-ocr page 1-

. i • < ■ . ■

laci

• • STATISTIEK DER - •
CARCINOOM STERFTE IN
DE GEMEENTE UTRECHT

GEDURENDE^HET TjJD VAK
- - - - - 1872—1902» ■ - - - -

; yy---, --

P. V. ASTRO.

-ocr page 2-

- :: . .

.................

■ r

■ f\' ■

v v ^ \'

\' ï. r^ : . ■ : .

-ocr page 3-

■ K

■■■-v.\'.S:-^

, ■ • s ^ i • ..... .. ... ... .

..........-vs--\'-,:.;^-:^-- ■.•\'.-■x^wA

" \' " " • .......... ■ • ■■ •/

; ;

. Vv

sV,.\'-:, ai

■ i.

I \\ y ■■\'•.

. \'A

M

m

■ ^ • \'
".vl-.

-ocr page 4-

msmm^^

"T5

S\'"

r >

l

-ocr page 5-

W\'

\'. -

. - .-jS

\'m

\'W\'

4 !

il

. . \' f

fc--»

•• m

-ocr page 6-

T -

fer .

m.

■ \'l\'

■ • 3 •

-ocr page 7-

STATISTIEK

der

Carcinoom-sterfte in de Gemeente Utrecht
gedm-ende het tijdvak
1872—1902.

-ocr page 8-

M

■ p

. •••

, f

m -

V» ;

-

w

■. . , • ,, ■ i\'. ■

■W

r

\' -v

♦ ; ■■■■

mm

. \\

-ocr page 9-

STATISTIEK DER CARCINOO/^-STERPTE
IN DE GEAEENTE UTRECHT
GEDURENDE HET TIJDVAK
.....1872—1902......

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN
DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEES-
KUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE
UTRliCIIT NA MACHTIGING VAN DEN REC-
TOR MAGNIFICUS D
r. W. L. P. A. MOLEN-
GRAAFF HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT
DER RECHTSGELEERDHEID VOLGENS BE-
SLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSI-
Tl<:iT TF.GEN DE HI<:DENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DI<:R GENEESKUNDIG
TK VKR-
DEDIGEN OP DONDERDAG 20 NOVEMHER
1902 DES NAMIDDAGS TEN 4 URE DOOR
PIETER VINCENT ASTRO SEMI-ARTS
000 GICnOREN TE ROTTItRDAM. 000

F. VVlïNTZEL & Co.,
OuDKGKACirr 77 liij DE W
ekshuug,
utrecht —
1902.

-ocr page 10-

; 1-

-ocr page 11-

Aan aijne Ouders.

-ocr page 12-

? " ■ • :

p..

\'A.-

• -vid\'v^-

f , ;

-ocr page 13-

Gaarne maak ik gebruik van deze gelegenheid
om U, Hoogleeraren, Lectoren en Assistenten der
Medische en Philosophische Faculteit, mijn oprech-
ten dank te betuigen voor het ondenvijs van U

genoten.

Aan U, Hooggeleerde Eijkman, hooggeachte
Promotor, een looord van bijzonderen dank voor de
wchüillcndheid cn hulpvaardigheid, mij betoond bij
het samenstellen van dit proefschrift.

De voorkomendheid f waarmede mij ten stad-
huize steeds inlichtingen werden verstrekt,stel ik op
zeer hoogen prijs.

-ocr page 14- -ocr page 15-

INHOUD.

Bladz.

Hoofdstuk I. Inleiding en literatuur-overzicht..........l

Hoofdstuk II. Grondslagen der Utrccht.schc Statistiek

en enkele bc.schou\\vingcn daarover. . . i6

Hüüfd.stuk 111. Kankerstcrfte cn Ouderdom..............27

Hoofdstuk IV. Sterfte aan carcinoom der velschillende

organen....................................38

Statistiek van de carcinooni-stcrfgcval-

Icn. Lijst No. 1............................58

Stki.mngen....................................................59

-ocr page 16-

im

ÈK\' - • ■ V

,\'v

A \'i» 1

. -y^\'-. -;uv

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.

Inleiding en literatuur-overzicht.

Truly the picture, if not overdrawn, is au
nhirmiiig one, enough to scarc not only the
public but the nicdical profession also.

Prof. Gilbert Harling.

In dc ccn cn veertigste algemeene vergadering van dc
Ncdcrlandschc Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunde,
gehouden te Utrecht in 1890, was o.a. ingekomen ccn voorstel
van dc Afdccling Arnhem, van den volgenden inhoud:

„De vergadering noodige het Hoofdbc.stuur uit,
aan dc Commissie voorGenceskundigc Plaatsbeschrijving
cn Volksziekten op tc dragen, om dc oorzaken op te
sporen, waardoor dc toeneming van het aantal lijders
aan carcinoom in Nederland i.s te verklaren".

Toelichting. Dc stcrftc-stati.stick voor Nederland
bewijst, dat het aantal sterfgevallen aan kanker gedu-
rende dc laatste jaren steeds grooter wordt: o.a. van
1875 tot 1887 geklommen is van 0,482 tot 0,657 pro
inillc. Dc cijfers van jaar tot jaar nagaande, bemerkt
men ccnc bijna regelmatige vermeerdering. liet is
zeker niet van belang ontbloot, om ecn onderzoek
te doen instellen naar de redenen dezer toeneming.

In Engeland was reeds in 1889 door Dr. Tomkins, the
Mcclical Ofllccr of Health for Lciccstcr aan dc medici het
volgend schrijvcn gericht;

„Dcar Sir. No doubt, you are aware, that during
the ])ast few ycar.s there has been observed throughout

-ocr page 18-

the country at large and aspecially in certain districts,
a decided increase in the mortality from cancer and
cancerous diseases. With the view of obtaining all
the informations possible tending to throw light upon
this subject (so far as our own community is concer-
ned) might I ask you to be kind enough, whenever
you certify a death from any form of cancer, to give,
as far as possible, details as to the organ or part
affected, and also the nature of the cancer, as the
case may be".

In Amerika werd soortgelijke vraag eerstin 1900 gedaan
door de Massachussetts State Board of Health:

„Ieder jaar — zoo wordt er opgemerkt — „ziet
men \'t aantal sterfgevallen aan kanker grooter worden,
ook al houdt men rekening met de vermeerdering der
bevolking enz. Sommigen zijn van oordeel, dat deze
toeneming veroorzaakt wordt door een werkelijke ver-
meerdering van het aantal lijders aan de ziekte,
anderen daarentegen meenen, dat het beter diagnosti-
cccren cn meer nauwkeurig registrceren der doods-
oorzaken als oorzaken van ccn schijnbare toeneming
moeten worden beschouwd" enz.

Voor Duitschland werd in het voorjaar van 1900 op
aansporing van
Trof. VON Leijdkn te Berlijn een besluit
genomen, .om ccn statistisch onderzoek omtrent het carci-
noom in Duitschland in te stellen.

Uit het verslag der algemeene vergadering, waarin het
bovengenoemde voorstel der Afdccling Arnhem ter sprake
kwam, en dat gedeeltelijk in het Nederlandsch Tijdschrift
voor Geneeskunde is opgenomen \'), blijkt dat:

de Meer Treuh (Hoofdbestuurder) de aanneming van
het voorstel ontraadt.

1) Nederl. Tijdschr. v. Oeneesk. 1890, No. 3, II, blz. 114.

-ocr page 19-

3

Volgens zijne mcening is de toeneming van het aantal
sterfgevallen aan carcinoom meer schijn dan werkelijkheid.
Men herkent thans vele gevallen van kanker, die vroeger
niet als zoodanig werden beschouwd.

Arnhem (de Heer Po.ST) verdedigt het voorstel. Overal
meent men toeneming aan carcinoom waar tc nemen en
wijdt men aan het vcrscbijnsel zijn aandacht.

Friesland (de Heer Huizinga) meent, dat dc .stcrftc-
statistick geen uitsluitsel kan geven. Allerlei tumoren worden
onder de rubriek kanker enz. geplaatst, zoodat men niet van
sterfte aan kanker, maar alleen van sterfte aan gezwellen
zou kunnen spreken.

Na repliek van Arnhem (de beer Post) wordt bet voorstel
in stemming gebracht cn met 59 tegen 21 stemmen verworpen.

Dit debat, twaalf jaar geleden gehouden, zou nog steeds
kunnen dienen als overzicht der voornaamste opvattingen
cn oordeelen over dit zoo belangrijke en veel besproken
onderwerp.

Wel zijn in latere jaren telkens stati.stickcn vcrscbc-
ncn cn artikels gcscbrcvcn om bewijzen samen tc brengen,
dat toch werkelijk dc sterfte aan kanker schrikbarend toe-
neemt in alle landen, docb meestal geven deze cijfers, welke
terstond door alle vak- cn dagbladen worden overgenomen
cn den lezers angstig ccn „waar moet dat been?" op dc
lippen brengen, niet anders tc zien, dan dc resultaten van
ccn optelling der aangegeven gevallen, zonder kritiek of
nauwkeurig onderzoek verzameld.

Zoo vindt men in bet Nederl. Tijdscbr. v. Gcnccsk. bet
volgende bericht uit Londen \'):

„Volgens verslag van den Rcgistrar General be-
droeg in 1889 dc sterfte aan kanker in lüngcland
18654 of 643 per milHocn levenden. In 1865 bedroeg
dc stcrftcvcrbouding aan kanker slccbts 372, terwijl

1) Nederl. Tijdschr. v. (lenecHU. IHDl, I, blz. 120.

-ocr page 20-

zij sinds dien tijd regelmatig klom. De toeneming
van het carcinoom is aanzienlijker voor den man dan
voor de vrouw en van 1871—1880 was de vermeer-
dering voor mannen 62, daarentegen voor vrouwen 43
procent. Indien men het carcinoma mammae en uteri
weglaat, dan is het carcinoom menigvuldiger bij den
man dan bij de vrouw 1).

Aan carcinoom van de lippen, den mond en de
tong was de sterfte in 1888 voor mannen i34cnvoor
vrouwen slechts 30 per millioen boven de 35 jaren".

In dc Annales d\'Hygiène -) is een bericht overgenomen
uit the Lancet:

„In 1870 was de sterfte aan kanker in Engeland
2786, ecn verhouding gevend van i op 5646 der ge-
heele bevolking of van i op 129 der totale sterfte of
177 per millioen levenden.

In 1896 bedroeg dc sterfte aan kanker 23521 of
i op 1306 voor de geheele bevolking of 764 per
millioen levenden.

Dit bewijst dus, dat dc werkelijke verhouding
van de sterfte aan kanker thans vier en ccn half maal
grooter is dan voor 50 jaar".

Zulke berichten geven inderdaad schrikbarende cijfers
te lezen,, doch de berekening over het geheele Koninkrijk
Engeland maakt, door de groote cijfers, een nauwkeurig onder-
zoek onmogelijk en het einde van de laatste mededeeling,
waarin van „bewijzen" gesproken wordt, doet zien, dat er
aan zulke statistieken door sommigen een waarde wordt toe-
gekend, zoo groot, als er zeker niet aan gehecht mag worden.

Trouwens in \'t rapport over 1883 zegt Dk. WlLLl.\\M
Ogle, Superintendent of Statistics zelf te dezen opzichte:

1) Kvcncciis C. II. Catllo. Hrit. JIcd. Jonrnnl 18!)J, 1)1/.. «51.

2) Aiumles d\' Ilj-gicnc 43, 3e serie, i)lz. ")(!(!.

-ocr page 21-

II

„de toeneming is geen werkelijke, doch wordt veroorzaakt door
de grootere nauwkeurigheid der diagnosen, die het aantal
sterfgevallen aan nader omschreven ziekten voortdurend doet
toenemen, ten koste van dc niet nader gedefinieerde. En in
de „Royal Medical and Chirurgical Society" 22 April 1884
toonde ook
harrison Cripps aan, als van hoe weinig waarde
dc „Rcgistrar Generals Reports" moesten worden beschouwd
als bewijsstukken voor de toeneming der kankcrstcrftc enz.

Velen hebben dan ook gezegd, evenals de Heer HuiZiNGA,
dat de stcrftcstatisticken geen uitsluitsel kunnen geven, cn
hebben aangetoond, dat deze wijze van onderzoek ten ecncn-
nialc onbetrouwbaar heeten moet.

Zoo Dr. Ne\\v.siiolme in dc Practitioner April 18991).

„De tabellen van den „Rcgistrar General" geven
slechts dc sterfte, geregistreerd naar dc diagnosen, weer
cn geen werkelijke feiten. Deze stcrftcstatisticken in En-
geland cn Wales zijn voor \'teerst vcrschcncn in 1839
cn ccn nadere bcscbouwing der jaarlijksche opgaven
toont aan, dat ccn groot, doch steeds kleiner wordend
deel der sterfte niet nader is gedefinieerd.

Ieder jaar worden de opgaven nauwkeuriger cn
men zou dan ook ccn groote fout begaan, als men dc
tegenwoordige cijfers aangaande dc sterfte aan ccn
ziekte als kanker ging vergelijken met die, welke ver-
kregen zijn in dc jaren, dat dc statistiek minder
nauwkeurig werd opgemaakt. Op dezelfde manier zou

1) \'t Zelfde Imd NewHlioliiie reeds opfjemerkt in een lu-tikel in dc IJrit.
.Mi\'d. Jouriml 181)4 blz. 1(51. Danrin merkt de Hclirijver op, dnt in 1885),
brieven zijn ge.schreven door de „(icnernl Hctfi.ster Olïico" nanr
(loctoren, die onvolledijrc doodsoorzuken hadden oi)gc{,\'even. Door de
nadere inlichtingen werden cr 421 gevallen vnn de „indelinite hendings"
üvergebrnclit nanr \'I hoofd „knnker". In dnt janr stann geboekt 254l)t)
gevallen: dood door „indelinite" oorznken. Ken nnilor onderzoek vnn dit
gelieele nnntnl zou dus zeker de rubriek „knnkeraterfte" nog nunnierkelijk
hebben gewijzigd.

-ocr page 22-

het zeer g-emakkelijk wezen te bewijzen — hetgeen
in strijd is met de feiten — dat \'t aantal menschen,
dat jaarlijks sterft aan „hoogen ouderdom" buitenge-
woon sterk verminderd zou zijn, daar sterfgevallen,
vroeger opgegeven als ,,dood door ouderdom", nu
onder de meest verschillende rubrieken als zenuw-
circulatie- en spijsverteringsziekten, waaronder ook
kanker, voorkomen.

De volgende tabel toont dc vermindering van de
rubriek „indefinite causes" in den loop der jaren aan:

Deaths in England and Wales 1866-68 1894-96

Deaths

from indefinite

causes.

143472

68650

Deaths

from Cancer .

25567

67888

Annual

death-rate per

million

living

from

indef. causes .

2206

766

Annual

death-rate per

million

living

from

Cancer . . .

393

744

Indien we nu eens de sterfgevallen door „inde-
finite causes" gelijkelijk moesten vcrdeclen over dc
sterfgevallen van alle wel nader bepaalde oorzaken,
zou een eenvoudige berekening doen zien, dat dc
toeneming der sterftc-verhouding aan kanker tusschen
ecn half cn ecn derde maal kleiner zou schijnen dan
in dc boven aangegeven tabel."

Deze opmerking van Dr. Newsiiolme heb ik hier in haar
geheel overgenomen, omdat ik meen, dat de schrijver daar-
mede in \'t kort heeft aangetoond de grove fouten, welke
gemaakt kunnen worden door het samenbrengen der kanker-
sterfgevallen in ecn zóó uitgebreide statistiek als die, welke
uitgegeven wordt door den Registrar General.

Dat men toch nog steeds voortging en voortgaat met
gevolgtrekkingen op te maken uit statistieken samengesteld
uit de (vrijwel onbetrouwbare) algemeene sterftcstatistiek van
geheele landen kan men opmaken uit het volgend overzicht:

-ocr page 23-

In the Lancet i) publiceerde Dr. J. F. Payne ecu uitge
breide statistiek, waaruit hij de volgende conclusies meent
tc mogen maken:

1. Kanker komt in steeds toenemende mate voor
als doodsoorzaak.

2. In deze toeneming ziet men vooral een bij-
zonder sterke vermeerdering van kanker der spijs-
verteringsorganen.

3. Kanker der genitaliën neemt minder sterk toe
dan de andere Carcinoomvormen, docb neemt ook toe.

Ook geeft hij de oorzaken op, waaraan hij de toeneming
meent tc moeten toeschrijven.

Ongeveer tot dezelfde resultaten kwamen: Saunders -),
I
-IuGii P. Dunn 3), Fr. Bowreman Je.s.sett^), Spencer
Wells "), Paget«), Scott7).

In Amerika vond Barker eveneens ccn sterke vermeer-
dering. Daar maakte
Dr. Roswell Park in dc Practitio-
ner de volgende berekening:

„Een nauwkeurige studie van dc (gepubliceerde)
tabellen stelt ons in .staat dc volgende scbrikwckkcnde
voorspelling tc doen: indien in \'t verloop der vol-
gende tien jaren de toeneming der stcrftcvcrbouding
blijft voortgaan zooals thans, zullen cr over tien jaar
(in 1909) in den Staat New-York meer sterfgevallen

1) Tiic Uiicct 1(5= September 1899.

2) Dr. C. E. Saunders. Mortality Slati.stics of tlie Middlese.v and Hert-
Ibrdsliire combined district.^. lirit. Med. Journ. \'82.

3) Hugh. P. Dnnn. IJrit. Med. Journ, I 1883 April 14. blz. 709.

4) Fr. Howrenian. .lessolt. Med. and Chir. Society Apr. 2(5 1884.

5) Spencer Wells. Morton Lecture. Royal college of Surgeon.s of
England Nov. 29. 1888. IJrit. Med. .lonrn. 1888 II Dec. 1 blz. 1201 cn
12(55.

(5) Sir Paget. Hrit. Jled. .Journal.

7) G. M. Scott. Cancer mortality in the Ciielnisford uud Maddon
Districts (East E.\'isex). Hnillierc, Tindall and Cox.

8) Practitioner 1899 Ajiril.

-ocr page 24-

II

aan kanker voorkomen dan aan tering, pokken en
typhus te zamen".

Doch in de ,,Journal of The American Medical Asso-
ciation" wijst
E. Andrews er op, hoe onbetrouwbaar dc
Amerikaansche statistische gegevens in dit opzicht moeten
worden geacht i).

Voor Nederland vindt men opgaven in:

\'t Verslag van het Geneeskundig Staatstoezicht 1874.
Prof. Evers. Bijdrage tot de bevolkingsleer van
Nederland 1883 blz. lii v.v.

Dr. I-I. van Vollenhoven. Nederl. Tijdschr. v.
Genecsk. 1889
II blz. 597.

J. de Haan. Nederl. Tijdschr. v. Genecsk. 1899
blz. 963.

J. M. IIUIZINGA, W. Nolen en J. verr. Nederl.
Tijdschr. v. Gence.sk. 1901 II No. 15.

Voor Frankrijk vond o.a. Tanciiou -) in het Seine-depar-
tement (1830—1840) een sterke vermeerdering 3). Verder ver-
schenen statistieken van
rénullet Arnaudet % Brunon c).
Voor Zwitserland: Marc d\'EsI\'INE \') in \'t Canton Geneve

1835—1855-

Voor Duitschland: G. finkelnburg in het Centralblatt

1) IJntt. Med. Jonrn. 1899 Juli 29 blz. 293.

2) Taiichou, Ilcchcrclics sur Ie trailonient médical des tumeurs du
sein. Paris 1844.

3) Wie echter een iiulruk wil krijgen van de onbetrouwhanrheid der
Fran.sche Statistieken zie: Annales d\'Hygiène jinbliiiue A]»ril 1902 blz. 325:
Les .statistiques sanitaires des villes de France e{ d\'Algérie jmr le Dr.
Lowentlial,

4) Normandie Jledic. 1889. le April.

5) Normandie iledic. 1890 le eu 15c April.

Ü) lîevue d\'hygiène 1895.

7) IL d\'Espine. Essai annlyliiiue et critique de 8tatisti(iue mortuaire
comparée etc, Genève, Neuchâtel, Paris 1858. M. d\'Espine. Echo médical 1858-

-ocr page 25-

für öfifentl Gesundheitspflege i;. Deze schrijver geeft daar een
uitgebreide statistiek „über die Ausbreitung und Frequenz
der Krebserkrankungen im preussischen Staat."

Hij komt tot de volgende conclusies:

i. Bij een daling der algemeene sterftecijfers
valt er in de jaren 1881 tot 1890 een aanmerkelijke
vermeerdering der sterfte aan carcinoom waar te nemen.

2. De bevolking der steden vertoont een merk-
baar hooger sterftecijfer aan carcinoom dan die van
het platte land.

3. Het meer voorkomen van kanker als doods-
oorzaak in de steden komt vooral daardoor, dat in
de steden de sterfte aan kanker onder vrouwen zoo-
veel boogcr is, dan ten platte lande.

Tot dergelijke resultaten komen: E. RoTll, -) C.\\RL
RIaeder.

Ter voorkoming voor groote fouten heeft deze laatste
schrijver, evenals in 1897
ThüRUURN reeds had gedaan in
Engeland ccn vergelijking gemaakt met een andere veel
voorkomende ziekte, aannemende, dat in beide gevallen wel
ongeveer dezelfde fouten zouden zijn gemaakt in dc opgaven,
waaruit bet materiaal werd geput. Zooals uit den titel reeds
blijkt, vergeleek bij dc kankcrstcrftc met dc sterfte aan tuber-
culose. Hij meent uit zijn arbeid tc kunnen vaststellen, dat
dc kankcrstcrftc wel degelijk toeneemt, want bet bleek bcm,
dat de sterfte aan tuberculose, waarbij dan tocb dezelfde

1) Ccnlralhl. lur ölVentl. Gesunthcitspli. 18!)4 hl/.. 25).

2) F. Roth, (icncrnl-bcridit über dus Sanitiits- luid Medizinnlwezcn
iin Keg. Hez. Oppel» für das Jalu- 18!)2, 189;i und 18!)4.

3) Carl Jlaeder: die Stiitige Ziuinlnne der Krebserkrankungen in don
letzten .Jahren. Eine vergleieiiende statistische Studie über die Fre(inenz der
Todesfälle an Krel
)S und nn Tuberculose in Preussen, Saclis(Mi uud liaden.
Zeitschrift für Hygiene .\\X.\\III blz. 255.

4) Deze .statistiek van Thorburn werd toen liel\'tig bestreden door
Newshülme in de ilrit. iled. .louru. J8!)8 I .Jan. 8 blz. 74.

-ocr page 26-

10

fouten in registratie enz. zouden zijn gemaakt, zeer merk-
baar afnam. Of evenwel door deze vergelijking een statistiek
van meer waarde wordt, is zeer te betwijfelen, daar toch
zeer wel is aan te nemen, dat vele sterfgevallen aan carci-
noom vroeger geboekt zijn geworden als sterfgevallen aan
tuberculose. En buitendien zou de feitelijke daling der
sterfte aan tuberculose zoo aanzienlijk kunnen zijn, dat fouten
in de registrecring haar wel vermogen te verkleinen, maar
niet geheel te bedekken of zelfs in een stijging om te zetten.

Ten slotte wil ik van dc Duitsche statistici nog noemen:

R. Behla,-) Wilhelm Lomm^) en Finger.^)

Voor België bestaat over dit onderwerp een werk van
Gallet en descllamr.s : Enquête sur Ie cancer en Belgique.»)

Zij nu, die de algemeene sterfteopgaven als geheel
onbetrouwbaar beschouwen, zijn op andere wijzen te werk
gegaan, om vast te stellen of de kankerstcrfte al dan niet
toeneemt.

Daar de morbiditeit en de mortaliteit bij het carcinoom
vrijwel geheel gelijk op en neergaan, heeft men statistieken
opgemaakt uit het materiaal der groote klinieken, en uit den
aard der zaak, voornamelijk uit de chirurgische. De daar ter
operatie gekomen gevallen en de gevallen, waar de diagnose
„carcinoom" was gesteld, werden al of niet samengenomen.

1) \\V. Hoger Williani.s Hrit. Med. Journal 1890 Aug, 8 II blz. 318.

2) Hehlu. Ueber vermehrtes und endemisclies Vorkommen des Krebses.
Centralbl. für Hakter. 1898 XXIV 780, 829, 875 en 919,

3) Wilh. Lomm: die Verbreitung der Krebskrankheiten mit besonderer
Herüchsichtigung des Königreichs Hayern (Inaug.-Dissert) Münciien 1900
In dit gesclu-ift vindt men een statistiek, waaraan ten grondslag liggen:
die Generalberichte über die Sanitäts-verwaltung jm Königreich Hayern
im Auftrag des Kgl. buyr. Stnatsministeriums des Innern uns amtlichen
(Quellen bearbeitet von Dr. med. Carl. Er. Majer Kgl. Rat. Hnd. X —
XXIX umfassend die Jahre 1878—1898.

4) Finger. Zum gehäuften Vorkonunen des Kreb.se.\'». Zeltschrift für
Medizinalbeambte 1902 No. 9.

5) Presse med. Helge 1890 19 eu 20 Juli en 2 Aug.

-ocr page 27-

II

Evenwel moeten deze chirurgische statistieken slechts van
zeer geringe waarde worden geacht, als ze gebruikt worden
als bewijsmateriaal voor de toeneming der kankersterfte.

Men moet namelijk wel in het oog houden, dat tocb maar
een geling procent van het aantal lijders aan carcinoom in
behandeling komen en dat van dc ter operatie komende ge-
vallen natuurlijk het grootste deel bestaat uit borst- en huid-
kanker, twee vormen, waarvan juist de morbiditeit en de
mortaliteit nog bet minst parallel gaan. De carcinomen der
inwendige organen komen veel minder ter operatie en van
deze komt weer een overwegend deel in de gynaecologische
klinieken in behandeling.

Reeds dadelijk na het publiceercn dezer statistieken is
de aandacht gevestigd geworden op de groote fouten, welke
door die verschillende oorzaken moesten worden gemaakt.
En als men sommige dezer opgaven bestudeert, moet dit
een ieder dadelijk opvallen, b. v. de statistiek van SllJLEV i)
uit het Middlesex-Ho.spital te Londen (een kanker-hospitaal)
over 1853— 1856 geeft een verhouding van 81% carcinoma
uteri, carc. mammae en carc. cutis. In
Winiwarter\'s statis-
tiek -) vindt men van 548 ter operatic gekomen gevallen,
451 gevallen van carcinoma mammae cn carc. faciei of 82,3<\'/o.

In de statistiek van GurlT ■\') uit Weenen over dc jaren
1855—1878 vindt men van alle in behandeling gekomen ge-
vallen
0,86^0 oesophagus-carcinoom. Heimann \') daarentegen
vindt in zijn statistiek 4,9%, dus ruim 5 maal zooveel.

Doch nog door andere omstandigheden zijn deze zickcn-
buisstatistiekcn onbetrouwbaar te noemen, \'t Is toch een feit,

1) wS. W.Sihlcy. Medico-cliinirgiciil Transaction.s IBnOdcclXMIblz. tU.

2) A. von Winiwarter. Beitrage zur vStatistiek der Carcinome. Stutt-
gart 1878.

3) E. (Jurlt. Arcii. für klin. Cliir. 1880 deel XXV blz. 421.

4) Ileiniann. die Verbreitung der Carcinoni-Erkrankung, die Iläulig-
keit iiiro.s Vorkonunena in den einzelnen Körportlieilen etc.

Arciiiv. für. klin. Cliir. 1898 deel LVil blz. 911.

eu 1899 LVIII blz. 31.

-ocr page 28-

12

• dat in de laatste jaren de bevolking, door de verbetering der
inrichtingen en der verpleging aangetrokken, zich aanmerke-
lijk meer in de ziekenhuizen laat behandelen dan vroeger.
Jaarlijks neemt het aantal patiënten dier inrichtingen toe
en het spreekt, dunkt mij, nu van zelf, dat juist lijders aan
een afmattende en sloopende ziekte als carcinoom, die ecn
zorgvuldige verpleging, vooral op \'t eind van hun leven zoo
zeer behoeven, bijzonder vaak als patiënten zullen moeten
worden opgenomen en als patiënten in de ziekenhuizen zullen
sterven.

Dit laatste is tevens de oorzaak, waardoor de statistie-
ken der pathologisch-anatomische Instituten, opgemaakt uit
de ter sectie gekomen gevallen, niet zoo betrouwbaar zijn als
men wel voorstelt. Natuurlijk is, door de autopsie cn het later
gevolgde microscopisch onderzoek der praeparaten, vergissen
uitgesloten, doch de fout, ontstaan door het feit, dat in later
jaren veel meer lijders aan kanker en dan nog vooral aan
sommige soorten van kanker, sterven in de ziekenhuizen,
blijft ook in deze statistieken bestaan.

Om deze verschillende redenen ben ik dan ook overtuigd,
dat er nooit een betrouwbare statistiek der kankerstcrfte zal
kunnen worden gemaakt uit het materiaal noch der klinieken,
noch der pathologisch-anatomische instituten. Daarentegen
acht ik het zeer wel mogelijk uit de algemeene sterfteop-
gaven genoeg gegevens te verzamelen aangaande het al of
niet toenemen van het aantal sterfgevallen aan carcinoom.
Evenwel komt het mij voor, dat men anders te werk moet
gaan, dan tot nu toe meestal gedaan is. Bijna steeds worden
statistieken gemaakt over geheele landen of gewesten, terwijl het
mijn overtuiging is, dat zulke statistische tabellen alleen
betrouwbaar kunnen zijn, als men bij het samenstellen gebruik
heeft gemaakt van de zoogenaamde direkte methode. Bij
\'t onderzoek van ecn betrekkelijk gering aantal doodsopgaven,
zooals dat van dc verschillende gemeenten, kan men met
ecn nauwkeurigheid te werk gaan, die uitgesloten is bij het
doorwerken van quantiteiten, zooals die jaarlijks voor geheele

-ocr page 29-

II

staten zouden bedragen; want men moet de doodsopgaven
alle zelf onder de oogen krijgen en zelf schiften.

In deze overtuiging heb ik een statistiek van dc kanker-
sterfte in de Gemeente Utrecht van 1872—1902 opgemaakt,
als eersten steen van het fundament, waarop een hecht gebouw
van statistiek der carcinoomstcrfte in Nederland zou kunnen
worden opgetrokken.

Inderdaad bood een statistiek voor de Gemeente Utrecht
verschillende voordeden. Midden in ons land gelegen zou
ccn statistiek van haar carcinoomstcrfte min of meer kunnen
gelden als type voor die van den geheelen Staat, temeer daar
haar bevolking ecn zeer gemengde mag worden genoemd.
Zoowel handel, als landbouw en industrie worden door haar
inwoners gedreven. Luxe-stad is zij zeker niet, maar welva-
rend mag zij met recht worden gchceten.

Hierbij komt nog, dat haar bevolking vrij groot is en
de carcinoomstcrfte genoeg gevallen aanbiedt voor een be-
trouwbare statistiek, terwijl het aantal toch niet zoo overstel-
pend is, dat de nauwkeurigheid der bewerking daaronder lijdt.

Het materiaal, waaruit mijn gegevens geput moesten
worden, vond ik uitstekend in orde.

Sinds 1872 toch zijn ten stadhuizc alle doodsopgaven,
in volgorde, volgens de maanden gerangschikt, bewaard
geworden. Ik bcn dus begonnen met uit dezen stapel alle
carcinoomstcrfgevallcn op tc teekenen. Dit eigen onderzoek
alleen leek mij betrouwbaar, want wel wordt maandelijks in
het Weekblad van het Tijdschrift voor Geneeskunde een
overzicht van de sterfte in onze groote steden gegeven, doch
in hoeverre deze cijfers altijd met dezelfde nauwkeurigheid
zijn verzameld geworden, dat is ccn vraag, waaroj) geen
antwoord te geven is.

1) Werkelijk heb ik menig manl verschillen gevonden tusschen
mijne cijfers en die welke gepubliceerd wnren. Steeds heb ik dnn nog-
maals die maanden door gewerkt en kon dan altijd constateeren, dnl mijn
cijfers de juiste waren.

-ocr page 30-

H

De verdere bezwaren, die er gewoonbjk tegen statistieken
als de mijne, zijn opgeworpen, heb ik trachten te vermijden,
waar mij dit eenigszins mogelijk was. Deze zijn:

1«. Dat men geheel afhankelijk is van het diagnosti-
ceeren der ziekte door dc verschillende geneeskundigen en,
dat tegenwoordig beter zou worden gediagnosticeerd dan
vroeger. BuïLiN en
SllSLEV hebben hiertegen echter in
\'t midden gebracht: ,,al moeten wij toegeven, dat gedeeltelijk
dc toeneming der carcinoomsterfte wellicht is toe te schrijven
aan het meer nauwkeurig vaststellen van de doodsoorzaken
en het beter diagnosticeeren, toch kunnen wij niet aannemen,
dat deze momenten veel meer dan een gering deel van de toe-
neming te weeg brengen". Tenvijl in de Brit. Med. Journal
de volgende opmerking wordt gemaakt: „dat meer medici
thans kanker kunnen diagnosticeeren dan dertig jaar geleden,
kan niemand ontkennen. Dit feit brengt echter niet nood-
zakelijkerwijze met zich mede, dat thans meer gevallen ge-
boekt worden als kanker, dan in de dagen waarin bet weten
minder hoog stond dan tegenwoordig. Men kan cr zeker van
zijn, dat cr in dc dagen, waarin men minder goed op de
hoogte was, vele gevallen als kanker geboekt zijn, die geen
kanker waren.

Onwetendheid voert altijd tot geloof in het buitenge-
wone en extreme. In dc medische wetenschap moedigt zij
den arts aan tot bet geven van den ergsten naam aan ieder
bijzonder geval, dat verkeerd afloopt,"

Moge dus al bij enkele vormen van carcinoom bet fijner
diagnosticeeren oorzaak wezen van een schijnbaar grooter
sterftecijfer, in \'t algemeen, mag men maar niet aannemen,
dat de meerdere sterfte aan carcinoom daardoor kan worden
verklaard, vooral als men ziet, dat niet alle kankervormen
een vermeerdering in sterfte vertoonen.

Aan den anderen kant, kan jui.st allccn een statistiek als
deze duidelijk aan bet licht brengen, of werkelijk het juister

1) Urit. Med. .Journal 188U I Jan. 12 blz. 8ö,

-ocr page 31-

II

herkennen en bepalen der ziekte een grooter invloed oefent
op het tocnenien der carcinoomsterftc.

2". dat de medici in hun opgaven der doodsoorzaken
veelal zeer slordig en onnauwkeurig zijn.

Dit bezwaar is zeker van gewicht. Evenwel meen ik
te mogen onderstellen, dat een medicus bij het voorkomen
van ccn sterfgeval aan carcinoom, niet willens en wetens een
geheel willekeurige causa mortis zal opgeven. Hoogstens zal
hij een zeer algemeene oorzaak noemen. Daarom heb ik
ook zoo nauwkeurig mogelijk verzameld alle verschillende,
veelal niets zeggende, causae, welke opgegeven waren, als
daar zijn: debilitas vera, ouderdom (n. b. soms op 50 jarigen
leeftijd), atrophia, marasmus, uitputting, uittering door ouder-
dom, dysphagia enz. altemaal namen van toestanden bij vele
ziekten, waaronder kanker, voorkomende.

3". dat allerlei tumoren als carcinoom worden opgegeven.

Daarom heb ik alle andere tumoren, als doodsoorzaak
opgegeven, ook voor ieder jaar opgeteld om tc kunnen na-
gaan of het aantal daarvan in den loop der jaren aanmer-
kelijk is veranderd.

4". Een feit, waarmede eveneens rekening gehouden
diende te worden is, dc aanwezigheid in dc gemeente
van groote ziekenhuizen, waarin ook vele niet Utrcchtschc
inwoners verpleegd worden cn succombceren. Ook dit was
in dc doodsaangiftcn te vinden en heb ik .steeds in aanmer-
king genomen.

1

Dc buiten Utrecht overleden inwoners dier stad, vormen,
volgens dc registers, maar ccn zeer gering getal, zoodat het
aantal buiten Utrecht aan kanker overleden inwoners, zeer
onbeduidend wezen moet.

1) Kerst vnn 1878 al\' licb ik het nantiil dc/.cr tiuiioren vcrznnicld. In
(Ic vorige jnroii wiia ik er nog nmur zeer cnlcclc tegengekomen.

-ocr page 32-

HOOFDSTUK II.

Grondslagen der Utrechtsche Statistiek en enkele
beschouwingen daarover.

Condo et compono, qnac mox depromere
possim.

\'\' iiouatius.

Alvorens over te gaan tot de behandeling der statistische
gegevens zelf cn tot de conclusies, welke, naar ik meen, er
uit mogen worden getrokken, wil ik een kort overzicht geven
van de grondslagen, waarop moest worden gebouwd, ten
einde deze statistiek betrouwbaar te doen zijn:

lO. De bevolking der Gemeente Utrecht van
1872 tot 1902. Oorsjjronkelijk was het mijn voornemen,
een statistiek tc maken over het tijdvak 1870—1900. Dit
plan zou het voordcel hebben gehad, dat ik dan drie tijd-
vakken van tien jaren, telkens gelegen tusschen twee volks-
tellingen, zou hebben kunnen vergelijken. Evenwel waren op
het stadhuis de aangiften der doodsoorzaken slechts voor-
handen van 1872 af, zoodat ik mij daardoor genoodzaakt
zag, m\'ijn plan eenigszins te wijzigen.

De totale bevolking der stad kon ik op verschillende
manieren tc weten komen. De meest eenvoudige weg zou
zeker geweest zijn, dat ik uit de Verslagen van den toestand
der Gemeente Utrecht over de verschillende jaren, het aan-
tal inwoners had overgenomen. Deze manier heb ik evenwel
niet kunnen volgen, omdat in de jaarlijksche opgaven geen ver-
dceling in leeftijdsklassen voorkomt. Om deze vcrdeeling in de
leeftijdsklassen te weten te komen, heb ik dus gebruik ge-
maakt van de Uitkomsten der tienjaarlijksche volkstellingen

-ocr page 33-

II

in het Koninkrijk der Nederlanden. Uit de cijfers daarin
voor de gemeente Utrecht opgegeven in de jaren der volks-
tellingen kan men de bezetting der leeftijdsklassen voor de
tusschengelegen jaren berekenen.

Een tweede reden, waarom ik de jaarlijksche opgaven,
zooals die in het Verslag van den toestand der Gemeente
Utrecht worden gepubliceerd, niet heb willen overnemen, is
deze, dat de cijfers voor de eerste jaren der door mij be-
handelde periode geheel onbetrouwbaar moeten worden ge-
noemd. Het bleek mij namelijk, dat de cijfers opgegeven in
het jaarboek, voor de jaren der volkstelling (bijv. in 1869 cn
1879) een zeer groot verschil te zien gaven met dc uitkom-
sten der volkstelling. Bovendien werden dan altijd in het
verslag over bet volgende jaar de cijfers, bij de volk.stelling
verkregen, overgenomen.

Zóo vindt men aangegeven in het Verslag der Gemeente
over 1879, blz. 4.

Bevolking op den 31«" De-
cember 1879: mannen vrouwen totaal

32822 36849 69671

Terwijl men vindt in \'t ver-
slag over 1880 op blz. 4 ;

Werkelijke bevolking op den
31®" December 1879 (volgens dc

volkstelling)

totaal

67633

mannen
31668

vrouwen

35965

Hetgeen dus bier op neer
komt, dat het woordje ,,werkelijk"
aanduiden moet een verminde-
ring van :

mannen

1154

vrouwen
884

totaal
203 8

Na

1879 is het verschil in uitkomst der bevolkingsre-
gisters en der volkstelling aanmerkelijk geringer geworden

-ocr page 34-

i8

en kan nu volkomen worden verklaard door het verzuim om
hun verhuisbiljet op te vragen of in te leveren, van perso-
nen, die van woonplaats veranderd zijn i).

Het verschijnsel, dat in 1879 het verschil in uitkomst
zoo groot is geweest en sinds dien tijd aanmerkelijk kleiner
is gebleven, werd mij ten stadhuize verklaard uit het feit,
dat in 1878 een verandering is ingevoerd in de jaarlijksche
telling der bevolking van de verschillende staatsinrichtingen
te dezer stede -), waardoor vroeger telkenjare weer gemaakte
fouten werden hersteld.

Ik heb dus, gebruik makende van de uitkomsten der
volkstellingen, voor de tusschcngelegen jaren de totale
bevolking zoowel als de bezetting der leeftijdsklassen
berekend.

De meest gebruikte methode om uit zulke gegevens
een bevolking tc benaderen is die, waarbij men aanneemt,
dat de bevolking geometrisch toeneemt

Stelt men de toeneming per eenheid van bevolking per
jaar r, dan is, als men dc eenheid van bevolking voorstelt
door
i, aan \'t eind van het jaar of aan \'t begin van het
volgende, dc bevolking i -f" r

Door de zelfde wijze van berekenen vindt men dan:

bevolking aan \'t eind van het 2c jaar (i r)
■» » s » » » 3e s (i r)
» s » » » » 4e » (I r)

Begint men nu met een bevolking P, dan zal dc bevol-
king na n jaren wezen P (i -j- r)"

Voor de jaren der volkstellingen geldt dan dc formule

l\'lHT» = (I

1) 1880 Volkstelling 8434G; jaarboek 84438. Vers^chil 1)2.
189<) // 10208(5 ; „ 102041 „ 45.

2) Gevangenissen, militaire liosiiitalen, kazernen enz.

3) Hierover leze men A. Newsliohnc „\\\'ilal Statistics" London Swan
Sonnenschein & Co. 1899.

-ocr page 35-

II

Hieruit nu kan men, door gebruik te maken van logarith-
men, gemakkelijk (l i") en dus ook de bevolking voor alle
jaren tusschen 1869 en 1879 gelegen, berekenen.

Mag deze methode echter al voor bevolkingen van
geheele staten gedurende niet te lange perioden gelden, het
bleek mij, dat zij voor het berekenen der bevolking van
Utrecht niet kon worden gebruikt. De geometrische reden
toch is te verschillend in de drie te bespreken tijdvakken,
zooals uit het volgend overzicht blijkt:

geometrische rede in voor mannen vrouwen totaal
1869—1878 1,15 1,13 1,14

1879—1888 1,27 1,23 1,25

1889—1898 1,21 1,22 1,22

Waar wc nu zulke verschillen reeds zien optreden voor
dc totale bevolking, daar bleek het mij bij nadere bcstudecring,
dat ze voor dc bevolking in dc verschillende leeftijdsklassen
verdeeld, nog veel onregelmatiger waren.

Boven deze algemeen gebruikte methode heb ik daarom
voor mijn statistiek verkozen die der graphische afronding.

Hoe juist en hoe nauwkeurig deze methode ons ook
in staat stelt bij benadering een bevolking vast tc stellen in
den loop der jaren, toch moet ik er hier op wijzen, dat het
bestaan van ecn zekere willekeur bij het teekenen der curven
niet valt te ontkennen, b-chter kan men, door het tijdvak,
waarvoor dc curven geteekend worden, eenige perioden van
tien jaar grooter tc nemen, dan dat, waarvoor de bevolking
in dc verschillende jaren moet worden bepaald, den vorm der
kronnnen vrij juist vaststellen. Tenvijl mijn statistiek wordt
opgemaakt voor het tijdvak 1872—1902, heb ik daarom de
krommen geconstrueerd voor een tijdvak 1859 tot 1902.

1) Uiinr (Ic nilkoinslcMi der bcvolkingsregistcra cn der volkalelling in
1899 sleclils een onbeduidend verscliil vertoonden, heb ik voor do jaren
na 1899 dt^ujler.s gel)ruikl, welke in liel jaarverslag der (lenieente waren
gei)ublieeer(i.

-ocr page 36-

20

De cijfers der volkstellingen waren :
Mannen.

1859

1869

1879

1889

1899

< 24

12733

14246

16661

21935

27013

25—34

3661

4235

4543

5787

7058

35—44

3126

3386

3902

4357

5427

45-- 54

2176

2724

2988

3661

3947

55—64

1666

1664

2126

2491

2997

> 65

1068

1295

1446

1879

2260

onbekend

13

8

2

3

I

totaal

24443

27558

31668

40113

48703

Vrouwen.

1859

1869

1879

1889

1899

< 24

13066

14628

17247

22221

27288

25—34

4460

5219

5189

6368

7993

35—44

3704

4010

4599

4941

6056

45—54

3027

■ 3283

3Ö35

4402

4650

55—64

2281

2446

2834

3216

3S79

> 65

1890

2150

2459

3083

351Ö

onbekend

23

5

2

2

i

totaal

28451

31741

35965

44233

53384

1

Totale bevolking.

1859

1869 î

1879

1889

1899

52894

59299

67633

84346

102087

Tauel I.

-ocr page 37-

ro

ro

Co

Co

Ol

Ol

CD

co

o

Ol

O

Ol

O

cn

O

Ol

Ol

O

Ol

O

o

O

O

O

O"

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

ro

co

co

Ol

Ol

O

Ol

O

Ol

O

Ol

O

Ol

O

Ol

O

O

O\'

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

O

OD
Ol
O

1889
1899

-ocr page 38-

21

Met behulp van deze gegevens heb ik (zooals figuur I
driemaal verkleind aangeeft) de curven voor de totale bevol-
king zoowel als voor de verschillende leeftijdsklassen op
millimeterpapicr geteekend en uit deze curven heb ik ver-
volgens de getallen voor dc tusscbcngclegen jaren vastgesteld.
Om nu evenwel zoo nauwkeurig mogelijk de gemiddelde be-
zetting, voor de drie perioden van tien jaar. welke ik met
elkaar wensch te vergelijken, te verkrijgen, moest ik voor
ieder jaar bet gemiddelde van begin- cn cindbevolking nemen.
De resultaten dezer berekening waren :

Gemiddelde jaarlijksche Bevolking in Leeftijdsklassen.

1892—1901

1882—1891

1872—1881

0—34
35—44
45-54
55—«4
> (55

totiiiil.....

gciieclc bevolk.

2G479
4834
41G8
3105
2870

20317
3745
292G
2031
1405

21578
4344
3525
2709
235G

25225
4214
342G
2383
1727

32325
5()5G
3877
285G
2153

33329
5G72
4599
3(558
3437

462G7

30424

34512

3G975

4145G

50(595

G493«

9G9G2

78431

Taüel II.

Vervolgens heb ik deze cijfers procentiscb uitgedrukt:

Qemidüelde jaarlijksche Bevolking naar de leeftijdsklassen.

Procentisch.

1872-1H81

mtiniipn

1883-1H91

1892—1901

inniinrn

vrouwen

totnnl

j vrouwen

totMil

mnnnrn

vrouwen

lOtltHl

o_:u

Cfi.S 0 „

B2.5 0„

Cl.COfl

CH.l 0 „

0.1,8 (i(,

03.9 o„

CU.8 » 0

03.7 0,0

07.8 0 „

S5-U

12.» «0

12.« n„

12.5 «O

ll. o„

11.7««

ll.cn„

10.UO„

11.2 0 „

no„

4S-5t

9.C0o

10.2 n,„

ü.9 0„

llUO.n

9.7 "o

8.4

9.1 n.o

8.7 o„

nu r>(

fi.70„

7.9 "o

7.3 »0

0.5" 0

7.5 0 „

7««

0.20,,

7.2 0.0

0.7 Otf

> C5

4.0 o „

C.8 0„

6.7 0.)

•I.TO.fl

0.9 «a

6,8 o„

■1.7 "o

0.8 0,,

5.80,,

Tahel III.

-ocr page 39-

22

De reden, waarom ik juist deze verdeeling in leeftijds-
klassen heb uitgekozen, zal later in het Hoofdstuk „Kanker-
sterfte en Ouderdom" nog nader worden verklaard.

Beschouwt men nu deze laatste tabel nauwkeurig, dan
ziet men, dat er van een duidelijke toeneming in bezetting
kan gesproken worden bij de eerste leeftijdsklasse en dat
door deze toeneming de cijfers der andere leeftijdsklassen in
de volgende perioden blijkbaar worden gedrukt.

Dit is zeer opmerkelijk, omdat daaruit reeds terstond
kan worden opgemaakt, dat, als er in de kankerstcrfte ecn
vermeerdering voor de hoogere klasse kan worden vastgesteld,
deze vermeerdering niet afhangen kan van een toeneming
der bezetting dier leeftijdsklassen.

Eveneens valt het dadelijk in het oog, dat de samenstel-
ling der bevolking in den loop der jaren slechts geringe wij-
ziging heeft ondergaan.

2". De algemeene sterfte in de Gemeente
Utrecht. Deze is jaarlijks opgegeven in het Verslag van den
toestand der Gemeente en is daaruit overgenomen i).

Qemiddelde jaarlijksche ATgemeene-Sterfte in de Gemeente
Utrecht in absolute cijfers.

Mannen.

Vrouwen.

Totaal.

1872—1881

858

839

1697

I882--I89I

946

901

1847

1892—I90I

899

842

1741

TAUEL IV.

1) Duar in liet Jaarboek der Gemeente do vcrdeeling in leeftijds-
klassen der sterfgevallen zeer onvolledig wordt opgegeven (zoo is er geen
onderverdéeling van dc klasse 20—50 jaar) was ik niet in staat verliou-
dingscijfers op to geven tusschen de kankersterfte en de algemeene sterfte
in de verschillende leeftijdsklassen.

Zeer gewenscht zou liet dan ook wezen, dat het Jaarboek der Ge-
meente voor ieder jaar de sterfte in eiken leeftijd o])gaf. ,

-ocr page 40-

23

Uit deze tabel blijkt ons duidelijk, dat de sterfte in de
Gemeente Utrecht in den loop der behandelde dertig jaren
zelfs in absolute cijfers niet is toegenomen. In relative
cijfers moet er dus door de sterke vermeerdering der bevol-
king een zeer merkbare daling waar te nemen zijn, zooals de
volgende tabel dan ook aantoont.

Gemiddelde jaarlijksche Algemeene-Sterfte in de Gemeente
Utrecht per 10.000 levenden.

Mannen.

Vrouwen.

Totaal.

1872—1881

282

243

261

1882—1891

256

217

236

1892—I90I

194

166

180

Tauel V.

30. De Carcinoom-sterfte in de Gemeente
Utrecht. Deze is door mij uit de origineele doodsopgaven
bepaald geworden.

Het aantal carcinoom-sterfgevallen naar de verschillende
vormen der ziekte verdeeld, vindt men in Lijst N". I. In deze
lijst wijzen de cijfers tusschen haakjes, achter de groote cijfers
geplaatst, aan: het aantal aan den betrefTenden carcinoom-vorm
tc Utrecht overleden nict-inwoners der Gemeente. Deze geval-
len zijn bij de verdere bespreking geheel buiten rekening gelaten.

lO-Jaarlijksche Carcinoom-sterfte in de Gemeente
Utrecht in absolute cijfers.

Mannen.

Vrouwen.

Totaal.

1872—1881

150

214

3Ö4

1882 — 1891

236

300

536

1892—1901

378

472

850

__Tahel VI.

1) Met (Ic uildnikkhig „vorm der ziekte" wordt bedoeld de «nnduidiiig
viui liet nnngetuste orgnnn.

-ocr page 41-

II

Zooals deze cijfers ons duidelijk doen zien, is in den loop
der jaren de sterfte aan kanker in \'t algemeen aanmerkelijk
vermeerderd. Evenwel moeten van meer waarde dan deze
absolute cijfers worden geacht de relative:

Qemiddelde jaarlijksche Carcinoom-sterfte in de Gemeente
Utrecht per 10.000 levenden.

Mannen.

Vrouwen.

Totaal.

1872—1881

4,9

6,1

5-5

1882—1891

6.5

7.2

6,9

1892—I90I

8,2

9-3

8,8

Tadel Vil.

Ook deze relative cijfers toonen ons echter een duide-
lijke toeneming aan.

Gemiddelde jaarlijksche Carcinoom-sterfte in de Gemeente
Utrecht per 100 overledenen.

Mannen,

Vrouwen.

Totaal,

1872^1881

175

2.50

2.12

1882—1891

2.54

3-33

2,92

1892 —1901

4-23

1

5,5s

4,88

Tahel Vlll.

Neemt men nu, zooals meestal is gc-schied, slechts deze
stati.stische uitkomsten in aanmerking, zonder tc letten oj)
leeftijdsbezetting, vorm van kanker enz,, dan vallen oogen-
blikkelijk de volgende verschijnselen op:

-ocr page 42-

II

I de vrouwelijke bevolking is aanmerkelijk grooter dan de

mannelijke; het aantal vrouwen is ongeveer i,i maal
het aantal mannen;

II de bevolking, zoowel mannelijke als vrouwelijke, is regel-

matig toegenomen, ongeveer in dezelfde verhouding,
cn in den loop dezer dertig jaren bijna verdubbeld
( 1.7 maal grooter geworden);

III dc algemeene sterfte is in absolute cijfers ongeveer gelijk

gebleven, de sterfte onder de mannen is grooter, dan
die onder de vrouwen. In relative cijfers is zij, door
de groote vermeerdering der bevolking, sterk afgenomen.
Eveneens is het duidelijk, dat de sterfte onder de
mannen hooger is dan onder de vrouwen, doch tevens,
dat zij onder de mannen sterker daalt dan onder dc
vrouwen.

IV dc absolute kankerstcrfte is onder de vrouwen steeds

merkbaar hooger dan onder de mannen. Zoowel in
dc kankerstcrfte der vrouwen als in die der mannen
valt een sterke stijging waar te nemen. De relative
kankerstcrfte naar dc bevolking is cvcnzoo hooger ge-
worden. Het aandeel van de kankerstcrfte in de alge-
meene sterfte neemt voor beide geslachten merkbaar
toe. Vooral in de laatste tien jaren is de toeneming
der kankerstcrfte zeer groot geweest.

Toetst men deze uitkomsten, welke bij een opper-
vlakkige bestudcering der tabellen oogcnblikkclijk opvallen,
aan die, welke men aan het slot van dergelijke statistieken
pleegt te vinden cn die in Hoofdstuk I gedeeltelijk zijn aan-
gehaald, dan ziet men inderdaad een merkwaardige over-
eenstemming.

Toch is, zooals ik reeds opmerkte, hiermede de taak
van den statisticus nog niet voltooid. In zijn „Reden und
Aufsätze" zegt
Gu.st.w. Rümki.tn in het hoofd.stuk „Zur
Theorie der Statistik": „Es kann nichts unrichtiger sein, als

-ocr page 43-

II

die Meinung, das blosse Zählen und Rechnen und Zahlen-
gruppircn mache schon den Statistiker." Thans moet nog
worden nagegaan welke invloeden de algemeene stijging
beheerschen. Wellicht zal dit nauwkeuriger onderzoek be-
wijzen, dat de toeneming toch maar een schijnbare en geen
werkelijke is.

-ocr page 44-

HOOFDSTUK 111.

Kankersterfte en Ouderdom.

„Caiiccr is the price paid tbr longer life.\'\'

Woods Hutchinson.
„. . . it is one of those myths, which, liy
dint of continnnl repetition has gained wide-
sj)re.Kt credence . . ."

Kogeu Wn.ll.\\ms.

Terwijl ik in hct volgend hoofd.stuk de vraag zal behan-
delen, hoc zich dc sterfte aan de verschillende kankcrvormcn
verhoudt ten opzichte der algemeene carcinoommortalitcit,
wil ik eerst iu \'t kort bespreken de kwestie, in hoeverre dc
kankersterfte afhankelijk is van den min of meer hoogen
leeftijd, dien dc menschen bereiken. Leest men dc ver-
schillende gcschriftcn over dit onderwerp na, dan bemerkt
men terstond, dat cr ook over dit punt geen eenstemmig-
heid bestaat, veel ccr, dat dc meest uiteenloopende mccnin-
gen cr over worden verdedigd. Sommige schrijvers nemen
aan, cn mccncn door statistische opgaven cn uitgebreide
rcdcnceringcn tc kunnen bewijzen, dat dc algemeen gecon-
stateerde toeneming der kankersterfte geheel afhankelijk
wezen moet van het feit, dat in later jaren dc menschen ccn
hoogcr ouderdom bereiken dan voorheen. Dc vaste over-
tuiging, dat daaraan alleen de toeneming der carcinoom-
sterftc is toe tc schrijven, blijkt wel het duidelijkst uit de
boven dit hoofdstuk aangehaalde woorden van
Dr. WoodS
Hutchinson of uit deze opmerking van Sir Jamks 1\'agkt:
„Canccr is a disease of degencracy, the frequency of which

-ocr page 45-

II

increases as years increase". Anderen gaan nog verder en
meenen zelfs een verklaring van het feit aan de hand te
kunnen doen.

Hansemann tracht de vermeerdering der kankerstcrfte
aldus te verklaren:

„De gemiddelde leeftijd der menschen in onze streken
„is 33 jaar; dit gemiddelde is zoo laag, doordat de
„sterfte onder de zuigelingen zoo bijzonder hoog is. Laat
„men de zuigelings-sterfte buiten rekening, dan wordt
„de gemiddelde leeftijd ongeveer lo jaar hooger.

„Door den vooruitgang der moderne hygiëne komen
„tegenwoordig vooral infectie-ziekten aanmerkelijk min-
,,der voor dan voorheen. Verder heeft de Ongevallenwet
„en het invoeren van prophylaktische maatregelen ge-
„maakt, dat ongelukken en beroepsziekten veel minder
„vaak voorkomen dan vroeger. Al deze factoren hebben
„op de sterfte onder de zuigelingen, die vooral van
,,darmkatarrhen enz. afhankelijk is, geen invloed;
,,echter wordt er wel door bewerkt, dat een grooter
„aantal menschen in dc hoogere leeftijden komt."

Es kommen also mehr Leute in ein KrcbsfäJiigcs
Alter.
,(Derhalve moeten ook de kwalen van den
„ouderdom meer voorkomen, en dus vooral carcinoom
„en de zielsziekten. In werkelijkheid ziet men nu ook,
„dat juist deze beide ziektcvormcn in aantal toege-
„nomen zijn".

Een dergelijke meening verdedigde ook Dr, Hanau op
het congres te Rome in 1894.
Trasuot had de opmerking
gemaakt, dat het eigenaardig heeten mocht, dat erbij paarden cn
honden zooveel vaker carcinoom voorkwam, dan bij runderen
en schapen.
Hanau nu meende als reden daarvoor te kunnen
opgeven, dat ^^aarden en honden gewoonlijk dan eerst worden
afgemaakt, als de dieren oud en onbruikbaar geworden zijn

1) Ik curaivccr.

-ocr page 46-

II

en dus in \'t algemeen meer in de kankerleeftijden voor die
dieren zullen komen dan koeien en schapen, die op veel
jeugdiger leeftijd om hun vleesch worden geslacht.

Dr. Bramwell zegt in ccn stuk over dc behandeling
van kanker met thyrioid-extract:

„Kanker is vooral een ziekte van den ouderdom.
„De reden, waarom kankergezwellen voornamelijk op
„hooger leeftijd voorkomen is wellicht deze, dat de
,.weefsels der oude menschcn niet in staat zijn weer-
„stand te bieden aan het binnendringen der niicro-
„organismen."

■ Scherp tegenover deze opvattingen staan dc meeningen
van anderen. Zij nemen aan, dat de zienswijze alsof kanker
allccn op ouder leeftijd zou voorkomen, ook de reden is
geweest, dat men vroeger slccbts carcinoom diagnosticeerde
bij oude menschcn cn thans deze ziekte ook bij jongere ber-
kent, of beweren stoutweg, dat de kankcrstcrftc in dc hoogere
leeftijden niet hooger, ja zelfs lager is dan in de andere.

Van hen, die deze laatste mecning zijn toegedaan, wil
ik slechts noemen
Roger Wii.liam.S.

Juist naar aanleiding van de zooeven aangehaalde op-
merking van
Bramwell schrijft Roger VVilllvm.s i):

„Hetgeen ik wil opmerken naar aanleiding van dit
„beweren is, dat het een van die mythen is, welke
„door middel van voortdurend herbalen, een algemeen
„geloof heeft verworven, zonder dat ook maar iets ervan
,,waar is. In geen enkel opzicht kan kanker ceniger-
„niatc beschouwd worden als ccn ouderdoms-zickte;
„cn evenmin neemt dc vatbaarheid ervoor met dc jaren
,,toe. Dc gemiddelde sterfte aan kanker in dc Iccftijds-
„pcriode 45 tot 55 jaar is i op 14; terwijl zij gedu-
„rendc dc periode 65 tot 75 i op 21 bedraagt cn na
„bet 75® jaar slechts i op 48 beloopt.

1) Ihit. lied. Jonrnid 1891 21 April blz. S84.

-ocr page 47-

II

„Bij het vaststellen der kankersterfte onder hon-
„derd-jarigen cn personen ouder dan 8o jaar, heb ik
,.gevonden, dat kanker slechts zelden op hooger leeftijd
,,ontstaat i). Van 797 personen van honderd jaar stierven
„er slechts 5 aan carcinoom; hiervan waren er 208 van
„het mannelijk geslacht, van wie er 2 stierven aan kanker.
„Van de 589 vrouwen stierven er 3 aan deze ziekte.

„Het rapport van Dr. Humphry -) over ziekten van
„den ouderdom toont dezelfde bevinding aan. Onder
,,202 personen ouder dan 90 jaar, was er niet één lij-
,,dende aan carcinoom en van 622 personen tusschen
„80 en 90 jaar, waren er slechts 14 kankerlijders. Dus
,,onder deze 824 personen werd kanker gevonden in een
„verhouding van slechts i op 58,8.

„Deze feiten toonen wel aan, dat kanker geen
„ziekte van den ouden dag heeten mag en, dat de
„hooge leeftijd per se geen invloed oefent op de ont-
„wikkeling der ziekte".

En ook onder de schrijvers, die de opvatting deelen,
dat carcinoom in den ouderdom niet vakcc voorkomt dan
op middelbaren leeftijd, of meenen, dat het dan zelfs minder
dikwijls als causa mortis optreedt, zijn er, die verder gaan
en dit laatste feit willen verklaren door op te merken, dat
dc individuen, wier weefsels en organen de eigenschap in
zich zouden hebben om kankerachtig te ontaarden of minder
resistent zijn tegen de organismen, welke de ziekte zouden
veroorzaken, aan deze kwaadaardige woekering reeds op mid-
delbaren leeftijd zullen bezwijken.

Thans wil ik dus trachten na te gaan of het ook uit
mijn statistische gegevens blijkt, dat dc kankerstcrfte in den
loop der behandelde dertig jaren vooral in Be hoogere leef-
tijden is toegenomen.

Teneinde nu het aantal gevallen niet te klein te maken,

1) Medical Chroniclc 1892, September.

2) IJrit. Med. Joiu-nai 1887, Jlaart.

-ocr page 48-

II

en tevens om enkele, zooveel mogelijk sprekende, cijfers te
verkrijgen, heb ik hier wederom drie perioden van tien
jaar met elkander vergeleken.

Zooals reeds in Hoofdstuk II werd opgemerkt, is dc
bevolking in den loop der dertig jaren zeer sterk toegenomen,
doch onderging de Iceftijds-bezetting slechts geringe wijziging.

Duidelijkheidshalve wil ik hier Tabel III nog eens
laten volgen.

Qemiddelde jaarlijksche Bevolking naar de leeftijdsklassen.

Procentisch.

1872-1881

1882-1891

1892—1901

tnaunun

Trouwen

lotiin)

mnnnen

rromvcii

tolssl

mannen

vrouwen

totaal

< 31

06.8 0„

«2.5 0 0

Ot.0 0,0

08.10,0

C3.8 0,o

05.9 0 „

09.8 Oo

05.70,0

07.8 Oo

35—It

12.3 o„

12.0 "b

12.5 0,0

H.IOQ

11.70.0

11.0 0,0

10.9 Oo

11.2 o.\'o

11 »0

9.G 0 „

10.2 «0

9.9 0,0

9.30,0

10.1 0,0

9.70,0

8.40„

9.1 »,0

8.7 Oo

55—Ct

C-70,„

7.9 0 0

7.3 o,„

C.5 0,0

7.5 0,0

7«\'.o

0.2 Oo

7.2 0,0

0.70,0

> C5

1.0 n,„

0.80,1,

B.70,0

1 t^Oo

C.9 0;o

5.8 0,0

4.7 Oo

0.80,0

5.8 Oo

Tauei- IX.

De kankersterfte naar de leeftijden heb ik voor dc drie
perioden gevonden als volgt:

10-Jaarlijksche Kanker-sterfte naar de leeftijden.
In absolute cijfers.

Al A N N K N. 1

1 v R O U \\V K N.

j t 0 T .\\ L.

>■1872
tot
1881

1882
tot
1891

1892
tot
1901

1872
tot
18HI

1882
tot
1891

1892
tot
1901

1 1872
tot
1 1881

1882
tot
1891

1892
tot
1901

< 34

3

2

5

5

9

13

8

11

18

35—44

11

20

17

24

23

44

35

43

gi

45-54

30

35)

(50

48

58

74

78

97

134

55—g4

43

74

102

,1

94

107

114

1g8

209

> ü5

g3

100

195

g(5

iig

234

129

21g

428

150

235

379

214

300

472

364

535

850

Tauel X.

-ocr page 49-

II

Hoewel deze absolute cijfers slechts een geringe waarde
hebben, tocb blijkt reeds er uit, dat aan de cijfers van de
beide eerste leeftijdsklassen ten eenenmale geen waarde mag
worden gebecbt, omdat deze getallen te klein moeten geacht
worden. En waar dit uit de absolute cijfers reeds kan wor-
den opgemaakt, daar is het evident, dat juist door de groote
bezetting van levenden in die beide klassen, de relatieve
cijfers zeer klein en dus absoluut zonder waarde zullen zijn.

IO>Jaarlijksche Kankersterfte per 1000 levenden
in iedere leeftijdsklasse.

m ANNE N.

v

11 O U W E N.

1872-1881

1882-1891

1892-1901

1872-1881 1

1882-1891

1892-1901

<

34

0.15

0.08

o.ig

0.23

0.34

0.39

35-

44

2.9

4.8

3.4

5.5

4.8

7.8

45-

-54

10.3

11.4

15.5

13.g

1,3.9

ig.1

55-

-g4

21.2

31.1

35.7

25.g

30.2

29.3

>

g5

44.8

57.9

90.1

28

40.4

g8.1

Taüel XI.

Wanneer we nu slechts letten op de hoogste drie leef-
tijdsklassen, daar in de laagste twee het toeval nog te veel
invloed op dc cijfers oefenen kan, dan ziet men, dat in dc
relatieve cijfers d. w. z. dc cijfers, waarbij de bezetting der
klasse in aanmerking genomen is, een belangrijke toene-
ming duidelijk merkbaar is. De toeneming geldt vooral de
leeftijden boven de vijf cn zestig jaren. In deze leeftijden
is de kankcrstcrftc meer dan verdubbeld zoowel voor mannen
als vrouwen.

Om den invloed van dc verschillende bezetting der
Iccftijd-sklasscn in de drie perioden tc eliminecrcn, heb ik een
standaard-bevolking aangenomen, d. w. z. een bevolking,
waarvan in de drie perioden de vcrdceling in leeftijds-
klassen steeds dezelfde is. Min of meer willekeurig kan men
zoo\'n standaardbcvolking aannemen, docb om nu tocb niet

r

-ocr page 50-

II

al te ver af tc wijken van de werkelijke verdeeling; in leeftijden
heb ik genieend als standaard-bevolking te moeten aannemen
een bevolking procentisch samengesteld als die van de mid-
delste der drie besproken perioden.

Als Standaard-bevolking heb ik dus aangenomen een
bevolking met de volgende leeftijdsbezettingen:
Standaard-bevolking.

Mannen.

Vrouwen.

Totaal.

< 34

68.1 %

63.8

7«.

65-9 7ü

35—44

11.4 %

11.7

7o

11.6 7o

45—54

9-3 7o

lO.I

7o

9-7 7u

55—64

6.5 %

7-5

7 7o

> 65

47 7o

6.9

5.« 7o

Tahel Xll.

Uit de cijfers in Tabel XI aangegeven en aantoonende
dc carcinoom-sterfte per
looo levenden in iedere klasse, kan
meii nu gemakkelijk voor de beide geslachten afzonderlijk
dc carcinoom-stcrftc in leeftijdsklassen naar de bezetting der
standaard-bevolking, opmaken voor de drie tijdvakken. De
uitkomsten dezer berekening zijn;

Mannen A.

1872—188].

1882—IS^Jl.

1892—1901.

< Hi
85—44
45—54
55—(14
> Gö

G81 x o.io
ll-i X
iü(m=o-33
93
x S=o.96
G5 x Ji;- 1.38
X l\'Ji,o=2.ii

081 X l\'ö\'l^^o.os

X \'^,= 1.06
05 X ^=2.02
X 2.72

ßi«x o.ii

65 x 2.32
X S,= 4.25

totaal per

1000 r=4.88

1000 =6.40

1000 =8.50

-ocr page 51-

II

Vrouwen B.

1872—1881.

1882—1891.

1892—1901.

< 34
35—44
45—54
55—64
s 65

638 X

117 X ,-^=0.64
101 X 1
.32

V 25.0
1000=
nr, vx 28

X ïööb= 1-93

638 X

117 X S,O=O.56

101 X

X fïifo= 2.27

69 X

638 X

117 X ,S=0-9i
101 X

"Q a

75 X
69 X

totaalper

1000 = 5.96

1000 = 7.24

1000 =9.70

Tabel XIII.

De cijfers der tabellen XI en XIII geven een meer be-
trouwbaar overzicht van het verloop der kankersterfte. Wij
zien er uit: dat de carcinoomstcrfte in den loop der behan-
delde dertig jaren regelmatig gestegen is en, dat deze stijging
vooral groot is geweest in de leeftijden na het 65® jaar.

Vertrouwen in mijn resultaten schenkt mij het feit, dat
de kankermortaliteit zoowel voor de klassen, waarin de cijfers
niet te laag mogen heeten, als voor de geheele bevolking
in \'t algemeen ongeveer dezelfde stijging vertoont. Geen
enkele leeftijdsklasse gedraagt zich om zoo tc zeggen
atypisch.

Met deze berekeningen en uiteenzetting is mijn beschou-
wing over dc carcinoomstcrfte cn ouderdom ten einde, doch
voor ik mijn resultaten, welke ik meen eruit tc mogen op-
maken, wil vaststellen, zal ik eerst nog geven de cijfers
welke aanduiden: de kankersterfte der geheele bevolking
gecorrigeerd niet alleen voor de leeftijds- maar ook voor dc
geslachtsbezetuing.

Was namelijk in iedere leeftijdsklasse het aantal mannelijke
en vrouwelijke individuen even groot, dan zou \'t zeer een-

-ocr page 52-

II

voudig wezen om uit de laatste cijfers van tabel XIII A
en XIII B de overeenkomende getallen voor de geheele
bevolking vast te stellen. Nu dit aantal echter niet even-
groot is, moet ecn kleine omweg worden gemaakt om ons
doel te bereiken. Deze correctie moet als volgt geschieden.

Voor het mannelijk deel der bevolking kunnen de ge-
tallen van tabel XIU A worden gebezigd. Voor de vrouwen
moet men eerst de verhouding bepalen, waarin hun aantal
in iedere leeftijdsklasse staat tot het aantal mannen in dezelfde
klasse.

Dit verhoudingsgetal moet vermenigvuldigd worden met
het getal, aanduidend het aantal mannen in iedere leeftijds-
klasse per looo der mannelijke bevolking en dit product
nogmaals vermenigvuldigd met het getal aanduidend de
kankerjterfte-kans in de betreffende leeftijdsklasse (zooals
Tabel XI aangeeft).

Men krijgt dus hier iu plaats van de cijfers in Tabel XIII B:

Vrouwen.

1892—1901.

1882-1891.

1872—1881.

6S1 X

2870

< 84
85-44
45-54
55-64
> 65

kxm)
K.5

ïoTMI = 0-72

=i3i)XïörH3
28

- =2.19

1(R)0

^l\'^X rmH)=0-24

131 X

113 Xï^= 1-57

a^ K y 30.2

X 2.57

lono—

78 X

0.89 _

715 ■■< ïiS,= o.28
131 X ^ 1.02
113 X 1
.82
X ïë,= 2-49
78 X
S=5 3I

=10.92,

toUitl
per

1122

= 6.78

1122

= 8.16

1122

Taukl XIV. A.

Door de/.c laatste cijfers op de volgende manier te com-
bineercn met de cijfers van Tafel XIII A verkrijgt men :

-ocr page 53-

II

Gemiddelde carcinoomsterfte voor de geheele bevolking
per 1000; gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht.

1872—1881 1882—1891 1892—1901

4.88 4- C.78

• -X1000=5.5

1000 ^ 1122
6.40-1- 81C S.50 4-10.93

■ X 1000= 6,9 —^-X1000= 9.2

1000 -j^ ]123 1000 1123 \'\'

Tabel XIV B.

Aan het eind van deze berekeningen, hare uitkomsten
nog eens overziende, blijkt het, dat men zoowel in de ver-
schillende leeftijdsklassen als in het totaal der bevolking,
slechts gecorrigeerd naar de bezetting der klassen of naar
bezetting en geslacht, steeds dezelfde resultaten kan vinden.

Mijne conclusies, die ik mijns inziens volkomen terecht
eruit kan opmaken, zijn dan ook de volgende;

IC in de leeftijd.skla.ssen bevattende de jaren boven het
44e is een duidelijke toeneming der kankerstcrfte merkbaar.

2c voor dc lagere leeftijdsklassen kunnen, door de klein-
heid der cijfers, uit dc getallen geen gevolgtrekkingen worden
gemaakt.

3e in dc jaren boven het 6$c is dc carcinoomsterfte in
zonderheid sterk vermeerderd.

Of deze drie, samengevat in een conclusie:

Dc carcinoomsterfte in de Gemeente Utrecht is in den
loop der behandelde dertig jaren in alle leeftijden na het 44c
jaar, doch in zonderheid in dc leeftijden na het 65c, merkbaar
toegenomen.

De carcinoomsterfte der totale bevolking gecorrigeerd
naar de leeftijden vertoont dezelfde vermeerdering.

De volgende cijfers aan tabel XIII, ontleend, doen
ons dit duidelijk zien;

per 1000 mannen stierven er in de eerste periode 4.88 aan kanker

inde tweede „ 6.40
in de derde „ 8.50
per 1000 vrouwen waren de cijfers; 5,96, 7,24, en 9,70.

-ocr page 54-

De cijfers gecorrigeerd naar leeftijd en geslacht, verkregen
volgens dc methode boven vermeld, en ontleend aan Tabel
XIV R blijken eenzelfde vermeerdering voor dc kankersterfte
te bewijzen:

per lOOO levenden stierven aan kanker:

1872- 1881 .... 5.5
1882—1891 .... 6.9
1892—1901 .... 9.2

Vergelijkt men nu deze mijne conclusie met de ver-
.scbillendc mecningen, welke ik in den aanvang van dit hoofd-
stuk heb medegedeeld, dan ziet men, dat mijn bevinding nog
het meest overeenkomt met de opvatting van ben, die zeggen,
dat met bet ouder worden der menschen de carcinoomsterfte
hooger is geworden. Toch moet ik hier constateeren, dat de
kankcrstcrftc sterker is toegenomen, dan overeenkomen zou
met dc vermeerdering van het getal oudere individuen.

Uit mijn conclusie zou moeten volgen: of dat bet car-
cinoom op ouderen leeftijd tegenwoordig vaker zou voorkomen
dan vroeger, óf dat het carcinoom tegenwoordig in de hoogere
leeftijden vaker wordt herkend.

Welke van deze twee verklaringen als de ware beschouwd
moet worden, zal bet volgend hoofdstuk moeten uitmaken.

-ocr page 55-

HOOFDSTUK IV.

Sterfte aan carcinoom der verschillende organen.

//Zahlen entsclieiden".

,Joii. Friedu, Bekzekbkrg.

Zooals ik in den aanvang van \'t vorige hoofdstuk heb
vermeld, wil ik mij thans tenslotte nog bezighouden met
de vraag, in hoeverre de verschillende kankervormen zich
laten gelden in de algemeene kankersterfte.

Bij deze beschouwing zal ik in de eerste plaats de aan-
dacht schenken aan het carcinoma-mammae en het car-
cinoma uteri, vaginae etc.

De cijfers betreffende het mamma-carcinoom in
mijn statistiek zijn : onder
986 gevallen van kanker bij vrouwen
157 gevallen van carcinoma mammae, dus 15,9 7o

Guklt vindt in zijn morbiditeitsstati-stiek 17.5 "/o en verder:
carcin. bij vrouwen carcin. mammae
"/o
heimann 3260 268 8.2 %

Danielsen 112 12 10.7 %

feii.ciihnfeldt 254 32 12.6 %

ingerle 108 18 16.7 "/„

Peetz 148 24 16.2 "/„

Naar de totale kankersterfte bij vrouwen en mannen :
Muller 2.7% Pässi.er 6.8 "/ó Virciiow 4.30/0

Heimann 4-4% Ingerle io.o«/« Espine 8.57,,
Danielsen 5.0% Kittsteiner 8.0% Tanciiou i2.67o
Feilciienfeldt6.3% Peetz 11.9% Astro
bijna 97u

Wat betreft het carcinoom der v r o u w e Hj k e

-ocr page 56-

II

genitaliën, ziet men, dat mijn statistiek onder 986 cai-
cinoom-sterfgevallen bij vrouwen,
206 gevallen van carcinoom
van de vrouwelijke genitaliën, dus ongeveer
20.9 ®/o, aangeeft.

Feilchenfeldt vond 29.5

Heimann „ 29.7 "/o.

Danielsen „ 39.3 o/o-

Peetz „ 37.2 0/0.

Ingerle „ 38.0 7o

Wat aangaat de vermeerdering of vermindering der
carcinoomgevallcn als doodsoorzaak, zoo blijkt uit een korte
beschouwing der cijfers in lijst no. i, dat er hiervan toene-
ming zelfs in de absolute cijfers geen sprake zijn kan.

Wederom drie perioden van tien jaar vergelijkende vindt
men in absolute cijfers:

10-Jaarlijksche sterfte aan carcinoma mammae en
carcinoom der vrouwelijke genitalien in absolute cijfers.

1872—1881

1882—1891

1892—I90I

Carcin. mammae

54

54

49

« genital. .

57

73

72

Totaal.....

III

127

121

Tahel XV.

Zien wc nu, dat in absolute cijfers geen duidelijke toe-
neming in dc sterfte aan deze kankervormen kan worden
waargenomen, uit dc relative cijfers (naar het totaal vrou-
wen in de drie tijdvakken, zooals Tabel II blz.
21 aangeeft)
blijkt, dat er, vooral in dc sterfte aan borstkanker, een ver-
mindering duidelijk merkbaar is \').

1) Een correctie voor de leeftijden knu hier cn in\'t vervolg, zoonis
uit het behnucleldc in liet vorige hoofdstuk blijkt, niet zoo\'n invloed
liebbcn, dnt dnnrdoor ccn gewichtige wijziging in de verliouding vnn de
cijfers der tnbelleu zou worden teweeggebrnciit. Dnnroni is verder vnn
een zoodnnige correctie nfgezien.

-ocr page 57-

II

lo-Jaarlijksche sterfte aan carcinoma mammae en carcinoom
der vrouwelijke genitaliën in relative cijfers. Per
10.000 vrouwen der bevolking.

1872—1881.

1882—1891.

1892—1901.

Carcin. mammae

157

13.0

9-7

,, der genital.

16.5

17.7

14.2

Totaal......

32.2

30.6

23-9

Tadel XVI.

De sterfte aan deze beide kankcrvormcn bij de vrouw
voorkomend, heeft dus geen invloed gehad op dc toeneming
der kankerstcrfte in \'t algemeen, in dc behandelde dertig
jaren.

Hetzelfde geldt voor liet carcinoma facici cn carc.
linguae, zooals lijst No. I te zien geeft. liet blijkt, dat
bij den man deze kankcrvornien meer voorkomen, dan bij
de vrouw en bij beide geslachten valt in dc absolute cijfers
een geringe toeneming der sterfte waar te nemen. ICvcnwcl
is het aantal sterfgevallen aan deze vormen van kanker tc
gering, \'om eenigen invloed te hebben op de stijging van
het kanker.stcrftccijfer in \'t algemeen.

De getallen voor deze beide kankcrvormcn .samen voor
dc beide geslachten zijn voor dc drie perioden van tien jaar:
17, 16, 23.

Zeer gewichtig acht ik dan ook het verschijnsel, hetwelk
hier reeds dadelijk waar tc nemen is, namelijk, dat noch het
carcinoma mammae en carc. uteri bij dc vrouw, noch het
.carcinoma faciei cn carc. linguae bij den man, eenigermate
kan worden debet gesteld aan dc toeneming der kankerstcrfte.
En, mijns inziens, terecht hebben KiNd en
Newsiiolme juist
t

-ocr page 58- -ocr page 59-

41

deze vormen van carcinoom gerekend tot dc meer gemak-
kelijk herkenbare vormen.

Geheel het tegenovergestelde neemt men waar bij de
nadere studie der sterfte aan carcinoom der spijsver-
teringsorganen.

Bezien wij eerst deze groep in haar geheel, dan kan
zoowel voor mannen als voor vrouwen een sterke toeneming
der sterfte in absolute cijfers geconstateerd worden. (Zie
lijst N".
I).

Was echter in de eerste jaren van het hier behandelde
tijdvak de sterfte aan kanker der spij.svertcringsorgancn bij
den man veel hooger dan bij de vrouw, in de laatste jaren
is dit verschil aanmerkelijk minder geworden.

Dc sterfte aan carcinoom der spij.sverteringsorganen is
dus in dc laatste jaren bij vrouwen meer toegenomen dan bij
mannen.

Dit is evenwel niet het gewichtigste wat hier valt op tc ^
merken. Zooals de figuren 2 en 3 helder aan het licht brengen
wordt de toeneming der algemeene kankerstcrfte volkomen
beheerscht door dc vermeerdering der sterfte aan carcinoom
der spijsverteringsorganen.

Vooral bij dc sterfte onder \'t mannelijk deel der bevol-
king is dit verschijnsel zeer evident. Dc curven van figuur
2 toonen duidelijk aan, dat alle kleinere en grootere jaar-
lijksche schommelingen in\'dc algemeene kankersterfte vrijwel
geheel cn al veroorzaakt worden door schommelingen in dc
sterfte aan kanker van het spijsvcrtcringsstelsel.

Meer dan 80 "/o der sterfte aan kanker onder mannen
wordt dan ook veroorzaakt door deze carcinoom-vormen.

Voor de kankerstcrfte onder de vrouwen vindt men
ongeveer hetzelfde.

Wel vindt men hier ecn lager procent voor deze kanker-
vormen vooral in \'t begin, doch in den loop der behandelde
dertig jaren stijgt de verhouding van ± 40 % tot ± 70
"/o. ^
Dit verschijnsel komt dan ook volkomen overeen met hetgeen

-ocr page 60-

^ u ^

Ol Oi

-ocr page 61-

II

ik reeds vroeger heb opgemerkt, n.m.1. dat de sterfte aan
kanker der spijsverteringsorganen onder vrouwen in de
laatste jaren belangrijk sterker toenam dan onder mannen.
Mogen echter de verhoudingen al verschillen, het feit blijft
hetzelfde: ook bij de vrouwen heeft de vermeerdering der
algemeene kankerstcrfte plaats gehad geheel onder invloed
van de toeneming der sterfte aan carcinoom der spijsverterings-
organen.

Ten overvloede wil ik hier bij de absolute en relatieve
cijfers aangaande dc sterfte aan deze kankcrvormcn ook nog
laten volgen de cijfers aangaande de algemeene kankerstcrfte
zonder de sterfte aan deze carcinoom vormen.

10-JaarIijksche sterfte aan carcinoom der spijsverterings-
organen in absolute cijfers.

1872- 1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

126

206

323

Vrouwen

81

147

314

Totaal.....

207

353

637

Tauel XVII.

lO-Jaarlijksche Algem. carcinoomsterfte zonder die der

spijsverteringsorganen, in absolute cijfers.

1 1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

24

30

55

Vrouwen

133

153

158

Totaal.....

157

183

213

i

Taükl XVlll.

-ocr page 62-

II

Of in relatieve cijfers:

lO-Jaarlijksche sterfte aan carcinoom der spijsverterings-
organen per 10.000 levenden.

1 1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

41,4

55.7

69.S

Vrouwen

23-5

35.5

61.9

Totaal.....

31.8

45.0

65.7

TAHKL XIX.

10-Jaarlijksche Algem. carcinoomsterfte zonder die der

spijsverterings-organen per 10.000 levenden.

1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

7-9

8.1

11.9

Vrouwen

38.5

36.9

31.2

Totaal. . . , .

24.2

23-3

22.0

Tauki. XX.

Uit deze laatste tabellen is het dus zichtbaar, dat als
men de sterfte aan kanker der spijsverteringsorganen niet in
rekening brengt, de carcinoomsterfte voor de vrouwen merk-
baar is afgenomen, instede van toegenomen.

Voor de mannen kan men een toeneming waarnemen,
doch het geringe aantal sterfgevallen onder hen aan kanker
van andere organen dan die van het spijsverteringsstelscl maakt,
dat aan deze cijfers slechts weinig waarde mag xvorden gehecht.

Geheel terecht kan dan ook voorloopig toch deze con-
clusie worden getrokken :

„Dc toeneming der algemeene kankersterfte wordt voor

-ocr page 63-

II

vrouwen volkomen beheerscht en geheei veroorzaakt door de
vermeerdering in de sterfte aan carcinoom der spijsverterings-
organen".

„Voor de mannen is dé toeneming der sterfte aan kanker
der spijsverteringsorganen de meest overwegende factor in
de algemeene kankersterfte."

Waar wij dus zagen dat de zoo juist behandelde groep
de hoofdfactor is, die dc sterfte aan carcinoom volkomen
beheerscht, daar moeten wij onze aandacht hierop nader
bepalen en nagaan, welke organen van het spijsverterings-
stelsel thans zooveel vaker door kanker zouden worden aan-
getast dan voorheen.

In de lijst der kankergevallen vindt men de vcrdeeling
als volgt opgemaakt:

1. carcinoma hepatis.

2. „ ventriculi.

3. „ oesophagi.

4. „ intestinorum ct pancrcatis. 1)

ICarcinoma hepatis. Het zal zeker verwondering
baren aan elk, die dc laatst verschenen carcinoomstatisticken
onder dc oogen heeft gehad, en niet minder aan dc patho-
loog-anatomen, dat deze kankcrvorm thans een hoogcr sterfte

t

1) Ik ben er mij van bewust, ilat (le/.e rubrieiv nnnleiding geven
kan tot het maken van gewichtige bedenkingen. Het woord „iiitestini"
tocli kan iiï de doodsopgavcn alle inwendige organen aanduiden. Eerst iieb
ik dan ook overwogen of het niet juister zoude wezen, wanneer ik deze
groep bij de algemeene, niet nader gedolinieerde „carcinoomgropj)" bracht.
Toch iieb ik dit niet gedaan en wel voornamelijk hierom: omdat, zooals
uit <le getallen blijkt, er een zekere toeneming in de absolute cijfers
van dezen carcinoom vorm waar te nemen is, en dezo vermeerdering niet
overeenkomt met het algemeen waarneembare feit, dat de diagnose thans
meer gedelinieerd wordt dnn voorheen. Dit nu wijst er, dunkt mij, wel
0]», dat hier nnn lijden vnn bejtnalde organen, met name de darmen, moet
worden gedacht.

Ook wil ik er hier op wijzen, dal carcinonui pt\'ritoiu^i en carcinoma
mesenterii in deze rubriek zijn ondei\'gebracht, en eveiizoo de H gevallen
van carcinoma pancreatis.

-ocr page 64-

II

cijfer te zien geeft dan vroeger; waar men in den lateren
tijd hoe langer hoe meer tot dc overtuiging is gekomen, dat
primaire leverkanker zelden voorkomt.

Wederom de drie tijdvakken van tien jaar vergelijkende
vindt men:

lO-Jaarlijksche sterfte aan carcinoma liepatis in
absolute cijfers.

1872—1881

i

1882—1891

1892—1901

Mannen

13

24

34

Vrouwen

20

43

69

Totaal ....

1
1

33

67

103

Taükl XXI.

lÜ-Jaarlijksche sterfte aan

carcinoma hepatis per

10.000 levenden.

1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

4.3

6.6

7-3

Vrouwen

5.8

10.4

13-6

Totaal ....

5.1

8.5

10.6

Tauel XXII.

Een doorloopendc stijging derhalve bij de beide ge-
slachten.

-ocr page 65-

II

De verklaring, die ik van dit feit geven kan is deze:

Ik moest in mijn statistiek natuuilijk als doodsoorzaak
opgeven die, welke als zoodanig in de opgaven werd ver-
meld. Veelal nu vond ik bijv. carcinoma ventriculi et pulmonis
of carcinoma ventriculi et hepatis. Zulke gevallen heb ik
in mijn aanteekeningen geboekt als „carcinoma ventriculi".

In andere gevallen evenwel vond ik „carcinoma hepatis
et ventriculi" en deze gevallen, waar zeker aanmerkelijk
meer reden is, om het carcinoom van de maag als primair
en dat van de lever als secundair tc beschouwen, staan toch
in mijn statistiek als carcinoma hepatis. Op een andere
wijze mocht .ik, dunkt mij, niet te werk gaan. Wilde men
volgens eigen inzicht cn overtuiging de doodsopgaven gagn
wijzigen, dan zouden zeker statistieken voor den dag komen,
welke men. terecht vergelijken kon met „eine feile Dirne",
die aan elk geven wil, wat van haar gevraagd wordt.

Deze wijze van doen, welke ik wel gedwongen was te
volgen, moet dan ook als oorzaak worden aangenomen,
waardoor mijn statistiek een verhouding geeft van meer dan
ii7o leverkanker-gevallen van het totaal aantal carcinomen,
ter\\vijl sectie-statistieken geheel andere uitkomsten leveren
bijvoorbeeld bij carcinomen carcin hepatis %
Feilchenfeld 507 7 1.4

PäSSLER 870 13 1.5 I

Müller 521 9 1.7

DANIELSE^^ 240 4 1.7

Ecn feit, dat uit de cijfers der tabellen XX en XXI blijkt
cn zeer evident is in de hieronder weergegeven graphiek,
is, d^t in mijn statistiek de leverkanker als doodsoorzaak bij
vrouwen aanmerkelijk meer voorkomt dan bij mannen (bijna
2 ; i) en, dat bij vrouwen dc toeneming eveneens grooter
is. Dit vindt zijn oorzaak, mijns inziens, hoogst waarschijnlijk
in het veelvuldig voorkomen van carcinoom van galblaas cn
galwcgen bij de vrouw, indirekt tengevolge van snoeren, dat

-ocr page 66-

II

aanleiding geven kan tot galstuwing, galsteenvomiing, prik-
keling en tenslotte tot carcinoom

2". Carc ino ma vcntriculi. Zooals dc tcekening,
welke op de jaarlijksche maagkankcrstcrftc betrekking beeft en
op dc volgende bladzijde is weergegeven, aantoont, is bet

1) Ht\'l cnrcinooiii dor galwegon enz. Htoiid liijmi nllijd ni vorhindiiig
met cnrcinomii hcpatis opgogoven. ciri.s dan ook l»ij dezo groep Ingedeeld.

GoAxi/runrvo/ ft^ vcLtió

S^iv

rtxa/wrve/n^
v^xn-iAAx&n^

O

-ocr page 67- -ocr page 68-

II

carcinoma ventriculi (welke groep, zooals uit de bespreking
der vorige rubriek bleek, zeker nog vermeerderd zou moeten
worden met een niet onbeduidend aantal gevallen, welke nu
bij het carcinoma hepatis zijn geteld) een gewichtige factor
in de toeneming der sterfte aan carcinomen van het spijs-
verteringsstelscl.

De volgende cijfers doen ons dit duidelijk zien:

lO-Jaarlijksche sterfte aan carcinoma ventriculi in absolute

cijfers.

1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

87

135

187

Vrouwen

47

78

182

Totaal.....

134

213

Tauki, XXIII.

lO-Janrlijksche sterfte aan carcinoma ventriculi per 10.000

levenden.

1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

28.6

36.5

40.4

Vrouwen

13-5

18.8

35.9

20.6

27.2

38.1

Tahkl XXIV.

Iwenecns blijkt het, dat de mannen veel vaker aan
maagkanker bezwijken zouden dan de vrouwen; doch tevens,
dat dc toeneming van dezen kankcrvorm als doodsoorzaak
onder vrouwen veel sterker is dan onder mannen.

Vooral in de derde i)criode van tien jaar is dit laatste
verschijnsel
7,ecr opvallend.

Van vergelijken van mijn uitkomsten met dc resultaten

-ocr page 69-

II

van andere statistieken over den invloed, dien het geslacht
heeft op het voorkomen van maagkanker als doodsoorzaak,
kan tot mijn leedwezen geen sprake zijn.

Onder mijn 716 sterfgevallen aan carcinoma ventricuH
zijn er:

409 dus 57 bij mannen
307 dus 43 % bij vrouwen

Vindt men nu bij anderen geheel andere verhoudingen,
dan komt dat, omdat in de Ziekenhuizen, volgens een
overal geconstateerd verschijnsel, het aantal mannelijke ver-
pkegdcn steeds veel grooter is dan het aantal vrouwelijke.
De bevolkingen van landen of steden daarentegen vertoonen
juist het tegenovergestelde.

Waren nu maar in de verschenen statistieken correcties
voor het geslacht aangebracht, dan kon cr vergeleken wor-
den, doch in geen der statistieken, welke mij in handen
kwamen, was dit gschied.

Veelal is ook de vraag opgeworpen geworden, welk
orgaan vaker door carcinoom wordt aangetast, de uterus of
de maag.-" De strijd hierover vindt zijn oor.sprong in het
verschil in uitkomst van de statistieken van VikCiiow cn
E.sriNE aan den eenen en van Tanciiou aan den anderen kant.

Tanciiou staat nog steeds geheel alleen in zijn beweren,
dat uterus-carcinoom meer zou voorkomen dan maagkankci\'!

In mijn statistiek vind ik 41,1 % maagkanker (bij man-
nen en vrouwen) cn 12,1 % carcinoom der vrouwelijke
genitaliën (carc. ovarii uteri).

Vele .sectie- en mortalitcits-.statistickcn geven dergelijke
cijfers:

inangknnkcr euro. der

(niaiinen en vrouwen) vrouwl. genit

Esi\'ine 45 \'Vo 15 7()

PäS.SI.ER 36,7 7o 22,6 <Vo

ViRCiiow 35.07«)

Daniei.sen 34,2% i8,4 7ü

1) Alleen uterus-carcinoom.

-ocr page 70-

II

maagkanker
(mannen en vrouwen)

Heimann 33,2 0/0
Ingerle 31,3 o/„

Peetz 31 >3%

Feilciienfeld 30,6 0/0
Müller 27,4 o/^

Kittsteiner 26,8

Terwijl Tanchou alleen staat niet 25,2 "/o maagkanker
en
32,8 "/() uterus-carcinoom.

Iu mijn statistiek blijkt het echter ook, dat bij vrouwen
alleen toch de maagkanker als doodsoorzaak nog veelvuldiger
voorkomt, dan de kanker der genitalien. Mijn verhouding is n.1.
ruim
30 7o maagkanker en ruim 20 "/„ uterus-kanker. Ook
Feilchenkeld vindt: 25,2 "/o maagkanker en ruim 16,9 "/o
uterus-kanker, terwijl
Heimann aangeeft: 25,3 "\'o maagkanker
en
25,8 % uterus-kanker.

carc der
vrouwl. geiiit

15,7%

22,9 ö/o

27,4 %

o/„

16,6
21 >9 7o

3". Carcinoma oesophagi. In aan.sluiting aan het
carcinoma ventriculi wil ik dezen kankervorm bespreken. Zoo-
als figuur 6

<M I

i.^tcn/iueix.\'

O
c

CO C5 O <£>
N h, N N

NNSwooooeocO O co 03 § S ® »

1

1

-

-

-

-

1

[

r

r

1
1

1

1

F

i

i

-

-

1

-

—-

-

1

1

m

1
J

1

i

H

1

1

II J

r rtiJ 1"

£1

cr^.

-ocr page 71-

II

duidelijk doet zien, komt deze vorm bij mannen zeer veel
vaker voor dan bij vrouwen. De absolute cijfers geven betzelfde
te zien, cn de relatieve zouden nog sprekender wezen, daar
de vrouwelijke bevolking steeds grooter is dan de mannelijke.

lO-Jaarlijksche sterfte aan carcinoma oesophagi in
absolute cijfers.

9-5 7o
11.4 7o

II.6 «/o
13-8 %

83
58

28
72

passler
feilciienfeli)

Danh<:i,sen
Müller

1872—1881

! 1882—1891

1

1892—1901

Mannen

15

30

63

Vrouwen

2

5

17

Totaal.....

!

17

1

35

80

Tahkl XXV.

Wat betreft dc vcelvuldigbeid, waarin deze kankcrvorm
voorkomt in vergelijking met andere carcinoomvormen, ziet
men in mijn stati.stiek onder 1750 carcinoomstcrfgcvallcn
132 gevallen van carcinoma oesopbagi, dus 7,5 %.

Heimann vindt in zijn statistiek eveneens 7.5% (lactaal
eindigende gevallen) voor gebccl Pruisen.

carcinoom carc. oc.soph.
807

507

240
521

Deze uitwijding en vergelijking met andere statistieken
beb ik gemaakt om twee redenen. Ten eerste kan men cr
uit zien, dat statistieken op dc mec.st verscbillendc wijzen
samcnge.steld, tocb in vele opzichten tenslotte tot dezelfde
uitkom.stcn kunnen leiden. Kn ten tweede, cn dit is dc voor-
naam.ste reden, omdat ik meen door deze vergelijking dc
waarde mijner statistiek, als die mocbt worden betwijfeld,
krachtig tc kunnen verdedigen. In den aanvang van n\\ijn

proefschrift heb ik reeds erop gewezen, hoe de ziekenhuis —
*

-ocr page 72-

II

en sectie-statistieken, als zij aangevoerd worden om te be-
wijzen, dat de carcinoomsterfte toeneemt, altijd een ge-
wichtige fout vertoonen moeten, daardoor ontstaan, dat het
aantal verpleegden in de laatste jaren aanmerkelijk is toe-
genomen.

Beschouwt men echter de verschillende carcinoomvormcn
onderling, dan vertoonen deze relatieve cijfers die fout niet
meer. Blijkt het nu, dat de ziekenhuis- en sectie-statistieken
in deze cijfers veel overeenkomst vertoonen met een statistiek
als de mijne, dan geloof ik, dat daardoor een gewichtig
argument geleverd wordt om te bewijzen, dat dc methode
om een statistiek op tc maken uit de algemeene sterftcop-
gaven, tot juiste conclusies leiden kan.

40 Carcinoma i n t e s t i n o r u m. Deze groep kan
ik niet uitgebreid behandelen, daar er van vergelijken met
andere statistieken geen sprake wezen kan, om dc reden op
blz.
44 uiteengezet.

Zooals uit deze tabel blijkt, kan men voor mannen zoowel
als voor vrouwen een vermeerdering in dc sterfte constateeren.

lO-Jaarlijksche sterfte aan carcinoma intestinorum etc.
in absolute cijfers.

1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

11

15

41

Vrouwen

12

23

44

Totaal ....

23

38

85

TA1!1-:I. XXVI.

Dc relative cijfers zal ik hier niet laten volgen. Uit het
feit, dat de .sterfte aan carcinoma intestinorum etc. ongeveer
3.5 maal grooter geworden is, terwijl de bevolking nog niet

-ocr page 73-

II

verdubbeld is, blijkt reeds voldoende, dat ook de relatieve
cijfers een vermeerdering moeten aanduiden.

Gekomen aan het eind der bespreking van de carcinomen
der spijsverteringsorganen, geloof ik, dat uit het voorgaande
voldoende duidelijk is gebleken, dat:

voor de mannen de toeneming der sterfte aan kanker
der spijsverteringsorganen veroorzaakt wordt door een ver-
meerdering in de sterfte aan carcinoma ventriculi en carc.
oesophagi;

voor de vrouwen door vermeerdering in dc sterfte aan
carcinoma ventriculi cn carc. hepatis.

Het carcinoom van het m a n n e 1 ij k u r o g c n i t a a 1-
stelsel levert, zooals de lijst aantoont, slechts 2,i 7o tier
totale kankerstcrfte cn
4,8 "/o van de kankersterfte onder
mannen.

Ook de sterfte aan deze kankervormen vertoont ecn
toeneming, doch het aantal gevallen is tc gering om merkbaren
invloed te hebben op de totale vermeerdering der kankersterfte.

Ten slotte dient hier nog even gesproken te worden
naar aanleiding van de twee, in de lijst I het laatst aangegeven
rubrieken.

lO. Zien we, dat in den loop der behandelde deftig
jaren, ook het aantal andere tumoren (hoofdzakelijk sarcoom)
als doodsoorzaak opgegeven, langzamerheid grooter is ge-
worden. Daar ik hun aantal eerst van
1878 af heb verzameld
wil ik van deze tumoren de absolute cn relatieve cijfers aan-
geven van de laatste twee perioden van
10 jaar.

lO-Jaarlijksche sterfte aan andere tumoren in absolute cijfers.

1882-1891

1892—1901

n

136

-ocr page 74-

II

lO-Jaarlijksche sterfte aan andere tumoren per
10.000 levenden.

1882—1891

1892—I90I

lO.I

14.0

Hieruit blijkt dus, dat de tumoren in \'t algemeen zich
juist gedragen als het carcinoom in \'t bijzonder.

2®. Zien we, dat de algemeene diagnosen, aan welke
geen waarde te hechten is, inderdaad in aantal zijn afgenomen,
d. w. z., dat dc medici thans meer precies in hun opgaven
zijn dan vroeger.

Deze resultaten komen dus geheel overeen met dc op-
vatting van hen, die aannemen, dat de toeneming der car-
cinoomsterfte een schijnbare is.

Na al deze beschouwingen aangaande de sterfte aan dc
verschillende carcinoomvormcn komen wij vanzelf tot de
volgende resultaten:

i". Ook al neemt men de vermeerdering der bevolking in
aanmerking, toch blijkt dc carcinoomsterfte voor de Gemeente
Utrecht in den loop der laatste dertig jaren, aanzienlijk te zijn
toegenomen.

2". De toeneming geldt zoowel voor mannen als voor
vrouwen.

3". De toeneming in de carcinoomstcrfte blijkt voor
beide geslachten geheel afhankelijk te wezen van de toeneming
der sterfte aan carcinoom der spijsverteringsorganen.

4". De toeneming der sterfte aan carcinoom der spijs-
verteringsorganen wordt beheerscht:

bij den man door toeneming der sterfte aan carcinoma
ventriculi en carc. oesophagi

bij dc vrouw door toeneming der sterfte aan carcinoma
ventriculi cn carc. hepatis. (\')

1) Hierbij moet wederom iu luuunerkiiig [renomcii worden liet gezegde
op blz, 45 en 4(5.

-ocr page 75-

II

Deze resultaten zijn van groot gewicht, vooral daar men
nu verder deze conclusies cr uit trekken kan :

de toeneming der carcinoomsterfte in de Gemeente
Utrecht blijkt geheel veroorzaakt te tvorden door een toe-
neming der sterfte juist van die kankervormen, welke in de
laatste jaren, door verbetering der diagnostiek, veel juister en
dus ook veel vaker tuorden herkend dan vroeger.

de gemakkelijk te diagnosticeeren kankervormen ver-
toonen een merkbare daling der relative sterfte.

t

lO-Jaarlijksche sterfte aan de gemakkelijk te diagnosti-
ceeren kankervormen in absolute cijfers.

1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

12

H

20

Vrouwen

118

130

124

Totaal.....

130

144

144

Tabel XXVII.

10-Jaarlijksche sterfte aan de moeielijk te diagnosticeeren

kankervormen in absolute cijfers.

1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

129

212

350

Vrouwen

85

153

327

Totaal.....

214

365

1

677

Tabel XXVIII.

-ocr page 76-

1

57

Sterfte aan de gemakkelijk te diagnosticeeren kanker-
vormen per 10.000 levenden.

1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

3-9

3.8

4-3

Vrouwen

34-2

314

24.5

Totaal.....

20.0

18.4

1

14.9

Tauel XXIX.

Sterfte aan de moeielijk te diagnosticeeren kankervormen

per 10.000 levenden.

1872—1881

1882—1891

1892—1901

Mannen

42.4

57-3

75.8

Vrouwen

24.6

36.9

64.5

Totaal.....

33-0

46.5

69.8

Tahkl XXX.

En uit deze beide conclusies, welke ik nog eens met
de bovenstaande cijfers heb toegelicht, kom ik tot mijn
eind-conclusie:

Do toeneming dep carcinoomsterfto in do Gemoento Utrecht
is een schijnbaro cn geen werkelijke.

-ocr page 77-

ÊK VAN D E CAt^CTN\'OO A-STERFG EVALLER.

LIcJST N2 1.

STATUS

Totaal der
Carcinomen

van het

Digestie-Appar.

c.

OesophaOI
en der

Keelorganen.

C.

Van enkele Org.

van iiet
Digestie-Apparaat.

C.

Uteri
en C.

vaginae

Enkele
Carcinomen
bij de
Vrouw.

c.

Intestinorum.

C.

Hepatis.

C.

Faciei etc.

C.

Linguae.

C.

Ventriculi.

c.

Mammae

O

K
dp

m.

Vr.

Vr.

M.

m.

Vr.

m.

M.

Vr.

3

I

1

2

4
2
2

2

3
2
8

5

2

i { .)

5

6

6 ( .)

3
5

ö ( ,)
8

4 ( .)
7 ( 1)

m.

3

8 { 1)

9 (4-1)

II ( 2)

II (4-2)

11

7

7

8

12
8

10

19

IT

16 (4-2)
14 (4-.)

13 (4-.)

10

20

14

13 (4-2)

15 (4-:>)

17

16 (4-i)
28 (4-r,)

17 (4-:.)

22 (4-c)

13 (4-o)

Vr.

4

4
6

7

5 (4-i)

2

I (4-.)

6
6
6

5 (4-i)

3

5 (4-i)

10

9

6

8 (4-.)
17

7

8
iS

15 (4-.)

21 (4-3)
23

17 (4-2)

15 (4-i)

16 ( 3)

Vr.

Vr.

M.

- ( 1)
I ( 1)

3 ( 1)
6

7 ( 1)

6 { 1)

5

5 ( 2)
10

3

4 { ,)

8

10 ( 1)

5 { 3)
8 ( .)

7 (H-i)

6 ( ,)

9

6 ( .)

10 ( ,)
9 ( 0)
3 ( 1)
9 ( 1) /

4 ( 2)

10 ( 1)

5

2 ( .)

1872

1873

1874

1875

1876

1877

1878

1879

1880

1881

1882

1883

1884

1885

1886

1887

1888

1889

1890

1891

1892

1893

1894

1895

1896

1897

1898

i

1

2

3

I ( 1)
3

i

- ( .)
i

- ( .)

3

I (-fi)

4
3

1

3
3

2

5 (4-2)

3 (4-2)
5

3 ( .)

^ (4-i)

1 ( 1)

2
2

I (4-i)

1 c. v/d liesstrcek
1 c. v/d liesstreek
( 1 c. lienis

1 ( 1)

( 3)
3 ( 1)

II

3 ( 1)

8

2

4
4
8

3 ( 1)

4 ( 1)
8

7

6 ( 1)
6

6 ( 1)
4 ( 1)
3

i
i

1

2

2 ( i)

i

1

3

2

3 ( .)

2

4
4
2

4 ( .)

2 ( 2)
4

4

( 2)

4
2

1 c. renis

1 ( 1)

2

1 { :)

6 (4-i)

2

7

( 1)
I ( 1)

- ( .)

1 c. ovarii

6 (4-,)

- ( .)

~ ( 1)

I 1 c. ovarii

I 1 c. lienis

1 c. vesicae

1 c. vcsicae

1 c. vesicac

1 c. vesicac

3

I
I

1 (4-2)
5

4 (4-2)

2

2 (4-i)

I c. pancr

I c. pancr
I c. pancr

2 (4-.)

3

4

3 ( -3)

5

5 (-f.)
9 {-l-^\')

- ( 1)

- ( .)

I (-fl)

4 (4-.)

3

3 (4-i)

4

^ ( 1)

- ( 2)

3 ( .)

I 1 c. ossis ilei
4 (-j-j) 1 c. ovarii

6 (-(-;,) 1 c. rcnum

7 (2 carc. ovarii)
1 c. renis
1 c. vesicae

— (-{"i c. ovarii)

— (-|-i c. ovarii)
I 1 c. ovarii
llc.brachiietthor

2 ( 1)

1 ( .)

2 ( ,)
i ( .)

- ( .)

( 2)

10

I (-1-2)
7 ( 2)

4 ( .)
4( \')

7 (-b)

4 ( 1)

5

4 (4-1)
7 ( 2)

4 ( 2)

3 ( .)

6 (4-.)

8 ( 2)

8 (4-i)

3 ( •)
6 ( 2)

8 ( ,)
9

8 ( 0)

6 { 1)

10
6

2

i ( .)

5

4

8 ( 2)

5 ( 2)

1 C. vcsicae |
(1 c. ovarii)
1 c. rcnis

1 c. v/h r. been

1 (-|-i c. ovarii)

1 c. vesicae ur.

(-j-x c. ovarii)

2 (4-0

2 ( .)

22 (4-3)
16

19 ( 1)

10

9 ( 1)
5 ( 1)

1899

1900

1901

I ( 1)

i ( >)

I c. pancr

30 (4-2)

4(4-i)

307(4-1«) 24^

7 I( 8) 132(4-7) 409(4-41)

10 ( 5)

I57( 2O) 202(4-32

3 ( 1)

23 ( 7)

17 ( c)

24 ( ,)

TOTAAL

3 c. pancr
(i c. i)ancr)

I c. pancr

M.

Vr.

9

7

11

( 1)

6

15

(4-3)

7

15

( ,)

10

14

i d

10

(-fi)

IS

7

(-f.)

10

4

(-fi)

10

II

10

(-fi)

9

17

10

(4-i)

11

( 2)

8

( 1)

18

(-h2)

11

( 1)

23

13

(-fi)

21

(-f.O

14

(-f.)

22

( 3)

14

(-fi)

24

( .)

14

19

(-1-2)

16

(-fi)

18

( 2)

27

(-fi)

28

14

22

(4-2)

16

26

29

27

(4-.)

33

(4-3)

26

30

( .)

32

{ ,)

35

( 5)

32

(4-0

26

( 2)

39

( ,2)

32

( 3)

34

( ,,)

28

( 3)

36 (4-«)

38

( 5)

22

(-fs)

32

(4-3)

49 r4-r.)

31

(4-0

655 (4-«») 542(4-,,)

W <!

^ ^ H
^ W 03
O

O
«

- (-hi)

1

2

i i)

2 ( 1)

( 1)

Enkei.k

Niet nader

• s

Oi
ü

0

Carcinomen

bij

gedefinieerde
Carcinoom-

TOTAAL. •

TOTAAL.

©

s

«

u

B

\'S
g

s

ÜD

den Man.

opgaven.

-O
B

M.

Vr.

M.

Vr.

I (-hl)

2

II (4-2)

16 (4-3)

27 (4-5)

-

89

2

3

15 (4-2)

27 (4-0

42 (4-3)

-

59

i

17 (-ha)

19 (4-0

36 (4-4)

-

82

i c. pedis

i

19 (-ha)

19 (4-3)

38 (4-c)

-

92

i c. renis

2

2

19 (4-2)

27 (4-0

46 (4-3)

-

81

i

- (-ho

17

14 (4-5)

31 (4-5)

-

86

10

21 (4-3)

31 (4-.3)

5

91

i

II (4-0

20 (4-.)

31 (4-0

3

Tl

i

12 (4-0

25 (4-0

37 (4-2)

6

75

2

19

26 ( 2)

45 (4-2)

8

89

3

16 (4-2)

30 (4-0

46 (4-0

8

72

19 (4-2)

18 (4-0

37 (4-c)

12

71

(4-1 c. pleur

2

25 (4-i)

27 (4-0

52 (4-c)

5

60

2

23 (4-3)

28 (4-3)

51 (4-6)

11

68

I (-h.)

24 (4-3)

30 (4-3)

54 (4-fi)

6

72

4

26 ( «)

32 (4-2)

58 (4-8)

7

69

i c. cutis

I (4-0

24 (4-3)

27 (4-0

51 (4-8)

8

69

21 (4-2)

46 (4-.)

67 (4-.)

6

75

\'y

31

34 (4-2)

65 (4-2)

5

60

0

27 (-h:0

28 (4-3)

55 (4-«)

11

60

3

34 (4-«)

49 (-hc)

83 (4-iO

12

61

2

30 (4-.)

47 (4-0

77 (4-13)

13

73

2

4

33 (4-h)

45 (4-0

78 (4-17)

12

50

i

i

38 (4-«)

47 (4-0

85 (4-.3)

14

45

I

36 (4-t)

42 (4-3)

78 ( ,0)

11

51

- (4-i)

- (4-2)

44 (4-10

45 (4-7)

89 (4-2.)

25

52

(4-1 c.pleur)

2 (4-1)

39 (4-12)

45 (4-0

84 (4-ifl)

13

64

i

4

43 (4-«)

60 (4-io)

103 (4-1-0

13

63

I c. y/d l)orslsp.

- (4-.)

3

25 (-hio)

50 (4-«)

75 (4-,.)

13

78

I c. pleurae

I (4-0

i

56 (4-7)

42 (4-0

98 (4-1.)

10

75

5

26(4-,)

49 (4-c)

704(4-,„.j)|986(4-„7)

17 50 („,,„)

237

-ocr page 78-

l? ^ t^

..u v ïi-cï

h

ik

4»:

; V ■

i \'-Oîi ; sifc.\'

lï^.

. w^:-

\\

.yf

>

-ocr page 79-

STELLINGEN.

L

De toeneming der carcinoomsterfte is een schijnbare
en geen werkelijke.

11.

Dc recidivcn bij malaria berusten op reductie cn terug-
keer der geslachtelijke vormen van den parasiet tot de
schizogonic.

111.

Met het oog op dc behandeling der ziekte bcschouwe
men iedere pleuritis als te zijn van tubcrculeuscn aard.

IV.

Van de bestaande theorieën over het ontstaan van
carcinoom is alsnog de prikkelingstheorie de meest aan-
neembare.

V.

In alle gevallen van carcinoma oesophagi verrichte men
gastrostomic.

VI.

Hij peritonitis tuberculosa verrichte men nooit laparotomie.

Vil.

Als operatie bij retrodexio uteri is de hy.stcropexia
vaginalis, ook na de daarin aangebrachte verbeteringen der
techniek, te verwerpen.

-ocr page 80-

• 60

VIII.

Het is zeer. waarschijnlijk, dat ons organisme glycogeen
uit galactosc en galactose .uit glycose vormen kan.

IX.

Dc stroomsnelheid van het bloed is in de venae
pulmonales aanmerkelijk grooter dan in de arteria pulmonalis.

X.

De verklaring, door Dcutschmann gegeven, dat „Ilem-
mungsbildungcn" van het oog, het gevolg zouden zijn van
een intra-uterinc ontsteking, is voor het coloboom der
chorioidea in de macula-strcek zeer aannemelijk.

XI.

Bij delirium tremens is overvloedige hypodcrmaclyse
aan te bevelen.

XII.

Dc bouw van de lever, zooals die door Hering is
be.schreven, komt niet overeen met dc • waarneming aan
microscopische praeparaten.

t

XIII.

Dc invoering van het Gothenburgcrstelsel ter bestrijding
van het alcoholmisbruik is voor ons land aan tc bevelen.

XIV.

• Het ware gewcnscht, dat dc Staat ingreep, teneinde
verbetering te brengen in de positie der verpleegster.

-ocr page 81-

mm

wm

\'j\'y

-ocr page 82-

■ -.-A

■•r

■ vvi^

;

■A

;. . ■... - . / • .. \'iXi: ■ ^ . \'

-ocr page 83-

■./\'■-■m

■. >

I. :

\'im

• v^^v Va

-ocr page 84-