-ocr page 1-

•f

L

DE fOMP-BAROMETER,

een

GESTEL VOOR DISSOCIATIE-ONDERZOEK.

-ocr page 2-

- \'
t!

■ ■ . V\'. "

-»v..

-ocr page 3-

DE POMP-BAKOMETER,

EEN

TOESTEL YOOR DISSOCIATIE-ONDERZOEK

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,

tee veekeijging van den geaab

AAN Dl?

HOOGESCHOOL TE UTRECHT,

KTA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

m C. H. C. G-RINWIS,

gewoon hoosleekaab in de taculteit dee. wis- en natübkkuhde,

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHBN SENAAT

ER WIS- E

TE VERDEDIGEN
op Dinsdag den December 1875, des namiddags ten 1 ure,

ANTONIUS HENRICÜS PAREAU^

Geboren te ASSEN.

-.^^^^tJTEECHT, — G. A. VAN H O E T E N, — 1875.

L

-ocr page 4-

\' , T11H H 0 «i-^a i O ^ IK <i L 0

s., . .....

^ ......V- .l\'Ace

„ i

»

5-\'

1 ^

-

..A n13 ^ \' 1\'. \' -\'4 ^iv K fji A A . \'. ,
f " \' --

,3ï WTit I îî O q .H \'

K..\' -^-. \' . \\ •

f/

a; tv-^^.ffsqe m 41% iUatm» is m^^ih - ^ i

Z\'ömVim ÎUîIOf MA

-ocr page 5-

AAN MIJNE MOEDER.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Het proefschrift ivaardoor ik mijne academische studiën
besluit, biedt mij een geivenschte gelegenheid aan om
openlijk mijne erkentelijkheid uit te spreken voor zooveel
dat ik thans meer dan ooit gevoel.

Allereerst zij u, mijne hooggeschatte moeder, aan wie
ik deze proeve opdraag, mijn innige dank toegebracht,
u, die mij het onschatbare voorrecht schonkt van een
opleiding aan de hoogeschool. Dat voorrecht, steeds meer
gewaardeerd, zal altijd een gevoel van dankbare liefde
in mij levendig houden.

In de tiveede plaats bied ik u, Hooggeleerde Heeren
Professoren der Philosophische Faculteit, de betuiging
aan, dat alles wat gij op zoo velerlei wijze hebt toege-
bracht aan mijne vorming en opleiding, door mij op
de volle waarde geschat ivordt.

De leiding vooral, die mij zoo langdurig mocht ten
deel vallen van u, zeer geachte promotor Professor
Kerckhoff, de meer dan belangstellende wijze waarop
gij mij uwen steun schonkt in den loop mijner latere
studiën, maar vooral bij de vele moeilijkheden die zich

-ocr page 8-

VIII

opdeden bij de onderzoekingen in dit geschrift vervat,
zullen steeds bij mij in dankbare herinnering blijven.

Met oprechte erkentelijkheid gedenk ik daar nevens
Hooggeleerde
Hartikg , G-kinwis en Mulder , wal ik ook
van uwe zijde mocht ondervinden aan deelneming zoowel
in mijne studie als in mijn persoon, en niet minder de
bolangrijke wenken, mij door u, Hooggeleerde
Buus
Ballot, bij mijn arbeid medegedeeld.

Mijne laatste woorden mogen tot u gericht zijn, mijne
vrienden aan de Academie in vroeger of later tijd. Zij
u dit proefschrift een herinnering aan vervlogen dagen,
een groet, der Academie gebracht en u.

-ocr page 9-

INLEIDING.

Nog altijd is de vraag of de dissociatiespanniiig bij
kristalwaterhoudende zouten al dan niet afhankelijk is
van den ontledingstoestand, onbeslist.

Dat ook de proeven van Wiedbmaot niet konden leiden
tot een definitieve oplossing dier vraag, wees Dr. J. L.
Axdreae reeds aan in zijne dissertatie in het jaar 1874.
Een nader onderzoek scheen hem noodzakelijk en daarom
spoorde hij mij aan dit te ondernemen. Ik heb die taak
aanvaard met een nieuwen toestel, dien ik den naam lieb
gegeven van pomp-barometer. Gedurende mijne werkzaam-
heden hiermede zijn door anderen nieuwe proeven ge-
nomen: uit het tweede hoofdstuk zal blijken dat deze
het beoogde doel niet hebben bereikt.

De bedoelde toestel is in \'t algemeen ingericht voor het
onderzoek van vaste stoffen, welke by dissociatie deels
gasvormige producten leveren; in opvolgende ontledings-
toestanden meet hij daarvan de spanningen bij verschil-
lende temperaturen.

Deze stoiïen moeten beneden 100° dissocieeren; aan dit
vereischte voldoen in de eerste plaats de meeste kristalwater-
houdende zouten en verder de bicarbonaten en haemoglo-

1

-ocr page 10-

bine, walker onderzoek voor de jongste adembaKngstheorie
van het grootste belang is.

Bovendien kan de toestel goede diensten bewijzen voor
het onderzoek van de spanningen der zoutoplossingen.

Had de tijd, die na het in orde brengen van den toe-
stel beschikbaar bleef, het gedoogd, het zou voorzeker
der moeite waard geweest zijn eenige gegevens bijeen te
brengen voor de zoo schoone ademhalingstheorie, en even-
zeer om aau te toonen dat
Wüllker\'s wet slechts een
benaderende is, aan de limieten zoo veranderende dat
de spanningen bij opvolgende concentraties eener zout-
oplossing de schakels blijken te zijn, welke de spanning
van zuiver water verbinden aan die van het gekristalli-
seerde zout.

Dan, de omstandigheden beperkten het onderzoek tot
enkele kristalwaterhoudende zouten.

-ocr page 11-

HOOFDSTUK L

DE POMP-BAROMETER.

Met het oog op de meer algemeene toepassing van den
toestel waarover in de Inleiding gesproken is, wordt hij
hier beschreven niet alleen zooals hij werkelijk bij de ge-
dane proeven gebruikt is , maar in den algemeenen vorm,
waarin hij tot bovenstaande doeleinden bruikbaar kan zijn.

Cf. de eigenlijke pomp-barometer 1).

In principe berust deze op een combinatie van Jolly\'s
barometer en de GrEisSLER\'sche luchtpomp.

AF (fig. I) is een in m.m. verdeelde glazen klok, die bij F
met kit is bevestigd in een hulsel, welks ondervlakte op den
bodem van den verwarmingsbak rust, en welke overgaat
in een buis, die bij H gewelfd is, zoodat een caoutchouc-
slang stevig daarom door koperdraad kan vastgesnoerd
worden. Bij Gr is op de buis draad gesneden, opdat een
uit twee stukken bestaande moer het hulsel tegen den
bodem van den bak kan vastdrukken. Hulsel en buis
zijn uit een stuk geslagen ijzer vervaardigd. HE is een
roode caoutchoucslang, welks vrij dikke wanden hnnen

1) Dexe wevd vovvaavdigd dooi- cleu ervaren knnstglnsWazer W. Ghisslf.k.

1*

-ocr page 12-

bevatten; zekerbeidshalve is zy nog met breed lint om-
wonden, omdat men niet licbt te voorzichtig kan zijn ter
voorkoming van het scheuren der slang. Het uiteinde E
is ook om een ijzeren buis vastgesnoerd. Deze buis be-
hoort aan een ijzeren kraanstuk; uit fig. IV en fig. Y zal
blijken, hoe daaraan kan gekoppeld worden een ijzeren
hulsel, waarin een glazen buis L met kit is vastgezet. Deze
glazen buis, bet observeerglas, kan met beliulp van een
schuifstuk K (fig. I) op verschillende hoogten aan een
hoaten paal worden vastgezet.

Denkt men zich nu voor een oogenblik dat de glazen
klok bij A eindigt, en onderstelt men eens dat zij omge-
keerd en omlaag wordt vastgehouden, opdat men haar
kunne vullen door kwik in het observeerglas te gieten,
dan zou men, wanneer de klok v/eer overeind gezet werd,
een toestel hebben, die sleclits hierin van den
JoLLY\'schen
barometer verschilde, dat een der beenen beweegbaar is
in plaats van beide.

Aan dat boveneinde nu is in werkelijkheid een glazen
kraanstuk aangezet, waarvan de kraan met Vvormige ope-
ning gemeenschap kan geven hetzij tusschen de buis j
ST
(fig. I) en de gasldok, hetzij tusschen deze en het glazen
buisje O; dit laatste beeft een geslepen uiteinde, waarop
het stoffleschje P hermetisch sluit. Indien het stoffleschje
luchtledig gepompt is en de glazen kraan in stand II staat,
dan is de toestel een barometer, in welks luchtledige
ruimte zich een dissocieerende stof kan bevinden.

Vervangt men de klos met het observeerglas door de
klos met het tafeltje (fig. YI), plaatst men hierop de ge-
tubuleerde kwikflesch, en koppelt men het ijzeren buisje,
dat uit den ondersten tubulus steekt, aan het ijzeren
kraanstuk van de caoutchoucslang, dan is de toestel ver-
anderd in een GrKissLKFv\'sche kwikluchtpomp.

-ocr page 13-

(3. HET ABSOEPTIE- EW DROOGAPPAEAAT.

De glazen buis N (fig. VII) staat in verband met een
reservoir, gevuld met een droog gas, volkomen vrij van
de producten welke de dissocieerende stof afgeeft; dit
reservoir kan in een zandbad verhit worden. Hierdoor is
het, zooals blijken zal, mogelijk om ook die gassen,
welke dicht by het condensatiepunt zijn, uit te pompen
en door absorptie te wiegen. Meestal geschiedt deze w^e-
ging om den ontledingsstaat van de dissocieerende stof
te kennen, maar ook kan zij dienen om, ingeval een ge-
meten spanning afkomstig is van een mengsel van disso-
ciatieproducten, het deel der spanning te berekenen dat
aan ieder van die producten toekomt.

De scbematische teekening (fig. VII) geeft een voorstel-
ling van den absorptietoesteb De buis N steekt uit den
waterbak en wordt door middel van caoutchouc bevestigd
aan een glazen vork met twee kranen B en C \'). De eerste
leidt naar de Uvormige weegbuisjes U", welke een stof
bevatten, die de gedissocieerde gassen opvangt. Een
glazen buis verbindt deze met grootere Uvormige bui-
zen U\', weljie ten allen tijde chloorcalcium en bovendien
dezelfde stof als de
Vv\'eegbuisjes bevatten. Tusschen U\' en
het reservoir bevindt zich de kraan D. Voor de juiste
duiding dezer inrichting zal liet noodig zijn een concreet
geval te nemen. Onderstelt men bijv. dat het luchtledige
stofïleschje een dissocieerende stof bevat welke waterdamp
afgeeft, en dat een gedeelte hiervan aan het zout moet
ontnomen worden, dan is het voldoende dat het reser-
voir gevuld worde met drooge atmospherische lucht. Nadat

1) In de teckeniug staan de wecgbiiisjes en de kranen B en C veel te ver
van den verwarmiiigsbak; ook moet liet buisje, dat uit den bak steekt,
schuins naar beneden loopen.

-ocr page 14-

1645

de weegl)tiisjes yerwijderd zijn, zoodat de atmospheer hij
Y vrijen toegang heeft tot de met chloorcalcium gevulde
huizen U\', zette men de ijzeren kraan E henevens B
open, terwijl A stand I inneemt; de kwikflescli worde zoo
hoog gesteld dat het kwikniveau in de buis AN tot aan
N reikt. Schuift men nu, nadat B gesloten en C en D
geopend zijn, de kwdkflesch omlaag, dan dringt drooge lucht
het reservoir binnen. Daarna wordt C gesloten, B geopend
en de kwikflesch omhoog gebracht: de waterdamphoudende
lucht verdwijnt langs B. Nadat B is gesloten en C geopend,
herhaalt men dezelfde handgrepen, en dit geschiedt totdat
men kan aannemen dat W niets dan drooge lucht bevat.

Na afloop van deze operatie, die slechts eens voor altijd
geschiedt, worden de weegbuisjes wederom ingelascht.

De waterbak wordt op een zoo hoog mogelijke temp.
en het zandbad tot 100° verhit. Terwijl het kAvikniveau
tot N reikt wordt A in stand III gesteld, en de kwik-
flesch omlaag geschoven totdat het niveau in de gasklok
ongeveer tot F is gedaald (het overblijvende kwikkolom-
metje NA dient tot volkomen afsluiting der glazen kraan).
Gedurende een korten tijd, afhankelijk van de snelheid
waarmede de stof den waterdamp afgeeft, wordt A in
stand II geplaatst, zoodat de luchtledige gasklok gevuld
wordt met damp. Is de spanning hiervan groot genoeg
dat het der moeite van \'t pompen waard is, dan w^ordt
de ijzeren kraan gesloten; C wordt geopend en A in stand
I gezet, zoodat warme drooge lucht in de gasklok treedt;
daarna wordt D geopend om in allé deelen een even groote
drukking te krijgen. Het toetreden van
warme lucht is
een absoluut vereischte opdat het water gasvormig blijve.

Om de met waterdamp bezwangerde lucht te verwijde-
ren wordt de kwikflesch omhoog gebracht, B geopend
en C gesloten. Zoodra de ijzeren kraan geopend wordt

-ocr page 15-

dringt liet kwik den inlioud van de gasklok langs U\' en
U" naar het reservoir terug; in U" geeft de lucht zijn
waterdamp af. "VYanneer het kwik tot aan K gekomen is
woorden B, C en D gesloten; de oorspronkelijke toestand
is weer bereikt, terwijl een volumen damp is verwijderd.

Deze geheele operatie zal voortaan met den naam
„pompslag" worden bestempeld.

De inrichting van het absorptie- en droogapparaat kan
veel vereenvoudigd worden wanneer het gedissocieerde
gas niet dicht bij het condensatiepunt is. Bijv. bij zuur-
stof voldoet een inrichting zooals in fig. YII|5 getee-
kend is; men vuile het reservoir met droog koolzuur,
dat heen en terug door de van pyrogalluszuur-oplossing
voorziene weegbuisjes stroomt.

Nog eenvoudiger wordt de toestel wanneer het gedis-
socieerde gas noch zuurstof noch stikstof is. Yoor kool-
zuur bijv. heeft men slechts, zooals fig. Y^I/ zien laat,
groote üvormige buizen noodig, gevuld met natronkalk
en chloorcalcium, en weegbuisjes met natronkalk.

de verwarming sbak.

De vorm van dezen bak (fig. YIII) is ontleend aan dien,
welken
Herwig gebruikt heeft bij zijne onderzoekin-
gen over de verhouding van dampen tot de wet Boyle-
Gray-Lussac. Zoowel de bak als de mantels, die voor de
gaslampen tot schoorsteen dienen, zijn uit blik vervaardigd.
De voorste ruit is van spiegelglas, de andere van fransch
glas; beide zijn met geklopte menie in de sponningen
van den bak vastgezet — een schijnbaar weinig verbete-
rende verandering van
Herwig\'s drukplaten met caout-
chouc, doch uit een praktisch oogpunt zeker niet te ver-
werpen, omdat hierdoor bet springen der ruiten wordt
voorkomen.

-ocr page 16-

Behalve "de eigenlijke pomp-barometer die in Fig. YIII
duidelijkheidsbalve is weggelaten, bevinden zicb in dien
bak nog twee toestellen, waarvan de een de temp. con-
stant moet houden, en de andere moet zorgen dat de
geheele w^atermassa zooveel mogelijk gelijkmatig ver-
warmd worde. De eerste (Y) staat op den weg van \'t gas
naar de lampen; hij gelijkt op een grooten kwikregulator,
waarvan het omgebogen kwikvat eindigt in een bol met
lucht. Door deze verandering is de gevoeligheid voor kleine
temperatuurs-verschillen vergroot, doch eveneens de ge-
voeligheid voor veranderingen in gasdruk; de toestel is
zeer geschikt om gedurende eenige uren de temperatuur
tusschen enge grenzen constant te houden, doch waar-
schijnlijk niet in staat hetzelfde te doen gedurende dag
en nacht. Deze regulator is uit twee deelen saamgesteld.
Aan het stuk (a) is een buisje geblazen voor de caout-
choucslang, die naar de gaslampen gaat, terwijl de bo-
venste kurk een dunne glazen buis draagt waardoor het
gas wordt toegevoerd. Met een kurk sluit a om het om-
gebogen kwikvat (b), dat bevestigd is aan een houten
standaard.

Het roerstelsel (Z) bestaat uit tw^ee ramen van glasreepen;
aan de hoekpunten zijn zij verbonden met 4 glasstaven,
die een eind uit den bak steken. De uiteinden zijn door
caoutchoucbuisjes bevestigd aan een glazen kruis (X); dit
hangt aan een zijden koord, dat op en neer bewogen
wordt door een kruk die in verband staat met een klok.

De beschrijving van enkele bijzonderheden vindt men
in het begin van het derde hoofdstuk.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK II.

OVER DISSOCIATIE VAN VASTE STOl\'TEN, ^YELKE DEELS
GASVORMIGE PRODUCTEN LEVEREN.

H. St. Claike Déville heeft proefondervindelijk bewezen
dat een stof bij meer dan een bepaalde temperatuur ont-
leed kan worden; hij vergeleek de ontleding van chemische
verbindingen met verdamping van vloeistoffen en voerde
het woord dissociatie in. — Het groote bezwaar tegen
deze vergelijking lag hierin, dat men zich moeilijk kon
denken hoe een stof in een besloten ruimte
op den duur
slechts voor een deel ontleed zal worden, terwijl alle
moleculen dezelfde temperatuur hebben — en werkelijk
schijnt dit ook geheel in strijd met het begrip van een
eigen ontledingstemperatuur voor elke verbinding.

Reeds in 1849 heeft Buts Ballot \') beschouwingen me-
degedeeld en die in 1857 herhaald waardoor men zich
een voorstelling kan vormen hoe ontledingen en verbin-
dingen tot stand komen.

1) Schets eener physiologie van het onbewerktuigde rijk der natuur.

2) Verslagen en Mededeelingen der Kon. Ak. van Wet. (Afd. Nat.) Vijfde
deel. — Pogg. Ann. 103.

-ocr page 18-

10

Alle lichamen zegt hij, kunnen in verschillende toe-
standen in evenwicht zijn, welke aan elkaar zijn verbon-
den door de continuïteit van de werkende krachten. Hier-
van uitgaande verklaart hij bij homogene stoffen den
overgang in de verschillende aggregaat-toestanden , en ge-
heel analoog daarmede do scheikundige ontleding en ver-
binding van heterogene stoffen. Van do beide laatste ver-
schijnselen zal ik trachten zijne voorstelling weer te geven-

AB is de evenwichtsafstand van een atoom kwik tot
een atoom zuurstof in den gebonden toestand, en AB\' de
evenwichtsafstand in den vrijen staat. De kromme lijn
stelt voor de kracht, die tusschen kwik en zuurstof werk-
zaam is, zoodanig dat de positieve ordinaten aantrekkende,
en de negatieve afstootende krachten beduiden. Neemt
men nu aan dat de atomen om den evenwichtstoestand
slingeren, dan zal het atoom zuurstof in B en in B\' in
stabiel evenwicht verkeeren, omdat in beide gevallen een
verwijdering van het zuurstofatoom aantrekking, en een
toenadering afstooting ten gevolge heeft. — Zoolang het
molecule kwikoxyde een lage temp. heeft, zullen de am-
plituden kleiner zijn dan BB", maar bij stijgende temp.
zal een moment komen dat de amplitude deze grens
overschrijdt; doch eens voorbij B", de afstand van het
labiele evenwdcht, gekomen, is het zuurstofatoom voor
goed van het kwikatoom gescheiden en zal het om den
nieuwen evenwichtsafstand B\' gaan slingeren.

Omgekeerd zal bij lage temperatuur het vrije kwik geen

-ocr page 19-

11

invloed op de zuurstof uitoefenen, maar wanneer de tempe-
ratuur klimt worden ook de amplituden grooter, totdat
de labiele evenwichtstoestand wordt overschreden en de
zuurstof zich met het kwik verbindt.

Hierbij is de verandering der amplitude slechts be-
schouwd als het gevolg van de temperatuursverandering
van het geheele systeem.

Doch uitdrukkelijk zegt Buys Ballot dat „de ampli-
tuden door wrijving, dat is door de elkander storende
werking van alle omringende deelen", kunnen gewijzigd
worden. Hiermede heeft hij de grondgedachte der disso-
ciatietheorie uitgesproken, want de amplituden zijn de
temperaturen der respectieve atomen: dus bij constante
temperatuur van het geheele systeem kunnen de tempe-
raturen der afzonderlijke atomen uiteenloopen.

Toen 9 jaren later in Pogg. Ann. 129 een scheeve voor-
stelling van de dissociatie door
Müller werd gegeven,
sprak
Buys Ballot dat principe nog sterker uit „Hoe
zou een (voor een temp. T en een massa
M =. m -)- m\'
m" -f- enz.) standvastige som mv"^ gelijk o^-er elk deeltje
m, m\', m" enz. verdeeld kunnen zijn?.... Beurtelings
moet het eene, dan weer het andere grootere excursies
maken. Juist de vele verschillende trillingen, die een-
zelfde deeltje moet maken, brengen teweeg dat het zich
de eene maal veel verder van het evenwichtspunt ver-
wijdert dan de andere...... Zulke toevallig versnelde

deeltjes worden ontbonden of verbonden......

Zoowel als goud verdampt in onze temperatuur, zoowel
kan men evenzoo zeggen dat waterdamp ontleed wordt;
maar als het vrij geworden hydrogenium niet in een ander

1) Brief an,n T. C. Donders (Ecbr. 67) medegedeeld in Ned. Arch, voor
Genees- en Natuurkunde
1868.

-ocr page 20-

12

gas ontwykt, niet door een poreusen wand ontsnappen
Ican, niet door wat anders gegrepen w^ordt, schiet het
weder in het naaste damp-atoom, en zoo gaat hcht van
deeltje tot deeltje dit H weder voort, totdat het zijn O
gevonden heeft, overeenkomstig met de theorie van
Grothuss."

Onafhankelijk van Buys Ballot heeft Pfauïtdlbk in
1867 1) eenige onderhng analoge verschijnselen, waaraan
hij den naam gaf van partieele ontledingen, volgens die-
zelfde grondgedachte verklaard.

Deze verschijnselen hehhen twee karakteristieke eigen-
schappen gemeen: 1°. in een besloten ruimte is de ont-
leding tusschen zekere temperatuurgrenzen niet volledig;
2". de reactie is bij elke temperatuur omkeerbaar. — Een
korte verklaring van deze eigenschappen volgens
Pfaundler
moge hier volgen.

I. ontleding van een stof AB alleen door warmte.

Voor deze categorie bespaart hij den naam dissociatie.
Aannemende dat bij een bepaalde temp. de verschillende
moleculen van een systeem in warmtegraad kimnen ver-
schillen, onderstelt hij dat bij een lage gemiddelde temp.
geen enkel molecuul een inwendige beweging heeft, groot
genoeg om de affiniteit van A tot B te overwinnen: er
heeft dan nog geen ontleding plaats.

Bij een hoogere gemiddelde temp. bereiken sommige mo-
leculen de temperatuur waarop zij ontleed worden; in gelijke
tijden zal hun aantal hetzelfde zijn. Is de ruimte gesloten,
dan zal het aantal ontlede moleculen toenemen, maar
tegelijkertijd zullen vrije moleculen A en B elkaar ont-
moeten en het daarbij gevormde momentane molecuul AB

1) Pogg, Ann. 131.

-ocr page 21-

13

zal als zoodanig blijven bestaan, indien de na den stoot
ontvangen inwendige beweging te klein is om de affiniteit
te overwinnen. Hun aantal zal in gelijke tijden toenemen ,
omdat bet aantal ontlede moleculen in de gesloten ruimte
grooter wordt. Er moet dus eindelijk een oogenblik komen,
waarin het aantal moleculen, dat in de tijdseenheid ver-
bonden wordt, gebjk is aan dat, hetwelk in de tijdseenheid
wordt ontleed: de evenwichtstoestand is bereikt.

Bij een hoogere gemiddelde temp. zal wederom een
evenwichtstoestand optreden. De kans der moleculen A en B
op een inwendige beweging, te klein om de affiniteit te
overwinnen, is wel geringer gew^orden, doch hierdoor ver-
bindt zich
alleen in den beginne een kleiner aantal dan
bjj den vorigen evenwichtstoestand; evenals vroeger groeit
dit aantal totdat het gelijk is geworden aan dat der ontleed
wordende moleculen, en daar het aantal der laatsten grooter
is dan bij den vorigen evenwiclitstoestand, zal de besloten
ruimte meer moleculen A en B bevatten, en ingeval vau
gassen zal de dissociatiedruk dus grooter zyn.

Wordt de verwarming voortgezet, dan zal eindelijk een
middeltemperatuur bereikt worden, welke aan geen der
ontlede moleculen A en B de kans overlaat op een inwen-
dige beweging, zwakker dan de affiniteit: de moleculen
zullen steeds ontleed worden, en eenmaal ontleed zich
niet kunnen hereenigen.

Hiermede is een verklaring gegeven van de eerste der
twee karakteristieke eigenschappen.

Wanneer nu bij zekere temp. een evenwiclitstoestand
is bereikt, en aan de besloten ruimte een deel van de
dissociatieproducten A en B wordt onttrokken, dan zal
het aantal verbindingen kleiner geworden zijn dan bet aantal
ontledingen; om dus wederom tot den evenwichtstoestand
te geraken zal de stof AB verder ontleed worden. Het

-ocr page 22-

14

omgekeerde heeft plaats wanneer aan die besloten ruimte
moleculen A en B worden onttrokken. Hieruit blijkt
hoe het proces bij eenzelfde temp. kan omgekeerd woorden.

H. OXTLEDIJfG VAÏf BEIf STOF AB DOOR WARMTE MET
BEHULP VAIT EEN STOF C, DIE AFFINITEIT
TOT
B HEEFT.

Er wordt ondersteld dat de moleculen AB en C zich
in een besloten ruimte bevinden, terwijl de middeltemp.,
liggende tusschen de grenzen van dissociatie, constant
wordt gehouden.

Bij de ontmoeting van een molecuul AB met C zal
tijdelijk het molecuul ABC gevormd worden, en het hangt
af van de inw. en uitw. beweging der moleculen vóór
den stoot en van de wijze waarop deze stoot plaats heeft,
welke der 4 volgende reactiën zal plaats vinden;
«. AB 4-0 = ABC
(?. AB4-C = A-^BC
AB-[-C = AB4-C
§. AB4-C = A B C

Het aantal moleculen dat de reactie AB C m ABC
ondergaat, zal in gelijke tijden hetzelfde blijven, en de
gesloten ruimte zou steeds meer met moleculen ABC ge-
vuld worden, zoo niet daarentegen ook meer moleculen
ABC ontleed werden. Juist door het aangroeien der
moleculen ABC vermeerdert ook het aantal ontledingen
van deze, totdat het gelijk is aan het aantal verbindingen
in denzelfden tijd: dan is, w^at deze reactie aangaat, de
evenwichtstoestand bereikt.

Het aantal moleculen dat de reactie AB -f- C
A -j- BC ondergaat, zal ook in gelijke tijden hetzelfde
blijven, doch hiertegenover staat dat de moleculen A en
BC elkaar ontmoeten en aanleiding kunnen geven tot de

-ocr page 23-

15

omgekeerde reactie, die de andere ten slotte zal compen-
seeren. Eveneens zal de vierde reactie een reciproque
te voorschijn roepen, die eindelijk evenwicht met haar
zal maken; de derde reactie oefent natuurlijk geen in-
vloed uit op den evenwichtstoestand.

Yoor het tot stand komen der eerste en laatste reactie
wordt een grooter afwijking van den gemiddelden hewe-
gingstoestand gevorderd dan voor de beide andere; de
moleculen die haar ondergaan, zullen het minst in aan-
tal zijn; het kan zelfs gebeuren dat zij geheel ontbreken:
in dit geval (het xneest voorkomende) wordt de evenwichts-
toestand bepaald alleen door de reactie AB C
A -f- BC en hare reciproque. De verklaring van de
tweede karakteristieke eigenschap geschiedt evenals in I.

III. OOTLEDIiSfG VAN EEN STOF AB DOOR WARMTE MET
BEHULP VAN EEN LICHAAM
CD, WAARVAN C
AFFINITEIT TOT B, EN D TOT A HEEFT.

"Wanneer in een besloten ruimte de lichamen AB en
CD op een bepaalde temp. verwarmd worden, zullen zij
elkaar ontmoeten; deze ontmoeting kan aanleiding geven
tot de volgende hoofdgevallen:

AB 4- CD — ABCD
AB -f- CD = AD BC
AB CD = AB 4- CD
AB 4- CD = A -i-B 4- C D.

Evenals bij de vorige partieele ontledingen heeft ook
hier elke reactie hare reciproque , waardoor de evenwichts-
toestand geboren wordt.

In het algemeen is dus het aantal moleculen, ontstaan
bij de onspronkelijke reactie , in gelijke tijden hetzelfde;
dit aantal is afhankelijk van de temp. De reciproque
reactiën daarentegen hangen af van de oorspronkelijke j

-ocr page 24-

16

in \'t begin doen zij een klein aantal moleculen ontstaan,
en dit aantal vermeerdert totdat het gelijk is geworden
aan dat der oorspronkelijke reactie.

Na Pfaündlek hebben vele schrijvers het woord disso-
ciatie toegepast op alle partieele ontledingen; de groote
overeenkomst tusschen de drie groepen en het Aveinig
essentieele onderscheid wettigt deze gewoonte.

Bovendien brengt men daartoe vele verschijnselen,
waaraan
Pfaundler eigenlijk niet heeft gedacht. Opdat
de bij de reactiëii ontstane lichamen elkaar kunnen ont-
moeten, heeft hij slechts op die gevallen \'t oog, waarbij
de dissocieerende en gedissocieerde stoffen alle of voor
een deel gasvormig zijn.

Doch deze ontmoeting kan ook zeer goed bij niet-gas-
sen plaats vinden. Zoo spreekt men zeer terecht van dis-
sociatie van zouten in oplossing. Zoolang alle in \'t spel
komende stoffen in het oplossingsmiddel even oplosbaar
zijn, kan de vloeistof beschouwd worden als de besloten
ruimte w^aarin de dissociatie plaats vindt — zonder meer.
Doch zoodra de eene stof gemakkelijker oplost dan de
andere, moet het oplossingsmiddel in rekening worden
gebracht als een factor, die de eene reactie boven de
andere bevoordeelt.

Vijf jaren nadat Pfaundler zijne theorie had bekend
gemaakt heeft
HorsïMANn de grondslagen gelegd tot
een mathematische behandeling van diezelfde reeks van
verschijnselen i). Na een vergeefsclie poging om op
Pfaund-
LER\'s
waarschijnlijkheidstheorie een mathematische ontwik-

1) Li^bit^g\'s AiiiiaUui 170.

-ocr page 25-

17

keling te bouwen, nam hij tot uitgangspunt het algemeene
principe: de oorzaak van eiken mobielen evenwichtstoe-
stand is, dat de entropie zoo groot is geworden als onder
de gegeven omstandigheden mogelijk is. Noemt men Q
de hoeveelheid warmte, welke onder die omstandigheden
vereischt wordt om een molecul. gewicht van een lichaam
geheel te ontleden, en x het onontlede gedeelte van dat
gewicht, dan kan, indien Z de disgregatietoestand en T
de absol. temp. van het systeem beduidt, de entropie S
voorgesteld worden door:

De conditie voor de max. waarde van 8 is:
dS

T V^ ^ dx/ ^ dx —

dx T

Een overzicht van de ontwikkeling dezer formule voor
verschillende gevallen van dissociatie zou te ver voeren;
slechts dat geval dient uitvoerig behandeld te worden,
hetwelk slaat op de dissociatie van een vaste stof, welke
deels gasvormige producten geeft, omdat de pomp-baro-
meter voor het onderzoek dezer stoifen is aangelegd. Een
vast lichaam worde door warmte ontleed in twee bestand-
deelen , waarvan het eene gasvormig is en de wet Boyle-
Gay-Lussac volgt. Wanneer elk molecuul zich splitst in
r en s moleculen der ontledingsproducten, en een van
deze in overmaat voorhanden is, dan zijn de relatieve
hoeveelheden der drie reageerende lichamen

X, r(l — x)-|-m, s(l — x),
zoodat de disgregatie Z dan is:

Z = ZiX Z3[r(l ~ x) -f m] -f Z^sCl — x),
wanneer Zi, Zj, Z„ de disgregatie van telkens een mole-
cuul van die drie hchamen beduidt. Zi en Zj zijn onaf-

2

-ocr page 26-

18

liankelijîc van x, omdat de correspondeerende lichamen
vast zijn, en
Z3 is volgens ClausiüS:

Z.

Z\', 4- JLRlg —

Hierin beteekent Z\'3 de disgregatietoesfcaad van dezelfde
hoeveelheid gas, gereduceerd tot het normaal volume u^,
terwijl u het specifiek volume van het gas voorstelt ; A is
het cal. aequivalent, R de constante van de wet B.—G.
De hoofd vergelijking :

1/ dQ\\ dZ

O

(1)

wordt nu volgens Horstman:

rZs — sZ\'a—sAR/y

of als men bedenkt dat Q bestaat uit twee deelen: de
ontledingswarmte q en die ter overwinning van uitw. arbeid
Apu — ART, welke beide deelen onafhankelijk zijn van x,
dan krijgt men :

• (2)

waarin C = Z1 — rZ^ sZV

Uit vergelijking (2) trekt Horstmann de conclusie dat u
en bij gevolg de dissociatiespanning p (omdat up = RT),
slechts afhangt van T en niet van den ontledingstoestand x.

Evenwel schijnt het mij toe dat deze conclusie geen
noodzakelijk gevolg is van het principe der entropie, maar
dat zij reeds als onderstelling by de ontwikkeling der
formule (2) is opgenomen.

1) In het oorspronkelijk stuk van Horsïmann staat in plaats vau de tweede
u .

term: — AR/jf —; di^ze vergissing oefent geen invloed uit op zijne verdere
redeueoring.

O

-ocr page 27-

19

Immers komt men tot vergelijking (2) door
Z = xZ, |r(l —x)-fmj Z, -f s(l — x) Z\'3

s (1 x) AR/t/ -

te differentieeren, aannemende dat u onafhankelijk van x is,
dz

en de waarde van -- in (1) te substitueer en. Wanneer die

aanname, welke met het begrip van entropie niets heeft
te maken, gewettigd is, dan is de geheele berekening
van
Horstmann overbodig. Zijne conclusie (p is onaf-
hankelijk van x) is namelijk identisch met zijne onder-
stelling (u is onafhankelijk van x), omdat up — RT.

Andreae heeft er in zijne dissertatie i) op gewezen dat
de dissociatie van vaste stoffen, welke deels gasvormige
producten leveren, veeleer te vergelijken is met verdam-
ping van zoutoplossingen dan met die van water. Evenals
de dampspanning der zoutoplossing toeneemt bij concentra-
tie , zoo ook zou do dissociatiespanning toenemen met het
vorderen van den ontledingstoestand.

Deze zienswijze is geheel in overeenstemming met de
theorie van
Ppaundler. Immers kan uit zijne redeneerin-
gen, ofschoon hij zich\' over dit vraagstuk niet heeft uit-
gelaten, de volgende consequentie afgeleid worden.

Men neme het klassieke voorbeeld: een zekere hoeveel-
heid koolzure kalk die in een overigens ledige ruimte op
een zekere gemiddelde temperatuur wordt verhit. De oor-
spronkelijke reactie doet in de tijdseenheid steeds hetzelfde

1) J. L. Andiieae over dissociatie en hareu invloed op du dielitlieid van
gasvormig azijnzuur.

2*

-ocr page 28-

20

aantal moleculen koolzuur ontstaan, of juister: het procent-
gehalte der ontlede moleculen blijft hetzelfde, en zoolang
het aantal onontlede zeer groot is in vergelyking van dat
der ontlede moleculen, hebben beide uitdrukkingen dezelfde
beteekenis. Door de omgekeerde reactie worden in \'t begin
weinig koolzure kalk-moleculen hersteld, doch dit aantal
groeit totdat het in de tijdseenheid gelijk is geworden aan
het aantal moleculen koolzure kalk, die de oorspronkelijke
reactie ondergaan. De snelheid waarmede deze reciproque
reactie groeit, bepaalt den tijd binnen welken de even-
wichtstoestand wordt geboren. De spanning nu hangt af
van het aantal moleculen koolzuur, dat zich by \'t begin
van den evenwichtstoestand in de ledige ruimte bevindt,
en dit aantal is toegenomen tegelijk met den tijd, noodig
voor \'t bereiken van den evenwichtstoestand. Dus: de
snelheid, waarmede de reciproque reactie dezelfde hoogte
heeft bereikt als de oorspronkelijke, bepaalt de grootte
van de dissociatiespanning.

Wat gebeurt nu indien een groot aantal moleculen
koolzuur aan het systeem wordt onttrokken?

De oorspronkelijke reactie zal nog wel in gelijke tijden
gelijke aantallen moleculen koolzuur leveren, maar dit aantal
zal kleiner zyn dan in \'t vorige geval; want het procentge-
halte blyft hetzelfde, zoodat, daar het aantal moleculen kool-
zure kalk nu merkbaar is verminderd, het absolute aantal
der moleculen, die in de tijdseenheid ontleed worden, ge-
ringer moet zijn. Bovendien is de snelheid waarmede de
reciproque reactie toeneemt, grooter dan in \'t vorige geval,
omdat meer vrije kalkmoleculen zich in de ruimte bevinden,
zoodat de kans voor de ontmoeting van CaO en CO^ grooter
is geworden. De reciproque reactie behoeft bij den nieuwen
ontledingstoestand in de eerste plaats slechts een geringere
hoogte te bereiken, in de tweede plaats doet zij dit met

-ocr page 29-

21

grootere snelheid; de evenwiclitstoestand wordt alzoo om
twee redenen spoediger bereikt: de dissociatiespanning zal
geringer zijn.

Behalve de afhankelijkheid van den ontledingstoestand
volgt hieruit, dat de dissociatiespanning op een zekere tem-
peratuur verandert door elke oorzaak, die invloed uitoefent
op den tijd noodig voor \'t bereiken van den evenwichts-
toestand. Wil men dus den invloed van een dezer oorzaken,
bijv. den ontledingstoestand, onderzoeken, dan moeten alle
andere influenceerende omstandigheden, bijv. het dissociee-
rend oppervlak, zooveel mogelijk gelijk blijven tijdens dit
onderzoek.

Niet alleen uit een theoretisch oogpunt maar ook op
\'t stuk van experimenten staan de voor- en tegenstanders
van de stelling, dat de dissociatiespanning afhangt van den
ontledingstoestand, lijnrecht tegen elkaar over. Aan de eene
zijde heeft men de proeven van
Débray, Joülin en
wiedemaot, aan den anderen kant die van Weinhold,
Naumann, Kraut
en Brecht.

In een porceleinen buis, die aan de eene zijde met een
manometer en aan de andere met een kwikluchtpomp
communiceerde, plaatste
Débray i) een platinaschuitje
met koolzure kalk. De porceleinen buis stak horizontaal
door een ijzeren vat waarin metalen gekookt werden,
welker dampen zich condenseerden in een schuine ijzeren
buis, die in den deksel van het vat was bevestigd. Nadat
de toestel luchtledig gepompt was, begon de verhitting.
Bij 860° bedroeg de spanning 85 m. m.; drie keeren werd
een volumen koolzuur uitgepompt en telkens kwam de
spanning, die even daalde, tot 85 m. m. terug. By

1) Compt. Rend. 64 en

-ocr page 30-

\'>9

1040° klom de spamiing tot 520 m. m., eu iia verwydenng
van een groote hoeveelheid koolzuur, hereikt de spanning
wederom dezelfde hoogte.

In \'t geheel was bij deze proeven de kalkspaath slechts
voor gedeelte ontleed. — Hierna herhaalde hij de proef
op nog sprekender wijze. In het schuitje deed hij 11
gram kalk en daarna liet hij in den toestel 400 c.c. kool-
zuur, zoodat de koolzure kalk als voor || ontleed kan
beschouwd worden; bij 1040° klom desniettegenstaande
de spanning tot 520 m.m. — Bij het onderzoek van de
dissociatie van kristalwater gebruikte
Débrat een andere
inrichting. In een glazen buis \'werd een afgeknotte ma-
nometer en een zekere hoeveelheid gekristalliseerd zout
gedaan; hierna werd de buis van boven uitgetrokken,
met een kwikluchtpomp tot y^j m.m. luchtledig gepompt
en dan dicht gesmolten. De buis werd in een waterbad
met glazen wanden geplaatst, en bij constante temperatu-
ren weerden de daarbij behoorende spanningen met behulp
van een cathetometer afgelezen. Slechts bij een enkel
zout schijnt
Débray de afhankelijkheid der spanningen
van den ontledingstoestand onderzocht te hebben, nl. hij
Na.HPO^ -j- 12 aq. Terwijl hij in het buisje steeds meer
en meer geëffloresceerde kristallen deed, bleef de span-
ning constant totdat er ongeveer 7 moleculen water overble-
ven ; toen daalde de spanning plotseling en bleef dezelfde
voor kristallen die nog minder water bezitten. Daar
hier geen sprake is van een regelmatig afnemen van de
spanning, beschouwt hij het alsof er in \'t begin slechts
kristallen met 12 aq. zyn die een van den ontledings-
toestand onafhankelijke spanning hebben, terwijl er later
slechts kristallen zijn met 7 aq. die een lagere spanning
hebben, welke eveneens onafhankelijk is van den ontle-
dingstoestand.

-ocr page 31-

23

zuur in c.c-

74

53.2

49.8

Nadat door afkoelin
nieuw werd verhit:

Weinhold \') heeft ook met koolzure kalk proeven ge-
nomen. Zijne resultaten zijn de volgende:

1.803 gram CaCO, (overeenkomende met 402.7 c.c. koolzuur).

Uitgepompt kool-

\'l\'emp.

742°
805°
806°
806°
2: de

Spanning.

238 m.m.
320 „
392 „
402 „
druk nul is geweest en op

Uitgepompt kool-
zuur in c.c.

Temp.

750°

14.1 750

7.8 \'iets lager

Uit deze getallen meent Weimiold te mogen besluiten
dat de dissociatiespanning van koolzure kalk afhangt van
den ontledingstoestand.
Aïtdreae heeft waarschijnlijk de
ware oorzaak van deze raadselachtige getallen gevonden:
hij wantrouwt
Weinhold\'s proeven, omdat deze vergat
de voorzorg te nemen van
Débray om de koolzure kalk
in een platinaschuitje te plaatsen. De kaustische kalk zou
volgens zijne meening het porcelein aangetast hebben
onder vorming van kiezelzure kalk, zoodat het koolzuur
zich ophoopt tot grootere spanningen dan die welke Dtó-
bray vond.

Spanning.

157 m.m.
103.5 „
50

En terwijl Débray beweert dat bij afkoeling alle kool-
zuur weder opgenomen wordt, wil
Weinhold uit de vol-
gende proef tot het tegenovergestelde besluiten. Toen de
toestel met CaCOa verhit was op een temperatuur, zoo hoog

1) Pogg. Ann. 149.

-ocr page 32-

24

dat de spanning 644 m.m. bedroeg, liet hij plotseling af-
koelen en noteerde de spanningen:

5.HO

3. 45

3. 50

4.0

4. 50

6. O

8. 20

volg. morgen

Deze waarneming heeft evenwel geen beteekenis, daar
Débkay nitdrukkelyk zegt dat de afkoeling zeer lang-
zaam moet geschieden, opdat niet een hoeveelheid kool-
zuur bij rood-gloeihitte onverhonden overbhjve. Rood-
gloeihitte is nl. de laagste temperatuur, w^aarop koolzuur en
kalk zich verbinden kunnen. Bovendien kan wederom
de vorming van kiezelzure kalk hiervan de oorzaak zijn.

Behalve met koolzure kalk heeft Weimold hetzelfde
vraagstuk onderzocht hij chloorcalciumammoniak; de toestel
die hij hiertoe bezigde is vrij gecompliceerd, omdat deze
stof zich zeer gemakkelijk ontleedt. Ziehier zijne getal-
len waaruit hij dezelfde conclusie trekt als boven :

4.1685 CaCla BH^N, waarin 2.252 ammoniak.

Uitgepompte

. , . Temp. Spanning,

ammomak m c c.

17 0°.0 114 m.m.

de helft 0°.0 77 „

644 m.m.

303 „

279 „

249 „

202 „

193 „

182.5 ,

vat nauwlijks warm.

121.7 0°.0 69 „

De proeven van Jqxilin \'), genomen met koolzuur man

1) Compt. Rend. 76,

-ocr page 33-

25

gaanoxydule in een dergelijken toestel als die van Débray
voor koolzure kalk, geven geen voldoende resultaten,
omdat hierbij het koolzuur voor een gedeelte oxydeerend
werkt.

Yeel beter dan de proeven van beide voorgaande on-
derzoekers zijn die van
Wiedemann Met een toestel,
ingericht als die waarmede "
Wüllner de spanningen van
zoutoplossingen bepaald heeft, onderwierp hy de sulfaten
van magnesium, zink, cobalt, nikkel en ijzer aan een
nauwkeurig onderzoek. Het verschil in ontledingstoestand
verkrijgt hij door in de 6 barometerruimten, die van 4
tot 2.8 c.c. bevatten, verschillende gewichtshoeveelheden
zout te doen; ook kan hij de kwikkolommen een weinig
van hoogte doen veranderen. Yan elk zout worden meestal
10 verschillende quantiteiten genomen; deze 10 proeven
zijn in twee groepen ingedeeld: bij de eerste wordt de tem-
peratuur 10, bij de tweede 30 a 40 min. constant gehou-
den. — De spanningen welke
Wiedemann boven 30° bij
de verschillende hoeveelheden van hetzelfde zout waar-
nam , stemmen zeer goed overeen, zoodat hij daaruit meent
te moeten besluiten dat de dissociatiespanning der kris-
tallen onafhankelijk is van de hoeveelheid zout en van
de ruimte voor den damp, wanneer ten minste de hoe-
veelheid water, welke van de oppervlakte van het zout
ontwijken kan, voldoende is om onder de bestaande om-
standigheden die ruimte met damp te vullen. De minder
goede overeenkomst beneden 30® schrijft
\'wibdemam toe
aan het hygroscopische water, dat zijn invloed doet ge-
voelen als het de ruimte boven de kristallen kan vullen
met damp van een grootere spankracht dan de bij die
temp. behoorende dissociatiespanning. — Op de proeven

1) Pogg. Ann. .Tubelband.

-ocr page 34-

26

van WfEDEMANK valt weinig af te dingen; alleen het feit,
dat de spanningen der tweede groep doorgaans iets grooter
zijn dan die der eerste, doet vermoeden dat althans bij
de eerste groep de temperatuur niet lang genoeg constant
is gew\'eest. Maar in elk geval mag
Wibdemanït\'s conclusie
slechts gelden binnen enge grenzen omdat, zooals
An-
dreae
reeds opmerkte, de gegevens voor zwavelzure ma-
gnesia tot de uitkomst leiden dat de ontleding zich in
het gunstigste geval slechts tot ongeveer der zout-
massa uitstrekte.

De volgende proeven zouden bijna doen twijfelen aan
de mogelijkheid van een experimenteele oplossing van dit
vraagstuk.
JSTaumann i) heeft de dissociatie van CUSO4 -j"
5 aq. onderzocht in
Hoepman\'s toestel voor dampdichtheids-
bepaling, welken hij door alcoholdamp tot 78° verwarmde.
Hij deelt van zijne proeven de 11"% en

mede en trekt hieruit het besluit, dat voor een bepaalde
temperatuur geen constante spanning van een \'waterhoudend
zout kan waargenomen worden.
Deze uitspraak, die ge-
baseerd is op het feit dat hij zelf, noch bij herhaling van
dezelfde proef, noch bij verschillende proeven, bij overeen-
stemmende temperaturen na gelijke tijden dezelfde spanning
heeft waargenomen, kan in dien apodictischen vorm zeker
aanmatigend genoemd worden, vooral omdat de oorzaak
van zijne uiteenloopende getallen voor de hand ligt; zijne
eigene proeven konden hem den w-eg gewezen hebben.

Ik wil alleen spreken over de spanningen, die hij bij
78° en by de kamertemperatuur heeft gemeten. Dat de
waarnemingen bij de tusschen gelegen temperaturen niet

1) Ber. der Chem. Gesell. Berlin. Band 7.

-ocr page 35-

1666

overeenstemmen spreekt van zelf, omdat gedurende de ver-
warming geen sprake kan zyn van .constante tempera-
tuur, voordat de toestel op 78° is gebrackt.

De spanningen bij de kamertemperatuur zijn in de
eerste plaats onderheAdg aan den storen den invloed van
het aanhangende water, waardoor zelfs
Wiedemann bij
lage temperaturen geen overeenkomende resultaten kreeg.
De omstandigheid dat
Naumann voor elke proef slechts
éen groot kristal bezigde, hetwelk niet totaal vrij van
opgesloten water kan beschouwd worden, is de tweede
storing, waardoor de spanning, op een lage temperatuur
voor de verhitting waargenomen, geringer kan zijn dan
die welke optreedt by bekoeling nadat het zout tot 78°
is verhit geweest.

Diezelfde omstandigheid maakt dat de spanning be-
lemmerd wordt in het bereiken van haar maximumwaarde,
omdat een betrekkelijk klein gedeelte der moleculen aan
de oppervlakten ligt; hoe minder gaaf het kristal wordt
(bijv. door verhitting), des te gemakkelijker zal de span-
ning opklimmen tot de maximumwaarde.

Wanneer de spanning zeer langzaam aangroeit, kan zij ,
gedurende enkele uren bij constante temperatuur steeds
groeiende, toch nog niet de maximumwaarde bereikt
hebben welke bij een iets lagere temperatuur behoort, zoo-
dat gedurende een korte afkoeling de spanning zich zelf
gelijk kan blijven of zelfs aangroeien.

Deze gegevens zullen voldoende zijn om alle abnorma-
liteiten te verklaren in de volgende tabel, die ontleend
is aan
Naumann\'s negende proef De getallen in de
kolom „tijdsduur" beduiden de tijden, welke verloopen
zijn tusschen de correspondeerende aflezing en de vorige;
de eerste waarneming telt van het oogenblik af waarop
het zout in de buis werd gebracht.

-ocr page 36-

28

PROEF IX.
0.141 gram CuSO^ 5 aq.

Temperatuur.

Tijdsduur.

Spanning.

li 15°

3 min.

1 m.m.

il 16°

1 dag 4 uur.

1 «

78°

15 min.

172 „

78°

15 „

175 „

78°

15 „

178 „

■i ygo

15 „

181 „

78°

15 „

183.5 „

afkoeling tot kamertemperatuur.
10° 1 dag 2 uur. 7.2 m.m.
78°. 1 4 uur 182.5 „
78°.3 30 min. 190.0 „
gedurende korten tijd staking der verwarming.

7 7°. 5

5

min.

190

m.m.

77°.7

5

»

190

5)

78°

10

191

))

78°

5

«

191.5

»

78°

5

»

192

»

78°

5

»

192.5

n

afkoeling tot kamertemperatuur.

9°.5 . 1 dag 6.8 m.m.
78°.3 3 uur 20 min. 193 „

78°.5 50 min. 199
gedurende korten tijd staking.

76° 5 min. 193 m.m.

77°.7 15 „ 197 „

78°. 10 „ . 197.8 „

78°.2 10 „ 199.0 „

ijj afkoeling tot kamertemperatuur.

10°. 1 dag 8.6 m.m.

8°.8 „ 7.4 „

14°.4 3 uur 11.0 „

i: \'

-ocr page 37-

29

Op dezelfde wijze kan elk der proeven voor zich zelf
verklaard worden. De mogelykheid van het waarnemen
eener constante spanning daargelaten, wil ik constateeren
dat bij alle proeven de spanningen beneden de maximum-
waarde zijn gebleven, omdat nergens sprake is van een
op- en neergaan der aflezingen. Yergelijkt men nu de
spanningen bij 78° in de verschillende proeven, dan
vindt men zelfs na een gelijk aantal verwarmingen en
bij gelijken tijdsduur geen overeenkomstige getallen. Maar
durf ik vragen, is het denkbaar dat bij verschillende
kristallen, welke gedurende denzelfden tijd op constante
temperatuur zijn verhit, de spanning een even grooten weg
naar de maximumwaarde zal afleggen? Dit hangt na-
tuurlijk van allerlei omstandigheden af; bijv. ook van de
grootte van het kristal, en dit is zeer duidelijk uit
Nau-
mank\'s tabellen te zien.

De grootste waarde bereikt de spanning in de zesde
proef, de eenige waarbij het kristal is fijn gewreven;
wanneer men opmerkt dat by deze proef de spanningen,
correspondeerende met 78°, na verschillende verwarmin-
gen constant zijn 1) en dat bij de vorige proeven bij de
herhaalde verwarmingen de spanningen duidelijk toenemen,
is het dan niet bevreemdend dat jSTAUMAinsr niet op het
denkbeeld is gekomen, dat het niet fijn wrijven de oor-
zaak is van zijn ontmoedigend resultaat

k

1) Proef VI geeft de volgende getallen bij 78"

m.m.

78.°1 233.5
77.8 233.4
78 234

78 g.\'ïS

78 234

De eenige waarneming op 78° waarbij 240 m.m. spanning gevonden
werd, moet aan eene waarnemingsfout worden toegeschreven.

-ocr page 38-

30

Onlangs hebben Kraut en Prbcht proeven gepubliceerd,
die by den eersten oogopslag de quaestie ten gunste van
de afhankelijkheid der dissociatiespanning van den ont-
ledingstoestand schijnen te beslechten. Zij gebruikten
evenals
Naumann den toestel van Hoffmann, waaraan
zij enkele veranderingen aanbrachten, die echter het
principe niet raakten. Door verschillende hoeveelheden
te nemen brachten zij het zout in verscliillende ontle-
dingstoestanden. Yoor een juiste beoordeeling zal het
noodig zijn hunne tabellen voor een groot deel over te
nemen. Aan elke tabel, welke zonder verdere inlichting
wel duidelijk zal zijn, heb ik de twee laatste kolommen
toegevoegd.

Bij 100° CaSO^ -f- 2aq, waarin 20.9°/^ kristalwater.

Gewicht
der stof
in m.g.

Duur van
de proef.

Spanning
van het

zout
iu m.m.

Volumen
van den
damp
ia c.c.

Water ver-
lies in
o/o.

Quantiteit
water in de
stof

Quant, water
noodig om het
vacuum tot
519 m.m. te
vullen.

4.2

2.45

13.4

78.2

19.36

0.9 m.g.

31.4 m.g. .

13.6

3. 30

35.6

84.3

17.14

2.8 „

33.9 „

21.0

2. 45

50.8

85.2

16.02

4.4 „

34.3 „

29.5

5. 10

67.7

89.4

15.56

6 2 „

36.0

50.4

4. 20

94.2

98.4

14.28

10.5 „

39.6 „

74.9

6. 5

140.0

104.2

13.85

15.7 „

41.9 „

103.6 .

5. 50

170.8

106.2

13,59

21.7 „

42.7 „

133.2

6.0

205.8

111.9

13.42

27.8 „

45.0 „

184.7

9. 0

251.2

126.4

13.35

38.6 „

50.8 „

342.4

9. iO

351.3

141.2

11.23

71.6 „

D6.8 „

543.7

10. 0

417.2

153.8

9.14

113.6 „

61.8 „

776.5

10. 0

474 0

164.4

8.66

162.3 „

66.1 „

921.3

11. 0

507.2

170.9

7.29

192.6 „

68.7 „

1000

14. 0

519.1

172.2

6 94

-ocr page 39-

31

Uit die twee laatste kolommen volgt dat de eerste
negen proeven van nul en geener waarde zijn, omdat
daarby de quantiteit water te gering is om de barometer-
ruimte te vullen met damp totdat de constante dissociatie-
spanning bereikt is, die bij 100° gelyk of grooter dan
519.1 m.m. moet zijn. Men zou even goed dezelfde proe-
ven met zuiver water kunnen lierbalen en daaruit het
besluit mogen trekken, dat de spanning vau waterdamp
niet alleen van de temp. maar ook van de quantiteit
water en de ruimte voor den damp afhangt. De laatste
vijf proeven zijn evenmin concludeerend. Vergelijkt men
proef 10 met proef 11, dan kan de grootere spanning
van de laatste daaraan worden toegeschreven, dat een
grootere hoeveelheid stof 50 minuten langer op constante
temperatuur is gehouden. Immers zoowel de grootere
quantiteit als de langere duur van de proef maken dat de
spanning dichter bij de ware dissociatiespanning komt. De
grootere spanning bij proef 12 dan bij proef 11, vindt
hare verklaring in de grootere hoeveelheid bij gelijken
tijdsduur, terwijl de opklimmende spanningen der drie
laatste proeven op dezelfde wijze als bij 10 en 11 kunnen
verklaard worden. Alle getallen laten zich dus onge.
dwongen met aanname van constante dissociatiespanning
verklaren.

Wanneer men de tweede kolom beschouwt, dan ziet
men dat op een paar uitzonderingen na de tijdsduur
eener proef des te langer is naarmate de hoeveelheid
stof grooter is, hoewel met recht het tegenovergestelde
mag geëischt worden, omdat natuurlijk een grootere
hoeveelheid gunstig is voor het spoedig optreden van de
maximunispanning. Toch laat het zich zeer goed verkla-
ren hoe
Keaut en Pkechï daartoe gekomen zijn. De
experimentator kan nooit met zekerheid aantoonen dat een

-ocr page 40-

32

spanning- constant is; liij noemt ze constant wanneer de
laatste waarnemingen op en neer gaan. Dit scliijnbare
constant zijn hangt af 1". van de willekeur des experimen-
tators, in zooverre hij den tijd vaststelt, die tusschen twee
waarnemingen verloopen zal;
2°. van de nauwkeurigheid,
waarmede het instrument verschillen in spanning meet, en
3". van de snelheid waarmede de spanning verandert.
Neemt men nu als het meest waarschijnlijke aan, dat
Kraut en Precht hij alle proeven in dezelfde intervallen en
met hetzelfde instrument de spanningen hebben afgelezen,
dan zullen bij de proeven met kleine quantiteiten de span-
nihgsgetallen eerder op en neergaan dan bij de grootere
quantiteiten; vandaar de opklimming in tijdsduur in de
tweede kolom.

Men zou den voorstanders der constante dissociatie-
spanning kunnen tegenwerpen de onwaarschijnlijkheid van
de aanname, dat bij een verhitting van 10 uren en meer
het op en neer gaan der waarnemingsgetallen moet toe-
geschreven worden aan een
schijnbaar constant blijven van
de spanning. Eu toch valt van dat onwaarschijnlijke veel
weg, indien men bedenkt dat het bij mijne proeven,
waar slechts spanningen van hoogstens 60 m.m. voorko-
men, dikwijls 3 a 4 uur duurde eer de constante span-
ning optrad, terwijl het gewicht van het zout, ook in
vergelijking tot de den damp aangeboden ruimte, veel
grooter was.

Aan de volgende tabellen, die de proeven van Kraut
en Precht met cadmiumsulfaat bevatten, heb ik wederom
twee kolommen toegevoegd; de getallen van de eerste
dezer kolommen heb ik berekend alsof het zout slechts
5 moleculen aq. had, omdat zooals
Kraut en Precht zeg-
gen, slechts 5 van de 8 moleculen een meetbare span-
ning bij 100° uitoefenen.

-ocr page 41-

33

3 CdSO^ 8 aq.
5 mol. aq. geven 11.7%.

Bij 79°.

Gewicht,
der stof iu
luilligr.

Duur van
de proef.

.Spanning
in m.m.

Volumen
van den
damp
in c.c.

Waterver-
lies iu
"/o.

Qnantiteit
water in stof.

Quant, water
noodig om het
vacuum te vul-
len met damp
tot 305 m.m.

99.9

l\\30

131.80

105.0

11.48

11.7 ni.g.

26.3 „

136 0

2 .0

170.82

111.1

11.48

15.9 „

27.9 „

168.9

1 .45

199.72

116.3

11.32

19.8 „

29.2 „

211,0

3 .0

334.97

123.6

11.32

24.7 „

31.0 „

.309.7

3 .45

298.90

135.1

10.58

36.8 „

33.9 „

348.7

2 .50

805.41

135.9

9.29

Bij 100°. 3CdS04 4- 8 aq., waarvan 5 mol. over-
eenkomen met 11.7°/
q.

G-ewicht
der stof in
(nilligr.

Dnur
der proef.

Spanning
in m.m.

Volumen

van
dea damp
in c.c.

Waterver-
lies in %.

Qnantiteit

water
iu het zout.

Quant, water
noodig om het
vacnnm te
vullen tot
385.8 m.m.

34.7

1"

57.86

88.4

11.47

4.1 m.g.

26.3 m.g.

70.6

1 .5

106.39

98.3

11.50

8.3 „

29.2 „

136.0

1 .30

178.44

112.6

11.48

15.9 „

33 5 „

168.9

2

210.47

118.6

11 49

19.8 „

35.8 „

348.7

2

355.64

145.0

11.48

40.8 „

43.1 „

389.6

2 .5

385,77

149.9

11.53

45.6 „

In de eerste tabel bewijzen de eerste 4 proeven we-
derom niets, omdat daarbij de hoeveelheid zout te gering
is om het vacuum met damp tot de bij 79° behoorende
dissociatiespanning (zrr of > 305.41) te vullen. De span-
ning van proef 5 is" kleiner dan die van proef 6, hoe-
wel de duur bijna een uur meer bedraagt; trouwens de
spanningen verschillen ook slechts 6 m. m.

3

-ocr page 42-

34

De 6--proeveii bij 100° bewijzen niets, zooals uit de
laatste twee kolommen te zien is.

De derde proef namen Kraut en Prechï met PeSO^
7 aq., waarvan zij beweren dat het zevende molecuul bij
100° nog geen merkbare spanning geeft; daarom heb ik
in de voorlaatste kolom de quantiteit van \'t kristalwater
berekend alsof er slechts 6 mol. aanwezig waren.

Bij 100°.

FeSO^ -I- 7 aq.
6 mol. aq. — 88.8%.

Gewicht
der stofin
millig-r.

Duur
der proef.

Spanning
in m m.

Volumen

van
den damp
in c.c.

Waterver-
lies in o/o.

Quantiteit
water
in het zout.

Quant, water
noodig om het
vacuum te vul-
len met damp
tot 451.8 m.m.

35.3

Oti.SO

171.7

108.4

38.30

13.8 m.g.

45.5 ra g.

63 3

1 .5

347.6

134.7

38.36

34.3 „

53.3 „

71.1

1 .5

365.3

130.3

37.71

38.0 „

54.6 „

14ä.8

1 .15

431.8

158.9

37.31

44.1 „

66.7 „

167.1

2 .0

478.9

167.4

38.13

65.0 „

70.3 „

200.8

3 .10

541.8

178.3

37.33

De proeven met ijzervitriool bewijzen geen van alle
iets, zooals uit de laatste kolommen blijkt. —- Het ver-
dient opmerking dat de grootste spanning 541.8 m.m.
nog beneden de spanning ligt, welke
Wiedbmank als
gemiddelde uit 4 waarnemingen vindt bij een lagere temp.,
nl. 548.9 m.m. bij 93°.5, vooral in verband met de op
zich zelf staande verklaring van
Kraut en Precht dat
de door hen gevonden spanningen bij 66° en 77°5 onge-
veer overeenkwamen met die van
Wiedemann.

Behalve deze zouten zijn er door dezelfde waarnemers
nog drie onderzocht.

Bij het een (H,]SrMgP04) bestaat twijfel over het vrij-
komen van ammoniak, en van de beide andere staan

-ocr page 43-

35

slechts enkele proeven opgeteekend; over deze zal
daarom niet verder gesproken worden. De behandelde
zullen trouwens wel voldoende zijn om te doen inzien
hoe verkeerd de conclusie is, die men bij den eersten
aanblik zou willen trekken uit de regelmatige opklimming
der spanningsgetallen zooals ze telkens in de derde kolom
staan opgeteekend, en die werkelijk ook getrokken is
door
Kraut en Precht. Deze toch beweren dat de disso.
ciatiespanning van het kristalwater der zouten afliankelijk
is van de hoeveelheid zout en de ruimte voor den damp.

Hiermede is alles medegedeeld wat mij bekend is met
betrekking tot het onuitgemaakte vraagstuk, of de disso-
ciatiespanning al dan niet afhangt van den ontledings-
toestand.

Tot nu toe heeft men de dissociatie van die vaste
stoffen, welke deels gasvormige producten leveren, bijna
uitsluitend beschouwd uit het oogpunt van deze quaestie.
De enkele andere gezichtspunten wil ik nu kort vermelden.

Reeds lang geleden heeft Mitscherlich er op gewezen
dat het verschil tusschen de dissociatiespanning van een
kristal en de maximumspanning van zuiver water een
directe maat zou zijn voor de aantrekkingskracht van
zout tot water bij die temp. Zeer terecht brengt
Wiede-
mann "1)
daartegen in dat deze verschillen klimmen met
de temp., zoodat
Mitscherlich\'s hypothese ons zou voeren
tot de onaannemelijke consequentie dat de aantrekkings-
kracht grooter zou worden met de temp.
Wiedemann

1) Pogg. Ann. Jubelband.

3*

-ocr page 44-

6

stelt geen\'andere berekening voor die aantrekkingskracht
in de plaats, maar ontwikkelt een formule, waaruit men,
de dissociatiespanning op een gegeven temp. kennende, de
hoeveelheid warmte berekenen kan, die vrij wordt bij de
verbinding van 1 kilo vloeibaar water met een aequivalente
hoeveelheid watervrij zout tot een gekristalliseerd lichaam.
Deze formule luidt:

P

T^dlogf

VoPo

a dH

(Vq , Po volumen en druk van 1 kilo damp bij 0°, a

W

273,

p dissociatiespanning, P maxsp. van zuiver water bij de
absolute temperatuur T, A cal. aeq.)

De ontwikkeling zal ik hier achterwege laten , omdat
volgens Wiedemann zelf het practisch nut dezer formule
niet groot is: de laatste factor is zeer klein (voor ZnS04
bij 50° zr:: 0.0028), zoodat een kleine verandering in p een
groote fout te weeg brengt. Voor de berekening van
diezelfde hoeveelheid warmte heeft Hobstmann een bete-
ren weg ingeslagen i). Hij gaat uit van de formule:

Q:

waarin Q de hoeveelheid w^armte voorstelt, noodig voor
die verandering in toestand, waarbij het volumen met dv,
de druk met cZp en de absolute temperatuur met dT
vermeerdert. Past men deze formule toe op het geval dat
1 kilo water bij T uit een gekristalliseerd zout wordt
omgezet in S cub. meter damp van de dissociatiespan-
ning p, dan is de voor dezen arbeid gebruikte warmte

(I)

1) Liebig\'s Aniuilen Siippleineiit-Baiul. VlII,

-ocr page 45-

37

omdat de volumenverandering van het zout mag ver-
waarloosd worden. Deze warmte wordt verbruikt 1". om
aan het kristal vloeibaar water te onttrekken, 2°. om het
vloeibare water om te zetten in damp tot de bij ï behoo-
rende dissociatiespanning. De warmtehoeveelheid sub.
is gebjk aan de latente warmte, waardoor 1 kilo vloeibaar
water wordt omgezet in damp tot de bij T behoorende
maximumspanning van zuiver water, plus de boeveelheid
warmte noodig om dit volumen te vergrooten totdat de
dissociatiespaniiing is bereikt. Noemt men de warmte-
hoeveelheid sub. 1°, die de verbindingswarmte van bet kris-
talwater voorstelt, q; de latende Avarmte X; de maximum-
spanning van zuiver water P, en liet volumen, dat bet
bij die spanning inneemt, S, dan is

Q z= q ^ A 4 (P p (s-S).......(II)

Want bij het vergrooten van het volumen damp kan
men met benadering aannemen dat de geheele uitzet-
ting plaats beeft onder een druk, die het gemiddelde
is tusschen de maximumspanning van zuiver water en
de dissociatiespanning; ook mag men hierbij onderstellen
dat de waterdamp zicb gedraagt als een permanent gas,
zoodat slechts uitwendige arbeid bij die volumenverande-
ring wordt verricht.

De pomp-barometer is in staat de voor de berekening

7

van I noodige grootheden T, ^ en 8 met tamelijk groote

th JL

nauwkeurigheid te meten, zooals later blijken zal. De
verbindingswarmte q kan dan uit II berekend worden.

-ocr page 46-

HOOFDSTUK IIL

ONDERZOEK VAN EENIGE KRJSTALWATERHOUPENDE ZOUTEN.

De voor dit onderzoek gebruikte toestel komt in hoofd-
zaak overeen met den pomp-barometer, zooals deze beschre-
ven is in Hoofdstuk I, en wel in dien vorm waarin hij
geschikt is voor gassen, welke dicht bij het condensatie-
punt zijn. —• In de volgende punten wijkt hij daarvan af.
Het buisje N (Fig. VII), dat nog beneden den water-
spiegel in schuine richting uit den verw^armingsbak moet
treden, is in werkelijkheid een rechtopstaande buis,
die 1 d.m. boven den deksel uitsteekt. Hieraan is
het euvel verbonden dat bij het uitpompen de damp
zich in het uitstekende gedeelte voor een klein deel
condenseert — groot genoeg evenwel om de weging der
uitgepompte dampen onjuist te maken. Daarom verschilt
het gebruikte droog- en absorptieapparaat in zooverre van
fig. Vila, dat de weegbuisjes vervangen zijn door een
glazen buis, zoodat de bepaling van het uitgedreven
water op een veel omslachtiger manier moet geschieden.
Bij eiken pompslag wordt nl. kraan A in stand III
gesteld, waarna het volumen, de temperatuur en de druk
van den damp worden gemeten. — Telkens wordt ook met
een penneschacht de aanslag in de buis weggeveegd.

-ocr page 47-

39

Hoewel de bezwaren, verbonden aan een verandering
van den toestel in den aangeduiden zin, niet onoverko-
melijk zijn, bleken zij toch zoo groot dat voorloopig deze
zeer wenschelijke verbetering achterwege moest blijven.

Om het overzicht te bekorten is er in hoofdstuk I
geen melding van gemaakt dat het gedeelte van de
caoutchoucslang bij I vervangen is door een gebogen
glazen buis; deze buis, die bij groote negatieve spanningen
het dichtslaan der slang voorkomt, doet tevens dienst als
stille verklikker van hetgeen in die slang geschiedt. Het
vastsnoeren met koperdraad is bij het stukje caoutchouc-
slang, dat de glazen buis aan H verbindt, niet voldoende
geacht: de aanhechtpunten zijn met geklopte menie en
het caoutchouc met menieverf bestreken.

De inrichting van het scliuifstuk zal wel duidelijk zijn
uit de dwarse doorsnede in fig. Hl, wanneer men daarbij
opmerkt dat a de paal is, welke aan een muur is vast-
gespijkerd , en cd een ijzeren band, die met behulp van
de schroef e de houten klos f, waarin het observeerglas
hangt, tegen de paal vastklemt.

Aan de beschrijving van het glazen kraanstuk dient
nog het volgende toegevoegd te worden. Buiten den
verwarmingsbak w^ordt de glaskraan gedraaid door twee
ijzeren hefboomen (fig. H R R), die geleed zijn aan een
rond stukje ijzer (Q), hetwelk een achtkantige opening
heeft, juist passende over het uit zyn huis stekende ge-
deelte van de glaskraan. De hefboomen gaan door twee
openingen van een dwarslegger (T), die op de randen van
den verwarmingsbak rust; aan het uitstekende gedeelte
van elk loopt een moertje (8) langs een fijnen schroefdraad,
waardoor de uiterste standen van de kraan kunnen be-
paald worden. — De kraan is gedompeld in een kwikzakje
van caoutchouc, omgeven van linnen; dit hangt van

-ocr page 48-

40

boven aai}, een houten ring, door metaaldraden aan den
dwarslegger bevestigd; van onderen is het met ijzerdraad
om de glazen buis vastgesnoerd.

De kraan en de geslepen mond van het fleschje vi^orden
gesmeerd met een mengsel van olie en witte was. Boven
60° is dit mengsel zoo vloeibaar dat het uitgedreven
wordt en de kraan zich vastzet; er bestaat bijna geen
twijfel dat dit bezwaar uit den weg te ruimen zou zijn
door een hooger smeltende wassoort.

Yoordat kan overgegaan worden tot de beschryving
van de eigenlijke proeven, dienen eerst enkele voorloopige
werkzaamheden vermeld te worden.

1. CALIBEAGE VAN GASKLOK, ENZ.

De inhoud van het stofïiesehje, van de verdeelingen
der gasklok- en van de buis die beide verbindt, moet
nauwkeurig bepaald worden om de ruimte te kennen
waarin zich de damp kan ontwikkelen. — De inhoud van
de gasklok heeft ook dienst bewezen bij de bepaling van
den uitgepompten waterdamp. — Zij is op de gewone
wijze gecalibreerd, nog voordat zij in het ijzeren hulsel
werd vastgezet; do inhoud van het maatglaasje voor
het kwik was 8.354 c.c. Met behulp van de graphische
methode kan de inhoud tot een willekeurige afdeeling
van de gasklok bepaald worden.

Inhoud van stoffleschje en buis weerden op later te ver-
melden wijze bepaald.

2. vergelijking der TlIERMO.MirrErwS.

In den verwarmingsbak fig. IX hangen drie in m. m.
verdeelde thermometers, waarvan de onderling vergelijk-

-ocr page 49-

41

bare schalen gemaakt zijn naar denzelfden normaalther-
mometer van Kew.

Zoowel vóór als na bet maken dezer schalen, waartoe
ettelyke dagen vereischt werden, zijn de beide vaste pun-
ten van den normaalthermometer met groote nauwkeurig-
heid bepaald. Daar deze slechts in geheele graden is
verdeeld, werd met behulp van den cathetometer eenige
malen de afstand gemeten van de beide deelstrepen waar-
tusschen zich het kwik bevond bij het kookpunt of bij
het vriespunt; daarna werd in beide gevallen de afstand
van de kwikkolom tot de deelstreep eenige malen geme-
ten : uit de verhouding van de gemiddelden dezer getallen
kan dan berekend worden een hoeveelste gedeelte van
een graad kook- en vriespunt van 100 en O afwijken.

Dat deze afwijking in die dagen weinig is veranderd
blijkt uit de volgende cijfers:

Voor hot, gebruik. Na het gebruik.

Afw. A^an vriespunt 0.143 0.112

„ kookpunt 0.132 0.141

Met inachtneming van de gemiddelden dezer afwijkin-
gen komt men tot de volgende formule voor den normaal-
thermometer :

T = (t 0.1,37) ^„j

In een houten banger werden nu de drie thermometers
met den normaal-thermometer opgehangen midden in den
verwarmingsbak, en terwijl de temperatuur van de water-
massa zeer langzaam steeg werden de drie thermometers
elk tweemaal, en de normaalthermometer driemaal afge-
lezen , telkens om 5 graden. De volgorde dezer aflezingen
was zoo, dat men, de gemiddelden nemende, de fout
elimineerde welke veroorzaakt werd door de kleine

-ocr page 50-

42

temperatuursverhooging gedurende den tijd der waarne-
mingen.

Tot controle werden nu nog twee reeksen van waar-
nemingen gedaan bij constante temperaturen. Daar deze
arbeid veel tijdroovender is dan de voorgaande, bestaan
deze reeksen hoogstens uit 10 waarnemingen.

Met behulp dezer drie reeksen is voor eiken thermometer
een schaal gemaakt, met interpolaties voor elke m. m.
afdeeling.

De onderling vergelijkbare thermometers werden nu in
verschillende deelen van den waterbak geplaatst om te
zien of de temperatuur gelijkmatig verdeeld was.

N», 1 ïfo. 2. N». 3.

73.2 — 20°.03 70.8 = 20°.03 65.0 =r 20°.04

104.0 = 32 .20 100.0 nr 32 .20 92.4 == 32 .17

123.4 — 39.82 119.0 = 40.0 110.0 39 .86

137.0 ziz 45 .13 131.4 = 45.24 121.9 = 45.16

150.0 = 50 .25 143.6 = 50 .36 133.3 = 50 .30

165.3 = 56 .36 158.0 = 56 .42 147.0 = 56 .50

Wanneer men bedenkt dat bij absoluut gelijkmatige
temperatuur toch nog verschillen van graad te wachten
zijn wegens de gemiddelde fout der thermometerschalen,
dan is de overeenkomst zeker zeer voldoende.

Doch niet langen tijd mocht ik mij verheugen over
de met zooveel moeite verkregen vergelijkbare schalen.
Ongelukkigerwyze waren de thermometers pas kort ge-
leden vervaardigd; spoedig begonnen zy uit, elkaar te
loopen, en nu na een jaar wijst IST". 3 een halven graad
lager dan N". 1 en een vollen graad lager dan N". 2 aan.
Met meer kans van slagen zou nu de arbeid kunnen
herhaald worden, doch daartoe ontbreekt mij de tijd.

-ocr page 51-

43

3. HET IN ORDE BRENGEN VAN DEN TOESTEL.

Dit geschiedt op de volgende wijze:
De eerste operatie heeft ten doel alle ruimten die met
kwik zullen gevuld worden van tamelijk drooge lucht te
voorzien, en tevens die wanden waarmede het kwik in
aanraking zal komen, grootendeels van de aanhangende
vochtigheid te hevrijden. — Dit doel wordt hereikt door
gedurende 24 uren een langzamen stroom drooge lucht
uit de chloorcalciumhuizen door de gasklok, de caoutchouc-
slang en de kwikflesch te laten gaan. Hiertoe behoeft
slechts het verband bij Y (fig. YH) te worden verbroken,
kraan C geopend en kraan A in stand I gezet te worden,
terwijl de kwikflesch in verbinding wordt gebracht met
een druppelaspirator.

jSTu kan de kwikflesch en vervolgens de geheele pomp-
barometer met het hoven 100® gedroogde kwik gevuld
worden. Met groote omzichtigheid moet men het kwik
uit de flesch in de slang laten vloeien, opdat zich hierin
geen groote luchtbellen verzamelen.

Wanneer de noodige hoeveelheid kwik in den toestel
is, wordt geklaard water in den verwarmingsbak overge-
heveld , en deze verhit evenals het zandbad met het lucht-
reservoir.

Eenige malen wordt nu de kwikflesch op en neer ge-
schoven , opdat de luchtbellen tusschen het kwik en de
wanden zich kunnen verzamelen in de gasklok. Daarna

gedeelte van den

begint de tweede drooging van dat

toestel, hetwelk dienen moet als vacuum, nl. de gas-
klok en het stofflesclije. Daartoe worden beide eenige
malen beurtelings luchtledig gepompt en met drooge warme
lucht gevuld, een zeer tijdroovende bewerking, die slechts
hierin verschilt van het uitpompen van waterdamp, zoo

-ocr page 52-

44

als in Hoofdstuk I is beschreven, dat nu door het om-
draaien van kraan A ook het stoffleschje telkens van
drooge warme lucht wordt voorzien. — Wanneer de pomp-
barometer met den gewonen barometer moet vergeleken
worden is het niet voldoende dat de lucht in het reser-
voir alleen door chloorcalcium gedroogd wordt; in dit ge-
val wordt er tusschen kraan C (fig. VH) en bet reservoir
een u-vormig buisje met stukjes natrium ingelascht: de
laatste sporen waterdamp worden in het boven 100° ver-
hitte reservoir gedestilleerd naar het koude u-vormige
buisje, en daar door het natrium vastgehouden.

Wanneer de toestel in orde gebracht is wordt een
derde gedeelte van bet water uit den verwarmingsbak
geheveld, zoodat het stoffleschje boven het water uitsteekt.
Dit wordt met drooge lucht gevuld, om het van den
pomp-barometer te kunnen afnemen. Daarna wordt het
zout tamelijk fijn gewreven, zoodat het een losse massa
vormt, en in twee deelen verdeeld. De eene helft dient
voor de waterbepaling van het zout, de andere wordt in ■
het gewogen stoffleschje gedaan, waarvan een tweede
weging de boeveelheid zout doet kennen. jSTadat het stof-
fleschje op zijne plaats is teruggebracht wordt het door
drie pompslagen luchtledig gemaakt, en zoodra de water-
bak wederom geheel gevuld en op nieuw tot 60° gebracht
is, volgen nog twee of drie pompslagen. Door deze laatste
slagen wordt het zout bevrijd van het aanhangende water,
doch tegelijkertijd gaat ook een weinig kristalwater ver-
loren, zoodat het onderzoek niet uitgaat van het nulpunt
van ontledingstoestand.

Hierna wordt de pomp in barometer veranderd om de
spanningen op verschillende temperaturen te meten.
Zoo-

-ocr page 53-

45

dra de begeerde temperatuur is bereikt worden om de 10
minuten een der drie thermometers met een kyker, en de
top van de kwikzuil aan den cathetometer afgelezen. Zoo-
dra de drie laatste cathetometeraflezingen op en neer gaan
wordt de spanning als constant beschouwd; de hiertoe
vereischte tijd loopt zeer uiteen, van 4 uur. Dan wwdt
langs den cathetometer het verschil der kwikniveaux in
gasklok en observeerglas gemeten, en de barometerhoogte
afgelezen. Yoor de noodige correcties moeten nu nog de
beide andere thermometers in den waterbak, de kamer-
temperatuur en de afdeeling van de gasklok tot waar de
kwiktop reikt, worden waargenomen.

Als dissociatietemperatuur wordt het gemiddelde geno-
men van de thermometers by het stoffleschje en bij het
bovengedeelte van de gasklok. Yoor de berekening der
dissociatiespanning wordt gebruik gemaakt van de volgen de
formule:

S = H—(L -f L\') « (Lt L\'t\'—Ht\')
waarin H de barometerstand, L het verwarmde gedeelte
van den kwikkolom in de pomp-barometer, L\' het niet
verwarmde, t de temperatuur van den thermometer bij het
benedeneinde van de gasklok, t\' de kamertemperatuur en «
het verschil der uitzettingscoëff. van koper en glas voorstelt.

Gedurende de waarneming der kamertemperatuur wordt
slechts zorg gedragen dat deze weinig verandert, en het
roertoestel wordt in werking gesteld.

Bij de volgende waarnemingen wordt beneden 40° de
temperatuur constant gehouden door de beide gaslampen,
die het water op de temperatuur hebben gebracht, te
verwisselen tegen een aantal nachtpitjes die onder den
mantel en den bodem van den waterbak worden geplaatst;
daarboven bewyst de gemodificeerde kwikregulator den-
zelfden dienst.

-ocr page 54-

46

De Waarnemingen van de dissociatiespanningen der
kristallen zijn verdeeld in seriën. Tot eenzelfde serie be-
hooren de spanningen, gemeten bij klimmende temperatu-
ren en bij ongeveer gelijken ontledingstoestand van het zout.
De spanningen der verschillende seriën bij gelijke tempe-
ratuur doen het verloop kennen der dissociatiespanningen
bij opeenvolgende ontledingstoestanden.

De waarnemingen der eerste serie zijn bovendien in-
gedeeld in een
a en ß rij. Dit heeft betrekking op ver-
schillende standen van het observeerglas, terwijl alle overige
omstandigheden dezelfde zijn : « beduidt den hoogsten en
den laagsten stand. Hierdoor is het mogelijk de dis-
sociatiespanningen te meten bij zeer kleine veranderingen
in ontledingstoestand. Neemt men aan dat deze kleine
veranderingen geen merkbaren invloed uitoefenen op de
dissocatiespanning, dan geeft de vergelijking der « en [ï
rij een goede controle voor mijne proeven aan de hand:
bijv. overgebleven lucht zou zich spoedig doen gevoelen.

Na de eerste serie wordt een hoeveelheid waterdamp
uitgepompt, ongeveer gelijk aan die welke voor de eerste
serie verwijderd is. Tusschen de volgende seriën w^ordt
een veel grootere quantiteit water aan het zout onttrok-
ken 1). De beschrijving van dit pompen is reeds gegeven
op pag. 7, maar hieraan moet de volgende opmerking
worden toegevoegd. Wanneer de stijgende kwikzuil de
lucht naar het reservoir terugdrijft, worden kleine hoe-
veelheden lucht tusschen den glanswand en het kwik op-
gesloten. Het meest radikale middel tegen deze bron van

1) In tegenstelling met alle anderen, die de kistalwaterhoudende zouten
in verschillende ontledingstoestanden hebben onderzocht door uit te gaan
van verschillende quantiteiten stof, heb ik datzelfde doel bereikt door aan
eenzelfde hoeveelheid het water bij gedeelten te onttrekken; deze laatste
methode is analoog met die, waarop
Débeay koolzure kalk heeft onderzoeht.

-ocr page 55-

47

fouten is voorzeker na eiken pompslag kraan A in stand
III te stellen, de luchtbellen te verzamelen in de gasklok,
ze tot een zeer klein volumen saam te persen en dan uit
te drijven, doch dit zou een zeer tijdroovend middel zijn.
Daarom wordt dit slechts toegepast na den laatsten pomp-
slag; de zeer kleine hoeveelheid lucht, die in het stof-
fleschje is gekomen telkens wanneer dit met de gasklok
in communicatie werd gebracht, wordt verwijderd door
een enkele maal aan die lucht de gelegenheid te geven
om zich te verbreiden in diezelfde gasklok, nadat daaruit
de luchtbellen zijn verdreven.

Na deze inlichtingen meen ik te kunnen overgaan tot
de beschrijving van elke proef in \'t bijzonder.

-ocr page 56-

TABEL III.

TABEL 1,

TABEL II-

EEBSTE SEBIE.

TWEEDE SERIE.

a en

ß rij.

Tem p.

Gemeten
spafining.

Gevonden
uit lijn B

Temp.

Gemeten
spanning.

Gevonden
uit liju B.

ß-

no.a

3.2 m.m

3.2 m.m

200.1

5

.1 m.m.

4.5 m.m.

3.2 m.m.

4.3 m.m.

29 .8

10.9 „

10.9 „

40 .6

24.3 „

23.8 „

bij 170.2

bij 160.9

36 .2
40 .2
44 .9

17.7 „
23.1 „
32.1 „

17.5 „
23.2 „
32.0 „

44 .0
55 .4

30.0 „
63.0 „

30.1 „
63.5 „

10.9 m.m.

bij 290.8

11.0 m.m.

bij 290.9

50 .3

46.1 „

45.9 „

32.1 m.m.

31.9 in m.

55 .5

63.8 „

63.9 „

bij 440.9

bij 440.7

tabel iv.

OverUij-
voiid water
uitgedrukt
in iiiol. aq

Aantal
pomp-
slagen.

Uitgepompt water
uitgedrukt in milligr.

Serie.

Temp.

Gemeten
spanning.

Gevonden
uit liju 15.

cr

ïS

Ontbrek. wat. —113

S

rd

1 g

3
2

üitgep. voor I = 25
„ 11= 29

^ s

O

Totaal = 167

à-

a ==

O CC

\'S c

c; ^
H 5

12

voor Serie III = 132
Totaal = 299

111.

51".6
55 .4

50.1 m.m.
63.4 „

SO.Om.m,
63.5 „

cr

§

Ti ö

co

s t

cc

16

vo\'or Serie IV =183
Totaal = 482

IV.

51".7

54 .0

51.0 m.m.
58.8 „

50.5 m.m.
85.4 „

cj-

10

voor Serie V =126

V.

50«.9

37.2 m.m.

47.7 m.m.

1 r

Totaal = 608

• 4

v(5or Serie VI =

11

VI.

49 \'.6

15.1 m.m.

43.9 m.m.

cr

.-H

S

\'S S

Totaal = 619

51 .6

16.4 „

50.0 „

g OJ
B CT<

H «

8

vo\'or Serie VII =

5

VII.

500.8

16.6 m.m.

47.4 m.m.

«IM
r-l

Totaal = 624

52 .2

18.0 „

52.1 „

-ocr page 57-

PROEF MET SrCls 6 AQ.

De waterbepaling van het zout geeft

gram,

zout voor verhitting = 1.9389

„ na „ tot 110« = 1.2609

kristalwater = 0.6780 =;: 34.9 V,,
De theoretische hoeveelheid is — 50.3
In het stoffleschje werd gedaan 2.0429 gram zout, waar-
in dus 715 milligram water zich bevindt, zoodat aan de
6 aq. 113 milligrammen ontbreken.

De tweede kolom van Tabel I bevat de spanningen der
eerste serie, gemeten bij de correspondeerende tempera-
turen in de eerste kolom; met behulp van deze getallen
is de kromme lijn geconstrueerd, waarvan een afbeelding
op l der ware grootte is gegeven in B (teekening I).

De getallen van de derde kolom, die uit deze kromme
zijn afgeleid, doen zien dat deze goed voldoet.

Uit Tabel II, waarin de spanningen der tweede serie
met die welke uit B zijn afgeleid vergeleken worden,
blijkt dat mijne resultaten niet anders geweest zouden
zijn, indien ik van het nulpunt van ontledingstoestand
was uitgegaan.

4

-ocr page 58-

50

Tabel IV, waarvan de inrichting wel zonder nadere om.
schrijving duidelijk zal zijn, geeft een overzicht van de
spanningen der volgende seriën. Uit de vergelijking van
de beide laatste kolommen volgt dat de dissociatiespan-
ning niet verandert bij de seriën III en IV; bij de vijfde,
zesde en zevende serie is de gemeten spanning veel ge-
ringer dan die welke uit B kan worden afgelezen, hoe-
wel hij de beide laatste seriën de spanning wederom con-
stant schijnt te worden. Om de betrekking tusschen
dissociatiespanning en ontledingstoestand heter te doen
uitkomen heb ik, zooals in teekening II, III, IV en V
is afgebeeld, de spanning bij 50^.9 kunnen vinden door
gebruik te maken van de gegevens, welke de derde,
vierde, zesde en zevende serie opleveren. Hierdoor is het
mogelijk de lijn B\' in teekening X te trekken, waarvan
de ordinaten de spanningen bij 50".9 en de abscissen de
milligrammen uitgepompt water voorstellen.

De controleproeven in Tabel III bewijzen dat de in-
vloed van overgebleven lucht of niet tot het kristal be-
hoorend water binnen de waarnemingsfouten blijft.

Tot controle van het uitgepompte water is het stof-
fleschje met het zout voor en na de proef gewogen; het
verschil moet overeenkomen met het laatste totaal in de
derde kolom van Tabel IV, verminderd met de hoeveel-
heid ontbrekend water.

gi-am.

Stoffleschje zout voor de proef =r 18.4005
,, na „ = 17.8480

0.5525

gram.

Totaal = 0.624
Ontbrekend =: 0.113
0.511

ST

-ocr page 59-

51

Alle kromme lijnen, welke in teekening I staan afge-
beeld , zijn oorspronkelijk op een nauwkeurig in m.m. ver-
deeld papier getrokken langs een stalen veer, die in een
houten raam beweegbaar is en door zijden koorden in wil-
lekeurige bochten kan gesteld worden.

De zijden koorden worden met behulp van houten sleu-
tels gespannen evenals de snaren van een viool. Fig. IX
zal wel de inrichting van dezen teekenmal duidelijk maken.

4 *

-ocr page 60-

tabël iii\'

Tabel l.

tabel ii.

EEBSTE SERIE.

TWEEDE SEBIE.

Temp.

Gemeten
spanning.

Gevonden
uit lijn C.

Temp.

Gemeten
spanning.

Gevonden
uit lijn C.

190.8

26 .9
34 .7
44 .1
48 .8
52 .9

5.3 m, m
9 1 „

15.7 „

29.8 „
39.3 „
52.3 „

5.2 m. m.
9.1 „
15.7 „
29.3 „
38.7 „
53.2 „

430.1
46 .1
50 .1
54 .1

38.9 m.m.
36.5 „
46.3 „
58.2 „

25.6 m. m.
33.5 „

43.7 „

55.8 „

5.3111. ra

bij 19 «.8

\'39.3 m.m.

bij 480.3

a en /? rij.

5.1

bij 19"\'®

38.6 ra-\'";
bij

TABEL IV.

Overblij-
vend wate
uitgedrukt
in mol. aq

Aanta
pomp-
slagen

Uitgepompt water
uitgedrukt in milligr.

Serie.

Temp.

Gemeten
spanning.

Gevonden
uit lijn C

Gevondeo
uit lijn D-

CT*

C3

g ^
iO

2
2

voor Serie 1= 2Ü
„ Serielle 18
Totaal— 38

1

■f

16

vo\'or Serie III = 163
Totaal == 201

III.

49«.8

45.7 m.fU.

. 43.8 m.m.

--

cf"
g «

1 g
Ë

16

voor Serie IV = 160
Totaal = 361

IV.

49».1
33".
8

44.6 m.m.
55.3 „

40.8 m.m.
51.7 „

16

voor Serie V= 152
Totaal = 513

V.

49".3
53 ».0

43.3 m m.
50.3 „

41.4 m ni.
49.3 „

37.9 4

ra

a

S CQ
^

^ t
co

16

voor Serie VI = 63
Totaal = 577

VI.

490.8

28.3 m m.

42.8 m.m.

16

vo\'or Serie VII = 77
Totaal = 654

VII.

51«.8

34.3 m.m

48.5 m-m.

31.8

voor Serie VIII 75
Totaal = 739

viir.

53«.0
53 «.9

34.6 m m.
39.3 „

49.2 m.m.
55.1 „

32.4

36.8 \'
36.0"""\' \'

34.6 w\' \'"\'

Ó"
«

c3 „

-g ü
OT ®

3

ra

24

voor Serie IX = 133
Totaal = 862

IX.

53 ".6 ;

38.3 m-m.

54.3 m.m.

36

voor Serie X=: 156
Totaal = 1018

X.

53».0 1

52.1 m m. i

32.4 m.m. ;

15

voor Serie XI— 35
Totaal = 1053

XI.

330.6

4.4 m m. 1

)4.3 m.m.

É

-ocr page 61-

mom MET OUSO4 5 AQ.

Dit zout kan bescliouwd worden als in \'t bezit yan al
zijn kristalwater, want

gram.

zout voor verhitting 1.8657

„ na „ tot 210» — 1.1497

0.7160 = 38.37o
Theoretische hoeveelheid 36.1 »/g i).

In den toestel komt 3.8248 gram., waarin 1380 milligr.
water.

Het uitgepompte water wordt gecontroleerd evenals bij
de vorige proef:

gram.

Stoffleschje -j- zout voor de proef r= 20.1825
„ „ na „ = 19.1045

1.0780
Totaal = 1.053

De Tabellen zijn eveneens ingericht als voren. Uit de
eerste serie is de kromme C afgeleid. Daar zoowel bij

1) Men bedenke dat het mij , vooral in het begin te doen was den ont-
ledingstoestand slechts ongeveer te bepalen.

-ocr page 62-

54

de tweede als bij de derde, vierde en vijfde serie alle span-
ningen grooter zijn dan die welke uit C zijn afgeleid,
mag men dit niet aan waarnemingsfouten toesclirijven; liet
kan zijn dat het zout niet genoeg is fijngewreven, zoodat
bij de eerste verwarming de ware maximumspanning niet
te voorschijn is gekomen.

Uit Tabel lY ziet men dat tot aan de zesde serie de
spanningen gelijk blijven aan die van de eerste serie; van
de zesde tot elfde serie komen de spanningen veel meer
overeen met die, welke uit kromme D zijn afgeleid. Deze
kromme, waarover later gesproken zal worden, behoort
aan U2 (804),, -j- 3 aq. Bij de elfde serie daalt de span-
ning tot 4 m.m.

Hier is het niet mogelijk evenals bij \'t vorige zout,
een lijn te construeer en, die de spanningen bij een zelfde
temperatuur en verschillende ontledingstoestanden voor-
stelt, omdat meer dan een serie slechts uit éen waarne-
ming bestaat. Maar toch kunnen mijne waarnemingen
door de schematische kromme C\' (teekening X) worden
voorgesteld.

Men mag namelijk aannemen, dat bij 50" de spanning
van CuSO^ 5 aq. zoolang gelijk is aan 42 m.m. (afge-
leid uit C) tot 513 miUigrammen zijn uitgepompt, en dat
de spanning daarna gelijk wordt aan 28.3 m.m. (afgeleid
uit D); deze blyft dan bestaan totdat 1018 milligram-
men zijn verdwenen, waarbij zij tot 4 m.m. gedaald is.

Het is niet mogelijk mijne uitkomsten te vergelijken
met die van N
aumann, omdat 54° de hoogste temperatuur
is waarbij ik de spanning heb waargenomen; uit het
tweede hoofdstuk zal men zich herinneren dat slechts
die spanningen, welke
Naumann bij 78° in de zesde proef
heeft gemeten, als maximumspanningen mogen beschouwd
worden.

-ocr page 63-

55

Zoowel het kopersulfaat als de beide volgende zouten
heb ik te danken aan de bereidvaardigheid van den Heer
M. J.
van der Star, Amanuensis aan het Chemisch
Laboratorium.

-ocr page 64-

TABEL II.

TABEL I.

EERSTE SERIE.

TWEEDE

SEEIE.

Temp.

Gemeten

Gevonden

Gemeten

Gevonden

spanning.

uit lijn

D.

iemp.

spanning.

uit lijn D.

290.3

6.5 m.m.

5.8 m. m.

15«.?

4.9 m. m.

—.

35 .1

10.1 „

9.8

»

33 .6

12.8

3)

8.7

40 .5

14.9 „

14.5

55

41 .5

19.2

ï)

15.6 „

45 .6

21.6 „

21.0

»

45 .4

23.5

ÎS

20.7 „

50 .3

28.5 „

28.8

5J

49 .6

28.9

SS

27.6 „

53 .2

34.6 „

35.1

35

TABEL TV.

Overblij-
vend watei\'
uitgedrukt
in mol. aq

Aantal
pomp-
slagen.

Uitgepompt water
uitgedrukt in milligr.

Serie.

Temp.

Gemeten
spanning.

Gevonden
uit lijn
D.

4
2

Aanh.an2:en(I water 1)
= —111
Uitgepompt
TÓor Serie 1= 68
voor Serie 11 = 10

Totaal = — 33

ÏÖ
ä rt

.S 2

i «
E-I g

00

6

voor Serie III = 50

III.

520.0
50 .8

30.8 m.m
39.2 „

33.3 m.m.
29.8 „

Totaals 17

6

voor Serie IV 49

IV.

520.1
50
.6

30.3 «i.m
37.7 „

32.6 m.m.
28.2 „

Totaal— 66

a !.. .

— ca

S S 0\'
^ « a

8

voor Serie Y = 56

v.

520.1

30.3 m.m.

33.6 m.m.

Totaal = 122

ce

^ \'S

0 2
r^ a
0

1 g
«iM

7

voor Serie VI =r 28

VI.

510.5
49 .7

15.6 m.m
15.1 „

31.3 m.m.

27.7 „

Totaal = 150

6

vo\'or Serie YII = 18

VIL

510.7
■ 50 .1

15.5 m.m.

14.5 „

31.7 mm.

28.5 „

Totaal = 168

4

vo\'or Serie VIII = 7

VIII.

520.8
50
.6

3.6 m.m
4.ä „

34.1 m.m.
39.5 „

Totaal = 175

1) Het nanliangeiide water moet negatief in rekening gebracht worden, opdat de eerste
en derde kolom met elkaar oorrespondeeren.

-ocr page 65-

PEOEF MET U3 (804)3 3 AQ.

Het procentgehalte water in het zout is slechts voor
dat gedeelte bepaald, hetwelk bij 100" yerdwijnt:

gram.

Zout vóór verhitting =: 1.0077

„ na „ tot 1100 = 0.9097

0.0980 = 9.70/0
Dit komt overeen met 3 aq. en dus in \'t geheel met
4 aq., omdat het laatste molecule eerst op veel hooger
temperatuur ontwijkt.

Theoretisch wordt verschillend opgegeven, doch het
meest waarschijnlijk is:

(Berzelius en Péligot) 2 aq. (in \'t geheel 3) — 6.40/0
De hoeveelheid zout waarmede de toestel werd voor-
zien bedroeg 2.7243 gram.

De kromme D\'" die uit de waarnemingen der eerste
serie van deze hoeveelheid is geconstrueerd, verloopt
zoodanig dat men daaruit besluiten mag tot de aanwe-
zigheid van aanhangend water, hetwelk zich bij lagere
temperatuur veel sterker doet gevoelen dan bij hoogere. —
De mogelijkheid daartoe bestond, daar het zout pas uit-

-ocr page 66-

58

gekristalliseerd en niet goed gedroogd was. — Het schijnt
mij daarom toe dat het üraansnlfaat slechts 3 mole-
culen aq. heeft, terwijl het overhhjvende molecule aq. niet
tot het zout behoort. "Wanneer ik de kromme D\'" dadelijk
na afloop \'der waarnemingen had getrokken, niets zou
eenvoudiger geweest zijn dan 1 molecule water uit te
pompen en op nieuw de eerste serie te beginnen. De
proef was evenwel reeds te ver gevorderd, zoodat ik het
volgende hulpmiddel te baat moest nemen: de tabel I
en de daaruit afgeleide kromme D te ontleenen aan een
andere hoeveelheid zout.

Uit tabel II blijkt dat de tweede serie ook nog aan
den invloed van het aanhangende water blootstaat, omdat
de verschillen der twee laatste kolommen bij lagere tem-
peratuur grooter zijn dan bij hoogere. — Dat de derde,
vierde en vijfde serie van het oorspronkelijk zout voldoende
overeenkomen met de getallen uit D gevonden, zooals
men uit tabel lY kan zien, pleit zeker wel voor de
methode van mijn onderzoek.

Evenals bij SrCla -]- 6 aq. zijn uit de waarnemingen
van serie III, lY, YI, YII en YIII de spanningen ge-
vonden bij 52°.1, waaruit de kromme D\' (teekening X)
geconstrueerd is.

Yoor controle van het uitgepompte water dient:
Stoffleschje -[- zout voor de proef =r 19.0803
na „ = 18.7898

Totaal
Te veel water

175
111

286 milligr.

Uit deze proef wordt het duidelijk hoezeer men op
zijne hoede moet zijn voor het aanhangend en opgeslo-
ten water.

0.2905 gram.

-ocr page 67-

59

Wel is waar toont het verloop der kromme lijn dit
water spoedig genoeg aan, en is het zelfs bij mijn toestel
niet eens noodig een nieuwe hoeveelheid zout te nemen,
zooals het geval is bij de proeven welke door anderen
genomen zijn. Maar toch acht ik het veiliger den raad
van WiEDEMANN te volgen om bij dergelijke proeven steeds
uit te gaan van een weinig verweerde kristallen.

)t

-ocr page 68-

TABEL III.

TABEL I.

TABEL II.

EEESTE SEKIE,

TWEEDE SERIE.

a en

ß rij.

Temp.

Gemeten
spanning.

Gevonden
uit lijn E.

Temp.

Gemeten
spanning.

Gevonden
uit lijn E.

a.

ß.

350.7

39 .2

3.9 m.m.
4.0 „

3.1 m.m.

4.1 „

18».4
39 .0

2.6m.m.

3.9 „

3.0 m.m.

2.9 m.m.

bij 250.7

3.8 m.m.

bij 350.8

*50 .9
«51 .9
53 .1
*53 .1
*54 .0

39.3 „
32.5 „

34.1 „

34.2 „
36.9 „

28,9 „
31.2 „

34.2 „

34.3 „
36.6 „

43 .9
- 52 .8

14.1 „
33.8 „

16.5 „,
33.4 „

3.9 m,m.
bij 29®.2

3.9 m m.
bij 39ö.3

3.6 m.m.
bij 18«.4

l.gm.m.
bij 18Û.1

*55 .5

41.8 „

41.6 „

TABEL IV.

Overblij-
vend water
uitgedrukt
in mol. aq.

Aantal
pomp -
slagen.

Uitgepompt water
uitgedrukt in milligr.

Serie.

Temp.

Gemeten
spanning.

Gevonden
uit lijn E.

2
2

voor Serie I
„ Serie II

16
11

Totaal

27

6

voor Serie III

=

36

111.

520.8

35.5 m.m.

33.4 m.m.

CS

Totaal

=

63

rH

Ö

9

voor Serie IV

63

IV.

530.6

37.7 m.m.

35.5 m.m.

cS

Totaal

125

c^
S

)

12

voor Serie V

1

=

80

V.

56«.7

45.5 m.m.

45.5 m.m

\'0

cn
03

Totaal

=

205

H

7

voor Serie VI

=

48

VI.

530,7

38.8 m.m

35.7 m.m.

Totaal

253

15

voor Serie VII

193

VII.

520.7

34.3 m.m.

38.1 m.m.

Totaal

446

-ocr page 69-

PEOEF MET BaCls 2 AQ.

Bij deze proef, die de oudste der vier is, bleef de be-
paling van het watergehalte achterwege. De toestel werd
voorzien met 8.1428 gram van het zout, waarin 1197
milligram kristalwater, indien men de theoretische waarde
in rekening brengt.

De waarnemingen van de eerste serie van de oorspron-
kelijke hoeveelheid zout waren niet voldoende om daaruit
een kromme lijn af te leiden; daarom zijn er aan toege-
voegd de waarnemingen, welke met een kruisje in tabel I
zijn aangeduid, en welke afkomstig zijn van een andere
hoeveelheid zout. Dat deze met de vorige door de kromme E
(teekening I) vereenigd kunnen worden spreekt ten gunste
van de juistheid der waarnemingen.

De lijn E\' (teekening X) is schematisch evenals die
van CU8O4 -f- 5 aq.

-ocr page 70-

■üllllll.......Jl

CONTRÓLE-PEOEVEN.

Voor de Controleproeven is het noodig den inhoud te
bepalen van het stoffleschje het buisje waardoor dit
aan de gasklok is bevestigd.

Dit is geschied door den toestel zelf, die als volume-
nometer is gebruikt.

Op constante temperatuur werd de spanning van de
drooge lucht die zich in den toestel bevond, gemeten
bij twee verschillende standen van het observeerglas. In
de vergelijking

H (V x) = h (v x)

beduidt V het volumen van de gasklok bij den laagsten
stand van het kwik, en H den daarbij behoorenden druk,
V en h dezelfde grootheden bij den hoogsten stand van
\'t kwik, en x het volumen van het stof buisje. ïfu is
V= 150.8, v = 96, H= 353.2, h=: 523.8,
dus xz= 17.5 c. c.

Controleproef I.

Deze heeft ten doel de hoedanigheid van den toestel
als luchtpomp te beproeven.

-ocr page 71-

63

De spanning van de drooge Inelit in stoffleschje en
gasklok was

754.7 m. m. = S,.

Dat gedeelte van de lucht hetwelk zich in de gasklok
bevond werd uitgedreven, waarna de lucht van het stof-
flleschje over de geheele gasklok werd verdeeld; de span-
ning van die lucht kan nu uit S^ en de verhouding der
volumina van gasklok en stoffleschje berekend, en boven-
dien gemeten worden:

Berekend

34.7 m. m.

Gevonden

37.1 m. m. — S„

Berekend
2.0 m. m.

Dezelfde operatie werd herhaald en de berekende en
gevonden waarden voor de spanning bij de tweede pomp-
slag zijn:

Gevonden

1.1 m. m. =r S„

Bij den derden pompslag bereikt de kwikzuil in den
toestel een grootere lengte dan de barometer

Barometer | Kwikzail in den toestel

763.0 I 764.4

zoodat de vroeger gemaakte onderstelling dat drie pomp-
slagen voldoende zijn om het stoffleschje luchtledig te
maken, hier bevestigd wordt. —- Het bevreemdende
resultaat dat de toestel een hoogeren kwikstand aanwijst
dan de barometer, kan grootendeels daaraan worden
toegeschreven dat deze proef is geschied bij een constante
temperatuur van 43°: bij de correctie blijft een fout,
omdat voor de temperatuur van het kwik in de caout-
choucslang de kamertemperatuur wordt aangenomen.

Controleproef II.

Om te onderzoeken met welken graad van juistheid
de dissociatiespanningen gemeten zijn, werden dezelfde

-ocr page 72-

64

operaties gedaan, als by een ware proef, met dit onder-
scheid , dat zich nu geen zout in het stoffleschje bevond.
Bij 4 verschillende temperaturen werd het verschil der
kwikniveaux gemeten, die na de noodige correcties gelijk
moet blijven aan de barometerhoogte.

Toestel. Barometer.

761.2 m. m. 761.8 m. m.

761.7 „ 762.2 „
762.1 „ 762.7 „

765.8 „ 765.7 „

Ook hier weder ziet men dat bij de hoogste tempe-
ratuur de toestel een te hoogen barometerstand aangeeft.

Controleproef III.

De proeven met üraansnlfaat en baryumchloride doen
reeds vermoeden dat een herhaling van de proef met
een andere hoeveelheid van hetzelfde zout dezelfde waar-
den voor dissociatiespanningen zal opleveren. Dit ver-
moeden heb ik trachten te bevestigen door op een enkele
temperatuur de spanning van SrCL 6aq. te meten,
terwijl de hoeveelheid zout bijna driemaal grooter was dan
by de reeds beschreven proef, nl. rz: 5.5545 gram. Zoo-
als uit de volgende cijfers blijkt trad de constante spanning

Temp.

20°.5
31°.4
41°.7
50°.7

op na verwarming

van 14 uur:

Temp.

Kwiktop.

11^40

152.2 n 1

987.56

12 .0

„ 1 „

986.44

12 .10

„ 1 „

„ 24

12 .20

» 2 „

„ 04

12 .30

V 2 „

„ 02

12 .40

3 „

985.84

12 .50

» 5 »

„ 90

1 .0

» ö n

„ 82

-ocr page 73-

65

Deze waarneming gaf het volgende resultaat:

Gemeten | Gevonden uit lijn B

51.°1 49.1 m.m. | 45.3 m. m.

Ik moet hierbij voegen dat deze waarneming is gedaan
terwijl in het, laboratorium gestookt werd, zoodat men
niet een even constante temperatuur kan verwachten als in
den zomer; desniettegenstaande zijn de temperatuursver-
schillen toch gering, daar y^^ afdeeling van mijne ther-
mometers ongeveer overeenkomt met C.

Nadat de schpnbaar constante spanning w^as ingetreden
heb ik nog 3 uren lang de temperatuur constant ge-
houden , en daarna nog eens de spanning gemeten.

Ziehier het resultaat:

Gevonden uit lijn B

45.8 m. m.

Gemeten

51.°3 50.3 m.m.

Zoowel bij de eerste als tweede aflezing van de span-
ning is het verschil met de lijn B te groot om aan
waarnemingsfouten te kunnen worden toegeschreven. In
stede van te bevestigen schijnt deze controleproef het bo-
vengenoemde vermoeden te weerspreken. Het is evenwel
niogelyk dat deze schijn niet waar blijkt, want het zout,
waartoe de lijn B behoort, was volgens tabel IV pag. 48
reeds zoo verweerd, dat het ongeveer ^ van zijn kristal-
water had verloren; het is mogelijk dat strontiumchloride
met 6 aq. een grootere spanning bezit dan met 5 aq.
Deze veronderstelling wordt gesteund door het feit dat
de kromme B zeer dicht bij C ligt, en door waarnemingen
van een proef met een andere hoeveelheid strontiumchlo-
ride, die niet ten einde gebracht en daarom niet vermeld
is; de hieruit afgeleide kromme geeft bij 51°.1 een span-
ning van 48.5 m.m. en bij 51°.3 een spanning van 49 m.m.

-ocr page 74-

SLOTWOOED.

Wanneer men mijne proeven overziet, dan zal een enkele
blik op teekening N". I de overtuiging geven dat de
kromme lijnen in denzelfden zin verloopen als A, die de
spanning van waterdamp volgens
Regnault voorstelt;
slechts D\'" maakt hierop een uitzondering om reeds vroe-
ger gemelde reden.

In de tweede plaats blykt uit teekening N". X dat
_mijne proeven spreken ten voordeele van de stelling: de
dissociatiespanning is onafhankelijk van den ontledings-
toestand. Wèl verandert de spanning wanneer aan \'t
zout meer en meer water wordt onttrokken, maar deze
verandering is niet geleidelijk: wanneer een bepaald aan-
tal moleculen kristalwater is verdwenen, gaat de spanning
plotseling naar beneden om daarna w^ederom constant te
worden.

Met \'t oog hierop sta men een enkel oogenblik by elke
proef in \'t bijzonder stil. De spanning van strontium-
chloride blyft constant zoolang het zout nog meer dan twee
moleculen aq. bezit; wanneer het iets meer dan heeft,
wordt de spanning geringer en ligt juist op den sprong,
terwijl zij daarna weder constant wordt. Dit kan niet toe-
geschreven worden aan ontoereikendheid van het kristal-

-ocr page 75-

67

water om de ruimte (80 c.c.) tot de maximumspanning
van 52 m.m, te vullen, want bij de laatste waarneming
(Tabel IV) worden daartoe slecbts
4 milligrammen ver-
eischt, terwijl nog 91 milligrammen in \'t zout overgebleven
zyn. Maar het is mogelijk dat een zout SrCl^ 1
bestaat, en deze hypothese wordt gesteund door het feit
dat SrCls 6 aq., bij gewone temperatuur aan de lucht
blootgesteld, zijn kristalwater verliest op de laatste 1} mo-
lecule na 1). Met het oog op hetgeen bij de derde con-
troleproef is gezegd, zou ik veronderstellen dat er drie
evenwichtstoestanden van dit zout bestaan.

Bij CUSO4 -j- 5 aq. blijft de spanning constant zoolang
het zout nog meer dan 3 moleculen aq. heeft; de gerin-
gere spanning, die met 3 moleculen aanvangt, blijft be-
staan tot de allerlaatste waarneming, waar zij plotseling
4 m.m. wordt. Ook hier is zelfs zonder het 5\'^® molecule
mede te rekenen bij de laatste spanning nog water genoeg
om de ruimte (85 c.c.) met damp tot de maximumspanning
te vullen. Voor dit zout is ook de hypothese geoorloofd
dat er een evenwichtstoestand CUSO4 3 aq. bestaat.

Eveneens leidt Tabel IV van het uraansulfaat tot de
onderstelling dat er een zout 1X2(804)3 -}- 1|- aq. gevon-
den zal worden. Bij de laatste proef in serie VII is in
het zout nog meer dan 2 milligrammen water, de hoe-
veelheid noodig om de ruimte tot de maximumspanning
te vullen. By de proeven in serie VIII is het kristal-
water daartoe niet toereikend.

De proef met BaClj 2 aq. is reeds gestaakt nog
voordat de helft van het kristalwater is uitgepompt.

In de derde plaats verdient bet opgemerkt te worden
dat de spanning van strontiumchloride en die van uranium-

1) G. J. Muldee, Scheik. Verh. eu Onderz. Deel ITI, derde Stuk , pag. 128.

-ocr page 76-

sulfaat overeenkomen wanneer beide zouten slechts
molecule aq. meer bezitten, en dat die van kopersulfaat
met 3 moleculen aq. slechts weinig verschilt van de span-
ning van üraansnlfaat, zooals uit Tabel IV van koper-
sulfaat te zien is. Indien men bovendien bedenkt dat
de 4 kromme lynen in teekening I elkander opvolgen in
rangorde van het aantal moleculen aq., terwijl de lijnen,
welke
"wibdbmanh" voor zijne zouten met 7 aq. gevonden
heeft, zeer dicht by elkaar liggen en elkaar snijden, zou
dan niet als eerste benadering de hypothese mogen uit-
gesproken worden, dat by zouten met hetzelfde aantal
moleculen kristalwater de dissociatiespanning- dezelfde is?

Wanneer die uitspraak nu misschien gewaagd mag zijn,
kunnen toch deze feiten voldoende geacht worden om een
nader onderzoek omtrent de juistheid en de grenzen dezer
eerste benadering te wettigen.

Aan het eind van het tweede hoofdstuk heb ik gezegd
dat mijne proeven ook konden leiden tot een bepaling
van de verbindingswarmte van het kristalwater. Geheel
volgens het voorbeeld van
Horstmastn heb ik dat gedaan
voor SrCls 6 aq. In de formule

Ig^ zzr a ba^
heb ik de constanten bepaald met behulp van de spannin-
gen bij 30®, 35" en 55", afgeleid uit lijn B.

T zzz t—30 stellende vond ik

a z=: 1.241, b 0.10277 , a = 0.90155.

Voor 55" is ——7 c.m., waaruit dan volgt

OA)

Q 1347 cal

De grootheid q, die hiervan afgetrokken moet worden
om de verbindingswarmte te krijgen, is 570 cal, zoo-
dat voor deze overblijft

W z= 777 cal

-ocr page 77-

69

Deze grootlieid neemt tegelijk met de temperatuur zeer
af; dit
alleen zou nog te verklaren zijn, omdat de ver-
bindingswarmte van het kristalwater bestaat uit twee
deelen, nl. de hoeveelheid warmte noodig om de affiniteit
tusschen anhydrisch zout en kristalwater te overwinnen, en
die w^elke het vaste water noodig heeft om in vloeibaren
toestand gebracht te worden. Doch men komt tot een
ongerijmdheid, wanneer men de formule ook toepast
bij 30°, daar dan een negatieve w^aarde voor W wordt
gevonden.

Nog een enkel woord over het tweede en verreweg het
belangrijkste resultaat van mijne proeven. Zij zouden be-
vestigen wat
D^bray, steunende op zijne waarnemingen,
het eerst gezegd heeft, nl. dat de dissociatiespanning
onafhankelijk is van den ontledingstoestand. Een resultaat
dus, geheel in strijd met de consequentie waartoe ik
meende
Pfaündler\'s theorie te kunnen dwingen, en niet
meer gesteund door
Horstmann\'s berekening, waarvan
ik de onjuistheid aantoonde.

Juist het omgekeerde had ik gehoopt te zullen vinden,
omdat alleen dat mij theoretisch verklaarbaar toescheen.
Doch gelukkig heeft prof. Buus
Ballot het mij duidelijk
gemaakt, hoe juist de onafhankelijkheid een postulaat is
van het behoud van arbeidsvermogen, terwijl hij toestemt
dat niet alleen de toevallige ontmoetingen de oorzaak
kunnen zijn van de dissociatieverschijnselen. Zijn denk-
beeld helderde hij op met het voorbeeld van koolzure kalk.

Indien dit op een zekere temperatuur in een ruimte
waaraan noch warmte ontleend, noch toegevoegd kan
worden, de maximumspanning heeft bereikt, zal, door
toevoeging van een hoeveelheid gebrande kalk, de kans
voor de ontmoeting van koolzuur en kalk grooter worden.

-ocr page 78-

70

Indien nu de kans alleen besliste, zouden er meer kool-
zure kalkmóleculen \'gevormd worden, en de spanning van
het koolzuur zou afnemen. Doch dit is niet mogelijk by
constante temperatuur, want gesteld al dat dit gebeurde,
dan wordt bij het ontstaan der koolzure kalkmóleculen
warmte vrij, en zoo deze niet tot temperatuursverhooging
kan dienen, dan moet daardoor een even groot aantal mo-
leculen koolzure kalk weer ontleed worden.

"Wanneer iemand de opmerking mocht maken dat
mijne resultaten nog veelzijdige bevestiging beboeve n,
dan zal ik de eerste zyn om dit toe te stemmen, hoewel
ik overtuigd ben dat mijne waarnemingen vrij nauwkeurig
zijn. Yooral zal het noodig zijn met juistheid de buig-
punten aan te geven van de lijnen, die de spanningen
voorstellen bij de verschillende ontledingstoestanden, en te
onderzoeken of deze telkens bij dezelfde ontledingstoe-
standen terugkeeren, wanneer men uitgaat van verschil-
lende hoeveelheden van hetzelfde zout. Ik ben dan ook
niet zonder aarzeling er toe overgegaan die resultaten
uit de weinige door my gedane proeven te trekken,
omdat de geschiedenis van dit betwiste punt mij geleerd
heeft hoezeer men op zijne hoede moet zijn bij \'t maken
van conclusiën uit de cijfers der waarnemingen. Door een
voortgezet onderzoek heb ik hoop het gestelde vraagstuk
geheel te kunnen oplossen, want ik houd my overtuigd
dat allen, die hierover waarnemingen hebben genomen ,
hun doel bereikt zouden hebben indien zij slechts lang
genoeg geexperimenteerd hadden om de feilen en toeval-
ligheden bij hunne proeven te ontdekken. En had éen
van hen dit gedaan; hoeveel kostbare tijd zou dan niet
gespaard zijn gebleven voor de wetenschap.

-ocr page 79-

KiX)

S.

R

E.

U

Fid.

3

H

I..

m.

K

o

Fk^YJX)

% I

j.Tr.Dum
deli

Fid, KM

-ocr page 80-

SûtiesShT van^l/t

mm

36
07
â6
55

â3
âZ
àJ

àû
49

I

s

\\

Serio^M

N.

mn

%

Sert

M

vm 1

Sf-JS.fi

mm.

à-

■K.

3 m.m.

â3

mr

esur

vaA

vmî±

jtzja. / JJ

ffO"

àt â3

ä3

]\\sm

J6

63
62

%

êriesM

mnVl

%

(ki
â9
■M

4s\'

âi)

j-j

K

h

Nm

3)

Sm

aslK

30

i S\'hO.qmni.

29 ru A.

Toar^È^

■ -f-

àd\'

r"

h

h.

â3
â3
S)

stE

Sarù
JFÛÎ^

k

van
voof 8-

Je m.m

! I

à-Jy

J3

mr

Serie

s m

J6

vm

WüTi

vaTirSFt\'la,-^Oaa

■voi râorû K

mjtt.

00?^ "\'S. g m.m.

M.

4S

a

SO\'

â3

MI^

65
60
JS
âo

40
33
3o

SO
JS

1 /
/ /

-I—

/

S

K

%

! i
H- i

y

i.

/

1

/

//

/ /

A

t~t

//
//

1.

/

l

/ /

U—À

//

//

//

I

/

.MM

6

jr" Jû .i/â\' S3\' 3û .?.r ^ ffà

-ocr page 81-

STELLINGEN.

I.

De dissociatiespanning van kristalM^aterhondende zouten
is alleen een functie van de temperatuur; zij hangt niet
van de mate van ontleding af.

IL

„Die Existenz von Zufälligkeiten und die Gleichheit
der Zahl der Reactionen nach jeder Richtung ist nicht
die Ursache des stationären Zustandes" (bei Dissociation).

Horstmann.

III.

Een molecule water in vloeibaren toestand is minstens
24 maal grooter dan in dampvorm.

-ocr page 82-

72

IV.

De sodabereiding door middel van dubbel koolzure am-
monia overtreft die volgens
Leblanc.

V.

In de ruwe soda, bereid volgens de methode van Le-
blanc,
komt het calcium voor als een mengsel van CaO
en CaS.

VI.

Bij de volumetrisehe ijzerbepalingen met chamäleon is
het beter uit te gaan van metalliek ijzer dan van zwavel-
zure ijzeroxydule-ammoniak of oxaalzuur.

VII.

In gerechtelijke gevallen verdient de door Kaiser ver-
anderde methode om het arsenicum als AsCls af te schei-
den de voorkeur.

VIII.

De structuurformule van cyanamide is C(lSriI)3.

IX.

De leer van de onbewerktuigde natuur kan gesplitst
worden in het systematische en anatomische gedeelte
(samen de chemie uitmakende) en het physiologische ge-
deelte (physica).

-ocr page 83-

73

X.

Slechts ill een bijzonder geval kookt een aan de lucht
blootstaande vloeistof op de temperatuur, waarop de damp
dier vloeistof in een besloten ruimte de spanning van de
lucht bereikt.

XI.

De proeven van Marcbt bewyzen niet dat kokend water
en daarvan afkomstige damp in temperatuur kunnen
verschillen.

XII.

De vaporhaesie en de vermindering van de maximum-
spanning van water door toevoeging van een zout, zyn
analoge verschijnselen.

XIII.

Het is te betreuren dat bij de proeven over de diather-
mansie der gassen geen acht is geslagen op de uitspraak
van
Olaüsius , dat het uitstralend vermogen van een
lichaam afhankelijk is van den brekingsindex der media.

XIV.

t t\'

Onjuist is de vergelyking A: A^ rrr - : — ? waaruit

tl tl

WilLLNER het besluit trekt dat Melloni\'s getallen zuiver
voorstellen de verhouding dei- absorptievermogens van het-
zelfde lichaam voor verschillende warmtestralen.

-ocr page 84-

74

XV.

De Rotatorien moeten onder de wormen gerangschikt
worden.

XVI.

De microphotograpliie heeft geen waarde voor de we-
tenschap.

XVII.

De benamingen kelk en bloemkroon moeten overal door
die van bloemdek vervangen worden.

XVIII.

In planten komt het silicium voor niet alleen als sili-
caat maar ook vervangt het een deel der koolstof van de
organische bestanddeelen.

XIX.

„Vorläufige Mittheilungen" doen der wetenschap schade.

ÜÉÉ

-ocr page 85-

INHOUD.

Bladz.

Inleiding.................1

Hoofdstuk I. De Pomp-Barometer........S

Hoofdstuk II. Over dissociatie van vaste stoffen, welke

deels gasvormige producten leveren.......9

Hoofdstuk III. Onderzoek van eenige kristalwaterhoudende

zouten.................38

1. Oalibrage van gasklok, enz.........40

3. Vergelijking der tkermometers........40

3. Het in orde brengen van den toestel......43

Proef met SrCl, -f 6 AQ............49

Pbobp met CuSO„ 5 AQ...........53

Proef met U, (SOJ3 3 AQ..........57

Proef met BaClj 2 AQ............61

Controle-Proeven..............63

Slotwoord.................66

Stellingen.................71

-ocr page 86-

r

>

■\' .i •• iS

..ii?.

m ,

- T V J Y.. :>

.• y ■ ■ \' -

-ocr page 87-

Vf\'. "\'. \' \\

i ■ r « .

tV

t- ■
rr

-ocr page 88-

: Vi" -vV.\' i

» \'l

jfi; f.

■. ■ «fcr... :

V

a

-

-tef;.

.ff

<

-ocr page 89-

- " \'îr .

J ■

. ; -

-ocr page 90-

m

( \' \' \' > -

»•âb^ ^ i:

f^ï. 7 * ÇcIPSl J r -.s "r