E ONDERGANG DER
MILTVUURBACILLEN
\'Si IN DE LONG
ACADEMISCH XX
PROEFSCHRIFT 3f
VANXXXXX
JAN JACOB SNEL
y .-f . r // /f\'J
■ i \'SA t\'^
■v.:
... \'/.■■.X..-,,■.•„"..
.-I
î-sî\' Vi
...
- VJ
-
-ocr page 3-. -A
J. .Vf.
a\'"\' . .
: i. ■ ; ;V. \' ■• - - ■ > J- ■
y i
■ / ^ ;
\\
■ 1-
- s , ->
.- vv^
. J ■■■ ■
.:• f •
.-.i.-r/-
\'■y
■ y: - :
-f ■ ■ \'
mymmm
ÏM:
M
. ■\'■.:\'. ■ ■ - A»:!«!
a
i. r ■■ -
ka
y»,
k\'r
.1.
[f■■ .^
■ -\' . ■
■ ii
-ocr page 5-DE ONDERGANG DER MILTVUUR-
BACILLEN IN DE LONG.
ter verkrijging van den graad van
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
na machtiging van den rector magnificus
Hoogleeraar in de Faculteit van Wis- en Natuiukunde,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
tegen de bedenkingen van
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
te verdedigen
DES NAMIDDAGS TEN 3 URE,
door
OFFICIER VAN GEZONDHEID DER EERSTE KLASSE
GEBOREN TE HARDERWIJK. nrR
rniBLÏO.nE5K DU«
--lRlJKSUNlV£r.SlTElTl
1 üTJ^^CHT.
utrecht,
Stoomsnelpersdrukkrrij Tv. E. Bosch & Zoon.
1901.
■ - vT ,: - \' \' ■
m
■,\'V\'
• \' %
\'u.,
■M\'-
m.
AAN MIJNE ECHTOENOOTE.
-ocr page 8-gr-; M
I
-ocr page 9-Gedurende de vele jaren, die voorhij gingen sinds
ik de Universiteit verliet^ heh ik meer en meer het
mij daar gegeven onderwijs leeren waardeeren^ waar-
voor ik TI allen, Hoogleeraren en Lectoren der
tnedische faculteit mijn grooten dank betuig.
Ik herdenk hierbij tevens de groote mannen, die
helaas in dat tijdverloop aan de Utrechtsche Alma
Mater zijn ontrukt.
Aan ü, Hooggeleerde Talma, hooggeachte Pro-
motor, betuig ik in H bijzonder mijn erkentelijkheid
voor de vele nuttige wenken en de icelwillende hulp,
die ik van U ontvijig bij de samenstelling van dit
proefschrift.
Ook aan U, waarde Van IJzeren, breng ik
mijn dank voor Uwe gewaardeerde hulp, bij het
nemen mijner proeven.
■■■iïï:
. (
\'is.
7.
■ ■ -
■■ i
-ocr page 11-Bladz.
Overzicht der Litteratuur......13
A. Proeven met verwonding der trachea. 31
a. Injectie in de trachea metPRAA^Az\'
Injectie in do trachea door eene
0. Injectie van gestolde gehitine cultuar 37
cl. Injectie door den mond met glazen
B. Proeven zonder verwonding .... 39
Vergelijking der onderzoekingen . . .55
Lust der Litteratuur........72
-ocr page 12-m
; I
■■.. {
tl\'.
■ .■■rl-i;
, ; , ,
Onze kennis van den strijd , die de organismen
van de hoogere dieren en den mensch tegen de
bacteriën voeren , is in den laatsten tijd zeer uitge-
breid. Alle beoefenaars der geneeskunde, hier in
den ruimsten zin genomen , hebben belang bij dezen
strijd en worden er door medegesleept. Boekdoelen
zouden gemakkelijk te vullen zijn , als ik nauwkeurig
wilde mededeelen, wat men heeft opgespoord van de
verweei middelen van het lichaam tegen de bacteriën
en welke mannen daarmede de Avctenschappelijke
wereld aan zich hebben verplicht, om nog te zwygen
van het succes, dat zij reeds hadden bij het bestrijden
der ziekten, waaraan de menschheid is blootgesteld.
Dr. van Leent heeft in het laboratorium van
de geneeskundige cliniek te Utrecht proeven genomen
over de bactericide werking van het peritoneum van
cavia cobaya op virulente miltvuurbacillen. Hij koos,
naar hij zegt, deze combinatie, omdat de cavia zóó
buitengewoon gevoelig is voor miltvuur, dat het
dier onherroepelijk verloren is, als enkele bacillen
onder de huid worden gebracht.
Hij kwam tot het resultaat, dat in het peritoneum
van de cavia eene groote hoeveelheid van de genoemde
bacillen kan worden vernietigd, zoodat het dier er
10
verder geen nadeel van ondervindt. De pleura werkt,
zooals van Leent bleek , in dit opzicht niet zwakker
dan het peritoneum. Terloops deelt hij ook mede,
dat vele miltvuurbacillen in het bloed van de cavia
kunnen worden onschadelijk gemaakt.
Een ander orgaan trok naar aanleiding van ge-
noemde proeven mijn aandacht. Dit was de long.
De wegen, waarlangs de georganiseerde ziekte-
oorzaken in het gezonde, gave menschenlichaam
kunnen dringen, zyn maar weinige. Is de huid
ongedeerd, dan blijven slechts het spijsverterings-
kanaal en de ademhalingswegen over. Ongeschonden
slijmvliezen nu bieden aan de microben eenen krach-
tigen weerstand. Dit is bijv. algemeen bekend door
de uitkomsten van voederingsproeven met kwaadaar-
dige microben, zooals de miltvuurbacillen.
Den geneesheer blijkt het dagelijks, hoe nauwgezette
zorg voor een goeden toestand der mucosae het ge-
vaar voor besmettelijke ziekten zeer verkleint , welk
gevaar nog kleiner wordt by nauwkeurige reiniging
van spijzen en dranken.
Maar — waar dringen de smetstoffen bij gezonde
personen met gave , behoorlyk gereinigde slijmvliezen
dan nog zoo dikwyls in ! In de longen ?
Bekendheid met het feit, dat zoovele pathogene
bacteriën in de lucht zweven , vooral in de nabijheid
van ziekenzalen (welker ventilatie nog dikwijls zoo-
veel te wenschen overlaat), dwingt ons bijna dit aan
te nemen, nu bekend is, dat do zwevende deeltjes,
die zich met geringe snelheid voortbewegen, die zich
11
haast volkomen passief met den zwaksten luchtstroom
laten meeslepen, met de inademingslucht in de long-
alveolen kunnen komen. Men postuleert, waarschijn-
lijk met recht, dat de longen dikwijls de poort
vormen, waardoor de bacteriën het lichaam binnen-
treden.
Kan nu de long eene krachtige bactericide werking
uitoefenen? Het is er verre van af, dat ik het
eerst deze vraag zou opwerpen. Eenige bladzijden
verder hoop ik kort uiteen te zetten, wat men reeds
vroeger gedaan heeft om deze vraag te beantwoorden.
Ook ik koos tot het onderwerp van mijn onder-
zoek „de bactericide werking van de long." Om
sterk sprekende feiten te verkrijgen heb ik weer even
als van Leent en vele anderen gewerkt met virulente
miltvuurbacillen bij cavia cobaya. Ik heb mij kunnen
overtuigen, dat het brengen van een klein aantal
dier bacillen onder de huid elke cavia doodt. De
vatbaarheid der diertjes voor die ziekte heeft mij
byzonder veel moeite veroorzaakt, zooveel zelfs , dat
ik wel eens gewanhoopt heb aan den goeden uitslag.
Maar — ik heb mijn doel bereikt. Beter dan
vorige onderzoekers ben ik geslaagd , dank zij o.a.
het licht, dat zij door hunne onderzoekingen ontstoken
hebben. Het is mij gebleken, dat de gave long van
cavia cobaya vele virulente miltvuurbacillen kan
vernietigen. De beteekenis van de bactericide werking
der long als verweermiddel van het organisme meen
ik duidelijker te hebben aangetoond.
12
Aan do beschrijving van rayne proeven moge
een kort overzicht voorafgaan van wat men heeft
gevonden omtrent het indringen van kleine niet
levende deeltjes met de lucht in de longen. Het
werk van Aenold is hier de vraagbaak voor ieder,
die zich met dit onderwerp bemoeit: zij was ook de
mijne. Een kort overzicht kan daarom volstaan.
Daarna komt de vraag ter sprake: Wat heeft
men gevonden van het lot der pathogene microben
in \'t algemeen in de longen en wat van het lot der
miltvuurbacillen in \'t bijzonder. Het antwoord, dat
ik op die vraag kan geven, vindt men in dit boekje,
dat ik met sympathie de wereld inzend.
Hoofdzakelijk heb ik getracht een antwoord te
geven op de vraag, of de miltvuurbacillen zelden of
dikwijls vernietigd worden als zij in do gezonde
longen komen ; in do tweede plaats heb ik beproefd
na te gaan, hoe en waar die vernietiging plaats vindt
en of de bacillen in het bloed en de andere weefsels
terug te vinden zijn.
Zeer vele onderzoekers, waaronder met beroemde
namen , hebben aan dit onderzoek hunne krachten
gewyd. Zij hebben de met meer of minder vernuft
gekozen stofdeelen, waaronder vooral kleurstoffen,
zoowel door inhalatie als door injectie in de longen
gebracht. De kleurstoffen toch beloofden het meeste
succes , omdat zij gemakkelijk in de weefsels te volgen
zijn. Deze proeven spreken elkander veel tegen,
hoewel zij voor de kennis der anatomie en physiologie
der longen\' van onschatbare waarde zijn. Een vol-
ledig overzicht te geven van al die onderzoekingen ,
zoude ons te ver voeren; maar zooals ik reeds heb
gezegd, het werk van Arnold is mijne vraagbaak
geweest. Hij bracht toch deze experimenten byeen,
toetste ze en vermeerderde ze met zijne eigene
proefnemingen , die alleen met inhalatie geschiedden.
Een kort overzicht zijner resultaten laat ik hier
volgen :
1°. Wordt er een groot deel dezer stoffen met do
sputa naar buiten gebracht, zelfs nog lang nadat
de inhalatie heeft opgehouden.
De stofdeelen liggen öf vrij, 6f in cellen, zoo-
genaamde „stofcelleji\'\'\\ opgehoopt (bladz. 105).
14
2°, Deze ^stofcellen^\' zijn van epithelialen {y^macro-
phagen^\' van Metschnikoff) en van lymphoïden
{„microphagen^\') oorsprong.
De eerste komen voor het meerendeel uit het
epithelium der longalveolen , minder uit dat der
bronchiën. Zij zijn groot, plat, met heldere
kern en veelhoekig, of onregelmatig van vorm.
De andere zijn rond van vorm , kleiner, met
korrelig protoplasma en eene donkere soms ge-
deelde kern. De eerste treden altijd op, de
laatste alleen in grooten getale, als er door vorm
of eigenschappen der stoffen veel prikkelings-
verschijnselen komen, bijv. bij zandsteenpoeder
wel, bij roet niet (bladz. 71 en 75).
3". De stoffen , die achterblijven , gaan óf vrij , óf
in deze cellen opgenomen , door de kleinere en
grootere lymphvaten in het interstitiëele weefsel
naar de bronchiale klieren, waarin zij blijven liggen.
Zijn deze abnormaal, dan kunnen de stoffen door
die abnormale communicaties in de bloedvaten
en in andere organen komen.
De voortstuwing verklaart hij door verschil in
drukking in de lymph- en bloedvaten.
Directen overgang door de wanden in de capillaria
zag hij nooit bij doode partikeltjes. Voor micro-
organismen , waarvan de studie in dien tijd ernstig
ter hand werd genomen, stelt hij wel die mogelijk-
heid. Latere onderzoekers op dit gebied vereenigden
zich geheel met 1". en 3". Over het wezen der^
stofcellen oordeelden zij anders.
15
Zoo vond Fleiner dat de epitheliumcellen nimmer
roode bloedlichaampjes opnemen , maar wel korreltjes
Oost-Indischen inkt.
Tchistovitch verklaarde, dat de stofcellen
nimmer van epithelialen oorsprong zyn.
Als overgang van de onderzoekingen met doode
partikels naar die met microörganismen noemen wij
nog de onderzoekingen van Baumgarten met Bolte,
die doode tuberkelbacillen inbrachten. Deze ver-
hielden zich als de levenlooze partikels en werden
spoedig in de bronchiale klieren teruggevonden.
Nu bespreken wij de gevolgen veroorzaakt door
het inbrengen van Microörganismen in de long.
Pettenkofer vooral stelde het gevaar voor infectie
door inademing van levende organismen zeer hoog.
Om deze meening te toetsen werd de gewone
inademingslucht onderzocht op microben.
Kümmel ") kwam tot de conclusie, dat de inade-
mingslucht geen ziektekiemen bevat, wat door Hesse
ontkend wordt. Het resultaat der onderzoekingen
van den laatste was, dat in 20 Liter lucht zich
ongeveer 10 microben bevinden.
De lucht, uitgeademd door lijders aan besmettelijke
ziekten, werd door Strausz en Dubrimilt bijna
geheel vrij van organismen bevonden. Deze zetelden
meer in de kleederen en op de huid der zieken.
Oadeac en Mallet bonden de koppen van gezonde
schapen door een buis van 30 c M. diameter aan
de koppen van door miltvuur geinfecteerde dieren,
totdat de laatste succombeerden. Do eerste dieren
IC
bleven in leven : er was dus geen infectie gevolgd.
Zij lieten de geëxpireerde lucht nog gaan door
buizen die koud gehouden werden. Dieren, inge-
spoten met het condensatiewater uit die buizen,
bleven ook in leven.
IIiLDEBRANDT ouderzocht de slijmvliezen van
mond- en keelholte, trachea en bronchi van normale
dieren direct na den dood: by uitzaaiing van het
slym dezer vliezen verkreeg hg wel bacteriekoloniën
uit de beide eerste gedeelten van den ademhalings-
tractus, doch niet uit de lager gelegene holten.
Bij dieren die alleen inhaleerden door eene canule
in de trachea zag hij vele pneumonische ver-
schijnselen ; daarentegen by dieren die normaal door
neus en mond ademden niet, waaruit blijkt, dat vele
stoffen in neus- of keelholte achterblijven.
Von Besser ") vond strepto-, staphylo- en diplo-
coccus in de alveolen. Daar hij echter de longen
onderzocht, toen de dieren reeds eenige uren dood
waren, kunnen deze resultaten niet zonder protest
worden aangenomen. By normale dieren zijn deze
cocci bijna altijd in neus en keel te vinden; bij den
dood kunnen deze naar de longen afzakken , o. a.
omdat de trilharen niet meer werken.
Ook in lateren tijd zijn nog onderzoekingen over
dit onderwerp verricht, o. a. ook met het doel om
verschillende longontstekingen te verklaren. Zoo
kwam Dürck de uitspraak, dat in de long
steeds vele bacteriënsoorten aanwezig zijn.
Barthel daarentegen vond de longen van ge-
-ocr page 21-17
zonde dieren steeds kiemvrij. Muller ") zegt, dat
de bacteriën geen blijvende bewoners der gezonde
luchtwegen zyn, hoewel zij de longen kunnen be-
reiken.
Yoor meer gegevens aangaande het voorhanden
zyn van microörganismen in den ademhalingstractus,
vooral in den mond , verwys ik naar het werk van
onzen landgenoot van Calcar Deze onderzoeker
bewees, dat pneumonieën kunnen ontstaan door inslik-
ken van speeksel. Speeksel van een goed gerei-
nigden mond zonder carieuse kiezen is niet infectieus;
zelfs niet bij injectie onder de huid of in de trachea.
Speeksel van een slecht gereinigden mond , met holten
waarin infectiestoffen opgehoopt zyn, geeft altijd
koorts met pneumonie, soms zelfs den dood bij injectie
onder de huid, of in de trachea van konijnen. Zijne
injecties heb ik in mijn overzicht der Litteratuur
niet gememoreerd, daar het mondspoelsel, dat hij
voor zijne injecties gebruikte, zoo onzuiver was ,
vermengd met speeksel enz. Zijn werk is in andere
opzichten van groot belang.
Het gevaar van door inademing besmet te worden
schijnt dus gering te zijn , maar toch staat het vast,
dat bij sterk verontreinigde atmosfeer microörganismen
in de .longen kunnen komen, zoo goed als de houts-
koolsplinters die Traube er vond.
Daar zij veel gevaarlijker zijn dan de doode par-
tikels , door hunne afscheidingsproducten en hun
vermogen van vermeerdering , was het wel de moeite
waard de gevolgen na te gaan, die het inbrengen van
18
microörganismen in de longen heeft. De proeven,
voor zoover zij andere microben betreffen, zullen wij
eerst behandelen; daarna zullen wij nagaan wat in
\'t byzonder over het aanwezig zijn van miltvuur-
bacillen in de long is gevonden.
Wat aangaat de proeven genomen met deii
tuberkel-bacil, deze zullen wij wegens hunne uit-
gebreidheid niet alle opsommen. Beroemde onder-
zoekers , zooals Koch , Veraguth , Schaeffer ,
Kussner, Baumgarten, Tappeiner, Schweninger
e. a., vonden dat de tuberkelbacil zich in het long-
weefsel kan nestelen en vermeerderen. Hij geeft dus
aldaar eene locale infectie. Later worden tuberkels
gevormd en als deze weefselvernietiging is voort-
gegaan , kunnen de bacillen in het bloed komen, om
dan eene algemeene infectie te geven. In het bloed
zelf kunnen zij zich niet vermeerderen, wel op
plaatsen waar weefselvernietiging plaats heeft. Daar
wij ons tot taak stelden het lot na te gaan der
microörganismen in gezond longweefsel, kunnen wij
de gevolgen, die de tuberkelbacillen geven , hierby
niet gebruiken.
Flügge schreef in 1886 de meening neer, dat
kiemen uit den darm of de long niet in het bloed-
vaatstelsel kunnen doordringen. Hij vond daarvoor
steun in de proeven van Wysokowicz, die inhalatie
en injectie deed met typhusbacillen , staphylococcus,
saprophyten, bacillus pyocyaneus en vele andere.
Wysokowicz vond ook bij latere proeven geen
algemeene infectie of overgang naar het bloed Hij
19
komt tot de algemeene uitspraak, dat genoemde
bacteriën gemakkelijk uit de luchtwegen in het
longweefsel en de daarbij gelegen lymphklieren kunnen
overgaan , dat echter uit gezond longweefsel bacteriën,
die daarin niet groeien of zich vermeerderen kunnen,
in geen geval in het bloed kunnen overgaan (blz. 336).
Hij is het meer eens met Nüttal\'s theorie
over de bactericide kracht der weefselvochten,
dan met Metschnikoff\'s theorie der phagocytose.
Behalve door inhalatie en injectie in de trachea,
bracht hij ook genoemde microorganism en in door
een catheter, die door den mond in de trachea ge-
bracht werd. De proefdieren werden te voren ge-
chloroformiseerd.
Lichtheim beschrijft de resultaten die hij kreeg
na injectie van schimmelsporen in de long; zy gaven
eene bepaaldelijk in de longen gelocaliseerde mycose,
die soms den dood te weeg bracht, doch in het
bloed of andere organen waren zij niet te vinden.
Morse verkreeg by zijne proeven geen ontwik-
keling van schimmels in de long , terwyl de dieren
bleven leven. Hier werden dus de schimmelsporen
in het longweefsel gedood.
Hildebrandt verkreeg hetzelfde resultaat met
schimmelsporen; daarentegen vond hij algemeene
infectie en overgang naar do bloedbanen voor den
bacillus der konijnen-septicaemie.
Banïi spoot verschillende bacillen in. Goed-
aardige vormen, zooals de bacillen van Finkler
en Prior , de bacillus subtilis en de micrococcus
20
tetragenes werden in het weefsel opgenomen en
daarin gedood. Pathogene bacteriën, zooals Frünkel\'s
pneumococcns, gaven wel algemeene infectie. Hij
zegt, dat de bacillen niet alleen langs de lymphbanen
door de klieren in het bloed kunnen komen , maar
ook direct uit de alveolen door de wanden in de
capillaria, als er ontstekingsverschijnselen zijn.
Orloff Fleck en Laehr brengen den
staphylococcus pyogenes aureus in de longen. Zij
vonden geen algemeene infectie, of overgang in
het bloed.
De eerste maakte de longepithelia ziek door een
oplossing van nitras argenti: dit gaf geen ander
gevolg. De beide laatsten zeggen^ dat de coccus
gedood wordt door epitheliumcellen en ook door
leukocyten. Laehr vindt nog, als er zeef veel.
cocci worden ingebracht, dat de dood kan volgen
door longontsteking, doch niet door infectie.
Gamaleia komt tot de slotsom, dat de vibrio
Metschnikovi in de longalveolen gebracht (bij inspuiting
in eene opening in de trachea gebrand, of dwars
door huid en pleura heen) wel in het bloed kan komen
en den dood door algemeene infectie kan veroorzaken.
Ja , vogels zouden zelfs immuun zijn voor het brengen
der vibrio onder de huid, of in het darmkanaal; toch
zou de vibrio uit de long naar den darm gaan,
om aldaar de doodende gastroënteritis cholerica te
veroorzaken.
Tchistovitsch zegt, dat in de long de bacillus
der varkensvlekziekte gedood wordt door phagocytose.
21
maar dat de bacillus der kippencholera niet gedood
wordt, docli den dood geeft door algemeene infectie ;
hij zag hierby geen phagocytose. Diplococcus en
streptococcus gaven geene algemeene infectie , hoewel
de ontstekingsverschijnselen soms de proefdieren deden
succombeeren.
A. Heider spoot de vibrio Danubicus in de
trachea van muizen en cavia\'s. Na 24 uur of vroeger
succombeerden deze dieren, maar hadden huidoedeem
om de wond; hierdoor kan dus de algemeene infectie
plaats gehad hebben. Hij vond in de alveolen en
daar om heen exsudaat, waartusschen vibrionen.
Choleravibrionen gaven bij inspuiting geen infectie;
alleen bij groote dosis doodden zij het dier, niet door
infectie, maar door intoxicatie.
L. Beco vond ook geen algemeene infectie voor
den staphylococcus pyogenes aureus , zelfs niet als
hij de longen ziek maakte door acid. lacticum, of
acid. phenylicum , of sublimaat in oplossing in te
spuiten. De long doodt dezen coccus in het weefsel.
Uit deze resultaten blijkt dat de meeste bacillen,
zooals cholera- en typhusbacillen, niet gevaarlijk zijn
bij inademing; ook de coccussoorten , die meestal
ettervorming veroorzaken , sterven in do longen af.
De schimmelsporen en de tuberkelbacillen geven pas
groot gevaar als het longweefsel is aangetast.
De bacillen der konijnensepticaemie en die der
kippencholera , beide zeer virulente soorten , zouden
zeer gevaarlijk zijn door algemeene infectie. Daar
deze proeven evenwel genomen zijn door inspuiting
22
in de trachea , die daarbij gelaedeerd wordt, kunnen
wy deze resultaten niet zonder tegenspraak aan-
vaarden. Op gronden, die ik later zal mededeelen ,
is het bijna zeker, dat deze infecties niet langs het
longweefsel zijn gegaan, maar dat deze veroorzaakt
zijn door de microörganismen, die óf onder de huid
öf onder de mucosa der trachea zyn gebracht.
Beschouwen wy nu de experimenten in \'t bijzonder
genomen met miltvuurhacïllen.
De miltvuurbacil is met groote voorliefde voor dit
onderzoek gebruikt. In de eerste plaats om zijn
sterk virulente eigenschappen voor de gewone proef-
dieren , het konijn en de cavia (de hond en de
kikvorsch zijn in normale omstandigheden immuun
voor miltvuur). In de tweede plaats ook, omdat
zij door de kleuring van Gram gemakkelijk in het
weefsel terug te vinden zijn.
Als een der eerste onderzoekers moet hier genoemd
worden H. BüchNER , die dezen strijd met taaie
volharding heeft uitgehouden en met scherpzinnig-
heid de tegenkantingen zijner bestryders heeft trachten
te overwinnen. Reeds in 1880 deed hy inhalatie-
proeven met sporen van miltvuur bacillen bij muizen.
Hij hechtte deze aan verschillende zeer fijn verdeelde
stoffen, die hij liet rondzweven in \'zijn inhalatie-
apparaat. De proeven met talk of houtskoolpoeder
deden de dieren succombeeren aan algemeene milt-
vuurinfectie. Hij vond bacillen in \'t bloed en in alle
organen. De verbinding van sporen met andere
stoffen , zooals magnesia, kamerstof, semen lycopodii
23
enz. , gaf niet zulk een duidelijk resultaat. Toch
gaf hem dit de vaste overtuiging, dat de miltvuur-
bacil in de long gevaarlijk is.
Morse kwam tot een tegenovergesteld resultaat.
Hij verloor bijna geen zijner proefdieren en vond
dat de miltvuurbacil in de long niet nadeelig werkt.
Het resultaat van BüCHNER schrijft hij toe aan de
scherpe stofpartikels die deze gebruikte , te meer daar
andere stoffen geen resultaat hadden gegeven.
Muskatblüth spoot miltvuurbacillen door
de huid in de trachea. Ook bracht hij eerst
eene canule in de trachea en spoot de bacillen pas
in als de wond geheel genezen was ; hij gebruikte
dezo tweede methode, omdat hij bij directe inbrenging
in de trachea steeds onderhuidsche infectie verkreeg.
Allo dieren succumbeerden aan algemeen miltvuur.
Hij concludeert: dat de longen de microörganismen
doorlaten naar het bloed, en wel dat zij gaan
naar het bloed langs de lymphvaten en -klieren.
Hij hecht niet aan de phagocytose in den zin van
Meïsciinikoff. De staatjes , die in de cellen zijn
opgenomen, kleurden zich goed. Waarschijnlijk zouden
deze cellen te gronde gaan vóór de bacillen gedood zijn.
Soms worden do bacteriën vernietigd , 1°. door de
ongunstige levensomstandigheden , die zij vinden in
de longontstekingsproducten, welke hen beletten op
die plaatsen te komen, waar zij de long moeten
binnendringen; 2°. komen zij om door gebrek aan
zuurstof of voedsel, daar de leukocyten hen geheel
omringen.
24
IIiLDEBRANDT bracht ook de miltvuurbacillen
in de long door de trachea: hij legde deze bloot, verbond
de huid niet de omliggende spieren, zoodat er een ga-
pende wond ontstond, waarin de trachea bloot lag. Was
er litteekenweefsel gevormd, dan opende hij de trachea
niet door snede of punctuur, maar brandde er met een
gloeiende naald een opening in. Na het inspuiten
legde hy op deze opening een wattenpropje met subli-
maat, om alle onderhuidsche infectie te voorkomen.
Hij verloor ook geen zyner proefdieren en besluit:
1°. dat na 1 uur de miltvuurbacillen byna alle in
het longweefsel zyn opgenomen, 5f vrij , öf in
stofcellen ; 2°. dat de bacillen in het longweefsel
vernietigd worden en niet in de lymphklieren
komen.
Buchner\'s positief resultaat met miltvuursporen
schryft hij toe aan infectie van het darmkanaal uit,
door ingeslikte sporen.
Buchner deed daarop met E. Enderlen (droge
inhalatie) en F. Merckel (vochtige inhalatie) proeven
met inhalatie en voedering. Hierbij bleek duidelijk,
dat bij voedering de algemeene infectie alleen volgt,
als er zeer veel sporen onder het voedsel zijn gemengd.
Yoor den dood der inhalatiedieren waren veel minder
sporen noodig. Hiermede geloofde hij Hildebrandt\'s
tegenwerping overwonnen te hebben.
Kurkanoff verkreeg als resultaat, dat de
infectie door maag en darm veel langzamer gaat
dan die door de long.
Ook deed Buchner injectieproeven met SciïicKt,
-ocr page 29-25
hardt, door eene opening te branden in de bloot
gelegde trachea, waardoor hy de cultures inspoot;
hierby succombeerden alle proefdieren. Geen wonder,
dat Büchner overtuigd was van het groote gevaar
voor infectie langs de long door miltvuurbacillen en
-sporen. Hij schrijft dan ook het in het leven blijven
der dieren van Hildebrandt toe aan de heftige
longontsteking, welke veroorzaakt zou zyn door een
te groote hoeveelheid bacillen.
De longontsteking zoude ook volgens Laehr de
bacillen beletten in het longweefsel in te dringen en
dus nuttig werken. Omdat Muskatblütii kleinere
hoeveelheden had gebruikt, zou hij positief resul-
taat verkregen hebben. De grens der hoeveelheid
zoude bedragen 0.200 tot 0.300 c.c. Dit argument
is echter niet geldig, omdat Muskatblüth bij zijne
proeven ook pneumonieën beschrijft en toch infectie
verkreeg.
Op aansporen van Büchner nam Enderlen
ook nog proeven bij huisdieren (schapen) met milt-
vuursporen , die ook tot algemeene infectie leidden
met veel ontstekingsverschijnselen.
Banti had in dezen geest ook experimenten
genomen, waarbij algemeene infectie gezien werd.
Hij dacht, dat de miltvuurbacillen direct door de
wanden in de capillaria gaan en niet door de
lymphvaten en -klieren behoeven heen te dringen ,
om in \'t bloed te komen.
Tchistovitsch bracht, om de phagocytose na
te gaan, miltvuurbacillen in de long. Plij vond
26
krachtige phagocytose en verklaarde dan ook den
dood der dieren door infectie buiten de long om.
Büchner haalt deze proeven alweer aan als een
vast bewijs van doorgang der bacillen door de long,
en zegt (in zijn referaat over het werk van
Grammatschikoff), dat alle infectie buiten de long
hierbij was uitgesloten. Later zullen wij aantoonen,
dat dit in geenen deele het geval was,
Büchner schynt het dan ook eenigszins vreemd
te vinden, dat Grammatschikoff in 1892 dit
onderzoek weer ter hand nam. Deze onderzoeker
vond, dat er bij injectie van miltvuurbacillen met of
zonder sporen geen algemeene infectie komt, als zij
alleen in de longen komen. Komen zij ook in andere
weefsels, dan wordt dit verraden door een huid-
oedeem om de wond. Do dieren die dit vertoonden,
rekent hy niet mede in zijne opsomming, doch
beschouwt ze als waardclooze proefdieren.
Hij brengt in de blootgelegde trachea een stompe
sonde om deze zoo min mogelijk te beleedigen en
spoelde. vóór het terugtrekken deze uit met een
steriele vloeistof, om alle huidinfectie te vermijden.
Hij komt tot de slotsom dat de normale long , wel
verre van een „Eintrittspforte" te zijn voor patho-
gene bacteriën, juist in staat is deze te\'verzwakken
en te vernietigen. De gedegenereerde bacillen be-
vonden zich meestal buiten de cellen en verdwenen
ten slotte geheel.
Ook bracht hij een metalen dubbele sonde per os.
in de trachea, maar ook hierby kreeg hij wondinfectie.
27
Buchner zegt, dat de proeven van Grammatschi-
koff een geheel andere verklaring eischen. Het
hoe en waarom geeft hy niet aan , alleen zegt hij ,
dat het vermoedelijk minder virulente culturen moeten
geweest zijn.
In de litteratuur van latere jaren heb ik geen
experimenten met miltvuur in de long gevonden,
zoodat waarschijnlijk velen met Buchner nu nog
vasthouden aan het denkbeeld dat het gevaar, door
inbrenging van microörganismen in de gezonde long,
zeer groot is. Tot slot komt nog de arbeid van
van Leent, die in 1900 proeven heeft genomen
door miltvuurbacillen in de trachea te brengen , doch
steeds wondinfectie zag.
Voor ik overga tot het beschrijven der door my
genomen proeven, -wensch ik eerst eenige punten
aan te geven, die voor alle mijne proeven gelden.
1°. De anthraxbacillen, die ik gebruikte, zijn afkom-
stig uit het Bacteriologisch Laboratorium alhier
en genomen uit eene pustula maligna.
Om versehe culturen te verkrijgen, gebi\'uikte
ik den volgenden kweekbodem :
In één liter water wordt 5 gram Liebig\'s extract
opgelost, benevens 1 gram Pepton en 5 gram
keukenzout. Gedurende uur wordt deze vloei-
stof in stoom gekookt, dan wordt met natrium-
carbonaat geneutraliseerd. Daarna wordt alles
nog eens gekookt, terwijl , na afkoeling, de
vetten en zouten verwijderd worden; de vloeistof
I wordt dan gefiltreerd en, in buisjes of kolven
gebracht, nog eens met deze gesteriliseerd. Om
eene cultuur te verkrijgen , werden sporen van
oude agarculturen in deze vloeistof gebracht en
20—24 uur in de broedstoof op een temperatuur
van 35—37° C. gehouden. Om virulente culturen
29
te houden , werden zij dikwijls hernieuwd door
kweeking uit het bloed der controledieren.
2°. De proeven zijn alle genomen op cavia cobaya,
daar dit dier zoo gevoelig is voor miltvuur.
3°. De te onderzoeken organen werden alle gehard in
alcohol van 70—967« gedurende 24—48 uur. Na
behandeling met toluol en parafine werden de
coupes gemaakt.
Voor de kleuring hebben wij gebruikt de methode
van Gram-Nicolle, daar deze de violet gekleurde
bacteriën gemakkelyk doet vinden in de door
vesuvin bruin gekleurde omgeving. Was het
meer de bedoeling de verschillende soorten van
cellen na te gaan in de geprikkelde weefsels,
dan werd de dubbelkleuring met haemateïn en
eösin verricht.
Vloeistoffen en het Omentum majus werden
gekleurd met Jenner\'s kleurmiddel.
4°. Elke obductie werd zooveel mogelijk onder asep-
tische voorzorgsmaatregelen verricht, evenals het
inbrengen van stukjes long onder de huid en het
maken van plaat- of bouillon culturen,
5°. Om de levensvatbaarheid en virulentie der bacillen
na te gaan, nadat zij korter of langer in de
geïnfecteerde long geweest waren , bracht ik fijn
geknipte stukken dezer long onder de huid van
normale cavia\'s. Op verschillende plaatsen in de
buikhuid , die geschoren en gereinigd was, maakte
ik incisies, do huid werd losgemaakt van het
onder liggend spierweefsel en daar tusschen een
30
groot deel der te onderzoeken longen gebracht,
waarna gehecht werd.
De dieren hebben wy in den beginne gedood
door verbloeding uit de art. carotis , later door
opening van de aorta abdominalis.
Bij beide methoden kregen wij in agone vele
en sterke convulsies, die in de longen verbloe-
dingen gaven, wat uit het ongestold zijn en de
verschheid van het bloed by de direct volgende
sectie bleek.
Om dit te vermijden spoten wij vooraf morphine
in , waardoor echter de convulsies niet uitbleven.
Proefhoudend bleek de onderhuidsche injectie
van 3 gr. chloralhydraat in 5 gr. water opgelost.
Na 3 minuten konden wij dan de sectie doen
zonder eenige convulsie, of gevoelsuiting. Meestal
namen wij dan de longen uit, terwijl het hart
nog in werking was.
Bij elke proef is een contrólecavia onder de
huid ingespoten met dezelfde cultuur als in de
longen werd gebracht, om de virulentie der
vloeistof na te gaan.
Wegens het groot verschil tusschen het resultaat
wat ik verkreeg bij mijn eerste onderzoekings-
rijen en de laatste, verdeel ik mijne proeven in
twee rubrieken ; de eerste houdt in de verschillende
methoden waarbij de trachea iverd gewond, de
tweede rubriek bevat de rij van onderzoekingen,
waarbij de bacillen werden ingebracht zonder de
minste verwonding.
r» -1
ol
A. Proeven met venvondmg der trachea.
a. Injectie door de trachea met Pravaz\' spuitje.
Het voetspoor volgend van velen myner voorgangers,
begon ook ik mijne proeven door de trachea bloot te
leggen , deze aan de voorzijde van al het omliggend
bindweefsel los te praepareeren en de canule van
het injectiespuitje tusschen de kraakbeenringen in te
steken , waarna de benoodigde hoeveelheid werd
ingespoten.
Zeer vele proeven nam ik op deze wyze , maar
telkens stuitte ik weer op de infectie van subcutaan
of submukeus bindweefsel. Meestal leverde een uit-
gebreid subcutaan oedeem om de wond hiervan het
bewys. Wel verkreeg ik soms een belangrijke ver-
traging van het infectieproces , maar toch volgde in
alle gevallen de dood.
Enkele proeven , die niet geheel van belang ont-
bloot zijn , laat ik hieronder volgen.
PiiOEF I. Injectie van 0,125 cc. van eene anthrax-
ciiltuur van 24 uur met 0,125 cc.
carmijnoplossing :
1°. subcutaan in de rechter liesstreek van
eene cavia aj als contrCdedier: exitus
lethalis na 45 uur;
2". in de trachea van eene cavia bj: exitus
lethalis na 20 dagen.
Het blijkt dat cavia b/ veel langer heeft geleefd
dan het contróledier. Cavia b/ is wel den 2\'\'®" en
32
dag ziek, doch herstelt, om den dag weer
ziektesymptomen te vertoonen en op den 20\'\'"° dag
te succombeeren.
Sectie: 3 uren na den dood.
Onder de huid om de halswond veel geleiachtig
vocht.
In de buikholte ongeveer 5 cc. roodachtig vocht.
Milt rood en groot, ook week; nier normaal,
lever grooter en meer rood van kleur dan normaal.
Darmserosa zeer gezwollen , enkele darmlissen aan
elkander gekleefd ; de bloedvaten geinjiciëerd; darm-
lissen vertoonen op drie plaatsen haemorrhagisch
roode plekken.
In de borstholte is ook een weinig vocht, maar
minder dan in de buikholte.
Longen : Rechter bovenkwab geheel hard, donker-
rood , niet crepiteerend; middenkwab gedeeltelijk
evenzoo , gedeeltelijk normaal rose en crepiteerend ;
onderkwab is taai, crepiteert weinig, oppervlakte
ongelijk met lager en hooger niveau , de lager ge-
legen plaatsen zijn wit in vergelijking met de hoogere
rose deelen. Linker bovenkwab is gelijk aan de
rechter onderkwab. Stukjes van de donkerroode
deelen zinken in water; de rose deelen , alsook de
taaie stukjes van de rechter onder- en dé linker boven-
kwab drijven daarin, evenals de geheel normaal
uitziende linker onderkwab, uitgenomen enkele roode
speldenknopgroote plekjes. De mucosa der trachea
is niet rood of gezwollen , wel die der groote bronchi.
Microscopisch onderzoek: In de exsudaten van
-ocr page 37-33
buik- en borstholte vele bacillen , zoowel als in het
huidoedeem en het bloed.
In de nier zijn vele bacillen in de glomeruli en
tusschen de tubuli contorti en in het tusschencel-
weefsel, zoo ook in de andere buikorganen.
In de roode deelen der long zijn vele bacillen
te zien in het interstitieele weefsel, óf vry , öf in
„stofcellen" (platte epithelioide cellen) , öf omgeven
door leukocyten. In de alveolen liggen de bacillen
tusschen roode bloedlichaampjes in fibrinestolsels,
waartusschen ook gedesquameerd epithelium is.
In de normale rose plekken zijn de bacillen opge-
hoopt , vooral in de bloedvaten, zoowel in de grootere
arteriën als in de capillaria, terwijl de taaie long-
deelen met ongelijk niveau doorsneden zijn met
bindweefselstrooken , die correspondeeren met de lager
gelegen heldere plekjes; hieromheen zijn vele alveolen
atelectatisch of verkleind. Opmerkelijk is nog, dat
de bacillen in de grootere vaten byna alleen in de
thrombi zijn opgehoopt en dat zeer weinige tusschen
de losse roode bloedlichaampjes liggen.
De darmrokken bevatten alle vele bacillen in de
bloedvaten en in het interstitiëele weefsel. De roode
plekken vertoonen eene ophooging van roode bloed-
lichaampjes , waarin weinig bacillen te zien zyn.
In het omentum majus vallen vooral op de bacillen,
die omgeven zijn door 3 5 leukocyten. Deze
bacillen zyn slecht gekleurd en onregelmatig van
vorm , welk verschijnsel ook in de zieke longdeelen
te zien is. In de bronchiale klieren zijn bacillen te
3
-ocr page 38-34
zien, vooral in de bloedvaten; in de lymphbanen
zitten korrels karmyn.
Deze cavia schijnt het inbrengen der bacteriën
goed doorstaan te hebben. Door de pneumonie, die
blgkt uit de bindweefselstrooken in sommige long-
deelen, was hij den 2\'\'®" en dag ziek. Later
is er nieuwe infectie bygekomen ; of dit nu darm-
infectie is geweest, of nieuwe infectie in de tracheawond,
of dat de nieuwe verschynselen van longontsteking
den dood hebben veroorzaakt, is niet uit te maken.
Ons schijnt de darminfectie het meest waarschijn-
lijkste toe. Hoe dit zij — het dier heeft na de
injectie 20 dagen geleefd, terwijl het contróledier
45 uur geleefd heeft. Stellig blykt hieruit de anti-
bacillaire werking der long.
"Wg hadden dit dier geplaatst bij verschillende
cavia\'s, waaronder ook enkele met infectie onder de
huid. Daar nu de faeces van deze laatste vele
miltvuursporen kunnen inhouden, kan het voedsel
van ons proefdier daarmede verontreinigd zijn.
Later j toen wij onze proefdieren afzonderlijk
plaatsten, volgde de dood nimmer zóólang na de
infectie.
Proef 11. Injectie van 0.125 cc. van. eene anthrax-
cultuur van 24 uur, verdund met 0,87b
cc. physiologische zoutsolutie :
1\\ subcutaan in de linker liesstreek van
eene cavia aj als contróledier: exitus
lethalis na 52 uur;
35
2\'. in de trachea van eene cavia bj:
exitus lethalis na 44 uur;
in de trachea van eene cavia cj:
exitiis lethalis na dagen.
Sectie. Cavia hj: 2 uur na den dood.
Geen oedeem om de wond onder de huid. De
organen der buikholte zien er geheel normaal uit,
niets byzonders valt er op te merken.
In de linker borstholte een kleine hoeveelheid
bloederig vocht.
Longen : de geheele linker long is hard, donker
rood, vast geïnfiltreerd en crepiteert niet. Geen
schuim bij drukking op de sneevlakte. Stukjes er
van zinken in water. Rechter bovenkwab en het
bovenste deel der rechter onderkwab vertoonen het
zelfde, alleen de middenkwab en het onderste deel
der onderkwab zijn rose van kleur en crepiteeren.
Slijmvlies der trachea niet rood, wel dat der
groote bronchi; ook is dit geïnfiltreerd.
Bronchiale klieren zijn normaal.
Microscopisch onderzoek. In de praeparaten van
het bloed , het vocht uit de borstholte, de buik- en
borstorganen zijn geen bacillen te vinden.
In de longalveolen der zieke deelen zijn veel
gedesquameerde epithelium-cellen, fibrinestolsels,
waarin . roode en witte bloedlichaampjes. In de
alveolen der normale deelen is niets bijzonders waar
te nemen. Het dier is dus niet aan miltvuur gestorven.
Sectie. Cavia c/: 8 uren na den dood.
Deze is geheel gelijk aan die van cavia b/; alleen
-ocr page 40-36
zijn de donkerroode deelen in de longen anders ver-
deeld over ^li der geheele oppervlakte; waar deze
donkerrood zijn vindt men een oneffene oppervlakte;
zooals uit de microscopische praeparaten blijkt wordt
deze oneffenheid veroorzaakt door de retractie van
bindweefselstrooken. Nergens zijn bacillen te vinden.
Ik heb deze proeven betrekkelijk uitvoerig behan-
deld om de pneumonische verschijnselen, die bij de
injectie voorkomen, aan te toonen. Cavia b/ is aan
longontsteking gestorven eenige uren vóór het con-
tróledier, cavia c/ heeft eerst eene longontsteking
doorgemaakt, direct na de injectie. Later zijn nieuwe
verschijnselen te voorschijn getreden, die het dier
doodden.
In allen gevalle zijn de beide laatste dieren niet
gesuccombeerd aan de antliraxinfectio uit de long.
Of nu, zooals Buciiner zegt, deze ontsteking do
bacillen doodt of dat zij een gevolg is der injectie,
hierop komen wij later terug.
Op - deze wijze deed ik zeer vele proeven, die ik
om niet langdradig to worden , niot zal beschrijven,
daar vele vroegere onderzoekers dit reeds deden en
alle dieren aan huidinfectie of longontsteking succom-
beerden.
b. Injectie in de trachea door eene gebrande openimf.
Volgens de methode van Hildebrandt on anderen
legde ik de trachea bloot, de huidranden hechtte ik
aan de spieren en het weefsel en liet de wond genezen.
De trachea zag men liggen op den bodem der wond.
37
Na 10 dagen brandde ik met gloeiend ijzer een kleine
opening in de trachea, waardoor de cultures werden
ingebracht. Ook deze methode veroorzaakte den dood
door wondinfectie, zoodat wij naar eene andere
moesten uitzien, welke wij vonden in
c. Injectie van gestolde (jelatineciiUuur.
Hierbij ging ik uit van \'t denkbeeld, dat de wond-
infectie hoofdzakelijk veroorzaakt wordt, door dat do
vloeistof bij hot inspuiten en het terugtrekken der
canule op do wond komt. Om dit te vermijden
kweekte ik de culturen in gelatine-bouillon. In do
broedstoof bij 35—37° bleef deze vloeibaar cn do
bacillen groeiden daarin welig. Bij het nemen uit
de broedstoof schudde ik do vloeistof om, waar-
door do bacillen daarin gelijkelijk verdeeld worden.
Hierna bracht ik do vloeibare gelatine in water van
10 j\\ 15°, zoodat zij in 2 a 3\'minuten tot ceno vaste
massa was gestold. Nu opende ik bij het proefdier
de trachea tusschen twee kraakbeenriugen, die ik
door scherpo haakjes uiteen hield cn verkreeg zoodoende
oene opening, groot genoeg om kleine stukjes van de
stijve gelatinemassa in to brengen, zonder de wond-
randen te raken.
Toch kreeg ik bij dozo proeven oveneens wond-
infectie , waaruit blijkt dat do regiirgitatie (van de,
door de lichaamstemperatuur weer vloeibaar geworden
stukjes gelatine) eene groote rol speelt bij do wond-
infectie.
(1. Injectie door den mond met (jlazen haarbuiisjes.
Ontmoedigd door het steeds terugkeercn der wond-
38
infectie zocht ik eene mogelijkheid om, zonder het
dier ergens te verwonden, de bacillen in te brengen.
Het bleek mij, dat de laryngoscopie bij de cavia
met eenen flinken bundel invallend licht goed te doen
was, wanneer het ééne been van Cholewa\'s neus-
spiegel op het achterdeel van de tong werd gelegd en
het andere been het gehemelte op zijde drukte. Zooals
ik later vond , had Wysocowicz reeds de laryngos-
copie gebruikte bij het inbrengen van culturpn in de
long van konijnen , waarvan de trachea echter veel
wijder is. De stemspleet is dan goed te zien doch zoo
nauw, dat er niet aan te denken valt, hierdoor
een weeken NELATOs\'schen catheter (daar alle harde
cathater\'s verwondingen kunnen maken) in te brengen.
Ik trachtte een smalle stijve buis te construeeren
door een gewone glazen buis in de vlam uit te trekken
tot op een breedte van IV2 ^ 2 m.M.
Het dikke einde dezer buis verbond ik met de
spuit waarin de cultuur was.
Bij deze proefdieren bracht ik het dunne gedeelte
der glazen buis , tusschen de stembanden door, in
de trachea en infecteerde op deze wijze de long. Tot
mijne groote teleurstelling stierven deze dieren in den
loop van den 2\'\'®° dag na de infectie. Bij sectio bleek
er een groot oedeem om en in de balsweefsels to
zijn. Ook hier was dus wondinfectio tot stand ge-
komen, wat bevestigd werd bij het nazien der trachea\'s.
Splinters glas lagen daarin, ja, bij een proefdier
was de geheele tracheawand doorboord.
Hoewel het resultaat mij tegenviel, bleek toch, dat
-ocr page 43-39
de intubatie door den mond mogelijk was als het
buisje, dat ingebracht moest worden, van steviger
consistentie was. Bij het beschrijven der volgende
proeven toon ik aan iioe deze moeilijkheid overwon-
nen werd.
B. Proeven zonder eenige verwonding.
Wegens de belangrijke verschillen in resultaat,
die deze wijze van inbrenging der culturen opleverde,
laat ik nog eens vooraf de nu gebruikte methode in
zijn geheel volgen.
Hoewel ik voor deze uitvoerigheid do welwillend-
heid van don lezer inroep , geloof ik tocli dat het
zijn nut heeft, liet gciieelo verloop der proef te
beschrijven.
Om do bovengenoemde moeilijkheid te overwinnen,
liet ik bij don instrumentmaker Hartino Bank ceno
canule maken met aanzetstuk als van het gewone
PiiWAz\'s spuitje , zij was 8 c.M. lang , lang genoeg
om als zij was ingebracht in de trachea, nog even
buiten den mond uit te steken.
liet lumen was 1 m.M en vooral was er gelet op
het uiteinde, dat zeer stomp en rond afgewerkt was,
om mogelijke verwonding te voorkomen.
Het verloop dor proeven is nu als volgt:
Do cavia wordt op den rug op een plankje ge-
bonden , de kop rust or slechts gedeeltelijk op.
Nu wordt do neusspiegel ingebracht zóó , dat één
been op don tongwortel rust en het andere hot ge-
hemelte wegdrukt. Bij opening van den spiegel is
40
door den invallenden lichtbundel de stemspleet dui-
delijk te zien, waardoor de beschrevene canule
gemakkelyk wordt ingebracht. Op het aanzetstuk
wordt nu de spuit met cultuur aangebracht, waarna
de inspuiting plaats heeft door eenen adsistent, terwijl
het dier verticaal wordt gehouden, om de vloeistol in
de longen te doen komen. Op de spuit zyn indee-
lingen aangegeven, die de hoeveelheid der ingespoten
vloeistof aantoonen.
Bij het inbrengen van de canule door de stemspleet
hoort men een eigenaardig sissend geluid gedurende
in- en expiratie, wat mag worden beschouwd als
een teeken, dat de canule in de trachea terecht ge-
komen is.
Een even kostelijk middel om zich to overtuigen
dat werkelyk de vloeistof terecht gekomen is waar
men haar wenschte is de auscultatie. Zoodra de cultuur
in de long gekomen is ontstaat vochtig reutelen, wat
ook nog van waarde is voor de localisatie.
Proef I. Injectie van 0.5 cc. van eene anihraxcul-
iuur van 24 uuri
1°. suhcutaan in de rechterliesstreek van
eene cavia aj als contróledier: exitus
lethalis na 44 uur.
2". in de trachea van eene cavia bj: ge-
dood na 20 dagen.
Cavia b/ is den en S*"*" dag ziek, doch her-
stelt en blijft loven. Na 20 dagen wordt het dier
gedood door verbloeding uit art. carotis.
Sectie. In de buikorganen niets bijzonders op to
-ocr page 45-41
merkeil. De longen zijn normaal, doch op enkele
kleine uitgestrektheden vind ik tusschen de rose deelen
kleine lichter gekleurde plekjes, die dieper liggen.
Microscopisch onderzoek. Bacillen of restes van
bacillen zijn niet te vinden , noch in de organen ,
noch in het bloed. De heldere kleine plekjes blijken
jonge bindweefselstrooken te zijn tusschen de normale
alveolen. Geen plaatculturen van de long te ver-
krijgen.
De cavia, bij welke stukjes long van cavia b/
onder de huid werden gebracht, blijft loven.
ConcUisie. De bacillen zijn dus na 20 dagen ver-
nietigd. De pneumonie, die blijkens do jonge bind-
weefselvorming na de injectie is ontstaan , is geheel
genezen.
Proef II. Injectie van 0.250 c.c. van een anihrax-
cultuur van 20 uur:
1®. subcutaan in de rechter liesstreek van
eene cavia aj als contróledier: exitus
lethalis na 60 uur.
2". in de trachea van eene cavia bj: ge-
dood na 19 dagen.
3". in de trachea van eene cavia cj: gedood
na 12 dagen.
4\'. in de trachea van eene cavia dj: na
20 dagen onder de huid geinfectecrd,
waardoor de exitus lethalis na 75 uur
volgt.
Cavia b/ en c/ zijn gedood door verbloeding uit
art. carotis.
42
Secties. Cavia b/ geeft macroscopisch en mi(7ros-
copisch hetzelfde beeld als cavia b/ van proef 1.
Cavia c/ geeft hetzelfde te zien, doch de bind-
weefselstroken zijn nog niet zoo geretraheerd, zoodat
de longoppervlakte effener is.
Cavia d/ wordt na 20 dagen onder de huid gein-
fecteerd met 0.250 cc. van de cultuur van proef III.
Terwijl het contróledier van proef III na 48 uur
succombeert, volgt bij cavia d/ exitus lethalis na
75 uur.
Plaatculturen negatief.
De cavia\'s, die stukjes long respect, van cavia b/
en c/ onder de huid krijgen, blijven leven.
Concliisie. üit cavia b/ en c/ blijkt dat na 19 en
12 dagen geen bacillen, of restes daarvan aanwezig zijn.
Cavia d/ toont aan, dat door eene doorgestane
infectie in de long geene immuniteit veroorzaakt
wordt. Wel is er eenige vertraging in het miltvuur-
proces, daar dit dier 27 uren later succombeert dan
het controledier van Proef III, hetwelk dezelfde hoe-
veelheid\' subcutaan werd ingespoten.
Proef III. Injectie van 0.250 cc. van eene anthrax-
cnltuur van 24 uur:
r. subcutaan in de rechter liesstreek
van eene cavia al als contróledier :
exitus lethalis na 48 uur.
2\'. in de trachea van eene cavia bi:
gedood na 7 dagen.
3*. in de trachea van eene cavia cl;.
geen exitus lethalis.
43 .
Cavia b/ krijgt heftige convulsies in agone, als
het dier na 7 dagen gedood wordt door verbloeding
uit art, carotis.
Sectie. De buikorganen vertoonen niets bijzonders.
In de rechter bovenkwab is een plek die taai is,
rooder dan de omgeving en zinkt in water. Dit
blykt uit coupes eene pneumonie te zijn. Ook is in
de linkerlong eene kleine helderroode plek te zien ,
die op doorsnede versch bloed te zien geeft, dat nog
niet is gestold.
Uit praeparaten van dit laatste gedeelte uit de
linker long blijkt, dat er geene pneumonische ver-
schijnselen zijn. Het bloed ligt in do alveolen
zonder meer, waaruit blykt dat deze bloeding ge-
durende de agone is tot stand gekomen.
.Plaatculturen negatief.
De cavia met stukjes long van cavia hj onder
de huid blijft leven.
Conclusie. Na 7 dagen zijn geen bacillen, of
resten daarvan meer aanwezig.
Cavia cj blijft loven en wordt na ruim 6 weken
voor een ander doel gebruikt.
PiiOEF IV. Injectie van 0.250 cc. van eene anthrax-
culiuiir van 24 uur, vermengd met
fijn verdeelden Oost-Indischen inkt:
1\'. subcutaan in dc rechterliesstreek van
eene • cavia aj als contróledier : exitus
lethalis na 40 uur.
2®. in dc trachea van eene cavea bj:
gedood na 4 dagen.
. 44
Cavia bj is gedood door verbloeding uit aorta
abdominalis.
Sectie van cavia bj. Buikorganen normaal. Aan
de rechterbovenkwab een kleine donkerroode plek
van 4 mm. grootte ; overigens normaal. In de bron-
chiale klieren zijn vele korrels O.-I. inkt te zien.
Van bacillen, of restes daarvan is er niets te zien
bij microscopisch onderzoek.
Plaatculturen negatief.
Het inbrengen van stukjes long onder de huid
eener cavia geeft geen infectie.
Conclusie. Na 4 dagen zijn de bacillen verdwenen.
De partikels O.-I. inkt zijn in dien tijd alle in
de bronchiale klieren aangekomen (wat Arnold\'s
meening bevestigt).
Proef V. Injectie t-an 0.200 cc. van eene anihrax-
cultuur van 24 uur:
1®. subcutaan in dc rechterliesstreek van
eene cavia aj als contróledier: exitus
lethalis na 50 uur.
m
2*. in de trachea van eene cavia bj:
(jedood na 3 dagen.
3°, in de trachea van eene cavia c/:
gedood na 2 dagen.
Cavia b/ en c/ worden gedood door verbloeding
uit aorta abdominalis na eene subcutane injectie van
100 mg. morphine.
Sectie van cavia b/. Buikorganen normaal. In do
bovenkwab der linker long zijn kleine, roode, cir-
kelvormigci. haardjes, waarin nog eenige zwarte
45
korrels O.-I. inkt te zien zijn , evenals in de bron-
chiale klieren. De O.-I. inktkorrels vallen op door
hunne intens zwarte kleur.
Microscopisch onderzoek. In de coupes zijn geen
bacillen, of violette korrels te vinden; wel zijn er
donkere korrels in losse epithelioïde cellen tusschen
het interalveolaire weefsel. In de roode haardjes
vindt men de alveolen gevuld met gedesquameerd
epithelium en roode en witte bloedlichaampjes. Om de
vaten en de bronchioli veel infiltratie met leukocyten.
Op platen komen geen culturen op; transplantatie
van stukjes long onder de huid van eene cavia heeft
evenmin gevolg.
Sectie van cavia c/. Macroscopisch in buikorganen
en longen niets abnormaals te zien, alleen aan de
longoppervlakte enkele korrels O.-I. inkt.
Bronchiale klieren heb ik niet kunnen nagaan.
Microscopisch onderzoek. Hoewel macroscopisch
niets to zien is aan do long, blijkt het toch, dat er
inflammatieverschijnselen zijn, nm.: infiltratie om
de vaten en om do bronchioli, ook in het inter-
stitiëele weefsel met leukocyten. Sommige stofcellen
houden zwarte korrels O.-I. inkt in, naast andere
donkere korrels. Deze cellen zijn aan édno zijde
soms nog verbondon aan den wand dor longalveolen,
welke verder vrij normaal zijn; hot epithelium er van
is gezwollen.
Op platen en bij transplantatie van stukjes long
geen ontwikkeling van bacterii\'n.
Conclusie. Na 2 en \'l dngen zijn allo korrels
-ocr page 50-O.-I. inkt nog niet in de bronchiale klieren over-
gebracht.
Yan bacillen, of violette korrels is niets te
vinden.
Of die donkere korrels restes zijn van de bacillen,
of veranderde O.-I. inkt, is niet uit te maken,
waarom by de volgende proef geen O.-I. inkt by
de cultuur gebruikt wordt.
Proef YI. Injectie van 0.200 cc. van eene anthrax-
cultuur van 24 uur:
1®. subcutaan in de rechter liesstreelc
van eene cavia aj als contróledier:
exitus lethalis na 50 uur.
2®. in de trachea van eene cavia bj:
gedood na 2 dagen.
3®. in de trachea van eene cavia cj:
gedood na 20 uur.
Cavia\'s b/ en c/ zijn gedood door injectie van 3
gram chloralhydraat onder de huid.
Sectie van cavia b/. Buikorganen normaal. In
de long rechts boven is een kleine roode haard ,
verder zijn de longen normaal.
Microscopisch onderzoek. De bij proef II be-
schreven cellen (stofcellen) houden donkere korrels
in, enkele zijn nog aan den alveolenwand ver-
bonden. Sommige zijn in het tusschencelweefsel
te zien, die ook korrels inhouden.
Infiltratie is gelijk aan die bij cavia b/ van proef V.
Sectie van cavia cj. Buikorganen en longen zijn
macroscopisch normaal.
47
Microscopisch onderzoek. De stofcellen houden
korrels in , die duidelijk violet zyn.
Zij zitten meerendeels nog vast op den wand der
alveolen, toch zijn reeds eenige in het interstitiëele
weefsel te zien, die ook violette korrels inhouden.
Platen en transplantatie van stukjes long onder
de huid geven geen culturen.
Conclusie. Na 2 dagen en 20 uur zijn er nog
restes van bacillen té vinden, doch virulent zijn zij
niet meer.
Proef VIL Injectie van 0.200 cc. van eene anthrax-
cultuur van 24 uur:
1®. subcutaan in dc linker liesstrcek van
eene cavia aj als contróledier : exitus
lethalis na 40 uur.
2®. in de trachea van eene cavia bj :
gedood na 12 uur.
3®. in de trachea van eene cavia cj:
gedood na 8 uur.
4®. in de trachea van eene cavia dj: ge-
dood ua 4 uur.
Do cavia\'s b/, c/ en d/ zijn gedood door injectie
van 3 gram chloralhydraat.
Sectie van cavia b/. In de buikorganen niets bijzon-
ders te zien. In dc longen eenige kleine roodo
plekjes, die niet hard zijn.
Microscopisch onderzoek. In do roodo plekjes
der long is veel infiltratie van leukocyten , vooral
om de bloedvaten. Ook eenige leukocyten in de
alveolen. Do stofcellen zitten meerendeels nog vast
48
op den wand der alveolen tusschen normaal epithelium.
Enkele liggen los in de alveolen en in het tusschen-
celweefsel. Alle houden zij violette korrels in.
Sectie van cavia c/. Geeft hetzelfde te zien als cavia
hj, behalve dat macroscopisch de longen geheel nor-
maal zijn.
Microscopisch onderzoek. In de coupes der
longen zijn op sommige plaatgen , juist nl. die waar
bacillenrestes zijn te vinden, prikkelings-verschijnselen
te zien, zooals infiltratie van leukocyten. De korrels
in de stofcellen herinneren door hare rangschikking
in rijen aan den vorm der bacillen.
Sectie van cavia d/ vertoont dezelfde verschynselen
als cavia c/.
Platen en transplantaties van stukjes long geven
geen miltvuurbacillen.
Conclusie. Bacillenresten zijn na 12 , 8 en 4 uur
duidelijk te vinden. Vooral na 4 uur zijn do korrels
nog in rijen geplaatst.
Proei^\' VIII. Injectie van 0.200 cc. van eene anthrax-
cultuur van 24 uur :
1". subcutaan in de rechterliesstreek
van eene cavia aj als contrólediei".
exitus lethalis na 38 uur.
2°. in de trachea van eene cavia bj:
(jedood na 4 uur.
3". in de irachca van eene cavia c\\:
gedood na 1 uur.
4". in de trachea van eene cavia dj:
49
geen exitus lethalis.
5®. in de trachea van eene cavia e]:
geen exitus lethalis.
Cavia\'s b/ en c/ zijn gedood door injectie van 3
gram chloralhydraat.
Sectie van cavia b/. Macroscopisch niets bijzonders
op te merken.
Microscopisch onderzoek. Hoewel macroscopisch
in de longen geen pneumonische verschijnselen te
zien zijn, is er in de coupes toch duidelijk weefsel-
irritatie te zien , zooals vaat verwijding en infiltratie
met leukocyten om de vaten en in het tusscliencel-
weefsel. De violette korrels zijn in de stofcellen
duidelijk te zien, geheele bacillen zijn er niet in te
vinden. Dc stofcellen zijn voor een deel nog vast aan
den alveolenwand, voor een ander deel los in de alveolen,
of reeds in het interstitiëele weefsel ingedrongen.
Sectie van cavia c/. Macroscopisch niets bijzonders
op te merken.
Microscopisch onderzoek. In do stofcellen zijn
duidelijk bacillen to zien , welke echter ongelijkmatig
gekleurd zijn en korreligen inhoud vertoonen.
Eenige vrije bacillen , nog goed gekleurd , zijn te
zien in do alveolen en in het interstitiëele weefsel.
De goed gekleurde bacillen mot normalen inhoud zijn
niet in cellen opgenomen.
Platen geven geen culturen.
De cavia\'s die respectievelijk stukjes long van
cavia b/ en c/ onder do huid ontvingen worden door
een of ander roofdier gedood.
4
-ocr page 54-50
Conclusie. Na 4 uur zyn alleen restes van ba-
cillen te vinden ; na 1 uur zyn nog intacte bacillen
te zien in de alveolen en in het interstitiëele weefsel.
Daar ik gaarne de werking van de bacillen in de
long, onder de huid van een ander dier naging, nam
ik nog
Proef IX. Injectie van 0.200 cc. van eene anthrax-
cultuur van 24 uur:
1®. subcutaan in de rechterliesstreek van
eene cavia aj als contróledier: exitus
lethalis va 30 uur.
2®. in de trachea van eene cavia bj: ge-
dood na 4 uur.
3\'. in de trachea van eene cavia cj: ge-
dood na 1 tmr.
Cavia\'s b/ en c/ gedood door cbloralinjectie.
Sectie. Hiervoor verwijzen wij geheel naar de
sectie\'s van de cavia\'s b/ on c/ van proef YIII.
Platen geven geen groei van bacteriën.
De -cavia met stukjes long van cavia b/ onder
de huid blijft leven. Die met stukjes long van
cavia c/ onder de huid succombeert aan algemeen
miltvuur na 55 uur.
Conclusie. Na 1 uur zijn er dus \'nog virulente
bacillen. De dood , veroorzaakt door de bacillen uit
de long , volgt dus 25 uur later dan bij het contróle-
dier, dat 30 uur na de subcutane injectie succombeert.
«
Om na te gaan, hoe do sporen zich in het long-
-ocr page 55-51
weefsel verhouden en of zij van daar uit miltvuur
geven , nam ik
Proef X. Injectie van 0.250 cc. van eene sporen-
emulsie :
P. subcutaan in de rechter liesstreek van
eene cavia aj als contróledier: exitus
lethalis na 48 \'uur.
in de trachea van eene cavia bj: ge-
dood na 6 uur.
3° en 4". in de trachea van eene cavia
cl en dj: geen exitus lethalis.
De sporenemulsie, die bij deze proef gebruikt
wordt, bestaat uit gedisteleerd water, waarin de
sporen met een platinadraad vjui ceno 10 dagen oudo
agarcultuur zijn gesuspendeerd.
Cavia hj wordt gedood door chloralinjectie.
Sectie van cavia hj. Macroscopisch zijn geene bij-
zonderheden op te merken.
Microscopisch onderzoek. Tn do coupes vind ik
nergens sporen , of bacillen. Om de bloedvaten is
weer beginnende infiltratie van leukocyten, doch
minder dan bij vorige proeven.
Platen cn transplantatie onder do luiid geven
geen bacteriegroei.
Conclusie. Tloewel in do coupes geen sporen of
bacillen gevonden zijn (waarschijnlijk trof ik daar-
voor stukjes long, waarin do emulsie niet gekomen
is), is deze proef toch een bewijs dat het inbrengen
van miltvuursporen in de long het dier niet doodt,
52
daar cavia\'s c/ en d/ zonder eenige verschijnselen nog
6 weken lang bleven leven.
Proef XI. Injectie van 0,200 cc. van eene anthrax-
cultuur van 24 uur:
T. subcutaan in de rechter liesstreek van
eene cavia a/ als contróledier: exitus
lethalis na 32 uur.
2®. in de trachea van eene cavia bj:
gedood dadelijk na de infectie.
Cavia hj wordt onmiddellijk na het inbrengen der
bacillen 3 gr. chloralhydraat onder de huid gespoten.
Nadat de trachea is blootgelegd en met een pincet
is afgesloten om het instroomen van bloed te voor-
komen worden de longen uitgesneden en gedurende
4 uur in de broedstoof van 37° opgehangen.
Een deel dezer long wordt gebruikt voor het
aanleggen van plaatculturen : overvloedige groei van
coloniën.
Yan het overige ■ worden, na harding, sneedjes
gemaakt.
Microscopisch onderzoek. Het blijkt, dat alle ba-
cillen goed gekleurd zijn , zoowel zij die in enorme
hoeveelheid gevonden worden in de alveolen, alsook
die in de lymphbanen van het interalveolaire weefsel.
In de alveolen zijn vele bacillen tot draden uitgegroeid.
In de stofcellen vind ik in do doorgezochte prae-
paraten geen bacillen, of violette korrels en in de
bloedvaten geen bacillen.
Conclusie. De bacillen zjjn niet gedood; integeji-
deel, zij^ zijn sterk vermeerderd en zijn op vele
53
plaatsen tot draden uitgegroeid. De weefselvochten
zijn, in plaats van eenen nadeeligen invloed uit te
oefenen , veranderd in eenen gunstigen kweekbodem.
Resumé der proeven.
In het geheel zijn 20 cavia\'s in de longen geïn-
fecteerd , waarvan geen enkele aan miltvuur succom-
beerde , terwijl daarvan 8 een week of langer hebben
geleefd. Do andere werden op verschillende tijden
gedood. De virulentie der bacillen bestond nog na
1 uur; dit schijnt ons toe de grens te zijn , daar
na 4 uur alle bacillen hunnen vorm verloren hadden.
De platen gaven nimmer bacteriën; waarscliijnlijk
zijn de bacillen, na 1 uur vertoovcns in do long ,
zóó verzwakt, dat eene kunstmatige voedingsbodem
geene ontwikkeling toelaat, doch liet subcutane dier-
weofscl nog wel voldoet.
In do leukocyten zagen wij nimmer resten van
bacillen.
De nog goed gekleurde bacillen vonden wij na
l uur altijd vrij liggend, niet in cellen. Zij waren
óf in de alveolen , of in het interstitiëele weefsel te
zien. 20 uur na do injectie waren nog violette
korrels te zien , alle in stofcellen , die nog op den
wand der alveolen lagen , of los in do alveolen , of
in het interstitiëele weefsel. Na 3 dagen waren allo
korrolhoudende cellen verdwenen. Altijd vonden
wij, zoo al geene uitgesprokone pneumonische ver-
schijnselen , dan toch beginnende infiltratie, die als
inleiding van hot pneumonische proces te beschouwen is.
54
Uit de proef met infectie der long door sporen
blykt, dat deze ook in de long gedood zyn , daar
de beide proefdieren, die wy niet doodden, nog 6
weken lang zonder ziekteverschijnselen bleven leven.
Na dit tijdsverloop zijn toch alle gevolgen der infectie
wel uit te sluiten.
Dat echter de bactericide eigenschappen der long
alleen gedurende het leven bestaan en na het einde
van de circulatie geheel ophouden, wordt uit Proef XI
bewezen. Daar werden de bacillen niet gedood, maar
door de gunstige temperatuur ontwikkelden zij zich
tot groote draden, die in de alveolen te zien waren.
De stofcellen hadden geen gedegenereerde bacillen
opgenomen, waarschijnlijk omdat zij afgestorven waren
voordat er een voldoende hoeveelheid bacillen voor-
handen was.
Vergelijking der onderzoekingen en
resultaten met die vorige
onderzoekers.
Wat vooral bij do laatst besclirovon rcoks van
proeven op den voorgrond treedt, is het feit dat geen
dor dieren aan miltvuur gesuccombeerd is. Vorige
onderzookerB verkregen niet een zoo sterk sprekend
en gunstig resultaat; steeds stierven vele hunner
dieren na de infectie dor luchtwegen.
Dit is, dunkt mij , het bewijs dat niijno mothodo
beter is dan do hunne.
Wanneer wij alle methoden van infectie in de
long nagaan , moet worden toegegoven, dat liet goviuir
voor wondinfectio daarbij zeer groot is.
Ik beschouw eerst de injectie in do long, dwars
door huid en pleurao. Hierbij gaat de canulo door
zooveel bindweefsel en spierweefsel iieen, dat infectie
bij het terugtrekken der canulo onvermijdelijk is.
AVogens mogelijke bloedingen is deze methode ook
af te keuren, daar bloed in do long een goede
voedingsbodem voor bactoriën is. Dc chirurg vreest
bij kaakrcsectiën on trachcotoraiën terecht, dat er
56
bloed in de longen komt. Deze methode is dus at
te keuren.
Dan volgen de verschillende methoden van het
inspuiten der bacillen in de trachea.
Bij het direct door de huid in de trachea gaan ,
is er groot gevaar voor infectie onder de huid ; tevens
is het onzeker, of de cultuur komt in het lumen der
trachea. Wordt de trachea blootgelegd , dan geeft
het terugtrekken der canule het gevaar voor wond-
infectie.
Grammatschikoff trachtte dit te voorkomen door
de canule met eene steriele vloeistof na de injectie
uit te spuiten, maar het gevaar van regurgitatie,
die duidelijk was bij het inbrengen van stukjes
gelatine (bladz. 37) wordt daardoor niet voorkomen.
Het schijnt mij toe, dat in de gevallen, waarbij
men na de operatie eenige dagen wachtte vóór men
tot de inspuiting overging, er toch nog geen goed
gehard en stevig litteekenweefsel gevormd kon zijn.
Wanneer men in de trachea eene canule inbrengt
en deze eenigen tijd daarin laat verblijven, kan men
wel met zekerheid zeggen, dat do teere mucosa
epithelium heeft verloren door het schuren der harde
canule; daarmede is eene nieuwe gelegenheid tot
infectie geboren.
Neemt men vele voorzorgsmaatregelen, zooals het
afwasschon der wond met sublimaat of een ander
desinfectans en plaatst men een wattenpropje , daar-
mede gedrenkt, op dc wond, dan geeft dit meer-
zekcrheid, dat de wond buiten de trachea geene
57
bacillen kan opnemen. Op de verwonding der mucosa
moet echter volgens mijne meening evenzeer nadruk
gelegd worden, zooals hieronder beschreven wordt.
Ten laatste bespreek ik nog de meest succes
belovende methode, die o. a. door Büchner met
Schickhardt , Gamaleia e. a. is gebruikt, nl. het
branden van eeue opening in de trachea, en het
reinigen der wond na de inspuiting. Deze methode
schijnt theoretisch zeer goed to zijn , maar valt
praktisch tegen. De brandkorst, zoo wordt gerede-
neerd , is eene bedekking waardoor de bacil niet op
de wond vlakte kan komen. Is dit echter wel waar ?
In de eerste plaats kan de korst loslaten door bewe-
gingen van het dier, bijv. door het draaien van den
kop, of het slikken; ten tweede verwijzen wij naar
de proeven van onzen landgenoot Ten Brink,
die een brandkorst op wonden in de buiklioltc maakte,
deze besmette met Staphylococcus ])yogenes en den
coccus na twee dagen onder de brandkorst vond;
dit bewijst, dat do brandkorst niet ondoordringbaar is
voor microörganismen.
Het voornaamste gevaar voor infectie komt neer
op de verwonding der mucosa
Maken wij in de trachea van eene pas gcdoodde
cavia eone insnijding in het slijmvlies , dan valt hot
op, dat de dunne streep dor snode spoedig daarna
niet overal dezelfde dikte heeft. Op de kraakbeen-
ringen verbreedt zij zich weinig , omdat het slijmvlies
er vrij vast mede verbonden is. Tusschen do kraak-
beenringen wordt de dikte meer dan dubbel zoo
58
groot, wat aantoont, dat op die plaatsen het slijmvlies
losser is verbonden met het onderliggend weefsel en
zich gemakkelijk retraheert; bij deze retractie komt
los bindweefsel bloot. Hierin kunnen de bacillen,
die, bij de inspuiting of door regurgitatie daar op
komen, zich ontwikkelen en hun doodende werking
voortzetten. Geen der vorige onderzoekers hield met
dit belangrijke feit rekening; toch wordt volgens
mijne meening alleen hierdoor verklaard, dat alge-
meene infectie kan volgen , al zijn alle voorzorgs-
maatregelen genomen tot dooding der bacillen buiten
de wond der trachea. Tevens wordt hierdoor ver-
klaard, dat sommige onderzoekers geen infectie kregen,
wanneer zij bijv. eene opening brandden alleen in
een kraakbeenring.
De suhmukeuse infectie in de trachea is het grootste
gevaar hij verwonding der mucosa.
Nu bespreken wij nog de proeven van Wysocowicz,
die met eene canule door den mond do bacillen
inbracht, waarbij een verwonding der trachea niet
behoeft voor to komen. Hij moest daarvoor do dieren
chloroformiseeren ; het sterftecijfer was groot, evenals
dat van Grammatsciiikoff , die op dezelfde wijze
werkte. De laatste bekent zelf wondinfectio to heb-
ben verkregen en al nemen wij aan, dat Wysocowicz
geen verwondingen aanbracht, dan mogen wij toch
zijne gevolgtrekkingen niet overnemen, omdat liij
chloroformiseerde.
Klein en Coxwell toch vonden, dat kikvor-
schen, die normaal voor miltvuur immuun zijn, in
59
chloroform narcose deze immuniteit verliezen en bij
infectie aan miltvuur succombeeren; pas twee uur
na de narcose kwam de immuniteit weer voor
den dag.
Waarom ik mijne proeven niet met inhalatie iieb
gedaan, vloeit voort uit het volgende :
Reeds Baumgarten zegt, dat de geforceerde in-
halatie in geen geval te vergelijken is met het normale
natuurlijke inademen.
Volgens mijne meening is het mogelijk , dat de
immuniteit van het longweefsel door zware, of
langdurige inhalatie kan worden veranderd. Dit
bewijzen wel de proeven die Buchner nam met
kortdurende inhalatiën cn weinig bacillen. Hij neemt
als zeker aan, dat daarbij bacillen in het longwcefsel
kwamen, maar algemeene infectie verkroeg hij niet,
zelfs bijna geen verschijnselen van pneumonie. Bij
langdurige inhalatie van veel bacillen daarentegen
zag hij zoowel infectie als pneumonie.
Wanneer wij nagaan dat Sawïschenki zegt,\'
dat vermoeienis, Lode en Fischl dat afkoeling
de immuniteit vermindert cn dat Kutsciiük vindt
dat honger en dorst, zoowel als het verblijf van
dieren in het duister, bij infectie don dood veroor-
zaken , dan mogen wij aannemen, dat betrekkolijk
geringe wijzigingen in de omstandigheden zeer scha-
delijk kunnen zijn. Do laatste schrijver vond nog
dat kraaien, die niet gevoelig zijn voor miltvuur,
dit worden door het uittrekken van vcercn.
Ook Canalis cn Morpurgo ") vonden dat honger
-ocr page 64-60
de immuniteit opheft, vooral als de dieren reeds vóór
de infectie honger hadden geleden.
Maar nog zwaarder argument kan men tegen de
inhalatie aanbrengen, n.1. dat hierbij niet alleen de
longen, maar ook mond, neus en keel in het proces
mededoen. Door deze laatste deelen kunnen ge-
makkelijk bacillen in het weefsel indringen.
Ribbert ") bewees, dat de tonsillen, bestreken
met eenen door hem ontdekten bacil die darmdiph-
terie geeft, deze opnemen. Crookshank zag
varkens succombeeren door voedering met spijzen,
waarin miltvuurbacillen waren gemengd, hij vond
dat deze opgenomen waren in de tonsillen. Roth
bestreek het slijmvlies van mond, neus en keel met
den door Ribbert ontdekten bacil: hij zag infectie
door het neusslijmvlies. Wij meenen dat bovenver-
melde redenen voldoende zijn, om de inhalatie af te
keuren als deugdelijk proefmiddel voor ons onderwerp,
lioeveel wij ook daaraan verschuldigd zijn op ander
gebied bijv. dat der tuberculose.
Een ander punt ter bespreking is de longontsteking
die na de injectie voorkomt.
Laeiir zegt, dat longontsteking Jioilzaam werkt
als zij volgt op infectie met staphylococcus pyogenes.
IIildehrandt neemt dit voor miltvuurbacillen
geheel en Büciiner ") gedeeltelijk van hem over.
Beiden zeggen, dat de long zooveel moeielijker to
doordringen is voor den miltvuurbacil , naarmate cr
meer verschijnselen van pneumonie zijn. Büciiner
Gl
verklaart op de 62\'*® vergadering van Duitsche na-
tuuronderzoekers en artsen den gang van zaken aldus :
de miltvuurbacil komt in contact met de weefsel-
vochten der long, deze werken op den bacil in en
geven involutie, waardoor stoffen vrij komen, die
de longen prikkelen en ontsteking veroorzaken, welke
ontsteking de involutie der bacillen weer bevordert.
Er zoude dus een circulus vitiosus ontstaan, die den
miltvuurbacil geheel kan vernietigen. De longont-
steking zou zich vertoonen bij minder vatbare dieren,
of bij het gebruik van verzwakte bacillen; virulente
bacillen zouden bij meer of minder vatbare dieren
algemeene infectie geven zonder longontsteking.
Bij de eenige inhalatie met mWtwiuvhacUlen
(proef 34) die Büchner volledig beschrijft blijft
het konijntje leven , doch de cavia\'s succombeeren
alle met zware pneumonische verschijnselen. Hieruit
blijkt, dat de pneumonie ze niet heeft kunnen redden.
Wysocowicz vond ook dat cavia\'s spoediger pneu-
monie vertoonen dan konijnen; hierover kan ik geen
oordeel vollen, daar ik alleen mot cavia\'s experi-
menteerde. Bij alle cavia\'s zag ik prikkelingsver-
schijnselen, zoo al niet macroscopisch, dan toch
microscopisch , zoowel bij injectie met sporen als met
bacillen.
Waarschijnlijk is het konijn niet zoo vatbaar voor
het ontstaan van i)neumonie in \'t algemeen als de
cavia; toch zijn beide zeer gevoelig voor don milt-
vuurbacil.
Mijne proeven VI11 en IX (bladz. 48 en 50) doen
-ocr page 66-62
zien, dat bijna alle bacillen na 1 uur hunne virulentie
hebben verloren; na 4 uur zijn alle reeds gede-
genereerd.
In dezen korten tijd kan de pneiimonie zich no(j
niet hebben doen gelden. De leukocyten komen pas
na 4 uur op het tooneel van den stryd in en om
de alveolen, wanneer het vernietigingsproces reeds
is afgeloopen. Wel mogelijk, zelfs waarschijnlijk is
het, dat de weefselvochten gewijzigd worden direct
na de injectie.
Hoe het zij , de vernietiging der bacillen begint
direct na de injectie , onafhankelijk van eene al of
niet volgende pneumonie en gaat uit van de weef-
selvochten der-long, zooals Nuttal dit reeds
vroeger beschreef.
Dat injectie van bacillen wel pneumonie, injectie
van sporen geen pneumonie zoude geven , kan aan
Büchner op grond zijner eigen proeven niet worden
toegegeven.
Hij nam inhalatieproeven , waarbij weinig bacillen
in de long kwamen en zag geen pneumonie; bij
inhalatie van veel bacillen, gedurende 45 minuten, zag
hij naast pneumonie algemeene infectie. Deze iniialatio
van bacillen heeft langer geduurd (Jan elk andere
proef met inhalatie van sporen; toch zag hij na
10 minuten inademen van sporen reeds heftige prik-
kelingsverschijnselen in de long (proef XI), ja zelfs
succombeerden 2 dieren aan longontsteking na inhalatie
van sporen gedurende 25 ji 30 minuten (proef Hl).
Ook Enderlen zag bij inhalatie van sporen
-ocr page 67-63
veel verschijnselen van longontsteking bij schapen.
Men mag dus de longverschijnselen niet alleen toe-
schrijven aan de\' bacillen, daar de ontsteking ook
ontstaat bij het opnemen van sporen. Dat de weefsel-
vochten der long de jeugdige, pas uit de sporen
ontwikkelde bacillen, zooals Büchner wil, niet
zouden aantasten en wel de oudere, komt mij onwaar-
schijnlijk voor. Zooals reeds op de vorige bladzijde
is gezegd, heeft de ontsteking , die pas later duidelijk
wordt, weinig beteekenis hebben voor de vernietiging
der bacillen. Wij gelooven , dat de pneumonie ver-
oorzaakt wordt door stoffen, die ontstaan bij do
vernietiging der bacillen en óók door de prikkeling der
vaste of vloeibare lichamen , waaraan de sporen of
do bacillen zijn gebonden.
Een derde onderwerp ter beschouwing is het proces
der vernietiging en dc soorten van cellen, die daarbij
werkzaam zijn.
Na 1 uur vindon wij nog enkele goed gekleurde
bacillen in de alveolen.
Zij zijn niet in cellen opgenomrn. Do in do stof-
cellen opgenomen bacillen zijn reeds gedegenerocrd
en voor een deel reeds tot korrels uiteengevallen.
Na 4 uur zijn alle bacillen korrelig geworden en
in stofcellen opgenomen. Do mec.ste dezer cellen
zijn nog vastgehecht tusschen het epithelium der
alveolen. Na 12 on 20 uur zijn de korrels in do
cellen nog duidelijk violet, lat«r geven zij ecno
donkere korrelige massa to zien, om na 2 of 3
G4
dagen te verdwijnen. Het verloop van het proces
schijnt ons te zijn als volgt: De bacillen komen
dadelijk na de injectie onder den invloed der weef-
selvochten, en wel reeds in de alveolen, waar zij
tot op zekere hoogte degenereeren en waarschijnlijk
afsterven , om dan in de stofcellen te worden opge-
nomen, die na 4—20 uur loslaten en in de lymph-
banen van het longweefsel worden medegevoerd.
Sommige bacillen treden nog onveranderd het inter-
alveolaire w^eefsel binnen en worden dan aldaar door
de weefselvochten veranderd, om vervolgens in de
nakomende stofcellen te worden opgenomen. Daar
deze cellen met korrels nimmer in de bronchiale
klieren worden teruggevonden, moeten zij in de
lymphbanen vernietigd worden; misschien wordt eerst
de cel opgelost en verdwijnen daarna de vrijgekomen
korrels, die eveneens van organischen oorsprong zijn.
De anorganische stoften, zooals de O.-I. inkt e. a.,
gaan door de lymphbanen naar de bronchiale klieren,
om aldaar te blijven. Na 4 dagen vond ik veel
O.-I. inkt in de klieren en niets meer in de long;
op den ß"*®" dag waren er nog enkele korrels in het
zieke en gezonde longweefsel te vinden. Of de
pneumonie hunne passage naar de klieren bemoeilijkt,
heb ik niet kunnen uitmaken
Do stofcellen zijn platte, groote, mononucleairo,
drie- tot veelhoekige cellen, waarvan men er 2 tot
3 op elke doorsnede eener alvcoie vindt.
Het zijn de macrophagen van Metschnikofp. \'
Deze epithelioïde cellen nemen, zooals reeds aan
65
Laehr was opgevallen, meer staphylococcen op dan
de leukocyten.
Rüppert zag dat deze cellen het geïnhaleerde
roet opnamen. Ook Tchistovitch zag in deze
soort van cellen de verkleurde en gedegeneerde milt-
vuurbacillen liggen. De meeste schrijvers houden
vast aan hunnen epithelialen oorsprong. Tchistovitch
komt op grond zijner proeven tot de overtuiging, dat
zij van leukocyten afstammen. Hij bracht carmijn
en roet in de zwemblazen van visschen , of in de
longen van kikvorschen, of van pas geboren cavia\'s,
zonder dat deze stoffen door de epitheliumcellen
werden opgenomen, later zag hij wel leukocyten
die dat deden.
Elenz Ebert Feuerstack ") o. a. be-
schrijven het longepithelium als bestaande uit groote,
veelhoekige, platte cellen zonder kern, en kern-
houdende cellen, die tusschen de eerste zijn inge-
plant.
Volgens mijno meening zijn do stofcellen identisch
mot deze laatste kleinere cellen.
Door het feit, dat bij pas geboren cavia\'s deze
soort van cellen nog niet in de long te vinden is,
zooals Tchistovitch zelf zegt, kon hij geene op-
neming constateeren van het karmijn, of van het roet.
Daar wij nu weten dat jonge dieren in \'t algemeen
niet immuun zijn (al is de volwassen diersoort dit
wel) en zij weinig weerstand kunnen bieden aan
longontsteking, al of niet veroorzaakt door micro-
organismen, pleit er voor dat hunne gevoeligheid
■ 66
veroorzaakt wordt door de afwezigheid van volwassen
stofcellen.
Bij mijne proeven zag ik alle miltvuurbacillen in
de stofcellen, geen enkele was in leukocyten opge-
nomen. Wij komen dus tot de conclusie, dat het
opnemen van miltvuurbacillen in de long geschiedt
door de stofcellen , als de bacillen gedegenereerd zijn,
zooals ook Nuttal de vernietiging der bacillen
verklaart.
Hoewel wij bij onze proevenrij zonder verwonding
der trachea nimmer leukocyten met bacillen vonden,
zagen wij dit wel als er wondinfectie bijgekomen
was (proef I bladz. 31). Wij vonden dan, vooral
in het groote net, voorbeelden van phagocytose door
leukocyten volgens Metschnikoff.
Ons proefdier had nog 2 dagen na de infectio
geleefd en gedurende dien tijd aan de leukocyten
gelegenheid gegeven zich om de bacillen te ver-
zamelen.
Het komt mij voor, dat de werking der leukocyten
pas eenige uren na de infectie voor den dag komt,
als er dan nog bacillen zijn. Wanneer wij do
bacillen alleen in de long brachten waren zij in
ruim 1 uur vernietigd en kwamen. do leukocyten
dus te laat, om aan de vernietiging deel te nemen.
Het schijnt, dat de stofcellen en de leukocyten na
verloop van uren pas samenwerken, om de gedege-
nereerde bacillen uit de weefsels te verwijderen. Tn
het recente werk van Morel en Dalous lezen
wij, dat na 24 uur vele tuberkelbacillen te zien zijn
67
in de stofcellen en iu de mononucleaire leukocyten.
In de polynucleaire cellen vond hij ze nimmer. Daar
hij zijne eerste onderzoekingen deed 24 uur na de
infectie, weten wy niet of in de eerste uren na de
infectie reeds leukocyten aanwezig waren.
Het gevaar voor het leven wordt afgewend, wanneer
de bactericide werking der weefselvochten sterk genoeg
is om spoedig alle bacillen te vernietigen. Worden
de bacillen niet gedood en vermeerderen zij zich,
dan komt de hulp der leukocyten eerst als er alge-
meene infectie gevolgd is en dus te laat. Het blijkt
dat de phagocytose vanMETSCiiNiKOFF bij de besmetting
van cavia\'s door miltvuurbacillen niet die beteekenis
heeft, welke de groote onderzoeker er aan hecht.
Uit proef X blijkt dat sporen (Buchner maakt
voor de gevolgen in de longen een principieel onder-
scheid tusschen bacillen en sporen), zonder verwonding
van do trachea of andere luchtwegen in do long
gekomen, daar vernietigd worden en voor het
leven niet schadelijk zijn. De beide proefdieren ,
die na de infectie aan zich zelf werden overgelaten,
waren na 5 j\\ G weken weder geheel gezond, zonder
ziektoverscliijnselen te hebben vertoond.
Bij het doorzoeken der long van een proefdier,
gedood 6 uur na do infectie, heb ik geen sporen
kunnen vinden; ook gaf het brengen van stukjes der
geïnfecteerde long onder de huid eener cavia geen
miltvuur.
Eene nieuwe rij van proeven zou pas kunnen
-ocr page 72-68
uitmaken, of zich in de schadelyk werkende vochten
bacillen uit de sporen ontwikkelen en waar en na
hoeveel tijd dit geschiedt.
Buchner vond 20 uur na de inhalatie bacillen
in de alveolen, die volgens zijne meening ontwikkeld
waren uit de ingebrachte sporen; daarvoor pleitte
de aanwezigheid van een partikeltje houtskool, waar
aan de sporen by de inhalatie vastkleefden.
Daar echter, zooals wg te voren opmerkten, de
mogelijkheid bestaat, dat langdurige inhalatie de wer-
king der weefselvochten kan veranderen, weten wij
niet, of de sporen zonder verwonding of zonder inha-
latie ingebracht, zich evenzoo zouden ontwikkelen.
Het voortleven der cavia\'s c/ en d/ bewijst vol-
doende , dat de sporen ot de bacillen, die er uit
gegroeid zijn, in de long worden vernietigd en geen
algemeene infectie veroorzaken.
Om na te gaan, of eene doorgestane infectie der
long het lichaam immuun maakt voor miltvuur-
bacillen , infecteerde ik onder de huid een cavia, die
20 dagen te voren do longinfectie had doorstaan.
Immuniteit was er niet aanwezig, daar het dier
succombeerde. Toch was er eene vertraging van
het proces, daar de dood volgde na 75 uur, terwijl
het contróledier aan een zelfde hoeveelheid (0.250 c.c.)
bacillen na 48 uur stierf..
Eenige verandering in do werking der onderhuid-
sche vochten schijnt dus toch to zijn gevolgd, daar
de bacillön zich niet zoo voorspoedig ontwikkelden.
69
Over dit onderwerp namen wij slechts 66n proef,
zoodat wij hieruit geen vaste gevolgtrekkingen kunnen
maken.
De bactericide werking der longvochten blijkt ook
nog uit liet minder virulent worden der bacillen na
een kort verblijf in de long.
Grammatsciiikoff wijst op bladz. 470 reeds op
dit feit.
Ook bij proef IX mijner laatste proevenrij komt
deze vertraging duidelijk uit. De bacillen, die na
1 uur verblijf in de long onder de huid eener
normale cavia worden gebracht, doodden dit dier
na 55 uur, terwijl bacillen van do versehe cultuur
don dood veroorzaakten na 30 uur.
Ten slotto mogen wij dus als feit aannemen :
In de normale cavialong worden vele miltvuur-
bacillen gedood., terwijl de dieren aan deze geen
weerstand bieden, als zij in het interstitiëele bind-
weefsel h\'omen. Do kans is zeer groot, dat relatief
minder virulente bacillen in do normaio longen nog
zekerder hun graf vinden.
Dit is voor den clinicus van groot belang.
Pkttenkofer bracht do geheele wereld in angst,
toen hij als zijne voorstelling bekend maakte, dat
het inademen der smetstoflen het grootste gevaar
voor do ontwikkeling der infectieziekten oplevert,
ook al zouden do luchtwegen normaal zijn.
Hot resultaat van mijn onderzoek geeft recht, die
-ocr page 74-70
angst of geheel ongegrond, of althans zeer overdreven
te noemen , wanneer, ik herhaal de voorwaarde, de
luchtwegen normaal zijn.
De slijmvliezen van neus , mond, keel en verdere
luchtwegen gaaf en rein te houden is een eisch , die
men daarom veel sterker op den voorgrond moet
plaatsen, dan tot dusverre geschiedt.
Alles wat tot verlies van het epithelium aanleiding
kan geven , moet zooveel mogelijk worden afgeweerd.
Ook de kleinste afwijkingen moeten met groote zorg
worden behandeld, omdat zij smetstoffen kunnen
binnenlaten. Bewaarplaatsen van bacteriën moeten
zooveel mogelijk worden weggenomen of onschadelijk
gemaakt.
By het reinigen heeft men het epithelium zooveel
mogelijk te ontzien. Men bedenke zich wel, voor
men krachtig werkende antiseptica gebruikt. De
meeste microben zijn daarvoor ongevoeliger dan het
epithelium.
De secretie der slijmvliezen worde onderhouden
of zachtkens vermeerderd. Koolzuurhoudende licht-
alkalische wateren mogen in eere worden gehou-
den.
Zijn do luchtpijpen of de longen evenwel in zieleen
toestand, dan wordo gelet op de grootste reinheid
der lucht.
Worden de luchtwegen in dit geval geïnfecteerd
en zijn de microben daarin nog in lev.-n , dan
beware men het organisme streng voor „koAvatten",
vermoeienis, of andere toestanden, waarvan liet bekend
71
is , dat zij de ontwikkeling der microben sterk kunnen
bevorderen.
De mondholte huisvest steeds vele bacteriën en
dikwijls pathogene, zelfs\' van groote virulentie. De
narcotiseerende chirurg geeft aanleiding tot de aspiratie
van vloeistoffen uit de mondholte en vermindert
te gelijk de bactericide werking der weefsel vochten.
Het gevaar van de narcose met aether of chloro-
form , of met beide, is gemakkelijker te begrijpen
dan het tot dusverre was.
Van aether mag men aannemen, dat dit de lucht-
wegen aandoet, ,prikkelt", hot epithelium ziok maakt,
slerker dan chloroform het doet. Toch wordt van
chloroform oj) goede gronden beweert, dat het do
bactericide werking, door plaatselijke of algemeono
veranderingen , vormindert.
Aether-, zoowel als chloroformnarcose, zijn dus
ook met het oog op het gevaar voor eene ernstigo
infectie der long, nadeelig to noemen, al is hot
kwaad ook dikwijls noodzakelijk.
j) Fan Leent. Over den invloed van peritoneum en pleura
op bacillus anthracis. Dissert, Utrecht 1900.
ï) J. Arnold. Untersuchungen über Staubinhalation und
Staubmetastase. Leipzig bij Vogel 1885.
j) Fleiner. Ueber die Reserption corpuscul. Elemente durch
Lunge und Pleura. Vikchow\'s Archiv. CXII. 1888.
N. Tschistovitch. Des phénomènes de phagocytose dans
les poumons. Annal, de l\'Inst. Pasteur. Band III. 1889. N». 7.
s) Baumgarten. Ueber Tuberkel und Tuberculose. Theil I.
Berlin 1885. Hirsciiwali).
«) Kümmel Deutsche medic. Wochenschrift. 1885. N«. 22.
T) Hesse. Mittheilungen aus dem Kaiserl. Qesundheits-
amte. II Band. 1884.
«) Sirausz et Duhrimilt. Semaine médicale, 1887 N«. 19,
pag. 498.
\') Cadeac et Mallet. Sur la transmission des maladies
infect, par l\'air expiré. Lyon. Médical. 1887. N«. 14.
Hildehrandt. Experim. Untersuchingen über das Ein-
dringen pathog. Micro-org. von den Luftwegen, und der Lunge
aus. ZiEoi-er und Nauweuck\'s Beiträge zur pathel, Anat, u.
Physiol, II Band. 1888.
") Von Besser. Zieolkii und Nauweuck\'s Beiträge zur
pathol. Anat. und Physiol. 1889, pag. 333—373.
») Dürck. Studium über die Aetiologie und Histologie dos,
Pneumonie im Kindesalter. Deutsch. Archiv, f. klin, medic.
Bd. 58., Heft 4-5. 1897.
1898.
73
Barthel. Centralbl. f. Bacteriol. u. Parasitenkunde.
1») F. Muller. Munchn. Medic. "Wochenschr. 7 Doe. 1897.
«) Van Calcar. Noderl. tijdschrift voor genecsk. 1899.
No. 5.
16) Flügge. Dio Micro-organismen. Leipzig 1886.
17) Wyssocowicz. Uebor dio Passirbarhoit dor Lungen für
die Bacteriën. Mittheil, aus Dr Brehmeii\'s Heilanstalt in
Görbersdorf. Wiesbaden. Bebgmasn. 1889.
<«) G. Nuttal. Experim. über dio bacteriönfoindlichcn
Einflüsze des thierischen Körpers. Zeitschr. für Hygiène. Bd.
IV. 1888. pag. 353.
\'») Lichthcim. Berl. Klin. Wochenschr. 1882. N». 9 on 10
en Zeitschr. f. klin. Medic. Bd. VII. hcft 2.
\'0) Morse. Eingangspforte der Infcctions-organismon. Dissert.
Berlin. 1881.
>■) Banti. Sulla distruziono del baticri nelP orgauisino.
Archivo por lo science mediclie. Vol. XIII. N®. 3.
") Orloff. Materinlon zur Frago ilbor dio Eintrlttswego
der Microben in dem thierisch. Organismus. Wuatch 1887.
N». 19. pag. 385 on N«. 20 png. 401. Roforaftt in Contnilbl.
f. Bactoriol. u. Parositonkundo. 1888. Bd. III.
") Fleck, Zur Ilistologio der acut, Lungenentzündung.
Dissert. Bonn. 188G.
\'•) Laehr. Uobor den Untergang des Staphylococc. pyogen,
aureus in den durch Ilm hcrTorgorufonon Entzündiings-proccs
der Lunge. Dissert. Bonn. 1887.
Gamaleia. Vibrio Motschnikovi. Son modo naturel d\'in-
fection. Annal, do I\'lnst. Pastkuu. 1888. N». 10.
") Tschistovitsch zio *)\' on Etudo sur la pnoumonio fibri-
nouse. Annal, do I\'Inst. Pastkuu. 1890. N". 5.
") A. Heider. Vibrio Danubicus Centralbl. f. Bacteriol.
und Parasitonk. Bd. XIV. pag. 341—35G.
74
î®) L. Beco. Eecherches experiment, sur l\'infection des
voies respirai, du lapin par l\'inocnlation tracheale du staphy-
lococc. pyogen, aur. Archives de médic. expcrim. et d\'anat.
pathol. 1901. Janv. Tome 1.
Büchner. Sitzungsberichte der Kön. Baier. Acad, der
"Wissenschaften zu München. 1880. pag. 414 en Untersu-
chungen über niederen Pilze. Aus den pflanz, u. physiol.Instit.
zu München. R. Oldenburg.
3") MuscatbliHh. Neue Versuche über Infection von den
Lungen aus. Centralbl. f. Bacteriol. u. Parasitenkunde. 1882.
S. 178. Jena 1887. Bd. L N«. III.
Büchner. Untersuch, über den Durchtritt von Infec-
tions-erregern durch die intacte Lungenoberfläche. Archiv, f.
Hygiene. 1888. Pag. 145.
ÎÎ) Kurkanoff. Zur Frage der Inlestinalinfcction. Archiv,
f. Hygiène. Bd. X. pag. 485.
") Buchner und Schickhardt. Neue Versuche über Einath-
muBg von Milzbrandsporen. Münchcn. ^Medic. Wochenschr
N». 52. 1887 en Immunität und Immunisirung. Münchner Med.
Wochenschr. N». 2 en 3. 1889.
Enderlen. Ueber die Dnrchtritt von Milzbrnndsporen
durch die intacte Lungenoborfläche des Schafes. Zeitschr. f.
Tliie\'rmcd. u. vergl. Patliologie XV 1 en 2 pag. 50.
") Buchner. Centr.bl. f. Bacter. u. Parasitonk. Bd. XII1.
pag. 721.
«) Grammatschikoff. Zur Frage über die Bedeutung der
Lungen als Eingangspforte von Infoctionaivrtinlvheiten. Arbeite
auf dem Gebiete der pathol. anatom. u. bacteriol. Institut zu
Tübingen. Bd. I. 1892. pag. 450.
") Ten Brink. Is de brandkorst ecn middol tot voorkoming
van Infeetio? Nederl. tijdschr. v. goneesk. 1898. N®. 5.
") Klein en Coxwell. VII Internat, meeting of the British
med. assoc., held in London. 1892, of in Centralbl. f. Bact. u.
Parasitenk. Bd. IX. I89I.
75
39) Sawtschcnko. Zur Frage über die Immunität gegen
Milzbrand. Centralbl. f. Bacter. u. Parasitenk. Bd. IX 1891.
S. 473.
»0) Lode. lieber Boeinflüszung der individ. Disposition zu
Infectionskrankh. durch Wärme-entziehung. Archiv, f. Hy-
giene. Bd. XXVIII, Heft 4.
H) Fischl. Uobcr den Einflusz der Abkühlung anf die Dis-
position zur Infection. Zeitschr. für Heilkunde. Bd. XVIII.
Kutschuk. Beiträge zur Frage dor Empfindlichkeit der
Vögel für Milzbrand. Centralbl. f. algem. pathol. u. pathol.-
anat. Bd. X. 1889. Heft 1., pag. 17.
Canalis en Morpurgo. Intorno all\' influenza del digiuno
8ulla disposiziono alla raulattio infettive. Laborat. di batterio-
logia e. microscopia della Diriziono di Sancta publica dol
Regno d\'Italia. Roma. 1890.
»») Ribhert. Deutsche medic. Wochenschr. 13. Jaargang.
1887. N". 8.
") Crookshank. Arthrax in Swine. Meeting of the British,
mod. Assoc., held, in Glasgow. Aug. 1888.
»«) lioth. Uhor das Vorhalten der Schleimhäute und der
auszorn Haut in Bezug auf ihre Durchlüssigkoit für Bakto-
rieön. Zoitschr. f. Hygiène. Bd. IV. 1888. Heft 1.
Büchner. Togeblntt der 02. Versammlung deutscher
Naturforscher und Aortzc. pag. 013.
>8) Huppert. Experiment. Untersuchungen über Staub-inha-
lation. Virchow\'h Archiv. LXXIl.
»») /s\'^Hr.Würzburger Naturwisseiischäftl. Zeitschrift V. 1864.
so) Ebert. ad idem.
»\') Feuerstack. Uober das Verhalten doB Epïtliels der laingen-
alveolonboi die fibrin. Pnoumonio. Güttingen. Preisschrift. 1882.
Morel et Dalous. Recherches expérimentales sur l\'in-
foction des voies respiratoires du lapin par l\'inoculation
trachéale du Staphylococcus pyogen, aur. Archives do Médic.
experiment, et d\'Anat. pnthol. 1901. Mars, Tômo 2.
•
«r ,
-if., 1
i.-f
r*. | |
___ | |
S | |
fr. • | |
ùJÏrtd \' | |
- \'-"\'"»-••»»»»wrv:-,\'
-ocr page 81-L
Eeno goode behandeling van ontstoken slijmvliezen
met alcalisclie wateren is als eeno antiseptische to
beschouwen.
IL
De „niercylinders" worden voor een gedeelte niet in
do zieko gedeelten der nier gevormd.
III.
Het opnemen van tuberkelbacillen in de lucht-, of in
do spijswegen lovort minder gevaar op voor do ontwik-
koling van tuberculose dan het bestaan van, dikwijls
erfelijke, afwijkingen in voeding, of bouw van het
menschelijk organisme.
IV.
Periproctitis tuberculosa bij piithisici berust in vele
govallen op transport van \'t sputum door de vingers
naar den anus.
Bij de hypertrophischo levorcirhoso is do icterus
niet het gevolg van don beletten afvoer der gal door
de galbuisjes.
78
Het symmetrisch gangreen van Raynaud is in vele
gevallen geen primair zenuwlyden.
Het normale menschenlichaam vormt uit vet
glycogeen.
Do radicaaloperatie van varicocele behoort te ge-
schieden volgens do methode van Bassini.
IX.
Bij operatieve behandeling van retrobulbaire aan-
doeningen moet men trachten den oogbol zei ven te
sparen.
X.
Het nut van den agraphon van Miciiel is pro-
blematisch.
XI.
Bij lichtschuwheid is het gebruik van blauwe
glazen af te keuren.
XII.
Het aannemen van kleurstoffen door microörganis-
men is geen bewijs dat zij dood zijn.
XHI.
De behandeling met medicamenten kan de groei der
uterusmyomen niet tegenhouden ; operatief ingrijpen
is daarom\' zoo spoedig mogelijk geïndiceerd.
1898.
79
Volkssanatoria voor phtysici zullen zelden blijvend
succes brengen.
Hoewel de sport de ontwikkeling van den geest
belemmert, moet men toch alles wat do lichaams-
ontwikkeling bevordert steunen.
XVI.
Bij gymnasiale opleiding van aanstaande medici
moeten de lessen in de oude talen gedurende de
laatste 2 jaren vervangen worden door lessen in do
natuurwetenschappen.
XVII.
. Bij het bestaan van hartgoruischen moot wielrijden
verboden worden.
Aan de beroepskeuze dient een medisch onderzoek
vooraf te gaan met uitreiking van een attest aan den
belanghebbende.
XIX.
To velde moot de geneeskundige dienst bijgestaan
worden door personen , die aangewezen zijn om de
identiteit der buiten gevecht gestolden na te gaan.
Hot oprichten van oon identiteitsburoau is zeer ge-
wenscht.
XX.
Het in voorraad hebben van veel materieel is het
eerste vereischte om spoedig goede hulp te verschaf-
fen aan do gewonden.
i
rn^Mm-\'\'\'
/•i
.^ci^-^ïvis• /àml*- \'^
^■ •\'Ït -Ji-»;.)!^^ ^\'.vw
\'tl jj^Myartti^Wtmia-« : ^wÉHtÊaà
ir.fiAïMiiïi^ ^m^r -1-:- i^v, ■
\\ V • :. 1» \' - ^^
c- . . • • ! \'\'VA..- .\'v^T,
\' ■ \' À -si;- - \'^-i\' ^ •
• . \' .■••\'«\'•VJ-Wr\'-\' ■
■ r.^ Mr y k4 ■
■ .r
1 L V
at;
"l
- |
-/.\'wr vi .iv.,/ ,■,■.■•..-<.,.-\'■. • ■■.\'V ■■• \'
-S \' ■
r
■ >-\'
■ .*. \'"r.
: \'\' Jt ■ \' |
; | |
V/ | ||
\' #
\'.I .
■f..
^ ■■■f.
\' < • -
i
/
i. | ||
• \' | ||
\\ | ||
. - |
\' y | |
h-\'V\' |
. _ « \\ | |
\'. V •• |
A | |
; y : | ||
f. |
f \' | |
■vv/i\'
j \' -
m
-y
\' , • A • . ^ »J-7?7»fa
.A-1,. v-^-v\' "1 *
m
I.1\'
... \' . -
. ■ ■■ A Vf. ■
< ■ y ^
. i-^T-rff-^-•.V-V ■ \' \' ,1
■ r .
•■••\'l^\'it.,.
» ■
t.-,jj\' .
■nil aééI\'M^-A/".»jAMI
r» - \' ■. -, ■
• rrr^
Cl-
* -v
-ocr page 88-