-ocr page 1-

^onderzoekingen

over virulentie-opwekking bij

O O

saprophytische bacteriën.

B. C. VAN DER NAGEL.

f

s

ts../\'

-ocr page 2-

" ■ I

■ .....■

-ft-;-;

s;

-ocr page 3-
-ocr page 4- -ocr page 5-

onderzoekingen

OVER VIRULENTIE-OPWEKKING BIJ SAPROPHYTISCHE BACTERlI-N.

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

illllllllllllll

1903 0133

-ocr page 7-

Onderzoekingen

over virulentie-opwekking bij saprophytische

bacteriën

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van

DOCTOR IN DE GENEESKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT

NA MACHTIGING VAN UKN RECTOR MAaNiriCUS

Dr. A. A. W. HUBRECHT

hoogleeraar in de faculteit der wis- en natuurkunde

volgens besluit van den Senaat der Universiteit tegen de bedenkingen van
de faculteit der Geneeskunde te verdedigen

op

DONDERDAG 6 MAART 1902 DES NAMIDDAGS TE 4 UREN

door

«

Bartholómeus Cornelis van der Nagel

ARTS

geboren te ROTTERDAM

ROTTERDAM — C. A. TERNEDEN
1902

-ocr page 8-

,, . ■ ï\'

- :

-ocr page 9-

AAN MIJN VADER

kn

AAN DH NAGEDACHTENIS MIJNER MOEDER.

-ocr page 10-

■■V\' • ■■•/ r.jAti,.-.

i i-.\'

■\'■■KV

%

iÉ;

■ A\'.-

. \'Ci

tl- •

â ? \' V

vr-1.

fei:

-ocr page 11-

Aan het einde mijner Academische studiën
gekomen, zij het mij vergund U, Professoren en
Lectoren der Medische en Philosophische faculteit,
mijnen dank te betuigen voor het onderwijs, dat ik
van U heb mogen genieten.

In het bijzonder richt ik een woord van dank
tot U, Hooggeleerde
Eijkman, Hooggeachte Promotor,
voor de groote bereidivilligheid en de voorlichting mij
bij het samenstellen van dit proefschrift betoond. De
uren, op Uw laboratorium doorgebracht, zullen steeds
bij mij in aangename herinnering blijven.

-ocr page 12-

INHOUD.

Inleiding..............

Literatuur-overzicht..........

Techniek..............

Diffusie-proeven...........

Navolging- der proeven van Vincent met bac

megatherium............

Proeven met bac. fluorescens.......

Proeven in cavia-bouillon met konijnenbloed .

Conclusies .............

Stellingen. .............

Bladz.
i

lO

29
37

53
70
78
85
89

-ocr page 13-

Inleiding.

Verschillende bacteriologen hebben over de vraag
naar de variabiliteit der vormen de meest uiteenloopende
meeningen verkondigd. Naegeli sprak als zijne
meening uit, dat alle bacteriën met elkander verwant
waren en dat zij haar vorm en chemisme wijzigden al
naar mate de middenstof was, waarin zij verblijf hiel-
den; dat hetzelfde geslacht in den loop der jaren, nu
eens verzuring der melk, dan eena rotting, dan weer
typhus of diphtherie en andere ziekten kon verwekken,
al naar gelang het in melk, vleeach of het lichaam
kwam te groeien. Tn denzelfden geest sprak Billroth
zich uit, hij bracht alle bacteriën tot één soort, welke
hij den naam van coccobacteria septica gaf. Ook
Ray-Lankester meende dat alle bacteriën genetisch
aan elkaar verwant waren en dat zij, niettegenstaande
den verschillenden vorm, waarin zij zich voordoen, als
coccen, bacillen of Spirillen, tot één zelfde soort behooren.

1) C. V. Nacffeli. Dio niederen Pilze 1877.

2) Untersuchungen über die Vegetationsformen von Coccobacteria septica 1874.

3) On a peach-coloured Bacterium. Quart. Journal of microscopical scicnce
187;j Serie 11.

1

-ocr page 14-

Lijnrecht hiertegenover stond de meening van Pasteur
Bij zijne onderzoelsingen om reine culturen te verkrijgen
van elke gisting, kwam hij er toe om voor elke gisting
een eigen soort aan te nemen, en toen hij later bij
elke wijnziekte een eigen microbe kon aantoonen, stond
het voor hem vast, dat elke vorm aa,n een eigen soort
en elke soort aan een eigen ziekte beantwoordde. Ook
Cohn en de school van Koch hebben over dit
onderwerp vele onderzoekingen gedaan en komen tot
de conclusie dat de bacteriën even goed in bepaalde
soorten in te deelen zijn, als andere lagere planten en
dieren. Maar, zegt Oohn verder, bij de indeeling wordt
men zeer bemoeilijkt door de buitengewone kleinheid,
het meestal samenleven van meerdere soorten en de
variabiliteit der soorten. Vooral de onderzoekingen
van Rodet en Roux hebben meer licht geworpen
over deze variabiliteit. Zij toch toonen aan, en meer-
deren\' na hen hebben dergelijke resultaten gepubliceerd,
dat zij in staat waren de morphologische, physische
en chemische eigenschappen derzelfde soort te wijzigen,
door verandering te brengen in den voedingsbodem,
de temperatuur, den toevoer van zuurstof en de toetreding
van licht.

1) Comptes rendus 1858.

2) Cohn. Untersuchungen über Bacteriën. Beitrage zur Biologie der Pflan-
zen 1 Heft. 2 1872.

3) A. Rodet. De la variabilité dans les microbes au point de vue morpho-
logique et physiologique. Paris (Baillière fils) 1895.

-ocr page 15-

Voor ons van meer gewicht echter is de vraag, hoe
verhouden zich de pathogene eigenschappen. Ook hier-
over weer zijn de meeningen zeer verschillend. De
vraag toch, vanwaar kwamen de eerste gevallen van
infectieziekten, ligt zeer voor de hand. Heeft eene bacterie-
soort steeds de eigenschap bezeten om in een voor de
ontwikkeHng gunstig geval zijne pathogene eigenschappen
te doen gevoelen of zijn dit kunstproducten? Terecht,
meen ik, zegt Pasteur hiervan: „C\'est là une question
insoluble dans l\'état actuel de la science, puisqu\'il rentre
dans le grand inconnu de l\'origine même de la vie!"

Kruse geeft als zijne meening dat het pathogene
effect afhankelijk is van verschillende voorwaarden : van
de geschiktheid der bacterie om zich in het levende
lichaam te vermenigvuldigen, van zijn vermogen plaat-
selijk en algemeen werkende stoften te produceeren,
van de hoeveelheid, den graad van virulentie en de
porte d\'entrée der micro-organismen.

Van een pathogene of niet-pathogene bacterie, zegt
hij, zonder meer mag men in den strengen zin van
het woord niet spreken, want er is geen bacterie, die
onder omstandigheden niet eene ziekte verwekken kan,
en aan den anderen kant kunnen als zeer pathogeen
beschouwd wordende micro-organismen in vele gevallen
zonder werking blijven. En, zegt hij verder, een autoch-
toon ontstaan van ziekte-verwekkende bacteriën uit

1) Die Micro-organisincn. Dr. C. FlUggc 1896, pag. 271.

-ocr page 16-

saprophyten is tot nu toe voor geen enkel geval be-
wezen of waarschijnlijk gemaakt.

Hueppe^) zegt: hoewel voor vele soorten de standvastig-
heid of variabiliteit aanwezig is onder bepaalde omstandig-
heden, zoo zijn er toch ook gevallen, waarbij eene toe-
vallige of kunstmatig bewerkte verandering der functie
aan het licht komt.

Pasteur verklaarde het verlies van virulentie van
culturen van de hoendercholerabacterie als eene functi-
oneele verandering, bij constant blijven der vorm-ken-
merken. Loeffler daarentegen beschouwde dit viru-
lentie-verlies aldus, dat wellicht eene niet virulente
soort door toevallige verontreiniging de virulente soort
overwoekerd had.

Later deelden Pasteur en Büchner gelijktijdig mede,
dat hunne miltvuurbacteriën de virulentie konden
verliezen, zoo zij ze aan bepaalde levenacondities onder-
wierpep. Pasteur verklaarde hierbij dat bij zijne proeven
de graad der virulentie afgenomen was, hoewel de vorm-
eigenschappen dezelfde gebleven waren. Büchner echter
ging verder en meende dat bij voortzetting der proeven
de miltvuurbacillen in hooibacillen en vice versa

1) Hueppe. Formen der Bacteriën.

2) Pasteur. Comptes rendus 1880. T 90.

3) Mittheilungen aus dem Kaiserlichen Gesundheitsamte II 1881.

4) Comptes rendus T 92.

5) Ueber die experimentelle Erzeugung des Jlilzbrandcontagiums aus dem
Heupilzen. Neu abgedruckt in Naegeli\'s Untersuchungen Uber niedere Pilze
1882. s. 140. ,

-ocr page 17-

met tusschengelegen vormen overgingen. Koch bestreed
dit en spral^ als zijne meening uit, dat ook hier eene
toevallige verontreiniging had plaats gegrepen, waardoor
de eene soort de andere overwoekerd had. Büchner
verklaarde daarop later zijne omzetting van miltvuur-
bacillen in hooibacillen als eene verandering der milt-
vuurbacillen in onschadelijke, morphologisch identische
bacillen.

Prazmowski "\'\') toonde later nog aan dat de ont-
kieming der sporen voor beide bacteriën eene verschil-
lende is, ook Büchner ■) zelf bewees later dat er verschil
bestaat in de resistentie der sporen en in het optimum
en minimum der temperatuur voor de vorming en ont-
kieming der sporen, waardoor het bewijs geleverd was
ten gunste van Pasteur.

Wijst hetgeen tot hiertoe medegedeeld is op het ver-
loren gaan van eene eigenschap van een microbe, van meer
gewicht voor ons doel zijn de volgende onderzoekingen,
waar het geldt het verkrijgen van eene nieuwe eigenschap.

Door Rodet en Roux is getracht den typhus-bacil
uit bact. coli commune te kweeken en wel be-
schouwen zij het, dat coli in staat is in het mensche-
lijk lichaam het vermogen te verkrijgen om typhus

1) Mittheilungen aus dem Kaiserlichen Oesundheitsamte 1. 1881.

2) Virchow\'H Archiv 1883 Hd. 91.

3) Biologisches Ccntralhlatt. 1884. No. i:i.

•1) A. Ilodet. De la variabilit«\' dans los microbes au point de vue morpho-
logique et physiologique. Taris (Baillitre fils) 1895.

-ocr page 18-

6

abdominalis op te wekken. Doch het bewijs, dat dit
geen hypothese doch een voldongen feit is, werd niet
gegeven.

Maar ook om den gi\'aad der virulentie te verhoogen
zijn verschillende pogingen in het werk gesteld met
meer of minder succes, ja zelfs, om van een saprophyt
een virulente bacterie te kweeken.

Met dit laatste heeft Vincent zich geoccupeerd en
ging daarbij te werk op eene wijze, die in hoofdzaak
afweek van de methode door andere onderzoekers vóór
hem gebruikt.

Vóór hem toch was door de onderzoekers steeds
de bacterie, waarmede de proeven genomen werden,
in direct contact gebracht met de sappen uit het dierlijk
organisme en blootgesteld aan de inwerking der
leucocyten óf wel in symbiose met een andere
bacterie gekweekt öf gekweekt met toxine van
andere bacteriën Geheel hiervan afwijkend handelde
Vincent, die de methode door Hoiix voor een ander
doel aangegeven, volgde, nl. door de bacteriën in
collodiumzakjes ingesloten, te brengen in de peritoneaal-
holte van dieren. Zijn doel was, hierdoor de bacteriën

1) Sur les aptitudes pathogènes des saprophytes. Annales de l\'Institut
Pasteur, 25 Dec. 1898.

2) Charrin et Nittis. Un bact. subtilis pathogène, Soc. de Biologie
17 Juillet 1897.

«

3) Uebrand. Annales de l\'Institut Pasteur 25 Nov. 1900.

4) Trumpp.^ Centralblatt. f. Bacteriologie XX, p. 721.

-ocr page 19-

tegen den invloed der leucocyten te beschermen eu
slechts diffusibele stoffen toe te laten.

Nocard, die eveneens met deze zakjes proeven lieeft
genomen, zegt ervan :

La paroi de collodion offre une barrière infranchis-
sable aux microbes comme aux cellules; les microbes
ne peuvent sortir du sac, mais ils peuvent s\'y mul-
tiplier en toute sécurité, car, les cellules ne pouvant
y pénétrer, ils sont à l\'abri de la phagocytose. D\'autre
part, cette paroi inaccessible aux microbes et aux
cellules est perméable aux liquides comme aux sub-
stances dissoutes ; elle forme une membrane osmotique
parfaite; à son niveau s\'étabHssent des échanges
qui modifient profondément la composition primitive
du liquide emprisonné ; des substances élaborées par le
microbe peuvent diffuser au dehors et, quand elles
sont suffisamment actives, elles peuvent entrainer la
mort du sujet ou des accidents d\'intoxication plus ou
moins graves, sans qu\'un seul microbe ait envahi les
tissus ; en tout cas, c\'est une condition favorable à la
culture, l\'auto-intoxication microbienne s\'en trouvant
diminuée, sinon supprimée ; enfin, des produits venus
de l\'organisme du sujet pénètrent dans le sac qui
peuvent être favorables ou non à la culture du microbe ;
en tout cas, la pénétration de ces produits ne se fait

1) Nocard. Annales de l\'Institut Pasteur \'25 Sept. 1898 pag. f)64.

-ocr page 20-

8

que lentement, graduellement ; peu à peu, le microbe
s\'accoutume à ce nouveau milieu et quand on le tire
du sac qui l\'a protégé contre l\'action phagocytaire il
est beaucoup mieux armé pour se développer dans le
milieu primitivement hostile ou réfractaire, que répre-
sentait l\'animal incubateur.

Vincent nu entte voedingsbouillon in zulk een zakje
met een niet-pathogene bacterie, bracht het zakje
gesloten in het peritoneum en liet het hierin 5—6
dagen, daarna nam hij het er uit, entte van den
inhoud in nieuwen bouillon, welke bij 37° in de
broedstoof werd geplaatst. Na 2 dagen entte hij
wederom van dezen bouillon in een zakje, bracht dit
weer 5—6 dagen in het abdomen van eene cavia om
daarna weer van den inhoud in bouillon in vitro te
enten. Na 4 dezer passages zegt hij reeds resultaat te
hebben en na de 6® passage was de bacterie zeer
virulent. Hij zegt dan ook in zijn artikel:

C\'est ce procédé qui m\'a fourni les résultats les
plus efficaces.

Als van zelf rijst na het lezen van dit artikel de
vraag, welke zijn dan de stoffen, die door den wand
van het collodiumzakje heen dringen? Om op deze
vraag een antwoord te geven, besloot ik met een aantal
stoffen zoowel in vivo als in vitro enkele proeven te
nemen, waarvan het resultaat in de volgende bladzijden
wordt meegedeeld.

-ocr page 21-

Tevens werden door mij met een der bacillen en
wel Bac. Meg. en een ander, nl. Bac. fluoresens, de
proeven op dezelfde wijze, als door Vincent beschreven,
gedaan, waarvan eveneens het resultaat in de volgende
bladzijden beschreven is.

-ocr page 22-

Literatuur-overzicht.

Alvorens over te gaan tot de beschrijving der proe-
ven, meen ik in enkele woorden te moeten meedeelen,
welke proeven al reeds met collodiumzakjes genomen
zijn. Hoewel niet alle met hetzelfde doel genomen
werden, n.1. om van een saprophyt een virulente
bacterie te kweeken, meen ik toch goed te- doen ze
te vermelden, voor een deel om de resultaten door
deze methode verkregen, voor een ander deel omdat
uit enkele proeven blijkt, welke stoffen door den wand
van het zakje in vivo diffundeeren.

Om eene betere vergelijking met mijne proeven
mogelijk te maken, volgt hier dan allereerst hetgeen
Yinceni zelf over zijne proeven met B, Meg. meedeelt.

(Annales de l\'Institut Pasteur 25 Dec. 1898,
bladz. 788).

Expériences faites avec le „B. Megaterium."

Le B. megaterium est un saprophyte très commun dans le sol.
L\'échantillon qui m\'a servi a été isolé de 1» terre de jardin.

Ce microbe est inofl\'ensif pour le lapin, le cobaye et la souris
blanche; cette dernière peut recevoir 1 c. c. de culture sans en
éprouver de dommage.

-ocr page 23-

11

Un premier sac est fait le 17 avril 1897, et inséré dans le
péritoine d\'un cobaye; il en est retiré le 34 avril. Le contenu est
faiblement trouble. On trouve, au microscope, des bsicilles légère-
ment agglutinés, immobiles, sans spores. La deuxième culture en
sac était plus trouble que la précédente. Ni l\'une ni l\'autre ne se
montra encore patliogène.

Après quatre passages en sac, interrompus, chaque fois, par la cul-
ture en bouillon et Ti l\'étuve, le bacille avait déjà acquis de la
virulence. Quinze gouttes, additionnées d\'un peu de bouillon neuf,
tuent la souris en moins de 24 heures, en injection souscutanée.
A l\'autopsie, on trouve, au point inoculé, un peu de liquide d\'oedème
de couleur jaune clair, renfermant quelques bacilles et de très rares
lymphocytes. Les préparations faites avec l\'enduit péritonéal mon-
trent également quelques bacilles prenant bien In coloration. Dans
la rate et le foie, les bacilles sont cependant vacuolaires et se tein-
tent à, peine par le Gram. Les poumons sont vivement congestion-
nés, parsemés de petits foyers de pneumonie. Le sang du coeur
renferme des bacilles dégénérés. Le microbe, quoique déjà un peu
virulent, était donc, néanmoins, atteint lui-même dans sa vitalité.
Ainsi exalté par cultures successives en sac, le bacille fuiit, cepen-
dant, par acquérir, après le sixième passage, une virulence considé-
rable. Quatre gouttes et même, dans uu cas, deux gouttes injectées
sous la peau tuaient la souris en 10—12 heures, avec des lésions
de péricardite et de pleurésie hémorrhagiques. Au microscope, le
liquide épanché montrait de nombreux bacilles, parfaitement colora-
bles. On apercevait do très rares lymphocytes intacts, et de nom-
breux leucocytes dégénérés, parfois même à peine recounaissables,
dont le noyau était fragmenté en un nombre infini de granulations
irro^ulières, éparses dans le protoplasme de la cellule. Nulle appe-
rence de globules rouges, malgré l\'aspect hématique de l\'épancbement
pleuro-péricardique.

Il y avait donc, en même temps qu\'une leucolyse intense, une
dissolution de l\'hémoglobine telle qu\'on l\'observe dans les septicémies
hémorrhagiques. Le snng du coeur présentait l\'aspect dissous; Ifl

-ocr page 24-

12

bacille y était abondant. L\'abdomen était raétéorisé ; le foie, d\'aspect
lavé; la rate, très tuméfiée molle et noire. L\'exsudat péritonéal
renfermait de nombreux bacilles, sans trace de phagocytose.

Ce microbe, si actif pour la souris blanche, était également très
redoutable pour le cobaye et pour le lapin: un demi c. c. tuait un
cobaye de 450 gr. eu 34 heures, après injection péritonéale ; en 2 ou
3 jours en injection sous-cutanée, avec envahissement des viscères et
du sang. L\'inoculation intraveineuse de la culture en sac amenait
la mort, en 12 heures, d\'un lapin pesant 1,850 gr., à la dose de
un demi c. c. Un c. c. tuait un autre lapin en 8 heures. L\'autopsie
ne révélait qu\'un peu de congestion des reins et des poumons, et
du gonflement de la raie. Le sang contenait de nombreux bacilles.

On avait donc réussi à communiquer au B. megaterium des pro-
priétés pathogènes très prononcées qui le rendaient capable d\'agir
avec la même activité redoutable que les virus les plus énergiques.
Il tuait les animaux sans déterminer de lésion locale, presque sans
altération apparente des viscères, avec la marche d\'une septicémie
suraiguc.

En même temps que le bacille acquérait de la virulence, on
constatait un changement manifeste dans les caractères de ses cul-
tures. A l\'état normal, le ]J. megaterium, ensemencé dans le bouil-
lon, y forme, à la surface, un voile assez épais bordé d\'une collerette.
Le bouillon, sous jacent est presque clair et renferme quelques gru-
meaux, visibles quand on l\'agite. Or, dès le quatrième passage en
sac, notre bacille troublait abondamment et uniformément le bouil-
lon, formait des ondes chatoyantes quand on agitait celui-ci, et ne
sécrétait plus de voile ni de collerette à la surface. Il semblait
s\'être adapté, aux nouvelles.conditions d\'anaérobiose relative réalisées
par la culture dans les sacs de collodion.

In de Annales de l\'Institut Pasteur verscheen een
artikel getiteld:

-ocr page 25-

13

Toxine et antitoxine cholérique par El Metchnikoff,
E. Roux et Taurelli Salembini.

Ook bij de daarin medegedeelde proeven werd van
collodiumzakjes gebruik gemaakt en wel ter beantwoor-
ding der vraag of de vibrio cholerae reeds tijdens het
leven of eerst na den dood toxine afscheidt.

Aan M. Ransom en M. Behring was het gelukt uit
eene cultuur van choleravibrionen in bouillon een gift
te bereiden van groote activiteit, hetwelk bij eene
temperatuur van 100° niet veranderd werd. M. Pfeiffer ")
beweerde dat dit choleragift eerst vrij komt bij het afster-
ven van de microben. De bedoelde proeven met
collodiumzakjes nu werden om de zaak uit te maken
op de volgende manier genomen.

Drie collodiumzakjes werden gevukl:

N". 1 met gesteriliseerde oplossing van 2% pepton,
hierin geënt een spoor van virulente vibrio cholerae.

2 met dezelfde oplossing, hierin geënt 2 geheele
culturen van vibrio cholerae op agar, welke microben
vooraf door chloroform gedood waren.

3 met sterielen bouillon.

Deze zakjes worden elk afzonderlijk in het abdomen
van eene cavia van gelijk gewicht gebracht.
Cavia N". 3 blijft gezond.

1) Deutsche Jledicin. Wochenschrift 1895, No. 29.

2) Zeitschrift fiir Hygiene, Vol. ]I, 189C.

-ocr page 26-

14

Cavia met zakje 2 vertoont de volgende dagen
wat teraperatuursverheffing en wordt mager.

Cavia 1 vertoont na 24 uur wat teraperatuurs-
verheffing, welke de volgende dagen toeneemt. Tus-
schen den derden en vijfden dag succombeert het dier.
Bij de autopsie wordt het zakje met troebel vocht
gevuld teruggevonden, noch in het bloed, noch in de
organen wordt eene vibrio aangetroffen.

De vibrio is in het zakje ontwikkeld zonder in het
lichaam over te gaan en heeft een oplosbaar gift ge-
produceerd, dat door den wand van het zakje is ge-
diffundeerd.

In hetzelfde artikel worden ook proeven meegedeeld
waarbij men met behulp der collodiumzakjes in staat
was, den graad van virulentie van vibrio cholerae te
versterken.

Hiertoe diende eene cultuur, afkomstig van de epidemie
in Pruissen, herfst 1894, welke eene middelmatige
cavia in eene dosis van eene halve agarcultuur van
24 uur doodde.

Deze vibrio werd door verschillende passages in
collodiumzakjes in het peritoneum van caviae\'s, afge-
wisseld tusschen elke twee passages door eene strijkcultuur
op agar, zoo versterkt dat \\/i2o van eene cultuur eene
cavia doodde. De inhoud van het zakje was na 24
uur troebel, na 48 uur melkachtig wit, veroorzaakt\'
door eene enorme hoeveelheid zeer beweeglijke, dunne

-ocr page 27-

15

en korte vibrionen. Van af den 3®" dag ziet men naast
de normale vibrionen, ronde vormen, die de volgende
dagen in aantal toenemen, terwijl tegelijk weer anderen
langer worden en slecht kleurstof opnemen. Van af
den 7®° dag heeft men slechts ronde vormen; in dezen
toestand zijn de vibrionen niet dood, daar na 2 maan-
den of langer het uitzaaien op agar voldoende is om
eene cultuur te krijgen.

Gedurende de eerste dagen nu, als de vibrionen den
draadvorm hebben, vermeerdert de virulentie, door
directe inoculatie aan te toonen. Later als de ronde
vormen domineeren, zijn zij minder virulent, doch zij
herkrijgen hunne virulentie, wanneer men ze op agar
ent en deze cultuur eenmaal in een collodiumzakje weer
in het abdomen van eene cavia brengt.

Het maximum van activiteit verkrijgt men, indien
men uit een zakje, dat 48 uur in het abdomen is ge-
weest, direct occuleert in het peritoneum van eene cavia,
het exsudaat wat daardoor ontstaat in een collodiumzakje
ent en eenmaal het abdomen doet passeeren. Door deze
afwisselende passage wordt de vibrio zóó virulent, dat
lil) cc eene cavia doodt, bij intra-abdominale injectie.

Laat ik er na deze mededeeling direct op wijzen
dat Dr. J. H. F. Kohlbrugge deze proeven op dezelfde
wijze in het Hygiënisch Instituut te Utrecht heeft
verricht, doch geen spoor van virulentie-verheffing na
zijn
5" passage heeft kunnen ontdekken.

-ocr page 28-

16

Nocard en Roux is het gelukt, door gebruik te
maken van de methode van collodiumzakjes de microbe
te ontdekken, die de peripneumonie bij het rund verwekt.

Tot dien tijd was men alleen in staat deze ziekte
op te wekken door bij een rund wat sereuse vloeistof
in te spuiten, die zich bij het zieke dier in de mazen
van het interlobulaire longweefsel ophoopt.

Op verschillende voedingsbodems was het niet ge-
lukt eene cultuur te kweeken.

Een collodiumzakje gevuld met bouillon en een
spoor sereus vocht uit de pulmo van een rund lijdende
aan peripneumonie werd bij eene cavia in het abdomen
gebracht. Na 15—20 dagen bevatte het eene vloei-
stof opalesceerend en licht eiwitrijk. De inhoud, op
meerdere voedingsbodems van verschillende samenstel-
ling uitgezaaid, leverde echter geene cultuur op.

Onder het microscoop daarentegen zag men bij zeer
sterke yergrooting en sterk licht een aantal kleine
lichtbrekende puntjes, waarvan ook na kleuring geen
vorm was te bepalen.

Van een contrólezakje, alleen met bouillon gevuld,
vertoonde de inhoud deze puntjes niet.

Ten bewijze, dat deze puntjes levende wezens waren,
werden twee zakjes ingebracht, een met bouillon
gevuld, waaraan toegevoegd was een spoor van de

1) Le Microbe de la peripneumonie par M. M. Nocard et Roux. Annales de
l\'Institut Pasteur, Avril 1898

-ocr page 29-

17

vloeistof, waarin deze puntjes voorkwamen, het tweede
met dezelfde vloeistoffen gevuld, doch vóór het inbrengen
verhit. Het eerste zakje vertoonde dan na eenige
dagen weer eene troebele vloeistof, zeer vele kleine
puntjes bevattend, het tweede zakje bleef helder,
waaruit de schrijvers de conclusie trekken, dat de hitte
de kiemen gedood heeft.

Injiceerde men nu kalveren met de aldus verkregen
vloeistof, zoo deden zich bij alle de karakteristieke
veranderingen voor, als bij het rund lijdende aan
peripneumonie.

Aan het slot van het artikel vermelden de schrijvers
dat het hun eenmaal gelukt is in vitro dezelfde kiemen
te kweeken. En wel door uit te gaan van bouillon,
die door een verblijf van enkele weken in een collodium-
zakje in het abdomen van eene cavia licht eiwitrijk was
geworden Aan dezen bouillon werd een weinig van
het sereuse vocht toegevoegd en gedurende 72 uur
in de broedstoof geplaatst. Na dien tijd was de bouillon
eveneens opalesceerend, troebel en vertoonde dezelfde
lichtbrekende puntjes. Na vele pogingen, dit eene 2\'
maal te herhalen, zonder dat een van alle met succes
bekroond werd, gelukte het den schrijvers een voe-
dingsbodem te bereiden, waarin niet alleen de door
collodiumzakjes verkregen kiemen bleven leven, maar

1) Vcrgeiyk dilTusic-proovcn iii vivo (bladz. ."JT).

-ocr page 30-

18

waarin zij ze ook uit het sereuse vocht konden kwee-
ken. In dezen bouillon, zeggen zij, werd de virulentie
beter bewaard, dan door de verschillende passages in collo-
diumzakjes, want hierdoor
werd de virulentie verminderd.

De bouillon was bereid volgens Dr. Louis Martin
en hieraan toegevoegd ^ij serum van kalf of konijn.

In dit artikel wordt terloops meegedeeld, dat men
inplaats van collodiumzakjes, ook kan gebruiken zakjes
gemaakt van het binnenste vlies van een riet.

Om een bacillus, reeds pathogeen voor één diersoort,
dit ook voor eene andere soort te maken, maakte Danysz
ook gebruik van de methode van collodiumzakjes.

Een cocco-bacil, dezelfde eigenschappen vertoonend
als b. coh en gelijkend op den bacillus typhi murium
van Loeffler, werd geïsoleerd bij gelegenheid eener
epidemie onder de veldmuizen en toonde zich iets
pathogeen voor de grijze rat (Mus decumanus).

Van 10 proefdieren, die er mee gevoed werden, stier-
ven er drie.

Passages van rat op rat, zoowel door voeding als
subcutane injectie, verminderden de virulentie. Ook door
passages in het abdomen van ratten in collodiumzakjes
verminderde de virulentie, hetzij onafgebroken van zakje

1) Annales de l\'Institut Pasteur 25 Jan. 1898.

2) Un microbe pathogène pour los Rats, pir .T. Danysz. Annales do l\'Institut
Pasteur Avril ^900.

-ocr page 31-

19

in zakje, ôf dat tusschen 2 zakjes eene cultuur op agar
of in bouillon was aangelegd.

Daar het gebleken was, dat de microben geïsoleerd
uit het bloed of de milt van een dier, op het oogen-
bHk dat zij in het bloed overgaan meer virulent zijn
bij voeding ermee, dan die na den dood verkregen
zijn, werd op de volgende wijze gehandeld.

Eene cultuur in bouillon, geïsoleerd uit het bloed
van eene muis, gedood 24 uur na de voeding met
een virus, dat doodde in 4 à 5 dagen, werd 24 uur
in de stoof geplaatst, uitgezaaid in nieuwen bouillon
en verdeeld in kolven, zoo vol mogelijk gevuld. De
kolven werden tot de ontwikkeling der cultuur in de
stoof gehouden en dan bij gewone temperatuur geplaatst
tot de vorming van een depót en de klaring van den
bouillon compleet was, wat 4 !\\ 5 dagen duurde en ten
doel had de microbe aan de lucht te ontwennen. Uit
de kolf ging de cultuur in een collodiumzakje 24 A, 36
uren in de abdominaalholte van eene rat, dan weer
in gewonen bouillon, en vervolgens weer in kolven. De
cultuur van deze laatste kolven werd op agar uitge-
zaaid en de zoo verkregen cultuur aan muizen te eten
gegeven, na ze in water verdund te hebben en er brood
mee gedrenkt te hebben. Dit herhaalt men meerdere
nialen en na 4 of 5 passages is de virulentie sterk toe-
genomen. De muizen, die eerst na 4 of 7 dagen stier-
ven, sterven reeds na 36—60 uren.

-ocr page 32-

20

Na de muizen werden witte ratten genomen van
een maand of zes weken, en bij volgende passages
oudere dieren. Ook voor deze dieren verkreeg de
schrijver een virulenten cocco-bacil.

Op dezelfde wijze is het hem ook gelukt voor de zwarte
rat een virulenten cocco-bacil te kweeken.

Proeven met collodiumzakjes tot het opsporen van het
tot nog toe onbekend micro-organisme van koepokken
en variola worden doorManckton Goperman beschreven.

Proeven op verschillende voedingbodems genomen
gaven geen resultaat. Injecties van lymphe van
koepokstof in de peritoneaalholte van levende dieren
hadden evenmin succes, waarschijnlijk ten gevolge van
de tegenwoordigheid van leucocyten.

Om nu een levend medium zonder leucocyten te
hebben werd een hoenderei genomen, dat bevrucht
bleek . te zijn, zooals atingetoond werd door het
begin van ontwikkeling van het embryo na broeiing.
Hiermee werd aanvankelijk eenig resultaat verkregen.

Beter echter ging het door gebruik te maken van
collodiumzakjes. Deze werden met bouillon gevuld
en geënt met een spoor cultuur van vaccine op lymph
glycerine; gesloten en gedurende 1 —2 weken in het
abdomen van een hond of konijn gelaten. In de gun-

1) Ilritish \\npdical Journal 22 Fchr. 1901.

-ocr page 33-

21

stige gevallen bevatte de vloeistof geen leucocyten,
maar wel serum-albumine. Onder het microscoop be-
keken zag men talrijke, levende massa\'s lichaampjes, die
op sporen geleken, waarvan slechts de peripherie ge-
kleurd werd." Ook kon men na enting met deze
vloeistof een typischen uitslag van pokken bij het
kalf opwekken.

Dr. Tremlin en de schrijver toonden ook aan, dat
deze op sporen gelijkende lichaampjes vaak in buiten-
gewoon groot aantal in het epitheel van de blaasjes
van pokken van het kalf en van de kinderpokken
aangetroffen worden.

Om het bewijs te leveren dat de bacillus tubercu-
losis hominis en de bacillus tuberculosis avium slechts
twee variëteiten van één soort zijn, mjuikte Nocard
ook gebruik van collodiumzakjes.

In den aanhef van zijn artikel wijst de schrijver
op het verschil in cultuurkenmerken van de bacillen
der zoogdier-tuberculose en die der vogels en dat
het niet gelukt om op kippen de tuberculose der
zoogdieren over te brengen ; dat aan den anderen kant
enkele zoogdieren weerstand bieden tegen den bacillus
tuberculosis avium en dat, gaat een zoogdier al te
gronde dan de laesies nog verschillen van die,

1) Sur los relations qui existent entre la tuberculose humaine et la tuber-
culose aviaire. M. Nocard. Annales de l\'Institut l\'asteur Sept. 1898,

-ocr page 34-

22

welke de bacillus tuberculosis hominis opwekt. Hier-
tegen kan men aanvoeren dat niettegenstaande het ver-
schil van hun aspect de culturen eene identische tuber-
culose geven, dat het soms gelukt de kippen tuberculeus
te maken door ze te inoculeeren met bacillus tubercu-
losis hominis, van de eene kip op de andere overen-
tend; dat er zoogdieren zijn, die even gevoelig zijn
voor den bac. tuberculosis avium als voor den bac.
tuberculosis hominis en dat na weinige passages de
pathologisch-anatomische laesies identisch zijn.

Het paard, hoe resistent ook tegen artificieele tuber-
culose, wordt vaak in natuurlijke condities tuberculeus
en wel in twee vormen, den pulmonalen en den intesti-
nalen vorm, waarvan de eerste met het type humaine,
de tweede met het aviaire identisch is. Tuberculeuse
sputa bij eene cavia geinjiceerd, deden pathologisch-
anatomische veranderingen optreden, als van het type
aviaire.

Overigens bestaan er een aantal goed geobserveerde
feiten, dat kippen tuberculeus werden, maanden nadat men
ze had laten rondloopen op terreinen, waar ook phtisici
verkeerden; de conclusie scheen onvermijdelijk dat de
vogels geïnfecteerd waren door het opeten van tuber-
culeuse sputa. Hetzelfde werd geconstateerd bij kippen,
die tuberculeus vleesch op abattoirs gegeten hadden.

Doch, zegt de schrijver, al moge het paard, de koe,
het konijn enz., ook krijgen de tuberculosis avium evenals

-ocr page 35-

23

de tuberculosis hominis, dit bewijst nog niet dat deze iden-
tiek zijn. Daarvoor is noodig den bacillus tuberculosis
hominis, om te zetten in den bacillus tuberculosis
avium. Dat dit kan geschieden, toonde de schrijver
aan, waarbij hij gebruik maakte van de collodiumzakjes.

De zakjes werden gevuld met eene dikke emulsie
van jonge cultuur van bacillus tuberculosis hominis,
bij voorkeur op glycerine-aardappel gekweekt. Er werd
tegelijk bij vele kippen elk zulk een collodiumzakje
ingebracht, daar zij licht braken tijdens het tamelijk
langdurig verblijf in het abdomen. Bij het uitnemen was
het zakje bijna leeg, wat strooperige vloeistof bevattend,
gevormd door de bacillen van Koch.

Uitgezaaid op aardappel kwamen zij matig op en
wel het aspect van den bacillus tuberculosis avium ver-
toonend. Van deze cultuur werd bij eene cavia iets
onder de huid gebracht, er vormde zich een abcesje,
dat zich opende en weer genas. Inspuiting in de
peritoneaalholte echter deed de grootste helft der aldus
behandelde dieren sterven.

Kippen daarentegen boden steeds weerstand, hoe
ook ingespoten, hetzij subcutaan, hetzij intraperitoneaal,
hetzij intraveneus.

Bij eene tweede proef, waarbij de zakjes tot zes
ma}\\nden in het abdomen verbleven, verkreeg men
dezelfde resultaten. Eerst bij de derde proef, toen de
zakjes tot 8 maanden toe in het abdomen waren ge-

-ocr page 36-

24

weest, kon men eene kip dooden, door van den in-
houd in te spuiten in een vena of in de peritoneaal-
holte en vertoonden deze dieren dezelfde laesies als
wanneer zij gestorven waren aan tuberculosis avium.

Uit deze proeven dan besluit de schrijver dat de
twee bacillen, hoe verschillend ook in voorkomen, niet
anders zijn dan twee variëteiten van dezelfde soort en
dat men aan den bacillus tuberculosis hominis de biolo-
gische eigenschappen en virulentie kan verschaffen, als
van den bacillus tuberculosis avium.

Met het doel om de toxiciteit van bacillus tetani te
verhoogen, die, in symbiose gekweekt in vitro met
bac. subtilis, reeds eenigen graad van virulentie ver-
kregen had, volgde Debrand ook de methode met
collodiumzakjes.

Het filtraat van de gemengde cultuur, waarvan hij
uitging, doodde bij eene hoeveelheid van \'/joo cc. cul-
tuur in ouden bouillon eene cavia van 460 gr. in 48
uur. Reeds na de 4® passage was de toxiciteit ver-
dubbeld. In een zakje werd de gemengde cultuur in
het abdomen gebracht, en reeds den\' vierden dag er
uit genomen, daar den vijfden dag reeds het dier aan
abdominale tetanus te gronde ging. Na elke passage
werd eene cultuur aangelegd en het volgende zakje

1) Sur un nouveau procédé de culture du bacille du tétanos par Debrand.
Annales de l\'Iijstitut Pasteur Nov. 1900,

-ocr page 37-

25

steeds geënt met eene cultuur van 24 uren. Na vier
dezer passages dan was de toxiciteit verdubbeld.

In The Lancet (van 10 en 17 Aug. 1901) komt
een voordracht voor van
Mazyck P. Ravenel gehouden
op het tuberculose-congres te Londen.

De schrijver vermeldt hierin, hoe hij een groot aantal
reine culturen van tuberkelbacillen van menschelijke
en dierlijke herkomst isoleerde en de morphologische
en cultuureigenschappen dezer \' bacillen bestudeerde.
Onder de methoden waarop hij dit laatste deed, ver-
meldt hij ook het gebruik maken van collodiumzakjes.

Bacillen van menschelijke herkomst werden in
collodiumzakjes in de buikholte van het rund gebracht
en er 7 tot 11 maanden ingelaten. Daardoor verkreeg
hij wel veranderingen in cultuur- en morphologische
eigenschappen, maar trekt voor het overige nog geen
conclusies, daar de proeven te kort zijn voortgezet.

Volledigheidshalve dienen ook hier vermeld te worden
de proeven door
Pekelharing genomen

Hem was het daarom te doen zijne bacillen, (hij
experimenteerde met miltvuurbacillen) in het subcutane
celweefsel te brengen, zooveel mogelijk beschermd tegen
de leucocyten, doch zoo, dat het voedingsvocht van het
subcutane celweefsel er toe kon toetreden.

1) Zittingsverslag der Kon. Akad, van Wctcnscli. 29 Juni 1889,

-ocr page 38-

26

Van een laagje vleeschwater-pepton-agar met cultuur
werd een stukje genomen en in uitgekookt perkament-
papier gepakt, dit met zijden draden toegeknoopt en bij
een konijn onder de huid van den rug gebracht.

Waren de bacillen zonder sporen, dan kon na 8 dagen
het pakje er uitgenomen worden en onder de huid van
eene cavia de ingesloten cultuur gebracht woi-den, zonder
dat het dier aan miltvuur-infectie te gronde ging.

Waren er. sporen in de cultuur dan was een ver-
blijf van 14 ä 20 dagen noodig om deze te dooden.
Een contróle-dier, dat een stukje van dezelfde voedings-
gelei met cultuur onder de huid kreeg, stierf aan
miltvuur binnen enkele dagen.

Hoewel de schrijver toegeeft dat enkele leucocyten
bij het openen zijner pakjes daarin gevonden werden,
was dit aantal zoo gering, dat hij aan dezen den
dood der bacillen niet kan toeschrijven, maar wel den
dood veroorzaakt acht door eene stof in het voedings-
vocht van het subcutane celweefsel aanwezig.

Ook Hamburgen^ heeft op deze wijze proeven genomen

Tegen de meening van Pekelharing, dat ei\' in het
voedingsvocht van het subcutane celwèefsel eene stof
voorkomt in staat de bacillen en sporen te dooden
komt Sanarelli ") op. Hij komt door zijne onder-

1) De invloed vnn vcneuse stuwing op microben. Dr. II. J. Hamburger.
Tijdschrift voor Qcnee.skunde 1898. 10 .Tuli.

2) La destruction du virus charbonneux sous la peau des animaux sensible.«!.
Annales de l\'Inetitut l\'astour 1893. 7.

-ocr page 39-

27

zoekingen tot eene geheel tegenovergestelde conclusie
en zegt, dat de lyraphe van het onderhuidsche cel-
weefsel juist een uitnemende voedingsbodem is vooi
de sporen.

Bij deze proeven gebruikte hij collodiumzakjes,
die, zegt hij, geen enkelen leucocyt doorlieten, wel
drong langzamerhand de lymphe door den wand naar
binnen.

In zulk een zakje bracht hij sporen van miltvuurbacil-
len en bracht dit zakje gesloten in het subcutane celweef-
sel. De lyraphe, die naar binnen drong, bevochtigde
de sporen en deed ze ontkiemen, en weldra was de
inhoud eene rijke cultuur van bacillen zonder sporen
en zeer virulent. Na enkele dagen echter zag hij de
eerst zoo krachtige ontwikkeling ophouden en de bacil-
len degenereeren en sterven als in eiken anderen voedings-
bodem. Toch geeft hij toe het verschil dat er bestaat
in de culturen gekweekt in en buiten de zakjes. Bij
culturen niet in zakjes gekweekt gaan ook wel de
bacillen te gronde, maar de gevormde sporen over-
leven en daardoor blijft de virulentie, in de zakjes
echter vormt de bacillus geen sporen, zoodat de vege-
tatieve vormen sterven en gelijk hiermee de verzwak-
king en vernietiging van het virus voortschrijden. In
goed permeabele zakjes kan het doodelijk virus ge-
durende 27 dagen ongeveer bewaard blijven, later is
de inhoud niet meer virulent. Dit dan, zegt de schrijver,

-ocr page 40-

28

toont aan dat de sporen niet gedood werden, maar
hunne normale kiemkracht hebben bewaard.

In dit artikel worden Morpurgo en Tirelli ge-
noemd, wien het gelukte in zulke zakjes in het sub-
cutane celweefsel de ontwikkeling te bewerken van den
bacillus tuberculosis en den bacil van den kwaden droes.

1) Archivio per Ie scienze mediche, Juni 1892.

-ocr page 41-

Tccliiiiek.

Van alle schrijvers, die hunne proeven, met collo-
diumzakjes genomen, meedeelen, vindt men slechts bij
Sanarelli eene beschrijving, hoe hij deze zakjes
maakte. Slechts enkele opmerkingen, meer betrekking
hebbende op de dikte van den wand, komen in de
mededeeling van
Vincent voor. Zoo wordt daarin ge-
sproken op pag.
787 : van la paroi mince de collodion ;
en op pag.
788: l\'usage de sacs \'X parois assez
épaisses, qui protègent mieux les bactóries contre l\'action
des humeurs et des sécrétions leucocytaires.

Sanarelli beschi-ijft zijne methode van fabricatie der
zakjes, door hem gebezigd om zich steriele lymphe uit het
subcutane celweefsel te verschaffen, als volgt :

Ich verschaffte mir Glasstäbchen mit abgerundeten
Enden von 5—6 mM. Dicke, sterilisirte sie in der
Flamme oder in der heissen Kammer und tauchte
sie dann zu wiederholten Malen (4—5 Mal) in eine
fünfprozentige Pyroxylinlösung, so dass sie sich mit

1) Centralblatt fiir ßacteriolosie und Parasitcnkundo 1891 IX U No. U.

2; Annules do l\'Institut Pasteur Dec. 1898.

-ocr page 42-

30

einer schwachen Schicht von Oollodium überzogen,
worauf ich sie langsam und kurze Zeit in der wärme
trocknen Hess. Auf diese Weise erhielt ich Säckchen
von Oollodium mit einer einzigen Oeffnung, derjenigen
aus welcher das Glasstäbchen herausgezogen worden
war, und diese schloss ich durch Drehung vermittelst
einer sterihsirten Zange und sicherte den Verschluss
durch Hinzufügung neuen Collodiums.

Mit Hülfe einiger Handfertigkeit, die man schnell
erwirbt, kann man in kurzer Zeit eine grosse Zahl
kleiner Cylinder von 3—4 cM. länge und 1—2 cM.
Inhalt fabriziren.

Allereerst werd door mij gezocht naar eene methode
om een zoo groot mogelijk zakje te maken, aangezien
het veel voordeel had om de stof, waarvan men wilde
onderzoeken, of zij door den wand diffundeerde, met
zoo groot mogelijke oppervlakte van het zakje in
aanraking te brengen. Dit leverde, dank zij de aan-
wijzingen van mijn promotor, niet de grootste moei-
lijkheid op.

Voor collodium werd gebruikt dat hetwelk in den
handel verkrijgbaar is. Laat ik hierbij\' opmerken, dat
alle zakjes door mij gebruikt, van een en denzelfden
voorraad collodium gemaakt zijn.

In dit collodium nu, dompelde ik langzaam een
goed aan de buitenzijde schoongemaakt reageerbuisje,
met den bodem naar onderen gekeerd. Laat men er

-ocr page 43-

SI

dit langzaam inzakken en eveneens weer langzaam uit
opstijgen, zoo vormt zich om het buisje een gelijkmatig
verdeeld dun laagje collodium. Men plaatst nu het
buisje met den bodem naar boven.

Is deze laag collodium nu gedroogd, dan kan men
nogmaals hetzelfde buisje in het collodium laten zakken
en uithalen en op deze wijze de dikte van het zakje
regelen naar men zelf wil. De lengte van het zakje
regelt men, zooals van zelf spreekt, door het min of
meer dieper in laten zakken van het buisje. Door mij
werden zakjes gebruikt van 1 laag collodium dikte.

Was het collodium om het reageerbuisje goed droog,
gwl. na een half uur, dan werd met een mes het
vliesje aan den bovenrand wat losgeschrapt van den
glaswand. Gedurende een uur werd het dan in absoluten
alcohol geplaatst, daarna in een groot vat water ook
gedurende een uur. Neemt men dan het buisje in de volle
hand dan kan men door eene lichte draaiende beweging
van het reageerbuisje, dit uit de laag collodium halen.
Meermalen echter scheurde bij deze laatste behandeling
het zakje.

Door eene kleine wijziging echter kon ik dit voor-
komen. In de reageerbuisjes werd in den bodem in
elk een klein gaatje gemaakt ongeveer
1 i\\ 2 mM. in
diameter. Dompelt men nu om te beginnen even den
bodem van het buisje in het collodium, zoo vormt zich
hierop een dun vliesje, dat het gaatje afsluit. Om dit

-ocr page 44-

32

vliesje iets te versterken kan men dit nog eens herhalen.
Men gaat nu verder te werk als boven beschreven. Bij
het plaatsen in alcohol en water, vult men echter ook
het buisje met alcohol en daarna met water. Is dit
geschied dan kan men door aan de open zijde van
het reageerbuisje te blazen, het zakje daarvan doen
afglijden. Het is voldoende dit nu aan de lucht te
drogen om een helder, doorschijnend zakje te verkrijgen.

Voor mijne diffusie-proeven, blies ik het zakje niet
geheel van het reageerbuisje af, maar slechts voor on-
geveer twee derden. Liet ik nu dit zoo aan de lucht
drogen, dan sloot het overige van het zakje zich zoo vast
aan het reageerbuisje aan, dat hierdoor niets heen kon.

Elk zakje werd voor het gebruik onderzocht, of er
wellicht een lekje in was. Daarvoor werd het tot aan
den bovenrand gebracht in water en krachtig geblazen
in de opening van het reageerbuisje. Zag ik nu nergens
een luchtbelletje van uit het zakje in het water op-
stijgen, dan nam ik aan dat het zakje ook niet lek
was, en beschouwde het als geschikt voor de proeven.

Meer moeite leverde het maken van zakjes op, ge-
schikt om te gebruiken voor proeven* in het dierlijk
organisme. Niet zoozeer in het maken van het zakje
bestond deze, maar wel daarin, hoe het zakje volmaakt
te sluiten?

Allereerst werd beproefd de opening van een zakje,
afgeblazen van een reageerbuisje, door een draad zijde

-ocr page 45-

33

dicht te kiioopen. Hierbij scheurde echter zoo vaak
het opeengedrongen collodiuinvliesje in, dat deze methode
als onbruikbaar moest worden beschouwd.

Eene tweede methode bestond hierin, dat door eene
klem de ronde opening werd dichtgeknepen tot eene
spleet. Deze werd dan bestreken met eene oplossing
van alcohol en aether van dezelfde samenstelling als
bij het bereiden van het collodium wordt gebruikt,
waardoor de wand tot een geheel versmolt. Ook deze
sluiting bleek mij bij onderzoek onvoldoende.

Ik onderzocht dit op de volgende manier.

Van een zakje aan een reageerbuisje bevestigd voor
difïusieproeven, werd de bodem afgeknipt en daarna
de opening op boven beschreven wijze dicht gesmolten.
Het geheel werd gesteriliseerd, met sterielen bouillon
het zakje voor twee derden gevuld en hierin door het
gaatje in de glazen buis b. pyocyaneus geënt, vervol-
gens dit zakje zoo in sterielen bouillon geplaatst, dat
de bevestigingsplaats van het zakje aan de glazen buis
daar boven uitstak.

In twee van de vier proeven ontwikkelde zich na
één dag in den omringenden bouillon bac. pyocyaneus,
wat ik toeschreef aan onvolkomen sluiting van den
dicht gesmolten bodem. Het zakje, waarvan ik uit-
ging, was nl. van te voren door de blaasproef op dicht-
heid, onderzocht. De methode van sluiting door Sana-
relli aangegeven en vermeld in den aanhef van dit

-ocr page 46-

34

hoofdstuk, werd niet geprobeerd, daar ik dit artikel
eerst gelezen heb, toen deze proeven reeds geschied
waren.

Ik sloeg daarom voor de bereiding dezer zakjes een
geheel anderen weg in en ging uit van gelatine-capsules,
zooals zij in den handel verkocht worden en gebruikt
worden in de geneeskunde voor het innemen van som-
mige medicamenten. Allereerst werd de capsule, door
de vlakte waar de twee helften over elkaar schuiven,
met collodium te bestrijken en vervolgens de capsule
dicht te doen, tot één geheel gemaakt. Door de twee
helften meer of minder ver over elkaar te schuiven,
verkreeg men een kleiner of grooter geheel. In den
bodem van deze saamgekleefde capsule werd met eene
naald een gaatje geprikt en vlak daarnaast de capsule
op eene naald gestoken om er daardoor gemakkelijk
mee te kunnen manipuleeren. Dompelde men nu deze
capsule, in collodium onder, zoo zag men uit de ope-
ning een luchtbelletje omhoog stijgen, haalde men
dan voorzichtig de capsule uit het collodium, zoo was
het eerstgenoemde gaatje gesloten. Het gaatje werd
in de capsule geprikt, daar anders de er in opge-
sloten lucht niet kon ontwijken en dan wanneer het
zakje reeds uit het collodium was, nog ontweek op
de plaats, waar de twee helften aaneen verkleefd
waren, en dus hier eene opening in het collodium-
vliesje achterliet. Nadat het collodium gedroogd was,

-ocr page 47-

35

werd het geheel van de naald genomen en het gaatje,
waarin de naald gestoken had, iets vergroot. Door
deze opening werd het met een pipet met water ge-
vuld, slechts eene kleine luchtbel er in overlatende.
Daarop werd het met de opening naar omlaag in een
bekerglas met water geplaatst, de luchtbel stijgt dan
omhoog en doet de capsule aan de oppervlakte drijven.
Dit water werd verwarmd en de gelatine van de oor-
spronkelijke capsule loopt dan als eene dikke stroope-
rige massa uit de opening. Was alle gelatine op deze
wijze verwijderd, dan liet men het collodiumzakje aan
de lucht drogen Deze zakjes waren gemakkelijk door
middel van een injectiespuitje te vullen en het sluiten
leverde geen bezwaar op, daar een enkele droppel col-
lodium met een penseel op de opening gebracht, deze
volkomen afsloot. Dit bleek door een gesteriliseerd
zakje met pyocyaneus te enten en gesloten in sterielen
bouillon in de broedstoof te plaatsen. In het zakjo ont-
wikkelde zich eene cultuur, de omringende bouillon
bleef steriel en helder.

Door meerdere onderzoekers reeds was er over ge-
klaagd, dat de zakjes zoo licht braken, terwijl zij in
het abdomen waren ingesloten. Dit ongerief trachtte
ik te voorkomen, door de zakjes in étui ingesloten in
te brengen, daarbij er steeds op lettende, dat de vocii-
ten door dit étui van alle kanten gemakkelijk het
zakje konden bereiken.

-ocr page 48-

86

Een étui van glas gemaakt voldeed niet door zijne
grootte, een van eboniet, daardoor niet, dat het bij
sterihseeren in stoom van hooge spanning sprong. Ik
maakte daarom étui\'s, weer uitgaande van capsules, op
de boven beschreven wijze, doch nu van 6 è. 8 lagen
collodium dik.

Nadat de gelatine er uit verwijderd was, werd deze
dikke collodiumzak aan een zijner uiteinden, liefst het
dunste, doorgeknipt, en door middel van eene fijne kur-
kenboor werden er dan vele gaatjes uitgeboord. Dit étui
werd gesloten door een kort stukje van eenen anderen
dikken collodiumzak, eveneens met gaatjes doorboord,
dat er als het ware als een dekseltje werd overge-
schoven. Steeds werd er voor gezorgd dat deze twee
gedeelten zoo nauw mogelijk op elkaar pasten, opdat
zij in het abdomen, goed op elkaar zouden blijven.

Geen enkele maal is een zakje, in zulk een étui in
het abdomen ingebracht, gebroken, of had het invloed
op de ontwikkeling van de cultuur in het zakje. Steeds
werd naast een zakje in étui, een zonder étui inge-
bracht; dit laatste brak meermalen bij het inbrengen
of uitnemen of ook wel tijdens het verblijf in het ab-
domen, doch bleef het ongeschonden, dan vertoonde
de inhoud dezelfde eigenschappen als die van het zakje
met étui.

-ocr page 49-

DifTiisie-proef in vivo.

Hiertoe werden bij een konijn 6 Mei drie zakjes
gevuld met keukenzout-oplossing van V/^ in de buik-
holte gebracht. Een dezer zakjes was in étui ingesloten.
Het dier had den eersten dag iets temperatuursverhoo-
ging, maar at goed, binnen enkele dagen was de wond
genezen. Den 3"\' Juni werden de zakjes uitgenomen.
Om zooveel mogelijk de zakjes te sparen, werd de
wond groot gemaakt. Het zakje met étui zat met een
der beide andere zakjes saam vergroeid in het Omentum,
het derde lag los tusschen de darmlissen. Beide zakjes
zonder étui waren gebroken, de inhoud was voor het
grootste gedeelte er uit en aan de binnenzijde van een
zakje was een beslag, alsof het fibrine was. Het étui
met zakje er in was gemakkelijk los te maken, doch
rondom het étui bleef eene dikke laag fibrine, die ook
door de mazen van het étui heengedrongen was en het
zakje geheel omsloot. Dit alles werd er met pincet en
schaar van verwijderd, nergens was de fibrine massa
aan het zakje geadhaereerd. Het zakje, dat bij inbren-

-ocr page 50-

38

gen eene luchtbel bevatte van ongeveer J cM® inhoud,
was nu geheel gevuld, de wanden stonden strak ge-
spannen, de inhoud was volmaakt helder. Bij zacht
knijpen werd geen droppel vocht door den wand
geperst. De geheele inhoud werd opgevangen in een
niet-steriel buisje en bij kamertemperatuur neergezet.

De inhoud bleek alkalisch te zijn.

Bij 6 dr. van den inhoud werd 1 dr. NaOH van 15
gedaan, de reactie was goed alkalisch, daarna werd er
aan toegevoegd één dr. kopersulfaat opl. sterk verdund.
Ef vertoonde zich eene duidelijk violette kleur (biu-
reetreactie) en eenig praecipitaat blauw van kleur (ten
gevolge van overmaat van het koperzout). Een wei-
nig van de bewaarde oorspronkelijke keukenzoutoplos-
sing, beproefd op dezelfde wijze, gaf eene blauwgroene
verkleuring en meer praecipitaat, donkerder van kleur.

Bij het uitnemen der zakjes was wat ascites-vloei-
stof ih het abdomen. Hiervan werd met eene pipet
iets verzameld. Op dit serum werd ook de biureet-
reactie toegepast, de violette kleur was veel donkerder.

Bij eene verdunning van 1 op 20 kreeg men onge-
veer dezelfde kleur als bij den inhoud van het zakje.

Daarna werd op een ander deel van den inhoud
van het intact gebleven zakje de xanthoproteïnreactie
toegepast.

Een droppel salpeterzuur werd gebracht op 5 drop-
pels inhcAid zakje, bij schudding was er eenige troe-

-ocr page 51-

39

beJing, bij verwarmen werd het helder en bij toevoe-
ging van 1 dr, ammonia liq, werd de kleur oran-
jegeel.

Hetzelfde geschiedde met de ascites-vloeistof 1 : 20
verdund, hoewel dit bij verwarmen met salpeterzuur
reeds geel werd, werd de kleur nog sterker na toe-
voeging van 1 dr, ammonia liq.

De oorspronkelijke keukenzoutoplossing vertoonde dit
niet. Van den inhoud van het zakje werd nu nog een
weinig gebracht, op eene hoeveelheid salpeterzuur in
een reageerbuisje ; op de scheidingsvlakte trad duidelijk
een witte ring op, die bij verwarming niet oploste.

In de vloeistof, waarop reeds biureetreactie was
toegepast, werd nu op suiker onderzocht. De vloeistof
werd afgeschonken boven de vlam verhit; daarbij trad
eene geelroode verkleuring op, die bij toevoeging van
ammonia liq. ontkleurd en bij stajin aan de lucht in
blauw overging. De serum-verdunningen, waarop de
biureetreactie was toegepast, gaven dit niet. Wel ter
contrôle eene oplossing van 1% glucose, hoewel in
sterkere mate.

Den 6\'\'®" Juni vertoonde de overgebleven vloeistof in
het buisje eene lichte troebeling, aan de oppervlakte
was een dun wit vliesje.

Bij microscopisch onderzoek bleek dit te bevatten
groote dikke staa^es met eigen beweging en conglo-
meraten van kleine coccen. De hoeveelheid eiwit door

-ocr page 52-

40

den wand van het zakje gediffundeerd was dus vol-
doende om tot voedingsbodem voor micro-organismen
te dienen.

Dat eiwit door het zakje diffundeerde, was ook
gevonden door S. Monckton Oopeman en Nocard
en Roux

1) Eene voorloopige mededeeling over het cultiveeren der microben van
koepokken en variola door S. Monckton Oopeman. British medical Journal
23 Febr. 1901.

2) Le microbe de la peripneumonie. Annales de l\'Institut Pasteur Avril 1898.

-ocr page 53-

Diffusie-proeven in vitro.

Deze proeven werden door mij steeds op dezelfde
manier opgesteld.

Een collodiumzakje bevestigd aan een reageerbuisje,
zooals in het hoofdstuk over de techniek is beschreven,
werd door de opening in het reageerbuisje door middel
van eene pipet met de te onderzoeken vloeistof gevuld,
zoodat het zakje voor twee derden gevuld was. Dit
werd dan in eene iets wijdere reageerbuis geplaatst,
waarin de vloeistof was, waarin men wilde laten dif-
fundeeren en wel zoo dat het niveau van beide vloei-
stoffen even hoog stond. Door een ring van kurk nauw-
. sluitend om de buis, waaraan het zakje bevestigd was,
te doen en dezen ring te laten rusten op de opening
der buitenste buis kan men dit zeer gemakkelijk ver-
krijgen, daar men het binnenste buisje nu hooger of
lager kan plaatsen in den ring.

1. Anorg-anische stoffen.

Natrium-carbonaat van 5Vo werd in het zakje
gedaan, als omringende vloeistof werd gedestilleerd water

-ocr page 54-

42

gebruikt en het geheel in de broedstoof bij 37" geplaatst.
(Bij alle diffusieproeven werden de buisjes om de lichaams-
temperatuur zoo na mogelijk te komen, in de broed-
stoof bij 37*^ geplaatst). Na 8 dagen was met phe-
nolphtaleïne geen spoor alkali aan te toonen.

Een proef met NaOH van i 7o eveneens in gedestil-
leerd water geplaatst mislukte, daar na eenige dagen het
zakje ten deele verteerd bleek te zijn en de beide vloei-
stoffen met elkaar vermengd waren.

Eene volgende proef werd aldus genomen.

In het zakje eene oplossing van natriumcarbonaat
van iVoi om heen eene keukenzout oplossing van
IVo. de opening tusschen beide buisjes met watten af-
gesloten en geparafïineerd en ook de buis met zakje
met watten gesloten en geparafïineerd. Na 3 weken
was in de omringende vloeistof alkali aan te toonen
met phenolphtaleïne.

Chloor Natrium. In het zakje werd 3 cM^ van
l"/o keukenzout opl. gedaan, er om heen gedestilleerd
water. Reeds na één dag was in het water chloor aan
te toonen met zilvernitraat. Na 2 dagen bedroeg de
inhoud van het zakje 4è cM\'\\ en was dus aanmer-
kelijk toegenomen.

Eene herhaalde proef met een ander zakje gaf het-
zelfde resultaat.

Zoutzuur. In het zakje werd verdund zoutzuur\'
gebracht, er pm heen aqua destillata, w^iarin een reepje

-ocr page 55-

43

blauw lakmoes-papier ; na 1 uur reeds was het papiertje
iets verkleurd, na 2 uur duidelijk rood gekleurd.

Eene herhaalde proef met een ander zakje gaf het-
zelfde resultaat.

Koolzuur. In het zakje werd spuitwater gebracht,
er om heen eene slappe oplossing van natrium-carbonaat,
zwak rood gekleurd door phenolphtaleïne in alcohol.
De opening tusschen beide buisjes werd weer met wat-
ten afgesloten en geparaffineerd en dito de binnenste
buis ; het geheel weer in de broedstoof bij 37° geplaatst.
Na 2 uur was de roode kleur door het gediffundeerde
koolzuur verdwenen.

Tegelijk met eene herhaling van de proef op dezelfde
manier, welke hetzelfde resultaat gaf, werd een gewoon
reageerbuisje in een ander reageerbuisje met de roode
vloeistof geplaatst, weer op dezelfde manier met watten
alles afgesloten en geparaffineerd en in de broedstoof
geplaatst. Na 2 weken was de roode kleur nog niets
verminderd. Door deze proef is dus bewezen, dat de
werking van koolzuur uit de omringende lucht bij
mijne diffusie-proef uitgesloten was.

Zuurstof. Was het niet moeielijk aan te toonen, dat
koolzuur door den wand van een collodiumzakje diffun-
deerde, meerdere bezwaren leverde dit op voor zuurstof.
De eerste proef werd genomen als volgt:
Een paar droppels versch en steriel opgevangen
konijnenbloed werden met steriel water verdund, en

-ocr page 56-

44

in een zakje gebracht. Met het spectroscoop waren
de oxyhaeraoglobine-strepen duidehjk te zien; na toe-
voeging van een paar droppels zwavelammonium traden
de gereduceerde haemoglobine-strepen op. Het buisje
werd nu zonder dat er lucht in bleef met eene kurk
afgesloten en geparaffineerd. Het zakje daarna in ge-
destilleerd water geplaatst. Den volgenden dag waren
de oxyhaemoglobine-strepen weer te zien, maar de in-
houd verspreidde zoo duidelijk de lucht van zwavel-
ammonium, dat ik niet meende op deze proef te moe-
ten vertrouwen.

Er van gebruik makende dat een stukje phosphor
bij eene geringe hoeveelheid zuurstof nog licht, werd
in eene buis, waaraan een zakje bevestigd was, een stukje
phosphor opgehangen, door eene kurk de buis afge-
sloten, geparaffineerd en in de broedstoof geplaatst.
Hetzelfde werd gedaan in een gewoon reageerbuisje.
Na een halven dag hield bij beide het lichten op
en is niet weer gekomen.

Eene derde proef werd op de volgende wijze opgesteld.

Een collodiumzakje aan een glazen buis bevestigd
werd met verdund bloed voor twee derden gevuld. De
glazen buis werd afgesloten met dubbel doorboorde kurk,
hierdoor staken twee rechthoekig omgebogen glazen
buisjes, een ervan reikte tot bijna op den bodem van
het zakje en diende voor aanvoerbuisje, het andere kwam
even onder d^ kurk uit en diende voor afvoerbuis.

-ocr page 57-

45

Alle afsluitingen werden goed geparafïineerd. Op de-
zelfde wijze werd ook een reageerbuisje met wat ver-
dund bloed gevuld, met een kurk, voorzien van aan-
en afvoerbuisje, gesloten, en eveneens geparafïineerd. In
beide buisjes waren de oxyhaemoglobine-strepen dui-
delijk te zien. Beide buisjes werden naast elkaar in een
zakje met parallelle wanden, gevuld met water, geplaatst.
Hierdoor verkreeg men een duidelijker spectrum van het
collodiumzakje bij opstellen van het spectroscoop voor
het glazen bakje, daar anders door den oneffen wand
van het collodiumzakje men een ongelijkmatig verlicht
spectrum verkreeg.

Door beide buisjes werd nu gelijktijdig waterstof
doorgevoerd, dit kon gemakkelijk geschieden door in
de aanvoerbuis van de waterstof een T vormige buis
in te lasschen, waardoor de waterstofstroom in tweeën
gesplitst en door elk der twee buisjes gevoerd werd.

Na enkele uren doorvoeren van de waterstof waren
de strepen al verflauwd, hetgeen langzamerhand toe-
nam. Gedurende zeven uren achtereen werd de water-
stof doorgevoerd, de strepen waren nog goed te zien,
aan- en afvoerbuis werden door klemmen afgesloten.
Den volgenden dag werd de waterstof weer zeven uur
doorgevoerd, en toen de rechthoekig omgebogen glazen buis-
jes op eene van té voren uitgetrokken plaats afgesmolten.

In het zakje waren toen de strepen van oxyhae-
moglobine zeer flauw te zien, duidelijker waren zij

-ocr page 58-

46

in het reageerbuisje, hoewel weinig te zien, hetgeen
hierdoor verklaard kon worden, dat de vloeistof kolom
in het reageerbuisje iets dikker was, dan die in het
zakje. Na doorvoeren gedurende veertien uren dus, was
de waterstof niet in staat de zuurstof uit het bloed
geheel te verdrijven en dat niettegenstaande met de
waterstof geen spoor zuurstof werd aangevoerd, daar zij
eerst door pyrogallol KOH geleid werd. Na één dag
was nog geen verschil te zien. Eerst na drie dagen
was het voor meerdere personen duidelijk, dat de
strepen van het zakje aanvankelijk de zwakste, nu de
sterkste waren. Ik meen hier dus uit te mogen besluiten
dat, gaat er al zuurstof door den wand van het zakje,
dit toch zeer weinig is en uiterst langzaam geschiedt.

2. Organische stoffen.

a. Kristalloide.

Pikrinezuur. Eene zeer sterk geel gekleurde oplos-
sing van pikrinezuur in water, werd in een zakje ge-
daan en dit in keukenzoutoplossing van geplaatst;
na 8 dagen was de keukenzoutoplossing duidelijk geel
gekleurd.

Aniline-kleur stoffen.

Methyleenblauw- en fuchsine-oplossing in water wer-
den in zakjes geplaatst in keukenzoutoplossing. Na
veertien dagen was geen spoor kleurstof door den
wand van het zakje gediffundeerd.

-ocr page 59-

47

Glycose, melksuiker, rietsuiker.

Van elk dezer drie stoffen werd eene oplossing van
1 Vo sterkte gedaan in een zakje en dit in keuken-
zoutoplossing geplaatst bij 37°. Reeds na vijf dagen
was voor de eerste twee door de Trommer\'sche proef
suiker in de keukenzout-solutie aan te toonen.

Bij de omringende vloeistof, waarin het zakje met
rietsuiker had gestaan, werd eerst wat zoutzuur gevoegd
en gekookt, waarna door toepassing der Trommer\'sche
proef suiker kon worden aangetoond.

Indol.

Een glazen buis met collodiumzakje, gevuld met bouil-
lon, geplaatst in een buis met bouillon, werd gedurende
een uur bij 160° gesteriliseerd. Daarna werd in den
bouillon van het zakje bact. coli geënt en bij 37°
geplaatst. De cultuur ontwikkelde zich goed; de
bouillon in het zakje werd troebel, de omringende
bouillon bleef helder.

Na 14 dagen werd op den omringenden bouillon
de indolproef met zwavelzuur en nitriet toegepast,
echter zonder resultaat; de bouillon in het zakje ver-
toonde de indolreactie duidelijk.

h. Colloïde stoffen.

Serum ei wit. Dit spreekt positief uit de proef
in Vivo.

Eene oplossing van 1 V,, pep ton ,,Witte" werd
in een zakje gebracht en geplaatst in eene keukenzout-

-ocr page 60-

48

oplossing bij 37°. Na acht dagen werd op de omringende
vloeistof de biureetreactie toegepast en de xanthopro-
teïnreactie, echter beide zonder positief resultaat.

Fermenten bij natuurlijke reactie.

Speeksel.

In een zakje werd speeksel gebracht en dit geplaatst
in water, door carbonas natricus alkalisch gemaakt,
tot het een lakmoespapiertje ongeveer even sterk ver-
kleurde als speeksel.

Na acht dagen werd de omringende vloeistof op
ptyaline onderzocht, echter zonder resultaat.

Maagsap, p epsine.

Door de welwillendheid van Prof. Pekelharing kreeg
ik wat maagsap, versch opgevangen van een Pawlow\'-
schen hond. Dit werd in een zakje gedaan en geplaatst
in 0,25° O zoutzuur, waarbij een vlokje karmijnfibrine
gevoegd was, hetwelk bij aanwezigheid van een spoor
pepsine reeds moest oplossen en de roode kleur afgeven.

Na acht dagen was er, voor zoover te zien, niets
van het vlokje opgelost. Door middel van NaCl werd
in de omringende vloeistof het acidalbumine neerge-
slagen en door de biureetreactie op pepton onderzocht.
Echter zonder resultaat.

Proteolytisch bacterie-enzym.

Een zakje met bouillon gevuld wordt in een buisje
met bouillon geplaatst, en dit geheel gesteriliseerd in
de autoclave, daarna wordt in den bouillon van het"

-ocr page 61-

49

zakje bac. pyocyaneus geënt. Er ontwikkelt zich eene
cultuur, die den bouillon sterk groen kleurt, de om-
ringende bouillon blijft helder. Na 8 dagen wordt
deze op een buisje gelatine gegoten en bij 18° geplaatst.
Op de scheidingsvlakte ontwikkelt zich een witte ring,
maar van vervloeiing der gelatine geen sprake.

Door bac. pyocyaneus sterk groen gekleurde bouillon
werd gefiltreerd door een Chamberland-bougie. Een
weinig van dit filtraat op gelatine uitgegoten, doet deze
vervloeien. Dit filtraat gesteriliseerd onder hooge span-
ning en daarna op bouillon uitgegoten geeft ook slechts
eenen witten ring op de scheidingsvlakte.

Diastatisch ferment.

In een zakje gesteriliseerd en gevuld met sterielen
bouillon wordt bac. megatherium geënt en dit geplaatst
in een dun stijfselpapje. Na 8 dagen wordt deze
stijfselpap op suiker onderzocht, doch kan er niet in
aangetoond worden.

L e b f e r m e n t.

Bij 10 cM\'^ gesteriliseerde melk werden drie drop-
pels leb gedaan, na een verblijf van 1 uur in de
broedstoof bij 37" was de melk reeds gestold.

In een zakje nu werd leb van denzelfden voorraad
gebracht en dit geplaatst in gesteriliseerde melk en
in de broedstoof bij 37° geplaatst.

Na 8 dagen was de omringende melk nog niet gestold.

Toxine van Diphtherie.

-ocr page 62-

50

Door de welwillendheid van Prof, Spronck verkreeg
ik een fleschje diphtherie-toxine voor bederf gevrijwaard
door eene i^ \'o tricresoloplossing. Van deze toxine was
h cM® subcutaan bij eene cavia van 500 gr, inge-
spoten, reeds voldoende om het dier na 24 uur te
dooden. Daarvan werden in drie zakjes elk 3 cM^
gedaan en geplaatst in eene keukenzoutoplossing van
IVo eveneens met van dezelfde tricresol. Dit werd
gedaan om mogeUjk gediffundeerde toxine voor bederf
te vrijwaren.

De ruimte tusschen de twee buizen werd weer met
watten opgevuld en geparaffineerd en de buis met zakje
door een wattenprop gesloten en ook geparaffineerd.
Het geheel werd in eenen koker van papier geplaatst
om het tegen licht te beschermen. Eene buis werd bij
37° geplaatst, een bij 20° en de derde in eene koele
kamer; dit werd gedaan, omdat de hooge temperatuur
wellicht voor de toxine schadelijk is.

Na 20 dagen werden de omringende vloeistoffen bij
caviae van 400, 425 en 440 gram ingespoten. Bij
de eerste cavia, die de vloeistof kreeg, welke bij 37°
gestaan had, was de volgende dagen niets bijzonders
waar te nemen. Het dier was tierig, at goed en
vertoonde den eersten dag eene temperatuursverheffing
van slechts Na dien tijd was de temperatuur als
te voren.

De 2" cavia ontving de vloeistof, die bij 22" gé-

-ocr page 63-

51

staan had. Den eersten dag zat het dier bol in zijn
iiok, at niet en vertoonde eene temperatuursverheffing
van 1.5°. Den volgenden dag was deze slechts nog
en na dien tijd was de temperatuur als voor de injectie.
Het dier at toen weer en was weer tierig.

De 3® cavia ontving de dosis vloeistof, die in de
koele kamer had gestaan. Ook dit dier zat den eer-
sten dag bol, at niet en had eene temperatuursver-
lieffing van 1.5°. Reeds den volgenden dag was deze
weer tot de norm teruggekeerd, het dier at weer goed
en was als te voren.

In geen der drie vloeistofFen was dus voldoende
toxine gediffundeerd om het dier te dooden, en konden
alleen de beide vloeistoffen, die op koeler plaats ge-
staan hadden, eene voorbijgaande afwijking van de
norm opwekken.

Om de kracht der toxine zooveel mogelijk te sparen,
wordt deze ook steeds op eene koele plaats bewaard,
beschut tegen daglicht.

Geen der drie wondjes, gemaakt voor de subcutane
injecties, vertoonde eenige ontsteking, alle drie ge-
nazen in zeer korten tijd.

Hieruit blijkt dus, dat in een verloop van 20 dagen
nog niet zooveel toxine gediffundeerd was door den
wand van het zakje, in staat om dezelfde verschijnse-
len op te wekken als è cM\'\' van de oorspronkelijke
toxine, en spreekt ook duidelijk uit deze proeven, dat

-ocr page 64-

52

de lichaamstemperatuur niet de meest gewenschte tem-
peratuur voor deze diffusieproeven in vitro is. Een
besluit hier uit te trekken, dat de toxine niet door den
wand diffundeert, meen ik niet te mogen doen, daar
de lichaamstemperatuur van de caviae, die de omrin-
gende vloeistoffen dei- proeven bij 22° en bij kamer-
temperatuur ontvingen, wel degelijk afwijkingen van
de norm vertoonde. Doch in eik geval is een tijdsver-
loop van 20 dagen te kort om eene hoeveelheid toxine
te doen diffundeeren, in staat eene cavia te dooden.

-ocr page 65-

i\\sivol«iii«- der proeven vun Vincent met
U. illeg:iitlieriuni.

Allereerst werden door mij de proeven van Vincent
nagevolgd en wel met den bac. megatherium.

Hiervoor werd genomen de bac. megatherium uit
den voorraad van het Hygiënisch Laboratorium. Aller-
eerst werd deze microscopisch en op cultuur-eigen-
schappen onderzocht.

Tn den hangenden droppel waren het staafjes met
afgeronde uiteinden, ongeveer 3 maal langer dan breed
en met duidelijke eigenbeweging. In het gekleurde
praeparaat dezelfde vorm en middenstandige sporen van
langwerpigen O vorm.

B. Megatherium in Cibils-bouillon bij 37°.

Den eersten dag na het enten vertoonde zich aan
de oppervlakte van den bouillon een dikke, witte ring
langs den wand van het glas. Bij geringe schudding
zonk deze op den bodem. De bouillon was helder.
De volgende dagen vertoonde zich telkens aan de op-
pervlakte weer een nieuwe witte ring, die eveneens
bij schudden zonk. In den bouillon kwamen ver-

-ocr page 66-

54

spreid voor na eenige dagen enkele witte vlokjes, ook
vormde zich weder aan den glaswand aan de opper-
vlakte een witte ring, die aan het glas verkleefd
bleef zitten.

In cavia-bouillon (zie hieronder) gekweekt, ver-
toonde de bac. megatherium dezelfde cultuur eigen-
schappen.

Op glycerine-agar werd eene strijkcultuur aangelegd ;
na één dag vertoonde zich eene witte glanzende breede
streep, verheven op den voedingsbodem liggende, met
enkele ronde verheven plekjes aan de zijden. De vol-
gende dagen verspreidde deze streep zich meer en
meer over den voedingsbodem en werd geelachtig ge-
tint en had een drooger aspect. Het dunste gedeelte
der schuin gestolde glycerine-agar werd bruin getint.

Op bouillon-agar zonder glycerine vertoonde de cul-
tuur hetzelfde.

In gelatine werd eene steekcultuur aangelegd en
deze bij- 18° geplaatst. Den eersten dag was de gela-
tine aan de bovenzijde iets vloeibaar, den 2\'\'" dag
was zij reeds halverwege vervloeid en vertoonde zich
aan de scheidinsgvlakte een witte ring, in het vloei-
bare gedeelte waren enkele kleine witte vlokjes Den
3" dag was de gelatine geheel vervloeid, op den
bodem waren enkele vlokjes en in de vloeistof hier en
daar verspreid ook enkele kleinere vlokjes; het geheel
was helder, niet troebel.

-ocr page 67-

55

Voegt men hier nu bij, dat van pathogeniteit geen
sprake was, zooals blijkt uit de proef vermeld op
bladz, 57, dan meen ik te mogen besluiten, zoowel
uit genoemde morphologische cultuur-eigenschappen, als-
mede uit het ontbreken van pathogeniteit, dat deze
bacil beantwoordt aan de kenmerken in de literatuur
aangegeven voor bac. megatherium.

Voor mijne proeven maakte ik gebruik van reeds
genoemden cavia-bouillon. Deze werd uit cavia-vleesch
bereid, volgens het gewone voorschrift voor het berei-
den van voedings-bouillon. Van cavia-bouillon werd
daarom gebruik gemaakt, omdat de proeven steeds met
caviae genomen werden en ik dus den bacil ook zoo-
veel mogelijk wilde brengen in een milieu van stoffen
bij caviae voorkomend.

Een zakje, zooals in het hoofdstuk over de techniek
is beschreven, werd door middel van eene injectiespuit
met dezen bouillon gevuld, en met de opening najir
onderen in een buisje ten deele met cavia-bouillon
gevuld, gedaan en dit met wattenprop gesloten. Gedu-
rende 1 uur op twee achtereenvolgende dagen werd
dit in de autoclave onder hooge spanning gesteriliseerd.
Meerdere dezer buisjes in de broedstoof bij 37" geplaatst
bleven steriel. Steriliseerde men de zakjes drie of vier-
maal zoo waren zij bij aanraken hard en sprongen bij
den minsten druk stuk.

Een aldus gesteriliseerd zakje werd in steriele handen

-ocr page 68-

56

door omkeeren van het buisje opgevangen en door
schudden werd de bouillon er uit gedaan. Vervolgens
werd het in een steriel glazen buisje van geringe lengte
geplaatst, zoodat ongeveer i van het zakje er buiten
uitstak. Door middel van eene steriele injectiespuit
werd het nu, zoo vol men wilde, gevuld met eene
cultuur van den bacil in cavia-bouillon, bij 37° gedu-
rende 2 dagen gekweekt. Daarna werd de opening
door middel van eenen droppel collodium gesloten.
Na sluiting werd het zakje met de gesloten opening
naar omlaag in de hand genomen en er zacht in ge-
knepen om te zien of er ergens vloeistof werd uitge-
perst. Gebeurde dit niet, dan werd het óf in reeds
gemelde étui óf zonder, bij eene cavia in de buikholte
gebracht. Bij het uitnemen der zakjes werden deze
wederom in de steriele buisjes geplaatst. Met een
gesteriliseerde schaar werd nu het bovenste gedeelte
van het zakje afgeknipt, waarna men gemakkelijk met
de platioa-lis van den inhoud kon nemen om over te
enten. Tijdens het vullen en ook bij deze bewerking
werden de zakjes onder eene gesteriliseerde glazen stolp
bewaard, welke alleen opgelicht werd, wanneer men
bij het zakje moest wezen.

De cavia werd voor het inbrengen der zakjes met
den rug op een plankje aan de pooten vastgebonden,
het haar werd van den buik geknipt en daarna deze
geschoren en met sublimaat afgewasschen. In de huid

-ocr page 69-

57

werd dan een snede gemaakt in de linea alba van
ongeveer vier cM., daarna werd evenwijdig daaraan
de spierlaag doorsneden over ongeveer twee lengte.
De zakjes werden ingebracht en daiirna spieren en huid
afzonderlijk door hechtingen vereenigd. Over de huid-
wond werd wat jodoform-collodiura gestreken om
infectie tegen te gaan.

Gedurende deze bewerking werd het dier in lichte
chloroform-narcose gehouden. Zoo veel mogelijk werd
voor asepsis bij het opereeren gezorgd, eene infectie
kwam bij al de proeven dan ook slechts een enkele
maal voor.

Vooraf werd ondei\'zocht de werking van bac. mega-
therium subcutaan ingespoten. Daartoe werden bij een
cavia, van 445 gr. (temp. 39.5")
2 cM^ van eene
cultuur van bac. megatherium in cavia-bouillon, welke
2 dagen oud was en bij 37" gekweekt was, subcutaan
op den rug ingespoten.

Den volgenden dag zat het dier wat in elkaar, at
geen haver doch alleen wat groen, het steekwondje
was niet ontstoken en blijkbaar bij druk niet pijnlijk.
Temperatuur op denzelfden tijd van den dag 39.5".
Daags daarna was het diertje tierig, plaats van injectie
niet pijnlijk, temp. 39". Na 4 dagen was het wondje
genezen; het diertje was tierig, at goed en was 15
gram aangekomen; de temp. was 39". Na dien tijd
bleef het dier gezond.

-ocr page 70-

58

15 Aug. werden bij eene cavia 2 zakjes, een in
étui en een zonder, ingebracht, de wond genas per
primam, het dier was tierig. 21 Aug. werden deze zak-
jes er uitgenomen. De bouillon, die bij het inbrengen
helder was met slechts enkele vlokjes erin, scheen nu
troebel, wanneer men door het zakje zag; aan de bin-
nenzijde echter van het zakje vertoonde zich een zeer
dun wit vliesje, waardoor de troebelheid van den
bouillon grootendeels schijnbaar was, daar hij bij óver-
schenken in een reageerbuisje lang zoo troebel niet was,
hoewel iets meer dan bij het inbrengen. Hiervan
werd in cavia-bouillon geënt en bij 37° gezet; de cul-
tuur vertoonde hetzelfde aspect als van den oorspron-
kelijken bac. megatherium. Na 2 dagen werden van
deze cultuur weer nieuwe zakjes gevuld en ingebracht,
welke steeds den 7\'"\' dag weer werden uitgenomen,
de inhoud opnieuw in cavia-bouillon geënt en 2 dagen
in de stoof geplaatst om d^iarna weer voor eene nieuwe
passage in zakjes te worden gedaan. Na de 4® pas-
sage werd op pathogeniteit beproefd. Bij eene cavia
werden subcutaan 2 cM\'\' van den inhoud van een zakje
ingespoten, het dier vertoonde alleen de volgende dagen
wat temperatuursverheffing, doch na 4 dagen was het
dier weer normaal. Na de 5® passage werd van den
inhoud van een zakje, waarbij evenveel cavia-bouillon
gedaan was, lè cM® subcutaan bij eene witte muis

ingespoten. Twee dagen later werd het diertje \'s mor-

*

-ocr page 71-

59

gens dood in zijne kooi gevonden. Uit het bloed uit
het cor genomen, werden op agar culturen van bac.
megatherium gekweekt. Bij eene cavia werden 2 cM^
van dezen bouillon subcutaan ingespoten, doch dit gaf
alleen eene voorbijgaande temperatuursverheffing. Na
de 6® passage was de j)athogeniteit niets sterker, waarom
besloten werd tot eene 7® en 8® passage. Doch ook
na de 8® passage was het eenige resultaat, wat men
verkreeg na
subciitane injectie van 3 cAP van den
inhoud van het zakje, slechts eene temperatuursver-
heffing in de eerste dagen, en bleef de cavia ook na
iniraperilojieale injectie eveneens van 3 cM"\'\' van den
inhoud van het zakje, in het leven.

Hoewel ik meen de proeven van Vincent zoo nauw-
keurig mogelijk te hebben nagevolgd, is het mij niet
gehikt van den bac. megatherium eenen pathogenen
bacil te kweeken. Wel werden ook door mij ver-
schillen, evenals Vincent \') beschrijft, in de cultuur-
eigenschappen waargenomen.

De macroscopische kenmerken van de culturen op
agar leverden weinig verschil op. De cultui\'on uit
latere passages verkregen, op agar aangelegd, kwamen
steeds wat minder rijk op en veranderden een weinig
de gele kleur in eene grauw witte, terwijl het aspect
niet zoo droog was, doch wat slijmeriger, en ook bij

1) Aimalcs de I\'liistitut Pasteur. Doe. 1898 pag. 789.

-ocr page 72-

60

het overenten zich zoo vertoonde. Van de culturen op
agar der eerste passages kon men met de platina-lis
een droog stukje afnemen, bij latere passages daaren-
tegen nam men wat slijmerige massa er af.

Ook de culturen in cavia-bouillon leverden eenig ver-
schil op. Was na de eerste passages steeds den vol-
genden dag een dikke ring aan de oppervlakte gevormd
en de overige bouillon helder, reeds na de 3® passage
kwam hierin verandering, de bouillon was dan den
volgenden dag licht troebel en slechts een dun vliesje
kwam aan de oppervlakte, doch tot zelfs na de\' 8®
passage vertoonde zich dit vliesje, al was dit dan zeer
dun en was de overige bouillon troebeler dan bij voor-
gaande passages.

Dat dit troebel worden van den bouillon moet toe-
geschreven worden, zooals Vincent zegt, aan het ge-
wennen van den bacil, door het kweeken in zakjes,
om zonder zuurstof te leven, meen ik te moeten tegen-
spreken, daar de bac. megatherium zoowel met, als
zonder zuurstof in staat is voort te leven. Dit werd
meen ik, door mij als volgt bewezen. Zoowel van de
oorspronkelijke cultuur als van die, verkregen na de
8\' passage, werd geënt op schuingestolde agar en
door elk buisje gedurende 10 min. waterstof doorge-
voerd, daarna luchtdicht afgesloten en in de broedstoof
geplaatst. In beide buisjes had zich den volgenden
dag eene flinke cultuur ontwikkeld en was spoorvorming.

-ocr page 73-

61

Ook onder het microscoop bezien leverden de cul-
turen op agar verschil op. Van elk der culturen op
agar verkregen uit elk zakje van iedere passage, werd
ten slotte nogmaals eene nieuwe cultuur op agar aan-
gelegd en gedurende 24 uur bij 37° geplaatst. Hier-
van nu werden praeparaten gemaakt en alle op dezelfde
wijze met methyleenblauw gekleurd. Waren in de
praeparaten van de eerste passages de sporen in de
meerderheid, uit praeparaten van latere passages bleek
dat de spoorvorming vertraagd was, de sporen waren
daarin in de minderheid. Gelijktijdig zag men ook
dat zoowel de bacillen als de sporen kleiner werden,
doch de sporen in sterker mate, waardoor hetgeen van
den bacil overbleef naar verhouding grooter was en een
ander microscopisch aspect vertoonde. Lagen in de
eerste praeparaten de bacillen en die reeds sporen ge-
vormd hadden in lange ketens aaneengesloten, ook dit
zag men in latere praeparaten verminderen en in de
laatste kwam een keten slechts bij uitzondering voor
en lagen de bacillen meer dooreen.

Tot grootere volledigheid volgt hier eene meer ge-
détailleerde beschrijving der proeven.

15 Aug. worden 2 zakjes ingeljrnclit, voor Iwcc derden gevuld
met cultuur in cavia-bouillon van 2 dagen oud, die gestaan luid
in de broedstoof bij 37°. lieu was gesloten iu een etui, de ander
zonder. Het dier eet goed, is tierig en de wond is ua 5 dagen
genezen. 21 Aug. werden do zakjes uitgenomen.

Zakje met etui.

-ocr page 74-

62

Dit was iets in het Omentum door eene fibrine-massa ingesloten,
doch liet gemakkelijk los. De inhoud was iets troebel, enkele witte
vlokjes dreven in de vloeistof. Ook was de inhoud iets vermeerderd,
hetgeen aan de luchtbel te zien was, die bij het uitnemen kleiner
was dan bij het inbrengen, [n hoofdzaak scheen de inhoud troebel,
doordat aan de binnenzijde een uiterst dun wit vliesje was afgezet,
dat met een platina-lis gemakkelijk was te verwijderen, doch ook de
bouillon Wiis iets troebeler dan oorspronkelijk. Onder het micro-
scoop zag men onbeweeglqke bacillen. Op agar werd dun en dik
geënt, d. w. z. een platina-oogje vol werd uit dezen bouillon ge-
nomen en over schuin gestolde agar uitgestreken, dit was de dikke
cultuur, zonder nu weer het platina-oogje in te dompelen in den
bouillon, werd het nogmaals over een ander agarbuisje gestreken,
dit was de dunne cultuur. Beide culturen kwamen goed op, waren
geelachtig getint en lagen verheven op de oppervlakte, enkele geïso-
leerde kolonies op de dunne cultuur waren stervormig, in het mid-
den iets ingezonken en geelachtig getint. 22 Aug. was er spoorvor-
ming, de bacillen lagen iu lange ketens, doch waren iets kleiner
dan de oorspronkelijke.

In cavia-bouillon geënt, was den volgenden dag aan de oppervlakte
langs den wand van het glas een ring als van aaneengeschakelde kolonies
op agar. Bij schudden zonk deze ring, de bouillon was helder.

Zakje zonder étui.

Dit lag bij .het openen van het dier los tusschen de ingewanden,
doch was op eene ])laats gescheurd, er waren slechts enkele droppels
vloeistof in. Bij het overenten op agar kwamen enkele coccen-kolonies op.

passage. 23 Aug. werden opuieuw twee zakjes gevuld met
cultuur, verkregen van die uit zakje in étui, welke 3 ,dngen bij 37°
gestaan had. Een werd weer in étui ingesloten, de ander zonder
étui ingebracht.

30 Aug. werden de zakjes uitgenomen.

Weer was het zakje in étui opgesloten in eene fibrine-massa,
waarvan enkele strengen door de gaatjes vnn liet étui waren gedrongen,
het werd echter gemakkelijk losgemaakt.

-ocr page 75-

63

De inhoud, naar schatting aan de luchtbel, toe- noch afgenomen,
was troebeler dan bij de eerste passage, hoewel ook weer een vliesje
aan de binnenzijde was; ook dreven enkele witte vlokjes in de
vloeistof. Evenals bij alle volgende passages ook geen spoorvorming
en geen eigenbeweging.

Op agar werd dik en dun geënt.

De cultuur kwam goed op, geelachtig wit vochtig aanziend, met
enkele donkere stippen, in het midden van geïsoleerde kolonies,
waarom heen een iets verheven lichter gekleurde ring.

Cavia-bouillon. Na één dag een dun geel vliesje, dat bij lichte
schudding zonk. De bacil was ongeveer even groot als de oorspron-
kelijke.

Zakje zonder étui. Dit lag vrij tusschen de darmen in, de
inhoud was dezelfde als bij het inbrengen. Eveneens troebeler
geworden, doch ook weer een vliesje nan de binnenzijde.

Dun en dik werd geënt. Het aspect der cultuur was dezelfde als
die uit het zakje met étui.

De cultuur in cavia-bouillon kwam niet op.

passage. 2 Sept. weer 2 zakjes ingebracht, gevuld met de cultuur
in cavia-bouillon, verkregen door overenten uit de cultuur uit zakje
in étui van de tweede passage.

\'!• Sept. stierf de cavia door onbekende oorzaak. Terstond na den
dood werden de zakjes eruit genomen. Deze waren volmaakt intact
en waren er slechts vlokjes in als bij het inbrengen. Do zakjes werden
terstond in een andere cavia gebracht.

\'.) Sept. werden z^" hieruit genomen, Ijij het openknippen van het
zakje uit étui was het alsof er eenige spanning in was, eenige
droppels bouillon spatten er uit. Do inhoud was niet troebel.

Hij enting dik en dun kwam bij geen der twee eene cultuur op,
eveneens niet in cavia-bouillon.

Zakje zonder étui. Do inhoud scheen niet zoo troebel als na
de 1® of 2= passage. Op het buisje dat dun geënt was, kwamen
na enkele dagen enkele kolonies van bac. inegatherium op, niet zoo
geelachtig getint als bij vorige i)assages.

-ocr page 76-

64

In cavia-bouillon kwam niets op.

Van de kolonies werden enkele platen pjegoten en hiervan weer
eene cultuur in cavia-bouillon aangelegd.

paissage. Weer 2 zakjes iugebraclit met de cultuur uit cavia-
l)ouillon, den 16 Sept.

23 Sept. werden de zakjes uitgenomen.

Zakje met étui was troebel aan den wand hier en daar een
vliesje.

Op agar geënt kwam de cultuur na 2 dagen bij dikke en dunne
enting beide zeer go ed op, aspect als bij vorige culturen.

In cavia-bouillon geënt, was deze iets opaak na één dag en ver-
toonde aan de oppervlakte een dun grauwwit getint vliesje.

Van den inhoud van dit zakje met dezelfde hoeveelheid cavia-
bouillon vermengd werden den 23 Sept. 2 c.M\'. subcutaan bij eene
cavia ingespoten. Ue temperatuur, die 36.5° was, liep de volgende
dagen op tot 37.5°, 38° en den derden dag tot 38.5°. Het dier zat
stil in zijn hok en at weinig. Den vierden dag was de temperatuur
weer gedaald, het diertje was tierig, de volgende dagen wns het
diertje als gezond. 13 Oct. zat het beestje bol in zijn hok en at
niet, 14 Oct. was de temp. \'s morgens 30.5°, \'s middags stierf het
dier. In een praeparaat uit het bloed van het cor gemaakt, kwamen
slechts enkele bacillen voor. De milt was niet vergroot, in een
praeparaat, daarvan gemaakt, waren geen bacillen te vinden. Longen
haemorrhagisch, wat haemorrhagisch-pleuritisch exsudaat.

Cultuur werd aangelegd van het bloed op agar, na 2 dagen kwamen
enkele kolonies van bac. megatherluni op, nogmaals op agar over-
geënt kwamen zij niet meer op.

Zakje zonder étui.

Was ineengevouwen bij het uitnemen en bijna leeg. Hiervan werden
dus geen culturen aangelegd.

pasHage. 28 Sept. 2 zakjes ingebracht van de cultuur uit zakje
met étui in cavia-bouillon. 4 Oct, werden de zakjes uitgenomen, het
zakje zonder étui zat in eene librine-massa opgesloten en brak
bij het uitnemen hieruit.

-ocr page 77-

65

Zakje met étui, was troebel, veel bezinksel op den bodem. De
culturen hiervan geënt, kwamen goed op, eveneens als bij de vorige
passages zich vertoonend.

In cavia-bouillon geënt was ditmaal de bouillon licht troebel en
vormde zich aan de oppervlakte slechts een dun wit vliesje.

Van den inhoud van het zakje, vermengd met dezelfde hoeveelheid
cavia-bouillon, werd bij eene witte muis I j cM\' subcutaan ingespoten.
Het diertje was den volgenden dag nog tierig, den 2\'° dag werd
het \'s morgens dood gevonden. In het bloed uit het cor genomen
kwamen bacillen voor, die op agar uitgezaaid, goed opkwamen. De
longen waren haemorrhagisch, de lever vertoonde enkele witte plek-
ken, milt sterk vergroot en vele gele vlekken kwamen er iu voor,
die bij betasten niet hard waren. Cultuur van milt aangelegd, kwam
niet op.

Bij eene cavia werden van hetzelfde mengsel als bq de muis
2 cM^ subcutaan ingespoten. Temp. was 38°, deze liep de volgende
dagen een graad op, doch na 4 dagen was het steekwondje genezen
en het dier normaal.

6\' passcu/e. 8 Oct. werden twee zakjes ingebracht, gevuld met
cultuur uit het zakje met étui van de 5\' passage. 15 Oct. wenleu
deze zakjes er uit genomen. Zoowel zakje met als zonder étui waren
troebel en leverden beide op agar culturen op, gelykend op die der
vorige. Iu cavin-bouillou was na 2 dagen een dun grauwwit vliesje
en de Irauillon wat opaak als zeer verdunde melk er uitziend.

Van den inhoud van do zakjes plus evenveel cavia-bouillon wordt
ingespoten:

I. .By eene muis subcutaan 1 cM\'; het beestje is den volgenden
dag tierig, eet goed. Den daarop volgenden morgen was het
uit het hokje ontsnapt.

II. l^y eene muis wenl 1 cM\' in het abdomen ingespoten, den
volgenden dag was het diertje tierig en at goed; den volgenden
dag was ook dit dier ontsnapt^ doch werd in hot lokaal terug-
gevonden. Het diertje bleef gezond.

III. Bij eene cavia van 326 gr. werd 1 cM\' in de abdominaalholte

5

-ocr page 78-

66

ingespoten. De eerste dagen was het diertje niet tierig en zat
vooral den eersten dag bol in zijn hok. De temperatuur die bij
het inbrengen 37° was, was toen 38.5°, doch daalde na 2 dagen
weer tot de norm. Na 4 dagen was het dier weer als te voren.
IV. Bij eene cavia van 425 gr. werd cM^ subcutaan ingespoten.
De temperatuur was toen 38°. Den volgenden dag was deze 39.1°,
het diertje was ziek en at niet. Na 2 dagen was de temp. 38.7°,
het diertje at wat. Na 3 dagen was de temp. 38° en het
diertje als gezond.

7\' passage. 22 Oct. werden twee zakjes ingebracht van de cultuur
in cavia-bouillon afkomstig van het zakje in etui der 6® passage.

29 Oct. werden deze er uitgenomen. De inhoud van beide zakjes
was troebel; er lagen op den bodem na eenig staan vele witte vlokjes.

Culturen op agar aangelegd kwamen goed op en vertoonden hetzelfde
aspect als bij voorgaande passages. De cavia-bouillon was opaak, met
aan de oppervlakte een zeer dun vliesje van grauwwitte kleur.

Uit het zakje, dat in étui was ingesloten geweest, werd onver-
dund cM\' bij eene cavia, wegende 380 gr., subcutaan inge-
spoten. Ook hierbij hetzelfde als bij de vorige caviae. De eerste
dagen wat temperatuursverheffing en het diertje wat ziek, maarden
vierden dag weer als normaal.

8\' passage. 31 Oct. werdeu twee zakjes ingebracht, met cultuur
in cavia-jjouillon uit zakje in etui van de 7\' passage.

7 Nov. werden deze er uit genomen.

De inhoud van beide zakjes vertoonde hetzelfde aspect als bij
de 7\' passage, troebel en met vele vlokjes op den bodem na eenigen
tijd staan.

In cavia-bouillon geënt werd deze weer licht\' troebel, doch nog
steeds, nl was het dan ook zeer dun, vormde zich een vliesje aan
\'de oppervlakte.

De culturen op agnr aangelegd kwamen goed op en vertoonden
niets afwijkends van de vorige .culturen.

Uit de zakjes werden 2 cM\' genomen en subcutaan bij eene cnvin
ingespoten van 445 gr. Den volgenden dag was de temperatuur

-ocr page 79-

67

1 graad liooger, den daarop volgenden dag nog slechts een halve
graad en na vier dagen was de temperatuur weer normaal.

Op muizen kon niet geëxperimenteerd worden, daar deze destijds
niet verkrijgbaar waren.

Van het verkrijgen van virulentie, van eenige be-
teekenis van bac. megatherium door deze proeven, kan
na hetgeen hierboven is meegedeeld, moeilijk sprake
zijn. Wel was de bacil na de passages in staat bij
injectie, de temperatuur iets hooger te doen stijgen, dan
de oorspronkelijke, en eene lichte algemeene stoornis
op te wekken ; maar pathogeen in die mat-e, dat hij,
zooals Vincent zegt, den dood van eene witte muis
of cavia kon veroorzaken, was hij niet geworden, niet-
tegenstaande ik nog de passages heb voortgezet tot
de achtste toe. Bij een zoo verschillend resultaat na deze
proeven en die van Vincent zou eene vergelijking van
beide zeer gewenscht zijn. Hiervan moet echter afge-
zien worden, daar Vincent in zijne beschrijving zich
alleen bepaalt tot het meedeelen van zijne resultaten
en dit dan nog in korte trekken. Niettegenstaande dit,
meen ik toch op enkele punten in zijne beschrijving
tb mogen wijzen.

Zoo het begin, waar hij meedeelt dat hij voor zijne
proeven den bac. megatherium gebruikte, dien hij uit
tuinaarde gekweekt had. Hier wordt er nergens op ge-
wezen, dat hem uit de kenmerken der culturen, zooals
die in de literatuur voor bac. megatherium worden

-ocr page 80-

68

aangegeven, gebleken is, dat Lij werkelijk met bac.
megatherium te doen had. Wel vermeldt hij, dat zijn
bacil niet pathogeen is, doch zooals hij zelf in hetzelfde
artikel zegt, doet een bacil zich bij opvolgende
culturen in zakjes dan als pathogeen, dan als niet-
pathogeen voor en kan hij dus van een pathogenen
bacil uitgegaan zijn, die toen juist zijne virulentie ver-
loren had.

Hoe hij zijne zakjes sloot, wordt niet vermeld. Of
dit wel
zóó geschiedde, dat geen andere stoffen daar-
door binnengedrongen, tegelijk met den inhoud van
het zakje bij een dier ingespoten; wellicht den dood
veroorzaakten. Ook niet of wel steeds vóór het inji-
ceeren werd onderzocht of men nog steeds met een
reincultuur te doen had. Door het verblijf van een
zakje in het abdomen, wordt toch licht de darmwand
gelaedeerd en treedt eene ontsteking op waardoor
dan, bij niet volkomen sluiten van een zakje, stoffen
of microben binnendringen, die den dood veroorzaken
in plaats van den bacil waarmee men experimenteert.

Het doen van enkele proeven met deze zakjes is
toch voldoende om te doen zien, hoe gemakkelijk men
eene bij-infectie verkrijgt, indien niet de grootste voor-
zorgen worden in acht genomen. Van het meeste
gewicht acht ik het daarom, de zakjes in een étui.

1). Noot 2, bladz. 79.^, Annales de rinslitut Paatcnr. Dcc. 1898.

-ocr page 81-

69

zooals in het hoofdstuk over de techniek werd beschreven,
in te sluiten; want zelfs al is het zakje bij het inbren-
gen volkomen gesloten, door de bewegingen van het
dier in zijn hok, de darmperistaltiek enz,, kan de
wand van het zakje worden ingedrukt en ontstaan er
plaatsen van minder weerstand, waardoor miar binnen
kan dringen, wat door den intacten collodiumwand
niet zou kunnen diffundeeren.

Ook dat na de 4® passage de bacil den bouillon ge-
heel troebel deed worden en geen vliesje asin de opper-
vlakte meer vormde, doet het vermoeden rijzen, of
wellicht toen eene toevallige verontreiniging de over-
hand had gekregen, daar zooals ik hierboven onder
de kenmerken der cultuur heb beschreven, de verklaring,
die Vincent aan dit verschijnsel geeft, niet juist is.

Contróle-proeven worden ook niet vermeld; één mij-
ner caviae stierf toch ook 3 weken na de injectie
van den inhoud van een zakje van de 4® passjige,
wat men wel niet aan de patliogeniteit van den bacil
kan toeschrijven, en toch werden enkele gedegenereerde
bacillen in het bloed gevonden.

Deze enkele punten, hoewel slechts verondersteld, dat
zij niet onderzocht zijn, meen ik toch, dat in het tegen-
gestelde geval wel degelijk in bevestigenden zin ver-
meld hadden behooren te worden, om de conclusie te
wettigen, dat Vincent van den bac, megatherium eenen
virulenten bacil had gekweekt.

-ocr page 82-

Proevcu met Bac. fliioresceiis.

Eene zelfde reeks van proeven als met bac. megathe-
rium werd ook begonnen met bac. fluorescens.

Dat juist deze daarvoor werd uitgekozen, was hier-
aan toe te schrijven, dat tegelijk er aan gedacht werd
of ook bij deze proeven eenige verwantschap zou
blijken te bestaan met bac. pyocyaneus óf dat de bac.
fluorescens zich na de passages als bac. pyocyaneus
zou voordoen.

Aan Ruzicka was het gehikt aan te toonen dat
de verschillen, die er bestaan in de cultuurkenmerken
van bac. fluorescens en bac. pyocyaneus voor een
groot deel afhankelijk zijn van de levenscondities,
waarin de bacillen verkeeren. Na herhaalde vergeef-
sche pogingen slaagde hij er in den bac. fluorescens
te kweeken bij 37°. Van beide bacillen nam hij
drie reine culturen, elk van verschillenden oorsprong, voor
zijne proeven en zag na de wederkeerige verandering
der levenscondities, dat van elk dezer drie reine cultu-

1) Archiv fur Hygiene, 34 en 37 Band. Vergleichende Stndiën über den
Bacillus pyocyaneus und den Bacillus fluorescens liquefaciens van Dr. Stanis-
las Ruzicka.

t

-ocr page 83-

71

ren er dan één was, die dezelfde raorphologische eigen-
schappen vertoonde, als van den bacil in welker levens-
conditie hij gebracht was.

Ik ging uit van den bac. fluorescens liquefaciens,
bij proeven over malaria toevallig uit de maag van de
mug (anopheles claviger) verkregen en aanwezig in den
voorraad van het Hygiënisch Laboratorium.

Allereerst werden weder de cultuur-eigenschappen en
de pathogeniteit onderzocht.

Op agar overgeënt, werd een buisje bij 37" en een
bij 22° geplaatst.

Bij 37° kwam niets op.

Bij 22° kwam in 24 uren de streep breed op, was
groen glanzend en als eene slijmerige massa, den volgen-
den dag was de bovenzijde der agar groen fluoresceerend
en den derden dag de geheele agar.

Op glycerine-agar geënt, hetzelfde resultaat bij 22°,
bij 37° kwam niets op.

In cavia-bouillon bij 22°, was deze den volgenden
dag troebel, aan de oppervlakte had zich een dun wit
vliesje gevormd, dat bij schudden niet zonk, het kleefde
lüui den glaswand, den volgenden dag was de bouillon
fluoresceerend, de troebelheid narn de volgende dagen
nog toe. Bij 37° kwam niets op.

Eene steekcultuur in gelatine bij 18° ge])lajitst, ver-
toonde langzame vervloeiing, enkele witte vlokjes waren
er in en fluoresceerden.

-ocr page 84-

72

Om den bacil eerst te gewennen bij 37° te groeien
werd op agar en in bouillon eene cultuur aangelegd
en geplaatst in een broedstoofje, geregeld op 25°. De
culturen kwamen op als bij 22°.

Eiken dag werd nu op nieuw overgeënt en de broed-
stoof 2° hooger geregeld. Op deze wijze gelukte het, den
bac. fluorescens te kweeken, tot bij 30 ä 31°, bij hoogere
temperatuur kwam niets op.

Meenende, dat, wat in vitro niet gelukte, misschien
in vivo wel kon geschieden, besloot ik van deze cultuur
uit te gaan en de passages in collodiumzakjes bij caviae
te beginnen.

Eene cultuur in cavia-bouillon, welke twee dagen bij
30° gestaan had, werd bij eene cavia subcutaan inge-
spoten en wel 2 cIVP; de steekwond genas na enkele
dagen en was gedurende dien tijd niet pijnlijk bij druk.
Alleen één dag na de injectie vertoonde het dier een
halven graad temperatuursverheffing, doch bleef tierig
en at goed. Na dien tijd bleef het dier goed gezond.
Deze bacillus beantwoordde dus aan de kenmerken
der cultuureigenschappen en dat der ontbrekende patho-
geniteit, in de literatuur aangegeven voor bac. fluorescens.

De proeven met de collodiumzakjes werden als volgt
genomen.

12 Sept. werden voor het eerst 3 zakjes ingebracht,

waarvan een in étui. Door onbekende oorzaak stierf het

0

dier na vier dagen. De zakjes werden er uitgenomen

-ocr page 85-

73

en waren alle intact. De inhoud der zakjes bij het
inbrengen fluoresceerend, was nu witachtig troebel en
fluoresceerde niet meer. Van den inhoud van elk der
zakjes werden culturen op agar en in cavia-bouillon
aangelegd en bij 37" en 22" geplaatst. Bij 37° kwam
niets op, bij 22° kwamen na 2 dagen van het zakje
in étui enkele kolonies op agar op en ééne kolonie
van een zakje zonder étui. De bouillon bij 22° begon
eerst na 3 dagen te fluoresceeren, hoewel den 2"\' dag
reeds een wit vliesje aan de oppervlakte was.

Onder het microscoop bezien, vertoonde deze bouil-
lon hetzelfde beeld als die, waarmee de zakjes gevuld
waren: korte staa^es lagen zonder regelmajit dooreen.
Met dezen bouillon werden nieuwe zakjes gevuld en in
de buikholte gebracht. Na acht dagen werden zij er
weer uit genomen De bouillon fluoresceerde niet meer,
doch was minder troebel dan na de 1® passage. Op
agar geënt kwam eerst na twee dagen bij 22° een
weinig fluoresceerend, dun streepje op. Eene cultuur
in bouillon aangelegd bij 22° kwam niet op. Van de
cultuur op agar werd in cavia-bouillon geënt en bij 22"
en 37° geplaatst. Bij 22° ontwikkelde zich eene cul-
tuur, die fluoresceerde.

Met dezen bouillon werden de zakjes voor do 3°
passage gevuld. Na een verblijf van acht dagen in
het abdomen, werden zij er uit genomen en van den
inhoud, die niet fluoresceerde, culturen aangelegd op

-ocr page 86-

74

agar en in bouillon bij 37° en 22°. Op agar bij 22°
kwam slechts weinig op, zwak fluoresceerend, ook in
bouillon bij 22° kwam slechts eene zwak fluorescee-
rende cultuur op.

Met dezen bouillon werd eene vierde passage onder-
nomen, doch na afloop kwam van de aangelegde cul-
turen van den inhoud dezer zakjes niets op; één zakje
gaf eene cultuur, doch dit was eene verontreiniging. Een
voor de 2® en 3\' maal herhaalde passage, gaf telkens
negatief resultaat. Hoewel de 3® maal de zakjes slechts
4 dagen in het abdomen werden gelaten, bleek de
bacil afgestorven\' en niet meer in ; staat bij uitzaaiing
eene cultuur te geven, hetzij bij 22° of 37°. De
proeven werden daarom gestaakt. Van de 3® passage
werd nog eene cultuur in cavia-bouillon bij 22° ge-
kweekt en werden bij eene cavia subcutaan hiervan
2 cM® ingespoten. Eene voorbijgaande temperatuurs-
verheffing in de eerste dagen was het eenige resultaat.

Uitvoerige beschrijving der proeven mot
b. fluorescens in zakjes.

12 Sept. werden 3 zakjes ingebracht, gevuld met bouillonciiltuur
van bac. fluorescens, welke twee dagen bij 30\' gestaan had. Een
dezer zakjes was in etui. 16 Sept was een der hechtingen van den
buikwand gesprongen en hing een darmlis uit den buik. De zakjes
werden er uitgenomen. Van geen der drie zakjes was de inhoiul
Üuoresceerend zooals bij het inbrengen, wel was de inhoud troebeler
dan bij het inbrengen. Vermeerderd was do inhoud niet. Van alle
drie werden culturen aangelegd op agar en in cavia-bouillon en wel

-ocr page 87-

75

een dubbel stel. Een stel werd geplaatst bij 37°, bel andere bij 23°.

Bij 37° kwam in geen enkel buisje eene cultuur op.

Bij 22° kwamen van het zakje uit étui en een zonder na 2 dagen
enkele kolonies op agar op. In den bouillon kwam na 2 dagen een
vliesje aan de oppervlakte en begon na drie dagen fluorescentie op te
treden. Hoewel de culturen een dag later opkwamen dan de oor-
spronkelijke, vertoonden zij geen ander verschil dan mindere fluores-
centie. Onder het microscoop den inhoud van het zakje onderzoekende
zag men slechts onbeweeglijke bacillen. Een gekleurd praeparaat
van de aangelegde cultuur op agar vertoonde bacillen onregelmatig
verspreid en iets kleiner dan de oorspronkelijke.

passage. 2ü Sept. werden 2 zakjes ingebracht, met goed fluores-
ceerenden bouillon gevuld, afkomstig van overenting uit het zakje
in étui van de 1® passage en gedurende 2 dagen b\\i 23° gekweekt.

37 Sept. werden beide zakjes uitgenomen, de inhoud fluoresceerde
niet, was troebel doch niet zoo sterk als b\\j de eerste passage. Van
beide werden weer culturen aangelegd en geplaatst bg 32° en 37°.
Slechts op één buisje agar b\\j 22° groeide de bacil, afkomstig uit
zakje zonder étui, de fluorescentie was zeer matig, overgeënt oj)
agar en in cavia-bouillon gaf dit eene flinke goed fluoresceerende
cultuur.

Van dezen bouillon werden de zakjes gevuld voor de 3® passage
en 4 Oct. ingebracht.

11 Oct. werden deze zakjes uitgenomen. Het zakje in étui wns
wat troebel als b\\j de 2® passage, doch fluoresceerde niet, het zakje
\'/onder étui was gebroken.

> Op agar en in bouillon gekweekt bij 23° en 37° kwnm alleen bij
33° op agar eene cultuur op, na 3 dagen zeer zwak fluoresceerend.
Ook in cavia-bouillon bij 33° kwam de cultuur op, echter zeer zwak
fluoresceerend, doch met gewoon steriel buisje cavia-bouillon ter ver-
gelijking er naast was do fluorescentie wel te zien.

1.5 Oct. werden met dezen bouillon weer nieuwe zakjes gevuld
en ingebracht. 33 Oct. werden deze zakjes uitgenomen en op dezelfde
wijze uitgezaaid bij 32\' en 37°. Van een dec zakjes kwam bij 22°

-ocr page 88-

76

en 37° eene cultuur na 2 dagen op, doch dit was geen bac. fluorescens,
het waren bacillen met eindstandige sporen, terwijl onze fluorescens
geen sporen vormt. De proef werd daarom met den bacil, afkomstig
van de 3« passage en opnieuw gedurende 2 dagen in cavia-bouillon
bij 22° gekweekt, herhaald en 30 Oct. ingebracht.

5 Nov., dus eenige dagen eerder dan gewoonlijk, werden de
zakjes uitgenomen, weer kwam bij 22° en 37° eene cultuur van bacillen
met eindstandige sporen op.

Van de cultuur afkomstig van de 3® passage werden nu platen
gegoten, doch dit leverde alleen bac. fluorescens op. Met deze reine
cultuur in cavia-bouillon, gekweekt gedurende 2 dagen bij 22°, werden
nu ten derde male de zakjes gevuld, ook werd hierbij ter controle
een zakje met sterielen bouillon ingebracht. Vier dagen later werden
deze er uitgenomen. De zakjes met cultuur er in waren troebel.
Het zakje met sterielen bouillon helder; hiervan werden culturen
aangelegd, doch dit leverde niets op; geen cultuur kwam op.

Ook uit het zakje, waarin de geënte bouillon was gebracht, kouden
geen culturen gekweekt worden bij 22° of 37°.

De bac. fluorescens schijnt in een collodiumzakje in
de buikholte gebracht dus geen geschikte levenscondities
te vinden. Reeds na de 1\' passage is de groei bij over-
enten ve\'rtraagd en zeer matig, hetgeen bij verdere pas-
sages nog meer toeneemt, tot na de 4® passage de bacil
niet meer in staat is eene cultuur te geven.

Duidelijk pathogeen was ook deze bac. fluorescens
na de 3\' passage nog niet geworden.
2 cM"\' van eene
cultuur in cavia-bouillon, ingespoten subcutaan bij eene
cavia, gaf slechts de eerste dagen wat temperatuurs-
verheffing.

Ook na deze proeven dus, kan men van eene ver-

-ocr page 89-

77

kregen virulentie van bac. fluorescens niet spreken. De
bacillen in het zakje ingesloten sterven een langzamen
dood, zoodat bij overenten slechts enkele tot eene cul-
tuur uitgroeien, die wat morphologische kenmerken be-
treft, niet veel van de normale afwijkt, alleen is de
bacil na enkele passages iets kleiner, terwijl hij kleur-
stoffen goed opneemt. Overigens is de groei vertraagd
en de fluorescentie verminderd.

-ocr page 90-

Proeven in cavia-bouillon niet konijnenbloed.

Tegelijk met de boven beschreven proeven werden
ook proeven genomen om te trachten langs anderen
weg den bac. megatherium en bac. fluorescens tot patho-
gene microben te maken. De methode, die ik hiertoe
volgde, was de volgende en had ten doel de bacillen
in een voedingsbodem te doen leven, waaraan bij
elke overenting eene klimmende hoeveelheid bloed werd
toegevoegd, om de bacillen te gewennen aan dealexinen
van het bloed.

Het bloed werd steriel opgevangen uit het oor van
een konijn, in een buisje met gesteriliseerden cavia-
bouillon. Het konijn werd daarvoor op een plank op
den rug vastgebonden, het oor werd geschoren, daarna
met een watje met sterke oplossing van natrium-hy-
droxyde ter dege afgewasschen en vervolgens er wat
absolute aicóhol overgegoten ; deze werd dan aangestoken,
en zoodra hij ontvlamde werd de vlam uitgeblazen, nog-
maals aangestoken en weer uitgeblazen. Het oor werd
nu over de lengte dubbel gevouwen, en in de naar ber
neden gerichte plooi met steriele naald in een bloedvat

-ocr page 91-

79

een gaatje geprikt. • Droppelsgewijs liep iiu het bloed
uit deze wond en werd in den cavia-bouillon opgevangen.
Deze kleurde zich al naar de hoeveelheid bloed van licht
tot donkerrood. Dadelijk werd bij wijze van contrôle
van den inhoud van het buisje eene cultuur op agar
aangelegd en werden beide buisjes bij 37° geplaatst. Bleek
nu den volgenden dag op de agar geene cultuur te zijn
opgekomen, dan werd de voedingsbodem als steriel be-
schouwd en de bacil er in geënt. De bouillon was dan
helder gebleven en geel, niet rood getint, op den bodem
was een rood bezinksel. Was er, zooals voor de laatste
proeven, eene groote hoeveelheid bloed bijgevoegd, dan
hing aan de oppervlakte van den bouillon een bloed-
thrombus, die bij gering schudden zonk. Op éëne
uitzondering na, gelukte het mij steeds op deze wijze
het bloed steriel op te vangen ; deze eene keer kwam
op de agar eene cultuur op en was tevens de bouillon
geheel troebel.

De bac. inegatherium en bac. fluorescens nu, wer-
den elk in een buisje, waaraan voor de eerste maal
2 droppels bloed waren toegevoegd, geënt en de eerste
bij 37°, de tweede bij 22° in de broedstoof geplaatst,
Na vier dagen werden culturen op agar aangelegd, bij
37° en 22° geplaatst en na twee dagen op inmiddels ge-
reed gemaakte buisjes met grootere hoeveelheid bloed
overgeënt. Dit werd elke vier dagen herhaald, bij steeds
klimmende hoeveelheid bloed, tot zelfs bij de laatste

-ocr page 92-

80

proeven de hoeveelheid bloed grooter was dan de hoe-
veelheid bouillon.

In het buisje met bac. megatherium zag men
den volgenden dag reeds een dikken gelen ring aan de
oppervlakte, de bouillon was ook licht rood gekleurd,
wat de volgende dagen nog toenam (uittreding van
bloedkleurstof uit het bezinksel op den bodem). Bij
de buisjes met grootere hoeveelheid bloed werd deze
kleur na enkele dagen van donkerrood tot bijna zwart
toe. De culturen op agar vertoonden ook eenige afwij-
king in groei; was de eerste cultuur geelachtig getint,
van wat vochtig aspect, en bij uitnemen met de platina-
lis min of meer droog, latere culturen werden wit ge-
tint, van vochtiger aspect en waren bij uitnemen van
slijmerige consistentie. Ook het microscopisch beeld
leverde eenige verandering op, in het slot van dit
hoofdstuk venneld.

De bouillon met bloed, waarin bac. fluorescens
gekweekt was, vertoonde den volgenden dag aan de
oppervlakte een wit vHesje, de bouillon fluoresceerde
zwak en was niet rood gekleurd. Eerst na 2 dagen
zag men van uit den rooden bloedkoek op den bodem
den bouillon zich rood kleuren. Boven dezen bloedkoek
zag men dan eerst eene lichte verkleuring, een bewijs
dat de bloedkleurstof begon uit te treden; eerst na vier
dagen was de bouillon rood gekleurd, meer of minder
sterk, al naar mate de hoeveelheid bloed, die daarin was.

-ocr page 93-

81

De culturen, die tusschen twee opeenvolgende culturen
in bouillon bloed op agar aangelegd werden, leverden
alleen verschil in fluorescentie-vermogen op, dit werd
zwakker.

Na 1 i maand op deze wijze te zijn doorgegaan, werden
van de beide laatste cultureri bij een konijn van elk onge-
veer c.M^ subcutaan op den rug ingespoten.

Het konijn, waarbij de cultuur van bac. megatherium
was ingespoten, was den volgenden dag ziek, de tem-
peratuur, bij de inspuiting 38°, was nu 41.5°, het dier
at niet en lag in zijn hok, den volgenden dag was de
temperatuur 40°, het dier at nog niet en zat in elkaar
gedoken. Den derden dag begon het dier te eten, de
temperatuur was 39°, en den vierden dag was de tem-
peratuur 38.5° en stond het dier bij voedering weer
tegen de traliën van het -hok op en gaf den indruk
van een gezond dier. Het steekwondje gënas per primam
en was niet gevoelig geweest voor druk. Het dier bleef
verder gezond.

Ook hier dus was het eenige resultaat, dat verkregen
werd, een voorbijgaande temperatuursverheffing bij het
dier, gepaard met lichte ziekteverschijnselen gedurende
de eerste dagen.

Het konijn, bij hetwelk bac. fluorescens was inge-
spoten, was den volgenden dag ziek, zat in elkaar en
at bijna niets. De temperatuur die bij inspuiten 38.5"
was, steeg tot 40". Den volgenden dag was het dier

-ocr page 94-

82

zieker, de ooren hingen omlaag, het zat ineengedoken
in het hok en at niets, de temperatuur was 41.5°;
den derden dag zat het dier nog steeds ineen, de
temperatuur was 39°; den vierden dag was de tempe-
ratuur ook nog 39°, doch het dier was tieriger, at groen
en brood en zat niet meer ineen, den 5\'^®\'\' dag hoewel
nog 39° temperatuur, stond het dier tegen de traliën
op, at goed en was als normaal; het dier bleef ver-
der gezond.

Ook hier dus, hoewei een verschil met bac. megathe-
rium, slechts eene voorbijgaande temperatuursverheffing,
gepaard met een lichten, voorbijgaanden ziektetoestand
van het dier.

. Van eene verkregen virulentie kan men dus in dit
geval van beide bacillen moeilijk spreken, al dient
erkend te worden dat de ziekteverschijnselen, die zij na
deze bewerking in staat waren op te wekken van ingrijpen-
der aard waren dan de oorspronkelijke bacillen vermo-
gen op te wekken. Deze toch vermochten slechts ziekte
en temperatuursverhooging te weeg te brengen gedu-
rende een of twee dagen, terwijl die, welke in bouil-
lon met bloed gekweekt waren, dit proces eenige dagen
langer maakten, en wel bij bac. fluorescens nog enkele
dagen langer dan bij bac. megatherium.

De morphologische kenmerken van bac. megatherium
waren zoo veranderd, dat de oorspronkelijke cultuur op
agar, geel getint en van droog aspect, langzamerhand

-ocr page 95-

83

overging in eene witte, van slijmerige consistentie. Onder
het microscoop bezien, leverde alleen de sporenvorming
eenig verschil in aspect op. In de praeparaten van
oudere kweekbuisjes zag men de meer gerekte open
niet gekleurde plaatsen in de ketens der bacillen
in meer ronde vormen overgaan; de grootte van den
bacil bleef gelijk, ook de vorming van ketens bleef
bestaan.

De macroscopische kenmerken van de culturen van
bac. fluorescens op agar leverden geen ander verschil
op, dan dat de fluorescentie steeds zwakker werd. Het
microscopisch beeld leverde geen verschil op.

-ocr page 96-

T\'Jfs.\',

mi

ÎO

,•■■:<

M

ï" s •»

iW

Ik

■ • ■

-ocr page 97-

Conclusies.

-ocr page 98-

Vir-/ ,. .

S^i

s- \'

va

- ^ i

■ ■ ■ " -I. ^

1

•• Î

\'v

v ■

i

.. va"

• ■

m

4

I .

-ocr page 99-

coisraLXJSiBS.

De permeabiliteit van den collodiumwand is voor
verschillende in water opgeloste stoffen zeei\' uiteen-
loopend, zonder dat voor die verschillen eene bevredi-
gende verklaring valt op te geven.

De grootte van het molecuul schijnt daarbij geen
overwegende rol te spelen.

Terwijl van de gassen zuurstof niet of nauwelijks
doorgaat, diffundeert kooldioxyde zeer gemakkelijk.

Voor keukenzout en zoutzuur is de collodiumwand
zeer goed permeabel, voor natrium-carbonaat daaren-
tegen slechts in geringe mate.

Natriumhydroxyde tast den wand aan.

Van de organische stoffen passeeren enkelvoudige
en samengestelde suikers gemakkelijk, pikrinezuur zeer
langzaam, anihne-kleurstolTen (methyleenblauw, fuchsine)
zelfs in het geheel niet of althans niet in aantoonbare
mate. Dsiartegenover diffundeert serumeiwit, met een
zooveel grooter molecule, vrij gemakkelijk, doch pep-
ton weer niet, en terwijl diphtherie-toxine weder moei-

-ocr page 100-

88

lijk diffundeert, gaan enzymen niet in merkbare mate
door den wand van het collodiumzakje.

De methode van vervaardiging der collodiumzakjes
door middel van capsules, acht ik, met het oog op de
gemakkelijke en volledige sluiting, te verkiezen, boven
de door Sanarelli aangegeven methode.

Het ingesloten zijn van een zakje in étui heeft
geen störenden invloed op de uitwisseling van stoffen,
doch is eene goede bescherming voor het zakje.

Door herhaalde passages van bac. megatherium en
bac. fluorescens in collodiumzakjes door de peritoneaal-
holte van caviae kan men wel de morphologische eigen-
schappen dezer bacillen veranderen en ten deele de
functioneele, doch eenen graad van virulentie, waardoor
zij in staat zijn eene cavia te dooden, bereikt men niet.

-ocr page 101-

Stellingen.

-ocr page 102-

V\' \'.

.mm?\':

...Vi":--,:\':

I:- - 4

■ii

i

, i

M

i.

ié:

i \'l-

^ ; i.

-ocr page 103-

STELLiisra-E 3sr.

Dat Vincent van bac. inegatheriuin eenen virulenten
bacil gekweekt heeft, acht ik door liem niet bewezen.

II.

Bac. pyocyaneus en bac. fluorescens zijn waarschijn-
lijk slechts twee variëteiten van eenzelfde soort.

III.\'

De methode om door doorvoeren van waterstof, do
zuurstof uit eene verdunde bloedoplossing te verdrijven,
is onvoldoende.

IV.

Do stelling van Brügelman, dat prikkeling van het
respiratie-centrum de conditio is voor het tot stand
komen van asthma, is aannemelijk.

-ocr page 104-

92

V.

Ten onrechte beschouwt Gegenbauer den overgang
der vier musculi lumbricales in de dorsaalaponeurosis
aan de radiale zijde van elk der vier vingei-s als
den normalen.

VI.

Acute dacryocystitis kan ontstaan als gevolg van
eene trachomateuse ontsteking van den traanzak.

Vir.

Vetten worden uitsluitend in opgelosten vorm, als
zeepen, door den darm geresorbeerd.

VIII.

De gal werkt niet alleen bij de oplossing, mfuir
ook bij de resorptie van het opgeloste vet mee.

IX.

Bij primiparae, waarbij eklampsie in de openings-
periode optreedt, is dit doorgaans toe te schrijven aan
compressie der ureteren.

X.

Phantoom-oefeningen dienden zooveel mogelijk op
het cadaver gegeven te worden.

-ocr page 105-

93

XL

Zoo geen absolute contra-indicaties bestaan, rade
men liever het zich laten opereeren van eene hernia
aan, dan het dragen van een breukband.

XIL

Het. steriliseeren van een instrument door het eenige
malen in alcohol te dompelen en dezen telkens daarna
aan te steken, verdient de voorkeur boven het flam-
beeren.

xriL

Lijders aan open tuberculose behooren niet in de
scholen te worden toegelaten.

-ocr page 106-

.\'A-■ ; -

• " \'mm^m

:\' t- -- ■
>1

î

t.

m.

j T

".\'djr\'

■ »

_________...„.^^^^-^ifiSitte, -

-ocr page 107- -ocr page 108-

• "i- <
\'M

I

■: t\' ^

■ ■

S\'. ■

,-i-r,
■\'■■f..

-ocr page 109-
-ocr page 110- -ocr page 111-
-ocr page 112-