-ocr page 1-

-tt-M-r-im-1 \'II ri. iJLiyji\'—

Ut/z^ecM TfiO

I)E TOaSTAiSTD

UK»

CATECHESE IN NEDERLAND

nK»ni{E.\\\'nE

DE VOOR-RKFORMATORISOIIH EKUW,

)KM»H

A. TROELSTRA,

TIC OKONINnKN Iil.I J. U. WOl.TKHS, l!)()l.

-ocr page 2-

■«i-^\'Vf ■ ■

al.

-ocr page 3-

I\'M-: .-I"\'

«

a

■Vf

fvi\'ii-y«

-ocr page 4-

H

m"

• ■

Ift\'^i\'\',\'.

-ocr page 5-

iîWfflBCmiiEIOEiîlJ

\'TA

QEDURKNDK

Dl«: vc)or-r1\':formatoriscmk kkuw.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

DE TOESTAND

r

1 n

U

Jj

J

DER

m II ïiiiinLii

GEDUIlliNnE I)K VOOU-REFOIUIAÏORISOIIE EEUW.

PROEFSCHRIFT

ter veuknugino van den ohaad van

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID

AAN 1)K

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
NA MACHTIQINO VAN DEN UKCTOR-iM AON IFICUS

IR W. KAI\'TKYN,

llOOOU;KRAAn IN PK r*ClII,TKlT DER WIK-KN NATUURKUNDE,

V()I,OKNS HMTiUlT VAX 1)BN\' RKNAAT ÜKIl UMVRIIHITKIT

TKüKN DE »EI)ENKIN(}EN VAN DE FACULTEIT DEK OODOELEEIIDUEID
TE VERDEDIGEN

OP DINSDAG i) JULI liK)l, DES VÓÓKMIDDAGS TE 11 UUR,

ANNE TROELSTRA,

geboren to Woudscnd.

TE UUONINOEN lilJ J. 11. WOLTKIIS, 1801.

di«U®THEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

;

- ■

- éifi- ■

^■i-m

\'H-

\'m

i ,

-ocr page 9-

AAN MIJNE VROUW.

j

-ocr page 10-

\'i\'-iï/ggCT

y

ï .. r

\'v\'.-.V

\' V\'

-ocr page 11-

VOORWOORD.

Nu mijn proefschrift voltooid ia, is het mij ecno behoefte het te
openen met een woonl van dank aan allen, die mij tot gids en tot steun
gestrekt hebben, zoowel bij het schrijven der volgende bladzijden, als
bij mijne studio in het algemeen.

U, Hooggeleerde Hoeren, die de Faculteit der Godgeleerdheid vormt
aan Utrechts Universiteit, en U, Hoogleeraren van wege do Ned. Herv.
Kerk, dank ik voor Uw onderwijs en voor do vriendelijkheid, die ik
van U mocht ondervinden. In \'t bijzonder voel ik mij verplicht aan U,\'
mijn Hooggeaelitcn Promotor Van Veen, voor de wenken, mij bij hot
samenstellen van dit proefschrift gegeven, en niet minder voor de groote
vrijheid, die Gij mij liet in het zoeken en bewandelen van mijn weg.
IJen ik in den gewonen zin des woords Uw leerling nauwlijks geweest,
toch heb ik veel van U geleerd en hoop bij verderen arbeid nog dikwijls
Uwe voorlichting to mogen inroepen. Het is mij eene oorzaak van blijd-
schap, dat ik dezen arbeid ook aan U mag aanbieden, Hooggeleerde
Lamers. \'J\'oen ik zeven jaren geleden begon stof to verzamelen voor de
geschiedenis der catechese in de Geref. Kerk van ons land, hebt Gij mij
met nuul en daad tor zijde gestaan, waarvoor ik hier nüjne groote erken-
telijkheid uitspreek.

Do nainen dor Hoogleeraren Oran>er en Kleyn, die door den dood
weggenomen werden, mogen hier niet ontbreken. Van den laatste heb
ik mot mijn vriend* Smit nog in do dagen zijner krankheid onderwijs
mogen ontvangen; in mijno herinnering heeft hij een onuitwisclilmren
indruk achtergelaten.

Hooggeleerde Houtsum, meer dan anderen zijt Gij aan de Academie
mijn leermeester geweest, en Gij hadt eene dissertatie op gansch ander
gebied van mij nïogen verwachten. Tooli hoop ik niet to vergeefs Uw
helder onderwijs gevolgd te heblMui, waarvoor ik U steeds blijf danken.

Ook buiten den ncadonu\'schen kring zijn nuinnen, wier namen mij thans
op do lippen komen. J)c gelegenheid tot studio hebt Gij mij grootendecls
geschonken, hooggeachte Ds. Van Dijk te Doetinchem. ICn door U,
hooggeschatte vriend Merckens to VHssingen, heb ik zeer veel ontvnn-

-ocr page 12-

VIII VOOKWOOBD.

gen, waarvoor ik God nooit genoeg kan danken. Gij liebt mij door Uw
stimuleerend woord, door Uwe zoo vaak miskende liefde voorde Schrift
gebracht tot verwondering, tot bewonderen en liefhebben, tot liefde voor
AVetenschap en Kerk.

Dat men bij het schrijven eener historische studie de hulp van anderen
niet kan ontberen, heb ik — met dankbare vreugde erken ik het! —^
ondervonden. Ik kan hier niet de namen noemen van allen, die mij
steunden met hun boekenschat, door mij incunabels en handschriften toe
te zenden of door mij inlichtingen te geven omtrent enkele punten. In
mijn proefschrift had ik somtijds gelegenheid te toonen, wat ik aan enkelen
hunner schuldig ben; allen blijf ik erkentelijk. Hoeveel ik onder de
openbare boekerijen vooral aan de Koninkl. Bibliotheek te \'s Gravenhage
en aan de Athenaeum-Bibliotheek te Deventer verplicht ben, blijkt op
menige bladzijde mijner dissertatie. Mijn hooggeachte ambtgenoot Van
Slee to Deventer ontvange mijn bijzonderen dank voor zijne groote hulp-
vaardigheid; met genot blijf ik mij de dagen herinneren, op de aan zijne
zorgen toevertrouwde bibliotheek doorgebracht.

Aan mijne commilitones Smit, Daran, Goosseh en De Voogd; aan een
drietal vrienden in den vreemde, Steller, Eisch en Koets; vooral ook
aan de hooggeachte families Jansen te Utrecht brenge dit werk met een
hartelijken groet mijn dank voor alles, wat ik van hun omgang, van hun
hart en hoofd genoot. Stelle God U en mij , door den ons toevertrouwden
catechetischen arbeid in kerk en school, tot een rijken zegen voor Zijne
Gemeente!

Pastorie Willemsoord (Ov.), 21 Juni 1901.

-ocr page 13-

INHOUD.

iNLKrüIMG . ....................XI

A. Do vóór-reformatorischc Eeuw...........xii

.13. Literatuur..................xix

C. Bronnen...................xxi

IIooFDSTüK 1. Voorbereidend ouderwijs..........1

§ ]. Huisonderwijs.................ö

§ 2. De School..................18

Hoofdstuk II. Biechtonderwijs.............03

§ 3. De Cureit..................01

§ \'t. Voorbereiding voor do Biecht...........78

§ 5. De Biechtstoel................SO

Hoofdstuk 111. Kanselonderwijs............103

§ G. Do openbare Catechisatie.............lOt

§ 7. Do Preek..................133

Hoofdstuk IV. Onderwijs door Kunst..........l-tO

§ 8. Hot kerkelijk Drama..............150

§ 0. Muurachilderiiigon...............101

§ 10. Houtsneden.................17-i

Hoofdstuk V. /yel fonder wijs..............180

§ 11. Didactische lectuur..............102

§ 12. Stiditolijko lectuur..............liOO

..............................lï^O

Stellino ......................

-ocr page 14-

\' ■ V

r

s. ^ -. -

Fl ■-

. ; \' ■ ■ " \' -

ii?.-\'

• \'

- ;

■ -V \' v

■ V

V;

■ \' ■■ \\ »f.

-ocr page 15-

INLEIDING.

MolP) klaagt, dat de lotgevallen van het catechetisch ouderwijs iu
ons hmd vóór de Hervorming nog in hot duister liggen. Eene veelom-
vattende studio zou vereischt worden om dat duister op to klaren-), en
wellicht zou, ook na het meest uitgebreide onderzoek, menig punt ou-
opgeklaard, menige vraag onbeantwoord blijven.

De volgende bladzijden beoogen niet de door Moll aangeduide leemto
aan te vullen. Wel hopen zij eeno bijdrage daartoe to levoi-en, door
eenig licht to verspreiden over het catechetisch onderwijs iu do oeuw,
die aan ^let refórmatoriscli tijdperk voorafging^). Maar ik durf niet
spreken van „geschiedenis" van de catechese in die eeuw. Zij zal zeker
ook hare geschiedenis gehad hebben, maar een uiterst fijn onderzoek alleen
zou de historische lijnen bloot kunnen leggen. Ik waag het alleen den
„toestand" te schetsen.

Ook dat zou ik niet beproefd hebben, hadden de omstandigheden mij
er niet toe gebracht. Keeds geruimen tijd verzamelde ik bouwstoflen
voor eene geschiedenis van het go\'dsdienstonderwijs in do Gerofonnoertlo
Kerk van ons land *). Hoe meer ik echter doordrong tot de opkomst
der Gereformeerde catecliese, lioo levendiger ik ging beselVen, dat het
ua-reformatoriHch godsdienstonderwijs niet losgemaakt kan worden van
hot vóór-roformatorischo; daarin wortelt hot. Do Itoformatio brak wel

1) Kerkgcachied. mn Ned. cMr de Ilerv. II, ni, Utr. 1860, bt. \'2, noot 1.

In hot „Ilogister vnn stofTon, oiuigctluid tor nndoro boworking", nooint
Moll ook do Qosoliiodcnia dor cntoolicito in Nodcrlnnd (a. w. licgiatcrsy bl. 185).

8) Op Boinniigo bladiydcn vnn hot volgondo wofk is to merken, dnt ik oorst
voornemens wns niot nllcon do inrichting vnn iiot godsdionstondorwjjs to Hchotson,
nmnr ook oen ovorzioht to govon vnn do leerstof on do niethodo. Dnnr m(jn
hook diui do grenzen vnn oen procfsolirift vorro zou ovorachrijdcn, hoh ik m|j
hopnnld tot hot oorste, do inrichting, in do hoop, dat ik Inst cn golcgonhoid
7.nl vindon Intor mijno tnlrjjko nnnteekeningon uit do leerstof on over do motliodo
uit to werken.

Ik werd donrtoo opgewekt door eeno pr{j8vrnng, in 189-1 door do theol.
faculteit der Utrechtscho Universiteit uitgoschrovon.

-ocr page 16-

XII INLEIDING.

veel af, maar sloot zich op allerlei gebied ook aan het bestaande aan.
Dit geldt niet het minst voor de regeling van het catechetisch onder-
richt. De hoofdstukken of, zooals Von Zezschwitz ze liever noemt ,
de kategoricn der catechese waren na de Hervorming in den grond de-
zelfde ^als daarvoor, al werden ze anders behandeld. Eu springt, om
nog een enkel punt aan te roeren, op het terrein der school de conti-
nuïteit niet terstond in het oog ?

Wilde ik dus de inrichting van het godsdienstonderwijs in de Gerefor-
meerde Kerk goed verstaan en op de rechte waarde schatten, dan moest
ik eerst kennis nemen van den toestand vóór de Reformatie. Dat ging
niet zonder bezwaren, daar ik een weinig betreden weg moest bewandelen.
Bovendien lag de stof, die ik verzamelen moest, voor een groot deel
verscholen in handschriften en incunabels, die mij niet zoo gemakkelijk
tea dienste stonden. Halverwege zijnde, werd het pad mij echter niet
weinig geëffend door den Heer Tinbergen, die een groot gedeelte van
zijn proefschrift ^ wijdde aan de opsomming en bespreking van de cate-
chetische geschriften, die in de vijftiende eeuw bij ons volk in omloop
waren.

Ofschoon ik mij bewust ben van het onvolledige van mijn onderzoek,
hoop ik toch een beeld te kunnen teekenen, dat de werkelijkheid eeniger-
mate trouw wedergeeft. Mijn proefschrift wenscht slechts eene inleiding
te leveren op de geschiedenis der catechese in de Gereformeerde Kerk
van ons vaderland, door den toestand in de vóór-reformatische eeuw min
of meer uitvoerig te schetsen. Eer ik daartoe overga, ga nog een enkel
woord vooraf over de grenzen en het eigenaardige van liet tijdperk, dat
ik behandel, over de literatuur, dio op mijn onderwerp betrekking heeft,
en de bronnen, die ik gebruikt heb.

A. DB VÓÓU-BEFOnMATOniSCIlE EEUW.

Het is bekend, dat do middeleeuwen op do meest verschillende wijzo
beoordeeld zijn.\' Terwijl men vroeger altijd sprak van do duistere tijden,
dio aan de Hervorming vooraf gingen, is men er later wel eens toe
gekomen, die tijden eenzijdig to verheflen Iwven liet pa-reformatorisch
tijdjierk. Het standpunt, waarop men zich plaatste, bepaalde voor geen
gering deel den indruk, dien men ontving.

Wat in liet bijzonder do middeleeuwscho catocheso aangaat, allerlei
tiiteenloopende beschouwingen en oordeelvellingen kan men dienaan-
gaande vinden. Gewoonlijk echter moest alles, wat aan Luthers cate-

1) System dor christlich kirchlichon Katochotik2, II, i, Leipzig 1872, 8. 45.

2) D. C. Tinbergen,#2)«« Coninx Summe. Inleiding. — Groningen, J. B.
Wolters, 1900.

-ocr page 17-

INLEIDIXO. XIII

chismus voorafging, alleen dienen om den somberen achtergrond te
leveren, waartegen het lichtbeeld der Reformatie helder uitkwam.
Beslist ongunstig luidde b.v. het oordeel van
Gr. Benthem Reddingius
dat echter meer door kerkelijke voorliefde werd ingegeven, dan dat het
de vrucht was van nauwgezet onderzoek. Bezadigder toon liet E. Moll
hooren, hoewel ook hij meende „dat het volk geen bepaald gods-

dienstig onderwijs hoegenaamd vau de Kerk pleegde te erlangen"\'-^).
Hij wees echter op de Broeders des gemeenen levens, „die zich reeds
in de 14de Eeuw het verwaarloosde volk hebben aangetrokken, de
Christenjeugd tot de bron der Schrift zochten heen to leiden, en, hoe-
zeer met excommunicatie bedreigd, toch volhardden in hun edel werk,
dat de Hervorming heeft voorbereid."

Al is op deze uitspraak over do Broeders des gemeenen levens wel
wat af to dingen, Moll wijst terecht op een arbeid, die vooral voor ons
land vruchten droeg. Slechts zij men op teleurstelling bedacht, wanneer
men op grond van deze uitspraak meent de Broeders alom als ijverige
catecheten aan het werk te zullen zien. Hun invloed op het godsdienst-
onderwijs is meer indirect dan direct geweest.

Het gaat niet aan, met één enkeleu trok de middeleeuwsche catechese
to teekenen. Zelfs wanneer men zich bepaalt tot de eeuw, die aan
Luthers optreden voorafging, dient men te omloracheiden. In het
laatste gedeelte dier eeuw openbaartien zich onmiskenbare teekenen van
verval. „Bij gebrek aan toezicht werden hot godsdienstig onderwijs, de
preek en catechismus op vele plaatsen verwaarloosd, de Sacramenten
karig toegediend, do kerken slecht bezocht en de viering van den Zon-
dag niet genoegzaam behartigd. Bij gebrek aan onderwijs moest de
jeugd zonder eenigo vorming opgroeien." Met deze donkere kleuren
schildert ecu Roomscho den toestand Men leze ook do Apologie der
Augsburgscho Confessie, die diu-fdo schrijven: „Apnd advcrsarios uulla
prorsus est xaTr)xr,<yt<i puerorum do qua quidom praecipiunt Oanones"

Het zou echter onbillijk zijn deze woonlen toe te passen op de goheelo
vijftiende eeuw. Wol had de Roomscho Kerk bij de intrede dier eeuw
haar hoogtepunt reeda lang achter zich. En zoo iots, dan rijst en da.-ilt
vooral het peil der catechese met de breedo wateren van het kerkelijk
leven\'\'\'). Ook is hot waar, wat 1\'rof. liamora zegt, dat „do oude kate-

\') In zijn workjo: Ocer den Heid. Cat. (I)crdo dool van do Ontworpen vnn
loorrodonen over don II. C.); Tweodo druk, Uron. 1807, bl. II v.

2) Zio Molls boworking van Pnlmor\'« Kalechrtiek-, Tiol 180« v., I, 8—11.

3) Jos. IIal)ot8, Gesch. ran het Utjenw. bisdom Jioennond en ran de bisdotiniien,
die het in desc getresten
ryn voorafgegnan. Uoormond 1890, II, 2.

*) F. Frnnoko, Libri symbolici eccl. Luth. Lipsino 1847, I, \'213 b. Zio ook
W. Jluurling,
l\'ractiache OodgeleerdheidK Oron. 18G0, bl. 154; Lnngcninck,
Iliftoria Catechetica 1 , 420

5) Tijdon vnn druk on gcostoiykon strijd zijn lilocitijdon voor do cntoolioso.
Tot welk een rijke ontwikkeling kwnni
liet cntcclnunonaat in do Oudo

-ocr page 18-

XIV INLEIDING.

chetiek langen tijd noodig heeft gehad, eer zij begreep, welke noodza-
kelijke verandering door den algemeen aangenomen kinderdoop in het
katechumenaat moest gebracht worden" Wij mogen gerust zeggen,
dat Luthers catechismus haar dat eerst duidelijk heeft gemaakt. Toch
ging aan het verval eene herleving vooraf. Eene eeuw vóór Luthers
optreden werkten in den boezem der kerk reformatoire krachten, die
wel niet de vurig begeerde vernieuwing der gansche Kerk „in hoofd en
leden" in \'t aanzien hebben geroepen, maar toch op menig terrein nieuw
leven hebben gewekt. De catechese der vijftiende eeuw heeft daarvan
de vruchten geplukt.

Het is de groote verdienste van Geftcken, daarop het eerst, en op
meesterlijke wijze, gewezen te hebben A^a een breed onderzoek sprak
hij als zijne overtuiging uit, „dass die Vorstellung, als seien die cate-
chetischen Hauptstücke im fünfzehnten Jahrhunderte gänzlich vernach-
liissigt und nur als ein todtes Gedächtnisswerk in das sechszehnte Jahr-
hundert herüber gerettet worden, sich in keiner Weise rechtfertigen
lässt. Auch in dieser Beziehung hat vielmehr das fünfzehnte Jahrhundert
dem sechszehnten vorgearbeitet".

Willen wij nu onderzoeken, in hoeverre het na-reformatische gods-
dienstonderwijs wortelt in het vóór-reformatorische, dan mag dus de blik
niet beperkt blijven tot de laatste decennii^n, die aan den hervormingstijd
voorafgingen, maar dan moet, wat ik kortheidshalve t/e rJJr-re/omfl/m-
sche eeuw noem, in het oog worden gevat. Deden wij het eerste, dan
zouden wij in hoofdzaak zulke verschijnselen aantreflen, die eene tegen-
stelling vormen tot het catechetisch onderwijs, dat uit de Reformatie
geboren is. Trekken wij de grenzen wat ruimer, dan zien wij, dat aan
het verval een betere toestand voorafging, waarvan de latere catechese
de voortzetting mag heeten.

Deze vóór-reformatorische eeuw, die ik uit catechetisch oogpunt, wat
ons vaderland betreft, wensch te teekenen, laat zich niot precies door
de jaartallen l-llß en 1517 bepalen. Al was het laatste jaar
hef jaar
der Hervorming, daarna doet zich nog menig verschijnsel voor, dat een
vóór-reformatorisch karakter draagt; op catechetiscli gebied is het concilie
van Trente voor mij de
icrminu^i ad quem. Aan do andere zijde was reeds
vóór 1118 de devotie den weg der praktijk opgegaan, waardoor zij tot een

Kerk! EvonoenH stond bij do kottors het godsdionBtondorwjjii gowooniyk ojt oen
Iioog standpunt; mon donko onn do Wnldonzon. In tjjden vnn hoogo gooHte-
lijko fipanning werden do catecliismi, evonalu do confessies, geboren. •

>) Katechetiache Studien, bl. \'207. (Nieuwe llydr. op hot gohicd. v. Oodgol.
en Wijsbeg., I, 5e stuk).

2) Joh. GolToken, Der liildercatechismua dca fünfzehnten Jahrhunderts und
die catechetiachen llauptatUcke in dieaer Zeit bia auf Luther. —
I, Dio Zolin Oobote.
Leipzig 1855. — Het is helaas nooit voortgezet, \'t Oeciteordo vindt inon S. 103.

-ocr page 19-

INLEIDIXO. XV

zegen is geworden voor het volk Zij heeft invoed uitgeoefend op kerk
en school en huis en zoo eene nieuwe periode in de geschiedenis der
catechese geopend, al is haar werk op dat terrein niet altijd met den
vinger aan te wijzen.

Wat de zakelijke grenzen aangaat, streng genomen kan men onder
catecliese alleen dat onderwijs verstaau, dat vanwege de Kerk wordt ge-
geven Toch heeft van ouds her, en vooral sedert de invoering van
den kinderdoop, de Kerk een deel dezer taak op de ouders gelegd.
Worden thans in de Gereformeerde Kerk de ouders bij den doop ver-
maand hunne kinderen zelf te onderwijzen of te laten onderwijzen, en
moeten zij zulks plechtig beloven, in de middeleeuwen vinden wij iets
dergelijks; en wij zullen zien, hoe de Kerk er op rekende, dat de ouders
deze taak niet verwaarloosden. In de School schiep de Kerk een insti-
tuut, dat den catechetischen arbeid van gezin en Kerk beide kon onder-
steunen. Ifuis- en schoolonderwijs mogen daarom niet onbesproken blijven.

De hoogste roem vau het godsdienstonderwijs der vijftiende eeuw is
ongetwijfeld deze, dat het in de ganscho opvoeding zjit ingeweven, door
het ganscho leven heen gevlochten was. Van den eersten ademtocht
tot den jongsten snik werkte er op den zoon der Kerk een catechetische
invloed. De doop, het gezin, de school, de biecht, do preek, de lectuur,
de kunst, het laatste oliesel, in dat alles was een ouderwijzend element.
Daardoor valt het echter zoo moeilijk een scherp belijnd beeld te teeke-
nen, en nog moeilijker om zelfs na een uitgebreid onderzoek do balans
op to maken. Waar met geen woord van catecbischen arbeid gewaagd
wordt, kan hij toch verricht zijn. Behalve op het gebied der school
moet men haast altijd steunen op indirecte bewijzen.

Wat Imar roem was, was echter ook hot zwakke punt der middeleeuw-
sche catechese: zij had geou eigen terrein. Wat overal moet wezen, is
vaak ten slotto nergens te viiulen, althans nergens goed to vinden, liet
Kozin on do school deden iots, do biechtvader cn do prediker deden
wat, ook kunst cn lectnur; maar dat alles vormde zelden oen geheel.

Het karakteristieke van het catechotisch onderwijs der 15de eeuw was
hierin gelegen, dat hot hoofdzjikelijk biechtonderwijs was. Het was voor-
boreiding voor do biecht of werd beheerscht door do biecht. Men gevoelt,
welk een grooten invloed deze omstandigheid moest hebben èn op do
ketize èn op do behandeling der stof. Alles wortlt beschouwd uit hot
oogpwnt van zondo on l)()üte. Do voorbereiding voor do belijdenis dos
geloofs, die kleur on richting geoft aan hot Gereformeord godsdienston-

1) (}. IJonot—Mntiry Inat do notna Holiohwtioft dor llrocdcrs den goinoonon
lovons in
1400 unnvnngon. De oprra schoUtoUca fratnan vit. coiiini. iti Ncdri t.
Lut. l\'ar. 1889, p. 49.

2) Moll (n. w. Uegistorn 32) omsolirijft do cntechono nldus: „ondorrigt in do
goloofH- cn zedolecr vnn do zjjdo der kork nnn liet volk (kindoren cn volwns-
Bcnon) gcgovon."

-ocr page 20-

ÏTI IKLEIDDfö.

derwijs, wordt hier gemist. In den biechtstoel werd de vrijmoedige
geloofsbelijdenis omgezet in eene ootmoedige schuldbelijdenis, terwijl het
gebed maar al te zeer verlaagd werd tot een werktuigelijk toegepast
boetiniddel of tot een vorm van het devote leven. Door dit alles werd
ongetwijfeld wel in menig hart de vraag wakker, die later Luther
pijnigde: „Hoe krijg ik een genadigen God?" Doch eerst de reformatie
zette naast het leerstuk der zonde dat der verlossing weer op den voor-
grond. In tegenstelling tot de eerste vraag en antwoord van den Heid.
Cat. wordt de vijftiende-eeuwsche catechese eigenaardig gekenschetst
door den aanhef van een veelgelezen volksboek over de 10 geboden:
„Der sielen troest leget an biliger lere ende aen betrachtinge der hiliger
scrift" 1).

In verband hiermede staat, dat niet de kennis, de religieuse ontwik-
keling, maar het vrome leven het hoofddoel was van het onderwijs. Om
te doen zien, wat men onder een vroom leven verstond, schrijf ik hier
af het begin van een boekje, dat ons bij de bespreking van het huis-
onderwijs goeden dienst zal bewijzen:

„Hier beghint een goede vermaninghe ende een boeiken, datmen biet
die tafel des kersteliken leuens, daermen claerlic in vindet wat een goet
keratenmensche sculdich is te weten, ende die alle goede kerstenen scul-
dich sijn in horen husen te hebben voer hem seluen, voer hoer kinderen
ende voer hoer ghesinne.

Ten eersten.

Als een mensche des smorghens op staet, soe sal hi sinen god, sinen
scepper, dancken ende louen, ende ouerdencken dat hem god gescepcn
heeft nae hem seluen, ende lesen2) ten minsten een pater noster, ende
een aue maria op sinen knyen voer sinen bedde wt ynnicheit sijns herten.
Ende dan sei hi opsetten dat hi allo die dach dio gheboden goods houden
wil totter doot toe.

Ten anderen.

Als hi gaet dan ter kerken, so sal hi mit ynnicheyt een heel misse
horen. Ende sal ouerdencken dat Hden ons liefs heren ihesu cristi.
Ende lesen sijn heylighe vijf wonden^) vijf pater noster ende vijf aue
maria mit alsoe groter ynnicheyt, alsof hi der hoylighen wonden tot
eiken pater noster ene kundichdemit reuerencien ....

Ten dorden.

Als hi te middaghe ten eten gaat, soe en sal hi niet ter tafelen loopen
mit onreynen handen, als een beest daer gheen verstant in en is, mor

1) Der Sielen Troest werd 8 monl in do lödo eeuw gedrukt in ons Innd.
Ik citeer hier naar het handschrift, dat horust op do Athon.«hibl. to Dovontor.
(Catal. no. 58),

2) lesen = opzeggon, provolen.

3) Zie hierover § 12,

••) kundichen, condigen = bekend ninknn, verkondigen.

-ocr page 21-

iNLEinrxo. xvri

Iii sei den liere dancken voer sine gaue, ende lesen verstandelike mit
ynnieheyt sinen benedieite of een pater noster. Endo na dat eten sine
graeias ....

Ten vierden.

Als hi dan na sine maeltijt tot sinen werc sal gaen of tot sine eoman-
scap, dat sei Iii doen ter eren goods ende nae wtwisinghe sijnre lieyliglie
gheboden ....

Ten vijften.

Als Iii dan des auons wil slapen gaen soe sal hi bedeneken hoe hi den
dach ouer gheleuet heeft .... Ende als hi dan slapen gaet, soe sei
hi ten eersten ende ten minsten eerst lesen drie ane marien op sijn knyen
ende bidden onse lieuer vrouwen dat si hem des nachtes bewaren wil
voer allo becoringho des viants .... Ende soe wat mensche dat dese
voerscreuen vijf punten nae sine vermoghen volbrenghet, die leuet een
recht kerstelic lenen hier opter aerden."

Alleen wanneer wij in het oog houden, dat wij to doen hebben met
een onderwijs in vroomheid, kunnen wij dit onderwijs verstaan en waar-
deeren Anders zouden wij straks, half bewonderend, half hoofdschud-
dend, verbaasd staan over den overstelpenden rijkdom van stof. ilaar
die etof werd uiet stuk voor stuk verklaard en ten slotte voor een examen
ingeprent, doch diende alleen om op telkens variöerende wijzoden biech-
teling te overtuigen van zonde of hem „een recht kerstelic leuen" te
leeren leiden. In dit opzicht hebben do Broeders des gemeenen levens
geen verandering aangebracht. Veeleer hebben zij, als trouwe zielszor-
gera, dit karakter van het godsdienstonderwijs nog scheriier geaccentueenl.
Maar zij „moeten met eere genoemd worden wegens don frisschen geest ^
dien zij ook iu het godsdienstonderwijs wisten te brongen, door mot ver-
mijding van spitsvondige scholastiek het innerlijk loven iu het oog to
houden bij hot onderwijs der jeugd

Plaatsen wij tegenover de middeleeuwsche vroomheid do kennis van het
Protestantisme, dan ia die tegenstelling al te kras. Die vroomheid was
zoo vaak uiterlijk^), en die konnis was niot altijd eeno kennis in intel-
lectualistischen zin. Toch is er een spnvnkel waarheid in die tegenstel-
ling. In de Gereformeerde Kork is iedere leek, ala ik mij zoo eens mag

Ook bjj bot ondorwjjs in do bistorio, wn» hot to doon om indrukken lo
wekken cn tot navolging to prikkelen.

2) Prof. Lnmor», a. w., bl. \'2G3.

^ Waar hot gemoedHloven don boventoon voort, wordt licht voel gehecht
nan hot „vnn buiten" konnon. Zoo loont men in
Den Oorspronck onner Salichei/i ^
Antw., Jnn vnn Doesburoh 1517, hjj do vrajig: ,oft dio onwolondhoit don
nienBohon ontsculdigon niaohP" als antwoord, dnt „oen korstenmenaoho Hohuldich
ia to weten, dat hem van nodo in tot syndcr «iolon Ralichoit, al« lo connen syn
Pator norttcr, dio X gheboden etc." Zio Lclong, Ilorkzaul 400.

-ocr page 22-

XTIII INLEIDING.

uitdrukken, een dogmaticus in het klein Ik zeg dit niet in afkeu-
renden zin. Het kan, het mag tot op zekere hoogte niet anders -).
Vroeger echter was de welonderwezen leek meer een moralist of een
piëtist in het klein. Het Gereformeerd godsdienstonderwijs schroomt niet
om leerstellige problemen onder de oogen te zien. De middeleeuwsche
catechese was in de eerste plaats op het practische leven gericht en
diende vooral om gewetensvragen op te lossen.

Op eene andere eigenaardigheid der vóór-reformatorische catechese
vestig ik ten slotte de aandacht. De Hervorming heeft nationale kerken
gesticht; in ieder land heeft daardoor ook de catechese min of meer
zelfstandig een eigen weg bewandeld. De Roomsche Kerk vóór de de-
formatie omvatte de gansche Westersche wereld, en door het Latijn was
menig geschrift gemeengoed der geheele Kerk. W\'at in Duitschland of
Frankrijk werd geschreven, werd hier gelezen, ja niet zelden gedrukt.
Wat elders in de landtaal of in het Latijn werd opgesteld, kon, vertaald,
op onzen bodem evenzeer diensten bewijzen. Ook was de wisseling van
begrippen, vormen en behoeften veel minder snel dan in onzen tijd.
Zoo krijgt de bewerker der middeleeuwsche kerkgeschiedenis, ook waar
hij een bepaald land of volk op het oog heeft, het recht soms een blik
te slaan buiten de grenzen van plaats en tijd, die hij overigens zich
gesteld heeft.

Wat de indeeling van mijn werk betreft, zooveel mogelijk heb ik
daarbij gevolgd den gang, door den aard van mijn onderwerp aange-
wezen. ^aar de catechese in den doop wortelt, en de verplichting tot
onderwijs bij den doop op de peten gelegd werd, ben ik begonnen met
het huisonderwijs. Daaraan sluit zich het schoolonderwijs aan. Ouders
en meesters hadden hunne kinderen en leerlingen voor te bereiden voor
de biecht. Van het door do pastoor gegeven onderwijs komt dus eerst
het biechtonderwijs, daarna do eigenlijke catechisatie en de preek ter
sprake. Do volwassen leek werd op zijn beurt ook geroepen zijne kin-
deren to onderwijzen; oui zich daartoe te bekwamen, had hij eene hand-
leiding noodig. En om zich te oefenen in waarachtige devotie, in
navolging van Christus, was alweder een boek het gewone middel. Zoo
komen de didactische en de stichtelijke lectuur aan de orde, om t^«
eindigen met die boeken, die den Christen voor het sterven trachtten
voor te bereiden. Als een overgangsvorm tussohen het door het levende
woord gegeven onderricht en de lectuur heb ik beschouwd de onderwij-
zing, die van de Christelijke kunst der middeleeuwen uitging, terwijl ik

1) Denk slechts aan de bekende werkjes vnn l\'ondroyen, De Witte, d\'Outrein,
Nnhuys, Ilellenbroek enz. — Door do Voctinnnscho cntechianion loo|>t ovorigonH
ook een breedo piCtistisclio ader.

2) Zio Dr. Jj^. Kuyper. EncijcloputiUe tïcr Heil. Godgeleerdheid III, Ainat.
1894, bl. .107.

-ocr page 23-

INLEIDIXO. XIX

vóór de bespreking van bieclit- en kanselonderwijs een onderzoek lieb
ingesteld naar de bekwaamlieden van den man, die als biechtvader en
als catecheet door de Kerk was aangesteld.

B. LITERATUÜB.

Van de literatuur noemde ik reeds enkele titels. Met eerbied herhaal
ik hier den naam van Geflcken. Deze schrijver had wel Duitschlaud in
do eerste plaats op het oog, en behandelde alleen de 10 geboden, maar
gaf toch ook kostelijke aanwijzingen voor den bewerker van het Neder-
landsch terrein.

Na Geflcken noem ik nog een Duitscher, C. A. G. von Zezschwitz,
terecht geroemd als „Meister der Katechetik". iu zijn omvangrijk werk
„System dor christlich kirchlichen Katechetik" behandelt hij do geschie-
denis der catechese in het algemeen, maar zijn geschrift is zoo rijk aan
historisch materiaal, nan troflendo opmerkingen en vingerwijzingen, dat
men het ook voor ons onderwerp met vrucht kan raadplegen.

W. Moll wijdde eeno paragraaf van zijn reeds vermeld hoofdwerk
«au den toestand der catechese in ons land gedurende do laatste helfl
der middeleeuwen-) llij vestigde do aandacht op do bepalingen, door
Utrechts bisschoppen in het belang vnn het onderwijs der leeken uitgo-
vaanligd, en wees op den omvang der catechetische stof, zooals Arnold
Geilhoven en Dionysius de Karthuizer ons dien doon kennen. Verschil-
lende traktaten over het symbolum, de sacramenten, do 10 gtiboden en
het onze-vader werden door hem genoemd. Hij kwam tot de conclusie,
dat do middeleeuwsche geestelijk beid „naar haar beperkt vermogen voor
do hoogst gewichtige zaak inderdaad voel gedaan" hooft Moll wjw do
eerste, die op dit terrein arbeidde. Zelf was hij zich bewust, dat zijn
arbeid slechts eene voorloopige was. Aan de beteekenis vnn school en
biechtstoel voor het godsdienstonderwijs wijdde hij geen enkel woord.
Toch legde hij — ook door hetgeen hij elders in zijn werk omtrent hot
kerkelijk en godsdienstig leven onzer vaderen mededeelde — den grond-
slag ,Vüor verdere oiulorzookingon.

•J. H. Maronior noemde in zijne Korte (Jesch. van het Godsdienst-
onderwijs in do Christ. Kerk*) ook hot een cn ander, dat op ons land

») I, Loipzig 1803, II, i, 2o Aufl., Lcipr. 1872.

2) 11, mi, bl. 1 vv., § 1 vnn lioofdst. XVI onder den titel: Geloof«- cn
zedoloer.
8) bl. 2«.

Het werk vorscheon in drio deoltjos, I\'urincrendo 1881 — 1883. Dool I
loopt tot nnn do Kerkliorvorniing.

-ocr page 24-

XX INLEIDING.

betrekking heeft. Op den invloed der Fraterhuizen werd door hem
nadruk gelegd.

Het belangrijkste werk is het jongste, de reeds aangehaalde dissertatie
van Tinbergen. Op het voetspoor van Moll stelde hij een uitgebreid
onderzoek in naar de catechetische literatuur der 15de eeuw. Een rijke
vondst loonde zijne moeite Al is het door hem gevondene voor com-
pleteering vatbaar , het levert ruimschoots gelegenheid om zich op de
hoogte te stellen van de dogmatisch-catechetische stof in de vijftiende
eeuw. Behalve op Des Coninx Summe wordt de aandacht vooral geves-
tigd op Dirc van Delf\'s Tafel vander Kerstenre Gheloven, op het Fun-
dament van der Kerstenre Geloeve en op do werkjes van Godschalc
Kosemondt van Eindhoven. Tal van traktaten over de 10 geboden, de
geloofsartikelen, de hoofdzonden, het pater-noster en de zeven gaven
benevens eenige sterfboeken worden besproken, somtijds vrij uitvoerig
ontleed. De literator heeft hier voor den kerkhistoricus een belangrijken
vóórarbeid verricht.

Toen reeds eeu deel van mijn werk afgedrukt was, kreeg ik twee boeken
in handen, die, al werd ons land er zelfs haast niet in genoemd, mij
toch mijn arbeid gemakkelijker hadden kunnen maken, omdat ik en détail
trachtte te geven wat zij en gros hadden gedaan. Het eene werkje van
Prof. F. Probst,
Geschichte der katholischen Katechcsc^),\\o\\\\ mij tot niet
veel meer dan ter vergelijking dienen. Aan P. Göbl,
Geschichte der
Katechese im Abendlandc vom Verfalle des Kalechumenats lis sunt Ende des
Mittelalters^),
heb ik echter meer dan eene verrijking mijnor stof to
danken. Bovendien was dit het eenige boek, waaraan ik den opzet en
de indeeling van mijn proefschrift kon toetsen. Tot mijn blijdschap ont-
waarde ik, dat ik in \'t algemeen denzolfdon weg als Göhl had bewandeld
en ook vrijwel tot dezelfde uitkomsten was geraakt, al tnul deze Boomscho
geestelijke begrijpelijker wijze meer op als laiulator temporis acti, dan ik
kon doen. Wat do indeeling betreft, Göbl rekent het in do school ge-
geven godsdienstonderwijs tot do door do institutairo kerk behartigde
catechese, terwijl ik meen, dat in catechetisch opzicht do school do plaats
van ouders en peten verving. Voorts bespreekt Göbl do kunst en do
lectuur, wanneer hij over de methode handelt. Diuirvoor is wel wat to
zeggen, maar laat men dan wel genoeg recht wedervaren aan deze be-
langrijko factoren van het middeleeuwscho godsdienstonderwijs? .luist
daarin toch kwam een der schoonste eigoiuiardigheden van do middel-
eeuwsche catechese, hare typologische opvatting der historie, aan het
licht. Do middeleeuwscho kunst vertegeuwoordt ecno bepaalde zijdo van

1) Zie hfclHt. VHI, bl. 98 vv.

2) Ik wij» hier allcon op hot bolangrijko: Wcch der snliohcit (Campboll
1775—\'77). Uovcndion, Tinborgen noemt alleen Diotsclio workon.

3) Breslau 1886.
O Kempten 1880.

-ocr page 25-

INLEIDIXO. XXI

liet godsdienstonderwijs dier dagen ; en ik zou een al te onvolkomen beeld
geteekend hebben, wanneer ik haar hier niet besproken had.

In het aanhalen der hier genoemde werken heb ik mij in den regel
eenige kortheid veoorloofd. Met
Moll bedoel ik dus, wanneer het niet
anders is aangegeven, steeds zijne Kerkgesch. van Nederland vóór de
Hervorming, met
Von Zczschwltz steeds zijn System der christlich-kirch-
lichen Katechetik enz.

C. «nOXNEN.

Onder de bronnen wordt de voornaamste plaats ingenomen door do
catechetische handleidingen en traktaten. Deze zijn lang niet schaarscli.
In de vijftiende eeuw „breidde zich een vloe<l van stichtelijke boeken
uit over het land en daaronder talrijke traktaten, die door stof endoor
behandelingswijze ton nauwste aan onze Coninx Summe verwant zijn",
zegt Tinbergen \').

Het is to betreuren, dat verscheidene onzer bronnen moor desiderata
dan facta opleveren, meer toonen, hoo do toestjind kan geweest zijn,
dan zeggen, hoo hij werkelijk geweest is. Evenwel is die lango rij van
catcchetischo geschrifton op zich zelf een factum van niet tc onderschat-
ten beteekenis.

Dat ik do boeken cn handschriften, waaruit ik mijno gegevens putto,
dikwijls zelf laat sproken, zal de lezer mij, hoop ik, niet nis een fout
verwijten. Over do wijze, waarop ik den tekst mijner bronnen weerge-
geven heb, moet ik echter een enkel woord zeggen. Zooveel mogelijk
heb ik naar eone getrouwe reproductie gestreefd. Toch weet iedoroon,
die aan middeleeuwscho studiën gedaan heeft, dat men voor allerlei moei-
lijkheden komt to staan. Toen ik kennis maakto met do door het His-
torisch Genootschap te (Ttrecht vaatgesteldo
liepalingcn orrr de iiifgaro
ran hand«chri/len
had ik reed« heel wat aantoekeningen gemaakt, cn het
was mij onmogelijk, dio alle to herzien. Wat de punctuatie aangaat,
vaak moest ik die zelf aan den tekst toevoegen, manr daarbij heb ik do
uitersto soberheid betracht.

Eeno studio al« deze krijgt altijd min of meer een bibliographisch
karakter. Den nauwkeurigen arbeid der bibliographen heb ik onder
mijn werk steeds meer leeren waardoeren. Zonder een boek als do
Aunales de Ia Typographie Neerlandaisc an xve ticcle van Campbell-)

») hl. 103.

-) La Ilnyo 1874; Intor volg<lon 4 Huppicnionton. Ik oitoor hot convondig
als:
Campbell. Do inounuhoU vnn Dovontor citeor ik volgon« clo numnioring
vnn A. M. Lodohoor,
Notices bibliographiquts lits lirres imiu-im^s arant 1625,
coHacrm\'g dann lu Itihliolhhquc publique de Derenter, Dov. 1807.

-ocr page 26-

XXII INLEIDING.

ZOU men steeds onvolledig blijven; nu kan voor de 15e eeuw naar eene
betrekkelijke volledigheid gestreefd worden. Indien de arbeid — door
den heer NijhofF, naar ik hoor, ondernomen — om de Nederl. drukken
van de eerste helft der 16e eeuw te beschrijven, voltooid geweest ware,
ongetwijfeld zou mijn werk daardoor veel hebben kunnen winnen; nu
moest ik na 1500 haast geheel bouwen, op hetgeen de Kon. Bibl. mij
geven kon. Moge het geteekende beeld daardoor niet al te zeer aan
getrouwheid verloren hebben!

De bronnen laten zich gevoegelijk rangschikken onder de volgende
rubrieken:

o. OJpcïéele TcerTcelijhe bepalingen: Deze zijn te vinden in:

Statuta provincialia et synodalia Trajectensia. Goudae, Ger. Leeu, 1481.

Statuta synodalia Leodiensia. (Lovanii 1486).

KTartzheim, Concilia Germaniae.

h. Schoolreglementen, te vinden bij:

D. Buddingh, Geschiedenis van opvoeding en onderwijs, met betrek-
king tot het Bijbellezen en godsdienstig onderrigt op de scholen in do
Nederlanden. 2 st. (3 deeltjes), \'s Grav. 1842, \'43.

Dr. Joh. Müller, Vor- und frühreformatorische Schulordnungen und
Schulverträge in deutscher und niederländischer Sprache. 2 Abt. Zschopau
1885, \'86 (N" 12 van: Sammlung selten gewordener pädagogischer
Schriften früherer Zeiten, herausgeg. von Aug. Israel und Dr. phil.
Job. Müller).

Zie verder § 2.

c. liiechthocJcen en hiechtspiegch:

Megarensis Episcopus [Andreas de Escobar, llispanus] Modus Conlitendi,
Daventriae, Jac. do Breda, 1497.

Libellus de modo coufitendi et poenitendi, Daventriae (Kicli. I\'allVoet)
1491.

Arnoldus do Geilhoven, Gnotosolitos sive speculum conscientiao,
Bru.\\cllis 1476.

Boec vander biechten (achterden Spieghel desewighen levens). Dolf 11-80.

Jacobus Philippus Bergomensis, Novisaimum llerithoma seu interro-
gatorium, Antwerpio, II. E. do Ilomberch, 1513.

Godschalc Kosemond, Confessionale sive libellus jnoduin conlitendi
complcctens .... Denuo ab eodem recognitus et castigatus. Antvp.,
M. Ilillenius Iloochstratanus, 1519 2),

G. liosemondt. Dit is een seer profitelijc boeo.xken van der Biechten
endo van de seuen dootsonden, Tantwerpen, Heurick eckcrt van Ilom-
berch, 1518.

Poenitentialis Uber, (Ivovanii 1485).

1) Ik noem hier alleon do door mjj gebruikte editio\'s. Voorts ^raadplege
men Campbell.

2) Do eersto druk is waarschjjnlyk vun 1514. Zio Campboll 1483.

-ocr page 27-

INLEIDIXO. XXIII

Ant. de Butrio Bononiensis, Speculum de confessione. Lov. Joh. de
Westfalia.

^^^^^ Johannes Nider, Manuale confessorum (Lov. Job. de Westfalia, 1481),
X Antoninus Florentinus, ïractatus de instructione sou directione sim-
plicium confessorum. Delf 1482.

Confessionale, primo per questiunculas, secundo de modo confitendi
(Antv. c. 1490).
Het Cancellierboeck

Een profitelic boexken voer simpel menschen, gevende dese int cort
een goet onderwijs. Antw. ]\\l. van Hoochstraten,

Claudius Viexmont, Metbodus Confessionis, Antw. M. Hillenius 1540.
Zie voorts § 4 en § 5.
d. Caiechfitischo handleidingen, als:

Spieghel des kersten gheloefs. Ter Goude Ger. liceu. (14)78 2).
Wech van salicheit (Utrecht, Ger. Leempt? 1479).
Fantinus Dandulo, Compendium catholice fidei. Antv. Mathias Goes
(1480/87).

Bernardus, Floretus in so continens sacre theologie et canonum flores
ad gaudia paradysi finaliter .... perdncentes. Colonie 1501\'\').
Die tafel des kersteliken levens. Tor Goudo, Ger. Leeu 1478 *).
Gerson, Boec van den gheboden Gods, van der biechten ende van
consto to sterven (opus tripartitum). Delf 1482.
Des Coninx Summe.

Dirck vau Mtinster. Der kerstenen spieghel. Buten Schoenhoven 1498.
Thomas Horentals, J)en Spieghel des kersten leuens, Antw. S. Cock,
1587.

Dire van Delf, Tafel van der Kerstenro O beloven.
Vergelijk § 8 en § 11.
\\ e. Preekcn en expositiex, als:

Hermannus do l\'otra de Scutdorpe. Sermones quinquagintjv super ora-
\' tionem dominicam, Aldenardao, 1480.

Die exposicio op het pater noster ghenomen wt ander lerninghen
Mich. Francise, de Jnsulis, Speculum sermonum l)eat<î Marie virginis
super sjilutationo angelica. Antv. 0. Leeu, 1487.
Herolt, Sermones do tempore et do sanctis.
Zie voorta § 7.

>) In hs. np do Kon. Hibl.

\'-\') Cnmpboll IfiSri; niot to verwarren met Cnnipboll IftSfi —1580, zooals
Ilfiin doet ((lefTcken,
Bril. 00). Vgl. Tinborgen bl. 104-107, (leiïckcn S. 100.

8) Viin do Leidrtobo Univ.-bibl. Cnmpboll noemt \'2 uitgnvon uit do ir>doeeuw.
(C. \'270, \'271.)
<) Zio OolTokon 8. 114.
IIs. 8 vnn Dovontcr.

-ocr page 28-

XXIV INLEIDIXO.

f. Werken over pastoraal-theologie, als :

Dionysius, De vita curam animarum habentium. (Opera min. ed.
•Petrus Blomevennae 1532 I).

Guido de Monte Rotherii, Manipulus Curatorum. (Lovanii, circa
1486) 1).

Manuale parrochialium sacerdotum multum perutile. (Delfb) 149ü.

Vergelijk § 3.

q. Werken over de sacramenten, als:

Van den Seven Sacramenten, Ter Goude, Ger. Leen, 1484.

Tractatus de Septem sacramentis ecclesiae sumptus ex scriptis S.
Thomae de Aquino ac Petri de Tarentasia. (Lovanii, c. 1485).

S. Ilaymundus de Pennaforti. Summula, brevissimo compendio eacra-
mentorum alta complectens mysteria.....Delf, 1497.

Petrus de Aliaco, Libellus sacramentalis. Lov. Eg. van der Heer-
straten , 1487.

Thomas de Aquino. De sacramentis ecclesiae. (Colon. Ulr. Zell., e. 1470).

Vergelijk § G.

Ä. Werken over het Leven van Jezus enz.

Biblia pauperum.

Speculum humanae salvationis.

Juvencus, Quattuor evangelia Christi. (Dav. 1497).

G. de Branteghem, Jesu Christi vita.

Zie voorts § 2 en § 12.

Voor de schoolboeken verwijs ik naar § 2, voor de traktaten over be-
paalde hoofdstukken der catechese naar § G, voor de stichtelijke lectuur
naar § 12; terwijl van de voornaamste overblijfselen der Christelijke
kunst in de middeleeuwen een overzicht wordt gegeven in § 8 en 9.

1) Volgen» Hain bolccfdo dit boek in do 15c eeuw niet minder dan 58 uit-
gaven. Zio OÓfTcken,
Vonrort VI en 8. 35 f.

-ocr page 29-

HOOFDSTUK I.

VOORBEREIDEND ONDERWIJS.

De invoering van den kinderdoop heeft hingzanierhand eene
gelieele omkeering teweeggebracht in het godsdienstonderwijs.
De Kerk kwam gan.sch anders te staan tegenover degenen,
die zij te onderrichten had. Voorheen bewoog zij zich te
midden van eene heidensche wereld, die zij moest winnen, die
zij moest opvoeden om haar eindelijk door den doop in zich
op to nemen. Than.s behoorden reeds do kleinste kinderen
tot de Kerk. In ideöelen zin was aan den doop van den zui-
geling hetzelfde voorafgegaan als aan dien van den proseliet.
Dat is de diepe beteekenis van het middeleeuwsche gebruik,
dat do doopgetuigen in naam der kinderen de vragen beant-
y woordden, dio anders door den doopeling zelf beantwoord
werden, een gebruik, dat niet ten onrechte den naam cate-
chismus droeg. 1) Door don doop werd het kind gekerstend.

*) Zio daarover Von Zozscliwitz II. 1. S. 39, Maronier I. 8(3. Uit
de bronnon oilzor poriotlo schrijf ik alleen af, wat Gnido do ^lonto
llotherii zegt in zijn
Manipulm curatonim, bbS: „Baptisnuis qnando fit
cum dobita solennitato precedunt eathecisnius et exorcismns. Et est
cathecisinus id per qnod instruitur baptisandus in fido et nierito fidei.
Vndo a baptisando potit sacerdoa: Qnid petis ab ecclesia, et ipso si est
adnltus respondot (Idetn. Si autom sit paruulus respondent patrini in
porsona eins. Et tune sacerdos [Kstit: Eides quid tibi prestabit, et illo
respoudet: vitam eternam. Et tune dicit sacerdos. Hec est vita oterna
otc." — Vgl. Alb. Magnus,
Jipit. tlmol. rerH. VI lö, aangehaald bij
Laiuers, a. w. 203 v. — Meer uitgewerkt is do voorstelling, dio to vinden
is bij liaymundus do Pennaforti,
Summnla, Delf 1497, fol. xlis. Uit Von

1

-ocr page 30-

Alle op den kinderdoop volgend onderwijs stond „im Dienste
der Taufaneignung." Werden de kinderen en volwassenen
vroeger onderwezen om gedoopt te worden, thans geschiedde
zulks, omdat zij gedoopt waren. "

Wat volgde echter daaruit? Dat thans het onderwijs van
kindsbeen af behoorde te beginnen. Dat had noodzakelijk een
verschuiving ten gevolge. De taak van onderrichten gmg van
den priester over op de ouders. De laatsten treden dus in
de middeleeuwen al meer en meer op als organen der Kerk
op catechetisch gebied. Het werk van den priester begon
eerst met de biecht.

De kinderdoop is aldus symbool van de kerstening van het
huisgezin, en in het onderwijs door de ouders aan hun gedoopt
kind te geven komt iets aan het licht van de metamorphose,
die het huisgezin door het optreden der Christel. Kerk heeft
ondergaan. -)

Eigenaardig is het echter, dat wij naast, ja vödr de ouders
anderen door de Kerk met deze taak zien belasten, de peten.
Bij Tertullianus worden zij het eerst genoemd in verband met
den kinderdoop. Op het concilie van Mainz in 813 werd ver-
boden, dat de ouders als zoodanig zouden optreden. Het
schijnt, dat de Kerk door dit verbod vooral voor het onderwijs
van den doopeling wenschte te zorgen. Kwamen do ouders te
sterven, dan waren er anderen, die voor deze belangen van
het weeskind moesten waken"). Daarom word reeds in de
statuten, die op naam van Bonifacius staan, aan do priester.s
verboden, om geloovigen, die him credo en pater noster niet
kenden, als doopgetuigen toe te laten •»). In do vijftiende eeuw
behoorde het dan ook tot do doopceremoniün, dat zij beido

Zezschwitz II. 1. fci. 180 zou men kunnen opmaken, dat volgons do
Summula liaymundi naar iets
anders dan naar het credo Verd gevraagd.
Dit is echter niet liet geval. Het credo wordt alleen in tweeën geknipt.

1) Von Zezschwitz. 11. 1. .\'30,

2) Zio Dr. A. Kuyper, Encychpaedie der JL. öodgel III, Amst.
1891, 823,

3) In een traktaat over de 10 geboden (Hs, Weenen, Hofblbl, 2725)
lezen we: „dat petren ende peten, als vader ende moeder gebniko
sculdich sijn to leerne haren geestelike kinderen die artikelen van den
ghelove ende den pater noster ende ave maria ende dio x gliebode," Zio
het citaat bij Tinbergen bl, 103,

<) Moll I, -402.

-ocr page 31-

3

stukken in de moedertaal opzeiden^) en later hunne instem-
ming met de geloofsbelijdenis betuigden-).

Het sendgericht uit de dagen der Karolingers deed onderzoek
naar de wijze, waarop ouders en doopgetuigen zich in dezen
van hun plicht kweten^).

Op de beteekenis van het peetschap laat Von Zezschwitz
het rechte licht vallen^). De ouders toch konden krachtens
natuurlijke verwantschap alleen reeds geroepen schijnen voor
de godsdienstige ontwikkelmg van hun kind zorg te dragen;
de peet daarentegen was door geestelijke verwantschap, in den
doop gewrocht, hiertoe jegens zijn pupil verplicht. Van de
zijde der Kerk gezien waren de peten dus de eersten in dit
opzicht. Zij antwoordden voor den doopeling „in persona eius".
Zij moesten beloven hem credo en pater noster te zullen leeren
Nog meer dan de ouders zijn zij hier organen der Kerk.

Na dit vooropgesteld te hebben, moet ik echter constateeren,
dat de beteekenis van het peetschap in de vijftiende eeuw
zeer verbleekt was. Twee factoren werkten daartoe samen.
Allereerst de praktijk des levens. Welke ouder zou niet, zoo
hij kon, zelf dezen plicht aan zijn kind vervullen? c) In onze
bronnen zien wij dan ook in den regel de ouders op deze taak
gewezen. In do tweede plaats verloor het peetschap zijn

Moll II, iii, 353, noot 2; ik vermoed, dat alleen door achte-
loosheid in het daar genoemde hs. A. van het ave maria gesproken
wordt.

=) Moll II, iii, 351 v.

3) Moll 1, 501.
a. w. 1, 318.

„Iiis innngo fldem puennn debero docero Atque pater noster
maturos duin tenet annos" Kayninndi
Siimmula, fol xli. — liet Jioec
van der biechten,
Delf ItSO, vnuigt bij do behandeling van den doop:
„Ilebdi die kinderen dieghi ghehoven hebt hoer pater noster ende
V ghelovo niet gheleert nae uwer macht."

«) Het volgende stukje uit eeno preek van Berthold von Hegensburg
leert duidelijk, dat do poet alleen optrad, als de ouders nalatig waren:
„E/, solten des kindes toten (= [wten) den glouben und daz paternoster
lemen, so oz siben jar alt wurde, wan si sints im schuldig, wann si
sin geistliche vater wier muoter. Si sollent sprechen zu sinem vater
oder muoter: gevatter, ir solt mineu toten daz paternoster und den
glouben lemen oder ir lat in zu mir gen, so lero ich ez. Kunnent si
daz ave maria dazuo, daz ist vil wiinder guot."
Hist. Jahrh. V, München
1884, S. flü.

-ocr page 32-

beteekenis door de oprichting van scholen, die er voor zorgden,
dat de kinderen met de catechetische hoofdstukken bekend
werden, en die alzoo den doopgetuigen, ja zelfs den ouders het
werk uit de- handen namen. Als Dionysius handelt over het
symbolum apostolicum, zegt hij als iets dat van zelf spreekt:
„quod pueri discant in scholis" i), en rept niet van ouders of
peters.

Het optreden als getuige bij den doop werd in catechetisch
opzicht een ledige vorm, het woord catechismus kreeg de
sterk afgeleide beteekenis van geestelijke betrekking tusschen
peet en petekind en alleen bij huwelijkszaken liet zich deze
betrekking gelden. In de vijftiende eeuw werd het onderwijs
tusschen doop en biecht gegeven door ouders en schoolmees-
ters, en deze laatsten worden, zij het dan in figuurlijken zin,
de geestelijke vaders hunner leerlingen genoemd. -)

Huisonderwijs en Schoolonderwijs zijn alzoo de twee takken,
waarin zich het voorbereidend onderwijs splitst. Onder dezen
gemeenschappelijken naam mogen beide gesteld worden tegen-
over het catechetisch onderwijs, dat de Kerk in den biechtstoel
en in het openbaar gaf. Wij zullen zien dat de biechtvader
eene zekere mate van kennis bij zijne biechtelingen onderstelde,
en die kennis moest in huis of op school opgedaan worden.
Voorbereidend was het onderwijs ook in dien zin, dat alleen
de stof in het geheugen werd geprent. Door de biecht werd
die stof subjectief verwerkt, door de openbare catechisatie en
prediking objectief ontwikkeld.

Huis en school kunnen voorts aldus onderscheiden worden
dat het eerste jneer tot do goede gewoonten „des kersteliken
leuens" moest aansporen, terwijl do tweede, behalve dat zij
voor het memoriseeren der catechetische hoofdstukken zorgde,
de jeugd deed deehienien aan verschillende kerkelijke plech-
tigheden.

Opera minora (ed. Blomevennao) I, 481.
Maronier I, 75.

-ocr page 33-

§ 1. huisonderwijs.

In 1478 verscheen te Gouda bij Gerard Leeu een boekje van
nauwelijks 26 bladzijden druks met het volgende opschrift:

„Hier begliinfc een goede vermaninghe ende een boexken
datmen biet
die tafel des kersteliken leuens daermen claerlic in
vindefc wat een goefc korsten mensche sculdicb is te weten,
ende die allo goede kerstenen sculdicb sijn in horen husen te
hebben voer hem seinen, voor hoor kinderen ende voer hoer
ghesinne." i)

De „tafel" beslaat echter slechts ruim 15 bladzijden, daar
op bladz. 16 een gedicht begint, „een scoen waerdich lof van
den heylighen sacrament," waarbij wij later een oogenblik
zullen stilstaan, maar dat wij thans kunnen laten rusten. Van
hetgeen aan dit gedicht voorafgaat, volge hier een overzicht.

Het boekje v.angt aan met de » „punten," die ik in hoofd-
zaak reeds in de Inleiding mededeelde. Dan volgen pater
noster, ave maria en credo „in duutsche." Het eerste mist,
als gewoonlijk in de middeleeuwen, de doxologie. Het tweede
luidt:

„Ghogroot sijtstu maria vol ghenadon, dio hero is mitti: .du
biste gebenedijt bouen dio vrouwen, ende ghebenedijt is die
vrucht dijns buucs ihesus cristus Amen-)."

Het credo is in twaalf artikelen verdeeld; elk artikel wordt
met een apostelnaam verbonden.

Na deze drie stukken komt een „register," dat de volgende
lijstjes bevat: de 5 uitwendige, do 5 inwendige zinnen („Ghe-
mene sin. Die verbeeltheyt. Waninghe. Fantasye. Ghe-
hoechnisse"), do -1 cardinale deugden, do 4 roepende zonden,

\') Campbell Kilii. Het exemplaar der Kon. Bibl. komt voor in één
band mot Campbell 1585;^
Spicghel des Kersten Ohehefs. Gouda Qor.
Leeu (14)78.

Aan het ave maria wonl eerst bij den uitgang der middeleeuwen
toegevoegd do bede: „Heilige !Maria, moedor Gods, bid voor ons zon-
daars nu en in ,do uro van onzen dood." Mabillon vond diuirvan het
eerst melding o]/ het jaar 1C08. Zie Habets,
Oesch. v. h. bisdom Roer-
mond
I, Itoerm? 1875, 17. — Th. Esser, Geschichte des englischen Orus-
ses.
(Uist. Jahrbuch der Görres-Gesellschaft V, 88—110.)
Meor hierover bij de bohandeling dor stof.

-ocr page 34-

de -i uitersten („Die doot. Dat leste oerdel. Die pine der
hellen. Ende die ewige vroechde"), de 7 doodzonden, de 7
lichamelijke, de 7 geestelijke werken van barmhartigheid, de
7 gaven des geestes, de 7 sacramenten, de 8 zaligheden i), de

9 vreemde zonden, waarna het sluit met de 10 geboden.

„Difc siju die tien gheboden.
Hebbet ghene vreemde goden. Du en selste den name goods
niet ydeliken noemen. Du en selste nyemant dootslaen. Du
en selste niet stelen. Du en selste glieen oncuuscheyt doen.
Du en selste gheen valsche ghetugbe doen. Du en selste nye-
mant sijn beddeghenoet begheren. Du en selste nyemants goet
begheren.

Dese acht voergbenoemt sijn verboden. Ende dese twee
laetste sijn gheboden.

Du selste die beyligbe daghen vieren. Endo du selsto dijn
ouders eeren."

Wij merken op, dat wij met eene sterk verkorte redactie der

10 geboden te doen hebben, waarm bovendien de bijbelsche
volgorde zeer gewijzigd is. Daarover later meer, wanneer wij
de leerstof behandelen. Alleen zij hier nog gezegd, dat, zoover
ik weet, nergens elders deze eigenaardige achteraanplaatsing
van het „derde" en het „vierde" gebod wordt aangetroffen.

Zonder eenige zakelijke of logische orde is dit register samen-
gesteld; alleen het getal heeft de rangschikking bepaald.
Daarom staan de 10 geboden, die anders op het credo hadden
behooren te volgen, in do laatste plaats. Dit is ongetwijfeld
geschied voor het gemak van het geheugen, en wij mogen ons
dus voorstellen dat in vrome gezinnen dit register werkelijk
werd ingeprent, waarmede een stevig fondament voor do biecht
werd gelegd.

Wij zijn echter nog niet aan het einde, want na do 10 ge-
boden volgt: „Hier beghinnen die dochteren\' of dio tolghen
der seuen hoeftsonden", en dan komt oeno optelling dezer
dochteren, even dor als de daarbij zich fumsluitendo „summo
der dochden daer hem een goet kersten gaerne too scicken sal".
Onder de deugden merken wij op de 3 theologische en do 4
cardinale deugden, die echter met geen enkel woord van do
andere onderscheiden worden.

Dezo worden niet elk met een enkel woord genoemd, maar do
tekst van Mattheus wordt medegedeeld.

-ocr page 35-

In korte definities wordt dan gehandeld over de vruchten
des geestes:

„Dio eerste is caritate of godlike minne die gode doet anhan-
gen mit wille van hem niet te sceyden\'^ etc.

waarna de opsomming volgt van „twalef verkeertheyden inder
werelt daer hem een yghelic goet kersten mensche gaerne voer
hoeden sal". Dit stukje verdient hier meegedeeld te worden:

„AVijsheyt sonder goede wercken. Outheyt sonder ynnicheyt.
Joghet sonder ghehoersamhe^\'t. Rijcheyt sonder aelmisson te
deelen. Een here sonder doghet. Voie sonder ere. Een onacht-
sam prelaet. Een onrechtuaerdich coninc. Onscamele vrouwen.
Een onredehc kersten. Een ondersato sonder berispen. Anno
houaerdicheyt."

Eindelijk komen nog drie stukjes. Vooreerst „die twalef raden
des heylighen ewangelium die oen yghelijc goet kersten gaerne
•volghen sal nae sijn beste vermoeglien". Dan de zes zonden
tegen den Heiligen Geesten ten slotto, wat ik hier overneem:

„Item deso neghen punten doon een inenscho in sonden
vallen.

Inden eersten Ombohoetheyt dor vijf sinnen. Van buten
3\'dolheyt in seden ende in ghelate. To seker te staen op ons
seinen. To ghoringhe to ghelouen. Alto grote Iio3\'molichoyt
mit creaturen. To veel ledicli to sijn. Leuen sonder bedwano
in groter vrylioyfc. Rokeloes to sijn in don dienste ons heren.
Ende bonen al eyghen wille-)."

Hiermede emdigt hot „register", maar nu volgt nog het voor
do historie der catechese belangrijkste stuk van het werkje,
waaruit ik het opmerkelijkste wederom woordelijk afschrijf:

„Hier beghint oen scoen vormaninghe tottcn ouderen hoe si
Imor kinderen leren sollen.

Blijkbaar acht do autour do bespreking dezer zonden niet van
overwegend belang in do catochese. Anders zou liij ze reeds eerder ge-
noemd hebben na de vier uitersten.

In gewijzigde volgorde trof ik dit negental ook aan in cap. 38
vnn Dirk van Munster,
Een scoen spiegel der kerstenen menschen, Buten
Schoenhoven, 1408. \'t Schijnt, dat Dirk en do auteur van do Tafel uit
dezelfde bron bobben geput; ik heb niet kunnen nagaan, welko dio
bron is.

-ocr page 36-

8

Discipulus in een sermoen seit ende leert aldus Die oude-
ren seilen liaer kinderkijns opvoeden ende leren hem, dat si
gode horen scepper offeren onnoselheyt ende reyniclieyfc mitten
Heuen onnoselen kinderkijns die onder herodes hoer bloet stor-
ten gode te loue ende ter eren.

Item men sal hem leren dat pater noster Aue maria. Die XII
articulen des heyhghen kersten gheloues. Die tien glieboden
goods ende die moet een yghelijc kersten mensche houden die
tot gode comen wil. Ende voert salmense leren dio stucken
ende die punten te volgen als hier voer gheroert sijn in die
tafel des kersteliken leuens, ende daerna in dat register. Item
men sei hem onderwisen van hoeren apostel 2) ende hoylighen
enghel ende ander heyligen die comen, hoe si die eren seilen,
ende hoe si hem seghenen seilen des auons ende des smorghens
wt ende in gaende altoes mit dat teyken des hoylighen cruces.
Ende hoe si des auons endo des smorghens beden sullen voer
horen bedden op hoeren knyen. "Want leert mense dat niet
van iongher ioghet, soe slachten si after nao den ouden hon-
den die quaet sijn bandich te maken.

Met dezen naam wordt bedoeld Johannes Ilerolt, een Dominikaan,
die to Bazel of Constanz geboren werd en in l-ATü waarschijnlijk nog
leefde. Hij was een Ixjroemd prediker, wiens sermoenen in drie of twee
verschillende bundels in ons land gedrukt werden. Zie Campbell 921—923.
Een Neurenbergsche druk zijner
Sermones do tempora et de sanelU be-
hoorde tot do boekerij der Martinikerk to Groningen. Zio
Jlistorische
Avonden.
(Bundeluitgeg. door het Hist. Gen. to Gron.), Gron. 1890,
bl. 235. Een ander exempl. van dien druk behoorde aan het Heer-
Florenshuis te Deventer (Dov. Incun. 278).

2) Hoe vrouwen zich soms bij het lot (door middel van kaarsen) een
apostel tot heilige kozen, kan men lezen in do
Sttuliên en Bijdragen
van Moll en De Hoop Schelfer, 11, 99.

®) Vgl. uit Der sielen Troest bij de behandeling van"het vierde gebod:
„Een leer van vijf gebeden. Lieuo kint, du sulsto bidden v gebeden.
Ten eersten tot dijn hemelschen vader. Dat ander tot onser lieuer
vrouwen maria. Dat derde dijnen ongel die di iKJwaert. Dat vierde dijn
apostel en allo dio apostolen. Dat vijfte allo kerston gelouigo sielen to
troest endo te bate." (uit de editie, die in de Utr. Univ. bibl. berust.
Campbell 1549). Volgens Gerson gebiedt het eerste gebod to eeren „den
goeden engel onsen behoeder, dat wi niet in sijn teghenwoerdicheit daer
hijt siet doen, dat wi\' in teghenwoerdicheit der menschen niet on .soudon
dorren doen." Zie voorts Vives,
Opera II, Basileae 1555, p. 241,
(Pree. 38).

-ocr page 37-

194

Item men salse leren hoer benedicite i) ende gracias sede-
liken ende ynnichliken lesen ende bonen alle dinghen sober
te wesen mit eten ende mit drincken ....

Item men salse vliteüken leren ter misse te dienen, misse te
horen, ende prediken, ende versumen dat niet om ghene sake,
want dat men dat nv ter tijt die kinderen niet en leert, dat
cornet, dat die kinderen hoer oudaren lastich sijn ende ghe-
meenliken doer alle die werelt nemmermeer goet en doet . . .

Item soe en sijn die oudaers niet allene sculdicb hoer kinde-
ren mit woerden to leren ende te berispen, mor alst tijt is
met scarpen roeden ende mit besceydenheyt to corrigieren.
Want alle die sondon, die die kinderen doen, die noch staen
onder bedwanc van hoer oudaers, daer sullen die oudaers voer
liden ende ghepinicht worden. Hier om dencket, ghi ondaers,
die uwen kinderen al horen wille laet volghen, ende dio scoel-
meesters smeeliken wt rechten, want si uwe kinderen mit be-
sceydenheyt om hoer boesheyt corrigieren ....

Item soe sahnen dio kinderen goot tijts tor scolen sotten
endo van den straten bringhen endo niet tot allen scolen int
ghemeno dan daer die beste meester is die seluer van goeden
lenen ende regiment is ... .

Deze „scoen vermaninghe" geeft ons een helder denkbeeld
van hetgeen van de ouders verwacht werd. Duidelijk blijkt,
dat wij in ons werkje allereerst eeno handleiding voor do ouders
mogen zien. Aan de hand van dit boekje kunnen wij ons dus
eene voorstelling maken van een Christelyk huisgezin uit de
IBdc eeuw.

In de eerste plaats merken wy op, dat naast de vry uitge-

\') Zio ovor dou oiulou tafolzogen Wotzcr cn Wclto\'s Kirchcnlexicon,
IP, 300.

Morkwnnnlig is do overeenkomst van deze vermaning met het stuk,
dat Geileken, S. 70, mededeelt uit Cap. K) van „Dor spoghol der cristono
mynselion," (Imbcek ICOl).
I5en onderzoek naar do verhouding van boido
werkjes tot elkander zou mij to ver voeren. — Do „scoen vermaninglio"
komt ook voor in Dirk van Munsters
Spiegel, eap. -lO; blijkbaar eeno
andore, vrije vertaling van \'t zolfdo Lat. origineel. Waar is dit origi-
neel? In Herolts werk.
De eruditione christiftdelium (to Utrecht is
eeno editie van Keulen, lAOO), komt bij do Iwhandeling van \'t vierdo
gebod eeno paragraaf voor: 1\'arentos 80.\\ tenentur llliis, waarvan do aan-
hef mot dien van onze vermaning overeenkomt. Dozo paragniaf komt
ook voor in con zijner Sormones de touiporo (Sormo 23).

-ocr page 38-

10

breide leerstof niet weinig genoemd wordt, dat tot de devotie,
tot den Ghristelijken levensvorm of tot de zedelijkheid gerekend
kan worden. Het godsdienstonderwijs der vdór-reformatorische
eeuw mag dus volstrekt niet gedoodverfd worden als een
gedachteloos van buiten laten leeren. Zeker, aan memorisatie
werd — en ik meen terecht — veel gedaan, maar daarmede
ging eene zeer practische en vrome levensleer gepaard.
Dionysius de Karthuizer wijst dan ook aan het huisgezin schier
alleen den plicht toe, de kinderen in deze levensleer te onder-
wijzen. Het andere doet de school.

„(Parentes) tenentur eos (sc. filios et filias atque familiam)
informare in moribus atque virtutibus, ut a pueritia discant
deum colere et timere, ecclesiam visitare, parcntibus, senioribus
ac superioribus honorem impendere; verecundi, faceti ac for-
midolosi consistere. Et si adest facultas, eos faciant frequen-
tare scholas ad minus tamdiu, donec discant orationem domi-
nicam cum salutatione angelica ac symbolum fidei .... i)."

En aan de ouders, die hunne kinderen weinig of niets laten
leeren, maar hen van jongs af gebruiken om de schapen te
hoeden, verwijt hij: „nee instruunt eos in moribus". 2)

Wat voorts de stof aangaat, naast het Onze Vader en do
geloofsartikelen, de traditioneele leerstukken van oudsher"),
treden in de latere middeleeuwen twee andere op: liet Avo
Maria en de 10 geboden. ••)

In de dertiende eeuw begonnen do Dominikanon het bidden
van het Woest gegroet to bevorderen.Reeds in 1287 schreef
eene Luiksche\' synode aan ouders en doopgetuigen voor om

Zie in zijne Opera minora (ed. IJIomeveuuno) 1 liofc traktaat: De
vita curatornui. Art. XXXIV: Qualiter euratua seu praedicator instruere
et bortari debet patres familias sen parentes do modo habendi se ad
filios snos et filias atque familiam.

2) Als Der sielcn Troest bij het vijfde gebod waarschuwt tegen het
moorden met do tong („die quade tongho nemet menighen mensclio die
siel als sy oen totten sonden trect ofF myt quader leer toe stoket mit
quaden dinghen"), wordt deze zaak den ouderen op \'t hart gebonden:
„Daerom saltu dyn kyndere gheerne holden totten besten dat sy nyet
en verderuen." (Dev. Iis.).

3) Zie Von Zezschwitz o. a. 11. 1. 89.

<) Zie ook het boven (bl. 2) aangehaalde citaat van Tinbergen , bl. 108.

5) Hist. Jahrb. der Görres-Gesellschaft, V 03, 95 fi\'.

-ocr page 39-

11

de kinderen het Ave Maria te leeren nevens Pater Noster en
symbolum Sedert dien tijd komt het Ave Maria geregeld
voor naast het Onze Vader. In het huisonderwijs besloeg het
ongetwijfeld eene belangrijke plaats: het was een gebed, en
het was kort; ook de minst ontwikkelde kon het leeren. Wie
het niet geheel in zich kon opnemen, die herhaalde met al
de innigheid van zijn hart de beide eerste woorden tot in het
oneindige, en legde daarin al de smeeking en aanbidding, die
in hem was. ^ Zoo kreeg de groetenis van den engel in de
catechese soms de beteekenis van het minimum van kennis,
dat ieder Christen moest bezitten. Vele eenvoudige ouders
zullen, zoo niet alleen, dan toch het eerst dit korte gebed
hunnen kinderen geleerd hebben. In dit opzicht is van
belang de legende, door De Vooys meegedeeld, van „een
goede vrouwe, die gherne die kynderkens plach te lerenne die
ave maria".

Terwijl bij de openbare catechisatie het onderwijs zich in
den regel bezig hield met geloof, wet, gebed en sacramenten,
waarbij onder gebed gewoonlijk alleen het Onze Vader verstaan
werd, viel in het huisgezin het stuk der sacramenten weg, en
loste het stuk van het gebed zich op in het leeren van eenigo
gebeden, waaronder het Onze Vader en Avo Maria vooraan
stonden.

De tien geboden werden, gelijk Geflcken heeft aangetoond,
in do vijftiende eeuw een belangrijk stuk van do catochetisclio
stof. In ons vaderland worden zij, zooals wij lator zullen

\') linrtzlioim, III, 085. — Ann dit voorschrift wonlt toogovoogd:
„et exhortontur oos snopo, pio et justo vivere." — To lieziers in Frank-
rijk was zulks nog vroeger, in 1210, bepaald, maar diuir was bet do
tiuik van de priesters op zou- on foost<lagen. Zio Moll,
Korkgcsch. 11,
III, 1, of Hütt. Jahrbuch, V, 02.

\') Jlist. Jahrb., V, 07 f., 101. Do Vooys, MUdcInalcrl legenden
on exempelen,
diss., \'s(iravenb. 1000, bl. Oi v., 101 v.

Van eeno dovoto maagd, Aefgen Claes, uit het laatst der zestiende
eouw, hooren we, dat zij hielp baar broeders on zusters „in de religie
opvoeden, loerende liaor broeder hot avo imiria on andere Godvruchtige
oofleningo."
Jiijdr. likd. J/aarl., XVll , 280.

a. w. bl. l\'k). Deze legende is ook van gewicht voor den vorui
van het Avo Maria. Hot eindigt met: „ihesus criatus amen." De vorm
is dus dezelfde als we boven vonden in do „Tafel."

-ocr page 40-

-12

zien, reeds aan het einde der dertiende eeuw in de openbare
catechisatie uitgelegd.

Voor huiselijk gebruik moesten de kinderen voorts nog een
gebed voor en na den eten leeren, een morgen- en een avond-
gebed. 1) Uit de in de Inleiding meegedeelde „vijf punten"
zou men echter opmaken, dat de twee laatste gebeden voor-
namelijk bestonden in het opzeggen van Paternoster en Ave
Maria, gelijk ook het Benedicite door een Paternoster kon
worden vervangen. 2)

Maar de „Tafel" is hiermede niet tevreden, doch wil dat de
kinderen ook zullen leeren, wat in het „register" staat. Onder
het register kunnen wij verstaan alles wat begrepen is tusschen
het credo en de „scoen vermaninghe." Doch ik geloof niet,
dat het gedeelte, dat op de 10 geboden volgt, bestemd was
om gememoriseerd te worden. Door de getalsorde te laten
glippen geeft hét boekje zelf dit niet onduidelijk te kennen;
ook vinden wij hier iets anders dan catechetische stukken.

Het werkje was dan ook niet alleen voor de kinderen en
het gezin van den „kersten mensche" bestemd, maar ook, en
zelfs in de eerste plaats, „voer hem selven." Het moest dienst
\' doen als repetitorium. De geheele leerstof is er tabelsgewijze
in opgesomd; alleen het dubbele liefdegebod zouden wij als
iets ontbrekends kunnen aanvoeren. Onze vaderen hielden
van zulke overzichten; dat zien we aan de vaak uitgebreide
inhoudsopgaven („tafelen"), die aan hunne boeken voorafgaan
of er op volgen.") Ons werkje is eigenlijk niets dan zulk een
„tafel" in boekvorm.

Hoe klein ook van omvang, hoe sober ook van inhoud, het
vergunt ons toch een blik in het christelijk huisgezin van

In \'t voorbijgaan herinner ik aan de overeenkomstige gebeden in
onze liturgie.

2) Zio voorts over tafelgebeden Dirk van Munster, Ecn scoen spiegel
der kerstenen menschen,
eap. 30.

We vinden dio, om enkele voorbeelden to noemen, bij Scutdorpo\'s
Sermones, Wech ran Salicheit, Guido\'s Manipuhis curatorum etc. I^en
interessant overzicht van den inhoud geeft het
Specuhnn-, doch daarop
komen we terug.

Er zijn tal van j^spiegels"; dit is, zoover ik weet, de eenige „tafel",
die in de vijftiende eeuw gedrukt werd. Het groote werk van Dirc van
Delf,
Tafel van der Kerstenre Ohelove, bestaat alleen in hss. Zie Tin-
bergen.

-ocr page 41-

13

vddi\' de reformatie. In al dat prevelen van Ave Maria\'s en
Paternosters is veel vormelijks, maar in de „ynnicheyt,"
waarmede het geschiedde, iets bekorends; en in dat gansche
devote leven iets beschamends. In zulke gezinnen zijn de
mannen der Hervorming opgegroeid, i)

Op twee ■ dingen vestig ik nog de aandacht, waarmede ik
afscheid neem van de „Tafel". Vooreerst hierop, dat de kin-
deren door de ouders ook in het kerkelijke leven worden in-
geleid, meegenomen naar mis en preek-). En ten tweede op
de groote waarde, die aan het schoolonderwijs wordt gehecht.

De groote vraag dringt zich nu echter op: zijn er veel zulke
gezinnen geweest? Het is niet gemakkelijk daarop een afdoend
antwoord te geven. Het is buiten kijf, dat een boekje als de
„Tafel" ons een ideaal teekent. Toch kan gewezen worden op
eene uitspraak, die ons geen ongunstige gedachte geeft van
het Nederlandsche huisgezin uit het begin der vijftiende eeuw.
Dirc van Delfs
Tafel van der Kerstcnrc Ohclovcn noemt, spre-
kende over het vierde gebod, als de derde „sake", waarom
kinderen hunne ouders behooren te eeren: „want si ons die
ewegods hebben gheleert ende gods ghebode ende dat
kersten ghelove daerof ontfanghen, ende dat is ons so in
ghedroncken, dat wi daer niet an twivelen en moghen" ■•). Zoo
had hij niet kunnen spreken, wanneer het huiselijk onderwijs
over \'t algemeen verzuimd word.

Ruim eone eeuw later wijdde Hendrik van Bommel in zijne

lil do voorredo van Melanchtlions Caiechesis pueriïis zegt Urenz:
„Dadurch, dass unsere Vorfahren den Dekalogus, das apostolische Glau-
bensbekenntnis und das Vaterunser ihre Kinder zu llauso horsagon Hessen,
iiat Gott in der furchtbaren Finsternis, womit dio Roligionslehro bisher
bedeckt gewesen, als durch einen Ilauskatechismus sich eino Kircho
erhalten." K. A. Schmid,
Encyklop. des gesammicn Krxiehmgs- und
Un/errichfsicesen,
art. Katechese (von W. Thilo), 1X1-, Olli f.

-) Volgens eap. XVI van Antoniniis Florentinus, \'JVactatus de in-
structione seu direc/iona simplicitm confessonm,
Delf beging de

vader doodzonde, „si non adhibuit diligenciam ad hoc ut fieront boni et
mandata dei et ecclesio obseruarent vid. do eonfessione, communiono et
audiciono misse, de lionestate vito et huiusmodi." Zoo ook do moeder
ton opzichte harer dochters.

8) = wot.

\') Ontleend aan Tinbergen, 102 v.

-ocr page 42-

14

bekende Summa een hoofdstuk aan deze zaak^), opdat de
ouders hunne kinderen zouden aansporen tot een deugdzaam
en vroom leven. Met hem betreden wij, wel is waar, refor-
matorischen grond, toch zien wij uit zijn woorden, hoe hoog de
invloed van het gezin, inzonderheid van de vrome
moeder2),
werd geschat aan het einde onzer periode.

Aan klachten ontbreekt het echter niet. De Weeh van
Salicheit
laat zich in een inleidend woord aldus hooren:

„Mer lacen hets te duchten dat veel menschen op dese saligbe
leringhe luttel achten, hem seluen ende boren kijnders daer-
mede te leren, ende ondenvysen tot baere sahcheit. Mer meer
achten op idele leringhen tot hore ewigber verdoemenissen."

Het reeds meer genoemde Weener hs. spreekt bij het eerste
gebod over menschen „die verroekelosen te leren die artikelen
des geloefs, die .si sculdich sijn te wetene; het en si dat si
so hert van sinne waren, dat sijs niet onthouden en conden,
ocht dat sie niement en vonden diese leerden"^), en scherpt
juist naar aanleiding hiervan den peters hun plicht in.

Godschalk Kosemond van Eindhoven vennaant zijn lezers:
„die viant arbeit .... daerom sculdi dicwils uwen credo in
Duitsche seggen, die principael articulen des geloofs van buten
leren ende dicwils verhalen ende u kinderen doen leren"
maar hij doet dit, als hij over traagheid handelt. Vele ouders
zullen dus traag geweest zijn. Dezelfde schrijver neemt dit
verzuim dan ook in zijn biechtformules op: ic en heb (mijn
kinderen) niet onderwesen noch laten leeren in de articulen
van theilich kereten ghelove"

Hfdat. XXlll, to vindon op bl. 80 vv. van do Volksuitgave, ver-
schenen onder den titel:
Wat een Jioomsch geestelijke tn 1523 nnn <lo
Christen-mfinsehen leerde.
Leiden 1882.

Vorst üeorge van Anhalt, Luthers medewerker, noemde de ouders,
en vooral de moeders, de ware huispriesters en bisschoppen. Maronier 1, 75.

3) Tinbergen, bl. 103.

*) Tinbergen, t. a. p.

Tinbergen, t. a. p. In Gersons De parrulis ad Christum trahemUs
lezen we: „Adde quod multorum Parentum et Magistrorum cura vel
nulla vel ultima est de parvulorum suorum moribus, et eorum discipli-
nata custodia." (Opera.\'ed. Du Pin, 111, 281). — Zio voorts den aan-
hef van cap. 40 in Dirk van Munsters
Spiegel. iSebaatiaan Urant schil-
dert in zijn
Narrenschip ook do slecht« opvoeding der kindoren (1191).

-ocr page 43-

15

Ijverige ouders zullen daarom naar eene handleiding gezocht
hebben. Als zoodanig bespraken wij reeds de „Tafel" en
noemden de „Wech van Salicheit." Dit laatste, vrij uitvoerige
werk komt later bij de leerstof ter sprake. De vertaling, die
bisschop Erard van Luik in 1512 van Gersons
Opus tripartitum
liet drukken, moest onder meer ook voor het huiselijk onderwijs
diensten doen. Erard vermaande „alle vaders ende moeders
ende allen anderen goeden kerstenen menschen, die gheen
breeder noch meerder kennisse haerder saHcheit en hebben,
dat zij dese voorseide leeringhe vercrijghen" en tegelijk de
kinderen „vaderlijck ende moederlijck . . . onderwijs ende
vermaninghe neerstelijcken ende gheerne (te) hooren."\') Dirk
van Munster zegt m de voorrede van zijn meermalen genoemd
boekje dat hij „biddet dattet die ouders haer kinderen leren
lesen." Doch van de meeste Dietscho traktaten, die \'t zij
over de geheele leerstof, \'t zij over een onderdeel handelen,
geldt, wat van
Des Coninx Summe gezegd werd, dat zij waren
„mere ter leker luden behoef ghemaect dan ter clerken." En
tusschen wat voor ouders en wat voor kinderen bestemd was,
werd geen \'scherp onderscheid gemaakt. 2) Daarom bespreken
wij deze handleidingen liever later bij de didactische literatuur.

Uit Van Bonnnel\'s Summa blijkt nog, dat do ouders opge-
wekt werden hun onderwijs aan de gehoorde preek vast to
knoopen. Zoo vernemen wij, wanneer het huisonderwijs in
den regel gegeven werd: o[) zon- en feestdagen. Wij mogen
dus onderstellen, dat hi do vijftiende eeuw ook in ons land
iets gevonden werd van eene zondagsviering, zooals do door
zijne
Jlymchtrass op catechetisch gebied bekende Lanzkranna")
die voorsclu\'ijft.

\') Zie Ernrtls voorrcdo, iifgedrukt in Do Katholiek XXI (1852),
bl. 21-1. Mnar ook Gorson zolf bestcmdo zijn boekjo in do derdo plnnts
voor „kindoren ende ionglier diemen van luieren kinsclio iaren yorst
Hal leren dat gboineen inbout van onsen gbelouo Endo die prineipael
punten dio onsen glielouo aengaen." Zio do voorrede der vertaling, dio
in 1182 to Delft versclieeu.

-) Geflcken, S. 23.

Na de ontheiliging van den Zondag geschilderd to hebben, gaat
hij voort: „O wio ein bessere kürczweil wolt ich ju lernen, das er nach
essens des ersten mit seinem voelcklin (= gezin) giong zuo einer predig,
darnach sesser daheim mit seiner hauszfrawen und mit seinen kindern
und mit seinem voelcklin, und fraget sy , was sy in der pri\'dig gemercket

-ocr page 44-

16

Behalve de kinderen, laat Lanzkranna ook de dienstboden
(voelcklin) deelnemen aan het huisonderwijs. In ons land was
het niet anders. De „Tafel" was bestemd voor kinderen en
„ghesinne." De schoone
Exposieie op liet Paternoster zegt:
„daerom sundighen die olders, meysters ende heren seer
swaerlic, die hoer kinder, diseipulen ende knechten niet en
leren van horen iersten iaren in gueden werken." Dat dit
gezegd wordt, waar sprake is van het „quaet der verolder
ghewoenlicheit" wekt echter min gunstige gedachten. Uit de
catechetische literatuur van Duitschland geeft Geffcken aan-
halingen die hierop
doelen 2). Uit het laatst van onze periode
is wederom bisschop Erards voorrede vóór Gersons werkje
van belang. Wat de ouders in de kerk gehoord hadden (waar
Gersons boekje werd voorgelezen en uitgelegd), moesten zij
„verhalen in haren huysen ende onder eersamich geselschap;
ende in dyeselve leeringhe ende lesse haren kinderen, knechten
en maechden, dienaers ende meer andere onderwijsen ende
leeren" 3).

In een waarlijk niet ongunstig licht staat het huisgezin der
vóór-reformatorische eeuw thans voor onzen geest. Van de

hetten, und sagt was er het gemerckt, verheeret sy aucii, ob sy die
zehen gebott künnen und verstuenden die sieben todsünd, den pater
noster und den glauben, und lernet sy . . . Zio GefTeken, Beil. 117 f. —
Zie voorts de Beichtfragen Cod. Giess. 851 bij Geffcken G3 f. — en
Herolt,
De eruditione ChrisHfidelinm, bij Goficken ü3. Zon- en feest-
dagen viert men door de opera servilia enz. na to laten, maar aan do
andere zijdo door mis en preek bij te wonen, en door het onderrichten
der kinderen in .goddelijke dingen, zegt Herolt. — Iets van dien aard
wil Dirk van Munster. Tegen hot derde gebod handelen „die dan niet
en horen of en willen horen die gheboden of sermonen noch en leren
noch en pinen te leren dat een kersten mensche sculdich is to weten
ende te belenen . . ."

l)v. Hs., fol. 97 recto, bij de behandeling der laatste bede.

2) a. w. Beilagen Gl, uit den „Spiegel des Sünders" (± 1170): „Hastn
dann mit ernstlichem fleisz gethan, das deino kind und underthan, maegt
und knecht fleiszlich betten, vasten, gott den herrn furchten, dem dien-
ten, seine gebott hielten, mesz und predig andechtig hoerten, ir sündo
beichten . . . ." Zie voorts Beilagen 108, wat Lanzkranna daarovor
nog zegt.

3) De Katholiek XXI, bl. 21-1!. Nog herinner ik aan art. XXXIV
van Dionysius\'
De vita\'curatorum, die nevens do kinderen do „familia"
noemt.

-ocr page 45-

17

ouders leerden de kinderen de catechetische stukken, waar-
onder het bekende viertal de eereplaats innam. Maar naast
deze oefening van geheugen en verstand besloeg eene andere
werkzaamheid eene veel grootere plaats. Het huisonderwijs
dier dagen doet ons onwillekeurig denken aan het onderricht,
dat Paulus (Tit. 2 : 12) aan de zaligmakende genade Gods
toesclirijft, om „matig, rechtvaardig en godzalig" te leven. De
beteekenis van de goede gewoonte werd ingezien, en de jeugd
werd reeds vroeg gewend om aan het kerkelijk leven deel te
nemen i).

Konden wij eene vergelijkende statistiek opmaken, ik vrees,
dat wij tot de slotsom zouden komen, dat het Nederlandsch
gezin na de middeleeuwen veeleer ontkerstend is dan toege-
nomen in degelijkheid bij het vervullen der catechetische taak.
Doch tusschen toen en thans ligt de bloeitijd der Gereformeerde
Kerk in ons land; in dien tijd heeft het huisonderwijs zeker
nog hooger peil bereikt dan vöór de Reformatie\'-^). Indien de
gemeente wederom gaat erkennen, welken plicht de doop op
haar legt, dan zal ook nu het huisgezin opnieuw de voor-
treffelijkste leerschool worden voor de kinderen der geloovigen.

Dat wij het huisonderwijs niet in beperkten zin „voorberei-
dend" mogen noemen, blijkt uit alles. Het legde den grondslag
voor het biechtonderwijs, het was eene inleiding tot recht
verstand van de openbare catechisatie") en do preek. Doch
omgekeerd werd ook weder de preek thuis besproken, en in
de huizen werden boeken gevonden, waarin de stukken der

\') Over (Ie Cliristolijko opvoeding in het iinisgezin der middoleouwen
leze men nog de
Senno ad comugalo» en do beide Sermones ad adoles-
centes et pmros,
dio voorkomen in Guillibortua Tornncenaia, Sermones
perameni ml status diuersos pertinentes,
in nniv. Lov:in., Joh. de West-
ftiliiv (M.81—IJS!}). Zie over don schrijver: Lecoy de lii Marche,
La
chaire française au moyen âge,
Paris 18G8, p. l U), IGS). llut lioec rander
hicchten,
Delf 1180, vraagt: „Uobdi v kindor niot daertoe ghehonden
dat si hem to tido bereiden metter biechten, onde en hebdi hem niot
gheleert hoo si doen souden" (nl. bij het avondmaal).

-) Tot bewijs noem ik hier alleen do Daagelijksche Hugs-Catechisatie
van Fr. Iliddorua, een werkje, dat in 1092 den tiendon, in 1712 den
twaalfden druk beleefde.

Ik bedien mij gemakshalve hier en eldors van dit woord, hoewel
hot een anachronisme ia. Alleen, wat bij den doop plaat« ha«l, word
mot don naam „catechizare" aangeduid. Zio Von Zezschwitz II. i. lO.

\'2

-ocr page 46-

18

catechese uitvoerig werden uiteengezet. Zoo liep het huis-
onderwijs — en in dit opzicht onderscheidde het zich van de
school — in zekeren zin evenwijdig met het kerkelijk onderricht.

Wanneer de Reformatoren op huiscatechisatie aandringen,
dan scheppen zij dus niets nieuws, maar zij sluiten zich aan
bij het verleden. De Kerk heeft ook vodr de Hervorming ge-
voeld, dat het Christelijk huisgezin behoorde te wezen eene
huiskerk In dagen van vervolging, in tijden van verval is
vaak door die huiskerk de Chr. Kerk bewaard-). Luthers
machtige stem moest ook in dit opzicht dienen om de inge-
slapenen wakker te
roepen 3).

§ 2. de school.

Voor het godsdienstonderwijs heeft vooral de volksschool
beteekenis. Het godsdienstonderwijs wortelt in den doop en
omvat dus alle leden der kerk, niet alleen een hoogeren stand
of eene bijzondere klasse.

Slaan wij nu echter het oog op de school der latere middel-
eeuwen, dan zien wij, dat het onderwijs, \'t zij het op klooster-
en kapittelscholen, \'t zij het op parochie- en bijscholen gegeven
werd, slechts aan betrekkelijk weinigen ten goede kwam. De
scholieren waren voor het grootste deel aanstaande monniken,
broeders des gemeenen levens of wereldlijke geestelijken. Onder
dezen waren wel tal van „arme klerken", maar dat waren slechts
de enkelen uit. de armere volksklasse, die onderwijs genoten
en dat trouwens ook alleen genoten als voorbereiding voor den

Zio de artt. over het Huisgezin in De Heraut, vooral nr. 1107
(8 Dec. 1900).

2) Zie de boven aangehaalde woorden van Hrenz. Wat de Koomscho
Kerk in het reformatorischo tijdperk en later aan dio huiskerk to danken
had, kan men onder anderen zien uit do Levena der „Maechden van den
Hoeck" to Haarlem.
Bijtlr. voor de Qesch. v. h. liUdom van Haarlem,
XVII, 280.

3) In de brevis praefatio van den Ca/ccAwffifw »»o/or schreef hij: „Indo
(fidelis ac vigilantis) patris familias officium exigit, ut per liebdomadam
ad minimum semel habito examine liberorum ac familiao periculum faciat,
ac audiens exacte perquirat, quid hisco de rebus intelligant aut didicerint,
quibus ignoratis eosdem serio et graviter eo, ut ista perdiscant, adigat."

-ocr page 47-

19

geestelijken stand. Wie voorts nog onderwijs kregen, waren
zoons van edelen en van rijke kooplieden, die zicli«de weelde der
school konden veroorloven i). Voor het volksonderwijs mogen
wij het meeste nog hopen van de bijscholen, indien althans
het vermoeden van Moll juist is, dat zij voor de kinderen der
kleine burgers bestemd waren 2). De kinderen der armen be-
zochten in den regel geen school. Meisjes waren veelal van
alle onderwijs verstoken; alleen aanstaande religieusen kregen
onderwijs

Waren er dan op de dorpen geen scholen? Op vele zeker
wel, maar niet zoozeer ten behoeve van de gansche jeugd, als
wel ter wille van den eeredienst, die koor- en auterknapen
eischte •»).

Ik stel dit voorop, opdat wij de beteekenis van de school
voor de catechese niet overschatten. Al zal de beschrijving
van het school-godsdienstonderwijs breeder plaats beslaan dan
^ die van het huis-godsdienstonderwijs, omdat het uit den aard
der zaak meer voor beschrijving vatbaar is, het gezin is van
meer belang geweest voor de catechese dan de school.

Zien wij den kring der scholieren tamelijk beperkt, daar-
tegenover staat, dat wij de scholen met betrekking tot het

Al te kras is K. Schmidt, als hij zegt: „Für dio Adligen und
Prinzen bestand der lleligionsunterriclit im Horsagen der vier Jlaupt-
stücko des Katechismus, — beim
Volke in einigen Sätzen, die nicht
auf die Wahrheit der Itoligion, sondern auf das, waa man der Kirche
schuldig war, Bezug hatten; das Ziel seines religiösen Wissens hatte der
Laie erreicht, der das Vaterunser luid das Glaubensbekenntniss auswendig
wusste".
{Qeschichte der l*(idagogik~ II, 105, aangehaald bij C. .1.
Sühngen,
De medii aeri puerorum instiiutione in occidenie p. Ol).

-) a. w. II, ii, 257 v. Zie over do bijscholen en haar godsdienstig
karakter
Studiën op godsd.,____gebied, deel JUi. Utr. 1891, bl. 230 vv.

Zie „ono acono exempel van enen jongben kindo endo van haren
scoelmeester," uit het Ilulthemsch hs. uitgegeven in hot
lielgisch
Mmetim
1, 32G vv. In de acbolon der pniemonstratonser-nonnonkloostors
mochten geene „seculiere" leerlingen worden aangenomen. Zio Aem.
Wybrands,
De abdij liloemhof te Wittewierum in de dert. eeuw. (Vorh.
K. Ak.
v. Wet. Afd. Lott. XV, Amst. 1883, bl. 131, noot 1). — In
do abdij van liijnsburg gaf do binnenscoelmeistor onderwijs aan do scoel-
juflers, jonkvrouwen van adellijken huizo, dio hier opvoeiling ontvingen
of voor het kloosterleven werden opgeleid. Zie Schotel,
De abdij van
liijnsbitrg,
bl. 0.

Dionysius klaagt over gebrek aan onderwijs „praeaertim in villis".

2*

-ocr page 48-

20

godsdienstonderwijs niet behoeven te schiften. Het geloof der
kerk had op -elke school vrijen toegang. Nauw was de gods-
dienstig-zedelijke opvoeding met het onderwijs verbonden i).
Zelfs waar van godsdienstonderwijs in engeren zin niet ge-
sproken wordt, mogen wij toch onderstellen, dat de hoofd-
stukken der catechese werden ingeprent. De school was er
om de kerk, zoowel waar zij priesters en monniken opleidde,
als waar zij de kleinen het noodige leerde, opdat zij zouden
kunnen biechten en het avondmaal gebruiken

Met dit laatste onderwijs hebben wij hoofdzakelijk te doen.
De vraag rest nog: uit welk oogpunt dienen wij het te bezien?
Nam de school de taak der kerk of die der ouders over? Het
antwoord moet, dunkt mij, in laatstbedoelden zin uitvallen. De
school was er om de kerk en in zooverre zij meer of minder
gelegenheid bood om zich te bekwamen voor eenig kerkelijk
ambt, was zij er ook voor de kerk. Doch waar zij voorberei-
dend godsdienstonderwijs gaf, was zij er voor de ouders; aan
dezen wordt op het hart gedrukt de kinderen ter school te
zenden.

Was het dan niet de plicht der kerk te zorgen voor het
onderwijs in de beginselen der leer en in het ontvangen der
sacramenten? Ongetwijfeld. Maar dien plicht vervulde zij,

„Dann dio Canonici [in] voirtijdonn niet anders dann schoolmeisters
vnnd Praeceptores sijnt gewest, die die Joegennt in oire Collegiis in die
vrije konnsten, tucht vnd Erbarlieit, vnnd voirnemlich in denn Clirist-
lichenn Cathechismo geinstitueert hebbonn." Zoo drukten zich de ouder-
lingen en diakenfen van Deventer uit in bun „Discours ende bericht op
die administratie der Geestelicken ofte Kerckengueder der Stadtt De-
uenter .... Ingebracht 27 Aprilis, Anno 1581."
Jiijdr. Ocsch. Over-
ijsel,
111, 187Ü, bl. 177.

2) De biecht begon dikwijls op zevenjarigen leeftijd. Tc Alkmaar
waren in 1560 do onderwijzers verplicht hunne leerlingen „to admonieren
alle hoochtijden ommo te byecht to gaen en die vaste daegen to ver-
condigen in elcke loco." J. .1. de Gelder,
Omlerwijs in tcetentch. en talen,
Alkm. 1864, blz. 2.

„In Schulen lass man in der Faston von der Beicht, und cinerley
gestalt; der Absolution und des Trosts, so man durch gläubige Niesung
des Ixjibes und Bluts Christi bekäme, habe ich mit wissen mein lebtag,
ehe ich gen Wittenberg kam, weder in Kirchen oder Schulen mit einem
Wort gedencken hören" zegt Mathesius in zijn
Historien von ....
D. Martin Luthers Anfang, Lere, Lehen
etc., aangehaald bij G. Lan-
gemack,
llistoria Catechetica, 1, 424.

-ocr page 49-

21

zooals wij zullen zien, op andere wijze. Het vierde Lateraan-
concilie (1215) drong aan op de oprichting van scholen in het
belang van de vorming van geschikte geestelijken en voorts
ter bevordering der wetenschap Maar waar datzelfde con-
cilie, met bedreiging van zware straf ingeval van verzuim,
vorderde, dat elk Christen, die tot jaren van onderscheid ge-
komen was, jaarlijks minstens eenmaal zou biechten en met
Paschen communiceeren 2), daar liet het aan de ouders over de
kinderen hiervoor te bekwamen. En de ouders maakten daartoe
gebruik van de school. Zoo trad de school der latere middeleeuwen
wel in zekeren zin in de plaats van het oude catechumenaat,
maar terwijl het laatste in den dienst stond der institutaire
kerk, is de eerste bij hare catechetische taak de helpster van
het gezin geweest en diende dus de kerk als organisme ").

Op het terrein der school liet de Broederschap des Gemeenen
Levens haren invloed gelden; doch wat het catechetisch onder-
wijs aangaat, is die invloed slechts in het algemeen te schetsen.
De meeste Nederlandsche scholen, die in de vijftiende eeuw
tot bloei kwamen, stonden met de Broederschap in betrekking.
Daardoor werd in de wetenschappelijke kringen een streven
naar vroomheid gewekt, of bleef dit streven levendig, waar
met het Humanisme eene overdreven vereering der antieken
binnendrong. Aan die scholen, ni dio kringen werden de gees-
telijken en do onderwijzers gevormd, die straks weer het volk
hadden te onderrichten. Zoo brachten de Broeders in school
en biechtstoel hun geest over en werkten zij middellijk op het
volk. Onmiddellijk werkten zij op het volk alleen door de
later to bespreken collatiön. Want al ging na do uitvinding
der boekdrukkunst, die de winsten van het boeken afschrijven
wegnam, menige frater zelf een schoolambt waarnomen*), dat

1) Zio aioll a. w., II, ii, 230. Do scliolastor van hot Utrechtsclio
domkapittel was ook, wat wij zondon noemen, schoolopziener. Moll,
II,
i, 287.

2) Zie Wotzer en Welto\'s Kirchonlexicon-, art. Katechese, Vil, 250.
®) Ilipler,
ChritiJicho Lehre und Erziehung in Ermland . . . tcährend

des M.-A. 1877, S. 37, schijnt tot liot tegenovergestelde resultaat te
komen. Zio Wotzer en Welte, t. a. p.

♦) E. Ijoitsman, Ueherhlick über die Oeschich/e und Darstellung der
pädag. Wirksamkeit der Jiriider des gemeins. Lebens,
Ixjipzig, 188(5.
S. 72. — Koitsma,
Oesch. v. d. Jlerv. en de Jlerv. Kerk der Nederl,
Gro«ingon, 1893, blz. 35.

-ocr page 50-

22

kwam zeker zelden die scholen ten goede, waar wij het eigenlijk
voorbereidend godsdienstonderwijs moeten zoeken. Evenmin
heeft de Windesheimsche kloostervereenignag zich de belangen
van het volksonderwijs aangetrokken i)

Om den invloed der Broeders te waardeeren, moet vooral
niet vergeten worden, dat het doel van alle catechetisch on-
derwijs, in verband met de biecht, meer vroomheid dan ken-
nis was. Het is de groote verdienste der Broeders, dat zij
dit beginsel der moderne devotie als \'t ware hebben gepopu-
lariseerd. Op ons gebied zullen zij dus gekant geweest zijn
tegen alle werktuigelijk van buiten leeren, en hebben zij on-
getwijfeld het goed verstaan van de catechetische stof be-
vorderd.

Welke was die stof, en hoe werd zij onderwezen? Wij mo-
gen verwachten, dat de stof dezelfde was als die van het
huisonderwijs, en ook, dat zij tot het elementaire onderricht
gerekend werd, daar de biechtvader reeds spoedig wachtte.
Zoo was het dan ook. Voor het leesonderwijs werden ABC-
boekjes gebruikt, en men wist niet beter te doen dan de klei-
nen, na hun de letters geleerd te hebben, verder te leeren
spellen en lezen door hen hunne krachten te laten beproeven
aan het Onze Vader enz. Zulk een boekje wordt bewaard in
de stadsbibliotheek te Haarlem Op 8 bladzij dj es behelst

1) Acquoy, Het Tclootter \'te Windesheim, 11, 187, 192, 883.

2) Campbell 1 noemt liet boekje een „livro de priores a l\'usage des
écoles" en bewandelt zoo den middenweg tusschen Koning, die het een
Horarium noemt (
Verhandeling orer den oorsprong . . . der boekdrukkunst,
Haarlem, 181G, blz. 118), en Holtrop, die het met Enschedé vooreen
Abecedarium houdt,
{Monum. Tgpogr., La Haye, 1808, p. 10 s.). Te-
recht wijst Holtrop op het alphabet. Bovendien bestian er dergelijke
boekjes, waarin na het alphabet eene reeks lettergrepen tot oefening
voor elke letter voorkomen.
{Jiépertoire des outrages pédagogiques du
XVJe siècle,
Paris, 1880, p. 1. — Dietsche Warande, 11, Amst., 1850,
bl. 01, noot 1). Dat wijst toch op leesoefeningen. Maar ten onrechte
beroept Holtrop zich op het voorkomen van hot credo. Wij zullen zien
dat het credo als gebed werd gebruikt. — Zio voorts do Forma inqui-
sitionis, Leuven, 1550: „Qui primis Kudimentis in triviis imbuuntur,
primum discant alphabetum, Orationem Dominicam, fcialutationem Ange-
licam, Symbolum Apoatolorum, Benedictionem mensae et gratiarum
actionem cum confes8io;io quae fieri ad altare consuevit."
De Katholiek
XCIII, 1888, bl. 253.

-ocr page 51-

23

het het alphabet en in het Latijn het Pater Noster, het Ave
Maria (dat eindigt: et benedietus fmetus ventris tui ihesus
cristus Amen), het Credo en wat ik hier laat volgen:

„(A)ve salus mundi verbum patris hostia sacra vera viua caro
deitas integer verus homo.

(C)orpus et sanguis domini nostri ihesu cristi custodiat ani-
mam meam et corpus meum in vitam eternam Amen, in manus
tuas commendo spiritum meum, redemisti me do mine deus
veritatis Amen (N)os cum prole pia benedicat virgo maria
(B)enedicamus domino Deo gracias ^

Het in het Répertoire (zie boven bl. 22 noot \\) genoemde
Abecedarium bevat in plaats van het hier meegedeelde de tien
geboden, waarop al de vier stukken in het Franscli volgen.

Het leesonderwijs werd dus dienstbaar gemaakt aan de
memoriseermg der bekende drie of vier stukken, die wij reeds
bij het huiselijk onderricht aantroffen 2), en van enkele gebeden.
Dat wij niet veel meer dan een machinaal opzeggen als vrucht
van dit onderwijs mogen verwachten, ligt voor de hand

In de vijftiende eeuw werd deze leerstof uitgebreid door er
de zeven boetpsalmen aan toe te voegen •1). Misschien mogon
wij daarin den invloed der Fraters opmerken. Geert Groote
vertaalde deze psalmen in het Dietsch, en schreef er eeno
litanie bij t^). De kennis der boetpsalmen was voor het biecht-

1  Vgl. C. .1. SölmQcn, Do vicdn am\'ipuerorum inifitu/iono in occidenio,

Amstelod. 19(X), p. 85.

In 1505 moest to Utrecht van dozo stukkon eeno „brevis nc rudis
explicatio" gegeven worden. A. Ekker,
Do Hier. school ie Uir. 1, 57.
In do zestiende eouw groeide uit het beschreven workjo bet l)ekendo
Hanoboek. Zie liloem en Ter Gouw,
De Tentoonst. voor Onderwijs to
Amst. in
1860, Amst. 1801, bl. 21 v.

O Schotel, Do ill. school te Dordr., hlz. 12.

Moll, a. w. II, III, ;}5, noot 2. Zio ook zijne verhandeling over
Oeert Oroote\'s Dietsehe vertalingen, (Verb. Kon. Akad. v. Wetonsch., Afd.
Lettork. XIll, Amst. 1880). Volgens ouzo telling zijn hot ps. G, 82^
38, Gl, 102, 130 en 143.

-ocr page 52-

24

wezen noodig, omdat boetelingen bij de reconciliatie ze moesten
bidden Bij stervenden werden ze gelezen Voor school-
gebruik schijnen deze psalmen in afzonderlijke boekjes gedrukt
te zijn In het begin der zestiende eeuw wordt daarbij nog
genoemd het Confiteor-^). Dit was de schuldbelijdenis, die de
priester uitsprak, eer hij bij de bediening der mis de altaar-
trappen beklom; hij beleed daarmede zijne zonden in gedach-
ten, woorden en werken en smeekte God om vergiffenis. Vrome
leeken baden dit gebed mede

De uitbreiding der leerstof had dus plaats in eene bepaalde
richting: die van het gebed. Ook dit wijst op den invloed
der Broeders des Gemeenen Levens. Het devote leven was
een gebedsleven. Uit den kring der devotie is het stuk over
het bidden in de landtaal, dat door Revius op Zerbolts naam

1) Moll, II, III, 224.

2) Moll, II, iv, 53, 56.

Men heeft te Brussel een fragment gevonden eener Nederl. ver-
taling dier psalmen. Zie Campbell 1459 en Holtrop,
Monuments Typogr.,
p. 126.

*) Karei V bepaalde, „dat dieghene die alsoe sullen geadmitteert endo
geapprobeert wesen sehole te houdene, nadien sy den kindre hun alpha-
bet, Paternoster, Ave Maria, ende hun ghelovo, Confiteor ende seven
salme geleert sulle hebbo, nyet en sulle in die particuliere sehole moego
lesen oft leere andere boucken dan die hierna volgen," etc. Ter Gouw,
Beknopt hist. overz. van onze nation. Schoolwetgeving, Amst., 1862,
blz. 14. Vgl. boven bl. 22, noot 1 aan \'t einde.

Zie Moll, 11, iii, 280. Durandus, Bationale divin. oßcioni/n,
Lugd., 1612, Lib. IV, cap. VII, 1, 2. Hot is echter ook mogelijk,
dat met Confiteor wordt aangeduid een biechtformulier. In het
Confes-
sionale
(Antvp., M. Goes, s. a. — Campbell 491) lees ik: „Tune die

confessionem tuam in generali sic: Confiteor deo coli et beate mario____"

welk formulier daarna in de landtaal herhaald wordt: „Ic come to biechten

gode van hemelriick, marie die moeder gods----" Of was er wellicht

geen verschil tusschen beide? Vgl. H. A. Koestlin, Gesch. des Christi.
Qottesd.,
Freiburg, i. B. 1887, S. 116. In de merkwaardige boekver-
koopers-aanteekeningen, door P. A. Tiele uitgegeven in de
Bihliogr.
Adversaria,
IV, \'s-Grav. 1878—\'82, bl. 65—78, wordt herhaaldelijk
melding gemaakt van „confiteors" of „coflltorien." — Eeno mot de ge-
noemde overeenkomende biechtformulo vond ik nog in hfdst. 5 van hot
Cancellierhoeck (Hs. op de Kon. Bibl. van 1472); het gebruik van deze
formulo stempelde hetgeen men beleed tot eene
hiecht en verplichtte dus
den priester tot geheimhouding.

-ocr page 53-

25

is gezet i). Èn het Confiteor èn de boetpsahnen stonden bo-
vendien in betrekking tot het biechtwezen.

Een meer intiem kijkje in de oude schoolwereld geven ons
de verordeningen van Karei V Wel zijn deze vastgesteld
in tijden, toen de ketterij een dreigend gevaar was, en mo-
gen wij dus daaruit niet besluiten tot den toestand in de vijf-
tiende eeuw. Ja, het is zelfs waarschijnlijk, dat deze wetten
veeleer een nieuwen toestand moesten scheppen dan een be-
staanden regelen, doordat vroeger weinig werk gemaakt werd
van het onderwijs ten platten lande. Toch zien we er uit,
wat men van de school verwachtte op het gebied der Christe-
lijke opvoeding. In Kareis verordeningen worden drie school-
boekjes genoemd, die alleen door een gezworen boekdrukker
te Leeuwarden onveranderd mochten gedrukt worden. Deze
boekjes „dewelke de eerste beginzelen van den Godsdienst be-
helzen en die volgens gewoonte allereerst aan de kinderen ter
hand gesteld worden" zijn:

het boekje daar hot ABC vooraan staat,

het boekje, \'t welk de manier leert van de tafel to zegenen, en

hot boekje, \'t wolk do Mis leert dienen.

Het eerste kennen we reeds. Bij het tweede hebben wij te
denken aan een gebedenboekje, waaruit het „benedicite" en
„gracias", waarvan de
Tafel sprak, te leeren waren. Van het
derde boekje is een fragment aanwezig te Brussel ").

In die drie boekjes waren tevens do drie trappen van gods-
dienstonderwijs belichaamd, dat plaats had naar de in de

>) l^ovius, Darentriae illustrafae, Lugd. Bat., 1G51, p. 3G sa. In
het
JIü/. Jahrbuch, herausgegeben von der Qörrea-Gesollsehaft, XI,
1800 S. 1
n*., bestreed Franz Jostes de echtheid. Vgl. B. .1. W. l\'ost-
huinus Meyjea,
Jacohus Jlerius, diss., Anist., 1805, blz. 215.

-) Oudeden en Gest. v. Vriesl 1, 1723, bl. 107 vv. Vgl. F. Sjoerds,
Algem. heschr. van Oud en Nieuw Friesl. II ll. Leeuw. 1708, 500 vv. en
vjy Huddingh II 175 vv.

") Campbell 1171. Ilot is gereproduceerd in Holtrops Monum. Typogr.,
PI. 11. Zio ook p. 120. — To I.K3iden werden dezelfde boekjes gebruikt,
want de aflezingsbocken gewagen van „die jonghens die haer eleyne
boecxkens loeren, als
alphabelnm, benedicite en introibo." Zio Meded. r. d-
J/aatsch. der Ned. lAstt. te lA^iden,
1877—78 bl. 1(X). — Met de woorden
van I\'s. -ISi-l: Introibo ad altaro Dei otc. begint de mis. Zie II. A.
Koestlin,
Geschichte des Christi. Gottesd., Freiburg i. B. 1887, S. 115.

-ocr page 54-

2fi

middeleeuwen algemeen heerschende methode, „dat ieder die
wat hooger geleerd is een of twee anderen, die minder ge-
leerd zijn, zal moeten onderrechten; en aan dezelven zijne les
voorlezen, die hij zijnen meester moet overleveren; te weeten
op deze wijze, dat degene die de zegening van de tafel leert,
eene ofte twee van degenen onderwijze, die het ABC-boekje
noch leeren ....■"

Deze verordening uit de zestiende eeuw bevestigt dus we-
der, dat het bij het vóór-reformatorisch godsdienstonderwijs
ging om den vromen levensvorm. Practisch kwam het neer
op een „leeren bidden" 2).

Stonden wij tot nu toe hoofdzakehjk stil bij wat wij in onzen
tijd lager onderwijs zouden kunnen noemen, wij treffen onge-
veer hetzelfde aan op de lagere klassen der Latijnsche stads-
scholen. Zelfs bij de studie van het Grieksch moesten het
Onze Vader enz. als oefenstukken dienen terwijl in het mid-

Vergelijk Moll, II, ii, 275. In de zesde preek over Luther schrijft
Mathesius in zijn genoemd werk: „Denn Eltern und Schulmeister lehreten
ihre Kinder die zehen Gebot, Glauben und Vater Unser, wie ich diese
Stück in meiner Kindheit in Schulen gelernet, und nach alter Schulen
Weise, andern Kindern-olTt fürgesprochen," aangehaald bij Langemack,
Hist. Catech., I, 423.

Te Utrecht moesten in 1565 de leerlingen der beide laagste klassen
gebeden leeren van Erasmus, Vives e. a., A. Ekker,
Do Hieronymm-
school te Utrecht,
1863, I, 57. De Vrcccs et meditatioms yenerales van
Vives zijn te vinden in deel II zijner
Opera, Basileao, 1555. Zij worden
in 1556 to Gent bij Com. Manilius gedruist. Zie F. Van der llaeghen,
Bihlioyraphie gantoise, I, Gand 1858, p. 115. — Da 1\'recationes aliquot
novae
van Erasmus vindt men in zijne opera (ed. Clericus) V 1197 sa.
Ze zijn in 1556 en 1557 te Antw. afzonderlijk uitgegeven.

3) Ilet reeds meer genoemde Répertoire noemt p. 691 een boekje mot
dezen inhoud: „Do litteris graecis ac diphtongis et quemadmodum ad
nos veniant. Abbreviationea quibua frequentissimo Graeci utuntur. Oratio
domiuica et duplex salutatio ad beatissimam Virginem. Symbolum
apostolorum. Evangelium divi Joannis Evangelistae. Carmina aurea
Pythagorae. Phocylidia poema ml beno beatequo vivendiim. Ouinia haec
cum translatione latina. Introductio perbrovis ad hebraicam linguam."
Haguenau, Th. Anselmus, zonder jaartal. (Anselmus drukto i 1518)..—
De genoemde Phocylides waa een Miletisch spreukendichter uit do Ge
eeuw vóór Chr. Hier wordt bedoeld het op zijn naam staande »ronj/iu
\'wvßtnxriv, dat de Oud-test. moraal als do waro wijsbegeerte voorstelt, en
waarschijnlijk door een Alexandrijnach Joden-Christen vervaardigd werd.

-ocr page 55-

27

den der zestiende eeuw gebedenboekjes in de drie oude talen
gedrukt werden i).

Een eigenaardig bewijs, dat de school de Christelijke op-
voeding diende, levert wel
Des Coninx Siimme, die de taveerne
de school des duivels noemt, waar hij de menschen onderwijst
in het kwaad. De mopperaars „sijn des duvels scoliers, dien
hi dit paternoster leert ende menighen quaden choersanc"
Toch schijnt het Humanisme wel eens het Christendom van
de Latijnsche scholen verjaagd te hebben. Op het 5de Lateraan-
concilie (1514) werd althans bepaald, dat niet alleen grammatica
en rethorica, maar ook „ea, quae ad religionem pertinent"
moesten onderwezen worden. Waren er in ons land scholen,
die zich dit hadden aan te trekken? De Amsterdamsche school-
orde van 1521 doet het vermoeden. Wij lezen daar:

„Item zullen die ondermeesters gehouden zijn, den jongben
lessen te doen na goetduncken van den rectoirs. ende do rec-
toirs voort gehouden zijn do jongen to loeren poetriam Cristi
et Pauli ac aliorum apostolorum voir alle droomen ende fick-
menten der poëten, quae magis expeditoblivisci quam discere"*)."

Ilot werd veel als Schoolbook gebruikt. In .loannis Murmellii, Do
dUcijmlorum oßcii«
vond ik in ca|). 2 do volgende sprouk van Phocylides
aangehaald: „Diun tenor est gnatns generosos instrue mores."

\') Precaiiones aliquot cehlriores o sacri^s hibliis dosumptao ac in
studiosorum gratiam linjua hehraica, gracca et latina in Enchiridii for-
viulam rcdactae.
Parisiis, 1554. — Zie Répertoire, p. 703.

-) Tinbergen, blz. 50 v.

") „Et cum omuis notas ab adolescentia prona sit ad malum, ot a
teneris assneflori ad bonum mngni sit operis et oflectus, statuimus et
ordinamns, ut magistri scliolarinm, et praeceptores pueros suoa sivo
adolescentes nedum in Grammatica ot lihotorica ac caeteris hujusmodi
erudiro ot instruore debeant, venun etiam doccro teneantur ea qnao ad
religionem pertinent: ut sunt praecepta divina, articuli fldei, sacri hymni
ot psalmi ac SSanctorum vitao; diebusquo festivis nihil aliud cos doccro
possint, quam in rebus ad religionem et bonos mores pertinentihus,
eosquo in Ulis instruore, hortari etcogoro, in quantum possunt, teneantur;
ut nedum ad missas, sed etiam ad vesperna, divinaque oflicia audienda,
ad ecclesias accédant, et aimiliter ad praedicationes et sermonea audicndos
impellant, nihilquo contra bonos morea, aut quod ad impietatem indu-
cat, eia legere poaaint." Labbeus et (]!ossartius,
Sacrosancta concilia.
Paris. 1072, XIV, 220.

\') Joh. ilüller. Vor- und frühreformat. Schulordnungen. 2.200. —

-ocr page 56-

28

In ieder geval hadden onze scholen aan de volgeUngen van
Groote en Radewijns te danken, dat hier over\'t algemeen een
goede geest bleef heerschen.

Behalve dat de voornaamste stukken der catechetische stof
op de scholen werden gememoriseerd, was de strekking van
het geheele schoolwezen eene zedelijk-godsdienstige. Haast
ieder schoolboek was gevuld, zij het niet met geloofsleeringen,
dan toch met moraal, met bijbelsche verhalen en heiligen-
legenden 1). Werpen wij een vluchtigen blik op enkele dier
boeken.

Voor de Gewijde geschiedenis werden gebruikt de Biblia
pauperum, het Speculum humanae salvationis, ook verdietscht
onder den titel Dat Speghel der menscheliker behoudenisse 2),
de Gen tones Vh-gilii van Proba Faltonia, de Summa sive argu-
menta capitum omnium biblicorum utriusque Testamenti van
Alexander de Villa Dei, de Epistelen ende evangelien (of
Sondaegsche Evangelien), de Quattuor evangelia christi van
Juvencus, de geschiedenissen van Jozef, David en Thobias,
de Actus apostolorum van Arator, de Ars memorandi enz.

De Biblia pauperum is een boek met 40 geheel in hout ge-
sneden bladen. In het midden van elk blad staat eene voor-
stelling uit het leven van Jezus, beginnende met Maria Bood-
schap, de Geboorte van Christus, do Driekoningon enz, en
eindigende met de Hemelvaart, de uitstorting des Geestes, de
kroning der H. Maagd, het Laatste Oordeel, do Hel, Christus
die de zielen der uitverkorenen in zijn mantel draagt en de
Belooning der rechtvaardigen. Links en rechts van de hoofd-

Poctria (letterl. dichteres) zal hier de vertaling van het woord pocterij
zijn. De geheele uit<lrukking is dan eeno omschrijving van het Niouwe
Testament, dat sedert 1510 meer en meer als schoolboek schijnt gebruikt
te zijn. (Dr. II. II. Kuyper,
De ophuUng tot den dienst det Woordt h{)
de Qereformeerden
I, \'s Grav. 1891, blz. 29). — Aan do dichteres Proba
to denken, gaat niet op, want hare Centones behelzen ook Ond-testa-
mentische geschiedenis en eindigen met de hemelvaart van Christus. Vgl.
over dezo schoolorde Ter Gouw,
Qetch. r. Am»t. V, Amat. 1880, bl. l-k) vv.

1) Moll, II, 11, 270 v.

2) Ik noem dezo 2 werken onder do schoolbofïken op gezag van Moll,
II, ir, 261. Ook van andere werken onderstel ik wel, dat ze op school
gebruikt zijn, maar heb er geen positieve bewijzen voor gevonden. — Zio
ook O. A. SpitzenV artikel over do Hiblia Paui)crum in
Het GiJdeboek
111 , Utr. 1881, bl. 11 V.

-ocr page 57-

29

voorstelling zien wij een tafereel, in den regel aan het Oude
Testament ontleend, dat ons eene voorafschaduwing of eene
tegenstelling van de hoofdvoorstelling te aanschouwen geeft.
Elke der drie teekeningen wordt in een tweeregelig versje toe-
gelicht. Voorts zien wij 4 prophetische figuren, die ieder een
woord spreken, dat op de voorgestelde gebeurtenis toepasselijk
is, terwijl in de beide bovenhoeken de zijtafereelen kortelijk
worden beschreven en hunne typische verhouding tot het hoofd-
tafereel in het licht wordt gesteld. Bij de bespreking van de
historische stof komen wij op dit merkwaardige boek terug i).

Het Speculuni heeft groote overeenkomst met de Biblia
pauperum. Hier zijn telkens 4 tafereelen tot een groep ver-
eenigd. De tekst (in de Latijnsche edities is hij berijmd proza)
is van groote beteekenis, zoodat er ook uitgaven bestaan,
waarin de houtsneden niet voorkomen-). Maria treedt meer
op den voorgrond dan in de Biblia pauperum. Ook dit werk
bespreken wij later uitvoeriger s).

De dichteres der Centones Virgilii was waarschijnlijk Anicia
Faltonia Proba, de vrouw van Sextus Anicius Petronius Probus,
die in \'t laatst der vierde eeuw aanzienlijke staatsambten be-
kleedde. Voor hare kinderen vervaardigde zij een kort over-
zicht der bijbelsche historie in 719 hexameters, die geheel of
gedeeltelijk aan de Aeneïs en andere werken van Virgilius
ontleend waren ■»). In 1489 werd het werkje te Antwerpen bij
üherard Leeu uitgegeven door Jacobus Canter, die bij den
tekst aantoekeningen voegde Met is verdeeld in liö -f 41

Een zeor goed overzicht vnn den inhoud is to vinden in de Dielsche
Warande,
VII, 131—tlö en VIII, 05—07. J. 1\'h. Berjeziu gaf eeno
gofacsimileerdo reproductie mot inleiding, (Ijonden 185S)).

-) H.v. to Parijs bij Durandus Gerlier en Franciscus Kognault, 1503,
(aanwezig op do Gron. Universiteitsbibliotheek).

") In 1800 gaf Uerjeau ook vnn dit werk een uitgave in fncsimiló
mot inleiding. .Verdere literatuur over beide werken wordt later genoemd.

O Wotzer en Welto\'s Jiirchenlexkon-, IV, 1213 f. — .1. Aschbach,
Die Anicier und die römisch« Dichterin 1\'roba (Sitzungsbor. der philos.-
hist. Classe der Kaiserl. Ak. der Wiss., LXIV. Wien 1870, 300—110,
vooral 8. -100 ff.; -120 If.)

\'\') Campbell 737, aanwezig op de Kon. Hibl. en to Deventer. — Op
do Universiteitsbibl. to Groningen bevindt zich eeno Lyonscho uitgave
van 1510, bezorgd door ötophanus do Basignana bij Bernardus Ixïscuyer.
Daaraan ontleen ik de nummering der capita.

-ocr page 58-

30

capita: 1—4 inleiding, 5—13 de schepping, 14—15 Eva aan
Adam gegeven, 16—29 het verbod en de val, 30—31 Kaïn en
Abel, 32—34 toeneming van het verderf en de zondvloed.
Cap. 35 brengt ons met reuzenschreden naar de verlossing uit
Egypte en de wetgeving, en daarmede houdt plotseling de
behandeling der Oud-testamentische geschiedenis op. Die van
het Nieuwe Testament wordt aldus verhaald: 1—6 de geboorte
van Jezus, de wijzen en de vlucht naar Egypte, 7 Christus
op twaalfjarigen leeftijd in den tempel, 8—16 zijn optreden,
doop en verzoeking, 17 keuze der apostelen, 18—20 zijn pre-
diking, 22—23 de vraag beantwoord, wat men doen moet om
het leven te beërven, 24—25 intocht in Jeruzalem en reiniging
van den tempel, 26—27 Christus wandelt op de zee, 28—29
het laatste avondmaal, 30 Christus voorzegt zijn lijden, 31—35
gevangenneming, bespotting en kruisiging, 36 nederdaling ter
helle, 37 opstanding, 38—40 verschijningen, 41 hemelvaart. Als
proeve diene uit de tweede helft „de misteriis noui testament!"
het 6e hoofdstuk, dat de vlucht naar Egypte heet te beschrijven,
maar meer een aanhangsel is van het voorafgaande verhaal
van den kindermoord:

At mater gemitu non frustra extorita tanto
Ipsa manu pro se portans turbanto tumultu
Infantem fugiens plona ad prcsopia redit,
Hic natum angusti subtor fastigia tccti
Nutribat toneris immulgons vbora labris,
Hic tibi prima puer fundent cunabulu florcs
Mixtaquo ridenti, passim cum baccaro\') tellus
Molli paulatim colocasia fundet aciianto.

De aanteekeningen van Canter zijn hoofdzakelijk van taal-
kundigen aard of dienen om enkele woorden op to heldoren;
zij zijn deels interlineair, deels marginaal. Uit alles blijkt,
dat deze uitgave dor Centones van Proba uit den kring der
humanisten komt, en dat het meer om Virgilius dan oni do
Schrift to doen is -).

„Baccar est liorba quo proliibet faacinationum nocuincnta, mulo
alibi: baccaro frontcm cingito ne vati noccat mala lingua futuro." Noot
van Canter.

-\') „Bei der gewaltaamen und gezwungenen Anpassung der Plirascn
des heidnischen Dichtcrs an die biblischen nescliicliteti mussten Natür-

-ocr page 59-

31

Het Summarium biblicuin van Alexander de Villa Dei telde
212 regels, waarin, op de wijze der in de middeleeuwen zoo
geliefde memoriaalverzen, de korte inhoud van alle hoofd-
stukken des Bijbels was saamgedrongen. Interlineaire glossen
moesten helpen om deze regels eenigszins verstaanbaar te
maken i). Toen Alexanders Doctrinale zijn aanzien verloor,
zal ook de Summa, die daarvan een aanhangsel was, van onze
scholen verdwenen zijn. In de Nederlandsche drukken van het
Doctrinale komt zij, voor zoover ik weet, niet
voor\'-).

Het „Epistelen ende Evangelie-Boeck" bevatte de pericopen-
teksten met toelichtende glossen en anekdoten. Zij bleven nog
lang na de hervorming op de oude leest geschoeid; in Fries-

lichkeit und Klarheit nicht selten darunter leiden." J. Aschbach, a. W.,
S. 425. Zie voorts S. 427 f. over de voorliefde der humanisten voor dit
werkje. Het is ook uitgegeven door Aligne, P. P.
Laiini, XIX, Taris-
184G, en door andereu. — Zie voorts \\V. S. Teuflel,
Geschichte der
Romischen Liieralut^,
Leipz. 1890, S. 1073 f. Hij noemt het werkje
„das alberne Gedicht."

Zio ür. D. lleichling. Das Doctrinale des Alexander de Villa Dei
(Band Xll der Monumenta Germaniae Paedagogica), Berlin, 1893,
Einleitung, XLll f. — Een voorbeeld vindt men op bl. 299 van den
eersten druk van Delprats bekend werk:

„Sex, prohibet, peccant. Abel, Enoch, archa fît, intrant."
met do glosse: „dies. Deus lignum vitae
{sic), primi parentes,
occiditur, transfertur, a Noe, archam."

Knoko en Grotefend zijn tegen de echtheid opgekomen. Zie Beich-
ling, a. a. S.

-) De smaak voor dergelijke overzichten bleef levendig. Pater Mag-
dalius Jacobus van Gouda (gest. ± 1520), schreef een
Correctoriim
liibliae
en voegde daarbij een: „Compendium Bibliae. In quo couti-
nentur 257 versus quibus totus fero Bibliae toxtus comprehenditur, ita
ut quilibet versus quinque dumtaxat dictiones complectatur, excoptis
versibus finalibus librorum, qui quandoque plures, quandoquo pauciores
complectuntur." Het geheele werk werd in 1508 te Keulen in 4° ge-
drukt en bevindt zich in do bibliotlieek dor Dominicanen te Weenen.
Zie de
Bijdragen roor dc Gesch. v. h. Bisdom Haarlem, XV, Haarlem
1887, bl. 120
v. — Uit later tijd hebben wij het „Bibelisch Hand-
boecxken, Vertoonend« den Jleyligen Bibel, in
elck een versset den inhoudt
eens Capittels op \'t aldernamte begrijpende.
In do Oost-liulies op Batavia
ghewrocht door Constantinum Citharaeum .... Ghedruckt t\' Amstelre-
dam by 1. Fredericksz, 1030, 8". Zie Doedes,
Collectie van Jiariora,
Utrecht (1887), bl. 37.

-ocr page 60-

32

land werd eerst door eene resolutie van 1632 een einde daaraan
gemaakt i).

Juvencus was een Spaansche priester uit het begin der vierde
eeuw. In vier boeken verdeelde hij zijne
Historia evangelica,
waarin hij in 3233 gemakkelijk vloeiende hexameters op een-
voudigen trant en zich nauw aan den tekst der evangehën
(vooral van Mattheus) houdende, het leven des Heeren bezong.

Het eerste boek begint met „de sanctis parentibus Joannis
baptistae et de ipsius precursoris domini conceptione", ver-
haalt voorts de geboorte van Johannes en Jezus met al de^
omstandigheden, die ons in de beide eerste hoofdstukken van
Mattheus en van Lukas meegedeeld worden, gaat dan over
tot Jezus\' doop en verzoeking, de roeping der apostelen, be-
handelt de geheele bergrede en eindigt met een drietal gene-
zingen te beschrijven. Het tweede boek begint met wat wij
lezen in Matth. 8 : 19—22 en eindigt met eenige gelijkenissen.
Het derde vangt aan met de verklaring van de in het tweede
boek verhaalde gelijkenis van het onkmid onder de tarwe,
terwijl aan het slot staan de gelijkenissen van den wijngaard
en van de weigerachtige genoodigden. Het vierde boek opent
met „de denario caesaris", deelt verschillende gesprekken en
redenen mee, verhaalt de opwekking van Lazarus on gaat dan
over tot het lijdeij, sterven en opstaan des Hoeren, waarna
tot besluit zijne verschijning in Galilea, zooals Matth. 28 ons
die verhaalt, wordt meegedeeld. Vijf drukken zijn mij bekend -)i
Als voorbeeld schrijf ik hier af het begin der bergrede:

Do octo boatitudinibuH.
Ho» populos cornans, praocclsa in ruporo sodit
Ac sic discipulis gromium cingontibus infifc:
Faelicoa.humilüs, paupor quos spiritus umbit,
Illos nam caoli rognum sublimo rocoptat;
His aimilis mitcs, quos mansuotudo coronat,
Quorum dobotur iuri pulchorrima tellus.
Hic modo lugontes: aolacia digna sequontur.

Zie Ypoy on Dermout, I, C37 v., Schotel, Vaderhmhehe roUt-
boeken en tolksgprookjes
1, Haarlem, 1873, bl. 238 v., en dezelfilo,
De JUtuire School te Dordrecht, Utrecht, 18ö7, bl. 110 v.

«) Van 1497, 1500, 1519, 1534 en 1638. Zie over .luvencua: Wetw^r
en Welte-, VI, 2070 fl\'., A. K. Gebser,
DUnertatio de Jurenci vita et
icripti»,
Jenal 827 en W. S. TeufVel, Geschichte der Hämischen Literatur^
Leipzig 1890, S. 1018.

-ocr page 61-

33

Pabula iusticiae qui nunc potusque requirunt,
Illos plena manet saturandos copia mensae.
Foelix qui miseri doluit de pectoro sortem,
Illum nam domini miseratio larga manebit.
Faelices puro caelum qui corde tuentur,
Visibilis deus iis per saecula cuncta manebit.
Pacificos deus in numerum sibi prolis adoptat.
Faelices nimium quos insectatio frendens
Propter iusticiam premet: iis mox regia caeli
Pandetur; gaudete operum quos iusta tenentes
Urgebit praeceps stimulis iniuria saeuis, "
Plurima nam merces vobis seruatur in aethra
Namque prophetarum fuit insectatio talis.

Dat dit boekje, waarin de woorden der Schrift met zooveel
trouw en eenvoud werden weergegeven, in ons land blijkbaar
meer gebruikt is dan het \\\'^irgihaansch geschriftje van Proba,
mag een verblijdend teeken heeten Ongetwijfeld heeft dit
boekje op de scholen medegewerkt tot voorbereiding van de
Reformatie, doordat het den Christus der Schriften bracht.

Van de geschiedenis van Jozef is mij alleen uit het laatst
der zestiende eeuw eene Nederl. uitgave bekend\'^). Te Bam-
berg werd echter al in 14G2 de geschiedenis van Jozef, Daniül,
Judith en Esther gedrukt

Het Liber Regum seu Historia Davidis is een blokboek met
40 houtsneden, dat do geschiedenis van Sanuiel, Saul en David
mededeelt. De eerste houtsnede toont ons, hoe Hanna het
kind Sanmel tot Eli brengt. De tweede stelt de roeping van

\') llieronymua (ep. 10.3 nd Paulin.) Innktti roods liot gobruik van
centones, omdat zij do oude overlevering niet bewaren. Zio J. Aschbach
a. \\V. S. 425. — Als schoolboek wordt .luvencus genoemd in de Fornuv
inquisitionis, liouven 1C50, dio hot met Cato, Acsoptis, Sednlius o. a.
rekent tot de geschriften, „o quibua pietatem cum litteris hauriant."
J)e
Katholiek,
XCllI, 1888, bl. 2ö3. Jn bloemlezingen, ala b.v. do later
to beapreken
Florea poetarum en de Atloletcentia van Wymfeling, treft
men vaak regels uit onzen dichter aan. A. Mooiien haalt hem aan in
zijn iMjkend werk
De Hjdemlo Christus, 2o dr.. Delft 17l8,bl. ö07. Zio
voorts over het gobruik van .luvencus beneden bij Arator.

Antwerpen 1571. Zio ychotel, Vaderl. volksboeken en volkssprookjes 1,
Haarlem 187.3, 221.

Hij Alb. Plister. Zio Hibl. öpencoriana, I, 1)1—100, aangehaald
bij Sotheby,
Principia it/pogr., 11, IS-l.

3

-ocr page 62-

34

Samuel voor. Op de elfde zien wij David als harpenaar bij
Saul, op de twaalfde David, nadat hij Goliath verslagen heeft.
Op een later blad wordt Absalom afgebeeld, hangende aan
een boom en doorstoken met een zwaard(!). De laatste twee
stellen voor de zalving van Salomo en den dood van David.
Latijnsche onderschriften verhalen de afgebeelde gebeurtenissen
zeer kort, meest in bijbelsche bewoordingen, i)

De geschiedenis van Thobias wordt vrij verteld in de Collacie
van den goeden Thobias

De rethor, later subdiaken, Arator leefde in het midden der
6e eeuw te Rome. Zijne
Historia aj)ostoUca ex Luca expressa
werd voor het eerst in 1469 uitgegeven. De oudste Neder-
landsche druk is van omstreeks 1490. De eerste helft (1076
hexam.) heeft Petrus, de tweede (1250 hexam.) Paulus tot
hoofdpersoon. De rethoriek doet schade aan de behandelde
stof, de mystieke allegoriën benadeelen den eenvoud

Een zeer merkwaardig boekje is de Ars memorandi notabilis
per figuras evangelistarum ■*). Op elk paar tegenoverstaande
bladzijden worden telkens 6 op elkander volgende hoofdstukken

S. L. Sotheby, Principia typographica, I, London, ]858, p. 120
a—d. Een tolledig overzicht geeft üerjeau,
Catalogue dca lirres xylo-
graphiqttes,
Londres 1865, p. 110—IM. Slechta 2 exemplaren zijn be-
kend, en het blijft onzeker, of \'t boek van Nederl. origine is. Zie over
een later schoolboek, dat Davids geschiedenis vertelde, Schotel, a. w.,
1, 223
v.

2) Campbell 450. Ik gebruikte het exemplaar der Kon. IJibl.

Campbell 167 (op de Kon. Bibl. en te Deventer). Vgl. W. S.
Teuflel, a. \\V. S. 1277. Murmellius las met zijne leerlingen zoowel
Arator als .Juvencus. Zio Keichling,
Joh. MurmeUius, Freiburg i. B.
1880, S. 114 f. — Op do Kon. Bibl. is een latere druk van Arator,
Antv., Joan. Grapheus, 1535.

(Cum disticliis Petri Kosenhem), Antv., Joann. do Ghelen, 1532.
Ik zag het exemplaar der Kon. Bibl., waaraan lielaas! het eersto vel
met Matth. 1—24 ontbreekt. In het explicit leest men: „Impensis . . .
M. Joannis Cusani, qui et argumenta soluta oratione (saluo iudicio melius
corrigentis) apposuit." Petrus van Hosenheim wa« prior van het Bene-
dictijner klooster Meick in Beieren. Hij werd in 1432 door de Bazelsclie
vaderen gezonden ter bekeering der Hussieten. Behalve het hier ge-
noemde werkje schreef hij ook een bibliorum momoriale carmen. Zio
Jöcher, II, Sp. ^473 en Adelung — llotermund V, IJremen 1816, Sp.
2104 f. — De rechtsgeleerde Johannes Cusanus schreef o. a. een Tracta-
tu8 artificiosao memoriae. Zio Adelung II, Sp. 502.

-ocr page 63-

35

uit de evangeliën behandeld op deze wijze. Op de eerste (verso)
bladzijde staat eene figuur, die den evangelist voorstelt en een
zestal voorwerpen of afbeeldingen draagt of rond zich heeft,
die de in de hoofdstukken verhaalde gebeurtenissen in \'t ge-
heugen moeten terug roepen. Op de volgende (recto) blad-
zijde is de korte inhoud der hoofdstukken meegedeeld in
G disticha, die weder door eene glosse verklaard worden.
De inhoud van Luk. 1 wordt aldus omschreven:

„Angelus in luca docet elizabethque mariae
Partum, gaudenter cantica dantur ibi.

Angelus zacliariae, gabrielo virginem gloriosam salutanto,
maria cum festinatione montana transeunte, nato ioanne, patro
ioannis denuo loquento, apparuif\'.

Die van Luk. 6 op de volgende wijze:

„Franguntur spicae, bis sex vocat, omnia sanat,
Descendens montem multa beata docet.

Discipuli spicas, vocatis 12 discipulis, narratis beatitudinibüs,
nobis inimicos dihgentibus, christo iudicare prohibente, vellunt".

Op de voorafgaande bladzijde ziet men een op de achter-
pooten staanden stier, dio op zijn kop don engel Qabriel draagt,
v(5(5r zijn borst het Christuskind met kruis on zwaard (?), voor
den buik een doopvont; tusschen de achterpootcn is de ver-
zoeking van Jezus voorgesteld, de wanstaltige duivel wijst hem
op 8 steenen; boven den gevleugelden rechtervoorpoot zijn een
bed en een schepnet geteekend, do linkervoorpoot draagt een
geopend boek, waarop 8 brandende kaarsen (de zaligsprekingen)
staan. Mattheus is een engel, Markus een leeuw, Johannes
een arend \'). Cijfers, bij do voorwerpen geplaatst, verwijzen
naar de hoofdstukken. Voorts is nog op to merken, dat de
disticha bij eiken evangelist alphabetisch volgen. Zoo begint
dus hot distichon van Luk. 1 met eeno A, van Luk. 2 met
eeno B, van Luk. (5 met oeno F enz.-).

\') Zio oTor do symboHHcho voorstcllingou der 1 ovungelisteu (door
Hieronymus ingovoenl): Münter,
Sinnhildcr der alten Christen, 1, It,
Augusti,
Ilandhuch der christl. Archeologie, Leipzig 1837, III, 075.

-) Wij hebben hier hetzelfde werkje, dut Doedes, Collectie van Ha-
riora,
bl. 100, noemt: liationarium erangelistarum omnia in se cuangelia
prosa, versu, imaginibusque quam-mirißce complectens.
Aan het einde:
- istft tibi Thomas Hadensis cognomento Anshelmi tradidit .... 1510.
Het is in i", met 15 houtsneden. — Thomas Anselulus drukte te

31

-ocr page 64-

36

De Historien ende Prophecien, die in 1535 en 1550 gedrukt
en door Gruilh. de Branteghem in \'t Latijn vertaald werden,
hebben wel \'t uiterlijk van een schoolboek, maar behooren toch
meer tot de didactische literatuur, die voor het Christelijk
gezin bestemd was, terwijl Branteghem\'s CVjm^i moest
dienen om de vrucht van het hooren der preek te vermeerderen.
Deze werkjes komen derhalve later aan de orde.

Te Deventer en te Utrecht bevindt zich in handschrift
een werk van Petrus de Riga, getiteld Historia biblica, ook
wel Aurora genoemd, dat de gansclie gewijde historie bezingt
en daaraan allegorisaties vastknoopt. Het werd in het klooster
Mariengaarde door Magister Frederik in de dertiende eeuw ge-
bruikt naast Prudentius, Sedulius, Job, Tobias enz. Van
gebruik in later tijd heb ik geen spoor ontdekt.

Het Carmen paschale van Sedulius werd echter evenals Ju-
vencus en Arator door Murmellius met zijne leerlingen gelezen
Sedulius, een priester, leefde onder Theodosius H en Valen-
tinianus Hl. Zijn werk is in 5 boeken verdeeld, waarvan het
eerste eenige wonderen uit het O. T. behandelt en de triniteit
handhaaft tegenover Arius en Sabellius, terwijl de overige de
geboorte, het leven (vooral de wonderen), het lijden, sterven,
opstaan en de hemelvaart van Jezus bezingen. Ook hij houdt
zich evenals Juvencus, meest aan Mattheus, maar geeft den
tekst van het N. Test. niet zoo getrouw weder\'\').

Ontbrak het aldus niet aan boeken, waarin de gewijde historie
werd behandeld, .slechts
66n schoolboek is mij bekend gewor-
den, dat dogmatische stof behelst: het
Liher Florclits, dat den
heiligen BöTnard tot auteur heeft, en waarschijnlijk alleen bij

-ocr page 65-

37

hoogere studie dienst deed Wat den titel aangaat, kunnen
de volgende regels uit den proloog tot verklaring dienen:

„Hie liber extractus de pluribus est vocitatus
E,ecte floretus, quia flos est inde receptus
Et breuiter textus fragrat virtute repletus.
Collegi flores non oinnes sed raeliores"
etc.

terwijl een overzicht van het geheel wordt gegeven in:

„Dislinctio Imius lïbri per sex capitula.
Dogma sacre fidei ponit prius ordo libelli,
Postea precepta ponuntur parte secunda,
Tercia pars vere monstrat peccata cauere,
Inde docet quarta pars ecclesie sacramenta,
Virtutes quinta, mores notât et documenta,
Concludit sexta de morte suaque sequela."

Alzoo wordt eerst gehandeld over de artikelen des geloofs;
in de tweede plaats over de precepta legis (de natuurwet: doe
aan anderen, wat gij wensclit, dat u geschiede en doe hun
niet enz. — de 10 geboden — de precepta iuris scripti en duo
precepta ad que omnia reducuntur); in de derde plaats over
erfzonde, doodzonde, vergeeflijke zonde, zonde tegen den H. G.
enz.; ten vierde over de sacramenten, het uitvoerigst over de
penitentie en het avondmaal; ten vijfde over de 3 theologische
en de 4 cardinale deugden, de gaven des geestes, do 8 zalig-
sprekingen, de lichamelijke en geestelijke werken van barm-
hartigheid, en eene bonte rij van deugden, voorts daartusschen
over het Gebed des Hoeren en de 5 zinnen; ten slotte over
hel, vagevuur en paradijs. Uit deze beknopte opsomming blijkt,
hoe het Liber Floretus de geheele catechetische stof dier dagen
saamvat. In het vijfde hoofdstuk is allerlei opgenomen, zooals:

„De predicatione et conditionibus predicatorum.
De bis que predicabilia sunt et qnomodo.

^ De somno et vigilia.

Do door Campbell 270 en 271 genoemde drukken heb ik niet
gezien. Uit de I^idsche Univorsitoitabibliotheolf mocht ik een Keul-
schen druk van ICOl (zonder naam v/d. drukker) gebruiken. — To
Utrecht is een handschrift
{Catal. cod. ins« 1887, n®. 283), waarvan
Moll spreekt, 11 ii, 271 v.

-ocr page 66-

38

Multa mala sunt que facit nimius somnus.

Quomodo se debet homo regere dum intrat lectum et quid

dicere debet dura léuat se de lecto.

De ludis cauendis.

De dispositione domus." etc.

In de door mij gebruikte uitgave wordt ieder onderdeel
gevolgd door eene soms vrij uitvoerige uitlegging. Het
Utrechtsche hs. heeft interlineaire glossen en aanteekeningen
in margine. Bij de behandeling der leerstof komt nog een en
ander uit het Liber Floretus ter sprake. Ter illustratie diene
het volgende uit het vijfde hoofdstuk:

Scptem petitiones orationis dominice.
ü pater in celis regnans, te posco fidelis,
Nomen primo tuum sit semper magnificatum,
Adueniat regnum celeste tuum benedictum.
Veile tuum terris per nos fiat et sic in altis,
Da panem nostrum nunc nobis quotidianum.
Et parcas nobis mala sicut inimicis,
Et si tentemur non permittas superemur,
Sed nos a cunctis malis defendas iniquis

Dat het Liber Floretus werkelijk schoolboek was, blijkt niet
alleen uit den vorm, maar ook uit het feit, dat het voorkomt
onder de verzameling, bekend als de
Auctores octo, waarvan
ik echter geen Nederl. uitgave ken 2).

Met het Liber Floretus hebben wij reeds het gebied der zede-
leer betreden; door den invloed van het biechtwezen werden

Moll sppcckt van slordige rijmvorsen; wat hij bedoelt, wonlt dui-
delijk, als men eiken regel in tweeön knipt:
O pater in celis
regnans to posco fidelis, etc.

2) Eeno reeks van uitgaven is to vinden in het meergenoemde
liéperioire de» ourrages péJagogiquc» du XVJe «ifc/c Paris 1880, p. 37 b.,
712 8. De auctores octo zijn: Catonis disticha moralia, Tlieoduli duel-
lum, Floreti dogmata, liJsopi fabellao, Faceti libellus, Do contomptti
mundi, Alani parabolao, Thobiao gesta. —Over hot eersto, vijfde, zesdo
en zevende werkje wordt later gehandeld; het achtste is al genoemd.
Wordt met Theoduli
duellum bedoeld de JCcloga Theoduli, qua compa-
rantur miracula Nori Tesiamenti cum veferum poetarum commeniisf\'
])it
boekje werd omstr. 980 geschreven en gedurende do middeleeuwen ge-
bruikt voor \'t onderwijs in de Bijb. Gesch. Zio Probst,
Qesch. der ka-
tholischen Katechese,
Breslau 1886, S. 00, 72.

-ocr page 67-

39

dogmatiek en ethiek in de middeleeuwen nimmer gescheiden.
Staan wij thans nog stil bij een paar werkjes, die het onder-
wijs in de Christelijke zedeleer meer bepaaldelijk dienden. Het
is echter de vraag, of de middeleeuwen zich bewust geweest
zijn van een onderscheid tusschen Christelijke en heidensche
zedeleer. Het humanisme althans niet. Ziehier wat Johannes
Murmellius schrijft in cap. XXH van zijn
Opusculum de disci-
pidonim officiis :

„Studium duplex est morum ot literarum. Morum studium
hominem virtutibus componit, deo et bominibus charum facit,
et tandem ad vitam beatam perducit, cui quisquis mentem
habet düigentissime vacare debet, nam sine eo quanta libet
literarum et philosophie cognitio nequicquam prodest. Nihil est
perniciosius homine docto et malo, ut Laurentius valla pre-
clare ait. Patent autem morum precepta latissime, sed quia
eorum quotidie bonus preceptor discipulos admonet, facilimeque
ex disticbis que Catonis inscribuntur, ex Senecae opusculo do
quattuor virtutibus cardinalibus, ex Aureolo Isocratis libello,
ex adolescentia item Jacobi wimplielingi depromere illa potest,
ad literarum studium transibo."

En in deze heidensche zedeleer gaat bij JIurmellius het
gansche godsdienstonderwijs op. Toch mag één ding hierbij
niet uit het oog worden verloren. Het meest gebruikte werkje
was zeker wel de
Cato morali,ssimusen van de elf vijftiendo-
eeuwsche uitgaven zijn er negen voorzien van de aanteeke-
ningen van den Cistorsiencer monnik Robert do Euremodio ").
Door deze aanteekeningen werden do uitspraken van den heiden
in den christelijken toonaard getransponeerd: „in hoe Cathonis
viri moralissimi prologo decem decalogi precepta ponuntur,

\') Campbell 1275 (zio echter Suppl. 1). — Ik gebruikte bot Doveu-
tersclie o.xemplnar (Incuuabol -102). Zio over dit werk, eerst onderden titel
Enchiridion scholaaticoruin verHchenen: Heichling, a. \\V., H. 01, IJJO f. —
Vgl. voorta over don invloed der heidenache philoaophio op do middel-
eeuwache zedeleer: Von Zezachwitz II, i, 175.

Van den Dieischen Catoen is voor onze periode alleen een Antw.
druk uit het begin der 10e eouw bokend. Zie Dr. A. Beeta, Do
„Diaticha Catonia" in het Middel-Nederlandacb, Gron. 1885. — Hij
werd verdrongen door den
Spiegel der ionghers van Lambertus Gootmnn.
Zie beneden.

Campbell 405—415. Ik gebruikte C. WO van de K. Bibl.

-ocr page 68-

40

Septem quoque virtutes contra mortalia septem perpulchre
interseruntur". In 1533 bezorgde Mathurin Cordier eene uit-
gave „et y introduisit avec une fine bonhomie, avec coeur
surtout, l\'esprit chrétien, tel qu\'il soufflait sur la France k
cette date, avant qu\'il eût reçu la marque de Calvin" i). Voor
ons land zal de Erasmiaansche uitgave van 1514 van meer
belang zijn geweest -).

Het werkje van Seneca behandelt eerst de 4 cardinale deug-
den (de fortitudo wordt hier magnanimitas genoemd) en heeft
daarna vier korte hoofdstukken met de opschriften : de mensura
et moderatione prudentie, de moderanda fortitudine, de modo
tempei-antie, qualiter sit moderanda iusticia 3) Daar de cardi-
nale deugden gewoonlijk naast de theologische geplaatst wer-
den, mag Seneca\'s boekje hier genoemd worden.

Wymfelings Adolescentia behelst een schat van uittreksels
uit oudere schrijvers en van eigen opmerkingen ten dienste
der opvoeding en vorming van jongelingen. Het is in 101)
hoofdst. verdeeld. Het 27ste wijst op de verdeeling der 10 ge-
boden in twee tafelen en bevat een memoriaalvers. In cap.
32
SS. wordt de zakelijke inhoud der meeste geboden ter sprake
gebracht, al worden ze niet genoemd. Opmerking verdient
vooral hoofdst. 29 (Christiane religionis et ecclesiastice refor-
mationis plurimum interest pueros et adolescentes bene in
moribus institui), waar de reformatie der kerk, echt humanis-
tisch!, van het onderwijs in goede zeden wordt verwacht ■•).

Troisième centenaire dc Vcdit do Nantes, Paris et Nancy 1899,
p. Gl 8. — Zio over liet gebruik (1er werken van Corderius in ons land :
Dr. C. U. Hermans,
Oesch. der illustre en lat. scholen te \'\'s Hertogen\'
losch,
Amst. 18:J2, bl. 98 vv.

2) Op do Kon. Bibl. to \'s Gravenhage zijn een druk van 1518, Davon-
triao, Jac. de Breda, en 2 drukken, door Th. Martinas to Aalst gele-
verd (een^ van 1518, een zonder jaartal). — Beido laatstgenoemde uit-
gaven worden o.m. gevolgd door Isocratis
Paraenesis a<l Dcmonicum,i\\n.i
zeker het door Murmellius bedoelde Aureolus libellus zal zijn. — F. Van-
derhaeghen,
Jiilliogr. Gantoise 1, Gand 1858, p. 82 s., noemt een
uitgave der
Disticha van 1510, waarbij van den arbeid van Erasmusen
Corderius beiden gebruik is gemaakt,

3) Campbell 1512—1517. Ik gebruikte uit de Kon, Bibl. C. 1510.
Op elke pericoop van Seneca volgt eene verklaring. — Het is to Utr.
in hs, (no. 318).

Ik gebruikte ,eeno Straatsburgscho uitgave van 1500. (Üev. Inc.
3-10). Het boek behoorde aan Ileer-Florenshuis.

-ocr page 69-

•il

Behalve de door Murmellius genoemde dienden nog vier
andere werkjes het zedekundig onderwijs: het Liber Faceti, de
Parabolae Alani, de Flores poëtarnm de virtutibus etc. en de
Spiegel der Jonghers van Goetman.

Het eerstgenoemde beleefde in de vijftiende eeuw in ons
land acht drukken en is vooral daarom van belang, omdat
het een christelijk aanvulsel van Cato\'s disticha wilde zijn.
De schrijver had getracht door middel van Cato goeden invloed
uit te oefenen op enkele scholieren. Maar „quia pluries non
poterat auctoritatem in catone reperire que defectui scholarium
coapteretur, et precipue statui ecclesie et mense, meditatus est
documenta aggregare omnia que sub eodem catone in moribus
extiterant pretermissa".

De eerste spreuk luidt:

Cum nihil absque deo sit proficui vol honoris,
Primum rogna dei queras in omnibus horis;
Et sic omne bonum tibi plenius adiiciotur,
Quisquo die seruit reguare deo porhibetur.

Elke spreuk wordt gevolgd door eene korte verklaring (para-
phrase) en eene aanwijzing van de constructie. In drie afdee-
lingen worden de plichten des menschen jegens God, den
naaste en zich zelf behandeld. Tot do eerste afdeelmg be-
hooren o. a. de voorschriften omtrent den kerkdienst.

Het Doctnnalc alfitm -) aei< lihcr parabola rum van Alanus bevat
spreuken van 2—12 regels. Elko spreuk wordt gevolgd door
verklaring en constructie. De eerste vierregelige spreuk luidt:

„Luctatnr cum nocte dies, cum nube serenum,
Cum tenobris lumen, cum nece vita vigens.

Sic labor in nobis, nam spiritus et caro semper
Pugnant, et morinuir si caro vincat eum."

Do Flores poetaruni ") behelzen eeno bloemlezing uit tal van
■ *

\') Cninpboll 728—735. ^öchcr, Allffmn. QolehHen-Lexicon UI,
/.ig 1751, Sp. 1880 r., noomt Kiiincrius Aleinanuua, „ein unbckanntor
scribent," nla auteur.

-) In Alani niagni Opera (ed. Do Visch), Antv. 1G51, heet het
Doctrinalo
miuus; beido woorden dienen om hot werkje te onderschei-
den van het Doctrinalo van Alex, do Villa Dei. Zie Campb. 15—5!).
Ik gebruikte C. 55.

=") Campb. 750, 751; \'t laatste gebruikte ik. Do titel luidt: Flores
poetarum de virtutibus wt vitiia ac donis sancti spiritus.

-ocr page 70-

42

schrijvers, als: Alanus, Arator, Cato, Esopus, Mattheus, Mo-
hammed, Ovidius, Thobias, Vkgilius enz. Acht boeken be-
handelen de 7 hoofdzonden, de acedia wordt echter vervangen
door de bona fama; aan de luxuria zijn twee boeken gewijd.
Het negende boek handelt over de deugden, terwijl met be-
trekking tot de gaven des Geestes naar den Anticlaudianus
van Alanus verwezen wordt i).

Het is aangenaam ten slotte op een Duitsch schoolboek te
mogen wijzen: den „Spiegel der jonghers" van Lambertus Goet-
man. Maar wel mocht de proloog zeggen, dat in het boekje
„veel merckelycke leeringen ende doctrinen ghescreuen sijn
diewelcke niet alleen van node en sijn den jongers in der scolen
Mer si dienen ende sijn van node elcken kersten mensce hy
si ionc of out om te weten ende hem daerna te reguleren".
Hij waarschuwt toch onder meer tegen het spreken „met lichten
wiuen" en tegen dronkenschap en geeft zeer wijze raadgevingen.
Als hij zegt:

„Een materie heb ic ghegheuen
Voer ionghe kinderen Sonderlinge"

dan denkt de auteur blijkbaar aan jongelingen. Van de cateche-
tische stukken konden in deze zedeleer alleen de tien geboden
eene plaats veroveren. Zonder overgang begint hij er mede:

„En wilt niemant in quaetheit stiuen.
Noch valsheit dencken in dinen moot.
Hout gods gboboden, wiltor bi bliuon,
So moochdi ontgacn dor bollongloot.

Dio X gheboden.
■Dits doersto ghobot na myn bovroot:
Mint god met horton bouon al,
Endo andoren monschon alsoo doot,
Als ghi wilt dat mon v doon sal.

dat tweodo gbobot,
Ghi on sult ooc groot noch smal
Den naom gods ydolic noomon,
Noch bi hom sworon int gonoraol,

>) De AnticlttiidinnuB vnn Alanus wordt gevonden in diena Opera
(cd. De Viach) 323 sa. — I5en met do Flore» poetarum ovcrecnkotnend
werkje is do
Fascicuhu morum ex approhatorum poetarum auctoritatibu»
coUectiu
van Ilenr. Boort, den rector van \'a irertogenboach; het werd
to Antw. bij Ilomborch gedrukt.

-ocr page 71-

43

Of ghi sout u siele verdoemen.

VI ghebot.
Hi waer onvroet, die v dat riet,
Dat ghi sout jj-emant stelen tsine.
God heeft verboden en doet desniet,
Dees sonde groot is int schine.

Yll ghebot.
Onkuysheit en laat v niet moreken.
Veel liever huwelic wat v ghescbiet;
Want sulx leeren ons die clercken,
Ende gode soe seine ghebiet.

IX ghebot.
Wilstu scuwen die ewighe pijn.

En begheert niemants beddegenoot;

Stelt daer van tberte dijn;

Het is V verboden, ie segt v bloot

X ghebot.

En syt van di seluen niet soe slecht.
Dat ghi begheert eens anders goet.
Of ghi coemt in dos vyants bocht
Beneden in dor hellen gloet.

Dezo Spiegel der Jonghors schijnt in dezelfde verhouding to
staan tot den Dietschen Catoen, als het Libor Faceti tot de
Disticha Catonis i). Het vijftal drukken bewijst, dat het werkje
opgang heoft gemaakt 2) «).

Herinneren wij ons do vroeger aangehaalde woorden uit het
besluit van het vijfde Lateraanconcilie, dan werden tot „ea,
quao ad religionem pertinent" ook gerekend „sacri hynmi et
psalmi ac Sanctorum vitae." Wanneer wij letten op do tal-
rijke uitgaven der sequentiün en hymnen zonder en mot com-

Zio C. r. Sorruro, bl. XI van do Inleiding, dio hij plniitato voor
den herdruk vnn Gootmnna
Spiegel (Werken vnn de Maetacb. der Vlaeui-
echo bibliophielen, »o Sorio, VIII).

Zie genoemde Inleiding XIII vv., Campbell 850, 851. Ik ge-
bruikte Campbell 851.

\') Do Pappa puerorum van Murmellius bevatte in do derde afdeoling
wel regelen voor zeden en manieren, maar daar het boek vooral moest
dienen voor het eerate onderwijs in hot Latijn, ga ik hot hier mot atil-
zwijgon voorbij. Zie Dr. D. Heichling,
Johannes Murmellius, Freiburg
i/Br., 1880. S. 93 f., 150 f.

-ocr page 72-

44

mentaar i), der psalmen zoowel in het Latijn als in het
Dietsch^), en der levens van allerlei heiligen 3), in\'t bijzonder
van het Passionaal (van Jacobus de Voragine) , dan mogen
waj onderstellen dat althans in dit opzicht de wenk van het
concilie onnoodig was.

Om van de gecommentarieerde hymnen een denkbeeld te
geven, volge hier de hymne „De summa trinitate ad vesperas."

O lux beata, trinitas
et principalis unitas,
iam sol recedit igneus,
infunde lumen cordibus. .
Te mane laudum carmine,
te deprecamur vespere,
to nostra supplox gloria
per cuncta laudat secula.
Deo patri sit gloria,
eiusque soli filio,
cum spiritu paraclito
et nunc et imperpetuum. Amen.

waarbij de volgende aanteekening is geplaatst: „Lux et
lumen pro eodem accipiuntur ut in evangelio ioannis: Non erat
ille lux, sed ut testimonium perhiberet de lumine. Nam in
greco habetur eadem dicendo, scilicet phos pro lux et lumen\'\')".

\') Campbell 1527—1533. Te Deventer bevindt zich: Jlymni cum
diligenti dijfficiliorum rocnhnlorum inicrpretatione omnihiu scholasficU ei
eccletinsiicU necesmria
llermanni Torrentini, Dav. Jacob de iireda,
151G. (Incunabel 111). Zie voorts Moll, II, ii, 271, en beneden over
Macropedius. .

2) Campbell, 539—552. Murmellius verklaanlo de psalmen. Reich-
ling, a. W., ö. 115. Zie voorts over do verklaring van hymnen on
psalmen de Forma inquisitionis van 1550 in
De KaihoUek XCIII, 1888,
bl. 253 v.

!») Ik wijs op de Diotscho heiligenlegenden, te vinden bij Campbell
299, 331, 382, 901 vv., 900, 970, 983, 1101, II03, 1122, 1123 vv.—
Dezo verhalen do levens van Maria, Josef, Anna en do driekoningen;
van Barbara, Brigitta, Catharina, Lidwina, Clara; van Franciscus en
Rochus. — Zie over de heiligenlevens
Stud, op goiUd,, .... gebied,
Deel 30, Utr. 1891, bl. 250.

Campbell 1755-1707.

Uit do to Deventer aanwezige editio mot noten van Torrentinus,
a \'1 verso; het lied is ook to vinden in Ph.. Wackornagel,
Dtu deutsche
Kirchenlied,
I, Leipzig 1801, S. 52.

-ocr page 73-

45

Dat het psahnboek het geliefde gebeden- en devotieboek
der middeleeuwen was, is bekend i). Het lezen van heiligen-
levens staat in nauw verband met de middeleeuwsche methode,
om niet door koude redeneering of diepzinnige bespiegeling maar
door het exempel te onderwijzen -). Zoo wordt in de preeken
van Scutdorpe over het Onze Vader, om iets te noemen, dik-
wijls de geschiedenis der Heilige Katharina aangevoerd. En
Der Sielen Troest, een werk, dat de 10 geboden verklaart, is
haast niets anders dan eene verzameling van stichtelijke ver-
halen, waaronder menige legende uit het passionaal voor-
komt.

Of de Epistolae Pauli 3) op de school gebruikt werden, is
mij niet met zekerheid gebleken. Zoo ja, dan geeft ook dit
weer een wenk bij de beantwoording der vraag, hoe de school
de reformatie heeft voorbereid. Het Schriftuurlijk Schoolboekje
van J. Maas schijnt tot voor de Hervorming op te klimmen;
het bevat 700 teksten (waaronder verscheidene uit de Apocry-
phen), hl 4 abc\'s afgedeeld, \'t eerste tot leeringe, het tweede
tot waarschouwinge, het derde tot vertroostinge, het vierde
om den Heere te loven, te danken en te bidden. Ik durf het
echter niet met beslistheid tot de vo\'ór-reformatorische periode
brengen ■*). Wat het onder de Auctores octo genoemde De

\') Vgl. Von Zczscliwitx, 1, .TM, un do logendo door I\'rof. Acquoy
medegedeeld
{Handel, en Mededeel, van do Mpij. der Ned. Lett. te Leiden,
Iveiden 1892, bl. ;17 v.) Nu de Hervorming bleef het imlmboek op
school in eere. Hoe een lioomscho zulks „een annchronismo, dio oj)
rekening van den tijdgeest dient geschreven te worden" kan noemen,
is mij een raadsel. Zie
Dietsche Warande, 11, Amst. 1803, bl. 02.

-) Zio het proefschrift van C. O. N. do Vooys, MiddelncderlaiuUche
legenden cn exempelen,
\'sGravonhago 191K).

Campbell 1300, 1370. Aan een schoolboek doet wel denken hot
op de Kon. Hibl. aanwezige werkje: Epistolo beati Pauli — nee nou
beatissimorum .lacobi, Petri, .loannis et .ludae. Addita est Pauli epistola
nd Ijuodicenscs. Item eiusdem ad Senecam .... lyovanii, Theod. Mar-
tens Alostensis 1513. — liij denzelfden uitgever verscheen in\' 1522 een
druk der: Epistolao divi Pauli Apostoli omnes Canonicao item, sivo
Catholicae totae ad editionem vulgatnm, oveneens to vinden op do Kon.
Hibl. — Dü boven bl. 27 aangehnaldo schoolonlo van Amsterdam mag
ons hot gobruik van dezo boekjes op school doen vermoeden. Zio over
die schoolorde nog do
Almanak voor Ned. Katholieken, 1802, bl. 21 v.

*) Hloem en Ter Gouw, J)e Tentoonstelling roor onderwijs en-/.., Amst.
1801, bl. 30.

-ocr page 74-

46

contemptu mundi aangaat, ik heb mij niet kunnen vergewis-
sen, of daarmede bedoeld wordt het zoo getitelde werkje van
Erasmus i), dan wel Gersons Libri IV de imitatione Christi et
de contemptu omnium vanitatum mundi 2).

Ten slotte moet ik nog wijzen op eenige werkjes, die tot de
catechese in engeren zin behooren, en allereerst op het ons
reeds bekende opus tripartitum van Gerson. Indien de beve-
len van Erard van Luik zijn opgevolgd, dan is dit werkje op
de scholen ingevoerd. De ouders moesten „biddende neer-
sticheit doen aen die scoelmeesters, dat men haren kmderen
van desen onderwyse ende leere" en in alle scholen moest het
boekje, geschreven of gedrukt, aanwezig zijn Van den in-
houd volge hier een beknopt overzicht. Het begint met de
schepping en de drieëenheid, den val en de verlossmg. De
laatste wordt beschreven aan de hand der geloofsartikelen,
en de schrijver noemt daarbij de zeven sacramenten op als
inzettingen van Christus. Daarna worden vrij breedvoerig de
10 geboden behandeld, waarbij vooral wordt aangetoond, hoe
zij kunnen worden overtreden. Deze tien geboden zijn een
spiegel der conscientie; door de 7 hoofdzonden en door de
verleiding der 5 zinnen verbreken wij ze; door oprechte biecht
komen wij weder „in den staet der gratiën." Bij wijze van aan-
hangsel volgt dan nog een voorschrift, hoe men biechten moet
en eene waarschuwing oni nooit iemand ten kwade to raden.

Het tweede deel handelt over de biecht, waarbij do 7 hoofd-
zonden als leiddraad dienen, terwijl ten slotte weder op de
5 zinnen, de 10 geboden, de werken van barmhartigheid en
de artikelen des geloofs gewezen wordt. Do gevallen, waarin

\') liet ia to vinden in do Opera, ed. Clericus V, l\'i.\'lO ss. Volgens
do voorrede schreef bij het op 2Ü-jarigcn leeftijd, dus in 1-485—\'87. —
Op de Kon. Bibl. is een afzonderlijke uitgave: Antvp. M. Ilillenius,
1Ö38. — Het werk van Gerson is veel uitgebreider, terwijl dat van
Erasmus zich zeer wel leent voor een schoolboek.

2) Campbell 803—800. Ook kan sprako zijn van Eucherius, Libel-
lus de coniemptu mundi culiique Dei,
(Swollo, circa 1107). Zio Camp-
bell 709. Eucherius was in do eersto helft der vijfde eeuw bisscliop
van Lyon.

3) Zie Erards voorrede in De Katholiek XXI, 1852, bl. 2 W vv. —
In 1182 was reeds een vertaling to Delft uitgekomen, (Campbell 802),
waarvan do proloog ook zegt: „die ouders soudent voer liacr kinderen
aen den scoolmeestcrs bestellen."

-ocr page 75-

47

de absolutie niet aan den priester, maar aan bisschop of paus
staat, worden opgeteld, en de vorm der absolutie meegedeeld.

Het derde deel wil loeren sterven. Eerst geeft het 4 ver-
maningen, die aan de stervenden door hunne vrienden moeten
worden voorgehouden; vervolgens 6 vragen; ten derde eenige
korte gebeden om met den zieke, in zijn persoon sprekende,
te bidden en die gericht zijn tot God (Vader en Zoon ver-
mengd), de maagd Maria, de engelen en dien heihge, dien de
zieke met de meeste devotie vereerde; in de vierde plaats wordt
voorgeschreven wat men doen moet, b.v. als de zieke nog niet
de eucharistie of het laatste oliesel heeft ontvangen

Wanneer wij ons in den middeleeuwschen geest indenken,
dan kunnen\' wij niet nalaten dit boekje van Gerson hoog te
schatten en te betreuren, dat bet niet veelvuldiger is gebruikt-).

Behalve Gersons werkje zijn er twee te noemen, die, en dat
wel uitsluitend, de biecht op het oog hadden, en op school
gebezigd werden. Het eerste beet: Confessionale, primo per
questiunculas, secundo de modo conütendi»). Het is gedeeltelijk
een uittreksel uit het later te noemen, veel gebruikte Libellus
de modo confitendi et poenitendi, dat naar do aanvangswoorden
meestal
Penifcas dio genoemd werd. Het behelst eene beknopte
biechtleor in verzen, die tamelijk breedvoerig geconnnentarieord
worden. Terwijl het Libellus waarschijnlijk si)eciaal bestenul
was voor de vorming van priesters, zal dit confessionale in rui-

■) Do Katholiek, XXI, 1852, bl. 247—251, geeft een overzicht van
den inhoud. Ik gebruikte den druk van M82 op do Kon. Bibl.

2) Zoo Bchreef ik, nieenendo, dat Campbell 801« (Suppl. 2) en 801i
(Suppl. H) de eenigo Nedorl. drukken waren van \'t Lat.
opus tripartitum,
waarbij dan de 2 genoemde vertalingen kwamen. Maar in Campbell 821
school, naar ik later merkte, ook het opus tripartitum. Te Bruesel
bevindt zich, zooals de beer Fotis zoo goed was mij to antwoorden op
mijno navraag, behalve het door Campbell beschreven fragment ook een
fraai volledig exemplaar. Voorts zal hot aan Nidor toegeschreven Campbell
1280 misschien een vierden druk van don Latijnschen tekst vertegen-
woordigen. In Campbell 807 en 808 vermoedde ik den druk van den
Franschen tekst. Do heer L. Delisle van do Hibliothèque nationale to
Parijs was zoo welwillond voor uuj dozo werkjes te vergelijken met hot
opus tripartitum on berichtto mij, dat mijn vermoeden juist was. In
\'t geheel werden dus minstens 8 uitgaven op de Nedorlandsche persen
gedrukt.

3) Campbell -488—402.

-ocr page 76-

48

meren kring gebruikt zijn. Dit blijkt vooral uit liet tweede
gedeelte: de modo confitendi. De aanhef luidt:

„Queritur quando tempus instat confitendi: quomodo debet
iuvenis se parare ad veram confessionem faciendam, quot puncta
debet in se habere de necessitate salutis anime sue. Dico duo
de necessitate, sed de statuto ecclesie adduntur duo."

Noodzakelijk zijn berouw en een vast voornemen om niet
meer te zondigen, terwijl de kerk bovendien biecht en restitutie
van aangebrachte schade eischt. Daarom wordt verder geleerd,
hoe men biechten moet. Zoowel in het Latijn, als in het
Dietsch wordt eene formule, waarmede de biechteling moet
beginnen medegedeeld; deze formule zal wel dezelfde zijn als
het Confiteor, dat Karei V op de scholen wenschte geleerd te
zien; in de landtaal luidt ze:

„Ic como te biechten gode van hemelriick, mario die moedor
gods, ende alle goods heylighen, ende v priester in gods stede,
ende gheve mij sculdich van allen minen sonden, die ic van
minen ionghen daghen tot dezer uren too ghedaen hebbo.
Ten eersten in dio vijf sinnen . . .

Voorts worden de 5 zinnen, de hoofdzonden en de 10 ge-
\'^joden behandeld; heel kort de werken van barmhartigheid, de
sacramenten, de gaven des Geestes, de geloofsartikelen enz.
Over boetedoening (het opzeggen van gebeden) wordt nog ge-
.sproken, wa.ania enkele dnikken van het werkje besluiten njot
5 Gregoriaansche gebeden, overdenkingen van Christus lijden.
Dajir dit werkje totde biechtspiegels behoort, komen wij er
later nog op tenig.

Het tweede vorscheon met eene aanbeveling van den be-
kenden inquisiteur Ruard Tajjper en heet Methodus Confes-
sionis, seu potius Christiani hominis institutie compendiaria in
gratiam puerorum; in 1510 kwam het to Antwerpen bij Midi.
Hillenius van de pers. Do schrijver noemt zich „Claudiu.s
Viexmontius Parisiensis, ordinis Fontis ebraldi" \'-\') on verhaalt,

1) Zio boven bl. 2ii. Ilanat woordelijk dczolfdo formulo in hot groot
Ilulthemsch liandscbrin:, Zio
V<uhrl. Mu*eHm, uitgeg. door C. 1\'. Ser-
rure, 11, Gent 1858, bl. 121.

2) Zio over hem Jöcher, a. \\V. IV, lyeipzig 1751, Np. 1502. — llij
Bchreef nog ancTere werkjes, allo ten dienste van het biechtonderwijs,
naar het schijnt. Over de merkwaardige orde van l<\'ont<5vraud mot hare

-ocr page 77-

49

hoe hij vroeger voor de zich in de grammatica oefenende jeugd
een kort biechtboekje had laten di-ukken,

quae in Domini adventu, et a soptuagesima ad Pascha vsque,
iisdem pueris enarrata fuerat, idque statutis diobus et horis:
nempe post horariarum precum clausulam (quod completorium
vocant) omnis diei sabbati, omnisque peruigilii aliorum (siqui
interim occurrebant) festonim dierum; dominicis item diebus,
tum statim a sacro matutino tum in pomeridianis exactionibus,
quas reparationes vocant.

Gedachtig aan het bekende „Metra iuvant animas, compren-
dunt plurima paucis" en tegelijk om de beurs der leerlmgen
tegemoet te komen, had hij dat boekje m maat gezet, en,
waar de zin wat duister scheen, van glossen voorzien \'-\').

Wij mogen dankbaar wezen voor deze mededeelingen, waaruit
wij zien, dat te Parijs de advents- en de vastentijd aan het
catechetisch, d. w. z. aan het biechtonderwijs werd besteed,
lederen Zaterdag en iedere vigilie "\') van een feestdag werd
daarvoor de tijd na compleet (het laatste der dagelijksche ge-
tijden) gebruikt; des Zondags had het óf dadelijk na metten
of des middags plaats.

Het boekje heeft den volgenden inhoud: het gebed des
Heeren met interlineaire glossen\'»), eene korte, zinrijke ver-
klaring en eene berijming (paraphrasis) van dit gebed; het
Ave Maria en het Symbolum apostolorum, beide met berij-

op de spits gedreven Mnriivvereering, zie men j\\löller, Lchrbuch der
Kirchengeschichte^
II, Freiburg i.H. und Leipzig 1893, S. ."Ml f.

liepariitio was de repetitie van het gehoerde, welke te Parijs op
een bepaald uur plaats had. Zie vooral Du Cango-Favro Vil, Niort 1880,
p. 127 in voce
reparatio. — Voor c.\\actionibu8 zal mooton gelezen wor-
den: osoreitionibus.

-) Dit alles leert do 12 Maart 1538 nit Parijs gedateerdo voorrede.
Er is een o.xempl. op do Kon. üibl.

") Zie boven bl. 20 noot 3, wat IMathesius zegt. De adventstijd was
ook een vastentijd, dien klerken en leoken in ootmoed en ernst moesten
doorbrengen. Zio Moll, 11, nr, 211.

D. i. do aan een feestdag voorafgaande vastendag. Zio ]\\Ioll, 11,
iv, 21. Zio ook Du Cange-Eavro IV, Niort, 1880, p. 200, in voce
pervigilium.

IJ.v.: Panem nostrum quotidianum (ea quao quotidio necessaria
nobis sunt ad vitam liane transigondam) da nobis hodio (in hoe vita quao
ob sui breuitatom et de erastino incertitudinem pro iinico dio o.vistiuiatur).

4

-ocr page 78-

50

mingi); de tien geboden in èen memoriaalvers, daarna uitvoe-
rig
ontleed 2); het epitome decalogi; de 5 hoofdgeboden der
kerk; de hoofdzonden, die in tal van korte stukjes behandeld
worden^); de 5 zinnen; de vreemde zonden; de lichamel. en
geestelijke werken van barmhartigheid en de sacramenten.

Hoewel het boekske weinig meer geeft dan dorre schemata,
en zoo ver bij dat van Gerson ten achter staat, is het zeer
merkwaardig door zijn vorm. Het staat op de grens tusschen
de middeleeuwsche en de nieuwere catechese. Het wil nog
zijn een methodus confessionis, maar vertoont toch reeds iets
van de trekken van een catechismus.

Of het boekje van Thomas Herentals, Spieghel des kersten
leuens, dat wij later bij de didactische lectuur zullen aantref-
fen, op school gebruikt is, is mij niet gebleken. Wel vond
de schrijver zulks wenschelijk en daarom moest ik dit
werkje, dat de 10 geboden en de sacramenten uitvoerig be-
spreekt, hier in \'t voorbijgaan noemen.

Hiermede schuiven wij de schoolboeken op zijde. Lang ge-
noeg stonden wij er bij stil; misschien te lang, als wij bedenken
dat menig boek, dat wij noemden, door vorm en taal alleen
geschikt was voor hoogere studie. Waar boeken als het Liber
Floretus gebruikt werden, trad de school niet zoozeer catechi-

-ocr page 79-

51

seerend op, doch deed meer dienst als seminarium voor aan-
staande priesters en kloosterlingen. Maar de thans zoo gang-
bare onderscheiding van hooger en lager onderwijs begon eerst
in het laatst onzer periode tot het bewustzijn door te dringen;
ik meende daarom den kring niet te eng te mogen trekken.

Keeren wij nu weder tot de school terug, dan hebben wij
als resultaat verki\'egen, dat waar een school was de kinderen
althans het Onze Vader, het Ave Maria en het Credo leerden;
dat was begrepen in het leeren lezen. Daaraan zullen, waar
men wat verder ging, het Confiteor en de zeven boetpsalmen,
misschien ook de Tien geboden zijn toegevoegd. Op de meeste
scholen werden ook eenige gebeden, vooral tafelgebeden, ge-
leerd. De kennis der gewijde historie bleef wel niet tot het
leven van Jezus beperkt, maar werd toch in den regel daarom
gegroepeerd; menig verhaal uit de Schrift deed, evenals de
legenden der heiligen, dienst als exempel bij het zedekundig
onderwijs. De zedeleer stond onder heidenschen invloed, al
brachten het Libbr Faceti, het Liber Floretus en Goetmans
Spiegel daarhi verandering; het geheele biechtwezen diende
trouwens als heilzaam tegenwicht.. De geloofsleer kwam slechts
in het Libor Floretus aan het woord en in Gersons Opus tri-
partitum, dat in catechetisch opzicht zeker de belangrijkste
plaats inneemt in het godsdienstonderwijs, dat do school voor
de reformatio gaf.

Als de hoogste trap van het onderwijs werd, zooals we za-
gen, beschouwd, dat do scholier loerde bij de bediening der
mis te helpen Dit plaatst ons voor eene geheel andere zijdo
der middeleeuwscho school, die ons wel niet wat wij gewoon
zijn catechetisch onderwijs to noemen laat zien, maar toch een
gewichtige factor was bij do vervulling van do taak der
Christelijko opvoeding. Do school was nauw verbonden met
de kerk; eene verhouding daardoor gesymboliseerd, dat de
l)ar()chieschool vaak een bijgebouw was van do parochiekerk\'-).

\') DionysiuH {Do vifn curatorum, art. XXXIV) wil, dat do kintloron
altliana zoolang do school zullon bozooken, „qnousquo Latinum intolli-
gant, ot loqui id congnio sciant, ut ca qimo in ccclosia loguntiir aut
cantantnr, intelligoro possint, et ad Missam qiieant sorvire."

-) H. Muller, Fz., Schetsen uit do Middeleeuwen, \'100,

221). Van Uinsbergen, Korte Oesch. der kerken en gemeente van Schare
en Vlako,
Zierikzeo ISlfl, bl. 15.

-ocr page 80-

52

Haar beheer was aan de kerkmeesters opgedragen, die ook
den schoolmeester salarieerden^). En die schoolmeester was
haast altijd een geestelijke, soms de pastoor zelf. Toen heer
Gael Jansz. 31 Jan. 1452 tot vicaris te Hoorn werd aange-
steld, werd in zijne aanstelling (om welke reden weten wij
niet) geschreven: „Item soe en sal hii ghien scoel regieren"-).

De onderwijswetten van Karei V, voor Friesland opgesteld,
doen ons drie soorten van scholen kennen:

„Ter plaatzen, daar geen bijzonder schoolmeester is, moet
de koster der kerke de meysjes in het leezen en de jongens
daarenboven in het schrijven en in den zang onderwijzen. En
op de dorpen, alwaar geen koster is, daar moet de Pastoor
zelf dit waar neemen; of door iemand anders laten doen"

Maar op elke school was het de hoofdzaak om de leerlin-
gen tot geschikte koor- en altaarknapen te vormen Vandaar
dat menig schoolreglement wèl bepalingen behelst over het
zang-, maar niet over het godsdienstonderwijs. Niet dat dit
laatste dan ontbrak, \'t wordt stilzwijgend overal ondersteld.
Maar de hoofdzaak was de cultus; trouwens, hoe kon het an-
ders, waar \'t sacrament en het daarbij behoorend ritueel zulk
eene groote beteekenis hadden als in de Roomscho Kerk?\'\')

ï) Zie Jiijdr. cnMeded. r/h. Hist. Gen., III, Utrecht 1880, bl. 01, 71, 70.
^ Abbing,
Getch. der Gr. Kerk ie Hoorn, Hoorn 1830, Annt. 2k —
Zio voorta
Archief rjd. Gesch. r/h. Aartsb., Utrecht XXW,-ydH. Jiijdr.
BUd. Jlaarl,
IV, 1C8. Ter Gouw, Geschied, ran Amst., V, Amst. 188G,
bl. Irll, 4-48. — „iScoel regieren" was niet schoolopziener zijn, maar
werkelijk schoolmeester. In Haarlem stelden vroedschap cn cureit aamen
een „clerc" aan, „dair hen dunckt dat do voorsch. Stede [lees Scole]
mede bowairt is, endo dio sol selve dio scoel regieren, endo nyemant
voir hem." S. Ampzing,
Beschrijvinge ende lof der stad Jlaerlem, Haarl.
1028, bl. Ö09. — Zio nog Mr. A. Telting,
Statlboeken ran Zwolle, hl. r>21.

») Büdding, a. w., II, i, 170. Vgl. over don koster-schoolmeeator
S. Muller Fz., a. w., 280 v., 203.
\') Zio nog Moll, II,
iii, 322.

Mathesius klaagt hierover in de Oe preok van zijn genoemd werk
nldus: „Der leidige Tenflel schleichet in dio alten AHC Büchlein da«
adjutorium, veraiiuret mit Papistischer lichre, damit er aus den gotaullU\'n
Kindlein ihnen erstlich Ministranten zurichten wolto, dio der Papistischcn
Messe zu Altar dieneten, wio er auch da« Abgöttische Salvo Hegina, zu
abbruch des einigen Mittlera und Fürbittera Jeau Christi in dio Sobul-
büchlen schöbe." Aangehaald bij G. Kingemack,
Jlist. Cat. I, 423 f.

-ocr page 81-

63

Niet ten onrechte vangen de Leges Scholares Daventriensium i)
dan ook aldus aan: „Subscriptas consuetudines et mores
obseruabit Rector scholarum Ecclesiae Sancti Lebuini Daven-
triensis in
choro et scholis .... Uit die Wetten schrijf ik hier
enkele artikelen over, om te laten zien, hoe uitvoerig dit deel
van het schoolwezen werd geregeld:

IV.

Item dictus Rector distinguet bebdomadas por sex ferias in
visitando cborum, cuilibet feriae octo, vel decern, vel plures
deputatunis iuvenes; unum de majori cantu, qui sciat seu dis-
cat providere choro in vesperis et missis suae feriae, si opus
fuerit; mediocres ad cantandum responsoria ad horas et legen-
dum lectiones in vigiHis; minores seu infimos qui cantent ver-
siculos et benedicamus. Et major inter istos debet dirigore

alias minores ad cantandum p____et alia responsoria ad horas,

et ad portandum cereos ad missam, et thuribula, et scribere
infacetos, trufantes et sibi rebelles, quos statim finitis horis
accusabit Rectori vol Loctori ad hoe doputato ad corrigendum.

V.

Item festis duplicibus non celebribus et eorum profostis
Rector tum tribus foriis somjier erit in choro personaliter
oxcoptis primis ot tortiis propter exercitlum suum quod tune

Rector facit in scholis, . .•____ Sod in festis celebribus ipse

cum uno Lcctorum visitabit chorum quando pulsatur ad tertiam.
Lector ibi circa scholares. Rector sequotur eos in religione,
quam habebit in scholis.

VI.

Item in festis Canonicorum Rector cum duobus Lectoribus
erit in choro.....

XI.

Item Rector feriis soxtis orit sollicitus do hiis, quao canta-
bantur diobus Dominicis, sinuliter do festis instantibus oppor-
tune tempore, prout circa Quadragesimam de lectionibus et

>) Te vindon bij G. Dumbar, Kerk. en Wereltl Deventer, Arubom
1752, 1, 301 v.

-ocr page 82-

54

responsoriis Palmarum et Paschae etc., ita quod in singulis
profestis hora nona, ad minus ante prandium, assignet scholari-
bus cantum suum, quos habebit in triplici differentia, videlicet

majores, qui addiscant Antiphonas ad.....et responsoria

cantandum exterius, officium Missae et sequentias interius;
Minores de secundo cantu Antiphonas et alia praedicta interius
cum eorum solvizationibus et distinctionibus notarnm; de tertio
cantu minores, dicti hymnistae. Seniores eorundem idoneas
exterius, Juniores interius.....

Dergelijke, schoon minder uitvoerige, bepalingen ontmoeten
wij telkens weder. Te Leiden schijnt in de 14e eeuw een
verkeerde of ongewone manier van zingen ingeslopen te zijn,
waarmee in 1393 gebroken werd In de St. Jakobskerk te
Utrecht moest op bepaalde feestdagen de schoolmeester met
4 leerlingen het koor komen helpen, terwijl hij alle avonden
met zijn kinderen het Lof moest
bijwonen 2). Te Zutfen nam
de schoolmeester met de „schoelres" deel aan bepaalde me-
morie\'diensten (statiën)

Hadden dus de ouders de school noodig om aan de kinderen
het noodige voorbereidend onderwijs te geven, nog veel meer
had de kerk de school noodig voor den eeredienst. Zoo be-
grijpen wij, hoe, toen in 153ü door de opkomst der bij.scholen
de groote school in Den Haag verloopen was, do klacht rees,

\') In het reglement van dat jaar lezen wij sub 6": „en dat si (nl.
die meesters) oee den kindren leren scriven endo slnghen endo liaer
accenten singhen als kustumelic is in andren Kercken. Want si manieren
hebben in hore lessen endo versikulen to singhen, anders dan men
elwaer heeft.^ .1. J. do Gelder,
Weigering op het Lag. Omi. hinnen
Legden
1321—170G, Leyden 185G, bl. 0. Zie over de vermoedelijke
beteekenis van het woord accenten: Moll a. w. II, iii, 32-1.

2) Th. II. F. v. Kiemsdijk, Oetch. v/d. Kergpeïkerk van St. Jakoh to
Utrecht,
Leiden 1882, bl. 27G. De verordening is van 1180. Gewoonlijk
traden alleen do beide kosters als cantoren op. ^lot het lof wonlcn
waarschijnlijk do wekelijkscho „loven" Ixjdoeld, dio do
broedersclmpiHjn
ter eere van hare patroons hadden ingesteld. A. w. bl. 85, 80, 130,
250. — Zie voorts over Wijk bij Duurstede: .1. Müller,
Schulordnungen,
2,
S. 285; over Dordrecht: Schotel, J)e Jil. School te J). bl. 12 v.; over
Zaltbommel:
Archief Aarttb. Utrecht, XIX, 251.

\') Volgens een in 1150 opgemaakt stuk, to vinden in het Archief
rjd. Qesch. vjh. Aarlsb. Utrecht
IX, 112 vv. — Zio nog over \'t onder-
wijs in don kerkzang Moll II, ii, 20G.

-ocr page 83-

55

dat zulks strekte „tot verachtinge van den dienst Godts, die
deur dien in der kerken niet gedaen en onderhouden en worde
als van oudts gewoonlijk was te geschien Karei V ver-
plichtte de Friesche kinderen tot hun 15e jaar hieraan deel te
nemen

Al is het te waardeeren, dat aldus de school en in het bij-
zonder het zangonderwijs gebruikt werd tot bevordering van
kerkdijken zin en tot instandhouding van den openbaren eere-
dienst, in die telkens terugkeerende diensten moet iets eentonigs
en iets vormelijks gelegen hebben. De Apologie der Augsburg-
sche Confessie laakt dan ook dit gebruik met deze woorden:
„Apud adversarios canunt Psalmos non ut discant aut orent
{Genn. add. denn das mehrer Theil versteht nicht em Vers in
Psalmen) sed cultus causa, quasi illud opus sit cultus, aut
certe mercedis causa".

Toch mogen wij ook hier van den arbeid der Broeders des
gemeenen levens in ons land iets goeds hopen. De bekende
Zwolsche rector en vriend van Groote, Johannes Cele, wist
deze cultische zijde van het schoolleven dienstbaar te maken
aan de bevordering van Schriftkennis. De epistelpericopen,
die zijne leerlingen in het koor moesten lezen, behandelde hij
na mettentijd met hen, des namiddags verklaarde hij de evan-
gelielessen en des avonds verklaarde hij een boek der Schrift
of een kerkvader-). Dat echter, iu later tijd ten minste, niet

1) Do stnkkeii omtrent do Ilojvgsclie selioolznken van 15;);i—1530 zijn
door A. .1. Sorvaas van Uoyen nieegedceld in do
JitjJr. Jiisd. llaarl.
XXIV, bl. 111 vv. Zio ook ntuldingli a. w. II, ii, 91.

-) „Men /.al geen kind, om eenigo andere studio, van bet loeren des
kerkzangs aftrokken; voordat het zijn vijftiende jaar bereikt heeft. —
Dat allo degenen dewelke in een voornaam school ter scholo gaan, tot
dat zo hun vijftiende jaar bereikt hebben, op do feesttlagen met lindo
kleederon aan in den kerkelijken dienst verschijnen." Uuddingh II, i,
177. To Dordt mochtcn „knechtkons boven do twaalf jaren" wederom
do bijscholen bezoeken, waarmee hot dienstdoen als koorknaap ver-
viel. Schotel a. w. bl. 2. — In
Amsterdam duurde do schoolplichtigheid
jegens do parochie van 7—M jaar. Ter Gouw,
Qcsch. v. Avist. V, 112.

\') Vgl. echter do opmerking van Schoengen, Die Schulo ron Zwolle,
1, Ereiburg (Schw.) 1808, H. lÜO, Anm. 1.

-) Moll 11, II, 271. lionet-Maury, o. c., p. 75, haalt de woorden
van Joh. liusch over Cele aan.

-ocr page 84-

56

overal de Zondag zoo goed besteed vs^erd, blijkt uit het aan-
gehaalde besluit van het vijfde Lateraanconcilie.

Iets dergelijks, als Cele deed, wilde Karei V in Fi\'iesland
behartigd zien en in
1546 bepaalde hij, dat de evangelielessen
der zon- en feestdagen in de scholen grammaticaal moesten
geinterpreteerd worden. Hetzelfde wilde hij ten aanzien van
de
kerkzangen 2). Van Macropedius (f 1558) blijkt, dat hij deze
bepaling heeft opgevolgd 3).

Behalve de kerkliederen werden, althans op de bijscholen,
ook godsdienstige liederen in de landtaal, kerstliederen en lei-
sen, gezongen^).

Met een enkel woord maak ik nog melding van het school-
drama. Het dankt zijn oorsprong aan de later te bespreken
kerkelijke mysteriën\'\'), en begon eerst in de zestiende eeuw
zelfstandig op te treden. Evenals met het gebruik van boeken
als de Parabolae Alani werd met het opvoeren van dramata
in de school een tweeledig doel beoogd: onderwijs in taal en

„Als er een feestdag aanstaande is, zal men dengene, die wat
hooger gestudeort zijn, op den achtermiddag den kerkelijken Lofzang
voorleezen, dewelke voor dien feestdag gemaakt is. \'s Ochtens zal hun
het Evangelie van den feestdag, on na het middagmaal do Epistel,
dewelke dien dag in don kerkelijken dienst geleezon is, voorgeleozon
worden." D. Buddingh, a. w. II, i, 177.

2) Moll II, ii, 271. Vgl. de Formula inquisitionis van 1550: „Festis
vero diebus exponantur Evangelia et Epistolae Dominicae ot incidentiiim
Festorum, grammatice tantum, Ilymni quoque ot prosao tempori ser-
vientes vel Psalmi aut Parabolae Salomonis aut ojuscemodi aliquid c
sacris literis, quod juvontuti conveniat."
De KaihoUek XCllI, 1888,
bl. 253
v. Zio- voorts bij Dr. A. Ekker, De llusronymtuschool ie Utrecht,
1, 1863, 57 v. de belangrijke Institutie schol. Ultraj. van 1565; al het
godsdienstonderwijs wordt alleon op zon- en fecst<lagen gegeven, behalve

■ in de laagste klasse, waar op do andero dagen het Onze Vader etc.
kortelijk uitgelegd wordt. In do hoogste klasse wortlen do dialogen van
Plato gebruikt!

3) Ik zog dit, omdat hij schreef: Scholia hrevia in Evangelia el
Epi*lolat per annum,
Antwerp. 1567, en llymni el Sequentiae, quibu*...
Dominicit el Eestis utimur, Irevihtu tcholiit illtuiraii,
Sylvao ducis 1552.
Zio A. Ekker,
De llieronymusschool it Utrecht Utr. 1803, bl. 26, H.

<) Te Iveiden werd in 1578 het gebruik dor „Ijoyssenboucxkens" op
do scholen verboden. Zio Prof. .1. G. 11. Acquoy,
Kerstliederen en leisen,
in het Archief voof Ned. Kerkgesch. VI, 1897, bl. 212, 251.

5) Schotel, Tilb. avondstonden, bl. 288.

-ocr page 85-

57

zeden De kennis der gewijde historie werd er ongetwijfeld
door bevorderd^, terwijl zij soms dienden om het gansche
heilsplan te ontvouwen of om op schuldbelijdenis en boete aan

te dringen 3)

Nu rest alleen nog een blik te werpen op hen, die van
schoolonderwijs verstoken waren. In de middeleeuwen schij-
nen alleen de jongens de scholen bezocht te hebben. Slechts
van Brussel en Gouda vond ik het tegendeel vermeld. In laatst-
genoemde stad werden de Onze Lieve Vrouwekapel en de St.
Barbarakapel in de week, en de Gasthuiskerk op Zon- en feest-
dagen gebruikt tot „onderrechtinge voor arme Dochterkens" i^),
die daar leerden „lesen, spelden ende prmcipalicken haar ge-
loeff ende ander goede gebeden." Aan Karei V komt de eer
toe dat hij in dezen toestand verandering trachtte te brengen

Corn. Lnuriinannus Bchroef in de voorrede van zijn drama Exodm,
Lovanii (lö62)- „In omni bono ac prudenti magistro duo potissimum
requirnntur, formatio linguao ac fidolis morum institutie. Nulla autem
res id potest efiicacius porficero quam Tnigoediarum aut Comoediarum
actio----" Zio Ekker, a. w. I, 62.

-) Zio b.v. do drama\'s van Macropedius bij Ekker, a. w. 1, drt—60,
of de
Comoedia soera Joseph van Crocus, waarvan een Antw. druk (1637)
op do Kon. Bibl. is. Zio over Crocus en zijn drama do
Almanak voor
Ned. Kathol.
1892, bl. 3 vv., 28 vv., 75 v.; bet word in 1535 op-
gevoerd. Jlij schroef ook: In decalogtun praecoptorum Dei, a. w. bl. 00, 71.

Ik denk hier aan den Adamus en aan don Jlecastus van Macropedius.
Ekker, a. w. 1, 61, \'li vv. Zio voorts
over bet schooldrama in ons land:
Schotel,
IHlb. avondstonden, bl. 278—3M.

To Haarlem schijnen eerst na 1540 bijbelscbo dramat:» opgovoenl
te zijn. — Veel jonger nog zijn de comoediao sacrao van Schonaous. Zio
Dr. A. K. Garrer,
Schonaeus, Haarl. 1889, bl. 09, 71 en 27, 31v.,ö3,
57. — Uit vroeger tijd vond ik op do Kon. Bibl.:
Oris perdita auctoro
.1. Zovitio, Antvp. 1539 en Petri Papei
Samarite^, comoedia de Samaritano
Euangolico,
Antvp. 1539. Zio over beidon Jöcbor, a. W.

Dit is terecht do opvatting van Walvis, Beschrijving der stad
Ooiula
II, 182; do ordonnantie spreekt alleon vau kinderen, maar de
school stond onder toezicht van vier „Maachden ofto Vrouwen." Dat
wij hier aan armen-ondorwijs to denken bobben, blijkt uit vergelijking
met wat ik straks daaromtrent zal meedeolon en ook uit do bepaling,
dnt, wanneer do school verliep of van het oudo goloof afwoek, do jnar-
lijkscbo renten onder do huiszittende armen moesten vordeeld wonlen.
(Moll a. w. II,
II, 259 sprookt van dochterkons dor burgorij). Zio omtrent
Brussel:
Belgisch Museum 1, 1837, bl. 20 vv.

-ocr page 86-

58

door te bepalen, dat in Friesland de meisjes althans moesten
leeren lezen 2).

De armere volksklasse groeide, de uitzonderingen daargela-
ten, buiten de school op. Van Branteghem spreekt in de
voorrede van
Jesu Christi vita van „multis chilidiabus, qui
legere non norunt." Zelfs gegoede ouders stuurden de kinderen
niet naar school, want Godschalk Rosemondt laat ze biechten:
„ic en hebse niet ter scholen gestelt doen si ionc waren, al
had ic die macht wel." Zie zijn
Boeexlcen van der Biechten, waar
hij de traagheid behandelt. De devoten hebben wel pogingen
gedaan tot verbetering van dien toestand. Zoo namen sommige
Amsterdamsche Begijnen arme kinderen tot zich en zorgden
voor hunne opvoeding, waarbij het onderwijs in een vroom
leven niet zal ontbroken hebben"). De Broeders des gemee-

Zio Buddingh t. a. p.

-) Voortgezet onderzoek lieeft mij doen zien, dat er in de 15e eeuw
meer meisjesscholen moeten geweest zijn. Eene Haarlemsche keur van
omstr. 1420 zegt: „Endo dat nyemant sijn kinder dat knechten sijn
anders ter scolen senden moet noch laten gaen anders dan in dio Groote
Scolo . . . Zie S. Ampzing,
lieschryringe ende lof der stad llaerlem,
Ilaerl. 1G28, bl. 510. De meisjes m,ochten derhalve de bijscholen be-
zoeken, en dit geschiedde blijkbaar ook. — Zij leerden echter alleen
lezen; de school verstrekte haar godsdienstonderwijs. Zoo bleef het in
de 16c eeuw, getuige hetgeen de reformatorische schoolorde der stml

Brunswijk in 1528 zegt over de meisjesscholen: -----Wanto do jonck-

frawen darven alleyne lesen leren unde boren etliko düdinge up do teyn
gebodo Godes, up den loven (= geloof) unde Vader unso, unde wat do
döpe is unde dat sacramento des lives unde bludes Christi, tnulo lehren
uthwendich ufseggen etlike spröke uth demo nyen testamento, van demo
loven, van der levo (= liefde) unde gedult edder crützo (= kruis), unde
etlike hilge den junckfrawen denondo historiën edder geschichto, to
övinge örer memorie edder gedechtnisso, ock mit suiker wisc into
byldendo dat ovangelion Christi, dar to ock christlike senge leren. Sulcks
könen se in eynneme jaro edder tome högestcn in twen jaren leren."
Vóór 1528 waren er waarschijnlijk geen meisjcMcholen to Brunswijk.
Zie F. Koldowey,
Schulordnungen der Stadl JiraunMchwei\'g, Berlin 1880,
Einleit. LII en \'H. 37. (Monumenta Genn. 1\'aedag. I). — To I>ciden
bezochten de meisjes in hot begin der 16o eeuw do bijscholen. Zie
Meded. der Maatteh. van Nal. Lett. te Ixsidon 1877—\'78, bl. 01). ^

3) Moll II, n, 157. — In de Statuten van het Meester (Jeertaliuis
to Deventer (meegedeeld door Dr. .1. de Hullu in
hot Archief roor Ned.
KQ
VI, 1892, zio bl. 74) lezen we: „Ende wie inder vergaderinghen

-ocr page 87-

59

nen levens te \'s Hertogenbosch kregen in 1501 van den bisschop
van Luik verlof om arme kinderen te onderwijzen i) Doch
ook hier bracht eerst Karei V meer algemeen verandering,
toen hij in 1531 bepaalde:

„de arme kinderen sullen op Sondaghen en heylighe daghen
leeren beuren Pater noster, beur Gheloove ende de Gheboden
van der he^dicher kercken bij den schoolmeester, die daertoe
gheordonneert sal worden, ende dewelcke henlieden des Son-
daechs leyden sal of doen leyden totter missen, te preken endo
tot vesperen" 2).

Hier treffen wij wederom®) aan de geboden der kerk. Wat
wij daaronder te verstaan hebben, leert ons b.v. de minder-
broeder Dirk van Munster in zijn „Een scoen spiegel der
kerstenen menschen" waarvan het
twaalfde capittel luidt:

Van den vijf geboden der heiliger kerken, die allo kersten
menschen sijn sculdicb te houden. Allo sondage suldi een ge-
hele misse horen mit groter andacht, endo alsmen dat heilige
ewangelio lest of singet, saldi recht opstaen mit woordiclieit.
Ghi sult v ten minsten allo iare eens biechten, endo dat hei-
lige sacrament dos outaors ontfangen, ten ware dat ghi dat
liot to ontfangen bi rado van uwen biochtvader. Soo wie dat
niet on doot, die sal bedwongen worden in dio korke niot te

(er waren twee vorgg.) woent, die en sal glieen scoel Iioelden, nier die
buten der vergaderinglien wonen, die mochten dio meysterchon oorlof
ghovon een kint of two te leren sonder onrusto der anderen endo sonder
scado des huses." — Zio ook wat Moll meedeelt omtrent Jutte van
Ahuis t I\'IOS in /.ijn
Joh. Jirugman I, Amst. ISSl, bl. 2(>.

\') Delprat, a. w. 127 v. Vgl. lÄitamann, Ueherhlick über dio Ge-
schichte und Darstellung der pndag. Wirksamk. der Brüder des g. L.
lioipzig 188G, S. Gü. — Hot diploom, to vindon bij Miraeus, Cod.dipl.
IV, ISl s., spreekt echter van eon Domus pauperum. Wij hebben dus
hier wollicht uiet met iots bijzonders to doon. In alle fraterhuizon had
men arme klerken.
®) liuddingh, a. w. 1, 77 v.

Jn de Mothodus Confessionis van Vio.\\münt, dio wij bovenbespraken,
werden ze ook genoemd. Zio bl. öü.

Later beschouwen wij dit werkjo, dat aan de aandacht vnn
den ilcer Tinborgen ontsnapt is, nader. Ik gebruikte uit do Kon. Hihl.
do uitgave van 1408, Campbell 001. liet wonl in do ICdo eeuw her-
haalde malen gedrukt.

-ocr page 88-

60

comen ende na sijn doot en sal hi op geen gewijde plaetse
begrauen worden. Die quatertemper dagen ende ander vigiliën
suldi vasten, ende die XL dagen in vasten spise^). Mit luden
die in den ban sijn en suldi (niet) eten of geselscap hebben
dan tot eenre bekeringhe haers leuens, of v scult oyschendo
om betaelt te sine, of hem dienende, sijt gi sijn huysgesin
daertoe te voren verbonden. Gi en sult niet beletten dio
gheestehjcke iurisdictie of gherechte der heyüger kercken, noch
raet of hulpe daertoe geven op die peijne van den ban."
De Haagsche magistraat drukte \'s keizers voetspoor door in
1536 onder de artikelen, ontworpen tot herstelling van de
groote school, ook het volgende op te nemen:

„Item op dat alle Idnderkens, die werkdaechs heur werk
doen en Sonnendaechs en H. daechs loopen speelen en tu3\'son,
wassende op als wilde menschen, mede geleert mogen worden,
soo sal die Rector een van syno Ondermeesters ordonneren,
om alle Sondaechs en H. daechs zulke kinderen te leeren heur
geloof, mit dat daertoo behoort, daer voor hy hebben sal tor
maent van elk een stuy^\'^er, die \'tvermogen to geven, on dio
\'t niet en vermogen, sal hy leere om Godts wille."

Maar reeds voordat Karei deze zaak ter harte nam, had do
overheid te Brugge de hand aan \'t werk geslagen. In zijn
werk De subventione pauperum, dat hij aan den Biiigschen
magistraat opdroeg, wijdde Vives een hoofdstuk aan de cura
puerorum, en zeide daarin o. m.: „nee solum discant legere
et scribere, sed imprimis pietatem Christianam, et rectas
opiniones de rebus" liet gevolg was, dat do anno khulo-
ren te Bniggo van stadswege op zoogenaamde bogaardonscho-
len^) werden onderwezen; er was er eene voor jongens en oeno
voor meisjes To Leiden mochten anno kinderen „om Gods-
wille" de groote school bezoeken \'•).

Dat het onderwijs {um armen gewoonlijk op Zondag gcge-

\') Do quadragcaima wa« do voornaainsto vaatontijd. Do quatortoiniwr-
vaatondagen violen op Woensdag, Vrijdag en Zatenlag in do oorste week
van Maart, de tweede van Juni, do derdo van September en do vierde
van December. Zie Moll 1, 1.17.

») J. L. Vives, Opera, Bosil. IGGö II, »14.

3) Do naam doet vermoeden, dat do overheid het werk van enkele
begarden voortzette.

<) n. Q. Janssen, Kerkherv. (e Jirugge, llott. 1850, 1, bl. 78 v.

Meded. MaaUch. der Ned. Lelt., Leiden 1877—\'78, bl. 102.

-ocr page 89-

61

ven werd, leert ons nog eene verordening, die op Granvelles
verzoek 13 April 1570 te Leuven werd afgekondigd i). Of de
Jesus-school, die een korten tijd omstreeks 1566—\'67 te Utrecht
bestaan heeft, alleen voor armen bestemd was, blijkt niet met
voldoende zekerheid. De raad stond 20 pond toe „tot subven-
tie van de boecgens,
cafechismi genaempt, die nye geprent
syn, die men in Jesus-school den armen kynderen sol doen
leren, om Gods wil."2) Het heeft er echter allen schijn van.

Deze armenscholen zijn van beteekenis als de voorloopers
van de volksschool, die in later tijd aan de Gereformeerde
Kerk uitnemende diensten heeft bewezen. De groote schaduw-
zijde van de school der middeleeuwen is, wanneer men zich
op catechetisch standpunt plaatst, geweest, dat zij geen volks-
school was. Vóór de Reformatie heeft de Kerk de beteekenis
van den kinderdoop niet ten volle verstaan het geloof aan de
magische werking van het sacrament verblindde de oogen. Van-
daar, dat het onderwijs zich zelden verhief boven het van
buiten leeren; de biecht, die de proef op do som had kunnen
leveren of namelijk het geleerde begrepen was, ontaardde in
het opzeggen van fonnules. Vandaar ook, dat het .aanleeren
van cultische vormen hooger geschat werd dan het verstaan
der catechetische hoofd.stukken. Thomas Herentals is, voor-
zoover mij bekend is, de eenige, die verband legt tusschen
den doop en de verplichting om Gods geboden te houden

Vaderhiuhch Mmcum 111, Gent I8r)9, bl. 40 v. Dirk vnn jNlunster
veraocht iu zijn
Spiegel den lezers, dat zo zijn boekje „anderen leeken
Inden die niet lesen en connon des beiliglien daocbs voer lesen willen,
want si dan ledicb sitten opter straten."

2) Zio van der Mondo\'s \'I^j,Ischriß VI 1, Utr. 1841, bl. 283.

Uit den doop kwam alleon bet huisonderwijs op. Do lieformatio
eiscbto do volksschool, juist op grond van don doop. Zoo schreef Hugen-
hagen in de reeds genoemde Hrunswijkscho schoolortlo van 1528: „ld is
hillich undo christHck recht, also gesecht is, dat wy unso kynderken
Christo ter döpo bringen. Overs, ach loydor, wen so opwassen undo do
tidt kumpt, dat men so leren schol, so is neumnd dar heymo. Nemand
vorbermot sick over do armen kyndero, dat uic so lerede, dat so mochten
by Christo bliven, demo se in der döpo geollbrt synt. Nemand vorsümet
gerne den kynderken do döpo, also ock recht is, overs weddorumme,
nemand gedenket, dnt uns nicht alleyno bevalen is do
kyndore to döpen,
sonder ock, wen do tidt kumpt, to leren, also gecreven is to vorn van
der döj)e." F. Koldewey, a. w. H. 25. — Zio ook verder S. 20 f.

*) Zio zijn Spieghel ilrs kersten lerens, fol. 4 van den druk van 1537.

-ocr page 90-

02

Ongetwijfeld heeft de school mede den weg gebaand voor
de Hervorming i), maar door middel van het huisgezin heeft
God, zooals Brenz het uitdrukte, „sich eine Kirche erhalten."

Zoo zegt Mathesius a. w., fol. III recto; „Denn ob wol die war-
heyt vnter dem Antichrist vertunckelt war, hatt Gott dennoch den
heyligen Catechismum, inn Schulen wunderbarlich, neben der hochwir-
digen Kindertaufie inn Pftarrkirchen erhalten, des wir alten vnserm
Gott vnd den alten Schulen zu dancken haben."

-ocr page 91-

HOOFDSTUK IL

BIECHTONDERWIJS.

Huisgezin en school beide leidden de jeugd in het kerkelijk
leven in. Deed de school zulks op eene wijze, die maar al te
zeer in uiterlijkheid verloopen kon, het huisgezin kon zijn taak
dieper opvatten; dit was vooniamelijk het geval met betrek-
king tot de biecht. Om de jeugd voor het ontvangen van het
sacrament der penitentie voor te bereiden, deed de school in
den regel niets, dan dat zij de kinderen bij het loeren lezen
de bekende stukken in het geheugen deed opnemen. Alleen
waar de boekjes van Gerson en Viexmont of het Confessionale
gebruikt werden, werkte de school rechtstreeks mede om het
kind te loeren biechten; het Liber Floretus behoort meer tot
het theologisch dan tot het catechetisch onderwijs. Het huis-
gezin zal meer dan de school op het jonge gemoed gewerkt
hebben om het vatbaar te maken voor heilzame indrukken.

Thans gaan wij over tot het biechtonderwijs, en zetten daar-
mede de eerste schrede op het eigenlijk domein der kerk.
Wel was do middeleeuwsche school in letterlijken en figuur-
lijken zin eon „bijgebouw" der kerk, maar in zooverre zij voor-
bereidend godsdienstonderwijs gaf verving de school de ouders i).
Do reglementen der parochiale scholen werden dan ook door
do vroedschappen vastgesteld.

Eer wij echter een blik werpen op den biechtstoel, om ons
straks neer te zetten onder den preekstoel, moeten wij kennis
maken met den man, in wien zich het kerkelyk leven be-
lichaamde, en die krachtens zijn gewijd ambt het natuurlijke

\') Probst, Qcsch, dor Kath. Katechese, Uroalftii 1880, S. 01 f., plnntst
cveimls Hipier do scliool golieel iu dienst dor kerk. Zie boven bl. 20 v.

-ocr page 92-

64

middelpunt van dat leven was, het orgaan waardoor de zege-
ningen van het instituut den leeken toevloeiden. Ik bedoel
den pastoor, of, zooals de vijftiende eeuw hem liefst noemde,
den cureit Voor ons onderzoek is hoofdzaak, dat wij na-
gaan, over welke kennis en ontwikkeling de cureiten onzer
periode beschikken konden, om hunne drieledige roeping te
vervullen van biechtvader, catecheet en prediker.

§ 3. de cubeit.

Het is hier niet te doen om eene volledige beschrijving van
alles, wat tot de werkzaamheden van den middeleeuwschen
pastoor behoorde, evenmin om eene opsomming van al de
misbruiken, die in de bediening van het priesterambt waren
binnengeslopen. De lezer kan daaromtrent door Moll worden
ingelicht of hij sla de boeiende „Schetsen uit de Middeleeuwen"
van Mr. S. Muller Fz. op In de Inleiding sprak ik echter
van een tijdperk van verval, dat aan de reformatie voorafging
en haar mede in het leven riep. Dit verval, nu staat in nauw
verband met een van de verkeerde gewoonten in de klerken-
wereld dier dagen, n.1. dat
één persoon in het bezit kon zijn
van twee of meer kerkelijke bedieningen Daardoor leefden
verscheidene geestelijken werkeloos en lieten hun werk doen
door een vicaris. Wel trad de kerk dikwijls op tegen zulke
pastores non-residentes, maar het misbruik werd niet uitge-
roeid En nu zullen onder de arme priesters, dio als vicarii
dienst deden, zeker vrome mannen geweest zijn, maar met
armoede ging zoo vaak onwetendheid gepaard
Zij konden

») Moll II, i, 328 v.

2) Amat. 1900. Hot zijn grootondeola schotsen uit de middeleeuwscho
kerkgeschiedenis van ons land. Van bijzonder belang is de voorlaatste:
Eeno middeleeuwscho dorpspastorie.

Zie daarover Johannes do Ligniano, TractaUu de phiralitaie bene-
ficiorum ecclesiasiicorim.
(Lovanii c. 1475). Campbell 1038. Het bevindt
zich in Den Haag en te Deventer. Uit de rijke literatuur wijs ik nog
op wat Dionysius schreef
{Opera minora I, 112 s., 115 sa. en 109 s. en
op hs. 21 uit den
Cat. cod. mst. univ. Oron. bibl. Gron. 1898, p. 15-

Moll II, i, 33G, II, iv, 125 v.

Do kerk verbood, dat armen tot prieater gewijd werden, maar die
bepaling wist men wel te ontduiken. Zie Muller, a. w. 2ül v.

-ocr page 93-

65

zich dikwijls zelfs de allernoodzakelijkste boeken niet aanschaf-
fen. Voor „arm preesters" werd in 1460 in de Buurkerk te
Utrecht een brevier neergelegd, opdat zij althans één hunner
plichten zouden kunnen vervullen, het lezen der getijden i).
En een brevier werd gewis onmisbaarder geacht dan eene
handleiding bij het onderwijs Uit moreel oogpunt werd de
zaak nog treuriger als óf de collator óf de bezitter eener bene-
ficie het pastoraat aan den meestbiedende vei-pachtte, tegen
welk misbruik Geert Groote en Dionysius hunne stemmen .ver-
hieven. 3).

Wij moeten ons dezen toestand goed voorstellen, om de
klachten over de cureiten, die steeds luider klinken, goed te
begrijpen. Het onderwijs, dat de kerk gaf, was maar al te
vaak toevertrouwd aan onwetenden en onwaardigen Een
toestand, als waaraan wij gewoon zijn, dat ieder bedienaar van
een geestelijk ambt v.an alle onderdeelen der theologische
wetenschap althans eenige algemeene kennis moet bezitten,
bestond toen niet. Er was een groot onderscheid tusschen
theologische kennis en priesterlijke bekwaamheid David van
Bourgondië wees eenmaal 300 candidaten af, en kon slechts

\') ÄCuller, Schetsen u./d. MiddeJeeutcen, 221 v.

-) Onder de boeken, die Dionysius (Do vita ot regimine arcliidinc.
Op. min. I, \'lOG, berbaaUl in Do vita euratorum. Op min. 1, 175), in
handen van iederen cureit wenscht is wel een libor sacramontorum, een
psalterium, een boek met preokon voor zon- on feestdagen, een ander
mot do heiligenlegenden enz., maar geen catechotisch handboek. Vgl.
Äloll
11, II, 317 noot. Ik meende, dat deze boekenlijst de inzichten van
Dionysius uitdrukte. Maar bet
Lihcr-penitentinlis zegt in cap. XV:
„Sunt autem quedam determinato instituta a canone quo oportet sacer-
dotem necesaario sciro" en dan wordt dezelfde lijst «neegedeeld. Wij
hebben hier dus met eeno ofUciëele bepaling te doen, voor wier naleving
de aartsdiakenen moesten waken. — Bij sommige kerken waren liberijen,
zooals to Hasselt, Zutfon, Groningen.

Zie ook het opstel „Collatierecht on ambtsbejag" in Jlullers Schetsen ;
voorts aldaar bl. 2G7.

Ijees het ernstige woord, dat Ruusbroec reeds sprak over do her-
derlijke traagheid, bij (Vnn Vloten),
Verz. r. Ned. prozast., lioiden en
Amst. 1851, bl. G3 of bij A. A. van
Ottor]oo, Johannes Jfin/shroec, lltr.
187-1, bl. 331 vv. Vgl. voorts Dionysius,
De vita curat. (Op. min. I,
nOO verso). Probst, a. W., S. G8 f.

Zie over hot e.xamen van priesters Moll II, iii, 300 v.

-ocr page 94-

66

3 toelaten 1); wel een bewijs, hoe laag het intellectuëele peil
in zijne dagen was 2), Van een bepaald examenprogram in den
zin van onzen tijd is geen spoor te vinden. Rituëele bekwaam-
heid, daarop kwam het aan.

Omtrent de kennis der geloofsleer, die cureiten en bisschop-
pen behoorden te bezitten, zegt Geilhoven:

„ .... est quadam fidei mensura, ad quam quilibet tenetur
et sufficit simplicibus et forte omnibus laicis, ut credere deum
esse et esse remuneratorem omnium bonorum et credat arti-
culos impücite .... quam mensuram excedere debent prolati
curam habentes animarum, qui debont scire articulos et distincte
qui continentur in symbolo Credo in vnum deum etc. et Qui-
cunque vult .... Episcopi plus debent scire, seil, de eis omni
poscenti reddere rationem .... Et scire exphcite est scire
aüis explicare vel .... scire articulos explicate distinguere et
defensare

waarnaast de volgende uitspraak van denzelfden schrijver moet
geplaatst worden:

„Prelatus quiUbet debet habere scientiam et si non eminen-
tem sufficit quod habeat competentum, id est sufficientem ad
suum officium exequendum .... Sciencia autem competens

Moll II, i, 220 v.

2) Ziehier, welke mate van kennis der geloofsleer een man als Geil-
hoven van de lagere geestelijken verlangt
{Qnotosoliios I, v, 10, Circa-
elericos simplices non habentes administrationem): „ . . . . aut sunt
pauperes sic quod non possunt emere libros nee propter paupertatem
possunt vacaro studio et sufficit quod credant implicito sicut laici ....
et possunt sine peccato vacaro alteri studio quam theologie, puta iuris
vel medicine ex causa licita, ut inde viuant. Tenentur tarnen aliquantulum
plus scire quam laici, puta quod in sacramento altaris conficitur verum
corpus cristi, quia in hoe cotidie versatur. Si vero habont expensas et
magistros, peccant nisi plus proficiant in distincta cognitione fidei . . . ."
Ook in het boek
Van de Seren Sacramenten staat de simpele priester op
eene lijn van ontwikkeling met den leek, fol. 20 verso. Zie voorts do
in den tekst volgende aanhaling uit Geilhoven.

\') P. Göbl, Geschichte der Katechese im Ahendlande, Kempten 1880,
bespreekt S. Gl—73 den „Bildungsstand des Klerus im Mittelalter", maar
bepaalt zich haast geheel tot het Karolingische tijdvak. Voor onze periode
bevat het werk in dit opzicht niets. Daardoor kon hot oordeel van Göbl\'
ook zoo gunstig uitvallen.

Qnotosolitos I, v, 9.

-ocr page 95-

67

vocatur que necessaria est ad execucionem cuiuscunquo ordinis.
Sit sacerdos, in quantum est deputatus ad celebrandum divinum
officium, tenetur scire tantum de grammatica, quod sciat verba
congrue proferre et accentuare et quod intelligat saltem ea que
legit. In quantum vero est minister sacramentorum, tenetur
scire que sit debita materia cuiuslibet sacramenti et modum
rite dispensandi ipsa. In quantum vero est doctor, tenetur
scire saltem rudimenta et articulos fidei per dilectionem operan-
tis. In quantum vero est iudex consciencie, tenetur scire et
distinguere intra lepram et lepram, id est inter peccata . . .

Wij zien hiemit, dat, afgezien van de kennis, die hij als
biechtvader behoefde, de priester voor de vervullmg zijner
catechetische taak in engeren zin niets noodig had dan eene
zeer oppervlakkige kennis der kerkleer. Van schriftkennis
was slechts bijkomstig sprake, en dan nog alleen uit een
zeer bepaald oogpunt. Dionysius zegt:

„Nee oportet quod univorsaliter in tota scriptura sit instruc-
tus vol totius scripturae scientiam haboat, sed requiritur scien-
tia maioris vel minoris, secundum quod ad j)lura vol pauciora
oius officium se extendit, ut scilicit ilH, qui aliis praeponuntur,
curam animarum suscipientos, sciant oa, quao ad doctrinam
fidei morumquo pertinent, ot alii sciant oa, (piae ad oxecutionem
ordinis sui spectant-)."

Vergelijken wij het meegedeelde — wel bedenkende dat
Geilhoven en Dionysius niet de werkelijkheid teekenen, maar
te kennen geven, hoo het naar hunne meening moest wezen
— met de bepalingen, dio ons uit de dagen der Karolingen
bekend zijn omtrent de van de geestelijken geüischte kennis =\'),
dan slaat de schaal over ten gunste van vroegere tijden.

Kvenwel moeten wij in het oog houden, dat de kennis van
hot poenitentiewezen in den loop der middeleeuwen tot eeno

OnoiosolUos 1, xr, cnp. 1, qii. 1. Vgl. nog Dionysius, Opera
minora,
1, ITl v.

-) Uit Dionysius, De vila et regiminecuratorum (ftangelmald bij Wianln,
Duifhuis, Amst. 1858, bl. 175). Geilhoven drukt zich meer in \'t nlgo-
meen uit: „Clericus dobet hnbere scioncinm wicro scriptum et aliarum
litornrum et negotiorum, vnde ipsi dobont sacmm scripturnm sciro ad
sulKÜtorum animas informandas . . .
Qnotosoliios I, xi, cap. 1, qu.

Stallaert et Van der Iloeghen, De TInstruction publique au moyen
age.
2e l\'d. Hruxolles 185!!, p. lOi 8.s.

-ocr page 96-

68

omvangrijke wetenschap was aangegroeid. Veel wat wij daartoe
niet zouden brengen, werd toen gerekend tot de vereischten
van het biechtvaderschap. Het zwaartepunt der priesterlijke
ontwikkeling moeten wij dus niet zoeken in den kansel. Helder
komt dit uit in den proloog van den Manipulus curatorum,
waar de schrijver ons de plichten van den cureit teekent naar
aanleidingen van vier afleidingen van het woord sacerdos, welke
hij aan Johannes Damascenus ontleent^):

„Quia sacerdotes sunt missarum celebratores, ideo dicitur
sacerdos quasi sacra dos — sacramentorum ministratores, ideo
dicitur sacerdos quasi sacra dans — confessionum auditores ....
sacer dux — plebis doctores .... sacra docens Ergo prop-
ter primum debent habere tantum de scientia quod sciant recte
et distincta legere et congrue pronunciare et accentuare et ad
minus grammaticahter intelhgere ea que in misse officio con-
tinentur. Propter secundum debent tantum habere do scientia
quod sciant numerum sacramentorum, et que sit debita forma
et debita materia cuiusUbet sacramenti et modum ea debite
ministrandi, potissime de sacramentis que ad eos spectant.
Et propter tercium .... sciant discernere inter lepram et
lepram, id est peccatum et peccatum, imponero penitentias
salutares. Propter quartum .... sciant ad minus populum in
articuhs fidei et in ahis rudimentis^) informaro

Het werkje handelt dan over de laatste drie punten. De
overeenkomst met Geilhoven is opvallend; alleen noemt deze
de biecht en Guido het onderwijs in de laatste plaats. Voor
beiden is de cureit allereerst bedienaar der sacramenten en het
glanspunt zijner bediening is de mis\'\'). Zelfs moet het ons

„quatuor etlüraologias, que liabentur a damaaceno." Zie ook do
Cura chricalis (ik gebniikto \'t exempl. der Amst. Univeraiteitsbibl.,
Colonio apud Martinum de werdena, 1507) aan \'t begin. Vgl. Moll II,
iii, 330 v. Zie voorts Durandus, Raiionale, Lib. 11, x, 7.

2) De „Stella clericorum" geeft de volgende verklaringen van sacerdos:
sacris dotatus (sc. sacris ordinibus), sacris deditus (sc. sacramentis), sjicra
dans (sc. baptismum, confessionem etc.), sacra docens (docet enim verbum
sancti ovangelii ot articulos fidei), sacer dux (quasi ducatum prebens.).

3) De Cura clericalU lieeft: et aliis preceptis dei.

Zie voorts den aanhef van het derde deel van den Manipuhta.
\'\') Tengevolge van een twist tusschen den Land-commandeur van St.
Jan to Utrecht en het,kapittel van het convent dier orde to Haarlem
werd pastoor Florens van Borsselo to Beverwijk (van welks kerk do

-ocr page 97-

69

niet verwonderen in een boekje als de Spieghel des kersten
gheloefs, dat geschreven werd tot onderrichting, dezelfde be-
schouwing van het priesterambt aan te treffen.

„Die priesteroerde hoert toe dat heyligho licbaem te consa-
creren, ende biechte te horen ende te prediken .... Si sul-
len die luden berispen van haer sonden, ende leren hom den
rechten wech."

In de acten, waarbij iemand tot priester wordt aangesteld,
vinden wij dan ook nimmer met een enkel woord gewag ge-
maakt van den plicht om te onderwijzen. De werkzaamheid
van den cureit wordt altijd omschreven door de eigenaardige
formule: „cura animarum et custodia reliquiarum" En de
uitdrukking „cura animarum" sluit zeker ook onderwijs in zich
maar plaatst toch dit onderwijs onder het begrip
zielszorg,
terwijl wij, en terecht, zielszorg en catechese scheiden.

De middeleeuwsche cureit is zich ninnner ten volle bewust
geworden van zijne roeping als catecheet
naast die van biecht-
vader en prediker. Zijn taak als onderwijzer schoof hij vaak
onwillekeurig over op ouders en peten. Volgens Durandus ver-
vangt de peet, als hij den doopeling onderwijst, den priester\'-).
Eenigszins anders is do beschouwing van het Liber peniten-
tiahs »):

„Sacordos est etiam onmium eorum pator spiritualis quos

Commanderij van St. .lan to Jlaarlem hot jus patronatus had) goë.\\com-
nnmiceerd. Over den daardoor iu \'t leven geroepen toestand klaagt do
commandeur van Haarlem aldus: „en tenant ledict Hou do lioverwijc en
tel estât, que plusieurs personnes y sont mors ot trespassez sans sacre-
ment et confession, et enfans
sîvus baptesme . . . ." Jiijdr, Jiisd.
Jlaarl.
V, 310.

>) Zio b.v. Jiijdr. Jiisd. JJaarl. IX , 173 vv. en Arch. Aartsh. Utr. XXII,
07. Denk ook aan den titel van hot tractaat van Dionysius : „De vita curam
animarum habontium". Eeno andere omschrijving vond ik in hot opstel
van S. Hogeman,
Jlen dorpspastoor der lOa eeuw (Eriescho Volksnlm.,
Leeuw. 1803, bl. 107). In 1542 schreven de Stelling en Voogden van
Haule; „do pastoor zal ons oprochtelijk Gods woord loeren, ons van
kwaad straflen (d. i. vnn onze misdrijven berispen) en een ieder zijn
kerkrecht doen (d. i. do respectieve sacramenten en sacramentalia toe-
dienen) nnivr de ordonnantiën der heilige kerk, zooals hij behoort to doen."

-) Jtationale div. of. 1, Lngd. 1012, Lib. VI, LXXXlll, 34, 35.

(Lov. J. do Westf. circa 1-485), cap. XXII. Zio Campb. 1-420.

-ocr page 98-

70

baptisat. Unde si pater et mater paruuli morirentur, et etiam
patrini, credimus quod sacerdos teneatur instruere paruulum
pupillum."

Gerson meent echter, dat de peten vrijwel ontslagen zijn van
hunne verplichting, vooreerst omdat de ouders gemeenlijk hunne
kinderen niet verwaarloozen, en ten tweede omdat
y,Credo etiam
et
pater noster cantantur in ecclesia, et mores praedicantur ac in
bonis operibus ostenduntur"

Doch Herentals, die op dit gezegde van Gerson wijst2) zou
toch maar liever „hertelic willen bidden ende raden alle peters
ende meters, die god hertelic beminnen, datse altemets, alst
pas gaue, toesagen, hoe de iongers opwassen in de vreese
gods, oftse ooc geleert ende gewijst worden int geloove, inde
geboden ende dienst gods, oftse ooc die sermonen ende die
kercke volgen, om geleert te worden." Duidelijk blijkt uit al
het aangevoerde, dat er geen vaststaande overtuiging, geen
helder inzicht was omtrent lietgeen de Kerk als instituut in
dezen behoorde te doen. Van hare zijde ging de catechese
maar al te vaak op in het biechtonderwijs.

Het komt mij voor dat wij hier stuiten op de innerlijke oor-
zaak van het verval der catechese vdór de Reformatie. Tal
van uiterlijke dingen werkten wel mede, maar in den grond
was dit de zaak, dat het biechtonderwijs zijn tijd had gehad.
De ontwikkeling der omstandigheden dreef naar iets anders;
wat lang uitnemend dienst had verricht tot opvoeding der
volken, was niet bij machte op den duur to voldoen aan do
behoeften des harten. Het lag niet allereerst aan dé perso-
nen, maar aan het instituut, dat er steeds luider klachten rezen

Gerson, Compend. iheoloj. (in de Opera 1).

2) Thomas llerentals. Den spieghel des kersten leuens, (Antw.) Symon
Cock, 1537, fol. 122 verso.

3) Men leze do klacht, dio Uirk van Herxen (van Lllü tot 1157
rector van het fraterhuis to Zwolle) over do pastoors slaakte in zijn
Speculum iuvenum (Zwolle, ± 1479), p. 93: „Sed o quam rari inucniuntur
fideles dispensatores, uerique pastores, qui non querunt que sua sunt,
sed que ihesu christi, qui iuxta edictum apostoli instant oportune, im-
portune, arguunt, increpant, obsecrant in omni paciencia et doctrina % . . .
Ecce formam dedit ecclesie pastoribus et doctoribus ecclesiarum doctor.
»Sed heu quam pauoi inueniuntur eins imitatores modernis precipuo tem-
poribus, in quibus ambicio et auaricia corpus ecclesie grauiter occupauit
et infecit," Zio over dit werkje Delprat-, bl. 87.

-ocr page 99-

71

juist over de onwetendheid der geestelijken. De kerk be-
kwaamde hare dienarenniet voor eene taak, die steeds di\'ingender
geeischt werd door de omstandigheden. In zijn voortreffelijk
„Compendium pro catholice fidei instructione" liet Fantinus
Dandulo zich aldus hooren (in den proloog):

„Licet quilibet clericus, et maxune si sit sacerdos, debeat
scire omnia que ad fidem pertinent, ut animam suara et aliorum
possit instruere ad viam salutis eterno; quia tarnen propter
ignorantiam et hodiernam imperitiam clericorum pauci sunt,
qui Imiusmodi scientiam habeant, et sic ceci ducentes cecos
quasi omnes in foueam cadunt, ot ea re ut saltem conclusiones
aliquas ac fidei nostre declarationes breuisssimas quilibet cleri-
cus valeat pro eorum aliquali intellectu excipero, quos nulla-
tenus ignorare licet, ego Fantinus, archiepiscopus cretensis,
licet indignus, hoe pro fidei catholice instructione breue com-
pendium compilaui, do leni ac claro quantum valui sermono
conscripsi; nee simplicioros clerici pro obscura locutione, nee
tediosi pro nimia prolixitato ab ipsius operis lectione desistant..

Doch zijne waarschuwing heeft niet gebaat. Niet, dat anders
de Hervorming niet zou gekomen zijn; het hart had behoefte
aan meer dan ook de beste leerboeken en priesters konden
geven, het dorstte naar den levenden Christus. Maar dan
zou de Roomsche cureit in do goweldige periode, dio kwam,
met eero gevallen zijn. Nu viel hij met schande en hielp zoo
het instorten der kerk, die hij had moeten opbouwen, ver-
haasten. Ik wijs op enkele getuigenissen.

De bepaling der Koulscho Synode van 1452 omtrent het
boekje van Thomas over do geloofsartikelen en do sacramenten —
over welke bepaling wij nader zullen spreken bij do openbare
catechisatie — is, wèl beschouwd, geono regeling van het
godsdienstonderwijs, nuuir eene ernstige\' aanklacht tegen de
ontwikkeling der geestelijken

In 1525 en 1530 klaagdo hertog Johan III van Kleef on
Gulik over do ongeschiktheid van pastoors on kapelaans om
hot volk to onderwijzen, waarbij dan nog een oneerbaar leven
kwam-). Van bijzonder gewicht is de enquête, hi 1530 van

/iio hiorovcr voorloopig Moll 11, i IWli v.
-) Fr. Nottcshcim,
Qetchichta der Schulen im alten Jlerzogthnm Oei-
dern
(1881), S. 211, 210.

-ocr page 100-

72

wege den Keizer in Holland, Zeeland en Friesland ingesteld.
Op het 6e art.:

Admittuntur etiam utplurimum indocti et iUiterati ad prao-
dicandum verbum Dei, ex quo populäres male aedificantur et
in dies errores et scandala oriuntur, . . . ."

wist de bisschop niets te antwoorden, dan dat hij volkomen
bereid was hierin zooveel hij kon te voorzien. En aan de
bepaling, door de wijze landvoogdes Margaretha van Oostenrijk
in onze gewesten uitgevaardigd, om tot de prediking alleen
toe te laten „des prêtres éclaii-és et de bonnes moeurs" ligt
dezelfde klacht ten
grondslag 2).

Een eenzijdig weten ontaardt ten slotte in onwetendheid.
In den biechtstoel ziet men alleen zonde en deugd, en daar-
onder laat zich niet de volle waarheid saamvatten. Jezus
Christus, het middelpunt, verloor men uit het oog. Niet naar
den vorm: de mis is de symboliseering, ja de herhaling van
Zijn verlosserswerk. Maar waar een verlosserswerk herhaald
kan worden, daar zinkt de beteekenis van den Verlosser; en
een symbool, dat niet even eenvoudig als doorzichtig is, stelt
zich eerst in de jilaats van de afgebeelde gedachte en wordt
eindelijk een scheidsmuur tusschen de waarheid en hem, die
haar zoekt.

Rome\'s vergoding van het sacrament was do oorzaak van
het verval. De priester was, ook als biechtvader-catecheet.

Archief voor Kerkcl. cn WcreUl. Qcsch. (door J. .1. Dodt vau
Flensburg) III, Utr. 1813, bl. lü.

-) „Cotaient l?i do sages mesures; car, do l\'aveu do tous les con-
temporains, l\'ignorance du clergé favorisait plus que toute autre chose
la difiusion du protestantisme" zegt E. Hubert,
La condition des Fro/es-
ianis en Belgique,
Bruxelles 1882, p. 22. Luther deelt in de voorredo
van don kleinen catechismus mode, hoe hij bij do kerkvisitatie gemerkt
heeft, dat „leyder viel Pfarr-IIorren fast ungeschickt, und untüchtig
sind, zu lehren". Tengevolge daarvan is de onwetendheid des volks
groot. „O ihr Bischöflb, was wolt ihr doch Christo immormehr ant-
worten , dass ihr das Volck so schändlich habt lassen hingehen, und euer
Amt nicht einen Augenblich je bowoiset .... Ihr verbietet beyderloy
Gestalto, und treibet euer Menschen Gesetze. Fraget aber dieweil nichts
darnach, ob sie das Vater Unser, Glauben, zohen Gebot, oder einiges
Gottes Wort könnep." Aldus aangehaald in Langemack,
Hist. Catech.
I, \'122. — Vgl. eindelijk Dr. ,1. van den Bergh, De crisis in hei Katho-
licisme der
16e ceuw (Tijdspiegel 1885, III, bl. 3).

-ocr page 101-

73

te uitsluitend bedienaar der sacramenten; terecht plaatste de
Hervorming daarvoor de bediening des Woords.

De hulpmiddelen, die den pastoor onzer periode bij zijn
catechetisch werk konden dienen, kunnen wij dus gevoeglijk
tot deze drie rubrieken brengen: biechtboeken, onderwijzingen
omtrent de sacramenten en catechetische handleidingen. De
biechtboeken worden in § 5 besproken; de werken, die over
de sacramenten handelen, noem ik in § 6, als wij een blik
werpen op de openbare catechisatie; bij de behandeling der
leerstof komen deze werken nader ter sprake. Wij dienen
echter hier een overzicht te geven van die catechetische wer-
ken, die voor de cureiten, al was het niet altijd uitsluitend
voor hen, geschreven werden. Het zijn er slechts enkele,
waardoor zoo duidelijk aan het licht komt, dat de kerk hare
catechetische taak aan het einde der middeleeuwen niet ver-
stond.

Reeds noemde ik Fantinus Dandulo\'s Compendium Zelden
vindt men in een beknopt geheel zooveel belangrijks op een-
voudige, duidelijke wijze medegedeeld. Achtereenvolgens wor-
den behandeld: de schepping (daarbij: de totius mundi cursu &
do mundi etatibus), de 10 geboden, de geloofsartikelen, de
sacramenten (daarbij: de officio misse obseruandis), do zonde
in \'t algemeen, de vergeeüijke zonde, de hoofdzonden, de zon-
den tegen Vader, Zoon en H. Geest, de zonden met gedachte,
woord en werk, do vijf zinnen, de werken van satisfactie, do
werken van barmhartigheid, de deugden, do gaven des H.
Geestes, de zaligsprekingen, de drievoudige toestand der over-
ledenen, de vier wijzen waarop zij vergilfenis verkrijgen (quibus
absoluuntur animo defunctorum), het vorkrijgen van aflaat (de
indulgentiis accipiendis), de hel, het paradijs, de henielscho
heerlijkheid in het algemeen, de eigenschappen van ziel on
lichaam in verheerlijkten toestand, „do auroolis", „do pahna
celesti in etenia gloria", en ten slotte hot einde der wereld en
het laatsto oordeel. Dit alles wordt in nog geen 00 bladzijden
besproken. Welk een rijkdom van stof! Maar geen eenheid:
het middelpunt ontbreekt.

Behalve dit boeksko van Dandulo zijn er niet minder dan
drie, die ook den naam van
Compendium voeren en wellicht
als handboeken door do cureiten hier to lande zijn gebruikt.

O Campbell 523, C2t. Ik gebruikte het eei\'ste van de Kon. Bibl.

-ocr page 102-

74

Vooreerst het Compendium theologicae veritatis, dat gewoonlijk
aan Albertus Magnus, maar ook aan anderen wordt toege-
schreven i). Het spreekt over God, de drieëenheid, de schep-
ping, de engelen, paradijs en val, erfzonde, de hoofdzonden,
de zonde tegen den H. Geest, het Ave Maria, de geboorte,
het lijden, de hellevaart van Chr. enz., de cardinale en theolo-
gische deugden, de geloofsartikelen, de gaven des Geestes,
de zahgheden, de vruchten des Geestes, de 10 geboden, de
raden, de sacramenten en de uitersten (vagevuur, Antichrist,
opstanding, laatste oordeel, hel en hemel).

Het aan Gerson toegekende Compendium Theologiae handelt
over de geloofsartikelen, de 10 geboden, de 7 sacramenten,
de theol. en card. deugden, de 7 beden van het O. V., de 7
gaven des Geestes, de 8 zaligsprekingen en de ondeugden
(erfzonde, doodzonde, hoofdzonden, zonden tegen den H. G.,
enz.) 2). Eindelijk is er nog een Compendium Theologiae van
Dionysius den Karthuizer»).

Dit zijn meer dogmatische, dan catechet\'ische werken, maar
reeds bleek ons, hoe flauw de grenslijn tusschen die twee
soorten van boeken was in de middeleeuwen. Voor het onder-
wijs des volks viel er veel uit te leeren. Een geheel ander
boek was het Rationale divinomm officiorum van Durandus,^)
dat wij een handboek voor kerkelijke archaeologie zouden
kunnen noemen. Maar zelfs daarin waren verklaringen van
enkele stukken der catechese opgenomen.

Veel minder stof dan Dandulo, doch uitvoeriger behandeling
geeft Gersons opus tripartitum, dat behalve voor ouders en
onderwijzers ook voor cureiten bestemd was. Gerson zelf schreef
het in de eerste plaats voor „priesters ende cureiten die simpel
sijn ende biecht horen moeten" En Erard van Luik wilde
evenzeer door zijne nieuwe uitgave trachten „om to loeren ende

\') Zio daarover Göbl, Qeschichio der Katcchcse im Abcmllando, Kemp-
ten 1880, S. 280. — Ik gebruikte uit do Kon. liibl. C. 173.

2) Men vindt het in de Opera, ed. Du Pin 1 233—122.

3) Opgenomen in de aangehaalde editie zijner Opera minora 1.

*) Ik gebruikte de Lyonscho uitgave van 1012 uit de Leidscho Uni-
versiteitabibliotheek. Onzeker ia het bestaan van een Nederl. löde-eeuw-
schen druk: Campbell 057. — Te Utrecht berust het werk in handschrift
(Cat. no. 390).

Aldus de proloog van dc vertaling, in 1482 to Delft gedrukt.

-ocr page 103-

75

tonderwijsen slechte ongeleerde pastoren ende andere ghelijcken
die den last ende sorge ende oec beveel der sielen hebben".

De Manipulus Curatorum van Guido de Monte Rotherii is
in drie deelen verdeeld, en bevestigt door zijn verdeeling wat
wij straks opmerkten omtrent de kleme plaats, die de catechese
besloeg in de herderlijke werkzaamheden. De twee eerste
deelen zijn gewijd aan de sacramenten en aan de penitentie;
het laatste, dat van zeer bescheiden omvang is, behandelt de
docenda in 4 hoofdstukken: de geloofsartikelen, het Gebed des
Heeren, de 10 geboden en de hemelsche heerlijkheid.

Ten slotte noem ik het reeds dikwijls aangehaalde tractaat
van Dionysius den Karthuizer, De vita
curatorum 2).

Men ziet, de oogst is schraal. Uit methodisch oogpunt ver-
dient Gerson de voorkeur. De beide laatste werken leveren
eene middeleeuwscho pastoraaltheologie.

De Cura Clericalis zou hier ook genoemd kunnen worden,
maar zij geeft niets dan korte definities en schemata. Aan
den cureit kan zij dezelfde diensten bewezen hebben, als de
Tafel des kersteliken levens aan den huisvader. In ons land
is het werkje, zoover ik weet, nooit gedrukt.

In het Manuale parrochialium sacerdotum stajit de sacra-
ménteele zijde van het priesterambt op den voorgrond. Over
de herderlijke zorg wordt met geen woord gerept, dan voor
zoover de behandeling van het biechtsacrament daartoe aan-

Het werkje is in ile veertiemle eeuw vervnardigtl, op verzoek van
Haymund v. Valencia, on werd nog in 1Ö5Ü to Antwerpen gedrukt.
GefVcken, S 35 1\'. To Utrecht zijn 2 hss. (no. 208 en 209). Zio over
den „manipulus" Äloll II, in, 270 on Durandus,
Jiafionolo, Lib. III,
vi, 1 88.

-) Eerst door Hloinevenimo in 1532 uitgegeven in Dionysii Opern
minora
I. Zio over Blomevenno: Glasius, Qodgel. Nederland I, \'s Hertog.
1851, bl. 118
v. — Het traktimt behandelt van do catechetische hoofd-
stukken: do geloofsjirtikelen, de 10 geboden, do werken van barmhar-
tigheid, do hoofdzoiulen en het Onze Vader.

Het e.xempl. der Kon. Bibl. werd door mij gebruikt (Campb. 1213,
Suppl. I). — Zou dit hetzelfde bookjo zijn, waarvan do Synode van
Würtzburg in 1208 zeide: „Librum, qui dicitur secum habeant

singuli Presbyteri Parochiarii, ubi continetur onlo Baptismi, Catechismi,

extremao Unctionis----"? Zie Hartzheim, Concilia Germaniae, IV, 20.

Deze beschrijving van het Manmle strijdt in ieder geval niet mot den
inhoud van het
Manunie parrochialium sacerdotum.

-ocr page 104-

76

leiding geeft. Voor het godsdienstonderwijs geeft het alleen
iets, wat de cultische leerstof betreft (sacramenten, vasten,
feestdagen, casus reservati).

Het in de middeleeuwen veel gebruikte Liber pastoralis
curae van paus Gregorius I mag ik hier laten rusten, daar
het over den toestand in het laatst der middeleeuwen geen
licht kan verspreiden.

Het toezicht op de cureiten was opgedragen aan aartsdia-
kens 1). Zij moesten o. a. nagaan, „an (curati) creditum sibi
gregem sufficienter informant de credendis atque agendis pu-
blice ac priuatim et unumquemque secundum exigentiam sui
status." 2) Bovendien moesten zij de leeken wijzen op hetgeen
zij behoorden te weten en te betrachten, zoodat hunne instruc-
tie ons een blik vergimt in den catechetischen toestand.

„Informandi ergo sunt parochiani ac subditi, ut in primis
decern praecepta scire curent ac adimplere. Praecepta quoquo
seruent ecclesiae, ieiunando et festa agendo, atquo se inuicem
diligondo, et exemplariter atque pacifice mutuo conuoi-sando ....
Instruendi sunt .... qualiter parentes habere se debent ad
sobolem suam educando, instruendo, corripiendo ot casti-
gando .... et curatos debet imbuere (archidiaconus), qtialiter
de praetactis plono ac congruo tempore et frequenter gregem
sibi creditum in spiritu instruant mansuotudinis ac foruoris")."

Zij moesten waken tegen het aanstellen van onwetende of
onbekwame vicarii\'\').

Naast de cureiten staan in de latere middeleeuwen nog
andere mannen,, die evenzeer belast waren met de zielszorg,
de bedelmonniken. In 1237 hadden zij van paus Gregorius IX
verlof gekregen om overal te prediken en de biecht af te
nemen Van dit privilegie gebruik makende trokken zij de
herderlijke zorg der gemeenten aan zich")- Moge aanvankelijk
hierdoor het godsdienstonderwijs bevorderd zijn geworden, in
de vijftiende eeuw strekte hun optreden meestal niet tot stich-

1) Zio Moll II, i, 285, 31\'i, 321.

2) Dionysius, Dc vUa et regimim archid., art. XIV. (Opora min. 1,
405 recto).

2) Dion., Opera minora I, \'iOG recto,

<) Dion., o. l. 1, 400 verso.

5) Delprat 2, 288.

6) Moll II, ii, 79 v.

-ocr page 105-

77

ting. Op hun gedrag was niet minder aan te merken dan op
dat der wereldlijke geestelijken i); Nicolaas van Cusa trad tegen
hen op 2).

Onder de Minderbroeders waren zeker goede predikers:
wie kent Brugman niet ? Te Gouda waren zij in de Janskerk
met een gedeelte der predikbeurten belast, te Alkmaar naar
het schijnt eveneens, vooral om de ketterij te bestrijden en
de ware leer te onderwazen. Door den biechtstoel oefenden
zij een grooten invloed uit, die gezegend mocht heeten voor
het opwassend geslacht, wanneer zij bezield werden door den
geest van een Brugman, die Gersons tractaat
Do parviiUs ad
Christum trahendis
aan alle cureiten, biechtvaders, predikers
en schoolmeesters aanbeval^).

Wanneer wij echter opmerken, dat de Hervorming zich in
haar bitterheid juist tegen de kloosters der Minderbroeders
keerdeß), dan zien wij, dat ook zij, zelfs waar zij niet door
een leven in overdaad rechtstreeks medewerkten tot den val
der kerk, de diepste behoeften des volks niet hebben verstaan.

Die alzoo do geestelijke leid.slieden des volks hadden moeten

\') lluusbrocc wees reeds daarop. Zio (Van Vloten), Prosasiukken, G7
of A. A. van Ottorloo,
Euttshrocc, 339 v. Nicolaas do Clemangis wijst
in cap. 32 van zijn
Da corrupio Ecclesiae statu op do grootsprokerij der
bedelorden. Zio zijne
Opera omnia, ed. .7. RI. Lvdins, Lugd. Hat. 1G13,
Tract, p. 20 s.

2) „Taceo quoqno de mendicantibns, quos, nisi probate vite essent,
quam observantia sue regule et non alias testaretur, probibuit (Nie. de
Cusa) ab ordinariis locornui ad confossiones audiendas, ad predicationes
et petitiones admitti", zegt Frederik van lleilo, do metgezel van Cusii,
in zijne kroniek. Zie J. C. Pool,
Frederik van Heilo, Amst. IHOO, bl.
Iö7. — Engelbert Messemakers schreef
Manuale confessorum metricum,
una cum ilefenxorio prix^ilegii quatuor onlinum mendicantium super audientia
confrssionum,
Colon. 1497. Zio Glasius, a. w. I, 320. Een dergelijk
werk van dien schrijver noemt Campb. ßl2 v.

Zio Moll\'s Johannes Jlrugman.

Kömor, Oeschiedk. oversigt van de kloosters en abdijen in de voormal,
graafsch. r. Holland en Zeeland,
lioiden 1851, I, 513.

„O utinam tractatiihis illo memoriis inosset omnium atquo sin-
gulorum euratorum. praedicatorum, confessorum, nee non et scholasti-
corum rectorum ubilibet regencium. O utinam pnictica parvulis tmderotiir
sou suaderetnr a praedictis, quomodo vivenj deborent ot a quibua cavere!"
Zio Moll, a. w. I, llijlagon 202.
«) liömer, a. w. 1, 511
v.

-ocr page 106-

78

zijn, bleken daartoe hoe langer hoe minder in staat. Al was
de kennis des volks in het algemeen gering, het zag de zaken
gezonder in, het stelde meer prijs op vroomheid en reine zeden
dan de geestelijkheid Menige leek vergaderde uit den „Weeh
van Salicheit", den „Spieghel des kersten Gheloefs", uit „Des
Coninx Summe", uit Dirk van Munsters „Spiegel der kerstenen
menschen", uit Gerson en de „Tafel" meer kennis dan zijn
cureit bezat. Juist op catechetisch gebied was de bibliotheek
der leeken ruimer voorzien dan die der klerken. Bovenal de
biechtstoel, in zijn edelste gedaante het hoogste, waartoe de
middeleeuwen kwamen bij de onderwijzing des volks, voldeed
niet met zijn menschelijk middelaarschap aan de innigste harts-
behoefte.

§ 4. voorbereiding voor de biecht.

Op de vraag: „hoe dicke of menichwerf is een sondaer
sculdich te biechten" geeft het boekje
Van de Seven Sacramenten-)
ten antwoord:

„Alsoo dicke ondo menichwerf als oen sondich of in sonden
ghevallen is of valt .... Endo daor om sehnon don ionghon
soe gheringho endo ghorayo als si verstant onde ondorschoyt
hebben tusschen goot endo (]uaot daor too loydon, leren ondo
brengen, datsi biechten, opdat si daor van in goodo gbowoon-
ton comon ondo godo ondo dio sondon leren ontsion . . . ."

Eer wij het biechtonderwijs bespreken, zullen wij dus nagaan
op welken leeftijd men daarvoor rijp geacht werd en welko
kennis bij den aankomenden biechteling ondersteld werd.

Wat den aanvangsloeftijd betreft, daarover geven onze
bronnen niet een gelijkluidend bescheid. Terwijl hot aange-
haalde werkje over do sacramenten\'\') do vraag van Actoer:
„kinderen sollen die oeck biechten?" door Hostiensis laat
oplossen met de woorden: „kinderen also tot VII jaren ghecomcn
sijn, of soedanich sijn datse verstant endo ondorschoit hebben
tusschen goet ende quaet"^), zegt Fantinus Dandulo in zijn

Ullinann, Jteformaioren ror der Jieformation, 1, Ifamburg 1841,
S. 205.

2) Cap. XX. ♦

3) fol. 7.

Dezelfde uitdrukking als boven.

-ocr page 107-

79

Compendium^), dat ieder Christen het sacrament der penitentie
althans eenmaal per jaar moet ontvangen, „postquam peruenerit
ad etatem discretionis quo est quatuordecim annorum in mas-
eulo, et undeeim in femina".

Wij behoeven dat „quo est" van den laatste zeker niet ad
literam te nemen. Beide schrijvers naderen elkander toch
hierin, dat zij niet in de eerste plaats een bepaalden leeftijd,
maar eene bepaalde geschiktheid op \'t oog hebben. Op dat
standpunt staat ook Geilhoven, die de anni discretionis o. a.
omschrijft als „tempus quo homo capax est doli," en terecht
opmerkt, dat dit tijdstip „acceleratur citius in uno quamalio^)."
Bovendien komt het peccatum camis volgens hem slechts zeer
zelden voor, eer de jongeling den zeventien- en het meisje
den twaalfjarigen leeftijd bereikt heeft, terwijl door andere
vergrijpen de zevenjarige reeds kan zondigen en tucht noodig
hebben. Daarom verwerpt hij het plan om als keerpunt te
nemen het midden tusschen de infancia en de pubertas, den
leeftijd van tien en een half jaar") en laat dus do kwestie
vrij wel onbeslist.

In verband met den zevenjarigen leeftijd wordt door Thomas
van Aquino en anderen opgemerkt, dat dit het tijdstip is,
waarop de jongens naar school gezonden worden ■»). De gang
van zaken wordt dan aldus gedacht. Voorzooverre do kinderen
thuis de eerste beginselen der geloofsleer nog niet in zich
opgenomen hebben, worden dio op do school hmi eigendom,
zoodat zij bij do nadering van het eerstkomende Paaschfeest
in staat zijn om to biechten. Daar het voorbereidend gods-
dienstonderwijs op school, zooals wij zagen, in het eerste lees-
onderwijs begrepen was, behoefde de leerling slechts korten
tijd school te gjuin om do in dit opzicht noodig geachte ken-
nis to verwerven. De biecht „war gleichsam der geistliche
Examen für die erlangten Roligionskonutnisse f^)."

Do veertienjarige leeftijd, waarvan Fantinus Dandulo spreekt,
moet zeker als maximum gelden. Daarom treft men in syno-

\') Ilubr. 0 de sacrmnenits, ondor liet hoofd d« penitentia.

OnotoaoUtoa I, vi, cnp. 18, qu. l: utnim puori tenenntur conntori.
Uit zijne woorden is iif to leiden, dut do eersto op zovenjftrigen
leeftijd eindigde, en do tweede met hot veertiende jnur begon.

<) Von Zezschwitz 1, 509 f. Vgl. boven bl. 20, noot 2, en bl. 55, noot 2.
Aldus Von Zezschwitz.

-ocr page 108-

80

dale bepalingen juist dezen leeftijd aan. Wie dan nog onwil-
lig of uit onwil ongeschikt bleek te zijn om te biechten, diens
naam werd aan den bisschop of den officiaaP)
opgegeven 2).
Zoo iemand werd gerekend tot hen, „die verroekelosen te leren
die artikelen des geloefs, die si sculdich sijn te wetene; het
en si dat si so hert van sinne waren dat sijs niet onthouden
en conden; ocht dat si niement en vonden diese leerden," en
had gezondigd tegen het eerste gebod 3) 4),

Op de tweede vraag, welke kennis bij den aankomenden
biechteling ondersteld werd, geeft de volgende passage uit het
werk
Van de Seven Sacramenten^) antwoord:

„Een priester als hi yemants biechte horen sel, soe sel hi
eerst inne consjdereren, mercken ende vraghen, wat persoen
het is ende oft sijn ondersaet is ... . Ende als dan soe sel
die priester voert mercken of dat een gheleert oft een leke is,
ende offet een ruyd of grof mensche is, ende indien hom
duncket dattet een grof man is, so sel hi hom vraghen of hi
sijn pater noster, aue maria ende credo kan, ende en kan hijs
niet soe sel hy hem daer toe informeren, dat hi al dat lere;
hier na soe sal hi hem dat gheloue voersegghen ende vraglien
tot elcken artyckel of hi dat ghelouo, endo of hi daor yot in
gliesondicht heeft ....\'"

De biechtvader rekende er dus in \'t algemeen op, dat de
\\66v hem knielende leek pater noster, ave maria en credo
kende, maar blijkbaar was het tegenovergestelde niet zeldzaam

1) Zie over do ofllcialen: Moll II, i 281 v.

2) Moll II, iv 151. Uit do Statuin gymdalia Leodiensia schrï]^ \\k
af: „Item prosbiteri suos parrochianos motieant frequenter ut a fosto
purificationis marie virginis omnes a quatuordeeim annis ot supra veniant
ad confessionem ante dominicam pJilmarum." Dit is ontleend aan do
synodale bepalingen van 1287; zie Hartzheim 111, 088. In dio bepalingen
lezen we echter ook: „Adulti autem si sint vel doli capaces, vol
duodecim annorum et amplius, prins confiteantur suis Presbytoris quam
confirmentur"; zio Hartzheim III, 080.

3) Tinbergen, bl. 103.

Van belang is nog uit Herolt (Discipulus), T)e ermlitione chrUti-
fidelium:
„pueris habere incipientibus discretionem nn/e/jcr/ec/n?» etatem,
puta cum sint X vel,. XI annorum potest dari (corpus christi), si eis
discretionis signa et deuotionis appareant."

Cap. XXII, fol. 15 verso en verv.

-ocr page 109-

81-

bij de volksklasse; in dat geval begon het catechetisch onderwdjs
pas met de biecht i). Paternoster en credo zijn die stukken,
die de peten beloofden aan den doopeling te zullen leeren; de
biechtvader moet hun verzuim inhalen.

Niet ten onrechte noemt daarom Von Zezschwitz de biecht
een examen; zij was dit met name omtrent de in huis ver-
worven kennis. Naar de tien geboden werd niet gevraagd,
hoewel zij in de biecht als leiddraad werden genomen. Dat
zulks ook met het credo geschiedde, zooals ons citaat uit
TIjdj
de Scvcn Sacramenten leert, zullen wij nader zien in de volgende
paragraaf2). De kennis van het pater noster, dat in de biecht
zelf verder niet ter sprake kwam, was noodig, omdat dit gebed
als boetmiddel gebruikt werd. Een der talrijke wijzen door
het Liber Floretus aan de hand gedaan, om vergevhig van
peccata venialia te bewerken, was „per orationem dominicam
siue Pater noster deuote et humiliter lectam"

Bracht aldus het middeleeuwsche biechtwezen mede, dat in
het algemeen de kinderen op zekeren leeftijd het Onze Vader,
het Ave Maria en het Credo kenden, van veel grooter belang
voor de catechetische ontwikkeling der leeken was, dat zij
gelegenheid hadden zich voor de biecht voor te bereiden.
Wanneer de vóór-reformatorische catechese biechtonderwijs
genoemd wordt, moeten wij dan ook niet zoozeer meenen,
dat in den biechtstoel zelf gecatechiseerd werd, maar dat de
biecht eenig onderwijs noodzakelijk maakte, en ijverige leeken
zichzelf de noodige konnis verwierven. De overvloed van
catochetisclio literatuur in onze periode bewijst zeer weinig
voor den catechetischen ijver dor institutairo kerk, maar zeer

\') Vgl. Goilhoven 1, vi, 18 qu. 02: „Debet ergo inpriinia intorrognro
utnun Hoint pntor noster, nuo umria, credo in doum, que si nescint,
n\\onont ut mldiscat." — Ant. do lJutrio zegt in cap. 1 van zijn
Spcculum
do con/cstiotw,
Lov. .loli. do Weatfalia (1188): „et si noscit, instrnat
ouiu, vel Taciat instrui, vel sal tem precipiat sibi, ut adiscat."

Op bet in de voorgaande noot meegedeelde laat Ant. do Butrio
volgen: „Kt quia nimis esset dilficilo adiscoro criMlo in doum, saltem
pater noster sciro tonotur et ane maria."

Lib. Florehu, cap. 111. — In den Spieghel des kersion gheloefs,
Gouda, Glier. I/ce»i (l t)78, lezen \\vo in het hoofdst. „Van bekennisse
der daghelixe sonden"»: „Eudo dese moghen wi olleggben mit den wywater
ondo mit missen endo mitten paternoster te spreken."

0

-ocr page 110-

82

veel voor den ijver en de zucht naar kennis, die bij de gewone
leden der Kerk gevonden werd^).

Enkele dier voor zelfonderwijs dienende boekjes, waaronder
wij oude bekenden zullen aantreffen, verdienen hier genoemd
te worden. Allereerst weder Gerson. In den aanhef van het
tweede deel van zijn werkje, „van der biechten", schrijft hij:

„Mer want veel simpele menschen wt versumelheit of on-
wetenheit, die hem niet en onsculdiclit maer meer besculdicht,
die manieren ende ghedaenten der sonden niet en weten.
Daer om is hier dese tafel geset, de welke als die biechten
wüle met voerdachticheit ouersien, mogen hoer sonden salichHc
bekennen ende in der gehoechenisse onthouden, ende profitelic
biechten. Ende dese tafel heeft haer voertganc nae tghetal
ende ordinancie der dootliker sonden .... Als du dan biech-
ten wilste, selstu yerst dyn consciencie ondersoeken, ende
ondervragen dij seluen van den sonde des houerdijs . . . ."

Dirk van Munster wil zijn Scoen spieghel der kerstenen
menschen op dergelijke wijze gebruikt zien, als hij zegt2):

„Item alle goede kersten menschen biechten ten minste vier-
werf des iaers. Item voor die biecht salmon ovorpoynsen of
mon die penitenci gehouden beeft .... Item wat sondon mon
godaon heeft tegen don gelouo ondo don geboden gods als to
voeren gescreuon is . . . ."

Des Coninx Summe leende zich, al werd zij daarvoor niet
opzettelijk geschreven, tot hetzelfde doel"). Godschalc Rose-
mondt van Eindhoven schreef een werkje over de biecht en de
zeven hoofdzonden^), waarvan hij zegt:

liet lioec raiuler biechten vraagt: „hebdi eniglio naersticlieit
ghedaen die bieelite te leeren .... hebt ghi v bieehte iet ouenlocht."

2) Cap. XX. — In cap. XI had hij gesproken over „die X ghehoden
gods, waer bi men leert voer die sonden wachten endo biechten", in
cap. XV gaf hij „een verclaringhe oner die roepende sonden, ende
vanden stommen sonden teghen die natuer, daer die sondaren seiden of
nimmermeer of biechten."

3) Zio Tinbergen, bl. 98 v.

De titel luidt: „Dit is een seer profitelijc hoecxken vander Biechten
ende van dye seven dootsonden .... ende leert ons den rechten weclt eiule
maniere wel te leren om salichlijc te stermn erule altijt een ruerich gerust
hert te hebheny
Antwerpen, H. E. v. ITomberch, 1518. —Ik gebruikte
het ex. van de Maatsch. der Ned Ijctt. te Leiden. Zie over den schrijver

-ocr page 111-

83

„Dit boecxken ende dese manyere van biechten ende regulen
om wol te leuen, om salichlijc te sternen heb ic gheordineert
principalick voer die waerhke menschen, want die geleerde heb-
ben boeken ende scriften ghenoch, willen si studeren."

Voor „ongeleerde, simpele menschen, vrouwen en mannen"
is ook bestemd het eigenaardige boekske van den Antwerpschen
minderbroeder Jan van Remerzwael, Der Sondaren troest oft
die Spieghel der consciencien waarin de zonde wordt be-
schreven als de krankheid der ziel, de biecht als de medicijn
en het avondmaal als het versterkende voedsel voor de ge-
zonde ziel. Van de catechetische stukken worden alleen be-
handeld de doodzonden en de zonden tegen den H. Geest.

Het CanceUicrhoeck, ontstaan uit de samensmelting van 2 trak-
taten van Robert de Sorbon\'-^), spreekt zijne bestemming ter-
stond uit, als het begmt:

„Onse hero seghet inden prophete ysa3\'as, dat men sijnon
luden sal hoer sunden cond nuiken ende glieuen hoer sunden
to vorstaon. Ende omdat voel ludo sijn dio dat latijn niet en
vorstaen, ende die nochtan kunnen duytscho leson, ondo horde
gherne bat hoer sunden kennen solden, om to bat hoor biocht
to sproken ondo int ghetal to komen dor vrinden ons heren,
soo is dit boexken ghomaoct in duytschen ende vorsamont vtor
heihgher scrift . . .

Het handelt over de 10 geboden, de 7 hoofdzonden en hare
dochteren en de 7 werken van barmhartigheid, en bevat voorts
oen volledig onderwijs over alles wat tot het sacrament van
penitentie behoort. Het is echter in ons land ninuner gedrukt
en dus niet zoo algemeen gebruikt.

Hot reeds meermalen genoemde Boec vandcr hicchtcn, waar-
van mij slechts c\'én druk bekend is, komt in verschillende
handschriften voor onder don naam van
Spicyliel der hicchtcn ").

iot» bij liolong, Jieformatie van Amst,, bl. IfiO, meor bij l\'nquot,
Mémoires I, Ijouvnin 1705, p. 455) s. Hij wenl omstr. TkSH t« Uiml-
liovon geboren, stiuleerdo to Ijouven, wonl daar lioogleeraar en prediker
en stierf 1520.

Zio Campbell 1085 (ook Suppl. 2).

/iio over dit werkjo Tinbergen H2 vv., Moll in hot Kcrkhist, Archief
IV, 277 en Kerkgesch. II, iv, 155. Ik gebruikte het hs. der Kon. Hibl.

Ik vermoeildo zulks naar aanleiding dor door Moll gegeven be-
schrijving van een hs. in de
Stud. en Jiijdr. 11, 387. Prof. Do Vwose

n*

-ocr page 112-

84

Tot de zestiende eeuw behoort de druk van een boekje, dat
niet met Godschalcs werkje over de biecht en de hoofdzonden
verward mag worden wegens den titel:
Een profitelic hoexken
voer simpel menschen, gevende dese int cort een goet onderwijs, hoe
si huer leven salichlic mogen beginnen, leiden ende eynden.^)
Het
is een combinatie van de 10 geboden met de hoofdzonden.
Bij het eerste gebod wordt gehandeld over geloof (de geloofs-
artikelen), hoop en liefde, over alles wat tot eene goede biecht
behoort en eindelijk over hoogmoed en „ydel glorie"; bij het
derde gebod over de traagheid; bij \'t vierde gebod over haat,
nijd en achterklap; bij \'t vijfde over gramschap; bij \'t zesde
over onkuischheid en gulzigheid enz. De aanhef van het
boekje leert hoe het gebruikt.moet worden:

„In dit boexken is begrepen ter eeren ende loue gods een
vruchtbaer vermaen der glieboden gods aengaende ende der VII
dootsonden met enige andero waer dore yeghelijc mach leeren
verstaen ende weten een perfecte biechte to doen van tghene dat
hi daer doer mach hebben god vertorent, üaerom wordet ver-
maent don ghenen, die simpel indor leringhen sijn, dat sy altijd
in dit boexken ouersien ten tijde eer si hen biechte spreken...."

Het aan Thomas van Aquino toegeschreven Confessionale
„cuilibet Confessori et confiteri volenti perutilis et necessarius"
bespreek ik m de volgende paragraaf; terwijl ik in § 2 reeds
wees op het voor de hoogere studie bestemde Confessionale,
primo per questiunculas, secundo de modo confitendi,-) dat
in het explicit „pro scolasticis et aliis multum utile" heet.
Hier vestig ik alleen nog de aandacht op de eigenaardige
wijze, waarop in dit laatste werkje de hoofdzonden besproken
worden. Bij superbia, avaritia, luxuria en ira wordt telkens
gewezen op het zondigen „corde, oro et opere"; minder scherp

te Gent, die juist dit hs. (Moll 31) gebruikte, waa zoo goed mij to
melden, dat dezelfde tokst to vinden was in do volgende hss.: Hrussel
21910; Deventer 52; Den Haag V 51; Zwolle, Emmanuelhuizen 5;
Parijs, Bibl. nat. suppl. fran?. 25t<-; Keulen, Stadsarchief GB, fol. 50
cn GB, fol. 130. Zio voorta nog Geffcken, S. 17 en Beil. Vlll. Dc
volgorde der geboden is bij Geffcken echter anders dan in het
Jioec
vander Hechten.

\') Antw., M. van Hoochstraten (1514—153G). Ik gebruikto het
exempl. der Kon. Bibl. (DK. 1, 11).

2) Zie boven bl. 47 v.

-ocr page 113-

85

is deze indeeling bij gula en invidia, terwijl bij accidia deze
onderscheiding wordt prijsgegeven.

Het is duidelijk, hoe zulke biechtboekjes de voorloopers
geweest zijn van de latere catechismi De Hervorming heeft
ze besnoeid, door van al de stukken, die m de biecht dienden,
alleen de 10 geboden over te houden; heeft ze verrijkt door
de geloofsbelijdenis en het gebed los te maken van het stuk
der
ellende 2). De middeleeuwsche biechtspiegel verhief zich
het hoogst, waar hij een prikkel tot de deugd trachtte te wezen.
Dit meer positieve beginsel treffen wij aan in het Boec van
der biechten, als het aan het slot zegt:

„Ghi sult desen biechtspiegliol dicwijl ouersien ende prouon
dat, of liier yet in staat, dat v aendraecht, ondo daer boet v
voor . . .

Het boven aangehaalde stuk uit het werk Van de Seven
Sacramenten zegt ons, in hoeverre wij bij het biechtonderwijs
van klassificatie kunnen spreken. De onderwijzing in den biecht-
stoel is altijd individueel. Bovendien wordt zij bepaald niet
door intellectueele behoeften, maar door de gesteldheid van
het hart. De biechtvader beoogt niet achtereenvolgens eene
bepaalde hoeveelheid leerstof in to prenten on te verklaren;
wat hij leert en uitlegt, wordt hem voorgeschreven door de
geestelijke conditie, waarin zijn biechteling verkeert.

Eene aanwijsbare opklimming of verdeeling was er dus, wat
do leerstof aangaat, bij het biechtonderwijs niot. Daarentegen
was er wel eeno klassificatie der te stellen vragen naar gehing
van stand, beroep en ontwikkeling der leeken, of zooals Van
do Seven Sacramenten zegt: „wt gheleghentheyt van den per-
sonen". Cap. XXXIIII—XL handelen daarom:

Van der clercken vragho,
Dor waerlikü horon vragho,

Ik horinnor nog nan do boven bl. -IS v. besproken Methodus coii\'
fessionu.

2) Van (lo catechismi dor Iteformatio staat do lleidelborger, dio do
10 geboden naar het stuk der dankbaarheid overbracht, bet verst van
de middeleeuwsche cntocbeso af. lüvenwel, «ok dozo wist de 10 geboden
aldus to waardeeren. De
Wech ran Salicheit behandelt do geboden bij
„dio nmterio van wat dio monscho sculdicb is te doen", maar de hoofd-
zonden bij „dio matorio van wat dio monscho sculdicb is to laten".

-ocr page 114-

86

Van der ruteren vraghen,
Des ambochtsmans vraghen,
Der coepluden vragbe.
Der lantluyden vraghe.
Der vrouwen vraghe i).

In andere biechtboeken is de onderscheiding der biechte-
lingen nog weer veel meer gedetailleerd \'-O- Dat zulke vragen-
verzamelingen of formulieren voor schuldbelijdenis van groote
waarde zijn voor de kennis van het maatschappelijk en huiselijk
leven dier dagen, behoef ik nauwelijks te zeggen; ook voor de
beschrijving van den catechetischen toestand leveren zij menige
bijdrage. Wij behoeven hier echter bij deze klassificatie niet
langer stil te staan, daar eene nadere bespreking thuis hoort
in een werk over de biecht").

§ 5. de biechtstoel.

Volgens Von Zezschwitz ■») begon in de eerste helft der middel-
eeuwen de biecht met onderwijs over de. 7 hoofdzonden en
hare dochteren. Ging daarmede soms reeds eene toepassing
van het in \'t algemeen gezegde op de bijzondere omstandig-
heden van den biechteling gepaard, liefst diende dit onderwijs
daartoe om hem tot eene volledige en eerlijke belijdenis van

Geilhoven spreekt hierover slechts in \'t algemeen, I, vi, cap. 18,
qu. 92: „vt quilibet peccator interrogetur de peccatis que consueuerunt
in hominibus illius conditionis magis habundaro, non onim oportet, quod
a milito de peccatis clericorum queratur aut religiosorum . . .

2) Antoninus Florentinus handelt in het derde deel van zijn Traciatm
dc instructione «cu direciionc simpUcinm confensorum
„do interrogationibus
certis ad certos porsonas secundum status diuersitates." Ilij stelt vragen
aan gehuwden, aan principes et rectores, aan magistri ot doctores, aiui
scolares, aan knapen en meisjes enz. — Zio voorts het
llerithoma seu
Interrog at or turn
van Jacobus Philippus Bergomensis.

3) lloo gaarne zou ik mij bij deze en de volgende paragraaf hebben
laten voorlichten door Prof, Pijpers
Oeschiedenis der loete en biecht, iVxo
reeds (1, 41) beloofde een onderzoek in te zullen stellen naar de betee-
kenis van do biecht voor do catechese in de vijftiende eeuw, maar,
helaas! nog zoover niet gevorderd is,

*) 1, 500.

-ocr page 115-

87

zonden den weg te wijzen. Daarna deed de priester onderzoek
naar het geloof van den leek, waarbij vooral op de di-ieëenheid,
de opstanding en het oordeel nadruk werd gelegd. Zoo groe-
peerde zich dus het aan de biecht voorafgaande priesterlijk
onderricht om twee stukken, de hoofdzonden en het credo.

Eenigszins anders ging het in onze periode. Nadat de priester
gevraagd had naar de kennis van pater noster en credo, moest
hij volgens Geilhoven aldus te werk gaan;

„Doceat etiam eum de forma confessionis .... Exinde debet
suauiter inducere eum ad compunctionem et confessionem, pro-
ponens ei benefitia, que contulit sibi deus et precipue circa
passionem. Item quia non venit propter iustos sed propter
peccatores. Item quod illi qui bene penitent magis postea bene
diligentur ot oxaltabimtur a deo, quid patet in petro, paulo,
latrone; promittat etiam ei veniam. Item suadeat quod non
vereatur confiteri, quia non homini confitetur sed deo. Item
quod in penitentia confessus pro absoluto confitetur. Si vero
non vult confiteri proponat oi terroros iudicii, penas inferni."

Van een onderzoek naar de kennis der geloofsleer is hier
geen sprake. De hoofdzaak is het biechten der overtredingen.
Al breidde zich dus in de latere middeleeuwen de stof uit,
zoodat ook de decaloog en do sacramenten besproken werden,
werkelijk was dit in catechetisch opzicht geen verrijking. Ook
deze stukken toch werden, evenals het credo, beschouwd en
gebruikt als leiddraad bij het navorschen van do schuilhoeken
des harten.

In do plaats der vroegere boeteboeken, die hoofdzakelijk
strafbepalingen bevatten, kwamen nu de interrogatoria, die,
zooals wij in do vorige paragraaf zagen, eindelijk in de handen
der biechtelingen overgingen, zoodat de biechtstoel steeds minder
een plaats voor catechetisch oiulerwijs werd, al wekte de biecht
de leeken op tot zelfonderzoek en zoo tot eigen ontwikkeling.
Dezo min of moer uitgewerkte interrogatoria vormden in do

\') Qnotosolifo», 1, VI, cnp. 18, qu. 02. Hnnst woortlolijk stemt hior-
mcdo overeen cap. 1 van Ant. do Hutrio,
Speculum da conjMsione, liov.,
Joh. de Westphalia, s. a. en hot slot van het j}fanuale parrochialium
tacerdotum.
2) Vgl. Von Zezschwitz I, Cül.

-ocr page 116-

88

15e eeuw vaak de kem van wat wij eene pastoraaltheologie
zouden noemen, i)

Deze ontwikkeling van het biechtwezen moest eindelijk wel
uitloopen op eene splitsing in twee zeer uiteenloopende Lijnen.
De eene lijn, het zorgvuldig, angstvalHg, tot in de nietigste
bijzonderheden afdalend onderzoek der gewetens, werd door-
getrokken in de casuïstiek. Zoo geschiedde reeds in de der-
tiende eeuw door Raimundus de Pennaforti, wiens alphabetische
Summa de casibus poenitentialibus in ons land echter niet
gedrukt is. Evenmin heb ik sporen gevonden van het gebruik
der Pisanella in ons land. Deze casuïstische summa, geschreven
door Bartholomaeus Pisanus, werd zeer door Dionysius aanbe-
volen 2) en is in 1483 te Keulen gedrukt. Handschriften zijn
te Utrecht (zie no. 145—148 van den catal. van 1887), ook van
het door Nicolaas de Ausmo geschreven Supplementum ad
Pisanellam (no. 149), zoodat het niet onmogelijk is, dat zij hier
gebezigd werd. De schrijver moet niet verward worden met
den Dominicaan Rainerius Pisanus, die onder den titel Pantheo-
logia ook eene Summa casuum conscientiae schreef. ■*)

De andere lijn is na de Hervorming doorgetrokken in het
catechetisch onderwijs, dat toen, ook in de Roomsche Kerk,
een zelfstandig bestaan kreeg. In de vijftiende eeuw strengelen
zich deze lijnen nog veelszins verwarrend door elkander, zoodat
het niet gemakkelijk is om uit de biechtpraktijk het element
van onderwijs te elimineeren. Wij moeten dit echter zooveel
mogelijk trachten, en vooral moeite doen om eene heldere voor-
stelling te krijgen van de verschillende wijzen, waarop de
biechtvader onderwees.

Volgens de voorstelling van het boek Van de Soven Sacrn-
mentcn
noemt de priester de artikelen des geloofs, do tien ge-
boden enz. op en doet naar aanleiding daarvan vragen. Zoo
zal zich een erotematisch gesprek ontsponnen hebben, waarin

1) Von Zozschwitz I, 483 f.

2) Opera minora, I, 503. Dionyaius noemt nog do Sunmm Confes-
Bornm, do Summa Durandi en de bovengenoemde Summa liaymundi als
aanbevelenswaardig.

3) Aanwezig op de Kon. Bibl.

Te Deventer is de Venetiaansclie uitg. van 1480 in 2 dln. fol.-
aanwezig. Te Groningen aanwezig in liss.; zio
CataJ. cod, mss. univ.
Oron. bibl.,
Gron. 1898, p. 12 s. Zio ovor den schrijver .1 öcber
*Allgem. Oelehrten-lexicon III, Leipzig 1751, Sp. 1881.

-ocr page 117-

89

de biechtvader „nae gheleghentheyt der personen den sondaer
informeren, troosten ende onderwysen" kon. Dit laatste woord
mag ons niet verleiden; het „onderwysen" is hier allereerst een
ethisch begrip; het is een onderricht in \'t „wel biechten", want
wie niet „wel beleyt ende onderwesen" is, die weet „gheen
onderscheyt van sonden", ja, die heeft zelfs „gheen verstant
van sondighen". De leek moet leeren wat zonde is en in welk
opzicht iets zonde is. Een voorbeeld van dergelijk onderwijs
geeft ons hetzelfde boek aldus

„Endo die artykelen verclarefc, soe sei dio priester voert aen
tot dio seuen hoeftsonden gaen, ende eerst tot houordye, soe dat
die wortel van alle quaet is, endo vraghen don sonder of bi
liouaerdich is ghoweest, endo seyt hi iao, so sei hi vraghen,
hoe ende in wat manieren. F]nde soyt hi neen, soe sei die
priester segghen: vrient, ick vorduchte, dat ghi niot wel on
weet, wat houerdye is, ende hoe een daer in sondicht, endo
daerom segt mi bi dijnre conscientie endo beste verstant: hobstu
ye of tot enigher tijt gbesoyt, ghosproken of ghedano om des
worolts oer ende lof te hebben . . . ."

Deze manier nadert tot do Socratische leerwijze 2). Indhect
was dit een onderwijs in de catochetisclio hoofdstukken.

Minder begaafde priesters zullen zich zeker vaak bepaaUl
hebben tot het stellen van eene reeks vragen, waarop mot ja
of neen te antwoorden was. Die manier was eenvoudiger,
maar minder doeltrefTend. Hoe licht werd dan uit sleur of ja
óf neon gezegd. Van daar do gewoonte om do ernstig gomoendo
vragen bij do jeugd af to wisselen mot vragen naar misdrijven,
die zij onmogelijk konden geploegd hebben, opdat do biecht-
vader zich vergowissen kon van de opmorkzaamheid van zijn
biechtkind»).

Hot erotomatiscli gesprek leidde ook don biechteling tot hot
stellen van vragen; dit geschiedde echter zelden om boter in-
zicht to krijgen in do geloofs- of zedeleor, doch meestal om

fol. 21 vorao.

-) Gorson vorgolijkt den arbeid vnn een wijs biechtvader met do hulp
van oen vroedmeestor in 7,ijn
De parnilia ad Chr. trah. (Opera, ed. Du
Pin, IM , 283): „Ckinfessor obstotricnndi scientiam babons, ad educondum
ex anima colubrum tortuosum . . , ,"

Zio voorbeelden bij Geflcken, S. 20,

-ocr page 118-

90

den biechtvader bepaalde „Gewissensfalle" voor te leggen. Dan
zijn wij op de lijn der casus conscientiae. Het antwoord
voerde vaak ongemerkt weer naar de lijn der catechese.

Van de den geestelijken ten dienste staande biechtboeken
noem ik allereerst twee kleine, maar zeer veel gebruikte werk-
jes, die misschien ook wel in de handen van enkele leeken
waren, en waarvan een („Peniteas cito") sterk doet denken
aan een schoolboek voor hoogere studie^. Het eerste is de
Modus eonfitendi van den Spaanschen bisschop Andreas de
Escobar, een boekje, dat in de IBe eeuw in ons land dertien
maal gedrukt werd®) Deze dringt vooral daarop aan, dat de
biecht zal zijn „ordinata", „non postponenda priora et prepo-
nenda posteriora." Hij geeft deze volgorde aan: de 5 zinnen,
de 7 doodzonden, de 10 geboden, de lichamelijke en geeste-
lijke werken van barmhartigheid, de 7 sacramenten, de 7
geestesgaven, de 12 geloofsartikelen, de 8 zaligheden, de 3
theoL, de 4 cardin. deugden. Het boekje zelf volgt echter eene
andere orde, begint met over denken en spreken te handelen
en neemt ook de eerst niet genoemde 12 vruchten des geestes
op. Hieruit blijkt, dat hij onder eene confessio ordinata niet
verstaat, dat de catechetische stukken in eene bepaalde volg-
orde zullen genomen worden, maar alleen, dat stuk voor stuk
moet afgehandeld worden. Enkele gedeelten laat ik hier
volgen.

„Septimo peccaui quia duodooim articulos fidei firmitor non
credidi, nee corde ot ore eos ad iustitiam confe.ssu8 fni, immo
aliquando circa ipsa sacramenta altaris dubitaui ot fidom fir-
mam et iustam cum bonis oporibus sicut bonus christianus

Der Sielen Troest lovert tal van voorbeelden. Hij do behandeling
van \'t zevende gobod vraagt do biechteling o. a.: „Vaderlieiio, moet ic
ghoen gestolen goet copen?" — „moot ic mynen man stolen dat ic door
god gheue" enz.
Fan de Seren Sacramenten behandelt in cap L ook,
„of die wiuen moghen aelmissen ghonen buten consent van haren man."
Ontwikkelde leeken stelden zich zelf op do hoogte rJJr de biecht, terwijl
de eenvoudigen
in do biecht onderwezen werden.

2) Wellicht diende het tot onderwijzing van aankomende geestelijken.
Geflcken zegt (Heilagen 188): „Ks sind oflenbar versus memoriales,
welche dio Heichtväter sich einprägen sollten, um sich darnach bei dem
Beichtehören zu richten."

3) Campbell 1228—1239. Zie ook Geileken, liildercatechismus, S. 29ttt
en S. 35.

-ocr page 119-

91

non habui, nee contra infideles et hereticos fidem meam omnino
defendi et predicaui, imino orrantes et arguentes contra fidem
libenter audiui.

üctauo peccaui quia septem sacramenta ecclesie ut bonus
cbristianus preterii ot noglexi. Primo quia sum baptisatus ot
diabolo et pompis eius ut promisi in baptismo non renunciaui.
Sum confirmatus et fidem christi ac voritatem propter timorem
mundi tacui ot prodicare erubui et neglexi ac ordinem matri-
monii non honoraui nee custodiui ....

Decimo peccaui, quia septem dona spiritus sancti non curaui.
In me non est sapientia ad diuina contemplanda. In me non
est intellectus ad nouissima mortis mee ot penas inferni ac diom
iudicii considerandum. In me non est consilium ad bonum
eligondum ot malum roprobandum . . . ."

Het tweede biechtboekje is het bekende Libellus de modo
confitendi et poenitendi, dat meer dan 20 maal de Nederland-
sche persen verliet\'), en naar de beginwoorden meestal
Pcnitcas
cito
werd genoemd. Het is eene biechtleer in verzen en heeft
aan het slot een overzicht van de stukken dio in do biecht
ter sprake kwamen, met korte toelichtingen, b.v.:

„Duodecim articuli fidoi\'-^).

Primus articulus, Petrus: Credo in deum patrom omni po-
tontom, croatorom celi ot torro, undo Esaias: Patrom inuocabitis
qui terrain focit ot colos condidit .... Duodociinus articulus,
Matbias: vitam otornam, Amon, undo Ezochiol: Euigila-
bunt omnos, alii ad vittun, alii ad mortem."

Do 10 geboden worden in hot bekende momoriaalvers „Unum
credo deum" etc. meegedeeld, waarna volgt: „Nota ([uod decern
procopta sunt data contra doceni plagits egyptiacas"; welko
plagen dan ook in een memorijuilvers worden saanigodrongon").

1) Cttinpbcll 1128—1148. Op do Kon. Hlbl. zijn uit do lOo eeuw 2
Antwerpsclio drukken nnnwezig, vnn 1603 en 1500. In de aiuiteekeningen
vnn den lioidschen boekverkooper (.Fnn Seversen) 1514—1523, wordt
melding gemnakt van „ijo penit. aseito",
Jiiftl. Adv. IV, 07. Geileken,
Heilagen 188 IV. driikt liet boekje af. — Hij noemt S. 107 van zijn werk
ook een
l*eniieniionale, Daventriao 1-188, 20 Deo. 4", dat niets anders
is dan ons boekje. Zie Campbell 1135. Vgl. boven bl. 47 v.

-) Het gedeelto over de geloofsartikelen komt niet voor in Geflckens
afdruk.

In een uitvoerig Nederl. rijmwerk, door Snellaert uitgegeven,

-ocr page 120-

92

De lijst wordt besloten met de 6 zonden tegen den H. Geest,
de 4 roepende en de 9 vreemde zonden, welke drie stukken
in het eerst besproken werkje niet genoemd worden.

Wij staan hier voor een soortgelijk „register", als wij bij het
huisonderwijs in de
Tafel aantroffen, doch wij mogen hier meer
letten op de volgorde. Die is wel nergens gelijk maar toch
blijkt, dat 2 stukken op den voorgrond staan: de 7 hoofd-
zonden en de 10 geboden. Eene opmerkelijke uitzondering
vormt alleen een biechtformulier uit het Hulthemsch hand-
schrift 2), dat na de belijdenis des geloofs 3) de zonden belijdt
aan de hand der catechetische stukken in deze volgorde: 10
geboden, (geloof), zaligsprekingen, geestesgaven, zonden tegen
den H. Geest, sacramenten, werken van barmhartigheid, 7 dood-
zonden, 5 zinnen. De hoofdzonden worden hier schier in de
laatste plaats genoemd. Misschien is echter dit alleen geschied,
omdat na de absolutie nog de zeven medicijnen tegen de hoofd-
zonden worden opgenoemd, n.1.: ootmoed, genoegzajimheid enz.

De leer der hoofdzonden vormt de oude kem van het biecht-

treflbn wij ook aan do combinatie van do Egyptische plagen met do 10
geboden. Zij is van Augustinus afkomstig.

Ziehier de volgorde der biechtstukken in enkele werken: Wcch
van Salicheit: 7
hoofdzonden, geboden der kerk, werken van barmhar-
tigheid, ö zinnen. —
Van de Seven Sacramenten: geloof, 10 geboden, 7
hoofdz., 5 zinnen. —
Boec vander Biechten: 7 hoofdz., 10 gob., ö zinnen,
werken van barmhartigheid, sacramenten, zonden tegen Vader, Zoon en
H. Geest. — A;it. de Butrio,
Speculnm de confessione: 10 geb., 7 hoofdz.,
geloof. —
Peniteat cito: geloof, 7 hoofdz., 5 zinnen, 10 geb., 7 sacr.,
7 gaven des geestes, werken van barmh., 4 card.,
li theol. deugden,
zaligsprekingen, zonden tegen den 11. Geest enz. — Escobar,
Modus
confitendi:
zie boven. — Anton. Florentinus, Tractatus de instructione
etc. noemt alleen do 10 geboden en do 7 hoofdzonden.

2) Vaderl. Mweum, uitgeg. door C. P. Serruro, II, Gent 1858,
bl. 120 vv.

3) Zinrijk is het, wat ik alleen hier aantrof, do schuldbelijdenis te
gronden op de geloofsbelijdenis, inplaats van, zooals Escobar en anderen
doen, do laatste om to zetten in een zondenregister : „Met desen ghelovo,
endo met allen den ghelove, dat een goet kersten mensche sculdicFi es
to gholovene, comic te Gode van homelrike to ghenaden, endo mire
vrouwen sento Marien, alle Gods lieve heiligen, ende u, priester, to
biechten van allo minen sonden . . . ."

-ocr page 121-

93

onderwijs In menig opzicht is dit hoofdstuk der middel-
eeuwsche catechese dan ook het meest ontwikkeld. Doch op
den duur had men daaraan niet genoeg. Dit lag in den aard
der zaak; als men niet de
zonde, maar de zonden tot voorwerp
van onderzoek en bestrijding maakt, dan moet dat uitloopen
op eene onderscheiding van zonden tot in het oneindige. Daarom
vnidt men vaak de hoofdzonden met haar dochters genoemd,
en werd in de dertiende eeuw de decaloog naast de hoofd-
zonden geplaatst. De decaloog heeft zich echter niet gehouden
binnen den biechtkring, maar is overgegaan naar school en
gezin 2). Het laat zich denken waarom. De 10 geboden spreken
veel duidelijker tot den eenvoudige dan de abstracte rij der
hoofdzonden. Desniettemin blijft de eigenlijke plaats van den
decaloog bij het biechtonderwijs De hooMzonden lieten zich
echter veel gemakkelijker combineeren met de werken van
barmhartigheid, met de gaven des geestes, met de 3 4 deug-
den en de 7(8) zaligsprekingen.

Volgens Von Zezschwitz I, ö05, ma.ikten de hoofdzonden sedert
de achtste eeuw do stof uit van het oiulorwijs in den biechtstoel.

2) Gerson behandelt in hot tweede deel vau ziju werkje bij de biecht
alleen de hoofdzonden, al
noemt hij ook do ß zinnon, de 10 geboden euz.
Omgekeerd noemt de door Holtrop uitgegeven
Jieichtspiegel nach den
sehn Geboten,
La llayo 1801, eerst de fi zinnen en de hoofdzonden op,
om dan to biechten volgens do 10 geboden: „Ich armer sündiger mensch
bekenn\' mich .... das ich durch misbrauchung mijner V sinn . . . und
durch böse neïgung der llodertikeit .... swerlick übertreten bau dio
gebot gots." — In de
Dietscho Warande 1800, bl. 120 vv. is een kort
biecbtformulier naar de hoofdzonden meegedeeld. — In het
Manuale
parrochialium sacerdotum
komen bij do biecht alleen do hoofdzonden ter
sprake.

Het eigenaartlig bewijs hiervoor hebben wij in Der Sielen \'JVoest,
dat beslist tot do biechtboeken gerekend moet worden. De vader, die
diuir zijn kind onderwijst over de 10 geboden, is do biechtvader. Äleer
dan eenmaal trollen wij aan eeno uittlrukking als deze: „Vader lieuo,
gy syt alto swaren biechtor, gy maect dio sunden alto groet." (Aldus
bij \'t zesde gebod: Dev. hs., fol. JlTl vorso). —

.lohannes Nidor zegt in zijn Mammie Confessorum op gezag van Hona-
Ventura: „Non lint oxplicita interrogatio, niai do istis do quibns omnibus
manifestum est quod sunt peccnUi, ut sunt trangressiones preceptorum
decalogi, commissio VII mortalium, abusio V sensuum; do istis est
omnino interrogandum per confessorom, quando vidot eonlltent«m negli-
gentem aut ignorantem."

-ocr page 122-

94

Naast de hoofdzonden en de geboden nemen de 5 zmnen
eene belangrijke plaats in! Wij zien daaruit de steeds wassende
behoefte aan „verstant van sondighen," maar ook, dat de op-
vatting der zonde steeds meer eene uiterlijke werd. Tegenover
eenvoudigen bood dit stuk echter een niet te versmaden hulp-
middel om kennis van zonden te wekken. Dieper gaat de
onderscheiding van zonden door gedachte, woord en daad, die
wij alleen bij Escobar vinden i).

Al zijn in het biechtonderwijs alle catechetische stukken,
behalve het Onze Vader, opgenomen, de stof is daardoor wel
gesplitst, maar niet verrijkt. De geloofsleer bleef arm. De
leer der sacramenten diende óf om al weer nieuwe zonden op
te sporen, óf om de gebruiken en geboden der kerk in te
scherpen. Hoe de zonden, die beleden werden, soms aanlei-
ding gaven om te wijzen op kerkelijke bepalingen en onder-
scheidbigen, zien wij b.v. in Der Sielen Troest (derde gebod):

„wiltu dyne vier wol holden, soe en saltu in den hihgon
dagen nyet dansen .... soo en saltu des hihgen dages endo
in der hiliger tyt gheon ouormato doen ynne eten noch yn
dryncken. Alleen dattet tot allen tydon grote sunde is, doch
ist indor lüligor tyt groto sunde ende mishagot onsen liouen heer.*\'

Daarnaast verdient het volgende uit de Exposicie op het pater
noster eene plaats :

„Heilich is dan allo stedo in welker gotruwo endo golouigo
kerstono monschon wonon. Mor simdorlingo worden kerken
ondo korchoven endo steden dio godo ghohelighot sijn endo
too dor eren der hoilighen ghowiot sijn hoiligo stodon ghenoomt,
so dio scrift inden psalm socht: dijn tempel is hoilich, wonder-
lic in rechtuerdicheit. Mor sundorlingho wordt dio stodo dor
roligien hoilich ghonoomt. In welker hoiligho monscon ondo
hoiligo vrouwen vergadert worden, opdat «i oendrachtich als
mit enen mondo ondo mit enon giioosto ondo enen lichamo
endo in eenro stodo endo in enen huso godo ondo don heiligon
dienen. Endo mit rochto hoit men sodanigo stodon hoilich
om dio hoiligon dio daor wonon, mit wolken altoos dio hoiligo

\') nl, als afzonderlijk stuk. Bij verschillendo zonden, als hoogmocil,
onkuischlieid, wordt in do biechtboeken dezo onderscheiding gemaakt.
Zie b.v, boven bl. 84 v.
2) fol. ao.

-ocr page 123-

95

der heiliglien is, so dio scrift inden ewangeli socht: waer two
of drie in minen name vergadert sijn, in \'t middel daer bin ic."

Voor de ontwikkeling der catechese is van al de stukken
van het biechtonderwijs de decaloog het voornaamste. Hij
sprak tot het geweten, hij had breede wortelen in de oude
historie en was door Christus op positieve wijze saamgevat m
het dubbele liefdegebod, i) Moesten dus de tien geboden in de
biecht al achterstaan bij de hoofdzonden 2), bij het eigenlijke
onderwijs des volks traden.zij juist het meest op den voorgrond,
zooals wij in de volgende paragraaf zullen zien.

Wat hebben wij nu te denken van dit onderwijs in de biecht?
Vooreerst dienen wij niet te vergeten, dat de kerk slechts een-
maal per jaar biecht eisehte. Zal niet het gros der gemeente-
leden, vooral onder de jeugd, zich met die ééne biecht verge-
noegd hebben^)? En waar nauwgezette gewetens herhaaldelijk

„Ende alle deae tien gheboden sijn besloeten in tween," zegt do
Spieghel dea kersfcn gheloefg. 8ou)s eehter wordt het dubbele liefdegebod,
vrij dikwijls do eerste helft daarvan, geschoven in de plaats van het
eerste gebod. Zie b.v. Boendale\'saangehaald bij Tinbergen,
bl. 123.

2) Het boek Van de Seren Sacramenten noemt do geboden niet.

Gerson zegt in zijn traktaat De parruUs a<l Christum trahendis
(Opera, cd. Du Pin, 111, 283): At vero fatebitur aliquis ita so habere:
sic tamen fatebitur, quod non nisi semel in anno, vol ad multum qimter,
opus istud circa eiuulem parvulum exerceri congruat. Ad quod novis-
simo responsinn est, dtim de diligentia mundanorum sermo habobatur;
quamquam non obsistimus isti sententiae, velut quotidiosuadeamuseundem
confiteri. Utinam vel semel in anno parvuli oomplerent unicam, debita
integrilato, confessionem. Sed quoniam niuiti sunt, et tempus illud
Paschae breviiwiuuim est, ut non vacet Cunitis, et sjwcialiter Poeni-
tentiariis, inquirere suIHcientor ad fundum do omnibus, expedit, ut
(|uilibet parvulorum (immo necesHe est) semel reoonscat cum prudenti
Confessore totum vitao suac decursum, non in transitu, noque stran-
gulato ore, stnl diutine ot perfoctv." — Dirk van Munster zegt in zijn
Scoen spiegel der kerstenen menschen: „Item alle goede kersttni menschen
biechten ten minsten vierwerf des inors," — Het
Jnterrogntorium van
.laeobus Philippus Ik\'rgomensis vnmgt ofhter den bieclitoling alleen: „Si
omni anno post annos discretionis seuijwr cum debito peccatortim suorum
promeditationo, contritione, integritato et satisfactione eonfessus est..."
— Jlet Cancellierhoeck zegt fol. 20 in oap. 3: „Clerken to parijs, die
daer ligghen tor scholen om to lezen ende to studeren, en syn gheyne
giuMle studenttin ghehoiton, die 1« mynst«n ter weken niet two dagho

-ocr page 124-

96

naar den biechtvader gedreven werden, daar hebben wij toch
eerder aan eene bespreking van casus conscientiae dan aan
catechetisch onderwijs te denken. Het onderwijs in de biecht
moet subjectief zijn; eene objectieve uiteenzetting der kerkleer
mogen wij alleen verwachten in de openbare catechisatie en
preek. Daar de biecht altijd individueel was, kon ook in eenigs-
zins uitgebreide parochiën onmogelijk aan iederen biechteling
veel tijd besteed worden, om hem te ondemijzen i).

Daartegenover staat, dat de bedelmonniken er zich op toe-
legden het volk naar hun biechtstoel te trekken. Voorts kwamen
uit de kringen van de Broeders des gemeenen levens zeker
vele priesters, die zich de godsdienstige opleiding der jeugd
vóór en in den biechtstoel zullen hebben aangetrokken.

Voor den leergierige kon de biecht, onder leiding van een
wijs en ontwikkeld biechtvader, tot grooten zegen worden, een
bron, waaruit hij veel kennis kon putten. Maar voor menigeen
zal de biecht niets meer geweest zijn dan een middel tot ge-
ruststelling des gewetens, ja nog minder misschien, eene jaar-
lijks terugkeerende formaliteit.

Dat de biechtvader met iederen biechteling al de in dc
biechtboeken opgenomen stukken doorliep, dunkt ons weinig

ter scholen en gliaon. Wie macl» hij dan heyten int boeek dor consciencie

een gnet scholier, dene dio des yaers cnme eynwerf geyt to biechten.....

Ende is dat sako, dat aldusdanighe liido ghenanglien werden van don
proest der hellen, endo .werden gheworiMjn int prysoen ende in den kerker
der hellen, deso ineyster ihesns christus en «also niet verloeaen noch
kennen voer sijn scholier, mer hij sal segghen dit:
Nctcio ro«, dats en
uch niet ken ic en sach nch nye in mijn scholo dan oynwerf des iaers,
ende dat selve loepende endo haestelijc, als een hane oner lieyto colen
loopt ...."-— Gnillibertus Tornaconsis vergelijkt hen , die slechta één-
maal per jaar biechten bij Absalom, die éénmaal \'ajaara zijn hoofdhaar
afschoor, „sed capilli statim crescoro incipinnt ot ipsi ad ixjccata atatim
redennt."
{Sermo JJ <ul (uloletcentet et puerot).

„Peccator aaltom inquirendus eat do hia quinque. De odio utrum
aliquem odio habeat propter factum vel dictum siutm. De [)cccato luxurio.
Do iniuria proximi, seil, furto, rapina vel alteri illata iniuria. J)o ino-
bedientia vel fractiono
{Kinitentie, vel non observationo solemnitatum vel
alio motlo. Et do peccatis oria ut conuiciis, detraetionibua, maledictionibus,
prauia conailiia. Ista quinquo saltcm debet inquirere a jKJCcatore, qui
audit confesaionea, quando per occnpationem querere plura non poteat".
Joh. Nider,
Manuale confessorum, pars 2, rap. 2.

-ocr page 125-

97

waarschijnlijk. Veeleer moeten wij in die boeken handleidingen
zien tot voorbereiding voor den biechtvader, opdat hij elke
gebiechte zonde tot eene bepaalde rubriek zou kmmen brengen.
Zoo kwam in de biecht bij den een dit, bij den anderen dat
stuk der catechese ter sprake.

Ik vrees daarom, dat de waarde van den biechtstoel voor
de religieuse ontwikkeling te hoog wordt geschat, wanneer men
afgaat op de groote massa stof, die in de biechtboeken wordt
aangewezen of besproken. Wel blijft hij een opmerkelijke
schakel in de keten van de ontwikkelmg der catechese, naar
vorm en inhoud. Aan de interrogatoriën voor de biecht is de
vorm ontleend van de latere catechismiDoor de biecht is
in de na-reformatorische catechese de decaloog de vaste norm
geworden voor het onderwijs in de kennis der ellende en het
leven der dankbaarheid.

Gelijk ik in de vorige paragraaf enkele werken noemde, die
den leeken tot biechtspiegels dienden, som ik hier enkele
biechtboeken op, die de biechtvaders hebben kunnen gebrui-
ken. De grens tusschen beide rubrieken is echter zwevend.
Zoo schreef de ons reeds bekende Godsehalc Kosemondt oen
werkjo niet den titel: Confessionale siue Libellus moduni eon-
fitendi pulcherrime coinploctens, neceasarius atijue utilis et
cuilibet recto confiteri volenti, et ipsis Sacerdotibus, (jui aliorum
confessiones audin» habont\'-^). Van do catechetisclie stukken
worden hier alleen do hoofdzonden behandeld. (Jodschalca
boekje Van der Hiechton komt vaak woordelijk overwn met
dit Confessionale.

\') In dit opïicht vcnlicnt do volgende titol vnn een werkje vnn don
FmneiHcnnn Arnold Mwrinnn (f ir>7S) de nnndncht: „Cnteohisinn« Voeni-
tcntium instnr Dinlogi int«r Poonitontnm et Cntliechintiun, quo rntio
(KKMiitAMitino ineundno declnmtur. l/ovnnii npud .lonnnem liognnbnn,
ir>Ol." Zie S. DirkH,
JlUt. lilt. </<«/-Vrrwr «iirtCMr«, Anver« (1885), p. lU.

\'O Ik gobruiktü do uitgnvo vnn 1510, Antvp., M. Hillenina lloocli-
Mtnitnnua, die op dn Kon. Hibl. IwriiHt. Vgl. C^niplwll I WH, wrnir vor-
nioe<lelijk hetw\'Ifdo werk
IkhIocM ia, nl luidt do titvl ietwnt nnders.
l\'ntni. Nijhofl\' UOO noemt onder no. 67.\'! een druk vnn 15\'J5. l\'nquot 1,
150, noemt er nog een vnn 1551 cn tH5n vnn 1510 to .Antw. bij Hom-
iMjrcb. — Wogon» eene kmtwe uitlnting over do excomuiuniontie „InUio
«entontino" in cnp. XX, 0, werd het Uwkjc door pnua Henwlietua XIV
nfgokeurtl. Zio Pnquot, }fémoirr4t I, liuuvnin 1705, p. 1(U).

7

-ocr page 126-

98

De heremiet Jacobus Philippus van Bergamo i) schreef een
Herithoma seu interrogatorium voor biechtvaders, dat aldus
begint:

„In primis quidem tu pater confessor cum omni charitate,
vultusque hylaritate ac morum grauitate interrogabis confiteri
volentem, si videHcet fuerit tibi incognitus, de eius patria seu
ciuitate . . . ."

Het boekje behelst een verbazend aantal vragen en is in
2 deelen onderscheiden: een algemeen deel, waarin gevraagd
wordt over de 7 geboden der
kerk2), de sacramenten^), de
10 geboden^), de 7 hoofdzonden, en zeer beknopt over de 7
tegenovergestelde deugden, de 7 gaven des geestes\'^), de 4
cardinale deugden, de 5 lichamelijke, de 5 geestelijke zinnen"^),
de 7 lichamelijke en de 7 geestelijke werken van barmhartig-
heid; — en een bijzonder deel, waarin de vragen gerangschikt
zijn „secundum statum et conditiones ac officia quorumque
confitentium", en waarbij zelfs aan den schoenmaker eene
afzonderlijke rubriek is toebedeeld\').

Het Liber penitentialis bespreekt de hoofdzonden, do 10 ge-
boden (waarmede de theologische en cardinale deugden en do

-ocr page 127-

09

Egyptische plagen in verband gebracht worden), het Onze Vader
(in verband met de hoofdzonden en de gaven des Geestes) en
voorts in bijzonderheden de sacramenten, waarvan de biecht
zeer uitvoerig behandeld wordt

Reeds haalde ik iets aan uit het Spéculum de confessione
van Ant. de Butrio -). Over den inhoud en de bedoeling van
zijn werkje laat hij zich aldus uit in Gap. II:

„Et quia omno peccatum mortale est transgressio diuini
mandati, ideo primo decalogum, i. decem precepta petantur,
ut melius simplex sacerdos peccata cognoscat, et melius peni-
tonti ad memoriam reducat. Sacerdos enim scire tenetur, ot
alios docere decem precepta dccalogi ot articulos fidei et septem
ecclesie sacramenta. Item do soptem criminibus carnalibus et
spiritualibus, ot de his que quandoquo sensibus committuntur,
ut sciat ignorantibus peccata detogere et ad memoriam reducoro.
Et quia scio muitos sacerdotes hoe ignorare ad connu utilitatem
hoe opuaculo multa nocossaria denotaui."
In hfdst. III en IV bespreekt hij dan de geboden en de
hoofdzonden, maar in hfdst. V opent hij eene breedvoerige
behandeling van allerlei „casus difücile.s et questiones et dubia
nuüta", die voorts het ganscho boek vult, dat 72 capiUi telt.
Alleen hfdst. LXVIII onderbreekt dezo rij met eene zeer korte
behandeling der geloofsartikelen, ten geriovo van den onweten-
den priester.

Antoninus Florentimis schreef een Tnictatu.s de instructione
seu directione simplicium confessorum "), en Johamies Nider
een Manualo confe.ssorum, beide belangrijke lUi ook in ons land
veel gebruikte werkjes, maar dio meer beteekenis hebben voor
do biecht dan voor het daarmedo in verband staande gods-
dienstondorwijs. Dit is evenzeer hot geval nu)t het aan Thoma.s
van Aquino toegekende boekje. Do modo conlitendi ot pm itati\'
conscientie dat alleon do eischen beschryft, die aan de biecht
mogen gesteld worden, en in \'t algemeen over de zonden spreekt.

\') Hot lKM>k tolt 101 hoofiUtnkkon. Do iKJHpwkinR van do biecht,
hot lajit«tü micramont, bt>gint bij hfdst. 70. — Iknloelt (ïolIcktMi S. :tl
niüt hotzulfdo work?

-) Hij \\va« jurist en stierf te Jiologna in I IOH.
=) Nijhoir, Catal. 21)0, no. 21, noemt van denzelfden schrijver een
werk
De eruditione ronfejttoruin, Memmingen, .\\lb. Hunne, 14S!{. —
Vermoedelijk hotzjïlfde als \'t bovongonoemdo.
*) In het door mij gebruikte exempl. (Campb. lOOr») nUuit viWrin ujct

-ocr page 128-

100

De reusachtige Gnotosolitos van Arnold Geilhoven zal waar-
schijnlijk aan de ijverigsten onder onze cureiten tot voorlich-
ting gestrekt hebben De schrijver was een bewoner van het
beroemde gesticht te Groenendaal, en zijn werk, welks omvang
zeldzaam afsteekt bij de meeste andere hier besproken boeken,
werd gedrukt op de pers van de Broeders des gemeenen levens
te Brussel 2).

Ten slotte noem ik nog een in catechetisch opzicht minder
belangrijk traktaat van Gerson, dat echter in enkele bundels,
hier te lande gedrukt, voorkomt. In de opera van Gerson
heet het
Dc arte aiidiendi confcssioncs^), in een der bundels
Dc eriiditione confessorum \'\').

Het streven om alle mogelijke zonden tot bepaalde rubrieken
te brengen, opdat zoo geen enkele zou ontsnappen aan den
vrome, die zijn eigen conscientie onderzocht, of aan den
biechtvader, die den biechteling ondervroeg, leidde tot over-
lading van stof, waardoor de biecht steeds meer haar doel
miste. In de plaats van het zorgvuldig beproeven des harten
trad bij velen het leeren van een biechtformulier, waarin allo

-ocr page 129-

101

rubrieken van zonden opgenomen waren. Zoo vinden wij in
den
Wech van Salicheit i) het volgende formulier:

„Ende dan so is hi sculdicb mit bitterheit van berouwenisse
to verclaren alle zijn sunden sonderlinghe. Eerst van den
seuen hooftsunden ende van datter uutspruut. Ende van dat
hi niet ghehouden en heeft dio gheboden vandor heihghor
kerken. Van den seuen wercken van onfermliertichoit, dat hi
die niet ghebantiert on hooft. Van den vijf sinnen, dat hi
daermede in sunden gheuallen is ... . Endo van allen ande-
ren sunden also verre als hy hem besculdich kont ende hem
ghedencken mach ....

In Penifcas cito zagen wij iets dergelijks, evenals in het
groot Hulthemsch handschrift 2). In het hs. van het Cancel-
lierboeck volgt ook zulk eene „manier van biechten" naar de
5 zinnen, de 10 geboden, de 7 doodzonden, do 7 sacramenten
en de 7 werken van barmhartigheid (bij de niet voltallig be-
handelde sacramenten wordt over de geloofsartt., bij de werken
van barmh. over de gaven des Geestes gesproken)"); en een
nog beknopter stukje, „der glielouo niitter dagelixer biechten",
wiuirin echter ongeveer dezelfde stukken ter sprake komen
Trouwens, op do school moesten do kinderen reeds hun Con-
fiteor leeren •■\').

Al dienden nu dergelyke registers oorspronkelijk wellicht
alleen als „Muster für dio Gewissonserforschung" of als „ofleno
Schuld" "), hot blijkt dat zij ook maar al te vaak in don biecht-
stoel do opreclito schuldbelijdenis vervingen. In zyn
liocc.tkcn
vonder llicchten
schrijft Godschalc over do zuivere biecht als volgt:

„Ghi on sult niot moor soggen dan ghy godaon on hobt,
gelijck nocht4m8 monigho inonschon doon, dio hom van allon
sondon willen byochton soggondo aldus: lloro, ic ghouo mi
Kculdieh in dio VII dootsondon, in dyo VII worckon dor burm-
hortichoit, in dio VII gaven van don hoyligon goost ....\').

\') cap. xxvn.

2) Zio boven bl. 1)2.
\') fol.
li verso — 71).
♦) fol. 80 v.
lioren bl. 21.

•) Zoo iMïSchouwt 7.0 P. Giibl, Oetch. der Ka/echete im AhcnHl,
Kempten 1880, S. 100.
\') Dan volgon nog: de »acramenten, do eonden togen den H. (i.,do

-ocr page 130-

102

Dat is een quade maniere van biechten want gbi segt meer
dan ghi weet ende dan glii gedaen hebt, ende also liechdi inder
biechten. Ende als ghi inder biechten liecht, soe en crijchdi
gheen absolucie. Grhi en weet nyet half wat sonden dattet
sijn, die ghi daer noemt, ende ooc en hebdi v in allen die
sonden niet ontgaen, ende hebdi v daer in ontgaen, soe en
ist niet ghenoech, dat ghijt alsoe int generael biecht."
En in zijn Confessionale zegt hij:

„Mos enim est quorundam minime approbatus, confessoribus
etiam exosus, facere confessionem de omni genero ot diuersitate
peccatorum .... i)."

Daartegen komt hij op. Men moet één stuk volgen als leid-
draad, en dan geeft hij, in navolging van Gerson\'^), de voor-
keur aan de zeven hoofdzonden, omdat alleen doodzonden
behoeven beleden te worden. Thomas Herentals laat de keuze
vrij tusschen twee stukken:

„Ende om hier in ordinancio te hebben, so achteruolcht v
biecht op de X geboden oft op do VH dootsonden, daor ghi
v best mede beholpen cont^)."

Tegen het einde onzer periode wordt dus, onder invloed van
den als catecheet bewonderenswaardigen Gerson, een streven
wakker om de biecht te vereenvoudigen en daardoor doeltref-
fender te maken. Mocht dit een levenseisch heeten voor het
biechtwezen, voor de catechese was het een levenseisch, dat
zij losgemaakt werd van de biecht, om niet in eenzijdigheid
onder te gaan. Thans gaan wij onderzoeken, of onzo periode
nog ander ktjrkelijk onderwijs heeft gekend, (hm hetgeen in
de biecht gegeven werd.

i) zinnen, do roeiMjndo zonden, dc vrecmdo zonden, do zaligheden cn do
10 geboden.

\') fol. VII. Godschalo noemt dan nl do stukken op naar gotnisorde,
beginnende met do 10 geboden en » vreemde zonden on cindigcndo met
de 4 cnnlinalo cn 3 thoolog. deugden. Vgl. do
Tafel det korttel. Icucm,
boven bl, 0.

^ Zio b,v. do vertaling van het opus tripartUum vnn 1482, d 8 verso
cn vgl, boven bl. 4(5. Oodschnlc noemt o. m. ook do volgondo onderschei-
dingen als leiddraad op: „In deum, proximum ct seipsum. In [HJccntum
commissionis et omissionis. In peccntum ignorantie, inflrmitatis ct nmlicio
siue ex certa scienti» etc."
\') fol. 142 van don druk van lö37.

-ocr page 131-

HOOFDSTUK III.

KANSELONDERWIJS.

Wij zijn nu genaderd tot dat onderwijs, dat ons het eerst
voor den geest staat bij het woord catechisatie: onderwijs door
de kerk aan kinderen en volwassenen gegeven, niet in aan-
sluiting aan eene persoonlijke zielsbehoefte, maar tot vermeer-
dering der kennis, tot verruiming van het geestelijk inzicht,
en daarom niet aan den enkele, maar aan bepaalde groepen
of aan de gansche gemeente geschonken.

Terwijl wij bij huis en school beide eene groepeering van
personen hebben, die niet voortvloeit uit do wotten van het
kerkelijk instituut, terwijl wij bij do biecht steeds met het
individu, en dan vooral met het geweten van het individu to
rekenen hebben, zullen vvy thans nagaan, of en zoo ja, op
welko wijze do gemeente onderwijs ontving van do daartoe go-
roepen geestelijken.

Ter voorkoming van misverstand zij al aanstonds opgomerkt,
dat in do kerk der vyftiende eeuw, althans wat ons huid be-
treft, geen Hj)oor is to vinden van wat wij tegenwoordig onder
ciitechiHatie in do oersto plaats verstiuin: onderwijs aan do
kinderen der gomoento, gowoonlyk in oenigo afdeelingen ge-
splitst naar leeftyd en soxo, ter voorbereiding van do belyde-
nis dos geloofs. De V()(5r-reformatori8cho catechisatio kwam
veeleer overeen mot onze catochismusprodiking. Toch moot
zij van do prediking worden onderschoiden, dio, zooals bo-
koiul is, in dc Roomscho Kerk aan bepaalde pericopen der
Schrift gebonden is »).

\') Zio over liet oiulersclioitl, dat er boataan moot tuascheii prediken
eu onderwijzen
De JIcraut van 28 April 1901, nr. 1217: Keredienat LXX.

-ocr page 132-

104

Het is echter niet gemakkelijk deze onderscheiding door te
trekken De openbare verklaring der tien geboden of van
het Onze Vader was vaak niet veel meer dan eene stichtelijke
toespraak, terwijl in de preek over een gedeelte der Epistelen
en Evangeliën vaak de catecheet den prediker verdrong 2). Dit
hangt nauw samen met de geheele middeleeuwsche methode
van preeken en van onderwijzen. Occasioneel onderwijs en
vernuftige combinatie speelden daarin eene groote rol.

De bespreking van dit openbaar onderwijs, door de ambts-
dragers der Kerk gegeven, splitst zich alzoo in twee deelen.
Allereerst zullen wij onderzoeken of de hoofdstukken der cate-
chese in ons land opzettelijk werden verklaard, en daania, in
hoeverre de prediking aan het onderwijs der gemeente (in
onderscheiding van hare stichting, vermaning en vertroosting)
dienstbaar was. Kortheidshalve noemen wij dat gedeelte van
de samenkomsten der gemeente, waarin de tien geboden enz.
verklaard werden, de openbare catechisatie, al is die naam er
in onze periode nooit aan gegeven, ja al schuilt er, strikt ge-
nomen, eene historische onjuistheid in, daar eerst na de her-
vorming het woord „catechismus" van (]en doop is losgemaakt.

§ g. de opendake catechisatie.

„Die katechetische Thiltigkeit der Kirche jener Zeit hatte
an der Beichte ihr Hauptgebiet, wenn mann nicht sagen muss

Göbl, n. W., S. 7i, zogt: „Dnlier liisat sich cino strenge Aus-
scheidung von Pnnligt und Kiitcclieso, namentlich in der ersten llniflo
des Mittelalters, nicht vornehmen."

-) In den proloog van Guilh. do Hranteghem, Jesu ühruH rUa,
Antvp. 1037, een werkje, dat dienen moet ter bevonlering van het ver-
staan der gewone preek, wonlt do prediker catecheet genoeuul. Wio
verhinderd is ter kerk to gaan, kan in het boekje lezen, „quao illo diu
a cathechisanto forsan audiro non dabitur." — Omgekeerd noemt Guido
de Monte Rotherii het onderwijs predicatio, als hij in don aanhef van
het derde deel van den
Manipulus curnionm, dat juist over het onder-
wijs der parochianen handelt, zegt: . . eis (n.l. de priestcni) t>er
Ysaiam dominus comminatur dicens: Ve vobis canes muti non valentes
latrare. Merito enim rector ecclesiasticus canis dicitur, quin Intmtu
predicationis ct doctrine euangelico
Iuikm, i. demones nrcero debet n
grego domini et dormientes in i)cccatis animas oxcitare."

-ocr page 133-

105

ihr ausschliessliches," zegt Von Zezschwitz^) met betrekking
tot de middeleeuwen. Is dit waar voor ons land?

Vragen wij allereerst, of er kerkelijke bepalingen aangaande
openbaar godsdienstonderwijs in het bisdom Utrecht bestonden,
dan kimnen wij toestemmend antwoorden, doch deze bepalin-
gen stammen niet uit de 15e eeuw, maar uit het laatst der
13e. Van .1288—1296 zat op den Utrechtschen bisschopszetel
Jan van Zyrie-\'), een Lotharinger, die waarschijnlijk de door
den paus aangewezen man was, om den afgezetten Jan van
Nassau op te volgen. Hij toonde zich een ijverig prelaat, die in
129-4 op een zijner dioecesaansynoden o. m. bepalingen vaststelde
voor het catechetisch onderwijs, die hier eene plaats verdienen"):

„Item praocipimus districto in virtute sanctao obcdientiao
Hcctoribus ot Presbyteris univorsis ot singulis, ut in eorum
Parochiis Paternoster ot Credo propter articulos fidei qualibot
die dominica, noc non decom praecepta ot soptom Sacramonti\\
ecclesiae somol in monso, vel saltem ter aut quater in anno,
populo intoUigihiliter ot lingtia materna oxponant. Decom prae-
cepta, prout in oxodo continontur, sunt ista: Non habobis
Deos alionos. Non a,ssumo8 nomen Dei tui in vanum. Me-
mento ut diom sabbati sanctifices. Honora patrom tumn ot
matrem tuiun. Non occides. Non moohaboris. Non furtum
facies. Non loquoris contra proximum tuum falsum testimonium.
Non concupiscos donuun proximi tui. Noc desidorabis uxorcm
l)roximi tui. — Do Sacramontis voro occlosiasticis quintjue di-
cuntur nocossaria ot «hio voluntaria. Sacramenta necessaria
/sunt istii: Hajitismus, Confinnatio, l^oenitentia, Corpus Christi
ot lOxtrema unctio. SacramonUi voluntaria sunt: Ordines,
Matrimonium. Sino Sacramontis autom ncccssariis homo salvari
non potest, si ox contomptu obmittantnr ....

Haoc 8t4ituta nostra una cum anticjuis a nobis alias promul-
gatis inviolabilitor obsorvari ot in qualibot ecclesia parochiali
haberi, et sub poena oxconnnnnicationis por singulos lioctoros
sou Vicarios in ecclosiis residontes (jnator in anno prout oppor-
tunum fuerit, publicari volumus, oxponi populo diligontor...1)."

\') ft. W., 1, 512.

Zio over liciu: Moll 11, i, 12 vv.
\') Te vinden I^nt.
Jiaf. tacra I, 170; llftrty.heim IV, 22 «.; Sfafuta
pror. el tyn. \'IVaJecL,
(loiidno I ksi, p. IW (oxoniplnnui op \'t Museum
Meormnnno-Westroen. on tc Dcventor). — Zio voorts Moll 11, m, G v.
\') Zio ovor do catcclictiacho bopalingcn in nndere Inndon uit het Inntst

-ocr page 134-

291

De tekst levert eene zwarigheid op. In overeenstemming
met de 15e-eeuwsche uitgave der
Sfatuta heb ik geschreven:
propter articulos fidei, maar de Lat. Bat. Sacra, en in navolging
daarvan Hartzheim, heeft:
practer articulos fidei, wat dan in
de Holl. Bat. Sacra, en in overeenstemming daarmede bij Moll,
wordt weergegeven door:
behalve de artikelen des geloofs.

Moll trachtte dit praeter te verklaren door te wijzen op
de middeleeuwsche onderscheiding van een credo magnum en
een credo parvum^), hoewel dan nog niet duidelijk blijkt, wat
de cureiten eigenlijk moesten uitleggen. De heer
Blaisse^)
haalt de bepaling van 1294 aan in zijn opstel: In welke taal
werd er in de middeleeuwen gepredikt? en zet achter praeter
een vraagteeken. De kenner van middeleeuwsche handschrif-
ten begrijpt, dat het hier gaat om de oplossing eener abbre-
viatuur. Het verband moet uitmaken, of er in het oorspron-
kelijk gestaan heeft pter of ppter. En dan kan er geen twijfel
overblijven, of de lezing propter de ware is. Met articuli fidei
wordt in de middeleeuwen vaak iets anders bedoeld dan het
credo of eenig bepaald symbolum. Zoo schrijft Geilhoven\'\')
van de cureiten, dat zij

„dobont sciro articulos ot distincto qui continontur in sym-
bolo Crodo in unum doum otc. ot Quicunquo vult."

Met articuli wordt hier een begrip van ruimer omvang aan-
geduid dan het woord symbolum te kennen geeft. Voorheen
wezen wij reeds op deze passage uit een werkje van Godschalc
Rosemondt :

„Dio viant\' dor hollon arboit principalic int utorsto om dio
monschon in onigo ongholoouo ondo mistroostichoyt to brongon.
Daoroni suldi dicwils uwon Credo in dnytwcho soggcn, dyo
prineipael articulon dos geloofs van buton loron ondo dicwils
verhalen ondo u kinderen doon loron."

-ocr page 135-

107 .

In hetzelfde werkje laat hij, als voorbeeld van „negligencie
ende onwetenheyt" iemand biechten i):

„Ic en heb in menigen tiden mijn pater noster. Credo in
deum, die geboden der heyhger kerken, ende dio articulen
van thejdich kersten gelove niet geweten oft niet perfectelic ..."

Op beide plaatsen wordt onderscheid gemaakt tusschen de
artikelen en het credo. Met articuli fidei bedoelde men de
geloofsleer, de kerkleer of de catechetische hoofdstukken in
\'t algemeen. Helder komt dit uit in het Confessionale van
denzelfden schrijver, waar hij laat biechten 2):

„Item omnes articulos fidei, qui rogulariter in ecclesia cura-
tis publicantur ot in choro cantantur multis annis ignoraui et
addiscero noglexi aut contempsi nee proles ot subditos in arti-
culis fidei instruxi,
{en dan aldus voortgaat:) Parentes enim
suas prolos cum apto sint ad doctrinam suscipiondam instituoro
dobont ot oas docoro articulos fidei, ut Credo in deum. Pater
nostor, Auo maria perfecte memoriter sciant. Et quilibet nos-
trum froquontor precipuo tlominicis dicbus logot Credo in deum
ot principalioros fidei nostro articulos cum gratiarum actiono
rovoluondo quisquo in suo ydoomato."

Onder do articuli fulei worden zoo alleen begrepen het pa-
ternoster, het avo maria en do symbolen, nuuu\' nooit do tien
geboden of do sacramenten. Hisschop Jan van Zyric bedoelde
alzoo, dat de geloofsleer onderwezen moest worden <loor do
verklaring van paternoster en credo. In dien zin zegt ook do
Stella clericorum na de reeds besproken bewering, als zou
«acerdos zooveel zijn als sacra docens: „docet enim verbum
sancti ovangelii et articulos fidei"").

Jan van Zyric trad op als reformator en do moegedeeldo bo-
palingen leveren het bewijs, hoezeer ook op catechetisch gebied
reformatio noodig was. Waartoe toch zou hot anders dienen,

\') Zio in trnclatit 11 hot godeelto, dnt over ilo tmngheid handelt.
\') fol. uv verso.

\') Zoo wonlt verstaanbaar de volgende plaats bij Dionysius, Ih vita
curatorum:
„Itaquo cnratiis diebns festiuis instrnat popnium sunni de
crtMlendis, Hymlwlnm apostolorum el proponendo ot ox|>onendo. Non
tamen ojwrlet, ut plebs eonununis sciat cre<lenda
per artieulot Jidei."
{Opera minora
tnl. Hlomcvennae, I, -tSO verso). Vgl. nog de Cura cleri-
calit:
„Bacertlotes sunt plebis doctores .... hoe mo«lo opus est eos sciro
ad minus in articulis fidei et aliis preceptis dei informaro."

-ocr page 136-

108

dat de tekst der 10 geboden en de lijst der sacramenten wordt
afgeschreven, dan om sommige priesters, bij wie men de kennis
daarvan niet durfde onderstellen, te hulp te komen i)? Dat
het onderwijs in de zedeleer hier alleen door de tien geboden
wordt vertegenwoordigd, verdient de aandacht. Op de 13 jaren
vroeger te Lambeth in \'t aartsbisdom Canterbury gehouden
sjTiode was ook geklaagd over de onkunde der geestelijken,
en aan alle pastoors bevolen om óf zelf óf door anderen onder-
wijs te geven in het credo, de 10 geboden, de 2 hoofdgebo-
den, de zeven werken van barmhartigheid, de zeven hoofdzon-
den met hare takken, de zeven hoofddeugden en de zeven
sacramenten. Alle priesters moesten een beknopt opstel be-
zitten, waarin deze stukken werden verklaard 2). De aanleiding
is dezelfde als te Utrecht, maar het programma wordt hier
ruimer genomen.

De reformatorische plannen van Jan van Zyric schijnen nog
al tegenstand opgewekt te hebben. Of dit wellicht kwam,
doordat de diaken-kardinaal Petrus van St. Joris den bisschop
steunde •\'\'), weet ik niet. Dit is echter zeker, dat do bepalin-
gen omtrent het door de priesters te geven onderwijs 1(5 jjuir
later door bisschop Guy van Avesnes
zqo goed als woordelijk
lierhaald werden waaruit wij mogen afleiden, dat eeno her-
innering niet overbodig was, maar ook, dat do hoop bestond,
deze reformatie door te zetten. Of Guy hiertoe wa.s aange-
spoord op de korten tijd te voren door hem bijgewoonde Kcul-
sche synode "), valt niet met zekerheid to zoggen.

Waarschijnlijk hebben wij in dezo vernieuwdo belang.stolling
der kerk in het godsdienstonderwijs eeno vrucht to zien dor
kruistochten "). Doch met den ijver voor de Ijuitste") bekooldo

Toch wcnl reeds in do capitulnrin vnn Karei den (ïroote vnn do
priesters gePischt, dat zij „libniin sncmmontoriMn pleniter" zouden kennen.
Zie Stallnert et Vanderhaeghen,
Do ViMtruclion publiquo au moycn age,
ürux. 1853, p. 100.

-\') Moll II, iii, 4.

3) Moll II, i, lOl.

<) Zo zijn, behalvo in do aangehaalde worken, to vindon ia Vnn
Mieris,
Oroot Charterboek II, loeiden 1754, bl. J)0 v.

5) Ilartzheiin IV, 117—127, Moll II, i, 120 v.

F. Crainer, Oench. der Erzirhung urnl de» Unt. in den Niederl.,
Stnilsund 1843, S. 230. Vgl. ook 1\'. Göbl, Oe»ch. der Kateche»e, 8. 87 f.

7) Möller, Lehrb. der KQ. IP, Freiburg u. I/oipz., 1893, S. 270.

-ocr page 137-

109

langzamerhand ook de opgevlamde liefde voor de catechese,
want van 1310 tot 1452 hooren wij niet, dat er iets gedaan
wordt, om op den door Jan van Zyric gelegden grondslag voort
te bouwen. Toen in \'t laatst der 15e eeuw de provmciale en
synodale statuten van het bisdom Utrecht door Hildebrandus
Gofredus B>isius, pastoor te Huizum bij Leeuwarden, verzameld
werden nam hij daaronder de Epistolae van Jan van Zyric
en van Guy v.an Avesnes op, ter\\vijl men verder niets aantreft,
dat dient tot regeling dezer openbare catechisatie 2).

Nu is hierm op zichzelf niets vreemds. De voorschriften der
groote Dordtsche synode omtrent het catechetisch onderwijs
hebben onveranderd ook twee eeuwen lang gegolden. Doch
terwijl de bewijzen, dat zij uitgevoerd zijn, voor het grijpen
liggen, heb ik, voor zoover zich mijne onderzoekingen hebben
uitgestrekt, geen enkel direct bewijs gevonden, dat de bepa-
lingen van 1294/1310 zijn nageleefd. Wel moet ik daarnaast
melding maken van het volgende unicum. Op den Men Mei
1423 werd do Liove-Vrouwenkapel te Vollenhovo gesticht. In
den fundatiebrief\'*\') komt onder do verplichtingen van don
kapellaan of vicarius het volgende voor:

„Itom ordinnmu.s, quod dictus vicarius siuo cnpollanus in loco
dicti sni bonoficii aut vicnrio roHidoncinin faciat porsonalom,
qui ot dominicis diobua anto introitum misso colobramlo aquain
bonodictiun supor populum lusporgot in oadom . . . . ot fidom
catholicain symbolum Athanasii populo in dict« capolla ad
divina congrogato prodicabit ot odioot . . . ."

Terwijl Jan van Zyric onder het credo hoogst waar.schijnljjk
alleen luït symbolum apoHtolorum verstaat, en ik nergens eene
verklaring van het Athanasiaansch symbool heb aangetroiïon,
wordt hier de uitlegging juist daarvan, en daarvan alleen,
bovolen

\') Dozo bijeondcrhoid ontlcondo ik miii eeno gescliroven nnntcokcning
vnn P. IJondnm in bot exoinplniir der AYfl/i/Z/ï, dnt op\'t Museum Miwrui.-
Westr. bewminl \\vo«lt. (CnmplK\'ll ITiOD.) Vgl. Jinjher 11, Hp. 10J)1 f.

\'•\') Volkomen terecht lieroept zich dus Vnn Uiemmlijk, nis hij vnn hot
ctttoch. ond. in do St. Jiikobskork to Utrecht «preekt, alleen op den
Hyno<lnalbriof van 12»1 (n. w., bl. 108.)

\') Archief Aar(»h. Uir. XIX, Wl.

In do Acia risitationi* tlioweti* Darenirienti* van 1571 (uitgog.
Zwolle 1888) wonlt bij Volicnhove nieU» vnn dezo Iwpnling vermeld. In

-ocr page 138-

110

Doch beschouwen wij, eer wij verder omzien naar eenig spoor
van de naleving der bepalingen van 1294 en 1310, eerst die
bepalingen zelf nog eens van naderbij. Wü men zich namelijk
eene voorstelling vormen van de uitvoering dezer statuten, dan
komt men tot het eenigszins teleurstellend besluit, dat het
onderwijs niet heel veel meer dan een voorlezen der opgenoemde
stukken kan geweest zijn. Eiken Zondag moesten pater noster
en credo beide worden verklaard; dat moest dus wel in zeer
beknopten vorm geschieden. Bovendien kwam daar om de
maand, of althans om de drie of vier maanden, nog bij de
uitlegging der 10 geboden en der sacramenten. Nu blijft wel
de mogelijkheid open, dat deze stukken vervolgsgewijze be-
handeld werden, maar er zijn vingerwijzingen naar het tegendeel.

Op de synode te Valencia in 1273 werd voorgeschreven, dat
de geestelijken bij compleet en prime paternoster en credo
duidelijk en langzaam moesten opzeggen, opdat de parochianen
aldus deze beide stukken zouden leeren i). De in 1447 te Eich-
städt in Beieren gehouden synode sprak van een
pronuntiarc
dezer stukken-). Evenzoo werd hi 1503 te Bazel bepaald, dat
eiken Zondag pater noster, ave maria, credo en tien geboden
zouden worden voorgelezen in de landtaal, waarbij eene verkla-
ring wel wenschelijk geacht werd, maar niet geeischt•\'). Boven
zagen wij, hoe Godschalc Kosemondt in zijn Confessionale van
de articuli fidei zeide, dat ze „regulariter in ecclesia curatis pu-
blicantur", welke uitdrukking ook eerder aan voorlezing dan
aan verklaring doet denken. In dien geest moeten wij der-
halve ook het „intelligibiliter oxponant" onzer Utreciitsche
statuten opvatten. Hoofddoel was, dat de leeken deze sUik-
ken zouden loeren Van de geboden werd alleen de tekst.

1GG5 werd in do llioronymuB-scliooI to Utr. op do InngHto klniwo
behalve het npoatol. symbool ook dat van Atlmnasins kortelijk vorkliuird.
Zio A. Ekker, a. w., 1, ö7.

1) Th. Eiwer, Qcsch. das englischen Griissc» (IHst. .lahrbuch, horansgog.
v/d. Görres-Ges. V, O.\'l f.). In I2r)7 wa.i precies hRtxelfdo to Norwich
bepaald. Zie 1\'. Göbl, a. \\V., S. 80.

2) Ilartzheim V, «O/l,

3) Moll II, iu, 5.

\') liet ia bekend, dat ook do Ileid. Cat. in do Palts op tien nchtor-
eenvolgendo Zondagen aan do gemeente geheel werd voorgelezen. Zie
Doedes,
De Jleid. Cal. in zijne eerste lerensjarrn, bl. 14!) vn Joh. Kna,
Kort historisch herigt, Utr. 17.\'ia, bl. öf) v.

-ocr page 139-

111

van de sacramenten de lijst medegedeeld zonder eenige ver-
klaring 1).

Merkwaardig is nu in verband hiermede het feit, dat in de
biechtboeken en -spiegels het verzuim in het onderwijzen der
kinderen altijd aan ouders, meesters en peten en de gebrek-
kige kennis der gi-ooteren altijd aan hen zelf, maar geen van
beide aan de geestelijken wordt geweten. Zoo belijden in het
meergenoemde Confessionale van Rosemondt de ouders en
meesters ten opzichte van de kinderen:

„Cum doli capaces erant ot ratione atquo discrotiono inter
bonum et malum utebantur non induxi eos ad sermones audien-
dos nee in articulis fidei et confessiono facionda instruxi nee
eos instrui foei . . . .2)."

terwijl later de volwassen biechteling betuigt:

„Confiteor mo reum de magna moa nogligentia ot ignorantia
affectata, crassa, supina vel alia culpabili, quia propter nimias
tomporalium curas .... omisi precepta dei, ecclosio ot supo-
riorum, quo sciro tenoor ot quo statuni meum salutomquo animo
respiciunt, addiscero ot alios, procipuo subditos, filios, ancil-
las ot famulos, in hiis instruoro . . . .").

De voör-reformatorische kerk heeft dus .deze tjuik niet ver-
zuinul, en alles saamvattende komen wij tot het besluit, dat
velo eenvoudige cureiten zich van dezen plicht zullen gekweten
hebben, door hot herhaaldelijk voorlezen dor genoemde cate-
chotischo stukken. In zooverre stak het werk vmi den cureit
niet boven dat van ouders en meesters uit.

Maar als Dionysius op het vervullen dezer taak aandringt,
dan geeft hij ook eeno korte \\nteenzotting van het Onze Vador,
van het Credo en van de Tien (teboden, terwijl hij do kerke-
lijke statuten voldoende vindt, om don cureiten hot noodige
omtrent do sacramenten to loeren Mverigo (MI moer ont-

\') Zio voort» nog, wat V. l\'rtjiwt, Ofinch. der kathol. Katecheto,
Hrealau 1880, 8. (K), nuHlodw\'lt over do «ynwlc to Albi in 1251 on do
synoden van Urmland in de Me eeuw, en vgl. Ilartzlieim IV, W)
h.
over de synodo van Praag in ia55.
2) fol. i,vii.
") fol. I,XI verso.

♦) De rita curatorum, art. 52. Moll drukt r.ich dus II, iii, O v.
minder juist uit, als hij «egt, dat Dionysius niet over do saeramenttMi

-ocr page 140-

112

wikkelde geestelijken hebben derhalve ook eene korte verkla-
ring aan de voorlezing toegevoegd i). Hoe komt het nu, dat
daarvan nergens gewaagd wordt?

Ik geloof, dat deze „catechisatie" in de bronnen onzer periode
steeds met de preek onder één naam wordt saamgevat. Reeds
Gnillibertus Tomacensis laat zich aldus uit naar aanleiding van
Deut. 33 : 3 (Qui appropinquant pedibus eius, accipient de
doctrina illius):

„lii sunt qui se humiUant et ecclesiam frequentant, qui eni-
diuntur in doctrina christi que ibi eis legitur, unde pueri debent
ad ecclesiam venire sermonem audire 2)."

Onwillekeurig nam dit onderwijs den vorm aan van een preek.
Wanneer hier dus de openbare catechisatie en de preek af-
zonderlijk behandeld worden, dan is dat alleen om aan die
korte uitleggingen en verklaringen, die het volk te hooren kreeg
over de vier genoemde catechetische hoofdstukken, eene plaats
te geven, afgescheiden van de sermoenen, die over de epistel-
en evangeliepericopen werden gehouden, of die in bepaalde
tijden van het kerkelijk jaar (vooral in de advents- en vasten-
dagen) aan sommige stukken der catechese gewijd werden,
waarbij zij vaak vervolgsgewijze besproken werden. Zij hebben
recht op die afzonderlijke plaats, krachtens het statuut van
1294 %

Een wel indirect, maar zeer krachtig bewijs, dat Jan van
Zyrics bepaling geen doode letter is gebleven, mogen wij zien

schreef, „waarschijnlijk omdat hij die stof elders in het breedo liad be-
sproken."

») Dit wil ook de „Seelenfiihrer" in 1108. Zie Prob.st, Qatch. der
kath. Katechese,
Breslau 1880, S. 118.

Zie do tweede preek Ad adoleacentes et puerot.

3) In 1G38 verHcheen bij Nie. van Oldenborch (to Kmden) een boekje,
getiteld:
Catechismus, d. i. de groote kinderleer«, rergatlert irt de groot«
doctoren der heylijher kercken.
Het l)ehoort tot het reformatorische tijd-
jierk, dooh is voor ons merkwaardig, omdat op do keerzijde vnn het
titelblad een uittreksel staat „wt den Statuten des Kerwnordighen Viulers
Guidonis, des Bisschops vnn Utrecht"; en omdnt hier de 10 gelKxlen
tot de wekelijkscho leerstof gerekend worden. Dit Iwrust op eeno m. i.
onjuiste opvatting van den liatijnsehen tekst; vgl. boven bl. lor). Het
boekje handelt uitvoerig over de 10 geboden, het geloof en het O. V.,
niet over de sacramenten. (Aanwezig op de Kon. Bibl.).

-ocr page 141-

113

in de aanwezigheid van tahijke korte of meer uitgebreide
traktaten over de vier door hem aangegeven stukken. Moll
wees er — en dit is de hoofdverdienste van de bladzijden,
die hij aan ons onderwerp wijdde — verscheidene aan. Tin-
bergen heeft in zijne dissertatie deze lijst aanmerkelijk uitge-
breid 1). Sommige handschriften bevatten verzamelmgen van
zulke traktaten -), gelijk ook de meeste catechetische hand-
boeken dier dagen niet veel meer zijn dan zulk eene verzame-
ling. Enkele dezer handboeken noemde ik reeds in § 3 op,
waarbij nog gevoegd zou kunnen worden de omvangrijke, met
het oog op de biecht geschreven Gnotosolitos van Arnold
Geilhoven.

Wat de traktaten over de afzonderlijke stukken aangaat, zal
ik hier niet herhalen, wat reeds door Moll en Tinbergen is
gezegd, maar alleen opgeven, wat ik aantrof ter completeering
van hunne gegevens.

Van het Onze Vader treft men eene verklaring aan bij Petrus
d\'Ailli, Libellus sacramentalis "\') en in het Uationale divinorum
bfficioruni van Durandus •»), terwijl op zich zelf staande behande-
lingen van dit gebed gevonden worden in de Explanatio dominicae
orationis » i" l^^t werkje van Servatius Aedicollius, Oratio

üo traktotcn over het Pater noster vindt men bij Tinborgen, bl.
105—182, dio over het Credo bl. lU—145, dio over do 10 geboden
bl. 122—141.

2) Ik wijs hior op do beide reeds door Tinbergen gebruikte hss. van de
Kon. Uibl. AA 00 (van 1374) en X 114 (van omstr. 14S0), wanrvan hij
den inhoud opgeeft bl. 102 cn 151, on op bot groot Hulthonisch hs. 102.
(Zie
Viuïcri. Mmeum II, Gent 1858, bl. 374 vv.)

") Zie cap. XIX J). Dit boekjo ia me nog ecu riuidscl. Het wonlt
algemeen, cn ixnt ook nog door d\'Ailli\'s jongsten
biograaf (P. Tschackert,
reter von Ailli, Gotha 1877, S. 352) aan Petrus van Ailli toegekend.

aar ik trof don7.elfdcn inhoud Bohicr woordelijk atui iu den Dinlogut
de teptcm sacramenti*, dio op naam vnn Guilhermus, bisachop vau I\'nrijs,
bij .Inc. Medenbnch to Alninr, omatr. 1405 veracheen (üov. Incun. 250)
cn ovenzoo in den
Tractatus de teptom sacrammit* rccletiae, aumptua e.v
goriptia S. Thomne do Aquino nc Potri do Tnrentnain. (I/ouven, .Inn v.
Weatfnlen, omatr. 1485. Zio Campbell 1401). Zoowel dit laatsto, ala
d\'Ailli\'a werkje (Campkdl 145) vindt men op do Kon. Uibl. — Zio
venier beneden hlz. 120 v.

*) Lib. IV, cap. XLVll en XLVIIl. Ik gebruikte de uitgnve vnn
Lugd. 1012 vnn do Jx-idaoho bibliotheek.

&) Cnmpbell 721.

7

-ocr page 142-

114

dominica compendiariis scholiis illustrata ; voorts in een boekje
met den titel: „Een cort ende suuerlijc Wtlegghen van dat
werdich ghebet den Pater noster. Met een cleyn soet vermaen
van den Aue maria" ^ en in de Explicatio orationis dominicae,
die zich in hs. te Deventer bevindt Bij den bekenden Vives
treft men aan een Commentarius in Orationem dominicam
Wanneer ik hier ook nog noem de namen van Wéssel Gans-
fort en Regnerus Praedinius •5), dan betreed ik reeds het ge-
bied der hervorming, al valt de arbeid van den eerste nog ge-
heel in onze periode. Alleen uit eene merkwaardige uitbrei-
ding van het Gebed des Heeren, getiteld
Een zeer schone ende
deuote contemplacie ende meditatie op dat hcylige sondaechschc gebet^
deel ik hier iets mede ").

ü Almachtige eewigho god! Hoe ist moegelijc, dat wi v
groote ontfermherticheyt endo goetheyt souden connon begri-
pen, die ghi ons ghetoont hebt in alle uwe weldaden, dio ghi
ons gedaen hebt van tscheppen hemel endo aordo endo allo
creatueren, ende van dio wedormakingho des menschelikon
geslachtes. Endo noch bouen dat soo on can mi niot verwon-
deren van dio groto goetheyt endo liofto, dio ghi ons toont

Servatiua Acdicollius, een Keulenaar, was met zijn broeder .Tan
tegelijk met Murmellius te Deventer onder do leiding van Ilegius.
Murmellius was daar 1493—119ü. — Zio de
Dieltche IVarande, N. Beeks
111, Amst. 1881, bl. 227. — Het werkjo verscheen in 1517 to Doventor
bij A. Pafraed, en bevindt zich op de Kon. Bibl.

2) Tandworpen, M. van Hoochstraton (c. 1508). Zio Catal. Nijhofl\'
299 onder nr. 074.

3) IIs. 01 sub 0°, ha.ost onleesbaar door sterke abbroviaturon.

Zio zijno Opera, II, Hasileao 1555, p. 208 sa.

Wessel Gansfort schreef eeno verhandeling Do Orationo, waarvan
lib. III—XI over het O. V. handelen. Zio zijno
Opera, Gron. 1014.
Maronier wijst op dit werk in zijne
Qetch. ran het godtdienttond., 1, 90.

«) Praedinius schreef vó<Jr 1533 ceno verhandeling over het Christolijk
gebed; in het dordo deel daarvan wordt het O. V. besproken. Later is
dit geschrift door hom omgewerkt en zoo tot ons gokomen in zijno
Opera
ed. Acronius, Bazel 1503, p. 29—92. Zio .1. .1. Diest Lorgion, />r-
handeling orer Jiegn. PrMutinitu, Gron. 1802, bl. 129 v., 55, noot 3.

\') Van hot werkjo zijn slochta 2 bladen over; hot zal 3 blatlen groot
geweest zijn cn met do straks tc noemen verklaring van het credo \'een
bockjo van IG bladzijden, kl. 8°, gevormd hebben, door Adr. van liorgen
omstreeks 1524 to Antw. gedrukt. —
Sondaechsche ia oono vort. van
\'t I^t.
dominica.

-ocr page 143-

115

(in dien), dat glü van ons armo snodo katiuiglie sondige men-
schen wilt geliieten wesen Vader, ende ons soe goedertierlic
ontfanct voer v kinderen, opdat wi niet twifelen en souden
aen v grondelooss barmherticheyt. Ghi en wilt ons geuen al,
dat wi van v begeeren, soo ghi gesproken hebt: Soe wat ghi
bidt in minen name aen minen hemelschen vader, dat sal v
gegeuen werden ....

0 lioue vader, ic behe, dat ic menichwerf uwen heyligen
naem onthoylicht hebbe met mijn sondighe tonge ende met
meer ander sonden, alsoo dat ic niet waerdich en ben to hee-
ten V kint oft een Christon mensche, mor badt oen kiut des
duuels oft der eewiger verdoemenissen. Mor o liouo vador,
ic en wil daorom niet mistrouwen, mor botrouwelijc tot v roe-
pen: 0 vader, ontfermt v over u sondigho kinderen, endo
merckt aen haer grooto crancheyt, dat si haer seinen niet
regieren en connen. Daerom laot v rijck toccomen endo maect
u woenstadt in onsor horten endo rogoort daor in al onso gho-
dachten, woerden endo worcken ....

Mer o liouo vader, on wilt v barmhertigo ogen van v kin-
deren nyot trecken, mor regeert ons na v godlijcko willo ondo
geeft ons huden ons dagelijcso broot dor godlijckor looringho,
des hoyligen ouangelijs ondo v hoyligo vlees ondo bloot in dyo
ghedaento dos broots tot con storcko wapeningo togen allo
bccoringe dos duucls endo dor worelt endo ons oygen vlcos,
opilat wij na uwen godlikon willo altoos moghcn louon ondo
storuon ...."\').)

Klein is het getal traktaten, aan hot credo gewijd; en by
inzage treft ons datlelijk do soberheid, om niet to zeggen de
schraalheid, van do behandeling. Tweo oorzaken zyn daarvoor
op to geven. Vooreerst trad naast do door do biecht bo-
lioerschto zedeleer do geloofsleer geheel in do schaduw. En
ten tweede vermeed men oi)zettelijk eeno al te breedvoerige,
al te diep gaando verklaring van het credo uit vrees voor
kottery. Do geloofsleer heeft zich trouwens steeds alleen ont-
wikkeld, als zo door do kottorscho tegenstellingtMi geprikkeld

\') Do lijst w)u goinakkclijk nog uit to breiden zijn. In Campbell MfiO
vindt men eeno Kxjxwitio anjwr pater noster van Honaventura. Do
Kartluiizer Willem Absei schroef een Tractatus super orationo dominioa.
ülasius,
Oodgcl. Nrdcrl I, \'h Hort. 18ßl, bl. 10. — Zie ook hs. lÜien
21H uit den Utreehtwhen eatfllogus van 18H7 on*.

/ 8*

-ocr page 144-

116

werd, en de middeleeuwen wisten reeds de ketterij uit dit oog-
punt te waardeeren

Moll noemde slechts 2 traktaten over het credo. Op een
daarvan, het door Thomas van Aquino op verzoek van den
aartsbisschop van Palermo geschrevene, kom ik even terug,
omdat Moll in de beschrijving daarvan eenige onjuistheden
begaat 2). Thomas scheidt de geloofsleer in 2 groepen van 6
artikelen. De eerste groep heeft betrekking op de „fides diui-
nitatis" en wordt verdeeld in drie afdeelingen (unitas diuine
essentie — trinitas personarum — effectus diuine virtutis).
Door de laatste afdeeling in vier artikelen (schepping — de
eenheid der kerk, de gaven des geestes en de rechtvaardiging —
de opstanding der dooden — de vergelding) te splitsen, wordt
het eerste zestal gevonden. Het tweede zestal artikelen ziet
op Cliristus\' menschheid en wel op zijn ontvangenis en ge-
boorte — lijden en ster\\\'en — opstanding — nederdaling ter
helle — hemelvaart — wederkomst ten oordeel.. Bij elk artikel
gaat Thomas uit van het apostolisch symbolum en besluit met
het Nicenum.

In het Libellus sacramentalis ") van d\'Ailli en in het Ratio-
nale ■*) van Durandus worden de geloofsartikelen behandeld.
Te Deventer bevindt zich de Expositio symboli, die Hieronynms
schreef tegen Jovianus Om ons een voorstelling te geven

») Zulks trof mij in de volgende passage uit de eersto prook Ail
tcoltudcos et êcolareê
van Guillibertus Tomacensis (Campb. 800), g
verso: . . • otsi non sit publico disputandum do (1de, tarnen dcl)et
eia (n.l. do ketters) aliquando resisti propter simplices et dispiitari contra
eos ex necessitatc. Judicum III: lle sunt gente« quaa reliquit dominua
ut erudiret in eia liieruaalem
{Jcea: iarahel) ut jwatea diacerent fllii eorum
certaro cum liostibus. Alultum onim lieretici profuerunt eccleaio ....
quia contra eorum nouitatea muniuit so ecclesia ct adinuenit Bolutionea
et veritatia acripture oxiwsitionea . . . ."

2) Moll II, iii, 10 vv. Tinborgen heeft Moll ter goeder trouw
gevolgd en bovendien van Nicolaaa van Cuaa een Kculachen nartabiaacliop
gemaakt. — Onjuist is ook, wat T.
rxigt, dat Ilunsbroec\'a traktaat eene
uiteenzetting van het
Athanat. aymbool zou zijn; liet ia oeno uitbreiding
van het Nicenum.

3) Cap. XXVI O. De behandeling komt hoofdzakelijk overeen met
dio van Thomaa.

\') Lib. IV, cap. XXV, lö sa.

Incun. 00. Dit werkjo werd echter niot in Nederland gtnlrukt,
maar to Keulen bij Ulrich Zeil omatr. 1478.

-ocr page 145-

117

van eene beknopte uitlegging der geloofsartikelen voor het volk
kan echter het best dienen een in \'t begin der 16e eeuw ge-
drukt traktaatje met den titel: Van dat kersten gheloue een
lyefelike verclaringe, opdat alle kerste menschen moghen weten,
hoe ende wat sij behooren te ghelooven; een suuerlijke ver-
claringhe van den gheloue — Naar de personen der drie-
ëenheid wordt het credo in drie hoofddoelen onderscheiden,
waarna bij wijze van inleidmg aangetoond wordt, dat er tweeër-
lei geloof is.

„Ton oorston van god, dat is, wannoor ic gholoouo waor to
sijn watmon van god seyt, golijc als ic gholoef waer to sijn
watmen van den Torokon, vanden duuol van der hollon seg-
gende is. Dese glieloouo is moor een wetenschap of morckin-
gho dan een ghelooue. Ten andoren wordt in god ghelooft,
dat is, wanneer ic niot alleen cn geloof waer to sijn, wat van
god gbesoyt wort, mor dat ic oock sotto mijn betrouwen in
hem, begheuo endo ondorwijndo mi met hem te handelen ondo
geloeuo sondor allo twijffel, hij sal mij alsoo sijn endo alsoo
doen golijcmon van hem soyt .... Daerom ooc is dat woor.
deken m vast wel ghosot ondo mot vlijt waor tc nomen, also
dat wij niot on soggon: Ic goloof godo don vader, mor in god
den vader, in Jhesum Christum, in don hoyligon goest. Endo
sulko goloouo en salmon niomant gouon dan alleen godo; daor-
oni wordt dyo godhoyt .Ihesu Christi endo dos hoyligon goost
daer modo bekent, dat wij in hom als in don vador gheloouon..."

Uit hot eersto deel toekendo ik het volgende aan:

„Ic en goloof niot to inindor in godo of io oon sondaor bin;
want doso mijn gholouo «al endo moot sweinmon ouer al wat-
tor is of wattor niot on i.s, ouor Hondaron, ouor doocht ondo
ouor al, opdat si in god gansolyo ondo royn haer soluon houdo
golijc mi dat oorsto ghobodt dwingt."

Over schopping en almacht wordt niet geredeneerd, maar
op beido wordt als op «teunpunten des geloofs gowezen:

„Also hi scoppor homols ondo dor aordon is, endo aller din-
ghon oon hcoro is, wio sal mij wat moghon nomon of schaden;

zonder
•11, 8ub 2).

Ik gebruikt« bet exempl., op do Kon. Hibl. berufltondo. Hot is,
p opgavo van plaabj, drukker en jaartal, in klein 8°. (I). K. 1,

<K >1\\

-ocr page 146-

118

ja, hoe en sullen mij niet alle dingen int goede moeten comen
ende dienen . . .

Uit het tweede deel strekke het volgende als een proeve:

„Ic gelooue dat hi tot der hellen neder geslegen is, om den
duuel ende alle sijne ghewelden, syn list endo boesheyt tot
mijnen profite te verderuen ende geuangen to nemen, so dat
mij der duuel van nu voert aen niet schaden en can, ende
heeft mi also van der hellen pijn verlosset, endo dio oeck mi
onschadeHc ende verdienstelic gemaect."

Omtrent de kerk en de gemeenschap der heiligen lezen wij
in het derde deel.

Ic geloof dat daer is op aerden (hoe wijt oec die worelt is)
niet meer dan een hoyligo, gemeyne, cristelijke kercke, die
welko niet anders on is dan dio gemeenscap of die vergado-
ringo der hoylighen, der vromen gelouigon menscen op dor
aerdon, do welcke doer den soluon hoyligen geest vergadert
sijnde onderhouden endo geregeert wort, endo dagelicx in don
sacramenten ondo in don worden goods ghemono wort.

Ic geloof dat niemant can salich worden, dio niet in dcsor
gemeenscap gouondon wort of dio niot condrachtelick mot haer
omgaot in oono geloovo, in oeno woerdo, in oondorlo}\' sacTa-
menton, in oenen hope endo liefde. Kndo dat goon Jodo, geon
kotter, geon hoyon oft sondaor mot liaor salicli en wort, tonsij
hij hom mot haor oorst vorsoono, veronigho endo haor golije-
formich mako in allen dinghon.

Ic gholoof dat in dosor gomoonschap of Cristonhoit allo din-
gen gomoön sijn endo dat ocns yogolijcs goodon des andoren
oygen sijn, ondo dat niemant yot oygons hooft. Mits wolckon
weet ic, dat allo gheboden endo allo goedo worckon dor ganser
ghomeonscliap my ondo yogolijkon golouigon to hulpen comen,
bijstaan ondo storekon mooton tot aldor tijt in louon ondo in
storuon. Endo dat also oen yogolijc dos anders hist draghot
ghelijc sinto Paulus loert."

Omdat wij uit onzo periode zoo weinig over het credo in do
landtaiil bezitten, en daaronder niets, dat zich
met dit boekske
vergelijken laat, stond ik er wat langer bij stil\').

\') Eono andere uitgave dezer „lyefeliko vcrclaringo" vond ik in een
werkjo mot den titel:
Een tchone Expoticie ende rert/ant op Credo in
Deum ende op dat Jleyligt tondaechtce geheld dwelc allen kenten mewtchen

-ocr page 147-

119

Ontzaglijk groot was het aantal verhandelingen over de 10
geboden; door de biecht trad van al de vier stukken, door
Jan van Zyric genoemd, dit het meest op den voorgrond.
Wilde de oureit zich op de hoogte stellen omtrent de betee-
kenis der geboden, dan konden ook de vroeger opgesomde
biechtboeken daartoe dikwijls dienen, voorzoover zij iets meer
waren dan interrogatoriën. Bij de door Moll en Tinbergen
genoemde traktaten kan ik nog enkele voegen.

Een opmerkelijk boekje lijkt mij toe een werkje, waarvan ik
alleen de door Campbell gegeven beschrijving ken en dat
heette: Benedixien die god sprac tot Moyses ende die niale-
dixien metten tien gheboden op dat lancste. — Een fragment
van een vertoog over de 10 geboden vindt men in hs. op de
Universiteitsbibl. te Utrecht 2). — In de librije der kerk tc
Hasselt in Overijsel bevond zich de „lectura Henrici de Vrimaia
super decern precepta"en wel onder do boeken door vicarius
Kodolfus ajin do kerk gelegateerd. De schrijver, Hendrik van
Vriemar of Weimar, was Augustijner monnik to Erfurt in do

noot is te ireten", nchtcr „Dat njfcuvve Testament Anderwerf met grooter
ncersticheyt gecorrigeert",
Tnntwcrpcn bi mi Adrinen van liorghon ....
1C21. Over de liicr bedoelde verklaring van het „sondaechuce gebot",
dio later met nieuwen titel volgt, sprak ik reeds boven bl. IH v. — Heido\'
drukken komen niet woonlelijk met elkander overeen. — Zio
Catal. Jiihl.
Maatsch. der Ned. Utt. to Uiden,
I, T/oiden 1887, kol. (»13. Welwil-
lend werd mij deze uitgavo ten gebruiko afgestaan. — To Utrecbt is
wni „Traetatiis do XII patriarohis, do XII lapidibus protiosis, do XII
njwstolis, do XII articulis fldoi (hs. 373). — Op do verschillendo in ons
land gedrukt« uitgaven on vertalingen van Urnsmi
Explanatio sgmholi
apostolorum,
to vinden in do Jlibliotheca JCrasmiana, lo itório, (Gand)
1803, p. 105, vestig ik hier in \'t voorbijgaan do aandacht.

\') Campbell 2flla (2o Suppl.) —• Waar zich hot oonig bokondo exem-
plaar thans bevindt, blijkt niot. — Hot schijnt mij echter too, dat
Ciefleken,
ndl. XVIII, Sp. KUl IV. een anderen druk van dit reltdo
werkjo iH-schrijft. GolTcken vermoedt, dat hot omstr. 1470 in of bij Keu-
len ge<lrukt is. Hier wonlt eerst do vloek en daarna do zegen meege-
deeld, cn zoo do in Dcut. 28 gevolgde ortle omgekcenl. — Het werkjo
behoort moer tot do didactischo lectuur. Dirk vnn Munster wijst in zijn
Kerstenspiegel ook op «lo malc<lixien cn benedixien bij do 10 geboden
(cap. O cn 7).

2) M(H.<getlccld door Wijbrands in do ütud. en hijdr. IV bl. 105 vv. —
Zio
Catal. codicum manuscript, bihl. univ. lihens.\'traject. 1887, p. 11 GO.

») Zio Arch. Aartsh. Utr. XXI, bl. 211.

-ocr page 148-

120

eerste helft der veertiende eeuw Nu is het merkwaardig,
dat het Praeceptorium seu expositio in decalogum van Nicolaas
de Lyra zoowel in handschriften als in drukken soms aan
dezen Hendrik van Vriemar wordt
toegeschreven 2), zoo dat wij
in deze „lectura" het werk van Nicolaas de Lyra zouden
mogen vermoeden. Daar blijft echter eene andere mogelijkheid
open. GefFcken bezat n.1. een handschrift uit het begin der
15e eeuw, waarop een latere hand geschreven had: „de X
Praeceptis, forte Henrici de frimaria", en dat niet overeenkwam
met het genoemde Praeceptorium"). Behelst deze aanteeke-
ning eene juiste gissing, dan kan de Hasseltsche vicarius een
afschrift van het werk des Augustijners bezeten hebben.

De bespreking van de 10 geboden, die Hendrik van Bommel
in 1523 bij de vertaling zijner Summa voegde, behoort tot den
reformatorischen tijd ■•).

Van de tractaten over de sacramenten geeft Tinbergen geen
overzicht, daar Des Coninx Summe niet over de sacramenten
handelt"). Moll noemt er een di\'ietal (Thomas — Petms van
Ailli — Van den Seven Sacramenten) en wijst op de daarover
handelende hoofdstukken uit het Compendium theologiae van
Dionysius.

Reeds stipte ik aan»), dat het werk van Peter van Ailli ook
voorkomt op den naam van anderen. Om te laten zien, in
hoeverre wij liier met één werk te doen hebben, plaats ik naast
elkander wat wij in de drie genoemde werken vinden in het
gedeelte over het laatste oliesel mot betrekking tot het credo.

-ocr page 149-

121

Guillermus Pari-
siensis.
Dev. Inc. 256.
P.: Nimquid est
infinnis aliquid de
fido sua requirendum
cum petunt extreme
unctionis sacramen-
tum. Q.: Debet eis
indicari ut pater nos-
ter dicant ad divi-
nam gratiam implo-
randam, similiter et
s^^mbolum ad sue fi-
doi oxplanationom,
si loqui possint.
Quia tarnen laici ut
in pluribus adoo
rudos sunt, (juod
etiam symbolum non
sciunt, idoo curati
sacordotos plurios ac
sopissimo dobont oos
in pronis suis monoro
ut symbolum addis-
cantotarticulos fidoi
dobont 008 oxplicaro,
ut Hciant, quid cro-
doro dobcant ot ma-
xime in oxtremo
mortis articulo, ut
suum liabeant in illo
statu pro ocnlis cor-
dis creatorom otium
ot rodomptorom.

Petrus van Ailli.

Campbell 1-15.

Petrus: Numquid
est infinnis de fide
sua aliquidinquiren-

dum cura extremam
%

unctionem petant.
Guïllermm: Debet
eis indicari ut dicant
pater noster et sim-
bolum in quo dobont
fidem suam per arti-
culos fidei oxplicaro
si loqui possunt. Quia
cum layci rudes sunt,
qui nee simbolum
sciunt nee oxplicaro
illud sciunt, idoo
pluries curati sacor-
dotes in porsonissuis
dobont illoB articulos
fidoi, qui in simbolo
continontur, oxpli-
caro ut sciant quod
crcdoro dobont, ut
inaximo in oxtronio
vito nrticuloot illos ot
rodomptorom sinun
pro oculis haboant

Thomas en Petrus
de Tarent.

CampbeU 1491.

Numquid est in-
finnis de fide sua
requirendum cum
petunt hoe sacra-
mentum. (?.; Debet
eis indicari, ut di-
cant pator noster
ad divinam gratiam
implorandam et sym-
bolum ad sue fidoi
oxplanationom si lo-
qui possint. Et layci
ita sunt rudes plures,
quod nosciunt, pro-
dicent sacerdotos so-
po, oxponondo arti-
culos fidoi.

Het workjo met do namen van Thonuis en Petrus van Ta-
rentjisia (den lateren paus Innocentius V) aan hot lioofd is in
ons land het meest gebruikt\').

-ocr page 150-

122

Van het werk over die VII Sacramenten der heyhgher kercken
bezit de Kon. Bibl. nog 2 uitgaven mt de 16e eeuw^).

Een uiterst beknopt traktaatje over de sacramenten uit het
laatst der 14e eeuw deelde Van Vloten reeds
mede 2) uit hs.
AA 69 van de Kon. Bibl. Belangrijker is het stuk, dat hs. X
114 aan dit onderwerp wijdt; over de wijding wordt niet ge-
sproken waaruit duidelijk blijkt, hoe dit voor leeken bestemd
was. Voorts kan nog genoemd worden Raymundus de Pennaforti,
Summula brevissimo compendio sacramentorum alta complectens
mysteria, niet te verwarren met des schrijvers Summa. — Te
Groningen bevmdt zich in hs. het Liber de septem sacramentis
van Hendrik van Belle, pastoor te Leuvenheim op de Veluwe 3),
en in denzelfden band de Summa van Raymundus\'^).

Wanneer wij al deze boeken en traktaten — men vergete
niet, dat de door mij genoemde slechts eene aanvulling zijn —
in eene rij voor onzen geest plaatsen, dan wordt de hoop ver-
levendigd, dat de besluiten van Jan van Zyric geen doode letter
zijn gebleven, al blijft het te bejammeren dat de geschiedenis
geen enkel duidelijk spoor van hunne uitvoering heeft bewaard.
Eerst in de zestiende eeuw treffen wij weder bepalingen ajui,
die dienen moeten om de openbare catechisatie in de kerk to
regelen, en die den indnik maken, dat zij iets, dat er niet is,
in \'t leven willen roepen. In de 15e eeuw zal dus dit onder-
wijs in verval geraakt zijn, wat ons niet behoeft te verwonderen,
als wij ons herinneren, hoezeer over de onwetendheid der cu-
reiten geklaagd werd. Wat wij in 1452 hooren omtrent twoo
dezer vier catechetische stukken, geeft steun aan dit vermoeden.

In 1451 was_ Nicolaas van Cusa begonnen als pauselijk legaat
Oostenrijk,\'Beieren, Frankenland, Thüringen, Saksen en Neder-
land to doorreizen, om kloosters en geestelijken to rofonneeren.
Op een deel dier reis werd hij door Dionysius don
Karthuizer

-ocr page 151-

123

vergezeld i); zij eindigde met de 23 Febr.—8 Maart 1452 te
Kerden gehouden provinciatUsynode -). Eene bepaling dier
synode nu luidt aldus:

„Insuper laudamus, ot legi mandamus in sj\'^nodis dioecesa-
norum libcllum Sancti Thomae de Aquino,
De articulis fidei et
sacramcntis ecclesiae,
quodque praecipiatur curatis, ut partem,
quao est do sacramontis, habeant et studeant diUgenter

In deze bepaling ziet Mougel de hand van den pauselijken
legaat en zijn vriend Dionysius Al is dit zoo, dan is daar-
mede nog niet uitgemaakt, in hoeverre juist Nederlandsche
toestanden aanleiding hadden gegeven om bij de pastoors eene
betere kennis dier twee stukken te bevorderen. Ook blijkt
niet, dat het verzet, waarop de bepalingen dezer sjniode in
ons land stuitten, veroorzaakt werd bepaaldelijk door de mee-
gedeelde verordening. Doch waarschijnlijk zullen, evenals elders,
ook hier de getrouwen weinigen en de tragen velen geweest
zijn. Voor ons land heeft deze verordening echter niet gebaat.
Het generaal kapittel wilde geen toestemming geven tot pu-
blicatie van de besluiten, in 1452 te Keulen genomen. Toen
in 1455 Gijabrecht van Bredorodo tot bisschop werd gekozen,
moest hij een eed doen, dat hij in dezen do rechten des kapit-
tels zou eerbiedigen en Frederik van Heilo, die ook motge-
zel van Cusa geweest was, schrijft: constitutiones, quas ....
in synodo provinciali Coloniensi , . . . edidit (Cusa) observatao
non sunt noc, ut niandavit, publicaUio" ").

-ocr page 152-

124

Al hebben deze bepalingen rechtstreeks niet met de catechese
te maken, zij zijn toch voor de geschiedenis der catechese
van belang, omdat zij ons spreken van de ontwikkelmg der
catecheten in het midden der vijftiende eeuw. Aan kennis
der zedeleer heeft het blijkbaar niet ontbroken, maar wel aan
helder inzicht in de geloofsleer en in de beteekenis der sacra-
menten. Wanneer men nu bedenkt, dat het werkje van Thomas
zeer beknopt is dan gevoelt men, dat het met menig pastoor
al bijster slecht geschapen heeft gestaan in dit opzicht, en
betreurt men, dat Cusa\'s werk voor de catechese geen vruch-
ten heeft gedragen 2).

Eerst in \'t begin der 16e eeuw wordt weder een spoor van
openbare catechisatie aanwijsbaar, als bisschop Erard van
Luik zijne reeds meermalen genoemde vertaling van Gersons
Opus tripartitum uitgeeft"). Reeds hebben wnj gezien, hoe

-ocr page 153-

125

de bisschop bij deze uitgave aan huisgezm en school heeft
gedacht; maar zij geschiedde hoofdzakelijk „omme die leeringe
ende beweginge des slechs endo simpels gemeynen volcks, die
gemeynlijcken vruchtbarige sermonen endo predicatien endo
andere selige vermaningen niet en hooren" en daarom beval
Erard,

„dat men al ons bisdom doer openbaren ende preecken i)
endo doen openbaren endo preeckon ondo neorstelijcken wt-
legghon dinhoudon van onsen heylighen kersten ghelove, die
geboodon gods ende die geboden dor heiliger kercken, die
maniero vander conscientien tondersoeckono, tondervragene
endo texaminereno onde henselvon to wroogono in dio biechte,
om goedo ende werdigho vruchten dor ponitention voert te
brenghene, ondo dio konsto om wel te sterven .... Wij ge-
bieden dan ondo bovolon ....
Sonderlinge den pastoren endo
haren stathouders"), dat sij doso tegowoordigo looringho . . .
in geschrijfto oft in printen verkrigon, endo daorinno noor-
. stelijcko studeren, ondo zullon sorchvuldich zijn dyo haron
ondorsaten to looren."

Tot dusverre heeft het bevel des bi.sschops nog slechts eene
algemeene strekking. Nu gaat hij echter ovor tot mulero be-
palingen.

„Endo opdat doso dingen to betor souden mogen goschicn,
endo inoorder vrucht daer vuyt comen, ordineren endo stollon
wij, (lat op allo hoiligo dagen, dio vandcr hoilig(!r kon^kcn ge-
boden, aldormeost sondachs, in dio iorsto misso, dat is dor
dienstbodon luisso *) — alsoo vorro als men daer conigho doot —

-ocr page 154-

126

dye pastoren oft haer stadhouders of predekers, waer zy daer
comen, lesen ende preecken een capittel van deser tegenwoor-
digher leeringlien, oft meer oft mijn, na haren goetduncken
besceydeliken ende ciaer ende met suUcer luder stemmen, die
alle teghenwoordige verstaen moghen\'); ende dat sij te voren
oversien ende naerstehck overlesen die voerseide lesse daechs te
\'voren met haren capellanen, om dat sijse tsanderdaechs claer-
lijcker ende vruchtbaerlijcker dan onderwijsen, dies niet en
weeten moghen uutstellen ende waerbij een iegelick alder-
best aenworden mach, wanneer hij van desen ondervraecht
oft ondersocht wert."\'

Dit is niet heel helder. Konden de toehoorders tot ant-
woorden geroepen worden, of moet de pastoor zijne kapellaans
ondervragen bij de voorbereiding? Ik denk dat het eerste
bedoeld is; wij hebben dan hier te doen met eene inrichting,
die sterk gelijkt op de latere catechisatie in de Gereformeerde
kerk 3). Doch nog verder gingen de zorgen des bisschops.

„inder ghelicken salmon oeck doen in dio hoechmisso vander
prochien, wanneer men daor niet preecken on soudo. Endomen
mach dan tghemeyno ghobet vorcorten .... Item inder vastono-*)
sullen sij aldermoest pijnen to loseno tghoen dat dor biechten
aangaet, endo sullen dan dat haren ondorsaten pijnen to bren-
ghen, om vroech endo bohoorlick te biochton."

onderwijzen. Dionysius zegt: Nam tanto plus informationibus et exhor.
tationibus indigent, quanto minus literas nonint."
{De vUa cur. art. !12).

\') Gerson schreef zelf, dat do cureiten zijn boekjo „in toto, vel |)er
partes diebus dominicis et festivis legere possent suis plebibus, ut sei rent
et intolligerent iul quid et propter quid et a quo factao sunt, . . .
Geflcken,
Beil Sp. 80.

2) oxponero, uitleggen.

S) De in 1198 verschenen Seehn/ührer zegt: „Das ist insonderheit
ein loblicher Gebruch, als es von frommen pricHtern ofl\'ten in dorflern
und
Stedten ingefiihrt iat, an Vormittagen oder nach imbta (= Rnsen)
dio stucko des glaubcns und die gobottcn den jungen und alten zu erclercn
uful sie fragen, * uy darüber rerttamlen han. So wertlen dio pretligen
erlutert und dio tafeln der gebotte, der hiebt und sunst als sy in den
Kirchen hengen." Janssen,
Qetch. det deutschen Volkes, S. 82, n.inge-
haald bij P. Göbl, Gesch. der Katccheao im Abcndlando, Kempten IKSO
S. 97.

Vgl. boven bl. 20, noot 8, do oangehanldo woorden vnn .Mntlie«iuii,
die dnnr over de school spreekt.

-ocr page 155-

127

Voorts vermaant de kerkvorst „allen slechten, ongheleerden
luyden" om dit onderwijs gewillig bij te wonen en naar hun
vermogen te onthouden. Ja, zelfs wordt de prikkel van den
aflaat gebruikt om beiden, geestelijken en leeken, tot ijver aan
te sporen; aan pastoors, meesters en ouders wordt voor elke
les 40 dagen aflaat beloofd, en allen, die tegenwoordig zullen
zijn of die Gersons boekje zelf lezen of te lezen geven, voor
elke keer 20 dagen. Ter bevordering van deze openbare cate-
chisatie wordt eindelijk nog bepaald, dat gedurende deze „in-
structie" niet dan in geval van noodzakelijkheid de mis bediend
mag worden.

^len zal moeten toestemmen, dat deze bepalingen ons een
goeden dunk geven van bisschop Erards belangstelling in het
godsdienstonderwijs en van zijne bekwaamheid om deze zatik
te regelen. Het is niet onmogelijk, dat Erard, wiens bisdom
half „duytsch", half „walsch" was, het voorbeeld heeft gevolgd
zijner Fransche ambtgenooten, waarvan Du Pin zegt: „Hoe
opus (n.1. Gersons opus trip.) tanti feoero Gallicani episcopi,
ut synodis suis ipsum elegerunt ad institutionem tum pres-
byterorum, tum fuleliuni, legendum populo a pastoribus praes-
cripserint, et libris suis ritualibus insemerint" \'). Terwijl de
Luikscho bisschop de taak van ouders cn schoolmeesters, zoo-
als wij zagen, niet vergat, legde hij vooral den nadruk op den
plicht der priesters om voor dit onderwijs zorg te dragen en
waakte hij er voor, dat zij ileze bepalingen niot konden ont-
duiken.

Maar oveneens zal men moeten toegeven, dat deze bi.sschop-
pelijko brief ons geen al te bosten dunk geeft van den toestand
der catechese vóór 1512, althans in het Luikscho episcopaat.
De regeling doet d(\'nken aan iets geheel nieuws. In do Statuta
synodalia Leodiensia "•\') treft men ton minste geen voorschriften
aan, dio eeno vroegere reg(!ling doen vermoeden.

Tusschen do Utrechtscho regeling van \'PÜM en 11310 on
de Luikscho van 1512 vinden wij geen onkel officieel voor-
schrift. Als eeno officiouse bepaling komt in aaujuerking eeno
zinsnede uit Dionysius, Do vita curatorum. Dezo handelt in
art. 20 or over, „quomodo sacerdos curatus habero se debet

\') (leflckcn, liildrrcat., Heilftgen Sp. li«.

■-) Zij wonlcn oinHtr. 1481 Iamivch Kinlriikt; ihïi» oxompl. ia op ilo
Kon. nil)l. ((Campbell ItkX)).

-ocr page 156-

128

in instruendo sibi commissos de credendis" i), en zegt dan,
na gesproken te hebben over expliciet en impliciet geloof:
„Itaque curatns diebas festivis^) instruat populum suum de
credendis, symbolum apostolorum ei proponendo et exponendo."

Het komt mij voor, dat in dezen volzin de nadruk niet valt
op
diebus festivis, maar op credendis. Dionysius dringt aan op
een, zij het dan ook zeer eenvoudig onderwijs in de geloofs-
leer, en, als iets dat van zelf spreekt, wenscht hij, dat dit
onderwijs op de feestdagen gegeven worde, wanneer de ge-
meente in haar geheel kerkwaarts kwam. Is deze opvatting
juist, dan blijkt uit deze woorden, dat de feestdagen in zijn
tijd wel voor onderwijs gebruikt werden, maar dat de geloofs-
leer verwaarloosd werd; en hiermede komt overeen, wat
Nicolaas van Cusa op de Keulsche synode vast stelde. Voor-
lezing, inprenting van het credo vindt Dionysius niet genoeg;
het moet uitgelegd worden. Over de manier, waarop dit moest
gebeuren, laat hij zich aldus uit:

„Insuper potest curatus vicissim tempore congruo aliqualitcr
exponere rationes ant argumenta fidei Christianae, id est ca,
per quae cognoscimus fidem nostram esse a deo, quae sunt
innumera miracula solique deo possibilia, per Christum et eius
apostolos ac alios sanctos ad fidei confirmationem copiosissimo
facta. Deinde testimonia scripturarum veteris testamenti, ot
sanctitas vitao quam lex ovangolica docot. Deus nanquo (juum
sit essentialitor Veritas, ip.so noquaquam esso potest testis aut
confirmator falsitatis. Sunt quoqno alia multa, (luibus ostonditur
fides Christiana esse a deo"

Het is een van de grondfouten geweest van do vcnJr-refor-
matorische catechese, dat ze het onderwijs in do geloofsleer
niet heeft behartigd. Dit onderwijs kon niet tot zijn recht
komen in de biecht. Iluis en school waren niet de ge.schikto
plaatsen voor dogmatische uiteenzettingen. In de openbare
catechisatie had daarom het credo niet slechls eene plaats,

Opera minora 1 fol. -180 verso.
2) Onder feestdagen moeten wij 7x)owol do zon- als do heiligendagen
verstaan, de „kerkdagen". Lijsten van bijzondere fec«t<lagen vindt men
in cap.
It van de Statuta synodalia leodiensia, in caji. 11 van liet
Manuale parrochialium sacerdotum. Zie voorts Moll II, in, 210 vv. en
beneden \'t slot van § 7.
\') Opera minora I, fol. 180 s.

-ocr page 157-

129

maar de eerste plaats moeten innemen. Cusa en Dionysius
hebben daarvan iets gevoeld, maar die na hen kwamen, naar
het schijnt, niet. In het boekje van Gerson, dat de Luiksche
prelaat zoo dringend aanbeval, worden de artikelen des geloofs
wel behandeld, maar slechts kort en als inleiding op de ge-
boden. De heele behandeling rept niet van schepping en voor-
zienigheid, van uitstorting des Geestes, van de kerk en de
vergeving der zonden. Eigenlijk doet Gerson niets dan een
kort overzicht geven van het leven van Jezus, waarbij als m-
leiding de geboorte uit de maagd en als slot de komst ten
oordeel genoemd wordt, terwijl Christus gedurende zijn leven
de zeven sacramenten heet ingezet te hebben en „godlike wet"
geleerd. De leer der verlossing, der verzoening komt zoo in
de schaduw te staan; aan rechtvjuirdiging door het geloof wordt
niet gedacht. De heele uiteenzetting loopt uit op eene waar-
schuwing tegen „alle twifelachticheit".

Droeg aldus de v(5ór-reformatorischo catechese den kanker
in haar eigen boezem om, het verderf werd nog bespoedigd
door de nalatigheid der cureitenEn dat dio nalatigheid
voortkwam uit onwetendheid, begrijpen wij uit het vroeger op-
gemerkte, terwijl ook Erards brief in dit opzicht luide getuigt.
Zoo kon de Apologie der Augsburgscho Confessie zeggen:
„Apud adversarios milla prorsus est puerorum, de qua

qtiidom praeciphnit Canones."

Nadat do llervorming begonnen was, werden verschillende
bepalingen mi hier, dan daar, vastgesteld; doch dezo bewijzen
.slcchtj*, dat er in do meeste gemeenten volstrekt niet meer
gedacht werd aan do opvolging dor voorschriften van Jan van
Zyric. To Deventer benoemde <lo Magistraat in 1510 Jasper
Zwaeno tot pastoor dor L. Vrouwekcrko.a. op deze voor-
waarde:

„Sall oick guodo, ccrliko, ondo goloordo Capcllanen ondor-

») „Autracr Cantwil knn ich inich nioht crinnorn, dns ich in inciner
•luKcnd, (lor ich doch biiw in 25. Jnr mcinc» Altera im HnputunU» leydor
bin «(jlnngen Rclcgcn, die 7.ehen (Jelwt, SynUwlum, Vnlter IJnaer iwler
Tanfle geluirot hntto", /.egt MnthcHius, n. W. fol. 0!« (vnn de te Utrecht
nnnwerigo uitgave, Nurnl)crg 1500).

8) In 15:M had de .Magiatraat lu;t recht gekregen tot k-goving vnn
het prienteranibt in die kerk. Zie Dumbar,
Kerk. m M\'ereW. Derrntrr,
I, 11)7.

t)

-ocr page 158-

130

Lolden, die eerlick leven ende waell kunnen prediken, om dat
gemeyne volck waell te leeren . . . .",

Nog duidelijker spreekt in dit opzicht de Modus visitandi,
die uit het archief van het Bisdom Haarlem werd gepubli-
ceerdwaar wij lezen onder U, 6:

„(Interrogetur presbyter curatus seu vicecuratus) si diligenter
attendat ad subditos suos, si ipsi sciant Pater noster, avo
Maria et Credo cum septem sacraraentis et peccatis mortalibus
et decem preceptis Dei.

\'Et bonum esset quod injungeretur ipsis sacerdotibus curatis,
ut sepius in ambone vel post aut ante summam\'missam ante
altare ista populo et juvonibus in vulgari inteUigibiliter expo-
nerentur."

Men ziet, het zijn de oude stukken van Jan van Zyric, ver-
meerderd met het Ave Maria en de zeven hoofdzonden. Maar
opmerkelijk is, hoe eigenlijk ondersteld wordt, dat de parochianen
zich zelf deze stukken leeren, terwijl slechts met een „bonum
esset" de verklaring dezer stukken aan de cureiten wordt aan-
bevolen. Vergeleken bij den brief van Luiks bisschop, spreekt
deze „tabel van kerkvisitatie" van
achteruitgang 2).

Von Zezschwitz •\') stelt het voor, alsof eerst na de Reformatie
in de Roomsche kerk werkelijk sprake zou zijn van catechisatie.
Dat is, althans wat ons land betreft, niet juist: de bepalingen
van Jan van Zyric en Erard van der Marck bewijzen het tegen-
deel, evenzeer als het traktaat van Dionysius over het leven
der cureiten. Maar wel is eerst door do Hervorming de Koomsche
kerk het groote belang van de openbare catechisatie algemeen
gaan inzien, én toen pas heoft zij het onderwijs van jongen
en ouden met kracht ter htuul genomen*).

») Jiijdr. Jiitd. Jlaarl, X, IJlijkbonr h liij uit don tijd van do
opkomst der reformatio, docli van v<5«)r do opricliting der bisdommen
in 15C9.

2) Over Antwerpen in 1671 zio men I\'. I<\\ X. do Itam, Hynoptis
actorum eccl. Antr.,
Urux. 1S60, p. Ü — in 1602: Mertens cn Torfs,
Oatch. r. Anito. V, 2K0 v. „Het was maar in 1502, dat eene ojKUibare
catücliisatio in de vijf parocliiekerken en in al do kai>ellen der sUul werd
ingevoerd", en
wel op Zondag.

3) I, 525.

<) Tot mijn spijt-lieb ik niet in handen kunnen krijgen hot werk van
Scotti,
Clere-Markitche Verordnungen J, waarin voorkomt eene veronle-

-ocr page 159-

131

Een fout der Roomsclie Kerk op dit gebied was ook, dat
zij wel voorschriften, maai\' geen bepaald leerboek gaf. Cusa
en Erard hebben, wellicht onbe\\nist, de fout gevoeld, en
daarom ieder der geestelijken aan een boek wülen binden-).
Maar de Modus visitandi ging weer terug naar liet oude spoor.
Daardoor kwam het, ook bij ijverige cureiten, vaak niet verder
dan tot het voorlezen en inprenten van enkele formulieren en
tabellen. De groote beteekenis van Luther op ons terrein is
dan ook, dat „door den schriftelijken katechismus de ontaar-
ding der katechese .... in het vervolg werd tegengehouden" ■\'\').
Deze omkeer treedt hierin aan het licht, dat door hem het
woord catechismus de beteekenis van boek krijgt Het eerste
werkje in onze taal, dat den naam van catechismus draagt,
is van den geest der reformatie doortrokken, en wordt dus
hier niet behandeld f^).

-ocr page 160-

132

Behalve de tot nu toe besprokene, veelszins verwaarloosde
onderwijzing door het woord, moet tot de openbare catechisatie
ook gerekend worden de schriftelijke onderwijzing, die de muren
der kerken gaven aan hen, die lezen konden. Voor zoover ik
heb kunnen nagaan, is Gerson de vader van deze manier van
catechisatie.

In de voorrede van het Opus tripartitum maakte hij als zijn
wensch kenbaar, dat „dese leringe in boeken bescreuen wor-
den ende in borderen gheset worde al heel of bi delen in ghe-
meen steden, als in prochikerken, in scolen, in gasthuyssen,
in geesteliken steden" i). De bisschop van Terwaen, Mahieu
Regnault, op wiens verzoek Gerson zijn boekje had geschreven,
liet den inhoud van dit boekje op 2 groote borden schilderen,
die aan den zuidelijken buitenmuur van het koor van Onze
Lieve Vrouwe Kerk te Terwaen bevestigd werden 2).

Al is nu deze wensch in ons land, naar ik meen, nooit ver-
vuld geworden, wel heeft men hier zijn wenk in zooverre op-
gevolgd, dat men de hoofdstukken der catechese somtijds op
de muren der kerken scliilderde. Nicol.\'uis van Cusa had op
zijne visitatiereis op hetzelfde aangedrongen"). Zoo waren te
Arnhem in de Eusebiuskerk op een der zuilen de geloofsarti-
kelen in de landtaal geschilderd1).

Vaak trof men op deze wijze de 10 geboden in de kerken
aan. Te Hattem stonden zij op den oostennuur van den noor-
delijken kmisvleugel in fresco met gothisciie letters\'^). Te
Bathmen heeft men de eerste drie geboden teruggevonden.

-ocr page 161-

133

Onder een engel met een strook, waarop alleen nog het woord
mandata^) duidelijk te lezen is, zijn drie aanzienlijk gekleede
mannen afgebeeld. De eerste zegt: Non adorabis deos alienos;
de tweede: Non assumes etc.; de derde: Memento ut etc. De
eigenaardige houdmg der handen bij deze drie personen doet
mij denken aan een woord uit den Spiegel der Kersten Eeuwe:
„Leert de X geboden op u X vingheren tellen."\'-^. Het ver-
dient opmerkmg, dat we hier alleen de geboden der eerste
tafel aantreffen, en wel in die sterk verkorte redactie, waarin
zij gewoonlijk in de middeleeuwen gememoriseerd werden").

Waar de priesters, de „sacra docentes", zwegen, daar bleven
de steenen spreken.

§ 7. de preek.

De ons zoo bekende catechismuspreek leert ons, dat het
godsdienstonderwijs een vorm kan aannemen, waardoor het op
de grens van catechese en homilie komt te staan. Dit is van
ouds gevoeld. Al is Jiot woord
catcchiftmus-prcdicafh van na-
reformatorischen oorsprong, do daardoor bedoelde zaak dag-
teekont van voor do Jicformatio, ja van do oersto dagen dor
Christelijke kerk. Ondorwyzing cn Ktichting gingen inuucr
hand aan iiand. De Goroformoerde Kork hooft door invoering
der catechismuspreek niets gedaan dan aan de onderwyzondo
prediking oen vasto plaats vorzokoren.

llebbon wy in do voorafgaande paragraaf nagegaan, welko
besluiten or waren genomen ten oindo den leeken do hoofd-
zaken dor catocheso in to prenten cn to verklaren, on op welko
wijzo en met welko middelen dezo besluiten werden uitgevoerd,
thans zullen wy zien, in hoovorro do geregoldo prodiking do
cateeheso diende. Want al vintlt do didactische toespraak

-ocr page 162-

134

hare behandeling wellicht beter in een werk, dat de geschie-
denis der prediking beschrijft, dan waar de catechetische toe-
stand geschetst wordt toch moet ik hier, zij het dan
slechts aanstippende, op dezen vorm van onderwdjs de aan-
dacht vestigen. Het is bekend, hoe treurig het vóór het op-
treden van de mannen der. moderne devotie in ons vaderland
gesteld was met de prediking 2). In de vijftiende eeuw schijnt
de toestand over het algemeen beter geworden te zijn. Menig
pastoor was een kweekeling der fraterhuizen; en waar de
pastoor niet bij machte was om den predikdienst te verrichten,
daar nam al licht een minderbroeder die taak op zich In
het merkwaardige boekje
Epistola de vüseria euratorum wordt
als de negende kwelduivel van den pastoor genoemd de pre-
dicator. In vele Duitsche steden werd namelijk bij de kathe-
draal een prediker — gewoonlijk een Augustijner monnik —
aangesteld om het volk geregeld te onderwijzenOf zulks
in ons land ook het geval was, is mij niet gebleken®).

Bij het woord preek of sermoen moet in de eerste plaats
gedacht worden aan de behandeling van een gedeelte uit de
pericoop van de week. Daar de Evangeliepericopen het gan-
sche leven van Jezus in aansluiting aan de feesten van het
kerkjaar behandelen, diende het sermoen het onderwijs in do
gewijde historie, dat zich, zooals wij bij de bespreking van hot
schoolonderwijs reeds opmerkten, hoofdzakelijk tot het loven

-ocr page 163-

135

van Gods Zoon op aarde. bepaalde i). Om de preek in dit
opzicht doeltreffend te doen zijn, gaf Willem van Branteghem
uit zijn
JesH Christi vita^, een boekje, dat, al hoort het in de
eerste plaats tot de straks te bespreken stichtelijke lectuur,
hier onze aandacht vraagt.

In de aan Adi-iaan Heetveld gerichte voorrede klaagt de
schrijver er over,

„ut dominicis tantum ac pauculis quibusdam nefastis diebus
pubUcitus supersubstantialis ille verbi panis (quem esse oportuit
quotidianum) populo distribuatur."

En als die dagen nu nog maar gebruikt werden! Alaar juist
op de feestdagen leven de Christenen het minst Christelijk.
Doch nu wekt do schrijver op, om tegen deze listen des Satans
in Christus\' kracht het zwaard des Geestes, Gods woord, te
trekken. Daarom heeft hij zijn boekske vervaardigd, en daarin
op het voorbeeld van Gerson") de verhalen der evangelisten
geordend. En zijn doel omschrijft hij dan aldus:

„curao milii fuit omnia totius anni Euangolia, quao diobus
iis, quibus ad concionom ex more populus conuonit, in templis
rocitantur, volut in rhapsodiain cum opistolis (ut vocant) ot
lectionibus ad missa.s huc colligoro, uti hoe volut in numorato
haboant (presortim hi qui sacrosancUi Biblia non logtmt) no
soinol atquo itorum logant ot Euangoliuin ot opistolam, ad quo-
rum oxplicationom audiondam sunt ituri. Sic enim ininuotiu\'
concionatori labor, ot auditoros itn praoparati fnciliuH auditn
porcipiont Doindo absolutn conciono ad suum toxtum rouor-
tantur, atquo itorum itoruinquo ropotant, (juo audita ot inomi-
norint facilius ot tonacius in meinoria soruont Si voro por
nogotia contionem cuiquam noi\\ licobit audirey tum siuo domi
siuo itinoro licobit, in plaustro, in naui, oculis tacittuu Icgoro,
tiuao illo dio a cathcchisanto forsan audiro non dabitur."

Maar Branteghem wil ook voor hon, dio niot kunnen lozen,

\') Vgl. l\'robnt, üctchichte der Knth. Kaleche*e, Hroalau is.so, S. Tl.

Op (It) Kon. Hibl. bovindt zich ccn exemplaar: .Vntverpiao, Matlh.
Crommo, löüT, S".

\') Hmntoghem hoeft op het oog («eraons Monotrstaron »en unum
ex quatuor Kvangelii»,
eone Kvangeliön-hnrmonio, die lK»gint mot Joh, l : 1
vv., Luk. l : l—l, laikas 1 : C vv. enz. en in 150 eapiUi vertleeld ia.
Zio
Opera ed. Du Tin IV, SJl—\'J02. — Mot bovindt *ich in ha. to
Deventer (nr. 0).

-ocr page 164-

136

iets doen, en heeft daarom zijn werkje versierd met meer dan
150 houtsneden, of, zooals hij zelf zich uitdrukt,

„totam Christi vitam cum miraculis efc parabolis quoad licuifc
arfcificio graphices sub oculos hic posui, arte ac opera usus
pictoris .... Legant itaque hanc picturam, qui literas nesciunt,
et sperent se aliquousque hoe suo studendi genere in cogni-
tione sancti Euangelii profecturos, modo Concionatorem interim
vigilanter audiant cum dabitur, ac subindo anagnosten quem-
piam sibi adhibeant."

Bij elk hoofdstuk voegde hij voorts, volgens den wenscli van
den drukker, korte gebeden; deze gebeden vindt men echter
niet in het eigenlijke werkje, maar in de inhoudstafel. Aan
het slot plaatste hij namelijk een „catalogus" van de epistel-
en evangeliepericopen en verwees bij de laatste telkens naar
die bladzijde van zijn werkje, waar de tekst van de pericoop
te vinden was; in dezen catalogus zijn de „precationes" opge-
nomen

Wanneer wij ons thans nog herinneren, dat ook in de scholen
de evangeliën en epistelen gelezen, ja soms verklaard werden -\'),
dan zien wij, hoe huis en school medewerkten om de in de
preek gegeven historische stof tot het eigendom der belang-
stollende leeken te maken.

Op de feestdagen der heiligen werden de „sermones de sanc-
tis" gehouden, zoodat kerk en school .samenwerkten, om do
leeken te stichten, te troosten cn te onderwijzen door het voor-
beeld der heiligen •\').

Doch ook enkele der catechetische stukken in engeren zin
kwamen bij do. gewone prediking aan do orde. Zoo werd over
het dubbele liefdegebod gesproken in do evangeliei)ericoop van
den 18en Zondag na Trinitatis (Matth. 22 : 34—IG) <) en van

\') Achtor hot N. Tc«t., dat in 15121 to Antwcrinjn bij Adr. vnn
IJcrghcn werd uitgegeven, vindt men ook eene lijst der iHJricopcn. Zie
boven bl. on beneden § 12.

\'-\') Zio boven bl. Jll v., 55 v.

3) „Uiit op het feest vnn ieder Heilig, in \'t Iwgin der prediknntzio,
de voornnninste lovon8<landcn vnn dien Heilig verhaalt werden; cn dat
daar bygcvoogt wenle ccn uytlegging van het gclxjd, hetwelke op dien
dag allereerst in den dienst der Misse gelezen word." H. r. H.
Oudheden
en geti. r. Vrietlaml
I., Ijciden 1723, bl. 172 v.

\') Jacobus do Voragino, Sermonen op die cmngelicn van den zonnen-

-ocr page 165-

137

den 13en Zondag na Trinitatis (Luk. 10 : 23—37). Op Aller-
lieiligendag werden de zaligsprekingen behandeld. De drie
theologische deugden kwamen voor in den Epistel op den Zon-
dag Quinquagesima (1 Cor. 13), de vruchten des geestes op
den 14en Zondag na Trinitatis (Gal. 5 : 16—24), het Ave Maria
in \'t Evangelie op den dag van Maria Boodschap (Luk. 1 : 26—
38), enz. Voor zoover ik heb nagegaan, op welke wijze deze
stoffen in de hier te lande gangbare preekverzamelingen be-
handeld werden, kreeg ik echter den indruk, dat van bepaald
onderwijs zelden mocht gesproken worden.

Preeken over andere stoffen werden evenwel soms dienstbaar
gemaakt aan een didactisch doel. Herolt houdt de vierde
pmksterpreek over Hand. 2 : 4a en behandelt dan de gaven
des Geestes, waarvan Jesaja spreektOp den vierden Zondag
na Trinitatis neemt hij tot tekst: Weest dan barmhartig, gelijk
ook uw Vader barmhartig is, en bespreekt de werken van
barmhartigheid uit Matth. 25 Over het Onze Vader preekt
hij op den vijfden Zondag na Paschcn naar aanleiding van
Joh. 16 : 24: Bidt en gij zult ontvangen "). Zoo hield Gerson
do eerste adventspreek contra gulani en do drio volgende contra
luxm-iam ■•). Op den tweeden Zondag na Epiphania preekte
hij contra avaritiam (tekst Joii. 2 : 1 vv.), op Septuagesima
contra acodiam (tekst Matth. 20 : 2 vv.) op Soxagesinui do ira
(Luk. 8 : 5 vv.), op Quinquagesima contra invidiam (Luk. 18: 31
vv.), op den eersten en tweeden Zondag in do vasten contra
superbiam (de eerste maal naar do geschiedenis dor verzoeking
uit Matth. 4, do twoedo maal naar do geschiedenis der ver-
heerlyking uit Mark. S)) Zoo werden dus al do hoofdzonden
door hem besproken ").

tiaghcn . . . (Cnmpboll 1772) bülmndelt tlnn do 10 gcbotlou; het dubbele
liefdegebod op den lUen Zondng nn Trin.

\') \'Aio in »ijne üennones de tempore preek 73.

\') /iio preek 80. Het Kvnngelio vnn dien dng is I^»!«. O : 30—12.
— 12ven*()o hnndelt .Ineobu« do Vorngine.

\') Zio preek 05. Het Kvnngelio vnn dien dng is Joh. 10 : 23-30.

\') Jneobns do Vorngino wilde in de tweo<le ndventsweek gepreekt r.ien
«ver do 15 teekenen, dio nnn het Inntste oonleel voornfgnnn, en over
den Antichrist. Zie dnnrover l)cneden § 12.

Zio (ierson. Opera cd. Du Pin 111, pnrs 3.

") Ook in de Sermone* qmdragetimale* et de tandt* vnn don bekenden
Dominikwin Unbriel Bnreleta komen verscheidene preeken voor over do

-ocr page 166-

138

Op deze strekking van de gewone prediking, om n.1. voor
de zonde te waarschuwen en tot de deugd aan te sporen, wijst
het volgende stuk uit een merkwaardig boekje, getiteld
Infor-
matio de arte predicandi in thcmatihus de tempore et de sanctis^):

„De sermonibus dominicalibus sciendum est quod thema
debet sumi de euangoHo vel epistola secundum quod maxime
potest conueniro liistorie diei. Item congruum est ante diui-
sionem evangelicam historiam in breui exponere ut simphces
plenius intelhgant. Item senno talis debet esse de virtutibus
et viciis ad virtutum commendationem et vicii detestationem
et debet virtus commendari per sanctorum patrum oxempla,
sicut exemplo Job paciontia, exomplo Moysi mansuotudo, oxem-
plo Abraho fides, exemplo Diuitis epulationis vitium super-
bie . . . .2)

Dat deze prediking volgens het pericopensysteem in de 15de
eeuw vrij algemeen behartigd werd, leeren ons verscheidene
zijdelingsche getuigenissen, al blijkt zonneklaar, dat biecht en
mis, in \'t algemeen de sacramenten, als veel belangrijker be-
schouwd werden •\'\'). In de
Exposieie op het paternoster wordt
gezegd, dat God in de vierde plaats onze Vader heet „om die
leringe, want also als een vader sine kinder leert, also leert

lioofdzonden. Doedes (zio zijne CoUcciie van Jiariora, bl. 5 v.) beznt
vier drukken dezer »Sermones. Een anderen druk (Parijs 1507) gebruikte
ik uit de Gron. Univcrsiteitsbibliotiieek, Zie over dezen prediker Möller,
n. W., 11, 530 en Ant. Rléray,
I^a vie au tcmps de» Uhret prcchcurs,
II, Paris 1878, clinp. VIII, p. 11 ss.

\') (Daventrijio 1479). Zio Campbell 1013. Ik vestig de aandacht
van hen, dio belang stellen in do ge8chie<leni8 der homiletiek, op dit
werkje, dat zoowel aan Wianla als nan Moll schijnt ontgaan te zijn.
Het bevindt zich op \'t Museum Meermnnno-Westrcenianum. lleide
Bchrijvera wijzen ook niet op twee andere homilotischo werkjes, die in
ons land gedrukt werden: llenricus do Hassia,
Tracialua de arte pretlicandi,
en Thomns do Aquino, De arte predicandi.

=) Hoezeer do prediking in momnl verliep — medo onder don invloe<l
vnn het biechtwezen — knn men zien bij Dionysius,
De vita euratorum
(Opern minora 1, 4S0 s.) Dirc van Delf noemt do 7 werken vnn bnrm-
hartigheid do hoofdinhoud der prediking (zie cnp. XXI vnn zijno
Tafel
randen kersten gheloue).
— Geen wonder dnn ook, dat soms in do preek
de klassificatio vnn de biecht terugkeert, zooals to zien is in do
Üennones
ad status diuersos ptfrtinentes
vnn (Juillilxjrtus Tornaccnsis.

3) Zio Winrda, Iluiberl Duifhuis, Amst. 1858, bl. 173.

-ocr page 167-

139

hi ons." Hij doet dat op drie wijzen: door heimehjke open-
baring (zooals aan de profeten), door inwendige „nispraken"
(zooals aan de apostelen en de kerkvaders) en eindelijk „mit
openbaren predicatien, ende in dier manieren lert hi daghehx
dat gelouige volc mder kerken ouermits den heilighen predi-
kers" En onder de plichten, die het derde gebod (het
Sabbathsgebod) op de Christenen legt, wordt in schier elke
verklaring der 10 geboden ook genoemd het bezoek der kerk,
om Gods woord te hooren prediken. Over het verzuim van
het bijwonen der preek wordt veel meer geklaagd dan over
het verzuim van het houden der preek. Toen onder bisschop
Frederik van Blankenheim (1393—1423) Hilversum van Laren
werd gescheiden, geschiedde dit o.a., omdat de afstand en de
moeilijkheid van de reis de inwoners van Hilversum verhin-
derde „monita salubria audire" 2).

Doch tegen het einde der vdór-reforniatorische periode
schijnt ook op dit terrein do traagheid het weer gewonnen te
hebben van den ijver. Nicolaas van Nieuwlandt, do bekende
pastoor van Haarlem, bedankte in lóKJ voor het inquisiteur-
schap in de Utrechtsche dioecese wegens den zwaren last, die
hem als herder drukte, met deze woorden: „ultra contum retro
annos nullus pastorum praeter me verbum Dei un(iuam admi-
nistrasso auditus est"").

Njuist deze prediking of ter vervanging van haar moet echter
ook eene moer speciaal catechetische prediking bestaan hebben,
soms welliclit niet scherp ondorHcheiden van wat wij als do
openbare catechi.satio beschrevon hebben on toch daarvan vor-
schillond door een minder memori.seorend en verklarend, moor
stichtelijk en toopassolijk karakter. Dit blykt reeds uit do do
(lefinitio van het woord
pirdicniio, zooals Alanus die geeft in
zijno Sunnna do arte praodicatoria:

„Pracdicatio ost manifcsta ot publica instructie uiorunï ot
fidoi, informationi hominum dosoruions, ox rationum somitn ot
auctoritiitmn fonto prouonions .... Doctrina voro est (piao
vol uni vol pluribuH fit ad sciontiao oriiditionom . . . Concio-
natio ost ciuilis admonitio (puio fit ad roipublicao confinnatio-

\') J)ov. hs. K, fol. 0.

=») Arch. üetch. AarUh. Ufrecht, X.XIV, WJ).
») Jiijdr. nUd. Jimtrlem, IV, 101) v.

-ocr page 168-

140

nem i). Per hoe quod praedicatio dicitur inoruin efc fidei in-
structio insinuantur duae partes Theologiae: rationaUs, quae de
diuinis scientiam prosequitur, efc morahs, quae morum instruc-
tionem pollicefcur. Praedicatio enim nunc in diuinis instruit,
nunc in moribus, quod significatur per Angelos adscendentes
efc descendentes .... 2)."

terwijl hij dan voorts in deze Summa allereerst de hoofdzonden
behandelt en vervolgens o.m. spreekt over de liefde tot God
en den naaste, over drie der vier cardinale deugden, over
berouw, biecht, boete enz.

Op dezelfde wijze laat Hieronymus Dungerschym zich uit
over den inhoud der prediking:

„docenda habet praedicator: crcdenda, ut fidei articulos efc
ad eorum explicationem pertinentia;
servanda, ut praecepta
Dei efc Ecclesiae et ad eadem reducibilia;
fugienda, ufc peccata
efc prohibita;
timenda, ut poena peccati efc mors aetorna;
appetenda, ut beatitudo efc paradisi gloria ••)."

Over een en ander moet de prediker zoo spreken, „ut doceat,
delectet et flectat."

Men gevoelt terstond, dat hier iets anders bedoeld wordt dan
eene prediking over een pericoop en veel meer gevraagd wordt
dan in de statuten van Jan van Zyric.

Doch bovendien zijn daar de bundels sermoenen over cate-
chetische stoffen. Ik noem die van Hcrolt "■\'). Na de sermones
de tempore volgen 12 sermones connnunes onmi tempore pro-
dicabiles (137—148) en deze handelen over:

137 do cogitationibus.

138 do malis cogitationibus.

-ocr page 169-

1-11

139 de locutione.

140 de operibus.

141 de Septem peccatis mortalibus.

142 de decem preceptis (1—5).

143 de aliis quinque preceptis.

144 de nouem peccatis alienis.

145 „ „ „ „

146 de articulis fidei.

147 „ „ „

148 de sacramentis.

Ik wijs op de preeken van Guillibertus Tornacensis over de
sacramenten, over de tien geboden, en over hel en hemel, in
\'t geheel 14 in getal

Ik vestig eindelijk de aandacht op die uitvoerige exposities
van en sermoenen over een bepaald catechetisch hoofdstuk,
welke soms geheel het karakter eener stichtelijke toespraak
aannemen.

Voorop gaan die over het Onze Vader. „Weinig teksten
leenden zich zoo goed om zoo in het eindeloozo in verband to
worden gebracht met haast alle onderwerpen, waarover vrome
christenen hadden nagedacht -). Ten bewijze diene do zooge-
naamde
ExposHio mcllifhm van Hormannus do Petra van Scut-
dorpe. De Vooys vond in Brussel oon handschrift met de
Nederlandsche vertaling dier sermoenen In 50 preken wordt
hier het Gebod dos Hoeren uitvoerig besproken en met exem-
pelen toegelicht.

Do reeds dikwijls genoemde Exposieie op het Pater noster, dio
in hs. to Deventer aanwezig is, is, zooals Tinborgen hooft aan-
getoond, eeno compilatie van 2
traktaten, waarvan het kleinste
onder don titel
Die Bciludcnh des Paters iVo.s/cr.v in Diiitsche ook
afzonderlyk voorkomt 1). De schryver schijnt uit het werk vnn
Scutdorpo geput to hebben.

To Utrecht bevinden zich in hs. Sermones L super Orationem

1 \') 1)07.0 prooken vormen \'t slot »ijner Sermone* od tiaUu diiierto*
pertinente*.

2) Tinborgen, bl. 105.

\') Do Vooy«, MuldeJneilerl. legenden en exempelen, \'«(Jrnvonh. 1!HK),
bl. 5(t V. Volgons dit bs. stierf do schrijver in 1128, volgens den Aude-
nnertlschen druk in 1412. Zie voorts over dit werk Tinbergen, bl. 100.

-ocr page 170-

142

Dominicain\'), terwijl elders preeken over dezelfde stof van
Guillibert van Doornik in hs. gevonden worden -).

Laatstgenoemde schreef ook preeken over het Ave Maria®).
Van Bernardus werd in ons land gedimkt een Tractatus de
laudibus beate marie virginis super evangelium Missus est
angelus gabriel etc,, waarin de groetenis des engels ter sprake
komt in de derde homilie^). Voorts zijn nog te noemen de
Sermones super salutatione angelica en het Speculum sermo-
num B. Mariae virginis super salutatione angelica, dat aan
Michael Franciscus van Rijssel wordt
toegekend , en 16 preeken
behelst.

Talrijker zijn de sermoenen over de 10 geboden. Te Gent
trof De Vooys een hs. aan met 31 preeken over den decaloog,
vooral hierom merkwaardig, omdat uit het opschrift duidelijk
blijkt, dat deze preeken werkelijk uitgesproken zijn\'). Wij
lezen daar;

„Si waren ghedaen to Gent ten Predicaren int tiaer ons
hoeren dunst CCCCLXIII van oenen meostor lesenciaat inclor
godheit."

En mocht men nog twijfelen bij het dubbelzinnig woord
„ghedaen", dan heft het explicit allen twijfel op door te zeggen:

„Hier henden de sennoonen, dowelko gbeprodict waren int
iaer voren ghonoumt, Thuont dattcr in to begripeno es, en
logghet niot toe don ghonon diet i)rodicto, maor denghenon,
dieso hoorde endo hovorsteldo,"

-ocr page 171-

143

Wij hebben deze preeken dus niet te danken aan den spreker,
maar aan een hoorder.

Het veertiende-eeuwsclie rijmwerk Die X plaghcn en die X
ghehode
maakt den indi\'uk van eene reeks sermoenen i).

Tot verbetering van de algemeene zedelijkheid bediende Busch
zich van een prediker, Gerrit Dobbeler genaamd, die achter-
eenvolgens de 10 geboden behandelde 2).

Hendrik van Herp\'s Specidum aiireum bestaat uit 221 preek-
schetsen over den decaloog, zij werden door den schrijver
bestemd tot een homiletisch repertorium voor hulpbehoevende
predikers

Ook in de 16e eeuw treffen wij preeken aan over de 10 ge-
boden. Van Thomas Herentals weten \\nj, dat hij te Brugge
daarover gepreekt heeft, en de zakelijke mhoud dier preeken
is ons bewaard gebleven in zijn
Sjücgliel des kcrsfcns leuens, een
werkje dat wij bij de didactische lectuur nader zullen bespre-
ken1). Van den veelgesmaden minderbroeder Cornelis van
Dordrecht hebben wij een Speghel der thien gheboden\'\') en
eene uitlegging van do zeven sacramenten"), dio uit preeken
ontstaan zijn. Onder de ongedrukte werken van don minder-
broeder Martin van der Koele (f 1540) bevonden zich eveneens
preeken over do 10 geboden en de sacramenten")

Wat de .sacramenten aangaat, hebben wij nog Sermono.s sex
de Sacramento (eucharistiao) van Dionysius don Karthuizer")
en Sermoenen woghons den heilighen Sacrament, die waar-
schijnlijk don Kranciscaan Hendrik van Xanten tot auteur
hebben ").

1 \') Het in «itgegevoii in 1\'\\ A. Snellnert, Noiirrl. gedichten uit de
reert. eemo,
HniHsel 1809. Zio do Inleiding, bl. XCll v.

Acquoy, Het klootter ie Windetheim, 1, 801, noot fi.

=■) Moll il, III, 28, 11, II, Vgl. Geflcken, liildercatechitmut,

S. tl.

O Zie dit werkje: A iii vemo.

Hruggo, Coaijn vnn liello, (Ififi t.) Zie Stud. op g<nUd., wetensch.
en letterkundig gebied,
N. R. XXIX (deel 18), Utr. 1897, bl. !KU).

°) Do aeven Sttcrnmenten, wtgheloyt en do openbfterlyck to Ilrugglio
ghepreeot . . . . by Jan vnn^den Buerro MDLVI. Zio vorigo noot.

") S. Dirka, O. c., p. 18."

") Opera minora 1, 281 m.

") S. Dirk«, O. e., p. 10, De Wkerij der Mnrtinikerk tc Groningen
be/j\\t een werk vnn Thouin« do Aquino,
Modu* proeedendi in sermones

-ocr page 172-

144

Over de vier uitersten hebben wij preeken in de gedrukte
Sermones quatuor novissimorum en in een handschrift uit
de 16e eeuw, dat te Utrecht berust , terwijl voorts het be-
kende werkje van Gerard van Vliederhoven, dat zoo dikwijls
in het Latijn en in het Dietsch werd gedrukt®), aan de pre-
dikers de noodige stof kon leveren.

Evenals bij de openbare catechisatie valt hier in het oog,
hoe zelden de geloofsartikelen behandeld werden. Alleen bij
Herolt troffen wij daarover preeken aan. Het eenige, wat min
of meer aan eene bespreking der geloofsartikelen herinnert,
zijn de X
Artikelen van Thomas Herentals,

„dewelcke openbaerlic verfcoocht, gepreect, ende wtghegeuen
zijn bidon seluen broeder tsondaechs na nieudach int iaer
XVc ende XIX in sinto Martens kercke van do selue stodo
(Yperen) .... nopende tghemeyne heylige kersten geloouo,
na dbewijs vander heyhge scrifture, ende authoriteyt vander
ghemeyno heyhge kersten kercke, om hier bi ter neder te
leggen allo vreemde opinien, twifelingon, twisten, valsco loorin-
gen ende dolingen . . .

De ketterij moest dus ook hier den stoot geven. Deze tien
artikelen handelen over de kerk (en do sacramenten), do ver-
eering der heiligen, het vagevuur, den vrijen wil, de „verdien-
stelike wercken in die staet van gracie", de „duechdelike
wercken buyten die charitate", de hoop op do zaligheid, den
maagdelijken staat, het dragen van het geestelijk gewaad en
de geboden der kerk

Al is, zooals reeds werd opgemerkt, de grenslijn soms moei-
lijk te trekken, uit al het aangevoerde blijkt toch met geno\'eg-

-ocr page 173-

145

zame duidelijkheid, dat er onderscheid gemaakt mag worden
tusschen de openbare catechisatie en tusschen de openbare
prediking vdór de reformatie. De eerste bepaalde zich tot het
voorlezen en kortelijk toelichten van de voornaamste stukken
der catechese, die door Jan van Zyric aangewezen waren. De
tweede behandelde deze en andere stukken der catechese uit-
voeriger, meer om te vermanen en te stichten dan om te
onderrichten, en deed zulks op twee wijzen, vooreerst in
aansluiting aan een tekst uit de pericoop van de week, en
vervolgens ook geheel buiten den gang van het kerkelijk jaar.
Het schijnt, dat het laatstbedoelde onderwijs dikwijls in den
vastentijd werd gegeven als voorbereiding voor de verpUchte
Paaschbiecht. Ik maak dit op uit het belangrijke werk van
Bernardinus, Quadragesimale de christiana religione^), waarin
o.a. het O. Vader en Ave Maria-) verklaard worden, overliet
laatste oordeel gesproken en de glorie der zaligen zeer uit-
voerig geteekend wordt. Bovendien zagen wij boven bij het
schoolonderwijs en do openbare catechisatie iets dergelijks •\').
Deze prediking liep dan parallel met het private biechton-
derwijs

Strikt genomen kunnen wij dus vier vormen van openbajir
kerkelijk onderwijs aannemen in ons land:

10

-ocr page 174-

146

1®. de voorlezing van credo, paternoster, decaloog en de

opnoeming der sacramenten,
2°. de korte verklaring dezer stukken,
3°. de uitvoerige bespreking van deze en andere cateche-
tische stukken in den vorm van een sermoen,
4®. de preek over de aangewezen pericoop (of over den
heilige, wiens feest gevierd werd), welke preek soms
gelijk werd aan den sub 3° genoemden vorm van onder-
%vijs.

Doch nu moeten wij ons niet voorstellen, dat in elke parochie
deze vier vormen onderhouden werden. Dan zouden wij hier
de voortreffelijkste regeling voor ons hebben.\' Neen, terwijl
in sommige kerken niets van dit alles gevonden werd, hing het
in de overige van de begaafdheid der cureiten en van hun
ijver af, in welken vorm het onderwijs aan de leeken gegeven
werd, en slechts hier en daar zal behalve den laatstgenoemden
vorm van onderwijs een der andere gevonden zijn. Dit blijkt
duidelijk uit de reeds meer aangehaalde Epistola ad episcopum
quendam, die Gerson voor zijn Opus tripartitum plaatste, en
waarin hij zegt:

„Et quoniam multi sunt ox simplicibus, quibus non prodica-
tur verbum, aut non taliter predicatur verbum, quod ad prao-
fatam scientiam doveniant, agento hoe vol ignorantia, vol
negligontia praodicantium, commodum foro oxistimavi, si volut
in tabula quadam tonorem nostrao legis ot suorum praocopto-
rum rememorationem sontontioso compen«lio dopingorom, aut
volut in speculo cornontibus obiicorom, quatenus ipsi buborent
Curati minus instructi aliquod «olidum ot aptum, quod in toto
vol por partos diobus dominicis ot festivis logoro po8.sont suis
plebibus, ut scirent ot intelligoront ad quid ot propter qnid ot
a quo factao sunt . . . .-)."

Hier wordt de preek vervangen door het v.oorlezen van Ger-
sons boekje, of liever, „in absentia Sermonum", zooals Gerson
zelf zich later uitdrukt, moet zijn boekje gebruikt worden. Van
de beido hoofdvormen, dio ik onderscheid, openbare catechi-
satie en preek, werd alsdan slechts do eerste aangetroiren.

-ocr page 175-

332

Nauw verwant met de preek en op catechetisch gebied even-
zeer van belang is de
collatie. Wie denkt bij dat woord niet
terstond aan de Broeders des gemeenen levens? Toch mag
men zulks niet uitsluitend doen. Ook van een Minderbroeder,
den boven i) genoemden Hendrik van Xanten, bezitten wij
„collacien" 2). Aan het klooster der H. Maria van Nazareth te
Alkmaar werd in 1457 door den cureit vergund, dat dagelijks
in de kloosterkapel collatiën mochten gehouden worden, mits
niet met open deuren of als er m de parochiekerk gezongen
of gepreekt werd Desniettemin wijst de oude, bijnaam der
volgelingen van Groote en Radewijns, collatiebroeders, er op,
dat bij hen de collatiën beteekenis hadden voor het publiek
De Windesheimers hebben zich echter, als zij collatiën hielden,
steeds tot hun eigen kring beperkt").

Uit de overgebleven proeven en andere aanwijzigingen blijkt,
dat bij de collatiën nog meer dan bij de preek het stichtelijke
den boventoon voerde. Wij hebben hier to doon met eene
eigenaardige catechese, met onderwijs in devotie, dus juist met
datgene, wat de kern was van het gansche middeleeuwsche
godsdienstonderwijs, wat daaraan althans in ons vaderland in
do vtiór-reibrmatorische eeuw eene bijzondere frischhoid gaf.
Wij vinden daarom niet oeno goregeldo, aaneengoschakoldo
behandeling van dc catechetische leerstof, maar do collatie-
broeder „exhortabatur (juv(!nc8) ad salutaria, matorias siniplicea
l)roponendo, scilicet sanctorum historias, quatuor novissima,
do castitato, do conUMnptu saoculi" "). Als gevolg vati dit ver-
manend en bezielend onderwijs wordt dan ook genoemd: „nuilto.s
ad contompttnn saeculi, ad oonntendum peccata sua ot religi-
onis ingrosKum in<luxit".

10*

-ocr page 176-

148

Van het Fraterhuis te Gouda weten we, dat het gesticht was,
juist opdat de bewoners op heilige dagen collatiën zouden
houden, „dewelcke oorbaerlick, profijtelick ende nut mogen
wesen die gemeyne volckeren" Moge dit huis eerst niet
gebloeid hebben, in het jaar 1462 hielden de broeders „semel
in die" voordrachten voor het volk 2).

In Zwolle werden de publieke collatiën op de zon- en feest-
dagen door den rector of door een der fraters gehouden.
Rector Dirk van Herxen (1410—1457) stelde zelfs twee Dietsche
boeken samen, waaruit op de feestdagen een toepasselijk stuk
kon worden voorgelezen

In verband met collatie, preek en openbare catechisatie heeft
het zijn nut te vragen naar het aantal feestdagen. In 1288 waren
er in \'t bisdom Luik 36 feestdagen, behalve nog Paschen en Pink-
steren (die elk 3 dagen duurden), Hemelvaart, het feest van den
patroon der kerk en dat der kerkwijding ■•). In het stift vjin
Utrecht waren de feestdagen nog iets talrijker\'\'), terwijl Guido
de Monte Rotherii wat beknopter lijst geeft ö). Waar dus trouw
zoowel de zon- als de feestdagen in den aangegeven zin besteed
werden, daar kon werkelijk invloed uitgaan van het onderwijs,
hetzij het in eenvoudigen vorm of in broederen tr.mt gegeven werd.

Huiswaarts gekeerd nam de devote burger zijn Tafel des
kersteliken leuens of Gersons driedeelig boekske, de Wech
van salicheit of Dirck van Älunsters Kerstenspiegel ter hand,
om over het gehoorde iets na to lezen, en om straks zijne
khideren en zijn gansche gezin te onderwijzen en op te kweeken
tot aandachtige hoorders van cureit of collatiebroeder. Doch
hierover meer in hoofdstuk V.

-ocr page 177-

HOOFDSTUK IV.

ONDERWIJS DOOR KUNST.

Niet het levende woord alleen diende de niiddeleeuwsche
catechese. De school maakte ruim gebruik van het geschreven
woord, en ter voorbereiding voor het sacrament dor penitentie
nam de leek zijn biechtspiegel ter hand. Doch zoo bleef toch
het woord de tolk der catechese.

Naast het woord heeft zij zich echter ook van de handeling,
van lijn en kleur bediend. Zoowol de dranuitischo als do ver-
schillende vormen der beeldendo kunst hebben hulp bewezen
bij het middeleeuwscho godsdienstonderwijs.

Was dit IUI louter hulpdienst geweest, dan zou hetgeen wij
wenschon te zeggen, meer op zijn phuits zyn bij do bespreking
der methode van do v(5dr-reformatorischo catocheso. Maar
daar het begrip catocheso in onzo periode niet met enkele
holdere lynon is to teekenon, hebben wij in de dramatische en
beeldendo kunst, als zij zich oj) het gebied der catocheso be-
geeft, niot slechts ecn hulpmiddel to zien, maar wel degelyk
oen der vonnon van het middoloeuwscho godsdienstonderwijs.

Göbl\') behandelt, wanneer liij spreekt ovor do mothodo van
het catochetisch onderwys in do middeleeuwen, in do tweede
plaats „Unterricht durch Schrift »md Hild." Doch het komt
my juister voor èn hot onderwys, dat do korkelyke kunst schonk,
èn het zolfonderwys door middel van do catochotischo literatuur,
te plaatsen naast het huis- cn schoolonderwys, naast het onder-
richt in bicchtstool en kansol gegeven.

Dat ik do kunst voorop laat gaan, en daania spreek over
het zelfondorwijs, heeft hierin zyn grond, dat do kunst een

-ocr page 178-

150

overgang vormt van het mondeUng kerkelijk onderwijs tot het
zelfonderwijs. Het woord laat zich nog gelden bij het kerke-
lijk drama. Waar wij spreken over de houtsneden zijn \\vij op
de grens van de didactische literatuur. Tusschen beide in
staan de muurschilderingen. Daarmede is tevens de volgorde
voor dit hoofdstuk aangewezen.

Beperking was hier noodzakelijk. Daarom heb ik alleen de
muurschilderingen behandeld en niet over beeldhouwwerken
en kerkramen gesproken. Daarom heb ik ook alleen de typo-
logische prentenboeken uitgekozen. Het was van meer belang
hier een indruk te geven dan te trachten naar volledigheid.
Het typologische heb ik overal zooveel mogelijk uit laten
komen; daarin ligt de rijkdom en de eigenaardigheid van dezen
vorm van onderwijs. Deswege voeg ik bij de paragraaf over
het kerkelijk drama de beschrijving eener processie, omdat in
het drama de typologie bijna niet aan het woord kan komen 2).

§ 8. HET KEUKKLIJK DKAMA

Uit liturgische gebruiken, voonU op hooge feesten in zwang,
ontstond langzamerhand het kerkelijk drama. Werd hierbij
eer^t de kerktaal, het Latijn, gebezigd, van lieverlede worden
enkele gedeelten, die het volk moest verstaan, in do landtaal

-ocr page 179-

151

gezongen of na het zingen vertaald. Daarmede treedt het
catechetisch karakter van het kerkelijk drama aan het licht.

Niet slechts evangelische verhalen, maar ook heiligenlegenden
leverden de stof. In den regel hield de opvoering verband
met de viering van het kerkelijk jaar.

Gewoonlijk werd aan het eigenlijke mysterie, dat bij den
feestdag behoorde, een voorspel toegevoegd bij wijze van his-
torische inleiding. Bij de kerstspelen hoorde men in dat voor-
spel een pleidooi, dat in den hemel tusschen Barmhartigheid,
en Gerechtigheid gevoerd werd, terwijl voorts oud-testamentische
profeten, ja soms de Sibylle en Virgilius hunne voorzeggingen
van den Messias lieten hooren. Aan profetenspel en pleidooi
ging somtijds nog vooraf de geschiedenis van den val, en
daaraan weder, ter motiveering, het verhaal van den val van
Lucifer. Ook dit gansche voorspel is gesproten uit de kerk-
liturgie. Bij het pa.ssie- en paaschspel werd dikwijls het voor-
spel der ker.stmysteriën overgenomen.

Onder den invloed van het kerkelijk mysteriespel nam later
ook de processie een meer dramatisch karakter aan. Do pro-
ce.ssio bracht het drama uit de kerk over op do markt, waartoe
ook do beperkte ruimte in de kerk medewerkte.

Van catechetisch standpunt bezien staan do kerkelijke dra-
ma\'s in het midden tusschen preek en nunn\\schildering\'). Oor
en oog beido moesten hier dienst doen. Zoowel do ontwikkelde
als de eenvoudige werd er door geboeid, gotrolTen, getroost.
Zelfs achtten do pausen zo zoo nuttig tot ondorwys van hot
volk, dat oen hunner oen aflaat van
ItXX) dagen vorloondo aan
elk, dio het spel te Cliester in do pinkstorweek bijwoonde

Terwijl in hot vroeger reeds kortclyk bo.sprokcn schooldrama
hot literaire, do taal, do hoofdzaak wa.s, is dat bij do kerkelijke
dramata hot geval niet. „Das Ueborwiegon des StoiVes, dio
Tendenz, dio Begobonhoit möglichst vollstllndig darzustellen,

\') Willems wijst op de verwnntjwlmp met de Cnlvnriobergon, do stallen
vnn Hethleliem, de nnbootjjingen vnn .lezus\' gnif en dergelijke vooratel-
lingen, die in de Uoomsclio korken werden nnngetrollen. Jhlg, }fii4i. ]X,
(lent 1845, bl. 10.. Vgl, Moll 11, iii.lflOv. Deze voorstellingen werden
vervnngen, ecrst door stommo figuren (tiblenux vivnnt»), dnnrna door
«prekendo, nog biter door linndelendo iHjrsonen.

-) Schotül, im. aroiuUt., Amst. 1850, bl. 101.

-ocr page 180-

152

beeinträchtigt zwar ihren ästhetischen Werth, erhöhte aber die
katechetische Brauchbarkeit

Dat ook in ons vaderland op verschillende plaatsen kerke-
lijke draraata, hetzij in de kerken, hetzij op de markten,
werden opgevoerd bij hooge feesten of andere plechtige gele-
genheden, blijkt uit onderscheidene berichten. In den Haag
hooren wij ten jare 1401 van „ghesellen, die ons Heren verri-
senisse in der kerken gespeelt hadden in den paesch heilighen
daghen" en wel in \'t bijzijn van Albrecht van Beieren 2). In
Utrecht werd op Driekoningendag 1418 in de Domkerk Koning
Herodes en zijne daden vertoond®). Te Deventer was het de
gewoonte met Maria Lichtmis de presentatie van het knid
Jezus voor te stellen^). De Eerste Bliscap van Maria (= de
zending van Gabriel aan Maria) werd te Brussel m 1444 op
de markt gespeeld ; deze vertooning moet nog door zes
andere gevolgd zijn, waarin de overige vreugden van Maria
ten tooneele gebracht werden Te Delft gaf men in 14ÜS
het Driekoningenspel, waarbij priesters te paard de kerk
binnenreden "). Toen in 1454 de hertog van Bourgondië Atrecht
binnentrok, werd het leven van Gideon vertoond bij wijze van
pantomime „en personnages de gens en vie, lesquels ne parloient
point, ains ne faisoient que les signes de ladite mistere"\'^).
De stadsrekeningen van Dannne maken in de jaren 1400—M55
herhaaldelijk melding van Driekoningen-, passie- en paasch-

\') Probst, a. W., S. 78 f.

2) Van Wijn, Jlist. Aromhtontlcn I, bl. J}55. — Vnn Kortrijk lezen
WO, (lat (Innr in do O. L. Vronwokerk do Opstnnding vertoond werd in
1481.
Jielj. Mtueum IX, Gent 1845, bl. 48, noot 1.

3) Schotel, Tilh. Arondti., bl. 102.

<) KerkhUt. Archief Amst. 18GG, bl. 154.

Dit stuk is bownnrd gebleven en nfgcdrukt in liclg. Mtueum IX,
bl. 50 vv., later opnieuw uitgcgovon door Moltzcr,
De Nalerl dramatiMche
poczie,
bl. 320 vv. — Vos, Qetch. der Vatirrl. Kerk^, Dordr. 1888, bl.
45 uicldt, dat do ICcrsto Hliscap van .Maria in 1420 to Mecholon en
elders werd gespeeld door do Kamer van Oiidennnrdc.

®) Alleen do Serentte lilitcap bleof ons over; zij wonl door K. Stal-
locrt uitgegeven. Gent 1887. Zie zijno Inleiding 1 vv.

D. Uuddingh, Dietsche Taal en iWry, Gorinchem 1850, bl. 420.
(Zio Ulciswijck,
Beschr. der Stadt Delft, bl. 213).

®) Do Uoiflenberg, Mémoires de J. du Clercq, II, Bruxollos 1823, p. 205.

-ocr page 181-

153

spelen Te \'s Hertogenbosch werd in 1511 op het kerkhof
O. L. Vrouwe hemelvaart vertoond, ,,dat men speelt te VH
jaren eens"-).

Vaak deden bij deze spelen de scholieren dienst, zooals te
Arnhem, waar in 1419 „die schoelres op onss vrouwendach
onss vrouwenspeel" vertoondenen te Dordrecht, waar zij
onder leiding van den rector (die o.a. „de schooiers tot Engelen
toemaeckte") mysterien als van den Verloren Zoon, van Jezus\'
geboorte en van de Passie uitvoerden 1). Te Amsterdam werk-
ten zij op Palmzondag mede aan de processie, die gehouden
werd met een houten ezel, waarop een Christusbeeld zat, gelijk
zij hl den nacht vdór Paschen hielpen bij de vertooning van
de Nederdaling ter helleEerst in de 16e eeuw treedt het
schooldrama zelfstandig op, althans in ons land").

Wij kunnen de kerkelijke tooneelstukken verdoelen in do
volgende soorten: Christusspelen, Mariaspelen, legenden-, mi-
rakel- en parabelspelen. De eerste en do tweedo soort vloeien
dikwijls in elkander, b.v. wanneer de vreugden en weeën van
Maria") het onderwerp vormen"). Z\\j werden, zooals wij reeds
opmerkten, dikwijls voorafgegaan door een voorspel, wat dan
ook het geval is met twee Nederlandschu stukken van dezen
aard, die ons bewaard zijn gebleven"). To Leuven werd in de
St. Jacobskerk op het feest van den patroon dier kork oen
„St. Jakopsspel" gespeeldEen Nederlandsch mirakelspel

-ocr page 182-

154

bleef ons over in Tspel van den Sacramente van der Nyeu-
wervaert Van de parabelen werd die van de Wijze en dwaze
maagden wel het meest behandeld. Ook daarvan bleef eene
Nedorlandsche bewerking bewaard2). Te Dordrecht werd,
zooals wij zagen, de gelijkenis van den Verloren Zoon vertoond.

De in de beeldende kunst zoo geliefde voorstelling van het
laatste oordeel kwam ook in het drama tot haar recht, doordat
met de geschiedenis van den Antichrist en de vertooning van
Christus\' wederkomst somtijds de Christusspelen besloten
werden. Vertooningen als die van Gideons leven te Atrecht
staan eenigennate op zich zelf en moeten, al is de stof aan
den Bijbel ontleend, wellicht tot het wereldlijk tooneel gere-
kend worden 3).

Ten besluite geef ik hier een kort overzicht van twee kerk-
spelen, die tot ons gekomen zijn. Het eerste is een Christus-
spel, dat bij de gevangenneming in Gethsemand afbreekt, maar
ten minste de geheele passie moet behandeld hebben\'1). Het
voorspel voert God ten tooneele, die aarde en hemel schept.
Lucifer verheft zich tegen God en wordt uit den hemel ver-
stooten met zijn aanhang. Daarna volgt opnieuw „hie machet
onse here die werelt", waarmede dus de zesdaagsciie schep-
ping wordt ingeleid. Het blad, dat de schepping en den val
der menschen beschrijft, ontbreekt. Uitvoerig wordt geteekend,
hoe God hun misdrijf ontdekt, hen toespreekt en straft met
de verdrijving uit het paradijs. Thans volgen dialogen tu.s-
schen God en Barmhartigheid en Waarheid, waarna Ciod tot
zich zelf inkeert en overweegt, hoe roods David gesj)roken
had, dat gerechtigheid en vrede elkaiider zouden kussen:

nu willich dut irvollot wordo
van minor irbannungo dio ordo,
hor umbo beuellot mir zo duno.

-ocr page 183-

155

dat ich wille machen suno
intusschen die gei*eichticheit
inde dio barmheorzicheit,
inde wille dun bit desen vride
als ich mit Abrahame dede
domo ig einen wider sando
den hi vor sinen sun virbrando,
da mide ich ionen troisto,
indo loidichto Ysac van den roisto,
also willich genenden
endo sal Christum dat lamp sonden
der nie schuldich in wart^)."

Voorts besluit God dit door de profeten te laten verkondigen,
en nu roept de Kerk achtereenvolgens Bileam, Jesaja en Vir-
gilius op om hunne getuigenissen te laten hooren, waarmede
het voorspel eindigt\'^).

Het eigenlijke stuk begint nu met do zending van Gabriël,
, eerst tot Maria, en daarna tot Jozef, om hom te bevelen Maria
niet te verlaten. Daarop verkondigt een ongel do geboorte
aan de herders, die zich naar Bethlehem begeven. Nu treden
do drie koningen op en vragen naar den koning, die geboren
is, waarop zij naar Herodes geleid worden. Zonder eenigen
overgang volgen dezo taforeolon op \'elkander, en zoo worden
wij ook nu terstond uit Ilerodes paloi.s verplaatst in Bothlo-
heniH stal, waar do koningen hunne gaven brengen, waarna
zij op des engels waarschuwing langs een anderen weg terug-
koeren. Als Ilerodes dit verneemt, beraamt hij don moord
van hot Kind, maar GabriOl waarschuwt Maria. Bij den kin-
dermoord wordt lljichel .sprekende ingevoerd. Op den terug-
keer uit Egypte volgt do goHchiedoniH van don twaalfjarigen
JozuH in don tonipol, waar hij aan do Joden vorwyt, dat zij
do wet verkrachten, on oen gesprok voort mot Kajafas.

Uit Jezus\' openbaar leven worden vervolgens vertoond: do
doop, do veiv.ooking in do woostyn, do roeping van Potrua on
Andreas, waaraan terstond wordt aangohecht eerst, hoe Jezus
vraagt: „Sago Peter, mins du mich?" dan, hoo Jezus zogt:

-ocr page 184-

156

„Du bis Peter, up diesen steine so stiche ick die kirge reine"
en eindelijk, hoe Petrus vraagt, hoe vaak men zijn broeder
moet vergeven^). Dan volgt de bruiloft te Kana.

Zingend treedt nu Maria Magdalena (die met Maria van
Bethanië vereenzelvigd wordt) op; zij wordt door Martha ver-
maand en geeft aan die vermaning gehoor. Als nu Simon de
Farizeër Jezus ten eten noodigt, begeeft Maria zich naar Simons
huis om Jezus te zoeken.

ich wille vallen an sin uüse
inde bidden also süze
dat he wille mins intfarmen,
want ho is, de durg uns armen
wolde minsche goboron werden
van Marien up der erden,
zu sinen uüsen wil ich gain
endo achen sinen liicho stain,
want ich sain ug dat in trouwen,
ic dar sin antlitzo nit beschowen^).

Het gesprek tusschen Jezus en Simon wordt uitvoerig mede-
gedeeld. Als Jezus van tafel opstaat, wil hij naar Judea gaan,
maar Petrus brengt in herinnering, dat de Joden hem wilden
steenigen. En daarmede begint het zeer omstandig behandelde
verhaal van de opwekking van Lazarus, gevolgd door den
intocht te Jeruzalem en de zalving in Simons hui.«?. Daarop
overlegt de Joodsche raad, wat zij met Jezus zullen doen, en
Judas meldt zich aan.

Van het laatste avondmaal is, door het verloren gaan van
verscheidene bladen, alleen het zenden van do discipelen oin
het to bereiden overgebleven; en wij zien ons dus verplaatst
in Gethsemane, waar de Heiland het bekende drietal slapende
vindt Als hij ten derde nialo heengaat om to bidden, komt
Gabriel hem troosten en hem voorhouden, waarom hij moet
sterven:

-ocr page 185-

157

id is umbe die irste schout,

di da in den paradyse

sich irhuef in mauiche wiso.

her umbe müst ze rade gaen

got, din vader, sünder waen,

wie ende mit wileher sachen

den minsche wider vri moichto machen.

he sig du genande,

Jhesu, dat he dich sande,

inde gaf dir dat zo düne

dat du suis machen süne

tuschen dich ondo dinen vader

inde dor worolt allogador^)

Ondertusschen gaat Judas tot de Joden en zegt, dat zij met
hem moeten gaan om Jezus te vangen. — Hier begeeft ons
het handschrift.

Het spel van de Eerste Bliscap van Maria heeft met het
voorgaande veel gemeen, maar hier is het voorspel veel rijker
ontwikkeld, terwijl het stuk eindigt met de annuntiatie. Het
voorspel is in twee afdeelingen te splitsen:
vóór dc wet en
ouder de u\'ct\'^.

Lucifers val wordt weggelaten. Het eerste tooneel speelt
dus reeds in do hel, waar aan do .slang wordt opgedragen den
mensch to verleiden. Als dit gelukt is en Adam tot zijn straf
in het zweet zyns aanschyns werkt, treden Lucifer en Nyd
als aanklagers op by Ood tegen Adam, en dezo wordt daarop
mot al zyn nakomelingen vervloekt. Doch als Adam op zijn
sterfbed ligt, zendt hij Seth naar hot paradys om aan den
Cherubim to vragen hoo het kwaad te herstellen is. De Che-
rubim geeft aan Seth een takjo van den boom dor kennis, om
dat onder Adams hoofd to planten. Daaruit zal groeien do
boom der verlossing").

-ocr page 186-

158

Het tweede deel van het voorspel toont ons de vaderen des
Ouden Verbonds, Adam, Melchisedek, Jaeob, Jozef, David,
Salomo, Job enz., in den limbus. Zij klagen over hun lot,
waarna Jesaja zich herinnert, hoe hij eenmaal heeft geprofi-
teerd van redding, die komen zou door een kind, uit eene
maagd geboren. Nu grijpt Adam moed en zendt Bitter-Ellende
tot Innich-Gebet. De laatste boort een gat in den hemel
klimt naar boven en wendt zich tot Ontfermicheit, welke uit
medelijden de voorspraak voor de ongelukkigen in de hel op
zich neemt. Doch als zij dit doet, komt Gerechticheit daar-
tegen op. Waarheid meent nu, dat er redding mogelijk is,
als een reine zou willen sterven voor de menschen. Doch waar
dien te vinden? Alle menschen hebben gezondigd. En de
engelen zijn wel uit gehoorzaamheid, maar niet uit liefde
bereid den dood te ondergaan. Doch dan biedt Gods Zoon
zich aan, zoodat dit gedeelte eindigt, evenals het in het straks
besproken Christus-.spel begint, met eene heenwijzing natir
Psalm 85.

Het stuk, dat de Verlossing beschrijft, en uitloopt op de zen-
ding van Gabriel tot Maria, beslaat slechts een derde van het
geheel en deelt de gansche overlevering omtrent de ouders van
Maria, hare geboorte, jeugd en huwelijk mede\'-\').

De groote beteekenis dezer stukken voor de onderwijzing
(les volks moet een ieder terstond in het oog vallen. Zij com-
pleteeren het biechtonderwijs, door op het leerstuk der verlos-
sing licht te laten vallen. Zoo vergoeden zij oenigermato du
armoede der geloofsleer, dio ons zoo herhaaldelijk bleek. Ook
hebben zij waarde voor het onderwijs in do gewijde historie;
en de daarbij gevolgde methode verdient de volle aandacht.

De dramatische handeling trad echter min of meer terug
achter den dialoog, die ruimschoots gelegenheid aanbood voor
abstracte redeneeringen. Doch dit was niet het geval bij do
kerkelijke processie, op wier verwantschap met het drama wij
reeds wezen. De processie liet weinig hooren, maar voel zien.

-ocr page 187-

159

In het drama kwam de dogmatiek aan het woord, in de pro-
cessie werd de historie vertoond, niet op nuchter-reaUstische
wijze, maar uit een tj\'pologiscli oogpunt.

Schotel beschrijft^) ons zulk eene processie, waarbij Goliath
en Abraham optraden, en waarin Maria Boodschap, de besnij-
denis, de aanbidding der drie koningen, de vlucht naar Egypte,
het laatste avondmaal, het lijden in Gethsemane, de kruisiging
en opstanding vertoond werden -). Elders vond ik eene uit-
voerige beschrijving eener in 1507 te Zerbst in Anhalt gehouden
processie, waaruit ik hier iets mededeel-\').

Deze processie werd aldaar jaarlijks op Donderdag na Pinkster
gehouden „mith koszperlichenn fliguren des Aldenn vnnd nawen
testjiments" cn wel met het doel om de „bitter ghenge, die
Christus vnnszir heill umme erloszunge Aller menschlicher ge-
slecht zue seynen hymmelischenn vaters durch denn smelichin
todt ghangen ist" te herdenken. Elk gilde stelde een of meer
groepen, „figuren", voor en een der gildebroeders zeido de in
de beschrijving voorkomende versregels op\'"\'). Ook hielden de
medespelers strooken met opschriften in do hand").

Vertoond werden: de schepping, de verleiding en verdrijving
uit het paradijs. Kaïn en Abel, Abraham en Melchizedek\'),
Abraham die Izak gaat oüeren. Jonas in den walvisch"), David

-ocr page 188-

160

met de harp, de druiventros van EskoP), Salomo met zijn
moeder en hof (de type van de kroning van Maria).

Daarop volgt Maria\'s bezoek aan Elisabeth, waarbij niet al-
leen aan den gesloten hof, maar ook aan het brandend braam-
bosch 2), aan Aarons bloeiende roede aan den met schilden
behangen toren*), aan de gesloten poort van Ezechiëlher-
innerd wordt als typen van Maria.

Uit het vele, dat nog volgt, wijs ik alleen op de echt
dramatische voorstelling van de gevangenneming in Gethse-
mané®), op Johannes en Maria bij het kruis\'\'), en op de 12
apostelen ®).

Daarna kwamen lange rijen van heilige mannen en vrouwen,
waaronder de vier doctoren der Westersche Kerk, S. Christoffel
met het Christuskind op den schouder, S. Catharina enz., ter-
wijl de gansche stoet besloten werd met de volgende eschato-
logische tafereelen: de Dood met de zeis — het laatste oordeel ö)
— de 10 maagden ^o) — de hel.

De gansche gewijde historie trok aldus den aandachtigen

-ocr page 189-

161

toeschouwer voorbij, in haar rijkdom hem toch verstaanbaar,
omdat de wanden zijner kerk hem dagelijks dezelfde tafereelen
te zien gaven, en de Christelijke Kunst dier dagen geheel door
dezelfde typologische opvatting beheerscht werd. De meeste
groepen dezer processie kunnen levend geworden tafereelen
uit de Biblia Pauperum en het Speculum genoemd worden

§ 9. MUURSCHILüEmNQEN.

Van ouds heeft de beeldende kunst in de Christelijke kerk
getracht de eenvoudigen te onderwijzen. De meer of minder
geletterden konden zich zelf onderrichten door te lezen, of
werden voldoende onderwezen door hetgeen zij hoorden. Voor
hen, die niet konden lezen, werd do hulp van den schilder
ingeroepen. Zoo schreef roods Gregorius de Groote, dat de
schilderkunst in de kerken aangewend werd, „opdat zij, die
het geschrevene niet versUian, althans op do nuu\'cn mogen
zien en lezen, wat zij in de boeken niet leeren kunnen"\'\'^). In
U)25 drukte do synode van Atrecht zich op dezelfde wijze uit"),
en eenige eeuwen later herhaalde Thomas k Kemi)is ile leer
der oude Kerk, dat do schilderijen der heiligen do boeken der
leeken zijn, die hun te zien geven, wat zij doen en waarnaar
zij streven moeten*).

11

-ocr page 190-

162

Dat de kunstenaar zich allereerst tot de historie wendde en
uit haar putte, Hgt voor de hand; doch ook de dogmatisch-
ethische stof werd somtijds door de fantasie gegrepen, zoodat
wij de muurschilderingen in twee groepen zouden kunnen ver-
deelen. Bij de historische groep rekenen wij dan de talrijke
figuren van heüigen, bij de dogmatische de dikwijls voorko-
mende voorstellingen van de vier uitersten. De grens tusschen
beide groepen is niet scherp te trekken: in de eschatologische
voorstellingen ligt een historisch, in de tafereelen van de ge-
boorte en het lijden des Hoeren een dogmatisch moment.
Wanneer wij ons wenden tot de houtsneden, wordt in den
regel door het boek, waarin zij voorkomen, bepaald, tot welke
categorie zij behooren; de muren der kerken boden in dit op-
zicht vaak de zonderlingste afwisseling aan.

In de 15de eeuw waren, zoo niet alle, dan toch de meeste
kerken met muurschildermgen opgeluisterd i). Het zou ons te
ver voeren, wanneer wij hier alle ontdekte overblijfselen dezer
middeleeuwsche kunst wilden bespreken; alleen de voornaamste,
de typische mogen hier de aandacht trekken, opdat wij ons
eenigennate kunnen voorstellen, wat de oplettende beschouwer
vdor de Reformatie aan do wanden der kerken tot zijne lee-
ring zag.

Wat Oud-testamentische voorstellingen aangaat, stond de kerk
te Gorinchem vooraan 2); 48 tafereelen, die uit de dertiende
eeuw dagteekenden is deze kerk rijk geweest; haast de helft
daarvan schijnt aan de geschiedenis de.s Ouden V^erbonds ge-
wijd geweest te zijn. Toen de kerk in 1857 gesloopt werd,
waren de voljgendo nog aanwezig: 1. de wereldschepping (God
wordt alleen in omtrek aangeduid), 2. de schepping van Adam

-ocr page 191-

163

(waarbij wij als gewoonlijk het hoofd Gods omgeven zien met
de kruisaureool), 3. de schepping van Eva. Het vierde en
vijfde tafereel waren verloren gegaan, maar zullen ongetwijfeld
de verleiding en het eten van de verboden vrucht hebben
voorgesteld Het zesde toont de verdrijving uit het paradijs.
Wij zien geen engel, maar uit een wolk komt een hand, die„
een zwaard houdt, te voorschijn. Het paradijs is een vierkante,
ommuurde tuin; daar binnen kronkelt de slang van den boom
der kennis naar de aarde en vreet bladeren van den grond,
waarmede weUicht de vervulling van haar vloek wordt afge-
beeld.

7—14 ontbreken wederom 2), 15 toont ons de ark van Noach:
een gewone schuit met hooge roef; deze heeft 6 zijvensters.
De ark dobbert niet meer vrij op de baren, maar ligt aan
wal; uit den bodem spruit gras, de duif komt met den olijftak
aanvliegen.
16 stelt de bespotting van Noach voor. Hij ligt
tegen een heuvel onder een wingerd, terwijl een bok van de
druiven eet").
17 laat ons den gehoornden Mozes zien, die
met de tafelen der wet van den Sinaï afdaalt.

18—22 zijn verloren, doch een of meer daarvan, zoo niet
alle, moeten Nieuw-tcstamentische tafereelen behehsd hebben,
daar 23 reeds de drio koningen liuit optreden. Wij zien
dus hier weer, evenals in do Centones van Proba Fal-
tonia*), dat dc gcschiedonis tot aan den zondvloed vrij
uitvoerig, die tot aan den uittocht zoor vluchtig, en dio van
het volk Israël in Kanailn in hot gohool niet behandeld wcrd^
wanneer men oeno doorloopondo voorstelling dor Hijbolscho
Geschiedenis trachtte te geven\'\'). Schoi)])ing, val, zondvloed

Hot Spéculum hocO; tiiiwclion tlo HclicppiiiR on tlo uittlrijving 8 i^ilb-
riMîlûn mot do insoripticH: do omni b\'gno pnradisi comodotis — ni\'qimqnam
moricmini, 8cd critis «icut doi, Hciontos bonum ct mabuu — mulior
docopit virum, ut «cciun oomcilcrct.

Wnt xij bchebd bebbon, ia aleclitfl l-o giaaon. Hot Iiooft hier
allccn: hic Adam ojHjratur torram in audoro vulhia aui. —
Jlùforieii
eiule Prophecien,
Antw. Symon Cocit Ißjjr», hcbbon; Caym voraloech ainen
broodor Abc). — .Mnorlanta
Rijmhijlml lioefl hier («chter cou /CHtfll hiwl\'d-
atukken; vgl. den
lUhel inl corte bij lAilong, lîoeîcsaal bl. UO.

Met Sprcfilum XIX, Jl, lajit ook don bok vnn do druiven auoepon.

*) Zio boven bl. 20 v.

Do in § 12 te Iwaprokcn JlUforien emle prophecien alleen l>ehnn-
delen do geac^h. dca 0. Teat. vrij volUnlig.

10*

-ocr page 192-

164

en wetgeving, dat waren de sprekende momenten; het overige
was niet onbekend, maar kwam slechts occasioneel voor in
exempelen of als type van liet in de Evangeliën verhaalde.
Zoo was te Zutfen het verhaal van de koperen slang tegen
een pilaar afgebeeld^), en zag men te Driel aan het gewelf
Esther voor Ahasverus knielende en uit de toen zoo geliefde
apocr3rphe literatuur de voorstelling van Judith, met het hoofd
van Holofemes uit de tent naar buiten tredende 2).

Van de geschiedenis des Nieuwen Testaments vielen de
handelingen der Apostelen geheel weg; uit het aldus genaamde
boek werd alleen de uitstorting van den Heiligen Geest afge-
beeld®); terwijl in het leven van Jezus de geboorte en het
lijden (met sterven, opstanding, helle- en hemelvaart) de vrome
aandacht het meest boeiden en ook de kunstenaars het meest
inspireerden. Ongetwijfeld zal menige kerk het Kind in de
kribbe te aanschouwen gegeven hebben, hoewel mij geen kerk
in ons land bekend is geworden, waar zulk eene muurschilde-
rmg ontdekt is-\'). Te Driel was aan het gewelf de aankondi-
ging der geboorte aan de lierders te zien\'\'). Te Gorinchem
bleef bewaard het tafereel van de aanbidding der drie koningen
(nr. 23); twee hunner boden blootshoofds gouden bekers aan;
de derde met de kroon op hield ook een beker in de hand");

C. Leemans, Nieuw ontdekte muurschilderingen, in de Verh. Kon.
Ak.
V. Wet., Afd. Lett. II, Amst. 1803, bl. 8 vv. Vgl. Bibl. Paup. XXV,
8. Te Zutfen is nog onlangs het een en ander voor den dag gekomen;
uit het O. Test. ziet men er nog do schopping van Eva, en Adam en
Eva bij den boom.

2) C. Leemans, Muursch. in het koor ran de kerk te Driel, in de
Verh. Kon. Ak. v. Wet., Afd. liott. II, Amst. 1803, bl. 7. Esther was
type van Maria, vgl.
liibl, paup. XXXVI, 3 (cn Spec 30, 4.)

\') Op de laatsto bladzijden van do Historiën ende Prophecien, Antw.
1635, ziet men eono houtsnede, voorstcllondo: Paulus met allerlei attri-
buten omringd.

\') Op den St. Maartensstccn in den toren to Bolsward ia de geboorte
voorgesteld. Maria ligt op ceno sprei; hot kind boven haar in de kribbe,
nog hooger vertoonen zich do koppen van os on ezel. Op dezen stcon
ziet men voort«: St. Martinus, die do slip van zijn mantel weggeeft —
symbolische voorstellingen der 4 ovangeliatcn — Jezus cn Maria. . Zio
De Vrije Fries V, Ixïcuw. 1850, bl. 277—312.

C, Ixjcmans, aangeh. verh., t. a. p.

«) L. J. r. Jansseii, aangeh. verh. — Tc Andorlocht was eon beeldwerk,
dat de aanbidding der wijzen voorstelde.
Dietsche Warande 1800, bl. 130.

-ocr page 193-

105

doch dit is ook het eenige, dat behalve de tooneelen uit het
lijden daar behouden bleef. Te Valburg vond men de vei-zoe-
king in de woestijn i), te Driel den Verloren Zoon, de zwijnen
hoedendete Anderlecht de verheerlijking op den berg®).

Wat de lijdenstafereelen betreft, moet de St, Maartenskerk
te Bommel met onderscheiding genoemd worden Daar zag
\' men hoe Christus in Gethsemané door den engel versterkt
werd, hoe Hij door de krijgslieden werd bespot; twee engelen
toonden den zweetdoek van Veronica en vier engelen droegen
de lijdensattributen: roede en geesel, tang en hamer, spons en
speer, kruis met lauwerkrans \'\'); daar zag men de kruisigmg
en de graflegging.

Uit andere kerken plaats ik daarnaast eenige tafereelen. Zoo
zag ik in de Lebuïnuskerk te Deventer eene muurschildering,
waarin allerlei episoden uit den laatsten nacht van Jezus\' leven
bijeengebracht zijn. Door een boom wordt zij in twee helften
verdeeld. Rechts van den beschouwer ziet men vooraan Jakobus
en Johannes slapende, meer naar achteren Petrus, die op Mal-
chus inhouwt, en Judas, dio Jezus een kus geeft. De vijan-
den komen den hof binnen en voeren Jezus weg"). Links is
do hof Gethsemane voorgesteld als een met puntige palissaden

-ocr page 194-

166

omringd stuk velds; de poort, die toegang verleent aan de bende
doet denken aan een galg; in het midden staat Jezus, voor
vvaen eene andere bende ter aarde valt; op den achtergrond
ziet men den jongeling, waar\\\'an Markus spreekt, naakt ont-
vlieden, en in de lucht zweeft een engel met een kruis. De
schilderij heeft den vorm van het bovengedeelte van een Gothisch
venster; de er onder geplaatste inscriptie is grootendeels onlees-
baar geworden.

Te Gorinchem stelde tafereel 33 voor, hoe de bloedende
Heiland werd gewasschen en afgedroogd, naar \'t schijnt door
eene vrouw Te Zutfen zag men tegen een pilaar den ge-
kruisigden Christus. Boven het kruis had de schilder een bal-
dakijn van eigenaardigen vorm geteekend, dat de woonplaats
der duivelen, de burcht der helle, moest verbeelden. Bij het
kniis stonden, zooals gewoonlijk de voorstelling was, Maria en
Johannes 2); op den eenen kruisarm zat een engeltje, op den
anderen een uil.

De opstanding voert ons wederom naar Gorinchem. Op
tafereel 41 zag men den Heiland verrijzen uit het graf. Het
eigenaardige in de voorstelling was, dat do bloedende won-
den aan do handen van Jezus veranderd waren in roode
rozen

Voorstellingen als van Maria met het kind, van Christus, van
Jozef, Mozes en David, die men te Bommel aantrof, zullen
op veel plaatsen gevonden zijn, en ik ga ze verder met stil-
zwijgen voorbij Een ander tafereel, dat zeker op drie plaatsen
van ons land werd gezien, vraagt echter onzo opmerkzaamheid;
ik bedoel den Boom van Jesse.

To Utrecht-bevond zich in do Buurkerk een nïuurschildering
uit de 15de eeuw met deze voorstelling. Jesse ligt slapende
op een mstbed, uit zijn borst verryst oen boomstam; waar deze
zich in takken splitst, staat Maria met het kind. A^n elko
zijde slingeren zich de takken van den boom langs G nissen

-ocr page 195-

167

met koningsgestalten (bustes); achter het hoofdeinde van het
bed zit David en bespeelt de harp. De koningen zijn:

(Joram) Aohar Josaphat Assa

Roboam Abia AnasJoatham

Salomen (Ez)echias Munasses Amon

De beide andere muurschilderingen met den Boom van Jesse
bevmden zich te Maastricht-\') en te BommeP).

-ocr page 196-

168

Daar de legenden der heiligen door de middeleeuwsche kerk
gerekend werden tot „ea quae ad rehgionem pertinent", zijn
de talrijke afbeeldmgen van heiligen met hunne attributen of
van tafereelen uit hun leven niet zonder belang voor de vóór-
reformatorische catechese. Zeer geliefd was in plaatsen, aan
veeren gelegen, de legende van Christophorus. In de Bommel-
sche Kerk vond men dezen heilige dan ook driemaal afgebeeld.
Verder trof men hem aan te Gorkum, Delfti), Leiden\'-^, Op-
heusden®) en Anderlecht Episoden uit het leven van St.
Maarten vond men aan het gewelf te Driel, waar de kerk aan
hem gewijd was De heilige Antonius was te Bommel en te
Gorkum, de marteling van Sebastiaan zag men in de Bommel-
sche kerk tweemaal afgebeeld. Te Leiden waren, behalve
Christoffel, zeven andere heiligen op één pilaar voorgesteld,
waaronder Petrus, de patroon der kerk, met een sleutel in de
hand®). Te Utrecht zag men de verzoekingen van den H. An-
tonius geschilderd"). Te Bathmen en te Maastricht was de
legende der 10000 martelaren afgemaald®).

De kroning van Maria versierde het Drielsche gewelf, boven
de in het midden gezeten Maagd zag men den H. Geest in de
gedaante van eene duif; rechts van haar Christus en links

-ocr page 197-

1-9

God den Vader, die haar de kroon opzetten; rechts een engel
met palmtak en links een met zwaard, de symbolen van vrede
en gerechtigheid

Doch wij gaan over tot eene andere groep, de eschatologi-
sche voorstellingen. Luide spraken de vier uitersten, dood,
oordeels, hel (vagevuur) en hemel tot de gewetens onzer
vaderen Tegen het gewelf van het schip der kerk te Elburg
bevonden zich in het middelpunt vier beschilderde paneelen,
voorstellende: het vagevuur, de hel, de opstanding der dooden
en den ingang tot het hemelrijk®).

Het ontzaglijke van den dood werd op treffende wijze uit-
gedrukt in de voorstelling van de drie levenden en do drie
dooden, die te Bommel aangetroffen werd. Drie koningen zijn
met hun jachtstoet uitgereden, doch plotseling verrijzen voor
hunne oogen de ontvleesde gedaanten van drie doode vorsten
en spreken tot hen van de kortstondigheid des levens en de
rasheid des doods.
Van de eschatologische voorstellingen was dio van het huitste

-ocr page 198-

170

oordeel de meest aangrijpende^), en het schijnt wel, of haast
geen kerk zonder eene afbeelding van het jongste gericht is
geweest^. Te Neede, Bathmen, Deventer, Helvoirt^, Ander-
lecht , \'s Hertogenbosch , Utrecht , Alkmaar \'•) en Bommel
werden zij aangetroffen; in laatstgenoemde plaaats zelfs twee-
maal, doch op verschillende wijze®). Op de eene zien wij
Christus bij het jongste gericht, rechts van hem een lauwer-
tak, links een zwaard^). Boven aanschouwen wij aan iedere
zijde een engel met een lange omgebogen bazuin. De dooden
verrijzen uit hunne graven, twee op den achtergrond, twee

-ocr page 199-

171

andere in geestelijk gewaad op den voorgrond, allen heffen
de handen omhoog. — Op de andere zien wij, hoe de verdoemden
door de duivelen, zelfs op kruiwagens, naar het heische vuur
gesleept worden; andere duivelen trekken de gemartelden met
lange haken uit het vuur en bergen ze in ontzettend groote doof-
potten Op naïeve wijze, misschien humoristische wijze is
hier de idee van het heische vuur volgehouden.

Te Neede zien wij ook Christus tusschen palmtak en zwaard
op den regenboog gezeten, terwijl onder zijn voeten de wereld-
kloot zich vertoont. Rechts staat: „Gaet ghi gebenedide in dat
guyte leuen", links: „Gaet ghi vermaledide in die wide ver-
domnisse". Twee engelen blazen op bazuinen. Op den ach-
tergrond zien wij een landschap, waar de opstanding plaats
grijpt; vele menschen worden door een engel uit het graf ge-
holpen. Maar naast deze gewone voorstellingen heeft de schil-
derij te Neede eenige opmerkelijke bijzonderheden. Vooreerst
zien wij Unks en rechts van dit tafereel eene voorstelling van
hemel en hel. In de tweede plaats merken wij op den voor-
grond allerlei groepen op, waardoor waarschijnlijk do strijd en
de verzoeking van het mensch el ijk leven aanschouwelijk wor-
den voorgesteld; de mensch staat tusschen beschermengel en
duivel. Ten derde treffen wij hier twee engelen aan met de
lijdensattributen, zooals wij er vier in do Ronnnelsche kerk
zagen -). Het opmerkelijkste is echter het volgende. Onder
den wereldbol zien wij een engel mot een boven zijn hoofd
opgeheven zwaard; in do linkerhand houdt hij eene weegschaal.
In do rechterschaal, dio tot op den grond daalt, aanschouwen
wij een naakt mensch in ootmoedige houding, in de linker een
gedrocht met uitgestoken tong en afhangenden staart; ondor
do schaal een duivel, die luuu- naar benedon wil trekken.
Heclits van den engel met de schaal ligt eene vrouw, links
een man geknield, en voor dezen laat^sto een klein naakt nuMisch,
do gevouwen handen naar hem oi)heffende "). Wij hebben hier
eeno voorstelling van do zieloweging (psychostasie), gelijk er
ook eono to Bathmen is opgenomen in het tafereel van het

») Ned. Archief IV, 18tt, bl. y»l) v.
3) liovcn bl. 105.

Mot (Ion nmn on do vrouw rullon Jobannos do DoojMir on Mnria
Ixsloold r.ijn, dio dikwijl« voorkomen bij do voorstelling vnn het Inatsto
oordeel. Zio over dozo schilderij
Ne<l. Archief VI, IStO, bl. MO vv.

-ocr page 200-

172

jongste gericht De engel niet de schaal is de aartsengel
Michaël. Te Bathmen zien wij bij hem een biddend engeltje,
waarmede waarschijnlijk de beschermengel bedoeld wordt 2),
Op de schilderij ter laatstgenoemder plaatse is boven Christus
de duif des H. Geestes geschilderd, waarboven lichtstralen den
glans van het aangezicht des Vaders aanduiden. Links van
Christus zien wij zeven mannen. Wellicht hebben wij daarin
zes der apostelen met Johannes den Dooper te zien. Rechts
van Christus, waar de schilderij zeer beschadigd is, zullen de
zes andere apostelen met Maria zich bevonden hebben®). Te
Deventer zag ik in de S. Lebuïnuskerk eene muurschildering
van het laatste oordeel, waar ook de twaalf apostelen ter
weerszijden van Christus zich bevinden. Boven hen ziet men
engelenkopjes met vleugels. Christus zit op een dubbelen
regenboog zonder aureool, zonder zwaard en palmtak; de voeten

\') C. Leemans, Oude muurschild. van de kerk te Bathmen in dc Verh.
van de Kon. Ak. v. Wet., Afd. Lett. VII, Amst. 1872, bl. 10, 38 vv.

-) Eene houtsnede, die de psychostasie voorstelt, komt met het tafe-
reel van het menschelijk leven voor in sommige uitgaven der
Ars moriendi.
Op een heuvel staat de gevleugelde Michael, mot een kruis op het voor-
hoofd, en een schaal in de linkerhand. In de neerhangende schaal is
eene biddende ziel, in de oprijzende een geldzak, een huis, een ton (?)
en een bokvormige duivel. Een engel daalt neer met eeno ziel, om dio
in de schaal te zetten. In de rechterhand zwaait Michael een recht
zwaard. Vóór den heuvel is do hel. In een groote kuip zijn vier zielen,
die door een duivel met een langen staak onder water geduwd worden.
Om do kuip spelen de vlammen, wanrtusschen men een duivel eeno ziel
ziet grijpen. Achter een soort van windaa, door een boozen gee«t rond-
gedraaid, staat een duivel. Onder het winda« komt het hoofd eener ziel
te voortichijn. De hel is a^in weerszijden begrenwl door heuvels. Zio
Ph. J. JJerjeau,
Catalogue des lirres rglogr., p. 17, 21.

3) Onder do uit de preeken van Morula opgezochte ketterijen luiddo
de 2Go; „Quod sit abusus et idololatriae occasio, quod in judicio pin-
gantur Maria et Joannes baptista, cum solus Deus sit invocandtis, orandus
et adorandus", wat hij aldus verdedigde: „Hoe ideo abusum dixi, quia
ideo depingitur, ut putemus propter preces Mariao et Johannis baptistflo
in extremo judicio nos iwsso salvari aut misericordiam irnjretraro pro
nobis apud judicem Christum. Xam Salomen Proverb. O" dicit: Zelus
et furor viri in die vindictae (aut severita« juatitiao Christi in judicio
extremo) non pareet nee acquiescet cujusquam precibiis, nee accipiot

pro redemptione uitinera....." Hoog, Verantwoording ran Merula%

Leiden 1897, bl. 128.

-ocr page 201-

173

staan op den aardbol. Meer op den voorgrond Maria en
Johannes en 2 bazuinende engelen. De menschen staan op.
Een engel en een duivel willen beiden een der opstaanden tot
zich trekken. Elders sleept een duivel een mensch uit zijn
graf. De hel is een ovenachtig gebouw. De hemelgestalten
zijn veel grooter dan die der hel. Vooraan ziet men den
Herder, die de schapen van de bokken scheidt. Onder dit
tafereel ligt een geraamte uitgestrekt; en daaronder leest men
nog een vierregeUg vers. Links van het tafereel ziet men op
een voetstuk met het opschrift „Mat. 25" een beeld geschil-
derd, dat misschien den evangelist Mattheus moet voorstellen.

Terwijl wij deze eschatologische tafereelen reeds kunnen be-
schouwen als de plastische uitdrukking van enkele der geloofs-
artikelen, mogen wij ten slotte nog even wijzen op nuuu--
schilderingen, die bepaald bedoelden enkele catechetische
hoofdstukken in beeld voor to stellen \'). Zoo voorzag men in
1504 de St. Laurenskerk te Alkmaar van eenige schilderstukken,
die de werken van barmhartigheid afbeeldden Te Utrecht
moet de Buurkerk dergelijke schilderingen bezeten hebben ").
Te Bommel zag men levensgrooto beelden, waaronder die van
geheel naakte vrouwen, tegen wier lichamen adders en padden
opkropen. Wellicht word door deze vrouwen do luxin-ia voor-
gesteld en zag men daar eennnuU al de hoofdzonden op derge-
lijke wijze afgebeeld To Harderwyk is een ovorkalkt fresco,
dat de 5 kerkelijke geboden voorstelt\'"\').

\') Vgl. Kraus, n. W., H. 388 fT.

Van Kyck tot Zuyliclioni, Ovr.rzigt der Middelemtwtche Kerken cn
lioutrhmat in Nederland,
bl. 137.

Ik mwik (Ut op uit do rokeningon dier kork, wimrin \\ve<loroin op
bot jaar 1521) staat: „It. noch Clauors«. van dc 7 werken der barm-
hortigbeid int tafort-el verstollcert, 10 st." .1. J. Dodt van Vlensburg,
Archief roor kerkel. en icereldlijke getch., insonderheid ran Utroeht, VI,
Utr. 1810, bl. 301).

«) Verth en medetl. Kon. Ak. r. Wet., Afd. Txitt. 11, 1857, bl. 2k).

Do hoor II. l\'ortlieino .Ir., die in de liijdragm en Meded. drr
Vereeniging „Oelre"
II, over do (iroot«? Kerk to Harderwijk schreef,
lant in het midden, of wo bier mot eeno voorstelling in l>eeld of in
schrift to doen hebben. Hij schnief mij echter, dnt bij bet eersto ver-
moedde. Vgl.
Nieuw Archiv. I, Schiedam 1852, bl. 00.

-ocr page 202-

174

Over hetgeen de ramen der kerken en de beelden, de koor-
banken enz. te zien gaven aan de leeken, zal ik hier niets
bijvoegen. Het aangevoerde toont genoegzaam hoezeer de
beeldende kunst als onderwijzeres optrad in onze kerkgebouwen.
Terecht zeide Hipier van hare voorstellingen, dat zij „nament-
lich in den Gotteshäusern noch mehr im didaktischen als im
ästhetischen Interesse sich angebracht finden" i).

§ 10. HOÜTSNEDEN.

Thans gaan wij over tot de houtsnijkunst, die vóór de Her-
vorming zoo vaak de stichting en het onderwijs der eenvoudigen
diende. Dat de platen van het Speculum althans (de Biblia
pauperum laat zich hierover niet uit) voor het leekenonderwijs
bestemd waren, blijkt uit den proloog der eerste Nederduitsche
editie:

„Ic vermoede, dat gheon dinc den menscho nutter is in desen
teghenwoerdighen leuen dan te bekennen sijn scepper, sijn
conditie endo eyghen weson. Dese verstandenisso moghon die
gheleerde weten endo nemen wton scrifton endo dio loken sol-
len werden gheleert wt dio bookon der loken, dat is indor
malinghe endo picturen. Waer om ic ter gloriën gods ondo
tot leringho dor ongholeordor aonghodacht hob mittor Indp
gods dit boec dor loken to vergaderen, op dattet den clorcken
endo don leken leringho ghouon macii."

Evenzoo schrijft Willem van Branteghem\'-^) in de voorrede

\') P. Göbl,. Oesch. der Katechese im Ahendla/uie, Koinpton 1880,
S. 2G8.

\'■\') Hij was ecn zoon van den baljuw van Horsele, .lan van Hranto-
gbem, wjis te Aalst aan \'t einde der Ißde eeuw geboren, en stierfin
\'t midden der 10de als Karthuizer to Kiel bij Antwerpen, llij behoorde
dus tot die monnikenorde, die juist voor de catocheso zooveel heeft ge-
daan, zio Tinbergen 00 v. Volgens Paquot,
Mémoires II, Louvain 170S,
p. 03 s,, schreef hij behalve
Jesu Christa rita een werkje, getiteld:
Ken gheesteJijc lioomgaert ran dye oude emle nieuwe rruehtr der Jirugt
Christi, met sommighe figuren ran dal heghtensel der werell ende geheel
dal leren Christi; mei Bedingen hg elcke figuere ghestelt
.... Antw.
W. Vorsterman Ißari, 12®. Dit is dus nog weer oen ander werkjo \'dan
het door Branteghem in \'t I^atijn vertaalde
Jlistorien ende Prophecien,
cn dan zijn Jesu Christi rita, maar moet met beido overeenkomst ver-
toond hebben. Ik heb het werkje niet gevonden.

-ocr page 203-

175

van zijn Jcsu Ghristi vita, een boekje, dat, zooals we reeds
zagen, talrijke houtsneden bevatte ter veraanschouwelijking van
de geschiedenis der Evangeliën:

„Sed dixerit quispiam: .... Sed quid tam multis idiotis
facias, tam multis Chilidiabus, qui legere non norunt? ....
ne istis etiam hoe libello si nobiscum uti volent non consu-
luimus, etenim qua valui diligentia legi ac relegi contextus evan-
gelicos quatuor, et totam Christi vitam cum miraculis et para-
bolis quoad licuit artificio graphices sub oculos hic posui, arte
ac opera usus pictoris cuius in his tabellis ingenium et artem
ubi probaris scito to quoqiio vitam ac mores (si nosses) proba-
turum. Legant itaque hanc picturam, qui literas nesciunt ot
sperant so ahquousque hoe suo studendi genero in cognitiono
sancti euangelii profecturos, modo concionatorem interim vigi-
lanter audiant cum dabitur ac subindo anagnosten quompiam
sibi adhibeant^)."

Voorts wijs ik op de houtgravures van het kleine werkjo
Ghcdcnclccnissc van den vii wccden oft drocfhcydcn onser liever
Vrouwen\'^), waarvan gezegd wordt:

„Endo tot olc van don souon weodon so is ghostelt con
figuer bi personagon dio inatorio daor af bowisende, op dat
dio douocio to stercker ondo to meerder in don monschon ver-
weet mach worden. Ende oeo op dat dio leoko lieden dio niot
leson en konnon, dio jiorsonagien aonsiendo, hom daar inno
oec sullen nmgon oofonen. Want dio boeldon sijn der loeckor
Inden boecken."

Ilier diendo de kunst vooral tot opwekking der devotie;
maar wij zagen reeds, hoo do catechese dor vyftiendo eeuw
steeds kennis en vroomheid verbindt, ja do eersto alleen als
een middel tot bevordering der laatsto beschouwt.

Do Biblia Pauperum vormt in zekeren zin den overgang
tusschen de numrschilderingen en de didactische literatuur,
daar zij haast goen tekst geoft, terwyl later do houtsnede
meer en meer illustratie wordt In het Speculum treedt de
tekst reeds meer op den voorgrond, hoewel nog steeds in muiwo

Dozo voorroilo is cc» brief, fforicht win Adrianu« Meotvold, „pri-
nmrio //clnndino quncHtori." Vgl. boven bl. IJlÜ.
2) Antw., Ob. Iamïu 1M)2 (Cnrnplwil 177S).

-ocr page 204-

176

aansluiting aan de houtsneden Evenals in Jesu Christi vita
wordt hier aan de ongeletterden door de platen hetzelfde ge-
leerd, wat de geletterden in den tekst kunnen lezen.

Ik zal mij bij het bespreken der houtsneden echter hoofd-
zakelijk bepalen tot de Biblia pauperum en het Speculum
humanae salvationis Deze beide boeken beschouwen de
gansche gewijde geschiedenis in verband met het leven des
Heeren, terwijl in de beide zestiende-eeuwsche werkjes, die in
aanmerking zonden kunnen komen, n.1. de
Historieii ende Pro-
2)hecien
(= Enchiridion) en Jesu Christi vita alle typologie wordt
gemist en het zuiver historisch moment op den voorgrond
treedt. Deze laatste boekjes hebben den ademtocht van het
Humanisme gevoeld, en behooren dus, niet wat hun inhoud,
maar wel wat hrmne voorstellingswijze betreft, tot den nieu-
weren tijd s). Gravures van de Biblia paupemm zijn boven-
dien in verschillende edities van de Epistelen en evangeliën
overgenomen Peter van Os maakte er gebruik van in zijne
uitgaven van Die passie ende dat liden ons heren Jesu Christi"^)
en in de Levens van Jezus zag men menige copie naar de
Bibl. pauperum

Wij hebben hier te doen met boeken en voorstellingen, die
een wijden kring van lezers en beschouwers hebben gevonden
en daardoor ook een grooten invloed hebben uitgeoefend op
de middeleeuwsche denkwijze "). In deze merkwaardige werken

ï) Vgl. Acquoy, bl. 48, noot 47.

^ Vgl. boven bl. 28 v. Vnn liet iSpeculnm heb ik do editie mot 20
bladen gebruikt.

5) Vgl. Laib und Schwarz, S. 10. Evenmin kan b.v. Holbeius werk
llisforiarum veleri» imirumenti icomt, Lyon 1588, met do Hibl. paup.
vergeleken worden. Do opvatting i« eeno geheel nndero, do teekcning
renlistisch, geen zweem vnn typiek. Zio dnarover Woltmnn,
lloïhein
und »eine Zeit
II, ö5—72.

<) Cnmpbell 007, 702 (bij Peter vnn Oh gedrukt to Zwolle). — In
Campbell 000 (gedrukt door .bin Veldener to Utrecht) komen lioutHneden
uit het Speculum voor.

Campbell 1102 vv. In den druk van 1480 werden 77 stukken der
H. P. gebruikt. Vgl. Hcrjeau,
InUod, 10.

") Hcrjeau in do Introduction voor zijno uitgave, p. 7—11.

\') Wanneer ik straks over do houtsneden van dezo boeken spreek,
dan heb ik steeds\' het oog op do aan ons land bohoorende of althans
toegekende edities dezer werken. Met Hiblia 1\'auperum wordt t?clitcr

-ocr page 205-

177

is de oud-kerkelijke beschouwing van het leven des Hoeren
als \'t ware gekristalliseerd. „Geen dier teksten en typen — men
kan er wel gerust op zijn — bedacht de auteur van het hand-
schrift; zij werden allen door hem uit echte, vertrouwbare,
gezaghebbende of althans eerbiedwaardige bronnen geput" i).
Eindelijk treden in beide werken, maar mzonderheid in de
Biblia pauperum de têekeningen sterk op den voorgrond, de
tekst op den achtergrond. De eerste illustreeren niet den
laatste, maar de tekst mterpreteert de houtsneden.

De Biblia pauperum neemt nimmer haar toevlucht tot de
ongewijde historie of tot voorbeelden uit de planten- en dieren-
wereld, wat wij m het Speculum wel eenige malen aantreffen.
Voorts treedt in het laatste Maria veel meer op dan in het
eerste werk. Juist tegen het einde der middeleeuwen werd
het leven van Maria naar zijne nienschelijke zijde eene geliefde
stof voor den kunstenaar. Speculum 111—VI verhaalt do aan-
kondiging van Maria\'s geboorte, hare geboorte, hare oblatie
in den tempel en hare verloving met Jozef, terwijl de Biblia
Paup. eenvoudig aanvangt met Maria Boodschap en alleen op
blad XXXV — ik spreek hier van do Nederl. uitgave — uit
de legende de kroning der II. Maagd overneemt-\'). De gravures
vaji beido boeken vertoonen heel veel verwantschap, nuuu-
verraden toch verschillende handen "). Bij do opmorkelyksto
zullen wij thans eenige oogonblikken stilstaan

ook ecn gcliocle loort van typologischo prontwerkon, wnnrloo dan ook liot
H{k)cul\\un iHjlioorfc, l>cdoeld. Zio, wat do lioor O. A. .Spitzen over ver-
schillende h»«. met lliblia Paup. mededetildo in
Jltif GiUfehoek 111, en
voort« lleider,
Di« DartteUungen drr B. i\'., Wien IS(W; haih und
Schwarz,
Bihh paup. (naar het exempl. der Lyceumbihl. to Constanz),
1HÜ7, 2do uitgave U\'ürzburg 1802. Do laatsten houden deze hss. voor
schildcrsvoorbeelden. Al moge dit zoo zijn, door de drukpers zijn de
H. P. volksboeken geworden. Acquoy, bl. Jll v., wees op een nog niet
genoemd hs., aanwezig in het Museum Meermanno-Westreenianum te
\'s-Hage.

\') Aldus O. A. Spitzen in Gihlehork 111, bl. 0. Laib en Schwarz
heblMjn dit in hunne uitgave genoegzaam aangetoond, H. 21 11\'.

\'-) Voorts is aan de legende slechts op blad VI het ncderstorten der
Kgyptische afgoden bij de komst van het kind Jezus ontleend.

\') Zie do minutieuso vergelijking, die lierjoau maakt tusschen beide
werken in zijne voor de tiitgavo van het SjMJculum geplaatste Introduc-
tion, p. XX VI11
SS.

.Met Hp. I, 1 (2, !l, I) duid ik aan de binden en tafereelen van

\\1

-ocr page 206-

178

Sp. I 1 toont den val van Lucifer. God draagt zelfs hier de
kruisanreool; twee engelen zijn met spies en zwaard bezig
Lucifers gezellen naar den afgrond te jagen; de afgrond is de
opengespalkte muil van een monster. De duivelen hebben
hoornen, drakenvleugelen en staarten; aangezicht en voeten
zijn misvormd. BP. XX 3 geeft dezelfde voorstelling als type
bij Christus in Gethsemane, vódr wien de krijgsknechten ter
aarde vallen.

Sp. I 2: schepping van Eva. De Schepper trekt haar als het
ware uit Adams zijde. BP. XXVI, 1 is de schepping van Eva
een t}7)e van de doorboring van Christus\' zijde met de speer:

„Adam dormions Cristum jam in cruco mortuum signât, do
cujus latere pro nobis fluxere sacramenta, cum miles lancea
sua latus Cristi aperuit^)."

De voorstelling is in strijd met de Schrift, die zegt, dat God
de rib van Adam tot eene vrouw bouwde, na de plaats der
rib met vleesch gesloten te hebben; zij is ontleend aan het
Heidendom (Jupiter en Bacchus).

Sp. I 4: d€ verleiding. De slang heeft vrouwenhoofd, draken-
vleugelen en twee vogelpooten.

„Quoddam ergo genus sorpontis sibi diabolus oligobat, qui
time eroctus gradiobatur ot caput virginoum habobat"

het Speculum, waarin altijd het certfe tafereel do hoofdvoorstelling bevat;
de eersto twee bladen bebelisen echter geen tyirologio, uiaar geven S Uife-
reelen in chronologische ordo. — Met H. P. 1, i, (2, Jl) bedoel ik do bla-
den van de Hiblia Paupernm, waarin altijd bet /tra««/« tafereel de hoofd-
voorstelling geeft. — Aan het gewelf der kerk to Naarden vindt men
tyiwlogische beeldenreeksen uit do eersto hellt der IGe eeuw. Do tiitgavo
dezer tafereelen is wel voorgenomen, maar nooit »litgevoord; zoodnt ik
daarover tot mijn spijt niets kau mededeelen. Acquoy, bl. J)l.

>) A. .lubinal, MyilcrcM in/dUt du quinziime xifcle, I, p. XI^I zegt,
dat bij de opvoering der mysteriën do ingang van do hel nan den voet
der stclhige was gepliuitst in den vorm van den muil eens drank«, die
zich bij afwisseling sloot of opsperdo, om den duivelen toegnng te ver-
leencn. Zie W. .1. A. .lonckbloot,
Qetch. der Mnl. dichtk., III, i, Amst.
1851, bl. 517.

2) „Uie Eröflhung der Seite Christi vor der Krouznbnnhmo ist den
Vätern der Augenblick des Werdens der Kirche, der limut Christi und
der Sakramente, wie Eva, dio Mutter der licbendigen, aus Adam her-
vorging." Laib und Schwarz, S. 21.

-ocr page 207-

179

Sp. II 1: Eva verleidt Adam. De slang kronkelt zich om den
boomstam, \'t Zelfde zien we BP. X 3 bij de verzoeking van
Christus; daar heeft de slang echter een menschelijk gelaat.

Sp. II 2: de verdrijving uit het paradijs. Het paradijs is een
hof met muur en poort. Adam en Eva bedekken hunne
schaamte nog met vijgebladeren!

Sp. H 3 laat ons zien de vervulling van den vloek: In het
zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten. Adam spit en
Eva spint.

Sp. H 4: dc ark. Het is een schuit, waarin eene vreemdsoor-
tige kajuit is gebouwd. Boven de ark zien wij de duif met
den olijftak

Sp. Hl 1 brengt ons naar het N. Testament. Het tafereel
stelt een heuvelachtig terrein voor, waar wij een herder met
eenige schapen ontwaren; op den voorgrond staat een man,
tot wien een engel afdaalt. In dezen man hebben wij
Joachim ,
den vader van ^[aria,
te zien:

„Cum autom filins dei in lumc mundnm veniro satagobat,
virginom do qua nascoretur premittoro disponebat. Misit ergo
angclum, qui concoptionom eius nunciauit, ct sanctificationem
oius in utoro ot nomon pariter intinuuiit. Hoo ost beatissiina
virgo ^faria . . . ."

Het voórevangeiio van Jakobus meldt, dat Joachim uit droef-
heid, omdat hij goen kinderen verwekt had in Israi\'l, terwyl
toeh alle rechtvaardigen kroost hadden gehad, zich naar do
woestijn, waar zijne kiulden waren, begaf. Daar daalde een
engel tot hem neder en zeido: Joachim, God heeft uw gebed
verhoord\'-\'). Sp. 111 2 geeft als type daarvan: Rex Astrages
notabilo vidit sompnium. Do koning ligt oj) een bed, juui welks
voeteneindo eeno vrouw (zijne tloehter) stjuit, uit wier borst
een wingerdUik opschiet. Zij zoii nl. de moeder worden van
Cyrus, die de Israëlieten uit do Babylonische ballingschap zou
bevrijden, gelijk Christus ons uit do gevangenscluip des duivels
verlost heeft.

Sp. 111 3 tracht lloogl. 4 : 12 in beeld te brengen: Mijn
zuster, o bruid! gij zyt oen besloten hof, eeno beslotene wel,

\') Wwlcrom (lc/,tilf(lo vrij uitvoorigo Iwlmndeling van «Ie „Urgeschichte,"
innnr niet» vnn Isrnöl hUtorio. Vgl. boven bl. lO!) v.

2) Zie De Apokryfe Krangelicn, vertnnld door L. vnn CleelFen C. P.
lIofstiHle do (Iroot, Auwt. 1807, bl. 14 en 17 en venier bl. !H) v, 107 v.

12*

-ocr page 208-

180

eene verzegelde fontein". In een hof met mum- en poort staat
een fontein met bassin

Sp. V 3 toont, als type van de wijding van Maria aan God,
de handelwijze van Jefta met zijne dochter. Jefta zit te paard
en schijnt met zijn zwaard zijne vóór hem knielende dochter
te zullen doorboren.

BP. I 2: Maria Boodschap. Op den achtergrond staat een
gehemeld ledikant, waarboven God, die op Maria blaast; in
de windlijnen ziet men den Zoon (een kindje met kruis) en den
H. Geest (eene duif) zich naar Maria toe bewegen. Op haar
schoot ligt een boek. De engel zegt: Ave gratia plena, dominus
tecum, en Maria: Ecce ancilla domini, fiat mihi etc. In Sp.
VII 1 zien wij alleen den knielenden engel en Maria; tusschen
beiden staat een vaas met slanke, bloeiende plant 2), Als bij-
tafereelen geeft BP. I 1 eene voorstelling van het geven der
paradijsbelofte die thans vervuld werd. Boven in den boom
der kennis (of des levens?) vertoont zich God; de slang staat
nog recht op haar staart. BP. I 3 toont ons Gideon met het
vlies. Immers, dat alleen door den dauw gedrenkte vlies
„figurabat virginem Mariam gloriosam sine correptione impreg-
nandam ex Spiritus Sancti infusione". Gideon draagt eene
middeleeuwsche wai)enrusting; boven hem zegt de engel: Domi-
nus tecum, virorum fortissime. Sp. VII 3 laat ons do droppels
zien, die op het vlies vallen1), terwijl de engel achter (iidoon
staat en op zijn schouder leunt. — Sp. VII 2 geeft al
.s type
nog de verschijning des Hoeren aan Mozes in het brandende
braambosch, wat BP. II 1 aanvoert bij de geboorte van Chris-
tus, doch inet de toelichting:

1  Minder jutst spreekt Acquoy, bl. 20 van het „ongerepte" wollen
vlies ; niet het droog gebleven , maar het bedauwde vlies is een tyiK»
van Maria. Een der aangehaalde teksten i« Ps. 71 (72) : 0.

-ocr page 209-

181

„Rubus sustinuit ignem ot non porclidit viriditatem, Maria
concepit filium ot non amisit virginitatoin."

Mozes is bezig zijn tweeden schoen uit te trekken; in het
braambosch ziet men God met kruisaureool

BP. II 2: de geboorte des Heeren. Maria zit op een rustbed,
op haar schoot ligt wederom een boek. Naast het bed zit
Jozef met een staf in de hand, terwijl het Kind in een tegen
de omheining bevestigden bak ligt; over de omheining komen
de koppen van een os en een ezel kijken. De voorstelling van
Sp. I is aldus: Het kind ligt in een krans van stralen

op den grond, terwijl Jozef en Maria aan weerszijden knielen.
Achter Maria zien wij ook hier de koppen van os en ezel-).

BP. IX 2 en Sp. XII I beelden den doop van Christus op
vrij wel gelijke wijze af. Christus staat tot aan de knieën in
het water en steekt twee vingers der rechterhand omhoog,
terwijl de linker het heupkleed vasthoudt. Johannes, op den
rechteroever knielend, giet eene kruik waters over hem uit,
op den linkeroever staat oon engel; de duif des Geestes daalt
uit een lichtkring neder.

\') Mozes bij het bnuuleiule bnminbosch komt wiinrschijnlijk (ile voor-
stelling is besclmdigtl en daardoor niet met zekerheid to herkennen) ook
voor op een doopvont te Hommel, die de volgende bas-reliefs vertoont:
1. Adam en Kva bij den Iwom worden hunne naaktheid gewaar; \'2. do
ark; U. Abrahams oüerando; 1. .lakobs worsteling met den engol; fi. l).avid
en Goliath; G. Mozes bij het braambosch; 7. de besnijdenis van .leziis;
H. do doop van .lezus. Nr. G vormt dan als typo van do onbevlekte
ontvangenis den overgang tot de tafereelen uit het N. \'P. Zie OiiU 1S3J)
en C. lieenuins,
Nieuw onUlekte muurtchiUleringen in do Verh. Kon. Ak.
V. Wet., Afd. liOtt. 11, Amst. ISG3, bl. v.

\'■\') Os en ezel behooren tot de typiek van dit tafereel. Men ontleende
do voorstelling aan llab. 3 : 2 volgens don .Septuagint: »v /itmu iuo Cwwv
j^waiijor^. Door do aiwcryphe evangeliën (b.v.
IVeudo-Mattheus, hfdst. 11)
wenl zij in do Westerscho kerk bekend. Zio do verhandeling van Wybninds
over
Je:uii\' hrihbe (ustchen een o» en een ezel in de .Stud. en Hijilr. IV,
213 vv. .les. 1 : 3 bogunstigtlo dezo voorstelling blijkens do kerstleis:
Cognovit bos et asinus,
quml puer esset dominus,
amor, amor, amor, (piam dulcis est amor.
Zie
Archief voor Ned. Kerkgetch. VI, 1S«7, bl. 251, 2.51, en voort«
nog C.
Cl. N. de Vooys, Middelnederl. proza-verhalen over de geboorte ran
Jezus,
in Uoggo en Pijper\'s Ned. Arch. voor Kerkgesch., N. Serie 1,
1000, bl. 125 vv.

-ocr page 210-

182

Eveneens komen overeen BP. X 2 en Sp. XIII 1 in de voor-
stelling van
de verzoeking in de woestijn. Op den achtergrond
zien we Jeruzalem met den tempel: daarnaast een steilen berg,
op wiens top een boom staat. Op den voorgrond staat de
Satan met twee hoornen, muü en bokspooten; in de handen
houdt hij twee steenen^). Tegenover hem staat Christus in
langen mantel met lichtkrans. Op ongezochte wijze zijn hier
de drie verzoekingen in ée\'n tafereel vereenigd. Merkwaardig
door naïveteit is het eerste zijtafereel der verzoeking (BP. X 1),
dat ons toont, hoe Ezau zijn eerstgeboorterecht verkoopt. Wij
werpen een blik in een middeleeuwsch huis met trapgeveltje;
in het vertrek zien wij een breede, gemetselde schouw (rook-
vang), waarnaast twee hammen hangen. Onder de schouw
hangt de ketel aan het getande haardijzer boven een vuurtje.
Jacob reikt een potje met lepel aan Ezau, die een grooten
boog in de hand houdt 2).

BP. XIII 2 en Sp. XIV 1: de boetvaardige zondares^ die in
de traditie altijd met Maria Magdalena en Maria van Bethanië
vereenzelvigd wordt"). Onder de tafel door droogt zij de voe-
ten van Jezus af. Als type hiervan beschouwen BP. XIII, 1
en Sp. XIV 4 het berouw van David na Nathans bestraffing
in de zaak van Bathseba; BP. XIII 1 laat ons David zien
zoowel staande tegenover Nathan als in het stof boete doende.

Bij de voorstelling van het laatste avondmaal (BP. XVI11 2
en Sp. XVI 1) zien wij Christus aan eeno ronde tafel zitten
met de twaalven. Tegenover Hem zit Judas, do eenige zon-
der aureool. — Beide boeken hebben als typen Melchisedek,
dio Abram brood en wijn brengt, en het manna; het Spec.
bovendien nög het paaschlam. Melchisedek zien wij in de
BP. naderen met kelk en ouweH).

BP. XIX 2 wordt door Alb. Tliijm omschrevon met do woor-
den: Christus, scheidende van zijne leerlingen in Ciothsemanij;

-ocr page 211-

183

maar de teekenaar bedoelt, dat Christus met het bekende drie-
tal alleen de opperzaal verlaat, terwijl de andere discipelen daar
achter blijven. Op den grond ziet men nog het waschbekken
met de doeken Hier heeft de kunstenaar het bijbelsch ver-
haal niet getrouw weergegeven.

Zeer eigenaardig is het eerste zijtafereel van Christus in
Gethsemané (BP. XX 1), waar wij de 5 dwaze maagden zien,
die, na te vergeefs aan de gesloten deur der bruiloftszaal ge-
klopt te hebben, terugkeeren. Langs een trap van B oneven-
redig gi\'oote treden — op elke trede staat er ééne — dalen
de maagden met de uitgedoofde lampen in de hand af. Boven
haar ziet men twee duivelen met haken gewapend; onder aan
de trap spert een monster zijn vlammenbrakende kaken open.
Deze teekening wint nog in belangrijkheid, wanneer wij haar
leggen naast die van Sp. XXIX 3. Daar klimmen de 5 wijze
maagden aan de eene zijde de treden van een bordes op. Op
het plat worden zij door den Bruidegom ontvangen, terwijl
een engel boven haar zweoft. Aan de andere zijde dalen de
5 dwaze maagden af om in den mifil van een ondier te ver-
zinken Het Spec. bezigt deze gelijkenis ter illustreering van
het Laatste Oordeel. Hoe de BP. do 5 dwazo maagden met
Christus in Gethsemané in verband bracht, blijkt uit dozo toe-
lichting:

„Isto virgines judoos significant, (pii do retro cocidorunt, a
Domino intorrogati super montom olivarum: quom «lueritis\'?
Id est, in dissipationem ct duriciam cordis cocidorunt ot idcirco
jam sunt in inferno non credontos."

Hot hoofdtafereel BP. XX 2 laat ons n.1. zien, hoe <k Irijys-
lieden ter aarde vallen.
Op oen rots staat do „drinkbeker," ecji
kelk mot ouwel.

Sp. XVIH l heeft als type van hot verraad van Judjts den
moord van Abel. Wy hebben hier weer mot eono dubbolo

\') Schönbrunnor, Jlil/lh Paupcnm: Wien, Post uiul licipr.iK, noomt
dit taforool dan ook juistor: Woggang Christi nach («othsomanó.

\')1 Horjoau, Inirod. Spec. XXX11, »egt van do toekoning uit H. P.
dat zij „no roprcsonto quo la moitié do colui du Spéculum." Dat is ochtor
niot volkomen waar. Do voorstolling van hot Spec. is niet eono eenvoudige
uitbreiding vau dio van do H. P., manr do plaatsing is omgokeerd, zoodat
in do eersto hot volle licht op do wijze, in do laatsto op do dwaze
maagden valt.

-ocr page 212-

184

voorstelling te doen. Kaïn en Abel staan voor het altaar;
Kaïns hoofd blijft oneerbiedig gedekt, de vlam van zijne schoof
waait nederwaarts. Daarnaast zien we hem zijn broeder dooden.

De bespotting van Noach door Cham wordt in beide boeken
op de Hj densgeschiedenis toegepast, door haar BP. XXllI 1
met het opzetten van de doornenkroon en Spec. XIX 3 met
het bedekken en bespuwen van Christus\' aangezicht in ver-
band te brengen. Bij den liggenden Noach zien wij ééne ge-
stalte, zoodat de bedoeling schijnt te zijn, dat Cham zijn vader
ontbloot, waarover Sem en Japhet hunne verbazing uitdi\'uk-
ken ï). De tekst van de BP. bevestigt dit vermoeden:

„Noe Cristum figurât, quem judei deridentes ipsum corona-
verunt et denudaverunt et sic infideles filii ipsiun tanquam
stultum subsanaverunt

Een wonderlijk gebruik maakt BP. XXIV 3 bij dc kntisdra-
ging
van de geschiedenis der weduwe te Zaï-phath. Wij zien
Elia, als een predikheer gekleed, zitten; op zijn schoot ligt een
boek met slot. De weduwe di\'aagt twee lange stokken^ en
de typiek komt alleen hierin uit, dat deze stokken elkander
kruisen:

„ . . . . quo (vidua) rcspondons ait: on duo ligna colligo ut
indo mihi faciam ot filio meo pulmontum. Duo ligna, quo hoc
, mulior colligobat, lignum crucis significabant, quod lignmn
Cristus in suo corpore portaro colligobat")."

Bij de voorstellingen van Chmtus aan het kruis (BP. XXV 2
en Sp. XXIII 1) merken wij op, dat Christus met drio nagelen
aan het krnis is gehecht, daar éun nagel beide voeten door-
boort. Hoe ook hierin oeno boteekeni.s werd gezocht, kunnen
wij hooren bij Durandus *).

\') Do Gorkumsche inuurschilderiiigon geven ook minleiding tot dezo
opvatting.

2) Ijaib und Schwarz, H. 23, wijzen op do woorden van Hieronymuti:
„Noo nudatus atquo derisus a filio typum Salvatoris praebuit." Maar
Gen. n geeft toch een anderen indruk.

») I.rfiib und .Schwarz, Einl. S. 2 t zeggen ter toelichting: ,l)io Wittwo,
die 3 Könige 17, 12, den Propheten Elia« antwortet, ich «ammlo ein
Paar Stücke Holz, um hinzugehen .... und zu sterben, ist ein zu
sprechendes liild für die zwei Kreuzhölzer Chrinti, als dosa es der tief-
sinnigen Symbolik verborgen bleiben konnte."
*) lîationaJe div. ojf. 1, vi, LXXVll, 2t, 25.

-ocr page 213-

185

„Quatuor claui sunt quatuor principales virtutes, s. iustitia
(etc.) .... Alii tarnen dicunt, quod Christus tribus dumtaxat
fuit clauis affixus, significantibus tres cruciatus, quos in cruco
sustinuit, videlicet passionem in corpore, passionem in inente
et passionem in cordo. Ambo enim pedes uno clauo affixi sunt,
ita quod doxter fuit super sinistrum ad significandum, quod
spirituales affectiones per pedem dextrum significatie superesse
et dominari debent terrenis, per sinistrum significatis

Dc verlossing der zielen nif den limbus jmfrum komt vrij wel
overeen. In BP. XXVIII 2 zien wij een landschap met een
berg in \'t verschiet. Op den voorgrond staat Christus met een
dubbelen kruisstaf in de rechterhand; de linker reikt hij aan
de gestalten, die in den gapenden muil van het hellemonster
staan. In Sp. XXVII 1 zien wij nog een duivel, die door eene
vensteropening de zielen tracht te grijpen

Bij dc uitstorting des Geestes (BP. XXXV 2) zitten de apos-
telen met de Schriften op hun schoot. Bij de overschaduwing
van Maria door den Geest merkten wij reeds dezelfde treffend
gedachte bijzonderheid op ").

De voorstelling van het laatste oordcel gelijkt in beido werken,
op wat wij reeds oj) de nnn-en dor kerken aanschouwilon
(HP. XXXVII 2, Sp. XXIX 1). Ook hier troont Christus op
den regenboog en zet de voeten op den wereldbol. Maria en
Johannes bidden tot hem. Do dooden verrijzen. In BP. is
het hoofd van Christus tusschen 2 zwaarden geplaatst, in hot
Sjiec. tu.sschen zwaard en palmtak.

BP. XXXVIII 2 toont ons, hoe in do hel do zielen der
boozen, door een dubbel koord omsloten, door duivelen worden
voortgetrokken on voortgedreven; do duivelen hebben afzichto-
lijko tronies, Honunigen zyn met haken gewapend.

By deze sobere bloemlezing moet ik het laten; moge zij
althans voldoende zyn, eenig denkbeeld to geven van do voor-
stollingen uit Jezus\' loven en do geschiodonis der openbaring,
wolko do houtsnydor den ongelettorden door het oog trachtte

«) Vgl. Kmus, OMch\'. drr Chr. h\'iituf II, i, Froib. i. IJ. 1HI)7,

s. ;{;m f.

8) Vgl. Kmus, n. W., S. «•«).

Hij (Io Hrussolscho procotwio vnu 1550 lind Mnrin ook, toon (Sabriöl
tot linnr kwnm, cou bock op hnnr schoot. Zio K. StnIInort, n. w,
Inl. XXVII.

-ocr page 214-

186

bij te brengen. Alleen beschouwing en vergelijking der beide
boeken kan ons deze typologische prentenboeken doen ver-
staan en ons doen inleven in de middeleeuwsche opvatting der
gewijde historie. Doch al het opgenoemde heeft den lezer
duidelijk doen voelen, dat er eene éénheid van opvatting was.
Daar khnkt één machtige toon uit drama en beeldende kunst
ons tegen, en die spreekt van Christus. Zeker, die toon was
niet altijd zuiver: niet het minst op het gebied der kerkelijke
kunst is de heerlijkheid van den Man van smarte verbleekt
voor de glorie van Maria met hare zeven weeën, en in dat
opzicht was het een rechtvaardig oordeel, toen de Reformatie
de kleuren op de muren deed besterven en de beelden ver-
brijzelde, om niets te begeeren dan de zuivere prediking des
Woords. Maar in dat wijzen van alles naar één Middelpunt
was eene kracht, die ook den eenvoudigste niet onberoerd liet,
zoodat wanneer de dienaars der kerk hunne catechetische
roeping verzaakten, toch de Kerk bleef onderwijzen

Ten slotte zien wij nog om naar zulke werken, waarin het
credo, paternoster enz. door houtsneden verduidelijkt werden.
Geffcken noemde zijn belangrijk boek juist naar aanleiding van
deze merkwaardige hulpmiddelen der middeleeuwsche cate-
chese: Der
Bildercatechismiis des fünfzehnten Jahrhunderts,
en beschreef in zijne eerste bijlage het beroemde Heidelberger
Bilderhandschrift. Dat bevat o.a. 8 (van 12) houtsneden bij
het symbohim apostolicum -); 10 houtsneden bij de 10

\') Spitzen {OiUleboek III bl. 5) ziet ook typiek in bet nnntnl (JM) binden,
(lat wij in de .oudste hss. vnn Biblia Paup. mintroiren. Daarmede zou
namelijk do leeftijd van Jezus aangeduid zijn. Ik meen ten onrechte.
In mijno bronnen werd de ouderdom des Ileeren of ;}2 ól D!} jaar genoemd,
maar nimmer 31. In eeno kerstleis zong men:
Als die tijt was ouerleden
van tweeT-ndortich iaren, dat is waerheden,
track tot iherusalem in die stede dat vogelkijn,
een pellicnen mach hi wel heten, hi is so fijn.

Zio Archief roor Neil KG. VI, 1807, bl. 201. Kn do Jf\'ech ran
Salicheit,
cap. 70 zegt, dat bij do opstanding niemand jongen niemand
oud zal zijn, „mer als vander oude, dat christus was, als hi sterf («nde
verrees, dat was XXXII ja<!r endo drie maent." — In hfdst. 20 van
Dirk van Munsters
Kerstenspiegel wordt (Jod aldus gedankt: „Ic danc
V wt grondo mijns Herten dat gi mi XXX iii jaer gedient hebbot...."

-) Vgl. Sotheby, Frincipia typogr., II, 118.

-ocr page 215-

187

geboden penteekeningen, die verschillende biechtelmgen voor-
stelden; teekeningen. bij de negen vreemde zonden en de zeven
hoofdzonden enz.

Heeft ons land dergelijke voortbrengselen opgeleverd? Het
is moeilijk te gissen, wat in hss. nog schuilt van dien aard.
Älaar de gedrukte werken van dit genre zijn weinige. Het te
Haarlem aanwezige boekje over de iiGven doodzonden komt
niet in aanmerking, daar de houtsneden niet die zonden, maar
verschillende gedeelten van des Heilands lijden voorstellen; het
boekje behoort tot de stichtelijke literatuur onzer
vaderen 2).

Te Parijs bevindt zich echter een exemplaar van het Exer-
citium super Pater noster dat Hendrik Bogaert tot auteur
heeftHet is een blokboek van 10 bladen, die op ééne
zijde bedrukt zijn. Op elk blad is eene houtsnede met korten
tekst in den vorm van een samensprajik tusschen een monnik
Frater en een engel Oratio; de engel onderwijst den monnik
over het dagelijksch gebruik van het gebed des Heeren. Uit
de uitvoerige beschrijving v.an het exemplaar bij Sotheby ver-
meld ik het opmerkelijkste.

Het in cclis van de aanspraak des gebeds wordt verbonden
met de eerste bede:
sanctificetnr nomen tnum. Op de plaat
zien wij God omringd door de engelen, terwijl xóóv Hem
knielen Oratio, Frater, Christus en do Kerk, onder do gedaante
eener vrouw. Hechts ziet men do Moeder en het Kind.

Bij Advcniat mjnum tiium wordt het vagevuur voorgesteld:
in do vhunmen boven zijn de boozen, in den poel beneden
Joden en Heidenen.

Do bedo Vergeef ons onze schulden wordt veraanschouwelijkt
door Christus, die op een altaar staat, terwyl het uit zijno

\') J)o7-ü r.ijii bij OoUckon nfgwlrukt.

2) Zio Cntnhgu4 hihl puld. Uarl. Suppl. 00 8. Moll 11, iii,
voort (luH ttM» onrccbto dit workjo imn nla oon Ihjwija, „dnt mon in ona
Innd op dorgolijko wijy.o (n.1. nla do 10 gobodon in Duitaeblnnd) do rovon
doo<l7.ond(>n verklnnnlo." Hot wonlt ook bcaprokon bij Sotlioby,
Principia
tnpogr. 1, 120 o.

Sotliobv, Principia typogr. 11, Ixindon 1858, p. 1J17, noemt hot
„nnotbor oxnmplo of tho numeroua publicntiona, tlint were nt tbnt jwriod
iaaued not only for cliildron, Init for tho nnwlucntetl clnasca in gonornl."

\') Holtrop, Monummta tgpogr., p. 0. Do achrijvor wna regulier
knnunnik to (Iroenondnnl on leofdo vnn i:l82—1400. Hij «chnMjf drie
vorachillondo werkjes over het Onzo Vader.

-ocr page 216-

188

zijde gutsende bloed in een bekken stroomt, waaruit ver-
schillende personen hunne bekers vullen. Rechts staan Liefde
en Vroomheid, op den voorgrond Oratio en Fi-ater.

Bij Leid ons niet in verzoeking zien wij om eene tafel geschaard
den Ongehoorzame, den Hoogmoedige, den Gulzige en den
Gierigaard. De dood voert den naastbijzijnde weg.

Maar verlos ons van den Booze vertoont ons de hel. Op den
voorgrond ziet men den Ongehoorzame in des duivels macht i).

Amen toont het paradijs, waarin Christus, door engelen om-
stuwd, de zahgen ontvangt 2).

Van een soortgelijk werk over het Credo heb ik in ons va-
derland geen spoor gevonden. Daarom deel ik hier in \'t kort
mede, met welke voorstellingen een Duitsch blokboek het
credo weergeeft: 1 Schepping; 2 Doop van Christus; 3 Ge-
boorte en Maria Boodschap; 4 Kruisiging en begraving; 5 Hel-
levaart en opstanding; 6 Hemelvaart; 7 Laatste oordeel; 8
Uitstorting des H. Geestes; 9 De Paus en daarboven Christus;
10 De Kerk; 11 Opstanding der dooden; 12 De Hemel

In het werk Van dc Seven Sacramenten komen zeven hout-
gravures voor, welke de toediening der verschillende sacramen-
ten veraanschouwelijken

\') Terecht inoclit ik hier a malo weergeven door: vnn den Hooze.
Gewoonlijk wordt in do middeleeuwen
a malo niet jwraoonlijk opgevat.

2) In het e.\\empl. der stadahibl, te Hergen in Henegouwen is do
Latijnsche tekst boven elko afbeelding geplaatst, en in \'t Vlaamsch er
onder vertaald. Holtrop,
^fonum. typogr., p. 10. Zie voort« over dit
werkje Ija Sorna Santander,
Dictionnairo lihliographiqm c/ioUi du XVa
lüde II, p. 402-407.

Zio Dr. Massman in Serapeum 1841, p. JK).\'», »00, aangohnnld bij
Hcrjeau,
Catalogu« det livret xglographiguct, p. 01 s.

\') Tot mijn spijt heb ik bij dit hoofdstuk geen gebruik kunnen
maken van het werk vnn C. Taurel,
Do VhrUlel. h\'uiul in Jlolland an
Vlaanderw,
Amst. 1882; 2do uitg. 1887.

-ocr page 217-

HOOFDSTUK V.

ZELFONDERWIJS.

Tot nu toe konden wij bij het besproken godsdienstonderwijs
meestal onderscheiden tusschen catecheet en catechumeen.
Tegenover de jeugd traden ouders, peten en schoolmeesters
als catecheten op; bij biecht,, openbare catechisatie en predi-
king fungeerden do cureiten en hunne vicarii of kapellaans,
ook de bedelmonniken als zoodanig, en hun onderwijs omvatte
jong en oud, gedoopten en comnnmicanten, maar vooral do
laatsten. Älooilijker wordt deze onderscheiding, waar de kunst
als leermoe.steres optreedt. Het korkelyk drama heeft zich uit
de liturgie ontwikkeld, zoodat hier nog aan den priester ge-
dacht kan worden als onderwijzer, hoewel hij steeds meer terug-
trad, eerst achter do ministranton, straks achter do „gesellen
vanden spele", tot dat eindelyk de Rederyker dozen vorm van
onderwijs losmaakte van do Kerk on vaak togen den priester
o.\\ploiteerdo. Maar by de schilderkunst, waar hot levende woord
wegsterft, en vooral by do middeloeuwscho kunst, waar, zoo-
als wij reeds opmerkten, do individuüole opvatting gohcol onder-
geschikt was aan lio kerkolijk-typologische, verdwynt de
persoonlijkheid van don catocheot, en neemt do onpersoonlijke
traditio zyn t^iak over. Beido echter, do drannitischo kunst en
dio van hot penseel, richten zich tot het volk, tot do massa.

Wederom anders komt do zaak to «taan by do houtsnykimst.
Do houtHiiedo spreekt wel do tiuil der Ghristolpe ovorlovering,
maar voel moor dan do nuuirschildering richt zy zicli tot een
bejiaald individii. Immers, zy siort niet do wanden der kork,
doch hoogstens die van hot woonvertrek of do bidcel, en nog
liever schuilt zij weg tusschen do bladen van het boek, om
niet to sproken tot hot toevallig op liaar rustend oog, maar

-ocr page 218-

190

alleen tot hem, die het boek ter lezing of ter beschouwing opent.
Zoo wordt de leek, die óf het eenvoudige prentje aan den mum-
zijner woning hecht, óf het boek in handen neemt en door-
bladert, zelf min of meer tot catecheet, waar hij alleen cate-
chumeen denkt te zijn.

Doch brengt aldus de houtsnede de prediking zonder woorden
tot den „simpelen" leek, in het boek, geschreven of gedrukt,
is het levende woord vastgelegd. Waar gelezen wordt, daar
spreekt mensch tot mensch, persoon tot persoon alleen gaat
de gansche actie van den lezer en niet van den schrijver uit:
In dezen zin nu kimnen wij, waar wij de lectuur onzer vaderen
gaan bespreken, deze plaatsen onder het gezichtspunt van
izelfonderwijs. Als de leek het boek opent, kiest hij als \'t ware
zelf zijn cureit, en neemt iets van diens werk over.

Gelijk wij echter bij het vroeger behandelde, inzonderheid
bij de prediking, ontwaarden, hoe moeilijk de grens tusschen
stichting en onderwijs te trekken is, zoo gaat het ook hier
bezwaarlijk didactische en stichtelijke lectuur behoorlijk te
scheiden. Tot de stichtelijke prozaliteratuur onzer vaderen
rekent Acquoy-), behalve den psalter (waaruit hij de zeven
boetpsalmen met name noemt), de „getijdenboeken, gebeden-
boeken, levens van Jezus, passiën des Heeren, levens van
Heiligen, Maria-legenden, geestelijke traktaten, zoogenaamde
spiegels, sermoenen, exempelen, plenariën enz." Hoeveel hier-
van behoort tot of raakt althans aan hot gebied der catechese.
Het zou echter eene omvangrijke, geheel op zich zelfstiuuule
studie vereischen, al deze werken na to gaan, en Innmo be-
teekenis voor tle middeleeuwsche catechese te teekenen. Slechts
in het algemeen kan ik op een ander wijzen. Hier vestig ik
er alleen de aandacht op, dat die werken, waaruit do leek de
kennis der gewijde en oenigermato dio der kerkelijke historie
kon putten, niet een didactisch, maar een besli.st stichtelijk
karakter droegen.

\') Van do middeleeuwscho stichtelijke cn didactische lectuur geldt
dit echter slechts in beiwrkte mate. Menig boek is niot veel meer dan
een excerpt of rapiarium uit vroegere schrijvers, zoodat ook hier do lijn
der traditie voort blijft loopen.

-) In zijne toespraak over de stichtelijke proza-literatuur onzer vaderen
vtWr de Hervorming. Zio
Hand. en Meded. r. d. Maattch, der Ned. iMt.
te Leiden
over het jaar 1891—\'02. leiden 1892, bl. 20.

-ocr page 219-

191

Tot de didactische hteratuur hebben wij alzoo die werken
te rekenen, waarin op geregelde wijze in onderrichtenden trant
over de catechtische hoofdstukken gehandeld wordt. Traktaten
over bijzondere stukken der catechese zullen wij in den regel
buiten beschouwuig laten, al mogen wij ons voorstellen, dat
vele dier traktaten tot zelfonderwijs gediend hebben Over
de biechtspiegels spreken wij hier ook niet, daar wij die m
§ 4 reeds genoemd hebben. Toen zagen wij, hoe de biecht
eenigszms tot dit zelfonderwijs drong. Bij vrome ouders en
peten zal bovendien de plicht tegenover de kinderen er toe
geleid hebben, dat zij een of ander boek bestudeerden, ten
einde zich voor het onderwijzen van kroost en gezin te be-
kwamen 2).

Dat wij deze boeken niet in iedere woning ons aanwezig
mogen denken, ligt voor de hand. Waar zooveel ouders
nalatig waren ten opzichte hunner kinderen, waar duizenden
niet leerden lezen, waar de onkunde der cureiten geen dorst
naar kennis opwekte bij de leeken, daar waren er zeker ook
niet weinigen, die nimmer een boek ter hand namen. Toch
mag het vrij groot aantal drukken van sonnnige werkjes, als
van Dirk van Munster\'s
Kerstcfispicycl, en Des Coninx Summe
ons voor al te ongunstigo gedachten bewaren.

Menig werk, dat wij nu zullen noemen, bobben wij vroeger
reeds aangehaald of besproken. Daar waren boeken, dio voor
meer dan i?ón doel kondon of moesten dienon. Bij de nog
niet of slechts ter loop.s behandoldo staan wij hier langer stil.
Eerst zulltMi wij do didacti.sche lectuur in oogcnschouw nemen.

\') Zo r.ijn opgonooinil in § O cn voorU bij Moll cn Tinborgen.

■■\') Hot U\'r.ihrgarÜfiin (IHOD) zegt: „Wiiwo, wnn tlu, cristonlichor
vftttcr, nit gern die predig borest, und dio erclerunge dos ginn
Ihjus und
dor gebotte und wy umii ware busao üben und wirckeu sol, wy wollest
du dun dino kituler und gesind unterwcysen können des nbends nneh der
nrbcit in der cristenlicben 1er und in den gebotten, nis du »olst . . . .

du nit versteen mngst wnn du borest dio predigt, 1\'mge nacb, lies
nncb in den bucborn uiul ordere es den kinderen und den) geaiiul. (îottes
wort sy dio luclito dynes wegs ! Ks ist gnr ser beilsnm pretUgt zu boren
und eiHjnmessig gnr hcilsnui gute goystlicbo bücbcr
r.u keuden und olR
zu lesen zu unterweysungo in glnuben, geboten, sunden, tugcnden und
niler wnren cristenleer". P. tlöbl,
Oetch. der Katechet« im Ahendlande,
Kempten 18SÜ, S.

-ocr page 220-

192

om daarna een meer vluchtigen blik te werpen op die stich-
telijke werken, die voor het godsdienstonderwijs, met name
in den vorm van zelfonderwijs, van belang geacht mogen
worden. In de stichtelijke literatuur nemen de sterfboeken
éene bijzondere plaats m.

§ 11. DIDACTISCHE LECTUUR.

In het door Revius aan Zerbolt toegeschreven De libris
Teutonicalibus
wordt onderscheid gemaakt tusschen de melk-
spijze en de vaste spijze op het gebied van lectuur. Tot de
melkspijze wordt gerekend, wat men in de levens van heiligen
en martelaren vindt, de glorie der heiligen en de ellende der
verdoemden; tot de vaste spijze het bestaan van God, de leer
der drieëenheid enz. De leek mocht wel werken bezitten en
lezen, die de eenvoudige leer bevatten, maar onnut zou het
voor hem wezen boeken te lezen over de verborgen leer i).

Al geldt dit woord in zooverre voor onze periode, als wij
zagen, dat de geloofsleer veronachtzaamd of althans met stel-
selmatige soberheid behandeld werd, toch hebben de leeken
meer dan de melk.spijze alleen geproefd. Dit is voor een niet
gering deel het gevolg geweest van de uitvinding der boek-
drukkunst, wajirdoor allerlei lectuur gemakkelijker in do han-
den des volks gebracht kon worden. Reeds vóór Zerbolts
dagen had do didactische poëzie do hoofdzaken der kerkleer
onder het bereik der leeken gebracht-), doch de kennis dezer
dichtstukken bepaalde zich tot een kleinen kring.

Onder de voor de leeken bestemde didactische werken, neemt
eene eerste plaats in de zoogenaamde Kerstenspiegel van den
Franciscajin Dirk Coeldo, gewoonlijk naar zijno geboorteplaats
in Westfalen Dirk van iMunster genoemd"). Het werkje is her-
haalde malen in ons land en te Keulen gedrukt*). De eerste

>) Vgl. C. M. Voa, Gerhard Zerholt, in het Kerkhist. Jnnrbockjo
18(11,, bl. 119.

2) Zie daarover Tinbergen ICK) v.

Zijn loven i« beschroven door Kaiusius (Donay lÜ.\'H), door I», K.
J. de Boeck (IJrussel 1708) en door Domanet in het tijdaehrifl l*réciM
hittoriques 1878. Hij stierf in Ifilö te Jxjuven.

\') Zio Campbell r>95—601 en 590 a en b in Suppl. 1. Vgl. voort»

-ocr page 221-

193

uitgave heeft een eenigszins anderen titel en is veel beknopter
dan de latere i). Terwijl de eerste alleen zegt:

„Dits een scoon spieghel der simpelre menschen daer hem
een goet kersten in spieglielen ende bescouwen sal,"

waarna de inhoudstafel volgt, lezen wij in latere drukken
een proloog, die in den tweeden aldus luidt:

„Hier beghint een schoon spieghel der goeder kerstenen
menschen, welken sij altoos bij hom draghon sullen voor eon
bantboexken, want lüer in besloten os alle dat noot es to
wctono tottor sielon hoyl endo salichoyt, to samen ghesocht wt
vole heilegho scrifturen der loorars endo bijdor gracion ons
liefs heeron tot profijt endo salichoyt aldor monschon ondo
onson liouon heoro to louono endo marion sijndor liouor moe-
dor, zoo is dit toghonwoirdigho bantboexken ghecopuloort ondo
to samen ghosot bij oenen oorwordighon broeder dioric van
Munstore, wiens namo god wil scriuon int boock des leuens,
wolc broeder bidt allen monschon, dat sij dit booxkon dicwils
ouorloson ondo hom daerna regeren ondo dat sij den andoren
lookon lieden, dio niot lesen on connen dos hciloghon dagbos
voorleson willon, want si dan lodich sitton op der straten oft
oldors, waer voor si grote pino dos voghouiors lijden sullen.
Item voort bidt hi oic dattot dio ouders haor kindoron doon
loeren lesen ....

Hier beghint dio tafel van doaon hantbooxkcn botookonondo
wat daor in goloort wort, als drio looringon, to woton, hoo
mon goloouon «al, hoo mon louen «al ondo hoornen atoruon sal.
Dat ooiuto dool dos booxkons hooft XXiij cnpittolon of loo-
ringon ondo 08 vandon hoiloghon korston geloovo ondo wat

S. Dirk», y/iW. JiU. tle* Frrret-Mineur», Anvora (1885), p. 18—22.
(iolVckon,
Beil. IfiO f. wijst op do ovorecnkomst inct den Sprgcl det
criMtcne myiucfirn,
l^übeck 1501. Kono elders niet vermelde uitgnvo
(Amst., .1. lïwout/, e. 1550) l)e«it do Hibliotheek vnn de Mnntscb. der
Nwl. I<ott. te liciden; *io Imnr
CalaJogm I, I^\'iden 1887, kol. OIO. —
Keno veel Intere uitgave noomt Probst, .S. 118 f.

\') Vnn het eenig bekend exemplnnr, nnnwc/.ig op de Kon. Hibl. to
Hrussel, deed de hoor Kótis, conservateur en chef dier bibliotheek, mij
eene uitvoerige btïschrijving toekouien, en evoneens vnn hot exempl. vnn
den tweeden druk, dnt to l)ruHi«el l)orust, wnnrvoor ik hem ook hier mijn
oprechten dnnk betuig. — Zie Holtrop,
Monum. typoyr. p. 117, pl. 128 (127).

\') Dit moot siijn XXii.

15

-ocr page 222-

194

men sculdich es te gheloouen. Dat ander deel des boexkens
es, hoemen naden heihgen gelooue leuen sal ende heeft XXI i)
capittelen. Dat derde deel des boexkens es, hoemen metten
heileghen gelooue wel ende salichlijc steruen sal endo heeft
iij capittelen oft leeringhen, met welken leeringhen men sonder
twiuel den hemel besitten sal-)."

Terwijl Duitschers als Göbl"), Probst^) en Janssen meermalen
van dit boekske gewag maken, is er in ons vaderland nauwelijks
de aandacht opgevestigd. Tinbergen noemde het niet, al had
reeds De Hoop Scheffer het gerangschikt onder de stichtelijke
volksUteratuur, die voor 1520 in omloop was, en er iets uit
medegedeeld. Dr. Vos noemde het onder de lectuur, die
den weg voor de Hervorming gebaand had! — eene meening, die
wel op eene al te vluchtige inzage van De Hoop Scheffer zal
berusten, doch ook bij de meest oppervlakkige kennismaking
met het werkje zelf geen stand had kunnen houden. Het is
dus noodig, dat hier een denkbeeld van den inhoud gegeven
worde, waarbij ik citeer uit den druk van 1498 \').

Cap. 1—4 handelen over het geloof (in beide beteekenissen:
fides qua creditur en fides quae creditur), en daaronder geeft
cap. 3:

„Een vorclaringho van andoren punten, dio men oec gelouon
moet om salich to worden.

Ic golouo dat alleon con god is ondo ic golouo, dat hi alnmch-
tich is, dio allo dinc woot, dio ondorsceiden is in drio j)ürsoncn,
to woten inden vader, inden soon endo inden heiligen geest-

\') Dit moet ook wezen XXii.

2) Cap. XIX (Van Vii waerheden, die men lesen «al tsauons deuo-
telic voor tbedde) wonlt in de door mij gebruikte uitgave van M1)S
gemist. Het werkjo telt alzoo 17 hoofdst.; die vnn MJ)8 eehter IS,
doordat aan \'t slot zijn toegevoegd: van seuen dinghon, die ons seer
beletten, dat wi niot voert en gaen in enen goeden, heiligen letien —
een schoen gebet van den heilighen weerdighen soeten naem .Ihesus. De
eerste druk telt slechts 21 hoofdstukken met 2 aanhangsels. Pat^tr Dirks
(o. c., p. 10) zegt, dat het l)oekjo ingericht was ,.par domnndes ot
rójronses", maar dat is onjuist.
») a. W., 280 f.
<) a. W., S. 118 f.

ö) Getch. der Kcrkh., Amst, 1873, bl. 13 v.
6)
Gach. der Vaderl Kurk-, Dordr. 1888, bl. Cl.
") Campbell ÜOl.

-ocr page 223-

195

Ic geloue, dat god allo dinc geinaect heeft van niet, endo dat
hi die werelt ende alle dinc regeert, ende dat hi den mensche
een scoen edel ziel gegeven heeft endo die na sijns selfs ge-
lijckenisse seer edehc ende wijsselic gebeelt heeft, ende ic ge-
loue, dat hi den menschen dat ewige leuen gegeuen heeft, die
sijn geboden houden; ende die sijn geboden niet en houden,
die ewighe verdoemenisse mitten quaden engelen, ten waer
dat die mensche doer groten rouwe ende penitencie in deser
tijt van gracie hem tot gode bekeerde; dan geloue ick, dat
god mildelijken bereyt is te vergeuen syn sonden, al hadde«
die mensche alleen op hem allo menschen sonden ....

Cap. B—11 bespreken de 10 geboden. Hier treffen ons hfdst.
G en 7, waarin de „maledixien" en „benedixien" voor hen, die
de geboden al of niet overtreden, beschreven worden\'), terwijl
cap. 10 handelt „van twe gheboden, daer ihesus of sproot, daer
alle wetten ende propheton in besloten worden." Hfdst. 9
geeft eene korte paraphrase der geboden en eene berijming,
hfdst. 11 eene meor uitvoerige verklaring, waaruit ik afschrijf:

I gebot.

Ghi cn sidt geen dinc liefhebben bouon god of moor dan
god, waer bi mon god vergoten soudo; dat is: oon monsche
sei sijn gelouo, sijn hope ondo sijn minno in god sotten ondo
in anders goen creaturen. In deson gobodo is ons beuolen to
eeren do werdiclioit dor heiligon, endo sondorlingo dor weerdor
moedor gods maria endo don heiligon ongelon, want hot is
behoorlic, dat wi hem eren, dio god alsoo hoechlic geilert heuet.
Tegen rlit gobot sondigon allo dio ongelouigo kotters, dio twi-
felen int golouo endo dor twifolinge niot wcdor en staon, dio
vermotclic ondorsookon die vorholontheit goeds, dio hom ver-
heffen ondo vermotolio enigo gracio too Hcriuon; dio ander
hulen godlijko eer bowison mit ydolro prisingho, smekingo,
loftugingo .... üio hom beholpen mit dromen, visionen, wij-
chelen ondo zwarto cnnstcn. Dio enigo briofkens bi hem dra-
gon om onich ongeual to verhoeden, daor dicwijl do duuelscho
namen onder godliko namon genoenit worden ....
{allerlei
bijgeloof tvoriH opgenoemd)
. . . Dio onigo creaturen, hot si
geit of goot, vrouwen of nuinnen of kinderen bouen god of
gelijc goil liefhebben. Die meor vrcson creaturen ilan god to
vortoornen. Dio wt lioouordigon grondo nyou fautsoonen van

\') Vgl. boren bl. 11».

13*

-ocr page 224-

196

scoenen, clederen, caproenen, sterten, tuyten versieren ende
dragen ....

Hfdst. 12 over de kerkelijke geboden deelde ik reeds in § 2
mede i). Hfdst. 13 geeft eene lange opsomming „van den seuen
dootsonden mit haren doehteren, die daer van comen", 1-4
noemt de 9 vreemde zonden:

„Die eerste is, als yemant ander luden hiet sondigen. Dio
ander is, als yemant hulpe geeft of raet om te sondigen. Die
• derde is, als yemant sijn consent daertoe geeft, dat ander
luden sondigen . . .

15 behandelt de 4 roepende zonden en daarvan alleen de
tegennatuurlijke zonde uitvoerig, wier verschillende vormen
stomme zonden worden genoemd. Immers „dese grote sonde
maket den sonder stom, als hi biechten sal." 16 spreekt over
de zonden tegen den H. Geest, 17 over de zonden der tong,
18 noemt de „punten, die een mensche hebben moet, sal hem
god sijn sonden vergheuen", 19—21 spreken over berouw,
biecht en satisfactie; en zoo eindigt het eerste deel, dat over
het geloof heet te handelen, ma;ir waarin de gansche leer der.
zonde is opgenomen.

Met 22—32 begint, wat wij zouden kunnen noemen een regel
voor een devoot leven, wajirbij hoofdzakelijk over het gebed
gesproken wordt. Geen gebed is heiliger of geschikter dan
het paternoster „mit andaclit gelesen". De leken moeten liet
niet in het Latijn, maar in het Dietsch uitspreken Hfdst.
24 zegt: .

„Als gi bidden wilt, so bereit v horto tot innichoit, want
gi mit enen alto groton lioro «prokon wilt endo tgolt v volo,
want dio horo hooft oon grooto sake tegen v, ondo wil v vor-
oordelon totter ewiger doot, gi on biddqt hom of. Hierom
Buldi gaon in oon heymoliko plaotso sitton op v knyen als

») Zio boven bl. CD v.

2) In cap. lerxin wo nog: „Mer wildi cnighe innicheyt oft deuocy
verengen in desen «outer (nl. onser vrouwen soutor), «o lecat den pater
noster ende ano maria in dio sprake, dio gi alderbeat verstact? het si
wals of duyta, engels, spaens, lombaert« of latijn, want anders mocht
god tot ons Bogghcn: dit volck loeft mi mitten monde, mer hair herte
ia verre vnn mi, want si en weten niet, noch en verKtnen niot, wnt ai
segghen."

-ocr page 225-

197

salomon dede, ende v armen wtrecken als ihesus inden lioue
dede, of sitton als magdalena dede biden voeten ons horen,
ende sult v ogen nederslaen als die publicaen, ende somwilen
v ogen ogslaen als die apostelen ende maria inder hemeluaert
ons heren dede. Dan suldi poysen in drien manieren . . . ."
(als een misdager — als ecn anne — als een kind).

25 handelt over paternoster en ave maria, 28 geeft een kort
en een lang gebed tot Maria, waaruit ik deze zinsnede aanhaal:

„O maria, v ontfermherticheit si daer (n.1. in \'t laatst« oor-
deel) voer mi ende voer alle ellendige menschen biden milden
gesontmakor. O alder soetsto maria, ic bid v, laet mi uwen
lieuen Idndo endo v dan behagehc sijn, endo vorlost mi van-
den toorno uwes liefs kints endo nu vander boeshoit der be-
coringo dos vloisch . . . ."

Hfdst. 34 noemt de werken van barmhartigheid, 35 do zeven
gaven des geestes in korte definities, 30 de zaligsprekingen.
In 39 worden de zwangere vrouwen vermaand tot bidden,
biechten en gebruik van het avondnuval, omdat

„Jan gorson geuoolondo is, soo ist gocdortiorlick te hopen,
dat dio kindor van alsulckon vrouwen ovormit« dion behouden
worden, al waort oock dat si sondor wtwondich doopsel storuon,
want god on hooft sijn macht alsoo niot ghobonden aondon
sacramonto, hy en nnich wol sondor dion dio monschon salich
nuikon . . . ."

Over (\'18 cn -10 sprak ik reeds in § 1 \'■\').
Meer dan in do andoro te bespreken didactischo werkjes is
hier do Mariadienst »um hot woord. Hfdst. il loert „hoemen
nuu-ia enen mantel nuikon sal, datsi ons botlocko in dio vre
dos doots," terwijl 43 o.a. s[)reekt van „onsor lieuer vrouwen
roson hoot ofte crans."

V^ool broeder aangelegd, maar daardoor voor onderwijs luui
jeugdigen en eenvoudigen ook in \'t geheel niot geschikt, is
Des Coninx Sunnno, waarbij ik my echter voel korter mag
ophou<len, daar de hoor Tinborgen daaraan verleden jaar zijn
proefschrift wijddo en bovendien eeno kritischo tiitgavo beloofde.

\') Do schrijver wxl hier wel hot oog hebben op huk. 10 : !J0, en niet
op Luk. 7 : as. Vgl. boven bl. ICÜ en 182.
\') /iio boven bl. 7 en 0.

-ocr page 226-

198

Het boek behelst eene korte verhandeling over de 10 geboden
en eene nog kortere over de 12 geloofsartikelen (bij het 10e
worden terloops de sacramenten genoemd, maar verder niet
besproken). Daarna komen de doodzonden met hare takken
en telgen en rijsjes; bij den nijd komen de zonden tegen den
H. Geest ter sprake ; bij de hebzucht wordt uitvoerig gehan-
deld over woeker en diefstal. Als zevende hoofdzonde wordt
niet de gulzigheid genoemd, maar „die sonde des monts, die
dient van tween diensten; want metter monde etmen ende
drinctmen, dat is sijn enen dienst; ende men spreket daermede,
dat is sijn ander dienst", zoodat hiertoe èn de gulzigheid èn
alle ijdelspreken, laster enz. gebracht wordt.

Maar de zonde „laten ende haten" is niet genoeg, wij moeten
ook de deugd leeren beminnen. Geen korter weg daartoe dan
van de wereld af te sterven. De deugd te beminnen is hooger
dan de zonde te ontvlieden; hoeveel edeler is een jagende wind-
hond dan een vluchtende haas! Christus heeft ons leeren
bidden de zeven beden, waarmede wij vragen om de zeven
gaven des Geestes, die ons zullen verlossen van de hoofdzonden.

Zoo wordt de be/spreking van het O. V. voorbereid en daaraan
die van de geestesgaven vastgeknoopt. Daartusschen wordt
eene kleine uiteenzetting van de drie theol. en de vier cardinale
deugden gegeven. Van de gaven is de vrees de laagste, de
wijsheid de hoogste. Bij de behandeling van de gave der
sterkte wijst de schrijver op het „pansier der penitencien",
waarmede de mensch gewapend wordt tegen do doodzonden,
en vindt zoo gelegenheid over de biecht to spreken. Zoo
worden bij» de gave des raads, die barmhartigheid i)huit in
plaats van hebzucht, de geestelijke en lichamelijke werken van
barmhartigheid behandeld. De beido hoogste gaven behooren
tot het volmaakte (schouwende) loven -).

Des Coninx Summe is wel eens beschouNyd en gebruikt als

\') Een (lezor rxinden is nl.: „linet ende nijdiolieit vnn sijns cucnker-
stens wnelvaert", zoonis wij lezen in liet lis. vnn liet
CnnceUierhoeck (op
het Cnncellierboeck volgen kortere stukken, en zoo op fol. 81 verso et>n
stuk over de zonden tegen den II. O.) — Dit is echter niet do gewone
beschouwing, want dan zou deze zonde togen den II. (J. geheel sauien-
vallen met eene jlor hoofdzonden. — Ileter is do omschrijving van de
Cura ClericalU: „inuidia fratcrne charitatis."

2) Vgl. Tinbergen 5—11.

-ocr page 227-

199

biechtboek 1), maar zij is algemeener van strekking; al wat de
catechese omvatte, kwam er, schoon op weinig stelselmatige
wijze in voor en dit alles werd niet uitsluitend van uit den
biechtstoel bezien en toegelicht 2), al was de schrijver of liever
de compilator , frère Laurent, biechtvader van koning Filips III
van Frankrijk. In 1408 werden de eerste vier der zes traktaten,
waaruit het werk is samengesteld, vertaald door den Karthuizer
Jan van Rode. Deze vertaling werd, aangevuld met eene over-
zetting van traktaat 5 en 6, in 1478 te Delft gedrukt. Afge-
zien van gedeeltelijke herdrukken, werd het boek B maal op
nieuw ter perse gelegd

Over Gersons driedeelig werkje spraken wij reeds meennalen.
Do schrijver bestemde het in de tweede plaats voor „allen
ongheleerden personen, weerlick oft gheestelick" en de brief,
dien Erard vander Marek voor de latere vertaling plaatste, is
ook gericht aan de onderzaten. Daarin vermaande hij

„allo vaders endo moedors endo allo anderen goeden korsto-
non monschon, dio ghoon broeder noch meerder kennisso hoor-
der salicheit on hebben, dat zij deze voorsoido leeringho, ten
aldorminsto die walscho, dio walsch zijn, in walscho endo in
(lees: die) duytscho, dio du3\'tscho sijn, in duytscho vorcrijghen,
waer sij dio macht hebben to ghelden of to copen endo connon
ghocrigon, ondo also verre, als sij lesen connon. Endo eest,
dat si dicwil daer inno leson endo studeren, hot sul wel mot
hem wesen, ondo hom sal goet geschion\'\'\')."

Gerson en Erard beiden hebben hier èn het zelfonderwijs
èn het huisonderwijs op het oog gehad, ovenals ook Dirk van
Minister zijn boekje voor beide doeleinden bestemde. Do een-
voudige wijzo van medodoeling maakt het eene, zoowel als
hot antlero werkjo uitnemend daarvoor geschikt; doch (lorsons
werkje is geleidelijker en lijdt niet aan overlading van stof.

Over het boek met den titel MVr/i van iSV/r/»f/7 word, zoover
ik weet, nog nergens gerept behalve in bibliographische werken.
Holtrop noemde het reeds in zijn Catalogus en sprak over do

-ocr page 228-

200

verschillende drukken in zijne Monuments typographiques. Camp-
bell beschreef deze drukken nauwkeurig^). Doch het schijnt
wel, of niemand achter dezen titel een catechetisch werk heeft
gezocht; en toch is het er een van het zuiverste gehalte. De
auteur was, naar het explicit ons meldt, een priester en putte
uit Latijnsche schrijvers, die hij vaak met
name noemt 2). Hij
schreef zijn werk „int duussce ter leringhen van simpelen
menschen" of, gelijk hij zich uitdrukte in den tweeden proloog:

„ic meen te bewijsen den simpelen menschen, diet int latyn
niet en verstaen, inder moeder tongbe dat meeste ende tgroue
dat allo kerstine creaturen, die wijsheit hebben endo reden,
wel sculdich zijn te kennen endo to weten, die kijnder zijn
ende als kijnder leuen willen der heihghor kereken."

Overigens is mij van den schrijver niets bekend geworden
Volgens den eersten proloog wil dit boek den mensch leeren,

„wat hij sculdich is te doen endo wat hi sculdich is te laten
ende hoo hi vten sunden mach vorrisen. Endo als hy vten
sunden verreson is, hoo hy sculdich is to lonen, wat hy scul-
dich is tontsien, wat hy sculdich is to vlion, endo wat hy
sculdich is to boghoren,"

zoodat het boek zich in zeven deelen splitst. Het telt \\)0
hoofdstukken.

Hfdst. 1—3 vormen eene inleiding. God schiep engel en
mensch, om aan zijne volmaaktheid deelachtig te zijn. In

-ocr page 229-

201

\'s menschen licliaam stortte hij de ziel uit, en begaafde dio
met verstand, wil en geheugen. Maar Adam en Eva aten van
den verboden boom en kwamen zoo in de macht van den
vijand, zoodat alle menschen moesten sterven en ter helle
varen, „hoe heilighelike dat si gheleeft hadden." Doch God,
die den mensch schiep uit liefde, heeft hem verlost uit \'s vijands
handen. Daar er geen „puer mensche" te vmden was, en
ook geen „puer god" zulks kon doen, „want so bat gheschenen,
dat hy ons bij crachten vter haut des viants hadde ghenomen,
daer wi bi rechte in waren gheuallen," zond God Gabriel om
aan Maria te boodschappen, dat zij moeder van Gods Zoon
zou worden. „Dus is god vut mimien van ons menscho
worden."

Doch nu zijn wij schuldig God weder te nnnnen. Vier toe-
standen des menschen worden daarbij onderscheiden. Christus
heeft ons gezet „in de staet van onnoeselhoit." Zullen wij in
dezen staat blijven, dan moeten wij weten het goede, dat wij
behooren te doen, en het kwade, dat wij behooren to laten,
waartoe de 10 geboden en do 7 hooftlzonden kunnen dienen.
Valt do mensch in zonde, dan komt hij in don toestand van
penitentie en moet do sacramenten kennen, die eeno medicijn
tegen do zonden zijn. Is hij door penitentie uit do zonden
verrezen, dan komt do staat van gerechtigheid, „voertgaendo
in enen goeden leuen van duechde to gode endo op sinen
ouenkorsten", waartoe hij moet weten do 7 deugden, do 8 zalig-
heden en do 7 werken van barmhartigheid. En tot den staat
der vohnaakthoid komt do mensch, als hij „allo doso duechden
boven ghegaen is." Dan moot h\\j kennen de 3 radon, do 7
gaven en do 12 vruchten des Goestos. Ton slotto zullen het
laatste oordeel, do hol en do hemel worden beschreven.

Hoo goed is dit gedacht! Terwijl Des Coninx Sunnno zich
als compilatie verraadt, hebben wij hier to doen met een wel-
«loordaclit i)lan, al worden bij do uitvoering do bouwstoflen
ook ontleend aan de vaderen der Kerk en andere voortrelle-
lijke schrijvers.

Hot eerste deel (cap. -1 en 5) behandelt hooi beknopt do 10
geboden.

Hot tweedo (cap. (5—1(5) handelt eerst over do II soorten van
zonde: erfzonde, vergeeflijke zonde en doodzonde; waarna do
7 hoofdzonden vrij uitvoerig worden nagegaan, vooral do nidi-
clioit, waarby dit eigenaardig oxempel is gevoegd:

-ocr page 230-

202

„Het was eens een coninc, die twee luden consentierde,
wat dat
sy eisschen souden, ende beleefde dat ben luden to
gheuen in manieren, dat die afterste eisschen soude, dat hy
tweeuout hebben soude. Deen was nidich ende dander was
gliierich; elc hadde gheern afterste gheeyscht; die ghierighe,
omdat hyt meeste deel begheerde; die nideghe, omdat hi den
anderen vergunste van dien goede. Als die coninc boerde,
dat si er aldus om streden, so hiet hi den nideghe voren bid-
den ende eischen. Hi, die liever hadde dies goets te deruen,
dan datter die gheen, dien hy benijde, daeran deilde, eyschede,
hy, dat men hom zijn een oghe vut stake, omdat hy woudo,
datmen den anderen beide zijn oghen vutstake.\'\'

Elke hoofdzonde eindigt met eene opsomming (in \'t Latijn)
der dochteren.

Het derde deel (hfdst. 17—32) bespreekt de sacramenten.
Vier zijn gegeven „in verlatenisse teghen den sunden" en drie
„in verhoedenisse teghen de sunden." Aan de penitentie wordt
de meeste aandacht geschonken; in 20—32 worden behandeld
berouw, biecht, satisfactie m \'t algemeen en dan in\'t bijzonder
bidden, paternoster, atilmoezen en vasten. Evenals Dirk van
Munster dringt de sclnijver van ons werk aan op het bidden
van het Onze Vader „in den vlaemscho."

Het vierde deel (33—72) toont ons weder do armoede van
de geloofs- tegenover den rijkdom van de zedeleer der middel-
eeuwen. Bij de behandeling van het geloof als de eerste theo-
logische deugd komt de schrijver op de geloofsartikelen, dio
eenvoudig worden opgenoemd met de namen der apostelen
Bij de liefde» wordt gesproken over do liefdo tot God, tot ons
zelf, tot den naaste en deze liuitste weer gesplitst in liefdo tot do
ouders, tusschen man en vrouw on tot den vijand (30—11).
De cardinale deugden en de zaligsprekingen worden ieder afzon-
derlijk behandeld. Daar do achtste zalighqid, „ghedoochsa-
micheit", beloond wordt al.s do eerste, „ootmoodichoit," zijn er
eigenlijk miuir zeven zaligheden, dio do hoofdzonden buiten
den men.sch sluiten. Aan den ootmoed (= armoede van geest)
worden niet minder dan 5 blz. gewijd. Daarentegen wordt
aan do werken van barmhartigheid slecht« (-én kort hoofd.stuk
(56) besteed, waarna overgegaan wordt tot de be.schrijving\'van

\') Vgl. hierover Kraus, Oetch. der Chrittl. Kuntt, II, i, Freiburg
i. 1807, S. 389 f.

-ocr page 231-

203

den staat der volmaaktheid. De drie raden des evangelies
(onderhorieheit, armoede en sunerheit) en de zeven gaven des
Geestes worden weder ieder afzonderlijk behandeld. Deze
laatste worden (hfdst. 61) gecombineerd met de 7 hoofdzonden
en in 2 groepen verdeeld: 4 behooren tot het werkelijke leven
(nl. goedwillicheit, vroetscap, stercheit en rade) en 3 tot het
leven der contemplatie (nl. vreese, verstandenisse en goddelike
smake)\'). — Eindelijk worden in hfdst. 69 de twaalf vruchten
des Geestes genoemd, waarvan een drietal (bliscap, ghesta-
dicheit, goetheit) in hfst. 70—72 breeder behandeld wordt.

Dit vierde deel van den Wcch van Salicheit verdient daarom
vooral onze aandacht, omdat het zooveel breeder is opgezet
dan het deel, dat leert, „wat die mensche sculdich is te laten".
Terwijl door de biecht maar al te vaak eene negatieve zedeleer
op den voorgrond trad, is hier de positieve zijde, het leven
der wedergeboorte, zooveel rijker ontwikkeld. Do 10 geboden
vatten Gods wet samen; de hoofdzonden laten zien, hoo wij
Gods wet overtreden; maar voor den uit het graf der zonden
verrezcne wordt eene nieuwe, veelvormige wet gegeven, dio
0. a. hare uitdrukking vindt in do 7 deugden, de 8 zaligheden
en dc 7 gaven van den Heiligen Geest.

Het vijfde deel (73—80) handelt over hot laatsto oordeel,
over do 15 teekenen, dio daaraan zullen voorafgaan ((» blz.),
over do verrijzenis der dooden en hunne vergadering in het
dal van Josafat, waar zij in 4 groepen worden verdeeld.
Diuir
zijn or, die zonder oordeel in do hel worden geworpen, en
anderen, die zonder oordeel aan (lods zijde worden gephuitst,
om met Hem to vonnissen; de middelgroep wordt daarna in
tweeën gesplitst naar do werken van barmhartigheid, zooals
Malthous 25 dat beschrijft Nadat nog aangetoond is, hoe
ontsienlic" hot laatsto oordeel is, en wie dan do zondaren
zullen boHchuldigen ((lod, de Schriftuur, do vijanden, de hel
enz.), wordt ten slotte beschreven, hoe na het oordeel hemel
en aarde vernieuwd zullen worden.

»I

\') J)es Conitw Hinnme on(lor«cliei(lt drio stnten oiulor do luonsolicn
nnnr do lioogto rnn iiuii f^eontolijk loven: angHt, goedertierenlieid en
„const" boltooren bij <len laaR8t<\'n; raad en «torkto bij den niiddelBten,
vcriitand en wijsheid bij den hoogston «tnat — Eigenaardig, dat do een
vreeso of anxt tot den hoogsten, do ander tot den laagsten trap des
goestolijkon levens rekont. Vgl. Tinbergen, bl. 0.

-ocr page 232-

204

Het zesde deel (81—85) beschrijft de smarten der hel. Ne-
genderlei pijnen (honger en dorst, zwavelstank, onuitblusschelijk
vuur, duisternis enz.) worden genoemd, die de verdoemden
zullen kwellen naar het lichaam, en evenzoo negenderlei naar
de ziel (ongheordiniertheit vander reden, verghetenisse van al
der heiliger scriftuer, ghedenkenissen van haren sunden enz.).
Voorts wordt over de vier deelen der hel gesproken en aan-
gewezen, hoe men de zielen in het vagevuur te hulp kan komen.

Het zevende deel (86—90) handelt over de blijdschap des
hemels, over de drie gaven der verheerlijkte ziel en de vier
des verheerlijkten lichaams.

De Spicghcl des leersten ghcloefs werd maar eenmaal gedrukt
Het is een uittreksel uit een grooter werk, dat onder den titel
Een Fundament van der Kerstenre Ocloeve in verschillende hss.
gevonden wordt Ten onrechte noemt Maronier Ludolf van
Göttingen als auteur; deze is slechts de afschrijver eener
middelnederduitsche vertaling van ons werk. Uit de woorden
van den proloog:

„Wio con goet korsten menscho wil weson, dio pino hom dit

ouor to lesen endo mcrcko wat hier in boscrouon staet . . . ."

blijkt genoegzajim, dat dit boekje tot de didactischo lectuur
behoort. In compositie staat het ver achter bij den Wech
van salicheit. Het O. Vader, do hoofdzonden (waarbij zeer
veel over do gierigheid), de geloofsartikelen, de tien geboden,
het biechtsacrament, do zeven deugden, do zoven gaven des
Geestes, de twaalf raden*), de sacramenten (vooral hot avond-
nuial), do zaligheden, de twaalf vruchten do Geostes komen
achtereenvolgens aan do beurt, zonder dat oeno leidende ge-
dachte to ontdekken valt De behandeling dezer stukken is,
vooral in het eerste godoelto van het bookjo, doorvlochten

«) Ciiuipbell 1585.

2) Zio TinboFKcn, KM vv.

\') Oetch. r.jh. godsdientlond. I, 81 v., voruioedclijk op gczng vnn
Ocircken,
Heil 89.

\') llclmlvü dc 3 iMjkcndo radon vnn armoedo, gchoorwiuinhoid\'cn
kuiaclilieid wonlcn hier genoemd: „dileccio inimicorum, paoiencin, minericonlia,
simplicitas (dijn redpn sol wc»cn: iae, iae, neen, neen), occa«io peccnti
fugenda (het uitsteken van het oog, maar niet letterlijk opgevat), intencin
bona et recta" etc. Geilhoven geeft 12 consilia en 12 precepta.

-ocr page 233-

205

met allerlei hoofdstukken, die voor de catechese minder ge-
wricht hebben. In enkele opzichten (ik heb het oog op de
breede behandeling der hoofdzonden en de afzonderlijke bespre-
king van de biecht, terwijl later de andere sacramenten aan
de orde komen) nadert het tot de biechtspiegels, m andere
tot de stichtelijke lectuur.

Over de Tafel der kcrstclilcn leuens, die ieder Christen ook
„voer hem seluen" in huis moest hebben, sprak ik uitvoerig
in § 1 1).

Tot de zestiende eeuw behoort een werkje van Thomas
Herentals, getiteld
Spiegel des kersten leuens. Het behandelt de
vier stukken van Jan van Zyric; doch de 10 geboden en de
sacramenten vormen den hoofdinhoud; de verklaring der ge-
loofsartikelen wordt bij het eerste gebod gegeven, die van het
O. Vader staat los tusschen de bespreking van geboden en van
sacramenten in. Thomas HerentiUs was gardiaan van het mhi-
derbroederklooster te Yperen en tevens prediker in de St.
Maartenskerk aldaar. Zijne X artikelen brachten wij bij de
preek reeds in herinnering Het nu voor on.s liggend werk
is geschreven in den loop van het jiwir 1521)"), doch do dood
overviel den schrijver, eer hij tot de uitgave had kunnen over-
gaan 1); dezo werd nu bezorgd door Franciscus Titelman in
hot jaiir 1532 \'"\'). In \'t zelfde jajir verschoen reeds oon her-
druk "), in 1533 eeno derdo "), in 1537 oono vierdo uitgave
Voorts noemt Dirks nog uitgaven van 1511, 1515 en 15(ïS), dio
ik niet gozien hob. Do door Tacitus Nicolaas Zeghors, een

-ocr page 234-

391

minderbroeder, bezorgde Lat. vertaling verscheen in 1549 en
werd in 1555 herdrukt. Wij hebben hier dus met een veel
gebruikt boekje te doen.

Al kan dit boekje ook bij de openbare catechisatie de cu-
reiten gediend hebben, het was voor de leeken bestemd. De
uitgever Titelman zegt in zijne voor het werk geplaatste Com-
mendatie, nadat hij gesproken heeft over zijn besluit om het
werkje te laten drukken,

„Dwelc ic oock so veel te lieuer ende neerstigher ghedaen
heb, omdat ic beuinde in dit boeck vuldaen endo vervult
tgbeen dat in ons bantboexken, laest wtghegeuen in Vlaems-
cer talen (ghenaemt den Schat des kersten gbeloofs) , scheen
to ghebreken tot volmaecte leeringo der kerstenen menscon.
Also dat dese tweo handboexkens mi duncken to besluyten
vohnaectelijc in hem, al wat die leeringo der kerstenen toebe-
hoort, also dat ick hopo bi dio gratie gods, dat voort aen
niemant on sal behoeuen eenige suspecte ondo onsokore boockon
to lesen, noch daor too gheen roden on sal liobbon, om to
stellen sijn arme siele in perikel dor dwalingen ondo verdoe-
menis , nadat hi in deso twee hantboocxkons volcomolijck mach
vindon al wat sinen gholoouo aongaot ondo sijndor sielon salie-\'
hoyt."

De bespreking is bij het eerste gebod zeer uitvoerig (meer
dan een zevende deel van \'t werkje wordt er door ingenomen),
maar overigens vrij gelijkmatig. Bij ieder gebod worden eerst
de woorden, waarin het uitgedrukt is, verklaard; vervolgens
wordt nagegaan, welke eischen er uit voortvloeien; en ten slotte,
op welke wijzo het overtreden wordt. Bij de sacramenten wordt
eerst de boteekeni.s van elk sacrament ontwikkeld; daarna ge-
vraagd naar de „vruchten endo ijrofiton", dio hot doel worden
van den ontvanger; on eindelijk aangegeven, hoo mon zich
voor de ontvang.st van ieder sacrament zal voorbereiden. Dat
dit eenvoudig en helder geschreven werkjo voel lezers gevonden
heeft, behoeft ons niet te verwonderen. Doch in catecliotiHch
opzicht had het dit gebrek, dat er geon eenheid in gevonden
werd. De behandeling van eik der beido hoofddoelen staat op
zich zelf.

-ocr page 235-

207

Eene atomistische opvatting van de kerkleer — aan die fout
gaat de gansche middeleeuwsche catechese mank. Niet ten
opzichte der historie; door de typologie was daar bij alles
Christus en Zijn verlossingswerk het middelpunt. Maar wel
bij de geloofs- en zedeleer. Daarom verdient de besproken
Wcch van Salichcit, die er naar streeft de gansche kerkleer
samen te vatten en van uit één middelpunt te bezien, in dub-
bele mate de aandacht. Ten slotte kan ik nog op één werk
wijzen, dat, schoon op gansch andere wijze, getracht heeft
een geheel te geven, n.1. de
Tafel van der Kerstenre Gheloven
van Dirc van Delf.

Op dit alleen in hss. tot ons gekomen boek hadden Van
Vloten en Moll -) reeds gewezen, toen Tinbergen er meer
opzettelijk de aandacht op vestigde en de grooto belangrijk-
heid — ook uit literarisch oogpunt — er van in het licht
stelde Dirc van Delf spreekt eerst over God, do triniteit,
den naam Gods enz. en behandelt dan zeer breed de schei)-
ping, waarna do theologische en cardinale dengden, de zeven
gaven des Geestes enz. aan de orde komen. Hierna wordt do
val besproken, eerst van de boozo geekten, daarna van de
menschen, waarop do zeven hoofdzonden, do „soven" zonden
tegen den H. Geest enz. behandeld worden. Hoofdst. <31 over
het land Kanailn vormt don overgang tot de tien geboden
„gods ons heren" en de vijf hoidenscho geboden on zoo
hoofdst. <34 over do ovangoliün en evangelisten tot do bespro-
king van „den vollen tijt der genaden dat god woud mensche
warden". Maria\'s huwelijk, do zomling van (ïabriiU, de ont-
vangenis, het bezoek bij Elisabeth worden verhaald, en dan
volgt het leven van Jezus. Uit zijn openbaar leven worden
medegedeeld do verkiezing der apostelen; „van ons heren Ihosu
Cristi ghedaento, wise ondo forme van sinen loven, leer, pre-
dicaci endo miraculen"; do verheerlijking; do intocht in Jeru-
zalem; de tempelreiniging; do zalving door „die vrouwe Maria
Magdalena"; het laatste avondmaal; de
voetwa.ssching; en ehi-

-ocr page 236-

208

delijk „vanden godliken sermoen dat Cristus prediete ende
vanden testamente, dat hi voor sijn doot besettede".

Hiermede eindigt het Winsterstuk van Dirc\'s Tafel, waarna
het Zomerstuk de verlossing verhaalt. Hfdst. 1—7 verdiepen
zich in Jezus\' lijden, waarbij ten slotte ook de 7 droefenissen
van Maria ter sprake komen. Ver^\'olgens hooren wij van zijne
begrafenis, nederdaling ter helle, opstanding en van verschil-
lende verschijningen, hemelvaart en uitstorting des H. Geestes
Hfdst. 17 verhaalt „van den ghemenen raet der apostelen, die
si hadden na dat si den heiligen gheest hadden ontvangen,
opdat si di artikelen der kersten gelove souden dichten", waarna
het leven en de zendingsarbeid der apostelen ons voeren tot
de bespreking van de inrichting der Kerk. Daar zijn prelaten,
daar zijn doctoren en daar zijn predikers; deze laatsten moeten
het volk de werken van bamihartigheid loeren, die breed toe-
gelicht worden. Na de bespreking van kerk- en alta;irwijding
en de zeven getijden komen aan de beurt de zeven sacra-
menten, „als most uten wijnkelre van der openre gecruusten
ziden Cristi .... uutgevloten" % Daarna volgt een vrij bont
allerlei, waarin o.m. over de keizerskeuze en over het schaak-
spel gehandeld wordt, waarop het boek sluit met de bespreking
. der uitersten: Antichrist, het laatste oordeel, de hel, het
vagevuur en het hemelrijk.

Uit dit overzicht blijkt, dat Dirc van Delfs belangrijk werk
den historischen gang volgt. Op die wijze is het min of meer
een geheel geworden en verdient dus ook uit hot oogpunt van
rangschikking zeer de aandacht. Het is het eenige weik, dat
de leerstof in ha<\'U\' wijdsten omvang behandelt; do geloofs- en
zedeleer, de cultische en de historische stof, alles wordt be-
sproken.

De schrijver was hofprediker van hertog AIhreclit van Beieren
en schreef zijn boek voor dezen vorst, droeg het althans aan
hem op.

„Daerom, wairdigo liovo horo, opdat ic iu mogho wisen ondo
loron, daor ghi uwen god ondo scoppor mode seit Ieren kennen
endo oefenen ondo oio bet to hoeden van sondon, so heb ic

-ocr page 237-

209

iuwer eren gliemaect een Tafel vanden Kersten Gelove ende
der ewen; ende also als ic gaern woude iu willich te dienst staen,
dat glii deso tafel hebben somwijl in uwer bant, opdat glii
voir die oghen der moghentheit gods, die glii vruchten, be-
deneken ende ghehoegen, hoe ghi hem te wille moghen leven
ende in kersten ewe endo gelove houden, opdat glii alle liinder
ende quaet iuwer zielen moghen voorbi comen an dat aenschijn
der ewigher eren ....

Al zal meer dan één cureit met dit werk zijn voordeel heb-
ben gedaan, naar wij vertrouwen, het was voor ontwikkelde
leeken geschreven, en verdiende dus hier eene plaats.

Evenals de biechtboeken mogen wij deze didactische werken
beschouwen als voorloopers onzer latere catechismi.

§ 12. stichtelijkk lectuur.

„Onze vaderen stichtten zich met den Bijbel, maar daarom
behoort de Bijbel nog niet tot de zoogenaamde stichtolijko
literatuur" zegt Acquoy Al is dit waar, toch mag hier, waar
wij die stichtelijke literatuur, dio voor do catechese betee-
kenis heeft, nagaan, do vraag gedaan worden: hoo was het
met do bijbelkennis onzer vaderen gesteld? liet antwoord
kan in günstigen zin gegeven wonlen. Uit velo werken dor
Middeleeuwen komt ons togen eeno degolyko kennis der Schrift.
Niet te vergeefs had Geert Grooto or op aangedrongen, liet
Evangelie tot den wortel van allo studio to maken.

Nu waren de schrijvers dier werken zelden leeken, maar
gewoonlijk priestors of monniken, on mogen wij dus uit dio
werkon niet besluiten tot de konnis der Schrift bij hot volk.
Maar het lezen dier werken bracht do Schrift dan toch op
middellyko wijzo tot hot volk. En het rocht der leekon om
„sacrao scripturao" •\'\') in do landtaal to lozen werd door de

-ocr page 238-

210

mannen van Deventer en Windesheim met kracht bepleit en
gehandhaafd i).

Wat den tekst des Bijbels aangaat, vond men in de handen
des volks alleen den Souter en Epistel- en evangelieboeken.
Eerst tegen het laatst onzer periode kwam de vertaling van
Petrus Comestor\'s Scolastica historia onder den titel
Bibel in
7 corte (de eerste druk is van 1513) in omloop en bracht zoo
de historie van het Oude Testament in geregelde volgorde tot
de kennis der leeken^. Nog jonger is een werkje, geheeten
Historien ende Propliecien wt der licijligher scriff neren, verciert met
siiyuerlijcke heeldinghen ende met deuote gheheden ende danchaer-
heden tot God,
een voorlooper van het vroeger®) besproken
Jesu Christi vita van Branteghem*). De titel is geplaatst in
een houtsneerand met de volgende tafereelen: Mozes ontvangt
de wet, mannaregen, Mozes verbreekt de tafelen der wet, het
gouden kalf, de koperen slang. Hoofdzaak voor den schrijver\'\')
is niet de keimis der historie, maar het gebed. De historiën
leeren ons de zwakheid van den mensch, maar ook, hoe Gods
kracht in \'s menschen zwakheid volbracht wordt. Bij elke
historie heeft hij daarom een gebed gevoegd, behalve bij de
lofzangen en profetieën, die „selve geestelic" zijn. Het werkje
behandelt de gansche O. Test. geschiedenis (1—79), enkele
tafereelen uit de Apocryphen (80—82), tewijl het N. Test. in
6 overzichten (83—88) wordt behandeld, waarvoor Joh. de
Dooper, het Ev. van Mattheus, dat van Markus, Lukas en
Johannes, en Paulus de stof leveren.

Elk hoofdstukje beslaat in den regel 2 tegenover elkander
stjiande bladzijden, en bestaat uit eeno houtsnede, ccn godoolto

-ocr page 239-

211

der sclirift en een gebed. Het eerste hoofdst. is b.v. aldus.
Op de houtsnede zien wij God met de driedubbele pauselijke
kroon en den pauselijken mantel staan op een eiland, midden
in zijne schepping. Op het land zien wij een boom, waarin
vogels zitten, en een struik; voorts een ooievaar, een haan
enz.; in het water: vissollen, kreeft enz. Op een ander stuk
land: kameel, hert, koe enz.; daarboven de zon, elders maan
en sterren — Dan volgt de tekst van Gen. 1 : 1—8a. —
Eindelijk een gebed, waarin de schrijver, met beroep op Rom.
1 en Ps. 19 er op wijst, hoe de scheppuig God predikt, waarna
hij God dankt, die bovendien zijn Zoon en zijn Geest gezonden
heeft. De inhoud is als volgt verdeeld: 1—13 behelzen de
geschiedenis uit Genesis, 14—35 Israels wedervaren in Egypte,
den uittocht en den tocht door de woestijn, 36—44 de ver-
overing van KanaUn en de geschiedenis der richters, 45—58
de regeering van Saul, David en Salomo, 59—63 tafereelen uit
Juda\'s geschiedenis -), 64—66 de Joden na de ballingschap
(waarbij ook van Judith verhaald wordt). Hfdst. 67—79 be-
handelen eenigo dier bijbelboeken, die wij gewoonlijk de dich-
terlijke en do profetische noemen, van Job tot Jona; zoo wordt
van Prediker het eerste, van Ezechiel het vierendertigste hoofd-
stuk meegedeeld. Daarna komen 3 stukken uit do apocryphen
en de 6 reeds genoemdo uit het N. T., waarna de tekst van
Ps. 118 het boekje sluit»).

In de gebeden wordt menige geschiedonis op Christus en
Zyn werk toegepast; toch hebben wij hier niet do traditioneele
tj\'jiologio van Biblia pauiierum en Speculum. Hy hfdst. 41
(Gedeon begheert een teeken van (tod) wordt niet op Maria
gezinspeeld, maar lezen wij hot volgende gebod:

„O ghonadigo Ileoro, ghi hoht don dan uwer godlikor gra-
cion oorst laton dalen opt vlios ondo opt huys van Israël, ondo
hebt Moysi dinon willo ondo woch to kennen gegeven ....
Mor na don male, dat si v knochton oudo prophoton, dio qua-

\') Ik kftn niet unlnt4?ii liior in hot voorbijgnnn to wijr.on op tlo groop
vnn 7 minintnron, do Bchoppingndngon voorstollondo, U) vinden op \'Pnf.
IX nchtcr W. VogelHnng,
JloUiimiUche Miniafurfiit d«» «paferm Mittel-
aJtert y
StrnHiiburg 1800.
\') Vnn de 10 stnunnon wonlt niota vorhnnld.

\') Hij hfdst. r»i (Dnnid wort verwonnt vnn con iongho ninghot) vindt
men dewjlfdo hontanedo nis bij 00 (Ksthcr moet des conincx sccptcr). —
In hot boekje zijn do hoofdstukken niet gcnummonl.

U*

-ocr page 240-

212

men om de vruchten vanden wijngaert, ende daerna uwen heuen
eenigen sone hebben doot gheslagen, so hebdy van hem gheno-
men dat rijck gods, ende hebt dat vhes heel drooge laten bliuen,
ende hebt den dau oueruloedelijc laten vallen op die aerde ...."

Willem van Branteghem vertaalde dit werkje in het Latijn
onder den naam
Enchiridion i), welke vertaling nog in hetzelfde
jaar verscheen bij denzelfden uitgever met eene voorrede van
den laatste, die zich daardoor als de schrijver laat kennen,
en een gedicht van Branteghem. De inhoud is dezelfde, ook
de houtsneden zijn gelijk, alleen zijn de evangelisten korter
behandeld en is aan het einde Ps. 118 vervangen door een
brief van Branteghem aan Maximiliaan van Bourgondië, den
abt van Middelburg, waarin hij mededeelt, dat hij bij den tekst
steeds de Vulgaat gevolgd heeft 2). Gelijk Branteghem twee jaar
later de plaatjes van zijn
Jem Christi vita bestemde voor de onge-
letterden, zoo zullen ook de houtsneden van de
Historien ende
Fro}}hecien
hun, die niet konden lezen, hebben moeten dienen

In den regel bewoog zich de bijbelkennis binnen den kring
van Jezus\' leven of binnen den nog engeren kring der passie.
De geschiedenissen uit het O. Test. kende men uit typologischo
werken als de
Biblia pauperum, of uit boeken met exempelen
als
Der Sielen Troest cn Scutdorpo\'s Sermones,

Naast de typologische prentenboeken, do Biblia pauperum
en het Speculum, kunnen wij nu een ander zetten, dat 30
houtsneden bevat en onder elke houtsnede ecn vers van 15
regels Het beloop der historie is hetzelfde. Do beido
eerste platen toonen de verleiding van Adam en Eva en huime

\') Do volledige titel luidt: Enchiriilion, compUmatla eorum, quae in
relcri* iettamenti tacri* Bihliii iratluntur, picturia exprexta confinrna;
addilo inauper texlu, ac mox precalionihua piia Oil rem facientihua, e lingua
rernacula in Lalinam per G, de Branteghem Ahaieum (\'artuaianum fralatia,
2) Do Lat. vert, is anderhalf vel kleiner dan hot oorspronkel. werk.

Het hier uieogedeeldo strekko tot aanvulling van wat Doedes schreef
over dit werkje in do
Slud. en Bijdr, IV, bl. 221 v.v. Hij kende noch
den eersten druk, noch de Latijnscho vertaling. I<atcr hoop ik na te gaan,
in hoeverre dit werkje tot don reformatorisclien tijd hoort.

Campbell 7KJ. (/ie ook Suppl. 2). Het is uitvoerig beschreven
door C. G. von Murr in zijn
Journal sur Kunatgeachichte 1, Nürnbtïrg,
177Ö, H. ö fi: — Vgl. Sotheby,
Vrincipia Tgpographica I, 120 f, g, die
echter niet geheel juist ia, van maar 5)2 houtsncilen spreekt en het een
blokboek noemt.

-ocr page 241-

213

verdrijving uit het paradijs. Dan volgt Maria Boodschap enz.
tot de uitstorting des Geestes en emdelijk de uitersten (dood,
gericht, hel en hemel). Uit het openbare leven vóór het lijden
wordt hier niets medegedeeld, daar op de vlucht naar Egypte
terstond de voetwassching volgt i).

Over de eigenlijke levens van Jezus zal ik hier niets zeggen.
Over de verschillende soorten daarvan, over de meest gelezene,
over het eigenaardig gebruik dezer boekjes heeft Moll-) breed-
voerig geschreven. Slechts wijs ik er op, dat ook deze vaak
beginnen met de schepping en met de uitersten eindigen.

Wat de passieboekjes betreft, gaarne maakte men daarin
gebruik van het getal. Zoo had men er een, getiteld:
Dit sijn
die hondcrt articidcn van der passien ons hccren thcsii christi^),
en een zeer uitvoerig werk Die LXV nutte artikelen van der
jyassien ons Heren Ihesu Christi*).
Elk artikel van dit laatsto
werk bevat eene bijzondorheid uit de lijdensgeschiedenis van
de droefheid in Gethsemané af tot aan do begraving in Jozefs
hof. Andere werkjes bespraken de 15 bloedstortingen f\').
ook de 7 bloedstortingen®) des Heoren.

\') Do Kravuros vnn dit bock komen voor \'t grt)ot«to dool voor in
Cnnipboll 11 CO,
Daf liden cudc die ptwie om hceren Chritii on in
Cnmpb. 1181, Ludolf vnn .Sn.xon,
llocck ran dm hrcn on« hecrcn Jesu
Christi,
enz. Zio »S. Jj. Sotheby, l*nncipia tj/pogr., I, 108: Holtrop,
Monum. iypogr. 75 cn do nnntceken. bij Cnmpbell 1150.

Zio bot eenjte boofdst. vnn bot tweede deel vnn MoH\'s Johannes
Brugman;
op bl. UI v. en 250 vv.. noemt Äloll een typologisch lA5ven v.
.lezusj Acquoy bl. JIO v. wees op de overeenkomst met do li. P. — Zio
venier o.n. Cnmpbell 1181—1185, 1108—1111.

\') Hot komt o.n. voor ncliter Dit is een gulden hoexcken ende een
spiegel der salicheit,
I/oydcn Jnn Zevenzoen 1511 (Kon. Uibl. 1). K. 1,
08), en werd ook te Delft (bij Homberch) getlrukt.

\') Do schrijver wns Joninnus vnn tiuedlinburg. Zio over dit werk:
Moll,
Joh. Brugman II, 75 v., en Kcrkhist. Archief IV, 215 en over
den schrijver Kerkhist. Archief IV, 217 v. — Te Deventer in hs. 28.

\'\') Zulk een trnktnnt komt voor in een bundel devoto tmkUiten, in
hs. bownnnl in do Hibl. vnn do Mpij. der Nwl. liott. to lioiden. Zio
Catal. 1887, I, Hnndschr. bl. 23. Twee zestiendo-eeuwsclio uitgnvon
wonlen in dien
Catal., kol. 010 en 021 genoemd.

®) Ciodscbnlc Hosemondt gnf zulk een werkje uit. Antw. H. E. v.
Homberch, 1510 (Kon. Hibl. D. K. 1, 71.)

-ocr page 242-

\'214

toon hij besneden werd.
in den hof Gethsemané. •

toen de Joden hem vingen on haar en baard uittroklien.
toen hij gegeesold werd.

toen de doornenkroon op zijn hoofd gezet werd.

toen hij \'t kruis droeg.

toen zij hem zijn kleederen uittrokken.

toen de rechterband

toen de linkerhand „ , • 11 i

j , . ^ > aan t kruis genageld werd.
toen de rechtervoet ®

toen de linkervoet^)

toen hij bloedige tranen aan \'t kruis woonde,
toen zijn hart brak.

toen Longinus met eon speer in zijn zijde stak %

In zijn werkje Van der Biechten ende dye seuen dootsonden^)
combineert Godschalc de 7 bloedstortingen met de 7 doodzonden.
De eerste is, „doen ghi wt grooter bangicheit sweete water
ende bloet op den bercli van oliveten" en moet vurigheid leeren
tegen de trajigheid. De tweede is do geeseling bij Pilatus, en
moet zachtmoedigheid leeren tegen de gram.schap. Do derdo,
het opzetten der doornenkroon, leert ootmoed tegen hoogmoed.
De vierde bloedstorting, toen het purperen kleed, dat in de
wonden vast „ghebacken" was, losgetrokken werd, leert armoedo
van hart tegen do gierigheid. De vijfde, het bloedstorten bij
het torsen- van het kruis, leert soberheid togen gulzigheid.
De zesde, toon het lichaam op het kruis werd uitgerekt, loert
liefde tegen nijd. De zevende, toen bloed on water uit do
zijde vloeide, leert reinheid tegen onkuischhoid 1).

Evenzoo had men boekjes over de vijf wonden des Ilcoron\'\')«

De 15 bloedstortingen waren de volgende:

1.
2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.
9.

10.
11.
12.

13.

14.

15.

-ocr page 243-

215

Een veel uitgebreider, maar zeer gelezen werk was Dat liden
ende die passie ons heeren Jesu Christi,
waarvan de meeste uit-
gaven raet gravures voorzien waren

Behalve in het lijden des Heilands verdiepte de middel-
eeuwsche devotie zich gaarne in de smarten zijner moeder.
Godschalc behandelde m een werkje de zeven bloedstortingen
des Heeren en de „seven sonderlmge di\'oefheden van Maria" 2).
Anderen voegden de 15 bloedstortingen en de 7 weeën samen
Een groot aantal boekjes waren alleen aan de zeven weeën van
Maria gewijd ■♦), Niet altijd echter doelde dit zevental op dezelfde
gebeurtenissen uit Maria\'s leven. Terwijl sommigen als eerste
wee noemden de smart van Maria bij Simeon\'s profetie van
het zwaard, dat door haar ziel zou gaan, en als tweede haar
droefheid bij de vlucht naar Egypte enz., bepaalden anderen
zich tot een parallel met het lijden van Christus. Volgens
Godschalc werden Maria\'s smarten bij Christus\' kruis opge-
wekt door do dignitiis patienlis, perversitas inferentium, solemp-
nitas temporis, vilitas loei, universalitas afllictionis, latronum
societas en paucitas fructus.

Gelijk men het leven des Heeren vaak in zeven stukken
deelde, om op iederen dag der week een bepaald stuk daarvan
te lezen cn te bepeinzen"), zoo onderscheidde men ook in
„die mertelio ons heren" zeven gedeelten, om op ieder der
zeven getijden van den dag zich te verdiepen in een bepaald
gedeelte van zijn lijden "). En deze zoven getijden werden dan
weder in verband gebracht met de zeven weeën van Maria ").

-ocr page 244-

216

De 100 artikelen, de 15 of 7 bloedstortingen, de 7 getijden
en de 7 weeën van Maria gaven dus alle het lijden van Chris-
tus te zien, telkens weer uit een ander gezichtspunt beschouwd.
Evenzoo gaven de 7 weeën, die men met Simeons woorden
rekende te beginnen, een overzicht van \'t gansche leven des
Heilands uit een bepaald gezichtspunt

Tegenover de smarten van Maria stonden hare vreugden.
Maerlant onderscheidde er vijf in zijn gedicht
Vaii den vijf
Bloemen^).
Vijf vreugdebloemen heeft Maria geplukt en wel,
toen Gabriël haar de ontvangenis aankondigde, toen Jezus
geboren werd, toen Hij opstond uit de dooden, toen Hij ten
hemel voer, toen zij zelve in de hemelsche heerlijkheid opge-
nomen werd.
Der Sielen Troest spreekt van 7 vreugden*),
een hymme van 9^), ja soms onderscheidde men er 15; maar
deze vreugden van Maria staan veel meer dan de weeën buiten
de stichtelijke lectuur, zoodat ik er mij niet langer bij mag
ophouden.

Aan heiligenlevens hadden onze vaderen geen gebrek. Ze
hier op te sommen zou onnoodig zijn\'\').

Ten slotte wijs ik nog op enkele werken, die wel over een
der catechetischo stukken handelen, maar toch beter tot de

-ocr page 245-

217

stichtelijke, dan tot de didactische lectuur kunnen gerekend
worden.

Te Haarlem bevindt zich een blokboekje met meditatiën
over de zeven hoofdzonden. Op elke rechter bladzijde leest
men een verzuchting tot Maria, op de tegenoverstaande linker
bladzijde ziet men eene gekleurde afbeelding van een gedeelte
van \'s Heilands lijden en daaronder eene korte bede om bewa-
ring tegen een der hoofdzonden

Godschalc Rosemondt schreef een werkje over het Pater-
noster, dat hij bepaald m de handen der leeken wenschte te
zien2). Tmbergen wees er reeds op®); daarom deel ik hier
alleen als proeve uit het tweede gedeelte iets mede.

HII. Vuerichcyt teghen die Iracchcit. Panom nostrum quoti-
dianum otc.

Hior boghoron wij vootsol dor siolon ondo dos liohaoms ondo
dat drioreloy broot goods alsoo to ontfanghon, dat wy daor
door ghouoot moghon .worden endo ghostorct. ^Mor zomniigho
monschon zijn alsoo traeoh, laou ondo flaouwo. Al ontfanghon
zij van god endo van zijnon discipulen, priestoron goods, broots
ghonooch der ho^\'lighor sorifturon endo des altaors, zij on wor-
den daor of nochtans niot ghostorct, want zij ghoon diligoncij
noch vliticheit en doen (als zij dat broot ontfanghon endo
knauwen tusschen dio tandon dos vorstants) om dat to vortoron,
te onthouwen, to bewaren endo daor na to louon. Daerom
sullen wi hom bidden: O liouo vador, wilt mi toch voort an
vuoriclioit verlenen, opdat ick naoratich mach sijn om gcstorct
endo ghouoot to werden van dat broot, dat ghi mij dagholicx
verleent .... In dio voorscrouen woorden st^ion iiii schoono
loringhon endo nuinioren, hoo dat wij tijtlick goot van god
sullen boghoren.

Ten eersten cn sullen wij ghoon ouernloodichoit van tijtlick
goot begeren, nier onse broot; dit is onse nootdorft van ooten,
drincken, cleoron, Iniysniot ote., om onson staot mot rolijckon
wijs tor ooron goods over to bronghen ....

-ocr page 246-

218

Ten tweesten in dat woordeken quotidianum worden wij ge-
leert, dat wij van ons werpen sullen alle grote sorchuoldicheyt
ende becommeringhe op dat tijtlick goet ....

Ten derden in dat woordeken da werdet ons to kennen ghe-
gheuen, dat wij onse voetsel ende tijtlic goot niet nemen en
sullen, als off wijt van ons seluen hadden, noch niet onrecht-
uaerdeHck vercrijghen als monighe menschen doen doer woecker
ende onrechtvaerdighe comenschap ....

Ten vierden wt dat woort nohis sullen wij vorstaon, dat onso
tijtlijcke rijcdomme ende onse goet aUe manschen gliemoyn
sullen sijn ende ons niet laten duncken, dat wij propiotarij of
allen eyghen hoeren daer af zijn, want op dio peyno van oen
dootsonde ben ick schuldich aelmoesen to ghouon ....

De boven i) besproken uitbreiding over het Onze Vader, die
achter het Nieuwe Testament van Adr. van Bergen (1524)
voorkomt, mogen wij zeker ook tot de hier besproken klasse
van geschriften rekenen.

Op de Benedixicn en Maledixien heb ik reeds gewezen -). Een
geheel ander werk over de 10 geboden, een der populaii-ste
boeken uit heel de catechetische literatuur vódr de Hervormhig
was
Der Sielen Troest. Het werd in de 15de eeuw hier tc
lande zeker achtmaal gedrukt"), terwijl mij uit de IGdo
althans vier drukken bekend zijn geworden1); buiten onze
grenzen werd het evenzeer gelezen, blijkens dc nog aanwezige
hss. en drukken. GefFcken was do eersto, die do aandacht op
dit merkwaardige boek vestigde^\')-

Het is ingericht als een gesprek tusschen vader en kind");
het kind vmagt en de vader antwoordt, terwijl in do moesto

1  Op de Kon. liibl. zijn driikken vnn 1502 (Antw., II. H. v. Hom-
berch), 1509 (id., id.) cn 1509 (Antw., Adr. v. Hergen), terwijl Oelfcken,
S. 48, nog een druk noemt van Willem Voraterman te .Antwerpen. To
Deventer is een hs. Een tweede hs. vond De Vooys to Herlijn; a. w.,
bl. 58.

liildcrcalechUmtis, S, 45 IF. — De versehillende liss. cn drukken
dekken elkander niet. Het schijnt, of iedere afschrijver willekeurig er
bijvoegde en alliet.,

®) Hoven bl. 93, noot 3, wees ik er reetla op, dat wij hier met
biechtvader en biechtkind te doen hebben.

-ocr page 247-

219

latere catechismi het omgekeerde plaats grijpt. De eigenlijke
uitlegging der Tien geboden beteekent niet veel; de schrijver
legt er zich alleen op toe om zooveel mogelijk exempelen aan
den draad der geboden vast te rijgenBij het derde gebod
wordt uitvoerig over allerlei gebeden gehandeld (o. a. de be-
sproken 7 getijden); het paternoster is „beter dan ander ge-
beden" 2); de kerkdienst wordt beschreven en toegelicht, en
de zeven vreugden van Maria worden behandeld. Bij de be-
spreking van het zevende gebod (Gij zult niet stelen) hooren
wij het volgende gesprek"):

„Lieue vader, moet een mensco den hoyden wel stelen syn
kint ende brenghet totter kerstendom? — Liouo kint, dat moet
eon mensche wel doen binnen vrede ondo buten vrede, want
hi cn doet don vader daor gono scado aon, die hem sijn kint
neemt endo brenct dat tot godo, dat dio vader brenghcn woudo
tottor owighor verdoemonisson endo dos vaders pyn wert to
minro indor hollen."

In het verhaal van Achor\'s (= Achan\'s) steeniging leest men:

„Doe vraochdo mon onsen houon hoor god, watmon hom
doon soudo voor dio diofto. Doe ghoboot onso liouo horo ihe-
sus, datmon hom stoonon soudo."

Bij het negende gobod worden allerlei vragen omtrent het
nemen van woeker behandeld.

Uit het Deventer hs. sclu\'ijf ik hier nog af hot gebed naar
aanleiding van de oerste vreugde van !Maria:

„Qaudo Maria, godos moedor vroudenriko,

Dynre vroudon on wort nyo vroudon geliko.

Al ist dat dynro vroudon volo woren,

Doch wil icker sondorlingo souon oren.

Dyn yersto vrotulo wjw wel groot,

Doo dy god by dinon (loos: sinen) ongel ontboot,

\') Tinborgen bl. l.\'M) rorgolock het werk bij eene „Kahmonorzählung".

Hij het viortlü gobod wordt do tekst medegedeeld, on er op gewe-
zen, dnt het in do Inndtnnl behoort
gelKnlon te worden door do lecken.

") Do 2 volgende citnten zijn nit hot to Utrecht «uinwozigo oxcmpinnr
(Onmpb. iniO). Iliervnn zegt Mnronier (I, SI noot 1), dnt do hout-
snedo nnn hot einde een eenhoorn voorstelt, dio een schild vasthoudt,
waarop do woonlen to lezen stnan:
Der fielen moor/. J)it is wel w nar
maar dezo woorden zijn cr op
getchreren, niot gedrukt.

-ocr page 248-

220

Dat liy di had bouen allen vrouwen wtuercoren

Ende wolde seluer werden van dj geboren;

Doe dyn hihge mont gaff volbort

Tot des hiligen engels sinte gabriels woert.

Daer wert ontfangen ynne dynen hiligen lichaem

Jhesus christus, dat waer godes lam.

Daer om is die kuussche lichaem dyn

Van setliim dat vergulden schrein,

Ende dyn siel ommer^) van golde root,

Daer in lach manna, dat hemelsche broot.

Du biste die bloyende roede her aarons,

Du biste dat vluus her gedeons,

Dat daer vanden hemelschen douwe

Nat wert yn enen dragen ouwe.

Bi diner yerster vrouden mane ic vrouwe dy:

Bidde dyn lieue kjmt voir my

Ende bewaer my yn mynre lester noot

Voir den bitteren ewigen doot."

Nog op menig ander traktaat zou hier te wijzen zijn — ik
denk aan de schoone Exposieie op het Paternoster, die zich
in hs. te Deventer bevindt —, maar reeds bleek ons op over-
tuigende wijze, dat evenmin als de leeken gebrek hadden aan
werken, die hen al de hoofdstukken der catechese mededeelden,
zij verlegen waren, wanneer zij tot hunne stichting zich in één
dier hoofdstukken wenschten to verdiepen of liever door het
exempel geleerd wilden worden dan door het betoog.

Eene eigenaardige rubriek der stichtelijke lectuur wacht nog
op bespreking, de sterfboeken. Eerst meende ik dezo hier
onbehandeld te mogen laten, maar de lezing van het op naam
van Petins van Ailli staande
Libellus sncramcHtnlh\'^) hviibhl mi]
tot andere gedachten. Daarin is eeno aan Thomas herinnerondo
behandeling der 12 geloofsartikelen opgenomen\'\'); het trofniy

\') Lees: die ommer. Mot ommer wordt de gomer van Ux. 10:82
bedoeld.

-) Zio boven bl. 113, noot 3, en bl. 120v.

\') Cap. XXVI jr. — Men herinnero zich, dat een mot ona Libellus
overeenkomend werk op naam van Thomas (en Petrus do Tarentasia)
voorkomt of althans mede aan zijn werken ontleend hoet.

-ocr page 249-

221

echter, dat dit geschied was bij de bespreking van het laatste
oliesel. Waarom werd dit steeds met zooveel terughouding
behandelde stuk der catechese juist daar ter sprake gebracht?

Wellicht werd deze plaatsing alleen teweeggebracht door de
gedachte, dat hij, die niet stierf in het geloof der Kerk, ver-
loren ging. Toch ligt hierin eene vingerwijzhig, dat bij het
sterven de geloofsleer naar voren kwam. Het middeleeuwsche
leven werd beheerscht door de zedeleer, doch de hoop voor
de eeuwigheid grondde zich alleen op het geloof. En zoo vond
ik hier dien vorm van onderwijs terug, dien later de Gerefor-
meerde Kerk belichaamde in haar Ziekentroost.

Dat bij het sterfbed de leer der rechtvaardiging door het
geloof uitschitterde boven de leer van de verdienstelijkheid
der goede werken, wordt op opmerkelijke wijze bewezen door
de groote achting, waarin zich één dezer Sterfboeken later
van de zijde der Gereformeerden heeft mogen verheugen de
Commcndacicy dicmcn kest voir dc sicckc mcnsccn, als si leggen
op haer vterste.
Aan den stervende moet gevraagd worden, of
hij zich verblijdt, dat hij een Christen is en in \'t Christelijk
geloof wil sterven; of hij berouw heeft over zijno zonden; of
hij gelooft, dat Christus voor hem gestorven is, en dat voor
hem geen behoud is dan in Christus\' dood. Kan do kranke
dit alles toestennnend beantwoorden, dan mag men zeggen:

„Soo louo endo dancko goilo allo dio wijl, dattu looft endo
dio siel in di is, endo set allo dijn golouo ondo hope endo
dijn minne in hom endo in anders geon dingen, on boveolt v
solven dor passien entlo den doot ons hooren ihosu cristi endo
bowynt v soluon daor in mot gopoynsen endo mit enen bitteren
ouordencken endo bescuddot v dair mcdo. Endo wil u do
ouorsto rechter voroerdelen, so sogt aldus: Hoor, don doot
ihesu christi, do sotte ic tusschen mi endo dyn oordeel ondo
andors en vennoto ic mi geen wcro. Endo seit dio heer dan:
Du hobsto verdient dor vonloomniaso; so sogt: lleoro, dijn
ontformhortichoit ondo dinon bitteren doot, dio voego ic tus-
schen di endo my . . . ."

\') Moll II, iv, 55 wijst op IIoornl)ook cn Vootiun. Zio vortlor F.
SjocnlH,
Algcm. lietchr. r. O. r,n X. Friftlaml, 1, ii, l/ocuw. 1700, 1)1.
755 vv., dio hot ecntto gwleolto der Commcndncio mo(Hloelt. — Ik go-
bruikto liet cxciupl. d«!r Kon. Hihi. (I). K. 1, 32) (Loyden, .1. Sovcrscn,
c. 1500).

-ocr page 250-

222

Voorts behelst het boekje verscheidene korte gebeden, die
den zieke moeten worden voorgelezen, waarna hij of een ander
telkens zal zeggen: Amen. B.v.:

„Saetseus (= Zaccheus), die prince der pnbhcanen, die wert
van gode geroepen ende behouden. Here, also moet dese
siele behouden werden met alle sahge sielen. Amen."

Daarna volgt de „commendatie" der ziel aan God, de enge-
len, de patriarchen, de profeten, de apostelen----de H. Maagd,

alle heiligen enz.; deze allen worden opgeroepen voor den kranke
te bidden

Het derde deel van Gerson\'s driedeelig boekje, dat eerst een
niet-catechetisch aanhangsel der beide voorafgaande deelen
schijnt, kunnen wij nu ook in het juiste licht bezien. Gerson
schreef zijn boekje in de vierde plaats voor „personen die
dicwil visiteren godshuysen of gasthuysen ende die biden
siecken zijn" En bisschop Erard richtte zijn brief evenzoo
aan „meesters van gasthuysen, godshuysen ende lazarien".
Zelfs wilde hij, dat men in alle genoemde inrichtingen „dese
leeringhe in geschrifte ofte in printe hebben ende vinden" zou.
De priesters moesten Gersons boekje bij zich hebben, al.s zij
„die heylighe sacramenten in ons chrisdom yemande gheuen
oft dienen willen", waarbij wij wederom aan het laatste oliesel
te denken hebben").

Aan het vroeger*) gegeven korte overzicht van deze „conste
te sterven" voeg ik nu alleen toe het eerste der gebeden:

„O mijn god, mijn aldor goodortiorondsto vader, ontfermt di
mijndor. O mijn god, mijn aldor goodortioronsto vader, in dinen
handen beucol ic minon goost. O vader dor barmhortichoit,
woest barmhertich dijn arm croatuor, helpt mi nu in deso
wtorsto noot. O horo, coomt to Imlpon mijn anno gholaton
siol .... O horo, ic boghoro dijn paradijs- niot om mijn vor-

\') A[olI II, IV, 65 zegt, «lat men dit boekje aan .\'Vn.wlmun van Can-
torbiir}\' toeschreef. Is dit wel zoo? In het door mij gebruikt«! exen»-
plaar wordt alleen hot eerste gedeelto, dat dan ook verre Iwven hot
volgende uitateckt, aangevoerd als „bescreuen in sinte ancelmus boocken".
Dat gedeelto zal Hoornbeek ook alleen bedoeld lieblH-n.
2) Uit do in MS2 gedrukte vertaling. \'
») J)e Katholiek XXI, 1852, bl. 215 v.
♦) »oven bl. 17.

-ocr page 251-

223

diensten, mer doer die craft ende verdiente dijns alder gebene-
dijtste passie, daerstu my mede verlossen woudestu, endo mi
coepen dat paradijs met dinen bloede . . .

Gersons Stervenskunst werd ook los van de beide stukken
over de geboden en de biecht gedrukt en afgeschreven
Bovendien vond ik het gecombineerd met een eschatologisch
werkje, waarmede wij gelegenheid krijgen den middeleeuw-
schen „Ziekentroost" nog van eene andere zijde te bezien.

Het werkje, dat ik op het oog heb, heet Van den leven ende
vQcrganc des aldcrhocsfcn ende quaetsten Antckerst
.... ende dan
volgen die AT\' cyseliJcJce telkenen, die voergaen sullen die toeeoemst
ons heren iesu christi-).
Het verhaalt allereerst de legende
van Antekerst, het kmd van een zekeren Scalcus bij zijne
dochter Ulcas, uit het geslacht van Dan. Wegens zijne boos-
heid wordt Antekerst door zijn goeden engel verlaten. Op
zijn raad wordt de tempel te Jeruzalem herbouwd; voorts neemt
zijne macht toe, „Goth ende Magoth" dienen hem. Door valsche
mirakelen verleidt hij velen, laat op zijne discipelen vuur
nederdalen, en allen zijnen aanhangers een merkteeken aan het
voorhoofd geven. Wanneer Henoch en Elia tegen hem optre-.
den, laat hij hen dooden. Daarna houdt hij zich zelf dood,
om zoo de opstanding van Christus na te bootsen; ja zelfs zal
hij door \'s duivels hulp „mettor swerter consten oft nigroman-
cien" in do lucht opgonoujon worden van den Olijfberg, en
zich verhelTen „bouon al dat god is." Maar dan zal God den
aartsengel Michael zenden, zoodat hij neerploft aan den voet
(les Olijfbergs, „tloet gebarsten, dio darmen wt zijn lijf."
Daarna vaart hij met lijf en ziel ter holle, Henoch en Elia
wortlen opgewekt (MI roepen het volk tot den weg des eeuwi-
gen levens.

In do tweede plaats komen do 15 teekenen"), aan Hierony-
nuiH ontleend, wajiraan echter nog vier andere voorafgaan,
„want ons hore is so ontformhortieh, dat hi niot puuioren
cn wilt, hi on wil latxjn geschion onigo voortokonen om ons to
vorwoekon tot berouwo ün<lü penitonoio."

V

\') Zio b.v. Cainpboll 1S3 nchtor AriHtotoloH, Ih pomo et morte. —
In Im. op tlo Kon. Bibl. (Zio Vnn Iteraon, Stemmen uit den worttjd,
lioidcn 1857, bl. 180 v.)
-) Utrecbt, .Inn Bcornt«, 1530 (op de K. Bibl.)
Vgl. do
Jl\'ech van Salirheit, boven bl. 203.

-ocr page 252-

224

Dan volgt, „hoe ons Heere sal comen then oordeel", en de
teekenen van zijn lijden toonen i); hoe hij rekenschap zal vragen
van gedachten, woorden en werken; hoe de zondaar voor den
Rechter gebracht zal worden; waarna in een „schoon dicht van
den oordeel ons heren" nogmaals de 15 teekenen beschreven
worden.

Ten slotte komt dan Gersons „corte vermaninge hoemen die
Siecke mensce toespreken ende leeren sal in die artikel des
doots."

•Dit laatste stukje bewijst, waartoe de lectuur van al het
voorafgaande moest dienen; om te leeren sterven. Men achtte
het noodig zich dagelijks met de overpeinzing dezer stoffen
bezig te houden ter voorbereiding voor de ure des doods
Zoo behooren dus ook de boeken, die over de vier uitersten
handelen, tot de hier besproken rubriek van stichtelijke lec-
tuur Door het volk zal zeker gelezen zijn de vertaling van
Vliederhoven\'s Quatuor Novissima, welke vertaling in de vijf-
tiende eeuw tienmaal gedrukt werd, terwijl het oorspronkelijke
achttienmaal de persen verliet1). De vier uitersten zijn:

„dio doot, dat oerdol, dio hollo onde die homolscho glorio.
Wat is vresolikor dan dio dood. Wat is voruaerlikor dan dat
oerdol. Wat is onuordraechUkor dan dio pino der hellon. Endo
wat is vrohkor dan die homolscho glorio. Dit sijn vior radon
als aen eonon waghon, daor die siolon dor monschon modo
worden gheuoort totter owighor salichoyt."

Het denken aan den dood strekt tot verootmoediging, tot
geringachting aller vergankelijke dingen en tot aamieming van
penitentie. Het oordeel moet ontzien worden wegens do he-

1  Campbell 1311—1323 en 1290—I3I3. Zio voorts C. M. Vos, a. w.,
bl. 199 vv. Ik gebruikto Campbell I3I0, waarvan ik do houtsneden boven
bl. 109, noot 3, beschreef.

-ocr page 253-

225

Schuldigingen, die daar tegen de zondaren ingebracht worden;
wegens de „scarpe rekeninge", die daar afgelegd moet worden;
en wegens het vreeselijk vonnis, dat de Rechter uit zal spreken.
De hel wordt eerst beschreven; daarna wordt gelet op de
„quellinge der helscher gheselscappen" en op de verschillende
heische pijnen. Van den hemel worden achtereenvolgens de
schoonheid, de overvloed en de eeuwige blijdschap geteekend i).

Wat andere sterfboeken aangaat, mag ik wederom ver\\vijzen
naar den heer Tinbergen -), behoudens enkele opmerkmgen.
De
Sconc leringe om salich te sterven, die aan Matheus van
Cracouwen wordt toegeschreven neemt het straks besproken
stuk van Anselmus en een deel van Gersons ,.,conste te sternen"
over. Voorts heeft Tinbergen niet opgemerkt, dat Campb. 494
volkomen ident is met de
Seone leringe van Matheus van
Cracouwen.

Dat deze boeken niet louter bestemd waren om aan ster-
venden te worden voorgelezen, maar vooral tot zelfonderwijs
moesten dienen, behoeft nauwlijks gezegd te worden. Gerson zegt:

„Hier om is hier bescreuen een corto vermaningo endo een
manier, dio men hebben sal tot die ghono, dio in do artikel
dos doots logghon; ondo dient ooc over allen gbolouoghon
om to weton, hoo si salichlic sternen moghon\'"\')."

\') In ilo moor vermehlo boekvorkoopora-anntcokoningon (van Jnn
.Scucm to I/ciden) wonlt gowng gomnnkt vnn: „XLVii clcyn vier nterat,

.....lo XXXiij vier uterato . . . llihl. Adv. IV, \'» (Jrav. 1878-\'8l!,

hl. 07. — Een (to Brugge gedrukt) Fransch werk over de vier uiterattui
vindt men in Campb. 42;{a (Suppl. 1). — Ala bepaald stuk van het
entechotiach onderwija wenl op de uiterateii gewezen te Tortoan in 1420.
iMoll Jl,
III, C.

■■\') n. w., bl. 100 vv.

\'«) Cnmpljoll 122a. Do titel ia, nnnr mij dunkt, t<i lezen op wnt nu
1 verao heet.

*) Het blz. 224, noot genoemde Traciatn« arti* hmo moriendi ia
ook hotzelfde werk.

Een klein trnktnnt Vnn sterum vindt n»on in ha. X 114 vnn do
Kon. Bibl., fol. 80 verao — 34 verao. — Mnttbija In^enaanlaz., kapollaan
te Veere, ach reef
iSlerfhoecken .... grkopuherd vyt drr Jlei/liqer
Scri/hiure;
bot werd na zijn dood te Kampen gedrukt, miuir in 1510
op den Jndo.x geplnntat. De Kntholiek bil 1807, bl. 701. — Eindelijk
wija ik nog op do boetpanlmen, dio bij atcrvenden geleze«i wenlen.

15

-ocr page 254-

BESLUIT.

Wanneer de weg is afgelegd, wendt de wandelaar zich om
en zijn oog glijdt langs het betreden pad en rust nog eens
op alles, wat hij straks met alle opmerkzaamheid beschouwd
heeft. Hij ging den weg als een vreemdeling, maar nu groet
hij al het geziene met een plotseling ontwakend gevoel van
bekendheid. Hij zou terug willen keeren op zijne schreden om
met geoefender oog, met rijker kennis nogmaals bij huis en
school en kerk stü te staan, te spreken met biechtvader en
prediker, te bladeren in den rijken boekenschat en in te leven
in de typologische gedachte der kunst. Maar zulks is hem niet
gegeven. Eén blik nog, één laatste overzien, en de tocht gaat
voort.

Waar ik aldus nog een oogenblik verwijl bij al het be.spro-
kene, wensch ik mij te wachten voor de fout, waarop ik in
de Inleiding wees om met één woord de vóór-reformatorische
catechese te kenschetsen. Al ging aan de Hervorming een
tijdperk van verval vooraf, daarom mag de catechese der vijf-
tiende eeuw niet met eene zwarte kool geteekend worden; doch
ook, al is de catechese door de middeleeuwsche Kerk niet
verwaarloosd, daarom behoeven wij niet blind te zijn voor hare
gebreken.

To waiirdeeren is hot, dat het godsdienstonderwijs vóór de
Hervorming niet een eigen, wM afgepjuild tcrreintjo bezat,
waarbinnen het zich bewegen mocht, nuuir waarbuiten hot
nimmer dorst treden; neen, het godsdienstonderwijs doordrong
het gansche middeleeuwsche leven. Het word in hot hui.sgozin
niet vergeten, het werd niet buiten do school gesloten; hi do
kerk sprak het met meer dan ééno stom; zelfs stolde zich de

\') Inl. bl. xiii. Eeno billijke beoordcelingdor nn\'ddcleouwicliücjitochesc,
die ook vrij wol gelden inng vnn den vóór-reformatoriachen toeatand in
ona land, vind^ «non bij P. Hieaterveld,
Het Karakter der Catechetey
Kampen 1000, bl. 10—23.

-ocr page 255-

227

kunst in zijn dienst. Het kwam tot jongen en ouden; het
onderwees niet alleen, maar vermaande ook. Daarom moest
ik soms op verschijnselen wijzen, die anders alleen ter sprake
komen, als men de rehgieuse ontwikkeling van een bepaald
tijdperk wil teekencn.

Te waardeeren is voorts de innigheid en de diepte der mid-
deleeuwsche catechese; zij toont in de door ons behandelde
periode een kind te zijn der moderne devotie. Daardoor bleef
in de dagen van verval, toen „de lippen der priesters niet
langer de wetenschap bewaarden," in de gezhmen een vrome
geest heersehen, die door de stemmen der Hervonners tot
bewustzijn kwam.

Niet hoog genoeg kan eindelijk de eenheid, die bij de ver-
scheidenheid zoo groot was in het godsdienstonderwijs der
middeleeuwen, geschat worden. Doch dit hoop ik later uit-
voeriger in het licht te stellen, wanneer ik de methode beluuidel.

Als schaduwzijde noem ik vooreerst, dat het door de Kerk
gegeven onderwijs onvoldoende geregeld was. Daar was een
voorschrift van Jan van Zyric en Guido van Avesnes; maar
nergens blijkt, dat daaraan werkelijk de hand gehouden werd.
Tusschen biecht en preek bestond er geene welingerichte
catechisatie. Dit is do keerzijde van kot goede, waarop wij
zoo oven wezen; het godsdienstonderwijs moet wel het geheele
leven doordringen, maar het moot ook een eigen gebied bob-
ben. Nu ging het aan de eeno zijde op in de preek, aan do
andere in de biecht.

Voorts had do Kerk wel gedaan, als zij aan do cureiten een
bepaald leerboek had geschonken. Nu zij alleen aanwees,
welke stukken onderwezen moesten worden, bepaaldo zich
dikwijls hot geheolo onderwijs tot het inprenten dior stukken
in het geheugen.

Dat do biocht hot catechetisch onderwijs behoorschto, droeg
gewis ook goedo vruchten; maar toch moest dit eeno verderfe-
lijke eenzijdigheid medebrengen. En de gehe(>lo opvatting der
sacramenten bracht geen gemeenschap met, maar veeleer schei-
ding van God. Do genade Gods in Jezus Christus kon zelden
onmiddellijk gevoeld worden, daar bleef steeds onrust in het
hart.

Dat het onderwijs ten slotto verviel, was in zekeren zin nood-
zakeiyk; biechtonderwijs kan als overgang voortrefTelyko dien-
sten bewijzen, maar het kan niet do blyvendo vorm der Ciite-

-ocr page 256-

228

chese zijn. Doch bij deze noodzakelijkheid kwam de gebrekkige
kennis des priesters. In zijne opleiding was schier niets, dat
hem tot een
sacra docens vormde; in dit opzicht hing alles van
persoonlijken ijver af.

Doch op deze dingen heb ik reeds üi de verschillende para-
grafen gewezen. Op één gebrek der middeleeuwsche catechese
kan ik echter eerst thans den nadruk leggen; zij had geene
afsluiting. „Wij meenen, zoo schreef Prof. Lamers^), wij meenen
met onzen Moll gerustelijk te mogen beweren, dat de „„confir-
matie"" als voltooiing van het evangelisch katechumenaat kan
beschouwd worden, in zooverre althans als hier van
aanvankelijke
voltooiing sprake mag zijn." In de middeleeuwsche Kerk kan
noch de eerste biecht, noch de eerste communie, noch het
vormsel als zoodanig gelden. Het voorbereidend onderwijs van
huis en school werd oenigermato in de eerste biecht afgesloten-),
maar met de biecht begon het eigenlijke ondei-wijs eerst. Aan het
gebruik van het avondmaal ging nimmer een bijzonder onderwijs
vooraf, alleen was de communicant vei-plicht eerst te biechten.
En het vormsel, dat het best had kunnen dienen als afsluiting
van het onderwijs, werd nimmer zoo beschouwd; waarschijnlijk
vooral, omdat het op niet vast bepaalde tijden door den bis-
schop, en niet door. den cureit, werd toegediend. Zoo bleef
de middeleeuwsche leek altijd catechumeen, wat ongetwijfeld
op den ijver van velen verslappend werkte

\') Katech. giudicn, bl. 200. llicr wordt niot do voortrcHelijke kerk-
bistoricus W. Moll bedoeld, nimir Dr. K. Moll, do vertaler en bewerker
van Palmer\'s
KaUchetich.

2) Von Zezschwitz J, 530 f., 527 f.

3) Vgl. JJiestorveld, a. w. bl. 2i.

-ocr page 257-

S T E L L I N G E N.

I.

In de zedekunde moet het begrip van het geoorloofde ge-
handhaafd blijven.

II.

Älen doet onrecht aan de zaak der geheelonthouding, wan-
neer men zegt, dat zij een piüti8ti.sch karakter heeft.

III.

Bij de kemiis van goed en kwjuid, waarvan in Gen. 2 en 3
Kprake is, mag niet aan zedelijk onderscheidingsvennogcn ge-
dacht worden.

IV.

In Jes. 7 : 25 worde nNT" als .subject opgevat.

V.

In Ps. 49 : 8 leze men -jx in plaats van ns.

VI.

Het keerpunt van Ps. 139 ligt in vs. 17.

-ocr page 258-

230

VII.

Bij Na^iopaioi in Matth. 2 : 23 denke men niet aan eene woord-
speling.

VIII.

In Joh. 19 : 35 ziet ixsïvoi op Christus.

IX.

Bij rö a xai to tu in Oponb. 1 : 8 enz. behoeft men noch het
Hebreeuwsche, noch het Arameesche N—n ter verklaring te
hulp te roepen.

X.

Gerard Zerbolt is niet de schrijver van het door lloviu.s aan
hem toegekende
Dc lihris Teutonicalihm.

XI.

De paujieres van de Jiihlia pnii2)crum zijn niet de anno volks-
klasse, maar do arme geestelijken.

XII.

Paus Clemens V was niet oen werktuig in de hand van
Philips IV van Frankrijk, maar veeleer diens tegensUinder.

XIII.

Do Korte On^ersoeckinge des Ohcloofs behoeft niet aan Micron
toegekend to worden.

-ocr page 259-

231
XIV.

Met arüculi fidei wordt in de middeleeuwen dikwijls niet een
bepaald symbool, maar de geloofsleer of kerkleer in \'t alge-
meen bedoeld.

XV.

In de statuten van Jan van Zyric, bisschop van Utrecht,
omtrent het catechetisch onderwijs leze. men: jwojj/e/-articulos
fidei; en niet, zooals de
Bat. Sacra heeft: i)racfcr.

XVI.

De studie der typologie is den prediker en catecheet aan
te bevelen.

XVII.

Voor het onderwijs in de Bijb. Gesch. zijn vragenboekjes
ongeschikt.

X

-ocr page 260-

\' \' \\

te\'

t?

-ocr page 261-
-ocr page 262-

HPaâPI\'jÇff\'

■ f,

«

7) ■

m

\'M

\'im

■JI1 ■

%

yi

-ocr page 263-

M

m

1 ■

•Iiis«

\' .1

- .»n^f

rJ«

- ;y-^^-\'•■■■H

-ocr page 264-