-ocr page 1-

Over de afscheiding
van Oxaalzuur. s»

vr

l leiones bakhoven.

Ch. DIXON - DEVENTER 1902.

-ocr page 2-

A. qu.

192

-ocr page 3-

■ ■ ■\'■ , ■■ -■ - . ^ ■ . ^ .«iv " • ■ >.

\'••Tl. .

f . ■

I

\\

ki . f.jr -*

...

4..

lt., ,■
. I .

. ^ . ir- . ^

} / :

. ■ >

s •

I

,. I

I

.V

^

, \\

\' . a

■; \'.c

:

" fi

v;

■V. V

M ,

r-y-"^ I

\'Ka- ■ f \' ■

I ;

-ocr page 4-

< . -1

■ \'r -

hi\'-V ■

{ .

; \'

{■y

\'K - ■ \'

.. \\

•.
V

■V

V \'W^ - . .....,

\' \'."Vi

. *

- - • •• .

.A

(

1

\' 1

A

i

i

■ \' -4

h

: V

ft

.■>i

-ocr page 5-

A . . \' . ... • • ^ ,

., -IC ^

* -j \'

* - « ■ ♦

• I

-

4

1 • .
■r* \\
ï -».\' «

t

,, « •

4 ■-

OVER DE AFSCHEIDING VAN OXAALZUUR

t , *

-ocr page 6- -ocr page 7-

Over dc afscbeiiling van Oxaalzuur

proefsch rl ft

TEU VERKRIJOINO VAN D*EN GRAAD
VAN

Doctor in de Geneeskunde

AAN DE RIJKS-UNIVEHSITKIT TE UTRECHT

NA MACIITIOINO VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

Dr. A. A. W. HUBRECHT

Hooglecraar in do Faculteit tier Wis- on Natuurkunde

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVEIISITEIT

TEOKN UE UKDENKINOKN VAN

DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE

TE VERDEDIGEN

op Donderdag 13 Februari 1902 des namiddags Ie 4 uren

DOOR

LUCAS LEIGNES BAKHOVEN

Artj<

KoborLMi (o Dtivtinlor

Cn. DIXON — DEVENTEIl 1002

-ocr page 8-

L. !

H

m

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS

en

AAN MIJNE ECHTGENOOTE

-ocr page 10-

m

e- —

-ocr page 11-

Hd is my een hijzonder aanrjemme taak, U,
Hoofff/deerde
Pekelharing, Hoofjpeachte. Promotor,
hartelijken dank uit te spreken voor uive zoo
ffewaardeerde hulp, uwe hereidmardiglmd en hclanfj-
steUing, telkenmale hij het samousteUen van dit
proefschrift betoond. Uive aanwijzingen en opmer-
kingen zyn door my steeds op hooge waarde geschat.

Ook de jaren, waarin ik uw omkrwys mocht
volgen, zal ik steeds in dankbare herinnering ge-
denken.

Iiooggelex>rde Talma, Hooggeleerde Naiiath,.vr/ar;»\'
iHuig ik ook U mync erkentelijkheid voor hetgeen
\'ik op uwe klinieken mocht leeren.

Hoogleeraren, Lectoren, Assistenten der Medische
en Philosophische Faculteit, wier ondirwys ik mocht
genieten, steeds zal ik met dankktavheid op uwe
les.sen terugzien.

-ocr page 12- -ocr page 13-

inhoud:

Inleiding.

I- Eigenschappen en kristalvormen van
oxaalzure kalk......... 1

II- Quantitative oxaalzuurbepalingen . . O

in. Literatuur over oxaalzuuruitsdieiding

en oxalurie..........43

IV. Eigen onderzoek over de uitscheiding

van oxiuilzuur.........84

-ocr page 14- -ocr page 15-

INLEIDING.

Meer en meer heeft in de laatste jaren de
meening veld gewonnen, dat elke ook normale
urine oxaalzuur bevat in den vorm van oxaal-
zure kalk, die aanvankelijk in de urine is opge-
lost, maar na eenig ataan zich meestal gedeel-
telijk afscheidt en wel het meest in den vorm
van octaedrische krisUillen, die gemakkelijk als
zoodanig zijn te lierkennen.

Het voorkomen van oxaalzuur in de urine
heeft daarom vooral do aandacht getrokken, om-
dat men bij sommige patiënten nierstcenen vond
geheel of gedeeltelijk bestaande uit oxaalzure
kalk, alsook, omdat weer hij andere het aanUil
bezonken octaodors van oxaalzure kalk in de
urine zoo groot was, dat men meende, hier met
eene eigenaardige stofwisselingsanonuvlie te doen
te hebben: de oxalurio geheeten, welke men dan
in verband bracht met stoornissen in het zenuw-
stelsel en in de digestieorganen.

-ocr page 16-

;Men heeft zich toen afgevraagd:

1», of het oxaalzuur een normaal bestanddeel
was van de urine;

2". of het in pathologische gevallen werkelijk
in vermeerderde hoeveelheid kon voorko-
men en of in dat geval die vermeerdering
van het oxaalzuurgehalte aan een bepaal-
den, duidelijk omschreven ziektevorm ge-
bonden was, óf dat daarentegen de oxalurie
als meer toevallig symptoom beschouwd
moest worden.

Ik heb in dit proefschrift getracht na te gaan,
hoe men met zekerheid vermeerdering van het
oxaalzuur der urine kan constateeren en hoe-
danig de invloed is van het voedsel op de oxaal-
zuuruitscheiding.

Ik meende van dit onderzoek eenig resultaat
te kunnen verwachten, nu
Salkowski eene nieuwe
en betere methode van (piantitative bepaling
heeft aangegeven.

De vroeger toegepaste metlioden zijn geen van
alle zeer nauwkeurig en dit schijnt mede de reden
te zijn, dat er over de oxjuilzuuruitscheiding zulke
ver uiteenloopende meeningen zijn verkondigd.

-ocr page 17-

I.

Eigenschappen en kristalvormen van

i

oxaalzure kalk. 4

Zuiver oxaalzuur is een kristallijne stof, tie
kristallen zijn kleurlooze rhombische prisma\'s,
die tot formule hei)l)en:
(COOH). 2aq.; zij zijn
oplosbaar in water 1 :90; in aether sulfuricus
1 :80. Bij gewone temjieratuur wordt oxaalzuiu\'
slechts langzaam geoxydeerd door kaliumpernian-
Kanaat (
Baykh), hij 25—40° direct (Hkmpkl).

Het zout, dat bij het onilerzoek der urine in
aaiunerking komt, is de oxaalzure kalk, die
onoplosbjuir is in water, uiterst weinig in azijn-
^\'»»ur en in andere organische zuren. Door twee-
\'-\'-urig natrium of kaiiumphosphjuit wordt hot in
oplossing gohoudon.

ï» de natuur komt oxaalzuur in vele planten
voor en wel als calciiun- of kaliiunzout, llroot
nu het aanUil vormen, waarin zich de oxaal-
\'\'\'\'Uro kalk uit vloeistoffen afscheidt.

1

-ocr page 18-

1". Het zout is amorph, als het zich zeer snel
afscheidt, b.v. indien oxaalzuur of een oplos-
baar zout en calciumchloride. opgelost in
water bij elkaar worden gebracht. De for-
mule is dan: (COOja Ca laq.

2®. Als monoklinische kristallen wordt het zout
aangetroffen indien het zich snel afzet
uit geconcentreerde oplossingen; de formule
hiervan is eveneens: (COOja Ca laq.

3". Als tetragonale kristallen (octaöders) scheidt
het zich gewoonlijk af uit dë urine en ook uit
phosphaatoplossingen;formule:(COO)2Ca3aq.;
of als quadratische prisma\'s met pyramidale
eindvlakten, zoo het zout zich langzaam af-
scheidt uit verdunde zure oplossingen.

Formule eveneens: (COOjo Ca 3aq.

M. Galloiö (1859) \') geeft eene uitvoerige
beschrijving van de verschillende krisUilvormen.

Behalve de reeds genoemde beschrijft hij nog
den kubusvorm; verder krisUilvormen, besUuuide
uit twee concentrische kubi, waarvan de bin-

>) M. Gallois: »Mômoiros sur l\'oxiilato do chaux dans
los sédiinonts do l\'urine, dans la gravoll» <<1 los calculs.«

GazeUo incd. de Paris 1859. l\'aR. 2G2, 5:^8—542, 558
55U, 571—57;}, U02-G()G. GH), G20, G31
-Gr}4. G54. G55,
GGG-GGB, G9G-GÎ)9, 7G5-7G9.

-ocr page 19-

nenste licht schijnt, de buitenste donker; dan
den zandloopervorm (dumm-bells) gelijkend op
twee nieren met haar concave zijden vereenigd,
somtijds zoo nauw aanééngesloten, dat zij een
cirkel schijnen te vormen; hun oppervlakte is
duidelijk gestreept zoodat zij waarschijnlijk be-
staan uit eene vereeniging van zeer fijne dunne
naaldjes in structuur analoog aan de spliaeroïde
kristallen van koolzure kalk.

Golding-Bihi) \') twijfelt echter, of dit wel
oxaalzure kalk is, want in het gepolariseerd
licht vertoonen de krisUillen eene .schoone serie
van gekleurde ringen, terwijl de gewone octa-
ëders daarbij niets bijzonders doen zien.

Biui) houdt dezen zandloopervorm voor oxaal-
zure kalk, terwijl
Chaulks Fick meent, dat het
veranderde kristallen van aciduni uricuin zijn.

Bknck fjonks beschrijft verder nog bloedcel-
vonnige kristallen van oxaalzure kalk, doch ook
dozo vorm is volstrekt niet zeker als zoodanig
tiJ beschouwen.

Door mij is de oxaalzure kalk slechts in vier
verschillende vormen gevonden:

\') (ioLDiN-d-HiKit: »Loctnres on tho physiral and palholo-
«inil clinnu\'lors of urinary doposits.« Wion lH4ü.

-ocr page 20-

1". als amorph praecipitaat, als aan eene oplos-
sing van oxaalzuur in zuiver water ammoniak
en calciumchloride werd toegevoegd;

2". als octaëders uit het oxaalzuur der urine
zelf, of uit dat, wat men er aan toevoegde
en ook uit phosphaatoplossingen.

3". als prisma\'s met pyramidale uiteinden,
indien ik eene oplossing van oxaalzure kalk
in verdund zoutzuur warm neutraliseerde
met ammoniak, aanzuurde met azijnzuur
en warm liet staan.

4". als prisma\'s met afgeronde uiteinden
vond ik het somtijds afgezet bij de later
te bespreken quantitative bepaling naar
Salkowski.

Van groot belang is het nu de oplosbaarheid
van de oxiuilzure kalk nauwkeurig te kennen,
vooral in urine, daar het van veel waarde is te
weten, onder welke omstandigheden de urine de
oxaalzure kalk onvoldoende kan opgelost houden,
in welk geval dan reeds in het nierbekken of in de
blaas een praecipiUitie zou kunnen optreden.

Zeer belangrijke onderzoekingen in dezen dan-
ken wij aan T.i. M
oddkuman. «)

-ocr page 21-

Hij vond als gewichtigst oplosmiddel de twee-
zurige kalium- en natriumphospliaten. Hij voegde bij
1 c^Pvan eene verzadigde oplossing van Na Ho PO,,:
Óen droppel oplossing van Ca CI2 en
óón droppel oplossing van (COO Najg
en zag deze oplossing minstens een maand
helder blijven, terwijl na toevoeging van ver-
dunde natronloog zich spoedig kristallen van
oxaalzure kalk afscheidden. Voegde hij direct
twee dropi)els van de beide oplossingen toe,
dan hadden zich reeds den volgenden dag kris-
tallen afgezet.

De grootte der druppels was zoodanig, dat
25 in 1 cM^ gingen. De oplossing van natriuni-
oxalaat bevatte 9,2 (Ir. j)er Liter, derhalve
0,30 m.Gr. por droppel, hetgeen correspondeert
met 0,30 m.Gr. (COO). Ca. Do chloorcalciumoplos-
aing was sterker dan noodig was, oni de ver-
eischte hooveelheid kalk te leveren. Het resulUuit
is dus:

1 cNP ver/adigdo Na IL PO^ oplossing kan
voortdurend oplossen 0,30 ni.dr. (COO)j Ca.

Deze oplossingsproeven door mij herhaald, leid-
<len nagenoeg tot dezelfde resultaten.

Moddehman nam nu nog verder de volgende
proef:

-ocr page 22-

6

Hij digereerde urinezuur met Na-j PO4 zóólang,
tot de vloeistof ongeveer dezelfde reactie had
als gewone urine, dampte in tot zich kristallen
afzetten van urinezuren natron, daarna filtreerde
hij; dan was in het filtraat:

Na« HPO4, Na Ho PO4 en zure urinezure natron.

Hierbij voegde hij eenige droppels sterke Ca CL
solutie; er kwam toen een volumineus neerslag,
dat niet weer verdween. Er werd nu weer ge-
filtreerd en er bleef dus in oplossing:

Na. H PO4 \\

Na H2 PO4 r derhalve een soort van kunst-

Ca H PO4 ( matige urine.

Urinez natr.)

15 cM^ van deze oplossing 2 droppels
(COO Na).> solutie bleven een uur helder.

Voegde men 12 droppels toe, dan slechts kor-
ten tijd. Na twee uur kwam in de eerste oplossing
eene troebelheid van urinezure kalk en oxaalzure
kalk. Alleen als er sterk was ingedampt, en
dus de urinezure natron grootendeels verwijderd
was, bleef de oxaalzure kalk in oplossing. Ook
hieruit blijkt dus, dat in de urine do oxaalzure
kalk opgelost wordt gehouden door den zuren
phosphorzuren natron.

-ocr page 23-

Nog een andere proef, die Modderman nam,
was de volgende:

Hij voegde bij versehe urine NH3 tot neutrale
reactie en filtreerde; dan was in het filtraat nog
kalk, want bij toevoeging van 2 droppels (COO Na)o
solutie, ontstond er eene troebelheid, die bij om-
schudden weer verdween; derhalve kan neutrale
urine nog oxaalzure kalk oplossen.

Het neerslaan van oxaalzure kalk in den
vorm van kristallen kan als bewijs gelden, zegt
Moüdkrman, dat dit zout (of zijn deelen) wer-
kelijk in oplossing is geweest Hot neersUig,
dat ontstaat, als een kalkzout en oxaalzuur
elkaar in zuiver water ontmoeten, is onder hot
microscoop altijd amorph, ook als do troebelheid
eerst na eenigen tijd ontsüiat

De groote moeilijkheid, om het üi)lossings-
vermogon van verschillende urines voor oxajilzuro
kalk na te gaan, ligt nu juist in dio talloozo
vormen van dit zout, die niet alle microscopisch
van andere zouten zijn te onderkennen.

Bleef de urine bij het süuin zuur, zoo vond
•k ook bijna steeds den ocUiëdervonn; was zij
ulkalisch geworden, dan vond ik dezen bijna nooit.

Men zal dus het best doen, om, óf de urine
m den zomer koud te bewaren, zoodat de

-ocr page 24-

8

reactie zuur blijft, óf een anderen weg in te
slaan.

Men kan namelijk de urine versch filtreeren,
vervolgens door voorzichtig eene zekere hoeveel-
heid oplossing van
natrium-oxalaat solutie er bij
te laten druppelen, waarnemen, wanneer de
eerste troebelheid ontstaat. Op die wijze heeft
men dan in vergelijking met andere urines ten
minste eenig teeken der oplossingskracht van de
urine voor oxaalzure kalk.

-ocr page 25-

II.

Quantitative Oxaalzuurbepalingen.

Verscheiden methoden van oxaalzuurbepaling
zijn er in de laatste 50 jaar beschreven, doch
eigenlijk geen enkele heeft zich in eene algemeene
goedkeuring mogen verheugen.

Wanneer wij van het begin af de verschil-
lende quantitative methoden nagaan, vinden wij
de eerste aangegeven door:

Buchhkim \') in 1857. Men gaat hierbij aldus
te werk:

De urine wordt mot ammoniak geneutraliseerd,
op Vn van het volumen ingedampt en mot sterk
azijnzuur aangezuurd. De afgescheiden oxaalzure
kalk wordt afgefiltreerd, bij 120° gedroogd en
gewogen.

Van 1 Gram oxaalzuur aan do urine toegevoegd,
vond BucnHKhM 0,930 Gr. terug. Er ging dus

\') Ü. Nickkl: Zi\'it^schr. f. rhyaioi. Chemie 1887, Hd. II.
I\'ag. lS(j.

-ocr page 26-

10

hierbij verloren: 70 m.Gr. de hoeveelheid, die
de urine zelf bevatte.

Auerbach die deze methode eveneens onder-
zocht, vond terug van: 0,100 Gr. oxaalzuur:
éénmaal 0,0441 Gr.,
een andere maal: 0,0522 Gr.

Men ziet dus wel, dat deze methode bij de
zoo kleine hoeveelheid oxaalzuur, welke de urine
dagelijks bevat, absoluut geen waarde heeft;
hoogstens kan zij dienen, om oxaalzuur quali-
tatief in de urine aan te toonen.

ScHULTZEN (1868) beschreef later eene andere
methode. Versehe urine wordt met ammoniak
zwak alkalisch gemaakt; men voegt dan iets
meer chloorcalciumoplossing toe dan tot volkomen
praecipitatie van alle phosphaten noodig is en
dampt vervolgens in op een waterbad tot een
klein volumen.

Na toevoeging van alcohol absolutus laat men
de urine 12 uur süian, filtreert en wascht zoolang
met alcohol uit, tot het filtraat kleurloos en vrij

1) 0. Nickkl: Zcitechr. f. I\'liysiol. Cliciniü 1887, Bil. 11.
I\'ag. 186.

0. Sciiult/kn: »QuiintiUitivc ncstiinmung des oxalsilureii
Kalkes im Hurii.« Reich, u. du Bois Ueyinond\'s Arcliiv I8G8.
l\'ag. 719.

-ocr page 27-

11

van opgeloste stoffen is. Door wassehen met
aether wordt dan eenig vet en de rest van den
alcohol verwijderd.

üaat men nu zacht verwarmen, dan krijgt
men de massa als een geel droog poeder op
het filter, dat bijna geheel besUiat uit:
Zwavelzure alkaliën,
Urinezure alkaliën,
Phosphorzure kalk,
Oxaalzure kalk.

Met water lost men daaruit op de zwavelzure
alkaliën, met azijnzuur de phospiiorzure kalk.
De rest wordt nu uitgetrokken met zoutzuur,
waarin de oxaalzure kalk oplost, en het filtraat
weer gepraecii)iteerd met ammoniak en azijnzuur.
Het neerslag wordt verzameld op een aschvrij
filter, gewasschen, gedroogd, verbrand, gegloeid
en gewogen.

Daarop volgde de (luantitJitive bepaling naar
Nkuhaukii (18g9).«)

500 cM^ verscho urine worden niet ammoniak
geneutraliseerd; hierna worden toegevoegd 1 a 2
eM \' 10 "Al chloorcalciumoploHsing on vervolgens

\') Nkuhaukii: Zuitschr. f. anulyt. Clicinic Uil. 8, IBW».
l\'ag. 521.

-ocr page 28-

12

wordt de urine met azijnzuur aangezuurd. Na 24
uur wordt het praecipitaat verzameld, overgoten
met zoutzuur 1 zoodat de oxaalzure kalk
oplost; dan weer aan het filtraat toegevoegd ammo-
niak en azijnzuur en het praecipitaat na eenigen
tijd verzameld. Dit wordt dan gewasschen, ge-
droogd, verbrand, gegloeid en gewogen.

Eene modificatie van deze methode heeft
Hoi\'PE-Seyler \') aangegeven: hij wil het neer-
slag in de urine, ontstaan door ammoniak en
chloorcalcium, eerst verzamelen en daarna het
filter met azijnzuur behandelen; voor het overige
doet hij juist als
Neubauer,

Nog vermeld ik hier de methode van Müsler-
Helntze (1866) Volgens deze wordt aan de
urine zoutzuur toegevoegd, na 24 uur het be-
zinksel afgefiltreerd. Bij het filtraat voegt men
chloorcalcium, ammoniak en azijnzuur, en het
aldus ontstane praecipitaat wordt verder op de
gewone wijze behandeld.

Nu voerde in 1868 Senator \'-) hiertegen aan,
(lat op deze wijze noodzakelijk ook zwavelzure

1) Hoppk-Skylkr: »Oxalsäure und Hestinuuung der Oxal-
säure in» Harn.« Handbuch der Gliom. Analyse. Berlin 1875.

») 0. Nickkl: Zeitschr. f. IMiysiol. Chemie 1887 Bd. 11.
Pag. 186.

-ocr page 29-

13

kalk mee werd gepraecipiteerd, hetgeen het,
onderzoek ook werkelijk geleerd heeft.

Men meende toen ook deze fout in de methode
van
ScHULTZEN te moeten zien, die hierom door
de meesten verlaten werd; volgens
NicKEL i)
ten onrechte, daar de methode van
ScHUi/rzEN
geheel anders is als die van Mosler-Hkintze;
bij de eerste wordt ingedampt en alcohol toe-
gevoegd , bij de laatste niet. Ook
Fükbhinger
had om genoemde reden SciiULTZEN\'s methode
verworpen. Hij onderzocht de juistheid der
methode van N
eui3AUp:ii op eene kunstmatig samen-
gestelde urine en vond i 15 *\'/o verlies van liet
toegevoegd oxaalzuur.
Nickei. oordeelt echter,
dat die oplossing nog veel te veel van urine
verschilt om daarmede vergelijkingen te maken.
Nickkl onderzocht toen zelf de juistheid van de
methoden van
Neuhauer en van Schultzen met
ver.sclnllende modificaties, maar kreeg zulke sterk
wisselende uitkomsten, dat hij besloot eerst de
oplosbaarheid van oxaalzure kalk in azijnzuur
eens na te gaan. Het bleek bij dezo jiroeven
dat oxaalzure kalk des te minder in azijnzuur

\') 0. Nickki.: Ztiitsclir. f. I\'liysiol. Clininiti. 1887, Hd. 11.
1\'iig. 18().

-ocr page 30-

14

oploste, hoe meer oxaalzure kalk er aan werd
toegevoegd, (iemiddeld losten 50 cM^ azijnzuur
van 12 "/() 3 m.Gr. oxaalzuur op; dat zou dus
zijn voor de hoeveelheid azijnzuur, die
Nickel
bij de bepaling gebruikt, 3—9 m.Gr. oxaalzuur,
derhalve een vrij belangrijk verlies.

Gebruikte hij minder azijnzuur, dan vond hij
de asch verontreinigd met j^hosphonis.

Bij de methode van Schultzen vond hij de
asch bijna steeds verontreinigd met phosphorus.

Van de methode van Neubauer heb ik ook
zelf de nauwkeurigheid bepaald. De wijziging van
Hoppe-Seyler scheen mij niet aanbevelenswaard,
daar hierbij zeker oxaalzuur verloren gaat, zoo-
als door anderen opgemerkt is en ik zelf ook
ondervond.

De methode van Schultzr:n moet, dunkt mij, te
veel oxaalzuur aanwijzen; men vindt daarmede voor
de da<gelijksche oxaalzuuruitscheiding 70 m.Gr.;
zooveel wordt met geen enkele andere methode
gevonden, ook niet met de later te beschrijven
methode van
Salkowski. Bovendien kan men
a priori wel vermoeden, dat door het filter
(waarin zich dan een dikke koek van allerlei
zouten bevindt) met water te wasschen niet zoo
gemakkelijk alle sulfaten zullen ojjlossen.
Nickel.

-ocr page 31-

15

heeft dan ook behalve j^fiosphonis, ook zivavel in
de asch kunnen aantoonen.

Bij mijn onderzoek naar de juistheid der
methode van
Neubauer heb ik haar toegepast,
zooals zij staat beschreven in het handboek
van
Neubauer en Vogel: (alleen laat ikhetpraec.
langer dan 24 uur bezinken).

1". Men neemt 400 cM^ urine en voegt toe
1,5 cM^ Ca Clo solutie 10 7.., maakt zwak
alkalisch met ammoniak, daarna zwak zuur
met azijnzuur en voegt verder een paar
druppels alcoholische thymoloplossing toe
om de ontwikkeling van bacteriën tegen
te houden.

2". Laat nu 3 X 24 uur staan, verziinielt
dan liet neerslag.

3". Legt dan filter met neerslag in zoutzuur
van 1 *Vo en verwarmt zacht.

4". Filtreert dan de ojilossing af en spoelt
met water uit tot de zure reactie weg is.

5". Dampt nu het filtraat in, verzadigt heet
met Nlly, voegt azijnzuur toe en laat dan
staan.

-ocr page 32-

16

6". Verzamelt het neerslag, wascht met water
en spuit af met verdund azijnzuur.

7". Het filter wordt dan gedroogd, verbrand,
gegloeid, de asch gewogen, hieruit het
oxaalzuur berekend.

Ik nam nu de volgende proeven:

Proef 1.

Methode van Np:ubauer toegepast op 400 cM\' urine.

Gevonden: 0,2 m.Gr. CaO,

of: 0,8 m.Gr. (COOH),.

Proef 2.

Methode van Nkubauer toegei)ast op 400 cM\'\' urine,
(ld. als Proef 1), waaraan zijn toegevoegd:
10 m.Gr. (COOH),.
Gevonden: 6,2 m.Gr. CaO,

of: 10,0 m.Gr. (COOH),.
Derhalve teruggevonden 9,7 in plaats van 10 m.Gi-.

Verlies: 3 «•/„.

Proc! n.

Methode van Nkubauer toegepast op 400 cM^ urine.
Gevonden: 0,3 m.Gr. CaO,

of: 0,5 m.Gr. (COOM),.

-ocr page 33-

17

Proef 4.

Methode van Neubauer toegepast op 400 cäP urine,
(ld. als no. 3), waaraan zijn toegevoegd:
10 m.Gr. (COOH)o.
Gevonden: 6,3 m.Gr. CaO,

of: 10,1 m.Gr. (COGH)..
Derhalve teruggevonden 9,6 in plaats van 10 m.Gr.

Verlies 4 7.,.

Proef 5.

Methode van Neubauer toegepast op 400 cM\'\' urine.
Gevonden:
0,4 m.Gr. CaG,

of: 0,6 m.Gr. (COOH),.

Proef 6.

Methode van Np:ubaukr toegepast op 400 cM"\' urine,
(ld. als no. 5), waanuui zijn toegevoegd:
10,1 m.Gr. (COOH)..
Gevonden: 6,5 m.Gr. CaG,

of: 10,4 m.Gr. (COOH)o.
Derhalve teruggevonden 9,8 in plaats van 10,1 m.Gr

Verlies: 3 7«.

Proef 7.

Methode van Neubauer toegepast op 400 cM\'^ urine,
waaraan zijn toegevoegd 2 m.Gr. (CÜOll).:.
Gevonden: 1,4 m.Gr. CaO,

of; 2,2 m.Gr. (COOIl)o.

-ocr page 34-

18

Proef R

Methode van Neubauer toegepast op 400 cM^ urine,
(ld. als no. 7) waaraan zijn toegevoegd:
12 m.Gr. (COOH),
Gevonden; 7,2 m.Gr. CaO,

of: 11,5 m.Gr. (COOH)..
Derhalve teruggevonden 9,3 in plaats van 10 m.Gr.

Verlies: 7 7...

Uit deze proeven blijkt nu, dat men door de
methode van
Neubauer oxaalzuur, dat aan de
urine is toegevoegd, tamelijk nauwkeurig kan
terugvinden. Volgens
Czapek, zegt het handboek
van
Neubauer und Vogel, kan men aan de urine
toegevoegd oxaalzuur terugvinden met een verlies
van gemiddeld 2,5 7o.

\' Bij mijne proeven heb ik een gemiddeld ver-
lies van:

3 4 3 7
^ ^ ^ = 4,25 \'Vo.

Nu is hiermede echter volstrekt niet bewezen,
dat op deze wijze alle oxaalzuur van de urine
wordt gevonden. De urine kan, nadat het eerste
praecipitaat is afgefiltreerd, zeker nog oxjuilzuur
opgelost houden.

Ik heb derhalve do urines van Proef 7 en 8,

-ocr page 35-

19

na verwijdering van het praecipitaat (dat 3 X
24 uur had gestaan, om te bezinken), onderworpen
aan de methode van
Salkowski (die later uitvoerig
wordt besproken).

Proef 9.

Toegepast: methode van Salkowski op
de gefiltreerde urine van j^^\'oef

Gevonden: een macroscopisch duidelijk
zichtbaar praecipitaat, dat microscopisch ge-
heel bestaat uit zeer veel groote octaëders,
waarvan zelfs bij zwakke vergrooting vele
als zoodanig zijn te herkennen.

Proef 10.

Toegepast: methode van Salkowski op de
gefiltreerde urine van proef 8.
Gevonden: 4,0 m.Gr. CaO,

of: 7,4 m.Gr. (CGOH),.

Dat de urine na do toevoeging van CaCL,
NII;, en (3H:,(X)0H niet vrij is van oxaalzuur,
is te wijten aan het oplossend vermogen van
verschillende stoffen uit de urine. Zooals boven
vermeld is, had
Nickkl roeds gevonden, dat
oxaalzure kalk niet volkomen in azijnzuur onop-

-ocr page 36-

20

losbaar is. Wellicht zijn er nog meer stoffen
in de urine, die de oxaalzure kalk kunnen opge-
lost houden.

Dit is derhalve eene vrij groote onnauwkeurig-
heid van de methode van
Neubauer; zij geeft
niet alle oxaalzuur aan. Een groot ongerief is
verder het filtreeren der urine, dat uiterst lang-
zaam gaat, terwijl bovendien het filter soms
geheel verstopt wordt, ook al heeft men de
ontwikkeling van bacteriën zóóveel mogelijk ver-
hinderd door alcoholische thymoloplossing toe
te voegen.

Er is door sommige onderzoekers (Schün\'ck) \')
beweerd, dat in de urine, die eenigen tijd gestaan
had, zich
oxaalzuur vormde, niet alleen afzette.

Ik deed derhalve de volgende proeven:
• Van eene zelfde hoeveelheid urine nam ik drie
gelijke hoeveelheden.
Proef a.

Ik liet 100 cM"\' urine dagen staan;
praecipiteerde dan met Nll.j, CaClo en
CII3
CüOH. Na 24 uur was microscopisch met
veel moeite een kristal van oxaalzure kalk
te vinden.

\') K. SCIIUNCK, Proc. of Uii; Royal Soc. 16. 18üG. PaR. 110.

-ocr page 37-

21

Froaf h.

Ik praecipiteerde 100 cÄP urine versch
met NH3, CaClo en CH3 COOH en liet
vier
dagen staan. In het praecipitaat werden
direct verscheidene octaëders gevonden.

Froef c.

Ik praecipiteerde 100 c^P urine versch met
NH3 en CaClo, liet dus alkalisch
vier dagen
staan, voegde dan azijnzuur toe en vond
dan gemakkelijk octaëders in het neerelag.

Het is dus zeer onwaarschijnlijk, dat in urine,
die gewoon staat, zicii oxaalzuur vormt, want
in
Froef a, waar do uriue 4 dagen lang onver-
mengd bleef, voiid men bij praecipitatie veel
minder oxmilzure kalk dan in de
proeven h en
waar de condities tot praecii)itatie gemakkelijker
waren. Zelfs is het niet onmogelijk, dat hij lang
staan der urine juist hot oxaalzuur afneemt,
doordat «xtuilzuur overgjuit in oxaluurzuur.

COOH NHo NHo
I I " = I " HnO
COOH CO CO

I I

NHo NHCO
I

COOH

O.xaalzuur. Ureum. ().\\aluurzuur. Wulcr.

-ocr page 38-

22

In 1899 heeft toen S^vlkowski eene geheel
nieuwe methode aangegeven, om het oxaalzuur
quantitatief in de urine te bepalen. Zij berust
hierop, dat oxaalzuur vrij gemakkelijk oplost
in aleoholhoudenden aether, waarin phosphorzuur
slechts heel weinig oplost.

Volgens R. Gottlieb lossen 100 cM^ aether
op
1,642—1,583 Gr. oxaalzuur.

Men gaat nu hierbij aldus te werk:

r, 500 cM^ urine worden ingedampt tot i Vs
van het volumen.

2». Hieraan worden toegevoegd 20 cM^ zout-
zuur spec. gew. 1,12.

3". Deze massa wordt in een scheitrechter
gedaan en uitgeschud met 200 cM\'^ aether,
daarna nog 2 of
3 ma^ll met 250 cAP
aether en telkens alcohol absolutus toe-
gevoegd, zooveel als noodig is, om de
scheiding tusschen urine en aether scherp
te maken en daarbij nog eens weer goed
geschud.

4". Het aetherextract wordt gefiltreerd en
daarna de aether afgedestilleerd.

1) Salkowski: Centralblatt f. d. medic. Wissenschaften,
1899. Pag. 257.

-ocr page 39-

23

5". De rest wordt ingedampt, afgekoeld. en
gefiltreerd.

6". Het filtraat even alkalisch gemaakt met
NH3, toegevoegd 1,5 c^P solut chlor. calc.
10 7o, daarna aangezmird met azijnzuur.

7". Dit laat men 3 X 24 uur staan.

8". Het praecipitaat wordt daarna verzameld,
Cl vrij gewasschen met gedestilleerd water,
dan gedroogd, verbrand, gegloeid en ge-
wogen.

Ik heb een vrij groot aantal proeven moeten
nemen, alvorens ik een bevredigend resultaat
verkreeg wat betreft de nauwkeurigheid en heb
telkens kleine bijzonderheden in de uitvoering
moeten wijzigen. Daar ik uit wilde gaan van
oxiuilzuur-vrije urine, heb ik getracht urine to
verkrijgen, wmiruit alle oxaalzuur was verwijderd,
zonder dat zij echter al te zeer was veranderd.

Urine word vrij sterk alkalisch genuuikt mot
ammoniak en gepraocipiteord mot CaClg solutie,
24 uur weggezet, zoodat ook oen doel der phos-
phatdn mee bezonk on, naar ik meende, dus zeker
ook alle oxaalzuur. Het praecipitatit werd ver-
wijderd, maar op hot filtraat de methode
Sal-
kowski
toepassende, vond ik in hot praecipiüuit

-ocr page 40-

24

ten slotte nog zeer duidelijk octaëders van
oxaalzure kalk. Men begrijpt nu ook, hoeveel
oxaalzuur nog in oplossing kan blijven, als zooals
bij
Neubauer\'s methode ook nog azijnzuur wordt
toegevoegd.

Ik heb er dus van afgezien te werken met
oxaalzuurvrije urine, daar men deze niet ge-
makkelijk krijgt, maar heb urine in gelijke
hoeveelheden verdeeld, één portie zoo onderzocht
en de overige na toevoeging van eene bekende
hoeveelheid (COOH),.

De urine moet niet meer dan tot V4 van het
volumen worden ingedampt, men verkrijgt anders
geen goede scheiding tusschen de vloeistoffen.

Men moet verder zeer sterk schudden; in het
begin heb ik te weinig geschud, uit vrees, dat
de aether zich niet weder zou afscheiden; ik
kreeg toen vermoedelijk daardoor niet alle oxaal-
zuur uit de vloeistof. Men kan echter gerust
hard schudden, na toevoeging van alcohol is de
scheiding steeds weer duidelijk.

Na het destilleeren moet de rest niet al te
ver worden ingedampt; de kleurstoffen scheidden
zich dan te veel af en schijnen wat oxaalzuur
te kunnen achterhouden bij de daarop volgende
filtratie^ Ten slotte moet het praecipitaat, zoo-

-ocr page 41-

25

als Salkowski ook voorschrijft, langer dan 24
uur bezinken, daar anders niet alle oxaalzuur
is afgezet.

Zoo vond ik, dat zich uit het filtraat van de
vloeistof, die ruim 24 uur had gestaan, nog
weder octaëders hadden afgezet; na 2Va dag
niet meer. Ik laiit dus drie dagen bezinken.

Om te weten,, of het praecipittiat zuiver be-
staat uit oxaalzure kalk, deed ik de volgende
proef:

Proef L

100 cM\'\' normale urine werden behandeld
naar de methode van
Salkowski. In hot
praecipiUiat vond ik microscopisch niets
anders dan typische
octaiklers van oxaalzure
kalk. _

Proef 2.

Genomen 500 cM^ urine, waaraan zijn
toegevoegd 10 m.Gr. (COOHjo.

Deze urine word na indamping on toe-
voeging van zoutzuur, éénmaal uitgeschud
met 250 cM^ aether.

Do uitgeschudde urine word daarna zelf
gepraecipiteerd met NH;,, CaClo, Clig, COOH.
Na 24 uur vond ik in liet praecipiUuit zeer

-ocr page 42-

26

vele groote octaëders van oxaalzure kalk.
Hieruit blijkt dus, wat trouwens te voor-
zien was, dat na éénmaal uitschudden nog
zeer veel oxaalzuur in de urine aanwezig is.

Proef 3.

500 CÄP van dezelfde urine als in Proef 2
werden driemaal uitgeschud met aether. In
deze uitgeschudde urine kon ik nu door directe
praecipitatie microscopisch geen oxaalzure
kalk meer aantoonen; een zeker bewijs, dat
alle oxaalzuur werkelijk er uit is, is dit niet,
daarom volgt later nog eene andere controle-
proef. Theoretisch kan natuurlijk de aether
nooit alle oxaalzuur uit de urine oplossen.

Proef 4.

Daar ik somtijds de ingedampte urine

m

lang met HCl moest laten staan, alvorens
ze te kunnen afwerken, heb ik nagegaan,
of door dit lange staan, mogelijk onder in-
vloed van het zoutzuur, ook oxaalzuur uit
andere stoffen der urine zich zou kunnen
vormen. Ik praecipiteerde 500 cÄP urine
met NH3 en CaCL, liet een week staan,
filtreerde toen, dampte in tot 7« van het
voluroen en voegde 20 cM^ zoutzuur toe.

-ocr page 43-

27

Van dit mengsel onderzocht ik 25 cM^ naar
de methode van
Salkowski op oxaalzuur,
maar vond daarin geen enkel kristal van
oxaalzure kalk. Toen ik de rest van de
vloeistof na zes dagen staan, onderzocht,
vond ik daarin eveneens geen enkele octa-
eder, ook geen andere kristallen, terwijl
toch oxaalzure kalk onder die omstandig-
heden altijd kristallijn neerslaat.

Proef 6.

(lenomen 500 cM^ urine.
Toegepast: methode van
Salkowski,
3maal uitgeschud resp. met 200, 250,
250 cM^ aether.
Gevonden: 2 m.Gr. CaO,

of: 3,2 m.Gr. (COOII)..

Proef 7.

Genomen 500 cM^ urine als no. 6,
waaraan zijn toegevoegd 10 m.Gr. (COOlIjo.
Toegepast: methode van
Salkowski,
3maal uitgeschud.
Gevonden: 8 m.Gr. CaO,

of: 12,8 m.Or. (COOH)..
Dus in plaats van 10 m.Gr.: 9,0 m.Gr.

Verlies: 4 "/„.

-ocr page 44-

28

Proef 8.

Genomen 500 cM^ urine als no. 6,
waaraan zijn toegevoegd: 10 m.Gr. (COOH)o.
Toegepast: methode van
Salkowski,
Smaal uitgeschud.
Gevonden: 7,4 m.Gr. CaO,

of: 11,9 m.Gr. (COOH)o.
Dus in plaats van 10 m.Gr.: 8,7 m.Gr.

Verlies: 13 7«.

Proef 9.

Genomen: 500 cM^ urine.
Toegepast: methode van
Salkowski.
Gevonden: 1,7 m.Gr. CaO,

of: 2,7 m.Gr. (COOH),.

Proef 10.

Genomen: 500 cM\'\' urine, als no. 9:
waaraan zijn toegevoegd: 10 m.Gr. (CO()H)o.
Toegepast: methode van -
Salkowski,
3maal uitgeschud.
Gevonden: 7,6 m.Gr. CaO,

of: 12,2 m.Gr. (COOH)o.
Dus in plaats van 10 m.Gr.: 9,5 m.Gr.

Verlies: 5 7ü.

-ocr page 45-

Proef 11.

29

Genomen: 500 M^ urine.
Toegepast: metliode van
Salkowski.
Gevonden: 1 m.Gr. CaO,

of: 1,6 m.Gr. (C00H)2.

Proef 12.

Genomen: 500 cAF urine als no. 11,
waaraan zijn toegevoegd: 50 m.Gr. (COOH)«.
Toegepast: methode van
Salkowski.
Gevonden: 30,3 m.Gr. CaO,

of: 48,6 m.Gr. (COOH),.
Dus in plaats van 50 m.Gr.: 47 m.Gr.

_ Verlies: 6\'V„.

Proef 13.

Genomen 500 cAP urine.
Toegepast: methode van
Salkowski.
Gevonden: 1,5 m.Gr. CaO,

of: 2,5 m.Gr. (COOII),.

Proaf 14.

Genomen 500 cM"\' urine als no. 13,
waaraan zijn toegevoegd 40 m.Gr. (COOH)^.
Gevonden: 25,5 m.Gr. CaO,

of: 41,0 m.Gr, (COOH),.
Dus in plaats van 40 m.Gr.: 38,5 m.Gr.

Verlies: 3,75 7o.

-ocr page 46-

Proef 11.

30

Genomen 500 cAP urine.
Toegepast: methode van
Salkowski.
Gevonden: 3,3 m.Gr. CaO,

of: 5,3 m.Gr. (COOHjg.
Proef 16. —

Genomen 500 ciyf urine als no. 15.
waaraan zijn toegevoegd 10 m.Gr. (COOHjo,
3maal uitgeschud.
Gevonden: 9,1 m.Gr. CaO,

of: 14,6 m.Gr. (COOH)o.
Dus in plaats van 10 m.Gr.: 9,3 m.Gr.

__ Verlies: 7 7...

Proef 17.

Genomen 500 cM\'\' urine.
Toegepast: methode van
Salkowski,
4maal uitgeschud.
Gevonden: 5,7 m.Gr. CaO,

of: 9,2 m.Gr. (CüOH),.

\'Proef 18. —-

Genomen 500 cAP urine als no. 17,
waaraan zijn toegevoegd 10 m.(ir. (COOIl)«.
Toegepast: methode van
Salkowski,
•4maal uitgeschud.
Gevonden: 11,7 m.Gr. CaO,

of: 18,8 m.Gr. (COOH),.
Dus in plaats van 10 m.Gr.: 9,G m.Gr. \'
• , Verlies 4
7...

-ocr page 47-

Proef 11.

31

(lenomen 250 M\'\' urine.
Toegepast: methode van
Salkowski,
4maal uitgescliud resp. met 100, 125, 125,
125 c^P aether.
Gevonden: 3,4 m.Gr. CaO,

of: 5,5 m.Gr. (COOH),.

Proef 20.

Genomen 250 e^P urine als no. 19,
waaraan zijn toegevoegd 5 m.Gr. (COOH).,.

Toegepast methode Salkowski,
4maal uitgeschud als bij no. 19.
(levonden: 0,4 m.Gr. CaO,

of: 10,2 m.Gr. (COOH),.

Dus in plaats van 5 m.Gr.: 4,7 m.Gr.

Verlies: 6 7...

Uit deze proeven blijkt nu, dat men oxaal-
zuur, dat aan de urine is toegevoegd, vrij nauw-
keurig kan teioigvinden. Bij één proef was het
verlies nog al groot, n.1. 13 7o; de overige keeren
gemiddeld 5
7... Hiennede is nu nog niet be-
wezen, dat men alle oxaalzuur, dat er in de
urine was, heeft gevonden, daar telkens bij
ieder der proeven oxaalzuur in de urine kan

-ocr page 48-

82

achterblijven en zoodoende het verschil toch
ongeveer gelijk worden.

Ik heb derhalve eenige reeds uitgeschudde
urines nog eens weer op oxaalzuur onderzocht:
n.1. door ze weder met aether uit te schudden.

Proef 21.

Toegepast: methode van Salkowski
op de reeds uitgeschudde urine van proef 10.
Gevonden: 0,7 m.Gr. CaO,

of: 1,1 m.Gr. (COOHjo.

Proef 22.

De uitgeschudde urine van proef 16 wordt
weder eenige malen uitgeschud, telkens met
250
ci\\F aether.

Nog een zeer gering prae-
cipitaat, waarin duidelijk
Rcfi\'ste nitschuddmr/. ^ octaöders van oxaalz. kalk.

De asch is nog juist weeg-
baar.

Macroscop. geen praec. te
zien. In de onderste hiag
Tweede uiischuddinf/. ) der vloeistof, na lang zoe-
ken, nog enkele ocUiëders.
Asch niet weegbaar.

-ocr page 49-

Daar het aetherextract kleurstoffen bevat,
waarin misschien ook ijzer, dat mee zou kunnen
wegen {het filter met praecipitaat is steeds bruin
gekleurd) heb ik hierover nog eene proef genomen.

• Proef 23.

Ik heb het filtraat van het calcium-oxalaat
eenige malen door een aschvrij filter laten
loopen, tot dit sterk gekleurd was, daarna
weer nagewasschen met water, om liet cal-
ciumchloride te verwijderen, toen gedroogd,
verbrand en gegloeid, maar ik kreeg geen
weegbare rest.

Bij grootere hoeveelheden CaO was deze
steeds zuiver wit, maar bij kleine massa\'s
zooals 1—2 m.Gr., gebeurde het wol, dat
de asch wat grijs zag.

Later heb ik nog bedacht, om na het
chloorvrij wasschen, het filter te overgieten
met warmen alcohol, hierin lost dan vrij
snel nagenoeg allo kleurstof op.

Zooveel mogelijk betrouwbare uitkomsten geeft
de methode van
Salkowski derhalve eerst dan,

wanneer men de lu\'ine 4 of óm aal uitschudt met

•■j

-ocr page 50-

34

250 c^P aether; vooral daar, waar het oxaal-
zuurgehalte hoog is, is dit noodzakelijk.

Practisch zal men echter kunnen volstaan
met 3 of 4maal uit te schudden; de methode is
dan reeds oneindig veel nauwkeuriger dan die
van
Neubauer, waarbij wel een ongeveer gelijk
procentgehalte van het toegevoegd oxaalzuur
wordt terug gevonden, maar telkens een groot
deel er van niet wordt gepraecipiteerd. In uiterst
verkleinde mate heeft
Salkowski\'s methode ook
de fout van die van
Neubauer; het phosphorzuur
lost namelijk iets in den aether op, zoodat er,
als men het gefiltreerde en ingedampte aether-
extract behandelt met CaCL en NHg, steeds eerst
eene troebelheid ontstaat van phosphaten; deze
troebelheid is echter zoo gering, dat de zure
phosphaten, die na behandeling met azijnzuur
ontstaan, hoogstens een spoortje oxaalzure kalk
zullen oplossen. Ook de hoeveelheid azijnzuur
die gebruikt wordt, is zeer gering.

Toen mijn onderzoek reeds voltooid was,
maakte ik kennis met eene verhandeling van
Salkowski \') zelf, waarin beschreven wordt, hoe
hij zijne methode controleert, en waarin hij

1) e. Salkowski : Zcitsclir. f. Pliysiol. Cliemio Hil. 29,1\'ar. 4:17.

-ocr page 51-

35

verder verscheidene bladzijden wijdt aan het
oxaluiirzuur en het verband hiervan met oxaal-
zuur. Hij begint met de methoden van
Nkubauer
en ScHULTZKX af te keuren. Evenmin verdient
volgens hem, aanbeveling de wijziging, die
LOE-
HiscH
in ScnuLTZEX\'s methode voorstelde, om
namelijk het oxaalzuur niet als kalk te bepalen,
daar die steeds verontreinigd is met P en S,
maar door titratie met kaliumpermanganaat. Die
titratie heb ik zelf ook beproefd; ik ben hierbij
echter tot het besluit gekomen, dat zij volstrekt
verwerpelijk is, daar men het oxaalzuur nimmer
behoorlijk vrij kan krijgen van organische stoffen,
die ook het kaliumpermanganaat ontleden. Ver-
. volgens gaat
Salkowski op verschillende punten
de deugdelijkheid zijner methode na, welke ex-
perimenten gedeeltelijk met mijn reeds beschreven
onderzoek overeenkomen.

Eene belangrijke quaestie is het verder, of
urinezuur bij oxydatie geeft oxaluurzuur en daarna
oxaalzuur. Heel waarschijnlijk is dit niet.

Salkow.<^ki meent uit de volgende proeven te
moeten opmaken, dat oxaluurzuur gepraeformeerd
in de .urine voorkomt, en nóch door oxydatie,
noch door bacteriön uit urinezuur in de reeds
geloosde urine ontstaat.

-ocr page 52-

36

Van eene urine werd door hem genomen 750
c^P; daarop werd zijn oxaalzuurbepaling toegepast
en gevonden: 10,1 m.Gr. (COOH)o.

Eene tweede hoeveelheid van 750 c^P dier
zelfde urine werd eerst boven de vlam inge-
dampt tot de helft van het volumen, daarna
werd 20 e^P zoutzuur toegevoegd en eerst weer
op de vlam, vervolgens op een waterbad inge-
dampt; toevallig werd dit laatste indampen wat
heel lang voortgezet. De rest werd nu met
water opgelost, gefiltreerd en het oxaalzuur
bepaald.

Men vond hierin: 17,0 m.Gr. (COOHjs.

Twee andere proeven op dezelfde wijze ver-
richt, gaven een dergelijk resultaat.

Waarvan kan nu dit meerdere oxaalzuur tel-
kens bij de tweede proef afkomstig zijn?

Salkowski meent niet anders dan van het
oxahiurzuur.

Daar nu echter de gebruikte urine niet versch
was, maar geconserveerd met chloroform, heeft
Salkowski de proeven met versehe urine her-
haald.

Vier Liter versehe urine (mensch) werden op
een waterbad sterk ingedampt, zoodat de zouten
grootendeels uitkristalliseerden. Deze half stroop-

-ocr page 53-

37

achtige, half kristallij ne massa werd zooveel
mogelijk met water opgelost, daarna gefiltreerd
en het filter met water iiitgewasschen.

A de rest en B het filtraat werden beide op
oxaalzuur onderzocht.

In A zou misschien nog oxaluurzure kalk te
vinden zijn. Derhalve werd de massa met i
250 c^P azijnzuur van 25 "/„ bij kamertempe-
ratuur geëxtraheerd, de oplossing gefiltreerd en
tot het kookpunt verhit. Er scheidde zich
toen een uiterst gering neerslag af, dat geen
oxaalzure kalk was, mogelijk zwavelzure kalk.
De in azijnzuur onoplosbaar gebleven rest werd
met warm verdund zoutzuur beiiandeld, gefil-
treerd en uitgeschud met {lether. Het aether-
extract leverde: 5 m.Gr. CaO, d. i. 8 m.Gr. (COOH),.

B. Aan het filtraat werd zoutzuur toegevoegd,
daarop werd het uitgeschud met aether, etc.

(1) Men vond: 1,8 m.Gr. CaO.

Du reeds uitgeschudde vloeistof werd nu sterk
ingedampt en weer uitgescluul met aether, etc.

(2) Men vond: 13,0 m.Gr. CaO.

De vloeistof werd nu na toevoeging van nog
meer zoutzuur ± 3 uur gekookt in een kolf
niet omgekeerde koelhuis, dan weer uitgeschud, etc.

(3) Men vond: geen CaO.

-ocr page 54-

38

Telde men nu de gevonden hoeveelheden
oxaalzuur bij elkaar op, dan was de totale
hoeveelheid zeer gering voor vier Liter urine;
spoedig werd hiervoor eene verklaring gevonden.
Door het lange koken met zoutzuur (3 uur)
was ureum ontleed en de vloeistof alkalisch
geworden. Er werd dus nog meer zoutzuur aan
die laatste vloeistof toegevoegd, op het waterbad
ingedampt en weer met aether uitgeschud, etc.

(4) Men vond: 9,0 m.Gr. CaO.

Er werd dus in het geheel gevonden:

A uit de rest: 5,0 m.Gr. CaO.
B uit het filtraat:

(1) direct: 1,8 m.Gr. CaO.

(2) na de tweede
indamping 13,0 m.Gr. CaO.

(3) na koken met
zoutzuur en
daarna toe-
voeg, v.zoutz. 9,() m.Gr. CaO.

Te zamen 29,4 m.Gr. Caü = 49m.Gr.(COOH).,.

Opmerkelijk is nu:

r. Dat door het lange indampen der urine,
deze maar heel weinig oxaalzuur als zoo-

-ocr page 55-

39

danig bevatte, maar voor het meerendeel
gebonden en door verhitten met zoutzuur
af te splitsen.

2". Dat de totale hoeveelheid oxaalzuur, die
werd gevonden, zeer gering is voor 4 Liter
urine.

Twee factoren kunnen dit laatste bewerkt
hebben:

In de eerste pUiats is het mogelijk, dat de
groote hoeveelheid azijnzuur gebruikt om de rest
op te lossen, ook oxaalzure kalk heeft opgelost.

In de tweede plaats is de uitschudding met
aether niet zoo lang voortgezet, tot geen oxjuil-
zuur meer was luin te toonen; mogelijk was
dus: óf nog niet alle oxaalzuur afgesplitst, óf
nog niet alles uit de vloeistof geëxtraheerd.

De proeven werden dus nog eens herhaald
met 4 Liter versche urine, met dit onderscheid,
dat de rest A niet met azijnzuur werd behan-
deld, maar met zoutzuur en daarna uitgeschud
werd, en de aetheruitschuddingen van het filtraat
verder werden voortgezet.

Uit de zoutzure oi)lossing van A werd gevoiulen
door uitschudden met aether, etc.: 7,0 m.Gr CaO

Uit het filtraat 13 na aanzuren
met zoutzuur: 6,8 m.Gr. CaO.

-ocr page 56-

40

In het geheel dus : 13,8 m.Gr. CaO = 23,0 m.Gr.
gepraeformeerd oxaalzuur.

Nu werd de uitgeschudde vloeistof B na toe-
voeging van 50 c^P zoutzuur, drie uur lang
gekookt in een kolf met omgekeerde koelhuis;
zij was toen alkalisch geworden (als gevolg van
de ontleding van het ureum, dat, daar de urine
zoo sterk geconcentreerd was, in groote hoeveel-
heid aanwezig was).

De massa werd derhalve weer. aangezuurd
met zuotzuur en nu met aether uitgeschud.

(1). Men vond: 9,2 m.Gr. CaO.

De uitgeschudde vloeistof werd op het water-
bad ingedampt na toevoeging van zoutzuur; de
reactie bleef hierbij zuur. De vloeistof werd
weer uitgeschud.

(2). Men vond: 16,6 m.Gr. CaO.

Weer ingedampt en uitgeschud.

(3).\' Men vond: 4,4 m.Gr. CaO.

(4). ld. Men vond: 5,6 m.Gr. CaO.

Dit voortdurend vinden van oxaalzuur wekte het
vermoeden op, of hier niet reeds het oxaalzuur
in de vloeistof aanwezig was en niet telkens
gevormd werd door het indampen met zoutzuur.
Het zou dan mogelijk zijn, dat het oxaalzuur
moeih\'jk geëxtraheerd werd tloor den aether.

-ocr page 57-

41

De vloeistof werd daarom niet meer ingedampt
met zoutzuur, maar direct opnieuw uitgeschud
met aether, etc.

(5). Men vond: 8,8 m.Gr. CaO; thans weer uit-
geschud zonder indamping, etc.

(6). Men vond: 1,4 m.Gr. CaO (de ascli was
echter eenigszins rood).

(7). ld. Men vond: 0,6 m.Gr. gloeirest, waarin
geen noemenswaardige hoeveelheid CaO was aan
te toonen.

Nu werd de vloeistof dus beschouwd ais vrij
van o-xaalzuur. Zij werd nu na toevoeging van
zoutzuur ingedampt; in deze vloeistof was toen
echter geen oxaalzuur meer aan te toonen.

De hoeveelheden oxaalzuur optellende, vond
men dus: 91,3 m.Gr.; dit stemt overeen met het
gewone gehalte van eene dergelijke urine.

Uit deze jiroeven leidt S.\\lkowski nu af: bij
zeer lang indampen van urine (zooals in liet
bovenstaande geval van 4 Liter tot een vrij klein
volumen) gaat liet grootste deel van liet oxaal-
zuur over in een niet direct door aether uit te
trekken vorm, die door verhitten mot sterk zout-
zuur oxjuilzuur laat afsplitsen. Deze vorm kan
moeilijk iets anders zijn als
oxahiurzunr.

Na die sterke indamping is bovendien ook het

-ocr page 58-

42

oxaalzuur zelf moeilijk uit te trekken door den
aether, mogelijk, omdat het vele ureum eene
bindende kracht daarop uitoefent.

Salkowski raadt ten slotte aan zijne methode
op de volgende wijze uit te voeren:

Men neemt 500 cM» urine, dampt in na toe-
voeging van iets zoutzuur tot Vs van het volumen
op de vlam en verder na toevoeging van 20 cM"\'
zoutzuur op het waterbad, trekt deze rest met
water uit en behandelt de oplossing verder op de
beschreven wijze.

Zelf heb ik deze proeven eenige malen her-
haald door twee hoeveelheden van eene zelfde
urine te nemen, de eerste te onderzoeken naar
de oude, de tweede naar de gewijzigde methode
van
Salkowski, gewoonlijk vind ik dan in het
tweede geval eenige tiende milligrammen meer;
hieruit volgt dus: óf dat bij dit indampen niet
veel oxaalzuur in oxaluurzuur is overgegiuin, óf
dat de urine weinig gepraeformeerd oxaluurzuur
bevatte.

-ocr page 59-

,111.

Literatuur over afscheiding van oxaalzuur
en oxalurie.

Het aantal onderzoekingen en geschriften over
de physiologische en pathologische oxaalzuur-
afscheiding is zoo buitengewoon groot, dat eene
volledige bespreking bezwaarlijk zou zijn. Ik
zal mij er toe bepalen, een overzicht te geven
van de verschillende theorieen over oxalurie en
oxmilzuurafscheiding, die in de vorige eeuw zijn
verkondigd en daarbij zooveel mogelijk de his-
torische volgorde in acht nemen.

Brandis (1808)\') schijnt wel de eerste te zijn
geweest, die de oxalurie als eene zelfstandige
ziekte heeft beschreven. In latere jaren is toen
een strijd ontslaan: aan de eene zijde stonden
de aanhangers der zelfstandige oxalurie, voorna-
melijk Engelsche en Italiaansche onderzoekers,
aan de andere zijde de Fransche en Duitsche,

\') Em. Haas: »Uebcr Oxaluru; mit lloobachlungou an
einem neuen Fiill (lie.ser Stoffwccliselstönnig«. Inuiig. Dis-
aert. Uonn 1804.

-ocr page 60-

44

die de oxalurie slechts als een symptoom be-
schouwden.

Prout (1840) vermeldt bij de oxaalzuur-
diathesis de volgende symptomen: digestiestoor-
nissen, het opgeblazen zijn van maag en darm
met gassen, een onregelmatige pols, pijn bij druk
op den maag, een gevoel van onbehagelijkheid
na het eten en verminderde galsecretie.

Als aetiologische momenten komen in aanmer-
king: herediteit, echter minder dan bij diabetes,
een sanguinisch of melancholisch temj)erament;
verder zijn het mannelijk geslacht en de middel-
bare leeftijd het meest gepraedisponeerd. Als
aanleidende oorzaken vermeldt hij voorts: slechte
lucht, ongeschikt voedsel, veel oxaalzuurhoudende
planten en gemoedsaandoeningen. Ook wijst hij
op een verband tusschen
diabetes en oxalurie en
beweert zelfs, dat oxalurie somtijds in diabetes
kan overgaan. Als behandeling schrijft hij voor
een diöet ongeveer als bij diabetes en geeft
bovendien: acidum uitro-muriaticum.

GoLDlNü-BiRi) (1846) \') vond in de boven be-

\') Phout: >()n tlie iiaUir«! ami treatment of stomaelial
and.renal disfases«. 1843.

Goldino-IJiuij: »Lectures on tlio pliysical and palliu-
logical characters of urinary deposits». Wien 184G.

-ocr page 61-

45

sclireven gevallen ook werkelijk veel oxaalzure
kalk in het sediment der urine. Als constant
symptoom bij de oxalurie vermeldt hij nog eene
brandende pijn in de lendenen.

Reeds Bence Jones (1846) \') deed proeven, of
door plantaardig dieet de oxaalzuuruitscheiding
werd vermeerderd, door dierlijk voedsel verminderd.

Bkobie (1849) \'-) meende, dat de nerveuse en
(lyspeptische verschijnselen het gevolg waren van
eene vergiftiging met oxjuilzuur, lietwelk gedu-
rende de digestie werd gevornul uit het voedsel
en dan in het bloed kwam. Hij verbood alle
suikeriioudende spijzen.

Gahroi) (1849) «) zou in dien zelfden tijd
bij een patiënt oxiuilzure kalk in liet bloed heb-
ben gevonden; ook bij vele jichtlijders trof hij
ditzelfde verschijnsel.

Merkwaardig is de beschrijving door FliicK
(1849)^) van de
Fralcheuv (VAoOf, eene ziekte

1) Em. Haas : I\'aR. 20.

J. HKdHiK: »0» (lyHpepsia and norvons disorder in
connection witli the oxalic diatliosis«. C\'ontril)utions to prac-
ticnl iiKuiicine. London
18U2. I\'ag. 178.
•\') Em. Haas
: Tag. 21.

Fiuck: >H(>mar(im>.s stir la diatht\'so do roxalatc dechan.x
sur son trait«>nicnL« Uazotto dcs lio|)itaux 1841). I\'ag.
4r»2, 453.

-ocr page 62-

46

die zou voorkomen in het warme seizoen, door
gebruik van vruchten en planten, die veel oxaal-
zuur bevatten; men vond daarbij eene menigte
kristallen van oxaalzure kalk in de urine, ook
veel ureum en phosphaten, terwijl het urinezuur
was verminderd. Men zou dit dus moeten be-
schouwen als eene soort intoxicatie met oxaalzuur.

Headlaxi) (1852) \') beschouwde de oxalurie
als eene abnormale omzetting van suiker; er
zouden hier niet zooals gewoonlijk, koolzuur en
water als eindproducten der oxydatie worden
gevonden, maar oxaalzuur.

Ook Beneke (1852)-) besprak de oxalurie in
zijn bekend werk over de stofwisselingsanoma-
lieön. Hij verdeelt deze stoornissen in:

1". Retardatie van de stofwisseling.

2". Acceleratie van de stofwisseling.

3^\'. Projiortie-stoornissen.

4". Fermentative stoornissen.

Hier hebben wij voornamelijk te doen met
de eerste groep; bij die retardatie worden de
voedingsstoffen niet voldoende geoxydeerd uit-
gescheiden, hetgeen zijn oorzaak heeft:

») Em. Haas: Pag. 21.

Hk.nkkk : UriiiKlIiiiion dor Putlioloplo des Stoffwoc-lisCi.M.
Berlin
187-1. Phr. 281.

-ocr page 63-

47

of in den aard van bet voedsel, dat voor het
onderzochte individu ongeschikt is;

of in de agentia, die daarop werken.

Allerlei oorzaken dragen hiertoe verder bi],
als functie-stoornissen van verschillende organen,
en niet het minst eene zekere aangeborene, ook
wel verworven zw^akte van het zenuwstelsel, die,
zooals hij later voorschrijft, op verschillende wijzen
is te verbeteren.

Als objective symptomen vindt men bij de
retardatie vooreerst afwijkingen in de urine:

1". meer urinezuur dan normaal;

2". meer aanlj^hospJiaten;

8". meer oxaalzuur.

Behalve deze een duidelijk waarneembaren
foetor van de uitademingslucht, omdat door de
longen, behalve koolzuur en water, ook vluchtige
vetzuren worden afgescheiden, evenzeer een
teeken van verminderde oxydatie.

Ten slotte nog: weinig energie, een matte
oogopslag, licht zweeten, behoefte aan veel slaap;
ook huidafwijkingen, als: comedones, acne, ec-
thyma, furuneulosis, alles gepfuird gaande met
afneming van het lichaamsgewicht.

Men diende dan in het oog te houden, of de
retarilatie eenvoudig een symptoom was van

-ocr page 64-

48

andere ziekten ; b.v. van circulatie- of respiratie-
organen, of wel primair als zelfstandige afwijking,
die andere gevolgen na zich sleepte.

Te veel en ondoelmatig voedsel zou op den
duur aanleiding geven tot retardatie; het hierbij
in grooter hoeveelheid afgescheiden oxaalzuur
onttrok het-lichaam veel kalk en deed het indi-
vidu vermageren.

Deze laatste opvatting komt mij nu al zeer
onwaarschijnlijk voor: in de eerste plaats is de
hoeveelheid kalk, die door oxaalzuur wordt ont-
trokken, ook, al is dit laatste vermeerderd, toch
nooit zoo bijzonder groot, en in de tweede plaats
zou dan dat vermageren al zeer gemakkelijk
kunnen voorkomen worden, door slechts een
weinig meer kalk met het voedsel op te nemen.

Het melkzuur, dat niet verder geoxydeerd werd,.
zou volgens
Bknkkp:, een gevoel van vermoeienis
teweeg brengen. Van grooten invloed achtte hij
in dergelijke gevallen de (jualiteit en de quantiteit
van het voedsel, in \'t bijzonder bij kinderen.

Achtereenvolgens bespreekt Bknkkk dan de
verschillende ontledingsproducten van het voedsel.
Hij wil ureum en acidum uricum uit twee ver-
schillende sj)litsingsproducten van het eiwitmole-

0

cule afleiden. Bij ile retardatie zou zich dus

-ocr page 65-

49

meer het urinezuiirgevend deel van het eiwit
afsplitsen. Dat ureum uit urinezuur ontstaat, is
wel mogelijk, maar toch uitzondering.

De oxalurie noemt Beneke geen afzonderlijke
ziekte, het is eenvoudig eene uiting der retardatie ;
die oxalurie is dan ook nooit de eenige afwijking
der stofwisseling, gewoonlijk vindt men ook toe-
neming van urinezuur en aardphosphaten. Als
oorzaken van de retardatie, waarbij de oxalurie
op den voorgrond treedt, noemt hij:

1". absoluut misbruik van Nhoudende stoffen;

2". misbruik van suiker en meelspijzen;

3". anaemie;

4». gebrek aan versche lucht;

5". deprimeerende invloeden.

Hoe aannemelijk en overtuigend nu dezo voor-
stellingen ook schijnen, toch moet men toe-
stemmen, dat zij geheel theoretisch zijn opge-
bouwd. Nergens zijn eenige voorbeelden uit do
praktijk aangehaald of is nauwkeurig de oxaal-
zuuruitscheiding nagegaan. En hoeveel andere
momenten zijn er nog, die invloed hebben op
de oxaalzuurafscheiding!

iMohelli (1852)\') een Italiaan, betwijfelt, of

\') em. haas: pa«. 27.

-ocr page 66-

50

(Ie door Beneke beschreven verschijnselen iets
te maken hebben met de oxalurie en brengt het
boven beschreven ziektebeeld in verband met de
in zijn land zoo veelvuldig heerschende
PeUafjra.

]\\Iaclagan (1853) i) zag 34 gevallen, waarin
de urine groote hoeveelheden oxaalzure kalk
bevatte. Hij deelde niet geheel de opvattingen,
die
Prout en andere schrijvers hadden verkon-
digd, maar meende toch, dat er eenig verband
bestond tusschen stoornissen in digestie en zenuw-
stelsel en de oxaalzuurafscheiding door de urine.
Ook merkte hij op, dat overmatig gebruik van
suiker en suiker bevattend voedsel de oxalurie
zoo niet veroorzaakte, dan toch onderhield.

Daarentegen kon Owen Rees (1856) «) niet
bevestigen, dat de oxalurie aan eene zelfstandige
ziekte eigen is. Hij leidde het oxaalzuur af van
urinezuur en beschouwde de oxalurie eenvoudig
als eene toevallige omzetting van acidum uricum.

Buchueim (1857) ») was ook van oordeel, dat
bij de oxalurie eene te geringe oxydatie plaats
had. Hij ried het gebruik van alkaliën aan,

1) Em. Haas: Pag. 21.

2) Em. Haas: Pag. 21.

3) Buchiieim u. PioxnowsKi: »Ucber den Uebergang einiger
organischen Säuren in den
Harnt. Archiv f. physiol. Heil-
kunde
1857. Abschnitt: 0.\\alsriurc. Pag. 124—129.

-ocr page 67-

51

daar deze de oxydatie bevorderen. Evenals
plantenzuren, gebonden aan alkaliën, gemakkelijk
geoxydeerd worden in het lichaam, zou dit ook
het geval zijn met oxaalzuur, gebonden aan alkali.

PiOTKOWSKi (1857)meende ook, dat oxaalzuur
in het menschelijk lichaam
kou geoxydeerd wor-
den; hij besloot dit uit zijne waarneming, dat
men van per os ingenomen oxaalzuur slechts
8 a 12 "/() in de urine terugvond.

Gallois (1859) 2) kwam tot de conclusie, dat
de oxalurie onder verschillende omstandigheden
wordt waargenomen. Zoo vindt men b.v. oxalurie
dikwijls bij spermatorrhoea. Zou dit oxaalzuur
wellicht uit het sperma afkomstig zijn?

Hij onderzocht de zaadblaasjes, vond daarin
echter nooit kristallen van oxaalzure kalk; in versch
sperma evenmin; in sperma, dat drie dagen
gestaan had in een gesloten buisje, vond hij
wel eene menigte kristallen, doch die meende hij
als tripel-phosphaat te mogen beschouwen. Hot
oxaalzuur moest dus in die gevallen van sperma-
torrhoea uit do urine zelf afkomstig zijn. Vorder

Huchheim ii. I\'ioTiiow.sKi: »lieber den Uebergang einiger
organischen Säuren in den Harn«. Archiv f. physiol Heil-
kunde 1857. Abschnitt:
O.xalsäure. Pag. 124 -129.

M. Gallois: Gazette med. de Paris 1859. Zie noot
Pag. 2.

-ocr page 68-

52

vond hij oxalurie bij sommige zenuwziekten en
bij toestanden van dyspepsie. Ook hij zag evenals
Benekk een nauw verband tusschen urinezuur en
oxaalzuur; doch wilde van een verband tusschen
diabetes en oxalurie niets hooren; urinezuur- en
oxaalzuurdiathesis zouden echter steeds samen
gaan. Dit laatste is evenwel geen regel, zooals
ik later nog met eenige proeven hoop aan te
toonen.

Als therapie voor oxaalzuur, en urinezuur-
diathesis, schreef
Gallois voor: alkalische wateren,
Eau de Vichy of 4 a 5 Gr. natriumcarbonaat op
1 Liter water per dag. Verder lichaamsbeweging
en zorgvuldige regeling van het dieet.

Weder eene geheel andere theorie over den
oorsprong van het oxaalzuur werd verkondigd
door
C. Schmidt (1853)\'). Hij zeide;

Oxaalzure kalk ontstaat uit de afzonderings-
producten der mucosa van blaas en nieren, en
ook uit de galblaasproducten. Hij grondde deze
verklaring op de meening, dat zulke onoplosbare
kristallen als die van oxaalzure kalk onmogelijk
de niercellen zouden kunnen passeeren en omdat
bovendien steeds een vermeerderd voorkomen van

Leiiman.v: Leiirbucli der physiologischen Chemie, Bd: 1.
Abschnitt: »Oxalsäure«. Pag. 40—lü. Leipzig 1858.

-ocr page 69-

53

oxaalzure kalk samenging met veel slijm in de urine.

De onjuistheid dezer theorie omtrent de vor-
ming van de oxaalzure kalk is, dunkt mij,
duidelijk. Dat er nooit uit slijm oxaalzure
kalk kan ontstaan, is natuurlijk niet met abso-
lute zekerheid aan te toonen, maar er bestaan
toch ook volstrekt geen redenen, om dit te moe-
ten aannemen. De oxaalzure kalk toch is niet
zoo absoluut onoplosbaar; zij is b.v. oplosbaar
in tweezurig natriumphosphaat, ook gebonden aan
eiwit in het bloed oplosbaar, verder in verschillende
plantencellen. Het herhaaldelijk samengaan van
veel oxaalzure kalk met slijm in het sediment eener
urine is zeer goed te verklaren door het feit,
dat slijm het bezinken van oxaalzure kalk sterk
bevordert.

Smolkr (ISGl) \') noemde do oxalurie geen ziekte,
maar een toevallig symptoom.

. Dyck Duckwohth (181)6)\'■) betwijfelde zeer, of
oxiuilzuur een nornuuil bestanddeel was van de
urine. Hij vond het tijdelijk bij reconvalescentie
van verschillende ziekten, vermoedelijk ten gevolge

\') Smolkr: Stiull»"!ii ueber Oxalurie. I\'ragor Vidrtnljahrsclir.
Uil. I. Pap. 157—17(>, Hd. 2. Pag. 85—72, 18(>1.

Dyck Duckwoktii: »Notos on artifiiial protiuclioiiH of
uxalurie.« Mod. Times Hd. 1, 18G5. Pag. 210.

-ocr page 70-

54

van verandering van het diëet en voortdurend
bij individuen, die leden aan dyspepsie en hypo-
chondrie, waar dus de oxydatie was vertraagd.

Men bedenke echter wel, dat in dien tijd nog
geen andere methode van oxaalzuurbepaling was
bekend dan het onderzoek van het sediment der
urine op octaëders.

Cohen (1870)\'), een Amerikaan, zag de oorzaak
der oxalurie in een te gering oxydatievermogen
van het bloed. De stoffen, die anders tot kool-
zuur en water verbrand werden, gaven thans
oxaalzuur, omdat het bloed overladen was met
koolzuur en weinig zuurstof bevatte. Hij zag
succes van geringe giften acidum nitricum.

Saundly (1875)^ beweerde: bij de oxalurie is
de te groote quantiteit van het voedsel oorzaak,
dat het organisme niet meer alles volkomen kan
omzetten.

Eene specifieke therapie der oxalurie bestaat
volgens hem niet

Lorenzen (1875 \'\'), een Deen, wilde de oxalurie
steeds als secundair beschouwen;\' er was in die
gevallen volgens hem steeds een of ander orga-

>) Em. Haas: 1\'ug. 22.
ï)
Em. Haas: 1\'ag. 22.
3) Em. Haas: 1\'ag. 22.

-ocr page 71-

00

nisch gebrek: emphnseem, dyspejjsie, waarbij de om-
zetting der stikstofhoudende stoffen gebrekkig was.

Fürbhinger (1876)zag dikwijls oxalurie bij
diabetes en ictertis. Hij zag ook bij diabetes ghj-
cosurie
en oxalurie met elkaar afwisselen. Eene
eigenaardige verandering van het zenuwstelsel
beschouwde hij als de oorzaak der oxalurie.

In een dier gevallen, waar diabetes met oxa-
lurie samenging, vond hij ook in het sputum
octaëders van oxaalzure kalk.

Ook Ungar (1877) ^ beschreef een geval van
oxalopti/se. Hij vond namelijk bij een patiënt
met bronchiaalasthma kristallen die hij beschouwde
als uit oxaalzure kalk besUiande in de expecto-
ratie, hoewel geen vermeerderde hoeveelheid oxaal-
zuur in do urine word waargenomen.

Kobert (1879) ■■\') hield de verschijnselen dor
oxalurie voor eene endogene intoxicatie.

Terwijl dus nu, wat hot wezen der oxalurie
betrof, tegenover elkaar stonden do opinie\'s van
Prout tegen die van Bknkkk en Gallois, kwam

\') 1\'. FORiiHiNnKii: >Zur OxalsriuroiuisHchcidiing (lurch don
Hjirn.f DiMitsch Arch. f. Klin. .Mod. 187G. Ud. 18. Pag.
143—15)2.

i) Unuak: I)out.sch Aroli. f. Klin. .Mod., Hd. 21. Klcincro
Mitlhcilungon: O.xaloptyBu. Pag.
435.
••\') Em. Haas
: Pag. 35.

-ocr page 72-

56

in 1880 Cantani met nieuwe waarnemingen
over deze stofwisselingsanomalie.

Hij beschrijft de oxalurie als eene zelfstandige
ziekte, die verwant is met diabetes. Is er veel
oxaalzure kalk in de urine, dan moet er volgens
hem ook veel oxaalzuur in het bloed zijn, mis-
schien wel gebonden aan eiwit. De oorzaak der
oxalurie is gelegen: in de eerste plaats in eene
zekere praedispositie, die erfelijk is, verder in
het gebruik van te veel koolhydraten en suiker.
De oxalurie is eene qualitative stofwisselings-
anomalie; het voedsel wordt wel verbrand, maar
de bestanddeelen worden op eene andere wijze
dan gewoonlijk gesplitst. Er is eene functionneele
uitputting van het organisme, waardoor de kool-
hydraten niet op de gewone wijze worden ver-
brand ; misschien wordt ook het glycogeen, afge-
splitst van het albumen, op die eigenaardige wijze
geoxydeerd.
Cantam negeert eene oxalurie van
nerveusen oorsprong.

De verschijnselen der oxalurio zouden afhan-
kelijk zijn van eene lichte intoxicatie met oxaal-
zuur, die eene depressie van hart en zenuwstelsel
zou ten gevolge hebben. Terwijl nu velen mee-

1) A. Cantani: »üxalurii!, h|h;c. l\'iithologi« mulTluim])!« ()(\'r
Stoffwechselkrankheiton, deutsch von L. Hahn, Bd. 2. Pag. 1.

-ocr page 73-

57

nen, dat oxaalzuur ontstaat door onvolkomen
verbranding van urinezuur, spreekt
Caxtani dit
tegen, daar bij ziekten, waar weinig zuurstof
ter beschikking is, zooals bij respiratiestoornissen,
volgens hem de oxaalzure kalk niet in grooter
hoeveelheid optreedt.

Vooral in overvoeding ziet Cantani de oorztuik
der oxalurie. Hij vermeldt eene geheele reeks
ziektegeschiedenissen van lijders aan oxalurie,
welke hij door absoluut eiwitdiëet heeft genezen.

Als symptomen noemt hij: progressieve verma-
gering, spierzwakte, lendenpijn, depressie, yirile
impotentie, pollakurie.

Bij de aetiologie moet men echter wel in het oog
houden, dat die overmatige koolhydraatvooding
alleen oxalurie teweegbrengt bij patiënten, die
daartoe gepraedisponeerd zijn.
Cantaxi kon
namelijk wjiarnemen, dat bij gezonde personen
veel gebruik van siroop, aniylaceën, etc. geen
oxaalzuurvermeerdering gaf.

Kr zijn voornamelijk twee klinische vormen der
oxalurie te onderscheiden:

1". bij nerveuse individuen, gepjuird met ver-
magering en hypochondrie;

2". bij vetlijvigen, gepaard met neuralgieëti
en furunculosis.

-ocr page 74-

58

Bij den eersten vorm vindt men: een algemeen
onbehagen, vatbaarheid voor digestiestoornissen,
maagdilatatie, constipatie en veel last van flatus.

De urine is donker, sterk zuur en bevat ook
veel ureum en\'uraten.

Bij den tweeden vorm: allerlei pijnen langs
rug en lendenen, furunkels en abcessen.

De behandeling bestaat in het voorschrijven
van een diëet, bestaande uit vleesch en eieren;
heeft de patiënt intolerantie voor vleesch, zoo
geeft
Cantani daarbij: zoutzuur en pepsine, 3 maal
daags een mespunt vol. Bovendien: alkalische
wateren, beweging, hydrotherapie, berglucht en
natrium phosphoricum 2 maal daags 1 Gr. na
het eten.

Het doel dier behandeling is: in de eerste plaats
de oxaalzuurproductie zooveel mogelijk te beper-
ken en daarna het lichaam weer geschikt te
maken, de koolhydraten normaal te verbranden.

Bij een dergelijk diëet zijn na 3—1 dagen de
kristallen uit de urine verdwenen, terwijl na
8—10 dagen de nerveuse symptomen wegblijven.

Wanneer men Cantani\'s uitvoerige beschrijving
leest, wordt men onwillekeurig meegesleejjt door
zijne zoo heldere, duidelijke en aannemelijko
voorstelling der oxalurie.

-ocr page 75-

59

/Van de goede resultaten der behandeling van
zijne patiënten, valt dan ook weliswaar niet te
twijfelen, de explicatie der feiten evenwel kan
op verschillende wijzen worden gegeven. Jammer,
dat overal quantitative bepalingen ontbreken,
want, dat na eenige dagen, als het voorgeschre-
ven diëet is gevolgd, de kristallen uit de urine
verdwijnen, is natuurlijk ook mogelijk door het
grooter geworden oplossingsvermogen der urine
voor oxaalzure kalk.

CzAi\'KK (1882)\') meende, dat het al of niet
aanwezig zijn van een oxalaatsediment grooten-
deels afhankelijk was van het oplossingsvermogen
der urine. Hij vond in gevallen van oxalurie op
100 dl.
stikstof der urine minder plm2)horus dan
17— 20, zooals de normale verhouding moest zijn
(Zuelzkr). Mogelijk zou dus om die reden de
oxaalzure kalk neerslaan.

CzAi\'KK vond ook, dat onvolkomen verbranding
van koolhydraten
oxaahunr kon geven.

Skligsohn (1882)\') die meende, dat oxaalzuur
toch niet uitsluitend uit koolhydraten ontstond,
vroeg zich af, waarom dan toch bij onthoiuling

\') Czai\'kk: »IhMtriiK«\' zur Kcniitniss der Oxalsaureausscliei-
duiig iin Meiisclienliarii.t IVag. Zeitsclir. f. lleilU. Hd. 12.
I\'ag. 345.

•-\') Em. Haas; Pag. 33.

-ocr page 76-

60

van koolhydraten alle ziekteverschijnselen konden
verdwijnen. Is dan wellicht eene digestiestoornis
hier de hoofdzaak en de oxalurie slechts geheel
secundair?

Ralfe (1882)^) onderscheidde eene temporaire
oxalurie, voorkomend bij koorts, hart-, long- en
leverziekten, en eene permanente oxalurie ge-
paard gaande met dyspnoë, vermagering en apathie.
De oxalurie had hier haar grond in ongeschikt
voedsel. Zijne voorstelling kwam met die van
Beneke overeen. Hij meende, dat door onvol-
komen oxydatie, zoowel van eiwit als van kool-
hydraten en vet, die vermeerdering van het oxaal-
zuur ontstond; speciaal zou dit geschieden bij
neuropathische en hypochondrische individuen. De
behandeling bestond in nauwkeurige regeling van
het dieet, en vermijding van oxaalzuurhoudende
planten; voorts verbetering der algemeene stof-
wisseling door ijzerpraeparaten, zeebaden en be-
handeling van den darmcaüirh.

Leube (1882) \') zag nooit een duidelijk geval
van oxalurie. Hij noemde oxiialzuur een con-
stant stofwisselingsproduct.

>) Ralkk: kIc roxalurift, 1882.

<) Salkowski u. Lkuiik: »iliu Ltilin- vom Ilanic, lb82. 1\'ag.
lül, 115—120, 419-423.

-ocr page 77-

61

Esbach (1883)\') hield de oxalurie niet voor
eene afzonderlijke ziekte. Het oxaalzuur, dat
uit het voedsel werd gevormd, ontstond volgens
hem niet door
oxydatie, maar door reductie, ver-
moedelijk veroorzaakt door de zwavelwaterstof
in den darm. Hoofdzakelijk echter, zeide hij, is
het oxaalzuur der urine afkomstig van geprae-
formeerd oxaalzuur in het voedsel. Dit wordt
slechts gedeeltelijk geresorbeerd; hoe meer alka-
liën, des te minder resorptie; het gebruik van
vleesch vermeerdert de resorptie. Bij uitsluitend
melkvooding wordt geen oxaalzuur afgescheiden.

PKTTinuTTi (1886) ®) beschreef de oxalurie even-
min als eene zelfstandige ziekte, maar als een
symptoom van dyspejisie. Hij wilde acidum phos-
phoricum laten gebruiken, o!n de oxaalzure kalk
in oplo.ssing te houden. In tegenstelling met
vele andere onderzoekers van zijn tijd vond hij
jui.st oxalurie bij vleeschdiëet.

Von Jaksch (1889)") vond ook patiënten met

\') Ehhacii: nullolin pt\'n^ralo «In Tlicrapout ined. ot chirurg.
Paris 1883. Pag. 821.

Pkttikutti: Hof. in Virchow-HIrscii, Fortscliritte d. Mód.
188G li. Pag. 20G.

Von Jaksch: Klinisrlio Diagnoslik innoror Krankboiton,
1889. Pag. 824.

-ocr page 78-

62

subjective ziekteverschijnselen, terwijl de oxalurie
het eenige objective symptoom was.

Daarentegen noemde N?]idert (1890)\') weder
de oxalurie eene zelfstandige ziekte. Het cen-
traal zenuwstelsel zou de oorzaak zijn van die
abnormale gistingsprocessen, waarbij meer dan
normaal oxaalzuur werd gevormd. Licht verteer-
baar voedsel gaf verbetering.

Albin Hoffmann (1893)\') betwijfelde sterk, of
het oxaalzuur iets te maken had met de ver-
schijnselen, die men er aan toeschreef. Wij
weten hier niets van, zoo drukt hij zich uit,
zoolang geen quantitative bepalingen gedaan zijn.

Emil Haas (1894) =\') vermeldde de ziektegeschie-
denis van een lijder aan oxalurie. Hij bepaalde
quantitatief het oxaalzuur der urine naar de
methode van
Neubaukii en vond eene sterke
vermeerdering.

Koolhydraten veroorzaakten eene nog sterkere
toename van het oxaalzuur, terwijl ammonium-
carbonaat en vleeschdiëet het deden afnemen;

1) Nkidkrt: »Oxalurie und nervöse Zustände. Müncli. Med.
Wochenschr.
1890. Pag. 590.

\'-) Aluin Hoffmann: Lelirbucii der Constitutions Krankheiten,
1893. Pag. 350.
3) Emil Haas
: Inangur. Dissert, Bonn 1894. Pag. 43.

-ocr page 79-

r,3

tegelijkertijd verminderden dan ook de ver-
schijnselen.

Rkali en Boni (1893)\') hebben getracht na
te gaan, of gebrek aan zuurstof en dienten-
gevolge onvoldoende oxydatie werkelijk de oxaal-
zuuruitscheiding deed toenemen. Zij verwekten
namelijk dyspnoe bij honden, door het aanleggen
van een gipskorset (
Sayre); inderdaad werd toen
meer
oxaalzuur, en eveneens meer mpR-2Uur en
f/hjcose gevonden in de urine.

Later vonden zij onder dezelfde omstandig-
heden ook meer ontleding van eiwit:

meer aceton,

meer gej)raeformeerdo ammoniak en

meer zwavel.

Proeven van Paul von Temuay (1890)\') met
quantitative analyses, bewezen eveneens, dat
dyspnoe de oxaalzuurafscheiding vermeerderde.

Wij zien dus, hoeveel verschil in meening er
bestaat over het wezen der
oxaluricy voor een
groot deel echter geven de schrijvers theoretische
voorstellingen en overwegingen, die door betrekke-

\') Ukam kn Boni: Wiener med. Wochenschr. 1893. No. 24, 25.
») Paui. von Tkhkay
: Pnfipei-s Arch. Hd. ÜH, 189Ü. Pag. 393.

-ocr page 80-

64

lijk weinig en dikwijls onvoldoende bewijzen
gestaafd zijn. Die oneenigheid heeft echter ook
vooral haar oorzaak in de uiterst gebrekkige
kennis van de physiologische oxaalzuurafschei-
ding. De een leidt oxaalzuur geheel af uit het
plantaardig deel van het voedsel, een tweede
uit onvoldoende oxydatie van stikstofhoudende
voedingsstoffen, een derde weer uit abnormale
omzetting van koolhydraten. Zoolang men echter
niet meer
vaste feiten heeft omtrent de physio-
logische oxaalzuuruitscheiding, omtrent de hoofd-
bronnen van het oxaalzuur en de omstandig-
heden, die de praecipitatie van oxaalzure kalk
bevorderen, kan men, dunkt mij, aan de studie
der pathologische oxalurie, hetzij zij symptoom
is of eene afzonderlijke ziekte niet denken. Kent
men eenmaal de bronnen van het oxaalzuur, de
voorwaarden, waaronder het wordt afgescheiden,
dan zullen (luantitative analyses der urine, ver-
richt bij nauwkeurig bekend voedsel dezer patiën-
ten, eenig licht kunnen geven.

Ook over de physiologische oxaalzuuruitschei-
ding bestaat reeds eene uitgebreide literatuur.
Als bronnen van het oxaalzuur in het menschelijk
lichaam kwamen bij de verschillende schrijvers
de volgende stoffen in aanmerking:

-ocr page 81-

65

1", gepraeformeerd oxaalzuur van het voedsel,
2". eiwitstoffen,
3". koolhydraten,
4". vetten,

5". xanthinebases, kreatine,
organische plantenzuren,
7". urinezuur.

Vooral urinezuur werd door velen in verband
gebracht met oxaalzuur. Men meende, dat urine-
zuur bij oxydatie oxaalzuur kon leveren, daar
dit in vitro ook het geval was. Inderdaad
zijn er vele proeven, die pleiten voor een der-
gelijk ontsüuin van oxaalzuur, hoewel weder uit
andere experimenten hiervan hoegenaamd niets
blijkt

WöULKH en KmoHicils (1848)\') zijn de eersten
geweest, die hieromtrent belangrijke onderaoekin-
gen deden. Zij beweerden op grond van de
volgende |)roeven, (hit dieren, dien men acidum
uricum ingeeft, eene vermeerderde (|uantiteit
ureum en oxaalzure kalk in de urine uitscheidden,

\') WüiiLKK uml Frkkiciis: »Ueber dio Veriimlerungm, wi-lclu\'
iiamontlicli orgmiischo Stoffo bei ilirom Uobcrgang in deti
Harn erleidon.« Annalun der Clioniic und IMiarniado, Ileidel-
l)crg 1848. Hd. 15. 1\'ag. :U0-.:i42.

5

-ocr page 82-

66

m. a. w., (lat in dat geval urinezuur werd ontleed
in ureum en oxaalzuur.

Eerste Proef. Bi] een konijn, dat gewoonlijk
zeer weinig ureum uitscheidde, vonden zij bij eene
gift van 2,5 Gr. kaliumuraat ongeveer 5maal
zooveel ureum. Bij elke herhaling van de proef,
was het resultaat steeds hetzelfde.

Ticeede Proef. Bij een konijn werd 1,5 Gr.
urinezure ammoniak in de vena jugularis ge-
spoten ; er ontstond toen geen sediment van
urinezuur, maar wel werden t<ilrijke krisUillen
van oxaalzure kalk in de urine gevonden.

Derde Proef. Een mensch nam des avonds
4 Gr. urinezure ammoniak in, den volgenden
morgen vertoonde de urine een grijswit sedi-
ment, dat bijna geheel bestond uit oxaalzure
kalk, epitheliumlamellen en veel ureum. Het spec.
gew. der urine was hoog.

In vitro zijn de ontledingsproducten van acid.
uricum:
oxaalzuur, ureum en aUantoine.

Bij deze proeven zijn gevonden: oxaalzuur on
ureum: aUantoine echter niet; deze stof geeft in
vitro door koken
oxaalzure ammoniak.

»Zou wellicht in het menschelijk lichtiam deze
allantoïne ook verder worden omgezet tot oxaal-
zuur?« vroegen WöiiLKii en FuKiiicils.

-ocr page 83-

67

Vkrdc rmf. Een mensch nam in: 4 Gr.
allantoïne. De urine bevatte echter geen kristal-
len van oxaalzure kalk en geen allantoïne.

Vijfde Proef. Een mensch nam in 6 Gr. allan-
toïne. Het resultaat was hetzelfde.

WöULKR en Frehichs maken nu hieruit de
gevolgtrekking, dat acidum uricum geen eind-
product is van de stofwisseling, maar verder
ontleed kan worden en hierbij oxaalzuur afsplitst.

Nu kan dit mogelijk in enkele gevallen waar
zijn, maar het behoeft daarom nog geen regel
te wezen; bovendien is hiermede ook voor deze
gevallen nog niet bewezen, dat
aUc oxaalzuur
van het urinezuur afstamt.

Wat ten slotte de oxaalzuurvermeerdering
aangaat, deze staat toch naar mijne meening
ook niet vast; want:

1". de gewone dagelijksche oxiuilzuurafschei-
ding voor elk der |)roefindividuen is vol-
komen onbekend;

2". uit die vermeerdering van sediment, nuig
men niet tot vermeerdering van oxiuilzuur
concludeeren; het oplossend vermogen der
urine kan eenvoudig verzwakt zijn.

Nkiih.\\uer en Gau.ois konden de resultaten
van
wöhler en fiterichs niet bevestigen.

-ocr page 84-

68

Ranke (1852) ^) vond buiten het lichaam als
ontledingsproducten van urinezuur:
ureum en
oxaalzimr. Hij liet namelijk 3 Gr. urinezuren
natron opgelost in water op 32° in een broedstoof
staan; na eenige dagen werd in de oplossing
oxaalzuur en ureum gevonden.

P. Fürbringer (1876)") deed uitgebreide onder-
zoekingen over de oxaalzuurafscheiding; door nauw-
keurig verrichte quantitative bepalingen kwam
hij tot de overtuiging, dat oxaalzuur een nor-
maal stofwisselingsproduct is.

Hij zocht ook naar de vorming van oxaal-
zuur uit urinezuur. Bij een hond, die 2—4 Gr.
ammoniumuraat innam, vond hij 4maiil geen
vermeerdering, 3maal eene sterke toeneming van
het oxaalzuur in de urine. Hij hield het optreden
van veel oxaalzuur volstrekt niet voor een teeken
van verminderde oxydatie, want in dat geval
zouden evengoed tusschenpioducten van acidum
uricum en oxaalzuur kunnen ontstiian. Eene
andere bron zou volgens hem zijn de
kreatine;
deze toch kan in vitro aldus ontlee\'d worden:
kreatine water = methylguanidine oxaalzuur.

>) Rankk: Joiunal f. prakt. Clieni. Hil. Hü, 1852. Pag. 15.
-\') P.
FCuiihinokr: »Dio O.xalsauroaussclu\'idung «liircli dun
Ham«. Duutsch Arch. f. Klin. Mcil. lid. 18, 187ü. Pag. 143.\'

-ocr page 85-

09

Ook zou oxaalz^uir kunnen ontstaan uit kool-
hydraten of stikstofvrije splitsingsproducten van
eiwit.

Ook Auerbach (1879)trachtte de hronnen
van het oxaalzuur op te sporen. Hij meent,
dat het in elk geval niet alleen afkomstig is
van gepraeformeerd oxaalzuur van het voedsel;
evenmin is het volgens hem alleen een ontledings-
product van de koolhydraten, zooals in zijn tijd
was beweerd, want bij een hond, die vleesch,
spek en water gebruikte, hield de oxaalzuur-
afscheiding niet op. Als een bewijs, dat oxjuilzuur
ook uit eiwit ontstaat, haalt hij bovendien het feit
aan, dat
Salkowski ook bij een hongerenden
hond oxaalzuur in de urine vond.

HAMMKHHAniiKR (1888) \') onderzocht, evenals
Fühhiunokh, of bij honden het toedienen van
urinezuur eene vermeerdering gaf van de oxaal-
zuurafscheiding. Hij kreeg hiermede een negatief
resultaat. Bij giften van 1—8 Clr. acidum uriciun,
bleef de (|uantitoit oxaalzuur onveranderd. Hij
vond echter bij honden, die met vleesch werden

\') Aukiuiacii: »Zur Konntnis.s dor Ü.xydation.s-Vorgiinpo,
iin Tii\'rkorpcr.« Virrli. Arcii. Utl. 77, 1879. Pa«. 220.

-) IIammkriiaciikr: »Zur Pliyniolotfi« dorOxalsaurc« PfifuriT s
Arcli. IJd. ;)!]. 188:1. Pag. 94.

-ocr page 86-

70

gevoed en bovendien eenige dagen aelitereen
natriumcarbonaat kregen, eene duidelijke toeneming
der oxaalzuuruitscheiding. Voeding met veel vet
liet het oxaalzuurgehalte onveranderd. Sommige
organische zuren gingen onveranderd in de urine
over.

W. Mills (1885)\') experimenteerde meteen
hond. Hij ging na, welken invloed het voedsel
op de oxaalzuuruitscheiding had.

Hij kreeg als gemiddelde oxaalzuurnfficlieidmf)
(methode van Schultzkn) per 24 uur:

Bij voeding met uitsluitend vleesch: 11,1 m.Gr.,
bij voeding met vleesch en spek: 5,4 m.Gr.,
bij voeding met vleesch en veel brood: 8,() m.Gr.

Uit deze proeven meende hij te mogen l)e-
sluiten, dat de koolhydraten zeker geen invloed
hadden op de oxajilzuurafscheiding.

Nu\' zou men hiertegen kunnen aanvoeren,
dat, wat voor een liond geldt, daarom nog niet
onvoorwaardelijk voor den menscii vaststaat,
maar ook bij mensehen kreeg
Pkttiiuj\'ITI, zooals
reeds boven is vermeld, met vleeschvoeding liet
meeste oxaalzuur.

\') W. .Mills: »Uehnr dio Atissdieidiiiip der Oxalsimro diircl
den Harn«. Vircb. Arcii. Hd. <»«>. Pag. 3ÜG.

-ocr page 87-

71

CiAGLio (1887)wilde weten, of oxaalzuur in
het lieha<am verder ontleed kon worden. Hij liet
bloed, waaraan eene bekende hoeveelheid natrium-
oxalaat was toegevoegd, door eene versche nier
stroomen; zelfs, als het bloed verscheidene uren
door de nier gevloeid had, kon hij geen vermin-
dering, derhalve geen oxydatie van het oxaal-
zuur waarnemen.

Bij een haan, dien hij oxaalzuur had inge-
geven, werd dit onveranderd in den inhoud der
cloaca teruggevonden.

CrAOLio deed verder nog de volgende proeven,
die de onoxydeerbaarheid van het oxaalzuur
zouden bewijzen.

Een hond met een darmfistel scheidde ge-
woonlijk af i)er 24 uur: 4 m.dr. (COOH)..

In de darmlis werd gebracht eene hoeveel-
heid oxal. natric;

na een be|)aal(lon tijd werd de oplossing uit
den darm genomen; er bleek toen te zijn go-
resorbeerd eene hoeveelheid corresjmndeerende
met: 11,88 m.Gr. (COOII),.

>) Oa(iui»: »Das Vfrliultcii ilcr Oxalsaun\' iin Organis-
imis.« Anii. f. (\'xp. I\'atliDlogif u. PhaniiaU., Hd. 22, 1887.
1\'ag. 2-lU.

-ocr page 88-

72

De oxaalzuurafscheiding was nu:

Eersten dag: 4 7,68 m.Gr.

Tweeden dag: 4 2,24 m.Gr.

Derden dag: 4 1,30 m.Gr.

Te zamen: 3 X 4 11,22 m.Gr.

Er was dus 11,2 m.Gr. meer afgescheiden
dan gewoonlijk; dit komt vrij wel overeen met
de 11,83 m.Gr. die waren ingebracht.

Bij eene tweede reeks van proeven was de
gewone oxaalzuurafscheiding 6,4 m.Gr. Hier werd
van uit de darmlis geresorbeerd: 25,6 m.Gr.

De oxaalzuurafscheiding bedroeg:

Eersten dag: 6,4 2,4 m.Gr.

Tweeden dag: 6,4 17,6 m.Gr.

Derden dag: 6,4 6,8 m.Gr.

Te zamen: 3 X 6,4 26,8 m.Gr.

Hie\'r werd dus in plaats van 25,6 m.Gr.
teruggevonden 26,8 m.Gr.; hetgeen dus ook vrij
wel overeenkomt.

Alle opgenomen oxaalzuur werd dus in beide
gevallen onveranderd weder uitgescheiden.

Wat nu de waarde van Gacjlio\'s proeven
betreft, moet men in de eerste i)laats beden-
ken, dat, al wordt oxaalzuur niet door eene\'

-ocr page 89-

310

levende nier geoxydeerd, het daarom toch nog
wel elders in het lichaam kan ontleed worden. \'
Ook de proeven met den hond zijn, naar het
mij voorkomt, niet absohuit bewijzend, daar de
hoeveelheden oxaalzuur betrekkelijk klein zijn;
mogelijk zou bij grootere giften wel een deel
geoxydeerd blijken te worden.

P. Marfohi (1890) \') kwam dan ook tot de
omgekeerile conclusie. Hij meende, dat oxaal-
zuui- wel werd geoxydeerd in het lichaam.

Hij bepaalde zijn eigen oxaalzuuruitscheiding
en vond per 24 uur: 1(>—20 m.Gr. (COOH)., bij
gemengd voedsel.

Bij een dergelijk voedsel nam hij nu in:
1,000 Gr. (COOH)o en vond toen in zijn urine
0,150 Gr. (nOOH)o, derhalve 0,180 Gr. meer dan
gewoonlijk.

In zijne faeces van 48 uur na de inneming
van het oxaalzuur vond hij 0,120 Gr. Hij meende
dus, dat van die 1,0()0 Gr. toch het grootste deel,
nl. 0,940 Gr., was geresorbeerd; hiervan werd
dus slechts 14,8 "A. in de urine teruggevonden,
do rest moest dus in het lichaam ontleed zijn. Ken
onderzoek der lU\'ine op oxaluurzuur viel
nof/atk\'f uit

•) Kt\'f. in .Mniy\'s .liiliresbcnolit, 18{Mj.

-ocr page 90-

74

Hammarsten (1891)\') stelde in het licht, dat de
wijze, waarop oxaalzuur ontstond, nog sleclits ge-
brekkig bekend was. In de eerste plaats zou het in
allen geval gedeeltelijk afkomstig zijn van geprae-
formeerd oxaalzuur uit het voedsel, daar dit
volgens hem onveranderd in de urine overgaat.
Verder moest men wel aannemen, dat ook uit
ehüit en vet oxaalzuur ontstaat, daar deze stof
ook bij hongerenden werd uitgescheiden. Voor
het aannemen van eene oxydatie van urinezuur
tot oxaalzuur, bestaan volgens hem geen vol-
doende gronden.

Abeles (1892) •-) betwijfelt weer den overgang
van oxaalzuur uit het voedsel in de urine. Hij
liet groote hoeveelheden spinazie
(zeer rijk aan
oxaalzuur)
innemen, vond echter geen enkele maal
eene toeneming van het oxaalzuur in de urine.

Vox Noori)P]n (1898) «) meende.dat alle oxaal-
zuur der urine als zoodanig afkomstig was uit
het voedsel.

\') Hammaiustkn ; Lolirljuch d. pliy.siologiscliPii Choinic, 1891.
Pag. 299,

2) .M. Ahklks; »Ueber alimentüro Oxahirio.« Wien. Kliii.
Wocli. 1892. No. 19—20.

•\'\') Vo.n Nookdkn: »Lolirbiic.li der i\'aflioiogit\' des Stoff-
wechsels,« 1893, Pag. 79, 441.

-ocr page 91-

75

Dunlop (1897) \') vond bij melkdiöet geen
oxaalzuur. Hij vond van ingenomen oxaalzuur
slechts
3,6 7o in de urine.

LiiTH.iK (1898)2) heeft door vele proeven den
invloed van het voedsel op de uitscheiding van
oxaalzuur nagegaan. Hij paste de quantitative
bepaling volgens
Np:ubaukii toe; om echter zeker te
zijn, dat alle phosphaten oplosten, gebruikte hij meer
azijnzuur, dan was voorgeschreven. Hij onderzocht
ook het sediment microscoi)isch en vond daarin
♦slechts kristallen van oxaalzure kalk; in de asch
kon hij geen P of S aantoonen. De cijfers door hem
gevonden zullen dus in geen geval te groot zijn,
misschien wel iets te klein,daar wij weten (
Nickki.),
dat oxaalzure kalk een weinig oplost in azijnzuur.

Dat oxaalzuur een gewoon stofwisselingsproduct
is en niet alleen uit het voedsel afkomstig is,
bewijst Li
\'ith.ik door proeven oj) een hond, die
lui
twaalf dagen hongeren nog voortdurend oxaal-
zuur in de urine uitscheidde. Ook bij een typhus-
patiënt, die voedsel gebruikte, dat volkomen vrij
was van oxaalzuur, nl.: melk, suiker en sherry,
vond hij steeds oxaalzuur in de urine.

\') Dunlop: Report^ from the laboratory of tho royal Collcgo
of Physicians, Kdinbnrg 1897.
2)
LCtujk; Zoitschr. f. Klin. M.\'tl. Hd. 35. licit 3 uud 4.

-ocr page 92-

76

Het gebruik van Tiolfsthymiis en nucleinc, dat
gewoonlijk eene duidelijke verhooging van het
urinezuurgehalte teweegbrengt, verwekte in zijne
gevallen geene vermeerdering der uitscheiding
van oxaalzuur.

LoiLMEL (1899)\') vond eveneens, dat de uit-
scheiding van oxaalzuur blijft voortduren ook
bij oxaalzuurvrij voedsel. Bij zijne proeven be-
diende hij zich ook van de methode van
Neu-
bauer
, die volgens zijn onderzoek op eene kunst-
matige urine 6—10 7o verlies geeft.

Tusschen ontleding van eiwit in het lichaam
en uitscheiding van oxaalzuur, vond hij geen
verband.

Hij gebruikte zelf eerst twee dagen voedsel
arm aan eiwit
(ivittebrood, boter, suiker en i-jjst)
en vond daarbij resp. 33 en 13 m.Gr. (COOH),;
daarna nam hij twee dagen voedsel rijk aan
eiwit\'en vond toen resp. 4,2 en 3,5 m.Gr. (COOH),;
derhalve een zeer groot verschil.

Lo.mmel deed verder vele analyses bij lijders
aan
diabeteji en icterus, doch vond bij deze geen
afwijkingen van beteekenis in de afscheiding van
oxaalzuur; wel bleek ook uit deze experimenten.

«) Lommkl: Doiitscli Arcli. f. Klin. .Meil. Bd. Ü3. Pag. ÜOO.

-ocr page 93-

77

dat de uitscheiding onafhankelijk is van de
omzetting van
eiwit.

Dan werd door hem de al of niet oxydeer-
baarheid van oxaalzuur in het menschelijk
lichaam onderzocht.

Een reconvalescent nam drie dagen achtereen
telkens 671 m.Gr. oxaalzuur in; de urine bevatte
die dagen resp. 12,2, 5,6, 10,9 m.Gr. (COOH),;
den vierden dag slechts een spoor, terwijl de
faeces dier vier dagen te zamen 116,2 m.Gr.
oxaalzuur leverden. Een groot deel van het
oxaalzuur was dus verdwenen, hetgeen moeilijk
anders is te verklaren, als door aan te nemen, dat
het geoxydeerd is. Wel moet
Lom.mkl toegeven, dat
de bepaling van het oxaalzuur in de faeces niet
volkomen nauwkeurig is, doch een belangrijken
invloed meent hij aan deze fout toch niet te
nu)gen toeschrijven. De onderstelling, dat oxaal-
zuur wel oxydeerbaar is, verklaart bovendien
ook, hoe bij gelijk blijvend voedsel, de afscheiding
van oxaalzuur bij een zelfden persoon soms zoo
sterk wisselt.

Ten slotte trachtte Lommki- een verband te
vinden tusschen oxaalzuur en urinezuur. Het
eten van groote hoeveelheden
knJfsthymu.f ver-
oorzaakte bij zijne patiënten steeds eene

-ocr page 94-

78

toeneming van urinezuur en oxaalzuur beide.

Ook met lijmgevende stoffen (gdatine, ImJfs-
jwotjes)
kreeg hij eene duidelijke vermeerdering
van het oxaalzuur.

Lummel maakte dus de volgende conclusies:

1". Het oxaalzuur der urine is hoofdzakelijk
een stofwisselingsproduct.

2". Oxaalzuur per os ingenomen wordt slechts
voor een klein deel met urine en faeces
afgescheiden, de rest wordt waarschijnlijk
ontleed.

3". De uitscheiding van oxaalzuur süiat niet
in direct verband met de ontleding van
eiwit.

4". Voedsel dat rijk is aan nueleïne geeft, be-
halve vermeerdering van urinezuur, ook
vermeerdering van oxiuilzuur.

5".\' Lijmgevende stoffen geven vermeerdering
van oxaalzuur.

Daiirna heeft Salkowski (1900)\') zijne nieuwe
methode toegepast, om de afscheiding van oxaal-
zuur te leeren kennen.

\') Salkowski: Berlin. Klin. Wocliensclir. 1900, No. 20.
1\'ag. 434.

-ocr page 95-

79

Hij beschouwt het als een feit, dat oxaalzuur
een normaal stofwisselingsproduct is bij den
mensch. Uit de reeds gemelde proeven van
AIills wilde men besluiten, dat de afscheiding
van oxaalzuur niets heeft te maken met de
ontleding der
koolhydrafeti, wel daarentegen met
die van het
eiwit. Salkowski liet nu honden ver-
schillende soorten van eiwit gebruiken, vond
echter in het geheel niet een dergelijk verband.
Ma<ar, zegt hij verder, eiwit staat ook volstrekt
niet gelijk met vleesch, want vleesch bevat
behalve eiwit:
bindweefsel, nudeoalbumincu, xan-
t/nnchases
en kreatine.

Zou echter ook oxaalzuur kunnen ontstaan
door
rotting van eiwit in den darm?

Om deze vnuig te kunnen beantwoorden, nam
Salkowski 250 Gr. fibrine en digereerde die
(onder toevoeging van iets chloroform) met
2 Gr.
pancreas-poeder, kon echter in die vloeistof geen
oxaalzuur vindon.

Nu was er reeds vroeger beweerd, dat de
lever acidum uricum kon oxydeoren. Zoo vond
Stokvis \') in 1859, dat fijn gehakte hondelovor

\') .Stokvis: »Bijdragen tot de I\'hysiologie van het ucithiin
uricum«. Ned. Tijdachr. voor Gencesk. 1859.

-ocr page 96-

80

(mits deze afkomstig was van een hond
tijdens de digestie) urinezuren natron tot op
een spoor kon oxydeeren. Ook vele andere
schrijvers vonden vorming van ureum uit aci-
dum uricum speciaal in de hondelever. Zou
\'nu daarbij ook oxaalzuur kunnen ontstaan?
Salkowski\'s onderzoek heeft dit niet kunnen
bevestigen.

Hij neemt aan, dat de afscheiding van oxaal-
zuur evenals die van urinezuur zeer verschil-
lend is.

üe wisselende uitscheiding van oxaalzuur sUiat
in verband met zijn oxydeerbaarheid.

Maar hoe staat het nu met het gehalte der
voedingsmiddelen aan oxaalzuur?

Het sUiat vast, dat vele planten en vruch-
ten oxaalzuur bevatten, o. a.:
appds, sinaas-
iq)j)els, fcnkel, fjroenc. Imoncn, rajH\'.n, roodc Iwol,
pejjer, selderk, salade, pefcrselie, druiven, thee,
cacao, rhabarber, senna, kaneel,
terwijl bloemkool,
wortelen, andijvie, zurinn, asperr/es, spinazie,
tomaten
bijzonder rijk aan oxaalzuur schijnen
te zijn.
Vleesch, brood, aardappels en rijst wer-
den steeds als vrij van oxaalzuur beschouwd.

SAKKOW.SKI onderzocht echter enkele dierlijke
weefsels oj) oxaalzuur. Hij vond:

-ocr page 97-

81

in 1 K.G. kalfsvleesch: 12 m.G. (GOOH).,
in 180 Gr. hondelever: slechts microscop.
oxaalzuur,

in 1 K.G. rundvleesch: 8,3 m.Gr. (COOHja,
in 1 K.G. hondevleesch: 4 m.Gr. (COOH)..

Ten slotte meent Salkowski te mogen be-
sluiten, dat oxaalzuur uit urinezuur kan ontstaan,
dat dus eene vermeerdering van oxaalzuur en
urinezuur parallel gaan. Dit laatste is echter,
naar mijne meening, geen vaste regel. De proeven
van
Hammehbachkr pleiten er tegen; Neubauer
en Gallois kwamen er eveneens tegen op.

Zelf had ik twee gevallen, die ook pleiten
tegen dit samengaan van urinezuur en oxtialzuur.
Bij den eersten patiënt werd vrij veel oxaalzuur
uitgescheiden, weinig urinezuur; bij den tweeden
was het juist omgekeerd.

Do uitkomsten der analyses staan in de tabel
aan het eind van dit hoofdstuk.

Salkowski schijnt aan te nemen, dat bij
lijders aan oxalurie de vermeerdering van de
hoeveelheid oxaalzuur geheel moet worden toe-
geschreven aan versterking van een ook in het
gezonde lichaam plaats vindend proces; dit is
evenwel niet bewezen; het is ook zeer goed

-ocr page 98-

82

denkbaar, dat hier een qualitative stofwisse-
lingsanomalie bestaat.

De proeven van Cantani missen wel veel van
hare waarde, omdat hij geen quantitative be-
palingen deed, maar het eiwit-diëet brengt toch
eene verrassend groote verbetering in de stof-
wisseling en de overige verschijnselen zijner
patiënten.

J

-ocr page 99-

Oxaal-
zuur
in m.Gr.

Quantit.
Urine.

Acid. uric
in Gr.

Datoh.

VOKDSEL.

Sediment.

Gemengd voedsel
met uitsluiting
van veel
oxaalzuurhoudende
groenten.

1200

Macroscop,
geen
uraten.
Microscop.
veel
groote
octaëders

34,5

Anamnesis: In Dec.
1898 had patient een
aanval van nierkoliek.
Een quantitative uri-
nez. bep. gaf geen ver-
meerdering nl. 0,6 Gr.,
wel ook toen vele octa-
eders in het sediment.

In Jan 1899 loozing
van een steen bestaan-
de uit oxaalzure kalk.

9 AprU
1901.

00
oo

Gemengd voedsel.

Matig vleesch.
Fachinger water.

12 April.
1901.

1800

Macroscop.
geen
uraten.
Microscop.

geen
octaëders.

13,8

1,156

Anamnesis: Maart
1901 verscheidene
aanvallen van nierko-
liek. Urine rood, kolos-
saal sterk sediment
van uraten Geen roode
bloedcellen.

Epitheliumcellen van
pyelum en ureter.

-ocr page 100-

IV.

Eigen onderzoek over de uitscheiding
van Oxaalzuur.

Uit de boven beschreven verhandelingen is
het duidelijk, dat over de physiologie der af-
scheiding van oxaalzuur nog volstrekt niet in
alle opzichten éénstemmigheid bestaat. Wel-
iswaar zijn er enkele feiten als vaststaande aan
te nemen, doch de groote vraag, wat nu eigen-
lijk de
hoofdbron van het oxaalzuur is, blijft
toch nog onbeantwoord.

Ik heb dus getracht eene bijdrage tot de oj)-
lossing dezer vraag te leveren en daartoe i)ij
enkele personen en ook bij mij zeiven een onder-
zoek ingesteld.

Bij mijne proeven heb ik steeds de metiiode
van
Salkowski toegepast; in den beginne, zooals
die eerst werd aangegeven, later, zooals zij door
hem is gewijzigd; bij elke proef staat dit ver-
meld (O =
oude methode, N = nieum methode.)

In de eerste plaats heb ik voor mij zelvén

-ocr page 101-

85

(Proef-Persoon I) de uitscheiding van oxaalzuur
nagegaan bij gemengd voedsel, daarbij vermijdende
groenten en vruchten, die bekend staan wegens
een hoog oxaalzuurgehalte. De uitscheiding vari-
eerde bij een dergelijk voedsel tusschen 20 en
30 m.Gr. per 24 uur.

Tegelijk ging ik na het oplossingsvermogen
der urine voor oxaalzure kalk; ik nam 20 cM"\'
urine, liet die twee dagen in een reageerbuisje
staan; hevelde dan de bovenste 19 cAP er af
en \'onderzociit van de resteerende hoeveelheid
het sediment microscopisch op octaöders. Steeds
kon ik bij deze proeven (de urine was zuur
gebleven) octaöders vinden, nu meer, dan minder.

Een duidelijken invloed van de hoeveelheid
tweezurig phosphaat op het aanUil octaöders,
kon ik niet waarnemen, ook niet, als ik do
hoeveelheid oxtuilzuur van 20 c^P urine berekende
en nu bij de getallen der phosphaatuitscheiding
vergeleek.

Nog zij vermeld, dat de phosphorzuurbepalingen
zijn verricht door titreeren met eene oplossing
van uraannitraat, \') die gesteld was op eene
oplossing van natriumphospluuit van bekende

\') Nkuiiauku u. vodki/. AniUyso dos Harns, 1808. i\'a«. 7:14

-ocr page 102-

86

sterkte. Eerst werd de urine als zoodanig ge-
titreerd met de uraanoplossing, daarna eene zelfde
hoeveelheid urine, nadat het éénzurig phosphaat
door praecipitatie met chloorbaryum-solutie daar-
uit was verwijderd.

Ik heb de getallen der hoeveelheden tweezurig
phosphaat alleen daar ingevuld, waar ik vóór
de titratie telkens de sterkte der uraanoplossing
had gecontroleerd; in de overige gevallen heb
ik alleen ingevuld het getal, dat het deel aanwijst,
dat de hoeveelheid tweezurig PoO., uitmaakt van
de totale hoeveelheid P2O5.

De resultaten staan vermeld in TaM T, m. 1

3, 4, 8, 9.

Bij de proeven 110. 5 en 10, Tabel TT, heb ik
gebruikt behalve gemengd voedsel, radijs en
zuring, beide stoffen, die veel oxaalzuur bevat-
ten; ik vind dan ook op deze dagen eene niet
twijfelachtige verhooging van de oxaalzuur-uit-
scheiding; nl. bij proef no. 5: 52,0 m.ür. bij
no. 10: 43,6 m.Gr.; ook het sediment dezer
beide urines bevatte meer kristallen dan anders,
in den vorm van bijzonder groote octaëders.

Men mag dus hieruit besluiten, dat oxjuilzuur het-
welk met het voedsel wordt ingenomen, ten minste

-ocr page 103-

TlBKIi I. Proer-l>erNO»n I.

GO

No.

Datum.

VOEDSEL.

Quantiteit
Urine.

Sediment.

Twee-
zurig
P,. l^.

Deel d tot
qu. PjO,
dat over-
eenk. met
NaHjPO,.

Oxaalzuur
in mU.

Oxaalzuur
in mO.
p. 20 cM\'
uriHg

Me-
thode.

1

17 April

Gemengd voedsel n.L:
800 g. wittebrood. 200 g. aardappels.
50 g. roggebrood. 1® g. vleesch.
1 ei. 30 g. sniker. Geringe portie

groente. 500 oM\' melk.
650 cM* thee (26 m.Gr. (COOH)J.

1402

Ma«rosc.
uraten
Microsc.
na wat
zoeken
eenise
octaëders.

1,773

0,60

23.8

0.338

0

2

18 April

ld. 17 ApriL

1395

Macr. geen

uraten.
Hier. veel
octaiders.

1,761

0,57

20.2

0.290

0

8

19 April

ld. 17 April.

1167

Macr. geen

uraten.
Mier. na
veel zoeken
otcaiders.

1,.583

0,58

19.9

0.342

O

4

20 April

ld. 17 ApriL

1245

Mac. uraten
Mier. veel
octatders.

0,62

22,7

0.364

O

8

3 Mei

ld. 17 April.

1020

Macr. geen

uraten.
Mier. geen
octaiders.

0,58

19,1

0.374

0

9

4 Mei

ld. 17 April.

1430

Macr. geen
uraten.
Mier.
enkele
octatders.

0,54

25,3

0.354

0

-ocr page 104-

88

gedeeltelijk in de urine wordt uitgescheiden,
geheel in strijd dus met de waarnemingen van
Abeles, die, zooals wij zagen, volstrekt geen ver-
meerdering kreeg na het eten van voedsel rijk
aan oxaalzuur (spinazie).

De latere onderzoekers nemen echter allen
wel eene alimentaire oxalurie aan.

Met het onderzoek naar den invloed van het
voedsel, ben ik begonnen in de proeven 6\',
7 m
13, Tabel III.
Op die dagen werden voorname-
lijk koolhydraten gebruikt, geen groenten en
vruchten; ik vind dan voor de oxaalzuuruit-
scheiding resp,:

30,4, 22,8, 33,8 m.Gr. (COOH),. Het schijnt
dus nu, dat een dergelijk voedsel bij
mij eene
verhooging van de oxaalzuuruitscheiding teweeg-
brengt; vooral als men daarbij in aanmerking
neemt^ dat op de dagen van het gemengd voed-
sel
wel wat groente werd gegeten. De prae-
cipit£itie van de oxaalzure kalk is bij de proeven
ü, 7, 13, ook sterk vermeerderd; overal wer-
den direct veel groote octaëders gevonden in
het sediment; dit kan nu echter ook diuirvan
afhankelijk zijn, dat de urine bij gebruik van
zoo weinig eiwit in het voedsel, minder stof-\'

-ocr page 105-

326

fen bevat, die de oxaalzure kalk kunnen opge-
lost houden.

De afscheiding van oxaalzuur bij een voedsel
hoofdzakelijk bestaande uit eiwitstoffen vindt
men beschreven in
Tabel TV, proeven ]] en 12.

De uitgescheiden quantiteiten bedroegen onder
deze omstandigheden: 11,0 en 9,0 m.Gr.; ter-
wijl in geen der beide urines, noch in 20 cM^,
noch in 35 cM^ octaëders in het sediment kon-
den worden gevonden, gedeeltelijk misschien ook
afhankelijk van het beter oplossingsvermogen der
urine. De afscheiding van stikstof (bepaald naar
de methode van
K.ikldahl) bedroeg ruim twee
maal zooveel als bij het weinig N bevattende
diëet. Men ziet dus hierbij hoegenaamd geen
verband tusschen eiwitomzetting on oxaalzuur-
uitscheiding, en zou dus uit deze proeven de
conclusie moeten afleiden, dat voor mij de
oxaalzuurafficheiding bi] N arm voedsel belangrijk
grooter is dan bij N rijk voedsel. Tegen die
gevolgtrekking kan men echter de volgende be-
zwaren opperen:

1". De opneming van voedsel oj) de dagen
vóór de proeven en ook de oxaalzuur-

-ocr page 106-

II. i>roci\'-l*ersooii I.

Ueel <l tot
qu.PjO,
dat ovor-
cenk. mot

Quanti-

teit
Urine.

Oxaal-
zuur
in mG.

Oxaal-
zuur
p.20oAP

Totale
Nuit-
scheiding

Sedi-
ment.

Mo-
thodo.

No.

Datam.

VOEDSEL.

Gemengd voedsel, n.1.:
300 Gr. wittebrood.

200 G. aardappels.
50 G. roggebrood.

J80 G. vleesch.
1 ei. 45 G. boter.
500 cM» melk. 30 G. suiker.
G50 cM\' thee (26 m.Gr. (COOH),).
Veel
t-adijs, matige portie zuring.

Macrosc.
geen
uraten.
Microsc.

veel
groote
octaëders

27 April

120Ü

52.0

0,866

16,924

0,56

zo
O

Macrosc.
geen
uraten.
Microsc.

veel
groote
octaêderh!

ld. 27 April,
liadijs en vrij veel zuring.

5 .Mei

10

1250

43,6

0,698

-ocr page 107-

TAIiKI^ III. ■•roer-l>erMooii I.

Ueel d toil
qu.PjOj
dat over-
eenk. met

Oxaal-
zuur
p,20oM»

Totale
Nuit-
soheiding

Qaanti-

teit
Urine.

Oxaal-
zuur
in mG.

Me-
thode.

Sedi-
ment.

VOEDSEL.

No.

Datum.

550 Gr. brood.
380 G. gebakken aardappels.
80 G. suiker. 80 G. Koek.
225 G. rijst. 100 G. boter.
975 cM\' thee (39 m.Gr. (COOH),).

Macrosc.
geen
uraten.
Microsc.
veel
groote
octaëders

30.4

15,(539

0,(51

0,05(5

1052

30 April

co

Macrosc.
geen
uraten.
Microsc.

veel
groote
octaëders

ld. 30 April.
In plaats van rijst ongeveer
evenveel maccaroni.

0,59

0,492

13.:J21

870

22,8

1 Mei

Microsc.
geen
uraten.
Microsc.

veel
groote
octaëders

0,57(5

17,21X1

0,(50

1170

33,8

13 11 Mei

ld. 30 April.

-ocr page 108-

T tlIEL. IW. l>roer-Pci*Nooii 1.

Ueoldtot
ou.pjob
(lat over-
eenk.met
yaHaPO,.

Oxaal-
zuur
p.2O0M»
urine.

Quan-
titeit
I Urine.

Oxaal-
zuur
in mO.

Totale
Nuit-
scheiding

P Ojv.h.
tweezurig
phosphaat

Sedi-
ment.

Me-
thode.

No.

Datum.

VOEDSEL.

500 cM» melk 500 cM\' melk.
100G.rookvleesch. 30G.suiker.

6 eieren. 80 G. boter.
500 Gr. biefstuk. 200 G. gehakt.
325 cM> thee (13 m.Gr. (COOHW.

Macrosc.

geen
uraten.
Microsc.
geen
octaëders,
in 35 cM\'

urine
evenmin.

11

7 Mei.

2285

11,0

0,096

36,248

1,535

0,37

CD

to

1000 cM> melk.
100 G. ham. 80 G. boter.
8 eieren. 30 G. suiker.
500 G. biefstuk. 200 G. gehakt
325 cM» tliee (13 m.Gr. CGOH),).

Microsc.
slijpst.v.
kristallen,
v. acid.
uric. geen
octaëders
in 35 cM\'
evenmin.

8 Mei.

1815

12

9,0

0,099

32,837

2,613

0,60

-ocr page 109-

93

uitscheiding zijn niet bekend, laten dus
geen vergelijking met de proefdagen toe.

2". De hoeveelheden thee, die werden gebruikt,
zijn niet steeds gelijk; meer thee werd
gedronken op de dagen van het kool-
hydraten-voedsel.

3". Zijn brood, aardappels, rijst, koek, vrij
van gepraeformeerd oxaalzuur?

Wat het eerstgenoemd bezwaar betreft, zou
het mogelijk kunnen zijn, dat eene vermeerdering
van oxaalzuur nog afhankelijk was van oxaalzuur-
rijk voedsel der vorige dagen of omgekeerd. Om
dit te ontgaan, heb ik de proef op de volgende wijze
herhaald: Ik gebruikte eerst twee dagen gemengd
voedsel, den derden dag, melk, vleesch, eieren, boter.

Men ziet de resulaten in Tabel F, Proeven:
14, 15, 16;
terwijl hier de uitscheiding van stik-
stof op den derden dag veel grooter is, is do
oxaalzuurafscheiding weer verminderd. In het
sediment ontbraken al die dagen octaëders, ver-
moedelijk is de oxaalzure kalk hier in een andoj\'en
vonn gepraecipiteerd.

In de tweede plaats dient te worden nagegaiin,
in hoeverre het gebruik van tiiee do uitscheiding
van oxaalzuur vermeerdert. Ik onderzocht derhalve

-ocr page 110-

l*roer-l*ers4><»ii I.

TAHITI. \\

No.

Datum.

VOEDSEL.

Quan-
titeit
urine.

Sedi-
ment.

Oxaal-
zuur
in mG.

Totale
Nuit-
scheiding

Twee-
zurig

P 0,

Ueci cl tot
qu. PjOs
uat over-
eenk. met
NaHoPO,.

Me-
thode.

Gemeugd voedsel als vroeger.

Geen
octaëders

-

14

21 Mei

GtO cM» thee
(26 m.Gr. (COOH)i).

1465

18,9

18,882

1,729

0,54

0

15

22 Mei

Gemengd voedsel.

G50 cM\' thee.

1255

Geen
octaëders

23,5

19,634

1,531

0,57

0

1000 cM^ melk. 80 G. boter.

16

\'23 Mei

500 G. vleesch. 30 G. suiker.
5 eieren. 300 cM» thee.

(7,8 m.Gr. |COOH>i)

1860

1

i

Geen
octaëders

11,8

31,344

2,195

0,44

0

ZD

-ocr page 111-

95 ■

j

het infuus van thee, zooals ik het gewoonlijk
gebruikte op oxaalzuur; de sterkte was namelijk
7,5 Gr. thee op 400 cAP water.

Ik nam 500 cAP van dit theeïnfuus; deze
werden ingedampt en na toevoeging van sterk
zoutzuur geheel behandeld naar de methode van
Salkowski. Toen ik echter bij de vloeistof ten
slotte chloorcalcium en ammoniak had gevoegd,
kreeg ik een zwart praecipitaat, dat door
azijnzuur niet verdween. Daarom werd toen
deze proef niet verder afgewerkt, maar een
nieuwe hoeveelheid thee, 500 c]\\P, genomen, en
eveneens naar
Salkowski behandeld, waarbij
evenwel eerst ammoniak en azijnzuur werden
toegevoegd; het zoo ontstane praecipitiuit werd
afgefiltreerd en eerst daarna chloorcalcium toe-
gevoegd; het praecipitiuit, dat toen ontstond, was
wel een weinig donker gekleurd, doch zeer veel
minder dan den vorigen keer. Een druppel van
dit sediment onder het microscoop gebracht,
leverde een gezichtsveld, dicht bezaaid met zeer
groote octaëders, waartusschen nog eene amorphe
massa, donker van kleur, vermoedelijk eene of
andere kleurstof of een alkaloïd uit de thee. liet
praecipitaat werd nu (na 3 X 24 uur) verzameld
en gewasschen met heet water; eerst werd hot

-ocr page 112-

96

filtraat troebel en geel door zilvemitraatoplossing,
later alleen geel; vermoedelijk was het nog
kleurstof, die eene dergelijke reactie gaf. Na
het uitwasschen met warmen alcohol, waarbij
kleurstof oploste, vertoonde het filtraat bij was-
schen met water niet meer de gele kleur. Het
filter werd nu gedroogd, verbrand, gegloeid en
gewogen; de asch is fraai wit en weegt 12,6
m.Gr., hetgeen correspondeert met 20,2 m.Gr.
(C00H)2, derhalve eene belangrijke hoeveelheid.

Per dag werd gewoonlijk door mij gebruikt
650 cM^ van een dergelijk infuus, dus werd
alleen in de thee opgenomen 26,2 m.Gr. (COOH)o.
Rekent men hierbij nog het oxaalzuur, dat toch
in bijna alle groenten en vruchten in zekere
hoeveelheid voorkomt, dan is de opneming per
os reeds grooter dan de afscheiding in de urine;
echter zal waarschijnlijk wel een gedeelte als
oxalas calcis met de faeces verdwijnen.

De quaestie is dus verder, hoeveel van die
opgenomen hoeveelheid oxmilzuur gewoonlijk in
de urine wordt teruggevonden. Om dit te weten
te komen, nam ik de volgende proeven
{TaJbd
VI m 34, 35.)

Den eersten dag werd gebruikt gemengd voedsel
zonder thee; den tweeden dag .eveneens gemengd

-ocr page 113-

T.%lil!:i. I I. l>roer-l*erNooii I.

O

No.

Datum.

VOEDSEL.

Quuntitcit
Urine.

Sediment.

Oxaal-
zuur
in mG.

.Methode.

Gemengd voedsel.

Eén

34

8 Juni.

1225

octaëder

16,1

0

Geen thee.

gevonden.

35

i

9 Juni.

1

Zelfde gemengde voedsel.
750 cM» thee.

1

i

1540

Enkele
octaëders.

18,1

0

-ocr page 114-

■•roef-l^erswon I.

T tlIKI^ ¥11.

No.

•V

Datum.

VOEDSEL.

Quan-
titeit
urine.

Sedi-
ment.

Oxaal-
zuur
in mG.

Totale
Nuit-
soheiding.

Twee-
zurig
Pa Os

Ueel d tot
[JU Pj O5 dat
ovcreenk.
mot Na
H, Po.

Me-
thode

17

28 .Mei

Gem( ngd voedsel:

000 O. wittebrood. 300 O. aardy)i)els.
üO G. roRgebrood. 180 0. vleesch. tó O. boter.
Efn ei. 30 O. suiker. Wat groente.
500 cMï melk. 050 cM» thee.

1580

Enkele
octaëders

21.1

0

ly

29 Mei

ld. 28 Mei.

1195

Ma zoeken

enkele
octai<lera

21,1

0

19

30 Mei

ld. 28 Mei.

1050

Enkele
octaëders

22,0

0

20

31 Mei

000 0. brood. 380 0. gebakken aardappels.
80 U. suiker. 80 O. koek. 113 0. ri]st.
100 O. boter. 6ó0 cM» thee.

900

Direct
veel
octaëders

23,1

1,503

0,62

0

21

1 Juni

ld. 31 Mei.

1210

Geen
octaëders

2G,6

11,652

1.331

0.57

0

22

2 Juni

ld. 31 .Mei.

910

Veel
octaëders

31,5

1,307

0,61

0

•23

3 Juni

ld. 28 -Mei.

1450

Enkele
octaëders

26,4

15,750

1,479

0,45

0

24

4 Juui

ld. 28 Mei.

1100

Enkele
octaëders

23,6

25

5 Juni

ld. 28 Mei.

1170

Verscheid,
octaëders

23,2

O

00

-ocr page 115-

99

voedsel, maar met 750 cW thee {80,3 m.Gr.
(COOH),

Het resulUiat was een verschil van slechts
2 m.Gr. oxaalzuur in de urine; hieruit volgt
dus, dat van 30,3 m.Gr. slechts 2 m.Gr. in de
urine kwam, dus slechts Vts deel.

Het is dus niet aan te nemen, dat die groot-
tere hoeveelheid thee op de dagen der koolhy-
draat-voeding
{TahellU, V) een belangrijken invloed
heeft gehad.

. Niettegenstatinde dit heb ik toch de proeven
met een voedsel, voornamelijk be.staiinde uit
koolhydraten nog eens herhaald en toen dage-
lijks dezelfde hoeveelheid thee gebruikt
(Tabel
VIT no 17, /8, li), 20, 21, 22, 23, 24, 25)
ook
hier ziet men eene duidelijke stijging der af-
scheiding van oxaalzuur, op de dagen dat hoofd-
zakelijk koolhydraten werden gebruikt, die daarom
nog des te meer beteekent, aangezien gedurende
de eei-ste drie dagen wel groenten en vruchten
werden gebruikt evenals de laatste drie dagen,
terwijl ik mij dmirvan op de middelste dagen heb
onthouden. De afscheiding der stikstof is na-
tuurlijk bij het koolhydraat-voedsel geringer,
zooals nog ten overvloede uit twee verrichte
bepalingen blijkt.

-ocr page 116-

100

Meer en meer waarschijnlijk wordf het dus
nu reeds, dat de koolhydraten een belangrijk
aandeel hebben in de vorming van oxaalzuur
in het menschelijk organisme, vooral als men
aan den anderen kant eene daling waarneemt
door het gebruik van eiwitrijk voedsel.

Ik heb nu de proeven met voedsel rijk aan eiwit
nog eens herhaald en daarbij ook alle dagen
dezelfde hoeveelheid thee gebruikt.
{TnM VTTl
m. 26, 27, 28, 29, SO, 31, 82, SS.)

De uitkomsten zijn wederom dezelfde als te
, voren; de afscheiding van oxaalzuur daalt sterk
bij zoo\'n sterke vermindering der koolhydraten,
terwijl hierbij juist geen enkelen dag groenten
en vruchten gebruikt werden en dus die daling
niet afhankelijk kan zijn van minder gepraefor-
meerd oxaalzuur in het voedsel.

Op den laatsten dag der eiwitvoeding vond
ik ondanks de geringe hoeveelheid oxaalzuur veel
octaëders in het sediment, terwijl diuirentegen
octaëders op de eer.ste dagen van dat diëet
ontbraken; vermoedelijk was dus" dien Uuit«ten
dag de reactie der urine weinig zuur.

Wegens tijdgebrek zijn hierbij geen bepalingen
van de
stikfifof en den plmphorus gedaan; echter
is uit de voorafgaande proeven reeds geblekén.

-ocr page 117-

T.t»EI>. VIII. i>roer-l>crNof>n I.

No.

Datum.

VOEDSEL.

Quantiteit
Urine.

Sediment.

O.xaal-
zuur
in m.G.

Methode

26

13 Juni.

Gemengd voedsel:

^ 0. wittebrood. 200 O. »ardapp«ls.

CO O. roggebrood. 180 0. vleesch.
650 cM» thee. ÜO 0. boter. Een ei.
500 cM\' melk. Oecn vruchten en groenten.

1470

Verscheidene
octaëders.

22,8

"

27

14 Juni.

ld. 13 Juni.

1450

Enkele
octaëders.

17,8

0

28

15 .Juni.

OfXt G. vleesch. 30 O. suiker.
1 6 eieren. 80 0. boter.

1000 ciP melk. (20 cM» thee.1

1440

Geen octa-
ëders. Veel
acid. urid
kristallen.

6,9

0

29

16 JuBi.

i ld. 15 Juni.

1670

Geen
octaëders.

6,2

0

30

17 Juni.

ld. 15 Juni.

1910

Zeer veel octa-
iders (vennoe-
delijk reactie
weinig zuur.)

8,2

0

31

18 Juni.

ld. 13 Juni.

1425

Geen
octaëders.

18,3

0

32

19 Juni.

ld. 13 Juni.

1240

Veel
octaëders.

17,3

0

33

20 Juni.

\' ld. 13 Juni.

1220

Veel
octaëders.

13,0

0

-ocr page 118-

102

dat bij ei\\vit-dieët zoowel de tweezurige phospha-
ten als ook de totale hoeveelheid phosphaten
toenemen.

Het derde bezwaar blijft thans nog over: n.1.
of het w^el zeker is, dat de koolhydraathoudende
stoffen geen gepraeformeerd oxaalzuur bevatten.
De volgende levensmiddelen heb ik daarom op
oxaalzuur onderzocht:

roggelrrood, rijst, aardappelen, wittebrood, koek
(Verkade\'s ontbijtkoek, dien ik gebruikt had).

I. Ik nam 80 Gr. roggebrood, voegde daaraan
toe 300 cAP water en verwarmde op een water-
bad; dan voegde ik toe 20 cM^ zoutzuur en liet
dit alles tien dagen staan. Natuurlijk zullen
aldus niet alle oxalaten in oplossing behoeven
te gaan, maar toch zeker wel meer dan in den
veel korteren tijd, dien het voedsel in het darm-
kanaal blijft. Vervolgens heb ik de vloeistof
door een stuk gaas gezeefd, uitgeschud met
aether en verder behandeld naar de methode van
Salkowski.

Een droppel van de onderste laag, waarin het
sediment lag (dus zeker minder dan 1 "/o van
de hoeveelheid vloeistof) vertoonde onder het
microscoop:
geen octaëders, wel prismatische kris-

-ocr page 119-

103

tallen met pyramidale uiteinden, vermoedelijk oxaal-
zure kalk, verder een amorj}h jn\'oecipitaat.

• De gloeirest woog 0,7 m.Gr., dat zou dus zijn
1,1 m.Gr. [COOH)..

II. Ik nam 50 Gr. rijst, kookte die met water,
voegde zoutzuur toe, liet dit tien dagen staan
en bepaalde het oxaalzuur.

Een droppel microsc. onderzocht vertoonde:
geen octaëders of kristallen, slechts een amorph
praecipitaat.

Gloeirest: 0,2 m.Gr,, asch vuil gekleurd, dus
cermoedelijk geen oxaalzuur of amiers minder dan
0,3 m.(h-.

III. Ik nam 80 Gr. gekookte aardappelen,
wreef ze fijn met water, voegde zoutzuur toe,
liet tien dagen staan, etc.

Microscop.: geen octaëders of andere kristallen,
eene amorphe massa.

Gloeirest: 0,2 m.ih-., asch donJcer, dus minder
dan 0,3 m.Gr. {COOH)..

IV. Ik nam 55 Cir. wittebrood, maakte dit
fijn, verwarmde met water, voegde zoutzuur toe,
liet tien dagen staan, etc.

-ocr page 120-

104

Microsc.: enkele octaëders, verder eene amorjjlie
inassa.

Gloeirest: 0,3 m.Gr., dtis hoogstens 0,5 m.Gr.

{COOH),.

V, Ik nam 40 Gr. koek, verwarmde met water,
voegde zoutzuur toe, liet tien dagen staan etc.

Microsc.: geen octaëders of andere kristallen,
eene amorphe massa.

Gloeirest: niet weegbaar.

De hoeveelheid oxaalzuur, die dus geprae-
formeerd aanwezig is in het voedsel op de dagen,
dat hoofdzakelijk koolhydraten gebruikt werden,
bedraagt dus nog geen 7,5 m.Gr., aangenomen
dat hiervan evenals bij de thee,
Vir in de urine
komt, dan zou dit eene quantiteit zijn
<0,5 m.Gr., hetgeen dus gerust buiten rekening
kan\' vallen.

Ik mag dus uit de voorafgaande proeven met
zekerheid besluiten, dat voor
mij zelven de kool-
hydraten het grootste aandeel in de vorming
van oxaalzuur hebben.

De vraag is nu echter, of men bij andere
personen ook een dergelijk resultiiat vindt.

Behalve bij mij zelvon, heb ik nu nog bij drie

-ocr page 121-

105

andere personen de uitscheiding van oxaalzuur
nagegaan bi] verschillend voedsel.

Proef-Persoon IT is eene gezonde vrouw, oud
25 ]aar, wier urine noch suiker, noch eiwit
bevat. Ik kon bi] deze en de volgende personen
het dieet niet zoo streng regelen als bij mij
zeiven, maar liet gebruiken:

twee dagen iioofdzakelijk eiwithoiulende stoffen,
de twee volgende dagen hoofdzakelijk kool-
iiydraten, dan weer twee dagen hoofdzakelijk
eiwit. De twee eerste dagen zijn groenten en
vruchten in geringe hoeveelheid gebruikt, de twee
laatste dagen eveneens, de middelste twee niet.

Terwijl nu de afscheiding van stikstof ge-
durende de middelste dagen duidelijk minder
was, nam do afscheiding van oxaalzuur toe.
Den eersten dag was deze hooger, vermoedelijk
nog onder invloed van don vorigen dag, toen
nog al veel groenten en vruchten waren gebruikt;
den vijfden dag stond zij vermoedelijk nog onder
invloed van den vierden dag; den zesdon dag
daalde zij, ondanks gebruik van groenten on
vruchten.

De prooven staan vermeld: Tabel IX no.
37, .W, :)f), 40, 41.

Men nuig derhalve concludeeren, dat ook bij

-ocr page 122-

■•roel-Perwoon II.

O

os

No.

Datum.

V 0 E D S E L.

Quantiteit
Urine-

Sediment-

O.vaal-
zuur
in m-Gr-

Totale
Nuit-
schoiding.

Me-
thode

36

11 Juli.

135 Gr. wittebrood. 250 oM» melk. 1 ei.
eo Gr. aardappels. 180 Gr. vleesch. 80 Gr. boter.
400 cMs thee. 20 Gr. suiker,
leta groente. Iets jam.

720

Geen
octaëders.

22,2

0

37

12 Juli.

90 Gr. wittebrood. 1 ei. 60 Gr. aardappels.
400 oM» thee. 170 Gr. vleesch.
20 Gr. suiker. 30 Gr. boter.
Enkele kersen en wat groente.

790

Geen
octaëders.

7,6

11,648

0

88

13 JuU.

270 Gr. wittebrood. 180 Gr. aardappels.
400 oM^ thee, 50 Gr. rijst. .50 Gr. suiker.
55 Gr, boter, 25Ó cM» melk.
Geen vruchten of groente.

6.-)0

Geen
octaëders.

19,5

9,ai4

O

39

14 Juli.

250 Gr, wittebrood. 150 Gr. aardappels.
.400 cM» thee. 50 Gr, suiker, 50 Gr, rijst.
S5 Gr. boter,
Oeen groente of vruchten.

700

Geen
octaëders.

15,7

7,966

0

•tü

15 Juli.

120 Gr. wittebrood, 60 Gr, aardappelen.
400 cM\' thee. 180 Gr, vleesch, één bord soep.
2 eieren, 20 Gr, suiker. 250 oM» melk.
30 Gr. boter. Iets groente.

700

Geen
octaëders.

15,0

8,909

O

41

16 Juli.

90 Gr, wittebrood, 60 Gr, aardappels.
20 Gr. suiker, 15 Gr, boter,
60 Gr, vleesch. 1 ei. 40 Gr. visch,
350 cM\' melk. 400 cM\' thee. Iets groente.

1400

Geen
octaëders.

9,7

11,278

O

-ocr page 123-

l»ruef-l>erMooii III.

O

No.

Datum.

VOEDSEL.

Quantiteit
Urine.

Sediment

O.xaal-
zuur
in m.Gr.

Totale
Nuit-
scheiding.

Me-
thode.

45

23 Jali.

135 Gr. vriltebrood. 4 eieren.
180 Gr. vleesch. 30 Gr. boter. 20 Gr. suiker.
60 Gr. aardappels.
400 thee.
Wat groente en vruchten.

740

Zeer veel
octaëders.

25,7

9,119

N

46

24 Jali.

ld. 23 Juli.

850

Enkele
octaëders.

3d,4

11,590

N

47

tS JulL

260 Gr. brood. 180 Gr. aardappels.
400 cM* thee. 20 Gr. suiker.
Oten vruchtm en aroente.
55 Gr. boter. 50 (3r. rijst.

615

Zeer veel
octaëders.

21,9

8,063

N

48

26 JoU.

ld. 25 JuU.
In plaats van rijst macaroni.

66.5

Zeer veel
octaëders.

32,8

7,728

N

49

27 JuU.

ld. 28 Juli.

640

Veel
octaëders.

23,8

12.887

N

50

2S Juli.

ld. 23 Juli.

860

Veel
octaëders.

29,6

14,707

N

-ocr page 124-

108

deze persoon oxaalzuur hoofdzakelijk uit kool-
hydraten werd gevormd gedurende de middelste
dagen, daar toen zoo goed als geen eiwit werd
gebruikt en de vettoev^oer evenmin zooveel grooter
.was, dat daaruit, aangenomen dat vet eveneens
oxaalzuur kon leveren, die verhoogde afscheiding
zou kunnen verklaard worden.

Proef-Persoon III is eene gezonde vrouw,
oud 47 jaar, wier urine geen eiwit of suiker
bevat. Het onderzoek staat vermeld:
Tabel X,
no. 45, 46, 47, 48, 49, 50.
Het voedsel is
ongeveer gebruikt als in
Tabel TX.

De uitkomsten zijn liier niet zoo duidelijk als
in het voorgaande geval. De proeven bewijzen
niet absoluut, dat de afscheiding van oxaalzuur
bij koolhydraat-diëet grooter is dan bij eiwit-
diëet, maar men moet er toch uit afleiden, dat
ook bij deze persoon vrij veel oxaalzuur uit
koolhydraten ontstaat, daar op de middelste
dagen geen vleesch of eiwit, evenmin groenten
en vruchten werden gebruikt en de oxaalzuur-
afscheiding gemiddeld toch niet geringer was
dan op de overige dagen.

De afscheiding van stikstof is duidelijk ge-
daald op den derden en vierden dag.

Proef-Persoon IV is een jongmensch, oud 17

-ocr page 125-

TllIKIi XI. l»roerpcrHuon 11.

O

\\\'o

Datum.

V Ü E1) S E L.

Quan-
titeit
urine.

Sedi-
ment.

Oxaal-
zuur in
m.Gr.

Totale
N uit-
scheiding.

Aci-
durid
in Gr.

Totale
Pi 0\'.

Twee-
zurig
P, OJ

Suiker.

.Me-
thode.

51

24 Juli.

120 Gr. wittebrood. 9 eieren.
aOO Gr. vleeach. 250cMnhee.
250 cM\'koffie. 2 borden soep.
1000 cM^melk. 60 Gr. aardap.

2000 1

Alkalisch.

Geen
octaëders.

19,3

34,»537

1,410

3,998

0,705

Niet, noch
metNv-

LANDER,
FKIILINOOt

gistproef.

N

52

25 .Tuli.

ld. 24 .hili.

2275

Alkalisoh.

Geen
octaëders.

29,2

30,»21

1,974

4,325

1,658

Niet.

N

53

1

\'X Juli.

360 Gr. wittebrood. 2 eieren.
200 Gr. vleesch. 250 oM\'thee.
2S0cM*kotfie. 1000 cM> melk.
4 flensjes. .%0 Gr. aardappels.

13Ü0

Alkalisoh.

Geen
octaëders.

83,5

21,872

1,186

3,623

0,899

Niet.

N

54

27 JuU.

ld. 26 Juli.

1140

Alkalisch.

Geen
octaëders.

19,168

0,819

3,083

1,520

Niet.

N

55

28 Juli.

ld. 24 Juli.

i 2nw)

1

AlkaUsch.

Geen
octaëders.

ooo

33,093

1,495

5,630

0,999

Niet.

N

56

29 JuU.

ld. 24 Juli.

i 2140

Alkalisch.

Geen
octaëders.

24,1

36,.

1,M1

4,991

0,.503

Niet.

N

-ocr page 126-

110

jaar, die afgekeurd was voor de militaire academie
wegens
glycosuric. Ik onderzocht zijne urine bij
het voedsel, dat hij gewoon was te gebruiken
en kon met de reacties van
Nylander en Fehling
duidelijk, ofschoon in geringe mate, suiker aan-
toonen. De gistproef heb ik op deze urine niet
toegepast.

Ik had gehoopt bij dezen patiënt, met zijne
geringe glycosurie, wellicht afwijkingen in de
oxaalzuurafscheiding te zullen vinden, daar toch
vele schrijvers melding maken van een verband
tusschen
glycosurie en oxalurie.

De resultaten waren echter weinig anders
als in de overige gevallen. Men vindt ze in:
Tahe2 XI, no. 51, 52, 53, 54, 55, 50.

Ik liet een voedsel gebruiken ongeveer als
in
Tabel TX en. X, alleen was de quantiteit veel
grooter en heeft patiënt gedurende geen der zes
dagèn suiker, groenten en vruchten gebruikt.
Dit bleek reeds voldoende, om de suiker uit de
urine te doen verdwijnen, want op geen der
dagen kon ik met de methodes van
Nylander,
Fehling
of door de gistmethode suiker aantoonpn,
wel een bewijs, dat de glycosurie niet van veel
beteekenis was, daar toch in no. 58 en 54 vrij
wat aardappelen werden gebruikt.

-ocr page 127-

111

Wat nu het oxaalzuur betreft, is uit de
getallen onmogelijk af te leiden, welk voedsel
meer oxaalzuur geeft, vleesch of koolhydraten.

Er is op de dagen, dat de meeste koolhydraten
gebruikt werden, in elk geval geen vermindering
en gemiddeld zelfs eene vermeerdering waar te
nemen, zoodat ook het onderzoek van dezen
patiënt de meening versterkt, dat uit koolhydraten
oxaalzuur kan ontsüian. Dat koolhydraten eene
buitengewoon sterke venneerdering geven, blijkt
evenwel niet.

Ik bepaalde tevens de hoeveelheid sh\'ksto/y
pimphorus
en urwczuur der urines, die voor alle
drie zeer groot was, vermoedelijk in verband
met de grootere opneming van voedsel in het
algemeen. Ook hier blijkt van een parallel gaan
van eiwitomzetting en oxaalzuuruitscheiding niets.

Toen ik met de voorgaande jiroeven gereed was,
verscheen eene verhandeling van
Stkaüowsky \')
een onderzoek behelzende verricht in het labora-
torium van
Salkowski.

Hij onderzocht eveneens den invloed van het
voedsel op de afscheiding van oxaalzuur. Drie ver-

>) Stradowsky: Virch. Arcli. Bd. 103. Pag. 104.

-ocr page 128-

112

schillende personen werden voor het onderzoek
gekozen. De bepalingen werden verricht naar de
methode van
Salkowski. De proeven waren aldus
ingericht:

Eerst werd eenige dagen gemengd voedsel
gebruikt, d. w. z.: brood, vleesch, aardappelen,
boter, suiker en groenten, die niet bijzonder rijk
waren aan oxaalzuur; dit noemde hij de vóór-
jKnode; dan volgde de hoofdperiode w^div\'m het
voedingsmiddel, welks invloed men wilde nagaan,
in hoofdzaak werd toegediend; ten slotte de
napci\'iode, waarin het voedsel weder gemengd was.

Stradowsky\'s resultaten waren de volgende:

((. Wanneer het voedsel hoofdzakelijk uit vleesch
en eitwit bestond, was de oxaalzuuruitschei-
ding kleiner dan bij gemengd dioet, en wel
per persoon en per dag gemiddeld 2,3 m.(ir.
(COOHjs minder.

h. Was het voedsel bijzonder rijk aan vet, dan
was de hoeveelheid o.xiialzuur gemiddeld
per dag en per persoon: 3,5 m.Gr. (COOH),
minder.

r. Hadden de koolhydraten den voorrang, dan
was (Ie quantiteit per dag en per persoon
gemiddeld 4,9 m.Gr. (COOH), minder.

Stradowsky wil nu uit deze experimenten \'de

-ocr page 129-

113

conclusie trekken, dat het meeste oxaalzuur
wordt afgescheiden hij gebruik van veel vleesch,
minder bij veel vet en het minst als hoofdzakelijk
koolhydraten werden gegeven.

Wanneer men echter de tabellen zijner proef-
nemingen overziet, valt op te merken:

1het zoogenaamd gemengd dieet is nergens
nauwkeurig beschreven; hij zegt alleen, dat
het een voedsel is vrij van oxaalzuurrijke
planten, maar of er veel koolhydraten en
vet in zijn, vermeldt hij niet en evenmin of
op alle dagen met gemengd voedsel de
quantiteit gelijk is. Bovendien bevatten
de niet uitgesloten groenten ook nog oxaal-
zuur, en lu)eveel, is voor ieder nog volstrekt
niet zoo juist bekend.
2". Iiij vindt zoowel bij
vlccsch-du\'ct als bij
vet- en IcooUii/drafoi-dïC\'et minder oxaalzuur
dan bij gemengd voedsel, dit moet dus
waarschijnlijk gedeeltelijk daarvan afhan-
kelijk zijn, dat dan het gepraeformeerd
oxaalzuiu\' geringer is. Een verband tusschen
ontleding van eiwit en afscheiding van
oxaalzuur kan men uit zijne tabellen ook
niet afleiden; proeven, waarbij een eiwit-
pnieparaat (plasmon) werd gebruikt, bewijzen

-ocr page 130-

T.%llli:ii XII. l>iM»ef\'-l*crM«Hiii I.

No.

Datum.

VOEDSEL.

Quantiteit.
Urine.

Sediment.

Oxaalzuur
in m.Gr.

Methode.

42

i
!

lU Juli.

1
1

Gemengd voedsel nl.:

400 Gr. wittebrood. 20 Gr. suiker.
50 Gr. roggebrood. 65 Gr. boter.
180 Gr. aardappels. Portie groente.
200 Gr. vleesch. 650 cM» thee.

1100

Geen
octaëders.

24,7

N

43

iO Juli.

1

ld. 19 Juli 37 Gr. gelatine.

1385

Geen
octaëders.

34,9

N

14

*

21 Juli.

ld. 19 Juli.

1210

Geen
octaëders.

28,6

N

-ocr page 131-

115

dat da<ariiit geen oxaalzuur ontstaat. Er
moeten dus in het vleesch andere stoffen
zijn, die wel oxaalzuur kunnen afsplitsen;
hiervoor komen in aanmerking;
JijmgemuU
fftoffen, kreafhie
en andere extrarficf-stoßen.

Stfj-VDowsky onderzocht dus ook den invloed
van deze stoffen, in de eerste plaats de lijm-
gevende. Hij liet innemen 40 Gr. gelatine, waar-
door de hoeveelheid oxaalzuur duidelijk steeg.

Zelf heb ik deze proef ook herhaivld: Tabel
XJI, 42, 40, 44.
Ik gebruikte één dag gemengd
voedsel, dan een dag hetzelfde 37 (ir. gelatine,
vervolgens weer een dag alleen gemengd voedsel.
Den tweeden dag was werkelijk het oxaalzuur
vermeerderd, ook de (piantiteit lU\'ine is, evenals
bij
Stkadowskv, toegenomen.

Maar al mogen nu lijmgevende stoffen on
wellicht nog eenige andere uit het vleesch oxiuil-
zuur kunnen vormen, daarmede is nog niet ge-
zegd, dat de koolhydraten het niet doen. Het
groote verschil in de uitkomsten van
Sthadowsky
en de mijne, betreft de koolhydraten. Ily
wil h\\m geen invloed toeschrijven,
ik vind bij
vier verschillende personen vorming van oxaal-
zuur uit koolhydraten. Er is nu echter een klein

-ocr page 132-

116

onderscheid in het voedsel bij STiunowsKY\'y
proeven en de mijne.

Hij gaf, wittebrood, rijst, criotemneel; ik gaf
ivittehrood, roggebrood, aardappelen, ryst of macaroni.
Dit was voor mij een reden de proeven op my
zeken
nog eens te herhalen met een voedsel,
zooals hij het gaf, alleen heb ik de (juantiteit
wat grooter moeten nemen, daar ik bij gebruik
van slechts
S()f) Gr. wittebrood, oO Gr. rijst en
JOO Gr. erwtenmeeJ honger zou lijden.

De proeven staan: Tabel XIII, n7, oH, ni),
00,
67,

Wij zien ook bij dit voedsel over het alge-
meen eene duidelijke vermeerdering van het oxaal-
zuur. De afscheiding op den vijfden dag stmit
weer blijkbaar nog onder .invloed van het
J,-ool-
Jn/draat-diëet.

Ook den invloed van vet heb ik nagegaan
ongeveer op de wijze, waarop
Stuadowsky dit
deed, namelijk door gebruik van
veel kaas, rar-
kensileesch, boter.
Eerst narn ik twee dagen ge-
mengd voedsel, dan twee dagen veel vet, hier
was namelijk een deel der koolhydraten vervan-
gen door vet, terwijl het eiwit-gebruik ongeveer
was als op de overige dagen, dan twee dagen

-ocr page 133-

TAIiKli ■•roer-l\'crHooii I.

No.

Datum.

VOEDSEL.

Quantiteit.
Urine.

Sediment.

Oxaalzuur
in m.Gr.

Methode.

57

18 Augustus.

Gemengd voedsel:
2.10 Gr. wittebrood. 180 Gr. vleesch.
50 Gr. roggebrood. 45 Gr. boter.
1.50 Gr. aardappels. 500 cM\'-melk.
30 Gr. suiker. 650 cM^ thee.
2 eieren.

950

Geen
octaëders.

2.5,1

N

.58

14 Augustus.

ld.

1210

Geen.
octaëders.

26,3

N

.59

|ld Augustus.

1

700 Gr. wittebrood. 500 cM» melk.
100 Gr. erwtenmeel. 80 Gr. sniker.
100 Gr. iKst. 80 Gr. boter.
cM> thee.

1015

Geen
octaëders.

34,1

N

60

18 Augustus.

i

610 Gr. wittebrood. 30 Gr. suiker.
100 Gr. erwtenmeeL 80 Gr. boter.
100 Gr. rgst, 650 cM^ thee.

940

Vrij veel
octaëders.

28,9

N

61

17 Augustus.

ld. 13 Augustus.

920

Enkele
octaëders.

N

62

18 Augustus.

ld. 13 Augustus.

1125

Geen
octaëders.

27,0

N

-ocr page 134-

No.

Datam.

VOEDSEL.

Quanti-
teit
Urine.

Sediment

Oxaal-
zuur
in m.Gr.

Methode.

63

20

Augostus.

Gemengd voedsel:
ld. 18 Augustus.

1240

Geen
octaëders.

37,3

N

Bovendien \\
elk der dagen
een gelijke
hoeveelheid van

V

dezelfde /
groenten en
1
vruchten • 1

gebruikt. 1

/

61

21

Aagastas.

ld. 13 Augustus.

1880

Enkele
octaëders.

42,4

N

22

Augustus.

175 Gr. wittebrood. 60 Gr., boter.
200 Gr. varkensvleesch. 3 eieren.
230 Gr. Zwi tsch. kaas. 30 Gr. suiker.
500 cM\' melk. 650 cM» thee.

1360

Geen
octaëders.

16,7

N

66

23

Augustus.

165 Gr. wittebrood. 80 Gr. boter.
135 Gr. varkensvleeseh. 3 eieren.
230Gr.Zwitseh.kaas. 30 Gr. suiker.
500 oM» melk.

14.-)0

Geen
octaëders.

20,6

N

67

24

Aagastus.

Gemengd voedsel:
ld. 13 Augustus.

1320

Geen
octaëders.

35,4

N

25

Augustus.!

ld. 13 .\\ugu3tus.

i

1380

Eenenkele
octaëder.

32,1

N

00

-ocr page 135-

119

gemengd voedsel. Nu is hier bovendien, om het
voedsel wat smakelijker te maken dagelijks eene
gelijke hoeveelheid van dezelfde groenten en
vruchten gebruikt, zoodat de quantiteit oxaalzuur
vermoedelijk daardoor veel grooter is dan anders.

De resultaten staan: Tahd XIV, 03, 64, 65,
66, 67, 6S:
zij stemmen overeen met die van
Sthadowsky; het oxaalzuur is namelijk bij het
vct-diëet geringer dan bij gemengd voedsel; tege-
lijk bevestigen deze proeven nog eens, dat uit
koolhydraten oxaalzuur ontsüiat.

l^hans heb ik nog nagegiuin, welken invloed
het gebruik van kalfsthymus heeft op de af-
scheiding van oxaalzuur. Sommige onderzoekers
vinden hierdoor eene verhooging van de af-
scheiding, andere niet

Ik gebruikte één dag gemengd voedsel, den
tweeden dag eveneens, maar in plaats van
vleesch 500 Gr. thymus, den derden dag weder
als den eersten. Zie:
T(M XV, no. 69, 70, 71.

De afscheiding van urinezuur is op de twee
laatste dagen toegenomen. Het oxaalzuur is bij
het gebruik van thymus vermeerderd, hetgeen
of het gevolg is van het hooge gehalte aan
lijmgevende stoffen, óf van andere stoffen uit
de
(jlandula iJiymtis.

-ocr page 136-

TAIIEI. . l>roeM*ersooii I.

O

No.

Datum.

VOEDSEL.

Quantiteit.
Urine.

Sediment.

Oxaal-
zuur
in m.Gr.

Acid.T^ricum
in Gr.

Methode.

385 Gr. wittebrood. 60 Gr. boter.

69

27

AugustUH.

54 Gr. roggebrood. 25 Gr. suiker.
270 Gr. aardappels.
320 Or. vUetch.
500 cM\' melk. 650 oMs thee.

1820

Geen
octaëders.

30.2

1,507

N

70

28

Augustus.

ld. 27 Augustus,
ipaar in plaats van vleesch:
500 Or. kalfêtkymas.

1230

Geen
octaëders.

35,4

1,601

N

71

29

Augustus.

ld. 27 Augustus,
maar 215 Gr. vleesch.

1870

Geen
octaëders.

33,6

1,663

N

-ocr page 137-

121

In Tahd XVI m. 72, 73, 74, 75 vindt men
de resultaten eener proefneming met
kreatine.
Den eersten dag werd gemengd voedsel gebruikt,
den tweeden dag juist hetzelfde
4 Gr. kreatine
(mf:itck), den derden en vierden dag was het
voedsel weder als op den eersten dag.

De uitscheiding van oxaalzuur was echter
niet verhoogd door de
kreatine, zij was zelfs
iets lager, de quantiteit urine was toegenomen,
evenals bij het gebruik van gelatine, terwijl de
urinezuuruitscheiding gemiddeld genomen op den
tweeden dag, iets hooger was.

Van een ontstaan van oxaalzuur uit kreatine

I

bleek dus niets.

De alimentaire oxalurie heeft Stuadowsky even-
eens behandeld. Zijne proeven bewijzen ook, dat per
os opgenomen oxaalzuur in elk geval voor een klein
deel in de urine wordt teruggevonden. In de faeces
vindt hij ook slechts eene kleine hoeveeliieid, ter-
wijl in den darm geen oxaalzuur ontleed wordt.
SritADOwsKY heeft dus goede gronden, om aan te
nemen, dat de rest in het lichaam geoxydeerd wordt.

Ten slotte heb ik nog getracht door het uit-
sluitend gebruik van melk en eieren het oxaal-
zuiu\' tot op een mininuim te reduceeren.

Ik nam twee dagen achtereen gemengd voedsel,

-ocr page 138-

\'r.%lli:ii l»roer-l"ei*N<ioii I.

co
co

Xo.
*

Datum.

VOEDSEL.

Quanti-
teit.
Urine.

Sediment

Oxaalzuur
in pM.Gr.
N. methode.

Acid.
Uricum
in Gr.

Eerste
methode
Salkowsky.
Oxaalzuur.

72

17 Sep-
tember.

410 Gr. wittebrood. 650eMHhee.
.>4 Gr. roggebrood. 50 Gr. lijst.
300 Gr. aardappels. 60 Gr. bot«r.
160 Gr. vleesch. 80 Gr. suiker.

1120

Meerdere
octaëders.

21,8

1,020

T3

18 Sep.
tember.

ld. 24 September
4- 4 Gr. kreatine (Merck).

1830

Meerdere
octaëders.

19,8

1,534

19,1

74

19 Sep-
tember.

ld. 24 September.

1130

Slijpstv.
kristalv.
acid. uric.

23,8

1,245

21,2

75

20 Sep-
tember.

i

ld. 24 September.

1

1180

Zeer veel
octaëders.

20,3

1,439

-ocr page 139-

123

vrij van oxaalzuur (geen groenten, vruchten, thee,
etc.), daarna twee dagen alleen
imlk en eieren.
Zie Tabel XVH, no. 76, 77, 78.

Men vindt nu wel eene sterke daling van het
oxaalzuur, het verdwijnt echter niet.

Met de gewijzigde methode van Salkowski
vindt men den derden en vierden dag resp. 18,0
en 16,2; die cijfers geven dus alle oxaalzuur
aan een weinigje oxaluurzuur, dat door de
behandeling in oxaalzuur overgaat. Met de oude
methode vindt men op den vierden dag slechts
9,6 m.Gr.: dus een verschil van 6,6 m.Gr.; door
deze methode vindt men alleen oxaalzuur, ja
misschien nog iets te weinig, daar door lang
indampen oxaalzuur in oxaluurzuur overgaat.
Meestal vind ik nu maar een gering verschil in
de cijfers der twee verschillende methoden, zoo
in
Tabel X Vl no. 73, 74 wiuir het oxaalzuur ook
volgens beide methoden is bepaald.

Ik trachtte nu het oxaalzuur op den tweeden
dag te bepalen zonder indamping, in de hoop,
op die wijze het juiste getal te vinden, dat dan
tusschen de beide gevonden waarden zou inliggen;
ik vond echter slechts 3,9 m.Gr., waaruit men
dus moest opmaken, dat aldus het oxaalzuur
niet geheel bij de uitschudding oploste.

-ocr page 140-

TAIiKli VVII. Proef-PerMoon I.

co

No.

Datum.

VOEDSEL.

Quanti-
teit
Urine.

Sediment.

Nieuwe
methode S.
Oxaalzuur
in m.Gr.

Oude
methode S.
Oxaalzuur
in m.Gr.

Oxaalzuur
bep. zondor
indamping.

17

September.

Gemengd voedsel ronder
oxaalzuur,
j d.w.z. zonder thee, vruchten,
1 groenten, etc.

1

76

18

September.

ld. 17 September.

1205

Veel
octaëders.

2.5,1

77

19

September.

4900 oM* melk.
7 eieren.

3430

Geen
octaëders.

1
(

18,0

i

78 I

!

20

September.

.5000 cM» melk.
8 eieren.

1

2940

Geen
octaëders.

16,2

1

9,6

8,9

-ocr page 141-

125

Het groote verschil, 6,6 m.Gr., kan moeilijk
alleen daarin zijn oorzaak hebben, dat dit alles
oxaalzuur was, hetwelk door het indampen in
oxaluurzuur was overgegaan; veel waarschijn-
lijker is het, dat hier meer gepraeformeerd
oxaluurzuur aanwezig was, hetgeen door het
indampen met zoutzuur in oxaalzuur overging.

De vraag, watir het oxaalzuur in het lichaam
gevormd wordt, moet voorloopig nog onbeant-
woord blijven. Onlangs heeft VoN
Wesener \')
de meening uitgesproken dat oxaalzuur in den darm
zou kunnen gevormd worden, daar werd geresor-
beerd en in de urine weer werd afgescheiden.
Hij zag eene dergelijke
oxalurie dan dikwijls
samengaan met
imlikannrie, beide als symptomen
van eene verhoogde rotting in den darm.

Nu had Salkowski reeds nagegaan, of bij
digereeren van fibrine met pancreas-poeder
oxaalzuur kon ontstaan en daarmede een nega-
tief resultaat verkregen. Koolhydraten onderwierp
hij niet aan deze proefneming; het scheen mij
dus niet overbodig, na te giuin, of wellicht bij

\') VoN Wkhknku: Jüunml of the Aincric. iiuul. Assoc-
ü Apr. 11K)1.

Salkowski: üerlin. Kliii. Woclu-nschr. 1900. 1\'iig. 434.

-ocr page 142-

126

eene ontleding van koolhydraten door pancreas
oxaalzuur kon ontstaan.

De volgende proeven werden genomen:

I. Ik loste 125 Grr. rietsuiker op in water,
voegde toe 2 Gr. pancreatinum purum activum
(Merck), maakte alkalisch en liet drie dagen
staan.

Daarna werd zoutzuur toegevoegd en het
oxaalzuur bepaald, In één droppel (minder dan
1 \'Vo van de geheele vloeistof) vond ik geen
octaëders; de asch was onweegbaar. Uit süiker
is dus geen oxaalzuur ontst{ian; de proef bewijst
bovendien, dat het
pancrmtinum zelf vnj is van
oxaalzuur.

II. Vijftig gram tarwemeel werden gekookt
met water, daarna nog wat water toegevoegd,
vervolgens 2 Gr. [lancreatinum en de reactie
alkalisch gemaakt.

Na drie dagen was eene duidelijke faecale
lucht aan de vloeistof waar te nemen, zoutzuur
werd toegevoegd en het oxaalzuur bepaald.

In het sediment vond ik verscheidene groote
m

octac^ders, de asch woog 1,7 m.Gr., zag geel en
was voor een groot deel onoplosbiuir.

De hoeveelheid oxaalzuur is dus in alle geval
minder dan 3 m.Gr. Daar echter in meel reeds

-ocr page 143-

127

eene kleine hoeveelheid gepraeformeerd oxaal-
zuur voorkomt, kan men niet aannemen, dat
hier eene hoeveelheid oxaalzuur van eenige be-
teekenis gevormd is.

III. Ten slotte werden lÜÜ Gr. gekookte
aardappelen fijn gewreven, gedigereerd met
pancreatinum en eveneens het oxaalzuur bepaald.

In het sediment vond ik hier wederom enkele
groote octaëders; de asch was niet zuiver, woog
1,3 m.Gr.: er was dus minder oxaalzuur dan
2,() m.Gr.

Bij vroegere proeven vond ik in mirdappelen
(jecn oxaaUuur, het is dus mogelijk, dat hier
eene geringe hoeveelheid oxiuilzuur uit kool-
hydraten is gevormd.

Dat bij abnormale rotting in den darm oxaal-
zuur ontsUuit, is dus niet a priori tegen te
spreken.

Nog steeds worden op verschillende plaatsen
onderzoekingen gedaan omtrent de vorming en
afscheiding van oxiuilzuur.

Kort geleden hebben Mour en Sai.o.mon \')

>) .Moiiii u. Salomon: Dcutscli Arili. f. Klin. Mrd. Ud. 70,
n)0l. 1\'ag. 48Ü.

-ocr page 144-

128

weder eene bijdrage tot de kennis daarvan ge-
leverd.

Ook zij onderzochten de afscheiding bij ver-
schillend voedsel en bij verschillende ziekten.
Bij uitsluitend gebruik van melk en eieren von-
den zij toch oxaalzuur in de urine. Wanneer
zij- oxaalzuurvrij voedsel toedienden, werd de
afscheiding verhoogd door acidum hydrochloricum
dilutum, onverschillig, of dit vóór of na den
maaltijd werd gebruikt; men kan dus moeilijk
aannemen, dat die vermeerdering veroorzaakt werd
door het grooter oplossingsvermogen in de maag.

Voor het overige zijn hunne resultaten als
de mijne: alleen de koolhydraten worden abso-
luut genegeerd; zij stellen zich tevreden met te
zeggen, dat reeds vroegere onderzoekers de
onafhankelijkheid van oxaalzuur van de
Icool-
hj/draten
en vetten hebben bewezen.

Abnormale hoeveelheden oxaalzuur bi] diabetes
werden niet gevonden, evenmin bij: neurasthenie,
icterus catarrhalis, cholelithiasis, nephritis, jicht,
j/iieunomie.

Ook blijkt niets van een constant parallelismus
tusschen urinezuur en oxiuilzuur. Somtijds vonden
zij bij voeding met
thijmus vermeerdering van
het oxaiilzuur, dan weer niet

-ocr page 145-

129

Daarna verscheen nog de mededeeling van
het onderzoek van
Paul Maykh \'). Hij was de
eenige in de laatste jaren, die ook aan de kool-
hydraten zijn aandacht schonk bij het vraagstuk
der uitscheiding van oxaalzuur,

In de eerste plaats bewees hij door proeven
op konijnen, dat uit glycose in het lichaam
glycuronzuur kan ontstaan, hetgeen dus in strijd
is met de oude voorstelling van
ScHULTZEN, die
meende, dat glycose in het organisme eerst werd
gesplitst en daarna pas geoxydeerd. Wanneer
echter glycose overgaat in glycuronzuur is dit
eene zuivere oxydatie, geen sj)litsing; het aantal
koolstofatomen blijft gelijk, maar de primaire
alcoholgroej) CH.>OH gaat over in den carboxyl-
groej) COOH.

COH COH

^;HOH iHOii

inOH imOH

(\';HO» I\'HOH

CHOH tlIOH

(;H,OII (\'^oon

Cllycoso. («lyinironzimr.

(Hycuronzuur wordt in de urine steeds als
eene samengestelde glycosidachtige verbinding

\') I\'aui- .Mayku: »Abbaii des ZiickiT iin Thitïrkörppr* .Sopa-
ratalidruck aus don >Vcriiandlungon dos .\\II Congrossos für
Innoro Modioin zn Borlin 1901.«

-ocr page 146-

130

afgescheiden. Zoo kan het zich verbinden met
indol, skatoxyl, jKirah-esol, pJieuol, ook met campher.
fieeft men een konijn campher in, dan wordt
door het organisme glycuronzuur ter beschikking
gesteld, dat zich met de campher verbindt en aldus
afgescheiden wordt; het kan dan als zoodanig quan-
titatief bepaald worden. Geeft men geen campher,
dan verschijnt het glycuronzuur in veel geringere
hoeveelheid aan allerlei verschillende lichamen ge-
bonden in de urine, en is de bepaling niet mogelijk.

De volgende proeven werden door Mayer genomen;

Een konijn kreeg bij gewoon voedsel 2 Gr.
campher, de glycuronzuuruitscheiding bedroeg
2,18 Gr.; dan volgde een hongerperiode van
negen dagen; op den negenden dag werd gegeven
2 Gr. campher: glycur.z.: 1,20 Gr.; op den elfden
dag kreeg het dier 10 Gr. glycose en 2 Gr.
campher, glycur.z.: 2,0() Gr.: dus eene duidelijke
toename, hier moest derhalve glycuronzuur uit
(flycose gevormd zijn.

Bij niet te groote hoeveelheden kan het vol-
komen geoxydeerd worden: zoo b.v. tot 20 Gr.
j)er os gegeven. Spuit men echter bij een konijn
15—20 Gr. subcutaan in, dan heeft geene vol-
ledige oxydatie meer plaats; groote hoeveelheden
oxaalzuur worden dan in de urine gevonden.

JlJIlutJ

-ocr page 147-

131

Mayer concludeert derhalve: glycose wordt in
het dierlijk lichaam gedeeltelijk geoxydeerd tot
glycuronzuur, en dit laatste, met oxaalzuur als
tusschenproduct, tot COn en HoO verbrand.

Wat nu ten slotte het ontstaan van oxaalzuur
betreft, moet men aannemen, dat dit uit ver-
schillende bronnen gevormd kan worden.

Zckvr kan het afkomstig zijn van:

1". f/epracformeerd oxanhuur van het voedsel;

2". koolhydraten ;

3". Ipmf/evende stoffen.

Nog twijfelaehtifj is zijn vorming uit:

4". urinezuur;

5". kreatine en xanthinehase.\'^.

Het is zeer waarschijnlijk, dat vrij wat meer
oxaalzuur gevormd wordt dan in de urine wordt
gevonden; vermoedelijk is bij eene normale stof-
wisseling dit oxaalzuur grootendeels een inter-
mediair i)roduct, dat dus gewoonlijk verder
geoxydeerd wordt.

Die oxydeerbaarheid maakt juist, dat de af-
scheiding ook bij een zelfde individu zoo sterk
kan wisselen.

Waimeer de ([uantiteit voedsel matig is, kan
bijna alles gemakkelijk geoxydeerd worden; is

-ocr page 148-

132

zij zeer groot, dan blijft ook een veel grooter
deel van het oxaalzuur als zoodanig besta ui.

Dit verklaart ook het verschil in uitkomst tus-
schen
Stradowsky\'s proeven ende mijne; terwijl hij
slechts geringe hoeveelheden koolhydraten toedien-
de, gaf ik juist zooveel mogelijk, zoodat vermoedelijk
niet alles tot het einde kon verbrand worden.

Over de oxahiria als ziekte of ziekelijke af-
wijking, ontbreken mij nog de noodige ervaringen.
Uit hetgeen ik hierover bij andere schrijvers
vond en uit het feit, dat gebruik van veel kool-
hydraten eene duidelijke vermeerdering der uit-
scheiding van oxaalzuur geeft, moet ik echter
besluiten, dat het het meest waarschijnlijk is,
dat in die gevallen de onvolkomen verbranding
van koolhydraten hieraan de hoofdschuld heeft.

Ik meen dan ook, dat men bij lijders aan de
zoogenaamde
oxalurie, volkomen gerechtigd is
eene proef te nemen met een diëet, dat besUiat
uit eiwit en licht verteerbaar vleesch met strenge
beperking der koolhydraten, terwijl natuurlijk
oxaalzuurrijke planten moeten vermeden worden.

Quantitative analyses in dergelijke gevallen
zullen dan de juistheid dezer opvatting moeten
aantoonen.

-ocr page 149-

STELLINGEN

\' I.

Oxaalzuur is een normaal stofwisselings-
product.

II.

Een groot deel van het oxaalzuur, dat in het
lichaam wordt gevormd of i)er os ingenomen,
wordt verder ontleed.

III.

Onder de grondstoffen, waaruit oxaalzuur bij
de stofwisseling ontstaat, nemen de koolhydraten
de voornaamste plaats in.

IV.

Pastenriseeren is de meest aan te bevelen me-
thode, om melk vrij van ziekte-kiemen te maken.

V.

Waar de verloskundige in ile private praktijk
zonder alle geweiischte huli)mid(lelon moot kiezen

-ocr page 150-

134

tusschen symphyseotomie en sectio caesarea
kieze hij steeds deze laatste operatie.

VI.

Er bestaat eene onderlinge verwantschap tus-
schen hebephrenic, katatonie en vele vormen
der paranoia.

Vil.

De prognose der acute otitis media hangt
grootendeels af van den anatomischen bouw van
den processus mastoïdeus.

VIII.

De biologische reiniging v;ni rioolwater, etc.,
is niet afdoende.

IX.

. I

Bij de ontsteking \'ontstaan de ettercellen be-
iialve door emigratie van leucocyten, hoogst-
w.iarschijnlijk ook door endogene celvorming.

X.

Bij de l)ehandeling der chronische nephritis
behoeft niet als algemeene regel te gelden, dat
wil vleesch boven bruin vleesch is te ver-
kiezen.

-ocr page 151-

135

XL

De M. Tensor tympani en waarscliijnlijk ook
de M. stapedius zijn als accommodatie-spieren
voor het gehoor te beschouwen.

XII.

De aanwezigheid van veel polynucleaire leu-
cocyten in een exsudaat, is geen bewijs, dat de
ontsteking niet tuberculeus is.

XIII..

. Bij diplnherie passé men eerst zuurstof-
inhalaties toe, silvorens tot tracheotomie of
intubatie over te gaan.

XIV.

Urinezuur, hoe ook in het lichaam ontstaan,
is steeds een intermediair stofwisselingsproduct.

XV.

Het is niet aan te nemen, dat de milt een
geheel gesloten bloedvaatstelsel bezit

XVI.

De polygonale cellen, welke Köi.MKKH vond
in het mesenteriun» van jonge katten on die hij
meende, dat bestemd waren vetcelleii te worden»
zijn vermoedelijk reeds gemetamori)hoHeei(le vet-
cellen.

-ocr page 152-

136

XVII.

Bi] de behandeling der acute appendicitis
neme men in den beginne eene afwachtende
houding aan.

XVIII.

De meening, dat de pupilreactie geassocieerd
is met de accommodatie, is onjuist.

Vorbctfnit! afdruk der .Stellingen.
t l. Lkiiinks Hakiiovkn.

-ocr page 153-

.. V

• r \' ; y ■ \'r

X.-.r
f

J

• I -y

> \'

, /

■ * ;

■ -t \' •\' - ■ ,

s •
^

i ■ v

\' (

i ■■

\' , î-

I ƒ

f ,

I- .

. 1

>.. .

-S

•T. ■ • .

X

; • h

: ■ • \\

. <

\\ .

• • 1

-ocr page 154-

>...

f . .1.- - .

I - ■ - V

\\ :

• f • >

V

\\ . I

r •

■ j... . . j\'

i\', -

. t \'
. ^ \' i

. j

A \' ■

\\

. \\

\\ .

» I i\'

■ f - ..

■ i

;

• • <

■ f

\' i.

-ocr page 155-

V ;

• ;

\\

.1 -"

w

/

H

\\

: \\

-ocr page 156-