortaderwortels zouden na opzuiging uit de
holte van het peritoneum stollen kunnen afvoeren.

Naast het diaphragma noemt Muscatello als resor-
beerende organen het omenlum, de ligannmta lala, het
ligamentum gastrohejiaticum en gastrosplenicum, de plica
Douglasii, het mesoreclum en bij uitzondering ook het
mesenterinm.

Onder normale omstandigheden ineenl hij eene zeer

I) Mu:(catollo Virdiows Arcli. CXVI \'Or..

-ocr page 18-

14

groote resorbeerende werking van de organen der groote
sereuze holten te kunnen aannemen, daar hij bij zijne
experimenten op honden en konijnen reeds na 5 ä 7
minuten de korrels van de ingespoten stoffen in de
retrosternale en mediastinale lymphklieren kon terug
vinden.

Tot dit Hoofdstuk zoude ook kunnen gerekend worden
hetgeen bekend is aangaande de resorptie van vloeistof
in de sereuze holten, maar, daar hetgeen van die studiën
voor ons onderwerp van belang is zeer nauw samenhangt
met de resorptie van de bacteriën, zullen wij er liever
in de volgende Hoofdstukken, waar het noodig zal blijken,
melding van maken.

-ocr page 19-

ir.

INVLOED VAN HET PERITONEUM OP
lUCTEHIËNHOUDENDE VLOEISTOFFEN EN
MEER RI.IZONDER OP HACILLUS ANTIIRACIS.

A. Rcsorplic mn microöt\'finnismen door het perUoncum.

Door vele sclirijvers, welke studiën liebbtMi gemaakt
over de verhouding van het peritoneinn tegenover micro-
organismen en over peritonitis, is vooral veel gewicht
gehecht aan do verschijnselen van resorptie.

Vooral een Italiaansch onderzoeker lianti \') heeft op
verschillende wijzen op
het belang van de resorptie in
het Peritoneum gewezen.

I3anti werkte met culturen van Jiacillus pyogenes aureus,
Haeillus tetragenus en den spiril van Prior-Finkler van
welke culturen 2 u 1 ec. bij konijnen in het cavum peritonaei
werd gespoten. De proefdieren werden na verschillend
tijdsverloop, van .1U) minuten tot 18 uur, gedood.

-ocr page 20-

16

Bij deze proeven bleek het, dat de bacteriën zelve
minder snel verdwijnen dan het vocht waarin zij gesus-
pendeerd zijn. De duur der resorptie en de vermindering
van de microörganismen zijn geheel afhankelijk van de
soort en ook van den aard van het proefdier.

Wat de snelheid van de resorptie aangaat, merkte
Banti op, dat bij zijn proefdieren soms reeds na 10 minuten
bacteriën in het bloed worden gevonden.

De banen waarlangs de bacteriën het peritoneum ver-
laten zijn volgens hem de lymphvaten, voornamelijk die
van het diaphragma; zoo vond hij, dat in coupes van het
diaphragnia van jonge konijnen, na de injecties vele bac-
teriën waren aan te toonen.

Om deze redenen en nog door andere waarnemingen,
welke later ter sprake zullen komen, besloot Banti, dat
het betrekkelijk groote weerstandsvermogen van het
•peritoneum gelegen is in zijne eigenschap van tc resor-
heeren en verder dat de vernietiging der bacteriën in de
lymphwegen moet plaats vinden.

Nog, meer dan Banti is Grawitz ingegaan op het
belang van de resorptie van vloeistoffen bij infectie van
het j)eritoneum; volgens hem hebben de l)acteriën eerst
dan gelegenheid om schadelijk te zijn, watnieer eene
vloeistof, geschikt voor hare ontwikkeling, binnen het
cavnni peritonaei stagneert.

Uit zijne proeven bleek het aan Grawitz, dat sniker ol\'
zoutsohities zeer snel worden opgeslorpt, slijmenge op-
lossingen worden veel hingzainer opgenomen. Dc bacteriën

-ocr page 21-

17

zelve worden volgens hem vooral door den bloedstroom
weggevoerd.

Zelfs langzame resorptie vond Grawitz nog afdoende
om het peritonenm van de konijnen, waarmede hij experi-
menteerde, tegen infectie te beschutten. Reinculturen
van Staphyloccus ])yogenes aureus konden bijvoorbeeld
geinjiceerd worden in een mengsel van eene 10 % keuken-
zoiitsolutie en salebdecoct, zonder peritonitis te ver-
oorzaken. Ten laatste bleek het, dat er zeer bijzondere
omstandigheden noodig zijn om de infectie tot stand to
doen komen, want de etterbacteriën behouden eerst dan
haar voedingsbodem, wanneer hel-peritonenm zeer ziek is.
Vrij sterk irriteerendo stollen zijn zonder invloed, alle(Mi
<loor etsende slojfen kon vold()endo schade foegebrachl
worden aan luit jierilonemn om de resorptie legen te gaan.

fJrawilz sluit zich dan ook geheel aan bij Wegner, die
het eer.st de nilsprnak deed, dat eenvoudige in.spniling
van baclcu iëncultm\'en niet vohhxMide is om eene c.xperinïen-
tc\'ele peritonitis fe verkriji;en en neem! ook diens verge-
lijkiuf? van het gezonde perilonenm met de epid(M-mis over.

Ook Pawlowsky \') is lot resultaten gekomen, welke
hiermede geheel overeenstemmen; hij vond, dat het.
perilonenm door inwerking van chemische slolTen eerst
zeer gevoelig wordt voor infeclie. Hij injectie van .sej)lischo
stolfen zag hij dikwijls binnen 21 mn- den dood volgen
door de intoxicatie tengevolge van re.sorplie; daarenboven
kwam dikwijls nog peritonitis purnlenta en pyaemie voor.

Vermelding verdient noj? het feit dat op zich zelf on-

-ocr page 22-

18

schadelijke hoeveelheden Staphylococcus aureus met agar
in het cavum peritonaei gebracht, in 24 uur doodelijke
peritonitis acuta fibrinosa haeniorrhagica purulenta geven.

Walthard \') kon zelfs aantoonen dat het aantal bac-
teriën, voldoende om peritonitis te veroorzaken van een
buikvlies, dat blootgestaan heeft aan de inwerking van de
lucht of van sublimaat of van beide, maar zeer gering is.
Daarentegen kan het intacte peritoneum zelfs een laparo-
tomie doorstaan al wordt het cavuni peritonaei geïnfecteerd;
indien de resoi\'ptie maar kan blijven opwegen tegen den
invloed van het infectieus agens gaat de besmetting
niet verder.

Geheel in overeenstemming met de reeds genoemde
schrijvers eindelijk is Orlow welke onderzoeker be-
vond, dat door de meest uiteenloopende stoffen als jood-
kalium, salicylzunr, ferrocyaankalium een peritonitisch
exsudaat kan worden teweeggebracht; ook toxinen hebben
de eigenschap van de resorptie te verhinderen. Door
uitdroging wordt de opslorpende werking van het peri-
teneum zeer verminderd.

Evenals Walthard vond Orlow dat eene mechanische
beleediging van het peritoneum weinig invloed heeft op
de functie; ook nadat hij bij een proefdier het peritoneum
parietale voor een groot deel losgepraepareerd had, zag
hij de resorptie nornnuil blijven.

Bij chronische ontsteking-sprocessen zag Orlow andere
verhoudingen optreden: sej)tisciie infectie van een door

-ocr page 23-

It)

zoodanige aandoeningen verdikt peritoneum is moeilijk
te verkrijgen, maar toch is daarbij de resorptie trager.

Door Waterhouse \') is aangetoond dat, behalve de
hoedanigheid van eene vloeistof, ook de hoeveelheid van
invloed is op de verhouding van het peritoneum tegenover
microörganismen met die vloeistof ingebracht. Groote
(pianta cultuur van Sta|)hylococcus aureus pyogenes,
Strep-
tococcen (^n andere microben zijn, met gedestilleerd water
ingespoten, onschadelijk voor het buikvlies van verschil-
lende dieren; groote injecties van blóed geven aan
dezelfde ziektekiemen, binnen het cavum peritonaei ge-
bracht, gelegenheid om voort te woekeren.

Van groot belang voor het vraagstuk der peritoneale
resorptie zijn nog de studiën van Noetzel -) over do
resorptie van microörganismen.

liij zijne proeven met injectie van culturen van ver-
schillende bacteriën als Bacterium coli, Ji. Friedländer,
Ii. pyocyaneus, B. anthracis, Proteus vulgaris en Strep-
tococcen in het cnvum peritonaei van konijnen, bevond
Noetzel dat door deze dieren daar grootere hoeveellieden
bacteriën werden verdragen dan op andere plaatsen.

Van groot gewicht oordeelt Noetzel den invloed der
peristaltiek: wordt deze toch verminderd door toediening
van opium, zoo neemt ook het weerstandsvermogen tegen
de infectit; af; de bacteriën worden niet meer gelijkmatig
over het peritoneum vers|)reid en eene aigemeene infectie
kan volgen.

-ocr page 24-

•20

^Vij zullen gelegenheid hebben om elders uitvoeriger
op de experimenten van Noetzel terug te komen; het
zij hier nog slechts vermeld, dat juist deze waarneming
omtrent de peristaltiek hem minder waarde doet hechten
aan de resorptieverschijnselen, daar onderbinding van
den Ductus thoracicus zonder invloed bleek.

B. Invloed van hel peritoneum van dc C(( via op micro-
organismen.

Over de verliouding van het buikvlies van de cavia
ten opzichte van microben is met zeer niteenloopend
resultaat door verschillende onderzoekers geëxperimen-
teerd. Dit geldt niet alleen voor proeven met ongelijk-
soortige niicroörganismen, maar ook bestaat hij vele
.schrijvers versciiil van nieening omtrent de werking van
dezelfde bacteriën.

Wij willen hier enkele waarnemingen inededeelen
omtrent den invloed van het peritoneum van de wvvia
op microben in liet algemeen, om daarna te vermelden
wat in de litteratuur bekend is omtrent de verhouding
van Bacillus anthracis in het cavum peritonaei van de cavia.

a. Invloed van hel })nriloncum van <lc c<ivia o/> vcv-
schillcnde bacteriën.

Ongetwijfeld zijn dc meest l)(?kendo ex|)erim(Miten
omtrent de verhouding van bacteriën in het cavuiii peri-
tonaei van de cavia wel de proeven van l\'fciiller cn o\'ok
die van Motchnikotf nuït injecties van (•holeraspirillen.

-ocr page 25-

21

Hoewel eveneens door proeven v;ui latere onderzoekers,
ook niet ander infectieniateriaal, de hoofdzaak van
Pfeiffers waarnemingen bevestigd werd, is over de ver-
klaring der verschijnselen, die door hem het eerst zijn
beschreven, veel strijd ontstaan; de verschillende theo-
rieën dienaangaande ontwikkeld, znllen in een volgend
Hoofdstuk worden behandeld.

Pfeiffers waarneming i) bestond hierin, dat hij bij
injectie van een mengsel van eene cultuur van cholera-
spirillen en een tegen cholera innnuniseerend serum, of
wel bij injectie van choleraspirillen in het cavum peri-
tonaei van geïmmuniseeide cavia.s, na eenigen lijd de
injectievloeistof weder aspireerende, de
Spirillen hierin
sterk veranderd vond. Hij microsco|)isch onderzoek toch
bleken do
Spirillen tot bolvormige lichnanii>jes te zijn uit-
eengevallen, terwijl zij de eigen beweging hadden ver-
loren. In dezen toestand gekomen gaan de Spirillen
spoedig geheel fe gronde en verdwijnen uit het cavmn
p(M\'ifona(!i.

Dit verschijnsel is bek<Mid onder den naam pheuo-
meen van Pfeiffer.

Däubler -) ))eschrijfl lux^ cavias liuitengewoon groole
hoeveelheden cidtunr van choleraspirillen, vernuMigd nu;t
aseplis<;he pus uit het organisme van den hond verkregen,
bij injectie in het cavum jieritonaei kunmm verdragen.

Door C\'ahnette •\'\') is daarentegen in zijne .sUulie over

1) Pfciirer. ZeitHclir. f. Ilyj,\'- "H9 - \'J\'2 •\'.)!■. en ITeilVcr en WasNcrinun
ibid. \'S):5.

2) l)ilnbl(!r. Centr. Hlatt f. Hiict. TarnH. «.)\'.).
Cabnette. Arch. de Mi\'d. Navulo.

-ocr page 26-

322

eene chemische immuniseering tegen Aziatische (Indo-
Chineesche) cholera er op gewezen, dat de culturen van
choleraspirillen een zeer onzeker infectiemateriaal zijn.

De cultuur waarvan Calmette uitging, had doodelijke
werking bij injectie van 1 cc. in het cavum peritonaei.
De dieren stierven onder verschijnselen van hypothermie,
kramp en anurie. Bij de sectie werd pertonitisch exsu-
daat gevonden en sterke hyperaemie van de nieren.

Door passages volgens Haffkine bleek, dat de toxiciteit
der cultuur slechts voor de cavia stijgt; na elf passages
is het virus drie maal sterker geworden. Injecties bij
andere dieren verricht, bleken óf onschadelijk, zooals bij
den aap, die nog eene intraperitoneale injectie weerstond
van 16 cc., jonge varkens, ratten en mu.skusratten, öf
verzwakt, zoo.als voor de muis. Om konijnen te dooden
was eene injectie in het cavum peritonaei noodig van
O cc., voor duiven 1 cc.

Sterk geventileerde bouillonculturen werden zelfs na
overzetten op agar voor cavias onschadelijk, maar in
vacuo 4n eiwitimudenden bouillon overgebracht, kregen
zij na eenigen tijd de volle virulentie terug.

Kene injectie in het cjivum peritonaei van 8 cc. van
eene cultuur van choleraspirillen, welke cultuur gedurende
drie weken van te voren geventileerd wns, kon de cavias
immuun maken tegen de injectie van 1 cc. toxische cul-
tuur. Meerdere injecties waren echter doodelijk.

Hij subcutane injectie stierven de aldus behandelde
cavias even snel als de contróledieren.

*

Merkwaardig is hetgeen Calmette opmerkt omtrent de
intraperitorteale injecties bij cavius, namelijk dat deze kleine

-ocr page 27-

323

dieren niet bestand zijn tegen herbaalde ineelianische
laesie van het peritoneum en dat zelfs het meermalen
insteken van eene injectienaald gevaarlijk is en de proeven
licht onzuiver maakt.

Dat de invloed van verschillende choleraculturen zeer
uiteenloopt, toont nog eene mededeeling van MetchnikoiF \')
omtrent de culturen bij eene cholera-epidemie te Parijs
gemaakt in 1884, Hiervan werden toch groote hoeveelheid
door cavias in het cavum peritonaei verdragen.

Hoewel hij zegt het eigenlijke phenomeen van Pfeilfer
maar zelden te heltben waargenomen, beschrijft Wasser-
man eene dergelijke verandering van Bacillus pyocyaneus
in hct cavum peritonaei van de cavia. Zoo eene cultuur
van Jiacillus pyocyaneus in het cavum peritonaei gespoten
wordt, zwellen de bacteriën op als was; na zes uur zijn
somtijds reetls geene culturen meer uit het vocht in het
cnvum peritonaei te kweeken, In andere gevallen zijn nog
culturen te verkrijgen, maar deze hebben geen pigment.
Merkwaardig zijn de onderzoekingen van Vincent ■\')
over gemengde infectie van hct cavum peritonaei van de
cnvia met typhusbacillen en streptococc.en. Deze schrijver
vond zijne jiroefdieren immmm tegen de injectie met
strejilococcen en het bleek hem, dat eene vrij groote
hoeveelheid typhuscultmu\' noodig was om eene cavia
door intraperitonale injectie te dooden; 2 cc. versclie ml-
tmu\' was de geringste hoevecllieiti. Meng.sels van culturen

1) MetchnikolT Ann. tie rbist. l\'iwtour \'8.\'}.
-) Wosscrnuvn Zoitscln-. f. Hyp. \'00.
•\') V^iiicont Ann. dc l\'InHt. I\'anteur \'9:5.

-ocr page 28-

24

van beide microörganismen waren van veel meer invloed
en doodden de cavias snel. Een mengsel van 2 cc. tyi)hus-
cultuur en 1 cc. streptococcencultunr doodde eene cavia
in 37 uur; het dier vertoonde een belangrijk meteorisme.
Bij de sectie bleek adhaesieve peritonitis te bestaan, in
het cavum peritonaei was veel vloeibaar exsudaat met
talrijke Streptococcen.

Omtrent de injectieproeven met zuivere culturen merkt
Vincent nog op, na de uiteenloopende meeningen van
meerdere onderzoekers te hebben aangehaald, hoe weinig
betrouwbaar de meeste bacterieele injecties zijn. Vele
schrijvers zien in den dood tengevolge van insi)uiting
van typhuscultuur in het cavum peritonaei slechts eene
intoxicatie, Chantemesse en Widal vonden daarentegen
wel vermeerdering der typhusbacillen. Na Vincent is nog
door Dn Cazal cn Catrin \') met Bacillus tyjihi geëxperi-
menteerd, welke schrijvers vermelden, dat de cavia zeer
goed de injectie met typhuscnltinn- in het cavum perito-
naei verdraagt en maar korten lijd ziek is.

Door. Du Cazal en Catrin is verder nog aangetoond,
dat ook staphylococcen in het cavum peritonaei van de
cuvia te gronde gaan.

Vermelding verdient, ook, <lat dez(!lf(l«ï on<lerz()ektMS
bouilloncnlturen van tuberculeuze sputa in h(!t caviun
peritonaei van cavias hebben gespoten (;n later bjj op-
offering van de dieren het peritoneum gehet^l normaal
vonden.

Eene bevestiging van hetgeen in oen vorig Hoofdstuk

\') Du CazifI & Catrin Ann. de l\'limt. I\'a«tcur \'9.5.

-ocr page 29-

25

is vermeld omtrent den nadeeligen invloed van bijkomende
omstandigheden bij peritoneale infectie, geeft eindelijk
het onderzoek van De Klecki bij cavias verricht. Naar
hetgeen hem nit zijne proeven bleek, kunnen cavias
injecties van 2 tot 4 cc. bouilloncnltuur van colibacillen
in het cavum peritonaei doorstaan en neemt de cultuur
in deze lichaamsholte in virulentie af.

Geheel anders vond hij de verhouding bij eene kunst-
matige perforatie-peritonitis of bij kunstmatige afsluiting
van een gedeelte van de darmen.

De colibacillen, welke bij dergelijke pnieven uit het
cavmn peritonaei verkregen werden, waren buitengewoon
virulent.

Hehalve colibacillen vond De Klecki bij zijne experi-
menten nog enkele andere microben, welke pathogent!
eigenschappen voor cavias bezaten, onder anderen ook
Hacillus largu.s, die cavias bij intrajieritoneale injectie
(l()odd(! door fibropiuMilenli! of haeniorrhagische peritonitis.

Daar dc.ze schrijver ook aseptisch«! peritonit is bij cavias
kon verwekk(>n door toxinen, schrijft hij hieraan ook veel
invloed toe en stelt de mogelijkheid op den voorj^nnul,
dat de bacteriëninvnsie «;ene secundair«; is bij (hï i)erforati(ï-
|terilonitis; in allen m^valle is d<\'/.(! afhankelijk van den
geluM\'len darminhoud.

b. Invloed lum liH inrHoiicinn van dn ca via o]> liacilliis
(uillirdviü,

In aan.sluiting aan de waarnemingen omtrent d«« ver-

\') Do Klecki Ann. dc l\'lnNt. riwioni- \'»f).

-ocr page 30-

26

houding van het buikvlies van de cavia ten opzichte van
verschillende infectiën, kunnen wij hier nog enkele waar-
nemingen laten volgen, wat betreft de miltvuurbacteriën,
hoewel hetgeen van dergelijke proeven in de litteratuur
gevonden wordt niet zeer uitgebreid is.

In de eerste plaats Avillen Avij melding maken van de
mededeelingen van Sclavo, i) volgens welke de inspuiting
van anthraxcultuur in het (uivum peritonaei van de cavia
doodelijk zou werken, terwijl met een innnuniseerend
serum en het „Premier Vaccin\'\' van Pasteur actieve cn
passieve immuniteit tegen deze soort van infectie te ver-
krijgen is.

Volgens waarneming van Klein -) zijn cavias bestand
tegen injecties van anthrax-bouilloncultuur in het cavum
peritonaei, zoo zij vooraf geïmnnmiseerd worden door
intraperitoneale injectie van verhitte agarculturen. Deze
immuniseering van het peritoneum beschutte dc dieren niet
tegen inspuiting van anthraxcultuur onder de huid; eene
dergelijke immuniseering kon Klein wel bereiken voor de
microbe van de „Grouse discase".

Ecne dergelijke mededeeling is door Sobernheim
gedaan, welke onderzoeker vond, dat de invloed van het
peritoneum van dc cavia ecne zoodanige is, dat miltvuur-
bacteriën, welke met normaal schapensernm of met inilt-
vuurscrum werden ingebracht, na drie uren sterk waren
veranderd en in aantal afgenomen.

1) Sclavo Centrb. f. Bact. u. Par. \'99,

Klein nanni^jartenfl Jahresber. XI "95.
•■\') Sobernhéim ZiiÜHcb. f. Hyg. XXXI.

-ocr page 31-

Volgens Metchnikoff i) werd na den dood door injectie
van miltvuurcultuur in het cavum peritonaei bij cavia
veel exsudaat in het cavum peritonaei en in de jileuraliolten
gevonden. De hoeveelheid bedroeg gemiddeld 10 tot 15 c.c.

C. Invloed van het pcriiouruni van verschillende dieren

0]) bacillus aiühracis.

Om te beginnen willen wij twee studiën vermelden,
handelende over proeven met bacillus anthracis bij lagere
dieren; zij hebben vooral belang voor de verklaringen,
welke men van de waargenomen feiten heeft gegeven
cn zullen in het Hoofdstuk, dat daar meer bijzonder over
handelt, nogmaals ter sprake komen. Het eerste stuk, door
Sabrazès en Colonibot, -) behandelt de werking van de milt-
vuurbacteriën in het cavum peritonaei vnn hijipocamiius.

Hct zeepaardje is betrekkelijk refractair voor do anhtrax-
infectie. Door 0,25 cc. bouilloncultunr wordt het in acht
<lagen gedood bij subcutane infectie en in zes dagen bij
inspuiting in het cavum peritonaei. ^Verd de tinnperatum-
van het water waarin de dieren zich bevonden verhoogd,
dan stierven zij binnen zeer korten tijd.

Nsi zeven dagen namen Sabrazès en Colombot waar,
dat in het vocht, dat zij uit het cavum jieritonaei van de

1)roefdieren verkregen, ketens van vrij sterk veranderde bac-
teriën voorkwamen; ook zagen zij afzonderlijke bacteriën.
De veranderingen bestonden liierin, dat do bacteriën voor

1) MetchnikoiV Som. Módiciilo \'5)2,

Sal»ni7.(\'h »t (\'oloiiil)ot Ann. do TIuhI. I\'anlour \'!)t.

-ocr page 32-

een deel slecht Avaren te kleuren en een korrelig aanzien
hadden, .gefractureerd" waren. Werd de vloeistof uit het
cavum peritonaei der zeepaardjes na eenigen tijd ver-
wijderd en in vitro in de broedstoof gebracht zoo volgde
eene levendige vermeerdering der bacteriën, welke zeer
virulent bleken.

*

Na passage door het cavum peritonaei van hip})o-
cjimpus is de virulentie der inge.spoten cultuur zoozeer
toegenomen, dat 0,25 cc. daarvan voldoende is om een
konijn in 2() uur te dooden. Wanneer de zeepaardjes in
water van verhoogde tem])eratuur gei)laatst werden ver-
meerderde de virulentie zoozeer, dat de exitus lethalis
reeds na 20 uur volgde.

Eene agarcultuur, gemaakt uit het peritoneaalvoclit
van een hippocampus, gestorven aan peracnten anthrax,
binnen een tijdsverloop van één dag, doodde een konijn
in .-{O uur.

Katten werden in 20 a 21 uur gedood door culturen
aangelegd uit het peritoneaalvocht of liet liartcibloed; de
laatste «werkten sneller.

De tweede verhandeling omtrent de verhouding van
den Bacillus anlhratns bij injectie in het cavum |ierito-
na(!i van vi.sschen is van Mesnil. \') I)ez(! onderzoeker
vond, dat inspuitingen van anthraxcnltutu- op agar, ver-
(hnul in voedingsbouillon, door baarzen en voorns y,e(;r
goeti verdragen worden.

De proeven van Mesnil werden zoo genomen, dat
0.2— 0.4 cc. van zijne infectievloeistof oj) 2 ä .\'J cM.

\') Mesnil. Ann. de rinst. I\'ii:itenr \'95.

-ocr page 33-

29

afstand van den anus in het cavum peritonaei der visschen
werd gespoten.

Het water waarin de proefdieren zich bevonden werd
<ip eene temperatuur van 23° C. gehouden.

Tot zelfs na acht dagen kon iNIesnil nog anthrax-
cult^m-en verkrijgen uit het c^avum jieritonaei van zijne
proefdieren.

De verhoogde virulentie, welke Sabrazès en Colombot
vinden bij passage door het cavum i)eritonaei van hippo-
campus, nam Mesnil bij zijnc proeven niet waar; wel
bevond hij, dat in het peritoneaalvocht, na de injectie
van anthraxcnltm-en weder uil de proefdieren verkregen
en in vitro in de broedstoof gebracht, weder bacteriën-
proliferatie ontstaat.

Latere onderzoekers hebben der{j;elijke proeven als de
g(MU)enule schrijvers, met warmbloedige dieren genomen.

Sawtchenko -) heeft waargenomen, dat ratten innnmm
zijn tegen intraperitoneah; injectie van het „Premier
Vaccin" van Pasteur.

Het bleek bij dez(! proeven, <lal. hmmIs na eeji half uur
een groot gedeelte van d(! ingespoten bacteriën in het
ciivum peritonaei van <le rat gedood was. Als infecti«;-
vloeistof dicn<le eene emulsie van i/^ cultuur van het
„Premi(!r Vaccin" op agar, van 21 uur oud.

Kene andere verhouding bestniit ten opzichte van
anthraxbacteriën van volle virulentie, waartegen hel
peritonenuï van de rat niet bestand bleek te zijn.

Sawt<\'h(>nko zag hier toch w(!liswaar, «lat één a twee

-) SiiwlcliPnko. Ann. «le TIiiNt. IVslciir \'97.

-ocr page 34-

30

uur na de injectie in het cavum peritonaei de antlu-ax-
l)acteriën in zooverre veranderd waren, dat zij zich slecht
met methyleenblauw kleurden en korrelig van aanzien
waren, maar na zes h zeven uur ontstond eene nieuwe
bacteriënvorming en gingen de ratten te gronde.

Omtrent de anthraxinfectie langs experimenteelen
weg, van het peritoneum van konijnen bestaan weder
zeer tegenstrijdige waarnemingen.

Metchnikoff \') kon, in tegenstelling met zijne experi-
menten op cavias, zelden exsudaten in de pleuraholte
en het cavum peritonaei van konijnen verkrijgen door
intraperitoneale inspuiting van anthraxbacteriën.

Sobernheim heeft daarentegen bij zijne proeven met
inspuitingen bij konijnen van hoeveelheden van 20 cc.
bouillon met anthraxcultuur wel eene aanvankelijke ver-
mindering gezien van de miltvuurbacteriën in het cavuni
peritonaei, maar na langer tijd trad weder vermeerdering
der bacteriën op. Na 28 a 50 uur vond hij ecne kleine
hoeveelheid peritonitisch exsudaat, dat vele bacteriën
bevatte.

Ook deelt Sobernheim mede, dat dc konijnen stierven
na dezc behandeling.

Volgens Marchoux ontwikkelen dc anthraxbacteriën
zich steeds in het cavum peritonaei .van het konijn,
tenzij men de |)rocfdicren eene vrij volledige immunisalie
doet ondergaan.

>) .Metchnikoff. Sein. Médicale "92.
-) Sobernheim. Zeitsch. f. Hyg. X.KXI.
•\') Marchoux. Ann. de l\'hist. Pasteur \'O.j.

-ocr page 35-

81

^lerkwaardig zijn ook de proeven van Tcliistovitcli i)
omtrent anthraxinfectie van het peritonenm vanuit de
darmen.

Tcliistovitcli kon aantoonen, dat door anthraxbacteriën,
welke in het intestinum zijn doorgedrongen, jieritonitis
kan ontstaan, zoo slechts de serosa beschadigd is.

Een dag voor de infectie werd het cavum peritonaei
van het proefdier aseptisch geopend en een deel van
de serosa niet de pincet van de darmoppervlakte afge-
nomen, of er werd een steriele tamjion in het cavum
peritonaei gebracht, of wel werden enkele darmlissen
met eene oplossing van nitras argenti bestreken.

Den volgenden dag werd do anthraxcultuur in de maag
gebracht na neutralisatie van het maagsap met eene5
«/o
oplossing van carbonas sodae; nog een dag later werd het
proefdier opgeofferd en was bij de sectie peritonitis te
constateeren en bacillus anthracis in het cavum peri-
tonaei aan te toonen.

Hij de jiroeven met de tampon behoefde deze slechts
in sterielen bouillon te worden gebracht om eene cultuur
van bacillus anthracis te verkrijgen.

Van meer belang nog dan de mededeelingen van beide
laatüte schrijvers, zijn do onderzoekingen van Noetzel 2)
aangaande het weerstandsvermogen van het peritonenm
van hct konijn tegen anthraxbacterit\'n. Hij zijne eerste
experimenten, waarvan wij reeds melding maakten in het
Hoofdstuk over do resorptieverschijnselen, vond Noetzel

1) TcliiHtovitoh. Mi\'d. .Scientif. \'97.

") Noützel I). Mod. WochciiHrlir. "98 oii Arch. f. Klin. Chirurgie \'99.

-ocr page 36-

32

dat van eene anthraxcultuur, van welke öO kiemen bij
injectie onder de huid een konijn konden dooden, 1000
kiemen nog zonder schadelijken invloed waren, zoo zij in
het cavum peritonaei werden gebracht.

Bij eene latere reeks van experimenten bleek het, dat
het peritoneum van het konijn nog veel grooter aantal
kiemen kan verdragen en dat de proefdieren zelfs bij
injectie van 2000 kiemen gezond bleven.

De techniek van dergelijke [iroeven gaat met groote
moeilijkheden gepaard, vooral was de infectie van het
.steekkanaal moeilijk tc vermijden, zoowel om het gevaar,
dat een gedeelte van de ingespoten infectievloeistof
weder van uit het cavum peritonaei in dit kanaal werd
geperst na het terugtrekken van de naald, als om de
mogelijkheid, dat in de naald zelve eene druppel van de
vloeistof achterbleef, welke bij het terugtrekken de huid
kon infecteenni. Noetzel wist deze bezwaren me(!stal te
voorkomen door de injectienaald in zeer schuine richting
in te steken en de naald na de injectie, vóór het in\'t-
trekken, door te spoelen met sterielen bouillon. Verden-
werd eene niet te groote hoeveelheid bouillon gebruikt
om de infectiestof in te brcMigen, namelijk 1/4 cc.

Wat de mogelijkheid van het veikrijgen van immimiteit
betreft na het doorstaan van de intraperit^üneale inspuiting,
deelt Noetzel mede, dat konijnen, die vier of vijf weken
na het experiment nog geheel gezond waren, bij subcutane
infectie in vijf a zeven dagen JUin typisch millvnnr te
gronde gingen.

-ocr page 37-

III.

AANHANGSEL OVER DE VERHOUDING DER
PLEURA TEGENOVER INFECTIE.

Is ovci\' (lo experinicnteolc peritonitis en dc verhoudingen
van verschillende inicroorganisnien tegenover het Peri-
toneum van vele proefdieren eene vrij uitgebreide lilte-
nitum- ontstaan, omtrent de plenra hebben wij slechts
weinige gegevens kunnen verzamelen.

Zooveel is echter wel bekend, dat eene groote over-
eenkomst schijnt te bestaan tusschen |)leuni en Perito-
neum, hetgeen alreeds uit den oorsprong van de beide
groote sereuze vliezen valt op te maken en nog waar-
seliijnlijker wonll, wanneer men in aanmerking neemt
welk eene ruime comnnmiaitic tusschen do beide groote
lichaamsholten bestaat.

Uit den aard <ler zaak is een zelfstandig ziek zijn van
de plenra minder dikwijls waargenomen en zijn de meeste
gevallen van aandoeningen van <le jileura ontstaan door

-ocr page 38-

34

secundaire infectie van uit \'de longen of het cavuni peri-
tonaei of andere naburige organen.

Aan den anderen kant is de pleuraholte ook minder
toegankelijk voor het experiment en moet men zich niet
verwonderen, dat de meeste onderzoekers de voorkeur
gaven aan het peritoneum, dat voor infectieproeven
gemakkelijker te bereiken is en welks holte bij de meeste
laboratoriumproefdieren ook meer ruimte aanbiedt.

Van de weinige bekende experimenten zijn dan ook
meerdere op honden genomen.

Tchistovit(rh \') vond dat de pleura van honden geen
weerstand kan bieden aan eene injectie met virulente
pneumococcencultuur.

Volgens Ganialeia -) sterven honden spoedig na in-
jectie in de pleuraholte van cultuur van Vibrio Metchnikovi.

Thomassen experimenteerde met eene microbe, door
hem ontdekt bij eene epidemie van septicaemie bij kalveren
in <le omstreken van Utrecht; bij injectie in dc; pleura
bleken honden geheel ongevoelig voor culturen van dit
niicro(H\'ganisme.

Vincent \'\') deed bij zijne studiën over geniengd(ï in-
fectie met Hacillus tyj)hi en slrej)tococcen ook injecties
in de pleuraholte van cavias.
E(mi mengsel van de cul-
turen van beide microben doodde de jiroefdieren daarbij
altijd, terwijl gelijke hoeveelheden van de zuiverci cnltm-en
weinig of geen ziekteverschijnselen gaven.

>) TchiHtovitcli. Mcil. Scieiitif. \'94.

-) Oainiileiii. Ann. de l\'IiiHt. I\'astciir \'89.

Thoina«Hen. Ann. do l\'InHt. riwlour \'97.

••) Vincenf. Ann. de IMnst. 1\'aHtenr \'U:{,

-ocr page 39-

35

Bij dieren, welke na injectie met één van beide soorten
werden opgeofferd, vond Vincent geene jileiiritis of pneu-
monie, hoogstens geringe vascul.nrisatie.

De Klecki i) vermeldt, dat een steriel pleuritisch ex-
sudaat bij cavias opgewekt door subcutane injectie van
diphterietoxinen, een slechte voedingsbodem is voor
colibacillen.

Halm heeft beschreven, dat in een steriel exsudaat
uit de i)leuraholte van het konijn bacillus typhi en
staphylococcen spoedig te gronde gaan.

1) Dc Kiccki. Aim. «Ic IMnst. 1\'aHteiir \'Ori.
\') Halm. Herl. Kh\'ii. WodieiiHclir. \'DG.

-ocr page 40-

IV.

VERKLARINGEN VAN DE BACÏERICIDE WERKING
IN DE SEREUZE HOLTEN.

Verschillende theorieën zijn opgesteld niet het doel
om eene verklaring te geven van het feit, dat in zeer
vele gevallen de sereuze vliezen weerstand kunnen bieden,
hetzij geheel of .slechts cen tijd lang en maar tot zekere
hoogte; aan infectieoorzaken. Al naar de heerscliende
richtingen in de pathologie, hebben daarbij beurtelings
mechanische en chemische begin.selcn op den voorgrond
gestaan.

De tlieorieën, welke eene hoofdrol tlxnleelen aan de
resorptieverschijnselen, bevatten eigenlijk reeds eene
verklaring in zich: de microOrganisnien, welke in de
sereuze holten zijn g(;komen, worden door de resorptie
daar aan.stonds uit verwijderd, zoodat zij voor het sereuze;
vlies onschadelijk zijn geworden en elders te gronde gaan.

Voor vélen komt hierbij nog de opvatting, dat eerst

-ocr page 41-

37

voor de bacteriën de gunstige omstandigheden om zich
te ontwikkelen verloren gaan door de resorptie van de
vloeistof, waarmede zij binnen de sereuze holten komen;
van groot belang voor deze opvatting zijn de reeds be-
schreven waarnemingen van Banti.

Als vanzelf is in aansluiting met deze laatste beschou-
wingen onderzocht, in hoeverre de microben in loco te
gronde gaan, of wel eei\'st vernietigd worden nadat zij
zijn geresorbeerd en in andere organen gekomen.

Volgens Noetzel i) is de theorie, dat uitsluitend de
resorptie de sereuze holten beschermt tegen infectie, ten
eenenmale ontoereikend, daar volgens zijne waarneming
ook microben, welke niet geresorbeenl werden, in het
cavum peritonaei te gronde gingen, heigeen hij aldus
uitdrukt: „Die in gröberen Schmutzpartikel eingehüllten
Keime können natürlich nicht resorbirt werden."

Hoewel Noetzel het belang van de resorptie niet ge-
heel ontkent, oordeelt hij toch dat hare waarde verre
overschat is. In een vorig Hoofdstuk is reeds mede-
gedeeld, hoe hij bij zijne waarnemingen omtrent den in-
vloed der peristaltiek tot hot denkbeeld gekomen is, dat.
de bacteriën veeleer in do sereuze holte zelve te gronde
gaan, daar onderbinding vam den Ductus thoracicus geen
sclijulelijke gevolgen had bij dieren, welke eene intraperi-
toneale insjiniting van microörganismen ondergingen.
Door vergelijkende proeven met intraveneuze injecties
evenwel kon Noetzel wtil besluiten, dat ook het bloed
zekere bactericide kracht heeft, maar deze is niet zoo

1) Noetzel. Arch. f. Klin. Chir. \'9\'.).

-ocr page 42-

38

groot, dat zij eene verklaring van liet verdwijnen van
schadelijke microörganismen uit de sereuze holte, uit-
sluitend door resorptie, zou kunnen verklaren.

„Die schützende Wirkung der Bacterienresorption
sowohl von Wunden als vom Peritoneum aus ist in den
meisten bisher vorliegenden Arbeiten überschätzt worden ;
der Hauptkampf des Thierkörpers gegen die Infections-
erreger, welcher mit dem Sieg eines Theiles enden niuss,
spielt sich ohne Zweifel am Orte der Infection selbst ab."

Van de theorieën, welke uitgaan v.an liet denkbeeld, dat
de bacteriën in de sereuze holten zelve vernietigd worden,
.staan de twee voornaamste zeer scherp tegenover elkaar,
al zijn meermalen pogingen gedaan om deze, de humorale
theorie en de phagocytentheorie van I\\Ietchnik()n\', in over-
stemming te brengen.

Hoewel de strijd van de school van Metchnikolf, tegen
de opvattingen van Pfeiffer en vele andere, vooral Duitsche,
onderzoekers met hem, niet in hoofdzaak loopt over de
bactericide werking in de sereuze holten, lUMiien th;
studiën en waarnemingen omtrent het weerstandsver-
mogen van de groote sereuze vliezen toch eene zeei-
l)elangrijke plaats in in de theorieën over de zelfver-
dediging van het dierlijk organisme tegdn de pathog(!ne
microben.

De aanleiding tot den strijd tusschen Metclmikolf (üi
Pfeiffer is de verklaring geweest, welke deze laatste
.schrijver heeft gegeven van de door hem waargenomen
feiten bij injectie van een mengsel van eene cultuur van
choleraspii^llen en een immuni.seerend serum. Voordat

-ocr page 43-

39

(Ie Spirillen, welke hij in het cavum peritonaei van cavias
bracht, de later naar hem genoemde verschijnselen ver-
toonen, nam Pfeiffer waar i), dat de in het cavum peritonaei
aanwezige leucocyten in stede van krachtig phagocytisch
te werken, geheel verdwijnen, terwijl de vloeistof, welke
in de sereuze holte is, helder achter blijft. Nadat de ver-
andering der Spirillen had plaats gehad, zag Pfeiffer weder
eene groote vermeerdering van leucocyten.

Deze verschijnselen zijn bekend als hypo- en hyper-
leucocytose. Met het optreden van de liyperleucocytose
ging een verdwijnen van de bacteriënresten samen.

I^feiffer meende na deze waarnemingen te mogen be-
sluiten, dat de microfirganismen in het (;avmn peritonaei
van de cavia werden gedood door een product van de
serosa zelve, onder invloed van het innnuniseerend sennn,
daar ook actief geïnununiseerde cavias bleken weerstand
te bieden aan eene injectie van een choleracultuur in luit
cavum peritonaei.

Anden; Ix\'wijsgronden heeft PfeilVcu\' nog aangevoerd
door proeven, welke gedeeltelijk in vitro genomen
werden.

PleilTer nam tot nader bevestiging van zijn(! Ihciorit;
tweeërlei experimenten: Ten eerste werden choleraspirillen
in den hangenden droppel waargenonum, wanneer zij ge-
bracht werden in cholernserum, djit e(!rst was ingespoten
in hel cavum peritonaei van eene cavia en daarna
W(Mler
uit de holte verwijderd door aspiratie; in de tweede plaats

\') PfeillVr Zoifschr. f. Ilyg. \'SO-\'02-•\'.).\'). rfoiirer .t WuHserinnii
Zcitwrhr. f. llyg.

-ocr page 44-

40

werden de choleraspirillen in bouillongebraclit, die eveneens
gedurende eenigen tijd in het cavum peritonaei van eene
cavias geweest en daarna vermengd was met het cholera-
serum. In het eerste geval werden de
Spirillen zeer spoedig
sphaerisch, bij de tweede wijze van behandeling nam
Pfeiffer geene veranderingen van de Spirillen waar.

Volgens Pfeiffer is eene opname in cellen voor de
microörganismen veeleer eene gunstige omstandigheid,
daar zij binnen de phagocyten veilig zijn voor de inwerking
van bactericide vochten.

Tegen deze zienswijze heeft Metchnikoff zijne phagocyten-
theorie in talrijke geschriften verdedigd en door een groot
aantal experimenten trachten te bevestigen.

Terwijl de actieve phagocytose toch steeds hoofdzaak
bleef voor Metchnikoff, heeft hij voor de verschijnselen
van bactericide werking buiten de cellen, den invloed der
leucocyten toch ook willen doorvoeren, naar aanleiding
van een verschijnsel, door hem waargenomen, dat tot
eene zeer eenvoudige verklaring der hy])oleucocytoso cn
hare beteekejiis zoude leiden.

Naar Metchnikoff \') is in het cavum jieritonaei steeds
eene meer of minder groote hoeveelheid vloeistof aan-
wezig, waarin zich van allerlei soort leucdcyten bevinden.
Na inspuiting van een dergelijk mengsel als Pfeiffer bij
zijne i)rocven gebruikte, zag hij dit aantal leucocyton wel
verminderen, maar volgens zijne beschrijving ge.schiedde
dit op eene zeer bijzondere wijze: na 1 a 5 minuten zag

1) Metchnik\'off Ann. de Tlnct. PnKteur \'O.""».

-ocr page 45-

41

hij de leiicocyteii sterk veranderd en zonder eigen beweging;
in eene volgende periode waren zij niet meer afzonderlijk
waarneembaar maar als agglomeraten, welke zicli voor-
deden als macroscopische korrels; spoedig daarna werden
deze in de vloeistof opgelost.

Terwijl Pfeiffer dit verschijnsel, de phagolyse, slechts
als eene gunstige omstandigheid beschouwde voor
het inwerken van de bactericide vochten, verklaarde
Metchnikoff het voor hoofdzaak bij den ondergang der
microben buiten de cellen, hetgeen hij alleidde uit het
feit, dat eene injectie van sterielen bouillon reeds de
phagolyse in het cavum peritonaei kan te weeg brengen,
gecombineerd met eene waarneming, welke rechtstreeks
tegenover die van Pfeiffer staat: dat namelijk de cholera-
spirillen gedood werden door het mengsel van den bouillon,
welke in het cavum i)eritonaei van een cavia is geweest,
en het innnnniseerend serum.

Ten eindo de actieve phagocytose nog meer als het
gewichtigste gedeelte van het proces op den voorgrond
te kunnen stellen, nam MetchnikolV een aantal exp(>ri-
menten, waarbij hij de jihagolyse geheel zocht buiten
te sluiten.

D(! behandeling van do })roef(lieren, welke hierbij aan-
gewend werd om de phagolyse te voorkomen, bestond
in eeno injectie van gepeptoniseordcji bouillon in het
cjvvum j)eritonaci, welke hij de cavias 24 uur van te voren
deed ondergaan.

Het bleek Metchnikoiï dat zoowel actief als pa.ssief
geïnnnuniseerde cavias voor dit experiment bruikbaar waren.

Na <le inspjiiting van de choleracnltnur nam Melchnikoff

-ocr page 46-

42

waar, dat de Spirillen alle door de in het cavum peri-
tonaei in grooten getale aanwezige leucoeyten waren
opgenomen.

Bij waarneming in den hangenden droppel hij 38° C. zag
Metchnikoff na korten tijd de leucoeyten uiteenvallen,
terwijl eene nieuwe vermeerdering van choleraspirillen
optrad.

Zoo het vocht na langen tijd uit het cavum peritonaei
van de proefdieren genomen werd, zag hij de ontwikkeling
in vitro steeds geringer worden, om geheel te verdwijneji
bij de vloeistof, die geruimen tijd na de injectie geaspi-
reerd werd.

Metchnikoff onderscheidt „leucocytes renforcés" en
„leucocytes en malaise", welke laatste uiteenvallen of hare
antitoxische stollen loslaten en het phenonieen van Pfeiffer
zouden veroorzaken.

Vooral door Bordet\') is veel waarde g(;hecht aan (l(;ze
laatste wijze van verklaring.

Ook bij niet gennmuniseerde dieren nam iMetchnikoir
waar, dat bij injectie de choleraspirillen voor het grootste
gedeelte gedood werden, maar tegelijk, dat een deel be-
weeglijk bleef en in staat was om zich te vermeerderen;
ook deze werden ten laat.ste in cellen opgenomen; na acht
uur kon Metchnikoff geene vrije
Spirillen meer waarnemen,
maar verkreeg daarentegen zelfs na 24 nur nogcidturen
uit het vocht in het cavum peritonaei.

Indien het jiroefdier .stierf door de infectie, zegt
Metchnikoff toch steeds eene sterke leucocytose te hebben

-ocr page 47-

43

waargenomen, wat hij beschrijft als „une periode de
réaction prolongée".

Bij lagere dieren ontbreekt volgens denzelfden schrijver
het phenomeen van Pfeiffer geheel, maar zon de intra-
cellulaire digestie alleen, het organisme voor infectie
vrijwaren.

Bij den axolotl en den karper kon Metchnikoir na
geruimen tijd nog choleraspirillen uit dc ingespoten
vloeistof kweeken. Toch vermeldt hij ook nog eene ge-
ringe phagolyse.

Geheel in den gee.st van de phagocytentheorie gaven
ook Salirazès en Colombot en ook JFesnil eene verklaring
van de verschijnselen, welke zij waarnamen bij inspuiting
van anthraxculturen bij vi.sschen.

Sabrazès Colombot \') bescliouwen weliswaar de
leucocyten bij het zeepaardje als „agents actifs dedissé-
mination", maar nemen toch aan, dat de weerstands-
verschijnselen het gevolg zijn van phagocytenwerking.

liet voorkomen van miltvmirbacterièn, welke korrelige
verandering vertoonden en toch buiten de cellen lagen,
verklaren de schrijvers uit zekere groepeiM-ing der bac-
teriën, die hen deed denken, dat de microben vrij kwamen
diK>r het uiteenvallen van de cellichamen daaromheen
en zij V(M\'werpen de humorale theorie omdat zij het voor-
komen van veranderingen bij de anthraxbacteriën buiten
de cellen niet konden constateeren.

Me.snil \'-) vond, wanneer hij de visschen, bij welke hij

1) Siilirnzi-H (Jii Colombot. Ann. «lo riiiHt. I\'nslom- \'!)1.

-) MüHiiil. Ann. dc riiist. PuKtuur \'9.\').

-ocr page 48-

u

authraxciilturen in het cavum peritonaei had gespoten,
spoedig na de injectie opofferde, dat de ingespoten vloei-
stof een melkachtig aanzien had; deze witte kleur werd
veroorzaakt door eene sterke leucocytose. Wanneer de
visschen zes uur na de injectie geopend werden, was de
leucocytose reeds minder en werd al minder gevonden
naarmate het tijdstip der infectie verder afgelegen was.

Mesnil besloot uit het feit, dat de Bacillus anthracis
weder uit het peritoneaalvocht tc kweeken was, dat de
vloeistof zelve geen bactericide eigenschappen bezit.

Volgens de mededeelingen van Mesnil vond hij bij
zijne experimenten eene bijzondere soort van leucocyten
om de plaats waar de injectie wenl verricht.

Siancillo vond bij roggen veel eosinophile cellen die
zonder invloed op bacteriën zijn; Mesnil vermeldt het
voorkomen van pseudoeosinophile cellen bij den grondel,
terwijl zoodanige cellen bij andere visschen ontbreken.

Sabrazès en Colombot vonden dat hippocampus slechts
mononucleaire leucocyten bezit.

Door eene andere groep van onderzoekers is het ver-
schijnsel der ])hagolyse later nog op andere wijze be-
scln-even. Voornamelijk hebben nog IMeralIini, CJarnier
en Durham proefnemingen over dit onderwerp verriclit.

Door Durham \') is zelfs ontkend dat de leucocyten
ook maar ten deele uiteen zouden vallen; voor het
verschijnsel v.m vermindering der leucocyten bij do jiroevon
van Pfeiffer en Metchnikofr, wil hij den naam van pha-

m

golyse vervangen door het woord „leucopenie".
----
f

1) Durham. Journal of Phatol. & Bact. \'97.

-ocr page 49-

45

Volgens de beschrijving van Durhain zouden de leuco-
cyten bij het proces, volgende op eene intra])eritoneale
infectieproef, zijn terug te vinden als een neerslag op
de oppervlakte van de intestina, het peritonenm en
het net.

Hoewel niet zonder eenig voorbehoud, vond deze op-
vatting steun bij Pierallini \'), die echter ten deele de
phagolyse bleef aannemen.

Volgens dezen laatöten schrijver zijn alle vloeistoffen,
welke in het cavum peritonaei gebracht worden, in staat
om het verschijnsel te verwekken, maar in verschillende
mate; het sterksle doen dit enuilsiën van bacteriën-
culturen.

Oolv de temperatuur is van invloed; zoo de injectie-
vloeistof eene temiieratuur heeft van slechts lü°—P2° C.
is het verschijnsel goed waarneembaar, maar bij tem-
pcM-aturen van 38\' u C. veel minder.

Pogingen om do leucocyten in het vocht van het
cavum peritonaei te telh\'n, gaven te zeer verschillende
cijfers, <lan dat de onderzoeker meende daar groote waarde
aan te mogen hechten.

Het neerslag van leucocyten vormt zich volgens waar-
neming van Pierallini alleen onder daartoe geeigende
(»mstandigheden, zoo deze voorwaarden niet allo vervuld
zijn, ondergaan de leuct)cyten wel dergelijke veran<leringen,
namelijk kleven zij aaneen tot eene laaie, slijmerige zelf-
stan(lighei<l, maar deze drijft in klompjes in het vocht

1) I\'ii\'rallini. Ann. do lMn«t. PiiKtciir \'D7.

-ocr page 50-

46

rond en vormt geen neerslag. Er ontstaan wel zoogenaamde
„amas glaireux" maar geene ,couches glaireuses".

Om het waargenomen verschijnsel nader te leeren
kennen, heeft Pierallini de proefdieren kort na de injectie
gedood. Na een kwartier vond hij dat de leucoeyten,
welke op de darmoppervlakte en het net waren neer-
geslagen, reeds zonder beweging waren; in de broedstoof
gebracht, herkregen zij na twee uur de beweeglijkheid
en konden weer kooldeeltjes of bacteriën opnemen.

Verder heeft Pierallini proeven genomen met inspuiting
van Oost-Indischen inkt, vermiljoen en cultuuremulsiën.
Vooral de proeven met kleurstoffen maken voor hem de
ideeën van Durham aannemelijk. liij injecties met het
meerbeschreven mengsel van Pfeiffer vermeldt Pierallini,
dat hij steeds leucoeyten in werking o]) het
Omentum
gevonden heeft; alle choleraspirillen, zoowel die in als
om de cellen, vertoonden het i)henomeen van Pfeiffer.

Door toepassing van de kleurmethode van Weigert
vond Pierallini nog dat een fijn net van fibrine, cellen
en bacteriën in het neerslag omvat houdt; door hem
wordt hieraan niet die waarde toegekend, welke latere
schrijvers aan de fibrinevorming willen hechten.

Als aanhanger van de leer van Metchnikoff oordeelt
l\'ierallini dien toestand als meest gjuistige om eene
infectie van het peritoneum fe weerstaan, waarbij de
pliagoly.se het geringste is.

V^ilgens ))roeven van Lsaelf zijn dicucn, welke gepraepa-
reerd werden door voorafgaande inlrajieritoneale in-
.spuitingen, meer refractair. Zoo zulk eene voorbereiding
der proefdieren te verkrijgen is, worden de leucoeyten

-ocr page 51-

47

minder veranderd gevonden dan bij gewone dierproeven,
ook is er minder agglutinatie der leucocyten en minder
fibrinevorming. Pierallini verklaart dit door aan te nemen,
dat in korten tijd hot weerstandsvermogen der leucocyten
zeer verhoogd zoude zijn. Uit vergelijkende proeven bleek
hem en later ook aan Garnier, dat met eene keukenzout-
oplossing van 0,()r) dit doel het meest nabij te komen
is, beter dan met gedestilleerd water of met Metchnikolfs
gepcptoniseerden bouillon ; maar steeds bleek, dat bij gebruik
van welke vloeistof ook, de leucopenie toch intreedt en
dat daarmede steeds eene echte phagolyse, dat is eene
gedeeltelijke de.structie der leucocyten, gepaard gaat.

(larnier \') experimenteerde met cholera- en typhus-
culturen bij geïmmuniseerde cavias. Voor de voorafgaande
injectie in het cavum jieritonaei bezigde hij nog gelatine,
nucleïne, steriele staphylococceiu-ultuur, tnberculine, anti-
c.holeraserum, l"/i) kenkenzoutsolutie en lecithinein enmlsie
van
lo/o; nooit wïv-s evenwel de phagolyse te vermijden.
Hij enkele experimenten verkreeg Garnier buitengewoon
groote leucocyte.nvorming, vooral wanneer de proefdiin-en
langer van te voren gejiraepareerd waren; hij nam dan
alleen waar, dat alle bacteriën in leucocyten waren oj)-
giMiomen als bolletjes en leidde hieruit af, dat het pheiunneen
van PfeilVcM\' niet had plaat»s g<;gr(?pen.

IOen(i derde wijze van opvatting is die, welke den onder-
gang der microörganismen in de sereuze holten geheel
niet afhankelijk oordeelt van de actieve phagocyto.se,

\') (JarnitM- Ann. ile IMn«!. I\'antour "1)7.

-ocr page 52-

48

maar alleen invloed toeschrijft aan de stoffen, afkomstig
van leucocyten.

Sawtchenko i) vond dat bij de ratten, met welke hij
experimenteerde met injectie van anthraxculturen, wel
zeer veel polynucleaire leucocyten in de peritoneaal-
vloeistof waren, maar kon van deze cellen geene jihagocy-
taire werking waarnemen; in de leucocyten toch zag hij
alleen anthraxbacteriën, welke zich goed kleurden en ook
geschikt waren om nieuwe culturen te geven, terwijl na
een half uur reeds vele bacteriën in het cavum peritonaei
waren te gronden gegaan en in de vloeistof ook vele
veranderde bacteriënvornien werden gezien.

In vitro zag Sawtchenko geene verandering optreden
bij bacteriën van het zoogenaamde „Premier Vaccin" van
Pasteur, wanneer zij in eene vloeistof werden gebracht,
welke was verkregen door eene intraperitoneale injectie
met gepeptoniseerden bouillon naar Metchnikoff.

Daar nu ook de groote menigte cellen, door Metchnikoffs
jirocédé voortgebracht, polynucleaire leucocyten zijn, neemt
Sawtchenko aan, dat de anthraxbacteriën buiten de cellen
werden gedood, maar daar hij de leucocytose in het
cavum peritonaei sterker en sneller zag optreden bij
infectieproeven, naarmate de ratten mepr refractair waren
gemaakt, sluit hij toch den invloed der cellen niet uit,
door de mogelijkheid aan te nemen, dat de bactericide
stoffen afkomstig kunnen zijn vnn mononucleaire leucocyten.

Eene merkwaardige bijzonderheid vermeldt Sawtchenko
nog omtrent de bacteriën met kaj)selvorming: deze worden

-ocr page 53-

49

niot door cellen opgenomen bij niet refraclnire proef-
dieren ; de kapselvoi\'ming moet dus beschouwd worden
als een verdedigingsmiddel van de microbe.

Naar de waarnemingen van Däubler \') zijn alleen stoffen
uit afgestorven leucocyten van invloed.

De experimenten van Däubler wijken in zooverre af
van (h; tot dusver beschrevene, dat hij leucocyten van
eene andere diersoort met, de infectievloeistof in het
cavum peritonaei van zijne proefdieren bracht. Om dit
te bereiken .spoot hij bij cavias eene cultuur van cholera-
spirillen en veruKMigd met pus, verkregen uit absce.ssen
bij honden, ontstaan door opwekking van aseptische
ontsteking.

Vóór de injectie bij de cavias bewogen de Spirillen zich
in genoemd numg.sel levendig tus.schen de leucocyten
door, maar na een verblijf van drie en een half uur in
het cavum peritonaei van de cavias was de vloeistof
steriel gewonlen. Er had zich een verschijnsel votu\'gedaan,
gelijkende op het phenomeen van Pfeiffer, terwijl de
hondeleucocyten waren uiteengevallen. In de leucocyten
<ler cavias zelve waren geen(5
Spirillen opgenonjen.

Däubler kwam aldus tot de overtuiging, dat liet over.
h\'ven der cavias alleen was toe fe schrijven aan de
bactericide kracht van de stoffen, vrijgekomen uit de
vreemde cellen.

Hebben enkele .schrijvers do librinevorming als eeno
gimstige bijkomende omstandigheid beschouwd bij infectie

-ocr page 54-

50

der sereuze holten, door Gilbert en Fournier i) wordt
eene rijkelijke fibrinevorming of „hyperinose" in het
cavum peritonaei zoowel als in de pleuraholte, beschouwd
als de voornaamste antibacterieele reactie. Volgens hunne
waarnemingen worden de bacteriën waar hyiierinose
optreedt, ingesloten en verhinderd oin zich verder te
ontwikkelen; ook veronderstellen zij, dat misschien de
werking van de phagocyten hierdoor vergemakkelijkt wordt.

Vooral hebben beide onderzoekers gewezen op de
gunstige werking van de vorming van schijnvliezen op de
serosae, bij infectie met tuberkelbacillen of pneumococcen.

Uit proeven in vitro leidden zij af, dat de werking der
fibrine eene zuiver mechanische moet zijn: gedefibrineerd
bloed bleek een goede voedingsbodem, terwijl in gestold
bloed de bacteriën te gronde gingen, de fibrine werd
niet aangetast en diende niet als voedsel.

Door Ziegler -) is er ook op gewezen dat, waar sub-
pleurale ontsteking.shaarden voorkomen, de pleni-a zich
bedekt met meer of minder dikke fibrinemembrauen of
een (ibriueus-etterig neerslag.

Van de onderzoek<;rs welke meer bijzondere proeven
namen omtrent de bactericide werking in de pleuraholte,
heeft Tchistovitch vooral belang gehecht aan de act ieve
leucocytose.

Tchistovitch e.xperinienteerdc met liongerende houden,
bij welke hij pneumococcencidtuur in de pleuraholte

1) Gilbert & Fournier Scni. Med. \'90 en "95.

Zieglei> I\'atliol. Anatomie.

3) Tchistovitcli. .Méd Scientif. \'91.

-ocr page 55-

51

inspoot. Volgens /.ijne opgave stierven deze dieren wanneer
de leucocytose niet of laat optrad.

Door hen, die den invloed van bactericide stoffen nit
leucocyten van veel belang rekenen, zijn vooral proeven
verricht met exsudaten uit de pleuraholte, in vitro.

Buchner i) experimenteerde met een pleuritisch exsu-
daat, verkregen door insi)uiling van eene aleuronaalbrei
in de pleuraholte.

Door herhaaldelijk bevriezen en weer ontdooien werden
de leucocyten in het exsudaat vernietigd. Het bleek nu
aan Büchner, dat het bactericide vermogen van de ver-
kregen stoffen zeer groot was en dat de luxiveelheid
bactericide stof afhankelijk is van de rijkdoni aan leuco-
cyten van het exsudaat.

Ook Bail en Wauters verkregen dergelijke resultjiten;
<lc eerste vermeldt, dat bij eenvoudige inspuiting van
zeer virulente sta|)hyl()(;occen in de pleuraholte bij
konijnen, het aantal leticocyten, dat aanvankelijk gering
is, in het verloop der infectie stijgt, om tegen den dood
af te nemen.

Wauters wekte ook een pleuritisch exsudaat, op bij
konijnen, door injectie van eene vooraf gedooile ciiltunr
vaii staphylococcen in de pleuraholte.

Door centrifugntie werden de leucocyten uit het ahlus
verkregen e.xsudaat afgescheiden. Nadat zij in een
sterielen mortier met glaspoeder waren stuk gewreven,
werd de cellenmassa eerst, met bloedserum van (\'»O® C.

Huchnor. Münch. Med. W. 01.
-) Wauters. Arch. do Mód. cx|». \'98.

-ocr page 56-

52

uitgetrokken, na verloop van een uur gecentrifugeerd en
nogmaals uitgetrokken met gedestilleerd water, dat ook
na een uur verwijderd werd. Deze beide extracten werden
met staphylococcen geïnfecteerd, waarna bleek, dat in
het waterig extract eene geringe ontwikkeling ontstond,
terwijl de coccen in hot sereuze extract al dadelijk sterk
verminderden.

-ocr page 57-

Eigen Onderzoek.

Voor ouzo eigene experimenten heeft de ciivia gediend
als proefdier, daar deze diersoort buitengewoon gevoelig
is voor infeetie met baeillus anthracis. Dit infectie mate-
riaal is door ons gekozen, omdat het constant is van
virulentie en bovendien, daar de miltvuurbacterie reeds
aan verscheidene onderzoekers gediend heeft bij derge-
lijke jiroefnemingen en hierdoor eene vergelijking mogelijk
wordt van oir/e eigene bevinding met de reeds bekende
resultaten, al besli.ssen deze proeven,natuurlijk niet over
hetgeen voor andere diersoorten gevonden is. Een groot
voordeel is eindelijk hierin gelegen, dat de bacillus an-
thracis bij microscopisch onderzoek licht is aan te toonen.

Om bij de beschrijving van de afzonderlijke proeven
niet le veel in herhaling te moeten vallen, willen wij hier
vermelden, dat om een infectiemateriaal to verkrijgen
van constante virulentie, gebruik gemaakt is van twee
agarcultm-en van bacillus anthracis, afkomstig van het
Ilygienisch-Bacleriologisch Laboratorium en verkregen

-ocr page 58-

54

uit eene pustula van een anthraxpatient op de Chirur-
gische Kliniek. Als kweekbodem heeft altijd dezelfde
bouillon gediend, welke bij het begin van onze proef-
nemingen is bereid;, de samenstelling is als volgt i):
In één Liter water wordt 5 Gram Liebigs vleeschextract
opgelost en aan deze oplossing 1 °/o witte pepton en
0,5 o/o keukenzout toegevoegd; vervolgens wordt zij drie
kwartier, in een bekerglas, geplaatst in stroomenden
stoom van 100" C., na koking wordt caibonas natricus
bijgevoegd, totdat de reactie zeer zwak alkalisch is; om
overmaat van alkali te binden wordt phosphorzuur ge-
bruikt. Hierop volgt eene tweede koking gedurende 20
minuten, waarop men den bouillon laat afkoelen, voor
uitscheiding van vet en zouten, en filtreert. Na alloop
van de bereiding wordt de bouillon in kolfjes of reageer-
buizen gegoten en nogmaals gesteriliseerd.

Wat de inrichting van de proeven zelve betreft, zij
vermeld, dat om te beginnen drie experiingnten zijn
genonien met injectie in do pleuraholte en het cavum
peritonaei, terwijl aan elke reeks een derde proefdier is
toegevoegd ter contj-óle door subcutane infectie. Eindelijk
is hierbij nog telkens eene cavia g(!Voegd, welke de
injectie in de trachea ontvangt met het doel om de in-
werking van den bacillus anthracis vanuit de longen op
de pleuraholten na tc gaan. De overige proeven hebben
alleen betrekking op het peritoneum.

Dat niet meer direct of door injectie in de longen
op dc pleura geëxperimenteerd is, vindt zijne oorzaak
-r

\') Van Overboek cle Moyer. Schels van de barleriologischc teclinirk,

-ocr page 59-

uo

in de nioeielijkheden die 7,icli daarbij voordoen, bestaande
in eene niet te vermijden bijkomende Iniidinfectie en
infectie der weefsels die de borst bekleeden of van de
halsorganen en de weefsels om de trachea. Om toch
zeker te zijn, dat ^ naald, waarniede de injectie in de
pleuraholte verricht wordt, werkelijk in die holte door-
dringt en dat men de in te spuiten vloeistof niet geheel
in de borstbekleedselen verspreidt, of wel dc naald te
v(!r doorsteekt en de long infecteert, kan men haar niet
door de huid heensteken. Er moet eene kleine huidsnede
gemaakt worden boven eene intercoslaalruimte. Ook de
trachea is niet te bereiken zonder haar vooraf vrij te
praepareeren. In deze voorafgaande operaties ligt het
groote bezwaar voor de proeven met de pleura, want bij
het terugtrekken van de injectienaald, looptdaarbij altijd
een drn])pel van de injectievloeistof over hct operatieveld.

Voor de injectie in het cavum peritonaei kan men
direct met eene lljne, holle naald door de buikbekleedselen
steken en is het onder gunstige omstamligheden mogelijk,
de inspuiting zonder subcutane infectie te verrichten.

Intusschen hebben de proeven, waarbij toch subcutane
infectie plaats had, wel zooveel belang, dat de beschrijving
daarvan voor onze be.schouwingen van nut kan zijn en
de opname dier proeven in ons overzicht gewettigd is.

Hij de eerste procïven zijn onvermengde cultm en gebruikt
of is bij enkele exjierimenten de cultmn-bouillon vermengd
met eene hoeveelheid sterielen bouillon, ten einde een
geringer aantal bacteriën in te .spuiten.

De virulentie van zulk infectiemateriaal wijkt niet
b(>langrijk af van die der zuivere cultun>n, evenmin als

-ocr page 60-

5G

die van een mengsel van de cultuur met eene suspensie
in physiologische keukenzoutoplossing (0,9 %) van eenige
kleurstof.

De bedoeling van het gebruik van bovengenoemde
kleurstofsuspensies zal bij de beschrijving der experimenten
vermeld worden; eveneens vindt in het overzicht de
beschrijving plaats van enkele proefnemingen, wier tech-
niek afwijkt van de boven aangegeven algemeene methoden
van werken.

-ocr page 61-

PERITONEUM.

Pkokf I. hijccfic V(tn O,}") cc. van ccnc uuthraxcuUnur
van 20 i(}ir.

/<•. Suhcutaan in dc rechfcr liessirock van ceuc
cavia a/ als conlrólcdicr: Kxiliis IcUialis na
ndni 10 uur.

2*\'. In hel cavum pcritotutci van ccnc cavia hj:
Ciccn arituN Iclhalis.

Eene cavia bj ontvangt eeno inspuiting van 0,5 cc. van
ccnc anthraxcultinn- van ± 20 tnn- in hot cavum peri-
tonaei en blijft geheel wel gedurende de volgende dagen ;
na 3 X 2-1 uur wordt het dier met chloroforuï gedood.

Scctic. De verschillende organen zijn geheel nonnaal,
het peritoneunj en de plem-ae eveneens, zij bevatt(ïn
geen vocht.

Micr0NC0pi>sch onderzoek. Negatief.

Eene cavia a/ ter contrôle mot eene gelijke hoeveelheid
anthnixcultmn- onder de huid gespoten, st(;rft na ruim

-ocr page 62-

58

40 uur en vertoont een sterk subcutaan oedeem om de
injectieplaats, dat zich tot over den rug uitbreidt.

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren, sterke hyperaemie der intestina;
hyperaemische plaatsen in de longen, die vrij vast zijn,
vooral aan de onderkwabbe. i

Het peritoneum vertoont rechts een weinig bloederig
exsudaat, waardoor het nauwelijks vochtig is. Er be.staat
retroperitoneaal oedeem. De pleurae bevatte geen vocht.

Microscopi.sch onderzoek. In de oedeemvloeistof, zoowel
van den buikwand als van liet retroperitoneaal oedeem
en in het bloed, is bacillus anthracis te zien in gewone
dekglas praeparaten.

In cou])es van het longweefsel, gehard in sterke sublimaat-
oplossing, is bacillus anthracis aan te toonen door kleuring
met methyleenblauw of volgens Grani-NicoIIe. Zij liggen
in de interstitia en in de alveolen en wel duidelijk binnen
de daarin gelegen epitheliumproppen, eindelijk ook in do
bloedvaten.

Uit praeparaten, gekleurd met haeniatin en oosin, blijkt
dat lobulaire pneumonie be.staat.

Pkokk H. Injectie van 0,5 cc. van ccne aniUra-rcnUnur

van 4H nur.

7\'". Subcutaan in dc rechter licsAZiektcvcrachijn-

streek van eene cavia ajal/\'^f,^\'!, f;,

\' i Exitus lethalis

contróledier. \' ao uur.

2f. In het cavum peritonaei van ccne cavia
t bj: Exitus lethalis in 48 uur door subcutane
infectie.

-ocr page 63-

59

Eene cavia b/ ontvangt eene inspuiting van 0,5 cc. van
eene anthraxcultuur van 48 uur in het cavum peritonaei ;
het dier sterft in 48 uur door subcutane infectie. Er bestaat
een gering subcutaan oedeem.

Sectie Ilyperaemie en donkere verkleuring van lever,
milt, nieren en bijnieren, hyperaemie der intestina; longen
rood, op enkele plaatsen hyperaemisch ; een weinig
exsudaat in het pericardium.

Het peritoneum en de i)leurae hebben een nonnaal
aanzien en bevatten geen vocht.

]\\ficroscopiiich ondersoek. In bloed en owleemvloeistof
is bacillus anthracis aanwezig. Verder worden dekgias-
|)raeparaten genuiakt door met de dekglaasjes langs de
oppervlakte der darndis.sen te stqjken, door kleuring met
methyleenblauw is bacillus anthracis hierin niet aan te
toonen. Dit is wel het geval in coupes van lever, milt
en darm, gehard in sterke sublimaat oplo.ssing en gekhnu-d
volgens Gram-Nicolle.

Eene cavia a; ter controle met 0,5 cc. anthraxcultuur
van 18 uur onder de huid gespoten, wordt reeds na
uur ziek, maar sterft eer.st na (>() uur. Er bestaat een
sterk oedeem over den geheelen buikwand.

Scdic. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; longen licht rood met vrij .sterk
ontwikkelde bloedpuntjes.

Het i)eritoneum en de pleurae hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Microscopisch onderzoek. In bloed en oedeem vloeistof
is bacillus anthracis aanwezig, in coujies van lever, milt

-ocr page 64-

00

en dunne darm, gehard in sterke subhmaato])losslng en
gekleurd volgens Gram-Nicolle, zijn miltvuurbacteriC\'u
te zien

Proef III. Injectie van 50 m]\\P. van eene anthraxcultuur

van 48 uur (in 1 cc. bouillon).

Ic Subcntaan in de rechter liesA Ziekteverschijn-

streek van eene cavia a/alJ^\'.\'«« ff/"!\'.-

l Rxüus lethalis

contróledier. ] na 80 uur.

\'Je. In hct cavum 1 Zickfeverschijnselcn na

mritonaei van\\ ,, ""/t\'

Kxitns lethalis na 80 uur

eene cavia bf ] door subcutane infectie

Hij deze zoowel als bij de vorige proef is gebruik ge-
maakt van eene anthraxcullnur van 48 uur, de virulentie
verschilt echter niet belangrijk van die van cultuur van
24 uur.

De geringe hoeveelheid infectiemateriaal, welke hier
gebruikt wordt, is verkregen door vermenging van de
oorspronkelijke cultuur met sterielen cultuurbouillon; blijk-
baar is de vermindering van de dosis niet van invloed.
De hoeveelheid ingespoten vloeistof is 1 cc.

Eene cavia b/ ontvangt eene inspuiting van 50 mM\'\\
van eene anthraxcultuur van 48 uur in lietcavinni)eritonaei;
na uur wordt het dier ziek en sterft na 80 met sub-
cutane infectie; er is een bijzonder uitgebreid huidoedeem.

Sectie. Ilyperaemie en donkere verklem-ing van lever,
milt, nieren en bijnieren; longen: rechter bovenkwab
hyperaemisch, op ééne plaats een infarct.

De pleurae hebben een normaal aanzien en bevatten
geen vocht, maar het peritonenm blijkt ziek te zijn, daar

-ocr page 65-

G1

vrij veel vloeistof in de holle aanwezig is, al is het
exsudaat niet groot genoeg, om de hoeveelheid aan te
geven. Hierbij zij opgemerkt, dat dit het eenige geval is
van peritonitis bij eenvoudige injectie van anthraxcultuur,
door ons waargenomen.

^^crosco})isch onderzoek. In bloed en oedeemvloei-
stüf is bacillus anthracis aanwezig. In coupes van lever,
milt en dunne darm, gehanl in sterke sublimaalop-
los.sing en gekleurd volgens (Jram-Nicolle, zijn miltvuur-
bacteriën te zien.

I\'raeparaten van de vloeistof uit het cavum peritonaei,
verkregen door met dekglaa.sjes langs de darmop[)ervlakie
fe .strijken en gekleurd met methyleenblauw, blijken veel
anthraxbacteriën te bevatten.

Eeno cavia a/ ter confróle met 50 anthraxcultuur
van \'IS uur, onder de huid ge.spoten, wordt reeds ua :{()
uur ziek en sterft tegelijk met cavia b/ na 80 uur. Er
bestaat een licht oedecMU om d(» injectieplaafs.

Sectio,. Hypera(!mi(! en donkere verkleuring van lever,
milt, nieren en bijnieren; longen op .somnn\'ge plaatsen
hyperamisch, met bloedpuntjes.

De pleurae heblien een normaal aanzien en bevatten
geen vocht. Er bestaat retroperitoneaal oedeem, de
darmwand is eenigzins vochtig.

^^cr08C0^)i.scJ^ onderzoek. In bloeil en oedeem vloeistof
is bacillus anthracis aanwezig.

In coupes van lever, milt en dunne darm, gehard in
sterke sublimaatoplossing en gekleurd v«)lgens (iram-
Nicolle, zijn miltvuurbacleriën te zien.

-ocr page 66-

Ü2

In dekglaspraeparaten, verkregen van de darniopper-
vlakte, zijn geen anthraxl)acteriën aan te toonen.

PiioEF IV. Injectie van 0,5 cc. anthraxcnllnnr van 24 uur.

Je. Hij drie cavias al in het ca vnin peritonaei:
Exitns lethalis /» 4<S nnr (bijkoinendc
snbcidane infectie).

2<-. Bij drie cavias hj in hel cavnni peritonaei:
Geen exHns lethalis.

Na 15 dagen injectie van 0,5 cc. anthrax-
cnlluiir van 24 nnr in de rechter lie,s.slreek
bij een van de cavias sub bj: Exitus lethalis
na 48 uur.

Hij deze reeks is geen contróledier, daar hij het in-
.spnilen reeds vrij zeker is, dat twee van de jjroefdieren
ook besmetting van de huid en hel subcnlane weefsel
krijgen.

Zes cavias ontvangen eene ins|)uiting van 0,5 cc. van
eene anthraxcultuur van 2J uur in het cavum peritonaei.

Drie.cavias a/ sterven in 48 uur. Hij de injectie is het
reeds zeker, dat subcutane infectie bij twee dieren jdaals
heeft, daar een droppel vocht op de uitwendige opening
van het insteekkanaal verschijnt bij het terugtrekken
der naald; bij het derde dier wordt eene groote camde
gebruikt, die te ver doordringt bij het insteken en waar-
schijnlijk andere organen raakt, waardoor dit experiment
onzuiver wordt. Post inortem vertoont dit dier geen
huidoedeem, bij do eerste twee cavias is subcutaan-
oedeem aanwezig.

Sectie. Btj alle drie cavias hyperaemie on donkere vor-

-ocr page 67-

03

kleuring van lever, milt, nieren en bijnieren; longen
bleekrood met enkele liyperaemisclie plaatsen.

liet peritoneum en de pleurae hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

]\\ficroscoi)i.sch oudcvzock. Het bloed van de drie proef-
dieren bevat bacillus anthracis. Ook de oedeemvloeistof
van de twee cavias, waar die aanwezig is.

Bij drie caviius hl worden geene veranderingen waar-
genomen.

Na 15 dagen wordt bij eene van deze cavias: c/ eene
proef genomen, om na te gaan, in hoeverre innnuniteit
kan zijn ontstaan.

Inununitei(si)roef. Ltjcdic van O/) cc. anIlivaxcnUitnr
ran 24 uur hij eene cavia
r/ van dc drie dieren .sub
hl, na 15 daycn: E.viius h\'fhalis in 4iS uur.

Een der cavia.s c/, sub b/, wordt met 0,5 cc. anthrax-
cultmn- van 21 uur in de rechter lie.sstreek ingespoten;
het dier sterft evenals eene gewone cavia na IS uiu\'.
Er bestaat een groot subcutaan oedeem.

Sccdc. Ilyperatiuiie van lever, milt, nieren en bijnieren;
longcMi bleekrood.

Het peritoneum en de jileurae hebben een normaal
aanzien en bevattcni geen vocht. ■

Microscopisch onderzoek. Bloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

De beide andere cavias b/ zijn na 20 dagen nog geheel
gezond cn blijken, later voor eenig antler exjierin\'ient

-ocr page 68-

Gi

met miltviiurbacteriën gebruikt, ook niet imnunni te wezen.

Ten einde meer zekerheid te verkrijgen omtrent de
juistheid van onze waarneming van het in leven bUjven
van \'cavia b/ van Proef I en de drie cavias
hl van Proef IV
bij injectie van anthraxcultuur in het cavum peritonaei,
is het wenschelijk om eenig bcAvijs aan te voeren tegen
mogelijke bedenkingen tegen onze wijze van wei\'ken.

Afgezien van het feit, dat de mogelijkheid van eenen
intestinalen antlirax bij de cavia het zeer waarschijnlijk
maakt, dat wij bij deze i)roeven niet in het cavum })eri-
toneaei zonden hebben gespoten, maar in het hmien van
eenig gedeelte der intestina, kan het volgend experiment
ten bewijze strekken:

Controleproef. In een versch cadaver van eene cavia
worden op verschillende plaatsen van luit abdomen naalden
door den buikwand ge.stoken, onmiddellijk volgt hierop
de sectie. Bij voorzichtige opening van het abdomen blijkt,
dat geen van de naalden in het darmlumen is door-
gedrongen, of zelfs den darmwand heeft geraakt.

Later is in het Laboratorium der Interne Klinitik (!ene
methode gebruikt, om anthraxcultuur, vermengd met eene
kleurstofsuspensie in het cavum peritonaei vaii eene
cavia te .spuiten met vermijding van de liuidinfectie, welke
zoo licht geschiedt. (Zie Proef II, III en IV a/).

Wordt eene cavia, volgens deze methode behandeld, na
eenige dagen opgeofferd, zoo is bij de sectie een gedeelte
van de kleurstof in het cavum peritonaei terug te vinden;
hiermede is dus alle twijfel opgeheven en zeker bewezen,
dat\'men\'bij injectie in het cavum peritonaei met eene

-ocr page 69-

(>5

door de biiikbekleedseleii ingestoken holle naald, geen
gevaar loopt van in de darmen te spuiten. Genoemde
methode is als volgt: Het abdomen van de cavia wordt
geschoren en zorgvuldig gedesinfecteerd, in de lineaalba
wordt eene kleine incisie gemaakt en door deze snede de
holle naald ingestoken. Na het terugtrekken van de naald
wordt het operatieveld geruimen tijd, minstens 15 minuten,
gewasschen met herhaaldelijk ververschte gazen tampons,
gedoopt in 1 ^/o sublimaatoplossing. Aldus kan men alle
kiemen dooden, welke uit de canule op het operatieveld
vloeien of weder uit het cavum peritonaei gepersl worden
door het steekkanaal.

Zekerder nog dan l 7oo sublimaatoplossing, werkt eene
5 % solutie, maar deze heeft het nadeel van locale
necrose le veroorzaken.

Proef V en VI zijn experimenten, welke afwijken van
<le lot dusvern? gevolgde methode van injectie en genomen
zijn met het doel om eenig oordeel te verkrijgen omfrent
den invloed der leucocyten.

Pkokf V. luhroKjcH in hel cavitm pcrUouaeivan waUctt,
Uedvculd uicl (i)itln\'(iiVCt(Huur vnn 24 tmr.
tf. Hij couc cavia, welke na hvcc uuv wonll

opueoffcvd al; onderzoek der watten.
2^. Bij eene cavia, welke na één unr word!
opgeofferd hj; onderzoek der walten.

Bij twee cavias wordt laparotomio verricht, tloor de wond
wordt een gesteriliseerd wattenpropje, gedrenkt in antlirax-
cultum- van \'21 uur, in het cavum peritonaei gebracht ;

-ocr page 70-

(50

hierop wordt het buikvlies gesloten door eene van te
voren aangelegde tabakszaknaad, de huid wordt hier
overheen gehecht.

De proefdieren worden na verloop van eenigen tijd
gedood, het eerste a/ ua twee uur: de wattenprop is in
het Omentum niajus gebracht en bij de sectie wordt zij
op dezelfde plaats teruggevonden.

Microscopisch ondersoek. Door fixatie in formaline en
inbedden in paraffine, kan geen geschikt praeparaat ver-
kregen worden, zoodat later de paraffine moet worden
verwijderd en de watten in pluisparaten worden onderzochl.

Door kleuring volgens Gram-Nicolle, blijken de watten
tallooze iniltvuurbaeteriën te bevatten, die over het alge-
meen een korrelig voorkomen hebben. Verder komen ook
nog vele bacterien voor, die het verschijnsel vertoonen
dat zij als van een lichten hof omgeven zijn, hetgeen wel
als teeken van degeneratie beschreven is.

Het deel van het net, waarin de wattenprop gepla.\'itst
is geweest, kan, na harding, als een gewoon weefsel-
praeparaat worden behandeld; in de coupes worden geene
anthraxbacteriën gevonden.

Sterke ophooping van leucoeyten of opname van bac-
teriën in cellen wordt in geen van deze praeparaten gezien.

De cavia hl wordt na één uur opgeofferd Dij het opencMi
van het cavum peritonaei ligt de wattenprop midden
tusschen de intestina. Zij is rood gekleurd, waarscliijnlijk
door bloed uit de buikwond.

Micrscopisch onderzoek. Hierbij doet zich hetzelfde
bezwaar voor als bij het onderzoek van de watten bij

-ocr page 71-

Gl

cavia a \'. (Bij het nemen dezer proeven was ons onbekend dat
indertijd door Pekelharing het schietkatoen is aanbevolen),
In het pluispraeparaat, gekleurd volgens Gram-Nicolle,
worden zeer veel bacteriën gezien welke korrelig zijn,
hoewel niet in zóó grooten getal als bij a/.

Ophooping van cellen en phagocyten wordt niet waar-

PuoEF VI.in het cavnm peritonaei van haar-
proppen, gedrenkt met anthraxcuUnur van
24 nur.

Jl\'. Hij eene cavia welke na twee nuv wordt op-
geofj\'erd aj; onderzoek van het haar.

2i\\ Hij eene cavia welke iia dén nnr wordt op-
(jeofjcrd hj; onderzoek van het haar.

Deze proef is eene gewijzigde herhaling van Proef X,
de watteniiropjes zijn door propjes gesteriliseerd liaar ver-
vangen, hetgeen dit voor heeft, dat de bacteriën allicht
meer toegankelijk zijn voor de invloeden, waardoor zij te
gronde gaan, dan in <le compacte wattenj)roj)pon.

Wat het microscopisch onderzoek aangaat, kan alleen
vermeld worden, dat de zwarigheden dezelfde zijn nis bij
het gebruik van watten, ook van de haarprojijes zijn geen
(\'ouiies te vervaardigen.

Bij twee cavias wordt laparotouiie verricht, door de
wond wordt een projije gesteriliseerd haar, gedrenkt in
aidhraxcidtiuu\' vnn 24 uur in het cavum i)eritonnei ge-
brncht en in het onuMitum mnjus geplaatst; het buikvlies
wordt weder gesloten eloor eene; tabnksznknnad, gevolgd
(io(U- hechting vnn de huid.

-ocr page 72-

G8

Het eerste proefdier a/ wordt gedood na twee uur; het
propje haar wordt in het omentum terug gevonden bij
voorzichtige opening van het peritoneum.

Microscopisch ondersoek. Uit phiispraeparaten, gekleurd
volgens Gram-Nicolle blijkt, dat aan de afzonderlijke haren
veel anthraxbacteriën kleven, waarbij een korrelig voor-
komen regel is.

Het gedeelte van het omentum dat het haarpropje
omgeven heeft, wordt, na harding in formaline, onderzocht
in coupes, gekleurd volgens Gram-Nicolle: bacteriën zijn
niet aan te toonen of de aanwezigheid is ten minste zeer
twijfelachtig.

Het proefdier b/ wordt na verloop van één uur gedood;
ook hier bij de sectie ligt het propje liaar nog op zijne
O O rspr O n k el ij ke plaats.

Microscopisch onderzoek. De pluispraeparaten van het
haar, gekleurd volgens Gram-Nicolle, leveren een dergelijk
beeld als bij cavia a\'.

Hoewel niet in zoo hooge mate als bij cavia a/ is hier
het korrelig aanzien der bacteriën toch nog veel algemeener
dan bij de jiroeven met de watlenproj)jes. (Proef V).

Hel deel van het omentum, dal het haar|»roj)je omgeven
heeft, wordt weder gehard in formaline en onderzocht in
coupes, gekleurd volgens Gram-Nicolle: bacteriën zijn niet
aan te toonen.

Hij deze twee proefdieren is, evenmin als bij Proef V,
phagocytose te constateeren.

-ocr page 73-

m

\' Na de reeds hesclireveii experimenten worden enkele
reeksen van proeven genomen in den geest van de onder-
zoekingen van Mesnil en Sabrazès en die van Colombot,
omtrent de verhouding van bacillus anthracis in het cavum
peritonaei van lagere gewervelde dieren. (Zie Litteratuur-
overzicht.)

PnoEF VIL le. Injectie\' van 1,15 cc. anthraxcnUunr van 24
unr in hel cavum peritonaei van eene
cavia a\'; verwijdering van deze vloeistof
na cén uur.

2>\'. Injectie van (jenoemde vloeistof onder de
huid van eene cavia hl: Geen e.vifus Icthalis.

Als eene voorloopige jiroefneming wordt bij eene cavia
a/ 1,5 cc. anthraxcultuur van 24 nur ingespoten in hot
cavum peritonaei. Na één uur wordt het dier opgeolTerd
en de vloeistof met eene wijde camde uit het cnvum
peritonaei verwijderd.

Microscopisch onderzoek. Bacillus anthracis is in deze
vloeistof niet aan te toonen. L(Micocvten worden niet in
het vocht gezien.

Bij eene cavia hj wordt het vocht, verwijdenl nit het
cavum peritonaei van (tavia a/, gemakshalve vermengd
met een weinig voeding.sbonillon, onder de huid ge.spoten
in «Ie rechter liesstreek. Deze tweede cavia blijft geheel wel.

Daar door vele .schrijvers zeer de nadruk is gelegd op
het groote belang der resorptie in hel peritonenm bij
zijne verhouding tegenover infectieoorzaken, worden de
verdere experimenten hiernaar ingericht en verder sleeds

-ocr page 74-

70

als iiijectievloeistof een mengsel gebruikt van de anthrax-■
cultuur en eene kleurstofsuspensie.

Proef VIII. lc Injectie van 0,75 cc.anlhraxcnllnnr mm
24 uur gemengd met 0,75 cc. karmijn-
suspensie in het cavum peritonaei van
eene cavia aj; opoffering van het proef-
dier na één uur en verwijdering van
de vloeistof.

2c Injectie van genoemde vloeistof onder dc
huid in de rechter liesstreek van cenc
cavia bj: Geen exitus lethalis.
p]eue cavia a/ ontvangt eene injectie in het cavum
peritonaei van een mengsel van 0,75 cc. anthraxcultuur
van 21: uur en 0,75 cc. gesteriliseerde suspensie van
karmijn in 0,0 o/o kenkenzoutsolutie. Na één uur wordl
deze vloeistof verwijderd door j)tmctie met eene wijde
canule, zij bevat nog enkele karniijudeeltjes.

Sectie. Nadat het dier door decajiitatie is gedood, blijkt
het bij de opening van het abdomen, dat een gedeelte
van de- karmijndeeltjes in het net. ligt.

^ficroscopisch onderzoek. Leucoeyten wonhin in de
door punctie verwijderde vloeistof niet gezien; bacillus
anthracis is daarin niet aan te toonen.

Bij eene cavia b/ wcn-dt de vloeistof uit het cavum
peritonaei van cavia a\', vermengd met een weinig voedings-
bouillon, in de rechter lies.streek onder de huid gespoten;
het dier blijft geheel wel.

Daar de verwijdering der inge.spoten vloeistof door

-ocr page 75-

71

punctie soms moeilijkheden oplevert en veel tijd vordert,
terwijl veel van de vloeistof verloren gaat, wordt bij de
volgende experimenten eene andere methode gevolgd
dan bij de voorafgaande pi\'oeven is toegepast.

Om het vocht uit het cavum ])eritonaei te verkrijgen
wordt voortaan dadelijk nadat het proefdier is opgeofferd,
met een roodgloeiend mes de buikwand doorsneden,
hierop worden de buikbekleedselen met steriele pincetten
uiteen gehouden en wordt de vloeistof met gesteriliseerde
glazen lepeltjes uit het cavum peritonaei geschept.

Deze methode is meer doeltreffend dan de punctie
van het abdomen en veroorlooft tevens beter de Jisepsis
in acht te nemen.

Na het verzamelen der vloeistof wordt bij de volgende
j)roeven verder altijd een gedeelte van het onientum en hel
diaphragma onder aseptische voorzorgen uitgesneden, om
bij andore proefdieren onder de huid te worden gebracht.

Eindelijk wordt nog een ander experiment bij deze
proefreeksen genomen, door eene cavia eene hoeveelheid
bloed onder de huid te spuiten, verkregen door aspiratie;
uit de Vena .lugularis van de cavia, welke de injectie in
het cavum peritonaei ontvangen heeft, ten einde den
invloed der resorptie na te gaan.

Het aspireeren van het bloed geschiedt door eeno
wijde canule, welke wordt ingestoken in de vrijgeprae-
pareerde Vena .lugularis. Na de aspiratie wordt het
proefdier dadelijk door decapitatie gedood.

Pkokk IX. /<• Inji\'clh\'. van 0,2!) cc. auUirnjccullioo- can
\'J4 1(1(1\' mcl O.\'Jö cc. karmij)i}H(}ii)rnsic

-ocr page 76-

72

subcutaan in dc redder licsstrcek van ccnc
cavia aj als contróledier: Exitus lethalis
in 48 uur.

Injectie van 0,75 cc. anthraxcultuur van
24 uur met 0,75 cc. karmijnsuspensie in
het cavum peritonaei van eene cavia bj
na één uur opoffering van het dier, na
aspiratie van bloed, cn verwijdering der
vloeistof.

3e Subcutane injectie van dc vloeistof uit
het cavum peritonaei van bj in de redder
liesstreck van cenc cavia cj: Geen exitus
lethalis.

4(\' Subcutane injectie van bloed van bj in
de rechter liessircck van ccne cavia dj:
Geen exitus lethalis.

5e Subcutaan inbrengen van cen stuk van
het diaphragma van bj in de rechter
liesstreek van eene cavi(t cj: Geen exitus
lethalis.

<>e Subcutaan inbrengen van een .stuk van
het
Omentum van bj in <le redder liessircck
van eene c((via fj: Geen exitus lethalis.

Eone cavia 1»/ ontvangt cenc inspuiting in het cavnni
peritonaei van een mengsel van 0,75 cc. anthraxcultuur
van 24 uur en 0,75 cc. suspensie van karniijn in 0,0 "/o
keukenzoutsolutie Na één uur wordt bloed uit de Vena
Jugularis geaspireerd en het dier aanstonds hierop
gedecapiteerd.

Het cavum peritonaei wordt geopend en de vloeistof

-ocr page 77-

met de steriele glazen lepelljes verzameld; vervolgens
worden stukken van diaphragma en omentum uilgenomen.

Noch in de vloeistof noch op het net worden karmijn-
deeltjes teruggevonden.

Microscopisch onderzoek. In het bloed en de vloeistof
uit het cavum peritonaei zijn geen anthraxbacteriën aan
te toonen. Geen leucocyten in de vloeistof.

Na harding in alcohol, welk fixatiemiddel beter is voor
dit onderzoek dan sublimaat of formaline, worden van het
omentum en het diaphragma coupes vervaardigd. In deze
doorsneden kunnen, door kleuring volgens (ïram-Nicolle,
sterk veranderde, korrelige bacteriën worden aangetoond.

Eene cavia c/ ontvangt de vloeistof uit het cavum
peritonaei van b\', met eene kleine hoeveelheid voinlings-
bouillon vermengd, als subcutane injectie in de rechter
liesstreek; het dier blijft geheel wel.

Eene cavia d\' ontvangt eene subcutane injectie met
het bloed van b/ in de rechter liesstreek; het dier blijft
geheel wel.

Hij eene cavia e/ wordt een stuk van het diaphragma
van b/ door (!ene klciine incisie onder de huid van d(!
rechter liesstreek gebracht; het dier blijft geheel wel.

]{ij eene cavia f/ wordt een stuk van het omentum
van
hj onder de huid van de rechter lie.sstreek gebracht;
het dier blijft geheel wel.

-ocr page 78-

74

Eene cavia a/ wordt als contröledier met 0,25 cc.
van de anthraxcultuur, welke bij b/ gebruikt wordt en
0,25 cc. karmijnsuspensie onder de huid van de rechter
lies gespoten; het dier sterft in 48 uur. Er bestaat oedeem
om de injectieplaats

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van lever,
milt, nieren en bijnieren; longen op sommige plaatsen
hyj)eraemisch.

Het peritoneum en de pleurae hebben een nonnaal
aanzien, de holten bevatten geen vocht.

Microscopisch onderzoek. Het bloed en de oedeem-
vloeistof bevatten bacillus anthracis.

Daar bij het gebruik van karmijnsuspensie als bijmengsel
bij de injectie met anthraxculturen de kleurstof later
slecht of geheel niet is terug te vinden, wordt de karmijn
bij de volgende proeven vervangen door Oost-Indischen iidit;
overigens blijft de samenstelling van de suspensie dezelfde.

PiioEF X. Z\'\' Injectie van 1 cc. anlhraxcullunr van 24
vnr mrl 1 cc. suspensie V(ni O.-I. inkt bij
ecne cavia aj te)i drein in hel cavinn pcri-
lonaei ten dceln onder dc huid.
Dezc cavia dient (ds contrólcdicr: Kr Uns
lethalis in -W uur.

2\'- Injectie van 1 cc. anthraxcuUnnr van 24
nnr met 1
cc. suspensie van O.-T. inkt in
hel cavuni peritonaei van eene cavia />/;
na een uur opolferinu van het dier, na
aspiratie van bloed, en verwijdering der
vloeistof.

-ocr page 79-

(O

Snhcidaiic iiijcdic mu bloed in dc rcchtcr
licüstrcrk mn b! van ccnc ca da c\': Geen
exitun kthalis.

Snbcnlaan inbrengen can ccn atnk dia-
jthragma van bj onder dc huid va}i dc
rcchtcr lieadreck cn van ccn stukomcntuin
van bj onder de huid aan den linker
voorpoot van ecnc cavia dj: Exitus klhalis
na GO IIur.

ö<! Subcutane injcctic van ccnc cultuur mu
bacillus anthracis van 24 uur {lokivrckt op de,
vloeistof uit hct cavnin peritonaei van bl,
in dc rechter licsslreek van eene cavia cj:
Exitus lethalis in 48 uur.

Kcnc cavia I)/ ontvangt ecnc injcctic van t cc. antlu\'ax-
cnltnnr van 24 uur, vermengd met 1 cc. van eene .sus-
jiensie van groven Oo.st-Indisclien inkt in O,t) kenken-
zoutsolutie, in het cavum peritonaei. liet dier hlijft
t()(!vallig lang vastgehouden en herstelt zich slecht van
de bewerking; het, wordt binnen één uur gedood.

Vóór de decapitatie van het proefdier wordt eerst
bloed uit de Vena .lugularis geaspireerd.

De ingespoten vloeistof wordt met de steriele glazen
lepeltjes uit het cavum peritonaei verzameld, zij bevat
k()ol])artikelljes.

Op het diaphragma en het omenttnn worden ook kool-
deeltjes teruggevonden.

Microscopisch onderzoek. Het bloed van cavia b/blijkt
bij kleuring volgens .lenner geene anthraxbacteriën te
bevatten, daarentegen zijn in de vloeistof uit het cavum

-ocr page 80-

7G

peritonaei weinige bacteriën te vinden, welke zich slecht
kleuren niet niethyleenl)lauw en een korrelig voorkomen
hebben. De vloeistof bevat geene leucocyten.

Stukjes van het omentiun en het diaphragma worden
gehard in alcohol en onderzocht in coupes, gekleurd
volgens Gram-Nicolle.

De doorsneden blijken anthraxbacteriën te bevatten,
welke zeer korrelig zijn.

Bij eene cavia a/ wordt het bloed van cavia b\' onder
de iuiid van de rechter liesstreek gespoten; het dier
blijft geheel wel.

Wegens gebrek aan [)roel(iieren worden stukjes van
het diaj)hragma en het omentum bij ééne cavia
dj onder
de huid gebracht; het deel van het omentum bij den
linker voorpoot onder de rughuid, het stuk diaphragma
op de gewone plaats aan de rechter lies.

Het dier sterft binnen (>() uur; blijkbaar is do infectie
uitgegaan van de lio.sstrook, vanwaar zich cen groot
oedeem uitstrekt, alleen aan de buikzijde; aan den voor-
poot of aan de rugzijde bestaat geen oedeem.

Scctic. Hot stukje omentum onder de rughuid is por
])riniam vastgegroeid. Hyperaomio en donkere verkleuring
van milt, lever, nieren en bijnieren; longen hyporaeniisch.

Hot peritoneum en de ])leurae zijn nornuial van aanzien
en bevatten geen vocht.

Micro.scoi>isch onderzoek. Hloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

-ocr page 81-

ï i

Eene cavia a/, oorspronkelijk bestenul om te dienen als
proefdier b/, verzet zich sterk tijdens de inspuiting in het
cavum peritonaei, zoodat een groot gedeelte van de
injectievloeistof de huid en het subcutane weefsel infec-
teert; hierom wordt deze cavia als contróledier gehouden.
Er bestaat dus eene groote overeenkomst met de drie
cavias
hl van Proef IV, welke niet bleven leven na de injectie
in het cavum peritonaei met infectie van den buikwand.

De cavia a/ sterft in 30 uur. Er bestaat een groot
subcutaan oedeem.

Sccfic. Hyperaemie en donkere verkleuring van milf,
lever, nieren en bijnieren; de darmen zijn eenigszins hyper-
aemisch; hyperaemie van de longen.

liet i)entonenm en de pleurae zijn normaal van voor-
komen en bevatten geen vocht,

Microncojmcli onderzoek: Hloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

CnUnnrproeven. Door toevallig gebrek aan cavias is ook
geen jiroefdier geïnfecteerd met het vocht uit het cavum
peritonaei van cavia b/. Deze vloeistof wordt mi verzameld
in eene steriele reageerbuis en geïnfecteerd vaif de oor-
spronkelijke agarcultuur. Na 21 uur verblijf in de broed-
stoof blijkt het vocht zeer ge.schikt te zijn als voedingsbodem
voor anthraxcultuur, daar de cultuur zich goed heeft ont-
wikkeld en even virulent blijkt als versche bouillonculturen.

E(M1c cavia c/ ontvangt een gedeelte van genoemde
cultnnr als subcutane injectie in de rechterliesstreek;
h(!t dier sterft in 18 unr. Er bestaat een vrij uitgebreid
subcutaan oedeem.

-ocr page 82-

78

Scdie. Hyperaemie en donkere vei-kleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; de darmen zijn liyperaemiseh;
hyperaemie van de longen.

Het peritoneum en de jileura zijn normaal van aanzien
en bevatten geen vocht.

Microscopisch onderzoek. Bloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

Cultnnrproef. Stukjes van het omentum en het dia-
phragma van cavia b/ geven, in bouillon gebracht, na\'21
uur verblijf in de broedstoof rijke culturen van bacillus
anthracis.

PiioEF XI. h\'. InjecUe van 1 cc. anlhraxcullunr van 24
nnr mei 1 cc. suspensie van O.-T. inkt hij eene
cavia aj in het cavuni peritonaei cn ten
deele onder de huid.

Deze cavia dient als contrólcdicr: Exitus
lethalis in 48 uur.

2e. Injectie van 1 cc. anthraxcultuur van 24
uur met 1 cc. suspensie van O.-I. inkt in het
• cavum jwrilonaei van eene cavi<( hj;na n\'n
uur opof)\'erin(f van het dier, na aspiratie
van hloed, en verwijdering der vloei.siof.

Suhculanc injectie van de vloeistof uil hrl
cavum peritonaei van bj in dc rechter lies-
streek van cenc cavia
c/; deen exitus Iclhalis.

4>\'. Subcutane injeclic in dc rechter Hcsstreck
van hloed van hj hij cenc cavia dj: Cl een
cxH}(s lethalis.

-ocr page 83-

79

üf. Suhcuiüdu iiihrcugeu van een stnk dia-
pJiraynia van hj in dc rechter Uesslrcclx van
ccne cavia cj: Geen cxilns lethalis.
(}<■. Snhcntaa)i inbrengen van cen sink Omen-
tum van bj inde rechter liessircck van ccne
cavia fj: Geen exitus lethalis.

Bij deze proefreeks wordt de anthrax-bouilloiicultuur,
vermengd met eene suspensie van Oost-Indischen inkt,
welke veel fijner deeltjes bevat dan die welke bij Proef X
gebruikt is.

Bij eene cavia hj wordt 1 cc. anthraxcultuur van 21
uur en 1 cc. van genoemde suspensie van Oost-Indischen
inkt in 0,9 % keukenzoutsolutie in Ijet cavum peritonaei
gespoten. Na een uur wordt het dier door decapitntie
gedood, nadat bloed uit de Vena Jugidaris is genomen.

Bij de opening van het cavum peritonaei blijken daarin
enkele kooldeeltjcs te zijn.

liet. vocht wordt weder met de .steriele glazen lejieltjes
verzameld uit het cavum peritonaei. Ook worden weder
stukjes nitgesiu\'den van het diaphragma en het omentum.

Micro.scopi.sch onderzoek. De vloeistof uit het cavum
peritonaei en het Idoed bevatten geen bacillus anlhracis.
(Jeene leuc«)cyten in do vloeistof.

lOeno cavia c/ ontvangt eene subcutane injectie mol de
vloeistof uit het caviun jieritonaei van
hj in de rechter
lio.sstrook; het dier blijft geheel wel.

Kone cavia d/ ontvangt eene subcutane inject it« nu\'1 bloed
van b\' in do rechter liesstreek; het dier blijft geheel wol.

-ocr page 84-

80

Bij eene cavia e/ wordt een stuk van liet diaphragma
van b,\' in de rechter liesstreek onder de huid gebracht;
het dier is een dag ziek en blijft verder gezond.

Bij eene cavia f/ wordt een stuk van het Omentum van
b\' in de rechter liesstreck onder de huid gebracht; het
dier blijft geheel wel.

Met de cavia a/ van deze reeks geschiedt hetzelfde als
bij het dier, dat ter controle dient bij Proef X. De cavia
verzet zich tijdens de injectie in het cavum peritonaei,
waardoor de huid en het subcutane weefsel met de infectie-
vloeistof overstroomd worden. Even als in het vorige geval
wordt deze cavia dus als contróledier gebruikt, zij sterft in
48 uur. Er bestaat een uitgebreid oedeem van den buikwand.

Sectie. Ilyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; de darmen zijn hyperaemisch ;
Ilyperaemie van de longen.

Het Peritoneum en de pleurae hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Mioroscojyisclt onderzoek. Bloed en ()edeemvloei.stof be-
vatten bacillus anthracis.

Na deze proeven wordt een e.speriment genomen, waarbij
het proefdier b/ na korten tijd wordt gedood. Vei\'der is
de gang der proefneming met eenige uitbreiding nog,
dezelfde als bij de vorige twee jiroeven.

PuoKF XII. /<-. Injectie van 0,2ô c.c anthraxcullnnr van 24
nur met 0,20 c.c. su.\'^pensic van 0.-1. i)ikfsul)-
. cnfaa)i i)i de rechter licsslreek va )i cenc ca via

-ocr page 85-

81

aj als contraled ter: Exitns Icthalis na 48 uur.

2e. Injectie van 1 cc. anthraxcultuur van 24 uur
met 1 cc. suspensie van O -L inkt in het cavum
peritonaei van eene cavia hj; opoffering van
het proefdier \'/s ^""\'j aspiratie van bloed,
en verwijdering der vloeistof.

3e. Subcutane injeclie van vloeistof nit hel cavum
peritonaei van hj in do rechter liesstreek van
eene cavia cj: Exitus lethalis binnen 44 uur.

4e. Subcutane injectie van bloed van hj in de
rechter liesstreek van eene cavia dj: Exitus
lethalis binnen 48 uur.

ße. Subcutaan inbrengen van een sink dia-
phragma bj in de rechter liesstreek van eene
cavia ej: Exitus lethalis na 68 uur.

Oe. Subcutaan inbrengen van een slukometdum
van hl in de rechter liesstreek van ccnc cavia fj:
E.vilns lethalis in 48 uur.

7e. Sid)cutane injectie van houiUoncuUuur van
24 uur van het vocht uit het cavum peritonaei
van hj in dc rechter liesstreek van eene cavia
ƒ//; Kxitus lethalis in 40 uur.

8e. Subcutane injeclie van houiUoncuUuur van
24 uur uit het diaphragma van hjin derechlcr
liesstreek van ccnc cavia h\\: Exitus Iclhalis
in 40 uur.

!)e. Subcutane injectie van houiUoncuUuur van
24 uur uit het onientum van bj in de rechter
liesstreek van eene cavia ij: Exitus lethalis
in 40 uur.

-ocr page 86-

82

Eene cavia b/ ontvangt eene injectie van 1 cc. anthrax-
cultuur van 24 uur met 1 cc. suspensie van Oost-In cl ischen
inkt in 0,0 "/o keukenzoutsolutie, in het cavuni peritonaei.

Het zij vermeld, dat de kleurstofsuspensie bij deze proef
gebruikt, in hoedanigheid meer gelijk is aan die van
Proef X dan van Proef XI, daar zij zeer grove kool-
deeltjes bevat.

Het proefdier wordt na een half uur opgeofferd en door
decapitatie gedood.

Daar de aspiratie uit de vrijgepraejiareerde Vena Jugu-
laris mislukt, wordt bij het doorsnijden der Aa Carotides
arterieel bloed uit de wond aan den hals o[)gezogen met
eene steriele spuit.

Het vocht uit het cavum peritonaei wordt weder met
de steriele glazen lepeltjes verzameld; het bevat enkele
kooldeeltjes.

Van het diaphragma cn het net worden gedeelten uit-
gesneden ; enkele kooldccltjcs worden ook op deze organen
gezien.

Micnoscopisch onderzoek. Het onderzoek van dc vloeistof
uit het cavum peritonaei schijnt uit te wijzen, dat zij geen
anthraxbacteriën bevat, maar na enkele uren verblijf in
de broedstoof blijkt, dat in een gedeelte van deze vloeistof,
door kleuring volgens Jenner, de bacillus anthracis kan
worden aangetoond.

Van het bloed worden eveneens dekglaspraeparaten
gcmajikt, bij kleuring volgens Jenner worden in één dier
l)racj)araten twee iniltvuurbaeteriën gezien.

Van het omentum wordt ditmaal een microsco])fsch
jiraeparaat\'vervaardigd door uitspannen op een dekglaa.sje

-ocr page 87-

cn fixatie in absoluten alcohol. Bij kleuring volgens Gram-
Nicolle, vertoont dit praeparaat verschillende ketens van
bacteriën, liggende in het omentum; sommige bacteriën
zijn zeer brokkelig, andere hebben de normale gedaante
behouden, maar vertoonen toch in zooverre verandering,
dat het midden donker blauw-violet en de buitenomtrek
licht gekleurd is.

Deze bacteriënketens worden niet op of in phagocyten
gezien. Verder worden eenige geïsoleerde bacteriën aan-
getroffen, welke ook genoemde veranderingen vertoonen;
eindelijk nog enkele groote agglomeraten van sterk korrelige
bacteriën en resten zonder vasten vorm, die ook de kleuring
hebben aangenomen.

Een dergelijk beeld als het boven beschreven praeparaat,
vertoont een ander deel van het net, dat op dezelfde
wijze is gefixeerd, maar gekleurd volgens Jeimer, hoewel
daarin meer onveranderde bacteriën schijnen te zijn. Voor
het grootste gedeelte zijn de bacteriën hier ook volkomen,
vrij; enkele liggen in of bij cellen en zijn korrelig van
aanzien of ongelijk gekleurd.

Op sommige jdaatsen van het omentum zijn nog v«\'el
koolpartikels te zien, ten deele in endotheelcellen, welke
cellen ook resten van bacteriën of geheele, sterk ver-
anderde bacteriën bevatten. Verder worden nog phago-
cyten met eosinophile korrels gezien, in welke cellen ook
korrelige bacteriën liggen. Soms zijn ook deelen van
bacteriënketen.s reeds in cellen opgesloten; in dergelijke
cellen worden ook veel tegelijk opgenomen kooldeeltjes
gezien.

Van omentum en dinjdiragma worden eindelijk, na

-ocr page 88-

84

harding in alcohol, gewone praeparaten in coupes gemaakt,
waarin door kleuring volgens Gram-Nicolle, anthraxbacte-
riën zijn aan te toonen.\'Van verschillende organen, als
de darmoppervlakte, lever, milt, nier, long en peritoneale
klieren, worden schraapsels onderzocht, gekleurd volgens
Jenner of Gram-Nicolle, maar met negatief resultaat.

Eene cavia c/ ontvangt een gedeelte van de vloeistof uit
het cavum peritonaei van b/ als subcutane injectie
in de rechter liesstreek; het dier sterft binnen 44 uur. Er
bestaat subcutaan oedeem.

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt
lever, nieren en bijnieren; hyperaemie van de longen.

Het peritoneum en de pleurae hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Microscoimch onderzoek. Bloed en oedeemvloeistof be-
vatten bacillus anthracis.

Eene cavia d/ ontvangt eene subcutane injectie in de
rechter liesstreek met het bloed van b/, het dier sterft
binnen\' 48 uur. Er is subcutaan oedeem.

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; hyperaemie van de longen.

Het peritoneum en de pleura hebben een normaal aan-
zien en bevatten geen vocht.

Microscopisch onderzoek. Bloed oedeemvKxnstof be-
vatten bacillus anthracis.

Bij eene cavia c/ wordt (!en deel van liet diaphragma
van b/ in de rechter liesstreek onder de huid gebracht;

-ocr page 89-

85

het dier sterft na 68 uur. Er is een groot, bloederig
subcutaan oedeem.

Scdie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; In\'jieraemie van dc longen.

Het i)eritoneum en de pleurae hebben een normaal aan-
zien en bevatten geen vocht.

Microscopisch onderzoek. Bloed en oedecmvloeistof be-
vatten bacillus anthracis.

Bij eene cavia f/ wordt een gedeelte van het omentum
van b\' in de rechter liesstreek onder de huid gebracht;
het dier sterft in 48 uur. Er is subcutaan oedeem.

Sectie. Hyperaianie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; hyper.iemie van de longen ;
puntvormige bloedingen op verscheidene plaatsen.

Het perilonenm en de plein-ae hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Microscojiisch onderzoek. Bloed en oedeemvloeislof
bevatten bacillus anthracis.

Eene cavia a/ ter controle onder de huid van de rechter
lie.s.streek gespoten met 0,25 cc. antln-axcultuur van 21;
uur met 0,25 cc. suspensie van Oo.st-lndiscjien inkt in
0,1) "/ü zoutsolutie, sterft binnen 18 uur. Er is subcutaan
oedeem.

Scctic. Hyperaemie en donkore verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren ; hyperaemie van de longen ; in
de bovenkwabben links donkere haemorrhagieün.

Het peritoneum en de pleurae hebben een m)rmaal
aanzien en bevatten geen vocht.

-ocr page 90-

86

Microscopisch onderzoek. Bloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

CuUiiurproeven. Na 24 uur verblijf in de broedstoof is
in een gedeelte van de vloeistof uit het cavuni peritonaei
van 1)/ rijkelijke ontwikkeling van anthraxbacteriën; ook
in de bouilloncultuur uit genoemde vloeistof geënt, is eene
groote kolonie gegroeid.

Van het diaphragma en omentum van b/ zijn bouillon-
culturen aangelegd, waarin n^ 24 uur staan in de broed-
stoof, levendige ontwikkeling is.

Eene cavia g/ ontvangt eene injectie onder de huid
van de rechter liesstreek met 1 cc. cultuur uit het vocht
uit het cavum peritonaei; het dier sterft binnen 40 uur.
Een groot subcutaan oedeem is aanwezig.

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; hyperaemie van de longen.

Microscopisch onderzoek. Bloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

Eene cavia h/ ontvangt eene subcutane injectie van
1 cc. .van de cultuur van het diaphragma van
hj in de
rechter liesstreek; het dier .sterft binnen 40 mn-. Er is
subcutaan oedeem.

Sectie. Hyperaemie cn donkere verkleuring van milt,
lever, nieren cn bijnieren; de intestina zijn hyperaemisch;
hyperaemie van de longen.

Het peritoneum en dc pleurae hebben ccn normaal
aanzien cn bevatten geen vocht.

Microscopisch onderzoek: Bloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

-ocr page 91-

87

Eene cavia i/ ontvangt eene subcutane injectie van
1 cc. van de cultuur van het diaphragnia van b/ in de
rechter liesstreek; het dier sterft binnen 40 uur. Er is
een groot subcutaan oedeem.

Sectic. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; de intestina zijn hyperaemisch;
hyperaemie van de longen; in de rechter bovenkwab zijn
kleine bloedingen; in de linker bovenkwab eene grootere
hacmorrhagie.

Het peritoneum en dc pleurae hebben cen normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Micr0fic02)isch onderzoek. Bloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

Proef XHl, oorspronkelijk bestcnul om te dienen tot
een bewijs van do juistheid van de exj)erimcnten be-
treiïendc de injecties van anthraxculturen iu het cavum
})critonaci van c^ivias, welke daarbij in leven blijven, hooft
als zoodanig geene waarde, daar do i)roefdieren toch to
gronde gaan met huidinfectio, zoodat dit experiment geene
gelegenheid biedt, om de rosultuten van Proef l on IV nader
to bevestigen. Toch is hetgeen bij deze proefneming waar-
genomen wordt belangrijk genoeg om vermeld to worden.

Phokf XHI. Z«* Injectie van 0,25 cc. anthraxcidlnnr van
24 nnr niet 0,20. cc. snNjtensic van {/roven
O.-I. inkt, anhcntaan in dc rechter Ucs-
strcek van cenc cavia al als contróledier :
Kxilns lethalia binnen 48 nnr.

Injectie van 0,r> cc. anthraxcnUnnr

-ocr page 92-

88

met 0,5 cc. suspensie van groven O.-l. inkt.

Bij eene cavia hj in het cavum
peritonaei: Exitus lethalis in 29 nur.
Bij eene cavia
c/ in het cavum perito-
naei: Exitus lethalis in 48 uur. Inheide
gevallen is subcutane infectie bij de in-
spuiting.

Eene cavia b; ontvangt eene injectie van 0,5 cc. antbrax
cultuur van 24 uur met 0,5 cc. suspensie van groven
Oost-Indischen inkt in 0,9 7o keukenzoutsolutie, in het
cavum peritonaei; het dier sterft binnen 29 uur. Er be-
staat een groot subcutaan oedeem.

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; de intestina en het net zijn
sterk hyperaemisch en verloonen zeer verwijde vaten;
hyperaemie van de longen, vooral van de acliterkwabben. De
pleurae hebben een normaal aanzien en bevatten geen vociit.

Het Peritoneum vertoont sterk uitgezette vaten, ge-
vuld met donker bloed. In de holte is ongeveer 25 cc.
van een bloederig, troebel exsudaat, waarin veel kool-
deeltjes worden teruggevonden.

Microscopisch onderzoek. Hloed en oedeemvloeistc^f be-
vatten bacillus anthracis. Het exsudaat blijkt bij onderzoek
van een versch praeparaat zeer rijk aan leucocyten en
bevat veel miltvuurbacteriën, hoewel niet zoovele als het
bloed en de oedeemvloeistof.

De volgens Jenner gekleurde dekglaspraeparaten van het
jieritonitisch exsudaat vertoonen zeer vele lo.sse bacteriën
cn leucocyten, welke geene zichtbare bacteriën of re.sten
daarvan bevatten. Onder de vrije bacteriën zijn ook vormen,

-ocr page 93-

89

welke korrelige verandering vertoonen. Voorts worden
nog enkele bacteriën gezien, gelegen bij oplioopingen van
erythrocyten en leucocyten; ook hierbij zijn korrelig ver-
anderde vormen. Merkwaardig is nog een haast ongekleurd
agglomeraat van bacteriën, dat ten deele uit zulk eene
ophooping steekt; enkele van deze bacteriën schijnen in
leucocyten te liggen.

De kleuring volgens Grani-Nicolle geeft een praejiaraat,
waarin meestal vrije bacteriën worden gezien, welke zich
maar ten deele hebben gekleurd, korrelige verandering
vertoonen en ook kapselvorming.

Eene cavia c/ ontvangt eene injectie van 0,5 cc. anthrax-
cultuur van 2-1 uur met 0,5 cc. suspensie van groven
Oost-Indischen inkt in 9 "/o keukenzoutsolutie in het cavum
peritonaei; het dier sterft in -18 uur. Er bestaat een groot
subcutaan «)edcem.

Scctic. Hyperaemie cn donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; de intestina en het net zijn
sterk hyperaemisch en vertoonen zeer verwijde vaten;
hyperaemie van de longen.

De pleurae hebben een normaal aanzien cn bevatten
geen vocht.

Het peritonenm vertoont .sterk uitgezette vaten, gevuld
met doidver bloed. In de holte is ongeveer 20 cc. van
een bloederig, troelx^l e.xsndaat, -waarin veel kooldeell,jes
worden teruggevonden.

Microscopisch omicrzock. Bloed en oedeemvloeistof be-
vatten bacillus anthracis.

De i)raeparaten van het ver.sche e.xsndaat bevatten veel

-ocr page 94-

90

leucoeyten en evenals bij cavia b; weder vele anthrax-
bacteriën, maar minder als het bloed en de oedeemvloeistof.

Het beeld van de gekleurde praeparaten is een derge-
lijk als bij cavia
hj. In deze praeparaten worden nog
vele eosinophile leucoeyten opgemerkt, met afmetingen
van 7 ä 9 /t.

Eene cavia a/ ontvangt eene subcutane injectie met 0,25
cc. anthraxcultuur van 24 uur met 0,25 cc. suspensie van
Oost-Indischen inkt in 0,9 o/o keukenzoutsolutie in de
rechter liesstreek; het dier sterft in 48 uur. Er is een
subcutaan oedeem.

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt, lever,
nieren en bijnieren; hyperaemie van de longen, vooral
van de bovenkwabben; links een paar haemorrliagieën.

Het peritoneum en de pleurae hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht

Microscopisch ondersoek. Bloed en oedeemvloeistof be-
vatten bacillus anthracis.

Latoi- worden nog meerdere proeven genomen in den-
zelfden geest als Proef XIH, dc resultaten blijven dezelfde
als bij dc beschreven gevallen; slechts éénmaal gaat ccn
dier te gronde zonder peritonitis.

Een L-uifstc e.\\pcrimcnt wordt nog genomen met dc
reeds vroeger beschreven voorzorgen bij dc inspuiting van
anthraxcultuur. Evenals bij Proef XHI wordt hierbij eene
groote hoeveelheid vloeistof, namelijk
I cc., ingespoten;
de bijgevoegde kleurstof is hier weder karmijn.

-ocr page 95-

Ol

ProefXIV. Ie. Lijcdic van 0,5 cc. anthraxcuUunr van
24 uur met 0,5 c c. karmijnsnspcnsic, anh-
cutaan in de rechter liesstreek van ccne
cavia aj: Exitus lethalis na 43 uur.

2e. Injectie van 0,5 cc. aidhraxcultuur vaii
24 uur met 0,5 cc. karmijnsuspensie.
Bij cenc cavia hj in het cavum peritonaei.•
Exitus lethalis binnen 40 uur.
Bij eene cavia cj in het cavum peritonaei:
Exitus lethalis binnen 40 uur.

Eene cavin b/ ontvangt cenc injectio van 0,5 cc. anthrax-
cultuur van 24 uur niet 0,5 cc. suspensie van karniijn
in 0,0 "/o keukenzoutsolutie, in het cavum peritonaei; het
(lier sterft binnen 40 uur. Er is geen oedeem van den
buikwand.

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; de intestina zijn eenigszins
vochtig; de longen zijn vrij normaal.

Do pleurae hebben een normaal aanzien en bevatten
geen vocht. Hot peritoneum is ook naar het schijnt
normaal, maar oen weinig vochtig.

Microscoj>isch onderzoek. Hel bloed bevat bacillus
anthracis. Ook worden van bloed uit oen groot vat praepa-
raten gemaakt, welke worden gekleurd volgens Jenner. In
deze praeparaten zijn normaio roode bloedlichaampjes on
zeer weinig leucocyten. Tusschen de roode bloedlichaampjes
liggen nonnale,lo.ssc bacteriën on ook veel dunnere vormen.
Ook komen bacteriën voor welke kap.selvorming vertoonen;
do kapsels hebben den vorm van het bacillichaam, zij
zijn daarvan gescheiden door cenc ongekleurde ruimte.

-ocr page 96-

92

Het licliaam van dergelijke bacteriën is korrelig, in stukjes
uiteengevallen.

Dekglaspraeparaten, verkregen van de vochtige opper-
vlakte der intestina, blijken losse anthraxbacteriën te
bevatten en ook leucocyten met bacteriën en karmijn-
deeltjes.

Het net wordt, geruimen tijd na den dood van het
jiroefdier, uitgespannen op een dekglaasje en gefixeerd
in absoluten alcohol. Uit dit praeparaat blijkt, dat de
karmijndeeltjes, welke zich op het
Omentum bevinden,
bijna alle in cellen gelegen zijn. Vele van deze cellen
zijn zeker endotheliumcellen. Betrekkelijk weinige korrels
liggen buiten de cellen. Oj) het net komen verder vrij
veel normale, vrije bacteriën voor. In de bloedvaten van
liet net liggen zeer vele miltvuurbacteriën. Waar dc
roode bloedlichaampjes in groote hoeveelheden in de
vaten zijn, liggen de bacillen dikwijls tusschen de vaat-
wanden en de bloedkolom in, elders ook weder in de
kolom. Velschillende vaatjes van geringer afmeting, bij-
voorbeeld van 40 /i, zijn soms geheel gevuld met anthrax-
bacteriën. Do erythrocyten binnen sommige bloedvaten
zijn voor een groot deel veranderd in gezwollen lichamen,
roodachtig van kleur, met donkere korreltjes aan de
])eripheric; hiertusschen liggen soms in groolen getale
normale anthraxbacteriën; op andere plaatsen liggen
weder uitsluitend normale bloedcellen zonder korrels;
veelal zijn de anthraxbacteriën slechts moeilijk tusschen
de omgevende bloedlichaampjes te onderscheiden.

Eene cavia cj ontvangt eene injectie van 0,5 cc. anthrax-

-ocr page 97-

393

cultuur van 24 uur met 0,5 cc. suspensie van karmijn in
0,9 o/o keukenzoutsolutie in het avvum peritonaei; het
(lier sterft binnen 40 uur. Er is geen oedeem van den
buikwand.

Sectie: Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; de longen zijn vrij wel normaal,
In eene retrosternale lymphklier zijn karmijnkorrels.

De pleurae hebben een nonnaal aanzien en bevatten
geen vocht.

In het cavum peritonaei is eene zeer kleine, niet meet-
bare, hoeveelheid vocht; overigens schijnt het buikvlies
ijormaal te zijn.

Microscopisch onderzoek. Het bloed bevat bacillus
anthracis.

In dekgluspraeparaten van de vloeistof uit het cavum
j)eritonaei worden vrije anthraxbacillen gezien en ook
leucocyten, welke bacterien en karmijndeeltjes bevatten.

Eene cavia a/ ontvangt eene subcutane injectie van
0,5 cc. anthraxcultuur van 24 uur met 0,5 cc. suspensie
van karmijn in 0,9 % keiikenzoutsolutie in de rechter-
lie.sstreek; het dier sterft na 48 uur. Er is een subcutaan
«ledeem

Sectie: Hypttraemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; de hmgen vertoonen geene
bijzondere afwijkingen.

Het Peritoneum cn de plem-ae hebben een nonnaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Microsco])isch onderzoek. Hloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

-ocr page 98-

n.

PLEURA.

PuoEF L lujcclie van 0,5 cc. van cenc anihraxcnUnup
van 24 imr.

If. Snbcntaan in de redder lie-sstreek van eene
cavia al als conlróledier: Kxitus leihalinna
40 uur.

2e. In de rechterpleurahoUe van ecne \'
c(tvi(( h/: Kxitus lethalis na 20 uur. [

5\'\'. In de trachea van eene cavia cj: l
Exitus lethalis na 40 unr.
 J

Eeno cavia b/ ontvangt eene injectie van 0,5 cc. van
eene anthraxcnltnnr van 24 unr in de rechter pleuraliolte.
De in.si)uiting wordt verricht met eene holle naald door
eene vooraf gemaakte incisie in de borstl)ekleedselen. Hij
het terugtrekken van do caiuilo vloeien enkele droppels
van de injectievloeistof over het operatieveld; het dier
sterft na 30 uur. Er bestaat subcutaan oedeem van den
borst- en buikwand.

Secfie. Hyperaemie en donkere verkleuring van n\'iilt,
lever, nierpn en bijnieren; hyperaemie van de l(mg(Mi.

-ocr page 99-

05

De beide pleurae en het peritoneum hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

]\\Iicr0sc02)isch onderzoek, Bloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

Eeno cavia c/ ontvangt eene injectie van 0,5 cc. van eene
anthraxcultuur van 24 uur in de trachea. De injectienaald
wordt tusschen twee kraakbeenringen van de vooraf vrij-
gepraepareerde trachea ingestoken. Bij het terugtrekken
van de canule vloeit eene kleine hoeveelheid van de
injectievloeistof over het operatieveld; het dier sterft na
40 uur. De hals is sterk opgezet door oedeem van alle
weefsels.

Secfie. Ilyperaenn\'e en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; hyperaemie van de longen; de
onderkwabben verloonen atelectatische haardjes; trachea
hyperaemisch.

De i)leurae en het iieritoneum vertoonen een n«)rmaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Microficopisch onderzoek. Bloed en oedeemvloei.stof
bevatten bacillus anthra(;is. Een gedeelte van de long,
gehard in sterke sublimaatoplossing, wordt onderzocht in
coupes, gekleunl volgons (Jram-Nicolle, met welke kleuring
korrelige bacteriën zijn aan te toctnen in de genoemde
atelectatische haardjes, voornamelijk in het interstitieele
bindweefsel en <le vaten, maar ook in de exsudaatproppen
in de alveolen.

Uit jiraeparaten, gekleurd met haemateïn en eosin,
blijkt dat lobulain; pneumonie beslaat. In de centra «Ier
pneumonie is de.s(piamati(; van de epithelia en zijn de

-ocr page 100-

396

alveolen gevuld met epitheloïde cellen. Verder liggen veel
roode bloedlichaampjes in de alveolen maar weinig leu-
cocyten. De interstitia vertoonen cellige infiltratie; vele
vaten, arteriën en venae majores bevatten veel bloed.

Eene cavia a/ ontvangt ter controle eene subcutane
injectie met 0,5 cc. anthraxcultuur van 24 uur in de
rechter liesstreek; het dier sterft na ruim 40 uur. Er is
een sterk subcutaan oedeem, van de injectiejjlaats uit-
gaande, tot op den rug toe.

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren, de intestina zijn sterk hyper-
aemisch; hyperaemische plaatsen in de longen, welke
organen vrij vast zijn, vooral aan de onderkwabben.

De pleurae hebben een normaal aanzien en beval ten
geen vocht.

Het peritoneum vertoont rechts een weinig bloederig
exsudaat, zoo gering, dat het nauwelijks vochtig is. Er
bestaat retroperitoneaal oedeem.

Microscoinsch onderzoek. Bloed en oedeemvloeistof
en het vocht van het retroperitoneaal oedeem b(«vatten
bacillus anthracis.

In coupes van het longweefsel, gehard in sterke subli-
maat oplo.ssing, is bacillus anthracis aan te toonen door
kleuring volgens Gram-Nicolle en ook met methyleenblauw;
de bacteriën liggen in de interstitia en in de alveolen,
duidelijk binnen de daarin gelegen epitheelproppen, eindelijk
ook in de bloedvaten ; zij zijn korrelig van structum-.

Uit praeparaten gekleurd met ha(;mateïn en -f\'osin
blijkt dat lobulaire jineumonie bestaat.

-ocr page 101-

Proef JI. lujcctie van 0,5 cc. antliraxcnlhmr van 48 trur.

le Subcutaan in de rechter liesstreek van eene
cavia «/ als contróledier: Ziekteverschijn-
selen na 80 uur. Exitus lethalis in 60 uur.
2e In dc rechter plcuraholtc van eene cavia

h/: Exitus lethalis in 40 uur.
3e in dc trachea van eene cavia
c/; Exitus
lethalis in 48 uur.

Eene cavia hl ontvangt eene injectie van 0,5 cc. an-
tln-axcnltnur van 48 nnr in de rechter plenraholte. Bij
het terngtrekken van de injectienaakl vloeit weder van
de infectievloeistof over de voorafgeniaakte incisie; het
dier sterft binnen 40 nnr. Er is een sterk snhcntaan
oedeem over den geheelen horstwand tot op den hnik toe.

Scctic: Ilyporaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en hijnieren; hyperaemie van de longen
gering, behalve eene plaals van de rechterlong tegenover
de injeclieplaats.

De plenrae en het peritonenm hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Microscoj)isch onderzoek. Bloed en oedeenïvloeistof
bevatten bacillus anthrac.is.

Eene cavia c/ ontvangt eene injectie van 0,5 cc. anthrax-
cultuur van 18 uur in de trachea. Bij het terugtrekken
van de injectienaald wordt de wond weder geïnfecteerd
met de injectievloeistof; het dier sterft binnen -18 uur.
Er beslaat een sterk oedeem van hals en borst.

Sectic. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijjiieren; hyperaemie der longen; zij

-ocr page 102-

98

vertoonen puntvormige haemorrliagieën; trachea hype-
raemisch.

De pleurae en het peritoneum hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Microscopisch onderzoek. Door kleuring volgens Gram-
Nicolle kunnen in coupes van het loiigweefsel, gehard
in sterke sublimaatoplossing, de miltvuurbactereïn in
pneumonische Infiltraten cn in de alveolen worden aan-
getoond. De bacteriën vertoonen meest korrelige structuur.

Ook in de praeparaten, gekleurd met haemateïn en
eosin, hebben bacteriën de kleurstof opgenomen, zij
worden in grooten getale in bloedvaten gezien.

Verder blijkt uit dezc praeparaten, dat in dc long
pneumonische infiltraten bestaan. De mucosa van dc
trachea is cellig geïnfiltreerd.

Eene cavia a/, ter controle met 0,5 cc. anthraxcultuur
van 48 uur onder de huid gespoten in de rechter lies-
streek, wordt na 3G uur reeds ziek, maar sterft eerst na
GO uur. Er bestaat een sterk oedeem over den geheelen
buikwand.

Sectic. Hyperaemie cn donkere verkleuring van mill,
lever, nieren cn bijnieren; longen licht rood, met vrij
.sterk ontwikkelde bloedpuntjes.

De pleurae en het iieritoneum hebben een nonnaal
aanzien cn bevatten geen vocht.

Microscopisch onderzoek, Hloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis.

PiiOKF III. Injeclic run tW ^n^P. anlhrnxcnUnur \'van
* 48 unr (in 1 cc, bouillon).

-ocr page 103-

09

Ic Subcutaan in de rechter Jicsstreek van eene
cavia o/ als contróledier: Ziekteverschijnselen
na 36 uur. Exitus lethalis na 80 uur.

2e In dc rcchtcr pleuraholte van cenc cavia hl:
Exitus lethalis binnen 40 uur, met subcutane
infectie.

3e In de trachea van ccnc cavia d: Exitus
lethalis na 48 uur.

Eene cavia 1)/ ontvangt eene injectie niet 50 niM\'.
anthraxcultuur van 48 uur in 1 cc. bouillon, in de
rechter pleuraholte. Bij het terugtrekken van de canule
wordt het operatieveld weder geïnfecteerd; het dier sterft
binnen 40 uur. Er bestaat een sterk subcutaan oedeem
van borst en buikwand.

Sectie. Ilyperaemie en donkere verkleuring van milt, lever,
nieren en bijnieren; geringe liyperaemie van de longen.

De i)leurae en het peritoneum hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

Microscojnsch onderzoek. Bloed en oedeemvloei.stof,
bevatten bacillus anthracis.

Eene cavia c/ ontvangt eene injectie van 50 niAP.
anthraxcultuur van 48 uur in de trachea. Bij het terug-
trekken van de injectienaald worden de halsorganen
weder geïnfecteerd; het dier sterft na ruim 48 uur. Er
is sterk oedeem van de halsstreek.

Sectie. Ilyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; hyperaemie van do longen,
op vele plaatsen zijn stipvormige bloedingen.

Dc pleurae en het iieritonenm hebben een normaal
aanzien en bevatten geen vocht.

-ocr page 104-

100

Microscopisch ondcrzocli. Bloed en oedeemvloeistof
bevatten bacillus anthracis. " ■

Een gedeelte van de long, gehard in sterke sublimaat-
oplossing, wordt onderzocht in coupes, gekleurd volgens
Gram-Nicolle, waarbij bacteriën worden gezien, welke
zich slecht kleuren en onregelmatig van vorm zijn.

Eene cavia a/ ontvangt 50 niAP. anthraxcultuur van
48 uur ter controle als subcutane injectie in de rechter
liesstreek ; het dier wordt reeds na 3G uur ziek en sterft
na 80 uur. Er bestaat een licht oedeem om de injectieplaats.

Sectie. Hyperaemie en donkere verkleuring van milt,
lever, nieren en bijnieren; longen op sommige plaatsen
hyperaemisch, met bloedpuntjes ; trachea hyperaemisch.

De pleurae hebben een normaal aanzien en bevatten
geen vocht. Er bestaat retroperitoneaal oedeem, de
darmwand is eenigszins vochtig.

Microscopi.sch onderzoek. Bloed en oedeemvloeistof
bevatten l)acillus anthracis.

In (lekglaspraei)araten, verkregen van de darmopper-
vlakte, zijn geen miltvuurbacteriën aan te toonen.

Bij verschillende proeven met injectie van anthrax-
cultuur in de trachea is bij andere gelegenheden nooit
verandering in de jileuraholte waargenomen, evenmin als
in het cavum peritonaei.

Bij de proeven, betrekking hebbende oj) het peritoneum,
is bij de sectie der j)rocfdieren .steeds ook de toestand
der pleura vermeld (zie boven: 1 Peritoneum), waarbij
evenmin veranderingen te vermelden vallen betrctfende
de pleurae en hare holton.

-ocr page 105-

iir.

KOHT OVEHZICIIT DER PROEVEN.

Samen vattende hetgeen wij bij onze proeven waarnemen,
kunnen wij reeds dadelijk o])merken, dat buitengewoon
groote hoeveelheden zeer virulente anthraxcultuur in het
cavum peritonaei van cavias kunnen worden ingespoten,
zonder do dieren schade te verom-zaken (Proef 1 en IV

Omtrent de vraag of inmnmiteit ontslaat voor subcu-
tane infectie, meenen wij naar aanleiding van Proef IV cV
ontkeimend te kminen antwoorden.

Ook zelfs wanneer het jiroefdier tegelijk onder de huid
geïnfecteerd wordt, heeft het peritonenm na den dood
een normaal aanzien, zooals blijkt uit Proef II en IV />\'.
en door de contróledi(u-en a/ van Proef X en XI.

Uit do proeven VII, VIII, IX cn XI blijkt, dat één
mir na de inspuiting van anthraxcultuur in het cavum
peritonaei, de injectievloeistof nog niet geheel geresor-
beerd is, terwijl do bacteriC\'ii en de tegelijk daarmede
ingespoten kleurstofdeeltjes voor een groot deel verdwenen

-ocr page 106-

102

zijn. Na langen tijd vindt men geen vloeistof meer (Proef
I, II, IV) Men zoude hier de resorptie als oorzaak van
het verdwijnen der bacteriën kunnen beschouwen, te
meer daar men later de kleurstofdeeltjes in lymphklieren
kan terugvinden (Proef XIV
cj), ware het niet bewezen,
dat resorptie van bacteriën eene ongunstige omstandigheid
is voor het geïnfecteerde dier (Proef XIV), al kan de
cavia ook de inspuiting van een nog betrekkelijk groot
aantal anthraxbacteriën in het bloed verdragen.

Vergelijken wij de resultaten van Proef XIV en III
met die van I, II en IV, zoo moeten wij aannemen, dat
het groote verschil gelegen is in de lioeAiBelheid der ge-
bruikte injectievloeistof: de quantiteit bacteriën, welke
niet doodelijk werkt bij Proef I en IV doet dit wel
bij Proef XIV, waar tweemaal zooveel bouillon gebruikt is;
bij de sectie der cavias XIV
hj en cj vinden wij vloei-
stof met bacillus anthracis in het cavum peritonaei.
Dezelfde verhouding bestaat voor Proef III, welke wij
alleen vergelijken met Proef II en IV P\', omdat hier
bovendien subcutane infectie beslaat. Hij de cavia Hl b\'
is bovendien met de tweemaal grootere hoeveelheid
bouillon belangrijk minder infectiemateriaal ingespoten:
hier vinden wij bij de sectie ook weder vloeistof, welke
anthraxbacteriën bevat, terwijl dit nict .het geval is bij dc
proeven Hl cn IV Naar het ons toeschijnt is dit wel
een bewijs, dat de anthraxbacteriën zoowel in het geval
van Proef XIV als van Proef III gimstige voorwaarden
hebben gevonden, doordat in het cjivinn peritonaei der
cavias langer tijd vloei.stof aanwezig wjis.

Proef XIII vertoont in vele opzichten overeenkomst

-ocr page 107-

103

met Proef III, maar hier is bovendien nog een andere
factor in aanmerking te nemen, waarover hieronder nog
meer gezegd zal worden.

Bij de Proeven IX, X en XI vinden wij geene anthrax-
bacteriën in het bloed van de cavias b/; de inspuiting
van dit bloed onder de huid van andere cavias is on-
schadelijk, en te meer is dit merkwaardig, omdat de cavia
X d/, waarbij stukjes van hct diaphragma en van het net
van b/ onder de huid gebracht worden, sterft door infectie,
welke duidelijk uitgaat van de plaats waar het stuk
diaphragma is ingebracht.

Bij de beschrijving van Proef X is er reeds op gewezen
dat de suspensie van Oost-Indi.schen inkt, waarmede de
anthraxcultuur vermengd is, zeer grove deeltjes bevat.
Dat dit schadelijk juoet zijn èn door directe werking der
kooldeeltjes .als corpora aliéna èn ook wel door stoornis
in de resorptie dcr vloeistof is zeer duidelijk, zoo men
slecht« hct resultaat van deze proef vergelijkt met dat
van Proef IX en XI en ook den toestand van het peri-
toncmn bij de sectie der cavias van Proef Xlil en bij
de jiroeven II en IV P.

Hetzelfde geldt voor Proef XII, waarbij men ook weder
kan zien dat het tijdsverlooj) niet zonder invloed is. Hier
geven alle experimenten, zoowel dat met het bloed, met
de vloeistof uit het cavum jieritonaei zelve, als met stukken
van diaphragma en net en de culturen gekweekt uit deze
drie laat.ste, een positief resultaat.

Opzettelijk is door ons bij dc Proeven VI1—XI1 geene
melding gemaakt van de hoeveelheden vloeistof, welke
uit het cavum peritonaei verwijderd worden bij de cavias

-ocr page 108-

104

hj, in verhouding der hoeveelheid injectievloeistof, daar
het ons voorkomt dat daarbij te groote bronnen van
onnauwkeurigheid bestaan, hetgeen genoegzaam blijkt
uit de beschrijving der techniek; maar afgaande oi»
schatting kunnen wij wel mededeelen, dat bij Proef X
en XEI de hoeveelheid vloeistof, welke uit het cavum
peritonaei van de cavia
hj verkregen wordt, grooter is
dan bij Proef IX en XI, waar ook maar weinige kleur-
stofdeeltjes in het cavum peritonaei worden teruggevonden.

De gevolgtrekking dat normaliter een ondergang der
anthraxbacteriën in loco moet plaats hebben, vindt steun
in het feit, dat zeer groote hoeveelheden bacteriën worden
verdragen door de cavias
hj van Proef I en IV. Ook
pleit hier sterk voor, dat in coupes van het diaphragnui
en het net der cavias
hj bij de lu\'oeven IX—XII, sterk
veranderde bacteriën en resten van bacteriën worden
gevonden. Verder nog dat, bij de proeven IX en XI deelen
van die organen onschadelijk blijken voor de proefdieren,
waarbij zij onder de huid worden gebracht en dat bij
cavia X d/ de infectie niet uitgaat van het stuk net van
cavia b\', terwijl toch uit datzelfde net eene cultuur van
bacillus anthracis te kweeken is.

Dc micro.scopi.sche praeparat(Mi van het uitgespannen
net van de cavia
hj bij do Proeven XII, XIII en XIV
maken de ondenstelling van eene pliagocytischc werking
van hot endothelium wel aannenudijk.

Phagocytose door leucocyten kunnen wij niet aannemen;
eene .sterke leucocytose nomen wij alleen waar bij Proef
XIII 2f, welke cavias jui.st bij de sectie ver.schijnseien
van peritonitis vertoonen.

-ocr page 109-

105

Met het oog op Proef V en VI kunnen wij evenuiin
aan de leucocyten belang toekennen, maar zoude veeleer
gedacht moeten worden aan bactericide werking van op-
geloste stoffen en ook wel aan den invloed van veranderde
omgeving.

De gedachte aan bactericide werking der vochten vindt
eenige tegenspraak in het feit dat de vloeistof, uit het
cavum peritonaei van cavia X
hj verwijderd, een zeer
gunstige voedingsbodem blijkt, terwijl in de vloeistof uit
het cavum .peritonaei van XII
hj na 24 uur geheel viru-
lente culturen o])komen.

Bij deze proeven blijft echter het groote bezwaar tegen
experimenten in vitro van groot gewicht.

Over de pleura behoeft nog slechts weinig te worden
toegevoegd na bespreking van de proeven omtrent het
peritoneum.

In geen van onze gevallen zien wij na de injectie van
anthraxbacieriën reactieve jilenritis optreden, terwijl noch
bij lijden der longen, noch bij peritonitis (zie I Proef XllI
en 111) een plenritisch exsudaat wordt waargenomen.

-ocr page 110-

Critische beschouwing der verschillende
onderzoekingen en theorieën in ver-
band met ons eigen onderzoek.

Om tot eeiio juiste wa.anleering te geraken van de
verklaringen, die de verschillende onderzoekers van de
door hen waargenomen feiten gegeven hebben, moet in
de eerste jilaats op den voorgrond gesteld worden, dat
vergelijkingen van resultaten steeds met groote voorzich-
tigheid moeten worden gemaakt, waar het proefdieren
geldt van verschillende soort en dat zelfs bij zeer na-
verwante diersoorten niet zelden de meest uiteenloopende
uitkomsten worden verkregen.

Meer nog dan de aard der proefdieren zijn de eigen-
schappen der microörganismen, waarvan culturen als
infectiemateriaal dienden, van invloed. Na de groote ver-
schillen, welke reeds bij de onderscheiden .soorten der ge-
bruikte microben te verwachten zijn, dient vooral ook\'de
groote wis.s^lvalligheid in het oog te worden gehouden, welke

-ocr page 111-

107

culturen van eene zelfde soort van niicroörgnnisinen maar
van verschillende herkomst geven.

Eindelijk willen wij nog wijzen op het feit, dat niet altijd
de bactericide kracht van pleura en jieritoneum dezelfde
is, al bestaat voor beide organen meestal groote over-
eenkomst, welke zoowel te verwachten is om do ruime
connnunicatie, welke tusschen beide organen bestaat, als
om de overeenkonist in bouw en oorsprong. Als een
voorbeeld kunnen experimenten met typhusculturen ge-
noemd worden.

Door verschillende schrijvers wordt oj)gegeven, dat vrij
aanzienlijke hoeveelheden typhuscultuur door het perito-
neum en de pleura van de cavia verdragen wordt. In tegen-
stelling met de mededeelingen van Vincent, Du Cazal en
Catrin, en Diiubler vonden wij bij enkele proeven, dat de
intraperitoneale injectie met typhuscultuur onze cavias
zeker doodde, terwijl wij bij insjiuiting in do iileuraholte
hetzelfde waarnamen als Vincent, namelijk dat deze wijze
van infectie vrij wel onschadelijk was voor cavias.

Ook met choleraculturen zijn do meest uiteenlooj)ende
resultaten verkregen. Tn het Litteratuurover/icht is hier-
over reeds genoeg gezegd.

Wat eindelijk de resultaten van ons eigen onderzoek
betreft, kmmen wij ons aansluiten bij hetgeen door Noetzel
is nuulegedeeld, omtrent de verhouding van bacillus
anthracis tegenover de bactericide werking van het
l»eritoncuni van het konijn. Evenals de bevinding van
Marchoux lijnrecht tegenover die van Noetzel staat,
vonden wij ook eene mededeeling van Sclavo, volgens
welke alleen onvatbaarheid van het peritoneum van do

-ocr page 112-

108

cavia voor anthraxinfectie bestaat na voorafgaande iinniu-
niseering. Ook door andere schrijvers wordt alleen ge-
sproken van eene dergelijke verkregen immuniteit.

Naar het ons toeschijnt zijn wij wel gerechtigd, om de
mededeeling van Sclavo tegen te spreken, daar wij bij
onze experimenten met anthrax-bouillonculturen van zeer
groote en constante virulentie, waarvan een klein gedeelte
reeds een onnoemelijk aantal bacteriën bevat, meermalen
de natuurlijke imnumiteit van het peritoneum van de
cavia voor bacillus anthracis hebben kunnen constateereu.
Ook namen wij maar ééns bij een proefdier, dat tegelijker-
tijd subcutaan geinfecteerd was, een ziektebeeld waar,
dat ons eenigszins zou kunnen heriimeren aan hetgeen
door Metchnikoff is geschreven omtrent de gevolgen van
infectie van miltvuurculturen in het cavum peritonaei
van cavia. (Zie Litt. Overz. II 15
hl cn Eig. Oud. I
Proef III en III.)

De proeven van Sobernheim meenen wij niet met die
van Noetzel te moeten vergelijken, daar dc eerste groote
quantiteiten vloeistof gebruikte, om zijne anthraxcidturen
in het cavum peritonaei van konijnen tc: brengen, terwijl
Noetzel met zeer kleine hoeveelheden injectievloeistof
ccn betrekkelijk klein getal bacteriën inspoot.

Ais vanzelf komen wij door deze opmerking lot dc
beschouwingen over de rcsorptiever.scliijnselcn.

Hij verschillende diersoorten en voor verschillend
infectiemateriaal hoeft men kunnen waarnemen, dat ceiu;
belemmering van de peritonealo resorptie eene infectie
van het normale buikvlies mogelijk maakt, maar aan hot
ver.scliijnsol dor bacteriënresorptio is to veel waarde ge-

-ocr page 113-

109

liecht, terwijl tie locale ondergang der niicroörganisnien
over het hoofd is gezien door vroegere onderzoekei-s.
Vooral Noetzel heeft hier op gewezen; volgens hem is
de resorptie niet voldoende om den dood der bacteriën
te verklaren, maar moet men haar veeleer beschouwen
als een „palliatief dat gevaarlijk kan worden".

Met het oog op de uitermate groote hoeveelheden
anthraxbacteriën door ons gebruikt bij onze proeven,
meenen wij deze conclusie ook wel voor de cavia te mogen
aannemen, maar meenen ook naar aanleiding van onze
laatste proefnemingen, dat bij experimenten eene bepaalde
hoeveelheid injectievloeistof niet mag overschreden worden
en dat bijgevoegde, als vreemde lichamen werkende stoffen,
de resorptie door het peritonenm zoozeer kunnen beletten,
dat ook de bactericide functie daarbij belemmerd kan
worden. Met andere woorden dat niet de resorjitie van de
bacteriën, maar wel resorptie van de injectievloeistof eene
voordeelige bijkomende omsfandigheid is, terwijl vreemde
lichamen, welke niet verwijderd worden, hoogst schad(»lijk
zijn. (Zie ook Tchistovitchs proeven Litt. Overz. II C.)

Gaan wij over tot de beschouwing van de aanhangers
der phagoc}ienthcorie, zoo zien wij, dat bij hen, in tegen-
stelling met de vroegere onderzoekers, do ondergang der bac-
tciriön in loco op den voorgrond staat. (Zie Litt. Overz. IV).

Door Metchnikolf zelf is vooral als hoofdzaak van de
bactericide werking van het organlsmo de actieve phago-
cytose beschouwd, de oj)neming van levende micro-
organismen in lenoocyten en macrophagen. Ten zeerste
is deze zienswijze verdedig<l door Sabrazès en Golombot
in hunne .studie over de experimenteele anthraxinfectie

-ocr page 114-

110

van hippocampus door inspuiting in het cavum peritonaei\'.
Naar onze meening zijn deze sclirijvers in hun ijveren
voor de theorie al te ver gegaan. Als grootste bezwaar
tegen eene andere verklaring der bactericide werking
hebben zij genoemd, dat zij geen veranderde bacteriën
buiten de cellen vonden, terwijl zij het voorkomen van
zulke vormen slechts schijnbaar noemden en verklaarden
door een hulphypothese, volgens welke dit het gevolg
zoude zijn van het uiteenvallen der cellen om de bacteriën
heen! Deze hypothese steunde op de waarneming, dat
eene zekere groepeering in de vrije anthraxbacteriën
werd gezien; Nog meer bevreemding wekt dit alles door
dit feit, dat de genoemde schrijvers toch ook in de leuco-
eyten de oorzaak van de anthraxinfectie van het geheele
organisme gezocht hebben en spreken van „agents actifs
de dissémination".

Niet minder bevooroordeeld dan Sabrazès en Colombot
is Mesnil te werk gegaan in zijn vergelijkend onderzoek,
omtrent de bactericide kracht van het vocht uit liet cavum
peritonaei van de visschen, die hem tot proefdieren dienden
en de-leucocyten daarin aanwezig.

Mesnil oordeelde toch, dat de mogelijkheid van eene
bactericide werking van de vloeistof uit het cavum jieri-
tonaei alleen zou bestaan, wanneer die ook in vitro was
waar te nemen, terwijl hij omtrent cnltnren van milt-
vuurbacteriën op de cellige elementen zegt: „les leuco-
cytes eux aussi constituent un milieu favorable mais seule-
ment quand ils sont morts"; van deze eischt dc .schrijver
dus niet cenc gelijke werking onder alle omstandigheden.

Ook Tchistovitch was niet zeer onpartijdig in de beoor-

-ocr page 115-

111

deeling van zijne proeven met injectie van bacteriën in
de pleuraholte van honden, daar hij den dood zijner
proefdieren alleen toeschreef aan het ontbreken van
leucocytose en zoo deze niet had ontbroken, veronder-
stelde dat wel andere oorzaken van invloed konden zijn
geweest!

Omtrent de opvatting, dat de bactericide werking in het
cavum peritonaei haar oorzaak zoude hebben in het loslaten
van stoffen, welke schadelijk zijn voor de microörganismen,
door normale of afstervende leucocyten, kunnen wij vol-
staan met te wijzen op den eisch, die Moxter i) stellen wil,
alvorens deze verklaring te aanvaarden: Eerst worde eene
methode gevonden, volgens welke de groote hoeveelheden
bactericide stoffen in de leucocyten kunnen worden aan-
getoond. Tot nog toe is dit niet gelukt.

Wat aangaat de verschijnselen, welke door Durham,
l\'ierallini en Isaeif zijn beschreven cn ook de theorie van
Gilbert en Eournier omtrent de antibacterieele werking
der fd)rinevorming, kunnen wij zeer kort zijn, daar wij
dergelijke processen nooit bij onze eigen proeven hebben
waargenomen.

Over het algemeen schijnt het ons toe, dat de denk-
beelden van Pfeiffer zeer de aandacht blijven verdienen
«Ml ook voor de proeven met anthraxbacterieën van toe-
jiassing zijn. Eene groote opname van levende microben
in leucocyten toch, is te beschouwen als eene gevaarlijke
omstandigheid, zooals blijkt uit de proeven van Sawtchenko,
welke waarnam, dat wel eene sterke phagocytenwerking

>) Moxlcr 1). Mcil. WoclioiiHchr. \'09.

-ocr page 116-

112

volgde wanneer hij virulente anthraxcultuur inspoot in
cavum peritonaei van ratten, maar ook, dat eene nieuwe
generatie van bacteriën de dieren ten gronde richtte. Iets
dergelijks zagen wij niet gebeuren bij cavias want alleen
bij die proeven, waar andere schadelijke omstandigheden
medewerkten om het peritoneum ziek te maken, trad
sterke leucocytose op.

Ook eene gecombineerde werking van resorptie en
phagocytose kunnen wij niet veronderstellen, daar in dit
geval een ziektebeeld zou moeten ontstaan als door
Phisalix beschreven is bij zijne studiën over chro-
nischen anthrax der Algerijnsche schapen of late infectie,
den zoogenaamden „anthrax tardif", waarbij eerst trans-
port van de microben plaats vindt van uit de infectie-
plaats naar de lymi)hklieren, waar de bacteriën in de
cellen veilig zijn tegen de reactie van het organisme,
dat zij vanuit die schuiljilaatsen opnieuw infecteeren,
onder voor haar gunstige omstandigheden en overwinnen.

Hoewel eene humoraaI-i)athologische verklaring van
de bactericide werking in het cavum peritonaei en de
pleuraholte wetenschappelijk geheel verantwoord is, .schijnt
het ons toch beter toe om ook die theorie niet zonder
voorbehoud te aanvaarden, welke van de veronderstcïlling
uitgaat, dat de serosae bepaalde bactericide stoffen zouden
afzonderen ; men is dan toch gedwongen om geheel on-
bekende hypothetische lichamen als bestaande physio-
logische producten aan te nemen.

Ten slotte komt het ons voor, dat naa.st de verschil-

\') I\'liitiiilix Arch, de inéd. cxiH\'riin. \'89 en \'91.

-ocr page 117-

113

lende theorieën zeker ook die van Baumgarten \') in
aanmerking verdient te komen, welke geen nieuwe phy-
siologisch-chemische lichamen aanneemt, maar den onder-
gang der microörganismen tracht te verklaren nit de
veranderde omstandigheden en de storing van hunne
assimilatieprocessen hij hunnen overgang in oene nieuwe
omgeving, terwijl vooral ook aan de osmotische ver-
schillen veel gewicht wordt toegekend en de verande-
ringen aan do bacteriën waargenomen, onder één ge-
zichtspunt worden gebracht met de plasmolyse der
hoogere planten.

•) llaiiniffiulcii Herl. Klin. Wocliensclir. \'i)9.

-ocr page 118-

CONCLUSIËN.

10. De groote sereuze liolten bieden over liet algemeen
geen gunstige verblijfplaats aan voor microben.

Bacillus anthracis gaat in de normale groote sereuze
holten van de cavia te gronde.

3". De verklaring hiervan kan niet gezocht worden m
resorptie der bacteriën, leucocytose of liyperinose (fibrinöse.)

4". Men moet eene groote rol toekennen aan het endothe-
lium van het peritoneum; vooral dat van het omentum is
van groot belang bij de bactericide werking in het cavuni
peritonaei.

5". De invloed van de „verandering van omgeving" mag
bij den onderg.ing van bacillus anthracis in het cavuni peri-
tonaei van de cavia niet ontkend worden.

6". Alleen onder zeer bijzondere onistandiglieden, als bij
inbrengen van corpora aliena of zeer veel vloeistof, kan men
bacillus anthracis schadelijk doen inwerken op het peritoneum
van de cavia.

Men moet hierbjj eenig belang toesclirijvcn aan onvolle-
dige rc.sorptie van vloeistof.

7\'>. Door inspuiting van anthraxcultuur in liet cavuni
peritonaei van de cavia ontstaat geene immuniteit voor sub-
cutane infectie.

-ocr page 119-

STELLINGEN.

-ocr page 120-
-ocr page 121-

STELLINGEN.

I.

De uitsi)raak van Flügge, divt bij dierproeven niet niicro-
orgunisnicii do intraveneuze cn intraperitonealc injectie niet
elkaar gelijk staan en elkaar kunnen vervangen, is onjuist.

II.

"Waarscliijnlijk hebben bijzondere bacteriënsoorten door
iintuurkeuze specilick schadelijke eigensclmppcn vorkregen
voor bopnnido organismen en organen. Eonc spccifieke iin-
niunitcit, welko men aan sonimigo organen ioe.schrijft tcgcMi
ciikolo niicroörgunisincii, ho.stnnt niet; veeleer moot do onder-
gang der niicrohon in de eigensclmppcn der niicroörganisnien
zelve gezocht worden.

III.

T. H. mag noch als gonocsniiddcl, noch als dingno.sticuin
worden toegepast.

IV.

De hypothe.so vnn hot ovorhrcngon dcr nmlaria-infoctio
door muskioton is niet ntinncniolijk.

-ocr page 122-

118

V.

Het weder opvatten van de therapie der bloedclepletiën in
onzen tijd is een verblijdend teeken van een herlevend eclec-
ticisme.

Met het oog op de tegenwoordige kennis der toxinen
mag deze therapie niet alleen als pallicatieve worden beschouwd.

VI.

Ten onrechte gewagen de geneeskundige leerboeken steeds
met zekere geringschatting van symptomatische therapie.

VII.

Het zoeken van specifieke geneesmiddelen mag niet als
hoofddoel gelden voor de geneeskunde.

VIII.

Mechanische therapie is voor hartlijders al)soluut verwer-
pelijk.

L\\.

De\' cau.sae Jldjuvantes hebben bij vele infectieziekten een
overwegenden invloed.

X.

Men zoeke zooveel mogelijk te geraken tot het uitsluitend
gebruik der werkzame bestanddeelen der geneesmiddelen.

XI.

Bij het onderzoek der alcoholische gisting der maaginhoud
passé men na destillatie behalve de jodofornireactie oJk die
op aetliyl^icetaat toe.

-ocr page 123-

119

XII.

Frülilichs glycosereactie is niet te gebruiken.

XIII.

Er zijn geen syntlietiscli werkende enzymen.

XIV.

Ilet zeenmnsbedrijf is volstrekt te verbieden aan lijders
aan tuberculose en ook aan personen, die zelfs maar eein\'ge
voorbescliiktheicl daartoe vertoonen.

XV.

De hereditaire momenten zijn bij vele ziekten, zelfs zulke,
die door microörganismen worden veroorzaakt, met name
tuberculose en lepra, van groot belang.

XVI.

Huwelijken tusschen bloedverwanten zijn meestal af te
keuren.

XVII.

Vermenging van Europeanen niet andere rassen, leidende
tot het ontstaan van bastaardvolken, moet worden tegen-
gegaan. Alleen door de zuiverheid van het ras to handhaven
kan eene koloni.seerendo natie zich staiuule houden; hiertoe
voere zij steeds nieuwe individuen uit het moederland aan.

XVIII.

Landbouw kan in tropische gewesten niet door Europeanen
worden uitgeoefeiul.

XIX.

Eene regeering hoeft hot rccht oni, tor voorkoming van
epidemieën en endoinioën, niet alleen (piarantaine uit to oefenen,

-ocr page 124-

120

maar ook om de inwoners van haar gel)ied eene beproefde
praepliylactische therapie tc doen ondergaan.

XX.

Sanatoria en liersteUingsoorden zijn onnut, zoolang zij zich
niet zeer lang het lot der patienten kunnen aantrekken.

XXI.

Kleine particuliere ziekeninrichtingen zijn onvoorwaardelijk
af te keuren.

XXII.

Iedere ziekeninrichting zoude evenals schepen van eene
mechanische ventilatie-inrichting voorzien moeten zjjn.

XXIII.

Het W-are wenschelijk dat ieder vaartuig, voor grootere
reizen van een sterilisator voorzien was.

XXIV.

Voor cen Ilospitaalkerkschip is een stoonivaartuig nood-
zakelijk.

XXV.

De bewering dat het verstrekken vnn alcoholica aan
scheepsoquipages en troepen op nmrsóh afkeuring verdient,
is ongegrond.

XXVI.

Ten onrechte is bij de behandeling der Veiligheidswet
beweerd, dat geen norm gesteld kan worden voo\'r zuiver
drinkwater.

-ocr page 125-

121

XXVIL

Een gestreng toezicht op de prostitutie is eene bescherming
van de onschuld.

XXVIII. •

Door aangifte aan den strafrechterlijken ambtenaar, van
feiten, hem door zijn ambt ter kennis gekomen, schendt
de geneesheer zijn ambtsgeheim.

XXIX.

De genee.sheer kan ten bate van Levensverzekerings- en
Ongeluksverzekerings-maatschappijen slechts verklaringen
afgeven van overlijden of buiten staat zijn tot werken.

XXX.

Het beweren van vele psychiaters, dat personen met
geestelijke afwijkingen, zooals geniale paranoiisten en unmisten,
in de maatschappij geduld moeten worden, is nnsdndig.

XXXI.

De behandeling van solutio retinae, door inspuiting van
glasvocht van konijnen, is to verwerpen.

XX XII.

Hot hoofdstuk over noodverbanden in do werken over
krjjgschirurgie is overbodig.

XXX111.

De verbnndpakjos, bij verschillende legers voornulig en
(lo wijze van verstrekking daarvan, verdienen dc sterkste
afkeuring.

-ocr page 126-

9

XXXIV.

122

(

De raderbaar van De Mooy is het eenige deugdehjke
ziekentransportmiddel te land.

XXXV.

De naald van De Mooy is volmaakter en bruikbaarder
dan de door Doyen en anderen aangegeven hechtinstrumenten.

XXXVI.

De wijziging van de breukoperatie van Bassini door
Duplay en Cazin verdient aigemeene toepassing.

XXXVII.

De phimosis-operatie van Isambert verdient aanbeveling.

XXXVIII.

Bij chirurgische behandeling van peritonitis is het onaan-
geroerd laten van fdjrineafzetselaan te bevelen.

XXXIX.

Osteoplastische amputaties of exarticulatie in het knie-
gewricht zijn te verkiezen boven hoogo amputatie van het
onderbeen.

-ocr page 127-

i •

... .. •■■^ y..... - ■
■ ; V • V- - - -

. M

■ .r

\' V • \' - ••

V

■ ïâî\'i-spÀ-

\'Sjiîiv

. t. . ■-•..i-i^

P

L

, /..V,.. - . ,. ....

-ocr page 128- -ocr page 129-

nW

■ftMS

m

-ocr page 130-

r-m

i-ï