-ocr page 1-

Uf / ^ L

? GL. Z T "JAI^I^ J O O

H. C. Berends.

\'f

Bijdrage tot de klinisch-bacteriologische
Diagnose Yan Typhus abdominalis.

J. VAN DRUTEN,
Stoom Boek- en Steendrukkerij „de Industrie\'
UTRECHT — 1900.

-ocr page 2-

\\ - /

) \'.

)

■ t

V-

ƒ

r \\ ■ ■

A, qu.
192

-ocr page 3-

■A

}

1 ■.

t

\\ ■

-ocr page 4-

. \\ • ^

/ \' >

!

/

/

)

. I - \\

f

\' (

-ocr page 5-

m

, -I

\'J\'x.-.j

Bijdrage, tot de klinisch-bacteriologisclie
I Diagnose van Typhus abdominalis.

-ocr page 6-

#

-I
. t*

M

5

m\'--

- î

ri.

" ^ • 1- ■ fi.\'- . . - ;

. : - " - "i Ä . ,

•r i !

■vV--

-ocr page 7-

Bijdrage tot de klinisch-bacteriologische
Diagnose Yan Typhus aMominalis.

proefschrift

ter verkrijging van den graad

Doctor in de Geneeskunde

AHN DÉ RIJKS-ÖNIÏEESITEIT T8 UTRECHT,

na machtiging van den Rector-M agnific us

Dr. H. WEFERS BETTINK,

Hoogleek^iak in de Faculteit dee Wis- ex Naxuurkuk-de.

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE

Faculteit der Geneeskunde

te verdedigen

op Maandag 25 Juni 1900, des namiddags te 4 uren,

DOOR

HEILBERTÜS CORNELIS BERENDS,

ri

geboren te Arnhem.

J. VAN DRUTEN,
Stoom Boek- en Steendrukkerij „de Industrie".
UTRECHT — 1900.

-ocr page 8- -ocr page 9-

Aan mijne Ouders.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Bij het einde mijner studiën te Utrecht, is het mij een
aangename taak ZJ, Professoren en Ledoren der Philoso-
phische en Medische Faadteit, ivier onderwijs ik heb mogen
genieten^ hiervoor mijnen danh te brengen.

Hooggeleerde Eijkman^ Hooggeachte Promotor, heb ik
nooit van Uwe colleges hunnen proßteeren, dankbaar zal
ik U steeds zijn voor de voorlichting en hulp, die ik bij
de samenstelling van dit proefschrift heb mogen genieten.

U, Hooggeachte Wijnhoff, mijn dank voor den onver-
getelijken tijd, dien ik als inivonend assistent onder Uwe
leiding doorbracht.

-ocr page 12-

ai-, •

...yv.

-ocr page 13-

INLEIDING.

Hoewel de physische diagnostiek in vele gevallen van
typhus abdominalis voldoende in staat is de diagnose
zeker te stellen, blijven er altyd genoeg gevallen over,
waarby de medicus meer of minder twijfelt en waarbij
een diagnosticmn, dat betrekkelijk gemakkelijk en snel
tot een resultaat voert, zeker met beide handen zal
worden aangegrepen. Hierbij heb ik niet alleen de gevallen
op het oog, waar de differentieele diagnose is te stellen
met miliair tuberculose of meningitis, maar ook die, waar
men, de groote waarschijnlijkheid van een typhoid aan-
nemende, zich niet geheel beslist kan uitspreken: b. v.
wanneer er geen diarrhoe is (zoo als in de laatste Utrechtsche
epidemie bijna regel was), of wanneer het exantheem
atypisch is, of wanneer de patiënt den leeftijd, waarop
het meest typhus abdomin. voorkomt, gepasseerd is.

Voorzeker is Widal\'s reactie een groote schrede nader
geweest tot een zekere diagnose, maar het feit, dat er
altijd patienten zullen gevonden worden, die bezwaar
maken tegen het afnemen van bloed, dat de reactie ge-
middeld eerst den S^ten ^ag positief uitvalt, gedurende
het ziekteproces negatief kan zijn of worden, en ook bij
niet-typhuslijders positief kan zijn, maakt, dat een omzien
naar andere methoden om de ziekte te herkennen zeker
gerechtvaardigd mag heeten.

-ocr page 14-

2

Al vroeg heeft men zich daarom gewend tot het kweeken
van den typhusbacil uit roseolabloed, miltbloed, faeces
en urine. Het roseolabloed wordt slechts door een enkel
klinicus bruikbaar genoemd; miltsap is niet zonder gevaar
voor .den patiënt af te nemen; de urine schijnt volstrekt
niet altijd typhusbacillen te bevatten, zoodat de faeces
den ryksten oogst beloofden.

Hoewel verschillende methoden zijn aangegeven voor
het kweeken van den bac. Eberth uit dejecties van
typhuslijders_, is het ten slotte geen enkele hiervan gelukt
zich een vaste plaats in de kliniek te verzekeren, deels
omdat ze niet voor misslagen behoedden, deels omdat
ze te lang op een uitkomst deden wachten.

Nu werd ik in \'t begin van \'t vorige jaar opmerkzaam
gemaakt op een nieuwen voedingsbodem, die na faeces-
enting in staat zou stellen binnen 20 uur een zekere
diagnose te hebben. Het leek wel de moeite, waard
deze methode te herhalen te meer daar er Juist nog al
typhuspatienten in het Stedelijk Ziekenhuis verpleegd
werden, die één of meer van de officieele diagnostica
misten. Het resultaat van het onderzoek, dat hierop
volgde, heb ik in Hoofdstuk III neergelegd. Het klinisch
doel, waarvoor het onderzoek werd ingesteld in \'t oog
houdende, laat ik eene korte bespreking voorafgaan van
vroeger gevolgde methoden en van de diagnose van den
typhusbacil.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

Oudere Kweekmethoden.

Voordat nog een meer uitgebreide kennis was ver-
kregen van de biologische eigenschappen van bac. typhi
was men gewend om, wanneer men trachtte dezen bacil, uit
faeces te kweeken, hiervoor gelatine- en agar-agar platen
te gebruiken. Daar hierop het verschil in groei van bac.
typhi met verwante bacteriën niet zeer kenmerkend is
en bovendien vervloeiende bacteriën hun storenden in-
vloed doen gelden, is het aan verschillende onderzoekers
niet gelukt aldus positieve resultaten te verkrijgen, Avat
Sanarelli aanleiding gaf eene theorie te ontwerpen om-
trent de aandoening bij typhus abdominalis, die tegen-
woordig zeker maar weinig aanhangers meer telt.

Spoedig werd dan ook moeite gedaan om andere
voedingsbodems te bereiden met het doel storende bac-
teriën in hun groei tegen te gaan en bac. typhi beter te
doen gi\'oeien, maar bijna alle veranderingen en toevoegingen
\' hebben tot gevolg gehad, dat ook de typhuscolonies nog
minder tot ontwikkeling kwamen. De voornaamste van
deze methoden zullen hier aan een korte bespreking
worden onderworpen, ook die welke oorspronkelijk ge-
bezigd voor het onderzoek van water op typhusbacillen,
voor dat van faeces dienstbaar kunnen zyn.

-ocr page 16-

Om naar typhusbacillen in Seinewater te zoeken, voegde
Thoinot bij 500 gram water 20 droppels zuiver carbol-
zuur. Na eenigen tijd wordt hiervan op gewone voedings-
gelatine geënt. Latere onderzoekers (
Holz, Dünbak, e. a.)
vonden evenwel dit carbolgehalte te hoog, maar toch geeft
Holz op, dat hij, door water te behandelen volgens Thoinot
(3 uur bij kamertemperatuur) en het dan op zijne aard-
appelsapgelatine uit te zaaien, goede resultaten verkreeg.

Ghantemesse en wroal kweekten typhusbacillen uit
faeces door gebruik te maken van voedingsgelatine, die

°/o carbol bevatte; het gevolg was, dat zij van
„beaucoup d\'autres germes" de ontwikkeling geheel of
gedeeltelijk tegen konden gaan en aldus gemakkelijker den
specifieken bacil konden isoleeren.
Kitasato toonde even-
wel aan, dat ook deze hoeveelheid phenol nog te groot
is voor eene goede ontwikkeling van typhuskiemen en
Holz kon geregelde ontwikkeling slechts krijgen bij een
gehalte van 0,1 ^jo phenol, waarbij zich echter de anti-
septische werking tegenover andere bacteriën minder laat
gelden. Aan
Dunbar gaf de methode van Gh. en W.
bruikbare resultaten bij een carbolgehalte van 0,05 °/o.

Rodet raadde aan om uit een mengsel van bacteriën
er eenige af te scheiden, eerst in gelatine te kweeken
bij 45—45^/2° tot 1 uur lang en dan hiervan platen
te gieten; op deze wijze ontdeed hij zich van vele ver-
vloeiende en typhiforme bacteriën en kon uit de nog
opkomende kiemen gemakkelijker de typhuscolonies uit-
visschen.

Gazette des hôpitaux 1887 p. 348.
Gazette des hôpitaux 1887 p. 202.

-ocr page 17-

Door combinatie van 2 methoden gelukte het aan
Vingent typhusbacillen te winnen. Hij kweekte in pepton-
bouillon met 5 droppels van een 5 phenoloplossing
(= 0,07 \'^jo) bij 42°. Bact. coh c. is op deze wijze niet
van b. typhi af te scheiden en zelfs loopt men gevaar
de laatste, vooral wanneer er maar enkele exemplaren
van aanwezig zijn, door de eerste te zien overAvoekeren.

Ook Parietti gaf oorspronkelijk zijne methode om uit
water typhusbacillen te kweeken. Bij 10 c.M®. neutrale
bouillon voegde hij 3—6—9 droppels (waarvan 30 = 1
cM®.) van de volgende oplossing: 5 gr. phenol, 4 gr.
zuiver
IIGl. 100 aq destill. en liet de buisjes 24 uur staan
bij broedtemperatuur om te zien, of er bij de manu-
pulaties kiemen uit de lucht in waren gevallen. Bij
de helder gebleven buisjes worden 1—10 droppels van
het te onderzoeken water (s. faecessaspensie) gevoegd en
nog bij broedtemperatuur 1 dag bewaard. Is in dien
tijd eene troebeling ingetreden, dan mag men volgens
Parietti hieruit besluiten tot de aamvezigheid van typhus-
bacillen, die dan op platen gemakkelijk zijn te isoleeren.
Kamen beproefde deze methode tijdens eene epidemie
en vond ze bruikbaar, maar
Dunbar gelooft, dat Kamen
slechts goed beweeglijke colibacillen vond en Wittlin
kent slechts geringe waarde aan de methode toe, daar
zich vele andere bacteriën ook ontAvikkelen. In \'t laatst
van het vorige jaar publiceerde
Hankin, dat hij met de
methode goede resultaten verkreeg, wanneer hij veel
minder droppels van
Parietti\'s vloeistof toevoegde.

Ook Péré\'s meihode vond weinig aanhangers en is
vrij omslachtig.

Voor het winnen van typhusbacillen uit faeces gaf

-ocr page 18-

6

Holz zijne aardappelsapgelatine: van geschilde fijn geraspte
aardappelen wordt door coleeren een sap verkregen, dat,
na 24 uur bruin geworden, gefiltreerd, en uur in stoora
verhit wordt, waarna men het nog eens filtreert. Hierbij
wordt 10 gelatine gevoegd. Werd bovendien aan deze
zure gelatine 0,05 ®/o carbolzuur toegevoegd, dan hindert
dit typhuskiemen weinig, terwijl saprophyten uit water
of faeces niet tot ontwikkeling komen.

Niet door gebruik te maken van een specialen voedings-
bodem, maar door koude te laten inwerken, isoleerden
Grawitz en Menzer den typhusbacil: zij suspendeerden
van verdachte faeces zooveel in steriel water, dat een
sterke troebeling ontstond. Dit lieten ze bevriezen om
storende bacteriën uit te sluiten. 12—24 uur later werd
na ontdooing uitgezaaid op carbolhoudende aardappelsap-
gelatine van
Holz.

Nu vonden echter Uffelmann en Dunbar, dat koloniën
van bact. coli, die wat in groei waren achter gebleven,
volkomen op typhuskolonies geleken en in de plaat-
culturen er niet van te onderscheiden waren.

Uffelmann trachtte op een zuren, gekleurden bodem
b. typhi te isoleeren: gewone voedingsgelatine neutrali-
seerde hij nauwkeurig; dan wordt zooveel citroen- of
melkzuur toegevoegd, dat het gehalte 0,2°/o bedraagt.
Op 100 c.M®. van deze zure gelatine komen nog 2 mgr.
methylviolet VIb, dat van te voren in een mengsel van
alcoh. en aether aa is opgelost. Sterilisatie in stoom.
De zure reactie scheidde storende microben af en de
typhuskolonies zouden kleurstof ophoopen: na 24 uur
zijn ze scherp gerand ongekleurd, na 48 uur lichtblauw
en later sterk blauw. De bewijzen, die hij voor de

-ocr page 19-

diagnose van zijn typhusbacillen aanvoerde waren zwak:
beweeglijkheid, morphologische eigenschappen, aardappel-
cultuur, gelatine steek- en streepcultuur. Deze kenmerken
behoeden, waarop zoo nauwkeurig in de dissertatie van
Baart de la Faille wordt gewezen, volstrekt niet voor
verwisseling met andere bacteriën en
Dunbar vond dan
ook, dat het zuurgehalte de ontwikkeling van typhus-
kiemen zeer belemmerde en dat koloniën van bact. coli c.
precies aan de beschrijving van
Uffelmann voldeden.
Ook
Germano en Maurea geven dit op.

De chemotactische methode van Ali Cohen is ook in
sommige gevallen bruikbaar gebleken.

Alle genoemde methoden hebben het nadeel, dat men
niet door beschouwing van de cultuur alleen, direct uit
de faeces aangelegd, zekerheid kan hebben, of uit een
of ander gezond of ziek darmkanaal typhusbacillen zijn
gewonnen; altijd moeten de kolonies nog nader gedefi-
nieerd worden of ten minste parallelculturen met een
authentieken typhusbacil worden aangelegd. Dit ondervond
ook
Elsner, die de verschillende bekende methoden be-
studeerde en tot de slotsom kwam, dat de aardappelsap-
gelatine van
Holz zonder carbol-toevoeging het best
voldoet, maar dat massa\'s vreemde kiemen opkomen,
die de jolaten overwoekeren en vervloeien.
Elsner trachtte,
door verschillende stoffen toe te voegen, een nieuwen
bodem te bereiden, waarin zoo mogelijk b. Eberth beter
dan bact. coli of beide beter dan andere bacteriën zouden
groeien. Van de meer dan 100 verschillende stoffen,
die hij beproefde, beviel hem JK het best. Het niet
zeer duidelijke recept luidt: „man kocht gewöhnliche
Gelatine mit einem Kartoffelauszug K,G. auf 1 L.

-ocr page 20-

8

Wasser) zusammen, giebt ihr dami durch Zusatz von
Normal-Natronlauge einen Säuregrad, wie ihn bereits
PIoLz fand (d. h. so viel dass die Abkochung nur noch
schwach sauer reagirt), filtrirt und sterilisirt. Im Bedarfs-
falle giebt man nun diese Gelatine in Erlenmeijer\'sche
Kölbchen und versetzt diese mit l°/o JK". Op dezen
bodem groeit bact. coli goed, terwijl proteussoorten
slechts hoogst zelden zich ontwikkelen. Ook typhus-
bacillen groeien, maar zoo langzaam, dat de kolonies
na 24 uur bij zwakke vergrooting bijna nog niet zichtbaar
zijn., „Nach 48 Stunden aber erscheinen die Typhus-
kolonien als kleine, hell glänzende, Wassertropfen ähnliche,
äusserst fein granulirte Golonien neben den grossen, viel
stärker granulirten braungefärbten Golonien des Bact.
coli". In 15 van 17 typhusgevallen konden typhusbacilllen
verkregen worden soms al op den 7<ien ziektedag.

Brieger onderzocht op dezen bodem de dejecties van
11 lijders aan typhus abdom. en kon in alle gevallen
typhuskolonies in groote menigte vinden. Zoodra de
koortscurve van de betreffende patienten lager werd,
verminderde ook het aantal bacillen.
Lazarus kon bij
5 koortsende typhuslijders steeds den bacil in de dejecties
aantoonen. Bij één convalescent, die reeds 41 dagen
koortsvrij was en bij wien de faeces normale consistentie
hadden, gelukte het ook nog den bacil te vinden. Do
grootte van de colikolonies vond
Lazarus evenals Elsner
op de eerste plaat gering, wanneer deze dicht gezaaid

O 2,5—3 c.M\'^ Norm. loog. De Haan en Zwaardemaker
vonden belangrijk minder.

-ocr page 21-

9

was; in de verdunningen was het beter. Ook zegt
Lazarüs nog al last te hebben gehad van schimmels
en vervloeiende bacteriën. Ook
Pollak laat zich gunstig
uit. Hij hield in afwijking van
Elsner den bodem na
KJ toevoeging voorhanden en maakte de eerste ver-
dunning in. bouillon door er één lis faeces in te verdeelen
en van hieruit 2 platen met de volgende verdunningen
te maken.
Pollak vindt deze cultuurmethode een groote
schrede vooruit voor de klinische diagnostiek, maar
houdt het toch voor onmogelijk uit de bezichtiging der
platen alléén een diagnose te stellen.

Ook van Fransche zijde kwamen apprecieerende beoor-
deelingen
: Ghantemesse bijv. laat zich Avaardeerend
uit.
Ghizzola vond echter, dat ook andere bacillen
zich juist als typhuskolonies ontwikkelen en zijn oordeel
heeft waarde, omdat hij ook faeces van niet-typhus
lijders onderzocht (darmcatarrh, perityphlitis, enz.)

Een geheel nieuw gezichtspunt openden Remlinger en
Schneider, clie in de faeces van patienten, die niet aan
typhus leden of geleden hadden, den bacil van Eberth
vonden en de identiteit ervan o. a. door de serum-reactie
bewezen. In eene latere publicatie maken deze auteurs
gewag van het optreden van vervloeiende kolonies en
van het feit, \'dat colikolonies geheel hetzelfde aspect
als typhuskolonies kunnen hebben. Ook
Lemoine vond
bij een patient met rniliaire tuberculose typhusbacillen
in de faeces:
„Widal^\' was negatief.

Over 33 patienten, wier faeces met Elsner\'s voedings-

1) Comp. rejid. d. 1. Soc. de Biol. 1896 N". 8.

-ocr page 22-

10

bodem onderzocht werden, bericht Jemma. Deze hield
evenals
Pollak de gelatine geheel gereed voorhanden.
In alle gevallen kon hij de typhusbacillen kweeken en
vindt de methode van groote waarde voor den klinicus,
hoewel de langzaamheid een hinderpaal voor een snelle
diagnose kan zijn.

Terwijl Sewerijn Sterling vóór December 1895 216
maal de faeces van typhuslijders onderzocht, kon hij
slechts in 16,4\'\'/o den bacil van Eberth vinden; na dien
tijd gebruikte hij
Elsner\'s bodem en slaagde in 60 \'^/o
van de gevallen er in den bacil te isoleeren. Hij is
van meening, dat slechts positieve resultaten bewijzend
zijn, terwijl negatieve niet tegen typhus spreken, daar
men met sterke verdunningen moet werken om de platen
niet door bact. coli overwoekerd te zien en in deze
verdunningen eenige kolonies aan de waarneming kunnen
ontsnappen.

Van de Velde daarentegen zegt, dat de voedingsgelatine
van
Elsner „sans posséder la spécificité c[u\' on lui a
vantée" gelyk staat met gewone gelatine 0,1 "^/o carbol
en geeft een eigen methode aan, daarby in 3 van de 5
gevallen den bacil kunnende isoleeren, maar acht het vol-
strekt niet veel, als men 100 kolonies nader onderzoekt.

Uit het bovenstaande blijkt, dat aan alle genoemde
methoden grootere of kleinere bezwaren verbonden zijn.
Dit was dan ook de reden, dat nog steeds betere voedings-
bodems beproefd Averden. Als resultaat van zyne onder-
zoekingen hieromtrent gaf
Piorkowski in \'t begin van
het vorige jaar een nieuw substraat, dat echter nader
in Hoofdstuk II zal besproken worden.

Op het laatste „Gongress für innere Medicin" van

-ocr page 23-

11

18—21 April te Wiesbaden gehouden, sprak Kraus
uit Praag over het kweeken van den b. typhi uit faeces
en zegt: alle tot nu toe bekende methoden (ook die
van PiORKowsKi) zijn niet voldoende om de diagnose te
stellen. De groei van den typhusbacil is niet zoo karak-
teristiek, dat hij daardoor van andere bacillen gemak-
kelijk is te onderscheiden. Vervolgens geeft
Kraus eene
nieuwe methode aan: op glycerine-agar met glycose
zijn typhusculturen te herkennen door gasvorming in
het centrum van de kolonie, wat niet bij kolonies van
andere bacteriën voorkomt.

§ 2.

Diagnose van den typhusbacil.

De diagnostica, die bij mijne proefnemingen gebruikt
zijn voor de identificatie van den typhusbacil, zijn:
het morphologisch aspect,
beweeglijkheid,
ontkleuring volgens
Gram,
afwezigheid van indolproductie,
afwezigheid van melkcoagulatie,
afwezigheid van gasproductiej
aardappel cultuur,
kweeken bij 45°,
kweeken in l^^/o glycosebouillon,
agglutinatie.

Deze diagnostica zullen, evenals eenige andere in de
laatste jaren bekend gemaakte, kortelijk besproken worden.
Voor zoover echter hieromtrent mededeelingen gedaan

Eef. Berl. Min. Wehschr. 1900 p. 402.

-ocr page 24-

12

zijn tot midden 1895, kan verwezen worden naar de
dissertatie van
Baart de la Faille, waarin tot dat tyd-
stip de geheele litteratuur over dit onderwerp is nagegaan.

In hoofdzaak kan ik mij hier houden aan de differen-
tieele diagnose met bacterium cóli, omdat een voornaam
deel van mijn onderzoek hierop gericht was, daar toch
de gevolgde methode van onderzoek op den te bespreken
voedingsbodem van
Piorkowski speciaal tot deze clifferen-
tieeldiagnose leidde.

Daar het voor een vergelijkend onderzoek van de ver-
schillende bacteriën noodzakelijk was ze onder zooveel
mogelijk gelijke omstandigheden na te gaan, werd voor
het onderzoek naar den
vorm steeds een cultuur op
glycerineagar gebruikt, die 18—24 uur bij 37° was be-
waard; bleek het evenwel, dat hierop Aveinig of geen
groei bestond, dan werd op
Löffler\'s serum overgezet
en van de zich hierop ontwikkelende cultuur een gekleurd
praeparaat gemaakt. De kleuring geschiedde met
Löf-
fler\'s
methyleenblauw of met verdunde Ziehl\'s oplossing
(1
9). De typhusbacil doet zich dan als een wat slanker
staafje voor dan de colibacil, hoewel hier als in \'t mensche-
lijk lichaam iets plomper dan op anderen voedingsbodem
(Krüse in Flügge \'96).

Wagner deelt mee, dat hij, eene bijzondere kleurmethode
toepassende, van typhus- en colibacillen de
kernen zag.
De afbeeldingen, che hij geeft verschillen belangrijk van
die van
Feinberg ; deze kleurt volgens Romanowski-Ziemann
en ontkleurt daarna met alcoh. abs. De „kernen" zijn
dan rood en het omringende protoplasma blauw.

Als gemiddeld aantal ciliën van b. Eberth wordt op-

-ocr page 25-

13

gegeven 10—18; Otto vindt ze talrijk en volgens van
Ermengem\'s methode geznakkelijk te kleuren; bij bact. coli
vond hij er meestal hoogstens 4, die zeer moeilijk te
kleuren waren.
Bowhil verkreeg goede resultaten met
orceïn als bütmiddel.
Houston, eveneens volgens van
Ermengem kleurende, vond bij bact. coli 1—3, bij typhi-
forme bacillen 3—6—9 en meer, bij één typhusbacil
8—10 en meer ciliën. Zeer goede resultaten verkreeg
ook
Welcke door zilverzouten te gebruiken en daarna te
ontwikkelen met reagentia in de photographie gebruike-
lijk als rodinaal.

Het onderzoek op heweeglijkheid was van belang, omdat
een bacil op goeden bodem gekweekt en geen beweeg-
lijkheid toonende, geen typhusbacil is. Wat de beweeg-
lijkheid van bacteriën in \'t algemeen betreft, schijnt het
goed zich aan
Kruse\'s raad te houden om ze niet uitte
sluiten voor men cultures van de meest verschillende
voedingsbodems onderzocht heeft, en wat speciaal bact.
coli c. en b. typhi betreft, wanneer men zich aan den
raad van
Germano en Maurea houdt om bacteriën op
heweeglijkheid te onderzoeken in eene enkele uren oude
cultuur in suikerbouillon. Men zal dan soms verrassende
resultaten hebben. Bijna al mijn culturen zijn van vleesch-
extractbouillon of van glycerinebouillonagar op beweeg-
lijkheid onderzocht na 18 a 20 uur bij 37° gegroeid te
zijn, en bij de meeste van die, welke zich later als colibac-
teriën deden kennen, was de beweeglijkheid bij gunstige
temperatuur geheel of nagenoeg nul (de meeste coli-
culturen van
Baart de la Faille toonden duidelijk
beweging); werden suikerbouillonculturen onderzocht, dan

-ocr page 26-

14

A¥as hierin dikwijls de beweeglijkheid duidelijker. Bij het
onderzoek van enkele typhusstammen werkte de lage
temperatuur van het laboratorium zeer storend op de
locomotie; werd later bij hooger temperatuur onderzocht
dan bleek ze veel grooter. Hoewel
Gamillo Terni vond,
dat bac. Eberth in l°/o peptonbouillon tot 72 uur be-
weeglijk blijft, gedurende dezen tijd levendig, als de reactie
neutraal of zwak alkalisch is en boven 12°
G. onderzocht
Avordt, is het toch niet gewenscht dezen uitersten termijn
af te wachten. Als byzonderheid geeft
Terni nog op,
dat de typhüsbacil in peptonvrije 3®/o glycerinebouillon
8 dagen en langer beweeglijk blijft. Volgens
Lösener is
de beste kweekbodem om locomotie te vinden schuin
gestold serum, beter dan de glycosebouillon van
Germano
en Maurea en dan Terni\'s glycerinebouillon.

Indol\'productie wordt door geen enkelen autor opge-
geven voor b. typhi, wanneer men 24 a 48 uur na de
enting onderzoekt, maar deze, als zoovele andere eigen-
schappen, heeft, wanneer ze in een eventueel geval negatief
wordt gevonden, weinig waarde, daar zooveel typhi- en
colifonïie bacteriën het vermogen in dol te produceeren
missen. Trouwens ook bij bac. Eberth kon
Morris zwakke
indolvorming waarnemen, wanneer een zuivere 5°/o pepton-
oplossing gebezigd en hierin 10 dagen bij 37° wordt
gekweekt. Voor het onderzoek op indolvorming werd
door mij gebruikt gewone voedingsbouillon van cibils-
vleeschextract bereid, die, zoo ze al eenige, dan toch
zeker weinig suiker bevat, die de vorming kan tegengaan;
om echter geheel zeker te zijn is later elke negatief uit-
gevallen reactie herhaald volgens het voorschrift van

-ocr page 27-

15

Kitasato met eene oplossing van l°/o pepton Witte en
l°/o NaCl. Hieraan werd, nadat de te onderzoeken
bacteriën geënt waren en ze 24—30 uur bi] 37° hadden
doorgebracht, op 10 c.M®. vloeistof 1 c.M.® toegevoegd
van eene ^/öo °/o KNO2 oplossing en 4—5 dr. sterk
H2SO4.

De typhusbacil is niet in staat melk te coaguleeren: de
zuurproductie toch is te gering, volgens
Lösener, omdat
de typhusbacil geen lactose kan omzetten.
Wernigke en
Bussenius vonden evenwel bij hunne typhusculturen, dat
ze ook geen melk coaguleerdeu; maar dat ze meer zuur
produceerden dan coliculturen, die wel stolling bewerkten.
Piorkowski kweekte op een bodem bereid uit versche
urine, \'^/o pepton en 10—12 °/o gelatine typhus- en
colibacillen; wanneer hij hiervan op melk overzette, trad
geen stolling op: in de colicultuur was de reactie zuur,
in die van b. typhi alkalisch. (Het is mij niet gelukt
hieromtrent nadere aangiften te vinden, maar, wanneer
men licht alkalische urine, ^/a ®/o pepton en 3.3 °/o gelatine
als bodem voor colicultuur gebruikt, verhest de bacil het
vermogen melk te stollen niet.) Dit alles wijst er op,
dat de fermentatieve werking van bact. coli zich in ver-
schillende richtingen kan doen gevoelen en dat de stolling
niet alleen afhankelijk is van zuurproductie.
Blumenthal
zegt, dat de zuurproducten van de inwerking van bact.
coli en b. typhi geen tastbaar verschil oplevej\'en, behalve
de melkstolling. Hij vond door beide bacillen geen of
hoogstens sporen melkzuur gevormd, maar duidelijk
barnsteenzuur en
Houston isoleerde 4 colistammen uit
het water van de Thames: geen hiervan coaguleerde
melk, 2 gaven wel een duidelijk zure reactie, de 2 andere

-ocr page 28-

16

een alkalische. Volgens Lösener zou, daar typhusbacillen
eenig zuur in melk produceeren, maar lactose niet aan-
grijpen, deze laatste misschien door \'t steriliseeren voor
een klein deel in een wel omzetbare suiker worden
veranderd, maar
Th. Smith meent, dat melk behalve
lactose nog een stof bevat, die zich tegenover bacteriën
verhoudt als dextrose; deze wordt door de typhus-
bacillen voor de geringe zuurproductie gebruikt. Bewerkte
een door mij aangelegde melkcultuur in enkele dagen
geen stolling, dan bleef ze nog 14 dagen bij 37° bewaard
en tevens werd een lis op glycerineager uitgestreken
om te zien of werkelijk nog de bacillen in leven
waren.

Grasvorming wordt aan echte typhusbacillen niet toe-
geschreven welke suikersoort ook in het cultuurmedium
aanwezig is, daarentegen zou bact. coli uit glycerine^
saccharose, lactose en dextrose gas produceeren. Bij mijn
onderzoek maakte ik gebruik van de door
Luksgh aan-
gegeven 2°/o glycosegelatine; deze werd gesmolten van
cultuur voorzien, die er door schudden goed in verdeeld
werd en na stolling bij 22° geplaatst. Meestal is men
dan na 24 uur over gasproductie ingelicht: is deze posi-
tief dan hebben zich tien- en honderdtallen kleine lucht-
bellen gevormd en is het gelatineniveau belangrijk verhoogd.
(Men krijgt tevens een oordeel over gelatinevervloeiend
vermogen van den te defmieeren bacil). De door
Luksgh
aangegeven steekcultuur geeft niet voor 2 X 24 uur gas-
vorming. Gebruikt men de door
Frankland aanbevolen
glycerinegelatine, dan krijgt men zelden voor 2 X 24 uur
Zie echter, omtrent hetgeen Keaxjs hierover zeide, op bladz. 11.

-ocr page 29-

17

gasontwikkeling en dan nog slechts enkele bellen. (Frank-
LAND zelf kreeg in 12—48 uur gasbellen). Ook glycose-
agar en glycerine-agar zijn te gebruiken, wanneer men,
na smelten en afkoelen, er een lis in verdeelt; na 8 uur
kan men dan al gasproductie vinden. Gebruikt men een
steekcultuur dan bestaat de kans, vooral, wanneer de
buisjes niet versch bereid zijn, dat het steekkanaal blijft
openstaan en hierlangs het gevormde gas kan ontwijken.
Bovendien ziet men spontaan in agar ook wel lucht-
lensjes ontstaan. Gebruikt men gistingskolfjes met l°/o
glycosebouillon, zooals
Smith ze invoerde, dan heeft men
hierin tevens een middel om sommige typhiforme bacte-
riën af te scheiden, die zich n. 1. alleen in het open
einde ontwikkelen en dus obligaat aëroob zijn (
Smith),
terwijl bac. Eberth in 24. uur ook het gesloten einde
inneemt. Laat men de toevoeging van druivensuiker na,
dan ontwikkelt zich b. typhi ook niet in het gesloten
einde. Vergelijkt men hiermede de aangifte van
Germano
en Maürea, dat bacillen het best beweeglijk zijn in gly-
cosebouillon en het feit, dat bac. typhi volgens
Beijeringk
de aërobenademtype geeft, dan komt men tot het besluit,
dat b. typhi slechts beweeglijk is, indien èf zuurstof óf
suiker aanwezig is en dat de aëroben ademtype in glyco-
sebouillon niet zal bestaan. Om dit uit te maken werd
b. typhi in bouillon met en zonder P/o glycose in eene
vochtige kamer volgens
Engelmann in een waterstofat-
mospheer gebracht. In beide gevallen verhield zich echter
de cultuur precies gelijk: na een uur was de beweging
nog even levendig als bij het begin. Het schijnt dus niet
verschil in beweeglijkheid te zijn, dat maakt, dat in een
gistingskolfje met glycosebouillon door b. typhi het ge-

-ocr page 30-

18

sloten einde troebel wordt, terwijl bij vulling met gewone
bouillon dit einde helder blijft.

Daar het niet gelukte Beijerinck\'s ademfiguur voor b.
typhi te zien, kon ook niet worden nagegaan of dit
verschijnsel in glycosebouillon niet optrad.

Het gebruik van 2°/o glycosehoudende bouillon geeft
zooveel zuurproductie bij typhus- en coliculturen, dat
na 8 dagen de buisjes steriel zijn; is het suiker-gehalte
niet hooger dan 0,2—0,3°/o dan werkt dit zeer goed op
de ontwikkeling: eerst wordt de reactie zuur, maar
weldra weer alkalisch, wanneer zuurstof kan toetreden.
(Smith). — Wordt als voedingsbodem gebruikt l°/o pep-
tonbouillon met 2—4°/o melkzuur bij zwak alkalische
reactie, dan zal de colibacil hierin veel zuur produceeren
en spoedig afsterven, de typhüsbacil weinig of geen
zuur vormen, of liever het gevormde zuur neutraliseeren
door alkaliproductie uit het pepton, en veel langer in
leven blijven. (
Hellström). In een later uitvoerig stuk
gaat dezelfde schrijver de zuurproductie uit glycose na
en komt, hierbij de waarnemingen van
Smith aanvullende,
tot de slotsom, dat geringe hoeveelheden glycose, dus
ook met relatief geringe zuurproductie, ongunstig zijn
voor den typhüsbacil, wanneer er tevens weinig andere
voedingsstoffen (pepton) aanwezig zijn; hoe meer pepton,
ter alkalivorming en ter vermeerdering van het aantal
bacillen aanwezig is, hoe meer glycose zonder schade
aan de oplossing kan worden toegevoegd.

Zijne verwantschap met de suikers loochent het manniet
als voedingsbodem voor bacteriën geenszins: Gapaldi en
Phoskauer vonden het toch een goeden bodem voor b.
typhi en bact.coli en zelfs voor b. typhi bleek 2°/o

-ocr page 31-

19

pepton Witte en 0,l°/o manniet een heter cultuurmedium
dan voor bact. coli en verder gaf de typhuscultuur na
20 uren verblijf in de broedstoof een zure reactie, de
colicultuur was dan nog zwak alkalisch. Zij vonden
dit bij verschillende coli- en typhusstammen en bevelen
het als differentieel diagnosticum aan.

De door Gaffky als typisch voor bac. typhi aangegeven
aardappelcultimr heeft zijne voor- en tegenstanders, maar
is, wanneer men steeds een authentieke cultuur als con-
trole aanwendt, een bruikbaar diagnostisch hulpmiddel.
Wil men in plaats van schijven schuin-gehalveerde
cylinders in reageerbuizen gebruiken, die nabij den bodem
van eene insnoering voorzien zijn of waarin de onderste
laag een watteprop vormt, waarop het aardappelstuk
rust, dan zorge men, dat weinig water wordt toegevoegd.
Voegt men te veel toe, dan zal het onderste stuk van
den aardappel telkens bespoeld worden, het water zich
in een dun laagje over de geheele oppervlakte uitbreiden
en ook coliculturen zich in dit waterlaagje over de geheele
oppervlakte uitstrekken als een vochtig vlies.

Er is bijna geen enkel middel om bact. coli c. minder
goed dan b. typhi te laten groeien; dit geldt ook, wan-
neer bij lager of
hooger temperatuur dan 37° gekweekt
wordt. By kamertemperatuur groeit bact. coli veel
sneller (ook op
Piorkowski\'s bodem). Bij vond
Havemann, dat bac. typhi in \'t geheel niet, bact. Esche-
rich nog duidelijk groeide. Kweekt men bij hooger dan
broedtemperatuur^ dan wint ook hier de colibacil het in
groei. Voor de differentieele diagnose is dit verschil

-ocr page 32-

20

weinig aangewend, hoewel reeds Chantemesse en Widal
meldden: „les bouillons (geënt met b. typhi) donnent
des cultures actives du jour au lendemain jusqu\'à la
température de
45°; à 46° le développement s\'arrête",
terwijl b. Escherich zich nog wel boven
46° ontwikkelt
en
Rodet, zooals boven gezegd is, door te kweeken bij
45—45,5°, storende bactiën kon uitlasschen bij onderzoek
van water op typhusbacillen.
Kruse geeft in Flügge\'s
Mikro-organismen aan, dat bij
42° reeds de groei van
b. typhi vertraagd is. De
3 coli- en de 2 typhusstammen
van het Hygien. Laboratorium bij
45° op glycerine-agar
gekweekt, gaven een zeer frappant verschil. Na
24 uur zijn
de coliëntingen goed opgekomen, juist zoo alsof ze bij
37°
gegroeid waren, maar de typhusculturen, op glycerineagar
bij
45° gekweekt, geven in 24 uur bijna of in \'t geheel geen
cultuur, na
2 X 24 uur een dunne maar zichtbare
streep. De moeilijkheid zat voornamelijk in \'t feit, dat
een stoof van
45° constant niet gemakkelijk te verkrijgen
is. Eerst werd een stoof van
d\'Arsonval beproefd (ook
Onder aanwending van de door
Hüeppe en door Melnikow-
Raswedenkow
aangegeven verbeteringen) ; deze bleef soms
2 dagen nauwkeurig ingesteld om plotseling zonder eenige
bekende oorzaak eenige graden te rijzen of te dalen.
Het best bleek de volgende methode; in een groote
broedstoof
(Adnet), die op 37° constant was, werd een
veel kleinere met watermantel geplaatst en door een
petroleumlampje verhit; op deze wijze kon, wanneer
voldoende gecontroleerd werd een zoo groote nauw-
keurigheid verkregen worden, dat de temperatuur-schom-
melingen niet meer dan hoogstens 1° G. bedroegen.
De gevoeligheid van de methode is zoo groot, dat zelfs

-ocr page 33-

21

eenige typhiforme bacteriën op deze wijze van echte
typhusexeraplaren konden onderscheiden worden. Voor
het onderzoek zette men van een versehe cultuur over
op schuingestolde glycerineagar: van oude culturen krijgt
men soms een negatief resultaat, waar jonge een positief
zouden geven.

In 1889 vonden Gharrin en Roger, dat in vitro b.
pyocyaneus, gebracht in het serum van dieren, tegen
deze microbe geirnmuniseerd in hoopjes groeide. Spoedig
daarop werd door andere onderzoekers hetzelfde vast-
gesteld voor andere microben.
R. Pfeiffer en Kolle
constateerden, dat typhusbacillen met het bloedserum
van reconvalescenten van typhus abdominalis in het
peritoneum van caviae gebracht, gedood en opgelost
werden. Deze bactericide eigenschap van het bloedserum
bleek specifiek, d.w.z. dat ze slechts tegenover den typhus-
bacil niet tegenover andere bacteriën bestaat.
(R. Pfeiffer\'s
Phänomen)\'. Verder bleek, dat, als proefdieren ingespoten
werden met typhusculturen, levend of dood, het serum
dezelfde eigenschap verkreeg als dat van typhusrecon-
valescenten. Lieten
Durham en Gruber buiten het lichaam
zulk immuunserum op typhusculturen inwerken, dan
zagen ze, dat de bacillen hunne beweeglijkheid verloren
en zich tot hoopjes vereenigden:
agglutineerden. (Gruber\'s
reactie). Widal en Sigard toonden aan, dat dit agglu-
tineerend vermogen van het serum reeds tijdens de
ziekte van den lijder optreedt en dan een belangrijk
diagnosticum is voor typhus abdominalis. (
Widal\'s reactie).
Spoedig bleek, dat de \'reactie van
Widal niet alleen met
typhusculturen, maar ook met die van bact. coli en van

-ocr page 34-

22

den bacil van Gärtner tot stand kwam en dat typhus-
lijders soms geen agglutineerend serum bezitten voor
typhusbacillen, maar wel voor bact. coli en b. enteritidis.
WiDAL en Nobegourt vermelden van serum van eene
typhusreconvalescente, dat het typhusculturen in verdun-
ning 1 : 20 agglutineerde, maar een paracolibacil nog in
verdunning
1:12000 en Gourmont meent, dat agglutinatie
van een bacil door serum van een typhuslijdèr volstrekt
niet bewijst, dat die bacil een typhüsbacil is.

Toch werd nog vastgehouden aan het idéé, dat het
serum van geïmmuniseerde dieren meer specifieke eigen-
schappen zoude hebben. Een belangrijken steun aan
deze meening -gaf het onderzoek van v.
d. Velde, die
experimenteerende met paardenserum, dat 1 : ] ,000,000
nog typhusculturen agglutineerde, bij geen enkele van
zijne honderden coliculturen een duidelijke agglutinatie
kon verkrijgen in sterker verdunning dan 1 : 10 (zeer
zelden nog 1 : 100).

Hiertegenover staan Stern en Bego, welke laatste op
coliculturen serum liet inwerken, dat in verdunning
1 : 100,000 nog b. typhi agglutineerde. Sommige culturen
van bact. coli vertoonden in \'t geheel geen agglutinatie
andere vereenigden zich in hoopjes bij verdunning van
Vio, Vioo, ^/looo en zelfs bij ^jwooo. (Ook culturen van
proteus, bac. fluorescens (non) liquef. al of niet uit
typhusdejecties gecultiveerd Averden in verdunning ^/loo
ä ^/icooo geagglutineerd). Toch gelooft Bego, dat typhus-
immuunserum, mits zeer krachtig, voor de differentieele
diagnose bruikbaar is.

O Sem. medic. 1897 4 Août.

-ocr page 35-

23

Onlangs deelde Jatta een zeer uitgebreid onderzoek
mee omtrent coli- en typhussera. Hij vond, dat zijn
28 coliculturen door typhusserum (titer 1 : 1000) in niet
hooger verdunning dan
1 : 300 konden worden geagglu-
tineerd; dat het agglutineerend vermogen voor colibac-
teriën niet afhankelijk is van eene secundaire coli-infectie,
zooals
Stern en Biberstein meenen, en kon met één of
twee colistammen door inspuiting geen serum bereiden,
dat de betrokken \' bacil agglutineerde. Volgens J. kan
men een typhusbacil het best diagnostiseeren door de
verschillende morphologische en biologische kenmerken
er van na te gaan en te zien, of typhusserum nog in
dezelfde verdunning eene agglutinatie te weeg brengt
als in eene authentieke typhuscultuur. Nog vond
Jatta
dat coh-immuunserum de eigenschap kreeg een typhus-
cultuur te agglutineeren
1 : 30 (zelden 1 : 100), watFoDOR
cn Aghard ook constateerden; had het serum vóór de
inspuiting met colicultuur reeds agglutineerend vermogen
tegenover den typhusbacil, dan steeg dit vermogen door
de injecties met coh.

Rodet en G. Roux, hebben in 1891/1892 proeven
gepubliceerd, waaruit zij voornamelijk op grond van de
pathogene eigenschappen de meening putten, dat bac.
Eberth en b. coli identiek zijn. Voorts kon
Malvoz
den colibacil vele eigenschappen ontnemen, zoodat hij
op b. Eberth ging gelijken.
. Villinger kreeg evenwel
den indruk, dat
Malvoz „verkümmerte Golibakterien"
gekweekt had en
Germano en Maurea stelden 30 tusschen-
vormen op tusschen bact. coli en b. typhi^ maar gelooven
niet, dat uit den colibacil een typhusbacil kan groeien.
In \'t begin van dit jaar komt
Rodet weer terug op zijn

-ocr page 36-

rneening, dat b. Eberth eene variëteit van bact. cohzou
zijn. Hij cultiveerde uit milten 3 bacillen, die op aard-
appel typisch groeiden als bact. coli, vpaarvan er 2 in
glycose-agar gas ontwikkelden en die kort na hunne isolatie
uit het lichaam door coli- en typhusserum niet aggluti-
neerden, maar na maanden lang voortkweeken in \'t labo-
ratorium door typhusserum even goed werden geagglu-
tineerd als authentieke exemplaren en tevens, hoewel
in geringer mate, door coliserum Averden geagglutineerd.
Rodet stelt zich de wording van den typhusbacil aldus
voor, dat colibacillen, wanneer een mensch door typhus
abdomin. wordt aangetast, buiten het darmkanaal en in
de milt komen, waar ze vrij spoedig zich tot typhus-
bacillen ontwikkelen, (ook Avel zou de typhusbacil tot
zijne oude colinatuur terug kunnen keeren). De door
hem geïsoleerde bacillen zouden nu niet hun eindpaal
bereikt hebben, daar de patiënt even voor dien tijd
stierf; buiten het lichaam zouden deze bacillen in zooverre
aan typhusbacillen gelijk zijn geworden als hun vermogen,
geagglutineerd te worden door typhusserum, belangrijk
was geworden^ terwijl tevens hun groei op aardappel,
gasproductie en agglutinatie door coliserum beAvezen,
dat ze nog niet geheel en al hunne colinatuur verloochend
hadden.

De agglutinatie van mijne uit faeces verkregen culturen
is op verschillende tijdstippen verricht en
Avel Averd op
13 Febr. 1900 voor de eerste maal bloed door aspiratie
uit de vena jugularis ontnomen aan een geit, die in den
zomer van 1899 met typhusculturen geinjicieerd was
en toen een agglutinatie-vermogen had hooger dan 1 : 3000.
Bij onderzoek bleek nu het agglutinatie-titer A\'-an het

-ocr page 37-

25

serum te liggen boven 1 : 1000. In de volgende dagen
zijn bouillonculturen van o, p, q, r, t, I, J, K en M
onderzocht met het serum, dat tot ^/so en ^/soo verdund
was. Ilet scheen niet noodig andere dan deze verdun-
ningen te nemen, omdat ik meende, dat eene positieve
agglutinatie bij verdunning van het serum tot 1 :500
voldoende was om den typhusbacil te diagnostiseeren.
Toen evenwel bij het bestudeeren van de litteratuur
bleek, dat eene positieve agglutinatie bij verdunning tot
1 :500 volstrekt niet bewijst, dat de betrokken bacil
een typhusbacil is, was het noodig opnieuw de genoemde
culturen na te gaan. Bovendien scheen het gewenscht
het serum ook op de overige culturen te laten inwerken
deels om na te gaan, of de bepaling van het agglutina-
tietiter als differentieel-diagnosticum kon gebruikt worden,
deels om te zien, of met het voorhanden serum de op-
gaven van
Bego, Jatta e. a. te controleeren waren_
Intusschen stierf evenwel de met cultuur ingespoten
geit en was er van een venaepunctio 28 Febr. voor een
ander doel verricht, nog slechts een weinig serum over.
Dit serum, dat steriel opgevangen en bewaard was, bezat
25 Maart nog agglutineerend vermogen voor b. typhi
Kral en wel was Ag = 1000. Het serum, dat sedert
de aspiratie van het bloed aan diffuus daglicht bij lage
temperatuur was bloot gesteld geweest, had dus van
zijn agglutineerend vermogen dat vroeger Ag ) 1000 was,
verloren. Daar de serum hoeveelheid gering was, konden
slechts eenige culturen hiermede onderzocht worden.
De gebruikte verdunningen waren 1 : 30, 1 : 100, 1 : 300
en 1:1000; een enkele maal werden andere verhoudingen
gebruikt. Toen aldus geen voldoende scheiding in de

-ocr page 38-

26

culturen Jcon gemaakt Avorclen, is eene poging gedaan
om het slerk Averkende serum uit het Hyg. Instituut te
Gent te verkrijgen, maar de aanvrage bleef onbeantAvoord.
Zonder resultaat kunnen de agglutinatieproeven niet be-
schouAvd Avorden te zijn, al hebben ze het geAvenschte
gevolg niet gehad: ze vormen eene nieuwe bevestiging
van de meening, dat niet het vermogen geagglutineerd
te worden door typhusserum over de diagnose van den
typhüsbacil beslist, maar dat de „oude" diagnostica, die
enkele jaren geleden Aveldra tot de „verouderde" schenen
te zullen gaan behooren, op \'t oogenblik volstrekt nog
niet gemist kunnen AVorden, en dat Gruber\'s reactie op
bac. typhi toegepast een weinig bruikbaar diagnosticum
is voor de klinische bacteriologie.

Thoinot en Bhouardël konden bac. Eberth niet meer
cultiveeren in bouillon, die 0,01 °/oo
ac. arsenic, bevatte,
maar bact. coh nog laten gedijen bij een gehalte van
l
,5\'*/oo. Ook Glaudio Fermi vindt, dat b. coh beter tegen
arsenik bestand is dan b. typhi, maar dat de laatste op
deze wijze niet van typhiforme bacillen is te onder-
scheiden. Hiertegenover staat, dat
Markus onder zijne
coli-exemplaren er één vond, die zich niet meer bijeen
gehalte van
0,01®/oo kon ontAvikkelen.

Vele bacteriologen hebben zich in de laatste jaren
beziggehouden met het kAveeken van den typhüsbacil op
gekleurde voedingsbodems^ met het doel hierin een diffe-
rentieel-diagnosticum tegenover bact. coli te vinden.
Gedeeltelijk berusten deze kleursveranderingen op zuur-
of alkaliproductie, gedeeltelijk op reductie. Zoo deelt

-ocr page 39-

27

Kashida mede, dat, wanneer bact. coli gekweekt wordt
op een agarbodem, die lactose, l°/o ureum en 30°/o
lakmoestinctunr bevat, eerst roode kolonies opkomen
met een rooden hof, terwijl later door omzetting van
het ureum ammoniak vrijkomt, dat de kolonies en den
bodem weer blauw kleurt; typhusculturen zouden niet
verkleuren. Eene kleursverandering, door den typhus-
bacil te weeg gebracht, kon
Mankowski verkrijgen,
wanneer hij als kleurmiddel een mengsel van zuurfuchsine
en indigokarmijn gebruikte. De neutraal reageerende
bodem, oorspronkelijk blauw of blauwviolet gekleurd,
wordt onder den invloed van den typhusbacil frambozen-
rood, onder dien van bact. coli blauwgroen en later
geheel kleurloos. M. laat er zich niet over uit, of deze
kleursverandering als een reductieverschijnsel is op te
vatten of als eene verandering in de reactie, wat zeer
goed mogelijk is, daar hij toch aan \'t einde van zijn stuk
zegt, dat ^/s—glycose aan den voedingsbodem
moet toegevoegd worden.

Een kleurreactie, op een nieuwen voedingsbodem toe-
gepast, gaf
Gesaris-Demel, die voor de bereiding van
voedings-bouillon niet uitgaat van vleesch; maar van
lever, en aan den bouillon lakmoestinctuur toevoegt:
een cultuur van bact. coh kleurt dezen bouillon in 24 uur
of sneller rood onder gas ontwikkeling, daarna volgt ont-
kleuring, op haar beurt weer gevolgd door een violet-
kleuring; een typhuscultuur is in 24 uur of sneller
kleurloos en wordt daarna blijvend rose. De colicultuur
sedimenteert langzaam, het sediment is wit; de typhus-
cultuur vormt snel een rood bezinksel. Deze kleürs-
veranderingen, en als reductie moeten worden opgevat

-ocr page 40-

maar ook gedeeltelijk als oxydatie, verloopen geheel
anders, wanneer geen zuurstof kan toetreden, om onmid-
dellijk, wanneer de culturen met lucht geschud worden,
als beschreven is, te verloopen.

Op reductie berustende kleursveranderingen bestudeerde
Th. Smith. Hij ging de werking op methyleenblauw,
indigozwavelzure natron
en lakmoes na, maar kon geen
belangrijk verschil in de werking van verschillende bac-
teriën vinden. Maar
Müller kwam door zijn uitgebreide
nasporingen tot de meening dat bact. coli lakmoes
geheel kan ontkleuren, b. typhi niet. Later herroept
hij deze uitspraak, in zooverre ze agarculturen betreft
waarin b. typhi ook reductie zou brengen, maar lakmoes-
bouillon culturen zouden door bact. coli wel, door b.
typhi niet ontkleurd Avorden. De verschillende resultaten,
die
Smith en Müller krijgen^ wijt de laatste aan het
gebruik maken van gistingskoltjes door
Smith.

Voorts wordt nog als bruikbaar differentieel diagnos-
ticum door
Rothberger aanbevolen het neiitraalrood of
tohiyleenrood, dat door b. typhi niet veranderd wordt,
maar door een cultuur van bact. coli een sterk donker-
groene fluorescentie krijgt. Zeker niet om de waarde
van zijn diagnosticum te verhoogen, vermeldt hij, dat
één coliforme bacil (die zwak indol vormde en levendig
gas produceerde) geen fluorescentie geeft.
Safranine zou
minder goed bruikbaar zijn, omdat bac. Friedländer e.a.
het op dezelfde wijze ontkleuren als bact. coli.

Terwijl Smith en Rothberger meenen, dat de bacteriën
zelf de reductie bewerken, zegt
Müller, dat het eene
inwerking is van stofwisselingsproducten.

Meer betrouwbaar,schijnt het reductieproces door Dietjdonné

-ocr page 41-

29

ssss

als diagnosticum aanbevolen: gebruikt men l°/o peptön-
water, waaraan ^/loooo ®/o
KNO3 is toegevoegd en ent hierin
b. typhi en bact. coli, dan heeft de colicultuur na 5 uur
haar maximum nitriet gevormd, dat door een mengsel
van sulfanilzuur en naphthylamine door roode verkleuring
aan te toonen is. Na 17 uur is al het nitriet reeds
verder gereduceerd, terwijl dan juist een typhuscultuur
haar optimum van reactie toont en ook na 1 en 2 dagen
nog aantoonbare hoeveelheden in oplossing heeft.

Bodems van bepaalde organen bereid zijn voor het
kweeken van b. typhi aanbevolen maar voor de diff.
diagnose hebben ze slechts beperkte waarde. Eene
gunstige uitzondering schijnt evenwel te maken de reeds
vermelde
leverhouïllon van Gesaris-Demel.

Op voedingsbodem bereid met extract van glandula
suprarenalis
verkreeg Wroblewski geen beter ontwikkeling
van den typhusbacil dan op gewone agar, wel van bact.
coli, maar
Livingood vond het juist een beter substraat
dan agar; ook op andere door hitte gesteriliseerde orgaan-
extractbodems groeide b. typhi beter dan op controle-
bodems; had de steriliseering koud plaats, dan was de
groei ongeveer als op controlebuisjes.

Een decoct van ■paddestoelen in de plaats van gewone
bouillon voor agarbodem beveelt
Mankowski aan. Bact.
coli geeft hierop een zilverwit droog vliesje, b. typhi
groeit langzamer als eene doorzichtige glanzende, vochtige
streep. Bereidt men voedingsbouillon van het decoct
dan geeft bact. coli hierin gasontAvikkeling, b. typhi niet.
Er wordt geen gewag gemaakt van coli-exemplaren, die
in glycose geen gas produceeren.

-ocr page 42-

30

Over ^talgemeen is bact. coli op elken voedingsbodem
en bij elke temperatuur de meerdere van b. typhi; slechts
enkele uitzonderingen bestaan hierop, zooals b.v. de
mannietpepton-oplossing van
Gapaldi en Proskaüer boven
genoemd en culturen aan zonlicht en diffuus daglicht
blootgesteld, waarin volgens
Billings en Peekham b. typhi
iets minder snel afstierf dan bact. coli. Maar ook in
het zich behelpen met eenvoudigen voedingsbodem is
bact. coli de sterkere: terwijl deze microbe als stifstok-
bron aan NHs-verbindingen voldoende heeft, heeft de
typhüsbacil zelfs niet genoeg aan samengestelde stoffen
als asparagine, maar heeft voor eene goede ontwikkeling
eiwit als N-bron noodig (
Gapaldi en Proskaüer). Gelieel
hiermede in overeenstemming is
Fischer, die evenals
Gapaldi en Proskaüer hierop eene methode voor diffe-
rentieel-diagnose grondt.

-ocr page 43-

HOOFDSTUK II.

§ 1.

Voedingsbodems met; gering gelatinegehalte.

In 1889 publiceerde Baginsky, dat hij aan colikolonies
„Vorbuchtungen und eigenthümlich verzweigte Formen"
had gezien, maar eerst
5 jaar later zag van de hand
van
Werner Rosenthal eene studie het licht, w^aarin er
op gewezen wordt, dat door een gèringer gehalte aan
gelatine men een goeden voedingsbodem kon beitelden
om in culturen van bact. coli comm. karakteristieke
vormen te vinden. Eerst had hij gevonden van een
10°/o gelatine uitgaande: «in Plattengüssen zeigten sich
für sich allein, wie in einer Reincultur, eigenthümliche
Golonien, theils im Ganzen plump zopfähnlich gedreht,
theils kugelig rund, aber mit Buckeln und zopfähnliche
Fortsätzen." R. vermoedde, dat eene hooge temperatuur
van zijn thermostaat hiervan de reden kon geweest zijn
en dacht hetzelfde resultaat te zullen krygen bij lager
gelatinegehalte. Hij bereidde derhalve voedingsbodems
met 3,3 en
2,5®/o gelatine. In de 3,3°/o gelatine vormde
bact. coh bij
15—20° G. in de eerste 24 uur ellipsoïde
kolonies: „Aus den beiden Polen dieser Golonien sieht
man fast regelmässig einzelne Fäden und isolierte Bak-
terien herausragen\'"; soms raken uitloopers geheel los

-ocr page 44-

32

van de oppervlakte en vormen er dan gewoonlijk een
scherpen hoek zelden een rechten mede. Bij den verderen
groei nemen de kolonies meer den ronden vorm aan. —
„In 2,5°/o Gelatine bei einer Temperatur von 20° besteht
der Körper eintägiger Golonien nur aus einem lockeren
Bündel von Bakterien, das an beiden Ende in lange
gerade und unregelmässig gekrümmte und geknickte
Fäden und einen Haufen isolirter und ziemlich weit
zerstreuter Bakterien übergeht." Typhuskolonies gedroegen
zich in de verdunde gelatine op gelijke wijze als die van
bact. coli, alleen was hun bouw nog „lockerer".
Rosenthal
vermoedde; dat eene verdunde gelatine te maken was,
die bij zekere temperatuur voor de differentieele diagnose
van bact. coli en bac. typhi bruikbaar zou zijn.

Deze onderzoekingen werden voortgezet in hetzelfde
laboratorium te
Erlangen door Klie en wel op voedings-
bodems, die 2^/2, 3^/10 en 5°/o gelatine bevatten, terwijl
de gewone 10°/o gelatine voor hoogere temperaturen
werd gebruikt. Als resultaat van zijne onderzoekingen
geeft
Klie : „Schon bei dem ersten Vergleiche der Kolonien
der beiden Bakterienarten erkennt man, dasz in der
Form der Fädchen kein Unterschied vorhanden ist. Neben
geraden Fädchen bildeten Bac. typhi und Bact. coli
commime regelmäszige Spiralen. Bei Typhuskolonien
kommt Spiralenbildung jedoch häufiger vor." Het verschil,
dat bij deze culturen waar te nemen was, lag in de
grootte van de kolonie en in het grootere of geringere
aantal uitloopers. Typhuskolonies waren in de meeste
gevallen na 24 uur nauwelijks zichtbaar, colikolonies
veel duidelijker. Na 24—36 uur toonden de typhus-
culturen kleine kolonies met talrijke, ver in de gelatine

-ocr page 45-

33

reikende bacteriedraadjes. Goliculturen van denzelfden
ouderdom toonden veel grooter kolonies en in de meeste
gevallen ook een minder aantal fijne uitloopers.
Klie
vond ook enkele koloniën van bact. coli, die in geen
enkel opzicht
van die van bac. typlii te onderscheiden
waren. In de steekculturen vond hij geen onderscheid.
Hij ziet in het kweeken op bodems met een laag gela-
tinegehalte geen differentieel-diagnosticum tusschen b.
typhi abdom. en bact. coli. Aan dezen arbeid zijn zeer
duidelijke teekeningen toegevoegd, die in alle opzichten
overeenkomen met wat ik van coli-; typhus- en typhiforme
culturen op
Pioekowsig\'s voedingsbodem zag.

WiTTiGH, die met Piorkoavski\'s bodems experimenteerde,
maakt aan het einde van zijn stuk melding van eene
proef met gewone yoedingsgelatine^ die slechts 3,3\'\'/o
bevat en meent, dat deze laatste zeer goed in staat zou
zijn de urinegelatine te vervangen. Daar het Averkelijk
veel gemakkelijker zou zijn elk oogenblik een voedings-
bodem te kunnen maken in plaats van eerst 2 of meer
dagen urine te moeten bewaren en hiervan de alkalische
reactie af te wachten, scheen het niet onnoodig nog
eens eene vergelijking te maken tusschen gewone voedings-
gelatine en urinegelatine beide 3,3°/o gelatine bevattend.
In de voedings-gelatine werd l®/o Cibils-vleeschextract
V2 pepton en °/o NaCl genomen en verder Averd,
nadat het mengsel, na het oplossen van de gelatine
licht alkalisch gemaakt Avas, gehandeld als bij de berei-
ding van de urine-gelatine (dus ook slechts 2 maal ste-
riliseeren). Op dezen bodem Averden gebracht de later
te bespreken culturen M. en I. (b. typhi abdominalis)
en f. (bact. coli c.)_, die tevens ter betere vergelijking op

-ocr page 46-

34

urine-gelatine werden uitgezaaid. Het resultaat was, dat
zoowel bij
f. als bij M. en 1. op de bouillon-gelatine
minder uitloopers werden gevormd en de kolonies ronder
waren. De gevormde sprieten waren veel gekruider,
meer in spiralen gewonden dan op urine-gelatine, maar
de lengte van de uitloopers was weinig minder. Den
volgenden dag was vooral op plaat II en III (plaat I
dicht gezaaid, bereikt in 24 uur zijn vollen wasdom)
het verschil nog veel duidelijker: terwijl op de urine-
gelatine de koloniën duidelijk pluizig waren gebleven
met. flinke uitloopers, toonde de 3,3°/o bouillon gelatine
minder uitloopers dan den vorigen dag; de sprieten,
die er toen waren, hadden zich niet meer in de lengte
maar in de breedte ontwikkeld en lagen als nieuwe
kolonies tegen de oude aan, zoodat het geheel een beeld
gaf als van een spruitzwam; den S^l^en en volgende dagen
was het onderscheid nog duidelijker geworden. Werd
de bouillongelatine 3 maal gesteriliseerd en van cultuur
voorzien in platen gegoten dan waren de uitloopers wel
wat meer in aantal en de kolonies wat pluiziger, maar
de controleplaten op urinegelatine gaven toch veel duide-
lijker beelden. — In eene gelatine bereid uit °/o pepton,
^/a NaCl en 3,3°/o gelatine gaven alle typhusculturen
ronde kolonies zonder uitloopers, ook de meeste coli-
culturen, maar één n.1. Bact, coli Kral U toonde uitloopers.

Om bij hooger temperatuur te kunnen kweeken, dan
gelatine-voedingsbodems verdragen, bereidde Hiss een
substraat, dat o. m., bevat 2"/o agar, 5°/o gelatine en lO^/o
glycose en dus bij 37° kan bewaard worden. Hierin
zouden typhusbacillen kolonies vormen, die klein, rond.

-ocr page 47-

35

groen-geel zijn en bijna alle draad- of bundelvormige
uitloopers toonen. De dieper gelegen colikolonies zijn
bij gelijken ouderdom veel grooter, rond of slijpsteen-
vormig; bij doorvallend licht donkerder dan typhuskolo-
nies. Oppervlakkige kolonies van bact. coli zijn veel
dikker, grooter en ronder dan de typhuskolonies, die
zich dun, kleurloos voordoen soms met draadvormige
uitstralingen. Het komt voor, dat colikolonies uitloopers
vormen, maar dan hggen deze concentrisch nabij den rand
van de kolonie. Na 16—18 uur zijn de verschillen het
duidelijkst. Met dezen voedingsbodem gelukte het typhus-
bacillen uit faeces en water te kweeken. Op het aspect
alleen van de kolonies verlaat Hiss zich echter niet,
want hij ent de verdachte kolonies over in een bodem
bevattende o.a. ^/a °/o agar, 8°/o gelatine en l\'\'/o glycose.
Hierin veroorzaakt b. typhi na ongeveer 18 uur eene
diffuse troebeling en geen gasontwikkeling, terwijl bact. coli
gas vormt en eene troebeling geeft, die echter nooit geheel
gelijkmatig is, maar bij onbewegelijke colibacteriën zich
meest tot de oppervlakte en den entsteek bepaalt, bij be-
wegelijke daarentegen hier en daar plaatselijk maar nooit
eene samenhangende troebeling vormt.

-ocr page 48-

§ 2.

Urine als bestanddeel van voedingsbodems en
Piorkowski\'s Urine-Gelatine.

Reeds in Mei 1896 publiceerde Piorkowski een artikel
over het gebruik van urine als bestanddeel voor voedings-
bodems, die moeten dienen voor het stellen van de
differ. diagnose tusschen bact. coli c. en bac. typhi
abdomin. Hij bereidde van versehe, zure urine uitgaande
een bouillon, eene gelatine en een agar. De gelatine-
bodem bevatte 10—12°/o gelatine, werd na enting met
typhusbacillen in platen gegoten en deze bij 18°
G.
bewaard. \' Het bleek, dat na 36—48 uur en zelfs na
5—6 dagen de typhuscolonies met het bloote oog niet
zichtbaar waren, de colikolonies daarentegen duidelyk.
De colikolonies hadden een geheel gladden rand, de
typhuskolonies toonden bekeken met Leitz obj. 4 een
fijn gekerfden rand: „rings um ihn schössen feinste
Fädchen in gleichmäsziger Anordnung heraus." Bact.
coli commune van dezen bodem op melk geënt, bracht
geen stolling te weeg (zie boven) en het stollingsvermogen
keerde eerst na herhaald overzetten op agar terug.

In de zitting van 25 Jan. 1899 van de Berl. medic.
Gesellschaft hield
Piorkowski eene voordracht over:

-ocr page 49-

37

„Ein einfaches Verfahren zur Sicherstellung der Typhus-
diagnose." PioRKOAvsKi, die na de publicatie van zijn
vorig onderzoek blijkbaar kennis kreeg van het onderzoek
van
Rosenthal en Klie, die in hetzelfde laboratorium
werkten, paste het denkbeeld van dezen laatsten op zijn
voedingsbodem toe. Wat aan
Rosenthal en Klie met
voedingsgelatine met laag procentgehalte aan gelatine
niet gelukt was, namelijk de bereiding van een voedings-
bodem voor de differ, diagnose tusschen b. typhi en
bact. coli, meende
Piorkowski, dat hem wel gelukken
zou, wanneer hij zijn vroeger denkbeeld om urine als
voedingsbodem te gebruiken hiermede combineerde. In
genoemde zitting deelde hij dan ook als resultaat A^an
zijn pogingen mede, dat het hem gelukt Avas eene voedings-
medium te bereiden, Avaarop binnen 20 uur de difïeren-
tieele diagnose tusschen b. typhi en bact. coli kon gesteld
Avorden en die tevens in staat stelde binnen denzelfden
tijd de typhusbacillen, zoo ze aauAvezig Avaren met zeker-
heid in faeces te constateeren.

De bereiding van den bodem Avas: ongeveer 2 dagen
lang verzamelde, normale urine (s. g. 1020), die intusschen
eene alkalische reactie heeft aangenomen, Avordt met
^h pepton en 3,3°/o gelatine één uur in een Avaterbad
gekookt, direct zonder aanAvending van Avarmte gefiltreerd
en in buisjes gedaan, die 15 min. bij 100° Avorden geste-
riliseerd en den
a^olgenden dag nog éénmaal 10 minuten.
Voor het onderzoek van faeces op typhusbacillen
Avorden nu 1—2 lissen in een buisje geäaan, hiervan
3—4 in een tAveede en van hier Aveer 6—8 in een
derde. Deze buisjes Avorden in PETRi-schaaltjes uitge-
Die in \'tvervolg genoemd zullen worden: plaat I, II en III.

-ocr page 50-

38

goten en na stolling (die soms een uur op zich laat
wachten) bij G. precies bewaard, daar by lager

temperatuur de kiemen zich niet zoo typisch ontwikkelen.
Na 20 uur ziet men dan bij zwakke vergrooting naast
geelbruine, ronde gegranuleerde kolonies met scherpen
rand van bact. coli, kleine doorschijnende kolonies met
talrijke uitloopers van b. typhi. Na ongeveer
36 uur
vindt men op plaat II de typhuskolonies als iets grootere,
gele kolonies door een vlechtwerk van draadjes omgeven,
terwijl de colikolonies rond zijn gebleven. Alle keeren,
dat P, faeces van typhuslijders onderzocht, kon hij de
typische kolonies vinden ook wanneer de reactie van
WroAL nog niet positief was en ook nog 3 dagen, nadat
de patienten geheel afebriel geworden waren. In steek
culturen zou bact. coli zich duidelijk over de oppervlakte
uitbreiden, b. typhi niet. In zijn autoreferaat, in het
Gentralbl. f. Bakt. laat schrijver een temperatuur van
21—22° G. toe.

De eerste, die een nader onderzoek openbaar maakte
was
wittigh, die meent, afgaande op zijne experimenten,
dat de door staan verkregen alkalescentie van de urine
goed door toevoeging van 10°/o sodaoplossing verkregen
kon worden, dat ook vele exemplaren uit de groep der
colibacteriën precies dezelfde kolonies kunnen vormen
als bac. typhi.
Wittigh onderzocht wel de identiteit van
de kolonies op bewegelijkheid, gasproductie, melkstolling
en indolvorming, maar zegt niet met agglutineerend
serum gewerkt te hebben, zoodat de mogelijkheid, dat
hij met niet-typhusbacillen geëxperimenteerd heeft, vol-
strekt niet is uit te sluiten.
Schütze werkte in het
laboratorium van
Piorkowski en kon in 5 gevallen van

-ocr page 51-

39

typhus abdominahs telkens de bac. Eberth aan zijne
typische kolonievormen herkennen (tweemaal zelfs in
15 en 16 uur), isoleeren en identiflceeren o. a. met
Pfeiffer\'s immuniteitsreactie en komt tot het besluit, dat
de methode „ein werthvolles klinisch-bakteriologisches
Kriterium für die Typhus-diagnose darstellt."

30 October \'99 sprak Piorkowski weer over zijn onder-
werp en gaf belangrijke toevoegingen. In het warme
jaargetijde kon het gehalte aan gelatine tot 6°/o worden
opgevoerd, en kunnen dan de platen bij 28° bewaard
Avorden. Colicolonies zouden soms enkele bulten en uit-
steeksels vertoonen, Avaartegen de typhuskolonies met vele
en lange uitloopers rondom of aan 2 polen scherp afsteken.
In 40 typhus-gevallen Averden de typische kolonievormen
op de platen verkregen van af den 3<len ziektedag tot 3 dagen
na afloop van de koorts. De bodem mag niet (zooals
Wittige
vond zonder schade te kunnen doen) kunstmatig alkalisch
gemaakt Avorden, daar in zulk een bodem de „Auffase-
rung" niet zoo karakteristiek is; Avel mag cystitis-urine
gebruikt
Avorden, maar gemengd met versehe normale
urine om de alkalescentie voldoende af te stompen. Het
alkaligehalte mag maar zeer gering zijn, omdat anders
de bodem licht vervloeit (iets Avat mij volstrekt niet
opviel). Een andere reden voor vervloeiing kan zijn te
lang koken in het
Avaterbad, Avaarvoor 40 minuten vol-
doende is (Avanneer ik mij aan het eerste recept houdende
60 minuten kookte, had ik
even Aveinig last A^an ver-
vloeien). Reeds van 15—20 uur moet op plaat I, A^an
één lis faeces gegoten, de diagnose gesteld Avorden; de
typhuskolonies zijn dan kleine, ovale, glasheldere kolonies
met 4—6 uitloopers aan de polen, die de centrale kern

-ocr page 52-

40

4—5 maal in lengte overtreffen; daar deze koloniën ook
kleiner zijn dan de andere, is geen verwarring mogelijk.
Zeer virulente typhuskiemen vertoonen in 15—20 uur
nog geen kern, maar bestaan slechts uit enkele dunne
draadjes. Typhuskolonies worden na 15—24 uur bijna
niet meer grooter, andere kolonies wel.

Binnen 24 uur moet de diagnose gesteld zijn op plaat
I, binnen 36 uur op plaat II en na 40 uur op de derde
plaat, omdat later het verschil niet meer zoo typisch is.
Typhuskolonies zouden tamelijk talrijk en gelijkmatig
verspreid zijn over de platen.

Unger, opponeerende, zegt 3 vormen van typhuskolo-
nies te kunnen onderscheiden 1® met uitloopers naar alle
zijden, 2o met uitloopers aan 2 polen en 3° zonder
uitloopers, rond, ovaal of onregelmatig, mat gegranuleerd
of doorschijnend; tusschen deze
3 vormen zijn overgangs-
vormen aanwezig.

In een repliek over de prioriteit van urine als voedings-
bodem, welke prioriteit door
Heller bestreden wordt,
zegt
Piorkowski, dat het meer op de 3.3 gelatine
dan op de urine aankomt, maar verzuimt te melden,
dat hij ook het lage gelatinegehalte van anderen
(Bosenthal en Klie) heeft overgenomen en dat deze er
geen differ. diagnosticum in zagen.

Ten slotte zi] nog vermeld, dat zoowel b. pseudo-
typhosus als b. faecalis alcahgenes anders groeien dan
b. typhi abdom. en dus geen verwaning kunnen geven.

In hunne publicatie over dit onderwerp zeggen Unger
en Portner; „die lang gefaserten Golonien gaben bei
Abimpfungen stets Typhus. Aber es muss hervor gehoben
werden, dass jene lang geschlängelten Ausläufer sich nur

-ocr page 53-

41

in der Minderzahl der Typhusfälle nachweisen lassen; wir
haben sie ohne erkennbaren Grand
häufig nicht gefunden.
Die kürzer gefaserten Golonien entwickelten meist Typhus-
reinculturen, bisweilen jedoch auch Bact. coli." Dit re-
sultaat wordt door
Piorkowski geweten aan het alkalisch
laten worden van de urine bij 37° of het toevoegen van
alkah-oplossing; evenwel, werkende volgens de regelen
door
P. opgegeven, kon ik resultaten verkrijgen, die
geheel met die van
Un/ïer en Portner overeenstemmen,
ja ze nog overtreffen, Avanneer men niet alleen rekening
houdt met b. typhi en bact. coli maar met alle koloniën,
die zich uit faeces op urine-gelatine tot
ontAvikkeling
laten brengen.

Volgens Gebauer kan de methode van Piorkoavski de
diagnose typhus abdomin. bevestigen. In twijfelachtige
gevallen is nadere differentiatie van de kolonies noodig.

LöAAaT vindt P\'s methode klinisch te moeilijk, omdat
de thermostaat op nauwkeurig moet blijven staan

en ook omdat bact. faecalis alcaligenes op gelijke AA^jze
groeit.

Starke (ibidem) kan zich hiermede vereenigen en vindt
het te moeilijk den „geeigneten Harnnährboden" te vin-
den. De „Frühdiagnose" is niet mogelijk, omdat eerst
op de 3® en 4® plaat de kolonies karakteristiek zijn.

Bij de bereiding en het gebruik van P\'s voedingsbo-
dem heb ik mij zooveel mogelijk aan de gegeven voor-

Congres für innere Medicin 1900 Eef. Berl. Klin. Woclienschr.
1900 p 402.

-ocr page 54-

42

schriften gehouden, hoewel dit niet altyd even gemakkelijk
is. Nadat de licht alkalisch geworden urine met pepton en
gelatine 1 uur (later 40 minnten) in een waterbad ver-
toefd had, werd ze in een steriele kolf gefiltreerd en
van hieruit werden gesteriliseerde buisjes gevuld, een
voorzorgsmaatregel, die wenschelijk scheen, (maar later
bleek niet noodzakelijk te zijn), omdat na het vullen van
de buisjes deze slechts tweemaal gesteriliseerd worden.
Bij de bereiding doen zich enkele moeilijkheden voor.
In de eerste plaats zou het wenschelijk zijn de urine ■
spontaan alkalisch te laten worden; waarschijnlijk heeft
P. experimenteel nagegaan, dat op deze wijze betere
resultaten werden verkregen, ofschoon
Wittigh dit niet
kon bevestigen. Onmogelijk is het natuurlijk niet, al
klinkt het niet zeer waarschijnlijk, want de urines ver-
schillen toch ook wel in hun Na20 en GOg gehalte;
opgaven over kunstmatig alkaliseeren met NHg, dat
wellicht minder schadelijk zou kunnen zijn, heb ik niet
gevonden.

Maakt men geen gebruik van alkalitoevoeging dan zal
men dikwijls veel geduld moeten hebben voor eene vol-
doende alkalescentie is verkregen en vooral in den winter,
wanneer \'s nachts de temperatuur in het laboratorium
laag wordt, zal men goed doen de urine direct na de
loozing te infecteeren met oude bewaarde resten en
dagen lang, voordat de bodem noodig is, deze in ge-
reedheid beginnen te brengen: het is mij meer clan
éénmaal overkomen, dat ik eenige dagen op het alkahsch
worden moest wachten. In Februari heb ik, toen de
thermometer buiten niet beneden vriespunt daalde en in
het laboratorium \'s nachts de kachel doorbrandde, urine

-ocr page 55-

43

14 dagen kunnen bewaren, zonder dat ze alkalisch werd.
Urines van verschillende herkomst in schoon glaswerk
opgevangen werden bij 15—19° G bewaard eerst na 7
dagen alkalisch. Dit is werkelijk een groot bezwaar tegen
dezen voedingsbodem en is niet te verhelpen, daar we
volgens P. ook geen gebruik mogen maken van de broed-
stooftemperatuur maar op kamertemperatuur (15—17° G.)
zijn aangewezen.

Een ander inconvenient is, dat men slechts zwak
alkalische urine mag gebruiken, want heelt men zich
deze na eenige moeite verschaft, dan heeft men kans,
nadat de gelatine is opgelost, blauw lakmoespapier zwak
rood te zien worden en dan moet men alles weg doen,
omdat geen alkali mag worden toegevoegd. Men moet
dus tusschen sterke alkalescentie, (clie zou doen vervloeien)
en de zwakke den gulden middenweg bewandelen, wat
niet altijd gemakkelijk is.

In den zomer met mijn experimenten beginnende,
bleek het weldra onmogelijk op den middag de thermo-
staten op
22° te houden. Prof. Eijkman was toen zoo
goed mij aan een inrichting voor afkoeling te helpen:
in den watermantel van den thermostaat werd van
onderen eene verbinding gemaakt met de waterleiding,
terwijl bovenin een afvoerbuis was aangebracht. Op
deze wijze kon een vervloeien van de dunne gelatine
voorkomen worden. Het was mijn plan eene gelatine-
gehalte te zoeken, dat een hooger temperatuur kon
weerstaan; P. was mij evenwel vóór met zijne mede-
deeling, dat zomers 6°/o gelatine bij 28° kon gebruikt
worden. Practisch zou er weinig bezwaar tegen zijn
altijd met deze gelatine te werken, want dan zou men

-ocr page 56-

ook \'s winters minder last hebben van het afvloeien van
de platen bij het onderzoek in een warm lokaal en
bovendien groeit de typhüsbacil zooveel beter bij 28°
dan bij 22°. —6°/o urine-gelatine vervloeit echter meestal
bij 25—26° ook wanneer ze geheel volgens voorschrift
wordt bereid en de eerste verwarming bij 100° van de
urine met het pepton en de gelatine niet langer duurt
dan uur.

Wat den groei en de grootte van de typhuskolonies
betreft, zoo wordt hiervan opgegeven, dat ze na 24 urn-
zoo goed als niet meer grooter worden en macroscopisch
niet te zien zijn: beide punten moet ik, op eigen ervaring
afgaande, tegenspreken. In de meeste culturen van b.
typhi ziet men de kolonies in de eerste 3 dagen grooter
worden op de platen, waarin de verdunningen uitgezaaid
zijn (pl. II en III) en worden dan macroscopisch even
zichtbaar; één typhusstam (b. typhi o.l.c.) groeide echter
in 3 a 4 dagen tot macroscopisch zeer duidelijke kolonies
uit en ook de uit faeces verkregen stammen o en p
gaven na 2 dagen macroscopisch zichtbare kolonies.

Volstrekt niet altijd kan men op het aspect van de
platen in de eerste 24 uur de diagnose stellen; na dien
tijd treden dikwijls nog vele veranderingen op, die de
diagnose „kolonie van b. typhi abdom." doen vervallen
en ik kan het niet met P. eens zijn, dat na 24 uur het
onderscheid met colikolonies altijd zooveel moeilijker
zou zijn; integendeel doen zich vóór dien tijd sommige
colikolonies met uitloopers voor, welke ze na dien tijd
niet meer vertoonen.

Aangaande de uitbreiding van steekculturen over de
oppervlakte zegt P., dat bact. coli zich verder uitstrekt

-ocr page 57-

45

en een dikker beslag vormt. Het laatste kan ik bevesti-
gen, maar onder de typhusculturen zijn er, die eene iets
grootere ui tbreiding vertoonen dan bact. coli en ook nog
eene zone van als het ware losgelaten en vooruitgezon-
den bacteriehoopjes vormen, waardoor het PETRi-schaaltje,
tegen het licht gehouden, als met een waas rondom het
steekpunt bedeeld schijnt.

k

-ocr page 58-

HOOFDSTUK III.

WAARNEMINGEN.

Nadat, zooals boven beschreven, de voedingsbodem vol-
gens voorschrift vervaardigd was, werden als eerste
proefneming de 2 culturen van b. typhi abdomin. en de
2 van bact. coli commune, in het Hyg. Laborat. aanwezig,
uitgezaaid en de verschillende platen en verdunningen
met elkaar vergeleken.

Waarneming I.

A . Proef met hacülus typhi abdominalis uit het laboratorium
van
Kral afkomstig: (b. typhi Kkal), die alle eigenschappen
van een typhusbacil bezat.

28-V-1899. De culturen op 1®, 2« en 3« plaat vertoonen
1, 2, en 3 X 24 uur oud geheel ronde kolonies naast andere
met korte en lange\') uitloopers, zoowel in de oppervlakkige
als in de diepere lagen. Enkele dochter-kolonies.

31-1-1900. Herhaalde uitzaaiing geeft na 19 uur bijna nog
geen zichtbare kolonies, waarvan sommige met een hof. Na

De uitdrukking: korte en lange uitloopers is altijd als betrek-
kelijk op te vatten: als maatstaf dient de grootte van de kolonie.
Zijn de uitloopers niet grooter dan
1—1 Va maal de doorsnede van
de kolonie dan noemde ik ze „kort", zijn ze 2—4 maal deze door-
snede dan „lang", 4-0 maal „zeer lang." De absolute maat van
,,zeer lange" uitloopers kan kleiner zijn dan die van „korte", wanneer
de kolonies, waarvan ze uitgaan, maar veel in dimensies verschillen.

-ocr page 59-

47

25 uur zijn er kleine ovale kolonies zonder en met uitloopers,
enkele hebben een gespikkeld^n hof.

1-II-1900. PI. I—IIP) geeft hetzelfde aspect van de kolonies,
na 48 uur alleen verschillen ze in grootte: er zijn 1® ronde
kolonies, 2® ronde met een of meer fijne lange uitloopers,
3® ronde met gegramileerden hof, die bij sterke vergrooting
bij de meeste kolonies blijkt voor te komen en opgebouwd
is uit concentrische uitloopers.

2-II-1900. Kolonies na 68 uur nog iets grooter, de uitloopers
van 2® zijn hoogstens maal zoo lang als de middellijn van
de kolome.

6-11-1900. De kolonies zijn nog in omvang toegenomen.

27-111-1900. Hernieuwde uitzaaiing toont na 20 uur op
pl. I en II zeer fijne kolonies met lange uitloopers, bijna
geen kolonielichamen. Na 80 uur (^"/a) vindt men op pl. I
enkele geheel ronde en ovale zonder uitloopers of met korte,
meestal zijn ze zeer lang. Op pl. II ziet men onder meer in
één gezichtsveld: één vrij groote, zuiver ronde kolome, een
kleine met lange uitloopers en één middelmatig groote met
korte uitloopers, alle op gelijk niveau. In diezelfde plaat
zijn vrij groote koloniën met zeer lange uitloopers (tot 4 en
5 X de kolonielengte). Werden geheel ronde kolonies
afgestoken dan bleken ze bij onderzoek te bestaan uit typhus-
bacillen en gaven bij uitzaaing op urine-gelatine volstrekt
niet alleen ronde kolonies maar dezelfde vormen als boven
beschreven zijn.

B. Proef met l>ac. ty^M aMomin. o.l.c. (sedert lang in het
laboratorium voortgekweekt).

26-V-1899. Na 24 uur op pl. I onduidelijke kleine kolonies
als uit lange ijsnaalden opgebouwd.

27-Y-1899. Bolvormige en ovale kolonies dicht als met
ijsnaalden bezet; lange uitloopers zijn zeer zeldzaam.

Zie noot bladz. B7.

-ocr page 60-

48

ll-Xn-1899. Wordt precies hetzelfde beeld verkregen, zooals
ooic uit de vergelijking van genomen photograrannen bleek

G-IH900. Kolonies van eene uitzaaiing van ^"/i zijn als
dicht met fijne haren rondom bezet De kolonies zijn veel
gi^ooter geworden dan die van b. typhi
Kral en voor \'t hloote
oog duidelijk zichtbaar.

Deze waarnemingen leeren het volgende: 1® niet alle stammen
van b. typhi groeien op dezelfde wijze op urinegelatine en
zelfs toont eenzelfde stam verschillen in groei. 2® onder de
typhuskolonies zoowel van één als van meer dagen oud kunnen
geheel ronde zijn, en ooit met korte uitloopers, welke ken-
merken voor bact. coli ook worden opgegeven.
Meestal zijn
kolonies van bact. coü, van gelijken ouderdom als kol. van b.
typhi, grooter dan deze.

C. Proef met bact. coli commune o.l.c,

26-V-1899. Op pl. I na 24 uur ronde kolonies al of niet
met een schubje of stekeltje.

27-V-1899. Alle koloiiies op I—III pl. zijn rond op een sdhubje
of lobje na. Ook latere uitzaaiingen gaven gelijk resultaat.

D. Proef met bact. coli c. Kral (uit het labor. van Krèil,
te Praag afkomstig).

Deze herhaaldelijk gecontroleerde cultuur heeft de volgende
eigenschappen: het is een kort staafje, dat indol en gas pro-
duceert, melkstolling binnen
2 X 24 uur geeft, op aardappel
een dik geel beslag vormt onder verkleuring van den schijf
volgens
Gram ontkleurt, gelatine niet vervloeit en bij 45°
goed groeit. Wat bewegelijkheid betreft, zoo werd deze van
van agar- en bouillonculturen niet of nauwelijks waargenomen,
maar na een cultuur van
5 uur in glycosebouillon (Germano
en Maurea) waren de staafjes zeer duidelijk mobiel. Wanneer
op urine-gelatine werd uitgezaaid, kwamen op de eerste plaat
zeer vele koloniën op, maar slechts enkele waren i\'ond; bijna

-ocr page 61-

49

alle doen zich voor, alsof ze uit fijne ijsnaaldjes zijn opge-
boTawd; zeer lange uitloopers, zooals in elke typhusculluur op
urine-gelatine te zien zijn. doen zich niet voor. Bij ééne der
uitzaaiingen vond ik bijv. dat na 22 uur zich kolonies zonder
uitloopers ontwikkeld liadden; de meeste hebben echter wel
uitloopers en zelfs zóó dat bijna nog geen kolonielichaam ge-
vormd is, maar het geheel uit dunne gekronkelde draden
bestaat. Na 28 uur zijn er behalve kol. zónder, vele mèt
uitloopers en wel soms met eene lengte driemaal zoo groot
als de middellijn van de kolome; ook zijn er ruige (rondom
met korte dunne uitl. voorziene) kol. met lange uitl. Her-
haald onderzoek gaf steeds hetzelfde resultaat, zoodat
Pior-
koavski\'s
hulp ingeroepen werd. Drie weken (21 Juni 4899),
nadat de cultuur verzonden was, arriveerde het volgende
antwoord: . . . dass ich nach den bisherigen Untersuchungen,
die Kräl\'sche Cultur nicht für rein halte. Die Golonieen in
der Harngelatine sind theils rund und scharfrandig, theilg
ettvas\') höckerig am Piande mit rudimentären^) Ansätzen von
Ausläufern. Wirkliche, fadenförmige Fortsätze, wie ich sie
bei echtem Typhus
stets^) erhalte, fehlen. Ich bin dabei die
Kultur, die ich von Ihnen erhalten habe, nach weiteren Rich-
tungen hin zu untersuchen und werde mir erlauben Ihnen
seinerzeit Bericht zu erstatten®). Für heut gestalten Sie mir,
Ihnen eine Kultur meines Coli-stammes zu übersenden. Sie
werden hier stets festrandige, runde Golonieen aufkommen
sehen. Met dit schrijven werd de zaak niet veel duidelijker,
daar P. ontkent langere uitloopers verkregen te hebben. Nadat
de rond groeiende kol. van de andere waren afgescheiden,
bleken beide te bestaan uit bact. coli, die ook bij voortkweeken
hun eigen groeiwijze behielden.

De door P. toegezonden cultuur had ook alle eigenschappen
van een colicultuur, alleen gelukte het op geen enkele wijze

Cursiveering v. d. Sehr.

nog niet gearriveerd na 12 maanden.

-ocr page 62-

50

om beweging waar te nemen, hoe jong of hoe oud de cultuur
ook was en op welken bodem gekweekt. Éénmaal deden
zich, toen van een 3 maanden oude cultuur op urine-gelatine
werd geënt, hierop enkele kolonies met lange, dunne uitloo-
pers voor !

Terwijl het beschreven onderzoek geschiedde, werden de
faeces van lijders aan typhus abdom. onderzocht om te zien
of daarvan ook na uitzaaing of P\'s bodem de bijzondere
kolonievormen konden waargenomen worden, zoo ja dan wer-
den deze geisoleerd en verder de eigenschappen ervan bestu-
deerd ; hoe dit laatste geschiedde door middel van het onderzoek
naar morpliologische, biologische en chemische eigenschappen
is uitvoerig in het eerste hoofdstuk beschreven. Alle patienten
(op een na, die in het Militair Hospitaal lag) werden in het
Stedelijk Ziekenhuis verpleegd; een uittreksel van de ziekte-
geschiedenis\') en zoo noodig van het obductie-protocoP) is
aan elke waarneming toegevoegd. Bij allen was de klinische
diagnose op typhus abdom. gesteld.

Waarneming II.

Piegister 1899 no. 837. Jongen van 12 jaar.

Bij inkomst in het Ziekenhuis ligt pat. sedert 12 dagen te
bed en was ook vóór dien tijd al niet wel. Sedert een week
heeft pat. diarrhoe. De hooge continua, vergroote milt, op-
gezette buik, roseolae en de algemeene toestand doen de
diagnose stellen op typhoid- De reactie van
Widal, toen pat.
14 dagen te bed lag, was negatief 12 Mei exitus letalis.

Obductie: 13 Mei 15 uur post mortem. Uit het sectie-
protocol neem ik het volgende over: darm is glanzend; \'t colon

h door Dn. WiJNHOFF hiervoor welwillend afgestaan. \'
-) door
Peof. Spronck hiervoor welwillend afgestaan.

-ocr page 63-

51

uitgezet in de ileocoecaalstreek; de buikholte bevat een spoortje
helder vocht Geen vocht in de pleuraholten. \'t Hart is bleek
van kleur; er is geen vettige degeneratie. Ostia sluiten.
Linker ventrikel goed gecontraheerd; rechter ventrikel slap,
bevat geen coagula. Lien weegt 240 gram, pulpa niet week.
De hepar vertoont troebele zwelling en vettige degeneratie.
In jejuno locaal hyperaemie van de valvulae Kerckringii. In
\'t ileum multipele ulcera in alle stadia van ontwikkeling.
Mergachtige zwelling van de plaques in de lengterichting van
den darm; in de nabijheid van de valvula Bauhini zijn de
ulcera onregelmatig van vorm, verloopen bijna circulair.
Escharae bedekken hier de periphere deelen der ulcera. In
\'t colon is een enkel gereinigd ulcus zichtbaar. Nieren bleek.
Mesenteriale klieren sterk gezwollen. De pathol-anat. diagnose
luidde dus: Typhus abdominalis: Enteritis ulcerosa intestini
ilei et crassi. Splenitis acuta. Degeneratio parenchymatosa
hepatis. Lymphadenitis acuta glandularum mesentericarum.

Op 15 Mei werd door mij van de in ijskast ])ewaarde mïlt
na cauteiisatie van de oppervlakte en insnijding met een uit-
gegloeid mes, van de sneevlakte een lis van het sap op agar
geënt. Na 2 dagen vertoont het agarbuisje 4 gelijke kolonies,
waarvan één bij onderzoek in den hangenden droppel uit
zeer beweeglijke staafjes blijkt te bestaan, die bij verder
onderzoek alle eigenschappen van typhusbacillen blijken te
hebben.

Op urinegelatine ontwikkelen zich kolonies, die in alle
opzichten overeenkomen met de door
Piorkowski gegeven
beschrijving van typhuskolonies.

Tijdens de obductie werd in een gesteriliseerd buisje een
weinig van den inhoud van het coecum verzameld en eveneens
werd iefs met een platina lis van de ulcura gekrabd en
bewaard; wegens omstandigheden kon van deze 2 buisjes A

k

-ocr page 64-

52

en B eerst den volgenden dag op urinegelaline geënt worden

A. Het resultaat van de enting van het eerste buisje met
faeces was, dat na 24 uur op pl- II en III naast bolvornn\'ge
kolonies met een enkelen korten uitlooper zich een kleiner
aantal kolonies had ontwikkeld als kleine vlokjes watten, als
los door elkaar gevlochten draden. Na 2 dagen waren met
het bloote oog de verschillende kolonies te onderscheiden.
Eén van de pluizige met uitloopers wordt afgestoken en
blijkt bij nader onderzoek alle kenmerken van een colicultuur
te hebben.

B. Van het weinigje, dat van de ulcera afgekrabd was,
werd ook eerst 14 Mei geënt; hiervan waren in 24 uur
maar duidelijker na 2 X 24 uur opgekomen, 1® groote glad-
randige kolonies, 2® pluizige. Van 2® werd een exemplaar
afgestoken, dat bij voortgezet onderzoek geen typhuscultuur
bleek te zijn: de indolvorming, gasproductie en melkstolling
vielen positief uit en bij microscopisch onderzoek zag men
onbeweeglijke staafjes.

De laatste 2 culturen zijn verder niet bewaard, wel die
uit de milt gewonnen was; deze werd om de 2—2\'/2 maand
overgezet en op 1 Dec. nog eens op urinegelatine uitgezaaid-
Den volgenden dag zijn slechts ronde kolonies opgekomen
behalve één op plaat II; deze heeft hetzelfde aspect, — een
ovale kolonie met een bundel uitloopers aan de polen — als
bij de eerste uitzaaiing in Mei. Deze kolonie wordt afgestoken
en geeft bij verder onderzoek: geen indol, een aardappel-
cultuur als bact. coli, melkstolling en gasproductie en is een
staafje zonder eigen beweging. Een plaatcultuur geeft kolonies
met vele of weinige uitloopers. Het schijnt geenszins onaan-
nemelijk hier te veronderstellen, dal de oorspronkelijke cultuur
niet geheel zuiver was, maar een cultuur van b. typhi met
enkele colibacteriën gemengd. Deze laatste zouden langzamer-
hand over de eerste de overhand gekregen kunnen hebben,
zoodat ten slotte slechts een colicultuur was overgebleven.

-ocr page 65-

53

Om op het voetspoor van Rodet aan te nemen, dat een
typhüsbacil zijn oude colinatuur zou aangenomen hebben,
lijkt mij wat te gewaagd

Waarneming III.

Reg. 1899 n\'\'. 1260. Man 22 jaar oud.

22 Juli. Patiënt is bij de opname l\'/a week ziek en had
na gebruik van" een laxans aanhoudend diarrhoe. Pols 90
licht dicroot Pat is soporeus: tong droog. Over r. en 1.
thoraxlielft Rh. sibilans en sonorus. Buik opgezet. Enkele
roseolae. Pijn bij druk in ileo-coecaalstreek. Lien palpabel.
Kniereflex zeer zwak. Hooge continua. Respiratie 40—50.

Widal\'s reactie 25 Juli negatief. 8 A.ug sterk positief, zelfs
duidelijk bij verdunning 1: 1000. Zoolang als de koorts
duurde, had pat. een a tweemalen per dag ontlasting.

18 Sept. Verlaat pat. hersteld het Ziekenhuis.

Faeces-onderzoek.

24 Juli heeft de eerste uitzaaing van faeces plaats.

Na 24 en 2 X 24 uur blijken slechts ronde kolonies op-
gekomen, waarvan er één bewaard wordt: a

29 Juli wordt weer uitgezaaid; ditmaal ontwikkelen zich
ook kolonies, als die van b typhi o.l c. Wegens de nabijheid
van ronde kolonies is van de pluizige er geen geïsoleerd af
te steken, wel een ronde en pluizige samen, die na 24 uur
bouilloncultuur weder op platen worden gezaaid, waarop zich
hoekige en langwerpige kol. met korte uitloopers en enkele
met lange uitloopers ontwikkelen, waarvan er 2 bewaard
worden e en

1 Aug. wordt weer geënt en na 24 uur vertoonen zich
ronde en pluizige kol. Van deze laatste werden eenige met
inktstippen aangegeven. Het bleek in de volgende dagen^ dat

k

-ocr page 66-

54

de uitloopers in de breedte gegroeid waren, terwijl de kolonie
zelf in omvang was toegenomen, zoodat het geheel zich als
een bultige kolonie voordeed, waarvan d bewaard werd

2 Aug. werd nogmaals uitgezaaid van de faeces: het resul-
taat was ronde en wollige kolonies, van welke laatste & en c
bewaard werden.

12 Aug. Bij een volgende proefneming hebben zich na
19 uur op pl. I behalve ronde kol. nog ovale ontwitdceld met
uitloopers, waarvan de lengte hoogstens is de middellijn van
de kolonie. Den volgenden dag zijn op pt. 11 en III sterk
pluizige kol. te zien, waarvan h op bouillon bewaard wordt,
verder wordt er een bewaard, die eerst duidelijk uitloopers
had maar den volgenden dag als
d lobben vertoonde: g.

14 Aug. Van de volgende uitzaaing van de faeces wordt
bewaard de pluizige kolome:
i.

Hierna had nog herhaaldelijk een onderzoek plaats, waarbij
altijd kolonies zich voordeden als
e en f. Nog werd bewaard
j., die na 22 uur er als een typhuskol. uitzag maar bij verder
ontwikkeling niet meer; en ook k.

Later zal nog uitvoerig op deze en volgende kolonies terug-
gekomen worden.

Waarneming HII.

Reg. 1899 n». 1365. Man 25 jaar oud.

Pat. wordt 15 Aug. opgenomen, zegt zich sedert S\'/a week
ziek te hebben gevoeld en dunne ontlasting te hebben gehad.

16 Aug. Pat. is compos mentis; temper. 39—40 Pols 100
Mond en tong tremuleeren bij beweging. Vete roseolae op
thorax, armen en beenen. Abdomen opgezet. Lien even
palpabel. Faeces bevatten sanguis.

18 Aug. Pat. loost coagula; van 15—21 Aug. diarrhoe,
daarna niet meer.

-ocr page 67-

55

27 Aug. Pat. is koortsvrij en wordt 18 Sept. hersteld ontslagen.

Faeges-ondf.rzoek.

19 kus:- wordt voor de eerste maal een onderzoek van

Ti

de faeces op typhusbacillen ingesteld, het resultaat bleef echter
negatief, aangezien er zich geen kolonies met uitloopers ont-
wikkelden.

21 Aug. Een nieuwe cultuur van 23 uur vertoont op
plaat I stekelige en ronde kol., op pl II slechts enkele ronde.

Den volgenden dag was pl. I hetzelfde gebleven. Op plaat
II waren ronde kolonies en andei\'e, die typisch geleken op
die van typhusculturen. Van deze laatste worden o. en
p.
bewaard, die in S X uur macroscojnsch zichtbaar tvaren.

28 Aug. Op ^Va trad obstipatie in; onderzoek na dien
tijd gaf geen resultaat.

Waauneming V.

Reg. 1899 n". 1377. Man 30 jaar oud.

17 Aug. Pal. is 8 dagen thuis ziek geweest met trage
defaecatie. Heden middag koude rilling. Pat. is compos
mentis. Tong tremuleert; tong en lippen wat cyanotisch.
Pols 90, Respir. 21, Temp. 38,5—39,5. Veel roseolae. Over
geheele thorax piepende rhoncVü. Buik opgezet. Lien duidelijk
palpabel. Defaecatie afwisselend traag en frequent.

23 Aug. Hedenmorgen koude rilling, waarbij de tempe-
ratuur 2\'/2° stijgt.

■ 24 Aug. Bij verleggen krijgt pat. plotseling buikpijn.
Bij onderzoek blijkt het geheele abdomen pijnlijk gespannen;
geen leverdemping; flankdemping met veranderlijke grens.

26 Aug. Ex. letalis onder de verschijnselen van perito-
nitis e perforatione.

-ocr page 68-

56

Obductie: 28 Aug. 38 uur post mortem. Cor atrophisch.
Btoederig vocht in de pleurahiolten. Peritonitis exsudativa
fibro-purulenta diliusa. Ulcera typhosa stadio quarto in intes-
tino ilei. Bodem van één ulcus geperforeerd. Hepar en renes
anaemisch.

Fäeges-onderzoek.

Van dezen patiënt werden eenmaal de faeces onderzocht
en wel op 18 Aug.

19 Aug. Op pl. I slecMs ronde kolonies. In pl. II is nog
niets te zien.

20 Aug. Plaat I vervloeid; op pl. II meest zuiver ronde
kolonies, enkele zijn gelobd en hebben gegranuleerden rand,
slechts één heeft den vorm van een „typhus"-kolonie. Deze
wordt bewaard:
F.

Waarneming VI.

Beg. 1899 n». 1399. Meisje 22 jaar oud.

23 Aug. Pat. had zes weken hoofdpijn, ging vóèr 9 dagen
te bed liggen. Sedert
1 week buikpijn gedurende welken tijd
diarrhoe, daarvóór één week constipatie en één week diarrlioe.

24 Aug. Febris continua 40° Pulsus 120. Tremoren
in facialisspieren en in tong. Roseolae op borst, buik en
armen. Abdomen opgezet en pijnlijk vooral in regio ileocoe-
calis. Milt niet palpabel. Diarrhoe tot
10 Sept.

20 Sept. Pat. is afebriel, defaecatie traag.

10 Oct. Recidief tot 19 Oct.

20 Oct. „Widal" positief.

31 Jan. Pat. wordt hersteld onslagen.

Faeces-ondezroek.

25 Aug. Dunne faeces toonen, na 19 uur op eene serie

-ocr page 69-

57

van 3 platen gestaan te hebben, naast ronde kolonies zeer
sterk stralige kolonies ongeveer even talrijk als de ronde.

26 Aug. Plaat I heeft nog de kleine fijn splinterige kolonies.
Op pl. II, waar de kolonies verder uit elkaar staan, ziet men
tusschen de ronde kolonies macrosc. dunne wolkjes, die onder
\'t microscoop sterk vertakte koloniën met dochterkoloniën
blijken; hiervan worden q. en r. bewaard.

6 Sept. Een nieuwe uitzaaiing toont dezelfde kolonies,
maar in geringer aantal. Één kolonie is voorzien van eene
uitbotting met uitloopers; deze wordt bewaard: s.

14 Sept. Herhaalde uitzaaiing van faeces na een spuitje
glycerine ontlast, nadat patiente in 2 dagen geen defaecatie
had gehad, geeft na 24 uur op pl. I de beschreven sterk
vertakte kolonies. Den volgenden dag hebben dezelfde kolonies
zich ontwikkeld op pl. II, waarvan één kolonie
t. bewaard wordt.

Wa.^rneming VII.

Reg. 1899 n». 1474. Meisje 16 jaar oud.

11 Sept. Patiente had sedert 14 dagen frequente defaecatie,
en is sedert een week impos mentis.

12 Sept. Pat. delireert, heeft hooge contirma en diarrhoe.
Roseolae twijfelachtig. Milt aanzienlijk vergroot.

14 Sept. Pulsus 160, irregularis, inaequalis. Respir. 52.
Op thorax R. A. vochtige-rhonchi. \'s Avonds kleine coagula
bij defaecatie.

17 Sept. na \'V9 geen defaecatie. Pols zeer frequent, tem-
peratuur 41°. Exitus let.

Obductie: 19 Sept. 38 uur post mortem. In \'t abdomen
bloederig gekleurde vloeistof, die van achter de milt schijnt
af te zakken. Lien vergroot, bloedrijk, iets verweekt. Hepar
vertoont troebele zwelling en vettige degeneratie. Gastroma-
lacia. In ileo enkele gereinigde ulcera, een paar ulcera in \'t

-ocr page 70-

58

eerste stadium. Zwelling van solitaire follikels en van Peyer\'s
plaques. Processus verraiformis toont gereinigde ulcera en
croupeuse ontsteking. Renes: troebele zwelling.

Pathol. Anat. diagnose: Ileotyphus 4® stad. vermoedelijk
met recidief.

Faeges-onderzoek .

Van de faeces van deze patiente werd tweemaal eene enting
op urine-gelatine verricht.

45 Sept. 17 uur na de eerste enting zijn te zien : glad-
randige ronde kolonies (enkele met een schubje of sprietje)
en zeer fijn vertakte splinterige, die zoo uit elkaar gegroeid
zijn, dat men bijna niet van één kolonie kan spreken.

16 Sept. wordt van zulk een (groote) kolome op agar
bewaard:
n.

De \'2\'\'® uitzaaiing geschiedde met bij de obductie verzameld
materiaal: na 30 uur gebroed te zijn, hebben zich op pl. I
,een aantal ronde gladrandige kolonies ontwikkeld en op ééne
plaats eene verzameling van stekelige ruige, waarvan den
volgenden das? m, bewaard werd.

Waarneming VIII.

Reg. 1899 n". 1700. Meisje 15 jaar oud.
Pat. had bij de opname sedert vijf dagen delireerend te bed
gelegen.

19 Oct. Pat. heeft hooge continua. Tong droog, tremu-
leerend. Lien zeer groot. Obstipatie.

20 Oct. »AVidal" negatief. \' Polsfrequentie 140—160.
27 Oct. Roseolae op borst en buik.

1 Nov. Pols zeer frequent, regularis. Continua hoog.
14 Nov. Patiente is afebriel overdag, maar \'s nachts is de

-ocr page 71-

59

temperatuur nog hoog. \'sMiddags buikpijn, braken; buik
ingetrokken. Pols 200.

17 Nov. Exit. let.

Obductie: 18 Nov. 22 uur post mortem. Uit het obductie-
verslag neem ik het volgende over:

In de galblaas vele kleine steentjes. Perforatie van de
galblaas. Mesenteriaalklier-en weinig gezwollen. Lien wat
grooter en weeker dan normaal. In den darm gereinigde
typhuszweren. Renes: troebele zwelling.

Anat. diagnose: Typhus abdominalis. Perforatio vesicae felleae.
Peritonitis. Splenitis acuta.

Faeges-onderzoek.

14f Nov. werd van de faeces (die in de laatste dagen 2 ä 3
maal per dag geloosd werden) op 3 platen gebracht. Na
24 uur zijn op plaat I ronde kol. opgekomen en enkele met
korte uitloopers, op pl. II slechts enkele ronde.

16 Nov. Na 48 uur zijn op pl. I kolonies met doornachtige
korte uitl.; op pl. II enkele met deze uitl. en enkele met
een zeer fijn pluizigen rand; van beide soorten wordt één
kolonie bewaard:
tv. en x.

Waarneming VUIL

Reg. \'99 n». 1758. Meisje 14 jaar oud.

25 Oct. Patiente, is bij de opname 8 dagen ziek, waarvan
4 te bed; ze was eenigen tijd in Kuilenburg, waar febris
typhoidea heerschte. , Broeder en zusters van pat. hebben
eveneens typhus. Pat. had geen diarrhoe.

26 Oct. De temperatuur schommelt om 40°. Pulsus 124,
spoor dicrotisme, vat wat rigide. Tong pappig beslagen, tre-
muleerend. Duidelijke roseolae op borst, buik, r. arm en

-ocr page 72-

60

r. bovenbeen. Hartsdemping wal grooter dan normaal; ictus
A^^ i. c. r. 2 vingerbreed buiten maram. 1. Hepar en lien
palpabel.

8 Nov. Patiente is koortsvrij tot

12 Nov. wanneer een recidief intreedt. Milt weer duidelijk
te voelen; defaecatie slechts op clysmata; temperatuur stijgende
tot 40°.

24 Nov. is pat. afebriel en herstellende.

22 Dec. wordt pat. genezen ontslagen.

»Widal" ®/(i negatief.

Faeces-onderzoek.

Op 20 November wordt van faeces, die na 4 dagen consti-
patie geloosd worden, op 3 platen uitgezaaid.

21 Nov. Na 24 uur vertoonen zich op pl. I naast ronde
kolonies meer langwerpige met uitloopers; op pl. II eveneens;
op pl. III nog nihil.

22 Nov. Na 48 uur zijn de kolonies op pl. I niet grooter
geworden. Eenige langwerpige kolonies met uitl. gisteren met
inlttstippen aangegeven, doen zich heden met korter en breeder
uitloopers voor; zulk een kolonie
{z.) en eene geheel ronde
(j/.) worden op agar bewaard.

Waarneming X.

Reg. 1899 n«. 1897. Meisje 21 jaai\' oud.

15 Nov. Patiente is sedert 3 weken bedlegerig en had
éénmaal per dag dunne ontlasting.

16 Nov. Temp. 38,5—40°. Pols 110. Enkele roseolae.
Op thorax R. en L.\'A. O. piepende rhonchi. Abdomen opgezet.
Milt is palpabel.

22 Nov. »Widal" positief. Constipatie.
25 Nov. Pat. is afebriel tot

-ocr page 73-

61

18 Dec. toen een recidief intrad met miltzwelling, roseolae,
één week constipatie en daarna een week diarrhoe. Pat.
hraakt herhaaldelijk.

30 Dec. Wegens verschijnselen van peritonitis wordt prof.
Narath in consult gevraagd, die de buikholte op 2 plaatsen
draineert; desniettegenstaande exitus letalis.

Obductie: 2 Jan. 1900. De anatomische diagnose luidde;
peritonitis fibrinosa. Perforatie ilei ex ulcere typhoso. Ulcus
typhosum ilei stadio quarto. Splenitis acuta. Degeneratie paren-
chymatosa hepatis. De diagnose werd gesteld, nadat de vol-
gende afwijkingen geconstateerd waren: serosa der darmen
dof met een fibrineus exsudaat bedekt. Het omentum bedekt
de darmen normaal maar is er door adhaesies aan verbonden.
Het kleine bekken is gevuld met een sereus-etterig exsudaat..
Linker ventriculus cordis gecontraheerd, rechter met vloeibaar
bloed gevuld. Valvulae mitrales et tricuspidales laten respect.
1 en 2 vingers toe. De milt toont fibrineuse adhaesies. Pulpa
weinig verweekt, chocoladebruin; gewicht 180 gram. Hepar:
bleek en troebel. Alle darmlissen sterk verkleefd. Op de
overgang van ileum in coecum een groot genezen ulcus. Hooger
in het ileum eene perforatièopening.

Faeces-onderzoek.

Op 22 November werden faeces (die 36 uur vroeger geloosd
waren na 2 dagen van retentio alvi) op 3 urinegelatine platen
geënt. Na 24 uur doen zich op pl. I ronde kolonies zonder
en met uitloopers voor, op pl. H slechts de eerste. Na 2 X
24 uur is alleen op pl. IH een kolonie zichtbaar, die op een
typhuskolonie gelijkt en wel op die, welke b. typhi K
ral
geeft; deze kolonie wordt afgestoken en bewaard A.

k

Waarneming XL
Reg. 1899 n». 1726. Mei.sje 15 jaar oud.
21 Oct. Patiente voelde zich bij de opname sedert 10 dagen

-ocr page 74-

62

ziek, waarvan ze 6 op bed lag. Een enkele keer dunne alvus.

22 Oct. Hooge febris continua. Apathie; enkele roseolae;
tong en lippen tremuleeren; abdomen wat opgezet. Milt
percutorisch sterk vergroot. Pols frequent. „
Widal" positief.

1 Nov. Enkele dagen met diarrhoe worden door vele met
constipatie gevolgd. Temperatuur hoog.

16 Nov. Nadat de temperatuur langzamerhand was gaan
afnemen, treedt recrudescentie in.

6 Dec. Patient is afebriel.

4 Jan. Patient is herstellende, maar maakt eene osteo-
myelitis phalang. I digiti
IUI door, waarvan de pus door Prof.
Spronck onderzocht steriel bleek.

Faeces-oniïerzoek.

Slechts eenmaal konden van deze patient de faeces onder-
zocht worden en wel werd op:

27 Nov. 12 uur post depositionem van harde faeces, hiervan
op een serie van 3 platen uitgezaaid. Na 24\' uur waren op
pl. I kolonies met en zonder uitloopers te zien; op pl. ÏI
naast de ronde slechts 2 pluizige. Na 48 uur bevat pl. 1.
ronde en kleine rnige kolonies; pl. 11 groote gladrandige en
kleinere met ruigen rand (maar geen duidelijke uitloopers)
en ook een paar middelmatig groote kolonies met sprietige
uitloopers; van deze laatste werd B op agar bewaard.

30 Nov. zijn de kleine ruige kolonies nog iets groofer
geworden, de rand fijn gekarteld. Hiervan wordt C bewaard

Waarneming XII.

Reg. 1899 n". 1967. Jongen 15 jaar oud.
30 Nov. Patient ligt een week met hoofdpijn te bed.
1 Dec. Patient is niet geheel compos. Febris continua.
Pols 100, dicroot. Roseolae p borst en buik. Milt duidelijk
voelbaar.

-ocr page 75-

63

10 Dec. In de eerste 3 dagen in \'t geheel geen defaecatie,
daarna traag. Heden kleine coagula.

11 Dec. „Widal" duidelijk positief bij verdunning 1 : 50.
Temperatuur wordt lager.

14 Dec. Patiënt is afebriel en verlaat 22 Jan. hersteld
het ziekenhuis.

Faeces-onderzoek.

In de faeces van deze patiënt is 2 maal naar typhusbacillen
gezocht en wel de eerste maal op:

13 Dec. den laatsten dag, waarop patiënt nog niet geheel
afebriel was. De faeces, waarvan geënt werd, waren week
van consistentie en de uitzaaiing geschiedde 14 uur post
depositionem alvi.

14 Dec. 21 uur na de uitzaaiing zijn op plaat I behalve
ronde kolonies met geheel gladden rand nog andere ronde
opgekomen met een sprietje of kurketrekkertje, maar die toch
niet voor typhische typhuskolonies konden doorgaan.

15 Dec- Ook op den 2\'^® dag doen zich geen kolonies voor, die
in den zin van
Piorkowski typhuskolonies zouden kunnen zijn.

De tweede uitzaaiing had plaats op 15 Dec. en wel A. van
weeke alvus 36 uur van te voren gedeponeerd en B. van
dunne alvus 6 uur oud. (Patiënt was toen in zijn 2«^™ koorts-
vrijen dagX

A. 16 Dec. geeft plaat I te zien: ronde kolonies zonder
en met worstvormige, wat pluizige uiteinden; de lichamen der
kolonies verschillen niet merkbaar in grootte; op plaat II zijn
grootere ronde, gladrandige soms met een klein sprietje, en
kleinere ronde zonder of met 2 worstvormige pluizige uiteinden
aanwezig.

17 Dec. Het aspect van de kolonies is hetzelfde gebleven,
maar de verhouding in grootte is veranderd; degene, die
gisteren al grooter waren, zijn nu zeer duidelijk in grootte

-ocr page 76-

64

toegenomen, terwijl de kleinere maar weinig gegroeid zijn.
Dit onderscheid in grootte is zeer opvallend.

18 Dec. Een van de beschreven kleinere kolonies, met
worstvormige pluizige uiteinden, wordt op agar overgezet; If.

Uitzaaiing B. vertoonde precies hetzelfde als Ä.; ook hier
waren onder de kleinere kolonies met 2 worstvormige, pluizige
uiteinden ook geheel gladrandige, kleine kolonies. K. wordt
afgenomen van een kleine kolonie met 2 pluizige polen.

Waarneming XIII.

Reg. 1899 n». 2032. Man 25 jaar oud.

11 Dec. Bij de opname was patiënt 14 dagen ziek, waarvan
de laatste week met sterke diarrhoe.

12 Dec. Febris continua. Pols 116. Tong beslagen met rooden
rand. 2® Aortatoon duidelijk versterkt. Milt percutorisch ver-
groot. Nephritis haemorrhagica acuta.

18 Dec. »Widal" positief 1: 50.

26 Dec. Pat. is afebriel, herstellende.

Faeces-onderzoek.

Van dezen patiënt konden 3 maal de faeces onderzocht worden
en wel werden op:

14 Dec. dunne faeces uitgezaaid. Den volgenden dag

15 Dec. bleek, dat plaat I geheel was vervloeid, terwijl op
pl.
II en III nog geen kolonies waren te onderscheiden.

16 Dec. Na 48 uur zijn op plaat 11 groote ronde, gladran-
dige en zeer veie kleine, meer langwerpige kolonies te zien,
waarvan de 2 uiteinden zich in een bundeltje sprieten oplossen.
Op pl.
III zijn deze laatste kolonies iets grooter. Ze zijn in
grooten getale aanwezig, in verhouding tot de groote ronde
gladrandige minstens als 2: 1. Naast de kleine kolonies met
pluizige uiteinden liggen kleine ronde even groot met geheel

-ocr page 77-

65

gladde oppervlakte (geheel zonder uitloopers, zooals door op
en neer bewegen van het microscoop kon gezien worden) en
kleine ronde met enkele sprietjes, als \'t ware overgangen
vormende.

18 Dec. De kleine kolonies zijn maar weinig grooter ge-
worden in vergelijking met de grootere, gladrandige ronde.
Van de kleine worden
I. en J, afgestoken en op agar bewaard.

Eene tweede enting geschiedde op 18 Dec., nadat er in 3
dagen geen defaecatie was geweest, 20 uur na de depositie alvi.

19 Dec. 29 uur na de uitzaaiing waren slechts ronde kolonies
te zien en enkele groote met »typhus" voorkomen, geen kleine.

21 Dec. De platen vertoonen hetzelfde aspect: een groote
kolonie met uitloopers wordt bewaard:
L.

Eene derde uitzaaiing had op 20 Dec. plaats van weeke
faeces 20 uur post depositionem.

21 Dec. vertoonen zich op geen der platen van den ronden
afwijkende vormen; ook niet op 22 Dec.

Waarneming XIIII.

Reg. \'99 n». 1990. Jongen 15 jaar oud.

4 Dec. Ongeveer 4 weken ligt pat. te bed met veel dunne
ontlasting, pijn in \'t hoofd en buik. De moeder is ook
4
weken ziek geweest op dezelfde wijze als de zoon.

5 Dec. Temper. 40° Pols 120, dicroot». Pat. is compos.
•Enkele roseolae op \'t abdomen. Op thorax R. en L. V. en
A. piepende rhonchi. Buik onder den navel opgezet. Milt
even palpabel.

11 Dec. »Widal" duidelijk positief bij verdunning 1: 50.

14 Dec. tot 2 Jan. is pat. afebriel, daarna treedt een reci-
dief in tot
17 Jan. 1900, in welken tijd geregeld eenmaal per
dag ontlasting kwam.

3 Jan. klaagt pat. over buikpijn in regio ileo-coecalis.

19 Jan. Pat. herstelt.

-ocr page 78-

GO

Faeges-onderzoek.

Tweemaal werden faeces van deze pat. onderzocht:

7 Dec- werd van faeces, die 2 dagen oud waren, op 3 op-
eenvolgende platen verdeeld; na 24 uur zijn opgekomen: 1°
ronde kolonies, 2° kolonies met uitloopers, aan de beschrijving
van typhuskoldnies voldoende, 3° zeer fijne pluizige kolonies.
Na 48 uur zijn de kolonies 2° minder typisch geworden,
toonen stompe uitloopers; hiervan wordt
D. bewaard.

9 Dec. wordt voor de tweede maal onderzocht en wel
dunne versehe faeces. Hiervan komen op behalve ronde
kolonies zeer enkele met fijn pluizigen rand en een paar, die
op typhuskolonies gelijken, waarvan
E. bewaard wordt.

Waarneming XV.

Patient uit Militair Hospitaal, 19 jaar oud.
1 Febr. Bij inkomst had pat. 3 dagen hoofdpijn en koorts.
Tong beslagen. Alvus wat traag.
Geringe bronchiaal catarrh.
Buik opgezet. Gargouillement in ileo-coecaalstreek. Pols
regular. Hooge continua.

3 Febr. Lien niet palpable, percutorisch aan de 8®^® rib.
Vele groote roseolae. Pat. is compos, slaapt weinig.

9 Febr. »Widal" 1 : 150 positief. (Dr. Zeehuisen). Ont.
lasting zeer traag.

10 Febr. zeer veel alvus.

13 Febr. Pat. is afebriel, herstellende.
16 Febr. Dunne alvus. Pat. geneest.

Faeces-ondeb zoek.

Eerst den 12 Febr. vernam ik, dat deze patient in het
militair hospitaal werd verpleegd; de koorts was toen bijna
geheel verdwenen en patient had constipatie. De eerste faeces,

-ocr page 79-

67

sedert 7 dagen, verschenen 17 Febr., toen patiënt 4 dagen
afebriel was. Van deze faeces werd op verschillende urine-
gelatine platen geënt. Op 18 Febr. was na 17 uur plaat I
geheel vervloeid; op pl. II en III nog niets van kolonies te
onderscheiden. Na 39 uur waren op pl. II groote en kleine,
gladrandige en sprietige kolonies te zien. Onder de kleine
waren er met uitloopers, die eene lengte hadden tot 3 X de
middellijn van de kolonie. Op pl, III was nog niets te vinden.
Na 48 uur was het aspect nog hetzelfde, alleen schenen de
uitloopers relatief niet zoo snel gegroeid als de kolonies, zoodat
ze niet langer waren dan 2 X de koloniemiddellijn; op
pl. III hadden zich ook kolonies ontwikkeld, maar hel verschil
tusschen groote en kleine was hier minder opvallend. Van
de kleine kolonies met de langste uitloopers worden N en Na
bewaard.

Waarneming XVI.

Reg. 1900 n». 348. Man 23 jaar oud.

Patient is sedert 3 maanden ongesteld, had steeds wat koorts,
was af en toe weer beter.

20 Febr. Patient geeft sanguinolent sputum op, is anaemisch
en zeer vermagerd. Pols 108, i\'egul.. radialis gespannen. Sudor
nocturnus. Temper, boog. Demping boven R. Clavicula en
in 1® en 2® intercostaalruimte; aldaar piepende rh. L top wat
gedempt. R. A. O. spoor lympanilisch percussiegeluid. L.
A. O. piepen. Milt vast, even palpabel. Abdomen beneden
umbilicus wat opgezet, niet pijnlijk.

22 Febr. Pharyngitis acuta levior.

3 Maart. Na eenige dagen met normale temp. plotseling
rillingen met 39°.

9 Maart. Lien duidelijk palpabel.

12 Maart. Op roseolae gelijkende vlekjes.

14 Maart, xWidal" sterk positief bij verdunning 1: 60.

-ocr page 80-

68

23 Maart. Sedert 46 Maart is de temperatuur dalend geweest
tot de normale, maar stijgt heden wederom tot 5 April, toen
definitieve defervescentie intrad.

Klin. diagnose: T. b. c. pulmon. dext. —Typhus abdomin.

Fakges-ondehzoek.

Van deze patiënt, die tweemaal een recidief doormaakte,
werden eerst tijdens het eerste recidief de faeces onderzocht
en wel op:

13 Maart werd 2 uur post depositionem alvi op een serie
van 3 platen uitgezaaid. Na 20 uur doen zich op pl. Ivoor:
1" ronde kolonies, 2" iets kleinere, ronde en pluizige, 3" kleine
ronde en kleine met
lange uitloopers, die ook bij enkele kolo-
nies van 2° voorkomen. Na 24 uur hebben enkele kolonies
van 2° uitloopers, die 3—4 maal zoo groot zijn als de kolonie.
Onder de kleine kolonies van 3° zijn er ook met bundels uit-
loopers aan de polen; soms ziet men alleen maar eenig bacterie-
draden in bundels bij elkaar liggen, zonder dat een kolonie-
lichaam aanwezig is. Deze 2 laatste soorten komen typisch
overeen met die, welke in culturen van b. typhi gezien
worden. Op plaat II ziet men: 1® groote ronde? 2" enkele
kleine en middelmatig groote kolonies met dunne uitloopers
van 1—IV2 kolonielengte.

15 Maart. De kolonies op pl. I zijn niet veranderd. Op
pl, II zijn evenmin als vóór 24 uur lange uitloopers te zien
en de enkele kolonies, die, als hebbende de langste uitloopers
met inkt aangegeven waren, vertoonen heden geen uitl. meer.
Eén wordt nog bewaard
O.

16 Maart. Een nieuw experiment met dezelfde faeces, gaf
eveneens een negatief resultaat.

27 Maart. Wordt van 2 opvolgende defaecaties telkens op 3 op-
eenvolgende platen uitgezaaid: serie A. en B. Serie A: na 18 uur
zijn behalve groote en kleine ronde kolonies slechts groote

-ocr page 81-

69

met uitl. tot 3 en .4 maal de lengte van de kolonie opgekomen
op pl. I; op pl. II vindt men na 22 uur hetzelfde beeld. Den
volgenden dag worden zeer enkele kleine kolonies met lange
uitl. gevonden; op pl. II slechts groote en kleine ronde. Op
de platen van serie B. zijn na 18 uur geen bijzondere kolo-
nies te zien; na 24 uur vallen enkele zeer tijne kolonies met
lange uitloopers in \'t oog. Op pl. II en III zijn geen bijzondere
kolonies te vinden.

1 April wordt voor de derde maal uitgezaaid; op plaat I
zijn na 16 uur zeer enkele kolonies met lange uitloopers (tot
5—6 rn. de kolonie-lengte), ook eenige met wat korter sprie-
ten. Na 21 uur zijn er geen kolonies met lange uitl. meer
te zien en op pl. II komen slechts ronde en gelobde kolonies
op, evenals later op pl. III.

Van de laatste enting 4 April was na 16 uur pl. I geheel
vervloeid. Na 23 uur waren op pl. II geen kolonies te zien
met uitloopers van eenige beteekenis, ook niet na 46 uur op
pl. II of III.

Waarneming XVII.

Reg. 1900 n». 615. Man 23 jaar oud.

31 Maart. Patient is bij inkomst 3 weken ziek, had koorts,
hoestte veel, had geen diarrhoe.

1 April. Patient is mager. Pols 86, Temper, heden morgen
niet verhoogd. Tong tremuleert. Op borst, buik, armen en
bovenbeenen roseolae. Over den geheelen thoi^ax slechts enkele
grove, piepende rh. Milt niet te percuteeren en niet te voelen.

4 April. »Widal" positief. A3 = 600.

8 April. Febris continua.

15 April. Temper, normaal, patient is herstellende.

-ocr page 82-

70

Faeges-onderzoek.

Nadat 17 uur faeces op urine-gelatine gekweekt waren,
zag men kolonies van verschillende grootte: enkele van de
groote ronde en ovale hebben korte uitloopers, de kleine
hebben bijna alle lange (3—4), of zeer langé uitloopers (5—6
maal de lengte van de kolonie). Op pl. 11 ziet men dezelfde
kolonies al iets grooter; het aantal kolonies met uitloopers is
hier veel grooter dan dat zonder sprieten. Na \'23 uur zijn
(pl. II) de grootste kolonies met lange uitloopers zoo groot als
de middelmatig groote, ronde, gladrandige kolonies. De ge-
middelde lengte van de uitloopers is 2—3 kolonielengten,inaar
vele zijn belangrijk langer (5—6 kolonielengten). De beschreven
koloniën, met lange uitloopers, hebben typisch overeenkomst
met van b.typhi verkregen praeparaten.

7 April is pl. I vervloeid. Op pl. II zijn de kol. veel minder
typisch: naast de gewone ronde vormen zijn nog kleinere
pluizige aanwezig, maar de uitloopers waren lang zoo mooi
niet als den vorigen dag. Op pl. III hetzelfde en verder
plaatselijk fijne, lange, dunne kolonies.

8 April pl. 11 is vervloeid; van pl. III worden 3 pluizige
kolonies afgestoken P^, Ps en Pi en ook van de lange, dunne
kolonie wordt afgenomen: P/.

9 April pl. III vervloeid.

Bij voortgezet onderzoek blijken Pa, Ps en Pi goedbeweeg-
lijke bacillen te zijn; alle drie vormen gas; Ps en Ps geen
indol. Pi zwak; alle drie vervloeien de gelatine, waardoor
ook het vloeibaar worden van de oorspronkelijke schaaltjes
moet verldaard worden.

Zooals uit het voorgaande blijkt, zijn van de kolonies,
die op de platen opkwamen, die afgestoken, welke óf

-ocr page 83-

71

geheel geleken op de door Piorkowski gegeven beschrij-
ving van typhuskolonies, óf er min of meer op geleken
of de vorige dagen geleken hadden. Daar ik uit mijne
eerste waarneming wist, dat kolonies van bact. coli op
die van b. typhi kunnen gelijken en dat b. typhi niet
altijd precies op die wijze groeit, welke
Piorkowski als
karakteristiek opgeeft, kon ik mij voor de diagnose van
de kol. wel niet anders houden dan aan de twee voor-
naamste kenmerken, die typhuskol. op urine-gelatine ver-
toonen n.1. P dat ze kleiner zijn, dan de kolonies van
bact. coli en dat ze langer uitloopers hebben. Deze
2 kenmerken gaan, zooals uit het onderzoek blijkt, slechts
in \'t algemeen op: in een gegeven geval kan hierop
niet met zekerheid de diagnose gesteld worden en wel
P omdat ook andere bacillen kolonies kunnen vormen,
die geheel met de voor typhuskolonies gegeven beschrij-
ving overeenkomen, 2° omdat b. typhi soms kol. toont,
die geheel rond zijn of een enkel kort sprietje hebben
en dus in alle opzichten overeenkomen met kleine kol.
van bact. coli en 3° omdat bact. coli kleine kol., met uit-
loopers voorzien, kan vormen geheel in den zin van
Piorkowski\'s typhuskolonies. Vindt men evenwel op eene
plaat, waarop faeces zijn uitgezaaid vele kleine kolonies
met zeer lange uitloopers, dan zijn dit, wanneer de
patiënt klinisch de verschijnselen van typhus abdominalis
vertoont, waarschijnlijk wel typhuskolonies, hoewel men
zich hierop zonder nader onderzoek van de kol. niet
mag verlaten, zooals vooral uit Waarneming XVII blijkt,
waar voor b. typhi geheel typische kolonies eene groei-
■wijze bleken van gelatine-vervloeiende microben.

Onder de kolonies van b. typhi komen, zooals gezegd

-ocr page 84-

ook zuiver ronde vormen voor; werd zulk een ronde
kolonie overgeënt op bouillon en na 24 uur opnieuw
uitgezaaid op urine-gelatine, dan kwamen hiei\' volstrekt
niet alleen ronde kol. op, zelfs niet meer ronde dan op
de oorspronkelijke plaat aanwezig waren, maar precies
dezelfde vormen als men gewoonlijk bij uitzaaing van
dien typhus stam vindt.

Om het overzicht over alle kolonies, die, bij het uit-
zaaien van faeces op urine-gelatine platen, afgestoken,
bewaard en nader onderzocht werden, gemakkelijker te
maken, zijn de hiervan verkregen culturen in een tabel
geplaatst, waarin tevens de verschillende kenmerken zijn
opgegeven. In de eerste kolom volgende op de letters,
waarmee de culturen zijn aangegeven, vindt men het
resultaat van het onderzoek in den hangenden droppel
en van het gekleurde praeparaat vermeld. Bleek uit de
bezichtiging van het gekleurde praeparaat, dat de cultuur
niet uit bacillen bestond, dus geen typhuscultuur kon zijn,
dan worden verder de overige kenmerken niet opgegeven
behalve bij O, die door het onderzoek gediagnostiseerd
kon worden als staphylococcus aureus.

In de 2de kolom vindt men door een teeken aan-
gegeven, of de indolbepaling positief was, door een
— teeken, wanneer ze negatief uitviel. In de derde
kolom vindt men de uitslag van de aardappel cultuur;
door een c. wordt aangegeven, of deze geleek op die
van bact. coli. Melkcoagulatie binnen 2 X 24 uur is in
de 4e kolom door een H- teeken aangeduid, trad geen
stolling op, dan werd het teeken — ingevuld. Op dezelfde
wijze is de gasproductie in de volgende kolom aangeduid;
daarnaast vindt men het resultaat van de cultiveering bij

-ocr page 85-

73

45°, clan de kleuring volgens Gram en ten slotte de agglutinatie.

Enkele vermoedelijke typhusculturen zijn in het gistings-
koltje onderzocht, eene wijze van onderzoek, die
Gunther
in zijn leerboek zoo bijzonder aanbeveelt. Hiermede
konden enkele culturen als zijnde obligaat aëroob
(Smith)
afgescheiden worden van de echte typhusstammen.

Om geheel zeker te zijn, dat de afgestoken culturen
zich ook op
Piorkowski\'s voedingsbodem als reinculturen
gedroegen en om te zien of het vermogen om uitloopers
te vormen bij voortkweeken in het laboratorium ook
veranderde, zijn de verschillende culturen, nadat de
overige kenmerken onderzocht waren, nogmaals op urine-
gelatine uitgezaaid. De bespreking van de gewonnen
kolonies en de uitvoerige beschrijving van het aspect
van urine-gelatine platen laat ik hier volgen:

Oorspronkelijk was a van eene ronde kol. zonder uit-
loopers verkregen. De op agar opgekomen cultuur kwam
in geen van hare kenmerken overeen met eene van b.
typhi. Op urine-gelatine uitgezaaid werden steeds ronde
kol. verkregen. (Zoo vaak in den loop van het onder-
■ zoek
groote ronde kol., behalve de in de tabel vermelden
(ffl en
ij), werden onderzocht, bleken deze nooit te bestaan
uit typhusbacillen. Werden
Jdeine ronde kol. op
hunne kenmerken nagegaan, dan bleken het meestal kol.
van bact. coli, een enkele maal van coccen of b. typhi).
Werkte het serum van de geit, che met typhusculturen
behandeld was, op eene bouilloncultuur van
a in, dan
werd, zelfs bij een verdunning van 1: 1000, nog agglu-
inatie verkregen.

Guituur 6, van eene vermoedelijke typhuskolonie (ge-

-ocr page 86-

74

lijkende op kol. van b. typhi o.l.c.) verkregen, verhield
zich, wat indolvormig; enz. betrof, als een coli-cultuur.
Agglutinatie door middel van serum kon niet worden
nagegaan, omdat spontaan zich de bacillen in hoopjes
vereenigden. Op
Piorkoavski\'s voedingsbodem groeide
cultuur h volstrekt niet gladranchg maar met uitloopers,
die zelfs bij de groote kol. van 48 uur oud nog ruim
zoo groot waren als de middellijn van de kol. Het
voornaamste kenmerk tegenover kol. van b. typhi is in
de grootte gelegen, die bij kolonies van h veel aanzien-
lijker is bij gelijken ouderdom.

De cultuur van c op glycerine-agar gaf een A^ast droog
vhes; ook op bouillon
vormden zich dikke Adiezen; vol-
gens
Gram gelukte de ontkleuring niet. Het Avas geen
cultuur van b. typhi. Uitzaaing op urine-gelatine gaf
na 17^/2 uur nog geen
Avaarneembare kolonies, maar
na 23 uur Avaren op pl. I zeer kleine kol. te zien met
vele lange, geslingerde uitloopers; op pl. II en III
Avaren
reeds enkele kol. te onderscheiden. Na 44 uur deden
de kol. op pl. I zich
voor als dotjes door elkaar gekrulde
haren; op pl. II op dezelfde
Avijze, maar dichter in elkaar
geAveA^en: de uitloopers steken naar alle kanten uit.

De cultuur d Averd A^erkregen van eene kolonie, die
op de oorspronkelijke plaat uitloopers had en den indruk
gaf van een typhus-kolonie. (Er Avaren geen andere
kol., die er méér op geleken). Indolreactie, gasvorrning
en melkstolling vielen positie uit, zoodat van eene typhus-
cultuur geen sprake kon zijn; bovendien kon in geen
enkele verdunning met typhusserum eenige agglutinatie
verkregen worden. Op urine-gelatine deden zich na 22
uur op pl. I fijne kolonietjes voor, voornamelijk in den

-ocr page 87-

75

vorm van een x of y.; later waren er ronde kol. met
kleine uitloopers, maar ook met langere tot 3 en 4
maal zoo groot als de centrale kern. Na 44 uur zag
men tusschen veel grootere kol. kleine nog zonder kolonie-
lichaam, volkomen gelijkende op de beschryving, die
Piorkowski geeft van kolonies van virulente typhusstam-
men waar zich een klein kolonielichaam ontwikkeld
heeft, zijn de uitloopers 3—6 maal zoo lang als de kern.

Ook cultuur e verhield zich in geen enkel opzicht als
een typhuscultuur, behalve dat ze door typhusserum in
verdunning van 1: 1000 in hoopjes werd vereenigd. In
reincultuur op 3 urine-gelatine platen gebracht, gaf
e na
18\\
i2 uur op plaat I kleine kol. met uitloopers, die
hoogstens zoolang waren als de doorsnee van de kolonie;
ook zeer fijne, dunne, lang gerekte kol. zijn aanwezig
zonder eigenlijk kolonielichaam.

Na 41 uur vindt men op plaat I ronde en ovale glad-
randige kol., verder kol. met korte uitloopers (1—1 ^/a
maal de diameter van de kol.) en enkele met zeer lange
dunne uitloopers (4—5 maal de diameter). Op plaat II
hetzelfde. Deze kol. zijn wat grooter dan kol. van b. typhi
van gelijken ouderdom, maar overigens gelijken die met
lange uitloopers sprekend op de door
Piorkowski gegeven
beschrijving van typhus-kolonies.

Cultuur f. heeft vele eigenschappen met eene cultuur
van bact. coli gemeen, alleen groeide
f. slechter bij 45°.
Op urine-gelatine gaf f. na 22 uur kolonies, bestaande
uit enkele fijne draadjes, als bundels bij elkaar liggend.

Zie noot op bladz. 46.
Zie op bladz. 40.

-ocr page 88-

76

zonder eene eigenlijke koloniekern, juist zooals jonge
kol. van b. typhi o. 1. c. zich voordoen. Na 2
X 24 uur
zijn de kol. van
f. in grootte en vorm precies gelijk die
van b. typhi o. 1. c. 3
X 24 uur oud en even dicht gezaaid.

Cultuur g. toonde in het gekleurde praeparaat een
coccobacil en bleek, toen ze tegelijk met alle andere
culturen overgezet werd, langzamerhand achteruit te gaan
en ten slotte afgestorven.

Cultuur Ä., oorspronkelijk als eene sterk pluizige kolonie
van de faeces-uitzaaiing gewonnen, deed zich, op de
gewone wijze onderzocht, kennen als een colicultuur.
Op urine-gelatine, in reincultuur uitgezaaid, doen zich
na 21 uur langwerpige kol. voor met een bundel uit-
loopers aan de polen, welke uitloopers gemiddeld niet
langer zijn dan l^/a maal de grootste diameter van de
vkolonie; een enkele lange, dunne uitlooper is 3 maal
zoo groot. Na 26 uur zijn er kol. met kleine, maar ook
met meerdere lange uitloopers (2—3 maal de grootste
afmeting van de kol.), geheel op kol. van b. typhi ge-
lijkende, maar grooter dan deze in den regel bij gelijken
ouderdom zijn.

Cultuur i. was van eene pluizige kolonie verkregen en
bleek bij onderzoek een staafje, dat alle kenmerken ge-
meen had met bact. coli.
Grüber\'s reactie kon wegens
agglutinatie van het controlepraeparaat niet verricht
worden. Op urine-gelatine uitgezaaid, zag men na 18 uur
op plaat I kleine ronde en langwerpige kol. met korte,
maar ook met lange- en zeer lange uitloopers; op
met korte stekels en lobben, h.h, zuiver ronde kolonies

Cf. noot bladz. 46.

-ocr page 89-

77

plaat II tijne, dimne kol. met lange uitloopers. Na 24 uur
zag men op plaat I langwerpige kol. met lange en korte
uitloopers, op plaat II kleine en groote met lange uit-
loopers; op plaat III hetzelfde. Na 43 uur doen zich
de kol. op plaat I wat ronder voor dan den vorigen
dag; de lengte van de uitlooper is 1—3 maal de middel-
lijn van de centrale kern; sommige van de kol. met de
langste uitloopers zyn kleiner dan de andere. Op plaat II
doen zich lange uitloopers voor, naar alle richtingen,
van eene zeer kleine centrale kern uitgaande, zoodat het
geheel het uiterlijk heeft van een middelpunt van een
cirkel, waarin vele stralen getrokken zijn; de uitloopers
zijn 3—5 maal zoolang als de kernmiddellijn. Op den
3flen fiag zijn plaat I en plaat II niet veranderd, op
plaat III zijn de uitloopers een weinig in de breedte gaan
groeien tot dochterkolonies.

Cultuur ,ƒ., die na 22 uur op de oorspronkelijke plaat
als een typhuskolonie imponeerde, maar later niet meer,
bleek te bestaan uit kleine, weinig bewegelijke staafjes,
die geen indol of gas produceerden of melk stolden; toch
waren het geen typhusbacillen, omdat ze bij 45° afstierven
en in het gistingkolfje met l°/o glycose-bouillon het ge-
sloten been niet troebel maakten. Op urine-gelatine uit-
gezaaid ontwikkelden zich slechts zeer langzaam grooter
Avordende, geheel ronde kol.

Cultuur k. had ook den eersten dag uitloopers, die
later, als dikke bulten uitgegroeid, tegen de kolonie aan-
lagen. Toen deze cultuur op urine-gelatine werd gebracht,
deden zich 3 vormen van kolonies voor, die bij verdere
uitzaaiing constant bleken:
k.a. vormde ronde kolonies
en
k.c. pluizige kolonies met flinke uitloopers. Ook na

k

-ocr page 90-

78

eenige maanden gaven h.a. en h.h. nog hetzelfde beeld;
h.c. gaf na 17 uur op plaat I ronde en ovale kolonies
zonder uitloopers en met korte en lange uitloopers;
hetzelfde op plaat IL Na 24 uur hadden de grootste uit-
loopers eene lengte 3 maal zoo groot als de doorsnede van
de kolonies; de kolonies met de langste uitloopers waren
het kleinst. Op pl. II waren de kolonies grooter en de
uitloopers relatief wat kleiner; eveneens op plaat III. Na
43 uur werden op plaat I nog maar enkele lange uit-
loopers waargenomen, evenzoo op plaat II en III. Micros-
copisch bleken
h.a. h.h. en h.c. kleine bacillen met weinig
of geen locomotie, ook de overige kenmerken kwamen
niet met die van b. typhi overeen,
h.a. en h.h. konden
door typhusserum (geit) zelfs \'bij verdunning 1: 20 niet
geagglutineerd worden.

De culturen a. tot en met waren gewonnen door
van faeces van een typhuslijder telkens één lis in een
buisje met urine-gelatine te verdeelen; hieruit werden
dan 3 hssen in een 2<le buisje gebracht en van dit
laatste weer 7 lissen in een derde; vervolgens werden
platen gegoten, die na stolling bij 22° bewaard werden.
Niettegenstaande herhaaldelijk kolonies op de platen
opkwamen, die meer of min het uiterlijk v>an de door
Piorkowski beschreven typhuskolonies hadden, terwijl
telkens die kolonies nader onderzocht werden, welke het
meest aan deze beschrijving voldeden, kon geen enkele
maal een cultuur van b. typhi op deze Avijze verkregen
worden. Behalve de in de tabel opgenomen kolonies zijn
nog vele andere nagegaan, zoodat het opgegevene slechts
als voorbeeld kan dienen. Van den betreffenden patiënt,
die ontwijfelbaar een lijder was aan typhus abdominalis,

-ocr page 91-

79

kon dus geen enkele maal b. typhi uit de faeces ge-
kweekt Avorden.

De uit de faeces van een tweeden patiënt (Waarneming
IV) geAvonnen kolonies, benoemd o. en p., Avaren 2 dagen
na de uitzaaiing macroscopisch zichtbaar. Deze beide
stammen
o. en f. bleken, AA^at hunne eigenschappen betreft,
geheel overeen te komen met authentieke culturen van
b. typhi; ook Averden ze in dezelfde verdunning als de
authentieke stammen door typhusserum geagglutineerd.
De diagnose kan hier gesteld Avorden op b. typhi abdomin.
Werd
p op urine-gelatine uitgezaaid, dan zag men op
plaat I na 20 uur kleine typische typhuskolonies, Avaar-
van na 24 uur de centrale kernen AA^at grooter Avaren
geworden; op plaat II ziet men na 24 uur dezelfde
kolonies maar iets grooter, de sprieten bevinden zich
voornamelijk, maar niet uitsluitend aan de polen. Na
44 uur blijkt plaat I niet meer veranderd; op plaat II
Avorden flinke, lange, dunne uitloopers opgemerkt, ook
op plaat III. Eene cultuur van
o. op urine-gelaiine in
3 opeenvolgende verdunningen gaf na 1, 2 en 3 dagen
naast de pluizige, enkele gladrandige ronde kol., Avelke
laatste op nieuAve platen gebracht ook Aveer pluizige en
enkele ronde. kolonies gaA^en en verder alle kenmerken
van echte typhusculturen hadden.

Bij de volgende AA^aarneming, (V), gedaan bij een patient,
Avaar de diagnose typhus abdominalis door de obductie
bevestigd Averd, konden geen voor b. typhi typische kolonies
in de van faeces aangelegde platen gevonden Avorden.
Eén kolonie, die het uiterlijk van typhuskolonies naboot-

-ocr page 92-

80

ste, bleek bij nader onderzoek opgebouwd uit coccen.

De culturen q. r. en t., die aanvankelijk alle kenmerken
van typhusculturen hadden, konden, doordat ze in het
gistingskolfje met P/o glycose het gesloten been helder
lieten en ze niet tot agglutinatie konden gebracht worden,
van echte typhusstammen worden onderscheiden. Hoewel
voor het faeces-onderzoek in deze waarneming (VI) op
3 verschillende dagen eene uitzaaiing verricht werd, konden
geen enkele maal de door
Piorkowski beschreven vormen
van typhuskolonies worden waargenomen. Eéne kolonie
s.j die nog het meest aan de beschrijving beantwoordde,
bleek bij nader onderzoek eene coli-kolonie. Werd
q in
reincultuur op urine-gelatine in 3 verdunningen gebracht,
dan waren na 19 uur op plaat I fijn vertakte kolonies
waar te nemen, die na 24 uur wat grooter waren
geworden, maar in beide gevallen iets kleiner waren dan
coli-kolonies van denzelfden leeftijd, , Op plaat II. zag
men na 24 uur kleine kolonies met eene dicht web van
uitloopers: op plaat III nog wat grootere kolonies met
een nog dichter web er omheen. Na 48 uur waren op
plaat I de kol. rond en langwerpig met uitloopers, die
1—2 maal de doorsnee van de kolonie lang waren; de
lichamen der kolonies waren betrekkelijk gped ontwikkeld.
Op plaat II waren groote dichte webben, waartusschen
met moeite een kleine kolonie te zien was; op plaat
III hadden zich bovendien kleine dochterkolonies aan
de uitloopers ontwikkeld, r. in reincultuur op urine-
gelatine toonde na 18 uur op plaat I zeer kleine kolonies
met lange uitloopers; na 21 uur hetzelfde beeld maar
iets grooter. Na 40 uur zag plaat I er uit juist als

-ocr page 93-

81

plaat I van q op den dag; plaat II en III hadden
zeer sterk pluizige kolonies, terwijl in de meeste gevallen
eigenlijke kolonielichamen niet aanwezig Avaren. Na
19 uur toonde
t. op plaat I zeer dunne lange kolonies,
ook op plaat II en III; na 42 uur is plaat I geheel
als doorwoekerd door fijne uitloopers; de eigenlijke
kolonies zijn slechts met moeite te zien, zeer klein als
de knooppunten in een net. Op plaat II en III ziet men
enkele ronde, meest ovale of langwerpige kolonies, alle
als sterk behaard, ruig en met dochterkolonies. — 6 dagen
later waren deze kolonies op plaat III nog steeds grooter
geworden en even sterk met uitloopers voorzien gebleven.

Bij de volgende waarneming (VII) werden de culturen
m. en n. gewonnen, die op urine-gelatine platen voor
typhuskolonies zouden gehouden kunnen worden, zij het
dan ook voor bijzonder goe.d ontwikkelde; behalve deze
kolonies kwamen er geen voor, die het aspect hadden
van typhuskolonies. Toen de kenmerken van m. en n.
werden nagegaan, bleken ze niet die van typhusstammen
te zijn. Bij verdunning 1 : 1000 werd eene bouillon-
cultuur van m. door het typhusserum geagglutineerd.
Op urine-gelatine gaf m. na 23 uur kleine kolonies, geheel
gehuld in een^ijn pluizig waas, dat bij sterker vergrooting
bleek te bestaan uit bundels vertakte sprieten. Op plaat II
doen zich na 25 uur de kol. wat grooter voor maar
overigens precies als op plaat I; ook ziet men bundels
fijne vertakkingen zonder kolonie-centrum. Na 4G uur
is plaat I niet meer veranderd; op plaat II doen zich
de bundels van fijne vertakkingen nu voor als kolonies
met aan de polen vertakte uitloopers, die 2 maal de

-ocr page 94-

82

lengte van de koloniedoorsnede hebben. Op plaat III
hetzelfde. — Na 21 uur gaf n. ovale kol. met aan een of
beide polen een klein stekeltje, dat hier en daar zoo
groot is als de lengte van het lichaam van de kol.,
zelden nog grooter. Op plaat II ziet men na 25 uur
ovale kol. met aan een of beide polen een bundeltje
uitloopers; deze uitloopers zijn niet grooter dan een
kolonielengte. Kolonies van b.typhi o.l.c. en typhus^.
kunnen zich geheel op dezelfde wijze voordoen, maar
zijn in denzelfden tijd niet tot gelijke grootte uitgegroeid.
Na 43 uur blijkt plaat I niet meer veranderd; plaat 11
toont rond-ovale kol., hier en daar met flinke uitloopers^
die de neiging hebben zich in de breedte te gaan ont-
wikkelen.

Ook bij deze waarneming van eene patiente, waar de
diagnose „typhus abdominalis" bevestigd werd door de ana-
tomische afwijkingen, konden geen kolonies van b. typhi
als bijzondere, opvallende vormen waargenomen Avorden.

De culturen ■iv. en a?., by de volgende Avaarneming
verkregen van kolonies, die slechts Aveinig op typhus-
kolonies geleken (geheel gelijkende ontbraken) bleken bij
onderzoek te bestaan uit Streptococcen. De uitzaaiing
van de culturen
iv. en x. op urine-gelatine gaf kolonies,
die slechts Aveinig van den ronden vorm afAveken. HoeAvel
de betreffende patiënt volgens klinische en anatomische
diagnose lijderes Avas aan typhus abdominalis, konden
de door
Piorkoaa\'-ski als typisch voor b. typhi opgegeven
kolonievormen niet gevonden. AVorden.

De ronde kol. ij. van aa^aarneming VIIII bleek te bestaan

-ocr page 95-

83

uit, bact. coli, evenals alle andere onderzochte groote
ronde kolonies. Kolonie z., die eerst uitloopers had,
welke spoedig in de breedte uitgroeiden, bestond ook
niet uit typhusbacillen. Op urine-gelatine gaf 2;. (in rein
cultuur) in 24 uur ovale kol. met uitloopers, die 1—l^/a
maal zoo groot waren als de langste afmeting van de kol.
Het typhusserum agglutineerde een bouilloncultuur van
bi] verdunning 1 : 100 slechts zwak.
Niettegenstaande „Wro^L" op den
3<ien koortsvriien
dag tusschen ziekte en recidief negatief was, pleitte bij
deze Avaarneming zooveel uit anamnese en ziekteverloop
voor typhus abdominalis, dat de diagnose met zekerheid
hierop door den klinikus gesteld werd. Desniettegenstaande
werden er geen kol. uit de faeces gekAveekt overeen-
komstig met PIORKOAVSKI\'S typhuskolonies.

Bij Avaarneming X Averd kol. Ä. gewonnen, de eenigste,
die in de platen het aspect had van een typhuskol., maar
grooter Avas. Bij uitzaaiing op urine-gelatine Averden
kol. zonder uitloopers gevonden in alle overgangen tot
zeer pluizige; om zeker te Aveten of hier een rein cultuur
uitgezaaid Avas, Averd één kol. geheel zonder uitloopers
Aa en één met zeer vele Ah afzonderlijk onderzocht;
beide gaven echter op agar volkomen gelijke culturen
van goed bewegelijke staafjes, die zich als bact. coli
commune verhielden, maar geen indol produceerden.

Op urine-gelatine gaven ze ook Aveer kolonies zonder
en met uitloopers. Typhusserum in verdunning 1 : 100
op eene bouilloncultuur van
Ab. iuAverkende, deed de
beAveeglijkheid van de staafjes ophouden en deze tot
hoopjes samenklonteren; met sterker verdunning kAvam

-ocr page 96-

84

geen agglatinatie tot stand. Aa. werd wegens gebrek
aan serum niet onderzocht.

Ook in dit geval konden dus geen bijzondere vormen
van typhuskolonies gevonden worden, hoewel de patiënt
leed aan typhus abdominalis en er aan stierf.

De culturen B. en C. Averden bij waarneming XI van
eene typhuslijderes verkregen, waar „
Widal" op den
elfden dag positief was.
B. was verkregen van een
middelmatige groote kol. met sprietige uitloopers, welke
een van de weinige kolonies was, die uitloopers vertoonden.
Bij onderzoek bleek
B. de eigenschappen van een cultuur
van bact. coh te hebben.
C. een kleine kolonie, rondom
met kleine spiraalvormige uitloopers voorzien, was uit
Streptococcen opgebouwd. Ook bij deze waarneming
werden geen typhuskolonies, voor zoover kenbaar aan de
lange uitloopers, gevonden.

Den eersten keer, dat bij waarneming XII een onder-
zoek van de faeces kon plaats hebben, werden geen
kolonies gekweekt, welke op die van b. typhi geleken.
De volgende maal geschiedde het onderzoek met meer
succes en werden de culturen
M. en K. verkregen, die
zich bij na onderzoek als typhusculturen verhielden en
ook in verdunning 1 : 1000 door het serum van de
met typhu.sculturen behandelde geit geagglutineerd werden.
Werd K in reincu.ltuur op urine-gelatine platen gebracht,
dan zag men na 24 uur kleine kolonies met bosjes uit-
loopers aan de polen; de uitloopers hebben verschillende
lengte en zijn 1—2—3 maal zoolang als de kolonie zelf.
Na 48 uur hebben de uitloopers hoogstens een lengte

-ocr page 97-

85

van 2 maal de kolonie-diameter. Op de platen, waarop
M. uitgezaaid was, werden na 22 uur ovale kolonies
zonder en met korte en enkele lange uitloopers gezien;
ook na 27 uur. Na 40 uur is
M. op plaat I niet ver-
anderd; op pl. II zijn de rond-ovale kolonies met korte
stekels voorzien; uitzonderingen vormen de lange en zeer
lange uitloopers. Op den vierden dag zijn de langste
uitloopers op pl. III even lang als de doorsnede van de
macroscopisch zichtbare kolonies.

H

Bij het eerste onderzoek, dat bij waarneming XIII van
de faeces gedaan werd, werden de culturen J. en
J.
verkregen, die zich in alle opzichten als typhusculturen
gedroegen. Bij de 2<ie uitzaaiing konden geen typhus-
kolonies als bijzondere vormen opgemerkt worden, wel
eene groote kolonie
L, die echter bij nader onderzoek,
zooals a priori al te
verwachten was, geen typhuskolonie,
bleek. Ook bij de S^e proef werden geen bijzondere
kolonies gezien.
J. op 3 opeenvolgende urine-gelatine
platen gebracht, gaf na 23 uur op plaat I zeer kleine
ovale kolonies met uitloopers aan een of twee polen te
zien; de lengte van de*uitloopers was verschillend, maar
niet grooter dan 4—5 maal de lengte-doorsnee van de
kolonie, meestal hadden ze slechts 1—3 maal deze af-
meting. Ook op plaat II waren reeds enkele kolonies
zichtbaar, geheel gelijk aan die van plaat I. Na 46 uur
waren op plaat I de kolonies nog iets grooter geworden;
op plaat II zijn de kolonies veel grooter; het aantal
ronde
zonder uitloopers is naar schatting nog iets grooter
dan dat
met uitloopers. Na 4 dagen vindt men op plaat
III kolonies zonder en andere met vele uitloopers en

-ocr page 98-

86

overgangsvormen. Een ronde kolonie, opnieuw nagegaan,
gaf op agar een cultuur, die voldeed aan alle eischen
van een typhuscultuur en gaf op urine-gelatine de boven-
genoemde kolonies, niet alleen ronde.
I. gaf ongeveer
dezelfde kolonievormen.
L. gaf na 20 uur, naast ronde
kolonie zonder uitloopers, ovale met korte en ook met
enkele zeer lange uitloopers. Op plaat II zijn de kolo-
nies wat grooter en de uitloopers wat kleiner, vooral
na 30 uur gebroed te zijn. Na 3 dagen zijn de uitloo-
pers in de breedte gaan groeien. Van een kolonie^ die
eerst zeer lange uitloopers had, werd een bouilloncultuur
(L.
pluizig) aangelegd, die zich by voortgezet onderzoek
precies gedroeg als de oorspronkelijke cultuur
L.

Bij de volgende waarneming van een patient^ waarvan
de diagnose typhus abdomin. eveneens vaststond, werden
tweemaal de faeces onderzocht; in geen van beide ge-
vallen werden kolonies gezien, die beslist voor typhus-
kolonies konden doorgaan. De eerste maal deden zich
nog enkele kolonies voor, die na 24 uur aan de beschrij-
ving van typhuskolonies voldeden, maar nader onderzocht
{D) de kenmerken hadden van bact. coli. Op urine-
gelatine zag men, nadat een uitzaaiing van
D. 20 uur
bij 22° had doorgebracht, op plaat I over \'t algemeen
loonde en ovale kolonies met kleine uitloopers; sommige
kolonies hebben lange (2—3), enkele zeer lange uitloopers
(5—6 maal de kolonielengte). Op plaat II ziet men
kleine en groote kolonies met flinke uitloopers tot 5 maal
zoolang als de kern. Na 29 uur hadden de kolonies
van plaat I bijna alle uitloopers 1—2 maal zoo groot
als de centrale kern, enkele waren 3—4 maal zoo groot.

-ocr page 99-

91

87

Van plaat II hadden de groote kolonies zeer lange uit-
loopers, die ook bij enkele groote kolonies voorlavamen.
Na 44 uur waren over \'t algemeen de uitloopers 1—2
kolonielengte; enkele kleinere kolonies hadden langere
uitloopers.

Toen de tweede maal faeces uitgezaaid werden, deden
zich ook enkele kolonies voor, die een Aveinig op die
van b. typhi geleken
(E.), maar bij verder onderzoek uit
Streptococcen bleken te bestaan.

Volgens Piorkowski zouden geregeld typhusbacillen uit
de faeces te kweeken zijn tot en met den S^en dat
de patient afebriel wordt. Bij de volgende waarneming
werden faeces onderzocht, die op den 4clcn koortsvrijen
dag geloosd waren, 7 dagen na de vorige defaecatie.
Op de urine-gelatine platen kwamen geen kolonies op,
die
zeker voor kolonies van b. typhi konden doorgaan;
nog minder toen na 48 uur weer werd onderzocht. De
voor nader onderzoek bewaarde kolonies, die nog
het meest op typhuskolonies geleken,
N en iY^, hadden
vele kenmerken met bact. coli gemeen en werden door
het typhusserum tot agglutinatie gebracht bij verdunning
resp. 1: 100 en 1: 200. In reincultuur op urine-gelatine
gaf
N na 20 uur rond-ovale kolonies met enkele uitloopers,
niet langer dan 2 maal de lengte van de kolonie. Na
44 uur waren alle kolonies zoo goed als geheel rond.
Va toonde ook na 22 uur ronde en ovale kolonies, waar-
van sommige zonder, andere met uitloopers, waarvan de
langste 3, 4 zelfs 6 maal de doorsnee van de kolonie zijn.
Na 37 uur zijn over \'t geheel de uitloopers (relatief) minder
lang, maar bij de kleine kol. zyn nog zeer lange aanwezig.

-ocr page 100-

Daar Elsner, Brieger, Lazarus e. a. met aardappel-
sapgelatine werkende nog vele dagen, soms zelfs weken,
nadat de patient koortsvrij was geworden, typhusbacillen
uit de faeces konden kweeken en
Brieger zelfs meent
een recidief te kunnen voorzeggen, wanneer nog een
noemenswaard aantal typhuskolonies opkomen na afloop
van de koorts, scheen het de moeite waard, vooral nu
zich ongevraagd de gelegenheid voordeed, te onderzoeken
of in het koorstvrije stadium met
Piorkowski\'s voedings-
bodem zich nog kolonies met groote uitloopers lieten
aantoonen. Het resultaat was echter^ zooals beschreven,
negatief.

Bij den patient, Avaarover Waarneming XVI handelt,
Averd
eerst klinisch de diagnose: tuberculosis pulmon.
dextri
gesteld met vermoeden op acute miliaire tuber-
culose.
Toen echter het verloop van de ziekte meer
pleitte voor typhus abdominalis en ook „Widal" positief
Avas, zijn
tijdens het eerste en tAveede recidief de faeces
onderzocht op urine-gelatine. Bij de eerste uitzaaiing
schenen op
plaat I Averkelijk kolonies opgekomen, die
aan de beschrijving van typhuskolonies met lange uit-
loopers voldeden,
maar op plaat 11^ Avaar de groei van
de kolome minder beperkt was, omdat ze
A^erder uit
elkaar stonden en dus de
invloed van de verschillende
kolonies
op elkaar geringer AA^as, kon niets Avat duidelijk
op een typhuskolonie geleek, worden opgemerkt. De
eenigste kolonie,
O, die beAvaard Averd, hoeAvel niet als
kol. van b. typhi beschouwd, bleek bij nader onderzoek
opgebouAvd
uit staphylococci aurei. Of ook de kolonies
met lange uitloopers op plaat I staphylococcen-kolonies

-ocr page 101-

89

zijn geweest, waag ik niet te beslissen. Ook de tweede
en derde maal, dat naar typhuskolonies gezocht werd,
konden op de eerste plaat kolonies met lange uitloopers
worden waargenomen, maar niet op plaat 11 en III;
evenmin bij het laatste onderzoek. Dit alles pjeit er
voor, dat op de eerste plaat, de kolonies, doordat ze
dichter op elkaar stonden, eenigen invloed op elkaar
uitoefenden, die hen noodzaakte uit te groeien naar dien
kant, waar zich deze invloed van andere kolonies niet
deed gevoelen^ Had men zich voor de diagnose: patient
is Avel of niet lijdende aan typhus abdominalis willen
houden, aan hetgeen op plaat I te zien was, dan was
het oordeel in bevestigenden zin uitgevallen. Had men
zich op het aspect van plaat II en III verlaten, waarop
volgens
Piorkowski even goed na 24—3G uur de diagnose
kan gesteld
AVorden, dan Avas men tot de meening ge-
komen, dat de patient niet lijdende
Avas aan typhoid.

Bij de laatste Avaarneming scheen ik evenAvel gelukkiger;
hier toch kAA^amen niet alleen
op plaat I, maar ook op
plaat
II en III kolonies voor met lange uitloopers, zoodat
hier
met zekerheid op het aspect van de 3 platen na
18—30
uur de diagnose omtrent de ziekte van den patient
kon gesteld
Avorden op typhus abdominalis, Avanneer men
zich namelijk geheel Aderlaat, op hetgeen Piorkoaa^ski hier-
omtrent
zegt. Na 48 uur was evenAvel plaat I verA\'loeid
en Avaren
op plaat II en III de kolonies veel minder
typisch geAvorden;
de lange uitloopers AA-aren er niet
meer, maar Avaren, door de grooter Avordende kolonie
opgenomen
en nu vervangen door korte uitloopers in
alle richtingen, zoodat het geheel den indruk gaf van eene

-ocr page 102-

90

bolvormige kol. met ruige, harige oppervlakte. Van
dergelijke kolonies werden culturen aangelegd, die, zooals
vermeld, gelatine vervloeiden. De eenigste cultuur, die
geen gelatine peptoniseerde, was er eene van typhiforme
bacillen, die in het gistingskollje met 1 ®/o glycosebouillon
het gesloten been niet troebel maakten en bij 45° op
glycerine-agar beter groeiden dan typhusbacillen doen.
Op urine-gelatine gaf P,, na 22 uur lang gerekte dunne
kolonies, waarin geen verschil is tusschen kern en uit-
loopers. Na 40 uur zijn er koloniekernen zichtbaar, en
zien de kolonies er uit, alsof ze uit korrels opgebouwd zijn.

Bij het overzien van de pogingen om b. Eberth uit
faeces te isoleeren, blijkt, dat ik slechts enkele keeren
slaagde. Van 16 patiënten werd één of meermalen, soms
herhaaldelijk het onderzoek van de faeces verricht, geheel
zooals het door
Piorkowski wordt voorgeschreven, maar
slechts in 3 gevallen gelukte het typhusbacillen te iso-
leeren. Het is natuurlijk wel mogelijk, dat onder de
kolonies, die op de platen opkwamen nog meer kol. van
b. typhi geweest zijn, dan die, welke opgemerkt werden,
maar dan waren deze óf zéér gering in aantal, zoodat
ze zelfs bij een nauwkeurig doorzoeken van de platen
over \'t hoofd werden gezien, óf ze hadden niet dien
vorm, welken
Piorkowski beschrijft en als typisch opgeeft.

Uit het in Hoofdstuk III beschreven onderzoek en de
ervaringen omtrent den voedingsbodem vermeld in Hoofd-
stuk II, meen ik te mogen besluiten tot de volgende

-ocr page 103-

CONCLUSIES.

10. Urine-gelatine volgens Piorko wski is geen voedings-
bodem, die bijzonder gemakkelijk is te bereiden of handig
is in \'t gebruik.

Op deze 3,3 °/o urine-gelatine groeit bact. coli beter
dan b. typhi: bij gelijken ouderdom en dichtheid van
uitzaaiing zijn de kol. van b. typhi kleiner dan die van
bact coli.

3*^. Bacillus typhi vormt op urine-gelaline drie soorten
kolonies: l\'^. met uitloopers naar alle kanten; met
uitloopers aan één of twee polen; 3°. geheel ronde.
Tusschen 1°, en 3*^ doen zich overgangsvormen voor.
Bacterium coli vormt dergelijke kolonies, maar de ronde
vormen overwegen en in \'t algemeen zijn de uitloopers
niet zoo groot als bij kolonies van b. typhi, wat na
2 X 24 uur nog duidelijker is dan op den eersten dag.

4°. Voor het kweeken van typhusbacillen uit faeces
is 3,3 urine-gelatine bruikbaar, maar het is er verre
van af, dat men bij elke uitzaaiing „typische" typhus-
kolonies zou zien opkomen.

S\'\'. Op het aspect van de kolonies na 16 of 20 uur
of later kan men niet het besluit trekken, of de patiënt,

-ocr page 104-

92

waarvan de faeces afkom-stig zijn, al of niet lijdende is
aan typhus abdominalis. Is iemand evenwel volgens
klinische diagnose lijdende aan typhoid en vindt men op
de urine-gelatine platen de typische kolonies van
Pior-
kowski
dan zijn dit waarschijnlijk typhuskolonies.

6°. Meer nog dan bact. coli kunnen typhiforme en andere
bacillen op urine-gelatine kolonies vormen, welke in alle
opzichten aan de beschrijving van typhuskolonies voldoen.

-ocr page 105-

tabel.

-ocr page 106-

94

Cultuur.

Kleuring.

Beweging.

Indol.

Aiirdappel.

Melkstolling.

Gas-
product.

Groei bij 45°.

a.

kort, dik staafje.

weinig bew.

c.

goed.

b.

idem.

niet bew.

c.

-1-

vrij goed.

c.

groote staafjes.

onbeweegl.

dik beslag.

4 dagen.

d.

kort staafje.

geen bew.

c.

goed.

e.

koit, dik staafje.

weinig bew.

c.

goed.

f.

idem.

idem.

c.

slecht.

g-

coccobacil.

sckommel. bew.

?

h.

breede staafjes.

onbeweegl.

c.

goed.

i.

klein staafje.

weinig bew.

.

c.

goed.

klein, dik staafje.

weinig bew.

?

hiet(sterftaf).

ka.

kort, dik staafje.

zwak bew.

e.

goed.

kb.

kleine bacil.

geen bew.

c.

goed.

kc.

kort staafje.

gering bew.

c.

H-

goed.

m.

coccobacil.

geen bew.

c.

-h

goed.

n.

dik staafje.

geen bew.

c.

goed.

0.

staafje.

beweegl.

dun, smal.

slecht.

p.

staafje.

deels bew.

»

slecht.

q-

staafje.

sterk bew.

tamelijk.

r.

idem.

idem.

»

tamelijk.

8.

kort staafje.

weinig bew.

c.

goed.

t.

staafje.

sterk bew.

dmi, smal.

-

vrij goed.

W.

streptococcen.

X.

streptococcen.

ij-

kort, dik staafje.

geen bew.

c.

goed.

z.

idem.

idem.

0.

goed.

i

-ocr page 107-

95

Groei op urine-gelatine.

Agglut.

B. typhi
abdom.

Gram.

Gistingskolfje.

Positief. Negatief.

aggl. spontaan.

V.,

Vjooo

spontaan.

spontaan.

\'Ao

Vsoo

^/âOO

geen troebeling gesloten
been: oblig. aëroob.

troebeling van gesloteji

been in 24 uur.
idem.

in 24 uur zeer lichte troe-
beling in het gesl. been.
idem.

in 24 uur alleen ontwik-
keling in open been.

rond.
pluizig.

uit sprialen saamge-

vlochten.
met uitloopers.

zeer pluizig en ook

minder,
met lange uitloopers.

als c.

matig pluizig,
zeer sterk pluizig,
kleine ronde kolen,
met korte sprieten,
rond.

matig pluizig,
pluizig.

weinig uitloopers.

sprietig, enkele kol. rond.

sprietig.

sterk vertakt.

idem.

korte sprieten,
sterk vertakt.

ontkl.

»

ontkl. niet,
ontkl.


rond.

korte uitloopers.

ontkl.
ontkl.

\'/loo(zwak)

-ocr page 108-

96

Cultuur,

Kleuring.

Beweging.

Indol.

Aardappel.

Melkstolling.

Gas-
product.

Groei bij 45°.

Posi

Aa.

kort staafje.

sterk bew.

0.

vrij goed.

Ab.

staafje.

sterk bew.

C.

4-

middelmatig.

V.

B.

kort staafje.

geen bew.

c.

goed.

0.

Streptococcen.

D.

kort staafje.

onbeweegl.

c-

-i-

goed.

E.

Streptococcen.

F.

coccen.

I.

staafje. ,

beweegl.

zeer weinig.

i

%

J.

staafje.

beweegl.

niet.

%

K.
L.
M.
N.

staafje,
dik staafje,
staafje.

kort, dik staafje.

bew. en onbew.

enkele duidelijk

bew.
duidelijk, ook stil

liggend,
gering bew.


zwak.

zeer mager
streepje,
c.

smal dun
streepje,
c.


, -t-

niet.
goed.

zeer weinig,
goed.

1

V.
±
^

± \\

kort, dik staafje.

geen bew.

H-

c.

goed.

i
i

± \\

0,
P,.

staphyloc.

aureus.

staafje.

weinig bew.

slecht,
weinig.

-ocr page 109-

97

■ij 45°.
cd.

matig.

einig.

Agglut.

Gistingskolfje,

Groei op urine-gelatine.

Gram.

B. typhi

Positief.

Negatief.

abdom.

zonder en met uitloopers.

ontkl.

Vioo

idem.

vrije lange uitloopers.
korte en lange uitloopers.

»
»
»

Vsoo
V
ÜOO

geheele troebeling in het

gesl. been in 24 uur.
idem.

zonder en mét uitloopers.
idem.

ontkl.
ontkl.


-f-

Vsoo

idem.

korte en lange uitloopers.

± VlOOO

met en zonder uitloopers.

»

Vsoo

± /lOO

idem.

ronde kol., en andere

met uitloopers.
korte uitloopers,

»

± Vsoo

ontwikkelt zich niet in
gesloten been.

korte en lange uitloopers.
vervloeit gelatine.

iinig.

-ocr page 110-

\'■Hi-:.

I\'

m

m

\' \' \' fri

4

-ocr page 111-

LITTERATUUROPGAVE.

1. Ali—Collen. Die Chemotaxis als Hülfsmillel der bakterio-

logischen Forschung.

Gentrai hl. f. Bakter. 1890 Bd. VIII p. 161.

2. J. M Baart de la Faille. Bacteriurie bij Fehris typhoidea

Dissert.-Utr. 1895.

3. L. Beco. Note sur la valeur de ragglutination par le serum

antityphique etc.

Centralhl. f. Bakt. Bd XXVI p. 136.

-4. Beijeriuck. Ueber Almungsfiguren beweglicher Bakterien.

Centralhl. f. Bakt. Bd. XIIII p. 829.\'
5.
Bibersteiii Beiträge zur Serodiagnostik.

Ztschr. f. Hyg. u. Inf. 1898 Bd XXVII.
6
Billings and Peekhaiii. The influence of certain agents
in destroying the vitality of the typhoid bacillus.
Science 1895 February.

7. Th. Bowliill. Eine neue Methode der Bakterien-Geiszel-

färhung.

Hyg.\' Rundschau 1898 n«. 1.

8. L. Brics^er. Ueber die khnische Bedeutung des Elsner-

schen Typhusnachweises.
Berl. kl. Wchschr. 1895 n". 50.

9. Blumenthal. Ueber die Producte der Milchzersetzung.

Virchow\'s Archiv Bd. 146 p. 82.

10. Cajtaldi en Proskaner. Beiträge zur Kenntnis der Säure-

bildung bei Typhusbacillen.

Ztschr. f. Hyg. u. Inf. Bd. XXIII p. 452.

11. Antonio Cesaris-Deinel. Ueber das verscliiedene Verhalten

einiger Mikroorganismen in einem gefärbten Nährmittel.
Centralhl. f Bakt. Bd. XXVI p 529.

-ocr page 112-

100

12. Chantemesse. Diagnostic précoce de la fièvre typhoide.

Gomt. rend. d. 1. Soc. de Biol. N». 8, 1896 p. 125.

13 Chantemesse et TVidal. Recherches sur Ie bac. Eberth.
Archives de physiol. norm, et pathol. 1887.

14. Charrin et Eog\'er. Compt. rend, de 1. Soc. de Biol.

23 Nov. Paris 1889 geciteerd naar Widal.

15. Gr. fjhizzola. Sul valore diagnostico del melodo di Elsner.

Siltimana médica 1896\'\'n0. 28.

16. Dieudouné. Beiträge zur Nitritbildung.

Arb.-a. d. kais Ges-Amt. Bd. 11,\' 1895 p. 508.

17. Dunbar. Untersuchungen über den Typhusbacillus.

Ztschr. f. Hyg. u. Inf. Bd. XII p. 485.

18. Durham. Serumdiagnosis of typhoid fever.

Lancet 1898 Jan. 15.

19. Eisner. Untersuchungen ueber elektives Wachstum der

Bakterium Goli-Arlen und des Typhusbacillus.
Ztschr. f. Hyg. u. Inf. Bd. XXI p. 29 1895.

20. Feinberg. Ueber den Bau der Bakterien.

Gentralbl. f. Bakt. Bd. XXVII p. 417.

21. Clandio Fermi. Die Mineral- und organischen Säuren,

etc. zur Differenzierung der Mikroorganismen.
Gentralbl. f. Bakt. XXIII p. 208. \'

22. A. Fischer. Vorlesungen über Bakterien.

Jena. Gustav Fischer 1897.

23. Fodor nnd Rigler. Das Blut mit Typhusbacillen infi-

cirter Tiere.
Gentralbl f. Bakt. XXIfl p. 930.

24. P. Frankland. Ueber das Verhalten des Typhusbacillus.

Ztschr. f. Hyg. u. Inf. Bd. XVIIH p. 393.
25 Gebauer. Ueber die bakteriologischen Hilfsmittel zur
Sicherung der Typhusdiagnose.
Fortschritte der Medizin 1900 Bd. XVIII 21—34.

26. E. Germano en G. Maurea. Vergl. Untersuchungen über

den Typhusbacillus etc.
Beiträge zur Pathol. Anat. (Ziegler) Bd. 12 p. 494.

27. Gruber en Durham. Eine neue Methode zur raschen

Erkennung des Typhusbacillus.
Münch. \'Med. W, 1896 Maart.

-ocr page 113-

101

28. E. H. Haukiu. On the detection of the Bacillus typhi

abdom. in water etc.
,, CentraM. f. Bakt. Bd. XXVI p. 554

29. H. Haveinann. Ueber das Wachsturn von Mikroorganis-

men bei Eisschranktemperatur.

Ref Centralbl. f. Bakt. Bd. XVIII p 497.

30. Hellström. Zur Unterscheidung des Bac. typhi, abdom.

vom Bakt coli commune. Diss. Helsingfors 1897.
Ref. Centr. f. Bakt. Bd. XXII p. 487.

31. Hellströra. Zur Kenntnis der Einwirkung kleiner Glu-

cose mengen etc.
Centralbl. f. Bakt. Bd. XXV p. 170.

32. P. H. Hiss. On a method of isolating and identifying

Bac. typhosus, based on a study of Bac. typhosus etc.
Journal of Experim. Medic- Vol II n". 6.
Refer. Hyg Rundschau 1899 p. 1288.

33. Max Holz. Experimentelle Untersuchungen über den

Nachweis der Typhusbacillen.

Ztschr. f. Hyg. u. Inf. Bd. VIII p. 143.

34. A. C. Houston. Note on four micro-organisms isolated

from the mud of river Thames, which resemble Bacillus
typhosus.
Centralbl. f. Bakt. Bd. 24 : 518.

35. M. Jatta. Experimentelle Untersuchungen über die

Agglutination des Typhusbacillus, etc.

Ztschr f. Hyg. u. Inf. B. XXXIIl 1900 p. 185.

36. R. Jeinma. Beitrag zum Nächweis des Eberth\'schen

Bacillus etc.

Münch. Med. Wchschr. 1897 no. 33.

37. L. Kamen. Zum Nachweise der Typhusbacillen.

Centralbl. f. Bakt. Bd. XI p. 33.

38. Kasliida. Differenzierung des Typhusbacillus vom Bakt.

coli durch die Ammoniakreaction.
Centralbl. f. Bakt XXI p. 802.

39. Kitasato. Die negative Indol-reaction etc.

Ztschr. f. Hyg. u. Inf. Bd. VE p. 515.

40. Joli. Klie. Untersuchungen des Wachstums von Bac.

typhi abdom. etc

Centralbl. f. Bakt. Bd. XX.

-ocr page 114-

102

41. A. Lazarus. Die Elsner\'sche Diagnose etc.

Berl. Klin. Wchschr. 1895 p! 1068.

42. Lemoine. Présence du bacille d\'Eberth dans les déjections

d\'un sujet atteint de granulie.
Semaine méd. 1896 p. 303.

43. Liïiug\'ood. A Study on the growth of Bacteria.

Centralhl. f. Bakt. XXIII p. 980.

44. Löseuer. Ueber das Vorkommen von Bakterien mit

den Eigenschaften der Typhusbacillen.
Arb.\' a. d. Kais. Ges. A. 1895. XI.

45. L. Lukscli. Zur Differentialdiagnose des Bac. typhi und

des Bakt. coli.

Centralhl. f. Bakt. Bd. XII. 427.

46. Malvoz. Le bactérium coli comme agent habituel des

péritonites etc.

Centralhl. f. Bakt. Bd. XIII. p. 141.

47. ManlîOiTsky. Ein Verfahren zum schnellen und leichten

Unterscheiden von Kulturen des Typhusbacillus vom
Bact. col.

Centralhl. f. Bakt XXVII p 21.

48. Maiikowsky. Ein neues Nährsubstrat zur Isolierung

des Typhusbacillus.

Centralhl. f Bakt. Bd. XXVII p. 23

49. Markus. Ueber Kultur von Typhus- und Colibacillen

in arsenikhaltiger Bouillon.

Centralhl t. Bakt. XXIIII p. 385.

50. M. Melnikow-Kaswedenkow. Ueber die Einstellung des

d\'Arsonval\'schen Thermostaten.
Centralhl. f. Bakt. XVIIII p. 709,

51. M. Morris. Geber die Production von Schwefelwasserstof, ^

Indol und Mercaptan bei Bakterien.
Archiv f. Hyg. Bd. 30, 1897 p. 309.

52. Müller. Ueber reducierende Eigenschaften v. Bakterien.

Centralhl. f. Bakt. XXVI p.\' 51.

53. Müller. Ueber das Reduktionsvermögen v. Bakterien.

Ibidem p. 810.

54. Otto. Geiszelfärbung nach van Ermengem.

Münch. Med. Wchschr. 1896 p. 1193.

-ocr page 115-

103

55. Parietti. Metodo di ricerca del Bacillo del tifo nelle

acfue potabili.
Rivista d\'igiene e sanità publica 1890.

56. Piorkowsky Ueber die Diilerenzierung von Bakt. coli

c. und Bac. typhi auf Harnni\'ihrsubstraten.
Gentralbl. f.\' Bakt. Bd. XVIIII p. 693.

57. Piorkowsky. Ein einfaches Verfahren zur Sicherstellung

der Typhusdiasfnose.

Berl klin. Wchschr. 1899 Bd. XXXVI p. 145.

58. Piorkowsky. Zur Sicherstellung der Typhusdiagnose

ibidem p. 998.

Autoreferaat Gentralbl. f. Bakt. 26, p. 737.

59. Piorkowsky. Idem.

Deut. Med. W. 1899. V. p. 39, 266 en 298.

60. G. Pollak. Ueber den klinischen Nachweis des Typhus-

bacillus.

Gentralbl. f. bm. Medic. 1896 n». 31.

61. Portlier. Ueber den Werth der Typhusdiagnose.

Deut. Med. W. 1899. V. p. 285.

62. P. Remlinger et Schneider. Sur la présence du bacille

typhique dans 1\' eau, le sol et les matières fécales de
sujets non atteints de fièvre typhoide.
La Semaine méd. 1896 p. 284.

63. P. Remlinger et Schneider. Gontribution à l\'étude du

bacille typhique.
Ann. de l\'L Pasteur 1897.

64. Rodet. De l\'importance de la température dans la déter-

mination deséspèces microbiennes etc.

Gompt. rend. d. I. Soc. de B. 1889 n». 26.

65. Rodet. Sur l\'agglutination du bacille d\'Eberth et du

B. Goli.

^ Journ. de Phys. et de Path. gén. Tome II 1900 nM.

66. Rodet et Cr. Roux. Bac. d\'Eberth et bac. coli.

Arch, de méd. expér. et d\'anat. pathol. 1892.

67. Werner Rosenthal Beobachtungen über die Variabilität

der Bakterienverbände etc.
Deut. Arch. f. Klin. Med. Bd LV, 1894,

68. Rothberger. Differentialdiagnostische Untersuchungen mit

gefärbten Nährböden.

Gentralbl. t. Bakt. Bd. XXIIII p. 513.

-ocr page 116-

104

69. Th. Smith. The action of typhoid bacilh\'on milk. Jou rn.

of the Boston soc. of Med." Sc. 1890, Vol. 11.
Refer. Centralbl. f. Bakt. Bd XXVI p. 95.

70. Th. Smith. Das Gärungskölbchen i. d. Bakteriologie.

Centralbl. f. Bakt. Bd. VU : 504.

71. Th. Smith. Ueber die Bedeutung des Zuckers in Kultur-

medien für Bakterien.

Centralbl. f Bakt. Bd. XVIII: 7.

72. Th. Smith. Reduktionserscheinungen bei Bakterien etc.

Centralbl f Bakt Bd. XVIIII : 181.

73. Seweriju Sterling. Ueber die Elsner\'sche Methode etc.

Centralbl. f. Bakt. Bd. XXII: 334.

74. Stern. Typhusserum und Colibacillen.

Centralbl. f. Bakt. Bd XXIII 673.

75. A. Schütze Ueber den Nachweis von Typhusbacillen.

Ztschr. f. Klin. Med. 1899. Bd. 38.

76. Camillo Terni. La diagnosi differenziale del bacillo

del tifo.

Ann. dell. inst. dTgiene sperim. di Roma Vol III
(nuov. ser.) Fase III 1893.

77. Thoinot et Bronardel. Sur un caractère biologique différen-

tiel entre le bac. d\'Eberth et le colibacille.
Semaine médic. 1898 p. 126.

78. Uffelmann. Ueber den Nachweis des Typhusbacillus.

Berl. klin. W. 1891 p 857.

79. Un^er en Portner. Der Werth des Harnnährbodens etc.

Münch. Med. W. 1899, 1737.

Antwoord v, Piorkowski hierop: Münch. Med. W.
1900, 87.

80 H. V. d Velde. Valeur de l\'agglutination dans la sérodiag-
nose de Widal et dans l\'identification des Bacilles
éberthiformes.
Centralbl. f. Bakt. Bd. 23, 547.

81. H. T. d. Velde. Sur l\'emploi du serum antityphique.

Semaine médic. 1898 p. 379.

82. Villinger. Ueber die Veränderungen einiger Lebenseigen-

schaften des Bact. coli commune.
Arch. f. Hyg. Bd. XXI 1894 p. 101.

-ocr page 117-

105

83. Yîuceut. Sur un nouveau procédé d\'isolément du bacille

typhique dans l\'eau.

■ Compt. rend. d. 1. Soc. de B. Paris 1890 n". 5.

84. A. \'Wag\'iier. Coli- und Typhusbacillen sind einkernige

Zellen.

Centralhl. f Bakt, XXIII 433.

85. E. Welcke. Eine neue Methode der Geiszelfärbung.

Arch, f Klin. Ghir. Bd. 69, 1899 n». 1.

86. Wernicke und Bnssenius, Ein Beitrag zur kentnis der

Ty phus-Epidemiologie.

Refer. Centralhl. f. Bakt. XVIIII p. 612,

87. Widai et Sicard. Etude sur le sérodiagnostic.

Ann. de Pasteur 1897.

88. Witticli. Beiträge zur Sicherstellung der Typhusdiagnose.

Centralhl f.\'Bakt. XXVI, 390.

89. Wittlin. Ueber die Parietti\'sche Methode etc.

Annal, de Micrographie XIII.

90. Wroblewski. Ueber das Wachstum einiger pathogenen

Spaltpilze auf den Nebennierenextractnährböden.
Centralhl. f. Bakt. XX, 528.

-ocr page 118-

jp^ M

. 1 s 1 \'r \' \' ^ - r I Î « ^

.f- i \'

J

/

/

......\' o .

ï-sk^ t . ƒ s., - A " iJ

\'ii.
\'T \'

-ocr page 119-

STELLINGEN.

-ocr page 120-

Vi\'

s?-

\' \' ^^ ■

-ocr page 121-

Stellingen.

Voor de kliniek is het bacteriologisch onderzoek van de
faeces volgens de methode van
Piorkowski van geringe
Avaarde.

II.

Het is Avenschelijk, dat lijders aan typhus abdominalis
in afzonderlijke barakken Avorden verpleegd.

III.

De urine van typhuslijders moet nauAvkeurig gedesin-
fecteerd
Avorden.

-ocr page 122-

110

IUI.

Er valt veel te zeggen voor de nieening, dat bac.
typhi en bact. coli commune verwant zijn.

I

V, i

Huchard\'s opvatting omtrent arteriosclerose als aetiolo-
gisch moment van hartziekten is zeer dei\' overweging
waard.

VI.

De bewering, dat functioneele hartsgeruischen bi]
kinderen niet voorkomen, is onjuist.

VII.

Kalkverwondingen van het oog moeten met water be-
handeld worden.

VIII.

Lijders aan haemorrhoïden mogen niet alléén goed
verteerbaar voedsel gebruiken.

-ocr page 123-

111
VUIL

Als regel geldde, dat coxitis tuberculosa conservatief
behandeld worde.

i

i

X.

Tetanus idiopathicus en rheumaticus hebben vermoede-
lijk een porte d\'entrée voor tetanusbacillen in mond en
luchtwegen.

XL

Alcohol is geen spaarmiddel voor eiwit.

XII.

Bij het onderwijs in de anatomie voor aanstaande
mechci sta meer dan tot dusverre de topographie op den
voorgrond.

XIII.

Grootere schedelbinnenruimte bij een groep individuen
mag niet gebruikt worden als een bewijs voor hare
hoogere intellectueele ontwikkeling.

(Gf. Prof. Bolk. Ned. Tijdschr. voor Geneesk. 1900
Dl. I. blz. 590.)

-ocr page 124-

112
XIIII.

De medicus, die met een medisch doel abortus
provoceert, is niet strafbaar.

XV.

Het is een slechte prophylaxis de oogen van neonati
met nitras argenti in te droppelen.

XVI.

De Psychiatrie worde onder de verplichte leer- en
examenvakken opgenomen.

-ocr page 125-

m-

a

SS

-ocr page 126-

Fig. 1 iïi verviiardigd iiuar een photogram van typhuscultuur J.
De urine-gelatineplaten hadden 26 uur bij gestaan. Ver-
grootirjg 170 maal.

Fig.1.

Fig. 2 is vervaardigd naar een photogram van typhuscultuur p.
De urine-gelatineplaten hadden 44 uur bij 22° gestaan. Vergroeiing
207 maal. De cultuur (pl. I) is zeer dicht, waarom de kol. ook
klein gebleven zijn.

Fig. 2.

4,

lm

w

\\

■f

k

-ocr page 127-

Fig-, 3 is vervaardigd naar een photogram van colicuUuur f.
De platen hadden 48 Uur bij 22° gestaan. De kol. is groot,
massief; de uitloopers zijn nog flink. Vergrooting 200 maal.

Fij.3:

Fig. 4 is vervaardigd naar een photogram van cultuur f. nadat
deze 9 maanden in het laboratorium bewaard was. De plaat
was 48 uur oad. Vergrooting 170 maal. (De culturen van b.
lyphi o.l.c. deden zich op gelijke wijze voor.)

Fia-4.

4.

-ocr page 128-

t

t

■â

1

d Jlê

-ocr page 129-

Inhoud.

Bldz.

IXLEIDINIÏ..............................1

Hoofdstuk L
«

§ 1. Oudere kweekmeithoden..............3

§ 2. Diagnose van den typhusbacil .... H
Hoofdstuk II.

§ 1. Voedingsbodems rnet gering gelatinegehalte. 31
§ Urine als bestanddeel van voedingsbodems

en Piorkowski\'s Urine-gelatine ... 36
Hoofdstuk III.

Waarnemingen............46

Conclusies.............91

Tabel................93

Litteratuuropgave . ■..........99

Stellingen . .............107

-ocr page 130-

v i î y- ^

■Vi:

, /

m

^^t iiiiiiimiiiiiiiii

} \\

-ocr page 131-

. - , -V.

:

r

V

-ocr page 132-

V-

^. ^

ii. \'

s

f

■ I.

- \'ij \'■ i

I ■

:

/ ■

"J

(

H \'1

-
■ i\'

-ocr page 133-

, C . \\

;

/

. I\'

\\ ■

•\' V,\'/

/

-ocr page 134-