-ocr page 1-

■Ig

-ocr page 2-

<

Πr v.-V\'- ,■ ^ ■. i^-.^". .1

r.\'. /

. --J

V

-ocr page 3-

...........m

• , \'in:

«.-f», V-

.s

#

, f; v.-»;.^\'-«. ■ . ■ • ,

>- . •

-ocr page 4-

"\'„V-V

\'Cvi,

■ / \'•-\'■\'.■■\'iL •

:

j\'

i\' ■ . . • ■ -■ ".Vil\'J^

■ »

-ocr page 5-

calvijn\'s beschouwing

over

K E K EN S T A A T

-ocr page 6-

r t\\

pc?\'

: 1

.....\'fm \'

.. \' ) \' \' I \' • ■

i

J^ "^r*\': P -V\' .W M\'-\'« \'■J^v\'â

.j

-ocr page 7-

CALVIJN\'S BESCHOUWING , \'

OVER

KERK EN STAAT

v r o e f s c h r i f t

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID

AAN DE

RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

\\v\\ A. A. W. IIUI5Rl{rHT

IIOOOI.KKHAAH IN DK KACUI.TKIT DHR WIS- KN NATI\'UUKl\'NDl\';

VOLGENS »ESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE DEDENKINGEN VAN

DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN
op Vrijdag 4 Juli 1902 des namiddags te 4 uren

DOOR

SAMUEL SCIIOCII

OmUimCN TK I.KIDKN

TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS 1902

-ocr page 8-

STOOMDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS.

-ocr page 9-

aan mijne ouders.

-ocr page 10-

■V:

.......

• - ïT

"V -

ViH»!\'-

•^\'tt\'

t\'-f-v.

-ocr page 11-

voorwoord.

Nu dit Proefschrift gei-eed ligt, acht ik het een voorrecht mijn oprechten
dank uit ie spreken aan degenen, die op zoo velerlei wijze mij met hun
zeer gewaardeerden raad en steun hebben ter zijde gestaan.

Is het onderwijs van TJ, Hooggeleerde Heeren, leden der Theolo-
gische Factjlteit te Utrecht,
en Hoogleeraren vanwege de Nedeu-
landscre Heuvormde Kerk,
vooi\' mij van groote beteekeni,s geweest,
zoodat ik ook in mijn verder leven er steeds de vruchten van hoop te
pluklccn, irizonderheid voegt het mij met dankbare erkentelijkheid TJwe
)iamen te noemen, Hooggeleerde
Valeton ew WelEerwaarde Gunning,
Director van het Ned. Zend. Oen., voor den stoot dien gij gegeven
hebt aan het voortzetten mijmr studiën in verbatul met mijn tockomstigen
werkkring in Ncd. O. Indië.

Aan TI hooggeschatte Promotor, Hooggeleerde van Veen, ben ik veel
verschuldigd, zoowel voor het ondertverp van studie dat TJ mij hebt
aaiibevoten, als voor TJwe ivelwillcndheid en hidpvaardighrid mij hij de
uitwerking betoond. De gedachten van een man als Calvijn nader te
hébben leeren Icennen is op zichzelf reeds een voorrecht, dat men steeds
meer gaat waardeeren. Ik venneen geenszins den Geneefschen Reformator
volkomen in al zijn diepte ie hebben verstaan noch ook een volledige
uiteenzetting van zijne dcnld)celdcn ointrcnt Kerk\' en Staat ie hebben
gegeven; ik ben dankbaar voor hetgeen ik door deze studie van hem,
heb mogen leeren omlrent de groote gedachten Gods over de mrnschheid
op aarde.

Blijven de herinneringen aan den studietijd in het Tholuck\\sche Convid
aan de Universiteit te Halte a. S. bij mij steeds levendig, zoodat ik met
dankbaarheid de namen noem der Hooggeleerde Heeren
Waiweck en
K.vhler, ten slotte een hartelijken groet aan TJ, mtjm vnenden, door
rvie mijn verblijf te Utrecht zooveel nuttigs en aangenaams heeft opge-
leverd^ leden der N. G. S. V., van Secor Dabar en Eltheto. Vaartwel!

Pastorie Schoonoord, Juni 1902.

-ocr page 12-

^ ,
t

h:

r.\\

.X r, - \' V, ■

-ocr page 13-

HOOFDSTUK 1.

HISTORISCH OVERZICHT
AANGAANDE DE VERHOUDING TUSSCHEN KERK EN STAAT
TOT OP CALVIJN. 1)

Eerst met het Christendom kan men spreken van Kerk, zijnde
die godsdienstige gemeenschap, welke aan geen land of volk ge-
bonden, als eigen instituut in de wereld optreedt en aanspraak
maakt om algemeen te worden, omdat zij do ware vereeniging
met God door Jezus Christus tot stand brengt.

Evenwel een godsdienstgemeenscliap, dio berust op een nauwe
betrekking tusschen den menseli en het goddelijk wezen, en zich
uit in den cercdienst en • de opvolging der goddelijke geboden,
vindt men overal, en wel met een bepaalde organisatie, zooals
die op aarde onmisbaar is. Als zoodanig komt zij in aanraking
met die andere organisatie, welke wij Staat noemen.

De Staat is een zedelijke, maar zuiver aardsclie gemeenscliap,
waarbij een volk, wonende op een bepaald gebied, en staande
onder 6éne overheid, die dat gebied belieersclit -), zicli als een
geordend geheel vertoont.

De betrekking nu tusschen de Godsdienstgemeenschap en den Staat,
die immers ook een zedelijken grondslag heeft, kan zich op verschil-
lende wijzen voordoen:
J)c overheid beschouwt den (jodsdieust
nüi voorwer]) van staatszorg,
zooals dat het geval was in de Azia-
tische landen en de Republieken der klassieke oudlieid, zoomede nog
eenigermate in de cliristelijke staatskerken. Deze verhouding kan
alleen bestaan zoolang er eenheid van opvatting is, omdat anders

1) Vg. K. Hkiniuch (iKKKCKKN, Stnnt urul Klirhc in ihrrm Virhüllnixx
\'/(•»rlnrhllich tlnnjcRlcUl
, IJcrliii 1875.

2) Jhr. I^Ir. A. V. dk Savounin\' Loiiman , Onze Cnmillulic, Utnvht 11)01, lil. .ö.

1

-ocr page 14-

verdrukking en gewetensdwang voor de deur staat. 20. Dc Gods-
dienstgemeenschap heerscht door hare priestei\'s over den Staat,
gelijk het Lamaïsme in Thibet en het Pausdom in den voorma-
ligen Kerkdijken Staat. De eerste boet dan echter meest geheel
haar geestelijk karakter in. 30.
Volkomen scheiding van Staat en
Godsdienstgemeenschap.
De beide levenskringen worden in dit geval
van elkaar geheel losgemaakt. Doch de grenzen zijn zoo moeilijk af
te bakenen, omdat dezelfde menschen tot beide kringen behooren,
en bovendien eenerzijds de Staat den godsdienst niet kan missen,
omdat hijzelf op zedelijke overtuigingen rust, anderzijds de Religie
haren invloed doet gelden op de belangrijkste verschijnselen der
menschelijke samenleving. 40.
Een bepaalde verhouding tusschen
heide.
Daarbij wordt aan elk zelfstandigheid toegekend in eigen
kring, terwijl een regeling wordt getroffen voor de gevallen,
waarin men samengaat. Dit is^wel de eenig goede betrekking in
onze christelijke cultuurstaten. Die samenwerking en de sfeer van
ieders werken te bepalen, heeft den nog altijd voortdurenden strijd
in het leven geroepen, waarin aan Calvijn zooveel eere toekomt
voor de beginselen doof hem uitgesproken.

In korte trekken willen wij de onderlinge verhouding van Staat
en Godsdienstgemeenschap schetsen, zooals de Geschiedenis der
verschillende volkeren ons die te zien geeft.

De geschiedenis der heidensche Oudheid vertoont een nauwe be-
trekking tusschen het gebied van het religieuse en het maatschnp-
pelijke leven. Een scheiding wordt eigenlijk niet gemaakt, omdat
het verschil van denkwijze nog niet tot uitdrukking is gekomen;
in de verschillende landen heerscht nog eene overeenstenuning in
zake de religie, die tevens de algenieene grondslag vormt voor alle
menschelijke verhoudingen.

De Vorsten heeten de zonen\'der goden en regocren in hunnen
naam, terwijl de priesters den goddelijken wil voor het volk ver-
tolken en ook voor \'s lands uitwendige aangelegenheden het richt-
snoer aangeven. In oorsprong nauw aan elkander verwant, blijft
de strijd om het oppergezag niet uit, en geniet
6Gn van beide
machten den voorrang in overeenstemming met het karakter
des volks.

\' Bij een contemplatief volk als do Indiërs i), die bizondere

1) Vg. Prof. Dr. P. D. ("hantkpik de i,a Saussavk, ltrUijinm<(jc*r.hir.hlr.
Krcilmrj,\' 1807. lid. II, § fUi.

-ocr page 15-

neiging vertoonden tot het religieuse denken in den vorm van het
spiritualistisch Monisme, was het politiek gezag geheel onderge-
schikt aan de priesterheerschappij, en werd het menschelijk leven
in al zijne uitingen aan wetten gebonden, die in het kastesysteem
hun versteende uitdrukking vonden. De volkomen consequentie
daarvan op Buddhistische lijn vertoont zich thans nog in het
Lamaïsme van Thibet, waar de Dalai-Lama ais monarch heer-
schappij voert over de carricatuur van een kerkstaat.

Hoewel de Egyptenaren in hun Natuurdienst grooten nadruk
legden op het leven na don dood, en het zwaartepunt in \'s menschen
bestaan aan de overzijde van het graf lieten vallen, was toch
de practische zin van dit volk meer op het aardsche gericht en
gebruikten de Faraonen, zelf voorwerp van goddelijke vereering,
de priesters slechts als raadgevers der Kroon. Het eigenlijke werk
der priesterschap bleef intusschen de bemiddeling tusschen het volk
en zijne goden.

In de West-Aziatische Staten was de verhouding tusschen de
Priesterschap en den Koning van eenigszins anderen aard, doordat
de dynastieën telkens afwisselden en voortdurende oorlogen het
innerlijk verband losser maakten. Do vorsten wisten zich met
despotisch gewold te handhaven en maakten de macht der jjriesters
aan uitbreiding van eigen invloed dienstbaar, en doordat de ver-
schillende standen niet zoo scherp als de Indische kasten waren
begrensd, waren zij veel meer aan de willekeur dor hoorsoliers
overgeleverd, zonder dat de godsdienstwetten daartegen genoegzame
bescherming kondon aanbieden.

Bij de Grieken i) gaf het land zelf on do schoonheidszin der be-
volking een eigenaardige richting aan hun Natuurdienst. Do goden-
wereld word oen menschenwereld van hoogere orde, waarin ieder
zijn eigen karakter vertoonde. Door den politioken aanlog van het
volk was van eene priostoroverhoersching weinig sprake, al
bleef de godsdienstplicht een verordening van den Staat; vorston
on stamhoofden waren ovenals de huisvaders met priesterlijke
waardigheid bekleed. Do afzonderlijke priesterschap had de gods-
dienstige belangen van den Staat als zoodanig te behartigen en
voor den cultus zorg te dragen. De godin der Staatsgemoonschap,

1) V«. La Saussaye, RcUg. Gc-sch. 2. II, JIOO ff.

Vr. (Jrokv van Pkinstkuku, Ongeloof cnlicvohite. Lalden 187-1. 151.8.\') v.

1*

-ocr page 16-

Hestia, waakte voor haren beschermeling, zoolang deze haar de
vereischte eere toebracht.

Wat het Delphisch orakel betreft, zijn beteekenis voor het staat-
kundig leven lag meer in het sanctionneeren van wetten en ver-
houdingen dan in het geven van bepaalde leiding.

De gedachten van Plato over den idealen Staat, uiteengezet in
zijne ,,Republiek", mogen hier niet onvermeld blijven, aangezien
deze op den gedachtengang der Middeleeuwen grooten invloed
hebben gehad. De ideale staat i) is volgens hem die welke aan de
Ideo Staat beantwoordt, en deze praalt in het onzichtbare met
onuitdoofbaar schoonen glans. Door denzelfden geest gedragen,
die alleen door de hoogst ontwikkelde ,,wachters" wordt begrepen,
moet in de zichtbaarheid dat ideaal verwezenlijkt worden, wat
mogelijk is wanneer ieder mensch volgens zijn aangeboren aanleg
de voor hem geschikte plaats inneemt, en allen met achterstelling
van persoonlijke belangen er slechts naar streven de ééne alge-
meene staatswil tot zijn recht te laten komen. Allen zijn slechts
bouwsteenen voor het ééne groote geheel, het Staatsgebouw.

Ware hierbij niet de persoonlijke vrijheid en die van het huis-
gezin, zoomede de belangen van den godsdienst verwaarloosd, de
volmaakte organisatie der menschelijke samenleving zou ons hier
zijn geschilderd.

Doch ook de ,,Politica" van Aristoteles -) moet worden
genoemd wegens hare historische beteekenis voor de latere
Staatstheorieën. Aristoteles is geen idealist als Plato, maar
empirist. De natuur zelve is hem de maatstaf voor wat recht en
goed is; echter niet zóó als ware \'s menschen leven geheel aan
vaste onveranderlijke wetten gebonden, maar in dien zin dat
achter en in de verschijnselen en tegenstrijdige neigingen een alge-
meene gang der dingen naar de verwezenlijking van een in kiem
reeds in hen gegeven doel
{to TÉkog) is waar te nemen. Uit de
natuurlijke verhouding van man en vrouw klimt hij op tot do
steeds meer gecompliceerde en algemeene betrekkingen, om te komen
tot de alomvattende, den Staat. Deze is het doeleinde der natuur,
dewijl de mensch een op het Staatsleven aangelegd wezen, een
no\'/dziy.óv C(por, is. Omgekeerd is het doel van den Staat zijne

1) V^^ Kr. .Tüi,. Stahl, Die I\'hiloxophic des Jtcchti, 3to Aufl. irel(loll)orr
18.\')«. Pxl. I, S 8 ff.

2) V«,\'. Fii. .Ji\'l. Stahl, Dir Philofi. <1cx IlrchlK I. 1,2. S. 21 ff.

-ocr page 17-

burgers zoo goed mogelijk te doen leven, en als zoodanig is hij
verplicht, behalve de bevordering van allerlei materiëele belangen,
allermeest de Deugd aan te kweeken.

Wat Plato dus vond door onmiddellijke aanschouwing, verkreeg
Aristoteles middellijk door abstractie van het waarneembare,
maar beide zien het reëele niet in liet subjectieve denken, maar
in het objectieve Zijn; alleen Aristoteles rectificeert zijn ideaal
door voortdurende waarneming, terwijl het bij Plato reeds ge-
heel zijn inhoud heeft. Samen geven zij de lioofdlijnen aan voor
de latere ontwikkeling der Staatsidee.

Veel sterker dan bij de philosopliisch aangelegde Grieken was de
macht der religieuse voorstellingen bij de nuchtere Romeinen, bij
wie het rechtsbewustzijn zoo buitengemeen ontwikkeld was. De vreeze
voor de goden omsloot alle maatschappelijke kringen zoowel als
het private leven, en elke cultusvorm stond onder priesterlijk toe-
zicht, opdat alles naar sacraalrecht zou geschieden i). De gansche
samenleving was naar rechtsverlioudingen ingedeeld, en terwijl
ieder nauwgezet zijn burgerplichten had te vervullen, vereerde ook
elke familie hare luiisgoden, die van haar geslacht, van hare curie
en ten slotte die van den Staat 2). De godsdienst werd officieel
door den Staat gehandhaafd en verleende dezen liet karakter van
eene door den cultus eng verbonden gemeente. De wil der goden
moest daarin tot uitdrukking komen, en de Koning was q.t.
opperpriester, die in naam van den Staat de groote offers bracht.
Naderhand werd deze dienst door de Flamines volbraclit, terwijl
de Pontifices voor de bewaring van het goddelijk recht liadden
zorg te dragen Met de toenemende veroveringen deed het
Syncretisme zijn intocht in Rome en l)ereidde mede den ondergang
voor van den eens zoo krachtigen Staat.

Rij alle cultuurvolken der Oudheid vindt men alzoo een nauw
verband tusschen staats- en godsdienstgemeenschap, en de over-

1) Vg. j.a Saussavk, Jlcl. Gcxch. 2. II, 37Ü f.

2) Vg. (iKKKUKKN, Slaat 11. Kirchc. S. 2.\') f.

Dat lu\'t ius sncnim ook tot het ius publicum bohoonlc, wunl door do cerstu
christonei) nog erkend. Paulns Iwriei) zich Hand. 25, 11 op den Keixer, omdat
l)ij dezen do hoogste uitspraak Iwrustlc in allo gesdiillen; en dat hier do be-
sehuldiging van religieusen .nard was, blijkt uit hetgeen Pestus in vs. 1!) vv.
daarover zeide.

-ocr page 18-

6

tuiging is algemeen, dat de betrekking tot en de gehoorzaamheid
aan de goden de gi\'ondslag is zoowel voor een goed en deugdzaam
leven als voor een vast staatsverband.

- Zoo vormde de godsdienst de zedelijke kracht der gemeenschap;
maar omdat hij niet in staat was een inniger verhouding tusschen
goden en menschen tot stand te brengen dan die van afhankelijk-
heid, zonder innerlijke verzoening, en zijne voorstellingen binnen
te enge grenzen beperkt bleven, waren zijne pogingen tot ver-
nieuwing vruchteloos.

Aleer wij tot het Christendom komen, waarbij voor het eerst
gesproken kan worden van eene zelfstandige, geestelijke gemeen-
schap, die zich losmaakt van het nationale verband, moeten wij
stilstaan bij het volk Israël, in welks godsdienst de wortelen der
Christelijke Kerk verborgen zijn.

Wil men in een historisch overzicht van de onderlinge verhou-
ding der religieuse en staatkundige macht in de wereld tot op
\'"Calvijn spreken over Israël, dan denkt men onwillekeurig aan
den grooten invloed, dien het Oude Testament op de gedachten en
voorstellingen van den Reformator heeft gehad, en het woord
Theocratie vloeit als vanzelve uit de pen i).

Dat God metterdaad als heerscher over het volk o}) elk levens-
gebied erkend en gediend werd, de Overheid slechts als vertegen-
woordiger des Heeren optrad en een schoon samenstel van ztjdelijke,
ceremoniëele cn burgerlijke wetten van Mozes af aan dat volk
Gods in bizonderen zin tot richtsnoer strekte, dat was voor Calvijn
het karakteristieke van Israels eenige plaats in de geschiedenis,
en hierin huldigde hij de algemeen gangbare Joodsche denkbeelden
omtrent de Oude Redeeling, zooals zij reeds door de eerste Christenen
in de kerk waren binnengekomen.

■A

Rij deze opvatting stond aan het begin Van Israëls historie het
grootsche systeem der Mozaïsche wet, waarin de theocratische ge-
dachte was belichaamd, zoodat zij door do latere profeten slechts
in herinnering behoefde te worden gebracht en door koning en
volk moest worden nageleefd. De nieuwere onderzoekingen op het

1) Het woord Theocratie wordt hier genomen in don inccfit gangbaren, giHWtc-
lijken zin. In haar historiwhe l>ctcckcnis is Iict gelijk aan Hierocratic, du prieslor-
hcer8chai)pij, die na den tijd van Ezra en Nehcniia in Palestina de niachf in
liaiulen kreej; en door Klavius Josephns (contra Apionctn II, Ki) met don iiaan»
van Theocratie werd iHMtenipeid.

-ocr page 19-

terrein der Oud-Testamentisclie geschiedenis hebben echter aange-
toond, dat op grond van wat de Bijbelboeken feitelijk verhalen
de pentateuchale wetgeving secundair moet worden beschouwd aan
de profetische prediking en als neerslag van deze is aan te merken,
zoodat niet het ideaal in den aanvang stond beschreven als model
voor latere ontwikkeling , doch eerst de levende Godsopenbaring in en
door de verschillende Godsmannen al meer in haar diepte werd
verstaan en de verschillende verhoudingen des levens daardoor
meer en meer werden geheiligd i). ,,Alles Grosse in der Geschichte,
vor Allem in der religiösen, vollzieht sich nicht durch Lehre,
Theorie, System, sondern durch
Thaim, Offenbarungen des
Geistes und der Kraft", zegt
SCHULTZ 2) terecht, en Israels
geschiedenis toont het evenzoo, dat zijne beteekenis niet ligt in
zijn theocratisch systeem — immers de omwonende volkeren leidden
evenzeer zoowel hunne staatkundige als hunne religieuse instel-
lingen en wetten van hunne goden af — maar wel daarin, dat do
eenig ware God dit volk had uitverkoren tot Zijn eigendom Aan
het begin der volksgeschiedenis stond jNIozes als de eerste profeet,
zooals ook Ilosea herinnert i): ,,Jahve voerde Israël opuit Egypte
door een profeet en door oen profeet werd hij gehoed". Ilij was
het, die de zedelijke eisclien Gods in de Tien Woorden voorop
stelde en dienovereenkomstig het persoonlijk, huiselijk en burger-
lijk leven aanvankelijk regelde, zoodat de na hem komende i)rofeten
en koningen daarop konden voortbouwen om den wil Gods in alles
tot uitdrukking to brengen. Dat God Koning was over zijn volk,
dat leefde steeds sterker in het volksbewustzijn in. Eerst was Ilij
de krijgsgod, de God der slagorden Israëls; met do bezitnaine van
Kanaiin werd Ilij ook lieer en Koning van het land, die evenzeer
in vredestijd over zijn onderdanen gebood en zijn blijvenden ver-

1) Vg. Trof. Dr. C». Wildkuokii, Dc Projdic onder /»rat/. Lelden 1881.
Hl. li) vv. Vg. l\'rof. Dr. J. J. 1\'.
Vaij:tün .Ir, in i,.\\. Saussayk\'s Keliglons-
gew-hiclitc 2. I, 310.

2) Dr. 11. St\'hul-tz, Alltculanicnllichc Thcohijic 5. CJöllliigeii 18üü. H. !»1.

Vg. Ainos 3 : 2. „U .nllecn hel) Ik gekend uil alle geslachten der aarde".

W. Kohkutson Smith, The ProphcLi of Israel, Edinburgh 1882, p. 70, zegt
hieromtrent: „The jirlniary difference l)etween the religion of Israël and that of
the Kurrouniling nations does not lie In the idea of a theocracy, or in a philo-
sophy of the invisible world, or in tlio external forms of religious service, but
in a i>ersonal difference between .Jehovah and the other goils".

•») IIo8e.i 12 ; M,

-ocr page 20-

tegenwoordige!\' in den aardschen Koning liad i). Met David en Salomo
trad de Jahvistische Staat in de rij der vollteren en nam daarmede
tegenover de heidensche cultuur de verplichting op zich te toonen,
waarin de dienst van den waren God zich kenmerkend onder-
scheidde van dien der naburen. En weldra was de strijd in vollen
gang tot aan de Ballingschap toe, waarbij eenerzijds de profeten
de rechten van Jahve verdedigden en voor Zijne eere opkwamen,
anderzijds de meeste koningen bedacht waren op uitwendige macht
en grootheid. Deze worsteling — die ons het duidelijkst is getee-
kend in de verhouding van Elia tegenover Achab 2) — bracht aan
het licht hoe kwalijk de belangen eener wereldsche politiek samen-
gaan met de eischen van God en dat vrijwillige gehoorzaamheid de
eenige weg is, om ook op het terrein van liet openbare leven tot
ware grootheid te komen: ,,Niet door geweld, maar door Mijnen
Geest zal het geschieden, zegt de Heer der heerscharen" 3).

J3ij Elia zijn dan ook reeds de beginselen te vinden van de
Jesaiaansche prediking van het Overblijfsel, de geestelijke kern
des volks, die God vrijwilliglijk liefheeft. Wij vinden deze in den
kring van mannen, die Jesaia om zich heen verzamelde\'), door
wie de Getuigenis moest worden bewaard en gewacht worden op
de verlossing, die Jahve zou bewerken. Jesaia, de profeet des
Geloofs, wees ook de beteekenis van Israël aan als een geestelijk
rijk, zonder de politieke idealen der wereldsche staten^»).

Jeremia trok de scheiding van patriotisme en religie door, zoodat
het Jahvisme steeds mcHjr losgemaakt werd van de nationale
banden. Dit werd tot een feit in de Hallingschap. De eenheid van
den waren godsdienst en de staatkundige eenheid waren nu gansch
los van elkander en hebben elkander nooit weer gedekt. Mot
Ezechiel trad uit het graf van Israëls onafhankelijk volksbestaan de
Gemeente van Jahve te voorschijn. Met het oog op do glorierijke
herstelling in de toekomst, ontwierp de profeet een sciiets eener
ideale wetgeving«), waardoor aan alle eischen
van Gods heiligheid
zou worden voldaan. Dit werd do grondslag voor do Triosterwet
en de historische toelichting van den Kronieksthrijver, en terwijl

1) Zie o.a. 2 Sani. 5 : 2. Vg. Valeton, a. a. O. S. 2G9.

2) 1 Kon. 17—22.

3) Zach. i : ö.

4) Jesaia 8, 16—18.

5) Vg. Valftton, a. a. O. S. 285 f.

6) Ezech. 40—48.

-ocr page 21-

9

de Joodsche Gemeente na Ezra en Nehemia in strenge wetsbe-
trachting de idee van heiligheid van land, tijden, personen en
bezitting zoo nauwkeurig mogelijk tot uitdrukking zocht te brengen,
trad alle politieke belangstelling op den achtergrond en werd de
staatszorg aan de vreemde overheerschers overgelaten.

Wat ons in Israëls geschiedenis bizonder treft, is dus vooreerst de
steeds luider en duidelijker klinkende eisch van den Verbondsgod,
dat men Hem gehoorzamen zal op elk levensgebied, en verder, dat
het uitscheidingsproces van ongeestelijke elementen en de vorming van
een geestelijken kern de kiem is geworden van het Koninkrijk Gods,
dat Jezus Christus in de volheid des tijds is komen verkondigen.

Zoowel de eischen van God in het burgerlijk leven als de ge-
meenschap der geloovigen heeft Calvijn later in het oog gehouden,
alleen heeft hij de eerste willen handhaven ten koste van de vrij-
willige gehoorzaamheid der laatste, cn heeft niet geheel en al de
klii) der wetsheerschappij kunnen ontzeilen, waarop het Farizeïsme
Israël heeft doen stranden.

Het Evangelie van het Koninkrijk Gods i), dat was de inhoud van
Jezus\' prediking toen hij optrad in Galilea en een gansch nieuwe
periode in de wereldgeschiedenis opende: God zal weer Koning zijn
over zijn volk en do heerschappij in bizonderen zin aanvaarden!
Do vromen onder Israël haddon zoo lang reeds gehoopt op de her-
stelling (lier (lodsregeoring -), welke door do Profeten mot sterke
kleuren was geschilderd, als zijnde de tijd van vrede en gerech-
tigheid, waarin aan alle onderdrukking een einde zou worden
gemaakt, waarin de gebrokenen van hart genezen, de gevangenen
zouden worden losgelaten en het jaar van het welbehagen des
Hoeren (Jes. Gl) zou aanbreken. Hier vond Jezus een geschikt
aanknooi)ingspunt, om, met terzijdestelling van de verwachting
eener
politieke zelfstandigheid cn heerschappij over andore volken,
de
(jcesicUjke beteekenis dier finathia tov Oeov in het licht te
stellen, haar nabijheid aan te kondigen en ze tot uitvoering te
brengen 3). Zij heeft haar gebied in het hart\' des menschon i) en

1) .mk. 1, m v. Vg. (Ir. Tlieol. WoordonUot-k v. Prof. Dr. j. m. s. haj.ion,
iirl. (iaadfi\'n. A. IIaunack, Da-n IIWu f^i Chrhtcnlhuvis. Loipzig 1S)Ü(). S. ;M ff.
IlKii/.od\'s Konl-lCiicyclopacdie.irt.
lidch Goltcs.

2) Luk. li, 25. 38.

3) Luk. 4, 17—21. Mt. 11, 2-ü; 12, 28.
•») ivtoi {\'/tür.
Lk. 17, 20 v.

-ocr page 22-

10

is van hemelschen aard i). Tot haar behoort men niet door ge-
boorte of lidmaatschap, neen, het zijn de
jiroy/ol reo m\'Ev^iari -), .
de ósdicoyiuévoi evexev dmaioovvj-jq 3) ^ de kinderen en die hun gelijk
zijn -i), degenen die Gods geboden leeren en ze doen 5), welke
deelhebben aan die
ßaodeia. En hijzelf is de Koning, de beloofde
Messias uit het geslacht van David, die ook als zoodanig door
zijne discipelen wordt erkend (J). Zij zijn het, die de kern vormen
der gemeente, en derhalve door Jezus bijzonder worden onder-
wezen en bekrachtigd 7). Hun worden ook de verborgenheden van
het Godsrijk ontsloten door de Gelijkenissen, die voor de anderen
nog grootendeels onverstaanbaar zijn 8). Daarin stelt Jezus op ver-
schillende wijze het ontstaan, den groei en ontwikkeling, het einde en
het karakter dier
ßaadsla voor\'J). Alle andere macht moet er ten
slotte voor wijken, wanneer het oordeel voltrokken wordt en ,,de
rechtvaardigen zullen blinken gelijk de zon in het koninkrijk huns
Vaders" lO). Dan openbaart zich het Godsrijk in volle heerlijkheid
en wordt de groote Bruiloft gevierd H)-

In zijne beteekenis van de hoogste zaligheid wordt het in ver-
schillende gelijkenissen ook als
loon voorgesteld voor eene ge-
trouwe werkzaamheid in den dienst van God i^), maar daar behoort
het rechtsbegrip van loon tot do symbolische inkleeding 13), aan-
gezien het God is die uit vrije gunst zijne gaven uitdeelt.

De ßnaihia tov êeov (of t(7)v ovgnrwv als aanduiding van haar
bovenaardsch karakter) is dus de sfeer, waarin God als koning
zich doet gelden en als zoodanig wordt erkend, eene Theocratie
in den waren zin, waarin de onderdanen eene geestelijke gemeen-
schap vormen, welke eerst met de voleinding van het werk van
Christus in hare heerlijkheid zal openbaar worden. De Christenen

1) .Xoh. 18, 3C.

2) Mt. 5, 3.

3) Mt. 5, 10.
Mk. 10, M
V.

6) Mt. 5, 19.

6) Mk. 8, 29. Joh. ü, 09. Mk. 12, 3r)-37. Ml. 27, 11.

7) Vg. Mk. 3, 33-9, 50. Ml. 17, 25 vv.

8) Mk. 4, 11.

9) Zie o.a. Mt. 13, 31 vv. Mk. 4, 2(j. Mt. 13, 33. 41. 45.

10) Mt. 13, 41-43; 25, 31-4(3.

11) Ml. 22, 2 vv. Lk. 13, 28 v.

12) Mt. 24, 45 vv.; 25, 14 vv. Mk. 9, 41.

13) Vg. Luk. 17, 10.

-ocr page 23-

11

zijn geroepen om die ßaodeia te zoeken i), d. w. z. God als koning
te proclameeren op elk levensterrein en alzoo de scheiding door
te trekken tusschen de wereld als de natuurlijke ontwikkeling der
menschheid buiten God en het Koninkrijk Gods 2).

Dit Godsrijk openbaart zich min of meer zichtbaar in de èy.-
xXi]oia, de gemeente van Christus , welke in de wereld optreedt
als vereeniging van Cliristusbelijders. In haar midden is niet de
een boven den ander gesteld, gelijk in de koninkrijken der wereld,
maar allen zijn daar gelijk-1). Is er oneenigheid in den broeder-
kring, zoo heeft men het in hoogste instantie der èy.xXijota te
kennen te geven 5). Omtrent de verdere inrichting worden geene
voorschriften gegeven; wel worden de apostelen aangesteld om de
gemeente te weiden\'!), doch in alle dingen zal de Geest hun wijs-
heid geven en leiden in alle waarheid\'). In den strijd met de
wereld mag slechts van geestelijke wapenen worden gebruik ge-
maakt en alles behoort te geschieden in den geest der liefde f).

Hierin is het correctief voor de kerk gegeven voor alle eeuwen
tot hare voltooiing toe; door de leiding des Geestes Iioudt de Ko-
ning zelf het bestuur in handen, en wil haar door innerlijke
kracht de overwinning verzekeren i*\').

De burgerlijke samenleving vindt Jezus reeds historisch ge-
worden, en hij aanvaardt haar. De aardsche heerschappij keurt
hij als zoodanig niet af; hij ei\'kent hare wettigheid in de natuur-
lijke ontwikkeling der dingen u). Do overheid hoeft dus wettige

1) Mt. Ü, 33.

2) Vg. lia-ichlai van Eltheto 1001, ii". 10 art. Het Koninkrijk, door.Ir.;
1\'rof. IJ.viJON, Gr. Th. Woordeniioek I 3S7,- vat het in dit verband onkel als
einddoel van do Goddelijko heilsopenluuing op.

3) Mt. lÜ, 18. Vg. Rui). SoiiM, KirchcnrccM 1, Leipzig 1802, S. 10 f.
„Kkklesia hoist jede Vcrsanwidnng, welehc dogmatisch,
für den Glaul>cn, ihrem
geistlichen Werte nach eine Versainndnng dor
Chrixtcnhcil, eine Versannnlnng
des n»!utestamentliehen Ilnndesvolkes vor und mit (5ott (Christo) darstellt."

4) Mk. 10, 13 V. Luk. 22, 25.

5) Mt. 18, 17.

C) Mt, 10, 1 en vv. Joh. 21, 15 vv.

\') Joh. lü, 13.

8) Mt. 2(5, 52.

9) Mt. 22, 30 vv.

10) >rt. 13, 33.

11) Mk. 10, 42: „Gij weet, dat degenen, die geacht worden Oversten te zijn
der volken, heerschappij voeren over hen, en hunno grooten gebruiken macht
over hen", vg. Mt. 20, 25; Lk. 22, 25 v.

-ocr page 24-

12

macht, ja deze is haar van God geschonken — zooals Jezus tegen-
over Pilatus verklaart 1) — en daartegen mogen de discipelen van
Jezus zich niet verzetten, wanneer zij ten minste op haar terrein
blijft. De juiste verhouding wordt door deze woorden aangegeven:
ra
Kaiaaoo^ UTiódozE Kaiaaoi y.al ra tov deov tcö decö -), d. w. z.
wat het stempel draagt vaii den keizer, en in het algemeen, wat
tot de wereldlijke macht behoort, heeft men haar volgens haren
eisch te geven, als men dan ook maar aan God toewijdt, wat in
bijzonderen zin het Zijne is, n.1. het hart, en wat daaruit voortkomt..

Scherp scheidt Jezus aldus de beide terreinen, maar eischt den
mensch voor beide op 3), zoodat ze in hoogere eenheid toch weer
samenkomen onder de souvereiniteit van God.

Met rechtsvragen bemoeit Jezus zich niet; hij is niet geroepen
tot scheidsrechter in burgerlijke zaken. Wel verzet hij zich met
alle kracht tegen de onrechtmatige geestelijke heerschappij van
overpriesters en schriftgeleerden 4) en reinigt in heiligen toorn den
tempel, die aan hunne zorg is toevertrouwd S), maar hij blijft hier
op zuiver religieus terrein en toont zich hier — evenals bij den
plechtigen intocht in Jeruzalem — als de door de profeten aange-
kondigde Messias, die ook recht heeft op te treden tegen de ver-
meende autoriteit der geestelijke leiders des volks.

Op deze wijze heeft Jezus aan de geestelijke en aan de wereld-
lijke macht in de wereld een eigen terrein aangewezen, de uit-
werking dezer beginselen toevertrouwende aan zijne discipelen.

_ De Apostelen hebben dit voetspoor gevolgd, en vooral Paulus
spreekt zich in Rom. 13, 1—7 duidelijk uit over de overheid
(hetzij heidensche of christelijke) en de gehoorzaamheid, die men
haar verschuldigd is. Het beginsel is:
ov yun tnnv é^ovam n /()}
aTTo ") Deov, ai öt: ovoni vno \\)eov TEzayfiÉvut «otv\').

De macht (bedoeld is die der overheid) is dus a.h.w. een
orgaan der goddelijke wereldregeering, het middel waardoor God

1) Joh. 19, 11.

2) Mk. 12, 11-17 en luirali. pil.

3) De belasting, die .Jezus (Mt. 17, 21) zic-ii niet verplicht gevoelde te betalen,
was een toiniwlbelasting
{didgazfiov, geen Komeinscho ilenaric), waarvan .fezus
als Zoon van den Heer des tempels eigenlijk ontlieven was.

4) Mt. 23.

5) Mt. 21, 1 vv. cn parall. pil.

6) «jró Oeov met D. E. F. G. Te.xt. Uec.; v.io ösov hebben N A IJ L P.

7) Kom. 13, 1.

-ocr page 25-

13

zijne heerschappij over de vollten uitoefent en handhaaft. Verzet
tegen haar is dus verzet tegen God en het oordeel is dan niet verre,
bestaande in de straf, die zij oplegt. Daarom is men haar gelioor-
zaamlieid verschuldigd, niet enkel uit vrees voor straf, maar ook
omdat men in zijn geweten de noodzakelijkheid daarvan erkent i).
Haar functie is, als
Oeov öidxovog (vs. 4) de goeden te beloonen
en de kwaden rechtvaardig te straffen 2). Het zwaard draagt zij
als symbool van de macht over leven en dood, om aldus tot het
uiterste toe haar gezag te kunnen handhaven. — Met een voor-
beeld uit de practijk, het betalen van belasting, bewijst Paulus
verder de algemeene erkenning der overheid (vs. G). In vs. 7
wordt ten slotte de conclusie getrokken voor de bizondere gevallen,
waarin men aan de overheid heeft te geven wat zij eischt, waarna
vs. 8 het geheim noemt voor eene volkomen wetsvervulling:
to
fUAï/Aov? uya.Kir.

Voorts vermaant Paulus Timotheus als het hoofd eener jdaatse-
lijke gemeente, ,,dat voor alle dingen gedaan worden smeekingen,
gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle menschen, voor
koningen en allen die in hoogheid zijn, oi)dat wij een gerust en
stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid" \'i).
De plaatselijke gemeenten als zoovele kringen van geloovigen zijn
wel geconstitueerd, maar van een samenvatting van deze alle als
een empirische grootheid is nog geen sprake; de eenstenunige be-
lijdenis van den naam van Jezus omvat wel allen, doch tot een
dogmatische bei)aling van het kerkbegrip is het nog niet gekomen )).

In aanmerking nemende de heidensche overheid, waaronder
Paulus leefde, die hem zelfs gevangen hield, kunnen wij uit zijne
houding tegenover haar de gevolgtrekking maken, dat hij geen
verzet tegen do overheid gewild heeft. Eischt zij echter dingen,
die met het geweten in strijd zijn, dan heeft men Gods gebod (e

I) Kom. 13, .O.

-) F. (lODKT wijst er in zijn (.\\)mmentanr oj) den Komeinenbrief (vort. v.
(1. .1. A. .loN\'KKK, rtrecht 1!)01) in verlmnd mot vs. 3 oj), dat hier sprnUo is
van het doen van geriH-htigheid en ongerwIitiKheid bejiaaldelijk in het maal-
Koiiappolijk leven. liet gel)ied van de overheid is dan „dat van het werk of de
werken, dat van ilc uitwendige daden."

3) 1 Tim. 2 : 1 v.

Vg. Prof. Dr. R Lookh, Ihijmcn;ic.v.l,ichlc Ilalle 189.3, S 13, <li,>
in (Jai. 1, 8 v. en 1 .Joh. 4, 3 nvds dc beginselen eener dogmaliselie liepa-
ling vindt.

-ocr page 26-

14

volgen en de straf, die de overheid oplegt, onder protest te dragen
(Paulus te Phiiippi, Cesarea, Rome).

Petrus denkt er niet anders over, als hij i) zijn lezers inscherpt:
v7ioxayi]re Tidoj] uv&Qcomvij y.riosi óid tÓv xvqiov, want juist omdat de
Heidenen denken, dat de Christenen alle wereldsche gezag verachten,
hebben dezen metterdaad te bewijzen, dat de gehoorzaamheid aan
de overheid volgens den wl van Christus is en zij dus zoowel God
vreezen als den Koning eeren. Ontstaat er echter een conflict doordat
de overheid de vrije prediking verbiedt, dan bepale men zich tot
lijdelijk verzet en verkieze het martelaarschap boven krachtdadig ver-
weer 2), ,,denn der active Widerstand verneint nicht nur ein einzelnes
Gesetz, sondern den ganzen Bestand der öffentlichen Gewalt" merkt
Geffcken terecht op Als richtsnoer wijzen de apostelen aan,
dat men Gode meer te gehoorzamen heeft dan menschen 4).

Principieel is dus door hen gebroken met de autoriteit der macht-
hebbers op godsdienstig gebied; daar gehoorzamen zij niemand
anders dan hun Koning, die volgens gansch andere wetten regeert
dan gene. Dit aan den godsdienst aanwijzen van een eigen terrein,
waarop de betrekking der enkele persoonlijkheid tot God tot haar
recht kwam, moest echter in het Romeinsche staatsleven wel aan-
leiding geven tot botsingen.

De Staat van zijne zijde gevoelde zicli tegenover de goden ver-
plicht den Staatsgodsdienst te handhaven, want daarvan was zijn
welzijn afhankelijk; aan den anderen kant beschouwden de Christenen
de vereering der Staatsidee, belichaamd in den Keizer, die in zich
alle burgerlijke en geestelijke macht op aarde vereenigde, als af-
goderij en bijgeloof. Het Christendom predikte een individueele
betrekking mot God en loochende het recht van don Staat om
een bepaalde godsveroering voor te schrijven. Daardoor werd echter
eigenlijk de grondslag der Romeinsche heerschappij aangetast, die
zoo nauw met de goden verbonden was.

In het tijdperk der onderdrukking konden do kleine gemeenten
zich dan ook slechts zoor in \'t geheim staande houden, en in Rome
was eene
Irnjrafenisvcrccniijhuj de eenige vorm waaronder de
Christenen tezamen mochten komen.

1) 1 Petr. 2, 13-17.

2) Ilaml. 12, 1-17.

S) (Jkffokkn, SUial urul Kirchc. S. Hl.

•1) IlaiKl. 4, 19; 29.

-ocr page 27-

15

De geloofsgenooten constitueerden zich plaatselijk naar het voor-
beeld der Synagogen, onder
Presbyters en Diakenen, waarvan
velen nog door de apostelen waren aangesteld. Bij grootere uit-
breiding werd al spoedig aan één der presbyters de algemeene
ênioy.oTii] toevertrouwd (om splitsingen te voorkomen, zegtllieronym.
Ep. 101 ad Evang.). Deze 3 ambten van
bisschop, presbyter en
diaken vond men in het midden der 2® eeuw schier in alle gemeenten i).
De bisschop kreeg nu ook het leerambt in handen, en terwijl hij
tevens de gemeente begon te vertegenwoordigen, werd hij ais
vanzelf bekleed met het gezag, dat de apostelen, profeten en
leeraars hadden bezeten, zonder dat een ander menschelijk gezag
boven hen stond. Op dezen grondslag is het katholieke bisschops-
ambt verder opgebouwd. Heilloos werkte de daarbij opkomende
gedachte, dat de ambtsdragers een
aparien stand vormden door
de ordinatio, met bizondere gaven toegerust; zoo kwam de schei-
ding op van den
clerus (het erfdeel God) en de laici, het volk 2).
Do kerkidee zelf wies van 2 zijdon, n.1. door de uitbreiding der
gemeenten, waardoor diocesen en korkol. provincies ontstonden,
andererzijds door het bewustzijn, dat de geloovigen over de ge-
heele wereld bij elkander behoorden en do eene algemeene Christe-
lijke kerk uit de gemeenschup dor heiligen bo.stond •\'!). Hot kenmerk
der Chr. kerk tegenover do buitenwereld was de
zoodnt de kerk werd de
belijdende yemecnie^). Deze kreeg steeds
vaster vormen in eeredionst en kerkelijke tucht, werd een
empirisvli
beyrensdc (jrooiheid.
on heette apostolisch en katholiek f\'), on zij

1) Vg. Hun. SoHM, Kirchcnrcrhl, Lcipzig 1892, I. § 9. Dr. .1. A. (\'ua.mkk,
Gcnehi\'rdauK van dc caMc sm ccnwcn tlcv (Vnixklijkc Kak, Utrwht 1S!)7, M. 11.
11.
(Jkkitkkn, a. a. ()., S. 72 ff.

Vooral door cvpiiianus uitgcworkl, cf. op. ()(i, 8 „m lcsia plclis sacor-
(loti adunat.i et panton
ruo gre.x adhacrens, mulo sciro iIoIm-h opisrojmm in
occloflia 08RC,\' ct cwlesiam in cpiwopo, et r1 (piiH cum cpiHoojx» non sit, in (><•-
«•losia non ossc"; do nnitatc ccclosiao c. 17 „«pii so a
dcri eins ct plrbin «H-lclati
Rwrnit." (
Looks. D. G.3 § 29, 3).

Ikknakus c. hacr. III. 3 „occlosiam, hoe est oos (pii nndiqno snnt fidolcs",
ja rmls Ignatin.s Smyrn. 8, 2 p. 109 (
cmI. mnj. Ciobh. Ilarn. ct Zalm I87(),
(Ttoi\' ar (pavfj ó fTiioxonot, ixtX :xX{jdo{ Saxco\' ïoanFQ o.iov nv j/ 6 X(>iaTt>i
\'Itjaovi, ixtï if xadoXixtf txxhjat\'a.

4) Tkuti\'j.uanu8 , dc ri)oclnc. 4, p. 12: aqnam Ingnwi chrisli.mam fidom
in Icgifl 8uao verba profilcmnr.

irknakca I 10, 1: xatV iV.t]t xijt olxov/m^Tji . . . .?(f<i,Tn()/<eV»/. Loors,
I). O. S. 89.

-ocr page 28-

16

verbond als zoodanig alle christenen, die stonden op het funda-
ment der
Regula fidei, het bisschoppelijk ambt en den Kanon
des N. T.
1).

In aanraking met de wereld en den Romeinschen Staat, door
de vervolgingen maar ook door ervaringen in eigen boezem, moest
men er toe komen de theoretische kerk van die in de practijk te
onderscheiden, het wezen der kerk van hare verschijning in de
wereld, maar vóór Augustinus komt dat niet tot duidelijke formu-
leering, omdat de officieele kerk tegenover de Montanisten de be-
wering volhield dat in haar het wezen en de verschijning elkander
dekten, terwijl Cyprianus ook tegenover de Novatianen de bis-
schopskerk voor de eenige kerk verklaarde-).

Buiten haar is geen heil3), immers, ,,habere non potest deum
patrem, qui ecclesiam non habet matrem" 4); zij rust op de een-
heid van het episcopaat, dat zijn toppunt vindt in de cathedra
Petri 5).

In de eerste 2 eeuwen bepaalde zich de tegenstand der Ro-
meinsche overheid meestal tot locale edicten, waarmede zij wel
meende het dreigende gevaar te kunnen bezweren C).

Eerst met keizer Decius (249) begon de eerste systematische
vervolging der Christenen, en wel uit enthousiasme voor de oud-
Romeinsche staatsidee, die onvereenigbaar was gebleken met het
universalistisch karakter van het Christendom. Wie den Staats-
goden niet offerde, werd zwaar gestraft, de bisschoppen met eleu
dood\'). De edicten van Valerianus (254 - 2(50) overtroffen die van
Decius nog in hardheid en brachten de 2° officieele vervolging met
zich. Toch had het Christendom reeds te diepen wortel in het
volksleven geslagen en was aan den anderen kant het Heidendom

\') Vr. A. Haknac !k, Lehrbuch der I)oijmeTi(jcnch{f,hte-. Freiburg i. 15. 18!)ü.
I 287 vv.; Looks, D. G., § 1!>.

2) CvpniANUS. Ep. óf), 24 „(piiaipiis ilio est et (lualisciuKiuc est, (Jhristi-
anus non est, qui in Christi ecclesia non est .... cpii nee fraternani caritatein
nee ecclesiasticain unitatein tenuit (vg.
K. Skkhkiui, Jieyriff der rhrUtlichcn
Kirchc,
Erlangen 1885, S. 30).

3) Cypr. ep. 73, 21.

4) Cyi\'k. de unit. eccl. G.

5) De unit. cccl. Tj noemt Cypuianu.s dc gemeente tc Ilome («cclesiac catho-
liead radix et matrix.

C) Volgens het edict van Trajanus aan Plinins was het Christen-zijn wel
strafba.ir, doch beho(;fde niet opzettelijk te worden lM>slreden.

7) Vg. Chamkii, Gcwh. V. d. cerMe (i eeuwen !? 43.

-ocr page 29-

17

te zeer verzwakt, dan dat deze verhouding lang zou kunnen voort-
duren.

Het zuurdeeg des Evangelies had waarlijk niet vergeefs gewerkt, en
reeds het driekeizeredict van 311 schonk algeineene godsdienst-
vrijheid, terwijl een gansch nieuw tijdperk aanbrak toen Con-
stantijn de Groote als ,,beschermer des Christendoms" zijn
tegenstander Maxentius in 312 vernietigd had. Om politieke
redenen verklaarde hij het Christendom tot 2^1011 staatsgodsdienst,
welks invloed dientengevolge op het staatswezen liand over hand
toenam 1). De geestelijkheid kreeg bijzondere voorrechten, terwijl
alle kerkelijke goederen werden teruggegeven en vele schenkingen
werden gedaan; aan den clerus werd eigen jurisdictie verzekerd.
Door deze verwereldlijking, waarbij het aantal Christenen buiten-
gewoon sterk wies, nam het geestelijk gehalte even sterk af,
en verkreeg de Christelijke kerk allengs de plaats, welke de
Romeinsche Staatsgodsdienst voor haar ontruimd had. De keizer
besliste over het bijeenkomen van oecumenische en andere syno-
den, en wist daar meest zijn wil door te zetten. Rij hem berustte
ook de hoogste wetgevende macht en de opperste rechtspraak in
alle inwendige aangelegenheden\'-). Zoo werd de vereeniging van Kerk
en Staat onder leiding van den laatste een voldongen feit, dat
geheel in strijd was met den geestelijken aard der Christelijke
kerk, en vroeg of Iaat een reactie moest te voorschijn roejjen.

Monnikendom en ascese ijverden van kerkelijke zijde, terwijl
keizer Valentianua II onder den invloed van Amtirosius van Milaan
verklaarde zich door den cliristelijken godsdienst te willen laten leiden,
en erkende dat het ei)iscopaat als vertegenwoordigende de zuiverste
traditie, de eenig ware interpretatie kon geven van den wil Gods-\').
Do invloed van de kerk op den christelijken keizer word nu steeds
moer overwegend, en deze strafte elke afwijking van de orthodo.\\e
loer; omgekeerd bleven tot de ü\'\'" eeuw toe de synodale besluiten
bindend voor de Kerk zoowol als voor den Staat. Dit geldt voor-
namelijk van het ircsMiomeinscho rijk, waar de Hierarchie zich
tengevolge van het eigenaardig volkskarakter on do zelfstandigheid
der kerkelijke instellingen, als vrije macht naast den Staat wist
te handhaven.

1) CllAMKIl a. w. § 11.

2) Cham KU, lil. 225.

3) ld. a. w. § .50.

-ocr page 30-

18

In het Oosten ging de Kerk schier geheel in den Staat op,
mede tengevolge van de grootere afhankelijkheid der bisschoppen
van den Keizer.

Augustinusi) moet nu worden genoemd, die met zijn Kerk-
begrip alle volgende eeuwen heeft beheerscht. Zijne gedachten over
de verhouding van Kerk en Staat heeft hij uitvoerig neergelegd
in De Civitate Dei libri
XXII 2). Daarin stelt hij de 2 civitates
tegenover elkander. De Civitas
coelestis is ident met het Koninkrijk
Gods, dat, van eeuwigheid bestaande, in den tijd met Abel be-
gint 3) en zich geleidelijk uitbreidt langs de lijn\\der patriarchen,
richters, koningen en profeten van Israël tot op "Christus,
met wien de Christelijke Kerk dê erfenis van^het Godsvolk aan-
vaardt. —- De eigenlijke Kerk is de
communio sanctornm
waarop de epitheta, die de H. Schrift aan de gemeente geeft, van
toepassing zijn. Haar kenmerken zijn de
Spiritus sanctus en de
caritas •\'\'), die door God aan zijn vast getal uitverkorenen worden
meegedeeld f»). Deze onzichtbare gemeenschap \') bevindt zich in het
milieu der zichtbare Katholieke kerk in de verhouding als van in-
en uitwendige mensch. In de zichtbare kerk, wier kenteekenen zijn
de Sacramenten en het Woord Gods, zijn kaf en koren te zamen,
daarin heeft men te onderscheiden, degenen die in het huis zijn
en de huisgenooten s). Eerst de Kerk der toekomst in het Mille-

Vg. II. ükkfcken, St. u. K. Fk. .Iiir,. Staui,, Philosophi« ile.s llcdilH.
I. II. 1. CuAMj;!;, (Jos(!li. der eerste (5 eeuwen, § (50.

2) Opp. Ang. ed. Vennti naK8.ani.

3) Do Civ. del XIV, 1 , 2.

\'\') Oinnes fideles, non sohnn qui niodo sunt, Re<l ot qui .inte nos fuernnt,
et jam dormionmt, et qui post nos futuri sunt (<\'narr. in |)salm. 12(), :{). De
unitate c(x;I. c. 22 (XII, 17!», cd. Vcneti 3. IJ.assani): Nee regcncrati spiritualitcr
in corpus et memhra Cliristi ooaedificentur nisi boni; profeclo in
m/i» honk vul
illa ecclesia,
cui dicitur: Sicut liliinn etc.

ö) c. Cresc. II, c. (XII, .>327).

<■\') De Corrcpt. ct grat., c. KJ (Xl\\^ !)!!)) .... (jni pr.icdcstlnali sunt in
rcgnnuï Dei, quorum ita ccrtns est
nimenm, ut nee add.nlnr eis quisquam ni>c
mlnuatur ex els.

7). In dc IJapt. II1, c. 1<) (XII, col. l\';-!) hoct hot van de psoudo- on anti-
christenen: quuin
inlu-t vUlcntnr, .ali illa invmhili caritatis compago s<\'parati sutit.

8) De Hapt. VII, c. .\')]. Alios .lutom ita dici in domo nt non pertine.int ad
comi)agpm douuis nee ad KocictatPui fnictiferao pacificaequo justitiae s(n1 aicut esso
palea dicitur in frumcntis.

-ocr page 31-

; 19

nium zal geheel zuiver zijn en enkel uit geloovigen bestaan i). Al
is er nu wel een Corpus Domini verum atque permixtum of verum
atque simulatum -), de zichtbare Katholieke Kerk is toch het
noodzakelijk middel tot de zaligheid, want zonder doop komt
niemand in het Godsrijk, en dit sacrament kan alleen de Katholieke
Kerk uitdeelen 3).

. Daartegenover Iieeft zich in steeds scherper tegenstelling ont-
wikkeld
diQ " Civitas terrena, oorspronkelijk het Rijk des Roozen
(der gevallen engelen, lib. XI), dat met Kain op aarde zijn aan-
vang heeft genomen (lib. XV, 5), en groot en machtig is geworden
in de verschillende wereldrijken, inzonderheid die der Assyriers,
Perzen, Grieken en Romeinen \'). In dit Romeinsche Rijk ziet
Augustinus ten slotte die civitas terrena belichaamd, niet alsof dit
enkel een product des Boozen ware, maar de Staat q.t. berust
op de door de zonde veroorzaakte tegenstelling van iieerschers en
beheerschten (XIX, 15). Als zoodanig staat de Staat tegenover het
Godsrijk, maar in het wereldplan Gods is zijn ^ak den aardschen
vrede te liandhaven en voorts dienstbaar te zijn aan de belangen
van de Civitas Dei. (Daarom lieeft men ook den Staat in aardsche
dingen te gehoorzamen en zijn welzijn te bevorderen, XIX, 2(1).
In zichzelf is dus de Staat een zuiver aardsche instelling, waar-
mede de hemelschgezinden zich niet hebben in te laten; het is
eigenlijk een noodhulp, die God gebruikt om de zonde te beteu-
gelen tot bij tijd en wijle Christus de heerschai)pij over de aarde
zelf ter hand neemt. Wil dus de Staat werkelijk van beteekenis
zijn, dan heeft hij de Kerk te steunen •"\'), ook door de ketterij te
straffen en den waren godsdienst te handhaven. Innners de dwang

1) I)(« Civ. (1. XV, 1.

\'.!) Dt> (loclr. (Iirist. III, .\'52. o. Ticlionimii.

3) Do (\'orropl. et grat., p. 7, waar van do doop van klcino kindoron wordt
gozogii: Et por hoe lavaeruni introdnoit in rognuni .... sino illa sarrainonto
neino inirat in regnuni Dei. ■ t ^

I,il) XVill, 2, 1: Intor plin-iina rogna lerr.mnn, in cpiao lerronao iilili-
tatis vel euimlitalis est divisa societaa, (pian) eivitaton» niundi hiijns (niivorsali
voojihnlo nnnenp.mni8, duo regna eerniinna longo caoteris provenisso elariora,
Afwyriornin prininni, deinde Konmnornni.

Ook ile Vor.sten zijn liurgers van do eivitas doi, „si snan» potostatoni ad
dei enltnin nmxiine dilatandinn inajestati eins fainnlani faeinnt" (V, 21).

-ocr page 32-

20

tot het goede is zeer heilzaam i), en ook Christus heeft de wisse-
laars met geweld uit den tempel verdreven -).

Door deze voorstelling ontneemt Augustinus dus aan den Staat
zijn efgen zelfstandige sfeer en berooft hij de natuurlijke instellingen
en verrichtingen van het aardsehe leven van hun goddelijk ka-
rakter, ,,en de beteekenis van den Staat is niet die, dat hij zijn
eigen taak zal vervullen, maar slechts de kerk voor de hare te
hulp komen" 3).

Hiermee is voor de Middeleeuwen het uitgangspunt aange-
geven van beider verhouding. De hierarchische Kerk wil zich als
een theocratisch wereldrijk gaan inrichten, een staat op zichzelven,
waaraan de wereldlijke heerschappij geheel ondergeschikt is.

In de practijk was voorshands nog geen sprake van doorvoering,
en behielden de vorsten ook na den val van het W. Romeinsche
Rijk de opperhoogheid in de Kerk, maar toch, al had de geeste-
lijkheid geen wereldlijke strafmiddelen, de
excommunicatie had
gewoonlijk veel meer beteekenis dan gene zouden gehad hebben,
terwijl in de bisdommen, waarin zij de meeste bezittingen had,
hare machtsuitoefening schier onbeperkt was-^).

De hierarchische inrichting der Katholieke kerk had intusschen
al meer en meer haar beslag gekregen, waartoe Roomsche bis-
schoppen als Leo I en Gregorius de Groote niet weinig hadden
meegewerkt. Het Roomsche primaat vond steeds minder tegenstand,
en toen met de kerstening der Germaansche stammen nieuwe
volken de Katholieke kerk werden binnengevoerd, zagen deze vanzelf

1) Dezo gedachte ook l)ij C.alvijn. Vg. o.a. Coinni. in Acta apost., c. XVIII,
12-14. Calv. Opp., Kd. IU
um, "cunitz, Ukuss, Tom. XI.VIII, p. 431.

2) Do zichtbare Katholieke Kerk, waarin de ijriesterschap do I^emiddeling
met (Jod bewcrksti\'lligt, is hem de eenige heilsinrichting. Vg. Kp. 141, al. 152,
§ ö: (^nisipiia ergo ab hac catholiea wclesia fnerit separatna, qnantnndibet laii-
dabiliter vivere se existimat, hoe ipso B<!elerc, qnod a Christi nnitate disjnnctus
est, non habebit vitam, sed ira Dei manct super cum.

3) Vg. Fu. Stahl, Gcschichtc der Jlechl«philnnopltie I, S. .<34. Stahl zegt
ten slotte, a. a. O. S. óf): Dagegen die sclbststiindigc IJedeutung des Staats vor-
ausgesetzt, ist sein Zusannnenhang mit der Kirchc, den
AtiÓustinu» aussprach,
eine unzerstörbare Wahrlicit, die sich von dort .m bis zu dieser Stunde unter
den christlichen Viiikern erprobt hat, und zu dieser Zeit nur deshall) angefcM-h-
tcn wird, weil die Völker nicht mehr in gleicher LclM-ndigkcit vom christlichen
(Jlauben «lurchdrnngen sind.

\'\') Vg. hetgeen (Jkffckkn-, S|. n. K., Kap. 8, aanhaalt nit Koth, Jlenefi-
ziniwexen,
over de bezittingen der kerk in (Jallië.

-ocr page 33-

21

in den Roomschen bisscliop het door God aangestelde hoofd der
Kerk.

Wat den loop der gebeurtenissen betreft, Karei Martel slaagde
er in grootere eenheid in het Frankische Rijk te verkrijgen, en
ook de bisschoppen beschouwde hij als koninklijke ambtenaren,
die hij kon aanstellen en afzetten. Daartegenover stond, dat de
bisschoppen van Austrasië en Neustrië zich aan de Roomsch-katho-
lieke Kerkorde onderwierpen, en de besluiten van het Concilium
Germanicum (742) en dat van Soissons tot Rijkswetten werden
verheven. In zake de Kerkelijke goederen kwam onder Kar-
loman en Pepijn het eerst het beginsel op van saecularisatie,
waarbij in geval van nood de Staat vrije beschikking had over do
bezittingen der kerk, mits er genoeg overbleef voor kerkelijke
behoeften; maar ten andere word door Pepijn\'s zoogenaaiiulo
Restitutio van Constantijn\'s Schenking aan den Paus, de
Kerkelijke Staat bevestigd on trad de Paus officieel in do rij
der wereldlijke vorsten. Paus en Keizer vertegenwoordigden nu
do twee machten, die in de ecuwen tot aan de Reformatie otn de
hegemonie zouden kampen.

Karei de Groote streefde naar oen min of moer theocratische
staatsinrichting, getuige zijn woord\'): ,,Staat on Kerk vloeion
tezamen en zoo heeft de Staat onder zijn opperhoofd don Keizer,
de hoogste taak do aardsche dingen lot Gods oor op te lossen".
De Keizer hield dientengevolge de beslissing van allo zaken in
hoogste instantie aan zich.

De Paus had zijne erkenning af te wachten van den Keizer,
maar omgekoord ontving do Keizer zijn zalving van don Paus.

En do Kerk rustte ook niet, maar deed in do eeuw oen
kolossale schrede voorwaarts door do vaststelling der
P.sein/o-
Isidorhchc vcrznmclmtj van dccrctalcn,
welker bedoeling was:
volle onafhankelijkheid der geestelijke macht van allen leekeninvloed
on haar algoheele emancipatie als oud-kerkelijke traditie; en dc
erkenning van een verzameling van onechte
Capitulariihi van
licncdictus LcvUa,
waarmee lot kerkrechtelijke leer verheven
word dat geen synodale beslissing geldig was zonder toestemming
van den Paus, terwijl deze uitspraak finaal zou zijn; de Roomsche
bisschop werd tevens beschouwd als bisschop der gansche Kerk.

Maar deze uitingen stonden niet op zichzelf; hier was niet enkel

1) lUrrxiiKiu;, DcnUehc Kirchcngc»chkhtc, 1, S. 132. bij (Ikkkckkn.

-ocr page 34-

22

zelfzuchtige politiek in het spel. Hun streven was de grondslag
van de grootsche en verheven gedachte der Middeleeuwen en be-
rustte ook zelf op een hoog idealisme. De Middeleeuwen hebben
het trachten te belichamen: één groot Pauselijk-Keizerrijk,
dat alle heerschappij op aarde zou omvatten als symbool van het
Godsrijk i). De
Theocratie was het ideaal, en Paus en Keizer stelden
zich te weer om haar naar eigen opvatting en met de overwegende
macht naar hun zijde te realiseeren. Deze gedachte was eensdeels
een gevolg van den invloed van Aristoteles, in verband met
het ,,kosmologisch bewijs" voor het bestaan van God, waarbij alle
heerschappij aan God als ,,primum movens" werd toegekend, ander-
deels een nadere uitwerking van de Augustijnsche beschouwng,
welke de wereldlijke macht aan de geestelijke ondergeschikt maakte
en haar enkel om der zonde wille noodzakelijk noemde, met deze
belangrijke wijziging intusschen, dat de Staat niet opgevat werd
als een uitsluitend aardsch rijk zonder eigen hooger doel, maar
als de realiseering van het Godsrijk naar ééne zijde heen -).

Reeds Bernard van Clairveaux (1146) vatte de woorden over de
twee Zxoaarden, Luk. 22, 8G. 38,, zinnebeeldig op, (Epist. ad
Eugen. 25G), met dien verstande, dat beide machten in de hand
des pausen berustten, maar deze het wereldlijk zwaard door den
keizer moest laten Imnteeren
3). De algemeene voorstelling, zoowel bij
Thomas Aquinas (Summatheologiae, deregimineprincipum)alsbij
Dante Alighieri (De Monarchia) en Willem üocam (Dialogus)
en anderen is, dat God deze twee Zwaarden, het geestelijke en
• het wereldlijke, aan de Christenheid heeft gegeven, het eerste aan

Vg. Kngkmikut, iibt V. Adinont, f 1331, in: J^c ortu, 2>vo<jrcsm cl fine
Ilnmani Jmpcrii
(geelt, door (Iki\'Fckkn): „llna est sola respublica totins pojiuli
Christiani, ergo do neeessitate erit et unus\'solus prineepsVt rex illins reipuhlieae,
statutu» et stabilitus ad ipsius fidei et populi christiani dilatatioiuMii et defensiononi".

2) liet karakteristieke in do .MiddeloeuwsclK; staatsleer is lic; erkenning van
den
persoonlijken wil Gods ten opzichte van hot wereldbestuur. liet is niet enkel
de Staat in abstractie, die door een hoogere macht bepaald, maar de liistorisclie
toestand en ontwikkeling is een gevolg van een goddelijk willen. Dit beginsel
heeft hier nog den vorm otMier
IhcocratiKchc lM>sehouwing, d.-vv.z. men gelooft aan
een directe inwerking en besturing Cods, waardoor do Kerk en Staat zoo inge-
richt zijn en beide hun autoriteit direct aan Cod ontleonen. (Vgl. l\'ii. .luL.
Staiii,, rhil. <1. JlechU, I, 2o li., 2o .U)s<-hn.). cf. OuK<!()Uii;.s Vil, Iweldon
van zon en maan.
Rc,ji«trum (ed. .Iafi-ió, Herlin 18()r)), Vil, 25.

3) K. K. IIaokniiacii, I)c onlKikl:clin<js<jc.ichiedcnin der chriMclijkc leerstuk-
ken,
vert. door .1. Quast, Utrecht 18ÜÜ, § 187.

-ocr page 35-

23

den Paus, het tweede aan den keizer, en dat God door deze beide
op aarde regeert. Tot zoover is men eenstemmig; verschil is er
echter omtrent de verhouding dezer Zwaarden. Thomas ver-
tegenwoordigt de streng kerkelijke opvatting van de ondergeschikt-
heid der wereldlijke en tijdelijke macht aan de geestelijke en eeuwige
(vg. Summa th. III, 10). De pauselijke macht is onmiddellijk van
God; hij is het hoofd der Christenheid, de stedehouder Gods, en
heeft als zoodanig het wereldlijk zwaard aan den keizer toevertrouwd.
Op dezen grond rust dan de rechtmatigheid van het staatsgezagi).

Volgens Willem Occam daarentegen zijn de geestelijke en de wereld-
lijke sfeer gansch verschillend van natuur, het keizerdom staat
onafhankelijk en gelijk met het pausdom, doch beide hebben hun
wortel in God. Occam is het die het recht der historische ontwik-
keling, de autonomie der gemeenten en de christelijke vrijheid
I)ostuleert, zooals geen ander in de Middeleeuwen. Zijn invloed
op Luther is onmiskenbaar -).

Sinds Gregorius Vil door verbod van leckounveatituur en
de doorvoering van het
coclibmrt do kerk hoe langer hoe meer
onafhankelijk zocht te maken ■"), en Innocentius III dorst te
beweren: ,,Dominus l\'etro non solum universam ecclesiam sed
totum reliquit saeculum ad gubernandum" <) > bad het pausdom
zijn hoogtepunt in do verwezenlijking van de idee der univer-
sale monarchie wel bereikt ■\'\'). Honifacius Vlll zat nog
bij gelegenheid van het Jubileum in 1300 als stedehouder
Gods met het zwaard omgord en met de kroon op het hoofd

1) ()|iiii(.\'rkelijk is nu de «nderst heidiiig, welke Danti; iti zijn Dc Monarcliia III,
■I (ed. altera einend. per C
ak. Wittk, 1871, p. 10-\' s.) maakt naar aanleiding
van de gangbare vergelijking van het geestelijk en wereldlijk gezag met do zon
en de maan: Wat het esse, do virtus en de operatio betreft, is do maan
zelfstandig, „sed (piantum ad
mrlim et virtuosiu.s opcrnutlum, rwipit aliijnid a
Sole" .... „Sie ergo diet», <juod regnum temporale non rec\'i[iil f,w a si)iritnall,
nee
i lrtutcm, (juae est eius auetoritas, ni-e ctiam o^x ru/ioMcm simplleiter; sed bene
ab eo recipit, nt
viiliioniu.i operetnr per lueem gratiae, (piam in eoelo et in
terra benedietio sununi I\'ontifieis infundit illi".

2) IlKUZocis, K. K.2. Art. Ockam, I5d. X, (iïKJ. Vg. Staiii,, a. a. ()., S. O").

3) Kind van den strijd in het Wormser concordaat van 1122: Transaetio intcr
Calixtum II et Ileinricum V, apuil Sclniianss, Corp. jur. publ., 1, 2.

•\') Door (iK.i rcKKN aangehaald uit Lib. II, Kp. 20!», ad I\'atriarchum Constant.

6) Van de 12e tot de lüe eeuw bleef intusschen het Dfcrcium (imtiani gelden
als bron van [lublick- en privaatrecht, waarin <le Kerk boven alle machten der
aarde verheven en dc Tans tot haar monarch gemaakt werd.

-ocr page 36-

24

op zijnen troon, en verkondigde in de bul ,,Unam Sanctam"
v. 1302: jjPorro subesse Romano pontifici omnem humanam crea-
turam declaramus", maar de grondslagen der pauselijke macht
waren reeds ondermijnd door hare verwereldlijking, In verschil-
lende landen trokken de vorsten de opperhoogheid geheel aan zich
of beperkten des pausen invloed in wereldlijke zaken zooveel mo-
gelijk, terwijl men er zeer toe geneigd was het gezag van een
concilie boven dat van den paus te stellen i). Overal ontstonden
Landskerken, die onderworpen waren aan de hoogheid en het
toezicht der regeering in zake wetgeving, rechtspraak en beheer,
en de tijd was niet ver meer, dat de Staat, den kerkdijken lei-
band ontwassen, eigen wegen zou gaan. ^

De Katholieke Kerk had in de zichtbaarheid willen realiseeren
het Koninkrijk Gods op aarde, en had daarom aanspraak gemaakt
op alle macht. Maar
uitwenduj miste zij de gaven om blijvend de
leiding aan te geven bij den ontwikkelingsgang der volken, zoodat
deze haakten naar eene emancipatie,
inwendig had zij door haar
formalisme hare geestelijke kracht ingeboet en, door de goede
werken te prediken ten koste van het geloof, de reclitvaardiging
ter wille eener ascetische heiligmaking verwaarloosd. Daardoor
voldeed zij niet meer aan de geestelijke belioeften der menschheid
en was zij zelve de schuld, dat het religieuse leven voldoening
zocht buiten de kerk, en de Reformatie werd voorbereid. Zoo stond
een afval van de Middeleeuwsche kerk voor de deur: de bewegende
ideeën dier eeuwen waren uitgeleefd, en do Kerk had haar leven,
de religie, verloren.

Toen verwekte God een man, die, uitsprekende wat in talrijke
kringen der maatschappij gevoeld werd, in het Kyangelie zelf de
bevrediging vond voor de l)ehoefte der ziel aan waarachtige verlossing.
Zoodra Luther-) het licht was o])gerezen door de openbaring
van de ,,rechtvaardiging door het geloof alleen aan de genade
Gods in Christus", en zich allengs al zijne gedachten ontwikkelden
op den vruchtbaren bodem der directe persoonlijke betrekking
tusschen den verlosten zondaar en zijn God, brak zich ook een

1) , Vg. dc Cl^rcijidonsclie artt. ,(11G4) cn dc Charta (1215) in Enge-

land, <Ie Pragmatieke\'\'f^an\'ctie V. 12G(i in Frankrijk,\' de l)OVC8tiKi\'nK der (Jalli-
caansche vrijiieilen bij het verdrag te IJourgc-s in 1138.\'

2j ÜKFFCKEN, a. a. O., Kap. 11. K. Skkkkk«, Der Bajnjf der ehrhtl. Kirchc.

-ocr page 37-

nieuwe wereldbeschouwing baan. De j\\Iiddeleeuwsche voorstelling
heeft thans afgedaan, als zou al het natuurlijke behooren tot het\'?
rijk des Boozen en in wereldontvluchting de weg tot heiligheid
gegeven zijn, en zoowel op kerkelijk als op staatkundig gebied
herstelt hij het recht der natuurlijke ordeningen als door God
gewild 1).

De mensch wordt persoonlijk door God gerechtvaardigd, daarmee
valt de Roomsche hierarchie als bemiddelaarster tusschen God en
mensch. Een ieder is zichzelf een priester, en als zoodaiu\'g zijn
alle geloovigen ,, geestelij ken". Reeds in 1520 spreekt hij aangaande
de kerk als ziju overtuiging uit, dat de Christenheid ,,eine Ver-
sammlung aller Christgläubigen auf Erden"-) is, dus een geest(;-
lijke gemeenschap.

Doch aangezien ook een andere beteekenis aan het woord Kerk
wordt gegeven, verklaart Luther3): ,,Darum um mehren Vor-
standes und der Kurz willen, wollen wir die
zwo Kirchen nennen
mit unterscheidlichen Namen. Die erste, die naturlich gruiullich,
wesentlich und wahrhaftig ist, wollen wir heissen eine geistliche
innerliche Christenheit. Die andere, die gemacht und äusserlich
ist, wollen wir heissen eine leibliche äusserliche Cin-istenhcit: nit
dass wir sie von einander scheiden wollen, sondern zugleich, als
wenn ich von einem Menschen rede und ihn nach der Seelen einen
geistlichen, nach dem Leib einen leiblichen Menschen nenne oder
wie die Apostel pflegen innerlichen und äusserlichen Menschen zu
nennen".

De eerstbedoelde Kork is vanzelf onzichtbaar als voorworp dos
geloofs »). llare kenmerken zijn: ,,Taufe, Sakrament, Evange-
lium, und nit Rom, dies oder das Ort, denn wo die Taufe
und das Evangelium ist, soll niemand zweifeln es seien Heilige
da und solltons gleich eitel Kind in der Wiegen sein" •\'»). Daar
nu de onzichtbare kork in de
zichtbare tot uitdrukking komt.

1) Vg. Staui-, OcKch. d. Ucchlyph., I, S. 7-1, waar iiij iiot work der Kofor-
•iiatic mot l)ctri\'kkiiig tot den WKlalcn toestand noemt: die Zerwtönnig des tlieo-
kratischen Charakters; zie iiieriM)ven 1)1.
22 noot 2.

-) lutiikiis Wkukk, Erlanger Ausg., Hd. 27, 8. !)(i ff.
p) 11). S. 102.

Vg. het dcslKitreffende an. in de A[)üstoi. Geloofsbelijdenis. Ilebr. 11 ; ]
zogt het reeds: wat nicn gelooft,
dat ziet uicn niet (L. W. Erl. I5d. 27,
S. 107).

a. a. O. !S. 108. ,

-ocr page 38-

26

evenals \'s menschen ziel in zijn lichaam, zoo behoort men ook
tot de laatste toe te treden, welke dezelfde Sacramenten heeft als
de eerstgenoemde i). Van God gegeven tot heil der menschheid,
noemt Luther haar (Gr. Katech. Müller S. 455). ,,Gemeine in
der Welt, welche ist die Mutter, so einen jeglichen Christen zeuget
und trägt durch das Wort Gottes".

Hoewel dan ook empirisch gelijk een akker, waarop tarwe en
onkruid groeit (,,In der Kirche sind allezeit Böse und Gute unter
einander
gemenget") 2), is de Kerk metterdaad het Godsrijk in
zijn ontwikkeling in den tijd, zooals Luther dan ook zegt: ,,Solch
Himmelreich fähet hienieden auf Erden an und heisset mit einem
andern Namen die christliche Kirche hier auf Erden, da Gott
durch sein Wort und seinen Geist inne regieret."-ä). De zuivere
prediking des evangelies is dus voor Luther het kenteeken voor
de uitwendige eenheid der kerk.

Wat den Staat aangaat, Luther erkent zijne natuurlijke onaf-
hankelijkheid als ordening Gods, zij het dan ook in een eigenaardig
verband; hierin openbaart zich nog de doorwerking der Middel-
eeuwsche denkbeelden. Het ,,Corpus Christianum" van Luther
is, wat wij zouden noemen, de ,,Christelijke Staat" \'). Staat en
Kerk zijn eene éénheid, samen zoowel van geestelijk als van tijdelijk
karakter, maar deze eenheid openbaart zich in drie machten of Status:
Status politicus, Status ccclesiasticm en Sialus occononiicus.
Aller doel is de bevestiging van het koninkrijk Gods op aarde met

1) In ilc onziclillwre kerk worden do genadeiniddolen ecliler innerlijk door
het geloof aanvaard. Hier ligt ook tlo samenhang tiissehen In-ide „kerken", ilio
bij
AiKiUKTiNiTS nog ontbreekt. IVof. Skkhkik; drukt verwhil en overeenkomst aldus
uit in:
Ihr Jkfjriff der chrixll. Kirche, 1,\'S. !)2. „Sie (die Kireho) ist sichtbar,
denn ihres Daseins Crund trägt sichtbare Form und sichtbar stellen ihre (iiieiler
sich dar, sie ist unsi(;htbar, denn nur der Cllaubo kann aus der Existenz jener
sichtbaren Fimktionen, wie sie von menschlicher Schwäche und Sünde umhüllt
und umgcl)cn sind, den Schluss auf die Existenz eines Volkes (Jottes machen".

Over de noodzakelijkheid tot de kerk te behooren, zie Erl. A. Bd. 10, IU\'2, over
tle aanraking met Chr. door do gemeonschai) der kerk: „darum wer Christum
finden soll, der nuiss die Kirche am ersten finden .... denn aus.ser der christ-
lichen Kirche ist keine Warheit, kein Christus, keine Seligkeit".

2) Zio op .loh. IT), bij Kiiiciinkii\'.s Thesaurus, fol. 282/), aangehaald door
SKKUKiui, a. a. ()., S.
20.

3) -L. W. Erl. Ausg, ö, 231.

•1) Vg. LuTiiKits An den chrislliehcn Adel dcuttchcr Nation.

-ocr page 39-

27

de middelen en gaven die God aan elk heeft gegeven, en\' samen
vormen zij dat groot organisme, dat men de Christenheid noemt i).
Het spreekt dus vanzelf, dat Luther in zijn ,,An den christlichen
Adel deutscher Nation" het doel van den Staat ook geestelijk
noemt, zoodat de Vorst des lands over het geheel en de verschil-
lende overheden in de plaatselijke gemeenten te waken hebben
voor de zuivere leer en den waren cultus, en alle valsche leer
hebben te bestrijden. Dit heet volstrekt geen ingrijpen op het
gebied der kerk, want het betreft het jus circa sacra, dat een
deel uitmaakt van het gebied der overheid 2). Maar deze overheid
zij dan ook
christelijk in dien zin, dat zij de kerkelijke belijdenis
aanvaardt en zich aan het woord van God als volstrekt richtsnoer
houdt; voorts bepale zij zich tot de uitwendige regeering der kerk,
en neme geen besluiten van gewicht zonder vooraf het
Consisto-
rixivi te hebben geraadpleegd

D(ï Augsbnrgsche Confessie spreekt aldus over de,, verhouding van
Kerk cn Staat" (II, 7): ,,Also darf man geistliche und bürgerliche
Gewalt nicht vermischen. Die geistliche had den Auftrag das
Evangelium zu lehren und die Sacramente zu verwalten. Sie soll
sich nicht in ein ander Amt hineindrängen, nicht die weltlichen
Regierungen übertragen, nicht die Gesetze der Obrigkeiten ab-
schaffen , nicht den gesetzmäszigen Gehorsam aufheben, nicht das
Richten über bürgerliche Anordnungen und Verträge hindern,

\') Vg. VUk\'c tlc l\'dal cl dc l\'ô/lUc chcz Ich thc\'ologicnn Inlluricm, rcJomcK
cl modernes,
par le Dr. Kaki. Huckkk, door .1. Euci. CiioisY in de Ileviie de
Tlieoi. et de Pliilos. Luusanne, juillet 1!)0{).

-) Dit woriU nog duidelijker gezegd in de volgende woorden (L. W. Erl. Ausg.
23, 82): „Das weltliche lîegiinent hat (iesetz die sieh nicht weiter strecken denn
iilicr Leil) und (îut und was iiviszerlich ist auf Erden. Denn üher die Seele kann
und will (iott niemand lassen regieren, denn sich selbst alieine. — Darunib in
«ien Hachen, die der Seelen Selikeit betreffen, soll nichts denn (iottis Wort
geleliret und angenommen werden".

•\') .lammer dut dit in löK) iug<>steldo Consistoriuui of Kerkk\'.stuur zijn doel daar-
«ioor weldra miste, onidat gew(H)nlijk nieer juristen dan theologen daarin zitting
hadden. Door de tijdsomstaniiighe<leu werd men ook steetls meer in de armen der
overheid gedreven,
7.oo<Iat het niet te verwoiuleren is (vg. de Sclimalk. artt. bij
Müi-i,ku, S. 33!)), dat de i)rotestants<\'lie vorsten -M prncrijma Mnnbra der leekenge-
nieenten tct
uoodbUKchoppen werden aangesteld (zie K. SKKnintd, D. U., II, 321),
wat door de theologen dan weer priiieipiik>l wenl verdinligtl. (>1) <len ,\\ugsl)urgs<-hen
<i(Mlsdienstvr(>de van Ifwü werd de landskerk aan de landsoverheid overgelaten
{cHtus regio, llliitii religio) en op die wijze de Staatukcrk officieel bevestigd.

-ocr page 40-

28

nicht der Obrigkeit Vorschriften über die Form des Staates geben,
da Christus sagt: Mein Reich ist nicht von dieser Welt. Auf diese
Weise unterscheiden die Unsern die Aufgaben beider Gewalten
und heiszen beide ehren und anerkennen, dasz beide Gottes
Wohlthat seien.

Die staatliche Verwaltung behandelt andere Dinge als das
Evangelium. Die Obrigkeit vertheidigt nicht die Geister, sondern
die Körper und körperliche Dinge gegen offnes Unrecht und zwingt
die Menschen mit Schwert und Strafe zur Einhaltung bürgerlicher
Gerechtigkeit."

„ j^\'" Do Luthersche theologen accepteeren dus theoretisch wel degelijk
■ ^ twee verschillende terreinen, zoodat voor de Kerk een eigen gebied
gereserveerd blijft en ook de Staat zich slechts door het interme-
diair der consistorien in kerkelijke zaken mag mengen.

In de practijk verkreeg het onmondige volk door de zorg van het Gou-
vernement zijn volkskerk en de prediking van het zuivere Evangelie;
maar daarmee was ook in beginsel het heft uit handen gegeven,
zoodat bij ontchristelijking van het staatsbestuur ook het geestelijk
gehalte der kerkelijke ambtdragers daaronder zeer ging lijden, en het
tcrrilorialismc zich in zijn treurige consequentie van caesaropapie
en bijreaucratie vertoonde.

Z wi n gl i\'s Kerkbegrip is minder fijn ontwikkeld dan het Luthersche.
Bij hem staan zichtbare en onzichtbare kerk nevens elkander zon-
der hoogere eenheid. Tot de
onzichtbare kerk behooren alle
• waarlijk geloovigen, of met zijne woorden i): ,,in der.sólbon sind
/ ê/Ló^y frommen christen, die (jCt bei Gott wesenlich versanunlet
werdend nach diesem zyt, aber die wyl sy hie ist, so lebt sy
allein in der hoffnung und kummt sichtbarlich nünuner zenunen,
aber in dem Hecht des gcittlichen gbistes und gloubens ist sy ouch
allweg by einandren, das ist aber nit sichtbar". Vg. ook Opp. Vlll,
p. 880: Invisibilis est autem ecclesia vere credentium .... quia
solus Deus novit corda, visibilis est autem ea, ad quam nos
recipimus, n.1. de kerk, die de deelnemers aan belijdenis en sacra-
ment omvat. De zichtbare kerk is dan een menschelijke vereeniging
om God op dezelfe wijze te belijden en te dienen. Uitgaande

Ij Ualajuwj Hd. I, S. 201. Van de uitgave zijner werken door M. Sciiulkr
u. J. SCUULTUKSS, 8 Bde., Zürich 1828—12.

-ocr page 41-

29

van deze beschouwing der zichtbare kerk, en in tegenstelling met
Rome\'s hierarchie alle geestelijke macht verwerpende, erkende
Zwingli, dat de overheid als de wereldlijke macht de eere Gods
had te handhaven, en wel door te bestraffen wat zich daartegen
verzette en te bevorderen alwat de zuivere verkondiging des Evan-
gelies in de hand kon werken. De geheele kerkorganisatie berustte
dientengevolge bij de overheid, terwijl de kerk in haar geestelijke
werkzaamheid vrij bleef 1).

Zoo vertoont ons de Geschiedenis eene worsteling van beide
machten om tot zelfstandigheid te geraken, en elk voor zich haar
gebied te bepalen, doch een juiste formuleering is nog niet ge-
vonden.

Wij willen thans zien, hoe Calvijn, voortwerkende met de
verkregen resultaten, zijne denkbeelden ontwikkelt van de vol-
strekte onafhankelijkheid van Kerk en Staat, zonder de hoogere
eenheid in de Souvereiniteit Gods uit het oog te verliezen.

1) In Bern ging dan ook het geheele korkl>e.stinir van Grooten en Kleinen
K-i-nd nit, cn in Zürich niini ZwiNGU zelf hot lidinaatschai) van den IJaad
aan, oni zoodoende Christus moer tot Zijn eer in den lande te brongen.

-ocr page 42-

HOOFDSTUK II.

DE KERK.

§ 1. Inleidende opmerkingen. ■

In den grooten vrijheidsoorlog der 16® eeuw tegen de dwinge-
landij der Roomsche Kerk op alle gebied, neemt Calvijn een
zeer eigenaardige plaats in. Hij wordt genoemd een man van de
* tweede generatie (Harnack, Seeberg, Loofs), maar daarin ligt
juist zijn kracht; want nu staat hij niet meer in de Sturm- und
Drangperiode van de eerste decenniën der Reformatorische eeuw,
en kan met helderzienden veldheersblik gebruik maken van de
overwinningen die reeds behaald zijn en systematisch het geheele
plan uiteenzetten, waardoor een gansch nieuwe orde van zaken
geboren wordt en het natuurlijke leven zijn oorspronkelijke frisch-
heid en groeikracht herkrijgt. Aan hem danken wij een wereld- en
levensbeschouwing, die aan de natuurlijke verhoudingen recht laat
wedervaren en het doel verstaat van al het geschapene, n.1. de
^eere Gods.

Calvijn was een geheel ander persoonlijkheid dan Luther, bij
wien het gemoedsleven, en dan Zwingli, bij wien het nuchtere
verstand sterker op den voorgrond, trad. Hij was do man aller-
eerst van den wil, maar voorgelicht door hot verstand, en beide
volkomen gesteld in den dienst van God\'). Wat wonder, dat deze
donker, die niet moer de rust voor hot hart door de geloofsgo-
rechtigheid behoefde te vermeesteren in hardon kamp, maar hot
Evangelie der genade Gods van anderer lippen mocht
vernomen 2),

1) Corpus Ilfformatonim. Edid. luum, cunrtz, llutiss, HriJiisvigao 1{?(m—18!M.
Calvini Opera. C. R. Toni. XLIIT, 738: (piid plansihile sit mundo vel odiosuni me
non Jalet, sed mihi nihil pluris est (piam praescriptam a magistro normam seijui.

2) Uit de 2e verdediging tegen <le lasteringen v. .1. WKsrriiAi. hlijkt, dat
Calvijn ree<l8 vroeg kennis had gemaakt met de geschriften van Luther en
Zwingli, maar in \'t hegin geen vrede kon hehlten met hun avondmaalsleer,
vg.
F. Doumeuoue, La jcuncmc dc Calvin. Montauhan 1801). 1 347.

-ocr page 43-

31

door God werd uitverkoren om de betrekking tusschen God en
mensch en der menschen onderling dieper te verstaan en uit te
werken voor de practijk des levens.

Bij hem was het niet een uitbarsting op één punt, waar zich
alle ontstuimige behoeften van hart en hoofd hadden geconcentreerd
zooals bij den monnik te Wittenberg, maar een gelijkmatige
voorbereiding en ontwikkeling, zoodat het moment zijner bekeering
nog steeds in het duister schuilt i).

Geboren den 10"" Juli 1509 te Noyon in Picardie, waar hij in
den omgang met een aanzienlijke familie een goede opvoeding ge-
noot, bezocht hij op 14-jarigen leeftijd het college de la Marche
te Parijs, waaraan Cordier verbonden was, en daarna het college
de Montaigu tot het maken van dialectische studiën -). Uit finan-
tiëele
beweegredenen 3) vond zijn vader het beter, dat do studio
der Philosophie plaats maakte voor die in de Rechten, on vanzelf
waren daartoe de universiteiten te Orleans en te Bourges aangewezen,
waar we hom sinds het einde van 1527 achtereenvolgens aantroffen.
Zijne humanistische studiën brachten hem in aanraking met mannon
als Melchior Volmar en zijn neef Robert Olivetan, door wien do
Duitscho Reformatie met groote belangstelling word gevolgd. In
dienzclfden tijd verwierf ook aan de universiteiten het eigenaardig Pro-
testantisme van Faber Stapulonsis grooten aanhang, dat Dou-
morgue in zijn aangehaahl werk (1 p. 85) aldus beschrijft: ,,Hon
caractère était doux, méditatif, connno devait l\'être, à soi.\\ante-
dix-sept ans, celui d\'un humaniste mysti(iue. Et son protestantisme
a été ce (lu\'il était lui-même, et ce qu\'il devait être il cette épcupio,

1) l\'\\ W. iCAMrscniTT.TK, Joli. Cnlvin, nclnc Kirche nnti xcin Stant i» Urnf.
lA\'ip/.lK 18(i<.) Tli. I. lîk. K. 1 Htclt ziji»\' „Hiiltil.i convcM wo" in de 2t\'ln-lfi van
Ifi.TJ; A.
l\'iKUSON, Sliiilini oirr Kalrijn, Ainst. ISHI I S(i, pas in 1.\'>.\'{ I (inidat
volgens h(>ni Calvijn\'s brief over Marg. van Navarre niets bewijst, zi(> bl. 71 v.;
Calvijn zelf zegt in zijn
Rcsp. a,l Sadofeliiin a° löU\'.t (C. 11. Calv. Opp. V, 107):
Audichmn cr. ore luo, non aliani mm? veritalis liie(>ni, ad animas noslras in viam
vitae dirigendas, quam qnao a verbo tno acHvndpreUn-; en Calv. Opp. XXXI,\'21
(Inirod. ad Psalmos) verha:dt hij: (Dens) aniimnn menm, cpii pro aelale nimis
olnlnruerat,
siihila eonrc.rstonc ad docilitatem snln-gil.

2) Doumkuoitk, Ln jcnn. d. C. 1 (i!l merkt hierbij op : Cordier c\'était Ie coin-
mencement ile l\'éducation protestante; .Motitaigu c\'était Ia fin de l\'édiication
eath()li(pie.

3) cf. C., Opp. XXXI, 21, waar C. zelf deze reden opgeeft ; zie ook Doumicii-
oijk i ii.\'); Kampsciiui.tk
1. 1 meent wcgcus ziju antipathie tcgeu dcu cicrus.

-ocr page 44-

32

modéré, conciliant, avec des hésitations et des contradictions dont
la double raison étaient l\'âge et le mysticisme."

Dat de juridische studiën Câlvijn zeer aantrokken, bleek wel uit
zijn Commentaar .op Seneca\'s
De dementia, die hij in 1532 te
Parijs uitgaf, en waarin de beginselen van het absolute regeerings-
systeem zeer door hem werden gewraakt.

Bleef hij al uitwendig in goede verstandhouding met de Roomsche
kerk, de studie der H. Schrift en vooral de omgang met den
koopman de la Forge deden hem de groote dwalingen der kerk
erkennen, en voor zichzelf vrede vinden in de nieuwe Leer i).
Spoedig reeds zelf als prediker optredende, moest hij reeds einde
1533 vluchten en doolde hij eenigen tijd in Frankrijk» rond; de
maanden, welke hij in Angoulême bij den jongen canonicus du
Tillet kon doorbrengen, maakte hij zich ten nutte door voorstudiën
tot zijn ,,Institutie", die in 1536 te Bazel verscheen, waarheen
hij was getrokken om in de eenzaamheid te kunnen studeeren.
Gedrongen door de beroeringen, die de vervolgingen in Frankrijk
allerwege te voorschijn riepen, trad Calvijn met deze Ie editie der
Institutio Religionis Christianae als Reformator op, ,,ut
testata esset eorum fides, quos videbam ab impiis et perfidis
adulatoribus scelerate [)roscindi" 2). Zelf bleef hij nog langen tijd
onbekend, maar met dit geschrift was de grondslag gelegd van
alle latere ontwikkeling. De edities der volgeiule jaren waren stee<ls
aanvullingen en uitbreidingen, tot ten laatste de 7e uitgave van
1559, die alle vorige omvatte, de officiëele uitdrukking werd van
Calvijns Dogmatiek.

Deze wenschen wij ook ten grondslag te leggen, als wij een
beeld trachten te vormen van Calvijns gedachten over Kerk en
Staat, waaraan een enkel woord over zijne Theologie en zijn
Schriftbeschouwing als het motief en het model voor den bouw,
moge voorafgaan.

Het motief en uitgangspunt wijst Calvijn reeds aanstonds aan
bij den aanhef zijner Institutie I, 1: ,,Tota fere sapientiae nostrae

1) Vg. DoiTMi-:i«iUK, Ln jnincnne. dc C\'. I 312 ss., die dc oudere ojiv-ntliuK
voly;! dat C. langzamerhand tot een hreuk met de U. kerk is gehracht, en niet
zóó, (lat hij begin 1.\')33 nog geheel en al katholiek en 1 Nov. ir)3;i (oratie van
Cop) «»en geharnast protestant zou zijn ge\\viH>st.

2) Calv. Opp. XXXI, 23. Comm. in Libr. Psalm. Praefat., vg. l\'iKlisoN ,
a. w, bl, 122 v,v.

-ocr page 45-

33

summa, quae vera demum ac solida sapientia censeri debeat,
duabus partibus constat,
Dei eognitione et nostri." Gansch
ons leven toch hebben we aan God te danken; het behoort
dus Hem toe en moet in gehoorzaamheid Hem worden gewijd.
Zijn wil zij onze levenswet 1). Van nature is er reeds een
zekere Godskennis in den
mensch 2), die alle voorwendsel van
onwetendheid beneemt. Deze kennis moet echter wel onderscheiden
worden van hetgeen ons aangaande God in Christus is geopen-
baard maar zij bewijst reeds dat Gods liefde zich tot allen
uitstrekt en er een
directe betrekking tussclien schepsel en Schepper
mogelijk is. Deze betrekking is er echter niet om \'s menschen,
maar om Gods wil, opdat Zijne majesteit tot erkentenis kome en
zijn wereldplan door volstrekte gehoorzaamheid ten uitvoer worde
gebracht \'). Maar deels door onwetendheid, deels door booslieid
wordt deze natuurlijke kennis van God, die duidelijk is in de
samenstelling der wereld en derzelver gedurige regeering f>), ver-
stikt of bedorven , en de helderste getuigenissen van Gods be-
stuur zijn niet in staat onze stompzinnigheid te overwinnen ").

Kr moest dus noodzakelijk een ander hulpmiddel bijkomen om
ons te leiden tot den Schepper der wereld, waarom Hij zich aan
ons geopenbaard heeft in de
IL Schrift«), zijnde het Woord
Gods 0), hetwelk op schrift is gesteld opdat de Godsspraken, oud-

1) In.stit. I, 2, 2. Calv. Op)). II :51 s. cf. C. Opp. VI, -{\'J (Cal. CJonev. 1015).
In h(>t vervolg wordt de Institutie geciteerd zonder vernieliling van do hli. in de
(!. O. De cursiveering in citaten uit Calvijns werken is stetnls van mij.

2) Inst. I, 1.

3) Inst. I, 2, 1: Qiiia ergo Dominus prinnnn simpliciter creator tam in innndi
opificio, (piam in generali wiripturao doetrina, deinde in (-\'liristi facie redemptor
api)aret, Iniic duplex emergit eins eognitio. Vg. Dr. A.
Kuvi\'kk in zijn Slonr-
Irzinijcn
over Hel Calvinmnc. Anist. lOÜO bl. 42.

Calv. Opp. V. ;J23 (Catech. Cienev. ir);i8) (iunni nemo liominum reperia-
tur, (iiiamlibet barlmrus sit, nc toto pec^tore efferatns, qui non aliquo affieiatur
religionis sensu: nos in hune fineni creatos onnies esse constat, ut
maicxtatcm
ntjnomimm rrcatorU noxlri,
agnitain suspiciainns, onuiiipie et timore, et ainon>,

et reverentia eolanuis.....Haw igitnr praecipua vitae nostrae cura et solli-

eitndo sit ojwrtet, Deinn (piaerere et ad eum onuii aniini slndio ailspirare, ntx!
alibi nisi in ipso ac(iuies«H\'re.

6) Inst. I .\'3, 1.

C) ib. I 1.

7) il). I f), 11. l.f).

«) il). I G, 1.

•J) C. O. XVIII, 302.

3

-ocr page 46-

34

tijds aan de vaderen gegeven, als de ware leer zouden bewaard
.blijven i). De autoriteit der Schrift hangt volstrekt niet af van
onze redeneering of goedkeuring, noch van die der Kerk 2),
,,reverentiam sua sibi ultro maiestate conciliât, tune tarnen demum
serio nos afficit quum per Spiritum obsignata est cordibus
nostris"3).
Dit getuigenis des H. Geestes wordt alleen verstaan door het
geloofd), maar daardoor hebben wij even volmaakte zekerheid als
wanneer God direct tot ons gesproken had 5). Ja, ,,de Schrift is
een school des H. Geestes, waarin niets wat nuttig en noodig is
om te weten wordt voorbijgegaan, en ook niets wordt onderwezen
dan wat men behoort te weten" O). Dit is Calvijns
formeel
beginsel, (naast de Souvereiniteit Gods als het materiéele)
waaraan hij alles toetst en dat voor hem de norm is geweest
voor alle inrichting op kerkelijk en staatkundig terrein. Niet de
Schrift is afhankelijk van de autoriteit en de uitlegging der Kerk,
maar omgekeerd, de Kerk heeft zich ten allen tijde te schikken
naar den Woorde Gods. V ^ \'

De grondslag, waarop de geheele Schrift van O. en N. T. is
opgebouwd, is de Wet, en al het verdere is eigenlijk alleen maar
verklaring en uitbreiding "). Ook de uitspraken der Profeten
waren niet zóó nieuw of zij vloeiden uit die wet voort en hadden
betrekking op dezelve, terwijl de ,,Geschiedenissen" ook hun
werk zijn, ,,sed dictante Spiritu sancto compositae" De ver-

1) Inst. I G, 2.

2) Inst. I 7, 2. Si fundamcntwn est ccclcsiac prophctica et apostolica docfrinii,
suani hnic certitndlneni ante constaro oportet, quani ilia cxstare ineipiat.

Inst. I 7, i3; cf. ib. : illins ergo virtuto ilhiininati, iam non ant nostro, ant
aliorum indieio credinins, a
Deo esse scripturam; 80<1 supra linmanuni iudiciuni,
eerto certius constituinuis (non secus ac si ipsiua Dei nunien illic intucrennir)
hoininutn niinisterio
ab ipmssivio Dei ore ad nos fluxisse. cf. § 1.2.4. Inst. I,it,;}.

4) Inst. I 8, 13.

■->) 1 7, 5.

Inst. Ill 21, 3. Est enini scriptura schola spiritus sancti, in ipia ut nihil
praetcnnissnni est seitu et necessari\'uni et utile, sic nihil doeetur nisi cpiml
scire con ducat.

Inst. I G, 2. Hoc oonsilio lex proniulgata fuit, cui jwstea interprètes additi
sunt prophetae. cf. C. O. XXXIV, 421. „Notamment il est dit de la Ix)y do
Dieu, (pi\'olle est pour instruire les ignorans, ot les jM^tis: et cela s\'estond h
Imite PEm-iture saincto, cpii n\'est <in\'»<H« simple cxiwmtion de l,i Loi/". (Serm.
XCV sur loi). 20, 3).

8) Inst. IV 8, G.

-ocr page 47-

35

vulling van alle voorspellingen en de volledige openbaring Gods
verscheen in Christus, hetwelk de Apostelen in het N. T. heb-
ben aangetoond en uit het O. T. bewezen i). Om de Wet en haar
vervulling in Christus beweegt zich alles, ook het O. T. blijft
normatief voor den Christen 2), en vermits het in het Christelijk
leven allereerst op gehoorzaamheid aan Gods wil aankomt, blijven
de 2 Tafelen der Wet als het zedelijke, blijvende gedeelte, zijn
grondslag, en het model, waarnaar het rijk van Christus hier op
aarde moet worden ingericht.

Wat de Insjnratie der H. Schrift aangaat, de Bijbelschrijvers,
Profeten en Apostelen, handelden geenszins naar eigen gedachten
of inzichten; zij schreven ,,praeeunte et verba quodammodo dictante
Christi
spiritu" 3) ^ en eenige regelen verder (Inst. IV, 8, 9)
verzekert Calvijn het nog eens met nadruk aangaande de apostelen,
dat zij waren: ,,certi et authentici spiritus sancti amanuenses",
waaruit vanzelf deze conclusie volgt: ,,ideo eorum scripta pro Dei
oraculis habenda sunt."

Maar wie zal nu deze Heilige Schriften juist interpreteeren?
Volgens de Roomsche Kerk de wettig saamgekomen Conciliën, maar
deze zijn ook zelf gebonden aan de uitspraken der Schrift, en
alleen wanneer er verschil van gevoelen is en er vreemde leer-
stukken worden verkondigd, hebben zij deze wederom aan de
H. Schrift zelve te toetsen ■\'), die inuners voor het oog des geloofs
waarlijk niet oiuluidelijk is God heeft bovendien in zijn goed-
heid zorg gedragen, dat er ten allen tijde uitleggers in de kerk
zouden zijn, om te valsche leeringen tegen te gaan \'i), aan welker
uitspraak men zich natuurlijk te houden heeft. In ieder geval is

1) Inst. IV 8, 8.

2) Inst. II 10, 1. cf. I 2 pnlrum oiiinhiin foeihis lulwi subslaiilia et rc ipsa
nihil .a nostra differt, ut nnuni prorsus .itcjue idem sit. Adminijttralio tamen
variat. cf. c. o. VII 81, 9.\') sq. V. .\'l.Ti. X 197; Icgis nutoritas perpétua XXVIII,
027. XXIX, III, XLVIII, lOfj; legis et evangelii diversitas XXXVIII, 0!)1.
OitO. XLIV, lOf). L, 431. 400; consensus XLIII, 531. XLVIl, 238.

3) Instil. IV 8, 8.

Inst. I 9, 13. IV 9, 9. C. 0. V, r)33 (dc l\'autorité do l\'Eglise pour dis-
cerner et interpreter I\'escripturc).

6) Inst. IV, 10, 4. C. (). I 970.

C) C. (). XXVII, 499 (Sermon CVIIl Sur le Deut. Ch. 18): Il y .^nra donc
lousionrs de» prophètes (n.l. om te waken t(>gen aile valsche nillegging<>n). (Via
signifie, «pie non seulement Dieu |M)ur un coup a «Wlnri\' sa volonl«\': mais jmnr
ontr«!tenir son Eglise en oheissiinee il a lousionrs envoy«.\' den
doclntrs, el «pie

3*

-ocr page 48-

36

het geopenbaarde Godswoord in de H. Schrift de toetssteen voor
elke levensuiting in engeren of breederen kring, stelt het hare
ordinantiën vast, waardoor eene onmiddellijke betrekking tusschen
den wetgever en alle terrein van menschelijke werkzaamheid ge-
schapen wordt. Dit geldt wel in de eerste plaats van dat gebied,
waar Gods souvereiniteit bewust wordt aanvaard, waar de H. Schrift
als grondslag is aangenomen en Jezus Christus als Hoofd en
Middelaar wordt erkend. Dit is het erf der Kerk, waarover thans
nader gehandeld wordt.

§ 2. Het Kerkbegrip.

Na in het 3° Boek zijner Institutie uiteengezet te hebben, welke
beteekenis het door Christus aangebraclite heil voor den mensch
heeft en op welke wijze men dat deelachtig wordt, gaat Calvijn in
het 4" Boek voort met te wijzen op de externa subsidia, die het
geloof wekken en vermeerderen tot volkomenheid toe i). Deze be-
staan uit de Kerk met hare regeering, orden, macht en sacra-
menten, en voorts de Burgelijke Orde -). God toch heeft den
nïensch niet gelaten in zijne zonde, maar zich over hem erbarmd
door Christus ter verlossing te zenden; deze Blijde Boodschai)
moet derhalve allen volken verkondigd worden, en aan wie had
God dezen schat beter kunnen toevertrouwen dan aan de Kerk,
-de
mater j>iorum, die de geloovigen in haren schoot verzamelt
en opvoedt en door hare herders en leeraars, door hare sacra-
menten en volmacht den weg aanwijst, ,,quo procul disiuncti ad
eum accederemus"
3). — Hare leiding kan men niet ontberen, aan-
gezien ,,extra eius gremium nulla est.speranda peccatorum remissio,
nee ulla salus teste Jesaia (37, 32) et loele (3, 5) 4), en evenals

p.ir leur moyen il a fait quo sa parollc fnst entendue____Or il a voulu (pi\'il y

ait des docteurs (pii iournollement parlent en son nom, et qu\'ils soyent connno
OT(janc.i (le Hon Esprit, (ju\'ils soyent (bref) connue sa iMHKrlie", comp. Lettn>8
fr.mç. I 380 „Dieu m\'a faict la grâce de me <léc!airer ceqtii est l)on on m.mlvais".

1) cf. Inst. IV 1, 1.

2) ,ib.

3) il,.

\') \'\'>• § l» waar Calvijn met aanhaling van Ps. lOli, 4 aldus voortgaat: (piibus
verbis patenins Dei favor et pecnliare spiritualis vitao testimonium ad gregem
eius restringitur,
vt semper critiaUs sit ab eeelcsia diseessia.

-ocr page 49-

37

men God tot Vader heeft, wiens ondersteuning men nooit kan
ontberen, evenzoo is ooit de Kerk eene moeder, die met hare zorg
en liefde het gansche leven omringt i).

Deze Kerk als goddelijk Instituut en medium gratiae volbrengt
nu hare taak om de hemelsche leer te verkondigen door Herders
en Leeraars volgens Ef, 4, 11, dus op de gewone manier van
onderwijs en niet door engelen, en wij hebben voor vast en zeker
te houden, ,,ecclesiam non aliter aedificari quam
externa pracdl-
eatione
nee alio vinculo inter se retineri sanctos, nisi dum uno
consensu discendo et proficiendo ordinem ecclesiam a Deo praes-
criptum colunt" (Inst. IV, 1, 5).

Deze Kerk is er van alle tijden: bij de scliepping der wereld
heeft God haar in het aanzijn geroepen, en zij zal bestaan tot aan
de voleinding der eeuwen 3). Zij gaat door het Oude en Nieuwe
Verbond heen, en het verschil tusschen ons en de oude vaderen
is niet gelegen ,,in substantio, sed in accidentalibus" i), want
allen zijn door adoptio verkoren om kinderen (Jods te zijn, hebben
dezelfde vergeving van zonden ontvangen door den éénen Middelaar
Jezus Christus en worden geleid door denzelfden H. Geest ■\'). Zij
zagen op Christus heen, wij zien op Christus terug -\'>), en Woord
en Sacrament waren sinds den aanvang aanwezig, zij het dan ook
onder andere vormen ") ,,Sic enim fuit ille populus Christianae
Ecclesiae figura, ut vera etiam ecclesia fuerit" \'). De geschiedenis
der Kerk begint reeds in het Paradijs, maar door de inblazingen
van den Satan komt er afval en scheiding. Seth, Henoch, Noach
en Abraham zetten telkens de zuivere lijn voort, totdat in den
laatste de Kerk zich niet meer bepaalt bij enkele personen en ge-
slachten , maar zich allengs een woonstode gaat maken in het volk
Israël, afgescheiden van de andere natiën «). Dat is zoo gebleven
tot op Christus, met wien de Kerk zich over dc gansclie wereld

1) ib. § 1.

\') < f. Comm. in (Jon. 2.\'), 10 „K<Tlosiii non ex Iiotnunini induslria provenil,
Fe<l
a Hohi Del gratia man.avit"; in Kx. 2i5, 2 „SoIur Dena propie e.st, «pii Kc-
clesiam snani awliruiit, cf. in Hebr. J; I 1\'etr. 2, ü.
3) Inst. IV, 1, 2, 17. ef. C. Opi». I 73, 510.

Comm. ad Ciall. l, 1.
5) Comm. in Deut. 18, If). cf. Inst. II (i, 2.
«) Comm. in Gen. 15, 17; Kxod. 1.3, 21. Inst. IV M, 12, 18.
7) Comm. ad I Cor. 10, 11.
®) cf. Comm. in Gen. 17, 7.

-ocr page 50-

38

uitbreidt i). De Apostelen en na beu de Leeraren zijn de bouw-
meesters ,,qui ecclesiae praesunt" en die voortbouwen op het
fundament van Jezus Christus, waarbij de leiding des H. Geestes
hun nooit ontbreekt 3), Wel zal de Kerk niet altijd even zuiver zijn,
zoodat soms heel weinig van hare heerlijkheid te zien is^), God
wil toch blijvend in haar wonen 5), totdat eenmaal hare heerlijk-
heid openbaar zal worden.

Zoo valt de Kerk samen met het Koninki\'ijk Gods op aarde,
zooals Calvijn afleidt uit Luc. 17, 21 (?/ finadetn lov deov è^nbg v/uor),
waar Christus ,,nunc ecclesiam suum regnum coelorum nuncupat,
ubi vere dominatur, nunc verbi praedicationem, per quam domi-
nium suum erigit" 6). Ook in de Gelijkenissen des H
eeren als
Mt.
13, 47 over het net dat in de zee wordt geworpen en vct-
schiliende vischsoorten b^at, Mt. 13, 24 een akker met goed zaad
en onkruid, Mt. 3, 12 een dorschvloer, waarop de tarwe onder
het kaf verborgen is, overal stelt Calvijn hier het K
oninkrijk
Gods of der Hemelen ident met de
kerjt

Het fundament der Kerk als Instituut is Cliristus en de
,,doctrina apostolorum et prophetarum", die Hem verkondigt

-ocr page 51-

39

Hij is de oorsprong der Waarheid, de bron van alle licht, de
wortel van alle takken i); buiten Hem is geen leven te vinden,
zoodat er alles gelegen is aan de zuivere prediking des Ev
angelies

Wat hare gedaante in de wereld aangaat, Calvijn spreekt van
haar als: ,,ecclesiam
\\miversalem^), collectam ex quibuscunque
gentibus multitudinem, quae intervallis locorum dissita et dispersa,
in unam tarnen divinae doctrinae veritatem consentit, et eiusdem
religionis vinculo colligata est", ^n^
deze algemeene Kerk bestaat
uit vele enkele
{singulae) kerken, naar eisch der noodzakelijkheid
in vele steden en dorpen opgericht, doch aan elk daarvan komt
met recht den naam en de autoi^eit van Kerk toe. Het geheel
gaat dus a
an dc deelen vooraf en niet omgekeerd. Wel is elke
ecclesia (particularis s. localis) als zoodanig volkomen zelfstandig,
maar logisch eng verbonden aan de ecclesia universalis »).

Maar deze in^t de zinnen waarneembare Kerk is, niet enkel_
Instituut van Godswege, maar o
ok een Organisme. Calvijn stelt
niet de Kerk als Heilsinrichting buiten en boven de personen,
zooals de Roomsche kerk, maar acht haar te bestaan uit en ver-
wezenlijkt in de personen. In Inst. IV, 1,7, sprekende over de
ziclitbarc Kerk, verklaart Calvijn van de H. Sclu\'ift: ,,ecclesiae
nomine universam hominum multitudinem in orbe diffusam désig-
nât, quae unum se Deum et Christum colere i)rofitetur, baptismo
initiatur in eius fidem, coenae participatione unitatem in vera
doctrina et carit^ite testatur, consensionem habet in verbo Domini,
atque ad eius praedicationem ministerium conservât a Christo

«) Insl. IV 2, (). vi. IV 2, 1; IV 1, 7. 2. 3. -1.

\'-) Hiorovor str.iks nader l)ij du KiMitookonon der ware Kerk.

3) ef. (\'. O. VII ;iü (art. fae. I\'ar. c. .\\ntidüto) „lurlesiani iniiversalein esse
et fulBse ah initio nnnidi, et fore nwiue in fineni, eonfiteinur onnies".

Inst. IV I, !t. ef. Dr. 11. Havinck, (icrcfonnccrdc Jhijmaiick, Katiij>en IDOl,
IV,. 1)1. 32, 111
v., hicnnedo geheel eonforni.

Dr. A. KlivrKit daarentegen in zijne .Stonelezingen: Het ("alvinisnie bl. ."».")
redeneert van den enkele nit en zegt: „.Mjuir is
Ki.\'rk i\\ü rcnjiuicr!iitj_^(icv
\'jclooviycn,
komen do kerken nit de personen der Mijders op, om zich zoo eerst
door eonfederatiü tol eenheid to verbin<!en, dan brengt de sehakeering in het
leven van zelf ook op kerkelijk terrein veelvormigheid en moet zieh het a
llen
gemcensehapiK\'lijk leven wel zuiverder in de éc-nc (ian in de andere kerk l)e-

liehamen____" en even vroeger: „alle pliuitselijke kerken gelijk in rang en niet

dan confcda-atie/ in synodaal verband aangesloten". Is dit niet eerder Indoi>en-
dentistisch dan Calvinistisiüi? (Vg. II. W
kinuartkn , Die llcvahUiomkirchcit
Kfujlamh,
].eipzig IBüS, S. 25 f.). ---^---^-

-ocr page 52-

40

institutum". De gemeenschap der Christusbelijders vormt dus de
Kerk, met elkander vereenigd door den band des geloofs.

Tot zoover zou men theoretisch van overeenstemming kunnen
spreken met de Roomsche kerkleer, immers ook Bellarminus noemt
(de éccl. müit. III, 2) de Kerk: ,,coetus hominum eiusdem Christianae
fidei professione et eorundem sacramentorum communione colli-
gatus, sub regimine legitimorum pastorum ac praecipue Christi in
terris vicarii Romani pontificis", en zooals Calvijn handelt over de
Kerk als Instituut geeft hij blijk van verwantschap met de Middel-
eeuwsche ideeën.

^laar als het gaat om het Wezen der Kerk, waarop het toch
eigenlijk aankomt, dan bespeurt men de groote klove doo
r de
Reformatie on
tstaan. Voedde Rome practisch het denkbeeld, dat
uitwendig lidmaatschap, historisch geloof, onderhouding
van de
geboden der Kerk, onderwerping aan den Paus, liet wezen
der
Kerk constitueeren i), hiertegen komen de Hervormers beslist op
met hunne onderscheiding van
zichtbare en onzichtbare Kerk -),
d. w. z. het eigenlijke wezen der Kerk is niet voor het oog waar-
neembaar, de waarlijk geloovigen, die de kern uitmaken, zijn
alleen aan God bekend Bij Luther leidde dit eigenlijk tot
de opvatting van 2 Kerken, in dien zin, dat wat men van de
Kerk zag, de Kerk niet was, en wat men niet kon zien, de
eigenlijke Kerk vormde. Zichtbare en onzichtbare Kerk zijn ge-
scheiden, doch verbonden door dezelfde genademiddelen. (Zie
boven bl. 25 v.).

Calvijn daarentegen erkent slechts 66nc algemeene Kerk, die
een zichtbare zijde heeft in Instituut en organisme, doch een_
onzichtbaren geestelijken achtergrond in den
coeius electorum, der

1) Vg. II. Bavinck, OcTcj. I)o<jmalick IV v.

2) Vg. R. Skkiikiu!, Ikgriff dcr ehriMl. Kirchc, § 13-10. of. A. Kuyi\'kk,
diss. t. .1. p. 15 v.v. A. M. KAiuitAiUN, Chrixl in modem Theology, 511 ff.

Faikiiaikn, C. i. VI. T., p. 515 f. „tlicre is a doulilc idea lo express —
the idea that all who love God form a s<Kiety widi and Mora and nnder
the God they love, and the idea that this society, as lK)und to no terms of
man\'s making, is realise«! in the realm of the transcendental and eternal. Now,
what term can hotter express this double idea than -„Invisible Church"? It lifts
us at once into the region where all the realities are transcendental and all are
spiritual, where (Jod is all in all to man., and man lives in conscious fellowshij)
with God and loving obedience to llim."

-ocr page 53-

ware geloqyigen, die God alleen bekend zijn i). Op grond
Zijner verborgen verkiezing -) verzamelt God de Zijnen als het
lichaam van Christus 3), „sed quia exiguus numerus et con-
temptibilis latet sub ingenti turba, et grana tritici pauca teguntur
paleae congerie, soli Deo permittenda est eognitio suae ecclesiae
(ib. § 2).

.(Vis het Apostolisch symbool spreekt van het,,credere ecclesiam",
heeft dat niet slechts betrekking op de zichtbare Kerk, ,,sed ad
omnes quoque electos Dei in quorum numero comprehenduntur
etiam qui morte defuncti sunt" (ib). Juist het woord ,,gelooven"
wordt gebruikt, omdat men de kinderen Gods niet van de onhei-
ligen kan ondersc
heiden; God alleen weet wie de Zijnen zijn. Maar
dit Jiebben wij in elk geval in onze liarten vast te stellen: ,,omnes
eos qui Dei patris dementia per spiritus sancti efficacia\\n in
CJiristi particfpationem venerunt, in Dei peculium ac propriam
possessionem segregates" \')• Catechismus Genevensis laat zich
op dezelfde wijze uit oj) de vraag: ,,Potestne autem liaec Ecclesia
aliter cognosci qunm quum fide creditur? Est quidem et visibilis
Dei Ecclesia, quam nobis certis indicils notisque descripsit: sed
bic (in liet Apost." symbool) proprie de eorum congregatione agitur,
quos arcana sua electione adoptavit in salutem. Ea autem nee
cernitur perj)etuo oculis, nee signis dignoscitur" f\').

De ,,Gemeenschap der heiligen" van het symbool betrekt Calvijn
zoowel in den CatecJi. als in de Inst. (IV 1, tot het karakter
der
uilxücndUjc Kerk als organisme, zijnde de broederlijke band
der liefde en der eendracht, waardoor de geloovigen tezamen ge-

1) Inst. IV 1, \'2, 7. „Iiiterduin (luiiin wclosiniii uoiiiinant (wil. sacr. script.),
cam inlclliKunt, <|nao ro vera est coram Deo, in (jiiam nuili recipiimtnr nisi
<pil et adoptlonis gratia filii Dei sunt, et spiritus sanclifieatione vera (."liristi
membra."

2) cf. Inst. III 21, 1, \'s Menschen heil is in Gods eeuwigen wil g(>gi-oud,
staat daarom onbewegelijk vast, en de/e zekerheid wordt daardoor nog versterkt,
i,<juod non onuies promiscue adoptat in spem sjdutis, se<l dat aliis (jiiod aliis negat."
Hieruit volgt, dat de „(ïoetns eleetorum" het product is van het alle heil omvat-
tende „Decretnm absolutum" van (Jod.

3) ib. „(iuin sic electi Dei onuies in Christo sunt comnexi, ut (pieniadmodiim
al) uno capite pendent, ita in ununi veiut corims cx)aIesoant .... vere nnuni
facti, qui una fide, spe, caritatc, eodem Dei spiritu sinuil viviuit."

Inst. IV ], 3.

5) C. O. VI 42 (Cat. Gen. 154.\')).

-ocr page 54-

42

houden worden en de weldaden van God in Christus met elkander
deelen. Zij is een
sanctorum communicatio i).

Wanneer wij nu trachten ons een heldere voorstelling te vormen
van wat Calvijn onder
de zichtbare ai onzichtbare Kérk verstaat,
dan stellen wij voorop het beeld, dat Calvijn zelf van de Kerk
gebruikt. Bij een korenhoop kan men onderscheid maken tusschen
het vele kaf en de kleine graankorrels daartusschen, hoewel het
geheel een korenhoop blijft heeten naar het koren, waar het om
te doen is -). Evenzoo is er ééne algemeene Kerk als vergadering
van alle geloovigen, maar daarbij bevinden zich vele hypocrieten
en boosdoeners. Toch blijft de Kerk als geheel zoo heeten naar
de uitverkorenen, de ware leden van Christus. Voor het oog zijn
allen dooreengemengd, maar de eigenlijke ziel der kerk, de kern
waarom het gaat, is onzichtbaar en God alleen bekend. De Kerk
heeft dus een onzichtbare, geestelijke zijde, inzooverre de ware
geloovigen alleen door God worden gekend en oen voorwerp zijn
des geloofs 3); maar ook een zichtbare voor het oog waarneembare
zijde, aangezien zij zoowel als ,,mater fidelium" institutair optreedt
met ambten en bedieningen i), en ook oen gemeenschap van
Christusbelijders vertoont, die organisch met elkander met hun
Hoofd verbonden zijn\'\'>).

Hetzij Calvijn spreekt van de zichtbaro of van de onzichtbare
Kerk, altijd heeft hij diezelfde geloovigen op het oog, welke inot
Christus verbonden zijn tot één lichaam; dc schijngeloovigen komen
daarbij niet in aanmerking C).

1) Vlgs. I\'rof. K. Skkukuci, Begriff der chriulliehcn Kirchc, § IC, vat Calvijn
<lezc Kcnicenschai» op als het prodiiet van vromen, die zieh lot hetzelfde handelen
verhinden, waarmede dan het piëtistisch gcmeentebegrii» lietreden is, zo(Mlat een
historisch werkzaam gemeentevormend Iwginsel ontbreekt. M. i. spreekt hier
niet. van een gemeentevormond beginsel, maar duidt hij enkel het
karakter dier
gemeenschap aan, waardoor zij als een organisme kenbaar wordt. cf. Cat. (ien.

c. O. VI

-) Men kan hetzelfde zeggen v.m den enkelen korenhalm, waarvan do korrels
zelf maar een zeer klein gedeelte vormen ; toch heet het geen kaf met eenige
graankorrels er bij, maar c>en korenhalm, want dit is het esHuntiëele cn het doel
van gansch de vrucht. Het gemengde is op aarde in .illes aanwezig en
CukI
maakt het dienstbaar aan de volmaking der heiligen.

3) Instit. IV 1, \'J. 3. 7.

-1) Instit. IV 1, 1. 4. ■). !). 10.

5) Instit. IV 1, 3. 5. 7.

•>) De tiitwendigo\' kerk blijft hier op aarde nog onvolmaakt, maar God is

-ocr page 55-

43

Zoo worden ook de verschillende definities begrijpelijk, die C.
van de Ecclesia geeft. In de Catech. Genev. (C. O. VI 42) luidt
deze: ,,Corpus ac societas fidelium, quos Deus ad vitam aeternam
praedestinavit."

In de Institutie vinden wij de volgende: ,,Ecclesia est coetus, in
quo verbum Dei praedicatur, nomen Dei pure invocatur, et Sacra-
menta administrantur" i).

De Kerk is het lichaam van hen, die door God verkoren,
,,onuies in Christo connexi sunt, ut quemadmodum ab uno capite
pendent, ita in unum velut corpus coalescant, ea inter se compage
cohaerentes qua eiusdem corporis membra; vere unum facti, qui
una fide, spe, caritate, eodem Dei spiritu simul vivunt, non in
eandem modo vitae aeternae haereditatem, sed in unius Dei ac
Christi ijarticipationem
vocati"2).

De Kerk is ,,universalis collecta ex quibuscuncpie gentibus nml-
titudo, quae intervallis locorum dissita ac dispersa, in unani tamen
divinam doctrinae veritatem consentit et eiusdem religionis vinculo
colligata
est"

En in \'t kort samengevat in de Artie, facult. Paris, c. antidoto i):
,,Statuamus ergo, videri ecclesiam ubi apparet Christus, ubi verbum
eius auditur, sicut scriptum est: Oves meae vocem ineam audiunt
(loa. 10, 27)".

Een scheiding maakt Calvijn dus niet tusschen zichtbare en
onzichtbare Kerk, wel een onderscheiding•\'>); en de eenheid blijft

voortdurcnil .nan hare /.iiiveritiK werkzaam, cf. C. O. XXXVI, •)? (in Isa. IV,:{)
„Mmulani enim ecviosiam foro didt wmlihns .-ibslcrsis, et <inicnn(juu in ea li)eum
halM\'hunt, vere eleetos Dei fore. lam hoe in e.xternam ecxlesiam non onmino
eompelero certum est, nlii pleriiiue admixti sunl litulo tenus fidelea «ini nihil
dignum sna professione hak\'nl, imo cpn tanipuun paleao in area e.xignam eopiam
Ixinorum initnero snjH\'rant." Door allerlei straffen reinigt («<
mI zijne Kerk en zal
alzoo „praestare quo«! tune incvpit", en iets verder: „Sed quiii nunquam futurum
es in hoe nnuido, ut sancti in ecclesia soll loeum oecupent, jiatienter ferenda
est permixtio". cf. XLVIIl, 117 (Connn. in ,Vct. (5, 1). cf. Instit. IV I, 1-}.
11. 17. 18 v.

1) Instit. IV I, 7.

2) Instit. IV I, 2.

») Instit. IV I, l».

4) C. O. VII, 31.

6) Dr. A. Kuypkh vindt in zijne diss. p. 21 Calvijns voorstelling van de
zichtbare en onzichtbare kerk z66 verwan!, „ut i)orspieua et dilucida eins de
Keclesia sentcntiac exiKJsitio frustra e scriptis ipsius qnaeratur", en hij komt tot

-ocr page 56-

44

gehandh&afd niet op grond van uitwendige waarteekenen, maar
als zijnde het één en hetzelfde lichaam van Christus door alle
eeuwen heen, soms zeer verborgen en schier onkenbaar, maar
dan weer duidelijk te voorschijn tredende, met vele onvolkomen-
heden en zonden, maar toch in Hem heilig en onbesmet i), altijd
volvoerende het plan Gods, waardoor in hetzelve opgenomen wor-
den .de van eeuwigheid verkorenen, om te worden gedragen en
gesterkt door Woord en Sacrament en met elkander de eenigheid
des Geestes betrachtende in liefde, ,,alleszins op te wassen in Hem,
die het Hoofd is, namelijk Christus" (Ef. 4, 15).

Deze Kerk heeft Calvijn in zijne geschriften met vele treffelijke
namen versierd. Zeer geliefd is bij hem die van
Moeder, want
in haren schoot worden de geloovigen ontvangen, zij baart hen,
voedt ze op aan hare borsten, en leidt en beschermt hen het gansche
leven door tot zij het sterfelijke leven hebben afgelegd en den
Engelen zijn gelijk geworden 2).

Maar zij is ook de Bruid van Christus, heilig cn onbesmet,
voor wie Christus zich heeft overgegeven, met wie Hij geestelijk
vast verbonden is, ja, die een deel van Hem is, evenals Eva
genomen is uit het lichaam van Adam 3).

dc conclusie dat die onzichtbare kerk van Calvijn niet .inders is dan een „cogi-
tationis figinentum" (p. 23). E^n van de Theses (11) luidt dan ook: Ecclesiae
invisibilis dogma reiiciatur.

(iebeel anders oordeelt Cn. Gkosci.AIJI)K in zijne These (Eipoxition cl critique
dc VEcclcniologic dc Calvin.
(ïenbvc 18ï)G) p. 13, die de oplossing eenvoudig
aldus geeft: II y a deux Eglises: l\'Eglise invisible, une, catholique, exclusive,
qui comprend tous les élus depuis le commencement du inonde. Eglise parfaite,
dont Christ est le chef, et <iuo Dieu seul connaît. Nous ne pouvons en faire
partie que par l\'Eglise visible, qui, pAle rpflet de la pr(?c(?dento, comprend tous
ceux qui, ici-bas, font profession d\'être chrétiens. Elle est la m^re de tous les
fidMes, partant nécessaire au saint, essentiellement multitudiniste, ayant [lour
critÎTos la prédication de l\'Evangile et l\'administration des sacrements, jwur moyens
d\'action, ses ministres, et pour caractîres: l\'infaillibilité basée sur la parole do
Dieu, l\'unité, l\'universalité, l\'exclusivisme.

cf. Dr. II. lUviNCK, Geref. Dogmatiek IV bl. 15—10, 33—37.

Dr. U. Skehkrc}, Ikgriff der dir. Kirchc § 1(3.

1) Instit. IV 1, 17.

2) Instit. IV 1, 1. 4. cf. C. O. XXVIII, 231. XXXVII, 13. XLVII, 408.
L, 2.30. LI, 100.

3) Instit. IV 10, 35. cf. 10, 2. 1, 10. Uxor cf. C. O. XXXII, 127.
XXXVI, 40. XXX1X,441. Coniux. XXVIl, GGO. Christo desponsata XXXVII,
385.

-ocr page 57-

45

De Kerk is „een pilaar en vastigheid der ivaarheid\'^ (1 Tim.
3, 15) omdat God door haar de zuivere prediking des woords
bewaart en ons alzoo voedt met geestelijke «pijzen i).

Zij wordt genoemd corjms Christi-), domus Dei^), haercditas
Domijii^), ovium grex^), vinea^^
etc.

Wat hare Eigenschappoi aangaat, zij is vooreerst vólgens hef
Apostolicum, heilig en algemeen (of katholiek).

In tegenstelling met de Roomsche Kerk, die de heiligheid der
Kerk stelt in de ceremonieele, liturgische heiligheid van het Instituut,"
waardoor in de geloovigen de ware heiligheid gewerkt wordt"),
brengt Calvijn dit epitheton dadelijk in verband met Ef. 5, 25
zijnde een gemeenschap van heiligen, voor wier lieiliging Christus
zich heeft overgegeven 8). Dagelijks moet zij gezuiverd en gereinigd
worden (subjectief), maar in Hem, liaar Hoofd, is zij aireede
heilig (objectief). Deze subjectieve heiliging geldt natuurlijk alleen
de electi, als de eigenlijke kern van de Kerk, terwijl zij die reini-
ging in de uitwendige kerkgemeenschap deelachtig worden 9).

In geen geval mag de niet volkomen zuiverheid der Kerk een
reden zijn om haar te verlaten lO).

Katholiciteit of Universaliteit bezit de Kerk volgens de
Roomsche Kerk omdat 1". zij verbreid is over de gansche aarde, 2". zij
er altijd geweest ia en 3". de volkomen waarheid haar geschonken

1) IiiHtit. IV 1, 10. of. V. O. XLVII, 408 (Coinm. in Kv. loa. 11», 7). C. O.
VU, ai Art. f.ic. Par. c. Antid. ArI. 18. C. O. XXIX, ino. Ml, 288.

2) C. O. LI, ir»i).

3) C. O. LI, 171. LII, 288. LIV, 170. I.TJ. Dei ............ XXXIV, 178.

hal.italio XXXVI, 21.\'). toniphnn XLVIII, 21.0.

<) Connu. .1(1 1 IVlr. .f), :?. C. O. LV, 28G.

6) Jnstit. IV 2,

0) c. O. XXIX, 4;{. XXXVII, .m

7) Cat. lloin. 1 10, 12. cf. Havinck, CL I). IV 51.

In.stit. IV 1, 17. „8ic ergo sancta est cccIcsia, nt qnotidin proficiat,
nonduni jM-rfccta sit; (piotidic procédât, nondinu pcrvcnorit ad sanctitatis nictain."
Uitvoerig ook ih. IV 8, 12. cf. Cal. (Jcncv. (C. O. VI \'M).

(lat. (Ïi>n. C. O. VI, .19. Kn (piel wns nonitnc«-tu riCgllHc saincto? Ponm\'
«luo ccnx (pui Dien a (>l(\'n, il les instifi(> ct purifio h Hainctctc (;t iunoc(>nc(>
(Itoni. 8, 20), |>oiir fain! (
mi eux n^uiro («i gloini. Kt aussi lesns Christ ayant
r.\'u;h(>pté son Kglisn, l\'a s.inotifii\'-o, .ifin (pi\'elle fust glorieuse et sans macule
(Kph. 5, 25).

10) instit. IV 1, 0. 17, 18 v.v. C. O. XLIV, m XLIX, 307. L, lÜO.

-ocr page 58-

46

is 1). Volgens Calvijn is zij Katholiek omdat zij alle ware geloovigen
van alle tijden omvat als ecclesia universalis, en eene werkelijke
eenheid vormt ofschoon zij over de gansche wereld is uitgebreid 2).

De Unit as hangt hier vanzelf nauw mee tezamen, welke gelegen
is in het Hoofd der gemeente Jezus Christus, en in de gemeen-
schap der geloovigen door een en denzelfden Geest, de eenheid
des geloofs, der liefde, der hoop, des doops enz. 3). De Roomschen ^
daarentegen vinden haar in het eene zichtbare Hpofd, den Paus 4).

Deze Kerk is ook infallibilis of ab errore vacua, niet
omdat de Paus onfeilbaar is ö), maar omdat zij het onfeilbaar
woord Gods bezit en zich daaruit door den H. Geest laat onder-
wijzen. Als zoodanig heet zij ,,fida custos veritatis" en kan niet
dwalen zoolang zij het Woord des Heeren zuiver bewaart 6).

Zij is noodzakelijk tot zaligheid, omdat buiten haren schoot
geen vergeving van zonden te hopen is 7), e^ipjieiding van haar
noodlottig is (ib). De genade Gods is verbonaen aan het lichaam
van Christus, zoodat daarbuiten geen heil gevonden kan worden S);
zij is een school des H. Geestes voor heel het leven f). In afwijking
van Luther bindt Calvijn echter God niet absoluut aan de zalig-

1) cf. Cat. Kom. 1 10, 13. Bollanninus, de notis cccl. c. 4, 7. vg. IUvinck,
(}. D. IV 55 v.

2) cf. Cat. Gen. C. O. VI 39. Que vent dire cc mot catholiqnc on univer-
sellc? C\'est peur signifier, que comme il n\'y a qu\'un Clief des fidelea: aussi
tons doyvent estrc iniis en nn Corps. Tellement qu\'il n\'y a pas plusienrs EgHses,
mals uno senle, laqucllo est espandue par tont Ie monde (Epli. 4, 3; 1 Cor. 12,
12—27). Instit. IV 1, 2 Quin sic olecti Dei onnies in Christo snnt c<mncxi, ut
quemadmodum ab uno capite pendent, ita in unum velut corpus coalesciuU ....
cf. C. O. I 543.

3) Instit. IV 1, 2. cf. 0. O. V, 574. VII 37 ss. 259. XLIX, 31G. 501. 533.
L, 1(59. LI, 159.

Dc unitas hierarchica cf. Cat. liom. I 10, 10. Ilcllarminns, dc ctvl. mil.
IV 9, 10. IUvinck, Geref. Dogm. IV 53.

5) cf. Bellarminus, de cccl. milit. e. 11, 13, 3(5. IUvinck, G. D. IV 58.

6) Inst. IV I, 2. 10. 8, 12. 13. C. O. 1, 1G3. 210. G3G. VII, 29.

7) Instit. IV 1, 4.

8) C. O. I 53!). Proinde si in regnum Dei ingrc-ssum iiobis pateficri, ercle-
siam fide apprehendere opus est ... . quands cntra (>cclesiuo unitatem nullam
essc salutem scriptura pronuntiat (Isa. 4G, 13; loei 3, 5) O. V, 342 (C^at.
(«en. 1538) „Nullam vero jKiccatorum remissionem aut nliunde, aut ulla alia
ratione, aut .aliis dare. Quands extra hanc ecclesiam et 8anctJ)rum commimionem
nulla est salm". II, 41 (Catech. (Jen. 1545) id.

ö) Instit. IV 1, 4, b.

-ocr page 59-

47

making door de Kei\'k, want boven en voor alles heerscht Zijn
vrijmachtige wil, zoodat de vocatio in buitengewone gevallen door
directe verlichting des Geestes kan tot stand komen. ,,Quomodo
certe in multorum vocatione usus est, quos interiore modo. Spiritus
illuminatione, nulla intercedente praedicatione vera sua cognifione
donavit" i). Dit maakt de Kerk met hare hemelsche leer intusschen
niet minder noodzakelijk, omdat dit de gewone weg blijft dien
God heeft verordend tot zaligheid 2).

Om de Kerk te kunnen onderkennen van andere vergaderingen
is zij voorzien van duurzame Merkteekenen, welke Calvijn niet
moede wordt telkens weer te herhalen. Deze zijn
dc prediking
van het Woord
en de bediening der Sacramenten 3). ,,Ubi enim
cunque Dei verbum sincere praedicari atque audiri, ubi sacramenta
ex Christi instituto administrari videmus, illic ahquam esse Dei
ecclesiam nullo modo ambigendum est", volgens Mt. 18, 20: ,,waar
2 of 3 in Mijnen naam vergaderd zijn, daar ben Ik in hun mid-
den" •!). Soms worden deze kenmerken samengevat onder het
Woord
alleen, zoodat hij zeggen kan: ,,Aspectum ecclesiae constituimus
in verbo Dei" ... ,,Statuamus ergo, videri ecclesiam ubi apparet
Christus, ubi verbum eius auditur" 5). Ilet is dus één en hetzelfde
Woord, dat op verschillende wijze bediend en beleden wordt, en
daarom hebben wij diegenen als leden der Kerk te erkennen ,,(iui
ot
fidei confessione, et viiae exemplo, et sacramentorum par-
ticipatione eundem nobiscum Deum ac Christum profitentur" f»).

-ocr page 60-

48

Hieruit zien wij, dat de geloovigen op tweeërlei wijze openbaar
worden, nl.
institutair door de bediening van Woord en Sacra-
ment, en
organisch in de belij denis van datzelfde Woord en den
wandel in de liefde. De eerste treedt gewoonlijk meer op den voor-
grond , omdat deze objectief veel meer vastheid heeft dan het geloof
en de wandel der geloovigen, waaraan soms veel kan ontbreken,
zonder dat daarom de Kerk ophoudt te bestaan i). En daarom
kan hij verklaren: ,,Ergo ubicunque personat pura vox evangelii,
ubi in eius professione manent homines, ubi in ordinario eius
audita ad prpfectum se exercent, illic indubie est ecclesia" of
toegespitst: ,,quandoquidem Spiritus sanctus pronunciat, ab hoe
nota praecipue aestimandam esse ecclesiam, si doctrinae per
apostolos traditae simplicitas in ea vigeat" 3).

Hoedanig is nu de Introitus in deze Kerk? Inwendig door de
Wedergeboorte op grond van de eeuwige verkiezing Gods, en uit-
wendig door den Doop. De sanctorum communio toch verzekert
de zondenvergeving en rechtvaardigmaking door het geloof: ,,Est
ergo primus nobis in ecclesiam ac regnum Dei ingressus, i)ecca-
torum remissio: sine qua nihil est nobis cum Deo foederis aut
coniunctionis"; en verder: ,,Quare in ecclesiae societatem ablutionis
signo (scil. baptismo) initiamur, quo doceamur non patere nobis
in Dei familiam aditum, nisi prinuim eius bonitate sordes nostrae
abstergantur" 4). Wel moeten onze zonden dagelijks afgewasschen
en vergeven worden 5), maar we hebben vast
te gelooven ,,divina
■ liberalitate, intercedente Christi merito, per spiritus santificatio-
nem peccatorum gratiam nobis
factam esse ac quotidie fieri..." •\'»).

1) Dr. Kuypek, diss. p. 32, maakt daaruit op, dat het doctrinaire bij
Calvijn verre de overhand heeft Ijoven liet zedelijk karakter der Kerk, zoodat
het laat.sto er minder oji aan zou komen. Dr.
Kitvi-kk is hiervan in latere ge-
schriften teruggekomen, inziende dat de Tucht niet op «•éne lijn staat met Woord
en Sacrament.\' IJij Calvijn is de Tucht een bijkomstig element; immers Woord
en Sacrament beh(K)ren tot het Wezen der Kerk, de Tucht tot haar Ifr/wezen.

ICcclesia non deserenda ob jjraesentiam improlM)rum C. C), VII, (i.\') vv.

Ecclesia imperfecta semper C. O. I .ó-lO. (530. Inst. IV 1\', 8. 10 vv.

2) C. O. XLVIII, 57 (Comm. in Acta App. II, 12).

3) C. O. XKVIII, 57.

Instit. IV 1, 20.

f"\') ib. § 21 vv.

-ocr page 61-

49

§ 3. De Regecj\'ing der Kerk.

De Kerk bestaat als Instituut en Organisme op aarde, terwijl
haar Heer en Hoofd in den hemel is. Zij is de ,,ecclesia militans",
die nog met veel tegenstand van binnen en van buiten te wor-
stelen heeft aleer haar doel, de heerschappij van God over al
wat leeft, bereikt is. Zal dus de Kerk hare werkzaamheid op aarde
kunnen verrichten, dan moet er een levende betrekking bestaan
tusschen Christus in den hemel en zijne strijdende Kerk op aarde.

Dit kan geschieden middellijk en onmiddellijk. De Roomsche
Kerk belijdt het eerste, omdat Christus een zichtbaren vertegen-
woordiger en plaatsvervanger gegeven heeft in den Paus, door
wien de zegeningen des H. Geestes op de gansche Kerk afdalen.
Hiermede wordt een directe gemeenschap van den geloovige met
zijn Heer belemmerd en gestremd. De Anabaptisten vallen daaren-
tegen in het andere uiterste en nemen, met verwerping van alle
ambten en instellingen, enkel een onmiddellijke betrekking aan
van de geloovigen als het lichaam van Christus met hun Hoofd,
waardoor het aardsche en verborgen karakter der Kerk geloochend
wordt. De Reformatoren bestrijden beider eenzijdigheid, en nemen
een
onmiddellijke betrekking aan tusschen God en de geloovigen
door den H. Geest en een
middellijke door Woord en Sacrament.
liUther en Calvijn gaan echter bij de verdere ontwikkeling weer uiteen,
naardien de Kerk bij den eerste als organisme i), als
communio
Sanctornm
, bij den laatste institutair als mater fidelïum 2) op den
voorgrond treedt. Daaruit volgt dat bij den Duitschen IlervornuM"
alles zich concentreert in den Pastor, door wien Christus regeert
terwijl bij den Geneefschen Reformator do Kerk een eigen regeering
liefcft mot ambten en bedieningen, die door God zijn ingesteld.

God is bij Calvijn, ook in dc Regeering der Kerk, Degene van
wien alles uitgaat. Hij hooft het bestuur over do Kerk aan Ciiristus
in handen gegeven, zoolang zij zich op aarde bevindt, en deze

1) Vgl. Lutlior\'s: Rrmlulio Muprr propnidlinnr XIII .i (.luni 151!)), Woini.nr

AiiRfr. I, li)0, 1.3 ff.: „(XTlosi.i milom ips.i o.st, de (pia diibit.iri iinn lietH_____

"inia hic nyinlKiImn sl.nt firmitor „credo e<\'clesiani sanctam, pominiiiiionem wjiic-
toriim", non, nt lunic aliiiui («)niniant „credo iwlesiani Kanetain esse iir.ielatnni"
Vel .-xliiid (|no(l finginit. totns nnnulns conflt(>tur, «^se eriMlere m-lfsiani sanclani
catholicani aliiid nihil ess<!
(luani coinininiioneni sanctornm. (Loof.^, I). G.^! 3UÜ).

2) Instit. IV c. 1, 4 etc. passim.

Vgl. Dr. Uavinck, G. D. IV 109.

4

-ocr page 62-

50

Koniiig ,,qui ut solus munus ipsum sine vieario mit s7iccessore
sustinet, ita honorem altert nemini résignât" l). Hij blijft haar zelf
regeeren en doet dit eenerzijds direct door het werk des H. Geestes
in de enkele
geloovigen 2), andererzijds door middel van Zijn
Woord"). Om dit bekend te maken, ,,hominum ministerium in
hoe adhibere diximus, et quasi vicariam operam, non ad eos ius
suum honoremque transferendo, sed tantum ut
per os ipsoriwi
suum ipse opus
agat, qualiter ad opus quoque faciendum instru-
mento utitur
artifex"-i). Alleen op die wijze is het mogelijk, dat
Christus door aller gehoorzaamheid, tot zijne eer komt5). Op
welke wijze nu Christus des menschen bemiddeling gebruikt, deelt
Calvijn mede als hij het een bewijs van Gods goedertierenheid
noemt, ,,quum ex hominibus sumit qui pro se in mundo legatione
fungantur, qui arcanae suae voluntatis sint interprétés, qui personam
denique suam repraesentent")". Hieruit blijkt wel, dat het Calvijns
bedoeling niet is, dat het Woord aan de gemeente in iiaar geheel
gegeven wordt, en deze nu de bediening en het bestuur zelf in
handen neemt "), maar dat juist op grond van dat Woord de
ambten en bedieningen instellingen van God zelf zijn. De ƒ/.
Schrift
is dus ook het formeel beginsel der Kerkregeering.

Voor de verdere ontwikkeling legt Calvijn dan Efeze 4 : 4—Ifi
ten grondslag, waar Paulus spreekt van de eenheid des geloofs
en de
volmaking der heiligen, die bereikt wordt door de verschil-

Inst. IV G, 2. cf. (), 9 „Ilabct cniiii ill.i ChriNlniii unicum suum capul,
sul» cuius principatu omncs intcr nos cohaercnnis, sccundum cnm ordinom et
oani politi.ic formam cpiam ipso praos<!ripsit". cf. lust. 11 If), [\\—."■).

2) Inst. IV 17, 18. cf. Inst. 11 If), C. O. XLVlll, 001.

•-) Inst. IV n, 1.

4) ib. d. IV 1, f). cf. C. O. I .\'iOl (lust. in-in—r)4), waar nog duidclijkor
wordt uitgedrukt boe alles aankomt op hot kennen van (io<ls wil.

•\'">) C. O. XLVlll, .%7 (in Act. 1"), ld).

fi) lust. IV 3, 1.

7) cf. IlKRZon\'s R. E.3 s. v. (Jeistliche(s Amt) VI S. 4(12.

Dr. A. Kuypkr, TrcKtaal rnn dc Reformatie der kerken, Amsterdam 1883
stelt d-iarentegen het ambt to laag on doet h(!t in de gemeente wegvloeien,
zoodat eigl. het onderscheid wegvalt tuas<\'hen hot
amht in\' schriftuurlijken zin
(„tot
ophouwin;/ van het lichaam van Christus" Kf. 4. 12) en hot zoogenaamde
„ambt der geloovigen". Zoo zegt ZIKJ b.v. bl. II: „Maar ontzinkt (lo gemeente
aan het Woord,
dan klimt over haar het goddelijk tjezng der dienaren, en ovonzoo
verlaten de dienaren h<>t Woord,
dan kllml over hen het goddrlijk gezag der
gemeente\'",
zie Dr. 1\'. .1. Khomskit, De zirhihare Kerk en dc Amhien. lJlr.\'<>ht,
1000.

-ocr page 63-

51

lende bedieningen in de gemeente. Zij zijn de voornaamste nerf
waardoor de geloovigen in één lichaam zijn verbonden 1), zoodat
zij onmisbaar zijn voor den opbouw der Kerk, en een bijzonder
heerlijk werk mogen verrichten 2).

Paulus noemt vijf verschillende ambten in de Kerk: oposioli,
prophetae, evangelistae, pastores, doctores.
Alleen de laatste
twee, zegt C., zijn bij de Kerk in gebruik, zij zijn de gewone
ambten; ,,alios tres initio regni sui Dominus excitavit, et suscitât
etiam interdum, prout temporum necessitas postulats)."

De Ajyostolische bediening wordt beschreven ]\\Ik. 16, 15; zij
zijn uitgezonden, ,,qui tanquam primi ecclesiae architecti, eius
fundamenta in toto mundo iacerent" -i).

Het getal der apostelen stelt C. op 12 1, zijnde het authentieke
twaalftal met Paulus er bij: als er verder nog (b. v. Rom. IG, 7)
van apostelen wordt gesproken, is dat niet in den eigenlijken zin •\'>).

De Profeten bestonden ook alleen in den eersten tijd der christe-
lijke Kerk; zij waren degenen, ,,qui singulari revelatione excellebant".

De Evangelisten waren degenen, die-wel in waardigheid beneden
de apostelen stonden, doch veelszins hetzelfde werk verrichten on
als hun plaatsvervangers optraden.

Deze drie ambten had Christus ingesteld om overal gemeenten
te stichten of hen van Mozes naar Christus over te leiden.

De Herders en Leeraars kan do Kerk nimmer ontberen. De werk-
zaamheid dcr
Leeraars of Doctores beperkt C. tot de Schriftverkla-
ring
,,ut sincera sanaque doctrina inter fideles retineatur" "). Het
pastorale ambt daarentegen omvat zoowel deze uitlegging als de uit-
oefening der tucht, de bediening der sacramenten en het geven van
vermaningen en aansporingen, hetgeen men alles kan samenvatten
in het
^^cvangelinm annuntiare ct sacramenta adininistrare^^).

1) liiHt. IV 3, 2.

2) il). § 3. Vg. Jcfi. 7; 2 Cor. 3 cn 4.

3) Inst. IV 3, 4.

4) ib.

6) Inst. IV 3, 5. Vg. Dr. Havincic, (5. D. IV §48, 2, die zich a.nn hol gdal
van 12 lioudt.\' „Zijn (n.l. I\'anhis\') niM)sl()laat, hon zelfstandig en nitnenion<l (M)k,
is een middel gewiHiSt, om het ai)osU)laat dor twaalven tot grondslag van heel
do gemeente to leggen".
<■>) Inst. IV 3, 4. Vg. Dr. II.
Havincik, Hel Ihdornimnht, ICamjM\'n 18!)J),

hl. r.8.

\') Inst. IV 3, (i.

4*

-ocr page 64-

52

Calvijn geeft toe, dat voor de Dienaren des Woords veel ver-
schillende namen dooréén gebruikt worden en zegt: ,,caeterum quod
episcopos et preshyteros et pastores et ministros promiscue
vocavi qui ecclesias regunt, id feci ex scïpturae usu quae vocabula
ista confundit. Quicunque enim verbi ministerio funguntur, iis
titulum episcoporum tribuit" i). In ieder geval behoort dit nog tot
de prediking des Woords.

De Regeering als zoodanig behoort tot een andere reeks van
officia, die niet in Efeze 4, maar in Rom. 12, 7 en 1 Cor. 12, 28
worden vermeld als
krachten, gaven der gezondmaking en, de
uitlegging, de regeei-ing
en de verzorging der armen-). Van
de eerste 3 verklaart Calvijn eenvoudig, dat ze maar voor een
tijd zijn geweest, en het dus niet der moeite waard is bij dezelve
stil te
staan 3). De 2 overige acht hij van groot gewicht: ,,Guber-
natores
fuisse existimo seniores e plebe delectos, qui censurae
morum et exercendae disciplinae una cum
episcopis praeessent" •<).
De onderlinge verhouding van oudsten en oi)zieners moet zijn
zooals die van den gemeenteraad en den burgemeester, zoodat er
werkelijk samenwerking, mogelijk is*\'»): ,,IIabuit igitur ab initio
unaquaeque ecclesia suum
senatum, conscriptum ex viris piis,
gravibus et sanctis, penes (juem erat illa, de qua postea loquemur,
iurisdictio in corrigendis vitiis", waaruit hij de gevolgtrekking
maakt: ,,Est igitur et hoe gubernationis munus saeculis omnibus
necessarium" o).

Calvijn is dus een beslist tegenstander van allen hiërarch ischen

1) Inst. IV ;], 8. cf. 4, 3. In do oude Kerk was het gewoonte, dat ook de
ondcrlingen predikten <\'n het avondmaal bedienden, cf. 7, 2;i

2) Deze opsonnning is wel eenigszins willekeurig: Rom. 12, 8 spreekt in dit
verband van een
/lETnSißovai, een JTQoi\'oxarai en een rlcFh-, en I (\'or. 12, \'_\'8
van
dttrdfiEtf, x^Qtafiara m/idro»\', dvnh\'i/iyir.it, Htifirgri\'/aen en yinj yXo)aoiT>r.
Het laatste vat C. dan op als interpretatio, het //frac^iVVivai, het fkenv en de
uvtd)i/iy>si; als „(Mira pauperum", terwijl dan onder het TfQolaTnrai h(>tzelfde Ie
verstaan is als de xvßeQvi^ani van 1 Cor. 12.

3) Inst. IV :{, 8.

4) il).

t») Inst. IV 4, 2. „Sicnt ergo presbyteri sciinU («>, ex ecclesiae «"onsuetudine,
ei qui j)raeest (seil, episoopo) subiectos, iu» episeopi noverint s<« magis (Hinsuctu-
<line ([uam dominicae dispositionis veritate jiresbyteris esse maiorc«, et
in com-
mune
(leben; ecc^lesiani regere".

Vg. de nauwkeurige historische behandeling bij Dr. Havixck, G. D. IV §-IB,

C) ib. cf. Inst. IV 3, 8.

-ocr page 65-

53

regeeringsvorm, die in strijd is met den Woorde Gods en een
scheiding maakt in de gemeente. De
Clerus als „ecclesia docens" is
niet vóór en boven de gemeente als „ecclesia andiens", integendeel
de ambten onderstellen haar en de ambtsdragers komen uit hen
voort. De apostelen en de ambten, die slechts voor een tijd waren,
heeft Christus als het Hoofd aan de Kerk doen vooraangaan , maar
de blijvende bedieningen zijn daarna met haar gegeven. Het
episcopaat acht C. niet essentieel onderscheiden van het prcsln/-
feraat,
waaruit het zich historisch heeft ontwikkeld.

De bisschop was oudtijds niet anders dan primus inter pares
en het is zeer af te keuren, dat zich allengs een aparte stand ge-
vormd heeft. Wel was het in de oude Kerk zeer verklaarbaar, dat
de waardigheid van Opperbisscliop en Patriarch ontstond, want dat
was gewenscht voor het betere opzicht en de tucht over meerdere
gemeenten, maar dit had niets te maken met eene Hierarchie i).
Het meest schriftuurlijk blijft dus de
aristocratisch-prcshi/fcrale
Kerkregeering, waardoor de Kerk — in tegenstelling met de
Luthersche opvatting — haar eigen bestuur behartigt, zonder aan
den dén een grootere rechtsbevoegdheid boven don ander toe te
kennen. Door dit in te zien on door to voeren heeft Calvijn het
zuiverste de beginselen der H. S. weergegeven, want
C/iristus blijft
nu do onzichtbare, maar toch in werkelijkheid regeerendo Koning,
torwiji do
(jcmccnte voor de ambten, die Hij hooft ingesteld, do
lu\'sten aanwijst. Zoomin bij do Hoomschon als bij do Lutherschon en
Episcopaten komen dezo verschilleiulo zijden zoozeer tot hun recht.

D(> Diakenen zijn belast met de „curapaupcrum^\' -), en Calvijn
nioont uit Hom. 12, 8 te mogen afleiden, dat cr oorspronkelijk
tweeërlei soort diakenen zijn bedoeld: ,,Nisi me fallit iudiciun«, priore
niombro (ó
/lexuôtôovç h\' rï.-rAÓTj/rf) diaconosdésignât, (pii eleomosynas
administrabant, altero autom (» rhwV n- \'tXnQÓripi) oos qui paupo-
Hbus et nogrotis curandis scse dodicaverant, quales erant viduao,
«luarum mentionom facit ad Timotheum (1 Tim. 5, !))•\'!). Do Kerk-
geschiedenis wijst wel op oen onderscheiding van
Diakenen on
Sub-Diakenen in de eerste eeuwen, doch dit was een gevolg van

\') Inst. IV, 1, 2 s.s., 5, 1. cf. 3, 8.
cf. C. O. LV, 280 (.nl 1 Petr. .0, 3).

2) lust. IV !). Vg. dc instclliiit; in H.md. 0.

3) ih. Deze onderscheiding heeft in de (lereforineerdo kerken weinig bijv.il
gevonden, vg.
IUvikck, G. D. IV § 18, 3.

-ocr page 66-

54

het uitgebreide beheer der Iterkelijke goederen. C. vindt het zeer
prijzenswaardig, dat deze goederen beschouwd werden als het
eigendom der armen, hetwelk door de Diakenen werd bestuurd,
terwijl ook de Dienaren daaruit werden onderhouden i).

Aangaande de andere ambten in de oude Kerk als ostiarii,
anakolouthen, anagnosten,
oordeelt C.: ,,fuisse haec tironum
rudimenta magis quam functiones, quae veris ecclesiae ministeriis
accenserentur" 2).

Er zijn dus in de Kerk werkzaam 7 soorten van bedieningen,
die drieërlei functie verrichten. De Bediening des Woords is toe-
vertrouwd aan Apostelen, Profeten, Evangelisten (buitengewoon)
en aan Herders en Leeraars (gewoon). De Regeerjng wordt uitge-
oefend door de Oudsten, waartoe ook de Herders en Leeraars be-
hooren, en de Armenzorg is toevertrouwd aan de Diakenen.

Aangezien het nu van het meeste belang is, dat in de Kerk alles
met orde en betamelijkheid geschiede, zoo moet er bijzondere aan-
dacht worden gewijd aan de
verkiezing tot een of ander ambt 3).
Om voor een waar Dienaar der Kerk gehouden te worden moet
men een wettige roeping hebben en aan die roeping gevolg hebben
gegeven. Deze Vocatio moet zoowel
inwendig als uitwendig zijn \').
De eerste is een persoonlijke zaak met God: ,,est autem l)onum
cordis nostri testimonium, quod neque ambitione, neque avaritia,
neque ulla alia cupiditate, sed sincero Dei timore et aedificandae
ecclesiae studio oblatum nmnus recipiamus" •\'\').

Bij de uiterlijke roeping door de Kerk rijzen 4 vragen:

a. Wie moeten verkozen worden ?

Op het voorbeeld van Paulus (Tit. 1, 7; 1 Tim. H, 1) diegenen,
,,qui sint sanae doctrinae et sanctae vitae, nee aliquo vitio nota-
biles quod et illis adimat autoritatem et ministerio ignominiam
afferat" 0), Het spreekt vanzelf, dat de Dienaren des Woords van
te voren moeten zijn toegerust met geleerdheid en godvruchtigheid,
zoodat in de practijk een
examen noodzakelijk wordt"). Met de

1) Inst. IV 4, ü. (5. cl. 10.

2) Inst. IV 4, !).

3) Inst. IV 3, 10.

4) Inst. IV 3, 11.

5) il).

6) Inst. IV 3, 1\'_\'.

\') C. O. X 03 s. (Onlonn. cccl. de Ifjlil), wa.ir liet Kxanien het voor-
naamste deel bij de Vocatie wordt genoemd.

-ocr page 67-

55

Ouderlingen en de Diakenen is het evenzoo gelegen, wat de
hoofdzaak betreft en zeer ten onrechte is allengs in de oude Kerk
het misbruik ingeslopen om van den Bisschop den ongehuwden
staat te eischen i).

h. Het Hoe der verkiezing ziet ,,ad religiosum timorem, qui in
electione servandus est" 2). De Apostelen en de eerste gemeenten
hebben hierin het voorbeeld gegeven van vasten en bidden, waar-
door zij het werk met grooten ernst aanvaardden en van God
begeerden den geest des raads en der onderscheiding 3).

c. De vraag, door xoie de Dienaren moeten verkozen worden,
kan niet beantwoord worden met een direct beroep oj) de Aposte-
len , want deze zijn door een bijzonderen persoonlijken lastbrief in
luin ambt aangesteld. Maar bij Paulus zien wij toch reeds het be-
gin der kerkelijke roeping, hoewel hij toch ook zijn apostolaat
onmiddellijk van Christus had: ,,Quorsuni isthaec segregatio et
manuum impositio, postquam suam electionem testatus est Spiritus
sanctus, nisi ut
eccleniastica disciplina in designandis per homines
ministris conservaretur" ? \'). Maar moet nu de verkiezing geschie-
den door do gansche gemeente, of door zijn ambtgenooten alleen
met de ouderlingen, of op het gezag vandénen? Calv. antwoordt:

■-».Ilabemus ergo, esse hanc e.x verbo Dei (Tit. 1, 5; l Tim. 5, 22)
legitimam ministri vocationeni, ubi ex populi consensu et appro-
batione creantur (pu visi fuerint idonei. Praeesse autem electioni
debere alios pastores, ne (piid per levitatem, vel per mala studia,
vol per tunudtum a nuiltitudine peccetiu\'" •\'\').

d. De RiUis ordinandi bestond oudtijds slechts in do Iland-
oj>lrgging
naar Calvijn vermoedt, om den i)ersoon aan God oj)
te dragen, evenals onder het O. V. de Israëlieten de hand op het
offer legden. Hetzelfde bedoelden ook de Apostelen "), al verleenden

1) Inst. IV -1, 10.

■■!) Inst. IV 3, 12.

3) ib.

Inst. IV 3, )3. M.

Inst. IV 3, 15. cf. 1, 10 S8. Dc verkiezing «Icr Dienaren k\\v:un na (\'ypiianns
langzanierhaiul gehwl aan den Clerus, wat zich best lK>grij|)en kan, cf § 12,
ininiers: „Vix enim unqnam evenit ut tot capita uno sensu rem aliquam bene i-oni-
iwn.mt, et fere illud verum est, incertnni scindi studia iu contraria vulgus. Inde
practijk te (icni-ve is de volkskeuze ook beperkt gebleven lot zwijgend toestcnnnen.

«) Inst. IV 3, 1(5. cf. M, 20. 1!», 31.

\') Inst. IV 1!), 0.

-ocr page 68-

56

zij soms ook wol daardoor do zichtbare gaven des Geestes i). In
ieder geval is de handoplegging altijd de gewone wijze geweest
om iemand tot de kerkelijke bediening te roepen -). ,,Et certe utile
est eiusmodi symbolo cum ministerii dignitatem populo commen-
dari, tum eum qui ordinatur admoneri, ipsum iam
non esse sui
iuj\'is,
sed Deo et ecclesiae in servitutem addictum" 3).

De Handoplegging behoort niet te geschieden door de gansche
menigte, maar enkel door de Herders -i).

§ 4. De Macht der Kerk.

Om te kunnen regeeren is macht onontbeerlijk, maar de macht
door Christus aan zijne Kerk geschonken is van zuiver
geestelijken
aard, en daardoor van alle andere aardsche macht wezenlijk
onderscheiden"). ,,Ea autem consistit vel in
doetrina, vel in
iurisdictione, vel in legib^is ferendis. Loens de doetrina duos
habet partes, autoritatem dogmatum tradendorum et eorum expli-
cationem•\')". Deze kerkelijke macht ,,partim in episcopis singulis,
partim in conciliis, et iis vel provincialibus, vel generalibus
spectatur" en heeft tot doel den opbouw der Kerk volgens
2 Cor. 10, 8 en 13, 10«). De machthebbers hebben te bedenken,
dat zij zoowel dienaren van Christus als dienaren van het volk
in Christus zijn en zich er oj) moeten toeleggen ,,Christi autoritatem
conservare", aangezien Ilij is \'de ,,unicus ecclesiae magister."
Want de macht is niet aan de personen verbonden, maar aan het
ambt, of beter nog aan het Woord, welks be<liening hun is
toevertrouwd

1) Jnst. IV 3, 1(5. M), II.

Zij verleent eehter geen bijzondere anil)lng.ive, en is geen siieranienl, zcmwIs
in de K. Kerk, dät ex oiwre operato een eharaeter indelebili« aanbrengt, ef. Cat.
Hom. II 7, 29.
3) Inst. IV 3, lü.

ib. ef. 4, 14. 5, 4.
6) Inst. IV 8, 1. cf. I5AVINCK, G. I). g 45), (1.
•■\') Inst. IV 8, 1.
\') C. O. I G28 (Inst. 1.^39-.\')4).

8) Inst. IV 8, 1. cf. 1, 29.

9) ib. § 2.

-ocr page 69-

vu

a. De Leer.

De aanmatigingen van den Roomschen Stoel zijn scherp te ver-
oordeelen, als zoude de Paus als opvolger van Petrus het opper-
gezag over de geheele wereld hebben ontvangen i). Door de Paus-
gezinden toch wordt beweerd, dat de macht om te binden en te
ontbinden uitsluitend aan Petrus is geschonken en na hem op de
bisschoppen van Rome en pausen is overgegaan. Calvijn wijst hier
op het verschil tusschen Matth. 16, 19 en 18, 18, verklaart
Mk. 16, 19 identisch met Joh. 20, 23 en geeft deze uitlegging:
,,IIoc de remittendis et retinendis peccatis mandatum et illa de
ligando et solvendo Petro facta i)romissio non alio debent referri
quam ad
verbi ministerium, quod dum apostolis committebat
Dominus, simul et hoe solvendi ligandique munere ipsos instrue-
bat"-) .... ,,Itaquc peccatorum remissionem quam annuntiarent,
veram esse Dei promissionem; damnationem quam pronuntiarent,
certum esse Dei iudicium" (ib.). Het is dus de
prediking van het
Evangelie
in zijn kracht, waarvan hier sprake is 3), Matth.
18, 18 handelt ook wel over do macht van het Woord, maar
in meer specialen zin: ,,hic ad
discipUnani cxconiniunieationin
pertinet (juao occlesiao i)ermissn est\')• »J\'iSi^t autem ecclesia (luom
e.\\communical; . . . solvit (luem in communionem recii)it", on
doordat afsnijding en opneming geschiedt overeenkomstig (Jods
Woord, is het een goddelijk vonnis of besluit, dat geheel verband
houdt mot don innerlijkon toestand des menschen (ib).

Deze Sleutelmacht is niet alleen aan den persoon van Petrus,
maar aan alle apostelen geschonken, zooals Joh. 20 bewijst
en wat do andere plaats betreft, waaroj) het Pausdom zich be-
roei)t (Mk. 16, 18), als Jezus zegt: ,,(iij zijt Petrus en op deze petra
zal ik mijn gemeente bouwen", is Petrus hier alleen genoemd als
do ,,primus omnium fidelium" <\'). Als princeps apostolorum had
tu.^--jUi----

1) Inst. IV U, a.
IiiM. IV II, I.

■\') cf. IiiHt. IV <!, „lain non alio moilo ligantur ot solvontur homines, nisi
\'lutn
Jidcs alios rcconciliat Doo, alios sua mcrcduliUu magis «)nKlringit".
ih. § 2.
5) Inst. IV G, 1.
G) Insl. IV G, .\'}.

-ocr page 70-

58

hij wel meerder eer, maar niet meerder macht i), en als Petrus
uit naam van allen, Christus als den Zone Gods belijdt, verklaart
deze niet op hem maar op deze
belijdenis zijne Kerk te zullen
bouwen 2),

God heeft van ouds de macht van het Woord aan zijne dienaren
toevertrouwd; zij zijn
boden Gods (angeli, nuntii), die de bood-
schap van hun Zender slechts getrouwelijk hebben over te brengen 3),
Profeten zoowel als apostelen en de leeraars na hen zijn ,,si)iritus
sancti organa", omdat zij te spreken hebben de woorden, die God
hun in den mond legt (vg. Jes. 6) \')•

Dit Woord is waarlijk niet een dorre leer, die men maar van
buiten heeft te kennen om zalig te worden, maar de openbaring
van den Zoon Gods zelf door alle eeuwen heen s), en Calvijn kan
geen woorden genoeg vinden om de hoogheid en heerlijkheid van
dat Woord te verheffen. Het gesproken en geschreven Godswoord
heeft gelijke waarde, beide verklaren den eeuwigen wil Gods en
wijzen lieen op den eenigen Leeraar, bij wien de gansche leer der
zaligheid is te vinden f\'): ,,i]st igitur hoe firmum axioma, non
aliud habendum esse Dei verbum cui detur in ecclesia locus, (juam
quod lege primum et prophetis, deinde scriptis apostolicis conti-
netur, nee alium esse rite docendi in ecclesia modum nisi ex eius
verbi praecepto et norma" "),

En Calvijn geraakt in heiligen geestdrift, als hij bedenkt, welk
een kracht er in dat Woord gelegen is, waarmee de predikers
gewapend zijn, en hij roept uit; ,,En summam potestatem, qua
\'ecclesiae pastores, quocunque demum nomine vocentur, praeditos
esse convenit, nempe ut verbo Dei confidenter
oinnia audeant;
eius maiestati omnem mundi virtutem, gloriam, sapientiam, alti-
tudinem cedere atque obedire cogant; eius potentia fulti omnil)us
a summo usque ad novissimum imperent; Christi domum aedificent,
satanae subvertant; oves pascant, lupos profligent; dociles insti-
tuant et exhortentur; rebelles et i)ervicaces arguant, increpent,
subigant; ligent ac solvant; fulgurent deni(iue, si opus est, uc

1) ib, § 8,

2) ib, § G,

3) Inst. IV 8, 2.
ib. § 3. -1.

•\'■\') ib. § 5 cf. Dr. A. Kuyi\'kr, diss. j». ;57—U.

«J ib, § 7,

ib. S 8.

-ocr page 71-

59

fulniinent! Sed omnia in vcrbo Z)ei" i). In het Woord is eigenlijk
alle macht vervat, zoowel de
prediking als de bediening der
sacramenten,
de sleutelmacht en de tuchtoefening; van deze
alle is het Woord het middelpunt, de drijvende kracht door den
H. Geest. Het Woord Gods is souverein, waaraan een ieder zich
onvoorwaardelijk heeft te onderwerpen: ,,Haec ratio non minus
ad totam ecclesiam, quam ad unumquemque fidelium
pertinet" 2).
Geen i)ersoon, geen provinciaal of algemeen concilie mag daarin
eenige verandering brengen of er iets aan toevoegen, al beweren
zij ook direct geleid te worden door den H. Geest. Geheel ten
onrechte verzekert de Roomsche Kerk, dat de Kerk als geheel de
volkomen heiliging bezit door het bad des waters en zonder vlek
of rimpel is, want als Paulus daarvan spreekt (Ef. 5, 2G), wil
hij uitdrukken wat Christus gedurig in do Kerk werkt, en hoe
zij dagelijks van vlekken en rimpels wordt gereinigd •\'>). De Kerk
is ongetwijfeld een ,,veritatis fida custos", maar juist daarom
staat zij niet boven, maar onder de Schrift: ,,Illi (nl. de Paus-,
gezinden) ecclesiae autoritatem
extra verhum Dei collocant; nos <
autem volumus
vcrho annexam, nee ab eo separari patinuir" \'). ^
De eerste oecumenische Conciliën hebben immers bij het opstellen/\'
der verschillende leerstukken ook niet anders willen doen dan in\',
vasten vorm geven, wat in de Schrift verspreid reeds was uit-*^»
gedrukt; daaraan is de echtheid en waarde van alle kerkelijke*\' A7rA ,
vergaderingen te
toetsen\'»). En als de Roomschen nu volhouden,
dat de Kerk dan ten minste de macht heeft
dc Schrift xiit te
leggen,
dan oordeelt Calvijn het wel voegzaam, dat bij verschil
van meening de Kerken samen komen om de gevoelens aan do
Schrift te toetsen en de ware opvatting te bevestigen met een uitspraak . . ^
uit het Woord Gods, nniar daarmede krijgt deze uitspraak nog geen \' ^

bindend gezag: ,,Hoc autem perpetuum esse nego, ut vera sit ot \' /

\'ff J. -/ \'

----. ..- •/-.. VV. ,

1) Inst. IV 8, !>.

2) ib.

3) Inst. IV 8, 10. II.

■\') Inst. IV 8, 1;J. cf. § 15: Non liccre cccicsiae condero ullain novani doc-
trinani, hoe est, plus doecre et i>ro oraculo tradere, (puun ipiod Doniinns verlm
suo rcvelavit.

ö) ib. § 1(5 ef. IV ü, 8. Calvijn verklaart insteiinninK niet de eerste 5 of (5
eoncilién, om deze reden: Nihil enim continent tinain puram et nativam scrip-
tnrae interpretationem, (piain sancti patres spiritnnli prndentia ad frangendos
religionis
hostes (pii tune emerserant a«x)modarunt.

-ocr page 72-

60

certa scripturae interpretatio quae concilii suffragiis fuerit recepta" i).

Want de Schrift behoeft die bevestiging niet, en is duidelijk voor

iedereen, die zich niet door eigenbaat, maar door den H. Geest

laat leiden -). Hiermede- verklaart C. nog eens nadrukkelijk zijn

gevoelen omtrent de helderheid der Schrift, zoodat hij ook vast

.verzekerd is, dat zijn uitlegging en opvatting geen twijfel overlaat,
lilt 3,\'b

en van zelve moet overtuigen.

b. Het maken van Wetten.

In de Kerk zijn er daarom wetten noodig, ,,ut rite colatur Deus
secundum praescriptam a se regulam, et spiritualis libertas, quae
Deum respicit, salva nobis maneat" 3). Het zijn ,,Constitutiones,
quae ad disciplinam, vel honestatem, vel pacem conservandam
faciunt" 1). De
II. Schrift is ook hier de norm, want Gods wil
moet ons zijn ,,omnis iustitiae et sanctitatis regula, atque ita in
eius cognitione perfecta sit bene vivendi scientia"\'\'\').
(ïod heeft
echter in Zijn Woord alleen eenige._algemeene _regelQ]iL_gCg5iXiyi,
omdat alle tijde
n niet dezelfde zijn; de Zedewetten in Israels wet-
geving b.v. blijven wel altoos van kracht, maar dc Ceremonieelc waren
enkel geldig onder het Oude Verbond"). I\']n aange^njianjdien
\'regel niets behoeft te worden toegevoegd, is Calvijn in dc
practijk
tegen alle gebruiken en vormen, die niet in de Schrift.gebodeu—
zijn"). Het is intusschen een bewijs van zijn practisclien blik, dat
hij de vaste vormen en plechtigheden volstrekt niet voor alle tijden
en landen wil vaststellen, en het mogelijk acht, dat men oude
. afschaft en nieuwe instelt. Het is liier de
liefde, welke heeft te
oordeelen wat schaadt of sticht«).

1) Inst. IV i;i Wel heeft dc iiilspraak van een (<)ncilic meer gezag dan
die van een enkel persoon.

2) il). § \'J cn 11.

3) Inst. IV 10, I.

4) il).

ih. § 7.

G) Inst. IV 10, 30. cf. § 1-1, § 7 „(pio<l .id perfcetani bene vivendi regnlani
pcrtinebat, id totum sic complexns i-st Dominus lege sua, nt nihil lM)minibus
reliqnOrit quod ad sumniam illam adderent".

7) (leheel anders dan Luther, die brj den eeredicnst niets vcrl)0<Hl, wal niet
in dc 11. S. verboden was.

8) Inst. IV 10, 30.

-ocr page 73-

61

Kerkelijke wetten dan zijn noodzakelijk om de goede orde te
bewaren, den vrede en de eendracht te behouden, „ut communi
officio alatur inter nos caritas" i). De inricliting daarvan lieeft God
aan de Kerk overgelaten: ,,Dominus externos ritus in libertate
nostra ideo reliquit, ne putaremus cultum eius illic inclusum" 2).
Zulke observationes zijn niet noodzakelijk tot zaligheid, en vormen
ook geen essentieel deel van den dienst van God, zoodat de gods-
vrucht daarin niet ligt 3).

C. noemt twee soorten van Kerkelijke wetten. De eerste zijn die
betreffende de ceremoniën bij den eeredienst, welke de strekking
hebben ,,ut in sacro fidelium coetu decenter peragantur omnia et
qua convenit dignitate ■!). Hiertoe rekent hij het voegzaam en
plechtig bedienen van het Avondmaal, het verschijnen der vrouwen
met gedekten hoofde, \' het bidden met gebogen knieën en bloots-
hoofds , enz. De orde en de vrede der Kerk komen evenzoo tot hun
recht, wanneer men vaste uren heeft voor de openbare gebeden,
predikatiën en lieilige liandelingen, met elkander liederen zingt en
gezette dagen heeft om \'s Hoeren Avondmaal te houden. Inzonder-
heid wordt de ,,disciplina" der Kerk onderhouden door decatoclie.so,
kerkelijke censuur, excommunicatie, het vasten en derg. \'>).

Over \'t geheel is het raadzaam instellingen te hebben, die niet
veel in getal zijn en merkbaar nut hebben, terwijl dan het onder-
wijs van een getrouwen Herder allo verkeerde meeningen moot
afsnijden «).

Scherp Jiekelt C. do ,,traditionos humanae" der Roomschen,
waarmcHio zij de gewetens binden, zeggende van hunne wetten,
,,spirituales esse, ad animas portinentes, et eas ad vitani aeternam
necessarias"7). Het geweten, waardoor wij ons bewust zijn van Gods
gereclitiglieid, die dc zonde niet kan gedoogen, staat rechtstreeks
(mdor Zijn iurisdictie«), en niet onder menschelijke inzettingen:
„Tota observandi
nccessitas ad (jnicrnlem fhiem rospicit, non

1) il). § 28. of. V,. O. 1, 22(i, ROT.

2) C. O. XLIX, .\'»:!.\') (ad 1 C^.r. M, 10).

3) Inst IV 10, 27. V.. O. l 205.
•<) 11». § 28.

\'■\') 11). 21).

G) il). § :i2.

\') Inst. IV 10, 1 88.

8) Inst. IV 10, 3-ü.

-ocr page 74-

62

autem consistit in rebus praeceptis" i). Dat de Roomschen aan een
overmatig idealisme lijden, door alwat hun Kerk voorschrijft gelijk
te stellen met een bevel van Christus,
Avordt uitvoerig uiteengezet
in de art\'- facultatis Parisiensis cum antidoto, art. XXIV „de con-
stitutionibus
humanis" en aangaande de verdiensten, die de
nauwkeurige inachtneming der kerkelijke geboden voor God zou
kunnen hebben, merkt Calvijn op: ,,Quidquid in se commendationis
habent opera, habere
ohedientiae intuitu, quam solam Deus
respicit" 3). Het hoofddoel van alle ceremonies en wetten moet zijn
en blijven: tot Christus henen te,leiden 4),

c. De Kerkelijke lurisdictie.

Dit deel der kerkelijke macht strekt zich uit ,,ad morum disci-
plinam". ,,Ista nihil aliud erit in summa quam ordo comparatus
ad spritualis politiae conservationem" -\'">). Van den beginne af zijn
er derhalve in de Kerken iudicia ingesteld geweest, ,,(iuae cen-
suram de moribus agerent, animadverterent in vitia, et exercendo
clavium officio praeessent" 6).

Zij bestaat uit de Sleutelmacht, welke aan de Apostelen en
later aan de Kerk is geschonken volgens Matth. 18, 18 (vgl. boven
bl. 57). Zij kan alleen tot haar recht komen, wanneer er een be-
paalde orde is ingesteld, volgens welke hot rochterlijk onderzoek
plaats heeft.

Met iemand te „binden" of te excommuniceeren verklaart .■de
.Kerk, dat zij iemands leven en wandel veroordeelt en hein waat
schuwt voor zijn verdoemenis zoo hij zich niet bekeert; zij
maakt
hem daartoe los van hare gemeenschap; door het „ontbinden\'!
neemt zij hem hierin weder op 7).

Deze macht is van zuiver geestelijken aard, en heeft do ver-
botering van den persoon op het oog. „Nwiue onim
im (jUtdii
habet ecclesia quo puniat vel coorceat, non imperium ut cogat,
non carcorom, non poenas alias (piao solent infligi a mngistratu.

1) il). 5.

2) C. O. VII, 39. cf. C. O. I, 8l\'J.

3) Inst. IV 10, 15.

4) ili.

<■\') Instit. IV II, 1.

C) Inst. IV 11, 1.

\'<) il». § 2. I)(> stnif zelve l.i.it zij «lus juin CJ(hI ov.-r.

-ocr page 75-

63

Deinde non hoe agit, ut (jui peccavit invitus plectatur, sed ut
voluntaria castigatione poenitentiam profiteatur" i).

Zij strekt zich alleen uit over de huisgenooten des geloofs -) en
behandelt enkel geloofszaken en de daarmee samenhangende zeden 3).
De bedoeling dezer macht is: ,,ut seandalis obviam eatur", waarbij
zij vooreerst haar geestelijk karakter niet mag verloochenen, en
ten andere slechts volgens besluit eener wettige vergadering mag
worden uitgevoerd 4), Deze was oudtijds de
consensus senioruvi,
,,qui erat in ecclesia quod in urbe est senatus". Van déze ouder-
lingen waren sommigen verordend om het woord te prediken,
anderen waren morum censores 5).

De nadere beschrijving der Excommunicatie volgt onder het
volgende punt. Dat de toepassin
g te Geneve zooveel verder ging
dan deze schoone en milde theorie, moet voor een groot deel aaui-;
de tijdsomstandigheden worden
toegeschreven , doch vindt mede hare
verklaring in do vooropstelling van de Wet door den ^f^\'ina^or.

(l. Do uitoefening dor kerkelijke macht
door do Tucht.

Ml)isciplinn igitur veluti fraennm est quo retineantur et domentur
qui adversus Christi doctrinam ferociunt; vel tanuiuam
slimulus
quo excitentur parum voluntarii; interdum etiam velut patcrnn
ferula,
qun clementer et pro spiritus Christi mansuetudino casti-
gentur qui grnvius lapsi sunt" "). Deze Disciplina strekt zich uit
zoowel over den Clerus (dat zijn degenen, die een openbare ambts-
\'»etrckking in de Kerk waarnemen) als over do 1\'lebs. De Clerus
\'s bovendien ann o(mi bijzonderen tucht oiulerworpen.
I>o algemtHïne Tuohl heeft versohillciule trappen:
1- „I\'nmum disciplinne fundnmentuni est,
\\\\\\privntae moniHones

ïnBt. IV 11, .\'1.
il>. § .\'i.

") il\'. § ir». .-f 10: wr! .nopM. ..n.lorli.w- p^hillen v.nn l..l.>n .lor Kork v.k,.-

I"» Ua.,,1 ,lor Ou.iorlinK.\'" «onlon u^\'hr^chi, n.anr .lat is iols vrijwilhgs, on ,n..|
»»

K<\'W..n.. iuriwlioli...

IV 11, f).

il.. §

") InHl. IV l\'J. 1.

-ocr page 76-

64

locum habeant" i). Dat zijn de vermaningen van den leeraar bij de
huizen aan degenen, die hun verplichtingen niet naleven of een
ongeregeld- leven leiden; ook persoonlijke en heimelijke zonden
worden onder vier oogen berispt\'-). Baat dit niet, dan moet de
vermaning
onder getuigen herhaald worden.

2. Treedt geen beterschap in, dan volgt het dagen ,,ad cccfcsmc
iudieium, qui est seniorum consessus" 3), Het is behoorlijk, ,,illic
gravius admoneri, quasi publica autoritate, ut si revereatur eccle-
siam, subiiciat se et
pareat" 4).

Er kan daarbij sprake zijn van scelera of delicta. De laatste
maken enkel een vaderlijke vermaning of berisping noodig; die
een openbaar misdrijf, een scelus, bedreven heeft, moet voor een
tijd het avondmaal worden ontzegd. Na berouw getoond te hebben,
kan hij dan weer terugkeer en 5).

3. Ten slotte de exeommunicatio\'. ,,Si ne sic quidem frangatur,
sed in sua nequitia perseverat, tum iubet (scil. Christus in
Mt. 18, 15 et 17) tanquam ecclesiae contemptorem, a societate
fidelium abdicari" <>). Evenzoo moeten openbare roovers, hoereer-
ders, doodslagers en zoo meer van de kerkelijke gemeenschap
worden afgesneden. Hiermede verkondigt de Kerk liet vonnis des
Heeren, dat ook in den hemel van kracht is 7). Intusschen geeft
de excommunicatie iemand geenszins aan liet eeuwig verderf over;
alleen het
Anathema of de Vervloeking stelt den mensch buiten
de genade en de behoudenis, die daarom nooit of hoogst zelden
mag worden toegepast. De Afsnijding zegt den zondaar alleen aan,
(lat zijn verdoemenis zeker is als hij zich niet bekeert; en do Kerk
heeft wel degelijk gepaste middelen te gebruiken om den zoodanige
terug te voeren 8).

De Tucht heeft een drieledig doel:

1. De reiniging van het lichaam van Christus, wijl «ode
smaadheid wordt aangedaan wanneer men allerlei boosdoeners

1) il)\'. § 2.

2) il). § 3.

3) Dit nmet nnnls in. oor«to inHt.nnti,. «.^ hi-xl..,., w«ar hn zond-n die
in liet oiH>nl).aar zijn l)0(lrcv<>n (il). § 3 cf. § (i)

<) Inst. IV 12, 2.

11). § (5.
<•■) il). 8 :3.
\') il>. § 4.
ö) ib. § 10.

-ocr page 77-

65

maar laat begaan. De leeraar, die dezulken aan het avondmaal
toelaat, gaat niet vrij uiti).

2. De bewaring der goeden voor het besmettend contact met
de boozen, aangezien vlgs. 1 Cor. 5 : 6 en 11 een weinig zuur-
deesem het geheele deeg verzuurt.

3. De beschaming der gestraften. Door het voelen der roede
worden zij wakker gemaakt, en beginnen berouw te krijgen.

In de theorie is Calvijn alleszins gematigd, en hij berispt streng
de hardheid der oude Kerk tegenover de gevallenen, waardoor
deze soms tot vertwijfeling werden gebracht; men straffe steeds
met verstand en gematigdheid opdat er iets goeds uit voortkome\'-).
Zoodra ze zich waarachtig bekeeren, heeft men lien weer op te
nemen, aiulers zou men soms strenger kunnen zijn dan Gods
barmhartiglieid. ,,Et ut verbo uno complectar, non per.sonam
ipsam, quae in manu atque arbitrio Dei solius est, in mortem
addicamus, sed tantum qualia sint cuiusque ojjcra aestimemus
e.\\ lege Domini" iets willekeurigs mag hierbij volstrekt niet
voorkomen, waarom de tuchtuitoefening door de ouderlingen alleen
niag geschieden
met medeiocrking en goedkeuring der gemeente.
\'ten andere mag van een aanzien dos persoons vanzelf geen
sprake zijn, omdat do Kerk hier handelt in Gods naam, en dus
hoven koningen en overheden verheven is \').

Is het een groote menigte, die afwijkt of zich aan grove zonden
misgaat, dan snijdo men deze niet af; men komt vorder met
onderwijzen on vermanen, ovenals ook Augustinus dit aan don
\'>isschop van Carthago aanried, toon do droiikeuschap zoo ülge-
"\'Win in Afrika was toegenomen\'\').

Merkwaardig i.s ton slotte Caïvijlis\' aanhaling van eon woord van
t\'yprianus in het geval, dat de tucht in do Kerk niet zuiver wordt
"\'tgeoofond: „misoricorditer igitur corripiat liomo (piod potesl;
\'l"«>d autem non potost, pationter ferat, ot cum dileclione gemat
•"»t\'iue iugeat""). Zoo h\'cht huit men zich meosleepon door schijn-
bare ijvoraors V(M)r do gorochtighoid, die intusschon gohwïl en al

") inHt. IV r_>, r».

s s.

^ il>. 5} J».

IiiHi. IV 12, 7.
il.. \\:i.
«-f. ib. 11.

-ocr page 78-

66

de liefde en de eenheid uit het oog verliezen, en jagen naar een
Kerk van enkel heiligen i).

De Tucht is echter niet uttsluitend tot waarschuwing en bestraf-
fing; zij heeft
ook aan te sporen tot het goede, want de Herders
hebben naar de behoefte des tijds het volk op te wekken ,,ad
ieiunia vel ad solennes supplicationes, vel ad alia humilitatis,
poenitentiae ac fidei exercitia, quorum nee tempus, nee modus,
nee forma praescribitur verbo Dei, sed in ecclesiae iudicio relin-
quitur"2). C. acht het nog steeds gewenscht, dat de gemeente
daartoe samenkome, ten einde wijsheid van God te vragen en zich
voor Hem te verootmoedigen. Het heilig
vasten bv. heeft 3 doel-
einden: Eo utimur, vel ad macerandam ac subigendam carnem,
ne lasciviat, vel ut ad preces ac sanctas meditationes melius simus
comparati, vel ut testimonium sit nostrae coram Deo humiliationis,
dum volumus reatum nostrum coram ipso confiteri"
3).

Een enkel woord wijdt C. nog aan de bijzondere tucht die
enkel op den Clerus van toepassing is. Daartoe waren er in de
oude Kerk regels of canones, welke de bisschoppen zichzelf en
hunne orde plachten op te leggen. Allerlei wereldsche vermaken
werden hun daarbij ontzegd en verboden met bedreiging van zware
straffen, en hun geboden een zeer matig en ingetogen leven te
leiden. Ter handhaving hiervan stonden de bisschoppen onder een
jaarlijksche provinciale synode, die alle klachten streng onderzocht \').
Calvijn wenschte wel, dat deze nog in stand was gebleven, en
heeft haar dientengevolge ook in de practijk trachten te herstellen.

Men ziet dus, de macht der Kerk is zuiver geestelijk, en staunt
geheel en al op het
Woord r7or/.s\\ Daarin vindt zij haar uitgangs-
punt, haar organisatie, haar invloed en haar doel. Hoe meer
zuiver en intact zij het Woord laat, des te krachtiger zal dit zich
openbaren ten leven of ten doode. Tevens wordt het gebied der

1) il). § 12.

2) Inst. IV 12, 14.

3) il). § 15.

\'l>- § 22. Het Coelilw.it «Ier Koonisehe priesters keurt hij intussehen sterk
af, hij noemt het een „doctrina dai\'moniorum", en citeert m(>t voorliefde dit
woord van Chrysostomus, die t
(K:h een gr(M)t lH«wondoraar was van diMi maagde-
lijken sUiat: „prinma gradus castitatis est, sincera virginitas; s(HMmdu8 fidele
wningium". (lust. IV 12, 2:5 s.).

-ocr page 79-

67

Kerk nauwkeuing afgebakend, opdat er geen onzekerheid besta
in een conflict met den Staat. Theoretisch is de Kerk een geheel
zelfstandige grootheid, met eigen wezen, organen, regeering en
macht. Zij is een afzonderlijk lichaam, dat wel in aardsche ge-
stalte verschijnt, maar haar Hoofd heeft in den Hemel en zicli
dus ook daarheen uitstrekt. Is zij dus niet
van de wereld, zij
bevindt zich wel in de wereld en wil als een zuurdeesem alle
natuurlijke levensverhoudingen doortrekken met den g^st van
C
hristus, opdat door innerlijke vernieuwing al het geschapene aan
zijn ware natuur beantwoorde en het blijke, dat de zonde over-
wonnen is sinds de Zoon des menschen haar te niet heeft gedaan.
Of de grenzen tusschen Kerk en Staat in de practijk altijd even
streng zijn geëerbiedigd ^ willen wij kortelijks nagaan, zonder
langer stil te staan bij de Genademiddelen, die wel in en door de
Kerk werkzaam zijn, maar niet behooren tot het uitwendige leven
der Kerk, waarvan sprake is in deze studie.

§ 5. Dc, Kerkorden van Gencve.

Het begin der Hoformatie in Genève dagteekent van de Com-
bourgeoisie met Hern en Freiburg, welke oj) den 12^" Maart 1526
in de \'d steden gelijktijdig bezworen werd i). Karei III, hertog van
Savoye, keerde men den rug foe en de vurig begeerde onafhanke-
lijkheid werd onder luid gejtibol gevierd. Door het verbond mot
het Luthersp.he Horn dood ook do Reformatie haar intrede en vond
aldra een grooten aanhang bij hen, die alle verband mot de
Roomsche Hierarchie ook uit politieke rodenon wilden verbroken
zien.

Terwijl de Evangelieprediking al meer veld won, en de katho-
lieke eeredionst schier overal werd gestaakt, kwam het in 15.12
door den .Tubelaflaat des Pausen tot een openbare breuk, en word
door oen togonplakaat van den Raad op !) Juni 15;V2 in zuiver
Evangelischen geest het Protestantisme van politieke in religieuse
banen geleid -). De l)(!voIking zelve was in twee groote kampen vor-

-ocr page 80-

68

deeld en een hevige strijd werd jarenlang gevoerd tusschen de
Roomschgezinden met den bisschop Pierre de la Baume, den
Hertog van Savoye en het katholieke Freiburg ter eener zijde, en
de vooruitstrevende Protestanten onder de predikanten Farel en
Viret met steun van Bern ter anderer zijde.

De Raad helde steeds meer tot de Evangelische zijde over,
zeide 18 Sept. 1534 den Bisschop de gehoorzaamheid op, en was
den eersten Reformator Farel met zijn helpers in alles ter wille.
Den Mei 1536 besloot de Algemeene Raad, dat er zou

geleefd worden ,,selon levangille", en verhief daarmee het Pro-
testantisme tot de eenige wettig erkende religie met verbanning
van het Katholicisme buiten Genève i).

In Juli 1536 nu komt Calvijn te Genève en wordt zeer tegen
zijn zin gedwongen daar te blijven. Eenmaal besloten, wil hij nu
ook het geheele kerkelijk leven inrichten volgens de beginselen
zijner voor kort uitgekomen Institutie.

Den 10®" Nov. 1536 leggen Farel en Calvijn den Raad een
Geloofsleer voor in 21 artt. en een populaire Catechismus, met
een begeleidend schrijven, waarin een Kerkorde is ontworpen -).
Deze op eigen initiatief ontworpen regeling stelt voor het Avond-
maal ééns per maand te vieren, en beveelt strenge handhaving
der Tucht aan. Want men moet de grootste zorg hel)ben, „nvie
certe saincte eene ... ne soyt souillee et contaminec ... II faut
doncq que ceux qui ont la puissance de fayre ceste police mettent
ordre (^ue ceux qui viennent a ceste communication soyent conune
approuvez membres de Jesucrist. Pour ceste cause nostre Seigneur

a mis en son esglise la correction et discipline d\'excommunication"\':»).

De strekking der excomtnunicntic, n.J. Jiet welzijn der leden zelf,

1) KAMP.scnm.tk a. a. O. K. 3-7; Pikhso.v, SlwUën over Kalrijn II.
Amsterdam 1883, hl. 12 v.;
C. A. (kmNKUUH, //wtorMcAc Arheilen ronmehmllfh
zur ncformatiomzeii.
Ix-ipzig 1890 S. 127; C. O. XXI, 201 Uatspml<k-<.I. In d\'\'
overtuiginR dat het sooialo leven den K<)d»<lienRt tot gnjndslng he<-ft, sluit I>\'\'<
iK^gin der
Khj oeuw zieh nog geheel hij de MiddoIcHniwen nnn.

2) U,itsprot. l.OaO Nov. 10. C. O. XXI, 2(M5: M. (inil. Kan-llus pn.iHM.nil
articulos de regimine eeclesiae qui hu-runt k-cl] et
8U|H r «piihns fuit arn-sUitti"«
quo<I articnii ipsi ohserventnr integrc et nmntnr inrnRini-« in <imhnseun(p««
(nennt reiH^rtae et provideatur de j.mo,lioatis s.Vuti Intins .li.vinr in
onlinnrin
crmsilio. cf. coiinkuuh h. A. 131. Kamkciuu.tk 1, MI, 3.

3) A. L. Hkkminjaki., (h,Te>,}H>n,lanee ,1e1 r,yonnaUum ,lnn» Ie }Htyi
langne Jran<;ai»e
etc. (ïencve et Paris 18r)()_18«(7. iv^

-ocr page 81-

487

wordt echter geenszins verwaarloosd, want Farei en Calvijn be-
geeren verder dat de Raad vertrouwbare geloovigen in de ver-
schillende wijken der stad zal aanstellen om toezicht te houden op
handel en wandel der burgers, opdat de Tucht volgens de Schrift
gehandhaafd worde i). Het Ontwerp breidt echter de toepassing
aanmerkelijk uit
over de kerkelijke grenzen heen^ als het aldus
voortgaat: ,,Mais sil y en avoyt de si insolens et habandonnez a
toute perversite, quil ne se fissent que rire destre excommuniez
et ne se souciassent de vivre et morir en telle rejection, co sera
a vous a regarder si vous aures a souffrir a la longue et laisse
inipugny ung tel contempnement et une telle mocquerie dc Dieu
et de son
evangillc" 2). Verder bevat het Ontwerp voorstellen
"nitrent de invoering van het Psalmgezang, catechesaties en afschaf-
fing der Paapsche huwelijkswetten. — De Raad besloot den 16
•^«nuari 1537 het Avondmaal 4 maal \'s jaars te doen houden en
verdere voorloopig aan tc nemen \'i). De bezwering der Celoofs-
^\'elijdenis, welke ten doel had nauwkeurig te weten of een ieder
«lor burgers deze liHir beleed, opdat uit de belijders de Kerk zou
•fiinnen worden gevormd, ging om politieke redenen vet;l lang-
=^«iner dan men gehoopt had en ontmoette zeer veel tegen.stand i).

zodowettcn werden streng toegepast zonder aanzien des per-
«oons, wat velen zoowel tegen de nieuwe leer als tegen de chris-
telijkq overheid in het harnas joeg: <to ontevredenheid onder de
\'^"rgers nam hand over hand toe, en het verzet tegen den geloofs-
^^ Werd het signnal tot een openlijken strijd tegen do nieuwe
"»"\'Ie in haar golieel De nnticlericale partij raakte in Februari
^m op het kussen, en toen de kerkdijken getm duimbreed met
\'""I eischen weken en steeds Iieftigor werden, wn.s
het gevolg dat
^\'\'»rol en Calvijn volgens bc.sluilen vnn den Kldnen, Grooten en

, Hkuminjaui., (Wr. 4 iV 100. I). uit.K>fcM.inK <1.^ t.iohl wonh vmlor
\'"•^■•\'«•ovrn
«Ik i„ .k- I„h,iiu.ic, .naar vnn irn ik^aaM korkelUk «.Hoge wonll
""K nii-l ir,.«„r„L..,.

3! v 101.

ÎS, J • -\'0(i. KAMrsnirm; a. u. O. I IM, .1. (\'ohnkmis n. ji. O.

hl,,. n. w. II IH V. (die «Iilcr l.\'J .Jnii. nln (InMini van lii-l Iw-
«OtMUI).

Nk/, Corr. dc rcj. IV JOl. cf. pikit.«o.v n. II 9« w. C.V)k-

a. „. O. ,37

Vefi,. ^"^\'^"•\'»nu\'i.TK I m, 1. 1\'0UNKI.UJ« m ff.! Wie niet zww» wil ««nh
\'•\'""w. ff. i{ni„,,rui. .\\i»v. l\'2. C. Opi». XXI, 1*10.

-ocr page 82-

70

Algemeenen Raad op 21, 22 en 23 April 1538 afgezet en verbannen
werden i).

Farel werd naar Neuchatel, Calvijn naar Straatsburg beroepen,
na vele vergeefsche pogingen om naar Genève te mogen terug-
keeren. In zijne nieuwe gemeente, welke uit Fransche emigranten
bestond, had Calvijn ruimschoots gelegenheid zijne denkbeelden
door te voeren; het Avondmaal werd eenmaal per maand ge-
houden 2) en de tucht streng doorgevoerd, waartegen de oppositie
der jongere leden niets vermocht.

Na een korte rust onder het bestuur der zegevierende partij,
die de predikanten geheel als hare onderdanige dienaren behan-
delde, staken de Guillermins (naar Guillaume Farel) opnieuw het
hoofd op. De Katholieken zagen mede hun kans schoon en trachtten
van de innerlijke verdeeldheid partij te trekken (schrijven van den
Kardinaal Sadolet), en op politiek terrein slaagde Rern er in met
afgevaardigden van Genève een verdrag te sluiten, dat metterdaad
de zelfstandigheid der jonge republiek bedreigde (Artichauts). De
oppositie achtte nu het oogenblik gekomen: de verraders werden
verbannen, in Febr. 1540 ging de Raad om, en al spoedig werden
pogingen in het werk gesteld om de vaste leiding van Calvijn te
herwinnen -i). Aanvankelijk scheen alles af te zullen stuiten op be-
zwaren bij Calvijn zelf. Smeekbeden, aanbiedingen en verzoek-
schriften van den Raad en van particulieren schenen niet te baten,
totdat hij na de officiëele herroeping van het verbanningsbcsluit op
1 Mei 1541 voor den aandrang bezweek en nu allerlei voorbo-
. reidende maatregelen en ingewilligde voorwaarden den 15 Sept. 1541
zijn plechtige intocht in (Jenève hield «).

Een nieuwe orde van zaken zou thans een aanvang nemen,

1) Kami\'sciiui.tk, ilmloin. Do cmtrovon«. 8].iiRio zioli ten «lotte hiorin loo, «i.H
<Io liaml op aanhoiKlond dri.iKon van Hom d<-n Lmhorhchon .VvondnmalHritus
wildo invooron, wat do pmlikanton
Ir^IIm woigordon, /.io Hatsprot. 11» .\\pril
C. O. XXI 221. of. CoKXKMus II. I7.r, ((. o,, ,i,.„ k-nnsol vorklaardon K.in-l
on Calvijn h..t Avondmaal niet te kunnen uitdeelen w<>k.mi8 .Ie ronden de.»
volks, CVmNKMUs II. A. 171).

2) OveroonkomstiK den ritus van StnmtHl.urk vlgs. Hkuminjaiu., <hrr.

\'lï " «•:-«TÄnK,.,N, Johauuc.r.lvin,

KlUrfeld 1803, I S. 172, dio te Straatsburg denr.elf,icn ritus voron.lorstelt nl"
(.alvijn te (Jenfcve lind willen invoeren.

3) Vgl. KA.mi\'.scmri.tk 1 III (i,
a. a. O. K. 7.

-ocr page 83-

71

gelieel en al gebaseerd op het Woord Gods, waarbij de zelfstanaig-
heid van de Kerk zoowel als van den Staat zou worden gewaar-
borgd. Een commissie uit den Raad toog met de predikanten aan
het werk, om reeds na 13 dagen i) den Raad haar ontwerp voor
te leggen. De eischen van Calvijn kwamen hierin duidelijk aan
den dag, die van meet af aan het plan had de Kerk te bevrijden
van den druk, dien de Overheid op iiaar uitoefende. Älaar het
kan ons niet verwonderen, dat de Kleine en de Groote Raad er
evenzeer op bedacht waren hun invloed zoo groot mogelijk te doen
blijven en de Kerk tot veel beperkter terrein terug te dringen.

In het kort willen wij dit Wetsontwerp bespreken-), daarbij
aangeven welke veranderingen door de Overheid daarin zijn ge-
maakt, en wat ten slotte de definitieve tekst van 1561 geworden is.

Na eene korte inleiding, waarin het doel wordt uiteengezet 3),
wordt aanstonds van de 4 ambten gesproken: les jjastcur.s, les
(ioctcurti, les andern, les diacrcs.

De Predikanten hebben Woord en Sacramenten te bedienen
en niet dc ouderlingen de broederlijke vermaningen uit te deelen.
Ken candidaat moet worden geroepen, geë.xamineerd en bevestigd,
betwelk geschiedt door de andere pre<likanten. Na de keuze wordt
zijn naam den Raad bekend gemaakt, die hem al dan niet aan-

\') VolgoiiH CoKNKUlis, UUl. vir/). 351 f., die de Halsprot. van (ienève van
en 2(1 Sept. 1511 citeert. Ciioisv,
La ThromUic ä Gcnhr ISiMl p. 4S
«1\'reekt van 20 daKen.

C. (). X 15 hojrl irOrthnminrr^ cccIfKln^lüiur». De tekstveranderinRen
den Knad vaslKeHteld, wonlen <Ianr telken« in eeo noot vermeld.
De officiiVle n-dactie, U\'waar.l in de AV/ZWrr^ <k la VcWrM- Comimjnk
\'"^^•fl .lezen aanhef: „.\\.i non» de Dien tont pnissant. Nous xlndiniucH jn-tit et
Krnnd lonwil avee noMn« iteiiple n8seml)l.> au sou de tromiH<tte et gn.sse clmhe
""yvant nos anciennes .H.ustume«, ayant considere <p.e wst ehose .ligne .le n>-
•"""in.endation wir tout.\'s le« auljres, .|ue
In dnclriur </« "aiucl Kntnyllr ,lc noshx
"\'•\'Sncr »oil hirn ron.rnrr cn m purclc rl k*gUxc ehrcMicnnc dcncmcnl cntrc
«lue I., iruncxxc |K.ur ladvenir soit fidellen.ent inslrnicle, ordonne

"" estat ponr la sustenlatlon des ,.auvre8, ee .|ni ne s«. p.\'Ut fa.re synon .jnd
nit oertaine re«!.. et mani.\'n- de vivre par laquelle chascun estat enfiule le
«k-l.voir de m.n offi««: .^>ste cause il nous a seml.le ndvis Im.i» .[Ue
Ic ./otnrr-
\'"■"\'o./
.jnritucl (cl ,,ur noWrr Scu,ucnr h dcmouMvc et institue j.ar sa j.an.le
\'""l r.-.lui.n e„ iK.nne fonne jH.ur avoir lie.i et estre ol.serve entn» .>ons. Kt
nvons onlonne et .^tablv de suyvn« et ganler en nostre ville et ternto.re
I-olicv l-kvlesiastinue .p.i M-nsuit, n.nnne voyons .,uell.. prise de levnngde

ii-Mielirist". ((\'. (). X Ki).

-ocr page 84-

72

neemt, vervolgens wordt hij der gemeente voorgesteld en openlijk
bevestigd. Wordt hij onwaardig geoordeeld, dan kieze men een
anderen. De Handoplegging is wel zeer gewenscht, maar om de
zwakheid van den tijd na te laten. Na de bevestiging legt hij den
eed van trouw aan de Overheid af.

De Raad maakte in 2® redactie deze verandering, dat de candi-
daat
vóór de keuze aan den Raad moest worden voorgesteld,
opdat desnoods de verkiezing zou kunnen verhinderd worden i).

Tucht der predikanten. Wekelijks zijn vergaderingen te houden,
waarin een gedeelte der H. Schrift wordt behandeld. Ontstaat er
leerverschil, dan is dat onderling uit te maken. Gelukt dat niet,
dan roepe men de ouderlingen te hulp. Is dat ook tevergeefs,
dan moet de magistraat er maar orde op stellen ,,pour 1\'obstination
de 1\'une des parties (id. 1561)2).

In zake de tucht op de zeden staan de predikanten onder de
iurisdictie van de vergadering der predikanten en ouderlingen,
waarbij te onderscheiden is tusschen ,,des
crimes qui sont du tout
intollerables en un ministre", en ,,des
vices quon peult aultrement
supporter moyennant quon en face admonitions
fraternelles" 3).

De Overheid, die alleen na afloop der rechtshandeling daarvan
mededeeling ontving, en terecht bevreesd was, dat dezo geestelijke
rechtbank ook alle burgerlijke zaken aan zich zou trokken,
schrapte in 2« redactie het geheele artikel, zonder iets anders in
de plaats te stellen.

In de Ordonn. ecclés. van 1561 wordt het echter weer opge-
nomen, met deze wijziging, dat wanneer het civiele delicten bc-

1) In l.\'ül (i:j Nov.) verBohijnen dc Ordonmticai ceclcKÛulùiur« uwr hel
eerst in druk, aangevuld cn herzien ovcrocnkonistig de toevoegingen van vorige
jaren. Hier luidt de rwlactie: „C\'est «ino k^ .Ministre« esliscnt iireiniereinent
celui (in\'on devra mettre en l\'office, l\'ay.int faict assavoir ^ nostre iH..lil Conseil :
après, .pi\'on l\'y presente: et s\'il est trouvé digne, .pi\'il v soit mvu cl nc(x;|.t<<:
lui donnant tesmoignagc ,K)nr le produire finalement an ^uplc cn l.i pn.liration,
afin .p.\'.l soit receu par consentement con.nnni ,Ie la comi.agnic fidèles."
Ilicnuin Nvonlt toegevoegd, dat de n.iam van den prcxlikant le voren
n.ocl >vonlcn
afgelezen, ojKlal tijdig l)ezwaren knnncn worden inge<Uend.

2) C. 0. Xa 20. cf. ih. <.)(5. De iKîslissing van don magistraat lu-efl incn tM
le verstaan, .lal liij niet Inîslistc wat .lo waarheid was, ,na.ar aan het gevoelen
van Calvijn de overwinning verzekerde.

3) C. O. X<i 19. Over do „crime«" hel,lK>n predikanten en ouderlingen f\'
cxmleelcn en «laarna bericht te zenden aan den magislraal, over de „vi.W
handelen zij uitsluitend volgens hel kerkelijk oonlcel.

-ocr page 85-

73

treft, de Overheid hare iurisdictie aanstonds zal laten gelden, en
behalve de gewone straf toe te passen den delinquent ook uit zijn
ambt zal ontzetten i). Het terrein van den Staat naast dat der
Kerk werd zoodoende scherper afgebakend en een ingrijpen op
elkanders gebied belet.

Om de onderlinge tucht te kunnen uitoefenen, bepaalt het ont-
werp van 1541, dat er alle 3 maanden ineen predikantenvergade-
ring censuur zal worden uitgeoefend, welke regeling in alle latere
redacties wordt teruggevonden.

De Ordonnances van 1561 voegen hierna het een en ander in over
de predikanten ten plattenlande, nl. dat jaarlijks een com-
missie, bestaande uit 2 x-aadsleden en 2 predikanten, alle gemeen-
ten moeten visiteeren om te onderzoeken of de leeraar geen nieuwe
leer heeft verkondigd in strijd met het Evangelie, of zijne prediking
dient tot opbouwing en stichting, en of hij zijn herderlijk werk in
de gemeente trouw verricht en een goed voorbeeld geeft door een
deugdzaam leven, verder om het volk aan te sporen christelijk to
leven en do predicaties te bezoeken -). De bestuurders dor ge-
meente worden apart gehoord, en naar bevind van zaken wordt
gohandeld evenals ton opzichte van de predikanten in de stad.

Do vele predikbeurten worden dan in de Ordonnances van 1541
geregeld, welke in de rednctio van 1561 nog talrijker worden: ge-
woonlijk allo dagen der weck oii soms tweemaal per dag. De
hchandeling van den CatcHihismus voor kindoron blijft ovenU vast-
gesteld op Zondagmiddag.

Wat do Doctores aangaat, dezo zijn belast met de studio cn
verklaring vati hot O. cn N. Testament, zij hebben de jeugd
flnarin to onderwijzen, en vormen de hoogste trap van hot onder-

OtUwTrp vnn I.\'.ll: „(^unnl osl .lo.s crinicH, .pion no <loil.t nnlIonuMil
\'""•«\'■r, Hil HiM. .lr.««wc «|.u«l<iuc mvuMilion on n.unmirc, que la.\'^mnbkc dc» minUtrH
««o.ViM f«
cn,,ucrmU, nffin «to y pnHf.lfr i-.ir raison, vl K-Ion .pmn .>n In.ii-
\'
IuIIh ,.„ juK,<nl («I puy« rapportenl Ic j.igon.ont au inaKlMrat, affin <p.o

\'iiosti.T (\'Kt Ic (tclinipicnl wnl \' , , .

\'><• K-kni van 15(51 lui.lt ((\\ O. .X» 07): „(}"nnt est .los rriinos qu .m no.!...(
"""\'-"••Mt iH.rtor, si .V mm. minos dviis, oVst h .l.m qu\'on .K.ivo pumr par
l«\'ix: si quolqn\'un .
I.-m ministr.«« y tonilK^, que la Scujucnric meUc la mam:
M"\'«.»lrc la |H.i„e onlinniro .K.nl olie ont ucwuslumó .Ic .-hnsl.or los aula-s,

lo puniwH;, .\'!> lü .loiMwnnt .io son office".
-) C. O. X« U8.

-ocr page 86-

74

wijs 1). De School wordt hier verder ook besproken 2), en geheel
gesteld onder kerkelijk opzicht. De onderwijzers moeten eerst door
de predikanten worden aangenomen en daarna aan den Raad
voorgesteld.

De Raad brengt hierin deze wijziging, dat in de examencom-
missie ook 2 raadsleden zullen zitting hebben, en de adspirant-
onderwijzer zoowel vóór als na het examen aan den Raad zal
worden voor- gesteld 3).

De taak der Ouderlingen4), vereenigd in het Consistorie,
is op ieders leven toe te zien en de tucht uit te oefenen S). ,,Comme
ceste esglise est disposee", zou het goed zijn er 12 aan testellen:
2 iiit den Kleinen Raad, 4 uit den Raad der Zestig en 6 uit den
Grooten Raad, mannen vanonberispelijkenlevenswandel, godsvrucht
en verstand. Gewenscht is, dat er in elke wijk eenige wonen. De
keuze geschiede door den KI. Raad in
overleg met de predikanten\'\').
Jaarlijks hebben de ouderhngen verantwoording te doen aan den
Raad en hun ambt in zijne hand te stellen.

De werkzaamheid van het Consistorie is tweeledig: controleerend
en rechterlijk. De leden moeten op ieders leven acht geven, zoowel
in zake de rechtzinnigheid en het bezoeken van Kerk en Avond-
maal, als ook ten opzichte van de kinderopvoeding en het zedelijk

1) C. O. X" 21. „Lofficc jiropre de doeteiirfi est donseif^iier les fidelles en
saine doctrine, affin «luc la jiurctc de levangile ne soit corroin|)ue on par igno-
rante on par nianivaises opinions. Tonlesfois selon <pic les choscs sont auionrdhny
disposccs nons coniprcgnon» cn cc tilln! les ardes ct instrnclions ponr cons<«rv»\'r
la doctrine dc dien et faire (|
up iesglisc ne soit desolee par (anlu-de pastenrs elmi-
nistres, ainsi jMnir user dun mot plus jntelligihie nous appellerons lordre <les cscolk*.

-) De Ordonnanees v.m l\'iOl iwvatlcn hieromtrent geen verdere a.mwijzingcn,
on verwijzen naar hot Hoek van de Ordre dos Kscoles. De
scIkk)! is dus roods
op weg van hot gol.ie<l dor Kerk naar dnt van don Stant. Vg.
(\'ii. uk i.a
Kausaavk,
]frl IVolrslnntiHmr oh polilick bnjhiHrl, Hotlordam 1871. Noot hl. 88 v.

3) cf. C()uxki,ii;s, llinl. Arhcitrn lur Itrf. xeil, S. .57(i.

») Ter verklaring wonlt hier l.ijgevoegd wat in l.-.Ol in d.> officxvlo tekst
staat: „connnis ou <l..,,utez par la Si-igneurie au (V.nsistoire", wolk laatste nU
zo<.damg n.t 12 oudoriingon en al de pre,likantou »«^taat. of. (!. O. VIII, 701».

5) C. O. X" 22: „I.eur office est <lo prendre ganle sur k vie dun chasiun,
.ladmonostor anwablemont ce.dx <p,ilz vernmt faillir ou moner vie dt^.rdonnee,
ct Ia OU d en sero.t mestier faire rapport a l.i compaignye .pn sora .leputoe in.ur
fa,re les cornH.-tions fraterneli.« et los laire ave« les aaltres" (cvenz.H. in .lo
Ordonn. v. Ifidl).

ö) De amhtscHl van hel Consistorie is in de Ordonn. v. l.OOI in <lon tekst
opgenomen.

-ocr page 87-

75

leven der enkelen. Daartoe dient het geregeld huisbezoek, hetwelk
in de Ordonnances van 15G1, (ed. 1862 p. 55) op 4 maal per
jaar wordt vastgesteld.

In de wekelijksche vergaderingen van het college werden de
aanklachten ingediend en rechterlijk onderzocht. Bedenkelijk mag
het hier heeten, dat aanklagers, getuigen en rechters in één lichaam
vereenigd waren, en de heeren bezoldigd werden uit de strafgelden \').

Door zijn eigenaardige samenstelling en werkzaamheid was het
Consistorie a. h. w. het verbindingslid tusschen kerkelijke en
wereldlijke ordening. De twee machten reikten elkander hier de
hand om te waken voor het persoonlijk welzijn der burgers. Toch
zijn we hier op zuiver kerkelijk terrein volgens de denkbeelden
van dien tijd; alleen geestelijke straffen mogen worden opgelegd.
Hiertoe behooren: berisping en terechtwijzing, kerkelijke boete,
openlijk smecken om vergiffenis op de knieën, weren van het
Avondmaal, afsnijden van de ke
rkelijke gemeenscha}) en het over-
leveren (1er geëxcommuniceerden aan de overheid -). In het laa_tste
geval werd de Luitenant of do Raad verzocht het verdere tor be-
straffing te willen doen, iets wat helaas voel voorkwam, en hef
Consistorie geheel oj) de lijn bracht van de lïoonisclie Incpusitiè.

Van haar kant waakte do Overheid zorgvuldig, dat het Consistorie
\'liet op haar terrein indrong, en zoo vindt men in do Ordonn.
cccl. van 1561 •\') deze toevoeging bij het oorspronkelijk ontwi^rj):
,, Ainsi (pie le dernier jugement de la correction soit tousiours reservé
» la Seigneurie". Intusschen haddon de kerkelijke straffen grooten
hivloed ook op hot burgerlijk loven, getuige deze bepaling in de
Ordonnances •): Quo sil (n.1. de geë.vcommunictHïrde) persiste justpios
»» bout de lan sans se corriger pour li\\s admonitions a lui faic.tes,
<liiil soit banni aussi i)our un an comme incorrigible, sinon (luil
provienne (Ml demandant pardon a Messieurs et recognoissant safaulto
C\'i consistoire, pour (»stro admis a la communion." — HetJ^ijkt
wel, dat „Seigneurie"
en ,,Régimes spintuel" in (îonève streng
overdo,, onderscheiden, on elk van beide oen groote mate van vrijlu>id
op eigen terrein; doch beider grenzen strekten zich zeer
vor uit en grepen ook in oj) het privaatleven der l)urger.s.

\') Vg. Kami\'sciiui.tk, -hh. Cohm I, H IV, S I.
\') Onlonn. m l. I .\'•(»-\', p. 5(1 8.
<\'. O. X, I, p. 1>7.
(). X, I, p. 11!».

-ocr page 88-

76

Het 4° ambt, dat der Diakenen, is in tweeën gespUtst:
Sommigen zijn belast met de zorg voor de goederen der armen
en heeten „procurateurs", anderen, met den naam van „hospital-
liers", verzorgen de kranken en helpen de armen. Zij vergaderen
wanneer zulks noodig is en worden op dezelfde wijze als de
ouderlingen gekozen i). De controle wordt volgens het ontwerp van
1541 uitgeoefend door de predikanten, volgens de toevoeging van
den Raad ook door „les commis ou anciens avec lun des seigneurs
Sindicques, zooals ook in 1561 in den tekst voorkomt.

Dan volgen de verordeningen over Dooj), Avondmaal, Huivelijk
en Kerkgezang.

De eerste moet plaats hebben in de gewone godsdienstoefening
door een predikant: het Avondmaal worde zoo mogelijk eens per
maand gevierd, waarbij ouderlingen en diakenen helpen met den
kelk. Na openbare afkondiging op den vorigen Zondag, moet
streng worden toegezien, dat niemand onwaardig toega\'-).

Het Huwelijk kan op alle dagen der week gesloten worden,
behalve op Avondmaalsdagen, en altijd voor \'t begin der predikatie.

Wegens mogelijk verschil in huwelijkszaken zou het Ontwerp
gaarne zien, dat de Raad, omdat het toch iets is, dat beiden
raakt, een vaste commissie benoemde•\'<) waarin ook eenige predi-
kanten met adviseerende stem zaten. Verder kunnen dan ai)urtc
Ordonnances voor deze aangelegenlieden worden opgesteld. — De
tweede Redactie heeft deze wijziging, dat de staatscommissie,

1) C. 0. Xîi 23. cf. ib. lül 8.

2) ib. 25 cf. ib. 101.

De Ordonnances van 15ül, C. O. Xa HS s. licvaUen een afzonderliji< Kdict
aangaan.le <k>gonen, die liet Avondinaal verachten en ook ni\\ vennaninj; weiKeren
tc koinen: „Mais s\'il continue en son obstination, tellement <iiroulre le pajwé il
demeure encores
demi an sivns y venir: qu\'estant rcnvoyc devant .Vmiciir« (sinon
qu\'il demande j.ardon de sa faute et «oit presl do l\'amender) il «oit
hanni pour
un an dc la ville,
comme incorrlRible. Kt toiitcsfois encor «lu\'il r^xignust sa
faute, iwur avoir reietté les admonitions du Consistoin-,
qu\'il »oit chaMie à la
<liscretion <le Messieurs, et renvoyé i^.ur réparer le scandale qu\'il aura faict »c
inonstrant ainsi relwlle."

3) C. O. X\'i 20. „Touchant les difference« en causi-s matrimoniale«, iK.ur ce
qne ce ni^t pa.s inatiere spirituelle mais
mc»lcc avec la politique, nous remettons
cella a messcigneurs, les pryans neantmoins .le vouloir «ans plus délaver dresser
nng c-onsistoirc ,KM,r en juger, au.incl si Inn, leur seml.le iU
,H,nrn,nt conioindre
qnelquesun^^ .les ministres comme conseiller«; sur tout quil leur plaise deputer
gens iH.ur faire ordonnance«, les-iuelles on suyve doresnavant."

-ocr page 89-

77

waarbij een predikant, enkel de partijen heeft te hooren, en de
uitspraak aan den Raad zeiven verblijft. In 15G1 is de commissie
van onderzoek weer kerkelijk i).

Het Kerkgezang wordt zeer tot stichting aanbevolen en aan-
geraden in het begin de kinderen de liederen goed in te laten
studeeren 2).

Dan volgen voorschriften over begrafenis, ziekenbezoek, gevan-
genisbezoek
en de onmisbare catechisatie, waarop we echter in
liet verband dezer studie niet nader ingaan.

Anders is het met de orde, ,,quon doibt tenir envers les grans,
pour observer bonne police en lesglise", zijnde de
Kerkelijke
Tucht,
die zich uitstrekt over geloof en leven der leden, en aan
liet Consistorie is opgedragen 3). ,,Sil y a quelqun qui
dogmatise
contre la doctrine receue, quil soit appelle pour conferer avec luy.
Sil se renge, quon le renvoyé sans scandale ne diffame. Sil est
opiniastre, quon ladmoneste par quelques fois, jusques a ce quon
verra quil sera mestier de plus grande sévérité, et lorsquon
luy interdise la communion de la cene et quon le dénoncé au
niagistrat" 4), Is iemand nalatig in het kerkbezoek, in dio mate dat
zich daardoor een kennelijke geringschatting van de gemeenschap
der geloovigen oi)enl)aart, of wanneer iemand de Kerkorde blijkt
te vcrnchtcn, dnn moet dc zoodanige tot drienutal toe vernuiaud,
cn wanneer hij zich niet onderwerpt, van do kerk gescheiden en
aan de overheid bekend gemaakt worden.

nQunnt est de la via dun chascun, pour corriger les faultes
\'lui y seront, il fauldra proceder selon lordre (pie nostre seigneur
\'•«nunande". Kn dan volgt de beschrijving van het vernuuiings-

-ocr page 90-

78

proces, zooals dat reeds bij de Institutie is behandeld; de ,,vices
secretz" worden weder onderscheiden van de ,,vices notoires et
publiques", welke aanstonds door het Consistorie worden onder-
zocht. Het doel blijft de verbetering van den zondaar, en de
zwaarste straf is afsnijding van de gemeenschap en van het Avond-
maal 1). De 2® Redactie van den Raad zegt aan het slot nog eens
met bijzonderen nadruk, dat de predikanten geen eigen iurisdictie
hebben, maar enkel de partijen te hooren en de schuldigen te
vermanen hebben, de Raad zal dan een oordeel uitspreken2). In
de 3® Redactie van 3 Nov. wordt de rechtshandeling nog duide-
lijker uiteengezet 3).

De Ordonnanees van 1561 bevatten ten slotte nog een uitvoerig
stuk, getiteld: ,,Edicts passez en Conseil des deux eens, Ie ven-
dredi neuvieme de Fevrier 1560, pour déclaration des precedens,
touchant l\'election des anciens et l\'excommunication". Het is ge-
richt tegen de misbruiken die allengs zijn ingeslopen en opgesteld
op verzoek der predikanten.

Allereerst dan was er aanmerking op gemaakt, dat de Syiulique,
die het Consistorie presideerde, dat deed met het teeken zijner
waardigheid, den staf. De Raad is hun hierin gaarne ter wille
en besluit dat wanneer een Syndique presideert, hij dat enkel te
doen heeft in zijn qualiteit van ouderling, dus zonder staf. Wereld-
lijk en geestelijk gezag moeten streng uiteen worden gehouden,
hoewel ze veel gemeen hebben, opdat elk aan zijn bijzondere roe-
ping beantwoorde 4).

1) C. (). Xa :ÎO.

2) llatsprot. V. (i.>n^v(î 2i» Sept. 1.011. C. O. Xn Vg. CoiiNKl.U\'s,
H. A. :{77.

H) llatsprot. V. (Jeiièvo :{ Nov. „Kt (pu» lout wla se faee en telle sorte\'.pie
lot miniHtrex naicnt nulle iurMlctlon civile et ne usent sinon du glaive sitiritiiel
de la parolle de Dieu comme sainct l\'.iul leur ordonne, et «pie jiar ce consistoire
ne soit en rien derogue a lauctorite do la wïigneurie ne a la justiccî ordinaire.
Mais
que la }vmmnec civile demeure cn son entier. Kn mesmi-s ou 11 sera In\'soing
de faire (pieUpic punition ou contraindre les parties: que les\' ministres av<H: le
consistoire
aianl ouy Icjt partie» et faie.l len remonstrances et admonitions telles
(pie Imn sera ayent a raporter au conseil le tout, le<inel sur leur relation ad-
visera de ordonn(;r et faire jugenu^nt selon lexigencH! du cas". Iletzelfde in de
Ordonn. v.in 1561. C. O. X" 11!).

4) C. Xi 121 s. „Car oomhien (pie ce soyent choses coniointes et inse-
parables, (pie
la seigneurie et supériorité\' (pic Dieu nous a donnet!, et le reijime
spirituel
(jn\'il .t ordonné en son Kglise: toutes fois i^urce .prdles ne sont iH)inl

-ocr page 91-

PT •

Ten tweede wordt de verkiezing der Ouderlingen voor het Con-
sistorie op den ouden voet hersteld in dien zin, dat de predikanten
steeds zullen worden geraadpleegd.

Ten derde moet de onderscheiding tusschen „citoyens" als vol-
berechtigde burgers en de „bourgeois", voor de verkiezing als
ouderling niet volgehouden worden, aangezien ,,les i)rivileges et
dignitez qui se doivent reserver aux citoyens, ne se ])euvent com-
prendre en Testât spirituel de l\'Eglise, et que plutost il serait il
désirer qu\'on choisist les meilleurs de tout le corps".

Ten slotte wordt ten aanzien der Tucht het oordeel der Kerk
door de Overheid aanvaard met deze woorden: nous avons ordonné
que ci après ceux qui auront esté excommuniez par le Consistoire,
s\'ils ne se rengent après avoir esté deuement admonestez, mais
qu\'ils persistent en leur rebellion, soyent declarez par les temples
estre reiettez du troupeau, iusques ce qu\'ils viennent recognoistre
leur faute et se réconcilier il toute l\'Eglise". Die van het ongeloof
vervallen zijn of zich tot het Pausdom hebtjen gekeerd, moeten,
zoo zij berouw hebben daarvan, openlijk in den tempel belijdenis
doen en aan (ïod en zijne Kerk vergeving vragen i).

Wanneer wij een blik terugwerpen, moeten wij erkennen, dat
Calvijn veelszins zijn ideaal heeft kunnen verwezenlijken. Onder
zijn regime heeft de Kerk te Genève een destijds ongehoorde mate
van zelfstandigheid bereikt. De voorstellen van Calvijn van i5:{7
en 1541, hoezeer zij ook de macht der Overheid schenen te l)e-
dreigen, werden in den loop der jaren tot wet verheven,
en in de
Ordonnances van 15(11 is do Overheid eigenlijk (le onderdanige —
ofschoon in eigen sfeer onafhankelijke — dienaar dor Kerk,
zoodoende do haar aangewezen taak in het Koninkrijk (ïods 1ü_
vervullen, de wacht to houden over de gemeente des Ueeren, up-_
dat God rein vereerd worde! De eigenlijke jurisdictie der Kerk
heette streng tot het geestelijk zwaard bepc^t,
maar de getirek-
scheiding van kerkelijke en burgerlijke delicten was (un-zaak

«\'onfuw\'«, (>t <|n« «vlui (lui .n toiil ompin! do (xjinmaiider, ot aiKiiioI iiouh voulons
\'■••ndro 8ui(H;tion coinino nous dovnns, a dis*-«-!!!.\' l\'un d\'av<><\' l\'autro, nous do-
•■\'«rons oto."

Vr. K\'ami\'sciiui.TK, ./. Oiihin, srinr KMu- ii. «dn SlanI II VII, 1.

\') Ordonn. ootl. dc l-\'dl O. X» ss. Ovor don omgang mot givx-
\'■"numuiiivordon, cf. (\'. O. XI.X, :5(>\'.>.

-ocr page 92-

PT •

dat de Raad het laatste woord had in schier alle zaken, terwijl het
tjbnsistorie ze in
eerste instantie reeds had onderzocht.

De Tucht treedt in de Kerkorden bijzonder sterk op den voor-
grond. Voor Calvijn is zij de onmisbare grondslag voor alle
goede
Kerkinrichting, want evenals de O. Testamentische Zedewet het
fundament is van de H. Schrift, zoo is ook de gehoorzaamheid
aan Gods gebod de eerste plicht van de leden van Christus\' I^rk.
De^Regeering der Kerk, in handen van het Consistorie, moet
derhalve de grootste aandacht schenken aan de leer en het leven
der leden, waarvan zij aan God verantwoording schuldig is. ^t
de persoonlijke gewetensvrijheid hierbij kon ^vorden aange
rand,
werd aanvankelijk niet begrepen, maar is tot groote schade in de
practijk ervaren. De Kerkelijke Tucht strekt zich ongetwijfeld uit _
over het
inwendige leven der gemeenteleden, maar zij mag de
natuurlijke grenzen niet overschrijden, nl. ter eener zijde het ge-
weten des menschen en zijne persoonlijke verhouding tot God, en
naar de andere zijde zijn uitwendig leven in de maatschappij.

liet is Calvijns\' weergalooze grootheid de zelfstandigheid der _
Kerk binnen haar gebied met alle kracht en heel zijn leven door
in theorie te hebben bevochten en verwonnen, nuiar de practijk
is hom te machtig gebleken, en heeft van haar gemaakt een streng
opvoedingsinstituut, dat slechts met beiiulp van den krachtigon
Staatsarm aan de zichzelf gestelde eischen kon voldoen.

Niet te verwonderen is het derhalve, dat de Kerk als levend
organisme, als vergadering der geloovigen, als gemeente, ziob
slechts zwak kon uiten, en ook in de Ordonnances van
geringe
beteekenis was. De vrije, natuurlijke ontwikkeling word daard^r
belemmerd en aan het uitwendige opgeofferd, wat
aan hot in-
wendig gezond en krachtig leven had moeten bestetnl worden. -
Als idealist anticipeerde Calvijn op den tijd waarin ieder lid van ,
het lichaam van Christus zijn He<>r en Koning vrijwillig en van
harte zou liefhebben en gehoorzan\\en, en als realist streefdrbij
er met alle kracht naar dien idealen toestand te belichamen JJ<
zijn omgeving, en dien door te voeren al moest
hot niet geweld,
want — en dit is het gnmdmotief van alles - niot hot leven nanj;^
hot goeddunken des harten is het hoogste, maar de Kere Godi»,
wiens Souvereiniteit tevens voor den mensch hot (^Miwig h^
beschikt.

-ocr page 93-

HOOFDSTUK IIJ.

DE STAAT.

§ 1. Algemeene Opmerkingen.

,,Ontneem aan do theorie van de twee zwaarden, liet ééne dat
van den Staat, het zwaard der overheid, het andere dat van de
Kerk, het zwaard des geestes, het woord; ontneem, zeg ik, aan
^\'e tlieorie hetgeen dc roomsche kerk, in samenlinng met zoovele
andere dwalingen, daarbij heeft gevoegd: de absolute souvereiniteit
Van Petrus en van zijne navolgers, de jezuïtische leer dat
"lacht van den Staat afliankelijk is van die der Kerk, en gij hebt.
theorie vnn
Calvijn\'\' i).

^let deze woorden van wijlen Prof. La Snussaye Sr., wordt
♦duidelijk nnngewezen de bodem, wnnrin het staatsbegrip van Calvijn
^vortelt, om zich dnnruit zelfstandig te ontwikkelen. Steunende op
^Jo midrloleeuwsche theorie vnn de goddelijke herkomst der macht
de wereld, en die terugvindende in de H. Schrift als kenbron
waarheid, verwierp hij nn zijne studiën in Frankrijk, waar
\'"\'i ruimschoots gelegenheid had gehad de snmenkoppeling cn den
\'^^\'■»jd van de twet» vertegenwoordigers dier macht gade te slaan,
)^\'elbewuHt alle toevoegselen vnn beide zijden, en kwam ro<Mla
15:1G2) met zijn beginsel vnn onnflinnkelijkheid zoowel der
Keo.stelijke nis der burgerlijke macht, - boewel beide onder-
^\'onien nnn (Jods souvereiniteit — lijnro<!ht to stnnn zoowel tegen-
het PnjmliHme, wnnrin do Stnnt onderge.schikt aan de Kerk
verkinnrd, nis tegenover de heer.schcndo denkbeelden onder
Vorsten in znko hunne macht over de Kerk, en — op het

I>r. I). ciiastkl-ik l.k la «AIIHHAVK. Jhl J\\otMlUmr ah polUifk Ic

Uoitonlnm 1871, 1.1. r.2 v.

«iin.. I„.tiluti.\' rel. dirisl. a" iM« o. VI lilH-rlnl.\' rhnstm.m.

(i

-ocr page 94-

PT •

terrein der Reformatie zelve — zoowel tegenover de losbandigheid
van het Anabaptisme, als tegenover de Caesaropapie in de Luther-
sche Kerk, die met haar territoriaalstelsel de kerkelijke vrijheid
äan banden legde. En hij, die de zelfstandigheid der Kerk
op eigen gebied hoogelijk had geroemd en daar aan hare macht
een invloed toekende, welke waarlijk niet onderdeed voor de aan-
spraken der Roomsche Kerk, ^vlst ook de vrijheid te proclameeren
van die macht, waaraan het bestuur van de organisatie der
menschelijke samenleving, die wij Staat noemen, was opgedragen.

Calvijns opvatting van het Staatslichaam willen wij thans na-
gaan, aan de hand van zijne uiteenzetting in het 20®\'® hoofdstuk
van het IV® Boek zijner Institutie van 1559, waarin de gedachten,
reeds in do eerste uitgave van 1536 uitgesproken, breeder worden
behandeld. De citaten uit zijne andere werken zullen deze schets
zooveel mogelijk aanvullen, terwijl in een afzonderlijk gedeelte de
verhouding der Overheid tot den godsdienst wordt ter sprake
gebracht.

§ 2. Het Staatsbegrip.

De plaats, die Calvijn in zijne Institutie aan de bespreking der
georganiseerde burgerlijke samenleving toewijst, bepaalt van stonde
aan\'de beteekenis, die zij voor hem heeft, liet IV" Hoek, welks
laatste hoofdstuk hierover handelt, draagt toch hetppschrift: ,,Do
externis mediis vel adminiculis, quibus Deus in Christi
societatem
nos\'invitât et in ea retinet" i). Daartoe behoort ook de „politica
administratio", die op hare wijze tot den bloei van het
Cïodsrijk
op aarde heeft mede te werken 2). Immers hot is er niet z66
mede gesteld, dat sinds Christus de vrijheid hoeft gebracht, er
geen andere rechtstreeksche macht moer op de narde zijn zou dan
de Zijne, zooals sommige idealisten meenen:»), of ook wel dat do

1) Instit. rel. christ. LOSO. C. Opp. II 7-15.

2) Inst. Lib. IV c. 20 § 2.

3) Inst. IV \'20. 1. Wajir«chiinlijk zijn do Anabaptislon iK^hn-ld, .-f. ovcr de
vorworpinR van don niapstraat door «Unscn C.
Opp. VII, 81 wj.

-ocr page 95-

PT •

macht der Vorsten hoog boven die van God zou staan, gelijk in
de Duitsche landen veelzins gezien wordt i).

Integendeel het is in de wereld, als in het menschelijk lichaam,
waarin uit- en inwendig leven tot hetzelfde doel moeten samen-
werken. Er is zoo ook verschil tusschen het ,,spirituale Christi
regnum" en de ,,civilis ordinatio", maar beide zijn op aarde
werkzaam om het doel van God met de menschheid te verwezen-
lijken-), en haar te brengen tot het volbrengen Zijner geboden.
De macht der Kerk strekt
zich daarbij uit over de ziel en rich^
zich op het eeuwig leven, terwijl de Staat met den uitwendigen
mensch te doen heeft en zich beperkt tot het leven in deze wereld 3).
föch"iT de bevestiging en bevordering van het Koninkrijk Gods
ook mede het doel van dezen laatste, waartoe de verdeeling in
volken en standen volstrekt geen beletsel is •!), aangezien daardoor
de uitwendige regeering aan hare bestemming kan beantwoorden:
,,quamdiu inter iiomines agemus, externum Dei cultum fovere et
tueri, sanam pietatis doctrinnm et ecclesiae statum defendere,
vitam nostrain ad hominum societatem componere, ad civilem
iustitiam mores nostros formare, nos inter nos conciliare, com-
munem pacem ac tranquillitatem
alereö)". Het gebied van den
Staat is dus: de openbare dienst van God, de maatschappeijjke
zwielijkheid en do handhaving van het rechj.

Wordt dit gocnl in het oog gehouden, dan is de Staat mettor-
dnad een hulpmiddel om de menschen voor het Koninkrijk Gods
voor to bereiden, aangezien nu de booslioid kan worden l)etougeld
en het goe<lo tot vrije ontwikkeling kan komen. Want do vohnaakt-
•>ei(l is in do menschelijke samenleving waarlijk nog niet tot stand
gekomen ß), zoodat een strenge handhaving der wetten noodzako-

In«t. IV \'JO. 1. cf. C. O. .XI.III, Iaf) (In-Vmos c. 7) waar nis (Ie vruchten
^■tt» «Icn in Dnitwhinnd hwrwJjcnd.-n toostnnd o. n. Rcnocind worden, „(jnod
Prini-ijH^s, et .jnirtnKino imliunlnr iniperlo, pnUint so ila spiritnales esse, nt
»"Hun. Ril nniplins m-I.-siiwticnn. rcKiincn". De theorie der Lutheranen o. n.

V, ri(K) (Actes de ItnlislK)nnc tfi Llll): „les IVinces (pi\'on lient ni.iintenant
iH.nr Kve«iuos, <ini n.hninislrcnt tonii>ori\'lkMnent Ie« st«iKiionri(>8 «\'clesi.nsti.ineH\'\'eic.

2) Insi. IV 20, 1. 2. cf. C. O. XXVII, lüfi. XLIX, 227.

ib. § 1.
<) ib.

ib. § 2. rf. C. f). LUI, 137 (Serni. 12 snr I Tim.) XXX, 187. (Ilomil.

1 Snnu 21).

Instit. IV, 20. 2.

C*

-ocr page 96-

84

lijk is en dus de burgerlijke regeering met recht een weldaad Gods
wordt genoemd
1). Derhalve zegt Calvijn op een andere plaats 2):
„Nous croions que Dieu veult que le monde soit gouverné par
loix et pollices afin quil y ait quelques brides pour reprimer les
appetis desordonnez du monde et ainsi quil a establis les royaul-
mes et principaultez et tout ce qui appartient à lestât de iustice,
et en veult estre recognu autheur, afin qu\' à cause de luy non
seulement on endure que les superieurs dominent, mais aussi
quon les honore et prise en toute reverence, les tenans pour ses
lieutenans et officiers lesquelz il a commis pour exercer une charge
legitime et saincte."

Zoo heeft de Politie of burgerlijke orde niet slechts voor de
materiëele belangen der burgers te zorgen, opdat deze tezamen
kunnen leven, maar ook ,,ne idololatria, ne in Dei sacrilegia, ne
adversus eius veritatem blasphemiae aliaeque religionis offensiones
publice emergant ac in populum spargantur; ne publica quies
perturbetur; ut suum cuique salvum sit et incolume; ut innoxia
inter se commercia homines agitent; ut honestas et modestia inter
ipsos colatur. Denique,
ut inter christianos imblica reli</io7iis
facies exsistat, inter homines constet humanitas\'\'^ \'■\'•).
— Calvijn be-
doelt hiermede niet over te grijpen op het terrein der Kerk, \\vwit
wat hij zegt betreft alleen het beschermen van den waren gods-
dienst tegen openbare goddeloosheden, opdat do
humnnitas, do
ware menschheid in hare natuurlijke gedaante, door den christe-
lijken godsdienst weer aan het licht kome. En dezo moet blijkbaar
niet in den een of anderen bizonderen vorm, als die der Luthersclie
of Gereformeerde Kerk, maar in zijne alfremeene beginselen worden
bevorderd door den Staat ■!).

Het maakt den indruk, alsof Calvijn vervuld is van een zeker

1) C. Opp. XXX, 487 (Honiil. 85 in 1 Ham. \'J4).

Ontstaat (his door on in do Kerk het InwondiRc lovon, do drij(v«»cr tot
jroodo; do hnrgorlijkc Ramonlo.ving in don Hinal gooft hol kanaal waardoor, •1<\'
vorm waarin, dat loven lot uitdrnkking kan komen. Do Kerk hwft het
rieole, de Staat het formeele gedeelte van het werk dat (io<l door ch^
menw\'hhei*\'
wil tot Btand brengon.

2) C. O. IX, 720 (Confessiones: Au Uoy). cf. C. O. V, 353 8. (Calcïchisi\'»"\'
Oenov. 1538. De magislratu) ib. 301 «. ((Vinfesfiio fidei 1.538, do inagiKtml»)-

3) Inst. IV 20, 3.

4) Vg. Dr. D. Cu. de i,a kauhwave. Ucl I\\olrManl!m,r aU j>ol!lirk hfjii*"^\'\'
bl. .58 vv.

-ocr page 97-

PT •

profetisch idealisme, waardoor hem de normale staatsinrichting
volgens de beginselen der H. Schrift niet meer ver af schijnt te
zijn. Helder staat het hem steeds voor den geest: God eischt in
Zijn Woord de volmaaktheid, en aangezien Hij heerschappij voert
zoowel over het gebied van den Staat als over dat der Kerk,
moet ook in het staatsleven dat streven naar het voldoen aan den
eisch der goddelijke Wet zichtbaar zijn. Er is maar ééne waarheid;
is dat Gods Woord, welnu, dan moet die ook in de zichtbaarheid
treden op het terrein van het openbare menschelijke leven, terwijl
zij bevestigd wordt door het getuigenis der conscientie.

Het burgerlijk leven dus niet uit den Booze en een noodzakelijk
kwaad, maar uit God en tot God, dat is een kostelijk beginsel door
Calvijn uitgesproken. Het is dus een voorbereiding voor het
hemelsch Koninkrijk i), en daarom nu laat hij het paedagogische
element des te sterker op den voorgrond treden en wordt het
Staatsbestuur een macht en bevoegdheid toegekend, zooals een
voogd over minderjarige kinderen bezit. Dat echter juist met en
door de Reformatie aan die onmondigheid een einde was gekomen,
heeft Calvijn te weinig begrei)en.

De Burgerlijke Ordening nu bestaat in deelen: de Overheid,
de ]Vcttc7i en het Volk^), en deze worden achtereenvolgens aldus
behandeld:

1. a. het ambt der overheid een goddelijke instelling,
b. hare plichten en macht;

2. de wetten eener christelijke regeering;

.\'1. beider belang voor de onderdanen en iuin schuldige onder-
danigheid.

§ Dc Overheid.

a. Haar ambt oen goddelijke instelling;\').

Dat het Overlieidsgezag van goddelijken oorsprong is, betuigt
H. Schrift zoowel in het Oude als het N. Testament als met

M Instit. IV 20, 2.

Instit. IV 20, li. , . ,

^ ibid. S 1 cf C OiMi. V, (Cntcch. (Jcnev. 1538, de maRisti^Uu) Vil,

XXVl! :ni; XXX, 488, XXXVI, 31B. fi2(i; XMX, 210. (537; LUI,
\'30. 517. MV, 5.55.

-ocr page 98-

PT •

éénen mond, en zij versiert deze waardiglieid met vele treffelijke
titels. Zoo worden degenen die het ambt bekleeden in de Wet G
oden
genoemd (Ex. 22, 8; Ps. 82, 1 en 6) en dit beteelwnt ,,mandatum
a Deo habere, divina autoritate praeditos esse, ac omnino Dei
personam sustinere, cuius vices quodammodo agunt" i). Zij heeten
,,filii Dei"2)j ,,pastores populorum" 3) ^ en Calvijn noemt ze nog
,,Organa Dei" ,,ex Dei gratia" 5). Christus zelf beroept zich in
Joh. 10 : 35 op de O. Testamentische uitspraak 6), en de koningen
Israels zijn zich van die verheven roeping Gods bewust, erken-
nende dat God hen bijstaat bij het samenstellen van wetten en
de uitoefening van het recht (Deut. 1, 16; 2 Kron. 19, 6;
Spr. 8, 14 enz.)

Inzonderheid spreekt Paulus zich daarover duidelijk uit in
Rom. 13 : 1 en v.v., behalve dat hij ook in Rom. 12, 8, en
1 Cor. 12, 28 de wettige macht ten zeerste aanprijst"?). In zijn
Commentaar op Rom. 13, 1»), laat Calvijn zich dan in dezen zin
uit, dat de overheden niet uit zichzelf tot die macht zijn gekomen,
,,sed manu Domini sunt impositi". Hij is de ,,iuris politici autor".
Maar de overheidsmacht is niet van God zooals pest en hongers-
nood en oorlog en dergelijke straffen voor de zonden, ,,sed (piia
ipse ad legitim\'am rectamque mundi administrationem eas instituerit".
Want hoewel dwingelandijen en ongerechtigc heerschappijen, wan-
neer zij vol (ha^la zijn, ,,non sunt ex ordinata gubernatione", zoo
is toch het ins imperii tot heil van het menschelijk geslacht door
God ingesteld. — Den koningen \\yordt Ps. 2, 12 bevo
len hunne
macht aan Christus te onderwerpen, en Jes. 49, 23 wordenjle
koningen de voorstanders van de godsvruchtige dienaren (lods
genoemd»), en dit is zijn slotsom: ,,Quare nulli iam dubium esse
debet quin civilis, potestas vocatio sit, non modo coram Deo sancta

1) ihid. d. C. O. XXVII, 088 (Serni. 123 mir Dcul. 21) in de plaal» van
(Jod. V, 302 (Confers. fid. 1.038) Dd viearii.

2) C. O. XXVII, 078 (Senn. 179 ». Deut. 32).

3) C. O. XXXI, 74G. Cotnm. in l\'. 78.
i) C. O. XXXII, 322.

5) C. O. XXIX, 100 (Kcnn. 1 sur Dcul. 33).

6) Instit. IV 20, 4.

7) ib.

8) C. O. XLIX, 248 88.
■J) Instit IV 20, i5.

-ocr page 99-

PT •

et legitima, sed sacerrima etiam, et in tota mortalium vita longe
omnium honestissima" i).

Het is voorwaar een moeilijke taak, die den overheden als
dienaars van Gods gerechtigheid -) op de schouders is gelegd, en
zij kunnen hun plicht alleen met Gods hulp vervuUenJ\'). Met
mond, geweten en hand hebben zij van Gods gerechtigheid te
getuigen. ,,In summa, si se Dei vicarios esse meminerint, omni
cura, sedulitate, industria invigilent oportet, quo hominibus
quandam divinae providentiae, custodiae, bonitatis, benevolentiïie,
iustitiae imaginem in se repraesentent" »). liet zij hun tot troost,
dat zij in een werk Gods bezig zijn, ,,non in profanis, nee a
servo Dei alienis occupationibus se versari, sed sanctissimo munere
quippe qui Dei legatione funguntur"-\'\').

Ook Luc. 22, 25, v. (,,De koningen der volken heerschen over\'
hen . . . .; doch gij niet alzoo! maar de meeste onder u, die zij
gelijk de minste, en die voorganger is, als een die dient") wordt
ten onrechte aang(!haald ten bewijze dat christenen het burgerlijk
ambt niet mogen waarnemen"); want wat staat er anders dan
dat het,met de apostolische bediening ,,niet is gelegen als met de
koninkrijken, waarin 66ii het hoofd is over de anderen." Deze
plaats bewijst alleen ,,dat het koninklijk ambt geen apostolische
bediening is." De verschillende vormen van Overheid hebben wij
dus te blijven beschouwen als ,,Dei ordines" \').

Uit al hetgeen Calvijn hier zegt omtrent het Overheidsgezag
blijkt zijne opvatting van de goedgunstigheid en liefde van Go^,
die den eenen mensch over den anderen aanstelt om hem wat het
uitwendige leven betreft, in het rechte sjMJor te leiden en tegen
kwaden invloed te beschermen. Dat dit gezag er enkel is
om der
zonde wil,
en dus in een zondeloozc nuiatschappij ondenkbaar«),

1) hiRt. IV 20, -1.

2) il)i«l, § G.

3) C. O. XXI.X, GfiO (Hom. 38 iii 1 Snm. II).

i) Inst. IV \'JO, (}. cf. (\'. O. V, 3(i\'J (Conf. fi.1. 1538), C. O. XM, :i!)5
(Hcnn. 7 sur Dan. (i), XXIX, (iOO (Ilom. II in I Sam. 12, „IVi patn.ni"),
Mll, 1.12 (.Sorm. 12 sur 1 Tim. 2, 1 en 2, verantwoordelijk als (Jods plaats-
vervangers),
il). § G.
ib. § 7.
7) Instit. IV 20, 7.

Dr. A. KuvrKii. Jlcl Calvinisme. G .Steno-lezingen, .Vmstpnlan», hl. 71.

-ocr page 100-

volgt hieruit volstrekt niet. De bedoeling van Calvijn komt echter
nog duidelijker aan den dag, wanneer hij spreekt over de functie
der Overheid.

Doch eerst nog een woord over den regeeringsvorm.
Deze is Calvijn in beginsel tamelijk onverschillig, aangezien alle
hun schaduwzijde hebben, de monarchie, zoowel als de oligarchie
en de democratie. ,,Proclivis est a regno in tyrannidem lapsus;
sed non multo difficilior ab optimatum potestate in paucorum fac-
tionem, multo vero facillimusapopularidominationeinseditionem" i).
Wel acht hij de gevaren voor willekeur en despotisme het geringst,
en de waarborgen voor de bescherming van de vrijheid des volks
het grootst bij eene aristocratie 2), maar aangezien de staatsvorm
wortelt in het historisch volksbestaan en niet willekeurig mag
gewijzigd worden, is die vorm wel het beste ,,ubi libertas ad eam
quam decet moderationem est composita, et ad diuturnitatem rite
constituta" 3).

Het is dus Calvijns bedoeling volstrekt niet zooals men veelal
meent de Israelietische regeeringsvorm als de meest gewenschte
voor te stellen; voor dien tijd en voor dat volk was de heerschappij
van den theocratischen koning de beste, en bizonderlijk door God
gewild, maar de vorm verschilt overeenkomstig de ontwikkeling
en de omstandigheden van een volk 4).

l). Plichten en macht der Overheid.

De \'plicht der Overheid overeenkomstig Gods Woord bestaat
ongetwijfeld in het handliaven van de beide Tafelen van de wet
der 10
Geboden-\'")), Dit is iets dat vanzelf spreekt, aangezien dc
10 Geboden eigenlijk niet anders zijn dan codificatie en sanctiqn-
neering van natuurlijk menschelijke begrippen cn voorstellingen;
er zijn toch geen heidensche schrijvers die over staatsaangelegen-

1) ItiHt. IV 20, 8.

2) Inst. IV 20, 8. cf. C. O. XXVII, -158 (Sunn. 105 in Deul. 17).

3) Instit. IV 20, 8. Cf. C. O. XLIX, 250 (Conun. in Kon». 13). Vg.
Dr. D. Cii.
I). L. Saussavk, a. w. bl. 01.

4) Vg. Dr. A. Kuvi-eu, Ilct (Mvinimnc, bl. 75 v.

-\'■\') Instit. IV 20, 0. cf. C. O. XLI, 377 (Scnn. 5 sur Dan. 0), liot nnnin«
duplex der vorsten. C. O. XXVIIl, 140 (Senn. 130 sur Deut. 24), dc hand-
having der 10 üebo<len.

-ocr page 101-

PT •

heden handelen of zij beginnen aanstonds met den dienst dei-
goden 1).

Hun eerste plicht is derhalve Gods eer te handhaven en te verde-
digen als „vicarii Dei", en overmits zij regeeren door Zijne
genade^J,
^o hebben de Overheden te ijveren voor Zijn dienst en alle afgo-
derij te
weren want alleen op die wijze is de bedoeling van
God te verwezenlijken ,,a nous induire a la perfection" 4), en den
zuiveren dienst van God te bevestigen\'\'\'). Een zoogenaamde gods-
dienstvrijheid is toch al te dwaas, alsof daardoor de religie meer
zou
bloeienEr zijn er helaas wel, ,,qui vellent, neglecta Dei
cura, iuri inter homines dicundo tantum intentos esse. Quasi vero
praefectos Deus suo nomine constituerit, qui terrenas controversias
deciderent; quod vero longa gravioris momenti erat praetermiserit,
ut ipse pure coleretur ex legis suae praescripto" 7).

Deze eerste plicht der Overheid, te waken voor de eere Gods
wijst reeds den weg tot het goed vervullen van den tweeden,
vervat in de andere Tafel der Wet. Want omdat de Overlieid van
Gods wege regeert, zoo heeft zij haar ambt niet ter wille van
zichzelven, maar ten bate van aller heil en vrede aan te wenden«).
Zij is er om het algemeen welzijn tc bevorderen

1) Instit. IV 20, i).

2) cf. C. O. XXIX, 10(5 (Sorm. 1 sur Dcut. \'13).

3) Inst. IV 20, 9. cf. C. O. V, 197 (Consilium Pnull III) wiiar hot vnn do
vorston heet: „hnne velit pratH\'ipuam esse ij.sonnn sollicitudinem, ut religt) rite
adininistretur". cf. C. O. IX, 818 (Praefat. in N. T.) plicht der overheid het
heilig evangelie te doen prediken; C. O. XXVII, 159 (Serm. 80 sur Dout. 12)
alle afgoderij
lmi bijgeloof nit te roeien; C. O. LUI, M2 (Senn. 12 sur 1 Tim.):
de heerschers heblM>n te verstaan, „(pi\'ils ne regnent qu\'!! wste (H)ndition-]it,
(lu\'ils soyent protecteurs de riionneur et du service do Dleu, s\'ils ne le font,
qti\'ils renversent l\'onlre de instice, el iKilluent le siegc^ sacré (]ue Dieu avoit
detlié ïk son hoinieur el pour le salut de tous".

*) C. O. XXVIII, MO (Serm. 13(1 sur Deut. 21).

f\') C. O. XLVIII, 131 (in Acta apost. 18, 12-11), (iod liwt duidelijk:
„nemiH! nt (pii praesunt cum iMitestate, eontrariis suiierstitionibus almlitis, purum
veri Dei cultum a.xs<«rant".

®) ib. „.\\t<pn inhil magis absurdum, (piam hominum arbitrio Del cultinn
IK?rmittero".

7) Inst. IV 20, 9.

8) ib. cf. C. O. LI, 732 (Serm. 38 sur Kph. 5, 18—21) „Ivcs magistrats...
ne sont pas institner, jKiur lours iwrsonnes, inais pour le bien comnnni." C. O.
XLIX, 251 (Comm. in Itom. 13, l).

9) C. O. V, .354 (CatwJi. fJenev. 1538, de jwpulo), ef. C. O. XXXI\\\', (550.
Vg. .Ihr. Mr. A. F.
dkSavüunin Lohman: Onze Comtitutie, Utrecht, 1901, bl. 14.

-ocr page 102-

PT •

Over den inhoud der tweede Wetstafel spreekt het O. T. zich
duidelijk uit, daartoe rekenende: het recht en gerechtigheid doen,
het beschermen van den verdrukte, de weduwe en den wees en
het verlossen van den behoeftige en hulpelooze (Jer. 21, 3; Deut.
1, 16 en verder Deut. passim) i); daaruit vloeit voort het bestraffen
van beleedigingen en misdaden 2).

Haar taak is dus tweeledig, immers: quidem est; inno-

centes in fidem suscipere, complecti, tueri, vindicare, liberare.
Iudicium autem impiorum audaciae obsistere, vim\' comprimere,
delicta punire" 3). Aldus kan volgens Gods bestel de rust der
goeden verzekerd en de moedwil der goddeloozen bedwongen
worden, iets wat ook zelfs door heidensche wijsgeeren in beginsel
werd erkend 4).

Om deze plichten naar behooren te kunnen vervullen, heeft
God de Overheid een zekere macht gegeven, die haar maatstaf,
vindt in het welzijn der onderdanen ö).

Deze macht handhaaft zij door het redit van het zxoaard, dat
gansch niet in strijd is met het gebod: Gij zult niet dootlen,
zooals sommigen wel beweren, aangezien hier van persoonlijke
wraakneming geen sprake is, maar van een straffen op last van
God C\'). Immers vlg. Rom. 13 : 4 draagt zij het zwaard niet te
vergeefs, maar de machthebbers zijn ,,exsequutores irae Dei\')",
om zoo noodig de ,,sontes capitali poena" te straffen«), zoowel
degenen die zich aan de eerste als aan de tweede Tafel der wet
bezondigen. Alzoo volgen zij Gods gebod, wanneer zij Zijne ge-
rechtigheid handhaven en Hem gehoorzamen in de middelen, die
Hij verordend heeft!\'). — De straffen zijn op to leggen overoon-

1) Instit. IV 20, Ü.

2) C. O. XXVIII, 211 (Serm. 142 sur Deut.).

3) il). Inst. § 0. cf. C. O. V, 301 (Ck)nf. fidei 1.\')38), (\'.. O. XLIX, 200
(Conuii. in Kom. 13), C. O. XXVII, 0!)1 (Serm. I2l sur Deut. 21).

4) C. O. XLIX, 250 (Connn. in Kom. 13, 3).

5) Inst. IV 20, » et 10. Connn. in Rom. 13, 4.

«) Int. IV 20, 10 „affligere et nocere, iiiorum non est; at(ini hoe noccre non
est\'nee affligere, pionnn afflictiones, Domuii mandato, ulcisci". cf. C. O. XXVIII,
73 (Serm. 130 s. Deut. 23), XXIX, 72 (Serm. 188 s. Deut. 32).
\') C. O. XLIX, 251 (Comm. in Rom. 13, 4).

8) ih. cf. C. O. XL, 442 (Praelect. in Ezech. proph. c. 18) C. O. IX, 927
(Conf. (les Esclioliers).

9) Instit. IV 20, 10. cf. C. O. XXVI, 703 (Serm. in Deut. II).

-ocr page 103-

PT •

komstig de zwaarte van het misdrijf i), zij moeten afschrikken
van het kwade en God als rechter doen kennen De doo
dstraf
is noodzakelijk,
en de boosdoeners moeten wel ,,stricto gladio"
achtervolgd worden, om hun woeden te kunnen keeren 3). Der-
halve strijden zij tegen God, die meenen dat het verboden is het
bloed van schuldige menschen te vergieten -i).

De Overheid heeft zich echter voor 2 uitersten te wachten: ,,ne
aut animi severitate vulneret magis quam medeatur, aut super-
stitiosa clementiae affectatione in crudelissimam incidat humani-
tatem, si molli dissolutaque indulgentia cum multorum pernicie
diffluat" 5).

Het recht van Oorlogvoeren met den aankleve van dien
vloeit hieruit vanzelf voort, want in den grond maakt het geen
velschil of nu een koning met een heel leger dan wel eenige
struikroovers vijandig in het land vallenMoeten de macht-
hebbers bewaarders\'en beschermers der wetten zijn, ,,zoo behooren
zij tevens de aanslagen te verijdelen van allen, door welker
boosheid de gehoorzaamheid aan de wetten geschonden wordt".
De Vorsten zijn gewapend ,,ad ditiones quoque fidei suae com-
missas bello defendendas, si quando hostiliter impetantur")". Die
oorlogen zijn dus wettig, welke ondernomen worden om openlijk
wraak te oefenen tegen degenen, die oproer verwekken of de
gemeene rust verstoren, want zulks behoort tot het ambt der over-
heid. Aanvallende oorlogen, tot vermeerdering van gebied, wor-
den dus imi)licite afgekeurd. Dat het N. Testament zich hierover
zoo weinig uitlaat, verklaart Calvijn daaruit, dat de Apostolische

1) c. O. XXVIII, 217 (Sorm. 112 r. Dc-ut. 2.5).

2) u. O. xxvi, (j. ia. r)\'j. ii i. xxx, 03i. xlvii, ion.

3) InHt. IV 20, 10. cf. C. Ü. XXVll, ÜHU s. (Scrm. 121 s. Dcul. 21). (\'. O.
XLV, .%0 (irarm..cv. Mt. 1.3).

*) Connn. ml Kom. 13, 1. cf. C. O. XL, 713 (1\'racl. in Dan. 5, 18 8.).

6) InHt. IV 20, 10. cf. C. O. XXVIII, 73 (Scrm. 130 8. Deut. 2:1); XLIII,
321 (Comm. in Micha 3).

ö) Instit. IV 20, 11.; vg. U. F. IIaspki.s, Dc Weerloosheid, .\\mster-
(lam, 1901, 1)1. 178: „Do Staat heeft dus het Vailcrland, als één onschendbaar
geheel, intact to bewaren — dat is zijn plicht. Maar dit beteekent in deze
wereld van zonde en zelfzuclit niets anders, dan dat do eerste plicht van den
staat is weerbaar te zijn, en alle middelen te gebruiken om aan het Vaderland
zijn intactheid to waarborgen."

7) Instit. ib..

-ocr page 104-

PT •

Schrift zich uitsluitend met het geestelijk Koninkrijk bemoeit, in
de bestaande burgerlijke ordening niets verandert en enkel indivi-
dueele voorschriften geeft i).

Deze ,,Ordo politicus" blijft ten slotte onmisbaar zoolang er
menschen zijn en de boosheid voortduurt; hij zal bestaan tot het
einde der wereld 2).

Wij vinden dus in de uiteenzetting van Calvijn het Staatsgezag
duidelijk voorgesteld als eene Ordinantie Gods, waardoor Hij de
volkeren bestuurt en tot ontwikkeling brengt. Zij is
van geen
andere macht ter wereld afhankelijk, maar is verantwoording
schädig aan Hem, die de Overheid heeft aangesteld om Zijn Recht
in de wereld te handhaven en het uitwendig leven der onderdanen
te regelen. Zij is er dus wel, ja voornamelijk, om der zonde wil3),
maar aangezien er ook in een zondeloozen Staat vele gemeenschap-
pelijke belangen zouden moeten worden geregeld om de eere Gods
op het best tot uitdrukking te brengen, zoo is de magistraat in
dat geval zeer goed denkbaar als de leidende en besturende macht 4).

Is de Overheid van Godswege met macht bekleed, dan is en
zij Gods dienaresse, volgens Dr. Kuyperf\'): ,,om het kunstwerk
Gods in zijn schepping der menschheid voor algeheele vernieling
te bewaren", volgens Calvijn ,,ut inter Christianos publica religi-
onis facies exsistat, inter homines constet humanitas" «), of wel:
,,ji nous induire ä la pe
rfection" 7). Richtsnoer is de II. Schrift,
die zich dienaangaande duidelijk genoeg uitspreekt, en volgens
Calvijn aan de machthebbers het recht in handen geeft
om jyositief
voor den waren godsdienst te waken. Daar ligt m. i. de klip,
waarop het Calvinistisch beginsel gestrand is in de practijk. Hoe
uitnemend de onafhankelijkheid en goddelijke oorsprong van het
Staatsgezag ook worde geproclameerd, het is niet anders dan
langs zedelijken weg, dus zonder dwang, mogelijk de voor Calvijn
voornaamste plicht der overheid te vervullen: ,,ut ipso (seil. Deus)

1) Instit. IV 20, 12.

2) C. O. XLIII, 18 (in Arnos 2), ib. 318 (in Midiii 1).

3) Vg. Dr. A. Kuvper, Ilct Calvinisme, bl. 72.

4) Vg. .Ihr.-Mr. A. K. de Savornin Lohman, Onzc Comtilulic, Utrecht,
1901, bl. 13.

6) a. w. bl. 74.

6) Instit. IV 20, 3. vg. hierboven bl. 84.

">) ef. C. O. XXVIII, 140 (Senn, 130 s. Deut. 24). •

-ocr page 105-

PT •

pure coleretur ex legis suae praescripto" i). En aangezien zij de
zedelijke middelen mi
st om dit doel te bereiken, kan zij hierin
niet
positief met voorschriften en geweld optreden, maar enkel
negatief door de strijdende belangen te regelen^. Anders wordt
het gebied der persoonlijke vrijheid aangetast, en wordt
de Over-
heid meer algemeen opvoeder dan bestuurder.

Gezag", zegt Mr. Lohman terecht ,,kan niet door kunst-
middelen worden opgelegd, vermits dit met de natuur der dingen
in strijd is. Den menschelijken geest kan men niet aan een mensch
onderwerpen zonder hem te verkrachten, en een volk dat buigt,
niet voor gezag maar voor de geweldmiddelen waarmee men gezag
zou willen opdringen, is een volk van slaven, geen vrij, geen
christelijk volk."

§ 4. Dc Wetten ■«).

De verhouding tusschen Regeering en Volk moet op vasten
grondslag berusten, ojnlat ter eener zijde niet willekeurig naar
eigen inzichten het bestuur zou kunnen worden ingericht, en ter
anderer zijde de goddelijke instelling dier Overheid worde erkend.
Dientengevolge zijn de wetten ,,validissimi rerum publicarum
nervi." Magistraat en wetten zijn nauw verbonden, zoodat met
recht van hen gezegd wordt: ,,mutuum esse magistratum, legem;
magistratum legem esse vivam" 5).

liet doel der Wet is: ,,afin qu\'on se gouverne quant il la police
extérieure seulement, que personne ne soit outragé, qu\'un chacun
ait son droict, qu\'on garde paix et concorde entre les hommes"\'!).

Ook hier heeft God de menschen niet in het duister laton_rond-
tasten, maar hun in Zijn Woord a.h.w. een Grondwet gegeven^

/

1) Instit. IV 20, !).

2) Vgl. ]Mr. l)k Savounik Louman, Hctrrknm rnn (jrzwj in „Onze Eeuw",
Mrt 1902, 1.1. 399.

:i) a. w. 1.1. .102.
4) Inst. IV 20, M.

6) il,. cf. C. O. XXVllI, 140 (Serm. 136 s. Dont. 24).
ib. |). 21(i (sur Deut. 2^)): „car une loy est connne ini corps s-ins mouvement
et 8.ins vigueur, s\'il n\'y a do magistrats."

0) C. O. XXVl, .328 (Serm. sur Deut. .5); op wn andere plaats noemt hij
haar de wnige regel om wel te leven, C. O. XXVlIl, 30,\'), cf. XldX, 127.

-ocr page 106-

PT •

die in haar Wezen geldig i^ voor alle tijden en volken. Doch hier-
mede is allerminst bedoeld, dat de Pentateuchale wetgeving als
zoodanig de grondslag behoort te zijn van het wetboek van een
christelijken Staat. Immers, vermits de
ceremoniëele en politieke
wetten als de organieke enkel voor een bepaald volk en een be-
paalden tijd gegeven zijn, zoo zijn ze vanzelf vervallen, toen hun
doel voor het volk Israël was vervuld. En wat de
ZedeivettenAi^-
treft, ,,citra quam non constet vera morum sanctitas et immuta-
bilis recte vivendi norma" i), die metterdaad de Grondwet uitm
aken,
ook deze zijn maar niet zóó voor alle omstandigheden geschikt.
Het komt hier aan op den inhoud, op het wezen, en dat is: God
te eeren door een oprecht geloof en vroomheid, en met onzen naaste
v
erbonden te zijn door ware lief^ -). Immers: ,,Vera est aeternaque
iustitiae regula, gentium omnium ac temporum hominibus praes-
cripta, qui ad Dei voluntatem vitam suam componere volent.
Siquidem haec aeterna est et immutabilis eius voluntas, ut a nobis
ipse quidem omnibus colatur, nos vero mutuo inter nos diligamus" 3),
Aldus vormen de twee grondzuilen van de Liefde tot God en
tot den naaste — hoe verschillend ook bewerkt of versierd — de
eenig hechte onderbouw van alle nationale volksbestaan; en Calviin
verklaart hiermede wel zeer beslist het Staatsgezag onder de Sou-
vereiniteit Gods te stellen, maar er verre vandaan te zijn het__
politieke leven te willen regelen naar onveranderlijke vormen voor
alle tijden en volkeren.

Wel strekten de politieke wetten onder Israël ook daartoe dat
dezelfde liefde, die door de eeuwige wet Gods voorgeschreven
wordt, door het volk op het beste zou worden bewaard, maar de
verouderde rechtsinstellingen zijn als de ,,forma" geweken om
voor andere plaats te maken, zonder dat de eeuwige plichten en
voorschriften der liefde van hun kracht en geldigheid zijn beroofd\')•
De conclusie is dus vanzelve deze: ,,libertas certe singulis gentibus
relicta est condendi quas sibi conducere providerint leges: ([uae

1) Instit. IV 20, 14.

2) Ook Dr. A. Kuyper nocnule .i.in hel slot zijner nnle in do llo K.anier
op 5 Dec. 1901 de liefde tot God en den na.i8lo <lo grondslag voor d
e i>oiiliek
van de regeering der Ueohterzijd(\\

3) Instit. IV 20, If).

4) ib.

-ocr page 107-

PT •

tarnen ad perpetuam illam caritatis regulam exigantur, ut forma
quidem varient, rationem habeant eandem" i).

Deze „ratio" nu doet bij de legis constitutio allermeest met
xlerzelver ,,aequitas" te radei gaan; de verordeningen loopen van
zelve zeer uiteen en zijn veranderlijk naar de behoeften der om-
standigheden, maar hunne bedoeling blijft onveranderlijk, n.l.
eene rechtvaardige en billijke gelijkheid onder de menschen tot
stand te brengen. Dit wordt voorzeker wel het duidelijkst uitge-
drukt in de Mozaïsche zedewet, die toch het goddelijk getuigenis
is van de wet der natuur en des gewetens, dat door God in de
harten der menschen is ingegrift-), weshalve ,,sola quoque ipsa
legum omnium et scopus et regula et terminus sit
oportet" 3).

Volgens dit beginsel zijn alle wetten goed te keuren, die daarin
met de Wet der Tien Geboden overeenstemmen <). Want of nu al
de straffen verschillen naar gelang van de ontwikkeling en de
gewoonten der volken en sommige vergrijpen in het eene land
zeer licht, in het andere zeer zwaar worden gestraft, het doel
blijft, om dezelfde booze werken, waartegen de 10 Geboden op-
treden, te veroordeelen, en ten allen tijde is het dien staat wel
gegaan, waar vroomheid, eerbied, vertrouwen, de onaantastbaar-
heid van het leven, de achtbaarheid van het huwelijk, het recht
van eigendom en de tevredenheid als de grondslagen der gemeen-
schap werden aangezien. Toegepast op de wisselende omstandijr-
heden levert die Wet Gods dus een wellieproefd fundament voor
een hechten staatsbouw. _

Calvijn spreekt hier dus enkel over de grondbeginselen van
een welgeordenden staat, waarin de natuurlijke ordeningen Gods
tot harmonische en welbewuste uitdrukking kunnen komen; de
uitwerking hangt af van allerlei omstandigheden. Wanneer hij
echter aan de Overheid de zorg opdraagt ook de eerste Tafel der
Wet te handhaven en dus voor den zuiveren godsdienst te waken, —

1) ib.

2) Instit. IV 20, 10. j.lani quum I)oi logcni, (luani nioralom vocanins, constot
non aliud csac quam naturalis legis t(«timonium, et eins cons<!ientiae (jnac lio-
minnm animis a
Dch) inseulpta est, tota huins, de qua nunc loquimur, ae(iui-
tatis ratio in ipsa praeficripta est".

3) ib.

4) ib. „Ad eam regulam quaecunquc formatae ernnt leges, (juae in eum seoimm
directjie, quae eo termino limitatïie, non est cur a nobis improb«-nlur, utcinicpie
vel a lege iudaica, vel inter
s(> ipsac alias differant".

-ocr page 108-

PT •

evenals onze vaderen in de 16« eeuw dat ook verstonden — dan

vergete men niet dat de grenzen der bevoegdheid zoo van Staat
als van Kerk in den loop der eeuwen zeer zijn gewijzigd, en dat
de rigoristische toepassing in de practijk te Genève wil beoordeeld
worden in het licht van ha
ren tijd. De geschiedenis heeft het juist
bewezen, hoezeer de godsdienst der onderdanen voor het politieke
leven van het hoogste gewicht is, zoodat de overheid niet maar
neutraal tegenover alle godsdienstig leven kan en mag blijven
staan, doch dit heeft te bevorderen voorzoover het op het haar
toegewezen terrein ligt,
en zulks mogelijk is zonder gewetensdwang.

Calvijn wil allerminst den Staat aan de Kerk ondergeschikt maken,
z
oodat de kerkleer uitgangspunt en doeleinde van het staatsor-
ganisme zou zijn, doch noch veel minder de Kerk afhanMijk
maken van het Staatsgezag, aangezien dit laatste zich tot_het
terrein van het uitwendige leven heeft te beperken. Beide stelt hij
onder Gods souvereiniteit, beide wil hij geregeerd zien volgens
de beginselen, die in de H. Schrift zijn neergelegd, en aan beide
wijst hij het eigen gebied toe, waarop zij tot steun van elkander
het door God gestelde doel hebben na te jagen. De vormen mogen
dan wel veranderen met de tijden, de bakens verzet worden
wanneer het getij verloopt, de grondbeginselen blijven toch dezelfde
naar welke de eere Gods hoog gehouden en het welzijn der mensch-
heid bevorderd kan worden.

La Saussaye zegt in dit verband zoo juist: ,,In de Calvinistische
theorie^ van de goddelijke wet die, boven vorst en onderdanen
staande, beide verbindt en zoowel beider rechten bepaalt als de
band is tusschen beide, en die, in de conscientie gegrond, door
de christelijke openbaring volkomen gekend, een recht grondvest,
dat, zoowel goddelijk als menschelijk, uitdrukking van Gods wil
en van \'s menschen natuur is, hgt een vruchtbare kiem, die in
de moderne maatschappij zich zal moeten ontwikkelen" i).

§ 5. De Onderdanen\'^).

Allereerst wordt de vraag besproken welk nut het gemeene
gezelschap der christenen geniet van zijne overheid, wetten en

1) Dr. D. (Jii. de LA Saitssave. Ucl I\\otcKlanlij<mc, miz. lil. 07.

2) Instit. IV 20, 17.

-ocr page 109-

PT •

rechten, en daarna gehandeld over de wederkeerige veriilichtingen
der onderdanen.

a. Is het de bedoeling van God dat de Overheid als Gods
dienaresse (Rom. 13 : 4) wake voor ,,een gerust en stil leven", \'
dan moeten de burgers ook gebruik maken van haren bijstand en
bescherming, ;wanneer een verstoring der rechtsordening mocht
plaatsgrijpen. Zoo is een proces voor den rechter wettig en nuttig,
wanneer de eene partij het hare door het recht zoekt te bescher-
men, de andere tracht te verkrijgen wat recht en billijk is. Alle
vijandschap, nijd en twist worde geweerd, terwijl men ook de
achtbaarheid van den door God verordenden magistraat niet uit
het oog verliezen magi). Noodzakelijk worden aanklachten voor
den openbaren handhaver van het recht, wanneer men daardoor
de algemeene veiligheid en welvaart kan bescliermen tegen de
voornemens van een gevaarlijk mensch -).

Persoonlijke wraakzucht mag hierbij volstrekt niet in het spel
zijn, vermits de woorden van Jezus in Matth. 5 geen twijfel over-
laten of de christen moet voor zijn persoon de weerloosheid in
toepassing brengen, zoodat hij veeleer gereed is om hetzelfde
ongelijk nog eens te ondergaan, dan om te bedenken, hoe hij
zijne partij vergelden zal3). ,1a sterker nog, het christenvolk is
geboren tot lijden en smaadheid, en veelal blootgesteld aan de
boosheid cn bespotting der meest goddelooze menschen; kruisdragon
is hun lot en vervloeking hun deel. Tegenover dit alles mogen
zij niet anders stellen dan liefde en vurige kolen van barmhartig-
heid, vergeldende het kwaad met goed, en vergevende het ongelijk
hun in persoon of goed aangedaan •<).

Scheri)er kan het al niet gezegd worden, en de Tolstoïanen
zouden Calvijn hunnen broeder kunnen noemen indien hij tegen-
over, ja naast de édne stelling der weerloosheid niet met even-
veel be.slistheid de andere der weerbaarheid had gesteld.
Immers als God de overheid opdraagt het recht te handhaven en
de vrijheid te beschermen, zal men daarvan dan geen gebruik

1) Vg. do gronzon dio (\\ilvijn voor oon burgerlijk proix-a aangei^ft, C. O. X,
i;)2 88.; Instit. IV 20, 18 „si.piideni nmgistratus vindictam, non hominis, se<l Dd
0880 eogitandum est, quam por lumiinis ministeriinn in bonimi nostrum, ut ait
l\'auius (Kom. KI, 4) exserit atqno cxortua".

-) § 19-
§ 20.

4) Instit. IV 20, 20.

-ocr page 110-

PT •

maken? en zal men haar niet mogen verzoeken ten algemeenen
nutte een schadelijk mensch te straffen, opdat deze zich zoo moge-
lijk nog betere ? i)
^ Alle gekrakeel en getwst voor den rechter keurde Paulus,
1 Cor. G : 1 vlgg. met recht af, omdat de liefde daarbij geheel
verloren ging en ieder slechts op eigen voordeel bedacht was,
maar daarmede is allerminst verboden, dat men het recht te hulp
zou roepen om persoon en eigendom te beschermen. Alleen over-
schrijde men hierbij niet het terrein van het uitwendige leven,
waartoe de macht der Overheid beperkt is, terwijl in het hart de
lijdzaamheid en de welwillendheid bewaard blijve. En mocht men
soms in het onzekere verkeeren, dan zal de liefde ongetwijfeld
! den besten raad geven 2).

Door op deze wijze gebruik te maken van de macht, die aan de
Overheid is verleend, kunnen de burgers medewerken, dat rust
en vrede in het land heersche.

h. Daartegenover rust op hen de verplichting om eerbied en
hoogachting te koesteren voor degenen, die boven hen zijn ge-
steld , en hun te gehoorzamen 3). De Catechismus Genev. laat zich
hierover in dezer voege uit: ,,Subditorum vicissim partes sunt,
praefectos suós non modo honorare et revereri: sed eorum quocpie
salutem ac prosperitatem Domino precibus commendare, eorum
imperio sese ultro subiicere, edictis ac constitutionibus parere,
onera quae ab illis imjwnuntur non detrectare, seu vectigalia sint,
seH tributa, seu munera civilia, et quidquid est eiusmodi" ■\')•

De II. Schrift is eenstemmig omtrent het eeren «van de over-
heden. Petrus noemt het (1 Potr. 2, 17) aanstonds naast het
vreezen van God evenals Spr. 24 : 21, terwijl Paulus de gehoor-
zaamheid aan de machthebbers laat berusten niet enkel op vrees voor

1) il». cf. over de gestrengheid w.iarnie<le de „vitia" behooren bedwongen te
worden, C. O. XXIX, .3.32 (Iloniil. O in I Ham. 2).

2) Instit. IV 20, 21.

3) s 22.

C. O. V, 3r)4. cf. 3()2 waar ongeveer hetzelfde gezegd wordt in <le C3on-
fessio fidei, en ten slotte: „Denique non secns atqiie Dei vicarii aestiniandi sunt,
quibus rei)ugnaro nemopossit, qui cum ipso Deo bellum gerat"; cf. C. O. XLVIII,
10!) (in Acta Apost. 5, 20): „Imo homo nihil aliud est quam Dei Organum. Hi
magistr.itus rite officio sno fungatur, praepostere illnm cum Deo (juispiam com-
mittet, ([uum nihil hal)eat dissentaneinn. Quin potins tune valet diversa régula:
ut Deo obse(pianuir, parendinn es,so eius ministris" id. j). HO.^.

-ocr page 111-

PT •

straf, maar veeleer op het geweten, daarmee bedoelende, dat men
deze gehoorzaamheid heeft te beschouwen als bewezen aan God
zeiven, dewijl toch hunne macht van God is i). En hoe noodzake-
lijk is zij ook niet met het oog op \'s menschen kleinheid en
zondigheid ? 2) Daarom zij men niet te haastig met zich met
Regeeringszaken te bemoeien zonder uitdrukkelijk daartoe geroepen
te zijn. Zijn veranderingen of verbeteringen hoogst gewenscht,
dan volge men daartoe den wettigen — wij zouden zeggen den
constitutioneelen — weg 3).

Deze dingen spreken eigenlijk voor zichzelve, en er zou geen
bizonder betoog voor noodig zijn, indien de Overheid zich van
haar taak en verantwoordelijkheid wel bewust ware. ^laar het
wordt geheel anders, wanneer men tyrannen en booswichten voor
stedehouders Gods moet beschouwen •!). Om hier den weg te
wijzen, richt Calvijn wederom het oog op de II. Schrift, en deze
leert hem, dat men niet zoozeer aan de personen, dan wel aan
de macht, die zij vertegenwoordigen, gehoorzaamt. Deze is onge-
twijfeld van God, en, wanneer ze naar behooren wordt waarge-
nomen, het volk ten zegen en een bewijs van Gods goedertieren-
heid; heerschen daarentegen de machthebbers onrechtvaardig en
tyranniek, dan is ze een middel in Gods hand om de ongerechtig-
heid des volks te straffen 5). De Schrift noemt zulke jammeren
een vloek Gods (Job. .\'U, 30; Jes. 3, 4), maar zij verklaart tevens,
dat men dezelfde gehoorzaamheid aan goede zoowel als aan slechte
vorsten verschuldigd is, aangezien de laatste toch ook naar Zijn
providentie regeeren en Ilij de ,,autheur des Principautez"

1) Instit. IV 20, 22. cf. (\\ O. XMX, 2.\')I sq. (in Uom. i:]) C. O. MII ,
1;}4 (Scrm. 11 sur 1 Tim.). OUi (Scrm. nl sur I Tim.).

2) C. O. XXVI, 313 s. (Sorm. 0 sur Dcut. f)).

«) Instit. IV 20, 23.

4) §24.

6) cf. C. O. V, 351 (C.a(cch. (Jcnev. 1538). „Ncquc vcro lis solum pr.ncfcotis
ohswiucntcs noa pracbcnnnis oportet, qui j.rohe, et (pia dehont fide imjuTium
adnnnistrant: 8(m
I eos (jnoquc ferro convenit, (pii potestate sua insolenter abn-
tuntnr, donec legitimo online simus ab eorum iugo
lÜM\'rati. Nam ut Imiuus
prineeps, divinae bencficientiao docuinentum est, ad salutem liominnm conser-
vandam: ita nudns et improbus eius flagellum est ad castiganda jwpnli delicta."

6) Instit. IV 20, 25. 20. C. O. XLVIII, .500 (in Act. Apost. 23, 5): <lc bur-
gerlijke htM>r8chappij nioge zoo slecht zijn als maar mogelijk is, „Domiinis tamen
nbi«>i\'tionem vult salvum numero".

-ocr page 112-

PT •

blijft 1). Vooral het boek Daniel spreekt meermalen over de macht,
die God aan goddelooze koningen heeft gegeven, om door hen
Zijne plannen ten uitvoer te brengen (Dan. 2, 21 en 37; 5, 18,
over Nebukadnezar). Hij stelt ze aan. Hij gebruikt ze als Zijne
knechten en als tuchtroeden, doch werpt ze weg, wanneer ze
Hem weerstreven. Op dezelfde wijze getuigt Jeremia, H. 27, 5 vv.,
wiens geheele prediking ten slotte van onderwerping aan den over-
weldiger, als den door God gezondene,
spreekt 2).

De onderdanen worden toch niet van hunne plichten ontslagen,
indien de Vorst de zijne niet nakomt. Deze is voor zichzelf als
dienaar Gods verantwoording schuldig aan Hem, die hem de macht
heeft
geschonken-5), ,,Adeo illos ferocienti regum licentiae pro
officio intercedere non veto, ut si regibus impotenter grassantibus
et humili plebeculae insultantibus conniveant, eorum dissimulati-
onem nefaria perfidia non carere affirmem: quia populi libertatem,
cuius se Dei ordinatione tutores positos norunt, fraudulenter pro-
dunt" 4). Daartoe zijn meestal overheidspersonen aangesteld, om de
willekeur der vorsten te beteugelen, of anders is het plicht, dat
de drie standen in wettige vergadering samenkomen en die macht
uitoefenen. In geen geval dus Revolutie, want Anarchie is veel
erger dan verdrukking\'"\').

Wat de enkele burgers aangaat, zij hebben zich onde.i de harde
roede voor God te verootmoedigen, doch mogen tevens tot Hem
roepen om verlossing en uitkomst (Ps. 2, 12; Jes. 10, 1). En de
Historie heèft het bewezen, dat God op velerlei wijze verlost,
hetzij door ,,manifesti vindices", die den tyran verjagen, hetzij ook
door gebruik te maken van het woeden van menschen, die eigenlijk
gansch iets anders in den zin hebben. Zoo is het 66ne volk dik-
wijls ter vernietiging tegen het andere gebruikt; en wat is er
overgebleven van die grooten der aarde, die zich tegen den
Allerhoogste hebben verzet? Zij zijn te niet gegaan, en al hun
heerlijkheid met hen\'i).

1) C. O. LIV, \')\')\') Bennon 14 snr l\'Kpltro h Tite.

2) Instit. IV 20, 27.

ib. 6f. C. O. LUI, 142 (Senn. 12 «nr 1 Tim. 2, 1 el2). XXXVlll, .044.

4) Inst. IV 20, :n. ef. C. O. XLVlll, lOl) (ni Aet. Aik)sI. \'), 2i)) LV,
24.\'}. 24r). (in 1 I\'etr. 2, l.\'J).

5) O. LV, 24.5 (in 1 I\'etr. 2, 13).
C) Instit. IV 20, 30 8.

-ocr page 113-

PT •

Calvijn maakt echter ééne uitzondering op liet gebod der vol-
strekte gehoorzaamheid, ingevolge nl, het apostolisch woord (Hand.
5, 29), dat men
Gode meer gehoorzaam moet ï\\]i\\ dan den mai-
sehm^).
,,Hoe dwaas zou het toch zijn, dat gij om aan menschen
te voldoen, Hem zoudt gaan beleedigen, om Wiens wille gij juist
den menschen gehoorzaamt!" De wil des Heeren blijft boven alle
aardsche macht verheven, en aan Zijn regiment blijft ieder mensch
en elke macht ondergeschikt. Zoo is het te verklaren, dat Daniel
(Dan. 6, 22) wordt geprezen, omdat hij het goddelooze bevel des
Konings niet opvolgt, terwijl Israel veroordeeld wordt, omdat het
luistert naar het afgodisch gebod van Jerobeam.

God heeft waarlijk geen afstand van zijn recht gedaan ten behoeve
van stervelingen, toen Hij sommigen over het menschelijk geslacht
aanstelde, doch evenmin wordt ook de aardsche macht minder
in aanzien, als zij zich aan haren auteur onderwerpt.

De vreeze Gods moet ons ten slotte zooveel waard zijn, dat
wij liever alles lijden willen, dan af tc wijken van de godzalig-
heid, waartoe ons Christus met zoo duren prijs gekocht heeft
(1 Cor. 7, 23) ii).

§ 0. De Ovei\'heid in godsdienstzaken.

De gedachten van Calvijn op dit punt zijn in de Jaatste jaren
in ons land op nieuw bijzonder ter sprake gekomen in verband
met Dr. A. Kuyper\'s even schoone als meeslepende verdediging
van het Calvinisme-\'O- Immers, sprekende ovcr het ,,netelige"
vraagstuk, ,,hoe in den Staat te oordeelen zij over de
souverei-

») C. O. §32. XXIX, 229 (Serm. 2(X) surlMit.:!!): „tiiiaiullcH 1\'iinco«, los
.Magistrats k>3 I\'astciirs de l\'Egliso nous voudroyent destourner do ce quo nostre
Seigneur nous declare, plustpst mourir cent, fois. l\'ounjuoy? l\'olK\'issance (jue
nous devons aux hommes doit estre tousiours reiglee îi wla, c\'est (pie Dieu
retienne tousiours son lieu, et <pie chacun s\'assuiettis-so à liiy, et grans et [.etis,"
cf.
C. O. Xld, 115 (Serm. 9 sur Dan. (i) XLVII 1, 88 (in .\\ct. .\\post. I, 19).
398 (in Ad. 17, 7).

2) Inst. IV 20 , 32.

3) Inzonderheid in artt. in Dc Heraut (nos. 1112 en v.v.) en „Het Calei-
nvmif.",
Zes Stone-lezingen in Oct. 1898 te IVinceton gehouden door Dr. A.
Kuvi\'KK. Amsterdam, llöveker en Wormser. Derde lezing: Het Calvinisme cn
dc Staatkunde.

-ocr page 114-

PT •

niteit der Kerk", en daarbij o. a. noemende ,,het artikel onzer
Belijdenis dat aan de Overheid de taak oplegt, ,,om te weren en
uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst", welk artikel
,,in onze Confessie staat.... te worden herzien", en verklarende
dat de brandstapel van Servet de neteligheid van het vraagstuk
duidelijk doet gevoelen, plaatst Dr. Kuyper op den voorgrond,
,,dat het bijzondere karakter van een stelsel niet gekend wordt
uit wat het met andere voorafgaande stelsels gemeen heeft, maar
zich teekent in datgene waarin het van die voorafgaande stelsels
verschilt"!). Nu was het gevoelen, dat het uitroeien van allen
valschen godsdienst en afgoderij tot de roeping der overheid
behoorde, volgens den geleerden Schrijver de algemeene overtuiging
in Calvijns dagen, zoowel der Lutherschen, der Roomschen en
der Gereformeerden. ,,Men dreef mee af met den stroom van het
verleden en men verdedigde het overgeleverde gevoelen met dezelfde
bewijsgronden waarmee het steeds beleden was" 2). Dr. Kuyper,
die zelf ,,geweldpleging van de overheid in geloofszaken in strijd
met de Schrift acht" 3), keurt dien éénen brandstapel van Servet,
als ,,de fatale uiting van een eeuwenoud stelsel" onvoorwaardelijk
af, en haast zich te verzekeren, dat hierin niets specifiek Cal-
vinistisch te vinden is. Immers, ,,dit stelsel, om afwijking in
religie-aangelegenheden onder de crimineele jurisdictie der Overheid
te brengen, vloeit regelrecht voort uit de overtuiging dat de kerk
van Christus op aarde slechts in
één vorm en als ééii instituut
kan optreden" 4).

,,Er was slechts éétie Kerk van Christus op aarde, en die eenig
denkbare Kerk had zij tegen schisma, haeresie en sekte te bevei-
ligen" ö). Hier is echter een bedenkelijke verwisseling van begrippen
in het spel, omdat Calvijn onder die ,,eene kerk" iets anders
verstaat dan zijn groote vereerder hier doet voorkomen. Onder
de kerk als instituut verstaat deze laatste") ,,een kring van in
hetzelfde verband levende personen, die dit verband doen uitkomen
in eene geschreven Belijdenis en in eene bepaalde Kerkenorde,"

1) Dr. KuvrKii, lict Calvinixmc, bl. lil v.

2) De Her.int no. llüS.

3) ib.

i) Hel Calvinimic, 1)1. 92.
ib.

De Heraut no. 1155.

-ocr page 115-

PT •

terwijl Calvijn volstrekt niet van meening is, dat de Kerk van
Christus slechts als
één instituut kan optreden, want dan zou
hij de Luthersche Kerk niet als Kei-k hebben kunnen erkennen,
en evenmin kunnen verklaren: ,,Schoon wij dan den Pausgezinden
den titel van Kerk niet gaaf weg willen toestaan, zoo ontkennen
wij echter daarom niet dat bij hen Kerken zijn," en wel ,,in zoover
daar eenige teekenen der Kerk blijven, en wel vooral die, wier
kracht niet kan verbroken worden hetzij door de list des duivels,
hetzij door de boosheid der menschen" i). Het komt mij derhalve
niet juist voor de door Calvijn goedgekeurde maatregelen der
overheid tegen de ketters aldus te verklaren.

Maar Dr. Kuyper gaat verder, en wil aanwijzen dat het specifiek
Calvinistisch beginsel juist de kettervervolging moest wraken,
hoewel Calvijn zelf die gevolgtrekking uit zijn beginsel niet heeft
gemaakt. Want: „de diepe grondtrek van het Calvinistisch karakter"
is gelegen in de verdediging van ,,de Vrijheid der Con-
sciëntie", en erkend moet worden, ,,dat het Calvinisme, door
luide de vrijheid der conscientie te eeren,
dc eenheid der zichtbare
Kerk in beginsel prijs gaP\'
Ten bewijze hiervan wordt in de
Historie nagewezen, hoe ,,juist in de Calvinistische landen een
rijke veelheid van allerlei formatiën optrad", dat Nederland een
toevluchtsoord ,,voor alle vervolgden om des geloofs wille" was,
en dat ook zelfs Calvijn — en hierom gaat het inuners eigenlijk —
,,toch reeds de praemisse voor die conclusie neerschreef" •\'), omdat
hij den Koomschen Doop erkende eveimls de Luthersche Kerken,
en deze thetische verklaring aflegde: ,,Scimus tres esse errorum
gradus, et (luibusdam fatenuir dandam esse veniam, aliis modicam
castigationem sufficere, ut tantum manifesta impietas capitali
supplitio plectatur" »). Hier toch vindt Dr. Kuyper ,,eeji uitspraak,

1) ./. Cahijn^K Institiitir, vort. v. W. .1. \\Vi.ikniiku(!. Kaïnpon 1893. IV. 2, 12.
vg. wat
T)r. H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, IV, bl. 53 opmerkt:
„Sedert do Keformatie i» de Kerk overgegaan in de i)eriode der
pluri/ormileif,
en dit feit dwingt ons, om de eenheid der Kerk veel meer in den gwstelijken
band des geloofs dan in den nitwendigen vorm der regeering te zoeken."

2) Het Cakinime, bl. \'.»3, v.

3) ib.

"•) Calv. Opp. Vlll, 477. (Fidelis e.\\])ositio errorum M. Serveti), door
Dr. K. t. a. p. aldus vertaald: „Kr l)estnat drieërlei afwijking van <lü Chris-
telijke waarheid; een geringe, die men stil moet laten begaan, een matige die
door matige kastijding moet hersteld, en alleen vermetele goddeloosheid moet
crimineel gestraft worden."

-ocr page 116-

PT •

waarin principieel de zichtbare eenheid wordt prijsgegeven, en
waar die eenheid breekt, daagt de vrijheid vanzelf" i). Uit het vervolg
zal blijken, dat Calvijn hier echter enkel den rechters als ,,tuendae
religioni custodes" gematigdheid in het straffen wil aanbevelen,
zonder in het minst aan hunne bevoegdheid te tornen, zoodat men
hier bezwaarlijk de verborgen oorsprong kan aanwijzen van de
Gereformeerde leuze van latere eeuwen: De Vrije Kerk in den
Vrijen Staat, en maar niet eenvoudig Calvijns duidelijk uit-
gesproken meening in zake de bevoegdheid der Overheid om tegen
ketters op te treden als oncalvinistisch en enkel uit de tijdsom-
standigheden te verklaren kan ter zijde stellen. Daartoe dient zijne
argumentatie eerst wel overwogen te worden.

Een gansch ander standpunt neemt Dr. Ph, J. Hoedemaker
in-), die ten eenenmale ontkent, dat Calvijn ,, geweld pleging in
geloofszaken" zou hebben
bepleit 3), en wel om de eenvoudige
reden, dat in het geval van Servet het in het geheel niet ging om
een stuk des geloofs, maar om iets dat Dr, Kuyper zelf voor de
Overheid strafbaar noemt, t, w. ,,de aanranding van den staats-
rechtelijken grondslag, waarop èn Staat èn Overheid rust"-i).
Zoo wordt de questie in een geheel ander licht gesteld en zelfs
Dr, K, tot instemming met het vonnis van den Raad van Genève
verplicht! Dr, II, vaart dan verder aldus voort•\'\'): ,,Wanneer men
Calvijn en al de Hervormers veroordeelt omdat zij ,,Godslastering"
noemden wat in de oogen van onze zeer humane, uiterst billijkei-
en rechtvaardige, de vrede zoekende tijdgenooten een verschil
van opinie is, zal de lectuur van het hoofdwerk van Servetus

en van de verhoeren voor den Raad hen kunnen genezen.....Het

onderscheid tusschen blasphemie in objectieven en in subjectieven
zin viel in zijn geval weg."

Het komt mij doelmatiger voor Calvijn zoo aanstonds voor zich-
zelf te laten spreken en hier enkel het doodvonnis over Servet
aan te halen, volgens hetwelk zijn misdaad bestond in het: ,,mis
en avant doctrine faulse et pleinement hdréticale", van deze te

1) Jfct Calvinimic, bl.. <J-1,

2) in: Artikel XXXVI onzer XederdniUsclic Geloofsbelijdenis tegenover Dr. A,
Kuyper gehandhaafd.
Amsterdam. 1001.

3) .1. w. 1)1. 4().

a. w. bl. lü\'2 vv. Dr. Kiivi\'ku: Het Calvinisme, bl. O.").
5) a. w. bl. 154.

-ocr page 117-

PT •

hebben verbreid door het laten drukken van „livres publics contre
Dieu le Père, le Fils et le Saint-Esprit, bref contre
les vrays
fondemens de la religion chrestienne,
et par cela tasché de faire
schisme et trouble en l\'Eglise de Dieu .... et n\'avoir heu honte
ni horreur de se dresser totalement contre la majesté divine et

saincte Trinité"----1). De grondslag van de Religie was aangetast,

en daarmede de grondslag van Kerk en Staat beide, en daarom
vereenigden zich
de rechters van beide zijden om deze vermetel-
heid in naam van den driemaal heiligen God te straffen.

In de „Defetisio orthodoxae fidei de sacra Triniiate" -) wijdt
Calvijn een uitvoerige bespreking aan de vraag: ,,an christianis
iudicibus haereticos punire liceat." Hij voelt zich hiertoe gedwon-
gen doordat de handelwijze van den Senaat tegen Servet doorgaans
aan zijn invloed wordt toegeschreven: ,,nec sane dissimulo, mea
opera consilioque iure in carcerem fuisse coniectum. Qua recepto
huius civitatis iure criminis reum peragere oportuit: causam hue
usque me esse prosequutum fateor."

Er zijn menschen, zoo vangt Calvijn aan die meenen, dat

1) Calv. Opp. VIII, 821).

2) C. O. VIII -l.\')? flfi.: FidrUn criwsilio crronim inchaclts Scrvcti cl Incvit
cornndam rcfntatio: uhi docctur inrc glndii coi\'rcciulos cssc hncrcticos.

liet leven en het proces van Servet worden hier niet verder bcspniken,
vermits het gaat om liet algemeen beginsel, («enoeg zij dal hij, gclwren in lóll
in Spanje, als geograaf, geneeslieor en theoloog zich in verschillende landen van
Knropa heeft opgehouden, in gescliriftcii optrad als fel bestrijder der tot dusver
onaangevochten Trinitcitslwr (vooriil. in zijn ten jare lö.ö.\'l vei-schencn
„ChrÏKli-
aniioni Bcutitulio",
waarin de Trinileitsleer en de Kinderdoop als de twee zwarte
vlokken der Christenheid wenlcu .langowezon), in hot katholieke Vienna in
Italië hierom veroordeeld en bijkans verbrand was, en oj) zijn vlucht bij eon
kort oponthoud te (ien^ve ontdekt on aanstonds als Godslasteraar wcnl gevangen
gezet. Het prcK^cs duurde met wisselende kansen van M Aug.—27 Oot. 1.053.
De l\\aad van {}cn^ve toonde daarbij grooten ijver, niet willende onderdoen voor
hel Consistorie in rwhtzinnigheid, torwiji m(>n rekenen kon op do instemming
van burgerlijke en kerkelijke autorhoiton der voornaamste Zwitsersoho steden.
Deze allen verwachlten eon nrhlvaardig en streng optriHlcu, dal men aan
(Jentive wel godomandeerd wist. Hoewel de ^aanklager don dood mot den zwaarde
had geëischt, luidde het vonnis: „Tov Michel Servet debvoir estre a ung pilotis
attaoln- ot bruslé tont vifz avec ton livre loiil-escript de ta main ipie imi»rim(5,
iusques ït ce «pie ton corps soit réduict cn cendre". (C. O. VIII 82!)). Vg. F. W.
kami\'sciiri-tk, Joh. Calvin, Scinc Kirchc und ncin Slaat in Gcnf. II, VI. I.
Kiio. Cnoisv,
La Thc\'ocratic d Gcnhc II, ü. I\'rof. Dr. A. v. n. Linkkn,
Michacl Servet, een brandoffer der liercformecrde Inquisitie, Groningen I8!)l.

3) c. o. vlli, -ttri.

-ocr page 118-

PT •

men allerlei schandelijke dingen maar schaamteloos mag verkon-
digen, en zich ergeren als daaraan paal en perk wordt gesteld.
Zij achten het een onwaardige tyrannie in de Kerk, als het niet
iedereen vrijstaat te publiceeren, wat hem goeddunkt. Servet be-
hoorde daar ook toe, een man die maar niet verdragen kon, dat
zijn teugellooze onbeschaamdheid slechts eenigermate bedwongen
werd, en het zwaardrecht in zaken de religie betreffende, ten
eenenmale ontkende, ofschoon hij dienaangaande in zijn geschriften
met zichzelven vaak in tegenspraak was.

Het is ongetwijfeld waar, dat men in het algemeen nooit tot een
zware straf moet overgaan alvorens gewaarschuwd en ,,correcti-
ones" toegediend te hebben; ,,Inter correctiones exilium laudamus,
Christo ita probatum, ut exeommunicatio probatur in Ecclesia."
Het straffen van
niet-religieusc delicten behoort tot het ius natu-
rale, en dat heeft Christus evenmin veranderd of opgeheven als
b.v. het deelen eener erfenis; daarover behoeft dus verder niet
gesproken te worden.

Voor den verstandigen lezer staan dus twee,dingen vast: ,,in aliis
criminibus, ubi incorrigibilis malitia nondum apparet aut atrocitas
magna, et Spiritus sanctus speciale quid non docet, tentandas
esse magis castigationes quae ad poenitentiam adducant, quam
mortem inferendam: rursus qui extra fidei negotium scelerati sunt,
iure gentium puniri: cui nullum obstaculum parit Christi doetrina" i).

Degenen nu die zeggen dat er plaats is voor verschillende mee-
ningen, vergeten ten eenenmale dat Christus waarlijk geen onzekere

m . ^ .. ■ ......—

leer gegeven heeft. Anders zou men immers ook omtrent hemzelven
in het onzekere verkeeren! Neen, als er geen vaste en duidelijke
religie in de Schrift is neergelegd, dan worden wij op gansch
bedriegelijke wegen omgevoerd, en zou men alles wel ongestraft
kunnen omverwerpen, zooals die verachters van God wenschen
,,dum religionem tuendam a Principibus suscipi et legum i)oenis
vindicari nolunt"-).

Daarom spreekt Calvijn liever tot de eenvoudigen, die wellicht
meegevoerd zouden worden door de valsche en duivelsche edicten
van den. Paus, waarin alle wegen worden afgesneden om\'voor de
waarheid op te komen.

De Schrift verhaalt ons toch dat, toen de heilige profeten Gods.

1) (\'. O. VIII, m.

2) C. O. VIII, 104.

-ocr page 119-

PT •

en de apostelen i) oudtijds onrechtmatig verdrukt werdeUj_zij

geenszins hebben ontltend, dat de dienst van God en Zijne hemelsche
leer door de wettige macht behoorde verdedigd te worden, opdat
de goddeloozen die dezelve zouden willen verwoesten de door God
voorgeschreven straf niet zouden ontgaan.

Jeremia zegt herhaaldelijk, dat de vijanden der waarheid straf-
waardig zijn, wanneer zij onschuldig bloed vergieten; maar tegen-
woordig moet de klacht worden gehoord, dat allerlei dwalingen,
zooals de Papistische, met het zwaard worden gehandliaafd. Zijn
de magistraten tegen de waarheid, zooals b.v. Nebukadnezar, ^ie
het gouden beeld oprichtte, dan worden de vromen vervolgd;
beschermen zij daarentegen de waarheid, dan vervolgen zij de
dwalingen. Het Woord Gods wijst hier duidelijk den weg: ,,Qui
regulam ex puro Dei verbo petunt, rite et ordine ab ilis religio

colitur..... Sic verus et legitimus Dei cultor, quatenus feret

eius vocatio, pro fidei suae defensione pugnabit"-).

Men wachtte zich nu echter voor twee fouten: ,,ne vel eius incog-
nitae patrocinium temere arripiant, vel ad scveritatem intempe-
ranter ferantur", maar dit neemt niet weg, dat het de plicht van
den magistraat is met zwaard en straffen diegenen te bedwingen,
,,qui quum ipsi sint apostatae a recta fide, alios ad defectionem
sollicitant, et in Deum contumeliosi miseras animas illaqueant suis
fallaciis, pacem conturbant Ecclesiae, et pietatis consensum scin-
dunt ac lacerant". Hier gebruikt Calvijn dus tweeërlei argument:
zij zijn afvallig van het ware geloof en komen dus de eere Gods
te na, terwijl zij ook anderen trachten mee te slepen. Het ver-
breiden van dwaalleeringen wordt dus t)eschouwd als een zaak,
die op het terrein van het publieke leven tehuis behoort, hetwelk
staat onder de iurisdictie der Overheid.

Nu wil de Reformator echter de onervarene, maar niet kwade
menschen te woord
staan die zeggen dat de Heer Zijn rijk
jiiet wil vestigen met de wapenen, ntaar door het gees-
telijk
zwaard des Evangelies, want Hijzelf heeft de zijnen
wel tot l)ereidheid om eigen leven te laten aangespoord, doch nooit
om anderer bloed te vergieten.

Maar, zoo luidt het antwoord, de Heer heeft evenmin bevolen,

1) ib. p. KJó.
-) ib. p. 101).
8) ib. p. 108.

-ocr page 120-

PT •

dat zij diefstal, moord of echtbreuk moesten straffen. Moeten die_
dan ook soms ongestraft blijve
n? Ongetwijfeld, Christus behoort
t^ heerschen door de prediking des Evangelies; zijn Apostelen
heeft Hij ledig uitgezonden om alle bezwaren door een hemelsche
overwinning van datzelfde Evangelie te boven te komen, en nog altoos
is de Christelijke leuze: ,,Sua virtute, non hominum manu susti-
netur religio", zoodat de predikers inzonderheid met lijdzaamheid
gewapend moeten zijn, om hunne leer desnoods met hun bloed
te bezegelen, zooals de oude Profeten ons daarin ten voorbeeld
zijn geweest.

Hiertegenover staat echter, dat het toch te dwaas zou zijn, als_
wij de ons door God geschonken hulpmiddelen niet mochten
gebruiken, om aan het Evangelie kracht bij te zetten. Gewis, de
eerste predikers waren maar eenvoudige visschers, maar nader-
hand heeft de Heer toch bekwame en geleerde mannen tot het
werk geroepen, zooals Paulus, die van jongsaf in de Wet was
opgevoed, en dezulken hebben evenzoo alles in den dienst des
Heeren te stellen: ,,Quare nee rude obscurumque vulgus, ex quo
sumpsit Christus Ecclesiae primitias, viam
Regibtis praeclusit
quin ipsi quoque et se, et sua omnia offerrent: et ipsa etiam
gladii jiotestas, qua instruct! sunt, sacra esset oblatio" i). Men
zij bereid om des geloofs wille zijn leven onder beulshanden te
laten, maar evenzeer de heerschappij van Christus krachtig te
verdedigen in den kring, waarin men heerscht.

Voorts wordt wel het bezwaar geopperd, dat men de menschen
niet met geweld tot het geloof moet dwingen, vermits,
het op vrijwillige gehoorzaamheid aankomt. Calvijn antwoordt dat
zulks ook niet de roeping der overheid is, maar wel te verhinderen
dat Gods heilige naam en dienst door onloutere en aanmatigende
taal te gronde worde gericht; en hij vraagt: zal een rechter maar
rustig op zijn verheven zetel blijven zitten en de eere van Christus
laten neei-werpen ? mag hij het toestaan dat de goddeloozen gansch
ongehinderd de Kerk vernietigen? zoodat de conclusie luidt: ,,,Ergo
pietatis doctrinae vindices erunt pii magistratus, non solum ut ad
fidem cogant minus voluntaries (dit wordt er nu op eens weer
bijgevoegd!), sed ne ab ea ditione exulet Christus in qua eius
beneficia regnant" -).

1) C. O. VIII, 4ü\'J.

2) C. O. VIII, 470.

-ocr page 121-

PT •

Men werpt verder tegen, dat de discipelen van Christus
de zachtmoedigheid hebben te betrachten, zooals die in
den Meester te voorschijn trad. Daartegenover stelt Calvijn aanstonds
de Tempelreiniging, waarbij Christus als Doctor optreedt, en met
verbazing roept hij uit: ,,Si impetu profligavit Filius Dei, qui
divini cultus praetextu hostias in atrio templi vendebant, cur
gladium sibi divinitus commissum non exserent pii magistratus
ad coercendos perfidos apostatas, qui totum Dei templum aperta
contumelia profanant ac violant?"!). Trouwens de Schrift spreekt
enkel van Christus\' zachtmoedigheid ten oi)zichte der
zwakkciL,
maar niet tegenover de verdrukkers, die zal Hij hoeden met een
,Jjzeren
" scepter (Ps. 2, 9). En waartoe zouden toch de Machten
dienen, die Paulus noemt onder de gaven des Geestes, zoo de
n. Geest daardoor geen schrik wilde inboezemen aan zijn verachters?
Ja, is die veel geprezen zachtmoedigheid in den grond niet een
groote wreedheid, wanneer men de,,schapen" maar aan de,,wolven"
ten prooi laat, om deze laatsten te sparen! ,,Animas ipsi pravorum
dogmatum veneno interficiunt, et legitima gladii potestas ab ipsorum
corporibus arcebitur? lacerabitur totum Christi corpus, ut i)utridi
unius membri intactus maneat foetor?" — Afgezien van den
grooten ijver dier christelijke overheid, om de haar toevertrouwde
schapen tegen alle onheil te beschermen, rijst aanstonds de moeilijke
vraag: hoe zal men altoos de dwaalleer der „wolven" kunnen
onderkennen? Hierop geeft Calvijn een antwoord, dat eerst reohl
de deur opent voor tallooze nieuwe moeilijkheden 2): ,,E(pudem ut
moderate agant Principes,
a j)us doctorilnts vionendoa hortan-
dosque esse
fateor." Volgens de destijds heersphende opvatting
van de ,,i)erspicuitas S. Scripturae", leverde zulks echter geen
bezwaren op, en kon men zeker zijn van een duidelijke uitspraak.
Den
Geneefschen Doctor valt het dan ook niet zwaar allerlei verdere
tegenwerpingen uit de Schrift te weerleggen.

Er waren er b.v. die bij een diergelijke bestraffing en uitroeiing
der boozen geen weg wisten met sommige Gelijkenissen, zooals
die, in Matth. 13, 29, van het Onkruid en de Tarwe, waarvan
de Heer zegt: ,,Laat ze samen opwassen tot den oogst." Ieder
begrijpt, zoo verklaart Calvijn, dat hier niet bedoeld wordt alle

1) il». 171. Dra\' arKmncut.ntio zou om togrnwoonlig wnlcr van hot tOKondiM^I

hehiH\'ii ovortuigd.

2) C. O. VIII, 472.

-ocr page 122-

PT •

ongerechtigheid op aarde maar te laten voortwoekeren; hier is
geen sprake van „perversa dogmata", ,,sed quascunque eorruptelas
ad vitiandum bonum semen spargit Satan in gen ere désignât,"
en daartegen vermogen wetten noch vonnissen iets uit te richten.
Met dit laten begaa
n van den Satan heeft God een bizonder doel^
wat bij de andere Gelijkenissen ook in het oog moet worden
gehouden: ,,atqui Dominus ut nos humiliet, ut probet nostram
constantiam, ut nos ad cavendum sollicitet, Ecclesiam suam
multis vitiis esse obnoxiam patitur." Daarmede verbiedt Christus
geenszins om strengelijk op te treden, ,,sed toleranda esse mala
admonet quae sine pernicie corrigi nequeunt."

De overheid kan men evenmin binden door het woord van den
Heer aan Petrus (Mt. 2G, 52): ,,steek uw zwaard weder in de
scheede," zoowel omdat het hier gold een besluit des Vaders tot
verzoening voor de zonden, hetwelk niet mocht verhinderd worden,
alsook het verbod gericht was tegen één zijner discipelen, een
,,homo privatus" i).

Uit het voorgaande wordt dan deze gevolgtrekking gemaakt:
,,ut non modo liberum esse magistratibus doceam
pomas sumerc
de caelestis doctrinae corruptorihus,
sed quod illis nolunt licere
imperiti, divinitus esse mandatum,
\\xipcstiferis en\'orihus impuni-
tateni dare nequeant
quin desciscant ab officii sui fide. Ac primo
quidem hoc dictare naturae sensum, ut in omni politia bene com-
posita
principium teneat religio et leguni ])raesidio intégra
servetur,
testis sunt ipsi increduli 2)."

Calvijn verklaart dus het Zwaardrecht der Overheid in gods-
dienstzaken op deze wijze: Het beginsel"■^ri elKc welgeordende
staatsinrichting is de
godsdienst 3); dat is een algemeene grondslag
die reeds door de heidensche wijsgeeren is uitgespr
oken. De staat
heeft er dus belang bij dat deze grondslag niet worde aangetast;
dientengevolge waken de wetten voor zijne integriteit. De goddelijke
openbaring in de H. Schrift bevestigt dit nadrukkelijk en draagt
aan de Overheid op de verderfelijke afdwalingen van do geopen-
baarde waarheid met de haar verleende macht te koeren; en nu
kan niet ontkend, dat al do kracht der argumentatie voornamelijk

1) C. O. vni, 47.S.

2) C. O. VIII, 474.

3) ib. 475.

-ocr page 123-

PT •

geput wordt uit het Oude Testament, en de theocratische Wet
den Hervormer steeds als ideaal voor den geest staat.

Aldus toch vaart hij voort i) : Laat ons hooren wat voor recht
God in Zijne Kerk heeft ingesteld, — en dan volgt de aanhaling
van Dent. 13 vers 1 waar aan ieder Israëliet geboden wordt zijn
naaste te dooden, wanneer deze hem tracht over te halen om
andere goden te dienen: men zou dan God zelf van wreedheid
moeten boschuldigen, zoo men niet van lijfstraffen wilde weten. En
hier wordt nog niet eenmaal gesproken van hen die buiten zijn,
maar bevolen dat juist degenen die de leer der Wet belijden, en
trouweloos haar hebben verlaten, aldus zullen worden gesteenigd.
Derhalve ,,tenendam esse contendimus legem, divinitus praefixam,
ut compertae veritati succédât demum poenarum sanctio". ,,Neque
enim promiscue in omnes gladium stringi iubet Deus, sed
oposta-
tas,
que se impie alienaverint a vero cultu, et alios ad similem
defectionem trahere conati fuerint, iustae poenae subiicit." Wie
dus beweert dat ketters en godslasteraars ten onrechte gestraft
worden, maakt zich willens en wetens schuldig aan dezelfde
blasphemie.

Voorts haalt Calvijn aan wat iets verder geschreven staat in
Deut. 13 tegen de steden in Israël waarin afgodendienaars woonden.
Die ,,barmhartige" menschen, zegt hij, moeten zich maar eens
vergelijken met de geboden Gods! God wil niet dat de besmetting
zich verder zal verbreiden, en beveelt totale uitroeiing, maar
genen: ,,ne ecclesiam Dei immodicus rigor infamet, vellent in
unius hominis gratiam
ijiipios erroren impunc grassari" -).

1) pf. il).: „Nam qiium rectao politiao finis sit, Icgitimi inter homines ordinis
conservatie, negleetus iintcm pietatis orilinem hnnc ita iVissipct, nt extra ipsam
hrntn sit hominum vita, mntilani esse guhernationis formam constat, in (jua
negligitur religio: et magistratus nonnisi ilimidios esse et umbratilcs, (pii foren-
sibus tantum negotiis intenti, dc assercndo Dei eidtn non cogitant."

2) Hier nmgcn eenige aanhalingen een plaats vinden ter bevestiging van het
gezegde:
C. O. XXVII, 159 (Sermon 80 sur Deut. l\'J): „Or cependant les
llois, les Princes, 1er Magistrat«, qui ont i)nissanw et authority, doivent racler
tontes idolatries et 8Ui)erstitions, quand Dieu les a armez du glaive: il faut
qu\'ils en usent en cert cndroicl, et «lu\'ils no souffrent, cl qu\'ils ne i)ermeltent
nidlemcnt qu\'il y ail quehjue i)ollulion qui soit iK)nr despitter Dieu, qui soit
pour alKilir son service, ou pour l\'obscurcir"; ib.
24(; (Scrm. 87 sur Deut. 13)
evenzoo over do plichten dcr Overheid ten opzichtc dcr ketters; ib. 250, dat
h<!t alleen ann dc reclitzinnigcn vrij slaat dc onrechtzinnigen te straffen; ib. \'2()l
(Sorm.
88 sr. Deut. 13), dat ketters strafwaardig zijn; ib.. 205 (Serm. 89), dal

-ocr page 124-

PT •

Wij behoeven dus niet te twijfelen aangaande den grond waarop
dit Zwaardrecht in een christelijken staat steunt. De H. Schrift
gebiedt zulks nadrukkelijk, en wel reeds aanstonds in de Wet,
die de grondslag is van den ganschen Bijbel (vgl. boven bl. 34).
Weliswaar he
eft God later meer vrijheid gegeven, zooals Calvijn
op een andere plaats ga
arne erkent 1), maar het schriftuurlijk be-
ginsel blijve toch onaangetast. Onverdraagzaarnheid is verre van heni^
zooals reeds uit het boven aangehaalde citaat (bl. 91 en 107) blijkt,
maar er is een grens: ,,ubi a suis fundamentis convellitur religio,
detestandae in Deum blasphemiae proferuntur, impiis et pestiferis
dogmatibus in exitium rapiuntur animae: denique ubi palam
defeetio ab unico Deo puraque doctrina tentatur, ad extremum
illnd remedium descendere necesse est, ne mortale venenum
longius serpat"-).

ren streng onderzoek aanga.inde liaeretici moet worden ingesteld; il). 2f)(!, dat
„sacrilegia" met den dood moet worden gestraft, vermits znlks veel erger is
dan roof en moord.

C. O. XL, G49 (Praelect. in Dan. IV, 1). Nebukadnezar wordt daar zeer
geprezen, omdat hij met straf dreigt al degenen, die sm.idelijk van (.Jod spreken.
Er zijn nog altijd van die menschen, dio meenen dat num do zuivere loer maar
mag verderven zonder daarin verhinderd te worden. „Raltcni vellent nihil cortum
es.sc in religiono: ideo Ial)efactaro, et quantum in se est eti.im convolloro nituntur
omnia pietatis principia. Ut ergo iitrat ijtsis evomoro virus suum, idoo tantopen»
litigant pro impunitato, et negant
pocnn» dc hncrclicix ct blanphcvii» mmcnda.^
CS.1C. Talis est canis illo Castalio eiusquo sodales." Augustinus heeft terecht aan-
getoond „pudendam esso ignaviam christianis prinoipibus, si indulgeant haoreticis
ot bla.sphcmis, et non asstjrant logitimis poenis Dei gloriam, (junm re.t Nebuchad-
nezar, (jui tarnen nnnxpiam vero fuit conversus, instinctu tamon »juoilam arcano
promulgaverit hoe edi(ïtum", hetwelk door don II. Geest zeer wordt geprezen,
etc. cf. (;. O. XL, 7i:5 (IVaol. in Dan. V, 18); XLIll, 135 (In Amos C. 7),
XLV^, 3()!) (Ilarm. evang. Mt. 13): De Anabaptisten aceoptoeren wel de exeom-
nuinicatio, maar niet het zwaardrecht ter hulpe: „Atqui facilis est rofntatio,
nam qunm exeonunnnicationeni ipsi admittant, (juae m.ilos et repn)l)os saltem
ad tempus eradicat, cur non in scoleratos, quotios res ita i>ostulat, gladiinu
exseront jiii magistratus?; XLV, 002 (Hann, evang. Mt. 22); XLVIII, 510
(In Act. Apost. e. 24, 29): „In pojiulo Dei
non Icviorc pocnn dignum est
scolus, pravis et impiis dogm.itibus pietatis doctrinam c-orrumi)ero, (piam iniuria
aliqna vol maleficlo aequitatem et ius violare intor homines."

1) C. O. XXVIII, 73 (Sorm. 130 sur Deut. 2.3).

2) C. O. VIII, 477. Zijne bedoeling spreekt hij nog duidelijker uit bij de
l)eh.mdeling van het Eerste der Tien Gel>oden ((\'. O. XXIV, 357): „I.mi dixi
rigorom hunc non debero ad
pnrlinilarcH ororcJ^ extondi, sed ubi impiclnx ad
drfcclioncm usijuc prorniiipit."

-ocr page 125-

113

Ten onrechte wordt door sommigen ook beweerd, dat met
Ciiristus en zijn geestehjk Koninkrijk deze ordening zou zijn
opgeheven, en Calvijn antwoordt hun ,,Christi adventu nee
mutatum esse politicum ordinem, nee de magistratuum officio
quicquam detractum" i), ,,Verum reclamat innumeris locis Spiritus
sanctus, qui sub Christi regno sanae doctrinae, et legitimi cultus
patronos ac vindicis fore Reges pronuntiat"\'-\'), Ps. 2, 12 en Jes.
49, 23 worden dan ten bewijze aangevoerd, met deze conclusie:
,,Ergo, quin pils sanctisque magistratibus ex Dei mandato regni
Christi defensio incumbat, minirrie ambiguum est." En ook Paulus
bedoeld 1 Tim. 2, 1 hetzelfde als hij de gebeden voor de over-
heden aanbeveelt, ,,opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen"
,,cum omni
pictatc et temperantia", welke laatste woorden Calvijn
aldus verklaart: ,,quum hoe nominatim illis munus assignet
Paulus, ut Deum rite coiendum procurent: (luantae, obsecro,
temeritatis est, iniuncta divinitus potestate illos. exuere! ...linde
sequitur gladium in eorum manu esse depositum, quo sanam
doctrinam propugnent" 4).

Uit dit alles blijkt genoegzaam, dat Calvijn ,,het uitroeien van
allen valschen godsdienst en afgoderij" in geencn deele eenvoudig
uit het verleden overneemt, en den brandstapel van Servet vol-
strekt niet wil beschouwd zien als ,,de fatale uiting van een
tHiuwenoud stelsel", zooals Dr. Kuyper ons in zijn bovengenoemd
werk wil doen gelooven. Calvijn leidt dit recht der overheid regel-
recht uit de II. Schrift af, zooals die in haar geheel de opeTÏ-
baring van Gods wil bevat, en beroept zich dus niet op de
overtuiging der Vaderen, dat de Kerk van Christus op aarde
slechts in (?6n vorm en als dén instituut kan optreden" r.). Do
vraag zou dus zóó moeten gesteld worden: of Calvijn de
riUlcyyitKj
van de H. Schrift te dezen aanzien ,,uit het verleden heeft
overgenomen", en dan meen ik van ja. Het religieus beginsel van

1) il). 477. cf. ib. 480: „Duas cssc caiisas saiic omncs concciulent."

2) ib. 478. „cnr i)unicii(li8 falsornm dofrinatnm auctoribus maior adhibenda sit
scvcrita«: Si indomiUi sit conui»
conlumada ut rcprobi, ct a soipsis dainuali
noccre pergant; deinde si detestinula sit ac niiniine toler.d)ilis
crroniw imjiirht.^."
■ 3) il,. 478.

4) ib.

6) Dr. Kuvpkk, Hel Cahinmnc, bl. 92.

8

-ocr page 126-

PT •

den Staat wordt zeer beslist in de Schrift uitgesproken, en met
dat sterk te poneeren heeft Calvijn zich een blijvende roem ver-
worven, maar ten opzichte van de uitwerking van da^begin^l,
zooals dat opgevat werd in Israël en in het eerste Christendom
heeft hij den met de tijden wisselende vorm al te zeer miskend,
en den wassenden stroom van het vrije religieuse denken bimien
de oude perken willen besluiten. Calvijn kende maar ééne Waarheid,
zijnde de Wil van God geopenbaard in Zijn Woord, en erkende maar
ééne juiste interpretatie dier waarheid, n.1. zooals hij zelf die door
Gods genade had leeren verstaan. Aanvaardt een volk, aanvaardt
een Overheid dezen geopenbaarden en geïnterpreteerden wil van
God als richtsnoer, dan volgt daaruit noodwendig, dat elke andere
daarmee strijdende leer als verderfelijk en godslasterlijk moet
worden geweerd.

Het komt mij voor, dat Dr. Hoedemaker de door Calvijn
aangegeven lijn beslist doortrekt en daarmede tevens de fout in
de toepassing heeft aangewezen.

In bovengenoemd geschrift i) geeft Dr. Hoedemaker een program
van grondwetsherziening, geheel in den geest van Calvijn en
volgens de bedoeling van Art. XXXVI onzer Gereformeerde Con-
fessie. Ten opzichte nu van de verhouding der Overheid fot de
H. Schrift en de Kerk, verklaart de geleerde schrijver: ,,(lat
aan de Overheid, evenals aan ieder burger, een
privaat oordeel
over de Heilige Schrift toekomt, en dat dit oordeel gebonden is,
niet alleen aan de conscientie der Overheidspersonen, maar aan die
conscientie, voorgelicht door
Ac. jnMieke uitleg(jiwj der Kerk, in
haar belijdenis vastgesteld, door de grondwet als zoodanig erkend
en onder de waarborgen van
de vrijheden des volks o\\)\\t(inon\\c\\\\.\'^
Met ,,Kerk" is in dit verband bedoeld de Gereformeerde Landskerk,
,,de openbaring van het lichaam van Christus in Nederland",
welker
,,publiekrechtelijk karakter" door de Overheid moet worden
erkend, terwijl andere Belijdenissen kunnen worden toegelaten.
Art. X-) van dit program verzekert ,,vrijheid van godsdienst aan
ieder burger individueel", en aan groepen van burgers, voorzoover
,,uit de overgelegde bescheiden blijkt, dat hetgeen zich als godsdienst
aandient, niet strekt tot omverwerping van de grondslagen van
den Christelijken staat", doch de Overheid zelve is ,,in haar doen

1) Artikel XXXVI onzer Xcderd. Geloojnhelijdeni», bl. 75 v.

2) a. w. bl. 78 V.

-ocr page 127-

PT •

en laten gebonden aan de belijdenis der nationale Kerk", terwijl
het op haar weg ligt ,,die Kerk in hare wettige vergaderingen,
of, indien het geval dit meebrengt, de Hoogleeraren uit die Kerk
als deskundigen, omtrent de beginselen die uit deze beginselen
zijn af te leiden, te raadplegen, ten einde in voorkomende ge-
vallen door hunne godgeleerde adviezen te worden voorgelicht;
zoo nochtans, dat zij geheel vrij blijft in de toepassing van die
beginselen op de wetgeving en \'s lands bestuur te maken, opdat
in dezen zin Kerk en Staat geheel gescheiden worden, d. i. ieder
op het hem of haar aangewezen terrein blijve".

Het is hier niet de plaats om een politiek program voor ons
land te bespreken of te beoordeelen. De bedoeling van het citaat
is enkel om de Calvinistische practijk in helderen en concreten
vorm ontwikkeld te zien, zonder de fouten, die de staatsinrichting
van het Genève der IGe eeuw aankleefden. De godsdienstvrijheid
zoowel voor den individu als voor groepen van burgers wil Dr. H.
verzekerd, en Kerk en Staat streng tot hun eigen terrein l)eperkt
hebben; doch met Calvijn legt hij do Belijdenis der nationale Kerk
aan beiden ten grondslag en maakt die dus tot Grondwet.

Hiermede wil ik echter niet zeggen, dat de practijk te Genève —
ook zelfs niet zooals de Hervormer die wenschte — een getrouwe
uitwerking was van de in de Institutie neergelegde beginselen.
Want al moge nu de Geneefscho Confessie volgens Calvijn zei ven
een klare samenvatting zijn geweest van de gedachten der H. Schrift,
de bron waaruit hij altijd schept, de oorkonde waarop hij zich
steeds beroept, is niet do Confessie, maar de H. Schrift zelve;
en al moge nu in die Schrift de in het O. T. geschetste theocra-
tische Staat van het Israëlitische volk voor hem het ideaal bevat-
ten, waarnaar men met alle krachten heeft te streven, toch is de
grondslag, dien hij voor den Staat aanwijst onkel en alleen do
Wet dor Tien Geboden, ja zelfs, deze Grondwet, ten slotte
opgevat in haar onveranderlijk wezen:
dc Liefde lot God en de
Liefde tot den Naaste,
en eerst deze goddelijko Wet, die boven
vorst on volk staat, doch haar weerklank vindt in \'s menschen
geweten, bepaalt beider verhouding en bindt zo to zamen onder
de Souvereiniteit Gods.

Calvijn, die opgegroeid was in do Staatsdenkbeelden van zijn tijd,
en den Staat dus ook beschouwde als een zelfstandig wezen met
een eigen zelfstandigen wil om zekere doeleinden ook op geestelijk
gebied na te streven, zoodat zijn taak voel meer omvatte, dan de

8*

-ocr page 128-

PT •

„handhaving van het bestaande recht en ontwikkeling van dat
recht in overeenstemming met de steeds wisselende toestanden" i),
moest er wel toe komen in de practijk de vrijheid van het individu
te beperken ten bate van den Staatswil. „
Dit beginsel van staats-
recht leidt logisch tot exclusivisme; als de Staat een persoon is,
houdt de individu op een persoon te zijn; op dit punt valt het
pantheïsme, dat hetzelfde beweert, samen met het systeem van
den staatsgodsdienst" -). De groote invloed van de Kerk vormde
bij Calvijn echter het tegenwicht tegen de suprematie van den Staat.

Het gezag der Overheid leidt Calvijn evenals de Wet rechtsstreeks
uit de H. Schrift af, en hij verklaart daaruit ook haar macht in
godsdienstzaken, Voor de verwezenlijking van zijn theocratisch
ideaal verloor hij uit het oog, dat de geestelijke dingen zich niet
met geweld laten realiseeren, maar een vrijwillige gehoorzaamheid
vereischen.

,,De wereldlijke overheid," zegt Mr. Lohman^\')^ ,,kan geen
directen invloed (n.l. op den godsdienst) uitoefenen, omdat een
wet, hetzij men dit wil of niet, niet anders dan in overeenstemming
kan zijn met datgene, wat leeft in de volksovertuiging; dat op de
vorming van die overtuiging invloed kan worden uitgeoefend, en
dat dit, van christelijk standpunt uit, het best geschiedt, wanneer
men zooveel mogelijk aller conscientie eerbiedigt, en vrijheid en
gelijkheid van alle kerken handhaaft."

Toch moet erkend worden dat het beginsel van Calvijn, om
ook den Staat onder Gods Souvereiniteit te plaatsen en te binden
aan\' de eeuwige wet Gods, zoodat de overheid een bewust orgaan
wordt van den wil des Allerhoogsten om de menschheid tot vol-
making te voeren, een eeuwige waarheid bevat, welke de geschie-
denis der volkeren bevestigt. Wat hij met den sterken arm wilde
verwezenlijken bij den aanvang van de.emancipatie der christelijke
volkeren uit de kerkelijke traditie, dat moet uit vrije overtuiging
uit den boezem der natiën van zelve ondioog komen, en als ideaal
langs zedelijken weg worden nagestreefd.

1) .Ihr. Mr, A, F, dk Savoknin Loiiman, Ome (hnMilutic. -lltrccht, 1901,
bl. 15. .

2) .Jhr. .Mr. A, F, dk Savoknin Louman, Dc Hoogntc. Vvijhcid, AiiiBtcrdam,
1887,1,1.17,

Dezelfde: Ome ConMitndc, bl, 289,

-ocr page 129-

BESLUIT.

Ten slotte blijft de vraag ter beantwoording waarin zich Calvijn\'s
stelsel kenmerkend van de vroeger genoemde onderscheidt, en wat
hij aan deze laatste ontleend heeft.

liet karakteristieke dan is ongetwijfeld het Kerkbegrip van
Calvijn, en wel de Kerk, zooals deze zich zichtbaar vertoont als
Instituut en Organisme, als ,,mater i)iorum" en ,,coetus vere
credentiuni" (zie boven, bl. 3G vv.). Deze Kerk is het gebied waar
Christus als Koning heerscht, en de geloovigen hunne christelijke
werkzaamheid naar alle zijden heen uitoefenen. Zij is het Konink-
rijk Gods op aarde (boven, bl. 38), waarin de uitverkorenen van
hun heil verzekerd worden, een ,,Civitas Dei", een zelfstandige
levenssfeer, die eigenlijk alle andere beheerscht. Want is God
waarlijk Souverein, en is Hem te kennen en te gehoorzamen hot
hoogste voor een mensch, dan wordt vanzelve alles ondergeschikt
aan Zijnen wil, en is het einddoel van al hot geschapene Hem
tot Zijne Eere te brengen.

Do I^rk is de Ziel der menschelijke samenleving, . gelijk jly
Staat het Lichaam v
ormt (bl. 83). Deze hoeft ,,met don uitwendigen
mensch te doen, en beperkt zich tot het leven in deze wereld,
terwijl gene zich uitstrekt over de ziel en zich richt op het eeuwige
leven" (ib.). De laatste is de „wereldlijke arm", welke op haar
gebied do burgers tot hetzelfde verplicht als de Kerk met hare
geestelijke wai)enen. Beiden hebben ten doel hot Koninkrijk Gods
te bevestigen en te bevorderen.

Wij treffen hier allereerst, wat de Kerk aangaat, oen voortzetting
aan van de denkbeelden van Augustinus (zie bl. 18), hoewel
zelfstandig ontwikkeld en vrij van de dwalingen dor Roomsche
Kerk. Den Staat kent Calvijn echter een gansch andere plaats toe
dan zijn beroemde leermeester aan de Civitas terrena toewijst.

Met Luther is er op kerkelijk terrein grooter verschil (bl. 2(5 v.)
doordat deze het ,,Corpus christianum" in drie ,,Status" uiteen

-ocr page 130-

PT •

doet vallen, van welke het wereldlijk gouvernement de eerste
plaats inneemt (,,praecipuum membrum ecclesiae"). In dien,,Chris-
telijken Staat" is de Kerk het geestelijk element dat als een fer-
ment op het geheel inwerkt, terwijl haar enkel de Bediening van
Woord en Sacramenten is toebetrouwd; tot het terrein van den
Staat behoort al het uitwendige, openbare en tijdelijke, zoodat de
Overheid ook heerschappij voert over de inrichting der Kerk, en
haar daarmede eigenlijk van hare volkomen onafhankelijkheid berooft.

Volgens Calvijn is de Kerk niet enkel de geestelijke zijde der
samenleving, maar is zij een zelfstandige organisatie met een
eigen Hoofd, Jezus Christus, met eigen eeuwige wetten, nl. de
H. Schrift, met een eigen Bestuur in het Consistorie, en meteen
eigen rechtspraak, die geestelijke discipline uitoefent.

Van een heerschappij van den Staat over de Kerk is geen
sprake, omdat beiden onderworpen zijn aan hetzelfde Woord van
God, dat elk een eigen werkkring toewijst. Vanzelve komt dus aan
de Kerk den voorrang toe, omdat zij uit de H. Schrift den Wil
Gods heeft bekend te maken. Een Theocratie in den zin van
een Christelijke Staat op aarde, waarin Gods Woord richtsnoer
is voor eiken levenskring, een Civitas Dei, waarin alle burgei:s
en ambtenaren zich tegelijk dienaren weten van den Koning der
koningen, dat ideaal heeft Calvijn te Genève zoeken te verwezen-
lijken. Is het dan te verwonderen, dat de schilderingen der Wets-
heerschapi)ij onder Israël voor (Urn Geneefschen organisator en
wetgever groote bekoring liadden, temeer onulat hij vast overtuigd
was, dat daarin eeuwige beginselen waren uitgesproken? Hij zag
echter ook het Evangelie enkel onder het gezichtspunt der Wet.
Eug. Choisy, Dr. Karl Rieker citeerende i), zegt: ,,I1 est
frappant de voir qu\'à Genève la Parole de Dieu tout entière, et
l\'Evangile de Jésus-Christ, sont envisagés au point de vue légal,
et qu\'il s\'agit moins de la foi, que de l\'obéissance à la révélation
de Dieu. L\'Ecriture sainte a l\'autorité de la législation suprême,
dans laquelle le législateur suprême du monde a fait connaître sa
Sainte volonté jiour tous les temps, pour tous les hommes et
pour toutes les relations humaines".

In deze Schriftbeschouwing is de oorzaak te zoeken zoowel van
de grootheid als de éénzijdigheid van Calvijn\'s theocratisch systeem.
Hij heeft de schoonste en diepste, en tevens de meest vruchtbare

1) in: L\'iflee dc Pctn! cl dc Vcijlixc clicz Icn Lulhcn\'cns etc. o. c. p. .Jl,\').

-ocr page 131-

PT •

théorie gegeven van al degenen, die over dit vraagstuk hebben
nagedacht.

In diezelfde gebondenheid aan het Woord van God en niet in
het proclameeren der gewetensvrijheid (zie bl. 103) moet de ver-
klaring gezocht worden van het ontstaan der ,,Vrije" Kerken. De
eisch van onderwerping aan de H. Schrift toch komt nadrukkelijk
tot de Overheid; doet deze zulks vrijwillig, dan is een harmonische
samenleving mogelijk, en blijft de eenheid bestaan; verwerpt zij
echter de autoriteit der Schrift, en loochent zij de opperhoogheid
Gods, zoodat zij de Kerk niet meer ondersteunt, en haar aan
banden wil leggen, dan trekt de Kerk zich terug onder protest
en handhaaft hare vrijheid en onafhankelijkheid. Vandaar de zoo-
genaanule ,,Scheiding van Kerk en Staat" in de meeste moderne
staten. liet Calvinistisch ideaal blijft echter onveranderlijk: de
verwezenlijking van den Godstaat op aarde!

En hetzij men nu als Calvinist de Vrije Kerk voorstaat en den
Staat plaatst op het terrein der ,,Gemeene Gratie", hetzij dat men
aggressief de Overheid aan de Kerkelijke Confessie wil trachten
te binden, het doel blijft gemeen, om Gods Souvereiniteit te pro-
clameeren op alle levensterreinen, opdat Ilij als Koning heersche
op aarde gelijk als in den hemel!

-ocr page 132-

- y ; .»!

v \' .•: ■ .

-ocr page 133-

STELLINGEN

I.

Calvijn acht de II. Schrift, als Gods geopenbaarde Wil aangaande
geloof en leven, de grondslag zoowel voor de Kerk als voor den Staat.

II.

Het theocratisch stelsel van Calvijn is meer wettisch dan
evangelisch.

III.

Het Kerkbegrip van Calvijn vormt een eenheid.

IV.

De val van Constantinopel in 1453 is voor een groot deel te
danken aan do huli), welke do Christenen den Turken boden.

V.

In de Zending moet de volkskerk wel empirisch als noodzakelijk
gevolg worden erkend, maar zij mag niet i)rincipiëel als doel
gesteld worden.

VI.

Een Candidaat tot den Heiligen Dienst, door een wettig erkend
Zendinggenootschap tot Zendeling afgevaardigd, worde, na de toe-
stemming der Synode te hebben verkregen, door haarzelve of door
een nader te bepalen kerkelijke Vergadering als predikant bevestigd.

-ocr page 134-

PT •

VIL

Hoe men Genesis I, 1 ook vertale, met „scheppen" is in elk
geval bedoeld het stellen van een absoluut begin.

VIII.

De hypothese-Zeydner, dat met het Kaïnsteeken de Besnijdenis
bedoeld zou zijn, is zeer aannemelijk.

IX.

De Messiaansche perikoop in Amos IX is authentiek.

X.

In Haggai II, 19 (M. T.) leze men met de LXX "i:* voor nr
en Nd: voor Nb:.

XI.

In Psalm LXXIII, 4 behoort cn in üriTob tot het tweede zinsdeel,
en leze men T:b.

XII.

Het Animisme is meer een primitieve ,,Philosophie" dan een
godsdienstvorm.

*

XIIL

Aristoteles heeft de grondgedachte uitgesproken voor het zgn.
,,Kosmologisch Bewijs" voor het bestaan van God.

-ocr page 135-

PT •

XIV.

Het doel van liet huwelijk is allereerst wederkeerige aanvulling
en hulp.

XV.

Het doel van de Gelijkenissen van den Heer Jezus was niet oin
te „verbergen", maar om te ,,verduidelijken".

XVI.

De historische verklaring van Rom. VII, 7 v.v. door Dr. Paul
Feine, in
„Da.t Gcsctzfrcie Evangelium des Pajdus" (Leipzig
1899) is in strijd met den natuurlijken zin dor woorden, en ont-
neemt aan de zonde haar karakter van schuld.

XVII.

In Gal. III, 4 leze men t/trUhrE in plaats van ê:r<i{)f:n\\

XVIII.

In I Kor. XIII, 12 is Jt\' nmy/tuTi\'\' of als verklaring van Öt\'
tnómtjov, of als glosse te beschouwen.

XIX.

De Rrieven van Paulus aan „de Epheziers", „de Kolossensen"
en aan „Philemon" zijn van uit Caesarea geschreven.

-ocr page 136-

1 •

..Vv ■ \'C\'..-,

t.:
t

■ i-.i\'-\'

y:

■ \' S. ■ ■ ■ ,
■\'ti/^

•V f V

■ ■ ■ ■

. A\'

r --^ \'

fes; :

M :

s v;\'; \'
.•i ■
f, ■

-ocr page 137-

ymmiK:

; ^ v:

i\'

à\' \'

y.

V

■.If -

■-Xi:

-Üf"

.-..■V.;;-;\'\'ij- \' • \' • .\'^xr* -\'i\'^v -

1 vv

"v \'

-ocr page 138-

\' )

V

. ■. \\ / - ■

-, \' * ft\'..

■ f .

i\' ,l\'

-ocr page 139- -ocr page 140-

»

m