-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3- -ocr page 4-

PT •

M

« ^r

J \'^-J-i

vv-

-ocr page 5-

Arbeidsreglementen,

-ocr page 6-

f

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0958 5344

-ocr page 7-

PT •

i ^^^ /ot

/

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN

Doctor in de Staatswetenschap

aan de rijks-universiteit te utrecht,
na machtiging van den rector-magnificus

DR. W, L. P. A. MOLENGRAAFF

HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

volgens besluit van den senaat der universiteit

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

J

TE VERDEDIGEN

De promotie zal plaats hebben
DONDERDAG 14 MEI teiv 4 urefo
inplaats van Vrijdag 15 Mei.

-ocr page 8-

PT •

.....- .\'%:

M.

\\ AC ^

m

t f

" . \'it

-ocr page 9-

■ /r Ji^^ ff

vc? fffl

i

/

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN

Doctor in de Staatswetenschap

aan de rijks-universiteit te utrecht,
na machtigins van den rector-ma&nificus

dr. w. l. p. a. molengraaff

HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

volgens besluit van den senaat der universiteit

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

TE VERDEDIGEN

Op Vrijdag 15 Mei 1903, des namiddags te 4 uur

Dr. ELTJO ALDEGOiNDÜS VAN BERESTEIJN

geboren te Haarlem.

AMERSFOORT

VALKHOFF & Co.
1903

f

-ocr page 10-

\'V V .

■h.

l-.v-»-

■ 1-;

I?

-ocr page 11-

nt^he (Suc/ers en myne ^^wum.

-ocr page 12-

\' 1

3 >

i

4

-ocr page 13-

Bij het voltooien mijne)^ academische studiën is het
mij een behoefte, U, Hoogleeraren der Rechtsgeleerde
Faculteit, mijne groote erkentelijkheid te betuigen voor
het ondet\'wijs, dat ik van U heb genoten.

In het bijzonder zeg ik TJ, Hooggeleerde de Louter,
Hooggeachte Promotor hartelijk dank voor de belang-
stelling die Gij gedurende mijne studiën hebt getoond,
en bovenal voor de hulpvaardigheid, waarmede gij mij
bij het schrijven van mijn proefschrift hebt ter zijde
gestaan.

Ook tot TJ, Hooggeachte Molengraaff, richt ik een
woord van welgemeenden dank, omdat Gij mijn aan-
dacht hebt gevestigd op het onderwerp mijner dissertatie.

-ocr page 14-

Y

mi

-ocr page 15-

HOOFDSTUK L

inleiding.

In vele meest grootere ondernemingen treft men
Reglementen, Statuten, Bepalingen aan, die, hoewel
verschillend van naam, hetzelfde beoogen.

Het zijn alle verzamelingen van voorschriften, waar-
door de werkgever zoowel de
orde in het bedrijf regelt,
als de rechtsverhouding tusschen hem en zijne arbeiders
omschrijft. \')

Het is mijne bedoeling in de volgende bladzijden een
studie van de Nederlandsche reglementen te geven, en
daaraan eenige wenken voor den wetgever vast te
knoopen, wanneer hij eventueel geroepen wordt, —
wellicht reeds bij de behandeling van het arbeidscon-
tract, — dit instituut wettelijk te regelen.

l\'l

1) Koehne. Die Arbeitsordnungen im deutschen Gewerberecht.
Berlin -1901, bl. 1: »Sammlung von Vorschriften durch deren Fest-
stelking der Unternehmer sowohl Ordnung im Betriebe wie Ersatz
(1 spezieller Verabredungen beim Abschlüsse der einzelnen Dienstver-

g! trägen zu erreichen sucht."

1

i

-ocr page 16-

Met enkele trekken zullen wij de functiën der regle-
menten aangeven in de verschillende perioden der
economische ontwikkeling. Want ook vroeger ontmoet
men, onder den naam van reglementen, geschreven
of gedrukte stukken, die, voornamelijk met andere
doeleinden in het leven geroepen, ook voorschriften
gaven over de orde in de werkplaatsen en de verhou-
dingen van meerderen en ondergeschikten.

Bij de Romeinen kwamen deze niet voor; evenmin
is dit het geval op de Vroonhoeven.

Met het ontstaan der steden werd dit anders. »Eine
wesentliche Aenderung brachte erst die Entwickelung
der Städte, mit welcher das Handwerk freie Erwerbs-
thätigkeit wurde." i) Het handwerk was kleinbedrijf;
de vrije arbeiders plachten niet in grooten getale
samen te werken. Waar dit voor de productie nood-
zakelijk was, zooals bij het mijnwezen, werd deze arbeid
door hoorigen verricht.

De ambachtslieden waren vereenigd in gilden, cor-
poraties van meesters en gezellen.

De gilden hadden de bevoegdheid tot regeling der
verhoudingen tusschen meesters en gezellen, voor
zoover de stedelijke overheid dit aan hen overliet -).
Want men vergete niet, dat de gilden takken van de
stedelijke administratie waren, die in hun doen en
laten aan de stedelijke overheid waren onderworpen.
De reglementen, waarin deze verhoudingen waren

Dr. H. Kehm (Elster). Wörterbuch der Volkswirtschaft 4898,
Band I, bl. 94.

2) Mr. 0. van Eees. Geschiedenis der Staathuishoudkunde in
Nederland tot het einde der 18e eeuw, I bl. 423. A. J. H. Brouwer
Ancher. De Gilden, 1895, bl. 258.

-ocr page 17-

omschreven, hadden een dubbel doel: de verbrui-
kers te waarborgen, dat de gildebroeders bekwaam
waren voor hun vak en goede waar zouden leveren
tegen redelijken prijs en 2». de gildebroeders tewaar-
\' borgen, dat zij in hun ambacht een behoorlijk bestaan

zouden vinden Ten einde dit tweeledig doel te be-
reiken, trof men er bepalingen in aan van zeer uit-
eenloopenden aard. In de eerste plaats hield het voor-
schriften in ter verzekering van de bekwaamheid der
arbeiders, (leertijd, meesterproef, enz.) en de goede
qualiteit der voort te brengen goederen. In de tweede
plaats sloten zij de concurrentie van buiten het gilde
staande arbeiders uit, door het verplichte lidmaat-
schap voor te schrijven en beperkten zij de inwendige

k

^ concurrentie, door het aantal bedienden, werkplaatsen

enz. te bepalen, en regelden ten slotte de verhouding
tusschen meesters en knechten. Wat dit laatste betreft,
schrijven de reglementen o.a. den arbeidsduur voor,
in den regel van zonsopgang tot zonsondergang. Over-
werk kan zonder verlof der overlieden niet plaats
hebben. Verder trof men er ook bepalingen in aan
over het loon, dat dikwijls naar de jaargetijden ver-
schilde: »de overluyden zullen elc vierendeel jairs
dat loen ordineren nae gelegentheit van der tijt"
Ten slotte zij nog vermeld dat de reglementen strenge
4*, straffen bedreigden tegen de »complotterijen", veree-

nigingen van gezellen tot verbetering hunner positie.

In den beginne verwezenlijkten de gilden het doel,
waarmede zij waren opgericht. Men mag aannemen.

Mr. M. W. P. Treub. Een drietal hoofdstukken uit de Geschie-
denis der Staathuishoudkunde, 1899, bl. 21.
Brouwer Ancher t. a. p. bl. 34.

-ocr page 18-

dat zoowel de gezellen als de meesters zich in een
onafhankelijke en welvarende positie verheugden \').
Langzamerhand ontaardden de gilden evenwel zoo-
danig, dat het lidmaatschap slechts openstond voor
enkelen, die de voordeelen van het monopolie voor
zich hielden. Behoorde men niet tot de familieleden
der meesters, dan was toelating tot het gilde soms
alleen mogelijk door met een dochter of weduwe
van een der leden te trouwen. Tegenover de meesters
ontstond nu een klasse van arbeiders, gedoemd
hun geheele leven afhankelijk te blijven. Deze arbei-
ders organiseerden zich buiten de gilden in gezel-
lenvereenigingen (»Gesellenverbande" »Compagnon-
nages"), die tegen hunne patroons dikwijls een hard-
nekkigen strijd voerden. Brouwer Ancher verhaalt
hoe zij een meester tegen wien men grieven had »vuijl"
verklaarden. »Het gevolg van zulk een vuilverklaring
was, dat alle samenzwerende knechts zulk een winkel
verlieten — natuurlijk met verbreking van het con-
tract, waardoor zij aan hun meester verbonden waren —
en de goedwilligen, die niet aan hun complot wilden
deelnemen, vaak met geweld trachtten te dwingen
hun voorbeeld te volgen 2)." Alzoo een staking in
optima forma uit de 20® eeuw!

Nadat de stad ophield de economische eenheid te
vormen, moest in stede der gildenregeling een regeling
door een boven de steden staand gezag treden.

\') Dr. G. V. Below. Artikel »Zünfte" in Wörterbuch der Volks-
wirtschaft II bl. 982: »Dies ist die grosse soziale Leistung der Zünfte
im Mittelalter: die Herstelling und Erhaltung eines wohlhabenden
gewerblichen Mittelstandes."
ä) t. a. p. bl. 54.

-ocr page 19-

In plaats van de stedelijke besturen wierp zich nu
de staat op, als beschermer van de nijverheid. Bij
den overgang van het handwerk naar de manufactuur
en later de grootindustrie ontstonden werkplaatsen en
fabrieken, waarin een groot aantal arbeiders te samen
werkten. Het is bekend hoe in Frankrijk door Colbert,
zijn voorgangers en volgelingen, de industrie werd
bevorderd en tot in de kleinste bijzonderheden werd
geregeld. Dit geschiedde in reglementen, thans door
den staat uitgevaardigd i), die allerlei technische voor-
schriften en bepalingen ter verzekering van de orde
en tucht in de fabrieken inhielden. Het getal dezer
reglementen steeg tot ongeveer 150 2). Vooral de in
1669 uitgevaardigde ordonnanties rakende de textiel-
industrie waren zeer omvangrijk: »c\'était un véritable
code\'-\' zegt Levasseur. Over de regeling van de ver-
houdingen tusschen werkgever en arbeiders deelt laatst-
genoemde schrijver ons een en ander mede, over de
fabriek van goudlaken te Saint-Maur. Bij zonsopgang
moesten de arbeiders op het werk komen, en den ge-
heelen dag met enkele tusschenpoozen doorwerken.
Vloeken, praten en grappenmaken was verboden op
straffe van 3 tot 6 livres. Eveneens het zich begeven

Dr. H. W. Parnam. Die innere französische Gewerbepolitik
von Colbert bis Turgot, 1878, bl. 9 zegt b.v.: »Die bestehenden
Eeglements waren aber zum Theil sehr alte, noch aus der Zeit der
feudalen Selbstverwaltung, und auch die neuen waren von den ein-
zelnen Zünften selber redigirt, von der Eegierung nur genehmigt
und daher dem lokalen Herkommen nicht den Bedürfnissen des
Reichs angepasst."

E. Levasseur, Histoire des Classes ouvrières et de l\'industrie en
Prance avant 1789, deuxième édition, Tome second p. 215.
î) t. a. p. bl. 387.

-ocr page 20-

6

in andere lokalen of zieh van zijn plaats verwijderen.
Afwezig blijven, al was het slechts een halven dag,
werd streng gestraft. Ook buiten de fabriek moest de
arbeider zich ordelijk gedragen: Zondags naar de
mis gaan, fatsoenlijke genoegens zoeken en \'s avonds
voor 10 uur thuis zijn.

Dit stelsel van staatsvoogdij werd ook in andere landen
meer of minder streng toegepast. Het mag betwijfeld
worden, of de arbeiders onder dit stelsel een betere
positie innamen dan in het bloeitijdperk der gilden. Men
leest overal van onlusten en arbeidersvereenigingen,
die zich verzetten tegen de strenge voorschriften in
de reglementen. De patroons klagen over het slecht ge-
drag hunner werklieden, voornamelijk hierin bestaande,
dat zij op stel en sprong wegliepen. Om in Frankrijk
hieraan voorgoed een eind te maken, verscheen een
besluit van 2 Januari 1749, dat elke arbeidersvereeni-
ging verbood, en bepaalde, dat de arbeider alleen zijn
patroon kon verlaten, als hij van hem een schriftelijk
ontslagbewijs had gekregen; de volgende patroon mocht
den arbeider niet zonder zulk een biljet aannemen.\')

De groei van het productieproces duldde niet langer
een staatsbemoeiing als van Colbert en zijn opvolgers.
Alom werd op het einde der 18e eeuw aangedrongen op
bevrijding uit de knellende banden der gildenstatuten
en overheidsreglementen. Vrijheid! dat was de leuze,
die overal werd aangeheven. Men sloeg nu van het
eene uiterste naar het andere over. In plaats van
staatsbemoeiing predikte men algeheele staatsonthou-
ding. Zóóver ging zelfs de Fransche wetgever, dat hij

Levasseur, t. a. p. II 508. Farnam bl. 34.

-ocr page 21-

in de »Code civil" geen regeling van het arbeids-
contract heeft gegeven i), tenzij men de paar artikelen
over huur van diensten als zoodanig wil beschouwen.

»Kein Zweifel," zegt Brentano 2) »diese Ersetzung des
alten Arbeitsrechtes durch das Mietsrecht und des
alten Herrschaftsverhältnisses durch das Verhältnis
zwischen Warenkäufer und Warenverkäufer bedeutete
für die Arbeiter nach der formalrechtlichen Seite einen
enormen Fortschritt. Damit war ihre Gleichberechti-
gung mit dem Arbeitgeber durch die Gesetzgebung
anerkannt. Wie es zwischen dem Vermieter und Mieter
und dem Verkäufer und Käufer kein Verhältnis der
Unter- und Ueberordnung gibt, so war damit die
rechtliche Gleichheit von Arbeiter und Arbeitgeber
beim Abschluss des Arbeitsvertrags offiziell prokla-
miert." In het vervolg zouden dus, overeenkomstig
het beginsel van vrijheid van arbeid en beroepskeuze
de verhouding tusschen werkgevers en arbeiders door
hen zeiven worden geregeld.

Vooral na de uitvindingen van Kaye de Bury, James
Hargreaves, Richard Arkwright, James, Watt. e.a., nam
de industrie in Engeland, met name de textielnijver-

M. Bocleux Etudes sur Ie Contrat de travail \'1896, bl. 1 vlg.
verg. ook P. Hubert-Valleroux, Le Contrat de trarail, 1895, bl. 30 vlg.

Dr. L. Brentano, TJeber Arbeitseinstellungen und Portbildung
des Arbeitsvertrages, Schriften des Vereins für socialpolitik 1890.
Band 45, bl. XVIII.

Bijzondere omstandigheden waren oorzaak geweest, dat in de
eerste helft der \'19e eeuw op den m^nbouw het liberale beginsel
niet was toegepast. Het ontginningsrecht behoorde tot de regalia
van den Landsheer, zoodat de gansche leiding by de vorsten en
zijn ambtenaren berustte. De mijnarbeiders waren derhalve meer
te beschouwen als ambtenaren, dan als werklieden.

-ocr page 22-

8

heid, een enorme vlucht, i) Nu de staat had opgehouden
de industrie te regelen, rustte op de schouders van de
fabrikanten de taak, om voor den goeden gang van
zaken te zorgen. Het spreekt vanzelf, dat in de groote
fabrieken tucht moest heerschen, vooral als men be-
denkt, dat de arbeiders, die meest van het platteland
kwamen, veel minder aan discipline waren gewend dan
thans. Ter handhaving van de orde vaardigden zij —
in de vorm van een reglement, »Code of factory disci-
pline" geheeten — een reeks bepalingen uit, tegen welks
overtreding met strenge straffen werd gedreigd. In
plaats dus, dat de reglementen, zooals vroeger, door
den staat werden vastgesteld, en »specielle Polizei-
reglements für die Arbeiter einselner Staatsfabriken
waren, kregen zij het karakter van een voor de arbei-
ders door den patroon vastgestelde wet, waarin zoowel
ordevoorschriften werden opgenomen, als bepalingen
over het arbeidscontract. Aan bepalingen van de laatste
soort werd en wordt thans nog niet veel plaats inge-
ruimd, voorzoover deze n.1. de rechten der arbeiders
en de plichten der werkgevers zouden moeten om-
schrijven. Door de overmacht der patroons konden de
arbeiders zoo goed als geen invloed uitoefenen bij
de vaststelling der arbeidsvoorwaarden.

Omdat de arbeid de eenige bestaanbron is voor den
arbeider, moet hij in den regel wel toestemmen in het
equatieloon; weigeren beteekent voor hem hongeren.

Mr. D. A. Portielje en Mr. S. Vissering, Geschiedenis der Tarief-
hervorming in Engeland 1847 Dl I bl. 91 vlg.

Dr. C. Koehne, Die Arbeitsordnung vom Standpunkte der ver-
gleichenden Eechtswissenschaft (sep) bl. 8, (verder geciteerd als
vergl. K. W.)

-ocr page 23-

9

»L\'un, en ne concluant pas, manque à manger pour
lui et sa famille ; l\'autre, en ne concluant pas, manque
seulement à gagner. La nécessité presse celui-ci, alors
que l\'opportunité, dirige celui-là" \').

Is het contract eenmaal afgesloten, dan is volgens de
wet slechts een verhouding van huur en verhuur ont-
staan, doch inderdaad is de arbeider, wat betreft zijn
geheele persoonlijkheid, in de macht van zijn patroon
gekomen. Juister dan Brentano kan dit niet worden
gezegd : »Wer die Arbeitskraft mietet oder, um es
nationalökonomisch auszudrücken, ihre Nutzung, die
Arbeit, kauft, erlangt damit notwendig eine Herrschaft
über die Person des Arbeiters. Die Folge is : der Arbeits-
vertrag begründet nie bloss ein MietsVerhältnis über
die Arbeitskraft, sondern notwendig gleichzeitig ein
Herrschaftsverhältniss über die Person des Arbeiters.
Der Arbeitsvertrag ist nicht bloss ein wirtschaftlicher,
sondern und zwar notwendig gleichzeitig ein Herr-
schaftsvertrag. Das recht mag die Thatsache anerkan-
nen oder nicht, es kann an ihr selbst nichts ändern;
dagegen hat es weittragende Folgen, ob es dies aner-
kannt, indem davon abhängt, wer die Grenzen der mit
dem Arbeitsverhältnis verbundenen Herrschaft über
die Person des Arbeiters bestimmt."

Vandaar, dat men bij alle schrijvers leest, dat de
reglementen tot op dezen tijd niet anders zijn dan
dienstreglementen. »Fasst man", zegt b.v. Dehn

\') Barthélémy Eayraud, Le Contrat Collectif de travail. Paris
1901, hl. 202.

Die Arbeitseinstellungen t. a. p. bl. XlX.

Paul Dehn, Arbeitsordungen. Herausgegeben vom Verein »Con-
cordia" in Mainz, 1891, bl. 4. Evonzoo Dr. P. Bitzer, Der freie
Arbeits-Vertrag und die Arbeitsordnungen, 1872 bl. 31.

-ocr page 24-

10

»diese Beobachtungen zusammen, so ergibt sich, dass
die bisher vorhandenen Arbeitsordnungen der deut-
schen Fabriken thatsächlich den Charakter von Dienst-
ordnungen hatten, die Aufrechterhaltung der Disziplin
unter den Arbeitern bezweckten, zumeist die Rechte
der Arbeitgeber und die Pflichten der Arbeitnehmer
sowie die gegen letztere in Anwendung zu bringenden
Strafen bestimmten, während sie über die Pflichten der
Arbeitgeber und über die Rechte der Arbeitnehmer
zum grösseren Theil hinweggingen." De bepalingen
over het arbeidscontract treft men er dus slechts dan
in, wanneer deze moeten strekken tot handhaving van
de orde.

Met de invoering der grootindustrie ontstonden
vele misbruiken en verkeerde toestanden »welche
dem Nationalökonomen als Begleiterscheinungen der
Anfänge der Grossindustrie bekannt sind.-" \') Zij waren
van dien aard, dat al spoedig van verschillende zijden
zich stemmen verhieven ter verbetering van den
treurigen toestand der arbeidende klasse Sommigen
eischten, dat de Staat tusschen beide zou treden, anderen
drongen aan op afschaffing van het verbod van coalitie.
Alzoo werden in hoofdzaak twee middelen aangeprezen.

De eene richting wenschte de vrijheid van con-
tract gedeeltelijk weer te vernietigen, door wette-
lijke regeling en inkrimping van dat recht. Regeling
van de arbeidstijden, loonbetaling, arbeid van vrou-
wen en kinderen, ondersteuning in geval van ziekte,
invaliditeit, ongevallen enz. moest door den wetgever

\') Koehne, (verg. K. w.) hl. 9.

-ocr page 25-

11

ter hand worden genomen. Het moet erkend worden,
langs dezen weg zijn vele misbruiken den kop inge-
duikt en is de positie van den arbeider wel verbeterd.
Het blijft evenwel een nadeel van iedere sociale wet,
dat, wil zij niet geheel het vrije contract op zijde
zetten, een meer of minder groot terrein aan partijen
wordt overgelaten, waarop zij met inachtneming der
economische verhoudingen, naar goedvinden kunnen
handelen. Op dat enger omsloten gebied blijft de
arbeider dus evenzeer onderhevig aan misbruiken.

De voorstanders van de andere richting zochten steun
bij middelen, die de wettelijke gelijkheid en vrijheid
ook voor de arbeiders tot waarheid moesten maken.
Een krachtige arbeidersorganisatie moest in de plaats
van de individueele afsluiting van het arbeidscontract,
een collectieve regeling der arbeidsvoorwaarden in
het leven roepen. In plaats van de vrijheid van han-
delen dus te beperken, brachten zij deze in practijk.
Het is bekend dat in Engeland vooral de arbeiders,
tot dit laatste middel hun toevlucht hebben genomen.
De organisatie van den arbeid blijkt echter op den
duur niet bestand tegen de macht van het kapitaal,
zoodat tegenwoordig ook in Engeland meer en meer
stemmen opgaan, tot het in het leven roepen van
allerlei wettelijke bepalingen, voor volwassen arbeiders.

Op het vasteland is de arbeidersbeweging — mede
door langere handhaving van het coalitieverbod en
de latere ontwikkeling der grootindustrie — altijd
minder sterk geweest. Daar heeft men eerder zijn toe-
vlucht genomen tot wettelijke bescherming der arbei-
ders tegen het misbruik, dat de werkgevers van hun
vrijheid hebben gemaakt.

-ocr page 26-

12

Beschouwt men de beide wegen ter oplossing van de
sociale quaestie van naderbij, dan blijkt, dat beide niet
geringe voordeelen bieden. Een wettelijke regeling heeft
dit voor, dat zij overal geldt en tevens duurzaam is; heeft ^

eenmaal de wet b.v. arbeidsduur vastgesteld, dan is deze
regeling over het geheele land van kracht en kan niet
dan door dezelfde autoriteit worden vervangen. De
organisatie weet vaak goede arbeidsvoorwaarden van
de werkgevers af te dwingen, doch deze gelden dan
in den regel voor een bepaald bedrijf of streek, ter-
wijl door de krachtige reactie der patroons of de
drang der economische omstandigheden de meeste
voordeelen dikwijls spoedig weer verloren gaan. Ik
zeide het reeds, dat bij iedere wettelijke regeling door

f

den wetgever een gebied van vrijheid wordt openge-
laten, waardoor de kans blijft, — en deze is niet denk-
beeldig — dat misbruiken voortbestaan. Hier nu kan
de organisatie te hulp komen. Tegenover de macht
van het kapitaal stelt zij de georganiseerde macht
van den arbeid en belet dan, dat van de vrijheid een
verkeerd gebruik wordt gemaakt.

Omdat beide middelen hunne eigenaardige voor-
deelen aanbieden, ben ik van meening, dat, ter ver-
betering van den toestand der arbeidende klasse, moet
worden aangestuurd op een flinke vakbeweging, ge-
paard met politieke actie ter verkrijging van wettelijke
regeling. Bij het stellen van eischen aan den wetgever
houde men evenwel rekening met wat volgens de inter-
nationale verhoudingen mogelijk is, en met de kracht der
organisatie, omdat door deze op de voortdurende toe-
passing van de wetten moet worden toegezien. Het
komt mij voor, dat de wetgever zich niet behoeft te

-ocr page 27-

13

beperken, tot het in de wet vastleggen van reeds ver-
overde verbeteringen, doch dat hij ook verder kan
gaan; is de politieke macht der arbeiders gering, dan
zal dit laatste niet licht gebeuren.

Deels uit humanitaire overwegingen, deels om aan
de eischen der strijdende arbeiders tegemoet te komen,
zijn ook sommige patroons uit eigen beweging over-
gegaan tot het treffen van maatregelen in het belang
hunner arbeiders.

Van de middelen ter verbetering van maatschappelijke
wanverhoudingen, wordt in dit proefschrift alleen ge-
handeld over de wetgeving, voor zoover betreft de
reglementen. Hoe interessant een studie ook moge zijn
over de collectieve contracten, gesloten tusschen werk-
geversvereenigingen en vakorganisaties, welke in regle-
menten worden uitgewerkt, ik kon er niet toe besluiten,
ze hier te behandelen, voornamelijk omdat de tijd mij
ontbrak, dit zeer omvangrijke onderwerp nader te
bestudeeren.

Dit is dan ook de reden, dat ik mij moest bepalen,
bij de bespreking van de ons omringende landen, tot
het geven van een juridisch-technische beschrijving
der reglementen. Men verwijte mij dus niet, dat in
die paragraphen geen beschouwingen voorkomen over
de oeconomische verhoudingen, de redenen waarom
de wetgever besloot tot het uitvaardigen van verschil-
lende sociale wetten, de kracht der organisaties enz.
enz. Voor een behoorlijke uiteenzetting van dergelijke
problemen, dient men een omvangrijk onderzoek in
ieder land afzonderlijk in te stellen.

-ocr page 28-

14

De economische verhoudingen elders en in Neder-
land loopen echter niet zóó uiteen, dat, een beschrij-
ving van de buitenlandsche wetgeving, niet als leid-
draad voor onze regeering en parlement zou kunnen
dienen.

Aangezien voor het ontstaan der reglementen, in den
zin der definitie op bl. 1 gegeven, een grootere fabriek
en de vrije regeling der arbeidsverhoudingen nood-
zakelijke voorwaarden zijn, treft men ze eerst in de
18® eeuw aan. Het eerste moderne reglement wordt
vermeld door Andrew Ure\'), in de door Richard
Arkwright in 1768 te Nottingham opgerichte katoen-
spinnerij, waar verschillende voorschriften werden
samengevoegd tot een «code of factory discipline". Ook
in andere landen wordt van dergelijke reglementen
gewag gemaakt. Schmoller en Hintze deelen b.v, het
uit 1788 dateerende reglement der Crefelder zijdefabriek
van de firma Cornelius en Joh. Floh mede.

Zooals reeds is gezegd, met de invoering der groot-
industrie en in het bijzonder dezer reglementen, een-
zijdig door de patroons vastgesteld, ontstonden vele
misbruiken. De arbeider, die dankbaar is, dat hij wordt
aangenomen, bekommert zich in den regel weinig om
het reglement; het wordt hem misschien voorgelezen
of aangeboden, wellicht ook neemt hij geen kennis van

\') The philosophy of manufactures 1835, bl. 15 (aangehaald bij
Koehne).

Schmoller und Hintze, Die preussisehe Seidenindustrie des 18
Jahrhunderts, II, 661—663.

-ocr page 29-

15

den inhoud en verbindt zich stilzwijgend of uitdrukkelijk
tot onderwerping aan alle gemaakte of nog te maken
bepalingen. Hij heeft niet den minsten invloed op
den inhoud van dit voor hem zoo gewichtig stuk.

Voor den werkgever was het zeer verleidelijk, van
zijn overmacht misbruik te maken. Van uit alle landen
verneemt men dan ook klachten over den inhoud en
handhaving der reglementen.

Bijna overal gaat het boetenstelsel alle redelijke
grenzen te buiten. E. Vander velde \') deelt een geval
mede, waarbij de arbeiders, die door het niet op tijd
aankomen van den trein te laat op hun werk ver-
schenen, met hooge boeten werden gestraft; voor een
vergrijp alzoo, waaraan zij part noch deel hadden.

Vervolgens werd geklaagd, dat de arbeiders langen
tijd van te voren moesten opzeggen, terwijl de werk-
gever zich het recht voorbehield terstond te ontslaan.
Elders leest men weer, dat arbeiders en zelfs arbeid-
sters zonder gegronde redenen tot verdenking van
diefstal zich door werkbazen moesten laten onderzoe-
ken, hetgeen tot onzedelijkheden aanleiding gaf. Ver-
volgens werden reglementen aangetroffen, die tegen
de wet zondigden, o.a. Zondagsarbeid op straffe van
ontslag voorschreven, terwijl de wet dat uitdrukkelijk
verbood. Ik laat het bij deze enkele voorbeelden, die
met een groote reeks andere zouden zijn aan te vullen.

Tegen de eenzijdige vaststelling van het reglement
door den patroon, hebben zich de arbeiders verzet.
In den beginne zonder succes, omdat — vreemd ge-
noeg — waar de wet het beginsel van vrijheid op den

1) Brauns Archiv. Bd. IX, hlz. 556 vlg.

2) H. Herlv-ner Brauns Archiv. III bl. 245—247.

SS

-ocr page 30-

16 )

plaatste, in één opzicht den arbeiders de vrijheid niet
werd toegestaan, waar deze n.1. in vereeniging met
elkander, moest strekken om hunne positie te ver-
beteren en de wettelijke tot een feitelijke vrijheid te
maken. Zij drongen aan op de verwijdering van al
te strenge voorschriften en hooge boeten, en de op-
neming van bepalingen, die hunne rechten zouden
omschrijven. Dank zij de vrij krachtige organisatie,
is hiervoor in Engeland meermalen met succes geageerd.
In vele bedrijven toch, worden de arbeidsvoorwaarden
door beide partijen vastgesteld en in de reglementen
opgenomen i).

In den laatsten tijd hebben sommige ondernemers
uit eigen beweging — »parfois et ä titre absolument
gracleux et spontane" zegt Hubert-Valleroux —
het medezeggenschap aan hunne arbeiders toegestaan.

Hiertoe roepen zij meermalen een fabrieksraad, kern,
Ausschuss, in het leven, die dan namens de arbeiders
met den patroon moet overleggen. Een fabriek, waar
een dergelijke Inrichting bestaat, wordt meermalen
vergeleken met een Constitutioneele Monarchie —
m.i. geheel ten onrechte. In de eerste plaats gaat deze
vergelijking mank, omdat de fabrieksraad geen deel
der wetgevende macht (volksvertegenwoordiging) kan

I) Zie Hoofdstuk IV, Afdeelinç 6.
ï) Le Contrat de Travail bl. 372.

3) H. Freeze, Das konstitutionelle System in Pabrikbetriebe. 1900.
P. Dehn, t. a. p. bl. 19: Waar het reglement zonder toezicht der
overheid wordt gemaakt door den patroon alleen, spreekt hij van
de tijd »des patriarchalischen Absolutismus." Bestaat dit wel dan is
men genaderd aan »Epoche des aufgeklärten Despotismus", terwijl
een »gemässigter Konstitutionalismus" is ingetreden als de arbeiders
worden gehoord.

-ocr page 31-

17

genoemd worden, daar zij slechts een college van
advies is. In de tweede plaats, omdat de fabrieksraad
niet kan eischen, dat hare medewerking wordt ge-
vraagd. Immers, de geheele instelling is niets anders
dan een gunst van den fabrikant, die hij, wanneer
het hem goeddunkt, terstond weer kan intrekken. Zou
men toch een parallel met het staatsrecht willen trek-
ken, die evenwel nooit zuiver kan zijn, dan vergelijke
men een dergelijke fabriek met een absolute monar-
chie, aan welks hoofd een verlicht monarch staat,
die zich door middel van eenige vertegenwoordigers
der onderdanen, op de hoogte wil stellen hunner mee-
ningen. Men houde evenwel in het oog, dat ook de
werkgever nooit geheel vrij is, om te doen wat hij
wil; door de concurrentie en de ruilverhoudingen is
hij immers gebonden ! Wil men werkelijk het consti-
tutioneele systeem invoeren, dan zou het parlement
I (de fabrieksraad) aan de wetgevende maatregelen zijn

i goedkeuring moeten hechten, en niet willekeurig door

■ den patroon kunnen worden opgeheven. Of men hiertoe

zal komen? Zeker niet uit eigen beweging zullen de
; I werkgevers hiertoe overgaan, daar zij, alleen de risico

! dragende, het gezag met de arbeiders niet zullen

i : willen deelen. Veel waarschijnlijker lijkt de overgang

ij tot de Republiek, waarvan de coöperatie een voor-

af beeld is, en waar dan de ledenvergadering het regle-

j ment vaststelt.

!

i

I Het duurde tot in de tweede helft der 19e eeuw,

alvorens de wetgever deze misbruiken door de wet
! trachtte te verijdelen. Aan enkele pogingen heeft het

evenwel niet ontbroken. De eerste, die op deze materie

2

-ocr page 32-

18

de aandacht vestigde, was Louis Costaz. De Fransche
Minister Chaptal had hem opgedragen een ontwerp-
fabriekswet samen te stellen. In dit ontwerp, dagtee-
kenende van 1802, trof men een onvoldoende rege-
ling aan.

Eene latere poging van eenige afgevaardigden in
de duitsche nationale vergadering te Frankfort mis-
lukte evenzeer. Volgens dit ontwerp zouden de regle-
menten worden vastgesteld in gemeen overleg tusschen
afgevaardigden der patroons en werklieden.

Meer succes had de Züricher Professor Bluntschli
van zijn voorstel. In het door hem samengestelde eerste
ontwerp Burgerlijk Wetboek van het Kanton
Zürich,
kwamen eenige bepalingen over de reglementen voor.
Daar dit onderwerp in het B. W. niet op zijn plaats
was, werd het daaruit gelicht en tot een afzonderlijk
ontwerp omgewerkt, dat 24 October 1859 tot wet werd
verheven.

Ongeveer te zelfder tijd kwam in Oostenrijk een
mijnwet tot stand, waarin eenige voorschriften over
de z.g.n. »Dienstordnung" voorkwamen. Deze wet was
de eerste, die brak met het oude »Direction" stelsel,
volgens hetwelk de Staat tot in bijzonderheden de
verhoudingen tusschen de mijnwerkers en hunne superi-
euren regelde. Zij schreef voor, dat in iedere mijn een
door den mijneigenaar opgesteld reglement zou worden
ingevoerd. Men ziet dus, dat ongeveer tegelijkertijd
de regeling van ons onderwerp door de wet is ter
hand genomen. Een geheel hoofdstuk besteed Koehne
aan het bewijs, dat de beide wetten geheel onafhankelijk
van elkander zijn tot stand gekomen. »Fabrikordnung
und bergrechtliche Dienstordnung," zoo luidt zijn

-ocr page 33-

19

conclusie »sind also in ihrer Entstehung von einander
ganz unabhängig."

Het voorbeeld, door Zürich en Oostenrijk gegeven,
is langzamerhand in de meeste landen van Europa
gevolgd; in die regelingen vindt men de hoofdbeginselen
van deze beide wetten terug.

Nadat in 1859 de Oostenrijksche Gewerbeordnung
de voorschriften van de mijnwet had overgenomen,
volgden in de zestiger jaren verschillende Duitsche
Staten, o.a.
Würtemberg (Gewerbeordnung 1861,) Saksen
(Gewerbegesetz 1861 en Berggesetz 1868) en Baden
(Gewerbeordnung 1862). Ook Pruisen had een regeling
tot stand gebracht, die echter alleen voor de mijnregle-
menten gold. Zij was echter van zeer korten duur. Na
5 jaren van kracht geweest te zijn, werd zij door de
mijnwet van 1865 weer ingetrokken. In verreweg het
grootste gedeelte van het tegenwoordige Duitsche Rijk
dus liet de wet zich met de »Fabrikordnungen" niet in.
Wel werd een vergeefsche poging gewaagd bij de
behandeling van de Gewerbeordnung van 1869, die
voor den Noord Duitschen Bond zou gelden, en de
afzonderlijke regelingen der aangesloten staten ophief.

In Zwitserland hadden meerdere kantons de rege-
ling van Zürich gevolgd. Aangezien de wenschelijk-
heid van een uniforme regeling, die voor den geheelen
Bond zou gelden, meermalen was gebleken, had men,
na wijziging der grondwet, in 1877 een »Bundesgesetz"
in het leven geroepen, die over de reglementen vrij
volledige voorschriften gaf, o.a. voor het eerst bepaalde,
dat de arbeiders gehoord moesten worden bij de vast-
stelling.

In tijdsorde volgen nu de wet van Hongarije van

-ocr page 34-

20

1884, ongeveer gelijkluidend aan die van Oostenrijk,
en van
Rusland van 1886, eerst alleen voor fabrieken
geldende, na 1892 ook voor mijnen.

De Duitsche wetgever regelde ten slotte nu ook de
»Arbeitsordnungen." Te gelegenheid van de belangrijke
wijziging in 1891 van de Gewerbeordnung, werden
verschillende paragraphen ingelascht, die blijk gaven,
dat de Duitsche wetgever gebruik had gemaakt van de
ondervinding elders opgedaan. In 1900 werd de ver-
plichting uitgebreid van fabrieken tot winkels en maga-
zijnen. Het mijnrecht was onder deze wet niet begrepen,
want dat wordt niet door het Rijk, doch door de afzon-
derlijke Staten ieder zelfstandig geregeld. Na de aan-
vulling der Gewerbeordnung van 1891, nam ook de
Pruisische mijnwet in 1892 een regeling der mijnregle-
menten, op die ze verplicht invoerde. De kleinere staatjes
hebben haar gewijzigd of ongewijzigd overgenomen.
In 1892 sloeg ook
Noorwegen denzelfden weg in, door
zoowel voor den mijnbouw als voor de fabrieken een
reglement verplicht voor te schrijven.

Na vermelding van een Engelsche mijnwet van 1887,
een
Rumeensche van 1896 en een Spaansche van 1897,
die alle eenige voorschriften over deze materie gaven,
besluit ik deze drooge opsomming, noodzakelijk om een
beknopt overzicht van de buitenlandsche wetgeving te
krijgen, met de mededeeling dat in 1896 ook
inBelgie
een afzonderlijke wet op de »règlements d\'atelier" is
vastgesteld, die zoowel op industrieele als commerciëele
ondernemingen betrekking heeft.

«3

-ocr page 35-

HOOFDSTUK II.

het rechtskarakter van het reglement.

Ten einde een juist inzicht te verkrijgen in het
juridisch karakter en de bindende kracht der regle-
menten, in den zin zooals die in den aanvang zijn
gedefinieerd, dient men een onderscheid te maken
tusschen diegene:

a. die niet als gevolg van een wettelijke verplichting
Avorden uitgevaardigd,

h. die, waarmede dit wel het geval is. \')

a. Niet wettelijk verplichte Reglementen.

Uit de arbeidsovereenkomst ontstaan, behalve de
verplichting tot arbeiden, nog andere verplichtingen,

«7

Dr. C. Koehne, Die Arbeitsordnungen im deutschen Gewerbe-
recht, 1901, bl. 38, onderscheidt: 1. facultatieve (»einfache") en 2.
obligatoire reglementen. De laatste soort verdeelt hij in a) »quali-
ficierte" (als de wet ook de verplichte inhoud aangeeft) en
V) nicht
qualifierte" (als dit niet het geval is). Verg. dezelfde (vergL R.
W.) bl. 21.

-ocr page 36-

22

o.a. tot het in acht nemen van de regels tot hand-
having der orde, voor het geval althans meerdere
arbeiders in een fabriek of werkplaats samenwerken.

In de buitenlandsche wetten staat dit uitdrukkelijk
vermeld.\') Onze wet zegt dit niet met zoovele woorden, "■\')
omdat het arbeidscontract niet wordt geregeld; het
volgt echter uit art. 1375, B, W.: »Overeenkomsten
verbinden niet alleen tot datgene hetwelk uitdrukkelijk
bij dezelve bepaald is, maar ook tot al hetgeen dat,
naar den aard van dezelve overeenkomsten van de
billijkheid, het gebruik of de wet wordt gevorderd."
Het kan toch moeilijk worden ontkend, dat aard, bil-
lijkheid en gebruik niet zoude medebrengen, dat de
arbeider ordelijk en volgens de aan wijzigingen van
den patroon werken moest. Indien nu de werkgever
dergelijke regels tot één geheel in den vorm van een
reglement samenvat, dan is de arbeider
ex contraetu
gebonden, dit reglement na te komen. Het is volstrekt
niet noodig voor de bindende kracht, dat hij (de
arbeider) kennis draagt van het bestaan van zulk een
reglement, omdat hij, in welken vorm die regels ook
gegoten zijn, ten allen tijde verplicht is, die op te
volgen. •\'\')

Tot een geheel andere conclusie zal men moeten
komen, indien in het reglement bepalingen voor-
komen, die naar den aard der overeenkomst, door
de billijkheid, het gebruik of de wet niet worden ge-
vorderd.

\') Belgie (art. 7 wet 1900), Oostenrijk (Gew. ord. § 76), Duitsch-
land (Gew. ord. § B. G. B. 619 vlg.)

Wel het ontwerp Gort v. d. Linden, art. 1639é.
3) Aldus ook Dr.
F. Bitzer, t. a. p. bl. 23.

-ocr page 37-

23

Dit is het geval, wanneer met straffen wordt gedreigd,
indien de voorschriften van het reglement mochten
worden overtreden. Immers, wanneer de arbeider de
door den patroon gestelde regels, omtrent het ver-
richten van den arbeid, niet nakomt, dan brengt de
aard van het arbeidscontract — evenals dit bij ieder
contract het geval is — mede, dat de verbintenis
wordt opgelost in vergoeding van kosten schaden en
interesten. \') De wederpartij kan in dat geval, zoo zij
dit verlangt, ook ontbinding vragen. Doch de aard
van het arbeidscontract brengt niet mede, dat den
patroon een straffende bevoegdheid toekomt. Daar-
voor is noodig, dat de wet deze bevoegdheid uitdruk-
kelijk verleent,of dat partijen, tot zekerheid van
de uitvoering der verbintenis, het beding van straf
in het contract hebben opgenomen. Dit laatste nu kan
niet geschieden zonder toestemming van den arbeider,
\'t zij uitdrukkelijk \'t zij stilzwijgend.

Daar de kracht van de regiementen in den regel in
de strafbepalingen wordt gezocht, ontbreken ze zoo
goed als nooit. Nu volgt uit het bovenstaande, dat de
arbeider, zoo hij geen kennis heeft gedragen van het
bestaan van een dergelijk reglement, niet verplicht is
zich de straffen te laten welgevallen. Onderteeke-
ning van zulk een reglement is niet noodzakelijk,
omdat de toestemming ook mondeling, ja zelfs stil-

\') Burg. Wetb. art. 1272, 1275; Code Civil art. 1142. Bürg. Ges.
Buch Deutschen Reichs § 286, 325.

ï) B. W. art. 1302. Code Civil art. 1184, B. G. B. § 325.
3) Ontwerp Cort v. d Linden, art. 1037/.

\'•) Aldus ook Kantonrechter Amsterdam 22 October 1894 W. 6586.

-ocr page 38-

24

zwijgend gegeven kan worden. Hetzelfde is het ge-
val, indien voorschriften zijn opgenomen over ver-
houdingen buiten de fabriek (b.v. vereenigingsrecht,
fondsen enz.) Zij gelden alleen, wanneer de arbeiders
in die bepalingen hebben toegestemd, en voor zoo-
ver ze niet met de publieke orde of goede zeden
strijden.

Eveneens volgt uit het voorgaande, dat bepalingen,
die slechts met beider toestemming mogen worden
opgenomen, niet eenzijdig kunnen worden gewijzigd.
De arbeider verbindt zich echter in den regel bij
voorbaat tot onderwerping aan alle later te maken
wijzigingen. Of zulk een beding rechtsgeldig is? Men
zou het kunnen betwijfelen, omdat een dergelijke
clausule, waardoor de arbeider geheel in de macht van
den patroon kan geraken, in strijd met de openbare
orde en goede zeden genoemd zou kunnen worden.

Met de bovenstaande beschouwing zijn de schrijvers,
die er zich over uitlaten, het eens. Zoo onderscheidt
b v. Bodeux :
»règlements, qui renferment toute la legis
lation de l\'usine ou toutes les conditions auxquelles on
offre le travail" en
»prescriptions qui ne sont que de
purs orders susceptibles d\'être changés à chaque in-
stant par l\'autorité et dont l\'ouvrier ne peut se tar-
guer" (bldz. 63).

\') Hubert-7alIeroux, bl.372: »Rédigés alors par le chef d\'industrie,
l\'ouvrier est présumé, par le fait de son entrée, les avoir acceptés.
C\'est par cette acceptation tacite que ce forme le contrat."
Aldus ook Eb. Amsterdam. (Egel. Bijblad 1859 bl. 387).
3) Hubert-Valleroux t. a. p. Koehne, (vergl. E. w.)bl. 21, Bodeux
bl. 63-66, 182.

-ocr page 39-

25

b. Ylettelijk verplicht Reglement.

Niet zoo eenstemmig denken de schrijvers over het
rechtskarakter der reglementen onder b) genoemd. In
ons land kwam dit meeningsverschil reeds terstond uit
bij de ontwerpen Drucker en—Gort van der Linden.

»Over het rechtskarakter van het fabrieksreglement
zijn twee meeningen verdedigd", zegt de Minister in
de memorie van toelichting.\') Dit is in zoo verre juist,
dat de vele uitspraken hieromtrent in hoofdzaak tot
twee groepen kunnen worden teruggebracht.

I. Sommigen o.a. Drucker, Neukamp, Soetbeer
Oppermann, Rüdiger, Laband,\') Schreiber, \'ä) Bo-
deux en Truyen beschouwen ook dit soort van
reglementen als een
bestanddeel van de arbeidsover-
eenkomst.
Voor de geldigheid is dus een conditio sine

\') Bijl. Hand. St, Gen. 1900—\'01, n». 222, bl. 27.

Mr. H. L. Drucker, Ontwerp van wet tot regeling van de
arbeidsovereenkomst 1898, bl. 57.

3) Dr. E. Neukamp, Zeitschr. f. d. ges. Staatswissenschaften, Bd. 47,
4891, bl. 28 vlg.

Dr. H. Soetbeer, Entwurf einer Arbeitsordnung 1892, Vorwort.

5) W. Oppermann, Anleitung zur Aufstellung und Prüfung der
Arbeitsordnungen, 1896 bl. 2.

®) Dr. V. Eüdiger, Wegweiser zur Aufstellung von Arbeitsord-
nungen, 3e aufl. 1892, bl. 4, 10.

7) Laband, Staatsrecht ii, bl. 207.

Dr. K. Schreiber, Der Arbeitsvertrag nach heutigem Oester-
reichischem Privatrecht, 1887, bl. 24, 25.

9) Bodeux, t. a. p. bl. 209.

\'<•) Truyen, Het Eechtskarakter der zoogenaamde arbeidsreglementen
prfst. Amsterdam 1901, bl. 37.

-ocr page 40-

26

qua non, \') dat partijen met de wetenschap van het
bestaan van een reglement, het contract hebben ge-
sloten. Met deze laatste gevolgtrekking kan Koehne
zich niet vereenigen. Hij zegt: »Die qualificirte
Arbeitsordnung ist eben Vertragsinhalt, beruht aber
nicht auf Verabredung der Betheiligten," want schrijft
hij iets verder : »Dem Fabrikbesitzer wird also
formell das Recht gegeben, die in den Arbeitsverträgen
regelmässig wiederkehrenden Bestimmungen, den gene-
rellen Inhalt des Arbeitsvertrags, wie wir jene Bestim-
mungen nennen können, einseitig fest zustellen." De
arbeiders, meent hij, kunnen door dit voorschrift van
de wet geen nadeel ondervinden, omdat er een staats-
controle op de reglementen wordt uitgeoefend, en
voortaan het arbeidscontract »bestimmt und klar for-
mulirt" is.

Tegenover hen, die, zooals Mr. Gort van der Linden,
meenen, dat het onvereenigbaar is met het karakter
eener overeenkomst, dat een gedeelte van den inhoud
eenzijdig door slechts eene der partijen wordt vast-
gesteld beroept hij zich op andere wettelijke voor-
schriften, die ook aan een der partijen opdragen, den
inhoud der overeenkomst te bepalen, b.v. voorwaarden
en tarieven van spoorwegmaatschappijen, entrepots,
stationeerende rijtuigen enz. Volgens Koehne behoeft

ï) Aangezien alle wetten meer of minder uitvoerig den inhoud
van het verplicht reglement aangeven, en daaronder steeds allerlei
bepalingen voorkomen die niet alleen op de orde en tucht slaan,
kan van een wettelijk »dienstreglement", dat zonder toestemming
van partijen zou kunnen gelden, geen sprake zijn.

Koehne, (vergl. R. w.) bl. \'29.
3) t. a. pl. bl. 30.

Memorie van toelichting bl, 27.

-ocr page 41-

27

de arbeider dus geen toestemming te geven, zelfs niet
stilzwijgend, aangaande het reglement. Als later blijkt,
dat hij niets afwist van het bestaan van een reglement,
zal het toch gelden. Ging een dergelijk beroep op,
dan zou dit een afwijking zijn van den regel, dat ieder
geacht wordt de wet te kennen.

Verwarring wordt in deze quaestie door Mr. Truyen
gestichtHij onderscheidt n.1. niet, of men te doen
heeft met een reglement sub
a) of sub b). Immers,
alleen als de wet voorschrijft, dat een der partijen
den inhoud van een contract zal vaststellen, gaat de
redeneering van Koehne op. Daarom beroept de
laatste zich ook terecht alleen op die contracten
waarbij
volgens de wet dit recht wordt toegekend
Mr. Truyen vergelijkt echter de obligatoire regle-
menten met »vaste huurformulieren," en doet het dan
voorkomen, alsof de inhoud van die overeenkomst een-
zijdig wordt vastgesteld. Dit is m.i. onjuist, omdat
nergens de wet aan den verhuurder het recht hiertoe
geeft. De inhoud wordt »vastgesteld" door beide con-
tractanten in overeenstemming, al belast zich ook de
verhuurder met het »ontwerpen." Had Mr. Truyen
het woord »vaststellen" door »ontwerpen" vervangen,
dan was hetgeen hij zeide juist, doch dan verloor de
geheele redeneering alle kracht, omdat ze dienen moet

\') Mr. Truyen, W. 37.

2) Koehne, (vergl. R. w.) bl. 31; »Auch in diesen Fällen kommt
es deshalb häufig vor, dass der Staat ueberlegene Vertragspartei
gleichzeitig ermächtigt und zwingt den generellen Inhalt der von
ihr abzuschliessenden Verträge ein für alle Mal festzustellen."

Von Landmann spreekt van een »Vertragsentwurf" (R. G. 0.
bl. 267).

-ocr page 42-

28

ter bestrijding van hetgeen Mr. Cort v. d. Linden
beweert.

II. Anderen zijn van meening, dat het verplicht
reglement een
verzameling van objectieve rechtsregels
is, door den patroon vastgesteld.

a. Volgens eenige dezer rechtsgeleerden, Bombak.\')
Schenkel -) e.a. wordt den werkgever door den Staat het
recht, om objectief recht uit te vaardigen,
toegekend,
zoodat het reglement dan beschouwd moet worden als
»ein Product einer dem Fabrikbesitzer eingeräumten
Verordnungsbefugniss, in dem der Staat ihn gewisser-
massen zu seinem Organ gemacht haben soll"

b. Volgens anderen handelt de werkgever krachtens
eigen recht, zoodat het reglement dan beschouwd
moet worden als »ein vom Fabrikbesitzer kraft eige-
nen Rechtes erlassenes Gesetz" Bij deze opvatting
moet men dus aannemen, dat het recht van heer-
schappij over de arbeiders niet door den wetgever
is toebedeeld aan den werkgever, doch
erkend.

Hoewel Mr. Cort v. d. Linden zich er niet uitdruk-
kelijk over uitlaat, zou men hem met Rehm Not-
hardt") e.a. onder de laatste categorie moeten rang-
schikken.

Het verschil van opvatting van al deze schrijvers
koint naar mijne meening voor een groot deel hieruit

\') C. Bornhak, Annalen des D. E. bl. 669—673«.

Dr. K. Schenkel, Die Deutsche G. O. 1894, Band II, bl. 430
n". -1, bl. 463 n». 1.

3) Koehne, (vergl. E. w.) bl. 25.

\'\') Koehne, (verg. E. w.) t. a. p.

5) H. Eehm, Ann. d. D. Eeichs 1894, bl. 136, 137, 155, 156.

6) Notbardt, Zeitsch. f. d. ges. Staatsw. \'1899, bl. 347.

-ocr page 43-

29

voort, dat men over twee verschillende zaken rede-
neert, die met den zelfden naam — reglement — wor-
den aangeduid. Die er den volledigen inhoud inzien
van de arbeidsovereenkomst, de opschriftstelling van
rechten en verplichtingen van beide partijen, hebben
meer het oog gericht op wat men, met een bijvoeging
als »arbeids"reglement zou kunnen qualificeeren (»in
den ruimeren zin" voegt Mr. Truyen er aan toe).
De anderen denken meer aan het »dienst"reglement,
dat slechts aanwijzingen inhoudt, waarnaar de arbei-
der moet werken en de tucht moet in acht nemen,
de opschriftstelling dus alleen van de plichten der
arbeiders \'). Met dit onderscheid voor oogen is het
begrijpelijk hoe men tot deze tweeërlei conclusie kan
komen. Dit onderscheid wordt ook in het oog gehou-
den door de Rb. Amsterdam. -)

Door de wettelijke regeling wordt het reglement
een
publiekrechterlijk instituut. Terecht zegt Prof.
Seydel: »Der Erlass der Arbeitsordnung ist für den
Fabrikherren der Staatsgewalt gegenüber Erfüllung
einer öffentrechtlichen Pflicht, den Arbeitern gegen-
über eine privatrechtliche Handlung."

Deze publiekrechterlijke plicht bestaat voor den werk-
gever hierin, dat hij een reglement moet maken en
ophangen, een exemplaar moet zenden aan de contro-

\') In deze opvatting versterkt mij een uitdrukking van Mr. Cort
v. d. Linden als: »reglementen voor den werkgever in zijn belang
vastgesteld" (Mem. op art. 1637^) en »voor den arbeider verbindend
reglement" (art. 1637;\'.)

\'-) 14 April 1858 (Eecbtsgeleerd Bijblad 1859 bl. 387).
3) Bayer, Staatsrecht V, bl. 712.

-ocr page 44-

30

leerende ambtenaren, soms ter goedkeuring, soms ter
kennisneming, dat hij op last der overheid wijzigingen
moet aanbrengen enz. Verzuimt hij een en ander, dan
pleegt hij een overtreding en wordt gestraft.

Ook practisehe beteekenis heeft de erkenning of
men het reglement al dan niet als inhoud der over-
eenkomst beschouwt. In het eerste geval worden alle
geschillen over \'t reglement, berecht door den rechter
die over het arbeidscontract heeft te oordeelen \'). Stelt
men zich op het andere standpunt, dan zal de bur-
gerlijke rechter of wie hem vervangt, onbevoegd zijn
b.v. over straffen te oordeelen 2).

Eveneens varieert het karakter der boeten, al naar-
mate men zich bij deze of gene opvatting aansluit.
Bij Drucker c.s. is de boete niet anders dan een be-
ding van straf of »Conventionalstraf" (Oostenrijk
G. O. § 90). ®) Bij Gort van der Linden c.s. wordt
het een disciplinaire straf die de patroon, krach-
tens door de wet hem opgedragen of erkend tucht-
recht, kan opleggen. Het gevolg van dit verschil-
lend karakter der boeten zal zijn, dat bij de eerste
opvatting de rechter volgens het Burgerlijk Recht
zal rechtspreken, en b.v, een bepaling als in het
Duitsche B. W. s) voorkomt, tot het tegengaan van
te hooge straffen, kan toepassen.

\') Aldus Koehne bl. 217 (a. o.) Oppermann, bl. 36,

Aldus Rehm, bl, 137, 145, Apt. Ai-chiv. f, öff. ß, XV, bl, 334.
3) Verg. Truyen bl, 92,

De Staatsspoor, in haar Reglement art, 70 matigt zichzelf het
recht aan van »disciplinaire straffen"!

5) Bürg, Ges. Buch § 343: »Ist ein verwirkte Strafe unverhält-
mässig hoch, so kann sie .,,. herabgesetzt werden____"

-ocr page 45-

31

Omdat voornamelijk van de text der verschillende
buitenlandsche wetten, en nederlandsche ontwerpen
afhangt, welke opvatting men moet onderschrijven,
wordt verder verwezen naar de volgende hoofdstukken
(Zwitserland, Oostenrijk, Duitschland).

-ocr page 46-

HOOFDSTUK HI.

de arbeidsreglementen in nederland.

Afdeeling I. — Inleiding.

f

1:.\'
f-

Het mag als bekend verondersteld worden, dat reeds
in de 17e eeuw in ons land de industrie tot bloei was
gekomen. Herkner zegt er van \'): »In der neuzeitlichen
Entwicklung gibt es nur ein Land, das bereits in
dem Masse wie England Industrie — und Handelsstaat
gewesen ist, nämlich Holland." Vooral deed de opheffing
van het edict van Nantes de grootindustrie met reu-
zenschreden voorwaarts gaan, omdat ons land door
tal van refuges werd overstroomd, waaronder zich vele
ambachtslieden en industrieelen bevonden. 2) Aangezien
geen nieuwe gilden meer werden opgericht, en de be-
lemmerende bepalingen der bestaande Statuten op de
vluchtelingen niet van toepassing verklaard of opge-

\') Heinrich Herkner, Die Arbeiterfrage, 3e aufl. 1902, bL 56.
ï) Coronel, Armwezen te Middelburg 1859, bl. 130.

-ocr page 47-

33

heven \') werden, hadden de industrieelen hun handen
vrij. Verschillende nieuwe industrieën ontstonden, die
niet alleen aan duizenden werk verschaften, maar ook
de huisarbeid door fabrieksarbeid vervingen. 2) Zoo
vermeldt b.v. Pringsheim dat Pierre Bailie uit Lan-
; guedoc in 1682 te Amsterdam een weverij met 110

\'\' stoelen, en Jacob van Molleni te Utrecht een zijdefabriek

•• met 500 arbeiders oprichtte.

De goede gang van zaken eischte natuurlijk strenge
; handhaving der discipline, uniforme regeling van ar-

beidstijden, loonregeling enz. In het eerste hoofdstuk
maakte ik melding van eenige reglementen uit de
i 18e eeuw, die in Engeland en Duitschland waren op-

\'i gespoord. Ongetwijfeld zullen ook ten onzent deze

^ reglementen hebben bestaan; tevergeefs heb ik echter

aan deze en gene oude firma exemplaren verzocht
);\' Waar in andere landen in en na het revolutionaire

i\' tijdperk (1780—1815) de grootindustrie zich krachtig

: heeft ontwikkeld, daar verviel ten onzent geheel de

\') Mr. O. v. Eees, Geschiedenis der Staathuishoudkunde van
Nederland tot het einde der 18e eeuw, bl. ^33 vlg. Te Amsterdam
werden in 1683 de burgemeesters indrukkelijk gemachtigd »uit
consideratie van de tegenwoordige tijden ten respecte van de ge-
vluebtte menschen hier ter stede, gedurende dezen tegenwoordigen
oorlog, naar gelegenheid der lieden en zaken te dispenseren van
de rigueur en stricte observantie der keuze, ten opzichte van de
respectieve gilden, successievelijk geëmaneerd."

De Koopman, I 254, II 179, 312.

Dr. Otto Pringsheim, Beiträge zur wirt schaftiichen Entwicke-
lungsgeschicbte der vereinigten Niederlande, im 17 und 18 Jahr-
hundert. Leipzig 1890. (Scbmoller\'s Forschungen, Bd. X, heft 3)
bl. 34. Vragen des ïijds 1901, bl. 310—840.

\'•) De bekende uitgeversfirma Enschedé te Haarlem schreef mij
b.v. dat zij geen oude reglementen meer bezat.

3

-ocr page 48-

34

inlandsche nijverheid. Reeds in 1780 wijst Luzac \') op
den achteruitgang van de voornaamste bedrijven. De
zelfde klacht spreekt uit de considerans der verschillende
wetten, die als voorbeelden van de vaderlijke zorg
van Willem I voor het fabriekswezen aangehaald kunnen
worden. Tot eenigen bloei kwamen bijna alleen eenige
achterlijke bedrijven, waar de werkwijze nog die was
der manufaktuur in kombinatie met huisarbeid : de
schoenmakerij in de Langstraat, de papiermolens op
de Veluwe, de linnenweverij te Boxtel, en de wollen-
weverij te Tilburg. Met de industrieele productie in
\'t buitenland konden deze bedrijven de konkurrentie
volhouden, hetzij door verbinding van industrie en
landbouw, of door de ongehinderde exploitatie van
jeugdige arbeidskrachten Dit laatste was ook het
geval voor de dekenfabrieken te Leiden... Op slechts
twee plaatsen van ons land kan men in de zestiger
jaren van een beginnende grootindustrie spreken
(Maastricht en Twente

Waar nu in de eerste helft der 19^ eeuw groote
fabrieken in ons land zoo goed als niet bestonden,
daar zal men nagenoeg tevergeefs naar reglementen,
uit dien tijd dateerende, zoeken.

O Aangehaald bij Roland Holst bl. -143.

J. A. de Bmijne, Vaderlandsche Geschiedenis III (1887) bl. 56.
Reglement op de pypenfabrieken (K. B. 1818 S. 47) «toenemend
verval der Goudsche Pijpenfabrieken." Reglement betreffende de
bereiding van en handel in meekrap. (K. B. 1819 S. 54,1822 S. 34,
1825 S. 70).

3) Dit argument kan alleen gelden in tijden, dat reeds in het
buitenland de kinderarbeid werd beperkt.

\'\') H. Roland Holst-van der Schalk. Kapitaal en Arbeid in
Nederland. 1902 bi. 86, 87. Zie ook Economist 1857, bl. 17 vlg.

-ocr page 49-

B

35

Over den toestand na 1850 vindt men ten opzichte
van de regeling der arbeidsverhoudingen in de fabrie-
ken ook weinig bijzonderheden. De enquêtes van 1887
en 1890 verschaffen eigenlijk voor het eerst belang-
rijke gegevens en een omvangrijk materiaal. Toch
verschenen vóór dien tijd wel eenige studies, waarin
over de reglementen een en ander in het voorbijgaan
werd vermeld. Ik vestig b.v. de aandacht op het boek
van Dr. Coronel »De gezondheidsleer toegepast op de
fabrieksnijverheid" in 1861 verschenen, waarin hij de
resultaten bekend maakt van een studie der calicot-
weverijen in Zeeland. Na medegedeeld te hebben, dat
deze weverijen in 1856 door de Heeren J. en H. Salo-
monson te Almelo, onder den naam van Zeeuwsche
Weverij-Combinatie, te Middelburg waren gevestigd,
(bl. 275) beschrijft hij, op
Avelke wijze de arbeidsverhou-
dingen geregeld waren en de tucht gehandhaafd werd.
In elke fabrieksplaats (Middelburg, Veere, Vlissingen,
Arnemuiden, Westkapelle, Domburg, Goes en Zierik-
zee) bestond een Commissie van Toezicht, samenge-
steld uit de »aanzienlijkste ingezetenen der gemeente,
gewoonlijk met den burgemeester of een der wethou-
ders aan het hoofd, en een armbestuurder als mede-
lid," die belast was met het in overleg met den fabri-
kant vaststellen der loonen en reglement van orde
voor de fabriek. Als voorbeeld drukt Coronel het
reglement der katoenweverij te Middelburg af \'). Hoe-
wel het, wat betreft boetenstelsel enz., zeer veel over-
eenkomst vertoont met de thans geldende reglementen,
onderscheidt het zich van deze in tweeërlei opzicht.

\') Bl. 280-\'282.

-ocr page 50-

36

In de eerste plaats stelt het in art. 9 de loonen vast.
In de tweede plaats legt het in art. 12 een verband
tusschen de directie der fabriek en de armbesturen:
»art. 12 Met goedkeuring van het Gemeentebestuur
is bepaald, dat hij, die om een der redenen in de
vorige artikelen genoemd, zijne plaats in de fabriek
verliest, zoo voor zich als voor het huisgezin waartoe
hij behoort, alle aanspraak op bedeeling of andere
ondersteuning, mede van stadswege, zal verliezen."
Neemt men in aanmerking in welken tijd het boek
van Coronel is geschreven, dan is het niet te verwon-
deren, dat hij van dit stelsel zegt: »Wij achten dit
een hoogst nuttige samenwerking. De fabrieksarbei-
ders of hunne arbeiders behooren toch bijna allen
tot die klasse van minvermogenden, welke tijdelijk of
onafgebroken door een der armbesturen bedeeld wor-
den. Niets natuurlijker en gewenschter dan ook, dan
dat de mate van bedeeling naar het gedrag en de
verdiensten dier arbeiders geregeld wordt. De direc-
teur der fabriek wordt geoordeeld genoegzaam met
het gedrag zijner werklieden in en buiten de fabriek
bekend te zijn.

In hem zal men dus de beste vraagbaak vinden
wanneer men zich over het gedrag en de behoefte
der bedoelde arbeiders of hunne ouders zal willen
vergewissen. De armbesturen regelen dan ook hunne
bedeeling naar de verdiensten der arbeiders, of ont-
houden die bedeeling, zooals uit het artikel blijkt,
wanneer de arbeiders door wangedrag hunne plaats
op de fabriek verliezen."\')

T. a. p. bl. 282.

-ocr page 51-

37

Dezelfde schrijver \') deelt ook een en ander mede
over de verhouding tusschen fabrikant en arbeider
in \'t Gooi. De gedwongen winkelnering bij den Hil-
versumschen fabrikant in geweven goederen bespre-
kende, zegt hij:

»Ieder arbeider, die bij zulk een fabriekant in dienst
treedt, weet onder welke verpligtingen hij het werk
moet aanvaarden. Hij sluit bij den aanvang als het
ware een stilzwijgend contract, waarbij de fabriekant
geheel op de zwakke zijde of de behoeften van den
werkman speculeert." Van reglementen is in deze
Hilversumsche fabrieken alzoo geen sprake. Wel
schijnt er over gedacht, want ongeveer 1860 werd
door de fabrikanten een vereeniging opgericht, ten
doel hebbende, de belangen der industrie en werk-
lieden te bevorderen. In het reglement werden de
middelen omschreven, waardoor de vereeniging dit doel
trachtte te bereiken, en waarin o.a. voorkwam: art. 2
b. »het ontwerpen en uitvoeren van zoodanige bepa-
lingen en overeenkomsten, als strekken kunnen ter
bevordering van het geregeld werkzaam zijn van het
arbeidsvolk en tot voorkoming van wanorde, oneer-
lijkheid en onkunde onder hen." De vereeniging heeft
evenwel niets uitgericht

Reeds is opgemerkt, dat de enquêten van wege de
Staten-Generaal op 4 Januari—3 Februari 1887 ge-
houden, en door de Staatscommissie, ingesteld bij K. B.
van 29 September 1892 n». 50, voortgezet, voor het
eerst een ruimen blik gaven in den treurigen toestand

\') Dr. S. Sr. Coronel. In \'t Gooi. De Gids Maart 1863, W. 464.
T. a. p. U. 482, 483.

-ocr page 52-

38

der arbeidende klasse. Toch leveren zij geen van beide
belangrijk materiaal voor een studie over (fabrieks)
reglementen.

In de enquête van 1887 wordt geen speciaal onder-
zoek ingesteld naar het bestaan, werken enz. der
reglementen; naar aanleiding van het onderzoek naar
de boeten, verneemt men hier en daar een en ander
over dit onderwerp. Meestal worden de boeten, —
die vaak zeer hoog zijn — opgelegd zonder vaste
regels \'). Slechts in 3 ondernemingen leest men van
het bestaan van een reglement 2).

In de enquête van 1890 maakt daarentegen het
»fabrieksreglement" een speciaal punt van onderzoek
uit. Het resultaat mag evenwel niet bijster groot ge-
noemd worden en wel om deze redenen. Vooreerst
verneemt men bijna niet, hoeveel werklieden bij den
ondervraagde in dienst zijn, zoodat men zich geen
voorstelling kan maken van de grootte en belangrijk-
heid van de fabriek. In de tweede plaats bepaalt zich
het onderzoek in den regel tot de vraag: »Bestaat
in uw fabriek een reglement," welke vraag dan dient
ter inleiding van een onderzoek naar de boeten. Zoo
goed als nooit wordt gevraagd, hoe het reglement is
samengesteld, of het gehandhaafd wordt enz. En in
de derde plaats zoekt men tevergeefs naar exemplaren,
die blijkens de verhooren wel zijn overgelegd, doch
in de bijlagen niet zijn afgedrukt 3).

1) Enquête Bundel I 1462, 2289, 2390, 2425, 2080, 2848,116450,
6683, 7344, 8238, 8349. III 10585, 11406.

2) II 7865, 8080, 8716, 11272.

Een enkele uitzondering hierop : II afd. Gelderland benoorden
den Ehijn, schrift-inlichtingen bl. 66 (Reglement der Kopergieter^
»St. Eloy" S. Franken Jr.).

-ocr page 53-

39

Om deze drie redenen, en omdat de enquête niet
over het geheele land liep, geven de verslagen geen
inzicht in de reglementen. Dit wil echter niet zeggen,
dat er niet zeer veel interessante mededeelingen in
voorkomen, waarvan ik bij de resultaten van het door
mij ingestelde onderzoek herhaalde malen heb gebruik
gemaakt. Bovendien werden mij bij het nalezen een
25-tal adressen van patroons bekend, waar een regle-
ment aanwezig was, dat ik nog niet bezat. Ik zond
hen een briefkaart om toezending van een exemplaar,
doch ontving hierop slechts vier nieuwe reglementen,
terwijl enkele schreven, dat zij er geen hadden.

Behalve in deze beide enquêten vindt men nog in
andere officieele bescheiden eenige gegevens. Ik heb
het oog op de verslagen van de Kamers van Arbeid
en van de
Inspeeteurs van den Arbeid. De laatsten
spreken er over onder de »instellingen in het belang
der arbeiders," hoewel de reglementen veelal niet in
hun belang zijn. Een opzettelijke behandeling treft
men er niet in aan. Slechts worden eenige reglemen-
ten afgedrukt\'), die door de Inspecteurs blijkbaar als
de beste worden beschouwd en den anderen werkge-
vers tot voorbeeld moeten strekken.

In de drie verslagen der Kamers van Arbeid vindt
men meer bijzonderheden, in den regel naar aanleiding
van de behandeling van geschillen. Alleen die voor de
metaal- en houtbewerking te Haarlem, occupeerde zich
opzettelijk met een rondschrijven aan de werkgevers,

\') 1891 bl. 373 (v. Marken) 1894 bl. 138 (Vlekke). 1895/6 bl. 414,
(»Veluwe") 1897/8 bl. 86 (Rogout) bl. 396 (Spakler and Tettrode),
1899—1900 bl. 843 (Stork, Kernreglement) 1894 bl. 399. Werk-
lieden-reglement der gemeente Amsterdam.

-ocr page 54-

40

om aan te dringen op het maken van een reglement,
terwijl zij zich gaarne bereid verklaarde, een ontwerp
te willen gereedmaken; \') van dit aanbod werd door
één werkgever gebruik gemaakt. Ook verschijnen
de reglementen een enkele maal op vragenlijsten, die
de Kamer van Arbeid rondzendt, zonder dat men even-
wel iets van de resultaten verneemt. Van de ge-
gevens, die de verslagen verstrekken, heb ik gebruik
gemaakt in de volgende afdeeling.

Behalve uit deze officieele bronnen kan men nog
een en ander putten uit de
litteratuur. De eenige op-
zettelijke behandeling van het onderwerp in quaestie,
is de dissertatie van Mr. Truyen.Over den toestand
hier te lande verneemt men bij hem niet veel; hij
bepaalt zich tot eenige algemeene beschouwingen en
drukt een paar reglementen over uit de verslagen der
Inspecteurs van Arbeid. Voorts heeft over ons onder-
werp een debat plaats gehad in de Vereeniging tot
bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid e)
en in de Nederlandsche Juristen-Vereeniging, naar
aanleiding van een Rapport over de verbetering van
het arbeidscontract, uitgebracht door Mr. Fokker, Heldt

1) Verslagen. Kamers van Arbeid II (1900) bl. 198—202.
s) ld. III (1901) bl. 407.

3) Kamer van Arbeid voor de bouwbedry ven scheiden. Verslagen II
(1900) bl. 131.

\'\') Mr. J. W. H. Truijen. Het Eechtskarakter der zoogenaamde
Arbeidsreglementen, Amsterdam 1901.

5) Het reglement van de werf Courad was mij nog onbekend.

6) Verslag 1894, bl. 30-50, 1895 bl. 11-33. Het Rapport is
afzonderlijk gedrukt.

Handelingen der Ned. Juristen-Ver. 1804, I, bl. 173, 197, 265.
II bl. 18-99.

-ocr page 55-

41

en Dr. Mouton, en een praeadvies van Mr, Cohen Sturt.
In hoofdzaak liep de gedaehtenwisseling over den aard
en de samenstelling van het reglement. Verder ontmoet
men nog een paar opmerkingen in de dissertatie\'s van
Dr, J. C, Eringaard \'), van Mr. N. C. Vogel, 2) die eenige
interessante bijzonderheden over tooneelreglementen
mededeelt, en Mr. I. Hen, 3) die zegt, dat in de diamant-
industrie reglementen niet voorkomen. Indien ik ten
slotte nog wijs op een tweetal artikelen in het Rechtsge-
leerd Magazijn en Sociaal Weekblad van Mr. Drucker
dan geloof ik het voornaamste uit de litteratuur te
hebben medegedeeld.

Rest mij nog een en ander over de jurisprudentie
te zeggen. Slechts zeer zelden werd de tusschen-
komst van de rechterlijke macht ingeroepen, ter be-
slissing van geschillen over reglementen. Waar het
geschiedde, liep het geschil over een tooneelreglement
of over dat der Staatsspoorwegen. •\'\'■) Niettemin vindt
men in de vonnissen zeer belangrijke uitspraken over
verschillende quaesties.

In alle vonnissen wordt uitdrukkelijk gezegd of
stilzwijgend aangenomen, dat het reglement een over-
eenkomst is. Zoo besliste b.v, de Rb. te Utrecht, naar

\') Holländische Musterstätten, 1896, bl. 117—126, dezelfde, Soc.
Weekbl. 1894, bl. 398.
\') De Arbeidsovereenkomst van Tooneelisten, Amsterdam 1899.
3) De Arbeidsovereenkomsten in de Diamantindustrie. Amsterd.l90ü.
i) Rechtsgeleerd Magazijn VI (1887) bl. 64 en Sociaal Weekblad
1887 bl. 93.

Kantonger. II, Amsterdam, 5 Maart 1857. Rechtsgel. Bijbl.
1857, bl. 312; Rb. Amsterdam, 14 April 1858, R.B. 1859 bh 387;
Rb. Utrecht, 7 Dec. 1892. W. 6279; Rb. Utrecht, 11 Januari 1893,
W. 6284; Kantonger. Amsterdam, 22 Oct. 1894, W. 6586.

-ocr page 56-

42

aanleiding van het ontslag van een arbeider bij de
S.S., die zich op het reglement beriep: »0., dat uit de
vorenstaande tusschen partijen vaststaande feiten voort-
vloeit, dat tusschen hen, met ingang van 1 Nov. 1890
voor onbepaalden tijd is aangegaan eene overeenkomst
van huur en verhuur van diensten, en dat hun weder-
zij dsche rechten en verplichtingen waren geregeld bij
bovengenoemd reglement; O., dat daardoor een onder-
zoek overbodig is in hoeverre de bepalingen vervat
in de V® afd. van den Villen titel van het 3e boek
van B. W. op den eischer als beambte in dienst der
gedaagde Maatschappij van toepassing zou kunnen
worden geacht, daar in ieder geval die wetsbepalingen
wijken voor de bepalingen der
overeenkomst, die par-
tijen strekte tot wet... (W. 6279).

Implicite zou men uit het vonnis van den kanton-
rechter \') van Amsterdam wel moeten opmaken, dat het
reglement, wil het bindende kracht bezitten, aan den
arbeider het bestaan daarvan bekend moet zijn geweest;
immers de rechter besliste »dat er geen termen bestaan
om met den eischer bewijskracht te ontzeggen aan het
door gedaagde in het geding gebrachte reglement",
omdat de eischer geen onkunde kan voorwenden,
vermits hij zich verbonden heeft daarvan een exem-
plaar aan te vragen."

Ook over de wijziging van een bestaand reglement
werd een eigenaardige beslissing gegeven. De Rb. 2)
Amsterdam onderscheidt n.1. de ordebepalingen en de
arbeidsovereenkomst. De eerste bepalingen mogen
zonder goedkeuring, de laatste alleen met toestemming

\') Kantonr. Amsterdam, 22 October 1894 W. 6586,

2) Eb. Amsterdam, 14 April 1858, Eechtgel. Bijblad 1859, bl. 387.

-ocr page 57-

43

van den werknemer worden gewijzigd. »Dat voorzoo-
verre die Tooneelwetten reglementaire bepalingen
omtrent de vervulling der werkzaamheden behelzen,
het met de overeenkomst alleszins bestaanbaar is, dat
deze later zijn vastgesteld, mits ten behoorlijken tijde
aan den eischer bekend gemaakt, maar dat uit meer
gemelde bepaling de gedaagde nooit het regt kan
ontleenen om in die Tooneelwetten een artikel te
stellen, waarbij zijne eigene verpligting
ex oontractu
tot betaling van gage aanmerkelijk wordt gewijzigd
en beperkt." —

Niet minder belangrijk is de beslissing van den
kantonrechter,\') die het in strijd met de openbare
orde acht, dat de werkgever zelf over de geschillen
beslist en de boeten oplegt, omdat de beslissing van
den werkgever »alsdan loopt over een schuldvordering,
waarvan de kennisneming uitsluitend is opgedragen
aan de Rechterlijke Macht; — dat derhalve door aan
dienzelfden Raad van Beheer de beslissing van ge-
schillen op te dragen feitelijk de eene contractant aan
zijn medecontractant opdraagt de beslissing der ge-
schillen, welke hij met hem kan hebben, hetgeen in
strijd is met de openbare orde, die meebrengt dat de
beslissing van geschillen geschiedt door rechterlijke
ambtenaren of door scheidsrechters, welke onafhankelijk
zijn van de contracteerende partijen; dat dus aan het
bedoelde artikel (van het tooneelreglement) dat de
Raad van Beheer maakt tot rechter en partij in dezelfde
zaak op grond van het hierboven overwogene alle
bindende kracht moet worden ontzegd." —

\') Kantonrechter, Amsterdam, 22 October 1894, W. 6586.

-ocr page 58-

44

Uit het vorenstaande blijkt, dat de rechterlijke macht
de reglementen als rechtsgeldig heeft erkend, ze be-
schouwende als inhoud van de arbeidsovereenkomst,
en alleen door een beroep op art. 14 Alg. Bep. of de
algemeene beginselen van het Burgerlijk Recht tegen
al te groote misbruiken kan waken.

Afdeeling II. — Enquête.

Titel I.

Wijze waarop het onderzoek is ingesteld.

De officieele bescheiden, de litteratuur en de juris-
prudentie verschaffen, zooals uit het voorgaande is
gebleken, weinig gegevens over de arbeidsreglementen.
Vandaar dat ik, om een overzicht over den feitelijken
toestand te verkrijgen, besloot zelf een onderzoek in
te stellen, in de hoop, langs dien weg een conclusie
te kunnen trekken, die op feiten berust.

Dit onderzoek was tweeledig, zoowel persoonlijk als
schriftelijk. Aangezien mij de gelegenheid ontbrak in
alle industrie-centra de fabrieken te bezoeken, moest
ik mij beperken en neemt dus het persoonlijk onder-
zoek een ondergeschikte plaats in. Toch zag en hoorde
ik veel, dat mij verborgen zou zijn gebleven, indien
ik mij niet persoonlijk met werkgevers en arbeiders
in contract had gesteld. Zoo zag ik, hoe soms de
fraaiste reglementen, als ik ze al een enkele maal
aantrof, slechts schijn waren, en welk een verkeerde
voorstelling men zich van dezen toestand maakt, indien
men afgaat, op wat werkgevers schrijven of vertellen,

-ocr page 59-

45

of arbeiders mededeelen. Want dit bemerkte ik her-
haaldelijk: zoowel patroons als arbeiders doen hun
best de zaak, die men bespreekt, met de lichtste of
donkerste kleuren te schilderen, al naarmate het in
hun voor- of nadeel uitkomt. Daarom is het een
eerste vereischte voor een onderzoek te controleeren,
wat men u mededeelt en vooral niet te vergeten het:
«audi et alter am par tem."

Meermalen gebeurde het b.v., dat een patroon mij
mededeelde, dat de arbeiders bij hem loonen van
f 15
a /16 verdienden, en wat bleek dan bij het controleeren ?
dat er een of slechts een paar mannen waren, de
machinist of de baas, die het genoemde bedrag wekelijks
thuisbrachten, doch dat de loonen van de meesten veel
minder bedroegen, zelfs fl en nog lager. En zoo ook
het omgekeerde. Arbeiders vertelden mij, dat bij hen
de loonen zeer laag waren,
f 6,— terwijl dan bij nader
onderzoek bleek, dat slechts halfwassenen of een enkel
arbeider zoo weinig verdiende.

Aan een schriftelijke enquête door particulieren in-
gesteld, zijn vele bezwaren verbonden, die in den regel
een dergelijk onderzoek minder volledig doen zijn,
vooral wanneer het zich niet bepaalt tot een of ander
bedrijf.

Vooreerst kan men geen antwoord eischen en is het
dus louter welwillendheid, als aan het verzoek wordt
voldaan. Vervolgens is het niet gemakkelijk een ant-
woord op deze vraag te geven: Bij wien moet het

1) Ook in de Enquête der Staatse\'® leest men herhaaldelijk tegen-
strijdige verklaringen van werkgevers en arbeiders, b.v. het verhoor
over de Z. N. Tramweg-M\'j bl. 389—392 en 315—325
(i afd. B,
Spoorwegen) en
ii afd. Twente, 5349 en 5845.

-ocr page 60-

46

onderzoek worden ingesteld? Het spreekt van zelf,
dat men dit zal doen bij die werkgevers, van wie men
kan vermoeden, dat men met eenig succes zal vragen,
alzoo bij die patroons, die met een tamelijk uitgebreid
personeel werken. Aan de Inspecteurs van den Arbeid
verzocht ik zeer beleefd mij wel een aantal adressen
van de grootere ondernemingen in hunne inspectie te
willen opgeven, doch zij meenden aan mijn verzoek
geen gevolg te mogen geven.

Ik zocht dus langs anderen weg mijn doel te be-
reiken, en verzond nu aan 675 Averkgevers in groote
ondernemingen, behoorende tot alle mogelijke bedrij-
ven, een vragenlijst, die hierachter onder Bijlage Ais
te vinden. Onder deze 675 waren begrepen: de direc-
teuren der gemeentewerken, gasfabrieken der grootere
gemeenten, de directiën van trammaatschappijen, die
meer dan 10 K. M. exploiteeren, rijkswerkplaatsen en
spoorwegen.

Bij het formuleeren der vragen stelde ik voorop,
dat het aantal niet te groot moest zijn, omdat een
beantwoording dan te veel tijd vorderde, en in dat
geval mijn schrijven onbeantwoord zou blijven. Der-
halve beperkte ik mij tot enkele vragen over den toe-
stand in de onderneming, alsmede over het oordeel
in groote trekken over de noodzakelijkheid van een
toekomstige regeling. Ten einde mij een goed begrip
van de belangrijkheid van het bedrijf te vormen, ver-
zocht ik tevens het aantal arbeiders te willen opgeven
(vraag 3).

Behalve aan de patroons, zond ik aan de arbeiders
een groot aantal lijsten met vragen van zeer eenvou-
digen aard. (Bijlage B), die alleen betrekking hebben

-ocr page 61-

47

op den toestand in de fabriek van den ondervraagde.
Daar ik geen arbeiders in voldoende getale kende,
zocht ik mijn toevlucht tot vertrouwde personen, aan
wie ik een bundeltje lijsten toezond, met het verzoek,
die te willen ronddeelen onder de arbeiders en inge-
vuld terug te zenden. Zoo zond ik er 327; hoeveel er
echter in handen der arbeiders zijn gekomen, kan ik
niet nagaan. Op deze manier hoopte ik, aan den eenen
kant inlichtingen van de meest intelligente en betrouw-
bare arbeiders te krijgen, alsmede door de aanbeveling
der tusschenpersonen vrees of achterdocht te overwin-
nen, die de arbeiders tegen mij zouden kunnen hebben.

Vermoedende, dat het onderzoek bij de arbeiders
niet zooveel resultaten zou opleveren als ik wel
wenschte, meende ik deze leemte niet beter te kun-
nen aanvullen, dan ook door aan de arbeidersorgani-
saties medewerking te verzoeken. De vragen tot deze
lichamen gericht, moesten natuurlijk algemeen worden
gesteld, terwijl ik ook hun oordeel heb gevraagd, over
de al of niet wenschelijkheid van een wet, den inhoud
in groote trekken en de wijze van samenstellen (Bij-
lage C). Aan de R. C. Volksbondafdeelingen en de bij
het Christelijk Arbeidssecretariaat aangesloten Ver-
eenigingen verzond ik respectievelijk 23 en 40 lijsten
aan de overige vakvereenigingen 203, meestal door
tnsschenkomst van de Bestuurdersbonden en Arbeids-
secretariaten.

Behalve aan deze 3 categoriën van belanghebbenden,
riep ik ook de hulp en het oordeel van de Kamers van
Arbeid in. Deze lichamen, met de toestanden in het
vak, dat zij vertegenwoordigen, het beste op de hoogte
zouden mij, indien zij medewerking wilden verleenen.

-ocr page 62-

48

goede diensten kunnen bewijzen. De vragenlijst, welke
aan die der vakvereeniging gelijkluidend was, werd
vergezeld van een afdruk van \'t ontwerp-Drucker en
ontwerp-Cort van der Linden; er w^erden 80 exem-
plaren verzonden.

Titel II.

Resultaten van het onderzoek in algemeene trekken.

Zeer verrast en voldaan was ik, toen bij telling bleek,
dat niet minder dan 275
werkgevers op mijn vragen-
lijst hadden geantwoord. Onder deze antwoorden waren
er 10 van handelaars, die dus buiten rekening blijven;
15 werkgevers wilden op mijn verzoek niet ingaan;
enkelen vermeldden de reden van hunne weigering.
Zoo ontving ik b.v, dit antwoord van een der grootste
fabrikanten:

»In antwoord op uwe circulaire dd. 5 dezer hebben
wij de eer U te berichten, dat het bij ons bestaande
fabrieksreglement van betrekkelijk ouden datum is,
en onze, sedert nog geen jaar opgetreden nieuwe Di-
rectie, dat stuk beschouwt als niet geheel op de hoogte
des tijds. Bij de vele maatregelen op sociaal gebied,
welke in den laatsten tijd van rijkswege zijn genomen,
nog in onderhandeling zijn en eerlang in studie zul-
len worden genomen, achten wij het oogenblik voor
eene herziening van ons reglement echter niet ge-
schikt, en zullen wij liever nog wat afwachten.

Onder die omstandigheden geven wij er de voorkeur

-ocr page 63-

49

aan ons ten aanzien van uw verzoek, met aanbieding-
onzer verontschuldiging, te onthouden."

Een ander grootindustrieel antwoordde:

»Wij sluiten de vragenlijst hierbij wederom in en
zien er geen heil in, die in te vullen, daar in den
tegen woordigen tijd reeds al te veel van onzen tijd
wordt gevorderd, waardoor dikwerf het bedrijf scha-
den lijdt."

Enkele patroons zagen er »principeel bezwaar in, om
dergelijke details aan derden mede te deelen."

Meerderen weigerden evenwel zonder opgave van
de motieven. Zoo schreef men mij: »Wij ontvingen
te zijner tijd uwe circulaire van den 17 dezer met
bijlage, doch spijt het ons u te moeten mededeelen wij
aan uw verzoek niet kunnen voldoen."

Had ik niet hier en daar een persoonlijk onderzoek
ingesteld, en was mij niet toevallig daarbij het regle-
ment in handen gekomen van de firma, die mij het
laatst geciteerde antwoord zond, ik zou niet weten,
om welke reden aan mijn verzoek niet kon worden
voldaan. Doch nu laat zich dit best verklaren, als
men kennis heeft genomen van het daar geldende
regiement. (Bijlage F). De firma schaamde zich blijk-
baar mij een dergelijk reglement toe te zenden, doch
scheen ook niet te willen schrijven, dat er bij haar
geen reglement bestond.

Onder de 250 ingevulde lijsten waren er sommige
met zeer uitvoerige antwoorden, mededeelingen en be-
schouwingen, waarvoor ik niet anders dan erkentelijk
kan zijn.

Als bijlagen ontving ik 63 verschillende reglementen.
De mij toegezonden exemplaren, die enkel betrekking

4

.r

-ocr page 64-

50

hebben op ziekenkassen, art. 8 veiligheidswet e.d. zijn
hieronder niet begrepen.

14 werkgevers deelden mede, dat bij hen een regle-
ment bestond, doch weigerden het toe te zenden.

Van de arbeiders bekwam ik niet meer dan 22 inge-
vulde lijsten terug. Hoewel het aantal in vergelijking
van de toegezonden lijsten gering is, bevatten zij toch
merkwaardige mededeelingen, omdat zij alle van ver-
schillende fabrieken gegevens inhouden en goeden
dienst bewijzen bij de controleering van sommige werk-
geverslijsten \'). Als bijlagen werden mij verschillende
reglementen toegezonden, waaronder 6, die ik nog
niet bezat.

Ook de Vakvereenigingen bij de Bestuurdersbonden
aangesloten beijverden zich niet hard, mij inlichtingen
te verschaffen. Of zij weinig heil in mijn onderzoek
zagen of dat zij het te druk hadden, ik weet het
niet; doch ik kreeg er slechts 25 ingevuld terug. De
christelijke organisaties hielpen mij aan meer ant-
woorden. Van de R. C. Volksbond 16 en van \'t Ohr.
Arb. Secr. eveneens 16 antwoorden. Als bijlagen kreeg
ik eenige reglementen waaronder 4 mij nog onbekend;
bovendien verschillende adressen van werkgevers in
\'t bezit van een reglement; aan sommigen van hen
heb ik met gunstig gevolg een exemplaar aangevraagd.

\') Merkwaardig is b.v. het antwoord van een arbeider, die mjj
mededeelt, dat er bij zijn patroon een reglement bestaat, dat hem
is voorgelezen en door hem is onderteekend, terwijl de patroon mij
beslist schrijft, dat er geen bestaat!

Zoo schreef men my: «Er bestaat nog niet veel animo onder
de vakgenoolen om inlichtingen te verstrekken, want er zijn inder-
daad zeer
vele sigarenfabrieken waarop een Reglement hangt."

-ocr page 65-

51

Op de 80 verzonden circulaires aan de Kamers van
Arbeid
kreeg ik van 46 bericht. Hiervan wilden 14
om verschillende redenen niet aan mijn verzoek vol-
doen. De meeste dezer Kamers waren van oordeel,
dat de wet hen belette, voor particulieren hun tijd te
besteden. Sommige hadden het te druk, terwijl één
Kamer tegen betaling van /"SO.— mij zou willen ant-
woorden, aan welk verzoek ik tot mijn spijt geen ge-
volg kon geven. Enkele Kamers zonden zeer uitvoe-
rige rapporten terwijl ik als bijlagen 5 reglementen,
nog niet in mijn bezit en een collectief arbeidscon-
tract ontving.

Het volgende lijstje geeft een overzicht van de resul-
taten van het gehouden onderzoek:

\') De kamers van arbeid voor de Voedings- en Genotmiddelen
te Delft stelde op haar beurt een speciale enquête in.

-ocr page 66-

Verzonden

Ontvangen

0/
\'0

Ingevuld

\'V
\'0

Bijlagen

Werkgevers

675

275

40

250

37

63 reglementen

Arbeiders

327 \')

22

22

6 reglementen

Vakvereeniging

23 R.C.
40 Chr.
203 N.

16
16
25

69
40
12

13
15
21

56
37
10

4 reglementen

266

57

21

49

18

Kamers van Arbeid.

80

46

57

32

40

5 reglementen

Persoonlijk onderz.

~

8 reglementen

Litteratuur, enz.

11 reglementen

Totaal.....

1348

400

30

353

26

97 reglementen

\') Het is mij niet bekend hoeveel van deze lijsten in handen der arbeiders zijn gekomen.

<M
lO

-ocr page 67-

53

Wil een ingesteld onderzoek waarde hebben, dan
moet het zich over een niet te gering aantal onder-
nemingen uitstrekken; anders loopt men de kans, dat
de algemeene conclusies uit het onderzoek opgemaakt,
nog niet altijd voor den feitelijken toestand gelden.
Men dient zich dus rekenschap te geven, welk percen-
tage het door mij onderzochte aantal ondernemingen
bedraagt van de bestaande. Aan een dergelijke be-
rekening van het percentage waren echter twee bezwa-
ren verbonden. Ten eerste zijn de laatste algemeene
cijfers \') van uit®. 1898 terwijl het onderzoek drie jaren
later plaats heeft gehad. In de tweede plaats, en dit
bezwaar is van meer gewicht, spreken de Inspecteurs
verslagen slechts over de inrichtingen, die onder de
Veiligheidswet vallen. Aangezien het onderzoek zich
heeft uitgestrekt over ondernemingen, die bijna allen
toch onder de Veiligheidswet vallen, heeft deze be-
rekening wel eenige waarde, alhoewel ik gaarne toe-
geef, dat zij onnauwkeurig is

In het volgende lijstje wordt het bovenbedoelde
overzicht gegeven:

1) Jaarcijfers over het Koninkryk der Nederlanden. Eijk in
Europa 1901 bl. 67, Den Haag 1902.

Zoo vallen er buiten enkele trammaatschappijen, die geen
eigen werkplaats hebben. Buiten mgn onderzoek liet ik b.v. de
arbeidsreglementen der tooneelisten, waarover het proefschrift van
Mr. N. C. Vogel inlichtingen verschaft.

-ocr page 68-

54

Ondernemingen
met:

Aantal
ondernemingen
1898.

Aantal
onderzochte
ondernemingen

Percentage.

200 of meer
arbeiders

130 \')

72

55%

100 tot 200
arbeiders

196

54

27%

50 tot 100
arbeiders

459

76

17%

20 tot 50
arbeiders

1271

80

6%

100 of meer
arbeiders

326

126

38%

50 of meer
arbeiders

785

202

26 %

Hieruit blijkt dus, dat meer dan de helft der groot-
ste ondernemingen door mij zijn onderzocht en bijna
Vr, der ondernemingen met meer dan 100 arbeiders.

Ik verdeelde de ondernemingen zooveel mogelijk in
dezelfde groepen als dit door de Inspecteurs van den
Arbeid en in de Jaarcijfers geschiedt. Over de 3e
(bouwbedrijven) 7e (kunstnijverheid) en 9e groep (win-
nen van metalen) 2) had ik geen gegevens, zoodat deze
groepen niet voorkomen in mijn overzicht. De 10e en
13e groep vereenigde ik terwijl twee groepen door
mij aan de reeks werden toegevoegd nl. de stoom-
tramwegen, transportondernemingen en spoorwegmaat-
schappijen, (groep N.) en met het oog op de belang-

Het cijfer 8 in de 6° Inspectie is verdeeld in 5 van 100—200
en 3 boven 200 arbeiders.

Van de Mijnmaatschappijen, die ik om inlichtingen en regle-
menten verzocht, kreeg ik ten antwoord, dat het »nieuwe reglement
in voorbereiding was."

-ocr page 69-

\'O\'ö

rijkheid van de reglementen in de bedrijven door de
gemeenten geëxploiteerd, de door de overheid gedre-
ven ondernemingen (groep O.).

Ook rangschikte ik de ondernemingen naar de grootte:
1—20, 20—50, 50—100, 100—200 en 200 of meer arbei-
ders. Eenige ondernemers gaven mij het aantal hun-
ner werklieden niet op, zoodat de cijfers van het totaal
aantal arbeiders bij benadering zijn aangegeven.

Door deze beide verdeelingen kan men gemakkelijk
overzien in welk soort (naar den aard en de grootte)
van ondernemingen de reglementen het meest voor-
komen.

Het is vaak lastig uit te maken, of men met een
reglement heeft te doen of niet. Want niet alle regle-
menten zijn gedrukt, \'t zij in plano om te worden
opgehangen, \'t zij in den vorm van een boekje, dat
aan de arbeiders wordt uitgereikt; terwijl alles wat
gedrukt is en in de fabriek is opgehangen, volstrekt
niet altijd met den naam »reglement" bestempeld mag
worden. Men heeft ordevoorschriften, die in de fabriek
door aanplakking bekend worden gemaakt en welks
bepalingen te zamen ongetwijfeld een reglement vor-
men; doch ook heb ik meermalen een enkel verbod,
b.v. van rook en of sterken drank meebrengen, ont-
moet, dat men toch moeilijk een reglement kan noe-
men \'). De grens is derhalve niet in abstracto te trek-
ken, daarom zal in ieder geval moeten worden bepaald,
of men met een reglement te doen heeft. Uit het
schriftelijk onderzoek bleek mij meermalen, dat bij

\') Verg. ook Enquête Staatscommissie Groningen Veenkolonien
no. 2082.

-ocr page 70-

56

den ondervraagden ondernemer wel een orderegle-
ment bestond over te laat komen, over het afkeuren
van slecht werk, over \'t meebrengen van sterkendrank
enz., doch dat hij dit niet met den naam »arbeids-
reglement" bestempelde en het mij dus ook niet toezond.
Waar ik een dergelijk antwoord ontving, heb ik op-
nieuw geschreven en meestal het gewenschte ontvangen.

Aangezien bijna zonder uitzondering de thans be-
staande reglementen het karakter van een »orderegle-
ment" dragen en zich eigenlijk niet bezighouden met
een omschrijving van het arbeidscontract, komen zij
in de kleinindustrie bijna niet voor \'). Daar bestaan
in den regel veel nauwere betrekkingen tusschen pa-
troons en arbeiders, dan in de grootindustrie. De baas
werkt met zijn knechten mede, kent ze althans alle
en gaat dagelijks met hen om; aan een regiementom
de orde te handhaven, is daar geen behoefte.

In de groote ondernemingen treft men ze meermalen
aan. Reeds in de bedrijven met 20—50 arbeiders ont-
dekte ik, bij 16 van de 80 ondernemingen, reglementen.
In de ondernemingen van 50—100 arbeiders trof ik er
26 op de 76 onder aan. In die van 100—200 arbeiders
waren er 18 op de 54 en in de zeer groote bedrijven
van boven 200 arbeiders 28 op de 72 ondernemingen.
Omdat alleen van de groote ondernemingen (100 of
meer arbeiders) een eenigszins belangrijk percentage
(38) is onderzocht, kan men slechts voor dat soort
een algemeene conclusie trekken, die de waarheid

\') Van de 4 reglementen in de kleine bedrijvei), waarvan ik
melding maak, behooren 2 tot een Coöperatieve baldcerij, 1 van de
gemeentewerken eener kleine stad en 1 van een tramwegmaat-
schappij. Bij gewone werkgevers trof ik ze du.s niet aan.

-ocr page 71-

57

nabijkomt. Het blijkt dan, dat in ongeveer de helft
der zeer groote ondernemingen reglementen aanwezig
zijn, en in hoogstens 30 pet. van bedrijven met 100—200
arbeiders. Een zeer groot aantal werkgevers in de
grootindustrie houdt er dus geen algemeene regeling
op na, zoodat daar de meest volmaakte willekeur
heerscht. Er zijn mij verscheiden bedrijven met 1000,
2000 ja 3000 arbeiders bekend, waar niets is geregeld
volgens reglement Deze slotsom schijnt eenigszins
in strijd met de resultaten van de Enquête der Staats-
commissie van 1890, waar wordt medegedeeld dat
reglementen «zelden" of »in den regel niet" zijn aan-
getroffen. Bedenkt men echter, dat dit onderzoek 10
jaren geleden is gehouden en de meeste reglementen
van de laatste jaren dagteekenen, dan strijden deze
conclusies niet met elkander. Het meest komen ze
voor in de textielnijverheiden ijzer- en machine-
industrie. Het buitengewoon hooge cijfer in den eersten
bedrijfstak (25 reglementen in 37 ondernemingen) is
hieraan toe te schrijven, dat het Reglement van de
Enschedeesche fabrikantenvereeniging voor 18 onder-
nemingen geldt. Trekt men van beide het cijfer 18 af
dan zijn bij 15 ondervraagde patroons er 7 aanwezig.
In den Scheepsbouw en de Houtindustrie bestaan ze

\') Zie ook Verslag I« afd. Enquête-Commissie (Tramwegen) bl. 5,
anders
afd. (onderscheiden takken van bedrijf gehouden te \'s Gra-
venhage) bl. 35.

Verslag 11» afd. bl. 90 (Gron. Veenkol.) 193, (Groningen) 231,
(Friesland) 267, (Zwolle, Deventer, Kampen), 345 (Gelderland.)
iip afd. Leiden, bl. 17, Zaankant, bl. 28, Haarlem, bL 31. Anders
IP afd. (Textielfabrieken) bl. 41.

3) Vooral in Twente.

-ocr page 72-

58

ook hier en daar. Onder de groep M en B zijn vele
der reglementen van Ooöperatievereenigingen,

Ook in de grootere gemeenten zijn instructies vast-
gesteld voor de werklieden, al geschiedt dit dan ook
door B. en W. of den Directeur der Gemeentewerken,
Hieronder volgen 2 lijstjes, waarin een overzicht
wordt gegeven van de resultaten van het onderzoek
voor zoover betreft de aanwezigheid van reglementen
in de verschillende ondernemingen; 1", naar de grootte,
2". naar de soort. Men hechte evenwel vooral voor de
bedrijven met minder dan 100 arbeiders hieraan geen
te groote waarde!

1", Groepeering der ondernemingen naar de grootte.

Ondernemingen
met:

Onderzochte
ondernemingen

Aantal aan-
wezige regle-
menten. \')

%

Ontvangen
reglementen

%

Aantal
arbeiders.

200 of meer
arbeiders

72

38

53

34

47

± 54000

100 tot 200
arbeiders

54

18

33

16

30

± 7000

50 tot 100
arbeiders

76

26

32

22

28

± 5000

20 tot 50
arbeiders

80

16

20

14

17

± 2500

1 tot 20
arbeiders

30

4

13

2

6

± 400

\') Voor de juistheid van het aantal kan ik niet instaan; ik heb
alleen genomen de antwoorden van de patroons, die zeiden, dat
bij hen een reglement bestond, omdat arbeiders en vakvereenigingen
wel eens \'t bestaan beweerden van een reglement, doch bij onder-
zoek de patroons verklaarden, dat het niet bestond! Ik nam dus
het zekere voor \'t onzekere. Stellig zijn deze getallen evenwel grooter.

-ocr page 73-

59

2". Groepeering der ondernemingen naar de soort
van het bedrijf.

Aard der

onderneming.

Onderzochte
ondernemingen

Aanwezige
reglementen

Ontvangen
reglementen

Aantal
arbeiders

A. Aardewerk, enz.

33

5

5

± 5800

H. Drukkerijen, enz.

14

4

4

± 1200

C. Chemische Nij-
verheid.

10

1

1

± 600

D. Hout- en stroo-
bewerking.

16

7

7

± 1300

E. Kleeding en rei-
niging.

8

1

1

± 2000

F. Leder, enz.

7

4

4

± 800

Gr. Papier, enz.

10

1

1

± 1300

H. Scheepsbouw,
rijtuigen, enz.

14

4

4

± 5400

I. Metaalindustrie.

49

24

22

± 5700

K. Text. Nijverheid.

33

27

25

± 4000

L. Verlichting, olie,
vernis, enz.

8

3

3

± 700

M. Voedings- en
genotmiddelen.

84

22

14

± 12000

N. Transp. ondern.

12

5

4

± 18000

0. Bedrijven d. gem.
geexploiteerd.

22

12

11

± 10000

-ocr page 74-

60

De meeste reglementeeren dateeren van den aller-
laatsten tijd. Daar waar de datum er onder gedrukt
stond, was dit in den regel 1895 of later. Het oudste
was van 1878.

In omvang verschillen zij zeer van elkander. Enkele
vormen een klein wetboek; vooral die van groep N.
en O., zijn wel wat te uitgebreid, om er uit wijs te
worden. Zoo is het lang niet gemakkelijk uit het re-
glement der S.S.\') op te diepen, wat \'t recht van de
arbeiders is, vooral wanneer telkens wijzigingen wor-
den aangebracht door losse verbeterblaadjes 2). Daar-
entegen bevatten andere reglementen slechts enkele
ordevoorschriften en bepalen zich tot het opsommen
van straffen op te laat komen, rooken, enz.

De reglementen gelijken soms sprekend op elkander,
zoodat men den indruk krijgt, dat de ééne patroon ze
van den ander eenigszins gewijzigd
overschrijft. Vooral
in de textielindustrie is dit het geval.

Algemeene reglementen, waaronder verstaan worden,
de zulke, die voor meerdere fabrieken van verschillende
werkgevers zal gelden, schijnen nog weinig te bestaan.
Mij kwam er slechts éen onder de oogen, n.1. dat van
de Enschedeesche fabrikantenvereeniging, van kracht

\') Niettegenstaande dit reglement ongeveer HO blz. groot is, staan
er niet eens de regels over het pensioen in!

Een der afdeelingen van Patrimonium antwoordt: »Wij wen-
schen even onder uw aandacht te brengen, dat de reglementen niet
te veel moeten worden uitgebreid, omreden geen werkman zijn
reglement meer kent. Ik werk als schilder aan de S.S. en weet
niet meer waar mij aan te houden, door de vele verbeterblaadjes
bij het reglement."

-ocr page 75-

61

in 18 textielfabrieken (Bijlage G) \'). Blijkens een mede-
deeling van een der groote bierbrouwers te Amster-
dam, schijnt men aldaar bezig een algemeen reglement
voor de brouwerijen vast te stellen.

Naast het fabrieks- of arbeidsreglement bestaan in
tal van ondernemingen nog andere
speciale reglementen,
meest met betrekking op ziekteuitkeei-ing, spaarboekjes,
leerlingcontract, fabrieksraad, veiligheid (ex-art. 8,
Veiligheidswet). Bij de houtzagerij van de firma A.
J.
v. d. Bergh te Rotterdam trof ik wel de meest vol-
ledige verzameling aan, bestaande in:

Reglement van orde voor het Fabriekspersoneel.

Reglement volgens art. 8 der veiligheidswet.

Reglement van den Brandweer.

Instructie en Handleiding Brandspuit.

Reglement van het Schaftlokaal.

Reglement van het Ondersteuningsfonds bij ziekte.

Eerste Hulp bij ongelukken.

Ook de firma v. Marken te Delft heeft een om-
vangrijke codificatie; daar is echter alles samengevat
in één boekje: «Verzameling van Statuten en Regle-
menten."

Hetgeen nu bij sommige firma\'s afzonderlijk is ge-
regeld, wordt door andere opgenomen onder de be-
palingen van het fabrieksreglement. Vele bevatten ook
voorschriften over verhoudingen en handelingen der
arbeiders buiten de fabriek, in eigen tijd en over
zaken, die vallen buiten datgene, waarmede het arbeids-
reglement zich dient bezig te houden.

\') Enquête verslag II^ afd. bl. 41. Het hierachter afgedrukte ex.
is van 1897. Het schijnt dus ook vroeger al te hebben bestaan.

-ocr page 76-

62

Over den verderen inhoud wordt in den volgenden
titel een en ander meer uitvoerig gesproken, terwijl
als bijlagen eenige reglementen zijn afgedrukt.

De beste zijn door de Inspecteurs van den Arbeid
gepubliceerd.

Onder bijlage D en E is opgenomen het reglement
eener fabriek, waar nog patriarchale verhoudingen be-
staan. Bijlage F geeft een voorbeeld van een strenge
Strafcodex. Bijlage G is het algemeen reglement der
Enschedeesche fabrikantenvereeniging. Bijlage H het
ontwerp der broodbakkerij »De Toekomst". Bijlage I
een afzonderlijke Verlofregeling en K het Werklieden-
reglement der gemeente Arnhem.

Een afzonderlijk overzicht wordt gegeven van de
regelingen door de gemeenten of den Staat, om dat
deze niet voldoende naar voren treden, wanneer zij
vermengd worden onder verschillende paragraphen,
die aan de andere reglementen zijn gewijd.

Titel III.

Resultaten van het onderzoek in bijzonderheden.

A. In particuliere ondernemingen.

§ 1. Naam en doel.

Over den naam is men het nog niet eens. In den
regel spreekt men van »fabrieksreglementen"; zoo
doen, vermoedelijk in navolging van de practijk, de
Inspecteurs van den arbeid in hunne verslagen, de
Enquête-commissie en o.a. ook Mr. Fokker in het rap-

-ocr page 77-

63

port van de Ver. tot bevord. van Fabrieks- en Hand-
werksnijverheid. Nadat eehter langzamerhand ook in
andere ondernemingen, die hun bedrijf niet in fabrie-
ken uitoefenen, meer en meer reglementen worden in-
gevoerd, komt \'t mij voor, dat het beter is van »arbeids-
reglementen" te spreken; zoo doet ook Mr. Truyen in
zijn proefschrift en sommige buitenlandsche wetgevers
(in Duitschland: »Arbeitsordnung"). Sommigen gebrui-
ken evenwel beide uitdrukkingen en verstaan dan
onder fabrieksreglement \') de bepalingen over de orde
en den dienst (de vroege »Dienstordnung" in Pruisen),
terwijl dan de arbeidsreglementen een regeling be-
vatten van het arbeidscontract in ruimeren zin, d.w.z.
rechten en verplichtingen van beide contractanten.
Menige werkgever heeft ongelukkigerwijze aldus onder-
scheiden, zoodat hij op vraag 5 een ontkennend ant-
woord gaf, doch tevens mededeelde, dat er in zijn
onderneming wel een reglement bestond over de werk-
uren, orde in de fabriek, boeten enz. Vermoedelijk
gaf hiertoe de formuleering van vraag 5 aanleiding,
omdat er stond: »Reglement, dat verschillende bepa-
lingen inhoudt, betreffende het arbeidscontract." M.i.
vallen boeten en werkuren onder het arbeidscontract,
zoodat ik in een dergelijk geval een bevestigend ant-
woord had verwacht.

Vermoedelijk om deze moeilijkheid te ontgaan en
geen verwarring door woorden te stichten, spreekt
Mr. Drucker in zijn ontwerp van »Regiement", en
neemt het regeeringsontwerp deze terminologie over

In de meeste door mij ontvangen exemplaren wordt

\') Ook wel ordereglement, bepalingen van orde, enz. geheeten.

Aldus ook \'t ontwerp Ruijs v. Beerenbroeek 1889.

-ocr page 78-

64

van «reglement" zonder toevoeging gesproken. Dik-
wijls staat er evenwel bij »voor de »arbeiders" i) of
»voor de werklieden." Deze benaming komt mij onge-
oorloofd voor, omdat een dergelijk stuk ook »voor den
patroon geldt. De naam is echter in overeenstemming
met den inhoud! Verder wordt ook wel gesproken
van »Fabrieksreglement," »Reglement van Orde,"
»Maatregelen van Orde," »Reglement op den Arbeid,"
»Statuten van den Arbeid," »Arbeidersreglement" enz.
Een onderneming maakte onderscheid tusschen een
»Contract van Arbeid" en »Bepalingen yan Orde".
De bijzondere aandacht verdient nog een »Reglement
voor de dienst van Portiers", omdat hierin bepalingen
voorkomen die de verplichtingen der werklieden rege-
len; op den titel afgaande zou men niet vermoeden,
dat er dergelijke voorschriften in verscholen zijn.

Het doel van \'t reglement wordt in den regel niet
vermeld. Waar dit soms wel geschiedt, is het meestal
»tot handhaving der orde" (Bijlage G), soms in het
belang der »goedgezinde" werklieden (Bijlage D). Een
reglement schrijft voor: »Alhoewel het meerendeel
der plichten aan de werklieden algemeen bekend is
en geen nadere omschrijving behoeft en zoo ook niet
alle straffen hier kunnen opgenoemd worden, die op
het niet nakomen van deze verplichtingen volgen, zijn
er eenige waarop bijzonder de aandacht gevestigd
wordt." Op een ander standpunt stelt zich deze patroon:
»Dit reglement vertegenwoordigt het arbeidscontract
tusschen den werkgever en den werknemer,"

\') Zie reglement Eegout en Werf Courad, aangehaald bij Truyen
bijlage B, 1 eu 3.

-ocr page 79-

Het grootste gedeelte der reglementen laat zich over
de wijze van
vaststellen niet uit; dat wil zeggen, dat
dit door den patroon alleen geschiedt \'). Slechts 11
reglementen nemen een bepaling over dit onderwerp
op. Vier van deze zijn van Coöperatieve productie-
vereenigingen. In deze lichamen is het autocratisch
gezag van het hoofd der onderneming in menig op-
zicht reeds op den achtergrond gedrongen -) en heeft
het personeel ook recht van medespreken bij het vast-
stellen der reglementen. In den regel geschiedt de
vaststelling door het Bestuur, terwijl de arbeiders
worden gehoord. Eveneens in zes ondernemingen van
particulieren wordt aan de arbeiders eenigszins mede-
zeggenschap toegekend. In drie dezer is het de fabrieks-
raad of kern, die »in overleg" met de directie zulks
doet, terwijl in de drie andere de arbeiders zelf »in
gemeen overleg" met den patroon handelen Er staat

\') Dit blijkt ook uit de antwoorden der arbeiders, die unaniem
verklaren en er over klagen, dat de patroon alleen het reglement
vaststelt.

2) Dit kan evenwel niet van alle Coöp.-ver. worden gezegd. Zoo
schijnt b.v. het Bestuur van Eigen Hulp er weinig besef van te
hebben, dat zij aan het hoofd van een Coöperatie staat, getuige de
wijze waarop zy tegenover de Kamer van Arbeid is opgetreden
in zake het ontslag van een der bedienden! (Kamer van Arbeid
ii
Jr. no. X, bl. 79).

3) Van den directeur eener groote scheeptimmerwerf ontving
ik een schrijven, waarin hij mij mededeeling deed van een streng
boetestelsel op te laat komen. Hij schrgft dan verder: »Dit stelsel
wordt algemeen, als ongeveer het strengste stelsel beschouwd, dat

5

-ocr page 80-

66

»overleg" en dat is niet synoniem met »overeenstem-
ming." Overleggen met hön arbeiders,etocli dat doen
wel meer patroons; als \'t hun niet bevalt, wat de werk-
lieden zeggen, dan behoeven zij zich daaraan niet te
storen. Dit blijkt ook uit een brief van een der arbei-
ders, waarin hij mededeelt, hoe het met dat overleg is
gegaan:

»Het regiement is door den patroon opgemaakt en
»deze heeft hier alle bazen bijgehaald met de vraag
»of deze het zoo niet goed vonden? Deze hadden geen
»aanmerkingen. Toen wierden er uit iedere afdeeling
»eenige werklieden gekozen (door de Arbeiders) om
»met de patroon het reglement te bespreken; ook was
»ik hier zelf bij: het reglement door hem voorgesteld
»kon onze goedkeuring niet wegdragen en hadden
»verschillende voorstellen gedaan, doch deze werden
»beslist van de hand gewezen, waarop wij er alle voor
»bedankt hebben om met hem verder te onderhan-
»delen en moest hij zijn eigen meening maar door-
»zetten (dit kwam hoofdzakelijk door de lamlendige
»houding der arbeiders) ook waren wij niet vereenigt
»om recht tegenover macht te stellen en moesten ons
»er dus wel bij neerleggen"____

Sprekende over de straffen zegt art. 13 van een
ander reglement.

»Daar iedereen van te voren voldoende in de gele-
»genheid is gesteld met het Reglement in kennis te
»komen en zijn op- of aanmerkingen in te dienen,
»en ieder nieuw werkman geacht wordt door het feit

er hier te lande is. Evenwel heeft de directie dit stelsel opgemaakt
in overleg met de werklieden.

-ocr page 81-

67

»van zijne indiensttreding zich te onderwerpen aan
»dit Regiement, blijft de opgelegde boete toch van
»kracht en wordt zij toch afgehouden, ook wanneer
»de bestraften ontslag nemen." Implicite blijkt hier-
uit dus, dat de arbeiders van te voren zijn gehoord.

Waar de medewerking van een fabrieksraad wordt
ingeroepen, wordt gewoonlijk ook een en ander over
de verkiezing, samenstelling enz. voorgeschreven. Bij
Regout en v. Marken wordt ze gekozen buiten de
medewerking van de directie; in de coöperatieve
Vereeniging »de Hoop", wijst het bestuur 3 leden, het
personeel 4 leden aan. Ook bij Vlekke en Werf Conrad,
bestaat zulk een kerm,\') doch over de samenstelling
vindt men in het reglement niets vermeld. Uit de
verdere voorschriften, over den werkkring enz. blijkt,
dat de patroon altijd het recht heeft in te grijpen,
de dagorde te wijzigen, het advies niet behoeft op
te volgen, zoodat aan deze instellingen weinig macht
is toegekend.

Naast de arbeidsraden, die medehelpen bij het vast-
stellen van het regiement, treft men in grootere on-
dernemingen dikwijls zulke vertegenwoordigingen aan,
belast met het bestuur van fondsen. Op dat gebied
zijn zij dan in den regel veel onafhankelijker van
den patroon.

Ten slotte een enkel woord over de algemeene regle-
menten.
Dat van de Enschedeesche fabrikanten-ver-
eeniging is in hare algemeene vergadering vastgesteld.

Bij het eerste reglement zijn de arbeiders niet gehoord,
waarover in de Enquête 1890 door meerdere getuigen

\') Insp. Versl. 1899—1900. II 843 deelen het bestaan van een-
zelfde lichaam bg Stork, Jansen en Tilanus mede.

»

J,

-ocr page 82-

68

werd geklaagd.\') Bij het vaststellen van het nieuwe
van 1897 zijn eenige christelijke werklieden-vereeni-
gingen gehoord, die te samen wellicht Vio der arbeiders
onder hunne leden telden. Leest men het verslag
van den Belgischen R.-C. Volksbond hierover, dan
maakt men zich de illusie, dat hier werkelijk samen-
werking heeft plaats gehad tusschen de verschillende
organisaties. Daar ik mij niet kon begrijpen, dat
arbeidersorganisaties zouden willen medewerken aan
een dergelijk reglement, informeerde ik bij deskundigen.
Ik vernam toen van verschillende kanten, dat de voor-
stelling in bovenbedoeld verslag sterk overdreven was.
Een R.C. priester schreef mij b.v. »Hetgeen op blz. 11
van het door u genoemde boekje staat, is zeer over-
dreven. Het reglement is niet in overleg met een
arbeidsraad vastgesteld. De arbeiders zijn alleen ge-
hoord. Hunne eischen omtrent arbeidsduur, loon enz.,
zijn niet ingewilligd. Alleen hun verzoek, dat men in
de fabrieken het vloeken en het spreken van onzedelijke
taal zou tegengaan, is ingewilligd." Een schoone ge-
legenheid tot het sluiten van een tariefovereenkomst
hebben patroons en arbeiders hier voorbij laten gaan!

Het algemeen reglement van de bierbrouwerijen,
zal, zoo dit tot stand mocht komen, het eenzijdig werk
der patroons zijn. Mijn zegsman schreef mij, dat hij
in vereeniging met andere brouwerijen tot overeen-
stemming zou trachten te komen over een gelijkluidend

Enquête Staatscommissie Verslag IP afdeeling bl. 41.
\') 3 arbeiders van verschillende fabrieken schreven dat zij niet
waren gehoord.

3) De Katoennijverheid te Enschede en omliggende plaatsen.
Verslag Belgischen Volksbond. Gent, 1897, bl. 11.

-ocr page 83-

69

arbeidsreglement, omdat »de Vereenigingen van werk-
lieden der brouwerijen dan eens hier, dan eens daar
met eischen voor den dag komen, die niet steeds voor
inwilliging vatbaar zijn."

Meermalen wordt gesproken over de wijziging van
bestaande reglementen. Meestal luidt het, dat de arbei-
der verplicht is, zich te onderwerpen aan het reglement
en alle wijzigingen welke de Directeur noodig zal oor-
deelen daarin aan te brengen" \'). Sommige zijn door den
patroon alleen vastgesteld, doch bevatten een slotbe-
paling, dat wijzigingen alleen kunnen geschieden »de
vaste werklieden gehoord." Aldus wordt trapsgewijze
deze medewerking ingevoerd. Bij het sluiten van de
arbeidsovereenkomst dient de werkman te weten, onder
welke voorwaarden hij zich verbindt te arbeiden.

Daar vaak het reglement voor een groot gedeelte
den inhoud van de overeenkomst vormt, moet hem
dien worden
medegedeeld. Wanneer door een werkgever
voor het eerst een reglement wordt ingevoerd, dat
niet slechts ordevoorschriften inhoudt, die de arbeider
ten allen tijde moet opvolgen, dan zijn twee gevallen
mogelijk: öf de arbeidsvoorwaarden blijven dezelfde,
worden dus alleen gecodificeerd öf er heeft wijziging
plaats. In het eerste geval wordt geen nieuw contract
gesloten, in het laatste wel (al is het dan ook stil-
zwijgend), omdat de eene partij zonder toestemming
van de andere den inhoud van het contract alleen niet
kan wijzigen. In het laatste geval moet derhalve de
vaststelling van het reglement aan de arbeiders worden
bekend gemaakt, opdat zij kunnen beslissen, of zij ge-

Een dergelyke clausule komt ook voor in de tooneelreglementen.
Mr. Vogel, bl. 72.

-ocr page 84-

70

neigd zijn onder de nieuwe voorwaarden in dienst te
blijven. De toestemming van de zijde van den arbeider
bestaat dan in den regel in een negatieve handeling
n.1. dat hij niet opzegt; hij wordt dan geacht zich te
onderwerpen aan de nieuwe bepalingen. Heeft de werk-
gever evenwel verzuimd de arbeiders met het reglement,
zoo het nieuwe bepalingen inhoudt, in kennis te stellen,
dan zal de rechter het buiten toepassing moeten laten,
omdat het niet tot den inhoud van de overeenkomst
behoort.

Treden arbeiders bij een onderneming, waar reeds
een reglement bestaat in dienst, dan moet hen dit
eveneens worden medegedeeld. Wordt zulks bij de
mondelinge of schriftelijke afsluiting verzuimd, dan zal
het ook tegenover deze werklieden zijn kracht missen.

Het is dus van practisch belang, dat bekendmaking
op een duidelijk te constateeren wijze geschiede. Op
verschillende manieren wordt hierin voorzien. De
meest afdoende maatregel is wel, het overgeven van
een exemplaar en het laten teekenen voor ontvangst.\')
In 18 reglementen wordt voorgeschreven, dat ieder
arbeider een exemplaar ontvangt, doch een ontvang-
bewijs behoeft bijna nooit geteekend te worden,\'t geen
voor het leveren van bewijs aanbevelenswaard is. Hij
bekomt het in den regel kosteloos, doch 3 reglementen
schreven een betaling voor; de Enschedeesche fabri-
kantenvereeniging vraagt 5 cts., een ander patroon
f 0,25. Vijf firma\'s eischten van hunne arbeiders, dat
zij het reglement bij het verlaten van hunne betrekking
zouden teruggeven. Het behoeft geen betoog, dat door

1) Zie b.v. reglement S.S.

-ocr page 85-

71

deze verkeerde bepaling den arbeider schade berokkend
kan worden, omdat hij zijn bewijsmateriaal voor latere
mogelijke vorderingen uit handen geeft. Meestal ver-
zuimt het reglement de poenale sanctie bij niet terug-
geven aan te wijzen. Een patroon geeft dan geen
eervol ontslag, een ander houdt
fO.25 van het loon in.
Nog meer te laken is het, wanneer een arbeider het
reglement nooit mede naar huis mag nemen, doch het
in de fabriek moet bewaren. Dit misbruik trof ik nog
al eens aan. Ik deed eenige malen moeite zulk een
reglement te verkrijgen, doch tevergeefs, want de
arbeiders durfden hun eigen reglement niet over-
schrijven !

In vele gevallen treedt in de plaats van het ter hand
stellen van een exemplaar een onderteekening van het
bij den patroon berustende reglement of register. In
12 gevallen worden beide formaliteiten geëischt.\')

Door deze onderteekening verbindt zich de arbeider
tot onderwerping aan alle bepalingen en latere wijzi-
gingen 2); somtijds (3 regl.) constateert de onderteeke-
ning, dat de onderteekenaar volkomen op de hoogte
is van het reglement. Meermalen bleek mij, dat het
een valsche verklaring was, omdat de arbeider volstrekt
niet wist, wat hij onderteekend had; het wordt zoo-
doende een bloote formaliteit in het belang van den
werkgever, waardoor hij onaangename processen en
quaesties, waarbij de arbeider er zich op zou kunnen
beroepen, dat hij van \'t bestaan van het reglement
of een der artikelen niets wist, kan afsnijden.

\') Zie b.v. art. 1 werf »Conrad". (Truyen, Bijl. B. 3).

Reglement S.S. art. 4a. Model Bijlage B, vergelijk ook Enquête
Staatscommissie I, Afdeeling Spoorwegen 1229, 7532, 7360, 7425.

-ocr page 86-

72

Een enkel voorbeeld ter illustratie.

In een zeer groote fabriek (± 1500 arbeiders) was,
naar men mij mededeelde, een reglement aanwezig.
Ik deed moeite van de arbeiders een exemplaar te
bemachtigen, doch deze hadden er zelf geen; nu vroeg
ik, of zij mij ook wisten te zeggen, wat er in stond,
doch ik was ook thans aan het verkeerde adres.
Bij den fabrikant gekomen, kreeg ik een reglement,
dat uit de lade van het bureau te voorschijn kwam,
en waarin de volgende slotbepaling stond: »De werk-
lieden zijn gehouden bij hun aanneming in de fabriek
volledige kennis van dit reglement te nemen en te
verklaren dit strikt te zullen opvolgen; zij zetten te
dien einde hunne handteekening in een daarvoor be-
stemd register ten blijke, dat de onderteekenaars den
inhoud van dit reglement volkomen hebben begrepen."
Zeer verwonderd was ik dus, dat de arbeiders mij
zoo weinig over het reglement konden mededeelen,
want art. 27 schreef toch duidelijk voor, dat ze er
kennis van moesten nemen. Nogmaals ondervroeg ik
den arbeider, hem op art. 27 wijzende; ik verzocht
hem mij mede te deelen, hoe het dan bij zijn indienst-
treding was gegaan, waarop hij mij vertelde, dat men
bij het begin van den arbeid op \'t bureau bij den
baas moest komen, die hem zeide, dat »zij even hun
naam hier moesten schrijven". Zij waren met hun
zessen, zoodat van lezen niets kon inkomen. »Zoo
brutaal hadden wij geen van allen durven zijn, want
dan hadden wij gauw weer buiten de poort gestaan."
De redactie van het artikel is bovendien zeer vreemd.
Had er gestaan, zooals in de meeste andere regle-
menten (12), dat de onderteekenaar verklaarde zich

-ocr page 87-

73

aan het reglement te zullen onderwerpen, dan had dit
voorschrift zin; nu echter verklaart hij het volkomen
te begrijpen, doch niet, dat hij er zich aan onderwerpt.
Deze verklaring kan niet anders dan een mondelinge
zijn, die door de onderteekening niet wordt bewezen.

Somtijds (3 regl.) dient de onderteekening ten bewijze,
dat men onder \'t vaste personeel is opgenomen. \')
Slechts één reglement voorziet in het geval, dat de
arbeider niet kan schrijven; niet een ander werkman
teekent dan voor hem, doch de Directeur zelf! De
betrokkene plaatst er dan eigenhandig een kruisje
achter. Zoo onderwerpen zich arbeiders, die niet kunnen
ïezen en schrijven, aan voor hen wellicht nadeelige
bepalingen, zonder te weten wat zij doen; het kruisje
is ook geldend voor de wijzigingen.

In verschillende reglementen leest men, dat ieder
werkman geacht wordt het reglement te kennen. Zoo
b.v. art. 12 van een reglement : »Elken werkman wordt
gerekend nevenstaande reglement te kennen al of niet
gelezen." Maar hoe moet de arbeider het kennen als
hijzelf geen exemplaar ontvangt en op de fabriek er
geen is
opgehangen^ Deze laatste maatregel wordt
slechts in vijf reglementen verplicht voorgeschreven;
men mag evenwel aannemen, dat het in veel meer
gevallen wordt opgehangen omdat ik verscheidene
exemplaren, in plano-vorm gedrukt, ontving en vele

1) Zie b.v. v. Marken art. ii. (Insp. Versl. 1891, bl. 326).
Bijlage.

3) Enquête 1890, Hangt op: I-afd. Ondersch. takken v. bedr, 718,
776 (versleten), 3559, 3677, 4359 (vuil en afgescheurd). II, afd.
Gron. Veenk. 3812, 4994, 5471, Geld. 4021. Hangt niet op II\'^ afd.
Gron. Veenk. 1714, 2700. IIP ondersch. gem. 7105.

-ocr page 88-

74

werkgevers op vraag 7 bevestigend antwoordden\').
Lang niet overal wordt liet evenwel opgehangen. Zoo
bezocht ik eens een houtzagerij, waar een reglement
(ik meen van 1874) bestond. Op mijn vraag of \'t niet
was aangeplakt, kreeg ik van den Directeur ten ant-
woord, »dat dit vroeger wel gebeurd was, doch dat
men het na den brand, 5 jaren geleden, vergeten had
weer op te hangen." =\') Zoo rusten dus vaak de regle-
menten in het bureau van den patroon en geen arbeider
zal het wagen, er inzage van te vragen. •\'\')

Doch ook het ophangen is niet voldoende, omdat
overschrijven zeer gevaarvol schijnt. Zoo ontving ik
van een arbeider een afschrift van een opgehangen
reglement, waaronder stond: »met veel moeite afge-
schreven" ! -i)

Tot slot van deze § vermeld ik nog, dat in het
meerendeel der reglementen geen bepaling voorkomt
over den
termijn, waarop het reglement in werking
treedt.
Van de 9 reglementen, die er over spreken,

\') Deze antwoorden mogen wel gecontroleerd worden: »van dit
reglement verklaart de directeur (van de Strookartonfabriek in
Friesland) dat het in elk lokaal hangt, terwyl een werkman ge-
tuigt dat het sedert 5 jaren er niet meer hangt." Versl. Enquête-
Commissie He afdeeling (Friesland) 231. Dit blijkt ook uit de
arbeidersvragenlijsten,

Enquête II, Twente 9554. »Dat heeft vroeger bestaan en heeft
geruimen tijd in de fabriek opgehangen, maar zulk een ding wordt
oud en het is niet geremplaceerd. Maar het is als het ware inge-
groeid, de wevers weten, waaraan zich te houden.

3) Twee reglementen schrijven uitdrukkelijk voor dat de arbeider
inzage kan krijgen.

\'\') Toevallig zond de patroon mij ook een gedrukt reglement en
nu bleek mij bij vergelijking dat de arbeider bij het »met moeite
overschrijven" verschillende fouten had gemaakt!

-ocr page 89-

75

bepalen er 5 den tijd tusschen de afkondiging en\'tin
werking treden van \'t reglement: 2 terstond, een 2
dagen, een 10 dagen en een 3 weken. Geen enkel laat
evenwel een termijn verloopen gelijk aan den opzeg-
gingstijd 1), zoodat, wil de arbeider onder de nieuwe
bepalingen niet werken en zegt hij terstond op, hij
steeds verplicht is, eenigen tijd onder de nieuwe voor-
waarden te arbeiden. De 4 andere reglementen geven
alleen een datum van in werking treden.

§ 3. Aannemen en ontslaan der arbeiders.

Uit den aard der zaak, omdat de meeste reglementen
een dorre opsomming van de strafbare feiten met
straffen zijn, treft men over dit onderwerp weinig
bepalingen aan; alleen wijden de meesten een of meer
artikelen aan het ontslag.

In den regel wordt het arbeidscontract mondeling
afgesloten. Een schriftelijke
afsluiting behoort tot de
zeldzaamheden. Van de 4 contracten, welke ik in
antwoord op vraag 6 van de patroons, die het blijkbaar
met het reglement op een lijn stelden, ontving, be-
hooren er 3 tot steenbakkerijen. In dezen bedrijfstak,
waar men met saizoenarbeid heeft te doen en de
arbeiders niet bij de week, doch voor het geheele
saizoen worden aangenomen, loopen zij vaak weg, voor
de arbeid geeindigd is. Om nu de arbeiders vaster

\') Zie O. a. ook bij v. Marken art. 22 en 52 in verband met het
slot. (Versl. Insp. 1891 bl. 326.)

Zie ook het schriftelijk arbeidscontract van de firma Belderok
en de Roos te Middelburg. (Insp. Versl. 1897—\'98 bl. 214 vlg.)

-ocr page 90-

76

aan zich te binden, sluiten sommige steenfabrikanten
een schriftelijk contract; uit de volgende zinsnede
blijkt duidelijk de hierboven aangegeven bedoeling:
»Verder is bij deze als voorwaarde gesteld om van
de verdienste V.. in te houden tot het werk is afge-
loopen. Verlaat iemand het werk voor 31 Aug. of voor
den aanwezigen leem is afgewerkt zonder wettige
redenen, verliest hij zijn deel van het ingehoudene en
komt dit ten bate van andere werklieden."

In deze contracten wordt dan opgenomen, wat elders
in het reglement voorkomt, b.v. het verbod van rooken,
sterke drank, boeten, verlofdagen enz. In een onder-
neming (ook een steenfabriek) was een reglement •)
en tevens een schriftelijk contract. In het laatste kwam
de volgende bepaling voor: »Hij verklaart het fabrieks-
reglement te kennen en zich in zijn geheel zonder
voorbehoud er aan te onderwerpen."

Op een speciaal soort van schriftelijke contracten
vestig ik nog de aandacht, n.1. de leerlingcontracten. 2)
Van 2 firma\'s ontving ik een afzonderlijk leerling-
contract. In het eene treft men geen omschrijving aan
van den inhoud van het arbeidscontract. Bij de andere
firma staan in het leerlingcontract verschillende rech-
ten en verplichtingen, terwijl bovendien nog een af-
zonderlijk fabrieksreglement voor leerlingen in die
onderneming aanwezig is.

Talrijker zijn de reglementen, waarin wordt ver-
wezen naar een schriftelijke aanstelling, die als bewijs

\') In dit reglement bepaalde het eerste artikel dat het contract
voor één jaar werd gesloten: 1 October—30 September.

Een leerlingcontract van de firma Holdert en Co. is te vinden
in de Insp. Versl. 1895/96 bl. 320.

-ocr page 91-

77

dient, dat men als arbeider is aangenomen. Bij de
Spoorwegmaatschappijen en grootere tramwegonder-
nemingen krijgt het personeel een afzonderlijk aan-
stellingsbewijs; bij de fabrieken dient het schutblad
van het reglement hiertoe.

In 17 reglementen is een bepaling opgenomen, die
regelt, wie den arbeider benoemt. In 6 gevallen trof
ik deze bepaling aan in het reglement van een Coöpe-
ratie of onderneming met Copartnership; in den regel
is dan het Bestuur belast met de benoeming en al
naarmate het personeel meer of minder heeft in te
brengen, gehoord de vaste arbeiders, leden der Coöpe-
ratie of den Raad van Commissarissen. Van de 11 ove-
rige gevallen is in 6 de benoeming uitsluitend aan den
patroon voorbehouden, in de 5 andere geschiedt de
aanneming door den Directeur of door een hiertoe
gemachtigde, gewoonlijk den baas.

Verschillende reglementen nemen ook bepalingen
over de benoembaarheid der arbeiders op; de firma
Regout verbiedt de aanstelling van gehuwde vrouwen,
alsmede van kinderen onder 13\'4 jaar. i) Andere
eischen een maximum leeftijd (b.v. 25, 30, 35,45jaar);
vaak is een goede gezondheid voorgeschreven, of een
geneeskundige keuring. Goede getuigschriften, lezen
en schrijven, »behoorlijk levensgedrag" -), »geen vloe-
ker of dronkaard" worden weer bij andere patroons
als vereischten gesteld. Een patroon schrijft in het
reglement, dat hij geen personen aanneemt, die niet
op Zondag den rustdag vieren (Israëlieten). De En-

0 Art. 2, 3. (Truyen Bijlage B 1).

§ 14 Eegl. Vlekke (Truyen Bijl. B 2 bl. 40).

-ocr page 92-

78

schedeesche fabrikantenvereeniging verlangt, dat de
werkman een briefje van ontslag overlegt, wanneer
hij vroeger bij een lid der vereeniging heeft gewerkt;
een controle-maatregel, die het den arbeiders niet
gemakkelijk maakt om opnieuw werk te vinden, indien
zij met ongenoegen zijn vertrokken. Deze gewoonte
constateerde ik ook bij den Bleekersbond »Loon naar
Arbeid"\'); op een briefkaart staat het volgende gedrukt.

ONTSLAGBRIEFJE.

De ondergeteekende verklaart hiermede dat.............

te............... den............... 19..... op verlangen mijn

dienst ^Skrt en -^Üh na dagteekening van dit
bewijs weer in dienst genomen kan worden.

.............. den.............. 19.....

Een enkele firma had een afzonderlijk reglement,
inhoudende de »Bepalingen betreffende het aannemen

Ook in het behangers- en stofFeerdersvak schijnen ze te bestaan
(»Het Volk" 14 Januari 1903 n». 852). Een directeur van een der
groote glasfabrieken wees mij ook op dezen regel: »Wanneer ik
een werkman aanneem van een andere fabriek (aangesloten bjj de
Vereeniging van Glasfabrikanten in Nederland) dan moet zoo iemand
eerst bij zijn patroon ontslag aanvragen en dan kan hij bij ons
eerst na 8 weken in dienst komen. Hij zendt dan zijn ontslag aan
ons op en de directie der fabriek, waar hij dan werkzaam is, zendt
een ontslag op aan den secretaris van bovengenoemde vereeniging
met vermelding van zijne bekwaamheid, gedrag en eventueele
schuld. De secretaris zendt weer een annonce aan de verschillende
dii-ecties. Laat een werkman zijn werk zonder voorafgaande kennis-
geving staan, dan kan zoo iemand een ontslag geven met vermelding,
dat hij niet meer elders kan worden aangenomen, d. w, z. in 1 \'/j jaar."
Verg. ook Beschrijvingsbrief Ver. Fabr. en Handw. Nijverheid
Mei 1897 bl. 41.

-ocr page 93-

79

van jongens". Voordat tot aanstelling wordt overge-
gaan, moet somtijds een proeftijd worden doorgemaakt
van 3, 6 maanden of een jaar. In dien tijd is men, om
de uitdrukking der reglementen te gebruiken, can-
didaat-lid van het personeel\'), of tijdelijk werkman.

Elders zijn termijnen van 14 dagen voorgeschreven
als proef om het loon te kunnen bepalen, of zich aan
het reglement te gewennen, dat, voor zoover \'t de
strafbepalingen betreft, gedurende dien tijd niet wordt
toegepast.

In de zeer groote ondernemingen is het personeel
in rangen verdeeld en geschiedt de bevordering door
rangsverhooging. Bij de S.S. onderscheidt men Hoofd-
ambtenaren, Eerstaanwezend-ambtenaren, Ambtenaren,
beambten en werklieden. De fabriek van van Marken
heeft een zeker eenige verdeeling van het personeel.
Het is verdeeld in 6 rangen (Hoofdbeambten, beambten
en meesters, onderbeambten en ondermeesters, bazen,
klerken en werklieden, hulpklerken en halfwassen) en
iedere rang in 6 toewijdingsklassen. Het eigenaardige
van de bevordering van een klasse naar een hoogere
is, dat men op bepaalde tijden
moet verhoogd zijn.
Blijft de verhooging achterwege, dan wordt men ont-
slagen. Deze maatregel werkt natuurlijk zeer heilzaam
voor het gehalte van het personeel der gist- en spiritus-
fabriek. Het is echter buitengewoon hard om arbeiders
wier toewijding »vrij goed" is, doch van wie men na
tweejarigen diensttijd nog niet kan zeggen, dat de

V. Marken art. 9. (Insp. Versl. 1891 blz. 326.)
i) Art. 2. (Versl. Insp. 1891 bl. 326). Zie ook regl. Vlekke art. 2
(Truyen Bijl. B 2 bl. 36).

-ocr page 94-

80

toewijding »goed" is, zonder verdere redenen te ont-
slaan ; dergelijke personen moeten toch ook voor hun
onderhoud en dat van hun huisgezin zorgen. En waar
zou het heen moeten, als het voorbeeld van den Heer
van Marken algemeen werd gevolgd? Met de arbei-
ders, wier plichtsgevoel minder ontwikkeld is, zou het
er dan treurig uitzien!

Schorsing van den arbeid komt om verschillende
redenen voor. Schorsing als straf wordt behandeld in
de § over straffen (§ 7). Schorsing, niet als straf, heeft
plaats uit oorzaken öf bij den arbeider gelegen, als
b.v. het vervullen van de militieplicht, öf bij den
patroon gelegen als werkvermindering, invoering van
machines enz. Een 10-tal patroons staan hun werk-
lieden toe, wanneer zij ter vervulling hunner militie-
plicht onder de wapenen moeten komen, na afloop van
dien tijd öf terstond weder aan het werk te gaan öf
bij de eerste de beste vacature in te vallen. Het ware
te wenschen, dat alle patroons een zoodanig voorschrift
in hun reglement opnamen, want v/aar de Staat den
arbeider roept om zijn burgerplichten te vervullen,
moet niet de werkgever de gevolgen, die de diensttijd
reeds medebrengt, nog verzwaren door hem zijn arbeids-
gelegenheid te ontnemen.

Bijna in alle reglementen komt een min of meer
uitvoerige regeling van het
ontslag voor. Wanneer
niet bijzondere omstandigheden of feiten een onmiddel-
lijk ontslag eischen, is het regel dat een opzeggings-
termijn moet worden in acht genomen. Waar beide
partijen zich aan een opzeggingstermijn moeten houden,
is die niet overal even lang. Gewoonte is het dat
hij 8 of 14 dagen bedraagt. Ontslag nemen en geven

-ocr page 95-

81

op staanden voet kwam slechts in één reglement voor.
Een overzicht van de verschillende opzeggingster-
mijnen laat ik hier volgen:

12 reglementen eischen een termijn van 8 dagen. \')
11 » » » » » 14 »

3 » » » » » 1 maand.

2 » » » » » 6 weken.

Ook zijn in dezelfde onderneming de termijnen van
opzegging niet altijd dezelfde voor alle werknemers,
doch verschillen, al naarmate men met arbeiders, be-
ambten of hoofdbeambten te doen heeft. -) Een verschil
in dienstjaren geeft één werkgever aanleiding om voor
dezelfde klasse van arbeiders verschil in opzeggingstijd
voor te schrijven; de regel is 2 weken; is men 2—4
jaar in dienst 3 weken; meer dan 4 jaar 4 weken.

Sommige reglementen eischen, dat alleen op bepaalde
dagen kan worden opgezegd, \'t geen kan neerkomen
op een verlenging van den opzeggingstermijn. Wil
men b.v. Maandag den dienst verlaten van een onder-
nemer, waar Zaterdag met 14 dagen moet worden
opgezegd, dan moet men dus feitelijk nog 19 dagen
in dienst blijven.

Van de 28 reglementen, die den gelijken opzeggings-
termijn inhouden, bevatten 9 geen poenale sanctie op
\'t overtreden van dit voorschrift. Bij de overige onder-
nemingen bestaat de straf meestal in het verbeuren
van het reeds verdiende loon of van een som gelijk-
staande aan de verdiensten van zooveel dagen als
men te vroeg vertrekt. Dikwijls verliest ook de arbeider

O Verg. Versl. Kamers v. Arbeid 1900. II bl. 245.
Zie b.v. regl. Vlekke § 16, v. Marken art. 22.

-ocr page 96-

82

zijn »pendagen" of mag nooit meer in dienst terug-
komen. Meestal krijgt hij geen getuigschrift, \'t geen
een niet geringe straf is, als men weet, dat het dan
niet gemakkelijk is een nieuwen dienst te krijgen. De
zwaarste straf was het verbeuren van /\'25.— (die te
voren was gestort) wanneer de arbeider eerder dan
4 weken na het opzeggen vertrekt.

Van al deze reglementen zou men nog kunnen zeggen,
dat ze althans een van de meest elementaire regels
van contractueele gelijkheid huldigen. Neemt men
echter kennis van den verderen inhoud, dan blijkt
de regeling niet veel te beteekenen, omdat de patroon
zichzelf in zóóvele gevallen het recht toekent, den
arbeider terstond te ontslaan, dat een dergelijke rege-
ling feitelijk er op neerkomt, dat de arbeider vooruit
moet opzeggen, en de patroon, als hij wil, direct kan
ontslaan. Alle gevallen op te noemen, waarin dit kan
geschieden, zou te veel ruimte in beslag nemen. In
den regel is het de straf voor dronkenschap, rooken,
te laat komen, slecht werk leveren, brutaliteit, be-
driegen, stelen enz. enz. De arbeider heeft echter nooit
het recht terstond te vertrekken, als de patroon hem
beleedigt, uitscheldt, slecht behandelt enz. Op dezen
regel trof ik slechts één uitzondering aan, waar zoowel
voor werkgever als arbeider nauwkeurig de gevallen
omschreven werden, waarin beiden, zonder opzeggings-
termijn in acht te nemen, de overeenkomst konden
ontbinden.

Een groot aantal (30 %) reglementen houdt geen
gelijke opzeggingstermijn voor ondernemer en werkman
in. In de meeste gevallen wordt dan van den arbeider
verlangt, dat hij 8 of 14 dagen van te voren het ver-

-ocr page 97-

83

laten van zijn dienst zal aankondigen, terwijl de patroon
het recht heeft terstond te ontslaan. Slechts in twee
gevallen trof ik het omgekeerde aan, terwijl in één regle-
ment de patroon 8 dagen van te voren het ontslag moest
aanzeggen en de arbeider met 3 dagen kon vertrekken.

In slechts 10 reglementen wordt aan de arbeiders
aanspraak op een
getuigschrift verzekerd, doch 6 er
van geven dit alleen voor \'t geval de opzeggings-
termijn in acht is genomen.

16 reglementen wijzen den persoon aan, die ontslag
kan geven. In 9 is het alleen de Directeur, in 2 ook
de baas, terwijl in één de volgende bepaling voorkomt:
art. 35. »Meesterknechts hebben het recht in overleg
met elkaar bij verharde willekeur volk uit de werk-
plaatsen te verwijderen; maar de verwijderde zal
desverkiezende bij den fabrikant ter zijner verdediging
toegelaten worden."

In de vier andere reglementen, van Coöperatieve
vereenigingen, ontslaat het Bestuur, al of niet de werk-
lieden gehoord.

§ 4. T\\jd en wyze van loonberekening en betaling.

A. Loonberekening.

De arbeidskracht verschijnt in de arbeidsovereen-
komst als koopwaar; evenals andere waren wordt zij
verkocht en gekocht; het loon — de prijs — wordt
bepaald in overeenstemming met hare
ruilwaarde. Deze
opvatting wordt in sommige reglementen expressis
verbis vermeld. Zoo leest men b.v. in meerdere regle-
menten dat het loon »naar bevinding van bekwaamheid"

-ocr page 98-

84

vastgesteld zal worden, of dat de werklieden »in die
rubriek van daggeld, waarin zij naar den aard van
het werk; behooren", zullen worden ingedeeld. Van-
daar, dat ook verscheidene reglementen een proeftijd
voorschrijven om, de waarde van de arbeidskracht
voor het bedrijf vast te kunnen stellen. Toch treedt
sporadisch bij enkele werkgevers een ander element
op bij de bepaling van het loon, n.1. de
behoefte. Zoo
gaat de Heer Vlekke van het standpunt uit, dat het
loon wordt vastgesteld in verband met »de hoeveelheid
werk, die geleverd wordt" (§ 5 al. 3); in een volgende
alinea wil hij echter voorkomen, dat de arbeider op
deze wijze niet in zijn onderhoud zou kunnen voorzien
en schrijft dan voor:

»Als grondslag voor de berekening van het loon
wordt aangenomen, dat een werkman, die zijn werk
verstaat, bij uitmuntende plichtsbetrachting in den
normalen werktijd een inkomen kan bereiken, waar-
mede hij in het onderhoud van zichzelven en vrouw
en kinderen op betamelijke wijze voorzien kan. In
verband met de plaatselijke omstandigheden wordt dit
inkomen thans vastgesteld op f% per week van zes
dagen." \')

Hetzelfde is het geval bij den Heer v. Marken, die
als beginsel stelt »dat bij uitmuntende toewijding in
den normalen werktijd een inkomen kan bereikt worden,
in overeenstemming met de bescheiden behoeften van
een niet overtalrijk gezin." (/\'12) (art. 35).

Bijna nooit zegt het reglement, wie het loon vaststelt;
het geschiedt dan natuurlijk door den werkgever. In

De loonen zijn te vinden in de Insp. Versl. 1894 bl. 138.

-ocr page 99-

85

5 reglementen staat echter, dat de patroon of Directeur
hiermede belast is, in 1 reglement de baas en in een
andere onderneming wordt het stukloon, zooals het
heet, »in overleg met den arbeider" bepaalt.

Niet meer dan 20 reglementen duiden de wijze van
loonherekening
aan. Een vast weekloon komt voor in
4 reglementen, een dagloon in 1 en uurloonen in 5
reglementen.Onbillijk is de bepaling, die ik in een
reglement van een flesschenfabriek aantrof, hierop
neerkomende, dat het loon bij een dag van 12 uren
berekend wordt volgens 10 uren, terwijl het bij korter
werkdag dan 10 uren in evenredigheid verminderd
wordt; de arbeiders moeten dus een paar uren voor
niets werken, doch als het eens voor mocht komen dat
er minder gewerkt wordt, behoeft de patroon nooit
voor niets te betalen!

Voor het overige komt in alle andere reglementen
stukwerk en accoordloon voor, zooals het in een onder-
neming heet »ten einde de werklieden in de gelegenheid
te stellen meer te verdienen dan hun gewoon loon
(uurloon). Het eigenaardige is evenwel, dat de arbeiders,
indien zij van deze gelegenheid geen gebruik willen
maken, ontslagen kunnen worden. Zulk een voorschrift
lezende, kan men de gedachte niet onderdrukken, dat
door den werkgever dit stukwerk niet alleen in het
belang van den werkman, doch ook in zijn eigen voor-
deel is ingevoerd. Is dit inderdaad zoo, dan had hij
de schoonklinkende toelichting beter achterwege kun-
nen laten.

Deze ondernemingen leenen zich niet voor stukwerkberekening.
") Dikwijls heeft het voor den werkgever veel vóór, om uurloon

-ocr page 100-

86

In enkele reglementen wordt den arbeiders het ge-
wone uurloon gegarandeerd, terwijl het aceoordwerk
dan, nadat het af is of om de 2 of 3 maanden wordt
afgerekend; het meerdere verdiende loon wordt uit-
betaald of, zoo er een tekort is, wordt dit geboekt
om bij de volgende afrekening van een eventueel
tegoed te worden afgetrokken. Ook de aanneming van
werk door ploegen en de afrekening per ploeg en niet
per hoofd, komt in sommige reglementen voor.

Het tarief voor het stukwerk, dat in sommige fa-
brieken geheele boekdoelen in beslag neemt, wordt
nergens aan de arbeiders ter inzage gegeven; een
ondernemer bepaalt evenwel in zijn reglement, dat de
arbeider bevoegd is »alvorens eenig werk aan te van-
gen, de prijs van het loon aan te vragen aan het hoofd
zijner werkplaats."

Volgens 2 reglementen wordt het loon ieder Va jaar
vastgesteld en blijft dan dien tijd onveranderlijk voor
verhooging; tegen verlaging wordt evenwel niet ge-
vrijwaard !

De schafttijden worden soms wel, soms niet be-
taald. Dit geldt voor de kleine schaften (V4 uur etc.).
De middagschaft wordt bijna nooit vergoed; eenmaal
las ik evenwel in een reglement: »De middagschafttijd
is gratis, terwijl de morgenschafttijd van de werktijd
wordt afgetrokken."

Een minimumloon komt in slechts één enkel regle-
ment van particuliere ondernemingen voor i); ook het

te betalen, dat te weinig is, vermeerderd met stukwerkloon. Immers,
als ziekte intreedt, dan wordt hem ziekengeld uitgekeerd, berekend
naar zijn uurloon!

Art. 3 van het Eeglement voor de werklieden van het Bestelhuis

-ocr page 101-

87

hierachter afgedrukte ontwerp voor de bakkerij De
Toekomst bepaalt het. Bij van Marken kan men niet
spreken van een minimum van
f 12,—, want daar
verdient men dat bedrag slechts bij »uitmuntende
toewijding", evenals bij Vlekke bij »uitmuntende plichts-
betrachting." De mogelijkheid bestaat dus, dat men
minder verdient. \') Bovendien staat in het reglement
v. Marken, dat bij achteruitgang van bedrijf vermin-
dering mogelijk is (art. 43). Bij de Maatschappij »de
Veluwe" wordt den leden der corporatie
fl.— boven
het gewone loon verzekerd, (art. 3.)

In 2 reglementen komt een maximum-loon voor, om
te beletten, dat de arbeiders in accoordwerk te veel
zouden gaan verdienen door hun verhoogden ijver.
Het eene zegt: »Voor accoordwerk wordt hoogstens
25 % meer uitbetaald dan het bedrag, waarop aanspraak
zoude kunnen worden gemaakt, wanneer dit werk niet
accoord ware gegeven" ; het andere stelt als maximum
30 0 0, laat er evenwel op volgen: »Blijkt bij ijverig
werken de accoordprijs te laag, zoo kan deze volgens
oordeel van den werkmeester worden verhoogd."

Slechts een reglement spreekt van een jaarlijksche

van den Nederlandsclien Boekhandel. Verg. Punten van Beschrijving
van de 85e Alg. Verg. van de Vereeniging ter bevordering van de
belangen des Boekhandels (12 Aug. 1902;, bl. 6 vlg.

Ook vond ik nog in een reglement een minimumloon voor jongens
van 4 ct., jaarlijks met 1 ct. opklimmende totdat 9 ct. per uur is
bereikt.

\') Bij myn bezoek aan de fabriek v. Marken vernam ik, dat het
ook voorkomt.

") Het schijnt, dat by de S.S. op de werkplaatsen te Utrecht
ditzelfde stelsel bestaat.

-ocr page 102-

verhooging, evenwel alleen voor halfwassen, die aan-
vangen met /"S.éO en opklimmen tot /"li.10.

Een zeer bijzondere wijze van loonberekening heeft
plaats in het reglement van den Heer v. Marken. De
arbeid is verdeeld in soorten, met uurloon van 16"\'—
22 ets. (art. 36). Hierbij wordt dan opgeteld een »be-
kwaamheidstoelage" van 2%—20% van het verdiende
loon (art. 42) en ten slotte een »toewijdingspremie"
eveneens van 2 20 % (art. 44). Aan de loonen kunnen
worden toegevoegd »persoonlijke toelagen voor buiten-
gewone bekwaamheden" en premiën voor de besparing
van arbeidstijd, grondstoffen en vermeerdering van
productie, brandstoffen, smeermiddelen en andere hulp-
grondstoffen (art. 48 en 49). Het kan niet ontkend
worden, dat een dergelijke wijze van loonberekening —
hoe goed bedoeld — aanleiding tot willekeur en be-
voorrechting kan geven, omdat alles afhangt van de
subjectieve opvatting van den baas of ondermeester.\')

In zeer enkele gevallen ontving ik een speciaal-
reglement
van loonberekening, dat aan het gewone
reglement was toegevoegd. Als bijlage drukte ik er
een hierachter af. (Bijlage I.)

Bij het reglement van de S.S. wordt achteraan een
tabel met de loonen gevoegd. Ik ontdekte dit in een
mij door een der werklieden toegezonden reglement;
want uit het exemplaar, dat mij welwillend door de

\') Art. 47 Eegl. v. Marken. »De directie verplicht zich tot ge-
heimhouding van de klassenverdeeling der leden van het personeel
en van de hun toegekende premie voor samenwerking. Gelijke
geheimhouding is opgelegd aan de beambten, die de directie —
voor zoover strikt noodig — bij de bepaling, berekening en uit-
keering der premiën ter zijde staan."

-ocr page 103-

89

Maatschappij werd afgestaan, waren deze laatste blad-
zijden uitgeknipt. Opmerkelijk is het echter, dat de
loonen der werklieden niet in de tabel voorkomen.
Het vermoeden zal bij velen post vatten, dat de Maat-
schappij zich schaamt de lage loonen, die zij aan de
arbeiders betaalt, openbaar te maken!

In geen enkel reglement wordt bepaald, dat de loon-
berekening in
Nederlandsche munt moet geschieden.
Dat een dergelijk voorschrift niet overbodig zou zijn,
bleek mij bij mijn persoonlijk onderzoek; want in
eenige groote fabrieken van Maastricht is het tarief
van het stukwerk in franken berekend en wordt het
loon in guldens uitbetaald. Bij de herleiding van de
franc in Nederlandsch geld wordt deze op 47.50 cent
berekend, terwijl de arbeider er in Maastricht 48 ct.
voor kan krijgen. \')

Bij de loonberekening vermeld ik nog, wat er in de
reglementen voorkomt ten opzichte van de belooning
van buitengewone praestaties: overwerk, nacht- en
Zondagsarbeid, en ten opzichte van premies, winst-
aandeelen e. d.

In de fabrieken, waar nacht en dag wordt doorge-
werkt, worden beide gelijkelijk betaald, omdat de
ploegen .elkander afwisselen. Voor het overige werd
in 9 reglementen 50 „, in 4 reglementen 25 % en in
1 reglement 10 % voor
nachtarbeid bijbetaald.

Voor Zondagsarbeid geeft een werkgever dubbel loon,

Toevallig las ik later, dat in het Limburgsch arbeidersorgaan
»Samenwei-king" (Jrg. I 29 Juni 1901) op hetzelfde misbruik werd
gewezen, waardoor een firma zich ongeveer met ƒ7000.— ten koste
harer arbeiders per jaar verrijkt! Verg. ook Enquête 1890 IleAfd.
Twente 7965 en Ile Afd. Geld. ben. den Eijn.

-ocr page 104-

90

tien reglementen 50 %, drie 25 %, een ondernemer
6 cent per uur meer \'), en in een fabriek wordt het
loon »extra verhoogd", terwijl in 4 reglementen Zon-
dagsarbeid gewoon wordt betaald. Dit alles geldt voor
ondernemingen, waar Zondagsarbeid niet tot het ge-
wone werk wordt gerekend (zooals in melkinrichtingen
en transportondernemingen).

Een algemeene regeling bij de betaling van overwerk
bestaat niet; 8 reglementen schrijven gewoon uurloon
voor; een overzicht van de regeling in andere regle-
menten komt neer op \'t volgende:

\'t loon wordt verhoogd met 25 %.....3 regl.

Ie uur gewoon loon, daarna 25 % meer ... 1 »

2 uren » » » 25 % »
2 » » » » 10 % »

3 » » » » 25 % »
6 » » » » 4 ct. per uur meer
Vï uur
niets, daarna gewoon loon . .

wordt niet betaald........

niet vermeld...........

volgens overeenkomst met den fabrikant

Premies worden door de werkgevers om zeer ver-
schillende redenen uitgeloofd. In 3 reglementen is het
een belooning, als men gedurende eenige maanden geen
boeten voor te laat komen heeft gehad. Zij bedragen
fl en 10 uren loon per 3 maanden, in \'t 3® regl. /■2.50
per jaar. In 3 reglementen is de premie een vergoeding
voor langdurigen dienst; in een reglement ontvangt

\') Eegout art. 16.

Verg. ook »Het Volk" n«. 859.

-ocr page 105-

91

de arbeider na 15-Jarigen onafgebroken dienst een
extra belooning »van 5 van zijn verdiend loon, terwijl
vormers en blikslagers gedurende een half jaar een
leerjongen bij zich kunnen nemen en het door dezen
verdiende gedurende dien tijd eveneens voor de ge-
noemde 5 % in aanmerking komt." (bedraagt het 5 %
van het in de 15 jaren verdiende loon of over 1 jaar ?
dit staat niet vermeld!); in een ander reglement ont-
vangt de werkman na 25 jaren dienst /"lOO.—, en na
40 jaren /■75.—; in het derde reglement ontvangt ieder
arbeider, die meer dan 3 jaren in dienst der firma is,
elk jaar een gratificatie van 2 weken loon, op welke
loonsverhooging — want dat is het feitelijk — hij
evenwel geen recht heeft.

In 2 reglementen krijgen de werklieden premies voor
buitengewone diensten of technische verbeteringen,
terwijl in 2 ondernemingen nieuwjaars- of (Waal-
wij ksche) kermispremies worden gegeven.

Meer en meer wordt het gewoonte ook de arbeiders
een tijdlang — al is \'t maar één of een paar dagen —
van hun eentonig werk te verlossen. De arbeider zou,
als hij dit verzocht, bij de meeste patroons wel een
paar dagen
verlof kunnen krijgen, doch zijn loon wordt
dan niet uitbetaald, \'tgeen natuurlijk een onoverkome-
lijk bezwaar is. Daarom geven de meer vooruitstrevende
patroons hunne arbeiders eenige dagen verlof met
behoud van loon. Algemeen is dit gebruik nog lang niet;
slechts in 12 reglementen wordt het gegarandeerd.\')

\') Art. 69 Staatsspoorregl. geeft niet langer dan 14 dagen verlof.
In de practyk schijnen de beambten nog niet eens 7 dagen te
krijgen. Zie ook Eeglement N. C. S.

-ocr page 106-

92

In 1 regl. 6 dagen verlof met loon.

» 3
» 1
» 2

» 3 » 1 » » » »

In de beide reglementen, die mij door de Waal-
wijksche schoenfabrikanten werden toegezonden, wordt
de 4 eerste dagen van de Waalwijksche kermis V!^ uur
minder gewerkt en toch uitbetaald, en Vrijdag en
Zaterdag verlof gegeven ook met behoud van loon.
Ten slotte vermeld ik nog, dat in een reglement, waar
1 dag verlof met behoud van loon wordt gegeven,
bovendien wordt toegestaan meerdere dagen vacantie
te nemen met uitbetaling van het >4 loon en bovendien
12 uren per jaar voor hoofden van gezinnen »voor
de vervulling van burenplichten, marktgang e. d."
Bij R. C. fabrikanten worden hier en daar ook nog
uitbetaald de heilige dagen, waarop niet wordt gewerkt.

Terloops wordt in een paar reglementen nog wel
vermeld, dat men een verlof »kan" krijgen met behoud
van loon, voor huwelijk, loting, schutterij dienst enz.,
doch bepaalde vacantiedagen, waarop men recht heeft,
zijn er niet.

Ten besluite van deze opsomming vermeld ik nog,
dat in 2 reglementen \') wordt medegedeeld, dat de
arbeiders een
winstaandeel ontvangen. Ditzelfde ge-
schiedt volgens het schriftelijk arbeidscontract ook
bij de firma Belderok en van Roo, die \'4 van de be-
haalde winst voor de arbeiders afzondert.

v. Marken art. 55. Veluwe »Belooning van den arbeid" laatste
voorschrift.

\') Art. 13. Verel. Insp. 1897/98 bl. 216.

-ocr page 107-

93

B. Loonbetaling.

Zelfs over den tijd van loonbetaling nemen niet
meer dan 34 reglementen bepalingen op. Op 2 na,
waar een tweewekelijksche uitbetaling geschiedt, wordt
iedere week uitbetaald, en wel op de volgende dagen:
Op Zaterdag in 21 reglementen.
» Vrijdag » 4 »
» Maandag »3 »
» Woensdag » 2 »
» Donderdag » 1 »

Waar geen weekloon of uurloon voorkomt wordt in
enkele (6) gevallen bepaald, dat wekelijks een voor-
schot op stukwerk, dat nog niet gereed is, zal gegeven
worden.

In 3 reglementen wordt bepaald, dat de uitbetaling
in Nederlandsche Munt zal geschieden. Het reglement
der Gastelsche suikerfabriek schrijft voor (§ 7), dat
de betaling »in loonzakjes" geschiedt, waarop de ge-
heele berekening van het loon duidelijk is uitgewerkt.
Door de aanteekeningen op het loonzakje kan de werk-
man nauwkeurig nagaan, of de berekening van zijn
loon door de beambten der fabriek juist is. Nog een
ander voordeel van deze eenvoudige inrichting is, dat
de ouders de aanteekeningen op het zakje slechts te

Verg. Enquête 1890 Ile Afd. Gelderland ben. den Eijn 5659:
»Is uw loon bepaald in Duitsch of Hollandscli geld?" olk heb",
antwoordde een arbeider, die 32 jaar op Vulkaansoord werkte,
»11\'/j cent per uur, dus ik zou meenen in Hollandsch geld. Ik
zou dan ook den patroon wel kunnen dwingen om in Hollandsch
geld uit te betalen, maar als men dat de tweede keer probeerde,
zou hjj immers het recht hebben naar bet deurgat te wijzen."

-ocr page 108-

94

vergelijken hebben met den inhoud, om te weten of
al het ontvangen geld door hun kind wordt afgedragen.
In beide gevallen bewijzen de loonzakjes zeer groote
diensten, i)

Hier en daar zijn speciale voorschriften over het
uitbetalen van loon aan minderjarigen. Zoo trof ik
o.a. het volgend artikel aan:

»Art. 10. De wekelijksche uitbetaling geschiedt Don-
derdags of, deze dag feestdag zijnde, daags daarna.
Het loon wordt aan minderjarigen zelf slechts dan
afgedragen, als de ouders zulks toestaan.

Onder zekere omstandigheden kan ook het loon van
meerderjarige werklieden, die in het ouderlijk huis
wonen, direct aan vader of moeder of een door hen
aan te wijzen persoon worden uitgekeerd."

Onder welke omstandigheden dit laatste kan ge-
schieden, wordt niet gezegd. Bij de uitbetaling van
het loon, heeft in den regel de inhouding of aftrek
van boeten, premie\'s van fondsen, voorschotten, pen-
dagen, schadevergoeding, enz. plaats. Somtijds wordt
in de reglementen uitdrukkelijk bepaald, welke aftrek-
ken slechts kunnen plaats hebben.

Onder § 7 »straffen" worden nader de looninhou-
dingen als straffen of als schadevergoeding besproken,
terwijl met enkele woorden over de premiën van
fondsen en dergelijke instellingen in het belang der
arbeiders wordt gesproken in § 10. Over andere loon-

Versl. Insp. 1894 bl. 139.

Zie 0. a, »Bepalingen betrelFende het uitbetalen van de loonen
aan minderjarige werklieden in dienst der Machinefabriek der firma
Gebr. Stork en Co." Insp. Versl. 1893 bl. 219 en 270/1.
3) b.v. v. Marken art. 50, Vlekke § 6, Eegout art. 11.

-ocr page 109-

95

inhoudingen hier nog een enkel woord. Vooreerst de
waarborgsom, die aan den patroon vervalt, als de
arbeider vóór den opzeggingstijd vertrekt (in den regel
»pendagen" ") genoemd). In 3 reglementen wordt eenige
weken een zeker gedeelte van het loon ingehouden:
in het eerste /\'2,50, in 10 wekelijksche termijnen van
/■0,25; in het tweede 3 dagen loon, in 3 wekelijksche
termijnen van 1 dag loon; in het derde: »indien de
administrateur of fabriekschef cautiegeld noodig oor-
deelt 1 week loon in 20 wekelijksche termijnen van
5% loon." In een paar reglementen wordt de week,
waarvan het loon wordt berekend, een paar dagen
vóór den betalingsdag afgesloten, zoodat de arbeider
2 of 3 dagen loon te goed houdt, welke dan als waar-
borgsom dienst doen. Ten slotte vermeld ik nog, dat
één ondernemer wekelijks 2 % van het loon inhoudt.
Deze som wordt met Kerstmis en Waalwijksche kermis
weer gerestitueerd. »Wie binnen het jaar vertrekt, dat
is voor den tijd dat de 2% wordt uitbetaald, verbeurt
de 2%." De patroon tracht dus de arbeiders aan zich
te binden gedurende een Vj jaar, door eenvoudig een
gedeelte van hun loon achter te houden, dat zij twee-
maal \'s jaars kunnen krijgen !

Verplicht sparen trof ik alleen bij de firma v. Marken
aan, waar in art. 50 wordt voorgeschreven, dat ieder
minderjarig ongehuwd lid van het personeel, wiens
loon gemiddeld meer dan /"e,— per week bedraagt,
wekelijks 50% van het bedrag dat zijn loon /6,— te

\') Een verklaring van het woord »pendagen" kon ik niet vinden.
Vermoedelijk komt het van poena straf, ook wel »peen" of »pen"
geschreven.

-ocr page 110-

96

boven gaat bij de directie ter besparing moet storten.
(In enkele gevallen zijn er uitzonderingen mogelijk.)
In een ander reglement stond: »Jeugdige ongetrouwde
arbeiders moeten er genoegen mede nemen, dat een
deel van hun loon door de Directie ten hunnen name
op de spaarbank te L. wordt geplaatst, indien de
Directie dit wenschelijk acht." Wat is jeugdig ? Welk
deel ? Welke spaarbank ? Wie waarborgt die som ?
Alle vragen, die het reglement niet beantwoordt. Ove-
rigens wordt het sparen door meerdere patroons wel
aangemoedigd, \') doch verplicht is het in geen ander
reglement, dat ik heb gelezen. Voor \'t verdere over
het sparen verwijs ik naar § 10 van dit hoofdstuk.

In één onderneming merkte ik nog de volgende
loonaftrek op :

»Art. 12. De patroon behoudt de vrije beschikking
over 1 \'V„ van het weekloon, doch verbindt zich, die in
het belang van het personeel te besteden."

Ten besluite van deze § vermeld ik als curiositeit
nog een loonaftrek in een reglement van een sigaren-
fabriek, welk artikel evenwel niet meer van kracht is,
daar het met inkt is doorgehaald in het mij door den
patroon toegezonden exemplaar.

»Art. 6. Voor het gebruik en schoonhouden der
privaten wordt door ieder werkman of jongen weke-
lijksch 1 cent betaald."

§ 5. Arbeidsduur.

Over den arbeidsduur wordt in het meerendeel der

A

\') De vakver. van textielarbeiders te Eotterdam deelde mij mede,
dat een patroon deze spaarpenningen liet gebruiken door de arbei-
ders in tijden, dat hij minder loon uitbetaalde.

-ocr page 111-

97

reglementen een en ander medegedeeld. Sommige maken
er zich van af, door te bepalen, dat de werktijden
»naar omstandigheden zullen worden geregeld", \'tzij
door den baas, \'t zij door de Directie. Éen enkele maal
las ik, dat dagelijks de werkuren voor den volgenden
dag op een bord zouden bekend gemaakt worden. De
meeste geven den normalen arbeidstijd op — dikwijls
voor zomer en winter verschillend — er bijvoegende,
dat deze bij gebleken behoeften door de directie kan
worden gewijzigd. In zeer enkele reglementen ontmoet
men een maximum aantal uren per week of per dag
of een nauwkeurig aantal rusturen, dat op de werk-
tijden moet volgen.

De middagschafttijd, waarin de arbeiders naar huis
kunnen gaan om te eten, bedraagt in den regel 1\'4 nur.
Meermalen vindt men evenwel over schafttijden niets
bepaald, i) terwijl in 5 ondernemingen volgens de regle-
menten den geheelen dag — behoudens een korte schaft
van \'4 uur en \'4 uur — moet worden doorgewerkt.
De kleine schafttijden varieeren van 10 minuten tot
\'4 uur. Een kort overzicht van den arbeidsduur, zoo-
als die is geregeld in 50 reglementen komt hierop neer:

Arbeidstijd met inbegrip van schafttijden:

2 reglementen met 14 uren.

7 » » 13 »

3 » » 12\'4 »

1 » » 12%»

13 » » 12 »

Eigenaardig is het voorschrift van een zeer groote papierfabriek.
Bepaald wordt, dat men werkt van 6 u. \'s m.—7 u. \'s av. en de
nachtploeg van 7 u. \'sav.—6 u. \'sm., »dit alles behoudens de bij
de wet bepaalde schafttijden" (die de wet niet bepaalt!).

7

-ocr page 112-

98

1 reglementen met 11% uren.

7 » » 11V, »

11

IOV4
10\'4

9>4

» naar omstandigheden.

Arbeidstijd zonder middag schaft:
1 reglementen met 13 uren.

2
1
6

7
2

12

8
1
2
1
7

» 1214 »

» 12 »

» 11\'4 »

» 11 »

» IOV4 »

» 10\'4»

» 10 >>

» 9^4 »

» 9\'4 »

» 9 »
naar omstandigheden.

Middag schafttijd:
1 reglementen van 2 uren.

20
1

1\'4 uur.

1\'A »

ti-

niets.

In 4 van deze 5 ondernemingen wordt zonder middagschafttjjd
doorgewerkt.

=\') Slechts een der reglementen schrijft in het reglement voor, dat
de schafttijd ingevolge art. 57 der Kieswet verlengd wordt tot 2 uur,
in geval van verkiezingen.

-ocr page 113-

99

Zondagsarbeid komt als regel slechts voor bij de
vervoerondernemingen, melkinrichtingen e.d. \') In 14
reglementen kan Zondagsarbeid slechts geëischt worden
»bij hooge uitzonderingen", »overmacht", spoed,enz,
in sommige R.O.-fabrieken »alleen met dispensatie der
hooge geestelijkheid".

Nachtarbeid is in verschillende bedrijven — bakke-
rijen, papierfabrieken, metaalfabrieken e.a. — gewoonte.
Waar dit niet het geval is, komt hij slechts »in drin-
gende omstandigheden" voor.

Door overwerk kan in de meeste ondernemingen de
arbeidsdag worden verlengd. In den regel is het »bij
drukte in het bedrijf" of »bij uitzondering", zonder
maximum, voorgeschreven. Overmacht of dringende
omstandigheden zijn dan niet noodzakelijk. In enkele
reglementen trof ik een maximum aan: in een regle-
ment 1 a 2 uur per dag, in een ander 4 uur per dag
en 8 uur per week, in \'t derde 6 uur per dag en 12
uur per week, enz.

Over de verlofdagen is reeds een en ander in de
vorige § vermeld, voorzoover deze nl. werden gegeven
met behoud van loon. Over die, waarvoor geen loon
wordt vergoed, spreken 23 reglementen. Meestal moet
men aan den baas of patroon een dag te voren per-
missie vragen en »wettige redenen" kunnen aantoonen.
In de textielfabrieken moet men dan nog een plaats-
vervanger op eigen kosten aanwijzen, tenzij men daar-
van wordt vrijgesteld. Deze verlofdagen moeten als

1) In één bakkerij heeft men slechts 2 Zondagen per jaar vrij af!
»Ieder zal het recht hebben op twee vrije Zondagen per jaar, mits
de aanvraag drie dagen van te voren is ingekomen bij den meester
Bakker."

-ocr page 114-

100

een gunst worden beschouwd, die men kan verzoeken,
doch niet als een recht, dat men kan eischen. i) Bij
sommige ondernemingen waren aparte verlof-regle-
menten, waarvan ik er een onder de Bijlagen (I) opneem.

§ 6. Verhouding in den dienst.

Daar de reglementen zich meer bezig houden met
het geven van maatregelen ter verzekering van den
goeden gang van zaken in het bedrijf, dan met eene
omschrijving van de rechten en verplichtingen der
contractanten, treft men uit den aard der zaak in alle
reglementen zeer vele bepalingen aan over de tucht
en discipline. Ja, er zijn reglementen, die enkel en
alleen uit verbodsbepalingen bestaan met de daarbij
behoorende straffen voor overtreding, zonder zelfs
arbeidstijden, loonbetaling of opzegging te regelen.

Voorschriften over het aangaan van de fabriek
worden in 22 reglementen gegeven. In den regel wordt
een sein door fluit, klok of bel gegeven en mag men
niet vóór den tijd binnen. In een fabriek moeten echter
de arbeiders 10 minuten voor werktijd binnen zijn, ter-
wijl voor liefhebbers de fabriek al een uur te voren
wordt geopend! Het binnenkomen moet »ordelijk" ge-
schieden en is »het maken van schandaal in den omtrek
van de fabriek strafbaar." Vermoedelijk in het belang

\') Niet in alle ondernemingen wordt het den arbeider gemakkelijk
gemaakt verlof te nemen. Zoo bepaalt o. a. een reglement: »Wanneer
iemand verzuimt, ook na verkregen toestemming, mogen de ver-
zuimde uren niet worden bijgewerkt in schafttijd, want daarvoor
wordt niet betaald, slechts bij gegeven toestemming kan dat ge-
schieden."

-ocr page 115-

101

van de zedelijkheid, stond in een reglement, dat het
vrouwelijk personeel 10 minuten na de mannen moest
binnenkomen en 10 minuten eerder moest vertrekken.

In bijna alle grootere fabrieken treft men het zgn.
»loodjesstelsel" aan, waarbij de arbeiders hun nummer
op een groot bord moeten hangen of in een bus moeten
werpen. Wie te laat komt, wordt gestraft. De straffen
varieeren; soms een of meer waarschuwingen, in de
meeste gevallen boeten of ontneming van de gelegen-
heid tot werken door wegzending gedurende een of
meer schaften, soms ontslag. Op een paar na regelden
alle reglementen dit onderwerp.

Over het vertrek vindt men weinig Jvoorschriften.
Verlaat men de fabriek door een andere, dan de hoofd-
poort, dan is dit in 7 reglementen strafbaar ; eveneens
wordt tegen het te vroeg wegloopen in 22 gevallen
met straf gedreigd. In 6 reglementen constateerde ik,
dat door den portier iedereen kon worden onderzocht
bij het verlaten van de fabriek, om diefstallen te
kunnen ontdekken. Het verkeerde is, dat zulk een
bevoegdheid aan een ambtenaar als de portier wordt
gegeven, terwijl de arbeider (ster) deze vernederende
handeling moet ondergaan, zonder dat althans eenigs-
zins aannemelijk moet worden gemaakt, dat er een
gegrond vermoeden bestaat, dat hij zich aan diefstal
heeft schuldig gemaakt; bovendien is het bekend tot
welke misbruiken op zedelijk gebied dergelijke prac-
tijken aanleiding hebben gegeven. Als een curiosum
vermeld ik nog een artikel, dat vóór het vertrek
bidden voorschrijft:

»Art. 50. \'s Middags en \'s avonds een half uur voor
het naar huis gaan, zal er gebeden worden; het is

-ocr page 116-

102

verboden onder het bidden naar buiten te gaan op
boete van twee cents, alsook om tegen anderen te
gaan praten."

Is eenmaal het werk begonnen, dan staat voorop,
dat de arbeiders stipt de bevelen van hunne meerde-
ren moeten opvolgen en dat de minste ongehoorzaam-
heid streng wordt gestraft. In 10 reglementen stond,
dat de arbeiders recht hebben op »welwillende behan-
deling" van de bazen. Overigens zijn de reglementen
gevuld met allerlei verbodsbepalingen, waarvan de
meeste in de volgende § worden vermeld. In niet
weinig reglementen treft men ook vele voorschriften
van technischen aard aan, die ik hier verder onbe-
sproken zal laten.

Nog een paar woorden over de verhouding van den
baas tot de arbeiders. In zes reglementen is het aan-
nemen of aanbieden van fooien of geschenken ver-
boden. Een eenige bepaling is wel, dat een gewoon
arbeider, wanneer hij voorgaat in gebed, daardoor
gedurende dien tijd vanzelf den rang van meester-
knecht — met diens bevoegdheid tot straffen dus —
inneemt. Ten bewijze volgt hier \'t artikel:

»Art. 4. Zij, die hun spijs in de werkplaats gebruiken,
zullen onder het gebed, de dankzegging en lezing van
een gedeelte des bijbels, zeer eerbiedig moeten zijn.

De ongeregelde zal gestraft worden.

De persoon met het bidden enz. belast, zal dien tijd
als meesterknecht optreden."

Tot slot van deze § moet ik helaas nog stilstaan bij
de meest demoraliseerende voorschriften, die ik aange-
troffen heb. Zij betreffen de verhouding der arbeiders
onderling en stellen een belooning op verraad. De

-ocr page 117-

103

fabrikanten schijnen te denken, dat het doel hier de
middelen heiligt. Zonder commentaar druk ik er eenige
uit verschillende reglementen af:

»Art. 6, al. 3. Ook is het den werklieden, van dos mor-
gens vóór den aanvang tot des avonds, na het eindigen
der werkuren, verboden zich te begeven in die kroegen,
gelegen tusschen de Speldse- en Zwarte-Waterbruggen
aan beide zijden, op een boete van vijftig cents, welke
gelden zullen worden uitbetaald aan diengene, welke
zulk een overtreding ter kennisse brengt van de
Patroons". \')

«Art. 9. Hij, die iemand aanwijst als zaken van de
fabriek ontvreemd te hebben, ontvangt, zoodra hier-
van wettig bewijs is geleverd, vijf en twintig gulden
belooning".

»Art. XV. Zedelooze woorden en gesprekken zijn
streng verboden. Wanneer iemand dit artikel over-
treedt, zal voor de eerste keer een gulden boete zijn
straf zijn, voor de volgende keeren het dubbele. Art. XVI
Hij die eene overtreding van Art. XV aanbrengt, en kan
bewijzen, ontvangt "4 der boete van den overtreder."

»Art. 13. Ieder werkman is zedelijk verplicht tot
handhaving van bovenstaand reglement en elke over-
treding, die niet door de Heeren of den meesterknecht
gezien wordt, bekend te maken."

§ 7. Straffen en strafbare feiten.

De soorten van straffen zijn legio. De meest voor-
komende zijn geldstraffen en ontslag.

\') Patroons wordt met een hoofdletter P, werklieden met een
kleine w gedrukt!

-ocr page 118-

104

De eerste worden in verschillende vormen toegepast;
in den regel worden de arbeiders voor een of ander
vergrijp beboet; niet zelden echter — meestal wegens
te laat komen — moeten zij een schaft, halven of
heelen dag verzuimen, die dan niet wordt uitbetaald.
Eigenlijk komt deze maatregel neer op een hooge
boete. Verder komen geldstraffen voor in den vorm
van inhouding van premie of verbeuren van loon.
Een zeer harde straf — die de arbeider ook in zijn
beurs voelt — is, dat de werkman, wanneer hij werk
heeft geleverd (stukwerk), dat wordt afgekeurd, dit werk
zonder vergoeding moet overmaken en dan bovendien
nog een zelfde stuk, ook voor niets, als straf er bij
moet maken; vooral is die straf hard, als men bedenkt,
hoe vaak slechte materialen oorzaak zijn, dat het
produkt niet uitvalt, zooals \'t wezen moet\'). Bovendien
hebben de arbeiders geen waarborgen, dat het werk
wordt afgekeurd, omdat het inderdaad slecht is; maar
al te vaak komt het voor, dat door den baas wordt
afgekeurd, omdat hij een arbeider wil »zoeken".

Van de 70 reglementen van particuliere onder-
nemingen, wordt in 6 reglementen volstrekt niet ge-
zegd, welk soort van straffen zullen worden toegepast.
Zoo heet het in een reglement: »verboden is, op een
door de Directie te bepalen straf" en dan volgen 21

Een sterk staaltje hierover in een nettenfabriek vernam ik van
een der leden van de K. v. A. Daar werd de arbeidster beboet met
ƒ1.— per Kilo (de inkoopsprijs) vlas dat zij niet had verwerkt en
dat als afval bleef liggen; dit was voor een groot deel gevolg van
het slechte materiaal. De patroon verkocht evenwel deze afval voor
ƒ0.60 per Kilo, zoodat hij daarop 60 «/o verdiende! Na klachten
van de werklieden is dit stelsel thans afgeschaft.

-ocr page 119-

105

overtredingen. In een ander reglement leest men: »De
strengste disciplinaire maatregelen en als het gebeurt
het ontslag wordt bevolen...." Waar wel de soort van
straffen wordt aangegeven, komen, op 7 uitzonderingen
na, boeten voor. Dikwijls is de hoogte aangegeven,
terwijl bij recidive vaak progessief wordt gestraft.
Een maximum van boeten per dag of per week komt
slechts in een enkel reglement voor. Wel bepaalt een
ander, dat het maximum der op te leggen boeten
zal bedragen 5 uren loon. 2 reglementen geven een
maximum aan, dat kan worden ingehouden bij ver-
oorzaakte schade aan goederen; bij Regout (art. 11)
14 niits het \'t gevolg is van nalatigheid; in \'t andere
reglement bij ééne uitbetaling \'4o van het loon. In
ongeveer 257o der reglementen staat, dat de hoogte
der boete vooraf niet bepaald is\'). Een paar artikelen
citeer ik hier:

»Art. 13. De overtreding der artikelen, waarbij geen
boete is genoemd, zal in den regel worden gestraft
met ontslag of met eene zeer hooge boete."

»Art. 15. Alle omgang aan de fabriek tusschen jon-
gens en meisjes is uitdrukkelijk verboden, op door
den meesterknecht of de Heeren te bepalen boete."

»Art. 18. Indien eenige der voorgaande artikelen
bij herhaling overtreden worden, zullen de boeten of
straffen door de Heeren zeiven bepaald worden."

Waar de boeten verboden zijn, worden deze door
andere straffen vervangen. In twee reglementen volgt
op iedere overtreding ontslag, in een dezer voorafge-

1) Verg. ook Enquête 1890 I Afd. ondersch. takken v. bedrijf 3407 :
»naar omsta,ndigheden".

-ocr page 120-

106

gaan door een waarschuwing. In andere gevallen treedt
in de plaats der boete waarschuwing, verlaging in
rang of stilstand bij verhooging, strafwerk of inhou-
ding der premie. Waar dit laatste het geval is, komen
dan toch eigenlijk boeten onder een anderen naam
voor. Of ik tegen een arbeider zeg: »Gij komt te laat
en nu beboet ik u met 10 cent, dat ik van uw loon
afhoud" of dat ik zeg: »ik houd 10 cent in van uw
(klassen) premie", in beide gevallen is het resultaat
dat de arbeider, wegens het te laat komen, met 10 cent
minder, dan hij verdiend, heeft naar huis gaat. Wan-
neer er dus in een reglement staat, dat boeten niet
geheven worden of door patroons dit wordt medege-
deeld, dan diene men dus na te gaan of niet andere
geldstraffen eigenlijk op \'t zelfde neerkomen!

De volgende soorten van straffen trof ik in de 75
reglementen aan :

1 waarschuwing in.....9 regl.

2 schriftelijke berisping in . . 2 » (S.S. N.O.S)

3. uitsluiten v. d. gunst van vrij

vervoer in....... 2 » ( » )

4. verlies v. vrije dagen of verlof 2 » ( » )

5. strafwerken in...... 3 »

6. dubbel werk in...... 1 »

7. boeten in........65 »

8. verbeuren van goederen in . 2 »

9. inhouden van winstaandeel in 2 »

10. » » premiën in . . 5 »

11. » » loon in. . . . 44 »

12. verzuimen in.......14 »

13. verplaatsen met de kosten ten

laste van den gestrafte in. 2 » ( » )

-ocr page 121-

107

14.

niet verhoogen in......

4 reglementen

15.

rangsverlaging in.......

4

16.

ontslag uit \'t vaste personeel. .

5

17.

ontslag in..........

55

straffen niet bepaald in. . . .

6

De strafbare feiten zijn in vele reglementen wel
aangeduid, doch het geschiedt soms zoo vaag, dat men
nauwelijks kan weten, wat strafbaar is en wat niet.
Eenige werkgevers geven zich in het geheel niet de
moeite de strafbare feiten op te sommen. Zoo b.v. staat
op een afzonderlijke bladzijde vóór een reglement:
»Alhoewel het meerendeel der plichten aan de werk-
lieden algemeen bekend is en geen nadere omschrijving
behoeft en zoo ook niet alle straffen hier kunnen op-
genoemd worden, die op het niet nakomen van deze
verplichtingen volgen, zijn er eenige, waarop bijzonder
de aandacht gevestigd wordt." Uit de verschillende
reglementen citeer ik hier nog een paar voorbeelden.
»Art. 4. Elke overtreding niet genoemd 5 cent." —
»Art. 9ö. Op het op ironische wijze lachen of plagen,
waarop rechtstreeks geen strafbepaling gesteld kan
worden, zal, indien voldoende gronden voor den patroon
aanwezig zijn, art. 5 (d. i. boete of ontslag) toegepast
kunnen worden."

Nog willekeuriger wordt de arbeider behandeld, als
reeds op ieder order van den baas boete kan volgen:
»Art. 19 al. 2. Ter zake van alle overtredingen van
anderen aard, als gedrag tegen de ondergeschiktheid,
wangedragingen in woord en daad enz. enz. kunnen door
den onmiddellijken baas van den betrokken werkman, in
overleg met den patroon of diens plaatsvervanger, boe-
ten worden opgelegd tot een maximum van fS,—."

-ocr page 122-

108

Het aantal strafbare feiten is zeer groot. Het zou
te veel plaats innemen al deze soorten te behandelen.

Daarom volsta ik met een droge opsomming der ver-
bodsbepalingen.

1. medenemen van sterken drank .... 48 regl.

2. rooken..............43 »

3. meebrengen van visch of fruit .... 5 »

4. dronken op \'t werk komen......26 »

5. eten onder het werk........2 »

6. spuwen.......;......5 »

7. vloeken en onzedelijke taal...... 19 »

8. zingen, spreken, lezen, fluiten, zitten . . 24 »

9. spelen en stoeien..........12 »

10. bedreigen en vechten, twisten.....13 »

11. kinderen slaan..............1 »

12. met kinderen onder 12 jaar werken . . 2 »

13. bedriegen.............9 »

14. vreemdelingen in de fabriek brengen. . 17 »

15. collecteeren............8 »

16. opruien.............1 »

17. dobbelen.............2 »

18. niet bewaren van geheimen......2 »

19. te laat komen...........54 »

20. te vroeg wegloopen.........22 »

21. onordelijk naar huis gaan......1 »

22. zich begeven in andere localen .... 25 »

23. leveren van slecht werk.......20 »

24. verzuimen............21 »

25. stelen..............18 »

26. onbekwaamheid..........4 »

27. niet zorgen voor gereedschappen ... 19 »

28. licht uitdraaien of aan werktuigen komen 26 »

-ocr page 123-

109

29. verontreinigen van de fabriek .... 16 regl.

30. niet behoorlijk doorwerken......6 »

31. uitgaan door verkeerde poort.....7 »

32. niet ophangen van kleeren......6 »

33. werken buiten de fabriek......8 »

34. niet behoorlijk toezicht houden op derden 1 »

35. geen werklijst inleveren.......1 »

36. voor zich zelf werken........3 »

37. aanbieden van fooien........3 »

38. plegen van onzedelijkheid......1 »

39. onoplettendheid bij bidden......2 »

40. niet naar catechisatie gaan als men verlof
daarvoor gevraagd heeft.......1 »

41. ongewasschen op \'t werk komen. ... 3 »

42. woonplaats niet opgeven.......5 »

43. oneerbiedigheid jegens koning.....1 »

44. zich niet terstond laten verbinden bij
ongelukken............1 »

45. niet opzeggen bij werk verlaten .... 1 »

46. verliezen van contrölenummer .... 10 »

47. niet aangifte bij ziekten.......25 »

48. gevangenisstraf krijgen.......li

49. lampenglazen, ruiten etc. breken. ... 13 »

50. niet groeten \')...........1 »

Bijna alle strafbare feiten worden geacht de orde

te verstoren of de discipline te ondermijnen. Toch treft
men er meerdere feiten onder, die niet strafbaar zijn,
omdat zij de orde storen, doch om andere redenen.
Een voorbeeld hiervan is het verbod om te collecteeren.
In de meeste reglementen komt geen absoluut verbod

Enquête 1890 III Afd. Amsterdam 338.

-ocr page 124-

110

voor, dat desnoods zou verdedigd kunnen worden uit
een disciplinair oogpunt; doch bijna altijd leest men:
»Collecteeren in de fabriek zonder voorkennis en toe-
stemming van de Directie is niet geoorloofd." Het
verbod is er dus niet, omdat het collecteeren wanorde-
lijkheid veroorzaakt; immers dan zou het een absoluut
verbod moeten zijn. Daarom moet men wel aannemen,
dat een werkgever een dergelijk voorschrift opneemt,
om toezicht te kunnen houden op de handelingen van
zijn arbeiders, en welke hij desnoods kan verbieden,
indien ze hem onaangenaam zijn. Van deze bevoegdheid
is door de Enschedeesche fabrikantenvereeniging, die
dit voorschrift in haar reglement oj)genomen heeft,
bij de werkstaking-van Heek dan ook gebruik gemaakt.

Het spreekt van zelf, dat de dader strafbaar is;
somtijds wordt de arbeider, die een overtreding gezien
en deze niet bij den patroon heeft aangebracht, mede
gestraft. Lastiger is het evenwel, wanneer de dader
niet te vinden is, zooals bij het breken van ruiten,
beschadigen van muren enz. het geval zal kunnen zijn.
Sommige reglementen (11) stellen dan de arbeiders
collectief aansprakelijk; \') een gemakkelijke regeling;
of ze echter ook billijk kan genoemd worden, ik zou
het betwijfelen. Één patroon neemt in dat geval de
schadevergoeding uit het ziekenfonds: »art. 20. De
kosten van schade, door de werklieden aan de fabriek
toegebracht, zullen, zoo de dader niet mocht bekend
worden, uit het ziekenfonds worden genomen."

\') Dit wordt ook vernield in de Enquête 1890, I Afd. ondersch.
takken v. bedrijf, 718, II Afd. Twente 1950. »Zij klikken nooit,"
zegt een fabrikant.

-ocr page 125-

III

In 3 reglementen worden de arbeiders, die — zooals
b.v. in sigaren- en aardewerkfabrieken — met jongens
werken, aansprakelijk gesteld voor de overtredingen
door de jongens bedreven.

Over het algemeen laten de reglementen er zich niet
over uit, wie bevoegd is tot het opleggen van straffen.

In 7 reglementen wordt gezegd, dat alleen de patroon
het
recht tot straffen heeft, een enkele maal, nadat
getuigen of de arbeider te zijner verdediging zijn
gehoord. Acht reglementen verklaren ook de bazen
gerechtigd om te straffen; \') soms wordt de baas be-
voegd verklaard, niet alleen de boetebepaling toe te
passen, maar ook tegelijkertijd binnen zekere grenzen
de hoogte vast te stellen; zoo b.v. in een zwavelzuur-
fabriek : »art. 13. Elke overtreding van dit reglement
of een gegeven order kan door den Baas, met een
boete van /■0.25 tot
f\\.~- bestraft worden."

Nog verder gaat een reglement, dat zonder maximum
bepaalt: »Het bedrag zal afhangen van het algemeen
gedrag van den betreffenden persoon."

Een paar malen maakte ik kennis met een Conduite-
boek,
waarin alle straffen werden genoteerd met ver-
melding der redenen. Veelvuldige bestraffing heeft
dan tengevolge, dat men bij slapte eerder wordt ont-
slagen of niet in de winst deelt.

Slechts eenmaal schrijft een reglement voor, dat van
boeten »onmiddelijke
mededeeling daarvan aan den
betrokken persoon" moet geschieden.

1) Verg. Enquête 1890 I Afd. ondersch. takken van bedrijf 776
(baas beboet zonder onderzoek). II Afd. Twente 7015. Enquête
1887 No. 2289, 2390, 2425, 2680, 2843.

-ocr page 126-

112

Tot vele onaangenaamheden wordt aanleiding ge-
geven, indien niet bekend is,
waar de hoetegelden en
looninhoudingen
blijven. \') Immers, indien de patroon
deze gelden voor zich behoudt, krijgt hij er belang bij,
dat zooveel mogelijk straffen worden toegepast. Omdat
de schijn tegen hem is, verdenken dan vaak de arbei-
ders hem, dat hij onschuldigen straft om zichzelven
ten hunnen koste te verrijken, \'t geen kwaad bloed zet.
Niettegenstaande zekerheid op dit punt dus zeer
gewenscht is, — en dan ook door het meerendeel der
ondernemers bepaald wordt waar deze gelden blijven —
komt in ongeveer der reglementen, waar geldelijke
bestraffingen bestaan (20 van de 67) geen voorschrift
over dit onderwerp voor. 2) Tot deze laatste rubriek
behooren zelfs werkgevers, die nauwkeurig te werk
gaan bij het vaststellen hunner reglementen, zoo b.v.
Regout,
v. Marken en de Werf-Conrad. Tevergeefs zoekt
men er in, waar bij Regout de »loonafhoudingen ex
art. 11, bij v. Marken »de tijdelijke derving van de
klassenpremie" van art. 20 en bij de Werf-Conrad de
boeten blijven.

In 57 % der reglementen, die dan wel de bestemming
dezer gelden aangeven,(24 van de 42) worden de
boeten enz. — behalve die wegens schadevergoeding —
gestort in het zieken-, pensioen- of ondersteunings-

\') Verg. Enquête 1890 I Afd. onderseh. takken van bedrijf 3585,
4522, 3406, 3590, 3672.

Op een der steenfabrieken in de nabijheid van Schoonhoven b.v. j

bestaat een boetestelsel onder de arbeiders, bekend onder den naam |

van »Sigarengeld voor den Baas en den Heer", terwijl niemand j

weet, waar de boetegelden blijven. Verg. ook verslag K. v. A. II, |

(1900) bl. 127. i

3) Enquêtel890,III Afd. Amsterdam 338: baas ontvangt de boeten I

-ocr page 127-

113

fonds; in 2 reglementen in een »later op te richten
fonds." In 8 ondernemingen worden de gelden in een
boetepot bewaard en onder de werklieden (allen of de
niet-gestraften), jaarlijks, op een door de Directie te
I bepalen datum, ook wel wekelijks verdeeld, \'tzij in

gelijke deelen, \'t zij naar ieders verdienste, terwijl
bij 1 patroon de boetegelden dienst doen, om de arbei-
ders den 2<ien Kerstdag, waarop zij geen loon ontvangen,
uit te betalen. In de 7 andere reglementen treft men
verschillende regelingen aan. Een patroon houdt de
boeten zelf \') en bepaalt: »art. 21. De boeten worden
door den Patroon volgens dit reglement opgelegd, en
het bedrag daarvan van het wekelijksche loon afge-
houden of daarvoor belast. Deze gelden zijn en blijven
geheel het eigendom van den Patroon, als een tege-
moetkoming in de hem toegebrachte schade voor ver-
I zuim als anderszins. Hij is dus niemand rekenschap

\' verschuldigd, waartoe hij deze gelden bezigt, schoon

I hij zich voorbehoudt, die zooveel mogelijk tot wel-

i dadige doeleinden aan te wenden."

Een ander patroon deelt de boeten samen met de
arbeiders, »art. 12. De boeten worden afzonderlijk
beheerd, de helft ten voordeele van het personeel en
de wederhelft ten voordeele der fabriek." Een zeer
bijzondere bestemming hebben de boetegelden bij een
derden ondernemer: »art. 33. De boetegelden zijn voor
het onderwijs der arme kinderen van die Christelijke
Scholen, waar de kinderen der knechts ter school gaan."
In een geval komen de strafgelden ten goede aan de

\') Blijkens inlichtingen, die ik uit de Groningei" Veenkoloniën kreeg,
schijnen aldaar de boeten in den regel aan den patroon te blijven.

-ocr page 128-

114

door den patroon opgerichte werkliedenvereeniging,
waarvan ieder lid moet zijn, terwijl 3 reglementen,
zonder de juiste bestemming aan te geven, bepalen,
dat de boeten »in het belang der werklieden zullen
worden aangewend."

Slechts in 3 reglementen komen voorschriften voor,
om aan de arbeiders eenigszins
toezicht te verleenen,
dat de boeten etc. werkelijk voor de in het reglement
bepaalde doeleinden worden besteed. Twee daarvan
bepalen, dat aan het bestuur van het ziekenfonds maan-
delijks afschrift zal worden gezonden van de straf-
gelden, terwijl een reglement zegt: »art. V. Beboeten
worden van het weekloon afgehouden en opgeschreven
op een lijst, die eiken Zaterdag van 2 tot 4 ure \'s middags
voor ieder ter inzage ligt."

Een reglement voorziet in het geval, dat iemand
onschuldig gestraft is en bepaalt: »art. XIV. Onschuldig
geschorste of gestrafte personen zullen in de gelegen-
heid gesteld worden de schade door overwerk
Aveder
in te halen of zal het gestorte arbeidsloon weder ver-
goed worden."

Tot slot van deze § deel ik nog mede, dat bij een
firma een stelsel van voorwaardelijke veroordeeling
is ingevoerd voor het telaat komen. De boete wordt
n.1. niet toegepast, indien de arbeider de eerstvolgende
3 maanden op tijd komt. Bij een bezoek aan deze
fabriek deelde de Directeur mij mede, dat hij er zeer
gunstige resultaten mede had bereikt.

§ 8. Beslissen van geschillen.

In overeenstemming met de opvatting dat de onder-

-ocr page 129-

115

nemer heer en meester van de fabriek is, en geen
derden in
zijn zaken kan dulden, wordt in alle (29)
reglementen op 2 na — behalve in coöperatieve arbei-
dersvereenigingen — de beslissing van geschillen aan
de uitspraak van den patroon alleen opgedragen.\')
Zelfs heeft bij den heer v. Marken het scheidsgerecht
een zeer kortstondig bestaan gehad. In 1887 opgericht,
is het voor het eerst in 1896 een beslissing opgedragen
naar aanleiding van het ontslag van een ondermeester-
machinist. Het was samengesteld uit een voorzitter,
2 patroons door de Directie benoemd en 2 werklieden
door het personeel gekozen. Na meerdere openbare
terechtzittingen werd de directie in het gelijk gesteld
met 3 tegen 2 stemmen. Reeds vóór de behandeling
was bij de verkiezing der werklieden-scheidsrechters
onder het personeel twist en verdeeldheid ontstaan,
die door de openbare behandeling van de zaak nog
grooter werd. Terstond na de publicatie van het vonnis
drong de heer v. Marken in »de Fabrieksbode" op
verandering in de wijze van behandeling aan, in dien
zin n.l. dat de terechtzittingen niet meer openbaar
zouden zijn. (No. 14 en 15). Onmiddellijk daarop stierf
de kort geleden ontslagen arbeider (No. 16). Toen nu
aan zijn graf op weinig waardeerende wijze over
de fabriek werd gesproken door twee leden van
het personeel, werd plotseling, zelfs zonder dat de

1) Dat de arbeiders bang z^n om te reclameeren is overbekend,
In de Enquête 1890 leest men daarover vele klachten: II Afd
Twente 11061: de boete wordt by beklag verhoogd. II Afd. Twente
1430: »beklag is een doodvonnis" enz,

\') Verg. De Fabrieksbode, 1896, 1, 2, 3, 4, 6, 10, 12, 14, 15, 16,
17, 18, 19, 22, 23 en 35.

-ocr page 130-

116

kern hierover werd gehoord, het scheidsgerecht opge-
heven. (No. 17.) Volgens sommigen geschiedde dit zóó
plotseling, omdat de Directie wilde beletten, dat de
twee werklieden, die om hunne uitlatingen aan het
graf van hun kameraad waren ontslagen (No. 18) zich
op het scheidsgerecht zouden beroepen. (No. 25.) Toen
ik bij de Directie hiernaar informeerde, werd dit ver-
band ontkend. Op deze quaestie wil ik hier verder
niet ingaan. Zij leert ons, dat aan een scheidsgerecht,
zooals bij den heer v. Marken, in de practijk vele be-
zwaren zijn verbonden.

De waarborg voor deugdelijke rechtspraak — onpar-
tijdigheid — ontbreekt, indien bij een gerezen geschil
tusschen twee partijen, de beslissing door een der
partijen geschiedt. Als men er de patroons naar vraagt,
dan schijnt de tucht onvereenigbaar te zijn met be-
hoorlijke rechtspraak of liever — want de patroons
»spreken recht" — met rechtspraak door derden. Alsof
de tucht zou lijden, indien de arbeiders zekerheid heb-
ben, dat een onpartijdige rechter in geschillen uitspraak
doet! Ik geloof juist het tegendeel. Behalve deze angst
speelt de afkeer van bemoeiingen door derden met
»hunne" zaken ook een overwegenden rol. Dit blijkt
duidelijk uit de enquête, waar meerdere patroons liever
niet wilden antwoorden. Nog bedenkelijker wordt het
met de rechtspraak van den patroon, als de arbeider,
wanneer hij met zijn baas een geschil heeft en zich
bij den chef wil beklagen, dit door tusschenkomst van
dien baas zelf moet doen, dus langs den hierarchieken
weg. Men kan zich er een voorstelling van maken,
waarop zoo\'n rechtspraak uitloopt! Ook bemoeilijken
enkele reglementen het persoonlijk verkeer met de

-ocr page 131-

117

Directie; zoo b.v. »art. 4: Alle voorkomende geschillen
moeten zooveel mogelijk met den afdeelingsbaas ver-
effend worden; alleen in de uiterste noodzakelijkheid
heeft iedere werkman het recht dit geschil aan de
beoordeeling van de Directie te onderwerpen." Daar
staat tegenover dat meerdere patroons in hunne regle-
menten schrijven, dat de arbeiders »gaarne tot den
fabrikant toegelaten worden" indien zij klachten hebben.

Een der beide werkgevers die — alleen in quaesties
van ontslag — zelf niet in hoogste instantie beslist,
bepaalt in zijn reglement »art. 20 al. 4: Alle te dezer
zaken (d. i. ontslag) tusschen den patroon of zijnen
vertegenwoordiger en de werklieden te rijzen geschillen,
zullen in het hoogste ressort beslist worden door den
kantonrechter of een door hem aan te wijzen persoon,
en zulks zonder eenigen vorm van proces, anders dan
dat partijen zich den dag, na van de wederpartij daartoe
eene oproeping per geteekenden brief te hebben ont-
vangen, voor genoemden scheidsman hebben te ver-
voegen, aan wien zij hunne belangen mondeling zullen
voordragen, en die zal hebben uitspraak te doen als
goede mannen naar billijkheid".

De andere ondernemer — de Werf Conrad — be-
paalt in art. 8, O\'\' dat, indien »een werkman een hem
toevertrouwd stuk gereedschap breekt, dan zal door
een Commissie van drie werklieden uit zijne afdeeling
worden onderzocht of nalatigheid zijnerzijds, dan wel
een ongeluk in het spel is. Bevindt de meerderheid
van de Commissie, dat de werkman de schuld draagt,
dan zal hij een door de Directie te bepalen gedeelte
van de waarde van het gebrokene moeten vergoeden.
Van de beslissing der Commissie kan de betrokken

-ocr page 132-

118

werkman in beroep komen bij »de Kern", wier uitspraak
beslissend is." Alleen een praejudicieel geschil wordt
hier aan derden opgedragen, want over de opgelegde
boete mag de Kern niet beslissen, evenmin over de
9 andere in art. 8 opgesomde strafbare handelingen.

In de Coöperatieve vereenigingen wordt de beslissing
opgedragen öf aan het Bestuur, öf aan den Raad van
Commissarissen, öf aan een scheidsgerecht (ontwerp-
reglement van »De Toekomst" art. 40 vlg.).

In het stadium, waarin thans de arbeidersbeweging
en -organisatie verkeeren, is het niet te verwonderen,
dat, (waar de patroons veelal weigeren met arbeiders-
organisaties — »derden" of »vreemden" zooals zij het
van individueel standpunt noemen — over gerezen ge-
schillen te onderhandelen) men in geen enkel reglement
een erkenning der Vakvereeniging of van den Bestuur-
dersbond als vertegenwoordiger van de arbeiders aan-
treft. Binnen niet al te langen tijd zal dit echter wel
veranderen. In alle deelen des lands vinden werk-
stakingen plaats, veelal een strijd om de erkenning
der organisatie.\') Wordt deze strijd gewonnen, dan
zal ook het reglement hiervan de sporen dragen.

§ 9. Verhouding buiten de fabriek,

In de voorgaande bladzijden werd een overzicht
gegeven van de voorschriften, die in verband met de
overeenkomst stonden of de verhouding van de arbeiders

\') Uit de vele voorbeelden herinnere men zich den strijd van
den A. N. D. B. in 1902, de staking bij Van Gend en Loos te
Botterdam, in \'t Havenbedrijf te A\'dam, enz. enz.

-ocr page 133-

119

in de fabriek betroffen. Thans volgt nog een uittreksel
uit de reglementen, voor zoover zij regelingen inhouden,
aangaande de verhouding van de arbeiders buiten de
fabriek. M. i. behooren zij niet in een reglement te
worden opgenomen ; daarom behandel ik ze aan \'t slot
van dit hoofdstuk. Ze zijn evenwel de aandacht ten
volle waard, want vele bepalingen zijn tegen de be-
langen der arbeiders gericht, werken de arbeiders-
organisatie tegen, grijpen in het familieleven in en
oefenen pressie uit op de staatkundige of godsdienstige
opvattingen van den werkman.

Het vereenigingsrecht wordt direct in geen enkel
reglement aangetast\') wel indirect; zelfs wordt in 3
reglementen bepaald, dat de baas »geen pressie mag
uitoefenen op de godsdienstige, staatkundige of maat-
schappelijke vrijheid der arbeiders". Ieder evenwel,
die met de arbeidersbeweging kennis maakt, weet, hoe
inderdaad het vereenigingsrecht door de patroons wordt
geschonden en hoe zij er op uit zijn, de vakvereeni-
gingen, waarvan zij iets hebben te duchten, tegen te
werken. Omdat de patroons dit in den regel ontkennen
en andere motieven — slapte van werk, onbekwaamheid,
brutaliteit, enz. enz. — voor het ontslag van de voor-
mannen der vak- en politieke beweging opgeven, is

\') Desniettegenstaande leest men herhaaldelijk, dat de patroons
het vereenigingsrecht aanranden, b.v. verslagen der Kamers van
Arbeid \'1899 (I) bl. 71, 1900 (II) bl. 216, 237, 1901 (III) bl. 377,
384. Het Volk 481, 546, 553, 574, 584, 601, 630, 706, 713, 720,
812. Samenwerking 19, II 4. De Vrije Socialist VI, 2.

Eenige fabrikanten uit Twente verklaarden bij de Enquête-1890
dat zij hunne arbeiders bij politieke verkiezingen »overhaalden"
II Afd. Twente 1950, 2426.

-ocr page 134-

120

het merkwaardig eens mede te deelen, wat ik dien-
aangaande uit den mond vernam van een der Direc-
teuren van een der grootste fabrieken van ons land.
Toen ik hem vroeg of hij wel eens arbeiders zonder
reden ontsloeg, kreeg ik ten antwoord, dat »dit wel
kon plaats hebben", doch dat hij \'t »liever niet deed."
Een van zijn arbeiders — een bekende figuur in de
arbeidersbeweging — had hij ontslagen, omdat hij
socialist \') was. Nu komt het wel meer voor en be-
hoeft men zich daarover niet zoo te verwonderen,
doch de manier, waarop het geschiedde, getuigt niet
voor het karakter van den patroon. De arbeider
in quaestie was een goed en bekwaam werkman,
naar genoemde Directeur mij mededeelde, zoodat hij
om die reden niet kon worden ontslagen; evenmin
durfde hij hem
weg te zenden om zijn sociaal-demo-
kratische beginselen, een handelwijze, die afkeurens-
waardig, doch althans eerlijk zou zijn geweest. En
wat verzon men er nu op, oni hem er uit te krijgen?
Hij werd telkens aan minder loonend stukwerk gezet,
zoodat spoedig\' zijn verdienste van /■2,20 per dag tot

Een paar antwoorden van de patroons, om te doen zien hoe
men over socialisten denkt-, vinden hier een plaats: »Wij wenschen
te allen tijde een luiaard, een socialist, een godslasteraar, een
dronkaard, die er mogelyk binnen geslopen konden zijn, op stel en
sprong te ontslaan, wat met een contract wel niet mogelijk is."
Een ander schrijft: »Geef gaarne toe, dat er een reglement moet
zijn, vooral op fabrieken, waar men werklui heeft met socialistische
ideeën, die kan men besmeren met boter en stroop er bijgeven en
nog weten ze steeds wat te zeggen; dat daarvoor een Reglement
bestaat, kan zeer nuttig zijn, hoewel bovengenoemde heeren toch
steeds iets erop weten te vinden, evenals een oplichter of een smok-
kelaar om door de mazen der wet heen te gaan."

-ocr page 135-

121

op de helft verminderde. Het spreekt van zelf, dat
bedoelde arbeider zich over deze handelwijze gekrenkt
gevoelde, te meer daar hij zeer goed wist en gevoelde,
dat het er op aan werd gelegd, hem het leven onmo-
gelijk te maken. Hij hield zich echter kalm, daar hij
een gezin te onderhouden had. Toen op een zekeren
dag de baas weer aanmerking maakte op zijn werk,
liep de maat over; hij gaf een brutaal antwoord, waar-
door de patroon zijn doel had bereikt; want de arbeider

werd ontslagen____wegens brutaliteit en verzet tegen

zijn meerdere.

In een reglement wordt voorgeschreven, dat de
arbeiders lid moeten zijn van een door den patroon
opgerichte vereeniging.

»Art. 12. De vaste werklieden maken deel uit eener
werkliedenvereeniging, die voor doel heeft: de stoffe-
lijke en zedelijke verbetering van hunnen toestand.
Die vereeniging wordt beheerd door de Directie en
vier bestuursleden, door de werklieden en een secretaris
door de Directie aan te wijzen.

Een bijzonder reglement regelt den goeden gang
der vereeniging.

Losse werklieden kunnen deel uitmaken der veree-
niging, mits zich te schikken naar de door het regle-
ment opgelegde voorwaarden."

In een ander reglement is door de Directie een »Ver-
nis- en Metaalbewerkersbond" opgericht, gesplitst in
verschillende afdeelingen. »De deelname aan het Zieken-
fonds is verplichtend.... Voor het overige is ieder vrij."

\') Ook de arbeider vertelde mij deze geschiedenis, die met de
voorstelling van den patroon volkomen in overeenstemming was.
i) Ook »Het Volk" vermeldt het art. (No. 590, Ile blad).

-ocr page 136-

122

In twee reglementen (S.S. en N.C.S.) wordt de vrijheid
van
drukpers aangetast in het volgende artikel:

»Art. 15&. Het is insgelijks verboden zich op onbe-
tamelijke wijze in gesprekken of geschriften over het
Bestuur der Maatschappij of hare belangen uit te laten."

Merkwaardig is het volgend artikel, dat doet denken
aan de algemeene beginselen van de Staatsregeling
van 1798:

»Art. 9. De werklieden zijn eerbied en gehoorzaam-
heid schuldig aan de Directie en dezes lasthebbers.
Eerbied aan allen door de wet en de maatschappij
erkende overheid en aan elk vreedzaam persoon. De
bepaling strekt niet enkel binnen de grenzen der fa-
briek, maar ook daarbuiten."

Een ondernemer maakt onderscheid tusschen »socia-
listische gesprekken" en »socialistische liederen", die
hij op één lijn stelt met »onzedelijke en geloof be-
schimpende liederen". »Art. 11. Het zingen van onzede-
lijke, socialistische en het geloof beschimpende liederen,
benevens kwetsende taal over iemands godsdienst,
zullen gestraft worden. Socialistische gesprekken zijn
vrij voor een ieder der knechts."

Nog een paar artikelen citeer ik over dit onderwerp,
het oordeel aan den lezer overlatende of dergelijke
bepalingen in een arbeidsreglement thuis behooren.

»Art. 30. Zij, die de openbare macht tegenstaan of
beleedigen en het vorstelijk Huis beleedigen, zullen
gestraft worden."

»Art. 11. Den wei-kman wordt beleefd verzocht zich
buiten de fabriek te gedragen zooals het betaamt;
het ernstig in aanraking komen met de justitie kan
aanleiding geven tot ontslag."

-ocr page 137-

123

»Art. 8. Vloeken en spreken van onzedige taal of
dubbelzinnige woorden zal, zoowel
buiten als binnen
de fabriek, ten strengste geweerd worden."

Sommige patroons gaan nog verder en bemoeien
zich met de particuliere aangelegenheden hunner werk-
lieden. Zoo verbieden 3 reglementen het arbeiden voor
anderen; een ondernemer maakt den werkman bang,
dat hij dan tegen de bestaande wetten des lands zou
handelen! »Art. 13c. Hij, die zonder voorkennis van
den Patroon, te huis werkzaamheden dit vak betref-
fende verricht, maakt zich schuldig, niet alleen tegen-
over de bestaande wetten des lands, maar zal door
den Patroon beschouwd worden als zijne belangen
niet te behartigen."

Een paar reglementen eischen, dat de arbeider buiten
dienst »netjes gekleed" gaat, geen tapperij er op na-
houdt, verlof vraagt om zich buiten de gemeente te
begeven i) enz. Nog verder gaat een werkgever, die
in zijn reglement schrijft: »Ongehuwde werklieden,
die tegen den wil hunner ouders buiten het ouderlijk
huis gaan wonen, kunnen onmiddellijk worden weg-
gezonden." In \'t reglement van Vlekke (§ 26) wordt
deze macht ten minste nog beperkt tot »minderjarige"
werklieden.

Ten slotte — en hiermede eindigt deze § — deel
ik nog mede dat eenige patroons hun arbeiders ver-
bieden bepaalde herbergen of in \'t algemeen kroegen

i) Waartoe een dergelijke macht kan leiden, is in den laatsten
tijd gebleken. De S. S. verbiedt, zoolang haar goeddunkt, haar
personeel op vrije dagen zich van huis te begeven, teneinde vergade-
ringen te bezoeken. Alzoo een aanslag op de vrijheid van beweging.

-ocr page 138-

124

te bezoeken. Hoezeer hun streven om den drankduivel
te bestrijden moet worden toegejuicht, komt \'t mij
voor, dat op deze wijze \'t gewenschte resultaat niet
zal worden bereikt, omdat de arbeider op zulk een
manier niet zedelijk overtuigd zal worden dat drinken
van alkohol een slechte en nadeelige gewoonte is.
Wanneer er op \'t aanbrengen van overtredingen nog
een premie wordt gesteld \'), dan zijn deze maatregelen
nog verwerpelijker, omdat zij tot allerlei misbruiken
aanleiding geven. Ten bewijze citeer ik een artikel.
»Het is verboden van af des morgens voor het begin
tot des avonds na het eindigen van den werktijd de
vier eerste herbergen rechts en de vier eerste herbergen
links van de fabriek te bezoeken op straffe van vijftig
cents boete of geheel ontslag met verlies van pendagen
en \'4 inlage."

§ 10. Iiistelliiigen in het belang der arbeiders.

Aan het slot gekomen van de mededeelingen over
de reglementen in particuliere ondernemingen, wil ik
nog met enkele woorden melding maken over de z.g.n.
»instellingen in het belang der arbeiders", een uit-
drukking die, doelende op een gunst van de zijde van
den werkgever, veel te ruim wordt opgevat; immers
men rangschikt ziekenfondsen, ongevallenverzekering,
pensioneering in deze categorie; ja zelfs worden ar-
beidsreglementen en fabrieksraden onder deze rubriek
behandeld door de Inspecteurs van den Arbeid. Uit-
keeringen wegens ziekte, ongevallen of ouderdom

\') Vergelijk bl. 102 en 103.

-ocr page 139-

125

dienen eigenlijk onder de § loonberekening behandeld
te worden, onidat zij deel uitmaken van de vergoeding
die den arbeider voor zijne verdiensten gegeven wordt;
zoo moet het arbeidsreglement een plaats maken bij
de uiteenzetting van den vorm van het arbeidscontract
en de fabrieksraad bij het sluiten van de overeenkomst
besproken worden. Omdat evenwel een eeuw lang door
de werkgevers als eenige vergoeding een zeker loon
aan den arbeider is gegeven, meende men, dat men
op deze wijze zijn verplichting uit het arbeidscontract
nakwam, en beschouwde alles, wat meer werd gedaan,
als welwillende gunst, waarop de arbeider geen recht
heeft. Gelukkig daalt het aantal aanhangers van die
leer en ziet men meer en meer in, dat het niet dan
rechtvaardig en plicht is den arbeider ziekengeld,
ongevallenuitkeering en pensioen te geven.

Ik kan geen volledig overzicht geven van hetgeen
de ondernemers, van wie ik een reglement heb ont-
vangen, op dit gebied hebben opgericht, omdat vele
patroons de bepalingen hierover in afzonderlijke regle-
menten hebben samengevoegd, die mij terecht niet zijn
toegezonden, omdat ik daarnaar niet heb gevraagd.
Ik onthoud mij derhalve van \'t geven van algemeene
conclusies, onidat deze den toestand voor de werkgevers
te zwart zouden schilderen. Ik geef slechts weer, wat
ik in de reglementen hier en daar over deze onder-
werpen heb gelezen en stip een enkel goede en slechte
bepaling er uit aan.

Ik heb den indruk gekregen, dat, zoo niet het mee-
rendeel, dan toch zeer vele patroons hunne arbeiders
in tijd van
ziekte bijspringen, hetzij uit eigen beurs,
hetzij uit een ziekenfonds, waaraan zij bijdragen.

-ocr page 140-

126

Toch is er slechts een reglement — van de Coöpe-
ratieve Drukkerij Trio — dat van het juiste beginsel
uitgaat, dat een gezin, waarvan het hoofd ziek is,
eigenlijk meer noodig heeft, dan wanneer dit niet het
geval is. In overeenstemming daarmede wordt aan
het personeel 3 maanden vol loon betaald, terwijl
Commissarissen en de Raad van Beheer, de vaste
werklieden gehoord, dezen termijn kunnen verlengen;
de arbeider heeft echter het recht uit een ander fonds
nog geneesmiddelen en /" 1,50 te trekken.\') Bij de firma
V. Marken moet dit bedrag van de volle uitkeering,
die zij gedurende 2 maanden geeft, worden afgetrokken
en in de premie-spaarkas gestort worden. Voor het
overige heeft men een regeling, die bij ieder onder-
nemer verschillend is; het loon varieert en ook de
tijd, gedurende welken men ondersteund wordt. Soms
is de regeling niet van willekeur vrij te pleiten. Zoo
b.v. bepaalt een werkgever: »Art. 15. Ingeval van
ziekte genieten de werklieden vanwege de firma ge-
durende eenigen tijd vergoeding, doch alleen zij, die
getoond hebben ook de belangen der firma te willen
behartigen. Op verlangen moet een ziektebewijs van-
wege den dokter worden vertoond. Deze bepaling geldt
alleen hen die van geen ziekenfonds ondersteuning
genieten."

Eenige reglementen verklaren nog uitdrukkelijk, dat
de arbeiders geen
recM op deze uitkeering kunnen

i) Uit het verhoor van den Heer Spakler voor de Enquête-Com-
missio 3e afd. mag men opmaken, dat ook hy deze regeling goed-
keurt (3e afd. Amsterdam, bl. 331, No. 5259).

ï) Slechts één patroon keert vol loon uit gedurende 3 maanden,
de 4e m. de 5e m. 1/2, en de 6e m. ^\'4.

-ocr page 141-

127

doen gelden en dat de patroon die te allen tijde kan
staken.

In de meeste ondernemingen, waar de patroon geen
ziekengeld betaalt, bestaan fondsen, beurzen of kassen,
bestemd om de arbeiders in moeilijken tijd te hulp te
komen. Er waren 18 reglementen, waarin werd voor-
geschreven, dat de boeten ten goede kwamen aan het
ziekenfonds, zoodat implicite het bestaan van zulk een
instelling bleek, of waarin alleen stond, dat men lid
moest zijn. Er werd zelfs niet verwezen naar een
afzonderlijk reglement of een bepaling over \'t te storten
percentage van het loon vermeld, In de andere regle-
menten (12) werd de zaak geregeld of een apart regle-
ment geëischt, dat mij dan soms mede is toegezonden.

Het is regel, dat de arbeiders zelf alles geheel en
al bekostigen. De bijdragen van den patroon bestaan
dan in \'t afstaan van boeten en \'t kosteloos admini-
streeren van het fonds. Een enkele maal stort de patroon
een som, en verklaart zich bereid het ontbrekende
bij te passen of voor te schieten; daarentegen bepaalt
een reglement, dat, indien »het ongeluk mocht willen,
dat er zoovele zieken waren, dat men niet in staat
zoude zijn het voorgemelde geld per week te betalen,
de ziek zijnde personen tevreden moeten zijn met de
wekelijksche opbrengst, die alsdan per klas zal ver-
deeld worden." De premie bedraagt in den regel 1 a
2%, de uitkeering \'4 weekloon en de tijd, gedurende
welke men ondersteund wordt, 13 weken.

Zeer merkwaardig mag het wel heeten dat de onder-
nemer, die in zijn arbeidsreglement zegt, •) dat uit het

\') Zie het artikel bl. 110.

-ocr page 142-

128

ziekenfonds schadevergoeding zal worden genomen,
zoo de dader niet te vinden is, in zijn ziekenreglement
bepaalt »art. 14. Gelden van het Fonds zullen tot geen
ander doel kunnen worden aangewend, dan tot onder-
steuning der zieken!"

Over het algemeen is het beheer van het fonds
opgedragen aan een bestuur uit arbeiders bestaande;
tegelijkertijd verzekeren sommige werkgevers zich
evenwel ^t recht »om de statuten naar goedvinden te
veranderen of te wijzigen." De terugbetaling van ge-
storte premiën heeft bij den eenen wel bij den anderen
werkgever niet plaats. Een maakt onderscheid of men
uit eigen beweging vertrekt, waardoor men niets ont-
vangt, dan wel of men ontslagen wordt; men ontvangt
dan de premie der laatste 12 maanden terug mits dit
ontslag geen gevolg van oneerlijkheid of zedeloosheid
is \'geweest. Ten slotte vermeld ik nog, dat de fabri-
kantenvereeniging te Enschede een algemeen Zieken-
fonds voor Enschede en Lonneker heeft opgericht,
waarin ieder arbeider zijn premiën moet storten.

Verder deel ik nog mede, dat 5 werkgevers, volgens
de mij toegezonden reglementen, hun arbeiders een
pensioen geven, meerdere ziekenfondsen, bij overlijden
van den man aan de weduwe een uitkeering doen, de
firma v. Marken als gunst weduwen pensioneert, in
verschillende reglementen ongevallenrenten worden
verleend, enz. Ook worden hier en daar Spaarkassen
opgericht, die somtijds verplicht zijn. Zoo houdt een
ondernemer van alle werklieden, die meer dan /"S,—
verdienen 3 % van het loon in »om in tijden van
minder loon te kunnen suppleeren." Wil ik niet on-
volledig alles uit de reglementen mededeelen, dan dient

-ocr page 143-

129

nog vermeld, te worden, dat sommige werkgevers een
en ander over schaftlokalen, leesbibliotheken, muziek
en zang, gymnastiek, zwemonderwijs, koffiewater, vrij
rooken enz. voorschrijven. Daar een beschrijving van
al deze inrichtingen buiten het bestek van mijn proef-
schrift ligt, ga ik er niet verder op in, i)

Afdeeling IV. — De Reglementen in de ondernemingen
door de overheid geëxploiteerd.

Reeds deelde ik mede, dat een afzonderlijk overzicht
gegeven zou worden van de reglementen voor de
werklieden, verbonden aan ondernemingen door pu-
bliekrechterlijke lichamen geëxploiteerd (gemeenten).
Deze werklieden staan tot hun werkgever (de gemeente)
in eenigszins andere verhouding dan de arbeiders tot
een particulier patroon, want zij zijn ambtenaren, belast
met het vervullen van werkzaamheden in het algemeen
belang. Of men hetzelfde kan zeggen van werklieden in
dienst van geconcessioneerde bedrijven is een quaestie,
die in den laatsten tijd vele pennen in beweging heeft
gebracht. Naar aanleiding van de staking door het
spoorwegpersoneel toch werd beweerd — en niet ten
onrechte — dat de spoorwegmaatschappijen onder-
nemingen zijn, die een bedrijf uitoefenen, dat ten
algemeene nutte strekt, en dat om die reden de spoor-
wegarbeiders in sommige opzichten met de staatsamb-
tenaren gelijkgesteld dienen te worden. Ik heb evenwel

\') Zie iiiervoor het proefschrift van J. C. Eriugaard.

-ocr page 144-

130

de reglementen der spoorwegmaatschappijen besproken
onder Afdeeling III, omdat wij zoover nog niet zijn.

Hoewel ik aan de Directeuren van de gasfabrieken,
gemeentewerken etc. van alle grootere gemeenten een
verzoek richtte, mij inlichtingen te willen verschaffen
over de regeling der arbeidsverhoudingen in de ge-
meentebedrijven, waren de resultaten matig. Mededee-
lingen werden mij verstrekt over den toestand in
Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Arnhem, Leiden, Zaan-
dam, Delft, Dordrecht, Leeuwarden, Hilversum en
Amersfoort. Mijne gegevens werden evenwel belangrijk
aangevuld door de resultaten van de enquête, die de
landelijke bond van gemeentewerklieden in het begin
van 1902 heeft gehouden \'), zoodat ik bovendien werd
ingelicht omtrent den toestand in Deventer, Enschede,
Groningen, Haarlem, Helder, Kampen, Maastricht, Mid-
delburg, Schiedam, Zutfen en Zwolle.

In de gemeentewet vindt men enkele voorschriften
over het benoemen, ontslaan, bezoldigen en schorsen
van gemeenteambtenaren en bedienden. De wet spreekt
niet van »werklieden", derhalve is het de vraag of
zij begrepen worden onder de uitdrukking »ambtenaren
en bedienden", en of de bepalingen van de gemeentewet
ook op hen van toepassing zijn.

Welke zijn nu die voorschriften?

In de eerste plaats art. 145: »Hij (de Raad) benoemt
en ontslaat alle gemeenteambtenaren en bedienden.

\') lu 3 plano vellen (Algemeene Voorwaarden, Werktyden en
Loonen) zijn deze resultaten uitgegeven. Verg. een uittreksel Soc.
Wkbl. 4902, bl. 245, 80, 95, 312. De gegevens zijn evenwel niet
geheel volledig en soms een enkele maal onjuist.

-ocr page 145-

131

wier benoeming niet bij deze wet of de plaatselijke
verordeningen aan anderen is opgedragen."

Het schijnt de bedoeling van de regeering te zijn
geweest, om de benoeming van inferieure ambtenaren
op te dragen aan Burgemeester en Wethouders\');
doch de wet laat ook toe, dat het door anderen, b.v.
Commissie van Bijstand of Directeur geschiedt.

Vervolgens art. 179g: »het schorsen van alle uit de
gemeentekas bezoldigde ambtenaren, welker schorsing
niet aan anderen is opgedragen." Aangezien in dit
artikel alleen van »ambtenaren" wordt gesproken, en
in art. 145 en 136 van »ambtenaren en bedienden",
zou men met recht kunnen beweren, dat dit artikel
in geen geval van toepassing is op de werklieden;
immers volgens art. 145 kan het recht van ontslag bij
plaatselijke verordening worden opgedragen aan den
Directeur of de Commissie van Bijstand; het schorsen —
het mindere — evenwel niet, want de uitzonderingen
op art. 179g kunnen volgens Mr. Oppenheim alleen
door de wet worden gemaakt. Was nu art. 179g\' ook
toepasselijk op werklieden, dan zou men tot de onge-
rijmde conclusie moeten komen, dat de Directeur kan
ontslaan, doch niet kan schorsen.

Ten slotte art. 136: »De raad regelt de bezoldigingen
van alle plaatselijke ambtenaren en bedienden, zoover
de regeling niet aan Gedeputeerde Staten is opge-
dragen."

Het is vreemd, dat, niettegenstaande art. 136 voor-
schrijft, dat de gemeenteraad de bezoldiging moet

Oppenheim, bl, 215.
Dezelfde, bl. 575.

-ocr page 146-

132

vaststellen der bedienden, dit slechts in 5 gemeenten
(Zaandam, Amersfoort, Arnhem, Haarlem, Deventer
en Leiden) aldus geschiedt.

Men zou derhalve den gemeenteraad, die de bezol-
diging niet zelf regelt, van plichtsverzuim moeten be-
schuldigen, tenzij men wil beweren, dat noch art. 145
noch art. 136 het oog heeft op werklieden in gemeente-
bedrijven. Aangevoerd zou kunnen worden, dat de ge-
meentewetgever in 1851 geen idee er van heeft gehad,
dat de gemeente eenmaal tot de grootste werkgevers
zou behooren, en daarom niet heeft voorgeschreven, dat
de raad verplicht zou zijn, de rechten en plichten der
werklieden tegenover het gemeentebestuur bij plaatse-
lijke verordening te regelen.

Het is bekend, dat meer en meer in de grootere
gemeenten de wenschelijkheid erkend wordt, bij plaat-
selijke verordening de rechtspositie der gemeentewerk-
lieden te regelen. In werkliedenvergaderingen worden
ten gunste van een dergelijk instituut, moties aange-
nomen; besturen van vakvereenigingen bepleiten in
conferenties met het gemeentebestuur de wenschelijk-
heid ; door gemeenteraadsleden wordt op regeling aan-
gedrongen, kortom op alleidei wijzen wordt de wensch
van een dergelijke regeling geuit.

Nadat Amsterdam het voorbeeld heeft gegeven met
het 1 Januari 1897 in werking getreden »Reglement
voor de werklieden en daarmede gelijkgestelden in
dienst der Gemeente", Hilversum in 1898 en Arnhem
in 1902 is gevolgd, is het onderwerp in verschillende
andere gemeenten aan de orde gesteld.

In Rotterdam werd door B. en W. in de memorie van
antwoord op de begrooting van 1903 toegezegd »het

-ocr page 147-

133

in behandeling brengen van het voorstel van de heeren
van der Pols en de Klerk, strekkende tot het in het
leven roepen eener verordening, waarbij de rechtspositie
der arbeiders geregeld wordt." \')

In \'s Gravenhage is ook de quaestie aan de orde
gesteld door de indiening van een motie door den Heer
de Wilde, die 25 Februari en 11 Maart 1902 is behan-
deld. De Wethouder van Openbare Werken kon zich
met het denkbeeld niet vereenigen, omdat de verhouding
thans zoo uitmuntend was en hij van een verordening
nadeel vreesde. Terecht merkt hiertegenover de ver-
slaggever van het Vaderland op: »of, als die verhou-
ding inderdaad zoo goed is, de consolidatie daarvan
door een verordening, die tevens een waarborg oplevert
tegen willekeur, niet eerder tot verbetering van ver-
houdingen leiden zal?"

In Haarlem woonde ik de zitting van 25 Juni 1902
bij, Avaarin de Heer Hugenholtz breedvoerig een voor-
stel verdedigde, om een commissie te benoemen tot
het ontwerpen van een contract. Nadat de Burge-
meester zonder opgave van redenen zich tegen dit
denkbeeld verklaarde, verwierp de Raad het voorstel
met 13 tegen 11 stemmen. In de zitting van 14
Januari 1903 deelde evenwel de Burgemeester mede,
dat nog dit jaar een voorstel omtrent een arbeids-
contract zou worden ingediend.

Zoo werd ook in de zitting van den gemeenteraad

1) N. Eott. Cour. 23 Oct. 1902.

2) Het Vaderland II 26 Febr. 1902, II 12 Maart 1902.

3) Het Volk No. 673.

4) N. Eott. Cour. 15 Jan. 1902 I B.

-ocr page 148-

134

van Leeuwarden van 11 Februari 1902 \') een motie aan-
genomen, waarin B. en W. uitgenoodigd werden een
regeling te ontwerpen.

Ten slotte vermeld ik nog, dat in Gronmgen even-
eens het reglement aan de orde is gesteld. In de zitting
van 5 Juli 1902 werd door B. en W. voorgesteld hen
te machtigen tot het samenstellen van een reglement,
nadat de adviezen van de verschillende Commissies
van Bijstand waren ingewonnen.

In Utrecht treft men ook een arbeidsreglement aan,
dat echter niet door den Gemeenteraad, doch door
B. en W. is vastgesteld, met uitzondering van het
ontslag, dat bij plaatselijke verordening (6 Febr. 1902)
is geregeld. Deze plaatselijke verordening is op alle
ambtenaren, beambten en werklieden toepasselijk, het
reglement alleen op werklieden. Ter uitvoering van
het reglement van 12 April 1901 zijn door B. en W.

3 verordeningen in het leven geroepen, regelende loon
en werktijd (30 Augustus 1901), verlof ■\'\') (13 April en

4 Sept. 1900) en ziekte (13 April 1900).

De andere reglementen, die ik ontving, zijn van
Leeuwarden (vastgesteld door B. en W.), Leiden (Com-
missie van fabricage), Delft (Gemeente-architect), Zaan-
dam (Gasfabriek) en Dordrecht (gasfabriek).

In particuliere ondernemingen wordt de positie der
arbeiders niet altijd verbeterd door het uitvaardigen
van een reglement, omdat het vaak dient om meerdere

1) Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van
Leeuwarden 1902, bl. 14—19.

2) Verslag bl, 459—462, waar ook de adressen zijn afgedrukt.

3) Deze verordeningen werden reeds in het oude reglement van
9 Juni 1899 geëischt.

-ocr page 149-

135

verbodsbepalingen in \'t leven te roepen. In de ge-
meentelijke bedrijven is dit anders. Vergelijkt men
b.v. de rechtspositie der werklieden van Amsterdam,
Arnhem, Utrecht e. d. met die te Maastricht, Haarlem
of \'s Gravenhage, dan ziet men met één oogopslag van
hoeveel belang een werkliedenreglement, door den raad
vastgesteld, is; immers de arbeidsvoorwaarden worden
dan uitvoerig in openbare zitting behandeld, zoodat
de pers en publieke opinie tegen al te onbillijke voor-
schriften waken kunnen.

Hoewel reeds is vermeld door welk College de door
mij ontvangen reglementen zijn vastgesteld, wil ik nog
een paar opmerkingen maken over de wijze van
voor-
bereiding
in Amsterdam en in Arnhem. In de hoofd-
stad \') werd het reglement ontworpen door de »Com-
missie in zake loon en arbeidsduur" en ingediend
Januari 1894; de werklieden waren niet gehoord omdat,
zooals een der leden opmerkte »de werklieden noch in
het algemeen, noch bij de bijzondere takken van dienst
genoegzaam georganiseerd en ontwikkeld zijn om met
vrucht eenige voorlichting van hen te mogen verwach-
ten." Na de beslissing in zake het scheidsgerecht werd
het nogmaals in handen der Oommissie gesteld en ten
slotte, 28 November 1894, aangenomen. Alvorens het
reglement in werking kon treden, moesten door B. en W.
»Speciale Voorschriften" worden vastgesteld, hetgeen
15 Oct. 1896 geschiedde, zoodat het reglement 1 Jan.

1) De gewisselde stukken zijn te vinden in het Gemeenteblad,
afd. I, 1894, No. 166 en 305, verslagen van de raadszitting van
6, 7, 9 Juni 21 en 28 Nov. 1894, Gemeenteblad I afd. 1901 No.
884, adres Bond Gem. Werklieden, 1903 bijl. B, 7 Febr. 1903
No. 147 (ontM-erp Commissie van hoofdambtenaren).

-ocr page 150-

136

1897 in werking trad. Dit reglement voldeed niet, voor-
namelijk, omdat de positie der losse werklieden niet
was geregeld en geen straffen voor kleine vergrijpen
waren opgenomen, waardoor deze ongestraft bleven.
Daarom werd, nadat eenige wijzigingen hadden plaats
gegrepen \') en de Centralen Gemeentewerkliedenbond
in een adres van 3 Sept. 1900 den Raad op verschil-
lende bezwaren had gewezen, bij besluit van Burge-
meester en Wethouders van 23 Mei 1901 (No. 10037)
een Commissie van hoofden der verschillende dienst-
vakken benoemd, om B. en W. van advies te dienen.
Na ook de werklieden gehoord te hebben, van eiken
tak van dienst twee, en bovendien het Bestuur van den
Centralen Gemeentewerkliedenbond en R.-C. Volksbond,
werd door deze Commissie aan B. en W. op 10 Januari
1903 een Concept-reglement aangeboden, vergezeld van
een uitvoerige memorie van toelichting.

Ook aan de vaststelling van het Arnhemsche regie
ment is veel zorg besteed. Het initiatief is uitgegaan
van den Directeur der gemeentewerken Tellegen, die
4 Sept. 1900 een ontwerp-reglement, vergezeld van een
nota en 10 bijlagen, aan B. en W. toezond, als resultaat
van de hem door dat College verstrekte opdracht. In
deze nota (mem. v. toel.) deelt hij mede, dat het voor
de hand lag, met de geschiedenis van het Amsterdam-
sche Reglement rekening te houden, \'tgeen dan ook
geschied is, in die mate zelfs, dat bij elk artikel dat
van Amsterdam is afgedrukt en vergeleken. De grief.

1) 29 Jan. 1898, 29 Nov. 1899, 9 Mei 1900, 23 Aug. 1901.

2) Zie het praeadvies van B. en W. van 9 Sept. 1901, Gemeentebl.
afd. I, No. 884, bl. 1525.

-ocr page 151-

137

die de ontwerper tegen het Amsterdamsche reglement
had, bestond hierin, dat dit aan onvolledigheid mank
ging, reden, waarom hij »menige in de speciale voor-
schriften voorkomende bepaling naar het Ontwerp-
Reglement overbracht."

Over dit ontwerp werden de adviezen ingewonnen
der 3 directeuren en van de Besturen der beide Ge-
meentewerklieden-Bonden. Na deze voorbereiding werd

8 April 1902 door B. en W. een ontwerp met memorie
van toelichting bij den Raad ingediend, dat in belang-
rijke opzichten van het ontwerp—Tellegen afweek (o. a.
geen scheidsgerecht). In de zitting van 28 en 29 Mei,

9 Juni en 19 Juli 1902 werd het behandeld en aange-
nomen, terwijl bij Raadsbesluit van 1 Nov. 1902 werd
bepaald, dat het 1 Dec. 1902 in werking zou treden. \')

Aangezien de groote gemeenten tegenwoordig vele
bedrijven van uiteenloopenden aard exploiteeren, rijst
de vraag vanzelf, welk
karakter aan het werklieden-
reglement moet worden gegeven. Zal het zijn een
reglement — zoo vroeg zich de Amsterdamsche com-
missie van hoofdambtenaren af — »dat gelden kan als
grondwet voor de speciale voorschriften, en waarin
dus slechts zoude voorgeschreven worden, over welke
onderwerpen bepalingen gemaakt moesten worden,
terwijl in de speciale voorschriften zelf deze onder-
werpen voor eiken tak van dienst zouden worden
uitgewerkt, dan wel of in het reglement al die bepa-
lingen zouden worden opgenomen, die gelijkelijk op
alle diensttakken toepasselijk moesten worden verklaard

1) Verg. de handelingen van den gemeenteraad 1902, bl. 643—783,
787—878.

-ocr page 152-

138

terwijl de speciale voorschriften slechts die zaken zou-
den regelen, die voor eiken diensttak verschillend zijn." \')

In het bestaande reglement van Amsterdam wordt
het eerste stelsel gehuldigd: in het ontwerp—1903 het
laatste: »De Commissie is van oordeel, dat het een
eerste beginsel van het nieuwe reglement moet zijn,
dat alle werklieden der Gemeente in alle punten,
waarin dat mogelijk is, gelijkelijk behandeld worden.
Een ongelijke behandeling toch is niet bevorderlijk
voor den goeden geest onder die werklieden, die naar
hun meening bij anderen achterstaan. Laat het regle-
ment het meeste over aan de speciale voorschriften,
dan blijft de kans bestaan, dat evenals thans de ge-
lijkheid niet wordt verkregen."

In Arnhem wordt het midden hiertusschen gehouden.
Het is uitgebreider dan het bestaande reglement van
Amsterdam, doch neemt geen voorschriften op over
pensioen, loonklassen, etc., verwijst daarvoor naar
Instructies van B. en W. Hetzelfde is het geval met
de »verordening, regelende den rang, het getal, de
bezoldiging en de wijze van benoeming van den hoofd-
ambtenaar, de ambtenaren, den beambte en de be-
dienden van de gasfabriek" der gemeente
Zaandam,
waarin art. 8 en 11 bijna alles ter regeling aan B. en W.
opdragen.

In Utrecht zijn ook vele voorschriften, die in het
reglement op zijn plaats zouden zijn, opgenomen in de

1) Memorie van toelichting bl. 26.

2) De Burgemeester van Arnhem schynt het reglement evenwel
als een grondwet te beschouwen (zie zijn opmerking, verhand.
1902, bl. 699).

3) Vastgesteld 27 Oct. 1898 gew. 29 Dec. d.a.v. en 25 Oct. 1900.

-ocr page 153-

139

speciale instructies (loon, werktijd, verlof, ziekengeld.

De wijze van bekendmaken laat veel te wenschen
over. Somtijds ontvangen de arbeiders een exemplaar
(Amsterdam, Utrecht, Leiden en Hilversum) en moeten
het onderteekenen, waarbij zij zich dan bij voorbaat
ook voor wijziging verbinden. In het ontwerp—1903
(Amsterdam) i) wordt door art. 4 bepaald dat »een
exemplaar steeds duidelijk zichtbaar en leesbaar op-
gehangen is op de plaatsen waar hij (d. i. de Directeur)
zulks doelmatig acht."

Er bestaat verschil van meening over de vraag of
het reglement alleen voor »werklieden" of ook
voor
ambtenaren
moet gelden. Waar de scheidslijn tusschen
ambtenaren, beambten en werklieden steeds meer en
meer verflauwt, verliest een afzonderlijk reglement
meer en meer zijn reden van bestaan. Een proef van
gemeenschappelijke regeling van het arbeidscontract
neemt het ontwerp—Drucker (zie ook v. Marken, S.S.,
gasfabriek Zaandam, ontslagregeling Utrecht). De
Burgemeester van Amsterdam echter verkondigde in
1894 de meening, dat er groot verschil in positie is
tusschen ambtenaren en werklieden, wijl de ambtenaren
(en beambten) in een publiekrechtelijke, de werklie-
den in een privaatrechtelijke verhouding tot de ge-
meente staan en dit verschil een gemeenschappelijke
regeling belet. Terecht merkt Tellegen hiertegenover
op, dat de gemeenteraad bij het vaststellen der Pen-
sioenverordening, die de werklieden tot ambtenaren
stempelt, het bewijs heeft gegeven het bestaan van dit

1) Verder geciteerd als (Ä).

2) Bijlage B. Raadszitting 6 Juni 1894, bl. 558, 561.

-ocr page 154-

140

beletsel niet te erkennen. De ambtenaren zouden bij
een dergelijke regeling gebaat zijn, omdat een regeling
van hun rechtspositie niet overbodig zou zijn. Over het
algemeen vindt alleen de regeling van de rechtsver-
houdingen der »vaste" werklieden plaats; als criterium
wordt dan genomen het verdienen van uur- of weekloon
en vaste aanstelling. Alleen Arnhem en ontwerp—1903
(A) regelen ook de positie der »losse" werklieden, mits
zij niet voor zeer korten tijd, b.v. sneeuwopruimen,
worden in dienst genomen.

Met het oog op de pensioenregeling worden gewoonlijk
geen arbeiders aangenomen boven een zekeren
30 jaar (Hilversum en Leeuwarden), 35 jaar (Amster-
dam, Arnhem, Utrecht). Bovendien wordt dan nog
geneeskundig onderzoek geeischt en in Arnhem inge-
zetenschap en zedelijk gedrag. Een minimumleeftijd
bestaat in Utrecht van 23 jaar, in Arnhem 20 jaar
(tijd. 18 j.) en in ontwerp—1903 (A) 21 jaar. (tijd. 20 j.)

De aanstelling is zeer uiteenloopend geregeld. Losse
werklieden worden meestal door den Directeur aan-
genomen, vaste werklieden aangesteld door Burge-
meester en Wethouders zonder of op voordracht van
den Directeur (Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Dor-
drecht, Deventer, Groningen, Hilversum, Leeuwarden,
Zaandam, Zutfen, Zwolle), de Commissie van Bijstand
(Delft, Enschede, Leiden, Schiedam), den Directeur
(Kampen, Middelburg, Utrecht) of een hoofdopzichter
(Haarlem, Maastricht, Rotterdam).

Bij het indiensttreden krijgt de werkman een aan-
stelling of een dienstboekje, waarin wordt vermeld
welke werkzaamheden hij heeft te verrichten en tegen
hoeveel loon. De Centr. Bond van Gem. werklieden

-ocr page 155-

141

merkte in haar adres van 3 Sept. 1900,1 op : »De werk-
lieden zouden wenschen, dat in die akte uitdrukkelijk
vermeld werd, in welke qualiteit zij worden aangesteld
en tegen welk loon, en dat, indien hunne positie later
verandering ondergaat, die verandering op de akte
van aanstelling werd aangeteekend. In het algemeen
is het voor de werklieden van belang, dat zij door een
dergelijk stuk kunnen aantoonen, niet alleen wat zij
waren, toen zij in dienst der Gemeente traden, maar
ook hoever zij het in die dienst hebben gebracht. Het
voorbeeld hoe deze akte van aanstelling tot moeilijk-
heden kan aanleiding geven, levert de gasfabriek op,
waar een zeker aantal schilders en timmerlieden werk-
zaam zijn, die als »handlangers" beschouwd en bezol-
digd worden, terwijl zij voortgaan het werk van
»vaklieden" te doen, zonder het voor dezen vastgestelde
loon te ontvangen." \')

Om aan dit bezwaar tegemoet te komen, bepaalt
het ontwerp-1903 (A), in art. 13, dat al dergelijke wij-
zigingen in het dienstboekje aangeteekend moeten
worden.

Het ontslag wordt gewoonlijk door dezelfde autori-
teit gegeven, die vast aanstelt. Meestal wordt het
onderscheiden in eervol en niet eervol ontslag. In
het laatste geval verliest de werkman, b.v. in Arnhem,
recht op pensioen 2).

Een maximum leeftijd, Avaarop ieder persoon in
dienst der gemeente ontslagen wordt, is in Utrecht
bij plaatselijke verordening ingevoerd Dit ontslag

1) Gem.blad A\'dam, I afd. 1901, No, 884, bl. 1525.

2) Nota—Tellegen, bl. 19.

3) Plaats. Verord. 6 Februari 1902, Gem.blad No. 3.

-ocr page 156-

142

wordt verleend aan mannelijke ambtenaren en bedien-
den bij 65-jarigen, aan vrouwelijke ambtenaren en
bedienden en alle werklieden op 60-jarigen leeftijd.
Telkens voor een jaar kan tot den 65-jarigen leeftijd
de werklieden toegestaan worden nog in dienst te
blijven.

In de betere reglementen zijn de opzeggingstermijnen
in het voordeel van de werklieden. Wanneer het ontslag
niet als straf wordt gegeven, zegt de gemeente eerder
op dan de werkman: Amsterdam, Utrecht en ontwerp-
1903 (A): de gemeente 4 weken, de werkman 14 dagen;
Arnhem vaste werklieden: beide contractanten 4 weken,
tijdelijke werklieden: beide 7 dagen; Dordrecht beide
8 dagen. In Zaandam (gas) moet de arbeider 6 weken
van te voren ontslag vragen, de gemeente behoeft
geen termijn in acht te nemen.

In deze reglementen wordt, in tegenstelling met die
van particuliere werkgevers, weinig over de
verplich-
tingen
gezegd. Dit onderwerp kan beter in de Speciale
Voorschriften of Instructies geregeld worden, omdat
deze voor eiken tak van dienst verschillen. Alleen
vestig ik er de aandacht op, dat het in Delft, Utrecht,
Zaandam en Arnhem verboden is, loondienst voor
derden te verrichten.

Wat den arbeidstijd betreft, de regelingen bepalen
zich er toe een maximum op te nemen [in Amsterdam
per week 60 uren, ontwerp-1903 (A) 60 uren per week
en 10\'4 uur per dag. Utrecht en Arnhem 11 uur per
dag (nadat in Arnhem eerst aangenomen was 10 uren) \'),

1) Zie hiervoor de behandeling van het amendement—Mos in de
vergadering van 9 Juni en 19 Juli.

-ocr page 157-

143

in Hilversum 66 uren per week met 12 uren overwerk
per week en 16 uur per dag]. Binnen deze grenzen wordt
de werktijd in den regel vastgesteld door den Direc-
teur (Amsterdam, Arnhem, Leeuwarden).

Waar van »verlof wordt gesproken, dient men dit
wel te onder scheiden van »verzuim". Het eerste dient
tot ontspanning en komt ieder, die een geheel jaar
werkt, toe, tenzij men met den directeur der gemeen-
tereiniging te Arnhem, in zijn advies aan B. en W.,
van meening mocht zijn »dat de zenuwen der werk-
lieden zoo weinig in spanning komen, dat ontspanning
niet noodig is," ook »omdat de tijd voor ontspanning
hoogstwaarschijnlijk gebruikt zou worden om inspan-
nend werk op het land te verrichten." Het tweede
is plicht indien gegronde redenen bestaan of een
strafbaar feit, zoo geen gegronde redenen bestaan.
Nu bepalen enkele reglementen, dat de werkman recht
heeft op verlofdagen met behoud van loon, (Amster-
dam, Zwolle, Leeuwarden 7 dagen. Utrecht, Deven-
ter 3 dagen. Leiden 2 dagen, Rotterdam 1 dag) doch
van deze verlofdagen worden de verzuimdagen (met
gegronde redenen) afgetrokken, waardoor het geheele
denkbeeld van ontspanning vervalt. >) »Immers het is
zelfs niet onmogelijk te achten, dat iemand, die verlof
om gegronde redenen heeft moeten hebben, meer be-
hoefte aan uitspanning heeft, dan iemand, met wien
dit niet het geval is geweest." Zoo is het ver lof dan
ook in het Arnhemsche reglement (6 dagen per jaar

1) Zie ook het adres van den Bond van Gem.-werkL Gein.blad
afd.
I, A\'dam 1901, bl. 1527 waar over dit stelsel wordt geklaagd.

2) Nota—Tellegen, bl. 15.

-ocr page 158-

144

vacantie) en in \'t ontwerp-1903 (A) (7 dagen) geregeld,
in beide gevallen met behoud van vol loon. Want kort
men den werkman op het loon (zooals in Amsterdam \'4),
dan verblijdt men de werklieden met een doode musch,
zegt Teilegen terecht. Nog zij vermeld, dat bij nood-
zakelijk verzuim Delft, Zaandam, Enschede, Groningen
en Kampen vol loon betalen, Maastricht, Schiedam,
Middelburg, Amersfoort, Dordrecht, Zutphen en Haar-
lem geen loon uitkeeren.

Het voor den werkman meest belangrijke punt van
het arbeidscontract — het
loon — wordt meestentijds
niet in het reglement behandeld. In de Enquêtever-
slagen van den landelijken Bond wordt vermeld, dat
de bepaling van het loon in Delft, Utrecht, Zaandam, ^

Amersfoort, Arnhem, Haarlem, Deventer en Leiden \'

geschiedt door den Gemeenteraad; ik vrees echter,
dat de Bond oj) dit punt niet goed is ingelicht, want
voor zoover ik het kon controleeren uit de ontvangen
reglementen (Utrecht, Arnhem, Zaandam) bleek, dat
het loon door B, en W. werd vastgesteld, met of zon-
der minimum, door den Raad geëischt. Deze laatste
quaestie, n.l. of in het reglement een minimum loon
moet voorkomen, werd door den Heer Gerritsen in
1894 bij de behandeling van het Amsterdamsche Re-
glement reeds aan de orde gesteld. Zijn amendement ,
om dit op fl2 te stellen, werd evenwel met groote *
meerderheid verworpen o. a., omdat met het opne-
men van éen cijfer niet kon worden volstaan en
voor de verschillende soorten van arbeiders verschil- ;
lende cijfers zouden moeten worden vastgesteld. Over- !
tuigend toont Tellegen in zijn nota aan, dat dit argu-
ment niet opgaat. Terwijl hij het stelsel voorstaat i

-ocr page 159-

145

dat de loonen door B. en W. moeten worden geregeld
en niet door den Raad, »omdat aan het nemen van
besluiten van dezen aard toch besprekingen en toe-
lichtingen vooraf dienen te gaan, die wel in een ver-
gadering van een betrekkelijk gering aantal personen
gehouden en verstrekt kunnen worden, doch bezwaarlijk
in een lichaam, samengesteld uit een zoo groot aantal
leden als de Raad", verdedigt hij het minimumloon in
het reglement met de volgende zinsnede: »Door één
cijfer vast te stellen, beneden hetwelk het loon niet
mag dalen, legt men in het Reglement het fundament
voor de geheele, door Burgemeester en Wethouders
vast te stellen loonschaal, want bij het ontwerpen van
zulk een loonschaal begint men natuurlijk het laagste
loon vast te stellen en regelt daarnaar de hoogste
loonen." i) Op welk bedrag moet dit minimumloon
bepaald worden? Tellegen verwijst naar de kieswet,
die van het beginsel uitgaat, dat ieder, die zichzelf en
zijn gezin kan onderhouden, het kiesrecht erlangt.
»Het komt mij voor, dat men geen onbereikbaar ideaal
najaagt, wanneer men het wenschelijk acht, dat de
arbeiders der gemeente Arnhem zooveel verdienen,
dat zij naar het oordeel van den Rijkswetgever zich-
zelf en hun gezin kunnen onderhouden." Het ideaal
van den heer Tellegen heeft de Arnhemsche gemeente-
raad evenwel niet bereikt, want zij bepaalde het mini-
mumloon inplaats van op /"500,— op filQ,— (onder
25 jaar), /■450,— (boven 25 jaar) en /■364,— voor de
werkvrouw. Uitvoerig werd in den Arnhemschen ge-
meenteraad ook het amendement—de Wilde besproken.

i

1) Nota-Tellegen bl. 11.

10

-ocr page 160-

146

dat de minima- en maximaloonen van de verschillende
categoriën door den Raad wilde doen bepalen. Terecht
werd opgemerkt, dat, indien dit aan B. en W. werd
opgedragen, de Raad het recht uit handen gaf om
over de loonen mede te spreken, tenzij men zijn toe-
vlucht wilde nemen tot art. 183 Gem,-wet. Met 16 tegen
12 stemmen werd het echter verworpen.\')

Behalve in het reglement voor de stokers van de
gasfabriek te Dordrecht, waarin \'t minimumloon is be-
paald op
f 11,90, komt geen minimum verder voor.

Van een geheel ander stelsel gaat het ontwerp—1903
(A) uit. Art. 32 en 33, die het loon regelen, worden
hier in hun geheel afgedrukt.

»Art. 32. Het loon van de werklieden, bedoeld in
art. 12 onder S® en 13 onder Ie is een weekloon.

Voor de toekenning van het weekloon worden de
werklieden gerangschikt in een loonklasse.

De rangschikking in een loonklasse en de bepaling
van het weekloon, zoomede de latere verhooging of
verlaging van het laatste, geschieden voor vaste werk-
lieden door Burgemeester en Wethouders op voorstel
van het hoofd van den tak van dienst, waarbij zij zijn
geplaatst; voor tijdelijke werklieden, leerlingen en
jongmaatjes door dezen hoofdambtenaar."

»Art. 33. De loonklassen, bedoeld in het tweede lid
van het vorige artikel zijn de volgende :
le klasse /10.20 tot
n2.-
2® » -12.60 » -15.—
3e » -15.60 » -18.—
4e » -18.60 » -21.—

_ 56 » -21.60 » -24.—

\') Hand. Arnh. Gem. Raad 1902 bl. 757 vlg.

-ocr page 161-

147

De vastaangestelde voorlieden en bazen worden ge-
rangschikt in de tot de 5©, de vaste en tijdelijke
werklieden in de 1© tot de 4® klasse.

Werklieden, die tijdelijk als voorlieden of onder-
bazen als bazen werkzaam worden gesteld, genieten,
gedurende den tijd, waarin zij deze functie waarnemen,
boven hun weekloon, indien zij gerangschikt waren
in de 1® klasse /"O.GO per week

» » 2® » -0.60 tot /\'1.20 » »
» » 3e » -1.20 » -1.80 »
» » 4e » -1.80 » -2.40 » »
zonder dat deze toelage plaatsing in een hoogere loon-
klasse kan tengevolge hebben. Het bedrag der toelage
wordt bepaald door het hoofd van den betrokken
tak van dienst.

De rangschikking van een werkman in een loonklasse
houdt verband met den aard van zijn werkzaamheden
en zijn bijzondere geschiktheid.

Tijdelijke werklieden worden in dezelfde loonklasse
gerangschikt als de vaste, met wie zij, wat betreft den
aard der hun op te dragen werkzaamheden en hun
geschiktheid daartoe, worden geacht gelijk te staan.

Leerlingen en jongmaatjes ontvangen een weekloon
van hoogstens /G.— waarvan het bedrag door het
hoofd van den betrokken tak van dienst wordt bepaald.

Het loon van werklieden belast met tijdelijke be-
waking, wordt in ieder voorkomend geval afzonderlijk
vastgesteld door het hoofd van den betrokken tak van
dienst of door hem, die daarvoor in de bijzondere
voorschriften is aangewezen."

Ziehier een loonregeling, waardoor de Commissie
hoopt »dat de werklieden der Gemeente bij alle dienst-

-ocr page 162-

148

takken een keurcorps vormen, waarbij de plaatsing
als een eer wordt beschouwd. Wil men dit doel be-
reiken, dan is het noodig, dat die werklieden, welke
uitmunten, zoowel in geschiktheid als in ijver en gedrag,
in den loop der jaren een loon, in overeenstemming
met hunne geschiktheid, kunnen verdienen, terwijl ook
zij, die niet bepaald uitmunten, doch tot de goede
werkkrachten kunnen worden gerekend, niet van elke
loonsverhooging worden verstoken, als zij een bepaalde
hoogte hebben bereikt, doch langzamer en binnen
engere grenzen opklimmen.

Om dit alles mogelijk te maken, is het noodig aan
de bepalingen, betreffende het loon, een sterke mate
van rekbaarheid te geven, die zij onder het bestaande
reglement niet hebben, omdat het loon verband houdt
met den titel van den werkman." \')

Wordt dit stelsel door den gemeenteraad aanvaard,
dan zal een uitmuntende grondwerker meer kunnen
verdienen dan een middelmatige timmerman.

Overuren worden in Amersfoort niet betaald; in
Dordrecht, Groningen, Leeuwarden, Maastricht en
Zutphen gewoon betaald ; elders ontvangt de arbeider
de verhooging van 25—100

Een zeer humane bepaling komt voor in het regle-
ment van Utrecht en Arnhem, dat n.l. het loon van
een werkman van meer dan vijftigjarigen leeftijd, zoo-
lang hij aan dezelfde soort van arbeid werkzaam is,
niet verlaagd wordt wegens verminderde geschiktheid,
welke het gevolg is van het klimmen der jaren.
Ziekengeld wordt in de meeste gemeenten uitgekeerd.

>) Mem. V. toel. bl. 38.

-ocr page 163-

149

Ziehier de regeling, die ik in enkele reglementen aantrof.

Amsterdam 3 maanden......■V4 loon

6 » .....V-i »

Arnhem (vast) 6 » .....vol »

(tijd.) helft aantal dienstweken

Utrecht 6 weken.......

Dordrecht 1 week.......vol »

3 maanden.....% »

Leeuwarden i) 30 dagen......vol »

40 » ......»

30 » ......1/4 »

Hilversum 180 » ......% »

Leiden 6 weken......vol »

Zaandam............vol »

Over de periodieke loonsverhooging of bevordering
wordt in de reglementen niet gerept. Alleen bepaalt
het Arnhemsche reglement, dat hoogstens na 15 jaren
het maximum-loon bereikt moet zijn. In de memorie
van toelichting (bl. 42) op het ontwerp—1903 (A) leest
men, dat het de bedoeling der Commissie is, om de 2
jaren een loonsverhooging binnen de grenzen der
loonklasse toe te staan. Ten einde te kunnen beoor-
deelen of en welke loonsverhooging gegeven kan wor-
den, moet van ieder werkman een »staat van dienst"
worden bijgehouden, waarin nauwkeurig aanteekening
wordt gedaan van goed en slecht gedrag.

Over strafbare feiten zal men in een gemeentewerklie-

\') Zie ook Art. 6. Voor werklieden wier vast weekgeld niet meer
dan ƒ10.— per week bedraagt en die met hunne gezinnen in het
algemeen ziekenfonds »Eendracht maakt macht" zijn opgenomen,
wordt de door hen verschuldigde contributie bij w^ze van loons-
verhooging van wege de gemeente betaald.

-ocr page 164-

150

den-reglement niet veel bepalingen aantreffen, omdat
deze beter in de Instructiën op hun plaats zijn. Immers
het reglement stelt zich ten doel algemeene regels voor te
schrijven, die gelijkelijk gelden voor alle diensttakken;
de strafbare feiten zullen echter juist bij iederen tak
van dienst verschillen. Voor zoover een uniforme
regeling wel mogelijk is, dienen zij in het reglement
opgenomen te worden. Dit is geschied in het Arn-
hemsche en Amsterdamsche reglement. Het ontwerp-
1903 (A) onderscheidt kleine en ernstige vergrijpen.
De Commissie acht het evenwel niet wenschelijk een
nauwkeurige opsomming te geven, omdat die nood-
wendig leemten moet bevatten! Daarentegen moet in
het reglement het sifm/jyfefoeZ goed worden omschreven.
Hiertoe moet worden gerekend: de omschrijving der
straffen met de maxima, de aanwijzing van de autoriteit
bevoegd om straffen op te leggen en het beroep.

Boeten komen in bijna alle gemeenten voor. Alleen
vlg. \'t Amsterdamsche reglement worden werklieden
niet met geldboeten gestraft. Van dit stelsel komt
evenwel de commissie in \'t ontwerp—1903 terug, omdat
thans de gelegenheid gemist wordt bij allerlei kleine
feiten in te grijpen. »Voor deze feiten toch is gewoonlijk
de minste straf (schorsing met gemis van loon) veel
te zwaar." Indien b.v. de werkman eenige minuten te
laat op het werk komt, indien hij onbeleefd is tegen
het publiek, kan men hem niet met het gemis van loon
van een geheelen dag straffen. Het gemis aan de be-
schikking over kleine straffen is oorzaak, dat dergelijke
feiten meestal in \'t geheel niet gestraft worden, (bl. 43).

Hier en daar wordt een maximum-boete voorge-
schreven. In Arnhem /S.—, in Leiden /lO, in Utrecht

-ocr page 165-

151

Vjo weekloon. Behalve boeten komen in den regel
schorsing, terugzetting en ontslag als straffen voor.

Kleine vergrijpen worden bijna altijd door den Direc-
teur gestraft; schorsing en ontslag wordt gewoonlijk
door B. en W. opgelegd. Het ontwerp—1903 (A) wijkt in
dit opzicht geheel af van alle bestaande regelingen. Voor
de bestraffing van ernstige vergrijpen treedt n.1. een
zelfstandig-rechter op, die voor 5 jaren door den ge-
meenteraad wordt benoemd uit een door B. en W. in
te dienen voordracht van twee doctoren in de rechts-
wetenschap. Door deze regeling voorkomt men, dat
het prestige van den Directeur of B. en W. geschaad
wordt, indien deze bij hooger beroep door het scheids-
gerecht in het ongelijk gesteld mochten worden. Boven-
dien zullen op deze wijze bij alle takken van dienst
de vergrijpen, die hetzelfde karakter dragen, op dezelfde
wijze worden gestraft. In Schiedam, Amersfoort, Haar-
lem, Leeuwarden worden de boeten in de gemeentekas
gestort; in Delft en Maastricht worden zij onder de
werklieden verdeeld; in meerdere gemeenten wist men
niet, waar de boeten bleven.

é

Indien beroep over opgelegde straffen aan de werk-
lieden is toegestaan, moeten zij zich in den regel tot
Burgemeester en Wethouders (Utrecht, Middelburg,
Dordrecht, Zutphen, Groningen, Leeuwarden) of de
Commissie van Bijstand (Leiden, Schiedam, Zaandam,
Kampen) wenden. Aan dit stelsel zijn vele bezwaren
verbonden. Zeer juist zegt de Heer Tak in zijn advies
aan den Bond van Arnhemsche gemeentewerklieden: \')
»Juist omdat Burgemeester en Wethouders werkgevers

O Hand. Arnh. Gern. Eaad, 28 Mei 1902 bl. 726.

-ocr page 166-

152

zijn, omdat zij in een aantal bijzonderheden, die zij
niet persoonlijk kunnen nagaan, door de oogen van den
chef van dienst moeten zien, zijn zij geen geschikte
rechters en is een onpartijdige uitspraak van hen veel
minder te verwachten dan van een scheidsgerecht.
Niet omdat zij persoonlijk het kwade zouden bedoelen,
maar omdat zij de vertegenwoordigers zijn van slechts
een der beide bij het arbeidscontract betrokken tegen-
strijdige belangen. Rechtsprekende oordeelen zij in
een zaak, waarin zij zelve partij zijn. Om het even-
wicht te herstellen moet ook de andere partij mede oor-
deelen." Prof. Treub meent, dat B. en W. in den regel zich
bij het oordeel van den betrokken hoofdambtenaar
zullen nederleggen ter wille van de goede verstand-
houding. Als Wethouder heeft hij in 1894 in het Amster-
damsche Reglement het scheidsgerecht doen opnemen,
dat hier evenwel niet als rechter in hooger beroep
optreedt. Indien de arbeider zich niet wil onderwerpen
aan een bestraffing door B. en W., beslist het scheids-
gerecht of de werkman strafbaar is en geeft indien dit
het geval is, het maximum van de straf aan die B. en W.
daarna kunnen opleggen. Deze regeling heeft in de
practijk niet voldaan, omdat het beroep een onbeperkt
karakter draagt, d. w. z. altijd toegelaten is. »Men loopt
daardoor gevaar" zegt Tellegen in zijn Nota (bl. 18),
»een kleinigheid tot een groote zaak te zien opblazen....
Dat een zoodanig onpractische regeling te Amsterdam,
zelfs zonder strijd v&n beteekenis, tot stand is gekomen,
schrijf ik hier aan toe, dat men zich blind getuurd
heeft, om een goqde regeling voor het opleggen van
zware straffen te vinden en dientengevolge de regeling
voor het opleggen van lichte straffen niet tot zijn recht is

-ocr page 167-

153

gekomen." Om nu aan dit bezwaar tegemoet te komen,
stelde Tellegen in zijn ontwerp voor, alleen beroep op het
scheidsgerecht toe te laten bij zware bestraffing. Bur-
gemeester en Wethouders van Arnhem konden zich
met het scheidsgerecht niet vereenigen,\') op grond van
de daaraan verbonden bezwaren en de ervaring, met
die instelling elders opgedaan. Bovendien vonden zij
deze instelling niet noodig, daar zij een beroep op hun
College alleszins voldoende achtten. »Zou men inderdaad
willen twijfelen aan het oprecht streven van hun College
om ook tegenover de werklieden strikt rechtvaardig
te zijn ? Ook al stond de werkman tegenover den hoo-

geren ambtenaar ?" Breedvoerig werd deze quaestie bij |

de algemeene beschouwingen in den Arnhemschen ge- |

meenteraad besproken. Enkelen waren besliste tegen- |

standers, sommigen ware voorstanders van een scheids- j\'

gerecht, terwijl de meesten een onderzoek wenschten ||

naar de werking in Amsterdam. Het resultaat van de ^

besprekingen was, dat met 17 tegen 9 stemmen een |

motie—Karsten werd aangenomen, waarbij de behan- |!

deling werd uitgesteld, tot een nader onderzoek zal l

hebben plaats gehad, »zullende binnen 1 jaar na invoe- 1

ring van het reglement deze quaestie weer bij den Raad \'

aanhangig worden gemaakt," (dus vóór 1 Dec. 1903). De jj

Commissie van hoofdambtenaren neemt in het ont-
werp—1903 (A) een andere stelling in: »Nu Burge-
meester en Wethouders geheel buiten de oplegging der
straf blijven, is het noodzakelijk aan het scheidsgerecht

Ook B. en W. te \'s Gravenhage nemen in hun ontwerp een
scheidsgerecht niet op.

Mem. van toel. bl. 11.
3) Hand. Arnh. Gem. Eaad, 28 Mei 1902 bl. 700 vlg.

-ocr page 168-

154

het zixiver karakter van rechtsprekend College in hooger
beroep toe te kennen en wel alleen van straffen, opgelegd
wegens een ernstig vergrijp."

Zoowel in het Amsterdamsche Reglement als het
ontwerp—Tellegen bestaat het scheidsgerecht uit 5
leden, 2 aan te wijzen door B. en W., 2 door de werk-
lieden en 1 door den Gemeenteraad. Het ontwerp—1903
(A) bepaalt, dat de 2 leden door B. en W. te benoemen,
ambtenaren der gemeente moeten zijn, eveneens de
2 werklieden, terwijl de Gemeenteraad den voorzitter
aanwijst, buiten het personeel.

Nu heb ik het voornaamste uit de gemeente-regle-
menten weergegeven. De regeling der pensioenen (die
ook in \'t ontwerp—1903 (A) voorkomt), laat ik hier
verder onbesproken, omdat deze niet in de reglementen
geregeld zijn.

Ten besluite wil ik nog een en ander mededeelen
over het Reglement nopens de werklieden bij de Ar-
tillerie-inrichtingen, vastgesteld bij beschikking van
den Minister van Oorlog van den 24sten April 1899,
V® afd. No. 17. Het is van kracht in de constructie-
werkplaatsen en stapelmagazijnen te Delft, de geschut-
gieterij te \'s Gravenhage, de munitiefabriek, werk-
plaatsen voor draagbare wapenen en artillerie-maga-
zijnen aan de Hembrug. Vooral over de behandeling
van de werklieden aan de laatstgenoemde inrichting
is in den laatsten tijd veel geklaagd. \') Leest men het
reglement, dan krijgt men den indruk, dat de klachten
niet ongegrond zijn. Bij ziekte krijgt de arbeider slechts
half geld (art. 16). Van andere reglementen verschilt

1) Hand. n Kamer St. G. 1902-1903. Het Volk 569, H 698, 708,
9, 13, n 15, 19, II 21.

-ocr page 169-

m

155

het, wat betreft de militaire geest, die er in is gelegd.
Zoo is b.v. strafbaar: »Het kweeken van- of aansporen
tot ontevredenheid onder de werklieden." De makste
vakvereeniging kan hiermede worden geweerd: »Het
beletten, ook de poging tot beletten, van te werken
aan daartoe genegen werklieden." Het klachtenrecht
is ook niet goed geregeld. Men moet namelijk altijd
langs den militairen hiërarchischen weg opklimmen j

naar het hoofd (art. 27) en wordt dan bovendien nog
gestraft bij »het uitbrengen van onbillijke of onware
klachten." (art. 23). Aan een beroep zal een werkman
zich dus nooit wagen. Het slotartikel (29) bepaalt: »Bij
ontslag zonder pensioen of aanspraak daarop, geeft
hij dit boekje terug."

Afdeeling ill. — Conclusie.

Na kennisname van hetgeen is geschreven in officieele
en andere uitgaven, en van de gegevens door het inge-
steld onderzoek verkregen, wil ik in korte trekken
aangeven, wat de conclusie van dit onderzoek is.

Men houde in het oog, dat de indrukken, die men bij het
lezen van het vorige hoofdstuk heeft verkregen, eigen-
lijk
geen zuiver beeld geven van de werkelijkheid, en
wel om tweeërlei reden. Vooreerst, omdat de goede
werkgevers meestal niet hebben geaarzeld aan mijn
verzoek tot toezending van een reglement te voldoen,
terwijl de patroons, die met hun reglement niet voor
den dag durfden te komen, geweigerd hebben mijn
vragenlijst te beantwoorden of deze naast zich neer
hebben gelegd. Ik heb dit vooral gemerkt, doordat

-ocr page 170-

166

mij, wanneer ik in de couranten of elders over mis-
bruiken van een reglement las, bijna altijd een afwijzend
bescheid werd toegezonden op mijn aanvrage om toe-
zending van een exemplaar. Had ik overlegging der
reglementen kunnen eischen, dan waren vele misbruiken
aan het licht gekomen, die ik nu niet heb kunnen
constateeren. Ten tweede zij er op gewezen, dat de
werkelijkheid niet in overeenstemming is met de regle-
menten, \') zoodat onder een streng en hard reglement
goede verhoudingen tusschen werkgever en arbeiders
bestaan, terwijl onder de beste regelingen, de behan-
deling vaak veel te wenschen overlaat. In de En-
quête van 1890 vestigde de Enschedeesche fabrikant
M. J. Blijdenstein hierop de aandacht, toen hij, op
de aanmerking over sommige onbillijke bepalingen,
antwoordde: »Wat in het reglement staat is de
hoofdzaak niet, de hoofdzaak is de toepassing. Het
meest humane reglement beteekent niets, indien het
door een hardvochtigen werkgever wordt toegepast,
en een streng reglement, toegepast door een humaan
werkgever, is een zegen voor den arbeider." Uit
kantteekeningen op sommige reglementen, als »deze
bepaling wordt nooit toegepast", leid ik ook af, dat
sommige voorschriften een doode letter zijn. Ten
bewijze van het omgekeerde, dat n.1. meermalen ver-
bodsbepalingen bestaan, waarover in het reglement niet
wordt gerept, vermeld ik b.v., dat het op straffe van

Herhaalde malen werd verklaard in de Enquête 1890, dat boeten
buiten het reglement werden opgelegd I ondersch. takken van bedrijf
3678, 4892, Spoorwegen 1189, III ondersch. gem. 1274.
Enquête 1890, II Afd. Twente 2408.

-ocr page 171-

157

ontslag verboden is socialistische liederen te zingen,
lid van den Internationalen Sigarenmakersbond "■\') of
andere vakvereenigingen te zijn, terwijl in geen der
reglementen van die patroons een dergelijk verbod
voorkwam.

Een misbruik in de practijk, dat ernstige gevolgen
met zich kan slepen, bestaat hierin, dat de overtreding
van sommige voorschriften stilzwijgend wordt toege-
laten en dan op eens, zonder eenige waarschuwing,
van dezen regel wordt afgeweken en de strengste straf
wordt toegepast. Ik heb hier het oog op gevallen als
b.v. het ontslag van Boxem door de firma Bensdorp
en de daarop gevolgde boycot. Om lezers, die zich
het geval niet meer herinneren, in te lichten, zij vermeld,
dat B. sedert anderhalf jaar zich in andere werkplaatsen
begaf om zijn vakblad aan geabonneerden in schafttijd
uit te reiken, \'tgeen eigenlijk bij reglement verboden
was. Er werd nooit aanmerking op gemaakt, totdat
hij op zekeren dag werd ontslagen, omdat hij, zooals ge-
woonlijk, zijn blad ronddeelde, waarin datmaal voor den
patroon minder aangename zaken geschreven waren.

Resumeerende, blijkt uit het gehouden onderzoek:
1". dat de positie der arbeiders in ondernemingen

1) Het Volk 11, 641.

2) Het Volk 481. Tengevolge van overtreding van dit verbod
-werden 23 arbeiders tegelijk ontslagen. Zie ook n®. 574.

3) Het Volk 601. Verslag K. v. A. 1901 (III) bl. 385.

") Verg. ook Enquête 1890, II Afd. Twente 5349, 7847, Deventer
3533, 3555.

5) Verslag K. v. A. 1901, (III) bl. 385-390.

-ocr page 172-

158

met of zonder reglement niet veel verschilt, of liever,
dat het in het leven roepen van een reglement geen
Terandering brengt in de verhoadingen tusschen patroons
en werklieden,
omdat het maken van een reglement
meestentijds bestaat in het op schrift brengen van het
gewoonterecht. Daarom schrijven mij dan ook werk-
gevers, dat zij het nut er niet van inzien, een regle-
ment te maken, »aangezien ieder wel ongeveer weet,
waaraan hij zich heeft te houden, of van anderen heeft
gehoord hoe het arbeidscontract is geregeld.

Ditzelfde kan men niet beweren van reglementen
van gemeentebedrijven, die door den Gemeenteraad
zijn vastgesteld. Daar ondervindt de werkman wel
degelijk verbetering in zijn positie door het reglement
(Arnhem en Amsterdam).

2". dat de reglementen eenzijdig worden opgesteld
door den werkgever.
Waar al een enkele maal de arbei-
ders afzonderlijk of door middel van een »fabrieksraad"
of »kern" worden gehoord, kan men, hoewel een der-
gelijk gebruik toejuichende, toch moeilijk beweren, dat
op deze wijze een reglement gezamenlijk wordt gemaakt.
De afhankelijke positie van den arbeider belet hem,
vrijmoedig zijn meening te verdedigen, zoo zijn voor-
stel een voor den patroon onaangenamen of te ver
strekkenden maatregel mocht inhouden. Waren de
reglementen werkelijk het werk van beide partijen, zij
zouden er geheel anders uitzien!

3". dat de reglementen dikwijls op onvoldoende wijze
ter kennis van de arbeiders worden gebracht,
door dat
geen exemplaar aan hen wordt overhandigd, of in de

\') Enquête 1890, 11^ afd. Twente n». 9652.

-ocr page 173-

159

werkplaats wordt opgehangen, terwijl zij meermalen
belet worden ter verdediging hanner rechten Tan het
reglement gebrnik te maken, omdat zij het niet mede
naar huis mogen nemen, of bij afloop van het contract
terug moeten geven;

4". dat in alle reglementen zonder uitzondering de
voor de arbeiders
meest belangrijke bepaling ontbreekt
nl. die over de loonshoogte. Ook de voorschriften over
de
werktijden laten veel te wenschen over, omdat de
reglementen de gelegenheid openen langer te werken
zonder de uiterste grens op te nemen. Op die manier
heeft de arbeider al bitter weinig aan een regeling!

5". dat de inhoud der reglementen in den regel be-
staat uit een
opsomming van voorschriften tegen welker
overtreding vaak zeer strenge
straffen worden be-
dreigd 1). Aan bepalingen, die de rechten der arbeiders
en de plichten der werkgevers omschrijven, wordt
gewoonlijk zeer weinig plaats ingeruimd. Een bestraf-
fing van den patroon, als hij een overtreding begaat,
komt b.v. nergens voor. De reglementen dragen der-
halve meer het karakter van een
ordereglement of
dienstvoorschrift dan van een arbeidscontract. Om die
reden zijn dan ook de reglementen bij vele arbeiders
gehaat, inplaats van bemind, en moet men zoo vaak
constateeren, dat de werklieden volstrekt niet op de
hoogte zijn met den inhoud, ja soms niet met het be-
staan van een reglement

6». dat verschillende patroons in hunne reglementen

\') Verg. verslag K. v. A. 1900, (II) bl. 125, 1901, (III) bl. 103,
180, 297, 384, verg. ook Enquête—1890, II. Twente 1403.

\') Verg. Enquête 1890, I. onderseh. takken van bedrijf 635, 989,
2048,
II. Geld. 4233, 4600.

-ocr page 174-

160

voor de arbeiders gunstige bepalingen opnemen be-
treffende pensioen, belooning, sparen, enz. doch dat
het altijd van de werkgevers afhangt, of zij later hier-
van mogen profiteeren, omdat het een
gunst en geen
recht
is.

7". dat de reglementen meermalen Terhondingen rege-
len, die met het arbeidscontract niets of slechts zeer indirect
te maken hebben
zooals b.v. verbodsbepalingen aan-
gaande het vereenigingsrecht, enz.

8". dat de werkgever, die behalve wetgever en uitvoer-
der is, tegelijkertijd
de geschillen over het reglement beslist;
dit bezwaar klemt te meer, omdat hij tevens partij is,
en alzoo rechter in eigen zaak is, hetgeen onmogelijk
tot een goede rechtsbedoeling kan bijdragen.

k

Tot hiertoe heb ik getracht een zoo objectief moge-
lijk beeld te geven van de reglementen. Alvorens, na
vermelding van de pogingen van de zijde der regeering
om een wettelijke regeling te treffen, in een slothoofd-
stuk te bespreken, op welke wijze de wetgever de
hierboven opgesomde misbruiken zooveel mogelijk kan
tegengaan, komt het mij wenschelijk voor, hieraan een
uiteenzetting te doen voorafgaan van de wijze, waarop
de buitenlandsche wetgever de zaken heeft geregeld,
en welke gebreken die wetten in de praktijk hebben
getoond te bezitten.

-ocr page 175-

HOOFDSTUK IV.

DE ARBEIDSREGLEMENTEN IN HET BUITENLAND.

Afdeeling I. — Zwitserland.

Litteratuur:

Berichte der eidg. Fabrik- und Bergwerk-inspectoren
über ihre Amtsthätigkeit, veröffentlicht vom
Schweiz
Industriedep artement.

Berichte der Kantonsregierungen über die Ausführung
des Bundesgesetzes betr. die Arbeit in den Fabriken.

Dr. J. C. Bluntschli. Bürg. Gezetzb. für Zürich.

Dr. V. Böhmert. Arbeitsverhältnisse und Fabrikein-
richtungen der Schweiz. 2 Bd. 1873.

Das Bundesgezetz betr. die Arbeit in den Fabriken
kommentiert durch seine Ausführung in den jähren
1878—1899, herausgegeben von
Schweiz. Industriedepar-
temente. Bern 1900.

Dr. G. Koenigs, Die Durchführung des Schweiz.
Fabrikgesetzes. Berlin 1891.

Otto Lang, Das Schweiz. Fabrikgesetz und sein
Einfluss auf die industrielle Verhältnisse der Schweiz.
(Brauns Archiv. Bd. XI (1897) bl. 98—101).

E. Naeff, Der Vollzug des Schweiz. Fabrikgesetzes.
(Brauns Archiv. Bd. XI, 1897, bl. 521).

Dr. F. Schuler, Die Entwicklung der Arbeiterschutz-

11

-ocr page 176-

162

gesetzgebung in der Schweiz. (Brauns Archiv. Bd. VI,
1893 bl. 357 vlg.).

Dr. F. Schüler, Das Züricher Gesetz betreff, den
Schutz der Arbeiterinnen (Brauns Archiv. Bd. VII, 1894
bl. 461 vlg.)

Dr. C. Koehne, Die Arbeidsordnungen im deutschen
Gewerberecht, 1901, bl. 16—20, 41—44, 72.

M. Bodeux, Études sur le Contrat de Travail, Leuven
1896, bl. 209—226.

Dr. Fried. Bitzer, Der freie Arbeits-vertrag und die
Arbeitsordnungen. (Stuttgart 1872, bl. 15—20).

E. Hofmann, Das Gesetzesentwurf betr. Arbeiterin-
nenschutz des Kantons Bern. (Brauns Archiv. Bd. XVII
1902, bl. 686 vlg.).

§ 1. Geschiedenis.

Onder de landen, die zieh geruimen tijd met arbei-
derswetgeving hebben beziggehouden, neemt Zwitser-
land een eerste plaats in.

In de 17<ie en 18<3e eeuw trof men in sommige kantons
»Fabriksordnungen" aan, die echter voornamelijk de
huisindustrie regelden. \') Eerst in de 19*^6 eeuw, toen
ook in Zwitserland de grootindustrie zich ontwikkelde,
werden wetten in \'t leven geroepen, ter bescherming
der arbeiders. De eerste, van Zürich en Thurgau,
dagteekenende van 1815, betroffen slechts kinderarbeid;
langzamerhand, vooral na 1845, vermeerderde het aantal
kantons, die zich inlieten met een regeling der ver-
houdingen van werkgever en arbeider.

Een der kantons, Zürich, is het geboorteland van de
arbeidsreglementen. In Hoofdstuk I zagen wij reeds,

\'} Elster. Wörterbuch der Volkswirtschaft, I, 119.

-ocr page 177-

163

dat Prof. Bluntschli in zijn ontwerp—Burgerlijk Wet-
boek bepalingen over de arbeidsreglementen had
opgenomen. \') Het wetsontwerp was van een memorie
van toelichting vergezeld, die de bescherming door de
wet van volwassen arbeiders met deze treffende woor-
den verdedigde: »Selbst für die erwachsenen Männer,
die für keinen anderen Beruf erzogen und befähigt
und ohne Vermögen sind, gewährt die persönliche
Vertragsfreiheit im Kampfe mit der Not einen höchst
trügerischen und ungenügenden Schutz gegen die
ungebührliche Ausbeutung und Aufzehrung ihrer
Kräfte." -) Middelerwijl was een Commissie belast met
het bestudeeren van een te maken fabriekswet. Zij
achtte het beter, deze materie in een afzonderlijke wet
samen te vatten, zoodat men besloot de desbetreffende
bepalingen uit het ontwerp—Burg. Wetboek te ver-
wijderen. De Commissie stelde een ontwerp =«) samen,
waarvan de §§ 11 vlg. over de arbeidsreglementen
handelden en zich in hoofdzaak aan de voorschriften
door Bluntschli voorgesteld, aansloten. Op den 3lsteii
Maart 1859 bij den Grooten Raad ingediend, werd het
24 Oct. d.a.v. tot wet verheven. Wat de »Fabrikord-
nungen" betreft, bevatte de wet in hoofdzaak de
volgende bepalingen: De fabrikant is verplicht de
noodige voorzorgen in het belang der veiligheid en
gezondheid der arbeiders te nemen, en voor de orde

1) Zie de text: Bluntschli, Gesetzbuch für Zürich, dl. III, bl. 484

2) T. a. p. 1)1. 481.

3) De text is bij Bitzer te vinden bl. 17.

Eenen vasten naam draagt het reglement niet, want de uitdruk-
kingen »Fabrikvorschriften, -Ordnungen en -Verordnungen" komen
alle drie voor.

-ocr page 178-

164

en goede zedenf in de fabriek te zorgen. »Zu diesem
Behuf", zegt § 5, »ist er berechtigt allgemeine Vor-
schriften zu erlassen" ; alzoo wordt hij slechts indirect
tot het in het leven roepen van een reglement ge-
drongen. Deze regiementen moeten worden goedgekeurd
door de overheid (§ 6). Zeer merkwaardig zijn de
laatste alinea\'s van § 6, omdat zij verder strekkende
bepalingen inhouden, dan alle latere wetten op dit
gebied; daarom verdienen zij hier niet met stilzwijgen
voorbijgegaan te worden.

»§ 6, al. 2. Solche Fabrik Verordnungen dürfen nur
genehmigt werden, wenn sie nichts enthalten, was gegen
Recht und
Billigkeit verstösst.

§ 6, al. 3. Die Direktion des Innern kann jedoch
dieselben jedenzeit, entweder von sich aus oder auf
erfolgte Beschwerde hin einer neuen Prüfung unter-
werfen."

Wanneer wij nu ten slotte mededeelen, dat alleen
de in het reglement opgenomen boeten rechtsgeldig
waren, een exemplaar opgehangen en aan iederen
arbeider uitgereikt moest worden, dan is het voor-
naamste medegedeeld.

Vier kantons volgden het voorbeeld van Zürich.
Aargau en Baselland namen ongeveer de regeling
van 1859 over; Baselstadt en Schaffhausen vervin-

\') Bluntschli had in zijn ontwerp de volgende bepaling opge-
nomen: >)Die Genehmigung wird ertheilt insofern die Schranken
des öifentlichen Eechts beachtet sind und in der Disciplinarbestim-
mung Mass gehalten ist."

«) § 12—15 der wet van 16 Mei 1862 (Böhmert I, 95).

3) § 9 der wet van 7 Juni 1868 (Böhmert I, llS).

\'■) § 10—12 der wet van 15 Nov. 1869 (Böhmert I, 105).

5) § 13 en 14 der wet van 22 April 1873 (Böhmert I, 116).

-ocr page 179-

165

gen de indirecte verplichting door een direct gebod.

Aan de regelingen door de kantons afzonderlijk en
naar eigen inzichten in het leven geroepen, waren
vele bezwaren verbonden. Om hieraan tegemoet te
komen beproefde men een grondwetsherziening, die
meermalen mislukte, totdat ten slotte in 1874 de nieuwe
»Bundesverfassung" werd aangenomen \'). Art. 34 gaf
aan den Bond de bevoegdheid, voorschriften ter be-
scherming der arbeiders uit te vaardigen. Van deze
gelegenheid werd terstond gebruik gemaakt, want 20
Maart 1877 was de »Bundesgesetz betreffend die Arbeit
in den Fabriken" aangenomen, die 1 Jan. 1878 in
werking trad. Op dat tijdstip verloren de verschillende
kantonale wetten, alleen voor zoover zij met de alge-
meene wet strijdige voorschriften inhielden, haar kracht
(art. 20). Van de bevoegdheid om de beschermende
bepalingen uit te breiden, hebben de kantons Basel,
Glarus, St. Gallen, Zürich en Neuchatel gebruik ge-
maakt, zooals hieronder zal blijken.

§ 2. Inhoud der Wet.

Wet van 23 Maart 1877.

Art. 7. Der Fabrikbesitzer ist verpflichtet, über die
gesamte Arbeitsordnung, die Fabrikpolizei, die Bedin-
gungen des Ein- und Austritts und die Ausbezahlung
des Lohnes eine Fabrikordnung zu erlassen.

Wenn in einer Fabrikordnung Bussen angedroht
werden, so dürfen dieselben die Hälfte des Tagelohnes
des Gebüssten nicht übersteigen.

\') Zie hierover Alfred Martin »Die einheitliche Gestaltung des
Schweizer Rechts," (Jahrbuch der internat. Verein für vergleichende
Rechtswissenschaft und Volkswirtschaftslehre III Jhg. 1897 bl. 165).

-ocr page 180-

166

Die verllängten Bussen sind im Interesse der Arbeiter
namentlich für Unterstützungskassen, zu verwenden,
Lohnabzüge für mangelhafte Arbeit oder verdorbene
Stoffe fallen nicht unter den Begrif »Bussen",

Die Fabrikbesitzer sollen im weitern auch wachen
über die guten Sitten und den öffentlichen Anstand
unter den Arbeitern und Arbeiterinnen in der Anstalt,

Art. 8. Die Fabrikordnungen, sowie deren Abände-
rungen sind der Genehmigung der Regierung des
betreffenden Kantons zu unterstellen. Diese wird die
Genehmigung nur erteilen, wenn dieselben nichts
enthalten, was gegen die gesetzlichen Bestimmungen
verstösst.

Bevor die Genehmigung erteilt wird, soll den Ar-
beitern Gelegenheit gegeben worden sein, sich über
die sie betreffende Verordnung auszusprechen.

Die genehmigte Fabrikordnung ist für den Fabrik-
besitzer und die Arbeiter verbindlich. Zuwiderhand-
lungen seitens des erstem fallen unter Art. 19 des
Gesetzes.

Wenn sich bei der Anwendung der Fabrikordnung
Uebelstände herausstellen, so kann die Kantonsregie-
rung die Revision derselben anordnen.

Die Fabrikordnung ist, mit der Genehmigung der
Kantonsregierung vorsehen, in grossem Druck und an
auffälliger Stelle in der Fabrik anzuschlagen und
jedem Arbeiter bei seinem Dienstantritt besonders zu
behändigen.

Het is duidelijk te merken, dat de bestaande rege-
lingen der vijf kantons den Bondswetgever tot voor-
beeld hebben gestrekt. In vele opzichten is voortge-
bouwd op de fondamenten door den Züricher wetgever
gelegd; gedeeltelijk echter heeft hij het goede, dat
reeds overeind stond, afgebroken. Het laatste is ver-
klaarbaar, wanneer men bedenkt, dat het veel moeite
heeft gekost de wet in veilige haven te brengen.

-ocr page 181-

167

Schuier \') zegt dan ook: »Man hatte voraus gesehen,
dass die Aussichten auf das Zustandekommen des
Gesetzes nicht gerade glänzende sein werden, und dass
man sich wohl hüten müsse durch allzuweitgehende

Verlangen den Fall desselben herbeizuführen." \'

Op de vraag, welke werkgevers v&rplioht zijn een ||

reglement in hun werkplaats op te hangen, geeft de
wet eigenlijk geen uitdrukkelijk antwoord. Art.
7 zegt:

»Der Fabrikbesitzer ist verpflichtet"...,, doch wie nu j;«

»Fabrikbesitzer" is, zal men moeten afleiden uit art, 1,

waar een definitie van »Fabi-ik" wordt gegeven; deze i;

is echter zoo vaag (»jede industrielle Anstalt in welcher i;

gleichzeitig und regelmässig eine Mehrzahl von Ar- 11

beitern ausserhalb ihrer Wohnungen in geschlossenen f

Räumen beschäftigt sind"), dat een nadere omschrijving |;

noodzakelijk is. De wetgever, voorziende dat twijfel zou \'

kunnen ontstaan, heeft aan den Bondsraad opgedragen, \'

deze definitie nader te preciseeren. Dienovereenkomstig

verscheen 25 Juni 1878 een uitlegging 2). Alle onder- i

nemingen met meer dan 25 arbeiders, natuurlijk -

voorzoover zij in besloten ruimten werkten, zouden

aan de wettelijke bepalingen zijn onderworpen; die !

met een aantal van 5—25 arbeiders alleen, indien er
personen onder de 18 jaren werkten, of zoo er een

ongezond of gevaarlijk bedrijf werd uitgeoefend; ter- !

wijl die met minder dan 5 arbeiders buiten het bereik i

\') Brauns Archiv. VII, 357, Koenigs deelt op bl. 5 mede, dat
de meerderheid der industrieelen tegen de wet gekant was, o.a.
wegens de bepalingen over de reglementen.

Koenigs bl. 32. Ilet is vreemd, dat in de officieele uitgave van
alle op de wet betrekking hebbende Bondsraadbesluiten etc., dit
besluit niet te vinden is! cf. pag, 35 en noot 3.

-ocr page 182-

168

van de wet vielen. Op een groot aantal ondernemingen
was de wet dus niet van toepassing: o. a. mijnwezen
transportwezen, landbouwbedrijf, huisindustrie en alle
kleine bedrijven.

Niettegenstaande de Bondsraad bij zijne beslissingen
de v/et telkens ruimer interpreteerde, bleek toch hoe
langer hoe meer de behoefte te bestaan haar nog
verder uit te breiden. In een motie, door den Heer
Comtesse verdedigd, en den 5 Juni 1889 door den
Nationalen Raad aangenomen, werd aan dit verlangen
uiting gegeven, en den Bondsraad uitgenoodigd »zu
prüfen, ob nicht die in seinen Beschlüssen und Kreis-
schreiben aufgestellten Normen abgeändert werden
sollten, insbesondere was die Anzahl der Arbeiter und
die Verwendung mechanischer Motoren betrifft". De
volksvertegenwoordiging klopte niet aan doovemans-
oor, want na een onderzoek, verscheen 3 Juni 1891
een nieuw besluit van den Bondsraad»), dat thans nog
van kracht is en waarvan de inhoud op \'t volgende
neerkomt: Als »fabriek" moet beschouwd worden
iedere onderneming, voldoende aan de algemeene voor-
waarden in art. 1 genoemd, en waar 1«. meer dan 10
arbeiders werken, meer dan 5 arbeiders werken en
mechanische motoren gebruikt worden of personen
onder de 18 jaren arbeiden of gevaar voor gezondheid
en leven der arbeiders bestaat, 3". zonder te letten op
het aantal werklieden, buitengewone gevaren voor

\') Cf. Kreisschreiben des Bundesrat van 3 Dec. 1895. Bundesblatt
1895 Bd. IV 632.
Koenigs bl. 42.

3) Das Bundesgesetz kommentiert vom Schweiz. Industriedepar-
temente bl. 35. Amtliche Sammlung, neue Folge Band XII, bl. 123.

-ocr page 183-

169

gezondheid en leven bestaan of het duidelijk karakter
van een fabriek aanwezig is. Het is opmerkelijk, dat
bij het definieeren van het begrip »fabriek", rekening
is gehouden met het aanwezig zijn van krachtwerk-
tuigen, jeugdige personen enz., omstandigheden die
in art. 1 van de wet niet zijn opgenoemd \'). Tenge-
volge van dit Bondsraadsbesluit nam het aantal »Fa-
briken" verbazend toe.

Alleen voorzoover betreft de 2®, 3® en alinea van
art. 7 (bepalingen over boeten), is de Bondswet, inge-
volge de wet van 26 Juni 1902, ook toepasselijk op alle
ondernemingen, die de wetten van 25 Juni 1881 en 26
April 1887 (»haftplichtigen Unternehmungen") opsomt.^)

De totstandkoming bevat een nieuw element, aan de
vroegere kantonale regelingen vreemd: het hooren
der arbeiders. »Bevor die Genehmigung erteilt wird",
leest men in art. 8 al. 2 »soll den Arbeitern Gelegen-
heit gegeben worden sein, sich über die sie betreffende
Verordnung auszusprechen". Hoe de gelegenheid zal
worden gegeven, welke arbeiders zich kunnen uit-
spreken, en op welke wijze dit kan geschieden, het
zijn alle quaesties, waarover de wet ons niet nader
inlicht. Evenmin verplicht de wet den werkgever, om
de ingekomen bezwaren van de zijde der arbeiders
met het ontwerp over te leggen, of geeft den arbeiders
het recht hunne klachten bij den Inspecteur of de
kantonale regeering in te dienen; dit laatste is toch
noodzakelijk, wil de bedoeling des wetgevers, om on-
wettigheden of onbillijkheden ter kennis van de over-

\') Koenigs noemt dit feit een »den Juristen befremdende Erschei-
nung!" (bl. 40).

\') Bulletin des Internationalen Arbeitsamts I (1902) bl. 450.

-ocr page 184-

170

heid te brengen, effect hebben. In al de hiervoor ge-
noemde leemten voorziet de Bondsraad zooveel mogelijk
door haar Kreisschreiben van 25 Januari 1878. \') Het
ontwerp moet op het bureau of elders ter lezing worden
gelegd (hoe lang wordt niet vermeld); deze tervisie-
ligging wordt door aanplakking op een duidelijk
zichtbare plaats aan de arbeiders bekend gemaakt,
die na kennisname hunne bezwaren bij den patroon
of kantonale Regeering kunnen indienen. De werkgever
is verplicht bij het aanbieden van zijn reglement, aan
de Regeering mede te deelen, dat hij de gelegenheid
heeft gegeven om \'t ontwerp in te zien. De bezwaren,
zoo die bij hem zijn ingekomen, moet hij dan tevens
overleggen. Werd hiervoor reeds opgemerkt, dat de
wet een vooruitgang was, door het hooren der arbei-
ders voor te schrijven, men kan niet hetzelfde beweren
van de wijze, waarop de
goedkeuring door de overheid
is geregeld. Kon de regeering bij de 5 bestaande kan-
tonale wetten het ontwerp aan de wet, doch tevens
aan de billijkheid toetsen, thans schrijft art. 8 al. 1
voor, dat de goedkeuring gegeven wordt, »wenn diesel-
ben nichts enthalten was gegen die gesetzlichen Be-
stimmungen verstösst". Hoe nu met deze duidelijke
uitspraak van de wet, Bodeux kan beweren, dat de
overheid ook met de billijkheid (équité) kan rekening
houden, is mij ten eenenmale onbegrijpelijk.Lang-

J) Bundesblatt 1878 Bd. I, S. 123 (Comm. 150).
") Bodeux p. 213. Ook Koenigs beweert hetzelfde p. 70. Anders
Mr.
v. Zanten, Die Arbeiterschutzgesetzgebung, p. 163 en Koehne.
A. O. p. 42. Verg. ook Ber. Insp. 1884—85 p. 106 en 1890—91, p. 49.

3) De geest van al. 4 art. 8 zou een bewijs voor het tegendeel
kunnen zijn; hierop beriep zich dan ook stellig de kant. Eeg., die

-ocr page 185-

171

zamerhand is het in de meeste kantons gewoonte ge-
worden, de Inspecteurs, vóór de goedkeuring door de
kantonale Regeering, over \'t ontwerp te hooren, een
maatregel, die nuttig werkt, en de eenheid bevordert.
Openbaren zich later »Uebelstände", dan heeft de
kantonale Regeering het recht, het reglement aan een
»Revision" te onderwerpen. Is het reglement tot stand
gekomen, dan wordt het, met groote letters gedrukt,
op een zichtbare plaats opgehangen, terwijl aan ieder
arbeider bij zijn in dienst treden een exemplaar over-
handigd moet worden.

Over den inhoud der reglementen spreekt de wet
in algemeene termen. Wij lezen in art. 7 »Der Fabrik-
besitzer ist verpflichtet, über die gesamte Arbeitsord-
nung, die Fabrikpolizei, die Bedingungen des Ein- und
Austritts und die Ausbezahlung des Lohnes eine Fa-
brikordnung zu erlassen." De bedoeling is dus zonder
twijfel, dat het reglement zoowel een orde- als arbeids-
reglement zal zijn. Over de boeten wordt in de vol-
gende zinsneden nog iets naders medegedeeld. Wan-
neer in het reglement met boeten gedreigd wordt,
mogen zij de helft van het dagloon niet te boven
gaan; als zoodanig worden niet beschouwd loonaf-
trekken tot schadeloosstelling van den patroon. Zij
moeten in het belang der arbeiders worden aangewend.
Een voorschrift, \'t welk men in vele andere wetten
aantreft, dat boeten, niet in het reglement voorko-
mende, ongeldig zijn, treffen wij hier niet aan; naar
mijne bescheiden meening zou een dergelijke bepa-

echter door den Bondsraad in het ongelijk gesteld werd; verg. Rekurs
Entscheid 29 Juli 1890 (C. 186).

-ocr page 186-

172

ling overbodig zijn, daar de boeten toch onder de
»Fabrikpolizei" behooren.

Men is het niet eens over den aard der »Fabrikord-
nung". Met den Inspecteur Nüsperli\') en den Bonds-
raad zou ik meenen, dat de wet ze niet als een
schriftelijke overeenkomst beschouwt, ook al hebben
beide partijen haar geteekend, doch veeleer als een
door den arbeidgever opgemaakte eenzijdige acte, de
bepalingen bevattende, welke den inhoud van het
arbeidscontract vormen. De quaestie heeft een prac-
tische zijde; het geval heeft zich nl. voorgedaan
dat een fabrikant in zijn reglement een bepaling had
opgenomen, waarin stond, dat een zeker bedrag als
\'premie voor ongevallenverzekering op het loon zou
worden gekort. Daar art. 10 al 4 voorschrijft, dat geen
loonaftrek voor speciale doeleinden »ohne gegensei-
tiges Einverständiss" mag plaats hebben, werd de gel-
digheid van het reglement betwist, onder voorgeven,
dat een reglement geen »gegenseitiges Einverständ-
niss" is. De betwister werd door den Bondsraad in
het gelijk gesteld, met dit gevolg, dat niet alleen dat
eene artikel, doch het geheele reglement krachteloos
werd; want de Bondsraad had reeds eenige jaren

É

\') Berichte der Inspecteurs 1884—85 pag. 108, anders 1890—91
pag. 136.

Î) Beslissing 10 Mei 1892 (bl. 142 Comm.)

» 6 Juli 1888 (bl. 183 Comm )

3) Eekursentscheid v/d. Bondsraad 6 Juli 1888. (Comm. hl. 183).

4) Bodeux schijnt van de tegenovergestelde meening te z^n (p. 209).
Vreemd is het echter, dat hij op p. 216 spreekt van »belles con-
sidérations", waar hjj het heeft over de meening van zijn tegen-
stander.

-ocr page 187-

173

vroeger \') uitgemaakt, dat een reglement, waarin on-
wettige bepalingen voorkomen, partijen niet bindt.

Nu in hoofdzaak den inhoud van den Bondswet is
medegedeeld, rest mij nog met een enkel woord mel-
ding te maken van eenige kantonale regelingen: die
van de vier industrieele Duitsche Kantons Glarus,
Basel, St. Gallen en Zürich, en van het Fransche Kan-
ton Neuchatel.

In het kanton Glarus machtigt de wet van 8 Mei
1892 de beambten in alle »Geschäften in weiehen
Personen gewerbsmässig oder gegen Lohn im Dienste
des Inhabers arbeiten, oder als Lehrlinge oder als
Lehrtöchter beschäftigt sind," te bevelen een regle-
ment te maken. Uitgezonderd zijn landbouwbedrijven,
winkels en herbergen.

De wetten van 23 April 1888 van Basel van 18
Mei 1893 van
St Gallen en 18 Juni 1894 van Zürich
geven aan de beambten de bevoegdheid, in bedrijven,
waar vrouwen, ja zelfs één vrouw, werken, den patroon
te gelasten, een »Arbeitsordnung" uit te vaardigen
»wenn es der Umfang oder die Natur des Geschäfts
rechtfertigen."

Ook in het wetsontwerp betreffende de bescherming
van arbeidsters van het kanton
Bern geven § 20 en
§ 21 eenige voorschriften over de »Arbeitsordnungen".
Hoffmann is met die bepalingen niet bijster ingeno-
men, omdat ze geen »Arbeitsordnung" voor de kleinste

) 7 October 1885, (Comm. bl. 160).
Zie de text in Brauns Archiv. VI, bl. 372. In deze wet wordt
van »Arbeitsordnung" gesproten.
3) Brauns Archiv. VI, 370 en 376.
» » VII, 471 § 22—24.

-ocr page 188-

174

bedrijven eischen, \'t geen noodig en nuttig is \'). Zóóver
gaat nu wel de wet van 26 April 1901 ter bescherming
van de arbeidsters in het kanton
Neuchdtel Zij geldt
voor alle bedrijven, die niet onder de Bondswet vallen,
winkels, bureaux, hotels, herbergen, societeiten, kof-
fiehuizen, voor zoover een of meer vrouwen daarin
werkzaam zijn. Art. 13 schrijft een »Arbeitsordnung"
voor, waarin in geen geval boeten mogen voorkomen.

§ 3. Werking der wet.

De hoofdbron voor de bestudeering van de resul-
taten van de wet zijn de officieele tweejaarlijksche
verslagen, die in Zwitserland het eene jaar van de
drie Bondsinspecteurs het andere jaar van de kanto-
nale regeeringen sedert 1878 verschijnen. Goede inlich-
tingen over de arbeiderstoestanden vóór de invoering
van de Bondswet, verschaft het boek van Dr, V. Böh-
mert, in 1873 ter gelegenheid van de wereldtentoon-
stelling te Weenen verschenen. Over de reglementen
deelt het zeer weinig mede; alleen verneemt men
dat ze in bijna alle groote fabrieken aanwezig zijn,
terwijl twee van de beste worden overgedrukt.

Stuitte men bij de invoering van de wet hier en daar
op tegenstand klachten hierover verstommen in de
verslagen gaandeweg ■\'), zoodat men thans veilig mag

1) E. Hoffmann. Brauns Archiv. Bd. XVII (1902) bl. 694.
\') Bulletin des Int. Arbeitsamts I (1902) bl. 60.
3) Böhmert II 388 vlg.

Versl. 1879 bl. 10, 42, 1881 bl, 12.
5) 1880 bl. 38, 49, 1882/83 bl. 21. 1890/91 bl. 49.

-ocr page 189-

735

aannemen, dat de reglementen, aanwezig zijn \') waar
dit behoort.

Vele patroons beweerden, dat hunne zaak geen
»fabriek" was, dat zij derhalve aan de wettelijke
verplichting niet onderworpen waren. Zoo b.v. de
boekdrukkers, die hun reglementen niet »Fabrikord-
nung" verkozen te noemen, maar het met den naam
»Hausordnung" doopten ; mits de inhoud maar met
de wet overeenstemt, mag men aan deze werkgevers
dit, ik zou haast zeggen, kinderlijk genoegen gerust
schenken.

De inhoud der ontwerpen laat veelal te wenschen
over. Telkens herhalen zich de klachten hierover 3).
Zoowel onkunde als onwil zijn hiervan de redenen.
Ook leest men vaak in de Verslagen, dat de door de
kantonale Regeering goedgekeurde reglementen onwet-
tige bepalingen inhouden Ter bestrijding van dit
euvel, \'t welk veel last veroorzaakt, omdat de fabri-
kanten zich op de goedkeuring beroepen dringen
de Inspecteurs telkenmale er op aan, dat hun de
ontwerpen vóór de goedkeuring gezonden worden
aan welk verzoek thans door bijna alle kantons wordt
voldaan. Behalve om de onwettigheden weg te nemen.

\') E. NaefF bl. 524.

■\') 1884/85 bl. 105. 1880/87 bl. 126.

3) 1890/91 bl. 136, 1892/93 bl. 119, 182, 1894/95 bl. 127,1898/99
bl. 142, 1900/01 bl. 132.
») 1880 bl. 49.

5) 1879 bl. 42, 61, 1880 bl. 16, 38, 49, 1882/83 bl. 92, 1892/93
bl. 118, 182, 1898/99 bl. 142.

6) 1892/93 bl. 48.

7) 1882,83 bl. 50, 1890/91 bl. 49, 1892/93 118, 1894/95 bl. 127,
1898/99 bl. 142, 1900/01 bl. 133.

-ocr page 190-

176

die door een kantonale Regeering, welke minder op
de hoogte der fabriekswetgeving is, over \'t hoofd zijn
gezien, dient deze maatregel om de uniformiteit te
bevorderen; te dien einde stelden de Inspecteurs, ter
voorlichting der fabrikanten, een modelreglement op,
dat in de practijk zeer nuttig is gebleken \'). Door het
Industriedepartement overgenomen, werd het 6 Dec.
1894 als »Normalfabrikordnung" gepubliceerd 2). Het
spreekt van zelf, dat men den werkgever niet kan
dwingen, zich naar dit voorbeeld te schikken

Door deze betere controle ontsnappen slechts weinig
reglementen aan het alziend oog der overheid, zoodat
de inhoud dor goedgekeurde reglementen in den regel
conform de wet is.

Het nut om de overtredingen, waarvan men leest,
hier op te noemen, weegt niet op tegen de plaatsruimte,
die deze beschrijving zou innemen \'\'). Niet van gewicht
ontbloot is evenwel de volgende quaestie, waarover de
gevoelens uiteenloopen. Ik heb het oog op de speciale
reglementen die men naast de »Fabrikordnung" aan-
treft, b.v. over ziekenkassen, ongevallen, brandweer,
enz. De kantonale regeering matigde zich het recht
aan, ook deze te onderzoeken en goed te keuren, en
werd hierin gesteund door den Bondsraad «). Hiertoe

1) 1890/91 bl. 94, 137, 1892/93 bl. 183, 1894/95 bl. 49, 187, 215,
1898/99 bl. 144; 1883/84 119, 1887/88 6, 80, 1889/90 100.
Comm. Ind. Dep. bl. 145.

3) Eeli. Entscheid Bundesrates 29 Juni 1888. Comm. Ind. Dep. bl.l38.

4) Bodeux bl. 220—222 en Koenigsbl. 78 vlg. noemen er enkelen op.

5) 1888/89 bl. 39.

6) 1887/88 bl. 109. Bundesratsbeschluss 23 April 1880. Comm.
Ind. Dep. bl. 151. Entscheid des Industriedepartements 1 Maart
1889. Comm. Ind. Dep. bl. 154.

-ocr page 191-

177

heeft zij slechts in zooverre de bevoegdheid, als die
reglementen, \'t een of ander onderwerp door art. 7
opgesomd, beheerschen. Een brandweerreglement b.v.,
als vormende een onderdeel van de »Fabrikpolizei",
behoeft dus de kantonale goedkeuring. Anders is het
echter met ziekenkasreglementen e.d. gesteld; omdat
art. 7 hierover zwijgt, dwaalde naar de meening van
Koenigs — en hierbij sluit ik mij gaarne aan —
zoowel kantonale Regeering als Bondsraad, toen zij
het recht van inmenging ook hier erkenden.

Zooals reeds is opgemerkt, kwamen de reglementen
tot stand op een wijze, die aan de oude regelingen
vreemd was. Of dit hooren der arbeiders veel uitwer-
king heeft gehad? Ik geloof het niet, te oordeelen
naar hetgeen men bij de schrijvers leest. Otto Lang -)
komt dienaangaande tot deze niet bemoedigende slot-
som : »art. 7 al. 2 hat eine grosse praktische Bedeutung
nicht erlangt und sich nur dort bewährt, wo eine starke
Arbeiterorganisation den Arbeitern gegenüber dem Un-
ternehmer eine gewisse unabhängige Stellung sichert."
Ook Koenigs acht het nut van een dergelijk voor-
schrift vrijwel illusoir, waar de patroon kan volstaan
met het overleggen van een bewijs, onderteekend door
drie arbeiders of bazen, die hem naar de oogen zien,
dat aan de formaliteiten is voldaan. Bedenken wij
daarbij, dat de werkgevers zich tegen deze inmenging
in hunne zaken sterk verzetten 4), en de controle moeilijk
is, omdat de wet zich op dit punt zoo vaag uitdrukt,

bl. 78.

2) Brauns Archiv. XI. bl. 98—101.

3) bl. 75.

4) 1883/84 bl. 27.

10

-ocr page 192-

178

dan raag men wel aannemen, dat deze door velen zoo
geroemde maatregel zijn doel gemist heeft.

Afdeeling II. — Oostenrijk-Hongarije.

Litteratuur.

Dr. Franz Müller, Die Gewerbe Ordnung, 7^ uitg.
Weenen 1899. (Manz\'sche Taschenausg. I).

Haberer en Zeehner, Das allgemeine Berggesetz. 9®
uitg. Weenen 1897. (Manz\'sche Taschenausg. VII).

Beilagen zu den Stenogr. Potollen des Abgeordneten-
haus 1895 n". 1355, 1901 n". 717, 719.

Protokoll der Sitzung des Arbeitsbeirathes. (K.K.
Arbeitsstatistisches Amt.).

Bericht der K.K. Gewerbeinspectoren 1885—1900.

Sammlung der Entscheidungen der K.K. Gewerbe-
richte, n". 1—448 (Bijlage Soc. Rundschau).

Sociale Rundschau, herausgeg. vom K.K. Arbeits-
statistisschen Amte im Handelsministerium.

Oesterr. Staatswörterbuch, 157,149. II 1323,1353,1G70.

Dr. Victor Mataja, Grundriss des Gewerberechts und
der Arbeiterversicherung. Leipzig 1899.

Zeitschrift f. priv. u. öffentl. Recht (Grünhut) Bd.
XIV 331. Das Polizeirecht nach der R. G. O.

Leo Verkauf, Gesetzgebung zu Gunsten der Bergar-
beiter in Deutschland und Oesterreich. (Brauns Archiv.
Bd. IV (1891) bl. 653—660).

Prof. Dr. Eugen, v. Philippovich, Arbeiterausschüsse
und Einigungsämter in Oesterreich. (Brauns Archiv.
Bd. VII (1894) bl. 606—612).

Dr. Karl Schreiber, Der Arbeitsvertrag nach heutigem
oesterreichischem Privatrecht. Weenen 1887, bl. 34,
92, 104.

Dr. Ferdinand Seltsam, System des oesterreichischen
Gewerberechtes. Weenen 1899.

-ocr page 193-

179

Dr. Koehne, Die Arbeidsordnungen im deutschen
Gewerberecht. Berlijn 1901 bl. 20, 25—30, 44—46, 67.
Seydel, in Hirths Annalen 1873 bl. 929.

A. OOSTENRIJK.

§ 1. Geschiedenis.

Men treft in de oudere arbeidswetten geen bepalingen
over reglementen aan; het zijn meest verordeningen,
die den Kinderarbeid of de Zondagsrust regelen.

Anders is dit ten opzichte van het Mijnwezen. Op
dit gebied werd de van oudsher bestaande strenge
staatsbemoeiing gehandhaafd, toen reeds lang het be-
ginsel van vrijheid was doorgedrongen. De »Berg-
ordnungen", die de plaats der tegenwoordige arbeids-
reglementen innamen, zou men het best met instructies
voor lagere ambtenaren of rijkswerklieden kunnen
vergelijken i).

Deze toestand duurde tot over de eerste helft der
19® eeuw voort, toen men ook de noodzakelijkheid inzag
voor dezen industrietak de belemmerende bepalingen
uit den weg te ruimen en den mijneigenaren meerdere
vrijheid te laten. Reeds in een ontwerp voor een mijn-
wet van 1849 werd van een »Dienstordnung", door de
werkgevers zelf vast te stellen, gewag gemaakt. Opdat
geen schadelijke en onwettige bepalingen zouden wor-
den opgenomen — hetgeen niet »im Interesse des
Bergbaues" zou zijn —werd staatscontrole ingevoerd.

») Leo Verkauf (Brauns Archiv IV) 1)L 654: Die Bergordnungen
erfüllten so die Aufgabe die heute der Arbeitsordnung anfällt: die
Einzelnheiten des Lohnverhältnisses im voraus zu fixieren.

-ocr page 194-

180

Het resultaat van dit ontwerp was de allgemeine Berg-
gesetz van 23 Mei 1854 (R. G. bl. 146). Deze wet, die
thans nog geldt, voerde een van overheidswege gecon-
troleerde en goedgekeurde verplichte Dienstordnung
in iedere mijn in; ze moest aan de arbeiders bekend
gemaakt en opgehangen worden.

Het voorbeeld van de allg. Berggesetz werd door
de eerste Oost. Gewerbeordnung van 20 Dec. 1859 ge-
volgd. § 84 eischte van alle werkgevers, bij wie meer
dan 20 arbeiders in één werkplaats samen werkten,
een arbeidsreglement (»Dienstordnung"). De inhoud
moest ongeveer dezelfde zijn als van een mijnreglement.
Ten opzichte van de staatscontrole week ze echter be-
langrijk van de mijnwet af. Behalve dat bekendmaking
niet werd geëischt en volstaan kon worden met op-
hangen, had er onderzoek noch goedkeuring door de
overheid plaats. Wel moest een duplicaat aan de amb-
tenaren worden ter hand gesteld om hen op de hoogte
te brengen van den toestand in de fabrieken, doch
de wet sprak zich niet uit over de wijze, waarop door
hen moest worden ingegrepen; het gevolg hiervan was,
dat ze zich van alle inmenging onthielden \').

Intusschen had men de noodzakelijkheid gevoeld
krachtiger maatregelen ter bescherming der arbeiders
te moeten nemen In het bijzonder wat betreft de
»Dienstordnung", bestond de wet slechts op papier
en werd zoo goed als niet nageleefd Vandaar de

\') Koehne. A. 0. bl. 44—46.

Mataja noemt het tijdvak 1859—85 »jener des verbältnissmässig
stärksten IndifFerentismus \'der Staatsgewalt." Eigenlijk was de Gew.
Ord. van 1859 meer een wet »zum Schutze der Gewerbetreibenden"
(bl. 62).

3j Insp. Versl. 1885 bl. 376.

-ocr page 195-

181

wijziging der Oost. Gew.Ord. van 8 Maart 1885, die in
een nieuw artikel 88a en 90 de thans geldende voor-
schriften inhoudt \')•

Ook aan de Oost. Mijnwet werden door de aanvul- j

lingswetten van 3 Mei 1896 en 14 Aug. 1896 eenige \'i
belangrijke bepalingen toegevoegd.

5

In de practijk voldeden evenwel de bepalingen der :

I

Gew.ord. van § 88a en 90 ook niet, zoodat de Oosten- J

rijksche Regeering reeds in 1895 de voorschriften der ;

sf

»Arbeitsordnungen" aan een »gründliche Revision" t

wilde onderwerpen 2). \'j

In het ontwerp ter wijziging van de Gew.Ord. aan ?

het Abgeordnetenhaus toegezonden, stelt de Regeering j ;

voor, de enkele § 88a te vervangen door een reeks |;

van 7 nieuwe artikelen, die zoowel de bestaande strijd- | -

vragen moeten oplossen, als den arbeiders meer invloed |i;
op de totstandkoming moeten waarborgen. Het ont-

werp, dat bovendien aan eenige nieuwe bedrijfstakken l \\

^ li

de verplichting oplegt voortaan een reglement te
maken, is tot nu toe nog niet tot wet verheven.

In afwachting van wat er geschieden zou met het |j

ontwerp-1895, wilde de regeering niet langer dralen ;

\'\' i

met een regeling van het arbeidscontract in spoorweg- |\'

ondernemingen, terwijl zij tevens eenige bepalingen M

der Gew.Ord. voor arbeiders in bouwondernemingen jI
wilde toepasselijk verklaren. Twee ontwerpen zond zij

daarom aan den Arbeitsbeirath ter overweging, die ij

in hare zittingen van 2 en 3 Juli 1900 werden behan- j\'

\') Van bepalingen als zijn opgenomen o.a. in de min. circ. van
17 Juni 1898 maak ik geen melding, daar zij geen algemeen karak-
ter dragen. (Annuaire de la législation du Travail II 1898 p. 19).
Beilagen Abgeordnetenhaus XI Session 1895 n». 1335 bl. 85.

-ocr page 196-

182

deld \') en in hoofdzaak de goedkeuring van dit college
konden wegdragen. In 1901 werden zij bij de Kamer
ingediend en behelsden, voorzoover de Arbeitsord-
nungen betreft, o. a. het volgende.

Het eerste ontwerp, uitgaande van het Eisenbahn-
ministerium, regelt het arbeidscontract der arbeiders
bij »Regiebauten von Eisenbahnen und in den Hilfs
anstalten derselben."^) In de §§ 30—35 treft men ook
een regeling van de Arbeitsordnung aan, bijna gelijk-
luidend aan die in het ontwerp-1895. Alleen tracht
§ 34 al. 4 een oplossing van de strijdvraag te geven,
op welke wijze voor ieder arbeider de Arbeitsordnung
van kracht wordt.

Het andere ontwerp, uitgaande van het Handels-
ministerium, voegt aan het VI® Hfdst. der Gew.ord.
een § 96e toe, dat zoowel op »Eisenbahnbauunter-
nehmungen" als andere Bauunternehmungen"voor-
zoover deze meer dan 20 arbeiders in dienst hebben,
ook § 88a van toepassing verklaart.

Deze beide ontwerpen zijn 28 Juli en 22 Juli 1902
(R. G. bl. n». 156 en 155) tot wet verheven.

\') Protokoll der 6en Sitzung des Arbeitsbeirathes bl. 1—163.

\') Beilagen Abgeordnetenhaus XVII Session 1901 n". 717 en 719.

3) Art. V litt. 1. Kundniachungspatent verklaart de Gew.Ord. op
deze ondernemingen niet toepasselgk, zoodat een afzonderlijke rege-
ling noodzakelijk was.

Al deze ondernemingen vallen onder de Gew.Ord. doch niet
onder ^ 88a, daar deze § spreekt van »Fabriken."

5) Zie de text: Bulletin des Internationalen Arbeitsamts 1902
bl. 404 en 405; Sociale Rundschau III (1902) 631.

-ocr page 197-

183

§ 2. Inlioud yan de wetten.

I. Gewerherecht.

Wet van 1885.

§ 88a. In den Fabriken und jenen Gewerbsunter-
nehmungen, in welchen über 20 Hilfsarbeitern in
gemeinschaftlichen Localen beschäftigt sind, muss eine
vom Gewerbsinhaber unterschriebene, sämmtlichen
Hilfsarbeitern bei ihren Eintritte zu verlautbarende
Arbeitsordnung in den genannten Localen angeschlagen\'
sein, worin mit der Angabe des Zeitpunktes, wann
deren Wirksamkeit beginnt, insbesondere folgende
Bestimmungen auszudrücken sind:

a. über die verschiedenen Arbeiterkategorien, sowie
über die Art der Verwendung der Frauenspersonen
und jugendlicher Hilfsarbeiter;

b. über die Art und Weise, wie die jugendlichen
Hilfsarbeiter den vorgeschriebenen Schulunterricht
gemessen;

c. über die Arbeitstage, Beginn und Ende der Ar-
beitszeit und über die Arbeitspausen;

d. über die Zeit der Abrechnung und der Auszahlung
der Arbeitslöhne;

e. über die Befugnisse und Obliegenheiten des Auf-
sichtspersonales ;

f. über die Behandlung der Arbeiter im Falle der
Erkrankung oder Verunglückung;

g. über die Conventionalgeldstrafen, welche bei
Uebertretung der Arbeitsordnung eintreten und deren
Verwendung, dann über andere allfällige Lohnabzüge;

h. über die Kündigungsfristen und die Fälle, in wel-
chen das Arbeitsverhältnis sogleich aufgelöst werden
kann.

Die Arbeitsordnung ist spätestens acht Tage, bevor
dieselbe als Anschlag in den Werkstätten angebracht
wird, in zwei gleichlautenden Exemplaren der Ge-
werbebehörde vorzulegen, welche, wenn sie in der
Arbeitsordnung nichts Gesetzwidriges findet, eines
derselben mit ihrem Visum zu versehen und dem
Gewerbsinhaber zurückzustellen hat.

-ocr page 198-

184

§ 90. Die Conventional-Geldstrafen, welchen die Hilfs-
arbeiter bei Uebertretung der Arbeitsordnung unter-
worfen wurden, sowie deren Verwendung, sind in ein
Verzeichniss einzutragen, dessen Einsichtname der
Behörde und den Hilfsarbeitern offen steht, und dessen
Vorlage an die Gewerbsbehörde zu erfolgen hat, wenn
sich ein Hilfsarbeiter durch die Einhebung oder Ver-
wendung der Conventional-Geldstrafe für beschwert
erachtet.

In vele opzichten laat de Oost. Gew.Ord. aan duide-
lijkheid te wenschen over. Het gemis aan een difinitie
van »Gewerbe", »Fabrik" e. a. maakt het lastig met
juistheid het terrein der Gew.Ord. aan te wijzen.\')

Bij welken werkgever een reglement aanwezig moet
zijn, zegt § 88a (1885): »In den Fabriken und jenen
Gewerbsunternehmungen in welchen über 20 Hilfs-
arbeitern in gemeinschaftlichen Localen beschäftigt
sind". Dit voorschrift is niet volkomen duidelijk. Daar-
gelaten wat men onder »Hilfsarbeiter" verstaat, dient
men zich een klaar beeld te vormen van »Fabriken
und jenen Gewerbsunternehmungen". Zooals bekend is,
onderscheidt de Gew.Ord. in § 1 de Gewerben in »freie",
»handwerksmässige" en »concessionirte". Bovendien
spreekt de wet van »fabrikmässig betrieben Gewerben",
waar ze in al. 2 § 1 verklaart, dat de bepalingen voor
de 2e groep op deze soort niet toepasselijk zullen zijn.
Wat verstaat men nu onder »fabrikmässig betrieben
Gewerben"? De wet verklaart zich ook hier niet
verder, of liever verwijst naar de beslissing, die dien-
aangaande door de »politische Landesbehörden" en in

\') Mataja bl. 10.

-ocr page 199-

185

hoogste ressort door den Minister zal worden genomen.
De »Handelsministerial-Erlass" van 18 Juli 1883 Z
22037 \') geeft de volgende, nu juist niet door kortheid
uitmuntende definitie: »solche Gewerbsunternehmun-
gen, in welchen die Herstellung oder Verarbeitung
von gewerblichen Verkehrsgegenständen in geschlos-
senen Werkstätten unter Betheiligung einer gewöhnlich
die Zahl von 20 über steigenden, ausserhalb ihrer
Wohnungen beschäftigten Anzahl von gewerblichen
Hilfsarbeitern erfolgt, wobei die Benützung von Ma-
schinen als Hilfsmittel, und die Anwendung eines
arbeitstheiligen Verfahrens die Regel bildet, und bei
denen eine Unterscheidung von den handwerksmässig
betriebenen Productionsgewerben auch durch die Per-
sönlichkeit des
ZAvar das Unternehmen leitenden, jedoch
an der manuellen Arbeitsleistung nicht theilnehmenden
Gewerbsunternehmers, dann durch höhere Steuerleis-
tung, durch Firmaprotocollirung u. dergl. eintritt".
In § 88a wordt echter niet van »fabrikmässig betrie-
ben" doch van »Fabrik" gesproken. Volgens het Ver-
waltungsgerichtshof dekken deze begrippen elkander;
Mataja is evenwel van meening dat »Fabrik" een
species van het genus »fabrikmässig betrieben Gewerbe"
is. Op deze quaestie verder in te gaan, zou te ver voeren.
In alle ondernemingen, die aan een of meer der
vereischten, in den Min Erl van 1883 opgesomd, voldoen,
moet dus een reglement zijn. Het schijnt de bedoeling,
dat niet alle kenmerken tegelijk aanwezig moeten zijn.

1) Muller bl. 28, Mataja bl. 13, Seltsam bl. 61.
\') Beslissing van 10 Dec. 1891; eveneens Insp. Verslagen 1889
bl. 85, 289, 1893 bl. 344, 1894 bl. 53, 137, 1898 bl. 49.

-ocr page 200-

186

zoodat men ook van fabrieken kan spreken, waar
minder dan 20 arbeiders werken, mits deze onder-
neming in zulk een geval andere kenmerken, als
arbeids ver deeling, krachtwerktuig enz. vertoont. \') In
de tweede plaats schrijft de wet voor, dat, in alle
ondernemingen »in welchen über 20 Hilfsarbeiter in
gemeinschaftlichen Localen beschäftigt sind", een
reglement aanwezig moet zijn. Legt men zoo § 88a
uit, dan moet worden aangenomen, dat het vereischte
van 20 arbeiders niet op \'t woord »Fabriken" doelt.
Men kan evenwel het tegendeel ook aannemen, zoodat
niet ontkend kan worden, dat de woorden van de wet
tot deze strijdvraag aanleiding geven. De Regeering
gaf dit toe in hare memorie van toelichting op het
ontwerp-1895 en daarom stelde zij voor in het nieuw
ontworpen art, 88a te lezen: »Für jede Gewerbeunter-
nehmung, in welcher mehr als 20 Arbeiter gemein-
schaftlich beschäftigt sind, so wie für jede Fabrik",
In de derde plaats geldt het gebod, voor »konzes-
sionirten Baugewerben" en andere »Bauunternehmun-
gen", (Gew,Ord. § 96c, in verband met art. 1 der wet
van 22 Juli 1902).

Aangezien art. IV der invoeringsAvet niet minder
dan 16 bedrijfstakken opsomt, waarop de wet niet van
toepassing is en § 1 der Gew.Ord. bovendien de huis-
industrie uitsluit, zijn vele ondernemingen van de
verplichting vrijgesteld, al voldoen zij overigens aan
de vereischten van § 88a. Zoo o. a. de mijn-, land- en
boschbouw, spoorwegondernemingen enz. Voor den

1) Insp. Versl. 1889 bl. 85 en 289.
Bl. 85.

-ocr page 201-

187

mijnbouw zie men de II® Afd. van dit Hoofdstuk. Voor
de spoorwegondernemingen is onlangs ook dezelfde
verplichting opgelegd bij de wet van 28 Juli 1902
(§ 30 vlg.).

In de wijze van totstandkomen treft men wel eenigen
vooruitgang aan. In 1859 was er eigenlijk geen toezicht,
thans is dit verbeterd, alhoewel ook deze regeling nog
verre van toe te juichen is. Het ontwerp moet 8 dagen
voor dat het wordt opgehangen aan de »Gewerbe-
behörde" \') worden overgereikt, die het, indien hij er
niets in ontdekt, wat met de wet strijdt, van een
»visum" moet voorzien en terugzenden. Van een mede-
werking der arbeiders is geen sprake 2); zelfs ligt het
ontwerp niet eens ter lezing, opdat zij hunne bezwaren
bij den Inspecteur kunnen inbrengen; het zou hen
echter weinig baten, want alleen bij strijd met de wet
mag het visum geweigerd worden »Daraus zeigt sich
wieder klar", zegt Mischler terecht 3), »wie verschieden
die Stellung der beiden Parteien beim sogenannte
Arbeits vertrage ist".

Hoe de wet dan ook van »Conventional Strafen"
kan spreken, en de meeste schrijvers "i) de arbeits-
ordnung als een contract beschouwen ■\'), ik begrijp het

«) Wie dit zijn, zegt § 141 Gew.Ord.

De Insp. dringen er toch op aan. Versl. 1890 bl. 13, 90.
3) Mischler in Oesterr. Staatswörterbuch 1895 Dl. I bl. 57.
\'\') o.a. Grünhut\'s Zeitschrift f. priv und öffentl Eecht. Bd. XIV
bl. 331. Entsch. Gew. Ger. n». 447.

5) Insp. Versl. 1885 bl. 119: »Charakter eines Arbeitsvertrages,
welchen sie doch ersetzen sollen." — 1885 bl. 408; 1889 bl. 20,
102; 1890 bl. 13 gaat zelfs zóóver dat hij alle dienstvoorschriften
uit de arbeitsordnung wil weren; 1899 bl. 212: »da die A. o. den
Vertrag zwischen Arbeitgeber und Arbeitnehmer bildet" ....

-ocr page 202-

188

niet. Alle Oostenrijksche geleerden zijn het daarmee
volstrekt niet eens. Zoo zegt b.v. Prof. Dr. Hischler
in de Arbeitsbeirath naar aanleiding van een debat
over de straffen: »Auch die Bezeichnung »Conven-
tional" passt nicht, denn das sind diese Strafen nicht,
sondern es ist ein Disciplinarverhältnis". \') Zeer dui-
delijk is ook de begripsomschrijving die Dr. Scharff,
de rapporteur van het Ministerie van Justitie in den
Arbeitsbeirath, geeft. De wet noemt hij de »lex cogens"
die het geraamte van het arbeidscontract aangeeft,
terwijl de arbeitsordnung als »lex specialis" voor iedere
onderneming aanvult en uitvoert, wat de wet aan de
vrije beslissing van den ondernemer overlaat. Zijn
conclusie is dan ook, dat deze lex specialis niet gedoogt,
dat de patroon met sommige arbeiders afzonderlijke
contracten sluit, die aan het reglement derogeeren.

In het ontwerp-1895 wordt in navolging van de
Duitsche wet den arbeiders gelegenheid gegeven, zich
over het ontwerp uit te spreken; de wet van 1902
voor de spoorwegen neemt in § 22 deze bepaling op.

De inhoud der reglementen is in 1885, vergeleken
bij 1859, niet belangrijk veranderd. De wet noemt 8
onderwerpen, die in de arbeitsordnung geregeld moeten
worden; men mist evenwel zeer belangrijke punten.
Zoo
O. a. de wijze van loon uitbetalen enz.

Tot slot van deze § nog een paar opmerkingen over
de
straffen, waarover § 90 Gew.Ord. in verband met
§ 88a litt,
g handelt. Het is vreemd, dat de wet alleen
over geldstraffen spreekt. Tegen misbruiken beschermt

J) Bl. 72, zoo ook Widholz op bl. 68 en Leo Verkauf op bl, 70.
Bl. 65,
Protokoll.

-ocr page 203-

189

zij den arbeider zoo goed als niet. De patroon is
verplicht de boeten, die hij oplegt, in een register op
te teekenen met aanwijzing, hoe hij ze besteedt. Dit
register kan door de ambtenaren, met het toezicht be-
last, en door de arbeiders worden ingezien. Tevergeefs
zoekt men echter naar een maximum der op te leggen
boeten. Ook eischt de wet niet, dat de boeten in het
voordeel van de arbeiders zullen worden aangewend;
evenmin staat er voorgeschreven, dat in de arbeits-
ordnung iedere strafbare handeling met de daarop
staande straf uitdrukkelijk moet worden opgenomen.
Het ontwerp-1895 voorziet hierin en de wet 1902 voor
de spoorwegondernemingen bepaalt het maximum op
\'4 dagloon per week.

H. Bergrecht.

Het negende hoofdstuk der Allg, Berggesetz met het
opschrift »Von dem Verhältnisse der Bergwerkbesitzer
zu ihren Beamten und Arbeitern" vangt aan met §
200, dat over de »Dienstordnung" handelt. De verschil-
lende geschiedenis van het mijnwezen en de andere
industrieën openbaart zich ook ten duidelijkste in de
reglementen. De geest van het vroegere direktions-
principe is hier nog niet geheel en al verdwenen. \')
Vooral in het »Vollzugsvorschrift zum Berggesetze"
komt dit sterk uit.

De »Dienstordnung" die de dienstverhouding van het
personeel moet regelen, en in iedere mijn aanwezig
moet zijn, wordt door de mijnambtenaren onderzocht

Leo Verkauf in Brauns Archiv IV bl. 653—660.

-ocr page 204-

190

en goedgekeurd, daarna bekendgemaakt en opgehan-
gen. De wet zegt niet in welke gevallen de Bergbe-
hörden hunne goedkeuring kunnen weigeren. Haberer
en Zechner zijn van oordeel, dat dit alleen kan ge-
schieden, indien het reglement met de wet strijdt, i)
Met dit oordeel komt evenwel het »Vollzugs vor schrift"
niet overeen, waar het in § 102 de »Normen für die
Dienstordnung" geeft. Uitdrukkelijk wordt daar ■-=) in
al. 3 den Inspecteurs opgedragen, »bedacht zu sein,
dass eine ungebührliche Belastung ihrer Kräfte, ein
unzureichendes Lohnverhältniss, eine zu geringe Vor-
sorge für Kranke und Verunglückte, eine übertriebene
Strenge in den Strafen nicht nur aus Humanitätsrück-
sichten nicht zugelassen werden darf, sondern häufig
zu einer Demoralisirung Veranlassung gibt, und dem
allgemeinen Gedeihen des Bergbaues nachtheilig wäre".
De vaderlijke zorg van de overheid voor het »Gedeihen
des Bergbaues" blijkt hier tenslotte de eigenlijke be-
weegreden te zijn van de arbeidersbescherming. Uit
dit voorschrift leidt Koehne •\'\') af, dat de ambtenaren
het recht hebben bepalingen in het belang der arbei-
ders te doen opnemen, een bevoegdheid, die men in
andere regelingen tot op heden niet aantreft, doch
die zeer nuttig kan werken. Nog kan op een andere
bepaling van het. »Vollzugsvorschrift" gewezen wor-
den, die aan het Direktionsprincipe herinnert. »Den
Bergbehörden," wordt namelijk gelast »dahin zu

\') Haberer en Zechner bl. 80. Ook aldus het Verwaltungsge-
richtshof.

2) Haberer en Zechner bl. 213.

3) Koehne, Arb. ord. bl. 29.

4) Haberer en Zechner bl. 213, § 102 al 1.

-ocr page 205-

191

wirken, mindestens in einem und demselben Bergrevier
möglichst gleichförmige Dienstordnungen aufzustellen"
en zelfs beveelt al. 4 van § 102 »ohne nachgewiesene
Nothwendigkeit und Unbedenklichkeit Abweichungen
von der aufgestellten allgemeinen Dienstordnung eines
Bergrevieres nicht zu gestatten". Ook deze bepaling
is zeer toe te juichen, al moge zij aan vroegere tijden
herinneren.

Deze regeling heeft in de practijk blijkbaar goede
resultaten opgeleverd, anders zou de wet van 14 Aug.
1896 (RG. bl. 156) ze niet hebben bestendigd. Deze wet
regelt de oprichting van »Genossenschaften beim Berg-
bau", \') Voor ieder bekken zullen een of meer Genos-
senschaften worden opgericht (§ 1) elk verdeeld in
2 groepen (§ 4). De eerste groep bestaat uit de ver-
schillende mijneigenaars, de tweede uit afgevaardigden
der mijnwerkers (op iedere 100 een afgevaardigde).
De afgevaardigden der arbeiders, die tot éénzelfde
onderneming behooren, vormen ipso jure een »Local-
arbeiterausschuss". Iedere groep heeft nu tot taak
»einheitlicher Dienstordnungen" te maken, die, nadat
de andere groep er zich mede heeft vereenigd, door
de Bergbeambten moeten worden goedgekeurd (§ 9Gf).
Voorzoover algemeene »Dienstordnungen" niet bestaan,
moet de »Localarbeiterausschuss" gehoord worden over
de samenstelling van het voor hen geldende mijn-
reglement (§ 23). Deze wet is dus een grooten stap
vooruit op den weg der gelijkgerechtigdheid der werk-
gevers en arbeiders.

1) Sten. Ber. XI Session p. 818, 23175, 25057—94 25100—101.
Beilagen n". 1477 en 1502.

ï) Haberer en Zeebner bl. 421 vlg.

-ocr page 206-

192

De onderwerpen, die in de Dienstordnung moeten
worden geregeld, wijken niet belangrijk af van die, in
§ 88a Gew. Ord. opgesomd. Behalve de bepaling sub cZ),
ȟber das Betragen in und
ausser dem Dienste", die
niet in de Gew. Ord. voorkomt, en een overblijfsel uit
oude tijden is, verschillen de §§ alleen in terminologie;
zoo spreekt b.v. § 200^^ niet van »Conventional Geld-
strafen", maar van »Geld- und Arbeitsstrafen". De
laatste al. van § 206 bij de wet van 8 Mei 1896. aldus
vastgesteld, legt den ondernemer de verplichting op,
in zijn Dienstordnung ook nog voorschriften op te
nemen over het verstrekken van voorschotten.

Een beknopt overzicht over de werking dezer wet
kan ik tot mijn spijt niet geven, omdat Dr. Mataja,
die mij welwillend de verslagen der arbeidsinspecteurs
zond, schreef, dat hij tot zijn leedwezen dit niet kon
doen met de verslagen der mijninspecteurs; op de
bibliotheken in ons land waren zij evenmin te krijgen.

§ 3. Werking der wet.

Het is zeer lastig zich een juiste voorstelling te
vormen van de resultaten van een wettelijke regeling,
waar het persoonlijk onderzoek ontbreekt en men ook
niet in de gelegenheid is, zich met personen van ver-
schillende richtingen in verbinding te stellen. Men
moet dus afgaan op de verslagen der arbeidsinspec-
teurs en een enkel artikel in een of ander tijdschrift.

\'tis reeds opgemerkt, de wet van 1859 beteekende
niet veel, wat betreft de »Arbeitsordnungen". Eigenlijk
werd zij niet uitgevoerd zoodat het overzicht met
1885 wordt aangevangen.

1) Insp. Versl. 1885 IX, 376.

-ocr page 207-

193

In de eerste jaren deelen alle Inspecteurs mede, dat
de reglementen op zeer weinig plaatsen voorkomen,
en zij de grootste moeite met de invoering hebben >).
Gaandeweg bespeurt men hier en daar vooruitgang
zoodat er in de laatstverschenen verslagen Inspec-
teurs verklaren, dat bijna overal een reglement aan-
wezig is, waar de wet het eischt Toch houden de
klachten aan, dat ze dikwijls ontbreken, of niet in
orde zijn\'\'); ja zelfs in de »Berichte" van de laatste
3 jaren deelen sommigen mede, dat in hun ambtsge-
bied in 48 %, 56 % en 62 % der bezochte werkplaatsen
geen »Arbeitsordnungen" in behoorlijken vorm aan-
wezig waren ■-•). Dat 15 jaren na de invoering der wet
nog dergelijke klachten tot ons komen, doet mij con-
cludeeren, dat de invoering der wet, wat betreft de
reglementen, in Oostenrijk nog verre van volledig is!

In verschillende verslagen leest men, dat ook hoe
langer hoe meer ondernemers, die daartoe niet ver-
plicht zijn, uit eigen beweging zich van een reglement
voorzien ®). Sommigen zien hierin een bewijs voor de

\') I. V. 1885. III 156, IV 182, VI 231, XI 470; 1890 II 89,
IX 230, XI 263; 1892 XI 320, XV 412; 1893 II 237; 1894 II83,
IX 204, XII 263, XVI 356.

\') I. V. 1889 IV 118, VI 175, X 250, XII 289, XV 364; 1890
VI 175.

3) I. V. 1892 V 170; 1893 II101, XI273, XII292; 1894IV113, V
137,
VIII 181, XIII 284, XV 338; 1895 I 43, V 142, VI 157; 1896
V 115; 1898 V 122; 1899 V 96, XIII 248, XX 392; 1900 IV 66.

4) I. V. 1895; X 229, XVI 379; 1896 XVII 375; 1897 X 212, XIII
272; 1898 II 49, VII 161, IX 199, X 218; 1899 VI Hl; 1900 VII
116, XIV 236.

5) I. V. 1900 Xni 218, 1899 XIX 374, 1900 XX 346.

6) I. V. 1893 XIV 343; 1894 I 53, IV 113; 1896 118; 1898 1 20.

15

-ocr page 208-

194

goede werking der Arbeitsordnung O- Andere Inspec-
teurs deelen echter de redenen mede, waarom in den
regel deze ondernemers aldus handelen, zoodat hierin
alles behalve een bewijs van vooruitgang kauworden
gezien. De Oost. Gew. Ord. eischt n.1. een opzeggings-
termijn van 14 dagen (§ 77), tenzij anders is overeen-
gekomen. Nu ontstaan hierover vele processen, waarbij
dan de patroon, die beweert, dat hij met zijn arbeider
den opzeggingstermijn heeft uitgesloten, doch dit even-
wel niet bewijzen kan wordt veroordeeld tot het uitbe-
talen van 14 dagen loon. Ten einde zich tegen derge-
lijke vonnissen te beveiligen, maken zij een reglement,
waarin een bepaling wordt opgenomen, dat het contract
op staanden voet kan worden ontbonden 3). Men ziet,
niet in het belang der arbeiders, doch louter uit eigen-
belang maken deze ondernemers een reglement. Som-
mige Inspecteurs zijn bovendien van oordeel, dat deze
niet-verplichte Arbeitsordnungen niet voor een visum
in aanmerking kunnen komen *), zoodat de misbruiken
in deze reglementen ongestraft kunnen voortduren ®);
andere zijn van tegenovergestelde meening, mits de
reglementen ook voldoen aan de in § 88a genoemde
vereischten ®).

De vraag, waar het eigenlijk op aankomt, is niet, of
alle ondernemingen aan de voorschriften van § 88a
en 90 hebben voldaan, en een reglement in hunne

O I. V. 1893 XIV 343.

i) Entsch. Gew. Ger. Sammlung. Nr. 20, 453.

3) I. V. 1894 I 53, 1896 I 18, 1898 I 20, 1899 LX 1900 I 13.

i) I. V. 1890 I 54.

5) I. V. 1899 XX 393.

6) I. V. 1890 I 54.

-ocr page 209-

195

werkplaatsen hebben opgehangen, maar of de invoering
der Arbeitsordnung de afhankelijke positie van den
werkman heeft verbeterd, en vroeger bestaande mis-
bruiken onmogelijk heeft gemaakt. Hierop een antwoord
te geven is nog lastiger, omdat de Inspecteurs er zich
zelden over uitlaten. Van een ommekeer wordt door
hen niets gezegd. Wel verklaren enkele dat de
arbeiders meer dan vroeger het gewicht der Arbeits-
ordnung gaan beseffen; doch daar staat tegenover, dat
men op verschillende plaatsen telkens leest, dat eigenlijk
de Arbeitsordnungen in schijn en op papier bestaan
de feitelijke toestand niet overeenkomt met \'tgeen de
Arbeitsordnung voorschrijft =»), en dat vele onderne-
mers aan de hen door de wet opgelegde verplichting
voldoen, alleen om aan de strafvervolging te ontkomen").
Dergelijke uitspraken, en dat nog wel uit den mond
der Inspecteurs, die zeker niet zonder gegronde redenen
deze verklaringen afleggen, wekken het vermoeden,
dat de zaken sedert de invoering der reglementen niet
veel veranderd zijn -■■\'). Waar dit aan ligt ? Voor een
groot deel aan de onvoldoende en onvolledige regeling.

Wat betreft de wijze van samenstellen der reglemen-
ten, zou ik het volgende uit de verslagen willen mededee-
len. Het talrijkst en meest aanhoudend zijn de klachten

O I. V. 1893 III 112.

\') I. V. 1892 I 62, XIV 393; 1893 I 57; 1899 XV 320; 1900
VIII 132.

3) I. V. 1890 I 52, 1892 II 100, XII 340; 1893 III 112; 1895
XI 249, XVI 379; 1896 XV 334.
") I. V. 1893 I 57.

5) Philippovich (Brauns Archiv VII bl. 606—610) komt tot de-
zelfde conclusie.

-ocr page 210-

196

over de ontwerpen, door de ondernemers opgesteld en
de »Gewerbebehörden" ter visie aangeboden.\') Het is
een hooge zeldzaamheid, wanneer een reglement zoo-
danig is ontworpen, dat er geen onwettige bepalingen
in voorkomen of een of ander is vergeten, zoodat zij
bijna nooit terstond van \'t visum kunnen worden voor-
zien. Vandaar het herhaaldelijk, soms zelfs tot vijfmaal
toe, terugzenden waardoor maanden, soms jaren ver-
loopen, eer in een fabriek aan het wettelijk voorschrift
is voldaan Om de ondernemers tegemoet te komen,
is door den Central-gewerbe-Inspector een »Muster-
arbeitsordnung" opgesteld die door den Handels-
minister 10 Sept. 1897 Z. 46318 aan de Gewerbehörden
is uitgereikt Deze handleiding doet goede diensten
volgens sommigen ®); anderen beweren dat er weinig
op wordt gelet\').

Op verschillende plaatsen ®) vindt men melding ge-
maakt van algemeene reglementen, die door de ge-
zamenlijke ondernemers in een bedrijfstak worden
vastgesteld. Deze uniforme regeling, die in het belang
der arbeiders kan zijn, komt hoe langer hoe meer voor.

\') I. V. 1885 I 62, II 119 X 4ü8; 1890, 6, VIII 215, 1892 II
100; 1895 II 74, XV 364; 1899 VII 132; 1900 II 29, XI 184,
XVI 272.

\') I. V. 1895 XI 252; 1896 X 214, XIII 282, XIV 305; 1897 II
49; 1898 VIII 180; 1899 II 38, VIII 152; 1900 IV 66.
3) I. V. 1896 XIII 282.
•>) Fr. Müller 7e uitg. bl. 237 vlg.
5) Zie ook Soc. Eundschaa III 631 (voor »regiebau").
G) I. V. 1897 XIV 300.
■\') I. V. 1900 XI 184.

8) I. V. 1885 I 62, II 119, IV 182, VII 263, 284; 1900 bl.
LXVIII,
XVIII 319, waar verschillende arb. ord. in text voorkomen.

-ocr page 211-

197

Slechts éénmaal treft men een algemeen reglement
aan, dat door de patroons en arbeiders te samen is
ontworpen en vastgesteld; dit geschiedde in de textiel-
fabrieken in Brünn na afloop van een werkstaking \').

Het visum moet gevraagd worden aan de Gewerbe-
behörde, die op hun beurt den Inspecteur er mee in
kennis stellen. Om dezen weg te bekorten en tijd te
besparen, wordt het langzamerhand gewoonte, eerst
de meening van den Inspecteur in te winnen -) alvorens
het visum aan te vragen. De meeste Inspecteurs zijn
met deze practijk ingenomen; enkele niet omdat
sommige ondernemers zich toch niet aan de gemaakte
aanmerkingen storen, en dusdoende dubbel werk ver-
oorzaken, Welken weg gevolgd wordt, daarover zijn
allen het eens, dat hunne administratieve werkzaam-
heden door de Arbeitsordnung ontzettend zijn toege-
nomen 4),

Reeds is gezegd, dat de langzame invoering en de
weinige resultaten voor een groot gedeelte het gevolg
van de onvolledige regeling zijn. Deze bewering dient
met bewijzen gestaafd te worden; daarom sta ik nog
eenige oogenblikken stil bij de volgende onderwerpen.

Het karakter van de Arbeitsordnung moet zijn een
op schrift gebrachte en voor alle werklieden van eene
onderneming geldende arbeidsovereenkomst Dit ka-

\') I. V. 1899 XV 294.

i) I. V. 1892 X 297; 1893 XIII 320; 1894 VIII 181; 1895 XIV
332; 1899 bl. LIX; 1900 IX 149.

3) I. V. 1894 XIII 284;; 1889 XIII 328.

4) I. V. 1890 bl. 6.

5) I. V. 1885 XI 470; 1889 bl. 20. Vonnis Gew. Ger. van Eei-
chenberg, v. 16 Jan. 1899 (Samml. n". 81).

-ocr page 212-

198

rakter vindt men niet terug in de door de wet gemaakte
regeling; want kwalijk kan men van een overeenkomst
spreken, waar een der twee contracteerende partijen
de ander de wet voorschrijft, vooral, waar die andere
partij economisch zooveel zwakker staat. Het gevolg
hiervan is de groote onverschilligheid van de arbeiders
voor de reglementen, \'twelk door de Inspecteurs wordt
geconstateerd i). Deze dienstreglementen kunnen hen
niet warm maken, daar zij hunne belangen niet waar-
borgen. Om eenigszins hieraan tegemoet te komen,
eischen de Inspecteurs, dat de wet zoodanig zal worden
gewijzigd, dat de arbeiders bij de vaststelling althans
gehoord moeten worden De noodzakelijkheid hiervan
blijkt voldoende uit de vele klachten over harde en
onbillijke bepalingen en strenge straffen die telkens
worden aangetroffen. Het is daarom een tweede grief,
dat de wet niet uitvoeriger bepalingen over hetgeen
in het reglement moet voorkomen, in § 88a heeft
opgenomen en misbruiken heeft trachten te keeren
door het stellen van een maximum boete e. d.

Omdat de Inspecteurs geen onbillijke bepalingen,
die niet tegen de wet zondigen, mogen verwijderen of
goede voorschriften doen opnemen, staan zij machteloos

I. V. 1899 IV 118 »Es darf nicht verschwiegen werden, dass
diese vom Gesetze vorgeschriebene Einrichtung der Arbeitsordnung
bei den Arbeitern____nicht alienhalben der Sympathie begegnet.

2) I. V. 1890 II 90; 1893 bl. 6; 1894 bl. 21; 1899 bl. LIX, XI,
212; 1900 I 13.

3) I. V. 1885 I 62, II 119, III 156, V 203, VII 263; 1890X243,
XIII 297, XIV 313.

4) I. V. 1894, XI 244.

-ocr page 213-

199

tegenover vele ondernemers, hetgeen herhaaldelijk met
spijt door hen wordt vermeld i).

Na dit uittreksel uit de verslagen nog enkele opmer-
kingen over de jurisprudentie der »Gewerbegerichte",
voorzoover die uit de »Sammlung der Entscheidungen"
mij bekend is Bijna alle vonnissen loopen over de
feitelijke quaestie of de arbeider met de Arbeitsordnung
bekend is geweest, m. a. w. of ze hem »verlautbart" is.
De Gew. Ger. zijn van oordeel, dat het niet voldoende
is, dat het reglement is opgehangen, daar de wet uit-
drukkelijk zegt: »bei ihrem Eintritt zu verl autbar ende
Arbeitsordnung". Hoe nu eehter die »Verlautbarung"
moet plaats hebben, zegt de wet niet. Een besluit van
het Handelsministerie van 1899 tracht deze leemte aan
te vullen, door drie verschillende wijzen voor te schrij-
ven, waarop deze kan plaats hebben ■\'\'). Uitreiking van
een exemplaar ware het beste.

Een andere quaestie deed zich naar aanleiding van
de boeten voor. Het was n.1. deze, of het Gew. Ger. wel
bevoegd was over boeten te oordeelen; de ondernemer
beweerde van niet, omdat de arbeider zich bij de
Administratie moest beklagen. Zoowel het Gew. Ger.
van Weenen als dat van Mährisch-Ostrau verklaarde
zich bevoegd

tS

1) I. V. 1890, IV 129, 1892, IV 137.

2) Sammlung nO. 11, 12, 80, 81, 113, 114,251,252,253,254,388,
446, 447, 448, 453.

3) Soo. Praxis VHI (1898) Sp. 1175.

4) Entsch. nO. 446 en 447.

-ocr page 214-

200

3. HONGARIJE.

Tezelfdertijd, dat de arbeidsreglementen in Oosten-
rijk wettelijk geregeld werden, geschiedde dit ook in
Hongarije, omdat zoowel de allg. Berggesetz van 1854,
als de Gew. Ord. van 1859 in den beginne ook in dat
land hebben gegolden. Met de allg. Berggesetz is dit
thans nog het geval, zoodat hiervoor naar de bespre-
king onder § 2 wordt verwezen In 1872 heeft Hon-
garije een eigen Gewerbeordnung uitgevaardigd, die,
wat de reglementen betreft, een vertaling in het ma-
gyarisch van de Oost. Gew. Ord. van 1859 is (§ 113).

In 1884 bij de wet van 18 Mei werd een geringe
wijziging aangebracht, waardoor in het vervolg de
reglementen, voorzoover zij niet met de wet in strijd
zijn, goedgekeurd moeten worden door de ambtenaren.
De arbeidersbescherming in fabrieken schijnt nog verre
van volledig, anders las men niet in het voorwoord
der Annuaire de législation étrangère: »Autant la loi
hongroise est minutieuse en ce qui concerne l\'appren-
tisage, autant elle est sobre de réglementation en ce
qui concerne les ouvriers"

1) Koehne, Arb. ord. bl. 45; Neumann in Staatswörterbuch, I11353.

2) Bd. XIV, p. 329—375. Chap. III, D.

-ocr page 215-

Drucksachen en Verhandlungen d. D. Reichstages.

Amtliche Mittheilungen aus den Jahres-Berichten der
Gewerbe-Aufsichtsbeamten, 1892—1898 (niet verder ver-
sehenen).

Jahres-Berichten der Gewerbe-Aufsichtsbeamten, 1899,
vlg.

Dr. C. Koehne, Die Arbeitsordnungem im deutschen
Gewerberecht. Berlijn 1901.

Dr. C. Koehne, Die Arbeidsordnung vom Standpunkte
der vergleichenden Rechtswissenschaft. Jahrbuch der
internationalen Vereinigung für vergleichende Rechts-
wissenschaft und Volkswirtschaftslehre. Bd. XV (1901).

Dr. E. Neukamp, Die Gewerbeordnung. 5e uitg. 1901
(Gesetzsammlung Siemenroth & Troschel. Bd. VI).

Dr. Fr. Bitzer, Der freie Arbeits-Vertrag und die
Arbeitsordnungen. 1872.

Paul Dehn, Arbeitsordnungen. (Herausgegeben vom
Verein Ooncordia in Mainz) 1891.

H. Rehm, Die verwaltungsrechtliche Bedeutung der
Fabrikordnung. (Annalen des Deutschen Reichs (Hirth),
Jhr. 1894 bl. 132 vlg.)

Dr. K. Schenkel, Die Deutsche Gewerbeordnung. 1894.
II Band.

Dr. M. Apt, Die Rechtsnatur der in Arbeitsordnungen
vorgesehenen Strafen. (Archiv, f. öffentl. Recht. Bd.
XV, bl. 321 vlg.)

Dr. Blankenstein, Die Rechtskraft der Arbeitsordnun-
gen (Archiv f. öffentl. Recht. Bd. XIII (1897) bl. 119).

Dr. C. Bornhak, Das deutsche Arbeiterrecht. (Anna-
len des D. R. (Hirth) 1892 bl. 669—\'73).

Dr. Ph. Lotmar, Die Tarifverträge zwischen Arbeit-
gebern und Arbeitnehmern. (Brauns Archiv. Bd. XV
(1900) bl. 1 vlg.).

H. Freeze, Das Konstitutionelle System in Fabrik-
betriebe. 1900.

Afdeeling III. — Duitschland.

-ocr page 216-

202

Dr. V. Rüdiger, Wegweiser zur Aufstellung von Ar-
beitsordnungen. 3e aufl. 1892.

W. Oppermann, Anleitung zur Aufstellung und Prü-
fung der Arbeitsordnungen. 1896.

R. Platz, Rathgeber für den Entwurf von Arbeits-
ordnungen. 4 tausend. 1892.

Dr. H. Soetbeer, Entwurf einer Arbeitsordnung. 1892.

D. Steinert, Neue Normen zur Benutzung bei Auf-
stellung von Arbeitsordnungen. 1892.

Dr. E. Neukamp, Der Entwurf der neuesten Gewerbe-
ordnungsnovelle. (Zeitschrift f. d. ges. Staatswissen-
schaften. Bd. 47. 1891. bl. 28 vlg.).

Dr. Nothardt, Der gewerbliche Arbeitsvertrag und
seine Beschränkungen. (Zeitschrift f. d. ges. Staatsw.
Bd. 55. 1899. bl. 347).

Dr. Schäffle, Theorie und Politik des Arbeiterschutzes.
(Zeitschr. f. d. ges. Staatsw. Bd. 47 (1891) bl. 100).

Dr. H. Herkner, Die Reform der deutschen Arbeiter-
schutzgesetzgebung. (Brauns Arch. Bd. V (1892) bl. 233).

Dr. Ph. Lotmar, Der Arbeitsvertrag nach dem Pri-
vatrecht des deutschen Reiches. Bd.
I 1902.

Dr. Th. Loewenfeld, Kontraktbruch und Koalitions-
recht im Hinblick auf die Reform der Deutschen
Gewerbegesetzgebung. (Brauns Archiv. Bd. III, (1890)
bl. 383 vlg.).

Dr. Leo Verkauf, Die Gesetzgebung zu Gunsten der
Bergarbeiter in Deutschland und Oesterreich. (Brauns
Archiv. Bd. IV (1891) bl. 618 vlg.).

Aangezien het »Gewerberecht" op geheel andere
wijze dan het »Bergrecht" is geregeld, worden beide
ter wille der duidelijkheid afzonderlijk behandeld.

I. Gewerberecht.

§ 1. Geschiedenis.

Spoedig nadat Engeland met de fabriekswetgeving
een aanvang had gemaakt, werd in Duitschland hier

-ocr page 217-

203

en daar denzelfden weg ingeslagen (Wurtemberg 1828,
Pruisen 1839), Wel is waar waren deze stappen nog
zeer bescheiden, In de Pruisische Gew, Ord. van 1845,
evenals in die van andere staten, werd van de Ar-
beitsordnungen geen gewag gemaakt; alleen legt
§ 138 de »Gesellen" de verplichting op de »Anordnun-
gen in Beziehung auf die ihnen übertragenen Arbeiten
und auf die häuslichen Einrichtungen Folge zu leisten,"

Korten tijd na de invoering van deze wet, in het
jaar 1849, werd in de Nationale Vergadering te Frank-
furt een voorstel door de afgevaardigden Lette—De-
genkolb c,s. ingediend \'), waarvan de inhoud in korte
trekken hierop neerkomt: In iedere fabriek zou door
den patroon in overeenstemming met een »Fabrik-
ausschuss" een reglement worden ontworpen, In ieder
»Bezirk" zou door de afgevaardigden der »Fabrik-
ausschüsse" met de patroons een soort fabrieksparle-
ment, »Fabrikrat", worden gevormd, die tot taak zou
hebben, de verschillende reglementen goed te keuren
en over de naleving te waken. Deze voorstellen hebben
\'t echter niet eens tot een behandeling gebracht.

Nadat in de hierop volgende jaren Oostenrijk en
eenige Zwitsersche kantons dit onderwerp wettelijk
hadden geregeld, volgden enkele Duitsche Staten dit
voorbeeld. Herinnerd wordt aan de
Wurtembergsche
Gew. Ord. van 12 Februari 1861, die een »Dienstordnung"
of »Werkstättenordnung" voor fabrieken met meer
dan 20 arbeiders voorschrijft, waarin »die wesentliche
Bestimmungen über das Rechtsverhältnis des Unter-

1) H. Herkner bl. 248. Koehne. A. o. bl. 16, Freeze bl. 5. Verb-
des Eeichsvers II, Beilageheft bl. 925 § 34, 43, 45 Begr. bl. 942.

-ocr page 218-

204

nehmers und der von ihm verwandten Arbeiter" moeten
worden opgenomen. Dit reglement moest aan de ar-
beiders bekend gemaakt en aan de overheid worden
medegedeeld. (§ 40). Ongeveer dezelfde regeling treft
men aan in de
Saksische Gewerbegesetz van 15 Octo-
ber 1861 (§ 74) en in de Gew.ges. voor het Groot-
hertogdom
Baden van 20 September 1862 (art. 23).
Beide wetten preciseeren meer den inhoud, door de
verschillende onderwerpen op te sommen, die in het
reglement geregeld behooren te worden \'). Ook het
toezicht op de naleving is in deze beide wetten beter
geregeld, dan in die van Wurtemberg. De ambtenaren
hebben het recht onwettige bepalingen en voor de
arbeiders te strenge voorschriften te doen verwijderen,
terwijl zij wederspannige fabrikanten met geldboeten
en sluiting der fabriek kunnen doen straffen. Volledig-
heidshalve worden ook nog de wetten der 5 Thüringsche
staten vermeld:
Sachsen-Weimar (§ 64 der Avet van
30 April 1862),
Sachsen-Meiningen (art. 60 der wet van
16 Juni 1852),
Reuss j. l. (§ 64 der wet van 11 April
1863) en
Reuss ä. l. (§ 71 der wet van 27 April 1868),
die de regeling der Saksische wet hebben overgenomen
en
Sachsen-Coburg (art. 44 der wet van 26 Juni 1863),
dat in zijn regeling de wet van Baden heeft nagevolgd.

Voorzoover bovengenoemde Staten bij den Noord-
duitschen Bond waren aangesloten, werden deze wetten
weer buiten werking gesteld door de Gew.Ord. van de
N.D. Bond van 21 Juni 1869.2) Wat het hier behan-

1) Koehne, A. 0. bl. 32—34.

2) Drucks des Reichst, d. N. D. Bundes 1868 nO. 43 bl. 6, 7, 13,
1869 n". 13 bl. 83, 124. Verhandl. 1869 I B. bl. 618, 619. Bitzer
bl. 9—12, Koehne bl. 40.

-ocr page 219-

205

delde onderwerp betreft, sloot de wet zich aan bij die
van Pruisen\'), d. w. z. liet de Arbeitsordnungen
ongeregeld, en wel »omdat een grens zoo lastig te
trekken was"; voorwaar een fraaie motiveering om
zich van een verplichting af te maken! Niet alle leden
namen evenwel genoegen met deze beschouwing der
regeering. Door Bebel en Liebknecht werd een amen-
dement ingediend, om door patroon en arbeiders in
gemeen overleg vastgestelde reglementen voor te
schrijven voor ondernemingen met meer dan 10 arbei-
ders; de »Gewerbegerichte" moesten toezien, dat
geen onwettige bepalingen er in voorkwamen, en bij
voorkomende geschillen over de uitlegging enz. uit-
spraak doen. Niettegenstaande men het vrijwel eens
was, dat de bestaande toestand verre van rooskleurig
kon genoemd worden, werd Bebel\'s voorstel verworpen;
Brentano meent »dass es mehr die Person des An-
tragstellers als seine Sache war, die sein Antrag zu
Fall gebracht hat", iets wat men wel meer ziet ge-
beuren, zoodat deze Professor het wel bij het rechte
eind zal hebben.

Men moet zich niet voorstellen, dat er in dien tijd
geen schromelijke misbruiken bestonden op het gebied
van de arbeidsreglementen, en dat daarom de wet van
1869 het overbodig vond de Arbeitsordnungen te re-
gelen. Integendeel de misbruiken waren vele. Het loont
zeer de moeite om het reeds in 1872 verschenen merk-
waardige boekje: »Der freie Arbeitsvertrag und die
Arbeitsordnungen" van den staatsraad Dr. Bitzer door

1) Bitzer bl. 8.

2) Schriften d. Verein, f. soc. pol. Bd. 45 bl. XXIII.

-ocr page 220-

206

te lezen. Vooral het 3e Hfdst., dat een kijk geeft op
den feitelijken toestand van dien tijd en Hfdst. 4, dat
met warmte en op overtuigende wijze opkomt voor
een vaststelling van het reglement door patroon en
arbeiders gezamenlijk, bevat veel, wat thans nog niet
verouderd mag worden genoemd. Straffen zijn zeer
streng en worden vaak onrechtvaardig opgelegd (bl.
21—24); loonaftrekken geschieden naar willekeur en
tot hooge bedragen, die de patroons vervallen ver-
klaren bij verbreking van het contract door den ar-
beider (bl. 26); ergerlijk is de solidaire aansprakelijk-
heid der arbeiders voor het vernielen van gereed-
schappen of voor andere vergrijpen van een hunner,
zoo de dader niet is aan te wijzen (bl. 27); stootend
voor de arbeiders moet het zijn, zonder de minste
verdenking onderzocht te moeten worden; tegen de
eenvoudigste regelen van het recht strijdt een fabrieks-
reglement, zoo het een opzeggingstermijn voor den
arbeider verplicht stelt, terwijl de patroon hem ten
allen tijde kan ontslaan (bl. 30). Deze en nog meerdere
dergelijke bepalingen maakten, dat de reglementen
meer op een strafwet dan op een regeling van de
wederzijdsche verhouding van patroon en arbeider
geleken. \')

Hier en daar trachtten de arbeiders zich zelf te
helpen; inderdaad gelukte het hen ook een enkele maal
door een werkstaking al te harde bepalingen uit de
reglementen te doen verwijderen. Doch langs dezen
weg zou men op den duur zijn doel niet bereiken.

1) Zie ook M. Hirsch, Ueber Bestrafung des Arbeitsvertragsbruches
praeadvies in 1874 in de Verein für SocialpoHtik uitgebracht bl_
169 vlg. (Schriften Bd. VII 1874); L. Brentano, t. a. p. bl. XXIV.

-ocr page 221-

207

Hoezeer de noodzakelijkheid werd gevoeld van een
ingrijpen van den wetgever, mag wel hieruit blijken,
dat 19 Maart 1877 eenige leden van de Centrumspartij
een voorstel indienden tot wijziging der Gew.Ord, zoodat
ook voor de Arbeitsordnungen een regeling tot stand
zou komen. \') Ongeveer gelijktijdig (11 April d.a.v.)
dienden ook de sociaal-democraten een ontwerp in,
\'t welk niet de Arbeitsordnung verplicht zou voor-
schrijven, doch eischte, dat, waar er een bestond, deze
door het gemeentebestuur moest worden goedgekeurd
en den arbeiders ter kennisneming en onderteekening
worden voorgelegd. Tevens stelden zij voor de af-
schaffing van geldboeten. Dit alles bleef echter zonder
gevolg, zoodat ook de gelegenheid in 1878, toen een
belangrijke herziening had plaatsgegrepen, voorbijging,
zonder dat een enkel voorschrift over ons onderwerp
in de wet werd opgenomen. •\'\') Eerst de groote werk-
staking in de kolendistricten van Westphalen in
Mei 1889, die vele misbruiken over den inhoud en de
handhaving der reglementen aan het licht bracht, gaf
aanleiding, dat de Regeering zich met meer ijver
ging toeleggen, middelen te beramen, ten einde dit
kwaad tegen te gaan. Ter bestudeering der Zwit-
sersche wet zond zij Dr. Koenigs in 1890 daarheen

1) Drucks. 3 Leg. Per. I Sess. vfi. 74, I c.

2) Paul Dehn, bl. 3.

3) Ook in de zitting van de Verein, f. Socialpolitik van 1877 werd
naar aanleiding van de herziening der Gew. Ord. aangedrongen op
wettelijke voorschriften over de Arbeitsordnung. Verhandl. 1877,
bl. 202 en 203.

4) Koehne, A. o. bl. 52, 59.

5) Zie het voorwoord van z^\'n boek.: »Die Durchführung des
Schweiz. Fabrikgezetzes 1891."

-ocr page 222-

208

In denzelfden tijd diende zij een ontwerp tot wijziging
der »Gew.Ord." in, waarin nu eindelijk ook een en
ander over de Arbeitsordnungen voorkwam. In de
memorie van toelichting \') werd in beknopten vorm
zoowel het doel als het tweeledig karakter van het
reglement uiteengezet: »Sie stellt ein für allemal
diejenigen Bedingungen auf, welche der Arbeitgeber
den bei ihm Beschäftigung suchenden Arbeiten anbietet,
und denen sich daher jeder Arbeiter, der in die
Beschäftigung eintreten wil unterwerfen muss. Sie
erleichtert damit den Abschluss des Arbeitsvertrages
mit jedem einzelnen Arbeiter. Daneben enthält sie die
Vorschriften die zur Aufrechterhaltung der technischen
und wirtschaftlichen Ordnung des Betriebes dienen
sollen und sichert ihre Befolgung durch Strafbestim-
mungen, denen sich der Arbeiter dur Eingehung des
Arbeitsverhältnisses unterwirft. Die gesetzliche Rege-
lung des Erlasses der Arbeitsordnung findet ihre
Rechtfertigung in der Erwägung, dass eine bestimmte
und klare Kundgebung der Bedingungen des Arbeits-
vertrages, aus der jeder Arbeiter sich über seine Rechte
und Pflichten zu jeder Zeit unterrichten kann, die
zahlreichen Streitigheiten, die erfahrungsmässig aus
der UnVollständigkeit und Unklarheit der Arbeits-
verträge entstehen abschneidet und somit zur Erhaltung
eines friedlichen Verhältnisses zwischen Arbeitgeber
und Arbeitnehmer beizutragen gleignet ist".
Kort daarna had de eerste beraadslaging plaats

1) Sten Ber. VIII Legisl. per. I Session 1890/91 Anlagenband I
n". 4 bl. 2-1; zie de text Brauns Archiv. III 601.

2) Verhandl. Bd. I 1890—92 bl. 126 vlg.

-ocr page 223-

en werd daarop het voorstel naar een commissie van
XXVIII gezonden. Naar aanleiding van de daar ge-
maakte opmerkingen werd het Regeeringsontwerp, dat
oorspronkelijk de Arbeitsordnung voor
alle fabrieken
verplicht wilde invoeren \'), in dien zin gewijzigd, dat
er minstens 20 arbeiders op de fabriek moesten wer-
ken. -) »Für kleineren Fabriken, in denen mehr per-
sönliche Beziehungen zwischen Arbeitgeber und Ar-
beitnehmern herschten, und auch der Arbeitsvertrag
meistens in persönlicher Besprechung geschlossen
würde, wurde dieses Bedürfnis als nicht so dringlich
erachtet". Deze schrale toelichting was voldoende voor
den Rijksdag, om met het voorstel van de Commissie
mede te gaan; het amendement werd aangenomen
niettegenstaande krachtig verzet o. a. van de sociaal-
democraten, die bij monde van Wurm verklaarden
dat zij in de helaas zeldzame positie verkeerden, in deze
met de Regeering mede te stemmen. In de 99e zitting
had de artikelsgewijze bespreking plaats, die voor-
namelijk over de straffen liep. De veranderingen, welke
het ontwerp onderging, waren geen verbeteringen,
vooral omdat zij, door het systeem van de wet uit
elkander te rukken, veel onzekerheid en controversen
in het leven hebben geroepen De 3e lezing en eind-
stemming had 6 Mei 1891 plaats, de bekrachting 1 Juni
d.a.v., terwijl zij 1 April 1892 in werking is getreden.
Herhaalde malen was reeds van verschillende kanten
aangedrongen, ook voor winkelbedienden bepalingen

1) Drucks. Anl. Bd. I n". 4 bl. 6.

2) Drucks. Anl. Bd. III n». 216 bl. 1756.

3) Verhandl. 1890—92 Bd. IV bl. 2267—70.

4) Koehne A. o. bl. 53 en 54.

14

-ocr page 224-

210

in de Gew. Ord. op te nemen.\') Deze pogingen
bleven vruchteloos, totdat ten slotte de wijziging van
30 Juni 1900 een nieuwe afdeeling (VI) aan den 7®°
titel toevoegde: »Gehülfen, Lehrlinge und Arbeiter in
offenen Verkaufsstellen". In het ontwerp door de Re-
geering ingediend zoekt men tevergeefs naar een §
over de Arbeitsordnung. Op voorstel van de Com-
missie van XVI waarheen het ontwerp na 1® lezing
was verzonden voegde de Rijksdag zonder discussie
in 2® lezing § 139^ aan het ontwerp toe. ®)

§ 2. Inhoud der wet.

Gewerbeordnung.

§ 134a. Für jede Fabrik, in welcher in der Regel
mindestens zwanzig Arbeiter beschäftigt werden, ist
innerhalb vier Wochen nach Inkrafttreden dieses Ge-
setzes oder nach der Eröffnung des Betriebes eine
Arbeitsordnung zu erlassen. Für die einzelnen Abthei-
lungen des Betriebes oder für die einzelnen Gruppen
der Arbeiter können besondere Arbeitsordnungen er-
lassen werden. Der Erlass erfolgt durch Aushang.
Die Arbeitsordnung muss den Zeitpunkt, mit welchem
sie in Wirksamkeit treten soll, angeben und von dem-
jenigen, welcher sie erlässt, unter Angabe des Datums
unterzeichnet sein.

Abänderungen ihres Inhalts können nur durch den

1) Eich. Lipinski Neunuhr Ladensehluss 3e aufl. 1900.

2) Drucks, n». 165 Anl. Bd. II bl. 1232.

3) Naar deze Commissie was tegelijkertijd een voorstel van den
afgev. Heyls en Herrnsheim verzonden over de Arbeitsordnungen in
die werkplaatsen »wo es die Natur rechtfertigt" (Dr. Anl. Bd. I n«. 53
bl. 275 7).

4) Bd. II 69 en 70 zitt. 19/20 April 1899 bl. 1851, 1875.

5) Bd. IV 113 zitt. 30 Nov. 1899 bl. 3162.

-ocr page 225-

211

Erlass von Nachtragen oder in der "Weise erfolgen,
dass an Stelle der bestehenden eine neue Arbeits-
ordnung erlassen wird.

Die Arbeitsordnungen und Nachträge zu denselben
treten frühestens zwei Wochen nach ihrem Erlass in
Geltung.

§ 134Ö. Die Arbeitsordnung muss Bestimmungen
enthalten:

1. über Anfang und Ende der regelmässigen täg-
lichen Arbeitszeit, sowie der für die erwachsenen
Arbeiter vorgesehenen Pausen;

2. über Zeit und Art der Abrechnung und Lohn-
zahlung ;

3. sofern es nicht bei den gesetzlichen Bestimmungen
bewenden soll, über die Frist der zulässigen Auf-
kündigung, sowie über die Gründe, aus welchen
die Entlassung und der Austritt aus der Arbeit
ohne Aufkündigung erfolgen darf;

4. sofern Strafen vorgesehen werden, über die Art
und Höhe derselben, über die Art ihrer Festsetzung
und, wenn sie in Geld bestehen, über deren Ein-
ziehung und über den Zweck, für welchen sie
verwendet werden sollen;

5. sofern die Verwirkung von Lohnbeträgen nach
Massgabe der Bestimmung des § 134 Absatz 2
durch Arbeitsordnung oder Arbeitsvertrag aus-
bedungen wird, über die Verwendung der ver-
wirkten Beträge.

Strafbestimmungen, welche das Ehrgefühl oder die
guten Sitten verletzen, dürfen in die Arbeitsordnung
nicht aufgenommen werden. Geldstrafen dürfen die
Hälfte des durchschnittlichen Tagesarbeitsverdienstes
nicht übersteigen; jedoch können Thätlichkeiten gegen
Mitarbeiter, erhebliche Verstösse gegen die guten Sitten,
sowie gegen die zur Aufrechthaltung der Ordnung des
Betriebes, zur Sicherung eines gefahrlosen Betriebes
oder zur Durchführung der Bestimmungen der Ge-
werbeordnung erlassenen Vorschriften mit Geldstrafen
bis zum vollen Betrage des durchschnittlichen Tages-
arbeitsverdienstes belegt werden. Alle Strafgelder

-ocr page 226-

212

müssen zum Besten der Arbeiter der Fabrik verwendet
werden. Das Recht des Arbeitgebers, Schadensersatz
zu fordern, wird durch diese Bestimmung nicht berührt.

Dem Besitzer der Fabrik bleibt überlassen, neben
den im Absatz 1 unter 1 bis 5 bezeichneten, noch
weitere die Ordnung des Betriebes und das Verhalten
der Arbeiter im Betriebe betreffende Bestimmungen
in die Arbeitsordnung aufzunehmen. Mit Zustimmung
eines ständigen Arbeiterausschusses können in die
Arbeitsordnung Vorschriften über das Verhalten der
Arbeiter bei Benutzung der zu ihrem Besten getrof-
fenen mit der Fabrik verbundenen Einrichtungen, sowie
Vorschriften über das Verhalten der minderjährigen
Arbeiter ausserhalb des Betriebes aufgenommen werden.

§ 134c. Der Inhalt der Arbeitsordnung ist, soweit
er den Gesetzen nicht zuwiderläuft, für die Arbeitgeber
und Arbeiter rechtsverbindlich.

Andere als die in der Arbeitsordnung oder in den
§§ 123 und 124 vorgesehenen Gründe der Entlassung
und des Austritts aus der Arbeit dürfen im Arbeits-
vertrage nicht vereinbart werden. Andere als die in
der Arbeitsordnung vorgesehenen Strafen dürfen über
den Arbeiter nicht verhängt werden. Die Strafen müssen
ohne Verzug festgesetzt und dem Arbeiter zur Kennt-
niss gebracht werden.

Die verhängten Geldstrafen sind in ein Verzeichniss
einzutragen, welches den Namen des Bestraften, den
Tag der Bestrafung, sowie den Grund und die Höhe
der Strafe ergeben und auf Erfordern dem im § 1396
bezeichneten Beamten jederzeit zur Einsicht vorgelegt
werden muss.

§ 134d Vor dem Erlass der Arbeitsordnung oder
eines Nachtrags zu derselben ist in der Fabrik oder
in den betreffenden Abtheilungen des Betriebes be-
schäftigten grossjährigen Arbeitern Gelegenheit zu
geben, sich über den Inhalt derselben zu äussern.

Für Fabriken, für welche ein ständiger Arbeiter-
ausschuss besteht, wird dieser Vorschrift durch An-
hörung des Anschusses über den Inhalt der Arbeits-
ordnung genügt.

-ocr page 227-

213

§ 134e. Die Arbeitsordnung, sowie jeder Nachtrag
zu derselben ist unter Mittheilung der seitens der Ar-
beiter geäusserten Bedenken, soweit die Aeusserungen
schriftlich oder zu Protokoll erfolgt sind, binnen drei
Tagen nach dem Erlass in zwei Ausfertigungen unter
Beifügung der Erklärung, dass und in welcher Weise
der Vorschrift des §
IMd genügt is, der unteren Ver-
waltungsbehörde einzureichen.

Die Arbeitsordnung ist an geeigneter, allen bethei-
ligten Arbeitern zugänglicher Stelle auszuhängen. Der
Aushang muss stets in lesbarem Zustande erhalten
werden. Die Arbeitsordnung ist jedem Arbeiter bei
seinem Eintritt in die Beschäftigung zu behändigen.

§ 134/". Arbeitsordnungen und Nachträge zu den-
selben, welche nicht vorschriftsmässig erlassen sind,
oder deren Inhalt den gesetzlichen Bestimmungen zu-
widerläuft, sind auf Anordnung der unteren Verwal-
tungsbehörde durch gesetzmässige Arbeitsordnungen
zu ersetzen oder den gezetzlichen Vorschriften ent-
sprechend abzuändern.

Gegen diese Anordnung findet binnen zwei Wochen
die Beschwerde an die höhere Verwaltungsbehörde statt.

§ 134^^. Arbeitsordnungen, welche vor dem Inkraft-
treten dieses Gesetzes erlassen worden sind, unterliegen
den Bestimmungen der §§ 134a bis 134c, 134e Absatz 2,
134/" und sind binnen vier Wochen der unteren Ver-
waltungsbehörde in zwei Ausfertigungen einzureichen.
Auf spätere Abänderungen dieser Arbeitsordnungen
und auf die seit dem 1. Januar 1891 erstmalig erlas-
senen Arbeitsordnungen finden die §§ 134d und 134e
Absatz 1 Anwendung.

§ 134Ä. Als ständige Arbeiterausschüsse im Sinne
der §§ 134& Absatz 3 und 134c? gelten nur:

1. diejenigen Vorstände der Betriebs- (Fabrik-) Kran-
kenkassen oder anderer für die Arbeiter der
Fabrik bestehender Kasseneinrichtungen, deren
Mitglieder in ihrer Mehrheit von den Arbeitern
aus ihrer Mitte zu wählen sind, sofern sie als
ständige Arbeiterausschüsse bestelt werden;

2. die Knappschaftsältesten von Knappschaftsverei-

-ocr page 228-

214

nen, welche die nicht den Bestimmtrngen der
Berggesetze unterstehenden Betriebe eines Unter-
nehmers umfassen, sofern sie als ständige Arbeiter-
ausschüsse bestellt werden;

3. die bereits vor dem 1. Januar 1891 errichteten
ständigen Arbeiterausschüsse, deren Mitglieder
in ihrer Mehrzahl von den Arbeitern aus ihrer
Mitte gewählt werden;

4. solche Vertretungen, derer Mitglieder in ihrer
Mehrzahl von den volljährigen Arbeitern der
Fabrik oder der betreffenden Betriebsabtheilung
aus ihrer Mitte in unmittelbarer und geheimer
Wahl gewählt werden. Die Wahl der Vertreter
kann auch nach Arbeiterklassen oder nach beson-
deren Abtheilungen des Betriebes erfolgen.

De bepalingen in de Gew.Ord. zijn voor een groot
gedeelte aan de Oostenrijksche en Zwitser sehe wetten
ontleend. De wetgever heeft evenwel een nuttig gebruik
gemaakt van de ervaring elders opgedaan, zoodat de
Duitsche regeling veel vollediger is, dan die van zijn
naburen.

In drie soorten van ondernemingen moet een regle-
ment met door de wet omschreven inhoud
aanwezig zijn:

1°. in alle fabrieken, waarin in den regel ten minste
20 arbeiders werken. Men mist, evenals in de Oosten-
rijksche wet, een definitie van »fabriek", zoodat men
elders moet opsporen, wat onder »fabriek" en wat onder
»werkplaats" verstaan wordt. Ongelukkigerwijze zijn
niet alle schrijvers het eens en even duidelijk. Som-
migen, zooals Neukamp i) en Schenkel 2), willen op het
spraakgebruik letten en eischen, dat de inrichting de

1) Die Gew. Ord. 56 aufl. bl. 186.

2) Die D. Gew. Ord. 2e aufl. II Bd. p. 191—94.

-ocr page 229-

215

kenmerken der grootindustrie draagt, als: arbeidsver-
deeling, warenproductie, \'t arbeiden met krachtwerk-
tuigen enz. Anderen, zooals Koehne \'), letten meer op
het aantal arbeiders en merken dus alle ondernemingen
als een fabriek aan, waarin meer dan 20 arbeiders
zich met de »Be-und Verarbeitung von Gegenständen"
bezig houden. Welke criteria de juiste zijn, men zal,
zooals Bornhak terecht opmerkt, in ieder geval af-
zonderlijk moeten uitmaken, of men met een fabriek,
dan wel met een werkplaats te doen heeft. Dit staat
evenwel vast, dat de landbouw-, de handels- en trans-
portondernemingen, en de mijnbouw buiten de ver-
plichting vallen 3).

2". in de met fabrieken gelijkgestelde ondernemingen,
die § 154 al. 2 opsomt: ijzersmelterijen, timmerplaatsen,
en andere bouwwerken, werven en steenfabrieken,
bovengrondsche steen- en zandgroeven, voorzoover
deze laatste drie soorten niet slechts tijdelijk worden
geëxploiteerd. Daar § 154 er niet uitdrukkelijk bijvoegt,
dat ook in deze bedrijven in den regel 20 arbeiders
moeten werken, meent Neukamp dat dit geen ver-
eischte is, zich op de woorden der wet beroepende.
Koehneis van een tegenovergestelde meening.

1) Die Arb. ord. bl. 103—6.

2) Hirth\'s Annalen 1892 bl. 669: »Das Wesen einer Pabrik lässt
sich also nicht allgemein juristisch bestimmen"; eveneens dezelfde
»Die D. Sozialgesetzgebung" 4e aufl. 1900 bl. 73.

3) Gew. ord. § 6 noemt »Fischerei" alleen. Evenwel toont Burchardt,
Die Rechtsverhältnisse der gewerblichen Arbeiter, 1901, bl. 4 aan,
dat ook »Land- und Forstwirtschaft" in de opsomming moeten worden
opgenomen.

4) T. a. p. bl. 415 noot 4.

5) Bl. 90 en bl. 107.

-ocr page 230-

216

3°, in alle winkels, waarin in den regel ten minste
20 bedienden \') werkzaam zijn.

De verplichting rust ook op den Staat, Provincie en
andere publiekrechterlijke lichamen, voorzoover deze
een onderneming exploiteeren, die onder de hierboven
opgesomde categoriën valt (§ 155 al. 3). Er zijn evenwel
schrijvers die dit alleen toegeven, voorzoover die
ondernemingen met een fiscaal doel worden gedreven.
Anderen meenen, dat het er niet toe doet of zij ter
vervulling van publiekrechterlijke verplichtingen, dan
wel privaatrechterlijk worden geëxploiteerd.

Behalve aan deze, legt de wet nog aan andere on-
dernemingen de verplichting op een reglement te be-
zitten. Op deze laatste soort hebben de §§ 134a vlg.
evenwel geen betrekking.\'5) De §§ 120a-e gebieden den
ondernemers te waken voor de gezondheid der arbei-
ders, dat hun geen ongevallen overkomen, en dat de
goede zeden niet worden bedreigd. Volgens § 120e
kan nu de politie, de Landes-Centralbehörden of de
Bondsraad den patroon in sommige bedrijfstakken ge-
lasten, bepalingen omtrent deze onderwerpen in een
reglement samen te vatten.

In de regeling der totstandkoming van de Arbeits-
ordnung heeft de Gew.Ord. deels \'t Zwitsersche stelsel

1) § 139£ De wet noemt slechts »Gehülfen und Lehrlinge"; de
»Arbeiter" tellen hier dus niet mede.

2) Joel bl. 248. Schenkel hl. 634.

3) Koehne, A. o. bl. 91—94. Laband II, 189—203. Seydel III 395,
V, 658.

i) Koehne, A. o. noemt deze Arbeitsordnung daarom »obligatorisch"
doch niet »qualificiert".

5) Dit reglement zou men kunnen vergelijken met dat ex art. 8
van onze veiligheidswet.

-ocr page 231-

217

gevolgd, deels een nieuwe regeling in het leven ge-
roepen. Naarmate de soort van bepalingen, worden nl. de
arbeiders gehoord \') of moeten zij hunne toestemming
geven. Dit laatste geldt alleen voor de bepalingen over
de z.g.n. »Arbeiterwohlfahrtseinrichtingen" en over het
gedrag der minderjarige arbeiders buiten de fabriek.
Wellicht zal bij een herziening der Gew.Ord. dezen weg
verder worden bewandeld en ook voor den overigen
inhoud dit voorschrift worden overgenomen. § 134a
eischt, dat aan de meerderjarige arbeiders (ster s) de
gelegenheid zal worden gegeven zich over den inhoud
van een ontwerp — met uitzondering van de hierboven
genoemde soorten van voorschriften — uit te spreken.
Tegen deze onschuldige bepaling is tevergeefs een kolos-
sale oppositie door de werkgevers gevoerd, die geen
inmenging in hunne zaken wilden dulden. Indien er
op- of aanmerkingen zijn gemaakt, moeten deze — mits
op schrift gebracht — bij het reglement worden ge-
voegd, dat aan de ambtenaren wordt toegezonden.
Nadat aan de arbeiders de gelegenheid is gegeven,
zich te uiten (in welken vorm dat moet geschieden
en hoelang die gelegenheid gegeven moet worden,
deelt de wet niet mede) wordt het reglement door den
patroon opgehangen en treedt dan minstens 14 da-
gen — de wettelijke opzeggingstermijn, waarvan echter
bij contract kan worden afgeweken — na dat tijdstip

1) Leo Verkauf bl. 656 zegt er van: »So stellt sich denn der in
§ \'134c? unternommene Versuch als ein Halbheit heraus die das
Schicksal aller Halbheiten teilen wird, niemand zu befriedigen".

2) Platz VII.

3) Dit ophangen zou men met de afkondiging der wetten kunnen
vergelijken.

-ocr page 232-

218

in werking. Dit ophangen is de eenige formaliteit,
zonder welke een reglement niet wettig bestaat\');
want een goedkeuring door de ambtenaren met het toe-
zicht belast, treft men in Duitschland niet aan. Wel
ontvangen de lagere administratieve ambtenaren twee
exemplaren — een hiervan wordt in den regel aan de
Inspecteurs van den Arbeid gezonden — doch eerst
na het ophangen, dus nadat het reglement is gemaakt.
Hun toezicht is dus louter repressief; zij kunnen ten
allen tijde ingrijpen, wanneer er in het reglement met
de wet strijdige bepalingen voorkomen; hooger be-
roep staat binnen 14 dagen open op de Verwaltungs-
behörde Is het niet in strijd met de wet, dan kan
de Inspecteur krachtens de hem opgedragen taak
(Erhaltung und Anbahnung guter Beziehungen) de
verwijdering van onbillijke voorschriften verzoeken,
doch niet eischen.

Een exemplaar van het reglement behoeft den ar-
beiders niet te worden uitgereikt.

Over het rechtskarakter der in § 134a vlg. geregelde
Arbeitsordnung bestaat veel verschil van gevoelen.
Zooveel hoofden, zooveel zinnen, want bijna alle schrij-
vers hebben een eigen meening geconstrueerd. In
\'t algemeen kan men, zooals reeds werd opgemerkt,
deze opvattingen tot twee groepen terugbrengen. De

1) Aldus Koehne bl. 158; de bij hem geciteerde schrgvers zyn
van oordeel, dat behalve de »Aushang" ook nog andere vereischten
voor de werking noodzakelijk zijn, als overgave van een reglement
of stilzwijgende of uitdrukkelijke verwgzing er naar.

2) Amtl. Mitth. 1892 bl. 152.

3) Hiermede is niet te rymen, wat in de Amtl. Mitth 1893 bl. 233
wordt gezegd over de »Prüfung".

4) Platz bl. 35 en 38 noemt ze.

-ocr page 233-

219

eene ziet in deze Arbeitsordnung een privaatrechterlijk
instituut; de andere meent, dat deze Arbeitsordnung
onder het publiek recht moet worden gebracht.

Tot de eerste groep behoort o. a. Neukamp, die
twee momenten onderscheidt, nl. wanneer de arbeider
nog niet, en wanneer hij wel in dienst is getreden. In
\'t eerste geval is de Arbeitsordnung een samenvatting
der voorwaarden waaronder de patroon met hem een
contract wil afsluiten (»Vetragsentwurf"); in het tweede
geval vormt zo een bestanddeel van het arbeidscontract.
Deze privaatrechterlijke opvatting wordt gedeeld door
Joel\'), Blankenstein (bl. 121), Schäffle (bl. 100), Soet-
beer (vorwort), Oppermann (bl. 2), v. Rüdiger (bl. 4,10),
Herkner (bl. 233) e. a.

De tegenstanders dezer leer zijn onderling verdeeld.
Aan den eenen kant zijn er schrijvers, zooals Bornhak
(bl. 673), die, het publiekrechterlijk karakter op den
voorgrond stellende, beweren, dat de Arbeitsordnung
objectief recht is »welches derselbe auf Grund der
ihm gesetzlich eingeräumten Befugniss zur autonomen
Satzung kraft seiner Herrschaft über die Arbeiter
schafft." Tot dezelfde conclusie komt ook Jellinek^):
»Ausübung staatlicher Hoheitsrechte durch Private."
Aan den anderen kant staan de schrijvers, zooals Rehm,
die in de Arbeitsordnung ook een materieele wet zien,
evenwel niet uitgevaardigd krachtens een bevoegdheid
den ondernemer door het staatsgezag toebedeeld, doch
krachtens eigen recht. »In Wirklichkeit", aldus Rehm
(bl. 155), »kommt die stattgehabte Umbildung des ge-

1) Arbeiterschutzgesetz bl. 164, 166.

2) System der subj. öff. Rechte (1892) bl. 242.

-ocr page 234-

220

werblichen Arbeitsverhältnisses derjenigen Theorie am
nächsten, welche in der neueren Volkswirthschafts
lehre am wenigsten Anklang gefunden hat, der Theorie
der Feudalisierung der Industrie." Bij Bornhak c. s.
draagt de staat den ondernemer zekere wetgevende
bevoegdheid op, die dus afgeleid is. Rehm ziet in de
§§ 134a vgl. Gew. Ord. een regeling door den wetgever,
die de ondernemer reeds van te voren bezat.

Het midden tusschen deze beide richtingen houdt
Koehne, blijkbaar in navolging van Prof. Seydel,\')
waar hij op bl. 119 schrijft: »So ist die qualifizierte
Arbeitsordnung für das Verhältnis von Arbeitgeber
und Arbeiter auch fernerhin als Vertragsinhalt zu
betrachten. Indes liegt in den Theorieen Bornhaks,
Jellineks und Rehms, doch ein richtiger Kern. Allen
dreien ist darin zuzustimmen, dass unser Institut nicht
nur dem Privatrechte, sondern auch dem Verwaltungs-
rechte angehört," en op bl. 122: »Die qualificierte
Arbeitsordnung gehört dem Privatrechte und dem
Verwaltungsrechte an. Sie ist eine Verfügung einer
Privatmannes, welche für die Arbeitsverträge, die er
als Arbeitgeber abgeschlossen hat, infolge gesetzlicher
Vorschrift generellen Vertragsinhalt enthält; anderer-
seits bestehen in Hinsicht auf die Arbeitsordnung aber
auch Rechte und Verpflichtungen gegenüber Organen
des Gemeinwesens, den Verwaltungsbehörden." In zoo-
verre wijkt Koehne van de meening van Neukamp c. s.
af, dat hij er volstrekt geen »Vertragsentwurf" in wil
zien, omdat de patroon niet verplicht is, onder de
voorwaarden in het Reglement vervat, arbeiders, die

1) Bayer. Staatsrecht Bd. V bl. 712.

-ocr page 235-

221

zich aanmelden aan te nemen. ^ Wat Koehne dan wel
wil, is mij eigenlijk niet duidelijk, omdat hij elders
weer de Arbeitsordnung aanduidt als een »einseitige
kraft Gezetzes beide Vertragsparteien bindende Ver-
fügung" daarmede feitelijk de meening door Lotmar
geuit onderschrijvende. De verdediging van het pri-
vaatrechterlijk karakter schijnt met een vooropgezet
doel van practischen aard te zijn geschied; verderop
in zijn boek komt dit uit, waar hij de »Gewerbegerichte"
en niet de »Verwaltungsbehörden" bevoegd verklaart
over straffen te oordeelen. De voorstanders van het
publiekrechterlijk karakter Rehm (bl. 137 en 145) en
Apt (bl. 34) bepleiten juist de onbevoegdheid, en voor
deze consequentie, die men bij verdediging van \'t
publiekrechterlijk karakter moet aanvaarden, schrikt
Koehne terug. Hoewel dus Koehne zich bij de tegen-
standers van Rehm c, s, voegt, moet hij in hen toch
bondgenooten zien, anders zou hij de door Seydel ®)
gegeven formuleering, waarmede voor een deel ook
Rehm instemt, niet »trefflich" kunnen noemen, -)

De voorstanders van het privaatrechterlijk karakter
beroepen zich allen op de geschiedenis van de wet.
Verwezen wordt naar de Memorie van Toelichting en
de behandeling in den Rijksdag, waaruit dan moet

1) B1. 120 noot 3.

2) Bl. 121.

3) Brauns Archiv. XV bl. 112, en: Der Arbeitsvertrag nach dem
Privatrecht des deutschen Reiches Bd. I 1902 bl. 233.

4) Bl. 217 vlg.

5) Bayer. Staatsr. V bl. 712.

6) Rehm bl. 146.

7) Vergl. R. W. bl. 28.

-ocr page 236-

222

blijken, dat het \'s wetgevers bedoeling is geweest, de
Arbeitsordnung als een ontwerp-arbeidscontract te be-
schouwen, Uit de artikelen der wet leidt Rehm echter
af, dat juist het tegenovergestelde principe in de wet
ligt opgesloten. Hij geeft gaarne toe, dat de geschie-
denis aanleiding tot andere meening geeft, doch is
evenwel van oordeel, dat dit argument geen gewicht
in de schaal legt, waar art. 134c zoo duidelijk het
tegendeel uitspreekt.

Een geheel ander karakter dan tegenover de arbei-
ders, draagt het reglement tegenover de beambten,
minderjarige arbeiders, voor zoover het bepalingen
betreft, die hun gedrag buiten de fabriek regelen, en
tegenover leerlingen.

Voor beambten moet het reglement als een orde-
voorschrift (»Anweisung" bl. 134) van den patroon
opgevat worden.

Ten opzichte van minderjarige kinderen is het regle-
ment een uitvloeisel van het ouderlijk gezag, dat op
den patroon is overgegaan (bl. 135).

Voor de leerlingen is de Arbeitsordnung een »Dienst-
anweisung des Lehrherren (bl. 137) en geen les Con-
tractus. Deze uitspraken zijn van Koehne, De andere
schrijvers spreken over deze speciale verhouding
niet.

Over den inhoud der reglementen geeft de Gew.
Ord. vrij uitvoerige bepalingen in § 1346. Onder 1)
en 2) vindt men punten, die in geen enkele Arbeits-
ordnung mogen ontbreken:

a. Begin en aanvang van den gewonen werktijd en
de rusttijden voor de volwassen arbeiders (§ 138 eischt
hetzelfde voor vrouwen en jeugdige personen). Niet

-ocr page 237-

223

behoeven opgenomen te worden de dagen, waarop niet
gewerkt wordt;

ö. Tijd en wijze van afrekening en loonbetaling.
Waar het hoe langer hoe meer gewoonte wordt, dat
men volgens tarief op stukwerk arbeidt, ware het in
het belang der arbeiders geweest, indien in de Arbeits-
ordnung uitdrukkelijk naar een voor allen ter inzage
liggend tarief werd verwezen; Koehne meent, dat dit
reeds ligt opgesloten in »Art der Lohnberechnung".
De plaats der loonbetaling behoeft niet in \'t reglement
voor te komen. Indien de onderneming behoort tot
een der § 120e bedoelde (bl. 12) dan moeten ook deze
bepalingen in het reglement opgenomen worden\'),
voor het geval er meer dan 20 arbeiders in werk-
zaam zijn.

Behalve deze onderwerpen zijn er nog andere, die
alleen dan in het reglement moeten voorkomen, wan-
neer men een regeling wil treffen, die van de wette-
lijke voorschriften afwijkt, of daar andere bepalingen
aan toevoegt.

Koehne noemt deze groep de »bedingt notwendige",
de eerste groep de »unbedingt notwendige Bestimmun-
gen". Het zijn: opzeggingstermijn (Gew. Ord. § 122)
en redenen van ontslag en vertrek zonder opzegging
(Gew. Ord. § 123). Ook de straffen behooren hiertoe.
Indien de arbeiders hiermede worden bedreigd, moet
de »Arbeitsordnung" de soort en zwaarte aanwijzen,
benevens de wijze waarop, die straffen worden vast-

t\'i

1) De verschillende Bondsraadbesluiten zijn bij Neukamp Gew. ord.
te vinden: 8 Juli 1893 § 17 (bl. 616) 2 Pebr. 1897 § 15 (bl. 550)
31 Juli 1897 § 13 (bl. 555) 11 Mei 1898 § 20 (bl. 561) 28 Jan.
1899 § 17 (bl. 567).

-ocr page 238-

224

gesteld, en, voor zoover zij in boeten bestaan, de wijze
van innen en het doel, waarvoor zij besteed zullen
worden, \'t welk steeds in het belang der (d.i. alle)
arbeiders moet zijn. Om misbruiken te voorkomen,
bepaalt al. 2 van dezelfde §, dat boeten de helft van
het gemiddelde dagloon niet te boven mogen gaan,
tenzij voor bijzonder zware vergrijpen; de bedoeling
van dit voorschrift is duidelijk: men wil daardoor
beletten, dat de arbeider aan het einde der week
met leege handen naar huis gaat; doch dan had de
wet verder moeten gaan, en een bepaling opnemen,
zooals in \'t Oostenrijksch ontwerp—1895 (§ 90) voor-
komt : »Die verhängten Geldstrafen dürfen im allge-
meinen
innerhalb des Zeitraumes einer Woche, die
Höhe des halben Tagesverdienstes nicht überschreiten".
Ook valt onder deze tweede groep nog, de wijze, waarop
de gelden zullen worden besteed, die de arbeiders ver-
beurd hebben.

Het is den patroon toegestaan, behalve deze beide
groepen, allerlei andere bepalingen in het reglement
op te nemen, mits zij de »Ordnung des Betriebs" en
het »Verhalten der Arbeiter im Betriebe" betreffen.
Dit is een gewichtig voorschrift, waarin implicite een
verbod ligt opgesloten, om in de »Arbeitsordnung"
voorschriften te geven, die de handelingen der arbei-
ders buiten de fabriek betreffen, of in de fabriek, voor
zoover zij met het bedrijf niets hebben uit te staan;
een verbod alzoo, om van de arbeiders te eischen, dat
zij voor hun huwelijk de toestemming van den patroon
moeten vragen (\'t geen de afgevaardigde Stumm juist
zoo\'n goede maatregel vond!), dat zij geen lid van
een politieke- of vakvereeniging zijn, zekere couranten

-ocr page 239-

225

niet lezen, of bepaald genoemde lokalen of vergade-
ringen niet bezoeken. De Inspecteur van den Arbeid
zal zich dus tegen dergelijke bepalingen kunnen ver-
zetten, daar zij in strijd met de wet zijn.\')

Naast deze bepalingen, die te samen een gedeelte
van het arbeidscontract vormen, en de orde in de
fabriek regelen, kunneii in de Arbeitsordnung nog
bepalingen worden opgenomen over de verhouding
der arbeiders bij het gebruik van z.g.n. »Wohlfahrts
einrichtungen", echter niet zonder toestemming van
den fabrieksraad

Ten slotte mogen in de Arbeitsordnung ook nog
voorschriften voorkomen, over het gedrag der minder-
jarige arbeiders buiten de fabriek, mits ook de toe-
stemming van den fabrieksraad is verkregen.

Na deze korte opsomming van den inhoud, dient
nog met een enkel woord melding gemaakt van de
zeer gewichtige vraag, of de patroon van het voor
allen geldend reglement door afzonderlijke contracten
mag
afwijken] verschillende schrijvers ontkennen
deze bevoegdheid,omdat hierin een groot gevaar
schuilt voor het welslagen van de wettelijke regeling;
andere antwoorden bevestigend met een beroep op

1) Aldus ook Koehne bl. 233.

2) Voor de vereischten waaraan deze moet voldoen zie men § 134^.

3) Ze komen meermalen voor en stellen zoodoende de a. o. buiten
■werking, reden waarom de wet dit moest verbieden Ber. Insp. 1893
bl. 245.

4) Lotmar (Brauns Archiv. XV) bl. 111. Eebm bl. 135, Blan-
kenstein bl. 126.

5) Neukamp, Geword bl. 343 noot 6, Kritik bl. 34, Koehne A. o.
bl. 262. Erlass Preuss. Min. f. Hand. n. Gew. 27 October 1893.

15

-ocr page 240-

226

§ 134e Gew. Ord., welk beroep op scherpzinnige wijze
door Rehm wordt te niet gedaan.

Tot slot van deze § nog een enkel woord over
de
werldng der Arbeitsordnung. Hiervoor \') is er
reeds op gewezen, dat alleen het ophangen van \'t regle-
ment en \'t verstrijken van den daarin uitgedrukten
termijn de eenig noodzakelijke voorwaarde voor de
werking is, zoodat verzuimen, als het niet hooren der
arbeiders, het niet verzenden van twee exemplaren
aan de ambtenaren, het niet overhandigen van een
reglement aan den arbeider, geen civielrechterlijke,
doch alleen strafrechterlijke gevolgen hebben (Gew.
Ord. § 148 Nr. 11). De Arbeitsordnung vormt de bron,
waaruit de rechten en plichten van patroon en arbeider
worden gekend: »Der Inhalt der Arbeitsordnung ist
soweit er den Gesetzen nicht zuwiderläuft für die
Arbeitgeber und Arbeiter rechtsverbindlich" (§ 134c).
Er
Staat uitdrukkelijk bij, voor zoover niet in strijd
met de wetten (in materieelen zin), zoodat o.a. een be-
paling in strijd met een tarief contract ongeldig is,
omdat deze tegen de goede zede indruischt In zulk
een geval is dan echter niet het geheele Reglement,
doch alleen de gewraakte bepaling niet van kracht.

1) B1.

2) Aldus Lotmar bl. 109 en 110, en Der Arbeitsvertrag bl. 769
vlg. Koehne bl. 259; anders Burchardt Die Eechtverhältnisse der
gewerblichen Arbeiter 1901 § 25 bl. 86.

-ocr page 241-

a

227

§ 3. Werking der Wet.

De verslagen der Inspecteurs van den Arbeid i) staan
nog slechts over een achttal jaren ten dienste, en daar
deze over de reglementen niet bijzonder veel vermel-
den, is het niet gemakkelijk zich alleen door het lezen
van die mededeelingen een begrip te vormen van de
uitwerking der § § 134a Gew. Ord. vlg. Toch treft men
hier en daar zeer belangrijke opmerkingen aan, waar-
van er enkele hier geciteerd worden. Deze uitspraken
hebben meer waarde, wanneer men ze vergelijken kan
met de Duitsche Arbeitsordnungen. Hiertoe werd ik
in staat gesteld, doordat vele fabrikanten aan mijn
verzoek, om toezending van een exemplaar hunner
Arbeitsordnung, voldeden. (Het was een geringe
moeite op de tentoonstelling te Düsseldorf in iedere
vragenbus dit verzoek te werpen). De invoering schijnt
geene moeilijkheden te hebben medegebracht, 2) althans
men verneemt er weinig van. Meermalen deelen de
Inspecteurs mede, dat het hooren der arbeiders een
doode letter is, en dat zij met ontslag worden bedreigd,
indien zij zich tegen de Arbeitsordnung verklaren;
alleen daar, waar een flinke vakvereeniging bestaat,
kunnen de arbeiders eenigszins hun invloed doen gel-
den •■\'). Lotmar deelt zelfs mede, dat in de tarief-

1) Eigenlijk zijn de »Amtliche Mittheilungen aus den Jahres.
Berichten der Gewerbe-aufsichtsbeamten" een uittreksel uit de Ver-
slagen. Vandaar hun beknoptheid. Sinds 1899 houdt deze publicatie
op en raadplege men dus de »Jahres-Berichten".

2) Mitth. 1892 bl. 153, 1893 bl. 231; anders 1894 bl. 251, 1895
bl. 465, 1896 bl. 400.

3) Mitth. 1892 bl. 155, 1893 bl. 232.

4) Brauns Archiv. bd. XV bl. 19 noot 1 en Soziale Praxis VIII1254.

-ocr page 242-

228

overeenkomst der Stuttgarter blikslagers van 11 Aug,
1899 Nr, 7 bepaald is, dat de Arbeitsordnung ge-
zamenlijk door patroons en arbeiders moet worden
vastgesteld. Ook de fabrieksraden schijnen evenmin
veel in \'t midden durven brengen; soms worden zij
enkel opgericht met het doel om hun meening over
het reglement te uiten, en genieten weinig sympathie
Wanneer men dan ook de Arbeitsordnungen doorleest,
zou men niet zeggen, dat bij de samenstelling daarvan
rekening is gehouden met de wenschen der arbeiders,
voor het geval althans die arbeiders zich liever niet
aan handen en voeten gebonden aan hunne patroons
overgeven. Want zonder uitzondering treft men in de
reglementen harde en strenge bepalingen aan, die meer
aan een kazerne- of gevangenisreglement doen denken,
dan aan den inhoud van een arbeidscontract. Merk-
waardig is het, dat al deze reglementen op elkander
gelijken, zoodat men onwillekeurig den indruk krijgt,
dat zij van elkander zijn overgeschreven, of naar één
voorbeeld zijn gemaakt. Ook de Inspecteurs oordeelen
dat de reglementen te streng zijn
Zoo klaagt b.v,
de Inspecteur van Frankfort: »dass Wesen und Zweck
der Arbeitsordnungen noch vielfach verkannt wer-
den ;____ andere Arbeitgeber dagegen erblicken in

dieser Einrichtung eine wilkommene Handhabe gegen
die Arbeiter und suchen den Inhalt der Arbeitsordnung
dieser Auffassung entsprechend zu gestalten. Vom

1) Mitth. 1892 bl. 160, 1893 bl. 245.

2) Zij zijn niet afkomstig uit een landstreek; er z^n er uit Nürnberg,
Elberfeld, Frankfort, Stettin, Gleiwitz, Leipzig, Mannheim enz.

3) Mitth, 1892 bl. 155, 1894 bl. 253, 1895 bl. 465, 1898 bL 148.

-ocr page 243-

229

Geiste des Wohlwollens und dem aufrichtigen Bestre-
ben nach einer Verständigung mit der Arbeiterschaft,
von einer Anerkennung des Arbeiters als gleichberech-
tigten Vertragsschliessenden zeugen nur wenige Ar-
beitsordnungen." \') Om deze uitspraak met een paar
voorbeelden toe te lichten, volgen hier enkele van de
meest voorkomende bepalingen.

In alle reglementen op één na, komt als eerste artikel
een voorschrift voor, dat de arbeider een ontslagbriefje
van den vorigen werkgever moet overleggen, indien
hij in dienst wenscht te treden. Dit bewijs wordt hem
in sommige gevallen geweigerd (b.v. als hij zijn Ar-
beitsordnung niet wil teruggeven), zoodat aan zoo\'n
arbeider de gelegenheid tot werken wordt ontnomen

Niet minder verkeerd is de bepaling, ook door mij
in op één na alle reglementen aangetroffen, dat de
arbeider bij zijn vertrek het reglement moet terug-
geven. Ja, zelfs beval een reglement, dat hij zijn exem-
plaar niet mede naar huis mocht nemen; zoodoende
ontneemt men den arbeider de gelegenheid, een des-
kundige over \'t reglement te raadplegen, of na ontslag
uit den dienst zijn rechten te verdedigen.

In 30 % der reglementen stond een bepaling, dat de
arbeider verplicht was zijne medearbeiders te ver-
raden; een patroon noemde dezen plicht een »Ehren-
pflicht"! Over een dergelijke onzedelijke bepaling
klaagt ook de Inspecteur, waar hij dit artikel citeert :

1) Mitth. 1892 bl. 253.

2) Verg. het oordeel van Leo Verkauf op Ö52! (Brauns Archiv. IV).
Het voorschrift van § 125 Gew. ord. zal wel voor \'t grootste deel
schuld aan deze voorschriften z^n.

3) Mitth. 1892 bl. 178.

-ocr page 244-

230

»Wer stiehlt oder Gestohlenes verheimlicht wird sofort
entlassen und hat auf seinen rückständigen Lohn keinen
Anspruch mehr. Jeder Arbeiter ist verpflichtet die
geringste Veruntreuung sofort anzugeben, wofür der
Anzeiger, wenn sich seine Angabe als richtig erweist,
unter Verschweigung seines Namens eine angemessene
Belohnung erhält."

Ook de straffen zijn streng; zij zijn overal tot de
wettelijke grens opgevoerd. In alle reglementen wordt
met boeten gedreigd; verder wordt niet bij iedere
overtreding de straf aangegeven, doch in den meest
algemeenen zin bepaald: »Die Zuwiderhandlungen
gegen diese Arbeitsordnung und etwaige zur Ergän-
zung desselben erlassenen Specialordnungen können
mit Geldstrafe bestraft werden." De patroon kan
aldus naar willekeur beboeten, mits iedere boete lager
is dan \'t halve dagloon. Het mag betwijfeld worden,
of dit de bedoeling van de Gew. Ord. is. Stellig in
strijd met de Gew. Ord. is de bepaling, die ik in meer-
dere reglementen aantrof: »Gegen vorstehende Be-
stimmungen Zuwiderhandelnde (d.i. de geheele Arbeits-
ordnung) können vom Vorgesetzen mit Geldstrafe bis
zur Höhe des Tagelohnes bestraft werden." — Over
collectieve straffen wordt door de Inspecteurs in de
verslagen\') hier en daar geklaagd. In de door mij
onderzochte reglementen trof ik deze slechts één-
maal aan.

De meeste patroons eischen van hunne arbeiders,
dat zij, wanneer dit noodig is, overuren maken; daar-
tegenover staat, dat slechts één reglement de bepaling

1) Mitth. 1892 bl. 173.

-ocr page 245-

231

over een behoorlijke belooning opneemt; zeer velen
sluiten alle vergoeding daarvoor uit. De Badensche
Inspecteur heeft dan ook wel gelijk, als hij zegt, \')
dat de nieuwe reglementen copie van de oude zijn, en
dat zij zoo goed als niets over de rechten der arbei-
ders bevatten. Blijkbaar is het de patroons alleen te
doen, aan de strafvervolging en boeten te ontkomen.

Voor sommigen is het een welkome gelegenheid, om
met nog meer strengheid te kunnen optreden; van-
daar dat de facultatieve inhoud bijna steeds ontbreekt;
b.v. in Düsseldorf hielden van de 1494 Arbeitsordnungen
slechts 9 bepalingen in, die de wet niet voorschrijft.
Ook kwamen meermalen voorschriften voor, die er
niet in thuis behoorden, omdat zij met de »Ordnung
des Betriebs" of het »Verhalten der Arbeiter im Be-
triebe" (§ 134Ö al. 3) niets te maken hadden; zoo b.v.
het verbod om in de schafttijden elkander couranten
uit te deelen, of lijsten te laten circuleer en, gedwongen
sparen enz.

Het is voornamelijk aan het ontbreken van praeven-
tief toezicht en de rekbaarheid van de Gew. Ord. te
wijten, dat de reglementen zulke strenge en vaak on-
wettige bepalingen inhouden. Omdat alleen de »untere
Verwaltungsbehörden" een exemplaar krijgen, en deze
de fouten dikwijls over het hoofd zien, geschiedt het,
dat de Inspecteur achteraf en toevallig de onwettigheid
ontdekt.

Wanneer men nu in Duitschland de resultaten van

1) Mitth. 1892 bl. 155.

2) Mitth. 1894 bl. 253, 1895 bl. 466.

3) Mitth. 1892 bl. 177.

-ocr page 246-

232

de wet in oogenschouw neemt, en dan nog van de
Inspecteurs verneemt, dat de feitelijke toestand vaak
geheel anders is, dan men uit de reglementen zou op-
maken, \') en men vergelijkt hiermede den toestand in
Nederland, dan dient eerlijk erkend te worden, dat het
verschil niet groot is. Het zou naar mijn bescheiden
meening overweging verdienen, of het de moeite wel
waard is de wetgevende machine ten onzent in bewe-
ging te brengen om het Duitsche voorbeeld te volgen.
Ik vrees, dat dan ook ten onzent geen noemenswaardige
verandering zal plaats grijpen!

II. Bergrecht,

Het mijnrecht wordt in het Duitsche rijk door land-
wetten, en niet door een rijkswet geregeld. Vandaar,
dat ze niet overal hetzelfde zijn.

In het midden der voorgaande eeuw (1849—50)
trachtte Pruisen een algemeene mijnwet tot stand te
brengen, waarin ook bepalingen over de reglementen
voorkwamen. Zij heetten daar evenwel »Straf"- of
»Disciplinarreglement", werden door den ondernemer
opgesteld, en moesten door de ambtenaren worden
goedgekeurd. Nadat de wetgever het plan, om een
algemeene wet te maken, had opgegeven, gaf hij in de
volgende jaren voorschriften over verschillende afzon-
derlijke onderdeelen; o. a. werd in 1860 een »Special-
gesetz betr. die Beaufsichtigung des Bergbaues durch
die Bergbehörden und das Verhältnis der Berg- und
Hüttenarbeiter" afgekondigd. In deze wet werd even-

1) Mitth. 1892 bl. 179.

2) Koehne A. o. bl. 24, 34.

-ocr page 247-

233

eens van een reglement melding gemaakt, doch onder
den naam van »Arbeitsordnung". De Memorie van
Toelichting •) ontstak licht over den aard van deze
nieuwe instelling: »Mit der Einführung einfacher Ar-
beitsverträge muss aber auch die Handhabung des
Disziplin notwendig den Bergwerks-Eigentümern als
Arbeitgebern allein überlassen werden. Sie werden zu
diesem zweck Arbeitsordnungen erlassen müssen."

Uit deze woorden bleek ten duidelijkste, dat met deze
»Arbeitsordnung" alleen een dienstreglement werd be-
doeld. Ook de verklaringen bij de behandeling kwamen
deze uitspraak bevestigen. Om dien reden is het dan
ook vreemd, dat de naam »Arbeitsordnung" gekozen
is; het ware beter geweest van een »Dienstordnung"
te spreken. Door den naam liet Brassert zich ver-
leiden te beweren, dat wel degelijk in deze Arbeits-
ordnung het arbeidscontract geregeld moest worden.
Om aan deze onzekerheid een einde te maken, ver-
scheen een Ministerieele Circulaire van 13 Februari
1861 die voorschreef, dat alle bepalingen, die geen
betrekking hadden op den dienst en de orde, uit het
reglement verwijderd moesten worden, en wel, omdat
»eine Einwirkung der Bergbehörde auf den eigent-
lichen Inhalt des Arbeitsvertrages, insbesondere auf
Entlassung und Löhnung der Arbeiter" niet meer
mocht plaats hebben, sinds de wet het beginsel van
vrijheid huldigde bij het vaststellen der wederzij dsche
rechten en plichten van ondernemer en arbeider!

1) Drucks, d. Haus. d. Abg. V Leg. Per. II Session Bd. I (1860)
n«. 12 bl. 17.

2) Brassert Zeitscbr. f. d. Bergrecht II bl. 104 vlg. aangehaald
bij Koehne a. o. bl. 35; anders Bitzer bl. 6 en 7.

-ocr page 248-

234

Het weinige, dat deze Pruisische wet omtrent de
reglementen inhield, werd buiten werking gesteld,
door de invoering van een algemeene mijnwet, die
de verplichting weer \'.ophief (Allg. Bergesetz für die
Preuss. Staaten, 24 Juni 1865).

De 3e titel afd. 3, met het opschrift »Von den Berg-
leuten", wordt ingeleid door § 80, in welks 20 alinea
deze povere regeling, als men \'t zoo mag noemen,
voorkomt: »Erlassen die Bergwerks-Besitzer Arbeits-
ordnungen für ihre Werke so müssen dieselben gleich-
seitig mit der Bekanntmachung auf dem Werke zur
Kenntnis der Bergbehörde gebracht werden."

Deze wet, zegt Leo Verkauf, \') neemt een standpunt
in »der das manchester liehe Ideal der Verwirklichung
nahe bringt." Waarom dit geschiedde, vermeldt de
Memorie van Toelichting niet. Op een enkele uitzon-
dering na, volgden de verschillende Duitsche Staten
het voorbeeld van Pruisen. De bepalingen van de wet
van 1865 zijn overgenomen door Brunswijk, Sachsen—
Meiningen, Sachsen—Coburg—Gotha, Beieren, Reuss j.1.
Sachsen Altenburg, Elsass—Lotharingen, Württemberg,
Anhalt en Hessen.

Meer dan een kwart eeuw bleef deze § onveranderd,
totdat bij de wet van 24 Juni 1892 (n". 19) een regeling
getroffen is, overeenkomende met die der Gew. Ord.
Nadat Pruisen in 1892 was voorgegaan, veranderden
ook de meesten dezer Staten hunne voorschriften in den
geest van Pruisen, n.l. Brunswijk, Schwarzburg—Rudol-

1) T. a. p. bl. 655.

§ 80« vlg. De ausf. Anweisung van 27 December 1892 is te
vinden in de »Berg und Hutten Kalender" 1895 bl. 52.

-ocr page 249-

235

Stadt, Lübeck, Schwarzburg—Sondershausen, Sachsen—
Altenburg, Reuss j.1. en Sachsen—Coburg—Gotha.

Alleen Sachsen kon zich niet vereenigen met het ont-
houdingsbeginsel van Pruisen.

De Sächsische wet van 22 Mei 1851 had reeds een
regeling getroffen, die eenigermate aan een »Arbeits-
ordnung" deed denken. De wet zelf gaf een algemeen
reglement, dat voor iedere onderneming zal gelden en
den naam »Regulativ" droeg, i) terwijl aan de patroons
de uitvoering, sc de bestraffing bij overtreding, werd
overgelaten.

In plaats van zich te onthouden, zooals Pruisen,
bevat de Sachs, allg, Berggesetz van 16 Juni 1868
eenige paragraphen, die te samen een vrij volledige
regeling uitmaken, zoodat tot nu toe een behoefte aan
wijziging der wet op dit punt nog niet schijnt gevoeld.
Mag men de schrijvers gelooven, dan heeft deze wet
practisch niet veel te beteekenen,

Volledigheidshalve vermeld ik nog de wet van 22
Juni 1890 voor Baden, die een soortgelijke regeling als
Pruisen heeft,

§ 2, Inhoud der wet.

Ik zou in een herhaling vervallen, indien ik de
§§ 80a vgl, van de Pruisische wet hier weder besprak,
omdat zij gecopieerd zijn van de Gew. Ord, Daarom
volsta ik, met enkele woorden de afwijkingen aan te
geven.

In de eerste plaats is de verplichting niet afhankelijk

1) Koehne bl. 24, 26, 38.

2) Leo Verkauf bl. 653 vlg.

-ocr page 250-

236

van het aantal arbeiders; in ieder »Bergwerk" moet
een reglement zijn.

In de tweede plaats moet het loon op geheel andere
wijze worden berekend. Natuurlijk moet hier met de
eigenaardigheid van het mijnbedrijf rekening worden
gehouden, zoodat een omschrijving van § 134& Gew. Ord.
onvoldoende zoude zijn. Daar het mij te ver zou
voeren hier dieper op in te gaan, verwijs ik naar
Koehne (bl. 60, 65) en Leo Verkauf (bl. 644 vgl.), die
er uitvoerig over handelen. Het is evenmin wenschelijk,
de kleine verschillen te bespreken tusschen de wetten
der andere Staten en die van Pruisen. »Normalarbeits-
ordnungen" \') komen in het mijnrecht veelvuldig voor.
De gelijke omstandigheden leenen er zich dan ook
gemakkelijk toe. Ook worden veelal de loonen in de
Arbeitsordnung, of als bijlage daarvan, vastgesteld. 2)

In Sachsen rust de verplichting om een reglement te
hebben op ieder ondernemer, mits hij 10 arbeiders in
dienst heeft. Het ontwerp moet aan het gemeentebestuur
ter keuring worden toegezonden, die de met de wet
strijdige of al te harde strafbepalingen kan schrappen.
De wet zelf zegt niet meer, en laat de verdere uit-
voering aan een verordening over.

Deze verordening (van 2 Dec. 1868) beveelt in § 86—88,
dat iedere Arbeitsordnung door ophangen moet worden

1) In het Zeitschr. f. d. Bergrecht 34 hl. 17—45, Bd. 36 bl. 452
(nachtrag) komen ze voor. Ook in \'t Jahrbuch für den Oberberg-
ambtsbezirk Dortmund 1894 bl. 83 treft men een reglement aan,
dat in het geheele district door bijna alle mijneigenaren is ingevoerd.
Het is in 5 titels verdeeld.
I Arbeitsvertrag II Schichtzeit III Lohn-
berechnung IV Lohnauszahlung V Ordnung und Strafen.

2) Lotmar in Brauns Archiv, bl. 9 noot 1.

-ocr page 251-

237

bekend gemaakt. Een eigenaardige bepaling treft men
in § 53 aan, waar geheel in overeenstemming met de
vroegere beginselen van Staatsbemoeiing den onder-
nemer gelast w^ordt, bij overtreding van bepalingen
in het algemeen belang den arbeider te straffen. De
vrije keus wordt hem dus ontnomen. In zeker opzicht
wordt hij alzoo tot staatsambtenaar verheven.

Over de werking der »Bergordnungen" kon ik tot
mijn spijt te weinig gegevens verzamelen om hierover
in bijzonderheden te treden.

Afdeeling IV. — Belglë.

Litteratuur.

Conseil Supérieur du Travail. II® session 1893—1894—•
1895, 3® partie. Règlements d\'ateliers.

Ille session 1895—1896. Contrat de Travail.

Documents parlementaires de la Chambre des Repré-
sentants, 1894/95, no. 279. 1895/96, n". 82,130,148,150,160.

Annales parlementaires 1895/96: 27—31 Maart, 14—17,
21—24, 28—30 April.

Documents parlementaires du Sénat 1895/96, n®. 61.

Annales 2—5, 10—12 Juni 1896.

Revue du Travail. Dl. I vlg.

Rapports annuels de l\'Inspection du Travail, 1897
(III) vgl.

E. Cailleux. La législation belge sur les Règlements
d\'atelier, Paris 1900 (proefschrift).

M. Bodeux. Etudes sur le Contrat de travail, 1896.

H. Mavaut. La loi sur le Contrat de travail, Bruxel-
les 1900.

Th. Theate. Commentaire législatif de la loi du 15
Juin 1896 sur les règlements d\'atelier, Liège 1896.

C. Dupont. Les règlements d\'atelier, notice et com-
mentaire, Liège 1896.

-ocr page 252-

238

G. Abel. Loi sur les règlements d\'ateliers, commentée
avec modèles 2^ édition. Gent 1897.

E. Vandervelde. Das Gesetz vom 15 Juni 1896 über
die Arbeitsordnungen (Braun\'s Archiv. IX (1896) bl.
556 vgl.).

E. Mahain. Jahrbuch der internationalen Vereini-
gung für vergleichende Rechtswissenschaft und Volks-
wirtschaftslehre, 1897 (III) bl. 282—286.

§ 1. Geschiedenis.

Een der voornaamste bronnen van bestaan is de
Industrie. Stiefmoederlijk door de Nederlandsche Re-
geering behandeld, behoorden de klachten hierover
tot een der groote grieven die van de afscheiding
oorzaak waren. Na de scheuring kwam deze tak van
nijverheid tot grooten bloei; om den werkman be-
kommerde de wetgever zich niet »Mais," aldus Cail-
leux 1) »si l\'on avait un excellent instrument de rélè-
vement social, on resta longtemps sans le faire servir
à l\'amélioration du sort des travailleurs. Jusqu\' en
1889 la législation resta muette sur ce sujet."

Aan pogingen van de regeering, om door wettelijke
regeling in te grijpen in de verhouding tusschen werk-
gever en arbeider, heeft het echter niet ontbroken.
Na de werkstaking in 1836 in de Borinage, voorname-
lijk een gevolg van de invoering van nieuwe mijn-
reglementen te Flénu, riep een koninklijk besluit van
7 Sept. 1843 een commissie in het leven ten einde
Ȏlaborer un projet de loi sur le travail des enfants
et la police des ateliers". Een nieuwe Commissie, in
1845 benoemd, werd met hetzelfde belast. Van haren

i) T. a. p. bl. 19.

-ocr page 253-

239

arbeid was een wetsontwerp het resultaat ; hierbij bleef
het echter voorloopig, want den fabrikanten sloeg de
schrik om het hart, enkel bij de gedachte, dat Inspec-
teurs hunne fabrieken zouden binnentreden, om op
de naleving der wetten toe te zien!

Bij alle verdere gewichtige gebeurtenissen, enquêtes,
wetsontwerpen sta ik niet stil. De industrieele crisis
van 1886 kan men echter niet voorbij gaan, zonder
haar te noemen; deze toch is de aanleidende oorzaak
geweest tot het instellen van een onderzoek. Bij konink-
lijk besluit van 15 April 1886 werd een commissie van
35 leden benoemd, »chargés de s\'enquérir de la situa-
tion du travail industriel dans le royaume et d\'étudier
les mesures qui pourraient l\'améliorer." De belang-
rijke enquête, die vele treurige toestanden aan het
licht bracht, deed den Belgischen wetgever besluiten
krachtdadiger op te treden. Sedert 1887—1901 werden
niet minder dan 22 meer of minder belangrijke zgn.
sociale wetten in het Belgisch Staatsblad opgenomen."

Reglementen trof men in den aanvang der groot-
industrie niet of zelden aan; in de 2e helft der vorige
eeuw kwamen zij allengs meer in zwang, vooral ten-
gevolge van de beweging, uitgaande van de »Inter-
nationale" om den werktijd te verkorten. Waar deze
pogingen slaagden, werd als gevolg daarvan met meer
strengheid door de patroons opgetreden. De fabrikant
wenschte toch in minder tijd evenveel als vroeger te
produceeren. Maatregelen als verbod van rooken, ver-
bod zich van de werkplaats te verwijderen, voorschrift

-ocr page 254-

240

om vijf minuten voor het luiden van de bel op de
fabriek te zijn en dergelijke, eischten een korte samen-
vatting in een Reglement. Teneinde zooveel mogelijk
onrechtvaardigheden en onbillijkheden te keeren, die
door de groote gestrengheid der reglementen de werk-
lieden te veel zouden neerdrukken, eischten de Bel-
gische rechters, dat de arbeiders kennis van het regle-
ment hadden kunnen nemen, althans stilzwijgend bij
de overeenkomst zich er aan hadden onderworpen.
Een paar voorbeelden van deze jurisprudentie vinden
hier een plaats.

De conseil de prud\'hommes te Verviers stond een
beroep op het fabrieksreglement aan een industrieel
niet toe, daar het, hoewel gedeponeerd ter griffie van
den voornoemden Conseil, met het witten van de fabriek
was verdwenen en niet meer was opgehangen (vonnis
van 25 Mei 1877). In een vonnis van 14 Maart 1888
werd een patroon veroordeeld tot schadevergoeding
aan 6 werklieden, omdat hij die op staanden voet had
ontslagen; een beroep op zijn fabrieksreglement, dat
het tegenovergestelde bepaalde, hielp hem niet, daar
het reglement, hoewel \'t ter griffie gedeponeerd en in
de fabriek was opgehangen, niet behoorlijk zichtbaar
was; men had \'t Reglement van de Ziekenkaserover
heen gehangen.

Voor de mijnen was deze materie niet geheel en al
ongeregeld Reeds het Keiz. decreet van 3 Januari
1813 sprak in art. 30 van »Forde établi" en bedreigde

1) Bodeux bl. 64, Cailleux bl. 74.

2) Bodeux 67, Cailleux bl. 75, Cons. Sup. 270, 339, 360, 404.

3) Fortuijn. Verzameling III 583.

-ocr page 255-

B8B

241

den werkman, die deze overtrad met straf. Het Kon.
Besl. van 28 April 1884 verving deze regeling. Art. 71
al. 2 luidde aldus: »L\'ordre établi pourra être formulé,
dans un règlement qui sera soumis à l\'approbation
de la députation permanente les ingénieurs entendus."
Een reglement, dat door deze autoriteiten was goed-
gekeurd, kwam, als men mag gelooven, wat de lieer
Isaac hierover in den Conseil Supérieur \') zeide, in
geen enkele mijn voor. Er stond »pourra" in de slot-
alinea en daar men liever geen inmenging en toezicht
van de députation permanente wenschte, bleef het artikel,
wat betreft de verplichting om een mijnreglement in
te voeren, een doode letter. Wel eischte o.a. de Trib.corr.
van Charleroi (bevestigd door de Cour d\'Appel van
Brussel), dat indien een mijndirecteur een orde had
vastgesteld, al was dit dan ook niet formeel in een
reglement geschied, toch voor de geldigheid dezer
ordre établi de députation-permanente zijn goedkeuring
moest hebben verleend.

Bij de enquête van 1886 werden vele klachten ver-
nomen: o. a. boeten, gesteld op te laat komen, weg-
blijven, onordelijkheid, verdwenen vaak in den zak der
patroons ; de werkman moest het reglement aannemen,
zonder het zelfs te kennen ; ontslag kon den werkman
terstond worden gegeven, terwijl hij verplicht v/as zijn
patroon 14 dagen tevoren den dienst op te zeggen.

De wet van 13 Dec. 1889 over den arbeid van vrou-

1) T. a. p. bl. 70.

2) Trib. corr. de Charleroi 18 Maart 1893. J. des trib 1893 n". 961.
Cour d\'appel de Bruxelles 14 Juin 1893. J. des trib 1893 n». 990.
Cons. Sup. 361.

8) Eép. écrites au Questionnaire \'2042—2048,2054,2056,57,2061.

14

-ocr page 256-

242

wen en kinderen, legde a. h. w. aan den patroon een
indirecte verplichting op tot \'t vaststellen van een
arbeidsreglement. Art. 11 luidt : »Les chefs d\'industrie,
»patrons ou gérants, sont tenus de faire afficher dans
»leurs ateliers, à un endroit apparent, les dispositions,
»de la présente loi, les règlements généraux pris pour
»son exécution, les règlements particuliers concernant
»leur industrie et le
règlement d\'ordre intérieur de leur
Ȏtablissement.

»Ce dernier document est déposé au greffe du Conseil
»de prud\'hommes, au secrétariat du Conseil de l\'Indu-
»strie et du travail et au secrétariat de la Commune
»dont relève leur établissement."

Niettegenstaande twee ministerieele circulaires (22
Dec. 1890 en 10 Febr. 1891) op deze bepaling de aandacht
vestigden, en op uitvoering aandrongen, bleef zij slechts
op papier bestaan en had niet de minste uitwerking.

De geschiedenis van de wet op de arbeidsreglementen
is in den beginne verbonden aan die van de wet, rege-
lende het arbeidscontract.

Evenals ten onzent in de Ontwerpen Drucker en
Cort van der Linden de reglementen terloops worden
aangeroerd, om eenige waarborgen tegen misbruiken
in \'t leven te roepen, werd ook in het eerste ontwerp
(\'t z.g.n. ontwerp—v. Berchem) het arbeidscontract be-
treffende, op een dergelijke wijze over deze materie
gehandeld. De Commissie in 1891 door den Min. van
Justitie Le Jeune benoemd, om het arbeidscontract te
bestudeeren, nam in art.
2bis van haar ontwerp eenige
bepalingen op. \')

1) Mavaut bl. 6.

-ocr page 257-

243

Zonder ze verplicht te stellen eischte het ontwerp,
dat de door den patroon vastgestelde reglementen,
werden opgehangen in de fabriek, terwijl aan ieder
werkman tegen een schriftelijk bewijs een exemplaar
moest worden gegeven. Boetebepalingen werkten niet,
alvorens te zijn goedgekeurd door de députation per-
manente.

Nadat het op enkele punten was gewijzigd, diende
de Minister Le Jeune het bij de Kamer in, waar het
echter niet in behandeling is gekomen.

Aan den Conseil supérieur du Travail werd vervol-
gens de opdracht gegeven een bijzondere studie van
de arbeidsreglementen te maken. Een Commissie uit
zijn midden werd belast dezen arbeid voor te bereiden,
wie het gewenscht voorkwam een onderzoek in te
stellen naar den feitelijken toestand en het oordeel
der belanghebbenden te vernemen.

Te dien einde verzocht zij den koning de Conseils
de l\'Industrie et du Travail en de Conseils de Prud\'-
hommes bijeen te roepen om bij dit onderzoek behulp-
zaam te zijn.

Aan beide Conseils werd een uitgebreide vragen-
lijst ter beantwoording gezonden. De 10 hoofdvragen,
waarvan sommige een aantal ondergeschikte vragen
inhielden volgen hier:

I, Y a-t-il lieu de déclarer obligatoire la rédaction
d\'un reglement écrit sur l\'ordre de la fabrique?

IL A quels établissements industriels y a-t-il lieu
d\'imposer cette obligation?

III. Faut-il imposer l\'obligation de préciser au dans
le règlement moins certains points déternimés, sans
préjudice du contenu facultatif?

-ocr page 258-

244

IV. Y a-t-il lieu d\'inscrire dans la loi elle-même
certaines dispositions auxquelles le règlement ne puisse
pas déroger?

V. Y a-t-il lieu d\'imposer le règlement écrit?

VI. Y a-t-il lieu de régler par la loi le mode de
confection du règlement?

VII. Serait-il utile et possible d\'arriver à établir un
règlement type pour les établissements de la même
industrie d\'une région? Au moins sur certains points ?
si oui, comment y parvenir?

VIII. La loi doit-elle exiger du chef d\'industrie la
tenue d\'un état détaillé des ouvriers qu\'il emploie?

IX. Fournissez-nous quelques types de règlement de
votre région?

X. Avez-vous d\'autres mesures à proposer en cette
matière? Lesquelles?

De antwoorden, die niet minder dan 235 bladzijden
vullen, werden, met een Rapport van den Heer V.
Brants en een Ontwerp van wet, \') door de Speciale
Commissie opgesteld, aan den Conseil Supérieur over-
gelegd.

In vijf zittingen werd dit ontwerp uitvoerig bespro-
ken. Op een na waren alle leden van den Conseil
Supérieur overtuigd van de wenschelijkheid, dat door
de wet aan bedrijfshoofden zou worden voorgeschreven,
een reglement samen te stellen, waarin het arbeids-
contract zou zijn geregeld.

Niet zoo eensgezind dacht men over de drie volgende
belangrijke questies. In de eerste plaats moest worden

1) Zie de tekst bl. 256.
f) Bl. 259—393.

-ocr page 259-

MM

245

uitgemaakt, aan welke patroons de hierboven genoemde
verplichting door de wet zou worden opgelegd. De
Commissie had voorgesteld in art. 1 aan de »exploita-
tions industrielles où sont occupés au moins cinq
ouvriers ainsi que dans toutes celles où sont employés
des moteurs mécaniques" \') zulks voor te schrijven.
Door sommige leden werd tevergeefs een poging ge-
daan om ook de entreprises agricoles op te nemen.

Meer succes hadden eenige leden met hun amende-
ment om uitdrukkelijk den staat, de provincie en de
gemeente de verplichting in art. 1 uitgedrukt, op te leg-
gen. De minderheid, die de opneming expressis verbis
ontraadde, deed dit niet, omdat zij \'t ongewenscht
achtte, dat de staat aan denzelfden plicht was onder-
worpen, doch, omdat zij meende, dat deze plicht reeds
voldoende uit de woorden van \'t ontwerp kon worden
opgemaakt.

Een tweede zeer belangrijke twistvraag kwam bij
de behandeling van art. 3c ter sprake.

Het debat liep over de vraag of men het boetestelsel
zou verbieden, dan wel of men het zou toelaten onder
toevoeging van voorschriften ter afsnijding van mis-
bruiken. Niettegenstaande verscheidene leden met
warmte de afschaffing der boeten bepleitten, konden
zij de vergadering niet overtuigen.

De laatste en misschien wel de meest belangrijke
questie, •\'\') was de vaststelling van het Reglement. De
Commissie had voorgesteld, dat de patroon het zou

1) Conseil superieur II 385.

») Conseil Sup. 3U5—325, Cailleux, 125—129.

8) Cons. Sup. bl. 326 vlg.

-ocr page 260-

246

ontwerpen en de Inspecteur van den arbeid het van een
»visa" zou voorzien; deze formaliteit mocht hij alleen
weigeren, ingeval het reglement bepalingen inhield
strijdende met de wetten. Verscheidene amendementen
trachtten zooveel anogelijk de nadeelen te temperen,
die verbonden waren aan het vaststellen door den
werkgever alleen. Het lid Denis waagde nog een poging
om de vergadering over te halen, te besluiten tot vast-
stelling door patroon en arbeiders in gemeen overleg ;
deze mislukte evenwel.

Het resultaat van den arbeid van den Conseil Supé-
rieur du Travail was een wetsontwerp van 10 artikelen. \')
Als gevolg van dezen arbeid diende de Minister Nys-
sens 18 Juli 1895 een wetsontwerp van 22 artikelen
bij de Kamers in. In de Memorie van Toelichting zette
hij de redenen uiteen, waarom de Regeering zich voor
\'t grootste gedeelte met de inzichten van den Conseil
Supérieur kon vereenigen. — Ook hij verdedigde het
beginsel, dat de patroon alleen het reglement heeft
vast te stellen. »Maître de 1\'établissement qu\'il a
créé, libre de supprimer s\'il le veut le chef d\'industrie
a aussi le droit d\'y instituer l\'organisation et la dis-
cipline qu\'il juge nécessaires à la condition de ne pas
contrevenir à des dispositions légales."

In art. 1 nam zij echter ook de »entreprises commer-
ciales" op onder de werkgevers, die verplicht zouden
zijn een reglement vast te stellen; het minimumgetal
van 5 arbeiders werd echter tot 10 verhoogd, met de

1) Conseil Supérieur bl. 407.

2) Gedr. stukken 1894/95 n». 279.

3) Memorie v. toel. bl. 3.

-ocr page 261-

247 .

mogelijkheid om bij K. B. de wet op inrichtingen met
minder werklieden toepasselijk te verklaren.

Het Rapport der Centrale Sectie, i) uitgebracht door
De Guchtenaere, 28 Januari 1896, was vol lof over dat
ontwerp en prees de Regeering zeer, dat zij voortging
»de serie voortreffelijke sociale wetten" te volmaken.
De amendementen, die de Commissie voorstelde, waren
ook niet ingrijpend en betroffen détailzaken, meest van
redactioneelen aard.

Voordat het wetsontwerp in behandeling kwam,
wijzigde de Regeering het eenigszins ; zij nam o. a. in
een nieuw artikel (6) een bepaling over het règlement-
type op. Minder gelukkig was de wijziging van art, 2 ;
hierin werd de soort van bepalingen opgesomd, welke
elk reglement moest inhouden; de aanvang van dit
artikel luidde in het eerste ontwerp : »Le règlement
d\'atelier doit indiquer"; de Regeering voegde er aan
toe : »dans la mesure que comporte la nature de l\'entre-
prise", aldus veel kracht ontnemende aan \'t gebod in
artikel 1 neergeschreven.

Na deze grondige voorbereiding kwam de wet in de
openbare zitting van 27 Maart 1896 in behandeling ;
het ontwerp had over het algemeen een gunstig ont-
haal. Ook de uiterste linkerzijde, die zich bij monde
van Anseele uitsprak, zag de voordeelen niet over het
hoofd : »Messieurs, Ie projet de loi que nous discutons
»est un nouveau-né présenté au baptistère parlemen-

1) Rapport, gedr. stukken 1895/96 n». 82.

2) Zie de text bij Cailleux bl. 157-163.

3) Annales parlementaires de la Chambre des Représentants pag.
991, 1004, 1041, 45, 61, 77, 91, 1107, 24, 43, 59, 82, 89 en 1221.

4) Bl. 1057.

-ocr page 262-

248

»taire. Son Papa, c\'est M. Nyssens; son parrain, c\'est
»M. de Gnchtenaere; sa mère n\'est pas ici; elle est à
»sa besogne, c\'est la classe ouvrière et c\'est elle qui a
»obligé le législateur bourgeois à la féconder. L\'enfant
»a assez bon air ; il n\'est pas trop faible, pas trop fort,
»il n\'a pas les cheveux noirs de papa, il n\'a pas les
»cheveux rouges de maman: il est d\'une rose tendre;
»l\'union entre l\'ecarlate et le lait-battu. On pourrait
»l\'appeler Jean Passable, Pierre Entre-Deux, mais nous
»le recevons cependant avec bonheur, et nous sommes
»ici, sur les bancs de l\'entrême gauche, 29, pour le
»bercer sur nos genoux et le défendre au besoin.

»Qu\'apporte-t-il comme dragées? L\'anarchie dans
»l\'atelier, l\'arrogance ouvrière, la défaite patronale et
»la ruïne de l\'industrie? Non, l\'enfant apporte cette
»idée simple et juste: Ouvriers et patrons, cessez de
»vous combattre tâchez de vous entendre. Vous y
»gagnerez tous et la société pourra marcher paisible-
»ment dans la voie du progrès."

Voor de beraadslaging op de artikelen een aanvang
nam, lichtte de Minister nogmaals het tweeledig doel
toe: voorkomen en oplossen van geschillen door het
op schrift stellen van de hoofdpunten van het contract.

Van de amendementen, die ingediend waren, bespreek
ik slechts de voornaamste. Bij art. 1 stelde Janson
voor, den Staat, evenals in Duitschland, te onderwerpen
aan de wettelijke verplichting, terwijl Vander velde
wilde, dat de Wet met 1900 toepasselijk zou zijn op
alle ondernemingen van vijf of meer arbeiders; dit
laatste amendement werd, nadat de Regeering het had
overgenomen, als 2e alinea aan artikel 1 toegevoegd.
Het voornaamste bezwaar van den Minister Nyssens,

-ocr page 263-

249

waarom het voorstel—Janson werd verworpen, was,
dat Inspecteurs van den arbeid niet hun Chef mochten
kunnen controleeren; bovendien was er voldoende
garantie, dat bij den Staat geen redenen tot klachten
zouden rijzen! Noch het amendement—^Vandervelde \')
om alle boeten te verbieden, noch dat van Denis
om het stelsel van voorwaardelijke boeten, die bij goed
gedrag worden teruggegeven, in te voeren, kon een
meerderheid in de Kamer verwerven. Het spreekt van
zelf, dat art. 6 niet werd aangenomen, dan nadat Denis
had getracht de denkbeelden, die hij ook reeds in den
Conseil Supérieur had verdedigd, in de Wet op te
nemen.

Ten einde zooveel mogelijk de naleving der Wet te
verzekeren, stelde Vandervelde voor, dat men in art.
14 achter \'t woord »locaux".... zou voegen, »quelque
soit Ie nombre des employés". Nadat het in eerste
lezing was aangenomen, werd het bij de eindstemming
verworpen, die 5 Mei 1896 plaats had.

De Senaat behandelde het Ontwerp in de zitting
van 3—12 Juni. Rapporteur was de senator Cooreman.
Een gelijke poging als in de Kamer was gedaan, om
den Staat in art. 1 op te nemen, mislukte; eveneens
\'t voorstel, dat ieder werkman bij zijn in dienst treden
een exemplaar van het Reglement moest ter hand
gesteld worden. Vele nieuwe gezichtspunten werden
echter in het Belgisch Hoogerhuis niet geopend. De
eindstemming had 12 Juni plaats. Drie dagen later
verscheen de Wet, onder den titel van »Loi sur les
règlements d\'ateliers" in het Staatsblad.

1) Gedr. stukken 1895/96 n". 1.30 bl. 89.

2)

n». 150 » 93.

-ocr page 264-

250

§ 2, Inhoud van de Wet.

loi sur les règlements d\'atelier du i5 juin 1896.

Art. 1er. — Dans les entreprises industrielles et commer-
ciales, ainsi que dans les services des provinces et des com-
munes, qui emploient dix ouvriers au moins, un règlement
d\'atelier écrit doit être arrêté de la manière prévue par
la présente loi.

Cette obligation peut être étendue par arrêté royal aux
entreprises qui emploient moins de dix ouvriers. Elle le sera,
avant l\'an 1900, aux entreprises qui emploient cinq ouvriers
au moins.

Sont exceptées les entreprises agricoles, ainsi que les
entreprises industrielles et commerciales où le chef d\'entreprise
ne travaille qu\'avec son ménage ou des membres de sa
famille habitant avec lui, ou dont les ouvriers doivent être
considérés comme domestiques ou gens de la maison.

Le règlement d\'atelier doit être rédigé soit en français,
soit en flamand, soit en allemand ou en plusieurs de ces
langues, de manière qu\'il soit compris par tous les ouvriers
attachés à l\'entreprise.

Art. 2. — Le règlement d\'atelier doit indiquer dans la
mesure que comporte la nature de l\'entreprise:

1°. Le commencement et la fin de la journée de travail
régulière, les intervalles de repos, les jours de chômage
réguliers ;

2". La manière dont le salaire est déterminé et notamment
si l\'ouvrier est rétribué à l\'heure, à la journée, à la tâche ou
à l\'entreprise;

30. Lorsque l\'ouvrier est rétribué à la tâche ou à l\'entre-
prise, le mode de mesurage et de contrôle;

4". Les époques du payement des salaires.

Si les ouvriers ne séjournent dans les locaux de l\'entre-
prise que pour y prendre des matières premières ou y remettre
le produit de leur travail, l\'indication du i" ci-dessus est
remplacée par celle des jours et heures où les locaux leur
sont accessibles.

Art. 3. — Là où l\'entreprise le comporte, le règlement
d\'atelier doit encore indiquer:

-ocr page 265-

251

i". Les droits et les devoirs du personnel de surveil-
lance, le recours ouvert aux ouvriers en cas de plainte ou
de difficultés:

2°. Les fournitures qui sont faites à l\'ouvrier à charge
d\'imputation sur le salaire;

30. Si un préavis de congé est exigé, le délai du congé
ainsi que les cas où le contrat peut être rompu sans préavis
par l\'une ou l\'autre des parties;

4". S\'il existe des pénalités ou amendes, la nature des
pénahtés, le taux des amendes et l\'emploi qui en est fait.

Art. 4. — D\'autres pénalités ou amendes que celles
prévues par le règlement ne peuvent être appliquées.

Les pénalités ou amendes doivent être notifiées à ceux
qui les ont encourues le jour même où elles sont infligées,
ou, en cas d\'empêchement, le plus tôt possible. Elles sont
renseignées dans un état qui contient, en regard des noms
des ouvriers punis, la date et le motif de la punition ainsi
que la nature de la pénahté ou le chiffre de l\'amende.

Cet état doit être ratifié avant la paye par le chef ou par
un directeur de l\'entreprise. Il doit être montré aux inspecteurs
du travail à toute réquisition.

Art. 5. — Un arrêté royal peut prescrire que, dans des
catégories d\'entreprises déterminées, le règlement d\'atelier
indiquera en outre:

i Les règles spéciales adoptées en vue d\'assurer la salubrité,
la sécurité, la moralité et les convenances;

2". Les premiers soins qui seront donnés aux ouvriers en
cas d\'accident.

Art. 6. — Dans les six mois de la promulgation de la
présente loi, le Roi convoquera les sections des Conseils
de l\'industrie et du travail, aux fins de rédiger, en s\'ins-
pirant de l\'usage, des règlements-types conformes aux pres-
criptions des articles qui précèdent.

Art. 7. — Avant d\'entrer en vigueur, tout règlement
nouveau ou tout changement à un règlement ancien doit
être porté à la connaissance des ouvriers par voie d\'affiche.

Pendant huit jours au moins à partir de l\'affichage, le
chef d\'entreprise tient à la disposition de ses ouvriers un
registre ou cahier où ceux-ci peuvent, soit individuellement,
soit, le cas échéant, par leurs représentants au conseil d\'usine

-ocr page 266-

252

ou à toute autre délégation analogue, consigner les observa-
tions qu\'ils auraient à présenter.

Les ouvriers peuvent, dans le même délai, adresser indivi-
duellement et par écrit leurs observations à l\'inspecteur du
travail du ressort. L\'inspecteur transmet ces observations au
chef d\'entreprise, dans les trois jours de la réception.

Les observations doivent être signées par les ouvriers;
toutefois, lorsque ceux-ci en auront exprimé le désir, leurs
noms ne pourront être ni communiqués, ni divulgués.

Modifié ou non, le règlement ou le changement au règle-
ment entre en vigueur quinze jours après l\'affichage. Le chef
d\'entreprise a le droit de prolonger ce délai, dont la durée
totale ne peut toutefois jamais être supérieure à deux mois;
lorsqu\'il est fait usage de cette faculté, le projet affiché doit
mentionner la date de l\'entrée en vigueur.

Le chef d\'entreprise envoie au Conseil de prud\'hommes
et à l\'inspecteur du travad un exemplaire du règlement ou
du changement au règlement devenu définitif.

Art. 8. — Tout règlement ou tout changement au règle-
ment doit porter l\'attestation, dîàment signée par le chef
d\'entreprise, de la consultation régulière des ouvriers con-
formément à l\'article 7 de la présente loi.

Art. 9. — Le règlement ou les usages antérieurs subsistent
jusqu\'à la mise en vigueur du nouveau règlement d\'ateHer.

Toutefois, si le règlement doit contenir, conformément à
l\'article 5, des règles spéciales concernant la salubrité, la
sécurité, la moralité et les convenances, ces règles, par déro-
gation à l\'article 7, ahnéa 5, entreront provisoirement en
vigueur dès le jour de l\'affichage.

Art. 10. — Les règlements faits conformément à la
présente loi Hent les parties pour toute la durée de l\'enga-
gement, tant dans les dispositions obligatoires prévues ci-dessus,
que dans les dispositions facultatives qui y seraient jointes
en vue d\'établir les conditions du contrat de travail.

Art. ii. — Le règlement est et reste affiché dans les
locaux de l\'entreprise, à un endroit apparent.

Tout ouvrier a le droit d\'en prendre copie.

Les noms et résidences des délégués du Gouvernement
pour l\'inspection du travail sont affichés au-dessous du règ-
lement d\'atelier.

-ocr page 267-

253

BBB

Art. 12. — Les chefs d\'entreprise soumis à la présente
loi tiennent un état exact de leur personnel ouvrier, suivant
un modèle dressé par radministration.

Art. 13. — Un arrêté royal déterminera les entreprises
dans lesquelles un exemplaire des lois et arrêtés relatifs à
la salubrité et à la sécurité doit être mis par le chef d\'entre-
prise à la disposition des ouvriers.

Le même arrêté indiquera les lois et arrêtés compris dans
cette obligation.

Art. 14. — Les délégués du Gouvernement pour l\'inspec-
tion ont la hbre entrée dans les locaux affectés à l\'entreprise.
Ils surveillent l\'exécution de la présente loi et constatent
les infractions par des procès-verbaux faisant foi jusqu\'à
preuve contraire.

Une copie du procès-verbal sera, dans les quarante-huit
heures, remise au contrevenant, à peine de nuUité.

Art. 15. — Seront punis d\'une amende de 26 à 1,000 fr.
les chefs d\'industrie, patrons, directeurs ou gérants qui ne
seront point pourvus d\'un règlement dans les délais légaux,
ou qui auront faussement certifié la consultation réguHère
de leurs ouvriers.

Seront punis d\'une amende de 25 à 500 francs les chefs
d\'industrie, patrons, directeurs ou gérants qui auront omis de
comprendre dans leurs règlements une ou plusieurs des
dispositions prévues par les articles 2, 3, 1°. et 2^. 5 et 8.

Dans les cas ci-dessus, la peine sera encourue à nouveau
lorsque l\'auteur de l\'infraction aura négligé de se conformer à
la loi dans les trois mois de la condamnation contradictoire
ou de la signification du jugement de condamnation par
défaut.

Art. 16. — Seront punis d\'une amende de 26 à 200 fr.
les chefs d\'industrie, patrons, directeurs ou gérants qui con-
treviendront aux articles 4, 11, 13 et 24 de la présente loi.

Art. 17. — Les chefs d\'industrie, patrons, directeurs ou
gérants qui auront mis obstacle à la surveillance organisée
en vertu de la présente loi, seront punis d\'une amende de
26 à 100 francs, sans préjudice, s\'il
y a Heu, à\'application des
peines comminées par les articles 269 à 274 du Code pénal.

En cas de récidive dans les douze mois à partir de la
condamnation antérieure, la peine sera doublée.

-ocr page 268-

254

Art. i8. — Le chapitre VII et l\'article 85 du livre ler
du Code pénal sont applicables aux infractions prévues par
la présente loi.

Art. 19. — L\'action publique résultant d\'une infraction
aux dispositions de la présente loi se prescrit par un an.

Art. 20, — Les chefs d\'industrie sont civilement respon-
sables du payement des amendes prononcées à charge de
leurs directeurs ou gérants.

Art. 21. — Les arrêtés royaux qui auraient pour objet
d\'étendre l\'obligation du règlement d\'atelier à des entreprises
occupant moins de dix ouvriers, indiqueront Téponque de
leur mise en vigueur et le délai qui sera laissé aux chefs
d\'entreprise pour se conformer aux prescriptions légales.

Disposition iransHoire.

Art. 22. — Les chefs d\'entreprise ont un délai qui prendra
fin le 31 décembre 1897 pour rédiger ou modifier leurs
règlements d\'atelier conformément à la loi.

Dispositions additionnelles.

Art. 23. — La disposition ci-après est ajoutée à la suite
du premier alinéa, i". de l\'article 7 de la loi du 16 août
1887 portant réglementation du payement des salaires des
ouvriers : »ainsi que du chef d\'indemnités pour malfaçon,
emploi abusif de matériaux, ou détérioration de matériel,
matières premières ou produits".

Art. 24. — Le total des amendes infligées par jour à
l\'ouvrier ne peut dépasser le cinquième de son salaire
journalier.

Le produit des amendes doit être employé au profit des
ouvriers.

De wet heeft geen algemeen règlement aan den werk-
gever willen opdringen. »La plus grande liberté sera
laissée à tous de donner à leur règlement la souplesse
voulue pour l\'adopter aux nécessités spéciales de leur
industrie" \'). Zij wil evenmin een regeling treffen van

1) Verhaegen, Eevue générale, 4896, p. 218.

-ocr page 269-

255

de verhoudingen tusschen patroon en arbeider \') ; dat
doet het arbeidscontract. De Rapporteur van den Senaat
noemt de wet dan ook »moins une loi de réglemen-
tation qu\'une loi de publicité" of zooals Brants
m. a. w. zegt: »C\'est plutôt une loi de police qu\'une
loi de droit civil"

Op welke ondernemingen heeft nu de wet betrekking ?
Art. 1 geeft op deze vraag het antwoord. Alle werk-
gevers bij wie 10 of meer (sedert 1900 is dit getal 5)
arbeiders in dienst zijn, moeten dus een arbeidsregle-
ment invoeren. Van deze verplichting zijn evenwel
vrijgesteld: de Staat, om redenen reeds in § 1 ge-
noemd; 2°. de entreprises agricoles, daar de aard
van den arbeid een geheel andere is dan in de industrie
(al. 3 art. 1) en in de 3\'>. plaats het hoofd van het huis-
gezin, dat slechts met zijne kinderen of leden van zijn
gezin arbeidt (al. 3 art. 1).

Het is van belang op te merken, dat ook de patroons,
die huisarbeid doen verrichten (confectie b.v.) een
reglement moeten bezitten, dit blijkt nog ten overvloede
uit de slotalinea van art. 2 : »si les ouvriers ne séjour-
nent dans les locaux de l\'entreprise...." Daargelaten,
dat het dikwijls zeer lastig zal zijn uit te maken, of
iemand behoort tot de leden van het gezin, levert de
uitlegging van het woord »ouvriers" meer moeielijkheid
op ; volgens de verklaring van den Minister Nyssens =)

1) Daarom is, naar myne bescheiden meening, art. 24 dan ook
niet op zijn plaats in deze wet.

2) Ann. du Sénat \'1895/96 pag. 405—406.

3) Eapport bl. 239.

4) K. B. 31 Mei 1899. Eevue du Travail 1899 bl. 662.

5) Ann. pari. 1895/96 p. 1120.

-ocr page 270-

256

zijn »ouvriers" »tous les travailleurs qui exercent
une profession manuelle", dus handwerkslieden; verder
sprekende om deze definitie toe te passen, verklaarde
hij, dat b.v. een tramkoetsier wel, een conducteur niet,
een kok \') wel, een kellner geen »ouvrier" is. Jammer,
dat het amendement van den Heer Colfs om ook
de employés in art. 1 op te nemen, niet is aangenomen ;
dan hadden ook de winkelbedienden, evenals in Duitsch-
land, en tal van andere arbeiders van de voordeelen
der wet geprofiteerd!

»L\'obligation du reglement écrit" leest men in de
Memorie van Toelichting »implique l\'obligation d\'y
insérer les dispositions essentielles qui sont inhérentes
à tout contrat de travail. Il est donc logique que la
loi qui impose le règlement indique les clauses qu\'il
doit nécessairement contenir". Zien wij dan, wat de
wet over den
inhoud, der reglementen zegt. Volgens
de meeste schrijvers kan men drie soorten van be-
palingen onderscheiden. In art. 2 meenen zij een impe-
ratief in art. 3 een facultatief voorschrift op te merken,
terwijl art. 5 eenige punten opsomt die, indien een
Konk. Besl. dit voorschrijft, opgenomen moeten worden.
Dat het oorspronkelijk inderdaad de bedoeling van de
Regeering was, een dergelijk onderscheid tusschen
art. 2 en 3 te maken, mag men gerust afleiden uit de
formuleering in het eerste ontwerp. In de vorige §
zeide ik reeds, dat de verandering minder gelukkig
was. Nadat echter de Regeering zich liet verleiden om

1) Zie het vonnis der fcribcorr. de Bruxelles. Eevue du Travail 1902
p. 632.
ï) Abel pag. 6.
3) Mem. V. toel. bl. 1 en 2.

-ocr page 271-

257

na de woorden »doit indiquer" te schrijven »dans la
mesure que comporte la nature de l\'entreprise" dunkt
mij is het verschil tusschen art 2 en 3, wat betreft
het imperatieve en facultieve, vervallen, want mij ont-
gaat ten eenenmale het verschil tusschen laatstge-
noemde uitdrukking en die van art. 3: »La où l\'entre-
prise le comporte, le règlement d\'ate lier doit encore
indiquer". In deze opvatting sta ik niet alleen; in de
Kamer vroeg Woeste, waarom in de beide artikelen
niet dezelfde uitdrukking werd gebezigd, waarop de
Minister ten antwoord gaf: L\'article 3 n\'est donc pas
conçu dans un esprit différent de article 2" \'), Het
behoeft geen betoog, dat er veel aan de waarde van
het wettelijk voorschrift is ontnomen, nu er niet meer
bepaalde punten in het reglement moeten voorkomen;
wie te beoordeelen heeft of de »natuur van het
bedrijf" medebrengt, dat deze of gene bepaling in
\'t reglement opgenomen moet worden, is niet in de
wet uitgemaakt, »Ce sont les tribunaux", zegt Abel,
»qui sont juges de la question de savoir si l\'entreprise
comporte telle ou telle prescription réglementaire".
De opvatting evenwel, dat alleen de patroon kan be-
slissen, wat zijn bedrijf medebrengt, vindt in België
stellig ook verdedigers ; anders zou Dumont -) niet
zooveel moeite doen om die »opinion erronée" te be-
strijden, Alle onderwerpen afzonderlijk te bespreken,
zou te ver voeren. Volstaan wij met ze op te sommen :
begin en einde van den arbeidsdag, schafttijden en
rustdagen, de wijze van loonbepaling : uurloon, dagloon,

1) Ann. pari. 1895/96 1159, 1160.

2) T. a. p. bl. 15-18.

17

-ocr page 272-

258

stukwerk of aangenomen werk, in de beide laatste
gevallen de wijze van meten en controle (het tarief
van \'t stukwerk behoeft niet in \'t reglement opgenomen
te worden ; dat zou toch zeer wenschelijk zijn !) en
de tijd van loonsbetaling ; tot zoover art. 2. Vervolgens
de rechten en plichten van \'t opzichterspersoneel, be-
roep in geval van klacht, de leveringen, die den arbeider
op korting verstrekt worden, indien een opzeggings-
termijn wordt geëischt de tijd daarvan en de gevallen
waarin op staanden voet \'t contract kan worden ver-
broken en, zoo er straffen of boeten bestaan, de wijze
van straffen, de hoogte en \'t gebruik der boeten.

Een korte bespreking van het boetestelsel mag hier
niet ontbreken. Na hetgeen bij de behandeling der
geschiedenis hierover is gezegd, beperk ik mij den
inhoud mede te deelen van art. 4, waarin waarborgen
worden gegeven tegen de vele misbruiken, die alom
voorkwamen. Vooreerst mogen geen straffen of boeten
worden toegepast, dan die in \'t reglement zijn aange-
geven; voorts moeten deze denzelfden dag, dat zij zijn
opgelegd, of bij verhindering zoo spoedig mogelijk,
medegedeeld worden aan den gestrafte, zij worden in
een staat opgeteekend, met opgave van datum, reden
der bestraffing, de soort van straf, of \'t bedrag der
boete; deze staat moet door den patroon voor de be-

k

1) De Revue du Travail Dec. 1902 deelt mede, dat een voorstel
tot wijziging van deze bepaling is ingediend. Het voorstel ge-
teekend door Verhaegen c.s. houdt in om bij stuk of accoord werk
het tarief als bijvoegsel bij het reglement ter kennis van de arbeiders
te brengen. Wyzigingen treden 14 dagen na de aankondiging in
werking, terwijl op het tarief de bepalingen van de wet toepasselijk
zijn behalve art. 7 en 8 (zitting van 5 Mei 1902 Chambre des
Représentants n». 152 bl. 1-3).

-ocr page 273-

259

taling worden goedgekeurd en op verzoek aan de
Inspecteurs van den arbeid worden getoond. Het totaal
bedrag der boeten per dag mag het een vijfde gedeelte
van het dagloon niet te boven gaan. Daar deze bepa-
ling algemeen voor alle arbeiders geldt, onverschillig
of er door hun werkgever een reglement moet worden
gemaakt of niet, heeft men haar onder de overgangs-
bepalingen in art. 24 opgenomen. De boeten moeten in
\'t belang der arbeiders worden besteed.

De derde soort bepalingen worden in art. 5 aange-
troffen; een Kon. Besl. kan aan sommige bedrijven
voorschrijven, dat het reglement bovendien zal inhou-
den de regels, die moeten worden in acht genomen,
om de gezondheid, veiligheid en zedelijkheid te ver-
zekeren en de eerste maatregelen, die ter verzorging
van ongevallen moeten worden aangewend. De inhoud
van dit voorschrift vertoont veel overeenkomst met
art. 8 van onze Veiligheidswet, alhoewel onze wet
alleen op de veiligheid betrekking heeft.

Een verbod, om bepalingen, strijdig met de belangen
der arbeiders, op te nemen, treft men nergens aan;
toch is dit een bedenkelijke leemte, die zoowel in de
Kamer als in den Senaat werd gevoeld. In eerstgenoemd
lichaam stelde Smeets, teneinde aan deze bezwaren
tegemoet te komen, voor \'), dat het den patroons ver-
boden zou zijn, boeten op te leggen voor politieke of
godsdienstige feiten; een dergelijke bepaling vond de
Minister overbodig, omdat »un tribunal ne confirmerait,
1\'application d\'une amende infligée dans des parreilles
conditions". In den Senaat waren het Picard en Janson, 2)

1) Abel p. 19.

2) Ann. S. Sénat 1895/96 p. 410, 52, 58, 83, 85, 88.

-ocr page 274-

260

die deze arbeidersbelangen tevergeefs trachtten te ver-
dedigen tegen de aanranding door een autocratisch
patroon, door \'t voorstellen van \'t volgend amende-
ment : »Le reglement énonce qu\'il est interdit au patron
de renvoyer l\'ouvrier ou de le menacer de renvoi
à prétexte de ses opinions politiques ou religieuses
ou de la manifestation ou de l\'expression de telles
opinions."

Over de wijze van vaststellen het volgende : »Finale-
ment," zegt Theate \') »le système du règlement con-
tractuel ne fut pas admis par la législature. Celui-ci
reste donc dans la loi une
oeuvre patronale^\'.

Wel heeft de Belgische wetgever gevoeld, dat een
dergelijke absolute macht van den patroon tot mis-
bruiken aanleiding zou kunnen geven ; daarom riep hij
de medewerking in van de Conseils de 1\'industrie et
du travail en de arbeiders. De eerste verstrekken, door
het samenstellen van een »règlement-type", den patroon
een leiddraad, waaruit hij kan overnemen of weglaten,
wat hem goeddunkt.

»Wat zal er gebeuren, vroeg Janssens in de Kamer,
als die règlements-types voorschriften in strijd met de
wet inhouden?" 2) »Daarop zullen," luidde het antwoord
van den Minister, de artikelen van het B. W. toepas-
selijk zijn betrekkelijk ongeoorloofde overeenkomsten."
Ware het nu niet beter geweest dat de Minister een
preventief stelsel van controle had voorgestaan, door
de règlements-types op het Ministerie of elders te laten
nazien? Mij dunkt een officieele leiddraad, waarvan

1) T. a. p. p. 57.

Ann. pari. 4895/96 p. 1182, 83.

-ocr page 275-

261

men niet eens weet of ze wel overeenkomstig de wet
is, verdient weinig aanbeveling.

De werklieden worden verzocht hun medewerking
te verleenen door hunne op- of aanmerkingen ter ken-
nis van den patroon of Inspecteur van den arbeid te
brengen. Daartoe wordt hun de gelegenheid gegeven,
terwijl ieder nieuw reglement of nieuwe bepaling ge-
durende ten minste 8 dagen moet worden opgehangen,
in een klachtenboek hunne bezwaren op te teekenen;
zij mogen, wanneer zij dit liever wenschen, zich ook
schriftelijk tot den Inspecteur van den arbeid wenden
(deze moet op verzoek hunne namen geheim houden),
die hunne aanmerkingen dan ter kennis van den pa-
troon brengt.

De aldus tot stand gekomen reglementen worden ter
griffie van den Conseil de prud\'hommes gedeponeerd
en aan de Inspecteurs van den arbeid gezonden. Daar
elk preventief of represtief toezicht ontbreekt, bieden
ze geen waarborgen, dat de inhoud niet met de wetten
in strijd is.

In \'t 1® ontwerp werd dan ook met \'t oog daarop
een »visa" van den Gouverneur geëischt, alvorens ze
in werking traden. Toen de regeering voor de vereen-
voudiging der samenstelling deze bepaling introk, zeide
Denis in de Kamer zeer terecht: »Le visa constituait
un controle moral exercé avant l\'intervention du juge,
sur la légalité des dispositions réglementaires. Lui sup-
primé, il serait facile d\'introduire dans le règlement
des dispositions illégales." \')

Wat is nu de kracht van een reglement naar de

1) Ann. pari. 1068, 1167/69.

-ocr page 276-

262

voorschriften der wet opgemaakt? Art. 10 houdt in,
dat alleen de bepalingen, die het arbeidscontract be-
treffen, partijen binden. Dienovereenkomstig zegt Prof.
Brants in zijn rapport,\') dat een voorschrift waarin
het lidmaatschap van een Vereeniging verboden wordt,
geen kracht bezit daar dat niet tot het arbeidscon-
tract behoort. Wij betwijfelen, of allen het met den
Hooggeleerde eens zijn; daarom ware het beter geweest
dergelijke clausulen te verbieden.

Het reglement moet opgehangen worden, terwijl de
arbeider er afschrift van mag nemen, zegt art. 11. In
de Kamer werd \'t amendement Vandevelde—Gambier,
voorschrijvende, dat elk arbeider bij zijn in dienst
treden een reglement ontvangt, verworpen, terwijl wij
reeds in § 1 zagen, dat hetzelfde in den Senaat ge-
schiedde.

De overige artikelen bevatten uitvoerige maatregelen,
poenale sanctis en overgangsbepalingen, die voor ons
doel van minder gewicht zijn, en daarom stilzwijgend
voorbij worden gegaan.

§ 3. Werking van de wet.

Met 1 Januari 1898 trad de wet in werking. Het
tijdsverloop is dus nog te kort om een juist oordeel
over de uitwerking te kunnen vellen. Toch heeft het
zijn nut in enkele trekken de bevindingen van de
Inspecteurs van den Arbeid, in de Rapports annuels
te vinden, weer te geven.

1) Cons. Sup. p. 255.

Aldus ook Rapp. ann. d\'insp. d. trav. 1900 bl. 170.
3) Ann. pari. 994, 1186, 1187.

-ocr page 277-

263

Voordat hiertoe wordt overgegaan, dient van de maat-
regelen tot uitvoering van de wet, melding te worden
gemaakt. Allereerst het Kon. Besl. van 4 Sept. 1896, een
uitvloeisel van art. 5. Het bestaat uit slechts 4 artikelen,
waarvan het eerste vier categoriën bedrijven aanwijst,
die veiligheidsmaatregelen in hunne reglementen moe-
ten opnemen, het tweede aan ondernemingen met
minstens 100 werklieden voorschrijft, de eerste hulp bij
ongelukken aan te geven, terwijl het derde een 18tal
bedrijven opsomt, waarvan het reglement maatregelen
ter bevordering der gezondheid moet bevatten." i)

Wat betreft de règlements-types het volgende. Over-
eenkomstig art. 6 van de wet, riep de koning de Con-
seils de l\'Industrie et du Travail tegen 1 September
1896 bijeen. Het resultaat van hun arbeid is een
verzameling modellen, die door het Ministerie van
Arbeid en Nijverheid zijn gedrukt en verkrijgbaar
gesteld. Overeenkomstig de verdeeling der bedrijven
in 16 categoriën over de Conseils de l\'Industrie et du
Travail zijn deze modellen in 16 bundeltjes verschenen.
Ieder van deze bundeltjes bevat meerdere règlements-
types. Ik zeide bij de behandeling van art. 6 reeds,
dat controle gewenscht zoude zijn, opdat er geen
»voorbeelden" zouden worden uitgegeven, waarvan de
navolging geen aanbeveling verdient, wegens den met
de wet strijdigen inhoud. Deze eisch van toezicht is

1) Twee ministeriëele circulaires van 12 Oct. 1896 en 20 Aug. 1897
ga ik met stilzwijgen voorbij.

2) Dit is niet de eenige keer, dat de C. d. l\'Ind. et du Trav.
modellen ontwerpen. Ook ter uitvoering van art. 43 van de wet
regelende \'t arb. contr. zijn zij bijeengeroepen om een overzicht te
geven van de usances van \'t arb. contr.

-ocr page 278-

264

echter des te meer gegrond, nu Prof, Ernest Mahain
te Luik mij persoonlijk mededeelde, dat er inderdaad
verscheidene bepalingen in de règlements-types voor-
komen, die tegen de artikels van de wet indruischen ;
merkwaardig is dan ook de waarschuwing, die op den
titel van iederen bundel duidelijk te lezen staat, van
den volgenden inhoud :

»Le renvoi à la loi du 15 Juin 1896, qui est repro-
»duite à la fin de la présente brochure, indique que
»la disposition du règlement annotée parait défectueuse
»ou in suffissante au regard de l\'article ondes articles
»mentionnés au bas de la page,

»L\'administration et not amment l\'inspection du tra-
»vail n\'assument aucune responsabilité à raison des
»annotations, pas plus que du chef de la publication
»même des règlements,"

De onwettige bepalingen zijn dus gesignaleerd; men
zoekt echter tevergeefs, hoe de werkgever dan wel
moet handelen, om zich naar de voorschriften der wet
te gedragen.

Nadat ik ten slotte heb vermeld, dat het Koninklijk
Besluit van 31 Mei 1899 \') de wet van 15 Juni 1896 op
alle ondernemingen van ten minste 5 arbeiders heeft
toepasselijk verklaard, kan ik overgaan tot een bespre-
king van de Rapporten der Inspecteurs van den arbeid.

Niettegenstaande de wet van 1897 nog niet in wer-
king was getreden, trof men in de Rapporten van dat
jaar van vier der negen Inspecteurs reeds eenige
mededeelingen, betreffende ons onderwerp aan.

1) Eevue du Travail 1899 bl. 662.

Rapports annuels de l\'Inspection du Travail 3me année (1897)
pages 20, 52, 78—80, 157.

-ocr page 279-

265

Allen klaagden er over, dat de werkgevers de vast-
stelling zoo lang mogelijk hadden uitgesteld; de
Inspecteur der 4® Inspectie (Gent) zei, dat hij onge-
veer 300 règlements-types op verzoek heeft verzonden,
dat echter de meeste reglementen, die hij ontving, op
het eerste gezicht bepalingen inhielden, in strijd met
de wet. Bij denzelfden ambtenaar waren van de werk-
lieden geen aanmerkingen ingekomen; wel bij dien
der 3® Inspectie, voornamelijk om over den korten tijd
voor de bestudeering van \'t ontwerp-reglement (8 dagen)
hun beklag te doen.

Het rapport over 1898 \') bevat voor \'t eerst de op-
merkingen van alle 9 Inspecteurs over de invoering
en werking der wet.

Allen deelen mede, dat veelal nog een reglement
ontbreekt, waar het aanwezig moest zijn, en dat bijna
zonder uitzondering de ontvangen reglementen niet
overeenkomstig de wet zijn opgesteld. »Mais," zegt de
Inspecteur van Brabant, »nous pouvons néanmoins
déclarer que cette loi est entrée dans les moeurs, et
qu\'elle sera sous peu respectée dans son intégralité."

Het meest wordt geklaagd over de slechte naleving
van art. 7 (het hooren der arbeiders); de Inspecteur
van \'t district Mons schijnt dat echter geen doodzonde
te vinden. »En général, lezen wij, •\'\') la loi est bien
respectée; les dispositions d\'ont on constate le plus
souvent l\'absence sont celles____qui ont le caractère

1) E. Ann. 1898, 21—23, 56—60, 94—96, 117-120, 142—146,
156, 175, 197—98, 219. 1899, 20, 52, 85, 105, 129, 145, 174, 190,
216, 280.

2) E. Ann. 1898 bl. 21.
3\') E. Ann. 1898 bl. 156.

-ocr page 280-

266

de simples formalités, comme l\'attestation que le règle-
ment a été soumis aux ouvriers____"

Door de arbeiders wordt bij de Inspecteurs zelden of
nooit aangifte gedaan van bepalingen in een ontwerp-
reglement, waarmede zij zich niet kunnen vereenigen ;
afgezien van \'t feit, dat dit hun toch zeer weinig zou
baten, ligt de reden hiervan natuurlijk in de angst
van ontslagen of onaangenaam behandeld te worden.
»Au dire des ouvriers," aldus een der Inspecteurs, ")
»il y a eu beaucoup de critiques entre travailleurs et
s\'il y en a eu peu qui ont fait usage de la faculté que
leur confère l\'article 7 de la loi, c\'est par crainte
d\'être soupçonnés et renvoyés."

Nu staat er wel in de wet, dat de Inspecteur de
namen van den klagenden arbeider geheim moet hou-
den; doch zonder dat de Inspecteur die mededeelt,
weet ieder patroon zeer goed, welke arbeiders zich
niet neerleggen bij alles, wat hij hun voorschrijft.

Verschillende Inspecteurs wijzen op een leemte in
de wet; deze schrijft voor, dat ieder patroon een
reglement aan hem moet zenden, zij heeft echter de
poenale sanctie vergeten, zoodat onwillige patroons
niet te vervolgen zijn.

Resumeerende kan men in het algemeen constateeren,
dat weinig verzet is ontmoet bij de invoering, die echter
verre van volledig is. Van \'t hooren der arbeiders en
\'t kunnen klagen bij den Inspecteur, is echter bitter
weinig terecht gekomen.

De verslagen over 1899 zijn veel minder uitvoerig.
De klacht over \'t ontbreken der reglementen is niet

1) E. Ann. 1898 bl. 144.

-ocr page 281-

267

meer zoo algemeen. Zoo zegt de Inspecteur van Ant-
werpen \') : »Un reglement d\'atelier existe actuellement
dans tous les établissements déjà visités et qui occupent
plus de 10 ouvriers" ; terwijl die van Courtrai zijn
verslag aanvangt -) met »Les règlements d\'atelier sont
entrés dans les moeurs." »La loi est appliquée sans
difficulté dans notre district," schrijft de Inspecteur
van het 7® district. De klacht over het niet naleven
van art. 7 blijft aanhouden. Hierbij komt, dat, waar
de arbeider een enkele maal van zijn recht om aan
den Inspecteur te schrijven, gebruik maakt, deze aan
de meest onbillijke bepalingen niets kan veranderen,
zoolang zij niet met de wet strijden.

De laatste verslagen, over 1900, loopen over een
veel grooter aantal ondernemingen, daar het K. B. van
31 Mei 1899 met 1 Januari 1900 in werking was ge-
treden. Het schijnt den Inspecteurs veel moeite te
kosten, de patroons met een gering aantal arbeiders
(van 5—9) op de hoogte te brengen, van hetgeen de
wet hun voorschrijft; alom leest men klachten over
hun weinige ontwikkeling (»des gens assez peu lettrés"
etc.), waardoor de wet door die lieden niet wordt be-
grepen. »Néanmoins ®) je crois, quant à moi, pouvoir
déclarer, sans crainte d\'être démenti par mes collègues,
que la plupart des petits patrons ne voient dans
l\'obligation du règlement qu\'une pure formalité dont

i ;
\' I

I \' >

! \'i

Hîl

1) E. Ann. 1899 bl. 52.
î) E. Ann. 1899 bl. 129.

3) E. Ann. 1899 bl. 131.

4) Ann. 1900 bl. 6, 52, 83, 117, 137, 169, 192, 205, 226, 295.

5) E. Ann. 1900 bl. 52.

I ;

f

I i

\' i ».

-ocr page 282-

268

ils ne comprennent ni le sens ni la portée véritable,"
aldus de Inspecteur van Leuven. Weinig bemoedigend
is ook de conclusie van den Inspecteur van Antwer-
pen \') : »L\'impression générale que nous avons retirée
de notre mission relative à l\'exécution de cette loi est
l\'indifférence dans la quelle elle a laissé le patron aussi
bien que l\'ouvrier. L\'ouvrier ne semble avoir vu que
le seul bénéfice de l\'article 24, qui limite au cinquième
du salaire journalier le maximum de l\'amende dont il
peut désormais être frappé. Le patron n\'a le plus sou-
vent visé qu\'à posséder un règlement tout au plus cor-
rect, qui puisse le mettre à l\'abri des pénalités prévues
par les articles 15 à 22 de la loi." Met dit oordeel staat
hij niet alleen; eenige personen deelden mij, toen ik
over de resultaten der wet met hen sprak, mede, dat
de wet weinig of geen verandering in de verhouding
tusschen de arbeiders en de patroons heeft teweeg-
gebracht; een oud-Inspecteur van den arbeid te Luik
wees mij op den aanhef van art. 2 »dans la mesure que
comporte la nature de l\'entreprise", en zeide, dat deze
uitdrukking veel te elastisch was. Prof. Mahain be-
treurde het, dat men de employés had buitengesloten.

Van de portée van art. 7 schijnen vele industrieelen
nog weinig begrip te hebben : »Le plus grand nombre
d\'observations verbales ou écrites ont été consacrées
à l\'exécution de cet article 7 de la loi, qui est bien le
plus mal et le plus diversement interprété par les
industriels."

Het beperken van \'t maximum der boete heeft een

1) R. Ann. 1900 bl. 84.

2) B. Ann. 1900 bl. 83.

-ocr page 283-

269

eigenaardig gevolg gehad. Luisteren wij naar hetgeen
de Inspecteur van het 6® district mededeelt : »Dans un
tissage où les amendes étaient parfois fortes et nom-
breuses, on les a supprimées et remplacées par un
système de primes. Autrefois l\'ouvrier qui manquait
un demi-jour ou un jour entier, subissait une amende
de 1 franc ou de 2 francs; actuellement, le tisserand
qui atteint au bout de la semaine un salaire de 14
francs reçoit une prime de 3 francs et celui qui, atteint
20 francs reçoit une prime de 5 francs. Un tisserand
qui s\'absente soit un jour ou un demi jour, est sûr de
ne pas atteindre le salaire exigé pour recevoir une

prime____Le patron trouve que le système des primes

est préférable à celui des amendes, l\'ouvrier travaillant
plus vite et s\'absentant moins pour atteindre une
prime. Des ouvriers m\'avaient déclaré que les salaires
d\'autrefois avaient été diminués en proportion des

primes accordées; ceci a été nié par le patron____"

Het valt niet te loochenen, dat de patroon op deze
wijze de wet ontduiken kan. "Want al schenkt men nu
geloof aan de ontkennning van dezen patroon, de
mogelijkheid bestaat toch, dat het loon wel naar ver-
houding wordt verminderd en in dat geval de boete
slechts in naam veranderd en wordt omgedoopt in »niet
verdiende premie", terwijl inderdaad de zaak op den
ouden voet wordt voortgezet!

M

De vraag, \') of de industrie- en ambachtscholen, die
hun producten verkoopen, onder de wet ressorteeren,
door een der Inspecteurs aan den Minister gedaan,
werd in ontkennenden zin beantwoord.

1) R. Ann. 1900 bl. 192.

-ocr page 284-

270

Hiermede gaf ik in korte trekken een uittreksel
uit de Rapporten der Inspecteurs. Veel lof heeft geen
dezer ambtenaren voor de uitwerking der wet. Het
resultaat weegt niet op tegen de verbazende toename
der administratieve werkzaamheden.\') Dat zij hun best
gedaan hebben om zooveel mogelijk uitvoering aan de
wet te geven, en met tact zijn opgetreden, mag blijken
uit het volgende staatje, opgemaakt uit de verschillende
afleveringen der officieele Revue du Travail.

Afgelegde be-
zoeken.

Proeessen-
verbaal.

Percentage der
processen verbaal
op de afgelegde
bezoeken.

1898 2)

2670

80

3,37 «/o

1899

7287

43

0,59 %

1900

9067

59

0,64 %

1901

7729

73

0,97 %

Afdeeling V. — Rusland.

Ook bij Rusland wil ik een oogenblik stilstaan, om
de sociale wetgeving en in \'t bijzonder de arbeids-
reglementen in oogenschouw te nemen. Want al klinkt
het misschien vreemd, ook in Rusland zijn wetten, die
de arbeiders moeten beschermen. De opeenhooping van
vele arbeiders in fabrieken en werkplaatsen dagteekent
eerst van later tijd; dit neemt niet weg, dat reeds

1) E. Ann. 1900 bl. 170.

2) Van af 1 Juni 1898.

-ocr page 285-

271

voor twee eeuwen door Czaar Peter den Grooten al het
mogelijke is gedaan om de grootindustrie te begunstigen
en tot bloei te brengen, i) Toch duurde het nog tot
in het midden der 19e eeuw eer men van een eenigszins
ontwikkelde grootindustrie in Rusland kon spreken.

Vooral de opheffing der lijfeigenschap in 1861 bracht
een geweldigen ommekeer te weeg. »Die Aufhebung der
Leibeigenschaft hat eine Revolution in der Produk-
tion des Russischen Reiches hervorgerufen. Was die
Staatsgewalt Russlands bis zum Jahre 1861 nicht ver-
mochte, das vollbrachte die freie Arbeit; die Chine-
sische Mauer, die Russland von der West-Europäischen
Kultur trennte, wurde eingerissen". Met enkele
cijfers wordt in Braun\'s archiv ■\'\') de enorme uitbrei-
ding der grootindustrie duidelijk voor oogen gesteld.
Uit deze statistiek blijkt, dat er in 1866 slechts 26
fabrieken bestonden waar 1000 of meer arbeiders werk-
ten, terwijl in 1894 dit aantal was geklommen tot 68
(waaronder 8 met meer dan 5000). Het aantal arbeiders
in deze fabrieken te samen bedroeg respectievelijk
40.848 en 173.994.

Deze veranderde productiewijze deed, evenals dit
elders geschiedde, een fabrieksproletariaat ontstaan,
dat, hoewel ongeorganiseerd, gevaren voor de maat-
schappelijke orde opleverde. De Russische Regeering
trachtte dus door verschillende wettelijke bepalingen
tegen te gaan, dat de fabrieksarbeiders tot nog grooter
ellende zouden vervallen, hetgeen tenslotte op verzet

1) Dr. G. J. Eosenberg. Zur Arbeiterschutzgesetzgebung in Euss-
land, 1895.

2) Eosenberg, t. a. p. bl. 23.

3) De XII bl. 476.

-ocr page 286-

272

in allerlei vormen moest uitloopen; tevens wilde zij
echter een gezonde arbeidersbeweging belemmeren,
omdat in het autocratische Rusland, dergelijke actie
niet geduld kon worden, i).

Deze wetten dateeren eerst van 1882. Langen tijd
had men aan de voorbereiding besteed. In 1859 was
een Commissie benoemd, die de toestanden der indus-
trieele arbeiders moest bestudeeren en maatregelen
zou beramen, om de misbruiken tegen te gaan. Een
ontwerp werd door haar opgesteld, dat als basis voor
de latere ontwerpen, die door de verschillende Com-
missiën werden uitgewerkt, heeft gediend. De indus-
trieele crisis, die na den Russisch—Turkschen oorlog
in Rusland was uitgebroken en als gevolg daarvan
de woelingen der arbeiders, dwong tenslotte de Regee-
ring niet langer te talmen, zoodat eindelijk in 1882 de
eerste wet tot stand kwam, die op den kinderarbeid
betrekking had. Deze werd gevolgd door eene van
1884 op het onderwijs der fabriekskinderen en de
arbeidsinspectie en eene van 1885 ter regeling van den
nachtarbeid van vrouwen en kinderen, totdat tenslotte
een wet van 3 Juni 1886 de verhouding van den werk-
gever en zijn arbeiders regelde. Hierin zijn ook
bepalingen opgenomen over het onderwerp, dat ons
bezig houdt. De latere wetten van 1890, \'91, 93 \'en \'97

1) Peter v. Struve toont dit tweeledig karakter in Brauns Archiv IX
bl. 303 duidelijk aan.

ï) Kosenberg, pag. 34. Dr. Dementjefif, Die Kussische Fabrikgesetz-
gebung. Brauns Archiv. Dl. III, p. 285.

3) Dementjefif, bh 302.

4) Dementjefif, bl. 307.

-ocr page 287-

273

brengen in de regeling der reglementen geen wijziging;
ik laat ze dus buiten bespreking.

In § 142 \') volg. bevat de wet vrij uitvoerige bepa-
lingen over de fabrieksreglementen. Als men bedenkt
dat grove misbruiken op dit gebied bij het onderzoek
naar de toestanden aan het licht waren gekomen
dan is het te begrijpen, dat dit onderwerp niet onge-
regeld kon blijven.

Alleen in fabrieken moet een reglement aanwezig zijn.
In de eerste jaren golden deze bepalingen slechts voor
enkele gouvernementen, thans evenwel voor geheel Eu-
ropeesch Rusland. •\'\') Door den patroon opgesteld, moet
het door den fabrieks-inspecteur worden goedgekeurd
en daarna in de fabriek worden opgehangen. Een
exemplaar wordt aan de arbeiders niet ter hand gesteld,
doch in het controleboekje, dat hun, volgens § 134 en
137 binnen 7 dagen, moet worden uitgereikt, behoort
o.a. een uittreksel uit het reglement voor te komen.

Vooral de verplichte inhoud is zeer omvangrijk:

1". aanvang en einde van den arbeidstijd (afzonder-
lijk voor volwassenen en kinderen) met aantal en den
duur der schafttijden, en den arbeidstijd op Zon- en
feestdagen.

2". opgave der feestdagen, waarop niet wordt gewerkt.

3". de voorwaarden en duur van den arbeid, en voor
de arbeiders, w^onende in lokalen grenzende aan de

1) Bodeux en Rozenberg citeeren nog de wet-, volgens de oude
nummering der paragraphen. Hunne werken verschenen echter in
1895 en \'96, toen reeds de nieuwe nummering had plaatsgevonden.
Zij schijnen daarvan evenwel geen kennis te hebben genomen!

2) Verg. Bodeux, p. 176.

3) Koehne, Arbord bl. 46 noot 4.

17

-ocr page 288-

274

fabriek, de voorwaarden en duur van de afwezigheid.

40. voorwaarden tot het gebruik maken van de in-
stellingen in het belang der arbeiders (badkamers,
zalen, etc.)

5". tijden voor \'t schoonmaken der machinen en ge-
reedschappen, opruimen der fabrieken enz.

6". verplichtingen der arbeiders ten opzichte van het
handhaven der orde en goede zeden in de fabriek.

7". voorzorgsmaatregelen in acht te nemen bij het be-
dienen der machinen, \'t omgaan met licht en vuur enz.

Boeten en loonaftrekken waren vóór 1886 buiten-
sporig hoog en bedroegen vaak 40"/u van het verdiende
loon. In vele zaken dienden ze tot vergoeding van
schade, die bij het bedrijf werd geleden. \') Aan deze
schandelijke gebruiken stelde de wet paal en perk door
een regeling der §§ 143—52. Alleen voor slecht werk,
verzuim en ordeverstoring mag de patroon boete op-
leggen. Wat onder deze drie uitdrukkingen verstaan
moet worden, zegt de wet zelf; het bedrag der ge-
zamenlijke boeten mag niet meer dan V3 van het ver-
diende loon bedragen, \'t geen toch nog een zeer hoog
bedrag kan worden genoemd. Opdat de oude prac-
tijken niet zouden kunnen voortbestaan, eischt de wet,
dat de boeten ten bate der arbeiders worden besteed,
en in een register, dat ter inzage der Inspecteurs ligt,
worden aangeteekend.

Dit zijn in \'t kort de voornaamste bepalingen over
de reglementen. Omdat de strafvoorschriften er niet
in behoeven te worden opgenomen, en eerst, nadat
reeds de arbeider in dienst is getreden, hem een extract

1) DemeiitjefF in Brauns Archiv III, p. 303.

-ocr page 289-

275

uit het reglement zal worden overhandigd, komt
Koehne tot de volgende beschouwing \') »So ist in Russ-
land die Arbeitsordnung fast ausschliesslich Hilfsmittel
zur Ueberwachung des Fabrikbetriebes durch die
Staatsbehörde; ihre Funktion als lex contractus und
Hilfsmittel für den Arbeiter zur "Wahrung der eigenen
Rechte tritt durchaus zurück."

Of nu deze wet wordt uitgevoerd, dan wel of zij,
zooals zoovele andere Russische wetten, slechts op
papier bestaat, ik durf het niet met zekerheid zeg-
gen, Rusland ligt ver weg en de censuur belet zooveel
mogelijk, dat klachten tot ons komen. Wel deelt De-
mentjeff mede, — en hij kan op de hoogte zijn, —
dat door de fabrikanten in Moskou tegen deze wet
een hardnekkige strijd is aangebonden, die tenslotte
den bekenden fabrieksinspecteur Prof. Janshui noopte
zijn ontslag te nemen.

Ik betwijfel, of de Russische regeering en de In-
specteurs zich beijveren om aan de wet streng de
hand te houden, als men kennis neemt van een geheim
schrijven, dat ik, ten besluite van deze §, als curiosum
mededeel, Dit werpt een eigenaardig licht op den
werkkring der Inspecteurs en doet zien, hoe zij als
spionnen van de Regeering worden gebezigd.

1) Arb. ord. pag. 47.

2) t. a. p. bl. 311.

3) Zie »Het Volk" 674 en 096, dat liet bericht heeft overgenomen
uit de Wiener Arbeiterzeitung.

-ocr page 290-

276

Volstrekt geheim Raadschrijven.

Ministerie van Financiën
Handel en Industrie.

sektie — industrie.

Afdeeling Fabrieken
en Werkplaatsen.

Bureau I.

NO. 27.

Aan de Heeren Fahrieksinspecteurs.

Aangezien de agitatie, heerschende onder de werk-
lieden eener fabriek, invloed kan uitoefenen op den
geest der werklieden in andere fabrieken, en het van
belang is juiste inlichtingen te bezitten over den alge-
meenen geestestoestand der werklieden van een bepaald
gewest, welk het Ministerie ook mocht zijn waaronder
de fabrieken en werkplaatsen vallen, acht de indus-
trieele sektie het onontbeerlijk aan de heeren officieren
der fabrieksinspectie voor te stellen, dadelijk, per cijfer-
telegram, aan den Minister van financiën rapporten
te sturen, niet alleen over plaats gehad hebbende wan-
orden, niet alleen in de fabrieken en werkplaatsen
onder dit Ministerie, maar ook in die buiten hun in-
spektie, evenals van de voorvallen in de straten, waar-
aan de arbeiders deelnemen.

De Directeur der Sektie,
LANGOROL.

De Chef der Afdeeling,
K. Zykoff.

Conform, voor de Chef de bureau

(Handteekening onleesbaar).

26 Februari 1902.

-ocr page 291-

277

Afdeeling VI. - Engeland.

Litteratuur.

S. en B. Webb. Theorie en Practijk van het Eritsche
Vakvereenigingswezen (Holl. Vert, door Henri Polak).

S. en B. Webb. Geschiedenis van het Britsche Vak-
vereenigingswezen (Holl. Vert, door Henri Polak).

E. Auerbach. Die Ordnung des Arbeitsverhältnisses
in den Kohlengruben von Northumberland und Dur-
ham (Schriften des Vereins für Socialpolitik, Bd. 45
(1890) bl. 1—268).

Dr. Walther Lötz. Das Schieds- und Einigungsver-
fahren in der Walzeisen- und Stahlindustrie Nord-
englands (Schriften des Vereins für Socialpolitik, Bd.
45 (1890) bl. 269-328).

B. Raynaud. Le Contrat Collectif de Travail, 1901
(bl. 96—143).

In Engeland treft men geen wettelijke regeling aan
van de arbeidsreglementen, behalve in de mijnindustrie.
De eigenaardige en krachtige ontwikkeling der Engel-
sche vakvereenigingen heeft voor een gedeelte een der-
gelijke regeling overbodig gemaakt, omdat de arbeiders
zich zelf hebben geholpen. Zooals bekend is, worden
de arbeidsvoorwaarden door gemeenschappelijk overleg
tusschen de gedelegeerden der vakvereenigingen of be-
zoldigde ambtenaren der beweging en patroonsbonden
vastgesteld (»collective Bargaining"). Waar deze alge-
meene regels voor een geheel vak of althans voor een
groot aantal werkplaatsen gelden, spreekt het van zelf,
dat zoo\'n Collectief Contract niet in alle bijzonderheden
voor iedere fabriek het arbeidscontract kan regelen.
Daarom wordt de regeling van de arbeidsvoorwaarden
in een bepaalde fabriek — hetgeen als uitvoering wordt

-ocr page 292-

278

beschouwd van de algemeene voorwaarden — over-
gelaten aan een plaatselijken raad van verzoening en
arbitrage (laarzenindustrie), een gemengde commissie
(mijnindustrie van Durham en Northumberland), of be-
zoldigde beroepsdeskundigen (katoenindustrie van Lan-
cashire). Deze colleges en ambtenaren beslissen tevens
over ieder voorkomende quaestie (art. 5 en 6 Rules).

Aan een dergelijke regeling zijn nadeelen verbonden,
die er de arbeiders langzamerhand toe brengen, evenals
elders, wettelijke regeling te eischen. Het voornaamste
bezwaar is wel, dat deze gezamenlijke regelingen niet
duurzaam zijn en in crisissen ontbonden worden. Boven-
dien worden zij meermalen ontdoken en gelden slechts
in die takken van industrie, waar een krachtige
organisatie voor de rechten der arbeiders kan op-
komen. »De algemeene regeling, neergelegd in een wet,
heeft dan ook, van het standpunt der Vakvereeniging
beschouwd, het onschatbare voordeel, dat zij boven
den invloed staat van den druk, zelfs der ergste tijden
van malaise" Zij werkt ook in het geheele konink-
rijk en is van organisatie niet afhankelijk. De pogingen
om een wettelijke regeling te verkrijgen, zijn tot nu
toe nog niet zoo vruchtdragend geweest, als men wel
zou wenschen.

Dit is voornamelijk te wijten aan de slechte organi-
satie der federatie van de verschillende vakvereeni-

1) Webb. Theorie, Dl. I, bl. 184, 190, 192.

In de kolenindustrie »Joint Committee", in de ijzer- en staal-
industrie van N. Eng. »Standing Committee", Lötz, bl. 293.

De »Durham Miners Joint Committee Eüles" van Nov. 1879 zijn
te vinden bij Auerbach, bl. 37, noot 1.
S) Webb. Theorie, Dl. I, 245.

-ocr page 293-

279

gingen. \') Iedere industrie werkt op zich zelf en houdt
er een eigen program op na, zonder zich te verstaan
met de andere organisaties, een conditio sine qua non
voor de overwinning bij de stembus. Alleen aan de
mijnwerkers der K en middendistricten gelukte het,
hunne afgevaardigde naar het parlement te zenden -),
waar zij krachtig hebben gestreden voor de regeling
bij de wet van de arbeidsvoorwaarden in hun bedrijf.
Hiervan getuigt de »Coal Mines Regulation Act" van
16 Sept. 1887, die ook over de reglementen enkele
voorschriften inhoudt. Volgens § 51—56 moet op iedere
mijn een reglement zijn, waarin de verhouding der
arbeiders in en op de mijn, de maatregelen ter voor-
koming van ongelukken, en de orde zijn geregeld.
Het moet door den mijninspecteur worden geteekend,
en binnen 3 maanden ter goedkeuring aan den Minister
opgezonden worden; deze kan binnen 40 dagen wijziging
bevelen. Wijzigingen kunnen door den mijneigenaar
aan den Minister worden voorgesteld. Dit is alles wat
over ons onderwerp in de wet is te vinden; zooals
men ziet, is de regeling verre van volledig.

In de naaste toekomst kan men evenwel ook in
Engeland een goede wettelijke regeling tegemoet zien.
Vooral door een beslissing als in de beruchte Taff-Vale-
quaestie, die de geheele vakactie een geduchten knak
geeft, moet de arbeiders er toe drijven het stembiljet
te gebruiken, als wapen ter verdediging hunner rechten
en verbetei-ing van hun toestand. Als eenmaal de bijna

1) Webb. Theorie, Dl. I, Boek II, Hfdst. IV.

Hetgeen zij voornameliik daaraan te danken hebben, dat 4/5
der leden opeengepakt zijn in een betrekkelijk klein aantal kies-
districten (Webb. Theorie, Dl. I, 248).

-ocr page 294-

280

2 millioen oeconomisch goed georganiseerde arbeiders
eendrachtig ter stembus optrekken, zullen de resul-
taten van de parlementaire actie niet uitblijven.

Afdeeling VIÎ. — Frankrijk.

Litteratuur.

M. Sauzet. Essai historique sur la législation indus-
trielle de la France (Revue d\'Economie politique, 1892).

M, Bodeux, Etudes sur le Contrat de Travail, 1896.

P. Hubert-Valeroux, Le Contrat de travail, 1895.

Ed. Cailleux, La question des règlements d\'atelier
en France. (Revue d\'Economie politique, 1901, page
890—904, 985—1000).

Ed. Cailleux, La législation belge sur les règlements
d\'atelier avec un exposé de l\'état de la question en
France. Paris 1900. Chap. X.

B. Raynaud, Le Contrat collectif de travail, Paris 1901.

Documents Parlementaires, 1889, n". 753, 830, 871,
1845, 3856 ; 1892, n«. 1591 ; 1895 n». 1627 ; 1898 n». 313 ?

De sam^enstellers van den Code Civil gingen de ver-
houdingen van werkgever en arbeider zoo goed als
stilzwijgend voorbij ; de tijdsomstandigheden waren er
dan ook niet naar, om rustig de resultaten te bestu-
deeren, die men met de afschaffing der gilden had
verkregen.

Zooals reeds in den aanvang met een.enkel woord
is medegedeeld, was er wel sprake geweest van het
in het leven roepen van een fabriekswet. De Minister
van Binnenlandsche Zaken Chaptal had aan Louis
Costaz opgedragen, een ontwerp gereed te maken,
waarvan de inhoud, wat de reglementen betreft, hierop

-ocr page 295-

281

neerkwam, i) De fabrikanten kregen het recht een regle-
ment te maken, dat den arbeider bond, (tenzij een bij-
zondere overeenkomst was gesloten) onder voorwaarde
echter, dat het was opgehangen, zoodat de arbeiders
er kennis van konden nemen, en een exemplaar bij
den burgemeester was gedeponeerd. Men ziet, het was
een bescheiden poging, doch het was er althans een.
Jammer genoeg, dat het ontwerp in de archieven werd
opgeborgen, zoo secuur zelfs, dat Prof. Max Sauzet
het in 1892 »ontdekte".

Terwijl dus een wettelijke regeling achterwege was
gebleven, werd toch herhaalde malen het oordeel der
rechterlijke macht ingeroepen, over de geldigheid en
toepassing der reglementen. In de algemeene begin-
selen van het burgerlijk recht en de gewoonte, vond de

rechterlijke macht een richtsnoer voor hare uitspraken, |

die in den regel de arbeiders in het ongelijk stelden

1) Ziehier de text:

Art. 15. Les manufacturiers, les fabricants, les entrepreneurs, et
généralement tous ceux qui, sous quelque dénomination que ce soit,
font travailler des ouvriers, ont le droit de déterminer par des
règlements particuliers, les conditions auxquelles ils admettent à
travailler, et l\'ordre qu\'ils veulent faire observer dans le travail.

Art. 16. Un règlement de ce genre devient obligatoire pour
l\'ouvrier, par le fait seul de l\'acceptation du travail ; sans préjudice,
néanmoins, des conventions particulières, qui doivent toujours avoir
leur plein et entier effet. Les contestations auxquelles il donne lieu,
sont portées devant le juge de paix.

Art. 17. Ce règlement n\'est point reconnu par le juge de paix,
si les deux formalités suivantes n\'ont pas été remplies; le règle-
ment doit être affiché de manière que les ouvriers puissent toujours
en prendre connaissance ; 20. il doit en être déposé copie à la mairie
du lieu. Cette copie et l\'acte de dépôt ne son sujets ni au timbre,
ni à l\'enregistrement.

î) T. a. p. bl. 1196 en 1205-1207.

1

-ocr page 296-

282

en de hardste bepalingen in de reglementen als recht
erkenden. Van de vele arresten vestig ik de aandacht
op die van 16 Jan. 1866, 14 Febr. 1866 en 26 Nov. 1878. \')

Het eerste arrest liep over het eindigen van het
arbeidscontract. In een weverij hing een reglement
waarin een artikel voorkwam van den volgenden
inhoud : »Tous les ouvriers, sans exception, à moins
»de conditions particulières contractent l\'engagement,
»par le seul fait de leur entrée dans l\'établissement,
»d\'y rester au moins pendant un mois, lequel ne compte
»que du jour du premier payement d\'une quinzaine.
»Lorsqu\'un ouvrier veut quitter l\'établissement, il ne
»peut le faire que quinze jours après la déclaration
»de congé. Les déclarations de congé ne seront reçues
»que les jours de payement de quinzaine, avant midi.
»Les ouvriers ne pourront se faire inscrire pour leur
»congé plus d\'un deuxième à la fois par chaque atelier.
»Un plus grand nombre ne serait pas reçu. Les ouvriers
»pareurs devront faire leur déclaration un mois avant
»leur sortie. Les contre-maîtres devront prévenir le chef
»de l\'établissement trois mois avant leur sortie."

Een arbeidster zeide Maandag 2 Febr. het contract
op, doch moest nu volgens de aangehaalde bepaling
tot 28 Febr. blijven, daar toevallig Zaterdag tevoren
(31 Jan.) de quinzaine was uitbetaald. Zij vertrok
evenwel na 18 dagen (20 Febr.) met dit gevolg, dat
de patroon weigerde haar boekje af- te teekenen,
zoodat ze geen werk elders kon krijgen; doch
bovendien eischte hij als schadevergoeding fr. 200,—.

1) M. Dalloz, Recueil périodique, 1866 I, p. 64, p. 84, 1879 1,
p. 283-285; zie verder nog 1879 II, p. 180, 1882 I, p. 164,1886 I,
p. 130.

-ocr page 297-

283

Voorwaar geen geringe som ! De arbeidster was moer
bescheiden in haar eisch, die haar in de eerste instantie
werd toegewezen, omdat de gewoonte meebracht, dat
ieder met 14 dagen kon vertrekken en het reglement,
als zijnde in strijd met dit gewoonterecht, terzijde moest
worden gelegd. De Com\' de Cassation dacht er anders
over. In het arrest verdedigde zij de leer, dat, wanneer
met getuigen kon worden bewezen, dat het reglement
aan de arbeidster bekend was geweest, zij zich er aan
had moeten onderwerpen, daar het immers in dat geval
een »contract" was, dat partijen bindt, omdat het in
vrijheid is afgesloten.

Het tweede geciteerde arrest deed uitspraak over
een geschil, loopende over de toepassing van een
boetebepaling. Een patroon had het voorschrift in
zijn reglement opgenomen, dat ieder, die op klompen
binnenkwam, met 10 francs zou worden beboet. Toen
een vrouw zich hieraan schuldig maakte, dorst de
meester haar werkelijk met 10 francs te beboeten.
De Prud\'hommes waren zoo verstandig om deze op
fr. 0,50 terug te brengen, zich op art. 123 C. N. be-
roepende, doch de C. d. C, herstelde de rechtsorde door
de fr. 0,50 weer in fr. 10,— te veranderen en wel:

»Attendu qu\'aux termes des art. 1134 et 1152 C. N.
»les conventions légalement formées tiennent lieu de
»loi à ceux qui les ont faites, et que lorsque la con-
»vention porte que celui qui manquera de l\'exécuter
»payera une certaine somme à titre de dommages-
»intérêts, il ne peut être alloué à l\'autre partie une
»somme plus forte ni moindre." Ik wil alleen zeggen,
dat het mij voorkomt, dat de schade met 10 francs
wel ruimschoots vergoed zal zijn geweest.

-ocr page 298-

284

Ten slotte vermeld ik nog het arrest over een pen-
sioenquestie.Een machinist, werkzaam bij een Spoorweg-
maatschappij, had met een trein uit België, Frankrijk
binnenrijdende, een zakje tabak binnengesmokkeld. Om
die reden werd hij niet alleen ontslagen, doch verloor
tevens het recht op pensioen, dat hij eischte, omdat
hij aan de voorwaarden van het reglement, öO-jarigen
ouderdom en 20-jarigen dienst, voldeed. Doch de maat-
schappij verschool zich achter art. 8 van haar regle-
ment, waarin stond, dat alleen dan pensioen werd
gegeven, als zij daarin toestemde, en in dit geval
weigerde zij zulks te doen. Het was weer de la-
gere rechter (de rechtbank van Pau), die begreep,
dat een dergelijke bepaling zeer onrechtvaardig zou
zijn, en wees daarom \'t pensioen aan den ontslagen
machinist toe; de C. d. 0. casseerde echter dit vonnis
en stelde de maatschappij in het gelijk, aldus een der-
gelijke bepaling sanctionneerende!

Men ziet dus, op steun van de zijde der rechter-
lijke macht hadden de arbeiders in Frankrijk niet te
rekenen. De wetgever moest daarom tusschenbeide
treden. De pogingen hiertoe zijn tot dusverre evenwel
mislukt.

Het reglement verschijnt in verschillende wetsont-
werpen, \'t zij tot regeling van de reglementen zelf,
\'t zij tot regeling van andere onderwerpen.

Wat deze laatste betreft, maak ik melding van een
ontwerp, regelende verzoenings- en arbitrageraden,
opgesteld door een Commissie uit de Kamer van Afge-
vaardigden, die benoemd was, om eenige voorstellen te
onderzoeken. Het ontwerp regelt de oprichting van
»Conseils de conciliation et d\'arbitrage", die o.a. belast

-ocr page 299-

285

kunnen worden met het vaststellen van reglementen.
Het ontwerp is nooit in behandeling gekomen.

Verder zij nog medegedeeld het door René Goblet
26 Nov. 1895 ingediende wetsontwerp, regelende het
collectief arbeidscontract. Art. 3 schrijft voor, dat
de afzonderlijke reglementen aan het collectief contract
moeten worden gehecht, na door de partijen te zijn
geteekend.

Thans nog een en ander over de wetsontwerpen, die
speciaal een regeling van het reglement op het oog
hebben gehad. Het eerste ontwerp, uit 6 artikelen be-
staande, werd 29 Mei 1890 door Ferroul c. s. ingediend, s)
De voorstellers gingen van de stelling uit, dat het
onrechtvaardig was, dat de werkgever tegelijkertijd
wetgever en rechter was, en zich bovendien de door
hem opgelegde boeten toeëigende. Daarom stelden zij
deze beide artikelen voor: Art. 1er. »n est formelle-
»ment interdit à tout patron ou employeur de se faire
»justice lui-même des dommages qu\'il pourrait encourir
»du fait de ses ouvriers."

Art. 2. »Dans aucun cas, l\'amende qui estunepéna-
»lité, ne pourra être prononcée par les patrons, collec-
»tifs ou individuels, contre les ouvriers."

De 4 andere artikelen riepen een »Commission du
travail" in het leven, die tot taak zou hebben alle
reglementen na te zien, nadat de arbeiders en patroons
afzonderlijk waren gehoord. Zij zoude gelijkelijk uit
werkgevers en -nemers zijn samengesteld.

1) Doc. Pari. 1889, p. 1275, annexe nO. 3856; verg. Eaynaiid,
bl. 329-332.

2) Doc. Pari. 1895, annexe nO. 1627.

S) Zie den text bij CaiUeux, bl. 224; Bodeux, bl. 480.

-ocr page 300-

286

Zooals te begrijpen is, lokte dit onderwerp hevig
verzet uit. Waarschuwende stemmen, die bij iedere
sociale wet vrorden aangeheven, ontbraken ook nu
niet. Naar een Oommissie verwezen, ontmoette het
zoodanigen tegenstand, dat een tegen-voorstel werd
ingediend, in de Kamer verdedigd door den Rapporteur
Saint Romme. Voor hiertoe werd overgegaan, had eerst
een enquête plaats gevonden bij de Arbeidsinspecteurs
en Conseils de Prud\'hommes.

In de Kamerzittingen van 4 en 5 November 1892
had de beraadslaging over deze beide ontwerpen plaats.
Het hoofdargument van den Rapporteur bestond in de
redeneering, dat de patroon, eigenaar van de fabriek
zijnde, daarmede van zelf het recht heeft de zaak te
regelen, zooals hem dit goeddunkt. Men nam het ont-
werp der Commissie aan, doch dusdanig gewijzigd,
dat per slot van rekening, de door Ferroul c. s. voor-
gestelde regeling, inderdaad tot wet werd verheven.
Art. 2 verbood alle boeten, terwijl art. 4 de regle-
menten door de Conseils de Prud\'hommes liet goed-
keuren. Het reglement, dat niet verplicht werd voor-
geschreven, moest worden gedrukt, opgehangen en aan
ieder werkman worden overhandigd. Na deze bepa-
lingen volgden nog andere over opzegging, loonbe-
taling en beslissing van geschillen, die hier echter niet
verder besproken worden.

De Senaat kon zich met een dergelijke regeling niet
vereenigen. Reeds in het rapport werd door Maxine
Le Comte met kracht opgekomen tegen de afschaffing

1) Zie den texfc bij Cailleux, bl. 229.
Doe. Pari. 20 Juli 1893.

-ocr page 301-

287

der boeten. Hij, en met hem de Commissie, wilde ze
hersteld zien, onder deze drie voorwaarden: 1". de
boete moet in het reglement zijn bedreigd; 2". mag
niet meer dan V4 van het dagloon bedragen en 3°. de
opbrengst moet in \'t belang der arbeiders worden aan-
gewend. Daar er in het voorstel der Commissie geene
bepalingen over de arbeidsreglementen voorkwamen,
behalve dan naar aanleiding van do boeten, stelde zij
den Senaat voor de wet te herdoopen van »loi sur les
règlements d\'atelier" in »loi sur le payement de salaires".

24 April 1894 had de beraadslaging en stemming
plaats; het ontwerp, zooals het door de Kamer was
aangenomen, werd geheel veranderd, terwijl de Senaat
het voorstel van den Rapporteur bekrachtigde. \')

Van een bescherming der arbeiders tegen de mis-
bruiken der reglementen, was niet veel terecht gekomen.
»Een wettelijke verplichting strookte niet met de in-
dustrieele gewoonten van het land en het karakter
en den volksaard van den Franschman," beweerde Le
Comte! Een controle op de reglementen, zoo zij al
mochten voorkomen, strookte niet met de belangen
der industrie, meende de Senaat.

Eenige jaren werd de arbeid aan de reglementen
door den Franschen wetgever gestaakt, totdat hij in
1898 zijn werk hervatte. Ondertusschen hadden de
schrijvers van beide richtingen elkander bestreden.

E. Gruner, in een rapport aan de »Société d\'encou-
ragement pour l\'industrie nationale", vond, dat de wen-
schelijkheid van een wet op de reglementen nog niet
voldoende was bewezen. Georges Michel ging verder, en

1) Cailleux, LI. 237, geeft den text.

-ocr page 302-

288

keurde deze noodlottige tusschenkomst van den wetgever
ten sterkste af.\') Daarentegen vond het beginsel een
warm verdediger in het lid van den Conseil Supérieur
du Travail, Keufer. In een rapport, dat door een Com-
missie uit den Conseil werd uitgebracht, toonde hij zeer
duidelijk aan, dat ingrijpen noodzakelijk was; voor-
namelijk op de gegevens, aan de enquête ontleend, die
een treurig licht op den toestand wierpen, grondde hij
zijn overtuiging. De Conseil Supérieur vereenigde zich
met deze beschouwingen, die zij in den vorm van een
wensch aan de Regeering overgaf.

Zooals ik opmerkte, toog de Kamer in 1898 weer
aan het werk, tengevolge van een voorstel van den
afgevaardigde Alex Zévaés. 6 December had de be-
raadslaging plaats; merkwaardig was het, dat de Heer
Jules Goujon, blijkbaar met instemming van de Kamer,
beweerde, dat men niet verder moest ingaan op de
quaestie of een reglement moest worden verplicht
gesteld, hoe het moest gemaakt worden etc.! Men zou
anders zeggen, dat dergelijke zaken juist besproken
dienen te worden, wanneer men het over een wet op de
fabrieksreglementen heeft! Het slot van de beraad-
slagingen was echter, dat men een regeling trof, die
ongeveer overeenkwam met die door den Senaat in
1894 aangenomen, met dit groot verschil, dat ook nu
de boeten werden afgeschaft.

Verder heeft men het tot dusver niet kunnen brengen.

Cailleux eindigt zijn opstel in de »Revue d\'Economie
politique" met een aanbeveling van het Belgische stelsel.

I (1902), bl. 99, n». 41.

1) Economiste Français, \'J894.

Bulletin des Int. Arbeitsamts, Bd.
Doc. pari. n". 313.

h

-ocr page 303-

289

"■•j^----Il (II

, Afdeeling Vlll. — Overige landen.

I A. NOORWEGEN.

9 De wet van 27 Juni 1892 \') spreekt ook over Reglemen-

ten. Zij moeten aanwezig zijn in alle industriëele onder-
nemingen met meer dan 25 arbeiders en ook in kleinere,
als de beambten dit voorschrijven. In dit Reglement
moet zoowel de orde als het arbeidscontract worden
opgenomen; het vervult dus de rol van dienst- en
arbeidsreglement -). Aan de beambten, met toezicht
j belast, moet een exemplaar, onder bijvoeging van de

op- en aanmerkingen der arbeiders, worden opgezonden.
De Inspecteurs van den arbeid moeten ze goedkeuren,
\'tgeen alleen geweigerd kan worden bij strijd met
de wet

B. RU MENIE.

De lle titel van de Mijnwet van 20 April 1895 be-
handelt het toezicht op de mijnen door de overheid.
Art. 81 al. 3 zegt:

»Die Verhältnisse zwischen den Bergwerkseigen-
thümern und Schürfern und ihren Arbeitern sind den
Vorschriften unterworfen, welche auf Grund des gegen-
wärtigen Gesetzes erlassen werden."

1 \'I

\'\'i
Î

1) Annuaire de la législation étrangère, 1892, bl. 670, § 32 en 33.

2) Koehne, A.o. bl. 72, noot 2.

3) Dr. J. H. v. Zanten, Die Arbeiterschutzgesetzgebung in den
Europäischen Ländern, 1902, bl. 289.

4) Dr. H. Brassert. Die Berggesetzgebung von 1895 in Rumänien.
(Zeitschrift für Bergrecht XXXIX, jrg. 1898, bl. 1 vlg.).

17

-ocr page 304-

290

Het uitvoeringsbesluit sluit zich aan de mijnwet-
geving in België en Duitschland aan en voert een
reglement voor iedere mijn verplicht in.

C. SPANJE.

Het mijnrecht is in Spanje geregeld door de wet
van 6 Juli 1859, die evenwel niet meer in de behoeften
voorziet. In afwachting van een geheel nieuwe regeling
is een Koninklijk Besluit van 16 Juli 1897, regelende de
mijnpolitie, verschenen. In titel I afdeeling 1 hoofdstuk 4
wordt in de art. 32—37 een en ander over het regle-
ment voorgeschreven Voor iedere mijn of groep
van mijnen moet een mijnreglement worden vastge-
steld, dat de goedkeuring behoeft van den Gouverneur
der Provincie, op geschikte plaatsen moet worden
opgehangen, en voor alle arbeiders bindende kracht
heeft. Overtredingen van het reglement kunnen wor-
den gestraft

D. ITALIE.

In Italië is het regiement niet verplicht ingevoerd.
Men treft er echter in de wet ter bescherming van
kinder- en vrouwenarbeid van 19 Juni 1902 (Stbl. 154)

1) T. a. p. bl. 34 anm. 23.

2) Dr. A. Giuit. Das neue Bergpolizei recht in Spanien. (Zeitschrift
für Bergrecht XXXIX, jrg. 1808, bl. 49 vlg.).

3) T. a. p. bl. 5G.

-ocr page 305-

291

eenige voorschriften over aan in art. 11 \'): »Die Arbeits-
ordnungen der in diesem Gesetze bezogenen Unter-
nehmungen haben sich an die Bestimmungen derselben
und des in seinem 15 Artikel erwähnten Reglements
zu halten und müssen zur Bekräftigung ihren Authen-
ticität von dem Gemeindevorsteher vidiert und an
einer Stelle angeschlagen werden, wo sie von den
im folgenden Artikel erwähnten Funktionären leicht
gelesen werden können."

De bepaling geldt voor fabrieken, werkplaatsen en
andere ondernemingen, in art. 1 opgenoemd. Het in
art. 15 bedoelde Reglement is een Koninklijk Besluit
ter uitvoering van de bepalingen der wet.

Él

1) Bulletin des Internationalen Arbeitsambts Band 1(1902) n«. 10,
bl. XLIV en 548 vlg.).

-ocr page 306-

HOOFDSTUK V.

Middelen tot verbetering, uitgaande van
den
Wetgever.

Afdeeling I. — Pogingen tot Wettelijl(e Regeling

Een wettelijke regeling van het reglement is voor
het eerst ter sprake gebracht, naar aanleiding van het
door den Minister Ruys van Beerenbrouck ingediende
wetsontwerp, »houdende bepalingen tot waarborging
van de vrije beschikking door werklieden over hun
verdiend loon." \') Aangaande korting op het loon door
aftrek van boeten luidde art. 6: »Korting op het loon
wegens huur van diensten, van werk of van nijverheid
is alleen geoorloofd tot verhaal: 2". van boeten, den
loontrekkende krachtens een door dezen onderteekend
reglement door of namens den werkgever opgelegd."
Uit art. 11 blijkt implicite, dat deze bepaling ook van
toepassing is op den Staat. In de Memorie van Toe-
lichting -) werd de reden medegedeeld, waarom geen
maximum-korting van boeten werd ingevoerd: »Even-

1) Bijlagen tot de Handelingen der Staten-Generaal 1888—1889
nO. HO.

2) T. a. p. bl, 9.

-ocr page 307-

293

min telt daarbij mede \') de door den werkman be-
loopen boete; deze heeft hij aan zichzelven te wijten
en deze straf zou belachelijk worden, indien zij zóó
werd uitgevoerd, dat de gestrafte haar niet voelt."
In het Voorloopig Verslag werd door sommige
leden aangedrongen om de boeten tot >4 te beperken,
»omdat de boeten niet bij rechterlijk vonnis worden
opgelegd en een onpartijdige beslissing ontbreekt."
Andere leden uitten den wensch, dat het ophangen
van het reglement in de fabriek als voorwaarde
werd gesteld voor het inhouden van korting. Aan
den laatsten wensch werd door den Minister in
zijn »gewijzigd ontwerp" voldaan (bl. 18). Korting etc.
2". van boeten, den loontrekkende krachtens een door
dezen onderteekend en steeds zichtbaar in de werk-
plaats opgehangen reglement door of namens den
werkgever opgelegd." Na een bespreking met de Com-
missie van Rapporteurs verklaarde de Minister ook
aan den eersten wensch toe te willen geven en diende
nu een »nader gewijzigd ontwerp" in, dat het vol-
gende bepaalde: »Art. 8. Inhouding van loon enz.
2". van boeten, den werkman door of namens den
werkgever opgelegd, krachtens een reglement, waarvan
een exemplaar in de fabriek of werkplaats steeds
zichtbaar is opgehangen of aan den werkman uitge-
reikt. Veranderingen in dat reglement gemaakt, gelden
eerst op den vijftienden dag nadien, waarop zij in het

1) Kortingen op het loon mogen gezamenlijk bij elke uitbetaling
niet meer bedragen dan \'/s van het alsdan verschuldigde loon
(behalve huur van woning en grond en boeten).

2) Bijlagen 1889—1890 n». 16.

8) Bijlagen 1890—1891 n». 13, bl. 6.

-ocr page 308-

294

in de fabriek of werkplaats opgehangen exemplaar zijn
opgenomen, van welken laatstbedoelden dag daarbij
aanteekening geschiedt." De boeten zouden ook wor-
den mederekend onder de maximumkorting van \'4-

Verder dan tot aan de openbare beraadslaging heeft
het ontwerp het niet kunnen brengen. Men ziet, hoe
langzamerhand een regeling van het reglement is
ingeslopen in een wetsontwerp, dat enkel bestemd was
om aan de werklieden de vrije beschikking over hun
verdiend loon te waarborgen. Voldoende was deze
regeling geenszins; den arbeiders werd volstrekt geen
medezeggenschap bij de vaststelling gegeven, en voor
toezicht van overheidswege werd niet gezorgd. Zeer be-
langrijk was evenwel, dat alleen boeten mochten worden
geheven, wanneer er een reglement was; indirect werd
hier dus den ondernemers, die niet zonder boeten de
orde kunnen handhaven, de verplichting opgelegd, een
reglement uit te vaardigen.

Na deze mislukte poging dient melding gemaalct
van den arbeid van Mr. Drucker. In zijn ontwerp
gaat hij uit van het beginsel, dat de »regeling van
de voorwaarden der overeenkomst aan partijen blijft
overgelaten behoudens de beperkingen, in deze of
andere wetten voorkomende" (art. 6). Nu strekken de
volgende artikelen ter verzekering hiervan, dat de
beide partijen bekend zijn met die voorwaarden, wan-
neer deze in een reglement zijn vervat\') en voorts
tot het tegengaan van misbruiken bij boeten. Ziehier
Mr. Drucker\'s redactie:

1) Memorie van Toelichting bl. 57.

-ocr page 309-

295

Ontwerp-Drucker.

Artikel 7. Bedingen, vervat in een door den werk-
gever vastgesteld algemeen reglement, worden alleen
dan geacht bestanddeel der overeenkomst uit te maken,
wanneer voldaan is aan de volgende vereischten:

1". een exemplaar van het reglement moet op eene
voor den arbeider gemakkelijk toegankelijke plaats,
zoo mogelijk in het arbeidslokaal, zoodanig opgehangen
zijn en blijven, dat het duidelijk leesbaar is;

2". een exemplaar van het reglement moet aan den
arbeider of, zoo deze den leeftijd van achttien jaren
nog niet bereikt had, aan zijne wettelijken vertegen-
woordiger bij het sluiten der overeenkomst zijn over-
handigd ;

3". de arbeider of zijne wettelijke vertegenwoordiger
moet, door onderteekening van een ontvangbewijs, heb-
ben verklaard, dat hij met de in het reglement voor-
komende bepalingen bekend is. Weigert hij de onder-
teekening, zoo wordt de overeenkomst geacht niet te
zijn tot stand gekomen. Kan de arbeider of zijn wet-
telijke vertegenwoordiger niet schrijven, dan treedt
voor zijne onderteekening in de plaats een kruis of
handmerk, bevestigd door de onderteekening van twee
getuigen.

Alle bedingen in strijd met de bepalingen van dit
artikel zijn nietig.

Art. 8. Nieuwe reglementen of wijzigingen van be-
staande reglementen, door den werkgever na het sluiten
der overeenkomst vastgesteld, verbinden partijen alleen,
indien een exemplaar daarvan aan den arbeider of aan
zijn wettelijken vertegenwoordiger is overhandigd, en
niet eerder dan den negen-en-twingtigsten dag na dien
waarop een exemplaar, op de wijze in het voorgaande
artikel onder nr. 1 vermeld, is opgehangen.

Alle bedingen in strijd met de bepalingen van dit
artikel zijn nietig.

Art. 9. Bepalingen in een reglement, waarbij eene
door of namens den werkgever op te leggen boete
wordt bedongen voor het geval dat de arbeider een

-ocr page 310-

856

in het reglement voorkomend voorschrift overtreedt,
zijn alleen geldig, indien het reglement, voor zoover
deze voorschriften en bepalingen betreft, door Gedepu-
teerde Staten is goedgekeurd. De goedkeuring wordt
niet verleend, wanneer niet blijkt, dat, en met welken
uitslag, de meerderjarige arbeiders, werkzaam in de
onderneming of het gedeelte der onderneming waar-
voor het reglement bestemd is, over die voorschriften
en bepalingen vóór de vaststelling zijn geraadpleegd,
en wel ieder afzonderlijk, of gezamenlijk, of bij monde
van huime door vrije keuze uit hun midden aange-
wezen vertegenwoordigers. Overigens wordt de goed-
keuring alleen geweigerd op grond van strijd tegen
wettelijke voorschriften of tegen de goede zeden.

Art, 10. Iedere boete, onverschillig of zij in een regle-
ment of in eene bijzondere overeenkomst voorkomt,
moet op een bepaald bedrag gesteld zijn.

De bestemming der op te leggen boeten moet nauw-
keurig zijn aangegeven. Zij mogen nimmer strekken
tot persoonlijk voordeel van den werkgever zelf of
van degenen, die door hem met het opleggen der boeten
belast zijn.

Alles op straffe van nietigheid der boetebepaling.
Art, 11, Bij reglement mag geene hoogere boete
worden bedongen dan het in geld vastgestelde loon of
gedeelte van het loon des arbeiders voor één dag.

Bij bijzondere overeenkomst kan eene hoogere boete
worden bedongen, doch alleen ten aanzien van arbeiders,
wier in geld vastgestelde loon meer bedraagt dan drie
gulden per dag, of uitsluitend bestaat in een bedra:g,
afhankelijk van den omzet, de opbrengst of de winst
van des werkgevers onderneming.

Overschrijdt de boete het geoorloofde maximum, zoo
is de bepaling slechts tot het maximum geldig.

De grootste grief, die ik tegen dit ontwerp heb, is,
dat Mr. Drucker geen verplichting oplegt aan sommige
categorieën van werkgevers een reglement uit te vaar-
digen. Het argument van Mr. Drucker, dat dit »niet

-ocr page 311-

297

zou passen in het kader van deze wet" komt mij voor
niet steekhoudend te zijn. Immers liet B. W. schrijft
vaak voor, dat sommige contracten alleen in bepaalden
vorm kunnen worden afgesloten, b.v. schenking, huwe-
lijksche voorwaarden, enz. Waarom zou nu deze wet
niet evengoed kunnen bepalen, dat het arbeidscontract
vormelijk — d. i. reglementair — moet worden ge-
sloten door patroons, die b.v. meer dan 5 of 10
arbeiders in dienst hebben? Behalve deze zijn nog
vele bezwaren tegen de voorgestelde regeling aan te
voeren. Terecht wees Mr. Truyen er op, dat de pa-
troon de bepalingen in het reglement over opzegging
kan ontduiken, door het reglement weg te nemen.
Zoodra het niet meer in de w^erkplaats hangt, is het
nietig (er staat »blijve" in art. 7). Waarom worden
de arbeiders alleen gehoord over verbodsbepalingen
welker overtreding met boeten gestraft wordt? Vele
ondernemers heffen geen boeten, doch straffen door
ontslag, schorsing, strafwerken, inhouding van premie
enz. enz. Het ware daarom rationeel geweest, dat ook
over andere straffen den arbeiders naar hun meening
werd gevraagd. Hoe moet aan Gedeputeerde Staten
blijken, dat de werklieden zijn geraadpleegd? Moeten
de arbeiders hunne grieven schriftelijk formuleeren of
kan de patroon volstaan met aan Gedeputeerde Staten
eenige algemeene opmerkingen hieromtrent te zenden ?

1) Het komt mij voor, dat de Gedeputeerde Staten al bijzonder
■weinig geschikt zijn voor de bemoeiingen met arbeiderstoestanden.
Zouden de Kamers van Arbeid hier niet beter kunnen optreden of,
indien het geen belanghebbenden kunnen zijn, de Inspecteurs van
den Arbeid?

-ocr page 312-

298

Waarom laat Mr. Drucker toe, dat buiten een regle-
ment boeten worden geheven, hetgeen reeds door het
ontwerp—Ruys werd verboden? Waarom beperkt het
ontwerp de cumulatie van straffen per week niet tot
van het loon (ontwerp—Ruys), doch tot wat veel te
veel is? Waarom verbiedt het ontwerp niet, dat de
patroon bij schriftelijke overeenkomst kan afwijken
van het reglement ? Is dit laatste geoorloofd, dan heeft
de reglementaire regeling weinig waarde meer. Hoe
geschiedt de controle op de naleving van het voor-
schrift, betreffende de bestemming der boeten ? Ik zou
door kunnen gaan met het stellen van vragen, aan-
gaande bijzonderheden in de regeling—Drucker, waarop
de Memorie van Toelichting geen afdoend antwoord
geeft; ik zal het hierbij evenwel laten.

Als gevolg van den arbeid van Mr. Drucker werd door
Minister Cort van der Linden bij Kon. Boodschap van
7 Mei 1901 een wetsontwerp \') ingediend »tot wijziging
en aanvulling van de bepalingen in het B. W. omtrent
huur van dienstboden en werklieden", waarin ook
enkele voorschriften voorkwamen over het onderwerp
dezer dissertatie.

Art. 1637 j. Een door den werkgever vastgesteld
reglement heeft alleen dan voor den arbeider bindende
kracht, indien het reeds bestond bij het aangaan der
overeenkomst of later is vervangen of gewijzigd, en
indien tevens is voldaan aan de volgende vereischten:
1«. een behoorlijk gewaarmerkt volledig exemplaar
van het reglement moet gratis door of vanwege den
werkgever zijn aangeboden aan den arbeider of, is

1) Bijlagen tot do Handelingen der Staten-Generaal 1900—1901
NO. 222.

-ocr page 313-

299

deze minderjarig, aan den persoon daartoe aangewezen
in de in artikel 1637
g genoemde magtiging, indien
daarin te dien aanzien bepalingen zijn gemaakt. Bij
wijziging van het reglement wordt opnieuw een be-
hoorlijk gewaarmerkt volledig exemplaar van het regle-
ment door of vanwege den werkgever aangeboden.

Weigert degene aan wien het reglement wordt aan-
geboden, eene verklaring dat hij het heeft ontvangen, te
onderteekenen of behoorlijk te waarmerken, zoo wordt,
indien de arbeid nog geen aanvang heeft genomen,
de arbeidsovereenkomst geacht niet tot stand te zijn
gekomen; indien de arbeid reeds aangevangen is, zoo
wordt deze weigering als eene opzegging der dienst-
betrekking aangemerkt doch blijft het reglement tot
het einde der dienstbetrekking van bindende kracht:

2". door of vanwege den werkgever moet een be-
hoorlijk gewaarmerkt volledig exemplaar van het
reglement ter inzage voor een ieder zijn nedergelegd
ter griffie van het kantongeregt, binnen welks ressort
de werkplaats, het kantoor des werkgevers, of bij ge-
breke ook van een kantoor, zijne woonplaats gelegen is.

Het bewijs, dat het reglement bindende kracht heeft,
moet door den werkgever worden geleverd.

In het reglement voorgeschreven bepalingen, welke,
zoo zij in de arbeidsovereenkomst waren opgenomen,
nietig zouden zijn, of welke alleen dan zouden mogen
worden opgenomen in de arbeidsovereenkomst, indien
deze schriftelijk ware aangegaan, of welke strijdig zijn
met eenige bepaling van wet of verordening, hebben
geene bindende kracht.

Elk beding of elke bijzondere overeenkomst, waarbij
van eenige bepaling van dit artikel wordt afgeweken,
is nietig.

Art. 1637yfc. In geval van strijd tusschen bepalingen
van een reglement en van de arbeidsovereenkomst
gelden de bepalingen van laatstgenoemde.

Art. 1637Z. De wetgever is bevoegd boeten te stellen
op overtredingen der bepalingen van een reglement.

Indien bij de arbeidsovereenkomst boeten worden
bedongen, moet zij schriftelijk worden aangegaan.

-ocr page 314-

300

ledere boete, onverschillig of zij in een reglement
of in eene overeenkomst voorkomt, moet op een bepaald
bedrag gesteld zijn, uitgedrukt in de munt, waarin de
uitbetaling geschiedt van het in geld vastgesteld loon
of van het in geld vastgesteld gedeelte daarvan.

Boeten op overtreding van bepalingen van een
reglement gesteld, moeten in dat reglement aange-
geven zijn.

Geene boete mag hooger worden gesteld dan het in
geld vastgestelde loon of gedeelte van het loon des
arbeiders voor éénen dag; bij schriftelijke overeen-
komst mag de bevoegdheid tot het opleggen van eene
hoogere boete worden bedongen, doch alleen ten aan-
zien van arbeiders, wier loon bij het kwartaal of bij
längeren tijd is vastgesteld.

Indien de werkgever aan eenen derde de bevoegd-
heid heeft verleend den arbeiders boeten op te leggen,
zoo mag de boete nimmer tot persoonlijk voordeel
van dien derde strekken.

Alles op straffe van nietigheid der boetebepaling.

Art. 1637 m. Het heffen der boete, gesteld op de
overtreding van eenige bepaling van overeenkomst of
reglement, doet geenszins het regt des werkgevers te
niet, te dier zake schadevergoeding te vorderen, wan-
neer de overtreding eene opzettelijke niet-nakoming
eener verpligting des arbeiders in zich vervat.

Waar in het ontwerp-Drucker het reglement geacht
wordt een bestanddeel der overeenkomst uit te maken,
en do eischen in art. 7 van zijn ontwerp zóó zijn ge-
steld, dat de werkelijke bekendheid van beide partijen
met de bedingen der overeenkomst verzekerd is, be-
schouwt het ontwerp—V. d. Linden »het reglement als
regelen van objectief recht, door den werkgever vast-
gesteld krachtens het recht, hetwelk hem noodzakelij-
kerwijze als hoofd en leider der werkzaamheden moet
toekomen: het reglement door den werkgever vast-

-ocr page 315-

301

gesteld, werkt tegenover den arbeider gelijk de wet
tegenover den burger." (bl. 27). Als gevolg van het
innemen van dit standpunt behoeven »partijen bij
het sluiten der overeenkomst daaromtrent (d. i. het
reglement) niet overeen te stemmen." Wel is be-
kendheid van den arbeider met de bepalingen van
het reglement »wenschelijk" en wordt deze door het
ontwerp »zooveel mogelijk" verzekerd; van die be-
kendheid is echter het bestaan dier overeenkomst
niet afhankelijk : »zoolang de dienstbetrekking bestaat
is de arbeider aan het reglement gebonden. Beroep
op onbekendheid met de bepalingen van het regie-
ment, baat den arbeider evenmin, als een beroep van
den burger op onbekendheid met de voorschriften
van de wet."

Duidelijker is het autocratische standpunt van den
patroon niet uiteen te zetten. In het stelsel van Mr.
Cort van der Linden past dan ook volstrekt niet het
hooren der arbeiders bij het vaststellen.

In den aanvang der Memorie van Toelichting op de
boven geciteerde artikelen leest men : »Bij dezen gang
van zaken wordt niet alleen in beginsel de vrijheid van
overeenkomst aangetast, maar ook wordt het gevaar
vergroot, dat in de regiementen onbillijke bepalingen
worden opgenomen. En dat dit gevaar niet denkbeeldig
is, bewijst de ervaring in alle landen." Dit lezende, zou
men allicht denken, dat het \'s Ministers bedoeling was,
dergelijke onbillijke bepalingen te weren door verbods-
bepalingen of flinke controle. En wat doet nu de
Minister in het belang der arbeiders? Zoo goed als
niets. Hij schaft het geringe toezicht af, dat Mr. Drucker
aan de Gedeputeerde Staten wilde geven voor het geval

-ocr page 316-

302

in het reglement boeten voorkwamen,\') en neemt als
eenigste verbodsbepaling een voorschrift omtrent de
hoogte der boeten op. -) Behalve deze enkele ver-
betering zoekt Mr. Cort van der Linden steun bij de
publieke opinie. Immers hij zegt in zijn Memorie:
»Bevordering van publiciteit (door het nederleggen ter
griffie van het kantongerecht), waardoor de werkgever
allicht van vexatoire bepalingen zal worden afgehouden,
terwijl het verder den arbeider een gemakkelijk middel
schenkt, om, indien hij niet in de gelegenheid is het
aan hem uitgereikt reglementsexemplaar te raadplegen,
van de bepalingen van het reglement kennis te nemen."
Of men dat middel »gemakkelijk" zou kunnen noemen,
waar de arbeider soms uren gaans van het kanton-
gerecht afwoont, ik geloof het niet. Zou het dan niet
veel beter zijn, den werkgever te verplichten tegen
een kleine vergoeding een nieuw exemplaar aan den
arbeider te geven, als hij het verloren heeft, of hem
toe te staan, het reglement mede te nemen en niet,
zooals vaak gebeurt, voor te schrijven, dat het op de
werkplaats moet berusten?

Beduidende waarde kan dit ontwerp, wat betreft de
reglementen, voor de arbeiders niet hebben. Zeer juist
spreekt de Memorie van Toelichting op art. 1637Z dan
ook van door den werkgever »in zijn belang" vast-

1) In de Mem. van Toel. rept de Minister hierover geen woord,
wat het vermoeden wekt, dat de argumenten niet stevig genoeg
waren, om ze neer te schrijven.

2) Verg. art. 1638 p. 2 en al. 2, dat voor korting van boeten
eischt, dat een schriftelijk bewijs is afgegeven, vermeldende het
bedrag, de reden en het tijdstip van beboeten. Deze korting mag
nooit meer dan -j^ bedragen.

-ocr page 317-

303

gestelde reglementen. Ze zullen even streng blijven;
ja, zelfs spoort de Minister aan, terug te komen van
een goed stelsel ten aanzien der bestemming der boeten,
\'twelk reeds door bijna alle patroons wordt gehuldigd.

Na vermeld te hebben, dat de meeste buitenlandsche
wetten voorschrijven, dat de opbrengst der boeten
moet besteed worden in het belang van den arbeider,
zegt hij (bl. 30): »Navolging van dergelijke bepaling
kwam intusschen niet gewenscht voor; indien de boete
langs eenen omweg ten goede komt aan den overtreder
van het verbod, waarop boete gesteld is, bestaat de
vrees, dat de boete niet zal uitwerken, hetgeen daar-
mede bedoeld wordt. Zeker zxillen de overtredingen
van het verbod in dat geval talrijker zijn, dan indien
de boete voor goed verloren geld zal blijken." Ik zou
er achteraan willen schrijven: »Zeker zullen de beboe-
tingen talrijker zijn, indien de patroon hierdoor zijn
inkomen kan vergrooten en zeker zal de geest van de
arbeiders er niet beter op worden, indien zij, zooals
nu reeds gebeurt, den patroon verdenken van onrecht-
vaardig beboeten, omdat het bedrag hem ten goede
komt!"

Naar aanleiding van de formuleering der artikelen
zou ik nog eenige opmerkingen willen maken. Voor-
eerst Avil ik vragen: Moet de werkgever zich ook
houden aan de bepalingen van het reglement? Het
ontwerp zegt het niet, spreekt alleen van »voor den
arbeider" bindende kracht. Dan: Gelden de bepa-
lingen van art. 1637/ vgl. ook voor reglementen
in gemeen overleg vastgesteld door patroon en ar-
beiders? Art. 1637/ heeft het over een »door den
werkgever" vastgesteld reglement. Heeft de Minister

-ocr page 318-

304

aan die mogelijkheid niet gedacht, dat de arbeiders,
zooals b.v. in Engeland, mee willen spreken over de
voorwaarden, waaronder zij werken? Of is het de
bedoeling, dat de wet op die reglementen niet toepas-
selijk zal zijn? Opheldering is hoogst gewenscht. Wat
moet in art, 1637/ 1". onder »behoorlijk gewaarmerkt"
verstaan worden? Verder heb ik tegen dit ontwerp
dezelfde bezwaren, als tegen de regeling door Mr, Druc-
ker voorgesteld.

Resumeerende, zou bij vergelijking het ontwerp—
Drucker de voorkeur verdienen boven dat van Mr. Cort
van der Linden, hoewel ook dit in alle opzichten een
onvoldoende regeling inhoudt. Met dit gevoelen stem-
men de meeste vakvereenigingen en Kamers van Ar-
beid, die op vraag 15 en 16 antwoordden, in. Ik vind
het merkwaardig, dat vele vakvereenigingen schreven,
dat het ontwerp—Cort van der Linden »zoo onduidelijk"
was; mij dunkt, met een dergelijke klacht dient bij
een nieuwe redactie rekening te worden gehouden,
mits dan maar bekend worde, wat onduidelijk is; mij
werd dit niet medegedeeld.

Ten besluite dezer § deel ik nog mede, dat in het
ontwerp-arbeidswet van Minister Kuyper geen regeling
van de arbeidsreglementen wordt aangetroffen, In het
wetsontwerp, dat de arbeids- en veiligheidswet moet
vervangen, komt in art. 160 slechts een bepaling voor,
die evenwel meer het oog heeft op veiligheidsregle-
menten en dient ter vervanging van art. 8 der veilig-
heidswet. Ziehier hoe het artikel luidt:

Hfd. IV. Van beveiliging bij den Arbeid in Fabrie-
ken en Werkplaatsen.

§ 1. Ten behoeve van alle arbeiders.

1

-ocr page 319-

305

»Art. 160. Het hoofd of de bestuurder van eene
fabriek is verplicht op last van den daartoe ingevolge
art. 306 aangewezen ambtenaar, op door dezen aan te
wijzen plaatsen en zóó, dat het voor een ieder duidelijk
leesbaar zij, een door dien ambtenaar opgemaakt en
door hem en het hoofd of den bestuurder der fabriek
onderteekend reglement op te hangen en opgehangen
te houden, bevattende hetgeen door de arbeiders in
de fabriek behoort te worden nagekomen in het belang
van henzelven of van anderen. Het hoofd of de be-
stuurder van een fabriek zorgt, dat een afschrift of
afdruk van zoodanig reglement worde uitgereikt aan
eiken vasten arbeider in zijne fabriek binnen acht
dagen na de onderteekening, en aan alle nieuwe vaste
arbeiders vóór of bij het begin hunner werkzaamheden."

Art. 355 bepaalt de straf bij overtreding op 14 dagen
hechtenis of geldboete van hoogstens
flh.—.

Afdeeling II. — Beginselen, die de wetgever bij een
wettelijke regeling in acht moet nemen.

Ik wees er reeds in de Inleiding op, zoolang het
parlement bezet is door vertegenwoordigers van de
klasse, die aan de arbeiders tegenovergestelde belangen
heeft, zal een goede wet op de arbeidsreglementen
niet kunnen worden verwacht. Hierbij komt, dat ook
de toepassing der sociale wetten ten onzent veel te
wenschen overlaat. Willen zulke wetten doel treffen,
dan moet aan de volgende eischen voldaan zijn:
1». goede controle, 2". strenge straffen, 3\'\'. beslissing

20

-ocr page 320-

306

van geschillen door een college, dat doordrongen is
van het ernstige van een overtreding.

Helaas ontbreekt in ons land dit alles. De Inspecteurs
van den Arbeid kunnen niet op alles behoorlijk toe-
zien; hun aantal is te klein, hun werkkring te uitge-
breid. Daarom laten zij de controle over aan de politie,
die echter weinig hulp verleent en soms de namen der
arbeiders, die waarschuwen, aan de v/erkgevers mede-
deelt. Er bestaat zoo goed als geen samenwerking tus-
schen de Arbeidsinspectie en de vakvereenigingen, voor
een gedeelte de schuld dier ambtenaren, voor een ander
gedeelte het gevolg van de onverschilligheid der werk-
lieden. Dit laatste komt wellicht voort uit het wantrou-
wen tegen sommige Inspecteurs, reden waarom wordt
aangedrongen op door de arbeiders gekozen inspecteurs.

De straffen, bij de geldende wetten op overtreding
bepaald, zijn onvoldoende. Boete kan altijd, ook bij
recidive, worden opgelegd. De wetgever eische echter
bij onwil der patroons om de wetten op te volgen,
hechtenis of gevangenisstraf. \')

De rechterlijke macht ten slotte, heeft, wat betreft het
straffen van overtredingen dezer wetten, niet in vol-
doende mate besef van het gewicht der haar opgedragen
taak. Door hare laksche houding werkt zij de over-
tredingen in de hand. De bewijzen hiervoor en de
klachten hierover vindt men in de verslagen van de
Inspecteurs van den Arbeid.

1) In art. 355 al. 3 van het ontwerp-arheidswet door Minister
Kuyper rondgezonden om advies, komt een dergelijke bepaling voor.

2) In »Het Volk" van 12 October 1901 komt een overzicht voor
van de in de verschillende Inspecties opgelegde straffen over de
laatste jaren.

-ocr page 321-

1;

307

Onder deze omstandigheden — een wetgevende macht,
die niet besluit het mes flink in de wonde te zetten,
een uitvoering, die verre van voldoende is — kan men
zich geen illusie maken, dat een wettelijke regeling
de misbruiken zal uitroeien. Toch zal een wet wel
eenigszins verbetering aanbrengen. De ergste mis-
bruiken kan zij ten minste den kop indrukken, vooral
als de organisaties zich er voorspannen op de naleving
toe te zien.

Achtereenvolgens wil ik de volgende punten in het
kort behandelen.

1°. Moet het reglement verplicht worden gesteld?
Zoo ja, in welke ondernemingen?

2® Hoe moet een reglement worden samengesteld?

3". Welke moet de inhoud zijn?

4°. Kracht van het reglement en de verhouding tot
andere overeenkomsten.

I. Moet het reglement verplicht worden gesteld?
Zoo ja, in welke ondernemingen

De wenschelijkheid van de invoering van een veil-
plicht reglement met door de wet omschreven inhoud,
is op verschillende gronden verdedigd.

Het is van het grootste belang, dat de rechten en
verplichtingen van twee contractanten duidelijk zijn
vastgesteld. Omdat dit bij het arbeidscontract in den
regel niet het geval is, komen geschillen veelvuldig
voor. Ten einde hieraan tegemoet te komen, schijnt
het mij wenschelijk, dat de wet den ondernemer de

\'11
1

BfMfT"

-ocr page 322-

308

verplichting oplegt, de wederzij dsche verhoudingen in
den vorm van een reglement op schrift testellen. Dit
is geen onuitvoerbare eisch, omdat in het algemeen
de werklieden onder dezelfde condities in dienst zijn.
Bovendien is het opleggen van deze verplichting niets
nieuws in onze wetgeving. Immers art. 8 van de Vei-
ligheidswet eischt reeds, dat de bestuurder van een
fabriek op last van den Inspecteur een reglement
ophangt en opgehangen houdt. Mr. Truyen wijst ook
op de monsterrol, a. h. w. een scheep sreglement.

Het bestaan van een dergelijk reglement vergemak-
kelijkt het afsluiten van het arbeidscontract met iederen
werkman afzonderlijk. Thans weet de arbeider bijna
nooit bij zijn intrede in de onderneming onder welke
voorwaarden hij zich tot werken verbindt. Bestaat er
een reglement, dan zal dit veranderen. Hij neemt er
kennis van en kan dan een en ander beoordeelen.

Ook is het reglement voor de rechterlijke macht een
goede bron, als in geschillen recht moet worden ge-
sproken, Waar thans al een enkele maal een geding
wordt gevoerd over het arbeidscontract, daar zal de
rechter vaak moeite hebben zich op de hoogte te
stellen, wat partijen hebben afgesproken. Is er een
reglement, dan bewijst het hier goede diensten.

Ook de arbeidsinspectie zal veel nut ondervinden
bij het toezicht der ondernemingen, indien een regle-
ment aanwezig is. Met een oogopslag kan zij- weten,
welke rechtsverhoudingen in een bedrijf bestaan.
Thans — reeds in de enquête werd er op gewezen —
is het in den regel zeer lastig, zich dienaangaande te
vergewissen.

Veel patroons laten hun optreden afhangen van hun

-ocr page 323-

309

oogenblikkelijke gemoedsstemming. Wat recht is in
de onderneming, weten de arbeiders niet. Is de werk-
gever goed gestemd, dan kan men veel doen voor hij
straft; is hij slecht gehumeurd, dan wordt er spoedig
beboet. Legt de wet hem nu de verplichting op een
reglement te maken, dan zal hij genoodzaakt zijn zich
over een en ander rekenschap te geven. In de enquête
1890 waren meerdere werkgevers tegen een reglement,
juist omdat zij volledige vrijheid wilden behouden, te
handelen, zooals hun goed zou dunken. Merkwaardig
was het antwoord van een patroon die, op de vraag \')
of hij een reglement had, antwoordde: »dat heb ik in
mijn hoofd." Daar hebben de arbeiders veel aan!

Aan de werkgevers stelde ik de vraag (11): »Welke
bezwaren zoudt u er tegen hebben, dat door de wet
werd voorgeschreven, dat in uw bedrijfstak een regle-
ment moet wezen, waarin het arbeidscontract geregeld
wordt?" Hoewel het mij voorkomt, dat de vraag dui-
delijk was gesteld, bleek uit verschillende antwoorden,
dat ze niet is begrepen. Sommigen lazen in de vraag,
wat men denken moest van de regeling van het arbeids-
contract! Vele anderen meenden, dat in dat geval, de
wet zelf het reglement zou vaststellen, waartegen zij
bezwaren hadden.

Ongeveer % der werkgevers hadden niets tegen een
wettelijke verplichting; enkele, meestal personen, die
reeds een reglement bezaten, waren er zelfs zeer voor.
Onder de voorstanders waren er ook verscheidene, die
meenden, dat zulk een reglement in hun voordeel zou

1) Enquête 1890 Ile afd. Gron. Veenkoloniën 4339.

-ocr page 324-

310

zijn, omdat zij dan de arbeiders strenger zouden kunnen
straffen.

De patroons, die zich onverschillig toonden, gaven
bijna allen steeds het stereotype antwoord, »dat een
reglement niets geeft, omdat de arbeider toch wegloopt
en men geen verhaal op hem heeft." Daarom wilden
eenigen bij contractbreuk straf opleggen van gevan-
genis of hechtenis. Indien de patroons het contract
verbraken, dan zouden zij boeten te betalen hebben.
Voorwaar een eigenaardige opvatting van rechtsge-
lijkheid.

Degenen, die er bepaald tegen waren (64), hadden
verschillende motieven. Vele kleinindustrieelen meen-
den, dat het in hun bedrijf »overbodig" was. Enkelen
toonden zich er tegen, louter uit »antipathie" tegen
wetten. Sommigen meenden, dat de »gemoedelijkheid"
zou verdwijnen en »ruzie" komen. Een fabrikant vond
een reglement bepaald »gevaarlijk". »Zij zou", zoo
schrijft hij, »naar onze meening een te betreuren schei-
ding maken tusschen werkgever en -nemer, een heining
zetten, waarover alleen de oogen elkander zouden ont-
moeten. Reglementeering moge voor beide partijen
rechten en plichten wiskunstig afbakenen, maar zal
nooit het gevoel van plicht en recht opwekken en
levendig houden." De meesten beantwoordden vraag 11
met »ja", zonder opgave van redenen.

Alle Kamers van Arbeid en alle vakvereenigingen
waren voor de verplichting.

De geopperde bezwaren zijn niet van dien aard, dat
zij den wetgever kunnen afhouden van het voorschrijven
van een verplicht reglement. De voordeden zijn vele;
het eenige gegronde bezwaar zou eigenlijk zijn, dat de

-ocr page 325-

311

invoering en controle moeilijk, omvangrijk en kostbaar
is, terwijl de zekerheid niet bestaat, dat de Wet overal
wordt toegepast. Om hieraan tegemoet te komen, zou
het dan ook het beste zijn geleidelijk tot de invoering
te besluiten. Hiermede wil ik niet zeggen, dat in de
klein-industrie aan een reglement geen behoefte is.
Immers, het is voor een arbeider, die in loondienst
werkt, onverschillig of hij met 10 of 100 collega\'s bij
zijn patroon in dienst is, In beide gevallen heeft hij
recht op een juiste formuleering van de voorwaarden,
waaronder hij werkt, waarop hij zich bij voorkomende
geschillen kan beroepen. Ja, men zou kunnen beweren,
dat de arbeider in de klein-industrie aan deze om-
schrijving nog meer behoefte heeft, dan in de groot-
industrie, omdat hij nog meer aan de absolute macht
van den werkgever is overgegeven.

Om aan de practische bezwaren, verbonden aan het
algemeen invoeren van een reglement, tegemoet te
komen, zou het dus wenschelijk zijn, b,v. eerst de
ondernemingen met 20 of meer arbeiders de verplich-
ting op te leggen. Want het is beter, dat in enkele
ondernemingen een goed opgesteld en gehandhaafd
reglement aanwezig is, dan overal een, dat toch niet
kan worden gecontroleerd.

De meerderheid der Kamers van Arbeid verklaarden
zich voor de verplichting voor alle ondernemers, voor-
namelijk, omdat de werkgevers tegenover de wet gelijk
moesten staan. Een paar Kamers wilden de verplichting
beperken tot groote zaken, met 25, 10 of 5 arbeiders.
Hetzelfde gevoelen deelden de Vakvereenigingen.

Het is lastig met juistheid aan te geven, voor welke
bedrijfstakken de verplichting moet gelden. Mij komt

-ocr page 326-

312

het voor, dat de wetgever op dit punt zoover moet
gaan, als mogelijk is. Het is wenschelijk, dat behalve
in fabrieken, ook in andere industrieele- en commer-
cieele ondernemingen, winkels en transportonderne-
mingen een reglement aanwezig zij. Ook voor de huis-
industrie en den landbouw is hetzelfde gewenscht.

Moet ook de Staat en zijn organen de verhouding
tusschen hem en zijne ondergeschikten bij reglement
regelen ? Zonder twijfel moet op deze vraag beves-
tigend worden geantwoord. Een onderscheid te maken,
zooals Truyen doet, tusschen arbeiders in dienst van
den Staat, optredende als industrieel of uitoefenende
een publiekrechterlijke functie, lijkt practisch en theo-
retisch onjuist.

II. Op welke wijze moet een reglement worden vastgesteld ?

Kon ik mij in hoofdzaak vereenigen met de denk-
beelden van Mr. Truyen, wat betreft de verplichtstelling
der reglementen, dit is niet het geval met de wijze
van samenstelling.

Terwijl genoemde schrijver vooropstelt, dat het ideaal
moet blijven vrijheid van contract tusschen individu
en individu, komt het mij voor, dat de economische
ontwikkeling den individu op den achtergrond dringt en
in diens plaats de gemeenschap doet treden. Meer en
meer worden de arbeidsvoorwaarden vastgesteld door
de gezamenlijke arbeiders aan de ééne en den patroon

1) T. a. p. bl. 75; Koehne, Arb.ord. bl. 91—94 verdedigt de
tegenovergestelde meening; vergelyk ook de bij dezen laatsten
auteur aangehaalde schrgvers.

-ocr page 327-

313

of de gezamenlijke patroons aan de andere zijde. Het
reglement, gedeeltelijk als het ware een condificatie
der arbeidsvoorwaarden, zal in zulk een geval zijn
hoofdinhoud ontleenen aan het collectief contract,
tariefovereenkomst, of hoe men het noemen moge. Met
opzet schrijf ik hoofdinhoud, omdat in de reglementen
steeds speciale bepalingen zullen voorkomen, die voor
de ondernemingen verschillend zijn; in hoofdzaak
ordebepalingen. De tijd ligt evenwel nog ver in het
verschiet, dat op deze wijze de verhouding van werk-
gevers en arbeiders zal worden vastgesteld. De organi-
saties in ons land zijn nog te onbeduidend en te
veel verdeeld, dan dat van hen eendrachtige actie
kan uitgaan. Toch gloort reeds de dageraad van
de collectieve regeling; men denke hierbij aan de
diamantnijverheid, het bedrijf der bootwerkers, enz.
Ook komt het reeds hier en daar voor, dat de patroons
te zamen een reglement maken, voor de verschillende
fabrieken van kracht. (Enschede, Amsterdamsche bier-
brouwers en het onlangs uitgevaardigde reglement
van de Vereeniging van Werkgevers op scheepvaart-
gebied). •) Zoolang de collectieve regeling een ideaal
is, moet de Wet een wijze van vaststellen voorschrijven,
die de belangen der arbeiders zooveel mogelijk be-
hartigt en tegelijkertijd hen opvoedt tot het toekomstig
collectief contract.

Verschillende wegen kan de wetgever inslaan.

iS.i

P. Hij kan aan den werkgever en den arbeider ge-
heel overlaten, hoe zij hunne verhouding willen regelen.

1) Verg. N. R. C. 18 April 1903 Ie blad C. Onder Bijlage M is
dit reglement hierachter opgenomen,

-ocr page 328-

814

In het algemeen belang zal de wet dan de vrijheid
van contract beperken (b.v. maximum boete), doch
daarbinnen zijn partijen volkomen vrij naar goedvinden
te handelen. Het toezicht van de overheid bepaalt
zich dan tot controleering der reglementen, of zij al
dan niet in strijd met de wet zijn.

2". Hij kan de reglementen doen vaststellen door
een lichaam boven de partijen staande, samengesteld
uit afgevaardigden der belanghebbenden. Het ontwer-
pen zal dan geschieden door de partijen. Het toezicht
strekt hier veel verder.

8". Hij kan de reglementen direct of indirect door
de overheid doen vaststellen. Als voorbeeld van deze
wijze van vaststellen, zou men kunnen wijzen op het K. B.
van 7 April 1903, Stbl. 96, dat voorschriften geeft, aan-
gaande een reglement voor de spoorwegondernemingen.
Het reglement door de Maatschappij ontworpen, moet
goedgekeurd worden door den Minister. Bij gebrek
aan overeenstemming, stelt de Minister het zelfstan-
dig vast.

Mr. Truyen kiest de eerste methode; in dit proef-
schrift wordt de tweede wijze van vaststellen aanbe-
volen en wel om deze twee redenen:

a. In de eerste plaats zullen de arbeiders, zoo de
regeling aan partijen wordt overgelaten, hiervan de
dupe worden. Omdat de wetgever niet anders dan
zeer algemeene vormen kan aangeven, is het over-
blijvend terrein zoo groot, dat misbruiken stellig blijven
voortwoekeren. Een goede les is te putten uit de regle-
menten van Duitschland en Belgie. Daar bestaat het
door Mr. Truyen aanbevolen stelsel, en het resultaat
is, dat de reglementen even streng zijn als hier. Ja,

-ocr page 329-

315

het is waar, er komen geen voorschriften in voor over
bidden, buiten het ouderlijk huis gaan wonen, enz.,
doch er ademt eenzelfden geest uit, van absoluut gezag
van den patroon en absolute gehoorzaamheid der ar-
beiders, als bij de Nederlandsche reglementen.

Vele schrijvers wijzen in dit verband op het nut
van een fabrieksraad of kern. Evenals de beteekenis
van het parlement in de Constitutioneele Monarchie
zeer verschillend is, zoo kan dit ook het geval zijn
met de fabrieksraden. Soms kunnen zij zeer nuttig
zijn, soms van geen beteekenis, soms ook zelfs scha-
delijk.

Indien door de arbeiders een dergelijke instelling
op de werkgevers is veroverd, zullen zij veel nut er
van ondervinden. Omdat in den regel de organisatie
van een enkele onderneming niet zoo sterk zal zijn,
dat zij een deel van de macht van den patroon kan
overnemen, zal de oprichting van zulk een lichaam
een der punten van de tarief over eenkomst of het col-
lectief arbeidscontract uitmaken. Het zal dan o.a. tot
taak hebben in iedere onderneming, binnen de grenzen
van het collectief contract, met den patroon het regle-
ment vast te stellen, en op de naleving toe te zien.
Zoo geschiedt het b.v. hier en daar in Engeland,
Denemarken en Duitschland.

In ons land zou ik van een dergelijken fabrieksraad
geen voorbeeld kunnen aanhalen. Waar zij bij ons
bestaan (Regout, v. Marken, Stork, Werf-Conrad, enz.)
zijn het instellingen door den patroon aan de arbeiders
gegeven. Zij hebben in den regel weinig te beteekenen,
zijn belast met het beheer van fondsen, »overleggen"
met den werkgever, doch iets »eischen" kunnen zij

-ocr page 330-

316

niet. D Ook blijft altijd de mogelijkheid bestaan, dat
de patroon dit instituut opheft, als er elementen in
komen, die hem niet bevallen. Om die reden, zeggen
dan ook eenige ondernemers in de Enquête dat zij
er tegen zijn, uit vrees voor socialisten.

Schadelijk is zulk een instelling, wanneer zij dient
om de arbeiders af te houden van hun plicht in de
algemeene beweging. Hun tevredenheid uit zich dan
in een zelfvoldaanheid, waardoor zij hunne lotgenooten,
die in minder goede conditie verkeeren, in den steek
laten. Men kan de pogingen van den patroon, om het zijn
arbeiders zoo goed te geven, als onder de oeconomische
omstandigheden mogelijk is, toejuichen en waardeeren,
mits de werkgever deze lotsverbetering niet in het leven
roept, als middel tegen de wassende arbeidersbeweging.

ö. In de tweede plaats versterkt het hier verdedigde
stelsel, het belangenverband der arbeiders van ver-
schillende fabrieken. Immers, waar in alle onderne-
mingen van een bepaalden bedrijfstak dezelfde voor-
waarden bestaan, daar zullen de arbeiders met meer
succes kunnen optreden tegen onbillijke voorschriften
omdat wegneming daarvan hun aller belang is. Indien
toch de vaststelling aan een boven de partijen staand
lichaam wordt opgedragen, is het te verwachten, dat
op gelijkluidendheid zooveel mogelijk zal worden aan-
gestuurd.

Uit een oogpunt van concurrentie biedt deze regeling
ook aan de patroons voordeelen.

1) Een sterk staaltje van de onbeduidendheid van de kern, is
de opheffing van het Scheidsgerecht door den Heer van Marken,
zonder dat deze vras gehoord!

3) Enquête 1890, I Spoorwegen 5586, 5622; II Twente 2426.

-ocr page 331-

317

Het aangewezen lichaam om in deze op te treden,
is de Kamer van Arbeid; doch toegerust met andere
bevoegdheden en anders samengesteld dan thans vol-
gens de wet van 1897.

Vooreerst moet dan overal een Kamer van Arbeid
worden opgericht en mag het niet voorkomen, dat
hier wel, ginds geen Kamer van Arbeid bestaat.

Verder bedenke men, dat het een eerste vereischte
is, dat de personen, die over het reglement hebben te
beslissen, op de hoogte van het bedrijf zijn. Dat nu is
onder de tegenwoordige wet niet het geval. De Kamers
vertegenwoordigen vele bedrijven, die met elkander
niets of zeer weinig hebben uit te staan. Een voorbeeld
hiervan is, de in vele gemeenten bestaande Kamer van
Arbeid voor de Voedings- en Genotmiddelen. Nu komt
het voor, dat leden zijn 2 of 3 sigarenfabrikanten, een
broodfabrikant, en een suikerfabrikant. Deze zijn geroe-
pen, om over quaesties te beslissen in bierbrouwerijen
of andere ondernemingen, waarvan zij uit den aard
der zaak niet op de hoogte zijn. Vandaar het weinig
vertrouwen, dat zij meermalen genieten. Om aan dit
bezwaar tegemoet te komen, lijkt het mij wenschelijk,
dat voor ieder bedrijf een afzonderlijke Kamer wordt
opgericht, desnoods voor een groot aantal gemeenten.

Ten slotte worde aan de uitspraak der Kamers bin-
dende kracht gegeven.

Zooals ik reeds opmerkte, het reglement moet wor-
den ontworpen door den werkgever, terwijl aan de
arbeiders(sters) de gelegenheid worde gegeven, hunne
bezwaren bij de Kamer in te dienen. Alsnu komt het
concept-reglement bij de Kamer van Arbeid, waar het
wordt goedgekeurd en vastgesteld. Aan dit lichaam

-ocr page 332-

318

geve men dan de bevoegdheid, met de wet of het
algemeen belang strijdende bepalingen er uit te lichten
en gewenschte voorschriften op te nemen. De bevoegd-
heid om ook met het algemeen belang of de billijkheid
rekening te houden, bezitten de controleerende ambte-
naren elders niet, reden waarom overal door hen wordt
geklaagd over hun machteloosheid, waardoor zij onbil-
lijke bepalingen, die niet met de wet strijden, niet
kunnen verwijderen.

Omdat in de Kamer van Arbeid geen rechtsgeleerden
zitting hebben, komt het mij wenschelijk voor, dat er
een beroep op den administratieven rechter wordt toe-
gestaan bij geschillen over strijd met de wet. Ook aan
de Inspecteurs van den Arbeid moet men dit klachten-
recht geven.

Er moet zooveel mogelijk gestreefd worden naar een
voor alle ondernemingen van éénzelfden bedrijfstak
gelijkluidend regiement. Modelreglementen kunnen
daarom aan de patroons goede diensten bewijzen, mits
zij niet, zooals in België, met de wet strijdende voor-
schriften inhouden. Ook zou het op den weg der
Kamers van Arbeid liggen, aan te dringen op invoering
van algemeene reglementen.

Wat deelen mij nu de ondervraagde Kamers van

1) Verg. b.v. België: Eapp. ann. 1899, bl. 131; Oostenrijk: Ber.
Gew. Insp. 1890 IV 129; 1892 IV 137.

In de afl. H/12 Bd. I van het Bulletin des Int. Arbeitsamts
komt op blz. 615 een Normal-Arbeitsordnung voor, vastgesteld door
den spoorwegminister van Oostenrijk, den 10 Oct. 1902. Ik vermeldde
dit besluit niet onder Hoofdst. IV, omdat \'t geen ik over Oostenrijk
mededeelde, reeds was afgedrukt bij het verschijnen van deze af-
levering.

-ocr page 333-

319

Arbeid, vakvereenigingen en werkgevers mede, betref-
fende de wijze van vaststelling?

De eerste verklaarden zich bijna zonder uitzondering
voor vaststelling door patroon en arbeiders in gemeen
overleg (vraag 12, c); een enkele maal stemden de
patroons voor de vaststelling door den werkgever
alleen (12,
a). Bij niet overeenstemming wenschten zij
meestal de tusschenkomst van hun lichaam.

De vakvereenigingen waren van hetzelfde gevoelen.
Enkele oordeelden, dat in de plaats van de arbeiders,
de vakvereenigingen zouden moeten komen.

De werkgevers denken niet eenstemmig. Van de
165, die een antwoord op vraag 12 gaven, waren 49
voor de vaststelling door den patroon alleen, 56 door
den patroon alleen, gehoord zijn arbeiders en 60 voor
gezamenlijke vaststelling. Sommigen motiveerden hun
meening. Zoo schreef mij b.v. een schoenfabrikant:
»Ik zou denken dat vraag
b de beste oplossing zou
geven; a is, naar mijne meening, wat al te eenzijdig
en worden rechten van den werkman daardoor in
schijn verkort, dan geeft dat aanleiding tot aanhoudend
gemor en kan geenszins aan de goede verstandhouding
bevorderlijk zijn; en in c worden de rechten van den
werkman weer gelijk aan die van den patroon, en baas
moet toch baas blijven." Een sigarenfabrikant noemde
de vaststelling sub.
a »tegen de geest des tijds", sub. b
»principiëel verkeerd" en sub. e »de juiste weg."

Het spreekt van zelf, dat de wet aan de arbeiders
behoorlijk de gelegenheid moet geven, zich uit te spre-
ken over het ontwerp. Ook moet voor bekendmaking
door ophangen worden gezorgd, door aan ieder arbei-
der een exemplaar te overhandigen, dat hij kosteloos

-ocr page 334-

320

ontvangt, niet behoeft terug te geven en mede naar
huis mag nemen.

Voorts moet de wet er voor waken, dat de namen
van klagende arbeiders door de Kamers van Arbeid
geheim gehouden worden. "Wellicht ware het met het
oog hierop wenschelijk, ook aan de Vakvereenigingen
het recht tot het uitbrengen van klachten toe te kennen.

III. Welke moet de inhoud zijn ?

Het nut voor de arbeiders van het verplicht regle-
ment moet niet alleen daarin worden gezocht, dat aan
het arbeidscontract een bepaalde vorm wordt gegeven,
doch ook in den verplichten inhoud.

Vele der door mij in de conclusie van Hoofdstuk III
Afdeeling III geconstateerde misbruiken kunnen wor-
den tegengegaan, wanneer de wet het opnemen van
voorschriften over bepaalde onderwerpen verplicht
stelt (aannemen en ontslag, loonberekening en loon-
betaling, arbeidsduur, straffen en strafbare feiten, be-
slissen van geschillen enz.) of verbiedt (verhouding
buiten de fabriek, bepalingen in strijd met de goede
orde en zeden enz.). Terecht merkt Mr. Truyen \') op,
»dat, wanneer hier van een verplichten inhoud sprake
is, daarmee niet wordt bedoeld, dat de wet aan den
werkgever moet voorschrijven een of ander bepaald
voorschrift in zijn reglement op te nemen, b.v. dat 14
dagen vóór het ontslag moet worden opgezegd. Het
maken van dergelijke bepalingen behoort niet tot een
regeling omtrent de arbeidsreglementen, die hoofd-

1) T. a. p. bl. 80.

-ocr page 335-

321

zakelijk den vorm der overeenkomst betreft. Het be-
hoort bij een regeling van het arbeidscontract in het
algemeen." In de vorige afdeeling zijn reeds maat-
regelen besproken, om te beletten, dat het reglement
het eenzijdig werk van den patroon alleen is, en dat
de arbeiders er niet mede bekend zijn, of er geen
gebruik van kunnen maken.

Thans rest mij nog een en ander te zeggen, over
hetgeen in mijn conclusie sub 4"—8" is opgesomd.

Wat nu den inhoud van het reglement betreft, on-
derscheide \') men bepalingen,, betreffende onderwerpen:

1". die door den werkgever moeten worden geregeld,
welke regeling in het regiement moet worden opge-
nomen
(zoowel regeling als opname obligatoir).

2". die door den werkgever niet behoeven te worden
geregeld, doch waarvan de bepalingen in \'t reglement
moeten worden geplaatst, voor het geval tot regeling
wordt besloten
(regeling facultatief, opname obligatoir).

3". die door den werkgever niet behoeven te worden
geregeld en waarvan de regeling niet aan \'t reglement
behoeft worden toegevoegd
(regeling en opname fa-
cultatief).

Ad 1. Tot de eerste groep bepalingen behooren ge-
rekend te worden degene, die in ieder arbeidscontract
moeten voorkomen.

Vooreerst het afsluiten en ontbinden van het arbeids-
contract. In de meeste reglementen treft men geen

1) Koehne, Arb. Ord. bl. 183 geeft dezelfde onderscheiding : »Un-
bedingt notwendige, bedingt notwendige en willkürliche Bestim-
mungen". Truyen bl. 79 noemt alleen obligatoire en facultatieve
bepalingen.

21

-ocr page 336-

322

regeling aan over het aannemen van arbeiders; hierin
nu dient verandering te komen, omdat de arbeider,
wanneer hij zich verbindt, op de hoogte moet zijn van
de voorwaarden, waaronder hij zulks doet. Het ontslag
wordt wel in de meeste reglementen geregeld, doch,
zooals wij zagen, op een wijze, die allesbehalve be-
vredigend mag genoemd worden. Het reglement zal
nu moeten omschrijven of er opzeggingstermijnen in
acht genomen moeten worden, die voor den patroon
minstens even lang moeten zijn als voor den arbeider.
Wenschelijk lijkt, voor alle arbeiders dezelfde termijnen
vast te stellen met het oog op werkstakingen met
inachtneming van den opzeggingstermijn.\')

Verder moet de wetgever eischen, dat in ieder regle-
ment worde vermeld, de
arbeidsduur en de rusttijden.
Waar de aard van het bedrijf zulks belet, moet althans
worden geëischt, dat de Kamer van Arbeid beslist of
dit werkelijk het geval is; het reglement moet dan den
maximum arbeidstijd per week vaststellen en de rust-
tijden nauwkeurig regelen. Tevens moet ieder reglement
aangeven, in hoeverre en onder welke voorwaarden
overwerk geoorloofd is.

Voorts moeten tijd en wijze van loonherekening en
-betaling in ieder reglement worden omschreven. De
hoogte van het loon kan niet in \'t reglement worden
opgenomen, in de eerste plaats, omdat het de wij-
ziging in den loonstandaard volgt en naar de be-
kwaamheid en den ijver van den arbeider varieert en
dus niet voor geruimen tijd kan worden vastgesteld.

1) Vergelijk dienaangaande de verschillende opzeggingstermynen
bij het scheepvaartbedryf te Amsterdam.

-ocr page 337-

323

in de tweede plaats, omdat in het hier aanbevolen
stelsel van vaststellen — door de Kamers van Arbeid —
een dergelijke regeling niet op zijn plaats zou zijn.
Immers de hoogte van het loon regelt zich naar de
oeconomische wetten; evenmin als de werkgever kan
de Kamer van Arbeid dus deze hoogte bepalen. Wel
zou de wetgever kunnen vorderen, dat de tarieven en
loonlijsten als bijlage van het reglement, voor de ar-
beiders en toeziende ambtenaren ter inzage liggen.
Wat betreft de wijze van loonberekening, dient het
reglement aan te geven, op welke wijze door de arbei-
ders kan worden gecontroleerd, hoeveel door hen wordt
geleverd. Meermalen verneemt men klachten, dat b.v.
de arbeider en de baas het niet eens zijn over de
hoeveelheid van afgeleverd stukwerk.

Omdat vele misbruiken op dit gebied voorkomen,
moet het reglement nauwkeurig bepalen, welke kor-
tingen op het loon bij de betaling kunnen plaats hebben,
alsmede een maximumbedrag bij iedere uitbetaling.
Eveneens moet worden bepaald, hoe het loon wordt
uitbetaald, op welke tijden en op welke plaats.

Ten slotte dient in ieder reglement te worden aan-
gegeven, op welke wijze
geschillen worden beslecht.
Aan dit onderwerp is tot nog toe te weinig aandacht
geschonken. De patroon, drager van het gezag in de
onderneming, beslist zelf altijd alles, hetgeen tot vele
klachten aanleiding heeft gegeven. Voor ieder klein
geschil de hulp van de rechterlijke macht in te roepen,
is niet mogelijk. Toch dient bij een voorkomende
quaestie onpartijdig uitspraak te worden gedaan. Mij
dunkt, dat het daarom wenschelijk is, te overwegen,
of niet de wetgever een scheidsgerecht moet eischen,

-ocr page 338-

324

waarvan dan de wijze van samenstellen, bevoegdheden,
enz., in het reglement dienen te worden uitgewerkt.
Hoezeer zulk een instelling in het belang der arbeiders
is, blijkt in dezen tijd. De arbeiders, die gestaakt
hebben, worden zonder vorm van proces, door de
spoorwegdirecties ontslagen. Ja, zelfs bestuurders der
Vakvereeniging, die niet hebben gestaakt. In Amster-
dam nu, kan door de gemeentewerklieden een beroep
op het scheidsgerecht worden gedaan, en het is niet
onmogelijk, dat de beslissing van de onpartijdige rech-
ters minder hard zal zijn.

Ad. 2. Onder deze groep behooren in de eerste plaats
te worden genoemd de strafbare feiten en straffen.
Het behoeft geen betoog, dat de werkgever zich mag
onthouden van het strafbaarstellen van sommige han-
delingen, ja indien hij het zonder straffen kanstellen,
zou het pleiten voor den goeden geest in zijn onder-
neming. Kan hij dit niet, dan moeten ze in het reglement
worden omschreven, niet zooals thans vaak wordt aan-
getroffen, in vage termen, doch nauwkeurig aangegeven.
Het reglement dient duidelijk te omschrijven, wat straf-
baar is, welke straf kan worden opgelegd, het maximum
en de executie, wie bevoegd is de straf op te leggen,
hoe de arbeider zich kan verdedigen en hoe hij zich
beklagen kan over straffen, die hem onrechtvaardig
voorkomen. Alleen door deze voorschriften worden aan
den arbeider eenigszins waarborgen gegeven, dat hij
niet willekeurig wordt behandeld.

Vele schrijvers en politici eischen afschaffing van
een bepaald soort van straffen, boeten. Zij wijzen op
het demoraliseerende dezer geldstraf, die meer het

-ocr page 339-

325

huishouden dan den arbeider treft, en die, blijkens de
straflijsten, waarin men steeds dezelfde namen aantreft,
het beoogde doel, verbetering, niet bereiken, Hoe klem-
mend hunne argumenten ook zijn mogen, komt het mij
voor, dat de tijd voor afschaffing der boeten nog niet
is gekomen. \') Wanneer de boeten werden afgeschaft
zou men daarvoor andere straffen in de plaats krijgen,
die de arbeider evenzeer in zijn beurs zou voelen;
b.v. de thans reeds veelvuldig voorkomende straf van
een uur, schaft of dag naar huis zenden (»gaan kuie-
ren" zooals de arbeiders het noemen) of derving van
premiën. Wilde men alle straffen verbieden, die gel-
delijke gevolgen hebben, dan zou niet anders — uit-
gezonderd waarschuwingen, berispingen e. d. — dan
ontslag overblijven. Of dit in het belang der arbeiders
zou zijn? Het mag betwijfeld worden.

Het aandringen op afschaffing der boeten vindt zijn
oorsprong niet zoozeer in antipathie tegen het stelsel,
als wel in de vele misbruiken, die op dit gebied voorko-
men. Daarom moet de wetgever hiertegen zooveel moge-
lijk maatregelen nemen. Het bedrag moet zijn bepaald;
de boeten in één week mogen een zeker bedrag van
het loon niet te boven gaan, evenmin iedere boete op
zichzelf een zeker maximum overschrijden. De boeten
moeten niet door bazen kunnen worden opgelegd; niet
ten bate der patroons komen; worden ingeschreven
en niet worden ingehouden, alvorens de arbeider zich
bij de beslissing heeft neergelegd, of het scheidsgerecht
uitspraak heeft gedaan. Slechts 3 Kamers van Arbeid

1) In het Amsterdamsch Werkliedenreglement komen ze niet voor.
In het ontwerp-1903 is men echter hiervan teruggekomen.

-ocr page 340-

326

verklaarden zich tegen boeten. De andere wilden het
boetestelsel behouden onder waarborgen tegen mis-
bruiken. Van de Vakvereenigingen waren ongeveer
voor en tegen boeten.

Vervolgens moeten in het reglement worden opge-
nomen : de verlofdagen, indien de werkgever deze
geeft, met vermelding, wanneer ze worden toegestaan
en welk loon wordt uitgekeerd.

Verder moet worden aangegeven op welke uitkee-
ring en, behalve het loon, de arbeider recht heeft, b.v.
pensioen, ongevallenrente, enz. Indien de ondernemer
meerdere categorieën van arbeiders in dienst heeft,
waarbij opklimming plaats vindt, moeten de regelen
der bevordering worden opgenomen, opdat willekeur
uitgesloten blijve. Evenzoo de rechten en plichten van
den meerdere tegenover den mindere.

Ten slotte zouden onder deze rubriek voorschriften
ex. art. 8 Veiligheidswet moeten worden gerangschikt.

Ad S. Tot de laatste groep behooren alle bepalingen,
die niet in het reglement behoeven te staan; deze
zullen voornamelijk de organisatie van het bedrijf
betreffen; verder b.v. allerlei bepalingen over samen-
stelling, inrichting enz. van fabrieksraden, instellingen
in het belang der arbeiders, bepalingen over brand-
weer enz. Evenwel behooren wel in \'t reglement voor
te komen de bijdragen in de fondsen, omdat het loon-
aftrekken zijn. Ook moeten de veiligheidsvoorschriften
zijn opgenomen, als tegen de overtreding met straf
wordt gedreigd.

Werd tot nu toe vermeld, wat in een reglement moet

-ocr page 341-

327

of kan voorkomen, thans nog een en ander over wat
niet mag worden opgenomen.

In \'t algemeen zou men kunnen zeggen, dat alles,
wat niet dient tot regeling van de orde in het bedrijf,
of van de verhouding tusschen werkgever en arbeider
uit het arbeidscontract voortvloeiende, ook niet in het
reglement op zijn plaats is. Terecht beperkt dan ook
de Duitsche wetgever den inhoud tot de orde in het
bedrijf of de verhouding der arbeiders in het bedrijf.

Het is niet mogelijk een opsomming te geven van
alle voorschriften, die geweerd zouden moeten worden.
Ik vestig daarom slechts de aandacht op enkele bepa-
lingen, die veelvuldig worden aangetroffen. Hiertoe
behooren dan: 1°. inmenging in huiselijke zaken: ver-
bod om te trouwen zonder toestemming of tegen den
zin der ouders; te gaan wonen buiten de ouderlijke
woning; 2". in vrijen tijd voor anderen te werken;
3". verbod of gebod van lid te zijn van een al of niet
bepaalde vereeniging; 4". voorschriften over het gedrag
buiten de fabriek: bezoeken van herbergen en verga-
deringen, lezen van couranten, vloeken, spreken van
onzedelijke taal enz. Ik ben het niet eens met Mr.
Truyen i), dat het arbeidsreglement hiermede zich mag
inlaten. Eindelijk moeten ook uit het reglement worden
geweerd, omdat zij in strijd met de goede zeden zijn,
bepalingen, die aan mannen toestaan, handtastelijk
onderzoek in te stellen naar overtredingen door vrou-
wen gepleegd, of den arbeiders de verplichting opleggen,
vergrijpen aan de directie aan te brengen, vooral als
daarop een belooning wordt gesteld.

1) T. a. p. bl. 90.

-ocr page 342-

328

IV. Kracht van het Reglement. Verhouding tot andere
overeenkomsten.

Behalve de verplichting, wijze van vaststellen en
inhoud van het reglement, dient de wetgever de ver-
bindende kracht aan te geven, in het bijzonder tegenover
andere gelijksoortige overeenkomsten. Wenschelijk komt
het mij voor, dat hij het Duitsche voorbeeld volgt, en
de werking van het reglement tegenover den arbeider
niet afhankelijk stelt van de bekendheid. De arbeider
moet geacht worden het reglement te kennen, indien
aan de door de wet te stellen formaliteiten is voldaan
Hierdoor worden tallooze quaesties afgesneden, die
in andere landen, o. a. in Oostenrijk, veelvuldig voor-
komen. Benadeelen zal het reglement hem niet, omdat
zooveel mogelijk is gezorgd, dat het niet in strijd met
zijn belangen is.

Hiervoor merkte ik reeds op, dat de oeconomische
ontwikkeling den individu op den achtergrond dringt
en in diens plaats de gemeenschap doet treden. Ook
bij de afsluiting der arbeidsovereenkomst zien wij dit
gebeuren. Tot voor korten tijd werden de arbeids-
voorwaarden vastgesteld door den werkgever met
ieder arbeider afzonderlijk. Waar, vooral in grootere
ondernemingen, de hoofdbepalingen voor alle arbei-
ders dezelfde zijn, treden zij als een partij op, soms
gezamenlijk, soms vertegenwoordigd door enkelen
hunner, en sluiten met den werkgever een overeen-
komst af, die hunne wederzijdsche verhouding regelt.
Meermalen geschiedt dit schriftelijk in den vorm van
een reglement. Op dezen weg voortschrijdende, ver-

-ocr page 343-

329

eenigen zich de werkgevers in eenzelfde bedrijf en
sluiten met de arbeiders een overeenkomst, die de
algemeene voorwaarden inhoudt, waaronder in dat
bedrijf gewerkt zal worden. Omdat de voornaamste
bepaling in den regel het minimum-loon betreft, spreekt
men van tariefovereenkomsten \'). Andere schrijvers
noemen het een collectief arbeidscontract \'tgeen
aanleiding tot verwarring geeft. Immers uit dit contract
vloeien geen verplichtingen tusschen personen voort
om te arbeiden. De strekking is niet anders, dan om
de arbeidsvoorwaarden in het algemeen vast te stellen,
waaronder een arbeidscontract kan worden afgesloten,
en zich te verbinden geen arbeidscontract af te sluiten
onder andere voorwaarden, dan in de tariefovereen-
komst zijn aangegeven

Indien men een parallel met het staatsrecht zou
willen trekken, zou men kunnen zeggen dat de tarief-
overeenkomst, het arbeidsreglement en het arbeids-
contract tot elkander in dezelfde verhouding staan
als de wet, de provinciale en de gemeenteverordening.
Waar bij deze laatste de gemeenteverordening geen
bepalingen mag inhouden in strijd met hetgeen in de
provinciale verordening of wet is opgenomen, daar
moet ook de wetgever verbieden, dat het reglement
voorschriften opneemt in strijd met de tariefovereen-
komst. Doet de wetgever dit niet, dan zal de tarief-
overeenkomst geen effect hebben, en op deze wijze
voor een der contractanten de gelegenheid geopend

1) Lotmar: Brauns Archiv, Band XV, blz. 1 vlg.

Eaynaud: le Contrat Collectif de travail 1901.
8) Lotmar, bl. 98 en 99.

-ocr page 344-

330

worden, zich aan een contractueele verplichting te
onttrekken. Terecht concludeert Koehne »die Vorschrift
der Arbeitsordnung, durch welche der Arbeitgeber
einen Tarifvertrag bricht, ist ungültig, weil sie der
guten Sitte, also den Gesetzen widerspricht."

Aan de vrijheid van contract wordt door een der-
gelijk voorschrift geen afbreuk gedaan; de
Averkgever
is immers vrijwillig tot de tariefovereenkomst toege-
treden.

Van de verhouding van het arbeidscontract tot het
reglement kan hetzelfde worden gezegd. De wet moet
evenzeer verbieden, dat het arbeidscontract derogeert
aan het reglement. Staat de wet dit wel toe, dan wordt
zoodoende aan den patroon de gelegenheid gegeven,
het reglement op zijde te zetten, waardoor de wet zijn
doel zou missen.

Meent de werkgever voor sommige arbeiders gun-
stiger condities te moeten stellen, dan kan hierin moei-
lijk een ontduiking van het reglement worden gezien.
Immers het doel van wettelijke regeling van het regle-
ment is, om de misbruiken te keeren, die thans bestaan
en den arbeider tegen de overmacht van den
Averk-
gever te beschermen.

Hiermede wil natuurlijk niet worden gezegd, dat do
voorwaarden, werktijden enz. voor alle personen in
dienst van den werkgever gelijk moeten zijn. In \'t regle-
ment zelf kunnen afzonderlijke werktijden voor arbei-
ders, kantoorpersoneel, machinisten enz. worden vast-
gesteld.

1) Koehne, Arb. Ord., bl. 261.

-ocr page 345-

331

De gebeurtenissen van de laatste maanden, die zoo-
veel treurige gevolgen gehad hebben, waarvan het
einde nog niet is te overzien, versterken mij nog meer
in de overtuiging, dat een wettelijke regeling der regle-
menten dringend noodzakelijk is. Had de wetgever
vroeger een regeling ter hand genomen, de spoorweg-
staking in het eind van Januari ware ons gespaard
gebleven. Hoewel deze onder het motto »solidariteit"
werd uitgeroepen, weet een ieder, dat ze slechts de
uitbarsting is geweest van lang opgekropte grieven,
die de directien niet hebben willen aanhooren en uit
den weg ruimen. Dit nu zou niet meer kunnen ge
schieden, indien door de wet een regeling werd tot
stand gebracht, zooals die in het laatste hoofdstuk
in enkele hoofdtrekken is geschetst. De arbeiders
hadden hunne bezwaren tegen het reglement — en
deze zijn niet weinigen — langs den ordelijken en
wettelijken weg ter kennis van de lichamen kunnen
brengen, die met het toezicht waren belast, en het
lijdt geen twijfel of aan de voornaamste grieven althans,
ware dan tegemoet gekomen. Men bedenke toch:
»heter voorkomen ó,an genezen P^

-ocr page 346-

NASCHRIFT.

Nadat reeds het grootste gedeelte was afgedrukt,
kwam mij nog een oud reglement, dateerende uit 1839,
in handen. Ik vond het de moeite waard — zie o.a.
de eigenaardige regeling van den »Borrel" — het
onder de Bijlagen (L) op te nemen. Ook heb ik het
reglement afgedrukt, dat door de Vereeniging van
Werkgevers op Scheepvaartgebied te Amsterdam werd
vastgesteld. (M)

Zooals men zal zien, is dit reglement het eenzijdig
werk van de patroons, ten doel hebbende, een eind
aan de werkstaking en lock-out te maken. In art. 3
verbinden zich de arbeiders afstand te doen van
hun stakingsrecht zonder den opzeggingstermijn in
acht te nemen. Bij iedere maatschappij gelden nog
andere bepalingen, die waarborgen scheppen tegen
verbreking van het arbeidscontract. Bijna overal wordt
van het loon een zeker bedrag ingehouden, dat tot
een waarborgsom van /"öO,—, elders van /"lOO,—, kan
oploopen. De opzeggingstermijnen zijn niet bij alle
leden der Vereeniging dezelfde, zoodat op deze wijze

-ocr page 347-

333

een algemeene werkstaking in \'t havenbedrijf, —zon-
der verbreking van het contract — ook niet meer
mogelijk zal zijn.

Verder vestig ik nog de aandacht op art. 6, waarbij
den arbeider verboden wordt zijn contract mee naar
huis te nemen.

Van de pas ingestelde abritage-commissie ter berech-
ting van geschillen tusschen de Vereeniging van Werk-
gevers en de scheeps- en bootwerkersvereenig. »Recht
en Plicht", welke commissie 27 Febr, 1903 reeds een
belangrijke beslissing over onderkruipersdiensten heeft
genomen, vindt men in het reglement niets vermeld.
Dit is te betreuren, omdat op de wijze, zooals dit
thans door de werkgevers is geschied, de geschillen
niet duurzaam worden opgelost, In plaats, dat de werk-
gevers geleerd hebben, dat de arbeiders niet langer
gediend zijn van het autocratisch optreden der pa-
troons, maken zij, nu zij oogenblikkelijk overwinnaar
in den strijd zijn, daarvan misbruik en dringen de
arbeiders een reglement op, waaruit een geest van
een halve eeuw terug ademt. Men behoeft geen groot
ziener te zijn, om te voorspellen, dat op deze wijze de
oorlog in het havenbedrijf spoedig weer zal uitbreken!

-ocr page 348- -ocr page 349-

BIJ LAGEN,

-ocr page 350-

I- ^

Ci,

«

-ocr page 351-

BIJLAGEN.

Bijlage A.

VRAGEN.

1. Hoe is de naam uwer zaak?

2. Welk bedrijf wordt door u uitgeoefend?

3. Hoeveel werklieden zijn bij u in den regel in dienst?

a. vast personeel:

1. volwassen mannen (boven 16 jaar).

2. volwassen vrouwen (boven 16 jaar).

3. personen onder 16 jaar.

b. tijdelijk personeel.

4. Wordt (afgezien van een reglement, als onder 5 bedoeld)
het arbeidscontract mondeling of schriftelijk afgesloten?

5. Bestaat bij u een Reglement, dat verschillende bepalingen
inhoudt betreffende het arbeidscontract?

6. Zoude ik een exemplaar of afschrift van dit reglement
mogen hebben?

7. Ontvangt ieder arbeider bij zijn indiensttreden een exem-
plaar van dit reglement? Zoo neen, wordt hem dit dan
voorgelezen, en moet hij het onderteekenen en kan hij er
afschrift van nemen? Hangt dit reglement in de fabriek
voor een ieder zichtbaar?

8. Zoo er geen reglement bij u is, worden de overeenkomsten
met uwe arbeiders dan mondeling of schriftelijk gesloten?

9. Hebt u nooit, zelden of dikwijls geschillen met uwe arbei-
ders, voortkomende uit een mondelinge overeenkomst?
Indien wel, waarover loopt dan in den regel het verschil ?

10. Helpt \'t reglement, zoo het bij u bestaat, geschillen voor-
komen of uit den weg te ruimen.

11. Welke bezwaren zoudt u er tegen hebben, dat door de
wet werd voorgeschreven, dat in uw bedrijfstak een Regle-

22

-ocr page 352-

338 BIJLAGEN.

ment moet wezen waarin het arbeidscontract geregeld
wordt ? Zou de wet het verplicht moeten stellen voor alle
ondernemingen of alleen voor die met een zeker aantal
arbeiders (5, 10 of meer) ?

12. Wanneer de wet eenmaal arbeidsreglementen voorschrijft,
en in \'t algemeen de
soorten van voorschriften aangeeft
welke in zulk een Reglement moeten voorkomen (b.v.
opzeggingstermijn, loonbepaling, boetestelsel) op welke
wijze zoudt u dan willen, dat de wet bepaalt dat die
bepalingen werden gemaakt: hetzij

a. door eenzijdige vaststelling door den patroon alleen ?

b. door eenzijdige vaststelling door den patroon, na de
meening zijner arbeiders te hebben gevraagd?

c. door vaststeUing gezamenlijk door den fabrikant en
zijne arbeiders?

13. Indien u niet wenscht dat, in het door mij uit te geven
wetenschappelijk geschrift, uw naam, waar dit ter zake
dienende mocht zijn, door mij wordt vermeld, zoudt u
mij dit dan willen doen weten, door achter deze vraag
te schrijven:
naam niet vermelden.

14. Indien u mij nog inlichtingen zoudt kunnen geven, het
onderwerp mijner studie betreffende, dan zult u mij
daarmee een grooten dienst bewijzen.

Bijlage B.

VRAGEN.

1. Hoe is uw naam?

2. Bij wien werkt ge, en welk beroep oefent ge daar uit?
Welk is het beroep en adres van uw patroon?

3. Zijt gij bij uw patroon werkzaam volgens een schriftelijk
of mondeling gesloten contract?

4. Bestaat er een Reglement, waarin bepalingen voorkomen,
die het arbeidscontract betreffen ? Zou ik een exemplaar
kunnen bekomen van dit Reglement?

5. Is dit Reglement door den patroon alleen vastgesteld,
of roept hij voor de vaststelling daarvan de meening van
zijne arbeiders in?

-ocr page 353-

BIJLAGEN. 339

6. Ontvangt ieder arbeider bij zijn in dienst treden een
exemplaar van dit Reglement; zoo neen, wordt \'t dan
voorgelezen en door u onderteekend en kunt ge er
afschrift van bekomen ?

7. Hangt dit Reglement op de werkplaats, zoodat ieder
\'t terstond kan lezen?

8. Wordt dit Reglement gehandhaafd? Zoo niet, in hoe-
verre niet?

9. Welke bezwaren hebt gij tegen \'t Reglement?

10. Bestaat er een boetestelsel?
Waartoe dient \'t boetegeld?
Wie beheert het boetegeld?

11. Zoo er geen Reglement is, zijn er dan dikwijls geschillen
over het arbeidscontract?

12. Van uw antwoorden zal een zeer voorzichtig gebruik
worden gemaakt in dezen zin, dat uw naam
volstrekt
geheim
zal worden gehouden.

Bijlage C.

VRAGEN.

1. Wordt (afgezien van bestaande reglementen als onder 2
bedoeld) het arbeidscontract in het bedrijf tot uwe Ver-
eeniging behoorende, in den regel mondeling of schrifte-
lijk afgesloten?

2. Bestaan er, voor zoover u bekend, Reglementen, die
bepalingen, \'t arbeidscontract betreffende, inhouden?

3. Bij welke patroons bestaan die Reglementen? (Naam,
adres en bedrijf van den patroon).

4. Zoudt u mij een exemplaar van die Reglementen kunnen
verschaffen ?

5. Wordt er, voor zoover u bekend, geklaagd over de niet-
handhaving dier Reglementen?

Zoo ja, welke bepalingen beschouwt gij als onbillijk, en
waarom ?

6. Bevatten zij, naar uw oordeel, onbillijke bepalingen?

7. Komen, voor zoover de wederzijdsche verhouding niet
bij reglement is geregeld, ook geschillen voor betreffende

-ocr page 354-

340 bijlagen.

het arbeidscontract? Waarover loopt dan in den regel
het verschil?

8. Helpt een Reglement, deze geschillen voorkomen of uit
den weg ruimen?

9. Zoudt u het aan te bevelen vinden, dat wettelijk werd
voorgeschreven de vaststelling van een Reglement waarin
het arbeidscontract geregeld wordt?

10. Over welke soort van bepalingen moet dan het Reglement
regels bevatten. {Afsluiting contract, verbreking, boete-
stelsel, loonsbepaling, uitbetahng, rust- en schafttijden,
overwerk enz.).

11. Zou de wet een Reglement verplicht moeten stellen voor
alle ondernemingen, waarin een of meer arbeiders werk-
zaam zijn, of alleen voor die met een zeker aantal
arbeiders (5, 10 of meer)?

12. Hoe zou dit Reglement moeten worden vastgesteld?

a. door den patroon alleen?

b. door den patroon, na zijne arbeiders te hebben ge-
hoord ?

c. door gemeen overleg tusschen patroon en arbeiders,
en bij niet-overeenstemming door:

i". Inspecteur van den arbeid? of 2". Kamer van
Arbeid, zoo die bestaat?

13. Dient het boetestelsel te worden gehandhaafd? Zoo ja,
welke waarborgen tegen misbruik zoudt u wenschen?
Mogen de boeten aan den patroon ten goede komen
(stelsel van \'t ontwerp-Cort van der Linden bijl. II K.
1900/01, n\'\'. 222) of zal dit verboden zijn (stelsel ont-
werp-Drucker art. 10) ?

Wie moet in \'t laatste geval de boetenkas beheeren?

14. Welk stelsel van toezicht op de naleving van de even-
tueele wetsbepaling zoude u \'t meest aan te bevelen
voorkomen ?

a. praeventief het Reglement vóór de in werkingtreding
te laten nazien, of er ook bepalingen in voorkomen
die strijden i". met de wet, en 2". met de billijkheid,
en dan te laten goedkeuren:

1. door Gedeputeerde Staten (ontwerp-Drucker);

2. door Kamer van Arbeid, en, zoo die er niet zijn,
door den Inspecteur van den Arbeid;

-ocr page 355-

BIJLAGEN. 341

3. door den Inspecteur van den Arbeid?
b. repressief aan een van deze 3 autoriteiten de be-
voegdheid te geven een reeds geldend Reglement
te doen veranderen, wanneer daarin bepalingen voor-
komen

1°. strijdende met de wet;
2°. strijdende met de billijkheid.

15. Wat is, in \'t algemeen, uw oordeel over de artt. 7—10
van \'t Ontwerp-Drucker ?

16. Wat is, in \'t algemeen, uw oordeel over de artt. 16377
—i637ff2 van \'t Reg.-Ontwerp Cort van der Linden (bijl.
II K. 1900/01 n». 222)?

17. Indien u mij nog inlichtingen zoudt kunnen geven, het
onderwerp mijner studie betrekkelijk, en die niet te
brengen zijn onder de antwoorden op een van de bo-
vengestelde vragen, dan zult u niet alleen mij, maar ook
de zaak zelve een grooten dienst bewijzen, waarvoor ik
u bij voorbaat mijn groote erkentelijkheid betuig.

-ocr page 356-

342 BIJLAGEN.

Bijlage D.

REGLEMENT VOOR DE WERKLIEDEN.

Tot handhaving der goede orde, zoo noodzakelijk tot het
voortbrengen van goed en zuiver werk en
in het belang der
goed gezinde werklieden,
wordt het onderstaande reglement
vastgesteld:

Art. i. Ieder is verpHcht op den tijd te komen, die
algemeen in de fabriek bepaald is en door het luiden der
bel zal worden aangekondigd, voor elke vijf minuten, die men
te laat komt, betaalt men één cents boete.

Art. 2. Die zonder toestemming der Heeren of van den
meesterknecht zijn werk verlaat, op welk oogenblik van den
dag het ook zij, betaalt vijftig cents boeten, onverminderd
de boete van één cents voor elke vijf minuten, die hij af-
wezig blijft.

Art. 3. Het rooken in de fabriek is verboden, op boete
van vijftig cents.

Art. 4. Die bij het begin der werkuren, dat door de bel
wordt aangeduid, niet terstond aan zijn werk gaat, verbeurt
twee cents boete, die voor het gegeven teeken zijn werk
staakt drie cents boete en die zonder noodzakelijkheid van
zijne plaats opstaat en bij anderen gaat praten twee cents boete.

Art. 5. \'s Middags en \'s avonds een half uur voor het
naar huis gaan, zal er gebeden worden; het is verboden onder
het bidden naar buiten te gaan op boete van twee cents,
als ook om tegen anderen te gaan praten.

Art. 6. Die zich in drank zoodanig te buiten gaat, dat
hij tot zijn werk onbekwaam is en zoo naar zijn werk komt,
betaald vijftig cents boeten; voorts is het ten strengste ver-
boden sterken drank of bier op de fabriek te brengen op
boete van één gulden en visch of fruit op boete van vijf en
twintig cents.

Art. 7. Vloeken, Godslasteringen, zedelooze of dubbel-
zinnige taal en liedjes, zijn ten strengste verboden op boete
van vijf en twintig cents.

Art. 8. Het is verboden, te vechten, te stoeien, elkander

-ocr page 357-

BIJLAGEN. 343

te plagen of te mishandelen, op boete van tien tot vijf en
twintig cents.

Art. g. Het is verboden met doeken, tabak of wat het
ook zij te gooien, op boete van tien tot vijf en twintig
cents.

Art. io. Het is ten strengste verboden met centen te
spelen, op boete van tien tot vijf en twintig cents.

Art. ii. Iedereen is verplicht aan den meesterknecht te
gehoorzamen, en zijne bevelen op het eerste woord uit te
voeren, op boete van twintig cents tot één gulden; daaren-
tegen heeft een ieder, ingeval hij meent, dat hij ongelijk
wordt aangedaan, het recht zich hierover bij een der Heeren
te beklagen; indien zijne klacht recht bevonden wordt, zal
de meesterknecht met eene boete door de Heeren te bepalen
gestraft worden.

Art. 12. De meesterknecht is op boete van tien cents
verplicht dadelijk de verbeurde boeten aan te schrijven;
voorts op vijftig cents boete, dat zijne werkplaats dagelijks
wordt uitgeveegd en bij het naar huis gaan gesloten wordt.

Art. 13. Ieder werkman is zedelijk verplicht tot handhaving
van bovenstaand reglement en elke overtreding, die niet door
de Heeren of den meesterknecht gezien wordt, bekend te
maken.

Art. 14. Het is jongens en meisjes uitdrukkelijk verboden
in elkanders werkplaats te komen op boete van tien cents.

Art. 15. Alle omgang aan de fabriek tusschen jongens en
meisjes is uitdrukkelijk verboden, op door den meesterknecht
of de Heeren te bepalen boete.

Art. 16. Ieder werkman die wil vertrekken, is verphcht
Zaterdags voor zijn werk te bedanken; verzuimt hij dit, dan
moet hij de daaropvolgende week blijven werken en zoo hij
dit niet doet, dan verbeurt hij het verdiende loon.

Art. 17. Alle betahngen aan- of verrekeningen met de
werklieden geschieden slechts op die dagen, waarop de loonen
in het algemeen uitbetaald worden.

Art. 18. Indien eenige der voorgaande artikelen bij her-
haling overtreden worden, zullen de boeten of straffen door
de Heeren zeiven bepaald worden.

Art. 19. Alle boeten worden in het Ziekenfonds gestort.

Art. 20. De kosten van schade, door de werldieden aan

-ocr page 358-

344 BIJLAGEN.

de fabriek toegebracht, zullen, zoo de dader niet mocht be-
kend worden, uit het ziekenfonds worden genomen.

Art. 21. Alle overtredingen aangaande de regeltucht en
plichten in dit reglement niet voorzien, zullen door de Heeren
bepaald worden.

REGLEMENT VOOR DE LEERLINGEN
SIGARENMAKERS.

Allen, die op onze fabriek het sigarenmaken leeren of in
het vervolg zullen leeren, hebben zich aan de volgende be-
palingen te onderwerpen:

i". Gedurende twee eerste jaren, die men met sigaren-
maken doorbrengt, wordt men als leerling beschouwt.

2". Bij iedere uitbetaling van het door de leerlingen ver-
diende loon, wordt hiervan lo % ingehouden en ten
hunnen behoeve in de spaarkas gestort.

3°. Na eindiging van den leertijd zal hun de door hen
betaalde gelden in eens worden teruggegeven en daaren-
boven een Vg van het door hen betaalde bedrag.

4". Heeft de leerling deze twee jaren met vlijt en oppas-
sendheid doorgebracht, dan ontvangt hij het gewone
op de fabriek vastgestelde loon.

60. Zij, die binnen den leertijd onze fabriek uit eigen
beweging verlaten, of uit onzen dienst ontslagen worden,
hetzij om oneerlijkheid, zedeloosheid, slecht werken of
andere oorzaken van hen afhankelijk, bekomen niets
van de door hen gestorte gelden terug.

60. Ingeval een leerling komt te overlijden vóór dat zijn
leertijd van twee jaren verstreken is, dan wordt het
door hem gestorte aan zijne naaste betrekkingen uit-
gekeerd.

-ocr page 359-

BIJLAGEN. 345

Bijlage E.

REGLEMENT VOOR DE WERKLIEDEN UIT DE
MANDENFABRIEK VAN........

Art. i. Dronkenschap zal ten allen tijde strafbaar gere-
kend worden.

Art. 2. Ook zal gestraft worden die buiten weten van
den meesterknecht sterkendrank in de werkplaatsen of pak-
huizen brengt.

Art. 3. Een iegelijk wordt verzocht minstens eens per
Zondag zijn kerkgang of kerkdienst te doen in de door hem
begeerde richting, vorm of genootschap.

Art. 4. Zij, die hun spijs in de werkplaats gebruiken,
zullen onder het gebed, de dankzegging en lezing van een
gedeelte des bijbels zeer eerbiedig moeten zijn. De ongeregelde
zal gestraft worden. De persoon, met het bidden enz. belast,
zal dien tijd als meesterknecht optreden.

Art. 5. Zij, die de catechisatie gaan bezoeken, zullen
daarvoor niet gekort worden. Bij spoedeischend werk zullen
zij door moeten werken. Die voor catechisatie hebben aan-
gevraagd en die niet bezoeken zullen gestraft worden.

Art. 6. Die zich zeiven vervloekt, zal gestraft worden.

Art. 7. Alle andere vloeken zullen gestraft worden.

Art. 8. De jongens onder de 16 jaar, die ongewasschen
en ongekampt des morgens op de werkplaats komen, zullen
gestraft worden.

Art. 9. Het is verboden op de werkplaats, dat twee per-
sonen hun goed op elkander hangen. Bij ontdekking van
onzuiverheid zal er naar omstandigheden door de meester-
knechts, in overleg met den fabrikant, gehandeld worden.

Art. 10. Des morgens na acht uur is, zonder bijzondere
omstandigheden, het zingen in de werkplaatsen vrij, doch zal
moeten bestaan in Psalmen, Gezangen, Vaderlandsche en
andere geschikte liederen.

Art. 11. Het zingen van onzedelijke, socialistische en het
geloof beschimpende Hederen, benevens kwetsende taal over

-ocr page 360-

906 BIJLAGEN.

iemands godsdienst, zullen gestraft worden. Socialistische ge-
sprekken zijn vrij voor een ieder der knechts.

Art. 12. Stoeien en vechten zullen ten allen tijde in de
werkplaatsen strafbaar zijn. Buiten de werkplaatsen enkel
onder den werktijd.

Art. 13. Zij, die ruiten breken, zullen gestraft worden.

Art. 14. Het stelen van fruit zal gestraft worden.

Art. 15. Zij, die op de werkplaatsen stelen, zullen gestraft
worden.

Art. 16. Zij, die, zonder vooruit kennis gegeven te hebben,
te laat op de werkplaats komen, zullen gestraft worden.

Art. 17. Zij, die een dag zonder wettige redenen weg-
blijven, zullen gestraft worden.

Art. 18. Zij, die moedwillig teen breken of teen verwaar-
loozen, zullen gestraft worden.

Art. 19. Zij, die manden verknoeien, zullen gestraft worden.

Art. 20. Het rooken met pijpen zonder dop, of wegwerpen
van eindjes sigaren met vuur er aan, is in de werkplaatsen
ten allen tijde strafbaar.

Art. 21. Het rooken in de pakhuizen wordt streng gestraft.

Art. 22. Het uitdoen der lampen en het toezicht over de
kachels is voor de meesterknechts. Bij schaftijden kunnen zij
een ander aanstellen, die dat op zich wil nemen. Steenkolen,
zonder stukken, kunnen vóór zonsondergang naar behoefte
gehaald worden. Petroleum liefst voor den middag.

Art. 23. Hij, die petroleum in de kachel doet, zal streng
gestraft worden.

Art. 24. Jongens onder de 16 jaar mogen bij duisternis
en vriezend weder niet aan den waterkant komen.

Art. 25. Zij, die uit den dienst gaan, zonder zes weken
vooruit gewaarschuwd te hebben, zullen gestraft worden.

Art. 26. Geen knechts worden dadelijk weggezonden, doch
zullen op zes weken gewaarschuwd worden; uitgezonderd zij
daar de artikelen i, 2, 15 17 en 30 op toegepast zullen
moeten worden.

Art. 27. Zij, die bij de loting een dienstplichtig nummer
trekken, worden niet uit den dienst ontslagen, maar kunnen
onder verloftijd en bij groot verlof dadelijk weer in dienst
treden.

Art. 28. Die veertien dagen na groot verlof zich zeiven

-ocr page 361-

BIJLAGEN. 347

niet aangemeld heeft op de fabriek, zal gerekend worden
ontslagen te zijn.

Art. 29. Bij voortdurende slapte van werkzaamheden zullen
de ongetrouwde knechts drie dagen per week werken. Ge-
trouwde knechts en kostwinnende zoons zal dat niet licht
gebeuren.

Art. 30. Zij, die de openbare macht tegenstaan ofbelee-
digen en het Vorstelijk Huis beleedigen, zullen gestraft worden.

Art. 31. Zij, die nog geen veertien dagen in dienst zijn,
zullen aan geene strafbepalingen onderworpen zijn, doch bij
overtreding gewaarschuwd worden; uitgenomen de artikelen
i, 2, 15, 17 en 30, welke dadelijk van kracht zijn.

Art. 32. De boete-gelden moeten in dezelfde week betaald
worden door hen, die ze gemaakt hebben. Die niet betaalt,
ontslaat zich zelf uit den dienst.

Art. 33. De boete-gelden zijn voor het onderwijs der arme
kinderen van de Christelijke School, waar de kinderen der
knechts ter school gaan.

Art. 34. Iemand, die een klacht heeft, wordt gaarne toe-
gelaten tot den fabrikant; doch moet zich met zijn klacht
vervoegen tot den meesterknecht, door wien hij toegang
moet laten vragen.

Art. 35. Meesterknechts hebben het recht, om, in overleg
met elkaar, bij verharde willekeur volk uit de werkplaatsen
te verwijderen; maar de verwijderde zal, desverkiezende, bij
den fabrikant ter zijner verdediging toegelaten worden.

Art. 36. De meesterknechts zullen in gewone omstandig-
heden Zaterdag-middag zes uur het volk uitbetalen; doch
mogen geen kortingen nemen, noch voorschotten geven, zonder
voorkennis van den fabrikant.

Art. 37. De meesterknechts zullen gehouden zijn des Zon-
dags bij helder weder de werkplaatsen te luchten en vóór
zonsondergang te sluiten. Zij regelen het onderling wie het zal
doen en geven den fabrikant eiken Zaterdag daar kennis van.

-ocr page 362-

348 BIJLAGEN.

Straflbepalingen.

Art. i. Bij eerste overtreding /o,5o; bij tweede over-
treding ƒ i,—; bij derde overtreding binnen één jaar ontslag
uit dienst-betrekking.

Art. 2. Ontslag uit dienst-betrekking.

Art. 4. 70,25.

Art. 5. Berekening van den verzuimden tijd en ƒ0,25.

Art. 6. ƒ0,25.

Art, 7. ƒ0,10.

Art. 8. ƒ0,03.

Art. ii. ƒ0,10.

Art. 12. Onder de 16 jaren ƒ0,10; boven de 16 jaren
ƒ0,25.

Art. 13. Vergoeding binnen 24 uren.

Art. 14. Onder de 16 jaren ƒ0,10; boven de 16 jaren

ƒ0,25.

Art. 15. Ontslag uit dienst-betrekking.

Art. 16. ƒ0,02 per uur, met aftrek van den tijd dat zij
niet gewerkt hebben.

Art. 17. Ontslag uit dienst-betrekking.

Art. 18. Na driemaal waarschuwing, binnen een week,
ontslag.

Art. ig. De werkman zal twee andere manden moeten
maken. De verknoeide mand blijft het eigendom van den
fabrikant.

Is de maker niet te vinden, dan komt bovengemelde straf
op die werkplaats, waar de verknoeide mand is gemaakt.

Art. 20. ƒ0,10.

Art. 21. ƒ1,—.

Art. 23. ƒ1,—.

Art. 25. Kunnen binnen twee jaren niet meer in dienst
komen.

Art. 30. Bij de eerste maal eene waarschuwing; bij de
tweede maal, binnen het jaar, ontslag uit dienst-betrekking.

Art. 18 en Art. 19 treden in werking voor hen die veertien
dagen in dienst zijn.

-ocr page 363-

BIJLAGEN. 349

Bijlage F.

REGLEMENT VOOR DE WERKLIEDEN DER
IJZERGIETERIJ VAN........

Art. i. De werktijd voor alle werklieden wordt bepaald
op
ii uur per dag, doch kan naar omstandigheden verlengd
of verkort worden. Bij het binnenkomen en het weggaan van
het werkvolk zal de bel gedurende twee minuten geluid
worden en de toegang tot de fabriek daarna gesloten zijn.

Art. 2. Elke werkman die vijf minuten te laat op het werk
komt wordt een half uur gekort, die meer dan vijf minuten
te laat komt wordt een uur gekort, die een uur te laat komt
twee uren gekort, die een schaft verzuimt wordt een halve
dag gekort, die een halve dag verzuimt wordt een dag ge-
kort, die een dag verzuimt wordt twee dagen gekort, zoodat
de werkman zooveel moet werken als hij verzuimd heeft wat
hem niet wordt betaald. De gelden hieruit voortspruitende
komen ten voordeele van het Ziekenfonds.

Die vijf minuten na het luiden der bel niet aan het werk
is wordt gerekend te laat te zijn gekomen.

Die na iederen schafttijd zijn nummer niet medebrengt
wordt voor elk verzuim gestraft met [
q cents boete en die
zijn nummer vergeten heeft en zich niet bij den Portier
aanmeldt wordt beschouwd het geheele schaft te verzuimen.
Een ieder is verplicht bij het heengaan zijn nummer uit de
kast te nemen, die het nummer van een ander neemt wordt
gestraft met
ic cents boete, welke boeten aan het ziekenfonds
vervallen.

Art. 3. Die wegens verzuimen, dronkenschap of slecht
gedrag wordt weggezonden verbeurt zijn pendagen alsmede
het V4 gedeelte van zijn inleggeld die beide aan het zieken-
fonds vervallen. Die voor zijn vertrek niet acht dagen vooraf
heeft gewaarschuwd verbeurt eveneens zijn pendagen en y^
inlage.

Art. 4. Voor overwerken zal betaald worden naar gelang
van het dagloon. Zonder voorkennis van den Baas der werk-

-ocr page 364-

350 BIJLAGEN.

plaats mag geen overwerken plaats hebben en wordt alzoo
ook niet te goed gedaan. Gedurende den werktijd zal het
aan niemand vergund zijn met iemand buiten de fabriek te
spreken.

Art. 5. lederen werkman wie het ook zijn moge is ver-
antwoordelijk voor de gereedschappen die hij ontvangt, hetzij
bij het overbrengen van de eene werkplaats naar de andere
of ter verdere bewerking of voleindiging van het voorwerp;
dit ziet, ofschoon ook op het ijzer, voornamelijk op het koper,
daarom zal uit de kopergieterij geen stuk worden afgegeven
dan aan de magazijnmeester met vermelding van het gewicht.

Aan dengene bij wien koper of koperwerk zal worden
gemist zal de waarde daarvan op zijn loon worden gekort.
Wanneer werklieden buiten de fabriek zijn werkzaam geweest
en zij de medegenomen gereedschappen niet hebben terug
gebracht, zal er geene afrekening worden uitbetaald.

Art. 6. Het rooken van tabak en sigaren mede het ge-
bruik maken van jenever wordt gestraft met een boete van
één Gulden.

Art. 7. Ondergeschiktheid en dadelijke gehoorzaamheid
wordt van alle werkheden vereischt aan diegene welke door
ons de macht is verleend; die tegen die bepaling handelt
zal weggezonden of beboet worden.

Art. 8. Aan niemand, behalve die tot de fabriek behoort,
zal de toegang zonder schriftelijke toestemming van den
ondergeteekende worden verleend. De portier is daarvoor
aansprakelijk en bij het niet strikt nakomen dezer bepalingen
zal hij worden ontslagen.

Art. 9. Hij die iemand aanwijst als zaken van de fabriek
ontvreemd te hebben ontvangt, zoodra hiervan wettig bewijs
is geleverd, vijf en twintig Gulden belooning.

Art. 10. Het is verboden van af des morgens van het
begin tot des avonds na het eindigen van den werktijd de
vier eerste herbergen rechts en de vier eerste herbergen links
van de fabriek te bezoeken op straffe van vijftig cents boete
of geheel ontslag met verlies van pendagen en V4 inlage.

Art. ii. De week wordt Donderdagsavonds afgesloten en
Zaterdagsavonds het verdiende loon uitbetaald behalve van
de vijfde en zesde dag hetwelk tot waarborg blijft, volgens
Art. 3.

-ocr page 365-

BIJLAGEN. 351

Art. 12. Eiken werkman wordt gerekend vorenstaande
reglement te kennen, al of niet gelezen, en zal eiken werkman
die wordt aangenomen een lijst teekenen bij den Portier dat
hij zich naar vorenstaand reglement zal gedragen en met het
daarin voorkomende genoegen neemt, zoodat hij nimmer
aanspraak kan maken op teruggave van pendagen, boete enz.
hiervoren vermeld.

lederen werkman wordt bij deze herinnerd, dat diegene,
welke op karwei gaat, verplicht is aan het magazijn bij den
Portier of Nachtwacht op te geven wat hij medeneemt; bij
niet nakoming hiervan zal eene boete worden toegepast van
25 cents, bij terugkomst zal hij de medegenomen gereed-
schappen vertoonen, zullende bij niet terugbezorging de waarde
van hun loon worden afgetrokken.

Bijlage G.

REGLEMENT OP DEN ARBEID, TEN DOEL HEB-
BENDE ORDE EN REGEL IN DE FABRIEKEN
TE HANDHAVEN,
vastgesteld in de Algemeene
Vergadering der Fabrikantenvereeniging, ge-
houden te
Enschede den ii Februari 1897.

Art. I. Ieder, die in deze fabriek werkzaam is, is verplicht
van dit Reglement kennis te nemen en zich daarnaar te
gedragen.

Art. 2. Opzegging van den dienst geschiedt alleen op
Zaterdagvoormiddag, zoowel van den kant van den arbeider,
als van den werkgever, met
14 dagen, overmacht uitgezonderd.

De arbeider is verplicht de volle 14 dagen na de opzage
in dienst te blijven, om recht te hebben op het bewijs in dit
artikel genoemd, tenzij de arbeider met goedvinden van den
werkgever vroeger het werk kan verlaten.

Arbeiders uit andere, bij de fabrikantenvereeniging aan-
gesloten fabrieken, worden alleen aangenomen, wanneer zij

-ocr page 366-

352 BIJLAGEN.

voorzien zijn van een gedrukt desverlangd gestempeld bewijs,
dat zij het werk 14 dagen te voren hebben opgezegd.

Arbeiders, die op grond van art. 6 of art. 8 ontslagen zijn,
kunnen met goedkeuring van hun vorigen werkgever aan-
genomen worden.

Art. 3. De arbeider, die zonder deze opzage gedaan te
hebben, het werk verlaat, verbeurt het loon, waarop hij bij
einde der week aanspraak zou kunnen maken.

Art. 4. De uitkeering van het loon aan den arbeider ge-
schiedt in Nederlandsche munt.

Art. 5. Arbeiders, werkzaam bij fabrikanten, welke geen
lid van de fabrikantenvereeniging zijn, kunnen zonder bewijs
van ontslag worden aangenomen.

Art. 6. Arbeiders, die zich gedurende den werktijd ver-
grijpen tegen godsdienst en goede zeden, of zich schuldig
maken aan ongehoorzaamheid, dronkenschap of ander wan-
gedrag, kunnen zonder opzage onmiddellijk ontslagen worden.

Art. 7. Ieder arbeider, die zonder verlof niet op den be-
paalden tijd aan het werk komt, wordt gestraft met eene
boete van hoogstens 30 cents, tenzij er voldoende redenen
voor afwezigheid bestaan en daarvan onmiddellijk wordt kennis
gegeven.

Zij, die zonder toestemming afwezig zijn, worden beschouwd
het werk zonder opzage verlaten te hebben. De arbeider, die
deze toestemming verkregen heeft, is verplicht een plaats-
vervanger of noodhulp in zijne plaats te stellen, tenzij hij van
deze verplichting is ontslagen.

Art. 8. Ten strengste is verboden, Nos. i5 op straffe
van onmiddellijk ontslag en Nos. 6—n op straffe van zware
boete:

lO. Het rooken in de fabriek of op de plaats.

Het medebrengen of drinken van bier of sterke dranken.
Het medenemen of wegwerpen van katoenafval en
andere artikelen.

Het collecteeren in de fabriek, tenzij daartoe verlof is
gegeven.

Het brengen van vreemdelingen in de fabriek en het
zich zonder verlof uit de fabriek verwijderen gedurende
den werktijd.

Het van het werk loopen zonder noodzakelijkheid.

2".
3°-

6".

-ocr page 367-

BIJLAGEN.

7®. Het reinigen van de bewegende deelen der machines
gedurende den werktijd.

Het lezen van couranten of boeken, of zich met iets
anders dan met zijn werk bemoeien.
Het aanbieden van fooien of geschenken aan de
bazen.

Het verrichten van arbeid door kinderen beneden
ló jaar en door vrouwen gedurende den rusttijd.
Het bezigen van godslasterlijke of onzedelijke taal.
9- Alle werklieden zijn aansprakelijk voor himne
machines en verdere gereedschappen, die zij verplicht zijn
goed te onderhouden.

Art. io. Alle beschadigingen in de lokalen moeten door
de arbeiders, die daarin werken, worden betaald, wanneer de
dader niet aangemeld wordt.

Art. ii. Ieder arbeider, die slecht werk levert, wordt ge-
straft met eene aan zijne fouten geëvenredigde boete.

Art. 12. Dagelijks moet de arbeider zijne machines be-
hoorlijk afstoffen.

Art. 13. Des Zaterdags moeten alle machines na het
stilstaan der fabriek geheel gereinigd worden en terstond
daarna door den baas worden nagezien, tenzij de werkgever
daarvoor een anderen dag bepaalt.

Art. 14. Alle arbeiders moeten leden zijn van het Zieken-
fonds voor Enschede en Lonneker, tenzij het Bestuur ge-
weigerd heeft hen om gezondheidsredenen op te nemen.

Art, 15. Ieder arbeider, die in strijd met dit Reglement
handelt, wordt, zoover dit niet reeds bij ieder artikel is vast-
gesteld, gestraft met een boete van tien cents tot een gulden.

Art. 16. Alle boeten, met uitzondering van de beschadi-
gingen, bedoeld bij art.
10, worden wekelijks gestort in de
kas van het Ziekenfonds voor Enschede en Lonneker.

Art. 17. De bazen hebben het recht de boeten, in dit
Reglement vastgesteld, toe te passen. Zij zijn echter verplicht
zich nauwkeurig te overtuigen van de hoegrootheid van het
misdrijf.

Art. 18. De bazen zijn verplicht de arbeiders, zonder
onderscheid, op alle mogelijke wijze in hun bedrijf voort te
helpen en mogen zich daarvoor, op straffe van onmiddellijk
ontslag, noch direct, noch indirect, op eenigerleiwijze fooien

8".

lO».

IlO.
Art.

353

i

23

-ocr page 368-

354 BIJLAGEN.

of geschenken laten geven. Zij zorgen voor de handhaving
der orde en goede zeden. Zij mogen op straffe van onmid-
dellijk ontslag geen pressie uitoefenen op de godsdienstige,
staatkundige of maatschappelijke vrijheid der arbeiders.

Art. 19. Alle arbeiders, die meenen, dat dit Reglement
niet goed wordt toegepast of andere grieven hebben, kunnen
hunne bezwaren persoonlijk ter kennis van hunne werkgevers
brengen.

Art. 20. Bij verschil van opvatting over de juiste toepas-
sing van dit Reglement, doch nadat van art. 19 gebruik is
gemaakt, heeft de arbeider het recht zich op het bestuur
van de fabrikantenvereeniging te beroepen.

Art. 21. Dit Reglement is a 5 cent per exemplaar bij
den Uitgever verkrijgbaar.

Van Heek & Co.
Maatschappij v. Textiel-Industrie,

voorheen C. Roessingh & Zoon.
Gerhd. Jannink & Zonen.
J. F. Scholten & Zonen.
Serphos «& Zonen.
Ter Kuiie Cromhoflf.
Gebr. van Heek.
Katoenspinnerij »Bamshoeve".
S. J. Menko & Zonen.

G. J. van Heek & Zonen.
Nico ter Kuile & Zonen.
Blijdenstijn & Co.

E. ter Kuile & Zoon.
M. Udink ten Cate.

H. Blenken.

B. W. & H. ter Kuile.
Enschedesche Katoenspinnerij.
Stoomweverij »Nijverheid".

-ocr page 369-

BIJLAGEN. 355

Bijlage H.

CONCEPT-ARBEIDSREGLEMENT der BROOD-,
KOEK- EN BANKETBAKKERIJ »DE TOEKOMST".

Art. i. Het personeel, bij de onderneming werkzaam,
wordt onderscheiden in:

a. vast personeel ;

b. tijdelijke beambten en werklieden;

c. noodhulpen of losse werklieden;

d. leerlingen en volontairs.

Art. 2. Met uitzondering van de noodhulpen of losse
werklieden wordt ieder, die als beambte of werkman in dienst
der onderneming treedt, bij wijze van proef tijdelijk aange-
steld voor ten hoogste zes maanden.

Personen die den 30-jarigen leeftijd hebben overschreden,
komen niet voor tijdelijke aanstelling in aanmerking.

Van het bepaalde bij het eerste en tweede lid van dit
artikel kan slechts worden afgeweken in bijzondere gevallen,
ter beoordeeling van de Directie, onder goedkeuring van den
Raad van Commissarissen, de in art. 16 der Statuten bedoelde
Commissie gehoord.

Aan iederen tijdelijk aangestelde wordt door de Directie
een schriftelijk bewijs van die aanstelling uitgereikt, vermel-
dende den aard der werkzaamheden waarvoor hij wordt in
dienst gesteld, het tijdvak waarvoor zijn aanstelling geldt en
het te ontvangen loon.

Art. 3. Tijdelijk aangestelden en leerlingen wier leeftijd,
overeenkomstig het bepaalde bij art. 6 geacht wordt verstreken
te zijn, worden, naar rangorde van diensttijd en geschiktheid,
voor opname in het vaste personeel in aanmerking gebracht,
in dien zin, dat bij gelijke geschiktheid, bekwaamheid, ijver
en toewijding, de oudste in diensttijd den voorrang heeft
boven den jongere in dezelfde categorie.

Indien de Directie, op grond van eigen waarneming en
ingewonnen rapporten, termen vindt om tot de opname van
een tijdelijk aangestelde in het vaste personeel over te gaan,
treedt zij daaromtrent uiterlijk in de maand, voorafgaande

-ocr page 370-

916 BIJLAGEN.

aan die waarin de proeftijd ten einde loopt, in overleg met
de Commissie uit het vaste personeel. Is deze Commissie
eenparig van oordeel dat de opname van den tijdelijk aan-
gestelde in het vaste personeel niet in het belang der onder-
neming is te achten, dan kan zij haar gevoelen schriftelijk
en met opgaaf van redenen aan de Directie kenbaar maken.
Wenscht de Directie in zoodanig geval niettemin tot de
opname over te gaan, dan is zij gehouden het rapport der
Commissie bij het verzoek tot goedkeuring van de benoeming
aan den Raad van Commissarissen over te leggen.

Ongeacht het hiervoren bepaalde, wordt niemand in het
vaste personeel opgenomen, zoolang hij den leeftijd van i8
jaar niet heeft bereikt.

Art. 4. Aan den tijdelijk aangestelde, tot wiens benoeming
in het vaste personeel de Directie niet wenscht over te gaan,
wordt uiterlijk tegen het verstrijken van den proeftijd ontslag
verleend.

Verlenging van den proeftijd of uitstel van de opname in
het vaste personeel na het verstrijken daarvan, kan slechts
geschieden voor een bepaald tijdvak en met goedkeuring van
den Raad van Commissarissen, de Commissie uit het vaste
personeel gehoord.

Art. 5. Losse werklieden of noodhulpen zijn personen
die, bij ontstentenis van vaste of tijdelijke werklieden of
beambten, of bij buitengewone drukte, door de Directie, of
met hare goedkeuring door de Chefs der afdeelingen worden
te werk gesteld. Zij ontvangen geen schriftelijk bewijs van
die tewerkstelling.

Art. 6. De Directie kan leerHngen of volontairs toelaten.

Er kan ten hoogste één leerling of volontair zijn op elk
achttal leden van het vaste personeel en tijdelijk aangestelden
te zamen.

In de maand Juli van ieder jaar beslist de Directie, gehoord
den Chef van de betrokken afdeehng, of een leerling voor
eene benoeming tot jonggezel óf hulpklerk behoort te worden
in aanmerking gebracht, dan wel óf en voor hoelang de
leertijd zal worden verlengd; een en ander onverminderd de
bevoegdheid van de Directie om leerlingen te ontslaan.

Het recht om als volontair in de onderneming werkzaam
te zijn, wordt voor niet langer dan drie maanden verleend.

-ocr page 371-

bijlagen.

Verlenging van dezen termijn kan plaats hebben na inge-
wonnen advies van den Chef der betrokken afdeeling en van
de Commissie uit het vaste personeel.

Art. 7. Aan ieder lid van het vaste personeel wordt bij
zijne benoeming een schriftelijk, door de Directie onderteekend
bewijs van aanstelHng uitgereikt, behelzende:

i". den naam, de voornamen, den leeftijd en de woon-
plaats van den aangestelde;

het tijdstip van ingang zijner tijdelijke aanstelling en
dat van zijne opname in het vaste personeel (definitieve
benoeming);

den aard der werkzaamheden, waarvoor hij wordt
aangesteld;

het loon dat hem wordt toegekend;
de uitdrukkelijke vermelding dat hij (zij) heeft na te
leven de verplichtingen, voortvloeiende uit de Statuten
der Vennootschap en uit de reglementen, krachtens
deze Statuten vastgesteld of nog vast te stellen,
de verklaring dat de benoeming is geschied onder
goedkeuring van den Raad van Commissarissen, de in
art. 16 der Statuten bedoelde Commissie gehoord;

en voor hen die tot het kantoorpersoneel behooren,
bovendien;

het aantal werkuren per week.
Art. 8. De Directie heeft het recht op gronden, ontleend
aan het belang van de onderneming of van den betrokken
gezel, aan een lid van het vaste personeel andere werkzaam-
heden aan te wijzen dan die, vermeld in het bewijs zijner
aanstelling. Zij gaat hiertoe niet over dan na gehouden
overleg met de Commissie uit het vaste personeel en met
den belanghebbenden gezel.

Van deze en van elke andere wijziging van het vermelde
in het bewijs van aanstelling, wordt op dat stuk eene door
de Directie onderteekende verklaring gesteld.

Art. 9. Ongeacht het bepaalde in art 8 is ieder lid van
het vaste personeel, zoowel als ieder tijdelijk aangestelde, in
buitengewone gevallen verplicht, tijdelijk andere dan de in zijn
aanstelling genoemde werkzaamheden te verrichten, wanneer
hem dit door of vanwege de Directie wordt opgedragen.
Art. 10. De leden van het personeel worden, ten opzichte

357

2».

3".

4°.

5°.

60.

7".

-ocr page 372-

358 BIJLAGEN.

van den rang dien zij innemen en den arbeid, dien zij ver-
richten, verdeeld in:

a. meesters en beambten;

b. onder-meesters en onder-beambten;

c. werklieden en klerken;

d. jonggezellen en hulpklerken.

Tot de meesters en beambten behooren:

de meester-bakker, chef van de broodbakkerij;
de chef-banketbakker;
de magazijnmeesters;
de boekhouders;
de kassier.

Tot de onder-meesters en onder-beambten behooren:
de meesterknechts;
de assistent-boekhouders;
de controleurs.
Tot de werklieden behooren:
de weener-bakkers;
de deegmakers;
de ovenisten;
de bankmannen;
de zolderknechts;
de koekbakkers;
de banketbakkers;
de magazijnknechts;
de koetsiers;
de broodrondbrengers.

Art. ii. De Directie vertegenwoordigt de Vennootschap
zoowel tegenover de leden van het vaste personeel als tegen-
over de tijdelijke werklieden en andere bij de onderneming
werkzame personen.

Behoudens hare bij de Statuten der Vennootschap om-
schreven verantwoordelijkheid en de rechten en bevoegd-
heden van den Raad van Commissarissen, neemt zij alle
maatregelen van beheer en orde, die zij in het belang der
onderneming en van den goeden gang der werkzaamheden
noodig acht.

Art. 12. Ieder die bij de onderneming werkzaam is, is
gehoorzaamheid verschuldigd aan en heeft recht op welwil-

-ocr page 373-

BIJLAGEN. 359

lende behandeling van de Directie en van dengene of degenen
die verder boven hem zijn geplaatst.

Vóór of bij den aanvang der werkzaamheden, of later,
zoo dikwijls eenige wijziging haar noodig mocht blijken, deelt
de Directie hem mede wien hij als zijn onmiddellijken chef
heeft te beschouwen.

De Chefs der verschillende afdeelingen ontvangen een door
de Directie vastgestelde instructie.

Art. 13. Voor ieder, die in de onderneming werkzaam is,
bedraagt de gewone arbeidsduur 64 uren per week. Voor
korter werktijd kan de Directie met bijzondere personen
afzonderlijke regelingen treffen.

Voor vaststelling van hooger aantal werkuren moet de
Commissie uit het vaste personeel gehoord en goedkeuring
van den Raad van Commissarissen verkregen zijn.

Art. 14. De verdeeling der werkuren over de dagen der
week geschiedt door de Directie op voordracht van de Chefs
der afdeelingen, met dien verstande dat het aantal werkuren
gedurende vijf etmalen per week niet meer dan 12 per
etmaal en gedurende één etmaal per week niet meer dan
15 bedraagt, en dat iedere diensttijd van 14 werkuren of
langer onmiddellijk wordt opgevolgd door een rusttijd van
minstens 24 uren.

Art. 15. Voorzoover het personeel voor den arbeid in
ploegen moet worden ingedeeld, wordt die indeeling, op
voordracht van de Chefs der betrokken afdeelingen, door de
Directie bij rooster vastgesteld, in dier voege, dat daarbij
zooveel eenigszins mogelijk aan alle betrokkenen dezelfde
rechten worden verzekerd.

Exemplaren van die roosters, door de Directie geteekend,
worden opgehangen op het kantoor en in de werkplaats.

Art. 16. In eiken diensttijd van tien uren is begrepen een
schafttijd van minstens 20 minuten.

In eiken längeren diensttijd zijn twee zulke schafttijden
begrepen.

Zoodra daarvoor een doelmatig ingericht lokaal kan worden
beschikbaar gesteld, worden de schafttijden in dat lokaa
doorgebracht en niet in de werkplaats.

Art. 17. Het streven van de Directie blijft gericht op

-ocr page 374-

360 BIJLAGEN.

afschaffing van den nachtarbeid en op de meest mogelijke
beperking van den Zondagsarbeid.

Art. 18. Bij buitengewone drukte of andere vooraf te
voorziene omstandigheden, waardoor de te verrichten arbeid
niet in de gewone werktijden kan worden afgedaan, zullen
in den regel tijdelijke hulpkrachten worden gezocht.

Art. 19. Overwerk geschiedt op last van de Directie, zoo-
veel mogelijk in overleg met de Commissie bedoeld bij art.
16 der Statuten.

In spoedeischende gevallen — ter beoordeeling van de
Directie — kan de last tot het verrichten van overwerk
worden gegeven, zonder dat dit overleg heeft plaats gehad.

De Directie kan aan de chefs der verschillende afdeelingen
de bevoegdheid geven, overwerk te gelasten in gevallen
waarin daartoe onverwijlde noodzakelijkheid bestaat.

In de gevallen, bij het tweede en derde lid van dit artikel
bedoeld, wordt van den verstrekten last zoo spoedig mogelijk
aan de Commissie kennis gegeven.

Art. 20. Niemand is verphcht overwerk te verrichten ge-
durende meer dan 4 uren per etmaal of 8 uren per week.

Art. 21. Aan ieder lid van het vaste personeel worden
jaarlijks twee vrije werkdagen van hoogstens 12 uren toege-
staan, met behoud van het volle loon.

De regeling van deze verloven is overgelaten aan den Chef
van elke afdeehng. Hij houdt daarbij zooveel mogelijk reke-
ning met den wensch der betrokken gezellen en met de eischen
van den dienst en doet aan de Directie schriftelijk mededee-
ling van de dagen, waarop het verlof door ieder van de gezellen
zijner afdeeling zal worden genoten.

De verlofdagen van de Chefs der afdeelingen worden, in
overleg met den belanghebbende, door de Directie bepaald.

Art. 22. Op verzoeken om buitengewoon verlof beschikt de
Directie, den Chef der betrokken afdeeling gehoord.

Buitengewoon verlof wordt in den regel verleend met stil-
stand van loon. Als uitzondering op dien regel wordt met be-
houd van loon verlof verleend: voor een dag bij huwelijk van
den gezel en voor zes uren bij bevalling van de echtgenoote
van een gezel of ter bijwoning van de begrafenis van een der
leden van zijn gezin, van een zijner ouders of schoonouders
of van een broeder of zuster.

-ocr page 375-

BIJLAGEN. 361

Art. 23. Behoudens het bepaalde bij art. 13 bedraagt het
loon van hen, die tot het vaste personeel behooren, minstens:

voor den meester-bakker .
» » chef-banketbakker
» » meesterknecht
» » magazijn-meester
» » boekhouder of kassier. . .
» » assistent-boekhouder . . .

» » controleur.......

» » weener-bakker, deegmaker of

ovenist........

» » koek- of banketbakker, bank-
werker, magazijn- of zolder-
knecht ........

» » koetsier of broodbezorger. .
» » jonggezel of klerk ....
of wel een daaraan geëvenredigd bedrag per maand of
per jaar.

Art. 24. Aan losse werkheden of noodhulpen wordt een
loon uitbetaald van minstens 15 en hoogstens 25 cent per uur,
naar gelang van leeftijd, aard van den te verrichten arbeid
en duur der dienstverrichting; een en ander ter beoordeeling
van de Directie.

Art. 25. Het loon voor overwerk wordt in den regel be-
rekend naar den maatstaf van het gewone weekloon, met dien
verstande dat het minstens 20 cents per uur bedraagt.

Indien op verzoek van de Directie, in een etmaal meer
dan 4, of in een week meer dan 8 uren overwerk wordt
verricht, wordt het loon voor de verdere overuren met 50
pet. verhoogd.

Art. 26. De loonen worden uitsluitend in geld uitbetaald.

Op het loon kan geen andere korting worden toegepast
dan die wegens:

a. opgelegde boete;

b. erkende schulden aan de Vennootschap;

c. contributiën of bijdragen, verschuldigd krachtens regle-
menten, die door de gezamenlijke vaste gezellen zijn
bekrachtigd.

De sub c bedoelde inhouding geschiedt slechts voor zooveel
het bedrag van de contributie of bijdrage bij de bedoelde

/ 14,50 per week.

- 13.50 *

- 13.50 » »

- 12,75 »

- 12,— » »

- 10,— » »

- 12,50 » »

- 12,50

12,—
10,—
7.-

-ocr page 376-

362 BIJLAGEN.

reglementen geregeld en het beheer dier fondsen ten genoege
van de Directie verzekerd is.

Art. 27. De uitbetaling van weekloonen geschiedt des
Zaterdags, op daarvoor door de Directie vastgestelde uren,
ten kantore der fabriek.

Het loon van noodhulpen, voor werkzaamheden van korten
duur kan tusschentijds worden uitbetaald.

Als bewijs van de uitbetaling zal de afteekening worden
gevorderd van een loonstaat.

Art. 28. Aan een beambte of werkman, die zich in het
belang der onderneming bizonder verdienstelijk heeft gemaakt,
kan bij wijze van buitengewone belooning eene gratificatie
worden verleend.

Art. 29. Aan beambten of werklieden, behoorende tot het
vaste personeel of tot de tijdelijk aangestelden, die door
ziekte buiten staat zijn te arbeiden, wordt zoolang die toe-
stand duurt, doch hoogstens gedurende dertien weken, de
helft van het gewone loon uitgekeerd. Na het verstrijken van
dat tijdvak kan de uitkeering slechts worden voortgezet krach-
tens besluit van de Directie, onder goedkeuring van den
Raad van Commissarissen, de Commissie uit de gezellen ge-
hoord. Dit besluit regelt zoowel het bedrag als den duur der
ondersteuning.

De Directie is bevoegd, zoodanige maatregelen te nemen
als zij noodig acht, ter voorkoming van uitkeering in gevallen
waarin ziekte wordt voorgewend. Desverlangd moet het bewijs
van het bestaan en van het voortduren van den ziektetoestand
door den belanghebbende worden geleverd.

Art. 30. Plichtverzuim heeft naar gelang van den aard, den
omvang en de herhahng tengevolge:

i®. waarschuwing of berisping;

2". het opleggen eener boete;

30. schorsing, met gemis van loon;

4®. wegzending uit den dienst.

Art. 31. Aan phchtverzuim maakt zich schuldig de beambte
of werkman, die:

a. nalatig is in het nakomen der verplichtingen, die hem
bij dit reglement of eenig ander wettig voorschrift zijn
opgelegd, of in het verrichten van eenig werk, waartoe

-ocr page 377-

BIJLAGEN. 363

hem door of vanwege de Dnectie of door zijn onmid-
dellijken chef last was gegeven;

b. handelingen pleegt in strijd met de hem gegeven voor-
schriften of den hun verstrekten last;

c. door oneerlijkheid, grove onachtzaamheid of gemis aan
toewijding de onderneming benadeelt of hare belangen
verwaarloost.

Art. 32. De Directie dient een waarschuwing of berisping
toe in die gevallen, waarin haar van plichtverzuim, onacht-
zaamheid of gemis aan toewijding is gebleken, zonder dat zij
nog termen aanwezig acht tot het opleggen van zoodanige
straf, waardoor de beambte of werkman in zijne inkomsten
wordt getroffen.

Maakt zich een beambte of werkman binnen drie maanden
ten tweede male aan een gelijksoortige tekortkoming schuldig,
dan wordt een zwaardere straf toegepast.

Art. 33. Boete wordt door de Directie opgelegd, tot een
bedrag hoogstens gelijkstaande met een halven dag loon van
den beambte of werkman, ten wiens aanzien de straf wordt
toegepast. Behoudens het bepaalde bij het eerste lid van
art. 42 wordt zij bij de eerstvolgende uitbetaling op het
loon ingehouden.

Art. 34. Te-laat-komen wordt gestraft met een boete van
een half uur loon voor iedere tien minuten.

Het te-laat-komen wordt bewezen door een presentielijst,
waarop ieder die te werk komt zijn naam teekent en waarop
telkens na verloop van tien minuten door den in de werk-
plaats of het magazijn aanwezigen chef, op duidelijke wijze
de tijd wordt genoteerd.

Art. 35. Het bedrag van de ingehouden boeten komt in
geen geval aan de onderneming ten goede, maar wordt, aan-
gewend tot vorming of ondersteuning van fondsen, die op
hierna te noemen wijze in het belang van het vaste personeel
zijn of zullen worden opgericht.

De bestemming, de inrichting en het beheer van de in dit
artikel bedoelde fondsen wordt geregeld bij reglementen,
vastgesteld door de gezellen en goedgekeurd door den Raad
van Commissarissen en de Directie.

Art. 36. De straf van schorsing met gemis van loon
wordt mede door de Directie opgelegd, en wel voor den

-ocr page 378-

364 BIJLAGEN.

tijd van minstens een halven dag en hoogstens een week.

Indien schorsing voor meer dan drie dagen wordt opgelegd
kan zij, telkens voor de helft, in twee achtereenvolgende
weken worden toegepast.

Art. 37. Behalve in gevallen van oneerlijkheid, dienstwei-
gering, moedwillig plichtverzuim en dergelijke, waarin de Direc-
tie van oordeel is dat onmiddellijk ontslag behoort te worden
gegeven, kan tot wegzending van een Hd van het vaste per-
soneel uit den dienst eerst worden overgegaan, nadat her-
haaldelijk geringere straffen zijn opgelegd.

In afwachting van het overleg met dc Commissie en van
de goedkeuring van den Raad van Commissarissen, (art. 15
eerste hd, der Statuten), kan de Directie, indien zij daartoe
termen aanwezig acht, aan een lid van het vaste personeel
bij de voorloopige aanzegging van zijn ontslag, schorsing van
het werk en verwijdering uit de werkplaatsen opleggen. De
aldus toegepaste schorsing zal een duur van drie weken niet
mogen overschrijden, zonder machtiging van den Raad van
Commissarissen, de Commissie uit de gezellen gehoord.

Bij de beslissing omtrent het ontslag, wordt tevens bepaald,
of over het tijdvak van de schorsing al of niet loon wordt
uitbetaald.

Art. 38. Er wordt geen straf opgelegd, zoolang niet de
gelegenheid is gegeven om bewijs van onschuld bij te brengen.

Art. 39. Zoo dikwijls een van de in art. 30 genoemde
straffen wordt toegepast, geschiedt daarvan mededeeling aan
het personeel, door aanplakking op een zichtbare plaats in
de werkplaats gedurende hoogstens twee dagen.

Die mededeeling omvat den naam van den gestrafte, de
vermelding van de straf en een korte aanduiding van de
reden waarom zij werd opgelegd.

Art. 40. Er is een Scheidsgerecht, bestaande uit drie leden
en even zooveel plaatsvervangers. De Raad van Commissa-
rissen en de Commissie bedoeld in art. 16 der Statuten wijzen
elk een lid en een plaatsvervangend lid aan. De aldus be-
noemden kiezen gezamenlijk een derde Hd, die als voorzitter
fungeert, en diens plaatsvervanger.

De leden van den Raad van Commissarissen, de Directeuren
en de leden van het personeel zijn van het lidmaatschap
van het Scheidsgerecht uitgesloten.

-ocr page 379-

BIJLAGEN. 365

Art. 41. Van elke bestraffing-—waarschuwing of berisping
uitgezonderd —- is beroep op het Scheidsgerecht toegelaten,
mits dit door den gestrafte schriftelijk wordt ingesteld binnen
tweemaal vier en twintig uren nadat hem van het opleggen
der straf is kennis gegeven.

De gestrafte die zich op het Scheidsgerecht beroept, is
verplicht daarvan gelijktijdig aan de Directie mededeeling
te doen.

Art. 42. Van af het oogenblik waarop de Directie kennis
krijgt van het ingestelde beroep tot aan dat waarop zij mede-
deeling ontvangt van de uitspraak van het Scheidsgerecht,
wordt de straf geschorst.

In afwachting van die mededeeling kan de Directie, dit
geraden achtend, den gestrafte schorsing van het werk en
verwijdering uit de werkplaatsen opleggen.

Art. 43. Zoowel de Directie als ieder lid van het perso-
neel is verplicht, aan het Scheidsgerecht en aan ieder zijner
leden de inlichtingen te verstrekken, die zouden kunnen
bijdragen tot een juiste beoordeeling van de feiten, in verband
waarmede de straf is opgelegd.

Art. 44. Het Scheidsgerecht kan de straf zoowel wijzigen,
als handhaven of vernietigen.

Art. 45. De leden van het Scheidsgerecht nemen hun
ambt zonder bezoldiging waar. De kosten van vergade-
ringen en andere uitschotten worden door de Vennootschap
gedragen.

Art. 46. Indien ten gevolge van vermindering van omzet,
wijziging in de verdeeling van het werk of inkrimping van
het bedrijf, een deel van het personeel kan worden gemist,
geldt als regel dat in elke groep of afdeeling van het bedrijf
het eerst de tijdelijk aangestelden voor ontslag in aanmer-
king komen, en daarna van de leden van het vaste perso-
neel achtervolgens de ongehuwden, de gehuwden zonder
kinderen en de gehuwden met kinderen, terwijl in elk dezer
categoriën het eerst ontslag wordt verleend aan hen die het
kortst in dienst zijn.

Van dezen regel kan alleen werden afgeweken om redenen,
ontleend aan de eischen van het bedrijf en aan de mindere ge-
schiktheid of bekwaamheid van hen, die bij strikte toepassing
van den regel, bij de onderneming werkzaam zouden blijven.

-ocr page 380-

366 BIJLAGEN.

Art. 47. Opzegging van dienstbetrekking geschiedt, zoowel
van de zijde der Directie als van die van den beambte of
werkman op een termijn van minstens twee weken.

Deze termijn wordt voor hen die langer dan twee doch
minder dan vier jaren aan de vennootschap verbonden waren,
op drie weken en voor hen die langer aan de vennootschap
verbonden waren, op vier weken gesteld.

Gevallen van niet-eervol ontslag uitgezonderd, wordt door
de partij, die in gebreke blijft deze termijnen in acht te
nemen, eene boete verbeurd, gelijkstaande met het bedrag
van het loon, hetwelk bij inachtneming dier termijnen nog
verdiend zou worden.

Art. 48. De Directie zorgt dat alle beambten en werklie-
den, die tot het vaste personeel behooren of tijdelijk zijn
aangesteld, hetzij bij de Rijksverzekeringsbank, hetzij bij eene
solide particuliere maatschappij verzekerd zijn tegen de gel-
delijke gevolgen van ongelukken.

Art. 49. Indien besloten wordt tot de instelling van een
pensioenfonds of tot verzekering van het personeel tegen de
geldelijke gevolgen van ouderdom, zal dit onderwerp bij afzon-
derlijk besluit worden geregeld. Dit besluit komt op dezelfde
wijze tot stand als het arbeids-reglement.

Art. 50. Ter bevordering van den goeden geest onder de
beambten en werkheden en van een gewenschte samenwer-
king met de Directie worden, zooveel mogelijk op vaste tijd-
stippen en minstens twee malen \'s jaars, bijeenkomsten gehou-
den van Directie en personeel.

In bijzondere gevallen, ter beoordeeling van de Directie,
kunnen ook tijdelijk aangestelden tot bijwoning van deze
bijeenkomsten worden uitgenoodigd.

Art. 51. Niemand wordt geacht tot het vaste personeel te
behooren, zoolang hij het ten kantore van de Directie be-
rustend exemplaar van dit arbeids-reglement niet heeft onder-
teekend.

Een door de Directie geteekend exemplaar wordt aan ieder
hd van het vaste personeel uitgereikt.

Voorts wordt op een of meer duidelijk zichtbare plaatsen
in de fabriek een exemplaar van het reglement opgehangen.

De bepalingen van dit artikel gelden ook voor later in dit
reglement aan te brengen wijzigingen.

-ocr page 381-

BIJLAGEN. 367

Art. 52. Geschillen over de beteekenis van dit reglement
kunnen, indien zij niet in der minne kunnen worden opgelost,
met wederzij dsch goedvinden aan het scheidsgerecht ter be-
slissing worden opgedragen.

Wordt die beslissing niet ingeroepen, dan geldt de uitleg-
ging, die door den Raad van Commissarissen aan de betrokken
bepaling wordt gegeven.

Art. 53. Voor zooveel het tegendeel niet uitdrukkelijk
blijkt, zijn alle bepalingen van dit reglement ook op de tijdelijk
aangestelden van toepassing.

Art. 54. Wijzigingen in dit reglement kunnen op de in art.
18 der Statuten omschreven wijze worden tot stand gebracht op
voorstel van den Raad van Commissarissen, de Directie of
de Commissie bedoeld in art. ló der Statuten.

Indien Commissarissen en Directie eenerzijds en de Com-
missie bedoeld in art. 16 der Statuten anderzijds, niet tot
overeenstemming kunnen komen omtrent eene, door een der
partijen wenschelijk geachte wijziging, kan de beslissing over
zulk een geschilpunt worden opgedragen aan het scheids-
gerecht.

Het scheidsgerecht beslist in zoodanig geval niet wat rech-
tens maar wat billijk is.

Van elke wijziging wordt binnen veertien dagen na hare
vaststelling aan ieder lid van het vaste personeel mede-
deeling gedaan.

Bijlagen I,

USANTIËN BETREFFENDE HET VERREKENEN VAN
ARBEIDSLOON IN GEVAL VAN AFWEZIGHEID.

Art. i. Zij die huwen hebben een dag vrijaf; meer ver-
zuim wordt afgetrokken.

Ouders hebben op den trouwdag hunner kinderen een
halve dag vrij; meer verzuim wordt afgetrokken.

Art. 2. Als iemand bij een ernstig ziektegeval van een

-ocr page 382-

368 BIJLAGEN.

huisgenoot (vrouw of kind) met onze toestemming tehuis
blijft en zulks niet te lang duurt, wordt gedurende dien tijd
de helft van het loon uitbetaald of wel het verzuim gesteld
op rekening van de 12 vrije uren, waarvan art. 11 spreekt.

Art. 3. Bij overlijden van een echtgenoot wordt het ver-
zuim tot en met den dag der begrafenis niet afgetrokken.
Bij overlijden van een inwonend kind, wordt verzuim gedu-
rende den dag van het overlijden en den dag der begrafenis
niet afgetrokken.

Art. 4. Voor de begrafenis van uitwonende kinderen of
ouders, wordt een verzuim van een halve dag niet gekort;
wordt langer verzuimd, zoo wordt dit in mindering gebracht
van de 12 vrije uren, (art. 11) of zijn die verbruikt, van \'t
loon afgetrokken.

De uren voor andere begrafenissen besteed, dus ook die
van buren, worden in mindering gebracht van de 12 vrije
uren (art. 11). Zijn die verbruikt, dan wordt verder verzuim
geheel afgetrokken.

Art. 5. Het verzuim, ontstaan door loten, catechisatie,
consult bij den dokter, R. K. ochtendkerk of andere derge-
lijke plichten, mits men op tijd terug is, wordt niet afgetrok-
ken. Niet op tijd terugzijnde, wordt het geheel gesteld op
rekening der vrije uren (art. 11); is daar over beschikt, ge-
heel afgetrokken.

Art. 6. Algem. Christ. Feestdagen worden niet afgetrok-
ken; evenmin wordt afgetrokken, als er vóór feestdagen om
vier uur wordt stop gezet.

Art. 7. Als er minder dan 10 uur daags wordt gewerkt,
wordt bij verzuim van een of meer dagen (hoogstens 3) het
aantal uren gekort en niet de volle dagen.

Art. 8. Onze werklieden kunnen tusschen 15 Juni en i
September of in December en Januari een dag vrijaf beko-
men met behoud van loon, mits de dag in overleg met de
directie wordt vastgesteld. Aan hen, die op stuk of premie
werken, wordt alsdan hun minimumloon voor een dag ver-
goed. Voor een langer verlof in genoemde maanden, in
overleg met de directie, wordt het halve vaste loon gekort.

Art. 9. Ingeval van ziekte ontvangen mannelijke hoofden
van gezinnen de eerste week half loon, daarna /6.— ä
f 7.—
per week ziekengeld. Vrouwelijke hoofden ca.
f —. In een

3>

-ocr page 383-

BIJLAGEN. 369

jaar, wordt niet meer dan 13 weken ziekengeld uitbetaald.

Aan werklieden boven 16 jaar, geen gezinshoofden zijnde,
wordt de eerste week geen ziekengeld uitgekeerd; bij langere
ziekte het halve loon.

Aan werklieden onder 16 jaar, die bij hun ouders thuis
wonen, wordt slechts dan ziekengeld verleend, als het gezin
er behoefte aan heeft; anders niet.

Art. 10. Op zijn zilveren bruiloft krijgt iemand een dag
vrij met behoud van loon.

Art. ii. Behalve den vacantiedag, in art. 8 genoemd,
hebben de hoofden van gezinnen onder ons personeel met
behoud van loon de beschikking over 12 vrije uren in het
jaar voor de vervulling van burenplichten, marktgang e.d.

Bijlagen K.

REGLEMENT VOOR DE WERKLIEDEN IN DIENST
BIJ DE OPENBARE WERKEN, DE GASFABRIEK,
DEN REINIGINGSDIENST EN DE TELEPHOON-
INRICHTING DER GEMEENTE ARNHEM.

Art. i. De werkheden in dienst bij de openbare werken,
de gasfabriek, den reinigingsdienst en de telephooninrichting
der Gemeente worden onderscheiden in tijdelijke en vaste
werklieden.

Op werkheden, die niet langer dan twee achtereenvolgende
weken in tijdelijken dienst zijn, is dit reglement niet van toe-
passing.

Art. 2. De tijdelijke werkheden worden aangesteld en ont-
slagen door den directeur van den betrekkelijken tak van dienst.

Om tot tijdelijken werkman te worden aangesteld, moet men:

i". in den regel op het tijdstip van indiensttreding niet
jonger dan 18 jaar zijn;

2". ten genoegen van den directeur lichamelijk geschikt zijn
voor de werkzaamheden, welke aan den tijdelijken werkman
zullen worden opgedragen.

24

-ocr page 384-

370 BIJLAGEN.

Wanneer twee jaren na de indiensttreding als tijdelijk werk-
man geen vaste aanstelling is gevolgd, kan de werkman slechts
met bijzondere vergunning van Burgemeester en Wethouders,
telkens na één jaar te vernieuwen, in dienst der gemeente
blijven.

Art. 3. De vaste werklieden worden aangesteld en ont-
slagen door den directeur na verkregen machtiging van Bur-
gemeester en Wethouders of de daarvoor bij verordening
aangewezen Commissie.

Om tot vasten werkman te worden aangesteld moet men:

i". op het tijdstip der indiensttreding niet jonger dan 20
en niet ouder dan 35 jaar zijn, welke laatste leeftijdsgrens
echter niet geldt voor hem, die, beneden dien leeftijd tijde-
lijk in dienst gekomen, nog in dienst is;

overleggen eene verklaring van een door Burgemeester
en Wethouders aan te wijzen geneeskundige, waaruit blijkt,
dat men voor de te verrichten werkzaamheden hchamelijk
geschikt is;

3". ingezeten der gemeente zijn, tenzij de aard van den
werkkring medebrenge, dat men buiten de gemeente woont;

4". van goed zedelijk gedrag zijn.

Voor het bij artikel 22 bedoelde ontslag is de in het eerste
lid genoemde machtiging niet noodig.

Art. 4. Aan de vaste werklieden wordt uitgereikt eene
schriftelijke aanstelling en bij het verleenen van ontslag een
schriftelijk bewijs hiervan, met opgave van redenen; een en
ander volgens door Burgemeester en Wethouders vast te
stellen modellen.

Wordt aan een werkman eervol ontslag verleend, zonder
dat hij dit heeft gevraagd, dan geldt een opzeggingstermijn,
voor de vaste werklieden van minstens vier weken en voor de
tijdelijke werkheden van minstens zeven dagen.

Bij het niet in acht nemen van deze termijnen wordt aan
de werklieden over zooveel dagen, als daaraan ontbreken, het
loon uitgekeerd.

Gelijke termijnen gelden voor de opzegging van de zijde
der werkheden. Bij het niet naleven dezer bepaling kan niet
eervol ontslag worden verleend.

Art. 5. Het aantal vaste werklieden in eiken tak van
dienst wordt bepaald door Burgemeester en Wethouders,

-ocr page 385-

bijlagen. 371

de bij verordening aangewezen Commissie en den direc-
teur gehoord.

Art. 6. Burgemeester en Wethouders stellen, de bij ver-
ordening aangewezen Commissie en den directeur gehoord,
voor eiken tak van dienst en voor elke soort van arbeid
een minimum- en een maximum bedrag van loon vast.

Tusschen die grenzen wordt voor iederen werkman het loon
door den directeur, onder goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders of van de daarvoor bij verordening aangewezen
Commissie, bepaald, waarbij rekening wordt gehouden met
kunde, ijver, werkkracht, gedrag en diensttijd; zullende, met
inachtneming overigens van de gestelde eischen, de werklieden
na een onafgebroken diensttijd van hoogstens vijftien jaren het
maximumloon genieten, bepaald voor de soort van arbeid,
welke door hen wordt verricht.

Van de vaste werklieden, over wier werktijd de gemeente
met toepassing van artikel g geheel beschikt, bedraagt het
loon, berekend overeenkomstig het bepaalde bij artikel 8
der verordening, regelende de pensioenen, welke verleend
worden aan de ambtenaren der gemeente en aan de door
hen na te laten weduwen en kinderen, nooit minder dan
/ 416 \'sjaars voor den werkman beneden de 25 jaar, dan
/450 voor den werkman boven de 25 jaar en / 364 voor
de werkvrouw.

Het loon van een vasten werkman wordt, zoolang hij aan
dezelfde soort van arbeid werkzaam blijft, niet verlaagd wegens
verminderde geschiktheid ten gevolge van ouderdom.

Art. 7. De werktuigen en het gereedschap worden aan de
werklieden van gemeentewege in bruikleen verstrekt, of wel
hun wordt jaarlijks een door Burgemeester en Wethouders
te bepalen bedrag in geld voor onderhoud en vernieuwing
daarvan uitgekeerd.

Art. 8. Overlijdt een werkman zonder achterlating van
eene weduwe of van kinderen jonger dan 18 jaren, dan wordt
aan de rechthebbenden het loon uitbetaald tot en met den
dag van het overlijden.

Overlijdt een werkman met achterlating van eene weduwe
of van kinderen jonger dan 18 jaren, dan wordt het loon
uitbetaald:

-ocr page 386-

bijlagen. 372

I®. indien hij in vasten dienst was, tot en met 6 weken
na den dag van het overhjden;

2". indien hij in tijdehjken dienst was, tot en met 2 weken
na den dag van het overhjden.

Indien het overhjden recht geeft op eene uitkeering krachtens
de Ongevallenwet 1901, wordt het loon uitbetaald onder aftrek
van de bedoelde uitkeering.

Art. 9. De regeling der werktijden geschiedt bij eiken tak
van dienst door den directeur, onder goedkeuring van Bur-
gemeester en Wethouders of van de daarvoor bij verorde-
ning aangewezen Commissie.

De werktijd mag in den regel niet meer bedragen dan elf
uren per etmaal, daaronder niet begrepen de gebruikelijke
rust- of schafttijden.

Art. 10. Overwerk, waaronder wordt verstaan arbeid, ver-
richt buiten de vastgestelde werktijden of op Zon- en alge-
meen erkende Christelijke en hiermede door Burgemeester
en Wethouders gelijk te stellen feestdagen, wordt beloond
tot een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen
bedrag.

Deze bepaling geldt niet voor de werklieden, wier taak het
verrichten van Zondags- of nachtarbeid medebrengt, dan voor
zooverre zij arbeid verrichten buiten hun gewonen diensttijd.

Art. ii. Aan den werkman, wiens loon per uur is vast-
gesteld en die op een der in de eerste alinea van het vorige
artikel bedoelde dagen geen werk heeft te verrichten, wordt
op die dagen, voorzooverre het geen Zondagen zijn, zijn
loon uitbetaald.

Art. 12. In geval van ziekte, minstens elke week gecon-
stateerd door eene naar het oordeel van Burgemeester en
Wethouders voldoende geneeskundige verklaring, zal aan de
vaste werklieden het loon worden uitbetaald gedurende hoog-
stens zes maanden en aan de tijdelijke werklieden het vier-
vijfde van het loon gedurende de helft van het aantal volle
weken, dat zij in dienst der Gemeente zijn werkzaam ge-
weest; wordende de tijdelijke werklieden, die minstens één
jaar, aan het ziektegeval onmiddellijk voorafgaande, onafge-
broken in dienst der Gemeente zijn geweest, voor dit geval
gelijk gesteld met vaste werkheden.

Voor een werkman, die na ziekte den arbeid heeft hervat

-ocr page 387-

bijlagen. 373

en binnen één maand daarna weder ziek wordt, zal de tweede
ziekte, voor zooveel betreft de toekenning der uitkeering, wor-
den aangemerkt als eene voortzetting der eerste.

Bij weigering van den geneesheer, die den werkman be-
handelt, om eene verklaring als hierboven bedoeld af te
geven, of wanneer Burgemeester en Wethouders de in het
eerste hd bedoelde verklaring niet voldoende achten, wijzen
zij een anderen geneesheer aan tot het instellen van een
onderzoek, waaraan de werkman verphcht is zich te onder-
werpen.

Art. 13. Indien de ziekte langer dan zes maanden duurt,
kunnen Burgemeester en Wethouders in bijzondere gevallen
bepalen, dat nog gedurende hoogstens zes maanden het halve
loon zal worden uitbetaald.

Art. 14. Onder ziekte is mede begrepen elke ongeschikt-
heid tot werken ten gevolge van een ongeval.

Indien deze ziekte recht geeft op eene uitkeering krachtens
de Ongevallenwet 1901, wordt het loon uitbetaald onder aftrek
van de bedoelde uitkeering.

Art. 15. De in artikel 12 bedoelde uitkeeringen vervallen
bij het intreden van pensioen.

Art. 16. Het in artikel 12 bedoelde loon wordt niet uit-
gekeerd indien:

i". de ziekte of de ongeschiktheid tot werken het gevolg
is van drankmisbruik of eenige andere buitensporigheid van
den werkman.

In geval van twijfel beslissen Burgemeester en Wethou-
ders, na een door hen aan te wijzen geneesheer te hebben
geraadpleegd;

2**. de werkman de hem gegeven geneeskundige voorschrif-
ten niet in acht neemt, waartoe behoort dat om zich te laten
opnemen in eene geneeskundige ziekeninrichting;

3". de werkman weigert om, met behoud van zijn loon,
andere dan zijne gewone werkzaamheden, hem in overleg
met een geneesheer opgedragen, te verrichten;

4". de werkman in de week, waarvoor hij loon zou ont-
vangen, bij een anderen werkgever werkzaam was;

5". de werkman weigert zich te onderwerpen aan het
onderzoek, bedoeld bij artikel 12 al. 3.

Art. 17. Overeenkomstig door Burgemeester en Wethou-

-ocr page 388-

bijlagen. 374

ders vast te stellen regelen zal, ingeval van verzuim, indien
hiervoor gegronde reden bestaat en vooraf vergunning is ver-
leend, of het plotseling ontstaan dier reden het vooraf vragen
van vergunning onmogelijk maakte, het loon worden betaald.

Art. i8. Bovendien kan aan de vaste werkheden en aan
de tijdelijken, die minstens één jaar onafgebroken in dienst
der Gemeente zijn geweest, op de wijze door Burgemeester
en Wethouders nader te regelen, elk jaar hoogstens zes dagen
verlof worden verleend met behoud van het loon.

Art. 19. De werkheden zijn verplicht te allen tijde de
hun opgedragen werkzaamheden met ijver en nauwgezetheid
te volbrengen en daarbij stiptelijk de bevelen, hun door de
boven hen gestelden gegeven, op te volgen.

Zij verrichten de hun opgedragen werkzaamheden over-
eenkomstig de voor eiken tak van dienst door Burgemeester
en Wethouders of door de daarvoor bij verordening aan-
gewezen Commissie, den directeur gehoord, vast te stellen
instructiën.

Deze instructiën worden op door Burgemeester en Wet-
houders te bepalen wijze ter kennis van de werklieden
gebracht.

Art. 20. De werklieden mogen zonder vergunning van den
directeur geen loonarbeid voor anderen verrichten.

Art. 21. Wegens plichtverzuim kunnen de werklieden, na
deswege te zijn gehoord, door den directeur gestraft worden.

Art. 22. De straffen bestaan in:

1. boete tot hoogstens drie gulden, te verhalen op het loon;

2. terugzetting tot lager gesalarieerden werkkring;

3. ontslag.

Van het opleggen der straffen wordt door den directeur
binnen tweemaal vier en twintig uur, met opgave van rede-
nen, schriftelijk kennis gegeven aan Burgemeester en Wet-
houders en aan den gestrafte.

Art. 23. Van de straffen, indien deze bestaan in boete
boven de gulden, terugzetting of ontslag, hebben de werk-
heden beroep op Burgemeester en Wethouders, schriftelijk in
te stellen binnen vijf dagen na ontvangst van de kennisge-
ving, in het vorig artikel bedoeld.

Burgemeester en Wethouders bepalen, of inmiddels de ge-
strafte al of niet zal worden geschorst.

-ocr page 389-

bijlagen. 375

Burgemeester en Wethouders beslissen op het beroep, dat
de straf zal worden opgeheven, gehandhaafd, verzacht of ver-
zwaard ; tevens, of het loon, gedurende de schorsing vervallen,
geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald.

Art. 24. Iedere directeur vaceert minstens één uur per
week tot het aanhooren en in ontvangst nemen van mede-
deelingen of klachten van onder hem dienende werklieden.

Art. 25. Waar in dit reglement sprake is van het loon,
wordt bedoeld het volle loon, berekend naar den tijd des jaars.

Art. 26. Waar in dit reglement wordt gesproken van werk-
lieden, zijn hieronder de werkvrouwen begrepen.

Art. 27. Dit reglement treedt in werking op een nader
door den Raad te bepalen tijdstip.

Het loon der werklieden, hetwelk op dat tijdstip minder
bedraagt dan in het artikel 6 al. 3 bepaalde minimum, wordt
terstond daarop gebracht.

Met betrekking tot het maximum loon, bedoeld in het
tweede lid van dat artikel, wordt de tijd, vóór het in wer-
king treden van dit Reglement onafgebroken in dienst der
Gemeente doorgebracht, voor de helft in rekening gebracht.
Tijdvakken van- of langer dan zes maanden worden daarbij
voor een vol jaar gerekend; die beneden de zes maanden
worden verwaarloosd.

De bepaling, vervat in artikel 2, 3de alinea, is niet van
toepassing op de werklieden, die op het tijdstip van in wer-
king treden van het reglement reeds meer dan twee jaren in
dienst der gemeente waren.

Aldus vastgesteld door den Raad der gemeente Arnhem in
zijne openbare vergadering van 19 Juli 1902.

De Burgemeesier,
SWEERTS.

De Secretaris,
A. J. KRONENBERG.

Bij Raadsbesluit d.d. i November 1902 is bepaald, dat
bovenstaand werkliedenreglement in werking zal treden den
isten December 1902.

Mij bekend,
De Secretaris van Arnhem,
A. J. KRONENBERG.

-ocr page 390-

bijlagen. 376

Bijlage Ij.

REGLEMENT VOOR EEN LEERLOOIERIJ UIT
HET JAAR 183g. 1)

Art. i. Er bestaat geen zoogenaamde meesterknecht, die
het geheel dirigeert, nochtans zal aan één of meerderen hunner
het oppertoezicht over sommige gedeelten van het werk en
sommige kleine boekhouderijen dienaangaande zijn opgedragen
en die bij uitsluiting voor de richtige uitvoering daarvan ver-
andwoordelijk weezen.

Een uit allen zal speciaal belast weezen met het sluiten en
ontsluiten der fabriek en de zoig voor brand als anderzinds
en daarvoor ook alleen en bij uitsluiting verandwoordelijk
weezen.

Art. 2. Alle knechten zullen gehouden zijn alle orders
nauwkeurig te gehoorzamen en uit te voeren, welke ten hunnen
aanzien aan een hunner worden gegeven.

Art. 3. Zij zullen verplicht zijn alle werk zonder eenig
onderscheid, \'t welk hun door een der heeren of namens
dezelve mocht bevolen worden, uit te voeren, onaangezien
hetzelve minder of meerder aangenaam en gemakkelijk of
minder of meerder zindelijk zij.

Art. 4. Zij verhuren zich van 12 Mei tot 12 Mei, dus
voor een jaar en zal gerekend worden het volgende dienstjaar
weder te zijn ingetreden en daarvoor op dezelfde voorwaarden
te zijn gecontrakteerd, indien vóór nieuwe jaar wederzijdsch
niet het tegendeel zal zijn te kennen gegeven, behoudende
de heeren desniettemin alle rechten door de Wet hun toe-
gekend.

Art. 5. Allen die zich van Mei tot Mei volgens art. 4
hebben verhuurd, zullen gelijkelijk gerechtigd zijn tot de
staarten en het vleesch, \'t welk uit de versehe huiden en
vellen wordt genomen, blijvende het eene vrijwillage daad
van hun, of ze en hoeveel ze daarvan aan de sjouwers of
jongens zullen willen mededeelen.

1) De Amsterdammer, "Weekblad voor Nederland 12 April 1903,
no. 1346.

-ocr page 391-

bijlagen.

Art. 6. Indien het niet om bijzondere redenen aan een
hunner wordt opgedragen, zijn ze allen verplicht om zoolang
het werk om 8 uur des morgens aanvangt, bij beurten des
morgens aan de huizen der heeren te komen wekken op zoo-
danig uur als hun zal bevolen worden.

Art. 7. Er zullen geene meerdere Borrels worden gegeven
als alleen des zaterdagsmorgens en bij het verrichten van
eenigen zwaren arbeid en het afleveren van lijnvleesch. Voor
de werkzaamheden, welke des zondags verricht moeten worden
en waarvoor geen beloning in geld in rekening wordt ge-
bracht, zal tusschenbeide des maandags een borrel gegeven
worden naar goedvinden der heeren. Het geven van alle
deze borrels is echter geene de minste verplichting.

Het is daarbij ten strengste verboden, dat een der knechten
voor zich of gezamentlijk meeidere borrels gebruiken of voor
eigen geld laten halen, zonder speciale toestemming bij bijzon-
dere gelegenheden van een der heeren.

Art. 8. Indien de afhalers van kif, d. i. gebruikte run,
uit hun zeiven genegen mochten weezen om een borrel te
geven, mag dit worden aangenomen, doch blijft het ten
strengsten verboden hun daarom \'t zij heimelijk of in\'t open-
baar aan te zoeken of een der knechten of een der jongens
aan de huizen hunner lastgevers met zoodanig verzoek te
zenden.

Art. 9. De werktijd zal zijn:

van \'s morgens 5 tot 8 uur.
» » 9 » 12 »
» \'s namidd. i » 3 »
» » 314 » 7 »
Nochthans zal zulks naar de onderscheidene jaargetijden
volgenderwijze gewijzigd zijn:
Van af i Maart

8 uur, allengs vroeger beginnende.
12 »

377

van \'s morgens ó\'/^ tot
» » 9 »

» \'s namidd. i >
Van af i April

van \'s morgens 5 tot
» » 9 »

» \'s namidd. i »
» » 3V2 »

6 » allengs later eindigende.

8
12
3

6V,

uur, allengs vroeger beginnende.

allengs later eindigende.

-ocr page 392-

bijlagen. 378

Van af 15 September
van \'s morgens 6\'4 tot 8 uur allengs later beginnende.

■•> » 9 » 12 »

» \'snamidd. i » 6« allengs vroeger eindigende.

Van af 14 October
van \'s morgens 8 tot 12 uur.

» \'s namidd. i » 3 »

» » 3V1 » 7 »

Art. 10. De vaste feestdagen, als daar zijn: Paasch-,
Pinkster-, Hemelvaartsdag, Kersttijd en Nieuwjaarsdagen
worden voor werkdagen betaald, onder verplichting van ook
op die dagen zoodanig werk, \'tgeen niet kan rusten, als laven
opslaan, etc. te blijven verrichten, waartoe ieder op zijn beurt
zal gehouden wezen.

Bovendien zal nog op daartoe te doene aanvraag vrijheid
van niet werken onder dezelfde verplichting met behoud van
weekloon gegeven worden, indien geene bijzondere redenen
zulks verhinderen, op:

Pinkster-Dinsdag van af 3 uur, in de kermis op den dag
der harddraverij vanaf 8 uur (onder bepaling van \'t karwei,
dat onderhanden mocht zijn, desniettemin eerst te moeten
afwerken), de Donderdag daarop volgende van af 3 uur en
op den dag der harddraverij van af 12 uur.

Art. ii. Buiten de in art. 10 genoemde tijden en dagen
zal niemand de fabriek mogen verlaten zonder bekomen
concent van een der heeren. Dat concent al bekomen zijnde,
zullen evenwel alle de daardoor veroorzaakte verzuimen, \'t zij
die uit verkiezing, publieke festiviteiten, familiebetrekkingen,
reizen, of zelfs min of meerder belangrijke ziekten en onge-
steldheden ontstaan, wekelijks in het verdiende vaste weekloon
worden gekort.

Art. 12. Er wordt tusschenbeide, wanneer het belang der
fabriek zulks vordert, in de vrije uren overwerk aanbesteed,
zonder dat er eenige de minste verplichting van den kant
der heeren bestaat om zulks te geven, en zullen die daarom
even goed, indien ze zulks verkiezen, door het aanschaffen
van een meerder aantal werklieden, dit overwerk kunnen
vermijden.

Art. 13. Van het wekelijksch beloop der verdiensten van
dit overwerk zal telkens worden betaald:

-ocr page 393-

bijlagen. 379

wanneer het minder beloopt als /"3,— het geheel,
» » » » » - 6,— de helft,

» » meerder» » » - 6,— \'4 gedeelten,
zullende de andere helft en % gedeelten blijven staan, en
ieder welke daar aanspraak op heeft daarvoor worden gecre-
diteerd, om zulks in de herfst tot aankoop van turf en aard-
appelen te ontvangen, waarom in den loop des jaars hiervan
niets hoegenaamd zal mogen worden opgenomen.

Art. 14. Ieder die verlangen mocht tegen Paasch, Pinkster,
kermis, St. Nicolaas of welken tijd des jaars het moge zijn,
over eenige gelden ten welken einde dan ook te kunnen be-
schikken, zal door wekelijks
extra laten staan van zijne vaste
verdienste vooraf die gelden moeten hebben vergaderd, zijnde
het vast en onherroepelijk besloten, om voortaan geen voor-
schotten
tusschentijds te doen en tevens verboden om zelfs
daarom eenige aanvraag te doen, welke redenen ook mogen
worden aangevoerd.

Art. 15. Ter voorkoming van vele lastige aanzoeken van
onderscheiden aard, die de goede orde storen, en tegelijk tot
werkelijke verbetering en verruiming van ieders huishoudelijk
bestaan, is vastelijk besloten om bovenstaande bepalingen
nauwkeurig en stipt te handhaven.

Bijlage M.

REGLEMENT, VASTGESTELD DOOR DE VEREENI-
GING VAN WERKGEVERS OP SCHEEPVAART-
GEBIED TE AMSTERDAM (APRIL 1903). \')

»i®. De Vereeniging van Werkgevers op Scheepvaartgebied
zal bevorderen, dat de werkman, houder van dit boekje —
met inachtneming der rechten van het vaste personeel — bij
voorkeur werkzaam zal zijn bij het laden en lossen der schepen
en daarmede samenhangende werkzaamheden in het bedrijf
van de leden der Vereeniging, mits hij zich daarvoor be-
schikbaar stelt.

1) Verg. N. R. C. 18 April 1903 le blad C.

-ocr page 394-

bijlagen. 38

2®. De werkman zal stipt uitvoeren alle werkzaamheden
die hem door of namens het lid der Vereeniging, dat hem
in het werk gesteld heeft, in verband met de werkzaamheden
in diens bedrijf zullen worden opgedragen, ten allen tijde bij
dag zoowel als bij nacht, op werkdagen zoowel als op Zon-
en feestdagen, een en ander volgens de loonregehng van de
Vereeniging.

3". De werkman verbindt zich onvoorwaardelijk door onder-
teekening van dit reglement, onder geen voorwendsel, hetzij
uit eigen beweging, hetzij op last van derden, in strijd met
de hem daarbij opgelegde verphchtingen, te zullen handelen.

4". Klachten omtrent vermeend onrechtvaardige behande-
ling van den werkman door het hd der Vereeniging, dat hem
in het werk gesteld heeft, of door een van diens onderge-
schikten, zullen door de Vereeniging worden onderzocht, echter
niet dan nadat gebleken is dat de werkman zich daarmede
eerst tot het bedoelde lid der Vereeniging zelf gewend heeft.

5". De Vereeniging zal den werkman bij ziekte, mits te
haren genoege geconstateerd en niet veroorzaakt door een
ongeval, waarvoor krachtens de Ongevallenwet hem een uit-
keering wordt toegewezen, een onderstand van drie gulden
per week of bij korteren duur van vijf-en-veertig cents per
dag verleenen.

Niemand kan in den tijdsduur van één jaar langer dan 6
maanden in het geheel op onderstand aanspraak maken.

De betaling van den onderstand geschiedt ten kantore der
Vereeniging des Woensdags en Zaterdags van 9 tot 12 uur.

6°. De houder van dit boekje zal niet in het werk gesteld
worden dan nadat hij hetzelve ter bewaring heeft gegeven
aan den werkgever of diens gemachtigde.

Bij het eindigen van het werk wordt hem dit boekje terug-
gegeven, behalve wanneer een der gevallen genoemd in art.
8 3 en zich mocht hebben voorgedaan.

7". Het boekje moet eenmaal per drie maanden ter visie
worden aangeboden ten kantore der Vereeniging.

8", De Vereeniging kan dit boekje intrekken:

a. wanneer hetzelve niet op de daarin aangewezen tijd-
stippen geviseerd is;

b. wegens wangedrag van den werkman;

-ocr page 395-

bijlagen.

c. wegens niet-nakoming door den werkman van de door
hem bij art. 3 aangegane verbintenis;

d. ten allen tijde zonder opgave van redenen.

In het geval bedoeld sub d zal de Vereeniging minstens
14 dagen te voren van haar voornemen aan den werkman
kennis geven of wel dezen een som van twintig gulden uit-
betalen."

381

-ocr page 396-

INHOUD.

Bladz.

HOOFDSTUK I. Inleiding. Definitie en plan. (1); Geschied-
kundig overzicht (2): het reglement in den bloeitijd der
gilden, de manufactuur en de grootindustrie. Middelen ter
verbetering (10); Overzicht van de wetgeving in de ver-
schillende landen (14)..............1

HOOFDSTUK II. IJei Rechtskarakter van het Reglement ... 21
a. Niet wetteljjk verplichte reglementen (21).
Ij. Wettelijk verplicht reglement: I bestanddeel der arbeids-
overeenkomst (25); II verzameling van objectieve rechts-
regels (28).

HOOFDSTUK III. Be Arbeidsreglemetifen in Nederland. ... 32
A
fdeeling I. Inleiding (32). Het reglement in de 18e en 19e

eeuw; officieele bescheiden; litteratuur; jurisprudentie.
Afdeeling II. Enquête (44).

Titel I. Wyze waarop het onderzoek is ingesteld (44).
» II. Resultaten van het onderzoek in algemeene
trekken
(48).

Titel III. Resultaten van het onderzoek in bgzonder-
heden (62).

A. In particuliere ondernemingen.
§ 1. Naam en doel (62).

Wijze waarop het reglement wordt vastgesteld
en ter kennis der arbeiders wordt gebracht (65).
Aannemen en ontslaan der arbeiders (75).
Tijd en wijze van loonberekening en betaling (83).

A. Loonberekening (83).

B. Loonbetaling (93).
Arbeidsduur (96).
Verhouding in den dienst (100).
Straffen en strafbare feiten (103).
Beslissen van geschillen (114).
Verhouding buiten de fabriek (118).

§ 10. Instellingen in het belang der arbeiders (124).

B. In ondernemingen door de overheid geëxploiteerd (129).
Afdeeling III. Conclusie (155).

9

§ 2.

§ 3.
§ 4.

§5.
§ 6.
§ 7.
§8.
^ 9.

-ocr page 397-

II

Bladz.

HOOFDSTUK IV. J)e Arbeidsreglementen in hel Buitenland . .161
Afdeeling I. Zwitserland (161).
§ 1. Geschiedenis (162). § 2. Inhoud der wet (165). § 3. Wer-
king der wet (174).
Afdeeling II. Oostenrijk-IIongarije (178).

A. Oostenrgk. § 1. Geschiedenis (179). § 2. Inhoud van
de wetten I Gewerberecht. (183). II Bergrecht (189).
§ 3. Werking van de wet (192).

B. Hongarije (200).
Afdeeling III. Duitschland (201).

I. Gewerherecht. § 1. Geschiedenis (202). § 2. Inhoud
der wet (210). § 3. Werking der wet (227).

II. Bergrecht (232). § 1. Geschiedenis § 2. Inhoud der
wet (235).

Afdeeling IV. België (237).
§ 1. Geschiedenis(238).§2.Inhoudderwet(250). §3. Wer-
king der wet (262).
Afdeeling V. Rusland (270).
» VI.
Engeland ßll).
» VII. Frankrijlc (280).
.) VIII.
Overige landen (289).
A. Noorwegen (289). B. Eumenië (289). C. Spanje (290).
D. Italië (290).

HOOFDSTUK V. Middelen tot verbetering uitgaande van den

wetgever...................292

Afdeeling I. Fogingen tot wettelijke regeling (292).
Ontwerpen Ruys van Beerenbrouck (292), Drucker (295),
Cort van der Linden (298) en Kuyper (304).
Afdeeling II. Beginselen die de wetgever bg een wettelijke
regeling in acht moet nemen (305).

I. Moet het reglement verplicht worden gesteld? Zoo

ja, in welke ondernemingen (307).
II. Op welke wijze moet een reglement worden vast-
gesteld (312).

III. Welke moet de inhoud zijn? (320).

IV. Kracht van het reglement en verhouding tot andere
overeenkomsten (328).

Nascubift..................332

O

-ocr page 398-

BIJLAGEN.

A. Vragenlijst van de werkgevers.........337

B. » >) » werklieden.........338

C. I) 9 V Kamers van Arbeid en Vakvereeni-
gingen ..................339

D. Eeglement eener sigarenfabriek.........342

E. » » mandenfabriek.........346

F. » » yzei-gieterij..........349

G. » der Enscbedeesche Fabrikanten-Vereeniging 351

H. Concept-Arbeidsreglement der Broodbakker^

»De Toekomst"...............355

I. Usantiën betreffende het verrekenen van arbeidsloon in
geval van afwezigheid............367

K. Werkliedenreglement der gemeente Arnhem.....369

L. Eeglement eener leerlooierij (1839)................376

M. » der vereeniging van werkgevers op Scheep-
vaartgebied (April 1903)......................379

-ocr page 399-

ai, ( .. u ^ ç,

* -it

-ocr page 400-

STELLINGEN.

I.

Art 18 sub 7" der wet van 2 Mei 1897 (St. 119)
tot regeling van den rechtstoestand der Eeserveofficieren
is alleen toepasselijk op Reserveofficieren in werkelijken
dienst of — niet in werkelijken dienst zijnde — in
uniform gekleed.

II.

Het is wenschelijk, dat de wetgever een regeling
van de arbeidsreglementen treft, zóódanig, dat werk-
gevers, die meer dan 20 arbeiders in dienst hebben,
verplicht worden een reglement uit te vaardigen,
waarin voorschriften voorkomen omtrent door de wet
genoemde punten.

-ocr page 401-

III.

Indien de wetgever tot eene dergelijke regeling
besluit, moet hij de vaststelling der reglementen op-
dragen aan de Kamers van Arbeid.

IV.

Het Volkenrecht kent den Paus geen gezantschaps-
recht toe.

V.

De Indische rechter is bevoegd, bij de toepassing
eener algemeene verordening, in een onderzoek te
treden of ze door de bevoegde macht is tot stand
gebracht.

VI.

Art. XVII § 1 al. 1 van het wetsontwerp, houdende
nadere bepalingen betreffende den accijns op de sui-
ker, luidende: „Wij behouden ons voor om, indien dit
in het belang der binnenlandsche nijverheid noodig
zal zijn, bij algemeenen maatregel van bestuur be-
palingen vast te stellen omtrent de heffing van invoer-
recht op suiker", is ongrondwettig.

VII.

Het is onjuist de leer der trias politica aan Locke
toe te schrijven.

-ocr page 402-

VIII.

Aan den Reserveofficier, uit den graad van Vaandrig
tot dezen rang bevorderd, die eervol ontslag uit den
dienst vraagt, kan dit niet worden geweigerd, tenzij
hij tot den werkelijken dienst werd opgeroepen krach-
tens art. 3 sub der wet van 2 Mei 1897 (S. 119.)

IX.

De door Pierson (Leerboek der Staathuishoudkunde
2® druk, Deel II, bl. 24 vlg) geleverde Kritiek op de
stelling van Kleinwächter (Lehrbuch der Nationalöko-
nomie, 1902, bl. 70) „dass alle menschliche Produktion
nur in der Schaffung von Werten besteht" berust op
misverstand.

X.

Het is wenschelijk, dat bepalingen worden gemaakt
betreffende minimum-loon en maximum-arbeidsduur
van de arbeiders, werkzaam in dienst van openbare
besturen of bij de uitvoering van bestekken door die
besturen vastgesteld.

XI.

Bij staatsexploitatie van spoorwegen zullen de be-
langen van het personeel beter worden behartigd,
dan thans.

-ocr page 403-

XII.

Ten onrechte wordt beweerd, dat Karl Marx een
klimmende armoede der arbeidende klasse heeft voor-
speld (zgn. absolute Verelendungs-theorie).

XIII.

Regeling van de arbeids- en rusttijden van Winkel-
bedienden, zonder verplichte Winkelsluiting is niet
gewenscht.

XIV.

Op de Hoogere Burgerschool dient het onderwijs
in de Staatsinrichting aangevangen te worden in de
3® klasse, en niet, zooals thans veelal geschiedt, in
de 4® klasse. —

-ocr page 404-

ERRATA.

Blz. 9. Regel 9: „Juister dan Brentano", lees: „Juister dan door
Brentano".

ï*

11.

11

3:

„duikt", lees: „drukt".

>J

41.

11

1:

„Cohen Sturt", lees: „Cohen Stuart".

)?

60.

11

1:

„reglementeeren", lees: „reglementen".

n

67.

11

13:

„kerm", lees: „kern".

)\'

85.

V

4:

„bepaalt", lees: „bepaald".

))

129.

1)

7:

„Afdeeling lY", lees: „B".

11

7!

11

24:

„algemeene", lees: „algemeenen".

11

136.

11

6:

,.Centralen", lees: „Centrale".

11

168.

11

11:

„den", lees: „de".

11

173.

n

3:

„den inhoud van den", lees: „de inhoud van de".

11

220.

„7en8

: „wetgever die", lees: „wetgever, van eene

bevoegdheid, die".

11

11

11

20:

„einer", lees: „eines".

11

222.

11

22:

„les", lees: „lex".

i>

226 noot

i\\.
) •

„bl", lees: „bl. 218".

11

232,

rege

l 12

: „II Bergrecht", lees: „II Bergrecht § 1 Ge-

schiedenis".

11

315.

1)

3:

„eenzelfden", lees: „eenzelfde".

-ocr page 405-
-ocr page 406- -ocr page 407-