DE CREMATIE.
L
m\':
w
■
\'Ji\' \'
1
■r
tV ■
-ocr page 3-NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Hoogleeraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde.
MET TOESTEMMING VAN DEN
AGADEMISCIIEN SENAAT EN VOIGENS BESLUIT V.\\N DE GENEESKUNDIGE FACULTEIT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
aan de
HOOGESCHOOL TE UTRECHT.
TB VERDEDIGEN
LUCAS LOURENS PLANTENOA,
Officier van Gezondheid 2® klasse.
Geboren te Leeuwarden.
x^\'^eic/afX , c/em ^e/e-n ^^Jfa,\'^ , e/e.
ei) (X\'VOntx^
ZUITHEN,
P. PLANTENGA Bz.
1875-
-ocr page 4-Nijmegen, — Snelpersdruk van H. C. A. Thierae,
-ocr page 5- -ocr page 6-- , W
m \' ■ • " • \' A- ^
vir\'. \'\' ■
-ocr page 7-INLEIDING.
De wetten van ons Vaderland dwingen de bewo-
ners hunne lijken te begraven; de crematie is Mer
niet geoorloofd. Zulks is, mijns inziens, eene onbillijk-
heid, en ik durf op goede gronden beweren, dat velen
dit met mij eens zijn.
Onderscheidene menschen toch verkiezen, om ver-
schillende redenen, de crematie boven het begraven
der lijken, en hierom kan het ook geen verwonde-
ring wekken, dat de eerst sedert weinige maanden
bestaande vereeniging tot bevordering der
lijkenverbranding in Nederland reeds 1200
leden telt. Veeleer is het vreemd, dat het aantal leden
niet nog veel grooter is, doch dit moet men vermoe-
delijk daaraan toeschrijven, dat vele menschen wel
zeggen, dat zij het beter zouden vinden, wanneer
\'2
de gewoonte bestond om de lijken te verbranden,
maar zich toch volstrekt geen moeite of onkosten
willen getroosten om dit betere tot stand te brengen.
Even nadat ik doctoraal examen gedaan had, werd
bovengenoemde vereeniging opgericht, en zoowel
hierdoor, als door de omstandigheid, dat ik toen te
Gouda in garnizoen was, en er daar onder de wei-
nige zieken, die er van het garnizoen in behandeling
waren, geen enkele was , wiens toestand een geschikt
onderwerp voor een Akademisch proefschrift ople-
verde , ben ik er toe overgegaan als onderwerp
hiervoor te kiezen: de crematie.
Dé reden, waarom ik dezen naam heb verkozen
boven den thans meer algemeen bekenden naam
»lijkenverbranding" , is deze :
Ik meen opgemerkt te hebben, dat, niettegen-
staande het vuur door alle tijden heen het symbool
is geweest van loutering en heiliging, vele menschen
toch in het woord lijkenverbranding reeds
iets akeligs vinden, terwijl het vreemde woord
crematie voor hen minder hinderlijk is, en nu
zal men, wanneer men wenscht iets ingevoerd
te krijgen, wat vroeger niet gebruikelijk was, het
zekerst zijn doel bereiken, wanneer men hiernaar
streeft op eene voor anderen zoo min mogelijk kwet-
sende -wijze.
Intusschen wil ik deze inleiding niet eindigen
zonder nog een woord van dank te richten aan allen,
die invloed hebben uitgeoefend op mijne verstande-
lijke vorming en ontwikkeling, en in het bijzonder
aan mijnen Hooggeachten Promotor, den Hoogge-
leerden Heer Koster , wiens welwillendheid steeds
eene dankbare herinnering bij mij zal achterlaten.
de crematie in verband met den eerbied, dien
wij aan de dooden verschuldigd zun.
Dikwijls hoort men beweren, dat de crematie iu
strijd zoude zijn met den eerbied, dien wij aan de
dooden verschuldigd zijn, en als grond daarvoor
geeft men aan, dat wij nu eenmaal gewoon zijn
de dooden te begraven, en dat het verbranden der
lijken een Heidensch gebruik is.
Ik kan zulks echter niet toestemmen, maar wat
in het oog van den een oneerbiedig is, behoeft dit
daarom nog niet voor anderen te zijn, en de om-
standigheid dat sommigen het in strijd achten met
de piëteit, mag dus nimmer een reden zijn om de
pogingen welke de vereeniging tot bevordering der
lijkenverbranding in Nederland wil doen, om bij de
wet toestemming te krijgen tot eene facultatieve
crematie, af te keuren.
Ook blijkt uit de geschiedenis ten duidelijkste,
dat vele volken in vroegere en latere tijden in de
crematie niet alleen niets oneerbiedigs zagen, maar
zelfs meenden hierdoor hunne dooden de meeste eer
te bewijzen.
Gaan wij de verschillende wijzen na, waarop door
de verschillende volken voor hunne dooden gezorgd
werd, dan kunnen wij drie hoofdvormen onder-
scheiden.
Bij den eersten stelde men zich ten doel het lijk in
zijn geheel te bewaren, zonder dat het zelfs van
vorm veranderde.
Bij den tweeden trachtte men het in een verander-
den vorm te bewaren.
Bij den derden verborg men het lijk eenvoudig op
eene plaats , waar de overblijvende menschen niet
al te veel last hadden van de rottingsprodukten,
en wanneer het nu en dan bleek, dat er menschen
begraven waren op plaatsen, waar hunne rottings-
producten nog nadeelig konden zijn voor de levenden,
maakte men wetten, waarbij deze plaatsen als be-
graafplaatsen verboden werden.
De eerste methode doet ons veronderstellen, dat
de volken, bij wien zij gebruikelijk was, reeds in
hooge mate ontwikkeld moesten zijn, en toch is zulks
niet geheel juist.
Vele volken toch, die in eene vochtige lucht-
-ocr page 12-\'6
streek leven, waar de temperatuur en de weers-
gesteldheid gedurig veranderen, kunnen ook nu nog
slechts zeer moeielijk hunne dooden zoodanig doen
veranderen ,1) dat zij eeuwen achtereen onveran-
derd blijven bestaan, terwijl de lijken van sommige
Indiaansche stammen zeer dikwijls uitdrogen en
voor bederf bewaard blijven, zonder dat hunne
stamgenooten hiervoor iets anders behoevende doen,
dan de lijken op hooge boomen te leggen. Men
vindt dan ook nu nog in de prairiën van Amerika
vele mummiën, die allen een hurkende houding heb-
ben, waarbij de knie tegen de kin aankomt.
Ook werden de lijken gebalsemd door de Guan-
chen in Fer en Teneriffe (Canarische eilanden). Het
proces duurde hier 14 dagen en het drogen der
lijken geschiedde kunstmatig bij de rijken en door
de zon bij de armen.
Ook de Aethiopiërs schijnen volgens Herodotus
hunne lijken gebalsemd, en in zuilen, die zij maakten
uit vaXog, een doorschijnende steensoort, bewaard
te hebben. (Herodotus libr. III, 24).
Onder de volken, die hunne lijken balsemden,
zijn echter de Egyptenaren het meest bekend, en
ik wil hierbij dan ook dè methodes, die zij daarbij
i) Geheel onmogelijk is dit echter niet. Zie Gannal\'s »Histoire
des embaumements." Paris 1838.
volgden, kortelijk vermelden. 1) Zij zijn ons voor-
namelijk bekend geworden door de onderzoekingen
van prof. Gzermak te Leipzig en door de beschrijvin-
gen , die er ons van gegeven worden door den
Bijbel, Herodotus libr. II Cap. 85—88, Diodorus
libr. I Gap. 91 en 92 , en Porphyrius.
Volgens deze berichten, die wel in hoofdzaken, doch
niet in alle punten met elkander overeenstemmen,
geschiedde het balsemen op drie verschillende manie-
ren, waarvan er twee zeer kostbaar waren, en de
prijs van de derde slechts weinig bedroeg.
Volgens Diodorus kostte namelijk het balsemen in
de eerste klasse één talent (meer dan fiSOO.) Het
geschiedde op de volgende wijze: De hersenen wer-
den met een ijzeren haak door den neus naar buiten
gehaald, en daarop werden (paQfiaxa, vermoedelijk
met aromatische stoffen vermengde pik, in den sche-
del gespoten.
Vervolgens maakte men met een vuursteen eene
opening in de zijde, haalde de ingewanden er
uit, zuiverde deze met welriekende zelfstandig-
heden, bracht ze vervolgens allen of gedeeltelijk
(een gedeelte werd somtijds in den Nijl geworpen)
wederom in de lichaamsholten, en vulde die verder
i) Eene meer uitvoerige beschrijving hiervan kan men vinden in de
Allgemeine Zeitschrift für Epidemiologie. Zweiter Band. Erstes Heft.
Pag. 2 en vervolgens.
\'8
op met myrrhe, cassia en andere aromatische stolïen.
Bovendien werd het lijk met a/t^co 1) ingezouten,
en volgens Herodotus 70 dagen op eene donkere
plaats bewaard.
Volgens Gzermak zijn de zeefbeenderen bij de
mummiën uit Thebe dan ook bijna altijd verbrijzeld,
doch bij die uit Memphis niet. Hier maakte men eene
insnijding in den nek, en haalde de hersenen door
eene opening tusschen de atlas en het achterhoofd
naar buiten.
Deze beweert tevens, dat het niet mogelijk is de
hersenen met behulp van haken geheel te verwij-
deren, en vermeent, dat dit voornamelijk geschiedde
door den schedel met bijtende soda uit te spuiten ,
daarna werd de schedel volgespoten met gesmolten
pik, die met aromatische stoffen bedeeld was.
In de tweede klasse werd door de natuurlijke
openingen xeóqiri (vermoedelijk een van den ceder
afkomstige en met bijtmiddelen vermengde harsach-
tige stof) in de lichaamsholten gespoten, en nadat
het daarin eenigen tijd geweest was wederom door
opzuiging met spuiten verwijderd. Tegelijk hier-
mede kwamen dan ook de ingewanden naar bui-
ten. Ook hier werden de lijken met soda ingezou-
i) XÏTQOV, jonische vorm voor het attische VÏTQOV beteekent ver-
moedelijk soda of het een of andere natronzout, en niet, zooals sommigen
meenen, nitrum.
\'9
ten en na 70 dagen aan de familie teruggegeven.
In de derde klasse geschiedde het balsemen nage-
noeg op dezelfde wijze, als in de tweede klasse, doch
in plaats van xségioj gebruikte men hier ovQ/tain 1).
Het voornaamste verschil tusschen de verschillende
bovengenoemde schrijvers betreft den duur van de
bewerking. Volgens den Bijbel duurde dit 40 dagen,
volgens Diodorus 30 dagen en volgens Herodotus
70 dagen. Of deze verschillende opgaven het gevolg
zijn van schrijffouten, of van de omstandigheid, dat
het misschien niet in alle plaatsen van Egypte even
lang geduurd heeft, is thans moeielijk uit te maken.
Vermoedelijk zijn de Egyptenaren op het denk-
beeld om de lijken te balsemen gekomen, doordien
de lijken van personen, die in groote zandwoes-
tijnen sterven, niet verrotten, maar steeds geheel
tot mummiën uitdrogen. Dat het uit een hygiënisch
oogpunt hoogst nuttig was, blijkt uit het volgende:
Toen Egypte door de Mahomedanen veroverd werd,
schaften deze het balsemen af en begroeven hunne
dooden in het Nijldal. De jaarlijksche overstroomin-
gen van den Nijl bewerkten echter, dat de lijken hier
niet rustig bleven liggen. Dikwijls werden zij door
i) Dit verschilde vermoedelijk meer door den naam en den reuk dan
door zijne werking op de ingewanden van 3C£ÓQit} , doch minstens in
schijn moesten toch de personen, die hunne dooden in de tweede klasse
lieten balsemen, iets anders hebben dan die van de derde klasse.
\'10
den stroom medegevoerd, en veroorzaakten dan door
hunne snelle verrotting hevige epidemiën van pest-
ziekten, waardoor de bevolking, die tijdens dePha-
rao\'s zeven millioen inwoners bedroeg, in weinige
jaren tot op twee millioen verminderde , en sedert
steeds zoo gebleven is. 4)
Intusschen was het in vroegere eeuwen bepaald
noodig in eene warme en droge luchtstreek te
wonen, om de lijken te kunnen balsemen.
Verscheidene volken konden dit dus niet doen,
en daar vele personen toch nog altijd liever de,
lijken hunner betrekkingen in een veranderden vorm,
dan in het geheel niet wilden bewaren, kan het
ons niet verwonderen, dat het verbranden der dooden
bij vele volken gebruikelijk was.
Intusschen was er vroeger slechts eene manier
bekend, waarop dit konde geschieden en wel het
verbranden der lijken op groote opene vuren (hout-
mijten , waarop gelijktijdig, om de onaangename
dampen , die van het lijk opstegen , te verbergen,
aromatische kruiden gebrand werden).
Dit was echter zeer kostbaar, en hierom konde
het dan ook bij de volken, van wie men beweert
dat zij hunne dooden verbrandden , slechts zelden
algemeen worden , of als het dit werd, werden toch
alleen de lijken der rijken geheel verbrand, en die
i) Zie de lijkverbranding,naar Wegmann Ercolani 1874. Pag. 97.
-ocr page 17-\'11
der armere volksklasse eigenlijk alleen geroosterd.
In den regel vpas dan ook begraven en verbranden
beide bij deze volken geoorloofd.
Zoo was het o. a. het geval bij de Grieken, die
steeds zeer veel eer aan de dooden bewezen, en
meenden , dat de schimmen van hen, die na hunnen
dood niet begraven of verbrand werden, gedurende
honderd jaren aan de boorden van den Styx moesten
blijven, vóór zij naar het rijk van Pluto konden
overvaren. Te sterven aan boord van een schip
was dan ook voor de Grieken verschrikkelijk, en
ieder die een onbegraven lijk vond was verplicht
dit te begraven, of minstens drie kleine aardhoopen
er op te werpen, waarvan een op het hoofd. Dit
gold voor voldoende, opdat het lijk in het schim-
menrijk werd toegelaten.
Hierom mochten dan ook heiligschenners en per-
sonen , die veroordeeld waren om gekruisigd te
worden, niet begraven of verbrand worden , doch
moesten aan het kruis blijven hangen ten prooi aan
verscheurende dieren en roofvogels.
Personen , die door den bliksem getroffen waren,
moesten begraven worden op de plaats waar dit
had plaats gegrepen, en ook zelfmoordenaars mochten
niet verbrand worden, maar werden zonder eenige
plechtigheid ter aarde besteld. 1)
i) Grèce par M. Pouqueville, blz. 407,
-ocr page 18-\'12
Men ziet dus, dat bij dit volk het verbranden
voor niet minder eervol gold dan het begraven,
ofschoon er onder hen ook verscheidenen w^aren, die
het begraven boven het verbranden verkozen , zoo-
als de ingev^ijden in de Eleusische geheimen en de
aanhangers van sommige philosophen, vooral die
van Pythagoras.
Behalve bij de Grieken was het verbranden der
lijken of het begraven en verbranden beide nog
gebruikelijk bij de Bomeinen, de Germanen , de
Scandinaviërs, de bewoners van Australië, de Bud-
dhaïsten en verscheidene van de volken die met de
groote volksverhuizing naar Europa kwamen, ter-
wijl daarentegen de Scythen, de Chineezen, de Joden,
de Mahomedanen en de Christenen (met uitzonde-
ring der Arianen) en ook de zonaanbidders hunne
dooden schier nimmer verbrand , maar altijd be-
graven hebben. Deze laatsten zouden hunne lijken
niet verbrand hebben , omdat zij vreesden daardoor
het heilige vuur te verontreinigen 1).
De lijkplechtigheden, die bij de Bomeinen, het
belangrijkste van de hierboven als lijkenverbranders
opgenoemde volken, in zwang waren, zijn tijdens
i) Zie Ueber Leichenverbrennung von Dr. F. Kuchenmeister. Vol-
gens Prof. Harting echter (Album der Natuur) verbrandden de oude
Perzen, die ook vuuraanbidders vi\'aren, hunne dooden wel, omdat zij
daarin eene loutering en reiniging van aardsche smetten zagen.
\'13
den bloei van hun rijk ongeveer geweest als volgt:
Een plechtige optocht ging met muziek voor het
lijk uit, eerst naar het Forum , waar een vriend
op de rostris eene lijkrede hield, en vervolgens de
stad uit, want de wetten der twaalf tafelen ver-
boden , dat het lijk in de stad zelve begraven
werd. Daarna werd het in asbest gehuld, en
met de baar, die somtijds uit ivoor gemaakt was,
en het dekkleed, dat dikwijls van fijn purper
was, op den brandstapel geplaatst. Hierop opende een
der naaste familieleden de oogen, opdat de doode bij
zijne aankomst in de Eleusische velden den hemel
zoude zien , en stak vervolgens met afgewend gelaat
de houtmijt aan. Welriekende kruiden werden daarop
in de vlammen geworpen, en nadat het hout verteerd
was , werd de smeulende massa met wijn gebluscht.
Uit de asbest werd vervolgens zooveel asch geno-
men als noodig was om eene urn te vullen, en deze
geplaatst in een columbarium.
Deze columbaria, die gewoonlijk het eigendom
van bijzondere familiën en geslachten waren, zijn al-
len gebouwd aan den kant van de groote wegen, voor-
namelijk van de via Appia, die het meest begaan
werd. Het waren steenen gebouwen met nissen,
waarin de urnen geplaatst werden, die den naam Co-
lumbaria te danken hadden aan hunne overeenkomst
met duiventillen. Onder iedere urn stond een op-
\'14
schrift, dat steeds begon met eene toespraak aan
de voorbijgangers.
Men kan echter gemakkelijk nagaan, dat het ver-
branden op dergelijke wijze een voorrecht was, dat
alleen de rijkeren konden deelachtig worden. In
schijn werden echter gewoonlijk de lijken der är-
meren ook verbrand , maar inderdaad werden deze
in eene der armste buurten der stad slechts even
geroosterd of, zooals men zeide, half verbrand. Dit
half verbranden was echter veel minder eervol, en
bij de Romeinen bleef dus nog na den dood het
verschil tusschen armen en rijken bestaan, en
hierom was het dan ook eene weldaad, die de eerste
Christenen aan de menschheid bewezen, dat zij het
begraven invoerden, en hierdoor minstens na den
dood het verschil tusschen armen en rijken deden
vervallen.
Of dit echter wel de reden is, waarom zij het
gedaan hebben, is zeer twijfelachtig, ofschoon de
stichter van deze Godsdienst, evenals de Fransche
revolutie, steeds geleerd heeft, dat alle menschen
gelijk waren.
Waarschijnlijker is het, dat de Paulinisten 1)
door de vervolgingen, waaraan zij waren blootge-
i) Zooals bekend is, werden de eerste Christenen verdeeld in Petri-
nisten of Joodsche Christenen, en Paulinisten of Heidensche Christenen.
Deze twee secten haatten en verachtten elkaar, totdat eindelijk
-ocr page 21-\'15
steld, en door hun oponthoud in de katakomben
onmogelijk hunne lijken konden verbranden, terwijl
de Petrinisten de gewoonte hunner Joodsche voor-
ouders , om de lijken te begraven, zijn blijven vol-
gen.. 1)
Intusschen heeft er nog eeuwen achtereen eene
Christelijke sécte bestaan, wier aanhangers hunne
dooden zoowel begraven als verbrand hebben, na-
melijk de Arianen, 2) en ofschoon nu deze secte
op het concilie van Nicaea in den ban gedaan en
de Petrinisten geheel door de Paulinisten verdrongen werden. Paulus
is dus de eigenlijke grondvester van de Christelijke kerk.
Het voornaamste verschil tusschen Paulinisten en Petrinisten bestond
in eenige uiterlijke ceremoniën. Zoo volgden de Petrinisten niet alleen
de voorschriften van hunnen meester in alle opzichten getrouw op, maar
bovendien vierden zij den sabbath , vereerden Jerusalem en den tempel
en leefden in gemeenschap van goederen, terwijl de Paulinisten dit
niet deden.
Zie K. W. Kunis. Vernunft und Offenbarung. Leipzig 1870.
1) Er zijn eenige bijbelteksten , waaruit sommige Godgeleerden af-
leiden , dat ook de Joden somtijds hunne dooden verbrandden. Intusschen
schijnt het dan toch bij dit volk eer eene straf dan een eerbewijs ge-
weest te zijn. Josua VH : 25.
2) Dat de Christenen der eerste eeuwen over het algemeen volstrekt
niet meenden dat het verbranden in strijd was met de Christelijke gods-
dienst , en het dus ook om deze reden niet hebben nagelaten, blijkt uit
de zelfverbranding eener kettersche vrouw, eene leerlinge van bisschop
Arnold , die gelijktijdig met dezen vrijwillig den brandstapel besteeg.
Had nu de bisschop gemeend, dat het verbranden in strijd was met de
Christelijke godsdienst, dan had hij dit niet mogen toelaten.
\'16
eindelijk door de overige Christenen verdreven is,
zoo heeft zij toch in de eerste eeuwen van het be-
staan der Christelijke kerk tot in de laatste helft der
8e eeuw eene belangrijke uitbreiding gehad.
Als aanhangers van de leer van Arius worden
genoemd Gonstantijn, die het op zijn sterfbed zoude
geworden zijn, en diens opvolger, en verder de Van-
dalen, de Oost- en West-Gothen, de Sueven, de
Bourgondiërs en de Longobarden.
In de achtste eeuw zijn zij echter geheel verdron-
gen, en eerst in deze eeuw zijn er wederom philo-
sophen opgestaan (Strauss en zijne aanhangers), welke
godsdienstige leerstellingen verkondigd hebben, die
met het Arianisme in vele opzichten overeenkomen. 1)
De Romeinsche Christenen waren echter, zooals
reeds gezegd is, gewoon hunne lijken te begraven,
en deze gewoonte werd langzamerhand eene ver-
plichting , zoodat, toen het Christendom in deze stre-
ken werd ingevoerd, de zendelingen meenden, dat
het de plicht was van de nieuw^e aanhangers dezer
godsdienst, om voortaan hunne lijken niet meer te
verbranden, maar ze te begraven. Ook andere
heidensche gewoonten, die volstrekt met de godsdienst
in geen verband stonden, moesten zij afschaffen ,
l) Arius leerde , zooals bekend is , dat Christus niet aan God gelijk
Was , maar wel de grootste en edelste mensch , die ooit op aarde geleefd
heeft, en dat hij als zoodanig onmiddellijk op God volgde.
\'17
zooals het eten van paardenvleesch, wat nu ook
weer meer en meer in zwang begint te komen.
Intusschen blijkt uit dit alles ten duidelijkste, dat
de Christelijke kerk nimmer geleerd heeft, dat het
van eenigen invloed zoude zijn op het leven na dit
leven, of de lijken begraven of verbrand worden,
en dit kan zij ook niet leeren, zonder zich zelve te
weerspreken, daar volgens haar de martelaren, die
voor hun geloof verbrand zijn, de schoonste beloo-
ningen deelachtig zijn geworden.
Verder blijkt uit hetgeen boven is medegedeeld,
dat in de landen, waar het begraven en het ver-
branden beide geoorloofd waren, dit laatste voorde
meest eervolle wijze van lijkbezorging gold.
Bij die volken kwetste dus het verbranden der
lijken volstrekt niet de piëteit, en ook in ons land
zijn er velen, die niet zoo gehecht zijn aan de ge-
woonten onzer voorouders , dat zij het verbranden in
strijd achten met den eerbied dien wij aandedooden
verschuldigd zijn, maar die integendeel in de cre-
matie eene minder kwetsende en met de piëteit meer
overeenstemmende wijze van lijkbezorging zien, dan
in het begraven. 1) Vooral hierom komt het mij
l) De redenen, waarom velen het verbranden der lijken meer in
overeenstemming achten met de piëteit dan het begraven , zijn :
1°. dat de lijken op de kerkhoven niet altijd rustig kunnen verteren, maar
dat zij gedurig wederom opgegraven worden, om plaats te maken voor anderen;
\'48
voor, dat het eene nuttige verandering in ons v^etboek
zal zijn, wanneer in het vervolg ook het verbranden
der lijken veroorloofd worde.
2o) dat er bij het begraven van lijken altijd veel meer gevaar be-
staat voor lijkschending, dan bij het verbranden. Afschuwelijke voor-
beelden hiervan kunnen wij vinden in de Allgemeine Zeitschrift für i
Epidemiologie 2er Band. les. Heft. Blz. 45 en vervolgens.
3°. dat zij hierbij denken aan de afschuwelijke veranderingen , die
het lijk in de aarde ondergaat vóór het geheel verteerd is;
40. dat het vuur door alle volken en ook door de Christenen steeds
beschouwd is als een symbool van loutering en reiniging. Matth. 3, *
vrs. II.
-ocr page 25-VERBRANDEN EN BEGRAVEN IN VERBAND
MET DE HYGiëNE.
Uit een Hygiënisch oogpunt behoeft het wel geen
betoog, dat het volkomen verbranden der lijken
geheel onschadelijk " is voor de gezondheid der
levenden, terwijl dit met betrekkelijk weinig on-
kosten mogelijk is geworden door den Siemenschen
oven. 1)
Niet in alle opzichten even voldoende is het ver-
1) Proeven, genomen met lijken Van dieren, waren in alle opzichten zeer
bevredigend. Zoo werd in den Siemenschen oven o. a. een dier verbrand,
wegende 82 kilogram. Het proces duurde twee uren, en hierbij werden
verbruikt 1200 kilogram Boheemsche bruinkolen, zoodat de prijs van het
brandmateriaal te Dresden bedroeg l thaler 10 sgr. (2,40). Hier te
lande zoude dit natuurlijk duurder zijn. Zie Deutsche Vierteljahrsschrift
für öffentliche Gesundheitspflege. 7er Band. les Heft. Bl. 19.
anderen der lijken in anorganische stoffen op che-
mische wijze. Dit proces «wordt echter reeds sedert
geruimen tijd bij tusschenpoozen op verschillende
wijzen beproefd, en middelen, die daarvoor gebruikt
kunnen worden , zijn reeds sedert lang bekend.
Een van de meest algemeen in gebruik zijnde
methodes is het bedekken der lijken met gebrande
kalk. Somtijds worden de lijken bovendien eerst
omringd met een mengsel van ijzervitriool en car-
bolzuur. Hierbij heeft de kalk eene dubbele wer-
king. In de eerste plaats toch onttrekt zij aan
het lijk vocht, waarmede zij zich tot kalkhydraat
verbindt, en hierdoor bewerkt zij dat de drogere
deelen van het lijk spoediger geheel in de omrin-
gende zuurstof kunnen verbranden. In de tweede
plaats werkt zij als sterk alcali, en als zoodanig
bevordert zij de vorming van koolzuur en van
salpeterzuur, waarmede zij zich verbindt. Ook de
ontwikkeling van ammoniak neemt hierdoor toe,
en dus worden de zoo gevreesde meer gecompli-
ceerde stikstofverbindingen hierdoor spoediger ont-
leed.
Het carbolzuur werkt als antisepticum, en als
zwaar vergif voor alle plantaardige organismen.
Het ijzervitriool werkt door het zwavelzuur, dat
zich gemakkelijk met den ammoniak verbindt, endoor
het ijzeroxydul, dat gemakkelijk zuurstof uit de lucht
\'21
tot zich neemt, en daarna wederom door de orga-
nische stoffen gereduceerd wordt. 1)
Eene methode, om de lijken door chemische stof-
fen zeer spoedig te veranderen, is uitgevonden door
prof. Gorini, die hiervan echter een geheim gemaakt
heeft.
De apotheker Schlimpert te Meissen heeft hierom
getracht, de door Gorini gebruikte chemicaliën op
te zoeken en daarbij gevonden, dat lijken lichtge-
vend geheel verbranden, wanneer men ze werpt in
het een of andere salpeterzure zout, na dit tot 300° G.
verwarmd te hebben.
Praktisch uitvoerbaar zal deze methode echter wel
nimmer worden, want behalve de groote onkosten,
die er aan verbonden zijn, verspreidt het lijk bij
deze methode een afschuwelijken stank, en veran-
dert de salpeterzure natron, die men hierbij zoude
moeten gebruiken, wel grootendeels in koolzure
natron, maar er wordt hierbij toch ook eene niet
onbelangrijke hoeveelheid zeer vergiftige cyannatrium
gevormd. 2)
I Nog meer dan het vernietigen der lijken met
1) Deutsche Viertel] ahrschrift für öffentliche Gesundheidspflege.
7er Band. les Heft. Blz. 8.
2) Allgem. Zeitschrift für Epidemiologie, ler Band, 3es Heft, Bl,
54. en
Deiitsche Vierteljahrschrift für öffentl. Gesundheitspflege. 7er Band,
les Heft, Bl. 11.
\'22
chemische middelen, is echter het begraven, op de
wijze waarop het tegenwoordig geschiedt, in strijd
met de lessen der gezondheidsleer.
Vroeger maakte men echter in dit opzicht nog gro-
vere fouten, want in de Middeleeuwen ontstond lang-
zamerhand de gewoonte om lijken van voorname per-
sonen en van menschen, die zich jegens de kerk
verdienstelijk hadden gemaakt, in de kerken, zoo
veel mogelijk in de nabijheid van het altaar te be-
graven. Hierdoor kwam langzamerhand het begraven
in de kerken meer en meer in zwang, en daar dit
aan de priesters veel voordeel verschafte, bleef het
tot voor weinige jaren in verscheidene plaatsen be-
staan, niettegenstaande onderscheidene concilies er
tegen ijverden.
Dat dit dikwijls flaauwten en hoofdpijn bij de
kerkgangers deed ontstaan, en . dat nu en dan zelfs
ernstige ziekten het gevolg konden zijn van deze
verkeerde gewoonte, kan men gemakkelijk begrij-
pen, 1) maar thans is dit in ons vaderland en naar
ik verneem ook in de overige Europeesche Staten
verboden, en wij moeten dus onderzoeken, of het
begraven der lijken op eenen afstand van minstens
i) Voorbeelden hiervan- vinden wij o.a. vermeld in de lijkenverbranding
naar Wegman Ercolani 1874, BI. 23 en volg. ,
Urne und grab von Joh. Bapt, Ullensperger , en
Beilage zur algemeinen Zeitung No. 65, 6 Maart \'74.
\'23
50 meters buiten de bebouwde kom der gemeente ,
zooals de Nederlandscbe wetten het voorschrijven,
nog nadeelig is voor de gezondheid.
Hierbij valt het al dadelijk op, dat het wel ver-
boden is kerkhoven aan te leggen op eenen korteren
afstand dan 50 meters van eene gemeente, maar
niet om woningen te bouwen op eenen afstand van
minder dan 50 meters van het kerkhof. Een gevolg
van dit verzuim is geweest, dat sommige gemeenten
zich hebben uitgebreid naar den kant waar het kerk-
hof gelegen is, zoodat sommige kerkhoven, die nog
ß^ in gebruik of eerst onlangs gesloten zijn, reeds ge-
heel door huizenen straten omringd zijn. 1)
In de tweede plaats is het duidelijk, dat het water
dat uit de lucht op het kerkhof valt, daar zeer vele
rottende organische zelfstandigheden zal opnemen.
Dit verontreinigde water kan echter niet altijd
als zakwater juist onder het kerkhof blijven, maar
moet op de eene of andere wijze wegvloeien.
Hierdoor kan het in gemeenschap komen met
het grond- of zakwater, dat dikwijls in naburige
plaatsen gedronken wordt. 2) En dat het drinken
^ i) Voorbeelden hiervan uit ons vaderland zijn het St. Lambertus
kerkhof te Kralingen bij Rotterdam, en de verschillende kerkhoven te
Leiden, welke allen binnen de singels, die de stad omringen, gelegen
zijn.
2) De bewering van den schrijver der twee artikeltjes over lijkenver-
branding in de Geneeskundige Courant van 1874 no. 41 en 42, dat het
\'24
van water, dat met organische stoffen verontreinigd
is, dikwijls ziekten veroorzaakt, blijkt o. a. uit de
volgende omstandigheden en berichten.
In 1866 werd met organische stoffen bezwangerd
drinkwater door vele geneeskundigen te Utrecht 1)
als eenig voermiddel voor de cholera-smetstof be-
schouwd.
water op kerkhoven doorgaans zuiver, helder en welsmakend is, ter
wijl het gebruik geene nadeelige gevolgen oplevert, is hiermede niet in
strijd, wanneer wij slechts in plaats van »doorgaans" lezen: »in enkele mij
bekende gevallen." Sommige aardlagen toch zijn bijna of volkomen on-
doordringbaar voor water, en wanneer dus het water, dat deze schrijver
onderzocht heeft, slechts door dergelijke aardlagen van het water, dat langs
de lijken gestroomd is, wordt afgescheiden, dan kon het zeer goed in
alle opzichten uitnemend zijn. Doch dit bewijst nog niet, dat water,
dat langs lijken gevloeid is, onschadelijk is, of dat dit niet op andere
plaatsen in gemeenschap kan staan met het drinkwater. Dat dit wel
degelijk het geval kan zijn, blijkt o.a. daaruit, dat de heer hofraad en
professor Fleck te Dresden heeft aangetoond, dat terwijl er op het Elias
kerkhof bij deze plaats eene pomp staat, waarvan het water om zijne
goede eigenschappen beroemd is (het water hiervan staat onder den
grond door in verband met de Elbe), de pompen aan den anderen kant, in
de Nieuw-straat, op het groote kerkhof en zijnen omtrek, chemisch buiten-
gewoon onzuiver zijn; deze bevatten meer organische stoffen , dan drink-
baar water bevatten mag.
Vooral onzuiver zijn hier de pompen in de nabijheid der nieuwe
Fransche graven.
Dr. F. Küchenmeister, Ueber Leichenverbrennung, bl. 24.
i) Locale uitbreiding der cholera-epidemie te Utrecht in 1866 door
Dr. H. Snellen, in de verslagen der Vereeniging tot verbetering der
volksgezondheid, opgericht te Utrecht in 1866 , No. I, blz. 57.
25
Volgens het verslag van Dr. Stevens in de Sanitary
record, over de typhus-epidemie te Over Darwin,
zoude deze ontstaan zijn, doordien het water uit
de waterleiding toen met organische stoffen veront-
reinigd was, waaronder misschien ook een gedeelte
der excreta van één typhuslijder. De schrijver voegt
er echter bij, dat het plaatsje zeer vuil was, en schrijft
hieraan dan ook toe, dat de ziekte zich zoo sterk
uitbreidde (het aantal lijders heeft in het geheel
bedragen 2035).
Daar hier echter de excreta van den typhuslijder
in meer dan homoepatische verdunning in het water
aanwezig geweest moeten zijn, (zij zouden er in ge-
komen zijn door een lek in een der pijpen op eene
plaats, waar zij onder een weiland doorliepen, dat
bevloeid was met menschelijke excreta, waaronder
van één typhuslijder) en daar bovendien in verschil-
lende plaatsen meermalen water gedronken wordt,
dat met de faecaliën der bewoners verontreinigd is,
ook op tijden , dat er in die plaatsen sporadische
gevallen van typhus voorkomen, zonder dat hier-
door de ziekte epidemisch wordt, vermoed ik, dat
hier de ziekte aan andere oorzaken moet worden
toegeschreven, dan Dr. Stevens meent.
Een ander voorbeeld van eene typhus-epidemie,
ontstaan door met organische stoffen bezwan-
gerd water, werd in 1872 waargenomen te
26
wmm
Winterthür 1). Ook hier is het mogelijk, dat excreta
van typhuslijders mede in het water voorkomen.
Verder beweerde Dr. Groll, bij de debatten over
lijkverbranding te Zürich, dat de typhusepidemie
te Ausserbach ontstaan is door water, dat uit een
kerkhof, waar het bestanddeelen der lijken in zich
had opgenomen, in het drinkwater gedrongen was.
Of hierbij ook stoffen zijn geweest, die van typhus-
lijken afkomstig waren, wordt niet vermeld. Het is wel
waarschijnlijk, omdat Abdominaal typhus sporadisch
bijna overal zeer dikwijls voorkomt, maar daarom
behoeft men het nog volstrekt niet aan te nemen,
en voor ons doel blijft het volkomen hetzelfde, of
in al deze gevallen organische stoffen, die afkomstig
zijn van typhus- en cholera-lijders, of van de faecaliën
van lijders, die aan deze ziekten lijden, de eenige
dragers zijn van de smetstof, of dat deze smetstof
zich ook in andere organische stoffen kan ontwikke-
len , of eindelijk , dat er volstrekt geen specifieke
smetstof bestaat 2), wanneer wij slechts aantoonen,
1) Sammlung klinischer Vorträge von Richard Volkmann No. 53.
Ueber Entstehung und Verbreitung des Abdominal Typhus von A. Biermer
blz. 19.
2) Terwijl Dr. P. A. Schleissner te Koppenhagen beweert, dat de cholera-
smetstof alleen voorkomt in versehe cholera-excrementen, en dat deze hun
besmettend vermogen buiten het lichaam zeer spoedig zouden verliezen,
tenzij zij van de lucht zijn afgesloten of volkomen uitdrogen (Zeitschrift
für Epidemiologie onder red. v. D. F. Küchenmeister. Jan. & Feb. 1875,
27
dat met organische stoffen bezwangerd water het
ontstaan en voortduren van epidemiën kan bevor-
deren , zooals wij reeds door enkele voorbeelden ge-
daan hebben.
Doch niet alleen typhus- en cholera-epidemiën
worden bevorderd door de aanwezigheid van rottende
stoffen in het water, maar ook andere ziekten moet
men daaraan toeschrijven.
Onder deze komt vooral in aanmerking de maag-
darm-catarrh, die endemisch is in alle plaatsen
blz. 83), meenen de meeste andere onderzoekers, dat het vergif zich niet
alleen in het lichaam, maar ook daar buiten in rottende stoffen zoude
vermeerderen.
Zoo ook vermeenen sommigen, dat Abdominaal typhus bepaald conta-
gieus is, en dat de smetstof zich in de faecalia der lijders ontwikkeld
heeft, reeds voor dat deze het lichaam hebben verlaten.
Prof. A. Biermer te Zürich is een bepaalde voorstander van dit begrip,
terwijl vele andere geneeskundigen, waaronder Pettenkofer, de ziekte meer
voor bepaald miasmatisch of miasmatisch-contagieus houden.
Maar behalve deze beide partijen, waarin men de aanhangers van spe-
cifieke smetstoffen kan verdeelen, zijn er ook nog schrijvers , die twijfelen
aan het bestaan van eene specifieke cholera-smetstof, b. v. C. A. Wun-
derhch , en zelfs ook medici, die het bestaan van specifieke smetstoffen,
waardoor cholera, typhus en vele andere zoogenaamde besmettelijke
ziekten zouden ontstaan, geheel ontkennen. Zie Dr. F. Oesterlen, Die Seu-
chen , ihre Ursachen, Geseze und Bekämpfung 1873.
Deze schrijver ontkent echter volstrekt niet, dat de aanwezigheid van
rottende stoffen in het water , den bodem of de lucht van invloed is op
het ontstaan van cholera en typhus , maar ziet hierin veeleer eene der
oorzaken van deze ziekten.
28
waar met rottende organische stoffen bezwangerd
water gedronken wordt, zooals in Rotterdam, Gouda,
Leiden enz. , en daar vooral vreemdelingen, nadat
zij eenigen tijd in eene dier plaatsen doorgebracht
hebben, aantast. Behalve bij vreemdelingen komt
deze ziekte in die plaatsen ook nog dikwijls voor
bij kinderen, die niet gezoogd worden, en ofschoon
dit nu in andere plaatsen ook. niet zeldzaam is, ge-
loof ik toch, dat hier vele gevallen van maagdarm-
catarrh bij kinderen moeten worden toegeschreven
aan het onzuivere water, waarmede de melk dikwijls
vervalscht wordt.
Nu is het water in deze plaatsen wel niet ver-
mengd met water dat van de lijken afkomstig is,
maar over bet algemeen kan men aannemen, dat
rottende dierlijke zelfstandigheden niet minder scha-
delijk zijn, dan rottende plantaardige stoffen, en
dus zal water, dat bestanddeelen van lijken bevat,
wel minstens even schadelijk zijn, als het water in
de genoemde steden.
Echter is het niet alleen de verontreiniging van
het water, maar ook de verontreiniging van de lucht,
waardoor rottende stoffen nadeelig werken. Prof.
Pettenkofer heeft aangetoond , dat poreuze bodem
niet alleen lucht bevat, maar dat deze ook aanhou-
dend in beweging is, en dat zij op sommige plaatsen
in den bodem instroomt en op andere plaatsen er
29
weder uit opstijgt 1). De plaatsen, waar zij uit den
bodem opstijgt, zijn steeds die , waar de lucht het
meest verwarmd is. \'s Winters zijn het dus de
verwarmde vertrekken in onze woningen, waarin de
lucht uit de aarde opstijgt, en dat gassen, die op een
afstand van 20 voet en meer 2) van de woningen
verwijderd met de grondlucht zijn vermengd ge-
raakt, nog in vrij geconcentreerden toestand in de
huizen kunnen opstijgen, heeft P. door voorbeelden
van vergiftigingen met lichtgas, die hierdoor ontstaan
waren, aangetoond.
De beweging der grondlucht veroorzaakt bovendien
nog, dat personen, die door het instorten van putten,
huizen enz. levend begraven worden, zelden of nooit
sterven door verstikking , maar dikwijls nog leven,
wanneer zij na eenige dagen weder worden opge-
graven.
Wanneer wij dus een lijk in een eenvoudig kleed
1) Zie Beziehungen der Luft zu Kleidung, Wohnung und Boden von
Dr. Max von Pettenkofer, 1873 pag. 75 ei^ volg.
2) De grootste afstand, waarop de verspreiding van lichtgas door den
grond heen is aaiagetoond, bedraagt 562 pas , terwijl boterzure kalk werd
aangetoond in eene hoeveelheid van 2 gram op een liter water op een
afstand van 24 voet van de plaats, waar men het vorige jaar 9 run-
deren en eenig klein vee , die allen aan de runderpest gestorven waren,
12 voet diep begraven had. Op een afstand van 160 voet rook het water
nog naar rottingsproducten. Zie Beilage zur Allgemeinen Zeitung, 6 Maart
1874 no. 65.
SÖ
begraven, zooals Prof. Harting aanraadt, of in
een hulsel van gevlochten mandewerk, zooals Dr.
Séymour wil, dan kan het gebeuren, dat personen,
die levend begraven zijn , niet in eenige minuten
sterven, zooals men algemeen meent, maar dik-
wijls een geruimen tijd in leven kunnen blijven 1).
Verder veroorzaakt de beweging der grondlucht,
dat de lijken verteren of verrotten. Dit vergaan der
lijken zal natuurlijk te spoediger plaats grijpen,
naarmate de lucht sneller langs het lijk stroomt, en
dus ook naarmate de grond poreuzer is.
Die poreusheid van den bodem nu hangt af van de
soort van aarde, waaruit zij bestaat, en verder van
de vochtigheid van den bodem. Aarde, die geheel met
water verzadigd is, laat niets geen lucht meer door,
en dus kunnen lijken, die beneden het niveau
i) Vergelijk: Beziehungen der Luft zu Wohnung, Kleidung und
Boden von Dr. Max von Pettenkofer , pag. 83.
Deze verhaalt hier , dat 2 personen , die door het instorten van een
put met aarde bedolven waren, het 10 dagen lang hebben uitgehouden,
voordat zij uitgegraven konden worden, en toch betrekkelijk gezond
weder voor den dag gekomen zijn.
Hierbij aan groote holten en gangen in de aarde te denken, gaat
niet, daar deze door de drukking van eene zoo hooge laag losse aarde
terstond gevuld moeten geworden zijn. Ook kan men hier niet tegen-
over stellen , dat kinderen, die (zooals dit enkele malen is voorgeko-
men) in het zand zakken, dadelijk dood zijn, want het zakken in zand
is alleen mogelijk, wanneer men zich bevindt op zoogenaamd drijfzand,
en hier zijn alle poriën met water gevuld.
31
van het grondwater begraven zijn, niet verrotten..
Deze veranderen dan ook uitwendig weinig of
niet, want zij behouden geheel hunnen vorm, terwijl
de huid ongeschonden blijft. Het vleeschvan zulke
lijken wordt echter omgezet in een soort ammoniak-
zeep, adipocire of lijkenvet genaamd. Zoodra der-
gelijke adipocire-lijken met de lucht in aanraking
komen, beginnen zij verder te verrotten, en wanneer
men dus den vorm en de bestanddeelen van een lijk
eeuwen achtereen in stand wil doen blijven, is dit
niet de beste wijze om ze te bewaren.
Daar nu bij het verrotten van lijken steeds gas-
vormige producten ontstaan, die voor de gezond-
heid niet onschadelijk zijn, en deze zich, zooals wij
gezien hebben, over eene groote uitgestrektheid onder
den grond door kunnen verspreiden , om eindelijk
dikwijls in verwarmde vertrekken op te stijgen,
kan het ons niet verwonderen, dat er meerdere
gevallen vermeld worden, dat menschen vermoe-
delijk ziek geworden zijn, doordien zij in de na-
bijheid van een kerkhof woonden.
Zoo blijkt uit de onderzoekingen van eene com-
missie , die in 1849 in Engeland benoemd was om
onderzoek te doen naar de begraafplaatsen, dat er
in dat jaar een afschuwelijke stank opsteeg uit het
Cadexton-kerkhof bij Neath. Deze was duidelijk
waarneembaar in al de naburige huizen, en in al
32
die huizen zijn toen gevallen van cholera of hevigen
buikloop geweest.
Ook toonen de onderzoekingen van Dr. E. H.
Greenhow , dat lucht, die bezwangerd is met de
Produkten van rottende excrementen , de meest in
het oog vallende en meest standvastige begeleider
is van de cholera, en hiermede stemmen overeen
de onderzoekingen van Dr. Pettenkofer te München en
te Gaimersheim 1) , Dr. Barton te New-Orleans, Dr.
Milroy in zijn verslag over de epidemie te Kingston
en Dr. Buckler in zijne opgaven betreffende de
cholera in de armhuizen te Baltimore 2).
Ook is het zeker , dat de aanwezigheid van rot-
tingsprodukten in de lucht nog een nadeeligen invloed
uitoefent op andere ziekten dan de cholera. Onder
dezen komen vooral in aanmerking: de typhus, de
diphteritis, de pyaemie en septicaemie en het
hospitaalversterf. De drie laatste ziekten zijn hier
echter van ondergeschikt belang , want ik geloof,
1) Dr. Pettenkofer is later wel eenigszins, maar volstrekt niet geheel
van zijne grondwater-theorie teruggekomen , want nog onlangs schreef
hij in de Vierteljahrschrift für öffentliche Gesundheitspflege Band VI
Heft 2 blz. 257, dat met het toenemen van het watergehalte van den bodem
te München de typhus afnam, en in het tegenovergestelde geval toe-
nam. Hiermede komen overeen de onderzoekingen van Dr. W. Budd
te Bristol (A. Aitken , Geneeskunde blz. 586.)
2) W. Aitken , Geneeskunde, vertaald door Dr. Tijken en Eshuys
I blz. 589.
33
dat door het begraven van lijken de rottingspro-
dukten zelden of nooit voldoende geconcentreerd in
de lucht zullen komen om deze ziekten te ver-
oorzaken , en bovendien bestaan er verschillende
middelen om ze steeds of bijna altijd te voor-
komen.
Wij zien uit het hierboven medegedeelde, dat de
aanwezigheid van rottende organische stoffen in den
bodem zoowel door het bederven van het water als
van de lucht, en dus op twee geheel verschillende
wijzen, nadeelig kan werken op de gezondheid,
en om deze reden is dan ook het voorstel van C.
L. Staebe 1) , die door eene betonlaag onder de
huizen te brengen deze volkomen van de grondlucht
af wil sluiten, en bovendien in de huizen nog in-
richtingen wil maken om de organische stoffen in
den grond onder de steden spoediger te doen verte-
ren dan nu het geval is, onvoldoende. Deze voor-
slag heeft bovendien nog het nadeel, dat hij ver-
moedelijk altijd af zal stuiten op den onwil van de
personen , die huizen bouwen met het doel om ze
te verhuren, en er dus liefst zooveel mogelijk gel-
delijk voordeel van willen trekken. Beter zoude het
dunkt mij zijn om de faecaliën en den verderen afval
uit steden te vervoeren naar plaatsen , waar zij als
mest nuttig kunnen zijn, of ze op eene andere wijze
i) Boden-Ventilation von C. L. Staebe 1873.
-ocr page 40-34
onschadelijk te maken voor de gezondheid der ste-
delingen 1).
Hierdoor zoude de voornaamste bron, waardoor
de lucht en het water verontreinigd worden, ver-
nietigd zijn, maar voldoende zoude deze maatregel
eerst worden, wanneer men ook een einde maakte
aan het begraven van lijken in of bij bewoonde
plaatsen.
Te\' beweren dat het begraven van lijken weinig
nadeel doet, omdat de hoeveelheid organische stof,
die zij bevatten, slechts gering is in vergelijking met
de hoeveelheid excreta, die door de menschen ge-
leverd worden, vind ik op zijn minst genomen
zeer vreemd, 2) want wanneer eene zaak minder
nadeelig is dan eene andere, dan volgt daaruit nog
volstrekt niet, dat zij weinig of niet nadeelig zoude
zijn. Bovendien vergeet men dan, dat de menschelijke
excreta gewoonlijk veel spoediger, en meer langs
kunstmatig bepaalde wegen verwijderd worden, dan
de rottende organische bestanddeelen der lijken.
1) Bijv. door van de faecaliën faecaalsteenen te maken volgens de
methode van Dr. Petri te Berlijn.
2) Dr. Fischer heeft berekend, dat looo menschen 312 Kilogr.
organische stof in hunne lijken opleveren en dat daarentegen looó
menschen \'s jaarlijks 33,170 Kilogr. faeces met 7200 Kilogr. organische
stof en 248,300 Kilogr. urine , in het geheel 22,200 Kilogr. organische
stof zouden leveren (Pharmaceutisch weekblad 21 Maart 1875). Dit
is echter bepaald fout, want een lijk bevat zeker meer dan 312 gram
35
Intusschen bestaan er nog andere middelen, om
de lijken onschadelijk te maken voor de levenden,
dan ze te verbranden. Men kent namelijk tegen-
organische stof. Volgens E. Bischoff bestaat het lichaam van een
volwassen mensch uit 41,5 proc. vaste stoffen en 58,5 proc. water.
Van deze vaste stoffen zijn 32,5 proc. brandbare organische stoffen ,
en 9 proc. anorganische zouten.
Een lichaam van 70 Kilogr. bevat dus 22,7 Kilogr. organische stof.
Volgens J. Voger bevatten verder 100 deelen urine ongeveer 2,33
ureum , 0,05 acid. uricum , en 0,04 ammoniak , dus samen iets meer
dan 2,4 deelen organische stoffen.
Nu kan men aannemen, dat de hoeveelheid urine, die door een
volwassen man dagelijks wordt uitgescheiden, 1000 a 2000 gram be-
draagt (Dr. W. Wundt) , dus gemiddeld 1500 gram. Dit is jaarlijks
547,5 Kilogram met 13,14 Kilogr, organische stoffen.
Volgens denzelfden schrijver is de hoeveelheid faecaliën, die dagelijks
wordt uitgescheiden, 120—180 gram, dus gemiddeld 150 gram of jaar-
lijks 54,75 Kilogr. faeces.
Volgens Pettenkofer en Voit bevatten 40,7 gram vochtige faecaliën
11,2 gram vaste stoffen, waarvan 3,4 gram zouten en 7,8 gram orga-
nische stof. Volgens dit onderzoek zoude dus de jaarlijks uitgescheiden
massa faecaliën bevatten 10,432 Kilogr. organ. stoffen.
Wij vinden hier dus , dat
de jaarlijksche hoeveelheid urine bevat 13,14 Kilogr. organ. stoffen
de jaarlijksche hoeveelheid faeces bevat 10,432 Kilogr. organ. stoffen
totaal 23,572 Kilogr. organ. stoffen,
dat is ongeveer 8 hectogram meer dan een lichaam van 70 kilogram.
Stellen wij nu echter den gemiddelden levensduur der menschen op 32
jaar, dan kan men hieruit gemakkelijk nagaan, dat de ophooping van
faecaliën en urine wel nadeeliger moet werken dan het begraven der
lijken , doch dat het verschil niet zoo groot is, dat de hoeveelheid
organische stof die in de lijken bevat is, hierbij in het niet verzinkt.
36
woordig verschillende methodes om de lijken te
balsemen, en wanneer men dus bepaaldelijk het lijk
in eenen onschadelijken toestand voor de levenden
wilde bewaren, zoude men daartoe zijne toevlucht
kunnen nemen. Men moet er dan echter op letten,
dat het balsemen behoort te geschieden zonder
sublimaat of arsenicum , daar deze stoffen anders
wel degelijk nadeel zouden doen.
Als algemeene maatregel is dit echter in ons land
niet uitvoerbaar, en als zoodanig is dus de voorslag
van Prof. Harting, om de lijken op de uitgestrekte
heidevelden in ons land te begraven, veel beter.
Echter geloof ik, dat de afstand, op welken , vol-
gens dezen schrijver, de lijken van elkander begra-
ven moeten worden, wel wat te klein is. Volgens
Harting toch zouden op 1 hectare grond 2500
lijken kunnen worden begraven, en dus zoude dan
ieder lijk vier vierkante meter aarde behoeven.
Dr. E. Kopp 1) vermeent daarentegen, dat de lijken
op een afstand van 10 meter van elkander begraven
moeten worden, wanneer zij niet schadelijk zullen
werken op de gezondheid, en wil ze dan meer overal
verspreid in den omtrek der steden doen begraven.
Mij komt het voor, dat men het best zoude doen de
lijken alleen op heide en zandvlakten te begraven , en
i) Deutsche Vierteljahrschrift für öfifentl. Gesundheidspflege, 7er
Band les Heft. blz. 8.
37
dan zoude het misschien voldoende zijn, ze op
een afstand van 5 meter van elkaar te leggen.
Voor ieder lijk zouden dan noodig zijn 25 vierkante
meters, en op eene vierkante geogr. mijl land
kunnen op die wijze begraven worden ruim 666,000
menschen. Nu is de oppervlakte van ons land
bijna 600 vierkante mijlen. De hoeveelheid hei-
degrond , die het bevat, weet ik niet nauwkeurig,
doch stellen wij die op een zesde gedeelte, dan
kunnen er in Nederland op deze wijze meer dan
66,000,000 menschen begraven worden zonder dat
het noodig is hetzelfde graf tweemalen te gebrui-
ken. Wanneer men nu bedenkt, dat er in ons land
in den tijd van 80 jaren gemiddeld 3,300,000 men-
schen sterven, dan zouden er meer dan zes eeuwen
moeten verloopen, voordat er plaatsgebrek zoude
komen. 1)
Hierdoor zoude men tevens het voordeel hebben,
dat eene groote uitgestrektheid heidegrond vrij ge-
makkelijk ontgonnen konde worden , vooral wan-
neer men de lijken op eene niet al te groote diepte
begraaft, en als gewoonte aanneemt om bij ieder lijk
een of meer boomen te planten. Dit planten van
i) Wanneer men echter tevens den afval uit steden naar het land
vervoert, dan zal de hoeveelheid heidevelden en onbewoond land spoe-
dig verminderen, en in dit geval zoude er dus veel spoediger plaats-
gebrek komen.
38
boomen toch heeft het voordeel, dat niemand er
uit een oogpunt van piëteit iets tegen zal hebben,
en dat het uit een hygiënisch oogpunt zeer is aan
te bevelen, omdat de wortels de rottingsprodukten
uit den grond opzuigen, en de bladen de luchtvormige
rottingsprodukten in zich opnemen 1). Dr. E. Kopp
beveelt in dit opzicht vooral aan Eucalyptus soorten
voor de warmere streken , en populieren, dennen
en pijnboomen voor onze luchtstreek.
Het vervoer der lijken naar dergelijke heidebe-
graafplaatsen kan geen groote zwarigheden heb-
ben , daar de meeste plaatsen van ons land aan
of in de nabijheid van het spoor\'of aan waterwegen
liggen, en het voornaamste bezwaar er tegen is
dus, dat de familie de graven van betrekkingen
slechts zelden bezoeken kan.
Dit laatste bezwaar is daarentegen niet aan de
lijkverbranding verbonden, en hierom vermeen ik
dat het noodig zoude zijn de crematie facultatief
te stellen, wanneer men tot eenen dergelijken maat-
regel overging.
i) Volgens Jeannel zouden de wortels der planten het verrotten der
in water opgeloste organische stoffen tegengaan, en bovendien zouden
zij bronnen zijn van zuurstof, want onder hunnen invloed verdwijnen
de bacteriën en monaden, niet in de lucht levende oorzaken van ver-
rotting, en maken plaats voor infusoriën, die in betrekkelijk goed,
luchthoudend water leven, Compt. rend. Tom. LXXX pag. 796,
DE CREMATIE UIT EEN OECONOMISCH OOGPUNT.
Niet dan met tegenzin ga ik er toe over om de
crematie uit een oeconomisch oogpunt te beschou-
wen , want het is in strijd met den eerbied, dien
wij aan de dooden verschuldigd zijn , de lijken om
algemeene oeconomische redenen te begraven of te
verbranden.
Intusschen is er juist uit dit oogpunt door de
voor- en tegenstanders van de crematie reeds zooveel
geschreven , dat ik vermeen hierover niet te mogen
zwijgen.
Zoo beweert o. a. Prof. Harting te Utrecht 1) ,
dat de crematie een diefstal is aan het nageslacht,
omdat daardoor stikstof vrij wordt, en dus in een
i) Hoe zorgen wij het best voor onze dooden, door P, Harting blz. i6.
iS.
-ocr page 46-40
toestand geraakt, waarin zij ongeschikt is om door
de planten te worden opgenomen.
Zulks geschiedt bij het begraven niet en volgens
dezen schrijver bezit de natuur geen middelen, om
dit verlies te herstellen.
Nu is het zeker vreemd, dat men met het oog
op de crematie spreekt van een diefstal aan het
nageslacht, en daarbij volstrekt niet schijnt te be-
denken , dat wij dagelijks op verschillende manieren
een veel grooteren diefstal aan het nageslacht plegen.
Om dit aan te toonen , behoef ik slechts te wijzen
op de groote hoeveelheid buskruit, dynamiet en
andere salpeterzuur-verbindingen , die gedurig door
de menschen voor technische en krijgskundige doel-
einden gebruikt worden, zonder er ooit aan te
denken , dat ook hierdoor de hoeveelheid stikstof
vermindert, en dus ook het stikstofhoudende plan-
tenvoedsel.
Van veel grooter belang is het verbruik van steen-
kolen en het uitroeien der bosschen, en toch denkt
niemand er aan dit te verminderen, omdat hier-
door de steenkolenmijnen langzamerhand uitgeput
zullen worden, en onze nakomelingen daardoor be-
roofd zullen worden van eene stof, die voor het te-
genwoordige geslacht eene levensbehoefte is.
Ook de afvoer van de faecaliën door riolen en
grachten in de rivieren, en langs deze in zee is
41
een diefstal, niet slechts aan de nakomelingschap,
maar ook aan het tegenwoordige geslacht, omdat
daardoor vele stoffen, die als plantenvoedsel uitne-
mend geschikt zijn, eeuwen achtereen ongebruikt
blijven. 1)
Maar bovendien behoeft ook bij de crematie het
verlies aan gebonden stikstof zoo heel groot niet te
zijn, want het is niet wel mogelijk lijken te ver-
branden zonder ze vooraf aan eene droge destilla-
tie te onderwerpen. De gassen, die zich daarbij
ontwikkelen, bevatten een groot gedeelte van de in het
lijk aanwezige stikstof, in den vorm van ammoniak.
Deze gassen zijn echter niet geheel onschadelijk
voor de gezondheid, en verspreiden bovendien een
onaangenamen reuk. Men is er dan ook reeds op
bedacht geweest ze verder te decomponeeren. In den
oven van Siemens geschiedt dit door ze onder toe-
treding der dampkringslucht bloot te stellen aan eene
temperatuur van 1000® G. Hierdoor schijnt tevens
de ammoniak gedecomponeerd te worden. Men kan
dit echter verhoeden, door de gassen, vóór zij aan
die temperatuur blootgesteld worden , te laten strij-
ken door eene oplossing van het een of ander zuur.
Hierdoor verkrijgt men dan den ammoniak in een toe-
stand, waarin hij vervoerbaar en dus als mest uit-
l) Dat dit verlies een nog veel grooter is, dan ooit uit het begraven
of verbranden kan voortvloeien , blijkt uit de noot op blz, 34,
■saae^eia
-ocr page 48-42
nemend geschikt is, want men kan deze stof dan steeds
daar gebruiken, waar er behoefte aan bestaat.
Ik geloof echter niet, dat dit noodig is, want de
natuur bezit wel degelijk middelen om het verlies
aan ammoniak te herstellen.
Salpeterigzure ammoniak toch kan niet alleen door
de menschen uit anorganische stoffen synthetisch
worden samengesteld, maar ook in de natuur vormt
hij zich steeds , wanneer water snel verdampt 1) ,
en dus ook bij het verbranden van lijken.
Wanneer men dus van een diefstal aan het na-
geslacht wil spreken, dan geloof ik, dat de tegen-
woordige wijze van begraven in veel grootere mate
aan dit euvel mank gaat. Het verlies van ammo-
niak is om de bovengenoemde redenen niet van
zooveel gewicht als sommigen zich voorstellen, maar
het ongebruikt blijven van de in de lichamen
bevatte anorganische zouten, die zeer zeker ook
een noodzakelijk planten voedsel vormen, is van veel
meer belang. En voor het grootste gedeelte blijven
deze anorganische stoffen bij de tegenwoordige wijze
van begraven ongebruikt. Hierdoor toch wordt al
het plantenvoedsel, dat in eene groote hoeveelheid
lijken bevat is, in eene kleine ruimte opeengehoopt,
en de weinige planten, die op de kerkhoven groeien,
kunnen al dit voedsel niet in zich opnemen. Het
i) Lehrbuch der Chemie von H. E. Roscoe.
-ocr page 49-43
grootste gedeelte blijft dus ongebruikt over , of wordt
langs verschillende wegen door het water weggevoerd,
en komt dan eindelijk grootendeels in de zee terecht.
Over het nadeel, dat dit gedeelte nog aan de gezond-
heid der levenden kan doen, hebben wij reeds gesproken.
Bij de crematie is het niet mogelijk alle asch in
urnen te bewaren. Deze zouden dan veel te groot
moeten gemaakt worden, en de urn met een ge-
deelte der asch van den overledene is dus niets
meer dan een aandenken aan den overledene. Het
overige gedeelte der asch is echter een zeer geschikt
plantenvoedsel, en zal, vervoerd naar plaatsen waar
het noodig is, zeer zeker veel meer nut doen dan
het geheele lijk, wanneer men het op de nu ge-
bruikelijke wijze begraaft.
Voor het overige geloof ik, dat het land, dat bij
de tegenwoordige wijze van begraven aan den land-
bouw onttrokken is, een kapitaal vertegenwoordigt,
dat ruimschoots opweegt tegen het verbruik van
brandmateriaal bij de crematie. 1)
l) De Gazette de Bruxelles 30 Maart 1873, (vergelijk Wegmann
Ercolani blz. 47) schrijft met betrekking tot de ruimte, die voor de
kerkhoven in België noodig is : Men kan gemiddeld aannemen , dat
ieder gemeentekerkhof 3 hectaren groot is. Voor België alleen zouden
dit zijn 7500 hectaren, die gezamenlijk 38—40 millioen Francs vi\'aard
zijn. Dit kapitaal is tegenvs\'oordig aan de circulatie onttrokken, het
wordt letterlijk door de doode hand in beslag genomen zonder nut of
voordeel voor iemand.
IV.
DE CREMATIE IN VERBAND MET DE GERECHTELIJKE
GENEESKUNDE.
Wanneer wij de crematie uit een gerechtelijk
geneeskundig oogpunt beschouwen, dan is zij zeker
minder aan te bevelen dan het begraven. Dit is
vooral het geval, omdat iemand onschuldig kan
beschuldigd worden , dat hij een ander vergiftigd
heeft, en dan eene gerechtelijke lijkschouwing som-
tijds in staat is, de onschuld van den beschuldigde
te bewijzen.
Dat het aantal gevallen van vergiftmoord zoude
toenemen, wanneer de crematie werd ingevoerd,
en dat de schuldige hierdoor minder dikwijls van
zijne schuld zoude overtuigd worden, geloof ik niet.
De meeste gevallen van vergiftmoord toch hebben
plaats met arsenicum, en nu is het zeer goed moge-
45
lijk aan de lijkovens inrichtingen te maken, waar-
uit terstond kan blijken, of er al of niet arsenicum
in het lijk aanwezig is.
Voor de overige metaalvergiften is hetzelfde van
toepassing, en van deze blijven sommigen ook in
de asch over. Bovendien kan men volgens Pohl 1)
alle metalen, die bij het verbranden in het lijk
aanwezig zijn , opsporen, door bij het verbranden
in den Siemenschen oven de vlam door overvloedi-
gen toevoer van zuurstof niet lichtgevend te maken,
omdat er dan spectraal analytische photographiën
van gemaakt kunnen worden.
Intusschen blijven er dan nog talloos vele ver-
giften over, waarmede vergiftiging kan plaats grij-
pen , zonder dat dit aangetoond kan worden, wan-
neer het lijk eenmaal verbrand is. Als zoodanig
komen vooral in aanmerking al de organische ver-
giften , doch vergiftiging hiermede is betrekkelijk
moeielijk, omdat de meeste organische vergiften
een zeer onaangenamen smaak hebben, terwijl zij
bovendien meestal moeielijk te krijgen zijn, en
dikwijls zeer karakteristieke ziekteverschijnselen ver-
oorzaken.
Bovendien is het ook nu niet mogelijk alle or-
ganische vergiften in bet menschelijke lichaam aan
te toonen, vooral niet, nadat het lijk eenigen tijd
l) Pharmaceutisch Weekblad van 7 Maart 1875.
-ocr page 52-46
begraven geweest is. Zoo kan men o. a. onmogelijk
de aanwezigheid van curare of dierlijke vergiften in
de lijken aantoonen.
Echter moet ik toegeven, dat begraven met het
oog op vergiftmoord verkieslijk blijft, maar het is
verkeerd hieraan al te veel gewicht te hechten,
want ik vermeen, dat het beter is, dat het nu en
dan onbewezen blijft, of er moord door vergifti-
ging heeft plaats gehad, dan dat duizende menschen
ziek worden en misschien sterven ten gevolge van
vergiften, die wel is waar nog weinig bekend zijn,
maar toch zeker kunnen ontstaan in rottende dier-
lijke stoffen.
De overige mij bekende bedenkingen tegen de
crematie zijn van te weinig belang om daarover
nog verder te spreken , en ik meen dus hier te
kunnen eindigen met den wensch, dat spoedig
aan de voorstanders der crematie de vergunning
zal worden verleend om hunne lijken te doen ver-
branden.
STELLINGEN.
b
IPIR , r t. ^ • \' ^ ^ r t ^ s V ^rf^^^
•-HT\' .
-ocr page 55-De crematie is ook uit een ceconomisch oogpunt
te verkiezen boven de tegenwoordige wijze van
begraven.
De invoering eener verplichte crematie is niet
aan te raden.
Het is hoogst twijfelachtig of de wet van 4 De-
cember 1872, Staatsblad No. 134, ter voorziening
tegen besmettelijke ziekten wel ooit in staat zal
zijn om epidemiën van cholera of abdominaal typhus
te voorkomen of te doen ophouden.
4
-ocr page 56-50
IV.
Kankercellen ontstaan alleen uit echt epitheliaal
weefsel.
Tartarus kalico stibicus aan lijders met pneumonia
crouposa toe te dienen is gevaarlijk.
Bij hevige tusschenpoozende koortsen wachte men
niet het tijdperk der apyrexie af, maar geve reeds
gedurende den aanval chinine.
De behandeling van croup steeds met het toe-
dienen van emetica te beginnen, is niet aan te raden.
Bij longtering is een gedurig herhaald thermo-
metrisch onderzoek voor de prognose en therapie
van het hoogste belang.
Hospitaalversterf en diphteritis zijn geen iden-
tische ziekten.
51
X.
Het ulcus syphiliticum molle kan geen secundaire
.syphilis tengevolge hebben.
Ten onrechte zegt Niemeijer: Ich glaube über-
haupt , das die Geschichte der Epidemiën eine we-
-sentliche Stütze für die Richtigkeit der Darwin\'schen
Lehre von der Entstehung neuer Arten bildet.
Bij periostitis is klieving der weeke deelen met
liet daaronder liggende periostium de meest rati-
oneele behandelingswijze.
Het bestaan van strictura urethrae is een beletsel
voor de genezing van Blennorrhcea urethrae.
Bij incarnatio unguis is het wegnemen van het
geincarneerde gedeelte des nagels gelijktijdig met
het daaronder gelegen nagelbed het beste genees-
middel.
52
Het is de plicht der medici mede te werken tot
het verspreiden van de stelling, dat er geen vol-
doende surrogaat bestaat voor de moedermelk als
voedsel voor jonge kinderen.
XVL
De transfusie sanguinis is het meest rationeele
middel tegen vergiftiging met kooloxyde.
Plaatselijke aanwending van desinfecteerende ge-
neesmiddelen werkt bij angina diphterina dikwijls
eer na- dan voordeelig.
Het toestaan van genees- en heelkundige burger-
praktijk aan officieren van gezondheid is niet alleen
in finantiëelen zin voordeelig voor den staat, maar
ook nuttig voor het leger.
De vrees voor koude fomentaties bij erysipelas is
ongegrond.
■ - -f»-
Pag. 26 2. reg. v. li. staat: voorkoniea, lees: voorkwamen.
Pag. 28 2. reg. v. b. staat: zooals in Ptotterdam, lees:
zooals vroeger in Rotterdam.
Ék
-ocr page 60-w
.v ^
m
äi
-ocr page 61- -ocr page 62-