-ocr page 1-

•st-em-msmm

het afster¥en

yan Bacteriën bij koken

onder la&e drukkin&.

•a
iT

I

J. SCHUT Jr

«

rc -

-ocr page 2-

■tT ■
^

\'f

- r -X.r

r VVV > ■

(

f !\' \'

\'ff
r.\'

•.-\'\'r r-x

\'/ 1 \' -

v/ :

-ocr page 3-

\' * " c .

^ V ■■ ,1

-V ■

■VI-

r\'i ■
\\

-ocr page 4- -ocr page 5-

OVER HET AFSTERVEN VAN BACTERIËN BIJ
KOKEN ONDER LAGE DRUKKING

-ocr page 6-

rijksuniversiteit te utrecht

1903 0125

-ocr page 7-

OVER HET AFSTERVEN VAN BACTERIËN
BIJ KOKEN ONDER LAGE DRUKKING

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van

DOCTOR IN DE GENEESKUND

aan üe rijks-universiteit te utrecht

NA MACHTIGING VAN DEN IIECTOR MAGNIFICUS

Dr. A. A. W. HUBRECHT

Hooglecraar in de Faculteit der Wis- en Natuurkunde

volgens besluit van den sicnaat der universiteit

tegen de bedenkingen van

DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE

te verdedigen

OP DONDERDAG 26 JUNI 1902

DES NAMIDDAGS TE 4 UREN

door

JOHAN SCHUT

Semi-Afts

gehören te nunsi\'kkt

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT

harderwijk

FIRMA I. WEDDING [ U T R E C H T.

1902

-ocr page 8-

m

tr . -ï-t^

, • -VV\':. . •v.v\'- "

-; i > •, i vi-- \';f"jf^ ■

XfV :

Vf\'*\' .

-toy

\'M-

-ocr page 9-

sa

AAN MIJNE OUDERS

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Het zij mij vergund U, Hoogleerareii en Lectoren
der Medische en Philosophische faculteit., mijnen dank
te betuigen voor het onderwijs., dat ik van U heb «
mogen genieten.

In het bijzonder richt ik een woord van dank tot
ü, Hooggeleerde Eijkman, Hooggeachte Promotor.
Ik beschouw het als een zeer groot voorrecht onder
Uw leiding te hebben gewerkt; de belangstelling^ die
U steeds toonde te stellen in de uitkomsten mijner
proeven maakte mij 7 werk dubbel aangenaam.

-ocr page 12- -ocr page 13-

INLEIDING.

Bij liet gebruik van dcsinfectieovens met stroomenden
waterdamp wordt doorgaans stilzwijgend aangenomen, dat
men daarbij te doen heeft met stoom van 100° C.

Noch door Kocii, wiens stoomsterilisator het laboratorium-
model is geweest voor al dergelyke ovens, noch ook door
hen, die liet denkbeeld van Koch op de praktijk der
ontsmetting hebben toegepast, is ooit de vraag gesteld, of
het een noemenswaard verschil geeft, ten opzichte van
(le snelheid der desinfectie, of het water juist bij 100°,
dan wel bij iets lagere temperatuur kookt. Men pleegt
l>-v. bij het gebruik van bedoelde ovens den barometer-
stand niet in aanmerking te nomen, en waarschijnlijk
terecht, omdat niet wel is in te zien, waarom cen verschil

1

ter

-ocr page 14-

van misschien een graad of een fractie daarvan in het
kookpunt eenigen invloed van beteekenis zou hebben.

Een soortgelijke vraag doet zich voor bij het gebruik
van desinfectieovens op plaatsen, die op een aanzienlijke
hoogte boven de zee gelegen zijn; ook daar is \'t kookpunt
van water beneden 100° C.

In zijn Jaarverslag van het Laboratorium voor patholo-
gische anatomie en bacteriologie te Weltevreden 1889\') heeft
Dr.
Eykman voor \'t eerst hierop de aandacht gevestigd.
Het was n.1. gebleken, dat een desinfeetieoven te Willem
I (Midden-Java; 400 M. boven de zee) niet aan de gestelde
eischen voldeed; in een noot op pag. 368 zegt. Dr.
Eykman :

„Wegens de hooge ligging van Willem I, ligt het
kookpunt van water daar beneden 100° C.

In hoeverre deze omstandigheid een nadeeligen invloed
heeft op het ontsmettend vermogen van den stroomenden
waterdamp, is nog niet nagegaan. Het zal intusschen
geraden zijn, daarop bij de keuze van een desinfeetieoven
te letten."

In een voordracht gehouden te Zutphen roert Dr. Saltkt
(Weekblad v/h. tijdschrift voor geneeskunde 1891) deze
questie met een enkel woord aan.

Hij schrijft de slechtere werking van den desinfeetieoven
te Willem I toe aan de lagere temperatuur, waarbij hot
water daar kookt; terwijl Dr.
Eykman Inter (v. d. Kkmp,
Quarantaine- en Epidemie-voorschriften 1892, blz. 307)
meende te moeten betwijfelen of het verschil in kook-tem-
peratuur daar op de bergen en op lager gelegen plaatsen
voldoende was om dezo sleelite resultaten te verklaren. Hij

\') Gen. Tijdschr. v. Ncd.-IndiC, dl. 30, 1890.

-ocr page 15-

meende, dat voor \'t dooden der bacteriën niet zoozeer precies
de temperatuur van 100° geeischt moest worden, maar-
wel dat \'t water kookt, en men dus te doen heeft met
stroomenden waterdamp.

Tot voor korten tijd was deze vraag echter nooit
experimenteel onder de oogen gezien, totdat
Rubner
(Hygien. Rundschau 1809) uitgebreide proeven nam over
de desinfecteerende kracht van stoom, verzadigd en over-
zadigd, zoowel boven als beneden 100°; hierop kom ik
later terug.

Ik heb IUI getracht een antwoord te geven op de vol-
gende vraag: bestaat er veel verschil in werking van
verzadigden damp van 100° en van dien bij lagere
temperatuur? In aansluiting daaraan bepaalde ik het
weerstandsvermogen van verschillende microben tegenover
koken en verwarmen en vergeleek ton slotte deze uit-
komsten met die door stoom verkregen. Wat \'t koken
betreft, hier dacht ik vooral aan oen schadelijke werking
door de opstijgende dampbellen, die toch de vloeistof
voortdurend krachtig bewegen.

Het is immers bekend, dat trillingen en schokken een
slechten invloed kunnen uitoefenen op vele microben,
hen dooden, of hun groei vertragen; en bovendien was
het denkbaar, dat bij het koken ook in het bacterie-
lichaam zich microscopische dampbelletjos vormden, die
bij liet barsten de bacterie of de spore uit elkaar deden
springen of althaus mechanisch beschadigden.

In de eerste plaats moest dus vastgesteld worden, of
koken der vloeistof een nadeeliger invloed heeft dan ver-
warmen tot dezelfde temperatuur, en zoo ja, zijn er dan
veranderingen nan \'t hacterielichaam waar te nemen?

-ocr page 16-

Dit verschil in werking was \'t beste te eontroleeren door
voor verschillende temperaturen de snelheid van afsterven
bij koken en bij eenvoudige verwarming met elkander
te vergelijken.

Hiervoor moest een inrichting worden bedacht, die
niet alleen in staat stelde een vloeistof onder eiken ge-
wensehten druk, lager dan die der atmosfeer, te laten
koken, maar bovendien mij veroorloofde af en toe een
proefje van het geïnfecteerde materiaal te putten, zonder
dat hierbij de druk vermeerderde door toestroomen van
lucht, waardoor de temperatuur zou stijgen. En daar-
naast wilde ik gelijktijdig een zelfde baeteriënsuspensie
bij dezelfde temperatuur verwarmen.

In afwijking van mijn oorspronkelijk plan zal ik dus
achtereenvolgens behandelen: het koken en verwarmen
bij temperaturen beneden 100°, en daarna den invloed
van verzadigden stoom, eveneens beneden 100°, op de
microben bespreken.

i

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.

KOKEN BIJ LAGE DRUKKING TEGENOVER
VERWARMEN.

A. Methode van onderzoek.

Een flesch (B) vnn di 1 L. inhoud is luchtdicht ge-
sloten door een caoutchouc-stop, waarin 4 doorboringen
zijn gemaakt. (Zie plaat I).

Door do eerste doorboring is een thermometer (O gesto-
ken , de tweede bevat een glazen buis (d), voerende naar
een terugvloeikoeler, waardoor do lioeveelheid cn do con-
centratie van do vloeistof in do flesch constant blijven.
Do andere zijde van den terugvloeikoeler staat eenerzijds
met een waterstraalluchtpomp in verbinding, ten oindo
de lucht in \'t vat te kunnen verdunnen cn zoo do vloei-
stof bij Inger temperatuur te laten koken, anderzijds met
oen manometer (C).

Daar men echter bijna onmogelijk \'t toestel zoo kan

-ocr page 18-

G

maken, dat het absoluut luchtdicht is, en een klein
lekje vooral bij den sterk verminderden druk, bijv. tot
50 a 100 m. m. Hg, en bij den geringen inhoud van de
fleseh een voortdurende snelle drukverhooging ten gevolge
zou hebben, waardoor dus \'t kookpunt en daarmede de
temperatuur van den inhoud verhoogd werden, was in
de buis van den koeler naar de luchtpomp nog een
T stuk ingelascht, waarvan de derde arm voerde naar
een luehtreservoir.

Een bemande fleseh van ±i 60 L. inhoud deed als
zoodanig dienst. Kleine hoeveelheden lucht, die dus door
een lek naar binnen kwamen, werden over dien grooten
inhoud verdeeld, en gaven slechts een uiterst langzame
druk- en temperatuursvei-hooging, die zeer gemakkelijk
overwonnen kon worden door af en toe even do lucht-
pomp in werking te zetten. Op die wijze gelukte het do
inhoud der fleseh B op elke gewensehte temperatuur
(beneden 100°) aan den kook te brengen en zeer nauw-
keurig op die temperatuur te houden. /

(Met opzet werd een bekleede fleseh gekozen, daar
immers dan de verandering der kamertemperatuur minder
invloed had op den druk van de lucht daarin).

Door de derde opening in den caoutchouestop steekt een
dikke buis, waarin een krann (K) is nangebrocht. Het
boveneinde van de buis is voorzien van een stuk caout-
ehoueslang {m), vnn ongeveer 5 -cM. lengte. In de
vierde opening hangt een reageerbuis (r), waarvan het on-
dereinde, als de stop op de fleseh is gtzet, Jiich ongeveer
cM. boven den bodem bevindt. .

De fleseh B stnnt tot aan den huls in een water-
bad met constant niveau, gedekt door;een goedslui-

i:,
1 \'

-ocr page 19-

tend deksel, de stoom vindt een uitweg door de af-
voerbuis (a).

Vooral bij proeven, waar de temp. in de flesch 95° a
100° bedroeg, moest het waterbad zoo hoog verwarmd
worden, dat do stoom zonder dezen afvoer zeer hinder-
lijk zou geweest zijn. Later werd do flesch nog ver-
vangen door een geëmailleerd metalen vat van denzelfden
inhoud, ten eerste uit oeconomische overwegingen, daar
de flesch bij eenig verschil van temperatuur van den
inhoud en omgeving zeer licht barst en ten tweede is de
warmtegeleiding natuurlijk veel beter.

Bij het begin eener proef werd do luchtdruk in het
geheele toestel zoover verminderd, tot hij overeenkwam
met do temperatuur, waarbij ik werken wilde.

Inmiddels wordt het waterbad verwarmd, en wanneer
de inhoud van do flesch do gewenschto temperatuur hooft
bereikt, begint het koken. Om dit koken duidelijk waar
te kunnen nomen, werd onder in do vloeistof een stukje
glas golegd, dut door opspringen -en neervallen voort-
durend tikte; trouwens ook aan het terugvloeien van don
gecondenseerden stoom uit den koeler, kon men \'t koken
bemerken.

Kookte do vloeistof goed, dan werd door de caoutchouc
buis (ni) een glazen cylindertje, gevuld met bouilloncultuur
der te onderzoekon microben, op do stop van do kraan K
gezet.

Door nu mot den vinger do caoutchoucbuis van boven
af te sluiten en do kraan te openen, viel \'t cylindertje in
de kokende vloeistof en gaf, door het vallen op den bodem
precies het moment aan, waarop de vloeistof geinfecteerd
werd. Te voren liad ik, door oen dergolijken cylinder

-ocr page 20-

gevuld met metbyleenblauw in een kolf met kokend
water te laten vallen, gezien, dat de inhoud zich direct
in de kolf verdeelde.

Om nu telkens uit deze bij lageren druk kokende vloei-
stof een proefje te kunnen nemen, gebruikte ik een
glazen staaf (s) van die dikte, dat ze juist paste in de
caoutchouc buis aan-\'t boveneinde van de kraan. (Zie
hiervoor de teekeningen Ki en Kn op plaat I.)

Onder aan de glazen staaf (s) is een platina-spiraal in-
gesmolten, die tot in de vloeistof gebracht, daarvan een
druppel ter grootte van ± 10 mM^. meevoert. De
caoutcliouc buis en de kraan werden vrij wijd genomen
ongeveer 9 mM., om een dikke staaf door te kunnen
laten. Dit toch had een dubbel voordeel. In de eerste
plaats was er minder gevaar, dat de platinadraad bij
\'t in- en uithalen uit het buisje den binnenwand kon
infecteeren door \'t heen en weer zwikken, en in de
tweede i)laats bleef het water en het vet, dat voor \'t beter
glijden aan de staaf werd gesmeerd, daar onderaan hangen,
terwijl het bij een dun staafje langs den platinadraad in
de spiraal zou geloopen zijn, en dus zeer storend zou go-
werkt hebben, \'t Condonseeron van waterdamp langs do
staaf kon ik bijna geheel beletten door deze voor iedere
proefneming goed te verwarmen. Ik bracht nu voor het
putton van een proefje, terwijl de kraan gesloten was, do
staaf zoover in do caoutchouc buis, tot dit goed er om
heen sloot, daarbij oppassende, dat de spiraal do stop van
do kraan niet raakte; do kraan kon dan geopend worden
zonder dat de lucht toetrad, en do staaf werd in \'t vat
geschoven tot een caoutchouc ringetje, er om gelegd, het
buisje raakte; door voorafgaande peiling wist ik, dat do

8-J.-

1,-.

-ocr page 21-

9

spiraal dan in de vloeistof was; \'t ondereinde der staaf
echter nog niet.

Daarna werd deze opgehaald tot de platinadraad weer
boven de kraan was, hetgeen ik voelen kon aan de caout-
chouc buis, dat dan aangezogen werd. Wanneer men
nu zoo de kraaji zou willen sluiten en de staaf daarna
verder uittrekken, zou het caoutchouc tegen de beladen
spiraal aangezogen en geïnfecteerd worden.

Dit werd echter voorkomen door twee kleine gaatjes
(o en
g), die in de kraan waren geboord, zooals de teekening
aangeeft. Sloot ik nu de kraan, dan kon er lucht toe-
"treden in do ruimte (/i) tusschen kraan en staaf, en bleef
de spiraal vrij. Ik behoefde dan slechts de staaf verder
uit te trekken en had een monstertje. Door uit te
zaaien in agar-agar bleek, of het nog levensvatbare
kiemen bevatte.

De vloeistof in de reageerbuis r gedaan, werd geinfec-
teerd met een platinaoogje met cultuur en ook doaruit
werd nu telkens een proefje genomen. Zij had, zooals ik
herhaaldelijk door een thermometer controleerde, op een
kleine fractie van een graad na, dezelfde temperatuur als
de inhoud vnn de llesch; op die wijze konden dus (be-
houdens het kleine temperatuurverschil, hetwelk, zooals
de uitkomsten leerden, verwaarloosd mocht worden) de
proeven mot koken en verwarmen steeds te gelijkertijd
en volkomen onder dezelfde omstandigheden genomen
worden.

De proefjes uit het reageerbuisje werden genomen met
een plntinalis, die ingesmolten was in een glazen staaf,
dik, dnt zij juist in de buis paste. Hierdoor word
eveneens voorkomen, dat bij hot uithalen het platina-

-ocr page 22-

10

oogje den wand raakte, dezen infecteerde, en dus een
gedeelte van de kiemen in andere conditie bracht, die
derhalve bij een volgende proefneming \'t oogje konden
-infecteeren. Wat de temperatuur in de fleseh en in de
reageerbuis betreft, hierbij deed zich nu en dan een
eigenaardig verschijnsel voor. Op eenige cM. afstand
boven den vloeistofspiegel was de temperatuur soms een
of twee graden hooger dan die der vloeistof, en vooral
was dit verschil sterk bij de proeven, waarbij melk als
medium werd gebruikt.

Ik meen de verklaring hierin te moeten zoeken, dat
het water in het waterbad veel warmer was dan de vloei-
stof, die in de fleseh kookte; do wand boven de vloeistof
deelde dus warmte mede aan den stoom en de reageerbuiis,
en deed de temperatuur daar stijgen. Door te zorgen, dat
het verschil in temperatuur van het waterbad en den inhoud
_der fleseh niet al te groot werd, kon ik voorkomen, dat
de bovenste vloeistoflaag in de reageerbuis sterker ver-
warmd werd dan de rest.

Hoewel ik nu bijna altijd met gemakkelijk herkenbare
bacteriën werkte, spreekt het toch vnn zelf, dat bijkomende
infecties zooveel mogelijk moesten vermeden worden.

Hiervoor was het noodzakelijk het vet, wanrmedo kraan
en staaf ingesmeerd werden, te storiliseeren, glazen staven
te flambeeren en de fleseh mot stop en kraan voor iedere
proef gedurende een kwartier in de autoclaaf op 115° te
verhitten. Reeds te voren dééd ik er dan de bonoodigdo
hoeveelheid vloeistof in, zoodat dezo tevens nog eens
gesteriliseerd werd.

Ook de reageerbuizen voor de proeven zonder koken
werden op dezelfde manier beliandeld. Hierdoor gelukte

-ocr page 23-

11

het mij zoo goed als iedere verontreiniging te voor-
-komen.

Verder is nog van groot belang, dat de flesch weinig
vloeistof bevat; want doet men er te veel in, dan spatten
er druppels in den koeler en vallen na eenigen tijd afge-
koeld in de flesch terug, iets wat mij in den aanvang
meermalen gebeurde. Ten slotte verdient het om soort-
gelijke redenen nog aanbeveling den hals van de flesch
met een warmte isoleerende laag te bekleeden, waardoor
de ondervlakte van de stop een temperatuur behoudt
weinig afwijkende van die van den kokenden inhoud.

Aanvankelijk werd ieder proefje geënt in bouillon,
doch weldra bleek, dat deze methode practisch onbruik-
baar was.

Wanneer men immers bij het begin der proef per mÄP.
eens 500 kiemen heeft ingebracht, zullen deze natuurlijk
niét alle tegelijk afsterven, zooals ook bleek bij do later
door mij gevolgde methode; velen zijn reeds vrij spoedig
dood, andere liouden \'t langer uit, terwijl enkele, soms
1 of 2 in een platina-oogje, zich veel resistenter toonen.

Ent men nu in bouillon, dan zal men aan de
daaruit verkregen culturen niet kunnen zien of \'t aanhil
kiemen afgenomen is; die enkele liardnekkigen zullen do
bouillon evengoed troebel maken of kleuren, terwijl hot
voor ons doel toch beter was met die enkoio kiemen
geen rekening te houden.

Do sterilisatieproeven, waarbij men niet quantitatief
werkte, moeten dus van minder waarde geacht worden,
\' en do tijden hierbij opgegeven zullen doorgaans te lang
genomen zijn.

I^ij mijn prooven maakte ik daarom steeds gebruik van

-ocr page 24-

12

rolbuizen, aanvankelijk van gelatine, later van agar-agar.
De agar-rolbuizen hadden voor ons verschillende voordee-
len boven die van gelatine.

In de eerste plaats bij de proeven met bacteriën, die
gelatine doen vervloeien, wat quantitatief werken moei-
lijker maakt; verder vereischt het rollen van agar veel
minder tijd en is het mogelijk te kweeken bij 37°,
wat met name voor pathogene kiemen een groot voor-
deel is; men behoeft minder lang op de uitkomsten te
wachten. Men kan de agar af laten koelen tot 40° alvo-
rens ze stolt, en deze temperatuur is voor alle door mij
onderzochte microben onschadelijk, althans gedurende
den korten tijd, die voor het rollen noodig is.

Ten slotte nog een voordeel van quantitatieve kweek-
proeven boven bouillon-cultuur.

Hierdoor is het tevens mogelijk individueele afwijkingen
in den groei der kolonies waar te nemen, zoonis vertraging,
ophouden van fluorescentie bij bac. fluorescens en het
optreden van de witte variëteit van bacillus prodigiosus,
afwijkingen, die bij cultuur in bouillon verborgen kun-
nen blijven.

Het verdient aanbeveling de agar rolbuizen omgekeerd
in de broedstoof te zetten, ten einde het expressie-water te
laten opnemen door de wattenprop, het verzamelt zich
anders op den bodem en belet de zich danr ontwikkelende
kolonies te lellen. Ook zal men goed doen in plaats van
1.5% agar iets meer, tot 2% toe, te nemen.

Als vloeistof, waarin de bacteriën en sporen gesus-
pendeerd werden, gebruikte ik steriele physiologische
keukenzout-oplossing. Was immers mijn onderstelling

-ocr page 25-

13

juist, dat zich door het koken in het bacterielichaam damp-
belletjes vormden, waardoor bij het barsten een totale of
gedeeltelijke vernieling plaats greep, dan moest de vloei-
stof minstens een even hooge osmotische spanning hebben
als het inwendige van het bacterielichaam, anders zou toch
de vloeistof koken, terwijl het celvocht der bacterie nog
niet die temperatuur bereikte, waarbij zich dampbelletjes
konden vormen. Wel is de sterkte 0.9 Nacl eenigzins
willekeurig gekozen, doch deze scheen mij met het oog op
de osmotische spanning van het menschelijk celvocht de
eigenaardigste.

De vergelijkende proeven over den invloed van koken
en verwarmen, op grond waarvan de ondervolgende krom-
men zijn samengesteld, zijn steeds genomen met een
bouillon-cultuur van 24 uur oud, gesuspendeerd in physio-
logische keukenzout-oplossing.

Met opzet koos ik culturen niet ouder dan 24 uur. Uit
de onderzoekingen o.a. van HEnEWERTii (do microscopische
telmethodo van Alex Klein en eenige harer toepassingen.
Acad. Proefschrift, Amsterdam 1902) blijkt, dat in iede-
ren voedingsbodem het aantal lovende kiomon na ver-
loop van een bepaalden tijd gestadig afneemt; die ver-
mindering hangt in do eorsto plaats af van don voedings-
bodem , on verder vortoonen do microben onderling groot
verschil. Voor bac. coli vond II. nu, dat tusschen 24
on 29 uur een groot aantal afsterft. In dergelijke cul-
turen hooft men dus naast do volkomen normale kiemen
ook volo, die reeds op hot punt stixan te sterven; deze
zullen natuurlijk tegenover iedero schadelijke inwerking
minder resistent zijn.

Om nu in allo opzichten vergelijkbare waarnemingen

-ocr page 26-

14

te krijgen, werd de cultuur steeds ongeveer even oud en
wel van 20—24 uur genomen.

Wat het samenstellen der curven betreft, hierover een
enkel woord.

Voor iedere microbe werd bij verschillende temperaturen
het oogenblik bepaald, waarop de kiemen waren afge-
storven, en deze punten werden met elkaar verbonden.
Duurde de proef 20 tot 40 min., dan werd in den regel
iedere 5 min. een monstertje genomen, duurde zij
langer, dan geschiedde het ieder kwartier; bij korteren
duur koos ik kortere tijden, bijv. 1, 3, G, 9 min. of 1,
4, 8, 12 min. Te voren was bij twee of drie uiteen-
loopende temperaturen een voorloopige proef met grootere
tusschenpoozen genomen, ten einde eenigszins een denk-
beeld te krijgen van den tijd voor het dooden dor
kiemen vereischt.

Ik kreeg dus telkens een serie rol buizen, waarvan de
eersten meer of minder talrijke kolonies vertoonden, de
laatsten steriel waren.

Vond ik nu, dat b.v. na 20 minuten koken of verwar-
men nog enkele kolonies verkregen waren, na 25 mi-
nuten geen een meer, dan werd do kromme midden
tusschen beide tijden doorgetrokken.

\'tKwam echter ook meermalen voor, dat na verloop
van een bepaalden tijd koken of verwarmen nog slechts
e6n of twee kolonies opkwamen, terwijl de daaraan voor-
afgaande rolbuis er veel meer bevatte, in dat geval nam
ik als tijd van afsterven aan, \'t oogenblik, waarop het
monster, waarin die enkele kiem nog slechts leefde, ge-
nomen was.

Daar het echter uit een practisch oogpunt van belang

-ocr page 27-

15

was de bacteriën ook in andere substraten te onderzoeken,
heb ik eveneens proeven genomen in versehe melk, en
voor waterbacteriën in gewoon water. Bac. prodigiosus
en pyocyaneus waren aangewezen voor de proeven met
melk. Ik wilde, daar het mij te doen was om den in-
vloed van den aard van het menstruum na te gaan, de
melk niet te voren steriliseeren met het oog op de daar-
door optredende chemische veranderingen; bovengenoemde
bacillen waren door hun kleur gemakkelijk te onder-
scheiden van de kolonies der reeds te voren aanwezige
kiemen, wanneer men ten minste afziet van de enkele
witte prodigiosus. Bovendien kon een microscopisch
praeparaat in twijfelachtige gevallen doorgaans \'t noodige
licht verschaffen.

B. Resultaten.

Als representiinten der saprophyten gebruikte ik do
gemakkelijk herkenbare bac. prodigiosus en Iluoroscens;
van do parasieten koos ik bac. pyocyaneus, coli, typhi;
van do sporehoudende de bae. anthracis. Daarna deed ik
nog eenige proeven met mengsels van bacteriën in hun
natuurlijk milieu, molk en grachtwater.

Bac. Fluorescens liquef.

Dezo mag als type van een saprophyt gelden. Hij
groeit niet meer bij temp. boven 30°, en word voor
onze proeven gekweekt bij 22°.

-ocr page 28-

IG

S

yi

3» ift Sa fsmiti

Alvorens de krommen van het afsterven te geven wil
ik eerst in een tabel de cijfers mede deelen, waaruit zij
werden samengesteld. •

leratuur.

Gekookt.

Verwarmd.

55°

<r

■ <1\' •

53°

<i\'

< r

52°

< 1\'

< 1\'

50°

2\'

5\'

48°

2\'

10\'

46°

1—4\'

10—15\'

45°

1 —4\'

15-20\'

43°

1—4\'

20—25\'

41°

2—5\'

25 30\'

40°

5—10\'

30 35\'

38°

15 20\'

35-45\'

35°

20—30\'

geen vermindering

33°

>1 uur

»

Bacillm fluorescens liq.

S5

----t^zwtvnTii>.

So

-ocr page 29-

17

Van alle der door mij onderzochte microben is deze
\'t minst tegen hitte bestand. Bij een temp. van 41° sterft
hij reeds door
kol:m binnen vijf minuten, terwijl bij
eenvoudige
verwarming van \'t medium tot 41° de dood
eerst intrad, als de proef een halfuur lang werd voortgezet.
Door een temperatuur van 52° wordt hij binnen één
minuut gedood, zoowel door koken als door eenvoudige
verwarming.

Aan \'t afsterven gaat een periode vooraf, waarin de
bacillen voor een groot deel nog leven, maar \'t vermo-
gen van fluorescentie reeds verloren hebben; bij een tem-
peratuur van 38° verdwijnt deze door verwarmen na
± 20 min., bij koken reeds na 5 d 10 min.

\'t Grootste verschil tusschen koken en verwarmen vond
ik bij 40° en lager.

Zonder koken was bij 35° ook na 2 uur geen vermin-
dering in \'t aantal levensvatbare kiemen te bespeuren,
terwijl ze door koken bij die temperatuur reeds in 20
jI
30 min. gedood werden. Bij 33° moet deze tijd reeds
verlengd worden tot meer dan een uur.

STKRNiiEiia (Manual of bacteriology New-York 1892) vond,
dat de hac. fluorescens een temp. van 54° bijna 10 minuten
verdraagt, daarbij niet vermeldende, welke fluorescens hij
bezigde. Bovendien werkte hij vermoedelijk niet quanti-
tatief en evenmin geeft hij op in welk medium de bacillen
gesuspendeerd waren. Voor vergelijking hebben zijne
cijfers dus een uiterst geringe waarde. Hij zelf meent
do uiteenloopondo uitkomsten, door andere onderzoekers
verkregen, te moeten toeschrijven aan do individueoio
verschillen der culturen.

-ocr page 30-

5S

18

Bacillus prodigiosus.

So

■f»

3S

c\'

\\

-

-

**

v

-

r

e-7

xn

n

fe

Steunbekg (1. c.) zag zijn prodigiosus bij verwarming tot
58° eerst na ± 10 min. afsterven, dat is dus een belang-
rijk grootere resistentie dan de cultuur vertoonde, die ik
gebruikte, en die bij 48\'/2° reeds na 10 minuten \'t leven
liet. De verklaring van dit verschil is hier weer als bij
bae. fluorescens.

Hooger verhitten dan tot 51° hield de bacillus prodigiosus
nooit langer dan 5 min. uit, en bij 52° was hij reeds
binnen 1 min. afgestorven.

Door verwarming tot 4i° is na 2 uur nog geen vermin-
dering in aantal kiemen te bespeuren, terwijl bij 40° door
koken reeds na 40 min. de dood is ingetreden. Bij nog
lager temperatuur wordt ook in een kokende vloeistof
meer dan een uur vereischt eer de laatste kiemen zijn
afgestorven.

Door verhitting, met of zonder koken, hij tem-

J/i

-ocr page 31-

19

peraturen varieerende tusschen 43° en 48°, ziet men in
vrij korten tijd, ± 5 minuten, \'t grootste deel der kie-
men reeds bezwijken, de overblijvenden ontwikkelen zich
tot kolonies, die alle verschillende kleurschakeeringen
vertoonen van rood tot wit. Deze witte kolonies treden
later op dan de roode, meestal eerst na 4—6 dagen
kweekens bij 22°.

Wordt zoo\'n witte variëteit weer op agar overgeënt en
bij 22° geplaatst, dan komt na 2
x 24 uur, als de cultuur
reeds vrij sterk ontwikkeld is, langzaam de roode kleur
weer terug; ent men haar daarna nogmaals over, dan
herkrijgt ze direct haar roode kleur. Microscopisch wijken
de bacillen der witte kolonies aanmerkelijk van de roode
af, zij zijn n.l. veel grooter en slanker dan de vrij korte
staafjes, die de roode kleur produeeeren en bovendien
veel beweeglijker. Over deze witte varieteit vindt men
uitgebreide mededeelingen van
Sciiotïklius (Festschrift
A. v. Kölliker gewidmet. Leipzig 1887.) Hij entte van
een oude gelatine-cultuur op aardappel over en zag toen
alle overgangen van rood tot wit; door steeds do witte
weer over te enten kreeg hij een constante variëteit.
Verder zegt hij: „bij temp. van 38°—39° groeit de pro-
digiosuscultuur wit, doch wordt, buiten de stoof geplaatst,
in 12 uur weer rood". Bij temp. van 40—45° kreeg hij
blijvend witte kolonies. Volgons
S. kan de prodigiosus
blijvend of voorbijgaand veranderd worden.

Wasskkzuo (Contralbl. f. Bact. Bd 3) verkreeg do kleur-
loozo varieteit door den prodigiosus te kweoken in een
zuren voedingsbodem, door toevoegen van wijnsteenzuur,
of door to verwarmen tot 50° gedurende 5 min. Hij
beschrijft deze als lango staafjes met lovendigo eigen-

-ocr page 32-

20

beweging, en meent bewezen te hebben, dat coecen in
bacillen over kunnen gaan.

Kübler (Centralbl. f. Bact.) kreeg overeenkomstige resul-
taten , maar beschouwt het optreden der bewegelijke
staafjes zonder pigmentvorming als een „Entwicklungs-
hemmung", \'t geen dus overeenkomt met den vertraagden
groei, dien de witte kolonies in mijne agar rolbuizen ver-
toonden.

Verder vond ik de eigenaardigheid, dat de bacillen,
in bouillon gekweekt bij 22°, veel resistenter waren,
tegenover verwarming en koken, dan wanneer ze bij 37°
waren gegroeid:

Temp. met koken zonder koken.

46° Gekweekt bij 22° 10\' 25\'

Gekweekt bij 37° 4\' 15\'

48° Gekweekt bij 22° 5\' 15\'

Gekweekt bij 87° 1\' 5\'

In melk gesuspendeerd blijken de kiemen eveneens
resistenter, en wel:

Temp. 46°

met koken. zonder koken.

melk 25\' 45\'

( 0.9 nacl. 10\' 25\'

Temp. 48°

melk 10\' 15\'

0.9 nacl. 5\' 15\'

-ocr page 33-

21

Hoe uiteenloopend de resultaten kunnen zijn, blijkt door
de verwarmingskromine van mijn bac.-pyocynneus te ver-
gelijken met enkele gegevens van
Emmerich en Low
(Zeitschr. f. Hyg. 1899). Zij konden den bac. pyocyaneus
»/i uur bij 100° en 1 »/i uur bij 85—90° verhitten, zonder
dat hij zijn levensvatbaarheid verloor.

Een cultuur van dezen bacil werd door een Berkefeldfilter
geperst, dan gedurende uur in een kokend waterbad
geplaatst, daarna werd geënt op agar-agar. Reeds den
volgenden dag was een intensief groen gekleurde cultuur
van bac. pyocyaneus opgekomen. Zelf zijn zij blijkbaar
ook verwonderd over dit resultaat: „cs ist immerhin
möglich, dnss dor Bacillus pyocyaneus bis jetzt nicht
nachgewiesene Sporen bildet, welclio so klein sind, dass
sie durch Berkefeldfilter hindurchgehen."

Bacillus pijoci/aneus.

-ocr page 34-

22

Mijn cultuur vormde stellig geen sporen; bij een temp.
van 53° sterft zij reeds binnen 1 min., zoowel door koken
als door verwarmen. Bij een temp. van 45° zonder koken
is de bac. pyoc. nog in staat zich te vermenigvuldigen,
koken der vloeistof doodt hem dan reeds in ±: 30
min. Bij nog lager temp. wordt veel langer koken ver-
eischt, bij 40° ongeveer 3 uur, terwijl bij de opti-
mum temp, 37°, na 7 uur eerst de laatste kiemen ge-
dood waren.

In tegenstelling met prodigiosus en fluorescens verloor
de pyocyaneus nooit zijn kleurproduceerend vermogen.

Culturen bij 22° gekweekt vertoonen in afwijking van
den meer saprophytischen bac. prodigiosus minder resis-
tentie dan die bij 37° gekweekt zijn; echter stemmen zij
in zoo verre overeen, dat beide het langst weerstand bie-
den, wanneer ze bij hun optimum temp. gekweekt werden:

j 1

temp.

met koken.

zonder koken.

49°

5—10\'

15—20\'

1 : Gekweekt bij 37°

i 1

47°

15—20\'

30—40\'

t i

( 49°

5\'

10—15\'

j i Gekweekt bij 22°

! ■

47°

5—10\'

15—20\'

Enorm is bij deze bacillen het verschil in weerstand af-
hangende van het medium, waarin ze gesuspendeerd zijn.
Zoo vond ik de volgende getallen:

luct kóken Jiondcr koken.

In melk 20\' 30\'

Temp, 53°
Temp. 50°

In 0.0 Nacl. binnen 1 minuut.
In melk > 1 uur > 1 uur

In 0.9 Nacl. G\' 12\'\'

-ocr page 35-

23

Bacillus typhi.

v;:

s;

\'v

/

N,

1

s

V

s

-

s

s.

V

JA

t

KJ

-

S

s

^ s

i.

7-

iL

y

. c

c

fo

Bacillus coli.

-ocr page 36-

24

Hoewel tegenover iedere temperatuur de bac. typhi, hetzij
in een kokende of in een verwarmde vloeistof gesuspen-
deerd, een mindere resistentie vertoont dan de bac. coli,
wil ik beide toch gelijktijdig bespreken; zij behooren bij
elkaar. Bac. typhi blijkt gevoeliger te zijn voor koken
dan de bac. coli, welks curve bij ± 43° een bijna horizon-
taal verloop gaat nemen, de eerste wordt dan nog binnen
het half uur gedood. Bovendien blijkt verwarming bij een
temp. van 45° voor bac. coli absoluut onschadelijk, de
bac. typhi neemt dan nog in aantal af, hoewel eerst na
langen tijd.

Bacillus Anthracis.

SS

- - _ _ i/eut^t^\'S

v":

lek^olC.

J

-

\\
v

\\

n

V

>

N

s

s

-

V

-

>

Üi

ff

, f

■\'tl

U

f

--

1

A

Wat Jen miltvuurbacil betreft, hiervan bepaalde ik
alleen het weerstandsvermogen der sporen.

Bij 18° gekweekt en daarna gedurende eenige\' dagen

-ocr page 37-

25

bij 37° geplaatst, blijkt de cultuur bijna uitsluitend uit
sporen te bestaan. Door deze te drogen en met glas-
])oeder een weinig te wrijven, verkreeg ik een materiaal,
waarvan ik aan kon nemen, dat het in de 14 dagen, die
de experimenten duurden, weinig veranderde, des te
meer daar ik ze in fijngewreven staat eerst ruim een
maand bewaarde.

Zooals uit de krommen blijkt, zijn ook de sporen beter
bestand tegen verwarming dan tegen koken.

Bij een temp. van 97° stierven ze op beide wijzen
reeds binnen 1 minuut, daarna wijken de krommen
uiteen.

Zonder koken schijnt een temp. van 83° hen ook in
een uur tijds niet in \'t minst te schaden; kookt \'t medium,
dan kan men deze grens bij ongeveer 81° leggen.

Duidelijk bleek, dat do sporen in do cultuur na verloop
van tijd meer bestand worden tegen hitto en dus cen
zekere rijping ondergaan.

Voor do meer resistente sporen heb ik echter de curve
niet gemaakt, maar mag op grond mijner proeven aan-
nemen, dat haar vorm even als die der andere is,
alleen ccn pnar graden naar boven verschoven.

drachlwaicr.

Jïadat ik had vastgesteld, dat do bacteriën sneller ster-
ven, wanneer do vloeistof kookt, dan wamieer zo enkel
verwarmd wordt, cn verder had geconstateerd, dat er voor
iedore bncteriesoort een temperatuur bestaat, waar dit
verschil \'t grootst is, heb ik getrach\'t deze temperatuur to

-ocr page 38-

26

vinden voor een mengsel van bacteriën, zooals in gracht-
water voorkomt.

Bij een temp. van 27° blijkt ook na 2 uur geen afname
in kiemenaantal, noch door verwarmen noch door koken.

Gedurende 1 uur bij 47° zag ik zoowel door koken als
door verwarmen het grootste deel der kiemen reeds af-
sterven , nog een uur later trad door verwarming geen
vermindering meer op, in het gekookte water waren toen
alle kiemen afgestorven.

Dit laatste resultaat meende ik echter uitsluitend te
moeten toeschrijven aan het feit, dat toevallig in de ge-
nomen monsters geen sporen of thermophile bacillen
aanwezig waren, want anders was het toch ondenkbaar,
dat alle kiemen bij 47° in 2 uur afstierven. Immers
het is bekend, dat er kiemen zijn, die zelfs het koken
bij 100° meer dan 2 uur uithouden.

Dat het grootste deel reeds binnen het uur sterft is
zeer goed te begrijpen; men heeft bijna uitsluitend met
saprophyten te doen, de vegetatieve vormen zullen dus
die verwarming niet zoo lang verdragen (zie fluorescens);
verder vermindert het aantal door verwarmen niet meer,
het \'zijn nu de sporen en thermophile bacillen die
weerstand bieden.

Mijn vermoeden werd bevestigd bij een volgende proef,
genomen bij een temp. van 55°. Hier bleek mij, dat
zoowel door koken als door verwarmen het kiemenaantal
binnen een half uur reeds tot een zeer klein deel gere-
duceerd was. Deze overblij venden waren echter bestand
tegen een nog twee uur voortgezet koken bij 55°.

Bij microscopisch onderzoek bleek, dat van do over-
blijvende kolonies (0 in getiil, terwijl in do cohtrólo-

-ocr page 39-

27

rolbuis zich ongeveer 80 kolonies bevonden) er vier be-
stonden uit sporehoudende bacillen en twee uit micro-
coccen.

Een groot verschil doet zich verder voor bij het kwee-
ken der kolonies, al naar mate daarvoor agar-agar of
gelatine gebezigd wordt. Ent men de proefjes in agar-
rolbuizen en plaatst men deze bij 22°, dan is het aantal
kolonies veel geringer, en de groei veel langzamer, dan
wanneer ze gekweekt worden bij 37°, daartegenover krijgt
men uit hetzelfde water meer kiemen bij 22°, wanneer
men ent in gelatine.

Het is trouwens bekend, dat voor waterbacteriën gelatine
een betere voedingsbodem is dan agar-agar.

Melk.

Er doet zich bij het koken van molk .een bezwaar voor,
dat in den beginne zeer storend werkte. Word namelijk,
zooals ik gewoonlijk met koukenzoutopl. deed, do melk
eerst verwarmd tot de gowenschtc temperatuur en daarna
onder Inge drukking gebracht, dan begon zo zoo heftig te
koken, dat de goheole koeler or mcdo gevuld werd; na
een half uur werd het koken kalmer on vlooide alleen
condensjvtiowatcr uit don koeler terug. Ook waanneer later
do temp. van het waterbad veel hooger werd dan in do
llesch en do luchtpomp even in werking gebracht moest
worden, begon hot heftige koken opnieuw.

Was de melk reeds geinfocteord on raakten dus kiemen
in den koeler, dan kwamen zo hier onder gunstiger
omstandigheden, zo violen afgekoeld langzamerhand in do

-ocr page 40-

\'28

flesch terug, en gaven dus onbetrouwbare uitkomsten. Dit
alles kon ik voorkomen door reeds vóór het verwarmen
de lucht in de flesch onder de gewenschte drukking te
brengen en te zorgen, dat het waterbad niet te warm werd.

Mijn bedoeling met deze en de vroeger beschreven
proeven met bac. pyocyaneus en prodigiosus in melk,
was na te gaan of men door koken liefst bij kamertem-
peratuur de vegetatieve vormen zou kunnen dooden, en
zoo het pasteuriseeren vervangen. De mogelijkheid om
de melk geheel kiem vrij te maken, was daarbij, om
redenen\', reeds bij het grachtwater aangevoerd , natuurlijk
uitgesloten.

De kiemen, die in de melk zich bevinden afkomstig
van de uiers der koe, van de handen der melksters, van
\'t vaatwerk, verminderen ook door eenvoudig verwarmen
bij
±i 55° reeds vrij spoedig, doch evenals in grachtwater
blijven er ook na uren nog enkele over. De rolbuizen —
in dit geval geeft gelatine eveneens do beste resultaten —
kunnen in de eerste dagen wel steriel schijnen, steeds
ziet men na een dag of zes nog enkele kolonies op-
komen.

Wanneer we echter nagaan, dat de bacillus pyocyaneus
in resistentie tegenover warmte niet voel ten achterstaat
bij de andere door mij onderzoclite pathogeno\' bacillen,
voor zoover het do vegetatieve vormen betreft, en dat
deze bacil in melk gedurende 30 min. bij 53° verwarmd
reeds afgestorven is, dan is een verwarming bij 70°, zoo-
als bij het pasteuriseeren geschiedt, zeer zeker meer dan
voldoende, om de vegetatieve vormen der schadelijke
kiemen te dooden; voor het dooden der sporen is deze
temperatuur onvoldoende, waarschijnlijk zouden \'zo dan

-ocr page 41-

29

wel door koken gedood kunnen worden, doch eerst na
langen tijd.

Om melk geheel kiemvrij te maken, zou men ze gedu-
rende langen tijd bij 100° moeten koken.

Vergelijkt men melk, die bij 70° gedurende een kwar-
tier gekookt is met even lang en even hoog verwarmde
melk, dan treedt een groot onderscheid op. In de eerste
plaats in de gekookte geen spoor van vliesvorming, tenzij
men onmiddellijk na het koken de melk in een open vat
uitschenkt en in de tweede plaats blijkt door toevoeging
van H.2O2 en Joodkalistijfsel, het enzym (Babcock),
dat de zuurstof van de eerste op de laatste overdraagt
en daardoor de melk blauw kleurt, vernietigd te zijn,
terwijl de verwarmde melk dan nog intensief gekleurd
wordt.

Wat de vliesvorming betreft:

Russkl en Hastixgs (Centr. bl. f. Bact. und Parasiten-
kunde 1902) wezen er op, dat bij verwarming van melk
in een gesloten vat bij ±. 00° geen vlies optreedt, in een
open vat echter wel, en verder toonden zij aan, dat de
tuberkelbacil resistenter was in melk, verhit in een
open, dan in een gesloten vat; zij schrijven de oorzaak
daarvan toe aan het vormen van het vliesje. Een thermo-
phile micrococcus, uit gepasteuriseerde melk gekweekt,
was in een gesloten vat bij 7G° na 12 min. afgestorven,
in een open vat in denzelfden tijd nog niet bij 80°; onder
het vliesje blijkt do melk ook in het open vat reeds na
12 min. bij 70° reeds steriel to zijn.

Wat do oorzaak dezer grootere resistentie betreft, deze
kan tweeërlei zijn: lagere temp. van het vliesje, of do
beschuttting door het vliesje zolf. Om de eerste mooglijk-

-ocr page 42-

30

heid uit te sluiten lieten R. en H. eerst een vlies vor-
men , dit werd weggenomen en overgebracht in water van
76°, hierin zonk het en ze lieten het er vijf tot acht
minuten in; toen bleek een veel grooter deel, hoewel
niet alle kiemen afgestorven.

Op grond van het feit, dat ook in het vliegje onder
water alle kiemen niet afsterven, meenen R. en H. tot
het besluit te mogen komen, dat de lagere temperatuur
van het vliesje niet de oorzaak is van den grooteren
weerstand der microben , maar wel het mindere water-
gehalte.

Met hun conclusie kon ik mij echter niet vereenigen.

Zooals blijken zal uit de desinfectieproeven met verza-
digden stoom, doodt deze de bacillen en sporen veel
eerder dan koken bij dezelfde temperatuur en zoo zal
dus ook hier het mindere watergehalte van \'t vliesje eerder
nadeelig dan voordeelig zijn voor het levensbehoud der
kiemen en bovendien, eerst laten zij bij 76° een vlies
vormen en doen daarna dat vliesje gedurende 5 d 8
minuten in water van dezelfde temp. waardoor het op
den bodem zinkt. Wanneer men nu bedenkt, dat zulk
een vliesje reeds vrij spoedig gevormd wordt, dat de
oppervlakte van dat vliesje een aanmerkelijk lagere
temp. moet hebben dan de melk daaronder, dan is
het niet te verwonderen, dat een verblijf van 5 ä 8 mi-
nuten in water van diezelfde temp. niet alle kiemen
doodt.

Mijns inziens berust het grootere weerstandsvermogen
alleen op de lagere temperatuur van het vliesje.

Hoe de verklaring ook zij, het blijkt wel, en daarover
is men het wel eens, dat in het vliesje de bacteriën langer

-ocr page 43-

3L

stand houden, dat men de vorming hiervan dus moet
beletten door te koken of door te verwarmen in een
gesloten vat.

De verdere voordeelen van het koken der melk zijn,
dat het de microben sneller doodt, dat men de kiemen
dooden kan bij temperaturen, waarbij ze door eenvou-
dige verwarming niet sterven; hier tegenover staat echter
\'t nadeel, dat koken een chemische verandering moet te
weeg brengen, zooals later bewezen zal worden.

En bovendien kan men door een paar graden hoo-
ger te verwarmen hetzelfde effect bereiken in even lan-
gen tijd.

Mijn oorepronkelijke verwachting, dat het koken bij
lage drukking in de praktijk het pasteuriseeren met
voordeel zou kunnen vervangen is dus niet vervuld ge-
worden.

Zooals bekend en dus te verwachten was, blijkt ook uit
bovensUvande waarnemingen, dat er een groot verschil
bestaat in weerstandsvermogen tegenover warmte tusschen
saprophyten en parasieten, en bovendien vertoonen de
saprophyten zoowel als do parasieten ook onderliiig vrij
uitoenloopondo tomperatuur-krommen van het afsterven,
althans wat absoluto hoogte betreft.

En ook voor dozolfdo bacteriesoort vond ik verschil-
lende resistentie afhangende van het medium, waarin ze
gesuspendeerd waren; van do temperatuur, waarbij ze
worden gekweekt; van den ouderdom dor cultuur, waar-
aan het materiaal was ontleend. In molk bieden do mi-
crobon veel langor weerstand aan warmte, dun in keuken-

-ocr page 44-

82

zoutoplossing; bac. prodigiosus en pyocyaneus waren het
meest resistent, wanneer ze bij hun optimum temperatuur
waren gekweekt; de miltvuursporen aan een jonge cultuur
ontleend, stierven veel eerder, dan wanneer de cultuur
eenige weken oud was geworden.

Ten slotte groote individueele verschillen. Vooral bij
de kookproeven trad dit duidelijk te voorschijn; binnen
van den tijd, benoodigd om alle kiemen te dooden,
is reeds Vm afgestorven, de overblijvende blijken veel
resistenter te zijn. Bij verwarming is dit verschil
minder duidelijk, het aantal levensvatbare kiemen
neemt daar meer geleidelijk af. Wanneer men dus de
kromme van de overlevenden zou willen construeeren,
dan zou deze in de eerste minuten steil naar beneden
loopen, om daarna een meer horizontaal verloop te
nemen.

Aan het afsterven gaat een periode vooraf, waarin do
microben nog levensvatbaar zijn, doch een vertraagden
groei vertoonen; bij miltvuursporen duurde het, bij 37°
gekweekt, vaak meer dan twee dagen, eer kolonies zicht-
baar worden, terwijl zo normaal reeds binnen 24 uur
opkomen. De saprophyten, bac. prodigiosus en fluorescens
vertoonden, bij 22° gekweekt, na 2
X 24 uur steeds
goed zichtbare kolonies, een kortstondige verwarming
met of zonder koken verlengde dezen tijd tot 4 j\\ G
dagen.

Het bleek mij verder, dat het bij do hoogere temperatu-
ren, weinig uitmaakt of het medium kookt, dan wel een-
voudig verwarmd wordt tot denzelfden warmtegraad; dit
kan ook niet anders, daar do tijden te kort worden om
nog een duidelijk onderscheid to kunnen constateeren.

-ocr page 45-

33

Grooter wordt daarentegen het verschil bij lagere tempe-
ratuur.

Er bestaat voor iedere der door mij onderzochte bac-
teriën een grens, waarbij zo door verwarming niet worden
gedood, of althans eerst na uren, terwijl ze dan door
koken reeds vrij spoedig afsterven.

Zoo gelukte het mij de vegetatieve vormen der mi-
croben te dooden bij een temperatuur, waarbij ze in ge-
wone omstandigheden zich nog vermenigvuldigen. Debac.
pyocyaneus kon b.v. zelfs bij 37° door koken gedood
worden, al duurde deze executie ook 7 uur.

Nog duidelijker wordt het effect van het koken door de
volgende proef. Bij 40° kan men een suspensie van bac.
pyocyaneus door gedurende drie uur te koken nog niet
geheel dooden, hoewel het aantal kiemen sterk verminderd
is. Ik liet nu eerst het luchtreservoir zoover leeg zuigen,
dat do druk met oen kookpunt van 37° overeenkwam.
Dan werd do suspensie tot 40° verwarmd, terwijl hot
reservoir uitgeschakeld was. Door nu de kraan, die
daarheen voerde, te openen word plotseling do druk ver-
laagd , on begon do inhoud der flesch heftig to koken.
Een paar minuten later werd de kriuin gesloten en door
een woiuig lucht in to laten steeg de druk on daarmede
de temperatuur weer.. Dan werd de druk weer plotseling
verlaagd, enz.

Op (loze wijze, waarbij dus do temperatuur schom-
melde van 37—40°, kon ik den bac. pyocyaneus dooden
in anderlialf uur.

Vergelijkt men voor do vegotatievo vormen do krommen
botroflondo koken on verwarmen, dan blijkt de weerstand
tegenover verwarming met het stijgen dor temperatuur

-ocr page 46-

34

regelmatig af te nemen; de lijn is vrij wel recht. Slechts
bij de hoogere temperaturen wijkt de curve eenigszins af,
daar heeft een graad verhooging minder invloed, ze loopt
daar dus steiler; even boven het physiologische maximum,
de bovenste temperatuurgrens, waarbij de microbe zich
nog juist kan vermenigvuldigen, geeft een graad ver-
hooging of verlaging der temperatuur een vrij groot
\'tijdsverschil, hier neemt de curve een meer horizontaal
"verloop; bij nog lager temp. daalt de kromme, althans
binnen den door mij waargenomen tijd, niet meer.

En nu de vergelijking tusschen verwarmings- en kook-
kromme.

Het duidelijkst spreekt het verschil tusschen koken en
verwarmen in de krommen van bac. fluorescens op blz.
16; bij de andere microben is dit verschil minder spre-
kend, maar valt in denzelfden geest uit.
■ Het koken heeft dus voor alle bacteriën niet evenveel,
misselnen niet denzelfden invloed, doch steeds worden ze
door koken sneller gedood, dan door verwarmen.

Terwijl de verwarmingskromme bij alle bacteriën even
boven het physiologische maximum reeds een horizontale
richting neemt, daalt de kookcurve dan nog duidelijk,
en.eerst tusschen maximum en optimum verandert deze
van directie, doch wordt nooit geheel horizontaal. Voor
zoover ik heb nagegaan, gelukt het binnen physiologische
grenzen steeds de microben door koken te dooden.

Beide lijnen voor koken en verwarmen ziet men bij de
hoogste temperaturen, waaraan de kiemen niet langer
dan 1—5 minuten weerstand kunnen bieden, wel niet
samenvallen maar toch in elkanders onmiddelijko nabijheid
verloopen. Steeds sterven de kiemen echter eerder bij koken.

-ocr page 47-

Wanneer we nu na de kromme voor de vegetatieve
vormen verkregen, de vervvarmings- en kookeurve voor
sporen nader beschouwen, dan springt direct in het oog,
dat de kookeurve hier weer hetzelfde type vertoont,
maar dat de verwarmingskromme in plaats van meer
rechtlijnig te verloopen, daarmede in vorm nagenoeg
overeenstemt. Ook voor de sporen geldt weder, dat zij
eerder door koken afsterven, dan door verwarming bij
dezelfde temperatuur. Daarna wijken ze meer uiteen.

Het zou hier de plaats zijn, om na te gaan, wat de
verklaring van de werking van het koken kan zijn , maar
alvorens hiertoe over te gaan, wil ik eerst mijn proeven
over sterilisatie door stoom bij lage drukking bespreken ;
we zullen later zien, in hoeverre ze ons den weg kun-
nen wijzen bij het zoeken naar die verklaring.

; ir

-ocr page 48-

HOOFDSTUK IL

PROEVEN OVER STERILISATIE DOOR STOOM
BIJ LAGEREN DRUK.

Rubner zegt (Hyg. Rundsch. April 1899), dat er toen
ter tijde nog geen voldoende proeven over dit onderwerp
gepubliceerd waren en deed daarom zelf een uitgebreid
onderzoek; niet alleen beproefde hij de desinfecteerende
kracht van verzadigden stoom bij verschillende tempe-
ratuur, zoowel beneden als boven de 100°, maar verder
die. van onverzadigden stoom en van mengsels van stoom
en lucht; daarna bespreekt hij de oorzaken van den
dood der microben door blootstelling aan stoom.

Wat do werking van verzadigden damp op miltvuur-
sporen bij temperaturen beneden 100° betreft, zegt hij: „Die
Versuche zeigten, dass Dampf von niederer Temperatur
als 100° z. B. 95° nur wenig, aber immerhin deutlich,
in seiner Wirksamkeit hinter dem Dampf von 100°
zurücksteht. Erheblicher werden die Differenzen bei 90°.

-ocr page 49-

37

Wenn Milzbrandsporen in Dampf von 100° in einer
Minute absterben, so -wirkt Dampf von 90° erst in 12
Minuten. Trägt man die Zeiten der Desinfection als
Ordinaten, die Temperaturen als Abscissen auf, so erhält
man eine Kurve, welche unter 95° sich ziemlich steil zu
90° hebt. Auch bei Sporen einer saprophytischen Art
ergaben sich dieselben Verhältnisse."

Tegen de methode van Rubner heb ik echter bezwaren.
In de eerste plaats heeft hij, voor zoover uit zijn artikel
blijkt, niet quantitatief gewerkt, en verder zijn de zijden
draadjes, hoewel ze voordeelen aanbieden door hun ge-
ringe massa zeer ongeschikt, \'t is immers onmogelijk alle
kiemen er uit te krijgen en in agar te verdeelen; in de
cultuur zal men dus niet kunnen zien of het draadje nog
éen, tien of honderd levende kiemen bevatte, \'t geen toch
van groote waarde is.

Toen ik dus naar aanleiding van de reeds vroeger be-
sproken vraag begon met mijn onderzoek naar de des-
infectcerende kracht van verzadigden\' stoom bij temp.
van 100° en daar beneden, lieb ik getracht do fouten
van
Ruuneu zooveel mogelijk to vermijden, en verder
bedacht ik een inrichting, waardoor het evenals bij do
kookproeven mogelijk was achtereenvolgens na verschil-
lende tijden monsters to nemen; het toestel van
Rubneu
leende zich daartoe niet.

-ocr page 50-

38

BESCHRIJVING VAN HET TOESTEL.

Zooals plaat II aangeeft, bestaat het apparaat uit een
metalen cylindrisch vat, dat op \'/s der lengte omgebogen
is, en waarvan \'t bovenste deel een hoek van dz 135° met
\'t onderste deel maakt.

De cylinder staat op een drievoet en is geheel met een
dubbele, warmte isoleerende laag bekleed. Juist in de
bocht is een thermometer geplaatst; \'t open einde kan
door een caoutchouc stop gesloten worden. In deze stop
zijn twee gaten geboord. Door de eene voert een glazen
buisje (a) naar den koeler en van daar evenals bij
het vorige toestel naar manometer, luchtreservoir en
waterstraalluchtpomp. Het tweede gat dient om een
koperen staaf door te laten, die er juist in past en naar
binnen kan geschoven worden zonder lucht door te laten.
In de staaf zijn , zooals de teekening aangeeft, zes gaten
geboord op gelijke afstanden, zoo groot, dat bij heinaar
binnen schuiven telkens 1 gat ongeveer 3 cM. buiten de
stop in den cylinder zich bevindt, \'t daaropvolgende is
dan in de stop, weer een volgende er vlak voor.

Door nu telkens de staaf een gat verder te scliuiven,
kon ik de sporen, die in de gaten geborgen waren , ge-
durende verschillende tijden aan den stoom blootstellen.

Evenals Ruuneu gebruikte ik als proefobject miltvuur-
sporen. Een suspensie hiervan in steriel water, waarin
per mM^. ongeveer 30 kiemen waren, werd met een
platina-lis op uiterst dunne mica-plaatjes, van 6 mM.
doorsnede, gedruppeld; alle plaatjes bevatten, zooals
gecontroleerd werd, nu ongeveer 100 kiemen. Deze
werden daarna gedroogd en vervolgens gepakt .tusschen

-ocr page 51-

39

twee schijfjes filtreerpapier, wier middellijn ongeveer
\'t dubbele was, daarna werden deze aan den rand met
collodium aan elkaar gelijmd en de bedruppelde zijde
van hot micaplaatje door een streep anilinopotlood op het
papier^ aangegeven. Hierdoor wist ik na afloop der
proef, aan welke zijde de sporen zich.bevonden. De aldus
vervaardigde etui paste juist in do gaten van de staaf,
zonder er echter bij schudden uit te vallen.

Bij \'t begin der proef werd de staaf dus geladen met
dergelijke testobjecten en daarna in do stop geschoven
tot het tweede gat er nog juist even buiten was. \'t Eerste
zat dus nog in de stop. Dan werd het water, dat zich
in het verticale deel bevond, aan het koken gebracht,
en de temperatuur en druk op de gewensehte hoogte
constant gehouden, op een wijze, zooals bij de kookproeven
reeds werd aangegeven.

Door don hoek, dien de twee deelen van den cylinder
met elkander vormen, kon het spattende water de staaf en
de zich daarin bevindende etui\'s niet -nat maken, waar-
door de inwerking van den stoom gewijzigd zou worden.

Zoodra nu \'t water uit den koeler terugvloeide en oen
stukje glas op den bodem van den cylindor gelegd, door
het tikken aangaf, dat hot water kookte, werden achtereen-
volgons met verschillende tusschonpoozen do vorschillendo
micaplaatjes in den stoom gebracht. In don beginne
was hierbij nog een kleine moeilijkheid te overwinnen
cn wol deze. Door do uitstraling van het deel der staaf,
dat nog buiten do stop M\'as, werd het deel in den cylinder
afgekoeld, er had condensatie plaats en do filtreerpapiertjes
kwamen doornat te voorschijn na afloop der proof. Hier-
door werden niet alleen do omstandigheden gewijzigd,

-ocr page 52-

40

maar boveudien werden de sporen van het plaatje afge-
spoeld. Voortdurende verwarming der staaf buiten de
stop met een kleine vlam overwon dit bezwaar.

Evenals bij de proeven met koken en verwarmen, werd
ook bij deze weder van agar-rolbuizen gebruik gemaakt.

Met twee steriele pincetten werd het etuitje geopend,
het micaplaatje in de agar gebracht en met een platina-lis
de sporen er af gewreven.

Op deze wijze gelukte het bijna altijd de plaatjes geheel
van kiemen te ontdoen, het was een zeldzaamheid als er
nog een kolonie op te voorschijn kwam; een groot voor-
deel dus boven de gewoonlijk voor dergelijke proeven
gebezigde zijden draadjes.

B. liesuliaten.

Mijn proeven over sterilisatie door stoom bij lage druk-
king strekten zich hoofdzakelijk uit over sporen van
bacillus anthracis en bovendien experimenteerde ik enkele
malen met bac. pyocyaneus.

In de eerste plaats deed ik proeven met miltvuurspo-
ren en wel gebruikte ik hiervoor sporen van een oude
en\'van een jonge cultuur, wier verschil in resistentie
reeds uit do kookproeven gebleken was. Volledigheids-
halve geef ik hieronder do uitkomsten in een tabel weder.

Geen levensvatbare kiemen waren meer aanwezig bij:
ïempcratuur. Jongo cultuur. Oude cultuur.

100°

y

08°

.y

06°

y

y

04°

V

y

02°

V

ly

-ocr page 53-

41

Temperatuur.

Jonge cultuur.

Oude cultuur.

90°

V-i\'

ly

88°

1\'

86°

iVi\'

3\'

85°

1^/4\'

83°

2y

iV

81°

4\'

8\'

80°

12\'

79°

5\'

—.

78°

6\'

25 a 30\'

76°

10\'

75°

14\'

73V2°

20\'

> 1 uur

71°

30 a 40\'

Hieronder zijn dezelfde gegevens graphisch voorgesteld

too\'

r"

-

-

\\

\\

a

\\\\

\\

i

V

N

>

S

V

\\

•s

S\'

V

L

c

<N

-ocr page 54-

42

Bovenstaande krommen zijn gemaakt op een wijze, als
bij de proeven over koken en verwarmen is aangegeven,
met dit verschil, dat het nu mogelijk was, ook tijden van
minder dan 1 minuut te nemen. Hier dient echter nog
opgemerkt, dat ik in tegenstelling met
Rubneu, de tijden
op de abscisas, de graden op de ordinaatas aangaf,
evenals dat ook bij de krommen in het vorige hoofdstuk
is geschied.

Zooals bij de lijnen staat aangegeven, geldt de eene
voor materiaal aan een jonge cultuur ontleend, de andere
voor sporen van diezelfde cultuur, die inmiddels ±. 1 maand
ouder was geworden.

Bij temperaturen tusschen 90 en 100° geeft een graad
verschil bijna geen verandering in \'t oogenblik van af-
sterven.

Eerst beneden 90° worden bij de oude cultuur de tijden
langer (±: 2 min.), de sporen van jongeren datum sterven
ook dan nog in zeer korten tijd (\'/s min).

Stelt men de uitkomsten, door Rubnek verkregen, even
eens door een lijn voor, dan zou zij ongeveer denzelfden
vorm hebben, maar in haar geheel hooger liggen; zijn
materiaal moet resistenter geweest zijn, bij 90° werd
reeds 12 min. vereischt om de laatste sporen te dooden.

Evenals bij \'t koken, was ook bij deze proeven in
korten tijd reeds \'t grootste deel der kiemen afgestorven
do overblijvende geven dus als \'t ware den vorm aan do
kromme.

Toen ik nu mijn uitkomsten, met stoom verkregen,
vergeleek met de resultaten der kookprooven, bleek,
dat door stoom de sporen eerder afstierven, dan door
koken bij dezelfde temperatuur, en hoewel \'tjonwaar-

-ocr page 55-

43

schijnlijk was, moest ik toch eerst nagaan, of wellicht
het drogen op de micaplaatjes hiervan de oorzaak was.

Hiervoor nam ik een kookproef, waarbij de llesch
geinfecteerd werd met dezelfde micaplaatjes, zooals ik
voor de stoomproeven gebruikte. Het resultaat was, dat
ze ook bij deze behandeling langer in kokend water
bleven leven dan in den stoom.

Nu was \'t dus nog de vraag, is ook bij lagere tempera-
turen de stoom in staat, vegetatieve vormen te dooden,
even snel of sneller dan ze door koken afsterven?

Bac. pyocyaneus was ook in dit geval zeer goed te
gebruiken. Snel uitdrogen op micaplaatjes deed, zooals
ik vooraf controleerde, binnen 12 uur geen schade; het
aantal levensvatbare kiemen werd hierdoor niet merk-
baar verminderd. Bovendien werden de proeven in stoom
en door koken onmiddelijk na elkander genomen en na
afloop der beide proeven een contróle-rolbuis gemaakt,
waarin een plaatje, dat aan geen van beide behandelin-
gen was blootgesteld.

Het bleek nu bij 45° cn 48° dat bac. pyocyaneus
sneller gedood wordt door verzadigden stoom, dan door
koken in physiol. keukenzoutsolutie. Daarom wilde ik
nog verder gaan en stelde ze bloot aan stoom van 31°,
en ook hier was do uitkomst juist dezelfde.

Hier laat ik een paar tabbellen volgen, waarin de tijden
voor stoom en koken zijn aangegeven, in de eerste plaats
voor iniltvuursporen van drieërlei resistentie, en vervol-
gens voor een pyooyaneuscultuur.

-ocr page 56-

44

Miltvuursporen.

Temperatuur.

Stoom.

Koken.

I. 87°

< 3\'

5—10\'

11. 85°

2\'

10-15\'

IH. 80°

5\'

> 1 uur

\' Bac. pyocyaneus.

Temperatuur.

Stoom.

Koken.

45°

<10\'

25 a 30\'

48°

< 5\'

10 a 15\'

34°

45\'

meer dan 7 uur.

Alvorens verder te gaan wil ik hier nog vermelden,
wat
Rubneu (1. c.) mededeelt over het afsterven der
sporen door stoom.

Het was bekend, dat waterdamp energieker werkt dan
droge lucht van zelfs hoogere temperatuur. Een afdoende
verklaring was echter nog niet gegeven. Sommigen
meenden, dat het waterde hitto hielp binnendringen, door
ingedroogde stoffen, die de kiemen omhullen, zoomede
den sporewand week en doorgankelijk to maken voor

-ocr page 57-

45

warmte. Met Rubner komt ons deze verklaring, welke
geen rekening houdt met de uiterst geringe afmetingen
der microben, wat gedwongen voor; veel meer is hij
geneigd een verklaring op chemisch gebied te zoeken, en
daarbij heeft hij in de eerste plaats het oog op \'t eiwit
der cellen :

„Door de aanwezigheid van water komt coagulatie veel
sneller tot. stand dan door droge hitte, daargelaten of
in beide gevallen het proces hetzelfde is.

Bij bacteriën hebben wij geheel ongelijke toestanden
van het watergehalte; het frissche vegetatieve materiaal
is buitengewoon waterrijk, gedroogd bacteriepoeder kan
of Vs water bevatten. Het armst aan water zijn de
sporen, waarop de wijze van ontstaan en de optische
eigenschappen duiden,"

De weerstand tegenover droge hitte zou dus voor sporen
verklaarbaar zijn door hun waterarmoede, waardoor coagu-
latie onmogelijk is, zij staan alleen bloot aan de ontledende
werking der droge warmte. Het sneller sterven door
stoom zou dan daarop kunnen berusten, dat ook hygros-
copisch gebonden water de coagulatie door warmte be-
vordert. — R. overtuigde zich, dat eier-eiwit door in-
werking van waterdamp zeet snel onder geringe volume-
vermeerdering (18 il 20 °/„), maar zonder verandering
der optische uitwendige eigenschappen, onoplosbaar wordt,
terwijl eiwit met 7 % watergehalte door droge hitte van
150° in een uur niet geheel onoplosbaar in water wordt,
„Deze coagulatie nu is voldoende om de doodende wer-
king van den stoom te verklaren, maar daardoor is nog
niet bewezen, dat dit \'t eenige proces is, dat door den
damp tot stand komt,"

-ocr page 58-

46

Dat bij coagulatie door stoom de moleculen water in
zich opnemen, bewees R. door gewiehtsbepalingen als niet
het geval te zijn. Bij desinfectie door stroomenden water-
damp had men tot dien tijd (1899) in tegenstelling met
droge verhitting een geheel intact blijven der objecten,
die gedesinfecteerd moesten worden, aangenomen. Dit
was hoogst onwaarschijnlijk. — R. toonde \'t eerst aan,
dat verwarming van organische stoffen in water tot 100°
tot chemische veranderingen aanleiding kon geven; als
splitsingsproducten werd daarbij gevonden: koolzuur,
zwavelwaterstof en mercaptan, dezelfde, die ook optre-
den door droge oververhitting. Hoe droger de substantie,
des te moeilijker verkrijgt men door verhitting deze
splitsingsproducten.

„Wir gehen also auch wohl nicht fehl, wenn wir
chemische Umsetzung und desinficirende Wirkung uns
in einem näheren Zusammenhange denken; und wir
erkennen auch mit vollster Klarheit, dass das Wasser-
molekül eine ungemein wichtige Rolle bei dieser Um-
setzung spielt. Der Sauerstoff der Luft scheint für die
Desinfectionsvorgänge im engeren Sinne ziemlich oder
ganz belanglos zu sein, der Sauerstoff des Wassermole-
küls, der in der Bildung als hygroskopisches Wasser den
durch Wärmebewegung gelockerten organischen Verbin-
dungen nahe liegt, stellt eine aggressive Substanz dar."

Uit het volgende hoofdstuk zal blijken, in hoeverre de
. resultaten van mijn proeven hiermede in overeenstem-
ming zijn.

-ocr page 59-

HOOFDSTUK III.

OVER DE VERKLARING VAN DEN INVLOED VAN
HET KOKEN EN VAN HET STOOMEN.

Waarom sterven do microben zooveel eerder in een
kokende vloeistof dan wanneer het medium tot dezelfde
temporatuur verwarmd wordt?

Do verschillende factoren, die hierbij in aanmerking
genomen moeten worden, zijn:

Allereerst do temperatuur. Deze is wol is waar in beide
\'gevallen, koken en verwarmen, steeds gelijk genomen
en men zou dus kunnen meenen, dat de invloed daar-
van op die wijze was uitgesloten. Het is echter denkbaar,
dat do werking van het koken bij do eeno tempera-
tuur — afgescheiden van den directen invloed dezer op
do microben — krachtiger is, dan bij de andere; en
dit is werkelijk zoo, anders is het niet te vorklaren ,
hoe in do nabijheid van hot physiologisch optimum oen
graad verschil den tijd, benoodigd om do kiemen te

-ocr page 60-

48

dooden, zooveel kon verlengen of verkorten, zooals blijkt
bij bac. pyocyaneus en bij bac. fluorescens.

\'t Was in de tweede plaats mogelijk, dat de kiemen
I stierven door gebrek aan zuurstof; immers bij \'t koken

i wordt alle lucht uit het water verdreven, en door water-

damp vervangen, zooals mij uit een eenvoudige proef
bleek.

! Ik bracht de vloeistof eenigen tijd aan \'t koken, en sloot toen

I de afvoerbuis naar den manometer en naar den koeler, tegelijkertijd

1 de vlam onder \'t waterbad verwijderende. Na afkoeling van do

I fleseh B werd een buis geopend, die met de kraan K verbonden was,

j en in een bak met water uitmondde. De fleseh werd geheel vol

water gezogen.

i Ten einde nu uit te maken, of zuurstofgebrek de oor-

I zaak van den dood was, werd een kolfje, voor de helft

I gevuld met 0.9 Nacl, waarbij een bouillonsuspensie

! van Bac. pyocyaneus, met de zuigpomp verbonden en

daarna gekookt in een waterbad, bij hoogstens 30\'\', ge-
durende enkele minuten.
I Onder \'t koken , wanneer ik aan kon nemen, dat alle

j lucht verdreven was, werd de uitgetrokken hals met de

1 steekvlam dicht gesmolten. Het aldus behandelde kolfje

! (no. 1) werd dan gedurende eenige uren in de stoof bij

37° geplaatst; daarnevens twee controle-kolfjes (no. 2 en
3/beide eveneens voor de helft gevuld met de oorspron-
kelijke suspensie. Do inhoud van no. 2 was even gekookt
bij 30°, doch daarna met eon wattenprop gesloten, ter-
wijl no. 3 direct zonder eenige behandeling in do stoof
word gezet, evenals no. 2. Om te zien hoe groot \'t aantal
kiemen in do oorspronkelijke suspensie was, werd bij
het begin der proef hieruit een rolbuis gemaakt. De uit-
komst dezer proef was, dat na afloop der proef een

-ocr page 61-

49

rolbuisje zoowel uit het open gelaten als uit het dicht
gesmolten kolfje eenige , doch geringe vermindering in
kiemenaantal vertoonde.

Het was dus duidelijk, dat zuurstofgebrek niet de oor-
zaak was van \'t sterven van den bac. pyocyaneus, wanneer
deze gedurende 7 uur gekookt werd bij 37°, evenmin
kon dat op rekening gesteld worden van het langdurig
verblijf in 0.9 nacl. solutie.

De vermindering van \'t aantsil levensvatbare kiemen
in beide kolfjes, meen ik te moeten toeschrijven aan
\'t weinige voedsel, dat de bacillen gedurende hun ver-
blijf in de keukenzout-oplossing hebben. Bij deze proef
toch had ik de oplossing in verhouding van ongeveer
1 : 75 geïnfecteerd met een cultuur der bacillen in
bouillon. In deze meening werd ik versterkt, toen ik
bij een volgende dergelijke proef in plaats van een
bouilloncultuur te gebruiken, eenvoudig mot een platina-
oog een weinig van een agarstrijkcultuur afstreek en dit
in do keukenzout-oplossing verdeelde.

Twee rolbuisjes direct na de infectie geënt, waren na
24 uur als \'t ware één kolonie, terwijl de rolbuizen uit de
kolfjes na afloop van do proef gemaakt, geheel steriel bloven.

Ik besloot nu do stikkingsproef op groote schaal to hor-
halen , met bac. prodigiosus, pyocyaneus en coli, en wel
tegelijkertijd bij 43° en bij kamertemperatuur. Het
resultiuit was, dat geen der culturen (suspensie van bouil-
loncultuur in physiol. keukenzoutopl.) gedood word.

Dit resultaat stemt dus volkomen overeen met do mee-
ning van R., dat do zuurstof uit do lucht geen of althans
een zeer ondergeschikte rol speelt.

Trouwens a priori was \'t niet waarschijnlijk, dat do

4

-ocr page 62-

50

bacillen door stikking stierven , want hoe zou \'t dan te
verklaren zijn, dat de bac. pyocyaneus bij 40° in 3 uur,
bij 37° eerst in 7 uur gedood werd, beide temp. zijn
voor den bacil bij uitstek geschikt en bovendien, hoe was
\'t dan mogelijk, dat zij zich in melk zooveel resistenter
toonden dan in physiol. keukenzoutsolutie. En verder,
de culturen in een laboratorium worden bewaard in
luchtdicht afgesloten reageerbuizen, dikwijls blijven zij
zoo maanden, ja jarenlang in leven, \'t Was echter
denkbaar, dat een combinatie van zuurstofgebrek en warmte
ze deed sterven, dit is nu door onze daareven medege-
deelde proeven uitgesloten.

Een derde verklaring was mogelijk voor \'t afsterven van
de microben in een kokende vloeistof, zelfs bij een tem-
peratuur , waarbij ze normaliter niet alleen blijven leven ,
maar zelfs zich nog vermenigvuldigen. De mechanische
beweging door de opstijgende dampbelletjes kon reeds
voldoende zijn om de kiemen te dooden.

IIouvATH (Pfl. Archiv. 1878; was de eei-ste, die door
mechanische beweging, door schudden in een schud-
machine , bacteriën heeft gedood; na hem hebben tal
van onderzoekers met verscliillende wijzigingen en met
even wisselende resultaten deze proeven herhaald. Een
duidelijk overzicht hiervan geeft
Meltzhu (Archiv. f.
Biologie 1894), aan wien wij het navolgende ontleenen.

Toen ter tijde was men het niet eens of beweging
schade deed of niet, maar bovendien was de vraag, wat
is eigenlijk het nadeel der beweging.

Zoo meende Reinke (Pfl. Archiv. 1880), dat de be-
weging als \'t ware ingreep in de moleculaire beweging
van het levende protoplasma en hierdoor schade deed. Ifij

-ocr page 63-

51

meende, dat daarvoor de schudmachine te grove stooten
gaf, en verbond daarom een glaasje met geïnfecteerde
vloeistof aan een metalen staaf, die daarna met een strijk-
stok in trilling werd gebracht. De groei werd vertraagd,
maar de kiemen werden niet gedood.

Tu^^As (med. Wochenschr. 1882 Petersburg) behoort
tot de andere partij.

Volgens hem is volkomen rust nadeelig en hij vindt
de beweging een voortreffelijk middel voor de ontwikke-
ling der lagere organismen, zij zou de opname van
zuurstof bevorderen en \'t verwijderen van schadelijke
gassen vergemakkelijken.

Rosku, Hansen, Buciikeh, Cramer, Leone, Güuïner
Hoi\'PE-Seyleu, allen deden in dezen tijd (1880—1890) on-
derzoekingen, op verschillende wijze schuddend en met
verschillende suspensies, allen komen tot de slotsom, dat
beweging gunstig werkt of althans niet schadelijk.

Aan de andere zijde staan Wernicke, Pohl, Fuan-
kelani
), die duidelijk vermindering in kiemenaantal
vonden.

Beun. Schmidt (Archiv, f. Hygiene 1898) vond voor
enkele bacillen geen nadeel, voor andere bleek hot sclnul-
den fattuil to zijn o.a. voor vibrio cholerae en bacill. typhi;
vertraagde groei, minder kolonies, was \'t gevolg.

Mm/rzEu (I.e.) tracht de tegenstrijdigheid dezer resul-
taten op te heflen, „zij vullen elkaar aan," zegt hij,
„slechts langdurige sterke beweging kan do microörganis-
men in hun groei belemmeren of zo doodon; dat daaren-
tegen een zachte beweging bevorderend op de ontwikkeling
werkt, is volstrekt niet hiermee in strijd."

Wel vonden enkelen met krachtig schudden ook geen

-ocr page 64-

52

vermindering, doch dan was wellicht de fleseh, die be-
wogen werd, geheel gevuld, zoodat de vloeistof daar
binnen slechts weinig bewoog; hetgeen natuurlijk een
heel ander resultaat moet geven, dan wanneer ze slechts
voor 1/3 gevuld is en de inhoud dus heen en weer ge-
slingerd wordt.

Meltzer deed zijn proeven in de schudmachine, die
180 slagen per minuut gaf, uitslag 39 cM., lengte der
fleseh 24 cM®, voor \'/s gevuld; hij experimenteerde o.a.
met bae. megaterium.

Hij nam telkens 3 flesschen, één voor controle, de twee
andere werden geschud; bij de tweede deed hij een of
andere fijn korrelige, zware, hoekige substantie, bij de
derde niets; \'t was hem n.1. gebleken, dat het toevoegen van
metallisch kwik, glaspaarlen, zinkvijlsel, schroot, het effect
van het schudden bevorderden. Het toevoegen van \'t kwik
en stukjes metaal waren echter op zich zelf reeds schade-
lijk en daarom gebruikte hij later alleen glaspaarlen.
Zonder uitzondering gelukte het hem op deze wijze den
bacillus megaterium niet alleen te dooden, maar hij
hield zelfs niets over dan een fijn stof, ze werden geheel
vernietigd.

•De kortste tijd was 10 uur; na heel kort schudden, en
dit is voor ons van belang, bijv. na 15 ïi 40 min., scheen
vermeerdering waar te nemen, het aantal proeven hiervoor
vindt hij zelf echter onvoldoende.

Ook schudden der vloeistof zonder toevoeging van
vreemde substantie had steeds een nadeelig effect, mits
j ! het lang genoeg werd voortgezet; de kiemen, die in loven

bleven, vertoonden steeds vertraagden groei, en lang-
zamer deden ze do gelatine vervloeien.

l

-ocr page 65-

53

Andere bacteriën worden sneller of langzamer gedood,
slechts enkele waren op den duur tegen schudden bestand.

Een roode bacil uit water vertoonde de eigen-
aardigheid, dat hij in rust gelaten achteruitging, na
3 dagen schudden \'t zelfde bleef, door 2 dagen schudden
vermeerderde, door 21 dagen schudden met glaspaarlen
gedood werd; „evenals bij de temperatuur hebben we dus
ook voor het schudden: minimum, optimum, maximum".

Een gele coccus uit de lucht groeide er steeds beter
door. \'t Sterkst sprekende is wel de volgende proef.
M. plaatste een cultuur van Bac. megaterium 10 dagen
in de machinekamer van een brouwerij en zag door
het voortdurende trillen, — hoewel tuin de deeltjes, die
in de vloeistof zweefden, nauwelijks eenige beweging was
te zien — alle bacillen afsterven.

Hij vond na het afsterven der bacteriën nooit bacillen of
stukken er van terug; op grond hiervan, op grond ver-
der van het feit, dat schudden, zooals het plaats greep
in do brouwerij, do bacteriën doodde en op grond van
het uiteenloopend ofToct, dat krachtig schudden op ver-
schillende bacteriën heoft (b. megaterium — gele coccus
uit de lucht), komt Meitzer tot het besluit, dat het
schudden de celligo elementen nooit in grovere stukkon
doet uiteenvallen; do cellen worden steeds in cen lijn,
niet waarneembaar stof veranderd, er volgt cen uiteen-
vnllon in moleculen (?). Omgekeerd moot, waar hot
schudden don groei bevordert, aangenomen worden, dat
het voordeolig workt op do moleculaire beweging.

Dan vraagt M zich af: „Aber welcher Art sind die
Theilchen und die Bewegungen?" Hij meent, dat bij
liet schudden geen sprake is van beweging dor physische

-ocr page 66-

54

eenheden, maar van physiologische eenheden; van die
kleinste celdeeltjes, die niet verder gesplitst kunnen
worden zonder dat hun stofwisseling schade lijdt; in
navolging van
Forster (Physiology 5 Edit. p. 6) noemt
hij ze „Somakulen", dit stellen groepen van chemische
moleculen voor. Ze vormen in vegetatief opzicht de een-
heid. „Sie sind Ernährungsbezirke, in welchen die
Assimilation von NährstofiFen und die Excretion von
Abfuhrstoffen einheitlich vor sich gehen."

De onderdeden der somakulen zijn door een laagje
vloeistof gescheiden. M. stelt zich voor, dat door het schud-
den nu eens de onderdeelen der somakule uit elkaar
gerukt worden — de bacterie verdwijnt dan totaal —
dan weer zou de beweging het verwijderen der excretie-
producten bevorderen, dan is zij bevorderlijk voor den
groei en voortplanting der microbe. Dat hangt af van
\'t meer of minder stevige verband van de onderdeelen der
somakule; zoo wordt minimum, optimum en maxitnum
van schudden vastgesteld.

Het is mij echter ten eenenmale onduidelijk, hoe men
zich dat moleculair uiteenvallen moot voorstellen. Op
een gegeven oogenblik is dus zulk oen bacterie nog in
zijn geheel, en bemerkt men microscopisch nog niets
van den dreigenden ondergang, \'t volgende oogenblik
is er niets moor over? Zou men dan geen overgangen
zien, bacteriën, die gescheurd, of in stukken gebroken
waren? Het blijkt niet dat
Mei.tzeu dit onderzocht
heeft.

Meltzer en Welch (Centralbl. f. med. Wiss. 1881)
vonden bij \'t schudden van roodo bloedlichaampjes, hoe-
lang ook voortgezet, nooit eenige verandering, geen uit-

- .1\' I
t:

-ocr page 67-

55

treden van liaeinoglobine. Voegden zij fijnkorrelige, liefst
zware, kantige stoffen toe, dan was na verloop, van tijd
niets meer van de roode bloedlichaampjes terug te vin-
den. Ook hier dus een moleculair uiteenvallen, en dat
door mechanische laesie. Het is bijna niet aan te nemen.

En nu de toepassing op onze proeven.

De juistheid der bovenstaande beschouwingen in \'t mid-
den latende en aannemende, dat de microben door
schudden kunnen sterven, zoo moeten wij er toch op
wijzen, dat dit eerst na zeer langen tijd het geval was
(de kortste tijd bedroeg 10 uur), terwijl bij onze kook-
prooven ook binnen physiologische temperatuurgrenzen
de dood in veel korter tijd intrad. Uit het in beroering
brengen der vloeistof door de dampbellen is dit dus niet
wel te verklaren.

Niettemin heb ik om deze mogelijkheid geheel uit te
sluiten , zelf nog meerdere proeven genomen en lucht of
gasbellen door microbenhoudende vloeistoffen laten strij-
ken , daarbij zooveel mogelijk do werking van het koken
nabootsende.

Bij mijn eerste proef werd do korte buis van een spuit-
flesch verbonden met do watorstraalluchtpomp, do lange
was met zijn eeno einde onder do bacteriohoudende vloei-
stof gedompeld, het andero einde afgesloten door eon
wattonprop. Door do luchtpomp to laten zuigen, trad de
lucht door do wattcnproj> en borrelde in do vloeistof op,
om daarna door \'t korte been weggezogen te worden.

Hot doorvoeren vnn lucht op deze wijzo, zelfs gedu-
rendo eonige uren, was niet in staat het aantal levens-
vatbare kiemen to verminderen.

Nu zijn do groote luchtbellen, die men op deze wijze

-ocr page 68-

56

verkrijgt, eigenlijk niet te vergelijken met die, welke
door het koken ontstaan en daarom werd getracht de lucht-
belletjes kleiner en talrijker te maken. Dit is echter
uiterst moeilijk; laat men de lucht strijken door glas-
poeder, door kralen, door de sprei van een gieter, altijd
zijn er enkele plaatsen, waar de weerstand geringer is,
daar gaat steeds de grootste hoeveelheid lucht door, en
\'t gevolg is, dat men toch weer minder en grootere
bellen krijgt.

Ik besloot dus de kolom vloeistof dunner te maken,
en daardoor een reeks kleine gasbelletjes op te laten
stijgen, de mechanische beweging hierdoor veroorzaakt
was minstens even sterk als door koken.

Om onze kookproeven zooveel mogelijk nabij te komen,
werd bovendien de vloeistof verwarmd , en de doorge-
voerde lucht werd eerst van haar zuurstof beroofd.

De proef werd nu op de volgende wijze ingericht.

De bacteriesuspensie (bac. pyocyaneus) werd gebracht
in een buisje van Liborius (Zeitschr. f. Hygiene Bd. I),
waarvan het onderste gedeelte vernauwd was (tot O Mm.),
terwijl het bovenste deel bolvormig was verwijd, met hot
oog op het spatten dor vloeistof.

.Het buisje was zoodanig met de zuig- en blaasopening
van een waterstraal-luchtpomp verbonden, dat steeds
dezelfde lucht er door hoon ging. Dezo lucht ging nu,
alvorens ze in het buisje van Liborius kwam , door drie
wasehflessehen met pyrogallol en ■ kaliloog en door een
vierde waschflesch met water. Deze laatste was evenals
de bacteriesuspensie in een waterbad bij 43® geplaatst.

Nu bleek echter, dat bouilloncultuur, ondanks sterke
verdunning met keukenzoutoplossing, niet te gebruiken

II

-ocr page 69-

57

was wegens het schuimen; ze werd daarom vervangen
door een cultuur in 1 %o asparagine en glycose, cen
voedingsbodem, waarmede bac. pyocyaneus zich geheel
tevreden stelt; met een weinig van deze cultuur werd
dezelfde vloeistof geïnfecteerd.

Gelijktijdig werd eenzelfde suspensie, eveneens bij 43°,
gekookt, en daarnaast ter contnMe een gedeelte enkel
verwarmd bij dezelfde temperatuur. Het bleek nu, dat
na verloop van ruim één uur door koken de bac. pyo-
cyaneus reeds gestorven was, terwijl ook na 2 uur in
het buisje van Liborius, evenals in de controle, nog
talrijke kiemen in leven waren, en toch was de me-
chanische werking der luchtbellen hier veel sterker dan
bij het koken.

Ook zonder uitzaaien kan men bij deze proeven waar-
nemen, of allo kiemen afgestorven zijn of niet, wanneer
do proef althans niet al te kort duurt. Do vloeistof,
waarin de bac. pyocyaneus bleef leven, d. i. in de controlo-
buis, en in het buisje van Liborius, was na afloop dui-
delijk alkalisch, do suspensie, die gekookt word, bleef
neutraal.

Dat bij dit krachtige schudden door de opstijgende
gasbellen de bacillen niet gedood worden, bewijst op
afdoende wijze, dat de oorzaak van don dood der
bacteriën bij koken niet gezocht moet worden in hot
bombardeeren der cellen door do dampbelletjos.

In do vierde jilaats moet ik wijzen op hetgeen ik in do
inleiding reeds zoide. Ik wees er daar op, dat tijdens
het koken wellicht in het bacterielichaam microscopische
dampbelletjos worden gevormd, dio het hacterielichaam
vernielden. Om dit to constateeren, moest ik dus liefst

-ocr page 70-

58

groote microben hebben, waarvan eventueele brokstukken
met het microscoop nog goed waarneembaar konden zijn.
Bovendien was het wenschelijk te werken bij een tem-
peratuur, die voor de microben in gewone omstandig-
heden onschadelijk is.

Ik koos voor deze proef eerst gewone gist, en maakte
hiervan een suspensie van 10 vol gist in 100 vol 0.5 %
nacl. oplossing. Deze is wel is waar geen reine cultuur,
maar m. i. was dat hier van ondergeschikt belang.

Voor \'t begin van de proef werd een monster der
suspensie onder \'t microscoop bekeken en vochtig ge-
kleurd met sterk verdund methyleenblauw. Hierbij ziet
men de doode cellen zich kleuren, terwijl de levende
ongekleurd blijven. (De slappe methyleenblauw-oplos-
sing was niet in staat de levende te dooden en daarna
te kleuren.) Daarna werd de gist in de flesch B aan
\'t koken gebracht bij ± 35°. Ik kon nu af cn toe uit
de reageerbuis een proefje nemen, dat vochtig kleuren,
en door de verhouding van \'t aantal ongekleurde tot dat
der gekleurde beoordeelen, of door de temperatuur alleen
het aantal doode cellen grooter werd.

Van een uiteenspatten of scheuren der gistcellen , ook
na. 3 uur koken, was geen sprake. Dc cellen schijnen
geheel gaaf te blijven. Zelfs werden do jonge gistcellen
niet van de oude afgescheurd. Bij kleuring met verdund
methyleenblauw zag ik echter het aantal gekleurde
cellen, in verhouding tot de ongekleurde, sneller toe-
nemen in de gekookte, dan in do eenvoudig verwarmde
suspensie.

Evenmin kon ik cenigo mechanische laesie waarne-
men bij Sarcina ventriculi, wanneer ik deze oen tijd

-ocr page 71-

59

lang bij lageren druk kookte; na twee uren koken bij
verschillende temperaturen, waren de pakketjes nog ge-
heel intact.

Nu dus geen grovere veranderingen aan de gekookte
cellen waren waar te nemen, kon het niet anders of de
fijnere structuur van het protoplasma was vernield, de
permeabiliteit veranderd, hierin moest de oorzaak van
den dood gelegen zijn.

Dat het protoplasma permeabel was geworden, kon ik
op verschillende manieren aantoonen. We zagen reeds
hoe de cellen zich gedragen tegenover waterig methy-
leenblauw; thans zullen wij zien, dat door koken hot
eiwit van \'t protoplasma in de vloeistof overgaat, later
komen daarbij nog meerdere bewijzen voor het permeabel
worden der cellen.

Wanneer ik de gist-suspensie voor het koken of ver-
warmen filtreerde en op \'t heldere filtraat do biureetre-
actie toepaste, viel deze wel is waar positief uit, hetgeen
te wijten is aan de doode cellen, die zich reeds van den
beginne af er in bevinden, of aan do cellen , die door
\'t filter geglipt, den dood vinden door de kaliloog, benoo-
digd voor do biureot roactio. Sterker evenwel was do
paarsche kleur, verkregen bij do reactie op het filtraat der
verwarmde gist, veel sterker nog op do gekookte. Wan-
neer ik na afioop der proof do gist-suspensie, die
eenigen tijd bij lageren druk gekookt bad , nog even boven
do vrije vlam verwarmde, bleek de reactie na liltreeren
weinig sterker te worden.

Het scheen dus, dat een van de oorzaken, waardoor
koken bij een tctnj>eratuur, die op zich zelf onschn-
delijk is, do gistcollen kan dooden, hierin moot ge-

-ocr page 72-

60

zocht worden, dat de wand der cellen permeabel wordt
en eiwitstoffen uittreden.

Een ander raiddel om te constateeren, of de permea-
biliteit van het protoplasma veranderd is, werd mij aan
de hand gedaan door prof.
Eykman. Hij had n.1. ge-
vonden , dat het geleidingsvermogen voor electriciteit
van een gistsuspensie belangrijk toeneemt, wanneer men
de gistcellen, door eenigen tijd te verwarmen bij 60 d
70°, door formaline of door carbolzuur doodt, en meent
dit te moeten toeschrijven aan het toenemen der per-
meabiliteit.

Evenals in de vorige proef nam ik een gistsuspensie
in 0.5 nacl. en wel 100 vol. keukenzoutsolutie 10 vol.
gist. Deze suspensie werd in 3 deelen verdeeld, \'t Eerste
werd bij kamertemperatuur bewaard, de tweede in een
waterbad verwarmd tot ± 45°, de derde gekookt bij
dezelfde temp. gedurende 2^2 uur.

Geheel in overeenkomst met het resultaat door de
biureet-reactie verkregen, werd ook hier de grootste
weerstand gevonden in de suspensie bij kamertemperatuur
bewaard; minder groot, hoewel weinig verschillend, was
de weerstand in den inlioud van het kolfje, dat verwarmd
was, veel beter geleidend was de gekookte suspensie ge-
worden.

Wanneer ik dit door getallen uitdruk, en den weer-
stand in het bij kamertemperatuur bewaarde gelijk 100
stel, vond ik:

A. Weerstand Buspenaio gedurende 2Vï »"r by kamertenip. . . . 1(K)

B. » • verwarmd . . » l.*)"........ 91

C » » gekookt » • » » ........7(5.9

Hierna werd de suspensie C nog eens verwarmd tot

-ocr page 73-

61

±i 90°, ten einde zeker te zijn, dat alle cellen gedood
waren, de weerstand bleek weinig verminderd: 76.4.
(Weerstand der keukenzoutoplossing alleen 80.6.)

Waren de cellen permeabel geworden, dan moest het
ook onmogelijk blijken, plasmolyse op te wekken bij
gistcellen, die door koken bij lagere temp. gedood waren,
immers de uitwisseling van zouten wordt dan niet meer
belet. Inderdaad vertoonden de gekookte cellen geen
plasmolyse meer.

Daar nu de eenvoudig verwarmde gist bij deze eerste
proef ook reeds geleden had, zooals bleek uit de biureet-
reactie, het afnemen van den weerstand, en uit de kleu-
ring met waterig methyleenblauw, trachtte ik het ver-
schil tusschen koken en verwarmen der gist nog dui-
delijker te maken door bij nog lager temperatuur te
werken.

Gedurende 3 uur werd een gist-suspensie gekookt bij
27°. \'t Resultaat was veel geringer dan door het koken
bij 45°. Biureet-reactie, methyleenblauwkleuring toonden
geen duidelijk verschil tusschen de gekookte en do
verwarmde gist.

Do weorstandsbopaling gaf echter nog verschil, zooals
blijkt uit de volgende cijfers:

I. Oorspronkelijke suspensie.....100.

II. Filtraat dezer suspensie.....91.1.

III. Gekookt bij 27°........96.4.

IV. Filtraat van III ....... . 88.4.

V. No. III daarna tot 90° verwarmd. . 92.1.

VI. Verwarmd tot 27°.......98.0.

VII. Filtraat van VI........90.1.

VIII. No. VII verwarmd tot 90° .... 93.3.

-ocr page 74-

62

Uit deze proeven blijkt dus, dat het koken de gist-
cellen permeabel kan maken, dat deze werking echter
door temperatuursverhooging zeer bevorderd wordt.

Ik beproefde daarom den invloed van het koken te ver-
hoogen en wel op dezelfde wijze als voor het dooden van
den bac. pyocyaneus is beschreven. De temperatuur
wisselde hier eveneens van 40°—36°.

Na ongeveer een uur staakte ik de proef, en zelfs dit.
brusque koken bleek niet in staat de gistcellen uit elkaar
te doen springen, biureetreactie toonde wel verschil aan
met die der verwarmde gist, maar toch zeer weinig,
evenals de kleuring met methyleenblauw. Slechts uit de
weerstandsbepaling bleek weder duidelijk, dat er cellen
te gronde waren gegaan,

I. Weerstand oorspronkelijke suspensie: 100.

II. Filtraat van I. ........92.4.

III. Gekookt ± 1 uur 36 a 40° . . . . 97.0.

IV. Verwarmd tot 36 tl 40°.....98.5.

Hoewel ik nog verscheiden malen met gist proeven

nam, is nooit w^eer zoo duidelijk het verschil tusschen
koken en verwarmen voor den dag gekomen als do eorsto
maal, toen de temperatuur hooger was dan bij allo vol-
gende proeven.

Het blijkt dus, dat do werking van het koken op do
gistcellen geholpen moet worden door een bepaalde tem-
peratuur; kiest men deze te laag, dan treedt hot verschil
niet duidelijk op, tenzij misschien -na langoren tijd; een
resultaat dat volkomen overeenstemt met hetgeen wij
voor bacterien gevonden hebben.

Een nadeel was verder, dat ik door cultuurprooven
niet na kon gaan, wanneer de gistcellen afgestorven

-ocr page 75-

63

waren, door de sterke verontreiniging met allerlei bac-
teriën.

Vervolgens vergeleek ik de werking van koken en
verwarmen op roode bloedlichaampjes. Hiervoor diende
paardeserum, waa^raan een aantal roode bloedlichaampjes
werden toegevoegd.

Door verwarming bij temperaturen tusschen 35° en 50°
trad bij geen dezer proeven eenige verandering op; door
koken echter wordt het bloed zwartbruin van kleur,
microscopisch vindt men vormlooze bruine klompjes be-
nevens een groot aantal „schimmetjes".

Op den bodem van het vat bevinden zich talrijke bruine
stukjes, die onder den druk van het dekglaasje uiteengaan
en uit samengepakte schimmen blijken to bestaan. Na
ccntrifugeeren is het serum intensief rood gekleurd door
haemoglobine. Neemt men met een pipet een weinig
vloeistof van do grens tusschen sediment en vloeistof,
dan vindt men daarin behalve vele schimmen enkele
cenigszins geel getinte, scherp omlijnde, meestal ronde
lichaampjes, hoogst waarschijnlijk stukjes van roode
bloedlichaampjes.

Het is eigenaardig, dat al deze veranderingen van do
bloedlichaampjes en het serum door koken reeds zeer
spoedig optreden en weinig afhangen van do tem])era-
tuur. De kookprooven, waarbij bovonsttvande resultaten
werden verkregen, hadden plaats tusschen 35° en 50°,
hetgeen in tijd weinig verschil gaf.

Hij een temp. van 35° is hot serum door 10 minuten
koken reeds sterk lakklourig geworden, zelfs na 1 minuut
is reeds haemoglobine uitgetreden.

Nu was het nog mooglijk, dat door schudden liet bloed

-ocr page 76-

64

ook reeds lakkleurig werd. Aan bloed, gedurende een
uur in een reageerbuis niet de hand geschud, kon ik
inderdaad, in tegenstelling met
Meltzer en Welch (bl.50),
uittreden van haemoglobine constateeren, al was het ook
veel minder dan in het gekookte bloed.

Het scheen mij toe, dat de werking van het koken
meer een chemisch dan een mechanisch karakter moest
dragen en het spreekt van zelf, dat ik daarbij het eerst
aan het eiwit der cellen dacht.

Ik nam daarom kippeneiwit, met tienmaal zijn vo-
lume water verdund, en deed dat in de flesch B, te-
gelijkertijd ter controle een paar cM®. in de reageerbuis r.
Door ongeveer \'ji uur te koken bij 49° ontstond er een
coagulum, dat als draden door de flesch gespannen was,
de vloeistof bleef echter helder evenals die in de reageer-
buis ; het filtraat uit de oplossing in de flesch vertoonde
geen biureetreactie meer. Wanneer ik daarna de tempe-
ratuur verhoogde tot ±. 60°, trad in den inhoud van de
flesch geen coagulatie meer op, terwijl die in \'t reageer-
buisje melkwit werd. Door het koken bij 49° wordt dus
.\'t eiwit veranderd, gecoaguleerd, door verwarmen bij
49° niet.

Daarna wijzigde ik deze proef eenigzins en nam nu
een geheel ei, dat in gaas gewikkeld in de flesch werd
gedaan in een 2 % nacl. solutie om zeker te zijn, dat do
osmotische spanning van het ei niet grooter was dan van
de vloeistof. Gedurende 1 uur werd dit bij 54° gekookt.
Bij opening blijkt hot eiwit eenigzins troebel, het gooi
is dik vloeibaar, bij aansteken van don eierdooier met

-ocr page 77-

65

een mes vloeit het eerst door een vrij groote opening
langzaam naar buiten, en wordt aan de oppervlakte stijf,
rimpelig.

Nadat ik deze experimenten genomen had, kreeg ik
een verhandeling van
Ramsdex onder oogen over het
eoaguleeren van eiwitstoffen door schudden. (Arcliiv f.
Physiol. 1894).

Hij vond, dat door schudden eiereiwit evenals andere
eiwitstoffen bij iedere reactie en zoutgehalte en bij iedere
concentratie een stolsel geeft, dat onder het microscoop
zeer veel op fibrine gelijkt, draderig, soms vliesvormig.
Deze coagula geven de eiwitreactie, doch wijken in vele
opzichten van de door hitte verkregen coagula af. Ook
met een oplossing van Hofmeister\'s kristallijn eieralbumine
in zuiver water kon hij door schudden deze coagula ver-
krijgen, een bewijs dus, dat het eiwit en niets dan eiwit
is, en dat voor het eoaguleeren de mechanische beweging
voldoende blijkt.

R. deed een helder gefiltreerde oplossing van kippen-
eiwit in een cylindriseh vat en verdunde de lucht zoo-
lang tot de manometer een druk aanwees, gelijk aan de
spanning der waterdamp bij de temperatuur, waarbij ge-
werkt werd; dan werd de kraan gesloten en do oplos-
sing geschud, de inhoud vertoonde talrijke vezelige
coagula, ton slotte een verwarde massa draden.

Op dezo wijze gelukte hot hom in 2 x 24 uren
90.4 % van het opgeloste eiwit te doen stollen.

Smee (Proc. Royal Society XH) verkreeg in eon ge-
filtreerde oiwitoplossing door gedurende 4 uur zuurstof
door te voeren een coagulum, dat hij voor fibrine hiold;
doorvoeren van koolzuur en waterstof gaf geen stolling.

5

-ocr page 78-

66

Ramsden (1. c.) gelooft hier niet aan de werking der
zuurstof, op grond v.m de coagula in het luchtledige vat,
maar meent aan de mechanische werking der opstijgende
gasbellen het coaguleeren te moeten toeschrijven.

Uit het vorenstaande blijkt de mogelijkheid, dat bij
onze proeven de opstijgende dampbellen de coagulatie
hebben veroorzaakt, nog alleen dient opgehelderd te
worden, waarom bij koken der eiwitoplossing onder lage
drukking de stolling zooveel eerder optreedt dan langs
zuiver mechanische wegen en waarom |de temperatuur
daarbij van zulk een overwegenden invloed is.

Hier was ik dus vrij wel op het doode punt gekomen,
en zonder dat mijn verwachtingen erg hoog gespannen
waren , begon ik nog eens proeven te nemen met melk,
waarbij ik bepaaldelijk het oog had op het enzym van
Babcock.

Zooals ik bij de bespreking der sterilisatie van melk
reeds met een enkel woord aangaf, verdwijnt de reactie
op dit enzym eerder, wanneer men de melk kookt dan
wanneer ze tot dezelfde temperatuur verwarmd wordt,
althans binnen zekere grenzen. Het is bekend en ik
wees er reeds op, dat deze reactie geschieden kan met
behulp van joodkalistijfsel en
H2O2, waardoor een
blauwe kleur optreedt, wanneer de melk niet boven do
80® verhit werd. Dezelfde reactie mot dezelfde kleur
krijgt men door
HïOs -4- paraphonyleondiamin of guajac-
tinctuur.

Uit mijn prooven bleek nu, dat deze reactie verdwijnt
door verwarmen der melk met of zonder koken tot ±: 76"
binnen 5 minuten. Werkte ik bij lager temperatuur,
dan verdween do reactie door koken oorder dan dooi-

-ocr page 79-

67

verwarmen; hoe lager de temperatuur genomen wordt,
des te grooter tijdsverschil.

Bij 70° bedraagt de tijd voor koken ±: 15 min., voor
verwarming 40 min., terwijl bij 07° binnen het uur
door verwarming de reactie niet verdwijnt, door koken
nog wel. Verder valt het op, dat bij temperaturen tus-
schen 65° en 70° de blauwe kleur binnen korten tijd
b.v. 15 minuten reeds langzamer optreedt, minder sterk
is; het duurt dan nog zeer lang eer de reactie totaal ver-
dwijnt.

Tot mijn groote verwondering bemerkte ik nu, dat
door het doorblazen van lucht de reactie eveneens ver-
dwijnt en zelfs bij kamertemperatuur. Mijn eerste ver-
moeden was nu, dat het z.g. enzym van
Bakcock geen
enzym was, wellicht een vluchtige stof, een gas misschien.
Proeven in deze richting genomen , waarbij ik melk in
vacuo destilleerde, toonden mij echter door bet uitblijven
der reactie in het destillaat, dat de gezochte stof niet
vluchtig was, tenzij men daarbij aanneemt, dat ze in water
niet oplosbaar is, in melk wel. Ik herhaalde nu do
proef en deed daarbij in den ontvanger melk, die door
oven koken de reactie niet meor gaf. Resultivat oveneons
negatief. Eindelijk bleek mij dat reeds na louter schud-
den van de melk in een gesloten buisje do reactie be-
langrijk verzwakt is.

Was hot dus duidelijk uit bot coaguloeron der oiwit-
stofTon en uit het verdwijnen dor reactie oj) hot enzym
van
Baucock gebleken, dat door mechanische werking,
lucht doorvoeren, chomische veranderingen kunnen op-
treden, zoo meendo ik dus op grond van dezo on voor-
gaande proovon veilig aan te mogen nomen, dat do

-ocr page 80-

68

werking van het koken in deze gevallen een mecha-
nische is, aanleiding gevende tot chemische veranderin-
gen. Toen ik nu later gefiltreerd speeksel met 10 maal
het volume water verdund, bij 50° gedurende meer
dan twee uren kookte en daarnaast verwarmde, werd
de reactie op de ptyaline door middel van Joodkali-
stijfsel gaandeweg zwakker en trager, doch, en hier leg
ik den nadruk op, er treedt geen verschil op bij koken
of verwarmen.

Wanneer we nu zien, dat ptyaline door koken in zijn
werking niet eerder gestoord wordt, dan door verwar-
ming tot diezelfde temperatuur, en dat het z.g. enzym
van
Babcock juist zeer gevoelig is voor koken en zelfs
voor de mechanische beweging door de opstijgende lucht-
bellen, dan komt het mij zeer twijfelachtig voor, of we
hier werkelijk met een enzym te doen hebben.

Uit bovenstaande proeven meen ik te mogen besluiten
dat we bij het koken twee verschillende factoren hebben
te onderscheiden: 1° de mechanische werking der op-
stijgende dampbellen; deze doet het eiwit eoaguleeren,
vernielt het z.g. enzym van BAncocK; we kunnen bij
deze proeven de dampbellen door luchtbellen vervangen
en krijgen hetzelfde effect. In de tweede plaats hoeft er
bij het koken een werking plaats binnen in do cellen:
in do roode bloedlichaampjes, hot serum wordt lakkleurig;
in de gistcellen, getuigen de verschillende reacties; in do
bacteriën, zij sterven.

Na deze uitwijding wil ik terug koeren tot mijn oor-
spronkelijke vraag: Waarom doodt koken bij lageren druk

-ocr page 81-

69

de microben sneller dan verwarmen tot dezelfde tempe-
ratuur bij gewonen druk?

Ik meen aangetoond te hebben, dat de cellen sterven
ten gevolge van de veranderingen in de fijnere structuur
van het protoplasma, in aansluiting daaraan worden zij
permeabel. Uitgesloten zijn grof mechanische laesies,
nooit zag ik iets, dat hierop duidde.

Het schijnt ons dus niet al te gewaagd de volgende
onderstelling te maken.

Bij het koken eener suspensie van levende cellen ont-
staan intracellulair dampbelletjes, deze vernielen do fijnere
structuur van het protoplasma en in aansluiting hieraan
wordt de cel permeabel. We zullen zien, wat hier voor
to zoggen valt.

Het sneller afsterven der bacteriën door koken wordt er
direct door verklaard. Vóór do hy])otheso pleiten vorder:

1". do kookproeven met gist: kleuring mot methy-
leenblauw, biureetreactie, plasmolyse, weorstandsbopa-
ling, alles wijst in dien geest.

2". de kookproeven met paardenbloed, het lakkleurig
worden van liet serum, het groote aantal schimmen.

3". do experimenten mot bac. pyocyaneus en gist,
waarbij de temporatuur plotseling van 40° tot 36° word
verlaagd door hot reservoir telkens in on uit to scha-
kelen. De bacteriën waren in \'/■; dool van den tijd
afgestorven, dio voor permanent koken bij 40° vereischt
wordt. Volkomen is dit verklaarbaar, wanneer men
bedenkt, dat door do plotselinge drukverlaging do ont-
wikkeling der hypothetische dampbelletjes zeer bevorderd
moot Avorden.

liest dus nog de vraag: waarom staat koken bij Inge

-ocr page 82-

70

drukking in doodende werking ten achter bij verzadig-
den stoom van dezelfde temperatuur?

Ik zou deze twee werkingen geheel willen scheiden.

Wanneer men bedenkt, dat bij de experimenten met
stoom de kiemen gedroogd waren, dan kan men zich
voorstellen, dat door opname van hygroscopisch water
bij het verblijf in stoom in en buiten de cellen een ge-
concentreerde zoutsolutie ontstaat, waardoor de bacteriën
sterven. Bij het uitdrogen heeft ook wel concentratie
plaats, doch dit gaat te snel, daardoor blijven de bacterien
nog in leven, ze geraken in een toestand overeenkomende
met den winterslaap en bij het koken in 0.9 nacl. op-
lossing wordt de gevaarlijke concentratie direct verdund.

Voor vegetative vormen is het bekend, dat een gecon-
centreerde zoutoplossing zeer nadeelig is; ten overvloede
deed ik een proef met bac. pyocyaneus: in een verza-
digde keukenzoutoplossing sterft hij bij 37° binnen een
half uur.

In overeenstemming met deze onderstelling zijn enkele
feiten door andere onderzoekers gevonden.

Stoom met lucht gemengd, evenals oververhitte stoom
werken minder snel dan verzadigde stoom bij lagere
temperatuur; de vereischte hoeveelheid water wordt
minder snel aangeboden en opgenomen.

Was dus de onderstelling juist, berustte de snelle dood
der bacteriën en sporen door inwerking van verzadigde
stoom op het ontstaan om zoo .te zeggen van sterke
pekel, dan moesten ook de sporen verwarmd in een
physiologische zoutoj)lossing langer blijven leven, dan
in een sterkere solutie. Dit controleerde ik op do vol-
gende wijze.

-ocr page 83-

71

Twee reageerbuisjes, waarvau de eene gedeeltelijk ge-
vuld was met physiologische zoutsolutie, de andere met
een verzadigde keukenzout oplossing werden beide gein fee-
teerd met miltvuursporen en verwarmd tot 90°. Iedere
tien minuten werd uit beide buisjes een monster genomen
en daarmee een rolbuis gemaakt Het bleek dat binnen
.30 min. de sporen afgestorven waren zoowel in de ver-
zadigde als in de physiologische zoutoplossing.

Onze onderstelling, dat bij de inwerking voor stoom op
gedroogd bacteriënhoudend materiaal de geconcentreerde
zoutoplossing, die daarbij ontstaat, mede een rol speelt,
werd dus wat betreft de vegatieve vormen, bevestigd.

Ten aanzien van sporen daarentegen gaat, zoo als wij
trouwens reeds verwachtten, deze verklaring niet op en
zal zij dus in andere richting moeten gezocht worden.

-ocr page 84-

BESLUIT.

Het is geen gemakkelijke taak de voornaamste con-
clusies te trekken uit de resultaten mijner proeven.

Door de verschillende gezichtspunten, die zich telkens
voor mij openden, voor een groot deel het gevolg van
het kleine aantal onderzoekingen tot nu toe op dit gebied
gedaan, werd ik genoodzaakt telkens van den grooten
weg af te wijken, \'t Gevolg is, dat men in deze blad-
zijden meer een opeenstapeling van feiten dan een ge-
regeld betoog zal vinden; ik heb getracht zooveel mogelijk
dd historische volgorde der proeven te bewaren, waaruit
blijken kan, hoe ik van de eene waarneming tot de
volgende proef kwam.

Steunende op de door mij verkregen resultaten meen
ik de volgende gevolgtrekkingen te mogen maken:

Door eenvoudige verwarming sterven in een vloeistof
gesuspendeerde bacteriën en sporen minder snel af dan
door koken bij dezelfde temperatuur.

-ocr page 85-

73

Bij verwiiriniiig neemt de duur van hel afsterven der
vegetatieve vormen vrij wel geleidelijk af met stijgende
temperatuur.

Door koken onder lage drukking sterven de baeteriën
reeds af binnen de physiologisehe temperatuurgrenzen.
De duur van het afsterven neemt met klimmende tem-
peratuur eerst snel, daarna langzamer af.

Deze laatste vorm van kromme verkrijgt men voor
sporen zoowel door verwarming als door koken.

Verzadigde stoom overtreft bij iedere temperatuur het
koken in doodende werking. Beginnende bij de hoogste
temperatuur valt de kromme eerst zeer steil naar be-
neden, een graad verschil heeft daar weinig invloed op
den duur van het afsterven, bij lagere temperatuur
neemt die invloed sterk toe.

Van grooten invloed op de resistentie zijn de tempe-
ratuur, waarbij de bacillen worden gekweekt, het medium,
waarin ze gesuspendeerd zijn; voor sporen bovendien de
ouderdom van do cultuur, waaraan zo werden ontleend.

Voor het dooden der vegetjitievo vormen, speciaal der
pathogeno kiemen, is een verwarming gedurende eon half
uur tot 00° zeker voldoende, bij molk onder voorwaarde,
dat het vat gesloten zij. ^^iltvuursporen worden in water
kokende bij atmosphorischen druk gedood binnen één
minuut, in verzadigden stoom nog eerder.

Verzadigde stoom vaïi 00° .staat in werking ])ractisch
niet ten achter bij stoom van 100° oveneons verzadigd.

-ocr page 86-

74

De verklaring van den nadeeligen invloed, dien het
koken op de kiemen uitoefent, moet waarschijnlijk gezocht
worden in de mechanische werking van dampbelletjes
binnen in het bacterielichaam, chemische veranderingen
ten gevolge hebbend.

Het is aannemelijk, dat bij inwerking van stoom op
gedroogd bacteriemateriaal de concentratie van het cel-
vocht de beslissende factor is.

I\'

-ocr page 87-

f«;

STELLINGEN

I

L

-ocr page 88-

ff

\'■/■/y.\'"

: :V
■ ->■

- , ■ ■

\' - .. »:

J. ^

; <

A ^

l

LIÄ-gift\'s/7 r.?r

/

-ocr page 89-

STELLINGEN-

I.

Dcsinfectieovcns met gespannen stoom bieden geen
practisch voordeel aan boven die zonder overdruk wer-
kende.

ir.

Bij dieren is de ledige dunne darm steriel.

III.

J)e juistheid dor zijkoten-lheorie van Euumch valt zeer
te betwijfelen.

IV.

Ulimir- on radiaalflexio vnn do hnnd geschiedt voor
een groot deel in het gewricht tusschen do proximale en
distale rij der handvvortelbeentjes.

-ocr page 90-

78

V.

De vrees voor besmetting tengevolge van inademen
van tuberkelbacillen is ongegrond en onnoodig over-
dreven.

VI.

De kernleider-theorie, zooals die door Hoorweg en
anderen is ontwikkeld, is in staat alle waargenomen ver-
schijnselen bij geleiding in de zenuwen te verklaren.

VII.

Het is waarschijnlijk, dat het grijsworden der haren
berust op het wegvoeren van het pigment door zwerfcellen.

VIII.

De cytodiagnostiek geeft geen betrouwbare resultaten
bij het beoordeelen van exsudaten.

IX.

Bij open pneumothorax zijn voor het weder uitzetten
der long geen vergroeiingen der pleurabladen noodig.

X.

Bij infectieziekten is bestrijding der koorts in alle ge-
vallen aan te bevelen.

-ocr page 91-

79

xr.

In liet ontwerp van het Burg. Wetb. is ten onrechte
krankzinnigheid niet onder de gronden opgenoemd, die
aanleiding kunnen geven tot echtscheiding.

XII.

Das psychologische Phänomen der Implantation einer
Geistesstörung beruht auf Nachahmung aus egoistischem
Antriebe. (Max Schönfeldt).

XIII.

Ook bij beginnende tuberculose der ademhalingsorganen
is kunstmatige abortus geïndiceerd.

XIV.

Luehtinblazen in do voorste oogkamer is tot nu toe do
beste therapie voor tuberculose van do iris.

-ocr page 92-

INHOUD.

Bladz

Inleiding................1

HOOFDSTUK L

Koken bij lage drukking tegenover verwarmen 5

A. Methode van onderzoek........5

B. Resultaten............15

HOOFDSTUK II.

Proeven over sterilisatie door stoom bij lage
drukking
...............33

J. Methode van onderzoek.......33

B. Resultaten............37

HOOFDSTUK III.

Veuklauinq van den invloed van het koken en

van iiet stoomen...........43

Besluit................72

Stellingen...............77

-ocr page 93-
-ocr page 94-

:\'JS "■■^-"i-"\'?.\'" \' ■ \'

-ocr page 95-

\'^^TiTjiL\' V.viV.:u jMmiyiAyM

-ocr page 96-

\'-y.% ■
■ j \' ^

•\' v

m

Mm

-ocr page 97-

\'it fy- >

r-«,\'* ■

•\'v

•■rK;

-ocr page 98-

J