-ocr page 1-

^/r / j / v ^ / /

HET NIEUW-MALTHUSIANISME

EN DE

CHRISTELIJKE ZEDELEER.

UTRECHT. — A. J. V. HÜFFEL. — 1901.

PROEFSCHRIFT

TÉR VEIiKnijaiNO VAN ÜEN OUAAD VAN

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID.

AAN DE ^llJKS-pNIVERSlTEIT TE jJTRECHT ,
NA MACHTIGING VAN nEN nECTOll-MAONIFICUS

Dr. W. KAPTEYN,

llooglecraar in de Faculteit der Tris- en Natuurkunde.

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

de Faeülteit dep Godgeleerdheid

TE VERDEDIGEN

op Vrijdag 17 Mei 1901, des namiddags te SVa uur,

DOOR

1

joïïan\' lammeuts yan bueren ,^.

Geboren te Utrecht.

-ocr page 2-

ä\'ÜÄupl

M

^ I \'i \' ïV!

tik^:\'.

-ocr page 3-

mm

s ■ T"

t \'

) ,

■"."■• -v.v

t

VA, - r;».-

m

A j<

Vii-\'Cy

-ocr page 4- -ocr page 5-

het nieuw-malthusianisme

EN DE

christelijke zedeleer.

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

JIUi.

0889 4127

-ocr page 7-

HET NIEUW-MALTHÜSIANISME

en de

CHRISTELIJKE ZEDELEER.

PROEFSCHRIFT

TER VERKIUJGING VAN DEN GRAA.D VAN

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID.

AAN DE JllJKS-pNlVERSlTEIT TE pTRECHT ,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOU-MAGNIFICUS

Dr. W. KAPTEYN,

Ilooglecraar in de Faculteit der TFis- C7i Natuurkunde.

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT,

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

de Faculteit dep Godgeleerdheid

TE VERDEDIGEN

op Vrijdag 17 Mei 1901, des namiddags te 3V2 uur,

DOOR

joh an l ammerts van eueren,

Geboren te Utrecht.

UTRECHT. — A. J. V. HÜFFEL. — 1901.

-ocr page 8-

■\'■^\'■Ä.,\' "\'Si

-ocr page 9-

jÂan mijne ©udcrs.

-ocr page 10-

liüiL^A

-ocr page 11-

VOORWOORD.

7/y een voorrecht dankbaar te kunnen zijn. Dat woord
schrijf ik met volle instemming neer, mi mijn proefschrift
gereed ligt, en ik terugdenk, aan het goede, dat ik in den
tijd, die achter mij ligt, van God en menschen ont-
vangen heb.

A l zijn er reeds vier jaren ver loopen, sedert ik de
Universiteit verlaten heb, het verheugt mij, dat ik gele-
genheid heb mij71 dank en erkentelijkheid te beitngen aan
U, Professoren van de Theologische Faculteit en Kerkelijke
Hoogleeraren voor
7 onderwijs dat ik van U heb genoten.
Ook Uw naam, Hooggeleerde
Houtsma. mag door mij
niet worden vergeten.

Met dankbare vereering gedenk ik aan wijlen de profes-
soren
Cramer en Kleijn.

Aan U, Hooggeleerde Lamers, die als Promotor met
zeer gewaardeerde welwillendheid mij bij de samenstelling
van viijn proefschrift hebt bijgestaan, breng ik in \'t bij-
zonder mijn har te lij ken dank!

Aan hen, met wie ik vele goede dagen aan Utrechtss
Universiteit heb doorgebracht, mijn vriendengroet!

-ocr page 12-

I ]sr H O u ü.

Bladz.

Inleiding.............1.

Het Christendom en de sexüeele moraal . . 16.
De oorsprong en het doel van het Nieuw-

Malthustanisme..........34.

Facultatieve steriliteit of zelfbeheersching . 93.

-ocr page 13-

iitlbidinsra-.

In de behandeling van vraagstukken, die het
heil der menschheid van nabij raken, valt in den
laatsten tijd eene merkwaardige verandering waar
te nemen.

Tevoren werden deze vragen veelal besproken op
eene wijze, die duidelijk toonde, dat men de op-
lossing van ééne zijde verwachtte, en wel van dat
deel der wetenschap, dat men zelf beoefende.

Zoo deed de hygiënist, zoo handelde de oeconoom.
Thans wordt door velen erkend, dat rekening
gehouden moet worden ook met zedelijke over-
wegingen, zal men tot de rechte beantwoording
dezer vragen kunnen komen

1) Dr. C. Eijkman, Rede bij de aanvaarding van het Hoog-
leeraarsambt 1 Oct. 1898. Over Gezondheid en ziekte in heete
gewesten, bl. 7.

Dr. B. J. Kouwer, Rede by de aanvaarding van het Hoog-
leeraarsambt 20 Jan. 1899. Over het verband tusschen gynae-
cologische en andere ziekten, bl. 20.

Mr. J. Domela Nieuwcnhuis, Het Wezen der Straf. Redevoering

1

-ocr page 14-

Deze verandering wordt door den beoefenaar der
zedekunde met blijdschap geconstateerd, maar zij
brengt voor hem tevens de vernieuwde verijlichting
met zich, om van zijn kant nauwgezet te overwegen,
al wat in \'t belang der menschheid wordt aanbevolen.

Waar zich nu \'t Nieuw-Malthusianisme heeft aan-
gediend als de panacee voor de kwalen der maat-
schappij kunnen wij dat niet stilzwijgend voorbij-
gaan, maar moet het beoordeeld worden ook van
het standpunt der Chrlstehjke zedeleer.

Wij spreken met opzet van het iViewzü-Malthusia-
nisme, juist omdat \'t hier vooral geldt de zedeiyke
zijde der quaestie. Naar zijn oordeel gevraagd, zou
Malthus zelf zich zekerlijk hebben verzet tegen
den raad, die hier door hen, die zich naar hem

uitgesproken bij de overdracht van het rectoraat der Rijksuni-
versiteit te Groningen den September 1899. bl. 35 en 3G.

Wetenschappelijke bladen (bew, door Prof. Dr. W. Koster en
Dk A. vau Oven) 1« Afl. Jan. 1901. Haarlem Tjeenk Willink & Z.
bl. 34—36. Moraal en Hygiëne (oorspr. te vinden in Bechhold\'s
Umschau van 20 Oct. 1900).

1) Vrgl. 0. a. deze titels: Het donkere Nederland en de weg
ter ontkoming, door W. J. A. v. d. Haven. Schetsen 4 uitgeg.
door den Nieuw-Malthusiaanschen Bond.

Der Neo-Malthusianismus das Heilmittel \'des Pauperismus. Dr.
Med. G. Stille. Berlin 1880.

In „het Nieuw-Malthusianisme in een nieuw licht bezien" door
W. M. H. Anten. Amersfoort 1900. worden als gevolgen van \'t N.
M. genoemd: o. a. \'t wegnemen van armoede, echteloosheid en
prostitntie, terwijl er nog een reeks van andere vruchten aan
worden toegevoegd.

-ocr page 15-

noemen, wordt gegeven Yan hem kan gelden het
woord van Raoul Allier: „Les grands fondateurs de
systèmes .... ce sont les gens qui ont pensé, sans
songer à la vie de tous les jours ou en supposant
à tous les hommes les vertus et la douceur de
leur propre caractère. — In de Encyclop. Brittan-
nica wordt in \'t artikel „Malthus" gezegd: „In all
his private relations he was not only without re-
proach, but distinguished for the beauty of his
character." — lis sont parfaitement innocents des

1) Vgl. Neo-Malthusianism. An enquiry into that system with
regard to its economy and morah\'ty by R. Ussher. 1898. pag. 13.

Om ecn voorbecld uit Maltlius\' werk aan te halen vrgl. An essay
on the Principle of Population by the Rcv. T. R. Maltlius. M A.
F. R. S. Reprinted from the last Edition. Revised by the Author.
1890. „Promiscuous intercourse, unnatural passions, violations of
the marriage bed and unproper acts to conceal the consequences
of irregular connections arc preventive checks that clearly come
under the head of vice." pag. 9. In zijn bestrijding van Condorcet
zegt bij: „M. Condorcet, however, goes on to say, that should
the period which ho conceives to be so distant, ever arrive, the
human race, and the advocates of the perfectibility of man need
not to be alarmed at it. He then proceeds to remove the diffi-
culty in a manner which I profess
not to understand. Having
observed that the ridiculous prejudices of superstition would by
that time have ceased to throw over morals a corrupt and degrading
austerity, he alludes either to a promiscuous concubinage, which
would prevent breeding, or to something else as unnatural. To
remove the difficulty in this way
will surely in the opinion of
most men,
he to destroy that virtue and purety of manners, which
the advocates of equality and of the perfectibility of men profess
to be the end and object of their views." pag. 301.

-ocr page 16-

conséquences pratiques qu\'on tire, avec plus ou
moins de logique, de leurs théories

Dit meenen wij hier te moeten opmerken, omdat
in sommige, vooral populaire geschriften, die over
\'t NieuW-Malthusianisme handelen, niet zonder be-
doeling herinnerd wordt, dat Malthus predikant is
geweest.

Over het Nieuw-Malthusianisme is reeds veel ge-
schreven — en \'t is niet altijd even aantrekkelijke
literatuur, die men hierbij onder de oogen krijgt —
toch is \'t woord, dat onlangs ten opzichte van de
medische wetenschap is gesproken — dat namelyk
„dit gebied weinig wetenschappelijk is onderzocht"
— ook van toepassing, waar het de moraal
geldt \'t Is niet geheel ten onrechte, dat door Mr.
N. Gr. Pierson wordt gezegd „Over de leefregels
met betrekking tot het huwelijk, die het Neo-Malthu-
sianisme aanprijst, wordt vaak met groote heftigheid
de staf gebroken ; men noemt ze onzedelijk, onkiesch,
onnatuurlijk. Doch vraagt gij naar de gronden
dezer meening, zoo blijven die gewoonlijk achter-

1) Raoul Allier. Les défaillances de la volonté au temps présent.
Troisième édition. 1896. pag. 77.

2) J. Koetser, Arts. In \'t Weekblad van het Nederl. Tijdschrift
voor Geneeskunde 1901. 9 Maart bl. 520—23. „Facultatieve
Steriliteit."

3) Mr. \'N. G. Pierson. Leerboek der Staathuishoudkunde 2°
druk Haarlem 189G. Ife dl. hl. 183.

-ocr page 17-

wege. Men veroordeelt het stelsel, omdat het in-
druischt tegen begrippen en voorstellingen, die men
steeds heeft aangekleefd, maar nooit aan een nauw-
lettende kritiek onderworpen." Met eene veroor-
deeling uit de hoogte kunnen wij niet volstaan.
Er dient te worden overwogen in hoeverre met
den noodkreet, door de Nieuw-Malthusianen aange-
heven, en hunne voorstellen om tot betere toe-
standen te komen, moet gerekend worden.

Ware hun „raad" waarlijk als een vooruitgang
op het gebied der zedelijkheid te beschouwen, dan
zou de moraal op menig punt moeten gewijzigd
worden, maar is dit zoo niet en blijkt die ons in-
tegendeel te voeren op een\' verkeerden weg, dan
bestaat er reden om een Caveant consules te doen
hooren en te herinneren aan \'t woord van Horatius
(Od. III. 6):

„Fecunda culpae secula nuptias primum inquina-
vere et genus et domos hoe fonte derivata clades
in patriam populumque fluxit."

Dat op \'t terrein van den omgang der geslachten
zich vragen voordoen, waarop door de beoefenaars
der zedekunde niet genoegzaam is gelet, is reeds
jaren geleden opgemerkt. Zoo heeft Schleiermacher
de nieuwere Ethiek er op gewezen, dat zij bij de
oudere achterstaat, door niet de aandacht te wijden
aan de vraag, hoeveel kinderen er in \'t huisgezin
naar gelang der omstandigheden kunnen worden

-ocr page 18-

6

geboren. We lezen bij hem dit: „Ebenso, wenn
auch die Handlung, welche den Trieb befriedigt und
die Fortpflanzung bewirkt allemal aus dem Triebe
hervorgehen muss, so ist doch nicht gesagt dass
sie jedesmal geschehen muss, wenn der Trieb sie
fordert, und sonach unentschieden, ob die Beur-
theilung, welche dabei statt findet, sich auch be-
ziehen dürfe auf eine freie Wahl in Absicht der
Vervielfältigung des elterlichen Verhältnisses. In
welcher Hinsicht denn die alten Sittenlehrer weit
bestimmter sind, welche indem sie die Ehe bloss
um der Kinder willen setzen, für die Gattin die
Gründe der Wahl, für die Anzahl der Kinder aber
ein zuträgliches Maass anzugeben nicht unterlassen;
und vieles war bei ihnen schändlich in dieser Hin-
sicht , was bei uns überall nicht pflegt zur sittlichen
Beurtheilung gezogen zu werden. Eine solche Be-
stimmtheit aber muss für die Wissenschaft gefordert
werden, und kann weder durch die Selbstständigkeit
der Ehe noch durch die Vermischung des freien und
unfreien unmöglich gemacht sein i).

\'t Verdient evenwel opmerking, dat men in
Schleiermacher\'s „Die Christliche Sitte-)" en in zijn

1) Grundlinien einer Kritik der bisherigen Sittenlehre (Fr.
Schleiermacher\'s Sämmtliche Werke III® Abtheilung: zur Philo-
sophie ler End. Berlin 1846) bl. 213,

2) Die^ Christliche Sitte von Fr, Schleiermacher, herausgeg. von
L. Jonas. 2 Aufl, Berlin 1884.

-ocr page 19-

„Ohristliclie Sittenlehre in Vorlesungen" tevergeefs
naar een behandeling van dit onderwerp zoekt.
Grooten invloed heeft dit woord op de na hem
komende moralisten niet uitgeoefend. Er kunnen
zekeriyk omstandigheden zijn, waarin dit stilzwijgen
zeer goed te verdedigen is. \'t Is beter een slapende
te laten rusten, dan een onwaakte wederom tot
rust te brengen. Maar daarom ook is er thans wel
aanleiding, om in de moraal de aandacht te schenken
ook aan \'t sexueele leven. Al waren tevoren de
praktijken, die thans openlijk worden aanbevolen,
misschien niet onbekend — de Molinari zegt er
van: „Cette pratique semble avoir existé de tous
temps" — ze werden toch, tenminste wat de
Christelijke wereld betreft, beschouwd als te be-
hooren tot \'t onbehoorlijke.

Dank zij de propaganda van den Nieuw-Malthusi-
aanschen bond is er nu van onbekendheid bijna
geen sprake meer — en de gedachte aan \'t onbe-
hoorlijke is door velen reeds lang opgegeven.

Dat er met den invloed der Nieuw-Malthusianen
niet te spotten valt, kan blijken uit een stuk van
Pierre Mille waarin betoogd wordt, dat sedert

1) Cliristliche Sittenlehre in Vorlesungen von Fr. Schleiermacher,
herausgeg. von L. Jonas. Gotha 1891.

2) G. de Molinari. La Viriculture. Paris 1897. bl. 83.

3) Revue des deux Mondes. 1891. bl. 911—928. Le Néo-Mal-
thusianisme en Angleterre.

-ocr page 20-

8

1878 in Engeland de aanwas der bevolking voort-
durend vermindert, en bij die vermindering is niet
te denken aan de uitwerking van „checks" die
liggen buiten den mensch, maar — zoo lezen wij
op bl. 914: — „Toutes les hypotheses ayant été
éliminées, il n\'en reste plus qu\'une, il faut que ce
soit la volonté même des reproducteurs qui aient
restreint le nombre des êtres humains appelés à la
vie", en nu is juist in \'t jaar 1877 begonnen de
Nieuw-Malthusiaansche Campagne onder Ch. Brad-
laugh en Annie Besant

Van geheel andere zijde vinden wij een soort-
gelijke "uitspraak in het „Deutsche Medicinische
Wochenschrift van 7 September 1899 bl. 597," in
een opstel van Dr. A. Meyerhof in Hildesheim over
„Abnehmender Geburtenfrequenz und Präventivver-
kehr": „Die vorgenannte Erklärungsversuche ver-
sagen sobald man mittelst ihrer den bedeutenden
Verschiedenheiten der specifischen ehelichen Gebur-
tenfrequenz innerhalb der Gruppe der Grossstädte,
oder gar denen zwischen Berlin 1896 und Berlin
1886 ursächlich beizukommen sich unterfangen wollte.
Da drängt sich spontan die Nothwendigkeit auf,
eine Ursache anzunehmen die der Willkür der Ehe-
leute einen weiten Spielraum verstattet, die Ur-

è

1) Vrgl. ook R. Ussher. t. a. p. bl. 3. etc.

-ocr page 21-

9

Sache, welche in Frankreich männiglich a i^riori
als die allein entscheidende ansprechen würde: das
Präventiwerkehr.\'\'

AI zijn nu misschien beide schrijvers niet geheel
van eenzgdigheid vrij te pleiten, en is de een
door zijn tegenzin tegen, de ander door zijn
voorliefde voor het Nieuw-Malthusianisme te ver
gegaan, er blijkt toch op zijn minst genomen
uit deze aanhalingen, dat de invloed der Nieuw-
Malthusiaansche leeringen zich merkbaar doet ge-
voelen. Ook in ons land is dat het geval, zooals
ons 0. a. wordt verzekerd in \'t reeds door ons aan-
gehaalde stuk van J. Koetser uit \'t Weekblad voor
Geneeskunde — al is er hier nog geen grond voor
de stelling, dat de dalende nataliteit in de eerste
plaats aan kunstmatige vruchtbaarheidsbeperking
zou mogen worden toegeschreven O»

\'t Is geen wonder, dat er naar den raad der
Nieuw-Malthusianen gehoord is. In dagen, waarin
de strijd om \'t bestaan moeilijker wordt voorgesteld
dan ooit te voren, grijpt men van zelf met beide
handen aan \'t geen ons als beveiligingsmiddel aan-
geboden wordt.

1) Vrgl. J. Menno Huizinga. De loop der bevolking van Neder-
land, iu verband met de waarde der Malthusiaansche en Nco-
^althusiaansche leerstellingen, in de Handelingen van het
i^ederl. Natuur- en Geneeskundig Congres van \'t jaar 1897
319 enz.

-ocr page 22-

10

\'t Schijnt zoo rationeel wanneer in \'t algemeen
wordt gezegd, dat een
beperkt getal kinderen de
welvaart en het geluk van \'t geheele gezin moet
verhoogen. Wanneer het deeltal \'t zelfde blijft,
en de deeler wordt verkleind, dan wordt immers
\'t deel dat aan elk toekomt van zelf grooter? en
toch, wat spot de werkelijkheid vaak met zulke
redeneeringen.

Ik dweep niet met Zola. De meeste zijner wer-
ken zie ik niet gaarne in veler hand. Maar in zgn
„La Fécondité" (Paris 1899) heeft hij — zij \'t ook
in een vorm niet alleen realistisch, maar soms on-
kiesch en plat — aan zijn volk een ernstige waar-
schuwing voorgehouden.

Met scherpe trekken teekent hij daarin de figuren
van een Beauchëne en een Morange, die zich bij
\'t bepalen van \'t aantal hunner kinderen laten leiden
door — zooals ze zelf overtuigd zijn — een wgze
voorzichtigheid: „ils vivent dans la certitude d\'ar-
ranger l\'existence au mieux de ses plaisirs et de
ses intérêts." Ze spotten met Mathieu Froment,
die zich gelukkig voelt te midden van zgn talrijk
kroost.

Maar als men zelf voorzienigheid spelen wil

1) Zoo zegt Gerritsen in een ingezonden stuk in de Araster-
damsche Courant 1899, 9 en 10 Mei o. a. dat dr. Pinkhof de
leer bestrydt: die
huiten een bovennatuurlijke macht om, den
menschen het middel verschilft
over eigen lot te beschikken,

-ocr page 23-

11

komt men bedrogen uit; op aangrijpende wijze
schildert Zola ons hoe zij beiden — de wijze Beau-
chêne en de voorzichtige Morange — ondergaan in
den nacht van droefheid en ellende.

\'t Woord door Zinnicq Bergmann in de Eerste
Kamer over \'tNieuw-Malthusianisme gesproken: „Die
middelen, die pogingen om in de providentie in te
grijpen, wekken weerzin en ergernis bg allen, die
in Nederland het „Onze Vader" nog bidden. Ik heb
een afschuw van die materialistische richting en ik
houd mij aan de zoete hoop: „Dieu bénit les grandes
families" — bevat meer dan een parodie van een
achtenswaardig sentiment

Afgezien nog van de zedelijke waarde der Nieuw-
Malthusiaansche raadgevingen, mag er wel op wor-
den gewezen, dat \'t luisteren naar de beloften
daarin ons voorgehouden, voeren kan tot bittere
teleurstellingen, niet alleen voor de ouders, maar
ook voor de kinderen. Kinderen uit groote gezinnen
weten zich door de moeilijkheden van \'t leven ge-
makkelijker een weg te banen dan zij, die \'t eenige
voorwerp van de teedere zorg hunner ouders zijn
geweest. Dit moge al niet gelden waar \'t betreft
de klasse der proletariërs, onder den burgerstand

1) Vgl. F. van der Goes. Tweemaandelijksch Tijdsclirift voor
Letteren, Kunst, Wetenschap en Politiek (RedakteurenL, v. Deyssel
en Albert Vervvey) II® Jaarg. dl. bl. 296.

-ocr page 24-

12

geldfc dit zeker; daar ligt in de uitbreiding van het
gezin een prikkel tot werkzaamheid, waarvan de
beteekenis voor \'t geluk van ouders en kinderen niet
mag worden onderschat. „Es ist das das Beste,
was man den Kindern mitgeben kann: tüchtige
Ausbildung zum selbständigen Fortkommen durch
eigene Thätigkeit"

Of de toepassing der middelen schadelijke gevolgen
hebben zal voor de gezondheid van man of vrouw,
daarover oordeelen wij niet. Wij volstaan met er op
te wijzen, dat de meeningen van hen^ die in dezen
als tot oordeelen bevoegd moeten worden beschouwd,
zeer ver uit elkander loopen. Wij verwijzen naar
\'t geen hierover is gezegd o. a. door Prof. H. Treub
in zijn Leerboek der Gynaecologie, Leiden 1892 bl.
513, en naar de verschillende artikelen van onder-
scheidene medici, voorkomende in \'t Weekblad vanhet
Nederl. Tijdschrift voor Geneeskunde. Zoo bijv. 2
April 1898 Dr. H. Pinkhof. „De Geneeskunst en de
willekeurige onvruchtbaarheid." Dr. M. A. Mendes
de Leon. „Geneeskundige beschouwingen en waar-
nemingen betreffende de meest gebruikelijke anticon-
ceptioneele middelen", verder 9 April 1898, 23 April
1898, 80 April 1898, 7 Mei 1898, 9 Maart 1901,
16 Maart 1901, 23 Maart 1901 en 80 Maart 1901.

il) Dr. J. J. Baumann. Handbuch der Moral nebst Abriss der
Rechtsphilosophie. Leipzig 1879, bl. 313,

-ocr page 25-

13

Wg moeten niet vergeten, dat al kon worden
aangetoond, dat alle bestaande middelen schadelijk
waren, dit toch nog geen voldoende argument
zou mogen geacht worden om uit zedelijk oog-
punt een afkeurend vonnis uit te spreken. De
vindingrijkheid op dit gebied is zeer groot, morgen
zou misschien een ander middel worden bedacht,
waarvan men bewees, dat \'t organisme onder zijn
toepassing niet lijden kon.

Ook ligt \'t niet op onzen weg te bepalen, welke
gedragslijn de medicus te volgen heeft. Wie weten
wil, hoe hierover in medische kringen wordt geoor-
deeld, verwijzen wij naar \'t geen in de boven aan-
gehaalde artikelen, vooral door Dr. Pinkhof eener-
zijds en Prof. Treub en Dr. Aletta Jacobs anderzijds,
gezegd is.

Wij blijven dus buiten de vraag, of door de toe-
passing van Nieuw-Malthusia ansehe middelen geen
nadeelige gevolgen op neurologisch- of gynaecolo-
gisch gebied zullen worden veroorzaakt. Anders
wordt het, wanneer de vraag wordt gesteld: zal de
toepassing dier middelen niet \'t gevaar met zich
brengen, dat aan de zedelgke waarde van den persoon
afbreuk wordt gedaan? Daarop heeft de Christe-
lijke zedeleer zeer beslist een antwoord te geven.

In onzen tijd wordt veel geschermd met zooge-
naamde nuttigheidsgronden, en niet alleen onder
t van kerk on godsdienst vervreemde volk, heeft

-ocr page 26-

14

de beschouwing ingang gevonden, alsof de kracht
der zinnelijkheid zich onverlet in den mensch zou
mogen laten gelden, zonder dat hoogere belangen
daardoor worden geschaad. Daarom bestaat er
aanleiding te over om te herinneren aan \'t woord:
„Zoo iemand den tempel Gods schendt, dien zal
God schenden Daar is geen enkele zonde, die
door de Schriften van 0. en N. Testament ge-
strenger wordt veroordeeld, dan de zonde op \'t ge-
bied van \'t sexueele leven, onder welken vorm zij
zich daar ook moge voordoen. In het leven der
geslachten wordt de mensch op de proef gesteld,
opdat hg toonen zou, van welk zedelijk gehalte hij
zij, terwijl elk toegeven aan wat men noemt de
menschelijke zwakheid, niet nalaten kan zijn zede-
lijke waarde te verminderen.

De bespreking van \'t Nieuw-Malthusianisme heeft
beteekenis voor den enkelen persoon — voor \'t huis-
gezin — ook voor het volk.

Voor den persoon, opdat hij wete of hij in den
strijd, waartoe hij in het zedelijke leven geroepen
wordt, overwinnaar of overwonnene wezen moet.

Voor het huisgezin, opdat getoond worde, dat
ook daarin alle dingen „eerlijk" moeten geschieden 2).

Voor de volkeren, omdat in een welgeordend

1) 1 Cor. 3 : 17.

2) Filip.\' 4 : 8.

-ocr page 27-

15

familieleven de grond ligt van volkswelvaart en
volksgeluk.

Ik ben mij bewust, dat ik hierin zeker niet
\'t laatste woord zal spreken, maar
\'t is mijn over-
tuiging, dat tegenover een zaak van zoo groot belang
door de christelijke zedeleer \'t zwijgen niet mag
worden bewaard. Heb ik in mijn arbeid iets goeds
gezegd, ik zal mij grootelijks verheugen; heb ik te
weinig gezegd, dan wijs ik op \'t oude woord: In
magnis voluisse sat est!

-ocr page 28-

HET CHRISTENDOM EN DE SEXÜEELE
MORAAL.

Waar ik als mgn onderwerp heb aangekondigd:
„het Nieuw-Malthusianisme en de
Christelijke zedeleer,""
daar weet ik, dat dit onderzoek reeds daarom door
velen veroordeeld zal zijn. Wie geen vreemdeling
is in de literatuur van het Nieuw-Malthusianisme,
kent de wijze, waarop daarin over het Christendom
wordt gesproken.

In de eerste plaats mag hier wel gewezen worden
op \'t geen Mr. S. van Houten heeft gezegd. Hij
is de man, die het Nieuw-Malthusianisme in ruimen
kring in ons land heeft bekend gemaakt, \'t Eerst
heeft hij de aandacht van „wetenschappelijke belang-
stellenden gevestigd op een hoogst belangrijk doch
nog weinig bekend werk": „The elements of social
science or physical, sexual and natural religion by
a graduate of medicine." Dit boek werd toen door
hem genoemd een „merkwaardig geschrift, be-

1) De Staatsleer van Mr. J. R. Thorbecke door Mr. S. van
Houten.\'Groningen 1872. bl. 57 in de noot.

-ocr page 29-

17

stemd om in de geschiedenis der wetenschap minstens
naast Malthus\' Essay on Population rang te nemen."
Daarna heeft hij zijne meeningen uiteengezet in de
„Vragen des Tijds"
(Haarlem, Kruseman en Tjeenk
Willink) van 1877 P deel, en wel in een opstel
getiteld: „Beschouwingen over de bevolkingsleer in
verband met de sexueele moraal." Dit opstel is
overgenomen in zijn „Bijdragen tot den strijd over
God, Eigendom en Familie". (Haarlem 1878).

Hoe luidt nu zijn oordeel over de Christelijke
zedeleer? \'t Protestantisme heeft altijd nog iets
voor boven de katholieke moraal, „naar de leer
der hervorming is \'t niet meer verdienstelijk, zich
van het huwelijk te onthouden" O, maar verder
kau er ook van de Protestantsche zedeleer niet veel
goeds worden gezegd. Nadat men naar Malthus
liad leeren luisteren, ontstond er een combinatie,
die van Houten den naam geeft van de „katholiek-
Malthusiaansche zeden", en deze beschuldigt hij van
niet minder, dan dat ze ons „in steeds toenemende
niate brengen tot drieërlei kwaad: prostitutie,
coelibaat en huwelijken zonder liefde" Wanneer
nien niet meer „verlamd wordt door de nawerking
van het bijgeloof", dan zal men hooren naar de
nieuwe sexueele moraal, die van Houten ons

1) God, Eigendom en Familie, bl. 70.

2) God, Eigendom en Familie, bl. 85.

-ocr page 30-

18

brengt, waarvoor hij den wetenschappelijken grond-
slag zoekt in de bevolkingsleer.

Laten wij er in \'t voorbijgaan op mogen wijzen,
dat het niet lang duurde, voordat het bleek, dat
dit nieuwe, door van Houten ons gebracht, ook
door hen, die men nu juist niet „verlamd door
\'t bijgeloof" kan noemen, niet heel gunstig werd
ontvangen. Van der Goes beschuldigt op zijn beurt
van Houten van zeer veel kwaads. Gevangen in
de theorieën, die de kapitalistische maatschappij
redden moeten, heeft hij onder schoonen schijn
niet gelet op \'t heil van anderen, maar zijn eigen
burgerlijk voordeel beoogd. Waar hij mee aankwam
was banaal en plat, niet een hervorming, maar
een vertreding der moraal

Het voetspoor van van Houten is intusschen door
velen gevolgd. Men heeft geen woorden genoeg
om voor den schadelijken invloed van de Christelgke
zedeleer te waarschuwen. In zijn „Theorie und
Praxis des Neumalthusianismus" zegt Dr. Med,
P. J. Justus, een man, die schrijft onder \'t schoone
motto: Wahrheit und Klarheit: Lehrender Rat,
helfende That, „man sieht, die christliche Moral

1) V, d. Goes t. a. p. Ill® Jaarg. bl. 127 enz.

2) Leipzig. Max Spohr. 1897. bl. 14.

Wij verwijzen hier o. a. ook naar Dr. med. G. Stille. Der Neo-
Malthusianismus das Heilmittel u. s. w. bl. 13.
Otto de Joux. Die Gefahren der modernen Ehe. Leipzig, bl. 107.

-ocr page 31-

19

verlangt hier einen in seinen Konsequenzen Welt
und Gesellschaft umstürzenden Unsinn und macht
Mann und Frau zu Zeugungsmaschinen, wie dies
ja in der That nur die Tiere sind."

De oeconoom en de medicus, die alzoo spreken,
kunnen steun vinden ook bg beoefenaars der zede-
kunde. „Christentum und Menschentum sind zwei
sich ausschliessende Standpunkte" i), zoo zegt A. Bau.
Voor den welstand en de ware kennis van den
mensch wordt ook door hem van \'t Christendom
weinig heil verwacht.

Wg denken er niet aan om in bescherming te
nemen alles wat in naam van \'t Christendom is
gedaan, \'t Is niet moeilijk allerlei bewyzen aan te
halen, hoezeer vaak door hen, die zich christenen
noemen, juist op \'t terrein der sexueele moraal, is
afgedwaald van den rechten weg. Omstreeks \'t jaar
1140 kwam in Engeland een pauselijk legaat om te
waarschuwen tegen priesterlijke onreinheid, eenige
ui\'en nadat hij zijn opdracht had vervuld, werd
hij zelf in \'t gezelschap van eene ontuchtige vrouw

aangetroffen %

1) Albrecht Rau. Die Ethik Jesu. Ihr Ursprung und ihre Bedeu-
tung vom Standpunkte des Menschentums. Glessen 1899. bl. 96.
vrgl. ook bl. 120-21.

2) Mr. Henry C. Lea. History of Sacerdotal Celebacy. Phila-
delphia 1867. pag. 293.

-ocr page 32-

20

\' Dit is een voorval uit lang vervlogen dagen,
maar \'tmoet worden erkend, dat ook in onzen tijd
tusschen veler leer en leven eene groote tegen-
strijdigheid bestaat, en \'t woord niet genoeg in
gedachtenis gehouden wordt, dat „de zonden der
leeraren, leeraren der zonde zijn."

Wie zou in bescherming willen nemen zulke
voorvallen als door Hase in zijn Polemik i) bl. 487
en elders worden aangehaald?

Maar al zijn deze voorbeelden met zeer veel
andere te vermeerderen, mag daarom de schuld
van dit alles op het
Christendom worden gewor-
pen? Men houde toch recht in \'t oog het onder-
scheid tusschen de kracht, die zich in \'t Christendom
heeft geopenbaard, en \'t kwaad, dat door menschen,
die zich christenen noemen, is bedreven. Met dit
onderscheid wordt niet alleen in populaire, maar
ook in wetenschappelijke geschriften te weinig
rekening gehouden, en daarom meenden wij over
de beschuldigingen, voorkomende in de literatuur,
die handelt over het Nieuw-Malthusianisme en wat
daarmede samenhangt, met een enkel woord te
moeten spreken.

Er wordt gezegd, dat \'t Christendom te weinig
oog heeft voor de beteekenis van het aardsche

1) Handbuch der protestantischen Polemik gegen die röm.-kalh.
Kirche. Aufl. Leipzig. 1865.

-ocr page 33-

21

leven en dat het de lijdende menschheid wegzendt
met een troostbrief voor de eeuwigheid. Zoo lezen
wij bij Nitti: pessimisme fataliste qui se pose
en aveugle antagoniste de tous les résultats des
recherches de la science, n\'est-il pas un péril pour
toute idée de progrès, pour tout effort vers le bien
et pour le développement même de la solidarité
sociale? (dit zegt hij met \'toog op \'tgeen
Treitschke
had geschreven over \'t onvermijdelijke van allerlei
wanverhoudingen in de maatschappij). Le plus grand
mérite de la science moderne est d\'avoir sapé les
bases de ce fatalisme pessimiste. D\'après la vieille
conception païenne, l\'âge d\'or avait existé avant la
civilisation qui, loin d\'apporter aux hommes un
bien-être plus grand, n\'avait fait qu\'accroître leurs
misères. La doctrine chrétienne déclarait que le
bonheur n\'est pas de ce monde et renvoyait tout
idéal de bonheur par delà la tombe. Le paganisme
et le christianisme étaient donc, au fond, imprégnés
du même pessimisme"

Is dit oordeel billijk? De Christen houdt zekerlijk
vast aan zijn onsterfelijkheidsgeloof — dat kan hij
zich niet laten ontnemen. Terecht is er op gewe-
zen: „dat de verzwakking
van het onsterfelijkheids-
geloof in breeden kring mede oorzaak is van de

1) Fr S. Nitti. La Population et Ie Système Social. Paris 1897.
bl. 263,

-ocr page 34-

22

verslapping der zedelijke kracht in de tegenwoordige
maatschappij" i). Greringschatting van het aardsche
leven, voortkomende uit een dweepziek verlangen
naar \'t eeuwige, vindt reeds in \'t N. T. hare ver-
oordeeling 2). De hoogere wereld, \'t eeuwige leven
is niet iets waarnaar de Christen\' alleen met rijk-
halzend verlangen uitziet, maar in het geloof grijpt
hij die wereld aan en hare krachten worden in hem
werkzaam reeds hier in den tijd. Dat is de zin
van Johannes\' woord: „die in den Zoon gelooft,
heeft het eeuwige leven" , — en daarom blijft \'t
waarheid, dat de godzaligheid de belofte heeft van
\'t
tegenwoordige en het toekomende leven.

De Nieuw-Malthusiauen droomen van een aardsch
paradijs, door menschelijke wijsheid herwonnen. Maar
\'t ware geluk wordt niet bereikt door hem, die in de
wereld der tijdelijke dingen, den weg niet heeft ge-
vonden tot God, die alleen onsterfelgkheid heeft —
dan mist men de hoop, die in tegenspoed geduldig
en \'t vertrouwen, dat in druk sterk maken kan.
Het verbond tusschen het geloof aan een toeko-
mende wereld en ware blijvende moraliteit, spreekt
Hamann uit in deze woorden: „Alle kleinmoedigheid
op zijde gezet... twijfel niet aan een betere wereld!

1) G. H. Lamers. Zedekunde 2® stuk 1« dl. afd. bl. 196. .

2) 1 Thess. 4: 11 en 12. 2 Thess. 3 : 10—12.

3) Joh. 3 : 36.

4) 1 Tim. 4 ; 8.

-ocr page 35-

23

Alle ;^raagheid op zijde .. . werk voor een betere
wereld! Alle zelfzucht in de ban ... sterf voor een
betere wereld! Men moet zich aan kleine dingen
niet stooten, als men tot groote geroepen is. Het
leven bezien uit het oogpunt des doods, en den dood
uit het oogpunt der onsterfelijkheid, dat is de hoofd-
som der ware levenswijsheid"

In verband met deze eerste beschuldiging staat
de tweede, waarin \'t Christendom wordt verweten,
dat het juist door de beteekenis, die \'t hecht aan
\'t toekomstige leven, geen hart heeft om \'t lijden
der menschheid in dezen tegenwoordigen tijd te
waardeeren, en daarom van de rechte middelen ter
genezing niet wil hooren. De Nieuw-Malthusianen
daarentegen treden op als degenen die door de liefde,
de barmhartigheid worden geleid Maar juist
omdat de Christen het „heb lief" als \'t hoogste
gebod heeft leeren beschouwen, daarom is \'t hem
voor den naaste om „\'t goede" te doen, en mag hij
niet als \'t beste wat hem in zijn lijden kan worden
geschonken, beschouwen een middel, waardoor hij
telkens aan zijn knechtschap wordt herinnerd, maar

1) Friedrich Oehninger. Het Christendom en de moderne Wereld-
beschouwing. Rotterdam 1900. bl. 47.

2) Vrgl. bijv. Dr. med. Hermann Rohleder. Vorlesungen über
Sexualtrieb und Sexualleben des Menschen. Berlin 1901 bl. 119.
Ca Annie Besaut; üe Wet der Bevolking. Barneveld 1879 bl. 76.

-ocr page 36-

24

blijft hij hem wijzen den weg, waarop de vrijheid,
die tot blijdschap voert kan gevonden worden.

De beschuldiging, waarop \'t hier voornamelijk
aankomt, is deze, dat het Christendom de betee-
kenis van het zinnelijke leven heeft onderschat —
dat met de kracht der neiging, die in de begeerte
naar wederzijdsche aanvulling de geslachten tot
elkander trekt, niet genoeg wordt gerekend. Deze
beschuldiging is op allerlei wijzen met weerzinwek-
kende voorbeelden te illustreeren, maar waarin
meer en waarin heter dan juist waar \'t gold de
sexueele moraal, is gebleken, dat met \'t Christen-
dom eene nieuwe kracht in de wereld is gekomen,
waarvan een reinigende invloed uitgegaan is. „lm
Heidenthum, besonders dem griechischen, wie deut-
lich auch die beiden Korintherbriefe bezeugen, war
das Gewissen in Bezug auf die Sünden der Un-
keuschheit völlig abgestumpft, ja die Unkeuschheit
wurde durch den religiösen Cultus noch angereizt
und-gepflegt. Da musste das Christentum in einen
hartnackigen Kampf eintreten. Es ist in denselben
eingetreten; aber nach der Lehre seines Stifters
konnte es nur siegen wollen
nicht durch Abtödtung
des geschlechtlichen Trieblebens, sondern durch Ein-
fügung desselben in die göttliche Ordnung der Ehe"

1) Lic. Dr. Tliöaes. Die Christliche Anschauung der Ehe und
ihre modernen Gegner. Gekrönte Preisschrift. Leiden 1881. bl. 35,

-ocr page 37-

25

Vooral wat de positie der vrouw betreft heeft
\'t Christendotn zich onvergankelijke eere verworven.
Dit blijft zoo, ook al kan er worden aange-
toond, dat door „Christenen" vaak wonderlijk over
de vrouw is geoordeeld. Zoo bijv. op \'t Concilie
van Auxerres 578, waar besloten werd, dat de
vrouw de eucharistie niet met bloote hand mocht
aannemen, om hare onreinheid. Ascetische beschou-
wingen en de invloed van Joodsche geschriften in
de Middeleeuwen werkten samen tot laag stellen
der vrouw, toch blijft \'t waar dat: nLe Christia-
nisme, on ne saurait trop le répéter, a réhabilité
vraiment la femme, lui assurant sa place au foyer
domestique comme la compagne aimée et respectée
de son mari, aussi dès le premier essor de la religion
nouvelle, la famille chrétienne brille-t-elle d\'un vif
éclat au sein de la corruption régnante, foyer de
chaleur et de lumière dans l\'oeuvre de réconstitution
du corps social"

Hoeveel bewondering wij moeten hebben voor de
voortbrengsels der Grieksche en der Romeinsche
beschaving, treurig waren de beschouwingen, die
men ten opzichte van kuischheid en huwelijkstrouw,
van ontucht en de dingen die „schandelijk zijn om
te zeggen" huldigde. Men bedenke, dat de verhef-
fiïig der hetaeren mede hierin haar oorzaak had.

1) Jules Bovon. Morale Chrétienne, 1891. II. hl, Ifig.

-ocr page 38-

26

dat velen zich overgaven aan veel erger zonden,
dan die, waaraan deze vrouwen doen denken. Daar
konden mannen geprezen worden, om hun groote
mate van zelfbeheersching, wanneer zij hun harts-
tocht beteugelden in geval zij genegenheid hadden
opgevat voor een knaap Daar kan ook van
betere dingen worden gesproken, en wg kunnen er
op wijzen, hoe de beschrijving van den Trojaanschen
oorlog ons toont, dat men oog had voor de ge-
volgen van het schenden van den huwelijksband —
maar toch is \'t waar, zooals uit de woorden van
Griekenland\'s grootste mannen kan blijken, dat men
\'t huwelijk niet wist te waardeeren als eene instel-
ling van groote zedelijke waarde ook voor de indi-
viduen. \'t Was hun \'t middel om den Staat aan
bruikbare burgers te helpen. Vandaar de gering-
schatting der vrouw zelfs bij mannen als Socrates
en Plato „Duties were imposed upon Greek wives.
Duties were imposed at a later period, though less
strictly upon the husband. Unnatural love was stig-
matised, but with a levity of censure which to a
modern mind appears unexpressibly revolting. Some

1) Lecky. History of European Morals from Augustus to Charle-
magne. II bl. 292.

2) Vrgl. Dr, Chr. Ernst Luthardt. Die antike Ethik in ihrer
geschichtlichen Entwicklung als Einleitung in die Geschichte der
Christlichen Moral. Leipzig 1887. bl. 43.

3) Luthardt t. a. p. bl. 51. vrgl. ook bl. 92, 102, 114.

-ocr page 39-

27

slight legal disqualifications rested upon the whole
class of hetaerae and though more admired, they
were less respected than women, who had adopted
a domestic life. An aversion to marriage became
very general"

En Rome? De ingetogenheid en kuischheid van
den ouden Romein zijn genoegzaam bekend. „Es
gibt kein Volk des Alterthums, das die innern
Verhältnisse der Familie sittlicher, strenger und
rechtlich fester geordnet hätte, als das römische"
De Vestaalsche maagden in hun ongehuwden staat
en de Flamines, die
\'t huwelijk rein moesten hou-
<ien, herinnerden in de dagen van \'t verval nog
aan \'tgeen vroeger door het geheele volk in eere
werd gehouden.

Na de Punische oorlogen begon eene verslapping
der zeden, die in den keizertijd tot de droevigste
toestanden voerde. Vooral het terrein van \'t huwe-
lijk werd op bijna ongeloofelijke wijze ontreinigd
Zoo terecht schrijft Paulsen: „Friedländer hat in
seiner Sittengeschichte Roms von dem Leben der
Kaiserstadt in den beiden ersten Jahrhunderten
aktenmässige Darstellung gegeben; wenn ich
deiner Empfindung glauben darf, kann niemand

1) Lecky. t. a. p. bl. 314. Vrgl. ook Malthus. t. a. p. bl. 130.

2) Luthardt t. a. p. bl. 128.

3) Zie Thönes t. a. p. bl. 106. Luthardt t. a. p. bl. 129. Malthus

a- P. bl. 133 en vv.

-ocr page 40-

28

das Werk ohne ein Gefühl des Grauens aus der
Hand legen, obwohl es gar nicht in der Absicht
geschrieben ist, dieses Gefühl hervorzubringen: bei
so viel Reichtum und Macht, bei so viel Glanz und
Grösse ein so furchtbar Zeeres und Leben"

Waar \'t Christeudom in zulk een omgeving optrad,
is \'tgeen wonder, dat het niet alles op eenmaal
als met een tooverslag veranderd heeft, en dat ook
binnen den kring der christenen nog vaak sporen
van den door de vaderen overgeleverden ijdelen
wandel gevonden worden. Maar tegenover de licht-
vaardigheid, waarmede ook de uitnemende verte-
genwoordigers van het heidendom spreken over de
misstappen op sexueel gebied, treft ons de ernst,
die doorstraalt uit de woorden, waarmede de ver-
tegenwoordigers van het Christendom tegen die
zonden zijn opgetreden. Zij zijn het, die niet alleen
\'thuwelijk waarlijk in eere gebracht hebben, maar
die er op gewezen hebben, dat ook in \'t huwelijk
betaamt een wandel, der christelijke roeping waardig.
Niet \'t belang van den staat, maar dat van den
individu staat bij de christelijke beschouwingen van
\'t huwelijk op den voorgrond.

Daar komen ongetwijfeld in het Nieuwe Testa-
ment ascetisch-getinte uitspraken voor, waarvan

1) Friedrich Paulsen. System der Ethik mit einem TJmriss der
Staats- und Gesellschaftslehre, I bl. 93,

-ocr page 41-

29

men gebruik heeft kunnen maken bij de latere
verheffing van het Coelibaat, en de miskenning
van de beteekenis der geslachtsgemeenschap. Wan-
neer men bespreekt de verschijnselen op \'t gebied
der ascese, die zich ook in \'tchristendom aan ons
voordoen, moeb wel onderzocht worden of men
met „eigen" dan wel met „aangenomen" kinderen
te doen heeft. Allerlei vóór en buiten christelijke
invloed heeft zich hier doen gelden, en wij mogen
niet vergeten, dat in \'t N. T. ook uitspraken voor-
komen, waarin de ware beteekenis van \'t huwelijk
tot zijn recht komt en waarmede later te weinig
rekening is gehouden, \'t Is niet moeilijk uit de
geschriften der kerkvaders een reeks van aanhalingen
bijeen te brengen^), die ons toonen hoe door hen,
die hehre Anschauung der Ehe, wie sie Christus
ausgesprochen vielfach verdunkelt und überwuchert
Wurde Die uitspraken der kerkvaders moeten
^ij echter waardeeren, niet alleen rekenende met
vreemden invloed, maar ook met de omgeving,
daarin zij leefden en werkten. Tertullianus en zijn
geestverwanten waren vervuld met een afkeer, die
\'t grofzinnelijke der heidensche beschouwingen hen
»loest inboezemen. En daarbij, men leefde in tijden van
vervolging. Christen jonkvrouwen, zoo ze niet wilden

Vrgl. by Rau t a. p. bl. 13G cii vv.
2) Thunes t. a. p. bl. 115.

-ocr page 42-

30

afzweren, werden vaak gedwongen zich te leenen
tot onzedelijke handelingen. Tegenover zondig mis-
bruik laat zich \'t ontraden van \'t gebruik altijd
gemakkelijk verklaren.

De miskenning van de beteekenis van de neiging
der geslachten bleef niet ongewroken. Door de
verheerlijking van het ongehuwde leven kwam men
er toe zich tevreden te stellen met den schijn, en
waar de schijn heerscht, daar woekert het zeden-
bederf in het verborgen te sneller voort. Reactie
kwam van het Humanisme eenerzijds en de Refor-
matie aan den anderen kant. Groote beteekenis
voor de rechte waardeering van het huwelijk in de
christelijke zedeleer moet worden toegekend aan de
daad van Luther in \'tjaar 1525, toen hij zich in
den echt begaf met Catharina van Bora. Hoeveel
door zijn vijanden hiervan is gezegd, de drijfveer
tot zijn daad is geweest dit, dat hij wenschte zelf
na te leven, \'t geen door hem werd geleerd
Dass- das eheliche Leben aufhört, etwas Sündhaftes,
Unsittliches oder doch minder Sittliches zu sein,
ist der grosse Fortschritt der gesunden lutherischen
Ethik gegenüber der ungesunden katholischen As-
kese 2). En waar \'t huwelijk wederom in eere is

1) Vrgl. Thönes t. a. p. bl. 153.

2) Thcob. Zieglcr. Geschichte der Christlichen Ethik. StrasSburg.
1892 bl. 450/51.

-ocr page 43-

31

hersteld, daar is ook de weg gebaand voor de
Christelijke zedeleer om te komen tot de rechte
waardeering van het sexueele leven.

Kan er dan voor onzen tijd nog heil verwacht
worden van het Christendom, waar de nooden der
Maatschappij ons schgnen te dwingen tot eene her-
ziening van de voorschriften der moraal ten opzichte
van den omgang der geslachten? i) \'t Christendom
heeft voor velen nog slechts twijfelachtige waarde:
»es ist noch ^el fraglicher, ob neben unserer mo-
dernen Weltanschauung die christliche noch fer-
nerhin bestehen kann; und da meine ich jetzt nicht
inehr die engbeschränkten Gedanken des Pietismus,
sondern ich meine das Christentum selbst in seiner
ganzen Tiefe und Höhe, in der ganzen Gewalt und
Kraft, in der ganzen Einfachkeit seines ursprüng-
lichen Wesens, wie in der reichsten und vollsten

Ausgestaltung desselben, wo immer diese zu treffen
sei"

En toch, hoe men ook oordeele over datgene,
^at als \'t oorspronkelijk-Christelijke moet worden
beschouwd, en hoezeer daarover in verband vooral
^et den stand der critiek op de
Nieuw-Testamen-
tische Schriften, de meeningen
mogen uiteen gaan,
ill onzen tijd kan in het voordeel van hen, die

O Vrgl. Pierson t. a. p. blz. 183.
2)
Ziegler t a. p. bl. 593.

-ocr page 44-

blijven vasthouden aan de geheel eenige beteekenis
van Christus\' persoon ook voor het zedelijke leven,
uit de praktijk een gunstig getuigenis worden gehoord.

Men verwijt het Christendom hardheid in \'t oor-
deelen , men verwijt het, dat het zich tevreden
stelt met den schijn en niet wil rekenen met de
kracht waarmede de zinnelijkheid zich doet gevoelen
in den mensch. Maar wie zijn \'t dan geweest, die
\'t eerst de hand hebben uitgestoken tot redding
van hen die diep gevallen zijn, juist door hun mis-
stappen op \'t terrein van \'t sexueele leven ? Zijn
dat geweest de mannen van de nieuwe moraal?
Voorwaar, dat zijn niet geweest zij, die zich van
\'t Christendom hebben afgewend, maar wel zij,
die door de liefde van Christus geleid werden, en
die \'t wisten dat \'t schepsel der ijdelheid is onder-
worpen, maar die ook hadden gevonden den weg, die
voert tot de heerlijke vrijheid van Gods kinderen.

In den arbeid der reddende liefde openbaart zich
de -beteekenis van \'t Christendom ook voor de
sexueele moraal. Miskenning van \'t zinnelijke leven
zou hier geleid hebben tot een hooghartig zich verre
houden van den gevallene, het erkennen van de
macht der zinnelijke lust bewaart voor hardheid in
\'t oordeel, maar daartegenover moet worden ge-
wezen op die krachten, die in den mensch kunnen

werken en waarvoor de macht der zinnelijkheid

«

moet wijken.

-ocr page 45-

as

Op zijn tocht naar het rijk der dooden ontmoet
Dante, zoo verhaalt hij in zijn Inleiding tot „de
Hel", een drietal monsters, die hem doen sidderen.
De beide eerste zijn een panter en een leeuw,
voorstellende den Wellust en den Hoogmoed.

\'t Is juist gezien van den dichter, dat hij dat
monsterverbond plaatst op den weg, die ten verderye
voert. Wij wijzen op de geschiedenis der Grieken,
ïe hoogmoedig om te erkennen, dat de bodem
waarop zij staan, door de slavernij der zinnen wordt
ondermijnd, moeten zij zich ergeren, wanneer Paulus
op den Areopagus van de opstanding spreekt, waarin
de noodzakelijkheid van het sterven van den ouden
mensch ligt opgesloten — maar dan wordt door
hen de weg der vrijheid ook niet gevonden.

Wil men in onze dagen van de vernieuwende
kracht, waarvan \'t Christendom getuigen moet,
niet hooren, dan herhaalt zich die oude geschiedenis
telkens opnieuw — dan staat men voor de keuze
om of op te gaan in een platvloersch materialisme,
<3at den mensch stelt op gelijke hoogte met het
öf zich te droomen een ideaal, dat niet
^an bereikt worden.

-ocr page 46-

DE OORSPRONG EN HET DOEL VAN HET
NIEUW-MALTHUSIANISME.

Ons onderzoek brengt ons in aanraking met het
bevoliiings-vraagstuk. Geen woord geeft ons juister
den stand van dit vraagstuk weer dan hetgeen
Nitti zegt^): »Comme Ie sphinx égyptien, il est
immense et effrayanf\'.

Zelfs door oeconomen van naam wordt erkend,
dat de moeilijkheden, die zich bij de bespreking
hiervan voordoen, vele zijn en „dat de taak niet
gemakkelijk is.om eene juiste uiteenzetting te geven
van Malthus\'leer en de problemen te ontwarren, die
zijn beste tegenstanders ons ter oplossing geven"

Waar de zaken zoo staan, zal men lichtelijk
kunnen begrijpen, dat wij er ons toe bepalen, om
voorgelicht door de mannen, die op dit terrein den
toon aangeven, te onderzoeken of er werkelijk
reden bestaat om de alarmklok te luiden en met

1) t. a. p. bl. 10.

2) Pierson t. a. p. bl. 168.

-ocr page 47-

3o

de Nieuw-Malthusianen te waarschuwen voor de
gevaren, waarmede de toename der bevolking onze
maatschappij bedreigen, of die aan de vermeerde-
ring van haar geluk in den weg staan.

Is toename der bevolking als een zegen te be-
schouwen en moet die dus worden begunstigd? —
of kan zy oorzaak worden, dat de kansen op geluk
voor de individuen en op welvaart voor het geheel
der maatschappy worden verkleind?

Niet onzeker was het antwoord, dat tot op het
einde der vorige eeuw bijna algemeen op deze vraag
werd gegeven.

Om slechts een enkel voorbeeld van een bekend
man aan te halen, herinner ik aan \'twoord van
Rousseau in zgn Contrat Social lib. III cap. IX:
"le
gouvernement sous lequel les citoyens peuplent
et multiplient davantage est infailliblement le meil-
leur" 1).

. algemeen schreef ik, om\'dat er reeds stem-

men waren opgegaan, die eene andere meening
verkondigden. Men kan die vermeld vinden o. a.
^U A. Wagner. Lehr-und Handbuch der politischen
Oekonomie. lo Hauptabtheilung : Grundlegung der
politischen Oekonomie Aufl. l^r Theil. Grundlagen
<ier Volkswirthschaft 2« Halbband. Leipzig 1893.

1) Andere citaten zyn o. a. te vinden bij Dr. Med. Stille. Die
^evoikungsfrage in alter und neuer Zeit. Leipzig bl. 10—19.

-ocr page 48-

36

bl. 452 of ook bij L. Hoffmann. Die Bevölkerungs
zunähme ist keine Gefahr! Stuttgart 1892. bl. 77.
Wanneer echter door Koeller in de Kathohek van
1897, bl. 399 wordt gezegd: „Het is der moeite
waard op te merken, dat het boek van Malthus in
weerwil van den verbazenden indruk, dien het maakte,
niets bevatte wat niet reeds lang voor hem met
voldoende duidelijkheid gezegd was", dan wordt door
hem niet met de noodige onpartijdigheid geoor-
deeld. Men verklare niet te spoedig iemand tot
voorlooper van Malthus , ook al zijn er misschien
in vroegere geschriften uitspraken te vinden, die
aan Malthus\' „leer" doen denken, \'t blijft toch de
groote beteekenis van den prediker van Haileybury
dat hij \'t eerst op het gevaar van een onverhin-
derde bevolkingsvermeerdering heeft gewezen op
zulk eene wijze, dat er in breeden kring naar hem
geluisterd werd, en de oorspronkelijkheid wordt nog
niet daardoór te\'niet gedaan, dat men van den
arbeid zijner voorgangers gebruik gemaakt heeft.

Wat is dan hetgeen Malthus wilde leeren?

Alles wat leeft, heeft de strekking om ^ich zoo
snel te vermeerderen, dat het, als het niet wordt
belemmerd in zijn voortgang, over enkele jaren de
gansche aarde zou bedekken.

*

1) Vrgl. Pierson t. a. p. bl. U6.

-ocr page 49-

37

Deze strekking (tendency) ligt in de plant, \'tdier,
den mensch. „Through the animal and vegetable
kingdoms Nature has scattered the seeds of life
abroad vvith the most profuse and liberal hand;
but has been comparatively sparing in the room
and the nourishment necessary to rear them. The
germs of existence contained in this earth, if they
could freely develop themselves, would fill millions
of worlds in the course of a few thousand years"

Voor plant en dier is hetgeen hieruit volgen moet
zeer gemakkelijk na te gaan. Waar hun de vrij-
heid wordt gelaten, nemen zij zeer snel toe, en
hetgeen er te veel komt, wordt door gebrek aan
ruimte en voedsel weer uit den weg geruimd.

Waar het den mensch betreft, zijn de gevolgen
minder gemakkelijk te bepalen, omdat bij hem „de
rede" tusschen beide komt en hem de vraag voor-
legt, of hij wezens in \'t leven mag roepen voor wie
hij geen middelen tot onderhoud heeft. Hoort hij
echter naar die vraag van de rede
niet, dan zal de
bevolking de strekking vertoonen om zich sneller
te vermeerderen, dan de middelen, die zij tot haar
onderhoud noodig heeft, dit zullen doen.

Om de waarheid hiervan aan te toonen gaat
Malthus na iri hoeveel tijd de bevolking zich zou

1) Malthus t. a. p. bl. 2.

-ocr page 50-

38

kunnen verdubbelen, en daar stelt hij tegenover de
te verwachten vermeerdering der voedingsmiddelen
in gelijken termijn.

Voor de berekening van de bevolkingstoename
gaat hij uit van den toestand in de Staten van
Noord-Amerika en dan komt hij tot deze conclusie: O
»it may safely be pronounced, therefore, that po-
pulation, when unchecked, goes on doubling itself
every twenty-five years, or increases in a geome-
trical ratio."

Hoe staat het nu daartegenover met de voedings-
middelen? Dat deze altgd even gemakkelijk te
vermeerderen zullen zijn, is niet te verwachten,
want hierbij doet zich gevoelen de wet der ver-
minderende productiviteit. En daarom: „it may
be fairly pronounced, that, considering the present
average state of the earth, the means of subsis-
tence, under circumstances the most favourable to
human industry, could not possibly be made to
increase faster than in an arithmetical ratio."

Daar zou dus moeten komen een wanverhouding.

Maar de bevolking vermeerdert inderdaad niet zoo
snel als ze dat wel zou kunnen doen, wanneer ze
in haar loop niet werd gestuit. Want wanneer die
wanverhouding dreigt, of reeds ten deele bestaat,

1) t. a. p. bl. 4.

2) t. a. p. bl. 6f

-ocr page 51-

39

worden allerlei „checks" in \'t leven geroepen. Deze
checks, wier werk
\'t dus is om de bevolking te
houden biunen de grenzen door de voedingsmid-
delen bepaald, kunnen worden onderscheiden in
preventieve en positieve, en welke de voornaamste
zijn, die zich werkzaam toonen, zegt hij ons aldus:
„On examining these obstacles to the increase of
population, which I have classed under the heads
of preventive and positive checks, it will appear
that they are all resolvable into moral restraint,
vice, and misery" i).

In den breede toont hij de aanwezigheid van deze
„checks" bij wilde en beschaafde volkeren

Om „vice" en „misery" hunne werken der duis-
ternis ongestoord te laten volbrengen, gaat niet aan.
Daarom beoordeelt Malthus eerst de theoriën der-
genen, die van maatschappelijke hervormingen al
hun heil verwachten, om daarna zelf op te treden
als prediker van „Moral Restraint"

Onthouding, ziedaar het eenig redmiddel der maat-
schappij, onthouding
van \'t huwelijk, totdat men
in staat zij een gezin te onderhouden, maar daaruit
moet dan ook volgen onthouding
in \'t huwelijk,
opdat niet meer kinderen worden geboren, dan de

1) t, a. p. bl. 9.

2) t. a. p. bl. 15—260.

3) t. a. p. bl. 440 yv,

-ocr page 52-

40

omstandigheden veroorloven. Zóo alleen volbrengt
de mensch, hetgeen van hem kan worden gevor-
derd. Want: „Our virtue, as reasonable beings,
evidently consists in educing from the general ma-
terials, which the Creator has placed under our
guidance, the greatest sum of human happiness;
and as natural impulses are abstractedly considered
good, and only to be distinguished by their conse-
quences, a strict attention to these consequences
and the regulation of our conduct conformably to
them, must be considered as our principal duty"

Malthus vond vele volgelingen, maar de meeste
hunner volgden hem alleen wat zijn beschouwing
der bestaande toestanden of \'t gevaar voor de toe-
komst betrof.

Moral Restraint, wie gelooft, dat hij ooit in ruime
mate zal worden toegepast 2)? Daar is onder de
menschen meer lichtzinnigheid dan ernst te vinden.
Wie zal zich door berekeningen laten afhouden van
\'tgenot, dat \'t huwelijksleven biedt, en indien men
dat doet, is er dan geen gevaar, dat men elders
zal zoeken, wat men in \'t huwelijk niet kan vinden?

Toen verschenen de Nieuw-Malthusianen met hun
nieuwe zedeleer, die den mensch vergunt aan den
drang, die de seksen tot elkander brengt, den vrijen

1) t. a. p. bl. 446.

2) Pierson t. a. p. bl. 182,

-ocr page 53-

41

teugel te laten en de maatschappij toch bewaart
voor \'fc gevaar eener te sterk aanwassende bevolking.
Het predikte geen onthouding van \'t huwelijk —
en het kwam niet met den eisch der zelfbeheer-
sching, die geacht moest worden een last te zwaar
om te dragen.

In vele geschriften werd dit Nieuw-Malthusianisme
aanbevolen^). Algemeen bekend werd echter deze
nieuwe leer niet voordat Charles Bradlaugh en Annie
Besant optraden als verdedigers van het veroor-
deelde geschrift „The fruits of Philosophy" van Dr.
Charles Knowlton

In \'tjaar 1878 werd »The Malthusian League"
gesticht onder voorzitterschap van den arts Charles
R. Drysdale, die ook optrad als redakteur van het
tgdschrift The Malthusian (verschenen sedert 1 Febr.
1879). Ons land bleef niet achter, ook hier werd
eene Vereeniging opgericht onder den naam „Nieuw-
MalthusiaanscheBond", waarvoor men de Koninklijke
goedkeuring heeft aangevraagd en in \'tjaar 1895
ook heeft verkregen %

Bij de oprichting werd als doel van den Bond in
art. 2 der Statuten aangegeven: „Het verspreiden

1) Zie de opgave bij R. Ussher t. a. p. bl. 2 vv. Stille, Be-
völkeruDgsfrage bl. 53/54.

2) Ussher t. a. p. bl. 3.

3) Nederl, Staatscourant Woensdag 27 Febrnari 1895,

-ocr page 54-

42

van kennis aangaande de vret der bevolking, hare
gevolgen en haren invloed op de zeden en gewoonten
der menschen", en als middel in art. 3 „Het uit-
geven en verspreiden van populaire geschriften,
kosteloos of tegen geringen prijs." Onkunde zoo
meende men, was de grootste vijand, dien men te
bekampen had, en daarom trad men op als onder-
wijzer van \'t volk, opdat men het den weg tot
\'t geluk wijzen zou. Daar zijn vanwege dien Bond
in ons land eenige geschriften verspreid 2), maar de
hoofdwerkzaamheid ligt toch blijkbaar naar de mee-
ning der leden niet op het terrein der wetenschap-
pelijke voorlichting van het volk, maar op dat der
praktijk De propagandamiddelen, hoewel daar-
over veel te zeggen zou zijn, beoordeelen wij hier
niet. Wij onderzoeken nu alleen of \'t doel — be-

1) Vrgl. \'t naschrift achter ^Darwinisme en Nieuw-Malthusianisme"
door Mr. S. v. Houten. Schetsen n°. 2. bl. 24 Amsterdam 1883.

2) Schetsen van den Nieuw-Malthusiaanscben Bond:

1 Ons Programma, Dr. J. M. Smit.

N® 2 Darwinisme en Nieuw-Malthusianisme, Mr. S. van Houten.

3 Het ontstaan en de ontwikkeling van het zedelijkheidsgevoel.

4 Het donkere Nederland en de weg ter ontkoming, door
W. J. A. van der Haven.

N° 5 Gesprek tusschen Karei en Piet.

3) Dat niet altyd even kiesch door \'t Hoofdbestuur wordt ge-
handeld, kan blijken uit de circulaire in Nov. 1900 aandegenees-
heeren gezonden. Yrgl. \'t Weekblad van het Nederl. Tijdschrift
voor Geneeskunde 9 en 16 Febr. 1901.

-ocr page 55-

43

perking van de geboorte bij onbeperkte geslachts-
gemeenschap — zijne rechtvaardiging vindt in den
tegenwoordigen stand van het bevolkingsvraagstuk.
Laten wij dus nagaan, hoe in onzen tijd over de
leer van Malthus geoordeeld wordt.

By \'t beantwoorden van die vraag moet groote
voorzichtigheid worden in acht genomen.

Daar zijn er geweest, die meenden Malthus weer-
legd te hebben, door aan te toonen, dat de ge-
tallen in zgn „formule" geheel onjuist waren.
Maar zoo maakt men zich te gemakkelijk van zijne
voorstelling af. Bümelin zegt „Ob und wenn
sich Malthus darin getäuscht hat, dass er die natür-
liche Verdopplungsperiode einer Volkszahl zu niedrig
annahm, ist ganz gleichgiltig; seine Argumente
dafür, dass die Vermehrung der Unterhaltsmittel
nicht gleichen Schritt zu halten vermöchte mit der
durch menschliches Können und Wollen geforderten
Progression der Gesellschaft, gelten für eine Verdop-
plungsperiode von 100 und noch mehr Jahren
schliesslich ebenso gut wie für die von einer ein-
zigen Generation."

Malthus had niet te beschikken dan over zeer
onvoldoend statistisch materiaal, \'t Is dus zeer goed
te verklaren, dat op zijn berekeningen aanmerkingen

1) Reden und Aufsätzen, Tübingen. 1875. bl. 325.

-ocr page 56-

44

gemaakt kunnen worden. Zijn formule heeft hij
meer als voorbeeld gebruikt, dat blijkt wel hieruit
dat wanneer hij zijn stelhagen kortelijk formuleert,
hij geen getallen gebruikt

Maar al wordt dit in acht genomen, dan nog
blijft de overeenstemming in de beoordeeling verre
te zoeken. Hooge vereering en verbitterde tegen-
kanting zijn de beide polen, waartusschen de ver-
schillende geesten zich blijven bewegen.

Laat mij een paar citaten van mannen, wier
namen op dit terrein terecht met eere worden ge-
noemd , naast elkander mogen leggen: Bij Wagner
vind ik, na een korte uiteenzetting van Malthus\'
leer \'t volgende: „Diese Sätze sind in ihrem Kerne,
der das sogenannte Malthus\'sche Bevölkerungsgesetz
bildet, und in dem wahren Sinne, welchen sie bei
Malthus selbst haben, unumstösslich und von ein-
leuchtendster, in der That auch erfahrungsmässig
bestätigter Wahrheit", en aan \'t einde van zijn

1) Malthus t. a p. hi. 14.

The following propositions are intended to be proved:

1® Population is necessarily limited by the meang of subsistence.

2® Population invariably increases where the means of subsistence
increase, unless prevented by some very powerful and obvious checks.

36 These checks, and the checks which repress the superior
power of population, and keep its effects on a level with the
means of subsistence, are all resolvable into moral restraint, vice
and misery.

2) t. a. p. bl. 453.

-ocr page 57-

45

„Schlussätze und Postulate" „Robert Malthus
behält somit in allem Wesentlichen Recht".

Na dezen verdediger van Malthus hooren wij wat
Nitti \') te zeggen heeft :

„Cette conclusion, que nous considérons comme
scientifiquement inattaquable, et qui est le résultat
d\'une étude impartiale, porte un coup mortel à la
doctrine de Malthus et aux principes soutenus jusqu\'
ici par l\'école classique. Mais hâtons-nous d\'ajouter
que, même quand le Malthusianisme sera complè-
tement abandonné, quand ses principes, qui parais-
saient aussi solides que des rocs de granit, auront
été détruits et réduits en poussière .... même alors
l\'oeuvre de Maltus paraîtra digne de la plus grande
admiration.

Et il arrivera pour l\'essai de Malthus ce qui est
arrivé pour Babylone.

Les eaux l\'ont ravagée et le temps a accumulé
sur elle la poussière et l\'oubli de siècles innombra-
bles, et cependant ses ruines frappent encore le
visiteur de respect et de crainte. Ainsi, lorsque
l\'écrit de Malthus tombera en ruines sous les coups
du temps... même alors il apparaîtra comme un
monument admirable de pénétration, un essai puis-
sant de philosophie de la richesse"

1) t. a. p. bl. 665.

2) Nitti t. a. p. bl. 267.

3) Vrgl. ook t. a. p. bl. 117/118.

-ocr page 58-

4G

Een eeresaluut dus voor een eerbiedwaardigen doode.

In ons land beroepen de Nieuw-Malthusianen, om
de juistheid van \'t geen Malthus gezegd heeft te
betoogen, zich met voorliefde op hetgeen Pierson in
zgn leerboek der Staathuishoudkunde dienaangaande
geschreven heeft terwijl men een zeer krasse
veroördeeling van de Malthusiaansche bevolkingsleer
vinden kan in de aangehaalde artikelen van Van
der Goes.

Daar zijn er geweest, die gemeend hebben de
vraag te kunnen oplossen door allerlei berekeningen
aangaande een nog onzekere toekomst. Aan den
eenen kant worden er gevonden, die optimistische
verwachtingen koesteren, — aan de andere zijde
staan zij, die schermende met zeer onzekere ge-
gevens, berekeningen maken, die ons moeten over-
tuigen , dat de ellende hoe langer hoe nader
komt, ellende, die geboren moet worden uit het
gebrek aan ruimte en spijs van de bevolking, die
in omvang toeneemt, terwijl onze aarde dezelfde
blijft. Zeer eigenaardig spreekt Franz Oppenheimer

1) Vrgl. bijv. Schetsen 4 bl. 7; en op \'t buitenblad van „De
middelen ter voorkoming van groote gezinnen" uitgeg. door den
N. M. Bond leest men met dikke letters deze aanhaling „Geen
waarachtige verbetering der oeconomische toestanden kan worden
tegemoet gezien, zoo niet de aanwas der bevolking aanmerkelijk
trager wordt."

2) Dr. Franz Oppenheimer. Das Bevölkerungsgesetz des Ï. R.
Malthus und der neueren Nationalökonomie. Berlin—Bern 1901.

-ocr page 59-

47

daarom van „den profetischen Malthusianismus,
der mit Zahlen jongliert". De onbetrouwbaarheid
van zulke berekeningen blijkt duidelijk, wanneer
wij op dezelfde wijze, als waarop hier de toekomst
bepaald wordt, willen uitmaken, hoe het in het
verleden moet zijn geweest. „Es muss gesagt
werden, dass die vorwärts gerichtete Rechnung ge-
rade so wenig Wert hat, wie die rückwärts gerich-
tete. ... Die Wissenschaft, d. h, die sicher schrei-
tende, nicht die phantastisch-schwärmende, kann
hier unmöglich zu einer Voraussage kommen. Ihr
Verdikt kann nur sein: Non liquet! Ignoramus!" i).

Bij het bepalen van de te verwachten bevolkings-
vermeerdering komt alles aan op \'t punt van uit-
gang, dat men voor zijn berekening heeft gekozen.
Hoe ver de gegevens daarvoor uit elkander loopen,
kan men nagaan, wanneer wij zien, hoe bijv. in
Engeland in de 17® eeuw een vermeerdering wordt
aangegeven van 15 h; 16 per 100, in de 18® eeuw
van 45 k 50 per 100, terwijl het in de 19® eeuw ge-
worden is een vermeerdering van 260 ä 280 per 100.

Niet zonder reden zegt daarom Leroy-Beaulieu 2):
„Si vers la fin du dix-septiëme siècle un statisticien

1) t. a. p. blz. 133.

2) Paul Leroy-Beaulieu. La question de la population et la
civilisation démocratique Revue des deux Mondes 15 Octobre
1897 bl. 857. \'

-ocr page 60-

48

avait voulu faire des prévisions sur la population
de l\'Angleterre deux siècles plus tard, c\'est-à-dire
vers 1900, en se fondant sur les résultats des cent
dernières années écoulées, il ne l\'eût pas evaluée
à plus de 9 ou 10 millions d\'habitans au maxi-
mum. Son calcul établi sur l\'expérience antérieure
eût été singulièrement dementi pas les faits: c\'est
qu\'il avait surgi tout un ensemble de circonstances
nouvelles, que personne ne pouvait prévoir"^).

Ook moet worden erkend, dat wij ons van de
moeilijkbeden, die zich hier voordoen, niet kunnen
afmaken met een verwijzing naar God\'s wijs en
liefderijk bestuur. Dat optimisten uit de school van
Leibnitz hiermede tevreden zijn, kan ons niet ver-
wonderen. Maar hierbij wordt vergeten, dat ook
in de „Krftng"^), wat wij noemen de natuur, de
harmonie door de zonde is verstoord. Alleen wan-
neer op de aarde gerechtigheidwoonde, zouden
wij met dit argument mogen volstaan.

Hetzelfde geldt ook van een groot deel der be-
strijding, die van den kant der socialisten: is geko-
men. Zij verwachten van de verwezenlijking hunner
idealen alle heil en stellen zich voor een toekomst

1) Vrgl. Nitti t. a. p. bl. 145/146, bl. 119, bl. 145. Pierson
t. a. p. bl. 142.

2) Kom. 8 : 18.

3) 2 Petr. 3 : 13.

-ocr page 61-

49

waarin geen enkele wolk \'t licht van de zon des
geluks zal kunnen weren, \'t Credo quia absur-
dum is in velerlei opzicht van toepassing ook
voor hen.

Niet in de natuur en niet in den mensch ligt
de oorsprong van de misstanden, die \'t geluk der
groote menigte verhinderen, maar alleen in de
tegenwoordige inrichting van onze maatschappij.
Van der Goes zegt bijv. „De maatschappelijke
inrichting regeert de beschaafde wereld en regelt de
afmetingen van hare bevolking volgens grondslagen,
die veranderen met de inrichting van de maat-
schappij." (Marx: Jede Produktionsordnung hat ihr
eigenes Bevölkerungsgesetz.) Wanneer eenmaal hun
heilstaat komt, dan zien zij tegemoet de ontwik-
keling van menschelijke eigenschappen, welke de
geslachtsdrift zullen regelen 2).

Wij willen niet ontkennen, dat veranderingen in
de inrichting der maatschappij aangebracht gunstige
gevolgen zouden kunnen hebben voor het geluk van

velen. Dat wordt ook wel door Malthusianen toe-
« _

gegeven, bijv. door Wagner „Hemmungen der
Produktion, starke Ungleichheit der Einkommen-und
Vermögensvertheilung, welche aus einer bestimmten

1) t. a. p. Ilo Jrg. 2« dl. 303.

2) Vrgl. V. d. Goes t. a. p. bl. 157.

3) t. a. p. bl. 4G0.

-ocr page 62-

50

Organisation und Rechtsordnung hervorgehen (Grund-
besitzvertheilung, Kapitalconcentration), können hier
erschwerend wirken, eine Volkszunahme, Volkszahl
bedenklich, eine gegebene Bevölkerung, wenigstens
partiell, local und zeitweilig, als relative Ueber-
völkerung erscheinen lassen, während das unter
anderen, günstigeren Verhältnissen der Organisation
und Rechtsordnung nicht oder nicht in dem Maasse
der Fall sein würde".

\'t Communisme heeft altijd voor velen groote be-
koring gehad. Maar we mogen, waar sprake is van
\'t bevolkingsvraagstuk, niet voorbijzien, dat \'t niet
alleen is de vraag: hoe zal men langs wettigen weg
tot zulk een toestand komen? — een vraag, die
nog altijd hare oplossing wacht — maar ook, zal
er niet juist dan nog meer rekening gehouden
moeten worden met dreigende wanverhouding tus-
schen bevolking en middelen noodig tot onderhoud?
Waar de zorg voor de noodige voedingsmiddelen
aan de gemeenschap wordt opgelegd, daar ontbreekt
voor den individu een groote drijfveer tot mede-
werking om \'t getal der geboorten te beperken.
Hoeveel zegen er zou mogen verwacht worden van
veranderingen, aangebracht in de inrichting der
maatschappij, hieraan moet toch vooral worden ge-
dacht, dat wat wg noodig hebben, niet is in de
eerste plaats „nieuwe" maatregelen, maar wel nieuwe
menschen. \'\'t Volmaakte komt niet in de omge-

-ocr page 63-

51

ving, tenzij \'t eerst gekomen is in des menschen
hart

Met een enkel woord dient hier ook gesproken
te worden over hen, die al of niet erkennende
het recht van Malthus\' leer, zich over alle moeilijk-
heden heenzetten met eene verwijzing naar de
ontwikkelingstheorie. Zij zeggen: \'t Lot van de
lijdende menschheid moet geen invloed hebben op
onze beschouwingen, want de maatschappij bena-
deelt zich, wanneer wij ernstige pogingen aan-
wenden om hen in \'t leven te houden, die voor
zichzelven niet kunnen zorgen. Wij hooren hier
iets dergelijks als door Plautus (Trinumm. Act. II)
verkondigd wordt:

„De mendico male meretur, qui ei dat quod
edat aut quod bibat. Nam et illud, quod dat
perdit et illi producit vitam in miseriam."

De Christen hecht te veel waarde aan \'t leven
van den enkelen, ook van den meest ellendigen
mensch, om met zulk een theorie den individu aan
de gemeenschap te kunnen opofferen, \'t Is zeer ge-
makkelijk zich te dekken met de noodzakelijkheid
van den strijd om het bestaan, óók al moeten
velen daarin omkomen — vooral wanneer men zelf
niet al te zeer behoeft te ondervinden, dat de heer-

1) Vrgl. Over de Socialisten. Dr. H. Soetbeer. Die Stellung der
Socialisten zur Malthus\'schen Bevölkerungslehro. Berlin. 188G.

-ocr page 64-

52

schappij van deze „concurrentie" nu juist niet de
heerschappij van een zachten meester kan worden
genoemd.

Keeren wij nu terug tot de vraag, waarom \'t
hier voor ons gaat. Heeft \'t Nieuw-Malthusianisme
recht om op grond van de bevolkingsleer te zeggen
tot den moralist: \'t Is uw plicht in \'t belang der
gemeenschap mede te werken, dat \'t getal der ge-
boorten worde beperkt? m. a. w. Is \'t waar, dat er
eene natuurwet werkt, die ons de keuze laat,
hoe
wij willen, dat de bevolking zal worden gehouden
binnen een bepaalden grens — beperkt moet er
worden — \'t is de vraag of dit zal geschieden langs
een schadelijken, een pijnlijken weg, dan of dit
geschieden zal op een wijze, waardoor de ellende
wordt voorkomen. „Um diese Auffassung", zegt
Oppenheimer , „an einem Bilde zu verdeutlichen,
so gleicht ein Volk einer lebendigen Hecke, neben
der eine automatisch arbeitende Riesenschere auf-
und niedergeht. Diese Machinerie steht nicht fest,
sondern rückt immer weiter ab, aber nicht in dem
Masse, wie die Hecke nach jener Richtung hin-
wächst."

Dat was de leer van Malthus. En bij alle ver-
schil van meening, waarop wg reeds hebben ge-

1) t. a. p. bl. 18/

-ocr page 65-

53

wezen, is \'fc toch duidelijk, dat wanneer de meer-
derheid hierin over de waarheid te beslissen had,
er aan de juistheid van zijn theorie, zij \'t dan
ook met allerlei restricties, niet zou worden ge-
twijfeld.

\'t Moge al waar zijn, dat velen zich onder de
volgelingen van Malthus geschaard hebben, zonder
dat zij de rechte strekking van hetgeen hij leerde
hebben begrepen \'t moge al zoo zijn, dat velen
zich zeiven verontschuldigd waanden tegenover
velerlei misstanden, tegenover de armoede, die
in hun omgeving werd aangetroffen, omdat men
daarin leerde zien de werking van een natuurwet 2),
daar staat tegenover, dat men zich niet met eene
verdachtmaking van Malthus\' bedoelingen van zijne
leer kan afmaken. \'

Is er eenige verklaring te vinden voor \'tfeit, dat
de meeningen op het terrein van de bevolkingsleer
zoo ver uit elkander loopen ? Nitti spreekt zich
hierover aldus uit: „Celui qui étudie à fond la
plupart des doctrines économiques, s\'aperçoit bientôt
qu\'elles ne sont autre chose qu\'un effort continuel
pour légitimer certains intérêts et défendre certains
abus. Il est encore plus étonnant de constater que

1) Oppenheimer t. a. p. bl. 65.

2) Nitti t. a. p. bl. 20. Oppenheimer t. a. p. bl. 64.

-ocr page 66-

54

les doctrines ont toujours changé en même temps
que les phénomènes"

Al zal men dit niet onvoorwaardelijk toegeven,
en al zal er vooral aan opzettelijke bedoelingen
hierbij niet mogen gedacht worden, het is 2eer
goed te begrijpen, dat zij, die dit vraagstuk heb-
ben behandeld, zich niet genoeg hebben kunnen
onttrekken aan den invloed der omstandigheden,
waarin hun volk zich bevond. Zoo is het ook met
Malthus geweest. Zijn beschouwingen zijn geboren
uit de reactie tegen hetgeen hij nadeelig waande
(Godwin\'s Inquiry en de Poor laws) en waartegen
hij meende, dat hij zijn protest moest doen hooren.
In den tijd, waarin hij werkte, leefde men onder den
indruk der teleurstellingen, waarop de schoone ver-
wachtingen, die men koesterde van de Fransche
revolutie waren uitgeloopen. Engeland leed onder
allerlei rampen, \'t Is dus te begrijpen, dat Malthus,
wanneer hij generaliseerde \'t geen hij rondom zich
zag en steunde op de gegevens door zijn tijd hem
geleverd, niet kwam tot optimistische conclusiën.

Duidelijk zien wy dien invloed der tijdsomstan-
digheden werkzaam op de beoefening der weten-
schap in Frankrijk. Vond Malthus tevoren daar
menig aanhanger^) — zoolang namelijk de bevolking

1) t. a. p. bl. 52.

2) Yrgl. Wagner t. a. p. bl. 456.

-ocr page 67-

55

bleef toenemen — in onzen tijd werd dat anders.
Men is ongerust geworden door de uitkomsten van
het statistisch onderzoek. Daar zijn zelfs stemmen
opgegaan, i) die de leer van Malthus beschuldigen,
als had zij Frankrijk in \'t ongeluk gebracht. De
bevolking neemt niet meer, of althans niet dan
zeer weinig toe. De wet van Malthus kon velen
ter verklaring, ook van dit feit, niet meer voldoen.
Wat heeft men nu gedaan?: „Charakteristisch2)
für französische Anschauungen hat man sie (nml.
„die Erscheinung" dat de geboorten verminderen,
en hiermede niet gepaard gaat een evenredige daling
in \'t getal der sterfgevallen) sich wohl mit auf eine
Weise zu erklären gesucht, welche dem franzö-
sischen Selbstgefühl oder richtiger der nationalen
Eitelkeit nicht zu sehr Abbruch thut." Maar al heeft
zijn tyd invloed op Malthus\' beschouwing gehad —
wat zeer goed te verklaren is — daarmede zijn
wij van de wet van Mathus niet af. Die wet is
er — of zij is er niet! Tertium non datur.

En nu meen ik dit te mogen constateeren.

Reeds bij \'t begin van hun onderzoekingen gaan
de economisten uit elkander. Daar zijn er, die
a priori uitgaan van de onderstelling: die wet is er,
en die zal er altijd blijven, en van dat standpunt

1) Vrgl. G. de Molinari. t. a. p. Préface.

2) Wagner t. a. p. bl. 456,

-ocr page 68-

56

geven zij eene verklaring van de verschijnselen op
\'t terrein der bevolking ook in onzen tijd. Daar
zgn er, die a priori uitgaan van de onderstelling
die wet is er niet — en dan komen ze tot een
geheel ander resultaat.

Deze uitspraak schijnt misschien onbillijk en
onjuist, maar, nadat door ons verschillende man-
nen, die dit vraagstuk hebben behandeld, zijn ge-
hoord , komen wij tot geen andere slotsom.

De verklaring van dit feit is naar onze meening
deze: Malthus heeft gesproken van een
natuurwet,
en zooals Greven^) terecht heeft gezegd, een natuur-
wet is
iets anders dan een geclassificeerde ervaring.
De verschijnselen op \'t gebied der bevolking zijn
producten, voortkomende uit de samenwerking van
onderscheidene oorzaken.

Die verschillende oorzaken moeten dus ontleed
worden — en zoo meende men te mogen komen
tot de vaststelling van eene wet, die zich misschien
afzonderlijk nooit werkzaam zal betoonen, maar
die werkt, terwijl andere invloeden, al dan niet
van andere wetten uitgaande, zich doen gevoelen.

Nu spreekt \'t wel van zelf, dat, bij de vele
vragen, die zich hierbij voordoen, het er voor
de oplossing veel aan toe doet, tot welke richting
de onderzoeker behoort — of \'t voor hem van

1) H. B, Grevenf de ontwikkeling der Bevolkingsleer Leiden. 1875,

-ocr page 69-

57

belang is, aan de wet door Malthus naar voren
gebracht, groote beteekenis toe te kennen, dan
of hij liever die andere invloeden op den voorgrond
zal brengen, en dan aan de „wet van Malthus"
den voorrang bij de regeling der bevolkings-ver-
meerdering zal willen ontzeggen.

\'t Is Malthus te doen om een naümnvet, waar-
van de gevolgen niet alleen in de toekomst zullen
worden gezien, dan wanneer de aarde \'t hoogte-
punt van haar produktie-vermogen zal hebben be-
reikt, maar waarvan men de gevolgen ondervonden
heeft ook in \'t verleden. Dit kan reeds blijken uit
zijne vergelijking met de planten- en dierenwereld.
Maar duidelijk zegt hij dat bijv. in zijn polemiek
tegen Condorcet Deze had \'t gevaar voor over-
bevolking voorgesteld, als alleen bestaande in een
nog ver verwijderde toekomst, dan zou het mogelijk
zijn, dat er kwam een wanverhouding tusschen be-
volking en middelen noodig tot onderhoud. Hiernaast
stelt nu Malthus zijne meening aldus: „The oscilla-
tion, which he^) describes will certainly take place,
and will without doubt be a constantly subsisting
cause of periodical misery. The only point in which
I differ from M. Condorcet in this description is with
regard to the period when it may be applied to

1) t. a. p. bl. 300, 301.

2) nml. Condorcet,

-ocr page 70-

58

the human race. M. Condorcet thinks that it cannot
possibly be applicable but at an aera extremely dis-
tant. If the proportion between the natural increase
of population and of food in a limited territory,
which was stated in the beginning of this essay,
and which has received considerable confirmation
from the poverty that has been found to prevail in
every stage of human society, be in any degree
near the truth; it will appear on the contrary, that
the period when the number of men surpasses their
means of easy subsistance,
has long since arrived;
and that this necessary oscillation, this constantly
subsisting cause of periodical misery, has existed in
most countries
ever since we have had any histories
of mankind, and
continues to exist at the present
moment".

Om de juistheid van Malthus leer te bewijzen, of
wel te bestrijden, moet, zoo heeft Pierson terecht
gezegd, worden „gecijferd en geredeneerd" Dat
aan de redeneering de breedste plaats is toegekend,
de redeneering, waarin \'t subjectieve naar voren
komt, en \'t objectieve op den achtergrond gedron-
gen wordt, kan blijken, als wij letten op de wijze,
waarop de leer van Malthus wordt besproken. Nemen
wij -bijv. Nitti\'s bestrijding : „ Comme nous Ie ver-

1) t. a. p. bl.^l25.

2) t. a. p. bl. 50.

-ocr page 71-

59

rons par la suite, l\'erreur fondamentale de Malthus
est d\'avoir confondu l\'accroissement réel de la po-
pulation avec l\'accroissement possible." Dat is waar
— maar alleen op het standpunt door Nitti inge-
nomen. Deze komt, langs den weg van cijferen en
redeneeren, tot een conclusie, die lijnrecht tegenover
die van Malthus staat: „Le Malthusianisme a donc
absolument manqué son but, car il lui est im-
possible de justifier l\'état actuel des choses et de
prouver que la misère et la prolifération abondante
ne proviennent pas de la mauvaise distribution des
richesses, mais bien de l\'aveuglement des classes
ouvrières."

„Nous voyons au contraire se dresser devant les
déductions de l\'école malthusienne et de l\'indivi-
dualisme économique, une loi scientifiquement
immuable :
d\'après cette loi, la natalité est déterminée
par la forme économique"

Maar waar Malthus meende tot het bestaan van
eene „natuurwet" te mogen besluiten, daar is\'t
op
zijn standpunt zeer verklaarbaar niet alleen,
maar \'t eenig juiste, dat hij uitging, niet van
de werkelijke, maar van de mogelijke vermeer-
dering der bevolking. „Malthus wil weten, of het
noodig is, dat de aanwas van bevolking door den

1) t. a. p. bl. 190.

-ocr page 72-

60

wil des menschen gebreideld wordt; of de mensch-
heid, wat hare vermenigvuldiging betreft, hare
natuurlijke neigingen zonder gevaar kan botvieren.
Te dien einde moet hij nagaan, hoe snel de ver-
menigvuldiging kan plaats vinden, indien niets haar
stoort. Een kracht die in hare werking door ver-
schillende oorzaken, door oorzaken in en buiten
den mensch gelegen, wordt gehinderd, wil hij meten.
Dat doel kan hij niet bereiken door de werking
van die kracht gade te slaan, want haar gade-
slaande zou hij tevens den störenden invloed der
tegenwerkende krachten waarnemen."

Men ziet, dat zoo bij verschil van uitgangspunt
en doel, de bestrijders wel elkander voorbijgaan,
maar elkander niet raken, \'t Zelfde geldt ten op-
zichte van hetgeen Oppenheimer in \'t begin van
zijn boek als bestrijding van Malthus geleverd heeft.
Bij hem vinden wij deze redeneering: „Es ist bis
jetzt, soweit wir die kritische und apologetische
Litteratur übersehen, vernachlässigt oder wenigstens
nicht genügend beachtet worden, dass das grund-
legende Prinzip der Malthus\'schen Lehre eine quanti-
tative Behauptung enthält, die seine Kontrole an
den Thatsachen sehr vereinfacht.... Es ist nämlich
unbestreitbar, dass das „Pressen gegen den Spiel-

1) Pierson t. ji. p. bl. 124.

2) t. a. p. bl. 23.

-ocr page 73-

61

räum" gar nichts anderes bedeuten kann, als die
Behauptung, das mindestens die niederen Klassen
der Bevölkerung auf die Dauer (also von zeit-
weiligen Schwankungen abgesehen) immer auf das
Minimum an den Subzistenzmitteln beschränkt bleiben
müssen", en eiders „Das ganze Gesetz ist also
weiter nichts als die Behauptung, dass pro Kopf
der Bevölkerung auf die Dauer stets dieselbe Menge
an Subsistenzmitteln entfallen muss. Sollte sie etwa
nur die Behauptung einschliessen, dass die Bevöl-
kerung verzehrt, was sie an Nahrungsmitteln her-
steltt, viel bei reichlicher, wenig bei schmaler Ver-
sorgung? Dann wäre das ganze Gesetz nichts als
ein läppischer Gemeinplatz, und es würde irgend
eine Folgerung auf die Möglichkeiten der Volksver-
mehrung und auf die sociale Lage der Masse augen-
scheinlich nicht zulassen."

Is nu die „pro Kopf entfallende Lebensmittel-
quote" ongeveer dezelfde gebleven gedurende den
tijd, dat men sommige landen als „voll besetzt" kan
beschouwen? Moet deze vraag bevestigend beant-
woord worden, dan, zoo meent Opperheimer, is
Malthus\' leer gerechtvaardigd. In \'t tegenovergestelde
geval blijkt, dat hij ten onrechte van een Natuur-
wet gesproken heeft Maar dat is niet volkomen

1) t. a. p. bl. 24.

2) t. a. p. bl. 26.

-ocr page 74-

62

juist. Wanneer die „Quote" is verhoogd, bewijst
dit alleen, dat er vele krachten werkzaam zijn ge-
bleken, die de onbelemmerde werking van Malthus\'-
wet hebben verhinderd — en dat wordt noch door
Malthus zelf, noch door zijn volgelingen ontkend,
\'t Verschil dat tusschen Malthus en zijn tegenstanders
ook hier bestaat is dit: Malthus acht de werking
der belemmerende krachten niet van zulk een be-
teekenis, dat ze hem verhinderen zouden aan \'t be-
staan van zijn wet te twijfelen, terwijl voor zijn
tegenstander de invloed der bijkomende oorzaken
zoo groot is, dat hy aan Malthus\' wet de eerste
beteekenis ontzegt. Omdat van
de waardeering van
verschillende feiten zooveel afhangt, is \'t niet te
verwonderen, dat \'t verschil tusschen \'t oordeel der
oeconomisten zoo groot is.

Toch verdient het opmerking, dat vele Malthusia-
nen belangryke concessies aan hunne tegenstanders
hebben gedaan en dat er zijn, die de leer van den
grooten meester op zulk een wijze veranderen, dat wij
ons niet verwonderen over de vraag, of zij, die zoo
ver van Malthus afwijken, nog wel tot zijn leer-
lingen gerekend kunnen worden i). Zoo bijvoorbeeld
Wagner, wiens woorden aangaande de juistheid van
Malthus\'theorie door ons zyn aangehaald. Deze zegt.

1) Vgl. Oppenheitner t. a. p. bl. 6G .vv

-ocr page 75-

63

dat er van een natmirwel niet moet worden gespro-
ken, maar van een
sociale wet: „Und endlich liegt
hier, wie auf andern Gebieten der poHtischen Oeko-
nomie, bei einem derartigen Versuch wieder die Ver-
wechslung zwischen einem wahren Naturgesetz und
einem socialen Gesetz vor. Nur um ein sociales Ge-
setz kann es sich bei dem Bevölkungsgesetz handeln.
Die Auffassung desselben als ein Naturgesetz kommt
nur der gegnerischen Ansicht zu Gute" i).

AI houdt Wagner vol, dat deze verandering de
kern van Malthus\'leer onaangetast laat, men ziet
gemakkelijk in hoeveel zijne voorstelling van het
vreeswekkende heeft verloren, zoodra de gedachte
aan de
natuurwet prijsgegeven wordt.

Zoo heeft ook Rümelin opgemerkt, dat het
de fout is van Malthus, dat hij slechts
twee fac-
toren in rekening brengt — terwijl inderdaad de
verschijnselen, waarmede wij op \'t terrein der be-
volking te doen hebben veel meer samengesteld
zijn. Maar hierbij wordt o. i. weer vergeten,
\'t geen wij aangaande \'t begrip
wet hebben opge-
merkt. Uit de zoo samengestelde verschijnselen
meende Malthus de twee voornaamste, altijd blij-
vende factoren te hebben uitgenomen; kan dat niet
meer worden verdedigd, dan mag de vraag worden

1) Wagner t. a. p. 11. 453.

2) Heden und Aufsätze. Tübingen. 1875. bl. 305 en vv.

-ocr page 76-

64

gedaan: staat of valt hiermede niet de geheele
wet ? Dit wordt door Malthus\' volgelingen ontkend,
maar zijn tegenstanders meenen juist daarom, dat
Malthus\' leer gerekend moet worden tot het ver-
ledene te behooren.

Wy\' kennen ons zeiven niet het recht toe, om
op het terrein der bevolkingsleer beslissende uit-
spraken te doen hooren, wij beoordeelen alleen, \'t
geen door de mannen, die hier recht van spreken
hebben, wordt geboden, en daarom wijzen wij er
op, hoe \'t vraagstuk om welks oplossing \'t hierbij
te doen is, in den tijd, die sedert Malthus\' optreden
is verloopen, zeker wel dichter bij zijn oplossing is
gekomen, maar voorloopig nog niet eenvoudiger,
veeleer gecompliceerder is geworden.

Dat de oplossing niet zoo voor de hand ligt, als
men dat wel eens heeft voorgesteld, is zijdelings
ook door den Nieuw-Malthusiaanschen Bond ten
onzent erkend. Vergelijken wij de Statuten, zooals
ze bij de oprichting van den Bond waren, en zoo-
als ze later (October ISQ-l) zijn veranderd, dan
treft ons een merkwaardig verschil.

Tevoren las men daarin — zooals wij reeds hebben
aangehaald i) — dat het doel van den Bond bestaat
in „Het verspreiden van kennis aangaande de Wet

1) Zie boven ♦bl. 41 en 42.

-ocr page 77-

65

der bevolking, hare gevolgen en haren invloed enz."
Hier meende men dus te kunnen spreken van eene
„Wet" der bevolking. De kennis van die „Wet"
moest aan het volk worden ingeprent, als men zich
door
haar liet onderrichten, was de weg tot het
geluk gevonden.

Maar later lezen wij: „Het doel der Vereeni-
ging is:

a) Het verspreiden van kennis omtrent het
vraagstuk der toename van de bevolking en van
haren invloed op de stoffelijke en geestelijke ge-
steldheid der menschen."

Ligt in deze verandering niet de erkenning uit-
gesproken : wij zijn met onze eenvoudige, duidelijke
„Wet" wel wat hard van stapel geloopen?

Laten wij hierbij ons nu herinneren, hetgeen bijv.
door
Stüh den moralisten als ernstige beschuldiging
is voorgelegd, dat ze zich namelijk te weinig om
de gevolgen der „Wet" hebben bekommerd: i) „Die
Geistlichkeit ist, wie Herr Gerritsen schreibt, dort
(nml. in Holland) wie in allen Ländern die schlimmste
Feindin dieser Lehre; sie ist schwer zu bekämpfen,
weil sie im Geheimen arbeitet. Indessen verhält
sie sich in dieser Streitfrage ziemlich ruhig und
fährt nur in ihrer gewöhnlichen Weise fort die her-

1) Der Neo-Malthusianismus das Heilmittel des Pauperismus,
bl. 81.

-ocr page 78-

66

gebrachte klerikale Moral zu predigen, als ob gar
keine Bevölkerungsfrage existirte".

Tegenover deze woorden ligt voor de zich rustig
houdende moralisten een schoone rechtvaardiging
in de door ons aangegeven Statutenverandering.
De Nieuw-Malthusianen ziju te ver gegaan toen ze
meenden, dat het bevolkingsvraagstuk reeds was
opgelost — maar in plaats dat zij nu ook wat het
praktische deel van hun arbeid betreft, wat meer
voorzichtigheid in acht nemen, blijven ze op
\'t gebied der praktijk stilzwijgend voortgaan! en
zoo zoude met recht
van hen kunnen worden ge-
zegd: ze doen „als ob gar keine Bevölkerungsfrage
existirte". De kennis, die aan \'tvolk moet worden
ingeprent, wordt door hen beperkt tot het gebied
der middelen, waarvan \'t gebruik ter voorkoming
van de conceptie, door hen dienstig en onschadelijk
wordt geacht.

Warén zij nu door hunne voorliefde en hunne
ingenomenheid met \'t door hen verdedigde heils-
middel zoo verblind, dat zij er geen nadeelen van
konden zien, zoo zouden wij hun handelwijze kunnen
verstaan — maar zie hier een woord van dien-
zelfden dr. Stille; nadat hij gewezen heeft op ver-
schillende Fransche geleerden, die niet zonder vreeze
voor hun land de toekomst tegemoet zien, zegt hij:
„Und wirklich sind unsere westlichen Nachbarn auf
dem Punkte angelangt, wo jede weitere Beschrän-

-ocr page 79-

6-?

kung des Bevölkerungszuwachses einen Rückschritt
und eine Gefahr bedeutet" Waar zóó door een
Nieuw-Malthusiaan wordt gesproken, zou men toch
mogen verwachten, dat nu zij meenden een meer
gereserveerde houding ten opzichte van de theore-
tische zijde van \'t hier besproken vraagstuk te
moeten aannemen, zij in de praktijk niet dan met
groots omzichtigheid zouden te werk gaan!

Maar, als wij nu de quaestie, of wij nog al
of niet met recht kunnen spreken van
de wet der
bevolking daarlaten, \'t is waar, dat er toestanden
zijn, waarbij de vraag zich aan ons voordoet:
zijn hier niet menschen te veeP)?

Hoe menigmaal wordt vooral in de groote steden
de klacht gehoord: er zijn menschen, die werken
willen, die werk zoeken, maar er is voor hen geen
plaats. Al zal \'t ieder, die billijk oordeelt, duidelijk
zijn, dat bij velen de werkeloosheid, in \'t algemeen
het gebrek, oorzaak vindt in eigen schuld — dat
de schuld vaak op de gemeenschap gelegd wordt
zonder wettige reden — al komt men telkens in
aanraking met dezulken, die niet werkelijk geholpen
willen worden, die boven werken de voorkeur geven
aan het leven op kosten van anderen, — daar zijn

1) Die Bevolkcrungsfrago in alter und neuer Zeit. bl. 59.

2) Vrgl. bij Ussliei het hoofdstuk getiteld: Neo-Malthusianism
with regard to population, t. a. p. bl. 105 vv.

-ocr page 80-

68

toch ook vele gevallen, tegenover welke de maat-,
schappij machteloos schijnt te staan, en waarvan
men zeggen moet; wij weten hier geen raad.

Men kan in sommige Nieuw-Malthusiaansche ge-
schriften schilderingen vinden van het lijden en de
ellende der proletariërs, waarvan wij niets zullen
afdoen — maar kan men dit alles noemen: gevolgen
van overbevolking? Geeft dit recht om te zeggen:
de toestand der bevolking is van dien aard, dat
de kans op geluk voor de individuen alleen dan
kan worden vergroot, wanneer het getal der ge-
boorten zal beperkt worden?

\'t Komt hier aan op de juiste bepaling van \'t be-
grip
overlevolking. Wagner heeft getracht orde
te brengen in de verwarring, die ook waar \'t die
bepaling geldt, heerscht, door te onderscheiden
tusschen
absolute en relatieve overbevolking. Wat
is absolute overbevolking? en \'t antwoord dat hij
hierop geeft is \'t volgende „Unter absoluter
Uebervölkerung könnte wohl nur ein Zustand ver-
standen werden, welcher etwa folgende Merkmale
aufweist: ein Zustand nemlich, in welchem wirklich
für ein bestimmten Zeitraum und für eine gegebene,
nothwendig zu versorgende Volkszahl das überhaupt
vorhandene, in den erforderlichen concreten Unter-
halts, namentlich Nahrungsmitteln schon bestehende.

1) t. a. p. bl. 657.

-ocr page 81-

69

oder darin im gebotenen Zeitpuncte und an ge-
botener Stelle umsetzbare Volkseinkommen, bzw.
auch "Volksvermögen, schlechterdings nicht ausreicht,
diese Volkszahl zu erhalten, bzw. zu ernähren".

Tot een algemeene absolute overbevolking kan
\'tniet komen, want gesteld, dat de wereld zich
bevond op den weg, die tot zulk een ontzettend
einde voerde, dan zouden, voordat men dit einde
had kunnen bereiken, de „checks" hun verhinderend
werk op verschillende wijzen hebben volbracht.

Maar zulk een absolute overbevolkiog is wel
voorgekomen; dan werd ze echter niet veroorzaakt,
doordat er te
veel menschen waren, maar juist
omdat \'t land te
dun was bevolkt. Wij vinden
haar plaatselijk, daar waar door mislukking van
den oogst en gebrekkige communicatiemiddelen het
noodige voedsel voor de bevolking niet aanwezig
is — en ook niet van elders kan worden aange-
bracht.

\'t Is duidelijk, dat zulk eene overbevolking niet
op de meest gewenschte wijze door
heperUng van
\'t aantal der geboorten wordt voórkomen. Wij zou-
den dus geneigd zijn te vragen: geeft hier\'t woord
overbevolking — waarbij toch altijd gedacht wordt
aan de noodzakelijkheid tot beperking — niet aan-
leiding tot misverstand^)?

1) Vrgl. F. Oppenheimer t. a. p. bl. 68 en 69.

-ocr page 82-

70

Een voorbeeld van zulk een toestand vinden wij
bij Ussher :

„The most terrible poverty can exist in a thin
population, and in which there was ample subsi-
stence. See the present condition of Morocco, for
instance. There is a splendid objectlesson on this
point close beside us. A most beautiful fertile country,
its soil the most productive in the world, capable
of producing anything, lies barren and waste; the
people are generally in a state of chronic want
and misery. Yet the population is very small. Its
area is 314.000 square miles, with an estimated
population of only four millions. The area of
Ireland is but 31,759 square miles, yet it supports
a population of five millions. Morocco, that country
rich in everything, lies stagnant-with a thin popu-
lation in hunger and need".

In \'t opvolgen van \'t gebod „weest vruchtbaar
en vermenigvuldigt", de geschiedenis bewijst het,
hebben véle volkeren grooten zegen gevonden;
\'t gevaar voor absolute overbevolking is door snelle
uitbreiding verdreven.

Maar al behoeven wij dus op die absolute over-
bevolking niet verder te letten, daarmede is \'tbe-
staan van eene relatieve overbevolking nog niet
ontkend. Wat Wagner onder dien naam verstaat.

]) t. a. p. bl. 35,

-ocr page 83-

71

zegt hij aldus: „Relative ^ Uebervölkerung liegt vor,
wenn die Bevölkerung, insbesondere ihre sogen,
arbeitenden Classen, bei aller Fähigkeit und allem
guten Willen zur Erwerbsthätigkeit nicht sichere
und genügende Beschäftigung und Erwerb findet,
und zwar nach Maassgabe folgender drei Reihen
von Umständen: einmal nach den gegebenen ökono-
misch-technischen Verhältnissen der Produktion, ins-
besondere nach den Bedingungen für den Absatz der
Arbeitserzeugnisse und für die dafür erlösten Preise
sowie nach denjenigen für den Bezug und die Preise
der bedürften Producte; ferner nach der gegebenen
Rechtsordnung für Produktion und Vertheilung;
endlich aber auch nach den auf Grund der einmal
erreichten Lebenshaltung gestellten Ansprüchen so-
wohl in Betreff der Art, des Maasses, des Lastgefühls
der Arbeitsleistung, als auch bezüghch der Art, des
Maasses, des Lustgefühls der Entlohnung, bzw. der
Bedürfnissbefriedigung."

Vooral op \'t laatste punt wordt door hem de
nadruk gelegd. Daarop wordt z. i. niet genoeg gelet.
Wanneer aan de aanspraken, die de arbeiders kun-
nen doen gelden, rekenende met den arbeid, die
door hen verricht moet worden, op de een of andere
wijze niet wordt voldaan, dan heeft men geen
recht om \'t bestaan eener
relatieve overbevolking te

1) t. a. p. bl. 658,

-ocr page 84-

72

loochenen. Zulk een misstand behoeft niet altijd
grootere sterfte, niet eens onder de kinderen, ten
gevolge te hebben, maar dat de verhoudingen niet
zijn zooals ze wezen moeten, wordt dan openbaar
in „einem Druck auf das Einkommen, auf die Löhne,
in einer Ausdehnung des Arbeitstages, einer Stei-
gerung des zu übernehmenden Arbeitsmaasses" ) en
zelfä daarin nog niet onmiddellijk maar » ein sonst
mögliches Steigen des Einkommens, Verminderung
des Arbeitsmaasses wird unterbleiben"

Zullen wij nu hiertegenover kunnen volstaan door
te zeggen: „de quaestie der overbevolking is een
vraagstuk niet van productie, maar van distributie
der levensbenoodigdheden" ?

Dit wordt door hen, die zich naar Malthus
noemen ten eenenmale ontkend, \'t Vraagstuk der
verdeeling heeft wel beteekenis, maar het weg-
nemen, het voorkomen der dreigende gevaren kan
ook van een betere verdeeling niet worden verwacht.
„Gewiss kommt in dem Allen nun auch die Frage
der Vertheilung des Nationaleinkommens und Natio-
nalvermögens mit in Betracht, aber nicht in erster
Linie, wie nach der Meinung so vieler, namentlich

1) t. a. p. bl. 659

2) t. a. p. bl. 659.

3) Prof. A. Kuenen. Het onderwijs in de Zedekunde uitgeg.
door Dr. H, Groenewegen. Amsterdam, bl. PO.

4) Wagner t. a. p. bl. 661,

-ocr page 85-

73

der Socialisten, sondern nur als Nebenmoment neben
der Bevölkerungsbewegung und der daraus hervor-
gebenden Uebervölkerung." Blijvende verbetering en
wegneming van \'t Damocles-zwaard i), dat dreigend
hangt boven onze maatschappij, is te verwachten
slechts op
ééne wijze: „es giebt nur ein durch-
schlagendes Hilfsmittel auf die Dauer: die genügende
Wirksamkeit der präventiven Tendenzen der Volks-
vermehrung"

Op grond van deze en dergelijke redeneeringen
komen nu de Nieuw-Malthusianen met hun preven-
tieve middelen. Men wijst den proletariër met zijn
overtalrijk kroost den weg om, zonder te veel van
zijn zelfbeheersching te eischen, zonder dat hij zich
cmige opoffering behoeft te getroosten, voor zich
zeiven en zijn omgeving tot meerder welvaart te
komen.

Maar voor wij toegeven, dat deze weg de ware
is, willen wij ook den tegenstander hooren. En
diens meening laat aan duidelijkheid niets te
wenschen over, wanneer wij ons herinneren het citaat
van Nitti, waarin hij volhoudt, dat door \'t Malthu-
sianisme ten eenenmale niet is bewezen, dat de
misstanden voortkomen uit de zorgeloosheid van de
arbeidende klassen, wat betreft \'t al of niet beperken

1) Wagner t. a. p. bl. 618.

Wagner t. a. p. bl. 665. vgl. ook: Pierson t. a. p. bl. 169.

-ocr page 86-

74

van hun gezin Integendeel die zorgeloosheid
moet als gevolg — en mag niet als oorzaak worden
beschouwd.

En nu is dit toch wel een feit, dat tot nadenken
stemmen moet, dat niettegenstaande alle redeneering
en alle bewijzen van de onmogelijkheid om op den
duur in \'t onderhoud van een snel aanwassende be-
volking te voorzien, een onmogelijkheid die in
de dagen van Malthus reeds werd betoogd, tot op
onzen tijd, bij een ongekend snel vermeerderde be-
volking , de werking van de wet der verminderende
produktiviteit, door allerlei oorzaak, vooral door
den vooruitgang op technisch gebied, is onschadelijk
gemaakt. Dit wordt niet ontkend, ook niet door
mannen als Wagner en Pierson; wat hen onder-
scheidt van hun tegenstanders is dit, dat zij vreezen,
dat dit voor de toekomst onmogelijk zal zijn.
Maar ook hier geldt, wat door Pierson in ander
verband wordt gezegd: „Met strenge nauwkeurig-
heid kan men hier niet spreken, men moet zich
verlaten op indrukken"

Ook nu, hoewel meerdere zorg wordt besteed
aan het verkrijgen van juiste gegevens, kan nog
niet onbeperkt vertrouwen worden geschonken aan

1) Zie boven bl. 59.

2) Pierson t. a. p. bl. 138, 139. Wagner t. a. p. bl, 654. 648,

3) t. a. p. bl. 144,

r

-ocr page 87-

75

alles, wat als uitkomst der statistiek wordt be-
schouwd. Om een bewijs hiervoor te geven, wijzen
wij op \'t geen wij vinden bij Oppenheimer. i)
Hij haalt aan een woord van Rümelin: „Est ist
sogar zweifelhaft, ob die Agrarstatistik für die
letzten 50 Jahre nur überhaupt irgend eine, wenn
auch noch so kleine Steigerung der durchschnitt-
lichen Jahreserträge nachweisen kann", — en daar-
tegenover stelt Oppenheimer het volgende: „Wir
wissen aus den vorher gegebenen statistischen Daten,
dass diese Meinung, wenn sie auch vielleicht für
Württemberg begründet mag sein, für das ganze
Reich so falsch wie nur irgend möglich ist. Es
sind die Erträge pro Fläche viel stärker gewachsen
als die Kopfzahl der Bevölkerung". Zoo schijnt
\'t soms alsof de statistiek moet bewijzen, \'t geen
men van tevoren reeds heeft aangenomen. Maar
dit kan op grond, ook van de statistiek toch
wel als bewezen worden beschouwd, dat niettegen-
staande de snelle vermeerdering der bevolking de
voedingsmiddelen, die per hoofd voorhanden zijn,
niet minder zijn geworden, en dat de levens-
standaard niet is gedaald, maar integendeel aan-
merkelijk is verhoogd

1) t. a. p. bl. 77.

2) Vrgl. Oppenheimer t. a. p. bl. 32 vv.

3) Vrgl. Paulsen t. a. p. II bl. 365. Theobald Ziegler. Die

-ocr page 88-

76

Wanneer dat nu voorop wordt gesteld, kan
men dan een redeneering zijn vertrouwen schenken,
zooals men die bij vele navolgers van Malthus kan
vinden? Deze redeneering namelijk: dat bij de
snelle vermeerdering der bevolking, zooals wij
die in de vorige eeuw hebben kunnen waarnemen,
nog niet is geschied, hetgeen door velen ge-
vreesd werd, namelijk dat er een tekort aan voe-
dingsmiddelen zou moeten geconstateerd worden,
is te danken aan den grooten vooruitgang op tech-
nisch gebied, aan de uitbreiding van \'t verkeer enz.
Maar — zoo wordt nu gezegd — wat zou die
ontwikkeling veel grooter voordeelen hebben af-
geworpen, wanneer de winst door dien vooruit-
gang behaald, door niet zoo velen moest gedeeld
worden! Wanneer de productie ware vermeerderd
op dezelfde wijze, als waarop dat nu is geschied
— maar de bevolking ware met trager tred voort
geschreden, dan zou \'t aandeel voor ieder individu
grooter zijn geweest.

Heeft men recht tot zulk eene redeneering?
Mag men den eenen factor verkleinen, zonder te
vragen of dit geschieden kan, zonder dat dit invloed
op den anderen factor hebben zal? Zoo lezen wij

geistigen und socialen Strömungen des neunzehnten Jahrhunderts.
Berlin 1899. bif 525.

-ocr page 89-

77

bij Pierson „Ten aanzien van deze landen (nml.
van Europa, \'fc grootste deel van Zuidelijk Azië,
en \'t Oostelijk gedeelte van Noord-Amerika) kan
naar waarheid worden getuigd, dat aanwas van
bevolking, hoe traag ook, er de strekking heeft
om toenemende verarming te weeg te brengen....
Wanneer aanwas van bevolking gepaard gaat met
allerlei gebeurtenissen, die gunstig werken op de
voortbrenging en daarna het gemiddeld inkomen
stijgt, zal de aanwas van bevolking zijn schadelijke
werking niet gemist hebben: ware hij achterwege
gebleven, dan zou het gemiddeld inkomen nog
veel meer zijn verhoogd."

Hij geeft toe, dat er één overweging is, die tot
voorzichtigheid noopt. Is bevolkingsvermeerdering
niet een spoorslag tot inspanning, waardoor alleen
belangrijke vooruitgang mogelijk is? „Zal de arbeid-
zaamheid niet geringer worden, als de bevolking
ophoudt te vermeerderen?" 2) Maar Pierson meent,
dat dit bezwaar
hier geen kracht heeft. Want
deze redeneering bevat alleen in zooverre waarheid,
als zij toegepast wordt op een bepaald deel der
maatschappij! „Het kan niet geloochend worden,
dat onder de gegoede burgerij talrijkheid van gezin
een prikkel is tot werkzaamheid." Maar men

]) t. a. p. bl. 132, 133.
2) t. a. p. bl. 133.

-ocr page 90-

IS

wende den blik naar die „breede schare, de over-
groote meerderheid der bevolking in iedere maat-
schappij, wier eenig inkomen bestaat in de bezol-
diging van handenarbeid."

Voor haar geldt deze waarheid niet!
■ Welnu — toegegeven dat dit zoo is — dan moet
toch ook op \'t standpunt van Pierson dubbele voor-
zichtigheid in acht worden genomen ten opzichte
van het aanbevelen der Nieuw-Malthusiaansche leer!
Want het is er om te doen, dat vooral \'tgetal
der arbeiders, der proletariërs, van allen, die be-
hooren tot die groote massa, waarop Pierson doelt,
\'t getal hunner kinderen zal beperken. Maar, er
is terecht van onderscheiden zijden op gewezen,
men kan niet vooruit bepalen, waar men de mid-
delen wil toegepast zien of liever \'t is zeer te
vreezen, dat zij, van wie men hoopt, dat zy
\'teerst naar de Nieuw-Malthusianen zullen luisteren,
inderdaad er \'t minst naar zullen hooren

Hiermede staat in verband, dat verschillende
redeneeringen, waardoor men heeft trachten aan
te toonen, dat vermindering van bevoUiing gunstig
werkt, niet bewijzen, datgene, wat men bewijzen

1) t. a. p. bl. 134.

2) Vrgl. hierbij ook \'t geen Nitti zegt over de „proportion
existant entre ♦ les races inférieures et les races supérieures."
t. a. p. bl. 250. • •

-ocr page 91-

79

wilde. Pierson, in zijn bestrijding van Gort van
der Linden, (deze had in de Juli-aflevering van de
Gids van 1887 betoogd, dat vermindering van de
bevolking, daling der loonen en vermindering der
volkswelvaart zou ten gevolge hebben) haalt om te
betoogen, dat bevolkingsvermindering de welvaart
verhoogt, \'t volgende voorbeeld aan: „Door de zwarte
pest, die ongeveer in \'t miJdeu der léi^c eeuw woedde,
rekent men, dat het bevolkingscyfer van Europa
met niet minder dan een derde, 25 millioen zielen
is gedaald; maar op sommige plaatsen was de ver-
woesting veel grooter. Dank zij de breedvoerige,
van jaar tot jaar voortgezette aanteekeningen uit
die tijden, door den reeds meermalen genoemden
schrijver Thorold Rogers ten behoeve zjjner „History
of Agriculture and Prices in England" bijeenver-
zameld en in zijn „Six Centuries of work and wages"
op nieuw bewerkt, zijn wij thans ingelicht omtrent
den gang der loonen in Engeland onder den invloed
dezer droevige gebeurtenis. Welnu, wat Rogers
mededeelt sluit geheel met hetgeen de theorie ons
deed verwachten te zullen vinden. In het tijdperk
van 1350 tot 1400 werd voor dorschen bijv. meer
betaald dan in de onmiddellijk voorafgaande jaren:
60 percent in de Oostelijke graafschappen, 48 in de
Zuidelijke, 36 in de Westelijke, 59 in de Noorde-
lijke, 73 percent in het midden des lands. Voor
timmerlieden was de rijzing 48, voor metselaars

-ocr page 92-

80

60 percent enz. Als slotsom voegt hij hieraan
toe: „ Het wekt vertrouwen in een theorie, wanneer
zij niet alleen bestand blijkt tegen kritiek, maar
wanneer tot hare verdediging ook kan gewezen
worden op feiten als de hier vermelde"

Wanneer Pierson meent door dit voorbeeld te
hebben aangetoond, dat vermindering der bevol-
king, hoe dan ook veroorzaakt, eene gunstige uit-
werking hebben zal op den maatschappelijken toe-
stand, dan heeft hij
te veel willen bewijzen. Wij
kunnen niet beoordeelen in hoeverre op die loons-
verhooging, de vermindering der waarde van \'t
geld, bij zoo enorme verandering van de verhou-
dingen in de maatschappij, van invloed kan zijn
geweest. Maar dat daargelaten is o. i. \'t eenige
wat uit dit voorbeeld kan worden afgeleid, dit,
dat hier, in dit speciale geval, dit middel van be-
perking den toestand der arbeidende klasse verbeterd
heeft. Dat bijv. beperking, veroorzaakt door de
„facultatieve steriliteit" dezelfde uitwerking zou

1) t. a. p. bl. 151.

2) t. a. p. bl. 152. \'t Wekt geen vertrouwen\'in de onwankel-
baarheid van Pierson\'s overtuiging aangaande de onbetwistbare
geldigheid van dit bewijs, als men vergelijkt, wat hij in den eersten
druk hier geschreven had: „ Als ooit de ervaring uitspraak gedaan
heeft over een wetenschappelijke leer, dan is het wel toen geweest
en wat anders was die uitspraak dan een bevestiging van hetgeen
Malthus ons heeft verkondigd." Men ziet, toen sprak hij zich vrij
wat beslister uit. (\'2^ dl. 1® stuk bl. 146).

-ocr page 93-

hebben, is hierdoor ten eenenmale niet buiten twijfel
gesteld.

\'t Is voor den boom niet onverschillig op welke
wgze zijn al te snelle ontwikkeling wordt tegen-
gegaan. Wordt hij op de rechte wijze gesnoeid, dan
doet dit aan zijn levenskracht geen afbreuk, dan
zal hij frisch blijven en vruchten kunnen voort-
brengen, maar wordt op de eene of andere wijze
zijn algemeene groeikracht tegengegaan, tracht men
te beletten, dat nieuwe loten worden gemaakt, of
dat de knoppen worden gezet, dan raakt men de
kern van zijn kracht, \'t Doel wordt misschien ook
bereikt, en de al te breede uitbreiding verhinderd,
maar men streeft zijn doel ook voorbij, de boom
heeft geleden en kwijnt.

De medische wetenschap biedt ons hier een waar-
schuwend voorbeeld in de geschiedenis der toe-
passing van de aderlating. Waarom wordt dat
middel niet meer zoo vaak als vroeger aangewend?
Plaatselijk is er in \'t lichaam misschien bloed te
veel, maar heeft de ervaring niet geleerd, dat door
dit schijnbaar nuttig middel het geheele organisme
op ongewenschte wijze wordt verzwakt?

Nu weet ik, dat men met den naam „organisme",
gegeven aan de maatschappij, voorzichtig moet zijn.
Er moet altijd in \'toog gehouden worden, dat de
samenstellende deelen hier
personen zijn. Maar zal
die aanduiding van de maatschappij als organisme.

-ocr page 94-

ä2

bedoeld dus in dien zin, dat wij in haar hebben een
natuurprodukt, eenige beteekenis hebben, dan dient
bij de quaestie van de vermindering der bevolking
ook wel te worden onderzocht: zal een middel, dat
wordt aanbevolen, niet de geestkracht ondermijnen
of de volharding verminderen? Dit
behoeft niet te
geschieden bij eene beperking, zooals die is bewerkt
door de ramp, waarvan Pierson spreekt, maar zal
dat ook zoo zijn bij eene vermindering, waartoe het
Nieuw-Malthusiamisme de middelen ons reikt?

Teveel wordt bij eene redeneering, als waarop wij
hier doelen, vergeten, dat maatschappelijke wel-
vaart, in den ruimsten zin genomen, niet is \'t ge-
volg van voorspoed op
materieel gebied alleen.

En dat ook de ervaring hier tot voorzichtigheid
leiden moet, volgt uit \'t geen ons omtrent den
toestand in Frankrijk wordt meegedeeld. Kan men
wel zeggen, dat de vermindering der bevolkings-
toename .daar oorzaak is geworden ook van ver-
mindering der armoede

Terecht is dan ook door verschillende economisten
bij \'t vraagstuk der bevolking op verschillende in-
vloeden gewezen van anderen dan materieelen aard,
waarmede rekening moet gehouden worden, wanneer
men den gang der bevolking wenscht te bepalen.

1) Nitti t. a. p. bl. 194 vv. 230, 31. Ussber t. a. p. bl. 108.

-ocr page 95-

\'t Is geen wonder, dat uit reactie tegen de Malthu-
siaansche beschouwingen sommigen hierin te ver
zijn gegaan. Op grond van gegevens, door de sta-
tistiek hem verschaft, komt Leroy Beaulieu tot de
volgende uitspraak \'): „Nous pouvons considérer
comme démontrable et démontré que la civilisation
démocratique est contraire à la prolificité que gra-
duellement tous les peuples civilisés au fur et à
mesure que la conception démocratique pénétrera
leurs couches profondes, verront leur natalité dé-
croître et se rapprocher de celle de la France."
In zijn „Traité d\'économie politique" had hij deze
meening ook reeds bekend gemaakt; men kan haar
bestreden vinden bij Pierson (t. a. p. bl. 169) en
wel op grond van \'t geen de Statistiek ons leert.

Wat de statistiek heeft hewezen is dit: onder de
meergegoeden is het geboortecijfer lager dan in de
arbeiderskringen^). „Doch" zoo vraagt Pierson,
„welke troost, is hierin gelegen, welke grond tot
optimistische beschouwingen? Men is nu bevoegd
om aan te nemen, en ziedaar de kern van
waarheid in de beweringen van Leroy-Beaulieu,
dat indien de meerderheid der arbeidersbevolking

1) t. a. p. bl. 864.

2) Vrgl. de tabellen te vinden bij Nitti bl. 214 vv. en Pierson
t. a. p. bl. 176 vv.

3) t. a. p. bl. 179.

-ocr page 96-

84

inocht opklimmen tot een veel hoogeren trap van
welvaart, en indien dan tevens haar levensstandaard
aanmerkelijk rees, zoodat hij nabij kwam aan dien
van de kleine groep der meergegoeden, de jonge
huwelijken, dus ook de geboorten, zouden af-
nemen. Zulk een groote maatschappelijke verbe-
tering, evenwel, heeft dit laatste zelf tot voor-
waarde." Wij loopen dus naar \'t schijnt in een
cirkel!

Maar hoe moet die cirkelgang worden verbroken?

Heeft de verbetering van den toestand der arbei-
dende klasse tot voorwaarde de beperking der ge-
boorten? Dit meent Pierson te mogen vaststellen.
Maar om den cirkelgang te beginnen in \'t punt
„bevolking", zou alleen
dan te rechtvaardigen zijn,
wanneer ware uitgemaakt, dat de vermeerdering
der voedingsmiddelen geen gelijken tred had ge-
houden met die der bevolking. Nu in dit woord
van Pierson een erkenning ligt van \'t recht van
Nitti\'s woord: „la misère est un den facteurs d\'une
procréation désordonnée" O nu is het, met \'toog op
de groote vermeerdering der voedingsmiddelen, plicht,
om zijn uitgangspunt te kiezen in de ellende
en te trachten door stoffelijke en geestelijke ver-
betering den weg, die naar een overbevolking voert.

1) Niui t. a. p. bl. 2G1.

-ocr page 97-

85

te vermijden. Dat er vaak een wanverhouding
heeft bestaan tusschen de voedingsmiddelen,
waar-
over de groote menigte kan hescliïkken
, en de monden,
die verzadigd moeten worden, behoeven wij niet
te ontkennen: „Allein wir können nicht umhin,
unserseits bei der Ansicht zu beharren, dass dieses
Missverhältnis mehr der Menschen Schuld ist, als
die Schuld der Natur, dass dasselbe durch sittliche
Mittel bekämpft und überwunden werden muss, und
zwar nicht allein durch die Anstrengung Einzelner,
sondern der Gesammtheit"

Zoolang op de »karige Natuur" niet alle schuld
geworpen kan worden, moet de leer der Nieuw-
Malthusianen beschouwd worden als een evangelie
van het egoïsme, dat in den dienst der barm-
hartigheid zijn tegenhanger vindt. „Niemand kan
van honger sterven, zoolang de rijke nog brood
heeft" in dit woord ligt een waarheid, die ter
harte genomen moet worden. Op den weg, waarop
\'t gemeenschapsgevoel tot zijn recht komt, ligt
schooner toekomst voor de menschheid open, dan
op den weg, die door de Nieuw Malthusianen ge-
wezen wordt.

De beteekenis der armenverzorging wordt veel-

1) Dr. H. Martcnscn. Die christliche Ethik. Spec. Theil. II bl. 179.
Berlin 1894.

2) Leo Tolstoi. Rijpe Aren (\'s Gravenhage J. S. Dijkhof) bl. 156.

-ocr page 98-

86

tijds onderschat en \'t kan niet ontkend worden, dat
door dit goede doel dikwijls veel kwaad is gesticht
Maar dit ontslaat ons niet van de verplichting om
ook daarin den rechten weg te zoeken, \'t Kan
daarom niet anders of \'t zal bij ieder, die erkent
dat de nooden der maatschappij vele zijn en wien
het ernst is met de begeerte naar verbetering, instem-
ming vinden, dat in den laatsten tijd, ook ten
onzent, niet meer een oplossing wordt gezocht van
de vraag: zullen wy den plicht der barmhartigheid
beoefenen? maar dat men onderzoekt, hoe zullen
wij op de beste wijze volbrengen, datgene wat tot
onze roeping behoort?

Met te meer nadruk moet er op aangedrongen
worden, dat getracht worde in \'t punt der ellende
den cirkel der maatschappelijke nooden te breken,
omdat de willekeurige beperking der geboorten zoo
groote gevaren met zich brengen kan.

Men heeft van Nieuw-Malthusiaanschen kant ge-
zegd, dat, wanneer de bevolking binnen de juiste
grenzen zou zijn teruggebracht, of wanneer ver-
meerdering wederom gewenscht mocht blijken, men
dan wel weder met de toepassing der middelen zou
ophouden. Maar men vergeet, dat »zedelijke" be-
ginselen, wanneer ze eenmaal ingang hebben ge-

1) Vgl, do „Poor Laws" in Malthus\' tijd.

-ocr page 99-

87

vonden, niet weder verdwijnen op bevel van hen,
die de bevolking willen regelen, naardat zij dit
noodig oordeelen.

De historie spreekt hierin geen onduidelijke taal.

In Eome hadden zeer vele middelen ter beperking
der geboorten burgerrecht gekregen. Al spoedig
werden de gevolgen hiervan merkbaar. Daar kwam
gebrek aan burgers, aan die krachtige mannen,
door wie Rome tot grootheid en macht was geko-
men. De kinderen werden beschouwd als een
last; zelfs ter wille der grootheid van den staat,
wilde men dien last zich niet meer laten welgevallen.

De hoofden zagen het gevaar en bedachten mid-
delen ter verbetering van den toestand. Zij legden
belastingen op aan den celibatair. Caesar gaf land
in Campanië aan 20.000 burgers, die minstens 3
kinderen hadden. Augustus vaardigde de Lex Papia
Poppea uit, die eenerzijds verschillende voordeden
ontzeide aan oi^rS, die kinderloos waren, en aan
den anderen kant een premie uitloofde voor talrijke
gezinnen.

Hebben deze middelen den Romeinschen staat
kunnen redden en is de zuurdesem van den tegenzin
tegen talrijke gezinnen hierdoor uitgezuiverd?

Integendeel, al deze bepahngen en wetten zijn
nimmer door het volk gunstig ontvangen, en zij
misten de bedoelde uitwerking ; langzamerhand zijn
ze wederom afgeschaft, of ze bleven ongehandiiaafd;

-ocr page 100-

88

de echte Romeinsche burger werd niefc dau zeer
schaars meer gevonden

„Es ist aus der Geschichte bekannt, wie wenig
es glückte, durch Gesetze der Entsittlichung zu
steuern; wie Italien nach und nach verödete und der
Latifundienbesitz weniger Reicher die Entvölkerung
vervollständigte. Damit war die Bevölkerungsfrage
für das römische Reich gelöst; gelöst allerdings in
einer
so traurigen Weise, dass dieses Endergebnis für
alle Völker der Gegenwart und Zukunft ein warnendes
Beispiel bleiben wird .... Diese Periode des sin-
kenden Roms ist ein trauriges Stück Weltgeschichte;
es hält unserer Zeit einen Spiegel vor, der uns
zeigt, wohin es führen würde, wenn wiederum
Habsucht und Grenusssucht immer mehr die alleini-
gen treibenden Kräfte würden — .... wenn auch
bei uns Männer keine Väter, Frauen keine Mütter
mehr sein wollten"

Dit zijn woorden van een Nieuw-Malthusiaan.
Is er geen reden om te vreezen, dat na eenigen
tijd zal worden gezegd: hij heeft wel anderen een
goeden raad gegeven, maar zelf heeft hij dien niet
opgevolgd ?

Daar worden in Frankrijk reeds lang stemmen

1) Vrgl. dc Molinari t. a p. bl. 45 en 181.

2) Stille. Bovölkerungsfragc bl. 9 en 10. Vrgl. ook Nitti t, a. p.
bl. 251.

-ocr page 101-

89

gehoord, die spreken, zoo als dat door de hoofden
in den Romeinschen staat ook is geschied, die maat-
regelen beramen, opdat het getal der geboorten worde
vermeerderd^). Als men dat weet, durft men dan
nog voortgaan met ook in zijn eigen land een leer
te verspreiden, waarvan de navolging,
misschien niet
moet, maar zooals de ervaring leert, zekerlijk kan,
tot voor den staat en de maatschappij noodlottige
gevolgen leiden, alleen op grond van de verwach-
ting, dat men in zijn eigen land een verstandiger\'
gebruik der middelen maken zal^)?
. Wanneer nieuwe leeringen eenmaal ingang hebben
gevonden, dan worden ze door \'t volk veel verder
doorgevoerd dan de bedoeling van den verkondiger
dier beginselen is geweest. Het volk trekt conse-
quenties , die door den voorganger niet waren voor-
zien ; dat leert de geschiedenis duidelijk ten opzichte
van de beginselen der Fransche revolutie. Ik vrees,
dat de geschiedenis dit ook leeren zal aangaande
hetgeen ons door de Nieuw-Malthusianen geboden
wordt. Die vrees is niet ongegrond. »En somme, la
question de la dépopulation française est purement et

1) Do Molitiari bl. 229.

2) Zie: Stille, ßevolkerungsfrago bl. 67. Zoo is op de Ver-
gadering van den Nieuw-Malthuf. Bond 22 Nov. 1898 te \'s Gra-
venhage door Dr. J. Rutgers gezegd, dat hij genoeg vertrouwen
had in de menschheid om in dezen geen misbruik te vreezen!

-ocr page 102-

90

simplement une question de moral De weg, die in
\'t zedelijk leven naar omlaag voert, is gemakkelijker
te betreden, dan de weg die uit de diepte van zedelijk
verval, weder leidt naar omhoog. Is hetgeen ons
aangaande het vervolg op de toepassing der middelen
in Frankrijk wordt medegedeeld onwaar? of heeft
in de oogen van velen ook \'t willekeurig opwekken
van abortus, \'t toepassen der middelen op een
andere wijze, dan waarop dit door de eerste ver-
tegenwoordigers van het Nieuw Malthusianisme
bedoeld is, niet veel van \'t onbehoorlijke verloren?

Al ware het aangetoond, dat werkelijk het volks-
belang eischt beperking van \'t aantal der geboorten,
of liever vermindering van de bevolkingstoename,
die niet alleen door het getal der geboorten, maar
ook door dat der sterfgevallen bepaald wordt,
dan nog werke men niet ondoordacht mede aan
het ontketenen van machten, waarvan men later
weder gaarne zou bevrijd worden.

„De vrouw is in de macht van hare aandoeningen
en vaak de grootste vraagstukken niet onderzoekend
dan in zoo verre zij in betrekking staan tot \'t hart,
kan zij met de zuiverste bedoelingen tot de ernstigste
dwalingen geraken." Dit woord van Vinet^) geldt

1) M. Guyau. L\'irréligion de 1\'avenir. Sixième édition. Paris
1895 bl. 276.

2) Yinet. L^éducation, la familie et la société, pag. 235.

-ocr page 103-

91

van Annie Besant wel in de eerste plaats. Zij, de
martelares, die zich gaf voor \'t heil van haar volk,
die is toegejuicht als eene, die een nieuw evangelie
bracht voor verlorenen, heeft in \'t jaar 1891
erkend, dat hare raadgevingen niet alleen waren
aangehoord, maar ook opgevolgd — en daarbij
heeft zij verklaard, dat de resultaten
schadelijk waren
gebleken. Toen heeft zij zich telaat over haar ijver
beklaagd!

Daar doen zich op dit terrein nog vele vragen
voor, Avaarvan wij de beantwoording moeten over-
laten aan de mannen van het vak. \'t Is voor ons
doel voldoende, wanneer wij hebben aangetoond,
dat de Nieuw Malthusianen, zich
niet, als ware
hun theoretische grondslag onwrikbaar vastgelegd,
kunnen bepalen tot den arbeid op \'t gebied der
praktijk. Wanneer men \'t waagt in te grijpen in
den gang der bevolking, dient men te weten, door
welke oorzaken hare vermeerdering of vermindering
wordt beheerscht.

Is \'t niet waar, dat op dit gebied nog niet veel
meer dan de eerste schreden zijn gezet? Oorzaken
van allerlei aard komen hier als om strijd naar
voren. Nitti bijv. spreekt \') van:

„P Causes psychiques et morales:

1) t. a, p. bl. 147, 148,

-ocr page 104-

92

a) la religion, h) la morale, c) l\'esthétique.
2® Causes sociales:

a) l\'organisation politique ; h) les divisions sociales.
3® Causes économiques:
à) la distribution des richesses."
Daarom moet er geluisterd worden naar \'t juiste
woord van Menno Huizinga, die zegt: „Wij zullen
het niet wagen eenig tijdelijk of plaatselijk ver-
schijnsel als pathologisch of door medicamenteusen
invloed teweeg gebracht te karakteriseeren, zoolang
de anatomie en physiologie van het organisme
waarbij dit zich voordeed, ons onbekend is en de
mogelijkheid dus bestaat, dat wij eenvoudig met een
physiologisch verschijnsel te maken hebben. Aller-
minst zullen wij ons daardoor tot een therapeutisch
ingrijpen laten - verleiden. En toch dit geschiedt,
waar de bevolkingstoename dreef tot de prediking
van de algemeene toepassing der kunstmatige vrucht-
baarheidsbeperkiüg

Nitti heeft terecht van een Sphinx gesproken.
Ook hier kan een onberaden en onjuiste oplossing
van haar raadsel verderfelijk zijn.

1) J. Menno Huizinga. Dc loop der bevolking van Nederland,
in verband met de waarde der Malthusiaauscbe en Neo-Malthusi-
aansche leerstellingen. Handelingen van bet C^® Ncderl. Natuur-
en Geneeskundig Congres 1897 bl. 320.

-ocr page 105-

facültatieVj: steriliteit of zelf-

beheersching.

Hebben wij in ons vorige hoofdstuk getracht aan
te toonen, dat op grond van den tegenwoordlgen
stand van het bevolkingsvraagstuk, het Nieuw-
Malthusianisme als "t eenige redmiddel tegen de noo-
den der Maatschappij niet kan aanvaard worden,
daarin hebben wij met deze nieuwe leer nog niet
afgerekend.

Integendeel, toegegeven dat er verschillende
redenen zijn, waarom \'t betwijfeld moet worden of
algemccne inkrimping der bevolking zou leiden tot
het beoogde doel, daar zijn
hijzondere gevallen
waarin de vraag zich aan ons voordoet: is in deze
omgeving vermeerdering van het getal der kinderen
gewenscht? Is \'t niet beter, dat in dit gezin nieuwe
geboorten worden voorkomen?

Hier staat dus niet het belang van het geheel
der maatschappij, maar het bijzonder belang van
den individu op den voorgrond. Men doet het vaak

-ocr page 106-

u

voorkomen , alsof de tegenstander van het Nieuw-
Malthusianisme zich niet bekommert om het feitj
dat aan kinderen het leven wordt geschonken,
waarvan de geboorte de ellende in den kring
waarin zij verschijnen, zal vermeerderen. Maar
wanneer men betwijfelt het goed recht van de leer
der Nieuw-Malthusianen, behoeft men daarom nog
niet gerekend te worden tot hen, die zonder ont-
roering denken aan de gruwelen van den modernen
molochdienst.

Daar kunnen omstandigheden zijn, waarin op grond
van zedelijke overwegingen, op beperking van \'t getal
der kinderen, op \'t voorkomen van nieuwe geboor-
ten, moet worden aangedrongen.

Alle moeilijkheden laten zich hier niet met een
beroep op Gen. 1 : 28 en 9 : 1 uit den weg ruimen.

Het onderscheid tusschen zorgdoosheid en onbezorgd-
heid
moet ook hierbij wel in \'t oog gehouden worden.

De zorgeloosheid, ook al dekt ze zich met den
mantel der vroomheid, vindt in den moralist haar
verdediger niet. (vgl. 1 Tim. 5 : 8).

\'t Is verre van mij om te willen ontkennen, dat
in onzen tijd een ongemotiveerde vrees velen doet
huiveren voor \'t hebben van een groot gezin, maar
wanneer men zegt dat, het Christelijk is, in zake de

1) Vrgl. Pierson t. a. p. bl. 183.

-ocr page 107-

95

echtelijke gemeenschap alle gevolgen voor Gods
rekening te laten, mag op de juistheid van dit
oordeel wel wat worden afgedongen.

Tegenover deze woorden van Luther, die een
„Ehestandsfanatiker" wordt genoemd: „Gott macht
die Kinder, der wird sie wohl auch ernähren", moet
worden gesteld, hetgeen Harald Hoffding terecht
zegt „Kinder werden ja doch nicht ohne Wis-
sen und Willen der Eltern erzeugt."

Daar kan zijn een „Nothstand", die \'t verwekken
van kinderen maakt tot een daad, die uit zedelijk
oogpunt beschouwd, niet verdedigbaar is.

Zoo is het ook met het sluiten van een huwelijk.
De lichtzinnigheid, waarmede velen, zonder het
uitzicht te hebben, dat zij een gezin kunnen onder-
houden, zich in den echt begeven, moet worden
veroordeeld; \'t is zeker niet altijd een gebrek aan
vertrouwen op God, wanneer in onze dagen iemand
van 20 jaar zich zeiven niet in staat acht om als
hoofd van een gezin op te treden

Hiermede wordt nog ten eenenmale niet goed-

1) Stille, Bevülkerungsfragc. bl. 12.

2) Harald Hoffding. Ethik, bl. 214.

3) Luther in de „Sermonen vom Ehestand\'": Jeder Mann sollte
mit dem 20., jedes Weib mit dem 15. bis 18. Jahre zur Ehe
schreiten; wer solches um des Willen unterlässt weil er keine
Familie meint ernähren zu können, der hat kein rechtes Gott-
vertrauen." Zie Baumann t. a. p. bl. 311.

-ocr page 108-

Ö6

gekeurd \'t feit, dat velen om allerlei zelfzuchtige
redenen \'tcoelibaat verkiezen boven het huwelijk.
De mensch is op het huwelijk aangelegd en het
huwelijk is een door Grod gewilde natuurordening
daarom moet de begeerte om ongehuwd te blijven,
zonder dat de omstandigheden haar rechtvaardigen,
niet in bescherming genomen worden. Iemand, die
ongehuwd blijft uit gemakzucht of omdat hij zijne
onafhankelijkheid wil bewaren, wordt in zijn daden
niet door motieven van hooge waarde geleid.

Maar wanneer wij dus hiervan uitgaan, dät het
„laisser faire, laisser aller" ook voor den Christen,
wat zijne beschouwing van het huwelijk betreft,
niet de hoogste wijsheid bevat, dan moeten wij
komen tot de vraag: wat is de weg, die gevolgd
moet worden, wanneer óf \'t aangaan van een
huwelijk, óf het vernieerderen van het getal der
kinderen, zedelijk niet te rechtvaardigen is?

Ligt hier \'t antwoord in de uitgave van oen
handboek voor geliefden, die zich aan elkander
verbinden willen en waarin o. a. voorkomt de aan-
wijzing „eines natürlichen und gesunden Mittels
zur Beschrankung der Kinderzahl? óf wordt ons in
de zelfbeheersching een uitnemender weg gewezen?

1) Matth. 19 : 6.

2) Otto de Joux. Die Gefahren der modernen Ehe. Leipzig,
bl. 147. *

-ocr page 109-

9?

Alles komt hierbij aan op \'t standpunt, waarvan
wij bij onze beschouwingen uitgaan.

„Giebt es eine allgemeingiltige, für alle Menschen
gleichmilssig verbindliche Moral zoo vraagt Karl
Biedermann in zijn „ Zeit- und Lebensfragen aus dem
Gebiete der Moral" en dan laat hij volgen2): „Wir
haben in unseren bisherigen Betrachtungen den
Ansturm der Individualität gegen die Moralität immer
nur entweder als eine vereinzelte Erscheinung (wie bei
den Sophisten), oder als eine vorübergehende Zeit-
rieb tung (wie bei den Romantikern und dem „Jungen
Deutschland") behandelt. Jetzt, scheint es, soll mit
diesem Kam^Dfe Ernst gemacht werden; jetzt muss
also Jeder sich entscheiden, auf welcher Seite er
stehen, ob er zu der alten, herkömmlichen Moral
halten, oder ob er diese über Bord werfen und zu
den Individualisten übergehen will."

Op den vorm, waarin de vraag hier gesteld is,
zou men aanmerking kunnen maken, maar de
bedoeling die in deze woorden ligt uitgedrukt,
geeft juist \'t punt aan, waarop het ook bij de
beo.ordeeling van de „facultatieve Steriliteit" aan-
komt.

Wij stellen hier de vraag aldus: Geeft ons de
moraal een vasten norm voor onze daden? Zijn

1) Breslau 1899. bl. 11.

2) Bl. 40.

-ocr page 110-

98

wij bij \'t beoordeelea van hetgeen ons te doen staat
onderworpen aan de heerschende begrippen? of hebben
wij een maatstaf, die vaster is dan \'t wisselende der
algemeen gangbare meeningen? • .

Dit wordt door velen ontkend. De romanliteratuur
onzer dagen stelt veelal als \'t hoogste voor, dat
de mensch „sich ausleben" kan. De grondslag,
waarop voor ons rust het onderscheid tusschen goed
en kwaad, wordt ondermijnd en wanneer het niet
meer noodig is om met de „zonde" te verbinden
de gedachte aan \'s menschen „schuld", dan zal bij
ons goedkeuring moeten vinden \'t lichtzinnige woord
van Renari: „La plus dangereuse erreur en fait de
morale sociale est la suppression systématique du
plaisir. La vertu rigoureusement correcte est une
aristocrate. Tout le monde n\'y est pas également
tenu. Celui qui a reçu le privilège de la noblesse
intellectuelle et morale y est obligé, mais la bonne
vieille morale gauloise n\'imposait par les mômes
charges à tous. La bonté, le courage, la gaîté,
la confiance au Dieu des bonnes gens suffisent pour
être sauvé. Il faut que les masses s\'amusent."

Stelt men zoo de deiigd tegenovër het genot,
dan zal men in de aanprijzing der middelen van
de Nieuw-Malthusianen, waardeeren de aanwijzing

1) Vrgl. bij A. Grctillat. La Morale Chrétienne. Neucliâtel 1898.
Tome premier bl. 6, 7.

-ocr page 111-

99

van eenen weg, die voor de niet aristocratische
menigte leidt tot het grootste quantum van ge-
nietingen, dat hun in het sexueele leven kan worden
geboden.

Dan zien wij in het Nieuw-Malthusianisme eene
beweging, die den mensch op bepaalde hoogte van
ontwikkeling, leeren wil wat bij noodig heeft te
weten, om rekenend met de mate zijner draag-
kracht,
gelukUg te kunnen zijn.

Zoo is \'t dan ook geschied.

Laten wij hooren, wat van der Goes hieromtrent
te zeggen heeft.

Bij het optreden van den Nieuw-Malthusiaanschen
Bond vonden de aanhangers van de partij der So-
cialisten geen woorden genoeg om uiting te geven
aan hunnen afkeer van eene vereeniging, die zoo
de kapitalistische inrichting der maatschappij in
bescherming moest nemen tegen de gevaren, die
vaa den kant der proletariërs dreigden.

Niet uit de zorg voor, maar uit den haat tegen
den arbeider, met wien men geen weg wist en
dien men op de goedkoopste wijze wilde verwij-
deren , was de Nieuw-Malthusiaansche Bond ge-
boren.

»Onzerzijds" — zoo schrijft van der Goes — „blijven
wij ons de vrijheid voorbehouden om het politieke,
het ekonomische en het zedelijke principe van het
Nieuw-Malthusianisme te rangschikken bij de tee-

-ocr page 112-

loó

kenen van moreel en intellektueel verval der heer-
schende maatschappelijke klasse"

Nu zou men mogen verwachten, dat, wanneer
men meende zulk een oordeel te moeten uitspre-
ken, men zich in
elk geval verre houden zou van
alles, wat,door dien Bond aanbevolen wordt.

En toch is dat niet het geval. Van der Goes
acht de Nieuw-Malthusiaansche praktijk noodig, ook
voor zijne volgelingen. Zoolang de kunstmatige be-
perking van den productieven arbeid gehandhaafd
wordt, kunnen de arbeiders voor hun direkt gemak
en voordeel de kunstmatige beperking van het huis-
gezin toepassen

Zoo kan alleen gesproken worden door iemand,
die wel mede oordeelt over zedelijk verval, maar
zelf materieel voordeel
hooger stelt dan zedelijke
verhefiiDg.

Wij ontkennen niet, dat er, relatief genomen,
eenig goed kan voortkomen uib de toepassing van
de Nieuw-Malthusiaansche middelen. Men wijst ons
op de nadeelige gevolgen, die te wachten zijn,
wanneer de man, zonder eenige beteugeling zijner
driften, aan zijn zinnelijke lusten bot\'viert, wan-
neer hij niet rekent met \'t belang der vrouw en zij

1) t. a. p. 2C dl. 1897. bl. 131.

2) t. a. p. 2e"Jaarg. dl. bl. 136 vv.

-ocr page 113-

101

zonder tusschenpoozen tot moeder wordt gemaakt,
zoodat haar leven in gevaar komt.

Men wijst ons op de ellende dier gezinnen,
waarin de moeder vroeg wordt weggenomen en de
kinderen onverzorgd achter blijven.

En men vraagt: is \'t dan niet beter, dat dit alles
voorkomen worde, voorkomen ook langs den weg
der middelen ?

Daar zijn er zoo velen, die zonder zorg zich in het
huwelijk begeven hebben, die droomen van eene
gelukkige toekomst, die enkel luchtkasteelen heb-
ben gebouwd, maar de werkelijkheid komt en in
haar wreedheid brengt ze tranen voor vreugde,
geeft zij gebrek voor brood, zoodat de gehuwden
komen voor de vraag: wat wilt ge, nog dieper
komen in de ellende, of den weg, die de Nieuw-
Malthusiaan u wijst?

Dan wordt de raad der Nieuw-Malthusianen als
een uitkomst beschouwd voor den mensch, die
ver-
standig
wil handelen en die niet geleerd heeft zich
zeiven te verloochenen.

„Er ligt in de toepassing der middelen een weg
ter voorkoming van erger kwaad."

Ditzelfde geldt ten opzichte van de reglementeering
der prostitutie, van de keuring; dit kan dok wor-
den betoogd waar sprake is van eene nieuwe wetge-
ving, die de echtscheiding eenvoudiger maken zal.

En toch mag de Christen-moralist zich door zulke

-ocr page 114-

102

overwegingen niet laten leiden. Ook dan kan het
kwade niet in bescherming genomen worden, wan-
neer het daartoe dienen moet, dat \'t goede er uit
voortkome.

Is het hoogste, wat voor den mensch gezocht
moet worden, zijn
materieel voordeel, dan is ook
het middel der Nieuw-Malthusianen goed en houden
wij zijn toepassing voor geoorloofd. Maar wanneer
het ons te doen is om den mensch den weg te
wijzen naar het
hoogste goed, als \'t ons te doen is
den mensch op te leiden voor \'t Koninkrijk Gods,
dan moet altijd, ook waar het geldt het sexueele
leven, het ideaal voor oogen gehouden worden.

„Gesetz ist mächtig, mächtiger die Not", dit
woord van Goethe wordt met voorliefde door vele
Nieuw-Malthusianen aangehaald, om daarmede te
betoogen, dat de toestanden eischen, dat men de
toevlucht neme tot hun middelen.

Wij doen aan de kracht van Goethe\'s woord niets
af; wij voegen er alleen aan toe:
de machtigste is
God.
Van Zijn wil getuigt ons geweten. Ons
plichtsbesef doet ons Zijn autoriteit erkennen. In
Hem alleen wordt gevonden de vaste grond, waarop
\'t
goede onwankelbaar kan rusten.

Die God heeft ons getoond het ideaal der deugd,
zooals dat in Christus is belichaamd.

Dat ideaal staat niet zoo hoog boven ons, dat
aan alle bereikbaarheid moet worden gewanhoopt.

4

-ocr page 115-

103

Christus is niet alleen ons voorbeeld. Hij is ook
de bron van onze kracht. Hij komt tot ons als
Een, die voor allen, die Hem waarlijk hebben aan-
schouwd (Joh. 6 : 40), Zijn woord waarheid maakt:
„Ziet, ik maak alle dingen nieuw."

Dien Christus hebben wij noodig.

Zal de mensch zijn doel kunnen bereiken, dan
moet hij in zijn zedelijk leven een vernieuwing
ondergaan. Alleen langs den weg der wederge-
boorte kan de mensch de zedelijke volmaaktheid
bereiken (2 Tim. 3 : 17). Het al of niet erkennen
van deze waarheid hangt samen met onze beschou-
wingen aangaande den invloed en de macht van
\'t kwade.

Door den Christen wordt ernst gemaakt met de
zonde, die in \'s menschen zedelijk leven hare ver-
woestingen aanricht en die oorzaak is, dat wij van
den
natuurlijken als van den ahnormalen mensch
moeten spreken.

Hier hebben wij het punt, waar de beschouwingen
der moralisten uit elkander gaan.

In de stelsels, die met de verdervende macht der
zonde niet rekenen, verheft zich het oude heiden-
dom opnieuw, als de vergoding van den natuur-
lijken mensch.

Als voor ons de zonde niet is de afval van God,
dan is het kruis een dwaasheid en zoeken wij in
de dingen, die van beneden zijn, wat ons alleen

-ocr page 116-

104

door God, die zich in Christus heeft geopenbaard,
kan geschonken worden.

Dan wordt het »Gij zijt van Gods geslacht" mis-
verstaan en brengt het den mensch niet tot de oot-
moedige erkentenis van zijnen
val, maar tot hoog-
moedige
zelfverheffing, die — vooral op het terrein
van het sexueele leven kan het blijken, — weder
hierop uitloopt, dat men zich zei ven niet hooger
schat dan het dier.

De Christen, die ^,tot zichzelven is gekomen"
en die \'t woord verstaat, „als ik zwak ben, dan ben
ik machtig"-), ziet zich door Christus den weg
gewezen, die tot de overwinning voert, de over-
winning , ook waar \'t geldt een misschien zwaren
strijd in het sexueele leven.

Van groot belang is hierbij de vraag naar de
beteekenis, die aan het geslachtsleven moet worden
toegekend.

Een groote dwaling ligt er in de meening, dat
de mensch op sexueel gebied aan zijn neigingen den
vrijen teugel zou kunnen laten, \'t Sexueele leven
is een integreerend deel van ons zieleleven, elke
afwijking van den rechten weg ook hierin, laat
niet na schadelijken invloed uit te oefenen op den
geheelen mensch; daar is niets dat den mensch

1) Luc. 15 : IG.

2) 2 Cor, l\'2 : 10.

-ocr page 117-

105

meer verlaagt, dan de uitspattingen in den omgang
der geslachten.

Voor velen ligt hier de oorzaak van hunnen
ondergang.

„Quoi de plus énervant, de plus hideux que la
débauche, alors qu\'elle dégrade le pêcheur, quelle
saisit, qu\'elle tue en lui tout idéal, toute sainte
aspiration, qu\'elle souille son esprit, qu\'elle paralyse
sa volonté, qu\'elle le pousse de chute en chute a
la ruine?"

Daarom is \'t noodig te weten, hoe de mensch
zich ook op dit terrein te gedragen heeft.

"Wanneer wij ons met dit onderzoek bezig houden,
vindeu\' wij aan de eene zijde miskenning van de
beteekenis van het geslachtsleven, terwijl aan den
anderen kant de kracht der sexueele neigingen
overschat wordt.

Gevolg van de eerste beschouwing is de ver-
heffing van het ideaal der asceten.

De andere beschouwing leidt tot vervalsching
van het oordeel, -dat over de afdwalingen op dit
terrein moet worden uitgesproken. Voor beide
uitersten moeten wij ons wachten.

Onder de bekoring van overgeestelijke beschou-
wingen, kan men er gemakkelijk toe komen te

1) Jules Bovon. Morale Chrétienne. 1898 II bl. 185.

-ocr page 118-

106

weinig rekening te honden met de eischen van het
zinnelijke leven, \'tis zooals Biedermann schrijft^):
„Für Enthusiasten, besonders für jüngere, hat der
Gedanke etwas Verführerisches, vermöge eines plötz-
lichen Aufschwunges ihres sittlichen Gefühls, gleich-
sam durch eine höhere, wunderthätige Kraft die
Netze sinnlicher Versuchungen, in die sie sich ver-
strickten, mit einem Rucke zu zerreissen. Ueber
dieser Einbildung verabsäumen sie leicht die recht-
zeitige stetige Uebung und Kräftigung ihres Willens,
die doch allein zum Ziele führt, und der gehofite
Aufschwung bleibt dann nicht selten aus."

Vooral op „nuchterheid \' komt het hierbij aan.

Laat men zich leiden door hetgeen ons door een
overspannen verbeelding wordt voorgetooverd, dan
komt men bedrogen uit. Dan staat men niet alleen
voor een onbereikbare hoogte, maar men loopt
gevaar in de werkelijkheid dieper te worden neer-
getrokken.

Als de vijand zoo met groot geraas de voordeur
wordt uitgeworpen, komt hij achter weder binnen
en wordt ongemerkt meester van het huis. Zelf-
overschatting loopt op zelfverlaging uit.

Dat geeft ons bijvoorbeeld duidelijk de geschie-
denis uit Tertullianus\' dagen te zien. Daar waren

1) t. a. p. bl. 124, 125.

2) 1 Petr, 5 : 8,

-ocr page 119-

107

er, die, bekoord door zijn woorden, meenden, dat
zij ook konden beschikken over de kracht, waar-
door deze kerkvader werd gestaald in zijn zedelijken
strijd. Men verkoos het „knische" leven. Maar wat
was \'t gevolg ? Voor \'t oog der wereld een ascetisch
leven, in \'t verborgen allerlei onzedelijkheid. Men
kende zich zeiven toe \'t charisma van het onge-
huwde leven, vóór men de kracht der verzoekingen
kende, \'t Was niet te verwonderen „wenn diejenigen,
w^elche die Gnade der Jungfrauschaft besassen und
auf das leichten Herzens verzichten zu können
meinten, was sie noch nicht kannten, nicht gar
selten aus der Gnade der Jungfrauschaft fielen und,
um sich nicht zu verraten, fortfuhren, sich als
Jungfrauen zu gebfihrden und mit allen Mitteln —
Tertullian spricht von geheimer Niederkunft und
von Abtreibung — ihre Schande zu verbergen
suchten"

Aan den anderen kant, wordt aan \'t dierlijk-
zinnelijke in den mensch onbeperkte heerschappij
toegekend, dan komt men tot het rechtvaardigen
van wat in \'t belang der zedelijldieid streng moet
worden veroordeeld.

Op de beide lijnen, die wij hier naast elkander
hebben geplaatst, die van de miskenning en die

1) Zieglcr. Gcschicbte des Chr. Ethik, hl. 17G.

-ocr page 120-

108

van de overschatting van het zinnelijke leven, moet
volgen eene waardeering van het huwelijk, waar-
mede wij geen vrede kunnen hebben.

Ojj de eerste lijn ligt het onderscheid tusschen
de
lagere ("t huwelijk) en de hoogere (\'t coelibaat)
deugd, op de tweede wordt het huwelijk: het ge-
oorloofde middel om te komen tot geslachtsge-
meenschap.

De Christelijke zedeleer is van geen van deze
beide beschouwiogen gediend.

Welke is dan de waarde, die aan \'t huwelijk
moet worden gehecht?

Tusschen man en vrouw bestaat er een onder-
scheid, niet alleen lichamelijk, maar dat
lichamelijk
verschil is een afspiegeling van hetgeen hen ook
geestelijk onderscheidt

Lichamelijk en geestelijk vullen zij elkander aan;
daarin alleen ligt de hechte grondslag voor de
monogamie. Door de statistiek is uitgemaakt-,
dat do oreengenomen op den huwbaren leeftijd het
getal der vrouwen gelijk is aan dat der mannen;
hierdoor wordt de monogamie wel • aanbevolen —
maar dat zij is de eenige vorm, waarin \'thuwelijk

1) Vrgl. Paulsoa t. a. p. bl. 242.

2) Baumann t. a. p. bl. 297. A. von Oettingen. Die Moral-
statistik ia^ ihrer Bedeutung für eine christliche Socialetbik.
Erlangen 1874 bl. 44 vv.

-ocr page 121-

1Ö9

aan zijn doel kan beantwoorden, vindt hierin zijn
krachtigst bewijs, dat man en vrouw beide ver-
toonen eene eenzijdigheid, die alleen door de ver-
eeniging van die beide kan worden opgeheven.
„Erst in dem Weibe soll der Mann sieh selber finden,
und umgekehrt"

Zoo alleen kan \'t huwelijk worden gebruikt als
eene afschaduwing van den band, die Christus aan
Zijne gemeente verbindt, -) de volle wederzijdsche
overgave, die de tusschenkomst van derden niet
kan dulden, zonder in haar
loezen te zijn aangetast.

In deze opvatting van het huwelijk ligt ook de
eisch der onontbindbaarheid van den band, die
man en vrouw vereenigt, opgesloten. Al moet de
echtscheiding om verschillende redenen worden toe-
gestaan, bij \'t sluiten van het huwelijk moet bij
beide partijen het voornemen gevonden worden,
dat men aangaat eene verbintenis voor het leven.
Zoo alleen is de mogelijkheid van welvaart voor
\'t huisgezin, en van eene goede opvoeding der
kinderen gewaarborgd.

Uit deze opvatting van \'t huwelijk moet ook
volgen, dat \'t doel van het huwelijk niet in de
eerste plaats te zoeken is in de kinderen.

Paulsen zegt wel „eine Familie wird erst voll-

1) Martensen t. a. r- Spec. Theil 11 bl. 10.

2) Efeze 5 : 23.

-ocr page 122-

110

ständig durch Kinder. Ja mann kan sagen, Kinder
sind eigentlich der Zweck der Familie. Die Ver-
bindung des elterlichen Paares geschieht, vom
biologischen Gesichtspunkt betrachtet, nicht um
ihrer selbst, sondern um der Nachkommen willen." i)
Dit moge van biologisch standpunt juist zijn,
van \'t standpunt der zedeleer oordeel end wordt
hierin aan de beteekenis van
\'t huwelijk voor man
en vrouw te kort gedaan.

Ook al is de echt kinderloos gebleven, zoo heeft
men toch geen recht om te zeggen, dat het huwelijk
zijn doel niet heeft bereikt. Juister drukt zich
Dorner^) uit wanneer hij zegt :

„Wie keine Pflichthandlung bloss Mittel für eine
andere, sondern zugleich in sich wertvoll ist, so
ist auch die Ehe keineswegs bloss Mittel zur Fort-
pflanzung der Menschheit, sondern sie ist auch eine
Kräftigung der gegenwärtigen Menschheit durch indi-
viduelle Ergänzung der Geschlechtscharaktere in geist-
leiblicher Hinsicht." Waar naar die „Ergänzung" langs
den weg der onwankelbare trouw en der steeds
inniger liefde wordt gestreefd, daar is, onafhankelijk
van het getal der kinderen, het doel van het
huwelijk bereikt.

1) 1. a. p. II bl. 247.

2) D. Dr.^ A. Dornen Das menschliclic -Handeln. Bcrlin 1895
bl. 436. •

-ocr page 123-

417

Wordt hier gesproken van liefde, dan wordt
daarmede niet de platonische liefde bedoeld. In
het „zij zullen tot een vleesch zijn" ligt opge-
sloten, dat de geslachtsgemeeenschap voldoet aan
door God gewilde behoefte. Daarom wordt ook in
het coelibaat niet gezien een hoogere trap van
deugd, dan in \'t huwelijksleven kan worden bereikt.

Ook volgt uit deze opvatting van het huwelijk
dat de geslachtsgemeenschap
alleen in den echt mag
worden gezocht.

Er bestaat een groot verschil tusschen- het vol-
doen aan de sexueele neigingen in het huwelijk,
dat meer is dan alleen een uiterlijke band, en het-
geen geschiedt op het gebied der prostitutie.

Zeker beantwoordt ook in dit opzicht lang niet
ieder huwelijk aan het ideaal. Reeds door den
kerkvader Hieronymus (Adv. Jov. Lib. 7), is met
\'t oog daarop terecht gezegd: \' -

„Nihil est foedius quam uxorem amare quasi
adulteram".

\'t Zoeken der gemeenschap enkel uit zucht om
zich zeiven te voldoen, verschilt grootelijks van de
begeerte, die in het huwelijk man en vrouw tot
elkander brengt; wanneer het den gehuwden alleen
te doen is om de bevrediging der zinnelijke lusten,
ontaardende in ruwheid en scliaamteloosheid, dan

1) Matth. 19 : 5.

-ocr page 124-

iiâ

is \'t verschil met de hoererij, wat den aard der
genietingen betreft, geheel weggevallen.

De oude leden van den Trojaanschen raad be-
raadslagen samen vol zorgen, wat te doen zij, nu
ter wille van eene vrouw het gevaar zoo dreigend
nabij is gekomen. Daar gaat die vrouw, Helena,
langs hunne vergadering. Zij vergeten hun kommer
en zien bewonderend en zwijgend haar aan, terwijl
zij in haar volle schoonheid voortschryt. Die eerbied
voor \'t vrouwelijke is schoon.

Waar in \'thuwelijk bij de moeite en den strijd,
die \'t deel der gehuwden wezen kan, door onkiesch-
heid die eerbied geheel is verloren , daar staat de
weg der onzedelijkheid, de weg, waarop zedelijk
de nederlaag wordt geleden, open. Dan wordt licht
voorbij gezien het: „modieus excitât, nimium débi-
litât", dat ten opzichte der geslachtsgemeenschap
in \'t huwelijk niet mag worden vergeten.

DaaTom is het ook zoo waar — hoe lichtvaardig
door velen over dit bezwaar wordt heengegaan —
wat Kuenen aangaande het Meuw-Malthusia-
nisme heeft gezegd: „Er ligt iets stuitends in dit
stelsel" en „men blijve zich bewust, dat ons edelste
gevoel er tegen protesteert." • -

1) Vrgl. hierbij Prof. Dr. Seved Ribbing, Sexueele Hygiëne en
eenige barer Ethische Consequenties, bl. 40.

2) t. a. p. bl. 90/91.

-ocr page 125-

IIB

Dat de geslachtsgemeenschap werkelijk beteekenis
heeft ook voor den individu, wordt terecht door
velen tegenover Schopenhauer gehandhaafd. Deze
heeft in zijn „die Welt als Wille und Vorstellung\'\' \')
de neiging der geslachten voorgesteld als „de krach-
tigste uiting van den wil om te leven." De natuur
heeft maar één doel, dat is „die Erhaltung aller
Gattungen", daarvoor doet ze
alles, voor den indi-
vidu
niets.

„A.ber", zegt Baumann;^) „die Schopenhauersche

Ausdeutung des Geschlechtstriebes ist eine verfehlte.

)

Der Geschlechtstrieb ist nicht blos Gattungstrieb,
er kann sein und ist meist Gattungs- und Indivi-
dualtrieb zugleich, er dient sowohl der Erhaltung
der Gattung, als zugleich der Erhaltung und För-
derung des Einzellebens." Hij wijst bijv. op de
Skopzen in Rusland en op de Eunuchen, van wie
men kan zeggen: „Ihr Geist ist verstümmelt wie
ihr Leib"

Heeft de coitus dus beteekenis voor \'t leven van
den individu, in dien zin dat hier door zgn veer-
kracht kan verhoogd worden, dan kan de vraag

1) Die Welt als Wille und Voi\'stcllang von Arthur Schopen-
hauer. Leipzig 1877. (A. S\'s sänimtliche Werke, herausg. von
J. Frauenstädt. 2° Aufl. Band), bl. G12 vv.

2) t. a. p. 270.

3) t. a. p. 271.

-ocr page 126-

114

worden gesteld: Mag bij de geslachtsgemeenschap
het mogelijke gevolg worden voorkomen?

Hier komen nu de Nieuw-Malthusianen met hun
„facultatieve steriliteit."

Wij moeten ons wel rekenschap geven van het-
geen waarom het hierbij gaat.

Geslachtsgemeenschap en bevruchting zijn twee
onderscheidene zaken, die wel met elkander in ver-
band
hunnen, maar niet altijd zullen staan.

De bevruchting, zooals gezegd wordt, kan ook
zonder geslachtsgemeenschap worden veroorzaakt.
Maar het verwekken van het
leven blijft iets, dat
ligt buiten de macht van den mensch, dat is een
zaak, die (^d zelf in handen gehouden heeft.

Wel over de vraag of geslachtsgemeenschap ge-
wenscht is, is aan den mensch de beslissing over-
gelaten.

Wil hij, na de geslachtsgemeenschap, beschikken
over het al of niet ontstaan van het nieuwe leven,
dan kent hij zichzelven een recht toe, dat alleen
toekomt aan God.

Door de Nieuw-Malthusianen wordt nu aldus
geredeneerd: \'t is in zake de facultatieve sterili-
teit, zoo als het is met het gebruik van spijs en
drank.

Het genot en \'t doel waartoe de spijzen kunnen
dienen, worden vaak uit elkander gehouden; zoo
mag men ook doen by de bevrediging van de ge-

-ocr page 127-

115

slachtsdriffc, vooral omdat hierin \'t heil van derden
betrokken is O-

"Wij antwoorden hierop, dat deze laatste ver-
geiyking niet opgaat. Wanneer men aan \'t gebruik
van spijs en drank een voorbeeld wil ontleenen,
dan moet men wijzen op dien afkeerwekkenden
Romeinschen keizer (Heliogabalus), die aan de spijze
geen tijd gunde om te verteren, opdat hij met ver-
nieuwden moed aan zijne zucht naar lekkernijen
zou kunnen voldoen.
Die praktijk toch is het,
welke door den Nieuw-Malthusiaan op het terrein
van het geslachtsleven is overgebracht.

Maar daar zijn ook andere redenen, waarom men
de Nieuw-Malthusiaansche middelen aanbeveelt.

Aan \'t eind van een opstel, waarin de abortus
provocatus in bescherming wordt genomen, en
waarin ook het Nieuw-Malthusianisme aanbevolen
wordt, zegt Dr. H. F. A. Pijpers„Of wij het
toejuichen of betreuren, waarschijnlijk zal zich
allengs, los van metaphysische basis eene moraal
grondvesten in den zin van het principe uitgespro-
ken door den toch in onzen tijd niet meer zoo
„onzedelijk" geachten wijsgeer van Königsberg:

1) Vrgl. O. a. Justus. t. a. p. bl. 13.

2) Medisch Weekblad voor Noord- en Zuid-Nederland. Gewijd
aan de practische genees- heel- en verloskunde. 2® Jaarg. N" 14:
G Juli 1895. bl. 188.

-ocr page 128-

116

„Dasjenige was keinem Menschen ein Nachtheil
ziÜLigt is nicht unmoralisch".

Valt hier werkelijk de nadruk zoozeer op dit
„keinem Menschen", dat daardoor aZ^m, oo/*; de per-
soon die handelend optreedt-, worden buiten gesloten,
dan geloof ik niet dat iemand, of hij staat op
metaphysische basis of niet, tegen deze uitspraak
bezwaar zal maken.

Maar dit is juist de groote vraag, of niet door
hem, die bij het Nieuw-Malthusianisme zijn toe-
vlucht zoekt, aan zijn eigen persoon schade wordt
toegebracht.

Voor \'toogenblik blijven wij bij de vraag: ver-
. dient de toepassing der Nieuw-Malthusiaansche mid-
delen aanbeveling, wanneer
op grond van zedelijke
ovenvegingen
vernieuwde conceptie ongewenscht moet
geacht worden.

Het antwoord, dat op deze vraag door de Chris-
telijke zedeleer wordt gegeven, kan.niet onzeker zijn.

Uit wat wij boven (bl. 102^ hebben gezegd aan-
gaande het doel, dat den Christenmoralist altijd voor
oogen moet staan, volgt, dat al wat den mensch
afvoert van den weg, waarop hij het hoogste goed
kan bereiken, door ons niet mag aanvaard worden.
De mensch beeft in zijn zedelijken strijd behoefte

aan kracht. Al wat die kracht kan verzwakken,

0 \'

moet worden geweerd. Het Nieuw-Malthusianisme
versterkt niet, maar het verzwakt. . ,

-ocr page 129-

117

Het wijst deri mensch op zijne verantwoorde-
lijkheid; zoo althans meent het. Het houdt hem
voor, dat hij verantwoordelijk, ten minste mede-
verantwoordelijk is voor de ellende, die in zijne
omgeving wordt aangétroffen, en die hij moet
trachten te verminderen. Terwijl het met dien eisch
komt, ondermijnt het zijn gevoel van verantwoor-
delijkheid, door hem te wijzen den weg, waarop
hij de gevolgen van zijn daden niet behoeft te
ondervinden. Het neemt terug met de eene hand,
wat het met de andere heeft gegeven. Geen nieuwe
wapens worden den mensch hier aangeboden, waar-
door hij sterk zou kunnen worden in den strijd,
maar daar wordt hem aangeraden: onttrek u aan
den strijd, dan kunt gij genieten, ongestoord. Zoo
wordt den mensch
schade gedaan, omdat het ver-
zwakt gevoel van verantwoordelijkheid
schadelijk
werkt op den wil, en alleen bij een krachtigen
wil is het mogelyk, dat aan \'t zinnelijke leven de
rechte plaats blijft toegewezen, \'t Is voor den
mensch noodig dat hij leert
willen, en de Nieuw-
Malthusianen keeren het om en meenen, dat de
weg tot waarachtig geluk gevonden kan worden
door hem, die leert om
niet te willen.

Zedelijk vooruit te komen is alleen dan mogelijk,
wanneer naar den eisch der zelfbeheersching wordt
gehoord.

Die eisch vindt echter bij velen geen gunstig onthaal.

-ocr page 130-

118

Een ondubbelzinnige verklaring vinden wij bij
Rohleder^). „Malthus\' Vorschläge gipfeln also allein
in der sittlichen Enthaltsamkeit in der Ehe („moral
restrainf) ja, was ebenfalls undurchführbar ist,
in einer „absoluten Keuschheit vor Eingehen der
Ehe". Aber sowohl dies, als auch die sexuelle
Enthaltsamkeit in der Ehe sind, weil undurch-
führbar, natürlich völlig haltlose und unbrauchbare
Vorschläge"

Als de moralist komt met den eisch der ont-
houding, weet hij dan tegenover zulke tegenspraak
wel wat hij doet? Houdt hij rekening met de
gevaren, die aan het stellen van zulk een eisch
zijn verbonden? Zal niet de schijn voor het wezen
worden aangezien?

Wie zal willen ontkennen, dat hier van gevaar
kan worden gesproken?

Altijd als er sprake is van strijd, kan de uitslag
__

zijn een overwinning of een nederlaag! Er is
te meer gevaar, dat de nederlaag zal worden ge-
leden, naarmate de strijd zwaarder is; maar dan
is de overwinning ook des te schooner.

\'t Is alleen de vraag of de overwinning mogelijk is.

Rohleder, die meent dit te moeten ontkennen,
is niet consequent. Hij spreekt van de meisjes uit

1) t. a. p.\' bl. 114.

2) Vrgl, ook t. a. p. bl. 117,

-ocr page 131-

119

Tenna (kanton Graubunderland), „welche aus Bluter-
familien stammend, beschlossen, niemals sich zu
heiraten" Hij
roemt hun zelfopoffering, al acht
hij het eene onnoodige kwelling. Hier ziet hij een
daad, die zijne bewondering wekt. \'t Schijnt, dat
dus voor de vrouw de onthouding
ivel mogelijk is.
Wat de
vromo kan volbrengen, moet daartoe de
man niet in staat worden geacht?

Van Rau moet hetzelfde worden gezegd.

Hij houdt vol, dat het Christendom den mensch
miskent, en van hem het onmogelijke eischt. Maar
op de Esseers, van wie hij meent, dat zij in vele op-
zichten der Christenen voorbeelden en voorgangers
zijn geweest, houdt hij een lofrede^).
Zij konden
zich
wel beheerschen, voor hen was mogelijk, wat
voor het verlicht geslacht onzer dagen onmogelijk
moet worden geacht.

Herinneren wij ons hierbg, wat door Tacitus
aangaande de Germanen wordt meegedeeld. Ik weet,
dat wij met die aanhalingen voorzichtig moeten
zijn, omdat het zeer goed verklaarbaar zijn zou,
wanneer door dien schrijver wat al te schrille kleuren
waren gebruikt, waar hij het verdorven Rome, met
zijn uitspattingen en zonden, wilde wijzen op een

1) t. a. p. bl. 121.

2) t. a. p. bl. 108.

-ocr page 132-

120

sterk sprekend voorbeeld. Toch geloof ik niet dat
Baumann te ver gaat als hij zegt^):

„Das eine Beherrschung der Triebe möglich ist
überhaupt und speciell mit Beziehung auf Kräf-
tigung des Individuallebens zeitweilig oder bis die
Kräftigkeit beider, des Individual- und des Gattungs-
lebens, zusammenbestehen, dafür haben alle Zeiten
Zeugniss abgelegt, nicht in Worten, sondern, was
allein beweist, in Sitten. Cäsar sagt von den alten Ger-
manen: intra annum vicesimum feminam attigisse,
in turpissimis habent rebus; Tacitus von denselben:
sera iuvenum Venus eoque inexhausta pubertas."

Een ander bezwaar tegen de zelfbeheersching is
dit, dat de volstrekte onthouding schadelijk moet
worden geacht. Op dienzelfden grond heeft men
gepleit voor de noodzakelijkheid der prostitutie, en
heeft men zelfs de ontucht durven aanraden. Daarom
acht zich ook het Nieuw-Malthusianisme voortreffe-
lijker dan hetgeen door Malthus werd geleerd.
jT Meende deze op
uitstel van \'t huwelijk te moeten

aandringen, door de toepassing der middelen wordt
\'t mogelijk reeds
vroeg een huwelijk aan te gaan.
Hierbij willen wij verwijzen naar een woord van
Ribbing, waarin hij spreekt over de moderne
lectuur, maar dat ook zeer goed in dit verband

1) t. a. p. bl. 271.

-ocr page 133-

121

past: „Zij spreekt over de noodzakelijkheid van
vroegtijdige huwelijken, opdat de man zijnen harts-
tocht zal kunnen beheerschen en beperken, maar
zij vergeet geheel en al, dat het huwelijk niet
hetzelfde is als eene onafgebroken gelegenheid tot
geslachtelijke gemeenschap"

\'t Is zeer wel mogelijk, dat in vele gevallen de
eisch der zelfbeheersching niet kan worden opge-
volgd, en dat misschien zelfs van schadelijkheid
moet worden gesproken, maar dan vergete men
niet, dat die onmogelijkheid niet op rekening mag
worden geschreven van hetgeen in dezen eisch van
echte zedelijkheid is, maar wel op die van den
persoon, door wien de weg, die in den strijd der
hartstochten tot de overwinning leidt, nog niet
gevonden is.

Hoeveel woorden men echter ook verspille om
te betoogen, dat de onthouding schadelijk wezen
kan, hiertegenover kan terecht gesteld worden,
dat voorbeelden van mannen, die door wat men
overdrcvm kuischheid noemt te gronde gingen, min-
stens
zeer schaars mogen worden genoemd, terwijl
\'t aantal van hen, die ondergingen tengevolge van
gebrek aan zelfbeheersching legio kan worden
geacht 2).

1) t. a. p. bl. 41. Vrgl. ook bl. 44 en 45.

2) Vrgl, Ribbing t. a. p. bl. 55, 56.

-ocr page 134-

122

Daar is een tijd gevveest, dat ieder, die het
waagde zijn stem te verheffen bijv. tegen de regle-
menteeriag der prostitutie, gehouden werd voor
iemand met wien men niet kon rekenen. Op de
noodzakelijkheid van het kwaad grondde zich de
verdediging van dien misstand, waarin \'t verborgen
verderf der maatschappij openbaar wordt.

Terwille van diezelfde noodzakelijkheid sloot men
de oogen voor al de gruwelen, die met die regle-
menteering in verband staan, om slechts een zaak
te noemen: den handel in blanke slavinnen.

Met hoe groote inschikkelijkheid wordt geoordeeld
over de uitspattingen van jonge
mannen. Dwaas-
heden der jeugd, zoo zegt men, waarover de
schouders worden opgehaald, wanneer \'tmaar niet
zoo ver komt, dat daardoor ook een goede toekomst
in de maatschappij onmogelijk gemaakt wordt!

Over de vrouwenbeweging in onzen tijd oordeele
men zooals men wil; zij vindt ten deele hare ver-
klaring hierin, dat de man, niot het minst op het
terrein van \'t sexueele leven, misbruik heeft ge-
maakt van zijn zoogenaamde meerderheid.

De strengere eischen, die in den omgang der
geslachten aan de vrouw boven den man worden
gesteld, doen mij denken aan de geschiedenis van
dien Romeinschen Keizer, die, zwaar geharnast en
wel beschut, afdaalt in \'t worstelperk, om te
strijden met den naakten tegenstander, wiens eenige

-ocr page 135-

123

beschutting, wiens eenig wapen bestaat in een dolk.
De Keizer overwint en verheft zich op zijne over-
winning !

De vrouw, de mindere, als zij valt, moet dragen
den last der schande. De man, die zich de
meerdere
acht, ook al is hij diep gevallen, wordt veront-
schuldigd; voorwaar, die strijd is al te ongelijk!

Schopenhauers geschriften hebben in dezen veel
kwaad gedaan, \'t Moge zoo wezen, dat het lang
heeft geduurd voor men naar hem ging luisteren,
waar het betreft het onderzoek naar de rechte
verhouding in den omgang der geslachten, heeft
men veel te vroeg naar hem gehoord.

Zijn wijsgeerig stelsel brengt hem er toe, zich in
ijdelen waan te verheffen boven alles, wat hem om-
ringt. Te leven is hem het leven niet waard. En
toch diezelfde man spartelt als een machtelooze
onder de heerschappij zijner hartstochten. Zelfover-
schatting is ook bij hem de schijn, waarmede de
zwakheid zich dekt. In zijn „Parerga und Parali-
pomena" laat hij zich met niet veel achting uit
over de vrouw, in plaats dat hij nu daarbij denkt
aan \'t woord: wien veel gegeven is, van dien mag
ook veel worden geëischt", zegt hij elders^): Zu-
vörderst gehört hieher, dass der Mann von Natur

1) Die Welt als Wille und Vorstellung, bl. 621.

-ocr page 136-

124

zur Unbeständigkeit in der Liebe, das Weib zur
Beständigkeit geneigt ist. Die Liebe des Mannes
sinkt merklich, von dem Augenblick an, wo sie Be-
friedigung erhalten hat: fast jedes andere Weib
reizt ihn mehr als das, welches er schon besitzt: er
sehnt sich nach Abwechselung. Die Liebe des Weibes
hingegen steigt von eben jenem Augenblick an."

\' Zijn afdwalingen — hij erkent, dat hij in poly-
gamie heeft geleefd — tracht hij aldus wijsgeerig
te verdedigen.

Vinden zulke redeneeringen ingang, dan wordt
de ontrouw van de vrouw strenger beoordeeld dan
die van den man. Van utilistisch standpunt uit
wordt hierbij gevoegd, dat aan de afdwalingen van
de vrouw meer bedenkelijke gevolgen verbonden zijn
dan aan die van den man. Maar hierbij wordt
vergeten, dat bij de ontrouw van den
man mis-
schien de gevolgen niet zoo
spoedig aan den dag
komen, maar de gevarën, die er mee verbonden
zyn, evenmin denkbeeldig kunnen geacht worden.
Vooral hier wordt het bewaarheid, dat God de
misdaden der vaderen bezoekt tot iii het derde en
vierde geslacht^).

Ten opzichte der zelfbeheersching bevinden veler
meeningen zich in een verkeerd spoor. Men ver-

1) Ex. 20 : 5,

-ocr page 137-

125

bindt daarmede alleen de gedachte aan gemis, aan
opoffering, terwijl aan de rechte zelfbeheersching
een groote
loinst voor het persoonlijk leven is
verbonden.

Zal zij dat kunnen zijn, dan moet zij \'t gevolg
zijn niet van uiterlijken dwang, maar dan moet ze
betoond worden krachtens besluit van den wil. Op
de „Leistungsfähigkeit" van den wil komt het voor
alles aan.

Zeer juist heeft Raoul Allier i) gezegd: „Ce qui
nous tente ne peut nous vaincre qu\'à la condition
d\'avoir notre coeur pour complice."

De Sicf/cpivófievoQ uit Jacobus 1:6, d. i, hij,
die een dispuut in zijn hart toestaat, komt niet
waar hij wezen moet. Dat is alleen mogelijk voor
hem, die bij ervaring kent den zegen van een
„vasten geest"

Is dit zoo, dan moet in naam der zedelijkheid
protest worden aangeteekend tegen de vervalsching
der openbare meening, alsof het op grond der
ervaring zou zijn uitgemaakt, dat de man van
nature neigt tot de polygamie, en het met den
eisch, dat voor het huwelijk geen geslachtsgemeen-
schap moet worden gezocht, niet zoo nauw mag
worden genomen. „Diesen Ansichten gegenüber kann

1) t. a. p. bl. G3.

2) Ps. 51 : 12. 57 : 8.

-ocr page 138-

126

die Ethik nicht bei dem stehen bleiben, was viel-
leicht durch Verfall der Sitten ist und dann durch
empirische Sophisterei hintennach gerechtfertigt
wird"

De man vraagt voor zich een eerbare vrouw,
\'t kan niet worden verdedigd, dat hij, waar \'t zijn
eigen persoon geldt, met minder strengheid oordeelt;
ook de vrouw heeft; recht op een man, die ge-
leerd heeft zich zeiven te beheerschen en niet reeds
elders gezocht heeft, wat alleen in \'t huwelijk door
hem kan worden gevonden. Ook daarom moet wor-
den vastgehouden aan de mogelijkheid der zelfbe-
heersching.

Met dezen eisch der zelfbeheersching hangt niet
samen een miskenning van de beteekenis van het
zinnelijke leven. Terecht is door Römer 2) er op
gewezen, dat dit wel geschiedt, wanneer men
spreekt over de verhouding van ziel en lichaam,
zooals Hufeland dat gedaan heeft in deze woorden:

„Ewig wahr bleibt das Sinnbild, den Menschen
als den Reiter eines wilden Pferdes sich zu denken,
einen vernünftigen Geist mit einem Tiere vereinigt,
das ihn tragen und mit der Erde verbinden, aber
von ihm nun wieder geleitet und regiert werden

1) Dorner t. a. p. bl. 436.

2) Dr. Med. A. Römer. Psychiatrie und Seelsorge. Berlin 1899.
bl. 10 vv.

-ocr page 139-

127

soll. — Es zeigt die Aufgabe seines ganzen Lebens.
Besteht sie nicht darin, diese Tierheit in ihm zu
bekämpfen und der höheren Macht unterzuordnen? —
Nur dadurch dass er sich das Tier unterwirft und
sich möglichst unabhängig davon macht, wird sein
Leben regelmässig, vernünftig und sittlich, und so
nur wahrhaft glücklich. Lässt er dem Tiere die
Oberhand, so geht es mit ihm durch und er wird
ein Spiel seiner Launen und Sprünge — bis zum
tödlichen Sturze".

De schuld wordt hierin gelegd op \'t vleesch,
terwijl het tekort op de rekening van den geest
wordt over het hoofd gezien.

Deze beschouwing, al is ze dikwijls in het Chris-
tendom gevonden, mag niet als
de Christelijke
worden aangewezen.

Het Christendom, heeft haar juist veranderd,
ons stoffelijk lichaam verbindt ons aan de aarde
maar daarmede is niet gezegd, dat men daarom
geroepen is om de neiging van \'t lichaam te dooden.
Integendeel onze roeping wordt ons voorgehouden
in dit woord „Stelt uwe leden Gode tot wapenen
der gerechtigheid;"waar dat geschiedt, daar is
niet \'t lichaam de kerker van de ziel, die haar
belemmert in hare bewegingen, maar daar is het

1) Rom. G : 13.

-ocr page 140-

128

tot een tempel O? waarin Gods geest woont, en
waaruit hij zijne werking toonen kan.

Hierin is ook ten opzichte van het leven der
geslachten aangegeven de grens waar het goede
van het kwade zich scheidt. Zoodra het rechte
evenwicht tusschen ziel en lichaam wordt ver-
stoord, is overschreden de grens waar de waar-
schuwende stem wordt gehoord: doe u zeiven geen
kwaad! Wordt hierop niet gelet, dan matigt het
lichaam zich altijd meerdere rechten aan.

De zorg voor het lichaam, al blijft hier alle
gedachte aan dwaze bezorgdheid ver, behoort mede
tot de plichten van den Christen, \'t Woord van
Rousseau: „plus Ie corps est faible, plus il commande;
plus il est fort, plus il obéit" 2) herinnert terecht
aan de oude waarheid, dat de mens sana met
.\'t corpus Sanum een schoon geheel zal vormen.
Dat hieraan in onzen tijd altijd genoegzaam wordt
gedacht zou ik niet durven beweren. Integendeel,
,de inspanning die op \'t gebied van den geest reeds
van de jeugd wordt gevergd, doet de goede zorg
voor \'t lichaam te dikwijls vergeten.

De zelfbeheersching is een kostbare vrucht, die
niet rijpen kan, tenzij aan haar de noodige zorg

1) 1 Cor. G ; 19. Rom. 12 : 1

2) Vrgl. M. Guyau. Éducation et hérédité. Étude sociologique.
Paris. 1890. bl. 81.

/

-ocr page 141-

129

worde besteed. Vooral in de jaren waarin men
doorloopt de groote verandering, die \'t kind maakt
tot den man, moet hierop meer worden gelet.

De kennis van wat er omgaat op het terrein van
het sexueele leven komt tot velen van den ver-
keerden kant. De verbeelding wordt gevoed\'door
onreine gedachten en de begeerte naar \'t onbe-
kende ontwaakt, en toont zich te krachtiger, naardat
ook in den huiselijken kring, met den ernst dezer
dingen wordt gespeeld.

Voor velen is wat men den wil noemt, niets dan
\'t product van de gewoonte anderen na te volgen.
Waar dit zoo is, laat m.en zich drijven op den
stroom der openbare meening, zonder te vragen,
of men handelt werkelijk volgens \'t besluit van
zijn wil.

\'t Is daarom de taak van den opvoeder hiertoe
mede te werken, dat tusschen eigenzinnigheid en
willekeur de rechte weg worde gevonden, waarop
de wil wordt gevormd.

Oorzaak en gevolg beide van gebrek aan wils-
kracht zijn de verkeerde beschouwingen, die ten
opzichte van de beteekenis van het zinnelijke leven
ingang hebben gevonden.

Op de wederkeerige inwerking, die er bestaat
tusschen het
loïllen en het inzien worden wij gewezen
in Joh. 7 : 17. Met dit „inzien" is niet alleen
bedoeld eene werkzaamheid van het verstand, maar

-ocr page 142-

436

het is die zekerheid, die ontstaat, wanneer het
verstand zich gewonnen heeft gegeven aan de
dwaasheid van \'t kruis, terwijl het gemoed een
onuitwischbaren indruk heeft ontvangen van de
verhevenheid van het ideaal, dat ons in Christus
wordt getoond.

Dan wordt de vijand, die de bondgenoot is der
verzoeking, uit \'t hart verdreven, en ontstaat er
in den strijd van het zedelijke leven eene ontwik-
keling, gelijkende op die, waarvan Jacobus 1:14, 15
spreekt , maar met geheel verschillend resultaat —
de begeerte om staande te blijven door de gemeen-
schap met Christus, „ontvangen hebbende", „baart"
nieuwe kracht, de kracht die ons schenkt de urofiovij,
waardoor wij zoo noodig het uithouden, ook onder
een zwaren last.

Dat is de weg, waarop door den Christen de
zelfbeheersching wordt verkregen.

De strijd, die ons daarbij wacht, worde in zijn
zwaarte niet onderschat. Beteekenisvol is \'t woord
uit 1 Cor. 9 : 27 : „Ik bedwing mijn lichaam", ik
breng door vuistslagen het ten onder; daarin wordt
ons getoond hoe noodig \'t is in den strijd te zoeken
de rechte wapenen Eerste eisch is, dat men het
„principiis obsta" wel in gedachten houde. De eerste

1) Vrgl. J. H. Gunning Jr. Blikken in de Openbaring. Arasterdam
1808 me dl. 242 vv.

-ocr page 143-

131

stap kan worden gezet in een gedachte^), een
woord 2). Met reden wordfc in de Schrift ook op \'t
gevaar der oogen gewezen (Job 31 : 1, 7, Ps.
119:37, Matth. 6:22 en 23). ^

Niet alleen in \'t belang van den individu moet
hier de eisch der zelfbeheersching worden gesteld,
maar zij vloeit ook voort uit de Christelyke be-
schouwing van het huwelijk. De zelfbeheersching
is eisch van waarachtige liefde.

Rohleder zegt weP): „Die Liebe drängt nach
fleischlicher Vereinigung, wenn es ihr beliebt, und
dieser Liebe sind wir als fleischliche Wesen nun
einmal unterworfen." Maar hier wordt voorbijgezien,
dat wanneer in \'t huwelijk gesproken wordt van de
liefde die man en vrouw verbindt, niet bedoeld is
de platonische maar ook niet de zinnelijke liefde
alleen.

Integendeel, zij heeft in zich een zinnelijk en
een geestelijk bestanddeel. In haar geeft zich de
mensch naar lichaam en ziel.

Die liefde vindt haar verheerlijkt beeld in de
liefde, die bestaat tusschen Christus en de gemeente.
De liefde, die niet zichzelve zoekt, maar die zich-
zelve geeft. Wordt hiervan iets door den man

1) Mattl). 15 : 19.

2) Efez. 5 : 12.

8) t. a. p. bb 124.

-ocr page 144-

132

verstaan, dan zal hij, ook in zijn begeerte naar
geslachtsgemeenschap, niet alleen rekenen met wat
hij wenscht, maar dan denkt hij ook ten opzichte
van zijn
vrouw aan \'t woord: „de liefde doet den
naaste geen kwaai"

Waar dit wordt vergeten, daar ontbreekt den
man een krachtig wapen in den zedelijken strijd,
en door de zelfzucht geleid, ziet hij er geen bezwaar
in de vrouw te gebruiken enkel als middel voor
zijn genot. Wanneer de geslachtsdrift niet blgTt
dienares, maar zij de macht van heerscheres heeft
verkregen, wordt aan de geestelijke belangen in \'t
huwelijk ernstige schade toegebracht.

Maar, zoo wordt ons van onderscheiden kanten
toegeroepen, dat idealisme is wel schoon, wat wilt
gij echter daarmede doen in den nood van onzen
tijd? Voor de groote menigte hangt dit ideaal zoo
hoog, dat zij niet eenmaal
trachten zal er naar te
grijpen 2). Men zucht onder den last om in \'t
onderhoud te voorzien en men klaagt „la volonté
est malade, nous sommes en un temps d\'anémie
paorale. Ceux qui devraient sauver ce vieux monde
sont encore plus fatigués que lui" is \'t dan niet
al te onpraktisch om te komen met zulk een eisch ?

1) Rom. 13 : 10.

2) Vrgl. International Journal of Ethics. January 1899 2 bl.264.

3) Vrgl. Raoul Allier t. a. p. bl. 4.

-ocr page 145-

133

Laat de Nieuw-Malthusiaansche leer niet \'t hoogste
zijn wat kan worden gepredikt, dwingen ons de
omstandigheden niet om te erkennen: daar is voor
\'t oogenblik geen andere weg?

Wij voelen dit bezwaar en achten het niet licht.

En toch mag de christenmoralist hierin niet
schipperen.

Niet omdat het medelijden aan zijn hart vreemd
is gebleven, alsof hij met hardheid zou kunnen
oordeelen over hen, die niet eenmaal vatbaar
schijnen voor de bekoring, die uitgaat van de ge-
dachte aan een overwinning in \'t zedelijke leven.

Wie zich zeiven heeft leeren oordeelen, oordeelt
anderen niet, maar wijst den naaste den weg,
waarop hij bij ervaring weet, dat \'t geluk wordt
gevonden.

Het Nieuw-Malthusianisme mag niet worden be-
schouwd als de uiting eener echte philanthropie.
Als er geklaagd moet worden over \'t niet kunnen
mllen, is toch de weg, die ter verbetering leidt niet
gelegen in de prediking, die den wil nog meer
verzwakken moet.

Daar moet alles worden beproefd om "t rechte ge-
neesmiddel te vinden voor zoo ernstige kwaal.

Er ligt waarheid in hetgeen wij lezen bij
Nitti 1):

1) t. a. p. bl. 224.

-ocr page 146-

134

„Virchow demandait un jour à un misérable
ouvrier de Berlin pourquoi il avait procréé tant
d\'enfants. Celui-ci lui répondit en riant: „C\'est le
seul plaisir que nous puissions nous passer!"

Vindt niet bij velen de prediking van \'t Nieuw-
Malthusianisme daarin hare aanbeveling, dat zij den
arme het eenig genot
laat, dat hem door den eisch
der zelfbeheersching onbarmhartig zou worden
ont-
nomen ?

Wanneer wij leefden in eene omgeving als waarin
hij zich bevindt, zouden wij dan de kracht be-
houden om te blijven opzien naar het ideaal door
den Christenmoralist ons voorgehouden?

Maar in deze overweging ligt geen aanbeveling
van het Nieuw-Malthusianisme ; \'t wordt hierdoor
juist in zijne ongenoegzaamheid om tot het geluk
te leiden, gekend.

Wij zien ook, dat het peil waarop vele arbeiders
staan, wat betreft de keuze hunner genietingen,
niet hoog is. Maar wij willen daarom juist
niet
doen als de Nieuw-Malthusianen.

Zij bestrijden het kwaad niet in zijn oorzaak.
Hun stelsel is een lapmiddel, waardoor de scheuren
in \'t gebouw van het maatschappelijk welzijn wel
worden weggestreken, maar het bederf, dat daar-

1) Vrgl. Ussber. t. a. p. bl. 32.

-ocr page 147-

135

binnen huist, zal zich langs anderen weg krach- |
tiger openbaren.

Ware verbetering is alleen te wachten, wanneer
wij hooren alles wat de toestanden, waarmede wg
geen vrede hebben kunnen, ook
ons te zeggen
hebben, \'t Is niet te ontkennen, dat de Nieuw-
Malthusianen, wel de ellende hebben
gezien, maar
ze laten haar niet mYspreken, en ze onttrekken
zich aan de mede-verantwoordelijkheid, om zich te
dekken met de verwijzing naar anderer (c. q. der
ellendigen) schuld. Daar gaat uit de onderste lagen
der maatschappij op een kreet om hulp, en er
wordt ook gehoord, \'t geen nog meer met weemoed
vervult, de stem der doffe berusting in wat niet
te veranderen schijnt.

Wij hooren hier een aanklacht tegen de geloo-
vige christenheid in de eerste plaats, maar ook een
aanklacht die zich richt tegen de gansche maat-
schappij.

Bij Stille vinden wij een woord, dat ons te denken
geeft: hij spreekt van de Eoomsch-Katholieke
geestelijkheid, die voortgaat \'t huwelijk aan te
bevelen ook onder de arme klassen, en dan zegt
hij er bij: „von einem andern Clerus braucht man
nicht zu sprechen,
da Jcein andrer irgend einen be-
trächtlichen Einfluss auf die armem Classen hat."

1) Der Neo-Malthusianismus das Heilmittel des Pauperismus, bl. 13.

-ocr page 148-

136

En \'t is waar, dat met nadruk de Christenheid
moet worden gewezen op haar plicht, die door
haar te zeer is verzuimd, om hare aandacht te
wijden aan \'t werk der inwendige zending. Daar
wordt
veel gedaan, maar wat er geschiedt, is niet
in verhouding met den grooten nood. In de
woningen van hen, die verzinnelijkt zijn, doordat
zij worden geleid alleen door materialistische be-
schouwingen, moet zy komen met de prediking
van de dingen, die eeuwige waarde hebben, moet
zij komen met \'t woord van dien Meester, die niet
alleen een spijze
heeft,maar die ook geeft, welke
zij niet kennen, een spijze die hun, die door haar
worden gevoed, de kracht geeft ook om de machten
der zinnelijkheid te wederstaand).

Dat is wat in de eerste plaats noodig is. Maar
daarbij moet men voegen de zorg voor het
tijdelijke
leven, \'t Is niet te ontkennen, dat op allerlei
wijze .getracht wordt de maatschappelijke positie
van den arbeider te verbeteren. Maar ook op dit
terrein is nog veel te doen. Ruimer woning, waar
niet één vertrek tot
alle verrichtingen in \'t huis-
houden behoeft gebruikt te worden, is een eerste

1) Joh. 4 : 32.

2) Vrgl. G. II. Lamers. Nieuwe Bijdragen 12^ dl. 4^ stuk.
bl. 161. *

-ocr page 149-

137

eisch waar zedelijke verheffing het doel is, dat
beoogd wordt.

Wij zullen hierbij niet in bijzonderheden afdalen,
en wij ontkennen ten eenenmale niet, dat
groote
moeilijkheden zich voordoen, wanneer oprecht naar
verbetering gestreefd wordt, moeilijkheden waar-
over velen zich in hun woorden veel te gemakkelijk
heen zetten, te weinig bedenkende, dat een plan
op het papier iets anders is, dan een welvolbrachte
daad. \'t Is de roeping der Christelijke zedeleer aan
te wijzen de lijnen, waarlangs de pogingen, die
ter verbetering worden aangewezen, zich moeten
bewegen, zal men
hunnen komen tot een goed
doel.

Wat de Nieuw-Malthusianen zullen bereiken, kan
door ons niet
goed genoemd worden, \'t Is voor
individu en huisgezin een Sirenenlied: Impia sub
dulci melle venena latent.

De leer der facultatieve steriliteit vindt hare toe-
passing bij velen, van wie niet kan gezegd worden,
dat ze zich laten leiden door
zedelijke overwegingen
bij de beperking van het getal hunner kinderen.

Wat is hiervan de oorzaak? De Nieuw-Malthusi-
aan vindt gehoor, omdat zijn leer een beroep doet
niet op de edelste, maar juist op de laagste eigen-
schappen der menschelijke natuur. De zucht naar
weelde en genot, waarin bij volkeren, die een
betrekkelijk hoogen trap van beschaving hebb^q

-ocr page 150-

138

bereikt, de geoorloofde begeerte naar comfort lich-
telijk ontaardt, vindt in \'t Nieuw-Malthusianisme
een krachtigen bondgenoot.

Hoe meer die zucht wordt aangemoedigd, hoe
meer zal worden vergeten, dat de weg van \'t aardsch
geluk
niet ligt op de lijn van \'t gemeten alleen,
maar wel daar. waar \'t opvolgen van \'t gebod: 6
dagen zult gij arbeiden, niet als een last, maar als
een lust wordt beschouwd!

Jules Bovon^) verhaalt van een „directeur du
ministère de l\'intérieur," dat hij de volgende ervaring
had opgedaan:\'727 bedelaars konden werk vinden,
en zouden daarbij 4 francs per dag verdienen.
Wat geschiedt? Op den
derden dag zijn er nog
slechts
achttien aan den arbeid.

Zou men meenen dat zulke toestanden ooit door
\'t Nieuw-Malthusianisme zullen verbeterd worden,
is er niet juist gevaar, dat de afkeer van den
arbéid er door in de hand gewerkt wordt?

Schadelijk in zijne gevolgen is de toepassing van
\'t Nieuw Malthusianisme niet alleen voor den persoon
der gehuwden, maar ook doet ze verminderen de
krachten, die samenwerken tot het welzijn van
het huisgezin.

1) Vrgl. Tijdspiegel 1899. Juli n° 7. \'t Artikel: Leeren willen
door van\' der Kulk.

2) t. a. p, II bl, 327,

-ocr page 151-

139

\'t Is goed gezien dat: „Neglect of, or escape
from, their obligations is ruinoiis to all concerned.
We all lament the sad lack of home-training so
obvious in the children of to-day, but we forget
that the lack of training suffered by the American
parents of to-day on account of the scarcity of chil-
dren is equally hurtful. This is the age of untrained
parents, and they need training as much as
children" i).

Dat werkelijk kinderen een zegen zijn, wordt
misschien \'t best gezien door hem, wien die zegen
door oorzaken buiten hem, is onthouden. \'

Hoe de kinderen moeten beschouwd worden, is
ons voorgehouden in \'t geen ons Usslier meedeelt
aangaande Wilberforce:

„When the great Wilberforce was busily engaged
in the slave question, his friends tried to keep his
children from him during the intervals appointed
for meals and rest. It was thought that, as he
was so hard-worked with such important State
affairs, his little ones would trouble him too
much.

Having noticed their absence, he guessed the
cause, and said: „Don\'t rob me of the little ones.

1) The Gospel according to Darwin, by Woods Hutchinson,
Chicago, bl. 185,

-ocr page 152-

140

I cannot get on without them; their little prattle
is my greatest relaxation"

In onze dagen wordt \'t talrijke gezin zoo geheel
anders beoordeeld ook in kringen, waar de middelen
tot onderhoud ruimschoots toereikend zijn, dan dit
vroeger placht te geschieden, \'t Is een kenmerk
van verval, van vermindering der maatschappelijke
draagkracht, wanneer ook in \'t huwelijk man en
vrouw in de eerste plaats aan zich zei ven denken,
eh \'t als een opoffering beschouwen, wat door hen
een voorrecht moest geacht worden. Wie zich
egoistisch opsluit in zichzelven wordt zedelijk arm,
maar wie zich geeft, die zal gevende rijk gemaakt
worden. Men vergete niet, dat waarachtig geluk
en welvaart niet hetzelfde zijn. \'t Eerste heeft
hooge waarde, afgezien ook van uiterlijke omstan-
digheden. De stoffelijke welvaart is in \'t huwelijk,
waar de zich gevende liefde niet wordt gevonden,
niets\'dan de vergulde schijn, die innerlijke armoede
bedekt.

Wat zal er worden van de overige vruchten
door het Nieuw-Malthusianisme beloofd? Daar is
gesproken van \'t toenemen van het getal der huwe-
lijken. Maar heeft hier de uitkomst de verwachting

1) Usshér. t. a. p. bl. 59. Vrgl. voor den zegen der kinderen
bl, 58 vv,

-ocr page 153-

141

niet reeds beschaamd? Dit wordt bewezen door
wat bijv. in Engeland geschied is.\'

Nadat het Nieuw-Malthusianisme \'t aantal zijner
aanhangers had zien vermeerderen, is niet alleen
\'t cijfer der geboorten, maar ook dat der huwe-
lijken gedaald^).

Hiervan is het gevolg, dat ook het andere voor-
deel, dat aan het ingang vinden der Nieuw-Mal-
thusiaansche middelen verbonden geacht werd,
moest uitblijven, namelijk dat de ellende der pros-
titutie minder slachtoffers vinden zou.

De verzwakking der verantwoordelijkheid die op
de echtgenooten rust, de aanbeveling van het ge-
nieten, zonder eenige belemmering te ondervinden
door mogelijke gevolgen, doet den mensch, die
geen hooge aspiratiën heeft nog een stap verdér
gaan: hij blijve
geheel vrij; het egoïsme ten top
gevoerd.

Dit behoeft voor ons te minder een reden te
zijn, waarom wij ons verwonderen, wanneer wij
bedenken hoe door de mannen der wetenschap over
de middelen gesproken wordt. Als aanbeveling wordt
ook genoemd, dat er zijn, die kunnen dienen
ter bescherming tegen mogelijke infectie Zoo
worden dus de gevaren weggenomen, die velen

1) Vrgl. Nitti. t. a. p. 11. 85.

2) Robleder. t. a. p. bl. 134, 35.

-ocr page 154-

448

nog terughouden om zich aan de ontucht over te
geven.

Op den schadelijken invloed, die van de propa-
ganda der Nieuw-Malthusiaansche leeringen moet
uitgaan, is-terecht gewezea.

De Nieuw-Malthusiaansche Bond, wij willen geen
groote woorden gebruiken, heeft zich in verschil-
lend opzicht minstens zeer
onvoorzichtig gedragen.
Dit blijkt reeds voldoende uit een nauwkeurige
lezing der Statuten.

Men lette op art. 3: •

„Het doel der Vereeniging is:
b) het verspreiden van kennis omtrent de wettelijk
geoorloofde middelen, waardoor
elkeen in staat is,
zoowel in zijn
eigen belang, als in dat der maat-
schappij, de geboorte te voorkomen van kinderen,
wier verschijnen de kansen op geluk van het gezin
vermindert en voor welke
geen vooruitzichten zijn
op een menschwaardig hestaan."

De w^oorden, waar \'thier op aankomt; zijn door
ons cursief geschreven. Wie de praktijken kent van
hen, die om zoogenaamd-verstandige redenen\'t hu-
welijk uitstellen, zal wel begrijpen, hoe door hen
ook van deze kennis zal gebruik gemaakt worden.

Wanneer als oorzaak der prostitutie in de eerste
plaats de armoede moest genoemd worden, dan zou
men, redeneerende van het standpunt der Nieuw-
Malthusianen, van het gebruik der middelen weg-

-ocr page 155-

m

neming van dien kanker der maatschappij kunnen
verwachten.

De feiten leeren het echter anders. Ook waar
het de vrouw geldt. Wij wijzen op hetgeen, op
grond van een ingesteld onderzoek, meegedeeld wordt
door Woods Hutchinson \'):

„The first point to be considered in an economic
study of this question is the motive which induces
women to enter this profession. By this term I
mean, of course, the dominant motive, it is freely
recognized that no
one cause alone impels any
woman to this pursuit.

The following is the average obtained from all
answers upon this point:

Love of display, luxury and idleness 42.1 percent.
Bad family surroundings . . . .23.8 „
Seduction in which they were inno-
cent victims........11.3 „

Lack of employment......9.4 „

Heredity..........7.8

Primary sexual appetite. .... 5.6 „

100.0

Mr. W. van den Berg heeft gezegd 2): „de stel-

1) t. a. p. bl. 194. Vrgl. ook bl. 195.

2) W. van den Berg. Do strijd tegen de prostitutie in Neder-
land. \'s Gravenhage 1878. bl. 223.

-ocr page 156-

144

liüg: „Armoede is zeker een der hoofdoorzaken der
Prostitutie" is niet te rechtvaardigen." Dit is juist.

Voor de Nieuw-Malthusianen ligt hierin een reden
om te onderzoeken of hun
voorlichting niet de wer-
ken der
duisternis zal bevorderen. Vermindering van
de verplichtingen, die aan de echtgenooten worden
opgelegd, gaat met vermeerdering der onzedelijk-
heid buiten het huwelijk, hand aan hand.

Er wordt niet zonder reden van onderscheidene
zijden protest tegen den arbeid van den Nieuw-
Malthusiaanschen Bond aangeteekend

1) In de algemeene Vergadering van do Nederlandsche Ver-
eeniging tegen de Prostitutie, gehouden 2 Juni 189G fe Utrecht,
is met algemeene stemmen aangenomen deze motie: „De Neder-
landsche Vereeniging tegen de Prostitutie zich bewust, dat hare
beginselen gegrond zijn op de in Nederland algemeen erkende
begrippen aangaande het ongeoorloofde en schandelijke van buiten-
echtelijk geslachtsverkeer en daarom geroepen\', die begrippen
overal aan te kweeken en te verlevendigen,

protesteert op dien grond tegen het optreden van den Nieuw-
Malthusiaanschen Bond, door welken deze begrippen worden
ondermijnd en de prostitutie bevorderd; en acht het den plicht
van allen, aan wie de zedelijke belangen van ons volk ter harte
gaan, dien Bond zooveel mogelyk tegen te werken."

Het schadelijke en onzedelijke van \'t Nieuw-Malthusianisme te
betoogen is \'t doel van:
de Vereeniging tot bestrijding van het
Nieuw Malthusianisme,
waarvan de Statuten zijn goedgekeurd
bij Kon. Besluit van 1 Dec. 1899.

-ocr page 157-

U5

Aan het einde van ons onderzoek gekomen,
maken wij onze slotsom op.

Het Nieuw-Malthusianisme en de Christelijke zede-
leer staan onverzoenbaar tegenover elkander. Hunne
wegen loopen in tegenovergestelde richting.

Daarom is \'t zelfs niet mogelijk een eindioeegs
samen te gaan. „De Nieuw-Malthusianen zijn geen
vijanden van waarachtige kuischheid", zoo heeft
men gezegd: „wie inziet, dat in sommige gevallen
beperking van \'t getal der kinderen gewenscht is,
kan, ook al houdt hij aan den eisch der zelfbe-
heersching vast, de Nieuw-Malthusianen steunen"

Dat gaat niet. Niemand kan ook hierin twee /
heeren dienen. Niets werkt verlammender op de
wilskracht, dan de gedachte: „er is in tijd van nood
nog een achterdeur, waardoor ik mij kan redden".
Wij moeten de overtuiging hebben, dat achter ons
de schepen verbrand zijn.

Wij hunnen niet medegaan met het Nieuw-Mal-
thusianisme, omdat daardoor in gevaar wordt ge-
bracht de ^co0poauv\'^, d. w. z. die toestand van
den mensch, waarin hij kracht bezit\', om te bewaren
\'t evenwicht tusschen de behoeften en begeerten van
ziel en lichaam. In dien toestand alleen heeft hij
vrede, en innerlijke vrede is de voorwaarde voor

1) Vrgl. W. M. H. Anten. Het Nieuw-Malthusianisme in een
nieuw licht bezien. Amersfoort 1890 bl. 26 vv.

10

-ocr page 158-

146

waarachtig geluk. Het groote geneesmiddel voor\' de
sociale nooden ligt niet in het „zilver" maar ligt
in de tucht" \'

Maar wij hehoeven ook niet met het Nieuw-Mal-
thusianisme mede te gaan, al willen wij gaarne de
eersten zijn om te erkennen, dat wij nog staan
voor
véle vragen; tegenover de pessimistische be-
schouwingen der Nieuw-Malthusianen ten opzichte
van de productie der voedingsmiddelen en van de
mogelijkheid der zedelijke verheffing, die noodig is,
zal er van waar geluk sprake kunnen zijn, blijven
wij idealisten.

Niet in dien zin, dat van verbetering der uit-
wendige omstandigheden alle heil wordt verwacht,
\'t Ideaal der socialisten kan ons niet bekoren. Al
kwam het tot materieelen voorspoed voor
allen, dan
nog zou de mensch zijn grootsten vijand blijven
omdragen in zijn eigen hart, den vijand, die zijn\'
vrede telkens weder komt verstoren.

Maar wij zijn idealisten, omdat wij de diepste
oorzaak van \'s werelds jammer, ook van onze moeite
en onzen strijd hebben gevonden in dat woord van
Augustinus: „Ita fornicatur anima cum avertitur abs
Te, et quaerit extra Te ea, quae pura et liquida
non invenit, nisi cum redit at Te"

1) Spreuk. 8 : 10.

2) Confessiones. Lib. II cap. 6.

-ocr page 159-

147

Idealisten, omdat wij gelooven de waarheid
van \'t woord van Hem, die gezegd heeft: „Ik
ben gekomen, opdat- zij het leven
en overvloed
hebben.

\'tls zoo waar, — en hierin ligt wat alle lijden-
den
noodig hebben, — wat Raoul Allier zegt:

„Nous sommes tués par des puissances anonymes,
nous ne serons sauvés que par des puissances per-
sonnellés."

Levenwekkende kracht gaat er uit van Hem,
die gezegd heeft: „Kom tot Mij, Ik geef u rust"

Achter Hem worden wij geroepen tot den strijd
der zelfverloochening, waarin wij misschien zullen
leeren verstaan iets van dat reuzenwoord van Pau-
lus: „Ik heb
alle dingen schade geacht" 2), maar
waarbij Hij zelf instaat voor onze overwinning.

De athleten in de oudheid onthielden zich Venere
et vino, wanneer zjj zich voorbereidden voor hun
kampstrijd. Wanneer hooger belangen op \'t spel
staan, dan moet de Christen kennen de kracht der
zelfbeheersching, zal hij waarlijk met lijdzaamheid
kunnen loopen de loopbaan, die hem voorge-
steld is

1) t. a. p. bl. 107.

2) Mattb. 11:28.

3) Filipp. 3 : 8.

4) Hebr. 12 : 1,

-ocr page 160-

148

Hoe ontvangen wij die kracht?

Heracles, gehuld in het giftig kleed door Dejaneira
hem gezonden, zoekt verlossing van zijn heische kwaal.

Hij rukt en hij scheurt \'t kleed, maar zijn pijnen
verminderen niet. Hij werpt zich op den brand-
stapel, hij offert zich geheel, dan is hij bevrgd en
aanschouwt hij het heil der zalige goden.

Hierin ligt eene schoone waarheid.

De middelen, die wij hebben uitgedacht ter ver-
lossing, zijn ijdel, zij verzwaren het leed. Ons pogen
Uijft ijdel, ook waar het geldt de vraagstukken
der „bevolking", en de machten aan de „driften"
toegekend.

Eerst als wij erkennen de waarheid van dit woord:
„Zonder mij kunt gij niets doen"\'\') en wij ons
geheel geven aan Hem, die ons tot Zijn discipelen
roept, dan zal onze kracht beproefd worden
bevonden;

dan worden wij naar geest, en ziel en lichaam on-
berispelijk bewaard^) voor zijn heerlijke toekomst.

1) Job. 15 : 5.

2) 2 Tim. 2 : 15. 2 Cor. 10 : 18.

3) 1 Thess. 5 : 23.

-ocr page 161-

STELLiiisra-EiNr.

I.

De Christelijke zedeleer veroordeelt het Nieuw-
Malthusianisme.

IL

Van het ingang vinden der Nieuw-Malthusiaansche
leer is geen
vermindering, wel toeneming der pro-
stitutie te verwachten.

IIL

Het onderscheid tusschen preventieve en positieve
middelen ter verhindering der bevolkingsvermeer-
dering, zooals dat door Malthus gemaakt is, geeft
aanleiding tot misverstand.

IV.

De Theologie is dat deel der wetenschap, dat
tot object heeft God in Zijne betrekking tot den
mensch.

V.

In Richt. 8:27 is de „efod" niet een heeld,
maar een kleed.

-ocr page 162-

456

VI.

In Jer. 48: 33 (vgl. Jes. 16 : 10) moefc het slot
aldus gelezen worden:

^riD^\'H n^n D^Dp^a pn

VII.

Dat het Levh\'aatshuwelijk zijn oorsprong zou
hebben in de polyandrie \'is aan rechtmatigen twijfel
onderhevig.

VIII.

Al is het psalmboek het liederboek der na-
exilische gemeente geweest, voor de juiste ver-
klaring der psalmen is het niet gewenscht als
algemeene regel voorop te stellen, dat met het
„ik" der psalmen „de gemeente" is bedoeld.

IX.

- De gelijkenis uit Mth. 13 : 24—30 moet niet in
verband gebracht worden met die, welke in Mrc.
4 : 26 —29 wordt gevonden.

.X.

Met de „uTrord^ag" in Rom. 8 : 20 is de mensch
bedoeld.

XI.

Paulus geeft in 1 Cor. 7 niet eene principieele,
maar eene opportunistische beschouwing van het
huwelijk,

-ocr page 163-

151

XIL

De kerkorde voorkomende in hefc Testamentum
Domini nostri Jesu Christi is afkomstig uit Egypte.

xiir.

Al v^r^ordt de handelwijze van Luther en Me-
]ï},nchthon in zake de bigamie van Filips van Hessen
afgekeurd, toch blijkt uit het feit, dat Filips met
zijn vraag tot hen kwam, dat de reformatie invloed
ten goede had uitgeoefend, ook waar het de be-
schouwing van het huwelijk gold.

XIV.

De verheffing van het huwelijk tot een sacrament
kwam niet voort uit hooge waardeering van het
huwelijk.

XV.

J. J. I. von Döllinger heeft nimmer eene „af-
scheiding" gewild. Hij wilde een trouw zoon der
„katholieke" kerk blijven.

XVI.

De zedelijke zelfvorming draagt het meeste bij
tot verhooging van wat wij „het peil der mora-
liteit" plegen te noemen.

xvn.

In zake echtscheiding moeten aan man en vrouw
dezelifde rechten worden toegekend.

-ocr page 164-

152

XVIII.

Al heeft Krafft-Ebing (in zijn Psychopathia Sexu-
alis) Schopenhauer\'s oordeel over de „sexuelle Ver-
hältnisse „fehlerhaft" en „abgeschmackt" genoemd,
toch heeft hij zich niet geheel aan den invloed van
dezen wijsgeer onttrokken.

XIX.

De vraag of geestelijke wezens van eene hoogere
orde^ dan de mensch aan dezelfde zedewet zijn
onderworpen, als waaraan door ons moet worden
gehoorzaamd, is voor de ethiek niet van over-
wegend belang.

XX.

Zoolang de quaestie van de bevoegdheid der
Synode om in zake „het Beheer" regelend op te
treden, niet is opgelost, moeten de pogingen om
ingrijpende veranderingen in te voeren als vermetel
en niet te rechtvaardigen worden beschouwd.

XXI.

\'t Is wenschelijk, dat het proponentsexamen zijn
zoogenaamd wetenschappelijk karakter verlieze,
en dat meer zorg worde besteed aan het onder-
zoek, of de examinandus de vereischte bekwaam-
heden bezit om praktisch in de evangeliebedieuing
te kunnen werkzaam zgn.

-ocr page 165-

Vvï:--.\'

-. _ •

- „»f.:"

....

m

. -

■r\'r

-ocr page 166-

J.-, i;-

if ♦ «

-ocr page 167-

m-

i^:: \'-il- \' , ; ■

■■ \'^-rr:

:;( y.

■ «V

■ ■

-ocr page 168-