\'\' /
DE RECHTSPOSITIE VAN
DEN HANDELSAGENT.
m!
M. y
..\'-y-
kîV^i\'
■»■.il
.m
\'M
- r.» \'- \' i
\' f
rt^\'-\'
m^^M. ......■
-ocr page 5-DE RECHTSPOSITIE VAN
D E N 11 A N D E L S A G E N T.
/A^u ifz )
AMSTERDAM - J. II. DK HUSSY - 1901
DE RECHTSPOSITIE VAN
DEN HANDELSAGENT
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE RECHTSWETEN-
SCHAP AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE
UTRECHT, NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS DR. A. A, W. HUBRECHT,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS-
EN NATUURKUNDE, VOLGENS BESLUIT VAN
DEN SENAAT DF.R UNIVERSITEIT TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER
RECHTSGELEERDHEID TE VERDEDIGEN OP
VRIJDAG 20 DECEMBER 1901, DES NAMIDDACiS
TE 3 UUR, DOOR WILLEM ELLSA CALKOI-N,
C\'iliBOREN TE AMSTERDAM t t t t t t t t t t t
rifj
- r ^
\'iiÄ
iP Jj
y-i
myhe Ó^u/e^ó,
-ocr page 10- -ocr page 11-Hoofdstuk 1. 131z-
HET BEGRIP „HANDELSAGENT"......11
Hoofdstuk II.
DE BEGRIPPEN „AGENTUUR" EN „AGENTSCHAP" 38
Hoofdstuk III.
HET RECHTSKARAKTER VAN HET AGENTUUR-
CONTRACT ..............43
Hoofdstuk IV.
DE HANDELSAGENT ALS SUBJECT VAN HET
HANDELSRECHT............75
Hoofdstuk V."
J)E INHOUD VAN HET AGENTUURCONTRACT:
A. VEHPLICHTINOKN VAN DEN AGENT TEGENOVER
ZIJN PKINCIPAAI............85
7i. VEnPLlCIlTINGKN VAN DEN PHINCirAAL TEGENOVEK
ZIJN AGENT............101
Hoofdstuk VI.
DE RECHTSPOSITIE VAN DEN AGENT TEGEN-
OVER DERDEN............131
ACTIEVE VOLMACHT...........153
PASSIEVE VOLMACHT...........170
VEKANTWOOIIDELIJKHEID WEGENS VEH/.UIM, IN ZIJNE
Hoofdstuk VH.
HET EINDIGEN VAN HET AGENTUURCONTRACT 181
1°. HET EINDIGEN DEll VOLMACHT......182
2". HET EINDIGEN DEIl IJEVOEGDHEID.....180
HET EINDIGEN VAN HET CONTKACT.....187
-ocr page 12- -ocr page 13-Het doel, met liet schryven van dit proefschrift beoogd,
waH in hoofdzaak, na te gaan, volgens welke algemcene
beginselen do rechtspositie van den handelsagent naar het
Nederlandsche recht moet worden beoordeeld; eene voUedigo
gedetailleerde beschouwing van mogelijke complicaties, tot
welke zyne iwsitie in hot verkeer aanleiding kan geven, /.al
men dus tevergeefs in dit proefschrift zoeken. Het ontbreken
van byzondere wottelyko bepalingen en van littenituur, de
onvastheid der jurisprudentie, zoo betrekkelyk schaarsch als
dezo is, on hot zeer oigenaardigo karakter der positio van
don handelsagont rechtvaardigen echter m. i. volkomen oeno
speciale behandeling van de algemeono grondtrekken van dit
onderworp.
De verdeeling der te behandelen stof is hoofdzakeiyk over-
genomen van luMKRWAHH, wiens uitvoerig werk „Das Recht
dor llandlungsagenten" in hot vorige jmir is vorschonon.
Al moge dit work voor de algomeeno beoordoeling dor
rechtspositie van den agent naar hot Nedorlandscho recht
alleen waarde hebben als middel van vorgoljjking, wegens
(le wettolyke basis, waarop het steunt: ter beoordoeling van
(lio details, welke niet direct op wettolyke bopalingen gebaseerd
^•Un, is hot ook voor ons recht van belang, waarby echtor
- 10 -
steeds de noodige vooraichtigheid zal zijn te betrachten in
verband met de vraag, in hoeverre de opinie van den schrijver
soms door positieve wetsbepalingen geïnfluenceerd kan zijn.
Aan de professoren der Juridische Faculteit breng ik op
deze plaats mijn oprechten dank voor het van hen genoten
onderwijs, Jn het bijzonder past mij eon woord van groote
dankbaarheid tegenover U, Hooggeleerde Molengraaff, Hoog-
geachte Promotor, van wiens welwillendheid ik zoo talrijke
blijken mocht ontvangen. Niet minder dank ben ik ver-
schuldigd aan de professoren Lenel en Laband, die gedurende
mijn verblijf aan de universiteit te Straatsburg hun kennis
en tijd met zoo groote bereidwilligheid te myner beschikking
stelden.
Ten slotte worde hier de wensch geuit, dat aan dit werk
eon even zachte beoordeeling moge ten doel vallen als waarop
hot in zijne kwaliteit van academisch proefschrift atinspraak
miuikt.
HOOFDSTUK I.
Wanneer wij, om tot eene definitio van het begrip „handels-
agent" te komen, in de eerste plaats naar een punt van
uitgang in onze wetgeving zoeken, wacht ons in dit opzicht
slechts teleurstelling. Hoe verlangend wo ook mogen zgn,
iets naders te hooron over eene categorie van pensonen,
wier grooto boteokenis in het togonwoordigo handelsverkeer
niet te miskennen valt, het meest volmaakte stilzwijgen
hoerscht rondom. Eu wo mogon den wetgever dmir geen al
te groot verwijt van maken: het betreft hier immers oen
instituut, dat in het Jiuir 1838 nog nauwelyks in do windselen
lag, een instituut, waarvan do grooto ontwikkeling in elk
goval eerst dateert van de laatste dertig of veertig jaron.
En wotsjianvulling? Do traagheid van onze wetgevende
machine is to bekend, dat hot hier do plaats zou zyn lango
Jammerklachten aan to heffen over do vorwaarloozing eener
botrokkelyk nog korten tyd tot ontwikkeling gekomon klasse
van personen, al moge hunne functie in hot handolsverkcer
ook nog zoo bolangryk zyn.
Wy wenden ons dus zonder al to voel to klagen tot do
jurisprudentie. En hior verheugen wo ons lenminato in een
verbreken van do stilte, al is hot mintjil vonnissen, gedurende
- 12 --
de laatste vijftig jaren in agentuurkwesties gewezen, niet
bijster groot. Maar als wij hoopten, hier een helder licht te
zien doorbreken in de duisternis van onze onderzoekingen
naar de beteekenis van het begrip „handelsagent", worden
wij nogmaals teleurgesteld. Wij vernemen beslissingen in
geschillen over aanspraken van handelsagenten en aanspraken
van de door hen vertegenwoordigde handelshuizen maar
wat \\fQ onder een handelsagent hebben te verstaan, hoe we
ons in het algemeen zijn positie hebben voor to stellen,
daarvan krijgen we weinig of niets te hooren. En we mogen
onze rechtspraak van dit stilzwijgen nog minder een verwyt
maken dan onze wetgeving, ja het was hier bijna te verwachten.
Gegeven toch twee partijen, waarvan de een staat tot den
ander in eene bepaalde rechtsbetrekking, welke zy met den
naam „agentuur" aanduiden ; gegeven een geschil, dat tusschen
deze beide partijen rijst ovor aanspraken, dio do een tegen
den ander meent to hebben ; onder welke omstandigheden zou
dan de rechter geroepen zgn, uitspraak to doen over do
beteekenis van de kwalificatie „agent", door partyen aan
hunne rechtsbetrekking gegeven?
Men zou zich in do eerste plaats hot geval kuimen voorslollen,
düt or omtrent rechten en vorplichtingon van haudelstigonten
\') „VorloRonwoonligd" niet In juridi.schon zin, mnar in dobolookoniH,
dooi do onigangHtnal dnai-aiin golicclit (Vgl. bonoden blz. MI, noot 7).
-) Kortiieidshalvo zal ik. vorder ovomi waar npniko is van don
koopman of het liandolsliuis, door don agent vortogenwoonligd, hot
woord „principaal" gobniikon, oen torm, dio misschion, in stryd mot
do posltio van den agent, tovcel aan ondoi-gescliikllioid dool denkon,
maar toch hot moest do tonnen „dominus nogotii" on „Goschaftshorr"
nabijkomt, uitdrukkingen waarvoor wü goon acqulvalont in het Nodcr-
landsch liebbon. Trouwens do makelaar, wions positio töch niot liot
denkbeeld van ondorgeschikthoid nio<lobrongt, sluit ook af voor z||n
„priiicii»aar\'.
- 13 --
wetteiyke voorschriften bestonden; in deze omstandigheid zou
het de taak van den rechter kunnen zyn, te onderzoeken of
werkelyk aan eene bepaalde rechtsverhouding tusschen partijen
met recht de kwalificatie „agentuur" was gegeven, voor en
aleer hij op die rechtsverhouding de bepalingen omtrent
handelsagenten ging toepassen. Deze mogelijkheid vervalt
echter natuurlyk terstond wegens bet ontbreken van wette-
lijke voorschriften, waarop wy reeds wezen.
Of het geval zou zich kunnen voordoen, dat de rechter te
beslissen had over de vraag, welke in het algemeen de weder-
zydsche rechten en verplichtingen zyn, voortspruitende uit
eene rechtsbetrekking, door partyen met den naam „agentuur"
bestempeld, of welko in het algemeen de bevoegdheid is, iuin
een handelsagent als zoodanig toe to kennen. Hier zouden
wo een kans hebben to vernemen, wat wo onder oen handels-
agent hebben te verstaan; deze kans wordt echter dadelijk
JUinmerkelyk geringer, als wo overwogen, dat in een proces
wel nooit het (jchcel van rechten en vcri)lichtingcn van een
in een bepaalde betrekking aangesteld jiorsoon het voorwerj)
van don rochtstryd zal uitmaken, maar wel oen «pcriale
bevoegdheid of verplichting Niettemin zou het kunnen
voorkomen, dat do rechter, om ovor dit speciale goval to
beslissen, eene uitspraak deed ovor do positie van 7.00 iemand
in hot algemeen.
Echter blyft het hier weder, op enkele uitzonderingen na,
by het „zou kumion". Watir do jurisprudeutio in do eorsto
plaats de gelegenheid had zich uit to sproken ovor do functiön
Kon nanlal vonnissen bovat dan ook goon andoro boslissinff dan
do uitlegging oonor speciale, den agont uitdrukkelijk Ux^gokondo bo-
voogdhoid.
- 14 --
van een agent in het handelsverkeer, en wel bij kwesties
omtrent den omvang eener niet speciaal omschreven volmacht
(öf en in hoeverre de agent het vermogen heeft, zijn principaal
te binden), daar bewaart zij een zoo goed als volmaakt
stilzwijgen en geeft zij hare beslissingen zonder eenige alge-
meene beschouwing zijner positie, ja meest zonder eenige
argumentatie. Beslissingen toch als de volgende:
„dat toch de qualiteit van agent niet per se involveert
de rechtsbetrekking van gemachtigde....."
„dat hier (waar een agent is aangesteld zonder dat
daarbij eenige omschryving zyner rechten en verplich-
tingen plaats had) dus is verleend een algemeene lastgeving,
die volgens art. 1833 B. W. alle (alleen?) daden van
beheer omvat....." ®)
kunnen niet gezegd worden, een duidelijk inzicht to geven
in de functiên, waarvoor men in het handelsverkeer een agent
aanstelt, evenmin als de volgende overweging:
„dat het niet blykt, dat onder agent in den Nodor-
landschen handel iemand wordt vorstnun, wiens recht om
zgn princiiml to verbinden uit de toekenning van dien
titel zelve volgt: dat do wot (?) integendeel allo aan-
leiding geeft om dat woord in den meest uitgestrokton
zin op to vatten, to weten, ovenals in Duitschland, als
juinduidendo iemand, die roor ccn ander handelf, op
zoodanige wyze als den lastgcvor goeddunkt"")
of deze:
„dat zoo men don agent eener rcodory slechth als//c/roon
*) Hof Noord-IIolIand 20 Juni 1874 W. 3707.
•\') Hb. AniHtordani 14 Deconibor 1870 W. 4182.
- 15 --
{sic) lasthebber beschouwt — hoedanige tot geen andere
daden dan die van beheer bevoegd is — de in deze
getroffene overeenkomst omtrent de wijze, waarop de
schade zou geconstateerd worden, zeer goed tot een daad
van beheer kan gebracht worden"^.
De uitdrukking algemcene lastgeving (in plaats van „in
algemeene bewoordingen") en het raadselachtige „gewoon
lasthebber" voor rekening der betreffende rechterlijke colleges
latende, is het eenige, wat uit de boven aangehaalde over-
wegingen op te maken valt, dat men onder „handelsagent"
heeft to verstaan een tusschenpersoon, die als zoodanig
echter nog geene volmacht behoeft te hebben.
Uitvoeriger zyn reeds de volgende beslissingen:
„dat do betrekking van generalen-agent in oon vreemd land
van een hier te lande gevestigde verzekoringmaatschappy
kan geacht worden medo to brengen de bevoegdheid
om die maiitschappy in den nnmstcn zin to vertegen-
woordigen" ").
„dat toch zoodanig handel.sjigont, prépo.só, dio in don
rogol oon algemeen mandimt hoeft om voor zyn committent
verbintenissen aan tc gaan......" ").
Al wordt hier van do functiön, dio een agent to vervullen
heoft, niet uitdrukkelyk gesproken, uit don omvang van do
volmacht, die het Hof hem toekent, valt reeds op to maken
(le uitgebreidheid van het terrein zynor werkzaamheden als
\') Kb. Uottonlam 80 April 1802 (Mng. v. II. 1802, blz. 08).
") Hof Noord-IIolIand 25 .Tuni 1808 (W. .S040, Mng. v II. 1808, blz. 172).
\'n nppèl van Rb. Amsterdam 20 Fobrnari 1807 (Mng v. H. 1807, bl/.. lai);
ca.s.s. vorw. door H. K. 10 Fobiuari 1809 (W. 3089, Mag. v. II. 18(59,
bi/.. 59).
") Hof Noonl-IIdllnnd 20 Ortobor 1850 (Mag. v. II. 1850, blz. 2-15).
-ocr page 20-- 16 --
tusschenpersoon. Dat dit niet zeer eng begrensd is, volgt
uit de uitdrukkingen „in den ruirasten zin" en „algemeen
mandaat", welke wijzen op den geheelen omvang van het
gebied, waarop de handel van den principaal zich beweegt.
Een scherpe begrenzing eindelijk van het arbeidsveld van
den handelsagent vinden wij in de volgende omschrijving uit
eene overweging van de Rechtbank te Amsterdam :
„dat.....de aanstelling van een agent, die dient om de
orders tot bestellingen van anderen ie bevorderen, niet
wegneemt, enz."
Hier dus geen sprake meer van vertegenwoordiging in den
ruimsten zin of van algemeen mandaat, maar eene omschryving
der werkzaamheden van den agent als „bevorderen van de
orders tot bestellingen van anderen".
Beschouwen we nu het resultaat van onze nasporing in
de Nederlandsche rechtspraak, dan kan dit niet bei)aald
bevredigend genoemd worden. Wo hebben dan gevonden,
dat de agent is een tusscheni)ersoon, wien door sommige
colleges het vermogen wordt toegekend, zyn principaal door
zyne handelingen te binden; wien door andere dat vermogen
wordt ontzegd; wions werkkring door sommigen als een
zoo ruim mogelyke wordt omschrovon, hetgeen door andere
weder wordt beperkt tot eon zeer eng begrensde catogorio
van werkzaamheden.
Men houde hiorby wol in het oog, dat ook buiten de bovon
aangehaalde beslissingen in de jurisprudentie wel vonnissen
te vinden zyn, dio eene vingorwyzing bevatten ajuigaando
het voorweri) van ons onderzoek; echtor staan wy dajubij
. - UI). Auistorjain 19 Maarf. 1873 W. 5J094.
-ocr page 21-- 17 --
niet tegenover eene uitlegging, door den rechte^- aan het begrip
„agent" gegeven, maar tegenover een bloot constateeren van
bepaalde, door imrtijen omschreven functiën en door hen met
den naam „agentuur" bestempeld, omschry vingen die dus
alleen voor ons waarde hebben, als wij willen nagaan wat
in de irraklijk van het handelsverkeer onder een handelsagent
wordt verstaan.
En tot deze moeten wy ten slotte in hoogste ressort
opklimmen. De wet zwygt; de jurisprudentie is verdeeld.
Latan wy dus nagaan, of in do praktyk het begrip „handels-
agent" een vast, scherp omlynd begrip vormt.
Terstond dringt zich dan do vraag op: Welko positie neemt
de agent in naast de beido andere voorname tusschenpersonen
in het handelsverkeer, den makelaar on den commissionair?
En dan vinden wo een zeer principiöol verschil.
Het zal inuners in de voorstelling van dengene, dio zich
by voorbeeld van oen bepaald handelsartikel wenscht to voor-
zien, oen groot ondorschoid maken, of hy zich tot een agont
wendt dan wel tot oon makolaar of commissionair. In het
eersto geval hoeft hy reeds een bepaald huis op het oojj,
waarmede hy tot bereiking van zyn dool in relatie wonscht
to treden; do persoon van don agont, met wien hy betrekkingen
aanknoopt, is voor hem niet anders dan de verpersoonlyking
van oen bepaald handelshuis. Met dit handolshuis treedt hy
in directe verbinding door tusschenkomst van den agent.
Wendt hy zich daarentegen tot oen makelaar of commis-
sionair, zoo is het in zyne voorstolling nog geheel onzokor,
wlo togenover hem als verkoopor zal optrodon. Hooft hy
"lot oon commissionair to doen, dan kan hom die vnwg zelfs
; ?
- 18 --
in hoofdzaak onverschillig laten, daar hij alleen met den
commissionair, niet met diens committent, te maken heeft,
een uitvloeisel van diens eigenaardige positie als indirect
vertegenwoordiger. Eo staat hij tegenover een makelaar, die
bovendien nog een bijzonder standpunt inneemt als offiriêcl
aangesteld tusschenpersoon: wel verre van in hem de verper-
soonlijking van een bepaalden principaal te zien, draagt hij
hem juist op, een verkooper voor hem te zoeken.
• Dit principiëele onderscheid verklaart dan ook de ontwik-
keling eener derde categorie van tusschenpersonen tusschen
den koopman en het publiek, naast de beide reeds bestaande.
De handel had behoefte aan personen, die als het ware het
uithangbord vormden van een bepaald handelshuis; tot wio
het publiek wist, zich steeds te kunnen wenden, indien het
met een bepaald huis in relatie wilde treden; die het in
zekere mate als het vaste orgaan van dat huis beschouwen
kon, en wel een orgaan mot dubbele functie: het aannemen
en overbrengen van verklaringen, uitga^uide van hot publiek,
en het aanknoopen van betrekkingen van do züdo van hot
door hom vertegenwoordigde huis.
-Het bovordoron en vergomakkolijkon van den
handel van zyn i)rincii)aal cn uitbreiding van diens
handelsrelaties door als vast tusscheniMïrHOon tegenover hot
publiek op to treden, ziedaar in do eerste jilaats do roden
van bestaan van hot instituut dor handolsagonton, hotwcïlk
tevens voor den principaal hot l)olangryko voordeel lieofl,
dat hot hem de onkosten, aan het houden van filialen ver-
bonden, bespaart op die plaatsen, waar zyno agenten in vol-
doende mato het publiek mot hom in rolatio kunnen brongon.
Mjwr niet alleen als tusH<;honpersoon is do agont werkwuun;
- 19 --
zijn aanstelling heeft een veel ruimer doel, en wel het waar-
nemen van de belangen van den handel zyns
principaals in het algemeen. Dit is een zeer ruim
veld, en dikwijls zal dan ook den agent by zyn aanstelling
eene algemeene instructie gegeven worden, buiten de speciale
aanwyzingen, die hij in ieder voorkomend geval hoeft op to
volgen. Maar ook zonder zulk eene instructie moet hij be-
hoorlyk waken voor de belangen van zyn principaal en in
het byzonder dezen alle inlichtingen bezorgen, waartoe zyne
relaties op do plaats, waar hy gevestigd is, hem in staat
stellen en welke voor den handel van zyn principaal van
belang kunnen zyn.
Het is dus voornamelijk zyne flinctie als vaste tusschen-
persoon, dio don agent zyn bijzondere positio in hot handels-
verkeer geeft. Zoo ton minste is do byna algomoeno opvatting
van de praktyk. Zoor sporadisch stuit men wol eonsopeono
afwykendo zienswijze, namelyk deze, dat men onder handels-
agenten ook zou hobbon to verstaan die tusschenpersonen,
dio niot als vast orgaan van oen bojiaald huis optreden,
doch slechts op zichzelf st(iamh\\ speciale opdnichton aannomon.
Zoo wordt door DiliuNOEUen IlAciiENnuHO ")opdoz.g. „Oologen-
heitsjigenton" gewezen, dio in hot algemeen hunne diensten
tor beschikking stellen cn zoo nu eons voor den eon, dan
weer voor oen aiuler, werkzajun zyn. Daargelaten echtor
Oat deze personen volgons het Duitscho recht niet anders
zyn dan makelaars is het my niot gebleken, dat in do
") Coinnionlar zum II. O. B. I., blz. 201.
Staui». Conun. z. II O. H. (Oo otI.) Anm. 7 op ß84; Immkhwauk,
Dus Höcht tlor IlaiulIuntfHaKontcn (Breslau 1000) blz. 4 Iii hot Duit-scho
HandoiHwetbook van 1897 liobl)on do mnkolaai-s hun olllcioolü karakter
vorloron (vgl. II. G. B. 8
- 20 --
Nederlandsche handelspraktijk anders dan by hooge uitzon-
dering ook deze categorie van tusscheni)ersonen met den
naam „handelsagenten" wordt aangeduid
De handelsagent staat dus in vaste betrekking tot het
handelshuis, waarvoor hij als zoodanig optreedt. Hiermede
echter is zijne eigenaardige positie in hethandelsverkeernog .
slechts gedeeltelijk aangeduid; niet ieder toch, die door een
koopman aangesteld wordt om als diens vast orgaan togenover
het publiek te dienen en voor zijn belangen te waken, is
daarom handelsagent. Een tweede kenmerk van zyne bij-
zondere \'stelling is zyn zelfstandig optreden in het verkeer.
Het moge waar zijn, dat hij zich verbondon heeft, diensten
van een bepaalden aard t«n behoeve van zyn principaal to\'
venichten, niet minder waar is het, dat hy ten opzichte van
dezo verplichting een zeer zelfstandige positio tegenover zyn.
principaal inneemt. Hij is niet, wat men in technischen zin
een geëmployeerde noemt, iemand dio min of meer onder
leiding van zijn patroon zyne l)ezighoden verricht, wien door
zyn patroon telken malo zijno to verrichten work/jmmhodon
worden aangewezen (IlandlungsgehiUfo, commis), of dio ten-
mïnstö een schakel vormt in den keten van hot olkandor
hiërarchisch opvolgende hulpper.soneol van oon handolshuis.
Hij staat integendeel geheel daarbuiten, den afstand tusschen
principaal en publiek als \'t ware overbruggend, zyn princiiml
do eene hand reikend, het publiek do andoro, slechts daardoor
een schrodo dichter by don eerste, dat hy zich togonovor
") Ton onrochto definieert prof. Moi.e.souaakk dan ook in zl)n I^oid-
draad {hlz. 0.3): „Agenten staan in dienstbetrekking van-oon of moor
kooplieden (huizen) of handelen als nicl officicele makelaara". - In do
praktÜW wordt dit soort tusschenpersonen niot zelden bc8lomi>old met
don minder vlelondon naam van „bennhazon".
- 21 --
hem verbonden beeft werkzaam te züii in zjju belang en
aangaande de wijze, waarop hij zich van die verplichting
heeft te kwyten, instructies kan vei\'wachten \'*).
Is dus een zoo ruim mogelük eigen initiatief een sterk
sprekende trek in het rechtskarakter van den handelsagent,
zeer duidelgk komt het zelfstandige van zyne positie uit in
het verschünsel, dat zijne verplichting tegenover een bepaalden
principaal, voor dezen werkzaam te zün, geenszins ook mede-
brengt, uitsluitend voor dezen werkzaam te zijn. Integendeel
wyst juist het feit, dat de agent als belooning voor zyne
moeite niet dan by uitzondering oen vast salaris, gowoonlyk
echter provisie van do door zyne bemiddeling tot stand
gekomen tmnsactie.s krygt, op zyn niet gebonden zyn ïvan
één rechtsbetrekking. Hot mag toch niet als regel wordon
aangenomen, dat de verdiensten, dio hij op doze wijze in
staat gestold zou wordon viit zyne workztuxmheid voor éón
principajil to trokken, voor hom, zyno positio in aanmerking
") Goliool iniskoiid wordt dit l)yzoiuloro kamklor va» zUuo positie
door li. Fiikv il) „Quol«i\\ics iiioIh sur la ropróscntAlion do coininorco"
(AiiimIo.s do Droit Coiniiioicial 1889, blz. 103 v.), wiuir liü schrijft
(blz. 107 cn 108): „On iio pont quo lupótcr qu\'il obóit docilouiont suix
instructions (lUl lui parvionnont, dirigo nu besoin hos rocliorclios dans
lo Hons qu\'on lui lndi([Uo, so sent pris dans rongrciiago d\'une sorte do
liiórarchlo comniercialo où un autre lo domino". En vorder: „II rosto
commis dans lo sons toclmiquo du mot. Lo romislor qui bat la placo
ou la rc\'tfion pour recruter des ordres îi la maison (lul l\'omploio, est un
commis. Lo conuniHvoyagcur qui passo son temps ii parcourir dos
rógionH plus ou moins étendues afin do ruvoillor la bonno volontó dos
piati(|U08 ot on nut^montcr lo nombre, on ost un nussi comme lo mot
luûmo l\'indique. Ces doux agents no font chcz lo patron quo dos appa-
ritions distantes, ot il so pourmit qu\'aucun tlos «loux n\'y vint jamais.
Kn dónnitivo, nous no saisissons pas la dilTóronco qui HÓparorait un
representant du commis placier". — Ilotonjuisto van dit betoog springt
in hot oog, wannoor mon lot op do zolfstaniligü positio van tlon agent,
op zlln iniliatiuf on zün niet gebonden zün aan één princiiMuil.
- 22 --
genomen, een voldoend middel van bestaan zouden opleveren,
al moge dit bij uitzondering wel eens het geval zijn. De
praktijk, welke hier als gewonen vorm van vergoeding de
provisie heeft aangenomen, geeft daarmede tevens blijk van
hare opvatting, dat het karakter van het agentuurcontract
niet uitsluit de bevoegdheid, meerdere agenturen gelijktijdig
waar te nemen, al mocht dit niet uitdrukkelijk zijn bedongen.
Over de grenzen dezer bevoegdheid zal beneden nader worden
gehandeld.
In tegenspraak met het bovenstaande schijnt to zijn het
feit, dat men onder den naam „agenten" in hot handelsverkeer
ziet optreden personen, die in uitsluitenden dienst van een
bepaald huis, met de leiding der zaken van dat huis opeen
bepaalde plaats zyn belast. Vele groote instellingen, in het
byzonder bankinstellingen, houden or „agentschappen" op na,
welke echter in werkelykheid 6f ondergeschikte etablissementen
{bijhwitorcn) zyn, óf soms ook wegens do zelfstandige wyzo
waarop zij zaken doen niet anders to beschouwen zyn
dan als filialen van hot hoofdetablissoment. Aan hot hoofd
dezor agentschappen st;uit dan eon agent, een gcumployeordo
\'■\'•) Hierin, on niet in do moor of mindere uitgoliroidlicid der zaken,
ligt het karakter vnn oen agontmlmp alH filiaal In don liu\\tnton zin,
en dus onjuist, definieert Uivn\':uk, Pandoctos Françaises h. v. Agonco
Commorcialo, No. 104: „On entend par succursale, on notre maliôio,
tout otablissemont formant un contre d\'ivlministration imimrlaut, góró
jiar un eniployó suporiour, ou au moins par un eni|)loyû cliargó do
traiter pour la socióto avec los tiora." - Do lielangrUkhoid dor zaken
kan do grond zUn voor liet oprichten van e<Mi filiaal, voor hoL rechts-
karakter van eon agontflcliap als zoodanig is zU irrolovunt. Overigens
is do grens niot allüd oven gomakkolljk to trokken. Oj) zolfstandigo
adminl.stratie kan b.v. wijzen hot bestaan van een Raad van Toezicht
of andero vorm van permanonto controle, zooals voornainolUk hy agonl-
schappon in over/oesche bezittingen voorkomt.
- 23 --
van hefc handelshuis, heiast met de leiding der zaken van
het agentschap. Hij is geen directe tusschenpersoon tusschen
het handelshuis en het publiek, maar de i)ersoon, die uit
kracht zijner volmacht, hetzy door in naam van het by-
kantoor te handelen het hoofdkantoor aan derden en derden
aan het hoofdkantoor, hetzij door in naam der filiaal to
handelen de filiaal aan derdon en omgekeerd, verbindt. Om
kort te gaj\\n, hjj bekleedt een volkomen analoge positio met
den oud-Hollandschen fador een type van den Romeinschen
iustitor. De handelsagent daarentegen, zooals wy hom tot
nog toe loerden kennen, noemt een veel zeUstandigor i)ositie
1»; hy is geen geömi)loyeordo, al moge hy zich dan ook by
contra(;t verbonden hebben, diensten to i)raesteoron; hy is
volkomen vry (altyd onder boi>aaldo beperkingen) diezelfde
<lionston ook aan andoron to bowyzen. HeefD hy hot ver-
mogen, zyn jtrinc.ipaal togonovor derden to verbinden, zoo
liandolt hy, ultdrukkoiyk of stilzwygend, in naam van zyn
Jirhirijmd; staat hy aan hot hoofil van een otabli.ssoment,
dat versrhillondo geOniployeerdon in dionst heoft, dan is dat
ütjiblissemont on do geömployoordon bovindon zich in
-On dionst.
Do ((ïgonspnijvk, waarop wy boven wozon, is ilan ook
Hlechls schynbaar. Al mogen do bovonvonnoldo geömi)loy-
eonlen ook al met den luuiin „agenten" worden betiteld,
onder den torm „//f/;/(/f/.sagonton" worden zy nid begrepen.
"■\'} Duidülük komt dit uit, iii do boiiamint\' „fadory", door cIo Neder-
landsiiio HiuiilcI-Miu\\lHclmi)i»y gojjovou nnn liaro hyknntoroii, welko
ffi\'hi\'ol overceiikomeu mot do ^agontschapiKMi" van andoio instollingon.
\'"} Onzokorli(»id wat botrofl do rochtspositio van oon onder do bona-
\'"\'"g «agont" nangoslüld pemoon, kan do oniHtnndigboid, dat daaiinotlo
\'liol uliccn //a»</c/aagentcn in ongoron zin maar ook «lo boven bosclircvcn
- 2i -
Wanneer wij dus over handelsagenten spreken, worden daar-
onder- alleen verstaan zij, die zelfstandig optreden als directe
tusschenpersoon tusschen hun principaal en het publiek.
Ook met het oog op nog een andere onderscheiding dient
hier gewezen te worden op het verschil tusschen agenten in
het algemeen en handelsagenten. Deze onderscheiding ligt
trouwens al in het woord zelf opgesloten. Handelsagent is
dio agent, die zijne functiön verricht in het handelsverkeer,
die werkzaam is voor een koopman (hetzij dan één individu
of eene vereeniging van meerdere of wel een rechtspersoon)
in het belang van diens /ia;jrfefoondememing. Wie in dit
verband als koopman moet worden beschouwd, hehben wy
te beoordeelen naar de artt. 2, 3 en -i W. v. K. Is iemand
geen koopman in den wettelgken zin, dan is de persoon,
die optreedt als zyn agent, ook geen handelsagent. Zoo zal
de agent eener verzekeringmaatschappü tovons handelsjigent
porsonen (somtUds zelfs niet anders dan eenvoudige dóiwlhoudoi-s) wonlcn
aangeduid, ten aanzien van don omvang dor volmacht tegenover dordon
alleen in zooverre oploveron, dat do agent (in ruimeren zin) In zyn
kwaliteit van factor een zoor uitgebreide Vf)lmacht tot afsluiton enz.
hoeft (vgl. Ontwerp 1820, arU 2702), terwyi dit bü don handoisagont
van bepaaldo ouwtandighcdon afhangt (zie benedon Hoofdstuk Vl».
Echter zullen derdon gcwooniyk wol kuimon omlorkcnncn, mot wat
voor Hoort agent zU lo doon hebben, lictzl) doordat <Io/,o handelt In
naam van zUn agentschap, hotzU door andere uitorUike kenteokenon,
dio don agent tils factor kwalillceorcn. Als zoodanig is b.v. van belajig
do omstandigheid, dat do factor steeds aän het hoofd van een otabÜH-
soment staat, hetgeen bü den handelsagent belrckkelljk zoldon hot
geval is; dat do factor uitsluitend in dienst van één principaal werkt
on gowoonlyk geen oigon liandol dryfl, tcrwyi by den agent nieorcndoel«
hot omgekeerde hot goval is (vgl. ook beno<lon blz. 40). Ovorigons is
hot onderscheid voor derdon alleon van belang voor zoover »Ie omvang
der volmacht, dio zy hun modecontractant toeschreven, ruimer Is dan
In werkeiykheid, dus alleen In hot goval. dat zy een handelsagent (dio
.nis zoodanig nog geen afslultingsvolmacht behoeft lo hei)bon) aanzagen
voor een factor; niet omgekeerd.
- 25 --
zijn, die van eene onderlinge waarborgmaatschappij daarentegen
niet; evenmin de theater-agent.
„Handelsagent" wordt hier dus gebruikt in den ruimen
zin van agent van een koopman ten behoeve zijner handels-
onderneming, wat ook het voorwerp dier handelsonderneming
moge zyn. De praktijk echter veretaat daaronder veelal slechts
die categorie van agenten, die werkzaam zyn ten behoeve
van een handelsbedryf, dat tot voorwerp heeft den handel
in engeren zin, d.i. den omzet van waren. Daarbuiten vallen
dus de verzekeringsagenten, do scheops- en transpor tagen ton,
de agenten van credietbanken, die ongetwyfeld hun principaal
behulpzaam zyn by het verrichten van daden van J^oophandol,
maar toch volgons de opvatting der praktijk niet onder hot
l^egrip „handelsagenten" vallen. Het komt my echtor voor,
dat deze onderscheiding slechts verwarring, geen nut kan
stichten. De economische functie toch van deze overige soorten
ïigonten is geheel gelyk aan dio van do handelsagenten in
ongoron zin; -") zy onderscheidon zich onderling alleen door
Vgl. DonkHchrift zum Entwurf oinc» Ilatulol.sgosotzbiirli.s (Hcrlin,
Carl Iloynmnn), blz. 121; Staub t. sv. p. Amn. O op § 84; lïivifcuK,
Pandoctoa Fran<;al8ca s. v. Agent (rnasurancos, n""- 8.\'}, 42; HoIcIih-
goriclit 21 October 1891 (EuIhcIi. doa H. O. ii\\ Civilsnchon, Hd. 38, blz.
yi3), Immkkwajui t. a. p. blz. 28.
Over thoatomgenton zio Mr.N. C. Vogel, Do arbeidsovereenkomst
van toonoollstoii (diss. Amsterdam 1809), blz. 28 v., tlio hen boschoiuvd
wil zien als makelaars. In funclio komen zo dnarmcdo zeker overeen,
on volgons hot Duitscho rocht zün zo het ook workoUik. Volgons ons
rocht echtor is do makolnnr eon officieel aangostold pereoon in hot
/ifinde/svorkopr, twoo vorolschton, dio by do Uicnloragonlon ontbreken.
^U uiooton dus veeloor beschouwd worden als gelogenhoidsagentcn.
Waarover blz. 10 supra is gohandold.
^ Dit is trouwens in do moosto opzichten ook het goval met dio
personen, dio builen don handel onder den naam van agenten zelfstandig
optreden. Eon groot godoolto vnn do rechtsrogolon, wolko voor handels-
i^BotUon moeten goldon, kan op hunno rochtspositio analoge toepassing
vindon.
- 698 --
de soort van handelsdaden, waarbij zij als tusschenpersoon
tusschen hun principaal en het publiek fungeeren. Waar
dus eene volkomen gelijkheid van rechtspositie bestaat, kan
het, dunkt mij, niet anders dan nuttig zijn, al deze categorieën
van agenten, voor zooverre zij voor een handelsbedrijf werk-
zaam zijn, d.i. voor een bedrijf, ten doel hebbende het uitoefenen
van handelsdadeu, zooals die zijn opgenoemd in de artt. 3 en 4
W. v. K., samen te vatten onder de algemeene benaming
van handelsagenten.
1 Iet is ons dus gebleken, dat op de vnuig, of in do handels-
praktijk het begrip „handelsagont" een vast omlijnd begrii)
vormt, ongetwyfeld een bevestigend antwoord kan worden
gegeven. Men zou zich echter vergissen, indien men meende,
dat do vaststelling van dit begrip dateert uiteen botrokkeiyk
verafgelegen tgd. Het tegendeel is wjuir; eerst in latoro
Jaron is men tot oeno Hcherpero onilyning gekomen. Zeor
leorryk zijn in dit opzicht do Handelingen van dez. g. Nürn-
borger Conferenz, --) do commissie tot voorbereiding van het
J)uit.scho Handelswotbook van 1861. Hierbg kwam tor spnvko
do wonscheiykheid om aan do ontworpen voorschriften omtrent
handelsgovolmachtigdon toe to voegen eeno speciale bepaling
l>etroflendo handelsagenten. J)e volgendo uiteenloopondo
2») Van vorfichillendo kanten Isdo wortHchoIüklieid bepleit, de vcrzoke-
ringsagonten niot met de overige handolsagonton over Wn knm to Bchoron,
deels omdat hun ovor hot algemeen prnctischo voorbereiding voor hun
po.silio in hot handolHverkoer zou ontbreken, dool» omdat do n.iiil hunner
werkzajunhedcn op ItolangrUko punten vaji die der overige n^ontcn zou
afwüken. In do Memorie van Toelichting op hot üuituclie llandelawol-
boek vnn 1897 zUn cclitor deze bezwaren ongegrond verklaard (Dunk-
schrift bi. 121).
JVotokoIIe dor Konnnission /.w Horathung cinoHallgomoincn detil-
schon IIan(Iol!?güseLzbuclis(IIorau.KgegebenvonI. l.uTz, Wnr/burg 18.">8).
- 27 --
ineeningen werden daar verdedigd (t. a. p. bl. 88, 1,03 v.):
„ — dass die Agenten nur Spezialbevollmrichtigte ausserhalb
eines Dienstverhältnisses seien, und dass die Wirksamkeit
ihrer Handlungen gegenüber dem Auftraggeber nur nach
Inhalt der ihnen für jeden einzelnen Fall ertheilten
Auftrüge bemessen werden könne."
„"Wahrend der Handlungsreisende in der Regel Voll-
macht für einen bestimmton Kreis von Geschäften erhalte,
würden dem Agenten gewöhnlich nur Auftrüge für
dnzelnc Geschafte gegeben."
das Wort drücke keinen fixirten Begrin aus; je nach
der Verschiedenheit der in ^Qm einzelnen Falle evtheWtew
Vollmacht sei der Agent oino verschiedeno Person, soi
bald Mandatar, bald Milklor und bald Reisender."
» - sie entbehren eines ausgeprägten handelsrechtlichen
Charakters."
„-- da.ss sio einfache Mandatare seien, dio ausschlies.slich
für Handülsgoschaflo Auftrüge annühmon. Abor bei dor
grossen Vorscliiodenliolt der Umstände, unter wolclion
die Agonton aultroten, sei os untlumlich, für den Umfang
ihrer Vollmacht zu gunsten des Publikums eine solcho
Prosumtion aufzustellen, wie für dio Vollmacht der Hand-
lungsgchülfun."
on diuirlogonover:
Ken vonnis van do Hb. Amsterdam 12 Maart 1875 (W.IIÄW) KCbruikl
"og do uitdrukking: „vast" agont, waarmede do Rechtbank dorlialvo to
kennen gooit, dat er ook agenten kmincn voorkomen, dio niet in ccn
va«t ü bot rekking stanu tot lum principiwl. Mon houdo echter in hot
oor: 1". dat dit vonnis dateert van 1875, 2«. dat do uitdrukking van do
Hochtbank zelve afkomstig In, niot van partyon, zooals uit do feitolUko
ovonvogingon biykt, on dus geon tenn behoeft to zyn, lo dior tydo in
"\'0 handolspraktyk gebmikeiyk.
- 28 --
„Ein wesentlicher Unterschied zwischen dem Agenten
und den kaufmännischen Bevollmächtigten bestehe darin,
dass den ersteren wegen der nöthigen Rücksicht auf die
Möglichkeit ihrer Existenz in der Regel gestattet werden
müsse, neben den Geschäßen eines einzelnen Auftraggebers
auch für sich und für dritte Personen Geschäfte zu
machen."
„- ausserhalb jedes Dienstverhältnisses stehenden,
selbdändigen und mit bestimmter Vollmacht versehenen
Mittelspersonen."
Ilet is dus niet to verwonderen, dat in 1861 eeno wettelijke
regeling van de rechtspositie van den handelsjigent uitbleef.
Do prakt.yk ging echter haar gang, en do jurisprudentie
volgde haar. In een vonnis van het lloichsgericlit van 2 Juli
1892 vinden wij als definitio van agenten:
„solche Per.sonen, welche Iwreclitigt und verpflichtotsind,
dauernd für den Umstitz der Waaro ihres Goscdiäftsherrn
in einem mehr oder minder begrenzton Oobioto zu .sorgen
und hierbei dessen Intore.s.sen zu wahren."
- AI is dozo begripsbepaling oon weinig eng, daar zy alloon
spreekt van den omzet van waren on in verband hionnodo
van het zorgen voor do bolangon van den principaal, toch
blijkt uit dit vonnis van het Roichsgoricht, hoe in hot
verkeer het begrip „handelsagent" reeds oon vaston vorm
aangenomen heeft. Het bezwaar t^ïgon hot opnemon van
wettelüko bei)alingen in hot ontwerp voor oon nieuw Duilsch
Handelswotbook was daarmodo vervallen, en torocht kon do
2\'rKnLschoi<lungon des R. G., B.ind 31, bl. no v.
-ocr page 33-- 29 --
Memorie van Toelichting/®) op den grondslag van deze
begripsontwikkeling, verklaren:
„Vorzugsweise dient der Ausdruck „Handlungsagent"
zur Bezeichnung eines engeren Kreises selbständiger
Gewerbetreibender, welche dauernd die Interessen eines
oder mehrerer bestimmter Handlungshauser vertreten."
Het Duitsche Handelswetboek van 1897 is dan ook met
eene vrij uitvoerige regeling de overige wetgevingen voor-
gegaan, en geeft in den 7«" titel van het eerste boek
(§§ 84—92) onder het opschrift „Handlungsagenten" een
stel wettelyke bepalingen, dat deels do heerschende opvatting
van do jurisprudentie sanclionneert, deels bestaande contro-
versen beslist.
lïïeno algomoeno omschryving van hot begrip vindon wü
in § 84:
„Wer, ohne als Handlungsgohülfe angestellt zu sein,
atandig damit betraut ist, für das Handelsgewerbe eines
Anderen Gescharto zu vermitteln oder im Namen dos
vA-ndoron abzuschliesson (Handlungsagent), hat bei seinen
Vorrichtungen das Intores,so des Geschaftshorrn mit der
Sorgfalt eines ordentlichen Kaufmanns wahrzunehmen.
Er ist verpflichtet, dem Geschaftshorrn die erforder-
lichen Nachrichten zu geben, namentlich ihm von jedem
Geschaftsabschluss unverzOglich Anzeige zu machon."
Wy vinden dus in deze definitio do kenmerken terug, dio
wy bovon hebben opgesteld als ondorscheidendo do handels-
Inenten van do overige tusschen- en hulpiiersonen in hot
luxndelsvorkeor: vasto betrekking tot een of meer principalen.
DonkHchrift, blz. 120.
-ocr page 34-- 30 --
zelfstandige uitoefening van zijn beroep, werkzaam zyn voor
een koopman in het belang van diens handelsonderneming.
Op het eerste wijst het „ständig betraut sein," eene rechts-
betrekking van längeren duur, geen opzichzelf staande op-
drachten. Het begrip van zelfstandigheid wordt weergegeven
door de woorden „ohne als Handlungsgehülfe angestellt zu
sein," terwijl de uitdrukking „für das Handelsgewerbe eines
Anderen" die agenten uitsluit, die niet voor een handels-
bed ryf werkzaam zyn.
De functie van den handelsagent w^ordt vervolgens om-
schreven als: „Geschafte zu vermitteln oder im Namen des
Anderen abzuschliessen." Als secundaire verplichting wordt
dan genoemd „dem Geschaftsherrn die erforderlichen Nach-
richten zu geben." Zooais wij boven reeds zagen, behoort tot
de werkzaamheden van den agont in do eersto plaats hot
optreden als tusschenpersoon tusschen jirincipaal en publiek,
dat gedeelte zijner functie, hetwelk het meest in hot oog
valt, daar het een optreden naar buiten noodzakelijk maakt;
maar wy zagen tevens dat het geheel zijner workzjuimheid
voor den principaal eeno veel ruimoro boloekenis heeft, on
-wel het waarnemen van do belangen van diens handel in
het algemoen, wat dan in de eersto plaats medobnu\'.ht hot
verstrekken van do noodige informaties omtrent allos,
wat voor dien handel van belang kan zijn. Dozo laatslo
verplichting nu wordt door § 84 als geheel secundair bo-
Ä) Onder Ilftndlungsgehftlfe verstaat het H.O.B. (§ 59): „Wer In
einem llandelsgoworbo znr I.,olstnn^r kanfniAnniHcJjor Dien«fo gcffen
KntKolt angcstoUt lal". In do woorden „In einem JlandolHBOWorbo
angestellt" ligt het denkbeeld vnn behoorm tol »lo ondornoming, dool
nitniakon van Jiot personrcl, oon bcgriji, ilnt nan do pofiitio v.m den
handelsagent vreemd 18.
- 31 --
schouwd, en alle nadruk gelegd op zyne functie als tusschen-
persoon, Theoretisch moge dit niet volkomen juist zyn,
uit een practisch oogpunt is er veel voor te zeggen. De
informatieplicht van den agent toch zal wat haar uitgebreid-
heid betieft, afhankelyk zijn van verschillende omstandigheden,
v. de maatschappelyke positie van den agent, den aard
van het bedrijf waarvoor on de wyze waarop hij werkzaam
is. Handelsagenten worden gerecruteerd uit do meest ver-
schillende klassen der maatschappij, en er zyn omstandigheden
denkbaar, dat het niet verschaffen van informatie omtrent
een bepaald feit, den eenen agent als een verzuim zou kunnen
«•uuigerekend worden, den anderen daarentegen niet, daar van
dezen, de sfeer in aanmerking genomen wiuxrin hy zich bo-
^veegt, on mot liet oog wjuirop wellicht zyne {Uinstolling is
geschied, niot kon govergd worden op de lioogto te zyn van
oen feit, dat do ander had mooton kennen en dus ter kennis
zyn principajil had moeten brengen.
Verschilt dus do omvang van de informatio|)liclit on kan
^\'il onder omstandighodon tot oen minimum gereduceerd
wordon, hot kenmerk, dat tlo handelsjvgenten allen gemeen
l\'ebben, is hun kaniktor als „Vermittler," als tuHschenporsoon.
het is dus uit eon practisch oogpunt niot af to keuren,
dat hot H. G. B. by zyne definitie zich tot dit kenmerk
l^ei)erkt hooft on zich tevreden stolt, don agont als byvor-
Plichting op te loggon het vorstrokkon van do „erforderliche"
inlichtingen, waaronder tydigo konnisgoving van eone door
liom afgesloten transjictio wol in ieder geval \'/x\\\\ moeten
gebmcht wordon.
Is (Ins in dit opzicht do vcdactio van § 84 uit oen practisch
"^gimnt to vordcdiuen, bopiuvld onjuist li.ikt m l»ct luv/.waar,
- 32 --
dat ingebracht is tegen de omschrijving zijner functie als
Geschäfte zu vermitteln oder im Namen des Anderen abzu-
schliesson"; hier zou een te schei-pe scheiding gemaakt zijn
tusschen die agenten, wier taak het alleen is, door hunne
bemiddeling principaal en publiek tot elkaar te brengen en
als het ware met het publiek te onderhandelen, en die welke
de bevoegdheid hebben, zelf definitief af te sluiten en daarmede
hun principaal te binden. Zonder twyfel zullen in de practyk
beide bevoegdheden zeer dikwijls samengaan of in elkaar
vloeien en zal dezelfde persoon voor sommige transacties
volmacht hebben, voor andere niet definitief kunnen handelen
dan onder goedkeuring van zyn principaal-®). Maar in de
woorden van § 84 is niets, dat met dezen feitelyken toestand
in tegenspraak is, zij dwingen toch volstrekt niet tot de
opvatting, dat de agent öf voor alle transacties die binnen
zijne functie vallen afsluitingsvolmacht moet hebben óf in het
geheel niet, maar laten duidelyk ruimte open voor het geval,
dat hij deelt afsluitingsvolmacht heofl dceh niot.
Tot het begrip „handelsagent" wordt niot veroischt, dat
-hy zyne wcrkzjuimheid ontwikkelt op een andere plaats dan
die, waar hot door hem vertegenwoordigde handelshuis ge-
vestigd is, of in hot algemeen, dat hy op een bepaalde phuils
werkzaam is. Er valt dan ook in do wyze, waarop zy hunno
functio vervullen, onderscheid to makon tus.schon agenton, dio
op een bepaalde i>\\miH {/evcMigd, gedomicilieerd zyn {Pla(zagent\\
Stauh t. a p. Anm. 8 op 8 84.
») Vgl. ZolLschrift fflr dn» gosaminlo IInndol8rocht,\'lW. 50 (N. F. 85),
blz. 290 on 297, inhoudcndo oono roconHio vnn hot nangohnaldo work
van\'I.\\iiiekwauu.
- 33 --
en agenten, die als zoodanig geen domicilie hebben, reizende
agenten. Hebben de eersten naast hunne actieve werkzaamheid
ook eene passieve functie te vervullen, n.1. het afwachten
van offerten en verklaringen, die het publiek aan hem heeft;
te doen, waarvoor zij derhalve steeds op een bepaalde plaats
te vinden moeten zyn, bij de reizende agenten valt deze
laatste functie by gebrek aan een vast domicilie als agent
weg, en is hunne taak dus slechts eene actieve. Aan beide
soorten agenten kan een bepaald distiict als vast en door hem
uitsluitend te bewerken arbeidsveld aangewezen zijn, dit laatste
moet echter duidelyk blyken, wat by gedomicilieerde agenten
zonder meer wel vaak het geval zal zyn, by reizende agenten
echtor wel niet anders dan uit eeno uitdrukkelyke verklaring
zal kunnen worden opgemaakt; het voorschryven eener be-
paalde reisroute zal in hot algemeen niet als zulk eeno
uitdrukkelyke verklaring kunnen aangemerkt worden.")
Eon met den reizenden agont zeer verwante peraoonlykheid
vinden wy in den handelsreiziger, wiens taak eveneons bestiuit
in hot bevorderen en hot tot stand brongen van transacties,
waarvoor hy verschillende plaatsen alVeist. In positie bestaat
tusschen boidon echter een, al is het voor derden ook niet
gemakkelyk wa<irnoombaar vorachil: de handelsroizigor is
goömployeerdo van zyn principaal on als zoodanig in diens
uitsluitenden dionst do vergoeding voor zyn werkzimmhoid
bestaat dan ook meestal uit een vast salaris, waarby ovontuool
nog provisie of oen tantième van do winst komt, torwyl zyne
reis- en vorblyfkoston goheel voor rekening van don princijwü
Immkuwahu, blz. 20.
Vgl. hot Italioanscho Ilandolswotbook, art. 877: Chi nianda in
altro luogo un suo dipendenle, otc.
— 34 -
zijn : het is zelfs zeer gebruikelijk, dat de reiziger gedurende
den tijd, dat hij niet op reis is, zich met anderen arbeid in
het belang van zijn principaal nuttig heeft te maken. Daar-
entegen is de agent zelfstandig werkzaam, krijgt gewoonlyk
slechts provisie, en draagt züne gewone onkosten, tenminste
zyne verblijfkosten®®), zelf.
Moeilijker waarneembaar is het verschil tusschen reizende
agenten en die reizigers, welke voor verschillende huizen gelijk-
tijdig werkzaam zijn, de z.g. provisierdzigera. Hier valt het
verschil in zelfstandigheid in hoofdzaak weg; de wyze van
betaling van hun arbeid is volkomen gelgk. In de praktijk
wordt echter somtijds dit onderscheid gemaakt, dat de provisie-
reiziger voor een bepaald artikel meer een vaste clientèle
heeft, die hy op geregelde tyden bezoekt, en waarvan dus
het huis waarvoor hy reist profiteert. Daarentegen wordt
gewoonlyk aangenomen, dat de bevoegdheid tot definitieve
afsluiting by den agent gemakkelyker to veronderstellen is
dan by den provisiereiziger. Echter duidt o.a. Immkhwaiih
(t. a. p. bl. 25) den reizenden agent luui als „früher zum
Unterschiede vom Gommis-voyageur meist Provisionsreisonder
genannt"; het verschil wordt dan ook in do praktyk niet
duidelyk gevoeld •").
IvoMO andere vooniame onderscheiding, niet naar don aard
3») OowootiUlk wordt hiervoor oen vaste som per da« borckoiid.
32) Vk! boiiodeii blz. 120.
») 11.0.B. §87 j" 55 vcrkl.iart, wat betreft den omvang van do volmacht
dor reizende agenten, do botrofTondo bcpaliiigon omtrent handol«rol/.iKorH
toopn.s8oiyk. Bovendien zyn, om zooveel mogoiyk kwesties. voortHprul-
tondo uit do vorscliillcndo posfifos van Agent en HimdlimKugclinifo to
voorkomen, do bop.iling. n omtrotit ilo verhouding vnn boidon togonovor
hun principaiU zooveel moBoiyk In ovoroonslcnuning Bcbracht (üunk-
schrift blz. 121).
- 35 --
hunner functie, maar naar den omvang hunner bevoegdheid,
is die in generaal- of hoofdagenten en sub-agenten. De hoofd-
agent (de uitdrukking „generaal" agent is van Duitschen
oorsprong, maar bij ons zoo goed als ingeburgerd) neemt
hierbij eene positie in tusschen het handelshuis en den
sub-agent; hij komt op plaatsen, waar sub-agenten aangesteld
zyn, niet onmiddellyk met het publiek in aanraking, maar laat
zich offerten door de onder hem gestelde sub-agenten aanbren-
gen. Dezo positie vloeit voort uit den grooten omvang van de
zaken, door het handelshuis gedreven, waardoor dit niet in staat
is alle draden tot de kleinste vertakkingen toe in handen te hou-
den. Daartoe wordt aan het hoofd van een district van eenigen
omvang een hoofdagent geplaatst, als zoodanig meestal bevoegd
t^t deflnitievo afsluiting, en daarenboven tot het op oigen
initiatief aanstellen van sub-agenten, zonder afsluitingsvolmacht.
In vele gevallen zal echter do vraag, of een goneraal-agont
werkolyk handelsagent is, ontkennend moeten worden be-
antwoord. Vooral bg verzekoringm.\'UitschappUon komt het
voor, dat dezo benaming gegeven wordt mm een geöniployoordo,
die aan hot hoofd gestold is van een aan het hoofdkantoor
ondergeschikt etablissement, on als zoodanig uitsluitend voor
die maatschappg werkziuim. Wo zagen reeds, dat oen zoo-
danige gotlmployeerdo valt onder het begrip „factor", niet
ondor dat van handelsagent.
Do snb-agont, door don hoofdagent aangesteld, staat dor-
lïalve in dienst van het handelshuis al komt hg er gowoonlyk
Rivièkk, Pniidcr.lOH FrainfliHes, s. v. Agont (rasHiirances, n". 1.
^\'lltio ullsprnnk ibid. h. v. Agonco coniinorclnio, n". 217, Ih ochtor voel
to absoluut, on bop;vald oivjiiisl wat holroft hot bogrip „succursalo".
Vgl. blz. 41, noot 0.
- 36 --
niet anders mede in aanraking dan door tusschenkomst van
den generaal-agent van zijn district. Het komt echter voor, dat
zulk eene rechtsbetrekking tusschen sub agent en handelshuis
niet aanwezig is; dit zal b.v. het geval zijn, als een gewoon
agent onder dèn naam van sub-agent iemand aanstelt om
zich het waarnemen zijner functie te vergemakkelijken. Het
gevolg is, dat een zoo aangesteld sub-agent in werkelijkheid
niet is sub-agent van het handelshuis, maar agent van een agent
(in het Duitsch Afteragent genaamd). Deze rechtsbetrekking
zal bestaan daar, waar een sub-agent benoemd is door een
agent, die het vermogen niet heeft, zoodanige personen in
dienst van het handelshuis aan te stellen; omgekeerd zal
daar, waar een sub-agent aangesteld is door iemand, die
daartoe wel macht heeft, zooals geregeld het geval is met een
generaal-agent, uit die aanstelling eene directe betrekking
tusschen sub-agent en handelshuis voortvloeien, tonzü uit de
aanstelling zelf de bedoeling van het tegendeel mocht blyken.
Doet een pseudo-agent zich tegenover derden als oen werkelyk
sub-agent voor, dan zal dit hun geen nadoel kunnen toebrengen.
De sub-agenten toch hebben (afgezien van de incassovolmacht
der verzekeringsagenten) in den regol geene volmacht, torwyl
de volmacht van don pseudo-agont ovoroonkomt mot dio van
den agent, door wien hy gosubslitueord is. Hut kan dus
alleen voorlvomen, dat de i)seudo agcnt mot oen ruimer vol-
macht bekleed is dan dé werkelyke sul)-agcnt. Alteon in verband
met het afleggen van verklaringen door dorden kan hot voor
dezen een nadeelig verschil uitmaken, of zy dio afleggen tegen-
over een werkelyken sub-agent, juingesteld door oen hoofd-
I
Ue boste vortalintï dozor uitdmkkinB lUkt myhot woonl jtaeudo-agenl.
-ocr page 41-- 37 --
agent, of tegenover een pseudo-agent, aangesteld door een
gewoon agent. Hierop zal later worden teruggekomen.
Belangrijker is de onderlinge verhouding tusschen principaal,
agent en pseudo-agent; rechtsbetrekkingen bestaan in het
algemeen alleen tusschen den eersten en tweeden, en den
tweeden en derden, niet tusschen den eersten en derden.
Rekenplichtig is de pseudo-agent alleen tegenover den agent,
niet tegenover het handelshuis; is hem door den agent opge-
dragen de incasseering van gelden, die deze aan zyn principaal
heeft af te dragen, dan zal hy zich echter tegenover den eisch
van den principaal tot afgifte van deze geincasseerde gelden,
niet kunnen beroepen op compensatie tengevolge van eene
aanspraak op provisie, die hy tegen den agent heeft.
De vraag of de pseudo-agent tot de handelsagenten moet
worden gerekend, hangt af van de beantwoording van deze
andero vraag, of do agent als zoodanig de kwaliteit van koop-
man bezit. Zooals wy beneden zien zullen, moot dozo tweede
vi\'aag on daavn^odo in het algomoon ook do oorsto, ontkennend
beantwoord worden.
Vgl. bonodon blz. 171, noot 41.
Eono uitzondoring op dozen algomoonon rogol bevat art. 1840
3, B. W.
Do lastgover oofont niet volgons art. 1840, nl. .T do rochtcn van
<len mandataris uit togen don gosubstituoonio, maar liooft togen dozen
oon zolfHtnndig vordcringHrodit, Do goHUbslltueordo 7a\\ zich blertogon-
ovcr dus niet kunnen boroopon op bot feit, ilat do iumsprnnk van den
»tatulaiaria togcnovor hom is to niet gognjui (door conjpcnsalio of
a»d(;r»xins); wol op bot folt, dat b\\) podrnm hoeft, wat l>ü al» gcsub-
sHtuoordo vcn)licht wuh lo doen (duH b. v. dat lilJ hot gold nan don
niandatarlH hcoft afgcilragcn) Do onderHcbeiding, of hü al of niet wist,
^ïi^t hy con gemibHtllutHJido wa.s on als zowlanig bandoldo(vgl. Lauuknt
-7, No. lU-J cn do diwir boliandoldo juriHpnuiunlio) doot m. i. tot
^\'Uno iwnsprakolUkhüid tegenover don laHtgovor niot af on lükt mO
eohool willokourig.
Vgl. bonodon blz. 83, noot II.
-ocr page 42-HOOFDSTUK H.
De begrippen „agentuur" en „agentscliap."
Na de uiteenzetting van het begrip „handelsagent" in het
vorige hoofdstuk, levert de beteekenis van het woord „agentuur"
geen groote zwarigheid meer op. Men verstaat onder die
uitdrukking do positie van agent, de rechtsbetrekking van
den agent tot zyn principaal, soms ook de ajird der werkzaam-
heden, do branche, waartoe zyne werkzaamheden behooren
(het laatste b.v. in de termen „agentuurzaken, agentuurflrma.")
Meer moeilykheid levert de uitdrukking „agentschap" oj).
Wy zagen reeds, dat de ix)sitie van den handelsagent tegen-
over zyn principaal oen zeer zelfstandige is, maar tevons oen
duurzame, vaste. Het gevolg is, dat een handelsagent niot
optreedt tegenover het publiek als agont in het algemeen of
als agent in bepaalde artikelen, miuir als agont van dio on
die mot name genoemde firma. Dit optreden nu ontlor do
vlag eener bepaalde firma gaf mm do praktyk aanleiding, zyne
persoonlykhoid to abstrahoeren uit den kring zynor workzjuim-
heden, uit dezen een abstnict begrip to vormon, dat o|i dio
wyze in dezelfde verhouding zou staan tot het bandolshuis
als de agent zelf; dezo laatato vormt dan mot zyn iiorsoon
als het ware do\\ kern van dit abstracte begrip, wiuiraan mon
- 39 --
den naam gaf van „agentschap," een term, die dus niets
anders is dan de abstractie van liet begrip „agent" en zonder
eenige bijzondere beteekenis.
Echter komt het woord agentschap ook in andere beteekenis
voor. Wy hadden reeds gelegenheid hierop to wijzen by
het bespreken van de zelfstandige positie van den handels-
agent; s) we zagen toen, dat groote instellingen, verzekering-
maatschappyen en bankinstellingen, dien naam geven aan
etablissementen, die niet anders zyn dan bykantoren (factoryen)
of soms ook filialen. Wy ontmoeten dus hier den term
„agentschap" in een zeer tastbare beteekenis, n.1. in die
van een etablissement, min of meer afhankelyk van het
centrale handelshuis, waarin do agent de i)Ositie inneemt van
geëmployeerde. Wij merkten daarby tevens op, dat deze
agenten niet mochten gerangschikt worden onder do rubriek
der handelsiigenten.
1)0 benaming ïigont of agentschap deelt ons dus niëta
bepaalds mode omtrent de betrekking tot principmU of hoofd-
etablissoment; vooral mot den term hoofdagent of gonoraal-
agent is het zaak, voorzichtig to zyn. Wy zagon roods •■\'),
dat het vooml by verzokoringmaatschappyon veelvuldig voor-
•^omt, dat do onder deze benaming imngesteldo i^rsonon
\'>iot de |)ositio van luindolsagont bekloeden, maar die van
eeCmployoordo.
Welke uitorlyko kenmerken zyn or nu echter op to stollon
Do tonn „ngoiituur", gebruikt in dio bofookonisHon, wolko wü liior
^•oor het begrip ngonlaolmp vindon, I« oen gonnnnisnip, on wonit Ion
onrochto onder den invlood vnn Duitscho nnna\'a HOinUJds lu do pliwta
^"\'in ogonlBchnp gebezigd.
Üovon, blz. 22.
Bovon blz. 35, vgl. ook blz. 41.
-ocr page 44-- 40 --
om beide categoriën te onderscheiden? Ofschoon een beslist
kenmerk moeilijk te vinden is, heeft men toch een richtsnoer,
wanneer men let op het feit, dat een handelsagent gewoonlijk
alleen tegen provisie, een geëmployeerde gewoonlijk tegen
vast salaris, soms nog vermeerderd met provisie of tantième,
aangesteld wordt; dat de handelsagent gewoonlijk de bevoegd-
heid heeft, voor meerdere huizen tegelijk werkzaam te zijn, de
geëmployeerde slechts zelden; dat de geëmployeerde de gewone
onkosten, die hij in zijne functie maakt, slechts zelden draagt,
dat b.v. de onkosten voor kantoorlokalen door het handelshuis
gedragen worden en het personeel, hetwelk onder den agent
staat, door het huis wordt aangesteld. Vooral doze laatste
omstandigheden zullen gewoonlijk een sterk vermoeden ople-
veren voor het feit, dat de agent een onderdeel uitmaakt
van het organisme van het handelshuis. Overigens zij men
voorzichtig met te algemeene toepassing van bovengenoemde
kenteekenen: de toekenning van een vast salaris b.v. behoeft
op zichzelf nog geen bewys te zyn voor de onzelfstandigheid
van de positio van den agent; hier zal het bedrag van het
salaris een groote factor zyn by do beoordeeling, of hy in
uitsluitenden dienst van zyn principaal staat of workolyk
handelsagent is.
Do practi.scho beteekeni.s dei- ondor.scheiding, waarop wy
hier gewezen hebben, ligt in do bovoogdhold, welke den agent
moot worden toegekend, al naarmate hy onder de eene of
de andere categorie moot worden gerangschikt. Staat hy
aan het hoofd van een etablissement, dat volgens do boven
opgestelde kenmerken duidelyk het karakter draagt vaii een
bijkantoor of filiaal, dan bekleedt hy de positio van factor
on heeft als zoodanig het vermogen zyn principaal te binden
- 41 --
door al zijne handelingen, welke hat drijven van de handelszaak
met zich brengt welke noodig zijn voor de exploitatie.
De functie van den handelsagent tegenover het publiek
daarentegen strekt zich niet uit over de geheele exploitatie,
maar beperkt zich in het algemeen tot het in relatie brengen
van principaal en derden, en in geval van volmacht, tot het
sluiten van transacties. Natuurlyk kan die volmacht zoover
uitgebreid worden, dat de omvang der volmacht van den
handelsagent in een bepaald geval gelyk is aan die van een
factor, maar eene aanstelling als handelsagent zonder eenige
byvoeging brengt dit niet mede.
Omgekeerd wyst het aanstellen van iemand onder de
bovengenoemde kenmerkende omstandigheden als agent met
eene volmacht, betrekkelyk op alles wat het dryven der
handelszaak met zich brengt, op eene aanstelling als factor,
al staat hy dan ook niet aan het hoofd van een etablissement.
Vooral komt dit voor by do aanstelling van hoofdagenten
van verzekeringmaatschappijen, die gowoonlyk bevoegd zijn,
op bindende wijze polissen op to maken en te teekonen,
schade to consUiteoron en to regelen, onz. Dezo vormen
met hun persoon als het waro een bykantoor van hot
centrale etablissement
Het blykt dus, dat hot niet van practisch belang ontbloot
Vgl. Rb. Arnhem 24 Octobor 1881 (N. Mng. v. Himdelsr. I blz.8l).
Vgl. do drie op blz. 15 noot 8 naiigehaaldo beslissingen, bcnovens
Rb. Amsterdam O Docombor 1807 (\\V. 2988, M. v. II. 1807, blz. 370),
bov. door Hof Noord-Holland 17 Dccomber 1808 (M. v. H. 1808, blz. 272).
En niot oen filiaal, zooals ItiviÈnB, Pand. Franc. s. v. Agonco
Commorclalo No. 217, hot ton onrochto, on trouwens ook voel to algo-
meen, voorstelt. Vgl. noot 15 op blz 22.
- 42 --
is, om in elk voorkomend geval ter beoordeeling van de
bevoegdheid, aan een agent toe te kennen, na te gaan, wat
de beteekenis is van de benaming, onder welke hij is aan-
gesteld, of van het agentschap, waarvan de leiding hem is
opgedragen
Vgl noot 17 op blz. 23.
-ocr page 47-HOOFDSTUK HI.
Het rechtskarakter van het agentuurcontract
De vraag naar het rechtskarakter van het agentuurcontract,
welker beantwoording het onderwerp van dit hoofdstuk zal
uitmaken, kan ook in dezen vorm gesteld worden: Behoort
het agentuurcontract gebracht te worden onder een der in
de wet met name genoemde en omschreven contracten, of
vormt het een type van overeenkomst, dat buiten do in do
wet uitdrukkelyk geregelde overeenkomsten staat, een con-
tractus itmominatus?
Het practische belang van de beantwoording dezer vraag
springt in het oog; komen wy toch tot do conclusio, dat
het agentuurcontract thuis behoort onder een der in de wet
nominatim omschroveno, dan zullon wo daarop ook de bepa-
lingen moeten toepassen, die de wet speciajü omtrent dezo
soort van contmcton geoft. Valt hot dajirentegon buiten
oon dor bovengonoomde, dan worden wy alleen verwezen naar
do algemeene wettolyke bopalingen omtrent overeenkomsten,
bonevens die algomeeno rochtsboginsolon, dio voor dit type
van overeenkomst door wetenschap of praktyk als vaststaand
zyn aangenomen.
Aan de oplossing van deze kwostio editor moot noodzakolyk
-ocr page 48-- 44 --
de beantwoording eener andere vraag voorafgaan, nl. deze:
Wat is het agentuurcontract? Welke is de rechtsbetrekking
tusschen de partijen, welke de agentuurovereenkomst sluiten?
In het algemeen genomen is de agentuurovereenkomst die
overeenkomst, waarbij de eene partij zich verplicht voor de
andere partij als agent werkzaam te zijn, de andere zich
verbindt, het voor die werkzaamheid (uitdrukkelijk of stil-
zwijgend) overeengekomen loon te betalen.
Volgens deze voorstelling houdt het agentuurcontract voor
beide partyen hoofdverphchtingen in: aan den eenen kant
de verplichting tot werkzaamheid, aan den anderen kant die
tot betahng van het overeengekomen loon. Het is dus eene
wederkeerige overeenkomst.
In deze gestalte zal het agentuurcontract zich in het verkeer
ongetwijfeld het meest voordoen. Er blyft ons echter over,
te onderzoeken of de beide genoemde hoofdverplichtingen
werkelyk als essentialia van het contract moeten beschouwd
worden.
In de eerste plaats: do verplichting tot werkzaamheid als
agent. In het verkeer komt niet zelden eene rechtsbetrekking
voor, waarby de eene party aan de andere de bevoegdheid
verleent, handelend voor haar op te treden tot het tot stand
doen komen (c. q. zelf definitief afsluiten) van transacties,
en zich tevens verplicht, haar voor de genomen moeite ver-
goeding te geven in den vorm van provisie van elke transactie.
Van eene verplichting tot werkzaam zyn is hier in hot al-
gemeen geen sprako: er is hier niets dan een eenzijdige ver-
plichting tot betaling van loon voor eventueel genomen moeite.
Valt dez^ eenzydige overeenkomst nu onder hot bogrip
„agentuurcontract?" Dezo vraag moet ontkennend beantwoord
- 45 --
worden. De praktijk knoopt wel degelijk aan de termen
„agent" en „agentuur" het denkbeeld vast van verplichting
tot werkzaamheid; een koopman, die een agent aanstelt,
heeft daarmede de bedoeling, tegenover zich te hebben
iemand, die zich contractueel verbindt in zyn belang werkzaam
te zijn. Het spraakgebruik kent dan ook voor hem, die
alleen de bevoegdheid tot handelen, niet de verplichting,
heeft, een af^derlyken naam en duidt zoo iemand aan met
den term „vertege7iwoordiger\'\\ zijne rechtsbetrekking tot
dengeen, voor wien hy handelend optreedt, met dien van
„vertegenwoordiging".
Uit het bovenstaande bljjki, dat deagentuurovereenkomst
tevens omvat vertegenwoordiging, dat echter de uitdrukkingen
„vertegenwoordiger" en „agent" elkaar niet dekken.
Het is echter wellicht niet overbodig, er hier op to wyzen,
dat het gebruik van het enkele woord „vortogenwoordiging"
daarom nog niet don doorslag behoeft te geven voor de
volledige beoordeeling van do rechtsbetrekking tusschen
partyon. Zoo zal b.v. de omstandigheid, dat een agent van
beroep de vertegenwoordiging op zich neemt van con
handelshuis, or op wyzen, dat hier is bedoeld eene agen-
1) Mon vorgoiyko do volgendo uitdmkking in hot oxpo.só dor foltcn
by een vonnis van do Rb. Amsterdam 28 April 1892, P. v. J. 1892,
No. 92: „Qodaagdo boeit itiorop geantwoord, dat liy niot als agent,
maar uit louter xcelwUlendheid do opdracht vnn oischor als bovon hooft
aanvaanl."
2) Er zyn dus in thoorio drio gradatiön denkbaar: 1". bloot vorloonen
van oono handolingshovoogdhoid; hier bcsUuil dus geen contract maar
oon onkolo wilsverklaring; 2". do oenzlldigo verplichting tot betaling
van loon voor transjictics, door tusschonkomst van don vorlegonwoordigor
tot Ktand gekomon; dit is dua oono ootizydigo ovoroenkom.st; 8®. hot
agontuurcontract, moobrengondo do verplichting van don agent, werk-
zaam to zyn in het bolang van zUn principaal.
- 46 --
tuur, dus eene verplichting, niet eene bloote bevoegdheid.
Is nu echter de betaling van loon eveneens een essentiale
van de agentuuroverkomst, of is deze denkbaar zonder dat
de verplichting daartoe van den kant des principaals bestaat?
In een ander verband is deze kwestie reeds van vroegeren
datum, nl. in verband met de vraag naar de vereischten
voor het bestaan van het commissiecontract. Dat de provisie
naar ons recht niet tot de onmisbare bestanddeelen van het
commissiecontract kan worden gerekend is de meening van
Ml-. J. zijlstba en van de rechtbank te Rotterdam
welke meening door beiden echter niet nader wordt toegelicht.
Van tegenovergestelde opinie is Mr. L. J. Godefroy
en wel op dezen grond, dat het commissiecontract is een
handelsdaad volgens art. 4, 1° K., en dat een der vereischten
tot het begrip van handelsdaad is winstbejag (Kist I bl. 14 v.)
De conclusie is ongetwyfeld juist, maar is de praemisse dit
ook? Is werkelijk volgens art. 4,1" K., het commissiecontract
in elk geval een handelsdaad? Deze vraag meen ik ontkennend
te moeten beantwoorden, en wel uit de volgende overweging:
De wet verklaart in art. 4, 1®. tot daad van koophandel
„den commissiehandel." Wat hebben wo onder dit woord
te verstaan? Handel beteekentin wettelyken zin het verkeer,
vormende het complex van dio handelingen, dio de wet tot
daden van koophandel verklaart"); op\'dezen grondslag zou
Mr. J. zijlhtba, Hydrngo tot do loer van don Coininissiolmndol
(diss. Lelden 1801) blz. 47 en 48, bonovens do aldaar aangohaaldo scliryvors.
4) Rb. Rotterdam 5 Juni 1880, W. 4544.
f») Mr. Godekkoy in W. 4563 onder „Mengelingen."
c) Dit laatste zelfs is geen voreischto; vgl. hot woord „wisselliandol"
in art. 4, dat niet anders betookent dan „vorkeer met wissels."
By don commissiehandel echtor wel: art. 70 W. v. K.
- 47 --
dus „commissiehandel" beteekenen het complex van die han-
delsdaden, welke worden verricht niet tusschen de beide
rechtstreeks belanghebbende partyen (den committent en
derden), maar tusschen derden en iemand, die als tusschen-
persoon optreedt voor een ander, ofschoon handelende in
eigen naam\'). Een complex van handelingen kan echter
geen daad van koophandel zijn, wel de handelingen zelf, welke
dat complex uitmaken. Volgens deze intorpretatie bedoelt
dus art. 4, 1°. met commissiehandel die handelingen, welko
gezamenlyk den commissiehandel uitmaken; het zou dus tot
daden van koophandel verklaren die handelingen, welke de
commissionair als zoodanig met derden verricht. Dit is dan
ook de meening van Diepiiuis (I, blz. 29). Terecht merkt
echter Kist (I, blz. 38) op, dat deze handelingen al vallen
onder de opsomming, dio do wet van daden van koophandel
geoft, speciaal onder art. 3; do commissionair toch handelt
in eigen naam, hy verbindt zich tegenover de andere party
en deze tegenover hem; er zou dus niot do minste reden
zyn om aan de handelingen, in zyn kwaliteit van commis-
sionair verricht, de hoedanigheid van handelsdaad te ont-
zeggen. Art. 4, P is dus 6f overbodig of het hooft oen
andoro betoekonis. Het eerste mogen wo echter niot aan-
nemen, zoolang oono andere interpretatio mogolyk is. Kn
dit is werkelyk het goval. Leggen wo den Franschen
tekst van 1825 naast don Hollandschon, dan vindon wo
hot woord „commissiehandel" weergegeven door „ni(crj)risc
Vgl den tekst van art. 5, l» Ontwerp 1822: „Docommissiolinndol,
bestaande in het uitvoeren op zU" oigon naam of firma, doch voor eens
anders rekening, van alle zaken van koopliandcl, on die daartoe op
oonigo wyzo botrekkelük zijn."
- 48 --
des commissions" Dezelfde uitdrukking komt voor in
art. 682 C. de Co. »); daar nu onze artt. 2-4 W. v. K.
in hoofdzaak overgenomen zijn uit den C. de Co., artt. 632—634,
ligt de veronderstelling voor de hand, dat de uitdrukking
„entreprise des commissions" niet moet beschouwd worden
als eene vertahng van „commissiehandel," maar omgekeerd,
en wel als een onjuiste vertaling. „Entreprise" toch ziet op
de betrekking van den commissionair tegenover zijn com-
mittent, op het aannemen van de opdracht.
In het woord hgt echter tevens opgesloten het begrip van
beroep, bedrijf wie zijn bedryf maakt van het verleenen
van zijne diensten als tusschenpersoon op eigen naam in het
handelsverkeer, heeft eene „entreprise de commissions." En
daar het woord „bedryf alweer den zin heeft van een geheel
van handelingen, moeten wij als daden van koophandel volgens
art. 4, 1°. beschouwen die handelingen, die een commissionair
m zyn bedrijf uitoefent.
Hiermede vervalt het argument van Mr. Qodefroy. Het
commissiecontract is slechts dan een daad van koophandel,
wanneer het wordt gesloten door een commissionair van
beroep"; in dat geval is natuurlyk de betaling van loon een
der bestanddeelen van het contract, daar het anders niet
binnen het bedrijf van den commissionair zou vallen. Maar
uit het feit, dat het commissiecontract in het algemeen geen
8) In 1822 luidde dit „les commissions", hetgeen echter in 1825 in
bovengonoomden zin vrord veranderd.
C. de Co. art. 032: „La lei rópute actes do commerce: lo.......;
20. Touto entreprise do manufactures, do commissions, etc.
Lyon-Caen et IIenault, Précis do Droit Commercial, No. 105. Ton
onrochto zoekt prof Moi.kxouaaff in zün Leiddraad, blz 83, dio
beteekenis ook in ons woord „handel."
- 49 --
daad van koophandel behoeft te zyn, volgt dat winstbejag
niet behoort tot het begrip van dit contract, dus ook niet
het betalen van loon.
Hoe staat het echter te dezen opzichte met hét agentuur-
contract? Is dit een handelsdaad? We staan hier voor een
vraag, waarover ik mijne meening hoop uiteen to zetten in
een ander verband, in een der volgende hoofdstukken \'-). Wy
moeten dus noodzakelijk op de daar te nemen conclusie
vooruitloopen en reeds hier een ontkennend antwoord geven.
De agentuurovereenkomst is voor den agent geen handelsdaad,
evenmin als de agent van beroep als zoodanig koopman is.
Om dezelfde reden als by het commissiecontract is dus ook
hier de betaling van loon geen essentiale.
Ilet zal weliswaar weinig voorkomen, dat iemand oen
agentuur op zich neomt zonder daarvoor vergoeding to ont-
vangen. Dit doet echter tot hot wezen van hot contract
niets af.
Daar dus de hoofdverplichting van den kant van een der
l>artyen niot als oen veroischto voor hot contract mag worden
beschouwd, vervalt daarmede het karakter van wedorkeerigo
overeenkomst. Hot agontuurcontract als grondtype is oon
eenzijdige ovoroonkomst.
V/y hobbon dus uiteengezet, wat het agontuurcontract is.
Blyft over de vmag, of het behoort to worden gebracht
onder eon dor in de wot met name genoemde en omschreven
Dozo vrnng goldt imtuuriyk alleen ten opzirlito va»i don agent.
Voor d»>n koopman, dio zulk eon contract in hot bolang van z^jn bodiyf
Kh«it, zal dit roo<ls oon handolsdaail zUii volgons art 4, W. v. K.
\'2) IlMfdstuk IV, blz. 81.
- 50 --
contracten, dan wel of het een contractus innominatus is.
De constructie van overeenkomsten als de hier behandelde,
die gericht zijn op werkzaamheden, welke medebrengen het
ingrypen in het vermogen van een ander, wat het Duitsche
Burgerlijk Wetboek noemt „Geschäftsbesorgung" heeft reeds
geruimen tijd tot eene voortdurende controverse, zoowel in
wetenschap als in jurisprudentie, aanleiding gegeven. Nu
eens worden dergelijke contracten geconstrueerd als Last-
geving dan weer als Himr van diensten soms als eene
combinatie van deze beide \'"), een enkele keer, als de omstan-
digheden er aanleiding toe geven, ook als Aanneming van
icerk.
Om in dezen stryd partij te kiezen, zal het tot goed ver-
stand der zjiak noodig zyn, de kenmerken vast te stellen,
welke de bovengenoemde contracten onderling onderscheiden;
vooral zal hierbij tor sjn-ako moeten komen de oude strijd,
die gevoerd is over het kenmerkende van het mand.\'uat tegen-
over de huur van diensten.
ïlen gomeenschajiiiolijk kenmerk is er, waarin al dozo
contracten overeenkomen, nl. dit, dat zij zonder onderscheid
") Vgl. B. G. B. §§ 6G2, 003, 075.
1\') Zoo II. O. 11. O. II, No. 08 (ngontuurcontract); 11. F. Rivièuk,
Des Représentants do Conimorcö, No. 34 (oen appendix van 7.yn work
„Du Commis-Voyageur et do son Proposant, Paris 1804); Mr. E.K. van
Raalte, Do Ilandelsroizigor (diss. Leiden 1804), blz. 05, on byna allo
Nodorlandscho vonnissen ovor agontuurkwesties.
Aldus voor het agentuurcontract BKimEND,Lohrbu(\',li dosllandolsr.
8 55, Anm. 14; R. O II. O II, No. 77.
10) Aldus voor het contract tusschen handolsreizigor on principaal
Rivière, Du Gommis-Voyageur et do son Préposant, No. 14; Paudkksus,
Cours do Droit Conim. I No. 501, 531, 533.
Speciaal voor het agentuurcontract R. G. Bd. 31, bl. 59.
-ocr page 55-- 51 --
gericht zijn op het verrichten van diensten; de eene partij
verpUcht zich, zijne arbeidskracht aan te wenden tot het
praesteeren van diensten in het belang der andere partij: alle
vallen zij onder de categorie der arbeidscontracten.
Om echter de kemnerken te vinden, waarin zij onderling
verschillen, moeten wy eonige onderscheidingen opstellen ten
opzichte van de aanwending van arbeidskracht ten dienste van
een ander. Wy hebben dan te onderscheiden de volgende punten:
A. Don vorm, waarin de diensten worden gepraesteord.
B. De wijze, waarop ze worden verleend.
G. Den aard der diensten, welke gepraesteord worden.
Wij zullen nu elk dezer drie iiunten aan oeno nadere be-
schouwing onderwerpen.
A. Wat betreft don vorm, waarin do praestatio goschiedt,
kan men zich verbinden:
1°. of zijne arbeidskracht aan to wenden (jedHrende een
bepaalden of onbepaalden tijd (voortdurend of alleen op
gezette tydon) tot hot verrichton, hotzy van een be-
I)aald soort werkzaamheden, hotzy van arbeid in het
algemeen, zonder oenigo beperking;
2". óf een bei)aiild geheel van handelingen (waaronder ook
moot gerekend worden een enUele bepaalde handeling)
tot stand tc brengen.
Daar dit eeno bolangryko hoofdonder.schoiding is, zullen
WO voor beide categoriön namon kiozen. A^ zullon wo luin-
duiden met den naam dienstconlract, A^ i\\\\ä dienataanneming.
\'•") Dit woon! wonlt hior in don moest ruimen zin gebruikt cn niot
in do beperkte boteokenis, welko art, 1 van hot Ontwerp Duuokkr tot
regeling dor arboidsoveroonkonwt (vgl. M. v. T. blz. 32 v) d.naman hecht.
- 52 --
Dienstaanneming heeft het oog op een bepaald geheel van
handelingen, een coynplex van handelingen, die zoodanig
samenhangen, dat zij volgens de bedoeling van partijen een
geheel vormen, dat niet volledig is, zoolang niet de laatste
der handelingen is verricht.
Bij het dienstcontract kan, en zal gewoonlijk, ook wel
samenhang bestaan tusschen de verschillende te verrichten
handelingen, als voerende tot één doel. Het hereiken van
dit doel is echter niet volgens de bedoeling van partyen in
het contract opgenomen, zooals dit het geval is bij de dienst-
aanneming. Bij deze is vooricerp der overeenkomst niet zoozeer
de werkzaamheden, als wel het resultaat daarvan. Dit laatste
behoeft echter niot altijd iets lastbaars, iets materieels to
zijn: onder A^ behooren zoowel de aannemer, die op zich
neemt een huis te bouwen, als de rechtsgeleerde, dio do
behandeling eener rechtszaak oi) zich neemt, en de doktor,
die een consult zal geven. In do beide laatste gevallen is
het voleindigen van het geheel der op zich genomen hande-
lingen, resp. van de enkele bepaalde handeling, als verplichting
in de overeenkomst opgenomen.
Do invloed van bovensUiando onderscheiding doet zich in
de eerstfl plaats gevoelen • op do betaling van het loon. Bostjuit
er tusschcn partyon een dienstcontract, dan heelt de eeno
partij, na een bojuuilden tyd in dienst geweest te zijn, recht
op het loon voor dien bei)aalden tyd. Ingeval van dienst-
jumneming echter is loon alleen verschuldigd, indien hot
18) Natuiuiük kan ook hot tot stand brengen van verschillende op
zichzelf staande resultaten of hot voleindigen van voi-schiilondo op zich-
zelf fitaando complexen van handelingen of indlvidueele handelingen
als voorwerp van één overeenkomst wordon samengevat.
- 53 --
geheel der handelingen voltooid is. Het gevolg is, dat
gewoonlijk by het eerste het loon wordt berekend naar den
tijd, gedurende welken diensten zyn gepraesteerd; bij dienst-
aanneming daarentegen naar het resultaat der werkzaamheid.
Dezo onderscheiding in de loonsbetaling valt echter niet samen
met die in dienstcontract en dienstaanneming; een voorbeeld
van een dienstcontract, waarbij de vergoeding berekend wordt
nnarmato van het tot stand gobi-achte, vindt men in het
contract van den werkman, die tegen stukloon workt; en
omgekeerd levert het aannemen van eene verhuizing door
eene dienstvorrichting-maatschappy, watu\'by de kosten worden
berekend naar gelang van den tyd, dion de werklieden zyn
bozig geweest, oen voorbeeld op van oene dienstaanneming,
waarby het loon naar tyd betaald wordt
Eene verdere consequentie van hot verschil in luird dor
\'■•\') Pi.ANioi, in zijn ovorigons zoor bolangiyko nnnolalie opocnnrrost
vnn iiot Cour lio Cassation 18 Juli 1892 (Dai.loz, Hccuoil Poriodiquo
1»»2, I hlz. 585 cn 580) stolt do ondorsclioidinp naannalo van tlo loons-
boialing voor als oono dor clnssiflcatifin van do wyzon, waarop inon
zich kan verbinden, oon ander dionston lo bowljzon. llt) ondorachoidt
ovoroonkomst tot dionstpraostatio a togen oon loon borokond mot do
eenheid van tijd als maat (huur van dionston); b logon oo>i loon, boro-
kond naar gelang van hot nut, dat do dionst bowyst; do vergoeding
wordt dan afgcmoton nnar hot rcaHltaat van don arbold (aannoniing
van werk); c zonder bolooning, oon contractu» innominatus. — Hot is
duidoHIk dat c niot in dit verband thuis behoort, maar by oon andoro
onderscheiding, nl. by dio van do ovoroonkoniston tot dionstpraostatio
in opnzydigo on woilprkoorigo, zonder of mot togonpraostatio In don
vorm van loon. Echter is ook do onderscheiding in a en b voor hot
wezen dor ovoroonkomst van geen bolang, zooals uit bovongonoomdo
voorbeelden biykt; hot botroft alloon oenomod.ilitoitindo vorgooding.—
Ook do Hl). IJroila, 12 Docomber 184a W. 400, achtto ton onrochto do
betaling in don vorm van stukloon onvoroonigbaiir mot hot kannktor
van hot contract „huur van dionston." Vlg. ook OrzooMKii,dl.8, blz. 411,
noot 3 (op art. UK}?).
- 54 --
beide categoriën van contracten is deze, dat een dienstcontract
voor bepaalden of onbepaaldèn tijd kan gesloten worden, eene
dienstaanneming altijd voor onbepaalden tijd. Eene schijnbare
uitzondering zou men kunnen vinden in de overeenkomst,
waarbij men zich verplicht, een bepaald werk binnen een
bepaalden tijd tot stand te brengen; hier heeft echter in
werkelykheid de tijdsbepaling niet de bedoeling, den duur
van het contract te bepalen, maar heeft zij beteekenis als
bepaling van het tydstip, waarop met betrekking tot do
oplevering van het werk het verzuim begint.
Ingeval van een dienstcontract, voor onbepaalden tyd
gesloten, zal eene weigering van de eene party tot het verder
verleenen zyner diensten de beteekenis hebben eener wan-
praestatie, maar tevens van een opzegging, die het contract doet
eindigen. By dienstaanneming daarentegen is eene dergelyko
weigering van verdere werkzaamheid niet anders dan oen
vorm van wanpraestatie en blijft de overeenkomst intact,
tenzij de andere partij stappen doet om haar to doen eindigen.
Een aantal bepalingen, betrelTendo eene overeenkomst,
vallende onder de categorie van dienstiuinneming, vinden we
in het Burgerlijk Wetboek, Boek III, tit. 7, afd. G „Van
aanneming van werk". Do hier gegeven bepalingen slaan
alleen op stofTelyken arbeid; sommige daarvan kunnen wy
echter met vrucht analogice toepassen op alle contracten van
dienstaanneming, ook die niet gericht zyn op het tot stand
brengen van een stoffelyk resultaat, zoo b.v. art. 1047.
B. Do* tweede onderscheiding betreft de wijze, waarop
diensten kunnen worden gepraesteerd. We kunnen hier weer
twee gevallen onderscheiden:
- 55 --
P. öf de werkzaamheden worden verricht onder leiding,
volgens aanwyzing van den belanghebbende;
2". öf de tot werkzaamheid verplichte is vrij in de
beoordeeling van de wijze, waarop hij zich van die
verplichting zal kwyten, mits hy het volgens zyn beste
weten doet.
Het criterium van dezo beido rubrieken is dus moor of
mindere ondergeschiktheid, afhankelijkheid. Meer of minder,
niet geheele ondergeschiktheid tegenover gehcele onafhanko-
lykheid; do grenzen zullen hier uitteraard oonigszins ineen-
vloeien. Do directeur eener naamloozo vennootschap b.v. is
ongetwyfeld zeer vry in de beoordeeling van de wyze, waarop
hy zich van zyn taak ziil kwyten, maju\' zal zich toch to
storen hebben aan aiinwyzingon, hem door do algomeeno
vergadering van aandeelhouders gegeven. Hiertegenover zal
oon bodiondo, dio niets doet dan na oono speciale suinwyzing
van zyn moestor, toch altyd eenige vryheid in de uitvoering
hebben, hot punt waai in oon denkond wezen zich onderscheidt
van een inat^hino.
Hot contract van diensUianneming (/V"), waarover boven
word gehandeld, zal meestal si\\meng!uui mot grooto vryhoid
%
in de uitvoering; aan hem, dio oj) zich noemt een werk tot
stand to brengen of oon geheel van bejiaaldo handelingon to
verrichton, zsü het doorgaans wel overgelaten worden, hoe
hy zich van dio verplichting zal kwyten; do combinatie
A^ßä irt (lus in hot dagolyksch loven ongetwyfeld do meest
voorkomende. Onjuist is het echter, dezo combinatie als
noodzakolyk voor to stollen, m. a. w. hot zoo voor to stollen,
alsof dionstiuinnoming, wmirby de oeno party heeft te handelen
- 56 --
volgens de aanwijzingen van den ander, haar karakter zou
verliezen en een dienstcontract (A\') zou wwden Deze
onjuiste opvatting vindt men in het Ontwerp B. W. 1820,
dat zonder twijfel de verdienste heeft, eene principieele
onderscheiding te hebben gevoeld tusschen beide categorieën,
die wij als dienstcontract en dienstaanneming hebben aangeduid,
doch die onderscheiding maakt op een onjuiste basis. In titel
X van het 3® boek, met het opschrift „Van huur on verhuring
van diensten", lezen wij als definitie in art. 2635: „Huur en
verhuring van diensten is eene overeenkomst, waarby de
verhuurder zich verbindt om zynen tijd, arbeid en zorg to
besteden ten behoeve en naar het goedvinden van den huurder,
terwijl deze zich verplicht om den verhuurder daarvoor zeker
loon te betalen". Hiertegenover vinden we in titel XI onder
het opschrift „Van prestatie van andere diensten tegen genot
van voordeel of salaris" de volgende om.schrij ving (art. 266ü):
„Handeling tot prestatie van diensten heeft i)lix<its, wanneer
de een zich verbindt om, naar zijn hcsle kennis cn wetenschap,
voor. eon ander zekere zaken to verrichten of zekero daden
uit te voeren, togen betaling van loon of van salaris, hetwelk
de ander {lanneomt daarvoor to betalen".
Wij vinden hier dus tegenover olkaar gestold „Huur van
diensten (A\'B\') en „Ilandoling tot prestatie van diensten"
(A\'B® on A^B-). Van do combinatie A^B\' wordt do inoge-
lijkhoid niet ingezien, on toch bestaat dezo; indien het tot
stand brengen van hot resultaat onder de verbintoni.s.son is
oi)gonomen, hebben wij mot eene dionstjuinneming to maken,
al heeft flegeon, die diensten praestoort, ook doaanwijzingon
van den ander op to volgen. Deze laatste omstandigheid,
hot ingrypen van do togonparty, kan zeker van invloed zyn
- 57 --
op de meer of mindere verantwoordelijklieid van den dienst-
aannemer ten opzichte van de wyze van uitvoering, den
duur, enz.; het karakter van het contract wordt er echter
niet door veranderd; dit is eerst het geval, wanneer de
verantwoordelykheid van den dienstaannemer voor den uitslag
van zijn arbeid geheel zou vervallen. Zyn dus de aanwy-
zingen van dien aard, dat zy normaliter de verantwoorde-
lijkheid van den dienstaannemer uitsluiten, dan hebben wy
te doen met een dienstcontract. Xoodzakelijk is dit echter
niet, want naast dio verplichting tot opvolging dor to geven
aanwyzingen kan zeer goed de verantwoordelykheid voor het
tot stand komen van het werk uitdrukkelijk zijn behouden.
Dezelfde onjuiste voonstelling als in hot ontworj) 1820
vindt men in een vonnis van do Rb. te Leeuwarden, (1
April 189.1 (\\V. 0429). Do rechtbank zocht hot criterium
tussenben dienstcontract on aanneming van werk hierin, dat
by hot eerste de vej\'huurdor zyne persoonlyko diensten togen
een bepaald loon stolt Icr vrije beschikking van oen ander,
naar wiens wil cn hevelen IhJ die diensten moet verleonen,
zonder iwnsprakelijkheid voor hot tot staiui komen van het
work, waartoo zyn diensten worden aangowoiulLorwyl by
aanneming van werk do aannemer zich verbindt, modo togen
oen bepiuildon !)rys, om hot hem opgedragen werk tot stand
to brengen on op to leveren naar eigen wil en inzicht, zondor
dat daarby zyn persoonlyko arbeid oji don voorgrond behoeft
t-e stjian. Als conseciuontio van deze loer bo.schouwdo
do rechtbank zoor terecht de overeenkomst tusschen een
Alloeii hierop komt hol n.in; do corstKonoonido omstandigheid
ka)i invloed op hot karaklor van het contract hobbon, zooais boven
luingotoond word, noodzakelijk is hot niot.
- 58 --
arbeider, die op zich genomen had een stuk land te maaien,
en den eigenaar van dat stuk land als aanneming van werk,
en art. 1647 B. "W. op deze rechtsbetrekking toepasselijk,
maar voegt zij erbij, dat de overeenkomst het karakter van
huur van diensten zou aannemen, indien volgens het contract
de arbeider zijn diensten had moeten praesteeren onder leiding
van den eigenaar van den grond; eene tegenstelling, die, zoo
algemeen uitgesproken, dus niet juist is.
Mr. Drucker echter acht deze leer juist, en geeft dus
daardoor blijk, zich op hetzelfde standpunt te plaatsen als
de Rechtbank, eene bedoeling, die overigens niet zeer duidelijk
to voorschyn treedt in de onderscheiding, dio hy op blz. 535
t. a. p. maakt. Hier toch stelt hij naast elkander het contract
van „Huur van diensten in eigenlyken zin": de overeenkomst,
waarby iemand zyn arbeidskracht voor zekeren tijd tegen
loon ter beschikking stolt van een ander, zich verbindt zijno
arbeidskra(;ht ow/er diens toezicht of leiding, volgons diens
bevolen en voorschriften aan to wenden (de overeonkomst,
waarbij iemand zich by oen andor in dienst of in dienst-
betrekking begeeft); en de overeenkomst, waarby iemand op
zich neemt, tegen betaling, ten belioovo van een ander oono
handeling of oenigo bepaalde handdingen to verrichten.
Twijfelachtig is in dezo beide deflniti\'es, of mr. Drucker ton
opzichte van de laatsto catogorio het handelen onder toezicht
of leiding uitgesloten acht.
Zoowel het Ontwerj) 1820 als do Rechtbank te Leeuwarden
en mr. Drucker maken dus eene onderscheiding o]) een
#
onjuisten grondslag, of liover oi) oono combinatie van twee
21) IlccbLsgoloerd Mivgazün 1894, blz. 490 vlg.
-ocr page 63-- 59 --
grondslagen, die niet bg elkaar behooren. Juist is de enge
beteekenis, die zg willen hechten aan de uitdrukking ,,huur
van diensten"; de torm „huur", voorzoover die op personen
on hunne arbeidskracht toepasselijk is, kan niet anders
gebruikt worden dan ingeval van grooto ondergeschiktheid
van dengeen, die zgne arbeidskracht aanwendt; het woord
wgst op een ter beschikking staan tot het verrichten van
arbeid in het algemeen of van een bepaald soort werkzaam-
heden, m. a. w. het is alleen van toepassing op de combinatie
A\' B\'. Do wet gebruikt het, volgons de definitie van art.
1585, ten onrechte in de beteekenis van „arbeidsovereen-
komst" in hot algemeen. Huur van dienston in engeren
zin is dus een species van hot dienstcontract; dit op zgn
beurt, ovenals do dienstaannoming, een tyi)e van do arbeids-
overeenkomst.
Over huur van dienston in engeren zin vinden wo wotto-
Igko bopalingen in de artt. 1637 —1(589 B. W.: do dienst-
contracten van dienstboden, werklieden en werkbodon. Of
workelgk dozo bei)alingon van beperkte tooi)assing zgn en
wel op oen spocimil soort huur van dienston, dan wol of zo
van toopassing geacht moeten worden op elk zoodanig con-
tract, is oono bekende controverse. Aan den eenen kant staan
DiEi\'iiuis ")on hot grootste deel dor jurisprudentie vóór 1859
die aan do 5" afd. van Boek III, tit. 7 oeno ruime toopassing
willen gevon; aan don anderen kant do ovorigo schrgvors
Dicrnuis. Hot Nodorl. Hurgorl. Roclit (1889) XII blz. 305,309 v.
In zUn linnilolarocht (1874) I blz. 50, vorkljvnrt hU ochtcr art. 1(539 niet
toopasHoiyk op Imnilolsbodionden.
Zoo O. a. nog oen arrest van hot Hof Noord-Holland 20 .Tnnnari
1859, W. 2118.
- 60 --
en de meeste jurisprudentie na 1859 die deze afdeeling
eng willen interpreteeren volgens de beteekenis der woorden
dienst- en werkboden en werklieden in het spraakgebruik.
Als criteria worden dan genoemd: ondergeschiktheid, werk-
tuigelijkheid van arbeid, diensten van nederigen en stoffe-
lijken aard. Al moge de kwahfieatie „nederig" niet zonder
bedenking zijn, de kenmerken van ondergeschiktheid en den
stofTelyken aard der diensten lyken my juist, voorzoover het
werkboden en werkheden betreft, voor de dienstbode zullen
we hier nog moeten bijvoegen: huiselijke bezigheid, werk-
zaamheid in het huishouden. Op deze wijze is een onder-
geschikt kantoorbediende in het algemeen geen workbode,
een copilst, dio zich uitsluitend of tenminste hoofdzakelijk
bezighoudt met het copieeren van brieven, wel.
Wij hebben dus als wettelijke bepalingen, betrekking
hebbende op ons onderwerp, gevonden: art. 1585, definioerondo
do arbeidsovereenkomst (ton onrochto met don naam huur-
van- diensten aangeduid); art. 1637—1689, regolondo ean
specijuvl soort huur van dien.ston, en art. 1640-1653,
botroffondo eon siieciaal soort van dienstaanneming.
Welke plaats nemen, nu do bepalingen aangaande Last-
geving in tegenover de bovengenoemde?
Hot Romeinsche recht stelde tegenover elkaar hot Mandatum
en de Locatio conductio oi)crarum (oi)oriH); hot konmorkond
2«) .Sedert hot arrest 11. R. 20 December 1859, W. 2125, ï:eno uitson-
dering hierop maakt Rb, llooronvoon 15 December 1803, P, v. J. 1804
n", 7. Vgl. ook bonodon blz. 130, noot 42,
25) Vgl. Mr, G. "\\V. de Vos van Steenwjjk, Uljdrago tot het dienst-
bodcnroclit (diss. I.rf)idon 1870), blz. 31.
- 61 --
onderscheid tusschen beide was de al of niet betaling van
loon, een onderscheid, zoo sterk doorgevoerd, dat het op zich
nemen van dezelfde werkzaamheden tegen loon een locatio
conductio vormde, zonder belooning een mandatum Deze
onderscheiding berustte op het feit, dat in Rome de praesta-
tie van diensten, behoorende tot de artes liberales, geschied-
den of werden beschouwd te geschieden als gratis; de prae-
statie van andere diensten, tegen belooning, werd overgelaten
aan do onvryen; eene onderscheiding, waarvan de invloed
zich nog tot op den huidigen dag in de beoordeeling van
het rechtskarakter van het mandaat heeft doen gevoelen, die
echter, al mocht ze geschikt zijn voor de Romeinsche
maatschappü, met de meer moderne begrippen niet over-
een kwam; wel kon men daar blyven onderscheiden tus-
schen beloonde en niet beloonde diensten, mm\\r deze onder-
scheiding verloor haar belang als niet meer samenvallend
met die belangryko volgons don iuird der bewezen dionston.
Do latere rechtswetenschap verloor dan ook dit kenmerk
uit hot oog, maar zocht, het mandaat als byzoiuleron vorm
van contract handhavende, de onderscheiding ergens anders.
Aanhüding hiertoe gaf de behandeling der rochtsregolon, op
hot mandatum betrekkelyk, door de Romeinscho juristen;do
l»raostatie van diensten zonder belooning toch zal in het
algomoon weinig stof geven tot conllicten en rot^htsvragon;
één .soort diensten echter 8i)eolt diuirby een belangryko rol
on kan tot allerlei kwe.sties aanleiding geven; dit is het
geval, wanneer iemaiul op zich noemt hot wjuirnomon van
een anders belangen in don vorm van hot verrichten van rechts-
1. l 8 4, I). 17-1. InsL Iir, 8 in.
-ocr page 66-- Ü2 -
handelingen, waardoor hy ingrijpt in het vermogen van een
ander. Gaat men de plaatsen na, waar de oudere schrijvers
het mandaat behandelen, dan zal men zien, dat bijna overal
sprake is van diensten van dit soort. Daarmede sloten zij
nog niet de diensten van een ander soort uit; het kenmerk
bij de Romeinsche rechtsgeleerden was en bleef het gratuite;
de boven (in noot 2G) aangehaalde plaats uit de Instituten,
waar gesproken wordt van „fullones aut sarcinatores" bewijst
het. De latere wetenschap echter, die door de veranderde
omstandigheden het oorspronkelijke kenmerk uit het oog
verloor, voelde het eigenaardige van dit contract in den aa/ d
van de diensten, welke verricht werden, zooals de Romeinsche
juristen het met voorliefde uitgewerkt hadden. Het oorspron-
kelijke kenmerk bleef daarnaast wel bestaan (zoo b.v, nog bij
PoTHiER,) doch meer als bykomstigo bijzonderheid, en sleet
dan ook langzamerhand af, zoodat in den Code Civil alleen
nog de bepalingen van art, 1986 (B, W. art, 1831) en 1992,
al, 2 (B. W. art. 1838, al. 2) daaraan herinneren.
•De vervorming van het mandaat in dezen zin ging samen
met de ontwikkeling van een ander begrip in do latoro weten-
schap, dat van directe vertegenwoordiging, het jian een ander
doen toevallen van het economisch gevolg eener eigen handeling,
het bindend ingrypen in de rechtsfeer van een andor persoon
op diens risico en voor diens rekening, ") zoo dat het recht.s-
Planiol. La transformation du mandat depuis lo droit romain.
(Rovuo critique do législation et do jurisprudence 1893, blz. 197 vlg.)
28) Dezo omschrUving vanhotbogrip„vortogenwoordiging"i8(oenigzin8
gowüzïgd) overgenomen uit Schlo.s.smak.s, „Dio Lehro von der Stellver-
tretung" 1« doel, 1900, blz. 379. Diens uitdrukking .Besorgung fremder
Angelogonlieiten" slaat alleen op aäieve vortogenwoordiging: „ingrijpen In
vreemde rechtssfoor," boowel niot volkomen toopassoiyk op passiovo ver-
tegenwoordiging, is editor m.i. in elk goval oon nauwkeuriger uitdmkking.
- (53 -
gevolg onmiddellijk den vertegenwoordigde treft. Deze directe
vertegenwoordiging, in het oorspronkelijke Romeinsche recht
onbekend, later voor bepaalde gevallen door den praetor inge-
voerd, kwam eerst in het meer moderne recht tot ontwikkeling.
Bij de behandeUng der vertegenwoordiging hadden de latero
schrijvers in het byzonder op de diVtWe het oog; de indirecte,
waarbij geen rechtsband tusschen den vertegenwoordigde en
den derdo ontstaat, werd, als minder stof tot beschouwingen
opleverend, uit het oog verloren.
De latoro wetenschap, die dus het mandaat opvatte als
een contract gericht op praestatie van diensten van oen
bepaald karakter, nl. vertegenwoordigingshandelingen, had
daarby in het byzonder het oog op directe vertegenwoordiging.
Do invloed van deze eenzydigo behandeling is ook in de wet-
geving merkbjiar; de definitie van hot mandiuit in den Code
Civil on in navolging van doze die in hot Nederlandsche
Burgerlyk Wetboek dmagt er do sporon van. Art. 1984 C.C.
definieert: „Lo mandat ou i>rocnration o.st un acte, i)ar lequel
uno personne donne ji uno autre le i>ouvoir do fairo quelque
chose pour lo mandant ot cn son nom." Art. 1820 B. W.:
„Lastgeving is eone overeenkomst, waarby iemand aan eonon
anderen do macht geeft, en dozo aaimeemt, om oono zjiak
voor den lastgever, in deszelfs naam, to verrichten."
Do oi)vatting buiten beschouwing latende van hen. dio hot
eigenaardige van dit contract zoeken in het min of meer
verhevene van do diensten, oone onderscheiding, die voor het
Romeinsche recht waarde had, maar in de definitie van ons
wotlx)ek geen steun vindt, kan mon erover twisten, of do
wet uitsluitend hot oog heoft op directe vertegenwoordiging,
of ook indirecte vertogonwoordigingshandolingeïi als voorworp
- 64 --
van lastgeving beschouwt. In den eersten zin Opzoomer
(op art. 1829,) steunende op de woorden „in deszelfs naam,"
den geijkten term om het handelen als direct vertegenwoor-
diger aan te duiden. Hiertegenover beroept Diephüis (XIII
bl. 14) zich op art. 85 W. v. K., waar geconstateerd wordt,
dat de commissionair, dus een indirect vertegenwoordiger,
een retentierecht heeft volgens art. 1849 B. W. Dit
argument lijkt mü, in verband met de boven uiteenge-
zette geschiedenis van het leerstuk, afdoende. De wetgever
vatte de lastgeving niet op als alleen betrekking hebbende
op directe vertegenwoordiging; de to beperkte definitie
van art. 1829 is alleen te verklaren uit de geschiedenis,
uit de „onderstelling waarvan de wetgever is uitgegaan bij
de vaststelling zyner bepalingen, met name omtrent de
betrekking tusschen den lastgever on den lasthebber aan de
eene, en den derde met wien door dezen gehandeld is, aan
de andere zijde" (Diephuis t. a. p.): deze betrekking toch
was het, die in de wetenschap de meeste moeilykheden had
opgeleverd. Dit belet echter niet, dat ook degeen, dio niet
als direct vertegenwoordiger handelt, zooals do commissionair,
lasthebber is, en bygevolg de bopaUngon van Boek III, tit. 17
B. W., voorzoovor dezo geon uitvloeisel zyn van do vobmcht
des lasthebbers, op hem toepassolyk\'zyn.
Stellen wij ons nu het eigenaardige karakter dor lastgeving
goed voor oogen: de lasthebber neemt op zich, bo])aalde
rechtshandelingen te verrichten, waarvan het economisch ge-
volg den lastgever toevalt. Dit laatste kan zyn of indirect
of diröct. In het tweede goval heeft dus de handeling van
den lasthebber de eigenaardigheid, do byzondero eigenschap,
dat zy den lastgever onmiddellijk bindt; de lasthebber wordt
- 6ö -
als het ware door den lastgever bekleed met een bijzonder
vermogen, nl. door zijne handelingen hem, den lastgever,
direct te binden. We hebben hier dus twee zaken te onder-
scheiden: aan den eenen kant de toekenning van eene
bevoegdheid, de opdracht, en het daarmede correspondeerende
opzichnemen van eene verpUchting, tot handelen. Aan den
anderen kant de toekenning van eene byzondere eigenschap
aan eens anders handelingen, een hem toegekende macht,
een vermogen of bekwaamheid om door zijne handelingen (en
wel in \'t algemeen binnen de grenzen der opdracht) directe
rechtsgevolgen voor den lastgever teweeg te brengen: het
verleenen van volmacht.
Het eerste is de arbeidsovereenkomst tusschen lastgever
en lasthebber, de lastgeving.
Het tweede is eene opzichzelf slaande, eenzydige wilsver-
klaring, geen contract. Dit is ontkend, o.a. door Ladanü
die den bron van deze macht zocht in eene overeenkomst
tusschen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde, eon „Be-
vollmachtigungsvertrag." Do onjuistheid van dezo opvatting
blykt terstond, wanneer wy in aanmerking nemen, dat de
wilsverklaring van den to vertegenwoordigen persoon, dat hy
een ander de macht hiertoe verleent, niet alleen door dezen
niot behoeft goedgekeurd of aangenomen te worden, miwir
dat het zelfs geene wilsverklaring is tegenover hem, mmu-
tegenover derden; do vertogen woord igor bohoelt zich dus van
zyne eigen macht daivrtoo niet eens bewust to zyn. Eon
29) Lahand. Üio Stollvorlrolung bo! dorn Abscliliiss von Rochtsgo-
schfifton nncli doni Allgoniciiion Doutsclion II.O.U., (in Zoitachr. für
diw gos. Uftiidolsr. X, 1806, p. 183 vlg.) blz. 208. Nnar prof. Laband
mü mododoeldo, is hü ochtor sedort op dozo mooning toruggokomen.
- 66 --
duidelijk voorbeeld geeft L\'enel in de volgende casuspositie:
Iemand, die reeds langen tijd op een bepaald huis reflecteert,
krijgt terwijl hij op reis is van een vriend een brieT, waarin
deze hem bericht, dat het bewuste huis in veiling komt eii
dat hij, de vriend, het namens den afwezige zal trachten te
koopen; de afwezige, die het adres van den vriend niet kent,
telegrafeert aan den eigenaar van het huis, dat gene door
hem tot aankoop is gemachtigd. De vriend, die werkelyk het
huis koopt, blijft desniettemin negotiorum gestor; een op-
dracht of overeenkomst van den kant van den afwezige bestaat
tegenover hem niet; toch wordt hier tengevolge van de
volmacht een directe band gelegd tusschen den afwezige en
den verkooper.
De volmachtsverklaring is eene wilsverklaring gericht tot
derden wordt zij tegenover den vertegenwoordiger afgelegd,
dan heeft dit geen andere beteekenis, dan dat hy in dit op-
zicht den rol van bode vervult om de wilsverklaring aan
derden over te brengen; zij kan echter ook in het algemeen
aan derden kenbaar gemaakt worden door i)ublicatio, of door
speciale mededeeling aan den derde, tegenover wien ze be-
stemd is te werken.
Het contract lastgeving, zooals het in den 17®" titel van
het 3® boek B. W. behandeld wordt, bestaat dus uit twee
scherp te scheiden deelen: de arbeidsovereenkomst tusschon
•oj Le.vel, Stollvortrotung und Vollmacht, in Jiiebino\'s Jalirbdchor
für dio Dogm. des hout. röm. u. doutschon Privatrocht«, Bd. 5J0 (N. F.
24), blz. 10.
V^l. Land, II12, blz. 312: ,bovendien moet do ioMerdw gerichto
verklaring, dat do lasthebber als vorlegonwoordigor orkend wordt,
goacht worden voort to duren, totdat zo door oen nieuwo verklaring
aan die derden woder is teniggonomen".
- 67 --
lastgever en lasthebber, en eene wilsverklaring van den
lastgever tegenover derden®®); het laatste, de volmachtsver-
klaring, zal gewoonlijk in de opdracht, de machtiging tot
handelen, opgesloten liggen.
Rechtvaardigt deze eigenaardigheid nu de behandeling van
lastgeving als een bijzonder contract met bijzondere rechts-
regelen? Het antwoord moet ontkennend luiden. Do directe
vertegenwoordiging is iets, dat volstrekt niet alleen inhaerent
is aan lastgeving; het is oen verschynsel, dat zich by elke
rechtsbetrekking tusschen twee personen kan openbaren,
zoo b.v. ook bij maatschap (art. 1681 B. W.). Het is een
rechtsinstituut op zichzelf mot zyne eigenaardige regelen, dat
ten onrechte door den wetgever is behandeld in verband
met do overeenkomst tot het verrichten van handelingen
waarby dit byzondere rechtsinstituut zich openbaart, do
overeenkomst tot het verrichten van handelingon, welko op
het tot stand doen komen van een bepaalden rechtstoestand
gericht zyn. Do byzondere bopalingen omtrent lastgeving
vinden dan ook haar oorsprong of in do directe vertegen-
32) Ilioriiit volgt, (lat do volnincht niot is do „Aussoro Solto" van
het contract tusschen lastgever on lasthebber, zooals hot veelal voor-
gesteld wordt, maar een macht, oen vermogen, voortvloeiende uit oon
mast dit contract staande eenzydigo wilsverklaring, oono byzondere
eigenschap toegekend aan do handolingen van don vertegenwoordiger,
welko dezo met vorwllzing naar (in naam van) don vertogonwoordigdo
vorricht, eene byzondere eigenschnp, waarvan do rochtsbetrokking
tusschen lastgovor on lasthebber hoogstens de caum is. Dat het goon
gopubliceorde opdracht (of lastgeving) is, blijkt roods hieruit, dat volmacht
zondor opdracht zoor goed bestaanbaar is, zooals in hot boven aangohnnldo,
door Lenei, gogoven voorbeeld; evonzoo is dit hot geval by do passieve
volmacht.
®) „Byzondor", nl. in zooverre zo niot roods op olko arboidsovorcon-
komst toopassoiyk zyn.
- 68 --
woordiging, waarmede de wet het contract verbindt (zoo
artt. 1836, 1843, 1844, 1852, 1855) öf in het ingrijpen in het
vermogen van den lastgever, waarop de handelingen van den
lasthebber gewoonlijk®*) gericht zullen zyn (zoo b.v. artt.
1889, 1851).
Juister zou geweest zijn eene afzonderlijke regeüng van de
directe vertegenwoordiging, zooals het Duitsche wetboek
bevat, en afzonderlijke bepaUngen voor de arbeidsovereen-
komst, gericht op „Geschaftsbesorgung": ingrijpen in het
vermogen van een ander.
Gaan we nu de verhouding na, waarin de lastgeving staat
tegenover de andere bepaUngen omtrent contracten tot praes-
tatie van diensten, dan zien wij, dat het kenmerk der
lastgeving ligt in den aard van de te verrichten diensten;
het is een contract, gericht op vertogenwoordigingshande-
lingen, op die handeUngon, waardoor de een bindend ingrijpt
in de rechtssfeer van den ander. Hierop heeft dus betrekking
de.derde onderscheiding (C), die wij op blz. 51 tusschen de
verschillende types van overeenkomsten tot praestatie van
diensten maakten. Het staat dus niet «aas/ do arbeidsover-
eenkomst, maar is er juist een apccica van.
Moeten wy verder de lastgeving beperken tot een dor
categorieën, die wy volgens de onderscheidingen A on B
leerden kennen, of is elk type van arbeidsovereenkomst.
JU) Gowoonlyk zal dit hot goval ztjn, noodzakeHJk is Ifot niot. Kon
voorbeeld van het laatste is lastgeving tot hot sluiten van oen huwolUk
by volmacht. In het algemeen is hot contract lusschon la.stgovor on
lasthebber gericht op hot tot stand doen komen eener bepaaldo recht«-
verhouding.
=•\'») B.G.B. §§ 1G4--181.
-ocr page 73-- 69 --
gericht op vertegenwoordigingshandelingen, een lastgeving?
Wat de tweede onderscheiding betreft, de meerdere of
mindere afhankelykheid tusschen partyen heeft op de kwali-
ficeering van het contract als lastgeving geen invloed; nergens
geeft de wet eenige aanleiding, het mandaat tot een dezer
beide categorieën te beperken. In den aard der zaak ligt het
echter, dat groote vrijheid van handelen by het mandaat
regel zal zyn; in het tegenovergestelde geval zal de kwaliteit
van lasthebber dikwyls overgaan in die van bode, iemand
die niet zelf de overeenkomst aangaat met derden, zyn eigen
wil verklaart, maar slechts dient tot hot overbrengen van
den wil des lastgevers.
Meer aandacht verdient onderscheiding A in verband met
het karakter dor lastgeving. Reeds de definitie van art. 1829:
„mie zaak voor den lastgever, in deszelfs naam, te verrichten",
hoeft aan Dieimiuis aanleiding gegeven, dit contract to
beperken tot die gevallen, waarin wy lun eon ander opdragen,
hetzy eeno bepaalde handeling, hetzy oono reeks van vooraf
meer of minder bepaalde handelingen voor ons to verrichten
of wimr to nomen; oono omschryving, die al zoor dicht nadert
tot de dienstaanneming (A®). Er zyn nog moer uitdrukkingen
in den 17«" titel, dio ons doen twyfelen: zoo wordt herhaal-
delyk gesproken van de volvoering van den last (artt. 1880,
1837, 1838), volbrengen (art. 185-1). By vergolyking met den
Code blijkt echtor, dat doze slechts ééns spreekt van „accom-
I)lir", nl. in art. 1991 (= art. 1887 B. W.); op de andere
phwtscm loost men „oxócution" (art. 1985 = 1880), „gestion"
Diei\'uuis. Hot Nodorl. Burgorl. Recht nmir do volgorde van hot
13. W. (\'Jo druk 18Ó9), n». 02ó.
- 70 --
(art. 1992 = 1838) en „continuer" (art. 2007 = 1854). Het
blijkt dus, dat de Fransche uitdrukkingen minder nauw-
keurig vertaald zijn; trouwens het woord „uitvoeren" wordt
in dit verband door den wetgever evenveel malen gebruikt.
Reden tot twijfel ligt verder in de termen „al mocht de
zaak ook mislukt zijn" (art. 1845) en „tot het verrichten
van dezelfde zaak (art. 1853). In art. 1845 wordt, indien den
lasthebber geen verzuim te wijten is, aan den lastgever het
recht ontzegd, zich op het mislukken van de zaak te beroepen
als reden om zich te onttrekken aan de vergoeding van loon,
voorschotten en onkosten. De uitdrukking „mislukken van de
zaak" ziet blijkbaar opeen bepaald resultaat, welks bereiking
men zich by het sluiten van het contract van lastgeving
voor oogen stelde. Hiermede is echter nog volstrekt niet
gezegd, dat de wetgever daarbij alleen aan dienstaanneming
dacht, d. i. die overeenkomst, waarby het tot stand brongen
van een bepaald resultaat tot de verplichtingen van de eene
party behoort; ook by een dienstcontract kan worden mede-
gewerkt tot een zelfde bepaalde onderneming, tot het bereiken
van\'een zelfde bepaald economisch einddoel (zie blz. 52).
Art. 1845 kan dus zoowel op dienstcontract als op dienst-
aaimeming worden toegepast: by beide kan men spreken van
het „mislukken der ziuik". Waaruit-tevens blykt, dat het
woord „zaak", al beeft het betrekking op eon bopiuild rosul-
taiit, op eon individueel economisch dool, nog niet si)ociaal
behoeft te wijzen o]) dienstaanneming. Wat verder dit woord
in art. 1829 betreft, do Fransche tekst (C. C. art. 1984) heeft hier
„quelque^chose", dezelfde uitdrukking als in art. 1710 (= 1585
B. W.), waar de huur van diensten wordt gedefinieerd en dus
niet uitsluitend aan dienstaanneming kan worden gedacht.
- 71 --
Alleen art. 1853 veroorzaakt twyfel; het „verrichten eener
zaak" kan wel, evengoed als in art. 1829, op gelyke wijze
op dienstaannoming als op dienstcontract toepasselyk zyn,
doch de Code heeft hier „pour la même affaire", wat niet
volkomen gelyk staat met „la même chose". In elk geval,
al mocht ook art. 1853 voor een speciaal geval ten opzichte
van een bepaalden vorm van lastgeving eene presumtie
opstellen, die wij met hetzelfde recht ten opzichte van een
anderen vorm van praestatie van diensten kunnen aannemen,
is dit nog geen voldoende grond om dien eenen bepaalden
vorm als den uiUsluitenden vorm, waarin lastgeving zich kan
voordoen, te erkennen. Om deze conclusie uit een op zich
zelf staande bepaling als die van art. 1853 te trekken, lykt
my al to gewaagd.
Lastgeving kan dus gericht zijn op het verrichten zoowel
van enkele bepaalde handelingon als van een bepaald soort
handelingen gedurende bepaalden of onbopaaldon tyd, het kan
voorkomen als dienstaannoming zoowel als in den vorm van
dienstcontract. Trouwens een algemeen mandaat, zooals art.
1832 dat omschryft, betrekking hebbende op alle zaken van
den lastgever, is niet goed denkbaar andera dan in Imitstge-
noemden zin. Dat het niet overbodig is, hierop to wyzon, blykt
uit oen arrest van het Hof to \'a Hortogenbosch, 9 November
1897 (\\V. 7081), waar wy do volgendo overwoging vindon:
„dat waar oenerzyds de ver|)lichting om to vorkooiwn namons
do vennootschai) en dezo tegenover de koopers to verbinden,
hot kemnerk vertoont van lastgeving, da;u-entegen andere
bei)alingen als a____, />____de tmlgcsielde Urmij»\', wyzon
op oon overeenkomst van anderen aard". Het Hof was dus
blykbaar van meoning, dat lastgeving in den vorm van dienst-
- 72 --
contract niet denkbaar is Wellicht heeft tot deze onjuiste
opvatting het spraakgebruik by gedragen, dat in den term
„geven van last (tot iets)" de beteekenis ziet van eene specjale
opdracht, zelfs eene zeer klemmende opdracht, een bevel.
Met deze gegevens gewapend, zullen we nu kunnen beoor-
deelen, onder welk type der arbeidsovereenkomst wij het
agentuurcontract hebben te rangschikken. Gaan we de
kenmerken na, die wij voor den handelsagent vroeger hebben
opgesteld, dan vinden we in de eerste plaats, dat zyne
rechtsbetrekking tot den principaal van vasten, duurzamen
aard is, dat in zijne functie de opdracht tot een bepaald
soort handelingen, niet tot enkele individueele, ligt opgesloten;
hieruit volgt derhalve het karakter van de agentuurover-
eenkomst als dienstcontract. Het tweede kenteeken was
zelfstandigheid, groote vryheid van handelen; de overeenkomst
ressorteert dus niet onder huur van diensten (in engoren
zin)Wat eindelyk den aard der hem opgedragen werkzaam-
heden betreft, deze was tweeledig: optreden als tusschen-
persoon, en waarneming van do belangen van den princii)aal.
In deze beide f\\mctién kan de agont met derden in aanraking
komen; echter behoeft dit niet noodz.akelyk eon bindend
Tot dezolfdo opvatting van do lastgeving schUnt prof. Molenoua afk
over to hollen, waar hl) schrijft iRechtsgel. Mag. 1889, blz. 424): „last-
geving, welke veeleer aan do opdracht van oen enkele of van moordero
afzonderlijke handelingen doet donken".
3«) Vgl do arbitrale uitspraak to Utrecht, 12 November 1807, W. 2ÜÖ4,
waarby do wmking van eon agent als getuige op grond van art. 19B0,
3" word verworpen, daar hy „niet als dienstbode of bediende behoorde
to worden beschouwd, dio zyno diensten aan haar (do miiatschappy)
heeft verhuurd en uit dien hoofde aan luuir ondergeschikt is".
- 73 - •
ingrijpen in het vermogen van den principaal mede te brengen,
hetgeen, zooals wij zagen, de lastgeving karakteriseert. Is
den agent werkelijk de bevoegdheid verleend, zyn principaal
te vertegenwoordigen, dan is hij echter wel degelyk last-
hebber; wanneer en in hoeverre wy dit moeten aannemen,
zal een punt van latere behandeling uitmaken.
Onze conclusie is dus, dat het agentuurcontract in het
algemeen is een dienstcontract, dat echter, voorzooverre de
agent moet geacht worden vertogenwoordigings bevoegd te zyn,
het karakter aanneemt van lastgeving; tot op die hoogte
zyn dan de byzondere bepalingen van Boek III, titel 17 op
de rechtsbetrekking toepasselyk. Het kan dus zyn eene
zuivere lastgeving, voor het geval de agentuur alleen ten doel
heeft vertegenwoordigingshandelingen; het kan evenzoo een
dienstcontract zyn zonder eenig spoor van lastgeving ;hQt km
eindelyk eene combinatie van beide zyn, n.1. eene combinatie
rivièiie 011 Pahdessus, dio ooli sprokoii vnn oon coinbinntio vnn
luuir van dionston on liustgoving (zio blz. 50 noot 10), doon dit echtor
in oen anderen zin; zij stollen nl. beide naast olkanr on in zukoren zin
tegenover elknnr; zoo Rivièhe, t. n. p. blz. 20: „innis cùtô et !\\ l\'origino
du mandat en vertu duquel il négocie, il y a en uno convention qui n
constitué ot réglé sa position vis-iVvis du préposant". - Verwarring hoeft
ton opzichte van dit leerstuk by do Franscho schrüvors vooml gesticht
do dubbolo boteekenis, die do Codo (nrt. 1084) hecht ann hot woord
«mandat", nl. l» do oonzydigo vohnachtsverklaring, 2<> hot contract.
Vgl. Planioi. in zyn op blz. 53, noot 19, nnngehanldo annotatie, on in
zyn op blz. 62, noot 27 nnngolinald opstel uit do Rovuo Critique 1803,
blz. 200. Vnn dozolfdo verwarring in hot govon vnn macht ci\\ opdracht
geeft biyk do doflnitio vnn Ouimouaud (Tmité du contrat do mandnt,
n". 8): „un contrat unilntéml, gratuit par sa nature, dans lequel l\'une
des parties donne à l\'nutro lo pouvoir, accepté par ccUe-ci, d\'nccoinplir
un acte on uno série d\'nctos juridiques licites pour lo compte do celui
qui donne lo pouvoir, en ngissnnt soit nu nom do co dernier, soit mémo
au nom do celui <|ui fait l\'acte, ot i\\ la chnrgo do rondro coinpto".
- 74 -
in dien zin, dat het dienstcontract gedeeltelijk het karakter
aanneemt van lastgeving; want men verlieze niet uit het oog,
dat lastgeving hier niet anders is dan een variëteit van
het dienstcontract; dit laatste begrip omvat de geheele rechts-
betrekking, het mandaat slechts een deel ervan. Voorzoover
voor dit laatste geene afzonderlyke bepalingen gelden, valt
het evenzeer onder de regels van het dienstcontract.
Dienstaannemiug, zooals het Reichsgericht (Bd. 31, bl. 59)
het kwalificeerde, is het agentuurcontract echter nooit. Men
late zich hier niet in de war brengen door de wijze van
loonsbetaling, de provisie voor elke tot stand gekomen
transactie. Zooals wiy op bl. 58 aantoonden, is deze wijze
van vergoeding wel de gewone bij dienstaanneming, maar
geen kenmerk daarvan. Men kan den agent werkelyk verge-
lijken met een arbeider tegen stukloon; beiden verplichten
zich niet eene bepaalde handeling tot stand to brengen, maar
werkzaam te zijn, en woi-den voor die werkzaamheid betaald
naarmate van het in den tyd, dat zy werkzaam waren, tot stand
gebrachte. Trouwens het tot stand brengen van transacties
is wel do voornaamste, maar, zooals wij zagen, niot de eenige
functie van den handelsagent; het loon is dan ook geene
vergoeding voor het tot stand brengen van transacties alleen,
maar dit laatste is liiets dan do niaatstaf, volgens wolken
zijne geheele werkzaamheid beloond wordt.
HOOFDSTUK IV.
De handelsagent als subject van het handelsrecht.
In den. eersten titel van het eerste boek van het W. v. K.
vinden wy onder het opschrift: „Van kooplieden en van
daden van koophandel" een aantal artikelen, welke ten doel
hebben, eene wettolyke omschry ving te geven, welke personen
als kooplieden en welke handelingen (en rechtsbetrekkingen)
als daden (en zaken) van koophandel to beschouwen zyn.
Van behing zyn deze bepalingen voor de vraag aangaande
de al of niet toepassolykheid van exceptioneelo rechtsregels,
welke de wetgever betreffende koo])lieden on zaken van
koophandel heeft vastgesteld.
Ten opzichte van den handelsagent, als eigenaardig tusschen-
persoon in liet handelsverkeer, doet zich dus vanzelf de vraag
voor: is hy volgons do wettolyke definitie als koopman to
beschouwen? Zyn do rechtsbetrekkingen, die hy {uuiknoopt,
zaken van koophandel volgons de wet?
Het W. v. K. gtuit in art. 2, ter omschryving van het
bogri|) „koopman" uit van het begrip „daad van koophandel"
en geeft do volgende definitie: „Kooplieden zyn diegenen,
welke dadon van koophandel uitoefenon en daarvan hun
gewoon bnrooi> maken." Het uitoefenen van daden van
- 76 - •
koophandel als gewoon beroep stempelt dus iemand tot
koopman.
In hoeverre kan nu de agent gezegd worden, daden van
koophandel als zijn gewoon beroep uit te oefenen ? Het gewone
van het beroep is een quaestio facti; een nauwkeurig criterium
hiervoor te geven is onmogelijk; bij een agentuurfirma of
een enkel persoon, die „in agenturen" doet, is het drijven
van agentuurzaken als gewoon middel van verdienste natuurlijk
niet twijfelachtig. Zij daarentegen, die bij hun hoofdberoep
nog een enkele agentuur (gewoonlijk van geringen omvang)
als bijverdienste waarnemen, kunnen niet gezegd worden
daarvan hun gewone beroep te maken. Tusschen deze beide
uitersten ligt de grens, welke echter in het algemeen niet
te trekken is.
Wij veronderstellen du8,_dat in casu het drgven van agen-
tuurzaken als gewoon beroep eene uitgemaakte zaak is. Kan
men in zulk een geval liet beroep van den agent kwalificeeren
als gericht op het „uitoefenen van daden van koophandel"?
Do handelsagent fungeert als tusschenpersoon tusschen
hot -publiek en den koopman, zgn principaal, ter zake van
diens handel; zijne functie bestaat öf in het optreden als
bemiddelaar in engeren zin, zoo dat do transactie, het eigenlyko
sluiten van het contract, slechts door hem wordt voorbereid,
ma.ar door do wilsverklaring van den princijiaal tot stand
komt, öf in het definitief on voor zyn principaal bindend tot
stand brengen van het contract zelf. In het laatste geval
brengt hy dus eone handelstransactie tot stand, vemcht hy
eeno daad van koophandel.
Hiermede is echter nog niet gezegd, dat zyn beroep gericht
is OJ) het uitoefenen van daden van kooi)handel; de gangbare
- 77 - •
opvatting van het woord ,,uitoefenen" in art 2 W. v. K.
is die, dat hier niet het feitelijk verrichten der handeling
beslist, maar de juridische beteekenis van het woord: het
verrichten der handeling zóó, dat men daardoor wordt de
verplichte of gerechtigde persoon, dat men dus moet handelen
op eigen naam, al of niet voor eigen rekening.De agent
nu verricht wel daden van koophandel (tenminsta als hg
afsluitingsvolmacht heeft, van welk geval hier alleen sprake
is), maar hy handelt daarbij als direct vertegenwoordiger van
zyn principaal. De daden van koophandel worden dus niet
door hem uitgeoefend. ®)
Toch heeft de jurisprudentie ten opzichte van kwesties,
waarby de koopmanskwaliteit van den handelsagent tor
s])rake kwam, hem herhaaldelijk wel als koopman beschouwd, •"»)
en dat wel met een beroep op art. 4, 9° W. v. K. Djiar
wordon toch door do wet als dadon van kooi)handel vermeld
„do handelingen van factoors, cargadoors, convooiloopors, boek-
houders on andoro bodiendon van kooplieden, tor zake van
don handel van don koopman, in wiens dienst zy werkzaam
zyn." Onder die „andere bedienden van kooplieden" worden
dan ook de agenten gerangschikt, en hun verder zonder meer,
zonder oonige redenoering, do hoedanigheid van koopman
verleend. Trachten wy dus deze redeneering aan te vullen,
dan zou dio oj) hot volgendo neer moeten komon: Do wot
») Vgl. Rb. Amsterdam, Jl Januari 1890, W. 5891.
2) In dozen zin (voor bandolsbodiendon in bot nlgomoon) Ilof
\'sGravonbago 14 Maart 1894, W. 6407.
Rb. Amstord.un 12 .Maart 1875, W. 3830, bov. door Hof Anistordam
4 .Moi 1870, W. 4035, vornloligd fdocli op andoro gronden) door II. R.
17 November 1870, W. 4057. Rb. Am.stordam 28 April 1892, P. v. J.
1892, n". 92; 9 Februari 1893, W. 0.399: 23 Ma.art 1870, W. 3254.
- 78 - •
I
verklaart tot daden van koophandel de handelingen van
agenten, ter zako van den handel van hun principaal; de
handelsagent maakt zijn gewoon beroep van het uitoefenen
dier handelingen; dus de handelsagent is koopman.
Gaan wij thans na, in hoeverre deze conclusie juist is.
Het beroep van den agent is ongetwijfeld gericht op de
handelingen van art. 4, 9°: hij maakt zijn gewoon beroep van
het verrichten dier handehhgen. Maar oefent hij die hande-
lingen ook Miï? Hetgeen juist aan de bedoelde handelingen
het karakter van handelsdaden verleent, is het feit dat zü
worden verricht voor een koopman, dat zy op diens handel
betrekking hebben; hierop slaan de woorden „ter zake van
den handel van den koopman, in wiens dienst zy werkzaam
zijn." Het denkbeeld, dat aan de bepaling ten grondslag
ligt, is dus, dat de koopman, voor wien gehandeld is, de
gerechtigde on verplichte persoon is, en dat daarom die
handelingen een handelsrechtelyk karakter dragen. Waaruit
blykt, dat de agent dergelyke handelingen als de hier bedoelde
niet kan uitoefenen, juist omdat zy zich slechts beperken
tot die handelingen, welke ter zake van den handel des prin-
cipaals worden vemcht; waaruit dus verder te concludeeren
valt, dat het veroischte voor de koopmanskwalitoit van den
agent, nl, dat hy handelsdaden uitoefent, ontbreekt; dat hy
dus ook volgens art. 4, 9" j® art. 2 niet als koopman mag
worden beschouwd, want hiervoor is niet alleen noodig, dat
men zijn gewone beroep maakt van daden van koophandel
maar van het uitoefenen dier daden.
*
Dezo fout begingen de Rb. to Rotterdam 27 Januari 1894, en do
procureur-generaal van hot Hof to \'s Oravenhago (vgl. voor dit vonnis
en conclusio W. 6497.)
- 79 - •
Bovendien, stellen wij voor een oogenblik het geval, dat
de in art. 4, 9° genoemde personen op grond van het ver-
richten der daargenoemde handelingen als gewoon beroep
werkelijk kooplieden zijn, dan hechten we aan die bepaling
een gevolg, dat de wetgever blykbaar zelf niet gewild
heeft. Want, aangenomen de koopmanskwaliteit der
bewuste personen, moeten wy in verband met art. 4, 3" tot
de conclusie komen, dat alle handelingen, die zy in hunne
betrekking als zoodanig verrichten, daden van koophandel
zyn. Wij geraken dus dadelijk in directen stryd met de
bedoeling van art. 4, 9°, dat het handelsrechtelyk karakter
hunner handelingen beperkt tot die, welke zy ter zake van
den handel huns principaals verrichten. Nu zou men wel de
volgende redeneering kunnen volgen: Ze zyn kooplieden,
voorzooverre ze handelingen verrichten ter zake van dos
principaals handel:") dus zyn alle handelingen, door hen ah
koopman verricht (d. i. alleen ter zake van des principaals
handel), daden van koophandel. Dit is echter eeno cirkelredo-
neering; art. 4, 3° zou dan geen andere beteekenis hebben
dan deze: de handelingen, waardoor iemand de kwaliteit
van koopman krygt (d. i. iemand die zyn gewoon beroep
maakt van hot uitoofonon van Imndelsdaden) zyn handels-
daden. M. a. w. daden van koophandel zyn daden van koop-
handel! Art. 4, 3" slaat dan ook niet alleen op handelingen,
dio iomaiul verricht in zyn kwaliteit, van koopman, maar op
dio handolingen, die hy verricht in zyn beroep, die dus in
\'^J Vgl. (lo opmerking der 4o afdeeling by Voouduin (blz. 82), in verband
mot do oorspronkoiyk voorgcsteldo rodnctio van het artikel: „alles wat
betrekking heeft tot factoor», cargadoors enz."
") Dezo niot zoor duidolljko uitdrukking gebruikte do Rb. Amsterdam
12 Maart 1875, W. 8830.
- 80 - •
noodzakelijk verband staan met de handelingen, die hem tot
koopman maken. Beschouwen wij dus volgens art. 4, 9° de
agenten als kooplieden, dan zullen wij volgens art. 4, 8° ook
het agentuurcontract als daad van koophandel voor den
agent moeten beschouwen, wat echter in strijd is met de
woorden van art. 4, 9®
De bedoeling van deze bepaling is dan ook een zeer
beperkte; we hebben er geen andere beteekenis aan te hech-
ten dan als een uitbreiding, of liever aanvulling, van art. 4,8°.
De daden van handelsbedienden, waardoor zy hun principaal
tegenover derden binden, zijn rechtens niet anders te beschou-
wen dan als daden van den koopman zelvcn-, ^ allean deze
kan geacht worden die daden uit te oefenen en dciarvan zyn
gewoon beroep te maken. Om een daad van koophandel uit
te oefenen, behoeft dus do koopman niet zelf met derden te
handelen, miuar kan dit doen door middel van zyne bedienden.
Dit is de geheele beteekenis van art, 4, 9°;®) de daden van
genoemde personen ter zake van don handel huns principajils
zyn. dus alleen daden van koophandel tegenover derdenen
wel om de eenvoudige reden, dat de principaal een koopman
is, en de handeling dus volgens art. 4, 8® als daad van
koophandel moet worden aangemerkt. Dit is een fundamen-
7) Hof \'sGravonhago 14 Maart 1894, W. 0497.
8) Do jurispruclentio hooft ni. 1. dus torocht hot woord „bodlondcn"
ruim opgovat on daaronder ook do agenten begrepen. Het criterium
moet hier niet zUn ondergeschiktheid, maar volmacht. Daaruit volgt
echter nog niot, dat een agent daarom koopman is.
Rb. Groningen 8 April 1892, W. 0325: Conclusie adv. gen. GnKooiiY
W. 0408.^ Hot arrest H. R. 20 November 1893 werd gewezen in strijd
met deze conclusie, maar op grond van do overweging, dat de overeenkomst,
zooals dio in de dagvaarding vorincld was, door partij niet was gosloton
ala bediende, maar was oen zolf^tandigo overeenkomst tot koop om
weder to verkoopen voor eigen rekening.
- 81 - •
teel verschil met de handelingen van makelaars en commis-,
sionairs, welke ook daden van koophandel zyn, al is hun
principaal of committent geen koopman. Bij dezen is de wet
uitgegaan van hunne positie als zelfstandig tusschenpersoon
in het handelsverkeer, van het handelsrechtolyk karakter
van het beroep der tusschenpersonen zeiven; by de tusschen-
personen van art. 4, 9° daarentegen van dat van den princi-
paal. Van beslissend belang voor de bedoeling van den wet-
gever is hier do tegenstelling tusschen de slotwoorden van
art. 4, 30 en art. 4, 9°.
Het beroep van den handelsagent is dus gericht op het
praesteeren van diensten tegen loon; stempelt dit hom nu
tot koopman, wanneer die diensten bestaan in het verrich-
ten van daden van koophandel? De wet zegt "dit nergens;
de opsomming van art. 4 W. v. K. wordt algemeen beschouwd
als limitatief. We mogen dus don handelsagent als zoodanig
7iiet als koopman beschouwen; om dezelfde reden is de over-,
oenkomst tusschen den agent on zyn principaal voor den
eersten geen daad van koophandel.
Dozo conclusio hoeft belangryke gevolgen. In do eerste
plaats hangt de toopasselykhoid der byzondore bepalingen
aangaande de rochtsploging in zakon van koophandel, vervat
in Boek 1, tit. 4 W. v. B. II., op procedures tusschon agont
en principaal voortspruitende uit het dienstcontract, af van
de uitlegging die mon omtrent die toopasselykhoid tusschon
partyon, wivarvan do oon handelsrechtolyk, do ander civiel-
roohtelyk handelde, in do praktyk aanneemt. Bekend is de
in dit opzicht bestaande controverse \'"). Hot nador besproken
\'0) Zio prof. Molknokaafk. Loiadraad I, blz. 35 vlg.
-ocr page 86-- 82 -
van deze kwestie, gelijk ook van andere processueele kwesties
in verband met de koopmanskwaliteit van den agent, lykt
mij toe buiten het bestek van dit proefschrift te liggen.
Volledigheidshalve wil ik wijzen op een arrest van het Hof
te Leeuwarden (27 September 1876, W. 4102), hetwelk op
eene vordering van eene handelsonderneming tegen haar
agent art. 586, 1° Rv. toepasselijk verklaarde; en evenzoo
werd op de vordering van een agent tot het afleggen van
rekening door zijn principaal in drie instanties art. 314 Rv.
toepasselyk geacht (Rb. Amsterdam 12 Maart 1875, W. 3830;
Hof Amsterdam 4 Mei 1876, W. 4035, en H. R. 17 November
1876, W. 4057).
Een ander belangryk gevolg is, dat eene associatie tot het
dry ven van agentuurzaken nooit kan zyn eene vennootschap
van koophandel in den zin van art. 14 W. v. K.; het zal
steeds blijven eone burgerlyke maatschap, vallende onder de
bepalingen van art. 1655 vlg. B. W. In de pmktyk wordt
dit dikwyls uit het oog verloren; zoo kan mon in do couranten
herhaaldelyk advertenties lezen, kennisgevende van de oprich-
ting eener vennootschap onder firma tot het dryven van
agentuurzaken, geheel in den vorm door art. 28 j® 26 W.
v. K. voorgeschreven. Doze bekendmaking is daarom echter
volstrekt geen overbodige weelde, al heeft het niet nakomen
ervan niet de gevolgen, in art. 29 K. omschreven. Volgons
art. 1679 j° 1681 B. W. toch heeft zonder eeno si)eciaal ver-
leende volmacht geen der vennooten het vermogen, door zyne
handelingen de maatschap te verbinden; eene bekendmaking
t
in den vorm van art 26 K. nu heeft in zooverre belang, dat
eene clausule, zooals die waarop art. 26, 5° het oog heeft betref-
fende de rechten van derden tegenover de vennooten, do botee-
- 83 - •
kenis zal hebben van eene uitdrukkelijke volmacht, aan de in
die clausule genoemde vennooten verleend; deze zal dus, in
plaats van eene beperking te zyn der (in art. 17 K. presumtief
omschreven) wettelyke volmacht, de werking hebben van
eene (uitdrukkelyke omschreven) speciale volmacht, zooals
de artt. 1679 en 1681 j» 1833 B. W. eischen.
Het is natuurlijk zeer goed mogelyk, dat tusschen de partyen,
die zich associeeren tot het dry ven van agentuurzaken, wel
degelyk eene vennootschap van koophandel bestaat, n.1.
wanneer die vennootschap is aangegaan niet uitsluitend met
het oog op agentuurzaken, maar ook tot het dryven van
zaken, die werkelyk daden van koophandel zyn. Een voorbeeld
is de in de praktyk. veelvuldig voorkomende vennootschap
tot het dryven van agentuur- on commissiezaken. Hier zal
dus do bekendmaking van art. 26, 5° do dubbele beteekenis
hebben van eene beperking van art. 17 K., on de speciale
volmacht, in artt. 1679 en 1681 B. W. gevorderd. Ontbreekt
een zoodanige clausule, dan zullen we allo handelingen,
betreflbnde agentuurzakon moeten brengen onder de hande-
lingen die niot tot de vennootschap van koophandel betrek-
kelyk zyn, waarvan art. 17, al. 2 W. v. K. spreokt. ")
Moeten wy dus mot do wot in de hand luin do handelsagenten
de kwaliteit van koopman ontzeggen, dat zy met het oog
op hunno i)ositie in hot handolsvorkeor onder do kooplieden
") Do beido lilor bosprokcn govolgon vnn hot oiitbrokou vnii do
hoodnnighoid vun koopmnn ann don hnndolsagont zijn wol do voor-
naninsto. Wy kunnon vonlor wüzoJi b. v. op nrt. O W. v. K., nrtt. 340
on 341 W. v. Sr. Ook znl do ngont vnn een hnndolsagont (do psoudo-
agont, zio blz. 30) daai-door niot vallon onder do klnsso der handels-
ngcnton.
- 84 - •
gerangschikt behoorden te worden, lijdt geen twijfel. Er is
niet de minste reden, waarom zg in dezen niet gelijkgesteld
zouden worden met commissionairs en makelaars. Het
zelfstandige karakter van hun bedrijf, hunne belangryke
economische positie in de handelswereld, de omvang van
zaken, die zij dry ven, rechtvaardigt de gelykstelling volkomen.
Op de gevolgen van de leemte, die in dit opzicht in onze
wetgeving bestaat, hebben wij reeds gewezen; dat eene
aanvulling daarvan hoogst wenschelijk is, behoeft geen betoog.
Deze zou echter moeten geschieden in dien zin, dat alleen
aan den handelsagent van beroep (nl. in den zin van „gewoon
beroep") de hoedanigheid viin koopman werd toegekend;
aan personen, die nevens hun gewone beroep nog een enkele
agentuur als by verdienste waarnemen, kan b.v. de verplichting
tot geregelde boekhouding niet worden opgelegd. In het
stelsel onzer wet zou oene eenvoudige invoeging van het
woord „handelsagenten" in art. 4, 3° K.^de leemte reeds op
voldoende wyze aanvullen.
Wanneer echter de geheele eersto titel van hot 1®^® book
W. V. K. eens grondig zal worden herzien en wanneer dan
wellicht tevens gebroken zal worden met het foutieve en op
twee gedachten hinkende systeem, de kwaliteit van koojiman
afhankolyk te doen zjjn van het com\'mercieele karakter der
handelingen, die hy uitoefent, en daartegenover by do
opsomming der daden van koophandel deels uit to gaan
van het commercieole karakter van het beroep, deels van
dat der handelingen zelf, dan is het te hopen, dat by die
gelegenheid ook de belangrijke klasse der handelsagenten
niet zal worden vergeten.
HOOFDSTUK V.
De inhoud van het agentuupcontnact.
A. Verplichtingen van den agent tegenover zijn principaal.
De verplichtingon, welke voor den agent nit de agentuur-
overeenkomst voortvloeien, zyn deels a/y/emmie, d. z. die welke
hot karakter van dit contract als dienstcontract gericht
op zaakwaarneming (Geschaftsbesorgung) medebrengt, deels
bijzondere, nl. die, welke voortvloeien uit den oigenaardigon
aard der zaakwajirnoming, aan den agent ojigedragen.
Voor het vaststellen van do verplichtingen der laatste
soort vindon wy in de wot geen richtsnoer, by absoluut
gebrok aan bopalingon omtrent dit onderworp; wy moeten
ze dus afleiden uit hot eigenaardige karakter dor diensten,
welke de handelsagent verricht. Voor de oerste categorie
kunnen wy mot vrucht to rado gaan by don titel over
Lastgeving in hot B. W., on wol speciaal de tweede afdoeling
„Van do vorpliohtingen van den lasthebber". Al behoeft
toch do agont in het algemeen niet iemand to zyn, dio
bekleed is mot volmacht, dio do macht heeft bindend in to
gryjHjn in het vermogen van zyn principaj\\l, het kenmerk
van do rechtsbetrekking, waarop titel 17, boek IILB. W.-
- 86 - •
doelt, wij zijn toch gerechtigd ook in het algemeen de
bepalingen van de tweede afdeeling op hem toe te passen.
Deze bepalingen toch, voorzoover zij de verhouding tusschen
lastgever en lasthebber raken, kunnen geacht worden evenzeer
te gelden voor een dienstcontract, speciaal gericht op vertegen-
ïcoordi^rtn^shandelingen, als op elk dienstcontract, op waar-
neming van eens anders belangen gericht; op de verplichting
tot dienstpraestatie in het algemeen, niet op de vertegen-
woordiging, zijn de voorschriften der tweede afdeeling in
hoofdzaak gebaseerd. Al brengt dus de wet ze alleen in
verband met den lasthebber, den agent wiens taak het is
zijn principaal te vertegenwoordigen, wy mogen ze naar
analogie ook toepasselyk verklaren op de rechtsbetrekking
van den agent in het algemeen.
De voornaamste plicht voor ieder, die zich verbindt diensten
te praesteeren, is, de hem opgedragen werkzaamheden te
verrichten, werkzaam to zyn in het belang van dengone,
tegenover wien hy zich hoeft verbonden. De agent heoft dus
in de eerste plaats zyne functie waar to nemen. Wat
deze functie inhoudt, hebben we reeds vroeger gezien; is
hy bevoegd tot vertegonwoordigingshandelingen, dan zal zijn
werkzaamheid bestaan in het afsluiten van transacties; in
het tegenovorgostelde geval zal hy ajinbiedingen van hot
publiek aan zyn principaal mooten overbrengen on omgekeerd,
1) Mon vorgolüko do ovonveging van hot Hof Amstordam 6 Maart
1885, W. 5210: „dat hot onvorschillig Is, of dio verhouding, (tusschon
appel), on goint) al of niet is vallende onder do bepaling van art. 1820
B. W., onjdat, hotzy jnen de opdracht al.s lastgeving, huur van dionsten
of wat ook beschouwo, in allen gevalle wat de aansprakoiykhoid wegens
verzuimen betreft, daarop do bepaling van art. 1838 B, W. 6f recht-
streeks óf 6y analogie toepasselyk is.
- 87 - •
waarby dan het voeren van voorloopige onderhandelingen
tevens tot zijn taak zal behooren. Bovendien heeft hy in het
algemeen voor de belangen van zyn principaal zorg te dragen
en die te bevorderen. Bij het waarnemen zyner functie wordt
echter niet alleen eene passieve werkzaamheid van hem
verwacht, maar ook eene actieve; d. w. z. hy heeft niet te
wachten, totdat uit het publiek hem eon aanbod bereikt,
om dit dan ter goedkeuring aan zyn principaal over te
brengen, resp. er zelf op in te gaan, maar hy moet werkzaam
zyn tot het verkrijgen van oi\'ders, hy moet relaties zoeken.
Evenzoo is het met het inwinnen van informaties omtrent
alles, wat voor den handel van den principaal van belang
kan zyn.
Dit moge nu in het algemeen waar zyn, voor den graad
van actieve werkzaamheid, welke van den agent verwacht
wordt, zal veol afhangen van de omstandigheden, waaronder
hem zyn functie is opgedragen. Zoo zal de maatschappelyko
positie van don agent, het milieu waarin hy thuis behoort,
hier grooton invloed uitoefenen; het terrein zyner actieve
werkzaamheid zal in vele gevallen door den kring van personen
waarin hy zich beweegt, bepaald worden. Voornamelyk is dit
het geval met agenten, die aangesteld worden om in do
hoogero klassen der maatschappy relaties aan to knooi)en
on zelf dan ook dikwyls tot dio hoogere klassen behooren;
in zoo\'n geval is juist de sfeer,\' waarin hy verkeert on
mot hot oog wajvro)) zyno imnstelling is geschied, oono
afbakening van hot torrein, wiuuop hy connecties hooft
te zoeken. Zyno verplichting tot actieve werkzaamheid
zal beperkter zyn dan van eon agent, die zelf in do han-
delswereld verkeert en dus eon veol ruimer werkgebied
- 88 - •
heeft. Voor zijne passieve werkzaamheid zal deze beper-
king niet gelden; biedt zich ongezocht eene gelegenheid tot
eene transactie aan, welke in het belang is van den principaal,
dan zal de agent steeds de verplichting hebben, tot het tot
stand komen dier transactie mede te werken.
Art. 1849 B. W. regelt de verantwoordelijkheid van den
lasthebber, indien deze een ander tot de uitvoering van den
last heeft in zijne plaats gesteld, en wel wórdt deze verant-
woordelijkheid geregeld in verband met de vraag, of den\'
lasthebber al of niet de macht tot substitutie was verleend.
De wet toch onderscheidt twee gevallen: a. de lasthebber
heeft geen macht tot substitutie bekomen; h. die macht is
hem verleend zonder aanduiding van een bepaald-persoon.
Hierin ligt dus opgesloten, dat, indien bg het verleenen van
de macht tot substitutie een bepaald persoon is aangewezen,
de lasthebber van alle verantwoordelijkheid bevrijd is, indien
hij zich die aangewezen persoon substitueert.
2) Vgl. bovon blz. 31.
8) Het woord „macht" is hier in zooverre lo boporkt, dat van do
vraag of dozo al of niot verleend was, alloon kan afliangen, do kwostio,
in hooverro do lasthebber vorantwoordolük is voor liot rcchtagevolg, dat
door do h.indelingcn van den substituut voor don lastgever towoog-
gebracht wordt, als uitvloeisol van do geldigheid dor substitutie. Dozo
geldigheid heeft in zooverre invloed op do verantwoordolükhoid van don
Insthobbor, dat zonder haar van oene vorantwoordolüklioid voor vertogen-
woordigingshandelingen van don substituut goon sprako is, omdat dozo
bü gobreko oener goldigo substitutio voor don lastgever niet bindend
zUn. Do lasthebber is echter evenzeer vorantwoordolljk voor z^n sul)8ti-
tuut al gcbmikt hy dozen niet tot hot vorrichton van rechtshandelingen:
do substituut kan immors ook in hot algomoon door züno onachtzaamheid
of nalaligtioid don lastgever zoor goed schado berokkenen on do lasthebber
daarvoor vorantwoordoiyk z^jn, zonder dat daarbü do vraag n.iar do
geldigheid der substitutio to pas komt. Do uitdrukking „bevoegdhoid
tot substitutio" lykt my.dan ook juister dan hot woord „macht".
- 89 - •
Wat moeten we nu echter aannemen ten opzichte van
de geldigheid der substitutie? Deze vraag is van belangvoor
de kwestie, in hoeverre het rechtsgevolg eener door den
substituut als zoodanig verrichte rechtshandeling den lastgever
treft, waarvoor de lasthebber dus verantwoordelyk is in
meerderen of minderen omvang, naarmate hem die macht
tot substitutie al of niet speciaal verleend was. Moeten wy
met het Hof te Groningen (14 December 1875, W. 4016) en
de Rechtbank" te Amsterdam (20 Februari 1867, M. v. H.
1867, bl. 181) aannemen, dat eene handeling, door den substi-
tuut verricht, rechtsgevolg heeft voor den lastgever in dezelfde
mate als eene handeling van den lasthebber, dus dat de
lasthebber, behoudens zyne verantwoordelijkheid, steeds dè
macht heeft een ander in zyne plaats te stellen, tenzij hem
dit uitdrukkelijk verboden is of do lastgever zich dio macht
heoft voorbehouden? Of wel moeten we de opvatting deelen
van den kantonrochtor to Winschoten (25 Februari 1853, W.
1484), die uit do macht van substitutie, wolko do wot steeds
als verleend veronderstelt aan den lasthebber tot hot boheer
van goederen, buiten hot koninkrijk gelogen, afleidde, dat in
alle andoro gevallen deze macht uitdrukkelijk verleend moet zyn ?
Art. 1840 geeft geen direct antwoord op deze vraag; do
wet voorzicït wol hot goval, dat aangaande do macht tot
substitutie door den lastgever niets bei»aald is, maar rogolt
in dat goval alleon do verantwoordelijkheid, zonder zich erover
uit to laten, in hoevorro in het bedoelde geval workelyk do
macht tot Hubstltutio beslaat. En do bewering van Diepiiuis
(dl. XIII, bl. 57 v.) dat do wet hier uitgaat van do.vorondor-
stolling, dat do macht tot substitutie aanwezig is, mist hierom
oen voldoenden grondslag in de woorden van hot artikel, op
- 90 - •
zichzelf beschouwd, omdat er zeer goed verantwoordelijkheid
van den lasthebber voor zyn substituut kan bestaan, zonder
dat de macht tot substitutie aanwezig behoeft te zyn; deze
is alleen noodig om aan rechtshandelingen van den substituut
bindende werking te verleenen (vgl. boven noot 3.) De bewering
van Diephuis zou dan alleen opgaan, wanneer de wetgever
slechts op de verantwoordelykheid voor dit bindend rechts-
gevolg het oog had gehad, wat echter uit niets blijkt.
De geschiedenis van art. 1840 verspreidt hier echter meer
licht.1) Volgens Pothier (Mandat No. 99) moest, indien
omtrent de substitutie gezwegen is, de macht hiertoe beoor-
deeld worden naar den aard der opgedragen handeling, naar
de vraag, of deze eene bepaalde persoonlyke eigenschap ver-
onderstelt, of de lastgever er belang by had, dat de last door
den lasthebber in persoon werd uitgevoerd. By de behandeling
van dit onderwerp in den Conseil d\'Etat echter stelde CAMBAcÉaiis
voor, den lasthebber do macht tot substitutie in het algemeen
te ontzeggen; hy trok dit voorstel weer in, toen gewezen
werd op het nadeel, dat voor den lastgever hieruit zou voort-
vloeien, indien de lasthebber, hoewel dit misschien van het
grootste belang voor den lastgever zou zyn, zondor eene
uitdrukkelyk verleende macht, niet zou kunnen substitueeron.
Het schoen dus niot raadzaam, een verbod van substitutie
in het artikel op te nemen, doch tevens werd voor het belang
van den lastgever gewaakt door den lasthebber verantwoordelijk
to stellen voor de handelingon van den gesubstitueerde.
Overeenkomstig deze opvatting verkhuirdo dan ook TARRiuiiE
in het \'Tribunat, dat do lasthebber die substitueert „sans
- 91 - •
en avoir reçu le pouvoir" eigenlyk zyn mandaat te buiten
gaat (waaruit blijkt dat de samenstellers van den Code de
doctrine van Pothier niet huldigden), maar dat de wet deze
substitutie toch als geldig toelaat, onder volle verantwoorde-
lykheid van den lasthebber.
Hieruit blykt dus, dat volgens de opvatting der wet sub-
stitutie steeds geldig is, dat dus de macht tot substitutie altyd
aanwezig is, ®) doch dat de lasthebber de volle verantwoorde-
lykheid draagt, indien die macht hem niet speciaal verleend
is. In het licht der geschiedenis blykt dus de opvatting van
het Hof te Groningen en de Rechtbank te Amsterdam de juiste.
Trouwens de conclusie, die de kantonrechter te Winschoten
uit al. 2 van art. 1840 trok, is daarom reeds onjuist, omdat
daaruit alleen blykt eene presumptie, dat den hier bedoelden
lasthebber de macht tot substitutie verleend is, waardoor hy,
wat zyne verantwoordelykheid betreft, onder art. 1840, 2°
valt, niet, dat hy zonder dozo presumptie de macht tot sub-
stitutie zou missen.
- 92 - •
In de verhouding van lastgever tot gesubstitueerde staat
b.v. de principaal tegenover den pseudo-agent, den eigen agent
van zijn agent: hoewel er overigens geene directe rechts-
betrekkingen tusschen hen bestaan, kan de principaal volgens
art. 1840, al. 8 den pseudo-agent onmiddellyk aanspreken
Daarentegen is de aansteUing van een sub-agent door den
hoofdagent geen geval van substitutie: de hoofdagent draagt
niet de opdracht, die hij van den principaal ontvangen heeft,
óver op den sub-agent, maar sluit met dezen een agentuur-
contract in naam van zijn principaal uit kracht zyner volmacht.
De sub-agent treedt niet geheel of gedeeltelyk in de plaats
van den hoofdagent, maar wordt in zijne verhouding tot den
principaal aan den hoofdagent ondergeschikt; hij neemt niet
een gedeelte van de werkzaamheid van den hoofdagent over,
maar zijne aanstelling is een gevolg van do opdracht aan den
hoofdagent tot organiseering van het verkeer tusschen prin-
cipaal en publiek. De aanstelling van sub-agonten behoort
tot de taak van den hoofd-agent en hy is verantwoordelyk
voor do noodige zorg by de uitvoering van die taak, voor
het aanstellen van geschikte sub-agenten; zyno verantwoor-
delyklieid komt dus overeen met die van den lasthebber, die
uitdrukkelyk macht tot substitutie heoft ontvangen zonder
aanduiding van een bepaald persoon.
Evenmin moot als substitutie be.sc,houwd worden de
overdracht of cessie der agentuur; sommige niaatscha])i»yen
autoriseoren hare agenton tot cessie, tot overdracht van hot
mandaat of de dienstbetrekking. Het onderscheid met de
substitiftie ligt hierin, dat olko contractueolo band mot don
0) Vgl. bovoii blz. 37.
-ocr page 97-- 93 - •
oorspronkeiyken agent hier eindigt, en het contract geheel
op den nieuwhenoemden agent overgaat. De bevoegdheid
hiertoe zal echter steeds met zooveel woorden moeten zyn
toegekend; zonder deze kan de overeenkomst tusschen den
agent en zyn aspirant-opvolger geen werkelyke overdracht
zyn, ook niet van de clientèle, daar deze, wanneer ze al als
vermogensobject beschouwd kan worden, niet aan den agent,
maar aan de maatschappy toebehoort. De in zulk een geval
gesloten, ten onrechto cessie genaamde overeenkomst zal geen
ander onderwerp kunnen hebben dan de verplichting van den
agent om by de maatschappy de noodige stappen te doen,
dat de cessionaris benoemd wordt; wordt dientengevolge doze
laatste benoemd, dan heeft de agont recht op de hem by het
contract toegezegde belooning; deze moet echter zyn de
vergoeding voor de moeite, door den agent gedaan. Bestaat
er dus geen causaal verband tusschen do door hem gedane
stappen en de aanstelling, dan kan hij geen aanspraak op de
contrapraostatio doen golden.
In hot algomoon heeft de agent de verplichting by alles,
wat hy verricht, de noodige zorg voor de belangen van
zyn principanl te betrachten; deze zorg, welke hare grenzen
hooft in die, welke een goed koojiman in zyne zaken ploegt
aan te wenden, moot al zjjne handelingen beheerschen. Het
zou dus ondoenlijk zyn, in allo bijzonderheden voor olk goval
zyno verplichting in dit opzicht na to gaan; slechts eenige
hoofdpunten kunnen hier vermeld worden.
Do agent heeft zich te onthouden van concurrentie met
zyn princii)aal; hieronder is begrepen zoowol hot voor eigen
rekening concurreerenden handel dryven als hot waarnomen
oener agentuur voor eono concurreoronde handelszaak. Wat
- 94 - •
het laatste betreft, brengt de positie van den agent mede,
dat hij verschillende agenturen naast elkander kan waarnemen;
hij is niet verplicht, zijne arbeidskracht uitsluitend ten dienste
van één principaal aan te wenden. Bij het aannemen van
meerdere agenturen zal hij echter wel op te letten hebben,
dat hij de belangen zijner principalen niet schaadt. De
beoordeeling hiervan zal van de omstandigheden afhangen;
zoo zal een agent voor een en gros-firma in het algemeen
tevens een agentuur voor een detail-firma in hetzelfde artikel
kunnen aannemen; by het verschil in afnemers zullen hier
niet spoedig concurreerende belangen in het spel zijn. Ook op
het handelsgebruik zal in dezen dienen te worden gelet; zoo
schynt speciaal voor ry wielagenten de bevoegdheid te bestaan,
verschillende concurreerende fabrieken gelyktydig te vertegen-
woordigen ; ^ het omgekeerde is het geval met verzekerings-
agenten. Een stilzwijgend\' toekennen dier bevoegdheid zal
voorts aanwezig zyn, wanneer een koopman een agentuur
toevertrouwt aan iemand van wien hy weet, dat hy reeds
een «nder huis in hetzelfde artikel vertegenwoordigt; natuuriyk
sluit dit echter de verantwoordelykheid van den agent tegen-
over zyn reeds bestaanden principaal niet uit.
By byzondor beding kan den agent bovendien de verplichting
worden opgelegd, ook na het eindigen zynor functie zich van
7) Vgl. Dove und Ait, Gutachton dor Borllnor Aoltoslon, Hoft I, blz. 50,
No. 42 (iMMEKWAun t. a. p. blz. 118). Voorts Donkschrift, blz. 122: In
manchen Fallen wird er (dor Agont) sogar, um den Kunden dio erforder-
liche Auswahl zu bioten, genötigt soin, gleichzeitig mehrere Produzonton
oder GroMhändlor zu vertreten, deren Waaron, wenn sio auch bostimmto
Unterschiodo aufweisen, doch derselben Gattung angehören. In gowisson
Qeschilftazweigen wird das allgemein als zulässig angesehen." — Ook
agenten van pianofabriokon vortegcnwoordigon gewooniyk mocrdoro
firma\'s tegeiyk.
- 95 - •
het drijven van concurreerenden handel, hetzy voor eigen,
hetzy voor vreemde rekening te onthouden. Hier zal echter
de beperking gesteld moeten worden, dat een zoodanig beding
niet de grenzen der openbare orde of goede zeden mag over-
schrijden; zoo zal men de nietigheid moeten aannemen van
een beding, waarby op dergelyke wijze de agent in zijn be-
dryf wordt beperkt ton opzichte van elke plaats voor eiken
tijd. Aan den rechter zal in dit opzicht eene ruime bevoegd-
heid tot appreciatie moeten worden gelaten. De werking van
het beding vindt bovendien haar grens in het belang, dat
de vroegere principaal daarby heeft; liquideert hy b.v. zyne
zaak, dan zal ook het beding zyne werking verliezen.
Omtrent de beroepsgeheimen van zyn principaal heeft de
agent het meest volkomen stilzwygon in acht te nemon;
door eenige mededeeling te doen omtrent diens handelsrelaties,
clientèle, wyze van zaken doon, enz., zou hy zyn principaal
onder omstandigheden ernstige schade kunnen berokkenen.
Doch ook na het eindigen van het agentuurcontract is hy
in dit oi)zicht geheimhouding verschuldigd. Bovendien strokt
zich doze verplichting niet alleen uit tot omstandigheden,
welke den handel van zyn principaal betreflfen, maar ook
mot betrekking tot dorden, met wie hy in zyne l\\inctio in
aanraking is gekomen on van wie hy in die functie ver-
trouwolyke mededeelingen heeft ontvangen. Speciaal slaat
dit oj) vorzokoringsagenten ®).
De agent, die tot tjuik hooft don koopman in relatie to
brengen mot het i)ubliek, heeft daarby to zorgen, dat hy
zyn principaal in relatie brengt met «o/renf« afnemers. Hieruit
") Immekwahr, t. a. p. blz. 120.
-ocr page 100-- 96 - •
vloeit zijne verplichting voort, onderzoek te doen naar de
solventie van hen, met wie hij in zijne functie in aanraking
konit. Valt dit onderzoek ongunstig uit, dan zal hij eene
offerte van dien kant moeten afwijzen; dat hy hiertoe de
bevoegdheid bezit, zullen wij later aantoonen. Deze ver-
plichting tot onderzoek geldt in de eersto plaats voor de
periode, gedurende welke de transactie tot stand komt; zy
moet echter evenzoo aangenomen worden voor het geval ook
na dien tyd de principaal in relatie blijft met de betreffende
persoon; dit volgt uit de algemeene verplichting tot informatie,
die op den agent rust.
Uit deze plicht tot onderzoek volgt echter niet, dat de
agent instaat voor de solventie van den door hem aange-
brachten afnemer; hij is alleen verantwoordelyk voor culpa,
voor het niet betrachten van den zorg van een goed
koopman. Hy kan echter ook de aansprakelykheid voor de
solventie op zich nemen, en wel in den vonn van het del-
credere; de agent staat hier dus niet alleen in voor zyn
verzuim, maar in het algemeen voor do betaling, indien deze
achterwege blyft, mits niet door toedoen van den principaal.
Deze garantie draagt, in tegenstelling mot hot delcredere by het
commissiecontract volkomen het karakter eener ^(W\'fir/oc/i/;
zy beantwoordt in allo opzichten aan de omschryving van
art. 1857 B. W.; hier bestaat toch eene hoofdverbintenis
van den derden schuldenaar tegenover den principaal, waarvan
de verbintenis van den agent eene accessio is\'. Wy zullen
dus aan den agent, die delcredere staat, het voon-echt van
uitwinning van art. 1869 moeten toekennen; evenzoo heeft
9) Zio beneden, blz. 157.
W) Mr. J. ZiJLSTHA, t. a. p. blz. 40.
- 97 - •
hij, wanneer hij betaald heeft, volgens art, 1876 zyn verhaal
op den hoofdschuldenaar. Verder zuilen wij volgens art 1861
moeten aannemen, dat het delcredere van den agent alleen
bij uitdrukkelyk beding mag worden aangenomen, en dus niet
mag worden afgeleid uit het bedrag der overeengekomen
provisie, al mocht deze ook de gebruikelijke in die mate
overschryden, dat ze overeenkomt met do gebruikelijke del-
credero-provisie.
Als uitvloeisel van de plicht tot zorg voor zyns principaals
belangen kunnen we nog wyzon op de verplichting van den
agent, den principaal geregeld op de hoogte to houden van
zyn doen en laten, speciaal hom van elke afgesloten transactie
bericht to zenden § 84 II. G. B. eischt hier oone „unver-
zügliche Anzeige," hetgeen echter niet opgovat zal mooton
worden als eon „onmiddollyk" bericht zenden, maar „ohne
Hchuldhaftos Vorzögorn," zoo dat do principiml door zyno
nalatigheid geono schade lydt (Immkuwahk t. a. p. blz. 121).
Op verlangen van don i)rincii)aal kan do agont bovendien olk
oogenblik geroepen zyn, rekenschap omtrent zijne handolingen
in zyne functio af to loggon (art. 1839 B. W.)
Het niot betrachten van de zorg van oen good koopman
maakt don agont vomntwoordelyk tegenover den principiml
voor do schade, wölke hy dozen door zyn ver/uim berokkent.
Op wien rust echter do bowyslast van dit verzuim? Wy
zullen hier inoeton ondorscheidon op welken grond do oi.sch
tot Hchadoloosstolling gebaseerd is. Hooft do agont, door
») Vgl. II. O. II. O. 1 Octobor 1873 (Bd. II, No 35).
Al bozit (lo agont zolf ilozo kwaliteit niet, zjil deze zorg toch van
hen> kuinion geöischt worden, wjuir hü werkzaam is in hot bolang
oonor timuMmuik, als tusschonporsoon optroodt in het handelaxcrkcor.
- 98 - •
verzuim van de noodige zorg w de hem opgedragen werk-
zaamheden, den principaal schade berokkend, dan behoeft de
eisch alleen te berusten op het feit, dat de agent zijne ver-
plichting tot werkzaamheid of behoorlijke werkzaamheid niet
is nagekomen en daardoor schade heeft veroorzaakt, en kan
de agent zich van zijne aansprakelijkheid voor die schade
bevrijden door het bewijs, dat hy de noodige zorg heeft
aangewend. Voorzoover het betrachten van de noodige zorg
echter tot de zelfstandige verplichtingen uit het agentuur-
contract behoort, afgescheiden van de werkzaamheid van den
agent, voorzoover die verplichting dus bestaat in een niet
doen, als voortvloeiende uit de algemeene verplichting tot
behartiging van zyns principaals belangen, zal deze met do
schade ook mooten bewijzen hot feit, dat de agent zijno vor-
l)lichting tot het aanwenden van de noodige zorg niet is
nagekomen.
Ter illustratie kunnen wij b.v. aan den oenen kant het
geval stellen, dat een koopman schadevergoeding eischt van
zijn.agent, omdat deze oeno gunstige gelegenheid tot het
voordeelig sluiten eener transactie ongebruikt hooft laten
voorbijgaan; hier behoeft de eischer slechts dit foit to bowyzon,
benevens do daaruit voor hem voortvloeiende schade; do
agent kan daartegen aanvooren, dat hij wel degelijk hot oog
had op dezo transactie, maar dat hem na ingewonnen informatie
is gebleken, dat do dorde niot voldoende solvent was; hot
bewys van dezo omstandigheid ziil hem oxculi)oeren. Evonzoo
stiuit het met het goval, dat door bemiddeling van don agont
oen contract is gesloten, mmvr dat i)er slot van rekening do
derde contractant blijkt niot solvent to zyn on de principmil
dus slechts een gedeelte van don koo|tprijs kan machtig
- 99 - •
worden; hier berust de eisch tot schadevergoeding op het
niet-nakomen van de verplichting tot behoorlyke werkzaam-
heid en zal de agent tot zyne bevrydlng moeton bewyzen,
dat hij vóór het tot stand komen van het contract naar de
solventie van den derden had geïnformeerd, zooals een goed
koopman behoort te doen, en dat deze informaties bevredigend
waren.
Beweert de principaal daarentegen schade te hebben geleden,
doordat een concurrent door toedoen van den agent met
sommige beroepsgeheimen van hem bekend is geworden, dan
sluit deze eisch in zich de bewering van het niet voldoende
zorg dragen voor des principaals belangen van don kant van
don agent, het niet-nakomen van de zelfsüindige Verplichting
tot do noodigo zorg. Hier rust derhalve do bowyslast van
het verzuim, het niet-nakomen dor verplichting, op den
princii)aal.
Dc mato van verantwoordelykheid van don agent kan
wyziging ondergaan door het ingrypon in zyno handelingen
van don kant van den principjml. In het algemeen heoft
do agent zich strikt aan do hom gegeven algemeene of by-
zondere instructies to houden, on kan hy het iiiachtnomen
van dozo verplichting juxnvoeren als eon grond om zyne
verantwoordelykheid to verlichten: tot zyno gehoolobevryding
djuirvan ochter kan dit zondor meer niet dienen. Do agent
Kvoiizoo is to booordoolon hot govnl, dnt do ngoiitonjiiisto iiilicli-
lingon hooft vorstrokt; knn hU bowyzoti, dnt hom iii dit opzicht goon
vorzuim treft, dan is hy van vonuitwoordoiykhoid voor scliado bovryd.
Ook znl scluild vnn den principaal zelf hem bovrydon, b. v. indien dozo
ovongood als do ngunt do onjiiislhoid dor vorstrokto inlichtingen had
mooton kennen. Vgl. hot nrrcst vnn het Hof to Amsterdam \'JO Jnni
188:{, W. «OSO.
- 100 - •
toch is geen machine; zijne zelfstandige positie legt hem
ook in dit opzicht verplichtingen op. Evengoed als hij in
buitengewone gevallen van de hem gegeven instructies mag
afwijken, wanneer hij mocht aannemen, dat de principaal
die afwijking zou billijken, wanneer de omstandigheden zoo
zijn dat een goed koopman zou handelen zooals hy (de agent)
handelde: evengoed moet hij onder dezelfde omstandigheden
met zijn verstand te rade gaan: is de noodige tyd beschikbaar,
dan zal hij verplicht zijn met zyn principaal ruggespraak te
houden, zoo niet, dan zal hy van zyne instructie moeten
afwijken en handelen zooals een goed koopman in die omstan-
digheden zou handelen. Een beroep op zyno instructie zal
den agent dus hier slechts in zooverre baten, als de principiua!
niet bewijst dat hij, handelende als een goed agent, van zyn
instructie had behooren af to wijken. Voel zal natuurlijk
afliangen van de termen, waarin de instructie zelf gestold
is: of zij slechts eon algemeen richtsnoer geeft voor zijn
optreden, of in uiUlrukkelijko termen in bopaaldo gevallen
voorziet.
Art. 1839 B. W. eindelyk legt den lasthebber do verplichting
op, den lastgever verantwoording to doen van al hotgoen
hy uit krachte van zijne volmacht ontvangen heeft: dozo
verplichting, wolke do wet alleen in verband brengt mot do
lastgeving, zullen wy moeten uitbreiden tot iodoron zmik-
waarnemer, die vermogensobjecton onder zyno berusting
heeft, welko hy in zyno functie heeft ontvangen. Dus niet
alleen op den govolmachtigden agont rust dezo plicht tot het
afleggen* van rekening, doch op den agent in het algomoon.
Het artikel heeft verder blykbaar alleen het oog op datgono,
wat do agont in zyne functie voor den prinripaal heoft ont-
- 101 - •
vangen. Dezo kau er echter belang bij hebben te weten, of
de agent soms niet nog andere ontvangsten heeft gehad.
Zoo zal de inkoopsagont, die van den verkooper eene extra-
provisie ontvangt, tot dit bedrag verantwoordelyk zyn tegen-
over zijn principaal, daar deze extra-provisie uitteraard den
koopprys verhoogt, en de agent dus door dio aan to nemen
in stryd handelde met zyne verplichting tot behartiging van
zyns principaals belangen (Immerwahr, bl. 116). Hij ontvangt
dezo i)rovisie echter niet voor zyn principaal; deze heeft
geen recht op de provisie, maar op schadevergoeding tot op
het bedrag daarvan. In verband hiermede heoft ook do agent
in dit opzicht de verplichting tot het afleggen van rekening,
echter niet op grond van art. 1839, maar op grond van het
belang, dat de i)rincii)aal heeft by dozo oi>gavo, in vorband
met do verhouding, wjuirin do agent tot hom stwit
li. Vkri\'Liohtingen van uen princii\'aal tegenover
den aoent.
Wy ztigen bovon (bl. 49), dat hot grondtype van do agen-
tuurovoroonkomst, het agentuurcontmct in zyn eenvoudigston
vorm, is oeno eonzydigo overeenkomst. Togenover do hoofd-
verplichting van den handelsagent tot werkzaamheid kan
die van den principjuil tot betaling van het loon niot als oon
essontialo worden aangenomen. Wajir wy dus hior zullen
H|)rokon ovor do vorplichtingon, voor don |irincipajil uit hot
agontuurconti-act voortvloeiende, bobben wy daarby het oog
") Moii vorKolüko ovor «lozen grond vnnrokonplichtlKhoid bonedon, blz. 121.
-ocr page 106-- 102 - •
op dien vorm, waarin het contract zich meestal zal voordoen,
in dien van een tweezijdige overeenkomst.
Evenals bij de verplichtingen, welke op den agent rusten,
kunnen wij ook hier onderscheiden tusschen aUjemcene en
bijzondere plichten. Ten opzichte van de eerste vinden wij
ook hier weder een richtsnoer in den titel over lastgeving,
en wel speciaal de derde afdeeling, voorzoover deze het
oog heeft op do rechtsbetrekking tusschen lastgever en last-
hebber. De tweede categorie zullen wij moeten afleiden uit
do byzondere verhouding, in welke de principaal staat tot
zijn agent.
Tegenover de hoofdverplichting van den agent tot werk-
zjuunheid staat dan die van den principaal tot betaling van
hot loon, on wel treedt deze plicht zoozeer oj) don voorgrond
als inhaerent aan elke tweezijdige arbeidsovereenkomst, dat
zij door do jurisprudentie somtijds is verklaard tot de eenigo
])racst:itio, wajirtoo do huurder van diensten gehouden is;
dat dezo uitsjraak veel to algemeen is, blykt roods da.lolyk
nit art 1845 B W., waaruit voor don lastgever de verplich-
ting voortspruit, den lasthebber voorschotten on onkosten to
vergoeden, eeno bepaling, dio wy als niet voortvloeiondo uit
hot vertegenwoordigend karakter der lastgeving, veilig op
elk dienstcontract zullen mogen toepassen. Wy zullen echter
zien, dat uit do byzondero verhouding der i)artyen ook nog
andoro verplichtingen op dengeno, dio tot do diensten gerech-
tigd is, kunnen rusten.
Do princijiaal moot dus het ovorcongekomon loon betalen,
t
on wel zonder dat dit uitdrukkelyk bedongen behoolt te
!■\') Rb. UotUjniain 17 Docombor 1887, W. 5540, 1\'. v. .T. 1888, No. 12.
-ocr page 107-- 103 - •
zijn. Ten opzichte van de lastgeving komen we hier in aan-
raking met art. 1831, een uitvloeisel van het oude gratuite
karakter der lastgeving, en dan ook op de arbeidsovereen-
komst in het algemeen niet naar analogie toe te passen.
Deze herinnering aan den vroegeren aard van een contract,
dat, zooals wy zjigen, in don loop der tyden geheel van
karakter veranderd is, behoeft ons echter niet in den weg
to staan om ook zonder uitdmkkelijk beding de overeenkomst
tot loonsbetaling uit do bedoeling van partyen af te leiden.
Ook in de jurisprudentie wordt deze opvatting gehuldigd;
waar o.a. ten opzichte van den agent het hof to Leeuwarden
by arrest van 27 September 1876 (W. 4102) nog besliste,
dat de betaling van loon afhankelyk moest gemaakt worden
van oen uitdrukkelyk beding djiaromtront, is dc jurisprudentie
uit den hiteren tyd algomoon van eeno togonovergostolde
opinie.
Do vorm, waarin het aan don agent to. bolalen loon wordt
vastgesteld, is gowoonlyk do jiroviaie, eeno porcenlsgowyze
bolooning naar gelang van het bedrag dor door zyno bemidde-
ling tot stand gekomen transacties, soms ook van do aan
don principaal vonschuldigdo en door hom goincassoordo gelden.
Hot is oono vergooding voor do gozamenlyko in zyno functio
gepraostoerde diensten naar gelang van hot rosultjmt; zooals
wy bovon (blz. 74) opmerken, maakt dozo wyze van loons-
betaling het agontuurcontract daarom nog niet tot oono
dienstaanneming. Hot moge bovendien do meest gebruikelyko
vorm zyn, hot is niot do eenige; ook in den vorm van vast
sjilaris of tantième van do winst kati hot loon zyn bepmxld.
\'«) Vgl. Ub. Ainslonlain 15 Docombor 1887, W. 5550; IIb. Utrecht
18 Docombor 1895, W. 0748 on 10 Mmirt 1897, W. 0050.
- 104 - •
Wegens de bijzondere gevolgen, die de provisiebetaling echter
heeft ten opzichte van de verplichtingen van den principaal,
zullen wij ons tot het bespreken van dezen vorm van loons-
betaling beperken.
Hot bedrag van de provisie is afhankelijk van do waarde
der door bemiddeling van den agent tot stand gekomen
transacties; het draagt dus niet het karakter van een aandeel
in do winst, maar is verschuldigd, onverschillig of er door
den principaal op de betrelfende transactie winst behaald
wordt of niet; wel wordt soms de aanspraak op provisie
afhankelijk gesteld van de omstandigheid, of en voor zooverre
van den kant van den derden contractant aan de verplichting
tot praestatie voldaan wordt; maar ook hier is het duidelyk,
dat de vraag of winst behaald is, op de aanspraak op provisie
geen invloed uitoefent. Onjuist lykt mij dus do opvatting van
Immkhwaiih (blz. 147), ovoreonkomonde mot die van Stauh,
dat het agentuurcontract „auf Erziolung eines gemeinsamen
Erfolges, nilmlich des\'^Gewinnes aus dom Waarenumsatzo
gerichtet ist, und dio Provision einen lu\'ocentualon Antheil
an diesom Gewinne darstellt". Van den kaut van den agont
is het bovendien zeker niet gericht oj) winst uit omzet van waron,
maar oj) winst uitoxploitatio van zyno arbeidskracht, waarvan
de omzet van waren slechts de indirecte bron, do mjwtstaf is
Door deze omstandigheid, dat het voordeel voor don agent
onafhankelyk is van do beluuildo winst, vervalt ook elko
overeenkomst met do maatschap.
>7) Vgl. II. II. O Mol 1881, W. 4G44, wimrbU ochtor ook hotfoil, dat
hot loon afhankolyk wn.s van do opbrongst dor workz.ianihoid, ton
onrochto als deolon in do wind was gokwaliflcoerd. Dos.ilniotlonnn
achtto do II R. hior toch „huur van dionston" auuiwozig, goon maatschap.
- 105 - •
De economische gedachte, ten grondslag liggende aan de
provisie, is duidelyk: het is een prikkel voor den agent,
het bedrag van den omzet zoo hoog mogelijk op te voeren,
een prikkel tot werkzaamheid. Daaruit volgt, dat in het
algemeen alleen provisie veischuldigd is van dio transacties,
welke den omzet van waren van den principaal vermeerdert,
of welke, meer algemeen uitgedrukt, behooren tot die, waarop
do handelsonderneming van den principaal gericht is. Hiertoe
kunnen dus niet gerekend worden dadingen, waarby de
principjwil afstand doet vf^n een reeds verkregen recht, noch
b.v. het sluiten van eene hypotheek ter beveiliging van oono
inschuld, welke gevaar loopt. Evenmin eenzijdige rechts-
handelingen, zooals het incas.seeren van aan den principaal
verschuldigde golden; tenzij natuurlyk hieromtrent een
uitdrukkelyk of stilzwijgend boding l)estaat, zooals by hot
incasseoren van verzekeringspremies (zie beneden blz. 125.)
Hot algemeono veroischte voor het bestjuin van het recht
op provisie is, dat er geen omstandigheid ajuiwozig i.s, waardoor
do verplichting tot betaling van loon vcrv(dt. Art. 1845,2"
bopaalt to dien opzichte, dat indien tuin don lasthobbor goon
verzuim to wyten is, do lastgever zich aan do botaling van
hot loon niot kan onttrekken, al mocht de zjiak ook mislukt
zyn; ovor do betoekonis van het woord „zjuik" in dit verband
is roods gesproken (zie blz. 70); zooals wy zagen, kon hot
evengoed slaan op het resultjmt der opgedragen individuoelo
handeling by oon dionstaaimoming, als op hot einddoel, do
onderneming, waarvoor men werkzaam is by oen dionstcontrai;t.
Gaan we nu don eigonaardigen vorm van het agentuurcontract
Immekwaiiii, blz. 134.
-ocr page 110-- 106 - •
na, dan zien we, dat het loon wordt berekend naar het resultaat
van enkele bepaalder handelingen, dat elk dezer handehngen
ten opzichte van de berekening van het loon als eene
onderneming op zichzelf wordt beschouwd. Wanneer dus
de wet do aanspraak op loon in verband brengt met het
al of niet gelukken der onderneming, dan moeten wij bij
het agentuurcontract acht slaan op het al of niot gelukken
van elke operatie, van welker resultaat de berekening van
het loon afhankelyk is.
Om art. 1845 toe te passen, moeten wo echter eerst volkomen
in het reine zijn ten opzichte van zyno beteekenis. Do
bojjaling toch, zooals zij geschreven staat, is op zyn minst
genomen dubbelzinnig, en wordt dan ook in verschillenden
zin uitgelogd. Hoe moeten wij do laatste woorden „al mocht
do zajik ook mislukt zijn" boschouwen in verhand met hot
eerste gedeelte der zinsnedo: dienen zy slechts ter moerdoro
generaliseering van dat eersto deel, zo\'jdat hierin de algomeono,
op zichzelf staande bei)aling zou vervat zijn, welke door do
huitüto woorden nadrukkelijk zoo algemeen mogelyk gemajikt
wordt? Door sonnnigo schrijvors wordt deze opvatting
gehuldigd gaan wy echter na tot wolko conso(iuenties
deze ojtinio voert, dan moeton wij of art. 1845 zoo algemeen
mogelijk toepassen, zoodat elk verzuim, ook het goringsto,
van don kant van den lasthebber diens iwnspraak op loon
zou doen verloren gaan, eeno bopaling, dio van eeno zoodanige
hardheid tegenover den lasthebber zou getuigen als wy zondor
meer niet bij den wetgever kunnen veronderstellen; óf wy
moeten aannemen, zooals MAucAnK(PoNT) VIII — 570 {§ 1087),
Zoo O. a. OrzooMKH, op art. 18t5.
-ocr page 111-- 107 - •
dat do on koston, welkor vergoeding de lastgever mag weigeren,
hare oorzaak moeten vinden in het verzuim van den mandaUuis;
maar dit vloeit eigenlijk ook reeds voort uit art 1838, en
helpt ons niet ten opzichte van de betaling van het loon.
Het schynt mij dan ook meer iu de bedoeling van den wetgever
te liggen, oen direct verband to zoeken tusschen de beide
deelen der zinsnede, en dus de laatste woorden uit to leggen
als eene bejierking der eerste. En dat wel een zeer eng
verband; het zjil, dunkt my, voor de toepassing dor bepaling
niet alleen noodig zijn, dat de zaak mislukt is, zooals Diephuis
wil; ook dan lykt het my onbillyk, den lasthebber, die wellicht
een zeer gering verzuim zonder eenig bolangryk gevolg begaan
heeft, te laten lyden onder eeno omstandigheid, waaraan hij
part noch deel hooft. Tusschon het verzuim en do mislukking
moet een onmiddellijk verbaiul bestaan, het mislukken moot
zyn grond vinden in het verzuim®\'); alleen in dit goval lykt
het niet onbillyk, don lasthobbor naast zyno vori^lichting tot
schadevorgooding volgons art. 1838 nog oono byzondere straf
op to loggon in don vorm van verbeuring van zyn loon. En
cvonzoo goed als dit van toepassing is op het gohoolo mislukken
»«) Dikpiiuis. Nod. Hurgorl. Kocht iiasO), XIIl blz. 81. - Al.s oono
boporking word hot laiitsto godeoUo van art. 1815, al. 2 ook opgovat
door do Ub. Amstordain, 23 November 18G9, W. 3188.
2») Aldus Land, dl. IU-\', blz. 301 ; Kg. den Hang 7 .Tannarl 1870,
W. 3208; vgl. ook ton opzichte dor to rostilueoron onkosten Potuikb,
Mandat No. 79. Van dozolfdo opinio, ofschoon hU hot niot uitdr»ikkoU|k
zogt, Hchünt Dai.i.oz to zün, blükons züno wot-iilon (ROp. do I^gisl.,
Doctr. ot Jnrispr., i. v. Mandat, No. 324): „Co serait heurter tous les
principes quo do rondro lo mandataira responsable <lo la non-ronssito do
l\'afTairo, quoique cot ovonomont no puisse lui ôtro impnti^\'. — Onder
vorzuim moot hier vonlor ook wordon begrepen handelen in stryd
met zyno bovoogdhoid.
- 108 - •
der zaak, is het m. i. toepasselijk op eene gedeeltelijke mis-
lukking, met dien verstande, dat dan do aanspraak op loon zal
verloren gaan, voorzoover de zaak mislukt is.
Indien dus de agent geen schuld heeft aan het mislukken
der transactie, heeft hij aanspraak op zyn loon. In welken
zin moeten we dit nu op het agentuurcontract toepassen?
Uit de eigenaardige wijze van loonsbetaling in den vorm
van provisie, waarbij dus hetgeen tot stand is gekomen tevens
als maatstaf voor het loon dient, volgt dat hior in elk goval
de aanspraak op loon afhankelijk is van het werkelijk tot
stand komen der handeling; de vnuig of den agent al of
niet verzuim to wijten is, komt daarbij niet te pas. Wel
hoeft deze invloed, indien het verdere resultaat dor handeling
niet tot stand komt, indien de handeling niet dat gevolg
heeft, wat orvan to verwachten was, m. a. w. inilion de
uilvoering der gesloten transactie achterwege blijft. In dat
goval kan mon ook met het volste recht spreken vaii het
mislukken dor onderneming. Niet met betrekking tot het
sluiten der transactie, waiirvan hot provisiebodragafhankolgk
is, maar met betrekking tot de uitvoering daarvan kuimon
wij art. 1845 oj) het agontuurcontnict toepassen.
Uit het bovenstaande volgt, dat het recht op i)rovisiovan
eon door bemiddeling van den agent tot stand gebrachte
transactie slochts wordt verkregen onder een ontbindendo
voorwajirde, nl voorzoover do oventueele niet-uitvooringdior
transjictio niet in direct verband slaat mot oen plichtverzuim
van zijn kant. Wordt b. v. door züno bemiddeling eon koop-
contract gesloten met oen insolvent persoon, wiens insolventie
hij bij behoorlijko infornuitio had kunnon kennon, on komt
tengevolge van faillissomont do kooi)prys slochts godeoltolgk
- 109 - •
binnen, dan vervalt van het niet ingekomen gedeelte daarvan
het recht op provisie. Evenzoo kan de principaal zelf weigeren
uit te voeren, doch ook deze niet-uitvoering zal alleen dan
invloed hebben op de aanspraak op provisie, wanneer zij in
direct verband stond met een verzuim van den agent, wan-
neer zü haar grond vond in eene omstandigheid, waarvoor
de agent aansprakelijk is; b. v. indien de principaal uitvoering
weigert, omdat de derde met wien het contract gesloten is,
insolvent is en de agent dit had kunnen weten; of indien
de agent eene transactie afsluit in stryd met zyne uitdruk-
kelyke instructie.
Dit geheel of gedeeltelyk vervallen van het recht op
provisie veronderstelt dus steeds schuld by den agent;-®)
dozo moet dus altyd eorst bewezen worden, en tevens het
directe vorband tusschon die schuld on het mislukken van
de zjuik. Anders wordt dit^ wanneer, zooals dikwyls bedongen
wordt on bovendien ook oen zeer algemeen handelsgebruik
is do i)rovisio afhankelijk gestold wordt van do uitvoering
der transactie. In dit geval is do uitvoering oono voorwaarde
voor het ontstaan van het recht oj) provisie; on hionuin W(»rdt
niets veranderd, al kan do agent ook bowyzon, dat de
uitvoering achterwege is gebleven door toedoon van zyn
pnncipaal, zonder dat homzolf in dit opzicht eonig vorwyt
tred "). Natuurlyk wordt hier verondersteld, dat do provisie
zonder eenig bybeding afhankelyk is gemaakt van do al of
niet uitvoering; maju- in dat goval zal, wat ook do oorzjiak
moge zyn van hot achterwege blyvon dor uitvoering, do
agont geen tuuispraak Oj) provisie kunnen doon golden.
-) In dezen zin Hb. Anwterd.\'xm, 7 .Tuni 180n (.M. v. II. 1800, blz. 104).
2») VkI. llivifcuK, Pmid. Franc. s. v. Agonco Connnercialo, No. 27.
- 110 - •
Een andere vraag is, of hier in sommige gevallen geene
aanleiding bestaat, hem toch aanspraak op schadevergoeding
tot het bedrag der aldus voor hem verloren gegane provisie
toe te kennen; en werkelijk schijnt het mij toe, dat dezo
schadevergoeding in bepaalde gevallen gerechtvaardigd is. De
principaal moet weliswaar vrij blyvon, en is dat dan ook,
om naar eigen oordeel al of niet uitvoering te geven fun
een eenmaal gesloten overeenkomst mits hij van die niet-
uitvoering de gevolgen wil dragen; hiervan is hij aan zyn
agent geen rekenschap verschuldigd. Door do eigenaardige
wijze van loonsbetahng in den vorm van provisie berust
echter feitelijk de beschikking over de belangen van den
agent to dezen opzichte in zyne handen; daaruit vloeit nog
voor hem niet de verplichting voort, eene bei)aalde zorg voor
die belangen aan to wenden, maar daarentegen mag hij van
zijne feitelijke macht ook geen misbruik maken. Kan do agent
dus bewijzen, dat werkelijk door den principaal in stryd met
do goede trouw misbruik gemaakt is van zyno positio, dat
er niet do minste reden bestond, do gesloten transactie niet
uit to voeren, maar do niet-uitvoering integendeel moot
worden toegeschreven juvn do bcidoeling om hem (don agont)
to schadon, dan zal den agent wol degelyk oen lecht oj)
schadovergoeding mooton toegekend worden, wiuu\'van het
=0 Andors oordooldo do Rb, to Maastricht, 18 Maart 1897, W. 0974,
dio tegenover een provisiereiziger de verplichting vaji den principmU
aannam, do opgenomen bestoliingen uit te voeren, ton einde don reiziger
het doof hem beoogdo doel, nl, eon hoog provisiebedrag, to doon l)eroikei\\.
Do hier aangenomen verplichting lykt nUl eene beperking dor vryheid
van den principaal, welke ondanks do b||zon<lüre verhouding, waarin
«lo betaling van provisio hom tegenover zyn reiziger brengt, niet to
verdedigen Is met een beroep op art. ül?» H. W.
UI -
bedrag dus zal overeenkomen met dat van de provisie, welke
hij in geval van uitvoering VQjdiénd zou hebben.
Daarentegen erkent het Duitsche recht in dergelijke gevallen
als de bovengenoemde uitdrukkelijk eene aanspraak op provisie;
§ 88 H. G. B., waarin bij ontstentenis\'öfan byzondere overeen-
komst den agent slechts voor tot uitvoering gekomen zjiken
een recht op provisie wordt toegekend, bevat in al. 2 do
volgende bepaling: *
„Ist dio Ausführung eines Geschäfts in Folge des
Verhallens d>is Geschüftsherrn ganz oder theilweise untor-
bliebon, ohne dass hierfür wichtige Gründe in der Person
desjenigen vorlagen, mit welchem das Gosdulft abge-
schlossen ist, so hat der Ilandlungsagentdie volle Provision
zu beansprücben."
Als uitzonderingsgeval op den algemeenen regel, dat alleen
provisie verschuldigd is van uitgovoerdo zaken (waarby do
wetgever blykbaar uitgaat van bot denkbeeld, dat het niet
uitvoeren gewoonlyk wol aan don agont zal liggen), wordt
hier aan don agont do gelegenheid gegeven, het bowys to
leveren van oono omstnndighoid, die ondanks do niet uitvoering
toch zijn recht op provisie doet ontsUuin, dus dat do uitvoering
tongovolgo het optreden van den jn-incijjaal is achterwego
gebleven, zonder dat hiervoor gewichtige grondon in do persoon
van den dorden contractant to vinden waren. Eon op zichzelf
wol to rechtvaardigen bepaling, dio ochtor, zooals zy dnar
Staat, oene bedonkolykn zydo hoeft. Wy kunnon lumr toch
niot anders oi)vatten, dan dat do agont zal moeten bowyzen
hot ontbreken van gowichtigo gronden in do innsoon van
don dordon, maar dat daartogonovor do prinripajil zich niet
zal kumion boroopon «)p het voorhandi\'U zyn van amlerc
- 112 - •
gewichtige gronden, die liem er toe leidden, de transactie niet
uit te voeren, gronden, die toch ook zelfs in direct verband
kunnen staan met een verzuim van den agent. En dit lykt
mij eene ongemotiveerde benadeeling van de positie van den
principaal; dat de bewijslast voor een gedeelte op den agent
wordt gelegd, is billijk: hij behoort toch in de eerste plaats
in staat te zijn, de persoon van den derden contractant te
beoordeelen, en het bewys dat by dezen geen gewichtige
gronden tot niet-uitvoering aanwezig waren, behoort op hem
te rusten; maar daartegenover is het onbillyk, in dat geval
den agent steeds recht op pi\'ovisie toe te kennen al mocht
ook de principiwl een nog zoo gegronde reden in verband met
een verzuim van den agent kunnen aanvoeren, waarom hij
van de uitvoering afzag, wanneer toch eenmaal do wet het
recht op provisie van do uitvoering af hankelyk heeft genmkt.
Zooals wy echtor zagen, kan voor ons recht by niet-uit-
voering door-toedoen van den princii)aal noch een juinspnuik
op provisie noch in het algemeen een recht op schadevergoeding
erkend worden. Hot zal dus voor den agent raadzaam zyn,
eene clausule in dezen zin in het agentuurcontract te doon
opnemen, daar anders op hem de — zeker uiterst nioeilyko -
bowyslast zal ruston, dat do niet-uitvoering tot dool had,
hem in zyn recht öp i)rovisie te benadeelon.
Hierbij is, zooals boven is gezegd, verondersteld, dat do
l)rovisie eerst verdiend is ingeval en voorzoover") do zjuik is
2^\') Zonder nadoro aanduiding mooton dozo boido geacht wordon «amen
to gaan: clo oconomischo bedoeling toch van do beperking der provisie-
betaling/ tot gerealisoordo zaken is, dat hot loon den agont wonit uit-
betajild uit hot bedrag, dat tengovolgo <lor gesloten transactie inkomt,
(lus ook roor zooverre dat inkomt, al biyft do uitvoering ook gedooltolük
arhtorwogo.
- 113 -
uitgevoerd; daartoe is echter noodig öf dat er een zoodanig
uitdrukkelyk beding bestaat öf een\' constant handelsgebruik
in dezen zin, een handelsgebruik, dat natuurlijk verschillend
kan zijn voor de verschillende takken van handel. 2®) Zonder
zoodanig beding of constant handelsgebruik heeft de agent
dus in het algemeen recht op provisie van elke transactie, 2")
die door zyne bemiddeling tot stand is gekomen.
Als eersto veroischte geldt dus, dat de transactie moet
zyn tot stand gekomen, dus öf door den agent onmiddellyk
krachtens zyne volmacht öf door den principaal. Een contract,
dat slechts voorwaardelijk is tot stand gekomen, daar de
agent geene volmacht heeft en dus niet andera dan behoudens
nadere goedkeuring van zyn principaal kan handelen, is derhalve
tot aan die goedkeuring geen transactie, waarvan aan den
agent provisie verschuldigd is. Het rocht op provisie hangt
dus hier af van het al of niet goedkeuren door don principaal,
wiuarin deze goheel vry is; evenmin als by de weigering van
uitvoering (zie boven) is hier aan den agent oon rccht op
schadevergoeding toe to kennen, indien do principaal zyne
goedkeuring zondor eenige roden weigert; maar evenmin mag
„Hot verschil van handelsgewoonten is niot van locAlon, ninar
van qualitatiovon aani. Hot gewoonterecht is niet gesplitst in zoovele
ondordoolon aln er plaatsen zün Wiiar handel gedreven wordt, maar in
zoovele (jroepcn als do handel zelf vertakkingen hooft". (Mr. J. A. Lkvy,
Vergelijking van het A. D. H. O. B. met hot W. v. K., Inleiding
blz 511); oono nltspmak, die echter alleen dan juist is, wanneer mon
aan het woord „gowoonterocht" eone boporkte boteokenis geeft. Ismen
de meoning toegedaan, dat de (locale) handelsgebruiken (zooals b.v. beurs-
en havenusanties) ook onder hot begrip van gewoonterecht van don
handel vallen, dan zal men mooten zoggen: Hot verschil in handels-
gewoonten is m de eerste plaats van qualitatiovon aard.
Klke transactie, nl. voor zoover deze valt onder dio, w.narvan
provisio vorschuldigd is (zio blz. 105).
8
-ocr page 118-- 114 - •
ook hier de principaal van zyne feitelijke macht misbruik
maken, en zal dus de agent wel degelyk aanspraak op ver-
goeding hebben, indien hij bewijst, dat die weigering tot doel
had, hem in zijn recht op provisie te benadeolen.
De transactie moet verder tot stand gekomen zijn door
bemiddeling van den agent. Het is niet voldoende, dat de
agent in het algemeen werkzaam is geweest tot het aan-
brengen van nieuwe relaties; zyne werkzaamheid moet gericht
zijn geweest op het afsluiten van een bepaald contract, om
op provisie uit de afsluiting van dat contract recht te
hebben. Zyn er dus op initiatief van den agent onderhande-
Ungen tot afsluiting van een speciaal contract gevoerd, doch
later weer afgebroken, en neemt na eenigen tijd de princi-
paal uit eigen beweging die ondorhandehngen weder op, dan
zal, afgezien natuurlijk van een desbetreffend byzonder beding,
den agent daarvan geen provisie verschuldigd zyn. Aan den
anderen kant echter zal dit voor den principaal ook geen
middel kunnen zyn om zich aan de betahng van het provisie-
bedrag te onttrekken, door den agent eene zaak, die hy
bezig is voor te bereiden, uit de hand te nemen en zelf ver-
der af te wikkelen, of door oen tengevolge van de bemoei-
ingen van den agent tot stand gekomen contract in oen
anderen vorm to gieten en zoo uit to voeren.
Elke arbeidsovereenkomst toch, waarby als maatstaf van
hot loon wordt genomen het resulüiat van den to vorrichten
arbeid, moet geacht worden volgens art. 1375 B. W. imn
den kant van dengene, to wiens bohoove do diensten gepraos-
teerd wordon, in het algemeen mode to brengen de vorplich-
- 115 - •
ting om de tegenparty in staat te stellen die diensten te
praesteeren en op die wyze het overeengekomen loon te
verdienen. -\') Elke handeling van de eene party, waardoor hy
de andere party de gelegenheid beneemt, zyne diensten te
praesteeren, waardoor hy deze dus in zyn recht op praestatie
belemmert, moet by de dienstcontracten van het hier behan-
delde soort beschouwd worden als een inbreuk op die ver-
plichting, als contractbreuk, recht gevende op schadevergoeding.
Wy vinden dus naast de algemeene verplichting tot betaling
van het overeengekomen loon, uit het agentuurcontract voort-
vloeiende, eene tweede contractueels verplichting, nl. die tot het
verschaffen van de gelegenheid tot dienstpraes-
tat ie aan den agent, indien dat loon overeengekomen is in
den vorm van provisie. Het niet nakomen van deze verplichting
geeft den agent recht op schadevergoeding, on wol tot hot
bedrag, dat hy door toedoen van den principjuil verhinderd
is geworden aan provisie te verdienen, onder aftrek van de
Morkwnardigorwüzo kwam do Rb. Amstordani 11 Juli 18G5 (W.
2738, M. v. H. 1865, blz. 205) tot oon omgokoordo concluslo on loiddo
zü uit do porcontögowüzo bolooning juiat af, dat hot do oono partU vrü
stond, van do dionston dor andoro zoo vool of zoo woinig gobruik to
niakon, als liU in hot bolang van zün handol nuttig oordooldo. M. i.
strüdt dozo beslissing volkomen mot do billüklioid. Ongotwyfold bestaat
er oon grons voor do bovon aangonomon verplichting van den principaal,
een verplichting dio oigoniyk goheol uit eon niot-doen, oen zich onthouden
bostnnt; dozo grons valt samen mot hot bolang vnn don handol dos
principnnls, zoonis zich dnt bü hot sluiten van het ngontuur-contmct
volgons objoctiovo gezichtspunten voordood. Zoo zou eon verbod nnn
don ngont om godurondo oonigon tüd niouwo contn\\cton toaluiton.danr
do grons vnn hot productiovennogon dor fabriek boroikt is, goon inbreuk
zün op bodooldo verplichting. Bü iiot sluiten der ngontuur-overeenkomst
was hot toch duidolük, dnt hot bolnng vnn don principnnl m\'ot vorder
reikte dnn hot productiovormogon dor fabriek. Vgl. ook Rivièrk Pnnd.
Fmnc. 8. v. Agonco Commorcinle, No. 41.
- 116 - •
onkosten, die hem daardoor eventueel bespaard zyn.®®) Hier-
tegenover zal de principaal echter het verweer kunnen stellen,
dat de agent niet werkzaam was en dus niet over het bene-
men van de gelegenheid tot dionstpraostatio kan klagen,
waar hij zelf toonde, van de hem geboden gelegenheid geen
gebruik te willen maken.
Als inbreuk op deze contractueele verplichting zal dus in
de eerste plaats moeten beschouwd worden het bovenge-
noemde geval, dat de principaal met terzijdestelling van den
agent de door dezen ingeleide onderhandelingen zelf ter hand
neemt en afwikkelt. Hier wordt den agent zonder twijfel
de gelegenheid ontnomen om door eigen werkzaamheid de
hem toekomende provisie te verdienen. Evenzoo moet het
geval beschouwd worden, dat de principaal zyn agent, die
uitdrukkelyk en uitsluitend voor een bepaald district aange-
steld is, om zoo te zeggen concurrentie aandoet, door zelf
in dat district nieuwe relaties to zoeken en als gevolg daar-
van buiten den agent om direct zaken te doen. Naast het
hiergenoemde geval, dat de principaal op eigen initiatief directe
zaken doet, is het bovendien veelvuldig handelsgebruik ") of
wordt het ook speciaal bedongen, dat den agent, wien een
bepaald district als arbeidsgebied uitdrukkelijk is aangewozon,
provisie toekomt niet alleen van dio contracten, wolke geslo-
ten worden direct tusschon don principaal en de dezen door
den agent eenmaal rtaw<7e//rac/<6rafnemers, maar in hot alge-
meen van alle zaken, welke in dat district door of voor don
30) vgl. O. L. G. Brnunscbwoig 28 Mnart 1883 (in Ztft. für tla.sgcs.
IlandolHr. Bd. 38, blz. 233, No, 306).
31) Vgl. over do ontwikkeling van dit bandolsgebmik: Ontacbton
der Berliner Aeltostcn, aangehaald by Uimebwahu, blz. 141; verder
Rivière Pand. Franc. t. a. p. No. 24.
- 117 - •
principaal buiten den agent om worden afgedaan gedurende
zyne functie als agent. Hier verandert dus het\' recht
op schadevergoeding tot het bedrag van de provisie,
die hem ontgaan is, na aftrek van eventueel bespaarde
onkosten, in een recht op loon, onmiddellyk uit het
contract zelve voortvloeiende, en wel tot het volle bedrag
der provisie.
Eene uitdrukkelyke bepaling van deze strekking bevat het
H.G.B, in §89: „1st der Handlungsagent ausdrücküch für
einen bestimmten Bezirk bestellt, so gebührt ihm die Provision
im Zweifel auch für solcho Geschafte, welche im dem Bezirk
ohne seine Mitwirkung durch den Geschaftsherrn oder für
diesen geschlossen sind". Hot vereischte, dat het contract
binnen het aangewezen arbeidsgebied van den agont
moet vallen, zullen wy echter niet letterlijk moeten opnemen
in dien zin, dat het contmct juist binnen de grenzen van
dat gebied tot stand is gekomen. Veeleer mooton wohierby
nagaan, of het contract behoort tot die, welke do agont, de
grenzen van zyn arbeidsveld in aanmerking genomen, in do
gelegenheid zou geweest zyn to sluiten of waarmode hy in
gowono omstandigheden geroepen zou zyn geweest, zich te
bemoeien. Hieronder zouden dus b.v. vallen zaken gedaan met
in dat district gevestigde afnemers, al waro het contract ook
buiten het district tot stand gokomon; ovenzoo oene verzekering
gesloten op oen binnen hot district gelegen perceel. Niet
geheel juist drukt Immeuwahk (bl. 148) dezo stelling uit, door
hot criterium te zooken in de vraag „ob dor Sitz des Goschnftes
im ökonomischen Sinne im Agonturbezirko zu suchen ist".
Als gevolg van doze formuleering moet hy tot do n). i.
foutiovo conclusio komon, wmirtoo ook hot Reichsgericht
- 118 - •
kwam n.1, om den agent een recht op provisie vâneenin
zijn district buiten hem om gesloten contract te ontzeggen,
omdat de andere partij by het contract slechts agent was van
een buiten het district gevestigden koopman. Eene beslissing in
omgekeerden zin zou my juister toegeschenen hebben, ten-
minste voorzoover de agent van dien derden contractant een
in het bewuste district gevestigde agent was en als zoodanig
kon gerekend worden tot den kring van eventueele clientèle
in dat district te behooren, waarmede de agent dus in normale
omstandigheden te verkeeren zou hebben.
Om dit recht op een bepaald bedrag, hetzy dan als schade-
vergoeding hetzij als loon, te doen golden, is het echter voor
den agent in de eerste plaats noodig te weten, öf en voor
welk bedrag de principaal zaken heeft godtian, waarvoor hem
eene vergoeding toekomt. In de meeste gevallen zal het voor
den agent wel geen bezwaar opleveren, van zyn principaal
de noodige gegevens daaromtrent te ontvangen. Maar gesteld
de agent meent te weten, dat die opgave niet juist is, ofwel
do principaal is onwillig, en stelt den agent voor de lastige
kwestie, een bepaald bedrag te moeten vorderen en de juistheid
van dat bedrag te bewyzen, torwyl do gesloten tran.sacties
geheel buiten den agent zyn omgegaan? Voor het geval do
agent zich werkelyk eenige gegevens omtrent directe trans-
acties van zijn principaal heeft kunnen verschaffen on hy
dus in staat is een bepaald bedrag aan to geven, een bepaaldon
eisch te fonnuleoren, kan hy do hulp van art. 12 W. v. K.
inroepen en min den rechter oi)enlegging der boekon van don
32) Entscheidungen des Reichsgerichts, Bolze 13, No. 370. Vgl. ook
Rivièbe, Pand. Franc. t. a. p. No. 25, die alloen spreekt van op de plaats,
waar de agent workzaain is, govestigde huizen.
- 119 - •
principaal vragen, ora met behulp daarvan eene onjuiste opgave
te bestryden of een ontkende directe transactie te bewijzen. Maar
art. 12 geeft dit middel alleen aan de hand om een bepaald
geschilpunt in den loop van een rechtsgeding tot klaarheid te
brengen, het heeft alleen waarde als middel van bowys van
een bepaald gesteld feit. Hoe nu, wanneer de agent geen
bepaald feit stellen kan, wanneer het hom er juist om te
doen is, met bepaalde feiten in kennis gesteld te worden om
daamit een eventueel recht af te leiden? Kan hy den prin-
cipaal in rechte dwingen, hem van die feiten opgave te doen ?
In de jurisprudentie is het voorgekomen, dat een agent,
zich beroepende op de usance en tot het bowys van die usance
toegelaten „dat aan hem, die als vast handelsagent van een
fabrikant in lynwaden of garens optreedt, volgens bestendig
gebruikelyk beding competeert niet alleen de provisie over do
direct door hem afgesloten transactiön, maar ook over die
affaires, welke tor plaatse waar de handelsagent werkzaam
is worden opgegeven door huizon, waarmede do fabrikant
door dien handelsagent in relatie is gebracht", tegen
zyn i)rincii)aal oon proces tot hot alloggen van rekening was
begonnen ex art. 771 vlg. W. v. B. Rv. In eerste instantie
verklaarde do rechtbank den gedaagde rekenplichtig; de II. R.
echter oordeelde ander.s by arrest van 17 November 187G
(W. 4057), op grond dat hier geen sprako was van golden,
welko voor of ton bohoove van don agont door den jirincipaal
zouden zyn in ontvangst genomen om hem dio geheel of
gedooltolyk uit te koeren of casu quo te verantwoorden. Dit
arrest, wjuirby do Hoogo Raad dus hot standpunt iimam.
Ub. Amatonliun, 12 iMuarl 1875, W. 3830.
-ocr page 124-- 120 - •
dat het woord „rekenplichtigen" in de wet een scherp begrensde
beteekenis heeft, is geheel in overeenstemming met vroegere
en latere uitspraken van dat college in kwesties van reken-
plichtigheid, en evenzoo met de meeste uitspraken van de
lagere jurisprudentie met name een vonnis van de Rb. te
Rotterdam, 19 November 1887 (W. 5510), waarbij in een
analoog geval aan een agent een eisch tot het afleggen van
rekening werd ontzegd op grond, dat hier enkel sprake was
van percentsgewijze te berekenen loon, door den principaal
casu quo aan den agent te betalen, en geenszins van
ontvangsten of uitgaven, welke de principaal voor of ten
behoeve van den agent zou hebben gedaan om dezelve geheel
of gedeeltelijk, desnoods na gehouden debat, uit te keeren
of te verantwoorden.
Mr. Valckenieb Kips heeft echter in zyne dissertatie op
m. i. overtuigende wyze aangetoond, dat deze enge opvatting
van den grond der „rekenplichtigheid" niet vol te houden is; dat
onder rekenplichtigen niet, zooals de Hooge Raad wil, moet
worden verstaan „zy, die voor een ander ontvangsten en
uitgaven hebben gedaan, zy het dan ook tevens voor zich-
zelf," maar in het algemeen ieder, aan wien, hetzy door de
wet hetzy door eon overeenkomst, hotzy uitdrukkelyk of
stilzwygend, de verplichting is opgelegd tot hot doon van
^i) H. R. 7 Februari 1851, W. 1200; 8Junll877W.4185,23Januari
1891, W. 5989; Rb. Amsterdam 2 November 1880, P.v.J. 1887,No.20\';
Rb. Rotterdam 5 November 1892, W. 0275; Hof Amsterdam 27 Moil898,
W. 7178. Eeno minder enge opvatting Imidigden belialvo het boven-
aangehtmido vonnis dor Amstordamscho rechtbank, Rb. don Haag 27
Juni 1851, W. 1243 on Hof den Haag 7 Mei 1888, W. 5580.
„Do beteekenis van liot woord „Rekenplichtigen" in art, 771 W.
v. B. Rv." (Loidon, 1891).
- 121 - •
rekening, waarvan de wijze om die langs wettelgken weg te
verkrijgen, geregeld wordt in Bk. III, tit. V, W. v. B. Rv.
Wy krygen hier dus een geheel anderen grondslag voor
de rekenplichtigheid; niet, zooals de H. R. wil, het feit dat
men voor een ander beheer heeft gevoerd maar do ver-
houding, waarin men tot dien ander staat, in verband mot
het belang dat doze heeft, bepaalde feiten en cyfers te kennen,
waaromtrent hy alleen door het afleggen van rekening vol-
komen op de hoogte kan raken. Daaruit vloeit voor den
rendant nog geon veranticoordelijkhcid voor, geen rckcnsclmp
van zyne handelingen voort, eeno consequentie die wellicht,
in verband met den term „rekening on verantwoording" niet
zonder invloed is geweest op de aangehaalde voor den eischer
ongunstige arresten en vonnissen, zooals mon b. v. zou kunnen
opmaken uit het arrest van het Hof te Amsterdam (W. 7178),
hetwelk oordeelde, dat de verhouding van meester en knecht
(tegen loon en aandeel in de winst) iedor begrii) van reken-
plichtigheid uitsloot. Het is hier integendeel slechts to doen
om juiste opgave van foiton on cyfers, niet meer.
Do verplichting tot het afleggen van rekening hangt dus
af van de bei)aaldo verhouding, waarin beide partyen tot
elkander staan on het belang, dat de oone party by hot
afleggen van die rekening heeft. Welnu, eono dergolyko
verhouding, wiuiruit rokonplichtigheid voortvloeit, bestaat
ongotwyfold daar, waar iemand krachtens overeenkomst recht
heeft op eon loon, waarvan hy het bedrag eerst kan te weten
komen door oi)gave van den kant van de togonparty; hier
In dit HtolHoI zou dus oerst goponoord, on desnoods bewezen
moeten worden, dnt do gedaagde werkoiyk beheer gevoerd had, dus
bepaaldo behoorehandelingen had verricht.
- 122 - •
brengt volgens art. 1375 B. W. de overeenkomst mede, dat
de eene party aan de andere de middelen verschaffe om zyn
recht op een bepaald loon, dat hij krachtens die overeenkomst
heeft, te doen gelden, voor de nakoming van welke verplich-
ting art. 771 vlg. den vorm en de dwangmiddelen aangeeft.
Verwerpen wij dus de enge opvatting van het grootste ge-
deelte der jurisprudentie, dan behoeven we niet te aarzelen,
den agent die volgens uitdrukkelyke of stilzwygende over-
eenkomst aanspraak heeft op provisie ook van zaken, door den
principaal buiten hem om gedaan, een recht op rekening en
verantwoording tegenover zyn principaal toe te kennen.
Evengoed als de principaal schadeloosstelling verschuldigd
is, als hy zyn voor een bepaald district aangostelden agent
concurrentie aandoet, door zelf daar relaties te zoeken, doet
hy to kort aan zyne contractuoele verplichting, indien hy in
dat bepaalde district naast een eenmaal aangostelden agent
een tweeden met gelyke functie aanstelt on wel op den-
zelfden grond, dat hy zyn agent de gelegenheid tot dienst-
praestatie niet mag ontnemen, een uitvloeisel van de
eigenaardige loonsbetaling in den jonii van provisio. In do
meeste gevallen zal ook hierin het handelsgebruik weer voor-
^ Vgl. Immkhwahr (blz. 156): „Eino rflicht dos QoscliAftHliorni zur
Rochonschaftsablngo ontspriclit don allgomoinon BilllgkoilsorwAgnngon".
Ilot H. G. B. kont in g 91 don agont mot betrekking tot dozo tran»a(!tio»
oen recht too op voorlegging van een uittreksel uit dOH principa^ds
bookon. Vgl. ontwerp Druckku, art. 32, en M. v. T. blz. 77.
38) Rivikue, Pand. franc, t. a p. n*. 41. - Zooals wö op blz. 71
zagen, is hot tw^folachtig of in art. 1853 ondor hot aanstellen tot hot
vorrichtiili van dezelfde zaak in hot algomoon mag worden vorataan
hot a.in8tcllen in dezelfde functie) in elk goval heoft hot artikel slechts
waarde als oeno presumtie, welko haro kracht verliest, indien biykt,
dat do bedoeling was, een tweedon agont muid don oorsten aan te stellon.
- 123 - •
zien, voorzoover dit den agent provisie toekent van alle zaken,
die in zyn district door of voor den principaal buiten hem
om zijn afgehandeld. En dit recht op schadeloosstelling of
provisie zal voor den agent niet verloren gaan, indien hy
stilzwijgend kennis genomen heeft van die benoeming; slechts
eene uitdrukkelijke toestemming in die benoeming zou die
werking kunnen hebben, voorzoover de zaken betreft, die de
tweede agent had afgesloten.
Staat nu in een bepaald geval het recht van den agent
op provisie vast, dan kan er nog een verschil van meening
bestaan over het bedrag, waarover de provisie te be-
rekenen is. In vele gevallen zal dit wel by uitdrukkelyke
overeenkomst geregeld worden, of zal er een vast handels-
gebruik bestaan. By ontstentenis hiervan echter zal men
kunnon twyfelen, of do provisie moet berekend worden van
het volle bedrag, waarover do transactie loopt, dus hot
brutobcdrag, of wel hot bedrag, dat na aftrek van korting,
onkosten voor verzending, incasseering, enz. ovorblyft, dus
het ncitobi\'drag. Het schynt my too, dat we hier moeten
onderscheiden: in het algemeen hooft do agont mot doze
onkosten, welke voor den princijiaal do waarde van de
transactie verminderen, niets te maken; hy heeft recht op\'
oen bepaald i)ercentago van de waardo, niet zooals die zich
in do boeken van don princii)aal voordoet, maar zooals die
boj)aald wordt door den omvang van de transactie, welko
door zyne bemiddeling is ge.sloten. In \'t algemeen moot dus
het briUnhedrag als miuitstaf gonomon wonlen; dit is boven-
dien de oenigo miuitstaf, die mingelegd kan worden, indien
») immeuwaun, blz. 132, 142.
-ocr page 128-^ 124 -
aan de transactie geen uitvoering gegeven wordt, maar
den agent hierby geen verzuim te wijten is en hij dus
aanspraak op provisie heeft. Iets anders echter wordt het,
wanneer, zooals veelal bedongen wordt of handelsgebruik
is, de provisie alleen verdiend is, indien en voorzooverre
de transactie tot uitvoering is gekomen: de eigenaardige
wyze van loonsbetaling in den vorm van provisie heeft
hier niet alleen de beteekenis, den agent tot grooter werk-
zaamheid en dus grooter omzet aan te sporen, maar
tevens, hem zijn loon te voldoen uit datgene, wat de princi-
paal tengevolge van de transactie ontvangt, dus uit de
waarde, die de tegenpraestatie voor den principaal heeft. Hier
is dus het nettobedrag als maatstaf voor de provisieberekening
aan te nemen.
Een algemeen vast handelsgebruik schynt in dit opzicht
niet te bestaan; in sommige takken van handel is bovendien
een middenweg gebruikelijk, nl. de berekening van de provisie
over het factuurbedrag, dus het brutobedrag na aftrek
van korting of andere aan de afnemers gegunde voordooien,
die het op de factuur vermelde bedrag geringer makon.
Van de provisie, wolko den agent voor door zyn bemiddeling
tot stand gekomen transacties toekomt, is eindelyk wel te
onderscheiden de z. g. incassoprovisie, eene speciale bolooning
voor een bepaald soort van hem opgedragen werkzaamheid,
nl. het innen van aan don principaal verschuldigde geldon.
Evenmin als do bevoegdheid hiertoe uit do functio van den
agent fn het algemeen voortvloeit (zie beneden bl. 159), evenmin
komt deze provisie in rechtskarakter ovoroen mot dio voor
hot afsluiten van transacties of heeft mot dit afsluiten iets
- 125 - •
te maken. Het is geen belooning, welke in verband staat
met de uitvoering van een door tusschenkomst van den agent
gesloten transactie, maar vormt de vergoeding voor eene
geheel zelfstandige werkzaamheid, dio zich dan ook niet
alleen uitstrekt tot die gelden, welke den principaal tengevolge
van een door den agent zelf bemiddeld of gesloten contract
verschuldigd zyn of tengevolge van alle in diens district ge-
durende zyne agentuur buiten hem om gesloten contracten—
maar ook tot die, welke tengevolge van vroeger gesloten
transacties door hem worden geind. Hiertegenover beperkt
zich deze aanspraak op provisie ook weder tot die gelden,
welke gedurende zyne agentuur geind wordon, in tegenstelling
met de andore provisie, welke den agent nog verschuldigd
kan zyn over zaken, welke gedurende zyn agentuur werden
afgesloten, maar waaraan eerst na het eindigen der agentuur
uitvoering word gegovon.
De algemoene regel voor loonsbetaling, dat deze niet uit-
drukkelyk behoeft bedongen to zyn, is ook hier toepassolyk;
eon algemeen gebruik bestaat to dozen opzichte in het byzonder
voor de verzekeringsagenten.
Overigons kunnen wy de beginselen, hierboven opgesteld
omtrent de inmenging van don princijml in do werkzaamheid
van den agent en in het algemeen het incasseoren binnen
zyn arbeidsgebied buiten hem om, naar analogie op deincas-
soju\'ovisie toepassen.
Naast do hoofdverplichting van den principaal tot betaling
van hot loon vinden wo in art. 1845 genoemd do vorplichting
tot vergoeding van voorschotten on onkosten, tot
uitvoering van don last gediuin, cH)nü verplichting, die wel
- 126 - •
door de wet alleen met de lastgeving in verband wordt
gebracht, maar die wij, als niet voortvloeiende uit het bij-
zondere karakter, dat lastgeving van elke andere arbeidsover-
eenkomst onderscheidt, veilig als voortvloeiende uit het
dienstcontract In het algemeen mogen beschouwen. Wy
zullen dan ook in principe den agent het recht moeten
toekennen op vergoeding van die onkosten, welke hy heeft
moeten maken om zyne functie behoorlyk waar te nemen,
dus om voor de belangen van zyn principaal te waken, nieuwe
relaties te zoeken en aan te knoopen en transacties af te sluiten.
Maar dat is ook alleen maar in principe aan te nemen.
Juist de eigenaardige positie, die de agent in het handels-
verkeer inneemt, zijne grooto mate van zelfstandigheid,
noodzaakt ons voor dit speciale soort van dienstcontract, het
agentuurcontract, eene uitzondering to maken. Wy zagen
boven, dat die eigenaardige positio medebracht het niet uit-
sluitend gebonden zyn tegenover één enkelen principaal, de
bevoegdheid om voor meerderen tegelyk de functie van agent
waar te nemen; die combinatie van verschillende agenturen
maakt, dat agenten optreden als zelfstandige tusschenhan-
delaren, als tusschenpersonen mot eene eigen zelfstandige
onderneming. Hior nemen do onkosten, dio zy hebben te
maken in hunne functie als agent een ander karakter luin:
het zijn niet anders dan onkosten, welke hunne onderneming
medebrengt, en waarvan dan ook het aandeel, dat iederen
principaal afzonderiyk ten goede komt, moeilyk te Iwrokenon
«
zou zyn. Voor die agenten, welko het hebben van agenturen
als zelfstandige onderneming bedryven, dio van het optreden
«>) Vgl. boven blz 102.
-ocr page 131-- 127 - •
als agent hun gewoon beroep maken, zullen wy dus moeten
aannemen, dat de gewone onkosten, welke hunne werkzaam-
heid medebrengt, voor hunne rekening zyn. ^i)
Deze regel is echter alleen toe te passen, voorzoover het
gewone onkosten betreft, die hunne werkzaamheid als agent
medebrengt; dus onkosten voor het in relatie brengen van
den principaal met nieuwe afnemers, voor het sluiten van
contracten, etc. Verdere onkosten komen voor rekening van
hem, to wiens behoeve ze gemaakt zyn. De onkosten tx)t
sluiting van een contract b. v. zullen niet verder gaan dan
die, welke noodig waren tot het verkrygen van den weder-
zydschen consensus; de kosten tot het opmaken eener akte
vereischt, vallen daarbuiten. Evenzoo de buitengewone onkosten,
die de agent in het belang van een bepaalden principaal
maakt, b. v. uitgaven tot redding van verzekerde voorwerpen
door een verzekerings-agent.
In de eerste i)laat« echter zullen ook hier weder speciale
bedingen of constant handelsgebruik den doorslag geven. Ten
opzichte van do meest voorkomende soorten van onkosten,
ontbreken deze beide gowoonlyk niet, in het byzonder verband
houdende mot do hoogte der bedongen provisie en het al-of
niet ingevoerd zyn van het to vertogonwoordigon huis op do
phuits van werkziuimhoid van den agont.
Mogen wij don agent rang.schikkon onder die personen,
welke mot betrekking tot de contractueelo vorderingen, die
hy togen zyn principaal heeft, eene byzondere wotto-
lyko boachorming genieten?
Eeno BoortgoIOko bepaling bovat § flO II. G. B.
-ocr page 132-- 128 - •
In de eerste plaats zou hier van toepassing kunnen zijn
art 1849 B. W., dat aan den lasthebber het recht toekent
om hetgeen hij van den lastgever in handen heeft, zoolang
terug te houden, totdat hem alles betaald is, hetwelk hij
tengevolge der lastgeving te vorderen heeft.
Indien en voorzooverre dus datgene, wat de agent te vor-
deren heeft, een gevolg is van eene lastgeving, welke tusschen
hem en den principaal bestaat, heeft hij een reten tierecht.
Wij zagen reeds boven (blz, 73), dat de vraag, of en in hoe-
verre\' het agentuurcontract het karakter draagt van lastgeving,
afhangt van de (later te beantwoorden) vraag, of en in hoeverre
de diensten van den agent gericht zijn op vertegenwoordigings-
handelingen, Zooals wij in het volgende hoofdstuk zullen zien.
is in het algemeen hierop geen antwoord te geven, en hangt
het van verschillende omstandigheden af, of het agentuur-
contract is eene zuivere lastgeving of een dienstcontract, dat
tot op zekere hoogte eene lastgeving is öf een dienstcontract
zonder eenig spoor van vertegenwoordiging, In het eerste
zoowel als het derdo geval ligt de al- of niot toepasselijklieid
van art. 1849 voor do hand. Evengoed als op zuivere last-
geving de bepaling van dat artikel toe te passen is, evengoed
mogen we het niet toepassen op oen dienstcontract, dat met
vertegenwoordiging niet heeft uit te staan. Want hoe gaarne
mon ook geneigd zou zyn, oen voorrecht als dat van art,
1849 ook buiten het geval van vertegenwoordiging toe to
kennen, juist omdat het een bijzonder voorrecht i.s, mogen
wij zijne toepassing niet uitbreiden tot een geval, dat niet
binnen\'de uitdrukkelyke bewoordingen der bopaling vnlt.
Meer bezwaar levert het tweede geval op, nl dat hot
agentuurcontract deels lastgeving is, deels een „gewoon"
- 129 - •
dienstcontract zonder vertegenwoordiging. Hier zou dus de
bepaling van art. 1849 toepassolyk zyn voorzoover het contract
het karakter draagt van lastgeving; m. a w. do vorderingen
van den agent tot vergoeding van loon en onkosten, voort-
spruitende uit handelingen in zijne functie van vertegen-
woordiger verricht, zouden beschermd worden door een
retentierecht, de overige niet. Dit is dan ook de oplossing,
die wy ten opzichte van de hem te restitueeren onkosten
moeten volgen, waarvan toch meestal wel zal kunnen uitge-
maakt worden, tot welk speciaal doel ze gediend hebben.
Anders staat het met het loon; dit toch is te beschouwen
als de vergoeding voor de gczammlijkc werkzaamheid van
den agent on is dus niot to scheiden in vergoeding voor
vertegenwoordigingshandelingen on vergoeding voor andoro
diensten, niet als vertegenwoordiger gepraesteord. By gebreke
van oen maatstaf, in hoeverre het loon voortspruit uit last-
geving, verkeoren wo dus in de feitelijko onmogelykheid,
hierop de boi)aling van art. 1849 toe to passen.
Art 1195 4". B. W. noomt ondor do bevoorrechte schulden op
allo do roerondo on onroerondo goederen van den schuldenaar
„het loon van dienst- on werkboden over het verschonen jaar cn
hotgeon over hot loopondo jaar verschuldigd is". Wij behoeven
echter niot te aarzolen, dezo bepaling op het don agent
vorschuldigdo loon niet toepassolyk to vorklaren. Want zelfs
al mocht men twyfelon of wellicht in hot algemeen do term
„dienst- on werkboden" niot al degenen omvat, dio zich
verbinden togen vergoeding van loon diensten to praosteeron,
zolfs al zou men hot dus niot eens zyn met oen groot
gedeelt(} der jurisprudentio, die dozen term eng goiiiter-
protcord wil zien, in ovoroonstomming mot hot spnuvk-
i»
-ocr page 134-- 130 - •
gebruik dan nog zou de ratio legis van dit artikel — de
prikkel om dengene in wiens dienst zij zijn, in tijd van
tegenspoed niet in den steek te laten en dezen op dio
wijze den voor hem zoo noodigen steun niet te doen ver-
liezen en tevens de onbillijkheid en hardheid, indien personen,
die bij het verhuren hunner diensten vast op hun loon rekenen,
plotsehng zonder verhaal van die voor hun leven byna onmis-
bare toelage verstoken wei\'den — dan nog zou deze ratio
legis ons beletten aan te nemen, dat de wet de bedoeling had,
personen van eene zoo zelfstandige positie als den handelsagent
te begrijpen onder hen, voor wie het voorrecht van art. 1195,4°.
geschreven is. Hoe men dan ook moge denken over de
wenschelykheid van uitbreiding van dit voorrecht de
noodzakelijkheid van eene zoo ruime uitbreiding, dat ook do
handelsagent er ondor zou vallen, bestaat zeker niot.
■•2) Vgl. boven blz. GO. Vorder speciaal in verband mot art. 1195, -i»
conclusio van adv. gon. Mr. Gkeoory in W. 7.387, dio do boteekonis
van dozen term wil afloidcn uit art. IG § 1 van do wet op hot perso-
neel (29 Maart 1833, Stbld. n«. 4), on het criterium zoekt in hot »hico»ich
btJ.do andcro party.
"IS) Vgl. het rapport van Guenier in hot Tribunat (Locre dl. IG,
blz. 383); A8.ser cn Van IIkusde, ir blz. 275. Do II. R., 4 .Tanuari 1900
(W. 7.387) legt moor don nadruk op don persoonlijken baud tusschen
partyen, in togonstelling mot do (by gelyktydig ontwerp voorgestelde)
voorrechten van art 1185, 50 en 1185, 8» ü\'\'^ 1051 on 1052), waarby
do arbeid zelf en als waarborg hot voortbrongsol daarvan, niot do per-
soon van don ander, op den voorgrond staat.
De Vos van Steenwijk, t. a. p. blz. 45.
*•">) Vgl. het desbotrelTende artikel In hot W. 5243. Drucker, ontwerp
.irt. 31 en M. v. T. bl/,. 70 vlg.
HOOFDSTUK VJ.
De rechtspositie van den handelsagent tegenover
Do werkziiamheid van don handolsagont, zijno posilie als
schakol tusschon don kooi)nian on hot puhliok, brongt nood-
zakolyk niedo on is ook in hoofdzaak gericht oj) oen direct
verkoor, eene directe aanraking tusschen hem en derden.
Dit behoeft echter nog niet mede te brengen het ontstaan
van rnchtsbotrekkingen tusschen don agent en die i)orsonon,
met welke hij in zyne functie in aanraking komt, of - algomoener
cn juister uitgedrukt — zyn optreden in hot verkoor mot dorden
behoeft diuirom geen rechtsgevolg voor on tegen hom teweeg
to brengen. Want in de eerste plaats komt het voor, dat
do agont niot is in juridischon zin de party, door of togonovor
wien do rechtshandeling wordt verricht, zoodat van rcHihts-
govolg, dat hem zou trofTon, geen spmke kan zyn; mot name
is hier te donken mui het goval, dat do agent tot taak hoeft,
relaties aan te knoo|)on tusschon zyn i)rinci|)aal on hot iiubliok,
zonder zelf bindend te kunnon handelen, dat hy dus slecht.s
- 132 - •
eene verbinding vormt tusschen twee handelende partijen,
m, a. w. dat hij niet bekleed is met volmacht.
Doch ook in het andere geval, dat hij wèl met volmacht
is toegerust, dat hij dus zelf te beschouwen is als de partij,
door en tegenover wien de rechtshandeling wordt verricht,
behoeft het rechtsgevolg daarvan hem nog niet to trelTen.
Dit is juist het eigenaardige van de directe vertegenwoordiging,
waarvan hier alleen sprako is, dat het rechtsgevolg eener
handeling de vertegenwoordigde persoon treft en niet de party,
door of tegenover wien de rechtshandeling is verricht; dat
er eene onmiddellyke rechtsbetrekking ontstaat tusschen den
vertegenwoordigde en den derde, mot wien de vertegenwoordiger
heeft gehandeld.
Dit laatste principe is door onze wet uitdrukkelyk erkend
in art. 1830 B. W. Opdat echter dit principe tooi)assing vindo,
opdat dus de vertegenwoordiger, niettegenstaande hij han-
delende party is, buiten het rechtsgevolg zyner handeling
blyve, is het oon veroischto, dat hy gehandeld hebbeinzyno
hoedanigheid van vertegenwoordiger, of om by het door ons
to behandelen geval to blyven: opdat do agent niet gebonden
zjil zijn door zyno tegenover derden verrichte rechtshandelingen,
is het noodig, dat hij als agent gehandeld hehhv.
1) liet schynt my tor wille van tlo kortheid voldoendo too, mot dozo
uitdrukking aan to duiden zoowel hem, door wien oono rochtsverhan-
deling wordt verricht als ook dengono, tegenover wien zy wordt verricht,
dus daaronder to bogrypen èn do actiovo èn do pjussiovo volmacht,
(„volmacht" gebruikt in do botoekonis van macht tot vortegojiw\'oordiging
tengevolge van don wil van den vortogonwoordigde, vgl B. Q. B. § 100,
al 2). Tit. 17 Bk. III B. W. welko do vortogenwoordiging alleen in
verband brengt mot hot dionstcontract, verwaarloost tongovolgo van
dezo oenzydigü opvatting dan ook do p.issiovo vertegenwoordiging geheel.
Mon vorgelüko B.d.B. S 104, al. \'.).
- 133 - •
Nu zal het dikwijls voorkomen, dat oen agent by het
afsluiten van een contract uitdrukkelyk den naam van zijn
principaal noemt, en dus zijne bedoeling te kennen geeft,
dat het rechtsgevolg niet hemzelf, maar de door hem
vertegenwoordigde persoon zal treffen, m a. w. dat hy in
naam van zijn principaal handelt. Maar hiernaast staat het
goval, dat hij handelt zonder in het contract don naam zyns
principaals te noemen, dat hij dus stilzwijpend als agent
handelt. Welke beslissing zullen wy dan moeten gevjon ten
opzichte van do ijorsonen, die tengevolge van het contract
gerechtigd en verplicht zijn? Gesteld do agent sluit een
contract in oigen naam, nuuvr met de stilzwygondo bedoeling,
dat hij dit in zijne kwaliteit als agont doet, dus zoo dat zijn
l)rincipaal gebonden zal zyn; do dordo contractant echter
begrypt dio bedoeling nieten heoft op den agent poi-soonlyk als
medecontractant het oog; is nu do princiiml of do agent
uit het contract gebonden?
Wy komen hier op oen terrein, dat groote analogie vertoont
met hot leerstuk der dwaling; ja, men kan dezo kwestie
zelfs mot oenig roulit bjj dat loorstuk thuis brengen. En
wel betreft hot hier dan do oneigenlyke dwaling; do wilsver-
klaring is afgelegd, zooals men haar had willen afleggen,
maar zy geeft de bedoeling niet woer van dengene dio haar
aflegde; dezo verkeert in dwaling omtrent do o/ytv/teye boteokonis
van do door hem afgelegde verklaring. Do agont vorkljuirt:
„ik wil dit contract sluiten", diuirmede bodoelende het to
sluiten voor rekening van don principaal, on meonende, dat
die bedoeling voldoende in zyne woorden ligt opgesloten.
Do objectieve beteekenis zijnor verklaring echter zou mede-
brengen, dat hy zichzelf verbond, het contract voor oigon
- m -
rekening sloot; en hierop vormt dan de verklaring van den
derde, dat hij tot het contract toetreedt, den terugslag 2).
Volgens de oudere, de z.g. Wilstheorie, zou er in een dergelijk
geval van een contract geen sprake zijn, bij ontstentenis van
wilsovereenstemming; de nieuwere theorie, de Vertrouwens-
theorie, heeft echter terecht een anderen weg ingeslagen,
een weg die meer overeenkomt met de eischen van het
verkeer: niet de wil van de handelende persoon geeft den
doorslag, maar de objectieve beteekenis van de mhvcrklaring,
zooals ze daar ligt; de wil toch is, als iets inwendigs, niet
voor directe waarneming vatbaar, on moet beoordeeld worden
naar de wilsverklaring, die men dus als de zuivere uiting
van den wil mag beschouwen. Is er derhalve eene wils-
verklaring afgelegd, en daartegenover eene andere, dio op do
objectieve betoekonis van de eersto terugslaat en haar inhoud
als hot ware dekt, dan is er eene overeenkomst.
ï)eno uitzondering zullon wo echter mooten maken voor
hot goval, dat do tegenpartij wel o}) de hoogte was van do
boteokenis, die do verklarende jtarty aan zijne wilsverklaring
hechtte. Hier komt tegenover hom niot do objectieve botoeko-
nis in ajinmerking, maar de werkeiyke bedoeling van do
verklarende party. Eone wilsverklaring van de tegonparty,
uiteriyk terugslaande op do eerste, hoeft dus een contract
2) Hot is inogoiyic niet geheel jnist, hier l>y den agont v.m „dw.iling"
to sproken, wa-ar dozo gowooniyk wol zal weten, dat do woorden, zooals
zy door hem gonit zyn, op zichzelf niet voldoende zyn, dun princripnal
to binden. In elk goval echter is hier eone afwyking tnssdion do snb-
joctiovo on objectieve boteokenis der wilsverklaring die, zooal bewust,
toch niet opzotteiyk door don agent gepleegd is, waarby dezelfdo begin-
selen moet golden als by do dwaling, voorzoover do agent biliykerwyzo
vonv.achten mocht, dat de subjectieve beteekenis aan den derde dnidoiyk
zou zyn.
- 135 - •
tengevolge en wel in den geest, zooals de eerst afgelegde
verklaring dat bedoelde. Met het kennen van die bedoeling
zullen we het moeten kennen, het culpose niet weten, op
één lyn moeten stellen; zyn dus de omstandigheden zoo, dat
de derde van de werkelijke bedoeling van den agent op de
hoogte moest zyn, dan vormt een daarop uiterlyk terugslaande
verklaring van zijn kant evenzeer een contract.
Er zyn dus omstandigheden, waaronder de beteekenis eener
wilsverklaring voor hem, togenover wien ze is afgelegd, eon
andere is dan de objectieve. In principe echter gaat dezo
laatste voor, en zal do verklaarder, die zich op zyne bedoeling
beroopt, dus altyd het kennen of moeten konnon l)y de
tegenpaity mooton bewyzen. Tegenover het bewijs van mooton
kennen staat echter aan do tegenparty (13) het bewijs vry,
dat do eerste party (A) by hot ontvangen van B\'s tegenver-
klaring op do hoogte was of moest zyn van zyn (B\'s) onbo-
kondheid met do werkelyke bedoeling van A\'s verklaring;
in dat goval verliest toch B\'s tegenverklaring tegenover A.
do beteekenis van oon terugslag op A\'s eersto verklaring,
on zyn or dus goon (.wee overoonkomoiulo wilsverklaringen,
dus geen contract.
Passen wo nu dozo beginselen toe op het bovon gestelde
geval, dat de agont wol contracteert als agent, maar zondor
zyn princii)aal to noemen. In hot algomoon zal dus do agent
uit dat contract zelf verbondon zyn; ook als do principaal
zelf ageert tegon don derdo, kan doze tegonworpen, dat hy
het contract mocht boschouwen als door don agont voor
oigon rekening gesloten, on dat hy dus mot den principaal
niots to makon heeft. Blijkt echtor, b.v. uit door don derde
geuite woordon, dat dezo oj) do hoogte was van de bedoeling
- 136 - •
van den agent, of zijn de omstandigheden, waaronder het
contract tot stand kwam, van dien aard dat de derde die
bedoeling moest kennen, dan is niet de agent, maar de princi-
paal de gerechtigde en verplichte persoon uit het contract.
Daarbij is het met het oog op de eischen van het verkeer,
op de goede trouw, die met name het handelsverkeer dient
te beheerschen, wenschelijk, dat men de omstandigheden,
waaronder een moeten weten mag worden aangenomen, niet
te eng begrensd opvatte; in het bijzonder wanneer do derdo
contractant tevens koopman is, mag van hem eene diligentia
boni mercatoris worden geëischt en bekendheid worden ver-
ondersteld met zaken, waarvan kooi)lieden in het algemeen
op de hoogte plegen te zijn
Een geval, waarover de jurisprudentio te bellissen heeft
gehad, betrof eon contract, dat door een agont was gesloten
met oene firma, tegenover wie hij reeds vroeger in zijno
kwaliteit van agent was opgetreden. Het Hof to\'s öravenhago
overwoog bij arrest van 28 Maart 1898 (W. 7156):
„dat, torwyl do overeenkomst van kooj) en verkoop,
bij de bedoelde brieven tot stand gekomen, is aan te
merkon als het resultaat, wiuirtoe do vroegere onder-
handelingen hobbon geleid, de inhoud dier brieven geon
de minste aanleiding geeft om aivn to nemen, dat do
geïntimeerde, in afwyking van haar vroeger optreden
:\') Natuurlijk workoii dezo omstaiuligliedeu evcnpoctl ton voonloolo nis
ton nadeolo van don dordo; bij kan dus mot ccn boroop op do onistan-
digliüid, dal bü mocht a.innomon, dat zijn togonparllj als agont Iiandcldo,
don prii^cipa.il direct aanspreken. (Vgl. ook Mr. van Kaai.tk, t. a. p.
bl. 138, 148 vlg.) Do bewijslast van dio omstjuidiglioid zal dan op bom-
zelf overgaan, daar by zich beroept op eono beteekenis vnn do wils-
verklaring, afwykcndo van do objoctiovo beteekenis.
- 137 - •
als agent van de meergenoemde firma Joinvillb fkkres,
in welke hoedanigheid zij ook met den appellant in aan-
raking was gekomen en had onderhandeld, zich by hot
sluiten dor bedoelde overeenkomst uit eigen naam had
willen verbinden."
Al schijnt deze overweging mij niet geheel juist geformu-
leerd toe, daar het niet aankomt op het niet mogen aannemen
van de objectieve beteekenis in strijd met de afwijkende be-
doeling, maar op het moeten aannemen van de afwijkende
bedoeling in strijd mot de objectieve beteekenis, met het resul-
taat kan men volkomen instemmen. Tot oene overeenkomstige
beslissing kwam do Rb. te Amsterdam bij vonnis van 24 Januari
1895 (VV. GGll), wjiarbg werd uitgemaakt, dat het gedrukte
hoofd van een brief als voldoende jumduitling kan geldon, dat
do in dien brief vermelde overeenkomst is afgesloten door do
in dat hoofd vormoldo firma, niet door den schryvor van don
brief persoonlyk, indien hot bowgs wordt golovord, dat doze
hiat«to aan do vakgenootvn van dengene, aan wien do brief
gericht was, algemeen hekend is als do agont dor bedooldo
firma in zaken als wajirtoo do brief betrokking had. — Hier
word dus eono bekendheid by don dordo aangenomen op
grond, dat hy als good koopman do bedoelde omstandigheid
had behooren to kennen.
Dat do agont, dio oen contmct sluit, dit doet in zyne hoe-
danigheid van agont of onder dio omstandigheden, dat hy
geacht moet worden dit in zyno kwaliteit gedaan Ie hebben,
is dus oen noodzjikelyk veroisi-hto, zjil hyzelf buiten do rechts-
govolgon van het contmct blyvon. Ojidat do rechtsgevolgen
van een door don agont vorrichto handeling ochtor don^>ri«r»>m/
- 138 - •
treffen, is nog eene omstandigheid noodig, nl. dat de agent heeft
gehandeld hinnen de grenzen zijner vertegenwoordigingsmacht,
dat hij dus de grenzen zijner volmacht niet overschreden heeft.
De mogelijkheid van uitdrukkelijke of stilzwijgende
bekrachtiging door den principaal, in art. 1844, al. 2 genoemd,
vormt natuurlijk een bijzonder geval, dat wij bij deze algemeene
bespreking ter zijde kunnen laten.
Voor de rechtspositie van den agent heeft het bepalen van
de grenzen zijner volmacht alleen in zooverre belang, dat
het zich voordoen als met ruimer volmacht bekleed dan
werkelijk het geval is, het overschryden dier grenzen, hem
tegenover derden aansprakelijk doet zyn, mits dezen van
den juisten omvang zijner volmacht niet op de hoogte waren
(art. 1843 B. W.)\'). Men houdo echter wel in het oog, dat
\') Dit is b. v. het goval, wanneer dordon oono beperking van de
volmacht niet kondon, maar wel moesten konnon, wat voor do werking
der beperking mot kennen geiykstaat. Do informatieplicht, die in dit
„kennen moeten" ligt opgesloten (vgl. Tiiöl, Handelsrecht, 3« Anfl. I,
§ 3,1\'\') is echter alleen aan to nomon tegenover don lastgever. Do Kist-
hebber, dio in doze kwaliteit gehandeld hooft, kan zich tegenover don
dorde niet op diens verzuim zynor informatieplicht beroepen om zyne
eigen aanspn-^koiykhoid to betwisten. Kende daarontogon do dorde do
beperking, dan kan do lasthobbor zich daarop boroopen, daar hot zou
strydon met do gpedo trouw, wanneer do-dorde, dio van do beperking
op do hoogte was, dus hot contract alleen sloot in do verwachting, dat
do lastgovor zou ratificeeron, in dio verwachting teleurgesteld den last-
hebber ging aanspreken. (Vgl. Immerwauh, blz. 93, onderaan; ook ont-
werp 1820, art. 2784, w-xiraan blykbaar een ovoreonkomstigo ratio ton
grondshg ligt). Deze is in dat goval alleen aanspn-xkoiyk, indien „hy
zich daartoe porsooniyk had verbonden," dus op oon ovorcfonkomstigon
grond als iemand, die zich voor oon ander sterk ma.ikL(art. 1352 H. W.),
een sooft van garantie, dat do lastgever zal ratiflceoron. — Hieruit volgt
tovons, dat art. 1843 to beperkt spreekt van hot goval, dat door den
Imthcbbcr aiui den dorde behoorlyk konnis is gegeven. Mot hot oog op
hot burgerlyk recht (in legonstelling mot het handelsrecht) moge dit
- 139 - •
deze aansprakelijkheid niet daaruit is te verklaren, dat in
plaats van den principaal, die buiten het contract blijft, de
agent door de buiten de grenzen zijner volmacht gesloten
overeenkomst gebonden is: de agent, die in zijne kwaliteit
gehandeld heeft, blyft in elk geval buiten het contract; de
overeenstemmende wilsverklaring der handelende partyen had
die strekking, dat de principaal gebonden zou zyn; nu dit
rechtsgevolg niet kan ontstaan, omdat de handeling van den
agent niet de vereischte eigenschap bezat om den principaal
to binden, is er geen overeenkomst (art. 1356, 2" B. W.); op
gebondenheid van den agent uit het contract is goon dor
beide wilsverklaringen ooit gericht geweest. De in art. 1843
bedoelde aansprakelykheid is dus geen contractueelo, maar
liostiuit uit eeno verplichting tot schadevergoeding, omvattende
lucrum cessans en damnum emergens®).
hot inoost voorkoinoiulo goval zyn, do ratio van hot artikol oischt, dat
(laannodo goiykgcstcld wordt do bekendheid in hd ahjcmccn van don
dorde niet tien omvang dor volmacht.
Kindoiyk is or van aansprakelykheid dos lasthobbora o.x art. 1843
alloon dan spniko, als hy zijn volmacht ovorschrydt, dus als do last-
govor door zyno handeling niet gobondon is. Heeft tlu» van oono oven-
tueolo beperking do lastgovor aan don dordo goon konnis gegeven,
hetzy direct, hotzy door middel van daarmee goiykstuando behooriyko
publiratio, hotzy door middol van den lasthobbor, cn kan do lastgever
zich ook niet op eon kennen of mooton konnon van don dordo boroopen,
«ian biyft do beperking zondor working, on bindt dus oono handeling
van don lasthobbor binnon do aldus onboporkte volmacht maar buiten
do beperkte opdracht don lastgever (zio blz. 140). In dat goval bostnat
or slechts aansprakoiykhoid tegenover don lastgover.
f*) Ton onrechto goed in hot bodooldo goval dan ook hot 15. O IJ.
8 17», aan den dordo do kous tusschon „Erfüllung oder Schadensersatz";
van oono contractueelo „Erfüllung" kan hier goen sprake zyn. Wel zal
do schadovergooiling cn do vervulling vnn hot contmct voor don denlo
gowoonlyk op holzelfdo uitkomen. Vgl. Lakanu in Zift. für dns ge.s.
Handolsr. lid. X (1800 , p. 237.
- 140 - •
Wat de aansprakelijkheid van den agent tegenover den
principaal betreft, deze heeft met de grenzen zijner volmacht
slechts indirect te maken. Wij zogen reeds boven (bl. 65),
dat wij scherp onderscheid hebben te maken tusschen de
wilsverklaring, waarbij volmacht wordt verleend, eene wils-
verklaring tegenover derden, en die, waarbij de bevoegdheid
tot het verrichten van bepaalde handelingen wordt verleend,
de machtiging of opdracht, eene wilsverklaring tegenover
den agent. Nu zullen de grenzen van die volmacht on dio
handeUngsbevoegdheid wel in het algemeen samenvallon,
daar beiden gewoonlijk door dezelfde wilsverklaring wordon
verleend, maar noodzakelijk is dit niet; inen denke b.v. aan
het geval, dat de principaal de grenzen eoner presumtieve
volmacht van oen agent door eene instructie aan dezen wil
beperken. Deze beperking is van geen kracht tegenover
derden, die haar niet kennon of moeten kennen ®); do volmacht
blyft dus niettegenstaande do instructie ongeschonden bestaan,
do bevoegdheid tot handelen tegenover den principaal is
echtor beperkt. Het kan dus voorkomen, dat de agont
handelt hinnm do grenzen van zijno volmacht on dus don
princii)aal bindt: maar huilen die van zyno bevoegdheid en
tengevolge daarvan tegenover den principiuil aansprakelyk is.
Zooals hieruit blijkt, hangt die aansprakelykheid dus samen mot
do overschryding van do opdracht, en heeft slechts in zooverre
•"\') Dit principe, oon govoly v.in bot karakter dor volmiicbtHVorklarinjf
als wilsverklaring togonovor derdon, is in onze jnrispnidontio algomoon
erkend. Vgl. Hof Zuid-Holland 8 Jamiari 1800 (.M. v. II. 1800, blz. 79);
Hof Noftrd-IIoIland 25 Juni 18(58 iW. 3049, M. v. II. 18ö8,blz. 172), cas-s.
verw. II. R. 19 Februari 1809 (W. 3089., M. v. II. 1809, blz. 59); Rb.
Anibeni 21 Maart 1889 (W. 5704). - Men vorgoiyko ook ait. 185213. W.
waar lietzvlfdo principo wordt gehuldigd ten opzichte van do herroeping.
- Hl -
met de grenzen der volmaclit te maken, dat alleen eeno
handeling, waardoor de principaal buiten de beperkte opdracht
om gebonden wordt, den agent tegenover hem aansprakelijk
doet zijn.
In verband met het bovenstaande zullen wij dus in de
eerste plaats moeten beantwoorden do vraag: Moet de
agent als zoodanig geacht worden met volmacht te zyn
bekleed ? En zoo ja: Hoever strekken zich de grenzen dier
volmacht uit?
Er zyn natuurlyk speciale gevallen mogelijk, dat er of een
uitdrukkelyke öf een stilzwygondo wilsverklaring bestaat, dio
den agont de macht verleent, bindend voor zyn principaal to
liandelen. Als oen voorbeeld van eone uitdrukkelyke wils-
verklaring kan men aanvoeren eono bopaling in eone verzeke-
ringspolis, dat oventueelo schade door den agont kan wordon
vastgesteld. Eono stilzwygondo volmaclitsverleoniiig kan
men b.v. zien in hot feit, dat vanwege den principaal aan
oen verzekeringsagent ondorteokonde iralisformulioren in blanco
verschaft zyn, uit wolko omsUindigheid zyno bovoogdheid
tot hot sluiten van eon assurantiecontract door invulling
on uitlevering der polis mag wordon afgeleid. Dit zyn echter
Kpocialo gevallen; do vraag loopt juist over do kwestie, of
de agont in hot algemeen mot volmacht bekleed is.
Niot alleen voor don agent is dezo vraag herhiualdelyk in
"<} Hot Ih wellicht niot overbodig, er hier uildmkkclük op to wlJzon,
dat oene /ootlanigo nitdrukkolljko wilsverklaring jn\'d ligt opgo.sloton in
den titel „vertegenwoonligor," wolko in hot spraakgebruik ton opzichte
van do verleende l)ovoegdhoid niet den tonn „agent" geHjkstaat (vgl.
boven blz. 40).
- 142 - •
de praktijk opgeworpen en door de jurisprudentie in utrain-
que partem beantwoord®); ook ten opzichte van andere
tusschenpersonen in het handelsverkeer, in het bijzonder den
handelsreiziger, bestaat dezelfde kwestie. De fundamenteele
vraag is voor al deze gevallen dan ook dezelfde en komt
hierop neer: In hoeverre de aanstelling van iemand in eene
functie onder een bepaalden naam eene voldoende aanwijzing
van den aard dier functie bevat.
Kent men toch den aard der functie, dan kan men ook
beoordeelen, of in de aanstelhng in die functie tevens een
tot derden gerichte wilsverklaring ligt opgesloten, welke den
functionaris met volmacht bekleedt; de volmachtsverklaring
toch, ofschoon het rechtskarakter dragende van eene wils-
verklaring tegenover derden, behoeft daarom nog niet nood-
zakolyk direct tot die derden gericht te zyn; het zal integen-
deel in zeer velo gevallen voorkomen, dat zy ligt opgesloten
in de opdracht, de wilsverklaring, waarby aan don vertegen-
woordiger eene bepaalde bevoegdheid wordt verleend. Geef
ik b. v. aan A. do opdracht, oen voor my bindend contract
te .sluiten, dan ligt in dio wilsverklaring tegenover A. tevens
die tegenover derden (of oon bepaalden derdo), dat A\'s han-
deling my zal binden. Het onderzoek nmir hot al of niet
aanwezig zyn van volmacht komt\' dus neer op do vraag
naar do beteekenis van de functie, op de vraag of in do
wilsverklaring waarby iemand oono bepaalde functie wordt
toegekend, eene wilsverklaring tot het verleenen van vol-
macht ligt o])gesIoten.
Dit is gedeeltelyk voorbygozien door Mr. van Raalte, dio
Vgl. <Io op ]>\\z 14 OM 15 .langolmldo beslisHiiigon.
-ocr page 147-- US -
in zijn academisch proefschrift de opvatting huldigt, dat de
handelsreiziger in het algemeen een type vormt van den
Romeinschen visiitor, en dus een gemachtigde is, wiens
volmacht, wat den omvang betreft, moet beoordeeld worden
naar de beginselen van het Romeinsche institorenrecht.
Hierbij verliest hij echter uit het oog, wat eigenlijk de functie
van den institor in hét Romeinsche recht was. Dit recht,
dat de mogelykheid van vertegenwoordiging niet kende, schiep
echter door de instelling van de actiones adjectitiae qualitiitis
de mogelijkheid om in bepaalde gevallen, behalve dengene met
wien men gecontracteerd had, ook den dominus negotii direct
aan te spreken; als dominus negotii, tegen wien die actiones
adjectitiae qualitatis, de Institoria en E.xercitoria, waren
gericht, gold degene, die iemand als institor of magister navis
had ajingostold. Zoekon wy nu nmu\' eene omschryving van
do functio eons institors, dan vinden wy, dat doze in het
algemeen bestond uit het dry ven en leiden van don handol
eons koopnuuis, hot „nogotio gerendo instaro";\'") hot kwam
hiorby or niot op aan of dit bestond in het leiden eener
be|>aaldo zaak, van oon bepaald otablissomonl, dus op eeno
bepaalde i)laats: „institor", zegt I. 18 1). 14—3, „est qui
tal)ernao locove ad emendum voiulendumquo praoponitur,
(luiquo sine loco ad eundem actum i)raoponitur". Wsmr hot
op aan kwam, was de aanstelling tot het verrichten van eeno
Mr. K. K. VAN Raaltk, Do Ilandolsroizigor (ConuuiH-Voytigcnr), dias.
Loidon 1804, bl/,. 48 vlg.
cf. 1. 3 D. 14-3.
") VolgonH hot Italiannscho Wofb. v. Kooph. is dit oon voroischto
voor hot l)Ogrii). Vgl. art. 307: „K institoro colui cho viono proposio
air OHorcizio dol coniniorcio dol prepononto nol luogo dovo «luosti lo
osorcit.\'i 0 in luo(ji> (Uvcvso."
- 144 - •
reeks van handelingen, behooïende tot het drijven van den
handel zijns principaals of een tak daarvan.
Onder het „drijven van handel" kan echter niet anders
worden verstaan dan het tot stand brengen van handels-
transacties, dus het afsluiten van contracten, het verrichten
van rechtshandelingen, waaruit rechten en verplichtingen
ontstaan, i®) Was door iemand in de uitoefening van zulk eene
functie gehandeld, dan kende het Romeinsche recht eene
directe actie toe tegen den principaal.
Uit het bovenstaande volgt, dat de handelsreiziger dan
eerst tot de institores van het Romeinsche recht mag worden
gerekend, wanneer het vaststaat, dat hy wordt aangesteld
tot het drijven van den handel zijns principaals, tot hot
sluiten van handelstransacties; nuiardit is juist ook do vraag,
die wij beantwoorden moeten om uit maken of volgens het
moderne recht do reiziger zyn princijiaal vertegenwoordigt.
Dezelfde omstandigheid, dio in het Romeinsche recht iemand
tot institor maakte, dezelfde omstandigheid die daar dus
vereischt was om direct rechtsgevolg tusschon principaal en
derden to bewerken, is ook in het moderne recht voor het
teweegbrengen van dat directe gevolg noodzakolyk; oen
onder.scheid ligt hierin, dal in hot Romeinsche recht dat
rccht.sgovolg plaats greej), omdat dbgeen dio handelde, eon
institor was, wegens do byzondore omstandigheid, dat
hij gemachtigd was tot oen speciaal soort handelingen,
terwijl het moderne recht het ontsüian van dit rechts-
gevolg in hd algemeen als mogelijk erkent. De \'elementen,
benoodigd voor dit ontstaan in het bijzondere geval, waarin
Vgl. Tuf)!,, IlaiKlclsrecbl I 8 21, § 22: jniistiscbo (niot fncliscbo)
Bolrcibung oinoH Ocwcrbos (vermittelst Rccbtsgcsdiaflo).
- 145 -
"het Romeinsche recht dit als mogelijk erkende, zyn echter
dezelfde voor het Romeinsche en het moderne recht. Het
a priori opereeren met het begrip „institor" om uit te maken
of de reiziger een gevolmachtigde is, is dus eene petitio
principii; om in het algemeen het institorenrecht op hem
toepassolyk te verklaren, moet juist eerst uitgemaakt zyn,
dat hy in het algemeen die functie, het dryven van den
handel (of een tak van den handel) van zyn principaal, vervult.
Nu beweert Mr. van Raalte op bl. 49 van zyn proefschrift
wel boudweg, dat dit met den handelsreiziger het geval is,
maar daartegenover erkent hy in zyne definitie (t. a. p. bl. 7),
dat zyn eigenlijke werkkring in den engsten zin bestaat in
het ter verkoop aanbieden van handelsartikelen en het aan-
nemen van bestellingen, dus geen handoldryven. AVanneer
wy dus in het algemeen den werkkring van den handels-
reiziger nagaan, dan vinden wy, dat hy niet op éen lyn kan
gestold worden met den institor ").
Dit neemt echter niet weg, dat er in bepaalde branches
van het handelsverkeer oen algemeen apraakgebntik kan
bestaan, dat aan den term „handelsreiziger" de beteekenis
hecht van iemand, wiens functie ruimer is on zich uitstrekt
tot het afsluiten van handelstransacties voor zyn jirincipjuil.
In dat goval vloeit uit die gebruikelijke beteekenis van den naam,
wajirmode zyn functio wordt aangeduid, do byzondero aard
van dio functie voort en is er dus eono voldoende aajiwyzing
dat hier oene bevoegdheid bestiuit tot hot afsluiten van tmns-
acties, waarin dan tevens eono volmacht ligt opgesloten. In
Dit laatsto vorliost Mr. van Raaltk gohool uit hot oog, wonrhy
op blz. 01 hot institoronrocht toopast op don roizigor, dio tot hot aan-
nonion van bostollingon .goniachtigd" is.
12
-ocr page 150-- 146 - •
dat geval is de reiziger wel degelijk een gevolmachtigde en
op één lijn te stellen met den institor van het Romeinsche
recht, en kan het institorenrecht op hem toegepast worden,
omdat hier evenzeer de elementen voor de kwaliteit van
institor aanwezig zijn.
Wij zullen dus in ieder voorkomend geval, waar iemand
onder eene bepaalde benaming aangesteld wordt in de een
of andere functie, ter bepaling van den aard dier functie
moeten te rade gaan met de beteekenis, die het spraak-
gebruik aan dien term hecht. Voor het burgerlyk recht
in engen zin is dit van niet zoo groot belang als voor
het handelsrecht, daar wij in het handelsverkeer vele derge-
lyke benamingen aantreffen, bestemd om eene bepaalde functie
te omschry ven. Men denke aan uitdrukkingen als: procu-
ratiehouder, agent, reiziger, colporteur e.a.
De beantwoording van de vraag, of een agent als zoodanig
een gevolmachtigde is, hangt dus evenzeer af van de vraag,
wat de gebruikelijke ojwatting is van de functie van een agent,
By de omschryving daarvan in het eerste hoofdstuk vonden
wy als algemeen doel zijner aanstelling: het wiwrnemen van
") Vgl. Thöl, t. a. p. I, § 30: „Also immer ist für dio institorisclio
Klage wesentlich, dass der Contract entweder dom bosondoren Zweck
der Anstellung. dieses Institor, oder dom allgomoinon {gewöhnlichen)
Zxceck der Anstellung eines derartigen Institor entspricht." — Evenzoo:
Schletter\'s Jahrbücher dor Deutschen Rechtswissenschaft und Gesotz-
gebung, Band V, pag. 346, n". 14: „Ist der Reisende mit einer seine
Befugnisse genau bestimmenden Vollmacht nicht versehen, und hier-
über auch nicht öffentlich bekannt gemacht worden, so muss dio Haft-
pflicht des Principals nach der Naiur des bestehenden Oeichüfts, nach
dem Namen und dem Zwecke der übertragenen üesch.lflsbesorgung
und mit Rücksicht darauf bourthoilt worden, ob das eingegangene
Rechtsvorhältniss von der Beschaffonhoit ist, dass es dem, dem Reisen-
den angewiesenen Goschaftsgebiot angehört." Vgl Rivièbk, Pand. Franc.
8. v. Agence Commerciale, no, 132.
- 147 - •
de handelsbelangen zijns principaals in het algemeen, en in
het bijzonder het bevorderen en vergemakkelijken van diens
handel en uitbreiding van diens handelsrelaties.
Wat nu het eerste punt betreft, het waarnemen van
belangen in het algemeen, daarin ligt ongetwyfeld de bevoegd-
heid opgesloten, bindende handelingen voor den principaal to
verrichten, al moeten wij die handelingen beperken tot
beheershandelingen waaronder b. v. te brengen zou zijn
het opzeggen van de huur van een kantoor, het sluiten
van eene verzekering op te verzenden waren. Anders staat
het met het tweede punt: het bevorderen van den handel
en uitbreiding van handelsrelaties brengt op zichzelf nog
geene bevoegdheid tot bindend handelen mede. Alleen djuir,
waar het gebruik medebrengt, dat de agent tevens wordt
aangesteld tot het afsluiten van handelstransacties, zal men
zich op dio gebruikelyko beteekenis kunnen beroepen on moot
de agont ook in dit opzicht als gevolmachtigde worden
beschouwd. Een volledig onderzoek naar de vraag, in wolko
gevallen hier een algemeen geldend gebruik kan worden
ajingenomon, zou zich over alle byzondere vertakkingen van
den handol moeten uitstrekken on dus uiterst moeilyk,
zoo niet onmogelyk zyn; voor elk byzonder goval zal dit
dus in do praktyk oen punt van onderzoek moeten uitmaken.
Vry constant wordt echter in het byzonder onder den term
„hoofd- of genenuil-agont" verstaan iemand, dio met een zoor
ruime volmacht is bekleed, een vertegenwoordiger in den
ruimsten zin, zooals het Ilof van Noord-Holland het uitdrukt
i-\') Art. 1833 B. W.
Vgl. do woordon vnn Mr. Lkvy, nangohnnld op blz. 113, noot 2(5.
-ocr page 152-- 148 - •
bij arrest van 25 Juni 1868 (VV. 8049, M. v. H. 1868, blz. 172.)
In het algemeen is dus de agent op grond van zijne functie
als waarnemer van de handelsbelangen zijns principaals een
gevolmachtigde, maar daarom is hij niet gelijk te stellen met
een institor; hier is toch geene machtiging tot het drijven
van handel. Eerst dan staat hij gelijk met een institor, als
hij tevens afsluitingsvolmacht heeft.
Van belang is deze onderscheiding echter niet; want — en
hier blijkt het onvruchtbare van Mr. van Raalte\'s betoog
om den reiziger in het algemeen onder de institores te rang-
schikken — ten opzichte van den omvang van de volmacht
mogen wij in het moderne recht principes aannemen, die in
hoofdzaak tot dezelfde resultaten voeren als die, welke uit
het Romeinsche institorenrecht voortvloeiden. De grief van
Mr. van Raalte tegen de toepassing van het mandatenrecht
(al acht hij dit ook volgens het Nederlandsche recht onver-
mijdelijk) op dit soort rechtsbetrekkingen, als zou daardoor
de principaal, die den reiziger geene onbeperkte bovoegdlieid
wil toekennen, genoodzaakt zyn dezen eene bepaald omschreven
volmacht te verieenen (t, a. p. blz. 16 vlg., 66 vlg, 185),
vindt dan ook geen steun in do regelen, die omtrent het
mandaat in het moderne recht gelden. Hoe do schryveraau
deze opvatting komt, is my niot duidelyk; niets belet toch,
dat de principaal den omvang der volmacht, zooals die in
") Vgl. ook TARTUFAni (Dolla rapprc.gontnnza nolla conclusiono doi con-
tratti, in Archivio Giuridico, dl. .13-40), dl. 45, blz. 428, noot 28.
18) Vgl. art. 370, Cod. di Comin. Ital.: „Lo dispo.sizioni di quosta
sozione\' (nl. ovor den „instltore") si applicano al rapprosontanti di ca.so
commorciali o di sociotii ostoro, cbo trattano o conchiudono abitualmetUe
in nomo o por conto di osso nel Rogno gli alTari appartononli al loro
commorcio."
- 149 - •
de aanstelling ligt opgesloten, gedeeltelijk beperkt, en daarmede
voor hot overige de volmacht intact Iaat, mits hij deze beperking
behoorlyk ter kennis van derden brengt. In dit opzicht
bestaat er geene afwijking tusschen de beginselen van het
mandaat en het Romeinsche institorenrecht.
De eenige grond, die ten opzichte van bepaalde hande-
lingen eenigen steun aan do opvatting van Mr. van Raalte
zou kunnen geven, zou moeten gelegen zyn in de bepahng
van art. 1833, al. 2 BW.; doch ook dit is slechts in zooverre
eon bezwaar, als wy de bevoegdheid tot genoemde handelingen
.implidte uit do toekenning van eeno andere bepaalde bevoegd-
heid zouden willen afleiden. De term „uitdiukkelyke last-
geving" toch in die zinsnede heeft klaarblykelyk niet de
bedoehng te eischen, dat de daarin vermelde handehngen met
name genoemd moeten zyn, zullen zy in de lastgeving kunnen
geacht worden begrepen to zyn, maar dient slechts als tegen-
stelling tegenover do in do eerste zinsnede vermelde lastgeving
„in algemoene bewoordingen", in welke alleon bohoershande-
lingon geacht worden begrepen to zyn. Do eenige eisch is dus,
dat men niet op vage termen behoeft af to gaan, maar dat
de volmacht duidelijk hetzy ligt opgesloten in eone bepaalde
wilsverklaring (dat er dus bewoordingen gebruikt zyn, welk
oene scherp begrensde boteokonis hobbon), hetzy kan afgeleid
worden uit eene bepaalde handeling van den lastgever, dio
geene andero opvatting toelaat. Men late zich hier niet op
oen dwaalspoor brengon door do uitdrukking „algomeono
Imr oor dingen\'\' in al. 1, wmvrtegonoverdaninal. 2zoudongeöischt
worden „uitdrukkelyke bewoordingen": dat al. 1 van „bewoor-
dingen" spreekt, zi\\l wel hieraan liggen, dat eeno dergelyke
vago lastgeving alleen door woorden kan gegovon wordon on
- 150 - •
niet stilzwijgend kan opgesloten liggen in eene bepaalde
concludente handeling van de eene partij. Eene lastgeving
mag dus niet in vage termen zijn gesteld, maar de handeling,
waartoe de bevoegdheid wordt gegeven, moet duidelijk en
op eene bijzondere manier aangewezen zyn, opdat de in
al. 2 genoemde handelingen geacht kunnen worden, daaronder
begrepen te zyn. Een aanstelhng nu, hetzy uitdrukkelijk
hetzy stilzwijgend, in eeno bepaalde functie, in eene bepaalde
kwaUteit, welke eene duidelyk kenbare beteekenis heeft en
de opdracht tot een bepaald soort handelingen bevat, vereenigt
ongetwijfeld deze vereischten in zich, en niets verhindert,
dus, dat wy de volmacht tot handelingen als in al. 2 van
art. 1833 genoemd worden, als in zulk eene aanstelling
opgesloten liggend beschouwen. Het bezwaar van Mr. van
Raalte, als zou voor deze handelingen dus steeds eeno
bepaald omschreven volmacht noodig zyn, bestaat slechts in
de verbeelding van den schryver; zy kan zeer goed opgesloten
liggen in de gebruikelyke beteekenis van den niiam, waar-
onder de functionaris is aangesteld; wy mogen haar alleen
niet zonder meer afleiden door vermoedens in verband met
de algemeene positie van dezen en het doel zynor aanstolling.
Het Romeinsche institorenrecht nu stolde als grens, waar-
binnen do in.stitor zijnen principaal verbond, het feit, dat
gehandeld was „eius rei gratia cui i)raei)ositus ost," m. a. w.
er moest materieele mmenhang zyn tusschen de handeling
van don institor on zyne functie. Dat doze be.schouwing
tot een zeer ruime opvatting van do lx)voogdheid des institors
aanleiding geeft, bowyzon de in de Pandecten in verband
Rb. Amstordam, 20 Soptombor 1804, W. 0549.
-ocr page 155-- 151 - •
met bovenstaanden regel besliste gevallen, b. v. 1. 5 § 16
D. de Inst act., w^aar aan een borg, door den institor ten
behoeve van den medecontractant gesteld, tegen den principaal
de actio institoria wordt toegekend. De samenhang met
de functie van den institor moge hier boven twyfel ver-
heven zijn, of die bevoegdheid wel in overeeiistemming is
met het doel en den aard dier functie, is eene andere vraag,
in aanmerking genomen, dat de institor hier tengevolge van
het gesloten contract zyn principaal niet alleen tegenover
den medecontractant, maar eventueel ook tegenover den borg
verbindt. En waar het nu op den presumtieven wil van den
principaal aankomt, waar het er om te doen is, de presum-
tieve bevoegdheid te bepalen, die uit de aanstelling in eene
functie van eene bepaalde vaststiuinde beteekenis mag worden
afgeleid, zal het niet voldoende zyn, samenhang tusschen die
beide te eischen (zooals de Rb. te Rotterdam, 30 April 1862,
M. v. H. 1862, blz. 98, die den agent eener reedery bevoegd
verklaarde tot alles wat met de bovrachting in verband staat,
op grond dat in hot speciale goval van art. 371 W. v. K.
de agenten (?) mot do reodors gelykgesteld wordon), maar is
overeenstemming oon onmisbaar vereischte. Ook in dit geval
wordt er, en zokor veel moer overeenkomstig den vermoo-
dolykon wil van den princii)aal, den institor voldoende ruimte
van beweging overgelaten on kunnen derden met voldoende
zekerheid nagaan, in hooverro zy zich mot hem kumien
inlaten met dat gevolg, dat zy don principmil direct kunnon
aanspreken.
Behalve met do uitdrukkelyke of stilzvvygoiulo wilsverkla-
ring omtrent den omvang dor volmacht, welke dezen voor
elk concreet goval bepalen on dienovereenkomstig moeten
- 152 - •
uitgelegd worden, hebben wij dus ook rekening te houden
niet den presumtieven omvang, welke voortvloeit uit den
aard en het doel der opgedragen functie, hetzy dat eene
bepaalde handeling eene noodzakelijke- voorwaarde is voor
het behoorlijk uitoefenen dier functie ^^ of volgens het gebruik
daartoe behoort hetzij dat zy in overeenstemming is met
den aard en het doel der functie.
Wanneer wij nu den omvang van de volmacht, waarmede
de handelsagent in het algemeen is bekleed, aan boven-
staanden regel toetsen, wanneer wy nagaan, door welke
handelingen de agent het vermogen heeft, zyn principaal te
binden, dan kunnen wy daarby zoowel de uitdrukkelyke
als de stilzwijgende volmacht, daar zy alleen betrekking
hebben op speciale gevallen, buiten beschouwing laten. Ook
de invloed van het handelsgebruik op den presumtieven
omvang der volmacht leent zich niet tot oene algemeene
beschouwing, daar die invloed afhankolyk is van eiken
specialen tak van handel. Afziende dus van do behandeling
van concrete gevallen en speciale handelsbranches, hebben
wij \'den omvang van de volmacht van don agent te beoor-
deelen naar het verband, dat bestaat tusschen do hem
opgedragen functie in het algemeen en de hier in aanmerking
komende speciale functies in het byzonder. Om niet al to
veel in deUiils en to casuistische beschouwingen af to dalen,
wat buiten het bestek van dit proefschnit ligt, meen ik my
hierby te mogen beperken tot die kwesties, wolke in do
Aldjua hot Ital. Handelswotb. art. 870, wolko bopaling echter door
de Italiaanscho schryvers oonstommig to beperkt gc.acht wordt vgl.
Taktufari, t. a. p. dl. 45, bl. 425, noot 10.
21) Aldu.s hot Duitscho II. G. B. g 54.
- 153 - •
buitenlandsche wetgeving eene wettelijke regeling hebben
gekregen, dus de bepalingen dienaangaande in het Duitsche
Handelswetboek, en bovendien tot die, welke in de Neder-
landsche jurisprudentie tot controversen en beslissingen aan-
leiding hebben gegeven.
Wat de volmacht tot afsluiting van contracten betreft,
zagen we reeds boven, dat deze moet beoordeeld worden
naar de beteekenis, die het handelsgebruik aan den term
„agent" hecht, en dus in het algemeen niet in de aanstelling
ligt opgesloten. In dezen laatsten zin oordeelde ook het
grootste gedeelte der jurisprudentie; men vergelyko de op
blz. 14 aangehaalde beslissingen, die zich wel niet uitdrukkelyk
beroepen op de gebruikelijke beteekenis van het woord, maar
toch in elk geval blyk geven, dat de opvatting van de
betreffonde rechterlyke colleges daaromtrent het bestaan eenor
afsluitingsvolmacht in het algemoen uitsloot. Omtrent do
afsluitingsvolmacht van don generalen agont diwrontogon is
de opvatting dor jurisprudentie eenstennnig in bevestigenden
zin, en kent zij hem eeno zoo ruim mogolyko macht tot
vertegenwoordiging toe; mon vorgelyko de beslissingen, aan-
gohmild op blz. 41, noot 5. Hiertegenover hebben do agenten,
dio onder tien gonoraal-agent gophwtst zyn, do sub-agenten,
gewoonlijk geene afsluitingsvolmacht. Het zal dus dikwyls
van belang zyn, vooraf uit to maken, of oen onder don naam
van agont luuigesteld i)ersoon do positio van sub-agent inneemt
of dio van direct tusschenpersoon tusschon principiuil on
publiek.
Wat den omvang dor afsluitingsvohnacht botreït, deze
strekt zich uit den luird der zjvak ovor allo bestanddoelen on
- 154 - •
voorwaarden van het contract uit; hierbij zal de agent zonder
bijzondere volmacht zich echter steeds hebben te houden
binnen de grenzen van het handelsgebruik, wanneer dit
betreffende eenig punt bestaat. Ook uit oene handeling van
den principaal zelf kan eene beperking van de afsluitings-
volmacht worden opgemaakt. De toezending van een prijs-
courant behoeft eene zoodanige beperking van de volmacht
nog niet te bevatten; tegenover derden heeft deze wel de
beteekenis, dat men bereid is, een bepaald artikel tegen den
gestelden prijs te verkoopen, doch hierin behoeft nog geen
absoluut verbod tegenover den agent to hggen, beneden dien
prys te verkoopen; er kan tegenover dezen slechts eene
aansporing in gelegen zijn, dien prys zoo mogelyk te be-
reiken. Anders zal men echter moeten oordeelen, wanneer
de pryscourant alleen „vaste pryzen" bevat, in welk geval
de agent alleen bevoegd is de gebruikelyke korting, etc. toe
te staan.
Het Duitsche Handelswetboek heoft de kwestie aangaande
de afsluitingsvolmacht van den agont evenmin in principi-
eelen zin beslist, en wel opzettelyk, zooals do Memorie van
Toelichting uitdrukkelyk vermeldt, op grond van het in
do verschillende handelsbranches afwykende gebruik. Do
definitie van § 84 veronderstelt dan ook alleen de mogelyk-
heid eener afsluitings vol macht, zonder eenigo vingerwyzing,
onder welke omstandigheden die volmacht zou zijn te prosu-
moeren. Do eenigo algomeono regel omtrent do vraag, in
welk geval de agent een voor zijn principaal bindend contract
sluit, geeft f) 85: „Hat ein Handlungsagent, der nur mit
Donkschrift, bl. 122,
-ocr page 159-- 155 - •
der Vermittelung von Gèschaften betraut ist, ein Geschäft im
Namen des Geschäftsherrn mit einem Dritten abgeschlossen,
so gilt es als von dem Geschäftshen-n genehmigt, wenn
dieser nicht unverzüglich, nachdem er von dem Abschlüsse
Kentniss erlangt hat, dem Dritten gegenüber erklärt, dass
er das Geschaft ablehne."
In deze bepaling ligt dus een wettelyk vermoeden van
ratificatie, hetwelk derden ten goede komt, die te goeder
trouw gecontracteerd hebben met een agent, welke zich als
met afsluitingsvolmacht bekleed voordeed.
Evenmin als in ons recht is derhalve in het Duitsche recht
een vermoeden van afsluitingsvolmacht aan to nemen, en
hangt ook daar alles af van omstandigheden, als si)eciale
volmacht, concludente handolingen van den principaal, en
handelsgebruik.
Over de vraag, of do volmacht tot afsluiting tevens mede-
brengt de bevoegdheid tot het vernietigen van contracten,
besliste het Hof Noord-Holland, 20 October 1860 (M. v. H.
1859, bl. 245) in bevestigenden zin; het betrof hier een con-
tract, door don agent zelf gesloten. En deze beslissing werd
m. i. mot recht gegeven, mits deze bovoegdhoid tot dergelyke
contracten beperkt blyft. In het algomeon toch is het dool
zyner functie het tot stand brongen van transacties, on is
dus het vernietigen daarvan in stryd met dat doel. Ten
o|)zichto van contnu;ten, door don agent zolf gesloten, zjil
men echter anders moeten oordeelen; het ligt toch in don
tuird der zmik, dat hy — evengoed als hy eene door hom
afgelegde wilsverklaring door tydige herroeping kan vorhinde-
ron to workon, daar hy haar immers in hot geheel niot had
- 156 - •
behoeven af te geven, evengoed als hij eene door hem
gedane ofiferte kan terugnemen of eene aan hem gedane
offerte kan afwyzen — met hetzelfde recht een door hem
tot stand gebracht contract buiten werking kan stellen,
indien hij daartoe in de gelegenheid is. Wat hy zelf gedaan
heeft, moet hij ook geacht worden ongedaan te kunnen
maken, doch met deze beperking, dat de principaal zijn wil
niet moet hebben te kennen gegeven het contract te doen
voortbestaan, zooals het gesloten was; hier zou de handeling
van den agent strijdig zijn met den gemanifesteerden wil
van den principaal. Een dergelijk geval is aanwezig, wanneer
de principaal blijk geeft van zyn voornemen, het contract
uit te voeren, of reeds met die uitvoering begonnen is, b. v.
door het afzenden der waren.
Als gevolg hiervan zullen wy ook ten aanzien van het
ter beschikking stellen (voor rekening laten) der geleverde
waren door den agent, met de bedoeling het contract to
herroepen (in het Duitsch „Dispositionsstellung") moeten
onderscheiden, en den agent de bevoegdheid daartoe alleen
moeten toekennen ten opzichte van die waron, wtuirvan de
levering voortvloeide uit een door hemzelf gesloten contract,
ten aanzien waarvan de principaal zyn wil nog niet had
te kennen gegeven. Evonzoo zal hy alleen onder diezelfde
beperkingen eene ter beschikkingstelling door de andoro party
kunnen goedkeuren, daar hierin eene toestemming in do
vernietiging van het contract ligt opgesloten; do macht tot
goedkeuring zal hem dus b. v. ontbreken, indien waren voor
23) IMMKRWAHB, blz. 67. Dozo ontzogt doH agont ochtor ook voor hot
lüor bohundoldo goval do macht tot voriiiotiging.
- 157 - •
zyne rekening zyn gelaten, die door den principaal\'w.-iren
afgezonden aan den derde.
Dezelfde onderscheiding zullen wy ook moeten maken
ten opzichte van eene erkenning van den agent tegenover
eene aanmerking der andere party, dat de levering gebrekkig
was; hierin toch ligt een bindend constateeren van eigen
wanpraestatie, welke op het voortbestaan van het contract
van directen invloed zou kunnen zyn, indien zich b. v. de
andere party daarop als bewys beriep in een proces tot ont-
binding van het contract ex art 1302 B. W.
Wy kenden boven terloops aan den agent de bevoegdheid
toe, offerten, hem door dorden gedaan, af te wyzon;
en werkelyk zullen wy deze bevoegdheid moeten toekennen
zoowel aan den tot afsluiting bevoegden agent als ook aan
hom, die niet tot definitieve afsluiting bevoegd is. Immers
deze bevoegdheid volgt rechtstreeks, zooal niet uit het doel,
dan toch uit den aard zynor functie. Het zou toch in stryd
zyn met do eigenaardige, zelfstandige positie van don agent,
het zou een verlagen van zijne functie tot die eener machine
zyn, indien men hem die bevoegdheid wildo ontzeggen en
hem do verplichting opleggen, elke ook nog zoo weinig aan-
nemelijke oflbrte, \'den jjrincipaal tor beslissing over te brengen.
Iets anders is het, wanneer de offerte niet voortkomt uit
hot vryo initiatief van den derden, maar berust op eeno
contractuoele verplichting van zyn kant. I\']en voorbeeld
hiervan is do verplichting, dio don verzokoringnomor by do
voorwaarden dor verzekering somtyds wordt opgelegd, om
ook verdere verzekeringen, welke in de lyn van den verzekenuir
vallen, by hem te sluiton; zoo komt het beding voor, dat
- 158 - •
op straffe van verval van aanspraak op schadevergoeding
degeen, die een gebouw verzekert, van zijn voornemen om
ook het zich daarin bevindende meubilair te verzekeren, aan
den verzekeraar moet kennis geven en hem op zijn verlangen
de verzekering gunnen. Die kennisgeving, welke derhalve
op eene verplichting uit het assurantiecontract berust, heeft
de beteekenis eener offerte, welker afwyzing als gevolg zou
hebben het ontslaan van eene contractueolo verpUchting,
waartoe de agent, ook hy die volmacht tot afsluiting heeft,
niet bevoegd is, het afwyzen eener praestatie, waarop de
principaal recht heeft, bestaande in het hem verleenen van
voorrang boven andere verzekeraars.
De werking van eene offerte-afwyzing op de rechtsbetrek-
king tusschen principaal en derden is deze, dat voorzoover
de derde in het algemeen voor een bepaalden tyd aan zyne
offerte gebonden zou zyn en dus door minneming binnen
dien tyd het contract tot stand zou zyn gekomen, door de
2<), Vgl. hot vonnis van het Reichs (Bundes-) O. H. G. van 2 Mei 1871
(Entsch. I[ n». G7); het hof leidde hier (t. a. p. blz. 245) do bevoegdheid
lot afwijzing van offerten ten onrechte af uit de „Erniilchtigung" van
den agent om offertes in ontvangst to nomen. Want dit zou slechts
opgaan, indien ondor „Ermilchtigimg" hier was to verstaan passieve
volmacht (vgl. beneden blz. 178), terwUl uit do feiten biykt (ibid. p. 244),
dat de agent „ermilchtigt war, VorslcherungsantnlgecMr UebermitteluMg
an die Hauptagontnr, bezw. an die Direction dor Gesellschaft entgegen-
zunehmen." Al moeten w^j echter, zooals boven bleek, den agont
wegens züno zelfstandige positie dio bevoegdheid toch in hot algomoon
toekennen, dan is het vonnis nog onjuist, d.\\ar hier de aankondiging,
waarvan hot bewijs den appellant werd opgelegd, berustte op eono
contractuoelo vorplichting, zoodat do agent de offerte, welke in die
aankondiging lag opgesloten, zondor speciale machtiging niet bevoegd
was af to wijzen.
lumerwaiin, blz. 78, 73.
2ß) B. G. B. § 145, vlg. § 151.
-ocr page 163-- 159 - •
afwijzing die gebondenheid vervalt en daarmede de mogelyk-
heid van contractsluiting door de enkele aanneming der
offerte.
Eene kwestie, waarover veel gestreden is, is de vraag, of
de tot afsluiting bevoegde agent tevens de macht heeft, de
praestatie van den medecontractant, voortvloeiende uit een
door hem afgesloten transactie, op voor dezen bevrydende
wyze in ontvangst te nemen; of in het algemeen: involveert
de afsluitingsvolmacht tevens de volmacht tot incasso?
In den laatsten algemeenen vorm heeft de vraag zich hoofd-
zakelyk voorgedaan. Ten opzichte van den niet met afsluitings-
volmacht bekleeden agent valt niet te betwyfelen, of de
bedoelde macht bestaat voor hem alleen krachtens byzondere
volmacht (hetzij uitdrukkelijk of stilzwygend), tonzy zy
presumtief ligt opgesloten in de gebruikelyko functie van
den agent Het laatst« is het geval met verzekerings-
agenten, wier functie het is, muist do algemeene werkziuim-
heden van den handelsagent ook op den vervaltyd do
verzekeringspremies te innen, en wel niet alleen de premies
der door hun eigen bemiddeling gesloten vorzekoringen, maiu-
in het algemeen van allo looponde contracton, waarin hun
jn-inciiMUil do verzekeraar is. t^no stilzwygende incassovol-
Duh tonzü or spocionl ton opzichto der incassovolmacht oen vast
handolsgobruik bestaat, afgezien van do vraag of or afslultingsvolmacht
ajinwozlg Is. Voor den handolsreizigor werd eon dergeUlk gobruik, wat
betreft binucnlandsche handelsoporatios, aangenomen door do Ub. don
Bosch, 27 Mol 1881, W. 4714; daarentegen nam dozolfdo rechtbank oen
zoodanig handolsgebruik niot aan by inleniationale handelsoporatios:
30 Mei 1884 U. B. on B. 1888 B. blz. 350. Vgl. ook Kg. I Amsterdam,
28 Juni 1850, Amstoixlamscho Rogtspraak, dl. I, blz. 32.
27) Zio bovon blz. 125.
-ocr page 164-- 160 - •
macht is af te leiden b. v. uit de omstandigheid, dat de
agent van den principaal geteekende kwitanties overgezonden
krijgt, terwijl deze de rekening van den agent met het bedrag
dezer kwitanties belast.
De vraag echter, of in de afsluitingsvolmacht eene incasso-
volmacht ligt opgesloten, is in verschillenden zin beantwoord.
Van de Fransche schryvers beantwoordt Pothier (Obligations
No. 477) haar bevestigend ten opzichte van „revendeurs
publics, qui sont dans l\'usage de porter par les maisons les
choses qu\'on veut vendre," maar in \'t algemeen ontkennend
met een beroep op 1. 1 § 12 D. de exerc. act. In bevestigenden
zin uiten zich Pardessus (Cours de Droit Commercial I No. 557),
Delamarre et Lepoitvin (Contrat de Commission, II No. 110)
en Troplonq (Mandat No. 319). Duranton (XII No. 51)
maakt oene uitzondering voor het geval, dat de lasthebber
niet anders mocht verkoopen dan tegon een bepmilden
betalingstermyn.
De Nederiandsche jurisprudentie geeft in het algemeen
een ontkennend antwoord; als voorbeelden kunnon dienen
Kg. II Rotterdam 28 Augustus 1880, W. 4551 (met een
beroep op art. 1882 - lees: 1833 - B.W.); Rb. Zutphen
20 Maart 1890, W. v. Net 1073; Kg. I Amsterdam 4 .luli
1862, M. v. H. 1862, blz. 197. - Eene tegenovergestelde
meening huldigde Kg. den Bosch 25 November 1880, W.
4678 (waarin echter de incasssovolmacht als lastgeving tot
eene daad van beheer werd afgeleid uit den in algemeene
bewoordingen, welken den handelsreiziger als zoodanig is
gegeven, eene beschouwing, aan welker juistheid met recht
mag worden getwyfeld); ook Mr. II. van Manen (N. Bydr.
v. Rechtsg. en Wetg. 1867, blz. 522), die in zyne recensie
- 161 -
van Mr. van Raalte\'s proefschrift in dit opzicht met dozen
van opinie blykt te verschillen.
Het lijkt my in elk geval juist, den agent, al heelt hij
afsluitingsvolmacht, de incassovolmacht te\' ontzeggen, indien
hij volgens zyne volmacht slechts met inachtneming van
oen bepaalden termyn kon vorkoopen. Want gesteld,
dat wy in \'t algemeen de incassovolmacht zouden mogon
afleiden uit de afsluitingsvolmacht wegens de beweerde
eenheid van handeling, die tusschen het sluiten van den
verkoop en het innen van den koopprys uit dion verkoop
bestaat, dan zou dit argument hier toch niet opgaan, waar
er duidelyk twee verschillende handelingen to verrichten zyn.
Kon argument echter, dat ons verbiedt in het algemeen
den agent de volmacht tot incasso toe to kennen, al verkoopt
hy ook li conUint, is gelegen in art. 1833, al. 2 B.W.; dit
verei.scht oone uitdrukkelyke lastgeving voor elke daad van
eigendom; cn dat het op voor don schuldenaar bovrydondo
wyze {uumemen van botaling ondor deze categorie valt,
daarvoor pleit nog ten overvloede do boi)aling van art 103,
al. 2 B.W., dat do machtiging tot hot ontvangen van botaling
niet gerekend wordt te vallen ondor do algemeono machtiging
tot het aangaan ooner verbintonis.
Uit art. 1833 volgt echter daarom nog niot, dat do daar
vermeldo handelingon met mime in do volmacht genoemd
mooton zyn. Op blz. 145) is do beteekenis van het woord
„uitdrukkelyk" in dit verband reeds be.sprokon, en zagen wy,
dat hier vereischt wordt (x)no byzondere volmacht, wjiarvan
do bedoeling duidelijk moot blyken, doch djurom nog niet
») Mr. van Haai.tk, t. a. \\\\ blz. 112, vlg.
12
-ocr page 166-- 162 - •
met zoovele woorden behoeft gegeven te zijn. Daarom konden
wij boven op blz. 159 den verzekeringsagent incassovolraacht
toekennen op grond van de gebruikelijke beteekenis zijner
functie, en zelfs uit bepaalde handehngen van den principaal
eene stilzwijgende volmacht afleiden. Hetzelfde echter zullen
wij ook moeten doen, indien met een bepaalde opgedragen
handeling de incassovolmacht zoodanig verknocht is, dat
zij er één geheel mede uitmaakt Dit nu is niet het geval,
wanneer de agent alleen de opdracht tot afsluiten heeft;
want contractafsluiting en incasso staan niet in een zoo
nauw verband tot olkaar, dat zy als \'t ware ééne handeling
vormen. Wel daarentegen is dit het geval, indien de agont
tevens is belast met de levcrimj van datgene, waarop de
tegenpartij recht heeft, en wel indien volgons beding in de
transactie die levering te(jen directe heialimj moet geschieden.
Hier is dus als \'t waro eon „gelyk oversteken" tusschen
partijen noodzakelijk, en is de volmacht tot de eeno handeling
onafscheidbaar aan die tot de andere verbonden.
^loeten wy dus in \'t algemeen aan don agent do incasso-
volmacht ontzeggen, wij zullen hem dio moeten toekennon,
wiuir hy met do levering belast is en do voorwjuirdo van hot
contract luidt „levering tegen directe betaling". Volgens
deze regel is dus do agent, wien de door hom te verkoopen
waren zyn toevertrouwd, gemachtigd don koopprys aan to
nomen, indien hij ii contant verkoopt; do verzekering.sjvgont,
dio belast is met do uitlevering van do -polis, evonzoo, indien
volgens do bepalingen der verzekering do eerste premie moot
wordeii betaald bij uitlevering der polis (tenzij natuurlyk do
verzekeringsagent dezo volmacht reeds volgens gebruik heelt)
Hieruit volgt tevens, dat wy in dezo gevallen de incasso-
- 163 - •
volmacht niet zullen moeten beperken tot die contracten,
welke de agent zelfheeft gesloten (waarop zij die zich beroepen
op samenhang van afsluiting en incasso natuurlijk alleen het
oog hebben), maar tot alle gevallen moeten uitbreiden, waar
de agent met levering ä contant is belast, al is die levering
ook een gevolg van een niet door hem gesloten contract.
Bovendien kan omgekeerd onder dezelfde voorwaarden en
omstandigheden uit een speciale incassovolmacht eene volmacht
tot leveiing worden afgeleid, nooit echter eene afsluitings-
vohnacht.
Wat het Duitsche recht betreft, ook hier wordt algemeen
de opvatting gehuldigd, dat de incassovolmacht niet zonder
meer in de afsluitingsvolmacht ligt opgesloten "). § 86 H. Q. B.
oischt hier een bijzondere volmacht (welke echtor nog geene
uitdrukkelijke behoeft to zyn: R. O. H. 0. IX, blz. 104,X11I
blz 211). Op dezen regol maakt echt,or§ 87 eeno uitzondering
door to bopalen, dat op reizende agonton de voorschrifton
toepasselijk zijn van § 55, dus in het byzonder al. 2 hiervan,
wolko den haiulolsreiziger beschouwt als in het algemeen
gemachtigd den /.wv^prys uit door hem afgesloten transacties
tc innen. Uit dozo woorden blykt, dat do uitzondering van
§ 87 alleen betrekking heell op tot afsluiting gemachtigde,
reizende vorkoojmgonton, en dan nog alleen mot betrekking
tot door hen zelf afgesloten tnvnsjictios. Als roden, wiuuom
in dit opzicht de prosumtiovo volmacht van handelsreizigers
on roizondo agenton mot elkaar in ovoreonstomming zyn
Vg). UoicliH (BumlosO O. II. O. II, No. 71, blz. :m Immkiiwah»,
blz. 83, (lio Oit crhtor (on onrochto nis oono utooKfm\'Hj; op hot itrincipo
vnn 854 II. O. H. omtront «Ion omvang dor vobnacht voorslolt.
- 164 - •
gebracht, wijst de M. v. T. ^f) op het bezwaar, dat voor derden,
die met een van beiden te maken had, zou gelegen zyn in
de noodzakelijkheid om in elk speciaal geval te onderzoeken,
tot welk van beide categorieën de persoon, die tegenover hem
staat, behoort, terwijl deze beide categorieën zich uiterlijk
zoo weinig van elkander onderscheiden.
Ten opzichte van den omvang der incassovolmacht zal de
regel moeten gelden, dat deze zich slechts uitstrekt tot eene
zoodanige betaling, welke overeenkomt met de contractueele
verplichting van de tegenparty, dus eene tydige betaling
en wel in haar geheel; hiennede is dus uitgesloten eene
vervroegde betaling of het disconteeren van eene lator verval-
lende schuld. Bovendien zal die betaling in \'t algemeen dus
in contanten moeten geschieden; betaling imn den agent door
middel van wissels bevrijdt den schuldenaar niet, ook niet
onder de opschortende voorwjuirde, dat do wissel op tyd
betaald wordt; evenmin wordt hij voorwiuirdolijk bevryd door
het afgeven van een accept mm den agont, al was hom in
het .contract uitstel van betaling verleend. Alleen dan is dit
het geval, wanneer deze wyze van betaling uitdrukkelyk in
het contract is bedongen of vast handelsgebruik is.
De werking der inwissovolmacht is deze, datdo schuldenmir
30) Denkschrift, blz. 113, 122; vgl. boven blz. 83.
31) Ook tot hot aïinnomon van eono betaling i\\a den tennyn kan
oen stilzwögondo volmacht uit do houding van don principaal afgeleid
worden. Kon voorbeeld hiervan is hot door lmmerwaiiu(blz.80)go.steldo
gov.il, dat door den principaal kwitanties tor Inning a.in den agent zyn
gezonden^ on na het vorstrykon van don tcrmyn, na wolkon do onbo-
taiild geijlovon kwitanties .i.in den principaal door den agent bo-
hooron to worden toruggozondon, ondanks verzuim van don agont
ten opzichte van dezo verplichting do principaal op dozo terugzending
niot aandringt.
- 165 - •
door het aannemen der betaling van den kant van den agent
op dezelfde wijze bevrijd wordt alsof de principaal haar had
aangenomen. Wij hebben hier dus wel degelyk te doen mot
eene actieve volmacht, en niet met eene passieve, wiuirover
beneden zal worden gehandeld; het aanbod van wego den
schuldenaar moge tot dit laatste onderweri> behooren, do
wei-king dor incasso-volmacht, het bevrijd worden van den
schuldenaar, heoft eerst plaats tengevolge der aanneming, een
handeling van den agont, en dus onder de actieve volmacht
ressortoeronde.
Hot Duitsche Handelswetboek eischt in §86 voor het
verleenen van uitstel van betaling na sluiting van het
contract eeno byzondoro volmacht, maar maakt, evenals by
do incasso vol macht, en uit don aaid dor zjuik oj) donzelfdon
grond, in § 87 jo. 55 oono uitzondering voor do roizendo
vorkoopagenten ten opzichte van door hen gesloten tnms-
acties.
Wat ons recht beireft, zullen wjj ook den regol van §86
moeton juinnomon, zonder dat er echtor in het algemeen
ruimte is voor oono uitzondering als dio van §87. Evenmin
kunnen wij dezo volmacht afleiden uit hot bestaan eener
incasso-volnijvcht in het algomoon; in phmts van mot dezo
laatste in juird on dool overeen to komon, is zy juist in
stryd mot do natuurlijko functie van oen incassomandatnris
Daarentegen sluit oone volmacht tot het innen van intore.ssen,
welke volgens contract wegens niet tydigo betaling zyn to
vergoeden, voor don overigens ten opzichte van dit contract
mot inwvssovolmacht bekleedon agent niet alleen eeno volmacht
in tot het jwnnomon ooner niot tijdige betjiling, maar ook
- 166 - •
eene volmacht tot het verleenen van verder uitstel van
betaling
Hierbij houdo men wel in het oog, dat hier alleen sprake
is van „nachträghch" uitstel van betaling, dus na de contracts-
afsluiting. Is de betalingstermijn een der voorwaarden van
het contract, dan ligt de volmacht hiertoe vanzelf in de
afsluitingsvolmacht opgesloten mits de agent zich, zooals
trouwens ten opzichte der geheele contractsluiting, houdt
binnen de grenzen van het handelsgebruik. Buiten het geval
dus, dat in het contract crediet verleend is, uitdrukkelijk
of stilzwijgend volgens vast handelsgebruik, kan de agent
een accept met gebruikelyken vervaltermijn alleen aannemen,
als hy speciale volmacht tot het verleenen van betaling.s-
uitstel heeft. Dat een zoodanig accept in het algemeen geene
bevrijdende werking voor den schuldonmir heelt, is boven
reeds opgemerkt; hot heoft dan ook geene andero beteekenis
dan eene betalingsbelofto.
Een vraag aangaande den omvang der volmacht, die zich
Hi)Ociaal ten opzichte van verzekeringsagenten heeft voorgedium,
js doze, in hoeverre de agont zyn i)rincipmil kan binden door
zijne handelingen of verklaringen met betrekking tot vergoe-
ding, waarop de verzekerde beweert recht to hobben tenge-
volge van schade, mm het verzekerde voorworp overkomen,
in het byzonder, of hij geacht kan wordon volmacht to
hebben tot het conslatccren van schade on hot belooj)
«
•K!) Lmmeuwaiir, blz. flO. Dit schüiit ml) tonniinsto ook do botookonis
van zyno woorden toe, hoewel deze niet Rcheel duidoiyk zyn: o.a.biyrt
er twyfel open, of het woord „incassoborochtigt" slaat op „verspAteto
Zahliuig" of op „Verzugszinsen".
Vgl. ook 1. 5 g 15 D. U-3.
-ocr page 171-- 107 - •
daarvan, en tot reyelinf/, goedkeuring en afdoening
van het bodrag der schadevergoeding.
Als algemeene regel kunnen wy al dadelyk stellen, dat
de volmacht tot geen van deze handelingen uit de afsluitings-
volmacht voortvloeit; de volmacht tot het afsluiten van een
contract toch brengt als zoodanig nog niet mede volmacht
tot alle toekomstige rechtshandelingen, dio uit dat contract
voortsi)ruiten of daarop betrekking hebben; rechtsbetrek-
kingon als die welke bestaan tusschen den verzekeraar en
den verzekerde, die schade heeft geleden, al vinden zo in
dat contract haar oorsprong en al zyn zo oen gevolg van de
afsluiting, behouden toch een geheel zelfstandig karakter,
on do volmacht tot rechtshandelingen in verband mot die
rechtsbetrekkingen moot zelfstandig beoordeeld worden.
Evenmin vlooit do volmacht in kwestie voort uit hot andoro
gedeelto van de algemeene functie van don agent: do volmacht
tot hoi. waarnemen van des princiinuils belangen; hier toch
ligt jilloon in opgesloten eeno volmacht tot daden van behoor,
als hoodanig zelfs hot eenvoudige constatoeron van .schade
niot mag worden beschouwd; hot bindend constal^eoren van
schade innners is eeno haiuleling, wolko van directen invloed
is OJ) do gehoudenheid van den verzekeraar tot het vergoeden
der schade. Wel kan als eon daad van behoor beschouwd
worden het benoemen van e.xi)erts tot het vaststellen dor schade
on het bedrag daarvan, of hot in ovorleg met den verzekerde
beidden van oono andoro wyze van schadevaststelling •"\'•).
In do dordo plaats komt in aanmerking depositie
»\') Hl). Uottoriliini, 30 April 1802 (M. v. II. 1802, blz. 08); Hof Zuid-
Holland 8 Januari 1800 (M. v. 11. 1800, blz. 79).
- 168 - •
van den verzekeringsagent, en hieruit mogen wij m. i. een
volmacht tot constateeren van schade en het beloop daarvan
wel degelijk afleiden. De agent toch wordt door den ver-
zekeraar aangesteld om hem inlichtingen te geven over
kwesties, welke de verzekeraar zelf op een afstand niet in
staat is te beoordeelen; het doel van deze functie, het verge-
makkelijken van het verkeer tusschen verzekeraar en publiek,
zou nu geheel denkbeeldig worden en er zou van dat gemak
niet veel overblüven, indien uit die positie niet volgde, dat
het oordeel van den agent voor den verzekeraar eene beslis-
sende beteekenis moet hebben, dat dus do bedoeling van
den principaal niet anders kan zyn dan zich op het oordeel
van den agent te willen verlaten. Dit strekt zich natuurlyk
alleen uit tot het beoordeelen van feiten, niet tot de beoor-
deeling van de rechtmatigheid van aanspraken, die de andero
partij meent te hobbon; deze zullen door den verzokeraju- dus
altijd bestreden kunnen worden, ook al zyn ze door don
agent als rechtmatig orkend. Evengoed als derhalve do
vopzokeringsagent in het algemeen moot geacht worden do
macht to hebbon tot het bindend vaststellen van de waanlo
van eon to verzekeren voorwerp, evengoed zullen wij hem
die macht moeten toekennon ten op:?ichte van schado en het
beloop daarvan, voor/oover die schade to constateeren valt
binnen het gebied, dat den agent als arbeidsterrein is luingo-
wezen. En eono beperking van dezo macht alleen in do
imlructie van don agent zal tegenover derden geeqo werking
hebben, tenzij ze deze kenden\'®); eono zoodanige instructie
-»-
S\'\'") Vgl. immkrwahk, biz. 80.
3ß) Hof Zuid llolland 8 Januari 1860 (zio noot ; 1 lof Noord-Holland
25 .Tuni 1874, W. 3797; 25 Juni 18(58 (W. 3049, .M. v. II. 1868, blz. 172);
vgl. ook Ub. Arnhem 21 Maart 1889, W. 5704.
- 169 - •
immers, welke alleen bestemd is, de verhouding tusschon princi-
paal en agent to regelen, on somtijds zelfs geheim te houden
is, kan niet als voldoende pubUcatie tegenover dorden gelden.
Wèl kan als zoodanig golden eene uitdrukkelijke clausule in
de pohs, en oveneens zal hier van invloed zijn een bestendig
gebruik of wettelijk voorschrift, de waarde van bepaalde
voorwerpen of do schade, daaraan overkomen, door deskun-
digen te doon taxeeren.
Vaststelling van het bedrag der schmlevergoeding, dus eene
orkonliing eenor aanspraak van don verzekerde, zullen wij
djuarontogen zondor bijzondere volmacht voor don agent niet
mogen aannemen; nog minder het zivh verbinden tot het
afdoen ^^ of hot afdoen zelf van de eenmaal vastgestelde
schadevergoeding. Hier zjil mon zich steeds op oeno speciale
volmacht moeten beroepen, waarby dus in de eorsto plaats
do iKJpalingen dor polis in aanmerking komon, welke met
Evoninin do bindondo orkoiiniiig van do roelilniatiglioid oonor
afkeuring (on in vorband hiormotlo do niachliging lot verkoop) van con
HCliip op grond van art. 717 W. v. K. (IIofNoor(MIoliand,2r» Juni 1874,
W. 3707); hior waa echter overbodig hot beroep van hol Hof op het
ontbroken in do AnislordainHcho bourscaHCopolis van do (wel in do
Ainatordamscho beursgocdoronpoliH voorkomende) clausulo, dat do ver-
zekerde verplicht is, in overleg met den agent to handelen, daar ook
(leze clausule niot oon zoo ruime strekking zou hebben gehad, doch
alleen don agont do macht verleend om met afwijking van dc wettelijke
voomehriflen (waarby dan in do eerste plaats art. 712 in aamnerking
komt), to doen constateeren hot bestaan, alsmede de oorzaak cn do
hoegroiJheid dor schade (Hof Nooitl-Holland 28 Juni 1875, W. 3910). Al
zou dus do agent don verzekerde van sonnnige wettolyke voriilichtingon
hebben kumicn ont.slaan on op bindende wyze do roparaliekoHtcn doen
vastslollon, dan zou dit don vorzokcnuir nog m\'ot verhinderd bobben
do rechtmatigheid van do afkeuring te ontkennen, b.v. op grond, dal
dozo reparatiekosten niet in hun geheel to zynon laste zouden zyn
gokomon (vgl. Mr. Molknouaafk, Loiddnuid IV, blz. 371).
M) llof Nooni-Holland 24 Moi 1800 (M. v. H. 1800, blz. 134).
-ocr page 174-- 170 - •
betrekking tot de volmacht van den verzekeringsagent onge-
twijfeld een grooten rol spelen. Op den gebruikelijken omvang
van de volmacht zal men zich te dezen opzichte wel niet
anders kunnen beroepen dan ingeval de handelingen zijn
verricht door een generaal-agent, wiens volmacht, zooals wij
boven (bl. 153) zagen, algemeen zeer ruim geinterpreteerd
wordt, en wiens positie, zooals wij vroeger (bl. 41) opmerkten,
vooral in het verzekeringsrecht, zeer dicht nadert tot, zoo
niet geheel overeenkomt met, die van den factor.
4
Naast den omvang der actieve volmacht, de macht om op
bindende wijze voor den principaal to handelen, komt ook
die van de z. g. passieve volmacht in aanmerking, do
kwestie in wolken omvang de agont ten opzichte van verkla-
ringen, welke tegenover hem worden afgelegd, den principaal
vertegenwoordigt. Hot belang van deze kwestie hangt samen
met de werking der passieve volmacht, nl, dat wilsverklaringen,
tegenover den agont afgelegd, in dezelfde mate on op dezolfdo
wijze werkzaam zyn, alsof zo op datzelfde oogenblik tegenover
den principaal direct afgelegd waren. Brengt dus do agent
die verklaring niet of niet tydig aan den princiiml over,
dan kan deze zich op dit verzuim nooit ten nadeele van den
derde beroepen, mits dezo laatste do verklaring in bohoorlykon
vorm en tijdig turn den agent heoft doen toekomen.
In het algemeen kan uit hot feit, dat do agont door don
j)rincip{ml als bemiddelingsorgtian tusschen hom on hot
publiek wordt aiingosteld, geen passieve volmacht worden
afgelei(!. Dit toch heeft ton aanzien van het in ontvangst
nemen van verklaringen geon andero beteekenis, dan dat do
princijuuil tot meerder gomak van het publiek en zoodoende
- 171 —
tot meerder voordeel zijner zaken derden in de gelegenlieid
stelt, met besparing van tijd en onkosten, zicli tot een in
de nabüheid aanwezig persoon te wenden in plaats van direct
met den principaal te correspondeeren. In dit opzicht vervult
de agent dus geen andere taak dan die van een bode, die
door den principaal ter beschikking van derden gesteld wordt,
en wel, daar ze in zijn dienst en gedeeltelijk ook tot zyn
nut aangesteld zijn, oj) zijn risico-, de grens van dit risico
zullen we dan ook moeten trekken daar, waar het handels-
bedrijf van den princii)aal, waarvoor hij den agent gebruikt,
ophoudt. Do beteekenis ervan is deze, dat een vorzuim van
den agent in het overbrengen der verklaring dorden niot
scluuidt, en de werking dor verklaring dus begint vanaf het
oogenblik, dat ze onder normale omstandigheden door bemid-
deling van den agent den principaal zou hebben bereikt.
Dit gekit in liot nlgcnioon alleen van hot ovorbrongon van ver-
klaringen, niet b.v. van goklzondingon, daar dit niot tot do gewone
functie van don agont bohoorl. Stelt dus oon Kchuldonaar van den
principaal aan oon agent zondor incasHovoIniaclit eon som gelds ter hand
tot delging dier scliuld, dan draagt do schuldoniuir zolf hot riaico (vgl.
blz. 180). Iets anders is het, wannoor do ngont iOljkbiuu- door don
principaal ook ten opzichto oonor dorgelüko handeling als boniiddolinga-
orgaan tegenover hot publiek is aangewezen, b.v. als hü niotdo lovorinjj
is belast, waaruit do functie van don agont als boniid<Iolaar voor alles,
wat mot dio lovoring in verband stajit, is af to leiden, dus ook lot
overbrenging vnn do betaling voor dio lovoring.
W) En duH niot, zooals Immkrwauu (blz. 100) hot onjuist (wjur-
Hchünlük togen zün bo<looling, vgl. blz. 107, 170) uitdrukt: ,lo<Iiglich
Mandatar des ErklArondon, insofern dieser auf Uobonnittolung rochnnt".
Do agent is dan ook voor nalatigheid in het overbrengen togonovor
don dordo niot vornntwoordolük, alloon togonovor zü» principaal. Vgl.
hot analoge govnl in hot vonnis vnn do Rb. Rottordnm, 24 Juni 1885,
W. 0211, en bonoden blz. 170.
■••) Hior manifosteort zich hot bolang voor dorden van liet verKchil
in positio tusschon don subngont, aangesteld door oon hoofdagent, cn
- 172 - •
Daarentegen kan eene passieve volmacht wel opgesloten
liggen in eene bepaalde verklaring van den principaal, waarin
hij derden uitdrukkelijk naar zijn agent verwijst, hetzij met
uitsluiting van zichzelf, hetzij met de bedoeling, dat eene
verklaring tegenover den agent voldoende zal zijn, om derden
voor oventueele nadoelen, aan het verzuim dier verklaring
vastgeknoopt, te vrijwaren. Hierbij is weder in hoofdzaak
te denken aan bepalingen in assurantiepolissen, waarin zulk
een volmacht implicite of exjilicite wordt verleend; zoo de,
in de beide boven (noot 37) aangehaalde arresten vermelde,
clausule der Amsterdamsche beurspohs, dat de verzekerde
bij casco- of gooderenvoi-zokering ingeval van beschadigde
aankomst ter bestemmingsplaats verplicht is, dmirvan onmid-
dollyk aan de aldajvr atinwezigo agenten des verzekeraars
kennis te geven.
Maar ook buiten dezo uitdrukkelijke passiovo volmacht
zullen wij ha<ir nog presumtief mogen afleiden uit den omvang
van do actiovo macht tot vertegenwoordiging. Ten oi)zichto
van do grens dezer presumtie zullen wy in het oog moeten
houden, dat do ontvangst van eene verklaring in het algemeen
van directen invloed is op do verdere houding van don
(Ion psou(lo-ftgon^, aangostold door oon gowoon agont (vgl. blz. 37).
Do working oonor vorklaring, togonovor don oorsten afgelegd, begint
dus vanaf bot oogonblik, dat dozo don hoofdagent hail kunnon boroikon
(daar dozo passiovo volmacht heeft); do werking oener verklaring
tegenover den tweedon echter vanaf het oogonblik, dat zy, t\'ia den
gewonen agent den principaal had kunnon boroikon, of don hooAlagont
zoo dezo bestaat (tonzy in het speciale goval dat do gowono agont ook
passiovQ volmacht had). Brengt dus do psoudo-agont do vorklaring
niet lydig ;ian den .igent over, dan draagt do principiial hiervan niet
het risico, daar hy niet in zijn dienst is, en zal do werking togen hom
dus eerst aanvangen vanaf hot oogonblik dat zy, na den agent boroikt
to hobbon, nonnalitor tot hoinzolf had kunnon doordringen.
- 173 - •
ontvanger, dat zy hem nopen kan in aanshiiting daaraan
onmiddellijk bepaalde rechtshandelingen te verrichten, dat
zij dus zonder meer niet verondersteld mag worden, tenzy
degeen die haar in ontvangst neemt, ook werkelijk de macht
heeft, die rechtshandehngen te verlichten. De grens van de
presumtie der passieve volmacht staat dus in direct verband
met die van de actieve volmacht, voorzoover de agent uit
kracht van deze laatste op don wil, welke in de tegenover
hem afgelegde verklaring ligt opgesloten, onmiddellyk mü
himknde icerking kan ingaan. ■*-)
Gaan wy dus in verband met de boven gevonden presum-
tieve grenzen van do actieve volmacht na, welke verklaringen
in het algemeen tegenover don agont mot bindende werking
kunnen worden afgelegd, dan vinden wo ton opzichte van
offerten, dat dezo daaronder niet behooren. Want al konden
wij den agent in hot algemeen do volmacht tot afwyzing
van oiïorten wel too, het komt hier juist juin op do aan-
neming van offerten, daar er andors van bindende werking
der oflbrte geon sprako is •\'•\'\'); waaruit volgt, dat- eono offerte
alleen dan op bindende wyze tegenover den agont kan worden
afgelegd, wanneer dezo haar ook mot bindende werking kan
lumnemon, m. a. w. als hy afsluitingsvolmacht heeft.
En niot, Indien hü oen j/cZyVcc verklaring als toyonover honnvordt
.ifgelegd, zelf bindend kan afleggen, zooals Immkkwahk (blz. 101) in
navolging van Zjttki.mann beweert. Dit is dan ook eon onjuiste oon-
He<iuontie uit hot juiste door hem opgestelde principe: het Jornero
rechtliche Verhalten dos EmpfiUiger«", dat ondor don invloed van do
afgelegde verklaring slaat, openbaart zich toch niet in hot afleggen
van oenzelfdo verklaring, maar in oen roagceren op dio verklaring.
Daar doze juist liiorin bestaat, dat do enkoio aanneming daiirvan
alleen go<lurende een bepiw\\lden tyd na hiuir nflogging tegenover den
agnit eene overeonkoinst tot stand doet komon.
- 174 - •
Wat de opzegging van een contract aangaat, uit den boven-
gestelden regel volgt, dat, zal zij direct tegen den principaal
werken, de agent ook de macht moet hebben op den wil
tot het doen eindigen van het contract bindende in te gaan,
d. i. door zijne toestemming de verdere werking van een
contract op te heffen. Ten opzichte van deze macht zullen
wij denzelfden regel moeten aannemen, als ton opzichte van
het herroepen van een contract, nl. dat de agent daartoe
alleen bevoegd is met betrekking tot door hemzelf gesloten
contracten en mits de principaal zijn wil niet te kennen
hebbe gegeven, het ten uitvoer te leggen. Dit laatste nu
zal wel altijd het geval zijn, waar een contract opgezegd
wordt, dus reeds eenigen tyd bestaan heeft en in werking
geweest is. Tot het rangschikken van de opzegging ondor
die verklaringen, waarvoor do agont j)assievo volmacht heeft,
zal dus gewoonlijk wel geen ruimte zijn.
Tegenover den, door oone ter beschikking stelling der geleverde
waren gemanifosteerdon, wil tot herroeping van het contract
zjigen wy, dat do agent ook alleen onder bovenvermelde
twee beperkingen zyne goedkeuring bindend kan to kennen
geven; hetzelfde vonden wij ton opzichte van de erkenning
ooner gebrekkige levering, zoodat ook alleen onder dezelfdo
bei)erkingen de kennisgeving hiervan of van eene ter beschik-
king stelling bindende togonovor den agent kan worden
afgelegd.
In denzelfden gedachtengang zullen wy don.agont ten
oi)zichte van oon betalingsaanlml alleon i)assiof gelegitimeord
II. G. B. § 80, al. 2 kont hom in liot algomoon pa.ssiovo volmacht
in dit opziflit too.
- 175 - •
moeten achten, indien en voorzooverre hij van incassovohnacht
is voorzien, dus dat aanbod kan aannemen. Wijst de agent
de betahng af, dan is de schuldenaar voor eventueele gevolgen
van mora solvendi gevrywaard, indien hy overeenkomstig
art. 1440 vig. B. W. tot consignatie overgaat.
Van byzondere beteekenis is de hier behandelde kwestie
voor het verzekeringsrecht, waar den verzekerde doorgmins de
verplichting tot tijdige kennigeving van bepaalde feiten wordt
opgelegd. In zeer vele gevallen zal in assurantiezaken hot
best^uul van passieve volmacht kunnen worden afgeleid uit
uitdrukkelyke bedingen dienaiingaande in do algemeene ver-
zekeringsvoorwaardon of in do polis (bl. 172). Maar bij ontbroken
van zoodanige bepalingen zullen wy ook hier weder denzelfden
weg moeten inshuui. Ten oi)zichte van kennisgeving van
verandering van het Hsiro (b. v. door verhuizing), zullen wy
don agont dus alleen passieve volmacht kunnen toekeimen,
voorzoover hy op die wilsverklaring, tegon eventueel veranderde
voorwjuu\'den verzekerd to blyven, bindend kan ingiuui, dus
hot bodrag dor premie kan vaststellen, waaruit blykt, dat
in het algemeen hieronder slechts de agent met afsluitings-
volmacht valt. Eeno kennisgeving van schade, aan het
vor/okerde voorwerp overkomen, op het constatiwon waarvan
men lator eon aanspraak op schadevergoeding kan baseoren,
kan bindend afgelegd worden togonovor den agont, die volmacht
hooft tot hot constatoeron of doon constatoeron van do bo-
treffondo schado on hot bednig diuu\'van (bl. I()8).
Wy behandelden de grenzen dor actieve en iiassiovo volmacht
bij do be.schouwing van de rochtspositio van don agont tegenover
derden, omdat hy, ingeval hy zich voordoet als met ruinuM-
- 176 - •
volmacht bekleed dan werkelijk het geval is, hij dientengevolge
tegenover derden aansprakelijk wordt. Er blyft ons nu over
de behandeling der vraag, of er ook buiten dit geval rechts-
betrekkingen tusschen den agent als zoodanig en derden
kunnen ontstaan.
In het algemeen is de agent natuurlijk tegenover derden
aansprakelijk wegens onrechtmatige daden, door hem in de
uitoefening zijner functie begaan. Deze algemeene regel
behoeft hier geen nadere bespreking. Als voorbeeld eener
zoodanige onrechtmatige daad kan aangevoerd worden het
geval, dat de agent aan een derde, die hem eono offerte
heeft gedaan, schade toebrengt, door opzettelijk dio offerte
niet aan zyn princii)aal over te brengen en zoo het tydig
tot stand komen vai] eene overeenkomst (b.v. een verzekering)
te verydelen.
Hoe zullen we echter moeten oordeolen ten opzichte van
een verzuim in het overbrengen van eene verkhuing als
gevolg van de nalaWjheid van den agent? Is hy hier,
behalve tegenover zijn jirincipiual, ook tegenover den derde,
die de vorklaring aflegde, verantwoordelyk? My dunkt, dat
dit verzuim moeilyk onder art. 1401 of 1402 B.W. kan
worden gebracht, al neemt men de strekking van hot woord
„onrechtmatig" in art. 1401 ook nog zoo ruim; hot is noch
oen inbreuk oj) oene wettolyke of contractueele verplichting,
noch op een absoluut recht van don derdo, noch oj) dio wyzo
van handelen, die door de geldende monuil in hot verkeer
wordt voorgeschreven. Al mag de dorde nog zoo vast op
hot ovórbrengen der verklaring rekenen en al geeft de iwsilio
van den agent hem djuirtoo {wnloiding, dezo kan tegenover
den derde niet aansi)rakelijk gestehl worden, indien hij hem
- 177 -
in die berekening teleurst^elt, ter zij hij hem opzettelijk schade
heeft willen berokkenen. Evenmin kunnen wij, zooals
iMMERW^mR (blz. 165 v.) wil, den agent, als iemand die op
zelfstandige wyze een beroep uitoefent, aansprakelyk stellen
voor de zorg van oen goed koopman, op grond dat hij hier
met den derden in „geschäftlicher Verkehr" treedt; want
in de eerste plaats is de agent volgons ons recht geen
koopman, en in de tweede plaats - voorzoover we hier al
mogon spreken van een „selbständiger geschäftlicher Verkehr"
tusschen derden en den agent, wiens beroep het is, agentuur-
werkzaamheden ten nutte van een bepaalden principaal te
verrichten, en die dus togenover den derde niet als een
„selbständiger Gewerbetreibender", maar als tusschenpersoon
voor den bepaalden principaal op wien de derdo het oog
heeft, optreedt — is in ons recht eeno dorgelyke aansprake-
lykheid voor de zorg van oen goed koopman (of huisvader)
niet aan to nemen buiten allo contractuoele verhouding,
alleen omdat de agent tengevolge zyner positie op een bepiuvld
belang van den dorde invloed kan uitoefenen.
Kunnen we dus eene verantwoordelykheid van den agent
tegenover derden voor culpa by hot overbrengen van verkla-
ringen niet aannemen, wel zal dit het geval zyn mot betrek-
king tot de minsprakelykheid van den principaal voor culpa
van zyn agont. Niet alleon neemt de principaal, door het
publiek uit to noodigen, evontueole verklaringen aan
den agent to richten, door dus dezon als het ware als
middel van vervoer lum te wyzen, hot risico voor verkeerde
of niot-tydige overbrenging op zich, *\') ook de verantwoorde-
Evongootl ftls iemand, dio van een andereon berichtte ontvangen
hooft en zijn wonsch to konnon hoeft gegeven, dat dit per telegraaf
12
-ocr page 182-- 178 - •
lijkheid neemt hij voor zijne rekening. In de aanstelling van
den agent tot het in ontvangst nemen van verklaringen
toch hgt tegenover derden eene verklaring van deze strek-
king opgesloten: „indien gij iets aan mij te berichten hebt,
wendt n dan tot mijn agent: hij zal het voor n overbrengen."
In deze verklaring ligt het op zich nemen van Qme garantie
voor de zorg, die de agent zal aanwenden bij het overbrengen,
evengoed als dit het geval is b. v. bij een makelaar, die een
bediende bij verschillende kooplieden rondzendt om orders
op te nemen; hot is een geval, waarop art. 1852 B. W. doelt.
Practisch zal echter deze verantwoordelykheid van den
principaal den derde weinig baten. Nemen wij b. v. het geval,
dat eene offerte tot het sluiten eener assurantie door den
agent niet tydig aan den verzekeraar is overgebracht; wil
de derde nu den principaal voor schadevergoeding deswege
aanspreken (omdat hij op een bepaald oogenblik, toen het te
verzekeren voorwerp werd beschadigd, niet verzekerd was),
dan zal hy de schade moeten bowyzen, m. a. w. dat ingeval
vah tijdige overbrenging er op een bepaald oogenblik oen
contract zou bestaan hebben; dit bewys nu is feitelyk onmo-
gelyk, daar het het bewys van aanwezigheid van don con-
tractswil by den verzekeraar insluit. Was dezo feitelyk
gebleken, b. v. door het te koop stollen van bepaaldo artike-
len tegen een bepaalden prys, dan is or van verantwoorde-
lijkheid voor verzuim van den agent geen sprako, daar dan
do wilsverklaring van den derde niet als offerto, maar als
mmneming, dus contractsluitend, werkt. Er kan hier dus
zal geschieden, dezen do onjuiste overseining van dit telegram niet
kan verwüten of tegenwerpen, indien het in behoorlükon vonn aan de
telegraaf is aangeboden.
- 179 - •
geen schade zyn tengevolge van het niet tot stand komen
van een contract, maar alleen tengevolge van wanpraestatie,
van het niet uitvoeren van het contract, en de derde zal
dus slechts ex art. 1279 kunnen ageeren
Evenzoo zal de derde in alle andere gevallen, waarin hij
bevreert schade te lijden door het niet ingetreden zyn van
een bepaalden rechtstoestand, de zekerheid van dat wèl
intreden, zoo het verzuim niet gepleegd was, niet kunen
aantoonen, zoo daarvoor nog eene handeling van een ander
dan hemzelf noodzakelyk was, en zal voor het tegengestelde
geval,\' dat een enkele wilsverklaring van zyn kant werking
zou hebben, die werking ook intreden ondanks het niet over-
brengen en er dus van schade tengevolge van verzuim geen
kwestie zyn. Zooals dus blykt heeft dezo theoretische aanspra-
kelykheid van den princii^aal voor dorden weinig wjvarde.
indien het feit dat een bepaalde rechtstoestand zou ingetreden
zyn, door don principaal wordt ontkend.
Natuurlijk kan voor den agent eene luinsprakelykheid
tegenover derden ontstaan, indion hy buiten zyne functie, al
is hot ook op grond dtuirvan, het verrichten van bepmilde
handelingen voor eon derdo op zich noemt.. Eon voorbeeld
hiervan is het invullen van vraagpunten op vorzekerings-
formulieren; dit neomt do agont dikwyls zelf op zich, mimr
hy handelt hiorby niot als agont van don verzekeraar, maar
als iemand, die van den ander daartoe de opdracht heoft
gekregen oj) grond van zyn fimctie. Ingeval van onjuiste
invulling zjil de verzekerde zich dan ook tegen den verze-
konuir niet oj) het feit kunnon boroopen, dat het een
agent van dezen is geweest, die de onjuiste opgave had
- 180 - •
gedaan; de agent echter is naar gelang der omstandigheden
voor grooter of kleiner verzuim bij het invullen tegenover den
verzekerde aansprakelijk. Evenzoo wordt de agent tegenover
derden verantwoordelijk, indien hij door den derde als bode aan
den principaal gebruikt wordt ten opzichte van handelingen, die
tegenover hem als agent niet verricht kunnen worden; zoo
b. v. als derden geld tot delging hunner schuld aan den
principaal aan een agent zonder incassovolmacht afdragen
(vgl. bl. 171, noot 39).
Tegenover den principaal kan de agent in deze gevallen
ook aansprakelyk zijn, indien hy een opdracht, welke met
het belang van den principaal strydig is, van een derden heeft
aangenomen. Een generieke opdracht zal de agent dus in de
meeste gevallen niet bevoegd zyn aan te nemen, daar deze
in den regel, voorzoover ze de belangen van den principaal
raakt, daarmee zal stryden; op dien grond zal men dan ook
met het afleiden eener dergelyke opdracht uit de omstandig-
heden, zeer voorzichtig moeten zyn.
i
^G) Mon zio omtront do werking vnn oono dorgeiyko invulling op do
aanspraak op schadovorgooding van don vorzokordo hot vonnis van hot
Reichsgoricht, 29 Juni 1897 (Entsch. dos Rg. Bd. 89, blz. 177), en Immku-
wahr, blz. 109-176.
HOOFDSTUK VIL
Het eindigen van het agentuupcontract.
By de behandeling van dit onderwerp zullon wy in het
oog moeten houden, dat a het agentuurconfraci, de rechts-,
betrekking tusschen principaal en agent, b de bevoegdheid van
den agent tot agentuurhandolingon, tot het waarnomen zynor
functie, en c de volmacht van den agent, drie begrippon zyn,
die niet noodzakolyk behoeven samen te gaan. Dat zy dus
ieder een zelfstandig bestaan kunnen hebben, on wy dorhalvo
zullen moeten onderscheiden:
^^het eindigen der volmacht;
2°. hot eindigen der bevoegdheid;
8". het eindigen der agontuurovereenkomst.
Deze onderscheiding wordt gerechtvaardigd door hot feit,
dat het eindigen van oon van doze nog niet noodzjvkolyk
het eindigen van do andoro behoeft mede to brengen. Zoo
kan do volmacht van den agent blyven bestmui, torwyl do
bevoogdhoid tot agentuurhandolingon reeds verdwenen is,
en omgekeerd. Zoo kan het agentuurcontract ovorblyven,
nadat do bevoogdhoid tot handelen don agont is ontnomen.
I/)htor han hot eindigen dor eene rechtsbetrekking wel degelyk
hot einde dor andoro medebrengen: do üi)zogging van hot
- 182 - •
contracb zal tevens de werking hebben van intrekking der
bevoegdheid; de intrekking der volmacht, voorzoover ze tot
den\' agent wordt gericht, zal hetzelfde gevolg hebben ten
aanzien van diens bevoegdheid, in naam van den principaal
te handelen. Het zal er hier geheel van afhangen, of eeno
verklaring, waarin de wil tot het doen eindigen der eene
rechtsbetrekking wordt te kennen gegeven, tevens kan geacht
worden eene wilsverklaring tot het opheffen van eene andere
rechtsbetrekking te bevatten.
Ten opzichte van de wijze, waarop genoemde rechtsbetrek-
kingen eindigen, kunnen wij onderscheiden:
A. Het eindigen tengevolge van den loil van één der
betrokken partijen.
B. Het eindigen tengevolge van den overeenstemmenden
wil van heide partijen.
G. Het eindigen tengevolge van het introden van bepaalde
feiten.
Het zou buiten de grenzen, die ik mg bg het schrgven
van dit proefschrift gesteld heb, liggen, de toepassing oj)- en
de gevolgen voor do hier te behandelen rechtsbetrekkingen
van elke mogelgke oorzaak van het eindigen daarvan in
details to bespreken. liet zij voldoende, do oorzaken waar-
door zij kunnen eindigen, de mogelgkheid daarvan, aan te
duiden, en alleen do onder A, genoemde, als tot de meeste
controversen aanleiding gevondo, iets nader te beschouwen.
1" het einde der volmacht.
Uit het karakter der volmachtsverklaring van eon éénzydigo,
tot derden gerichto wilsverklaring, welke tenzy de duur harer
- 183 - •
werking door de wet of den wil van den volmaclitgever i)
bepaald is, hare werking behoudt, totdat zij door eene analoge
verklaring van den tegenovergestelden wil wordt herroepen,
volgt, dat het eindigen der volmacht zyne oorzaak kan vinden
in den wil van een der betrokken partyen, by de agentuur
dus de principaal. Eene verklaring van den agent, dat hy
niet meer met volmacht bekleed wenscht te zyn, zal daaren-
tegen niet de minste werking hebben, daar eene byzondere
eigenschap, die zyne handelingen tengevolge van den enkelen
wil van den principaal kenmerkt, ook alleen door diens wil
of door wettelyke oorzaken weder kan worden opgeheven.
De mogelykheid van eenzydige heiToeping door den lastgever
wordt in art. 1850 vlg. B. W. uitdrukkelyk erkend; volgens
art. 1851 kan do lastgever dit doen, wanneer het hem
goeddunkt, en hierin is tegenover den lasthebber niets onbillijks
gelegen, daar het in het algemeen voor hom hetzelfde is, of
de lastgever door zyne handelingen direct gebonden is of niot.
Art. 1852 behandelt vorder de working van do horroeping
tegenover derden: de lastgever kan zich tegenover derden
alleen op een hun behoorlyk kenbaar gemaakte intrekking
beroepen (wtmrmede wy het kennen en mooton kennen op
één lyn kunnen stollen), dus geheel overeenkomstig hetkaraktor
dor volmachtsverklaring on herroeping. Do vnuig, of öono
herroeping bohooriyk kenbiwr is gomiuikt, zal van de omsüui-
digheden afhangen; oono ajuikondiging in eon, door kooi)liodon
in het algemeen of in do betroffonde branche en bimion hot
boLreffende gebied geregeld gelezen, nieuwsblad zal tegenover
1) Vnn hot ooi-sto vindt nion ton opzichto vnn do olTorto oon voor-
boold in B. G. B. § 147, vnn hot twcodo in § 148.
- 184 - •
hen tenminste ongetwijfeld de werking eener behoorlijke
kenbaarmaking hebben.
Artt. 1850 en 1854 noemen ook de mogelijkheid van het
eindigen der „lastgeving" door de opzegging van den „last"
door den \\Q,3tJiebber. Zooals wij boven zagen, kan hieronder
niet worden verstaan, dat de volmacht eindigt door opzegging
ook van des lasthebbers kant; de duur van de werking der
volmacht hangt geheel af van den wil des last^/eyers; zoolang
deze door de handelingen van den lasthebber gebonden wil
zijn, kan de lasthebber daar niet den minsten invloed op
uitoefenen. We hebben hier dan ook te maken met een
minder consequente terminologie van de wet, die het woord
„last" nu eens gebruikt in de beteekenis van „opgedragen
werkzaamheden" (in deze beteekenis het „volvoeren van den
last" in Bk. III tit. 17 passim), dan weer in de beteekenis
van „volmacht" (zoo in artt. 1848, 1855). In art. 1854 heeft
het woord de eerste beteekenis, on kan dus de lasthebber
zich van zyne verplichting uit het contract ontshian tenge-
volge van zyn eenzydigen wil, over welke mogelijkheid beneden
nader zal worden gehandeld.
De wil tot herroeping der volmacht ligt uit den aard der
zaak opgesloten in de wilsverklaring tot herroeping (daargelaten
of dozo mogelijk is of niet) van hot contract, dat do causa
der volmacht vormt; evenzoo in het enkoio introkken van
de bevoegdheid, in naam van den lastgever to handelen;
de werking eener dergelijke wilsverklaring zal jschter ten
opzichte der volmacht alleen intreden, voorzoover zo luin
derden\'behoorlijk is kenbaar gemaakt. Verder stolt do wet
in art. 1853 nog eene presumtie op betreffende hot aanwezig
zyn van don wil tot herroeping; dat hier echter niet direct
- 185 - •
de herroeping der volmacht, maar de hen-oeping van het
contract bedoeld is, bewyst het oogenblik, waarop de herroeping
begint te werken, nl vanaf den dag, waarop zy aan den
lasthebber is kenbaar gemaakt.
Als feiten, waaraan de wet het eindigen dor volmacht
vastknoopt, noemt art. 1850: den dood, de curateele en
den staat van faillissement, hotzy van den lastgever,
hetzy van den lasthebber, en het huwelyk van de vrouw,
die den last gegeven of ontvangen heeft. ^ Op zichzelf
is er geen reden, waarom een persoon, die onder curateele
staat of in staat van faillissement verkeert, of eene
gehuwde vrouw geene lasthebbers zouden kunnen zyn,
aangezien de mate, waarin de lastgever door een in zjjn
niumi gesloten contnvct verbonden wordt, niet afhangt van
de bekwaamheid tot handelen van den lasthebber, maar
van die van hemzolf); de ratio dor bepaling zal welgelegen
zyn in hunne verminderde aansprakolykheid tegenover den
lastgever, welke dezo in het algemeen niet kan geacht
worden te willen aanvtuirden, tenzy zyn wil om de volmacht
to vernieuwen, blyke. Evenzoo kan de reden van hot minnemen
van den dood des lastgevers als oorzaak van hot eindigen
der volmacht gezocht worden in het byzondere persoonlyke
vertrouwen, dat de lasthobbor van don kant dos lastgevers
geniet, en wmuin de orfgenamon van dezon niet goiicht
kunnen worden te doelen.
•) Ilioroiuior bohocrt ook hot oliidigon vmi do rocht«botrckkliig,
welko do r^iusu dor vohnncht uitinankto.
3) Dit zal dan ook wol do ovorwoging zyn, waarom do boporking
in do bokwaamhoid tot handolon van don lastgever do volmacht doot
oindigon.
- 186 - •
In geval een handelsagent volmacht heeft, kan deze dus
op de bovenomschreven wijze verloren gaan; daar die
volmacht een zelfstandig bestaan heeft, blijft er een agentuur-
contract zonder volmacht over, tenzij ook voor het eindigen
hiervan eene oorzaak bestond.
2" het einde der bevoegdheid.
De bevoegdheid tot agentuurhandehngen spruit voort uit
de opdracht tot het verrichten dier werkzaamheden, de
opdracht, die gewoonlijk niet op zichzelf staat, maar in het
contract ligt opgesloten. Zy vindt dus haar oorsprong, evenals
de volmacht, in eene éénzijdige wilsverklaring, maar in dit
geval gericht tot den agent, en kan derhalve ook door een
tot hem gerichte verklaring worden herroepen.
De mogelijkheid van deze herroeping vooropstellende, zullen
wy er echter wel op moeten letten, of er gevallen zyn,
waarin den principaal de bevoegdheid, van die macht gebruik
te maken, dient te worden ontzegd en hy dus, ingeval van
feitelijke intrekking, tegenover den agent voor oventueelo
schade aansprakelijk is. En dit geval bestaat werkelyk en
wel in \'t algemeen, zoo dikwyls als den tot dienstpraestatie
bevoegden ook werkelyk een rccht moet worden toegekend
om zijne diensten te praosteeron. Al moge het in zeer vele
gevallen dengene die diensten hoeft te ■ praosteeron, onver-
schillig zyn, of de andore party van die diensten al of niot
gebruik wil maken, als hy zyn loon maar krygt, or zyn
verhoudingen welke moobrongon, dat hem dit niot onverschillig
*
is, en wiuirin . dus den principaal do bevoegdheid ontzegd
moet worden hem de gelegenheid tot praestatie te benemen.
Eene zoodanige verhouding is uitteraard die, waarby hot
- 187 - •
loon wordt afgemeten naar het rèsultaat van de verrichte
werkzaamheden, waar dus geen loon kan verdiend worden,
tenzij er gelegenheid tot praestatie bestaat.
De vergoeding voor de werkzaamheid van den agent wordt
byna zonder uitzondering uitgekeerd in den vorm van provisie.
De enkele uitzondering dus daargelaten, dat er uitsluitend
een vast salaris wordt betaald, moeten wy in het algemeen
den principaal de bevoegdheid ontzeggen, gedurende den tyd,
dat de agent recht heeft op loon, dus gedurende den tyd
dat het agentuurcontract bestaat, van zyne macht tot herroe-
ping der opdracht gebruik te maken.
Met het eindigen van het agentuurcontract gaat natuurlyk
tevens ook de bevoegdheid tot agentuurhandelingen verloren;
ovenzoo eindigt tegolyk met de volmacht de bevoegdheid
tot handelen, voorzoover die betrokking heeft op het handelen
in mam van den principaal.
3°. het eindigen van het agentuurcontract.
Wy zagen boven (in Hoofdstuk Hl), dat hot agontuurcon-
tract in het algemeen behoort tot het tyjio „dionstcontract,-"
wtiaruit wy dus de conclusie kunnon trekken, dat de begin-
selen betroffende het eindigen van dit type der arbeidsover-
eenkomst ook op het agentuurcontract van too])assing zyn.
Dit zal echtor slechts in zooverre waar zyn, als or geen
speciale bepalingen bestaan omtrent een byzonderen vorm
van hot dienstcontract en hot agontuurcontmct daartoe niet
moet goacht wordon to behooren. Nu zagen wij tevens, dat
het agentuurcontract onder omstandigheden, nl. wanneer hot
*) Vgl. bovon blz. 115, mot noot 29.
-ocr page 192-- 188 - •
element „vei-tegenwoordiging" aanwezig is, geheel of gedeeltelijk
het karakter van lastgeving draagt. Het is dus van belang
te onderzoeken, of wij bijzondere regels moeten aannemen ten
opzichte van het eindigen van het contract „lastgeving."
Art. 1850 B. W. geeft eene opsomming van oorzaken,
waardoor „lastgeving" eindigt; wy pasten dit artikel boven
op de volmacht toe, waarop het ook ongetwijfeld toepasselyk is.
De term „lastgeving" echter, zooals die doorloopend in dezen
titel gebruikt wordt en in art. 1829 wordt gedefinieerd,
slaat op het contract lastgeving, het dienstcontract tusschen
lastgever en lasthebber. Moeten wij dus aannemen, dat niet
alleen de volmacht, maar ook het contract door de in art.
1850 genoemde oorzaken kunnen eindigen?
Op zichzelf is het gebruik van den term „lastgeving"
geen absoluut bewys hiervoor. De wetgever is in zyne ter-
minologie ten opzichte van het leerstuk der vertegenwoordi-
ging niet byster nauwgezet en gebruikt de woorden „last,"
„macht" en „volmacht" door elkmir, zonder zich diuirby in
hetr algemeen een vast omlynd begrip voor oogen te stellen;
het zal ook wel niet voor eene te stoute bewering uitge-
maakt worden, wanneer hier het vermoeden wordt uitge-
sjiroken, dat den wetgever by het. vertalen van do artt.
1984—2010 Code Civil een helder inzicht in do materie ton
eenenmale ontbrak. Evenzoo wordt by hot woord „last-
•1) Of dit btl do samonstollers van den Codo wöl aanwezig was, mag
m.i. ook betwüfeld worden. Art. 1984 is in dit opzicht\'theorotlscli
veol juister dan ons art. 1829, daar liet ondorsclieid maakt tussclion
do handeling („acte"), waardoor do volmacht wordt vorleond, en hot
contract. Zeer conseciuent wordt dozo onderscheiding ecliter niot door-
gevoerd, hotgeon o.a. daaniit blykt, dat do tonn „mandat" zoowol voor
do volmacht als voor hot contract gobniikt wordt. Do invlood van
hot Romoinscho recht via roTiiiKii doot zich ook hior sterk gevoelen.
- 189 - •
geving," al is het in dezen titel nergens op duidelyke wyze
in de beteekenis van de enkele volmacht gebruikt, in art.
1673, al. 2 b. v. blykbaar aan niets anders gedacht dan aan
het begrip „volmacht."
Echter bestaan er omstandigheden, die in verband met de
in dezen titel doorloopende terminologie, de bedoeling van den
wetgever weinig twijfelachtig maken In de eerste plaats de
bepalingen van het Romeinsche recht, onder welks invloed
de Nederlandsche wetgever, door middel van den Code Civil
on PoTiiiEB, beslist gestaan heeft; wy bespraken reeds boven
(bl. 61 vgl.) den aard van het contract „Mandatum" in het
Romeinsche recht, en hoe dit contract zich in den loop der
tyden vervormd heeft. Op dit contract waren byzondere
bepalingen omtrent het eindigen van toepassing; het kon
steeds van beide zyden worden opgezegd. Het kan nu ni. i.
moeilyk ontkend wordon, dat de wetgever, toen hy uit den
Code zyne byzondere bepalingen omtrent het eindigen der
lastgeving overnam, daarby, in de lyn der traditie blyvonde,
aan hot contract lastgeving dacht, al was de juvrd van dat
contract ook geheel verschillend van dien in het Romeinsche
rocht.
Een ander argument is te putten uit de door den wet-
gever erkende mogolykhoid van hot eindigen der lastgeving
door opzegging van don last door den lasthebber, doordat
dezo zich van don last ontslmit. Zooals wy boven zagen, is
het in tegensprmik mot het geheele karakter der volmacht,
dat do lasthebber doze door zyn wil zou kunnen doen
eindigen: wy moeten hier imn de opzegging van don last-
hebber de betoekonis hechten, dat hy zich daarmede aan
zyne verplichting tot werkziuunheid onttrekt, dus het
- 190 - •
doet eindigen. En van weinig waarde is daartegenover de
tegenwerping, dat daarmede nog niet bewezen is, dat het
woord „lastgeving" in art. 1850, al. 1 niet kan beteekenen
„volmacht", omdat deze juist door het eindigen van het
contract, haar causa, als gevolg van de opzegging der last-
hebbers te niet gaat. Want het zou al zeer verwonderlyk
zijn, dat de wetgever dit tenietgaan der volmacht „cessante
causa" alleen bepaalde voor het geval, dat de causa eindigde
door opzegging van den lasthebber, terwyl hy in hetcorres-
pondeerende geval (opzegging door den lastgever) uitdrukkelyk
spreekt van herroeping der volmacht ®). Immers juist op
grond van het betoog „lastgeving in al. 1 is iets anders dan
last in al. 8", moet men tevens tot do conclusie komen
„lastgeving in al. 1 is iets anders dan volmacht in al. 2".
Het gebruik van het woord volmacht" in al. 2 is dan ook
nog een reden temeer om aan te nemen, dat de wetgever in
al. 1 dacht aan het contract.
Wy zullen dus op grond van de bepalingen onzer wot als
regol moeten aannemen niet, dat de in art. 1850 genoemde
oorzaken de volmacht kunnen doen eindigen en op het dienst-
") Overigens eone onjuiste annvulling van art. 2003, al. 2 C. C., dat
alleon heoft „rovocation du mandalaire." AI eindigt do volmacht, daarom
behoeft hot contract nog niot te eindigen. Dit kan wol hot goval zijn
ten opzichte van do bevoegdheid tot handelen, nl. indien de mandataris
züno functio niet kan waarnomen zondor macht tot vertegenwoordiging.
In dit geval ligt in do horrooping der volmacht tovons oen herroeping
dor bevoegdheid. Een voorbeeld is do herroeping van do volmacht van een
procuratiehouder. Doch introkking dor bevoegdheid brengt op zichzelf
nog niet mode het eindigen van hot contract, zoo dezo bedoeling
daar niet speciaal uit bleek. Het kan echter voor de andere party eon
reden zyn, het contract to doon eindigen, nl. indien hy een recht op
praestatie heeft.
- 191 - •
contract geen invloed hebben, doch dat niet alleen de volmacht
maar ook het dienstcontract door die oorzaken te niet
kunnen gaan.
Het agentuurcontract kan derhalve volgens de byzondore
regelen, op lastgeving betrekking hebbende, eindigen, wanneer
het doel der functie van den agent is, rechtsgevolg voor den
principaal teweeg te brengen en hy dit op bindende wijze
kan doen. Hoe zullen we echter moeten oordeolen, wanneer
het contract, zooals gewoonlyk het geval is, niet alleen op
het verrichten van dit soort handelingen het oog heeft, maar
tevens andere, welke öf niet het teweegbrengen van rechts-
gevolg bedoelen öf geene bindende werking voor den prin-
cipaal hebben? Het verschaffen van inlichtingen, welke voor
des principaals handel van belang zyn, b. v. behoort tot de
gowono functie van den agont, maar kan niet tot do werk-
zaamheid gebracht worden, welko voor het bestaan van
lastgeving vereischt is. Evonzoo zal b. v. oon verzeke-
ringsagent zeer dikwyls incassovolmacht hebben, maar
afsluitingsvolmjvcht missen. Hier bestaat dus oen dienst-
contract, hetwelk slechts gedooltolyk het karakter van last-
geving draagt
Doen nu do oorzaken van art. 1850 ook dit dienstcontract
eindigen, voorzoover het karakter van lastgeving minwezig is?
Theoretisch klinkt dit heel schoon on juist, miuir by de
toepassing stuiten we oi) groote practische bezwaren. Gesteld
eon der genoemde oorzaken treedt in, on hot agentuurcontract
vervalt dus, voorzoover het lastgeving is; zoowel dus de.
verplichting van den agont, om die beiwildo, op rechtsgevolg
gerichte handolingon to verrichten, als do verplichting van
den principaal om dtmrvoor het loon te betalen. Het vastgo-
- 192 - •
stelde of naarmate van het tot stand gebrachte resultaat te
berekenen loon, dat de vergoeding uitmaakt voor gezamenlijke
werkzaamheden van den agent, vervalt dus, voorzoover het
de vergoeding voorstelde van die diensten, tot welke de
agent nu niet meer verplicht is Hoe echter dit gedeelte te
bepalen? Hoe wil men uitmaken, dat eenzóóveelstegedeelte
van het loon de vergoeding vormde voor de eene soort
handelingen, het overige gedeelte die voor de andere soort?
Dit is immers feitelyk onmogelyk.
Willen we dus op bovengenoemde wijze de regels omtrent
het eindigen van lastgeving toepassen op een zoodanig contract
als het agentuurcontract in zyn gewonen vorm is, dan stuiten
we op het bezwaar, dat de gevolgen van die toepassing ten
opzichte van de rechtspositie van beide partyen niet uit te
maken zyn. We staan dus voor de feitelyke onmogelykheid
van toepassing, en waar een rechtsregel op een bepaalde
rechtsbetrekking feitelyk onmogelyk kan worden toegepast,
moeten we het ervoor houden, dat hy voor die rechtsbetrekking
niét geschreven is. Dit kan ons niet buitengewoon voorkomen,
wanneer we bedenken, dat dergelyke gecompliceerde rechts-
betrekkingen als de hier behandelde in het Burgerlyk recht,
met het oog waarop de bepalingen van lastgeving toch
geschreven zyn, hoogst zeldzajim zullen voorkomen, zooals
ook het geheele leerstuk der vertegenwoordiging voor het
Handelsrecht van veel grooter boteekenis is dan voor het
Burgeriyk recht.\')
\') Vgl. Laurent, dl 28, No. 98: „La thßorio du Codo suppose quo lo
inandat est une chose tres-socondairo pour lo mandatairo, un simple
accident dans sa vio".
- 193
We zullen derhalve de bijzondere bepalingen omtrent het
eindigen van lastgeving op het agentuurcontract alleen mogen
toepassen in het uitzonderingsgeval, dat dit contract eene
zuivere lastgeving is; in dat geval zullen we dus de afwijkingen
van de gewone bepalingen omtrent het eindigen van het
dienstcontract in het oog moeten honden.
Welke zyn nu die afwykingen?
In de eerste plaats kan lastgeving altyd van beide kanten
worden opgezegd. Ten opzichte van het dienstcontract wordt
de mogelijkheid van eenzydigo opzegging over het algemeen
alleon erkend met betrekking tot dienstcont.racten, welke
voor onbepaalden tijd zyn gesloten®); lastgeving echter kan,
ondanks een vastgestelden termyn, wa;irvoor de ovoroenkomst
zal gelden, toch opgezegd wordon.
Hot is duidelyk, dat doze macht, waarvan do oeno
party steeds kan gol)rnik maken, do andoro groote schado
kan berokkenen. Men stello b.v. het geval, dat oen agent.
oi> zich noemt, oon nieuw gevestigd handelshuis to ver-
tegenwoordigen, maar begrypt, dat hy tongovolgo van do
moeilykheid om dit met verschillende afnemers in geregelde
relatie te brengen, in hot eorsto jiuir voor zyne moeite
Vf,\']. liot opstol van Mr. Dhuckku in Rochtsgol. Mng. 1887,
l)lz. 80 v. on 1807, lilz. 80 v.; Monoin. Lo droit do congó dans lo lonago
do sorvicos, in Hovno Critiquo do Législ. ot do Jnrispr 180.3, p. 842 v.
Ook do Noderlandsclio jurisprudontio orkont dozo mogolykhoid van
oonzydigo opzegging, helzy met of zonder inachtneming van oen biliyken
tormyn, alleon by dionstcontracten voor onbopaaldon tyd; niot by die voor
bop.ialden tyd: vgl. Rb. Utrecht 1» November 1884,P. v. J. 1885,No.20\'.
In het Dnitsche recht is dit laatste wel mogolyk wogens „wichtige
Gründe": B. G. B. § 020 II. G. B. § 70, 02, al. 2. Vgl. ook ontwerp
DnucKKR art. 50 on 54, M. v. T. Idz. 91, 93 v.
13
-ocr page 198-- 194 - •
geene belooning in den vorm van provisie zal vinden, en hij
dus uitdrukkelijk een contract voor drie jaren aangaat, om in
de beide andere jaren zijne schade in te halen. Nu zegt de
principaal na een jaar de agentuur op, en de agent heeft voor
zijne moeite niet de minste vergoeding ontvangen. Het
onbillijke van dezen toestand springt in het oog. De wetge-
ver heeft dat ook gedeeltelijk ingezien, maar zag alleen het
mogelijke nadeel aan den kant van den lastgever, getuige
art. 1854, al. 2. Deze eenzydige opvatting is alweder te
verklaren uit het gratuite karakter, dat de lastgeving onder
den invloed van het Romeinsche recht nog steeds in principe
bijbleef, en waarvan, naast do slotwoorden dezer alinea, ook
art. 1881 getuigt. Dat ook de lasthebber er belang bij zou
kunnen hebben, dat niet ontydig wordt opgezegd, daaraan
werd niet gedacht.En tocli kan dit, zooals blykt, wel
degelijk het geval zijn. We zullen dan ook, in overeen-
stemming met Opzoomer, het bolang van den lasthebber
evenzeer in aanmerking mooton nemen als dat van den
.lastgever.
Blijkt derhalve uit den aard dor overeenkomst, dat eon
dor contracteerende partyon een zoodanig overwegend belang
by het niet vóór eon bepaalden, termyn opzeggen van het
contract had, dat het met do billykheid of do goede trouw
zou stryden, wanneer do andero party toch van zyne macht
tot opzegging gebruik maakte, dan mogen wy uit die ver-
Vgl do bl) Voorduin (V blz. 356 on 357) aangolmaldo woordon
van do Rogooring „dat bü lastgoving hot bolang slechts aan do éóno
züdo (van den lastgever) is". Men vergeUjko ook Laurent, 28 No. 00.
\'•) dl. XL b!z. 80, op art. 1850.
- 195 - •
houding afleiden de verbintenis van die andere partij, vóór
dien bepaalden termijn van zyne macht geen gebruik te
maken; hier moeten we een recht op het voortduren van
het contract aannemen. De macht tot opzegging bestaat dus,
maar de bevoegdheid moet op grond van art. 1375 B. W.
geacht worden te zyn beperkt. Het gebruik maken van die
macht is derhalve in dit geval inbreuk op eene contractueele
verplichting, contractbreuk, aanspraak gevende op schade-
vergoeding.
Waar de jurisprudentie zich over do vraag van de „onher-
roepolykheid" der lastgeving uitlaat, onderscheidt zij niet
altyd nauwkeurig tusschen de beperking van de macht tot
herroeping en van de bevoegdheid tot heiToeping. Het
"j Dit hcoft nog niot tongovolgo, dat op dozo wyzo dionstbotrokking
on volmacht otiherrocpelyk wordon vorklajtrd. Do mogoiykhoid van lior-
rooping biyfb bo.stnan, slochts lio bevoegdheid is boporkt. Ilorrooping
dor volmacht zal dan alloon aanspraak op solmdovorgooding govon, als
do opgodragon workzaanihoid zondor dio volmacht niot Icon wordon
vorricht. (vlg. blz. löO, noot 0). Ovorigons lykt hot my too, dat zoowel
do volmacht als hot contract voor oen bopjx.ilden tyd onhorroopoiyk
verklaard kinnion wordon, do oorsto tongovolgo oonor ovoroonkomst
van don lastgever mot dordon, het twoodo door oono desbotrolTondo
ovoroonkomst tus.schen lastgever cn lasthebber. Er ia toch goon roden
om aan to nomon dat partyon van eono macht, Inm door do wot ver-
leend, goon afstand kunnen doen on op dozo wyzo do werking oonor
tookomstigo eigon wilsverklaring zouden kunnon ophofTon. Dozo afstand
zjil ochtor uildnikkelijk moeten zyn, on niet afgoloid mogen wordon
uit omstandighodon, ook niot uit het vaststellen van oen tennyn, gedu-
rende wolko hot contract zal werken, daar art. 1850 algomoon luidt,
on dus do bedoeling dat do partyon van hunne macht afstand doen,
niet in het bepalen van dien tennyn licht opge.sloten, nu art. 1850 hun ook
in dat goval do bowusto macht verleent. (Vgl. ook art. 44, al. 2 W. v. K.)
12) Ook DiEi\'Huis (dl. 1.% blz. 122 vlg.) verwart dozo boido, helgoon
biykt op blz. 124, waar hy do vorklaring van partyon, dat de lastgeving
onhorroopoiyk zal zyn, opvat als oeno verbintonis, Iets niot to doen
- 868 - •
meest bekend in onze rechtspraak is wel het aiTest van den
Hoogen Raad, 12 Januari 1894 (W. 6458), hetwelk de moge-
lijkheid erkent, dat uit den aard der overeenkomst de
bedoeling van partijen blykt, de lastgeving niet heiToepbaar
te vei-klai-en, dus een afstand van de macht tot opzegging.
M. i. wordt hier op den aard der overeenkomst eene inter-
pretatie van den wil van partijen gegrond, dien wij zonder
uitdiTikkelijko verklaring van partijen niet zullen mogen
aannemen (zie noot 11 blz. 195). Uit den aard der over-
eenkomst volgt alleen de verplichting, die de wet aan de
overeenkomst vastknoopt, om datgene te doen of na te
laten, wat de billijkheid, het gebruik of de wet eischt,
dus hier eene verbintenis iets niet te doen, eene beperking
der bevoegdheid.
Een ander standpunt dan dat van den H. R., en dan ook
tot een ander resultaat leidende, werd ingenomen door het
Cour de Cassation, 8 April 1857 (Dalloz 1858, I, 134), dat
eene stilzwygende overeenkomst tot schadevergoeding aannam,
ingeval de eene party van haar macht tot opzegging gebruik
maakte. Evenzoo het hof van Colmar, 31 Juli 1856 (Dalloz
1856, n, 265). Deze constructie, welke do verplichting tot
schadevergoeding uit den wil der partyen afleidt, lykt my te
gewj-ongen; de hier aangenomen bedoeling van partyen tot
vergoeding van schade is al even moeilijk uit den aard der
overeenkomst op te maken als in het bovenvermelde aiTost
van den H. R. do afstand van do macht tot\'heiTooping.
Da.ar dozo van beido kaïUen hoofd vorplichtingon inhield en
opzegging goiyk zou staan mot oon zich onttrokken a.in dio ver-
plichting
- 197 - •
Bovendien beperkt niet de enkele loonsbedinging de bevoegd-
heid van den lastgever; de M-aag is, of de lasthebber kan
geacht worden, op het oogenblik der opzegging voldoende
beloond to zyn voor zyne tot op dien tyd verrichte werk-
zaamheden en gemaakte onkosten, of dat de aard der over-
eenkomst in overeenstemming met de billykheid eischt, dat
hy nog eenigen tijd in de gelegenheid gesteld wordt, zijne
diensten te praesteeren (vgl. Grenoble, 13 Juni 1864, Dalloz
1864, II, 207).
Dc Fmnscho jurisprudentie komt dus tot een golyk resultaat
als waartoe wy boven kwamen, maar gegrond op eene andere
(en m. i. minder juiste) constructie: eene verplichting iets te
doen, overeenkomstig de bedoeling van partyen, terwijl wy
de verplichting tot schadevergoeding afleidden uit de over-
treding eener verplichting, iets nkt te doen, door do wet aan
do overeenkomst verbonden.
Uit het bovensüiando blykt, dat afwyking van do gewone
rogels omtrent opzeijging van het dienstcontract by hot
agentuurcontmct alleen dan bestaat, wanneer dit het karakter
oonor zuivere lastgeving draagt on voor een bepaalden tyd
gesloten is; dat do werking van dezo afwykonde bepaling
is, dat het contract ook binnen den bepaalden tyd door
oi)zogging kan eindigen, maar dat den agent in dat geval
oiuler omstandigheden aanspraak op schadevergoeding is
toe to kennen.
Voor do ovorigo gevallen van opzegging bestaat goeno
afwijking; is het agentuiu-contract voor goon boi)aalden
tyd gesloten, dan kan hot opgozegd wordon zoowel als
hot oone zuivere lastgeving is als in hot tegenover-
gestelde geval. Eventueele aansiiraak oj) scliadevergt)q-
- 198 - •
ding zal hier in beide gevallen op dezelfde overwegingen
steunen, nl. op billijkheidsgi\'onden in verband met art.
1875 B. W.
De verdere oorzaken, die art. 1850 voor het eindigen der
lastgeving noemt, vomen even zoovele afwijkingen van de
gewone regelen betreffende het eindigen van het dienstcontract.
Slechts de dood van lastgever of lasthebber maakt in zooveiTo
eene uitzondering, dat ook deze eene oorzaak van het
eindigen van een dienstcontract is, indien dit met het oog
op de persoonlyke eigenschappen van den overieden persoon
was aangegaan; bij het agentuurcontract in zijn gewonen
vorm zal van al deze oorzaken dus alleen do dood van den
agent dezelfde werking hebben. Is het agentuurcontract
daarentegen eene zuivere lastgeving dan zal het b. v. eindigen
door het huwelijk van de koopvrouw, voor wie de agent zyne
functie waarnam, of door den dood van den principaal. Hot
zal wel geen betoog behoeven, dat een dergelyke toestand
lijnrecht in stryd is mot de belangen van don handel en
ook niet strookt met do opvatting van het verkeer. Hot
onverbiddelijke art. 1 W. v. K. echter laat geen ruimto voor
eone andere opvatting, en het eenigo lichtpunt is, dat een
agentuurcontract mot het karakter eener zuivere lastgeving
wel hoogst zeldzajim wezen zal.
Buiten de hier besproken gevallen hebben wy dus do
/
Do in dozo bladzüdon bosprokon schadovorgooding zal\'in lioofdzaak
bestaan in het loon, dat do lasthebber door de opzegging verhinderd
wordt to verdienen, waarbU echter rekening moet gehouden wordon
met dat, wat hy in eeno nieuwe betrekking verdient of nalaat to ver-
dienen door eeno hom passende betrekking niot aan to nemen, en do
kosten, die hy door hot niet verrichten dor diensten bespaard hoeft,
(vgl. B. G. B. § 615).
- 199 - •
de algemeene beginselen van het dienstcontract op het eindigen
van het agentuurcontract toe te passen. Het is hier de plaats
niet om de vele controversen te behandelen, die daaromtrent
bestaan, in het byzonder omtrent de opzegging, het daarby
in achtnemen van een termijn, de beteekenis van bepaling
van het loon over een bepaalde tydsruimte of van het vast-
stellen van betalingstermijnen, de mogelykheid van opzegging
binnentyds wegens dringende redenen, enz. Ten opzichte van
deze vragen levert het agentuurcontmct weinig byzondere
gezichtspunten op. In zooverre lykt my het inachtnemen
van een bekwamen termyn bij de opzegging van het agentuur-
contract van den kant van den principaiil, met de bedoeling
den agent gelegenheid te geven tot het opzoeken eener nieuwe
functie, in het algemeen geen bepaalde eisch der billykheid,
als de agent gewoonlyk meerdere huizen tegelyk mag vertegen-
woordigen en hy dus ondanks zyn reeds bestaande contract
toch gedurende den duur daju\'van al op het sluiten van aiulere
contmcten bedacht kan zyn. Wol zal men rekening moeten
houden met oen billyken termyn uit do overwoging, dat men
don agent geono onnoodige kosten mag doon maken in de
meening dat het agentuurcontract op oon bojiaald tydstip
nog zal bestaan
>•\') 11. O. II (1. II No. 77 (bl. 334) loiddo uit hot foit, dnt do agontuur
don agont n;ui hot bogin vnn olk Jnnr tot grooto onkoston a.an iiuur,
8nlari.sscn, onz. vorplichtto, af, dnt bU gobrok aan tUdigo konnisgoving
vnn don kant vnn don principnnl, dnt hi| do agontunr vóór hot oindo
van hot jiwir wildo doon oindigon, do agont liot contract als vorniouwd
voor don tyd vnn öón jiuir mocht nnn/Jon. In hoofdznnk is dit juist,
nlloon niot tlo boporking dor vorniouwiiig tot don tyd vnn óón jiinr;
m.i. volgt hior uit do onustandighodon, dnt hot contrnct alleen togon
hot bogin van olk niouw jaar kan wordon opgozeg«!, on by gobroko
dnnrvan nis nog voor onbc}Htaldcn tijd voortdurondo mocht wordon
beschouwd.
- 200 - •
Neemt men verder de mogelykheid van opzegging wegens
dringende redenen of gewichtige gronden binnen den bij de
overeenkomst gestelden termyn niet aan, dan zullen die
gronden toch ten opzichte van het voortbestaan der verhouding
van principaal en agent niet van gewicht zijn ontbloot, hetzy
ze een voldoenden grond vormen tot ontbinding der overeen-
komst wegens inbreuk op contractueele verplichtingen, hetzij
ze een of beide partijen exculpeeren tegenover een zooda-
nigen eisch tot ontbinding. Zoo zal de principaal ontbinding
kunnen eischen op gi\'ond van niet-werkzaamheid van den
agent of het ongemotiveerd ovorschryden zijner instructie.
Van zijn kant zal voor den agont een grond voor een eisch
tot ontbinding zijn het sluiten van transacties buiten hem
om door den principaal; ook het bevel van dezen, om niet
verder tot het opzoeken van orders werkzaam to zijn, tonzy
hiervoor een voldoende grond aanwezig is i«). liet opgeven
van handelsrelaties in het district van den agent, omdat zij niot
m.eer loonend zyn, exculpeert den principmil in dit()i)zicht niet;
wel kan het voor den agent eon grond tot ontbinding zyn,
omdat het hem do gelegenheid beneemt zyno dionston to
l)raesteeron.
Ook het faillissement, hetzij van den jirincipaal hetzy van
den agent, zal invloed hebben oj) bet voortduren der rechts-
betrekking. Gaat do inlncipaal failliet, dan zal volgens art. 40
der F. W. de agont met inachtneming van den gebruikelyken
of overeengekomen termyn het contmct kunnon opzeggen.
Miuir\'ook het faillissement van den agent ziil voor den i)rin-
cipiuil eon voldoende grond zyn voor oen eisch tot ontbinding
»•■-) Vgl. bovon blz. 115, noot 29.
-ocr page 205-- 201 - •
van het contract, waar dit toch voor een groot gedeelte
gebaseerd is op het vertrouwen, dat de agent zoowel van
principaal als van derden genoot, eene byzondere eigenschap
van zyn persoon, met het oog waarop het agentuurcontract
was aangegaan, doch die tengevolge van het faiUissement
belangryk verminderd, zoo niet geheel verdwenen zal zyn
Het resultaat, waartoe wy in dit hoofdstuk kwamen
omtrent de gedeeltelyke toepassing van art. 1850 vlg. op het
agentuurcontract, terwyl overigens de algemeene bepalingen
omtrent het dienstcontract daarvoor moeten gelden, draagt
ongetwyfeld de sporen van een hinken op twee gedachten,
van lapwerk; de schrijver van dit proefschrift zal de eersto
zijn om dit te erkennen, maar tevens om elke verantwoor-
delykheid daarvoor van zich af te wyzen. Voor een deel moet
het geweten worden lUin de bepaling van art. 1 \\V. v. K.,
die ons dwingt, eene rechtsbetrekking te onderwerpen lUin
regels, die voor die rechtsbetrekking niet bestemd waren;
maar voor het grootste gedeelte ligt wol de oorzmik in de
geheele afzonderlyke regeling van de lastgeving als contract,\'
welke niet alleen niet noodig, mmir ook onjuist is. Do imrd
van het dienstcontract toch ondergajvt geene verandering, al
heeft de eene party het vermogen, de andere door zyne
handelingen direct te binden; het vaststellen van byzondere
bepalingen omtrent hot contract zelf is in dat goval onjuist,
\'•) Hot vorlies oonor zoodanlgo oigonselmp als groml v.m tusscliontijdsclio
ontbinding word implicito erkend door do Rb. Utrecht, 19 November
1884, I\'. v. J. 1885, No. 20\'. Het bedoelde geval zal moeten gebracht
worden ondor do gronden, die tot ontbinding kunnen leiden wegens
onmogelijkJicitl van praestatie.
- 202 - •
schadelijk aan de duidelijkheid en dus nadeeUg voor de rechts-
zekerheid. Eene afzonderlijke regehng der volmacht., afgescheiden
van het contract en in het algemeen van hare causa, en het
onderbrengen van het contract zelf onder de arbeidsovereen-
komst — desnoods met speciale bepahngen, maar welke dan
ook aan alle arbeidsovereenkomsten gericht op „Geschafts-
besorgung" gemeen zijn, in den geest zooals het Duitsche
Burgeriijk Wetboek (§ 164-181; § 675) deze materie heeft
opgevat — behoort ongetwyfeld tot de rechtmatige eischen,
die men aan eene systematische regeling van dit onderwerp
mag stellen, maar zal nog wel geruimen tijd tot de vrome
wenschen blijven behooren.
STELLINGEN.
-ocr page 208-\' Ik »^»v
Jure Roniano was voor de toepassoiyklieid der actie
institoria of exercitoria niet alleen een objectieve, maar ook
een subjectieve samenhang tusschen de verrichte handeling
on de praopositio vereischt.
II.
ïen onrochto houdt Ruiistrat do in 1. 5 § 3 (1. (5 § 1) en
1. 80 (31) pr. Dig. do neg. gost. (III-5) vermelde acties voor
identiek, als berustende op denzelfden grondslag.
(Ruiistrat, Zur Lehro von dor Stollvortrotung in .Ihoring\'s
Jahrb. f. d. Dogm., Bd 20, N. F. U, 1888, bl. 450 vlg.)
III.
Het bewys van de inachtneming der in art. 372 W. v. K.
voorgeschreven formaliteiten dekt niet do verantwoordelyk-
heid ox art. 375 W. v. K. van don schipper tegenover do
bolanghobbendon.
IV.
Eeno voreonlging van personen tot het voor gozamonlyko
rekening dryven van agentuurzaken is gocno vennootschap
van koophandel.
- 206 - •
V.
De vervoerovereenkomst is noch eene huur en verhuur
van goederen noch een dienstcontract, maar eene dienstaan-
neming (vgl. diss. bl. 52 vlg).
VI.
De rechtsvordering van art. 313 B. W. kan door de erfge-
namen worden ingesteld, ook indien het kind, welks wettig-
heid betwist wordt, zich niet in het bezit heeft gesteld van
de goederen van den erflater noch de erfgenamen in dat
bezit heeft gestoord.
VII. -
Ook al is er na tweemaal herhaalde openbare dagvaarding
ten opzichte van een afwezige rechtsvermoeden van overlyden
uitgesproken, zal niettemin de rechtbank aan den achterge-
bleven echtgenoot geen verlof tot het aangaan van een ander
huwelyk kunnen verleenen, tenzij vooraf drie nieuwe opeen-
volgende openbare dagvaardingen overeenkomstig art. 549
B. W. zyn geschied.
VIII. •
Op don schuldenaar, dio zich tegenover eono vordering tot
vergoeding van kosten, schado on intorosson wegens wan-
praestatie te zijner bevrijding beroept op eene vreemde
oorzaak, rust de bewijslast van de omstandigheid, dat die
vreemde oorzaak hem niet kan worden toegerekend.
IX.
In een rechtsgeding togen eene vennootschai) ondor ilrma
-ocr page 211-- 207 - •
in liquidatie kan de van de vereffening uitgesloten vennoot
niet op vraagpunten worden gehoord.
X
Ten onrechte huldigt de constante jurisprudentie van den
Hoogen Raad de opvatting, dat onder „rekenplichtigen" in
den zin van art. 771 W. v. B. R. slechts moeten worden
verstaan zy, die voor en ten behoeve van anderen ontvangsten
en uitgaven of een van beiden hebben gedaan (beheer hebben
gevoerd), zy het dan ook tovens voor zich zelf.
XI.
Art. G van do wot van 1 Juni 1865 (S 60), regelende de
uitoefening der geneeskunst, verplicht don geneeskundige,
aan den inspecteur van het geneeskundig staatstoezicht en
mui B. en W. zyner gomeento kennis to geven van ieder
door hem waargonomon goval eener ziekte, waardoor de
volksgezondheid bedreigd wordt.
XII.
Ten onrechte verklaarde de Hooge Raad by arrest van
21 October 1901 (P. v. J. No. 87) voor verbindend art. 20 dor
Groningsche Politieverordening, bepalende: „Ieder is ver-
plicht in don tyd tusschon zonsopgang en 10 uur \'s avonds,
zoodm do klinkers glad zyn, dozo metziind, asch of turnnohn
to bestrooien of to doen bestrooien".
XIII.
De algemeono voorschriften van politie, door den Burge-
meester overeenkomstig art. 187, al. 1 der Gemeentewet
- 208 - •
uitgevaardigd, vervallen niet, al zijn zij niet door den Raad
in zijne eerstvolgende vergadering bekrachtigd, indien deze
vergadering er eene was ter voldoening aan art. 49, al. 2
van genoemde wet.
XIV.
Ook\' indien het bewys der waarheid van het telaste gelegde
feit overeenkomstig art. 263 W. v. Sr. geleverd is, kan de
rechter het beroep van den beklaagde op de omstandigheid,
dat hij heeft gehandeld in het algemeen belang of tot nood-
zakelijke verdediging, als ongegrond verwerpen en eene veroor-
deeling wegens smaad of smaadschrift uitsproken.
XV.
Indien hij, die in een zoogenaamd Amorikaansch duel het
ongelukkige lot heeft getrokken, zich overeenkomstig do
gemaakte afspraak van het leven berooft, is de andere duellant
niet strafbaar volgens art. 294 W. v. Sr.
XVI.
De bedienaju- van den godsdient, die hier to lande een
buitenslands gesloten huwelyk inzegent waarvan hem wel
vooraf de in behooriyken vorm opgemaakto akto is vertoond,
doch van welk huwelyk, zooals hem bekend was, de veroischte
afkondigingen hier to lande niet hebben jHaats gehad, is
niet strafbaar.
*
XVII.
De ambtenaar der justitie, dio in beslag neemt of zich
doet afgeven een ten telegmafkantoro berustend, aan do
- 209 - •
administratie der telegrafie ter overseining aangeboden tele-
grafisch bericht of een afschrift daarvan, overschrydt zyne
bevoegdheid.
XVIII.
De rechter kan bij de veroordeehng tot openbaarmaking
van de rechterlyko nitspnuik niet bepalen, dat do kosten
dor openbaarmaking op den veroordeelde by lijfsdwang ver-
liaalbaar zullen zijn.
XIX.
Ten onrechte overwoog de Rechtbank te \'sGravenhagc
by vonnis van 28 Juli 1899 (W. 7805), dat een onderzoek
nmvr do subsidiair to laste gelogde eenvoudige beleodiging
achterwege behoorde te blyvon, waar de den beklaagde te
laste gelegde feiten, opleverende het misdryf van snuuid, als
bewezen waren aangenomen, miuir do beklaagde to dozen
opzichte was ontslagen van rer.htsvervolging oi> grond van
art. 201, al. 3, W. v. Sr.
XX.
Coöperatie strekt tot economische versterking van don
middenstand.
r* ■ ■ ■ . • .
i \' • " /^t ■ \' ^^
> . . . \'-v^iv:\',;;.\'
■■ V•
■ .\'Vï\'
.
f-
\'.■\'r - V r:
■ r
e O
I
«. » t •
1
. ■■ -1,
;
\' v,>\' ■
iï.M
v-
■ ..êim--
. a~ Pa\' \' , I ■ *
A
■.\'if:;\' ■: ■ •• \' -vi
. \' \'!\'.• i^r V. • . ■■ \' . . . . \' ! • . *
«iL\'--
-^ jr.
— .ft i
\'if*- :
•
■ - >\'j
-■Mi
■ » ■ V.
\'t Ti-
lirWCt\'.
• V
• -
■ 1 ,
»vjJ
-ocr page 217-m\':
s
w
tZ,^:
WA.:.
-ocr page 219-%
ïf
i\'l\'
J
SiifÉiitiiiifiiiir "
-ocr page 220-j-j.v.\'ï.vn\'\'-
li
\'\'\'\'■^•y.i