-ocr page 1-

1901 \'

t^i/K, lejtpy

i . \'

et Uiaecl van

g

PROEFSCHRIFT.

u.

É.

M. BRUIJEL

-ocr page 2-

A. qu.

192

-ocr page 3- -ocr page 4-

j
i

/
p

-ocr page 5-

Het Dialect van EIten-Bergh.

PROEFSCHRIFT

teh vehkruoino van den graad van

OGTOR IN DE HRLAiSCflE LEÏÏERIÜIE

AAN DE J^lJKS-pNIVERSITEIT TE piRECHT,
na maciitioinu van den rkctor-iiaonikicds

Dr. W. KAPTEIJN,

lloogh\'craar in de Faculteit <ler U\'is- cn Xalutirkundc.

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

tegen de iiedenkinoen\' van

de Faculteit dep liettetren cn Wijsbcgectttc
TK VERDEDIGEN
op Maandag 29 April 1901, des Namiddags om 4 uur,

door

MARTINUS BRUIJEL.

Geboren te Bergh.

UTUECIIT,

KEMINK & ZOON.

(Over don Dom.)

1901.

-ocr page 6-

Typ. Kemink & Zoon, over den Dom, Utrecht.

-ocr page 7-

Aan het einde van mijn studie gekomen, bij deze eerste proeve
van wetenschappelijk werk, is \'t mij behoefte een woord van
dank te spreken tot hen, aan wier hulp en steun ik zooveel ver-
plicht ben, die mij hielpen komen ot hier.

U, mijn vader, in dc eerste plaats mijn dank. Ik denk hier
aan dc groote inspanning en dc vele opoflTeringcn, die gij u
getroost hebt. Dc matcricele moeilijkheden ware vele, maar gij
dorst die onder de oogcn tc zien en zc tc bestaan met ijzeren
energie, \'k Zou me gelukkig achten als deze ook mijn deel is
cn mijn werk van zoo\'n geestkracht dc uiting mag zijn.

U, Hooggeleerden, Professoren aan dc Utrcchtschc Universiteit,
ik dank U voor zoover ik van uw onderwijs genoten heb. U
bovenal, Hooggeleerde
Galm\':h voor dc vele moeite, die gij U
voor mij gegeven hebt, voor dc welwillende steun, voor dc
vriendschap, die ik steeds van U mocht ondervinden. In het
bijzonder nog U, Hooggeleerde
zwaardkmakku, mijn hartelijke
dank, die voor het phonctischc deel van dit werk mij met raad
en daad hebt bijgestaan, die uw laboratorium, uw tijd cn uw
weten met dc grootste welwillendheid tot mijn dienst hebt
gesteld.

-ocr page 8-

- V\' .ri\' r^rft\'OM. ..n-i -ffr:^ I

i: /ib^fi, \'jpqry \'jlr; \'t ^ ni .»ïfxrra

■ rniï ■ • ■ CKVS ;t;»v -h:;

«!f:V •■ .•\'•■V r» ■I..\'\'\' • ■ ■ »TT \'r«»- \'^ffl

■ • " \' \' ■ i
Cf» li f ^ ^

¥ \'\' \'

s?\'

-ocr page 9-

INHOUDSOPGAVE.

nir.

iNLKibiNa................1.

I. PHONETIEK.............5.

Alobmgkmr 0i*merk1n0bn..........5.

I. Beschrijving dor klankon volgons do

rogistratiomotodo.........7.

A. Mothodo.............7.

B. Boschnjving dor klankon.......11.

a. Yokalon............11.

1) Mot wijdsto kaakopening......II.

2) Mot middolmntigo knakoponing. . . . 12.

3) Mot minsto knnkoponing......13.

b. Konsonunton..........14.

1) Voorato goblod.........14.

2) Middol.gobiod..........14.

3) Achtorato gobiod.........15.

II. Boaohrijving dor klankon on tookona

naar hnro acuatischo wiinrdo.......15.

n. Yokalon............15.

b. Diphtongon...........18

c. Qlidoa............19.

d. Konaonanton..........20.

Yokaaltabol............23.

Konsonantcntabol..........24,

-ocr page 10-

niz

IL GESCHIEDKÜNDIG OVERZICHT DER KLAN-
KEN. ...............25.

A. DE KLANKEN IN VERBAND MET DIE VAN HEX
"WEar-aEBMAANSCH
..........25.

1. Vokalen in stamlottorgrepon .... 25.

A. Korto vokalen...........25.

B. Lange vokalen...........31.

C. Tweeklanken....................34.

IL Vokalen in NeTonlottorgrepen. ... 35.

A. Voorlettergrepen..........35.

B. Middonlottorgropen.........37.

C. Eindlettergrepen..........38.

III. Konsonanten.............39.

A. Halfvokalen............39.

ß. Liquidae.............4\'.

C. Nasaion.............43.

D. Explosievon on Spiranten.......44.

a. Labialen............44.

b. Dentalen...........46.

c. Ahoolaron...........49.

d. Gutturalen...........50.

B. Dk klanken van uit hkt levende dialect

BESCHOUWD.............53.

I. Korte vokalon..............53.

II. Lango vokalon..........54.

III. Twooklankon...........5G.

IV. Konsonanten...........57.

C. Wetten vooii de wijziqino dkii klanken in

het dialect .............59.

I. Vokalismo..............59.

A. Qualitatiovo vorandoringon......59.

a. Umlaut............59.

b. Toonsvorhooging.........üü.

c. Overgang in a.........61.

d. Overgang in o.........61.

0. Overgang in «.............62.

-ocr page 11-

iiii.

B. Quantitatievo veranderingen......62.

a. Rekking............62.

b. Verkorting...........64.

c. Vokaalinschuiving........65.

d. Vokaalafval..........65.

e. Vokaaluitvnl..........66.

II. KonsonantiBmo............\'66.

a. Verscherping van zachto konsonant . . 66.

b. Vorzachting van hardo kunsonant. . . 67.

e. Vereonvoudiging van gcminata. . . . 67.
d. Assimilatio...........68.

1. progrcssiovo assimilatio......68.

2. rcgrossiove assimilatio.......61).

0. Uitval vun konsonant.......69.

f. Afvul van konsonant.......70.

g. Invoeging vnn konsonant......71.

h. Spontiino klankverandering.....71.

III. WOOIIDVORMINQ..........73.

I. Substantiva. Flexie.........73.

a. Singularis...........73.

b. Pluralis............74.

II. Adjoctlva.............76.

A Floxio ...........76.

tt. Storko Hoxio........77.

1». Zwttkko floxio........77.

B, Trappen van vorgolijking.....77.

III. Telwoorden............78.

A. Iloofdtelwoordon...... ... 78.

B. Ilangtolwoordon.........78.

IV. Pronomina............79.

A. Porsoonijko..........79.

B. Bozittolijko..........79.

C. Aanwijzondo..........80.

I). Yragondo....................80.

E. Onbopttuldo..........80.

-ocr page 12-

Blz.

V. Verba.............81.

A. Uitgangen..........81.

1. Praesens.........81.

II. Praeteritum........83.

B. Stamvorining.........84.

I. Praesens.........84.

II. Praeteritum........84.

A. Sterk Praeteritum........84.

a. Ablautende verba......84.

b. Repudiceerende verba.....87.

c. Praet. Praesentia.......88.

d. Onregelmatige verba.....89.

B. Zwak. Praeteritum.......90.

a. Verba met bindvocaal en overige

kortsilbige........90.

b. Verba zonder bindvocaal.... 91.
IV. WOORDENLIJST..........92-116.

-ocr page 13-

INLEIDING.

\' Hot dialect, waarvan ik hier do grammatica on een
lijst dor
Yoornaamsto woorden medodool, behoort tot
de Nedorfrankischo dialecten. Zoowol van hot Rboinisch
als van do wostolijko dialocton wijkt hot in menig opzicht
af. In sommige opzichten, vooral op loxico-graphisch
gebied, vertoont hot overeenkomst mot de zoogenaamde
Saksische dialocton van de ten noorden van don Ouden-

I

IJsel en moor oostelijk gelogen stroken.

Dit taaleigen, dat ook hot mijno is, wordt gehoord

in do gemeente Borgh, zooals deze zich uitstrokt om

do Borghscho bosschon, dio onbowoond zijn, mot do

vroegere abdij Elton als uiterste punt naar den Rijn.

In hot zuiden on zuid-ooston valt do dialectgrens, van

oven ten ooston van Nottordon tot Dijk, ongovcor samen

mot dio van Duitschland on Nederland. Van Dijk af

i

-ocr page 14-

loopt de grens ten oosten van Didam en "Webl op
Deutichem. Van Deuticbem tot bij Etten en Terborgh
maakt de IJsel de grensscheiding. De oostgrens laat
zich het best aangeven door een ongeveer rechte lijn
van EIten tot even oostelijk van Netterden. De streek
tusschen Terborgh en Qendringen komt in veel opzichten
met ons dialect overeen, maar wijkt in sommige op-
zichten af. Dit dialect is nog niet nauwkeurig door
mij onderzocht.

Het stadje \'s Heerenberg heeft een afwijkend dialect.
Deze afwijkingen kunnen bevorderd zijn door invloed
van het hof der graven van Bergh, dio hier verblijf
hielden. In nieuwere tijd is hot bovendien het drukke
verkeer met Emmerik, dat aan de taal van de bevolking
daar een afwijkend karakter geeft.

Het dialect, zooals ik hot opgeteekend heb, wordt
gesproken door dc minder in hot verkeer opgenomen
bevolking, de boerenbevolking, n.1. eigen-boeren, dag-
loonors en ambachtslieden.

Eon gedeelte der bevolking leeft in"druk verkeer mot
do Rijnlanden. Zij gaan daar of\'geregeld of een ge-
deelte van hot jaar werken en bijna allen brongen er
de tijd door, dat zo als booroknocht gaan werken.
Hierdoor nemen ze van accent, klanken cn woordon-
schat veel over. Zij verliezen dit echter weer na

-ocr page 15-

eenigoD tijd in hun geboorteplaats geleefd te hebben.
Het idioom van deze personen heb ik hierbij niet
opgenomen.

De taal dezer streek is echter niet op allo punten
gelijk. Er zijn nog kleine verschillen. \\Yie in de
streek geboren is herkent gemakkelijk „hot buurtschap"
waar iemand van daan is. Verkeer met de aangren-
zende dialecten kan deze verschillen in hot loven ge-
roepen hebben. Zoo hoeren we aan do noord-oostkant
do slot-n in tweede lettergroep, vooral in dentaal-
omgeving, die een eigenaardigheid is van het Saksische
dialect aan de overkant van den IJsel, bv. hüstln. Zoo
hoeren we aan de zuid-westkant de a meer palataal
on do
ë\' meer tot ? verhoogd, wat toegeschrovon moot
worden aan invloed van do Rijnkant, waar deze zoo
gehoord worden.

Ik geef hier echter, deze afwijkingen op kleiner ge-
bied ter zijde latend, wat het algemeen gangbare is
en bij de ovorgrooto moorderhoid dor bevolking ge-
hoord wordt. .

Zoo heb ik volgons do acustische methode eerst do
woorden op do plaats zelve opgoteekond; daarna hot
grammatisch overzicht gemaakt on do klanken bepaald
naar hunne historische ontwikkeling. Na zoo do klan-
ken bepaald to hebben, heb ik nog tor aanduiding

-ocr page 16-

van de articulatieplaats en de quantiteit de registratie-
apparaten gebruikt van het physiologisch laboratorium
voor die klanken, die hiermee geregistreerd kunnen
worden. Hiermede heb ik de klanken uit de op blz. 6
opgegeven volzinnen onderzocht. Door de lange tijd,
die zoo\'n onderzoek kost, moest dit zeer worden beperkt.
. Ter aanduiding van de klanken gebruikte ik Vietors
teekenschrift

. -1) Elemente der Plionelik von ^^ilhelm Vietor. Drille verbesserte
Auflage, pag. ^21 e. v.

-ocr page 17-

L PHONETIEK.

ALGEMEENE OPMERKINGEN.

§ 1. Do zin is do phonctischo oonhoid. Allo donkon
goBcliiedt in zinnon. Evenals do zin do gcdachto-eon-
heid is, zoo is ze ook de phonotisoho oonhoid.

Het woord op zichzelf konnon we slochts bij uitzon-
dering als gedachte-eenheid. Waar dit zoo lijkt (b.v.
in hot gebiedend uitgesproken: „Urood I" on dergelijke)
is dit slechts schijnbaar. Zoo zal men hot enkele woord
ook slechts in beperkten zin als phonctischo oonhoid
kunnen opvatten. Do aard van hot bijgodachto on do
meerdere of mindoro bewustheid, waarmoe het bijgedacht
is, zal hot tot onbetrouwbaar materiaal maken.

Do zin als phonetische eenhoid is geen phonotisoho
gelijkheid. Wij ondersohoidon immors vorschillondo
dooien, dio mot moordero sterkte, hoogte van toon, of
lengte worden uitgesproken.

In do vraagzin hoeren we b.v. do vorhoogdo toon,
waarop hot slotwoord wordt uitgesproken; in do go-
biodondo zin do moordero sterkte van toon en in boido
do langere duur. Maar ook in do gewone mododoe-
lingszin is dozo ongelijkheid op to morkon on nog veol
gecomplicoordor; immors al naar do behoefte kan oen
woord moor op den voorgrond worden gobraoht door

-ocr page 18-

6

verhooging en versterking van toon of door langere
duur.

Maar ook afgescheiden van deze rethorische invloeden,
vinden we in elke raeedeelingszin een „klankabstufung."
Elke zin heeft een of meerdere op de voorgrond
tredende deelen, waarnaast andere, die minder geac-
centueerd zijn.

Acustisch is het niet mogelijk de klanken zuiver te
bepalen naar de verschillende „abstufung", waarin ze
kunnen voorkomen.

Volgens de registratiemethode is dat wel bereikbaar;
maar een onderzoek op dit plan, de klanken in de
verschillende „abstufungen" naast elkaar gesteld te onder-
zoeken, zou te uitgebreid worden voor dit werk. Dit
bezwaar heb ik trachten te ondervangen, door do
te onderzoeken zinnen i) zoo te kiezen, dat er woorden
in voorkomen, die ongeveer gelijke waarde hebben
on daaruit de klanken los to maken.

Maar nog moest de waarde van hot resultaat van
onderzoek betrekkelijk zijn, daar de articulatie van do
klanken binnen zekere grenzen betrekkelijk is, afhan-
kelijk van de articulatieplaats van voorafgaande of
volgende klanken. De klanken in dezelfde omgevingen
te onderzoeken zou echter meer tijd vereischt hebben,
dan ik thans aan dat werk geven kon. \'

Hij hcd^ti pak atf^n op kop (j^mms en zrn vlit
f^stuk.

Zd nT-ma wv\'j} vor^n ben en hij mik gn kiip fcin
bukihult.

Hij hmp g« pont kot^n tabak kö\'ps.
• Ik sal uw mi-n hüs m\'Z9.

-ocr page 19-

I. Beschrijving der klanken volgens
de registratie methode.

A. Methode.

§ 2. Bij do phonotiacho beschrijving van het dialect
heb ik mij bediend van het registratie-apparaat van
prof. 11. Zwaardemaker. ï)

Bij de vaststelling van de articulatieplaats volgons
deze methode van objectieve waarneming kunnen we
dezelfde enderscheidingen aannemen, die golden in het
systeem Sweet-Bell. Hierbij worden do vokalen naar
do wijdte van kaakopening verdeeld in „hoog" (high),
„midden" (mid), „laag" (low). Al naar do stand van de
tong, articulcerond achter, in \'t midden of voor in do
mond spreekt men van „achter" (back) „tusschen"
(top), „voor" (front). Elk van deze negen denkt men
zich gesproken met gespannen of mot slappe tong.
Dit geeft de onderscheiding in „nauw" (narrow) en
„wijd" (wide). Nu kan ook de lipbeweging nog van
invloed zijn op do resonantieruimte en dus op do aard
von do klank. Men spreokt van „geronde vokalen"
(rounded vowols) als do lippen vooruitbowogon zijn.

§ 3. Ook bij de registratie methodo-Zwaardemaker
kunnen we drie standen van de kaak opmerken. Hierbij
was ik wel niet in do gelegenheid dit op do exacto manier,
die do hoor Eykman volgde, vast te stollen -), maar
ziende de curven meende ik (natuurlijk betrekkelijk
subjectief) drio standen te mogen aannemen, waarbij

1) Ken beschrijving van dit apparaat en t\\)n werking is to vindon
in: Onderzoekingen gedaan in het ph/siologisch i,\'\\bor,itorium der
Dir. Uoogeschool. Vijfde reeks I, eerste aflovcring.

i) Zic hieiovcr: Ondcinookingen physiolog. laiior, I. c. pag. 72—74.

-ocr page 20-

de i- en r-klank in het middengebied vallen, in het
bovengebied de
j7-, in het benedengebied de ö-, en
grenzende aan het middengebied boven de o- en be-
neden de e-klanken.

§ 4. Voor de stand van de bodem is niet die zeker-
heid te verkrijgen als voor de kaakstand. Door de vele
spieren, die de stand van de mondbodem bepalen, zijn
de verhoudingen ingewikkelder. Gelijk bekend wordt
de pelotte geplaatst aan de musculus mylobyoidius.
Daarboven vóór ligt de musculus genioglossus en daar-
boven achter de musculus hyoglossus. Wordt nu een
vokaal voortgebracht met articulatie van de midden-
tong, dan kunnen we spanning verwachten in dat deel
van de tongbodem; de musculus mylobyoidius zal naar
beneden drukken on in do graphiok teekenen met
boven het rustpunt omhooggaande hjn. Een vokaal
voor in de mond gearticuleerd zal dezo spanning ver-
hoogen door de bijkomende werking van de m. genioglos-
sus. Maar er komt ook in do graphiok een lijn voor
beneden het rustpunt. Hierin zullen we te zien hebben
spanning o.a. van do musc, hyoglossus, dio meer naar
achter ligt. Gebeurt de articulatie op die plaats, dan
krijgen we daar spanning in do tong met zijn steunpunt
op de m. hyoglossus en ontheffing van de m. mylohyoideus
van druk. Dit openbaart zich dan in do graphiok in
een naar beneden gaande lijn \'). Zoo kunnen we mot
dezo gegevens do vokalon onderscheiden al naar ze
achter, midden of voor in do mond articuloeron in
„achter", „tusschen", „voor".

1) Hierin wijken mijne curven .if van die van do heer Kykman.
Zie hiervoor: ^igniftcalion des mouvements ilo la in:khoire cn parlant
par L. P. H. Eykman. Plaat I.

-ocr page 21-

§ 5. Ook „nauwte" (narrownes) kon worden geregis-
teerd, daar we mogen verwaehten, dat een krachtige
contractie der boventongspieren tengevolge zal hebben
spanning van de tongbodemspieren op de betreffende
plaats. Maar ook hier zijn de verhoudingen niet vol-
komen zuiver: de musculi biventer zouden de bodem-
spanning kunnen verhoogen bij vokaal mot kaakopening.
Zijn er echter geen storende invloeden dan meen ik,
waar we spanning in de lijn zien, „nauwte", waar ont-
spanning, wijdte to mogen constateeron.

§ G. Labialisatie wordt altijd vertrouwbaar geregi-
streerd, d. w. z. alleen het feit dat er lipboweging is.
Niet of deze rondend of Hpleotvormig plaats vindt.

§ 7. Ter bepaling der articulatieplaats van konsonan-
ten onderscheidde men in hot algemeen die voor wier
vorming de onderlip, andere waarbij de voortong, en een
derdo waarbij hot midden of achtergedeelte dor tong
beslissend is >). Hot look me niet wenschelijk deze in-
deoling te behouden, omdat het ondorscheidingsboginsel
hier niet zuiver zijn zou. Want al is deze onderscheiding
gerechtvaardigd in de subjootiove articulatie-aanduiding,
die alleen rekening houdt mot hot mondkanaal, waar we
onder „voor" lipartioulatio, onder „midden" voortong-,
en onder „achter" midden- on aehtertongarticulatio ver-
staan kunnen, bij onze wijze van bepalen is deze niet
juist. Bij allo konsonanton kennen wo werking van do
mondbodem-musculatuur <>f voor, 6f midden, 6f achter.
Dezo werking maken evenzeer do consonanten van hot
voorste articulatiegebiod (oud systeem) moe. Liever

1) K. Drücke. Physiologic und Syslcmalik der Sprachlaulc. 1870.
\'ie Aun 8. 4:).

-ocr page 22-

10

heb ik een onderscheiding aangenomen naar den aard
der bodemspanning; daaronder een indeeling naar al of
niet werking der lippen. Zoo kregen we dan conso-
nanten , die in de grafiek sterk teekenen boven het
rustpunt, die dan met sterke spanning van de musc.
genioglossus en met die van de m. mylohyoidius worden
voortgebracht. Een tweede groep zou teekenen omtrent
het rustpunt door lichte spanning van de m. mylohyoi-
dius, cn een derde, die sterk toekent beneden het
rustpunt, die .dus mot sterke werking van de m.
hyoglossus worden voortgebracht, met ontspanning van
de m. mylohyoidius alleen of samen met de m. genio-
glossus.

• § 8. Fijnere aanduiding van de articulatieplaats moest
achterwege blijven, omdat geen apparaten bestaan, die
de werking van do boventong rogistreeron. Vooral zou
deze noodig zijn bij de konsonanten van het niidden-
tongbodemgebicd, omdat we zien dat deze weinig teekonen
in de mondbodomcurve, te weinig om een sluiting te
kunnen teweeg brengen. Ook voor do konsonanten van
het achterste gebied zou dit gewenscht zijn, omdat we
zien, dat deze in do graphiok zoo verschillende teekonen,
wat duidt op verschillende plaats waar ze worden voort-
gebracht. In deze gevallen moeten we \'aannemen, dat
do spieren van de boventong zelfstandig, zonder mede-
werking van de musculus genioglossus of hyoglossus, de
sluiting van de luchtstroom kunnen teweegbrengen. Een
nauwkeurige onderscheiding vindon we alleen bij de
konsonanten die met liparticulatie worden voortgebracht.

§ 9. De duur der vokalen heb ik vastgesteld door
deze to meten uit verscliillonde curven (van zes tot

-ocr page 23-

11

negen curven) en daarvan het gemiddelde te nemen.
Daar het echter niet raadzaam was, uit deze weinige
gevallen tot een vast gemiddelde te besluiten, geef ik
de duur der vocalen met het teeken

Voor het meten maakte ik nog gebruik van het apparaat
van Dr. Meyer. Hiermee was het mogelijk de trilling van
de stembanden na te gaan cn werden zoodoende nieuwe
gegevens geboden voor de vaststelling van de juiste
duur der vokalen.

Gallée\'s apparaat voor do registratie van de trilling
der stembanden, dat gelijktijdig werken kan" mot do
apparaten, die do beweging der aiidero organen rogi-
streeren, kon ik tot mijn spijt niet meer gebruiken,
daar mijno onderzoekingen roods afgesloten waren. •

13. Beschrijvinq dkii klaxkkn.

Vohalcn.

§ 10. Vokalon met wijdsto kaakopening.

Op het achterste gebied* voortgebracht: a. Do
curve toekent plotseling naar beneden on dan oen
ontspanning tot even over of tot aan hot rustpunt; do
lippen zijn boido in rust; duur ± 0,112 sec.

Op hot middengebied: Dezo toekent van af
hot punt waar do vokaal van hot achterste gobiod ein-
digde tot aan hot rustpunt, valt dus op hot middongo-
biod; do lippen zijn boido in rust; duur ± 0.160 sec.

e. De mondbodomcurve toekent van oven bonedon
tot ovonver boven hot rustpunt. Do benedenlip is
volkomen in rust, do bovenlip wordt teruggetrokken
na do voorstulping van voorafgaande h\\ hooft waar-
Bchijnljjk geen eigen beweging; duur :t 0.100 seo.

-ocr page 24-

12

ë. Deze teekent met stijgende curve in de bodem;
dit is waarschijnlijk voorbereiding voor volgende m.
spanning. Bovenlip en onderlip hebben geen eigen
beweging. Op \'t eind nemen ze echter de stand in voor
volgende w; de kaak is minder open dan bij 5, grenst
aan de wijdte van kaakopening bij de gemiddelde
duur is ± 0.145 sec.

§ 11. Vokalen met middelmatige kaakopening.

Op het middengebied: i. De curve teekent van
even beneden tot evenver boven het rustpunt. Onder-
lip volkomen in rust, de bovenlip hooft eveneens
geen eigen beweging; duur ± 0.090 sec.

ë. De beweging in de bodem is een ontspannende
beweging; van een oind boven, zien we de curve naar
boneden gaan tot aan het rustpunt. Bovenlip on
onderlip trekken beide terug; duur ± 0.125 sec.

ö. Op het middengebied (of op do grens van midden-
en achtergebied) valt nog ö. Deze teekent niet in do
bodemcurve, wordt dus zonder nauwte voortgebracht
(in elk geval zonder spanning van de bodomspieren);
de lippen articuleeron hoel zwak.

O. Wordt iets moer naar achter goHprokon. In do
curve zien we een beweging van even beneden tot aan
het rustpunt; moest heel zwak. De duur van dezo
vokalen was door de weinige articulatie moeilijk te
berekenen.

Op het voorste gebied: In do bodem zien
we een spanning naar boven; beide lippen worden
gelijk teruggetrokken; duur ± 0.077 sec.

\'y. toekent een dalende bewoging in do curve, wordt

-ocr page 25-

13

dus voortgebracht onder ontspanning van de mondbodem;
de lippen zijn beide in rust; duur ± 0,175 sec.

§ 12. Yokalen met minste kaakopening.

Op het middengebied meer naar voren: ii. De
bodem teekent van even beneden het nulpunt tot even-
ver er boven; de bovenlip en onderlip worden beide een
weinig vooruitbewogen; duur ± 0.105 sec.

u. De bodemcurve teekent beneden het nulpunt,
de bovenlip wordt vooruitbewogen, de onderlip blijft
in rust.

O. Meer naar achter ligt o. De bodoracurvo toekent
van benedon tot oven boven het rustpunt; de boven-
lip wordt vooruitgebracht, do onderlip heel even; duur
± 0.100 sec.

ö. De bodomlijn beweegt zich omtrent hot rustpunt;
de bovenlip wordt vooruitgebracht, do bcnodenlip weinig;
duur zt 0.135 sec.

Op het achterste gebied: n. Do bodomcurvo
beweegt zich in een lijn naar benoden het rustpunt cn
terug; spanning dus cn ontspanning van do midden-
mondbodem naar binnen; bovenlip oven vorstülpond, do
onderlip in rust; duur ± 0,100 sec.

ü\'. De bodem toekent even benoden hot rustpunt
mot eon weinig gebogen lijn. Bovenlip en benedenlip
zijn beide ongeveer in rust; duur ± 0,145 sec.

M. Do bodomcurvo beweegt zich van een punt bo-
noden tot aan hot rustpunt. De bovenlip wordt sterk
vooruitgebracht. Do onderlip teruggetrokken.

• ü. Deze toekent mot dalende curve van even boven
tot om hot rustpunt. De bovenlip wordt sterk voor-

-ocr page 26-

14

uitgebracht. De onderlip teruggetrokken. De duur
van deze vokalen was door de weinige articulatie
moeilijk te berekenen.

Konsonanien.

§ 13. Met sterke bodemspanning vóór (voor-
ste gebied). Dit zijn tevens konsonanten waarvoor
we een nadere aanduiding vinden in do liparticulatie.

p. teekent in de bodemcurve met een sterke lijn
omhoog. De bovenlip wordt vooruitbewogen tot aan
het rustpunt na eerst teruggetrokken te zijn. De
onderlip ook van uit het rustpunt. In „auslaut" cn
in „inlaut" was de articulatie minder sterk.

h. Eveneens sterke bodemspanning. De bovenlip
wordt vooruitbewogen van uit een teruggetrokken punt
in twee bewegingen, eerst tot aan, dan voorbij het
rustpunt. Do onderlip articuleert heel weinig in terug-
getrokken stand.

m. Met sterke bodomspanning. De bovenlip wordt
vooruitbewogen van uit een teruggetrokken punt, evenals
bij Z», in twee bewegingen, met even rust op hot nul-
punt. Do onderlip teekent weinig. In inlaut is dezo
articulatie minder sterk. Dan gaat de voorstulpondo
beweging niet boven het rustpunt uit. •

§ 14. Met mindoro bodomspanning (midden-
gebied).

V. Met weinig bodomspanning. De bovenlip wordt
langzaam vooruitbewogen. Do onderlip toruggotrokkon.
Do kaak is weinig open.

w. Eveneens weinig bodomspanning. De bovenlip
wordt plotseling vooruitbewogen, dan langzaam terug-

-ocr page 27-

15

getrokken. De onderlip is in rust, met langzaam
teruggaande beweging. De kaak is wijd open. Hieruit
kunnen we besluiten tot slappe articulatie dor lippen.

rf, n hooren-ook in dit gebied. De articulatie in
de mondbodem is weinig zeker. Nu eens zien we ze
op, dan beneden de rustlijn teekenend Fijnere onder-
scheiding van de articulatie moest achterwego blijven,
daar de apparaten deze niet registreeren kunnen.

§ 15. In het achterste gebied valt k, g. Nu
eens teekent
k oven boven, dan benoden hot nulpunt.
De articulatieplaats is dus niet vast. Ook hier. moest
fijnere onderscheiding achterwege blijven.

II. BeechrijYing der teekens en
klanken naar hare acustische waarde.

,a. Vokalen

§ IG. a is hot tookon voor de korto a-klank. Deze
klinkt gutturaal, als de Nederl.
a in bak. Daarnaast
komt oen moor palatale
a voor bij bon, die in verkoor
loven met de Rijnlanden. Beiden worden mot sterke
knakoponing gesproken. Yan dozo laatsto komt rok-
king voor, vooral voor liquida en nasaal.

§ 17. ü ia hot tookon voor do lange a-klank, zooals
die voorkomt in hot nodorl.
taak. Deze kennon we
met dezelfde onderscheiding in moor gutturaal on meer
palataal. Uier ia ochtor do palatalo ü de gowone. Deze
worden mot slappe tong gesproken.

§ 18. «is hot toeken voor do korto «-klank. Ovor-
ooukoniond mot do
e in het Nodorl. bek. Dnarnaaet

-ocr page 28-

16

komt een e voor die a-achtig klinkt; deze ook bij hen,
die in verkeer leven met de Rijnstreek. Beide worden
met sterke kaakopening gesproken.

§ 19. ë is het teeken voor de gerekte e-klank, zooals
die nog voorkomt in het Nederl.
waereld, fr. përe,
thrcine.
Ook hier dezelfde onderscheiding, maar minder
sterk. De a-achtige
e overheerscht hier en wel naar de
Saksische kant. Deze lange wordt evenals de korte
met slappe tong gesproken.

§ 20. ê\' duidt een meer gesloten c-klank aan.
Deze is etymologisch uit
ai of uit t in open lettergreep
ontstaan. Ze klinkt als de
e in het Nederl. zee; wordt
echter wijd gesproken en nadert naar de Saksische
kant do bij hen, die in verkeer leven met de Rijn-
landen, de
i\'. Do kaak is minder open dan bij ë.

§ 21. t duidt aan de korte i-klank Deze klinkt
meer c-achtig dan de t in het Nederl. ^j»/. De kaak-
stand en de tongspanning is als bij r.

§ 22. f is het teeken voor de korte f-klank, dien
we hoeren in Nederl.
Piet. Deze klank wordt echter
lager voortgebracht dan in het Nodcrlandsch en nadert
daardoor de
ë-.

§ 23. t- is do lange van f. Deze wordt wol ge-
hoord als de lange
i in het Nederl. Heren. Maar over
het algemeen is do klank langer en moer ë\'-achtig.
De kaak is wat minder geopend.

§ 24. O is de korte o-klank, die gehoord wordt in
hot Nederl.
hok. Deze wordt echter meer naar voren
voortgebracht; klinkt meer naar de i-kant, meer palataal.
De kaak is ook meer gesloten; de ronding is gering.

-ocr page 29-

• \\1

§ 25. ö is de lange o-klank, overeenkomend met
die in het fr.
fort. Etymologisch valt in deze klank do
rekking van
o en de "Wgm. a samen. Deze wordt in
het Nederlandsch piet gehoord. Wordt meer naar achter
gesproken dan do korte o. De ronding is heel gering,
meest heelemaal niet.

§ 26. ö is do umlaut van o, die voorkomt als eerste
deel van de tweeklank in nederl.
huis. Deze wordt iets
meer naar voren voortgebracht dan de o. Vaak is geen
verschil te hoeren tusschen
o on o. De tong is slap.

§ L7. O is do umlaut van ö, de lango van o, zooals
deze voorkomt in hot fr.
tieuf. Dezo klank is moor
gerond, dan do ö,

§ 28. ó is de korte o-klank, die ook in hot Neder-
landsch gehoord wordt, b.v.
dom. De kaak is meer
gesloten dan bij o. De articulatieplaats der tong is
sterk naar achter.

§ 29. ö* is de gerokte van ó; wordt op dezelfde
plaats voortgebracht, alleen de tongarticulatie is slapper.
Ook de ronding is gering; daardoor lijkt deze in klank
meer op ö dan op Nederl. ö* in
boot.

§ 30. j? is de umlaut van ó, doze wordt gehoord in
Nederl.
put, alleen do articulatie is minder vast. Do
articulatieplaats is iets meer naar achter, iets hoogor
dan bij t»; maar voak is er weinig verschil te hoeren.

§ 31. u\' is do umlaut van <r, de lango van <?,
die gehoord wordt in hot Nederl.
deur] zij wordt op
dezelfde plaats voortgobrocht als do korte.

§ 32. « ia de korte «-klank, Nederl. oe in doek.

2

-ocr page 30-

18

Deze wordt iets meer naar achter gesproken. De kaak
is op z\'n sterkst gesloten. De lippen worden gerond.

§ 33. ü is de lange u-klank, Nederl. oe in boer.
De ronding is" evê^n sterk. De articulatieplaats lijkt
mij iets lager dan bij u.

§ 34. ü is de umlaut van u. Deze wordt minder
hoog gesproken dan in het Nederl.
schmo\', de klank lijkt
soms sterk op ö.

§ 35. il is de umlaut van u, de lange van ii.
Ook dezo wordt lager gesproken dan in het Nederl.
buur cn gelijkt daardoor meer op de ö-klank.

§ 36. ^ is het toeken ter aanduiding van de toon-
looze vocaal, zooals deze in toonlooze lettergreep uit
"Wgerm. a, enz. geworden is. Dezo is overkort, onder
invloed van de zeer sterke betoning van de stamsillabe,
voor volgende konsonant.

Komt deze toonlooze vocaal in „auslaut" te staan,
voor oorspronkelijk volgende n, dio afviel, bv. in
gëv9y dan is zij iets langer van duur en wordt aangeduid
door het teeken s.

13. Diphthongen.

§ 37. Naar de quantiteit van hot eerste bestanddeel
onderscheiden wo twee soorten van tweeklanken: lange
on korte.

Hot tweede deel van do tweeklanken wordt aan-
geduid door: ^z» of jf.

1) het teeken voor do klank, dio op do articulatie-
plaats van t begint en eindigt als de tong zoo hoog"
opgetrokken is en zoover naar voren gebracht, dat een
r-achtige spirant ontstaat. Volgt op doze klank een

-ocr page 31-

19

toonlooze 9, dan blijft de tongarticulatie meer naar
achter en ontstaat de halfvokaal j.

2) ^/w, het teeken voor de klank, die na o, ö ge-
gehoord wordt en met lipronding wordt voortgebracht,
evenals de w, zoolang deze vokalisch is. Volgt op deze
klank een toonlooze 9, dan ontstaat de konsonantische xo.

3) j/, het teeken voor het tweede element van deze
diphthong, die ontstaat, wanneer de w konsonantisch
wordt en tot de volgende lettergreep gaat behooren.

§ 38. Zoo kennen we de korte diphthongen:

?/» l/j \'ï/» waarvan het eerste deel respec-

tievelijk de korte c-klank (meer open dan in het nedor-
landsch), do korte t, ö (do umlaut van o) of o is. Bv.
hj zej hij zei, hhj blijde, blöjstirf^x, winderig, s/off\'® sluw,
sIoKW3 sluwe.

De lange diphthongen:

\'ï/ > ^ff® OV 1 waarvan het eerste deel de lange o of
O is, voorkomend bv. in: hoj hooi, fiö^*» flauw, flöifw»
flauwo,

C. Overgangsklanken (glides).

§ 39. Overgangsklanken vindt men in hot dialect,
vóór r en vóór dentaal, waar de voorafgaande r gevo-
caliseerd is; dit ging samen met rekking der voknal.

Do klank van do glide is a-achtig na vokalen met
wijdste kaakopening, na
ü en na ë. Na ü klinkt de
glide samon mot do ä en was geen toeken tor aan-
duiding noodig. Na c wordt zo door het toeken (?
aangeduid. Bv.
lat baard, trefft waard.

Na de overige vokalen klinkt do glide als de toonlooze
0. Hier zijn ze door hot teokon g woergogevon. Bv.
dilgr duur, zicu^f^ zwaarte, givó^r gevaar, enz.

-ocr page 32-

20

§ 40. Behalve in deze gevallen hoort men een glide
na lange vokalen. Dit echter alleen bij personen dié
in een langzaam tempo spreken. Daar dit niet het
normale is en slechts eigenaardigheid is van een kleiner
aantal individuen, meende ik, dat de aanduiding hier-
van in de woordenlijst achterwege kon blijven.

D. Konsonanten.

§ 41. is het teeken ter aanduiding van de half-
vokaal, deze wordt niet volkomen zooals in het Nederl.
uitgesproken, w zet in mot stemtoon, do bovenlip
wordt vooruit gebracht, do benedenlip iets omhoog
vóór de boventanden. De articulatie is slap mot wijde
kaakopening.

§ 42. j heeft dezelfde uitspraak als in het Neder-
landsch; ze wordt niet sterk gearticuleerd.

§ 43. t\' duidt aan de alveolare r-klank Do r die uit
dd ontstaan is wordt zeer sterk naar voren uitgesproken.

§ 44, l is do alveolare l, de tong ligt brood togen
do bovenkiezen aan, de lucht ontsnapt zijdelings langs
de tanden, vooral in „auslaut". Do slag is sonantisch.

§ 45. m ia do labiale nasaal. De sluiting vindt plaats
met voorstulpung van de bovenlip na eerst teruggetrokken
te zijn. In „inlaut" is deze articulatie minder sterk.

§ 40. n is de alveolare nasaal. De tongspita wordt
tegen do alveolao aangebracht.

§ 47. 11 is do gutturale nasaal, deze wordt ge-
vormd aan hot voorste deel van het zacht gohomelte.

§ 48. j) ia het teeken voor do bilabiale hardo ex-
plosieve. De explosie ia zwakker dan in het Noderlandach.

-ocr page 33-

21

De bovenlip wordt vooruitgebracht na eerst terugge-
trokken te zijn; dan volgt de explosie.

§ 49. de bilabiale zachte explosieve. Ook hier is de
explosie zwakker dan in het Nederlandsch. De bovenlip
wordt iets meer vooruitbewogen dan bij de vorming van ja.

§ 50. v, de labiodentale spirant met stemtoon. Do
klank is zachter dan in het Noderlandsch. Do articu-
latie hooft veel overeenkomst met die van
w. Alloon
de onderlip wordt vaster tegon do bovenlip aangedrukt
en de bovenlip articuleert minder. De kaak is moor
gesloten.

§ 51. f, do labiodentale spirant zonder stemtoon. Bij
deze wordt de onderlip sterker tegen de boventanden
aangebracht. De bovenlip articuleert nog minder naar
voron; is gewoonlijk in rust.

§ 52. t is do postdentale harde explosieve. De tong-
spits raakt het bovenste gedeelto dor voortanden.

§ 53. d is do postdontalo zachte explosieve. Do ex-
plosie is zachter dan bij
t. De tongspits wordt iots
lager gostold achter do boventanden.

§ 54. 5, do sohorpo spirant. Do tongspits wordt
togen de alveohie aangelegd, vlak achter do boven-
tanden. Do mond is moor gesloten dan bij
t oi d De
boventanden staan voor do ondertanden.
8 uit sch (sk)
is meer palataal.

§ 55. Zf do zachte spirant. De articulatie is slapper
dan bij s. Do tong staat iets hoogor, tegon de alveolae.

§ 56. k, do gutturale harde oxplosiove. Do articulatie-
plaats is niet vast. Al naar do omgeving — gutturale

-ocr page 34-

22

of palatale vokaal — wordt deze aan het zachte of op
de grens van hard en zacht verhemelte gevormd,

§ 57. g, de gutturale zachte spirant. Deze wordt
zachter uitgesproken dan in het Nederlandsch. De arti-
culatie is minder sterk. Al naar de omgeving is deze,
evenals fc, gutturaal of palataal.

§ 58. z ^c gutturale harde spirant. Ook deze is
al naar de omgeving gutturaal of palataal.

§ 59. h de ,,hauchlaut" wordt over het algemeen
uitgesproken als in het Nederlandsch. Bij woorden die
klemtoon hebben hoort men de aanblazing zeer dui-
delijk, maar ze verdwijnt in toonlooze woorden.

-ocr page 35-

_ _ kj kj w o o

O Mate van
liprondinj^.

u

- -

M

00

klein.

tc

es
es

wijd.

-ocr page 36-

CONS ONANTEN
Bilabiaal. Lab. dent.

-TABEL.
Dentaal.

Alreolaar.

«

Palat, cn Gutt

Explosieven.

Scherp.

P-

t.

k.

Zacht.

b

d.

Spiranten.

Scherp.

f.

s.

x-

Zacht.

V.

I.

g-

Nasalen.

m.

n.

(M

-ocr page 37-

II. GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT
DER KLANKEN.

Ä. De klanken in verband met die
van het West-germaansch.

I Vokalen in stamletteuoukpen.

A. Korte Vokalen.

Wostgormaanach o.

§ 60. a in gosloton lottorgroop is a. B. v. af af,
apf^l
appcl, ar^hejt arboid, as ala, damp rook, waaom,
dak dak, gat gat, graf graf, hat hard, kramp kramp,
lant land, nat nat, nax nacht, plant plant, stal atal,
tant tand, icarm^ warmen, varh varkon, ztcat zwart,
bali^X buik, maag,
andgt \'t tweede (adv.), stam atam,
ar^t orwt, vat vat, zat verzadigd.

\' § 61. a in open en oorupronkolijk open lettergroep
ia ü. B.v.
alt gier, äk aak, öd^i adel, brük bouw-
vallig huia,
drSg9 dragon, gär gaar, ggicHr gewaar,
gräf aloot, gräx graag, gräv9 graven, hävgr havor,
hös haaa, hüm haam, hümgr hamor, hän haan, käl
kaal, krä% kraag, dü% dagon, läj lade, lüm lam,
mäb malen, ml^-^f naakt, sx^J echado, stapel stapel,
sxöm» schamen, snavel snavel, stal ataal, monster,

-ocr page 38-

26

stak staak, vâd^r vader, van vaandel, wüt^r water,
zak zaak, zcd zadel.

Aanm. 1. a in open lettergreep wordt ö in
spör9 sparen.

Aanm. 2. a. blijft in: ah, al^möl, allen, allemaal.

§ 62. à voor r -]- dentaal wordt U. Bv. bât baard, kât
kaart, üt aard, gUn garen, «fo erwten naast a)-^t9 erwten.

Aanm. 1. a bleef a in: zwat zwart, hat bard,
spat^b spartelen, sxelas harst.

Aanm. 2. a wordt ö in : scherf (schaarde).

§ 63. a voor m wordt â in: lam lam (subst), lüm naast
lam (adj), küm kam.

Niet in stam stam, tam tam, zwam zwam, kramp
kramp.

§ 64. a voor ld, U wordt o. Bv. oU, oud, hoh
houden, kolt koud.

Aanm. Een uitzondering maakt: zalt zout.

Verder komen met e voor de umlautsvormen:
kelt koude, g^welt geweld.

§ 65. a in aha wordt ö. Bv. stol staal, slön slaan,
trön traan.

§ 66. a voor volgende i (J) wordt e. Deze e werd
"NVgerm. nog onderscheiden .van oorspronkelijke \'c.

§ 67. e in gesloten lettergreep blijft e. Bv. deka
dekken, heba, hems hebben, /ic/j»/*helft, heka hek, hemp
hemd, kelt koude, pep^l populier, mem tepel, lenta
lente, ei^ks angst, e^ eng, nauw, eiif^l engel, ent
einde, mois mengen, deiih donken. In de 3° ps. Bg.
praes.
e naast t. Bv. drex, dnx draagt, ices, wis wascht,
wast, ve^ik, vn^k vangt, hef^k,
hit^k hangt, velt, vilt valt.

§ 68. e in open of oorspronkelijk open lettergreep

-ocr page 39-

27

wordt c. Bv. het^r beter, gëi^r gaten, drêja draaien,
këti], ketel, k^ra vegen, Zë/jj^nepel, nagel, spijker,
hes bes, êk azjjn, stêj plaats, zwëra zweren.

Aanm. e > ej in: kejms kammen.

§ 69. e voor r -f- dentaal wordt ë. Bv. hlekëqs door-
gereden aars, vë^d^x vaardig, klaar, pë^t paard.

§ 70. e voor volgende i wordt t in: nuns mensch,
liDlks hengst, »^fcinkt, tcjjps wesp, spinnoweb.

In de 3. sg. praea. t naast e. Bv. dnx, drex draagt,
vn^ky veiik vangt enz. Zie § 67.

§ 71. e wordt o in: sgnt sint (sanctus).

Wgerm. ë.

§ 72. ë in gesloten lettergreep wordt e. Bv. hen
mand, hes^m bozem, blekêqs doorgoredon aars, efk^s
oventjes, even, gel^p weolderig, groen, bronstig, helps
helpen, gel^x geelachtig, bleek, knex knecht, hets hitte,
het hert, leh lokkon, nes nost, el^böx elleboog, el ol,
rex recht, spek spek, sx^tn naast sxom schaduw, zes zes.

§ 73. é\' in open of oorspronkelijk open lettergreep
wordt ë. Bv.
gëva goven, bcknr beker, dêl doel, dorsch-
vloer,
gêl geel, knëja kneden, lëgr leder, lêx loog,
nëM9 nenion, mël meel, spreke sprekon, sm<\\fr smeer,
vuil,
vrëj vrodo, tcëfiU wereld, zwëVf^l zwavel, kc^il
kerel, zix h?j9 bidden, lëzi lozen, lêv9 leven, tcëk week.

§ 74. <y voor r -f- dentaal wordt <". Bv. hëgt haard,
gêgn gaarno, ëgt aarde, këqs kaars, wëqt woard.

Aanm. 1. « voor r -{- dent. blijft e in: hel hert,
ves vora.

Aanm. 2. éf wordt a in hat hart.

§ 75. tf voor r -f- konsonant behalve dentaal wordt a.
Bv.
hargx borg, harg9 horgon, s/om sterven, tcargi\'werk.

-ocr page 40-

28

§ 76. ë voor volgende nasaal wordt g in: SXQ»^
naast sxem schaduw, sxom^l schimmel, hrom^l braambes,
om hem (Os imu), pwt^r immer, altijd, gindschen,
dögons, döggnt^t daarginds.

§ 77. € voor volgende t wordt t. Bv. gj^rtx gerecht,
rechtbank, g^>zix gezicht, phx plicht, g^icix gewicht,
mts mest, diss deze (thesi > thisi > dise).

W e s t g e r m. t.

§ 78. ï in gesloten lettergreep wordt t. Bv. bi»9
binnen, vina vinden, dtcDi» dwingen, ktnt kind, sx^k
ham (schinke), kriti kring, hvj^k» hinken, vis visch,
vrtiy) wringen, icint wind, winter winter, smit smid,
iciU willen, Itgd liggen, zit^ zitten, lit lid. Vordor
in do 3e sg. praes.
tnk trekt, hil^ holpt, irifc breekt,
nimp neemt, vnt vreet, gtf geeft, ü eet, stxk stookt.

§ 79. i in open lettergreep wordt ë\'. Bv. lë\'p lede-
maten,
në\'g9 negen (Os. nigun), krë\'g^l opgewekt,
kregel (Ond. krigil),
tè\'f wijfieshond.

Wostgerm o.

§ 80. O in gesloten lettergreep is o behalve in eenige
woorden voor i;\'zie § 81. Bv.
golt goud, holt hout,
dok9 stroowisschen onder do pannen leggen, drop
druppel, brok brok, /jo/" hof, tuin, kos kost, kosti
kosten, lok gat, Wo/w kloppen, os os, g^not nut, voor-
deel,
rox rogge, stof stof, sxop schuurtje, stok stok,
trox trog, stop3 stoppen, vos vos, s/oj)^/stoppol,
schotel,
wotffl wortel, botgr boter, doxt^r dochter, hol
hol, rol rol, volgk volk, g^molk» gemolken, g^troki
getrokken, gizxcoh gezwollen, g^vloxt» gevlochten,
gisxob gescholden.

§ 81. O in oorspronkelijk gesloten lettergreep voor l

-ocr page 41-

29

verschijnt als ó. Bv. döl del, hól stier, wól wol, vól vol,
wól^jjc wolk, wól^f wolf pólv^r kruit (Hd. pulver).

Aanm. Hiernaast staan eenige woorden dio o
hebben: hol hol (adj. en subst.), rol rol, vol^k volk.

§ 82. 0 in gesloten lettergreep voor t wordt ö.
Bv.
zök sokken, stök stokken, br\'ók brokken, stöfk^
stoQe, kopka kopje, bröksh brokje, kos korst, dos
dorst, bös borst, stöta storten, dorschen, eveneens
in de woorden met iV-suffix. Bv. kropj^l kreupel, fcös^/
borstel,
drup^l druppel, knök^l knokkel, sUit^l sleutel,
en in do ontleende woorden: nwl molen, koka keuken.

§ 83. O in gesloten lettergreep voor r-verbinding
wordt ö. Bv.
dörvs durven, kot kort, kfirftf korf, bör^x
borg, orgj^l orgel, sx^r^k schurk, stör^m storm, snörka
snurken, tür^f turf, zör^x zorg.

Aanm. Deze r-umlaut gaat niet geregeld door.
Ue woorden met o voor r-dontaal hebben veelal
geen umlaut, zoo bv.
bot bord, vot vort weg, bos
barst, giibosto gebarsten, sxot schort, \\ros worst,
irotf^l wortel. Vorder die welke rekking hebben, bv.
kó\'nn koorn, korrel, doorn enz. zie volgende
paragraaf.

§ 84. O in gesloten lottergreop voor -rt, -ni wordt
5\' in: Avl\'gn koren, korrol, dó\'^n doorn, hö\'gn hoorn,
ö\'gt oord, inhoudsmaat liter, lö\'^n toren, wd-^l
woord.

§ 85. Umlaut van deze 5- is <7*. Bv. ho\'gti horens,
dd-^n dorens, kd-^n korrels, td-pi torens.

§ 80. 0 in open lettergreep wordt ö. Bv. 6ö;büdo,
iöx hoog, böm bodem, böv» boven, hös hoos, sok,
köpir koper, öv9 oven, öv^r over, ölr olie, pöta pooton.

-ocr page 42-

30

spo^r spoor, zöl zool, g^otd gegoten, g^högs gebogen,
g^slöts gesloten, g^vlöga gevlogen, g^nöma genomen.

§ 87. Umlaut van deze ö is o. Bv. hof hoven,
tuinen,
hom bodems, zoltja zooltje.

Wgerm. u.

§ 88. u in gesloten lettergeep is ó. Bv. hot bot,
hós bosch, bos, mof mof, vhx vlucht, lóx, lucht, tróm
trom, tróm^l trommel, zóm^r (< sumr) zomer, homp brok,
klomp klom, hrón bron, tón ton, zón zon, bónt bont
(adj.)
g^wón9 gewonnen, hÓ7it hond, hón^x honing, grónt
grond, hónd^t honderd, pond, ónd^r onder, beneden,
m\'mt wonde, wónder wonder, g^vón9 gevonden, g^bón9
gebonden, hó)i^r honger, ló)i long, ió>i tong, g^zói^d
gezongen, g^spró)i9 gesprongen.

§ 89. t< in gesloten lettergreep voor volgende i is
i>. Bv. hro\'K brug, bro^f bruiloft, hok9 bukken, drok
druk, drok» drukken, don dun, g^dolt geduld, frost^r^x
kouwelijk, gm9 gunnen, golda gulden, hnl^p hulp,
hmp \'komt, hmi^9 opzeggen, knop knoop, knop^l
knuppel, kas keus (in kost en t^ kn^r), hba lubben,
mol mul zand {mul zwakko vorm van ma/-an), mot mud,
mox mug, mond^z mondig, not nut, jwtss nut aanbrengen,
om om, ri/x stuk, 8x9d9 schuddon, sx\'.dt

schuld, sxold^X schuldig, vob veulen, vnjx vrucht,
tcob wolion, znk zulk, zont zonde.

§ 90. M in open lettergreep wordt ö-. Bv. tcö-n9
wonen, g?>icTrn gewoon, vrö\'m vroom, kTrg^l kogel.

§ 91. u in open lettergreep voor volgende i wordt
0-. Bv
do^r door, drü\'x droog, n\'rd^x noodig, lo-ga
leugen, gUj-v9 gelooven, vS\'^r voor,
nS-s neus.

-ocr page 43-

31

B. Lange vokaîen.

Wgerm. û.

§ 92. tt korat voor als ö. Bv. ö^r ader, ôs^m adem,
trö^r waar,
blö^r blaar, dröt draad, g^vö^r gevaar, jögr
jaar,
möni maand, nöU naald, rot raad, ströl straal,
hrôj9 braden, vröga vragen, löt9 laten, mot maat, nöt
naad, pöl paal, zöl zaad, wög» wagon, rfö^r daar, hö^r
haar, zicöfx zwaar, ;ômgr jammer, möl maal, al^möl
allemaal.

Aanm. Ook â in de vroeg ontleende woorden
is ö geworden. Bv.
Pös9 Paschen, klöj^r klaar,
helder,
strot straat, töf^l tafel.

ü in do later ontleende woorden blijft. Bv.
stdts prachtig, flink, sxöts schaats.

§ 93. (7 voor t in do volgende lettergroep wordt ?.
Bv.
drëj9 draaien, gvf gaaf, kcs kaas, krvj kraai, krvp
kraaien, n\'êj9 naaien, mvp maaien, Ux Inng-

§ 94. Jongere umlaut van <7, nadat doze reeds tot
5 was overgegaan, is t». Bv. pôUp paaltje, zxcfôit»
zwaarte,
drTg dradon, sx^p schapen enz. (Bij sxJ^p
is do umlaut niet uit t te verklaren. Waarschijnlijk is
deze pluraal gevormd naar analogie van rfn"/ dradon, etc.)

§ 95. Tl in inlaut voor volgende w wordt Bv.
lilö^ici blauwe, sprö\\iice sproouwon, «öj/iw nauwe.

§ 90. rt in auslaut wordt öj/». Bv. blauw,

klô^» klauw, spröff*» Hprcouw, Zóy» lauw, nö^t» nauw
(naast rioyw.)

Wgerm. c.

§ 97. ê. kwam slechts in cenigo ontleende woorden
voor.
ë werd hier tot ?•. Bv. l/rl-f brief, sprg^l «piegol.

-ocr page 44-

32

pri\'za prijzen. Verder ontwikkelde zich v in het prae-
teritum der redupliceerende verba. Bv.
vvl veel, li\'t
leet, sU\'p sliep en wv^r werd.

Wgerm. t.

§ 98. ï verschijnt als v. Bv. sx^-ns schijnen, srï-w?
schrijven,
sri\'v» schrijven, str\'fma striemen, bU\'V9 blij-
ven,
dri\'va drijven, vz^r ijzer, ici\'zs wijzen, krks kijken,
sü\'f stijfsel, pi\'p pijp, ü\'k tijk, xoi\'s wijze.

§ 99. ï verschijnt als v. Bv. krvta krijten, hvt^
bijten, smrfs smijten, stn\'ka strijken, slrpp slijpen,
ffn\'ps grijpen, sfn\'ftt striem, prn pijn, krn kiem, Irm
lijm, stt\'f stijf, Irf lijf, vff vijf, wrf wijf, vrouw, wrs
wijs (adj), ffrrs grijs, fs ijs, h\'s lijst, trt tijd.

§ 100. ï\' in silbonauslaut voor vocaal wordt afwis-
selend
t\'j of tj. Bv. 8nfj9, smj9 snijden, rt\'p, rij9
rijden, strrje^ stnje strijden, glfj9y glij9 glijden.

§ 101. ï in silbonauslaut door uitval van xo wordt
xj. Bv. spij9 spuwen, 8mj9 sneeuwen.

§ 102. t\' im auslaut wordt tj. Bv. hrij brij, drtj
drie, vrij vrij, gij jij, gij, hij hij.

§ 103, V wordt I voor tt of ;»j-vorbinding. Bv. wit
wit (vgl. vet), dis^l dissel, hx licht (adj.), dix dicht.

Wgerm. ö.

§ 104. ó wordt M. Bv. ar^müt armoede, i^rfri//" be-
droefd,
blül bloed, blütn bloem, bïik boek, brük broek-
land,
dük doek, dün doen, grüs dichto graslaag, glut
gloed, gut goed, hüt hoed, hüf hoef, koe, ktik
koek, kül kuil, lüd^r boos wijf, mud^r moeder.

A a n m. ö bleef bewaard in »lö^r wijfjeskonijn.

§ 105. ö voor i (;■) in de volgende lettergroep wordt

-ocr page 45-

33

ti. Bv. zukê zoeken, brup broeien, hoeden, snup
snoeien, blümk^s bloempjes, buk beuk, gt^vul gevoel,\'
griin groen, rufkUk raapkoek, vut voeten, wru mol,
zut zoet, bruk broeklanden.

§ 106. ö voor j wordt 5 in: blojs bloeien (trans,
bloesem dragen),
glojd gloeien (trans, gloed dragen) naast
vormen met ïï, die intransitief zijn.

§ 107. ö voor X wordt ó. Bv. ginóx genoeg, vróx
vroeg. Verder ó in
mójta moeite.

§ 108. ö in ontleende woorden wordt ö*. Bv.
dö\'tnitiê\'^r dominó, predikant, krö\'n kroon.

Aanm. 5 heeft öU\' olie.

Wgerm. t7.

§ 109. t7 verschijnt als ü in: grüzfl griezel, rilling,
lür» loeren, düf duif, s^tif schuif, td uil, vVd vuil,
bedorven,
zU^r zuur, snüvi snuiven, sx^m schuiven,
8tüv9 stuiven, züga zuigen.

§ 110. ü verschijnt als u in: brus schuim (nod.
bruischen),
sxum schuim , huk buik, kruk kruik, klöluti^r
louter, onkel, smul muil, rui ruit, vul^k vuilik, vus
Tuist, zup» zuipen, krup» kruipen.

Aunm. ü wordt ü in: hiis huia, krüt kruid,
kruit,
kiip kuip.

§ 111. H voor volgende i (j) wordt ü. Bv. bUg»
buigen, sxtlh schuilen, bill buidel, bu^i buurt.

§ 112. ü voor volgende t (j) wordt lï in: i»n7f bruid
gihriiki gebruiken, hiiii buiten, lUstir» luisteren, gilüt
geluid, lüj9 luiden, nïAv ruiken, riimt vorderen, ilül»
sluiten.

§ 113. tl als slotklinker wordt öj^» in: röff" rauw.

-ocr page 46-

34

§ 114. M in silbenauslaut wordt oft«" in : ho]iwd ploegen,
bouwen.

C. Tweeklanken.

"Wgerm. ai.

§ 115. ai verschijnt als ë\'. Bv. bë\'n been, sfê\'n
steen, brë\'t breed, ë\'t eed, U\'s leest, gë\'S geest,\'x
deeg, loë\'k week, blê\'k bleek, rë\'p reep, zë-p zeep,
klë\'Vf^r klaver, gë\'^r geer, lë\'m leem, dë-l deel, menigte,
në- neen, snë- sneeuw, tëj teen, wë\'j woede, sandix
viminalis.

§ 116. ai verschijnt als ej. Bv. re/» helder, schoon,
icejt tarwe, hejt heet, onthejt bevel, verlof, zwejt zweet,
vlejs vleesch, ejk eik, rejkd reiken, tejk^n» teekenen,
dejh deelen, ejg^i^s zelf, mejns meenen, hejt» booten,
bevelen,
zxcejt» zweeton, hej heide.

§ 117. ai verschijnt als v in: sxJ\'f scheef, hVt hoi,
gVrs geeren, in een punt toeloopon, kV^r keer, kVr»
koeren, v^kv^t verkeerd, xcadl\'r» waardeeren, pr^bVr»
proboeren.

§ 118. ai wordt e voor tt, (thans t) on (thans x)]
bv. brel9 breedte, heta hitte, vet vet; ex ocht.

Wgerm. ajj.

§ 119. ajj wordt ej; bv. ej ei, lej lei; in inlaut e;.
Bv. ejf^r eieren.

Wgerm au.

§ 120. au wordt S-. Bv. brrm boom, brö-t brood, f
doof, grTi\'t groot, kö\'l kool, lö\'f loof, std-ts stoeten,
I5p9 loepen, lök uien, nöt nood, ö\'x oog, rot rood,
trö\'8 troost, rö\'m room, gö-^r vuil.

-ocr page 47-

35

§ 121. aw voor volgendo i (j) wordt o\' Bv. ro\'ps
rooven, stelen, stro\'p9 stroopen, ho-f hoofd, no\'dj^x
noodig,
ho\'ra hooren.

§ 122. au wordt o voor s in: los los, voor U (met
umlaut) in:
gröts grootte.

Wgerm. auto.

§ 123. wordt ojY«\'; bv. tJroi/\'«\'vrouw, nio{,<«\'mouw,
in inlaut oj/*®; bv. Aof/tfP houwen, waarschuwen.

§ 124. auw voor volgende j wordt <7. Bv. dlij dooi
hSj hooi, dop dooien, strdj9 strooien, hdj9 hooien.

Wgerm. eo.

§ 125. eo vorschijnt als V. Bv. h^drVgs bedriegen,
hl\'j9 bieden, dvnd dienen, di^f dief, dVp diep, rftgf
dier,
gl\'t» gioton, kr)\'9 kieren, tï\'g» liegen, nt\'t niet,
rl\'tn riem, vnti\'Z9 verliezen, vn\'Z9 vriezen, zVk ziek.

§ 12G. eo als eind vokaal wordt y. Bv. Ainyknio, dnj
drie, nij nieuw.

§ 127. eo wordt ie wordt t voor xi (> x) \'n: hx licht.

Wgerm. iu.

§ 128. iH verschijnt als ?7 in: gj(tug9 getuige,
vuur, duur, sx^H*\' schuur.

§ 129. iM wordt il in: diistur duister, kiiks kuiken.

§ 130. iu wordt il wordt t» in: löx lantaarn.

II. VOKALKN IN NEVENLETTEROREPEN.

A. In Voor lettergrepen.

Wgerm. a.

§ 131. a in af (OS. af, of) blijft a. Bv. afbrëkf
afbreken, afsnij9 afanijden, afnêm» afnomon, afsxër»
afscheroii, aftrek» aftrokken.

-ocr page 48-

36

. § 132. O in an (OS. ana) blijft als ä Br: änvati9
aanvangen, beginnen, ängön aangaan, aanleepen,
aanhouden,
ämbelt aanbeeld, änzrn aanzien, ändün
aandoen, änspreh aanspreken.

§ 133. a. in is gebleven in geaccentueerde letter-
greep, bv.
antwö-^t antwoord;

is Ó geworden in niet geaccentueerde lettergreep. Bv.
óntfajyt ontvangen, óntxelda ontgelden, óntarva onterven.

■ § 134. a in an is verloren gegaan in: nëv9 naast,
langs. \'

Wgerm. i.

§ 135. i in 6r(0S. bi, be,) is Bv. bftdrï-ga be-
driegen, b^vab bevallen, b^ina beginnen, b^n\'ps be-
grijpen,
b^zt-n bezien, h^zürga bezorgen, bidün bevuilen,
b^drüf bedroefd, zeer (als adv.), h^tiin schaars, h^stcja
besteden, in de kost doen;

werd y in: bijkom» bijkomen, bijsprni» bijspringen,
helpen;

ging verloren in: büb buiten.

§ 136. i in gi (03. gi, go) is Bv. g^bct^n boter
maken,
g^bö n geboren, ghcgl^f gewelf, g^mejn gemeen ,
g^nóx genoeg, gf^müt gemoed, g^nëzi genezen;

ging verloren in: gluv9 geloven, \'grof grof, gm^
gering. .

§ 137. i in ti (OS. te) is nog over als g in: tfjbrëk»
breken.

§ 138. i in ni komt slechts samongotrokkon voor
met do stamsilbo. Bv.
nVi niet; në-j neen.

Wgerm. u. o.

§ 139. u in fiir (OS. for, far, fer) wordt g. Bv.

-ocr page 49-

37

v^bVj» verbieden, v^drägd verdragen, v^kö\'ps verkeopen,
v^^löts verlaten, v^ncrnd vernemen, v^zilk» beproeven,
v^sprêkd beloven, v^di\'n» verdienen.

B. In middellettergrepen.

Wgerm. o. ä.

§ 140. a, ä, bleef als g behouden voor of na 1, r,
m;
als 9 voor n mot afval van n, en viel weg in
de overige gevallen. Bv. hejlf^x heilig, övgr over,
wereld, zilver zilver, vis^r vissehor, b^drVg^r bedrieger,
katf^r kater, and^r ander, em^r emmer, t\'Zj^r ijzer, Vdf^r
iedor, wot^l wortel, uükj(t naakt, hón^x honing, reh
rokken, hor» hoeren, g^bö-r» geboren, enz. gtj drvf gij
drijft,
lü\'p loopt enz.

Wgerm. e

§ 141. e bleof als g voor r. Bv. vad^r vader, andf^r
ander, axt^r aehter, blinder blinder, enz. en verdween
voor
s. Bv. snaxs dea nachts, däxs des daags, over
dag, dagelijks.

Wgerm. j, ?.

§ 142. I, ï bleef over het algemoen als ^ behouden
Bv.
hrmf^l hemel, twülif twaalf, kel^k kelk, kcr^k kerk,
ë\'zil ezel, kUil ketel, slötiJ, slentol. Vorder in het aflei-
dings suflix -is <
isk b.v.: Projs^s Pruisisch en in het
suffix
-ig. Bv. zälix zaUg) matig, cpnrf^AJ zou^l\'B«

als 9 wanneer de vokaal in auslaut kwam to staan
zoo voor oorspronkelijk
-n. Bv. stö\'n» stoenon, rzgra
ijzeren, kök9 keuken, ki/kj kuiken, têy» tegen.

Deze 9 ging verloren voor * on < in: Vs eerst, hof
hoofd. Vorder is zij niet aanwezig in do zwakko participia
dor verba met lange atamsillabe:
g^vitll gevoeld, g^lof
geloofd, fffthoil gehoord.

-ocr page 50-

38

Wgerm. o, ö, u, ü.

§ 143. O, ö, M, « bleven als g voor l en r. Bv. eng^l
engel, szot^l schotel, pep^l populier, töf^l tafel, kök^r
koker, sxóld^r schouder, zë\'k^r zeker, kejz^r keizer;

als 9 voor n met afval van n. Bv. mük9 maken,
vrögd vragen, di-m dienen,. nêm9 zij nemen, gëv9 zij
geven, enz. —
stë-n9 steenen, di-v9 dieven, äp9 apen, öra
ooren,
waiy» wangen, töiye tongen, zo\'V9 zeven, në\'g9
negen;

is verdwenen voor -s en voor -t: oÄ-saks, bijl, er^ns
ernst, duvels duivels, wag^s wagens, di-ns dienst, het
hert, mönt maand, en in de zwakke participia: ggmük
gemaakt, g^^vróx gevraagd, enz.

C. In Eindlettergrepen.

Wgerm. a.

§ 144. a in auslaut (OS. a, e) is verloren gegaan.
Bv.
zak zaak, pVn pijn, kwöl kwaal, 3\'gr oor, o\'x oog,
düf duif, tó)^ tong, mö-j^r mooier, tiv^r liever, brax
bracht, dax dacht.

a verschijnt als ? in de pluraal van do sterke femi-
nina. Bv.
ktcök kwalen, zrik9 zaken, enz.

Wgerm. e.

§ 145. e in auslaut uit ai (OS. e naast a) is ver-
loren in de datief singularis. Bv.
hils dat. huis, di-f
dat. dief, enz.

§ 146. e bleef als 9 in do pluraal der adjectiva.
Bv.
guj9 goede, oldd oudo, enz.

Wgerm. i.

§ 147. i uit ï, of oorspronkelijk kort (OS. nog t na
korte wortelsilbo of door conson. gedekt), gaat verloren.

-ocr page 51-

39

Bv. ent einde, kës kaas, stok stuk, het bed, enz., hrök
breuk, sfêj plaats, dop doop, bötsxap boodschap.

§ 148. i in de plur. (bij neutr. -ja- staramen en
kortsilbige i- en «-stammen) is
9 geworden. Bv. stok9
stukken, bed» bedden, brök» breuken, stëj9 steden,
trj9 tijden, lë\'j9 leden.

§ 149. i in do plur. (bij langsilbige i-stammon) is
verloren gegaan. Bv.
derm darmen, droj draden, do\'^n
dorens, bnk boeken.

Wgerm. o.

§ 150. O (Qot. a, ö, au) is verloren gegaan. Bv.
hün haan, dum duim, blüm bloem, van vaandel, ax
acht, zon dat. zoon.

W g o r m. u.

§ 151. H in auslaut (OS. o, nog na korto wor-
tolsilbe) gaat verloren. Bv.
lid, völ voel, zon zoon,
den dat. sg. dion, gcf (ik) geef, nem (ik) noem.

§ 152. u in do pluralis is oveneens verdwenen. Bv.
gtês glazon, vet vaten.

III. Konsonanten.
a. Jlalfvokalen.

Wgerm. j.

§ 153. J in anlaut is./ gebleven. Bv. ja, jöwar
jammer, jd^r jaar, jóti jong, jok» joukon, jüg9 jagen.

Aanm. j verschijnt als g in: gon» gindscho,
gont, gantil ginds, gxj gij,
jy.

§ 154. j in inlaut is goblovon als j na vokaal.
Bv.
bluj9 bloeion, gWj9 gloeien, krëj9 kraaien, mëja
maaien, nëj9 naaien, drêj9 draaien.

-ocr page 52-

40

§ 155. j in inlaut is verdvrenen na koneonant. Bv.
stro-pa stroopen, rd\'pa rooven, stelen, g^hrükd gebruiken,
mejm meenen, rejka reiken, huja hoeden, rek» rekken,
sxel9 schellen, hek» hek, fókd jeuken, zont zonde.

Aanm. Door invloed van flectievormen heeft
zich
j ontwikkeld in strö-j stroe, vgl. strop.

"Wgerm. xo.

§ 156. xo in anlaut blijft voor vokalen. Bv. mps
wesp, xcot^ wortel, xc\'örgd worgen, xonns9 wenschen,
wex weg, ictd mol, xc\'v^r war (rnrfa xcl\'^r = in de war)
wejt tarwe, xcas^m wasem.

§ 157. to in anlaut voor r wordt v. Bv. vrext»
omheinen, vrë\'t wreed, vrni» wringen, vrij wreef,
vrat wrat.

§ 158. w in de verbindingen kw, tw, sw blijft. Bv.
kicet^r beurs, te plotter, ^i^^em? zwemmen, zwö^r zwaar,
zwöp zweep, ztoêra zweren, Ixcal^f twaalf, txcrf^l twijfel,
itoë\' twee.

^ A a n m. to gaat verloren in: züt zoet, zgk zulk,
hok hoedanig (adj.).

§ 159. tc in de verbinding hw wordt ü. Bv.
hoe, hü8t9 hoesten.

§ 160. xo in inlaut na korte vokaal blijft. Bv.
keto9 kauwen, hefC9 hebben we, Z(hc9 zullen we.

§ 161. XV in inlaut na lange vokaal verdwijnt. Bv.
ül uil, Vdfir ieder, sptj9 spuwen, stiij9 sneeuwen.

§ 162. to in inlaut na r wordt v in: varv9 verven;

§ 163. to in auslaut na vokaal blijft. Bv. róio ruw,
8XÓW schuw, nö^»> nauw, röff*^ rauw, lauw,

^öff^ flauw.

-ocr page 53-

41

§ 164. 10 in auslaut na r na korto vokaal wordt f.
Bv. var^f verf.

§ 165. w in auslaut na r, l na lange vokaal, was
reeds Wgerm. een vokaal geworden, deze gaat ver-
loren. Bv.
gär gaar, käl kaal, gel geel, mël meel,
sxël scheel.

B. Liquidae.

Wgerm.?.

§ 166. l bleef behouden in anlaut en in inlaut.
Bv.
lai^k lang, Iets laatst, /o/, lüj lui, lieden, blöi)\'
blaar, plUx ploeg, gluja gloeien, klc\'v^r klaver, slvm
slijm, müb malen, zweb zwollen, sxßU schollen, helkd
huilen, melki molken.

§ 167. l bleef evonoens in auslaut met svarabhakti-
vokaal voor jj,
k^ % m. Bv. möl maal, swü/smal,
ird buidel,
wPd mol, vi\'l viel, gël geel, hals hals,
zalt zout, gclip groen, weelderig, hal^f half, kal^f
kalf, mcl^k melk, gel^x geelachtig, bleek, bal^x huik,
hal^m halm.

Aanm. l verdwijnt in: as als, zQk zulk, hnk
hoedanig (adj.).

§ 168. II wordt vereenvoudigd tot l. Bv. hceb
kwellen, vab vallen, wib willen.

W^gm. r.

§ 169. r in anlaut blijft r. Bv. recht, r^r^ huilen,
rrj9 rijden, rófit rond, bn\'ik broekland, bröj» braden,
j)rrz9 prijzen, prüv^ proeven,
grüs dichte graslaag,
grJtiy huilen, krë/ kraai, dn\'ipgl druppel, trön traan,
slrep^l strook, vrë; vrodo, t)rt;vroef, /Vos/^r^^: kouwelijk.

§ 170. r in inlaut blijft tusschen vokalen. Bv. rërs
huilen, schreeuwen, Itlri? loeren, spör^ sparen.

-ocr page 54-

42

§ 171. r in inlaut in verbinding, behalve dentaal-
verbinding, blijft na korte vokaal Bv.
harg» bergen,
zicarv9 zwerven, scharpa scherpen, zörga zorgen, dörv»
durven.

§ 172. r in inlaut in dentaalverbinding verdwijnt.
Bv.
ke)i9 karnen, dada derde, stöt^ storten, het9 herten,
kesm^s kerstmis, sxostê\'n schoorsteen.

A an ra. r blijft in: flara flarden, wora worden.

§ 173. r in inlaut in verbinding, na lange of ver-
lengde vokaal wordt govokaliseerde glide. Bv.
wëqlt
wereld, rë\'gZ verrel, ë^pil aardappel ëç^hës aardbei,
vë\'iti\'n veertien, vë\'^t^x veertig ï\'sia eerste.

Aanm. blijft in: ëra aarden (adj.), GrUr^s
Gerhardus, ho\'r^n hoorde(n), icrj^n teerde, ftorg«
beurde(n).

§ 174. r in auslaut blijft. Bv. kar kar, hor zand-
zoef, Ärtwgr hamer,
gär gaar, bïö(t,r blaar ógr ader,
»/7gr vuur,
dtl^r duur, blëgr bladeren, wëgr weer, AcJgr
haren, rfo-gr deur.

§ 175. r in auslaut voor konsonant blijft motsvara-
bhakti-vokaal behalvo voor dentaal. Bv. ar^^x org, argw
arm, rfar^ dorp,
har^fs herfst, zörj^x zorg.

§ 176. r in auslaut voor dentaal verdwijnt na
korte vokaal. Bv.
zwat zwart, vös vorst, tcos worst,
kes kers, hat hart, hard.

§ 177. r in auslaut voor dentaal wordt gevokaliseerd
na lange of verlengde vokaal. Bv.
bût baard, sx^it
scherf (schaarde), bF^t buurt,aarde, jr^Äo-g/gehoord,
gfitëgt geteerd, gg,b5ftt gebeurd, dö-^n doorn, Arfgn koorn,
korrel,
stcf/n ster, lichte vlok.

-ocr page 55-

43

C. Nasalen.

Wgm. m.

§ 178. m is geregeld behouden in nnlaut, inlaut cn
auslaut. Bv.
niax maag, marax merg, mms mensch,
mi">x mug, smëqr vuil, ransel, em^r emmer, nüma noe-
men,
koma komen, kam kam, besfim bezem, sxum
schuim, nm om, sx^m schaduw, emp mier.

wim is vereenvoudigd tot m. Bv. lams lamme, kejms
kammen, em^r emmer, zóm^r zomer.

Aanm. Met volgendo g- word wt tot t^ in:
bóti^t boomgaard.

Wgm n.

§ 179. n in anlaut is goblovon. Bv. nam naam,
nölt naald, nem» nomon, nëggl nagel, spijker, nöf naad,
knex knecht, snip snijden.

§ 180. n in inlaut is goblovon. Bv. kenf kennon,
grVna huilen, hón;^x honing, gnn» gindscho, wónder
wonder, kmd^3 opzeggen, cnk^l onkel, heel, sUi[k»
stinken.

nn is vereenvoudigd tot n. Bv. ken» konnon, viu»
vinden, bin» binnen.

Aanm. n werd m voor volgendo b in: ambelt
aanboold.

§ 181. n im auslaut bleef. Bv. slön slaan, sxö\'n
heldor, helemaal, dün doen, rejn zuiver, heldor, sxen
schoon, gnln groen, hant hand, j)latik plank, zont
zonde, o^ks angst, ent oindo, trnns wensch.

Aan in. « valt weg voor X\' hrex brengt,
dex denkt, dgx dunkt.

Aanm. 2. n valt weg voor s on voor t in on-
betoonde lettergroep. Bv. kilkf^s kuikens, nOrgf^s
nergens, fnyf>s ergens, Svj^t avond.

-ocr page 56-

44

Aanm. 3. n in auslaut in niet geaccentueerde
lettergreep valt af. Zoo bv. iu de infinitieven: gêv»
geven, lö\'p» loopen en in de pluraal der -n stam-
men, bv. nam» namen, blüm» bloemen,

"Wgm, ti-

§ 182. t^ in inlaut voorkomende is geregeld be-
houden. Eveneens in auslaut. Bv, dwi/i» dwingen,
vn\'ii» wringen, ffe^i^b heen en weer loopen, hat^» han-
gen, K7a;iwang, iófi tong, ei^ eng, koning,
naast laiik lang, zuik zingt, vriiik wringt, rft^?»?^^: dwingt,
rD^k ring.

Aanm, valt uit in hón^x honing.

D. Explosieven en Spiranten,
a. Labialen.

Wgm, p.

§ 183. p is gebleven in anlaut, inlaut, cn auslaut.
Bv.
pös9 Paschen, pep^l populier, jüix plicht, spon
spaander, spij spuw, ijIüx ploeg, prVz» prijzen, wöp»
wapen, dröp^l druppol, grrp» grijpen, s^ar^p scherp,
gel^ weelderig, groen, bronstig, zwöp zweep, damp
damp, wasem, kramp kramp, zop zuipt, grip grijpt.

Aanm. wordt x ui^ auslaut voor t in: hij küX}
kgx
koopt cn in gf(kox naast gï^kof. Zie § 194.

§ 184. jjp is vereenvoudigd tot p. Bv. nap nap,
op op, ajifil appel, sxep» scheppen, krop krop, slep»
slopen.

§ 185. Wgm, 6, fi.

b kwam slechts in anlaut voor, in de verdubbeling
bb (uit bj\') en in de verbinding mb.

b in anlaut bleef, Bv. bat baard, blö^r blaar, bar^x

-ocr page 57-

45

berg\', hal^x. buik, maag, hut» aanblazen (van vuur),
hëtijr beter, hê}9 bidden, brus schuim, hvt» bijten.

§ 186. hh is vereenvoudigd tot h. Deze bleef in
inlaut behouden en werd in auslaut tot p. Bv.
hebe
hebben, lob» lubben, rth» ribben, rtp rib, krip krib,
\\k hep ik heb.

Aanm. b naast m in: heb» hebben

(vgl. Lind. Ess. gl. emnista, doch eban thans ef»,
als diminutief efkaa.)

§ 187. mb heeft de b geassimileerd aan m on ver-
schijnt nu als m. Bv.
eni^r emmer, kejm» kammen,
klim» klimmen, küm kam, nm om, króm krom, tróm trom.

§ 188. 5 kwam in inlaut voor on roods Ond. f in
auslaut.

fi in inlaut is tot v geworden. Bv. arv» erven,
gröv» graven, öVf^t avond, duv^l duivel, zwï-vil zwavol,
knüv9 kluiven, rilfkük raapkoek.

§ 180. b in auslaut is f gebleven. Bv. af af, gar^f
garf, schoof, sal^f zalf, hel^f helft, gaaf, rfiT/\'duif,
har^fs herfst.

Aanm. b im inlaut in knolrUbr koolraap.

Wgm. f.

\' § 190. f in anlaut is tot v geworden. Bv. rark»
varkon, var^f verf, vol^k volk, vot vort, weg, vul^k
vuilik, vU^r vuur, vrëj vrede, vrög» vragen.

Aanm. f in anlaut is bewaard gebleven (vgl.
ndl.
f) in: fria frisch, froat^rtx kouwoljjk, flmk
flink, //üf<«\' flauw, faSf(lr>ont vastenavond en na
voorvoegsel in
ónifai{9 ontvangen.

§ 191. f in inlaut vindon we in: tófiJ, tafel, twrfil
twijfel, ef9 oven, efkii oventjes.

-ocr page 58-

46

§ 192. ff wordt vereenvoudigd tot f. Bv. h^sefd
beseffen, hefa heffen.

§ 193. f (ook uit ö) in auslaut blijft. Bv. grof
graaf, nëf neef, hof hof, tuin.

§ 194. f in auslaut in de verbinding ft wordt x-
Bv. ex echt, lóx lucht, krax kracht, g^^stix gesticht,
nix nicht, köx^ kox koopt, vgl. § 183.

Aanm. 1. f blijft in stif stift, brnl^ bruiloft.

Aanm. 2. f naast x wordt gehoord in het
part. praet. van koopen:
g^kof naast g^kox-

b. Dentalon.

W Germ. t.

§ 195. t in anlaut, alleenstaande on in de verbin-
dingen /r,
st en str is onveranderd gebleven Bv. të\'j
teen, törgf turf, trö-s troost, trön traan, troj) troep,
stëj plaats, stat stad, stiiv» stuiven, strrm striem.

§ 196. t in inlaut is eveneens behouden gebleven.
Bv.
ct9 eten, buts aanblazen (van vuur gezegd), hüst»
hoesten, smelts smolten, prl\'st^r priester, krach-

ton, slext» slechte, lóxt9 luchten, ext9 echte.

Aanm, 1. / verdwijnt na s en voor s. Bv.
bös^l borstel, fas^ïövgt. vastenavond., Iesl9 laatste,
best9 boste, lesti^t laatst.

§ 197. tt wordt vereenvoudigd tot t. Bv. zet9 zotten ,
ztt9 zitten, bitf(r bittor, sxotsl schotel.

§ 198. t in auslaut blijft behouden na vocaal en
na ly r,
n. Bv. vrat wrat, zwat zwart, möt maat, rut
ruit, rut rpot, ggnot nut, voordeel, geit geld, zalt zout,
bot bord, zwat zwart, ent eend.

-ocr page 59-

583

§ 199. t in auslaut gaat verloren na spirant. Bv.
Iets laatst, dös dorst, vus, vuist, bos barst, rös rust,
oiks angst, j^ox pacht, slex slecht, rex recht, lóx lucht,
krax kracht.

Dezo t komt in de flexie weer te voorschijn. Zie § 196.

§ 200. t in auslaut na m valt af. Hier had zich
een
p ontwikkeld dio nu slotmedeklinker geworden is.
Bv.
emp mier, 7iemp neemt.

§ 201. Wgm. rf, tS,

Doze dentalen zijn dezelfde ontwikkelingsgang ge-
gaan daar tS,
p reeds vroeg tot d geworden zijn.

Een uitzondering maakt p in het sufflx ipa. Dezo
komen als
t voor, terwijl do voorafgaande vokaal ge-
syncopeerd is Bv.
Ie)it9 lengte, brets breedte, grot»
grootte, ici\'t» wijdte, verte, zwo^t» zwaarte, uc\'nte
laagte, (neerto).

Aanm. In g^mcjnt gomoonto, bu^i buurt is do
slotvokaal afgevallen en
t in auslaut gekomen.

§ 202. d in anlaut verschijnt als d. Bv. dufr duur,
dük dook, rfï.gr dier, dax dag, rfri\'dijk, rfnl^pdragen,
dö-t dood, dï\'p diep, dak dok, dild^l^k duidelijk, drTp
draaien, di\'f dief, dorv9 durven, don dun, drij drio.

§ 203. d in inlaut, alleenstaand, bleef d in: ë-d»
oedon, mejd} moidon, hejd» heiden.

§ 204. d in inlaut, alleenstaand, word ; in: broj»
braden, sinye, stnp strijden, trvj» treden, blaj» blade-
ren, bladeren plukken,
htlj» hoeden, bTp bidden, guj»
goodo, döfe doodon, lep ledematen, vrcj» wroode, wvjjt.r\'
wijder, vordor, röj^r rooder.

§ 205. d in inlaut, alleenstaand, ging verloren voor

-ocr page 60-

48

volgende Z, r, m. Bv. in: buidel, zal zadel, Zëftr
leder,
htë^r bladeren, ögr ader, U\'^r ladder, bóm bodem,
bïö^r blaar, vam vadem, brU^r broeder, në-gr neer,
mö\'^r wijfjeakonijn.

Aanm. 1. d bleef in: mrfgr\' vader, müd^r
moeder, lüd^r gemeen vrouwspersoon, vd^r ieder,
stii\'d^r kleermaker.

Aanm. 2. d wordt ^ \\n\\ ddj^r dooier.

Aanm. 3. d {th) wordt s in: ös^m adem, kwe-z^t
(indien samenhang met quipan mag worden aan-
genomen ; vgl. echter Franck i. v,)

§ 206. d in inlaut in verbinding, na liquidae en
nasalen, bleef in substantiva. Bv.
nöld» naalden, hand»
handen, and^r ander, hemd» hemden, mmtf? vreemden,
üdf^z aardig, vëqd^x vaardig, klaar, dad» dorde.

Aanm. Een uitzondering maakt (/na r in Orür^s
Gerhardus, cr» aarden (adj\\ van aarde), flar» flarden.

§ 207. d in inlaut assimileert bij verba aan r, l, n,
waarna de klank enkelvoudig wordt. Bv. tcor» worden,
vob vouwen, hob houden, bm» binden, vm» vinden,
verder in het praet, der zwakke verba z. a.
hdr^n
hoordo(n), ïëv^n leefdc(n), hvj^n bad(en), do\'p^n doopte(n),
gruj^n groeide(n), zcj^n zaaide(n) enz.

§ 208. dd wordt voreenvoudigd tot d. Bv. btd»
bidden, mid» midden, sxQd» schudden.

Aanm. dd > rr > r in: har» naast had»
hadden, mjr^;^ naast, mid^x, middag.

§ 209. d in auslaut wordt y na vokaal in: Za; lade,
höj bode, aiêj plaats, vrëj vrede, hloj bleu, bloode,
sx^j schade.

§ 210. rf in auslaut wordt t na vokaal en na i/».

-ocr page 61-

49

ï, r, n. Bv. hrilt bruid, het bed, ë\'t eed, mejt meid,
dö\'t dood (adj. en subst), vrë\'t wreed, të-t leed, ar^hejt
arbeid; hëjt bidt, zëjt zaait, kewt kauwt, dówt duwt,
7wlt naald, goU goud, olt oud, ât aard, hüt baard,
hant hand, vint vindt, kent kent.

§ 211. d in auslaut na m werdt t. Hier heeft zich
een
p ontwikkeld, die eindkonsonant werd, na afval
van
t. Bv. vremp vreemd, hemp hemd, htj nümp
noemt, rümp ruimt, schiet op, g^ntlmp genoemd.

§ 212. d in auslaut na konsonant p, k, ƒ, Zi
viel af. Deze komt slechts voor in de conjugatie
(3. sg. praos. en part. praet. zw.) en is reeds vroeg ait
p ontstaan. Bv. grip grijpt, löp, lop loopt, ktk kijkt,
zop zuipt, tnk trekt, meli^k melkt, bek bakt, zit zit,
hu bijt, gif geeft, dnf drijft, lëf leeft, dex denkt,
brex brengt, lës leest, wis wijst, g^do-p gedoopt, gijök
gejeukt, giSxQt geschud, g^lëf geleefd, g^zox gezocht.

c. Al VOO laren.

Wgm 8.

§ 213. s in anlaut is gebleven voor liquidae, na-
salen, harde explosieve en Bv. slaan, «fefc slak,
smal smal, smrfjr vuil, slaag, snüv» snoeven, snürj
snuiven, spöl spel, spip spuwen, sprni» springen,
star^k sterk, stëk^ stoken, ströl straal, ströy\' stroo,
8froj9 strooien, sxen scheen, sx^f\'^^ scherp, sx^ldir
schouder, srïw schrijven.

§ 214. 8 in anlaut werd z voor vokalcn on in do
verbinding
sw. Bv. zant zand, zëg» zegen, zü^r zuur,
zvk ziek, zû\'vd zeven, zwôgr zwaar, zirat zwart, zak
zulk, zilt zoet.

Aanm. s in: sesl^x zestig, sSv^fix zeventig.

i

-ocr page 62-

50

§ 215. s in inlaut tusschen vokalen verschijnt als
z. Bv. hUz9 blazen, Uz9 lezen, vrvzd vriezen, hvzi
biezen, prvzd prijzen, Tcl\'za kiezen, tcëza wezen, hüz^m
boezem.

§ 216. s in inlaut blijft voor of na stemlooze kon-
sonant. Bv.
hüsta hoesten, kost^ kosten, est^r estrik,
was9 wasschen, dösa dorschen, kes9 kersen, ejsa eischen,
tosa tusschen.

§ 217. SS wordt vereenvoudigd. Bv. kosa kussen,
misa missen, disa deze, bes^m bezem, blüs^m bloesem.

§ 218. s in auslaut blijft. Bv. vals valsch, vlas
vlas, hós kous, sok, et^ks angst, gres gras, vas vast,
rmns mensch, hi\'s heesch.

d. Gutturalen.

Wgm. k.

§ 219. is geregeld behouden in anlaut en in
auslaut, behalvo in do verbinding
sk. Bv. küm kam,
krüka kraken, kal^k kalk, kosta kosten, knTja kneden,
krd kuil, kvn kiem, kint kind, kritka kraken, zuka
zoeken, bêk^r beker, sti)ika stinken, dei(ka denken,
dak dak, slok slap, lö\'k uien, drok druk, slek slak,
dai^k dank, sx^lk, ham (nd. schinke), 7nelak melk,
icarf^k werk, icar^k werkt.

§ 220. k in de verbinding sk wordt in anlaut x-
Bv.
sxöp schaap, sxejya scheppen, syjru helder, sxUma
schamen, sxüva schuiven, sxitftr onweersbui (schauer).

Aanm. skr wordt sr. Bv. «r7\'w schrijven, 8r»7/j
schroeien.

§ 221. k in do verbinding sk in inlaut en in auslaut
is geassimileerd aan doze beide zijn palataal ge-
worden en later vereenvoudigd. Bv.
fnsa tusschen.

-ocr page 63-

51

nios9 musscbon; vts viscb, mms monscb, as ascb, tes
zak (tasche).

§ 222. kk wordt vereenvoudigd tot k. Bv. lek»
likken, wek» wekken, ak^r akker.

Wgm. g. y.

g bestond in bet Ond. slechts in de verdubbeling
en als eindelement in de verbinding
ng. In de overige
gevallen werd de spirant y geboord.

§ 223. gg wordt g en vervolgens zachte spirant g
in inlaut cn harde x in auslaut. Bv. Iig9 liggen, zeg»
zoggen, brng9 bruggen, brgx brug, mox mug. rox rug,
tcex wittebrood, dro\'x droog.

§ 224. g in ng is tot geworden in inlaut on in aus-
laut. Bv. broy} brongen, ziii9 zingen, springen,
vn)i9 wringen, U\'ni tong, e)i ong, lati lang,>;i jong,
zó)i zong, vJ-ii ving, /i?>i hing, gtii ging.

Werd tot tik im auslaut naast in: lai^k lang, jóiik
jong, rn^k ring.

Aanm. 2. g werd tot x ^fón^X honing.

§ 225. De eindklank in ng werd tot k voor s on voor
t, ook al is doze afgevallen. Bv. e>iks angst, htfiks
hengst,
joiiksk» jongetje, hij dwtiik hij dwingt, znik
zingt, vnik vangt.

§ 22G. y is in anlaut en in inlaut als zachte spirant
behouden. Bv. gal^x gnlg, goU goud, gel^x goolachtig,
bleek,
gel^ weelderig, groen, bronstig, grö\'t groot,
gnn» gindscho, jagen, uïgil nagel, spijker,
bedriegen, b^rgf^l bougol.

Aanm. 1. Wanneer aan ; oen op t eindigend
praofix vooraf ging word » tot x ónlxtld» ont-
golden , (\'mtxön ontgaan.

-ocr page 64-

52

Aanm. 2. g is J geworden in: mejt meid; in de
verbaalvormen
htj lejt legt, zejt zegt, lej legde,
zej zei.

j in: le)9 ze legden, zeja ze zeiden.

§ 227. y in auslaut werd Bv. tröx, traag, hex
haag, Ux laag, dê\'x deeg, ar^x erg, harax berg.
Wgm. a:, Ä.

§ 228. X kwam slechts in auslaut voor en in inlaut
in de verdubbeling xX\'

h in anlaut voor vokalen bleef als hauchlaut h. Bv.
hat haat, hós kous, sok, hal^m halm, hals hals, het»
hitte, hö\'^n hoorn, /leZg/"helft, hup hoeden, ht\'s heesch,
hglftp hulp.

Aanm. h viel af in: t\'^lans hierlandsch, inlandsch.

§ 229. h in anlaut viel w^cg voor l, w. Bv. löp»
loopen, rejn heldor, schoon, rur» roeren, rgx rug, wit wit.

§ 230. h in inlaut is uitgevallen. Bv. slön slaan,
zt\'n zien, dtcej^l dweil, stol staal, trön traan, echt.

§ 231. xz werd vereenvoudigd tot x- Bv. lax» lachen.

\'§ 232. xs werd tot ss > s. Bv. wis^l» wisselen,
vos» vossen, os» ossen.

§ 233. X auslaut voor t blijft met afval van t.
Bv. pax pacht, slag, rex recht, fiax nacht,

ax acht,

§ 234. X ini auslaut voor 8 verdwijnt. Bv. vos vos,
vlas vlas, zes zes, das das, os os.

-ocr page 65-

53

B. De klanken van uit het levende
dialect beschouwd.

1. Korte Vokalen.

§ 235. Bergh: a < 1) Westgerm. a in gesloten letter-
greep § 60.

2)

n

n

a voor V dent.

§ 62. aanm. 1.

3)

n

»

avoor m. § 63. alin. 2.

4)

n

n

a voor It. § 64. aanm.

5)

7)

n

e voor r -f kons., be-

balvo dent. § 75.

6)

n

»

c voor r -j- dent. §74.

aanm. 2.

e<l)

n

tl

e in gesloten letter-

greep. § 67.

2)

»

tl

ë in gesloten letter-

greep. § 72.

3)

n

n

c voor r dent.

§ 74. aanm. 1.

4)

1)

n

01 voor volg. ((, %t.

§ 118.

n

t)

1 in gesloten lettor-

groep. § 78.

2)

«

n

c voor volg. 1. § 70.

3)

»

n

e voor volg. i. § 77.

•1)

i insilbonauslautvoor

voc. § 100.

5)

n

tt

t voor (t of X\' ver-

binding. § 103.

0)

n

tt

co voor xf- § 127.

r<l)

r>

»

u § 90

-ocr page 66-

54

O < 1) "Westgerm. o in gesloten letter-
greep. § 80.

2) „ » O in gesl. lettergreep

voor l § 81. aanm.

3) „ „ ozfvoor s. § 122.

4) „ „ a voor ld, U. § 64.
ó\' < 1) „ „ O in gesl. lettergreep

voor i (j). § 82.
2) „ „ O in gesl. lettergreep
voor r-verb. beh.
dent. § 83.
ó < 1) „ „ u in gesl. lettergreep
§ 88.

2) „ „O voor l. § 81.

3) „ „ ö voor § 107.

,<? < 1) » I» w voor volgend, i (j).
§ 89.

2) „ „ e voor nasaal. § 76.

3) „ „ m. § 130.
M<1) „ „ t7.§110.
i1<2) „ „ t7. § 110. aanm.

1) „ „ ü voor volg. i (j).

■ § 112.
3) „ ,
iu. § 129.

II Lange Vokalkn. •

§236.Bergh: d < 1) Westgerm. a in open lettergreep.

§ 01.

2) „ „ fl voor r-l-dent.§62.

3) „ „ avoor m. § 63. .

c < 1) „ „ cin open lettergr.
§ 08.

-ocr page 67-

55

2) Westgerm, e voor r dent.

§ 69.

3) „ » ë in open lettergr.

§ 73.

4) „ „ ë voor r 4- dent.

§ 74.

5) „ n n voor volgende t (j).

^ 93.

ë-<l) « » ai.§115.

2) „ „ i in open lettergreep.
§79.

7-<l) » « t\'. §98.
2) « „ c. §97.
8) „ n ai.§117.
4) „ „ eo.§125.
3<1) „ „ a. §92.

2) „ „ O in open lettergr.

§ 80.

3) „ „ aha. § 65.

4) „ „ a in open lettergr.

§ 61. nanm. 1.

5) „ „ a voor r -f <lont.

§ 62. aanm. 2.
ö < 1) „ „ O in opon lettergr.

voor i (f). § 87.

2) „ „ 5 voor volg. ƒ § 106.

3) „ » «• (üorgh. 5) voor

volg. I. j. (jongere
umlaut) § 94.

4) „ „ atiw voor volg. j.

§ 124.

S\'<1) „ „ au. § 120.

-ocr page 68-

56

2) Westgerm. u in open lettergr.

§ 90.

3) „ „O voor rt, rn. § 84.

4) „ „ ö ontleend§92aanm.
O- < 1) „ „
au voor volg. i (j).

% 121.

2) „ » " in open lettergr.

voor volg. tY;).§ 91.

3) „ ,0 voor rt, rn voor

volg. i (j). § 85.
ü < 1) „ . § 109.

2) « „ ö. § 104.
M < 1) „ „
ü voor volg i (f).

§ 111.

2) „ „ ö voor volg. i (ƒ).

§ 105.

3) „ „ tM.§ 128.
III. Tweeklanken.

§ 237. Bergh 1) Westgerm. au § 116.

2) „ „ a;;.§ 119.

3) „ „ ^ 68. aanm.

»7 < 1) „ „ I in auslaut. § 102.

« co „ „ § 126.

o; <\\) \' „ „ auw met volg. i. § 124.

ojf«\'<l) „ „ aMj«;.§123.

„ „ 5 96.

2) „ „ ü. § 113.

Off<l) „ „ flMw.§ 123.

2) „ „ 114. \'

„ „ (7.§ 95.

-ocr page 69-

57

IV. Konsonanten.

§238. Bergh j< 1) Westgerm. y. § 153, 154.

2) „ „ rf in inl. en ausl.

§ 204, 209.

3) „ ^ g.k 226. aanm.

tf. < ) „ „ to. § 156, 158, 160,
163.

I < 1) „ „ l. § 166, 167.
2) „ „ «.§168.
r <1) „ „ r. § 169, 170, 171,
174, 175.
2) „ „
dd in inl. § 208.
aanm.

m<l) „ „ m.§ 178.

2) „ „ § 180. aanm.

3) „ » W. § 186. aanm.
n< „ « «.§ 179, 180, 181.
\'i<l) « « 182.

2) „ „ m voor g. § 178.
aanm.

i>< 1) n » 183.

2) „ „ 184.

3) „ „ na m voor t. § 200,

211.

i<l) „ „ § 185.

2) „ „ W§186.
r< l) „ n r-i 191, 193, 190.
aanm.

2) „ „ /•/•.§ 192.

3) „ „ fi in auslaut. § 189.

4) „ „ in ausl. na r, na

korte VOO. § 164.

-ocr page 70-

58

vd 1) "Westgerm C. § 188.

2) „ „ /"in anlaut. § 190.
-3) » » 5, „ voor r.
§ 157.

< < 1) » „ t. § 194, 195.

2) „ „ tt.^ 196.

3) » » fi in het suffix ifia.

§ 201.

4) „ „ c? in auslaut. § 210.
< 1) » n in anl. en

inl. § 202, 203,
206, 205. aanm. 1.
2) „ „ rfrf. § 208.
« < 1) « « § 213, 216, 214.
aanm.

2) „ n SS. ^ 217.

3) » r> d- ^ 205. aanm. 3.
z < l) „ » s tusschen vokalen.

§ 215.

2) „ „ s in anlaut voor
vokalen en voor
w.
§ 214.

A-<1) „ „ i". ^ 219.

2) „ „ kL § 222.

3) n V ff na § 224.

ftanm. 1.
X< i) n « na 5. § 220.

2) „ n y in ausl. § 227.

3) „ „ ^ 231.

4) „ „ yna>].§ 224.aanm. 2.

5) „ „ /• voor t. § 104.\'

6) „ „ voor183. aanm.

-ocr page 71-

59

^r < 1) n „ y in anl. en inl.

§ 226.

2) „ 223.

3) „ „ y. § 153. aanm.
h< ) „ „ A. § 228.

C. Wetten voor de wijziging der
klanken in het dialect.

I. VOKALIBME.

A. QnalUatieve Veranderingen.
a. Umlaut.

1) Voor volgende t (J).

§ 239. Doze umlaut is consequent doorgevoerd bij
allo vokalen, die or voor vatbaar zijn. In do declinatie
echter is dikwijls gecn umlaut aanwezig waar we die
zouden verwachten en omgekeerd. Zoo zien we in hot
meervoud de vormen
stul stoelen, stok stokken, die oor-
spronkelijk geen t hebben, daarentegen: na^t» nachten,
tand» tanden, dio naast nex on tent voorkomen. In de
conjugatie is de umlaut geregeld behouden gebleven in
do 3. sg. praes. dor sterke verba, Bv.
hij velt valt,
drex draagt, ices wascht, wast,

In do volgende §, §, worden do vorschillondo vokalon
met do beantwoordende umhiutsvokaal afzonderlijk aan-
gegeven,

§ 240, a > c. Bv. dek» dekken, et^ks angst, hek»
hok. Zie vordor § 67.

§ 241. « > Bv. dr?)» draaien, krcj kraai, zëjo
zaaien, enz. Zie § 93.

-ocr page 72-

60

§ 242. O > ö. Bv. bös^l borstel, dröp^l droppel,
stök stokken enz. Zie § 82.

§ 243. ó > O. Bv. brokf bruiloft, bokd bukken,
drok druk. Zie § 89.

§ 244. ö > O\'. Bv. hof hoven, tuinen. Zie § 87.

Bv. droj draden, posUja paaltje, enz. Zie § 94,

§ 245, 5- > O\'. Bv. do\'^ti dorens, Ao-gn horens. Zie
§ 85, drö\'x draag, nd-d^x noodig. Zie § 91.

§ 246, u > ü. Bv. bnU bruid, büt» buiten. Zie § 112.

§ 247. ü > ü. Bv. buy» buigen. Zie § 111.

§ 248. ai\' > ej. Bv. rejn helder, schoon, tcejt tarwe,
h^t heet.

2) Voor volgende r-verbinding.

§ 249. Deze umlaut komt geregeld voor maar is
beperkt tot een enkele vokaal, o, die
ö wordt. Bij c
die a wordt, zien we juist oen omgekeerde werking,
zie § 75, Ook voor enkele r of r -f- dentaal vindt
men deze umlaut niet. Deze r-verbinding veroorzaakt
rekking, terwijl in vele gevallen de vokaal onveranderd
blijft. Zie § 74, 84, 83 aanm.

§ 250, O > ö. Bv, kör^f korf, börix borg, ör^rgZ
orgel,
sxör^k schurk, törif turf, zör^x zorg zie § 83.
Voor r -j- dentaal vinden we deze umlaut ook in:
köi kort,

h. Toe nsverhoo ging.

1) Voor volgende I O").

§ 251. e wordt tot t verhoogd. Bv. inkt, xoipa
wesp, spm^wip spinnewob. Verder afwisselend in \'do
3. sg. praes., naast behoud van
e. Bv. dnx naast,

-ocr page 73-

61

drex liü draagt, wis naast tces hij wascht, wast, enz.
zie §§ 67, 70.

§ 252. ë wordt i. Bv. «/gn^ gerecht, g^zix gezicht,
pliX plicht. Verder in de 3. sg. praes. Bv. brik hij
breekt,
tnk trekt. Zie § 77.

§ 253. ë uit ai > »• Bv. ƒ scheef, hi t hoi, enz.
zie § 117.

c. Overgang in a.

Voor volgende r-verbinding (behalve den-
taalverbinding.)

§ 254. Deze werking van r komt slechts bij e voor,
en wel in dezelfde verbinding waarin
o tot ö wordt. Vóór
enkele r en voor r dentaal vindt men deze umlaut
niet. Ook hier heeft dezo r dentaal rekking ver-
oorzaakt. Zie § 270.

§ 255. e wordt a. Bv. bar^x l>crg, hargs bergen,
starv9 sterven, war^k werk.

Voor r 4" <lentaal vindon we deze overgang van e
tot a alleen bij hat hart.

d. O V e r g a n g i n O.

1) Voor volgende l dentaal.

§ 256. Dezo /-invloed schijnt van jongere datum
te zijn. We vindon althans voor volgende ï als um-
lantsvokaal e, bv.
kelt koude naast kolt koud. Ook
g,(welt geweld heeft geen o. Doze overgang wordt ge-
regeld gevonden bij
a voor ld, It. Bv. olt oud, kolt koud.
Zie § 04. Een uitzondering maakt slecht zalt zout.

2) Voor volgende l of l konsonant (be-
halve dentaal).

§ 257. Voor l zien we, dat Wgerm. u, die overi-

-ocr page 74-

gens tot O geworden iä, als ó verschijnt, \'t Is niet
duidelijk of deze
ó over o of direkt uit u tot ó geworden is

§ 258. O wordt ó. Bv. dól dol, ból stier, vól vol
enz. Op deze regel zijn eenige uilzonderingen, zie § 81.

e. Overgang in o.

Voor volgende nasaal.

§ 259. e wordt tot o voor nasaal in: sxöm naast,
sxem schaduw, sxQm^l schimmel, brnm^l braambes om
hem (OS. imu), owgr immer, altijd, ^rojw gindsche,
gont^t, gons gindsch.

B, Quantitatieve veranderingen,
a.
Rekking (Dehnung).

§ 260. Dit verschijnsel bestaat hierin, dat we in plaats
van do korte vokaal de overeenkomstige lange vinden.
Deze vokaalrekking zien we bij allo Wgerm. korte
vokalen, die door verplaatsing der sillabengrens in open
lettergreep kwamen. Verder afwisselend voor volgende
r dentaal met vokalisatie van de r, en in enkoio
gevallen voor volgende
m.

1) In open lettergroep.

§ 261. Deze is geregeld doorgevoerd on behouden
gebleven, behalve in enkele gevallen in de verbaal-
flexie, waar, naar analogie van de singularis, in de
pluralis de korte vokaal behouden bleef. Zoo vinden
we bv,
vrat» (zo) vraten, zat» (ze) zaten, waz» (ze) waren.
De lange blijft behouden, wanneer door afval van de
eindvokaal do lettergreep weer gesloten wordt.

§ 262. a werd tot ü. Bv. drUga dragon, grUva graven,
düx dagen, läj lade, enz. Zie § 61.

-ocr page 75-

63

§ 263. e, c, werd tot ë. Bv. bet^r beter, drëp
draaien, stëj plaats, gëv9 geven, vrëj vrede, enz.
Zie § 68, 73.

§ 264. t ^Yerd ë\'. Bv. në\'gs negen, të-f wijQesbond,
krë-gdl opgewekt, kregel. Zie § 79.

§ 265. O tot ó. Bv. höv3 boven, gi^nöm genomen,
böj bode, liös kous, sok, enz. Zie § 86.

§ 266. O tot ö\'. Bv. wö\'m wonen. Een uitzondering
maakt
kom9 komen. Zie § 90.

2) voor r -f dentaal.

§ 267. Deze werking gaat niet geregeld door. Naast
rekking zien we korte vokaal die blijft. Zoo wordt
de verwardheid van de verhoudingen voor r nog ver-
meerderd. Zien we voor
i (j) in het eene geval een
klankverandering, die wij umlaut noemen, in het andere
geval toonsverhooging, dan is dit in de grond geen
verschillend verschijnsel. In beide gevallen is het een
assimilatie van de articulatie-plaats aan die van
Voor
r echter zien we nu eens c die a wordt of o
die ö wordt, qualitatieve veranderingen, dan weer c
die ë, a die a wordt enz., quantitatieve veranderingen.
Deze verschijnselen kunnen we niet direkt op 6ón lijn
plaatsen. Waarschijnlijk is het do verschillende artikulatie-
plaats van r dio deze vorschillondo resultaten bewerkte.
We zien immors, dat do verbinding, waarin r voorkomt,
aangeeft of de verandering qualitatief of quantitatiof
zijn zal, Do nadere onderscheiding — umlaut of
O-kleuring — zal bij do qualitatieve verandering gezocht
moeten worden in de articulatieplaats van de getroffen
vokaal, B|j de quantitatieve zal de intensiteit van do
r-articulatio van invloed zyn.

-ocr page 76-

64

§ 268. a wordt â. Bv. bât baard,- kât kaart, ât
aard, enz. Op deze regel zijn eenige uitzonderingen,
waar de rekking niet intreedt. Bv.
zwat zwart, hat
hard enz. Zie § 162 met aanm.

§ 269. e, ë wordt ë. Bv. blekëqs doorgereden aars,
hëqt haard, gëqn gaarne, enz. Zie § 69 en § 74 met
aanm. 1, 2.

§ 270. O, Ô wordt ö*. Bv. wö\'^t woord, dö\'^n doorn,
kö\'^n koorn, korrel, enz. Zie § 84. Voor de uitzonde-
ringen zie § 83 aanm.

3) Voor volgende wi.

§ 271. Ook deze rekking gaat niet geregeld door.
Behalve korte vokalen, die kort blijven, soms met
kleuring, vinden we zelfs lange, die verkort worden.
Zie hiervoor § 63 en 273.

§ 272. a wordt â. Bv, lüm lam (subst), küm kam.
Zie § 63, In de uitzonderingen zien we oorspronkelijk
korte, die gebleven is; soms naast verlengde vokaal.
Bv.
lam naast tem, lam (adj,), iam naast iüm tam;
stam stam, zwam zwam.

b. Verkorting.

1) Voor volgende m.

§ 273, ö wordt slechts voorkomend in verdóm»
verdoemen. Daarnaast vele gevallen waar lange vokaal
blijft. Bv.
blüm bloem, jöm^r jammer noemen.

2) Voor volgende it.

§ 274. Lange vokalen werden voor It (oorspronkelijk
of door synkopo ontstaan) verkort; zij bleven kort ook
na de vereenvoudiging van deze consonant. Zoo wordt
Î tot Î in:
wit wit, ai > ë tot e in: bret» breedte,

-ocr page 77-

65

heta hitte, vet vet, au > o tot o (met umlaut) in:
gröt9 grootte. • \' " ,

3) Voor volgende x> s -(C^ xs-, X^\'

§ 275. Lange vokalen worden hiervoor veelvuldig
verkort. Zoo vinden we:
dis^l {tx^ > hs > \\s) dissel,
Ux^m (likhdm > lixx^ff^ > IfX^m) lichaam, hx licht
(adj. en adv.),
ex echt, g?:nóx genoeg, vróx vroeg, lox
lantaarn. Verder in de praeterita van zwakke verba.
Bv.
hrax bracht, dax dacht, dox dunkte, zox zocht,
kox kocht.

c. Vokaalinsc huiving.

§ 276. Reeds in het Westgermaansch ontwikkelde
zich voor r, Ji, m een irrationeele vokaal. Dezo
luidt thans g,
9. Bv. hüv^r haver, mold^r malden,
dooier, köp^r koper, wmt^r winter, Imy^r honger, jöm^r
jammer,
wónder wonder, appel, sxom^l schimmel,
zwêv^l zwavel, even, tejk» teeken, rëgs regen,
ösgm adem, ar^m arm, (adj.), kal^tn kalm, vor^m vorm,
besgm bezem.

Aanm. ó vinden we in wasdom groei, naar ana-
logie van andere woorden op
dom.

§ 277. Do svarabhakti-vokaal, overeenkomend met
die, welke men in het Oud-Saksisch vindt, is oven-
eens behouden gebleven in twoolottorgrepige woorden
tusschen r of l en konsonant. Bv. ar^x org, bar^x
berg, zürux zorg, darnj) dorp, sxar^ scherp, gar^fgatt,
schoof,
8torf^f hij stierf, ar^m arm (subst), kal^k kalk.

d. Vokaalafval (Apokope).

§ 278. Do slotvokalon, die ongedekt stonden, zijn
over het algemeen verdwenen; o, e, i, o, u als aflei-

-ocr page 78-

66

dings- of flexievokalen ontbreken in het hedendaagsehe
dialect. Slechts in een enkel geval zijn ze gebleven,
n.1. ter aanduiding van de plnraal; waar ze dus dragers
waren van een begrip. Maar ook hier hebben ze hun
bepaalde klankkleur verloren en verschijnen geregeld
als toonlooze 5. Zoo bv.
zalcd zaken naast zak zaak,
olda naast olt oud, stoka naast stok stuk, enz. Zie §
144, 146, 148.

e. Vokaaluitval (Synkope.)

§ 279. De vokaal eener toonlooze slotlettergreep
is uitgevallen behalve voor l, r, n.

Voor l en r had zich ook elders een irrationeele
vokaal ontwikkeld. Deze beide vielen nu in g samen.
De vokaal voor n verloor ook zijn kleur en werd, na
afval van n, als 9 tot eindvokaal. Bv.
duvels duivels,
pep^ls peppels, snazs \'snachts, /w*/"hoofd, drl-fjc drijft,
ff
^vröx gevraagd, het hert; — öv^r over, vüd^r vader,
kêt^l ketel, s^ot^l schotel; — ho-ra hoeren, vröga vra-
gen, tó)ia tongen, enz. Zie § 140, 141, 142, 143.

II. Konsonantisme.

a. Verscherping van zachte konsonant.

§ 280. Stemtoonhebbende klanken worden in aus-
laut toonloos:

h in auslaut wordt jj. Bv. rip rib, krip krib, hcp ik
heb enz. Zie § 186.

d in auslaut wordt t. Hierbij is het om \'teven-of
d aan "Wgerm. d of p beantwoordt. Bv. nölt naald,
bat baard, hant hand, enz. Zie § 210.

<j kwam in auslaut slechts voor in verbinding mot
nasaal. Dezo verbinding is i^k geworden in: laiik lang,

-ocr page 79-

67

jong, rw^A; ring naast /ô;^, r/)^. In de overige
woorden is
t\\g tot g geworden. Bv. ei^ eng, tó^i tong,
enz. Zie § 224.

5 in auslaut werd f. Bv. zaï^f zalf, af af, gëf gaaf,
enz. Zie § 189.

y in auslaut werd x- Bv. tröx traag, ar^x erg,
lêx laag, enz. Zie § 227.

b. Verzachting van scherpe konsonant.

§ 281. /■ is in anlaut tot v geworden. Bv. vark»
varken, var^f verf, vuï^k vuilik, enz. Zie § 190.

Op dezo regel maken een uitzondering eenige woorden,
die
f hebben voor r en voor l. Deze zijn dezelfde als
in het Nederlandsch. Bv.
fris frisch, flómo flauw, bene-
vens fas^lóv^t vastenavond.

§ 282. s in anlaut is tot zachte spirant z ge-
worden, voor vocaal on voor to. Bv. züf^r zuur, zwö^r
zwaar,
zFit zoet. Een uitzondering hierop maken sestj^x
zestig, S(jVf(,nt^x zeventig.

s blijft voor liquida, nasaal, explosieve on x- Zie
§§ 213, 214.

§ 283. s in inlaut wordt zachte spirant z. Bv. lêz»
lezen,
vrlzy vriezen, onz. Zie § 215.

Naast dezo komt s voor in beSf^m bezem.

c. Vereenvoudiging van geminata.

§ 284. Geminata ontstonden in het Wgormaansch
door invloed van volgende io, l, ?•, n, m. Dezo zijn
vereenvoudigd, zo bobben echter sporen achtergelaten,
daar voorafgaande korto klinker niet gerekt werd.
Bv.
kwel» kwellen, ap^l appol, heb» hebben, b^sef» bo-

-ocr page 80-

seffen, hit^r bitter, sxQd» schudden, kos» kussen, ak^r
akker, lax» lachen.

gg wordt eveneens vereenvoudigd tot g en dan zachte
spirant Bv.
zeg» zeggen. Zie hiervoor §§ 168, 184,
186, 192, 196, 208, 217, 222, 231, 223.

d. Assimilatie.

§ 285. "We onderscheiden progressieve en regressieve
assimilatie, al naar de voorgaande konsonant op de
volgende of de volgende op de voorgaande inwerkt.

1) Progressieve assimilatie.

§ 286. mh wordt m. Bv. em^r emmer, kejm» kam-
men,
lam lam, enz. Zie § 187.

§ 287. nd wordt n. Deze assimilatie vinden we
slechts bij verbaalvormen; bij nomina komt ze niet
voor. Zoo vinden we
bm» binden, naast hand» handen,
In het behoud van
d bij nomina kunnen we invloed
zien van de vorm van de nominatief singularis, en in
de assimilatie van
d aan n bij verba invloed van de 1.
sg. praes., die in afwijking van de regel, de
d verloren
lieeft, misschien naar analogie van andere verba zonder
d. "Voor meerdere voorbeelden § 206 , 207.

§ 288. ld wordt l. Ilior vinden we dezelfde assi-
milatie bij verbaalvormen, naast behoud van do
d bij
nomina. Zoo vindon we
vol» vouwen naast mlda naalden.
We kunnen hier dezelfde analogie-werkingen aannemen
als in § 287. Zie § 206, 207.

§ 289. rd wordt r. Ook iiier hetzelfde verschil in ont-
wikkeling bij verba en bij nomina. Zoo
dad» derde naast
icor» worden; zie § 206, 207. Op deze regel zjjn eenige
uitzonderingen b.v.
flaro flarden, ër» aarden, OrUros

-ocr page 81-

69

Gerhardus, nomina, die de d geassimileerd hebben aan r.
Hier zien we echter, dat geen analogie van een singulaar-
vorm, met
d in auslaut, mogelijk is, zooals dit bij de
andere nomina het geval was. Ook was hier geen
andere analogie mogelijk, zooals we bij de verba zouden
kunnen veronderstellen; zie § 287. Zoo zal dus assi-
milatie in inlaut het uitgangspunt der werking zijn, die
bij nomina werd tegengehouden door de vorm van de
singularis, maar bij verba bleef, naar analogie van
andere verba zonder
d. Zie § 216, 207.

§ 290. sk wordt sx- Bv. sxöp schaap, sxepa schep-
pen. Zie § 220, 221.

2) Regressieve assimilatie.

§ 291. r dentaal in inlaut wordt rf, t, n na
korte vokaal. Bv.
dads derdo, /jcfo herten, kena karnen,
verder in auslaut. Bv.
zwat zwart, vös vorst, tvos
worst, hat hart, hard. Zie § 172.

Een uitzondering maken flar» flarden, wors worden
waar de
d reeds geassimileerd was. Zie § 289.

§ 292. lygs wordt Bv. angst, hengst.

ligt wordt i^kU Bv. dwiiik hij dwingt, ZM^k hij zingt,
wik hij vangt enz. Zie § 225.

§ 293. xs wordt ss > s. Bv. was» wasschen, vos
vos, zes zes, enz. Zie § 232, 234.

e. Uitval van k o n s o n a n t.

§ 294. j in inlaut na konsonant is reeds vroeg
verdwenen. Bv.
reka rekken, sxeb schillen, hcbs hebben
enz. Zie § 155.

j is gebleven na vokalen. Bv. hlu)9 bloeien, glüjs
gloeien enz. Zie § 154.

-ocr page 82-

70

§ 295. w gaat verloren in de verbinding sw en /iw
in: zilt zoet, zok zulk, hîl hoe, /lûsta hoesten. Zie
§ 158, 159.

§ 296. I is uitgevallen in: zok zulk, hok hoedanig,
as als. Zie § 167.

§ 297. n in toonlooze lettergreep valt weg voor s
en voor t, en in auslaut. Bv. kükes kuikens, övgt
avond, gëv^ geven enz. Zie § 181.

§ 298. n valt weg voor % in: brex hij brengt, dex
hij denkt, dox raij dunkt. Waarschijnlijk hebben we
hierin analogiewerking te zien van het praeteritum,
bi-ax bracht, etc. Zie § 181.

§ 299. t valt weg na en voor s in : lesb laatste, les,
lestât
laatst, bests beste, bös^l borstel,/asgZöpgf vasten-
avond. Zie § 195. aanm,

§ 300. d in inlaut tusschen vokalen voor volgende
l, r, m is verloren gegaun. Bv. bul buidel, Ö^r ader,
bril^r broeder, enz. Zie § 205.

Op deze regel zijn echter eenige uitzonderingen,
.waarin de samengetrokken vorm nooit voorkomt. Zie
§ 205. Aanm. 1, 2, 3.

§ 301. h in inlaut tusschen vokalen viel uit. Bv.
slön slaan, stol staal enz. Zie § 230.

f. Afval van Konsonant.

§ 302. t, d in auslaut valt af na spirant en na
explosieve. Bv.
Iets, les laatst, dös dorst, «hs vuist,
etiks angst, grip grijpt, kik kijkt, zöp zuipt, onz.
Zie § 198, 212,

/\'bleef na vokaal, halfvokaal, liquida on nasaal. Bv.

-ocr page 83-

71

bejt bidt, kewt kauwt, velt valt, wot wordt, vindt.
Na m ontwikkelt zicb een , die eindkonsonant wordt
na afval van
t. Zie § 197, 210, 200, 211.

d viel ook af na l, r, n in de 1. sg. pr. van de
verba, die oorspr.
ld, rd, nd hadden. Dit kan zijn
naar analogie van andero verba zonder
d. Zie § 287,
288, 289.

§ 303. De gutturaal in i^g valt af in auslaut. Bv.
tÓTi tong, vJ>i ving, hni hing enz. Zie § 224. Een
uitzondering maken lai^k en jo/^k, dio naast la>i en
voorkomott.

§ 304. X ini auslaut na s is verdwenen. Bv. vis
visch,
mins mensch, man, enz. Zie § 221.

ff. Invoeging van k o n s o n a n t.

§ 305. j) werd ingevoegd na m voor t. Bv. emp
mior, vremp vreemd, niimp noemt, onz. Zie § 200, 211.

§ 30G. d werd ingevoegd voor r na /, r, n. Bv.
smald^r smaller, swö^d^r zwaarder, zc-^d^r zoorder, pijn-
lijker,
nad^r naarder, erger, minder minder, hünd^r hoen-
dors,
klcjnd^r kleiner.

h. Spontane klankovergang.

§ 307. d in inlaut alleenstaand tusschen vokalen
werd ). \'t Is niet duidelijk aan welke voorwaarden
dezo gebonden is. In eon enkel geval zouden we aan
invloed denken van oorspronkelijk volgende
i. (j). Bv,
hiijd hoeden, trvj» treden, guja goede, vrëp wreede.
Zie § 204,

§ 308. d in auslaut werd j. Ook dezo klankover-
gang is niet duidelijk en gaat niet gelijk op met de

-ocr page 84-

72

voorgaande. "Wo vinden b.v. vrct naast vre-p wreede,
daarentegen
vrëj vrede, stëj plaats, s^jaj schade, höj
bode enz. Zie § 209.

§ 309. dd in inlaut werd tot r. Hier ook moeten
de voorwaarden van deze klankovergang in de aard
der klank zelf gezocht worden. Er zijn maar twee
voorbeelden:
har» ze hadden en ntir^x middag, die naast
had» en mid^x. voorkomen. Zie § 207 aanm.

§ 310. r in auslaut voor dentaal wordt gevokali-
seerde glide, na lange of verlengde vokaal. In dit
verschijnsel zouden we assimilatie kunnen zien. Bv.
sxöit scherf, ëf^t aarde, hö-^n koorn, korrel, enz.
Zie § 177.

-ocr page 85-

III. WOORDVORMING.

I. Substantiva. Flexie.
a. Singularis.

Do naaravalssuffixon, dio do botrokkingon tusschon
do gcdachtodoelon, do godachtovorhoudingon, in do
oudo taul aan hot nomon zelf aanduidden, zijn verloren
gegaan.

§ 311. Nominatief- on aeeusatiofbetrokking
zijn aan de vorm van hot substantief niet meer van
elkaar te onderscheiden. Aan het artikel blijkt, dat do
nominatiofvorhouding bij do masculina door oen accu-
satief wordt aangeduid.

§ 312. Het genitief-suffix is slechts meer in
formoelo uitdrukkingen over. Zoo vinden we hot in
de adverbiale uitdrukkingen van tijd: smargis dos
morgens, sdvgs des avonds, smxs des nachts, sjö^s
jaarlijks, dü^s dagelijks, ovor dag.

Do praopositio ro» is de drager van het genitiof-
bogrip geworden, terwijl de genitief van bezit bij per-
sonen aangeduid wordt door do genitief van het pronomen
van do dorde persoon — nu het pronomen possesivum
— achter de bezittende persoon to plaatsen.

-ocr page 86-

74

§ 313, Een da tief-suffix voor de datiefverhou-
ding vinden we niet meer. In een enkele uitdrukking
kunnen we nog z\'n sporen zien. Bv.
vandäx van daag,
opt^nbalk^n op de zolderbalken. De voorafgaande prae-
positie met het artikel of het pronomen zijn de dragers
geworden van het datiefbegrip.

b. Pluralis.

n

Ook hier zijn de suffixen ter onderscheiding van de
naamvallen verloren gegaan. Het substantief verschijnt
in alle naamvallen in de vorm van de nominatief. In
de nominatiefvorm zijn de vroegere klanken tor aan-
duiding van het meervoud nog wel te horkennen.
Maar met het verloren gaan der klasse-onderscheiding
heeft een indeeling naar klassen geen zin meer,

§ 314. "We kennen in dit dialect de volgende
meervoudsaanduidingen:

1) Do umlaut, uit Wgerm. -t, zooals die voor-
komt bij de langsilbige mannelijke -i en -u stammen.
Bv. O S.
therrni darmen, wnrmi wormen, tliorni dorens.

2) -a, uit Wgerm. -a, bij de eonsilbige -a on -o
stammen, uit
-i bij de kortsilbigo -i on do -m stammen.
Bv. O.S.
stena naast stcnas steenen, satrt zaken, qiiala
kwalen, bruki breuken, lidi leden. En uit Wgerm.
•an, -on, -un bij zwakke substantiva Deze uitgangen
waren oorspronkelijk stamvormende elementen, maar
werden, daar zij afgevallen waren in de sg., later als
teeken tor aanduiding van de pluralis aangewend. Bv.
O.S. namón, -un, -an namen, tungnn, -on^ -an tongen,
ögun, -on oogen.

-ocr page 87-

75

3) -s uit Wgerm. -os, -as bij de meersilbige -a
stammen. Bv.
ditifios duivels, fiiigaros vingers. (Zie
daarentegen J. Franck. A. z. f. d. A. VII 321).

4) -gr uit W. Germ. -ir van de sterke neutra. Bv.
O.S.
eiero gen. plur. eieren, hónero gen. plur. hoenders.

§ 315. 1) Umlaut.

Umlaut ter aanduiding van het meervoud vindon we
bij langsilbige mannelijke -i en -u stammen. Verder
naar analogie bij
-a stammen en bij een enkele kort-
silbige I-stam, die de umlaut in de singularis ver-
loren heeft. Bv.
drdj draden, rróVgm wormen, bel naaat
bah
ballon, dergm naast darm» darmen, do\'gn doornon,
b/7k boeken, stul stoelen, stök stokken, vet vaten, glës
glazen, bo-m boomen, slêz slagen.

§ 31G. 2) -9.

-9 vinden we bij eensilbigo -a en -o stammen, bij
-n stammen, bij kortsilbigo -i en -n stammen en bij
langsilbige naar analogie. Bv.
dägs dagen naast dax,
dl\'V9 dieven, viS9 visschen, stc\'na steenen, wólv9 wol-
ven,
barga bergen, knexto knechten, glaz9 naast glës
glazen, kant9 kanten, di\'ust» diensten, e)id9 einden,
net9 netten, kcz9 kazen, bT\'Z9 bossen, stnk9 stukken,
kwöh kwalen, zäk9 zaken, spónzo sponsen, böj9 boden,
rip9 apon, hlrtm9 bloemen, narv9 nerven, öro aders,
ö\'g9 oogen, wati» wangen,)j^9 tongen, düvo duiven,
krc)9 kraaien, zöh zolen, dö-)9 dooden, m.f/ya muggen,
rgg9 ruggen, blör9 blaren, sxöh schalen, stekken,
brgg9 bruggen, bö\'isxap» boodschappen; trj9 tijden,
zgxt9 zuchten, konst» kunsten, lê-je ledematen, lóxt9
luchten.

Naar analogie: vrnxh vruchten, darm» naast dcrf^m
darmen, bal? naast bel ballen, dröja naast dro; draden.

-ocr page 88-

76

§ 317. 3) -s.

-s vinden we bij tweesilbige -a stammen op Z, r, tn,
n.
Bv. duvels duivels, ap^ls appels, aardappels,

lük^ls beukenooten, tcot^ls wortels, ketels ketels, zwög^s
zwagers, sxóld^s schouders, gï\'t^s gieters, vitijs vingers,
prist^s priesters, les^ms bezems, ar^ms armen (subst.),
wöp^s wapens, völ^s veulens, wag^s wagens, tejk^s teekens,
lakf^s lakens.

Naar analogie bij de overige tweesilbige woorden.
Bv
halk^s balken, öpgs avonden, dë\'^ns deernen, meisjes,
büt^s boeten, höxt^s hoogten, dï\'pt^s diepten, grUnt^s
groenten, Uxt^s laagten.

§ 318. 4) .^r.

gr hebben de oorspronkelijk sterke neutra met -r
suffix Bv.
kalv^r kalveren, kU\'^r kleeren, ^gr eieren,
kind^r kinderen, hünd^r hoenders; en

naar analogie van deze eenige sterke neutra, die in het
Oud-Saksisch in de pluraal u hebben of zonder uitgang
zijn. Bv.
hlêqr bladeren, wvv^x wijven, gêtjir gaten,
völk^r menschen, sU\'t^r balkon.

• § 319. Geen uitgang vinden we bij eenige woorden,
als ze met een telwoord gebruikt do goheolo tijd, maat
of waarde aanduiden. Bv.
jö^r jaren, mönt maanden,
dax dagen, margd morgens, mold^r maldors, mot
mudden, el ellen, mar^k marken, en bij: ds hë-n
bcenen.

II. Adjectiva.

A. Flexie.

>

Naar de verschillende vorm onderscheidt men in de
oude taal een sterke en een zwakke flexie der adjoctivfv.

-ocr page 89-

77

Deze onderscheiding is zoo goed als verloren gegaan.
Slechts in den singularis van het neutrum is de ver-
schillende vorm bewaard. De overige vormen zijn
gelijk geworden.

a. Sterke flexie.

§ 320. Paradigma

Sing. masc. neutr. fem. Plur.

in alle naamv. old^n oJda oldd olda.

Aanm. Een sterke genitief sing. neutr. is be-
waard gebleven in uitdrukkingen als:
nihs ntjs
niets nieuws, wat wat goeds.

h. Zwakke flexie.

§ 321. Paradigma

Sing. masc. neutr. fem. Plur.

in allo naamv. old^n olt olda oldd,

B. Trappen van vergelijking.

§ 322. Do vergrootende trap wordt gevormd op -gr
do overtreffende trap op \'Sto. Do eerste wordt sterk
on zwak, do laatste alleen sterk verbogen. Umlaut
komt slechts voor bij:
lests laatste. •

Bv. olt — oWgr — olst», oud.
juii — — jong.

§ 323. In do vergrootende trap wordt d ingevoegd
bij adjectiva op: -r -l, -n.

Bv. zwd^d^r zwaarder, vüld^r vuiler, slechter, gêldir
geler, sttldir stiller, donder dunner, remdfi\' reiner,
helderder

-ocr page 90-

78

§ 324. Op zich zelf staande komen voor: zonder
positief

de vergrootende trap: de overtreffende trap;
hêt^r beter. hests beste.

Twé-gr, më-^dsr meerder. nië-st9 meeste.

ë\'^d^r eerder, vroeger. ï\'ste eerste.

Zonder vergrootende trap met een adverbium als positief

de overtreffende trap:
(vo\'^r voor). vü\'sts voorste.

(axt^r achter). axf^sts achterste.

{böv9 boven). höv^ste bovenste.

{ónd^r onder^, ónd^sts onderste.

{büia buiten). büt^sb buitenste.

(mid^ midden). imdslsts middelste.

III. Telwoorden.

A. Hoofdtelwoorden.

§ 325. ë\'n 1, twë\' 2, dnj 3, v7\'gr 4, vvf 5, zes G,
Z0V9 7, ax 8, nc\'g9 9, ü\'n 10, eljif 11, twTil^f 12,
d^fi-n 13,\'^fvn 14, vrftrn 15, zesfi\'n 16, zov^tvn 17,
axü-n 18, në\'g^tvn 19, twint^x 20, ë\'n^ntwmt^x 21,
twc\'j^ntwint^X 22, drtj^niwint^x 23 enz., dat^x\'^t^x
40, vrfl^x 50, sest^x CO, so-v^tf(x 70, taxf^t^^X 80,
në-g^t^X 90, hónd^t 100, duz^t 1000.

B. Jiang telwoorden.

§ 326. ï\'st9 eerste, twë-ds tweede, dada dorde, vï-grf^
vierde,
vVvds vijfde, zf(zd? zosdo, zu\'v^da zoyondo, axst9
achtste, në-g^ds negende, (i\'nda tiende, eli^vda elfde,
twal^vds twaalfde, enz , twml^xsts twintigste, enz , hón-
d^sto
honderste, duz^sta duizendste.

-ocr page 91-

79

IV. Pronomina.

A. Persoonlijke.

§ 327. a. van de Ie ps. 2e ps. 3e ps. reflex.

Sing. nem. tk, k, -^k, ik. gtj, -y, -j, jij.
dat. ace. 7nrM. ów sg;^, zich.

Plur. nem. jry. gilüj-tlü.

dat, ace. óns. óliij. si^is^x-

Aanm. 1. Het pronomen van de 2e ps. is
voor de singularis en do pluralis eender, zóó dat
de pluraalvorm voor de singularis gebruikt wordt.
Is bepaalde aanduiding noodig dan gebruikt men
gilii gijlieden.

Aanm, 2. De vormen van de 2e ps, worden
tegenover iedereen gebruikt. Bij eerbiedige toe-
spraak gebruikt men de titel van de aangesprokene,
Bv,
dö\'manë\'^r motat dün, dominó moet dat doen.

§ 328, h. van do 3e ps.

masc.

Sing. nom, hij, h7\', hi, -9 hij,
dat, acc,
 nm

ace,

Plur. nom, zxj, Z9, zij,
dat. ace.
Z9
fem.
zij, Z9, zij.
u-ar

neutr,
j^f, heb.

Z9

B. Bezittelijke.

§ 329. Sing. mrn mijn, ów jo, zrn zijn.

Plur. WIS, ons, — uw o\'gr hun.
Do flexie is die van do zwakke adjectiva
Bv. Sing. masc.
mrn^n, neutr. fnrn, fem, mrn»,
PI. mnt9.

-ocr page 92-

80

C. Aanwijzende.

§ 330. a. Zelfstandig,

Sing. masc. neutr. - fem. Plur.
voor alle naamv.
dm die, dat dat, dv die; dv die.

§ 331. h. bijveegelijk.

1) als gewoon demonstrativum.

Sing. masc. neutr. fem. Plur.
voor alle naamv.
den die, dat dat, dv die; di\' die.

§ 332. 2) als artikel

Sing. masc. neutr. fem. Plur.
voor alle naamv.
d^n de, gf, t het, de, da de.

§ 333. 3) het samengestelde demonstrativum
masc. neutr. fem. Plur.
voor alle naamv.
dis^n deze, dit dit, disa deze dis? deze.

§ 334. Als demonstr. komt verder nog voor: zoh
zulk, znka zulke.

D. Vragende.

• § 335. Sing. masc neutr. fem. Plur.

Voor alle naamv. wv wie, wat wat, wv wie, wi\' wio.

Voor hot bijvoegehjk gebruik dient:

in de Sing. watfo^r. in do Plur. wata.

E. Onbepaalde.

§ 336. Het onbepaalde pronomen luidt in alle casus
en voor alle geslachten g»,
a een.

In samenstelling met zö- in alle vormen zón zulk een.

De overige onbepaalde voornw. zijn: wat iets, niks
•niets, wgn men, al^s alles, men^x nienig, l\'d^r ieder,
gin geen.

-ocr page 93-

81

V. Verba..

Conjugatie.

A. Uitgangen,

§ 337. Indic. Impor. Infin. •

Praes. Sg. 1. —. — 9

2, -,-t. -
3. - t.

Plur. 1,3. —9

2. = sg. 2.

§ 338. Indic. Part.

Praet.o.sterk. Sg. 1, 3. —. g^ — 9.

2. — 9.

Plur. 1, 2, 3. —
b. zwak. Sg.

Plur. — g^ —, gfi — t,

I. Praesens.

§ 339. Indicatief. Blijkens bovenstaand schema
zijn do uitgangen, die diendon om aan to duiden of do
handeling met do spreker, toogesprokono of derde per-
soon moot verbonden worden, sterk van vorm ver-
anderd. Ze schijnen alle botoekonis verloren te hebben.
Overigens zijn do klankwijzigingen van de stamklinkor,
dio door de uitgangen veroorzaakt waren, gebleven.

§ 340. Do 1. pers. sg. praes. heeft zijn uitgang ver-
loren. Waar do stamlettergreep open was geworden
en do stamklinker verlengd, bleef deze als lange be-
houden. Bv
ik brëk ik breek, stël ik stool, stëk ik
steek, enz.

§ 341. Do 3. pers. sg. praes. heoft ovor hot algo-
meeh de
t verloren, zoo bij stammen op k, p, t,

ü

-ocr page 94-

82

\'>ik. Bv. ik srik hij schrikt, s^ep hij schept, dri)ik
hij drinkt, zit hij zit, graf hij graaft, zax, hij zaagt.

§ 342. t van de 3 pers. bleef na vokaal en na j,
w,
Z, r, n. Bv. hij zot hij ziet, lejt hij ligt, rijt hij
rijdt,
snijt hij snijdt, kewt hij kauwt, zicelt hij zwelt,
stelt hij steelt, w<)t hij wordt, spint hij spint.

§ 343. na m ontwikkelde zich een p, die, na afval
van
t, sluitkonsonant werd. Bv. hij knmp hij komt.

§ 344. "Verder vinden we umlaut van de stamklinker,
verkorting, deze beide of verscherping van de sluit-
kontonant, als resten van de vroegere aanduiding. Bv.
hij
zop zuipt, s;^;«/" schuift, wöt wordt, kik kijkt, hnk
breekt, drex draagt, ziiik zingt, dwiiik dwingt, mik
maakt, tvts wijst, enz.

§ 345. De 2. pers. plur. tevens de vorm voor de 2 ps.
sg. heeft eveneens zijn uitgang verloren,
t vinden we
slechts na vocaal en na
j, tv, l, r, n. Bv. gij zup gij
zuipt,
sxtif gij schuift, s^ep gij schopt, enz : zl-t gij
ziet,
rijt gij rijdt, stujt snijdt, zwelt gij zwelt, stelt
.gij steelt, vüt gij vaart, wot gij wordt, spint gij spint.

§ 346. Na m ontwikkelde zich een p en verscherping
van sluitkontonant vinden we bij stammen op i^g. Bv.
gij komp gij komt, dwnik gij dwingt, zn^k gij zingt.

- § 347. Deze vormen dienon tevens voor do 2 sg.
Wordt do pluralis uitdrukkelijk bedoeld, dan wordt do
t gehoord, waar ze volgens den regel moest wegvallen.
Het pronomen is dan
gilü. Zie pron. § 327.

§ 348. De 1. en 3.ps pluralis hchhon tot uitgang 3.\'
Bv.
Z9 liga ze liggen, wors wordon, dniika drinken,
sntji snijden, warka worken.

-ocr page 95-

83

§ 349. Imperatief. De Imperatief kent geen uit-
gang. Voor enkel- en meervoud wordt de gewone stam
gebruikt. Vaak wordt de imperatief uitgedrukt door
omschrijving met het hulpwerkwoord wofa moeten. Bv.
icar^k werk, werkt, gij mot warh je moet werken.

■\'\'§ 350. Infinitief. -9 is het suffix voor de infinitief.
Bv.
gëv9 geven, lót» laten, enz.

§ 351. Participium praesens. Dit komt niet
voor dan in enkele formeele uitdrukkingen, waar het
geheel als adjectief gebruikt wordt. Bv. lev^nt, Uv^nd^x
levend, naast
rïïr^iit x^d roerende goederen, enz.

\'II. Pr ae tori tuin.

§ 352. Indicatief. Do uitgangen waren verschil-
lend, al naar de stamvorming sterk was of zwak. Ook
nu nog zijn de verba daarnaar in te doelen in sterke
en zwakke werkwoorden.

a. Sterk praeteritum. Do 1. en 3. sg. heeft de gewone
praet. stam zonder uitgang. De 1. en 3. plur. de uit-
gang -9. Voor de 2. eg. en plur. wordt do vorm van do
pluralis gebruikt met de uitgang -o.

h. Zwak praet. Voor allo pers. wordt do uitgang gn
gebruikt in de singularis en in de pluralis.

§ 353. Participium.

a. Sterk particip. De uitgang is met het voor-
voegsel gg-.

b. Zwak particip. Dit wordt eveneens gevormd door
hot voorvoegsel j/g-. De slot dio oorspronkelijk doel
was van de zwakke praeteritumstam bleef slechts na
♦ , r, l en ia overigens afgevallen.

-ocr page 96-

84

B. Stamvorming.

Praes en8.

§ 354. De stam het praesens is de stam van de
Infinitief. In de 1. ps. sg. en de 1. en 3. ps. plur.,
waar de stamvokaal in open lettergreep kwam to staan,
is deze verlengd en bleef als zoodanig behouden. In
de 3. ps. sg vinden we umlaut van de stamvokaal en
verscherping van de sluitkonsonant, ontstaan voor de
i van de uitgang en voor de dubbele konsonant.

Praeteritum.

§ 355. De verschillende stamvorming — door stam-
klinkerwijziging (ablaut) of door suffix — is het onder-
scheidingsbeginsel voor de verba in sterke of zwakke.

A. Sterk praeteritum.

§ 356. De vokaalwisseling (ablaut) van praetoritum-
stam en praesensstam bleef bestaan, als drager van
het gewijzigde begrip.

De vokaalwisseling van het praet. sg. en plur. en
van het part. praet. ging meestal verloren, zoodanig,
dat of de vokaal van de sing in de plur. kwam, of in
alle vormen de vokaal van het particip., of do vokaal
van de plur. in de sing. met behoud van de lange
vokaal.

De afwijkingen zullen in onderstaand overzicht der
ablautsrijen opgegeven worden.

a. Ablantende verba.

§ 357. lo Ablautsrij.

W. Germ. ï -ai -i -i.

* Elton-Borgh. r, v, i, -c -e -e.

-ocr page 97-

85

Bv. hti\'va blijven, bvta bijten, ri\'j9 rijden naast rip,
smj9
sneeuwen.

1. Praes. 1. 2. hli\'f, 3. hltf, Praet. hief, hlev9, g^-
hlevd.
Evenzoo gaan: drvva drijven, sri\'Vd schrijven,
zm\'ga zwijgen, wvza wijzen, pri\'Z9 prijzen, s^\'na
schijnen, krvga krijgen, vri\'v» wrijven.

2. Praes. 1. 2 hi\'t, 3. hit, Praet. het, heta] g?bet^. Evenzoo
gaan:
kl-ka kijken, ^rfjj^ grijpen, knijpen, Arrf/«
krijten,
sh\'pa slijpen, smvta smijten, sh\'pa slijpen,
stri\'ka strijken, wi\'ka wijken, v^sh\'ta verslijten, dn\'ta
cacare.

3. Praes. 1. ri\'(t)j, 2. 3. ri\'(t)jt, Praet. rej, reja,
g^reja.
Evenzoo gaan SMf(t);9 snijden, rv(t))a rijden,
h\'(i))a lijden, strf{t)p strijden, snija sneeuwen.

Aanm. spije spuwen heeft in hot praet. spój
g^spója.

§ 358. 11« Ablautsrij.

W. Qerm. eo, in -au -u -0.

Elt-Borgh. t-, «, »7, -5 -ö -5.
u,
ü

Bv. gï\'ta gioten, hVja bioden, stüva stuiven, huga
buigen, zupa zuipen, slilt» sluiten.

1. Praes. 1. 2. g\'i\'t, 3 ggt, Praet. göt, göta gitgïita.
Evenzoo gaan: sx^\'t» schieten, vti\'ga vliegen, kVza
h)drVga
bedriegen, ti\'ga liegen.

Aanm. Mot „grammat, wochsol": vrvza vriezen,
vgU\'za verliezen.

2. PracH 1. hi\'j, 2. 3. bVjt. Praet. hdj, hüja, gihöje.

3. Praes. 1. 2. s^üf, 3. sxof\' Praet. sxöf, sxöva,
g^8xöv9.

Evonzoo gaan: stüva stuiven, «Hjra zuigon, smRw snui-

-ocr page 98-

86

ven, hügd buigen, zupd zuipen, knip» kruipen, sliite
sluiten, riik» ruiken.

Aanm. riik» heeft in de 3. sg. prs. rük.
§ 359. Ille Ablautsrij.

"W. Germ. i -a -u -u.

ë \'tt -u \'0.
Elten-Bergh. i -ó -ó -ó.
e,
O, (o, ö) \'O -O -0.
Bv. o. drit^kd drinken, ziip zingen, spin» spinnen.
h. trék» trekken, melk» melken, s^cfo schelden,
vlext» vlechten,
a. 1) Praes. 1.2.3, driiik. Praet. drói^k, drótyk», g^dró)^».
Evenzoo gaan:
ziijjt» zinken, 8tu]Jc» stinken, krimp»
krimpen.

\' 2) Praes. 1. 2. 3. ziiik. Vt&qï. zót^, zq)19, g^zóii».
Evenzoo:
vru^» wringen, sprtiy»springen,dwingen.
3) Praes.
spm,2.Z. spint. Vïq.gï. spón, spon»g^spón».
Evenzoo: hn» binden, vin» vinden, xcin» winden.
h. 1) Praes. 1. 2.trck ,^.trik. Praet troi ,trok» ,g^trok».
Evenzoo gaat: help» helpen.
• 2) Praes. 1. 2. 3.
mel^k. Praot. mo/gfc, molk», g^molk».
3) Praes. 1. sxel, 2. S.sxelt. Praot. sxol, sxol», g^sxol».
Evenzoo: zwel» zwellen.

Aanm. kii.-el» heeft oen zwak praeteritum.
§ 360. IVe Ablautsrij.

W. Germ. e -a -n -o.
Elton-Borgh. ë -5 -ö -ö.
Bv. brëk» breken,

Praes. 1. 2. brëk, 3. brik. Praet. brok, brok», g^brok».
Eveneens gaan: sxër» schoren, slëb stelen, wëg»\'wogon.
Aanm. 1. nëm» heeft in de 3. sg. pr. nimp.
Praet. 7ü-m, nVme; g^nöm».

-ocr page 99-

87

Aanm. 2. Ook hoort hierbij met afwijkend
praesens
koma komen, 3.- sg. pr. kamp, praet.
kicam, km\'tn, kicams, kwvm», g^koma. ~ "

§ 361. Ye Ablautsrij.

"W. Germ. ë -a -a -ë.

Elten-Bergh. ë -o -a -c.

ë -ö -ö -ö.

r Bv. a. vrët9 vreten, b. stëk» steken.

a. Praes. 1. 2. vrët, 3. vrit. Praet. vrat, vrat» g^vrët».

Evenzoo gaan: gëv» geven, ét» eten.

Aanm. 1. Een afwijkend praes. en part. praet.
heeft:
zi\'n zien. Praes. 1. zï\', 2. zi\'t, 3; zot,
Praet. zax, zag», g»zvn. Zie § 374.

Aanm. 2. Een zwak praet. heeft met» meten,
en
ct» een zwak naast een sterk praeteritum hoeft.

Aanm. 3. Met t in het praesens (oorspr. ja
praes.): zit» zitten, hg» liggen.

b. Praes. 1. 2. stek, S.stik. Vraot. stök, stöke, g^stök».

§ 362. VIc Ablautsrij.

W. Germ. a -5 -5 -a.

Elton-Borg. a -ü -ü -a.

Bv. drag» dragen.

Praes. 1. 2. drax, 3. dreX\' Praet. drüx, drug»,
gedrag».

Eveneens met 5 in het praes.: slön slaan.

Aanm. grfiv» graven, var» rijden, varen, vormen
een zwak praeteritum met sterk part. praet.

Eveneens: tras» groeien, wasschon en bak» bakken.

b. Redupliceerende verba.

§ 363. Ie klasse. W. Germ. a -e -e -a.

Elton-Borgh. a, o -i\' -r -a, -o.

-ocr page 100-

88

Bv. va^i9 vangen, vah vallen, hoh houden.
a). Praes. 1. m/j, 2. varik, 3. vitih, (voik). Praet.
vï\'ti, vi\'tia, g^varid.

Evenzoo gaat: haty» hangen.

Aanm. naast praet. hvti komt hó)i voor.
h). Praes. 1. val, 2 valt, 3. velt {vilt). Praet. vvl,
vvh, g^vab.

c). Praes. 1. 2. hol, 3. höU, holt. Praet. hil, htb,
gahob.

§ 363. 2e klasse. W. Germ. « -ë -ë -o.

Elten-Bergh. ó -v -t\' -ö.

Bv. löb laten.

Praes. 1. 2. lot, d. löt, lot. Praet. li\'t, lï-t9\', g^löts.
Evenzoo gaat: slöpa slapen.

Aanm. hlöz9 blazen, röj9 raden, hröj9 braden
vormen een zwak praeteritum.
§ 364. 3e klasse. W. Germ. ö,
au -eo -eo -o, au.

Elten-Bergh ü, ö\' -ï\' -ï- -w, 5*.
Bv.
rüp9 roepen; löp9 loepen.

a. Praes. 1. 2. rüp, 3. röp, rop. Praet. rrp, rTp9
g^rüp9.

b. Praes. 1. 2. löp, 3. löp, löp. Praet. ti\'p, li\'p9\', g^löp9.

Aanm. 8tö\'t9 hooft in hot Praet. stot, stot9gustots.
e. Praet. Praesentia.
§ 365. Ie Ablautsrij. u>et9 weten.
Praos. sg. 1. 2. 3.
wet. pl. wet9.
Praet. sg. wós, pl. wóz9. part, g^wet9.

§ 366. 2e Ablautsrij. do\'g9 deugen,
Praes, sg. 1. 2.
do\'x, 3. döx] pl. do\'g9.
Praet. wordt zwak gevormd.
\'§ 367. 3e Ablautsrij.
köna kunnen, durv9 durven.

-ocr page 101-

•89

a. Praes. sg, 1. 3. kan, 2. kont-, pl. kön».

Praet. sg. 1. 2. 3. kÔ7i, kôs] pl. kôna, kôz9, part.
g^könt.

h. Praes. sg. 1. 2. 3. dör^f; pl. dörva.

Praet. sg. 1. 3. dos, 2. doz9-, pl. doz9, part, g^dor^f.
§ 369. 4c Ablautsrij. zöh zullen.
Praes. sg. 1. 3.
zal, 2 zolt\', pl. zöle.
Praet. sg. 1. 3. zol, 2. zoh\', pl. zob, part. g^zoU.

§ 370. 5e Ablautsrij. môg9, mag», mogen.
Praes. sg. 1. 3.
ma^j 2. niax, nto-x\', pl- niaga, md-g9.
Praet. sg. 1. 3. mox, 2. moxt9; pl. moxt», part.
g?mag9.

§ 371. 6e Ablautsrij. moi9 moeten. .
Praes. sg. 1. 2. 3.
mot, pl. moÎ9.
Praet. sg. 1. 3. mós, 2. môz9, mós\', pl. môz9, part.
g^mota.

d. Onregelmatige verba.
§ 372. dün doen.

Proes. 1. dü, 2. diJt, 3. düt, dot-, pl. dün.
Praet. 1. 3. dej, 2. dej9\', part. g^^dön.

§ 373. gön gaan

Praes. 1. gö, 2. g^t, 3. gët\', pl. gön.

Praet. 1. 3. gô)i, 2. gó)i9\', pl. gôfi», part, giigön.

Evonzoo gaat: stön, staan.

Aanm. slön gaat naar de Vie Ablautsrij.

§ 374. zJ\'H zien. (Vgl. § 361, aanm.)

Praes. 1. zï\', 2. zVt, 3. zot; pl. zrn.

Praet. 1. 3. zax, 2. zaç9; pl. zag9, part. ggzVn.

§ 375. zon zijn.

Hiervan komen slechts onkelo vormon voor, n.1. do

-ocr page 102-

90

3. sg. en de 1. en 3. pl. De overige vormen worden
aangevuld door die van
bon zijn en van icézd wezen.
Thans luidt de conjugatie van het verbum substantivum:

Praes. sg. 1 bon, 2 bont, 3 ts; pl. 1 so7i, bon, 3 zon.

Praet. sg. 1,3 tvas, 2 wazd; pl. tcaza, part. g^ices.

B. Zwak Praeteritum.

§\' 376. De zwakke praeteritaal-stam werd gevormd
door een
-d, -t suffix. Naar de bindvokaal onderscheidde
men drie klassen. Deze onderscheiding heeft alle be-
teekenis verloren, daar de bindvokaal zonder onder-
scheid uitgevallen is. Alleen heeft nog waarde voor
het inzicht in de tegenwoordige verhoudingen de
onderscheiding in verba met en zonder oorspronkelijke
bindvokaal. Deze laatste volgen een verschillende ont-
wikkelingsgang, al naar ze korte of lange stamletter-
greep hebben. De langsilbige hebben in het praeteritum
geen umlaut; hierdoor ontstaat een afwisseling tusschen
de vokaal van het praesens en van het praeteritum. De
kortsilbigo nemen ook in het praeteritum umlaut aan
en vormen dit op dezelfde wijze als de verba met bind-
vokaal.

o. Verba met bindvokaal in het praeteritum
en overige kortsilbigo.

§ 377. Het -d suffix is verloren gegaan. Voor allo
personen is de uitgang -gn geworden. Het participium
heeft
-t behouden, behalve na t, p, 1cf-, na. m
heeft zich een p ontwikkeld.

Bv. mejnd meenen, dops doopen, num» noemen.

a.^ Praes. 1. mejn, 2. 3 mejnt; mejn».

Praet sg. en pl. mejnpi; part. g^mejnt.

-ocr page 103-

91

h. Praes. 1. 2. 3. dop; dop».

Praet. sg. en plur. dop^n; part. g^do\'p.

c. Praes. 1. num, 2. 3. ntlmp; num».

Praet. sg. en plur. num^n; part. g^nümp.

Evenzoo gaan:

§ 378. 1) met bindvokaal: /wr» hoeren, teeren,
lë\'ra loeren, dejb deelen, mejna meenen, ken» kennen,
zi% hëj9, bidden, ncjd naaien, sxep^ scheppen, sxarpa
scherpen, grüt» groeten, jök» jeuken, mak» maken,
twvf^b twijfelen.

Aanm. Een sterk praeteritum vormt:
ici\'z» wijzen, wes, iceza; giweza,
vröga
vragen heeft, vrüxt vrïlga; g^vröx.
zega
zeggen, zej, zej»; g^zejt.
Jieha
hebben, hat, har, hada, hara\', giJiat.
\' . maka
maken, mvk naast mSfrgn, mvk»-, g-jiniäk.

§ 379. Overige kortsilbigo: ho-ra beuren, v^teb ver-"
tellen,
stëb stolen, spub spoelen, vïlb voelenj kcna
kennen, sxQd9 schudden, zeb zotten.

Aanm. plöka is geheel in do sterke overgegaan:
praet.
phk, ploka; g^yloka.

h. Verba zonder bindvokaal in het praeteritum.

§ 380. Hiertoe behooren:

Enkel langsilbige: zuka zooken, do^a denkon,
hroya brengen, kö\'pa koopen, do^ika dunken.

zilka zoeken, Praot. zox, x^oxt»; part. g^zoX\'
de>ika
denken, — dax, daxb; — g^dax-
dm^ka
dunken, — dox ;
k(5\'p9 koopen, — kox, koxt»; — g^kox,.

-ocr page 104-

lY. WOORDENLIJST.

(De cijfers achter de woorden geven de paragrafen in de
grammatica aan).

Af, af, van 60, 189, 280.
afbrëkd, afbreken 131. \'
afnëma, afnemen 131.
afsxër», afscheren 131.
afsm\'j9, afsnijden 131.
aftrekd, aftrekken 131.
ax, acht, telwoord 150,233,
325.

axt zorg, nëmówinax, neem

je in acht.
axt^r, achter 141, 324.
ak^r, akker m. 222, 284.
aks, bijl m. 143.
al, ab, alle 61. aanm. 2.
al^möl, allemaal 61. aanm. 2.
alens, eender, gelijk.
amp^r, bijna, nauwelijks.

an, an

bîjw. In samenstellingen
^lleen
Un.

and^r, ander 140, 206.
and^t, bijw. het tweede 60.
antwö\'^t, antwoord n. 133.
ap^l, appel m. 60, 184, 276,
284.

argbejt, arbeid ra. 60, 210.
ar^^x, erg 175, 227, 277,
280.

argm, arm, adj. m. 175,
276. arm, subst. ra. 277,
317.

argmüt, arraoede 104.
argt, erwt ra. In de pluralis

ar^t9 naast Uts 60, 62.
arv9, erven 188.
as, als, voegw. 60, 167.
os, asch f. 221.
as, as ra. (^van een wagen).

"Âd^X-, aardig 206.

-ocr page 105-

93

Ud^l, adel m. 61.
ada, aarden, gewennen, ge-
woon worden
Uk, aak m. 61.
alt, aalt, mestwater f. 61.
ambelt, aanbeeld n. 132, 180.
ündün, aandoen 132.
angön, aangaan, bij iemand
aan huis gaan, inloopen.
132.

Unhold», aanhouden, opfok-
ken van vee 132.
Unpröt», aanpraten, opdrin-
gen 132.
ünsprck», aanspreken 132.
Unva)i9, aanvangen, begin-
nen 132.
änzl\'n, aanzien, bezien 132.
Up, aap 143, 316.
"Pf^f^X j aanstellerig.
Up^nj, aanstellerigheid m.
Ut, aard m. 62, 210, 268.
Ut9, erwten. Zie ar^t.

Bak, bak m.
bal, bal m. 315, 316
haldödix, baldadig.
^(^hx, buik, maag m. 60,

167, 185.
halkin, balk, zoldering boven
de doel.
opt^n balkan op do
balkzoldering 313, 317.

handel, hoepel m.
bantrëkol, kwajongen m.
bar^^X > berg, hooiberg m. 75,
185, 227, 255, 277,316.
bar^m, berm m.
harg9, bergen 75,171, 255,
bas, barst, schors, huid m.
bats, brutaal, overmoedig.
bats, soort spade f.
bUn^s, uitroep bij het knik-
kerspel, geeft hot recht,
\'n rechte lijn (baan) be-
schrijvende, zich aan de
overkant to plaatsen.
hut, baard m. 62, 177, 185,
210, 268.
b^dis^h, in ordo brongen
b^dfi\'g9, bedriegen 125, 135,

226, 358.
b^drTg^r, bedrieger m. 140.
b^drüf, bedroefd, adj.; zoor,

erg, als adv. 104, 135.
b^dUn, bevuilen 135.
big\\n9, beginnen 135.
b^reff^nis, begrafenis.
b^rrp9, begrijpen 135.
b^lab^r», beetnomen.
b^laz^r9, beetnomen.
b^ngl, begrip, vorstand n.
h^sef9, bosofren 192, 284.
H^XV^i bescheid.
besprek», besproken.

-ocr page 106-

94

h^stëjd, besteden; in de kest

doen 135. \' \'
h^tün, schaars 135.
b^vaU, bevallen 135.
b^zrn, bezien 135.
b^zürga, bezorgen 135.
bek, bek m.
belks, huilen 166
ben, mand f. 72.
henz9, drukte, lawaai maken
ber^k, berk m.
bes^m, bezem 72, 178, 217,
317.

bes, best 196 aanm., 299.
bet, bed m. 147, 148, 210.
betstëj, bedstee f.
bTga ztx, bidden (in het ge-
bed) 73, 185, 204, 207,
210, 302, 378.
bëk^r, beker 73, 219.
Jbês, bes 68, 316.
bët^r, beter 68, 185, 263.
bë-n, been n. 115.
Jê-gr, beer, mannetjes var-
ken m.
bë\'s, beest, koe n.
\'v9, beven.

bid9, bidden, smeeken 208.

bij, subst. f.
biJ, bij, voorz
bm9, binnen 78, 180.
bni9, binden 207, 359.

bijkom», bijkomen 135. "
btjsprvia, bijspringen 135.
bit^r, bitter 197, 284.
biz^k», hard loopen.
bi\'t3, bijten 99, 185, 212,
357.

bi\'j9, bieden 125, 358.
brz9, biezen, helm 215.
blat, blad n. 205, 318.
bJüXi klein kind m. en n.
blup, bladeren plukken 204.
blek, blik n.

blek-ë^s, doorgereden aars 69,

72, 269.
bïc\'k, bleek 115.

I blint, blind, adj. 141.
blini, plint, houten bord n.
hn-v9, blijven 98, 357.
fcZögr, blaar m. 92, 166, 174,

185, 205, 316.
blöiiw, blauw 95, 96.
blöz9, blazen 215, 363.
blad, kinderen.
hlüj9, bloeien, van bloem-
dragende boomon en van
den donder gezegd 106.
blu^rkop, koe met witte kop.
blo-j, bloode 209.
blüm, bloem m. 104, 150,
181. aanm. 3, 273, 316:
blïiSf^m, bloesem 217.
6/m;, bloed\'104. \' \'

-ocr page 107-

95

llüja, bloeien, van bloemen

154, 294.
ilumJc^s, bloempjes 105.
bos, barst, (subst.) 83, 199.
hos, ledig, zonder (adj. alleen

praedicatief gebruikt).
hot, bord n. 198.
bot^r, boter f. 80.
ho\\iw9, bouwen, ploegen 114.
ho\\twt, oogst m
box, boog m. 86.
höj, bode m. 86, 209, 265,

308, 316.
bom, bodem m. 86, 205.
höir, boor.

höv9, boven 86, 265, 324.
b<)jz9 bard loepen.
höv9x, borg m. 83, 250.
bös, borst f. 82.
hils^l, borstel m.82,196 aanm.

242, 299.
boXi bocht m.
höxt bocht, slecht goed n.
boks, broek f.

hüks9, schieten bij een brui-
loft.

bol, stier m. 258.
bùnt, bont 88.

boomgaard m. 178 aanm.
b()S, bosch m. 88.
hut, bot n. 88.
hö-m, boom m. 120, 315.

bo\'n, boon m.
hö\'ts%ap, boodschap f. 147,
316. • \' ^

hnh bukken 89, 243.
holt, heuvel m.
hos, bus f. .

hu-g^l, beugel\'m. 226.
hor9, beuren, tillen, ont-
vangen 173, 379. , -
bo\'^t, beurt / ■ "

brak, braak, adj. niet be-
bouwd. subst. f. bouwvallig
huis 61. ,

hre>i9, brengen 181 aanm.

212, 224, 275, 298, 380.
hret, bord, van planken.
brct9, breedte f. 118,201,274.
hrêk9, breken 78, 137, 252,
360.

brë\'t, breed 115.
brij, brij m. 102.
brrf, brief nii 97.
brok, brok m. 80, 82.
bröj9, braden 92, 169, 204,
363.

hrök, bronk 147, 148,
hröksk9, brokje n. 82.
hrón, bron 88.
brïï\'t, brood 120.
hrox, brug f. 89, 223, 316.
^»■Qkf, bruiloft f. 89, 194
aanm. 243.

-ocr page 108-

hrom^l, braambes m. 76,
. 259.

hrus, schuim 110, 185.
hrük, broekland n. 104, 169.
hrün, bruin.

hrüt, bruid f. 112, 210, 246.
hrüj9, broeden 105.
hrii^r, broeder m. 205, 300.
huk, buik m. 110.
hul, menigte, hoop f. gn

hë\'l^hul een heele hoop.
huk, boek n. 104, 149, 315.
hilia, buiten 112, 135, 246,
324.

hugd, buigen 86, 111 , 247,
358.

huk, beuk m. 105.
hük^l, beukenoot 317.
hra, buidel m. 111, 167,205,
300.

hi\\t, buurt f. 111 , 177, 201
aanm.

hiiti, aanblazen, van vuur
gezegd 185, 195.

Dada, derde 172, 206, 289,

291, 326.
dax, dag m. 61, 141, 202,

262, 316, 319.
daky dak n. 60, 202, 219.
dam, nest m. van een var-
ken gezegd.

damp, rook, wasem, damp m.

60, 183.
dmik, dank 219.
dar^, dorp n. 175, 277.
dar^m, darm m. 149, 315,
316.

das, das, halsdoek m. 234.
daxs, dagelijks, overdag 312.
dejU, deelen 116, 378.
deka, dekken 67, 240.
del, laagte in het land m.
demp^Xi kortademig.
den, die 151, 330, 331.
den, denneboom m.
doj^ka, denken 67, 144,
181 aanm. 212, 219, 275,
298, 380.
dël, deel m. 73.
dtx, dicht 103.
dts9, deze 77, 217, 333.
dtSf^l, disselboom m. 103,

275.
dis^h, twisten.
dc\'g^r, door en door.
dë\'x, deeg 115, 227.
dc\'l, deel, menigte, hoop m.
gn ccn heele hoop

115.

rfë gM, deerno, meisje f. 317.
dvk, dijk m. 202.
di-f, dief m. 125, 143, 145.
202. 316.

Ö6

-ocr page 109-

97

di-na, dienen 125, 143.
dï\'tis, dienst m. 143, 316.
di-p, diep, 125, 202.
di\'^r, dier 125, 202.
doxt^r, dochter f. 80.
doka, strooiwisschen onder
de pannen leggen 80.
dauw m.
doifw^h, stoeien
döj^r, dooier m. 205 aanm.

2, 276.
dögons, dögnnt^t, daargindsch
76.

dö^r, daar 92.

dorpel, dorpel, drempel m.
rförw, durven, 83, 171, 202,
366.

dös, dorst m. 82, 198,
302.

dös9, dorschen 216.

du\'j, dooi m. 124.

rf(7/3, dooien 124.

don^Xi dï^nig» door en door

did, dol 81, 258.

din(\'9, duwen 210.

dok, dikwijls

don, dun 89, 202, 323.

dgtika, dunken 181 aanm.

298, 380.
dö-f, doof 120.
dö\'j9, doode m. 204. 316.
dómitxë\'^r, dominó m. 108.

do-^n, doorn m. 84, 85, 149,

177, 245, 270, 315.
dö\'t, dood 202, 210.
do\'g9, deugen 366.
do-p, doop m 147.
d5\'p9, doopen 207, 212, 377.
od\'^r, door 91.
rfo-gr, deur f. 174.
do-s, doos f.
drah9, op \'n drafje loopon.
drama, drenzen.
draga, dragen 61, 67, 70,

202, 251, 262, 362.
drëj9, draaien 68, 93, 154,

202, 241, 263.
dnj, drie 102, 126,202, 326.
dri)ik9, drinken 359.
dri\'s, mooi gekleed.
drl\'s, dreef klavorland m.
drrva, drijven 98, 140, 212,

279, 357.
drop, drop, druppol m. 80.
dröp^l, druppel m. 82, 169,

183, 242.
drö, langzaam, traag
dröt, draad m. 92, 94, 149,

244, 315, 316.
drok, druk 89, 219, 243
drgka, drukken 89.
drö\'ma, droomon.
dru-x, droog 91, 223, 245.
dHk9, zich bukken.

7

-ocr page 110-

98

dum, duim m. 150.
düd^l^k, duidelijk 202.
düstf^r, duister 129. •
düf, duif m. 109, 144, 189,
316.

dük, doek m. 104, 202.
dün, doen. Zelfstandig- en
hulpwerkw. Van doen
wordt een zeer ruim\'ge-
bruik gemaakt; het heeft
soms de beteekenis over-
genomen van het werk-
woord waarbij het gebruikt
werd, b.v. schelen, geven
104, 181, 372.
dti\'ir, duur 128, 174, 202.
dfiv^l, duivel m. 143, 188,

279, 317.
dtcas, dwars
dicej^l, dweil m. 230.
diciii», dwingen 78, 182, 225,
359.

Ef9, even (adv.), glad (adj ),

191, 276.
efk^s, eventjes 72, 191.
ext echt 118, 194, 195 aanm.
230.

ej, ei n. 119, 318.
ejg^s, zelf 116.
ejk, eik m. 116.
ejS9, eischen 216.

el, el, lengtemaat 72.
^hi\'öx, elleboog m. 72.
ekf, elf 325.
els, els m.

em^r, emmer m 140, 178,

187, 286.
emp, mier m. 178, 200, 305.
ent, eend m.; einde n 67,

147, 181, 197, 316.
e)i, eng, nauw 67, 182, 224.
eii^l, engel m. 67, 143.
eiik^l, enkel, alleen 180.
e>ik^lt, zoo nu en dan.
e)iks, angst m. 67, 181, 198,
218, 225, 240, 292, 302.
er^ns, ernst 143.
est^r, estrik 216.
etgrun, etgroen n.

Ek, azijn m 68.
ëffpgZ, aardappel m. 173, 317.
ëra, aarden 172 aanm., 200
aanm., 289.
aarde, grond f. 74, 177,
. 310.
ëta, eten 195, 361.
ev^nold^r, iemand van gelijke
leeftijd.

Jj-lent, ellende «m.
ë\'n, oen 325.

ë\'t, eed m. 115, 203, 210.

-ocr page 111-

99

ë-z^l, ezel m. 142.

Ik, ik 327.
imhnd^l, inboedel ni.
viJi, inkt m. 70, 251.

I\'mkay krekel n.
vmphempkd, krekel n.
1*5, ijs 99 n

l\'d^r, ieder 140, 205 nanni,
336.

ï-^laus, inlandsch 228 aanm.
r^s, eerst 142.
ï\'sl», eerste 173.
t\'zgr, ijzer n. 98, 140.
ï\'zgra, ijzeren 142.

FaSf(löv^t, vastenavond 190
aanm., 195 aanm., 281,
299.
fel, heftig.
fik^s, vingers.
ftks, aanroepingsnaam van

oen keeshond.
fi\'lt, fielt m.
fvm^b, beuzelen.
fvt, fijt, zweer f,
fin, fijn.

p\'s vies, ergens vies van.
//ar.), Harden 172, 206 aanm.,
289.

flenska, dunne pannekoek.
fles, flesch f.
flit^k, flink 190 aanm.
flds^böx, boog.
flóii«>, flauw 163, 190 aanm.,
281.

flup, varkensblaas f.
fö-s, poreus, voos.
fns, frisch 190 aanm, 281.
frosl^r^Z, kouwelijk 89, 169,

190 aanm.
fusta, heimelijk iets geven,

toestoppen.
ftit^t\'9, foeteren.

Gal^X^ galg, brotol 226.
ganf, garf f. 164, 189, 277!
gas, ranzig.

gat, gat n. 60, 68, 318.
gun, garen n. 62.
gUr, gaar 61, 165, 174.
g^bct^ra, boter maken 136.
ff^bo-t\'9, gebeuren 140, 177.
g^brük9, gebruiken 112, 155.
g^dnlt, geduld 89.
g^liit, geluid 112.
g^më\'n, g^mejn, gemeen 136.
g^mcjnt, gemeente f. 201
aanm.

g^müt, gemoed f. 136.
g^nëz9, genezen 136.
g^nï\'19, genieten.

-ocr page 112-

100

g^not voordeel n. 80, 197.
gV^^Zi genoeg 107, 136.
g^rix, gerecht, rechtbank n.

77, 252.
g^shx, gesticht n. 194.
gf^tuga, getuige 128.
gevaar, voertuig n.

gevaar n. 92.
g^vül, gevoel n. 105.
gpoar, gewaar 61.
g^tcelt, geweld n. 64, aanm.
256.

gewicht n 77.
g^wol^f, gewelf n. 136.
g^wö-n, gewoon 90.

gezicht n. 77, 252.
gejsal, geesel m.
gek, gek.

g^hZt geelachtig, bleek 72,

167, 226
gel^y weelderig, groen,
bronstig 72, 167, 183, 226.
geit, geld n. 197.
gery(b, heen en weer loopen
182.
ges, gist f.
gëf, gaaf 93, 189.
gël, geel 73, 165, 167, 323.
gëg.n, gaarne 74, 269.
gëv9, geven 73, 78, 143,
181, aanm. 3, 212, 263,
361.

ge-^r, geer 115.

gij, jij 102, 327.
gin, geen 336.
gë\'s, geest 115
gi\'s^l, schraal
gvra, geeren 117.
gvta, gieten 86, 125, 358.
glas, glas n. 152, 315, 316.
glij9, glfj9, glijden 100.
glo]t^, helder uit de oogen

ziende.
gloj9, doen gloeien 106.
gV}\'V9, gelooven 91, 121,
136, 142.

gluiperig.
glüt, gloed m. 104.
gliip, gloeien (intrans.) 154,

166, 294.
golt, goud n. 80, 210, 226.
göps, een handvol f.
gön, gaan 373.
gö\'^r, vuil 120.
gold9, gulden 89.
gons, gunnen 89.
gQn9, gindscho 76, 153

aanm. 180, 226, 259.
9!}nti g\'jnt^t, ginds 153

aanm. 259.
gonzs, afgunstig kijken.
graf, graf n. 60.
graf, sloot f. 61.
grax, graag, gaarne 61.

-ocr page 113-

101

gräva, graven 61, 188, 262,
362.

gres, gras n. 218.
grt)i, gering, 136.
grint, grint n.
gris^ltjd, \'n klein beetje.
gri\'p9, grijpen 99, 183, 212,

302, 357.
grt\'s, grijs 99.
gri\'nd, huilen 169, 180.
grof, grof 136.
grof, graaf 193 ni.
grot», grootte 122, 201, 274.
grónt, grond f. 88.
grö\'t, groot 120, 226.
grgnzil, grendel f.
grUs, dichte graslaag f. 104,
169.

grüt9, groeten 378.
grUz^l, rilling f. 109.
gru)9, groeien 207.
grun, groen 105, 181.
günz^dag, woensdag.
gut, goed 104, 146, 204,
307.

Hahf, lialf 167.
halfsxcjty belft f.
hakf>h 228.

hals, hals m. 167, 228.
hant, hand f. 148, 181, 206,
210, 287.

hangen 67, 182, 303,

362.

har^fs, herfst ra. 175, 189.

har^k, hark f.

hat, hard adj. 60, 62 aanm.

1, 176, 268, 255, 291.
hat, hart, subst. m. 74 aanm.

2, 176.

ham, haam ra. 61.
Iiam^r, hamer ra. 61, 174.
han, haan ra. 61, 150.
hanhöU^r, hanebalken.
hrir9, scherpen, van zeis of

zicht.
harö\'k, veendamp.
hïis, haas ra. 61.
hat, haat 62, 228.
hriv^r, haver m. 61, 276.
heb9, hebben 67, 186, 208

aanm., 284, 309, 378.
heb^r^X > hebzuchtig.
hef9, heffen 192.
hex, haag 227.
hext9, hechten; zwaar adem-
halen.
hej, heide f. 116.
hc}d9, heiden m. 203.

fiejkx, lioilig I JÖ.
hejt, boot 116, 248.
hejt9, heeten 116.
hek», hok n. 67, 155,
240.

-ocr page 114-

102

heks, heks. Scheldnaam nog,
voor mannen en vrouwen.
hekf, helft f. 67, 189, 228.
hel^z, heilig.

help», helpen 72, 78, 359

heitor, halster m.

hem9, hebben. Zie heb» 67,

186 aanm.
Äemp, hemd n. 67, 206, 211.
hen, heen.

henaklêt, hennekleed, doods-
kleed.

het, hert 72, 74 aanm.

1, 143, 172, 279, 291.
het», hitte 118, 228, 274.
hets, hitte 72.
hëQt, haard m. 74, 269.
hëVf^x, zwaar.
hë\'m^l, hemel m. 142.
htj, hij 76, 102, 328.
hiiik», hinken 78.
hiiiks, hengst m. 70, 225,
292.

ht\'s, heesch 218, 228.
hvt, hei n. 117, 253.
hof, hof m. 80. 193, 244.
hol, hol 80, 81 aanm.
hol», houden 64, 207, 362.
holt, hout n. 80.
hor, grintzoef f. 174.
hot, oogenblik.
hot en her, hierheen en daar-
heen, heen en weer, zoo
zoo.

hoinv», houwen 123.
hok, haak m.
höf^r, haar n. 92, 174.
hos, hoos, kous, sok 86,

218, 228, 265.
höxt», hoogte f. 317.
höj^l, mand m.
hoj, hooi n. 124.
hop, hooien 124.
hómp, brok m. 88.
hónd^t, honderd 88.
hón^Z-, honing m. 88, 140,

180, 224 aanm. 2,
hónt, hond m. 88.
/ló/^gr, honger m. 88, 276.
hó)ik, huis. Alleen gebruikt

in: van hói^k van huis.
hö\'^n, hoorn n. 84, 85, 228,
245.

hok, hoedanig 158 aanm.

167, 296.
hnl^, hulp f. 89, 228.
hnts^b in löpmhots^b loop
rond (loop heen, hutselen).
hof, hoofd 121, 142, 279.
h"yrd, hoeren, passen, be-
tamen 121, 140, 142, 173,
177, 207, 378.
hu, hü, hoe 159, 295.
hüf, hoef m. 104.

-ocr page 115-

103

hUstd, hoesten 159, 195,216,
295.

hïd, hoed m. 104.
hüs, huis n. 110 aanm.
145.

hujd, hoeden 105, 155, 204,

228, 307.
hUndir, hoenders 306, 318.

Jax, haast m.

jak, jak n.

jUg», jagen 153, 226.

fok», jeuken 153, 155, 212,

378.
jöt, jood.
jö, ja 153.

jammer 92, 153, 273,

276.

jö^r, jaar n. 92, 153, 319.
jóii, jong, adj. naast pi^k,
153, 224, 280, 303, 322.

jong, subst. n. 224
aanm. 1.

Kadi\'Z9, smullen.
kakf, kalf n. 167, 318.
kakk, kalk f. 219, 277.
kalim, kalm 276.
kant, kant 316.
kap, kap; pet f.
kar, kar f. 174.
kasx^nUdo, opschik, drukte.

kast^rmen^h, oud 15-cont-
stuk.

kra, kaal 61, 165.
kam, kam t. 63, 178, 187,

219, 272.
kat, kaart f. 268.
kat^r, kater 140.
kejma, kammen 68 aanm.

187, 286.
kejz\'ir, keizer 143.
kel^k, kelk f. 142.
kelt, koude f. 64 aanm. 67,
256.

ker^k, kerk f. 142.
iena, kennen 172, 180, 210,
378.

ken9, karnen, 291.
kes, kers 176, 216.
kesmf>s, kerstmis 172.
kew9, kauwen 210, 302.
këulf kerel 73 m.
kers, vegen 68.
kcqs, kaars 74.
kes, kaas 93, 316.
kvtil, ketel f. 68. 142, 279,
317.

kmt, kind n. 78, 219, 318.
krn, kienv99, 219.
fii\'PiX, vlug, levendig.
Arï-^?, kijken 98,212,302,357.
A7gr, keer 117.
kJ-ra, koeren 117, 125.

-ocr page 116-

104

kvzBy kiezen 358.
klam, vochtig.
klejn, klein 306.
klë-^r, kleeren 318.
klë-vdr, klaver f. 115, 166.
klik, keep,
khksjpön, klikspaan,
klima, klimmen 187.
Jclod^r, kluit,
klops, kloppen 80.
kïölui^r, louter 110.
Arfögr, klaar 92 aanm.

klauw m. 96.
klómp, klomp 88.
khry^l, vod.
knats, helemaal.
knex, knecht 72, 179, 316,
knet^ir, door en door, hele-
maal.

knëja, kneden 73, 2l9,
kntj, knie n, 126.
\' knipsa, meisjosspel met spel-
den
knop, knop f.
Jcnolrahv, koolraap,
knök^l, knokkel 82.
knop, knoop f. 89.
knop^l, knuppel f. 89.
knfiva, kluiven 188.
kolt, koud 64, 256.
koms, komen 89, 178, 360,
A-os, kost f. 80.

kosta, kosten 80, 216, 219.
kök^r, koker f, 143.
köp^r, koper 86, 276.
köka, keuken f. 82, 142.
köna, kunnen 367.
kön^^l, koning m. 182.
köpka, kopje n. 82.
kör^f, korf f. 83, 250,
kös, korst f, 82.
köt, kort 83, 250. • ,
köt^r^X, bekrompen,\' armoe-
dig.

kö-g^l, kogel f. 90.

kö-l, kool f. 120.

kö-^n, koorn 84, 85, 177,

270, 310.
kö-pa, koopen 183 aanm. 194,

275," 380.
knnd^d, opzeggen, dienst

opzeggen 89, 180.
kos9, kussen 217, 284.
krax, kracht 195, 198.
kramp, kramp f. 60, 63, 183.
Arrojj, averechts,
krUx, kraag f. 61, 194.
h\'Ukd, kraken 219.
krek, juist, precies,
krëj, kraai 93, 169,241,316.
krëj3, kraaien 93, 154.
kregel, opgewekt, levendig

79, 264.
krimpa, krimpen, 359.

-ocr page 117-

105

krui, kring 78.
krip, krib 186, 280.
kri\'ts, krijten 99, 357.
krvgd, krijgen, ontvangen,
357.

krop, krop f. 184.
kröpf^l, kreupel 82.
krom, krom 187.
krö-n, kroon f. 108.
kruk, kruik f. 110.
krups, kruipen 110, 358.
krüb, rondwentelend een

nest maken.
kriit, kruit; kruid 110 aanm.
kus, koest, stil.
kiih, kuiken n. 129, 142,

181, 297.
kiip, kuip f. 110 aanm.
küt, kuit (lichaamsdeel).
h\'H^t, kuit (van visch).
kü, koe f. 104.
kük, kook f. 104.
krd, kuil f. 104, 219.
AftWa, kwellen 168,284,359.
kwet^r, beurs 158.
kxpets, pruim.

kwezel, kwezel 205 aanm. 3.
kun-k, levendig, opgewekt
kwöl, kwaal f. 144, 316.

Lax9, lachon 231, 284.
lam, lam, adj. 63

lani, land n. 60.
la)i,la)ik, lang 166, 182, 224,
280.
Iaii9, geven.
lap», klaarspelen.
lapa, hoog spelen.
laj, lade f. 61, 209, 262.
lam, lam adj. 61, 63, 286.
lam, lam, subst. n. 61, 63,

272, 286.
leg», leggen 226 aanm.
lej, lei f. 119.
lek», lekken 72, 222.
lek», likken.
Ient9, lente f. 67.
leip, longte f. 201.
les, Iets, laatst (adj. on adv.)
196 aanm. 166, 199,299,
302.

lest^t, laatst (adv.) 195

aanm. 299, 302.
lëx, loog 73.
lêx, laag 93, 227, 280.
lëxt», laagte f. 317.
lëp^l, lepel f 68.
lëqr, leer 73, 205.
lëv», loven 73, 207, 212.
Icz», lezen 73, 212, 215,
283.

lë\'j», ledematen 79.
lë m, leem 115.
U\'ir, ladder f. 205.

-ocr page 118-

106

le\'s, leest f. 115.

U-ra, leeren 378.

m, leed 210.

liga, liggen 78, 223, 361.

Ux, licht 103, 127, 275.

hxam, lichaam n.

ht, lid; deksel 78, 148, 151,

204.
h-f, lijf n. 99.
Ir ja, lijden 357.
li\'k, lijk n.
h-m, lijm f. 99.
Ivpa, huilen.
Irs, hjst f. 99.
ïi-ga, liegen 125, 358.
It\'n, lijn ,f.
ti-v^r, liever 144.
lok, gat n. 80.
los, los 122.
ima, laten 92, 97, 363.
löu*^, lauw 96, 163.

lucht f. 88, 194, 199.
lói^, long f. 88.
lózi\'ra, logceren.
lö-f, loof n. 120.
ló-k, uien n. 120, 219.
lö-pa, loopen 120, 140, 181
aanm. 3, 212, 229, 364.
hba, castrare 89, 186.
Iqx, lantaarn f. 130, 275.
hj, lui, lieden 166.
Wga, leugen 91.

Id\'pa, houten emmer.
lü)a, luiden 112.
lüst^ra, luisteren 112.
lUd^r, boos wijf n. 104, 205

aanm.
lüra, loeren 109, 170.

Maga, mogen 370.
maküt, uitvlucht.
man, man.

maiyis, ondertusschen, al vast.
marga, morgen f. 319.
mar^Xj nierg n. 178.
mar^ouwa, huilen.
mat, mat.
ntag^r, mager.
max, maag f. 178.
makd, maken 143, 378.
mala, malen 61, 166.
mana, manen, aandringen

om te betalen.
ni^n, men 336.
mejna, meenen 116, 155,
377.

mejst^rsa, vrouw van do

meester f.
mcjt, meid f. 203, 210, 226

aanm.
mejzuntja, madeliefje
me^^k, melk f. 167, 219.
melka, melken 80, 166, 212,
359.

-ocr page 119-

107

melket, hom. küt^t kuit.

mem, tepel f. 67.

men^Zt menig 336.

metip, mengen 67.

mêj9, maaien 154,

mël, meel 73, 165.

m.ët9, meten.

mëtj9, meisje n.

më-ps, tenger, teer.

mid^Zj middag f. Zie mir^z

208 aanm.
mtda, midden 208, 324.
md^si\'n», medicijnen.
mmd^r, minder 306.
mms, mensch m. 70,178,218,

221, 304.
»t\'fSX, middag f. 309.
wiis, mest 77.
mis9, missen 217.
tm\'i, mijt f.

iuft^r^Xy klein; niet lekker.
mïT3, zeuren.
mofd^r, malder 276, 319.
tnob, moeten 371.
motrëgg, stofregen.
«JOf/w, mouw f. 123.
möl, maal 167.
möl, koe, die voor de eerste

keer melk is, 92.
mönt, maand f. 92, 143, 319.
mot, maat 92, 197.
möt^X, matig 142.

möl, molen f. 82.
möld^r, molenaar.
móf, mof 88.
mójt9, moeite f. 107.
mót, mist f.

mö\'^r, wijfjeskonijn 104, 205.
mö-j, mooi 144.
mnx, mug 89, 178, 223,
316.

jiinl, stofzand 89.
mom^b, eten, zooals iemand

die geen tanden heeft.
mnnd^Xi meerderjarig 89.
mns, musch 221.
»1.0^, mud 89, 319.
mo\'g9, mogon, naast mag9.
müd^r,
moeder f. 104, 205
aanm.

mus, gestampte kool n.

Nax, nacht 60, 141, 233,
279.

nal^s, niet geheel, b.v. bij
het knikkerspel in: ml^a
aks.

nap, schotel 184.

nat, nat 60.

nUf, naaf f.

nakif,, naakt 61, 140.

näm, naam 179, 181 aanm. 3.

nUv^l, navel.

nes, nest 72.

-ocr page 120-

108

nezdöl^h ^ laatste jong uit

het nest.
net, net n. 316.
nëf, neef m. 193.
nëg^l, nagel, spijker 68,

179, 226.
nëjd, naaien 154, 378.
nëma, nemen 73, 78, 143,

151, 179, 200, 360.
nër^X^ naarstig (in het eten).
nëvd, naast 134.
në-gs, negen 79, 143, 264.
në\'j, neen 115, 138.
në\'^r, neer 205.
në\'ii», laagte 201.
mx, nicht f. 194.
nxj, nieuw 126.
ntjsgvr^Xy nieuwsgierig.
niks, niets 336.
nvts, vurig.
nvt, niet 125, 138.
nörg^s, nergens 181 aanm. 2.
nöt, noot.
nö^d^r, nader.

Ttö//, naald f. 92,179,210,288.
nös, naast.

nöt, naad f. 92, 179.
nö^i*», nauw 95, 96, 163.
not, nut n. 89.
nots9, nut aanbrengen 89.
nö-i, nood m. 120.
no d^X, noodig 91, 121,245.

nd-s, neus f. 91.
nus, noest.

nnma, noemen 178, 211, 273,

305, 377.
7iur9, opzwellen, van uiers.

Olt, oud 64, 146, 210, 256,

278, 320, 321.
op, op 184.

ophök^s, uitroep bij het knik-
keren , geeft het recht de
knikker hooger te stellen.
os, os 80, 232, 234.

Ölv, olie m. 86, 108 aanm.
öh\'bës, aalbes.
öftr, ader 92, 174, 205, 300,
316.

ösgm, adem m. 92, 205 aanm.

3, 276.
ÖV9, oven m. 86, 317.
öugr, over 86, 140, 279.
öv^t, avond 181 aanm. 2,
188, 297.

Öjv^r, ooievaar m.
örgf^l, orgel m. 83, 250.
örg^^s, ergens 181 aanm. 2.

Ónrf^r, onder 88, 324.
óntarvs, onterven 133.
ónifaiy}, ontvangen 133.

-ocr page 121-

109

önixßUd, ontgelden 133.
ónthejt, bevel, verlof 116.
önz^^Xt vuil, niet frisch
bii^, vet, rundvet m.

O-\'x, oog 120, 144, 316.
ö\'gr, oor 143, 144.
ö\'skiik», uilskuiken,
ö\'gf, oort, Vs liter n.

pm, om 89, 178, 187, 259.
owgr, altijd, immer 76, 259.

ü\'j, onderdanig, koest.

Pax, pacht f. 198, 233

pak, pak n.

2)at, pad n.

pek^l, pekel f.

pepul, populier 67, 143, 183,

279.
2)es, pest f.
pëqr, poer.
pëqt, paard n. 69.
pikf(ldröt, prikdraad.
pni, pin.
puilh, afdingen.
pips, pip, vogolziekto f.
pvn, pijn 99, 144.
pVp, pijp f. 98.
plrdti,nXi wormstekig.
lilat^k, plank f. 181.

playit, plant f. 60.
plejst^r, pleister.
phx, plicht 77, 183, 252.
phka, plukken 379.
plö j, plooi.

plüXj ploeg f. 166, 183.

plüm, pluim.

por^kj klein exemplaar.

pöl, paal m. 92, 94, 244.

pös9, paschen 92 aanm , 183.

pöt9, pooten 86.

pölf, peluw f.

pdf9, borgen.

pók^l, bochel.

polver, kruit n. 81.

pómp, pomp f.

pónt, pond n. 88.

ponder», op \'t gevoel wegon.

pont, punt f.

pot, put f.

pr^blr9, probeeren 117.
prrstf^r, priester m. 195.
pn\'Z9, prijzen 97, 169, 183,

215.
pröt9, praten.
prgt, min volk n.
prusi9, proosten.
pruv9, prooven 169.

Itaiik, slank, mager
rant, rand f.
rats9, wegkapen.

-ocr page 122-

IIÖ

ravot», ravotten.
rak», raken.
ram, raam.

rex, recht 72, 169, 198, 233.
rej», kammen.
rejk», reiken 155.
rejn, helder, schoon 116,

181, 229, 248, 323.
rejz», reizen.

rejz», vallen. Van koren ge-
zegd , dat uit de aren
valt.

rek», rekken 140, 155.

rem^ldf^r, mannetjeskonijn m.

ret, reet.

rëg», regen 276.

rër», schreeuwen, huilen

169, 170.
rë-p, riem 115.
rix^l, regel, houten stijl.
rij, rij.

rij», ri\'j» rijden 100, 169,
357.

rni^riiik, ring 182, 224, 280.

rip, rib 186.

rt\'f, ruim, rojaal.

rvf, rasp f.

rlm, riem 125.

rox, rogge f. 80.

rol, rol f. 80, 81 aanm.

röf, roof, korst f.

röj», raden.

rot, raad m. 92.
roj^w rauw 113, 163.
röz», razen.
röj^l, schommel.
röp^l, houten stijl, waar de
koeien aan staan.
rös, rust f. 198.
rös^l, reuzel.
rot^l», druk praten.
rónt, rond 169.
rów, ruw 163.
rówgl\'z^l, ijzel.
rö\'m, room 120.
rö-t, rood 120, 204.
rgz, rug 89, 223, 229.
ronsel, kamrad.
rô\'p», rooven 121, 155.
rup, rups f. 364.
rut, ruit f. 110, 197.
rüp», roepen.
rUr, druk, luidruchtig.
rut, roet 197.
rük», ruiken 112, 358.
rüm», ruimen, opschieten
112, 211.
rujkUk, raapkoek 105, 188.
rür», roeren 229.
ruzv, ruzie.

Sest^Xt zestig 214 aanm ,282.
sik^nor^Xi ontevreden, fit-

zick.
svtu, aanstonds.

-ocr page 123-

lil

sxatnpa, afschampen, afglij-
den.

sxanp, scherp, 183,213,277.
sxarp», scherpen 170.
sxöf, schaaf f.
sxUj, schade f. 61, 209.
sxüms, schamen 61, 220.
sxätsj schaats 92 aanm.
sxel, schil f.

sxelas, harst 62 aanm. 1.
sxeb, schillen 80, 155,
166.

»xem, schaduw naast sxim

72, 75, 259.
sxen, scheen f. 181, 213.
sxep9, scheppen 184, 220.
sxt\'l, scheel 165.
sx^p^r, schaapherder.
sxër», scheren.

schaar.
sxë\'V9, dennenaalden.
sa^\'Aj plezier.

sx^i^k, ham (hd. schinke) 78,
219.

sxt\'f, scheef 117, 253.
sxrna, schijnen 98.
sxi\'r-ej verbroed ei.
sxi\'b, schieten.
sxopf schuurtje, 80.
txosicn, schoorsteen f. 172.
»xot, schort, boezelaar 83
aanm.

sxot^l, schotel 80, l43, 196,
279.

sxö^t, scherf, schaarde 632

aanm. 2.
sxöp, schaap n. 94, 177, 220.
sxöjke, zich jeuken.\'
sxönk, schurk 83, 250.
sxop, schapen.
sxób9, zich schuren.
sxöld^r, schouder f. 143, 213.
sxów, schuw 163.
sxön, helder, schoon 181,
220

sxod9, schuddon 89, 208,212.

schuldig 89.
sxolt, schuld f. 89.
sxf/fn, schaduw, sxem, 75,178.
schimmel 75, 259,

276.

sxntn, schuim n. 110.
sxüf, schuif f. 109.
sx^Hi", onweer 128, 220.
sxi(V9, schuiven 109, 220. .
sx>ih, schuilen 111.
slax, slag.

slex, slecht 195, 198, 233.
ste2)9, sleepen.
slek, slak 213, 219.
sh\'m, slijm 166. . ;;
slrp9, slijpen 357. \' \\
sli\'lgr, balken 318.
slok, slap 219. ■ , \' .

-ocr page 124-

112

slön, slaan 65, 181, 213,

230, 301.
slöpa, slapen 364.
slöt^l, sleutel f. 82, 142.
slnt9, sluiten 86, 112, 358.
smra, smal 167, 213, 306.
smelta, smelten 195.
swëj?r, vet, vuil, smeer n.

73, 178, 213.
smit, smid 70.
smi\'t9, smijten 99, 357.
smul, muil 110.
snavel, snavel 61.
snap, wegkapen.
snê\', sneeuw f. 115.
snij9, sneeuwen 101, 161,

357.

smj9, snvp, snijden 100,

179, 357.
snl\'d^r, snijder, kleermaker

205 aanm.
snörli9, snurken 83.
snof9, stelen, kapen.
8nüv9, snuiven 109, 213,

358.

sntlp, snoeien 105.
snnt, sint, sanctus 71.
sü-vf^tftXj zeventig 214 aanm.
282.

spat^h, spartelen 62 aanm.
spek, spek n. 72.
spij, spuw 103.

spip, spuwen 101, 161, 213,
357.

spin9, spinnen 359.
spiniwip, spinneweb 70, 251.
spl\'g^l, spiegel f. 97.
tpot^l, sport.
spon, spaander 183,
spör9, sparen 61 aanm. 1,
170.

tpöp", spoor n. 86.
spöl, spel n. 213.
spóns, spons f. 316.
sprëh, spreken 73.
fprup, springen 88, 213,

224, 359.
spröpfw, spreeuw 95, 96.
spuh, spoelen 379.
trni9, schrijnen 98.
trTv9, schrijven 98, 213,

220, 357.
srnj9, schroeien 220.
êtal, stal f. 60.
stam, stam 60, 63, 273.
ttar^^k, sterk 213.
starv9y sterven 75, 255, 277.
êtat, stad f. 194
ttak, staak f. 61.
stal, staal, monster n. 61.
ttUp^l, stapel f. 61.
stat», prachtig 92 aanm.
tiêj, plaats 68, 147, 148,
194, 209, 263, 308.

-ocr page 125-

113

stêh, steken 78, 213, 361.
stël9, stelen 360. •
stëqn, ster 177.\' \'
stê\'iï, steen m. 115,143, 316.
stif, stift f. 194 aanm. 1.
stik, helemaal
stDika, stinken 181, 219, 359.
sti\'f, stijf 99."
sü\'f, stijfsel f. 98.
stof, stof n. 80.
stok, stok 80, 82, 242
stop^l, stoppel 80.
stol, staal 65, 230, 301.
stön, staan.
stof ka, stofje 82.
stöta, storten 82, 172.
stlir^m, storm m. 83.
stTyta stooten 120, 365.
stok, stuk n. 147, 278, 316.
strvko, strijken 99, 357.
stri\'p, strijd strijden 100,
204.

strrm, striom 99, 194. \'
strJ ma, striemen 98.
st>-ül, straal f. 92, 213.
strot, straat f. 92 aanm.
stroja, strooien 124, 213.
strdj, stroo n. 213.
strd-pa, stroopen 121, 155.
siüva, stuiven 109, 213, 358,
\'■iaX^iRX, tachtig 325..
iotn, tam 63, 272.

tm^, tang f.
" tatit, tand m. 60.
tejka, teeken n, 276, 317.
tejk^na\', teekenen 116.
tes, zak f. (tasche) 221.
tëra, teeren 173 aanm. 177,
378.

teef f. 79, 264.\'
të-ga, tegen 142.
të-j, teen 115, 194. " "
tft tijd f. 99, 148.
n-k, tijk f. 98. •
tdf^l, tafel f. 92 aanm., 143,
191.

tigza, vallen, van koren go»
zegd, dat uit een zak valt;
tör^f, turf 83, 194, 250.
tm, ton 88.

tóii, tong f. 88, 143, 144,
182, 224, 279, 303, 316.
/ö g», toren m. 84.
t()$a, tusschen 216, 221.
treka, trokken 78, 80, 212,
359.

trëp, treden 204, 307.
troxt trog f. 80.
trop, troep m. 194.
tröx, traag 227, 280.
trön, traan 65, 169, 194,

230. •
trom, trom f. 88, 187.
trómgl, trommel m. 88. \' r

-ocr page 126-

114

irö-n, troon m,

trö-8, troost m, 120, 194.

turs, ruilen.

twal^f, twaalf 142, 158.
twi\'f^l, twijfel 158, 191.
twë-, twee 158.

iJl, uil 109, 161.

Vab, vallen 67, 97, 167,

168, 302, 363.
vals, valsch 218.
vaiyi, vangen 67, 70, 224,

225, 303, 363.
vanf, verf f. 164, 190, 281.
vark9, varken n. 60,190,281.
varv9, verven 162.
vas, vast 218.
vat, vat n. 60, 152.
vad^r, vader m. 61, 141, 205

aanm , 279.
vüm, vadem 205.
van, vaandel 61, 150.
var9, rijden, varen 362.
vet, vest n. 74, aanm. 1.
vet, vet n. 118, 274.
v^h\'rp, verbieden 139.
v^dt-n9, verdienen 139.
vidraq9, verdragen 139.
H^^\'lU verkeerd 117.
v^kö-p9, verkoopen 139.
v^ti Z9, verliezen 125.

verlaten 139.
v^nëm9, vernemen 139.
v^sprëk», beloven 139.
v^züka, probeeren 139.
vet, vet n. 274.
vëqd^X, vaardig, klaar G9,
206.

vë\'^l, verrel 173.
vë\'^t^Xi veertig 173.
vë\'^{i\'n, veertien 173.
vin9, vinden 78, 88, 207,

210, 302, 359.
VIS, visch 78, 221, 304, 316.
vis^r, visscber m. 140.
vi\'f, vijf 99.
rï\'gr, vier 325.

Vlas, vlas n. 218, 234.

vlezt9, vlechten 80, 359.

vlejs, vleesch 116.

vlóx, vlucht f. 88.

vol^k, volk n. 80,81,190,318.

vob, vouwen 207, 276, 288.

vor^m, vorm 276.

vot, vos 80, 232, 293.

v\'ot, vort, weg 83,. 190.

völ, veol 151.

vöb, veulen n. 89, 317.

vus, vorst 176, 291.

vul, vol 81, 258.

vüb, veulen n.\' 89, 317.

vü^r, voor 91, 324.

-ocr page 127-

115

vrat, wrat m. 157, 198.
vrexle, omheinen 157.
vremp, vreemd 206, 211, 305.
vrëj, vrede 73, 169, 190,

209, 263.
vrëta, vreten 361.
vrë\'t, wreed 157, 204.
vrl\'vs, wrijven 357.
vrij, vrjj 102.
vrij, wreef 157, 169
vriiy», wringen 78, 157, 182,

224, 359.
vrrz9, vriezen 125, 215, 283,
358.

vro\\i«\', vrouw f. 123.
vrög9, vragen 92, 143, 190,

279, 378.
vróx, vroeg 107.
vrö\'m, vroom 90.
vro%, vrucht f. 89, 310.
vuljik, vuilik 110, 190, 281.
vus, vuist f. 110, 109, 302.
vül, vuil 109, 323.
vat, voet f. 105.
vugr, vuur 128, 174, 190.
viJt9, voelen 142, 379.

Wadï\'r» waardeeren 117.
waii, wang f. 143,182,316.
tvar^k, werk 75, 255.
warh, werken 219, 348, 349.
warm», warmen 60.

tcas9, wassen, wasschen 67,

251, 362.
was9, wasschen 67, 251, 293,
362.

wazdóm, groei 276.
loüga, wagen m. 143, 317.
iras^m, wasem m. 156.
ivüsxoifW9^ waarschuwen 123.
ivatf^r, water n. 61.
wek», wekken 222.
wex, weg f. 156.
icex, tarwebrood f. 223.
icejt, tarwe f. 156, 248.
icet9, weten 365.
icëk, weck f. 73.
icëf(lt, wereld f. 73, 173.
icëf(r, weer (subst. n.) 174.
icëfjf, waard 74.
1CCZ9, wezen, zijn 375.
icëj, woede, sandix vimi-
nalis 115.
toë\'k, week, zacht 115.
wë\'^r, weor (adv.).
unb, willen 78, 168.
inn9, winnen 88.
WIU9, winden 359.
witit, wind f. 78.
wititgr, winter m. 78.
wtps, wesp 70, 156, 251.
WIS, bos, bundel.
wis^b, wisselen 232.
wit, wit 103, 229, 274. \'

-ocr page 128-

116

tot\', wie 334.

wvf, wijf, vrouw n. 99, 318.

wi\'h, wijken 357.

wrs, wijs 99.

ivi\'t, wijd, ver 204.

wi\'t9, wijdte, verte f. 201.

wl\'gr, war, tndawv^r, in de

war 156.
tci\'s, wijs (subst, f.) 98.
wt z9, wijzen 98, 344, 357,
378.

tcor9, worden 97, 172, 289,

291, 302, 344.
wos, worst f, 83 aanm 176,
291.

wot^l, wortel 80, 83 aanm.

-140, 156, 317.
wög9, wagen (verb.) 92.
wöp9, wapen n, 183, 317,
fw^r, waar 92.
würga, worgen 156,
wól, wol f. 81.
wukf, wolf 81, 316.
wól^k, wolk 81.
wónder, wonder 88, 180, 276.
wónt, wonde f. 88.
wön9, wonen 90, 266.
wö^t, woord n. 84, 270.
wnb, wollen (adj.) 89.
wons, wenscli 181.
wont9, wenschen 156,
Will, mol m. 105, 156, 167.

Zak, zak m.
zaï^, zalf f. 189, 280.
zalt, zout m. 64, 167,
256,

zant, zand n. 214.

zat, genoeg, verzadigd 60,

zak, zaak f, 61, 144, 278,

zal, zaal f, 61, 205,

zal^Zi zalig 142.

zeg9, zeggen 223, 284, 378.

zes, zes 72, 234, 293, 326.

zet9, zetten 196, 379.

zëg9, zegen 214,

zëj9, zaaien 207, 210, 241.

zë k^r, zeker 143.

zê p, zeep f. 115. . ,

zë-^r, zeer 306.

zilver, zilver n. 140.

zi)i9, zingen 88 182, 224,

225, 359.
zuika, zinken 359.
zit9, zitten 78. 196, 212,

341, 361,
zi\'k, ziek 125, 214.
zni, zien 230, 341, 342,
• 361, 374.
zox, zog n.
zok, sok 82.
zdl, zool 86, 316,
zot, zaad n 92.
zub, zullen 369.
2ÖM, zoon m. 150, 151.

-ocr page 129-

117

zör^X, zorg f. 83, 175, 250,

277.

zörga, zorgen 171.

zöm^r, zomer m. 88.

zón, zon f. 88.

zón, zulk een, 336.

zö, zoo 335.

zox, zucht 316.

zak, zulk 89, 158, 167 aanm.

214, 295.
zon, zijn 375.
znndax, zondig 142.
zont, zonde 89, 155, 181.
zö\'V9, zeven 143, 214, 326.
zupa, zuipen 110, 183, 212,
. 302, 344, 345, 358.
zUga, zuigen 109, 358.
zü^r, zuur 109, 282.
zUh, zoeken 105, 219, 380.

zUt, zoet 105, 158, 214, 282,
295.

ztcam, zwam 63, 277.
zwarva, zwerven 171.
zwat, zwart 60, 62. aanm. 1,
176, 197, 214, 268, 291.
ztcejt, zweet n. 116.
twejta, zweeten 116.
zwela, zwellen 80, 342, 345,
359.

zwenta, zwemmen 158.
ztccra, zworen 68, 158.
ztccVf(l, zwavel 73, 188, 276.
ztcrga, zwijgen 357.
zwöp, zweep f. 158, 183.
zwö^r, zwaar 92, 158, 214,

282, 306, 323. \'
zwö\'^ta, zwaarte f. 201.

-ocr page 130-

Proeven van Tekst.

Wad gn bu^r nvt kent dat "Wat een boer niet kent
frit 9 nvt. dat eet hij niet.

Hu, lat^r op t^n öv^t hu Hoe later op den avond
bëtftr vol^k. des te beter de gasten.

Fvz9 vark^s ivor» nvt fet. Varkens, die ergon/ vies

van zijn, worden niet vet.

Slop g^rösk^s, dan köj Slaap rustig (groschens,
marga teb. Duitsch geldstuk), dan kun

je morgen tellen.

Htj hed gn snej int ö\'gr. Hij is dronken.

Int düst^r9 ist güt flttstira. In \'t donker is het goed

fluisteren.

KUkspön! Dlidön!
Dör^f nvt övgr strot ta gön
Hgntje toil ów bvta,
Ketje tcil ów krab»,
Hentja tctl ótv ptka ;
Dat kamp fan al ót€ klika!

-ocr page 131-

119

Li\'fhë\'^skrûsk9 got flt\'ga, got flîga,
Müd^r wil ôw kri\'g»,
Väd^r is «ög Môfylant,
Môf^lant IS afx^hrant.

Fuk^ot^nj, fuk^ot^rij,

gcf mvn gn sentje, dan gok vobij,

\'k Heb al zô\' laii meta fuk^ot g^lô\'pa,

En noz gm gelt om brö\'t ta kó\'pa.

Fuk^pot^rij, fuk^potanj,

Gcf mvn gn sentja, dan gok vógbij.

Fas^lóv^t is gekj
Pöifin ts g» ejf(rbek,
Pti^kst^r IS gn gnj^n hë\'^r,
Dr brcz óns da zóm^r wë-gr.

Kesiov^ija, kestov^tja,
Dan gë-dgt bij óns vólóp.
Dan slax wirn väd^r gn hêrgiikska,
En dan krvg ik da kop.

-ocr page 132-

Lijst van Afkortingen.

Aanm. aanmerking.
Acc. accusatief.
Adj. adjectief.
Bv. bij voorbeeld.
Dat. datief.

Demonstr. demonstrativum.
Fem., f. femininum. .
Fr. Fransch.
Got. Gotisch.
Hd. Iloogduitsch.
Imper. imperatief.
Indic. indicatief,
Infin. infinitief.
Masc.f m. masculinum.
Naamv. naamval.
Nederl., Ndl. Nederlandsch.
Neutr., n. Neutrum.

Nl. namelijk.
Nom. nominatief.
Ond. Oud-Nederduitsch.
Os. Oud-Saksisch.
Oorspr. oorspronkelijk.
Part. participium.
Pers,, ps. persoon.
Plw. pluralis.
Praes. praesens.
Praet. praeteritum.
Pron. pronomen.
Eeflex. reflexivum.
Sing., sg, singularis.
Subst. substantief.
Vgl. vergelijk.
W.Germ. WestGermaansch.

-ocr page 133-

L iteratuur.

Eduard Siovors. Grundzügo dor Phonotik zur Einführung
in dio Lautlohro dor Indogermanischen Sprachen. 4°. Aufi.
1893.

Wilhelm Victor. Elomonto der Phonotik dos Deutschen,
Englischen und Französischen. 3« Aufl. 1893.

Otto Bremer. Doutscho Phonetik. 1893.

E. Brilcko. Physiologie und Systematik dor Sprachlanto.
1876. 2° AuH.

Friedrich Klugo. Etymologischos Wörterbuch der Deut-
schen Sprache. 5® Aufl. 1894. .

J. II. Qallóo. AltsiichsiBcho Grammatik. 1891.

Dr. W. Schlüter. Untersuchungen zur Geschichte der
Altsiichsiflchon Sprache. 1 Thoil. 1892.

W. Schlüter. Vokalismus und Konsonantismus dos Alt-
siichBischon, voorkomend in „Laut und Formonlohro dor Alt-
gormanischnn Dialecto".

Dr. F. IIolthauBon. AUsiichsischcs Elomontnrbnch. 1891).

J. II. Gallóo. Woordonbook van hot Qeldorsch-OvorijselBch
Diolect. 1895.

Dr. Friedrich KaufTmann. OoBchichto der SchwabiBchen
Mundart im mittelalter und in der Neuzeit. 1890,

-ocr page 134-

122

Dr. Ferdinand Holthausen. Die Soester Mundart. 1886.

Emil Maurmann. Grammatik der Mundart von Mülheim
a. d. Ruhr. 1898.

H. Zwaardemaker Cz. Graphiek der Spraakbeweging in
„Onderzoekingen gedaan in het physiologisch Laboratorium
der Utrechtsche Hoogeschool. Uitgegeven door C. A. Pekel-
haring en H. Zwaardemaker. V« reeks. I. Eersto Aflevering."

-ocr page 135-

STELLINGEN.

-ocr page 136-

f3.

Bpö\' llsiaiWn«* -ójanima\'J^\' -^cadtit, Ycni. Müïitóta IÄ
; -H. Zvaioiawkkor C«," Qrax^Z\'^
^/der ■î/ti-c- î\'i^\'-^ Jhx>r A. V-\'^cftU\'^

tw^v

M.

5;<f •-•••*>-

. V , \'"vV \' tv.- ,

-ocr page 137-

STELLINGEN.

I..

Do dubbolvormon mot e naast j (§ 363) cn mot i\'
naast » (§ 357. 3) zijn uit analogie to verklaren.

II.

Klanken blijven bewaard, al is liet tot onherkenbaar
wordens toe vervormd, zoolang ze dragers zijn van een
begrip.

111.

Klanken kunnen blijven ook al hebben ze geen
waarde moor.

IV.

Een wortel is niet eon wetenschappolijk begrip alleen:
wortels leven in het taalbewustzijn van ieder mensch.-

-ocr page 138-

126
V.

Wanneer Delbrück zegt „Wenn wir absehen von den
etwaigen Einwirkungen des Klimas, so ist es klar, dasz
die Veränderungen in der Aussprache bei dem einzelnen
beginnen und sich von da zu den mehreren und den
vielen durch Nachahmung von Seiten dieser fortpflanzen,"
dan vinden wij dit nog zoo klaar niet en kunnen ons
even goed voorstellen, dat taalveranderingen bij de
velen gelijk beginnen en kunnen ter verklaring hiervan
helemaal niet afzien van klimaat en dergelijke inwer-
kingen.

VI.

Bij vaststelling van de regels voor orthografie moet
geen etymologie toegepast worden.

VII.

Het eerste werk van een literatuur-historicus moet
wezen het navoelen en het psychologisch ontleden van
de to behandelen stof.

VIII.

♦Dan volge het specifiek historische deel, biografisch,
filologisch onderzoek on een schildering van do tijd-

-ocr page 139-

127

geest, die het werk zijn plaats aanwijzen in zijn omgeving
en in de tijd.

■ f •

IX.

Wanneer men eene motiveering vogr het samenbrengen
van de zoogenaamde lyrische poëzie onder één groep,
hierin zoekt, dat deze slechts met het gevoel te maken
heeft, of bij uitnemendheid tot het gevoel spreekt,
dan is dit een bewijsvoering, die niet vol te houden is.

X.

Het is evenmin vol te houden dat de z.g. lyrische
poëzie de subjectieve poëzie bij uitnemendheid is.

XI.

De aangenomen indeoling der poëzie in epische,

t

lyrische on dramatische is slechts uit practisch oogpunt,
als gemaakt tor wille van het overzicht, to rechtvaardigen.

XII.

De gewone lezing van het tweede couplet van hot
middolnederlandsche lied „Het daghot in den Oosten"
geeft geen zin. Liovor loze men:

Ach, waront al myn vrienden,

Dat myn vianden syn!
Ic voor di uten lande,
Myn lief, myn minnokynl

-ocr page 140-

128

"Waarbij we dan „ie. voer" als futurum hebben op
te vatten.

XIII.

liet is niet wenschelijk bij het geschiedenisonderwijs
dé chronologisch regressieve methode te volgen.

XIV.\' ^

De methode-tcLintum is bij het geschiedenis-onderwijs
niet aan te bevelen.

XY.

Het gaat niet aan in Heraclitus\' „tróxffio; ttxvtuv xxtii<r
far/" dit „voMfio; te vertalen met Darwin\'s „struggle
for\'life."

Heraclitus bedoelt met strijd een verklaring van de
oorsprong van het loven. Darwin bedoelt met strijd
iets dat in het leven is, een voorwaarde om in het
leven te blijven,, die het leven toch ^qger opvoert.

XVI.

t

De eersto opvatting, die van Heraclitus, leidt tot
scepticisme, de tweede tot een strijdend leven.

TtV^r.

-ocr page 141-

-- •---^

-ocr page 142-

"1 ut:

-ocr page 143-

■ ) ilW . ...fc»- ff\'-.

mu^m^^\'^......

-, \'»^•ï/."\' Of

V.-, ......

■.üv\'.\'.A.-;«*: . . /

»

-ocr page 144-