-ocr page 1-

OVER HET OMTSTAAN

der

MOJSrSTJlA ufVO^iVPlDIAOA..

I

-ocr page 2-

\'i <

■ -

- • • \' ■

-ocr page 3-

OYER HET ONTSTAAN

deb,

monstra acardiaca.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

Dnrtnr in h (pMinsknnh

AAN DE HOOGESCHOOL TE UTEEOHT,

na\' machtiging van den rector magnificus

r)r, O. EL. c. GRINWXS,

GEWOON HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER TVIS- EN NATUURKUNDE,

IVIET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

volßbns besluit der geneeskundige faculteit ,

te rerdcdigen

op vrijdag den 2 Juli 1875, te 6 ure,

door

ALEXANDER THOMAS VAN DER STARP,

abts ,

geboren te Zierikzee.

UTRECHT ,
P. W.- VAN DE WEIJER.
Stoomdruk.

-ocr page 4-

Si: -7

■ \\ ■

m.

-ocr page 5-

VOOEWOOKD.

Hooggeleerde KOSTER! Hooggeachte Promotor!
Het is mij een aangename plicht, U hier mijne erken-
telijliheid te betuigen voor de hulp, mij bij het samen-
stellen van dit Proefschrift door U verleend. Ook ik
heb ruimschoots gedeeld in Uwe algemeen erkende
welwillendheid en belangstelling. Mijn hartelljken dank
daarvoor. U, Hooggeleerde Heeren, wier lessen ik
mocht volgen, en U, Zeergeleerde Heeren Doctoren,
van wier theoretische en practische kunde ik zooveel

-ocr page 6-

kon leeren, mijn dank voor dat alles, ook voor Uwe
bewijzen van belangstelling en vriendschap. Waarde
vrienden, de herinnering aan ons samenzijn, aan Uwe
hartelijkheid en deelneming in Hef en leed zal mij een
groot genoegen zijn in de toekomst en mij bij teleur-
stellingen tot steun zijn. Het ga U allen wel!

-ocr page 7-

INLEIDING.

Zeer vele gevallen van acardiaci zijn reeds uit-
voerig beschreven, ook als onderwerp voor eene dis-
sertatie. Toch meende ik geen geheel doelloos werk
te verrichten door de acardie, naar aanleiding van
een in het pathologisch laboratorium alhier aanwezig
exemplaar, op nieuw in een academisch proefschrift
ter sprake te brengen. In 4869 publiceerde de Heer
J. L. VEENDAM te Leiden\') in zijn proefschrift de
beschrijving van eenen acardiacus. Ook dit kon mij
echter niet weerhouden het eenmaal opgevatte voor-
nemen uittevoeren, daar in die dissertatie hoofdzakelijk
de anatomische beschrijving van de misgeboorte voor-
komt en eene poging tot verklaring van het ontslaan
er van ten eenenmale ontbreekt. Mijn Promotor, Pro-
fessor
KOSTER, die mij bij het samenstellen van dit

\') Over hoofdelooze misgeboorten, j. i, veendam. Leiden. 1869.

1

-ocr page 8-

proefschrift de noodige hulp en voorlichting ver-
leende, maakte mij opmerkzaam op sommige ponten
uit de ontleedkunde en op de embryogenetische ver-
klaring der acardie; verder op de verklaring door
claudius 1) gegeven en op de dissertatie van w. h.
van der heijden.®) Door deze verschillende punten
in aanmerking te nemen en vooral door eene meer
opzettelijke beschouwing der, naar het schijnt, in ons
vaderland nog niet algemeen bekende theorie van
claudius meende ik dat eene beschrijving van het
geval van acardie, hier aanwezig, in verband met een
overzicht van de meeningen der latere schrijvers en
met eene poging tot embryogenetische verklaring, nog
van eenig belang kan zijn.

\') Die Entwicklung der herzlosen Missgebarten, ür. m. Claudius.
Kiel, 1859.

Over het ontstaan der aangeboren misvormingen door am-
niosstrengen. w.
h. van der heijden. Utrecht, 1871.

3) Zoo ontbreekt in de aangehaalde dissertatie van veendam
zelfs de vermelding van den naam van Claudius. Het eenige
dat ik in de Nederl. literatuur over mijn onderwerp vond, is het
korte verslag eener voordracht, door Dr.
a. h. schoenmakek in
eene vergadering der maatschappij van geneeskunde gehouden, in
het Tijdschr. v. geneeskunde, 1870, blz. 336. Kennelijk bedoelt Dr.
SCHOENMAKER telkens CLATTDius als hij van blasius spreekt. Het
verslag- van zijne voordracht bevat ook verder vele onjuistheden.

-ocr page 9-

EERSTE HOOFDSTUK.

Be$chri,|ring van een Acardiacus.

De acardiacus, die mij tej* beschrijving werd afge-
staan, is van boven niet gelijkmatig afgerond, maar
heeft rechts eene verhevenheid, die hard is en zich
schijnt om te buigen. Dit is dus waarschijnlijk het
hoogste punt van de wervelkolom, die sterk naar
rechts uitwijkt. Dit hoogste punt is van de stuit
15 ctm. verwijderd. Voor het overige is de vorm
zeer onregelmatig, zoodat het nemen van omtrekmaten
geen doel zou treffen. Het exemplaar vertoont twee
rudimentaire bovenste ledematen en twee op de voelen
na geheel ontwikkelde onderste extremiteiten, welke
zoowel in heup- als kniegewrichten sterk zijn opge-
trokken en gebogen. Van de uitwendige geslachts-
deelen is alleen het scrotum, 2\'/2Ctm. lang, aanwezig;
het is gerimpeld, maar heeft geen raphe en beval

r

-ocr page 10-

geen testes. De anus is aangeduid door eene trech-
tervormige verdieping met geplooide huid. Deze ver-
dieping eindigt bij sondeering blind ; de sonde stuit op
een afstand van een halven centimeter. De plaatsing
van de navelstreng is 8 ctm. van het hoogste punt
der wervelkolom en 7 ctm. van de symphysis pubis;
het aanwezige stuk is verdroogd. Het doorgeknipte
einde vertoonde bij nauwkeurige beschouwing een
groot en twee kleine, zijdelings daarvan geplaatste
vaten. Deze twee stonden open; uit het middelste vat
kon met een pincet een stremsel worden getrokken.
De huid schijnt uiterlijk normaal, hier en daar op later
aantegeven plaatsen met gewone haren begroeid. De
epidermis Iaat hier en daar los en kan in lappen
worden afgetrokken. Op ongeveer 4 ctm. van het
hoogste punt der wervelkolom, links van de mediaan-
lijn door den navel gedacht, bevindt zich eene navei-
vormige insluiping, uit het midden waarvan een blaas-
vormig zakje steekt, met troebel vocht gevuld, benevens
een bundeltje 2 a 3 ctm. lange haren. Boven deze
plaats ziet men op de huid ook eenige roodbruine
haren. Op gelijke hoogte van deze insluiping bemerkt
men rechts en links twee kleine kuiltjes, met eene
tepelvormige verhevenheid in het midden. De hier-
boven even vermelde rudimentaire bovenste exlremi-

-ocr page 11-

teiten bevinden zich ongeveer 4 ctm. van het hoogste
punt van de wervelkolom, aan weerszijde van den romp.
De rechter, tevens de kleinste, schijnt op het gevoel
slechts te bestaan uit een breed en vlak kraakbeenach-
tig plaatje met twee uitsteeksels, die misschien mogen
doen denken aan duim en pink! ? De linker grootere
is langwerpiger en eindigt kegelvormig. Zijdelings
en rechts van de wervelkolom, ongeveer 6 ctm. van
het hoogste punt der wervelkolom, vertoont zich eene
3 ctm. lange zak van vuil grijze kleur, die geopend
zijnde blijkt gevuld te zijn met eene weeke, grijs ge-
kleurde, kleverige massa, bij microscopisch onderzoek
niets dan groote en kleine vet- en detritus-korrels
vertoonende. Bij sondeering blijkt de zak blind te
eindigen. Heup- en kniegewrichten schijnen, uitwendig
gevoeld, normaal gevormd te zijn. Wat er van onder-
beenen ontwikkeld is blijkt bij betasting uit twee
beenderen te bestaan; het einde der stompen is lid-
teekenachtig ingetrokken.

De eerste insnijding werd gemaakt rechts van de
streng naar boven, rechts van de navelvormige ver-
dieping over den stompen top in dezelfde richting door-
gaande langs de achlervlakte tot tegenover haar begin
aan de voorzijde. De huid bleek daarbij zeer hyper-
trophisch te zijn, het onderhuidsche celweefsel met

-ocr page 12-

vet overvuld. Bij verdere prepareering van eene der
aldus ontstane kappen naar rechts bleek de rechter
rudimentaire bovenste extremiteit geen schouderblad
te bezitten en slechts door eene driehoekige bindweef-
selachtige strook met den romp verbonden te zijn.
Spieren waren niet te ontdekken; wat er aan deed
denken vertoonde bij microscopisch onderzoek bind-
weefselachtige structuur met vetkorreltjes en delritus-
massa.

Het rechter zijdelingsche vat in de navelstreng is
voor eene kleine, dunne sonde toegankelijk en een
eind weg te vervolgen en schijnt rechts zich te ver-
liezen in eene geleiachtige massa. In zijn verloop
mondt nog een vat uit, dat naar de streek der dijvaten
verloopt De buikholte is klein en beval slechts twee
blind eindigende darmlissen Op 3 ctm. afstand van
den lop bevindt zich eene bindweefselachlige strook,
welke de bovenste kleinere hollen afscheidt van de
groolere buikholte. Er is derhalve een rudiment van
een middenrif aanwezig, maar iets op de spier gelij-
kende is er niet; ook zijn bij microscopisch onderzoek
geen spiervezels te ontdekken. De bovenste kleinere
holte, door het wegknippen van eenige onderling ver-
groeide ribben geopend, is zeer klein en geheel gevuld
met geleiachtig weefsel. In het midden dezer holte

-ocr page 13-

loopt een val, dal zich aan den top ombuigt en zich
in den romprand verliest.

Bij het grootste gedeelte der beschreven gevallen
van acardiaci ontbreekt de vermelding der verhouding
van het monster lot de placenta, daar deze maar
hoogst zelden bewaard wordt. Zoo ook in boven be-
schreven geval. Van Dr.
ter haar te IJsselstein, die
de misgeboorte naar het ülrechtsche Ziekenhuis zond,
vernam ik het volgende: De baring der vruchten en
de uitdrijving der placenta leverden niets bijzonders
op. De acardiacus werd ongeveer een kwartier na de
geboorte van een voldragen, volkomen goed gevormd
kind uitgedreven. Er was ééne placenta; de zeer
dunne navelstreng was slechts 30 ctm. lang en liep
Ie niet in de velamenla, waar de vaten zich vertakten.

Het is te betreuren, dat in dit geval hel vaatstelsel
niet nauwkeurig kon worden onderzocht. Belangrijk,
met het oog op de later volgende beschouwing over
den invloed van de communicaliën der bloedvaten bij
tweelingen, zou vooral nadere kennis van de bijzon-
derheden der »vertakking van de navelstrengvalen
van den acardiacus in de velamenla" geweest zijn. Die
verlakkingen wijzen in elk geval op iets meer zelf-
standigs in hel vaatstelsel van den acardiacus, hoe-
wel toch verder in de volgens Dr.
ter haar enkel-

4

-ocr page 14-

8

voudige placenta communicatiën kunnen beslaan hebben-
Bij gebrek aan gegevens moet ik dit punt verder
laten rusten.

Van minder beJang was het nader onderzoek der
bloedvaten in het lichaam van het monstrum, en eene
injectie, waartoe het voorwerp niet meer geschikt
was, toen ik het tot nader onderzoek kreeg, zou niet
veel gewichtigs hebben kunnen leeren. De hoofdza-
ken omtrent het vaatverloop bij acardiaci zijn reeds
door
CLAUDIUS (zie later) en door verschillende bij-
zondere beschrijvingen^) bekend, en ontleend aange-
vallen van veel meer ontwikkelde vaatstelsels dan in
het door mij onderzochte voorwerp. BUjkbaal is dit
exemplaar, vooral in de latere tijdperken der ontwik-
keling, zeer slecht gevoed, terwijl de betrekkelijk goede
ontwikkeling van de wervelkolom op iets krachtiger
vorming in de allereerste tijdperken wijst. Even als
bij de later te vermelden acardiaci zijn ook in mijn
geval de onderste ledematen en het onderste gedeelte
van den romp het meest ontwikkeld. In verband
daarmede gingen dan ook de overigens zeer dunne
vertakkingen der navelslagaderen door de sarcomateuse

\') Onder anderen in de Diss. van Dr. veendam, zie boven.

-ocr page 15-

9

massa, welke den rorapwand vormde, heen, vooral
naar de liesstreeken.

De wijze waarop de verlakkingen uit de arteria
umbiiicalis voortkwamen wordt eenigermate op de
plaat aangegeven. Het groote aantal der terstond ont-
staande kleine takken in het midden der sarcomateuse
massa maakte het verder vervolgen daarvan niet mo-
gelijk. Zooals ik reeds opmerkte, gingen vele daarvan
naar de streek der dLjslagaderen. Andere kon ik ver-
volgen tot in de massa, welke op de plaats der lever
voorkwam, maar een onmiddelijken samenhang met
het vroeger vermelde vat, dat in de rudimentaire
borstholte langs de wervelkolom te voorschijn kwam,
heb ik niet kunnen vinden. Het blijft dus onzeker, of
wij in dat vat een rudiment eener aorta of van een
aderstelsel moeten zien. Het laatste is het waarschijn-
lijkst , daar de^ kleine vertakkingen der nauwe arteriae
umbilicales wel niet tot zulk een betrekkelijk wijd vat
zullen saamgevloeid zijn. Eerder is aan te nemen,
dat dit vat met de vena umbiiicalis samenhing. Men
kan verlakkingen van het onderste einde in de sarco-
mateuse massa van den rudimentairen buikwand waar-
nemen, maar het gelukte niet den samenhang, evenmin
als met de slagaderen, aan te wijzen. Het boveneinde
boog zich, zooals ik zeide, om en liep dan met ver-

-ocr page 16-

10

takkingen uit in de sarcoraateuse massa, welke de ru-
dimentaire borstholte vulde, en wel in het middelste
gedeelte, dat zich nog meer door eene eigen be-
grenzing van de overige massa onderscheidde en mis-
schien voor een meer direkt rudiment van hetgeen an-
ders hart zou geweest zijn mag worden gehouden. In
de teekening is dit op een hart gelijkend deel der
sarcomateuse massa iets te duidelijk voorgesteld. Van
gewicht zou echter nadere kennis omtrent die bloed-
vaten niet geweest zijn, maar des te meer die van de
verhouding der placentaire vaten. Ik moet mij nu be-
palen tot het mededeelen van hetgeen daaromtrent in
de literatuur voorkomt.

Dr. j. poppel \') geeft op, slechts negen gevallen
te hebben kunnen vinden, waarin melding wordt ge-
maakt van de verhouding der placentaire vaten. De
drie geschriften, waarin dit het geval is en welke ik
heb kunnen inzien, vermeld ik hier.

H. meckelgeeft eene afbeelding van een ei, door
Dr.
sauerherimg aan het Berlijnsche museum gezon-
den. De decidua één chorion en beide amnions zijn

\') Dr. J. FOPPEL. Ueber lierzlo&e Missgeburten. München, 1863.
H.
MEcicEL. Archiv, für anat. und Physol. 1850. Tab. VIL
No. 12.

-ocr page 17-

■li

m

goed bewaard gebleven. De eene amnionholle is aan-
merkelijk grooter dan de andere; de aan de eerste
behoorende navelstreng is goed gevormd, zit centraal
op de placenta en is verbonden aan eene goed ge-
voede en gevormde vrucht van S\'/j duim lengte, van
den schedel tot den anus gemeten. In de andere am-
nionholte is een zeer atrophiesche navelstreng margi-
naal ingeplant op de gemeenschappelijke placenta.
Deze navelstreng, heeft twee vaten, welke communiceeren
met de vaten der grootere navelstreng. Aan de kleine
streng hangt eene in ontwikkeling zeer achterlijke
vrucht (waarschijnlijk zonder hart). Het foetus heeft
een cyclopen-oog, een mond, een rechter arm met
twee vingers, een linker onder de huid verborgen
arm en slechts één voet aan de onderste extremiteiten.

Het 2e geval is beschreven door hempel \') en met
eene duidelijke plaat opgehelderd. Deze acardiacus,
schrijft
hempel, was de tweeling eener goed gevormde
vrucht en is geboren op de kraamzaal dezer stad, 1847,
en door Prof.
levy met de grootste welwillendheid
aan mij ter onderzoeking overgedragen. De moeder,
eene eerstbarende, 24 jaar oud, die gedurende den
tijd der zwangerschap zeer zwak van gezondheid was,

\') c. 1\'. hempel. De jnonstris acephalis. Hafniae 1850. Tab. I.

-ocr page 18-

12

baarde omtrent de 6e maand deze tweelingen, waarvan
de goed gevormde het eerst en dood geboren is, de
tweede in stuitligging, beide zonder kunsthulp. Beide
vruchten waren van het mannelijk geslacht. Om de
verhouding der strengen en der placenta beter te kun-
nen onderzoeken, werden de arteria en vena der navel-
streng van het goed gevormde foetus met verschillend
gekleurd was opgespoten, welke, toen alle grootere
vaten der placenta opgevuld waren, ook gemakkelijk
in de vaten der streng drong van den acardiacus. Bij
het daarop volgend onderzoek bleek de anatomische
verhouding der deelen de volgende te zijn. Beide
vruchten, ieder in hare eigen amnionholte besloten,
hadden eene placenta, in grootte en vorm niet van
eene gewone verschillende. Het septum tusschen beide
vruchtholten werd gevormd door twee aan elkander
hggende, gemakkelijk van elkander te scheiden bladen
van beider amnios. Het chorion hadden zij gemeen-
schappelijk. Beide strengen waren marginaal ingeplant.
De streng van het goed gevormde foetus was samen-
gesteld uit twee vaten , eene vena namelijk en eene
dikkere arteria, op de gewone wijze om elkander ge-
wonden tot op ongeveer twee duim afstand van den
rand der placenta. De arterie, die zich voor het grootste
gedeelte in de placenta moet verdeelen, vormde bij

-ocr page 19-

205

zijn intrede een wijde sinus, van waaruit zich alle
groolere takken straalsgewijze verspreidden; op dezelfde
plaats nam de vena echter, zonder verwijd te zijn, de
uit de placenta terug keerende takken op. Vóór zoo-
wel de arteria als de vena zich uiteen spreidden, dus
vóór de sinus der arteria gaven beide een tak, dikker
dan 2 lijn in diameter en langer dan 2 duim, af op
den rand der placenta, om de streng te vormen van
den acardiacus. Deze streng, dunner dan de andere,
heeft van de placenta af tot den buik toe eene lengte van
7 duimen; de vaten er van zijn slechts weinig gewon-
den in de vliezen zelve van den acardiacus gelegen,
loopen zij zóó dicht langs elkander, dat zij nu eens
meer, dan eens minder zijn uitgezet. De vena is
bij de intreding in den acardiacus even dik als die
van het goed gevormde foetus, de arteria echter is
dunner en verdeelt zich op de helft der streng in
twee takken, waarvan de dikkere overgaat in de linker
arteria umbilicalis van den acardiacus, de kleinere
in de rechter. Aldus toont de anatomische verhou-
ding dezer deelen aan, dat alleen de vaten der
streng van het goed gevormde kind de geheele pla-
centa innemen en dat de vaten der streng van den
acardiacus alleen te beschouwen zijn als vertakkingen
der eerste.

-ocr page 20-

i4

Door het werk van Dr. a. Förster\') vond ik in
de dissertatie van
spliedt eene hoewel minder
duidelijke afbeelding eener opgespoten placenta van
tweelingen, wederom hetzelfde aantoonende.
spliedt
beschrijft het geval als volgt:

Deze arcadiacus is ter wereld gebracht in 1856 te
Itzekoa door eene eerstbarende, tegelijk met een tweede
kind van het vrouwelijk geslacht dat het eerst ter
wereld kwam, nadat de geheele zwangerschap was
volbracht, levend was en nu nog de beste gezondheid
geniet. Kort na de geboorte van het goed gevormde
kind het de vroedvrouw, die, na onderzocht te hebben,
bemerkte dat er zich eene afwijking voordeed, een
geneesheer roepen. De acardiacus werd, hoewel met
veel moeite, echter zonder kunsthulp ter wereld ge-
bracht door Dr.
glaseck, die het exemplaar met de
placenta aan het pathologisch anatomisch museum te
Kiel zond. Van het grootste gewicht is de nage-
boorte, welke wij nauwkeuriger zullen beschrijven.

De acardiacus en het goed gevormde kind hebben
eene gemeenschappelijke placenta van normalen bouw
en vorm, maar grooter dan gewoonlijk, daar zij 19

1) Die Missbildungen des Menschen. Tab. IX fig. 18.
«) Monstra acardiaea. Klliae 1859.

-ocr page 21-

15

ctm. lang en 18 ctm. breed is. Om de verhouding
der strengen en placenta beter te kunnen onderzoeken,
werden de arteria en vena van de normaal gevormde
vrucht met vloeibare was opgespoten, welke ook ge-
makkelijk drong in de vaten der streng van den acar-
diacus. Het chorion was gemeenschappelijk, het amnion
dubbel, het septum tusschen beide foetaal-holten werd
gevormd door twee bladen van beide amnios, welke
bladen gemakkelijk van elkander konden gescheiden
worden. De inplanting van beide strengen was mar-
ginaal, die van het goed gevormde foetus op 3 ctm.
afstand, die van den acardiacus op 2 ctm. afstand
van den rand. De afstand tusschen beide inplantingen
is 9 ctm. De streng van de normaal gevormde vrucht
bestaat uit eene vena en twee arteriën, welke op de
gewone wijze tot aan de plaats van inplanting ver-
loopen. De streng van den acardiacus, dunner dan
de andere, bevat slechts eene vena en eene arteria.
De lengte dezer streng is zeer gering; zij meet van
de placenta tot aan den buik ongeveér 3 duimen. De
vena der streng van den acardiacus loopt rechtstreeks
over de oppervlakte van de placenta naar de streng
van het normaal gevormde kind, onderweg verschei-
den takken, welke uit de placenta terugkeeren, op-
nemende, drie van de rechter en twee van de linker-

-ocr page 22-

16

zijde, en dicht bij de vereeniging met de vena van
het normale kind ontvangt zij nog een tamelijk dikken
tak, die onder de arteria doorloopt en rechts van de
inplanting der streng uit de placenta komt. Als zij
deze takken heeft ontvangen; is zij bijna even dik ge-
worden als de vena der streng van het normale kind.
Van de twee arteriën der streng van het goed gevormde
foetus gaat er dadelijk \'eene naar links en dringt in
de placenta, terwijl de andere, eenigszins gewonden, dien
tak der vena vergezelt, welke naar de streng van
den acardiacus verloopt. Op dien weg zendt deze
arteria vier takken in de placenta , twee naar rechts
en twee naar links.

Uit dit onderzoek der anatomische verhouding der
deelen blijkt gemakkelijk, dat de geheele placenta aan
het normaal gevormde kind behoort en dat de vaten
der streng van den acardiacus vertakkingen zijn van
de vaten der gezonde vrucht.

-ocr page 23-

TWEEDE HOOFDSTUK,

Overzicht van de meeiiiiigeii omtrent het ontstaan der acardiaci.

Oudere schrijvers meenden dat het ontstaan der
acardiaci te wijten was aan verzien der moeder, aan
monstrueuse kiemen of eieren, aan schrik, aan uitwen-
dig geweld, als: druk, val en stoot.

De eerste schrijver, dien ik vond, welke aan eene
wijziging in den bloedsomloop dacht, is
pouiol. Deze
schrijver, die in één geval van acardie geen arterie,
zelfs geen navel-arterie gevonden had, maar slechts
eene navel-vena, die zich door eene vena cava in het
geheele lichaam vertakte, meende dat dit exemplaar zich
gevoed had evenals eene plant, zonder bloedsomloop
dus, van uit de placenta, waarin de vena zich vertakte.

Mery en lecat®) namen aan, dat in die gevallen.

\') Mémoires pour l\'Hist. des Sciences et des beaux arts.
Trévoux 1706.

Mémoires de l\'Acad. des Sciences de Paris. 1720.
■■\') Philos. Transact. 1767. Vol. 57.

2

-ocr page 24-

18

waar het hart ontbrak, de bloedsomloop bewerkstelligd
werd door de hartswerking der moeder.

Gurltmeent, dat de naveladeren van de acar-
diaci de toevoerende, de navelarterien de afvoerende
vaten zijn, voornamelijk wegens het bijna altijd afwezig
zijn der kleppen in de venae der acardiaci. De beweeg-
kracht schrijft hij wel is waar toe aan het hart van de
gezonde vrucht, maar hij stelt zich den bloedsomloop
zóó voor, dat de navelarterie van de gezonde vrucht
in de placenta zoowel samenhangt door capillariae
met de eigen navel vena, als met die van de slecht
gevormde vrucht. Hoe echter de capillariae van de
navelarterien van den acardiacus zich verder in de
placenta vertakken wordt niet duidelijk opgegeven.

Daar acardiaci nooit anders voorkomen dan bij
tweeling, drieling, soms vierling geboorten, wordt door
Dr. VROLIK®) aangaande hun ontstaan in het algemeen
deze vraag gesteld : »Kan de quantitatieve vermeerde-
ring der vruchten niet de reden zijn van de qualita-
tieve misvorming?" Hoewel
vrolik het niet bewezen
acht, dat de vaten der eene vrucht inmonden in die

1) Magasin fur die gesammte Thlerlieilkunde. 1840.
De menschelijke vrucht. Amsterdam, 1840.

-ocr page 25-

19

der andere, zoo meent hij toch te mogen betwijfelen,
dat de geesteswerking invloed uitoefent op den vorm
der vrucht. Verder meent
vrolik den oorsprong der
acardiaci te moeten toeschrijven aan gestremde ont-
wikkeling, zonder te zeggen door welke oorzaak, om-
dat hij de uitwendige gedaante meent te kunnen
terugbrengen tot dat tijdperk, waarin het hoofd nog
niet van den romp is gescheiden en de ledematen
nog niet zijn voortgesproten. Deze schrijver neemt
negen hoofdvormen aan, maar zegt er bij , dat maar
zelden ieder geval juist in een dezer hoofdvormen
past. Zoo rekent men ook nog gevallen tot de ace-
phali, waarin enkele schedelbeenderen worden aange-
troffen, omdat de afwijkingen en de vorming van den
romp en de ingewanden of het geheel ontbreken dezer
laatsten daartoe recht geven.

Volgens Dr. j. poppelmaakten astley cogper en
hodgkin het eerst opmerkzaam op de anastomose
tusschen de placentaire vaten der gezonde en der
slecht ontwikkelde vrucht, waardoor het bloed der
eerste stroomde door het lichaam der tweede, als
ware deze laatste een hd er van. Hun geschrift heb
ik echter niet kunnen inzien.

O Ueber herzlose Missgeburten. Miinclien, 1862,

T

-ocr page 26-

^20

Cazeaux geeft eene beschrijving van een acardia-
cus, die met een normaal gevormden tweeling op het
eind der zesde maand geboren werd. Beide vruchten
hingen in één amnion, hadden ééne placenta en
eene dubbele op twee plaatsen buiten de placenta
vereenigde navelstreng,
cazeaux , den bloedsomloop
in dit foetus besprekende, is geneigd de mogelijkheid
aan te nemen, dat bij acardie in vele gevallen eene
abnormale communicatie bestaat tusschen de vaten van
moeder en kind; hij beroept zich op de tegenwoordig
algemeen betwijfelde gevallen van voorkomende acardie
bij enkelvoudige zwangerschap. Hij neemt dus volgens
de theorie van
monro aan, dat het bloed van den
acardiacus in beweging wordt gebracht door het hart
van de moeder,
breschet weersprak dit door te be-
weren, dat de kleppen in de venae dit niet toelieten,
maar
cazeaux beriep zich op de onderzoekingen van
kalck, die vond dat de kleppen in de venae bij
acardie volkomen ontbreken

mercer adam®) bestrijdt de meening van marchall

I) Mém. \'de la Soc. de Biol. T. III. 1851.
Zoo ook
&UBI-T. Zie boven.

The acephalous foetus and the physiologie of its circulation.
Monthly Journal, Dec. 1854.

-ocr page 27-

21

\'hall, die hel bloed van uit het hart des tweelings
door de placenlair capillariae in de navel vena en door
de capillariae van den acardiacus in de aorta wil ge-
dreven hebben,
adam houdt dit voor onwaarschijnlijk,
daar hij niet gelooft, dat het hart van het gezonde
foetus zooveel kracht bezit, en hij meent dat men dan
altijd dit foetus slecht gevoed moet vinden,
adam
zelf nu gelooft, dal hel bloed van den acardiacus naar
de placenta wordt bewogen dow de spierconiractiën
der arteriën. Al gebeurt dit niet, zegt hij, bij vol-
wassenen, zoo is dit toch hel geval bij het embryo,
en waar geen hart zich ontwikkelt, behoudt de pri-
milieve arteriebuis deze hoedanigheid. De tweede be-
weging van de placenta naar den acardiacus geschiedt
volgens hem door de atlractiekrachl in de capillariae;
ten bewijze hiervoor haalt hij de bloedsbeweging in
den vruchthof en in nieuw gevormde vaten aan. Tegen
de meening, dal de bloedsomloop tol sland wordt
gebracht door het hart van den tweeling, door middel
van de communicatiën der arteriën, voert
adam aan:
1°. Er zijn gevallen van acardie bij enkelvoudige
zwangerschap. 2°. De acardiacus heeft somtijds zijne
eigen placenta. 3°. Anastomosen in of vóór de pla-
centa komen ook somtijds voor bij normale tweelingen,
«

zonder dal de een afhankelijk is van den ander.

-ocr page 28-

4°. Zou een gemeenschappelijke bloedsomloop de voe-
ding van den acardiacus belemmeren, daar de zuig-
kracht van het hart des tweelings het bloed steeds
weder naar zich toe zou trekken (!).

claudius geeft in zijn geschrift eene zoo uitvoerige
verklaring van het ontstaan der acardiaci, als maar
zeldzaam voor de genese van abnormale ontwikkelings-
vormen mogelijk is.
glaudiüs neemt aan, dat twee
gezonde embryonen in twee dicht naast elkander lig-
gende eieren op den gewonen tijd hunne allantoïden
dicht bij elkander aan de binnenzijde hunner choriën
vastzetten, dat op de zich aldus ontwikkelende pla-
centae twee arteriën toevallig elkander tegemoet groeien,
elkander aanraken en eindelijk zich in elkander ope-
nen, Hiervan nu zal het gevolg zijn, dat de bloed-
golven, welke door beide harten worden voortgedreven,
in het midden op elkander stooten, hunne voortbe-
weging wederzijdsch belemmeren en er aldus een
teruggaande golf kan ontstaan naar de beide harten.
Is nu een dezer beide vruchten zwakker ontwikkeld
en dus ook de drijfkracht van het hart minder krachtig,
dan zal het hart van het zwakste individu ophouden
te functioneeren, en zoo zal zich langzamerhand de

1) Die Entwicklung der herzlosen Missgeburten. Kiel. 1859.

-ocr page 29-

bloedsomloop omkeeren en geheel ten laste komen
van het hart der krachtiger ontwikkelde\' vrucht, Is
het nu eenmaal zoover gekomen, dan wordt door
vulling van het hart van den acardiacus met bloed-
coagula dit niet meer gevoed; zoo ook de longen en
het bovenste gedeelte van den romp, en atrophieeren
dus deze deelen. Hoe beter nu de verhouding is tusschen
de anastomoseerende arteriën en de afvoerende vena,
des te vollediger zal zich de acardiacus kunnen ontwik-
kelen. Welke vaten het meeste bloed zullen ontvangen
hangt af: i". van de richting der zich vertakkende vaten
tot den hoofdstam; 2" yan den afstand van het vat van
de inmonding der navelarterie in de arteria hypogastrica,
die het centraalpunt voor de bloedsbeweging in het
lichaam van den acardiacus is; 3°. van de wijdte der
zijtakken,
claüdiüs gaat volgens deze momenten de
verhoudingen der verschillende vertakkingen na en
verklaart daaruit hoe de meest voorkomende vormen
van acardiaci tot stand komen. Het meest kunnen
zich de onderste extremiteiten ontwikkelen, daarna de
dikke darm. Daar de spermaticae internae vrij nauw
zijn, zoo obhtereeren zij gemakkelijk; testes en ovaria
ontbreken daarom meestal. De arteriae renales zijn
kort en wijd en staan nagenoeg loodrecht op de aorta;
van daar dat de nieren er meestal zeer goed ontwik-

-ocr page 30-

24

keld aanwezig zijn. De art. raesenterica is ook veelal
ontwikkeld en door deze een gedeelte der dunne dar-
men aanwezig, hier en daar atrophisch, al naarmate
kleiner takjes dezer arterie ontoegankelijk zijn., Hoe
hooger, des te zeldzamer worden de zijtakken. De
art. coeliaca is bijna nooit toegankelijk; maag, milt,
pancreas en lever ontbreken dus altijd. Hoe meer
lagere zijtakken geen bloed toelaten, des te grooter
wordt de kans voor de ontwikkeling van armen, hals,
wervelkolom en gedeelte van den schedel.

Uit deze verschillende meeningen der onderscheiden
schrijvers, vooral der latere, kan men dus over het
algemeen vaststellen: 1®. Acardie komt alleen voor bij
meervoudige zwangerschap. 2". De acardiacus ontwik-
kelt zich door en ten laste van de normaal ontwik-
kelde vrucht. Er bestaat nog verschil van meening
over den duur van den lijd, waarin beide vruchten
nog onafhankelijk van elkander zich blijven ontwikkelen.

-ocr page 31-

DERDE HOOFDSTUK.

Kadere bepaliug van acephali cn acardiaci.

Tot nog toe werd de misvorming der vrucht, waar-
over hier gehandeld wordt, door mij aangeduid met
de naam van Acardia. Het is bekend, dal de term
Acephalie dezelfde misvorming te kennen geeft. Toch
schijnt het mij juister van acardia te blijven spreken,
omdat deze naam, ook met het oog op de wijze van
ontstaan der misvorming, zooals nog nader blijken zal,
hel meest wezenlijke in den bloedsomloop gelegen
moment aanduidt. Beide benamingen zijn overigens
daarom minder juist, omdat somtijds rudimenla zoowel
van hoofd als van hart worden gevonden, zoodat
men, zonderling genoeg, soms leest van het harl van
den acardiacus.\') Hel is echter de vraag, of acephalie

Zooals onder anderen in de diss. van Or. splieot. Monstri
acardiaci. Kiel 1859, pag. 17 regel 16 v. o. te lezen ie.

-ocr page 32-

26

ook nog niet op eene andere wijze kan ontstaan dan
op de nog nader te beschouwen theorie van
claüdiüs ,
namelijk door afsnoering. In dit opzicht is de disser-
tatie van Dr.
van der heijdenvan gewicht, waaruit
ik het volgende overneem:

»Er blijft nu nog over, een andere questie te be-
spreken, of deze amniosstrengen namelijk deelen van
het foetus geheel kunnen afsnoeren en of aan dezelfde
oorzaak eveneens het ontstaan van acephalus kan
worden toegeschreven. Ik laat hieraan voorafgaan de
beschrijving van eenen acephalus, die zich indezelfde
collectie van het pathologisch museum bevindt, waarbij
slechts deze catalogus-aanmerking gevoegd is: Mon-
strum rarissimum sine capite et artibus superioribus
natum, in singulo pede duo tantum digiti conspi-
ciuntur.

Het foetus bestaat alleen uit een totaal gesloten
romp, aan het topeinde een weinig conisch toeloopend,
zonder spoor van zintuigsorganen, noch van bovenste
ledematen ; de onderste ledematen zijn normaal, lang
en goed gevormd; alleen staan de voeten, die elk
slechts twee teenen bezitten, in varusstand. De goed
ontwikkelde navelstreng is op de gewone hoogte, van

\') Zie boven.

-ocr page 33-

SJ7

de symphysis pubis afgerekend, ingeplant. Om de
huid wordt eene cirkelsnede, even boven de navel-
streng-aanhechting gemaakt, afgeprepareerd en als kap
omgeslagen; daarna wordt nog eene longitudinale snede
door den buikwand gemaakt. In de buikholte bevonden
zich vele darmhssen tot op een centimeter boven de
navel, waar het diaphragma lag. Hierboven was eene
sarcomateuse massa, die het geheele stompe kopeinde
opvulde, aanwezig. , Aan de rechterzijde van dezen
klomp bevond zich eene cyste met vacuolen, door
vliezige tusschenwanden gescheiden, dat misschien op
vroeger longweefsel duidt. Ter linkerzijde echter was
vlak boven de darmen in deze massa een naar beneden
conisch toeloopend hchaam, van het overige weefsel
door eene nauwe holte afgescheiden en nog daarvan
te onderscheiden door verschil in kleur en consistentie.
Dit lichaam moet onmiskenbaar voor het hart gehouden
worden, èn om de plaats waar het zich bevindt: ter
linkerzijde der mediane lijn in het borstgedeelte, vlak
boven het diaphragma, én om zijn vorm: een naar
beneden gerichte conus, waarvan de punt nog meer
naar links is gericht dan de basis, èn om zijne Hg-
ging: het ligt onder geheel vrij in eene holte, dus
blijkbaar eene pericardiumholte. Dit toont duidelijk
genoeg aan, dat dit het hart moet zijn, al waren

-ocr page 34-

28

ook onder het microscoop geen duideUjke dwarsge-
streepte spiervezelen te herkennen; er was slechts
bundelsgewijze, fijn korrelig weefsel te vinden. Van
schedelrudimenten geen spoor; ruggewervels waren
voorhanden. Verder was er niets op te merken in dit
praeparaat, dat 50 jaren op spiritus had gestaan."

Dr. van der heijden nu neemt de mogelijkheid van
afsnoering van het hoofd aan, tegen de meening van
Prof. MAYER\') uit Bonn, die beweert dat in zulke
gevallen steeds het geamputeerde deel moet aanwezig
zijn. Dr.
van der heijden zegt, dat dit niet altijd
noodzakelijk is, daar de afsnoering vroegtijdig kan
plaats hebben en de dus nog zeer kleine deelen kun-
nen geresorbeerd worden. Twee gevallen van spon-
tane amputatie, welke ik vermeld vond, wil ik hier
mededeelen. Het eerste geval is van Hillairet\')

Een dertigjarige vrouw, die driemaal gebaard had
en tweemaal abortus had gehad, aborteerde voor de
derde maal. Men vond midden in eene massa van
bloedstremsels eene vrucht, ongeveer twee en een
halve tot drie maanden oud, van het mannelijk ge-

\') Virchow\'s Arcliiv. Bd 29. pag. 380.

Note sur un cas d\'amputation spontanée du tronc et du
cou chez un foetus de trois mois. Gaz. med, n". 1. 1857.

-ocr page 35-

slacht, negen ctm, lang. Op het eerste gezicht zag
men de navelstreng niet op hare gewone plaats, maar
deze ontsprong iets meer naar de rechterzLjde van den
buik, bedekt door dwarsloopende huidplooien van den
buikwand. Van dit punt uit liep de streng naar rechts
buiten en achter tusschen de heup en de onderste rib
en had hier eene diepe vore ingesneden. Op den rug
gekomen, platte de streng zich af, en als het ware
daardoor tot hnt gevormd, teekende het op den rug
van het foetus eene diepe sleuf, schuin verloopende
van rechts onder naar links boven, waardoor de rug-
vlakte in twee gelijke helften verdeeld scheen, eene
bovenste rechter en eene onderste linker. Bij het
bovenste gedeelte van het hnker schouderblad keerde
de navelstreng zich naar den hals en omstrengelde
dezen met drie windingen. De samensnoerende wer-
king hiervan had bijna eene volkomen amputatie van
het hoofd veroorzaakt. De hals geleek, nadat de navel-
streng was afgewonden, op een langwerpigen kegel,
met de basis naar boven en den top naar beneden. Het
hoofd is aan den romp slechts bevestigd door een
dunnen steel van hoogstens anderhalve streep middellijn.

Het tweede geval is van martin

1) Amputation spontanée chez le foetus. Gaz. hebdomad. No,22.1858,

-ocr page 36-

30

Het kind, zonder kunsthulp geboren, miste den lin-
kerarm; de nog aanwezige stomp was aan het onderste
einde roodbruin en vochtig, maar bloedde of etterde
niet; het been stak iets buiten de weeke deelen uit.
Het kind was overigens geheel wel; de wond werd
verbonden en genas in korten tijd. Het geamputeerde
stuk arm werd met de placenta uitgedreven en bestond
uit een driekwart ctm. lang onderstuk van den boven-
arm , den voorarm en de hand. De huid er van was
zeer gerimpeld en bruin van kleur. De vingers ver-
toonden goed ontwikkelde nagels. De moeder vertelde
acht weken voor de bevalling van een ladder gevallen
te zijn; zij was bewusteloos geweest en wist daarom
niet hoe zij op den grond was neergekomen. Dien-
zelfden dag vloeide langs de vagina wat bloed en
later van tijd tot tijd bloederig water af. Zij voelde
de bewegingen van het kind als vroeger en hare ge-
zondheid bleef goed ; de baring verhep gunstig.

Kan nu door zelf-amputatie bij de vrucht acephahe
ontstaan, dan hebben wij eene tweede wijze waarop
deze tot stand kan komen. De vrucht, zelfs al komt
het voor bij meervoudige zwangerschap, zal dan ten
gronde gaan en, als zij gevonden wordt, zich vertoonen
in dat stadium van ontwikkeling, waarin de afsnoering
plaats greep. De benaming acardiacus is dan ook

-ocr page 37-

31

zeker beter voor die misvorming, als door mij in dit
geschrift is vermeld, en voor daarmede overeenkom-
stige gevallen.

Zoo als ik boven reeds zeide, geeft Claudius voor
het ontstaan der acardiaci eene zeer aannemelijke ver-
klaring, maar één punt is in de theorie van
Claudius,
naar het mij voorkomt, niet genoeg in het oog ge-
houden , hetgeen tot zekere hoogte eene wijziging
of Hever het in aanmerking nemen van nog meer
omstandigheden daarbij noodzakelijk maakt.
Claudius
spreekt in zijn geschrift niet over het voorkomen van
groote communicatiën tusschen de placentaire vaten,
ook bij normale tweelingen. Hij doet het voorkomen
alsof het geheel van het toeval der meer of minder
belangrijke anastomose dier vaten afhangt, of er een
acardiacus zal ontstaan of niet. Hoe een acardiacus-
placenta ontstaat, zegt
glaudius , wordt duidelijk
aangetoond door de opeenvolging van overgangen van
af de volkomen gescheiden placentae van twee eieren
tot op de enkelvoudige placenta, zooals die bij tweeling-
zwangerschap , waarbij een acardiacus is, voorkomt.
De vorm, die er hel meest nabij is, is de vergroeide
dubbele placenta van tweelingen met twee chorions,
waarin een septum aanwezig is en geen groote vaat-
stammen, hoogstens capillariae en heel fijne takjes

-ocr page 38-

communiceeren. Daar sluit zich de schijnbaar enkel-
voudige placenta aan van een dubbel ei met enkel-
voudig chorion, twee amnions waarin het septum
ontbreekt , maar twee capillair stelsels aanwezig zijn,
welke door fijne, iets grootere vaattakjes communi-
ceeren , doch toebehooren ieder aan een foetus van
hetzelfde geslacht. Wordt die communicatie nog grooter,
zoo ontstaat de werkelyk enkelvoudige of acardiacus-
placenta met één capillair stelsel, hetwelk aan de ge-
zonde vrucht behoort.

Toch komen bij normale tweelingen zeer ruime
communicaliën tusschen de vaten voor, zooals door
vele schrijvers is waargenomen en vermeld. In de
dissertatie van Dr.
van der schroeff vond ik een
zeer sprekend geval beschreven en afgebeeld. In al
deze gevallen, afwijkende van den regel bij meervoudige
zwangerschap, primo, dat iedere vrucht zijne eigen
placenta heeft, en secundo, dat er geen communi-
caliën tusschen hunne placentairvalen bestaan, ont-
wikkelden de vruchten zich normaal.

Dr. van der schroeff beschrijft zijn waargenomen
geval als volgt:

\') De funiculi umbilicalis ligatura, addita observatione Ana-
stomoseos inter placentarum vasa apud gemellos. Trajecti ad
Rhenum. 1848.

-ocr page 39-

mm

Eene gehuwde vrouw, kort van lichaamsbouw,
vroeger altijd gezond, moeder van 5 kinderen, had
in het begin der zwangerschap gesukkeld aan de daarbij
gewone ziekelijke aandoeningen; in de laatste maanden
had zij veel last gehad van algemeene hydrops. De
buik was toen zoo uitgezet, dat zij alle teekenen ver-
toonde van tweeling-zwangerschap. De baring ver-
liep langzaam, maar zonder eenige andere ongeregeld-
heid. Beide kinderen lagen met het hoofd voor. Toen
het eerste, hoewel dood, ter wereld was gekomen^
werd toch de navelstreng aan de placentairzijde on-
derbonden; kort daarop waren de vliezen van het
andere kind gespannen en braken. Het tweede kind
werd levend geboren, maar was zoo zwak, dat het
weinige uren na de geboorte overleed. De kinderen
waren even groot en hadden hetzelfde gewicht. Veel
zorg werd gedragen voor de placenta. Ieder kind
had zijn eigen placenta, die met elkander vereenigd
waren, en eigen amnion, maar gemeenschappelijk
chorion. Om te onderzoeken, of er misschien anas-
tomoseerende takken waren tusschen beide strengen^
werden de arterien der streng van de grootste placenta
gevuld met roode stof, de vena met blauwe. Er bleek
werkelijk anastomose te bestaan, want de ingespoten

stof vulde niet alleen de vaten van beide placentae,

3

-ocr page 40-

34

maar drong ook in de vaten der navelstreng van de
andere placenta; daarom werd dit exemplaar zeer
nauwkeurig ter helft van de grootte afgebeeld. De
grootste placenta was 8 par. duimen lang en lOpar.
d. en 5 lijnen breed; de kleinere had eene breedte van
5 par. d. en eene lengte van 5 par. d. en 11 lijnen.

De groote placenta is dik en aan de foetaal-opper-
vlakte gevuld met breede vaatstammen; de kleinere
is dun en voor twee derde gedeelten van vaten voor-
zien; het overige een derde is zeer dun en heeft
geen vaten. Beide vaatstelsels communiceeren door
middel van ééne groote arterie en ééne groote vena.

Als men de verschillende grootte der placenta en het
gelijke gewicht der kinderen in aanmerking neemt,
is het niet te verwonderen, dat er in dit geval anas-
tomose bestond, want men moet toch aannemen, dat
voor gelijke ontwikkeling eene gelijke hoeveelheid
bloed noodig is. In dit geval dus kon de grootere
placenta door de anastomosen zooveel aan-en afvoeren,
als de andere placenta noodig had. Dat deze anas-
tomoses veelvuldig voorkomen bij meervoudige zwan-
gerschap, zonder dat een der vruchten hierdoor in
ontwikkeling behoeft af te wijken, blijkt verder nog
uit hetgeen ik door andere vroegere schrijvers ver-
meld vond.

-ocr page 41-

35

Dr. brächetverwijt capuron, gardien en velen
anderen het veronachtzamen der dubbele navelstreng-
onderbinding.

baudelocque verhaalt een geval van drieling-zwan-
gerschap, waarbij na de partus bleek, dat de drie
placentae
met elkander anastomoseerden. désormaux,
chaussier, bresciiet, samaillé
en lebaube namen
dergelijke gevallen waar.

lallemand Verhaalt met Dr. patissier bij eene
partus tegenwoordig geweest te zijn waar, nadat een
kind geboren en de streng naar de zijde van de vrucht
was afgebonden, uit het placentair gedeelte der streng
het bloed spoot, evenals bij eene amputatie. Men kwam
toen tot het besluit, dat er nog eene vrucht in den
uterus was en na de geboorte hiervan vond men ook
duidelijke communicatiën tusschen de vaten van beide
placentae. Nog een ander geval verhaalt
lallemand,
waarbij hij geroepen was, toen na de geboorte van
één kind de moeder hevige pijnen leed door de on-
gewone bewegingen, gelijkende op hevige krampen der
nog niet geboren vrucht; ook hier was de dubbele
navelstreng-onderbinding verzuimd. De partus werd

\') Ueber die Gefässverbindungen der Mutterkuchen bei viel-
fachen Schwangerschaften in v.
siebolts Journal IV Bdn. pag. 589.

-ocr page 42-

met de forceps spoedig getermineerd. Het tweede kind
was even sterk en goed gebouwd als het eerste, maar
bleek en bloedloos, zonder eenig teeken van leven. Ook
in dit geval schrijft
lallemand den dood toe aan de
verbloeding door de anastomoseerende vaten, daar de
streng naar de placentairzijde niet afgebonden was.

velpeau^), moreau^) en kürschner halen der-
gelijke gevallen aan. Vreerad genoeg, zegt
busch^),
heb ik in 30 jaren maar één geval van communicatie
tusschen de placentae van tweelingen waargenomen
en ken slechts een geval dat aanwezig is in het
museum te Kopenhagen. Het door hem aldaar be-
schreven geval is echter zeer sprekend.

kiwisch®) vertelt bij eenige geboorten van twee-
lingen het bloed met groote kracht te hebben zien
spuiten uit het niet onderbonden placentair-einde der
eerste vrucht en verklaart uit zulke anastomosen de
voeding der acephalen.

1) Traité complet de l\'art des accouchements T. I. pag. 303.

Traité pratique des accouchements T. I. pag. 322,
3) Dissertatio de gemelles eorumque partu. pag. 19.

Neue Zeitschrift für Geburtskunde. V. Bdn, 3 Heft 1837-
pag. 482.

scHMiDT\'s Jahrbücher 1843. Bdn, 38 Heft 3 pag. 38,

-ocr page 43-

37

Hoe komt het nu dat bij zulke communicatien der
placentaire vaten als de boven vermelde niet altyd een
acardiacus ontstaat?

Deze anastomosen moeten toch ook tot stand komen
in het tijdperk, waarin de placenta zich vormt? Wan-
neer men bedenkt, dat er bij gevallen van acardie
steeds maar ééne placenta is, met één capillair stelsel,
hetgeen uilsluitend toebehoort aan en waarin de bloeds-
omloop alleen wordt onderhouden door de normaal
ontwikkelde vrucht, dan kan men wel aannemen, dat
de gebrekkige ontwikkeling van den bloedsomloop der
eene vrucht dateerde van vóór de geheele vorming
der allantois. (De gevallen van
meckel en spliedt,
waar de acardiacus een eigen placenta zou hebben,
zijn, wat de teekening betreft, zeer dubieus, In
den tekst vermeldt
spliedt hoegenaamd niets aan-
gaande den toestand en de verhouding dezer acardiacus-
placenla). Ware nu de oorspronkelijke ontwikkeling
der beide foetus dezelfde of bijna dezelfde, dan zou
vorming van normale tweelingen mogelijk blijven,
niettegenstaande de zich ontwikkelende vaat-commu-
nicaiien, zooals blijken kan uil de door mij verzamelde
gevallen van ruime communicatie der placentaire vaten
bij normale tweelingen. Doch dezellde aanleidingen,
waardoor de inniger versmelting der allantoïden en

-ocr page 44-

38

zóó het ontstaan eener enkele placenta teweeggebracht
wordt, zijn waarschijnlijk oorzaak, dat ook de ontwikke-
lings-voorwaarden voor één der vruchten minder gunstig
zijn. Neemt men zulk eene meer gebrekkige ontwikkeling
van een der vruchten (met name in het ontwikkelings-
tijdperk van de organen der bloedbeweging) aan, en
komt onder deze omstandigheden vaat-communicatie
lot stand met de allantois-vaten der normaal gevormde
vrucht, dan treden de invloeden dezer communicatiën
in werking, zooals
Claudius die aanneemt en beschrijft.
Daardoor is nog eene gedeeltelijk voortgaande ontwik-
keling van den acardiacus (urogenitaalstelsel, darm-
lissen, onderste extremiteiten enz.) mogelijk. Komt
er daarentegen in het geheel geen of eene zeer ge-
ringe communicatie tot stand, hetgeen zijn grond in
de primaire slechte ontwikkeling van één der embryo-
nen kan hebben, dan zal het óf afsterven óf tot een
vormloozen grooteren of kleineren klomp worden,
zooals nu en dan bij tweeling-zwangerschap wordt
gevonden.

-ocr page 45-

STELLINGEN,

I.

Paralyses na angina diphtherina zljn identisch met
die na typhus, variolae, enz.

II.

Bij angina diphtherina is de plaatselijke aanwending
van caustische middelen onberedeneerd.

III.

De maagpomp moet vervangen worden door den
hevel.

-ocr page 46-

40

XIV.

Het voorkomen van de zwelling der oogleden bij
lijders aan variolae moet een van de eerste zorgen
zijn van den geneesheer.

V.

Vaccinatie moet door de wet worden voorge-
schreven en de Staal moet de zorg er voor op zich
nemen.

VI.

De percussie der milt leert ons weinig.

vn.

De behandeling van choleralljders moet exciteerend,
hygienisch en diaelelisch zijn.

VIII.

De klinische differentieel-diagnose tusschen Lymphoom
en Lymphoom-Sarcoom moet zich richten naar de
anatomische eigenschappen.

-ocr page 47-

41

XIV.

Bij chronische ontsteking speelt proliferatie eene
belangrijke rol.

X.

Na gesneden wonden komt slechts eene middelijke
vereeniging der wondvlakten tot stand.

XI.

Periurethrale abcessen zijn oorzaak en geen gevolg
van urine-infiltratiën.

XIL

De methodische verwijding der urethra bij de vrouw
volgens SIMON is het beste diagnostisch hulpmiddel
bij het onderzoek van blaasziekten.

XlII.

De methode van emmert , om bij tenotomie eene
in- en uitsteek-opening te maken, verdient afkeuring.

-ocr page 48-

42

XIV.

De methode van langenbeck en mirault bij hazen-
lip-operatie verdient zeer veel aanbeveling.

XV.

Bij iedere laparotomie draineere men door de Dou-
glasische ruimte in de vagina.

XVI.

Bij ovariotomie is de methode, van Dr, miner, om
den steel te behandelen, aan te bevelen.

XVII.

Eclampsie is geen indicatie om de baring te termi-
neeren.

XVIII.

Keering volgens de methode van deleury is af te
keuren.

-ocr page 49-

43

XIV.

De verloskunde moet meer worden overgelaten aan
geschikte vroedvrouwen.

XX.

Ten onrechte wordt aan de meeste spoorweg-maat-
schappijen een onderzoek uitsluitend op kleurenblind-
heid ingesteld. Bepaling van gezichtscherpte en refractie
moest in de eerste plaats in aanmerking komen.

XXI.

Het is noodig dat wettelijk worde vastgesteld, welke
graad van vermindering der gezichtscherpte en welke
graad van refractie-anomalie ongeschikt maken voor
ambtenaren bij de spoorwegen.

XXII.

Bij solutio retinae is de paracentesis te verkiezen
boven incisie.

-ocr page 50-

XXIII.

Conjunctivitis en Keratitis phlyctaenulosa moeten\'
hoofdzakelijk algemeen behandeld worden.

XXIV.

Wasch- en badinrichtingen moeten overal van wege
de gemeente worden ingericht.

-ocr page 51-

d

«

Äi

-ocr page 52-

\'Aeenallralii/^i: Kreét

Fis-Î

-ocr page 53-

VERKLARING DER PLAAT.

(Verkleining 1/2)

Fig. 1.

a en & Bovenste ledematen.

c Navelvormige instulping met blaasvormig zakje. Rudi-
ment van het hoofd (?)
d Haren.

e Zakvormig aanhangsel.
/ Navelstreng.
g Scrotum.

Fig. 2.

a Borstholte.
1 Buikholte,
c Navelstreng.

d Takjes van de arteria umbilicalis, zich in de sarcomateuse

massa verliezende,
e Rudiment van aorta of van vena cava(?)
f Rudiment van het liart(?)
g Darmlissen.
h Doorgesneden ribben.