-ocr page 1-
-ocr page 2-

A. qu.

192

-ocr page 3-

^ É I . i\'\' \' ■■ • - V

. , _______? . , • ..i..^,. • • -f\'Kt^^\'iÜ

-ocr page 4-

\\

1 \'

&& - ,

-.1 V

-ocr page 5-

7 t

BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN DE
AETIOLOGIE DER ATYPISCHE DYSENTERIE.

-ocr page 6-

H J -J y .

« - — ■ "

s»«»«*. »J^Skm» W«.
Krrn. Or»0*l lê,

-ocr page 7-

Bijdrage tot de kennis van
de aetiologie der
atypische dysenterie

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, NA
MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
D
r. VV. L. P. A. MOLENGRAAFF, HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID,
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDI-
GEN OP VRIJDAG 19 DECEMBER 15)02 TE 2 UUR,
DüüR JOHANNES ALEXIS VAN DÜSSELDORF,
GEBOREN TE WERKENDAM.------

■IBLIOTHEEK DER
HIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

j. .1. m. moi-ijn. - utkkcut.

-ocr page 8-

-f

C- ; \' .

i \' Wi.

■ /
■ \' I

Ji ■

, \' , , I ■; • ■

-ocr page 9-

ax\\ vcw^xve

exv

^tou^.

-ocr page 10-

■ ■, v.-ïi&iv*\': .f.. .i» .

m

. • ■ i \\ \'jy, \' \'\' .-\'^ft- : ^

■t-- V f f ■■

x-m

m

■ intit-

-ocr page 11-

Bij het einde mijner academische studièn is het mij
eene aangename taak U,
Professoren en Lectoren der
Medische en Philosophische Faculteit mijnen dank te
betuigen voor het onderwijs, dat ik van U heb mogen
gemeten. Niet licht, hooggeleerde
Spronck, hooggeachte
promotor., zal ik de bereidwilligheid vergeten, waar-
mede gij mij immer Uioen tijd en materiaal ter beschik-
king hebt gesteld. Steeds zal ik eene aangename herin-
nering behouden aan de dagelijksche belangstelling
waarmede gij mijn onderzoek hebt gevolgd, aan de
hulp, die gij mij bij het samenstellen van dit proef-
schrift hebt verleend. Ik beschouw hct als een voorrecht
onder Uwe leiding werkzaam geweest te zijn. Een
woord van dank breng ik hier aan allen, die zoo
welwillend waren mij materiaal voor mijne proefne-
mingen te verschaften. Ten slotte betuig ik mijne
erkentelijkheid aan den heer
Hoefnagel, die steeds be-
reidwillig mij zijne diensten heeft verleend.

-ocr page 12-

■Ml

i

-ocr page 13-

INHOUD.

Bladz.

Inleiding ...............11

Hoofdstuk I. Historisch overzicht van de
onderzoekingen, betrekking hebbende op de
aetiologie der dysenterie........13

Hoofdstuk II. Bacteriologisch onderzoek in
gevallen van atypische dysenterie in Nederland. 46

Hoofdstuk III. Eigenschappen van do by
atypische dysenterie gevonden bacillen ... 64

Hoofdstuk IV. Onderzoek naar de eigen-
schappen van het bloedserum van een paard,
na voorafgegane behandeling raet den bacil
der Utrechtsche atypische dysenterie. ... 67

Hoofdstuk V. Kan men de epidoraischo
on atypische dysenterie bacteriologisch onder-
kennon ? 87

Resumé.............92

Stellingen..............95

-ocr page 14-

........ : . ■ -:

.hif/Jit"! Ui\'-!\'

tu

- \\

•tku.

1

\' i

-ocr page 15-

INLEIDING.

Volgens de meening van Prof. Kruse" te Bonn zou
de atypische dysenterie, die in Duitschland voorna-
melijk in krankzinnigengestichten schijnt voor te
komen, waarschijnlijk verwekt worden door verschil-
lende typen van „pseudodysenteriebacillen", bacillen,
die veel overeenkomst hebben met den bacil der epi-
demische dysenterie (
Shiga-Kuuse), maar desniettemin
met dezen niet identisch zouden zijn.

Het voorloopig resultaat van een onderzoek in het
Pathologisch Instituut dezer Universiteit ingesteld
naar de aetiologie eoner kleine epidemie van atypische
dysenterie, in de eerste mtianden van 1901 te Utrecht
voorgekomen, scheen vóór de opvatting van Prof.
Kuuse te pleiten. Regelmatig isoleerde men uit do
dejecties dor lijders bacillen, dio eenigzins afweken
van de dysenteriebacillen afkomstig uit de zwaardere
epidemieön te Ouddorp op het eiland Gooreo (1899),
te Hattem-Oldebrook-IIeerdo (1900) en to Laar iii
Duitschland (Prof.
Kuuse 1900).

Daar Prof. Kkusk de eenige onderzoeker was, die
zich met de aotiologie der atypische dy.sonterie had
beziggehouden, stelde Prof.
Si\'uonck mij voor de ba-
cillen der atypische dysenterie to Utrecht voorge-
komen, aan een nader onderzoek te onderwerpen ten
einde na to gaan, of er inderdaad gegronde redenen

-ocr page 16-

waren aan te wijzen, om deze bacillen met Prof.
Kruse af te zonderen van die der typische, epide-
mische dysenterie.

Inmiddels is ook in het Pathologisch Instituut te
Philadelphia een onderzoek naar de genoemde quaestie
ingesteld door E.
B. Vedder en C. W. Duval die
in hun voorloopige mededeeling, in Februari 1.1. ge-
publiceerd, berichtten, dat zij zich met de opvatting
van Prof.
Kruse niet kunnen vereenigen.

\') The etloIOKy of ncuto dysontery in tho UnlUxl StaU>B Contralbl. f.
Bakteriologie Originalo 1902 No. 4.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK 1.

Historisch overzicht van de onderzoekingen betrekking
hebbende op de aetiologie der dysenterie.

Hoewel reeds verscheidene tientallen van jaren
talrijke onderzoekers zich hebben bezig gehouden met
het vraagstuk van de aetiologie der dysenterie, zijn de
meesten van gevoelen, dat het nog lang geen uitge-
maakte zaak is aan welke oorzaak het ontstaan der
dysenterie moet worden toegeschreven.

Tot voor korten tijd was men gewoon, in navolging
van
VVeseneu de dysenterie naar haar optreden to
verdeelen in de volgende drie vormen:

1°. de \' endemische dysenterie^ voornamelijk aan de
tropen gebonden ;

2". de epidemische dysenterie^ vooral voorkomend
daar, waar groote menschen massa\'s waren ver-
zameld, zooals bij veldtochten ;

3». de sporadische dysenterie.

Bij den tropischen vorm en ook gedeeltelijk voor
de in Europa en Amerika voorkomende endemische
dysenterie, noemt oen groot deel der onderzoekers
als oorzaak amoeben aan, met name de amoeba coli,
die in
1875 hot eerst door „Lobjöcu" \') werd beschre-
ven. Hij trof deze amoebe in grooten getale aan in

\') virchow\'8 Arncblv. Ud. LXV. lB7ö pjig. 100. Maaiwuliallo Enlwlc-
koluug vüu Amobtiu lm Dickdarmo.

-ocr page 18-

14

de dejecties van een dyseiiterie-lijder. Door Schu-
berg
, Grassi, Massiuitin en vele anderen werden even-
wel amoeben ook gevonden in dejecties van lijders
aan andere darmaandoeningen en zelfs in die van
gezonde menschen.

Hoewel mijn onderzoek uitsluitend betrekking heeft
op de bakterieele studie van dysenterie, komt het mij
volledigheidshalve gewenscht voor een kort overzicht
te geven van de meest belangrijke feiten uit het
amoe ben - vraagstuk.

R. Koch 1) deed in 1887 mededeeling omtrent het
voorkomen van amoeben in het weefsel van den
dikken darm van aan dysenterie gesuccumbeerden.
Hij verzamelde zijn materiaal op eene Aegyptische
reis in
1883.

Kartulis, \') een der ijverigste onderzoekers op dit
gebied, bepleitte in een reeks van publicaties met
warmte de groote rol der amoeben als ziekteverwek-
kers der dysenterie, op grond van eigen onderzoek van
500 gevallen in Aegypte en Sudan. liij kon experimen-
teel dysenterie opwekkon bij katten, zoowel door rectale
injecties van amoobenhoudende-dysentoriefaeces, als
door subcutane enting van amoeben-culturen gekweekt
\'uit eon leverabsces.

Over het vinden van amoeben in dejecties en lever-
abscesson bij lyders in Amerika berichtten verschil-
lende Amerikaansche onderzoekers, zooals:
Osler ») en
Simon uit Baltimore, Stenoel. \') uit Philadelphia,

>] Arbeltüii aus den Katsorliclion GosundlioiUamUi, Borlin. Bd. III, 1887
Anlagen, p. 65. Rufuraat Janownki. ContrbL f. Bact. Bd. XXL

«} Vlrchow\'8 Archiv. Bd. CV, 1881 p. 521. Bd. CXVIII. 1880. p. 07.
Cenlrbl. f. Bakt, Bd. II 1887. p. 745. Bd. VII. 1800. p. 84. Bd IX 1891.
p. 365.

») Contrbl. f. Bakt. Bd. VII 1800. p. 780.

<) Johns. Hopkins Hospitol Bulletin. 1890. Rofernat JanowHkl 1. c.
Philadelphia Mudlcal News. 18!>0 Nov. p. 500 Rof. Jaiiow«kl I. c.

-ocr page 19-

15

alsmede Councilman en Lafleur (Baltimore.) Deze
laatsten wijzen er op, dat de amoebendysenterie zich
onderscheidt van andere vormen, door neiging tot
recidief en chronisch verloop, door veelvuldige compli-
catie met leverabsces, en ook pathologisch-anatomisch
hierdoor, dat niet de mucosa, maar de submucosa
primair wordt aangetast door de amoeben, die inten-
sieve zwelling en etterige ontsteking der submucosa
verwekken, terwijl necrose en perforatie der mucosa
eerst secundair volgen. Hierdoor wordt verklaard,
dat de randen van de dysenterische zweeren bij amoe-
ben-dysenterie ondermijnd zijn, terwijl dit bij de andere
vormen niet het geval is.

Op dit pathol.-anat. verschil is later ook door Kruse,
Pasquale en Kartulis gewezen.

Wesener (1892) kwam na eene uitvoerige studie der
literatuur tot het besluit, dat amoeben wel hot proces
kunnen inleiden, maar dat bakterieön dit verder voort,
zetten. Een dergelijke meening had ook
Baumoarten \')
in 1890 reeds uitgesproken, met name zouden pyo-
gene bakterieön het proces voortzetten.

Maogiora *) (1892) deelde een geval mede uit Turijn
waarbij hij in de dejectios amoeben had gevonden.

Quincke en Roos \') (1893) borichtten over het positief
uitvallen van infectio-prooven bij katten, na rectale
injectie van dysenteriefaoces. Verder gelukte het ook
do dieron met amoeben in ge\'lncyateerdon toestand
por os to infectooren on typische dariuvoranderingen
te veroorzaken.

<) JohnR ilópklim lIoMplUil Ruport« 1801. no. 7, 8, p. 31>ri-MS. rofor.
Contrbl. f. IJakt. Bd. XI imi-J. p. •<(>.

») Contrbl. f. iiIIk. I\'liUiologlo Htl. HI 1802. n«. 12 p. 484 inul 484 und
no. la p. 020. UiiHoro «(»Boiiwärllgo konntnlmw ftU>r ÜyHoiit«.\'rlo in luwu
t<)inl» clior uiiil ftlloloKlHchor UlnHlclil,

») l»lu iiallinloKlHcho MykoloRlo IW. II 1800. p. «38. Rff. .lanc.WHkl l.c
C»,«iitrbl. f. UnklorloloKlo. H.I. XI IÖt>2. no (i-7. p 123.

V Bt-rl. kiln. WoclicnBcbr. 1803. no. 45. i) 1080. UlM<r Ainölwn «ntvritln-

-ocr page 20-

16

Kbuse en Pasquale i) (1894) vonden bij het onderzoek
van epidemische gevallen in Aegypte bijna regelmatig
amoeben.

Verder zijn er~nog\'verschillende amoeben-vondsten
bij dysenteriegevallen gepubliceerd, zooals door
Wese-
nee
(1895), Boas 2) (1896), Peyrot en Roger (1896),
welke laatsten het eerst in Frankrijk amoeben vonden.
De laatste mededeeling over het vinden van amoeben
in de noordelijke streken (Duitschland) is van
Jaeger
die in 29 gevallen, verdeeld over 1900 en 1901, ten
tijde van eene epidemie in het garnizoen van Konings-
berg, alleen amoeben vond, n.l. een amoeba dysenteriae,
die zich van de amoeba coli onderscheidde door hare
pathogeniteit voor katten.

In drie gevallen der Königberg\'sche epidemie kon
Jaeger geen bacil vinden gelijkende op den door Kuuse
beschreven epidemischen dysenteriebacil. Jaeger
noemt de gevonden amoebe, die door hem niet rein
gekweekt\'^ kon worden, „amoeba dysenteriae", en
meent, dat ook in Duitschland eon vorm van dysen-
terie bestaat, die door amoeben verwekt wordt.

Wanneer men uit het gepubliceerde een conclu.sie
omtrent de rol der amoeben in de aetiologie der dysen-
terie wil trekken, zou deze mijns inziens aldus moeten
luiden: Het onderzoek der dejecties van dysentorio-
lijders op amoeben, is nog niet voldoende voortgezet
om de rol der amoeben als oorzaak van zekero vor-
men van dysenterie onbetwist vast to stellen; even-
min hebben de infectieproevon bij dieren zekerheid

\') Dout. Mcd. Wochenuchr. 1803 no. 16. p. 36* und no. 10 p. 378.
«j Dout. Mod. Wochensclir. 1800. no. H. p. 214. Ubur Ainoboii cntorlli«.
\') Zomalno Mod. 1890. no 18, p. 14.1. Ab«cè« dynouloriquo du.Mo no
contenant que dos araébes,

Borl. Klln. Woch 1901.
#

-ocr page 21-

17

gebracht, dat amoeben dysenterie kunnen veroorzaken.
In talrijke gevallen zijn amoeben gevonden, zoowel
in de warme luchtstreken als in het koude klimaat.
Maar niet alléén bij dysenterie kwamen ze voor; ook
werden zij gevonden, ofschoon in geringer aantal, "in
faeces van patiënten die aan andere tot diarrhee aan-
leiding gevende darmaandoeningen leden, ja zelfs
in normale faeces van gezonde menschen. Eindelijk
zijn lang niet in alle gevallen van tropendysenterie
amoeben gevonden.
Krusk en Pasqualk \') kweekten
zelfs in gevallen van Aegyptischo dysenterie een bij-
zonderen typhus-achtigen bacil.

Mij dunkt, dat men Janowhki -) volkomen gelijk moet
geven, waar hij zegt, dat ook de experimenten met
amoeben bevattende dejecties op dieren slechts geringe
waarde hebben, en dat do weg, die hierbij gevolgd
wordt, niet de juiste is. Vooreerst zijn slechts betrek-
kelijk weinig infectie-proeven positief uitgevallen, wan-
neer amoeben bevattende dysenterie-faeces in het
rectum werden gespoten. Do meeste proeven hadden
een negatief resnltuat ovenals ;lie por os. Maar zelfs
de positief uitgevallen proeven geven goen zekerheid
omtrent do rol der amoeben, want ioder dergelijk
oxiierimont is onzuivei-, immers bevatten do faeces
behalve anioeben ook nog bakterir-en, zeer dikwijls
in grooten getale. Hij een positief resultaat bli.itt. dns
twijfel bestuan óf amoobon, óf bakterif^en, óf wel-
licht beiden to zamen hot ziektejiroces veroorzaken.
Jan\'ow.ski Is van oordeel, dat do z.g. tropendysenterie,
die zich klinisch en anatomisch van do andere dvson-

\') Z.\'llNclir. r. UyKifii" untl IiifiTl. kr. »<1. XVI IB\'.M ISSU. iio 1. p,
1 - MH. UnlursiuIiniiKfii
uImt Dywiitorlc und Lolx-ralwiw.

(\'.•iitibl. r. Rak», R.I. XXI 1SU7. Znr Ai«li(il«»Kif .lor I).vn.«iil.-rl...

-ocr page 22-

18

terievormen onderscheidt, met groote waarschijnhjk-
heid wordt teweeggebracht door de associatie van een
bepaalde amoebenspecies met bakteriëen.

Men zou zich nog op andere experimenten kunnen
beroepen.
Kruse en Pasquale hebben 7 maal amoeben-
houdenden, sterielen etter uit leverabscessen rectaal
ingespoten en in 3 gevallen dj\'senterie opgewekt. Dit
zou dus zeer ten gunste der pathogeniteit van de
amoeben spreken, maar zooals
Janowski terecht op-
merkt, bestaat de mogelijkheid, dat of in dien ste-
rielen etter chemische producten van reeds afgestorven
bakteriëen zijn opgehoopt, die door hunne irriteerende
werking op den darmwand het terrein voorbereiden
voor de inwerking der amoeben. Darmamoeben rein
te kweeken, om met deze culturen to experimentee-
ren, behoort nog tot de pia vota; alleen
Celli schijnt
eene methode gevonden to hebben om ze in reine cul-
tuur te krijgen.

Het vinden van bloeduitstortingen in den darmwand
en ulceraties na rectale injectie van amoeben bevat-
tende dejecties is ook geen bewijs voor de pathoge-
niteit, sedert
Lutz, \') aantoonde, dat door rectale in-
jectie van zeer lijn verdeeld zand dysenterieacbtige
ulcera in den dikken darm verwekt kunnen worden.

Uit een ander blijkt dus, dat onze kennis omtrent
de amoeben als oorzaak der dysenterie nog veel te
wenschen overlaat.

Bestaat er, zooals uit het voorgaande blijkt, lang
geen overeenstemming omtrent dé rol, die de amoe-
ben in de aetiologie der dysenterie spelen, evenmin
wordt die gevonden onder de onderzoekers, die bak-
teriëen als oorzaak der ziekte aanwijzen. In den loo|>
der tijden zijn de meest verschillende soorten van

\') CVntrbL f. llakfoilulogio Hd. X. IKIU. iio 8 j». lltü,
t

-ocr page 23-

19

bacillen en kokken aan de markt gebracht met het
brevet de eenige en ware oorzaak der dysenterie te zijn.

In chronologische volgorde laat ik hier de publica-
ties omtrent de bakteriëele aetiologie der dysenterie
volgen:

Bäsch was de eerste, die op het voorkomen van
micro-organismen wees; hij vond eene soort die, vol-
gens
Wesener, veel op een leptothrix-vorm geleek.

Rajewski 2) schreef aan bakterie(\'n eene groote rol
toe, meende echter, dat de darmwand door prikke-
lende stoffen moet worden voorbereid, om de microben
gelegenheid tot inwerking te geven.

Pkiou vond in enkele weinige gevallen van dysen-
terie microkokken in de ontlasting ; ook bij secundaire
dysenterie na erysipelas.

PKTifoNK trof in do ontlasting van dysenterielijders
kleine, glanzende lichaamjges aan; hij hield die niet
voor amoeben. Hij filtreerde dysenteriefaoces on spoot
deze bij tweo honden in het rectum, waarna bloed-
diarrhee optrad. Na 45 res)». 65 dagen voiui hij bi^j
de sectie heftige ontsteking van do nnicosa van het
lectum, waarin hier en daar ulceraties voorkwamen.

B^>wKu\') kwam tot hot besluit, dat do verwekker
der mon.schelijko dysenterie oon microkokkus was, pa-
thogeen voor katten, nuuir niet voor andero dieren.

Baues vond strejitokokken en diplokokken van

>) AiitilonilMrlic uikI kliniwii« Uiilcn^iirliuniron (iIht Ii.vhi>nli<ri<>. V I r-
cIiow\'h Archiv. 11.1. .ir), \'JIM, isiili.

») TJIht dlplitorlo «Ich nimnr«iml\'« Coiitr.lil. furilio M<il. \\VlHm>nH< lmnoii,
1875, p. «91.

Dio Microkokkon Im>I ilnr Dywnlorio. ContrM. f. kliii. M.mI. 188:1. |>.\'J7a.

Not« snil\'inrozlono dlKwiitorli-n. (Ui M|iorliiioiit.ili\' 1K84, .Mnl |i. f»0<.»).
lil rofoninl Wononor iViilrlil. f.
AIIkoiii. rntlud. Hd. !1. im«. r>:U.

ExiMTlnioiilcllor. lUiilmg xiir KoimtnlKM dor Wiilir. In. DIhh. l>or|>,nl.
1884 rof. Wi>M4\'ni\'r.

«) CH(M<1rvnllons mir qiiolniioH Vulons infis lloiiHos ilos iminuousos cl ilo
la iHMiii, .lonriial do rAimtoiiiio ot do la pliyu. X.\\\'. aiim-i. 1H84, p. 44.

-ocr page 24-

20

verschillende grootte in de ontlasting; bij kinderen
in den darmwand fijne gekromde bacillen, die o.p agar
snel groeiden, gelatine snel vloeibaar maakten, pa-
thogeen waren voor muizen en konijnen, waarbij
ze een haemorrhagische dikke darmontsteking teweeg
brachten.

Hlavaonderzocht in 1886 dysenterische dejecties
bakteriologisch en isoleerde 19 verschillende microben.
Hij vond echter geen microbe, die constant voor-
kwam ; hij kon geen dysenterie bij dieren opwekken
en kwam op grond van een en ander tot het besluit,
dat het niot deze microben \\varen, dio do ziekte te
weeg brachten.

Klebs -) isoleerde kleine bacillen, die gelatine niet
vloeibaar maken en in de steekcultuur niet in de
diepte groeien ; zij vormden kleine, witto, puntvor-
mige koloniën ; sporenvorming werd niet waargeno-
men. Hij kweekte ze uit darmklieren ; uit niet dy-
senterische darmen kon hij ze niet isoleeren. De
uitkomsten zijner dierproeven waren negatief.

condohf.m.i, Manoieri ou Ahadas "\') isolpordon een
sporenvormenden bacil, die pathogeen bleek voor ko-
nijnen; bij de sectio vonden zij enteritis van don ge-
heelen dikken darm. Hun onderzoek betrof een epi-
demie in Catania in 1885.

cnantkmrsse ou wn»ai. vonden in vijf gevallen
een kleinen bacil, die bewegelijk was en gelatine niet
vloeibaar maakto. Bij caviae ontstond na infectie por
os of per anum een diphteritisachtige ontsteking van
de rectaal-mncosa.

-ocr page 25-

21

Ziegler vond in de Lieberkühnsche klieren en de
daaronder liggende mucosa fijne staafjes, die door
hunne vermeerdering aanleiding gaven tot weefsel-
necrose en weefseldegeneratie.

Kartulis kweekte uit dysenteriefaeces een bacte-
rium coli,, identiek met den z. g. groenen bacil van
Lessaqe, door dezen bij de „diarrbée verte" gevonden.
Kartulis trachtte katten te infecteeren door inspuiting
in het rectum of toediening per os, alles met negatief
resultaat. Ook viel het resultaat van inspuitingen
met andere bakterieön, die hy in dysenteriefiieces had
gevonden negatief uit; slechts éénmaal trad een lichte,
bloederige diarrhee op.

Maggiora "■\') onderzocht bij eon dysenterie-epidemie
in 20 gevallen de dejecties microscopisch ; in 11 ge-
vallen meer volledig
bakteriologisch. Slechts éénmaal
vond hij amoeben, maar in alle gevallen bacterium
coli commune in zeer groot aantal, soms bijna in reine
cultuur, In bijna allo gevallen trof hij verder nog aan
proteus vulgaris in gering aantal, bacillus Ihiorescens
liquefaciens (5 maal,
Staphylokokkus pyogenes aureus 2
maal, albus 1 maal, bacillus pyoceaneus o maal. Hij
komt tot hot besluit, dat dedysentorio wordt veroor-
zaakt door den bacillus coli communis, die onder be-
paalde onverklaarbare omstandigheden eon vorhoogdo
virulentie heeft verworven,

Veillon en Javlk *) berichtten omtrent het vinden
in grooto (luantiteiten van bactorum coli commune in

■) Lvlirbudi dur Spiv. jinthul. nimtoinio. .\\ull. .Toiia IKUO, p. 54!! on
H Aullngi«, 180.*., i>. ril7.

«) Conlrl.I r, UnrU.iiol. IJ.I L\\, puK\'. .H7I isni.

ElnlRO nili\'.roivopisclio uiul ImcldrloloRlnclio lkx)bnchtungon wiilironJ
i\'inor ojiiilonilwli dyMentorlHclion dnnnonlzrtndmig. Contrbl. f. UnrU l)d XI
IMig. 17.3. 1802.

«) CoiniitwronduK do la SocitH45 do Bloloulo T III. Wrio XI, p. roforaat
vmi öli i t\'n. Contrbl f. BucU bd. XXlll.

-ocr page 26-

22

een leverabsces na dysenterie, buiten aanwezigheid van
andere bacteriëen.

Ogata heeft bij eene epidemie in Japan in 15
gevallen bij microscopisch onderzoek in de slijmvlok-
ken van sereus-slijmerige en bloederige faeces, met
gentiaanviolet of volgens
Gram gekleurd, een over-
wegend aantal fijne korte bacillen gevonden, in 6
gevallen zonder andere bakteriüen. Vele andere soorten
waren daarnevens te vinden, wanneer hij faeces onder-
zocht, die er chocoladekleurig uitzagen. Dezelfde bacil
len vond hij in de ulcera en den inhoud van den dik-
ken darm; hij kon ze ook aantoonen in weefseldoor-
snedon tot in de submucosa van den dikken darm.
De bacillen waren even slank als tuberkelbacillen,
maar veel korter, zij waren bewegelijk, maakten ge-
latine vloeibaar en werden volgens
Gram niet ontkleurd;
ze waren pathogeen voor muis, cavia on kat. Subcu-
tane injectie verwekte oedeem op de injectie-plaats,
slijmigo ontlasting, zwoeren en bloedingen in don
dikken darm, infiltraton in lovor en milt, sterke zwol-
ling der mosontorialo klieren, liectalo injectie en toe-
voeding por os gaf aanleiding tot slijmig-bloedorigo
ontlasting bij katten ; bij do sectio vond men diuirin
ulcera enz. als na subcutane injectie. Hij beschouwde
dezen bacil als don bowoi ker der Japanscho dysenterie.
Hij kon ook nog isoleoren fijne bacillen, dio do gela-
tine niet vloeibaar maakten on zich volgons
Gham
ontkleurden; zij bleken niet pathogeen voor boven-
genoemde dioron.

GHicioRJEi\'r -) kwookto in 10 gevallen uit dejecties
en lichaamsorganen con hom onbokonden bacil, dien

\') Zur Aotlologlo dor Dysenterie. Conlrbl, f. Kai l. IW. XI, pftff. 2t\'>l, 1802
Zur FraKo dor inlcro-orKanlnniun K\'l Dysenterie, Wooniro niodlcinnky
JOunml Th. LXXI 1801. Rofornnt Cuntrbl. f. Had. Hd. XII, png. 87«. .

-ocr page 27-

hij voor identiek hield met den bacil van Chante-

messe-wldal. ,

De gelatine werd niet vloeibaar; de kolonies op
gelatine vertoonden na enkele dagen concentrische
ringvorming, ze waren gegranuleerd en lichtgeel. De
bacil ontkleurde zich volgens
Gram, en gaf op alle
voedingsbodems een lucht van rotte eieren ; hij was
2 ;ï 8 maal langer dan de droesbacil.

Drie experimenten gaven negatieve uitkomsten.

Marfan en Lion deden sectie van 2 dysenterie-
lijders en konden bakteriologisch een algemeene infec-
tie constateeren met coli commune; de bacillen worden
gevonden in de mesentoriaalklioron, in de poricardialo
vloeistof en in het bloed.

Zancarol -) beschouwt als oorzaak der dysenterie
alsmede van hetcomplicoorend leverabsces eon
Staphy-
lokokkus.

In het bloed van acht lijders aan leverabsces vond
hij
Streptokokken; uit otter van oon leverabsces kweekte
hij in zes van do negen onderzochte govallon Strepto-
kokken, bovendien in één geval
Staphylokokken.

Betrand on Baucherkweekten uitdysenteriefaecos
verschillende bakterieön n.1. vibrio septiciuo, bacillus
pyoceaneus, Staphylokokkus pyogenes aureus, — albus,
— citrous,
Staphylokokkus nonliquefaciens on sarcina
lutea. Zij meondon, dat niot oon enkele baktorie, maar
do samonwerking van moordoro do dysontorio doot
ontstaan.

Tijdons oeno dysonterio opidomio in Parys ondor-

") Soclul«i clo biologlo U X IftOl. R-fcnuit. WEZENER in Imt OrtrM.
f. nllROin. pnllioloKtn 18fl\'2, p. 23H.
>) Réviio do ChlrurRlo XHI 18\'J3, nn. 8. Prttlioloftio doH abmnx« du foi<\\
») (inzollo Holdonialnlro 181)3 pat;. ■«7<, no. 40. Nouvoll« ^tudo bnctorl-
ologlquo doH Kollos ddUH lu dyiwntorio noHtnw opidomiquo. Roforiwl van
J a n 0 w H k I CanUbl. f. Uact. IW. XXI.

-ocr page 28-

24

zocht Laveran 10 gevallen; in een geval vond hij
amoeba coh, in alle gevallen eene bacillensoort, die
zeer met bacterium coli commune overeenstemde. Hij
hield het, op grond van zijn onderzoek, voor onmoge-
lijk een gemotiveerd oordeel uit te spreken over de
oorzaak der dysenterie; hij was geneigd de amoeben
voor de bewerkers der tropische dysenterie aan te zien.

Kruse en Pasquale deelden mede, dat zij in de
door hen in Egypte onderzochte gevallen, behalve
amoeben en Streptokokken, in Vi der gevallen een
typhusachtigen bacil vonden, zoowel in de faeces als
in de darmwanden en de leverabscessen. Deze bacil
coaguleerde evenwel melk, vormde gas in suikeragar en
produceerde indol. Verder vonden zij nog in minder
aantal aanwezig talrijke andere bacillen en een strep-
tothrix-vorm.

Arnaud •"\') onderzocht in do tropen (>0 gevallen en
vond als oorzaak bacterium coli commune of wel een
naverwante soort. Hij meende, dat do bacil oen vor-
hoogdo virulentie had verworven. Bij honden rec-
taal ingespoten, veroorzaakten do culturen alle klinische
dysentorie-symptomen, evonzoo do karakteristieke
zweeren in den dikken darm.

^iLVESTRi \') deed mededeeling van een vondst van
eon diplokokken-soort in faeces van epidemische dysen-
terie in Turijn. Rectale injectie van culturen bij hon-
den en vooral bij katten, bracht eon heftige darm-
catarrh toweog.

Aotldloßlo «lo lil (lysoiiUirlü. Soniaino natl. H Nov,

\') UiilorHUcliunKcn «Imt Dywiitorlo uinl l/3b<.TabwcK, Zoiü<cliria I\'. Ily-
gieno
uikI InfoctlonHkr. H.I. XVI ibOl, p, 50.

\') Rucliorclios Hur Tollologlo do la dynontorlü algito don payt» iliaudft,
Annalos do l\'lnst. Pasteur no. 7 1894.

Contributo alln studio dolfaotlologin ilolla dixMontoria I.a rirorma ino-
dica no. 22 1894. Rof. SHIOA Contrbl. f. Uact. Bd. XXIH.
t

-ocr page 29-

25

Bbuno Calli eu Valebio vonden in dysenterie-
dejecties naast amoeba coli een bijzonderen bacil
telkens in groote menigte voorhanden; het was een
staafje van gemiddeld 1.75 - 2.7 p. lengte. Gelan-
tine werd langzaam vloeibaar en nam een groene kleur
aan, agar werd eveneens groen, ook bouillon en serum.
Melk werd gecoaguleerd, indol kon nooit aangetoond
worden, wel verspreidden alle bodems een onaange-
namen geur. Gram\'sche kleuring gaf positief resultaat.
De bacil was pathogeen voor caviae, konijnen en
honden. Dc cultuiir aan oen hond in het voedsel
toegediend, veroorzaakte na 2 — 3 dagen dysenterie,
liet serum van honden, togen dezen bacil geïmmuni-
seerd, kon caviae togen do infectie mot dion bacil
beschutten. Zij hielden dezen bacil voor oon coli
variëteit.

Celli on Fiocca gavuïi in 1895 oen voorloopige
mededeeling ovor dysenLorie, gevolgd door een uitvoe-
rig stuk in do Anali d\'lgióne Sporimontalo Vol. VI
fase. 2, p. 208,
185H). Zij vondon constant oen bacil,
dio naverwant was aan bactorium coli commune,
maar zich ondei-scheiddo door vorhoogdo virulontio on
meerdere toxiciteit; zij noemden hun bacil, „bactorium
coli dysontericum". Dozo coli-varietoit zou een to.xino
vormon, dat specifiek ziokmakond op hot slijmvlies van
den dikken darm zou werken, aanleiding govond tot
ulcora vorming.

Do spontane dysontorio zou zóo tot stand komon,
dat eerst hot toxino do mucosa van den dikken darm
laedeordo, waarna secundair do in den darniinhoud
aanwezige pyogono microben do diopgaando woofsol-

\') Zur Aotlologlo uiiil .Soruintliornplo »lor luoiiHclilichoii DywiUorii\'.
Contrbl. f. Unct., IJ-I. XX 18U0, imt,\'. Wl.
»1 Ubi-r ilio Autloluglo »lor DyHoiilurio. Contrbl. f. üivct. IW. XVII.

-ocr page 30-

26

necrose zouden veroorzaken. Het toxine van bact..
coli dysentericum subcutaan ingespoten, geeft een
dysenterie, die overeenkomt met de dysenterie, die op-
gewekt wordt door inspuiting van den bacil zelf; maar
beide wijken af van de nienschelijke dysenterie, daar
de darm slechts hyperaemie en kleine haemorrhagiëen
vertoont, somtijds ook een oppervlakkige necrose.^of
ulcera-vorming, doch nooit ontsteking.
Celli voegt
er aan toe, dat ook typhustoxme subcutaan ingespo-
ten dezelfde veranderingen van de mucosa van den
dunnen darm kan teweegbrengen. \')

De specifieke toxine-werking op do mucosa van den
dikken darm, trad evenwel zoven maal op in den
geheelen tractus intestinalis, eenmaal zelfs alleen in
den dunnen darm, terwijl slechts in vier gevallen do
aandoening alleen in den dikken darm te vinden was.

Ten slotte heeft Celli met streptokokken-toxine,
met typhustoxine, met toxine van bacterium coli-
communo uit normale katton-faecos, dezelfdo darm-
veranderingen kunnen teweegbrengen als met heb
toxine van de z. g. bacillus coli dysentoricus.

Hassleu et Boisson -) kweekten uit otter van
loverabscessen van gerepatrieerde soldaten uit Mada-
gascar een staphylococcus, die bij proefdieren in-
gespoten, geen dysenterie vermocht op to wekken.
In den vorsehen ottor zagen zij amoeben. Eon hond
gevoerd mot otter uit de abcessen, kreeg drie weken
later dysenterie. Bij sectie bleken in het colon descon-
dens en rectum necrotische plekken to bestaan.

\') STANISLAS CIEOHANOWSKI on NOVAK do undorzot.khiKon vnn
van CELLI on KIOOCA bosprokcindo, dooUin niiR nit hot f)ornpronkoHjko
ItalianiiHcho htiik modn, dal do oxiHTiniontctdo dyKonlnrin ook word opge-
wekt door Hubcutano Injectio van roinculturon van Ntroplokukkon on1>rotoim
vulgarlH. Contr. bl. f. Bact. B<l. XXIII p. 460.

(1( E^tudo 8ur Iw» abaccs dysontflrlquc« du foló.Kovuo do Mo<l. no. 10 18(50.

-ocr page 31-

27

PoTTiENs \') kweekte uit de ontlasting van een dysen-
terielijder eensbreptothrixdysenterica, lange, gewonden
draden mefc verdikkingen, somtijds ook zich voordoende
als gebogen staafjes of vibrionen omgeven door een
kapsel. Jonge katten kregen na voedering dysenterie.
Caviae vertoonden na intraperitoneale injectie hae-
morrhagische gastro-enteritis.

Beutrand -) kwam na talrijke onderzoekingen tot
de conclusie, dat de oorzaak der dysenterie een poly-
bakteriëele moest zijn. Hij meende, dat de betreffende
bakteriëen, die gewoonlijk onschadelijk voor den darm
waren, onder zekere omstandigheden verhoogde viru-
lentie konden verwerven en pathogeno eigenschappen
verkrijgen.

Lartigan "■\') isoleerde uit dysentoriodejecties, die
hetzij groen van klour waren of werden na langer stiuin,
hetzij waterig-bloederig waren, in drio gevallen den
bacillus pyoceaneus, meest in reine cultuur luuiwezig.
Hij kon verder nog isoleeren i)roteus vulgaris en bac-
terium coli-cummuno; hij vond geon amoeben.

Janowski hoeft zich uit do literatuur dit oor-
deel over de zaak der dysonterio govornul: do dysen-
terie is hot resultaat van een bakteriöensymbiose,
bij welko nu eens de eeno dan weer do andero der
zich in den darm bevindende parasieten, speciüok
toxische eigenschappen verkrijgt. Wat de tropon
dysenterie betreft, spreekt hij als zijn oordeel uit,
dat dezo vorm, dio zich klinisch on anatomisch van
do andere vormen ondorsclieidt, met veel waurschijn-
lijkhoid wordt towoeggebraclit, door do associatie

-ocr page 32-

28

van eene bepaalde amoebenspecies met bakterieën.

St. Ciechanowski en J. No vak (\') te Krakau onder-
zochten zestien dysenteriegevallen. Zij vonden nim-
mer amoeben; het overwicht had bact. coli commune
en een coliachtige bacil, die volgens
Gram gekleurd
werd; dezen laatsten bacil zagen zij microscopisch
in het weefsel van den dikken darm; zij konden
hem niet kweeken. Verder zagen zij bijna constant
Streptokokken in ketens van 4 — 8 stuks, in zes
gevallen in zeer groot aantal voorhanden. In den
darminhoud kwamen naast bact. coli-commune deze
Streptokokken ook voor. Alle door hen genomen dier-
proeven hadden negatief resultaat. Zij houden bactorium
coli cummune niet voor de oorzaak, maar achten hot
voor mogelijk, dat de door hen gevonden
Streptokokken
een rol spelen, hoewel er allerminst zekerheid bestaat.

In zijn eerste van een reeks publicaties over het
bakteriologisch onderzoek der dysenterie, besidirijft
Shioa een bacillus dysenteriao door hom gekweekt
uit typische dejecties tijdens oen epidemio in Japan in
het jaar 1807 ; dezo bacil komt niot in normale faeces of
in die van andere zieken voor. Do bacil lijkt op bacillus-
typhi en coli. De bacil kleurt zich niet volgens Gram,
bezit eene matige eigenbeweging, vormt geen sporen,
doet gelatine niet vervloeien, vormt op gelatine rondo
lichtgele gegranuleerde kolonies, waarvan het centrum
donkerder is dan do rand ; do oppervlakkige en diepe
kolonies zijn bijna van gelijko hoeilanigheid nl, rond,
liet steekkanaal in gelatine is geheel begroeid ; in
siiikeragar vormt hij ycen f/as; op aardappel na 48
uur eon geelbruin vliesjo, dat na eeno week dikker,
mosachtig bruin wordt; in bouillon geënt, ontstaat
eeno intensieve troebeling met middelsterk bezijiksel,

\') Zur aetlologle dor Dywsntorle. Centrbl. f. BacU Bil. XXIH 1808, p. 445.
») Ucbcr don dyoonU-rlu biidllus. Ccnlrbl. f. Hact. lid, XXIV p,8I5,1808.

-ocr page 33-

29

geen vliesvor-ming, geen indolproductie, in lakmoes-
melk na 24 nnr znurvorming, die onveranderd blijft;
de melk coaguleert niet. In typische, d. w. z. enkel
uit bloederig slijm bestaande faeces, is de dysenterie-
bacil bijna in reincultuur aanwezig. Veranderen de
faeces dan komen ook meer andere bakteriesoorten
tegelijkertijd voor ; met de klinische symptonen neemt
het aantal dysenteriebacillen af. In den darmwand
van de overledenen zijn dezelfde bacillen constant, in
de diepe lagen zelfs in reincultuur te vinden. Serum
van dysenterielijders agglutineerde den bacillus dysen-
teriae, terwijl noch b. typhi, noch b. coli communis
een spoor van agglutinatie vertoonden ; andere immun-
sera hadden geen invloed op den bacil.

In oen volgend stuk \') behandelt Suioa zijne dior-
e.xperimenton, waaruit blijkt, dat het hem niet mocht
gelukken bij caviae, muizen, konijnen, katten, honden
of kippen, dysenterie op te wekken ; alleen werd bij
sectie gevonden hyperaemie en haemorrhagie in de
darmnuicosa. Do bacil subcutaan en intraperitoneaal
bij caviae ge«"nt, verwekte peritonitis, terwijl in het
bloed eon reincultuur der bacillen gevonden word.
Bij do muis kon hij den bacil uit lovor, milt on
bloed kweeken. Bij zichzelf heeft hij 0,80 cM. ge-
doodo cultuur onder de huid gespoten; dit gafplaat-
.selijk een sterke reactie, die tot ab.scesvorming voerde,
met zwolling der okselklieren; zijn serum aggluti-
neerde na 10 dagen don bacil in eon verdunning
van 1:10.

Ook de cavia leverde na eenmalige? .subcutane infectie
een duidelijk agglutineerend serum.

Ckm-i on Vai-knti -) publiceerden inmiddels eene

\') OMitrliI. r. linkt, 1».|. .XXIV, p. STil mi i>. 1M3.
*» NocliiimU
u1h<i- «11« Aotlolotcl" (l«r I>ym>nl<\'ili>. Contrl)!. f. H.n\'1, nul.
XXV, IHW, no. H.

-ocr page 34-

30

voortzetting van het onderzoek omtrent de toxische
producten van hun bacterium coli dysontericum, ver-
der over toxine-imniunisatie en antitoxlnetherapie.
Zij verkregen serum van een ezel behandeld raet
toxoproteine, dat bereid werd door bouillon-culturen
met alcohol te behandelen. Met dit serum schijnen
zij bij menschen eenig curatief resultaat te kunnen
aanwijzen. De bacil van
Celli produceert gas, hoewel
in geringe quantiteit en eerst na 48 uur, nielk coa-
guleert zwak na ongeveer
5 dagen. Celli houdt »Shioa\'s
bacil voor identiek met den zijne. Serum van dysen-
teriereconvalescenten agglutineerde
Cellis bacil; nog
2 maanden na afloop der ziekte in een verdunning
van 1 :
50 na 1 uur; andere colisoorten niet of eerst
na zeer langen tijd.

E.scheeich deed een goed woord voor de identiteit
van dysenterie en de bij kinderen voorkomende z. g.
colicolitis of
Colitis contagio.sa, dit gebaseerd op de
gelijke klinische symptomen en pathologisch anato-
mische veranderingen. Hij deelde verder mede. hoe
hij in de door hem onderzochte gevallen van colicolitis
steeds een colivorm vond, die door serum van de
lijders steeds duidelijk geagglutineerd werd.

.Kruse-) uit Bonn heeft het eerst o]) een vergade-
ring te Aken mededeeling gedaan over zijn onderzoek
tijdens een epidemie van dysenterie in de fabrieks-
stad Laar, in Juli liKM) voorgekonieiL Hij wijst er
eerst op, dat na 1875 do dysenterie in Duitschland
zeer sterk afnam en op enkele endemische centra na
in Oost- en West-Pruisen, geheel verdwenen was, om
in 1892 met nieuwe woede verschillende stroken te

-ocr page 35-

31

bezoeken en zich uit te breiden. Hij onderzocht 24
gevallen tijdens de epidemie in Laar en vond slechts in
één geval amoeben, die na korten tijd verdwenen.
Het gelukte hem in alle tj-pische gevallen uit de in
de dejecties voorkomende slijraklompjes een
bacillus
di/senteriae
te cultiveeren, die in versehe dejecties
bijna in reincultuur aanwezig was. De bacil is een plomp
staafje; op gelatine nemen de oppervlakkige kolonies
na 24—48 uur den vorm aan van een druiveblad,
terwijl ze even dun zijn als typhnskolonies; de diepe
gelatinekolonies zijn weinig karakteristiek, ze zijn
klein en rond. Op agar is de groei minder intensief
dan die van bact. coli commune; ook op de gelatine
zijn do grovere coli-kolonies door hun snelleren groei
van de dysenterie-kolonies te onderscheiden. Het meest
belangrijk is do afwezigheid van gasproductie in
suikeragarcultuur, terwijl verder nog de bacil geen
eigen beweging vertoont, ook niet in vorsehe gevallen.
Oram is negatief; geen sporenvorming kan aangetoond
worden. Do dierexperimenten zijn negatief uitge-
vallen, toch is
Krusk overtuigd, dat deze bacil de
echte dysenterio-bacil is, op groml van het constant
bijna rein voorkomen in typische govallon. l\'it weinig
typische dejecties, verniengtl met vreemde bestand-
deelen, is het moeiUik de staafjes to isoleeren, door
overwoekering van andero baktoriOon. Deze bacil wordt
jiiet bi; gezonden of andero zieken gevonden. 0nd(M-
do 88 coli commune on typhus-achtige culturen, dio
hij onderzocht, was er geon die druivonsuiker niot
omzette. Verder zijn de weinige in do literatuur
bekende baoillon van dion aard b(nvogelijk, terwijl de
Krusk\'scIio bacil onbewegelijk is. Evenmin als bij
typhus en cholera gelukt hot positieve resultaten bij
dieren te verkrijgen. Opmerkelijk is, dat serum van
lijders, dio langer dan 7 dagen ziek waren, den bacillus

-ocr page 36-

32

dysenteriae agglutineerde in verhoudingen van 1 : 5
—100—250, in een geval zelfs 1 :1000. Serum van ge-
zonden had in 25 gevallen geen werking of zwak 1 : 10
— 20, bij uitzondering 1:50, Het serum van iemand,
die een jaar te voren van dysenterie hersteld was, ver-
toonde nog de agglutineerende werking. Andere bacte-
riesoorten dan de bacillus dysenteriae, werden slechts
bij zeer groote concentratie geagglutineerd. Een en an-
der pleit sterk voor de echtheid van den gevonden bacil.

Patholigsch-anatomisch vond hij bij sectie altijd
diphteritis der mucosa van den dikken darm, in tegen-
stelling met de verandering bij Egyptische dysenterie,
waar dit een zeldzaamheid was en gewoonlijk diepe
ulcera waren, ontstaan door verweeking der siibmu-
cosa onder invloed der amoeben. In de organen vond
hij allerlei bakteriëen, zoodat volgens hem do secun-
daire infectie een hoofdrol .speelt in de tot e.xitus
letalis voerende gevallen. Do dood treedt gewoonlijk
na 3 à 4 weken in een stadium van sterken marasnuis
in. In één geval, waai\' juist to voren een versehe
diphteritisclie ontstoking in don dunnen darm was ont-
staan, gelukte het hem zijn bacil rein te isoleeren.
Ten slotte is zijn oordeel dat
CELLi\'sch onderzoekingcsn
nog nadere contrôle vereisclien, terwijl hij den door
Shiga gevonden bacil voor verwant houdt aan den zijne,
maar hij wijst tevens oji het verschil met betrokking
tot beweging en vorm dor oppervlakkige gelatine
kolonies. Aan het onderzoek van
AscMEii\') hecht
hij niet veel waarde, omdat deze waarschijnlijk geen
versehe dejecties onderzocht.

Fi.kxnhu-) (Pennsylvania) lieeltzich ook veel mot de
aetiologie der dysontei\'ie bozig gebonden ; ook hein is bot

>) DoutHcllft Mi\'il, Wncli, no. 4. IS\'.UI.

Th« (itioIoK.v of Troplcjil <lyH«>Mt^\'ri.> Contr, lil. f. H.i.l. Ikl. XXVIII,

No. lu, p. (Vjr.-i\'tO),

-ocr page 37-

83

gelukt een bacillus dj^senteriae te vinden, die constant
voorkwam in dejecties van lijders aan epidemische
dysenterie op de Philippijnen in 1899. Zijn bacil is
iets langer dan de b. coli communis, heeft geringe moti-
liteit, ontkleurt zich met Gram\'sche oplossing, maakt
de gelatine niet vloeibaar; de gelatine-kolonies ge-
lijken sterk op die van b. typlii. Wanneer de bacil
watlanger in het laboratorium is voortgekweekt, wordt
de groei op gelatine sneller, de kolonies worden dikker.
Druivonsuiker wordt niet omgezet, melk coaguleert
niet, in lakmoesmelk wordt na 24—72 uur znurvorming
duidelijk, doch na (5—8 dagen krijgt de alkali- pro-
ductie weer de bovenhand, zoodat het lakmoes weer
zijn oorspronkelijke kleur herkrijgt. Indol wordt niet
gevormd. In bouillon vormt de bacil een difl\'use troe-
beling met een sediment, geen vliesvormig. Serum
van lijders aaii acute dy.senterio agglutineert don bacil.
Serum van lijders aan amoebendysenterie doet dat niet.
Do bacil is pathogeen voor de gewone laboratorium-
dioren. Intraperitonealo infectie veroorziuikt bij muizen
en caviao i)eritonitis, pleuritis ; subcutane inspuiting
bloedingen, gezwollen klieren, gezwollen milt, conjjestio
der longen. In hot intestinum vond men slijmig-klo-
verigen inhoud, in de nmcosa ecchymoson, voorts go-
gezwollen Peyorsche jiiAques. In hot poritonitisch on
pleuritisch oxsudaat b(1vonden zich veol bacillen, in
milt en bloed minder. Katten on honden gaan door
subcutane infectie te grondo. Katten krygon goen
diarrhee; honden wel on vertoonen bij sectie hyperaemie
der mucosa van don dikken darm, die voel niucns
bevat. Uit dit slijm kunnen dezelfdo bacillen, gokwóekt
worden. Oedoodo culturen zijn.to.xisch vooral voor do
cavia, dio bij eonigzins grooto dosis in korten tijd sterft..
Het bloed van de herstelde dieron agglutineert don
PhKXNEit\'sciïen acil. Behalve dezen bacil vond hij nog

3

-ocr page 38-

84

vooral in de chronische gevallen een coliachtigen,
gasproduceerenden bacil met variabele mobiliteit. In
acute gevallen vond hij nooit amoeben op dePhilip-
pijnen, in chronische wel. Hij houdt zijn bacil voor
identiek met dien van
Shiga, en is van gevoelen, dat
de tropische dysenterie zoowel door bakteriëen als
door amoeben wordt veroorzaakt.

Xaver Lewkowicz (Krakau) gelooft met den z.g.
enterococcus den waren bewerker der endemische, epi-
demische en mogelijkerwijs ook der tropische dysenterie
gevonden te hebben. Hij steunt zijne bewering op
slechts drie gevallen; in het eerste vond hij den ente-
rococcus rein in de cerebrospinaal-vloeistof door lum-
baaipunctie verkregen (geval van dysenterie gecom-
pliceerd met meningitis). In de twee andere gevallen
onderzocht hij dejecties van dysenterielijders en vond
ook daarin den enterococus, doch in combinatie met
andere soorten. In tegenstelling met den pneumo-
coccus, waarop hij veel gelijkt, is de enterococcus
pathogeen voor dieren, vooral voor de muis.

Valluoassa \') vond in gevallen van kinder-dysen-
terie (colicolitis) een bacil identiek met dien van
Celli. Het serum van Celli had duidelijk een gunstig
effect op het verloop der ziekte. Het serum van het
patiëntje agglutineerde den gevonden bacil.

Kruse publiceert nu zijno verdere onderzoekingen
omtrent de dysenterie en do dysenteriebacilleiL

In andere lichtere epidemiöen in Laar on ook in
Barmen kon hij weer denzelfden „bacillus dysentoriae"
vinden, die ook wederom door het bloedserum der i)a-

-ocr page 39-

35

tlënten geagglutineerd werd in verdunningen hooger
dan 1 :50, zoodat hij evenals dit bij typhus het
geval is, deze verhouding als grens stelt voor de spe-
cificiteit van de reactie, die 1 a 2 maanden bestaan
blijft.

Een experimenteele dysenterie doorstond een assis-
tent van
Kruse, die toevalligerwijs zich met een der
culturen moet geïnfecteerd hebben ; bij hem werden
in de dejecties dezelfde staafjes gevonden, en zijn
serum agglutineerde den bacillus dysënteriae. Voorts
wijst hij op de gevallen door prof.
Spkonck onderzocht
en toont de identiteit aan van zijnen bacil met die in
Nederland gekweekt. Hij houdt ook den
flexner\'schen
bacil voor een variatie van den zijne; het verschil met
den laatste best;uit in de geringe eigenbeweging en de
cultuur op aardappel, ook is de
flexner\'sche bacil
wat slanker. Immuunserum door
Kruse van een
met zijn bacil ge\'lmmuniseerdo geit verkregen, agglu-
tineerde den bacil van
Flexner eerst na 8 uur en op
de draadvormige manier door
Ffaundi.eu beschreven.

Kuush imnmriseertlo voorts schapen met gedoode
culturen. Caviae en konijnen stierven reeds na kleine
doses oiider vermagering; blijkbaar bevat do cultuur
een gift, waarvoor caviao en konijnen zeer vatbaar
zijn. Het aggiutineerend vermogen van het serum der
behandelde schapen bedroeg niet meer dan 1 : 1 ()()().
Do beschuttondo kracht van dit serum is gering;
dikwijls zijn de uitkomsten van do proeven genomen
met serum van niet behandelde dieren dezelfdo. Sub-
cutane enting met gestoriliseerdo culturen (bij nam
de proef op zich zelf) verwekte locaal zwollingen pijn,
die na 2 uur het sterkst werd, alsmede lichte koorts ;
na 4 dagen begon do roodheid on de pijn weer too to

\') Dunt, niwl. WiM-h. nii. 124.

-ocr page 40-

36

nemen, na den 7<ien dag trad blijvende verbetering
in. Vóór de proef\' was het agglutineerend vermogen
van zijn bloedserum
Yjo ; 8 dagen na de inspuiting
was het Vioo- BÜ een vriend die dezelfde proef nam,
klom het agglutineerend vermogen tot Vsoo-
K"use
meent, dat de specifieke dysenterie-immuniseering
geen toekomst heeft, da^ir de mensch bij toediening
van de noodige dosis te heftige reactie vertoont.

In een derde hoofdstuk behandelt Kruse ^dic Psendn-
dysenterie der Irrenhaiiser".
Hieronder verstaat hij
de dysenterie, die bij voorkeur lijders aan demen-
tia paralytica of senilis aantast, anatomisch overeen-
komende met epidemische dysenterie n.1. ook gekarak-
teriseerd is door diphteritis der mucosa van den
dikken darm, maar zich hierdoor onderscheidt, dat
de verschijnselen minder typisch zijn. Hij heeft in \'t
Bonn\'sche krankzinnigengesticht sporadische gevallen
onderzocht en een meer epidemische uitbreiding in
den zomer van 1000, waarbij zelfs oenigo verplegers
de ziekte acquireerden. De dejecties zijn bij deze dysen-
terie niet zoo karakteristiek als bij de epidemische en
men vindt den bacil, die dezen vorm verwekt, ook altijd
in begeleiding van andere saprophyten. Het sectio
materiaal is beter voor het onderzoek, wanneer het
snel na den dood te krijgen is. Het onderzoek van
12 dejecties en van 2 autopsieën leverde
Kruse het
volgend resultaat: hij kon nooit bacillen isoleeren,
die allo eigenschappen van den epidemiwchen dysenterio-
bacil bezaten, maar bij de beide autopsioGn en in
een geval van dejectie-onderzoek een bacil kweeken,
die alle eigenschappen van den bacil der epidemischen
dysenterie bezat, uitgenomen zijne verhouding in spe-
cifiek anti-dysenterie-serum. Dit laatste had geen
noemenswaardigen invloed op dezen bacil, die wel werd
geagglutineerd door .serum van verschillondo lijders in

-ocr page 41-

37

het Bonn\'sche gesticht, n.1. in 11 van de 15 gevallen
in een verdunning van 1: 100 en meer. De bacil der
epidemische dysenterie daarentegen
Averd niet door
het serum dier lijders geagglutineerd. Normaal serum
agglutineert de „pseudo"-bacillen betrekkelijk sterk;
1: 50 is niet zeldzaam. Hij houdt deze pseudo-bacillen
voor de oorzaak der gevallen in het Bonn\'sche ge-
sticht. Terwijl voor den dysenterie bacil de reactie
raet verschillende specifieke anti-dysenterie-sera ge-
lijk is, bleek dit anders voor de pseudo-dysenterie
bacillen. Hier doet zich hot verschijnsel voor, dat
die bacil het sterkst geagglutineerd wordt, waarmede
de immunusatie van het dier heeft plaats gehad. Op
grond hiervan noomt
Kuuse onder do pseudo- of onde-
raischo dysenteriebacillen verschillendo typen aan tot
één species behooren de.

Deuke \') geeft eeno voorloopige mededeeling over
het isoleeron van een typhus-achtigen bacil uit
do ontlasting alsmodo den darmwand en organen
van dysenterielijders. Katten, dio culturen per os
ontvangen hadden, kregen bijna constant na 1—3
dagen een bloedige of bloodig-ottorigo diarrheo en
stierven na sterke vermagering. Do histologischo
dikkedarmvorandoringen zijn geheel analoog aan het-
geen bij monschon gevonden wordt.

SiiKiA gaf lator nog een mededeeling omtrent
zijn bacillus dysontoriao, waaruit blijkt, dat hü by
do beschrijving dor
oppervlakkige gdatine-kolonies
eenigszins vluchtig was to werk gegaan, daar hij nu
den vorm niot als rond beschrijft, maar meer onregel-
matig noemt, dus nader komend aan do kolonies
van den KuusE\'schen bacil. Ook opnieuw herhaalde

\') Zur AoUologio dor Dysontorio. Deut. inod. Woch. no. 1 1001.
*) StudlOn über dio opldominclio DyHontorio In Jn|wvn otr. DouU mod
Woclu
110. -1.1, Oclobor tOOl, p. 741.

-ocr page 42-

38

dierexperimenten hebben niet geleid tot beter resul-
taat. De bacillus dysenteriae komt bij zieken in de
laatste helft der l^t« week bijna in reincultuur voor
n.l. in versche, typische dejecties; in het begin der
ziekte is de bacil moeilijk te vinden. In etterige
dejecties is hij minder in aantal, uit faeculente ont-
lasting is hij niet of moeilijk te isoleeren. Verder
is de bacil te vinden in de mucosa van den zieken
darm, in de gezwollen mesenteriaal-klieren; niet in
de milt, lever, urine, bloed en melk. Het agglutinatie-
vermogen van het bloed van reconvalescenten gaat
parallel met de intensiteit van de ziekte; de hoogste
titre is 1:180, de meest gewone 1 :20—50; bij heel
lichte gevallen soms 1:10. Bloed van gezonden en
andere zieken agglutineeit niet of heeft een lager
titre dan 1:10. Het aggiutineerend vermogen van het
bloed der lijders treedt niet op vóór de of 3\'\'«
week, en krijgt zijn hoogste waarde wanneer de her-
herstelling begint; daarna treedt een daling in. De
agglutinatie is voor do diagnose dus van weinig nut-
Een sterk stijgende agglutinatie geeft een goede pro-
gnose, niet of zeer zwak stijgende agglutinatie maakt
de prognose slechter.

Wat de .quaestieuse bewegelijkheid van den dysen-
teriebacil betreft,
Shiga spreekt in dit stuk van een
minimale plaatsverandering.

Voor de bakteriologischo diagnose logt Shiga op de
volgende punten gewicht: don langzamen groei op
gelatine — men kieze dus altijd de kleinere kolonies
— de agglutinatieproef mot een specifiek serum, de
suikeragarsteek-cultuur en de nielkcultuur.

In eon vervolg \') behamlelt Shiga de serumtherapio
der dysenterie. Van zijn iininuunseruin was 0,003 cc/u.

\') Dout^Mod. Woch. 1901 p 765.

-ocr page 43-

39

voldoende om een muis te beschutten tegen een 5 X
mortale dosis, 24 uur later ingespoten (de mortale
dosis, voor een muis was V30 platine-lis van 1.2 mg.)
Hij vermeldt er niet bij, of het serum subcutaan of
intraperitoneaal werd ingespoten. Het serum heeft
ook voor caviae therapeutische waarde. 1 cM. serum
is nog na 15 uur in staat een cavia van 250 ä 300
gram to redden, die subcutiuin 6 X ^^e dosis mortalis
intraperitonealis was ingespoten.

In een tweede vervolg stelt Shiga de prognose
der ziekte afhankelijk van do localisatie; hoe hooger
in den darm het proces zetelt, hoe slechter do prog-
nose. Therapeutische serum-injectie verkortte bij men-
.sehen het verloop der ziekte, de mortaliteit wordt or
door verminderd.

De bacillus dysenteriae vertoont ook zeer duidelijk
do specifieke immuniteits-reactio van
Pkeiffku.

Ook Shioa is van oordeel, dat de amoebon-dysen-
terio zich onderscheidt door chronisch verloop on
complicatie met leverabsces, afwezigheid van dysen-
teriebacillen in de dejecties on diepere ulcera met
ondermijnden rand.

Hij beschouwt zijn bacil als identiek mot de ba-
cillen van
Khusk en Flexneu.

Flexneu onderzocht kort na de publicatie van
SinoA bakteriologisch eeno dy.sonterie-epidomio in
Manilla en kon daar oen bacil uit dysonteriedejecties
kweekon, die identiek was met den
SinoA\'schen
bacil. Verder heeft
Stkong, dio vroeger Flexneb assis-
teerde bü het onderzoek, dezelfde bacillen gevonden ;
Ckah! vond in dejectios van soldaten, dio van do Philip-

\') üouU MoJ. Wocli. U>01 |> 783.

\') A compnraUvo Study of dyRflntflrIo-bAcllli. Contrhl. f. Paktcr. IM.
xxx no. 12 1001, |>. 440.

-ocr page 44-

40

pijnen raet dysenterie liuiswaarts keerden, ook de-
zelfde ELEXNER\'sche bacillen.

Flexner heeft zijn bacil vergeleken met die van
Strong, Kruse en Shiga. Alle kenmerken op. verschil-
lende voedingsbodems waren overeenstemmend. Ook
op aardappels, waarop volgens
Kruse verschil in groei
met den
flexner\'schen bacil zou bestaan ; de groei
is voor allen op aardappel zeer slecht.
Fi^exner noemt
den bacil van
Kruse ook matig bewegelijk (moderate
motility). Toch bestaan er geringe verschillen in de
bewegelijkheid: de bacillen van
Strong en hemzelf
zijn in verschen toestand bewegelijk, maar verliezen
die bewegelijkheid bij voortkweeken. Bij allo vormen
werden peripherische zweepdraden aangetoond, 8 ä
10 maal langer dan de bacil. Bloedserum van ver-
schillende dysenterielijders agglutineerde allo bacillen
in verdunningen van 1 : 10—50. Normaalserum on
serum van typhuslijders gaven negatief resulttiat.
Imrauunserum van dieren gaf voor alle exemplaren
een reactie in verdunning van 1 : 200, met geringe
verschillen in tijd. Een verschil van meor botoekenis
vond hij in de wijze der agglutinatie ; sommige vor-
men werden hoopsgewijze, anderen volgens de
Pkaund-
leii
\'sche manier geagglutineerd. Hij komt dus tothet
resultaat, dat allo door hem vergeleken staramon
identiek zijn. Het verre Westen, Duitschland on
West-Indiö leveren dezelfde raicrobo. We zijn dus
zeer na aan een specifiek organisme voor de dysenterie.
Toch blijven ook voor
Flexner nog twijfelachtige go-
vallen bestaan. Hij komt op togen de bewering van
KaysE omtrent hot bestaan van eon totaal verschil-
lenden dysentorievorm in do krankzinnigengestichten.
Merkwaardig is, dat
Kruse op grond van aggluti-
natie door imrauunserum van een raet den pseu-
do dysen|;eriebacil behandeld dier, een bacil door

-ocr page 45-

41

Flexner gekweekt uit dejecties van een lijder aan
epidemische dysenterie, voor een pseudodysenterie-
bacil houdt.

MoREULen Rieux deden onderzoekingen in Finistère
en Algiers en hebben een bacil gekweekt, die zij
den specifieken bewerker noemen zoowel van de
tropische, als van de epidemische en de endemische
dysenterie. Zij vonden nooit amoeben, maar constant
hun bacil alleen of in vereeniging met vele andere
bakteriëen. Hun bacil is bewegelijk, soms zelfs als
typhusbacillen en heeft een opvallend snellen groei in
bouillon ; gelatine wordt niet vloeibaar, de kolonies
zijn vettig parelmoerachtig, melk wordt geconguleerd,
de bacil produceert zuur, geen indol. Een immum
paardenserum agglutineert in groote verdunning hun
bacil, den bacillus coli commumis en don typhusbacil
niot. Do bacil produceert toxine; het paard levert
oen antitoxisch serum, dat speciflek heelondo kracht
bezit. Hunne dierproeven zijn negatief uitgevallen j
slechts in één geval gelukte het hun door toediening
van culturen per os bij oen hond dy.sentoriü op te
wekken.

Alexander Foulerton -) heeft nagegaan de reactie
van den
FLEXNEu\'schon bacil in serum van dysenterie-
lijders uit vorschillendo streken; door alle sera
werd dezo bacil geagglutineord in verdunningen van
1 :4() — 100. Slechts één serum luid geen invloed;
dit was afkomstig van een lijder aan chronische
dysenterie. Contrólo-prooven loverden voor typhus-
bacillen oen negatief resultaat; ook andoro bacillen
reageerden zeer weinig of niots.

\') UiUUi piiUiogüiiiiiuo (lo 1)1 (lyHon(«iio, Hpcclllcltó do hou gorino otc.
Rovuo do MiKli\'^cino 1902. No. !1.

\') Tho otlologirjil «Ignlflonnco ofhnc. dywiitorlao (Floxnor) ot« Contrbl. f.
Ifciktor., Hd. XXXI, no. R 11)02, i>. 205.

-ocr page 46-

42

Paul Muller O onderzocht bij eene in Zuidstier-
marken in den nazomer en herfst van 1901 opgetreden
dysenterie-epidemie vier gevallen bakteriologisch. Van
de 100 coli- of typhus-achtige kolonies, die op de
gelatine opgekomen waren, produceerden er slechts
9 in suikeragar geen gas; 7 der geïsoleerde bakterie-
stammen stemden volkomen overeen, in alle eigen-
schappen, met den
KnusE\'schen dysenteriebacil.

Serum van caviae en konijnen, die behandeld waren
met den KausE\'schen bacil, agglutineerde deze 7 stam-
men in even sterke verdunning als de bacil van
Kruse
zelf; omgekeerd werd door immuniseering met een
der zeven stammen een serum verkregen, dat het
KRUSE\'sche microörganisme agglutineerde, daaren-
tegen geen invloed had op colibacillen en typhus-
bacillen.

Deze zeven bij do epidemie in Zuidstiermarken ge-
vonden bacillen zijn derhalve identisch met den
KRusE\'schen bacil.

De beido andere bakteriostammon weken af van
de zeven bovengenoemde. Zij vertoonden een buiten-
gewoon krachtige zuurvorming, coaguleerden lang-
zaam de melk en vormden in peptonwator indol,
zoodat
Muller deze beide stammen identificeert met
de door
Lembke gevonden bacillus coli anaörogenes. In
tegenoverstelling tot hot typische bactorinni coli
brengen zij in do oorste dagen geon verandering to
weeg in de noutriuil-rood-agar van
Hothhergeu, eerst
na 0—8 dagen vertoont zich een geringe vuil donker
groene fluorescentie. Do beide vormen werden niet
geagglntineerd door genoemde inmuunsora. Opmerke-
lijk is, dat ook
Müli.er geen serum kon vorkrijgen met
een hoog agglutineerend vermogen.

\') Uel)er don baktorioloßlschen Boftind bol einor Dytientorloepldomlo in
SQdstelormaj:k. Contrbl. f. Bnctorloologlo, Ud. XXXI, p. B68.

-ocr page 47-

43

Eindelijk kan ik met vergunning van Prof. Spbonck
mededeelen, dat reeds bij tweo dysenterie-epidemieën
in Nederland de bacil van
Shioa-Kruse gebleken is de
verwekker\' der ziekte te zyn, met name bij de epidemie
te Ouddorp in 1899 op het eiland Gooree en bij de
epidemie te Hattem, Oldebroek, Hoerde in 1900. De
eerstgenoemde epidemie was uit Amerika, de tweede
uit Duitschland geïmporteerd. Do uit beide epide-
mieën afkomstige bacillen werden door
Kruse onder-
zocht en vergeleken met den dysenteriebacil der
bovengenoemde epidemie to Laar (Duitschland). Op
grond daarvan kwam
Kruse \') tot de conclusie, dat
de door Prof. Spronck gevonden bacillen overeenko-
men met den bacil der
Laar\'scue epidemie.

Dezo bovindingon in Nederland gaven aanleiding,
dat in hot Instituut van 1\'rof.
Spronck verdere onderzoe-
kingen zijn verricht, betrekking bobbende zoowel opepi-
domische als sporadischo dysenterie hier te lande. Ook
do quaestie, of hot mogelijk is, epidemische en sporadi-
scho dysontorio bacteriologisch to onderkennen, dood
zich daarbij voor en dit vraagpunt is hot, waarmede ik
mij speciaal heb bozig gehouden. Gelegonheid tot oon
onderzoek naar dezo (luaestie bood eeno lichte dy-
sontorie-epidemio in do eorsto maanden van li)OI to
Utrecht voorgel>omen, waarbij Prof.
Srronck bacillen
uit do dejectios isoleerde, dio afweken van dio der epide-
jnieën to Ouddorp on Hattem — Oldebi ook — Hoerde.

\'t Is vooral Kruse uit Bonn geweest, dio con krach-
tigen stoot heeft gegeven tot hernieuwd onderzoek, on
hot is na zyne eerste publicatie in het Dout. med.
Wochenschr. van 4 Octobor 1900 botitold
Ucbvr die
Jinhr alu Volkshrankenheit und ihren Erreger",
dat
Volon zich ;uin hot work hebben gezeten mot nieuwo

\') DoutHcho Mod. Wocli. 1001. No. 23.

-ocr page 48-

u

animo zich aan het vraagstuk der dysenterie-oorzaak
hebben gewijd. Sedert dien tijd zijn er duideUjke
bewijzen geleverd, dat de verwarring, die zoo lang
geheerscht heeft, zich begint op te lossen; zelfs is de
hoop niet uitgesloten, dat er tusschen de nieuwe onder-
zoekers een groote eenstemmigheid op dit punt zal
bereikt worden. Hierop wijst reeds de mededeeling
van
flexnkr(Pennsylvania)omtrent zijne vergelijkende
studie der verschillende in den laatsten tijd geïsoleerde
bakteriestammen. Deze vergelijking heeft hem het
resultaat opgeleverd, dat én de
SmoA\'sche bacil, én
de
kruse\'sche zoowel als die van Flexner zelf en van
andere Amerikaansche onderzoekers, vrij wel inden-
tiek kunnen genoemd worden, zoodat we op dit oogen-
blik zeer na
iian een specifiek organisme zouden zijn
Voor de dysenterie in het verre Westen, in Duitsch-
land, Japan en West-Indië.

Volgens het tegenwoordige standpunt van het vraag-
stuk van de aetiologio der dysenterie kan men aan
de volgende indeeling vasthouden :

1°. Do amocbcn-dijscnleric^ dio voornameli.ik in hot
warme klimaat voorkomt en veelvuldig gecompliceerd
is met leverabsces.

2°i De epidemische dysenterie.^ veroorzaakt door den
bacillus dysenteriee
(SiiiaA, Kruse, Flexner). Dozo
vorm komt epidemisch voor, hoofdzakelijk in «lo
najaarsmaandon Augustus, Sopteml)oren October. Zy
breidt zich het eene jaar uit, keert .gewoonUjk nog
twee volgende jaren weer, om dan to verdwenen.
Somtyds echter nestelt zy zich op bepaalde plaatsen,
zooals in Duitschland in do kolondistricten, en
biyft
inheemsch met jaarHjksche uitbreiding in doonigovendo
gemeenten. Klinisch karakteriseert zU zich door ver-
hoogde temperatuur, zeer frequente ontlasting (15 —
100 X in de 24 uur) gepaard met heftige tonesmi.

-ocr page 49-

45

S«, De atypische, sporadische, endemische dysenterie
of pseudodysenterie.
Zij onderscheidt zich klinisch
van de epidemische door minder hooge koorts, minder
frequente ontlasting, minder heftige en pijnlijke tenesmi,
in het algemeen door haar meer goedaardig karakter
en verloop. Zij zou volgens
Kruse voornamelijk voor-
komen in de krankzinnigengestichten, speciaal bij lyders
aan dementia paralytica en dementia senilis. Deze
vorm zou ter plaatse ontstaan en niet van buiten af
worden ingebracht. Do omgeving, pleegzusters, ver-
plegers enz. kunnen do ziekte ook acquireeren. Vol-
wassenen en sterke personen genezen gewoonlijk binnen
5 a 10 dagen, slechts oude lieden, die zwak zijn,
en kinderen worden zoo nu en dan slachtoffers der
ziekte. Deze vorm dér dysenterie is aan geen jaar-
getijde gebonden.

-ocr page 50-

HOOFDSTUK H.

Bakteriologisch onderzoek in gevallen van atypische
dysenterie in Nederland.

In Januari en Februari 1901 kwam atypische dysen-
terie voor in het stedelijk ziekenhuis te Utrecht. Een
aantal lijders aan verschillende ziekten zooals tuber-
culose, diabetes enz., op verschillende afdeelingen
verpleegd, werden successievelijk, de een enkele dagen
na den ander, aangetast. De ziekteverschijnselen
bestonden in diarrhee, buikkramp, ontlasting van
bloederig-slijm en etter, tenesmi en koorts. De ziekte
was blijkbaar in niet geringe mate besmettelijk, want
3 personen van het verplegend personeel werden mede
aangetast. Ook buiten het ziekenhuis, in de stad,
kwam in de genoemde maanden atypische dysenterie
voor. Maar slechts enkele lijders werden wegens deze
darmaandoening, die „diarrhee" ot „bloeddiarrheo"
genoemd werd, in het ziekenhuis opgqnomen.

Deze atypische dysenterie onderscheidde zich van
de epidemische door goedaardigheid. De diarrheën
waren niet zoo frequent, de tenesmi niet zoo lievig
als bij den epidemischen vorm en do ziekte verschijn-
selen bestonden slechts enkele dagen. Het sterfte
cijfer was dan ook zeer klein. Van de 19 in hét
ziekenhuis luingetaste of wegens atypische dysenterie

-ocr page 51-

47

opgenomen personen, wier leeftijd varieerde van 4 tot
72 jaar, overleden slechts 2 bejaarde personen, waarvan
de een bovendien lijdende was aan congelatio pedum,
de ander aan bronchopneumonie. Bij de obductie
vond men in deze twee gevallen veranderingen in het
colon als bij epidemische dysenterie : de mucosa bedekt
met een zemelachtig exsudaat (croupeus diphteritische
ontsteking), op vele plaatsen in verzwering overgegaan.
De vlakke, ondiepe zweeren hadden geen ondermijnde
randen.

Bij microscopisch onderzoek der dejecties kon Prof.
Spronck geen amoeben ontdekken. Maar uitzaaiing van
volkomen versehe, reuklooze dejecties, enkel uit slijm
en bloed of slijm en etter bestaande, op gelatine-platen
gaf constant uit bacillen bestaande kolonies, dio do
grootste overeenkomst bezaten met die van den bacil
der epidemische dysenterie. In 5 van de 7 onderzochte ge-
vallen kwamen deze bacillen in kolossaal groot aantal,
bijna in reine cultuur in de dejecties voor, ovenals bij
epidemische dysenterie niet zelden wordt waargenomen.

Het bloedserum van tweo patiënten, die kort geleden
epidemische dysenterie hadden doorgemaakt, on den
bacillus dysontoriae epidemicao agglutineerde, oefende
op de bacillen der Utrechtsche ziektegevallen geen
agglutineerenden invloed uit. liet bloed-serum daar-
entegen van 4 reconvalescenten der Utrechtscho
atypische dysenterie en voorts hot bloodsorum van
een aan do zlokte overleden man bezat tegenover do
bacillen der Utrechtsche ziekte een duidelijk agglu-
tineerend vermogen, liet zwakst werkend serum
agglutineerde nog bij oeno verdunning van 1 : 120,
het sterkst werkend bij eeno verdunning van 1 :2S0.
Een drietal exemplaren van dezo bacillen der Utrecht-
sche atypische dy.senterio in het Pathologisch Instituut
voortgekweekt, stoldr Prof.
Spronk tot mijno beschik-

-ocr page 52-

48

king ten behoeve van dit onderzoek. Deze cultures
gemerkt:
Bacillus pseudodysenteriae Utrecht I, IF, en
V waren geïsoleerd uit de dejecties van drie patiënten,
waaromtrent het navolgende was opgeteekend :

Geval I.

v. d. M. Zaal 13. Opgenomen 21 Januari 1901,
diagnose diabetes.

Patiënte voelt zich op 5 Februari onwel, heeft geen
eetlust en heeft pijn in den buik. Op dien dag OX
ontlasting, eerst van zwarte faeces, daarna van
slijm mot bloed. De temperatuur is des morgens
36.8°, \'s middags 38.2°, \'s avonds 37.2". Op den
Februari is de temperatuur respectievelijk 37.4" —37.2°
— 36.6". Op den 7\'\'en was\'s morgens de temperatuur
36.8" en bleef^ verder na het vervoei- naar de barak
normaal.

Op 5 Februari werd geïsoleerd de dys. bacil gemerkt:
bac. pseudodysenteriae „ Utrecht 7".

Grval IL

E. B. Ouderdom 4 jaar, patiëntje uit dediphterio
bai-ak I.

Op 11 Februari kreeg patientje diarrheo ; bij do ont-
lasting die volkomen reukeloos was. wonl tamelijk
veel bloed, verder vellen en slijm gevonden. Patiëntje
had geen tenesmi, wel hevigo krampen in den buik,
het eerst gelocaliseord op het colon descendens. De
temperatuur steeg des avonds niet hooger dan 37.4" C
Na dien dag is alles verder normajil gebleven.

Op 14 Februari werd geïsoleerd do dyscnteriobacil
gemerkt:
bac. pseudodysenteriae „Uli\'echt JV"^

Geval 111.

H. v. d. B. 20 jaar. Zaal 6. Opgenomen 11 Februari
1901, lijdende lun tuberculose.

-ocr page 53-

49

Op 12 Februari 4 X ontlasting, normale tempera-
tuur ; den volgenden dag even vaak ontlasting met een
stijging der temp. tot 40.1®. Ook den 14 Februari bleef de
temperatuur zeer hoog, op de verschillende tijden van
den dag resp. 39.5°-40"-39»-39.2". Dien dag had
patiënt 8 X ontlasting. Op 15 Februari was de temp.
resp. 37.20-37.60-88.20-82.4"; ontlasting 7
X-

Op 16 Februari bleef de temperatuur normaal, ter-
wijl patiënt slechts 2 X ontlasting had. Nog langen
tijd daarna is de ontlasting meer frequent gebleven.
De kleur der faeses was geelgroen.

Op 14 Februari werd geïsoleerd de dysenteriebacil
gemerkt:
bac. pseudodysenteriae „Utrecht V".

Een vierde cultuur van bacillen der atypische dysen-
terie bij mijn onderzoek gebezigd, was eveneens in
het Pathologisch Instituut voorradig en gemerkt
„Ba-
cültis2^seudodysenteriae
Kruse. Deze cultuur was door
Prof.
Kruse te Bonn aan het Instituut geschonken.

Voorts heb ik nog een drietal exemplaren van do
hier bedoelde bacillen voor mijn doel gebezigd, die
door mij persoonlijk uit dojocties van lijders aan
atypische dysenterie waren geïsoleerd. In het geheel
zijn door mij vijf gevallen van atypische dysenterie
onderzocht; hiervan kwamen drie gevallen voor in
het Utrechtscho ziekenhuis, de twee andere in het
Utreclitscho krankzinnigengesticht. Do drio dejecties
waaruit ik de pseudodysenteriebacillon isoleeron
kon, waren alle typisch-dysentorisch d. w. z. be-
stonden onkel uit slijm en bloed. De uitzaaiing op
gelatine platen gaf zeer rijkelijk de op epidomischo
dysenterie gelijkende kolonies. Een negatief resul-
taat verkreeg ik bij hot onderzoek der beide an-
dere dejecties, dio bostonden uit gowoon gekleurde
dunne faocaal massa\'s met hior on daar een enkel
bloedstipje.

-ocr page 54-

50

De drie gevallen, die een positief resultaat bij het
onderzoek naar de bacillen der atypische dysenterie
opleverden, zijn de volgende:

Geval L

Vr. Sch. geb. K. In het Utr. Ziekenhuis opgenomen
op 21 Nov. 1901 ter operatie van een ovariaalcyste.
Zaal no 13.

Op 27 November krijgt patiënte hevige buikpijn
en lendenpijnen, tenesmi en frequente ontlasting —
11 maal in één nacht. — Reeds vrij spoedig was de
ontlasting bloederig, slijmig met vellen; temperatuur
des avonds 38.5°. Op 28 November is de buikpijn
minder; 10 maal ontlasting van slijm met lichtrood
bloed, de temperatuur daalt regelmatig.

29 November 4 maal ontlasting, temperatuur nor-
maal.

30 Nov. 9 maal ontlasting, de temperatuur blijft
ook in het vervolg normaal.

1 December geen defaecatie.

2 December 7 maal ontlasting van dunne, bruine^
stinkende faeces, waarbij weinig bloed.

3 December geen defaecatie; na toediening van ol.
ricini krijgt patiënte op den 4\'io"3 X ontlasting, waarbij
telkens nog een spoor bloed is. Daarna is alles normaal;
alleen op 9 en 10 December komt weer ontlasting,
waarbij wat bloed gemengd is.

Op 30 November werd patiënte naar do barak ver-
voerd.

Op 29 Nov. werd geïsoleerd de dysenteriebacil
gemerkt:
hac. pseudodynenteriae „casusgynaecologie."

Geval 2.

G. S. Opgenomen in het Utrechtsche Krankzinnigen
gesticht op 13 September 1901. Diagnose dementia
paralytica. Vanaf den September tot den ö»»«"
October heeft patiënt eeno niet-bloederige diarrhee

-ocr page 55-

51

gehad met temperatuursverhoogingen van 39.2° C.
Op 4 November krijgt patiënt frequente ontlasting
waarin bloed aanwezig was. De temperatuur is normaal.

Den volgenden dag heeft hij 10 X ontlasting van
dunne faeces met bloedstippen. Van deze faeces werd
mij tot onderzoek gezonden; geen dysenterie-kolonies
konden worden aangetoond. Den 6<ip November is
de ontlasting normaal.

Op 7 Januari vertoont zich wederom diarrhee, die
den volgenden dag weer verdw^nt.

Den U-Jon Januari heeft patiënt 4 maal ontlasting
van bloederig-slij mige faeces, waarin kleine membranen.
Het abdomen is zeer gevoelig; de temperatuur is
norma<il.

Den lö\'äon Januari 4 X ontlasting van groen-gelo
faeces. Do temperatuur blijft normaal. Den volgenden
dag is de ontlasting weer normaal.

Dejecties van den 14<ion Januari werden mij tot
onderzoek gezonden. Op de golatineplaton komon zoor
talrijke dysentoriekolonies voor.

Van donzolfden patiënt hob ik op 29 Januari weder-
om dunne, lichtgele faoces zonder blood onderzocht,
zonder dysenterie-bacillen to kunnen isoleeren.

Op 14 Januari word geïsoleerd de dy.senteriebacil
gemerkt:
bac. pscudodyscnieriac „casus krankzinnigen-
gesticht"

Geval S.

V. K. 20 jaar. Opgenomen in het Utr. Ziekenhuis,
Chirurgische afdeoling, op 14 Januari.

Don Januari kreeg patiënt 5 nuuil ontlasting,

de faeces zijn bloodorig-slijmorig, do temperatuur stijgt
\'savoiuls tot 39.7°.

Op 30 Januari 2 maal ontlasting. In den vroegen
morgen is de tomj). 40.3"; dezo blijft den geheelen
dag boven do 39.ü^ ; dos avonds 8 uur 39.8»..

-ocr page 56-

52

Op 31 Januari 2 maal ontlasting. De temperatuur
schommelt om de 38o.

Op 1 Februari 2 X ontlasting; de temperatuur is
normaal.

Den volgenden dag is patiënt hersteld.

Bij uitzaaiing van dejecties van den 29®ten Januari,
vertoonden zich op de gelatine-platen zeer vele dysen-
teriekolonies.

De geïsoleerde bacil werd gemerkt: hac. pseudo-
dysenteriae „casus Chirurgie".

Resumeerende, heb ik derhalve voor mijn onderzoek
de volgende cultures van pseudodysenteriebacillen
gebezigd:

Bacillus pseudodysenteriae „Utrecht 1" op 5
Februari 1901 gekweekt uit de dejecties van v.
d. M. Ziekenhuis Zaal 13.

Bacillus pseudodysenteriae „Utrecht JF", op 14
Februari 1901 geïsoleerd uit de dejecties van
E. B. Ziekenhuis Barak no. 1.

Bacillus pseudodysenteriae „Utrecht V" op 14
Februari 1901 gekweekt uit de ontlasting van

. V. d. B. Ziekenhuis Zaal 6.

Bacillus 2^seudodysenteriae „Kruse" door Prof.
Kruse te Bonn uit dejecties gekweekt reeds
vóór 1901.

Bacillus pseudodysenteriae „casus gynaecologie"
geïsoleerd op 29 November 1901 uit de ontlasting
van Vr. Sch. geb. K. Ziekenhuis. Zaal 18.

Bacillus pseudo dysenteriae „casus krankzinnigen-
gesticht"
op 14 Januari 1902 gekweekt uit do
dejecties van 0. SI. Krankzinnigengesticht.

Bacillus pseudodysenteriae „casus chirurgie"- op
29 Januari 1902 geïsoleerd uit dejecties van v.

Ziekenhuis.

-ocr page 57-

53

Ter vergelijking stonden tot mijne beschikking de
4 navolgende exemplaren van bacillus dysentoriae
epidemiciae:

Bacillus dysenteriae epidemiciae Americanae op
16 October 1899 gekweekt uit de dejecties van
een dysenterielijder te Ouddorp op het eiland
Goeree; de ziekte was hier uit Amerika (New-
York) geïmporteerd.

Bacillus dysenteriae epidemicae Germanicae Hattem
op 12 October 1900 gekweekt uit de dejecties
van H. V. lijdende aan epidemische dysenterie. De
epidemie te Hattem—Oldebroek —Hoerde was uit
Duitschland overgebracht.

Bacillus dysenteriae epidemicae Germanicae Hat-
tem
op O Augustus 1901 geïsoleerd uit do ontlas-
ting van A H. 58 jaar oud lydendo aan dysenterie,
welke ziekte zooals bekend is, in Hattem en
omtrek in den nazomer van 1901 terugkeerde.

4" Bacillus dysenteriae epidemicae „Kruse—iaar"
door Prof. Kruse te Bonn in 1900 gekweekt uit
dejecties van een dysenterielijderto Laar (Duitsch-
land) on aan het Pathologisch Instituut alhier
geschonken.

-ocr page 58-

HOOFDSTUK HL

Eigenschappen van de bij abjpische dysenterie
geïsoleerde bacillen.

Beziet men de bacillen onzer atypische dysenterie
in den hangenden druppel (bouilloricultuur 24 uur oud),
dan doen zij zich voor als staafjes met afgeronde
uiteinden. De bacillen verschillen onderling weinig
in grootte, slechts hier en daar vindt men een langer
exemplaar. De bacillen liggen geïsoleerd, schijndraden
komen in jonge cultures niet voor. Het protoplasma
der bacillen is homogeen, niet korrelig. Eigenbeweging
heb ik nooit waargenomen. De bacillen kleuren zich
gemakkelijk met alle basische kleurstoffen ; meestal
bezigde ik
Pfeiffer\'s verdunde carbolfuchsino. Do in-
houd van de cellen is gelijkmatig gekleurd, zonder
opvallend donkere of meer lichte gedeelten. Volgens
Gram zijn de bacillen niet te kleuren. Vorming van
sporao is nooit waargenomen.

Do afmetingen van den bacil komen ongeveer over-
een met die van den bacillus typhi abdominalis.

Op gelatineplaten groeien de bacillen by 22° C. vrij
snel zonder eenige vervloeiing te veroorzaken. Na
24 uur hebben do kolonies de grootte van eon kleinen
speldeknop. Macroscopisch is de kolonie dun, blauw-
achtig grijs, doorzichtig, ietwat onregelmatig van vorm,
herinnerend aan kolonies van b. typhi en coli com-
munis. Microscopisch is de kolonie homogeen fijn
gegranuleerd; naar hot midden wordt de tint geleide-

-ocr page 59-

55

lijk iets donkerder. Na 2 X en na längeren

groeitijd blijven microscopisch de kolonies steeds dun,
blauwachtig grijs, zich als een dun vliesje op de gelatine
uitbreidend. In de meerderheid der kolonies ziet men
langzamerhand differentiatie tusschen een dikker cen-
trum en een dunner randgedeelte optreden en neemt
de onregelmatigheid van den rand toe, zoodat de
bladvorm van typhus- en colikolonies duidelijker en
duidelijker wordt. Dit aspect krijgt de kolonie ge-
durende haar verderen groei, wanneer althans geon
uitdrooging plaats vindt. Door uitdrooging treden
vooral in het centrum diepe groeven en kloven op,
schots en schuin door elkander loopend.

Lang groeien de kolonies bij 22° C. voort, indien
de omstandigheden gunstig zijn. Ver van elkander
staande kolonies op gelatine in groote
PKTRi\'sche schalen
krijgen eene aanzienlijke grootte en vertoonen talrijke
uitloopers; de diameter der kolonies kan onder deze
condities centimeters bedragen.

In bouillon vertoonen de bacillen der atypische
tlysenterie uiteenloopende verschillen in groei. De
meeste der door mij onderzochte sUimmen (bac. Utr.
I, IV en V en bac.
Kruse) leveren binnen 24 uur
bij 37° C. eon flink ontwikkelde cultuur, die bij langer
staan nog rijker wordt. Van deze stammen is een
48 uur oude cultuur in troebelheid ongeveer gelijk
te stellen met eon
24 oude bouilloncnltuur van bac.
coli-communis. Daarentegen maakt do bac. casus
krankz. gesticht den bouillon weinig troebel, zelfs lui
dagen lang verblijf in de broodstoof. Tusschen deze
uitersten staan do bac. casus gynaecologie en c. chi-
rurgie, die beido intensiever groeien dan b. cas. krankz.
gesticht, maar duidelijk minder krachtig dan de vier
eerstgenoemde stammen. In \'t algemeen blijven de
culturen zelfs bij zeer lang staan homogeen troebel.

-ocr page 60-

56

terwijl de vorming van een vlies aan de oppervlakte
ontbreekt. Alleen de bac. cas. krankz. gesticht vormt
een dun brokkelig vlies.

Indol wordt niet gevormd.

Op aardappel groeien alle pseudo-dysenteriebacillen
slecht; zij vormen, zelfs na een langer verblijf in de
broedstoof, slechts een dun vliesje, bruinachtig getint.
Alleen bac. Utr. IV groeit rijker op aardappelen en
vormt een meer geelachtige, vrij dikko cultuurmassa,
Alle stammen groeien goed in melk; zij doen haar
zelfs na een verblijf van vele dagen in de broedstoof,
niet schiften,

In melk met lakmoes treedt na 24 uur een duide-
lijke zuurvorming op. De reactie blijft zuur tot den
5<ien ä gdoii dag, waarna zij alkalisch wordt. Deze om-
slag der zure reactie wordt niet vertoond door bac.
casus krankz. gest. en cas. chirurgie.

Pathogeniteit voor dieren.

Het is mij gebleken, dat caviae zeer gevoelig zijn
\\oov intraperitioneale infectie met pseudo-dysenterie-
bacillen. Van enkele staamen is slechts een zeer
kleine hoeveelheid cultuur noodig, om den dood te
bewerkstelligen. Van de mij ten dienste staande
bacillen bleken hot meest virulent bij intrapoi itoneale
injectie de bacil Utr. I, bac. Utr, IV en b. cas. gy-
naecologie. Van deze drie stammen is van oen 48
uur oude bouilloncultuur eeno hoeveelheid van 0.5
ccm, voldoende, om binnen 24 uur na de infectie een
cavia van 300 gram lichaamsgowicht mot zekerheid
te dooden. (Alle caviae door mij voor de infectio-
prooven gebruikt, waren, zooveel mogelijk, van con-
stant gewicht, schommelende om de 300 gram, met

\') Om darmlaosflios to voorkoraon, liob Ik allo Intraporltonoalo Infocllo-
proovon vürrlcht mot oon" spuit, voorzien van oon stom po canulo; mot\'
eon schorpov\'canule wprd vooraf do huid doorstokon.

-ocr page 61-

57

een uitslag naar boven en beneden van ongeveer
15 gram). Evenwel heb ik somtijds bij veel kleinere
dosis de dood na kortoren of langoren tyd zien in-
treden. Zoo zijn b.v. verschillende pioefdieren ge-
storven, die van een
48 uur oude bouilloncultuur van
bac. Utr. I en bac. casus gynaecologie respectievelijk
slechts
0.18 ccm. en 0.25 ccm. in do buikholte hadden
ontvangen. Bac. Utr. V is wat minder virulent; de
kleinste doodelijko dosis is voor dezen bacil
0.7 ccm.
De bacillus pseudodys.
Kkuse, die in October 1901
in een dosis van 1 ccm. bouillon-cultuur een cavia
doodde, heeft in den loop van een jaar zijne viru-
lentie ten deele verloren. De bacillen casus krankz.
gesticht en chirurgie maken de dieren wel ziek, wan-
neer 1 ccm. cultuur intra-abdonimaal is toegediend,
maar dooden zo niet.

Wanneer een cavia de doodelijke intraabdominalo
dosis cultuur ontvangen heeft, vertoont zij de vol-
gende symptomen: Na 2 ii 3 uur is reeds duidelijk
te zien, dat het dier ziek is, want het zit stil in het
hok met overeind staande haren ; de eetlust is ver-
minderd of geheel verdwenen, do ademhaling wordt
frequent, bi,i het aiinvatten voelt het dier slap aan.
Onder toeneming dezer verschijnselen bezwijkt de
cavia na 10 k 20 uur. liet lichaamsgewicht neemt
regelmatig af, soms 30 gram ; roods na vijf uur kan het
lichaamsgewicht 15 gram afgenomen zijn.

Hot onderzoek dor gestorven cavia\'s leert het vol-
gende: Do plaats der intraabdominale injectie ver-
toont niets bijzonders, goen oedeem of necrose. Do
okselklieren zyn gewoonlyk ietwat gezwollen. Do
mesontoriaal- en poritonoaalvaton zijn sterk geïnjiceerd.
Bij het openen van het peritoneum vindt men con-
stant
jicritonitis met veel soreus- of sero-flbrinoua
exsudaat; de flbrinevlokkon worden by voorkeur op

-ocr page 62-

58

de leverconvexiteit gevonden. De milt is niet ge-
zwollen. De darm vertoont geen afwijkingen. In de
pleura bevindt zich somtijds eenig sereus exsudaat.
Bacteriologisch, is in het exsudaat een zeer sterke
vermeerdering der bacillen te constateeren. Het bloed
bevat een vrij groot aantal bacillen; op agar uitge-
streken ontwikkelen zich talrijke kolonies der in de
buikholte gespoten bacillen.

Uit lever en milt is het mij niet gelukt de bacillen
te kweeken.

De dosis cultuur noodig om subcutaan ingespoten
een cavia van ongeveer 800 gram gewicht te dooden,
is \'zeer veel hooger. 10 maal de dosis mortalis mi-
nima intraperitonealis is nog niet in staat den dood
te veroorzaken. Na 1 a 2 dagen onwel geweest te
zijn, herstelt het proefdier geregeld. Op de plaats
der subcutane injectie is niets bijzonders te zien.

Ook voor de 7oiite muis zijn de pseudodysenterie
bacillen pathogeen. Met het oog op de latere inmu-
nisatieproeven heb ik speciaal met
bac. ƒ infectie
proeven bij muizen genomen. Van een 48 uur oude
bouilloncultuur van dezen bacil bleek 0,1 ccm. intra-
peritoneaal voldoende, om met zekerheid binnen 24
uur éen witte muis te dooden.

Van alle overige stammen bleek b. v. dat van even
oude bouillonculturen O 4 ccm. voldoende was, om
muizen binnen 24 uur to dooden.

Do Sectie van het aan do injectie gèstorven proef-
dier levert hetzelfde resultaat op als die van de cavia;
men treft ook hier aan do boven beschreven peritonitis
serosa of sero-flbrinosa. In het exsudaat der buikholte
bevinden zich zeer talrijke, in het bloed weinig bacillen.

De subcutane dosis mortalis minima van bac. Utr.i
is voor de muis 5 maal de intraperitoneale, derhalve
0,5 ccm. ♦

-ocr page 63-

59

Toxine-productie.

Om eventueele toxine-productie bij pseudodysenterie
bacillen op te sporen, werden bij cavia\'s van 300
gram subcutaan geïnjiceerd tot 6 ccra kiem vrij Altraat
van rijpe bouilloncultuur van bac. Utr. I. Eenige
uren na do injectie waren de dieren wat onwel, maar
herstelden in korten tijd volkomen, zonder in gewicht
af te nemen. Op de plaats van injectie is na 24 uur
niets bijzonders te bespouren.

Een muis werd 1 ccm. gefiltreerde cultuur, dus een
dosis 10 maal grooter dan de dosis mortalis minima
der niet gefiltreerde cultuur, subcutaan ingespoten;
ook de muis bleef gezond. i

Uit deze proeven mag men dus wel besluiten, dat
psoudodysonteriobacillen, zooals trouwéns to verwach-
ten was, geen of weinig toxine in bouillon afscheiden,
dat blijkbaar aan do cellen gebonden is.

Do pogingen om bij caviae, hetzij door rectale
injectie van virulorte bouillonculturen, hetzij door
toediening per os, blooddiarrhee op to wekken, heb-
ben geon positief resultaat opgeleverd. Wel gaan do
proefdieren vrij regolnuitig te grondo, wanneer men
enkele kubieke centimeters por anum inspuit; maar
noch bij het leven, noch na den dood worden ver-
schijnselen rsp. veranderingen waargenomen, die luin
dysenterie herinneren. Hot darmkanaal maakte vee-
leer den indruk van normaal te zijn, behoudens oon
enkele roode plek. In het bloed kon men door mid-
dol van do cultuurmethode de ingespoten bacillen
aantoonen in vrij groot aantal. In één geval had
zich ook een oxsudatiove peritonitis ontwikkeld met
talryke bacillen in hot oxsudaat. Van eon croupous-
diphtheritischo onstoking van het darmkanaal, van
ulcera was geen spoor te ontdekken ; zelfs van een
duidelijke catarrh kon geon sprake zijn.

-ocr page 64-

60

Toediening der cultuur per os had slechts bij uit-
zondering den dood tengevolge; verscheidene aldus
door mij behandelde caviae, die cultuur in groote
hoeveelheid te eten ontvingen, vertoonden daarna
geen enkel ziekteverschijnsel.

Ook de pogingen om bij honden en katten dysenterie
op te wekken zijn mislukt. Een hond ongeveer 4
weken oud, heb ik 18 cM® 48 uur oude bouillon-
cultuur van bac. Utr. I in het rectum gespoten,
zonder eenig gevolg. Toediening per os van dezelfde
cultuur aan een anderen hond van denzelfden leeftijd
had evenmin eenig effect, ofschoon dit dier binnen
5 minuten ongeveer 40 cM^ cultuur met melk ver-
mengd, verorberd had.

Een jonge kat, 4 weken oud ontving eene morphine-
injectie en daarna 15 cM® bouillon-cultuur in het
rectum, zonder eenig resultaat. Bij de overige ge-
gebezigde katjes was ik niet gelukkiger.

De pogingen om mot mijn bacillen bij dieren
dysenterie op te wekken, werden daarom opgegeven.
Bij onze laboratorium-proefdieren kan men evenmin
pseudodysenterie als epidemische dysenterie of typhus
abdonjinalis verwekken.

De proefnemingen bij een paard zullen beschreven
worden in Hoofdstuk IV.

Agglutineerende werking van het serum van eenpaard^
dat geruimen tijd behandeld was met bacillus pseudo-
dysentericus Utrecht I.

De immunisatie van het paard (zie hoofdstuk IV)
was begonnen op 29 Juli 1901. Op 7 Oct. \'01, 8
dagen na de laatste subcutane injectie van 70 gram
gedoode bouillon-cultuur van bac. Utr. I, werd ader-
gelaten.

24 uur na de aderlating agglutineerde het im-
muunserum:

-ocr page 65-

61

bacil ps. dys. Utr. I in een verdunning van 1:180
na 1 uur.

Bacil ps. dys. Utr. IV in een verdunning van
1 : 140 na 1 uur.

Bacil ps. dys. Utr. V. in een verdunning van 1:30
na 1 uur.

Bacil ps. dys. Kruse, in een verdunning van 1:150
na 1 uur.

Bij mijne agglutinatieproeven heb ik onveranderd
gebruik gemaakt van de methode, die hier in het
laboratorium gebruikelijk is, en die ons in staat stelt
snel te werken en de praeparaten zoowel micros-
copisch als macroscopisch, to bezichtigen. Men gaat
hierbij aldus te werk: men maakt in horlogeglazon
de serumverdunningen zóó, dat een of meer druppels
serum met zooveel druppols bouillon vermengd wor-
den, dat 2, 8, 5, 7, 9 maal enz. verdunde oplossingen
verkregen worden.

Om do druppels af to tellen, gebruikt men eon
PnAVAZ-spuitje, dat met de canule loodrecht naar
omlaag gehouden wordt; beweegt men nu al draaiende
den zuiger naar benedon, dan kan men in korten tijd
het noodige aantal druppels aftellen. Van de serum
oplossingen wordt een druppel met 9 druppols van
de te onderzoeken bouillon-cultuur vermengd. Voor
het aftellen der druppols cultuur gebruikt men even-
eens eon
PKAVAZ-spuitjo, voorzien van een oven wijde
canule als het eersto, zoodat do druppels hotzelfdo
volumen hebben.

De sorumoplossing -f do cultuur worden in uit-
geholde objectglazon, die tegen de verdamping mot
(lokglazon gesloten worden, vermengd. Gedurende
1 uur worden do praoparaton aan zich zelf overgelaten
en daarna zoowel macroscopisch als microscopisch
bekeken. Een fout bij dezo methode is hierin gelegen

-ocr page 66-

62

dat de serumdruppels en de cultuurdruppels niet het-
zelfde volumen hebben, de laatste nl. zijn belangrijk
grooter. Daar de agylutinatieproeven echter voorna-
melijk vergelijkende proeven zijn, zal deze fout, die
bij alle proeven in dezelfde richting werkzaam is,
niet storend zijn.

De proeven hadden, waar niet vermeld, bij kamer-
temperatuur plaats. De culturen waren altijd 24
uur oud.

Alle bacillen, die ik onderzocht, leverden geschikte
suspensies. Een enkele maal trad spontane agglutinatie
op in de contróle-praeparaten, die bestonden uit 10
druppels cultuur of 9 druppels cultuur 1 druppel
normaal paardenserum. Een totaal helder worden
der vloeistof trad zelfs bij zeer sterke agglutinatie
niet op. Altijd bleven enkele bacillen in suspensie.
Zeer duidelijk werd de agglutinatie bevorderd door
schudden van de praeparaten ; difc schudden is niet
geheel te ontgaan, daar men de praeparaten onder
het microscoop moet leggen, om de reactie met zwakke
vergrooting te beschouwen. Evenwel heb ik zooveel
mogelük zorg gedragen, dat alle praeparaten voor
onnoodig schommelen en schudden gevrijwaard worden.

Na deze uiteenzetting verder gaande met de mee-
deeling van de uitkomsten der agglutinatieproeven
gaf een controle-proef van het immuunserum op
bac.
dysentericus epid. germanic. Hattem 1900
een geringe
reactie in verdunning 1:10; verder ook
op bac. typhi
1:10 een spoor. Serum antityphicum, dat reeds sedert
langen tijd in het laboratorium werd bewaard, agglu-
tineerde dezen typhusbacil 1 :500 in 15 minuten,
bac. ps. dys. Utr. I 1 :40
„ „ „ Utr. IV 1:40
„ „ „ Utr. V 1:20
\' „ „ K
uuse 1:20.

-ocr page 67-

63

Op 20 Dec. \'01 heb ik nogmaals het serum van
het paard, dat met bac. pseudodysenteriae Utrecht I
behandeld was, op al mijn stammen van pséudodysen-
teriebacillen laten inwerken. De uitkomst was een
agglutiuatie van:

bac. ps. dys. Utr. I in verdunning van 1 : 180
„ „ „Utr. IV „ „ „1:40.

„ „ „ Utr. V „ „ „ 1 : 80. •

„ „ „ Kruse „ „ „ 1:100 (zwak).

„ „ „ cas. gynaecologie „ „ 1: 20.

Ditzelfde serum agglutineerde een bacil, gekweekt
uit het bloed van een muis, die door intraperitoneale
injectie van bac. Utr. I gedood was, is een verdun-
ning van 1:100, en is even sterke verdunning een\'
bacil gekweekt uit het bloed van een cavia, die na
intraperitoneale infectie gestorven was.

Den bacillus dysentoriae epidemicae Hattem 1900
agglutineerde dit serum slechts in een verdunning
van 1 :10.

Contröle-prooven worden verder verricht mot zoven
coli-commuvie stammen, gekweekt uit normale faoces.
Drio stammen werden geagglutineerd bij een verdun-
ning van 1: 20, drio andore bg oen verdunning van
1: 10, één word in het geheel niet aangetast.

Op 22 Januari, na voortgezette immuniseering van
hot paard, wordon do prooven weöi\' horluuild mot
vorsch serum, waarby do volgende uitkomst is
verkregen :

bac. ps. dys. Utr. I in verdunning van 1:400.
„ „ Utr. IV „ „ „ 1:40.

„ „ „ Utr. V „ „ , 1:300.

„ „ „ Kruse „ „ „ 1:100. (zwak)

„ „ „ cas. gynaecologie „ „ 1:20.

bac. ps. dys. cas. krankz. gesticht in voidunn. van 1: 5.

Hot boven genoemde serum van eon paard bohan-

-ocr page 68-

64

deld raet bac. dysenteriae epideraicae, agglutineerde:

60.

60. zwak.
.20.
60.

„ „ „ cas. gynaecologie „ „ 1:30.

„ „ „ „ krankz. gest. „ „ 1 :10.

De bacil ps. dys. casus chirurgie op 31 Januari 1902
geïsoleerd, werd door het antipseudodysenterie-serura
in een verdunning van 1 : 10 geagglutineerd, en door
het serura tegen epideraische dysenterie ook in een
verdunning van 1: 10, raaar sterker dan door het
eerste; in een verdunning van 1 :20 gaf het serum
tegen epidemische dysenterie nog een spoor aggluti-
natie.

Een sprekend resultaat had eene vergelijkende agglu-
tinatie proef van alle beschikbare staramen van pseu-
dodysenterie en vau dysenteriebacillen, bij inwerking
van het serum van het paard, dat raet culturen der
epideraische dysenterie bacil „Hattera 1900" behan-
deld was.^ Deze proef werd verricht op 13 Juni raet
versch sei-ura van eene aderlating dd. 11 Juni. Do
volgende tabel geeft een overzicht van het verkregen
resultaat. Het teeken -f beduidt positief resultaat,
het teeken — negatief resultaat:

bac. ps. dys. Utr. I in verdunning van 1
„ Utr. IV „ „ „ 1

.-Utr. V „ „ „ 1

,, Kruse „ „ „ 1

-ocr page 69-

65

Ie bac. dys. epid. Germ.

Hattem 1900.
2e bac. dys. epid. Germ.

Hattem 1901.\'
8e bac. dys. epid. Germ.

Kruse Laar.
4 e bac. dys. epid. Gorm.
Amerlc. O u d d o r p.
6e bac. psoudodysent

U t r 0 c h t ■ l.
6e bac. pseudodysent.

Utrecht IV.
7e bac. pseudodysent.

Utrecht V.
8o bac. psoudodysont

K r U80.
9o bac. pseudodysent.
Casus Gynaecologie.
lOo bac. pseudodysent.
Casus Krankz. gost.

llo bac. psoudodynont.
Casus. Chirurgie.

Verdunningen van het serum antl-dysen-
tericum opld.

:50

1:100

1:200

1:800

1:600

1:1000

1:2000

-1-

\'4-

een

»poor

-f

-

(ruim)

-1-

-t-

-

-

-i-

-1-

-

-

-

-

-

-f

-

-

-

-

-

-

-f

-f

-

-

-

-

-

-f

-

-

-

-

-

-1-

(weinig)

De uitkomsten dezer (igglutinatie-proeven spreken,
mijn inziens, heel duidelijk.

Vooreerst blijkt er uit, dat.do pseudodysenterie-
bacillen inderdaad afgezonderd moeten worden van
den bacil der epidemische dysenterie]van
Shiga, zooals
Khuse dat gedaan heeft. Het serum van oen piuird
behandeld met eon bacillus dysenteriae opidemicae
Hattem 1000, agglutineert allo stammen van don
bacil van
Shiga-Kuusk bij sterke vordunning. Zooals
uit de tabel blykt, kan Vsoo f^ls grenswaarde worden
aangenomen. Op de psoudodysenberiebacillen, geïso-
leerd uit dejecties van lijders aan atypische dysenterie,
oefent het serum weinig invloed uit. In verdun-
ningen boven 1 : 100 wordt geen agglutinatie waar-
genomen, terwijl twee stammen zelfs bij een verdun-
ning van 1 : 50 niet geagglutineerd worden.

In do.tweede plaats meen ik or uit te mogen be-

0

-ocr page 70-

60

sluiten — en ook hierin ben ik het eens met Kruse —,
dat er niet één bacillus pseudodysenteriae bestaat,
maar dat ook in Nederland verschillende typen of
variëteiten van pseudodysenteriebacillen voorkomen,
die wij nog niet van elkander kunnen onderkennen
en trouwens nog niet alle kennen. Immers het serum
van een paard behandeld raet één bepaalden stam
van pseudodysenteriebacillen (Utrecht I), oefent op
enkele andere staramen van pseudodysenteriebacillen
weinig of geen invloed uit (b. ps. dysent. casus gynae-
cologie, casus chirurgie en casus Krankzinnigenge-
sticht). Zelfs op bacillus Utrecht IV, afkomstig van
een geval, dat gelijktijdig met de gevallen, waarbij
de bacillen Utrecht I en IV gevonden werden, zich
te Utrecht voordeed, oefent het serum slechts eeno
agglutineerende werking uit, die 10 malen zwakker
is dan die op bacillus Utrecht I. Voor bacillus Utrecht
IV en bacillus casus Gynaecologie bestaat evenwel
de mogelijkheid, dat de hooge virulentie oorzaak kan
zijn van minder geschiktheid om geagglutineerd to
worden. Maar voor de andere stammen \'gaat dezo
verklaring niot op, daar ze weinig virulent zijn.

De verhouding der pseudodysenteriebacillen onder-
ling en tot den bacil dor epidemische dysenterie, doot
denken aan die van de paratyphusbacillen tot den
bacillus typhi abdominalis.

Ter onderkenning van den bacillus dysenteriae
epidemicae van de groep der pseudodysenteriebacillen
kunnen wij met succes gebruik maken van immuun-
serura tegen epidemische dysenterie, dat althans gele-
genheid biedt de bacillen der epidemische ziekte met
zekerheid to onderkennen.

-ocr page 71-

HOOFDSTUK IV.

Onderzoek naar de eigenschappen van het bloed-serwn
van een paard, na voorafgegane behandeling met
een bacil der Utrechtsche atypische dysenterie.

Een specifiek serum tegen een bacil der atypische
dysenterie, was om meer dan één reden gewenscht.
Vooreerst voor agglutinatie-proeven, reeds in het vorig
hoofdstuk behandeld. Bovendien was er aanleiding om
te verwachten, dat zulk oen serum in casu bacteri-
ciedo eigenschappen zou blijken to bezitten, en do
P/ci/er\'sche reactie zou geven. Immers do psoudodysen-
toriebacillon dooden cavia\'s bij intraperitionoale injectio
en .zijn naverwant aan don typhusbacil en bacterium
coli, wier antisera do eigenschap hebben om typhus-
bacillen, resp. colibacillon in vivo op te lossen. Was
een specifiek serum van voldoende sterkte vorkregen,
dan zou zijn werking in vivo vergeleken kunnon wor-
don met die van het specifieke serum tegon epide-
mische dysenterie. Voorts zou nagegaan kunnon wor-
den, of pseudodysonterio-bacillen van verschillende
herkomst op gelijke wijzo door het specifieke sorum
in vivo wordon aangetast.

Tot differentiatie van dysontorio en pseudodysen-
toriebacillen zou een specifiek bactoricied sorum tegen
pseudodysenterie evenwel reeds hierom ongeschikt
zijn, wijl intraperitionoale injectio van de meesto ba-

-ocr page 72-

cillen der epidemische dysenterie voor cavia\'s niet
doodelijk is.

Daar Kruse moeilijkheden had ondervonden bij het
immuniseeren van konijnen en geiten, en Prof. Spronck
zonder bezwaren reeds een paard tot zekere hoogte
had geïmmuniseerd tegen den bacil der epidemische
dysenterie, werd besloten een tweede paard tegen een
bacil der atypische dysenterie te immuniseeren. Aldus
zou een vergelijking van de verschijnselen, die door
toediening der cultures bij de paarden teweeggebracht
werden, alsmede van de eigenschappen der sera van
beide paarden mogelijk worden.

Het voor mijn doel gekozen paard was een gezond,
krachtig dier, 6 jaren oud, 600 kg. wegende. Het was
een versch paard, nog niet voor andere proefnemingen
gebezigd; daar het in de stallen voor serumbereiding
gestald werd, was vooraf nagegaan, of het dier op mal-
leïne en tuberculine reageerde. Op beide stoffen, elk
afzonderlijk toegediend, had het paard niet gereageerd.

Op 29 Juli 1901 werd met het immuniseeren begon-
nen, waartoe gebezigd werden bouilloncultures van den
bacillus pseudodysenteriae Utrecht I, die gedurende
19 dagen bij 37® waren gegroeid on vervolgens 1 uur
op 60\'^ C waren verwarmd. Ter conserveering had
men 0,5 % trikresol toegevoegd.

De culturen werden op eon koele, donkere plaats
bewaard en bij inspuiting werd bij voorkeur de meer
heldere cultuurvloostof, die van het bezinksel werd
afgegoten, gebruikt. Op 29 Juli \'s middags ton 2 uro
(alle inspuitingen haddon op dit uur van den dag plaats)
werd als eerste dosis 1 cM\' der genoemde cultuur
subcutaan ingespoten. Hierop reageerde het i)aard
met een avondstijging der temperatuur tot 88.7o.\'
Regelmatig^ nam daarna de temperatuur af.

Met langzaam stijgende doses werd de immunisatie

-ocr page 73-

Overzicht van de hoeveelheden cnUuur en van de dagen waarop de culiuin\' werd ingespoten .

XA//\' September, j October. \\j{ovember. December. \\ Januari.

februari.

jUaart.

cultuur
w knbitkr.
ttnlimeltry

HO 1 »2571216 20 2 9 W 23 30 7

17 24

3 10 17 2

27 i 11

22 l

90

: t

2  8 13 20 28

TT

-tlO.

; I

100

i| ! i!
-
u

! i !

,80 :

I i t

i! i :

O
O

70

! I

Jiii

i !

30

20

10

(—rf

.lil

-ocr page 74-

70

voortgezet en telkens werd met de volgende injectie
• gewacht, tot de reactie door de voorafgaande teweeg
gebracht was afgeloopen. Nevenstaande tabel geeft
een overzicht van de hoeveelheden cultuur en van de
dagen, waarop die werden ingespoten.

Hoe was in \'t algemeen do reactie van het paard
telkens na de inspuiting?

In \'t algemeen toonde het paard zich zeer gevoelig;
locaal vormde zich op de plaats des injectie geregeld
een zwelling, die zich somtijds zeer ver in de omge-
ving uitbreidde; op de plaats der zwelling bestond
gevoeligheid voor druk; enkele malen vormden zich
daar ter plaatse steriele abscessen, die spontaan door-
braken en genazen. Die abscessen vormden zich voor
namelijk, wanneer de ingespoten cultuur meer dan ge-
woonlijk troebel was, dus meer bacterieën bevatte.

De algemeene reactie-verschijnselen bestonden in
matheid, rillerigheid, geringe eetlust on temperatuurs-
verhooging. Deze symptomen waren somtijds zeer
hevig, zoodat altijd voorzichtigheid moest worden
in acht genomen bij het bepalen der te injiceeron
dosis. Desniettegenstaande was eenmaal, op den II
December 1901, de reactie op een inspuiting van 40
gram cultuur (zie tabel) zoo hevig, dat er een oogen-
blik aan het behoud van het paard getwijfeld werd.
Eén uur na do injectio was de koorts reods begonnen,
het dier ging liggen en met do pooten slaan, veol
flatus gingen-\'af, torwijl in een half uur driemaal ont-
lasting plaats had van normale consistentie. Het paard
was verder zeer onrustig, ging nu eens staan, dan
weer liggen, eetlust was totaal afwezig. Deze toestand
heeft tot \'s avonds negen uur geduurd. Op do plaats
van do injectie ontstond een enorme zwelling. Den
volgenden^ dag nam de temperatuur af on word de
toestand weer beter.

-ocr page 75-

71

40-
39.5
39._
38.5
38-
.375
37. _

-"t ■

\\

\'V\'

T\'

- r

-

-

\\

--

-

-

-

-

-

-

-

-

1

-t ■

-

-JS

f

A

-

-

/

\\

1 ■

ï

t

f

-

-

-

-

-

-

-

sJ

A

f

Y

\\

-

-

K

i

-

!

-

-

-

\\

-

-

...

_iJ

1

39.5
39._
38.5
.38.-
37.5
37._

-ocr page 76-

72

Wat de koorts betreft, uit de temperatuurcurve
blijkt, dat regelmatig tegen den avond van de injectie
een temperatuurstijging plaats greep, in enkele ge-
vallen zelfs tot 40.C. Het meest voorkomende
type der temperatuurs-verhooging geeft nevenstaande
curve (a), waaruit blijkt, dat op den avond van den
dag der injectie de temperatuur de grootste hoogte
bereikte, om daarna weer te gaan dalen; tegen den
avond van den tweeden dag vertoont zich dan weèr
eene verheffing. Ook de volgende dagen nog geringe
stijgingen, maar in afnemende mate, zoodat na 4—7
dagen de norm weer bereikt was. Is dit het meest
gewone type, vrij vaak komt ook voor, dat de avond-
exacerbatie van den 2den dag hooger, soms zelfs veel
hooger is, dan de avondtemperatuur van den dag der
inspuiting; hiervan geeft curve (b) een voorbeeld.

Zooals het type (c) aangeeft, komt ook zelfs voor,
maar dit is een zeldzaamheid, dat de morgentempe-
ratuur van den 2den dag hooger is dan de avond-
temperatuur van den dag der injectie.

Op 16 September, op 7 October en 18 December
werden próefaderlatingen verricht en het serum on-
derzocht op zijn aggiutineerend vermogen (zie het
vorige hoofdstuk). Op 20 Januari werd eene ader-
lating verricht om tevens na to gaan, of het serum
immuniseerendo en bactericiedo eigenschappen bezat.

Hoe weinig agglutineerende stof in het serum aan-
wezig was, niettegenstaande de langdurig voortge-
zette immunisatie van het paard, dat zich zeer ge-
voelig voor de injecties toonde, is reeds uit de cijfers
in het vorige hoofdstuk gebleken. Het is werkelijk
een pover resultaat to noomon, dat na 8 maanden
geregelde immunisatie hot aggiutineerend vermogen
voor den bacil zelf, waarmede het paard behandeld
is, niet hooger is gestegen dan V<oo. Dit resultaat

-ocr page 77-

73

stemt echter vrij wel overeen met hetgeen Kruse
bij de immunisatio van zijne dieren heeft verkregen.
De hoogste waarde van het agglutinatiovermogen
zijner immuunsera was Viooo, dus ook zeer laag in
vergelijking met de waarden, die verkregen worden,
b.v. met typhus-bacillen. Ook het serum van het
paard behandeld met epidemische dysenterie verkreeg
geen hoog agglutineerend vermogen, want de bacil,
waarmede de immunisatio verricht werd, wordt hoog-
stens geagglutineerd bij een verdunning van 1: 2000. Do
oorzaak van de geringe productie van agglutineerende
stof in het bloed van het paard met atypische dysen-
terie behandeld, ligt in het duister. Men heeft zich
voorloopig bij het feit neer te leggen en te betreuren
dat een gewichtig middel, om de pseudodysonterio-
bacillen nauwkeuriger te bestudeeren, uit de hand
genomen is.

Castellani \') immuniseerde in het laboratorium
van
Kruse konijnen en verkreeg als hoogsten agglu-
tinatietitre tegen don bacil der epidemische dysenterie
slechts 400, togen pseudodysenteriebacillen daaren-
tegen 200. Laatstgenoemde bacillen waren niet zoo
virulent als de mijne, want de intraporitonealo dosis-
mortalis minima bedroeg voor cavia\'s van 250—300
gram 2 cM® bouilloncultuur.

Wij komon nu tot het onderzoek van do verdere
eigonschappon van hot serum.

Het serum vertoont voor do cavia geen toxische
eigenschappen,
zolfs niot wanneer incraabdominaal
1 of subcutaan meerdere kubieke centimeter wordon
ingespoten. Do dieren blevon volkomen gozond.

Preventieve werking van hot serum.

Mijn prooven zijn altyd zóó gonomen, dat het serum

>) A. CASTELLANI Uobor das Vorli.altnliw dor AggluUnlno lu don
Schutzkörpcrn. Zoltuclir. fOr Hygicno Rd. 37, p. 382.

-ocr page 78-

74

subcutaan en 24 uur later de hoeveelheid virulente
bouilloncultuur
intraabdominaal werd geïnjicieerd.
De gewenschte hoeveelheid serum werd verkregen
door verdunningen te maken mefc physiologische keu-
kenzoutoplossing in dier voege, dat de in te spuiten
hoeveelheid serum altijd in 1 ccm. vloeistof voor-
handen was. Difc is bij alle serumproeven bij caviae
geschied. Voor muizen werd de verdunning zóó ge-
maakt, dat hefc in te spuiten serum altijd in een
halven kubieken centimeter vloeistof aanwezig was.

Tabel I.

Seram.
Antipseudo
dysenterinm.

Gew.

0.03 cM»
op 31 Januari.

Cavia
No. 1.

320 gr,

Cavia
No. 2.

290 gr.

0.02 cM»
op 12 Fobruari,

Cultuar.

0.2 cM»
van oon 48 uur
ondo bouillon-
cultuur van
bacil Utr. I =
2 X dosis mort.
min. intraperit.
op 1 Februari.

n

op 13 Fobruari,

Afloo p.

2 Febr. niot ziek gowiclit 290 g.

gezond

280
285
280
310
300

overleeft.

14 Febr. gozond gow. 270

15 , „ , 270
lotsvormagord „

gozond

260
260
270
280
290

ovorloeft.

0.015 cM»
op 12 Fobruari.\'

Cavia
No. 3.

300 gr.

Cavia
No. 4.

320 gr.

0.01 cM»
12 Fobiuarl.

1 cM»
13 Fobruari.

13 Fobniarl.

14 Febr. licht ziok en pUnltjk

gow. 285 ,

15 Febr. vcolbotor „ 800 „

16 „ gezond „ 300 „

blüft vordor gozond.

Den volgendon morgen 14 Fobr,
dood in hot hok.

Sectio: peritonitis sorosa, vele
bacillen in hot blood.

tDon volgondon morgen
i\'ebr. dood in hot hok.
Soctio als No. 4.

14

Cavia
No. 6.

13 Fobruari.

goon scrum.

300 gr.

Een dosis van 0.015 cM® serum, dus ongeveer V20000
van heb lichaamsgewicht, wanneer wij do cavia ge-

-ocr page 79-

75

middeld op 300 gram stellen, is dus voldoende om
een cavia te beschutten tegen een 24 uur later vol-
gende infectie raet de tweevoudige doodelijke dosis
cultuur.

Ook het serum van hot paard, met den bacil der
epidemische dysenterie behandeld, beschut de cavia
tegen de intraperitoneale infectie met den pseudody-
senteriebacil, maar dit geschiedt eerst bij veel grooter
dosis, zooals uit do volgende proef blijkt (zie Tabel II).

Afloop.

gow. 280 p.

n 280 „

n 285 „

„ 200 „

n 285 „

„ 290 „

- 800 „

gozond

overloofU

280
270
275
280
260
800

gow,

»lap

, gozond ,
ovorlooft.

Tabel II.

Gow.

Anti-

Cultuur.

Cavia

dysontorisch

1 cM»

No. 1.

305 gr.

sorum.

0.3 cM=>

48 uur oudo

subcutaan

cultuur van

12 Februari.

bacil Utr. I.

intra-

peritoneaal

op 13 Fobr.

Cavia

No. 2.

300 gr.

0.1 cM»

n

Cavia

.

O.CO cM»

No. 3.

200 gr.

n

14 Fobr. slap

15 „

14 Fobr. zlok
16 , ,

14 Fobr. zwaar zlok gow. 270 p.
doH middags van donzolfdon
dag gostorvon.

SocUo: poritonltis sor., vool
bacillon in hot blood.

Proventiovo sorum-prooven op witte muizen. Serum
subcutaan, 24 uur later do cultuur intraabdominaal.

-ocr page 80-

76

Tabel HI.

Serum.

•Anti-pseudo-
dysentericum.
0.20 cM\'

Cultunr.

Afloop.

0.2 cM®
48 uur oude
bouillon cultuur
van bac. Utr. I,
de dosis mor-
talis minima
= 0.1 ccm.

le muis.

Blijft gezond.

0.015 cM3
0.005 cM»
0.002 cm3

0.003 cM»

Serum anti-
dysontoricum
epidemicum.
0.02 oM3

0.1 cM\'

geon serum.

2e
3e
4e

5e

6o
7e
8e

Blüft loven.
BlÖft leven.

Den eersten dag zwaar ziek.
Den tweeden dag „ „
Den derden dag dood in hethok.
Den eersten dag zwaar ziek,
herstelt zich na enkele dagen.

Don eersten dag ziek, herstelt
zich, en biyft loven.
Don eersten dag zoor ziek,
don volgenden morgen dood
Don volgenden morgen dood.

Genezende kracht van het serum.

Tegehjk met het speciflieko serum werd de proef
genomen met serum antidysent. epidemicum en nor-
maal paardenserum. Do cultuur word intraabdominaal,
het serum subcutaan geïnjiceerd.

-ocr page 81-

Tabel IV.

77

volgenden
morgen dood.

volgenden
morgen dood.
blüft levon.

volgenden
morgen dood.

volgenden
morgen dood.
bl(jft loven.

volgenden
morgen dood.
het dior was
roods dood voor
do sorum-
injoctio kon
plaats hobbon.

In de werking der verschillende sera, doet zich
geen quantitatief verschil voor. Toch blykt, dat alle
sera, ook het normale paardenserum, een vrij grooto
curatieve werking op de infectie met den sporadischen
dysenteriebacil hebben. Na 5 uur zijn de caviao reeds
zwaar ziek en reeds den volgenden morgen zijn ze
hersteld, zondor veol in gewicht to verliezen, door
eeno injectie van 1 ccm. normaal serum.

In navolging yan de proeven, hot eorst gonomen
door
Pfeiffer, dio microscopisch het lot vervolgde,
dat cholorabacillen ondergingen in de buikholte van
dieren, die vooraf geïmmuniseerd waron of die gelijk-
tijdig met de cultuur eeno bepaalde hoeveelheid spe-
cifiek serum in do buikholto ontvingen, heb ik do
werking van het serum van het paard behandeld met
don bacil der atypische dysenterie, microscopisch nage-
gaan, wanneer hot gelijktydig met eon bouilloncultuur
van den bac. dysontoriae atypicae Utrecht I intra-

Cavia
No. 1

Gow.

Cultuur

Serum.

300 gr.

1 cM»
48 uur oude
cultuur van
bac. Utr. I

Na 5 uur v. h. spoc. serum 1 cM\'

300 „

n

n

7t rj n nnn

290 „

n

„ 10 „

n

nnn nnn

300 „

n

» ö «

n

„antl-dys.„ „

285 „

n

. „

»

n n nnn

305 „

n

n 10 „

«

n n nnr

290 „

r

>, c „

»

n normaal „ „ „

300 „

n

n

n n n .1 B

280 „

n

» 10

Afloop,
blürt leven.

Cavia
No. 2
Cavia
No. 3
Cavia
No.
i
Cavia
No. 5
Cavia
No. C
Cavia
No. 7
Cavia
No. 8
Cavia
No. 9

-ocr page 82-

78

abdominaal bij een cavia werd ingespoten. Tevens
heb ik de werking van normaal-paarden-serum onder
gelijke omstandigheden en van serum van het paard
behandeld met den bacil der epidemische dysenterie
gevolgd, in de hoop duidelijke verschillen te zien op-
treden, die zouden wijzen op een specifiek bactericide
werking van het eerste serum.

In de eerste plaats is de titer der sera vastgesteld
d. w. z. de hoeveelheid serum juist groot genoeg om
eene cavia van omstreeks 800 gram lichaamsgewicht
te beschutten tegen een
gelijktijdige pitraperitoneale
injectie
van 1 ccm. = twee maal de dosis mortalis
minima, van een 48 uur oude bouilloncultuur van den
bacillus pseudodysenteriae Utrecht I.

Tabel V.

Titrooring van het serum van het paard, behandeld met bac. pseudody-
senteriae Utrecht I.

Spec. Serum.
0.001 cM»

Cultuur.

1 cM>
48 uur oudo
bouillon-
cultuur van
bac. Utr. I.

Gew.
280 gr.

Cavia
No. 1

Afloop.

Overleeft na oonlgo dagen on-
wel geweest to zyn. Gowichla-
vennindoriiig niet bolnngrUk.

Hot dier is gedurondo acht
dagen onlekker en is vrU sterk
in gewicht afgunomon. Over-
leeft.

Hoowol niot bopnald ziok, is
dit dior zeer sterk vermagerd,
het gewicht nam na 2 dagoii
roods nf tot 210 gram. Lang-
zaam herstelde het zich on
bleef levon.

Na 3 dagen Is.het dier go-
storvon nadat hot to voren
zwaar ziek is gowoost on sterk
in gewicht afnam, tot 220 gram.

Den volgenden morgen dood
in hot hok zonder sterke af-
namo iu gewicht.

Cavia
No. 2

0.0005

285

Cavia
No. 3

310

0.0004

Cavia
No, 4

280

0.0003

Cavia
No. 5

285
*

0.0002

-ocr page 83-

Tabel IV.

79

Titroering van het sorum van hot paard, behandeld mot den bacil dor
epidemische dysenterie.

Dys. Serum.
0.002 cM»

Gow.
320 gr.

300 „

Cavia
No. 1

Cavia
No. 2

Cavia
No. 3

0.002 ,

0.002

Cultuur.

1 cM»
als in de
vorige tabel

Afloop.

Na geringe vennagering vol-
ledig borstel.

Den oerstcn dag weinig ziek
In don loop van don volgen,
den dag gestorven:

Sectio : goon poritonltisch ox-
sud.iat; hartbloed-stcriol;
Invaginatlo van oen groot stuk
van den dikken darm iu hot roe-
tum, prolaps van het gelnva-
gineerdo godoolto.

Don volgondin morgen dood.
Sectio: ultgobrcido porltonais,
Imcillon in hot blood.

Tabel VII.

Titroering van eou normaal paardonsorum I on van oon normaal paarden-
serum II.

Norm. Sorum I
O.OÖ cM»

0.005 „
0.002 „

0.001 „

O.OOOS „
Norm. Sorum 11
0.002 cM»

0.001 „

Oow.
305 gr.

280 ,
300 „

300 „

310 „

300 „
286 „

Cavia
No. 1

Cavia
No. 2

Cavia
No. 3

Cavia
No. 4

Cavia
No. 6

Cavia
No. O

Cavia
No. 7

Cultuur. Afloop.

1 ccM. Was don oorston dag oon wol-
oven als to nig Eick, herstoldo zich roods
voron. don dag daarna, ovcrlooft.

Noomt lots in gewicht af,
hor8t43lt zich, ovcrloefu

Hot dier in godurondo 7 da-
gen ziek, horfttolt zich lang>
zoam on biya loven.

Na godurondo onkolo dagen
ziek gowoost lo ztin, horstolt
hot dier zich on blUft lovon.

Don volgenden morgon doo<l
In hot hok.
Soctio: als gowoonlUk.

Na oonigo dagen van zlokto
on vonnagoring horetolt hot
dior zich on bl|ift lovou.

Don volgenden morgon dood
in hot hok.

I Sectie: als gewoonlijk.

-ocr page 84-

80

Resuraeerende vinden wij dus de volgende titerwaar-
den: voor het serum tegen atypische dysent. 0,0004 cM®
„ „ „ „ epidemische „ 0,002 „
„ „ normaal paarden-serum
I 0,001 „
„ „ „ „ II 0,002 „

We zien dus, dat de titer van het serum tegen
atypische dysenterie zeer laag is, vergeleken met de
waarde door
Pfeiffer en Kolle voor een typhus
serum gevonden, dat in hooge mate specifiek-bacte-
riciede lichamen bevatte. Zij vonden als geringste
titer van de verschillende door hen onderzochte
antityphus-sera O 001 cM®. Niettegenstaande de
door ons gevonden lage grenswaarde, mogen we met
het oog op de titerwaarden der normale sera en van
het serum tegen epid. dysenterie, niet besluiten, dat
ons serum veel specifieke batericiede stof bevat.
Immers voor een normaal paardenserum vond men eene
grenswaarde der beschuttende werking, die slechts 2V
j
maal grooter is; dus een zeer gering verschil wanneer
wij dit vergelijken met do grenswaarden der werking
van normale sera tegen de typhusinfectie.
Pfeiffer.
vond,\' dat van de dertien door hem onderzochte nor-
male sera altijd eene hoeveelheid van 0,1—0,2 cM®
noodig was, om een aanduiding van beschuttende
werking te kunnen waarnemen.

Wij kunnen dus voor het door ons onderzochte
serum slechts geringe specificiteit aannemen; hetgeen
vrij wel overeen komt met hetgeen de agglutinatie
proeven hebben opgeleverd, waarbij ook geringe speci-
fieke werking werd geconstateerd. Dit is weer een
feit, dat pleit voor de ineening, die ook door Kocii \')
wordt gedeeld, dat er een bepaalde verhouding bestaat
tusschen het aggiutineerend vermogen en de immuni-

>1 Zoltschria f. Ilygioi.o ü Infactlons kr. Ba. XXI. J. 217.

-ocr page 85-

81

Beerende werking van een serum, in dien zin, dat liet
agglutineerend vermogen een graadmeter is voor de
immuniseerende eigenschappen.

De geringe specificiteit van het serum blijkt ook
bij de microscopische beschouwing der processen, die
zich in het abdomen van een cavia, ingespoten met
atypische dysenteriecultuur serum, afspelen. Neemt
men zoowel van het serum tegen atypische dysenterie
als van een normaal paarden-serum of van het epid.
dysenterieserum hoeveelheden, die gelijk zijn aan de
dosis, die preventief de cavia beschut tegen een 24
uur latere infectie raet atypische dysenteriebacillen,
dan blijkt de werking op de bacillen der atypische
dysenterie bijna gelijk te zijn. Wanneer raen, zooals
door
Pfeiffer is aangegeven, op gezette tijden na de
injectio van de cultuur het serum in een dosis die
niet te dicht de titerwaarde nabij komt, mot glasca-
pillairen druppels der peritoneale vloeistof opzuigt,
dan ziet men in den korten tijd van 20 ä 80 minuten
bijna alle bacillon to grondo gaiin. Roods na 10\'
vindt men zeer velo gezwollen exemplaren, ovale en
rondo
(Pfeiffer\'sehe granulae), verder ook korto, zeer
plompjo staafjes; hier en daar ziet men peervormige
figuren, alsof speciaal het eene uiteinde van den bacil
is opgeblazen, in \'t kort alle overgangen van den nor-
malen staafjesvorm na;u- den kogelvorin.

Het typische beold dus van de pfeiffer\'sche reactie.
Zoowel hot normale als hot opidemische dysenterie
serum verwokkon evenwel hotzelfdo phonomeon en
bijna even intensief, wanneer slechts do hoeveelheid
serum niet to dicht do grenswaarde der beschut-
tonde werking nadert. Hoe dichter men bij deze waardo
komt, on dit geldt vooralle drie do onderzochte sera, hoo
langer do reactie duurt, zoodat men na 24 uur nog
normale bacillen in de peritoneale vloeistof kan vinden.

ik laat nu eenige voorbeelden volgen, dio het gezegde
illustreeren.

-ocr page 86-

Tabel IV.

82

Cultuur.

1 cMï
v. bac. Utr. 1

Gew.
280 gr.

Cavia
No. 1.

Cavia
No. 2,

280 gr.

Cavia
No, 3.

310 gr.

Atyp-dys.

Serum.
0.015 cM»
= preventieve
dosis.

0.005 cM»

0.0004 cM.
= grenswaarde
van hot serum.

10\'

Norm. bac. 00,
deg. vormen
vry veel,
leucocythen
veel.

Norm. b. 00,
deg. vormon
zeer veel,
leucoc. veel.

Norm. bac. 00,
degen, enkele,
leucocythen
bijna geen.

20\'

Normale bac. in
klompjes on ge-
ïsoleerd vrij tal-
rijk, degener.
vorm
zeer veel,
leucoc. veel.

Norm. bac. on
kele, degener.
vormen vrü
veel, leucocy-
then zeer veel.

Norm. bac. 00,
degen woinig,
leucoc. woinig.

30\'

hier en daaréé»
enkele norm»\'®

bac., kleine
klompjes kor-
rels en ronde
vormen, leuc«\'\'
cythen talrü^

Als na 20\'

Norm. bac. CCi
dogen.meerde"^
leuc. niot v»^\'

normaal
serum.
0.015 cM»

Cavia
No. 4,

285 gr.

Cavia
No. 5.

280 gr.

0.005 cM»

Norm, bac, 00,
dogon enkele,
ioucoc, weinig.

Norm, bac. 00,
dogon, veel,
louc. weinig.

Norm. bac. zoor
tairUk, degener.
zoor voel,
Ionc. weinig

Norm. bac. volo,
dogonur. talryk,
leuc. niot voel.

Norm.b.woiotf\'
dogon. zoor vo»!\'
louc. niot

Norm, b,
talrük, dogf^
zoor twlfüfii
louo.alH na -

Cavia
No, O,

0.002 cM»

Norm, bar. 00,
dogbn. onkelo,
leuc, meerdere.

Norm. bac. 00,
godener. eukelo,
leuc. woinigo.

300 gr.

Als na 20\'.

1

-ocr page 87-

1566

JSA.

-✓V._

60\'

geennorm. bac.,
heel enkele
bollen, veel
leucocjkhen.

60\'

120\'

/ 40\'

\'oostand zooals
na 30\', alleen
*at meer degen,
vormen.

Het dier biyft leven.

îîorm. b. geen
«en ; degen vry
Veel, leucoc.
zeer veel.

Kormale
enkele,
degen, weinig,
leuc. zeer veel.

Norm. b. geen,
degen, weinig,
leuc. veel.

Als na 60\'.

Blijft leven.

Korm. b. oo.
dcgon. talrijk,
leuc. talrUk.

Norm. b. \'stork
verminderd,
dogen. 00,
leuo. zoor voel.

Norm. b, talrijk,
dogen, voie,
leuc. vele.

Na 180\' zün nog talrUke
normale bacillen te zien, tor-
wyi dogoner, vormen ook taU
ryk zUn,

Na 24 uur was nog oen
onkole normale bacil to zien,
met enkele ronde vormen.
Hot dier blijft levon.

Als na 80\'.

^oim.b. enkele,
degen, vole,
loue veel.

ÎJorm. b. talrük
«egon. ,
I \'«Uc. moordoro.

Norm. enkele,
degen, voel,
leuc. veel.

Norm. b. weinig,
degen, talrijk,
louo. vo»l.

Als na 60\'.

Nnrm.b. weinig,
degeu, tnlryk,
leuc. veel.

Norm.b. onkclo.
degen, weinig,
leuc, Eoor veel.

Norm. b. eiikolo
degon. talrük,
leuc. voel.

Biyft loven.

I

Na 180\' hier en daar oon
onkole normale bacil, nog
vorscholdono dcgonoratiovo
vormen en zeer vool loucoc.

Blijft in leven.

^orm. b. min-
der dan na 80,
\'«gon.tetH moor,
\'«uc. als na 20\'

Als na 40\'.

Norm, bac. als

na 40\',
dogon.niet veel,
leuc. moor.

Norm. b. zoor
veol, dogon,
vrü vool,
leuc, vool.

Na 180\' waren nog zoor
talryke nonnale bacillen mot
talrljko dogonoratlevo vormon.

Na 24 uur waren nog volo
normaio bacillon maar min-
der dan na 180\'; dogonoratlevo,
maar niet talrijk.

Na 48 uur was nognlccht«
wolnlg vloeistof In hot porlto-
neum. In óon druppol nog
onkole normalo bacillen en
onkole dcgeveratlevo vormon.
Leucocython In groot aantal.
Na zoor ziek geweest to ziju
herstelt hot dlorxlch on biyft
levon.

-ocr page 88-

84

Het serum vau liet paard geïmmuniseerd tegen den
bacil der epidemische dysenterie, verhield zich bij zulk
een proefneming\' als normaal paardenserum.

Uit tabel IX blijkt derhalve, dat het serum van
het paard, behandeld raet den bac. pseudo-dysenteriae
Utrecht I weinig, raaar toch eenige bactericiede wer-
king uitoefende.

Aan het einde gekoraen van mijne proefnemingen
op caviae, laat ik nu nog volgen de tabel der titree-
ring van het serum bij intraperitoneale injectie van
muizen.

Tabel X.

Sporad.

Cultuur.

dys. Serum.

Afloop.

Muis No. 1.

0.2 cM»

O.OOl cM»

Niet ziek - blUft in lovon.

= do dub-

bele dosis

mortal is

minima

van bacil

Utr. I.

No. 2.

n

0.0006 cM\'

Is oorst eon weinig zlok, herstolt en

hiyft leven.

No. 3.

n

0.0004 „

Is oorst eon weinig zlok, herstelt on

blüft leven.

„ No. 4.

»

0.0003 „

Is oonigo dagen zoor zlok, herstolt

zich CU ovorlooft.

„ No. 6.

0.0002 „

Wordt den volgenden morgen dood

gevonden.

Epidom.

dys. Sbrum,

„ No. C.

n

0.001 cM»

Is oorst wat ziek, maar blüft In lovon.

„ No, 7.

n

0.0005 „

n n nnn

„ No. 8,

0.0003 „

Ia don eersten dag zwaar ziek,herstelt

n

zich en biya lovun.

„ No, 9.

(1.0002 „

Don volgenden morgen dood.

n

Normaal

Serura,

„ No, 10.

* n

0.002 cM»

Ih oonigo dagen zlok, herstolt zich.

„ No. n.

r

0.001 „

Hen volgenden morgen dood,

„ No. 12.

V

0.001 „

Uen volgenden morgon dood

-ocr page 89-

85

Ook hier valt weer op de geringe specificiteit van
het serum ; verder, dat zelfs het normale serum een
vrij groote bactericiede kracht ontvouwt, juist zooals
dit bij caviae gevonden was ; ten slotte dat het serum
der beide dysenterie-soorten in juist dezelfde geringe
dosis de muizen voor de dubbele mortale dosis be-
schut.

Resumeerende, hebben de vergelijkende proeven in
vivo raet de sera tegen epidemische en atypische
dysenterieuitkomster gegeven, die in het algeraeen
overeenstemraen met die van de agglutinatie-proeven
in het vorige hoofdstuk vermeld.

Terwijl 0,015 cM^ antipseudodysenterie-serum nog
juist voldoende was, ora, preventief onder de huid
toegediend, cavia\'s van 800 gram te beschutten tegen
de tweevoudige doodelijke dosis bouillon-cultuur van
den pseudo-dysenterie-bacil Utrecht I,
24 uren later
in de buikholte gespoten, is van het serum antidy
sentericum minstens 0,1 cM\' noodig, om dat resultaat
to verkri^jgon. Voor de witte muis bedroegen dio hoe-
veelheden 0,005 en 0,02 cM^ sorum.

Bij gelijktijdige injectie van serum en genoemde
bouilloncultuur in de buikholte van cavia\'s, eveneens
800 gram wegende, was van het serum antipseudo-
dysentoricuni 0,0004 van hot serum antidysentoricum
0,002, van een normaal paardenserum 0,001, van eon
ander normaal paardenserum 0,002 cM\', juist voldoende
om don dood te voorkomen. Bij intraperitoneale
injectie van muizen kreeg men daarentegen een gelijke
titor-waarde voor serum antipseudodysontericum en
sorum antidysentoricum, die nl. 0,0003 bedroeg.

Alleon het resultaat der intraperitoneale injoctio
van cultuur en sera bü muizen pleit voor identiteit
van dysenterie- en pseudodysenterie-bacillen. Maar
al do andere uitkomsten pleiten tegen identiteit.

-ocr page 90-

86

Tot een vergelijkend onderzoek van de immunisee-
rende werking van ons pseudodysenterie-immuunserum
tegenover andere stammen van pseudysenteriebacillen
ben ik niet overgegaan, omdat de immuniseerende
werking van mijn serum te zwak was om daarvan
beslist uitkomsten te verwachten.

-ocr page 91-

HOOFDSTUK^V.

Kan men epide^nische en atypische dysenterie
bacteriologisch onderkennen ?

Op, grond van de resultaten in de twee vooraf-
gaande hoofdstukken meegedeeld, meen ik mij bij de
opvatting van
Kruse te moeten aansluiten, dat er in
Nederland, evenals in Duitschland, naast epidemische
dysenterie een tweede soort van dysenterie voorkomt,
die door bacillen wordt teweeggebracht, welke zeer
naverwant aim den bacil van
Schiga, maar raet dezen
toch niet identisch zijn.

Vedder en Duval daarentegen konden in Araorika
slechts één soort van bacillen bi.j acute dysenterie
ontdekken, n.1. den bacillus dysenteriae van SomoA,
ofschoon zij speciaal hun aandacht vestigden op het
mogelijk ook in Amerika voorkomen van do pseudo-
dysenteriebacillen van
Kruse en daartoe bij voorkeur
dejecties van dysenterie-lijders onderzochten, die in
krankzinnigengestichten alsmodo in ziekenhuizen dysen-
terie hadden gekregen. Al do gevonden o.xoraplaron
van dysenteriebacillen vergeleken zij met exemplaren
van echte dysentoriebacillon door
Schiga in Japan,
Kruse in Duitschland on Flexner op do Philippijnon
goïsoloord, maar slaagdon er niet in eonig verschil waar
te nemen.

») e. n. VEDDER ftnd C. W. DUVAL. Tho etiology of acut« dynontory
In tho Unitod Statos. Tho Journal of oxperlmontal niodlclno Vol. VI
February 1002.

-ocr page 92-

88

Het onderzoek van Vedder en Duval geeft mij
evenwel aanleiding tot enkele opmerkingen. Vooreerst
is het de vraag, of deze onderzoekers wel met atypische
dysenterie, te doen hadden, althans in een aantal van
hun gevallen. Zij onderzochten o. a. 8 gevallen bij
een epidemie in een krankzinnigengesticht te Lan-
caster, waaromtrent wordt medegedeeld: „The epi-
demie had been very severe, having led to a number
of deaths". Voorts namen zij 18 gevallen waar bij
een epidemie in een hospitaal te New Haven, waar-
omtrent vermeld wordt: „The epidemie was very
severe, fifty or more cases occurring within three
weeks among the 350 inmates, all being of the very
acute form, with fatalities". De hevigheid van de
ziekte schijnt hier op epidemische dysenterie te wyzen,
die immers ook in krankzinnigengestichten kan uit-
breken, zooals
Kruse in het krankzinnigengesticht
Grafenberg bij Dusseldorlf heeft geconstateerd.

Ook blijkt niet, of het bloed-serum van alle patiënten
den bacil der epidemische dysenterie agglutineerde.
Eindelijk heeft het onderzoek naar de agglutineerende
werking van een specifiek serum, dat een agglutina
tietitre bezat van 500, zóó uiteenloopende uitkomsten
gegeven, dat men den indruk krijgt, dat
Vedder en
Duval deels bacillen, der epidemische dysenterie, deels
pseudodysenteriebacillen in handen hebben gehad.
De dysenteriebacil uit Japan afkomstig werd door
bedoeld serum in een verdunning van 1 :500 geagglu-
tineerd, een bacil „Smith" door
Vedder en Duval
geïsoleerd, slechts in een verdunning van 1:20. Zulk
een uitkomst zou mij aanleiding hebben gegeven, om
atypische dysenterie aan to nemen. Het is immer?
van algemeene bekendheid, dat de serum-diagnose ter-
herkenning. van bacteriën slechts een relatieve waardo
heeft. Tal van voorbeelden zijn aan te voeren, waar-

-ocr page 93-

89

uit blijkt, dat het serum van een tegen één bepaalde
soort van bacteriën geïmmuniseerd dier, ook andere
bacteriën kan agglutineeren, voornamelijk in zwakkere
verdunningen. Ik kan evenwel volstaan raet te
wijzen op het in hoofdstuk III vermelde feit dat
het serura van ons tegen een pseudodysenteriebacil
geïrarauniseerd paard, dat een agglutinatietitre bezat
van 1/400, van de 7 onderzochte coli-staramen 8
agglutineerde in een verdunning van 1 :20!

Daar derhalve epidemische dysenterie van atypische
Onderkend kan worden, wil ik de eigenschappen van
de verwekkers dezer beide ziekten nog eens in het
kort samenvatten:

1®. In den hangenden droppel zijn de bacillen der
epidemische dysenterie niet te onderkennen van die
der atypische; beide zijn van gelijke grootte on mis-
sen eigenbeweging.

2o. Bij de ontwikkeling op gelatine-platen valt
evenmin verechil te ontdekken.

8". Op agar groeit do bacil der epidemische dysen-
terie bij 870 c niet zoo welig als do pseudodysen-
teriebacillen ; 24 uren oudo culturen van de laatst-
genoerade bacillen zijn dikker en minder doorschijnend.

4". In glucose-agar wordt door beide geon gas
gevormd. Do gas produceeronde bacillus dysenteriae
van
Celli alsmede do gasproduceorende bacillen van
Rogeu\'), van \'Moreuii, on Rieux *) hebben blykbaar
met onzo psoudodysontoriobacillon niots te maken.

>) Ziü blBdzUdo 03.

») A. CELLl und U. FIOCCA Uobor dio Aotcologlo dor Dysoutcrlo.
Coulralbl. f. Itaktorlologlo
nd. 17, p. 300.

») ROGER Nolo sur un bacillo roncontró dons sopt cas d\' onWrIlo
dysontérlformo. Comptos rondus do\'la Soclétó do blologlo 7 Oct. 1800.

«) TH. MOREUIL ot RIEUX Unitó pnUiogénlquo do la dysontorio,
spoclflcltó do sou gormo, Indications sórothèrapeutlquos. Rovuo do médoclno
fóvrlor 1002.

-ocr page 94-

90

5". In bouillon is in de meeste gevallen reeds na
24 uren verschil te bespeuren ; de cultuur van den
bacil der epidemische dysenterie is niet zoo troebel
als die der pseudodysenteriebacillen. Later wordt dit
verschil nog duidelijker. Terwijl de cultures der
pseudodysenteriebacillen homogeen troebel blijven,
zelfs na zeer lang verwijl in de broeistoof, beginnen
de bacillen der epidemische dysenterie reeds vrij
spoedig te bezinken, zoodat na 8 a 10 dagen de cul-
tuur-vloeistof bijna geheel geclarificeerd wordt ge-
vonden.

Dit sterk sprekend verschil vertoonen evenwel niet
al mijn pseudodysenteriebacillen. De exemplaren „ca-
sus gynaecologie", „casus chirurgie" en „casus krank-
zinnigengesticht" maakten den bouillon minder troe-
bel dan de overige en de laatstgenoemde bacil gaf
zelfs bouilloncultures, die niet to onderkennen waren
van die van bacillen der epidemische_dysenterie.

Aan den anderen kant moet opgemerkt worden,
dat van de bacillen der epidemische dysenterie, die ik
onderzocht heb, één exemplaar nl. een bacil „Hattem
1901" den bouillon sterker troebel maakte dan de
overige stammen.

Ook het verschil, dat bouilloncultures "vertoonen,
is dus geen betrouwbaar kenmerk voor do differentiëelo
diagnose.

6°. Indol wordt noch door dysenterie, noch door
pseudodysenteriebacillen geproduceerd, althans niot
door de stammen van pseudodysenteriebacillen, die
ik onderzocht heb. De psoudodysenteriobacillon door
Kruse beschreven, produceerden voor een deel indol,
voor oen deel niet.

\') W. kruse. Dor Jolzigo Stand dor Dysuntoriofrago. Dout«cho Aurzto-
Zoitung IC Jan. 1902.

-ocr page 95-

91

7". Op aardappel is evenmin verschil waar te
nemen.

8®. In melk met lakmoes vindt geen schifting
plaats, maar wordt zoowel door dysenterie- als door
pseudodysenteriebacillen zuur gevormd. Na zekeren
tijd wordt de molk evenwel weer blauw, eerder bij
de meeste pseudodysenteriebacillen dan bij de dysen-
teriebacillen, waarvan de melkcultuur zuur blijft, of
althans niet blauw, maar licht viblet wordt.

Blijkbaar bestaat verband tusschen hetgeen boven
omtrent bouilloncultures is gezegd en de verandering
der reactie, die in melk met lakmoes zoo duidelijk
spreekt. Waar de bouillon sterker troebel wordt en
lang troebel blijft, heoft men met eon bacil te doen,
die weinig zuur produceert en de cultuurvloeistof
weer spoedig alkalisch maakt.

9°. Infectie-proeven loeren alleen dit, dat pseudo-
dysenteriebacillen bij intraperitoneale injectie voor
cavia\'s in het algemeen virulonter schijnen te zijn on
do virulentie langer behouden dan do dysenterie-
bacillon.

10". Hot blood-serum van een pajird geïmmuni-
seerd togen den bacil der epidemische dysenterie, dat
dozo bacillen in sterke verdunning agglutineert, werkt
hoogstens in zwakke verdunningen agglutineerend op
de pseudo-dysentoriobacillon.

IP. Hot bloed-sorum van oen paard, na behande-
ling met een psoudo-dysentoriebacil zeker agglutinee-
rond vermogen voor dezen bacil vorkregen hebbende,
werkt op ]\'psoudo-dysenteriebacillen van andero her-
komst sterk of zwak agglutineerend, op dysenterie-
bacillen altyd zwak.

12®. Het bloed-serum van lijders aan epidemische
dysenterie agglutineert vanaf het einde der eorsto
week van do ziekte, dysenteriobacillen in een ver-

-ocr page 96-

92

dunning van 1 : 50—1 : 60 of hooger; het serum van
hjders aan atypische dysenterie agglutineert de ba-
cillen der epidemische dysenterie niet.

De slotsom is derhalve, dat epidemische- en aty-
dische dysenterie bacteriologisch hierdoor van elkander
te onderkennen zijn, dat men op de quaestieuse, uit
de dejecties geïsoleerde bacillen laat inwerken het
serum van een dier, dat door behandeling met dysen-
teriebacillen sterk agglutineerende eigenschappen voor
deze bacillen heeft verkregen. Agglutineert dit serum
den quaestieusen bacil in sterke verdunning, dan mag
aangenomen worden, dat men met epidemische dysen-
terie te doen heeft. Oefent het serum geen agglu-
tineerenden invloed uit of werkt het alleen in zwakke
verdunning aggiutineerend, dan is naar alle waar-
schijnlijkheid een pseudodysenteriebacil, dus atypische
dysenterie in het spel.

Voorts kan men in twijfelachtige gevallen dan nog
zyn toevlucht nemen tot de vergelijking van paral-
lelcultures van den verdachten en van oen echten
dysenteriebacil in bouillon, op agar, in melk met
lakmoes. Maar in gevallen, waiir het specifieke reagens
twijfel laat bestaan, zal het onderzoek der cultures
ook geen zekerheid kunnen geven.

KKSUMK.

In Nederland komt naast epidemische dysenterie,
die steeds uit andere landen geïmporteerd wordt, een
tweede vorm van dysenterie voor, hierdoor geken-
merkt, dat de ziekte meestal sporadisch optreedt,

-ocr page 97-

93

goedaardiger is dan epidemische dysenterie en in
tegenstelling tot deze laatste in elk jaargetijde voor-
komt. Af on toe geeft de ziekte ook wel aanleiding
tot kleine epidemiën, voornamelijk in krankzinnigen-
gestichten en ziekenhuizen.

Men kan van pseudodysenterie of atypische dysen-
terie spreken, wijl de ziekteverschijnselen in vele ge--
vallen minder typisch zijn dan bij epidemische dysen-
terie; of ook van endemische dysenterie, wijl van
imporlatie geen sprake is, de ziekte blijkbaar in Ne-
derland endemisch is.

Deze dysenterie wordt verwekt door bacillen, die
zeer naverwant zijn aan den bacil der epideraische
dysenterie, maar tot een bijzondere species behooren.
Vermoedelijk bestaan verschillende typon van deze
bacillen, door
Kuuse pseudodysenteriebacillen genoemd.

In reuklooze, enkel uit bloed, slijm en pseudo-raera-
branen bestaande dejecties van lijders aan atypische
dysenterie, komen dezo pseudo-dysenteriebacillen in
zoor grooten getale voor.

Dieren zijn voor atypische dysenterie evenmin vat-
baar als voor epideraische. Noch door toediening por
os, noch door rectale injectie van pseudodysenterie-
bacillen kan raen bij dioron de croupeus-diphtheri-
tischo ontsteking van het colon opwekken, die de
anatomische basis is van do atypische dysenterie van
den mensch. Desniettorain doodt intraperitoneale
injectie van een betrekkelijk kleine hoeveelheid psou-
dodysenterie-bacillen cavia\'s on witto muizen. Bij do
sectie vindt men bij dozo dieren soroflbrineus exsu-
"daat in de buikholte, dat talrijke bacillen bovat.

Voor het paard is de onderhuidscho inspuiting der
gedoode bouilloncultuur van pseudo-dysenteriebacillen
zeer vergiftig. Door inspuiting van klinimende hoe-
veelheden wordt immuniteit opgewekt, waarbij hot

-ocr page 98-

94

bloedserum de eigenschappen verkrijgt om den bacil
te agglu tineeren en de cavia tegen intraperitoneale
injectie hierdoor te beschutten, dat de bacillen snel
opgelost worden. Maar het gelukte niet een serum
te verkrijgen, dat in hooge mate agglutineerend en
bactoricied werkt.

-ocr page 99-

STELLINGEN.

I.

Als kunstmatige voeding van zuigelingen is aan
te raden het gebruik van koemelk verdund met
melkwei.

11.

Do „pollentheorie", d. w. z. de opvatting, dat hooi-
koorts ontstaat door prikkeling der slijmvliezen door
het in de lucht gesuspondeorde pollen van bloeiende
planten, verklaart voldoende en logisch do symptomen,
die bij hooikoorts optreden.

III.

Eene regelmatige secretie van foetale urine in hot
vruchtwater vindt tijdens de zwangerschap niet plaats.

IV.

In tegenstelling tot de NAOEL-VEiT\'sche theorie

IE

-ocr page 100-

moet in vele gevallen van vaginaalatresie, bij overigens
normaal ontwikkeld genitaal-apparaat, eene ontwikke-
lingsstoornis als oorzaak worden aangenomen.

Ten onrechte concludeert Israël uit de door hem
waargenomen gevallen, dat niersplijting nierontsteking
kan genezen.

VI.

De secretie van het pancreas berust niet op eene
peripherische reflex-werking, maar op eene chemische
prikkelirg der pancreascellen zelf.

VII.

De na hemiplegie optredende, partiëelere stitutio
der actieve bewegingen is het gevolg van de langzaam
zich ontwikkelende zelfstandig-motorische functie van
centra in de corpora quadrigemina.

VIII.

Het is waarschijnlijk, dat sympathische Ophthalmie
niet onstaat door transport der ingedrongen bakteriön
zelf, maar van toxinen.

IX.

De theprie van Bordet verklaart het best het wezen
der agglutinatie.

-ocr page 101-

X.

De vatbaarheid van den mensch voor infectie met
den bacil der rundertuberculose kan niet betwijfeld
worden.

XI.

De totstandkoming der liclitreactie in geënucleerde
bulbi van amphibiön en visschen is te danken aan
eene directe motorische werking van het licht op den
sphincter pupillae.

XII.

Ten onrechte beweert Herz, dat de valvula ileocoe-
calis alleen bestaat uit slijmvlies en bindweefsel.

XHI.

Intubago in de particuliere praktijk is af to keuren.

XIV.

Niet alleen vaccinatie, maar ook re-vaccinatle moest
verplichtend gesteld worden.

XV.

Oprichting van zuigelingskliniekon in den geest
door ScHLOSSMANN aangogevon, is gewenscht.

-ocr page 102-

t\'

•. t ■ .)••.
I . i)

h\'oh\'to //

" . 1 - .\'l; \'i,;\') ; .■"r u;:;;.;ƒ.;•, î(.j

; >-\' 1 > ...... . . ./j

^.\'..» • i.\'j

i \\ "

\'■i. ■. I ; - sj .ii v \'

•lu \'l , . .

\' i »» . -..

r;;-.

1 , , ■. u

h.

-ocr page 103-

•agit ■ !;■ , ; . . l\'"»\' \' . # \' , \' \' f/.\'i i\'\'- . SB*\'

-ocr page 104-

.Ail:?

-ocr page 105-

H

VS

m

Kt

m

..I

-ocr page 106-