(l. , ^
\' iAy i, - .< C
Xitk
-ocr page 2- -ocr page 3-
- > | |
s*. | |
M \' |
ÂÎ
W
¥
IV
• - J-
s
s-\'j-
m
m
. fen-
■mm.-
-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-RECHTEN VAN AANDEELHOUDERS
IN NAAMLOOZE VENNOOTSCHAPPEN.
gedrukt bij j. j. glioen en zoon te leiden.
i li lil III
2819 872 3
-ocr page 9-Rechten van aandeelhouders
in naamlooze vennootschappen.
ter verkrijging van den graad van
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
na machtiging van den rector magnificus
hoogleeraar in de faculteit dee. rechtsgeleerdheid,
volgens besluit van den senaat der universiteit
tegen de bedenkingen van
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
te verdedigen
Op Vrijdag 30 Januari 1903, des namiddags te 4 uur,
door
geboren ïe rotterdam.
ROTTERDAM. — D. A. DAAMEN.
-ocr page 10-Y
y
■ ^^ ■ ^
T.\' H:
-J\' . Ti)" ■ . .. . JÊP.- Ji.,\' . t- ■> v3h
; S - • \' ■ ssu^BSîifc- ~ -\'S,
t
- ■ I ^ ,
s .î^x - • -r -m... u
Aan het eind van mijn studententijd gekomen, maak ik
gaarne gebruik van de gelegenheid, mij hier geboden, om
U, Hoogleeraren in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, mijn
dank te brengen voor het onderwijs, van U genoten, zoowel
op de algemeene colleges, als in privatissima, als in Antonius
Matthaeus. In het bijzonder zeg ik U, Professor Molengraaff,
dank voor de groote bereidwilligheid, waarmede gij mij hebt
gesteund bij het schrijven van dit proefschrift.
4 > jT
ir"-\'
\' ! *
Blz.
Litteratuur................................xi
Inleiding......................i
Hoofdstuk I. Beteekenis van onderwerp. Geschiedenis. 3
„ II. Recht om op te komen tegen besküten
der algemeene vergadering en handelingen
van bestuurders en commissarissen . . g
„ III. Recht op niet-vvijzigen der statuten . . 40
„ IV. Recht van deelneming aan de algemeene
„ V. Recht op dividend........92
„ VI. Recht op het overschot bij liquidatie . 122
„ VII. Andere rechten.........131
-ocr page 14- -ocr page 15-Dr. jur. Edmund Alexander : Die Sonderrechte der Aktionäre.
Berlin. 1892.
Mr. Fockema Andrej: De sententia declaratoria, in Nieuwe
Bijdragen voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving. XXII. 1872.
Dr. jur. G. Bachmann : Die Sonderrechte des Aktionärs, mit
besonderer Berücksichtigung des deutschen und schweizerischen
Rechts. Zürich. 1902.
Dr. C. J. Bekker : Beiträge zum Aktienrecht, in Goldschmidt\'s
Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht :
I. Ueber Stammprioritätsaktien; Band XVI (1871), blz. 32—85.
II. Die inneren Rechtsverhältnisse der Aktiengesellschaften
nach dem Handelsgesetzbuch und dem Gesetz vom 11 Juni
1870; Band XVII (1873) blz. 379—465.
Dr. R. Bernau: Die Amtsniederlegung der Mitglieder des
Aufsichtsrats einer Aktiengesellschaft, in j hering s Jahrbücher
für die Dogmatik des Bürgerlichen Rechts, XLIV blz. 225—288.
Mr. H. J. Biederlack: Eenstemmigheid of meerderheid van
stemmen, in Themis XLVIII (1887).
Mr. A. E. Bles : Vereenigingen en naamlooze vennootschappen
en hare behandeling aan het Departement van Justitie, een
Gids voor oprichters en bestuurders. 1896.
G. Bousquet-Pontié : Du conflit entre les pouvoirs de l\'assemblée
générale d\'une société anonyme et les droits individuels de l\'ac-
tionnaire. Thèse pour le doctorat. Université de Toulouse. 1899.
XII
H. Burckas. I: Aktionär und Gläubiger im Konkurse der
Aktiengesellschaft. Eine Abhandlung über Reservefonds und
Regressanspruch. Leipzig (zonder datum).
C. Clément: Des pouvoirs des assemblées générales dans les
sociétés anonymes relativement aux modifications du pacte
social. Thèse pour le doctorat. Université de Lille. 1897.
J. Deking Dura: Handhaving der rechten van obligatiehou-
ders. Proefschrift. Utrecht. 1886.
Mr. G. Diephuis : Handboek voor het Nederlandsche Han-
delsregt. 1865. Deel I.
Dominique Durandy: Les assemblees d\'actionnaires clans les
sociétés anonymes. Thèse pour le doctorat. Université d\'Aix.
Nice. 1893.
G. F. Emery: A Treatise on company law, under the acts
1862—1900. London. 1901.
Mr. R. van Boneval Faure: Het Nederlandsche Burgerlijk
Procesrecht I. 3de druk. 1893.
Dr. Fick: Ueber Begriff und Geschichte der Aktiengesell-
schaften, in ZeiUchri-lt für das gesammte Handelsrecht, Bd, V
(1862), blz, 1—63.
R. Früin J.Azn. : Oprichtersaandeelen bij Naamlooze Ven-
nootschappen. Proefschrift. Utrecht. 1892.
H. W. E. K. Furnée: Het Dividend. Proefschrift. Amster-
dam. 1892.
Dr. W. Gemünd und F. Knödgen : Wie kann unser Aktien-
vvesen gesunden? (zonder datum).
Otto Gierke: Körperschaftliche Rechtsverhältnisse, in Be-
sprechungen Reichsgerichtlicher Entscheidungen, in Jherings
Jahrbücher für die Dogmatik des heutigen römischen und deut-
schen Privairechts. Band XXXV, Jena. 1896. Blz. 169—254.
Carl Glünicke: Die Klagen des einzelnen Aktionärs gegen
Vorstand und Aufsichtsrath, Inaugural-Dissertation. Universität
Berlin. 1884.
Mr. M. Th. GouDSMrr : Buitenlandsche Rechtspraak. In Thetnis
XXXIX (1878), blz. 22—36.
XIII
Mr. M. Th. Goudsmit : De aandeelenmaatschappij en haar
bestuur in Nieuwe Bijdragen voor Rechtsgeleerdheid en Wetge-
ving, nieuwe reeks, zesde deel, 1880.
Mr. F. A. van Hall: Verdediging van de onafhankelijkheid
des handels bij het oprigten van naamlooze maatschappijen. 1834.
Nadere verdediging, enz. 1835.
Eduard Hallier : Die Sonderrechte der Aktionäre. Inaugural-
Dissertation. Universität Göttingen. Hamburg. 1892.
Mr. C. A. J. Hartzfeld: Over aansprakelijkheid naar geldend
recht van oprichters en commissarissen bij naamlooze vennoot-
schappen tegenover deelnemers. \'s-Gravenhage. 1902.
--: Over de nietigheid der naamlooze vennootschap, in
Tijdschrift voor Privaatrecht, notariaat en fiscaal recht, 3\'\'®jaar-
gang, aflevering i.
E. Heinemann: Das Grundprinzip der Aktienform und der
Nachschusszwang bei Aktiengesellschaften. Berlin. 1902.
G. Hijmans: Wijziging der akte van oprichting van naam-
looze vennootschappen. Proefschrift. Leiden. 1891.
D. van Houten Szn. : Het stemrecht in de naamlooze ven-
nootschap. Proefschrift. Groningen. 1889.
Mr. J. G. Kist : Beginselen van Handelsregt volgens de Neder-
landsche wet. Deel III, blz. 302—345.
--: De maatschap of vennootschap volgens Nederlandsch
Regt. Amsterdam. 1863.
Dr. O. Kusenberg: Die Rechtseigenart der Aktien-Urkunde.
Straszburg i. E. 1900.
Dr. Karl Lehmann: Das Recht der Aktiengesellschaften.
Band I. Berlin. 1898.
--: Einzelrecht und Mehrheitswille in der Aktiengesellschaft,
in Archiv für Bttrgerliches Recht, Band IX. Berlin. 1894. Blz.
297—396.
--: Die geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts bis
zum code de commerce. Berlin. 1895.
--: Bespreking van het boek van Bachmann, in Zeitschrift
für das gesammte Flandelsrecht. Band LH. 1902. Blz. 618—621,
-ocr page 18-XIV
Dr. Karl Lehmann und V. Ring: Das Handelsgesetzbuch
für das Deutsche Reich. Erster Band. Berlin. 1902.
Mr. J. A. Levy : Actienrecht. Bijdrage tot de herziening onzer
Handelswet. \'s-Gravenhage. 1884.
——: De aansprakelijkheid des bestuurders. Bijdrage tot de
leer der Naamlooze Vennootschap. 1879.
--en Mr. L. E. Visser. Praeadviezen ten verzoeke der
Broederschap van candidaat-notarissen. Op welke wijze behooren
de voorschriften van het Wetboek van Koophandel betreffende
samenstelling en behoud van het kapitaal der naamlooze ven-
nootschappen te worden herzien? Bijvoegsel bij Weekblad voor
Privaatrecht, Notarisambt en Registratie,mzxs. 28 Juni i902;n\'\'. 1696.
Ch. Lyon-Caen et L. Renault : Traité de droit commercial.
Tome second. 2e édition 1892, blz. i —105; 352—677.
Lindley: On companies. 5th edition 1891.
Dr. jur. Julius Lubszynski; Welche Rechte hat die Minder-
heit der Aktionäre gegenüber der Gesellschaft? Berlin. 1892.
Jhr. Mr. P. van Meeuwen : Iets over de zoogenaamde sententia
declaratoria in Themis 1862. Blz. 153 — 166.
A. Mijs: Ontbinding der naamlooze vennootschap. Proefschrift.
Leiden. 1893.
J. F. Muijsken : Preferente aandeelen en actions de jouissance.
Proefschrift. Amsterdam. 1891.
Sir Frederick Pollock: Principles of contract. edition.
London. 1894. Blz. 107—129.
A. Ponnet : Les droits et les devoirs des actionnaires. Paris.
1902.
Preuss : Stellvertretung oder Organschaft, in Jhering\'\'s Jahr-
bücher, etc. Band XLIV (1902).
Achilles Renaud: Das Recht der Actiengesellschaften. 2e
Auflage. Leipzig. 1875.
Renault, zie Lyon-Caen.
Dr. Riesser: Die Neuerungen im deutschen Aktienrecht,
nebst Entwürfen für neue Statuten und für Statuten-Aenderun-
gen. Berlin. 1899.
XV
Ring: Zie Lehmann.
Rodolphe Rousseau: Des sociétés commerciales françaises
et étrangères. 2 volumes. 1902.
G. Schimmelpenninck : De overdracht van den Nederlandschen
Rijnspoorweg aan den Staat. Proefschrift. Leiden. 1895.
Prof. Dr. Schloszmann : Organ und Stellvertreter, in Jhering\'s
Jahrbücher, etc. Band XLIV, blz. 289—330.
Dr. M. Schwabe: Die juristische Person und das Mitglied-
schaftsrecht. Basel. 1900.
G. van Slooten : Verplichte Openbaarmaking van Balans en
Winst- en Verliesrekening van Naamlooze Vennootschappen.
Proefschrift. Amsterdam. 1900.
Herbert Spencer: Facts and Comments. 1902.Blz. 164—171:
The Reform of Companylaw.
Hermann Staub ; Kommentar zum Handelsgesetzbuch. 6e und
ye Auflage. Berlin 1900. Erster Band.
Dr. Stenglein: Die Reform des Actienrechts, in Der Ge-
richtssaal. Band LX (1902), blz. 433—447.
E. Thaller: Note sous cassation, 30 mai 1892. Dalloz
(^Recueil périodique) 1893, i, 105—114.
A. Vavasseur : Traité des sociétés civiles et commerciales.
Paris. 4e édition 1892/94 (avec supplément, loi du ler août
1893); 2 volumes.
P. villemin: Des actions sociales et individuelles dans les
sociétés en commandite par actions et dans les sociétés anony-
mes. Paris. 1900.
Visser: Zie Levy.
Mr. J. C. Voorduin: Geschiedenis en Beginselen der Neder-
landsche Wetboeken, Ville Deel. Utrecht. 1840.
H. Th. Westenberg : De zoogenaamde sententia declaratoria.
Proefschrift. Leiden. 1882.
Dr. Wiener: Die Errichtung der Aktiengesellschaft und die
Gründerverantwortlichkeit, in Zeitschrift für das gesammte Han-
delsrecht. Bd. XXIV (1S79), blz. 1—65; 450—490; XXVI,
blz. I—76.
XVI
C. H. van Zeggelen : Inbreng in Naamlooze Vennootschappen.
Proefschrift. Amsterdam. 1902.
Dr. F. C. Zitelmann: Ueber die Amtsniederlegung von Auf-
sichtsratsmitgliedern der Aktiengesellschaft vor Ablauf ihrer
Wahlperiode, nach altem und neuem Recht; Zeiischrift für das
gesammic Handelsrecht. Bd. LH (1902), blz. 31—74.
Artikelen in Weekblad va^i het Recht, Nos. 5192 en 5616 (De
Witt Hamer), pleidooien in W. 451, 452, 453, 455, 740.
Ontwerp van Minister Jolles (1871) in Bijblad tot De Nederl.
Staatscourant (1871/72); Bijlagen, blz. 957 e. v. (Ontwerp met
memorie van toelichting); blz. 2214 e. v. (Voorloopig verslag
der Commissie van Rapporteurs).
Ontwerpen van wetten op de Vennootschappen en andere,
met toelichtingen, 1890; blz. 31—51; 84—119.
Bij de bestudeering van de rechtsregelen, die de naam-
looze vennootschap beheerschen, trof mij, terwijl vele
deelen van dit rechtsgebied uitvoerig werden besproken,
de stiefmoederlijke behandehng in onze Nederlandsche
rechtslitteratuur van het onderwerp, dat den titel vormt
van dit proefschrift. In andere landen, voornamelijk in
Duitschland, bestaat een omvangrijke litteratuur er over,
maar ten onzent hebben slechts het recht op dividend
en het stemrecht een opzettelijke behandeling gevonden
Een overzicht van de rechten van aandeelhouders in
naamlooze vennootschappen is nog niet gegeven. Dit is
een leemte in onze rechtslitteratuur. Onze wet kent de
naamlooze vennootschap, maar regelt haar volstrekt on-
voldoende; haar reusachtige ontwikkeling dateert van
later tijd; geen wonder, dat de wet op vele vragen geen
antwoord geeft, waarvan rechtsonzekerheid het gevolg is,
en dat meer en meer op herziening onzer wet wordt aan-
gedrongen. In dit proefschrift wil ik in de eerste plaats
nagaan, wat de rechten van aandeelhouders zijn naar
onze geldende wet, maar tevens hier en daar mijn mee-
Proefschriften van Furnée en van Van Houten (zie litteratuur-opgave),
-ocr page 22-ning over de bij een herziening onzer wet meest wensche-
lijke regeling uitspreken. Volkomen mij bewust van de
gebrekkige yervuUing van deze moeilijke taak, hoop ik
toch eenigszins de bovengenoemde leemte in onze litte-
ratuur te kunnen aanvullen.
HOOFDSTUK I.
Beteekenis van onderwerp. Geschiedenis.
Sprekend over rechten van aandeelhouders in naamlooze
vennootschappen, kan men drie soorten van rechten be-
doelen : lO. die rechten, die de aandeelhouders gezamenlijk
hebben, 2®. die toekomen aan de aandeelhouders, wier
aandeelen gezamenlijk een bepaald deel van het maat-
schappelijk kapitaal bedragen, 30. de rechten van den
aandeelhouder individueel.
Deze derde soort is het onderwerp, dat ik mij ter be-
spreking heb uitgekozen. Het zijn bijna uitsluitend Duitsche
schrijvers, die dit hebben behandeld. Overstelpend veel is
in Duitschland geschreven over de vraag wat Einzel-,
Sonder-, Individualrechte des Aktionärs zijn. Zeer vele
theorieën zijn hierover verkondigd, die ik evenwel niet zal
bespreken^), daar deze, hoe belangwekkend ook, alle
berusten op, of althans sterk beïnvloed zijn door de wette-
lijke regeling dezer materie in Duitschland. De woorden
Einzel-, Sonder-, Individualrechte zijn in den mee.st ver-
\') Een uitvoerige bespreking dezer theorieën vindt men bij Bachmann ,
blz, I—-52,
4
schillenden zin gebezigd; wat hun juiste beteekenis is,
doet hier niet ter zake. Ik wil nagaan welke rechten den
individueelen aandeelhouder toekomen naar ons geldend
recht, terwijl ik slechts naar buitenlandsch recht of ten
onzent bestaande ontwerpen van wet zal verwijzen, waar
mij dit belangrijk voorkomt, en hier en daar mijn meening
over de meest wenschelijke wettelijke regeling zal uit-
spreken. De wetgever mag uitgaan van een theorie, en
daaruit zijn voor elk bijzonder geval te stellen regelen
deduceeren. Ik moet van een tegenovergesteld principe
uitgaan; waar onze wetgever zeker geen duidelijk begrip
had van het door mij behandelde onderwerp, en zijn
bepalingen niet onder één gezichtspunt zijn te bren-
gen, en bovendien die bepalingen zoo uiterst schaarsch
zijn als in onze wet, daar moet ik voor elk bijzonder
geval nagaan, wat als geldend recht moet worden be-
schouwd.
Ik wil bespreken de rechten van den aandeelhouder in-
dividueel, die hem toekomen in zijn hoedanigheid van
aandeelhouder, onverschillig of zij ook aan alle andere
aandeelhouders toekomen of alleen aan hem of aan een
deel der aandeelhouders; die rechten, die hij, zoo ze
worden gekrenkt, tegen de naamlooze vennootschap of
haar organen zal hebben te handhaven. Er zal nagegaan
worden niet alleen welke deze rechten zijn, maar ook in
hoever zij staan onder den invloed van de meerderheid
der aandeelhouders; welke dezer rechten door een meer-
derheidsbesluit niet kunnen worden aangetast, en welke
daarentegen slechts bestaan voor zoover en zoolang de
meerderheid niet besluit ze op te heffen of te wijzigen.
5
Echter zullen de beide andere groepen van rechten niet
onbesproken kunnen blijven; de eerste niet, omdat dient
nagegaan te worden hoever de bevoegdheid der meerder-
heid van aandeelhouders zich uitstrekt, en wel in het
bijzonder zal worden stilgestaan bij de vraag, in hoever
de meerderheid bevoegd is de statuten te wijzigen,
maar ook de tweede groep zal hier en daar bespre-
king vinden. Het zijn de in onze wet niet bekende,
doch in buitenlandsche wetten veel voorkomende rechten
eener minderheid van aandeelhouders, in Duitschland
„Vertretungsrechte" genoemd. Sommige wetgevers hebben
begrepen, dat al is het ongewenscht een enkelen aandeel-
houder te veel rechten te geven, het wenschelijk kan zijn,
de minderheid niet geheel en al rechteloos te laten, en
hebben daarom bepahngen gemaakt, die aan aandeel-
houders, wier aandeelen een bepaald deel van het maat-
schappelijk kapitaal bedragen, rechten geven. Hier en daar
zal op dergelijke elders bestaande rechten worden gewezen,
of zal het wenschelijk genoemd worden een zoodanig recht
in onze wet op te nemen.
Reeds hier worde gezegd, wat onder meerderheid van
aandeelhouders is te verstaan. In een vereeniging als de
naamlooze vennootschap is de wil der vereeniging die van
de meerderheid der leden, d.i. van de helft plus één. In
principe zou ieder lid, in casu ieder aandeelhouder, om
zijn meening moeten gevraagd worden, en inderdaad komt
het ten onzent voor, dat op die wijze -wordt nagegaan wat
de wil der naamlooze vennootschap is. Maar de moeilijk-
heden aan de raadpleging van alle aandeelhouders afzon-
derlijk verbonden, en vooral het bestaan van aandeelen aan
toonder, waardoor deze onmogelijk werd, hebben er toe ge-
leid, dat niet meer alle aandeelhouders geraadpleegd worden,
maar alleen diegenen, die verschijnen op een vergadering,
die algemeene vergadering van aandeelhouders wordt ge-
noemd. De wil der naamlooze vennootschap is nu niet
meer gelijk aan den wil van de helft plus één van alle
aandeelhouders, maar aan dien van de helft plus één der
ter vergadering uitgebrachte stemmen. Onze wet heeft die
handelwijze nog niet imperatief voorgeschreven, maar in
de praktijk is zij verre overwegend, zoodat, waar in het
vervolg van meerderheidsbesluit gesproken wordt, wordt
bedoeld een besluit van de meerderheid der algemeene
vergadering.
Het woord aandeelhouder werd tot nog toe gebezigd,
zonder dat een verklaring van zijn beteekenis werd gege-
ven, hoewel toch juist daarover zooveel verschil van mee-
ning bestaat. Er zijn nl. langzamerhand verhoudingen
ontstaan tusschen naamlooze vennootschappen en bijzon-
dere personen, die de vraag hebben doen rijzen of die
personen als aandeelhouder zijn te beschouwen Wat
hiervan zij laat ik in het midden; de bespreking er van
is niet noodzakelijk en zou dwingen tot een hier onge-
wenschte uitvoerigheid.
Hoewel reeds in de 15de eeuw in Itahë vereenigingen
bestonden, die eenigermate geleken op onze naamlooze
vennootschap, hebben toch de nieuwste onderzoekingen
Men denke b.v. aan de veel besproken „parts de fondateur".
Een uitvoerige beschouwing over de historisclie ontwikkeling der
rechten van aandeelhouders wil ik niet geven; wie hiervan geheel op de
bewezen, dat van naamlooze vennootschappen in de
tegenwoordige beteekenis de oudste sporen zijn te vinden
in ons vaderland, dat de Nederlandsche Oost-Indische
Compagnie, opgericht in 1602, de eerste naamlooze ven-
nootschap geweest is. Naar haar voorbeeld werden overal
compagnieën opgericht, evenals zij handelsvereenigingen,
nog eenigszins gelijkend op de vroegere reederijen. Het
doel dezer compagnieën, dat meestal was het koloni-
seeren van overzeesche gewesten, verklaart, dat de Staat
in de eerste tijden zoo grooten invloed op haar had, en
zoodoende weinig sprake was van rechten der aandeel-
houders. De „participanten" hadden zeer weinig in te
brengen; zij stortten hun bijdrage, en daarmede was vrij-
wel hun deelneming aan de handelingen der compagnie uit.
Een vergadering van aandeelhouders bestond niet; de ge-
heele leiding van zaken berustte bij de bewindhebbers;
het aandeel schonk slechts twee rechten, een recht op
dividend en een recht op het vermogen der compagnie
bij liquidatie, waarvan het eerste verreweg het belang-
rijkste was wegens de dikwijls fabelachtige hoogte der
dividenden. Dat de aandeelhouders de hoogste macht
vormen in een naamlooze vennootschap, is in dezen tijd
nog onbekend. Eerst later ontwikkelt zich, vooral in
Frankrijk, de algemeene vergadering en krijgt zij langza-
merhand de oppermacht in handen, begint men in te
zien, dat het aandeel niet alleen een vermogensrecht geeft,
hoogte wil komen, leze het interessante werkje van den Duitschen schrijver
over het recht der naamlooze vennootschappen, Prof. Dr. Karl Lehmann :
„Die Geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts bis zum Code de Com-
merce." Berlin. 1895.
: maar ook een lidmaatschapsrecht, dat uit het aandeel nog
j andere rechten voortvloeien dan die op dividend en op het
i; overschot bij liquidatie. Het lidmaatschapsrecht begint meer
i en meer in beteekenis te winnen , de wetten der laatste helft
i
f van de vorige eeuw gaan meer en meer bepalingen be-
\' vatten, waarin niet alleen aan de algemeene vergadering,
\' maar ook aan den individueelen aandeelhouder rechten
gegeven worden.
Ons Wetboek van Koophandel zwijgt bijna geheel en al
over de rechten van aandeelhouders.
HOOFDSTUK II.
Recht om op te komen tegen besluiten der
algemeene vergadering en handelingen
van bestuurders en commissarissen.
De aandeelhouder kan tegen een besluit der algemeene
vergadering of een handeling van bestuurders en commis-
sarissen op tweeërlei wijze opkomen: hij kan een actie
tot nietig-verklaring er van instellen, en hij kan, als hij in
zijn vermogen is getroffen. het hem toekomende of ver-
goeding van geleden vermogensnadeel vorderen.
I. De naamlooze vennootschap handelt door middel van
haar organen , gewoonlijk drie in getal, algemeene ver-
gadering, commissarissen en bestuurders. Wat deze doen,
wordt geacht verricht te zijn door de vennootschap zelf.
De aandeelhouder is aan hun besluiten en handehngen
gebonden; zijn wil is ondergeschikt aan den wil der or-
ganen , maar slechts zoolang deze handelen binnen de
grenzen hunner bevoegdheid; bij zijn toetreden tot de
naamlooze vennootschap heeft de aandeelhouder zich onder-
\') Bestuurders is de uitdrukking, die de wet gebruikt (art, 44 W. v. K.);
in de praktijk wordt meer van directie (directeuren) gesprolcen. Ik zal den
wettelijken term gebruiken.
Zie volgende bladzijde.
-ocr page 30-10
worpen aan die organen , maar alleen voor zoover deze
tot hun handeüngen bevoegd zijn. Door wet en statuten
zijn aan die bevoegdheid grenzen gesteld; zoolang deze niet
overtreden worden, heeft de aandeelhouder de handelingen
der organen te eerbiedigen; wordt echter in strijd met
wet of statuten gehandeld, dan heeft een zoodanige han-
deling tegenover den aandeelhouder geen rechtskracht; hij
heeft het recht te verlangen, dat de organen niet in strijd
handelen met wet en statuten^), waaraan zij hun bevoegd-
heid ontleenen. Hetzelfde geldt als men een andere opvat-
ting heeft van de verhouding tusschen naamlooze ven-
nootschap en hare „organen." De gangbare leer ten
onzent is, dat bestuurders en commissarissen geen organen
der vennootschap zijn, maar lasthebbers. De naamlooze
vennootschap is lastgeefster. Men moet dan de algemeene
vergadering identiek achten met de naamlooze vennoot-
schap , daar het anders onverklaarbaar is, hoe die lastgever
een lasthebber aanstelt. Dan is natuurlijk een handeling
der algemeene vergadering altijd handeling der vennoot-
schap, en kan een besluit der algemeene vergadering, in
strijd met wet of statuten genomen, den aandeelhouder
niet binden, daar deze zich aan de handelingen der ven-
nootschap heeft onderworpen slechts voor zoover deze tot
\') Onnoodig is het, zooals dikwijls geschiedt, in de statuten te bepalen,
dat de besluiten der algemeene vergadering verbindend zijn voor de min-
derheid en de afwezigen.
2) Vgl. Rechtbank VHertogenbosch, 15 Dec. 1899, W. 7408:0., dat de
rechtbank daarbij uitgaat van het beginsel, dat, wil in eenige maatschap de
meerderheid de minderheid kunnen binden, dan vóór alles de statutaire
waarborgen ook behooren te worden nageleefd.
1146
die handelingen bevoegd is. Maar dan heeft de aandeel-
houder eveneens het recht te verlangen, dat bestuurders of
commissarissen niet handelen in strijd met wet of statuten.
Of men hen lasthebbers of organen der vennootschap
noemt, is hier onverschillig. Uit het lidmaatschapsrecht
vloeit voort het recht te verlangen, dat zij, die de vennoot-
schap vertegenwoordigen, niet handelen in strijd met wet
of statuten, en dat zoodanige handelingen den aandeel-
houder niet binden.
Verschillende Duitsche schrijvers geven den aandeel-
houder een veel verder strekkend recht, een „Recht auf
Gesetz- und Statutenmässige Verwaltung" De jurispru-
dentie vóór 1884 (na dit jaar was het wegens de nieuwe
wettelijke regeling niet meer mogelijk dit recht aan te
nemen) heeft echter meestal dit recht niet in al zijn gevolgen,
maar slechts, wat Alexander noemt de negatieve zijde
er van, erkend, d. w. z. het recht om op te komen tegen
die handelingen der organen, die in strijd zijn met wet
of statuten. Is het echter juist, dat de aandeelhouder dit
recht heeft, dan moeten ook die gevolgen er van aange-
nomen worden, die uit de positieve zijde er van voort-
spruiten. De aandeelhouder moet dan het recht hebben te
vorderen, dat de naamlooze vennootschap beheerd worde
overeenkomstig wet en statuten , moet niet alleen kunnen
opkomen tegen ongeoorloofde handelingen, maar ook de
organen kunnen dwingen tot het verrichten van alle han-
\') Vgl. hierover uitvoerig: Alexander, blz. 15—33. De Engelsche juris-
prudentie spreekt van het recht: to have the objects of the company pro-
perly carried out.
2) Vgl. Reichs-Oberhandelsgericht, 20 October 1877, Bd. XXIII, blz. 273:
-ocr page 32-12
delingen, die wet en statuten voorschrijven Deze gevolgen
maken het erkennen van dit uitgebreide recht onmogelijk.
Alleen het ook door de Duitsche jurisprudentie erkende
recht om op te komen tegen handelingen der organen, in
strijd met wet of statuten, moet naar ons recht aange-
nomen worden.
Een besluit der algemeene vergadering of een handeling
van bestuurders of commissarissen, in strijd met wet ol
statuten, is tegenover den aandeelhouder nietig^). Deze
kan een actie tot nietig-verklaring er van instellen.
„das Reelat des Aktionärs, um der Gesellschaft und seiner Mitgliedschaft
willen zu verlangen, dass der Gesellschaftswille sich entsprechend den Ge-
setzen und den statutarischen Bestimmungen bethätige."
\') Vgl. Reichs-Oberhandelsgericht, Band XXV, blz. 307 e. v.: „das Recht
dass die Gesellschaft die gesetzlichen und statutarischen Vorschriften zur
Geltung bringe."
AI kan hier niet het zoo moeilijke leerstuk der nietigheid van rechts-
handelingen besproken worden, de verwarring, die bestaat ten aanzien van
de beteekenis van het woord nietigheid, maakt noodzakelijk, kortelings aan
te geven, wat ik onder nietigheid versta. Een rechtshandeling kan gebrekkig
zijn, zoodat zij, hoewel feitelijk geschied, rechtens als niet geschied is te
beschouwen; zij kan ook in zooverre gebrekkig zijn, dat zij niet rechtens
ongeschied is, maar het haar aanklevende gebrek aan bepaalde personen
het recht geeft haar te doen nietig-verklaren. In het eerste geval is zij abso-
luut nietig, in liet tweede geval relatief nietig; in het eerste geval heeft zij
rechtens nooit bestaan en kan een ieder zich op haar nietigheid beroepen;
in het tweede geval bestaat zij rechtens wel, maar slechts zoolang als zij
niet is nietig-verklaard; zoo is het met de besluiten en handelingen, waar-
van hier sprake is. Zij zijn geldig, zoolang niet degeen, die daartoe het
recht heeft, haar nietigheid staande houdt.
Tijdens het afdrukken van dit proefschrift maakte ik kennis met de op
2 December 1902 te Amsterdam verdedigde dissertatie van J. A. van
Hamel: „De leer der nulliteiten in het burgerlijke recht." Is schrijvers op-
vatting juist, wat mij voorkomt zeer waarschijnlijk te zijn, dan bestaat er
geen nietigheid in dien zin, dat een nietige handeling nietig kan zijn ook
zonder rechterlijk vonnis, maar is steeds een nietig-verklarend of vernie-
13
Nietig-verklaring is mogelijk , zoowel van een besluit der
algemeene vergadering als van een handeling van bestuur-
ders of commissarissen, maar is van meer belang bij het
eerste dan bij het laatste. Bestuurders en commissarissen
nemen meestal nl. niet, zooals de algemeene vergadering,
besluiten, die bekend zijn vóór de uitvoering er van;
bij hen vallen veelal besluit en uitvoering samen. Nietig-
verklaring is dus van minder belang dan de vergoe-
ding van geleden schade. Al is nietig-verklaring toch
hier zeer goed denkbaar, zal, daar dezelfde beginselen bij
alle handehngen van vennootschappelijke organen gelden,
in het vervolg alleen van nietig-verklaring van een besluit
der algemeene vergadering gesproken worden.
In het buitenland wordt algemeen den aandeelhouder het
recht gegeven, nietig-verklaring van een besluit der algemeene
vergadering te vorderen, hetzij dat de wet uitdrukkelijk dit
recht toekent, hetzij dat de jurisprudentie het, als uit alge-
meene beginselen voortspruitende, heeft erkend. In ons land
daarentegen heeft de rechter van deze actie niet willen
weten , en, naar ik meen, ten onrechte.
Jk
tigend (hoe men het noemen wil) vonnis noodig en bestaat het verschil tus-
schen de nietigheid van de eene en de andere rechtshandeling hierin, dat in
sommige gevallen de rechter ambtshalve, in andere slechts op verzoek van
bepaalde personen die daartoe het recht hebben, een rechtshandeling kan
nietig-verklaren. Welke personen daartoe het recht hebben, moet door den
rechter beoordeeld worden, gelet op de bedoeling der nulliteitsbepaling.
Dan heeft zeer zeker de aandeelhouder het recht nietig-verklaring van een
handeling der vennootschappelijke organen te vorderen; de handeling is
nietig in het belang van den aandeelhouder.
Alleen de rechtbank te Winschoten, in een vonnis van 22 Maart 1899,
„P. v.J." 1899, n". 71, was van oordeel, dat „het geldende recht niet ver-
biedt een vordering als de onderwerpelijke in te stellen," maar ontzegde
14
Laat ik nagaan de bezwaren, in de hier gedeeltelijk
overgenomen vonnissen tegen de ontvankelijkheid dezer
actie ingebracht.
Ten eerste zegt de Rechtbank te Amsterdam in 1894,
den eischer zijn eiscli. In het proces, beslist bij het vonnis der rechtbank
te \'s-Gravenhage, van 27 Juni 1900, W. 7514, trok eischer bij repliek dat
deel van zijn vordering in, dat strekte tot nietigverklaring van een besluit
der algemeene vergadering, zoodat de rechtbank over deze vraag niet had
te beslissen.
Arrondisseraents-reclitbank Amsterdam, 30 Juni 1865, Magazijn van ffan-
delsrecht, 1865 (VII), blz. 231: „Overwegende in regten, dat het doel van
iedere regtsvordering zijn moet het verkrijgen eener regterlijke beslissing,
welke hem, te wiens verzoeke en behoeve zij gegeven is, bepaalde regten
geeft, en alzoo voor uitvoering vatbaar zij,
dat de vordering des eischers, zoo bij dagvaarding als conclusie omschre-
ven, alleen strekt daartoe, dat de Regtbank zal nietig en van onwaarde
verklaren alle besluiten, genomen in de algemeene vergadering van aandeel-
houders der Algemeene Maatschappij voor Handel en Nijverheid, gevestigd
te Amsterdam, den 29sten Maart 1865 te Amsterdaiii gehouden, met alle
gevolgen van dien;
dat zoo de Regtbank die conclusie den eischer toewees, die beslissing
alleen eene zuivere sententia declaratoria (verklaring) zal daarstellen, welke,
zonder nieuwe procedures, daarop gegrond, geene gevolgen voor den eischer
hebben kan en alzoo voor geene executie vatbaar is, hetgeen dan ook door
den eischer zei ven zoo begrepen wordt, daar hij zijne conclusie eindigt met
de reserve van alle verdere actiën;
dat dus daaruit ten duidelijkste blijkt, dat de eischer van den Regter
daarvan declaratoire sententie wil uitlokken om zich daardoor te scheppen
een grond, waarop, of een instrument, waardoor hij actiën tegen de gedaagde
Maatschappij zal kunnen instellen, die hij in zijn belang wenschelijk en
nuttig achten zal, — dat de Regter een eisch, die alleen eene zoodanige
strekking hebben kan en die zonder die strekking geen effect heeft, ambts-
halve verpligt is niet toe te wijzen."
Arrondissements-rechtbank Utrecht, 11 November 1891, W. 6102: O.,
dat door eischeres wordt gevorderd dat bij vonnis dezer Rechtbank nietig
en van onwaarde zal worden verklaard het hierboven omschreven besluit
der buitengewone vergadering van aandeelhouders in de Nederlandsche
15
dat een besluit der algemeene vergadering in strijd met
de statuten geen krenking van de rechten van den aan-
deelhouder oplevert, maar slechts een bedreiging, en dat het
Nederlandsche recht aan bedreiging van recht geen actie ver-
Rij nspoorweg-Maatschappij voor zoover daarbij is bepaald bij ontbinding
der Maatschappij al aanstonds aan aandeelhouders uit te keeren f 284.— op
elk aandeel van / 240.— en slechts / 113.Ó0 op elk aandeel van ƒ96.—
en /■ 42.60 op elk aandeel van / 36.— met verbod-o\\a. aan dat besluit,
voor zooveel de daarin bepaalde uitkeering aan de houders van volgestorte
aandeden betreft, uitvoering te geven en zulks met veroordeeling van ge-
daagde om aan eischeres te vergoeden alle kosten, schaden en interessen, door
handelingen in strijd met dit verbod reeds geleden of nog te lijden, nader
op te maken bij staat, en wijders te verstaan en te gelasten, dat de ver-
deeling van hetgeen gedaagde aan hare aandeelhouders moet uitkeeren,
aldus geschiede , dat, na teruggave van het op elk aandeel gestorte bedrag
met bijvoeging der van den Staat bedongen rente, het dan resteerende
voorde nitgekeerd in verhouding van het getal aandeden in het kapitaal der
gedaagde Maatschappij, dus aan deze eischeres voor elk harer aandeden
van f 36.— als gestort kapitaal met de van den Staat bedongen rente en
Vi4998s gedeelte in hetgeen boven / 30,467,568.— plus rente als voorzegd,
wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders en met veroordeeling tevens van
de gedaagde in de kosten van het geding;
O., dat de eischeres derhalve niet vordert, dat de gedaagde zal worden
veroordeeld haar eens opeischbare geldsom van een bepaald bedrag noch
ook haar aandeel in een voorloopig voor aandeelhouders beschikbaar gesteld
kapitaal nit te keeren, maar dat de Rechtbank de regelen zal vaststellen,
volgens welke de verdeeling van een nog niet vaststaand saldo, waarnaar
de hoegrootheid eerst op een toekomstig tijdstip, na finale afbetaling van
alle schulden der gedaagde Maatschappij zal kunnen blijken, tusschen de
houders van volgestorte en niet volgestorte aandeelen zal moeten plaats
hebben, en zal verstaan en gelasten, dat de verdeeling alsdan volgens die
regelen moet geschieden en dientengevolge ten tijde, waarop die verdeeling
zal plaats hebben, aan de eischeres voor elke harer aandeelen ƒ 36.— als
gestort kapitaal plus rente over een niet genoemd tijdvak benevens V:4998S
gedeelte in dit nader te blijken saldo zal worden uitgekeerd;
O., dat het vaststellen van eene wijze van verdeeling, welke verbindende
zal zijn voor alle aandeelhouders, ook voor die, welke niet in het geding
6
bindt. De beantwoording dezer vraag ligt op het terrein
van het procesrecht; ik volsta dus met deze opvatting als
onjuist te verwerpen. De Nederlandsche wet bepaalt het
nergens uitdrukkelijk, en uit den aard der rechtsvordering
zijn vertegenwoordigd, niet belioort tot de taak en de competentie der
rechterlijke macht, en het zelfs bij art. 12 Algemeene Bepalingen aan den
rechter uitdrukkelijk is verboden bij wijze van dergelijke algemeene. dispo-
sitie of reglement uitspraak te doen in zaken, welke aan zijne beslissing
onderworpen zijn, terwijl bovendien zulk eene uitspraak, als niet voor
executie vatbaar, eene .sententia mere declaratoria zoude opleveren, welke
de rechter niet geroepen is te geven;
O., dat de beslissing, dat het bovenvermelde besluit in de buitengewone
vergadering van aandeelhouders der gedaagde Maatschappij den 7 Sept.
1889 genomen, zoude zijn nietig en van onwaai\'de, zonder daaraan vastge-
knoopte veroordeeling tot betaling van eene bepaalde geldsom eveneens
slechts eene sententia declaratoria zoude opleveren, terwijl het uitvaardigen
van een verbod om overeenkomstig dat besluit te handelen, niet alleen op
geene enkele wetsbepaling zou steunen, maar bovendien geen doel zou
kunnen treffen, omdat daardoor de verbodene handeling niet zou kunnen
worden belet, en voor zoover het strekken zou om de gedaagde Maat-
schappij aansprakelijk te stellen voor de handelingen, door haar in strijd
met dat verbod gepleegd, ditzelfde oogmerk reeds bereikt wordt door het
aan die Maatschappij namens de eischeres beteekend exploit van den
deurwaarder Kocken, d.d. 4 Oct. 1890 (behoorlijk geregistreerd);
O., dat door eischeresse niet is gesteld, dat zij reeds door het enkel nemen
van dat besluit door de vergadering van aandeelhouders schade heeft ge-
leden, en evenmin, dat aan dit besluit reeds uitvoering zou zijn gegeven;
dat eene veroordeeling tot vergoeding van kosten, schaden en interessen,
welke wellicht uit een latere handeling van de bestuurders der gedaagde
Maatschappij, die misschien niet eenmaal zal plaats hebben, voor de
eischeres zouden kunnen voortvloeien, niet te pas komt;
O., dat derhalve, wat er overigens moge zijn van de al of niet gegrond-
heid der tegen het bewuste besluit der vergadering van aandeelhouders door
eischeresse aangevoerde grieven, zij in de vordering, zooals die thans door
haar is ingesteld, ambtshalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard."
Arrondissements-rechtbank Amsterdam, 25 Mei 1894, Magazijn van
Handelsrecht 1895 (nieuwe verzameling VII):
17
volgt het mijns inziens, allerminst; ik verwijs naar het
bekende werk van Faure, Deell, 3de druk, blz. 258—263.
Het algemeene bezwaar tegen de ontvankelijkheid der
behandelde actie is, dat de nietig-verklaring van een be-
Aandeelhouders in export-maatschappij Holland (isle gedaagde) vragen
vernietiging v/h. besluit der algemeene vergadering, waarbij een bepaalde
opdracht over de liquidatie gedaan werd aan de liquidatrice, Oostenrijksche
Overzeesche Handelmaatschappij (2de gedaagde), en veroordeeling van
gedaagde sub 2 in hare qualiteit, om die nietig-verklaring, vernietiging en
buiten-effect-stelling te hooren uitspreken, te gehengen en gedoogen en
voorts ten effecte van dien van het eventueel na afbetaling der schulden
van gedaagde sub i resteerend batig saldo der liquidatie te verantwoorden
aan de aandeelhouders in de gedaagde sub l en verdere daartoe krachtens
art. 29 der voornoemde statuten gerechtigden in overeenstemming met dat
artikel en alzoo in dier voege, dat, voor zoover het actief strekt, na af-
betaling der schulden, eerst aan de aandeelhouders sub i 100 pCt. worde
uitgekeerd, met verdeeling van het overblijvende op den voet als bij art.
29 is bepaald; — zulks met veroordeeling van de gedaagde sub 2 in privé
om bij gebreke van voldoening aan een en ander, immers voor zoover de
eischers betreft, te voldoen, aan ieder hunner te vergoeden alle kosten,
schaden en interessen, door ieder der eischers ten gevolge dier niet-vol-
doening gehad en geleden en te hebben en te lijden, nader op te maken
bij staat en te vereffenen volgens wet.
O., dat de door eischers gevraagde veroordeelingen van de le en van de
2e gedaagde niet strekken respectievelijk tot het doen uitkeeren en uit-
keeren van zoodanig bedrag als aan eischers bij liquidatie overeenkomstig
de statuten zou toekomen, maar respectievelijk tot het doen liquideeren en
het liquideeren overeenkomstig de statuten;
dat die veroordeelingen dus niet gevraagd worden op grond van een be-
weerd recht der eischers op zoodanige uitkeering als hun bij liquidatie
overeenkomstig de statuten zou toekomen, maar integendeel op grond van
een aan eischers naar hunne opvatting, toekomend recht op naleving der
statuten bij de liquidatie;
dat, ook al aangenomen dat zoodanig recht bestaat, van schending van
dat recht eerst sprake kan zijn bij liquidatie in strijd met de statuten (het-
geen eischers niet stellen te hebben plaats gehad), terwijl een besluit tot
liquidatie in strijd met de statuten en bereid-verklaring om op zoodanige
2
-ocr page 38-18
sluit der algemeene vergadering zou opleveren een senten-
tia mere declaratoria, en dat de rechter niet geroepen is
een dergelijke beslissing te geven. Zeer in het kort vi^il
ik de gegrondheid van dit bezwaar nagaan
Voorop dient gesteld te worden, dat het niet-ontvan-
kelijk-verklaren van den eisch tot nietig-verklaring van een
besluit der algemeene vergadering, op grond hiervan,
dat het geven eener sententia declaratoria ongeoorloofd
is, waar juist daarover zooveel strijd bestaat, zonder
bijvoeging van argumenten, eenigszins zonderling is. Wil
men het ongeoorloofde eener sententia declaratoria aan-
nemen, dan zal men dit hebben te bewijzen op grond
van uitdrukkelijke wetsbepalingen, die haar verbieden.
Art. 153 Grondwet en 2 Wet op de Rechterlijke orga-
wijze te liquideeren (het eenige, wat door eischers wordt gesteld), geen
krenking, maar slechts bedreiging van bovenbedoeld recht zou opleveren;
dat, daar echter het Nederlandsche recht aan bedreiging van zoodanig
recht geen actie verbindt, de door eischers gestelde feiten niet kvtnnen
leiden tot toewijzing der door hen gevraagde veroordeelingen;
dat onder die omstandigheden de toewijzing der gevraagde vernietiging
van het besluit der vergadering van aandeelhouders der le gedaagde, en
de gehenging en gedooging van die nietig-verklaring, zou opleveren eene
zuiver uitwijzende beslissing, en deze niet kan worden gegeven, daar de
rechtbank in handelszaken alleen geroepen is om uitspraken te geven, die
ingrijpen op den vermogenstoestand der partijen onderling."
•) Nederlandsche litteratuur over dit onderwerp :Faure, Deel II, 4de druk,
blz. 208—210; Jhr. Mr. P. van meeuwen: „Iets over de zoogenaamde sen-
tentia declaratoria in Themis 1862, blz. 153—166; Mr. Fockema Andre.« :
„De sententia declaratoria," in Nieuwe Bijdragen voor Regtsgeleerdheid en
Wetgeving, XXII (1872), blz. 257—299; H. Th. Westenberg: „Dezooge-
naamde sententia declaratoria", Proefschrift, Leiden, 1882; tegen de toelaat-
baarheid der s. d. alleen; Feith, in Tijdschrift voor Nederlandsch Recht,
VI, blz. 141.
19
nisatie, dragen aan de rechterlijke macht de beslissing op
in geschillen over privaatrecht. Dat hier een geschil Over
privaatrecht bestaat, is niet te betwijfelen. De rechter heeft
dus ook dit te beoordeelen, tenzij het tegendeel mocht
bepaald zijn.
Als argumenten worden aangevoerd:
lO. de sententia declaratoria kan niet gegeven worden,
als zijnde niet voor executie vatbaar. Als vanzelf sprekend
wordt dan gesteld, dat ieder vonnis voor executie vatbaar
moet zijn. Maar waaruit volgt dit, of waar wordt dit uit-
drukkelijk bepaald.? Een wetsbepaling, die mogelijkheid
van executie voorschrijft, bestaat niet, en uit den aard
van het vonnis volgt het allerminst. De taak van den
rechter is rechtspraak, d. i. hij heeft uit te spreken, wat
recht is, onze wet noemt bovendien uitdrukkelijk vonnissen,
die niet voor executie vatbaar zijn.
2°. een ander argument wordt gezien in art. 129 Rv.
j®. 53 R. O. De actie tot verkrijging eener .sententia decla-
ratoria, zegt men, valt niet onder één der categorieën, in
art. 129 Rv. genoemd. Een dergelijke letterknechterij kan
niet juist zijn. De onvolledige en onjuiste onderscheiding
van art. 129 Rv. mag niet als argument gebezigd worden
(Vgl. Faure, I, s^ledruk, blz. 243 en 384);
3O. wordt de Fransche rechtsspreuk „point d\'intérêt,
point d\'action" tegen de sententia declaratoria aangevoerd.
Afgezien van de gevaarlijkheid en onjuistheid van het als
geldend recht aannemen van een vreemden rechtsregel ,
bestaat over de beteekenis van deze spreuk zooveel ver-
\') Vgl. Mr. H. L. Drucker, in Rechtsgeleerd Magazijn, XXI, \\Ai. 165 e
-ocr page 40-20
schil van meening , dat het niet aangaat haar als afdoend
argument te gebruiken. Neemt men aan, dat voor de
ontvankelijkheid eener rechtsvordering meer noodig is dan
het bestaan van een recht, meent men , dat de eischer ook
belang moet hebben bij de rechtsvordering , zulk een
belang is in dit geval zeker aanwezig; het is voor den
aandeelhouder van belang, dat uitgemaakt wordt, dat het
besluit der algemeene vergadering ongeoorloofd was.
Het bovenstaande moge voldoende zijn om te conclu-
deeren, dat de actie tot nietig-verklaring van een besluit
niet, als leidende tot een sententia declaratoria, mag afge-
wezen worden, maar dat zij ook naar ons recht geoorloofd is.
Niet elke aandeelhouder zal het besluit, dat met wet of
statuten in strijd is, kunnen doen nietig-verklaren; hij,
die medegewerkt heeft tot het nemen er van, kan niet
later de ongeldigheid er van inroepen; hij, die vóór het
besluit gestemd heeft, heeft geen recht meer om de nietig-
verklaring er van te vorderen De aandeelhouder kan van
zijn recht afstand doen, met eigen wil het opgeven, en
dat doet hij door uitdrukkelijk het besluit goed te keuren;
maar ook alleen hij, die vóór gestemd heeft, is niet meer
ontvankelijk in een eisch tot nietig-verklaring. Men zou
kunnen zeggen, dat ook de niet ter vergadering verschenen
1) Vgl. Faure, I, 306 e. v.
") Vgl. vnl. Westenberg, blz. 29 e. v.
ä) Vgl. „Oberappellationsgericht", Berlin (1868), in Busch\'s „Archiv", Band
XX, blz. 346: Het kan den aandeelhouder niet geoorloofd zijn: etwaige in
Formalitäten begangene Verstösse einstweilen ungerügt hingehen zu lassen,
um gelegentlich in späterer Zeit alle damit im Zusammenhange stehenden,
ihm missliebigen Akte der Gesellschaftsbehörden als ungültig anzufechten.
21
aandeelhouder, door zijn wegbHjven, tot het nemen van
het besluit medewerkt; toch mag hem het recht om nietig-
verklaring te vorderen niet onthouden worden, want in
het wegblijven ligt geen afstand van dit recht Die
afstand ligt echter niet alleen in het stemmen voor het
besluit, maar kan ook uit andere feiten worden afgeleid.
Hij, die weet, dat een genomen besluit in strijd is met
wet of statuten, en toch de gevolgen van dit besluit uit-
drukkelijk aanvaardt, zal ook niet meer ontvankelijk zijn
in een eisch tot nietig-verklaring. De algemeene vergade-
ring besluit bijvoorbeeld, dat het deel der winst, dat volgens
de statuten in het reservefonds moet gestort worden, niet
daaraan, maar aan aandeelhouders zal ten goede komen;
een aandeelhouder ontvangt het ongeoorloofde, hoogere
dividend, terwijl hij weet, dat dit in strijd met de statuten
is vastgesteld. Doordat hij, de onrechtmatigheid van het
besluit kennend, de gevolgen er van aanvaardt, verliest hij
het recht nietig-verklaring van dat besluit te vorderen. Het
is namelijk een recht, dat de aandeelhouder in zijn eigen
belang uitoefent, en niet wat de Duitschers noemen een
Vertretungsrecht, waarbij de individueele aandeelhouder
zich opwerpt tot vertegenwoordiger der naamlooze vennoot-
schap, dat hij uitoefent in eigen naam, maar ter beharti-
ging van de belangen van het geheel. Hij bezit het recht
nietig-verklaring van het besluit te vorderen, ten einde
voor zijn eigen belangen te waken; het volgt uit zijn recht
\') Vgl. Rousseau (voor liet Fransche recht), n®. 2386: „Les délibérations
irrégulièrement prises contraires aux statuts notamment, pourront être atta-
quées par les actionnaires qui y ont assisté sans voter les mesures irrégu-
lières, et par les actionnaires absents."
22
te verlangen, dat de organen der vennootschap niet han-
delen in strijd met de statuten; zijn recht is de keerzijde
zijner verplichting, de besluiten der algemeene vergadering
te eerbiedigen. Maar, als hij het besluit goedkeurt, geeft
hij zijn recht op.
Niet voldoende is , dat bij het nemen van het besluit tegen
wet of statuten gehandeld wordt; de onwettigheid moet van
invloed zijn geweest op het besluit, d.w.z. als het besluit,
wanneer niet in strijd met wet of statuten gehandeld was,
hetzelfde zou gebleven zijn, kan het niet worden nietig
verklaard (bijvoorbeeld niet-stemgerechtigde aandeelhouders
hebben medegestemd, maar in zoo kleinen getale, dat het
besluit daardoor niet anders is uitgevallen). De eischer zal
echter niet hebben te bewijzen, dat de onwettige handeling
invloed heeft gehad op het besluit, maar aan de gedaagde,
de naamlooze vennootschap, zal het vrij staan, het tegen-
deel te bewijzen.
De aandeelhouder zal alleen nietig-verklaring van het
besluit kunnen vorderen; hij kan den rechter niet vragen
een ander besluit voor het onwettige in de plaats te stellen;
niet de rechter, maar de algemeene vergadering besluit^).
Toch is de beteekenis van een vonnis, dat de nietig-
verklaring van een besluit der algemeene vergadering uit-
spreekt, niet te onderschatten. Laten we voor een oogen-
blik buiten beschouwing die besluiten, welke verhoudingen
Juist is dus dat deel van het vonnis der rechtbank te Utreclit (zie
boven), waarin afgewezen wordt de eisch, „dat de rechter zal verslaan en
gelasten, dat de verdeeling van het saldo bij liquidatie geschiede op een
bepaalde wijze", al zijn de gronden, waarop die afwijzing steunt, niet geheel
en al juist.
23
tot derden betreffen, daar deze niet direct, maar eerst
door hun uitvoering door de daartoe bevoegde organen
van beteekenis zijn voor die derden; denken we aan die
besluiten, die de organen der vennootschap of de aandeel-
houders betreffen; bij de nietig-verklaring dezer besluiten
gaan tevens alle gevolgen er van te niet; zijn bijvoorbeeld
de bestuurders gedechargeerd bij een besluit der algemeene
vergadering, dat wordt nietig-verklaard, dan is daarvan
het gevolg, dat die decharge niet is verleend, en dus de
verantwoordelijkheid der bestuurders voortduurt.
Is het resultaat, waartoe ik gekomen ben, in overeen-
stemming met de eischen der practijk.? Zeker is het, dat
het instellen van een eisch tot nietig-verklaring van een
besluit der algemeene vergadering nadeelig kan en meestal
zal zijn voor de naamlooze vennootschap. Haar crediet
hangt voor een deel af van een geregelden, ordelijken gang
van zaken; van het vertrouwen, dat gesteld wordt in het
beheer. Dat vertrouwen wordt geschokt, wanneer beweerd
wordt, dat de algemeene vergadering een onwettig besluit
genomen heeft, en nietig-verklaring daarvan wordt gevor-
derd Wordt die actie ingesteld langen tijd na het nemen
van het besluit, en wordt ze toegewezen, dan zal dit tot
de noodlottigste gevolgen kunnen leiden, en aanleiding
geven tot de grootste moeilijkheden. Wettelijke regeling
\') Al te lichtvaardig zal hiertoe wel niet worden overgegaan, als men
aanneemt, dat een ongemotiveerde vordering veelal zal opleveren een on-
rechtmatige daad, die den eischenden aandeelhouder zal verplichten tot
schadevergoeding aan de naamlooze vennootschap (1401 B. W.). Het be-
drag der schade, daardoor aan de vennootschap toegebracht, zal, lioewel
moeilijk te begrooten, in vele gevallen naar billijkheid, hoog kunnen worden
gesteld.
24
is de eenige weg, om deze nadeelen te bestrijden; het
komt mij daarom belangrijk voor, de regeling van dit
onderwerp in de Duitsche wet in het kort te bespreken.
§ 271: „Ein Beschlusz der Generalversammlung kann
wegen Verletzung des Gesetzes oder des Gesellschaftsver-
trags im Wege der Klage angefochten werden.
„Die Klage musz binnen einem Monat erhoben werden.
„Zur Anfechtung befugt ist jeder in der Generalversamm-
lung erschienene Aktionär, sofern er gegen den Beschlusz
Widerspruch zum Protokoll erklärt hat, und jeder nicht
erschienene Aktionär, sofern er zu der Generalversammlung
unberechtigter Weise nicht zugelassen worden ist oder
sofern er die Anfechtung darauf gründet, dasz die Berufung
der Versammlung oder die Ankündigung der Beschlusz-
fassung nicht gehörig erfolgt sei. Eine Anfechtung, die
darauf gegründet wird, dasz durch den Beschlusz Abschrei-
bungen oder Rücklagen über das nach dem Gesetze oder
nach dem Gesellschaftsvertrage statthafte Masz hinaus an-
geordnet seien, ist nur zulässig, wenn die Antheile des
Aktionärs, oder der Aktionäre, welche die Anfechtungs-
klage erheben, den zwanzigsten Theil des Grundkapitals
erreichen.
„ Auszerdem ist der Vorstand, und, sofern der Beschlusz
eine Maszregel zum Gegenstande hat, durch deren Aus-
führung sich die Mitglieder des Voi-standes und des Auf-
sichtsraths strafbar oder den Gläubigern der Gesellschaft
haftbar machen würden, jedes Mitglied des Vorstandes und
des Aufsichtsraths zur Anfechtung befugt."
§ 272: „Die Klage ist gegen die Gesellschaft zu richten.
Die Gesellschaft wird durch den Vorstand, sofern dieser
25
■■■
nicht selbst klagt, und durch den Aufsichtsrath vertreten.
AI. 3: „Das Gericht kann . auf Verlangen anordnen,
dasz der Gesellschaft wegen der ihr drohenden Nachteile
von dem klagenden Aktionär Sicherheit zu leisten ist.
Art und Höhe der Sicherheit bestimmt das Gericht nach
freiem Ermessen.....
„Die Erhebung der Klage und der Termin zur mündhchen
Verhandlung sind unverzüglich von dem Vorstand in den
Gesellschaftsblättern bekannt zu machen."
§273: „So weit der Beschlusz durch rechtskräftiges Urtheil
für nichtig erklärt ist, wirkt das Urtheil auch für und gegen
die Aktionäre, die nicht Partei sind ....
„Für einen durch unbegründete Anfechtung des Beschlusses
der Gesellschaft entstehenden Schaden haften ihr die Kläger,
welchen eine bösliche Handlungsweise zur Last fällt, als
Gesammtschuldner."
De mogelijkheid van nietig-verklaring is aanmerkelijk
verminderd. Ten eerste moet de eisch binnen een maand
worden ingesteld; een uitstekende bepaling, die de rechts-
zekerheid zeer bevordert; is na een maand een besluit
niet „angefochten", dan staat zijn geldigheid vast Verder
kan niet elke aandeelhouder deze actie instellen, maar
de ter vergadering aanwezige, als hij zich ter vergadering
tegen het besluit verklaard heeft; waaruit echter niet volgt,
dat hij, die dat gedaan heeft, steeds nietig-verklaring kan
eischen. Hij verliest namelijk zijn recht, als hij het besluit
goedkeurt, en die goedkeuring kan ook op andere wijze
blijken
Behoudens enkele viitzonderingen; zie Staub, Anm. 14—18 ad § 273.
Staub, Anm. 7 ad § 271.
26
Zeer goed is, met het oog op het gewoonhjk geringe be-
zoek der algemeene vergadering, de bepaling dat niet elke
niet verschenen aandeelhouder de actie heeft, maar alleen
hij, wien de toegang tot de vergadering onrechtmatig is
geweigerd, of hij, die zijn actie hierop steunt, dat de ver-
gadering niet behoorlijk is bijeengeroepen, of het onder-
werp van het besluit niet behoorlijk is aangekondigd. Toe
te juichen is ook de bepaling van de laatste zinsnede van
§271, ontstaan uit de overweging, dat het den individu-
eelen aandeelhouder niet moet geoorloofd zijn, een besluit,
dat zoo duidelijk het belang der naamlooze vennootschap
beoogt, en waarmede de meerderheid tevreden is, niet-
tegenstaande de vermogensnadeelen voor hen persoonlijk
er aan verbonden, te doen nietig-verklaren. Ook de
directie kan de actie instellen, en in sommige gevallen
elk lid van de directie of van het college van commis-
sarissen, allen, ook al zijn zij geen aandeelhouder. Zeer
goed is ook de bepaling van §271, al. 3, dat de rechter,
op verlangen der naamlooze vennootschap kan bepalen,
dat de eischer zekerheid heeft te stellen voor de schade,
die uit het instellen zijner actie dreigt te ontstaan. § 273,
al. I, bepaalt uitdrukkelijk, dat het nietig-verklarend
vonnis niet alleen werkt tusschen partijen, maar voor en
tegen alle aandeelhouders, \'t Is zeer wenschelijk, dat dit
uitdrukkelijk in de wet worde bepaald, daar een werking
van het vonnis tegenover alle aandeelhouders zonder dat
wel niet door ieder als juist zou worden erkend. § 273,
al. 2, lijkt mij overbodig, daar mijns inziens de actie uit
onrechtmatige daad hier voldoende is. Mocht echter getwij-
feld worden over de vraag of het chicaneus instellen eener
27
actie tot nietig-verklaring een onrechtmatige daad oplevert,
dan is het zeer wenschelijk een dergelijke bepaling op te
nemen.
II. De aandeelhouder kan het hem toekomende vorderen,
of vergoeding eischen der schade, hem door de handelingen
der organen toegebracht.
Laten we de besluiten der algemeene vergadering en de
handelingen der andere organen afzonderlijk beschouwen.
A. Een besluit der algemeene vergadering kan aan derden
geen vermogensnadeel toebrengen, wat eerst geschiedt door
de uitvoering er van; anders tegenover aandeelhouders. De
algemeene vergadering stelt bijvoorbeeld een lager dividend
vast dan waarop de aandeelhouders recht hebben; de
aandeelhouder behoeft dan niet te volstaan met nietig-
verklaring van dit besluit te vorderen, maar kan de
naamlooze vennootschap doen veroordeelen tot uitbetaling-
van het dividend, dat hem volgens de statuten toekomt.
Een besluit der algemeene vergadering kan ook op andere
wijze schade toebrengen aan den aandeelhouder. Is de
vergadering bevoegd tot het nemen van zoodanig besluit,
dan heeft de aandeelhouder zich er bij neer te leggen;
is het echter in strijd met wet of statuten, dan kan hij
van de vennootschap vergoeding eischen der schade, hem
door dat besluit toegebracht
B. Moeilijker is de beantwoording der vraag, welke
middelen de aandeelhouder heeft om op te komen tegen
handelingen der andere organen, die hem vermogensnadeel
toebrengen. Kan de aandeelhouder het schuldige orgaan
Vgl. blz. 33.
-ocr page 48-28
of de naamlooze vennootschap of beide aanspreken ? Laten
we eerst nagaan of de aandeelhouder een vorderingsrecht
heeft tegen de bestuurders.
i". Drie mogelijkheden zijn denkbaar: a de wet kent den
aandeelhouder een recht tot schadevergoeding tegen de
bestuurders toe, of b dit recht volgt uit een contractueele
verhouding, of c uit een door de wet erkenden schade-
vergoedingsplicht buiten overeenkomst, d. w. z. naar ons
recht uit de bepalingen over de onrechtmatige daad.
a. Uit de wet volgt dit recht niet. Het zou gelezen
kunnen worden in art. 45, al. 2, W. v. K.: „Indien zij
(d. i. bestuurders) eene of andere der bepalingen van de akte
of van de nadere veranderingen in de voorwaarden over-
treden, zijn zij jegens derden, ieder hoofdelijk en voor
het geheel, aansprakelijk voor de schade, welke die
derden daardoor hebben geleden." Een strenge opvatting
van het beginsel der rechtspersoonlijkheid, zooals in
Duitschland, zou er toe kunnen leiden, het in de letter
der wet te lezen. De naamlooze vennootschap, als rechts-
persoon, wordt dan beschouwd te zijn een geheel buiten
aandeelhouders om bestaand (gefingeerd) wezen; econo-
misch vormen de aandeelhouders wel de vennootschap, maar
juridisch is deze geheel van de aandeelhouders afgescheiden.
Naar deze opvatting zouden aandeelhouders te brengen
zijn onder „derden". Naar ons recht kan, met het oog
op de geschiedenis en den geest der wet, de onjuistheid
dezer verklaring van art. 45 niet betwijfeld worden.
Kortheidshalve spreek ik alleen van bestuurders, en niet van commis-
sarissen. Voor handelingen van commissarissen gelden dezelfde beginselen.
29
b. Komt den aandeelhouder dit recht toe uit overeen-
komst? Welk karakter deze overeenkomst heeft, is een
bekende controverse; bestaat hier lastgeving of dienst-
betrekking ? Ik wil er niet op ingaan, haar bespreking
is voor dit onderwerp zonder belang.
Twee vragen zijn te beantwoorden. Bestaat er een
contractueele verhouding tusschen den individueelen aan-
deelhouder en de bestuurders t Zoo neen: Bestaat deze
alleen tusschen naamlooze vennootschap en bestuurders,
kan dan de aandeelhouder de actie der vennootschap
instellen ?
Welke meening men ook moge hebben over de gevolgen,
uit de rechtspersoonlijkheid der naamlooze vennootschap
voortvloeiend, een contractueele verhouding tusschen aan-
deelhouder en bestuurders kan naar mijn meening niet
aangenomen worden. Beschouwt men de vennootschap als
een wezen, geheel buiten aandeelhouders om bestaande,
dan is er natuurlijk geen sprake van. Beschouwt men
haar echter als een vereeniging, gevormd door alle aan-
deelhouders, dan zijn het toch de gezamenlijke aandeel-
houders, die de bestuurders aanstellen (art. 44 W. v. K.:
de vennootschap), bij meerderheidsbesluit in de algemeene
vergadering; en staan dus de bestuurders in contractueele
verhouding alleen tót de gezamenlijke aandeelhouders, te
zamen den rechtspersoon vormend, en niet tot den indivi-
dueelen aandeelhouder.
Er is beproefd toch een contractueel recht voor den
Vgl. Molengraaff: „Leiddraad," blz. 96.
GLtlNiCKE, blz. 46—51; zelf echter verwerpt hij deze constructie.
-ocr page 50-30
individueelen aandeelhouder te construeeren en wel op de
volgende wijze. De naamlooze vennootschap gaat met de
bestuurders een overeenkomst aan, waarbij deze zich ver-
binden haar belangen behoorlijk te behartigen. Die belangen
nu omvatten, volgens Glünicke, zoowel de belangen der
vennootschap zelf, als die der individueele aandeelhouders.
Heeft nu de vennootschap het recht om ook wegens de
schade, aan den individueelen aandeelhouder toegebracht,
vergoeding te eischen van de bestuurders, dan is het
denkbaar, dat de aandeelhouder uit de overeenkomst het
recht ontleent, voor de hem individueel toegebrachte scliade
direct vergoeding te eischen. Die overeenkomst zou dan,
voor zoover het dit recht van den aandeelhouder betreft, zijn
een overeenkomst ten behoeve van derden Het lijkt
mij overbodig, deze constructie nader toe te lichten; de
artt. 1351, 1353 en 1354 B.W. laten deze uitlegging niet
toe. Men wordt verondei\'steld bedongen te hebben voor
zichzelven, en voor zijne erfgenamen en regtverkrijgenden,
ten ware het tegendeel uitdrukkelijk bepaald zij, of uit
den aard der overeenkomst mögt voortvloeijen (art. 1354).
Het zou dus alleen mogelijk zijn , wanneer bij aanstelling
der bestuurders deze overeenkomst ten behoeve der aan-
deelhouders uitdrukkelijk werd vermeld (wat nooit geschiedt),
daar het uit den aard der overeenkomst zeker niet volgt.
De partijen, d.i. naamlooze vennootschap en bestuurders,
bedoelen zeker niet den aandeelhouders een recht te geven,
dat voor beiden zoo hinderlijk zou zijn.
Uit contractueele verhouding kan dus alleen de ven-
1) Zie nadere constructie bij Glünicke, blz. 48 e. v.
-ocr page 51-31
nootschap een actie tot schadevergoeding tegen de be-
stuurders ontleenen. Hoever de verantwoordelijkheid der
bestuurders tegenover de vennootschap voor niet behoorlijke
vervulling van haar plichten gaat, doet hier niet ter zake;
zeker is het, dat zij handelingen kunnen verrichten, die
schade toebrengen, welke zij verplicht zijn te vergoeden.
Die schade kan worden toegebracht aan de naamlooze
vennootschap of aan de aandeelhouders, allen te zamen
of een deel van hen. Uit een handeling, die aandeelhou-
ders schade toebrengt, zonder de vennootschap te treffen,
volgt geen verantwoordelijkheid der bestuurders tegenover
de vennootschap. Er blijven dus over die handelingen,
die schade toebrengen aan de naamlooze vennootschap
Kan nu de individueele aandeelhouder de bestuurders
aanspreken tot vergoeding der schade, door de naamlooze
vennootschap geleden, d. w. z. kan hij de actie instellen,
die aan de vennootschap tegen de bestuurders toekomt
Verschillende theorieën zijn hierover verkondigd, die ik niet
uitvoerig wil bespreken; geene lijkt mij juist; steeds werpt
de aandeelhouder zich op als vertegenwoordiger der ven-
nootschap; daartoe is hij echter niet gerechtigd. De be-
langen der vennootschap worden waargenomen door de in
de statuten daartoe aangestelde organen; indien deze be-
voegdheid aan den individueelen aandeelhouder niet is
\') Schade, aan alle aandeelhouders toegebracht, behoeft nog geen schade
voor de vennootschap te zijn.
Niet noodzakelijk is het, dat een handeling, die nadeel toebrengt aan
de vennootschap, tevens den aandeelhouder treft; zulk een handeling kan
voordeelig zijn voor den aandeelhouder, b.v. door een onware balans
stijgt de verkoopwaarde der aandeelen.
32
gegeven, dan bezit hij haar niet. Zwijgen de statuten, dan
moet aangenomen worden, dat in het algemeen de rechts-
vorderingen , aan de naamlooze vennootschap toekomend,
worden ingesteld door de bestuurders (arg. ex art. 44 W.
V. K.); en wanneer een actie wordt ingesteld tegen de be-
stuurders, dan door een ander orgaan, in de statuten aan-
gewezen of door een door de algemeene vergadering
aangewezen vertegenwoordiger. Wordt een aandeelhouder
daartoe aangewezen, dan stelt hij de actie in, maar doet
dit dan niet in zijn hoedanigheid van aandeelhouder.
c. Er blijft dus alleen over een schadevergoedingsplicht
buiten overeenkomst, en wel die uit onrechtmatige daad.
Een grondige bespreking van de gevallen, waarin de aan-
deelhouder op dien grond een actie tot schadevergoeding
tegen bestuurders kan instellen, zou vorderen een bespre-
king van de onrechtmatige daad in het algemeen, die niet
op mijn weg ligt. Het volgende worde hier slechts opge-
merkt. Een handeling in strijd met wet of statuten levert
zeker een onrechtmatige daad op, zoowel wanneer men
onrechtmatig noemt een daad, die in strijd is met het
subjectieve recht van den benadeelde, daar de aandeel-
houder het recht heeft te verlangen, dat de organen der
vennootschap niet handelen in strijd met wet of statuten,
als wanneer men onrechtmatig noemt een door het objec-
tieve recht verboden daad, daar dan niet alleen een han-
deling met de wet onrechtmatig is, maar de wet ook wil,
dat de regelen, die de vennootschap zichzelve gesteld heeft,
worden nageleefd. Slechts hij, die schade heeft geleden
door een onrechtmatige daad, kan de vergoeding er van
vorderen, en wel alleen van die schade, die hij zelf geleden
33
heeft; de aandeelhouder kan dus alleen vergoeding vor-
deren van die schade, die hij persoonlijk geleden heeft,
en niet van de schade der naamlooze vennootschap.
Er dient nog opgemerkt te worden, dat niet noodzakelijk
alle bestuurders tot schadevergoeding verplicht zijn. Is er
meer dan één bestuurder, dan kan het zijn, dat niet allen
gezamenlijk hebben gehandeld. De aandeelhouder kan
alleen hem of hen aanspreken, die de onrechtmatige
handeling verricht hebben.
2O. Kan de aandeelhouder van de naamlooze vennoot-
schap vergoeding eischen der schade, hem door een
handeling der bestuurders toegebracht.?
Hierboven werd den aandeelhouder het recht toe-
gekend te verlangen, dat de vennootschappelijke organen
niet in strijd met wet of statuten handelen, en een hande-
ling dier organen, in strijd met wet of .statuten verricht,
den aandeelhouder niet bindend genoemd, en hem dien-
tengevolge het recht toegekend van zoodanige handeling
nietig-verklaring te vorderen.
Maar de aandeelhouder heeft nog een ander recht, uit
het eerstgenoemde voortvloeiend. Bij zijn toetreden tot de
naamlooze vennootschap , zeide ik , onderwerpt de aandeel-
houder zich aan haar organen, voor zoover zij handelen
binnen de grenzen hunner bevoegdheid. Tegenover de
vennootschap verplicht hij zich, zelfs als die handelingen
hem nadeel toebrengen, zich daaraan te onderwerpen;
maar aan den anderen kant is de vennootschap tegenover
den aandeelhouder verplicht hem te vrijwaren tegen nadeelen.
\') Zie blz. 9 e. v.
-ocr page 54-34
voor hem voortspruitende uit die handelingen, waartoe de
organen niet bevoegd zijn, d. w. z. die in strijd met wet ol
statuten verricht worden. Handelen nu de bestuurders in
strijd met wet of statuten, dan kan de aandeelhouder
individueel, als zoodanige handeling hem persoonlijk nadeel
toebrengt, vergoeding dier schade vorderen van de naam-
looze vennootschap
Wat de verantwoordelijkheid betreft der directie tegen-
over den individueelen aandeelhouder, vertoont het Fransche
recht veel overeenstemming met het onze. De Fransche
doctrine en jurisprudentie onderscheiden „actions individu-
elles" en „actions sociales". De action sociale is de actie der
vennootschap tegen de directie, voortvloeiend uit contrac-
tueele verhouding (actio mandati); de action individuelle
is een actie uit artt. 1382 en 1383 code civil (= 1401,
1402 B.W.), dus uit onrechtmatige daad, en komt toe aan
den persoonlijk getroffen aandeelhouder In principe kan
de action sociale, als toekomend aan de vennootschap,
alleen worden ingesteld door haar wettelijken vertegen-
woordiger, en niet door den aandeelhouder. De jurispru-
\') Ook uit de wetsbepaling over de onreclitniatige daad volgt wellicht
een schadevergoedingsplicht der vennootschap tegenover aandeelhouders.
De aansprakelijkheid van naamlooze vennootschappen voor onrechtmatige
daden harer bestuurders is echter een betwist punt, waarover veel lit-
teratuur en jurisprudentie bestaat, dat een zeer uitvoerige bespreking
zou vereischen. Ik zal het dus niet behandelen; de belangrijkheid dezer
vraag is voor aandeelhouders van minder gewicht dan voor andere per-
sonen , die door een onrechtmatige daad van bestuurders eener naamlooze
vennootschap schade hebben geleden, daar de eersten, blijkens het boven-
gezegde , op anderen grond de vennootschap tot vergoeding dier schade kunnen
aanspreken; vgl. art. 1403 B.W., al. 3.
Rousseau, II, n®. 2264.
-ocr page 55-35
dentie heeft echter hierop een uitzondering aangenomen;
de individueele aandeelhouder kan de action sociale instellen,
ten bate der vennootschap, onder twee voorwaarden : i\'^. dat
deze actie niet reeds is ingesteld door de vennootschap
zelf, d. i. door haar wettelijken vertegenwoordiger, en dat
zij niet is te niet gegaan door een besluit der algemeene
vergadering, waarin de directie van haar verantwoordelijk-
heid wordt ontslagen.
Een bijzondere bepaling is nog art. 17 der wet van
1867: „Des actionnaires représentant le vingtième au moins
du capital social, peuvent, dans un intérêt commun, charger
à leurs frais un on plusieurs mandataires de soutenir, tant
en demandant qu\'en défendant, une action contre les
gérants ou contre les membres du conseil de surveillance,
et de les représenter, en ce cas, en justice; sans préjudice
de l\'action que chaque actionnaire peut intenter individu-
ellement en son nom personnel." Niettegenstaande uit dit
artikel duidelijk schijnt te volgen, dat alleen tegen de
genoemde personen deze actie kan worden ingesteld, geven
enkele schrijvers haar ook aan hen, die willen ageeren
tegen bepaalde aandeelhouders^). Terwijl volgens de doc-
trine deze actie alleen in het belang der vennootschap
kan worden ingesteld, geeft de jurisprudentie den aandeel-
houders ook de bevoegdheid op deze wijze hun persoon-
lijke schade te vervolgen, erkent zij dus de gezamenlijke
instelling van meerdere actions individuelles.
\') O. a. Lyon, Caen et Renault, II, n®. 831; Is.v. tegen aandeelhouders,
die een onwettig vastgesteld dividend hebben ontvangen.
\'■\') Rousseau, II, n". 2705.
36
Naar Engelsch recht moet ook onderscheiden worden
of de aandeelhouder voor persoonlijk geleden schade ver-
goeding vraagt of in het belang der vennootschap handelt.
In het laatste geval wordt een onderscheiding gemaakt
tusschen de handelingen der directie. Deze zijn „acts ultra
vires" of „acts inti-a vires". Ultra vires zijn die handehngen,
die de „directors" niet mogen verrichten, als vallend
buiten de rechtsbevoegdheid der vennootschap zelf; wat
met het doel der company strijdt, kan zij niet rechtsgeldig
verrichten; een zoodanige handeling der directie verbindt
de vennootschap niet. Acts ultra vires verbinden de ven-
nootschap tegenover personen, die bona fide met de directie
läJt«\'
gehandeld hebben, ook zijn zij „irregular", d. i. ook al is
de directie er niet toe bevoegd. Tegen acts ultra vires kan
de aandeelhouder steeds opkomen, alleen of in verbinding
met anderen; tegen acts intra vires but irregular in principe
alleen de vennootschap zelf, maar in sommige gevallen
ook de aandeelhouder.
Naar Duitsch recht kan de individueele aandeelhouder
geen vergoeding eischen van de schade, aan de naamlooze
vennootschap toegebracht, noch in eigen naam, noch als
vertegenwoordiger der vennootschap, noch uit contractueele
verhouding, noch uit onrechtmatige daad ; hij kan slechts
vergoeding vragen van die schade, die hem persoonlijk
getroffen heeft en het gevolg is van een onrechtmatige
daad ; voornamelijk dus volgens § 823 Bürgerliches Gesetz-
Zie Lindley; speciaal blz. 161—175; 559—574.
Bachmann, blz. 140 e.v.
Staub, Anm. 20 ad § 241,
37
buch: „Wer vorsätzlich oder fahrlässig das Leben, den
Körper, die Gesundheit, die Freiheit, das Eigenthum
oder ein sonstiges Recht eines Anderen widerrechtlich ver-
letzt , ist dem Anderen zum Ersätze des daraus entstehenden
Schadens verpflichtet.
„Die gleiche Verpflichtung trifft denjenigen, welcher gegen
ein den Schutz eines Anderen bezweckendes Gesetz ver-
stöszt. Ist nach dem Inhalte des Gesetzes ein Verstosz
gegen dieses auch ohne Verschulden möglich, so trifft die
Ersatzpflicht nur im Falle des Verschuldens ein." De Duitsche
wet heeft echter in § 268 aan een minderheid van aandeel-
houders, wier aandeelen een tiende deel van het maat-
schappelijk kapitaal bedragen, het recht gegeven vergoeding
te eischen van de door directie of commissarissen aan de ven-
nootschap toegebrachte schade. Dit is een zoogenaamd min-
derheidsrecht, waarbij de minderheid optreedt als verte-
genwoordiger der vennootschap
Gaan we ten slotte na, wat het ontwerp der Staatscom-
missie hierover bepaalt. Art. 96: „Ieder aandeelhouder is
gerechtigd, de aansprakelijkheid tot vergoeding van schade,
die op een bestuurder of commissaris tegenover de ven-
nootschap rust, voor zijn aandeel tegen dien bestuurder
of commissaris te doen gelden, voor zoover niet die schade
reeds aan de vennootschap is vergoed.
„Van die bevoegdheid kan geen gebruik gemaakt worden
dan na het houden der algemeene vergadering, bestemd
ter behandeling der rekening en verantwoording der be-
stuurders over het jaar , waarin de schade is toegebracht."
1) Zie verder § § 268, 269, 270.
-ocr page 58-38
Art. 97: „Ook indien de bestuurder of commissaris door
een besluit der algemeene vergadering van zijne verbintenis
wegens aan de vennootschap toegebrachte schade ontslagen
is, is ieder aandeelhouder, die bij de stemming in de alge-
meene vergadering tot de minderheid heeft behoord en
daarvan aanteekening heeft doen houden in het proces-
verbaal op de notulen dier vergadering, bevoegd, uiterlijk
binnen ééne maand na den dag der vergadering, de in
het eerste hd van het vorig artikel bedoelde vordering
tegen den bestuurder of commissaris in te stellen.
„Het bewijs, zoowel van de geleden schade als van de
aansprakelijkheid daarvoor van den bestuurder of commis-
saris , rust op den aandeelhouder." In de Memorie van Toe-
lichting lezen we, dat, „wat ook het antwoord moet zijn
„op de vraag of naar geldend recht de aandeelhouder ooit
„bevoegd is tegen bestuurders eener naamlooze vennoot-
„schap ter zake van hun beheer eene vordering tot schade-
„vergoeding in te stellen ; en of niet veeleer die aansprakelijk-
„heid der bestuurders alleen jegens de vennootschap zelve
„bestaat", het wenschelijk is, dit recht aan den aandeelhouder
toe te kennen, „indien slechts ieders vorderingsrecht beperkt
„wordt door de verhouding, waarin zijn aandeel tot het
„geheele kapitaal der vennootschap staat."
Het ontwerp volgt in deze het Engelsche en Fransche
recht na, in plaats van het Duitsche (dat reeds sinds 1884 een
bepahng bevatte, in art. 223, in den geest van het thans
geldende Handelsgesetzbuch, § 268). Mij komt het voor beter
te zijn het Duitsche recht als voorbeeld te nemen. Is aan
\') Blz. iio e. v.
-ocr page 59-39
de vennootschap schade toegebracht, dan zal toch zeker wel
een minderheid vän een tiende gevonden worden, die vergoe-
ding daarvan wil eischen ; een regeling als die der Duitsche
Wet heeft dit tevens voor, dat bij een actie vergoeding
wordt geëischt van de geheele schade der vennootschap,
al moge niet onjuist zijn, wat de Memorie van Toelichting
zegt, dat „in vele gevallen ook de andere aandeelhouders,"
als één de actie van art. 96 instelt, „door zoodanige rechts-
„vordering gebaat worden, omdat, bij veroordeeling des
„bestuurders ten behoeve van éénen aandeelhouder, meestal
„daarvan het gevolg zal zijn, dat ook de overigen schade-
„vergoeding erlangen" 2). Artikel 97 is, „waar eenmaal het
„vorderingsrecht van den individueelen aandeelhouder is
„erkend"®), volkomen logisch. Het recht van den aandeel-
houder moet niet vervallen, als de algemeene vergadering
de bestuurders heeft gedechargeerd, ten minste niet het
recht van dien aandeelhouder, die bij het nemen van het
besluit tot decharge de voorwaarden van art. 97 heeft in
acht genomen.
\') Het ontwerp kent zulke minderlieidsrecliten wel; zie b.v. art. 100.
Blz. III
HOOFDSTUK III.
Recht op niet-wijzigen der statuten.
In het vorige Hoofdstuk werd de vraag behandeld,
welke rechten de aandeelhouder heeft als een orgaan der
vennootschap handelt in strijd met de wet of met de
statuten. Hier wensch ik de vraag te bespreken, of de
aandeelhouder een recht heeft op het ongewijzigd-blijven
der statuten, of, van uit een ander gezichtspunt gezien,
maar volkomen op hetzelfde neerkomend, of de algemeene
vergadering bevoegd is de statuten bij meerderheidsbesluit
te wijzigen, en zoo ja, of dan die bevoegdheid zich uit-
strekt tot alle bepalingen in de statuten of slechts tot een
deel er van.
Deze vraag is in de litteratuur zeer dikwijls behandeld ,
en, in het buitenland althans, ook vele malen door den
rechter beoordeeld. Ons Wetboek van Koophandel geeft
Zie ten onzent Goudsmit in „Themis", 1878; Biederlack in „Tliemis"
1887, en voornamelijk het proefschrift van G. Hijmans, door wien verschil-
lende schrijvers worden opgegeven en geciteerd; zie verder vele der in de
litteratuur-opgave opgenomen werken.
41
geen antwoord. Het noemt het woord „statuten" niet,
maar spreekt van „akte van oprigting" Over wijziging
dier akte van oprichting handelt het W. v. K. slechts in
de artikelen 36, waar gezegd wordt, dat de koninklijke
bewilliging ook voor wijzigingen in de akte vereischt is,
en 38, waar „aankondiging" ook van wijzigingen wordt
voorgeschreven. Uit algemeene rechtsbeginselen en uit de
in de bestaande statuten voorkomende bepalingen over
wijzigingen zal dus de oplossing dezer vraag moeten afgeleid
worden.
Ten eerste kunnen de statuten bijzondere bepalingen bevat-
ten over de wijziging van enkele artikelen, al of niet naast een
algemeene bevoegd-verklaring der algemeene vergadering
tot statutenwijziging. De artikelen, waarvoor die bijzondere
voorschriften zijn gegeven, kunnen dan niet gewijzigd worden
dan met in-acht-neming van die voorschriften, of in het geheel
niet gewijzigd als dit in de statuten is bepaald. Ook niet
langs een omweg zal de algemeene vergadering de be-
voegdheid kunnen verkrijgen deze artikelen te wijzigen;
de algemeene vergadering, aangenomen dat zij overigens
tot wijziging der statuten bevoegd is, zal uit die bevoegdheid
niet het recht kunnen afleiden, eerst het artikel, waarin de
bijzondere voorwaarden gesteld worden, te wijzigen in dien
geest, dat deze bijzóndere voorwaarden worden geschrapt,
en daarna de bedoelde artikelen te veranderen. De aan-
deelhouder zal tegen een dergelijk besluit een actie tot
nietig-verklaring kunnen instellen. Maar kunnen de overige
Of van „akte" alleen. De akte van oprichting bevat meer dan de
statuten.
42
bepalingen der statuten worden gewijzigd? Bevatten de
statuten een algemeene bepaling, waarin de algemeene
vergadering tot wijziging der statuten wordt bevoegd ver-
klaard, dan gelden voor de niet uitdrukkelijk genoemde
bepalingen de hieronder te behandelen beginselen. Maar
hoe is het, als een dergelijke algemeene bepaling ontbreekt ?
Wordt uitdrukkelijk gezegd, dat slechts de genoemde arti-
kelen voor wijziging vatbaar zijn, dan kunnen de andere
artikelen niet worden gewijzigd. In de overige gevallen zal
het een vraag van uitlegging zijn. Wordt een bepaald artikel
onveranderbaar verklaard, dan mag in het algemeen daar-
uit afgeleid worden, dat de andere bepalingen, voor zoover
de algemeene vergadering in het algemeen bevoegd is,
kunnen worden gewijzigd. Wordt, wat wel zelden zal
voorkomen, de wijziging van bepaalde artikelen zonder
meer toegelaten, daar dunkt mij de bedoeling geweest te
zijn, alleen die artikelen voor wijziging vatbaar te ver-
klaren ; wordt voor de wijziging dier artikelen een sterke
meerderheid verei.scht, daar zal in de meeste gevallen
mogen worden aangenomen, dat de bedoeling was de
andere artikelen met eenvoudige meerderheid te kunnen
wijzigen.
Ten tweede is het denkbaar, dat de statuten geen enkele
bepaling over wijziging bevatten. Mr. Biederlack zegt
dat in die gevallen „de beantwoording der gestelde vraag
„in het geheel niet moeielijk" is. „Laat in reglementen of
„statuten, die van het brengen van wijzigingen in hunnen
„inhoud niet spreken, eene bepaling voorkomen, welke slechts
\') Blz. 26
-ocr page 63-43
„een ondergeschikt détail van het inwendig beheer betreft, —
„elke wijziging van dat weinig beteekenende voorschrift, hoe
„gewenscht, nuttig, redelijk, ja noodzakelijk ook, zal kunnen
„afstuiten op den onwil of eigenzin van één enkelen deel-
„hebber." Ik meen, dat dit antwoord niet door een ieder ais
juist zal worden ei\'kend. Ten onzent heeft reeds Mr. Hijmans
de juistheid der meening van Mr. BlEDERLACK betwist. Het
komt mij voor, dat ook bij stilzwijgen der statuten, niet
kan worden aangenomen, dat deze in het geheel niet
kunnen gewijzigd worden. Hoe men over het karakter der
statuten moge denken, mijns inziens ontbreekt de bevoegd-
heid tot wijziging niet. Mr. BlEDERLACK zegt, dat geen
wetsbepaling deze bevoegdheid geeft, en dat deze uit den
aard der zaak allerminst volgt. Het eerste kan toegegeven
worden; maar het tweede lijkt mij op zijn minst betwist-
baar. De aard der naamlooze vennootschap brengt mede,
dat de meerderheid de leiding van zaken in handen heeft,
dat niet een minderheid, hetzij chicaneus, hetzij denkend
in het belang der vennootschap te handelen, haar besluiten
kan tegenhouden; en voorzeker is een goede gang van
zaken dikwijls onmogelijk zonder voorafgaande statuten-
wijziging. Een nadere beschouwing over het rechtskarakter
der statuten moge aantoonen, dat het niet aangaat in dat
geval elke wijziging der statuten hierom ongeoorloofd te
Blz. 47 e. v.
2) Ook gezaghebbende schrijvers, als Rousseau, n". 2434, Lyon, Caen
et Renault , n". 864, en Renaud , blz. 508, zijn het met Mr. Biederlack
eens. Mr. Hijmans gaat voor de „eigenlijke" akte van oprichting met
Mr. B. mee.
44
verklaren, omdat een overeenkomst zonder toestemming
van alle partijen niet kan gewijzigd worden.
De gangbare leer der Nederlandsche en der oudere bui-
tenlandsche schrijvers is, dat de statuten zijn een overeen-
komst. Echter bestaat tusschen hen verschil van meening
over de vraag, wie partijen zijn bij deze overeenkomst,
tusschen wie zij wordt gesloten. Sommigen meenen, dat
de statuten zijn een overeenkomst tusschen de naamlooze
vennootschap en de aandeelhouders; anderen zeggen, dat
zij zijn een overeenkomst tusschen de oprichters. De eerste
meening kan mijns inziens niet juist zijn. Een overeen-
komst kan slechts worden aangegaan door personen,
natuurlijke of rechtspersonen. Noch wanneer de konink-
lijke bewilliging wordt aangevraagd op de ontworpen
statuten en eerst na goedkeuring er van de vennootschap
wordt opgericht, noch wanneer zij wordt gevraagd op de
statuten, nadat de akte van oprichting notarieel verleden
is, bestaat de vennootschap op het oogenblik van de
vaststelling der statuten In het laatste geval is de ven-
nootschap wel feitelijk opgericht, maar rechtens bestaat
zij niet voordat de koninklijke bewilliging is verkregen
(art. 36 W. v. K.: „tot stand kan worden gebragt.")
Ook kan niet aangenomen worden, dat de overeen-
komst aangegaan wordt door de aandeelhouders en de op-
\') De wet spreekt van koninklijke bewilliging op de akte van oprichting
of een ontwerp daarvan. Dit is onjuist, tenzij men onder akte van oprichting
de statuten versta. De akte, waarbij de vennootschap wordt opgericht,
bevat veel meer dan de statuten. Een ontwerp van de akte van oprichting
is onzin. De bedoeling is goedkeuring der statuten.
2) Vgl. H. R. 18 Januari 1901, W. 7553.
-ocr page 65-45
richters als zaakwaarnemers der op te richten vennootschap.
Deze constructie komt mij zeer zonderling voor; zaak-
waarneming voor een nog niet bestaand persoon is, zoo
niet ondenkbaar, naar onze wet zeker niet geoorloofd
Zijn de statuten een overeenkomst, dan wordt deze
gesloten door de oprichters^). Ten onzent bestrijdt slechts
Mr. Hijmans deze opvatting. Zijn betoog komt in het
kort op het volgende neer. De statuten bestaan uit be-
palingen van zeer verschillenden aard. Alle schrijvers, die
over de statuten gesproken hebben, hebben de bepalingen
der statuten in verschillende soorten verdeeld. Er zijn
bepalingen omtrent het doel der vennootschap, het kapi-
taal, het bedrag van deelneming van ieder aandeelhouder,
enz., maar ook „Verfassungsartikel", die regelen, „die voor
„een behoorlijke en geregelde beweging in het rechtsverkeer
„voor de vennootschap noodzakelijk zijn." De eerste vormen
de „eigenlijke" akte van oprichting, de tweede de „sta-
tuten". Deze bepalingen verschillen niet alleen feitelijk in
beteekenis, maar dragen ook een verschillend rechts-
1;
\') Ook Mr. Hijmans, blz. 26-27, bestrijdt deze constructie.
Vgl. rechtbank Amsterdam, 19 Februari 1892, P. v. J., 1892, n®. 34:
De akte van oprichting eener naamlooze vennootschap bevat de overeen-
komst tusschen de deelhebbers, die te goeder trouw moet worden ten uit-
voer gelegd; 6 April 1900, w. 74s9: „O., dat immers de statuten niet
anders zijn dan de overeenkomst, waarbij de deelnemers hun wil verklaren
omtrent de oprichting der naamlooze vennootschap, en onder meer de ver-
bintenissen vaststellen, uit die deelneming voortspruitende, welke overeen-
komst , ingevolge het wettelijk voorschrift, bij de akte van oprichting wordt
geconstateerd en bindend is zoowel voor de eerste deelnemers als voor hen,
die, later in het maatschappelijk kapitaal deelnemend, hun wil te kennen
geven tot de overeenkomst te willen toetreden."
46
karakter. De akte van oprichting bevat een overeenkomst,
maar de statuten niet. Dat de statuten geen overeenkomst
zijn, wordt onder meer hiermee gemotiveerd: „Maar ook
„de wijze, waarop de statuten tot stand komen, wijst er
„op, dat zij geen contract kunnen zijn. Het geschiedt
„dikwijls, dat de gelegenheid om in een naamlooze ven-
„nootschap deel te nemen, wordt opengesteld in een
„circulaire, die slechts de hoofdtrekken bevat der toe-
„komstige statuten, met de mededeeling, dat de volledige
„definitieve statuten later zullen worden vastgesteld, na-
„tuurlijk op de grondslagen, zooals die in de circulaire
„genoemd zijn. Tot deze laatste behooren dan steeds die
„bepalingen, die volgens mijn opinie de eigenlijke akte
„van oprichting vormen. Dus de „Verfassungsartikel"
„worden vastgesteld, nadat men is toegetreden, nadat
„men zich heeft verbonden. Nu .stelt art. 1356 B. W. als
„eerste vereischte voor een overeenkomst de vrije toe-
„stemming van hen, die zich verbinden. De definitieve
„vaststelling kan moeielijk anders geschieden dan in een
„algemeene vergadering van deelhebbers, en dat dit zou
„moeten zijn met eenstemmigheid van alle deelhebbers,
„dat het liberum veto hier onbeperkt zou heerschen, is
„niet aan te nemen; er zouden in dat geval nooit eenige
„statuten tot stand kunnen komen, daar het idem veile
„idem nolle tot in de kleinste bijzonderheden der statu-
„taire voorschriften wel tot de onbereikbare idealen mag
„gerekend worden. Men moet dus er toe besluiten, dat
„de meerderheid hier den doorslag geeft, en dan behoeft
„het geen betoog, dat een bepaling, waarin een gedeelte
„der contractanten uitdrukkelijk verklaard heeft niet toe
47
„te stemmen — door er tegen te stemmen — in strijd
„is met het begrip overeenkomst." Hiertegen Ican wor-
den ingebraclit, dat, wanneer de inschrijving op de
aandeelen geopend wordt op een prospectus of cir-
culaire, daarin zeer dikwijls verwezen wordt naar de
statuten, door de oprichters reeds vastgesteld, maar
niet in den prospectus opgenomen, die op een aan-
gewezen plaats voor een ieder ter lezing liggen of ver-
krijgbaar zijn. Hij, die op een aandeel inschrijft, kan dus
precies weten, wat die statuten bevatten; ziet hij ze niet
in, omdat het hem niet interesseert of waarom ook, dan
geeft hij door zijn inschrijving te kennen, dat de nadere
vaststelling der statuten hem onverschillig is, en dat hij
zich, hoe zij ook worden vastgesteld, mits in overeen-
stemming met het in de circulaire genoemde, verbindt
tot het nemen van een aandeel. Maar ook in de gevallen,
door Mr. Hijmans geschetst, onderwerpt de inschrijver
zich vrijwillig aan de statuten. De prospectus vermeldt
den voornaamsten inhoud er van, de vergadering van in-
schrijvers kan daaraan niets veranderen; deed zij dit, dan
zou de inschrijver niet aan zijn inschrijving gebonden
zijn; maar ten aanzien van de andere bepalingen moet hij
geacht worden zich te hebben onderworpen aan het besluit
der meerderheid; alleen heeft hij zich de bevoegdheid
voorbehouden door het uitbrengen van zijn stem ter ver-
gadering invloed uit te oefenen op de nader vast te stellen
bepalingen der statuten. Toch is het juist hieruit te conclu-
deeren, dat het vaststellen dier statuten niet geschiedt bij
een overeenkomst, voldoend aan de vereischten, daarvoor
gesteld; maar Mr. Hijman.S had verder moeten gaan en
48
ook aan de andere bepalingen der statuten het contractueel
karakter moeten ontzeggen.
De naamlooze vennootschap berust op de overeenkomst
van oprichting; deze is de bron, waaruit de vennoot-
schap ontstaat De oprichters gaan een overeenkomst
aan, om gezamenlijk een bepaalde naamlooze vennootschap
op te richten, een bepaalde vennootschap, d. i. zij komen
overeen, wat het doel der vennootschap zal zijn, welk
kapitaal, het bedrag van deelneming van ieder, enz. Zij
verbinden zich jegens elkander slechts tot het oprichten
van een vennootschap, die die bepaalde eigenschappen
zal bezitten. Maar zij doen meer, zij stellen ook deregels
vast, volgens welke de vennootschap, eenmaal in het
leven geroepen, zal werken, die zeggen welke rechten en
verplichtingen de vennootschap zal hebben tegenover de
aandeelhouders en omgekeerd, enz., in één woord de sta-
tuten. Maar daarom zijn die statuten geen overeenkomst.
„Overeenkomst is een door wederzijdsche wilsverklaring
„tot stand gekomen overeenstemming van twee of meer
„personen, strekkende om tusschen hen eenig vermogens-
„rechtelijk gevolg te weeg te brengen" (definitie van AsSER
vgl. art. 1349 B. W.). Uit de statuten ontstaat geen ver-
mogensrechtelijk gevolg tusschen de oprichters, uit de
1) Conclusie O. M. arrest H. R., 18 Januari 1901, W^. 7553, „Magazijn van
Handelsrecht," XIH, blz. 40 e.V.: „Bij eene n.v. dient men twee zaken wèl
„van elkander te onderscheiden, namelijk de vennootschap zelve, en het con-
„tract, waarbij zij is opgericht.....Het contract toch, waarbij de n.v. is in
„het leven getreden, is niet die vennootschap zelve. Zij is niet anders dan
„de bron, waaruit deze is ontstaan." Anders H. R., 27 Mei 1898, W. 7128:
De n.v. is een overeenkomst tusschen partijen.
2) Handleiding, I, blz. 188.
-ocr page 69-49
statuten vloeit tusschen hen geen verbintenis voort. Uit
de statuten volgt slechts een rechtsverhouding tusschen
den rechtspersoon, de vennootschap, en zijn leden, de
aandeelhouders.
Voor deze meening omtrent het rechtskarakter der
statuten vind ik steun bij de nieuwere Duitsche schrijvers
De overigens juiste bewering, dat een overeenkomst niet
dan met toestemming van alle partijen kan gewijzigd
worden, kan dus niet als argument gebezigd worden bij
de beantwoording der vraag of, als de statuten zwijgen,
de algemeene vergadering bevoegd is deze te wijzigen.
Mijns inziens bestaat die bevoegdheid in het algemeen
wel, omdat de aandeelhouder geacht moet worden zich
aan besluiten tot wijziging der statuten te onderwerpen.
Daar de vraag zelf daarom niet van groot belang is,
omdat in bijna alle statuten een bepaling voorkomt over
statutenwijzigingen, onthoud ik mij van nadere motivee-
ring dezer meening.
Ten derde kan in de statuten een bepaling voorkomen,
waarin de algemeene vergadering tot statutenwijziging
bevoegd wordt verklaard In dit geval kan, anders dan
Reeds Renaud (1875), tilz- 300—306, ontkent het contractueel karakter
der statuten; de laatste schrijver over dit onderwerp is Bachmann , die op
blz. 57 de statuten noemt: das notwendige Ergebniss der Rechtspersönlichkeit
der Aktiengesellschaft.
\'■\') Meestal wordt voor het nemen van een besluit tot wijziging der statuten
een grootere meerderheid of een vergadering, waarin een bepaald gedeelte
van het kapitaal vertegenwoordigd is, of beide gevorderd; terwijl in het
tweede en derde geval meestal, bij onvoldoende opkomst ter eerste vergadering,
een tweede wordt competent verklaard, onverschillig hoeveel aandeelen er
vertegenwoordigd zijn.
4
-ocr page 70-50
in het vorige, geen verschil van meening bestaan over de
vraag of de aandeelhouder kan verlangen, dat de statuten
onveranderd blijven. Deze verklaren uitdrukkelijk het
tegendeel. Toch is het juist deze algemeene bepaling, die
de meeste moeilijkheden veroorzaakt, en tot de meeste
litteratuur en jurisprudentie geleid heeft.
Hoever gaat in dit geval de bevoegdheid der algemeene
vergadering.? Kan zij alle bepalingen der statuten wijzigen,
of is haar bevoegdheid beperkt tot een deel er van, en
waar ligt dan de grens tusschen geoorloofde en niet geoor-
loofde statutenwijzigingen ? Ziedaar de groote moeilijkheid,
de vraag, die reeds zoovele pennen in beweging heeft
gebracht.
De meest verschillende onderscheidingen tusschen geoor-
loofde en ongeoorloofde statutenwijzigingen zijn in weten-
schap en jurisprudentie gemaakt ; de belangrijkste wensch
ik in het kort te behandelen.
De meest voorkomende en op het eerste gezicht meest
rationeele onderscheiding is die, welke door de Fransche
jurisprudentie langzamerhand is ontwikkeld, en thans vrijwel
vaststaat Rousseau geeft haar aldus weer : „Le pouvoir
„de modification ne peut s\'appliquer qu\'à des changements
„dans la limite des règles d\'administration ou d\'organi-
„sation, sans altérer les bases constitutives de la société,
„de manière à respecter l\'essence du pacte social" , terwijl
\') Voornamelijk: Cour de cassation, 30 Mei 1892; Dali.oz, 1893,1, 105.
Met een uitvoerige „note" van Thaller.
2) N®. 2435; I, bk. 690.
Vgl. art. 59, al. 2, der Belgische wet : „Elle (d. i. de alg. verg.) a, sauf
disposition contraire, le droit d\'apporter des modifications aux statuts, mais
sans pouvoir changer l\'objet essentiel de la société."
51
een der schrijvers, die meer in het bijzonder dit onder-
werp bestudeerd hebben , zegt, dat geoorloofd zijn die jj
statutenwijzigingen, „qui ne changeront pas la société, qui |!|
„pourront s\'effectuer sans que cette personne morale cesse |jj
„de rester elle-même." Zijn bijna alle schijvers het over |f
deze onderscheiding eens, bij de toepassing er van ont-
staat het grootste verschil van meening. Door enkele ïj
wordt bovendien, op het voorbeeld van Duitsche schrij- p
vers, de algemeene vergadering onbevoegd verklaard, in ;
te grijpen in de „droits propres de l\'actionnaire." Maar
welke rechten hiertoe zijn te brengen, is, evenals in de
Duitsche litteratuur, betwist®). \'
Hiermede te vergelijken is de theorie van Mr. Goudsmit, |
die zijn meening als volgt weergeeft^): „Het komt mij f;
„voor, dat nauwkeurig moeten worden onderscheiden de |l
„essentialia van de substantialia der overeenkomst, m.a.w.
„die omstandigheden, welke op het aangaan van het con- ■
„tract van invloed kunnen zijn geweest en zonder welke i
„waarschijnlijk de deelhebber niet zou toegetreden zijn,
„van die, welke hem uit den aard der zaak van minder
„belang voorkomen, en die zijn wil om aandeel te nemen
„niet hebben bepaald." Is het al moeilijk te beslissen,
welke wijziging de vennootschap van aard doet veranderen,
welke daarentegen slechts minder ingrijpend is, of, zooals
Mr. Goudsmit zegt, welke bepahng der statuten een
essentiale, welke een substantiale is, hier wordt aan het
\') Bousquet-Pontié, blz. 57.
Zie Thaller; Clément, blz. 61 ; Bousquet-Pontié, blz. 59.
3) „Themis," 1878, blz. 29.
52
objectieve criterium een subjectief element toegevoegd ,
(van invloed kunnen geweest zijn — wil om aandeel te
nemen niet hebben bepaald), dat de zekerheid der onder-
scheiding niet verhoogt
Ook de formule, opgesteld door LEHMANN®), „dasz ein
„Satz des Statutes, der von fundamentaler Wichtigkeit
„für den Beitretenden ist, ihm ohne seine Zustimmung
„nicht genommen werden darf", scheen het al of niet
geoorloofde van statutenwijzigingen te laten afhangen van
het subjectief inzicht van den aandeelhouder, maar uit
een later artikel blijkt, dat het volgens LEHMANN hierop
aankomt, of de bepahng „wesentlich" is voor den „Durch-
schitts-Aktionär" \'\').
Mr. BlEDERLACK heeft de statuten in drie bestanddeelen
verdeeld, en deze niet gelijkelijk aan de macht der alge-
meene vergadering ontworpen verklaard. Hij zegt : „Drie
„bestanddeelen, geheel en al verschillend van aard, kunnen
„en moeten m. i. bij de beantwoording dezer vraag in de
„reglementen of statuten van den rechtspersoon worden
„onderscheiden. Daar is ten eerste de bepaling, die den
„rechtspersoon in het leven roept, hem zelfstandig doet
„bestaan en zijn zelfstandig leven constateert, zijn aard
„aanwijst, door het omschrijven van zijn doel en zijn
Vgl. Ballot, in „Revue pratique," VI, blz. 109: „La modification pro-
„jetée est impossible pour la majorité, si elle s\'applique à l\'objet ou aux
„forces constitutives de l\'entreprise, et si le fait modifié est de ceux sans
„lequel l\'associé n\'aurait pas contracté."
Zie critiek van Mr. Biederlack, „Themis", 1887, blz. 30.
„Archiv für Bürgerliches Recht," IX, blz. 344.
,^eitschrift f. d. g. H.", 1902, blz. 620.
ä) Blz. 31.
53
„werkkring. Daar zijn teji tweede de bepalingen, die,
„hetzij alleen naar de hoofdlijnen, hetzij ook in tal van
„bijzonderheden, het inwendig, eigen, zelfstandig leven
„van den rechtspersoon, de wijze, waarop hij zijn goederen
„beheert, zijn werkkring vervult, zijn doel najaagt, regelen.
„Daar zijn ten derde de bepalingen, die vaststellen, welke
„geldelijke of andere verplichtingen de deelhebbers recht-
„streeks jegens den voortaan een eigen leven en bestaan
„voerenden rechtspersoon op zich nemen, en welke rechten
„en aanspraken zij rechtstreeks tegenover hem zich voor-
„behouden." De bepalingen der eerste soort kunnen nooit
gewijzigd worden. Mr. B. meent, „dat de auteurs hier-
„omtrent niet van meening verschillen." De moeilijkheid
bestaat dus slechts bij de bepalingen der tweede en derde
soort. Mr. B. zegt dan, dat de algemeene vergadering
wel wijziging kan brengen in de bepalingen der tweede,
maar niet in die der derde soort. Hoe Mr. B. tot deze
conclusie komt, laat ik voor een oogenblik in het midden.
In ieder geval moet, wil de onderscheiding als juist
kunnen worden aangenomen, de grens tusschen de tweede
en de derde categorie vaststaan, maar dit juist is niet zoo.
Een voorbeeld kan dit duidelijk aantoonen. De bepalingen
omtrent het stemrecht behooren zeker tot de tweede soort,
omdat daarin mede wordt omschreven „de wijze waarop"
de rechtspersoon „zijn goederen beheert, zijn werkkring
„vervult, zijn doel najaagt," maar ook vallen zij onder
de omschrijving der bepalingen van de derde soort, omdat
zij een recht inhouden, dat de aandeelhouder zich tegen-
over de vennootschap heeft voorbehouden.
Ook de bovengenoemde theorie van Mr. Hijmans dient
-ocr page 74-54
hier nogmaals besproken te worden. Al kan het verschil
in rechtskarakter tusschen de eigenlijke akte van oprich-
ting en de statuten niet juist genoemd worden, het zou
kunnen zijn, dat de door hem gemaakte onderscheiding
van belang was voor de beoordeeling der bevoegdheid
van de algemeene vergadering. Zij is echter, evenals alle
andere verdeelingen, vaag en daarom te verwerpen Welke
bepalingen tot de akte van oprichting, welke tot de sta-
tuten te brengen zijn, is niet duidelijk. Mr. hijmans weet
zelf niet altijd of een bepaling tot de eene of de andere
categorie behoort. Zoo zegt hij op de eene plaats dat
„de bepaling omtrent het doel der vennootschap" behoort
tot de akte van oprichting, terwijl elders , daar hij de
definitie van „statuten" in de wet van 1855 gegeven, ook
voor de statuten van naamlooze vennootschappen laat gelden,
het doel der vereeniging tot de statuten wordt gerekend.
Terwijl nu op de eene plaats gezegd wordt: „Tot de
„verandering van de artikelen der akte, die bevatten het
„doel der vennootschap .... is de algemeene vergadering
„niet competent," volgt uit de beschouwingen omtrent
Mijns inziens mag men haar echter niet verwerpen met het argument,
door de rechtbank te Amsterdam in haar vonnis van 6 April 1900, W. 7489,
gebezigd, dat zij „geen steun vindt in de geschiedenis der tot-stand-koming
der.....wetsbepalingen, welke slechts de akte van oprichting kennen, zon-
der te eeniger plaatse van de statuten te spreken."
Bk. 31.
3) Bk. 12.
*) Wet van 22 April 1855 (S. n®. 32), tot regeling en beperking der uit-
oefening van het regt van vereeniging en vergadering, art. 6, al. 2: Die
statuten of reglementen bevatten het doel, de grondslagen, den werkkring
en de overige regelen der vereeniging.
») Bk. 61.
-ocr page 75-55
de beteekenis van „statuten", dat deze wel kunnen gewij-
zigd worden, daar Mr. Hijmans elders zegt van oordeel
te zijn, „dat die artikelen der akte van oprichting, die de
„statuten der vennootschap vormen, door de meerderheid
„in de algemeene vergadering steeds veranderd kunnen
„worden, onverschillig of de akte zelf haar die macht toe-
„kent of niet."
Geen der besproken onderscheidingen lijkt mij juist; toch
acht ik de macht der algemeene vergadering niet onbegrensd.
Voorop stel ik, dat in het algemeen de algemeene ver-
gadering tot wijziging der statuten wordt bevoegd ver-
klaard, dat dus een statutenwijziging geoorloofd is, tenzij
zij in strijd mocht zijn met een wetsbepaling of met een
rechtsbeginsel, dat, al is het niet in de wet uitgedrukt,
als geldend moet worden aangenomen. Ook zij, die de
statuten als een overeenkomst beschouwen, moeten van
dit standpunt uitgaan, daar de aandeelhouder vooruit zijn
toestemming tot wijziging der statuten gegeven heeft
Welke wijzigingen der statuten mijns inziens ongeoorloofd
zijn, zal blijken uit het volgende.
Ten eerste kan de algemeene vergadering geen inbreuk
maken op een beginsel, dat in onze wet niet is neerge-
schreven, maar toch, als direct uit den aard der naam-
looze vennootschap voortvloeiend, als juist moet worden
1) Blz. 54.
Bv. Mr. KiSï, in „De Economist", 1872, blz. 473: „Is bij de Statuten
„bedongen, dat zij door de algemeene vergadering bij meerderheid van
„stemmen kunnen worden gewijzigd, dan geschiedt zoodanige wijzigingw/-
de overeenkomst, dan heeft ieder der vennooten vooraf reeds zijne toe-
,^temming tot de wijziging gegeven."
56
erkend, n. 1. dat der gelijke behandeling van alle aandeel-
houders. De naamlooze vennootschap is genoemd een ver-
eeniging van kapitalen, in tegenstelling met de maatschap als
een vereeniging van personen. Ik laat in het midden, of deze
uitdrukking haar karakter goed weergeeft, maar in zoover
is zij juist, dat zij terecht uitdrukt, dat bij de naamlooze
vennootschap de persoon van den vennoot op den achter-
grond raakt, zoo dat alleen het bedrag, waarvoor de
vennoot heeft deelgenomen in de vennootschap, de maat-
staf is voor zijn rechten en verplichtingen. Een besluit, dat
deze relatieve gelijkheid tusschen de aandeelhouders aantast,
dat slechts een aandeelhouder of een deel der aandeel-
houders treft, kan door de algemeene vergadering niet
genomen worden.
Bovendien zal de algemeene vergadering geen inbreuk
mogen maken op de onaantastbare rechten van den aan-
deelhouder. Terwijl elders in dit proefschrift wordt nage-
gaan , of rechten, die aan alle aandeelhouders toekomen, al
of niet als onaantastbaar moeten worden beschouwd, wensch
ik hier er slechts op te wijzen, dat de rechten, die aan
een deel der aandeelhouders toekomen, onaantastbaar zijn.
Al is het juist, dat de algemeene vergadering onder zekere
voorwaarden inbreuk kan maken op rechten van alle aan-
deelhouders, het gaat niet aan de meerderheid de macht
te geven, rechten, die als voorrechten aan enkelen gegeven
zijn, te wijzigen of op te heffen
Bevatten de statuten bepalingen, waarin rechten gegeven
worden aan niet-aandeelhouders, of juister gezegd, rechten,
») Zie Hoofdstuk V, blz. 119.
-ocr page 77-57
voor welke het zijn van aandeelhouder geen vereischte is,
al kunnen zij aan aandeelhouders toekomen, dan kunnen
deze bepalingen door de algemeene vergadering niet ge-
wijzigd worden. Het spreekt vanzelf, dat de algemeene
vergadering geen inbreuk kan maken op de rechten van
derden, en daarin wordt geen verandering gebracht door
het feit, dat zij in de statuten zijn omschreven.
Het spreekt vanzelf, dat een statutenwijziging ongeoor-
loofd is, die strijdt met een dwingende wetsbepaling. De
algemeene vergadering kan den aandeelhouder nooit de
verplichting opleggen meer te storten dan het bedrag,
waarvoor hij heeft deelgenomen in de vennootschap. Art.
40, al. 2, W. v. K. zegt: „De vennooten of houders dier
actiën zijn niet verder aansprakelijk dan voor het volle
beloop derzelve." Dit artikel drukt een der grondbegin-
selen van de naamlooze vennootschap uit: de beperkte
aansprakelijkheid der aandeelhouders. De aandeelhouder
heeft zich tegenover de vennootschap verbonden tot de
storting van het bedrag van zijn aandeel of aandeelen,
maar nam geen andere verplichtingen op zich Zoo zal
ook niet kunnen besloten worden, dat alle of een deel
Waarmede niet gezegd is, dat de oorspronkelijke statuten die verplich-
ting niet kunnen opleggen. In Duitschland bestond de vraag of beetwortel-
suikerfabrieken haar aandeelhouders de verplichting konden opleggen bieten te
leveren (Rübenlieferungspflicht). Het Handelsgesetzbuch beantwoordt in § 212
deze vraag bevestigend: „Neben den Kapital-einlagen kann im Gesellschafts-
vertrage den Aktionären die Verpflichtung zu wiederkehrenden, nicht in Geld
bestehenden Leistungen auferlegt werden, sofern die Uebertragung der An-
„theilsrechte an die Zustimmung der Gesellschaft gebunden ist." § 276 zegt,
dat deze verplichting bij statutenwijziging slechts kan opgelegd worden onder
toestemming van alle er door getroffen aandeelhouders.
58
der aandeelhouders vaste renten zullen ontvangen (art.
49 W. v. K.). Evenmin kunnen aan één aandeelhouder
meer dan zes stemmen worden gegeven (art. 54 W. v. K.).
Ook die statutenwijzigingen zijn ongeoorloofd, die, waren
zij mogelijk, de overeenkomst, waarbij de aandeelhouder
deelneemt in de vennootschap , in strijd zouden doen zijn
met art. 1356, 3», B.W., dat voor elke overeenkomst „een
bepaald onderwerp" vereischt. Mr. Hijmans heeft aan de
beteekenis van dit artikel eenige bladzijden gewijd, die
bespreking verdienen. Schrijver meent, dat bij de beant-
v;700rding der vraag, welke bepalingen der „eigenlijke akte
van oprichting" niet kunnen worden gewijzigd, „theoretische
rechtsbeschouwingen" zonder waarde zijn, maar dat de
„eenige maatstaf\' is te vinden in „de voorschriften der
wet." Daar hij de akte van oprichting als een overeen-
komst beschouwt, acht hij art. 1356 B. W. op haar van
toepassing. Al is deze meening niet juist, daar de statuten
geen overeenkomst zijn, schrijvers beschouwingen zijn toch
van belang, daar het ten onrechte op de akte van oprich-
ting toepasselijk genoemde artikel wel van toepassing is
Zie Hoofdstuk V.
2) Zie Hoofdstuk IV.
Volledigheidshalve vermeld ik hier, dat vele nieuwere Duitsche schrij-
vers ontkennen, dat de aandeelhouder een overeenkomst van deelneming
aangaat, maar meenen, dat de deelneming geschiedt bij een „einseitigen
Akt" (Lehmann, Recht der A. G., § 32, blz. 344—358). Ik bespreek deze
theorie niet, daar het naar ons recht ernstig wordt betwijfeld of, behalve
in de door de wet uitdrukkelijk erkende gevallen, uit een eenzijdige rechts-
handeling een verbintenis ontstaan kan, en een bespreking hier jan mij ver
buiten de grenzen van mijn onderwerp zou voeren.
Blz. 59 en v.
-ocr page 79-59
op de overeenkomst, tusschen den aandeelhouder en de ven-
nootschap aangegaan. Het onderwerp dezer overeenkomst
moet bepaald zijn. (art. 1356, 3®). Een overeenkomst,
waarbij iemand zich verbindt deel te nemen in een naam-
looze vennootschap, welker doel willekeurig kan worden
gewijzigd, is in strijd met art. 1356. Maar daaruit volgt
niet dat de algemeene vergadering niet de geringste wij-
ziging in het doel der vennootschap kan brengen. Het
doel moet bepaald zijn, d. i. genoegzaam aangewezen^).
Maar uit art 1356 volgt niet, dat de algemeene vergade-
ring de bevoegdheid mist in de bepalingen omtrent het
doel der vennootschap zoodanige veranderingen te bren-
gen, die de vennootschap niet geheel en al van aard
doen veranderen. Wanneer dit het geval zal zijn, is niet
in het algemeen te zeggen.
Of een statutenwijziging geoorloofd is, zal slechts voor
elk bijzonder geval kunnen beantwoord worden
De bepaling van art. 1356, 3®, wordt nader uitgewerkt
O. a. in art. 1369 B. W.; „Eene overeenkomst moet tot
onderwerp hebben eene zaak, welke ten minste ten aan-
zien van hare soort bepaald is.
„De hoeveelheid der zaak kan onzeker zijn, mits die hoe-
veelheid naderhand kunne worden bepaald of uitgemaakt."
Mr. Hijmans nu meent, dat, als de algemeene vergade-
.ring bevoegd is wijziging te brengen in het recht van den
aandeelhouder op dividend de overeenkomst tusschen
1) Diëphuis, X, blz. 402.
\'■^j Vgl. Clément, n®. 58—65; Bousquet-Pontié, blz. 61—66; „Revue cri-
tique des sociétés", 1902, enz., over den strijd in Frankrijk over deze vraag.
3) Zie Hoofdstuk V.
HHP
6o
aandeelhouder en vennootschap in strijd is met al. 2 van
genoemd artikel. „Een willekeurige vaststelling____van de
„vi/ijze van winstverdeeling a posteriori is dus uitgesloten"
omdat „vanzelf^) moet blijken", welke de „hoeveelheid der
„zaak" is. Ik kan de juistheid hier niet van inzien. De
aandeelhouder heeft zich verbonden, zich te onderwerpen
aan de besluiten der algemeene vergadering, en zoo ook
aan de besluiten, die de mate van verdeeling veranderen.
Zeker staat dus de „hoeveelheid der zaak" op hetj oogen-
blik van het aangaan der overeenkomst niet onveranderlijk
vast, maar de wet vordert slechts, dat zij vaststaat op het
oogenblik, waarop gepraesteerd moet worden^).
De Belgische wet van 18 Mei 1873 bepaalt in art. 59,
al. 2 e. v. : „Elle (d. i. algemeene vergadering) a, sauf
disposition contraire, le droit d\'apporter des modifications
aux statuts, mais sans pouvoir changer l\'objet essentiel
de la société.
„Lorsqu\'il s\'agit de délibérer sur des modifications aux
statuts, l\'assemblée n\'est valablement constituée que si
les convocations ont mis cet objet à l\'ordre du jour, et si
ceux qui assistent à la réunion, représentent la moitié au
moins du capital social.
„Si cette dernière condition n\'est pas remplie, une nou-
velle convocation sera nécessaire, et la nouvelle assemblée
>) Blz. 60.
De cursiveering is van Mr. H.
\') Land, III, i, blz. 193: ,jHet is niet noodig, dat de prestatie reeds bij
„het sluiten der overeenkomst bepaald is; het is voldoende, indien zij het
„naderhand" is, d. i. op het oogenblik, waarop voldaan moet worden." Vgl.
DiEPHUis, X, blz. 406.
6i
délibrera valablement, quelle que soit la portion du capital
représentée par les actionnaires présents.
„Aucune modification n\'est admise que si elle réunit
les trois quarts des voix."
Deze regeling verdient geen navolging, de onderscheiding
în al. 2 gemaakt, is veel te vaag en veroorzaakt te groote
moeilijkheden.
De code fédéral des obligations van 14 Juni 1881 bevat
meer uitvoerige bepalingen hierover. Art. 627 : „L\'assem-
blée générale ne peut, par un vote de la majorité, priver
les actionnaires de droits acquis.
„A moins de dispositions contraires dans les statuts, les
décisions par lesquelles la société étend le cercle de ses
opérations en y comprenant des affaires analogues, ou le
restreint, ou fusionne avec une autre société, ne peuvent
être prises que dans une assemblée générale où les deux
tiers au moins des actions sont réprésentés. Si, dans une
première assemblée générale, les deux tiers des actions
ne sont pas représentés, une seconde assemblée peut être
convoquée à trente jours au moins de la première, et les
décisions prévues au présent article peuvent^ y être prises,
encore qu\'un tiers seulement des actions soit représenté.
Au surplus elles ne sont valables qu\'après avoir été ins-
crites sur le registre du commerce.
„La majorité ne peut imposer à la minorité une trans-
formation du but de la société."
Art. 633 : „Les actionnaires ne sont pas tenus de con-
tribuer au delà du montant statutaire de leurs actions,
à l\'exécution des engagements de la société et à la réali-
sation de l\'objet de l\'entreprise."
62
Art. 664 : „La société anonyme est dissoute :
„2®. Par une décision de l\'assemblée générale . . . ."
Art. 670, al. I en 2 : „Le remboursement du capital
social aux actionnaires ou la réduction de ce capital ne
peut avoir lieu qu\'en vertu d\'une décision de l\'assemblée
générale.
„Ce remboursement ou cette réduction ne peut s\'opérer
que conformément aux règles prescrites pour la répartition
de l\'actif en cas de dissolution."
Daarnaast staan de meer algemeene bepalingen van art.
„644, al. 3 : ... . L\'assemblée générale possède seule les
„attributions suivantes : .. . . 2". le droit de voter les statuts
„et les modifications qu\'ils comportent" ; en van art. 648 :
„Sauf disposition contraire de la loi ou des statuts, l\'assem-
blée générale prend ses décisions et fait ses nominations
à la majorité abolue des voix des actions représentées."
Het Duitsche Handelsgesetzbuch bepaalt:
§ 274, al. i: „Eine Abänderung des Gesellschaftsver-
trags kann nur durch die Generalversammlung beschlossen
werden. Die Vornahme von Aenderungen, die nur die
Fassung betreffen, kan durch Beschlusz der Generalver-
sammlung dem Aufsichtsrath übertragen werden."
§ 275: „In Ermangelung einer anderen Bestimmung des
Gesellschaftsvertrags bedürfen die im § 274, Abs. i, be-
zeichneten Beschlüsse der Generalversammlung einer Mehr-
heit , die mindestens drei Viertheile des bei der Beschlusz-
fassung vertretenen Grundkapitals umfaszt.
„Für eine Abänderung des Gegenstandes des Unternehmens
musz diese Mehrheit erreicht sein; der Gesellschaftsver-
trag kan noch andere Erfordernisse aufstellen.
63
„Soll das bisherige Veriiältnisz mehrerer Gattungen von
Aktien mit verschiedener Berechtigung zum Nachteil einer
Gattung geändert werden, so bedarf es neben dem Beschlüsse
der Generalversammlung eines in gesonderter Abstimmung
gefaszten Beschlusses der benachtheiligten Aktionäre; auf
diese Beschluszfassung findet die Vorschrift des Abs. i An-
wendung. Die Beschluszfassung der benachtheiligten Ak-
tionäre kann nur stattfinden, wenn sie gemäsz §256, Abs.
2-ausdrücklich unter den Zwecken der Generalversamm-
lung angekündigt worden ist." §276: „Eine Verpflichtung
der Aktionäre zu Leistungen der im § 212 bezeichneten
Art kann, sofern sie nicht in dem ursprünglichen Gesell-
schaftsvertrage vorgesehen ist, nur mit Zustimmung
sämmtlicher von der Verpflichtung betroffenen Aktionäre
begründet werden."
§ 278 bepaalt, dat een verhooging van het kapitaal door
uitgifte van nieuwe aandeelen kan besloten worden; terwijl
in al. 2, indien er aandeelen bestaan, die verschillende
rechten geven, een bijzonder besluit der aandeelhouders
van elke soort vereischt wordt. Volgens § 288 kan een
vermindering van het kapitaal slechts met een meerder-
heid van drie vierden van het vertegenwoordigd kapitaal
worden besloten, terwijl al. 3 eenzelfde voorschrift bevat
als § 278, al. 2. § 290 bevat een voorschrift over de van-
onwaarde-verklaring van aandeelen. § 292 laat ontbinding
der vennootschap toe bij een besluit, met eenzelfde meer-
derheid als in § 288 genomen.
Eigenaardig is het Engelsche recht. Er wordt onder-
\') „Wiederkehrende, nicht in Geld bestehende Leistungen,"
-ocr page 84-64
scheiden tusschen het „memorandum of association", de
grondslagen der vennootschap, en de „articles of associa-
tion". Terwijl volgens section 50 der act van 1862 de
articles steeds kunnen gewijzigd worden, zijn voor wij-
ziging in het memorandum talrijke bepalingen opgesteld.
Vergrooting van kapitaal door uitgifte van nieuwe aandeelen,
en verhooging van het nominaal bedrag der aandeelen kunnen
„by a special resolution"^) besloten worden (section 12,
act. 1862). De act van 1867 laat vermindering van kapitaal
onder zekere voorwaarden toe in section 9 e. v., en split-
sing der aandeelen in aandeelen van kleiner bedrag in
section 21. De act van 1890 bevat bovendien in section
5 uitvoerige voorschriften over wijziging van het doel der
vennootschap.
Eigenaardig is ook het Italiaansche Wetboek, dat naast
een algemeene bevoegd-verklaring der algemeene verga-
dering tot statutenwijziging in art. 158, aan den aandeel-
houder, die tegen het besluit gestemd heeft, in sommige
gevallen het recht geeft zich uit de vennootschap terug
te trekken tegen terugbetaling van het bedrag zijner aan-
deelen, in verhouding tot het vermogen der vennootschap
volgens de laatste goedgekeurde balans.
Het ontwerp der Staatscommissie bepaalt in art. 71, al.
2 en 3: „Tot het wijzigen der akte zelve is zij (d. i. de
algemeene vergadering) alleen dan bevoegd, wanneer haar
\') Een „special resolution" is een besluit, genomen met een meerderheid
van drie vierden der stemgerechtigde deelhebbers in een vergadering, in
welker bekendmaking het plan om de verandering voor te stellen, is ver-
meld, welk besluit bevestigd moet worden in een tweede vergadering, ge-
houden na veertien dagen en binnen een maand, (section 51, act 1862).
65
bij de akte deze bevoegdheid uitdrukkelijk is toegekend."
Indien deze bevoegdheid in het algemeen is toegekend,
betreft zij alle bepahngen der akte, ook die, welke als de
grondslagen der vennootschap moeten worden aangemerkt.
Art. 77, al. 2 : „Tot wijziging der akte en tot ontbinding
der vennootschap vóór of hare voortzetting na den bepaal-
den tijd wordt eene meerderheid van twee derden der uit-
gebrachte stemmen vereischt."
Over vermindering van het kapitaal bevat art. 67 een
uitvoerige bepaling: „Een besluit tot vermindering van het
kapitaal der vennootschap moet inhouden de redenen,
waarop het gegrond is, en aanwijzen de maatregelen, tot
uitvoering daarvan te nemen. Het wordt niet uitgevoerd dan
drie maanden nadat het door middel der in artikel 49 f
bedoelde nieuwsbladen ter openbare kennis is gebracht.
„De schuldeischers der vennootschap kunnen binnen
dien termijn tegen het besluit in verzet komen.
„Het besluit wordt door den rechter nietig verklaard,
indien het genomen is in strijd met de wet of met de
akte, of indien niet blijkt, dat, ook na de: vermindering,
het kapitaal een voldoenden waarborg voor de schuld-
eischers zal opleveren."
Behoudens de vermindering van het kapitaal, zal dus
de algemeene vergadering elke bepaling der statuten
kunnen wijzigen, mits niet gehandeld worde in strijd met
een der vele bepalingen van dwingend recht, in het ont-
werp verspreid ; de statuten zullen echter kunnen be-
palen, welke artikelen niet kunnen gewijzigd worden,
\') Zie de avtt. 58, 65, 76 en vele andere.
-ocr page 86-66
of voor de wijziging van bepaalde artikelen bijzondere
voorwaarden stellen In tegenstelling met Mr. HijMANS
meen ik, dat deze bepaling is toe te juichen. Het is in
overeenstemming met de praktijk, de bevoegdheid tot
wijziging der statuten zeer ruim op te vatten. Een
onderscheiding te maken tusschen de verschillende be-
palingen der statuten, die geen verschil van meening
omtrent haar beteekenis zou uitsluiten, zou uiterst moeilijk,
zoo niet onmogelijk zijn. Voor een onderscheiding in akte
van oprichting en statuten, op voorbeeld der Engelsche
wet, is dunkt mij geen grond. Uit een practisch oogpunt
komt het mij veel juister voor uit te gaan van een on-
begrensde bevoegdheid der algemeene vergadering, die
alleen beperkt wordt door dwingende wetsbepalingen en
bepalingen der statuten, dan, zooals de Engelsche wet-
gever gedaan heeft, in zake het memorandum of associa-
tion , bepaalde wijzigingen te veroorloven. Het is natuurlijk
mogelijk, dat de meerderheid der aandeelhouders de
statuten wijzigt met het doel om de aandeelhouders der
minderheid te benadeelen. Maar veel erger is het één
enkelen kwaadwilligen aandeelhouder het recht te geven
wenschelijke wijzigingen tegen te houden.
ï) M. V. T., blz. 104.
-ocr page 87-B9
HOOFDSTUK IV.
Recht van deelneming aan de algemeene
vergadering.
Hoewel hier gehandeld wordt over het recht tot deel-
neming aan de algemeene vergadering, en dit, zooals
later zal worden aangetoond, niet gelijk is aan, maar uit-
gebreider dan het stemrecht in de algemeene vergadering,
kan, bij het nagaan der geschiedkundige ontwikkeling
van het in het opschrift dezer afdeehng genoemde recht
volstaan worden met de bespreking van het stemrecht,
daar eerst in den laatsten tijd tusschen deze beide onder-
scheiden wordt. Het stemrecht heeft in de Nederlandsche
litteratuur een uitvoerige bespreking gevonden in het te
Leiden in 1889 verdedigd proefschrift van Mr. D. van
Houten Szn. De schrijver behandelt ook de geschie-
denis van het stemrecht.
Hen, die deze geschiedenis nauwkeurig willen bestudeeren,
naar genoemd proefschrift verwijzend, wil ik slechts een
kort overzicht hiervan geven. Daar in ons land de eerste
naamlooze vennootschappen bestaan hebben, lijkt het mij
voldoende alleen de geschiedenis van het stemrecht hier
te lande na te gaan.
„Het stemrecht in de naamlooze vennootschap."
-ocr page 88-68
De statuten der oudste naamlooze vennootschappen be-
vatten veelal bepahngen in zake het stemrecht. Overal is
het hoofdelijk, nergens brengt een aandeelhouder meer
dan één stem uit; men begreep nog niet juist het karak-
ter der naamlooze vennootschap als vereeniging van kapi-
talen, waarin niet de persoon, maar het kapitaalsdeel
maatgevend moet zijn. Wel vindt men veelal het bezit
van een bepaald aantal aandeelen als vereischte voor het
stemrecht gesteld, en dit dus alleen aan de groote be-
langhebbenden gegeven.
Nog in het begin der negentiende eeuw zijn de bezit-
ters van weinig aandeelen van het stemrecht uitgesloten,
en verzet zich de Regeering niet tegen bepalingen in de
statuten, dit voorschrijvend, of wordt, waar ieder aan-
deelhouder minstens één stem heeft, hierdoor alle macht
aan de groote aandeelhouders gegeven, doordat elk aan-
deel recht geeft op het uitbrengen van één stem. Lang-
zamerhand echter ziet men naamlooze vennootschappen
in hare statuten bepalingen opnemen, waarin het aantal
uit te brengen stemmen wordt beperkt^). Over de regeling
van het stemrecht ontstaat strijd, evenals in het algemeen
in zake de naamlooze vennootschappen, zoo ook hier,
tusschen twee richtingen. De eene richting wil zooveel
mogelijk vrijheid geven aan de belanghebbenden, de sta-
tuten in te richten, zooals zij dat wenschen, de andere,
de regeeringspartij, wil die vrijheid aan banden leggen
door dwingende wetsvoorschriften. Van Hall is de voor-
Oudste voorbeeld: Maatschappij van Landbouw en Handel. Staatscou-
rant ii April 1829.
69
naamste woordvoerder der eerste richting, Van limburg
Stirum die der andere^).
In het jaar 1828 ongeveer^) verandert de Regeering
van meening in zake het stemrecht, en begint zij hare
bewiUiging te onthouden aan statuten, die alleen den
grooten aandeelhouders stemrecht geven, en den jsten
December 1833 (Staatsblad n®. 60) vaardigt zij een besluit
uit, „houdende algemeene voorschriften ten aanzien der
„statuten van naamlooze maatschappijen", waarbij is ge-
voegd een „Reglement, bevattende algemeene voorschriften,
„om te dienen tot leiddraad bij het onderzoek der statuten
„van naamlooze maatschappijen", waarvan art. 15 een
bepaling over het stemrecht bevat
1) Zie de titels hunner geschriften in litteratuur-opgave.
2) Van Hall, blz. VIII.
Dit artikel luidt in zijn geheel:
„Er zal byzonder gelet worden op de wijze waarop het stemregt der
„deelhebbers, bij gelegenheid van de jaarlijksche en andere algemeene ver-
„gaderingen wordt geregeld.
„Het aantal aandeelen, waarvan ieder deelhebber eigenaar of houder is,
„zal de maatstaf zijn, waarnaar de stemmen kunnen berekend worden. Er
„zal evenwel gezorgd worden, dat een enkel deelhebber geen al te grooten
„invloed in de beraadslagingen der vennootschap bekome.
„Hierin kan op verschillende wijzen worden voorzien, zooals door te
„bepalen dat de eigendom van een aandeel regt geven zal tot het uitbrengen
„van ééne stem, twee aandeelen tot twee en drie of meer aandeelen tot
„drie stemmen; zoodanig dat niemand meer dan drie stemmen zal mogen
„uitbrengen, welk ook het getal zijner aandeelen boven de drie mögt zijn,
„Personen echter, welke als gemagtigde van hunne medevennooten op-
„treden, zullen zoovele stemmen uitbrengen als waartoe zij, zoo uit eigen
„hoofde, als blijkens hunne overgelegde volmagten, namens hunne last-
„gevers, zullen blijken geregtigd te zijn.
„Geen lid van het bestuur zal als gemagtigde voor een deelhebber kun-
nen optreden".
70
Hoewel de handel sterk tegen dien dwang van regee-
ringswege protesteerde (zie Van Hall), ging hetzelfde
beginsel over in art. 54 van ons Wetboek van Koophandel,
het eenige artikel onzer wet over het stemrecht.
De hoogste macht in de naamlooze vennootschap is de
algemeene vergadering van aandeelhouders; al is meestal
in de praktijk de beteekenis dier vergaderingen gering en
doet de algemeene vergadering niet veel anders dan ge-
hoorzaam de bevelen opvolgen van de directie, die de
leiding van zaken in handen heeft, uit juridisch oogpunt
zijn het de gezamenlijke deelhebbers in de vennootschap,
die de hoogste macht vormen; zij nemen hunne besluiten
in een vergadering, die algemeene vergadering (van aan-
deelhouders) genoemd wordt In principe zal die alge-
meene vergadering gevormd worden door alle aandeel-
Onze wet noemt de algemeene vergadering alleen in art. 55: „De be-
stuurders zijn verpligt eenmaal \'s jaars aan de vennooten opgave te doen
van de winsten en verliezen door de vennootschap in het afgeloopen jaar
gehad of geleden.
Die opgave kan geschieden, het zij in eene algemeene vergadering, het
zij door de toezending van eenen staat aan iederen vennoot, het zij door
eene aan de vennooten aangekondigde ter visie ligging der rekening, ge-
durende zekeren tijd bij de akte bepaald." Nergens wordt in onze wet voor-
geschreven, dat aandeelhouders hunne besluiten nemen in een algemeene
vergadering. Er bestaan dan ook naamlooze vennootschappen, die geen
algemeene vergadering van aandeelhouders kennen, waar de aandeelhouders
schriftelijk hun stem uitbrengen (hetgeen alleen kan voorkomen bij aandeelen
op naam). Juister ware dus dit hoofdstuk te betitelen: recht van den aandeel-
houder om mede te werken tot het bestuur der vennootschap. Daar echter
in bijna alle naamlooze vennootschappen een algemeene vergadering bestaat,
is deze betiteling van weinig belang, te meer daar , wat hier over algemeene
vergadering en stemrecht gezegd wordt (zooveel mogelijk) ook van toepas-
sing is, wanneer geen algemeene vergadering voorkomt.
n
houders. Het wezen der naamlooze vennootschap brengt
mede, dat ieder aandeelhouder deel uitmaakt der alge-
meene vergadering; al moge het misschien wenschelijk
zijn de algemeene vergadering niet open te stellen voor
den houder van een enkel aandeel, maar alleen voor de
groote aandeelhouders, waar de wet zwijgt en de sta-
tuten geen bepaling hierover inhouden, zal ieder aandeel-
houder tot de algemeene vergadering moeten worden toe-
gelaten. Algemeen wordt dit als juist erkend
De naamlooze vennootschap is in tegenstelling met
vereenigingen van personen, als b.v. de maatschap, eene
vereeniging van kapitalen; waar in een maatschap alle
vennooten in beginsel gelijken invloed bezitten, daar moet
integendeel bij de naamlooze vennootschap worden aan-
genomen, dat de invloed van eiken deelhebber evenredig
is aan het aantal zijner aandeelen De belangrijkste
bevoegdheid van den aandeelhouder in de algemeene ver-
gadering , het stemrecht, moet dus worden toegekend naar
verhouding van het aantal aandeelen, dat de aandeel-
houder bezit. Er moet gelden wat de Duitschers noemen
het „Realprinzip" Onjuist is de meening van hen, die,
bij stilzwijgen van wet en statuten, het „Virilprinzip"
aannemen, d. i. eiken aandeelhouder één stem geven,
onverschillig of hij één of meer aandeelen bezit
Zooeven noemde ik het stemrecht de voornaamste
1) Anders bv. § 252 Hgb. f. d. D. R.
2) Vgl. O. a. Vavasseur, II, n®. 899; Clément, n°. 3.
En waar niet alle aandeelen van hetzelfde nominaal-bedrag zijn, ook
naar verhouding van dit nominaal-bedrag.
■*) O.a. Bachmann, blz. 91; Lehmann: „Arch. f. B. R.", blz. 363.
Vavasseur, II, n®. 899, Clément, n». 3,
72
bevoegdheid van den aandeelhouder in de algemeene ver-
gadering, en op bladzijde 67 zeide ik, dat het stemrecht
niet gelijk is aan het recht tot deelneming aan de alge-
meene vergadering. Inderdaad omvat dit laatste niet alleen
het stemrecht, maar ook het recht om ter vergadering
te verschijnen, daar het woord te voeren en voorstellen
te doen
Toch behoeft deelneming aan de algemeene vergadering
geen stemrecht mede te brengen; het is zeer goed moge-
lijk en te verdedigen, dat men den kleinen aandeelhouders
wel stemrecht onthoudt, maar hun niet tevens den toe-
gang tot de algemeene vergadering ontzegt In den aard
der naamlooze vennootschap ligt, dat ieder aandeelhouder
deel uitmaakt der algemeene vergadering; geven de statuten
aan de bezitters van weinig aandeelen geen stemrecht,
dan mag dus die uitsluiting niet verder worden uitgebreid,
zoodat hun ook het verschijnen ter algemeene vergadering
geweigerd kan worden, \'t Kan echter zijn, dat de statuten,
sprekend over het stemrecht alleen, het recht tot deel-
neming aan de algemeene vergadering tevens bedoelden
te beperken; waar die bedoeling evenwel niet duidelijk
uit de statuten volgt, zal ook de niet-stemgerechtigde
aandeelhouder het recht hebben deel te nemen aan de alge-
meene vergadering.
\') Daar de meeste statuten en wetten (zooals ook ons Wetboek van
Koophandel) niet over dit recht spreken, en slechts het stemrecht behan-
delen, en dit ook ongetwijfeld het belangrijkste is, zal in het vervolg veelal
alleen van het stemrecht gesproken worden.
Vgl. art. 76 ontwerp 1890: „Alle aandeelhouders, ook zij, die volgens
de akte geen stemrecht hebben, zijn bevoegd de algemeene vergaderingen
bij te wonen en daarin het woord te voeren."
T
73
HKSHanHM
Moet het stemrecht beschouwd worden als een noodza-
kelijk uitvloeisel van het lidmaatschap der naamlooze ven-
nootschap ? Op deze vraag moet een ontkennend antwoord
worden gegeven. Slechts bij stilzwijgen der statuten heeft
elk aandeelhouder dit recht, maar niets belet, om, zooals
ook zeer dikwijls voorkomt, het tegendeel in de statuten
te bepalen, d.w.z. aan kleine aandeelhouders stemrecht
te onthouden. Uit den aard der naamlooze vennootschap
volgt niet, dat het stemrecht noodzakelijk aan eiken aan-
deelhouder moet worden gegeven, en ook onze wet vor-
dert dit geenszins. De Regeering echter denkt hier anders
over, sedert circa 1881 Mr. Bles zegt in zijn gids
voor oprichters van naamlooze vennootschappen : „Ieder
„aandeelhouder moet stemrecht hebben, ook hij, die slechts
„één aandeel bezit". Art. 37 W. v. K. bepaalt, dat de
koninklijke bewiUiging verleend wordt, „indien de vennoot-
schap niet strijdt met de goede zeden of de openbare orde,
en de akte geene bepalingen bevat tegen al hetgeen bij
art. 38 tot en met art. 55 is voorgeschreven." Waarom
weigert nu de Regeering statuten goed te keuren, die het
bezit van een bepaald aantal aandeelen vereischen voor
het stemrecht.? Eene vennootschap, welker statuten zulk
een bepahng bevatten, zal toch wel niet strijden met de
goede zeden of de openbare orde. Er zou dus strijd
moeten bestaan met een der genoemde artikelen van het
Wetboek van Koophandel, en wel met artikel 54, daar
dit alleen over het stemrecht spreekt, en het is werkelijk
1) Volgens Van Houten blz. 65.
Zie titel in litteratuur-opgave, blz. 66.
-ocr page 94-74
dit artikel, waarmede de Regeering dergelijke bepalingen
der statuten in strijd acht. Maar dit artikel bepaalt niets
anders dan een maximum aantal stemmen, door één
enkelen aandeelhouder uit te brengen, en laat overigens
de statuten geheel vrij in de regeling van het stemrecht;
uitsluiting der kleine aandeelhouders kan dus niet in strijd
zijn met artikel 54, en is dus geoorloofd^).
Ook door statutenwijziging zal zulk een uitsluiting
kunnen bepaald v/orden. Geven de oorspronkelijke statuten
eiken aandeelhouder stemrecht, bij wijziging der statuten
zal kunnen worden bepaald, dat voortaan het bezit van
meer dan één aandeel eerst stemrecht zal geven. Een
zoodanig besluit valt zeker binnen de bevoegdheid der
algemeene vergadering. Een door meerderheidsbesluit
onaantastbaar recht van den individueelen aandeelhouder
bestaat niet; het stemrecht is slechts uitvloeisel van het
lidmaatschap, voor zoover niet anders wordt bepaald
Een andere vraag is het, of de jure constituendo niet
een andere meening moet gehuldigd worden. Gaan we
eerst na, wat de beide bestaande ontwerpen tot herziening
van ons vennootschapsrecht en vreemde wetgevingen over
dit onderwerp inhouden. Het ontwerp van den minister
Jolles (van 1871) bepaalt in de eerste zinsnede van
artikel 36: „Tenzij de statuten anders bepalen, geeft
1) VgL Mr. De Witt Hamer, in W. 5616.
De Regeering zal evenwel een dergelijke statutenwijziging waarschijnlijk
niet goedkeuren.
Te vinden in Bijblad tot de Nederl. Staatscourant 1871—72, Bijlagen,
blz. 957 e. v., ontwerp met memorie van toelichting; blz. 2214 e.v. voor-
loopig verslag der commissie van rapporteurs. Na dit verslag werd het ont-
werp door de Regeering ingetrokken.
m
75
ieder aandeel bevoegdheid tot het uitbrengen van ééne
stem", en artikel 72 van het ontwerp der Staatscommissie
(van 1890) luidt: „In de algemeene vergadering wordt,
indien de aandeelen zijn van gelijk nominaal bedrag,
voor elk aandeel ééne stem uitgebracht, en is bij ver-
schil van nominaal bedrag de omvang van het stemrecht
aan dat bedrag evenredig", terwijl volgens artikel 118
in de statuten hiervan kan worden afgeweken. Al is de
bepaling van het ontwerp 1890 juister, daar het rekening
houdt met de mogelijkheid, dat niet alle aandeelen van
hetzelfde nominaal bedrag zijn, beide artikelen laten het
dwingende voorschrift van artikel 54 W. v. K. vervallen
en laten dus de belanghebbenden geheel vrij in de rege-
ling van het stemrecht. Er kan bepaald worden, dat het
bezit van meer dan één aandeel vereischte is voor het
stemrecht, maar ook wat nu art. 54 voorschrijft, dat
een enkel aandeelhouder niet meer dan een bepaald aan-
tal stemmen zal kunnen uitbrengen.
Het jongste Wetboek van Koophandel, het „Handels-
gesetzbuch für das Deutsche Reich van 10 Mei 1897,
bepaalt in de eerste drie zinsneden van § 252: „Jede
Aktie gewährt das Stimmrecht. Das Stimmrecht wird
nach den Aktienbeträgen ausgeübt. Der Gesellschafts-
vertrag kann für den Fall, dasz ein Aktionär mehrere
Aktien besitzt, die Ausübung des Stimmrechts durch
Festsetzung eines Höchstbetrags oder von Abstufungen
beschränken"
De wetten betreffend het recht der naamlooze vennootschappen van
de meeste Europeesche landen zijn te vinden (in Fransche vertaling) in het
tweede deel van Rousseau. De vertaling is echter niet steeds te vertrouwen.
76
Voor Oostemijk bepaalt § 43 der Verordnung der Minis-
terien des Innern, der Finanzen, des Handels, der Justiz
und des Ackerbaues vom 20 September 1899 (Aktien-
regulativ) : „Jede Aktie gewährt dem Inhaber eine Stimme,
wenn nicht der Gesellschaftsvertrag ein anderes festsetzt.
„Durch das Statut kann festgesetzt werden, dasz nur je
eine bestimmte Anzahl von Aktien eine Stimme gewähre.
In einem solchen Falle musz jedoch bei einem Aktien-
kapitale von wenigstens 1,000,000 Kronen und darüber
für Aktien, welche zusammen einen Nennbetrag von
10,000 Kronen haben, und, bei einem Aktienkapitale von
weniger als 1,000,000 Kronen, für Aktien, deren Nennbe-
trag zusammen ein Hundertstel des Aktienkapitales beträgt,
mindestens eine Stimme zugestanden werden."
AHnea 3: „Es ist nicht ausgeschlossen, dasz im Statute
die Anzahl der einem Aktionär zustehenden Stimmen durch
Festsetzung eines Höchstbetrages oder durch Bestimmung
von Abstufungen beschränkt werde.
„Wenn Aktien mit verschiedenem Nennbetrage oder ver-
schiedene Gattungen von Aktien ausgegeben werden, ist
das Stimmrecht derart zu bestimmen, dasz dem gleichen
Theilbetrage des Aktienkapitales ohne Unterschied des
Nennbetrages oder der Gattung der einzelnen Aktien das
gleiche Stimmrecht zukommt....."
In Belgi\'é geldt artikel 61, ahnea 2, der wet van 18 Mei
1873: „Tous les actionnaires ont, nonobstant disposition
contraire, mais en se conformant aux règles des statuts,
le droit de voter par eux-mêmes ou par mandataire;
Te vinden in „Zeitschrift für das gesammte Handelsrecht." Band 49.
-ocr page 97-77
nul ne peut prendre part au vote pour un nombre
d\'actions dépassant la cinquième partie du nombre des
actions émises ou les deux cinquièmes des actions pour
lesquelles il est pris part au vote."
Het Ttaliaansche Wetboek van Koophandel, in werking
getreden i Jan. 1883, bepaalt in art. 157, al. 2: „Ogni
socio ha un voto ed ogni azionista ha un voto sino a
cinque azioni da lui possidute. L\'azionista che possiede
più di cinque e sino a cento azioni ha un voto ogni
cinque azioni e per quelle che possiede oltre il numero
di cento ha un voto ogni venticinque azioni" , terwijl
volgens alinea 4 van deze bepaling kan worden afgeweken.
Voor Zwitserland bepaalt de Code fédéral des obliga-
tions, van 14 Juni 1881, in art. 640: „Les actionnaires
exercent leur droit de vote dans l\'assemblée générale
proportionnellement au nombre d\'actions qu\'ils possèdent.
Tout actionnaire, même lorsqu\'il ne possède qu\'une action,
a droit à une voix.
„La société peut limiter, par les statuts, le nombre de
voix du porteur de plusieurs actions. En aucun cas, un
seul actionnaire ne peut réunir entre ses mains plus du
cinquième des droits de vote qui se trouvent représentés
dans l\'assemblée générale."
Voor Engeland bepaalt The Companies Act (1862), in
section 52 : „In default of any regulations as to voting
every member shall have a vote", terwijl wanneer de
articles of association" geen daarmede strijdige bepaling
1) Bij Rousseau is „e per quelle clie possiede oltre il numero di cento"
ten onrechte vertaald door: „s\'il en possède plus de cent." Er staat, dat
hij voor elke 25 aandeelen, die hij boven de 100 bezit, één stem uitbrengt.
78
bevatten, geldt art. 44 van „Table A" : „Every member
shall have one vote for every share up to ten; he shall
have an additional vote for every five shares beyond the
first ten up to one hundred, and an additional vote for
every ten shares beyond the first hundred shares."
De Russische wet van 21 December 1901 bepaalt
in art. 12: „Tout actionnaire peut assister aux assemblées
générales et prendre part à leurs délibérations, soit per-
sonnellement, soit par l\'intermédiaire de mandataires,
actionnaires eux-mêmes ....
„Les actionnaires qui ne possèdent pas individuellement
le nombre d\'actions nécessaires à l\'exercice du droit de
vote, peuvent y accéder pour une ou plusieurs voix, en
se groupant en une procuration générale."
Al deze wetten, behalve de Russische, sanctionneeren
het juiste beginsel, dat elk aandeelhouder minstens één
stem heeft; alleen de Duitsche, Belgische en Zwitsersche
bepalen dit als dwingend recht, terwijl alle de statuten
vrijlaten het stemrecht van den bezitter van meer dan
één aandeel naar believen te regelen, behalve de Belgische
en Zwitsersche wetten, die een maximum aantal uit te
brengen stemmen voorschrijven. De Engelsche en Itali-
aansche wetten bevatten nog bovendien een regeling van
het stemrecht van den bezitter van meer dan een aandeel,
waarvan de statuten kunnen afwijken.
Mijns inziens is het wenschelijkst de Duitsche wet na
te volgen. Elk aandeelhouder moet minstens één stem
Table A bevat model-statuten, geldende voor zoover niet anders door
de company is vastgesteld.
Te vinden in „Revue critique des sociétés," I, blz. 519 e. v.
-ocr page 99-79
hebben, maar dan moet tevens verdwijnen de dwaze
bepahng van art. 54 al. 2 W. v. K., dat niemand meer
dan 6 stemmen kan uitbrengen. Allereerst is tegen dit
artikel in te brengen, dat het een overdreven macht geeft
aan de minderheid. De bedoeling van het artikel was de
minderheid tegen willekeur der meerderheid te waar-
borgen. Men kan over de loffelijkheid dezer bedoeling
verschillend denken, men kan het wenschelijk achten,
enkelen grooten aandeelhouders niet alle macht in handen
te geven, of men kan uitgaan van het standpunt, dat de
grootste belanghebbenden den doorslag moeten geven;
in ieder geval heeft artikel 54 een veel sterker werking
gehad dan de bescherming der minderheid; het heeft ten
gevolge, dat de minderheid de meerderheid kan regeeren.
Stel een naamlooze vennootschap met een kapitaal, ver-
deeld in 1000 aandeelen; één aandeelhouder bezit b.v.
300 aandeelen, een ander 200, een derde en vierde ieder
100, terwijl de overige aandeelen onder een groot aantal
aandeelhouders verdeeld zijn (een niet zoo ondenkbare
hypothese, daar oprichters veelal de groote aandeelhouders
zijn). Vier aandeelhouders hebben voor \'/lo belang bij de
naamlooze vennootschap. Toch zullen zij geheel onmachtig
zijn hun wil door te zetten, maar zal het een kleine
minderheid kunnen zijn, die de macht in handen heeft.
In de tweede plaats dient er op gewezen te worden, dat
art. 54 op allerlei wijze ontdoken wordt. Een zoo vol-
maakte wet te verlangen, die geen ontduiking toelaat,
Minderheid en meerderheid beteekent hier de bezitters der minderheid
en meerderheid der aandeelen.
8o
zou een utopie zijn, maar waar ontduiking regel is, in
de beste maatschappijen geschiedt, daar mag wel met
klem gevraagd worden of die bepaling zoo heilzaam is,
dat het, niettegenstaande de talrijke ontduikingen, wen-
schelijk is haar te behouden. Het doel der bepaling was,
zeide ik, de minderheid tegen de meerderheid te bescher-
men. Zeker is het denkbaar, dat artikel 54 de minderheid
waarborgt tegen voor haar of voor de vennootschap nadee-
lige besluiten. Neemt de meerderheid besluiten in het nadeel
van de aandeelhouders der minderheid alleen, doch in het
belang der vennootschap, er is zeker geen reden die be-
sluiten onmogelijk te maken door een bescherming der min-
derheid; de belangen der vennootschap moeten voorgaan
boven die der aandeelhouders, tenzij natuurlijk een derge-
lijk besluit inbreuk maakt op onaantastbare rechten van
den aandeelhouder. Is een besluit in strijd met de belangen
der vennootschap, dan is het zeer zeker gewenscht te
voorkomen, dat de meerderheid zulk een besluit neemt;
maar zal dit wel dikwijls voorkomen.\'\' Men zal zeggen,
zelfs al kwam het maar zeer zelden voor, een bepaling,
die het voorkomt, zou toch wenschelijk zijn. Ik antwoord
daarop, dat, afgezien van het bezwaar, dat zij op allerlei
wijze ontdoken wordt, zulk een bepaling veel meer de
tegenovergestelde werking zal hebben, nl. de minderheid
de macht geven besluiten te nemen, in strijd met het
belang der vennootschap (of wenschelijke besluiten tegen
te houden). Het belang der vennootschap zal zeker in
meer gevallen overeenkomen met de belangen der meerder-
heid, dan met die der minderheid. Zij, die de meeste
aandeelen bezitten, die het meeste belang bij de vennoot-
6i
schap hebben, zullen veel minder in strijd met de be-
langen der vennootschap handelen, dan de slechts weinig
bij den gang van zaken geïnteresseerden. Het gevolg der
bepaling van art. 54 zal dus niet alleen zijn een tyrannie
der minderheid over de meerderheid, maar ook een nadeel
voor de naamlooze vennootschappen.
Het stemrecht moet dus evenredig zijn aan het geldelijk
belang, dat ieder aandeelhouder bij de vennootschap heeft;
daar het echter wenschelijk kan zijn, één enkelen aan-
deelhouder niet alle macht te geven, moet het den be-
langhebbenden vrijstaan in de statuten een maximum
aantal stemmen te bepalen, door één enkelen aandeel-
houder uit te brengen^). Ook moet het geoorloofd zijn
voor het uitbrengen van elke stem meer dan één, het bezit
van een sneller dan het aantal stemmen klimmend (al of
niet aan dat aantal evenredig) aantal aandeelen te eischen
Ik zeide, dat art. 54 op allerlei wijze ontdoken wordt.
Eenige middelen wil ik in het kort bespreken.
I®. Het belangrijkste en meest voorkomende middel van
ontduiking is de uitgifte van aandeelen aan toonder, die
wel niet uitgegeven worden alleen met de bedoeling aan
art. 54 te ontkomen, maar dit toch ten gevolge hebben.
De houder van meer aandeelen aan toonder, dan noodig
zijn om het maximum aantal stemmen uit te brengen.
Al zal bij aandeelen aan toonder deze bepaling van weinig praktische
beteekenis zijn; zie hieronder.
Zulk een regeling, en speciaal eene, waarbij het aantal vereischte aan-
deelen niet evenredig aan het aantal uit te brengen stemmen klimt, (zooals
b.v. art. 44 van Table A) heeft het bezwaar, dat zij toch door het laten
optreden van stroomannen (zie hieronder) te ontduiken is.
82
geeft zijn overige aandeelen in handen van andere perso-
nen, die in de algemeene vergadering volgens zijn aan-
wijzingen hun stem uitbrengen (de zoogenaamde stroo-
mannen). Deze wijze van handelen, al is zij in strijd met
de bedoeling der wet, is zeer algemeen, men ziet in deze
wetsontduiking geen slechte daad; wanneer de wet in
strijd is met de werkelijke behoeften van den handel, kan
het ook niet ten kwade geduid worden, dat men die
slechte wetsbepaling tracht op zijde te zetten. Reeds voor
het tot-stand-komen van ons Wetboek van Koophandel
werd wel ingezien, dat de bepaling van art. 54 door
stroomannen ontdoken kon worden; men vindt hierover
reeds gesproken bij Van Limburg Stirum, die toch de
bepaling verdedigt op grond hiervan, dat „zij, die dezelve
„zouden willen illusoir maken, zulks niet dan ten koste
„eener slechte daad zouden kunnen gedaan krijgen", en
„zulke personen door de beste wettelijke bepalingen zeer
„moeielijk kunnen worden verbonden." Dat tegenwoordig
de opinie over deze wetsontduiking geheel anders is, be-
hoeft nauwelijks vermelding, gelet op het veelvuldig voor-
komen er van.
Kan een besluit, waartoe stroomannen hebben medege-
werkt, worden nietig verklaard ? Natuurlijk alleen als zulk
een besluit werkelijk strijdt met art. 54 of met de statu-
ten. Nemen we dit voor een oogenblik aan. Dan zal, be-
halve aan de hierboven behandelde voorwaarden voor de
ontvankelijkheid van een actie tot nietigverklaring van
een besluit der algemeene vergadering , nog aan een
Zie blz. 12 e.V.
-ocr page 103-83
andefe voorwaarde moeten voldaan zijn. Niet voldoende
is, dat stroomannen medegestemd hebben; het besluit
moet tot stand gekomen zijn juist door hun medestem-
men; slechts dan, wanneer het besluit anders is uitge-
vallen dan het zou geweest zijn, als geen stroomannen
hadden medegestemd^). Vast moet dus staan, dat het
medestemmen van stroomannen van invloed is geweest op
het resultaat der stemming. De bepaling van art. 54 heeft
de bedoeling de beslissing te geven, niet aan de natuur-
lijke meerderheid, maar aan een kunstmatige. Als het
besluit, waarbij een aandeelhouder feitelijk meer stemmen
uitbracht dan geoorloofd was, gelijk is aan dat, wat die
kunstmatige meerderheid zou genomen hebben, dan kan
van een besluit in strijd met de wet niet gesproken worden,
en kan dus een actie tot nietig-verklaring van dat besluit
niet opgaan.
Acht men deze actie onder zekere voorwaarden geoor-
loofd, dan blijft de vraag of zij veel kans van slagen zal
hebben. De eischer toch zal moeten bewijzen, dat er stroo-
mannen ter algemeene vergadering gestemd hebben, wat
zeker niet gemakkelijk is. Hij zal echter niet hebben te
bewijzen, dat het besluit ten gevolge van hun medestemmen
anders is uitgevallen dan zonder dit het geval zou zijn
geweest. De gedaagde vennootschap zal zich echter met
een beroep daarop kunnen verdedigen, op haar rust het
Vgl. arrest cour de cassation 14 Juli 1873; Sirey 1874, i, 435; Dal-
Loz 1876, i, 160; vgl. Rousseau, n°. 2387 e. v.
Kortheidshalve spreek ik verder ialleen over strijd met artikel 54 en
niet over strijd met de statuten, beide gevallen staan gelijk; het hier gezegde
is ook op strijd met de statuten van toepassing.
84
bewijs van het irrelevante van het medestemmen der stroo-
mannen.
Maar is deze geheele beschouwing, dat door het laten
optreden van stroomannen de wet werkelijk ontdoken
wordt en dus een actie tot nietigverklaring als mogelijk
is aan te nemen, wel juist? Zeker is de bedoeling van
den wetgever geweest te voorkomen, dat een aandeel-
houder te veel invloed zou hebben op de besluiten der
algemeene vergadering, en is, wanneer een groot aandeel-
houder stroomannen voor zich laat optreden, het gevolg
dezer handeling, dat hij meer invloed heeft dan de wet-
gever wilde; maar wordt hier de bepaling der wet over-
treden ? Ter beantwoording dezer vraag is een kleine
uitweiding over het karakter der aandeelen aan toonder
noodzakelijk.
Het aandeel aan toonder is geen toonderpapier in den
gewonen zin des woords, geen schuldbekentenis aan
toonder, maar toch zijn de algemeene regels over toonder-
papier op deze aandeelen van toepassing^). Bij het toon-
derpapier staan twee opvattingen tegenover elkander. De
eene theorie, door de meeste Nederlandsche schrijvers
gehuldigd®), beschouwt den houder van het papier als
schuldeischer. Past men deze leer toe op de toonderaan-
deelen, dan is de strooman, die met de aandeelen van
een ander opkomt, als houder der aandeelen aandeel-
houder, en bestaat dus geen strijd met art. 54 W. v. K.
\') Molengraaff: „Leiddraad" blz. 90.
Kist, 11, 2de dr., blz. 361. Diephuis, X, blz. 39 e.v.; Land : „Wisselrecht,"
§ 62; CosMAN: „De verbintenissen jegens toonder," proefschrift 1868, blz.
268 e. V.
85
Maar als men de andere opvatting deelt, ten onzent door
Molengraaff gehuldigd, en door vele buitenlandsche
schrijvers aangenomen^), dat niet de houder, maar de
eigenaar schuldeischer is, dan moet men tot een ander
resultaat komen. Dan is niet de houder van het aandeel
aan toonder, aandeelhouder, maar de eigenaar®). Stem-
recht heeft dus alleen de eigenaar van het aandeel, dus
niet de strooman. Er is dus gestemd door iemand, die
geen stemrecht heeft, wat in strijd is met de wet^).
Neemt men de opvatting van Molengraaff aan, dan
is een actie tot nietigverklaring van een besluit der alge-
meene vergadering, gegrond op het medestemmen van
stroomannen, mogelijk. Hoe men, deze meening onjuist
achtend, op andere wijze het optreden van stroomannen
kan bestrijden, wil ik niet bespreken, daar ik het juister
acht in de wet aan den invloed van één aandeelhouder
geen grens te stellen. Ik wijs slechts op een elders toege-
past middel (dat overigens ook weer als onvoldoende is
beschouwd): het stellen van een strafrechtelijke bepaling
tegen het optreden van .stroomannen®).
I) „Leiddraad," blz. 127.
„Buitenlandsche literatuur," Molengraaff, bk. 127.
3) Blz. 90.
Ik wil niet nagaan de veel moeilijker vraag, of den strooman in de
algemeene vergadering kan worden tegengeworpen, dat hij geen eigenaar
van het aandeel aan toonder is. Die vraag kan zich natuurlijk alleen voor-
doen voor hen, die niet den houder, maar den eigenaar als aandeelhouder
beschouwen. (Uitvoerig besproken door Staub , Exkurs ad § 224, Anm. 4 en
5; Alexander, blz. 177 e. v. ; beiden in ontkennenden zin).
Frankrijk, wet van 24 Juli 1867, art. 13: ,,Sont punis de la même
„peine" (amende de cinq cents à dix mille francs): „Ceux qui, en se pré-
„sentant comme propriétaires d\'actions ou de coupons d\'actions qui ne leur
86
2®. Ook door het bepalen van een minimum aantal
aandeelen, dat men moet bezitten om tot stemmen ge-
rechtigd te zijn, wordt tegen de bedoeling van art. 54
gehandeld. De rechtmatigheid van een zoodanige bepaling
is boven aangetoond. Hetzelfde geldt van het splitsen
van aandeelen, als die deelen geen stemrecht geven.
Het stemrecht is geen door meerderheidsbesluit onaan-
tastbaar recht van den aandeelhouder. Door middel van
statutenwijziging kan den aandeelhouder zijn stemrecht
ontnomen worden. Noch onze wet noch de aard der
naamlooze vennootschap eischen het tegenovergestelde
In één geval echter is dit niet mogelijk. Het kan zijn,
dat niet alle aandeelen gelijke stembevoegdheid geven,
dat er zoogenaamde preferente aandeelen bestaan, die den
houder meer stemmen geven dan de gewone aandeelen^).
De meerderheid der algemeene vergadering zal niet be-
» •
>
„appartiennent pas, ont créé fraudulensement une majorité factice dans les
\\ „assemblées générales ;
^ „ceux qui ont remis les actions pour en faire l\'usage frauduleux. Dans
; „les cas prévus par les deux paragraphes précédents, la peine de l\'empri-
î „sonnement de quinze jours à six mois peut, en outre, être prononcée."
t België, wet van 18 Mei 1873, \'31= „Seront punis d\'une amende de
f „50 francs à 10,000 francs ceux qui, en se présentant comme propriétaires
„d\'actions qui ne leur appartiennent pas, ont, dans une société constituée
„sous l\'empire de cette loi, pris part au vote d\'une assemblée générale
„d\'actionnaires;
„Ceux qui ont remis les actions pour en faire l\'usage frauduleux."
\') Blz. 73 e.v.: een zoodanig besluit mag echter niet in strijd ziju met
het beginsel der gelijke behandeling van alle aandeelhouders.
Zie over de preferente aandeelen hoofdstuk V, blz. m e.v. Daar de
preferentie meestal bestaat in preferentie op dividend, wordt voornamelijk
bij het recht op dividend over de preferente aandeelen gesproken.
87
voegd zijn dit preferente stemrecht zonder toestemming
van alle preferente aandeelhouders te ontnemen of te
hunnen nadeele te wijzigen. Het recht van den preferenten
aandeelhouder is door meerderheidsbesluit onaantastbaar.
Kan het stemrecht door een vertegenwoordiger van den
aandeelhouder worden uitgeoefend ? Onze wet spreekt over
de vertegenwoordiging in art. 54, al. 2, waar slechts be-
paald wordt: „Geen bestuurder noch commissaris zal als
„gemagtigde bij de stemming optreden." Een zeer juiste
bepaling. Daar bij aandeelhouders in naamlooze vennoot-
schappen meestal weinig liefhebberij bestaat in het bij-
wonen van algemeene vergaderingen, zou het zeer
ongewenscht zijn, dat aandeelhouders een directeur of
commissaris tot gemachtigde kozen. De toch al zoo over-
wegende invloed van directie en commissarissen zou, bij
kwade trouw dezer vertegenwoordigers, zonder noodzaak
te groot worden^).
Uit dit artikel volgt, dat naar onze wet vertegenwoor-
diging geoorloofd is, en wel niet alleen wettelijke ver-
tegenwoordiging (voogd voor minderjarige, etc.), maar
ook vrijwillige vertegenwoordiging. Waar de statuten niet
anders bepalen, moet het ieder aandeelhouder vrij staan zich
ter algemeene vergadering te doen vertegenwoordigen door
een mede-aandeelhouder of door een niet-aandeelhouder
Behoudens de bepaling van art. 54, al. 2, laat onze wet
de statuten volkomen vrij, de vertegenwoordiging te
\') Vgl. art. 159, al. 2, Italiaanscli Wetboek van Koophandel hi de ver-
taling bij Rousseau: Les administrateurs ne pourront être mandataires.
2) ,Zoo ook Rousseau, n®. 2346.
regelen, en van die vrijheid is ruimschoots gebruik ge-
maakt. Er kan bepaald worden, dat alleen aandeel-
houders als gemachtigde bij de stemming kunnen optreden;
2". iedereen gemachtigde kan zijn; 3®. iedereen, behalve
de aandeelhouders. Het derde is zoo weinig rationeel, dat
ik het nergens gevonden heb; het tweede is de uitdrukke-
lijke sanctionneering van wat zonder die bepaling toch zou
gelden; het eerste heeft het verlangen tot grondslag,
niet-aandeelhouders den toegang tot de algemeene ver-
gadering te ontzeggen. Men vindt dit mijns inziens meest
wenschelijke systeem in vele statuten.
Het ontwerp Jolles bepaalt in art. 36: „Men stemt
zoowel bij gemachtigde, als in persoon. Geen bestuurder,
voorloopig bestuurder, vereffenaar of commissaris kan als
gemachtigde bij de stemming optreden." Behalve de uitbrei-
ding tot enkele in art. 54 W. v. K. niet genoemde personen
zegt art. 36 hetzelfde als ons art. 54, daar het gezegde
in de eerste zinsnede ook zonder uitdrukkelijke bepaling
rechtens is.
Art. 74 van het ontwerp der Staatscommissie luidt:
„De aandeelhouders kunnen zich bij schriftelijke volmacht
doen vertegenwoordigen, ook door personen, die zelve
geene aandeelhouders zijn." Wenschelijker lijkt het mij,
zooals ik reeds zeide, de vertegenwoordiging door niet-
aandeelhouders niet toe te laten, behalve om de boven
genoemde reden, ook hierom, omdat het het optreden
van stroomannen (zie boven) bemoeilijkt, indien ten minste
de statuten een bepaling bevatten, dat een persoon ook
als gemachtigde niet meer dan een zeker aantal stemmen
zal mogen uitbrengen.
89
Een dergelijke bepaling werkt tevens eenigszins als
correctief tegen den ongunstigen invloed, dien het toe-
laten van vertegenwoordiging heeft, daar een stem, uitge-
bracht door een aanwezigen aandeelhouder zelf, meer
waarde heeft dan de vóór de beraadslaging reeds bepaalde
stem van den gemachtigde^).
De eisch eener schriftelijke volmacht komt mij voor
volkomen juist te zijn^).
Veel komt het voor, dat het bezit van meer dan één
aandeel vereischte is voor het stemrecht. Moet in die ge-
vallen toegelaten worden, dat de gezamenlijke houders
van een tot het uitbrengen van één stem rechtgevend
aantal aandeelen zich doen vertegenwoordigen door een
hunner of door een derde.? Natuurlijk alleen bij aandeelen
op naam kan deze vraag gesteld worden; niets belet den
houders van aandeelen aan toonder, hunne aandeelen aan
één persoon ter hand te stellen, opdat deze voor hen
gezamenlijk stemrecht uitoefene. Bij aandeelen op naam
acht ik het niet geoorloofd. Dat het in strijd is met de
bedoeling, waarmede de eisch van het bezit van meer
dan één aandeel gesteld is, is niet te ontkennen. Bij aan-
deelen aan toonder zou dit niet voldoende zijn, om tot
het ongeoorloofde dezer handelwijze te besluiten; daar
oefent hij, die met de aandeelen opkomt, het stemrecht
uit alsof hijzelf eigenaar van die aandeelen was ; hier niet,
ï) Van Houten, blz. 95.
\') Hetzelfde bepaalt § 252 Hgb.: „Das Stimmrecht kann durch einen
„Bevollmächtigten ausgeübt werden. Für die Vollmacht ist die schriftliche
„Form erforderlich und genügend."
\') Ten minste, als men de gangbare leer over het toonderpapier huldigt.
-ocr page 110-90
eigenaar der aandeelen op naam is niet hij, die met de
aandeelen opkomt, de vennootschap kan weigeren hem
als stemgerechtigde te erkennen.
Bij aanneming van het beginsel, dat ieder aandeel een
stem geeft, vervalt deze vraag; gaat men echter niet zoo
ver, dan verdient het overweging of het niet wenschelijk
is in de wet uitdrukkelijk een dergelijke vertegenwoordi-
ging, althans door een der betrokken aandeelhouders, toe
te laten, zooals in Frankrijk, waar zij ook niet geoorloofd
was^), door de wet van 1893 is geschied. Art. 4 dezer
wet luidt : „Tous propriétaires d\'un nombre d\'actions
inférieur à celui déterminé pour être admis dans l\'assemblée
pourront se réunir pour former le nombre nécessaire et
se faire représenter par l\'un d\'eux."
Vermelding verdient nog § 252, alinea 3, Handelsge-
setzbuch für das Deutsche Reich : „Wer durch die Beschluss-
fassung entlastet oder von einer Verpflichtung befreit
werden soll, hat hierbei kein Stimmrecht und darf ein
solches auch nicht für Andere ausüben. Dasselbe gilt
von einer Beschlussfassung, welche die Vornahme eines
Rechtsgeschäfts mit einem Aktionär oder die Einleitung
oder Erledigung eines Rechtsstreits zwischen ihm und der
Gesellschaft betrifft." Een dergelijke bepaling moet bij
een herziening onzer wet opgenomen worden. Niet vol-
doende is artikel 75 van het ontwerp der Staatscommissie :
„Voor de aandeelen van commissarissen en bestuurders
mag geene stem worden uitgebracht, wanneer het zaken
Vavasseur, ii, n®. 905.
-ocr page 111-91
geldt, waarbij zij in die hoedanigheid persoonlijk belang
hebben." Ook de aandeelhouder, geen bestuurder of
commissaris zijnde, moet geen stemrecht hebben, wanneer
tusschen hem en de naamlooze vennootschap een overeen-
komst wordt gesloten.
De aandeelhouder heeft slechts stemrecht voor zoover de
statuten niet het tegendeel bepalen, en uit die vrijheid
van regeling van het stemrecht volgt, dat het geoorloofd
is in de statuten te bepalen, dat men gedurende een
zekeren tijd eigenaar moet zijn van een aandeel op naam,
om tot stemmen gerechtigd te zijn. Bij aandeelen aan
toonder is dit niet mogelijk, daar de eigenaar niet bekend
is, en dus niet nagegaan kan worden hoe lang hij, die ter
vergadering met die aandeelen opkomt, eigenaar daarvan
is. Een andere bepaling kan echter voor die aandeelen
dezelfde werking hebben, nl. die, waarin voorgeschreven
wordt, dat houders van aandeelen aan toonder hunne
aandeelen eenigen tijd vóór de algemeene vergadering
moeten deponeeren ten kantore der vennootschap of op een
b.v. door commissarissen aan te wijzen plaats, terwijl dan
een reçu wordt afgegeven. Wordt dit reçu niet vertoond,
dan kan de toegang tot de algemeene vergadering ge-
weigerd worden^).
ï) Vgl. Rousseau, n". 2350.
-ocr page 112-HOOFDSTUK V.
Onder recht op dividend verstaat men het recht van
den aandeelhouder op een evenredig deel van de zuivere
winst, die, naar wet, statuten of besluit der daartoe in
de naamlooze vennootschap bevoegde macht, jaarlijks
onder aandeelhouders verdeeld wordt.
Ontegenzeglijk is dit het belangrijkste recht van den
aandeelhouder. Men neemt deel in een naamlooze ven-
nootschap, met het doel om winst te behalen. Hem, die
aandeelhouder wordt, mag het onverschillig zijn, of hij
het recht heeft door het uitbrengen van zijn stem zijn
invloed te doen gelden op den gang van het bedrijf,
altijd zal hij het oog hebben op geld verdienen, op het
behalen van winst.
In den tijd der eerste naamlooze vennootschappen, in
den tijd der groote Reederijen, was het dividend in zijn
tegenwoordige gedaante nog niet bekend. Een vast kapitaal
was er niet; het veranderde met elke reis; eerst toen een
vast kapitaal ontstond, werden de uitdeelingen meer gelijk
aan de tegenwoordige dividenden. Men begon te begrijpen,
dat van uitdeelingen geen sprake kon zijn als niet het
1) Zie blz. 95, noot 3.
-ocr page 113-93
kapitaal in zijn geheel aanwezig was. Eerst werd om de
tien jaren een rekening overgelegd; langzamerhand ver-
mindert die termijn, totdat hij algemeen op een jaar
bepaald wordt, waaruit volgde, dat de dividenden meer
en meer jaarlijks verdeeld werden. Terwijl oorspronkelijk
alle winst onder aandeelhouders verdeeld werd, wordt
langzamerhand een deel der winst tot andere doeleinden
gebruikt, tot het vormen van een reservefonds, en wordt
het vaststellen van het dividend aan vaste organen der
naamlooze vennootschap overgelaten. De uitdeelingen,
oorspronkelijk ook in natura plaats grijpend, geschieden
meer en meer, en ten slotte uitsluitend in geld^).
De code de commerce bevatte geen artikelen over het
dividend; de eerste bepalingen vindt men in het Reglement
van 1833^), waarvan artikel 4®) de vorming van een
\') Over de geschiedkundige ontwikkeling van het dividend uitvoerig:
Lehmann: „Die geschichtliche Entwicklung des Aktienrechts." 1895.
») Zie: Hoofdstuk IV, bk. 69.
\') Art. 4: „Ten einde, ingeval van oogenblikkelijke behoefte, de kas
tijdelijk te ondersteunen en de gedwongene ontbinding der maatschappij,
in art. 3 bedoeld, zoo mogelijk te voorkomen, mitsgaders äan dezelve
meerdere vastheid en crediet bij te zetten, zal, behoudens de bepaling bij
het tweede gedeelte van art. 6 hier navolgende gemaakt, worden toege-
zien, dat de akte van oprigting doelmatige bepalingen inhoude omtrent
de instelling van een reservefonds, te vinden uit de zuivere winsten, welke de
handelingen der maatschappij zullen opleveren, en welk reservefonds als
geen eigenlijk gedeelte van het kapitaal der maatschappij uitmakende,
steeds afgezonderd van de kas der maatsschappij zal moeten worden ge-
houden."
„Het bedrag van dit reservefonds zal, in evenredigheid van het kapitaal
der maatschappij en in verhouding tot de meerdere of mindere kansen
van verlies, moeten worden vastgesteld.
„Bijaldien het reservefonds mögt zijn aangesproken geworden, zal het-
zelve uit de later te verkrijgen winsten wederom moeten worden aange-
94
reservefonds voorschreef^) en artikel 5 een definitie geeft
van wat als winst te beschouwen is, die zelfs te dien tijde
niet door iedereen voor juist werd gehouden®).
Ons Wetboek van Koophandel spreekt over het dividend
alleen in artikel 49: „Bij de akte mogen geene vaste
renten worden bedongen. De uitdeelingen geschieden uit
de inkomsten, na aftrek van alle de uitgaven.
„Er kan echter worden overeengekomen, dat die uit-
deelingen niet meer dan zekere hoeveelheid zullen be-
dragen", en indirect in art. 55, alinea i: „De bestuurders
zijn verpligt eenmaal \'sjaars aan de vennooten opgave
te doen van de winsten en verliezen door de vennoot-
schap in het afgeloopen jaar gehad of geleden" \').
vuld, op gelijke wijze als ten opzigte van de oorspronkelijke daarstelling
van deze inrigting in de maatschappelijke akte zal wezen bepaald".
Art. 5: „Onder winsten van de maatschappij moeten worden verstaan
alle baten of inkomsten van dezelve, uit welken hoofde ook voortgespro-
ten , na aftrek van alle uitgaven, van welken aard die ook zouden mogen
wezen. Derhalve zal bij de akte van oprigting geene splitsing van de inkom-
sten ten behoeve der aandeelhouders kunnen worden bedongen".
Art. 6: „De uitbetaling van vaste renten, als onbestaanbaar met den
aard en de strekking eener naamlooze maatschappij, kan alsmede bij de
statuten niet worden bedongen.
„Er kan evenwel worden bepaald, dat bijaldien de winsten minder dan
vijf ten honderd van het reeds gefourneerde kapitaal mogten bedragen, de
geheele som onder de aandeelhouders zal worden verdeeld."
Of de Regeering hiertoe bevoegd was, wordt in het midden gelaten.
Van Hall op bladzijde 157 e.v. bestrijdt de bevoegdheid der Regeering.
2) Van Hall, blz. 158.
Vgl. ook art. 48: „Ten einde de ontbinding, in voege voorschreven,
„te voorkomen, zal de akte bepalingen kunnen bevatten, tot het oprichten
„eener reservekas, waaruit de ontbrekende penningen geheel of gedeeltelijk
„kunnen worden aangevuld.
95
Alleen de winst kan als dividend onder de aandeel-
houders verdeeld worden. Artikel 49 W. v. K. bepaalt dit,
al is het op gebrekkige wijze. De uitdeelingen (dividend)
geschieden uit het voordeelige verschil tusschen activa en
passiva. Activa worden gevormd door het vermogen der
naamlooze vennootschap (eigendommen , vorderingen , enz.);
passiva zijn de verplichtingen der vennootschap „zoowel
tegenover derden als tegenover zichzelve" (kapitaal, enz.)
Daar alleen de winst mag verdeeld worden, is het van
belang na te gaan, welken invloed verliezen, na afloop
van het jaar^), waarover het dividend moet uitgekeerd
worden, op dat dividend hebben. Die verliezen kunnen
bekend zijn voor de vaststelling van het dividend, of eerst
daarna bekend worden; eerst na de vaststelling bekend
wordende verliezen kunnen geen invloed hebben op het
recht van den aandeelhouder zijn evenredig deel in de
winst op te vorderen. Met de vaststelling is zijn recht een
gewoon vorderingsrecht geworden, dat hij vervolgen kan,
onafhankelijk van latere verliezen. Maar hebben vóór de
vaststelling bekend geworden verliezen invloed op het
Woorden van Mr. Visser, blz. 66.
Een nadere omschrijving van wat activa en passiva zijn, en wat dien-
tengevolge als winst is te beschouwen, wil ik niet geven; het is voor mijn
doel niet noodzakelijk, en overigens in onze litteratuur op uitnemende wijze
besproken. Vergelijk de proefschriften van Furnée en van Van Slooten.
Ik zeg „van het jaar," omdat algemeen de gewoonte is geworden
jaarlijks dividend uit te keeren. Of een dividenduitkeering over een andere
periode geoorloofd is, worde hier in het midden gelaten. Uit het nauwe
verband tusschen dividend en winst- en verliesrekening, en de bepaling
van art. 55, al. i, is misschien de conclusie te trekken, dat andere dan jaar-
lijksche dividenden niet geoorloofd zijn. Vgl. Furnée,
96
recht van den aandeelhouder? Allerlei theorieën zijn hier-
over verkondigd, onderscheidende of de verliezen vóór de
opmaking der balans of daarna, maar vóór de vaststelling
van het dividend geleden zijn; onderscheidende tusschen
verschillende soorten van verliezen, enz. Juister lijkt het
mij, de vraag, of dividend is uit te keeren, alleen af-
hankelijk te stellen van het al of niet behaald zijn van
winst aan het eind van het jaar, waarover het moet ver-
deeld worden. Blijkt er dan winst behaald te zijn, dan is
de uitkeering van dividend geoorloofd, latere verliezen
behooren niet noodzakelijk invloed uit te oefenen. Is, v/at
meestal het geval zijn zal, het ontstaan van het recht op
dividend afhankelijk van een besluit der algemeene ver-
gadering of van een andere macht in de naamlooze ven-
nootschap , dan is deze natuurlijk bevoegd met de
geleden verliezen rekening te houden; het is zelfs zeer
wenschelijk, dat zij dit doet, maar een verpHchting er
toe bestaat niet
Daar alleen winst mag verdeeld worden, is eene uitdee-
ling aan aandeelhouders, onafhankelijk van het al of niet
voorhanden zijn van winst, niet toegestaan. Onze wet
verbiedt het ook uitdrukkelijk in artikel 49: „Bij de akte
mogen geene vaste renten bedongen worden" Gaat men
de statuten van naamlooze vennootschappen na, dan ziet
1) Renaud, blz. 666 e.v.; Alexander, 125 e.v.
2) Zie hieronder, blz. 107 e.v.
») Vgl. Fornée, 54 e.v.
*) De bepaling van art. 49 zou, bestond dit artikel niet, toch rechtens
zijn, daar zij uit den aard der naamlooze vennootschap voortvloeit. Zie
hieronder blz. 99.
97
men veelal bepalingen, die in strijd schijnen met dit arti-
kel. Wat is dan de juiste beteekenis dier bepalingen?
Welke kracht moet toegekend worden aan een artikel in
de statuten, waar aan de aandeelhouders een bepaalde
rente over hun storting wordt toegezegd ? Het is in
strijd met art. 49, maar is daarom niet als ongeschreven
te beschouwen; het heeft deze beteekenis, dat als er vol-
doende winst behaald is, voor alle andere wijzen van
winstbesteding i) aan de aandeelhouders die bepaalde rente
moet worden uitgekeerd. Het verbod van vaste renten is
in onze wet absoluut ; het Iaat geen uitzonderingen toe;
anders het ontwerp der Staatscommissie, in artikel 65:
„Bij de akte mogen ten behoeve der aandeelhouders geen
va.ste renten bedongen worden, dan alleen voor den tijd,
dat de vennootschap hare werkzaamheden nog niet heeft
aangevangen, en dan slechts tegen den rentevoet en
voor het aantal jaren bij de akte vast te stellen." Deze
bepaling laat de zoogenaamde „Bauzinsen" toe. Vele onder-
nemingen moeten een lange voorbereidingsperiode door-
loopen, waarin van winst behalen geen sprake is. Om nu
voor dergelijke ondernemingen kapitaal te trekken, be-
paalde men in Duitschland dikwijls in de statuten, dat
gedurende een bepaalden tijd aan aandeelhouders een
zeker percent van hun storting zou worden uitbetaald.
Waar ten minste geen wetsbepaling een ander gebruik van de winst
gebiedend voorscbrijft, zooals § 262 Hgb.
Ook niet langs omwegen mag in strijd met art. 49 gehandeld worden.
Vergelijk Hof Amsterdam 30 Mei 1902 vernietigend Rechtbank Amsterdam
4 Sept. 1901. „Paleis van Justitie" 1902, n®. 164. W. 7806.
4
-ocr page 118-98
Dit gebruik, in vele andere landen reeds wettelijk gesanc-
tionneerd, ook in ons land ingang te doen vinden, is het
doel van artikel 65 van het ontwerp. Terwijl in het alge-
meen geen vaste renten kunnen worden toegelaten, daar
anders het kapitaal, de eenige waarborg der schuldeischers,
aangetast wordt, is deze uitzondering zeer toe te juichen;
de schuldeischers kunnen vooruit het maximum berekenen,
dat de uitkeeringen van vaste renten kunnen bedragen.
Ook is een argument, voor de wenscheüjkheid van het
toelaten der „Bauzinsen", dat het de geldbelegging in
Nederlandsche maatschappijen zal bevorderen; zijn zij in
het buitenland wel toegelaten, en ten onzent niet, dan
zal meer geld in buitenlandsche ondernemingen worden
gestoken.
Is dit recht van den aandeelhouder door meerderheids-
besluit onaantastbaar, of kan de tot statutenwijziging be-
voegde meerderheid het opheffen of verminderen.? (b.v.
door den rentevoet van 5 op 3 % te brengen). Ongetwijfeld
het eerste. Den aandeelhouder wordt gedurende een be-
paald aantal jaren een vaste rente gewaarborgd. Die vaste
\') DuitscWand: § 215, Abs. 2; Hongarije art. 165, al. 2; Zwitserland:
Code fédéral des obligations art. 630, al. 2; een uitvoerige regeling geeft
art. 180, al. 3 en 4, Italiaansch Wetboek van Koophandel : „Pourront toutefois
être tolérés d\'une manière expresse le payement des intérêts à prélever sur
le capital, dans les sociétés industrielles pour lesquelles un certain temps
est nécessaire, afin de constituer l\'objet social; mais cette stipulation ne
peut recevoir son application pendant plus de trois ans, et l\'intérêt ne
devra pas excéder 5 p. 100.
„Dans ce cas, le montant des intérêts à payer devra être calculé comme
frais de premier établissement, réparti avec ceux-ci, et restera à la charge
des bilans qui auront des dividendes réels."
99
rente is meestal de voornaamste beweegreden tot zijn toe-
treden tot de naamlooze vennootschap; het kan de meer-
derheid niet vrijstaan dit recht van den aandeelhouder
zonder zijn toestemming te verminderen of te ontnemen ;
het staat gelijk met het recht op het vastgestelde dividend,
is evenals dit een gewoon vorderingsrecht. De aandeel-
houder zal voor die renten in het faillissement, concurrent
met de andere schuldeischers der vennootschap opkomen
Vaste renten zijn niet alleen in strijd met art. 49 W.
v. K., maar ook met den aard der naamlooze vennoot-
schap. Een aandeel in een naamlooze vennootschap is
geen obligatie, die een vaste rente aan den eigenaar geeft.
De aandeelhouder is uit den aard der zaak onzeker van
de opbrengst van zijn aandeel. Het kan zijn, dat hij zijn
geheelen inzet verhest; het kan zijn, dat hij groote winst
behaalt door de uitkeering van hooge dividenden, maar
dividend is geen rente. Economisch is natuurlijk in het
dividend de kapitaalrente opgenomen, juridisch is dividend
geheel verschillend van rente. Uit den aard der naamlooze
vennootschap volgt, dat de aandeelhouder recht heeft op
een evenredig deel in de gemaakte winsten, maar een
rente onafhankelijk van het al of niet behaald zijn van
Evenzoo: Bijna alle Duitsche schrijvers, o. a. Bachmann blz. 188;
Lehmann-Ring ad § 215; Staub ad § 215; anders Lehmann , in „Archiv",
blz. 350. Verhoogd kan het evenmin worden door statutenwijziging, echter niet
wegens strijd met het recht van den aandeelhouder, maar als in strijd
met het beginsel, dat geen vaste renten kunnen bedongen worden, terwijl de
uitzondering hierop niet mag uitgebreid worden.
Zijn vordering zal overeenkomstig art. 13t Faillissementswet geverifieerd
worden.
roo
winst, is daarmede in strijd. Een uitkeering van vaste
renten zou ook leiden tot een ongeoorloofde kapitaalsver-
mindering, in strijd met de belangen der schuldeischers;
het kapitaal der vennootschap zou nominaal hetzelfde
blijven, maar feitelijk sterk verminderen. Ook zonder de
bepaling van art. 49 W. v. K. zou de uitkeering van vaste
renten verboden zijn^).
De naamlooze vennootschap kan dus haren aandeel-
houders geen vaste renten waarborgen, maar derden kunnen
dit wel doen. Het komt voor, dat een derde, die belang
heeft bij het tot-stand-komen eener onderneming, ten einde
dit tot-stand-komen mogelijk te maken, zich verbindt een
vaste rente te betalen over het kapitaal der op te richten
naamlooze vennootschap (zoogenaamde rente- of dividend-
garantie). Die derde is meestal de Staat of een ander
publiekrechtelijk lichaam, dat ondernemingen van openbaar
belang wil steunen, maar kan ook evengoed een particulier
persoon of een andere naamlooze vennootschap zijn.
Voor de vragen, welk karakter de verbintenis van den
garant draagt, wat de rechten van den garant zijn tegen-
over de naamlooze vennootschap, enz., verwijzende naar
het proefschrift van FURNÉE wensch ik hier alleen deze
In het Fransche recht is geen verbod van vaste renten te vinden; of
zij geoorloofd zijn, wordt daar verschillend laeantwoord. De jurisprudentie,
sinds het arrest van het hof van cassatie van 8 Mei 1881 (Sirey, 1881, i,
257; Dax-loz, 1881, 619), erkent algemeen de [geldigheid van bepalingen in
de statuten, waarin vaste renten worden toegekend. Zoo ook de meeste
schrijvers; o. a. Vavasseur, nos. 656—661; Lyon-Caen et Renault, II,
nos. 552-557; de onwettigheid daarentegen wordt uitvoerig en overtuigend
betoogd in het jongste werk (1902) over het vennootschapsrecht van Rousseau
(nos. 1432—1440, I, blz. 4j8—435).
Blz. 76 e. V.
-ocr page 121-lOI
rente- of dividend-garantie te bespreken in verband met
de rechten, die de aandeelhouders individueel er aan
ontleenen.
Gaat men hiervan uit, dan is het duidelijk, dat verschil
dient gemaakt te worden naar gelang van de wijze, waarop
de garantie gegeven wordt. De garant kan zich namelijk
verbinden tegenover de vennootschap of tegenover de
aandeelhouders individueel. Slechts waar het uitdrukkelijk
is bepaald of uit de bewoordingen der overeenkomst dui-
delijk voortvloeit, zal moeten aangenomen worden, dat de
garantieplicht bestaat tegenover de aandeelhouders. Het
garantie-contract wordt gesloten tusschen den garant en de
naamlooze vennootschap. Volgens den regel van art. 1354
B. W. zal dus de vennootschap, en niet de aandeelhouder,
een recht ontleenen aan die overeenkomst, „tenzij het
tegendeel uitdrukkelijk bepaald zij, of uit den aard der
overeenkomst mogt voortvloeijen." Dat de aard der
overeenkomst het tegendeel meebrengt, geloof ik niet; in
den grond is de garantie-overeenkomst een overeenkomst,
waarbij de garant zich verbindt de naamlooze vennoot-
schap in staat te stellen aan hare aandeelhouders een
bepaalde rente over hun gestort kapitaal uit te keeren.
Heeft de garant zich tegenover de aandeelhouders ver-
bonden, dan is de aandeelhouder individueel crediteur van
den garant voor het evenredige, hem toekomende deel,
en kan hij afzonderlijk bij niet-betaling zijn recht tegen-
over den garant vervolgen. Hoe is dit evenredige, hem
toekomende deel te bepalen ? Hij zal niet onvoorwaardelijk
een evenredig deel van het totale gegarandeerde bedrag
kunnen vorderen. Het gegarandeerde bedrag is een maxi-
102
mum; de garant heeft zich in het meest gewone geval
niet verbonden den aandeelhouder een vaste rente over
zijn aandeel te betalen; hij waarborgde feitelijk tegenover
den aandeelhouder, dat het bedrijf der naamlooze vennoot-
schap een bepaalde winst zou opleveren; heeft dus het
bedrijf der vennootschap geen winst opgeleverd, dan is de
garant tot betaling van het geheele gegarandeerde bedrag
gehouden; is er winst behaald, maar bedraagt die minder
dan het gegarandeerd maximum, dan kan de garant
volstaan met de betaling van dat maximum, verminderd
met het bedrag der behaalde winst. Een evenredig deel
van dit verschil zal de aandeelhouder als schuldeischer
van den garant kunnen vorderen^).
De garant heeft zich in de meeste gevallen verbonden
tegenover de naamlooze vennootschap. Wat zijn in die
gevallen de rechten van den individueelen aandeelhouder.?
Hier is het de naamlooze vennootschap, die den garant
kan aanspreken bij niet-betaling der gegarandeerde som,
niet de aandeelhouder individueel. Zal nu de meerderheid
der algemeene vergadering bevoegd zijn het gegarandeerde
bedrag anders te besteden, dan voor uitkeering aan de
aandeelhouders.? FURNÉE®) beantwoordt deze vraag be-
vestigend, ik kan niet onvoorwaardelijk hem gelijk geven,
het zal van de overeenkomst afhangen. De garant kan
Of de aandeelhouder behalve op dit deel, van den garant te vorderen,
recht zal hebben op een evenredig deel der behaalde winst, hangt af van
de al of niet bevoegdheid der algemeene vei-gadering of van een ander
orgaan der naamlooze vennootschap om over de winst te beschikken. Deze
vraag wordt hieronder behandeld, zie blz. 104 e. v.
Blz. 81,
-ocr page 123-103
namelijk op zich genomen hebben, de naamlooze vennoot-
schap de middelen te verschaffen een bepaalde rente uit
te keeren aan de aandeelhouders, onverschillig of er winst
is behaald of verlies geleden; het kan echter ook zijn, dat
de garant aan de vennootschap een minimum winst garan-
deerde, voldoende om den aandeelhoudei\'s een bepaald
dividend uit te keeren (hier zal de garant niet alleen een
zeker bedrag als dividend hebben uit te keeren, maar
ook eerst het kapitaal op zijn oorspronkelijk bedrag hebben
te brengen). In het laatste geval zal het recht van den
aandeelhouder gelijk zijn aan zijn recht op dividend in
het algemeen; m. a. w. zal hij, indien de algemeene
vergadering bevoegd is vrij over de winst te beschikken,
zich aan de beslissing der meerderheid hebben te onder-
werpen. In het eerste geval echter zal de algemeene ver-
gadering niet bevoegd zijn (ook zonder dat dit uitdrukkelijk
in de overeenkomst vermeld wordt) het gegarandeerde
bedrag tot een ander doel te besteden, dan voor verdee-
ling onder de aandeelhouders. De aandeelhouder individueel
zal van de naamlooze vennootschap betaling kunnen
vorderen van het hem evenredig toekomend deel der
gegarandeerde som.
Van zuiver theoretisch belang is het na te gaan, wat
als dividend onder de aandeelhouders is te verdeelen,
indien de statuten geen bepaling over de winstverdeeling
inhouden, daar zulke .statuten, zoo zij al bestaan, zeker
niet talrijk zijn. Waar de wet geen bijzondere bestemming
van de winst voorschrijft^), zal alle winst aan de aan-
») Zooals § 262 Hgb.
-ocr page 124-104
deelhouders toekomen. Hoe wenschelijk ook b.v. de vor-
ming van een reservefonds moge zijn, de aard der naam-
looze vennootschap brengt mede, dat alle winst onder
hen, die het kapitaal hebben bijeengebracht, wordt ver-
deeld, en wel naar evenredigheid van het nominale bedrag
van ieders aandeelen. Billijk is het, dat hij, die zijn aan-
deel volgestort heeft, meer ontvangt dan hij, die dat niet
gedaan heeft. De laatste kan dan over zijn niet gestort
bedrag tweemaal rente maken, zoodat het zeer toe te
juichen is, in de statuten te bepalen, dat uit de behaalde
winst eerst een bepaald percent over de gedane stortingen
zal worden betaald. Behoudens bepaling van het tegendeel,
" \' moet de winst over alle aandeelen gelijk verdeeld worden,
onverschillig of op het eene meer is gestort dan op het
andere.
Van meer belang is het, den omvang van het recht op
dividend na te gaan, waar de statuten wel bepalingen
bevatten over de winstverdeeling.
Het eenvoudigst is dit aan te geven voor die gevallen,
waarin de statuten de geheele winst of een bepaald deel
er van of een bepaald bedrag als maximum (b.v. io%
over het nominale bedrag der aandeelen) onder aandeel-
houders verdeelen. Twijfel over den omvang van het recht
van den aandeelhouder kan hier niet bestaan; hij heeft
recht op een evenredig deel van hetgeen volgens de sta-
tuten te verdeelen is. De algemeene vergadering kan het
dividend, dat, volgens dergelijke bepalingen in de statuten,
den aandeelhouder toekomt, wel verhoogen, maar niet
verlagen. Een eenvoudig rekensommetje is voldoende, om
het dividend, dat de aandeelhouder gerechtigd is te vor-
105
deren, aan te geven. De aandeelhouder behoeft zich aan
een besluit der algemeene vergadering, waarbij een lager
dividend wordt vastgesteld, niet te storen; hij kan tegen
dit besluit een actie tot nietig-verklaring wegens strijd met
de statuten instellen, maar hij kan ook veel eenvoudiger
te werk gaan; hij kan de naamlooze vennootschap aan-
spreken tot betaling van het hoogere, hem volgens de
statuten toekomende dividend.
Moeilijker is de beantwoording der vraag in die geval-
len, waarin de statuten de vaststelling van het dividend
(geheel en al of na aftrek van een bepaalde rente over
het op de aandeelen gestorte kapitaal of van een bepaald
deel der winst voor de vorming van een reservefonds),
overlaten aan de algemeene vergadering. Is hier de aan-
deelhouder aan de willekeur der algemeene vergadering
overgeleverd.? Verschillende meeningen zijn verkondigd,
men heeft gesproken van een recht op dividend in abstracto;
in den aard der naamlooze vennootschap, zeide men, ligt
het, dat de aandeelhouders de gemaakte winst onder zich
verdeelen, en dit is zoozeer inhaerent aan het lidmaat-
schapsrecht, dat een meerderheid in de algemeene verga-
dering er geen inbreuk op kan maken. Maar men zag in,
dat het noodzakelijk kon zijn een gedeelte van de winst
anders te besteden, b. v. tot de vorming van een reserve
fonds, dat het niet aanging den aandeelhouder het recht
te geven het vormen van een zoodanig, in hooge mate
nuttig reservefonds te beletten, maar aan den anderen
kant vasthoudend aan het recht op dividend in abstracto,
nam men aan, dat den aandeelhouder nooit het recht op
dividend geheel kon ontnomen worden, dat altijd een deel
io6
der winst onder aandeelhouders moest worden verdeeld.
Hoeveel, moest voor elk geval afzonderlijk beoordeeld
worden, alle omstandigheden in aanmerking genomen, en
was zoo noodig door den rechter te bepalen. Deze meening
is practisch onuitvoerbaar en onjuist. Al is het waar, dat
zonder eenige bepaling in de statuten, alle winst onder
aandeelhouders is te verdeelen; wanneer de statuten aan
de algemeene vergadering de macht geven het dividend
vast te stellen, dan is daarmede reeds te kennen gegeven,
dat de aandeelhouder geen recht op dividend heeft, dan
voor zoover de algemeene vergadering het hem toekent
Dit is het geval niet alleen, waar de statuten alleen
bepalen, dat de algemeene vergadering het dividend vast-
stelt, maar ook daar, waar het aan de algemeene verga-
dering overgelaten is van de gemaakte winst eerst een
gedeelte af te zonderen voor een ander doel, en eerst het
overblijvende geheel of gedeeltelijk volgens de statuten
onder aandeelhouders te verdeelen is.
Veelal komt het voor, dat niet de algemeene vergade-
ring alleen de beslissing heeft over wat als winst onder
aandeelhouders is te verdeelen, maar dat een ander orgaan
der naamlooze vennootschap, directie of commissarissen,
de bevoegdheid heeft een deel der winst te gebruiken
voor een bepaald aangewezen doel, b.v. voor het doen
van afschrijvingen of het vormen van een reservefonds.
Ten minste daar, waar liet besluit der algemeene vergadering niet zui-
ver declaratief is. Zie bieronder.
Hiermede worden bedoeld buitengewone afschrijvingen, want de ge-
wone afschrijvingen, die de waardevermindering der eigendommen van
de naamlooze vennootschap neutraliseeren, behooren reeds geschied te
zijn, voordat van winst kan gesproken worden; vergelijk Van Slooten.
107
Iti hoever dit orgaan willekeurig het daarvoor te besteden
bedrag mag bepalen, in hoever de algemeene vergadering
zich bij de beslissing van dit orgaan heeft neer te leggen,
wordt hier in het midden gelaten; de aandeelhouder indi-
vidueel heeft slechts recht op een evenredig deel der
overblijvende winst.
Op welk oogenblik ontstaat het recht van den indivi-
dueelen aandeelhouder op dividend? Ook hier valt weer
dezelfde onderscheiding te maken als bij den omvang van
het recht. Wordt in de statuten een vast bedrag of be-
paald gedeelte der winst aan aandeelhouders toegedeeld,
dan ontstaat het recht op dividend door het bloote feit,
dat er winst is behaald. Geen besluit der algemeene ver-
gadering is noodig, om het te doen ontstaan, zelfs niet
als in de statuten een bepaling voorkomt, dat de alge-
meene vergadering het dividend vaststelt; want in deze
gevallen heeft dit besluit geen constitutieve kracht; het is
eenvoudig een besluit, waarbij het reeds bestaande recht
op dividend wordt geconstateerd. Uit de balans blijkt oi
er winst is behaald; voordat die opgemaakt is, is het
onzeker of den aandeelhouder dividend toekomt; hij zal
dus tot het opmaken der balans moeten wachten; slechts
wanneer het opmaken der balans achterwege blijft, hetzij
dat het niet geschiedt binnen den in de statuten bepaalden
termijn, hetzij dat het, waar de statuten geen termijn
bepalen, op zich laat wachten nadat de gewoonlijke tijd
voor het opmaken der balans verstreken is, zal de aan-
deelhouder niet aan de balans gebonden zijn. In dit geval
zal hij, ook zonder dat een balans is opgemaakt, de
io8
naamlooze vennootschap tot betaling van dividend kunnen
aanspreken; bij tegenspraak rust natuurlijk op hem het
bewijs, dat de naamlooze vennootschap werkelijk winst
heeft behaald. Hetzelfde geldt, waar de balans opgemaakt
is, maar het besluit der algemeene vergadering, dat het
dividend vaststelt, nog niet is genomen. De aandeelhouder
behoeft dit besluit niet af te wachten
Anders is het, waar aan het besluit der algemeene ver-
gadering constitutieve kracht toekomt, waar de algemeene
vergadering vrij is in het vaststellen van het dividend.
Daar is vóór het nemen van dit besluit van geen recht van
den individueelen aandeelhouder sprake; zijn recht wordt,
evenals de omvang er van door de algemeene vergadering
wordt bepaald, eerst met dit besluit geboren. Neemt de
algemeene vergadering het besluit niet, hij zal de ven-
nootschap niet tot betaling van dividend kunnen doen
veroordeelen. Hij kan slechts door zijn stemrecht invloed
uitoefenen op het besluit der algemeene vergadering; wordt
bij het nemen van het besluit gehandeld in strijd met
wet of statuten, dan kan hij een actie tot nietig-verklaring
van dit besluit instellen.
Het eenmaal verkregen recht op dividend (hetzij onmid-
dellijk volgens de statuten, hetzij na vaststelling door de
algemeene vergadering) is een gewoon vorderingsrecht.
\') Vergelijk: Plenarbeschlusz, Reiclisgericlit, Entscheidungen, Band XXI,
blz. 382 e. V.: „Wenn durch den Antrag in Verbindung mit den über den
„Gegenstand und den Grund des Anspruches gemachten Angaben das ein-
„geklagte Recht auf Dividend derart individualisiert ist, dasz über dessen
„Identität kein Zweifel besteht und der Betrag durch richterliches Ermessen,
„nötigenfalls mit Hilfe von Sachverständigen festgestellt werden kann."
109
De aandeelhouder is crediteur der naamlooze vennootschap;
bij faillissement der vennootschap zal hij voor het hem
toekomend dividend concurreeren met de gewone schuld-
eischers der naamlooze vennootschap.
De omvang en het oogenblik van ontstaan van het
recht op dividend worden naar ons recht geheel door de
statuten bepaald. Elders bestaat een wettelijke regeling
hiervan. Als voorbeeld kies ik de Duitsche wet, het Han-
delsgesetzbuch für das Deutsche Reich. § 213 bepaalt:
„Die Aktionäre können ihre Einlagen nicht zurückfordern;
sie haben, solange die Gesellschaft besteht, nur Anspruch
auf den Reingewinn, soweit dieser nicht nach dem Gesetz
oder dem Gesellschaftsvertrage von der Vertheilung ^aus-
geschlossen ist." Evenals naar ons recht kunnen de statuten
bepalen, dat slechts een deel der winst of geheel niets
onder aandeelhouders verdeeld wordt. De wettelijke uit-
zondering, in § 213 genoemd, wordt omschreven in § 262:
„Zur Deckung eines aus der Bilanz sich ergebenden Ver-
lustes ist ein Reservefonds zu bilden.
„In diesen ist einzustellen:
„i. von dem jährlichen Reingewinne mindestens der
zwanzigste Theil so lange, als der Reservefonds den
zehnten oder den im Gesellschaftsvertrage bestimmten
höheren Theil des Grundkapitals nicht überschreitet;
„2. der Betrag, welcher bei der Errichtung der Ge-
sellschaft oder bei einer Erhöhung des Grundkapitals
durch Ausgabe der Aktien für einen höheren als den
Nennbetrag über diesen und über der Betrag der durch die
Ausgabe der Aktien entstehenden Kosten hinaus erzielt wird;
HO
„3. der Betrag von Zuzahlungen, die ohne Erhöhung
des Grundkapitals von Aktionären gegen Gewährung von
Vorzugsrechten für ihi-e Aktien geleistet werden, so weit
nicht eine Verwendung dieser Zahlungen zu auszer-
ordentlichen Abschreibungen oder zur Deckung auszer-
ordentlicher Verluste beschlossen wird." § 260, alinea i,
luidt: „Die Generalversammlung beschlieszt über die Geneh-
migung der Jahresbilanz und die Gewinnvertheilung, sowie
über die Entlastung des Vorstandes und des Aufsichts-
raths." Hieruit mag men niet de conclusie trekken, dat
het besluit der algemeene vergadering steeds constitutieve
werking heeft. Uit de goedgekeurde balans zal reeds het
recht op dividend volgen. Vóór het besluit tot vaststelling
van het dividend zal de aandeelhouder reeds zijn recht
verkregen hebben. Uit de statuten kan echter iets anders
volgen; zij kunnen nl. bepalen, dat de algemeene verga-
dering naar willekeur het dividend vaststelt^). § 214 be-
paalt: „Die Antheile am Gewinne bestimmen sich nach
dem Verhältnisse der Aktienbeträge.
„Sind die Einlagen nicht auf alle Aktien in demselben
Verhältnisse geleistet, so erhalten die Aktionäre aus dem
vertheilbaren Gewinne vorweg einen Betrag von vier
vom Hundert der geleisteten Einzahlungen; reicht der
Jahresgewinn hierzu nicht aus, so bestimmt sich der Be-
trag nach einem entsprechend niedrigeren Satze. Ein-
zahlungen, die im Laufe des Geschäftsjahres zu leisten
waren, werden nach dem Verhältnisse der Zeit berück-
1) Staub, Anm. 3 ad § 260; zie Zusatz ad § 262, waarin nog een geval
wordt behandeld, waarin het besluit der algemeene vergadering constitutieve
werking heeft.
III
sichtigt, welche seit dem für die Leistung bestimmten
Zeitpunkte verstrichen ist.
„Im Gesellschaftsvertrage kann eine andere Art der Ge-
winnvertheilung vorgesehen werden." Een artikel dus,
dat rekening houdt met de billijkheid, dat hij, die meer
dan een ander gestort heeft, ook meer krijgt. Reeds
boven werd dit beginsel als juist erkend. Overigens
verwijs ik naar de § § 215 (reeds boven genoemd),
261, waarin voorschriften voor het opmaken der balans
gegeven worden, 263, waarin den aandeelhouders het recht
gegeven wordt tot inzage en afschrift nemen van balans
en winst- en verliesrekening, en 264, waarin aan een
minderheid, wier aandeelen ^/lo van het kapitaal bedragen,
het recht gegeven wordt de beraadslagingen over de
goedkeuring der balans te verdagen.
Niet alle aandeelhouders behoeven gelijkelijk tot de
winst gerechtigd te zijn; ook in ons land vindt men tus-
schen de aandeelen verschil gemaakt, al komt het niet
zoo veel voor als in het buitenland, speciaal Engeland.
De praktijk heeft het ingevoerd en de wetgevers van
den lateren tijd hebben deze gewoonte gesanctionneerd
Het is wenschelijk gebleken aan sommige aandeelen meer
rechten te verbinden dan aan de overige; wanneer de
zaken eener naamlooze vennootschap slecht gingen, het
kapitaal voor een groot deel was verloren gegaan, en de
>) Blz. 104.
Het eerst: Great Northern Railway Company, in 1849.
§ 185 Hgb., en in Frankrijk art. I der wet van 9—u Juli 1902; „Journal
officiel" 11 juillet 1902, wijzigend art. 34 code de commerce.
112
vennootschap alleen gered kon worden door vergrooting
van het kapitaal, waren niet veel liefhebbers te vinden
oin deel te nemen in een naamlooze vennootschap, die
zoo geringe levensvatbaarheid had getoond. Beloofde men
echter dien personen, die de nieuwe aandeelen zouden
nemen, dat zij meerdere rechten zouden krijgen dan de
oude aandeelhouders, dat zij vóór de anderen winst zouden
behalen, dan bleek de kapitaalsverhooging veelal mogelijk
te zijn, en kon de vennootschap worden gered. Men be-
loonde hen, die een dienst bewezen aan de vennootschap
en dus ook aan de oude aandeelhouders, door hun meer-
dere rechten te geven dan dien ouden aandeelhouders.
Dit is de oorsprong der zoogenaamde preferente aandeelen
of prioriteits-aandeelen Later worden zij echter ook
daar ingevoerd, waar de zaken der vennootschap in het
geheel niet slecht gaan^), en ook zonder dat het kapitaal
verhoogd wordt. Naar ons recht zijn zij zeer zeker geoor-
loofd ; zij komen tamelijk veel voor, en de Regeering heeft
nooit hare goedkeuring er aan geweigerd. Zij zijn met
1) De Staatscommissie (M. v. T. blz. 99) onderscheidt tusschen prioriteits-
aandeelen, d. i. aandeelen, die recht geven op winstverdeeling vóór de andere,
en aandeelen, die een hoogere uitkeering krijgen dan de andere. Taalkundig
is dit juister, toch meen ik, dat de praktijk de tweede soort ook prioriteits-
aandeelen noemt. Zeker is echter de naam preferente aandeelen voor beide
categorieën juist.
De actions de jouissance en parts de fondateur wensch ik niet te bespre-
ken. Zie over de laatste: E. Lecouturier: „Traité des parts de fondateur."
Paris. 1903.
\') B. v. de veel besproken uitgifte van preferente aandeelen in 1898 door
de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot exploitatie van Petroleum-
bronnen in Ned.-Indie, waarover brochure van Mr. B. C. J. Loder: „Het
voorstel der Koninklijke en het Recht" (zonder datum).
113
geen artikel onzer wet in strijd, en uit den aard der naam-
looze vennootschap volgt niet het ongeoorloofde er van
De preferentie der aandeelen kan bestaan in allerlei
voordeelen (stemrecht, voorrecht bij liquidatie, enz.); hier
wordt alleen gehandeld over de meest voorkomende en
meest rationeele preferentie, de preferentie inzake winst-
verdeeling.
Verschillende systemen zijn mogelijk; de preferente
aandeelen kunnen recht geven op grooter dividend; zij
kunnen ook, wat meestal het geval is, recht geven op
dividend vóór de gewone aandeelen, terwijl zij dan, als
de winst voldoende is, al of niet gelijk recht op dividend
hebben. Behalve de bovengenoemde brochure van Mr.
Loder ken ik geen Nederlandsch geschrift over de pre-
ferente aandeelen dan het proefschrift van J. F. Muysken :
„Preferente aandeelen en actions de jouissance", in 1891
te Amsterdam verdedigd; daarnaar zij in het algemeen
verwezen.
Voorop dient gesteld, dat preferente aandeelen aandeelen
zijn en niet obligaties, al mogen zij eenigszins daarop
gelijken; een schijnbaar overbodige opmerking, maar
slechts in schijn, want juist de beschouwing van preferente
aandeelen als obligaties heeft veel verwarring gesticht;
preferente aandeelhouders zijn aandeelhouders der naam-
looze vennootschap, evenzeer als de gewone, maar niet
crediteuren. Ook voor hen geldt het beginsel, dat zij slechts
tot uitdeelingen door de vennootschap gerechtigd zijn,
indien er winst is behaald, en uit de winst. Een uitdeeling
Zij zijn ook niet in strijd met het beginsel der gelijke behandeling
van alle aandeelhouders. Het besluit treft alle aandeelhouders gelijkelijk.
114
aan preferente aandeelhouders, wanneer geen winst be-
haald is, is in strijd met art. 49 W. v. K., dat vaste renten
verbiedt, en in strijd met den aard der naamlooze vennoot-
schap. Het recht van den preferenten aandeelhouder is
dus afhankelijk van het behaald zijn van winst.
Gaan wij den omvang van het recht van den preferen-
ten aandeelhouder na, dan zien we dadelijk, dat hier geen
sprake is van de onderscheiding, hierboven gemaakt, of
de statuten een recht op dividend geven, of dat de alge-
meene vergadering dit recht schenkt. De statuten bepalen
steeds wat als preferent dividend moet worden uitgekeerd
(voor datgene, wat de preferente aandeelhouders gelijkelijk
met de gewone aandeelhouders ontvangen, geldt natuurlijk
het boven gezegde). Een besluit der algemeene vergadering,
dat den preferenten aandeelhouder minder toekent dan
de statuten voorschrijven, kan hem zijn recht niet ont-
nemen. Het recht ontstaat door het feit, dat er winst be-
haald is, een besluit van de algemeene vergadering is niet
noodig om het te doen ontstaan (zie boven blz. 107).
Het ontwerp der Staatscommissie noemt de preferente
aandeelen uitdrukkelijk in art. 66: „Het staat vrij te be-
dingen, dat uit de winst op een gedeelte der aandeelen
(prioriteits-aandeelen) rente tot een zeker bedrag zal wor-
den uitgekeerd, vóórdat de andere aandeelen iets genieten.
„Behoudens beding van het tegendeel wordt in dat geval,
indien de winst van eenig jaar ontoereikend is geweest
om de overeengekomen uitkeering op de prioriteits-aan-
deelen te doen, het ontbrekende uit de winsten van
volgende jaren aangezuiverd, vóórdat daaruit eenige
andere uitkeering geschiedt.
mm
IIS
„Het staat mede vrij te bedingen, dat uit de winst op
een gedeelte der aandeelen uitkeering zal geschieden
boven hetgeen de andere aandeelen genieten." In alinea
i en 3 Iaat dus het ontwerp de preferente aandeelen uit-
drukkelijk toe, wat overbodig is, zooals de memorie van
toelichting zelf zegt
In alinea 2 lost het een vraag op, die onder onze wet
wel eens gedaan is. Bij den meest voorkomenden vorm van
preferentie, d. i. die, waarbij de preferente aandeelhouder
een zeker dividend verkrijgt vóór den gewonen aandeel-
houder, is de vraag te beantwoorden, of, wanneer in een
bepaald jaar geen of niet voldoende winst behaald is om
den preferenten aandeelhouder zijn volle preferent dividend
uit te betalen, het niet betaalde in volgende jaren moe
worden ingehaald, voordat van uitkeeringen aan de ge-
wone aandeelhouders sprake kan zijn, m. a. w. of het
preferente dividend cumulatief is of niet. Natuurlijk alleen
indien de statuten geen bepaling er over inhouden, bestaat
deze vraag; de statuten zijn vrij het te regelen. Mr.
Muysken, uitvoerig deze vraag behandelend®), zegt^):
„Uit de natuur van het dividend is dus geen praesumptie
\') M. V. T., blz. 99: „Dat het geoorloofd is /rwr/toVj-aandeelen uit te
,,geven (d. w. z. aandeelen, waarop uit de winsten der vennootschap eene
„uitkeering geschiedt, vóórdat de andei\'e aandeelen iets genieten), of wel
„aan een gedeelte der aandeelen eene hoogere uitkeering dan aan de overige
„toe te kennen, is geheel teti allen overvloede in art. 66, eerste en derde lid,
„bepaald. Het spreekt vanzelf, dat, waar uitsluitend uit de winsten be-
„taald wordt, de wijze van verdeeling van het beschikbaar bedrag tusschen
„de aandeelhouders geheel kan worden vrijgelaten."
2) Blz. i6—21.
») Blz. 2o.
ii6
„ten voordeele van het recht van aanvulling te ontleenen
„doch evenmin ten nadeele." Ik meen daarentegen, dat de
natuur van het dividend tegen het cumulatief karakter er
van pleit. Dividenduitkeering is een periodieke, praktisch
gezegde, jaarlijksche winstverdeehng. Elk jaar wordt voor
de vraag, wat als dividend is te verdeelen, afzonderlijk
beschouwd; preferent dividend is ook slechts bestaanbaar
voor zoover er winst is behaald, en wel voor zoover er
winst is behaald in het jaar, waarover het moet worden
uitgekeerd. Tenzij het uitdrukkelijk in de statuten is be-
paald, zal het preferente dividend niet cumulatief zijn^).
De Staatscommissie achtte het echter terecht wenschelijker,
dat wel aanvulling zal plaats vinden, „daar meestal het
„doel is de prioriteitsaandeelen uit een financieel oogpunt
„zooveel mogelijk met obligatiën gelijk te stellen"
Welken invloed hebben statutenwijzigingen op het recht
van den individueelen aandeelhouder op dividend.? In het
algemeen heeft de algemeene vergadering de bevoegdheid
de statuten te wijzigen-^); kan nu de algemeene vergade-
ring door middel van statutenwijziging inbreuk maken op
het recht op dividend.?
Is het de algemeene vergadering, die het recht op divi-
dend geeft, is het besluit constitutief, dan moet zij, die
de bevoegdheid heeft in een concreet geval den aandeel-
houder geen dividend toe te kennen, ook door statuten-
>) Evenzoo Furnée, blz.
M. V. T., blz. 99.
s) Zie Hoofdstuk III.
Ii;
wijziging over het dividend kunnen bepalen, wat zij wiP).
Maar hoe is het in die gevallen, waarin de statuten
zelf aan den aandeelhouder een recht op dividend geven,
in die gevallen, waarin ik der meerderheid het recht ontzegde,
dit statutaire dividend te onthouden of te verminderen?
Moet aangenomen worden, dat de algemeene vergadering,
de bevoegdheid missend in een bepaald geval het recht
op dividend op zijde te zetten, ook door statutenwijziging
dat recht niet kan aantasten? Ik meen van niet. Uit het
ongeoorloofde van het eene volgt niet, dat het andere
ook niet geoorloofd is. Het recht op dividend berust op
de statuten, zijn omvang wordt door de statuten bepaald;
het is dus in zijn voortbe.staan afhankelijk van die sta-
tuten®). In strijd met de statuten mag de algemeene ver-
gadering geen besluit nemen. Maar zijn die statuten voor
wijziging vatbaar, het recht op dividend zal het ook zijn.
De aandeelhouder heeft een onaantastbaar recht op ver-
deeling der winst volgens de statuten, maar niet volgens
de oorspronkelijke statuten. Bepalen de oorspronkelijke
statuten, dat den aandeelhouders vóór alle andere winst-
verdeeling 5 % over het door hen gestorte kapitaal zal
worden uitgekeerd, de meerderheid zal door statuten-
wijziging dit percent op 4 kunnen verlagen.
De algemeene vergadering zal evenwel niet het recht
Behoudens de gelijke behandeling van alle aandeelhouders.
*) Hiermede is niet bedoeld een onderscheiding te maken tusschen een
wettelijk en een statutair recht op dividend, zooals door sommige Duitsche
schrijvers gedaan is. Het is een en hetzelfde recht, door de wet erkend, en
door de statuten geregeld.
wm
ii8
op dividend van den eenen aandeelhouder kunnen ver-
minderen en van den anderen laten voortbestaan; een zoo-
danig besluit zou in strijd zijn met het bovengenoemde
grondbeginsel van het recht der naamlooze vennootschap,
met de gelijke behandeling van alle aandeelhouders.
Hierboven werd over preferente aandeelen gesproken
en de meening verkondigd, dat deze naar ons recht be-
staanbaar zijn. De vraag is nu opgeworpen, of zij ook in
een naamlooze vennootschap, waar alle aandeelen gelijke
rechten geven, door statutenwijziging kunnen worden inge-
voerd^). Twee bezwaren worden tegen de toelating dezer
statutenwijziging aangevoerd. Ten eerste, dat zij inbreuk
maakt op een onaantastbaar recht van den individueelen
aandeelhouder, en wel op het recht op winstverdeeling
volgens de oorspronkelijke statuten. Dit recht werd door
mij ontkend (vorige bladzijde), ik behoef dus niet nader
hierop in te gaan. Ten tweede zeggen verschillende
schrijvers, dat de latere invoering van preferente aan-
deelen in strijd is met het genoemde beginsel der gelijke
behandeling van alle aandeelhouders. Andere laten een
zoodanige statutenwijziging onbeperkt toe. Beide meeningen
acht ik onjuist, er moet een onderscheiding gemaakt
worden tusschen de verschillende wijzen, waarop prefe-
rente aandeelen kunnen worden ingevoerd. Deze invoering
kan samen gaan met vergrooting van het kapitaal der
naamlooze vennootschap, maar ook zonder dat geschieden
door inwisseling van gewone aandeelen tegen preferente.
Muysken, blz. 23 e.V.; zeer uitvoerig over preferente aandeelen:
Bachmann, blz. 194—216,
119
In het eerste geval wordt de gelijkheid onder de aandeel-
houders bewaard, allen worden gelijkelijk getroffen door
de uitgifte van preferente aandeelen. Anders echter in het
tweede geval; de aandeelhouder, die zijn gewoon aandeel
tegen een preferent wil inwisselen, moet daarvoor een
zekere extra-storting in de kas der naamlooze vennoot-
schap doen. Nu zegge men niet, dat ieder aandeelhouder
gelijke rechten heeft om die preferentie te verkrijgen.
Afgezien hiervan, dat, maakte ieder aandeelhouder van
deze bevoegdheid gebruik, het nut der bijstorting voor
eiken aandeelhouder afzonderlijk zou verloren zijn, en
alleen de kas der vennootschap versterkt, is het geen
ware gelijkheid, wanneer men de preferentie alleen door
een extra storting kan deelachtig worden
Kan, wanneer eenmaal in een naamlooze vennootschap
gewone en preferente aandeelen bestaan, een statuten-
wijziging hun onderlinge verhouding veranderen of nieuwe
preferente aandeelen scheppen.? De gewone aandeelhouder
zal zich er niet tegen kunnen verzetten, op geen onaan-
tastbaar recht van den gewonen aandeelhouder wordt
inbreuk gemaakt. Maar is een zoodanig besluit niet in
strijd met het recht van den preferenten aandeelhouder.?
Heeft de preferente aandeelhouder een onaantastbaar recht,
of slechts een recht, zoolang de statuten, die het hem
hebben gegeven, onveranderd blijven.? In tegensteUing met
Mr. Muysken acht ik een vermindering der rechten van
preferente aandeelhouders door .statutenwijziging niet geoor-
loofd. Het recht van den preferenten aandeelhouder is hem,
Anders Bachmann, blz. 197 e. v.
-ocr page 140-20
bij bijzondere overeenkomst, onvoorwaardelijk gegeven,
niet, als het recht van den gewonen aandeelhouder, onder
de stilzwijgende voorwaarde, dat de algemeene vergadering
het wijzigen kan. De tegenovergestelde meening voert tot
onhoudbare consequenties. Een naamlooze vennootschap
met een kapitaal van f 1000,000, in aandeelen van f 1000
verdeeld, wier zaken slecht gaan, besluit tot de uitgifte
van 250 aandeelen van f looo, voor 5% preferent op de
winst. Deze aandeelen worden alle geplaatst, daar men
meent, hierin een tamelijk zekere geldbelegging te zien,
met het oog op de verhouding van het aantal preferente
tegenover het aantal gewone aandeelen. Kort na deze
uitgifte besluit nu de algemeene vergadering den preferenten
hun preferentie te ontnemen of deze althans zeer sterk te
verminderen; de gewone aandeelhouders nl., die zeker
belang er bij hebben, dat de preferentie verdwijnt, vormen
de groote meerderheid in de algemeene vergadering, en
kunnen dus dit besluit nemen. Dit voorbeeld toont duidelijk
aan, tot welke vreemde consequentie de meening voert,
die vermindering der rechten van preferente aandeelhouders
door statutenwijziging toelaat. Natuurlijk kunnen de statuten
bijzondere bepalingen inhouden, waaruit volgt, dat een
vermindering dier rechten, zoowel door uitgifte van nieuwe
preferente aandeelen als door vermindering van het bedrag
der preferentie, is toegelaten.
Het resultaat, waartoe ik hier gekomen ben, is niet in
overeenstemming met de eischen der praktijk. Ook een
latere uitgifte van nieuwe preferente aandeelen, of een
verandering der verhouding tusschen gewone en preferente
aandeelen kan wenschelijk zijn. Bij herziening van ons
121
vennootschapsrecht zou ik een dergelijke statutenwijziging
nadrukkelijk willen toelaten, zooals het Duitsche Wetboek
en de Fransche Wet van 11 Juli 1902 gedaan hebben. Zij
bepalen, dat een zoodanige statutenwijziging moet goedge-
keurd worden niet alleen door de algemeene vergadering
van aandeelhouders, maar ook door de meerderheid der
preferente aandeelhouders. Theoretisch niet te rechtvaar-
digen , verdienen deze bepalingen toch, als in overeen-
stemming met de eischen der praktijk, toejuiching.
§ 27s , alinea 3, luidt: „Soll das bisherige Verhältnisz
mehrerer Gattungen von Aktien mit verschiedener Berech-
tigung zum Nachtheil einer Gattung geändert werden,
so bedarf es neben dem Beschlüsse der Generalversamm-
lung eines in gesonderter Abstimmung gefassten Beschlusses
der benachteiligten Aktionäre ; auf diese Beschluszfassung
findet die Vorschrift des Abs. i Anwendung . . . .", terwijl
alinea i bepaalt, dat besluiten tot statutenwijziging, indien
niet anders is bepaald, genomen worden met een meerder-
heid van stemmen, die minstens ^ji van het bij het besluit
vertegenwoordigde kapitaal bedraagt
\') Zie over de bezwaren in Duitschland, tegen de juridische constructie
van dit „Mehrheitsverband" der preferente aandeelhouders ingebracht:
Bachmann, blz. 214—216.
De rechten van houders van dividendbewijzen worden bier niet be-
sproken , als niet direct tot het onderwerp van mijn proefschrift behoorend.
Ik verwijs naar de dissertatie van Mr. A. H. du MosCH, Utrecht 1889,
en naar FurnÉè, blz. 116 e.v., bij wien aldaar ook over Talons gehandeld
wordt.
HOOFDSTUK VI.
Recht op het overschot bij liquidatie.
Bij ontbinding der naamlooze vennootschap zal het ver-
mogen onder aandeelhouders verdeeld worden. In vele
statuten vindt men dit uitgedrukt in den vorm, dat de
aandeelhouders naar evenredigheid van hunne aandeelen
eigenaar zijn van het vermogen der naamlooze vennoot-
schap. Deze wijze van uitdrukking komt mij voor niet
juist te zijn. Eigenaar van het vermogen der naamlooze
vennootschap zijn niet de aandeelhouders, maar de vennoot-
schap zelf, als rechtspersoon
Renaud^), hoewel de rechtspersoonlijkheid der naam-
looze vennootschap erkennend, en dus geen eigendoms-
recht der aandeelhouders op het vermogen aannemend,
meent, dat na de ontbinding de aandeelhouders eigenaar
zijn van het vermogen; hij meent, dat door de ontbinding
de naamlooze vennootschap geheel ophoudt te bestaan,
haar organen wegvallen, en een nieuwe, eigenaardige
gemeenschaj:) van aandeelhouders ontstaat. De aandeel-
") H. R. ï8 Jan. 1901, W. 7553.
») § § 92 en 96; blz. 839 e. v.; 877 e. v.
-ocr page 143-123
houders worden eigenaars van het vermogen, maar dat is
een „Sondervermögen". Alleen met dat vermogen zijn de
aandeelhouders aansprakelijk voor de schulden der vennoot-
schap Deze opvatting is onjuist Ook na haar ontbinding
blijft de naamlooze vennootschap eigenares van het ver-
mogen; door de ontbinding houdt zij niet op te bestaan.
Zij blijft bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen,
al is die bevoegdheid beperkt tot die handelingen, die op
de liquidatie betrekking hebben. Eerst als de Hquidatie is
afgeloopen, verdwijnt de naamlooze vennootschap. De
Hooge Raad heeft deze meening als de juiste erkend in
een arrest, op 5 Februari 1892 gewezen in overeen-
stemming met de conclusie van den procureur-generaal,
en bevestigend een arrest van het Gerechtshof te Arnhem.
In de overwegingen vindt men : „Overwegende, dat blijkens
„art. 4 n1^. 4 B. R. eene vennootschap van koophandel ook
„na hare ontbinding kan worden gedagvaard, en dus als
„bestaande wordt aangemerkt ten aanzien van de nakoming
„van de door de vennootschap tijdens haar bestaan aan-
„gegane verplichtingen____" Ook art. 56 W. v. K. is een
argument voor deze meening: „Eene ontbondene ven-
1 „Tijdens haar bestaan" is zeker geen gelukkige uitdrukking, waar
volgens den H. R. ook na de ontbinding de naamlooze vennootschap nog
„bestaande" is. In denzelfden zin Hof Amsterdam 26 Oct. 1898, W. 7216,
vernietigend rechtbank Utrecht 10 Oct 1898, W. 7218; Hof Amsterdam
24 Febr. 1899, vernietigend rechtbank Amsterdam 17 Dec. 1897, beide in
„P. V. J.", 1900, n". i6- en rechtbank Dordrecht 23 Nov. 1898, W. 7284.
124
„nootschap wordt door de bestuurders vereffend....."
De aandeelhouders zijn dus, evenmin als zij dit waren
vóór de ontbinding der vennootschap, na de ontbinding
eigenaars van het vermogen, maar hebben tegen deze een
vorderingsrecht tot verdeeling der activa. Onjuist is de
bewering van Renaud , dat dit toekennen van een
vorderingsrecht aan de aandeelhouders, tot de consequentie
zou leiden, dezen te doen concurreeren met de schuld-
eischers der vennootschap. De aandeelhouders hebben nl.
geen recht op verdeeling van alle activa, maar slechts van
datgene, wat overblijft als de vennootschap aan al hare
verplichtingen voldaan heeft; een concurreeren met de
vennootschappelijke schuldeischers is dus niet mogelijk.
De aandeelhouder individueel heeft recht op een even-
redig deel van datgene, wat onder de aandeelhouders moet
verdeeld worden, en wel niet op een evenredig deel der
vermogensbestanddeelen in natura, maar alleen op een
bepaald bedrag in geld, op een evenredig deel van het
onder aandeelhouders te verdeelen voordeelig saldo na de
verzilvering van het geheele vermogen en de betaling van
alle schulden. Mochten echter alle aandeelhouders het eens
worden over een verdeeling in natura, dan is deze zeer
zeker geoorloofd; uit den aard van het recht van den
aandeelhouder vloeit echter voort een verdeeling in geld.
De statuten kunnen den omvang van dat recht van den
aandeelhouder bepalen. Zoo vindt men gezegd, dat eerst
Ook A. Mijs, in zijn in 1893 te Leiden verdedigd proefschrift: „Ont-
binding der naamlooze vennootschap", meent, dat na de ontbinding de ven-
nootschap nog bestaat.
«) Blz. 840.
125
de nominale waarde, of ook wel eerst het gestorte bedrag
op de aandeelen zal worden teruggegeven, en daarna het
overschot evenredig zal worden verdeeld. Ook kan bepaald
worden, dat het recht van den aandeelhouder afhankelijk
is van een besluit der algemeene vergadering, die bevoegd is
een deel van het saldo op andere wijze te besteden; soms
wordt ook dit laatste uitdrukkelijk in de statuten bepaald.
Maar waarop heeft de aandeelhouder recht in die vele
gevallen, waarin de statuten zwijgen.? De aandeelhouder
heeft dan recht op een evenredig deel van het voordeelig
verschil tusschen activa en passiva en de algemeene ver-
gadering zal niet bevoegd zijn een deel hiervan anders te
besteden dan tot uitkeering aan aandeelhouders. Wat is
hier onder evenredig deel te verstaan ? Zijn alle aandeelen
geheel of voor eenzelfde gedeelte volgestort, dan bestaat
er geen moeilijkheid. Verschil van meening ontstaat echter,
wanneer op alle aandeelen niet evenveel gestort is. In
zoover bestaat ook hier nog eenstemmigheid, dat in ieder
geval eerst het gestorte bedrag dient teruggegeven te
worden; maar hoe is het met het overschot.? Moet dat
verdeeld worden naar evenredigheid van de nominale waarde
der aandeelen of van het daarop gestorte bedrag ? Deze
vraag is aan den rechter ter beslissing overgelegd in het
bekende proces naar aanleiding van de liquidatie van den
Rijnspoorweg, en is uitvoerig besproken in het proefschrift
van G. SCHIMMELPENNINCK1). Rechtbank en Hof^)
meenden, dat het nominaal bedrag der aandeelen de
126
verdeelingsmaatstaf moest zijn, de Hooge Raad echter
beschouwde als zoodanig het op de aandeelen gestorte
bedrag. In tegenstelling met Mr. SCHIMMELPENNINCK
meen ik, dat niet de Hooge Raad, maar Rechtbank en
Hof deze vraag juist beoordeeld hebben. Ik wil mij niet
mengen in den strijd over de uitlegging van art. 1670 B. W.,
een vraag van burgerlijk recht, voor welker beantwoording
in beide richtingen veel valt te zeggen, daar het mij voor-
komt, dat van de uitlegging van dit artikel de beslissing
niet afhankelijk is. Met Mr. MOLENGRAAFF meen ik,
„dat het Burgerlijk Wetboek geldt voor een onderwerp,
„in het Wetboek van Koophandel behandeld, voor zooverre
„het bepalingen bevat, geschreven voor een genus, waar-
„van het onderwerp in het wetboek van koophandel een
„species is, tenzij eene uitdrukkelijke wetsbepaling of de
„natuur van het species zich daartegen verzet." Ten eerste
verzet zich de natuur van het species, de naamlooze ven-
nootschap, tegen een toepassing van de rechtsregelen te
dezer zake omtrent het genus, de maatschap of vennoot-
schap, in het Burgerlijk Wetboek, maar bovendien zegt
art. 15 W. v. K.: „De verbindtenissen van vennootschappen
„van koophandel worden geregeerd door de overeenkomsten
„der partijen, door de bijzondere wetten van den koop-
„handel, en door het burgerlijk regt". In de eerste plaats
gelden dus de overeenkomsten der partijen, en van haar
geldt art. 1375 B. W.: „Overeenkomsten verbinden niet
„alleen tot datgene wat uitdrukkelijk bij dezelve bepaald
„is, maar ook tot al hetgeen, dat, naar den aard van
\') H. R., 29 Dec. 1893, W. 6450.
») „Leiddraad," blz. 30,
1262
„dezelve overeenkomsten, door de billijkheid, het gebruik,
„of de wet, wordt gevorderd". Mijns inziens vordert nu de
billijkheid, dat de verdeeüng geschiedt naar evenredigheid
van het nominaal bedrag der aandeelen; Mr. SCHIMMEL-
PENNINCK noemt dit systeem onbillijk, omdat zoodoende de
houders van niet-volgestorte aandeelen worden bevoordeeld
boven houders van volgestorte aandeelen, daar de eersten
over het niet-gestorte bedrag tweemaal rente kunnen maken,
ten eerste door de winstverdeeling der vennootschap, ten
tweede door belegging op andere wijze van dit niet-gestorte
gedeelte. Als daarin een onbillijkheid is gelegen, dan wordt
deze in de meeste naamlooze vennootschappen weggenomen
door de bepaling, dat uit de winst eerst aan aandeelhouders
een zeker percentage over het op hun aandeelen gestorte
bedrag zal worden uitgekeerd, en deze bepaling bestond
ook in de statuten van de Rijnspoorweg-maatschappij. Maar
de naamlooze vennootschap behaalt winst even zoo goed
met het niet-gestorte als met het gestorte kapitaal. Vele
maatschappijen werken met een groot kapitaal, waarop
slechts weinig is gestort, en genieten evenveel crediet, als
wanneer haar aandeelen waren volgestort. Ontegenzeglijk
is het billijker, dat, wanneer bij de ontbinding een over-
schot te verdeelen is, die verdeehng geschiedt naar even-
redigheid van het nominaal-bedrag der aandeelen
Op welk oogenblik ontstaat dit recht van den aandeel-
houder.? Drie antwoorden zijn mogelijk; het kan ontstaan
of met het oprichten der vennootschap, d. i. verworven wor-
den gelijk met het lidmaatschapsrecht, of bij de ontbinding
Zoo ook naar Engelsch recht, Furnée, blz. 95.
-ocr page 148-128
(bij het besluit tot ontbinding, bij het verloopen van den
in de statuten bepaalden termijn), of eerst bij de feitelijke
verdeeling. Verschillende schrijvers beweren het eerste,
als voorbeeld van hen noem ik Alexander. Hij beschouwt
dit recht van den aandeelhouder als gelijk met het lid-
maatschapsrecht verworven , en noemt het een „Sonder-
recht", d. i. een recht onaantastbaar door meerderheidsbe-
sluit. Hij moet echter toegeven, dat die onaantastbaarheid
niet in alle gevallen bestaat, daar de Duitsche wet uitdruk-
kelijk eenige gevallen noemt, waarin de meerderheid op dit
recht kan inbreuk maken maar verklaart deze bepalingen
als wettelijk geoorloofde inbreuken op het van nature
onaantastbare recht. Anderen daarentegen, o. a. bachmann,
beschouwen dit recht niet als een onaantastbaar recht van
den aandeelhouder. Deze meening komt mij voor de juiste
te zijn. In strijd hiermede schijnt de bewering, door mij
hierboven geuit, dat, bevatten de statuten geen bepalingen
over dit recht, de algemeene vergadering niet bevoegd is
het saldo der liquidatie niet onder aandeelhouders te ver-
deelen. De algemeene vergadering heeft die bevoegdheid
alleen als de statuten haar die geven, maar daarmede is
niet gezegd, dat een statutenwijziging niet mogelijk is, die
haar die bevoegdheid toekent. De meening, dat een recht
van den aandeelhouder eerst ontstaat bij de feitelijke ver-
deeling, gaat te ver in tegenovergestelde richting. Bij de
ontbinding krijgt de aandeelhouder het recht te verlangen,
dat de verdeeling van het overschot der liquidatie zal
Alexander schrijft over de Duitsche wet van 1884, artt. 214, 215,
al. 2, en al. 4; 248, al. i. Het nieuwe Hgb. bevat dezelfde bepalingen,
§§ 275, 278, 288.
129
geschieden overeenkomstig de op dat oogenbhk geldende
statuten. Door de ontbinding gaat de naamlooze vennoot-
schap niet te niet, maar wel verliest zij een deel harer
bevoegdheden; zij bestaat niet meer in haar vollen om-
vang, zij is geworden wat Gierke noemt een „Liquida-
tions-Aktiengesellschaft." De algemeene vergadering kan
alleen die besluiten nemen, die betrekking hebben op en
leiden tot de liquidatie overeenkomstig de geldende sta-
tuten, Bepalen de statuten niets over wat onder aandeel-
houders moet verdeeld worden, dan moet zij alles, d.i.
het geheele voordeelige saldo der hquidatie, uitkeeren aan
aandeelhouders. Alleen daar, waar de statuten bepalen,
dat hetgeen aan aandeelhouders zal worden uitgekeerd,
vrijelijk door de algemeene vergadering zal worden be-
paald, is deze bevoegd een deel van het voordeelig saldo
tot een ander doel te gebruiken, en wordt een recht
daarop voor den aandeelhouder eerst geboren als de alge-
meene vergadering dit besluit genomen heeft.
Evenals er aandeelen kunnen bestaan, die preferent zijn op
de winst, zoo komen er ook aandeelen voor, preferent op het
overschot bij liquidatie. Deze zijn evenals de eerste geoorloofd
en kunnen ook later door wijziging der statuten worden
ingevoerd. Bestaan er eenmaal gewone en preferente aan-
deelen, de gewone aandeelhouder zal zich moeten neer-
leggen bij een statutenwijziging, waardoor verandering
wordt gebracht in de verhouding der aandeelen of nieuwe
preferente aandeelen worden uitgegeven; maar de preferente
aandeelhouder behoeft zich bij een vermindering zijner
rechten niet neer te leggen. Voor de ontbinding ont-
9
-ocr page 150-zegde ik den gewonen aandeelhouder een recht op het
overschot bij liquidatie, maar een preferent aandeelhouder
heeft dit wel. In de statuten is bepaald, dat bij liqui-
datie de preferente aandeelhouder eerst de nominale
waarde of het gestorte bedrag van zijn aandeelen zal
terugontvangen. Dat recht is door meerderheidsbesluit
onaantastbaar
Het ontwerp der Staatscommissie bevat over dit onder-
werp eenige bepalingen, die blijkens art. Ii8 dwingend
recht zijn.
Art. io6: „Niettegenstaande hare ontbinding wordt de
vennootschap geacht te blijven bestaan, voor zooveel dit
tot de vereffening harer zaken noodig is.
„Na de ontbinding worden, in de gevallen, bij artikel 54
vermeld, aan het woord Naamlooze Vennootschap toe-
gevoegd de woorden: in liquidatie."
Art. 112, al. i: „Het vermogen der ontbonden vennoot-
schap wordt na het verstrijken van den in het vorig
artikel vermelden termijn" (voor de schuldeischers om
zich bij de vereffenaars aan te melden) „onder de aan-
deelhouders in verhouding tot ieders recht verdeeld."
In art. 106 volgt dus de jurisprudentie van den Hoogen
Raad. Uit artikel 112 volgt mijns inziens, dat het der
algemeene vergadering niet geoorloofd is, een deel van
het vermogen tot een ander doel te besteden dan tot
verdeeling onder aandeelhouders.
i) Vergelijk hierbij hetgeen bij het recht op dividend gezegd is, In het
algemeen is wat daar gezegd is, hier van toepassing.
HOOFDSTUK VIL
I. Heeft de aandeelhouder het rccht een algemeene ver-
gadering bijeen te roepe7i? Wie tot die bijeenroeping be-
voegd is bepaalt onze wet niet. Zeggen de statuten het
niet, dan moet aangenomen worden, dat deze bevoegd-
heid toekomt aan de algemeene vergadering zelf, en aan
de bestuurders. De algemeene vergadering als opperste
orgaan der vennootschap kan besluiten, dat en wanneer
zij weer zal bijeenkomen, maar ook de bestuurders ont-
leenen aan hun taak de vennootschap te beheeren het
recht een algemeene vergadering bijeen te roepen. Veelal
bevatten de statuten bepalingen hierover; zoo wordt be-
paald, dat er telken jare minstens één algemeene verga-
dering zal worden gehouden, en de tijd vastgesteld,
waarop deze moet bijeenkomen; meestal wordt aan be-
stuurders of commissarissen de bevoegdheid gegeven een
algemeene vergadering bijeen te roepen. Maar kan ook de
individueele aandeelhouder dit doen.? Naar Fransch recht
heeft de aandeelhouder in principe dat recht niet ; wel
heeft de jurisprudentie beslist, dat de aandeelhouder den
\') Lyon—Cae.n et Renault, n®. 849; Rousseau, n®. 2360.
-ocr page 152-132
rechter kan vragen te verstaan, dat een algemeene verga-
dering zal worden bijeengeroepen door de bestuurders of
door een door den rechter aan te wijzen derde, ingeval
van bedrieglijk stilzitten van bestuurders en commissarissen,
en wanneer de bestuurders zijn ontslagen of het besluit,
waarbij zij zijn benoemd, is nietig verklaard. Kan dit ook
naar ons recht worden aangenomen.? Ik meen van niet,
hoe wenschelijk het ook moge zijn in deze leemte te voor-
zien. Bij stilzwijgen der statuten kan de aandeelhouder
geen algemeene vergadering bijeenroepen; ik kan niet
inzien op welken grond hem dit recht zou toekomen, de
aandeelhouder is geen orgaan der vennootschap, tot het
verrichten dezer handeling bevoegd.
Vele buitenlandsche wetgevers hebben het wenschelijk
geacht aan een bepaalde minderheid van aandeelhouders
dit recht toe te kennen. De meeste wetten geven deze
minderheid het recht de bijeenroeping van een algemeene
vergadering door den rechter te doen geschieden; alleen
de Engelsche wet bepaalt, dat aandeelhouders, wier aan-
deelen te zamen één vijfde van het maatschappelijk kapi-
taal bedragen, van de bestuurders bijeenroeping eener
vergadering kunnen eischen, en zoo deze aan dit verlangen
niet voldoen binnen twintig dagen, zelf de vergadering
kunnen bijeenroepen.
Ook het ontwerp der Staatscommissie bevat te dezen
aanzien zeer juiste en duidelijke bepalingen in art. 80:
„Behoudens ruimere toekenning bij de akte van het recht
tot bijeenroeping der algemeene vergadering, zijn tot die
bijeenroeping zoowel het bestuur, als het college van
commissarissen bevoegd.
133
„Op schriftelijke aanvrage van houders van aandeelen, ten
minste één tiende van het vennootschappelijk kapitaal, waar-
voor deelgenomen is, of een zooveel geringer bedrag, als bij
de akte zal zijn bepaald, vertegenwoordigende, is het be-
stuur verplicht, eene algemeene vergadering te doen houden
binnen ééne maand na ontvangst der aanvrage, en zulks met
een termijn van oproeping van ten minste tien dagen.
„bidien het bestuur in gebreke blijft de oproeping te
doen en van de aanvrage tijdig schriftelijke mededeeHng
aan commissarissen is geschied, zijn dezen verplicht zelve
de oproeping te doen, zóó dat de vergadering, uiterlijk
zes weken na de ontvangst der aanvrage door het bestuur,
kan gehouden worden.
„Blijven ook de commissarissen in gebreke aan de aan-
vrage gevolg te geven, dan kunnen zij, die haar hebben
gedaan, krachtens machtiging der rechtbank van het
arrondissement, binnen welker gebied de naamlooze ven-
nootschap haren zetel heeft, zelve de oproeping doen, met
inachtneming van den vorm en de termijnen, daarbij bepaald.
„De rechterlijke machtiging wordt verleend, indien de
aanvragers van hunne bevoegdheid tot het doen der aan-
vrage en van het niet voldoen daaraan hebben doen
blijken, en wordt tegelijk met de oproeping ter kennisse
van de aandeelhouders gebracht.
„De op deze wijze gedane oproeping is rechtsgeldig,
ook indien mocht blijken, dat de machtiging ten onrechte
verleend was.
„Het recht van aanvrage en oproeping, in dit artikel
toegekend, kan, met inachtneming van het hiervoren be-
paalde, door iederen aandeelhouder worden uitgeoefend.
134
indien het bestuur en het college van commissarissen in
gebreke zijn gebleven eene bij de akte of bij artikel 79
voorgeschreven algemeene vergadering bijeen te roepen".
II. Art. 55 W. V. K. luidt: „De bestuurders zijn ver-
pligt eenmaal \'s jaars aan de vennooten opgave te doen
van de winsten en verliezen door de vennootschap in het
afgeloopen jaar gehad of geleden.
„Die opgave kan geschieden, het zij in eene algemeene
vergadering, het zij door de toezending van eenen staat
aan iederen vennoot, het zij door eene aan de vennooten
aangekondigde ter visie ligging der rekening, gedurende
zekeren bij de akte bepaalden tijd". Is art. 55 limitatief
op te vatten, dan heeft ieder aandeelhouder individueel
het recht op deze wijze een overzicht te krijgen van den
toestand der vennootschap; is art. 55 enunciatief, dan
kunnen de statuten ook bepalen, dat op een andere wijze
deze rekening aan de vennooten wordt voorgelegd, en
dit recht geven niet aan den aandeelhouder individueel,
maar aan de algemeene vergadering. Hoe dit zij, in ieder
geval kan de aandeelhouder zich daardoor alleen geen
juist oordeel vormen over den toestand der vennootschap,
waar hem veel aan gelegen is. Daar nu de bestuurders
alleen tegenover de vennootschap verplicht zijn haar be-
langen te behartigen, en het mogelijk is, dat een meerder-
heid der algemeene vergadering, samenspannend met de be-
stuurders , de minderheid niet wil toestaan zich op de hoogte
te stellen van de zaken der vennootschap, is het wenschelijk,
zooals verschillende buitenlandsche wetten gedaan hebben,
aan een bepaalde minderheid het recht te geven een onder-
zoek naar den gang van zaken te kunnen instellen. Ook
135
het ontwerp der Staatscommissie heeft hiervoor een regeHng
getroffen, welker duidelijkheid commentaar overbodig maakt.
Art. loo: „Op schriftelijk verzoek van houders van
aandeelen, ten minste één tiende van het vennootschap-
pelijk kapitaal, waarvoor deelgenomen is, of een zooveel
geringer bedrag, als bij de akte zal zijn bepaald, verte-
genwoordigende, kan de arrondissements-rechtbank, bin-
nen wier gebied de naamlooze vennootschap haren zetel
heeft, een of meer personen benoemen tot het instellen
van een onderzoek naar het beleid en den gang der
zaken van de vennootschap, hetzij in haren geheelen om-
vang, hetzij met betrekking tot een deel daarvan of tot
een bepaald tijdvak.
„Het verzoek wordt met redenen omkleed. Daarbij
moet blijken, dat de verzoekers zich te vergeefs tot het
bestuur hebben gewend.
„De rechtbank beschikt op het verzoek in raadkamer,
na de bestuurders en ook de commissarissen, zoo die er
zijn, te hebben gehoord of behoorlijk opgeroepen.
„Bij de beschikking kan worden bepaald, dat de ver-
zoekers zekerheid zullen hebben te stellen voor de vol-
doening der op het onderzoek vallende kosten.
„Hooger beroep is niet toegelaten.
„Bij het aangaan van geldleeningen door uitgifte van
obligatiën aan toonder, kan aan de^ houders van een bij die
uitgifte bepaald bedrag der obligatiën of aan hunne overeen-
komstig de voorwaarden dier uitgifte benoemde vertegen-
woordigers een gelijk recht worden verleend, ais bij het
eerste lid van dit artikel aan aandeelhouders is toegekend."
Art. loi: „Ieder bestuurder, commissaris, beambte of
-ocr page 156-136
bediende der vennootschap is, voor zooveel van hem
afhangt, verplicht, aan de door de rechtbank benoemde
personen toegang te verleenen tot alle kantoren en in-
richtingen der vennootschap, hun de boeken met alle
daarbij behoorende bescheiden open te leggen en hun
alle waarden der vennootschap te vertoonen."
Art. I02: „Het verslag van de uitkomst van het onder-
zoek wordt nedergelegd ter griffie van de rechtbank ter
inzage van ieder aandeelhouder, die daarvan bovendien
te zijnen koste afschrift kan ontvangen.
„De kosten van het onderzoek komen ten laste des
verzoekers, tenzij de rechtbank, hetzij bij de in art. loo
vermelde beschikking, hetzij na kennisneming van het
verslag, bepale, dat zij zullen worden gedragen door de
vennootschap, of door bestuurders of commissarissen of
een of meer hunner in privé".
III. Nog is te vermelden een recht, dat in Duitschland
onder den naam van „Bezugsrecht" wettelijk is geregeld,
maar in andere landen en ook ten onzent den aandeel-
houder soms door de statuten wordt gegeven, het recht
van voorkeur bij de uitgifte van nieuwe aandeelen. Het is
het recht van den aandeelhouder, om, wanneer nieuwe
aandeelen worden uitgegeven, een aan zijn aandeelenbezit
evenredig deel daarvan te kunnen nemen, vóórdat andere
personen tot het nemen dier nieuwe aandeelen gerechtigd
zijn. De Duitsche wetgever heeft in 1897 de volgende
bepalingen hierover opgesteld: § 282: „Jedem Aktionär
musz auf sein Verlangen ein seinem Antheil an dem bis-
herigen Grundkapital entsprechender Theil der neuen Aktien
zugetheilt werden, soweit nicht in dem Beschlusz über die
137
Erhöhung des Grundkapitals ein Anderes bestimmt ist.
„Der Betrag, zu welchem die neuen Aktien an die Aktio-
näre ausgegeben werden, ist von dem Vorstand in den
Gesellschaftsblättern zu veröffentlichen. In der Veröffent-
lichung kann eine Frist für die Ausübung des Bezugsrechts
bestimmt werden; die Frist musz mindestens zwei Wochen
betragen."
§ 283: „Eine Zusicherung von Rechten auf den Bezug
neu auszugebender Aktien kann nur unter Vorbehalt des
im § 282 bezeichneten Rechtes der Aktionäre erfolgen.
„Eine Zusicherung, die vor dem Beschlüsse über die
Erhöhung des Grundkapitals geschieht, ist der Gesellschaft
gegenüber unwirksam."
Naar Duitsch recht staat het dus aan de algemeene
vergadering vrij te besluiten, dat de aandeelhouder dit
recht niet zal hebben (anders vóór 1897). Maar wat is hier-
van naar ons recht.? Het is in zijn oorsprong een recht,
dat aan de oorspronkelijke aandeelhouders werd gegeven
als een voorrecht boven latere aandeelhouders; een recht,
geldend bij alle latere uitgiften van aandeelen, toekomend
alleen aan hen, die bij het oprichten der vennootschap
aandeelhouder waren. Uit de statuten kan volgen, dat het
aan de algemeene vergadering vrijstaat den aandeelhouder
dit recht te ontnemen, maar in dubio moet aangenomen
worden, dat het een door meerderheidsbesluit onaantast-
baar recht van den aandeelhouder is. Mocht in een nieuwe
wet een bepaling hierover opgenomen worden, dan lijkt
het mij ook juister het recht te geven als een onaantast-
baar voorrecht van den oorspronkelijken aandeelhouder.
IV. Uit den aard der naamlooze vennootschap volgt,
-ocr page 158-138
dat de vennoot een ander in zijn plaats kan stellen, d. w. z.
dat de aandeelhouder zijn aandeel kan overdragen. Art.
42 W. v. K. zegt, dat de wijze van overdracht van aan-
deelen op naam bij de statuten moet worden bepaald.
Maar kunnen de statuten ook het recht tot overdragen^)
beperken.? Mr. LoDER®) acht het niet geoorloofd en zegt
een zoodanige bepaling „specteert niet meer het aandeel,
„maar den persoori van den houder en treedt daarmee
„buiten de sfeer der naamlooze vennootschap, die zich wel
„met de aandeelen, maar niet met de personen, die de aan-
„deelen bezitten, in te laten heeft, zoodra zij aan hun vol-
„stortingsplicht voldaan hebben." Juist is het hieruit te
concludeeren, dat de algemeene vergadering niet bevoegd
is door middel van statutenwijziging het recht der be-
staande aandeelhouders tot overdragen van hunne aan-
deelen te beperken^). Er kan b.v. niet bepaald worden,
dat een aandeel slechts kan worden overgedragen na
goedkeuring van den persoon des verkrijgers door be-
stuurders, commissarissen of algemeene vergadering. Maar
ik zie niet in, dat het ongeoorloofd is, bij de uitgifte van
nieuwe aandeelen een bepaling te maken, die het recht
van hen, die deze aandeelen nemen, beperkt.
Alleen bij aandeden op naam kan de vraag wurden gedaan. Bij aan-
deden aan toonder is een beperking van het recht tot overdragen ondenkbaar.
Blz. 6.
ä) Vgl. clément,blz. 61; Bousquet-Fontié, biz. 59; Thaller, Dalloz, 1893.
-ocr page 159-STELLINGEN.
-ocr page 160-y
V-
X.-. --il
-ocr page 161-I.
De bijzondere belasting wegens gebouwde eigendommen
en hunne aanhoorigheden, die gelegen zijn in bepaalde
gedeelten der gemeente, ten behoeve van den aanbouw
aldaar, (art. 240 j. gemeentewet) is geen retributie.
II.
Door Nov. XVIII, cap. i, is ook van de ouders,
broeders en zusters de legitieme portie vergroot.
III.
Onjuist is de leer van den Hoogen Raad (13 Juni 1902,
W. 7788), dat art. 1934 B. W. verbiedt het bewijs door
getuigen van een nadere mondelinge overeenkomst, waar-
door verandering zou zijn gebracht in een vroeger schrif-
telijk aangegane overeenkomst.
142
IV.
Art. 1604 B. W. verzet zich niet tegen een verhoor op
vraagpunten van den gedaagde, die de door den eischer
beweerde, op geenerlei wijze ten uitvoergelegde huur
ontkent.
V.
Art. 695 B. W. is niet van toepassing, als de vensters
uitzicht geven op een blinden muur.
VI.
Art. 38, 2". R. O. geldt alleen voor vorderingen van
een gedeelte eener bestaande inschuld, niet voor het ge-
vorderd restant eener inschuld, die oorspronkelijk in haar
geheel meer dan tweehonderd gulden bedroeg.
VII.
Tot betaling van overliggeld is slechts hij verplicht,
wiens goed zich, na het verstrijken der losdagen, nog in
het schip bevindt.
143
Wanneer in het faillissement van een herverzekerde een
akkoord is gehomologeerd, tengevolge waarvan deze aan
den verzekerde slechts een zeker aantal procenten behoeft
uit te keeren, is de herverzekeraar toch verplicht het
geheele door den verzekeraar aan den verzekerde ver-
schuldigde bedrag aan den verzekeraar (herverzekerde)
uit te keeren.
IX.
Een naamlooze vennootschap in liquidatie kan worden
failliet verklaard.
X.
De gemeenteraad is bevoegd te bepalen, dat een ieder
verphcht is zich te gedragen naar de aanwijzingen, door
de ambtenaren en beambten der politie in het belang van
orde en veiligheid op de straat gegeven.
XI.
Uit art. 109 der Grondwet kan geen materieel wets-
begrip worden afgeleid.
144
Art. 143 al. 5 der Grondwet verbiedt eene voordracht
van den gemeenteraad voor de benoeming van een bur-
gemeester.
XIII.
De lokbeambte valt onder het voorschrift van art. 47, 2°
W. v. Str.
XIV.
Voor de strafbaarheid van omkooping bedoeld in art.
126 W. v. Str.\' is het onverschillig, of de kiezer al dan
niet iets nalaat of doet in strijd met zijn persoonlijk ge-
voelen of met zijn aanvankelijk voornemen.
XV.
Ten onrechte besliste de Hooge Raad (17 Juni 1889,
W. 5742), dat art. 207 W. v. Str. niet van toepassing
is, indien de getuige zijne valsche verklaring intrekt,
nadat het openbaar ministerie de toepassing van art. 174
W. v. Sv. heeft gerequireerd en de president den getuige
toegesproken.
m
^ - . .. .-i
Vît-
m
^■asfe
■.. il..,:. ^ ~ ; \'
ff*»
1
%
-ocr page 168-