-ocr page 1-

vi

-ivir-\'^v^i-

H. J. BIEDERLACK.

! : ^

HET ERFRECHT

■" ■■ \'Vï; - -

VAN DKN

L-r..!

LANGSTLEVENDEN ECHTGENOOT.

Amsterdam. - J. 11. de BUSSY. -- 18l>4.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

Wi

m

-ocr page 4-
-ocr page 5- -ocr page 6-

bibliotheek universiteit utrecht

r •

3052 626 7

v— \' -

I..

-ocr page 7-

HET ERFRECHT

VAN DEN

LANGSTLEVENDEN ECHTGENOOT.

-ocr page 8-

2

» JM-\'^

VVi-

f

^ - • .....ƒ_____^"SMïî^f

-ocr page 9-

Emceï m ra uistleiü itgiö

m

:rr

PROEFSCHRIFT

ter verkrijgixo van den graad

Doctor in de RechtswetGiischap

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,

na machtioino van den rector-maonificus

M.\\ M. S. POLS,

Hooglecraar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,
VOLGENS BESLUIT DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

tegen df: dedenkin0en van de

FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

te verdedigen

op Donderdag 12 Juli 1894, des namiddags to SVs uren,

door

HENRICUS JOSEPHUS BIEDERLACK,

geboren to ROTTERDAM.

<0

Amsterdam. — J. H. de Bussv. — 1S94.

-ocr page 10- -ocr page 11-


A;

a^ mf/ne

-ocr page 12-

ïf. --J

" \'4 \' \'

-ocr page 13-

Na (in eene sociaal-politieke studie, die in de aflevering De-
cember 1890 van het tijdschrift
De Nieince Gids opgenomen is)
de redenen ontwikkeld te hebben, waarom — ook by doortastende
hervorming van ons privaatrechtelyk Erfrecht en geduchte be-
snoeiing daarvan ten bate der Gemeenschap — toch, onder meer,
voor onafzienbaren tijd nog, behoud noodzakelyk zal blyven van
een erfrecht
ab intestatOy met legitieme portie, voor naaste bloed-
verwanten
cn echtgenooten^ preciseerde ik omtrent deze laatste
bijzonderheid aldus mijne meening:

„Ik noem hier telkens den echtgenoot des erflaters in eenen
adem met de naaste bloedverwanten van dezen. En ik doe dit,
omdat ik geloof, dat in normale, d. i. in verreweg do meeste
gevallen, de echtgenoot op een deel der nalatenscliap even groote,
door het algemeen belang gerechtvaardigde aanspraken kan doen
gelden, als kinderen en ouders (gezwegen nog van broers, zusters
en hunne afstammelingen).

„Voor niemand meer dan voor den echtgenoot des erflaters
dreigen, indien niet met het overlyden van dezen een recht om
to erven geboren wordt, zóó groote gevaren. En waar ik het
behoud van een erfrecht in \'t algemeen meen te kunnen verdedigen,
door te vonvyzen naar de motieven, waarom de meesten, die
aan do maatschappelyko voortbrenging medewerken, hun uiterste
krachten inspannen, daar zal ik dit zeer zeker moeten laten
gelden voor een erft-echt van den echtgenoot dos erflaters. Do
gangbare spreekwyze luidt,— en al wat wy om ons heen zien,
bevestigt haar, — niet, dat de man werkt en zorgt „voor kind
en vrouw", maar voor „vrouw en kind." \') Onze thans bestaande
regeling, die geheel on al berust op het eonzydig vooropgestelde

•) VoxDKi, Innt, als Gijsbroclit vau Aeinstel in gevaar verkeert, Badcloch
uitroepen: „Ik zou om éónon ninn wel iK\'i niUn kinders geven."

-ocr page 14-

beginsel der bloedverwantschap als fainiliebegrip, en die op grond
van dat beginsel den echtgenoot achterstelt bij den veelal on-
bekenden en onbeminden neef in deu 12®" graad, is derhalve in strijd
èn met het algemeen belang, èn met het rechtsgevoel des volks, welke
beide zich uitspreken in zoovele testamenten, waarin ten voor-
deele des overlevenden echtgenoots beschikt wordt. De erkenning
dezer waarheid brengt niet alleen mede, dat de echtgenoot eene
plaats verkrijge ónder de erfgenamen
ab intesfato; maar ook, dat
den echtgenoot een legitieme portie worde toegekend." (t. a. p.
pag. 201/202).

Kiet vermoedde ik, bij het nederschrijven dezer zinsneden, dat
in Frankrijk de "wetgever enkele maanden later gereed zou zyn
met eene nieuwe en betere regeling van het erfrecht des langst-
levenden echtgenoots, dan in den
Code Civil te vinden was en
in ons Burgerlijk "Wetboek voorkomt. Nu die nieuwe regeling
tot stand gekomen is, acht ik het wel de moeite waard, de zaak
eens opzettelijk en afzonderlijk ter sprake te brengen.

Volgens de artikelen 723 en 767 van den Code Civil wordt de
overledene beërfd, allereerst door zyne
successeurs legitimes, zijne
2)arents au degré successible, d. i. door zijne bloedverwanten, zijne
descendenten, ascendenten en collateralen tot en met den twaalfden
graad; ook, zoo er zyn, door zyne natuurlijke kinderen ; cn, slechts
lorsque le défunt ne laisse ni parents au degré succcssible, ni
enfants naturels, les biens de sa succession ajrparticnneîit ait con-
joint non divorcé qui lui survit.

Men meene niet, dat deze regeling van het erfrecht des echt-
genoots ontleend werd aan het recht, dat in Frankrijk gold
vóór do groote Revolutie. Wel is waar, dat naar do oudste
Fransclie rechtsbegrippen, evenals luuir oud-Romeinsche denkwyze,
als voorwaarde van alle erfgenaamschap gesteld werd bloedver-
wantschap, de goederen beschouwd werden als familiegoed, en
dat, ïungezien de echtgenoot als zoodanig niet behoort tot de
bloedverwanten, oorspronkelijk ook de Fransche
coutumes niet

\') Do volgondü uiteonzotting van iloii loclitstoost^iml vóór do liovolutio
is uit don uard dor zaak beknopt. Van do door nUl geraadpleegde wt-rkon
zü hier alleen vermeld liot voortrofTeUjko
Précis dc l\'Histoire du Droit
Français
van Paul Viollet, 1880 (pag. (>92-5, 7.\'}.\'l/4), waar zoor coinplceto
opgaven van bronnen to vinden zyn, en do zeer nanwkentigo
Histoire des
droits de l\'époux suriHvant
van Gustavk Boi.s-Sonadk, 1874.

-ocr page 15-

verder van dat oude beginsel afweken, dan het Romeinsch-
praetorische overgangsrecht deed; zoodat b. v. art. 299 van de
coutume de Poitou — „> il n\'y aurait lignage capable àsuccédei\\
la femme succéderait au mari, et le mari à la fe^nme, pilutôt ,que
les biens soient dits vacants.\'\' —
geheel overeenstemt met de
strekking der uit den laatsten tijd der Romeinsche republiek
dateerende, door eene keizerlijke
constitutio voor korten duur
(zeker eerst nà 395, het jaar der
l. un. Cod. Theod. quorum bo-
norum IV, 21)
uitgebreide, door Theodosius II en Valentinianus
III
in 428 (/. 9. Cod. Theod. dc legit. hered. V, 1) herstelde, door
JüSTiNiAxus in 534 (l. un. C. mule vir et u.ror VI, 18) bevestigde,
met
Ulpiaxus\' woorden in l. un D. eod. XXXVIII, 11 toegelichte
bonorum possessio unde vir et uxor.
Wèl is waar, dat men dus
op den eersten aanblik in de artt. 723 en 767 vau den
Code Civil
eene zeer begrypelyke en natuurUjke bestendiging van dat oude
recht zou vermoeden. Maar dan zou men zich laten misleiden
door den schyn. Reeds voorlang had, toen de
Code Civil tot
stand kwam, dat oude recht in Frankrijk niet meer alleen en
onaaugevuld gegolden. In de
de droit écrit hield men zich
aan de beslissing der
lex lïomana \' Visigothorum (OOG), dat do
langstlovende echtgenoot reeds erfde als de overledene geen bloed-
verwanten tot en met den zo vonden graad naliet; en in al
deze gewesten ontving niot alleen, volgens het door
Justinianus
in 537 en opnieuw in 542 gewijzigde Romeinscho reciit {Nov.
LUI c. (>,
on CXVII c. 5), do behoeftige weduwe van do goederen
baars echtgenoots een vierde deel, als er édn ii drie, en een
kindsdeel, als er meer dan drie erlgenamon waron, ondor don"
last,\') om haar deel voor de uithaar hu wolyk met den overledene
gesproten kindoren to bewaren; — maar kende buitendien, in
strijd mot do dellnitiovo regeling van
Justinianus, do conatï\\nte
jurisprudentie ook den weduwuiuir hot rocht toe, op do goederen"
zynor vooroverleden vrouw
la quarte du conjoint pauvre te recla-
meoren; torwyl voor boido govallon dit orfrocht in zyn geheel,
anders dan in hot Romeinscho rocht, hot karakter had eenor

Do Novdla 017 van Lko Sai\'ikns, dio inpliwtH vau dit vrnchtgcbnUk
vollen eigendom toekende, mits do woduwo niot hertrouwde, hoeft in Fr.inkrljk
nooit invloed uitgeoefend. ZU datoordo trouwens van tusschen 880 en 1)11.
Cf.
Jus Grarco-liomamtm III, p. 207 vanZAcnAiUAKVONLiNOKXTiiAi. (lR57)en
Ilistoire du Droit Ihjzantin II, p. 29<V vnn MoNTRKt\'ii. (1844).

-ocr page 16-

legitieme portie. En in de pays coutumiers, zelfs daar waar
oorspronkelijk de fiscus niet door den langstlevenden echtgenoot
uitgesloten werd, wijzigde de jurisprudentie het recht al meer
en meer zoodanig ten gunste van den langstlevenden echtgenoot,
dat ten slotte in de 18de eeuw de toestand niet veel verschilde
van dien in de eerstgenoemde deelen van Frankrijk. Buitendien
werd overal op nog andere wijze in het lot van den overlevenden
echtgenoot voorzien: door de
gains de survie of gains nuptiaux.
Vooral in de pays coutumiers waren deze bevoordeelingen van
den overlevenden echtgenoot, — feitelijk hetzelfde als eene erfportie
in de nalatenschap des overledenen, — belangrijk: daar werd
het meest en het best voor de vrouw^ gezorgd door het (volgens
Beaumaxoir van Philippus Augustus afkomstige) rechtsinstituut
van den
douaire (zie b. v. art. 218 der coutume d\' Orléans),
zoodat in den laatsten tijd de weduwe meestal het vruchtgebruik
van de helft der door haren echtgenoot nagelaten goederen ver-
kreeg; daar kenden sommige
coutumes (b. v. die van Douai,
Arras, Valenciennes, Lille, Cambrai) het
entravestissement, d. z.
ingeval uit een huwelijk kinderen geboren waren, de ver-
krijging door den lang.stlevenden echtgenoot, met uitsluiting
zelfs van die kinderen, van alle roerende en onroerende goederen
der gemeenschap bij eerste en van alle roerende goederen bij
tweede huwelijk; daar gaven andere (b. v. die van Anjou

en Maine) den langstlevenden echtgenoot het vruchtgebruik van
het aandeel des overledenen in de
acquèts dc communauté; dajir
had naar een groot aantal
coutumes (b. v. die van Anjou, Maine,
Poitiers, Limoges en Xormandie) de adellijke weduwnaar, ingeval
zijn huwelijk niet kiijderloos gebleven was, recht van vruchtgebruik
op den aanbreng zijner overleden vrouw; daar eindelijk stond
de
coutume de Paris bij adellijken den langstlevenden kinderloozen
echtgenoot een praecipunt toe van alle roerende goederen buiten
Parijs, onder den last van betaling der huiselijke schulden en der
begrafeniskosten. In de
pays dc droit écrit w^xren de gains de survie
minder belangrijk; toch bestond in Languedoc, Guyenne, Béani,
Dauphiné, Forez, Lyonnais en Beaujolais voor de langstlevende
vrouw de
augment de la dot, d. w. z. de verkrijging van zoodanig
deel der door haren man nagelaten goederen, als gelijk was {lan d(5
helft of een vierde harer
dot; en omgekeerd ontving in het ressort
der parlementen van Pau en Bordeau.x de langstlevende man als
conire-augment een deel Van de dot zijner oveileden vrouw.

-ocr page 17-

Deze historische terugblik wettigt deze conclusie: indien de
auteurs van den
Code Civil ten opzichte van het erfrecht des
echtgenoots, het recht van vóór de Revolutie hadden willen be-
stendigen, dan zou dit wetboek, ja, gelijk het in de artt. 724
en 770 doet, —ter wille van het sj^steem, of liever van de theorie, —
den echtgenoot als niet-bloedverwant mogen rekenen tot de
SKccesseurs irréguliers, die de saisine niet hebben, en die aan deu
rechter
Venvoi en possession moeten vragen; maar zou het den
echtgenoot niet mogen doen uitsluiten door iederen bloedverwant
in den erfelijken graad, zou het een erfrecht
ab intestato des
echtgenoots moeten doen intreden, ook als er bloedverwanten
erfgerechtigd aanwezig zijn.

Mag men de vreemdklinkende overlevering gelooven, dan is het
in werkelijkheid geen opzet, is het zuiver toeval en vergissing
geweest, —
Laurent spreekt van légèreté d\'esprit ou ignorance inex-
cusable, —
dat de bepalingen van don Code Civil de oorspronkelyke
regeling der
coutumes, tevens die der bonorum possessio unde vir et
uxor,
herstelden. In de vergadering van den Conseil d\'État — zoo
luidt de tot dusver gangbare voorstelling, — van den Oden
Nivôse An AT maakte Malleville de opmerking, dat in het hoofd-
stuk over de
Successions irrégulières gemist.word eene met de
jurisprudentie overeenstemmende bepaling ten voordeele van den
behoeftigon langstlevenden echtgenoot. TnEiLiiAni) echter ant-
woonlde, dat art. 55 van hot Ontwerp (thans art. 754 C. C.) aan
dezen het vruchtgebruik van een derde deel der nalatenschap
toekende. Dit artikel echter spreekt met geen enkel woord van
den langstlevenden echtgenoot ; het geeft aan den vader of de
moeder, dio zyn of haar kind beërft, het vruchtgebruik van een
derde deel der in do zylinie vererfde goederen. Toch was do
Raad van State, met inbegrip van
Mallkville, tevreden met het
foutieve antwoord! En do woordvoerdei-s der Regccring, die hot
wetsontweri) in Tribunaat en Wetgevend Lichaam moesten toe-
lichten, — Siméon o. a., — zochten en vonden ook redenen, om
<le wetsbepaling, die eeno vergissing was, te rechtvaardigen!

Dit zonderlinge, door do meeste commentatoren vnn den Code
Civil
zonder kritiek aanvaarde, verhaal werd niet lang geledon
tegengosproken door den heer
Öouchon (in eeno studio over do
nieuwe Fransche wyzigingswet van 1S91,
Bevuc Grit. de Lcgisl. \'! \' . i
et dc Juris2)r.
van dat jaar, pag. 223 v.v.). Deze schryver her- i V\'
innort, hoo men reeds by do wet van 17
Nivôse An II alles . çy* \' /

ll

V

-ocr page 18-

6

wilde doen verdwijnen, wat in de oude wetgeving ook maar in
de verste verte aan begunstiging deed denken. Men schafte toen
alle
gains de survie, en in het bijzonder ook de quarte du con-
joint pauvre
en den douaire, af. De langstlevende echtgenoot
behield niets méér dan de oude
honorum possessio unde vir et
uxor
hem toekende : het recht, om bij ontstentenis van alle bloed-
verwanten in den erfelijken graad als erfgenaam op te treden.
Zoo dateert de oplossing, door art. 767 C. C. gegevën, reeds van
de wetten der Revolutie. Men mag dus wel aannemen, dat de
auteurs van den
Code Civil willens en wetens art. 767 hebben
vastgesteld, gelijk zij dat deden, en opzettelijk het door de wet
van 17
Nivôse An II gecreëerde recht hebben bestendigd. Iets
anders kan men, volgens den heer
Souchon, ook moeielijk onder-
stellen van eene vergadering, zoodanig samengesteld als de
Con-
seil d\'État
van 1804. Omtrent den oorsprong van het door hem
als ongeloofwaardig bestreden, echter in zooveel bijzonderheden
tredende, verhaal, maakt de heer
Souchon geenerlei conjectuur.

Dat, op dit punt, art. 880 van het Wetboek Napoleon
van 1809 van den
Code Civil niet afweek, behoeft niet to ver-
wonderen.

Waaraan echter moet men het toeschrijven, dat onze Neder-
landsche wetgever na 1815, — schoon hij het onderscheid
tusschen
légitimes en successeurs irréguliers deed ver-
vallen, en aan alle tot de erfenis geroepenen zonder uitzonde-
ring de
saisine gaf, — den hoofdzakelyken, \'t zy dan wèl, \'tzij
dan niet op eene vergissing berustenden inhoud van hetgeen
de artt. 723 en 7f)7 van den
Code Civil omtrent het erfrecht
des langstlevenden echtgenoots bepaalden, zonder eenige ïuirzeling
overnam? Hoe komt het, dat èn art. 1952 van het Ontwerp van
1820 èn art. 914 van het Wetboek van 1830, èn art. 879 van
het sedert 1838 geldende Burgerlijk Wetboek, eerst bij gebreke
van alle wettige en natuurlyke bloedverwanten in den erfelijken
graad den echtgenoot tot do erfenis roepen?

Ons Nederlandsche versterfrecht van vóór de llevolutie, waarop
het Romeinsche recht overal eenigen, hoewel niet overal denzelfden,
invloed uitgeoefend had, kan dit zonderUngo verschijnsel verklaren.
Nemen wij dit versterfrecht, zooals het sedert het midden der
15«io eeuw - toen het Romeinsche recht algemeen gezag begon
te verwerven en langzaïnerhand dit vreemde reclit als
hei recht

-ocr page 19-

(cor\'t^oxijf begon beschouwd te worden, — onder den invloed van
de Bourgondische vorsten, van
Karel V en Philips II, van de
Romeinschrechtelijk gevormde juristen en van de behoeften der
zich ontwikkelende maatschappij, — geworden was, — gewijzigd
door het statutair recht, door de uitdrukkelijke bepalingen van
privilegies, landrechten of krachtens privilegie vervaardigde keuren,
— dan blijkt ons, dat dit versterfrecht, hoezeer het ook naar
gewesten en steden verschillen mocht, schier overal en uitsluitend
het recht van erfgenaamschap als een gevolg der bloedverwant-
schap beschouwde.

Een kort, uit den aard der zaak niet op volledigheid aanspraak
makend overzicht van het erfrecht tusschen echtgenooten in enkele
deelen van de Republiek der Vereenigde Nederlanden moge dit
bewyzen.

In Holland en West-Friesland moest, — zoowel volgens den
regel van het oude Aasdomsrecht: „het naaste bloed erft het
goed" — als volgens dien van het oude Schependoniarecht: „het
goed gaat daar \'t van daan gekomen is," — de echtgenoot van
alle recht om te erven verstoken blyven. Toen de Staten van
Holland en West-Friesland, door hunne Polityke Ordoimantio van
1 April 1580 (latei- mjuir al to zeer, bü Placmtt van 18 December
1599, in toepasseiykheid beperkt) een gemeen Landrecht zochten
tot stand te brengen, gaven zy geen aanvullingsbepalingen voor
het hier besproken punt. (lold daaromtrent nu het Romeinsche
recht? Huoo
dk CJroot (II, .\'10 2) meent in 1631 zoo beslist
mogelijk te kunnen verklaren, dat, hoewel naar Ronieinsch recht,
als bloedverwanten in den erfelijken graad ontbreken, o. a. ook
do echtgenooten „tot de erfenisso van den overleden worden
toegelaten om het verval to beletten; zyn nochtans zoodanige
versterfrechten in deze landen nooit bekend geweest." l"]vonzoo
verklaart
Simon van Groenkwkoen (De k<j. abrog. ad Cod. VI, 18).
in 1669 den Codo.xtitel, die de
bonorum possensio tmdc vir d uxor
bevestigde, niet alleen (mot „allo beschreven Hechten" op\'t stuk
der successiön
ab inicstato) door art. 19 der Pol. Ord. van 1580
afgeschaft, maar zelfs
in hiscc nyionibus nunquam rcccptum aut
obscrvatum
(e5.sc) en motiveert dit op dezelfde wyze als Simon
van Leeuwen
{Comtra Forensis, 1662, III, 15, n. 12): Quac
succesHio moribus nostris proptcr conjugakm bonorum communio-
ncm., quac ejua loco surrogata videtur, in totum cxokvU,
en (Rooms-
Hollands-Rcgt, 1664, III, 15. n. 7) „sodanig Versterf-regt heeft

-ocr page 20-

8

in dese Landen geen plaats, als metter daad vernietigt door de
gemeenschap van goederen, tussen Man en Yrouw, huji^n het
welk de Egtgenoten bij Versterf van eikanderen niet kunnen
erven." Ook .
Johaxnes Voet {Commentarius ad Pandecta.% 1698,
XXXYIII, 17, n". 26) acht, althans voor die deelen van Holland,
waar het Schependomsrecht (nl. het nieuwe van
1580) geldt, alle
erfrecht van een overlevenden echtgenoot uitgesloten; en neemt
dit erfrecht zóó en in den beperkten zin, als Digesten en Codex
\'t kenden, aan, hoogstens voor die deelen van Holland, waar het
(nieuwe) Aasdomsrecht geldt, en wèl, omdat by art.
14 van het
Placaat van
1599 cauhim fuit omnes siiccessiones, de quihus in isto
placito nihil fuit definitum, sccundum jus civile scriptum regendas
ac definiendas esse; nihil vero ibi de conjugum successione dis-
p)ositum est.
Corxelis vax Byxkershoek [Quaest. Jur. Priv., 1744,
ni, 12) daarentegen, die de opinie van Voet heelemaal niet ver-
meldt, getuigt, even beslist als
De Groot, van het erfrecht des
overlevenden echtgenoots:
„id jus aqud nos exolevisse, seu potius
nunquam receptum fuisse, certa res esV\\
schoon hij (in een uiterst
levendig, keurig Latijnsch betoog, natuurlijk!) alle waarde ontzegt
aan dat wat
Vax Groexewegex en Vax Leeuwex ter verklaring
en motiveering van dit, volgens hem onredelijk en betreurens-
waardig, feit aangevoerd hebben.
Vax der Vorm (Versterfrecht
X, §
63) ontkende ook nog in 1702 de beweringen van Vokt
omtrent de aanvulling uit het Romeinsche recht van het nieuwe
Aasdomsrecht en de waarde van diens argumenten, en hield
staande: „in gantsch Holland en "West-Friesland erven Echtge-
nooten van elkander
ah intestato niet,.... maar vervalt de
erffenisse, bij gebreke van allo wettige Bloedverwanten, aan de
Graaflijkheid", enz. \'De in
1774 door BiiOXUEEL bezorgde uitgave
van zijn werk bevat echter (pag.
195 — 208) eene afzonderlijke
verhandeling, waarin, tegenover de uitspraken van
De Giioot,
Vax Groexewegex, Van Leeuwex
en Vax Byxkershoek,
de stelling van Voet wordt staande gehouden.\' Evenzoo
schaart
Schorer in 1767 in zijn aanteekeningen op do De
Groot\'s
werk (ad II, 30 § 2) zich aan de zyde van Voet \').

<) Curieus is, lioo vorontwaanligd echter do «leftige Schoukk de nagedaciitciiis
van
Dk Gkoot verdedigt tegen den .straks to vernielden Bokl, dio (t. a. p. pa^. GHó)

geschreven had: .Dat wy____ (den Heer dc Gm*/) in dit geval eonlKsints

vcrdagt moeten liouden, eiv als to seer voor den Fiscus of do (Jraaf-

-ocr page 21-

9

Bij johaxxes Loexius (Decisiën en Observatiën, ed. van Tobias
Boel, 1712,
pag. 676—G77) vindt men het volgende geval vermeld,
dat wèl bewijst, hoe onzeker de bij dezen strijd betrokken par-
tijen zich voelden, zoodat ze het niet op een proces durfden laten
aankomen: „Een Sterf-huijs gevallen zijnde tot Katwijk 5), en
geen Vrinden hen openbaarende, om als Erfgenaamen
ah Intestaio
den Overleeden te succedeeren; heeft den Procureur Generaal van
wegens de Graaflijkheijt tot de Goederen van het selve Sterf-huijs
als onbeheerd, gesustineerd geregtigd te zijn
ex Consnetiidme
nostrac Patriae.
Dan ter contrarie gesustineerd zijnde van wegens
de Weduwe van den Overleeden, dat sij,
ex titnlo Unde vir ct uxoi\\
daartoe geregtigd was; en dat niet bevonden sonde werden het
voorsz.
Jiis contrarid Gonsuetiidinc te wesen gederogeerd. Is de
saak daar na bij Accoord afgemaakt, en de Graaflijkhey t toegevoegd,
voor een recognitie,
negen of tien ponden Vlaams. Bedraagende
de Goederen van het voorsz. Sterf-huijs
1600. a 1700. gulden".
Ten tijde van
van der Keessel was de strijd nog zoo weinig
beslist, dat hij
(Theses selectae, 1800, n®. 365) heel voorzichtig
zich uitdrukte:
2^ost omnes cognatos^ conjugem conjiigi^ ex edicto
nnde vir et nxor., siiccedere 2^osse in Hollandia Boreali^ ex art.
14 Legis A. 1590 ])ro}>ahHe est,
terwyl hy (n®. 407) herinnerde,
dat in elk geval dit voor leengoederen niet geldt.
Van deh
Linden
ten slotte (Regtsg. Pract. en Koopm. Handb. 1806, p. 98)
zegt echter weder heel beslist: „Dat egtgenooten elkanders
erfgenamen bij versterf niet zyn; uitgenomen naar hot Noord-
hollandsch versterfrecht, wanneer er in \'t geheel goeno magen
van den overledene gevonden worden."

Er waron gedeelten van het Hollandscho rechtsgebied, voor

lUkht\'Ut geportoenl: Om rcMlen, dat hü hut Aiupt viui Advocaat-Fiscaal van

IMIand lieoft bediend gehiul;____ En hoo ioverig don Hoor dc Groot in hot

bedionon van dat Fiscaal Atiipt geweest zü, botuügt hl) solfs____ Eiiniidsdien

den Hoer ])e Groot, omtrent deso voór-iuingelmiildo leero, voor al to oon-zlJdig
moot worden gehoiKien, on daarin geen geloof gegeven".
Scuoukk noemt dio
onschuldige aardigheid eoi-st eeno
acciisatio\', betoogt dan, dat Dk Gkoot cum
liaec acribcrct anuo 1G20, ad carccrcin pcrpetunm jam eral damiiatns, et ipsins
t>»m fisco mldicta: id\'jKC contra e.q)rcssum Alberti Batari priukijiHm, Dclp-
licmibKH conci\'nmin JIa<jac
C, Julii ISOi; on liewDst dan, op wclko valscho
onder-stelling het
convicium (JJ van Boel berust, Dio doftigo niagistraton dor
I8tlo Oüuw <lul(lden geen grapjes, bleven altyd hoog-emstig!

») Aldaar gold het Aasdomsrec-lit, zooals Lok.nius (t. a. p. pag. (»77-(i80) aan-
aaiitoont.

-ocr page 22-

10

welke dit alles niet geldt, omdat tot het laatst toe ander, eigen
costnmier recht bleef gelden. Zoo b. v. in het land vanVianen
en Ameijdo, waar de Statuten en Costumen van
1613 (na eerst
de descendenten, de ascendenten, de broeders en zusters en
hunne kinderen, de bloedverwanten tot en met den tienden graad,
bij vrouwen ook de onechte kinderen, tot de erfenis geroepen
te hébben) in Art. XIV bepaalde: „Dat alle anderensuccessiën,
daar van hier vorens nyet en is gedisponeert, sullen worden
gereguleert, naer de Wereltlijcke beschreven rechten". Hierop
teekent
Van der Muelen in zijne editie van 168-i (Rubr. V)
het volgende aan: ,,Quem in fmem sciendum, qiiod, deficien-
tibus omnibus cognatis seu sanguiyiis hercdibus, ad heredidatem
defuncti admittantur heredes juris ütulo ligitimi, uti Jiominantur
in
1. i C. de bonis vacantibus inter quos primum locum
ocaqxint maritus et uxor, sibi invicem tune temporis succedentes,
dummodo matrimonium feurit justiim, cO usque ad finem vitae
duraverit
1. un. C. unde vir et uxor junct. 1. unie. fl\'. eod.,
idque propter societatem omnisque vitae communionem, quae con-
jugis inest
1. 1 if. de ritu nupt. I. 4 C. de crim. expil.
hereditat."

In Zeeland, waar de Staten de burgerlijke wetgeving op de steden,
ieder in het bijzonder, lieten aankomen, en waar het versterfrecht,
evenals het Zuid-Hollandsch Schependomsrecht berustte op het
beginsel: „het goed gaat daar \'t van daan gekomen is,"— mogen
iliddelburg\'s Costuymen, Ordonnantiün on Statuyten van 1570
als type gelden. Daarin nu is geen sprake van oen erfrecht
tusschen echtgenooten. In geheel Zeeland") was cn bleef ten
volle waar het hierboven vermelde woord van
De Groot, datzoo-
danige versterfrechten in deze landen nooit bekend geweest" zyn.

In Utrecht, waar ook geen landrecht of algemeen provincie-
recht was, en waar het Romeinsche recht naast de costumen
een vrij onbeperkt gezag had, werd dezelfde strijd gevoerd.
Anto-
nius Matthaeus
{Paroemiae Belgarum Jurisconsultis Usitatissimae
quibiis Jus Ultrajectinum exponitur et elucidalur,
1667) schreef
in zijn achtste
Paroemia % 55 (pag. 304): „Neque dificientibus

«) Boel (t. a. p. pag, ()87) poogt liet tegendeel to ])owiJzen; maar slaagt ni. i.
daann niet. Do Costumen van Zeeland (Cap.
2, art. 22) bepaalden alleen, dat
by nid-opkoimt der erfgerechtigde kinderen do langstlevende echtgenoot allo
goederen der gemeenschap l5ehield.

-ocr page 23-

11

cognatis apud nos locus est edicto praetoris unde vir et nxor:
conjuges enim moribus nostris, ne quidem in allodio sibi invicem
succedunt."
Daarentegen vooronderstelt Joannes van Someren (Trac-
tatus de jure novercarum,
c. X) als van zelf sprekend, dat
de
bonorum possessio umle vir et uxor geldt, en- dat ook de
Novellen van
Justinianus gelden, wanneer hij betoogt: 1°. dat
in Utrecht, daar wvaar de gemeenschap van goederen bestaat, van
toepassing dier Novellen geen sprake is, en 2®. dat, waar bij
huwelijksvoorwaarden de gemeenschap uitgesloten is (d.i. als de
conjuges ad commune jus recurrunt), de stiefmoeder, naar keuze
van de voorkinderen, of den eigendom van een vierde deel der
nalatenschap öf levensonderhoud krijgt. In de Ordonnantie decisoir
van U April 1659 (ütr. Plac. B. I, pag. 469 v.v.), die overeen-
komstig hare bestemming zoo menige strijdvraag omtrent de
praktyk van het R. R. oploste, wordt deze onzekerheid trouwens
niet weggenomen. Dat echter in sommige deelen van Utrecht
de algemeene uitspraak van
JIattiiaeus in de praktyk niet als
juist erkend werd, mag men uit de woorden van
Van Someren
wel opmaken.

\'-s.

In Gelderland, waar het gezag van het Romeinsche recht niet
zoo bester groot was, en waar de rechter daarnaar eerst bij
gebreke van de vele en zeer uitgewerkte stad- en landrechten
vonniste,\') zwegen do landrechten van Zutfen en van de Veluwo
(beide van 1604^, evenals het stadsrecht van Tiel (van 1659),
geheel over het erfrecht tusschen echtgenooten. Daarentegen
bepaalden do Gerefonneordo l^intrechten en Gewoonten van hot
Ryck van Nymegen (1683, Arnhem\'sche editie van 1686, pag. 112)
in art. XV: „Man ende Vrouw succederen malkanderen, als do
eerste allijvigo geen Erfgenamen en heeft in de afgaende, noch

Î) Volgens Lamukhtuh Gohis (Advers. jiir. subcis. Tract. IV, 8 1, n. 2) kwnni
hot Romoinsclio recht oorst In do viordo plaats : 1". hot geschrovon gewoonte-
reclit, 2". hot niet geschreven gowoonterocht, ïl". annlogischo toepassing van
•»et gowoontorecht, 4®. Romeinscli recht, 5®. gobrnikon der naburige volken.
I^ll controverHon volgde hy dozen rcgol:
Primd, iiv/jncicmJa est consuctudo,
Qiia in scriptum redacta; Secundó, eddem non existente, recurremium ad cam
fjiiae non scripta constat; Tertio, subest analogum consuctudinis; Quarto, si
singula haec deficiatü, succédât Jus civile Itomanorum sii\'e Gicsarcum, comité
Jure canonico sive pontificio; Quinto, denigue, consulantur mores populorum
rcgionumgue vicinarum.

-ocr page 24-

12

opgaende ofte Zydlinie," s) en stemden zij hierin overeen met
hetgeen de in
1619 door Albert en Isabella geconfirmeerde Landt-
ende Stadtrechten in \'t Overquartier van Ruremonde vastgesteld
hadden in P. 3, tit. 7, § 4, art.
12: „Ende daar geen Vrunden
noch van d\'een noch van d\'ander zyde en zj-n, komen ende blijven
die op den lancxstlevenden van Man ende Vrouwe in Ehestaat
vergaert geweest zynde." Voor het overige Gelderland was het
wel eens betwijfeld, of de fiscus door den overlevenden echtgenoot
van de erfenis was uitgesloten; maar
Lambertüs Goeis {Advcr-
sariorum Juris subcisivorum,
etc. Tract. Ill, P. 1, c. 12, §§11-24)
zegt in 1651, na het Roermondsche recht vermeld te hebben:
Atque hoe utcunque in caeteris tetrarchiis lege lata non sit expres-

sum; existimo tarnen.,____ non minus ibidem servari opportere.,

omdat de lex nn. G. unde vir et nxor nooit in Gelderland afge-
schaft is, terwijl het Hertogdom Gelre toch niet alleen lid maar
zelfs leen van het Roomsch-Duitsche Rijk is geweest, aan de
wetten daarvan onderw^orpen, tenzij wet of gew.oonte er uitdruk-
kelijk aan derogeerde,
mii accedit., quod haec fisci succession quam
m bonis defuncti sine herede conjugis excluso superstite sibi
arrogat., sit quasi quaedam confiscatio.,
welke laatste (als maxime
odiosa) quantum fieri potest., restringenda erit.
Deze opinie van Goris
schijnt ten slotte over allen twijfel gezegevierd te hebben; ten minste
Van Bynkershoek (1. c.) brengt zijnen geestverwant deze hulde:
laudo igitiir Lambertum Goris., qui tantum laboravitut id Edic-
tum in Gelria vel serva7-etur, vel., si antiquatum, in usum revocaretur.

In Friesland, waar de Statuten, Ordonnantiën en Costumon
van 1602 over dit punt zwegen (en ook in do nieuwe redactie
van 1723 bleven z-wijgen), en waar men, bij ontstentenis van
landrechtelijke bepalingen, strenger dan ergens elders aan het
Romoinsche recht hield, was niet do minste twijfel mogelyk.
ÜLRic Huber (Heedendaegse Rechts-Geleertheyt, 1686, B. H, Kap.
23, §§ 52 — 54) schreef dan ook: „52. By gebreeke vap bloedt in
\'t geheel, soo komt de Vrouwe van de overleedene, en erfthaer
Mans goederen, gelyk de Man die van de Vrouw
{Ex Edicto

Daar dezo landrechten alleen voor do vier bovenanibten golden, wordo
liier venneld, dat cap. XXIV, art. XIII van het Landrecht voor do tweo
benedenambten van 1721 dezelfde bepaling bevatte.

\') „Qui omncm movit lapidcm", .schreef Sciïokek (t. a. p.)

-ocr page 25-

■13

Praetorio ff. tO G. Unde Vir cO U.v.). 53. Noch is er een arme
weduwen recht; waar door de weduwe geen goedt hebbende, mach
eyschen een gerechte
vierde part van haer Mans goedt, in
dien geen, of minder als vier kinderen zyn;
mits dat s;/ voor de
kinderen de eygendom moet bewaren, die sy, als er geen kinde-
i-en zyn, volkomentlyk behoudt {Authenth. Praeterea
G. Unde
Vir
fC- Ux). 5-1. Het selve recht heeft ook de Man, wanneer
hy arm en onmachtig is, zich te erneeren, daer en tegens de
overleedene Vrouwe van middelen wel voorzien
{Auth. Nov. 53
G. 6 in fin. pr.)."

In de Groninger Ommelanden, waar eerst laat een zeer geringe
invloed van het Romeinsche Recht zich gelden deed, was het
erfrecht voor den overlevenden echtgenoot, krachtens de oude
landrechten, gunstiger dan in een van de tot dusver vermelde
gewesten. In het Landrecht van Hunsingo, FyveUngo oude
het Westerkwartier van IGOl (III, art. G3) leest men: „Xoch
is te weeten, dat de echte Sibtal mach Erffenisse op beuren
hen in den thienden graed, dan is de Sibtal gecomen over
den thienden graed, wort die geacht ende geholden, heel ende
al vervremdet ende in den gevalle, so ervet de Man op zyn
echte Huysvrouw, ende wederomme de Vrouw op haer echte
Man", — zoodat dus do echtgenoot (zie ook artt. (U en G5) heel
de „onechte Sibtal" uitsloot. Daarnaast bepaaldo het Landrecht
der heyden Old-Ambten van IGIS (111, art. 01): „Als geen sibber
gevonden werden binnen den tynden graedt
incluis, soo ervet do
Man op do Vrouwe, ende do Vrouwe op do Man". Do landrechte-
lijke wetgeving van Drenthe van IGU was daarvan tot in de
spelling eene kopio (art. 42): „Wanneer geen Vrienden gevonden
worden van den Overleden, binnen den tienden Graat bestaande,
zo Ervet de Man op de Vrouw, en do Vrouw op den Man."
En dio van Over-IJssel van 1 (\')::{() was er eveneens geheel medo in
overeenstennning.

Afzonderlek moet hier vermeld worden het versterfrecht der
stad Groningen, dat in ons land geheel alleen stond in zyn eenigs-
zins grootere, aan sommigo r/oms rfc s!<ri;<c herinnorende, zorg, voor
de belangen van don overlevenden echtgenoot. In de ConstitutiGn
behelsendo Ordonnantiön op Saaken van Houlyken, HoulyksVoor-
woorden, Erflbnisson, Donatiön en Oevelgank van de Stiult Gro-
ningen van 15 Mei 1089, Boek III, staan de volgende tweo merk-
waardige artikelen: „XLIX: Indien oen ^lan endo Vrouw to

-ocr page 26-

u

samen kindt of kinderen in den Ehestandt mochte overwinnen,
w^elke kindt of kinderen sonder lyves erven ende
descendenten by
\'t leven van beide Ouderen mochten versterven, soo ervet de Man
op de "Weduwe, of de Vrouwe op de Man, indien de Man
of Vrouw geen Voorkinderen uit een ander Houwelyk heeft
naegelaten, met uitsluitinge van des overledenen volle Broeder ende
Suster ende alle andere Bloet
-\\Tienden. L: Indien een Weduënaer of
"Weduwe Echte Voorkindt of kinderen hebbende, mochte treden tot
een ander Houwelyk, ende uit het selve ook kindt of kinderen ver-
wecken, dewelke by het leven van beide Ouderen mochten
koomen te sterven; Soo sal de langst-levende,\'t sy Man of Vrouw
mede tot des eerst verstorvene erffenisse toegelaten worden, ge-
nietende een kindts gedeelte, alsoo te verstaen, dat soo onder
de Voorkinderen Dochters mochten bevonden worden, sal de
langstlevende een Dochters-deel ontfangen, ofte andersinds een
gelijk aandeel." Ziedaar twee gunstige bepalingen, die echter
alleen dan golden, als een huwelijk niet kinderloos was gebleven
en de kinderen vooroverleden w^aren. Zoodra nog een kind uit
het Imwelyk in leven was, sloot het den langstlevenden ouder
uit 1°). En als het huwelijk kinderloos gebleven was, dan gold
van den langstlevenden echtgenoot geheel en al hetzelfde, wat
op het platteland van Groningen recht was, — dan bepaalde art.
LXIII: „Als de Echte Sibstal is gekomen boven den tynden Graedt,
soo vererft de Man op de Vrouw ende de Vrouw op den Man."
In het Selwerder Landrecht van 1073, Boek III, vindt men art.
XXXIX: „Als echte luiden kindt ofte kinderen t\' zamen over-
winnen, ende dezelve kinder versterven, zo ervet de eeno Ouder
op den anderen", —. zoodat het zich voor tweede zoowol als voor
eerste huwelijk aansluit bij art. XLIX van het recht der stad
Groningen; maar van bepalingen als de hierboven vermeldeartt.
L en LXIII is in het landrecht van Sol werd geen spoor te vinden.

De bovenstaande historische herinneringen zyn eene voldoende
verklaring van het feit, dat onze Nederlandsche wetgever volstrekt
geen aanvechting heeft gevoeld, om, ten opzichte van hot erf-

\'•) Over den histori.schon oorsprong van dit erfrecht, over do zoogen. „goza-
inendehand.scho gemeenschap" on den aard van dit oud Germaanscho rechts-
instituut, zio:
mit. S. .1. Fockema Andueae, Bütlragen t. d. Ned. Kechtsgoschie-
denis
(1889, II, p. 70) en do merkwaardige dissertatio van mü. II. .t. Koene.s-,
Boschouwingen over Recht&gemeonschap (1891, p. 18.3 v.).

-ocr page 27-

15

recht des overlevenden echtgenoots, verder te gaan dan zijn
Fransche wegbereider gegaan was. Art. 879 B. Wb. bevat, omtrent
\'dit erfrecht, een bepaling van zoodanigen inhoud, als èn de
Romanisten
van Bynkershoek, Voet, Blondeel, van der Muelen,
van Someren, Goris
en Huber, èn de meeste kenners van het
17d- en 18d-eeuwsche landrecht der Noordoostelijke provinciën
volkomen redelijk hadden gevonden. Die bepaling was in over-
eenstemming met eene opvatting, welke
was hereditair geworden
bij het geslacht, dat tusschen 1816 en 1838 onze Bnrgelijke
Wetgeving tot stand bracht, ") en handhaafde zich zelfs nog by
de oudere commentatoren van ons B. Wb.
Opzoomer, die anders
toch van scherpe kritiek niet afkeerig was, maakte op art. 879
No. 2 alleen eene taalkundige aanmerking (IV p. 161); beriep
zich op dat artikel, tegenover min nauwkeurige Regeeringsant-
woorden uit 1820 en 1832, ten betooge, dat ons erfrecht, evenals
het Fransche, van het beginsel der familie uitgatit (IV, p. 148);
maar scheen dit beginsel als onaantastbaar en den materieelen
inhoud van art. 879 No. 2 als van zelf sprekend te beschouwen.
Dit geldt ook van
Diephuis (VIII, p. 11 en 43-44), ook van De"
PiNTo (ed. 1885, 11, p. 370), ook zelfs van den meest rccenten
commentator, den hoogleeraar
Land (1891, II, 2, p. 28).

Voor zoover ik het heb kuimen nagiuin, is ten onzent voor \'t
eerst van gezaghebbende zyde oj) betere voorziening in do
belangen des langstlevenden echtgenoots aangedrongen, toen de
redactie van het
Weekblad ran het liecht (in No. 6019 van
18 Mei 1891) de aandacht vestigde op en den textueelon inhoud
mededeelde van do nieuwe Fransche wyzigingswet. Zy schreef
toen: „Do tekst dezer wet werd vroeger reeds medegedeeld
door het
Paleis van Justitie en het Weekblad voor Notatisajnbt
en Bcfjistratie.
Ook vele onzer niet rechtsgeleordo bladen vestigen
er de aandacht hunner lezers op. Geen wonder. Sedert ge-
ruinien tijd wint do overtuiging veld, dat do erfopvolging by
versterfrecht in ons Burgoriyk Wetboek op geheel onvoldoende
wyze is geregeld; dat by name de groote uitbreiding van het
vorsterli-echt in de zylinie en de achterstelling van den over-
levenden echtgenoot by zymagen tot in den 12on of by represen-
tatie zelfs tot in den 13cn gnuid niet langer verdedigbaar zyn."

") Cfr. ook do Latynschü tUsscrtntios vun Audesch van Hamel (L. H .ISJIO)
en KiiUDOi\' (Gr. 1834).

-ocr page 28-

16

En, na op het hierboven vermelde artikel van den heerSoucHox
de aandacht gevestigd te hebben, sprak de redactie aldus hare
meening omtrent het. stelsel der Fransche wet uit: „Of dit stelsel,
voor zooveel het betreft de regeling der rechten van den over-
levenden echtgenoot bij concurrentie met bloedverwanten van
den overledene in de rechte of zijlinie, dat is in verreweg de meeste
gevallen, wel uitmunt door eenvoudigheid en practischen zin, is
eene vraag, waarop wij niet onmiddellijk een bevestigend antwoord
zouden durven geven. Wij zullen er ons echter niet in verdiepen.
Genoeg is het voor het oogenblik er de aandacht op te vestigen,
dat de Franschen, hoe behoudend ook op het gebied der codi-
ficatie van het privaat- en strafrecht, ons zijn voorgegaan in de
herziening van een belangrijk onderdeel van het erfrecht bij
versterf op eene wijze, die in elk geval getuigt van veel ruimer
en beter inzichten in dit onderwerp dan den wetgever van 1804
bezielden. Het is te wenschen, dat men er in Nederland spoedig
toe moge besluiten dit goede voorbeeld te volgen. Als maar eens
bij de wetgevende macht het besef levendig zal zijn geworden,
dat de rechten Yan den overlevenden echtgenoot meer moeten
gelden dan die van des overledenen neefjes en nichtjes in den
12en of 13en graad, zal het waarschijnlijk zooveel moeite niet
kosten, het eens te worden over de regeling, die in de plaats
der geldende moet treden."

Eene uitspraak als- deze, afkomstig van die zijde, versterkt
den moed, om op spoedige wijziging van ons erfrecht
ab intestato
aan te dringen.

-ocr page 29-

Alvorens te onderzoeken, hoe voor Nederland, — onder hand-
having van de hoofdbeginselen onzer wetgeving omtrent het
vermogensrecht, speciaal omtrent hnw^elijks-goederenrecht en
omtrent erfrecht, - de regeling van het erftecht des langst-
levenden echtgenoots het best zou kunnen plaats hebben, meen
ik een beknopt, niet geheel onkritisch overzicht te moeten geven
van den rechtstoestand en van de voorstellen tot hervorming
in enkele van die landen van Europa, wier economische en sociale
ontwikkeling het best met die van ons land vergeleken kan
worden.

FRANKRIJK.

Van den beginne af aan zyn de artikelen 723 en 767 van den
Code Civil door een aantal commentatoren aan scheri)e kritiek
onderworpen. Niet door allen, zelfs niet door de meesten; er
waren er maar al te veel, die goede redenen zochten en meenden
to vinden, om het systeem van den wetgever te verdedigen.
Zóó
Troploxg {Des donations et des testaments^ II, n». 705), die
zich beriep op:
„Verrit du Code Napoleon^ qui regarde le régime
de la communauté comme le plus digne d\'encouragement;
or, ce
régime donne à la femme une récompense digne d\'elle, quand les
époux ont travaillé fructueusement. Pourquoi les époux ne Vont-ils
pas préféré? Pourquoi otit-ils donné la préférence au régime dotal,
que In Code Napoléon n\'admet que comme exception\'? D\'ailleurs
les époux pouvaient assurer, par des dispositiom expresses,
le sort du prémourant; ptourquoi ne l\'ont-ils pas fait?"
Anderen

") Voor dit overzicht komt niot in nanmorking hot Russischo recht, iioowol
ik uieen to inogen zoggen, «lat liet uitmunt «loor zorg voor don langst-
lovonden echtgenoot, speciaal voor do wetluwo. Cfr.
eilstsi Lehh, Eléments
de droit civil liasse,
I (1877) en II (1890).

-ocr page 30-

18

begrepen en toonden op allerlei wijzen, met overtuigende argu-
menten, aan, dat de aldus. gerechtvaardigde wetsbepalingen
niet aan het rechts- en billijkheidsgevoel des volks, niet aan de
belangen en behoeften der maatschappij beantwoordden. Ik
wijs slechts op één enkel auteur, op
Demolombe, die in zijn
magistralen
Cours de Code Napoléon (XIY, Nis. 174 — 176) tegen
den inhoud van artt, 723 en 767 in verzet kwam en de schijn-
argumenten van
Troplong zeer gelukkig, hoewel niet zonder
rhetorica, weerlegde. Hij herinnerde, hoe de gemeenschap toch
ook onvoorspoedig kan gew^eest zijn; hoe dan ook juist in de
pays de communauté (art. 218 der coutume d\' Orlems moge als
voorbeeld dienen!) de
douaire ontstaan is; hoe de overleden
echtgenoot ontydig, en vóór \'t maken van een gunstig testament,
door den dood verrast kan zijn, hoe een wetsbepaling beter,
immers algemeener, dan huwelijksvoorwaarden of testamenten
tegen
^cette espèce de déchéance et de dcclassement" van den
onbemiddeld achterblijvenden echtgenoot waken kan. Voor \'t
allerminst verlangde
Demolombe, dat de wetgever aan den langst-
levenden echtgenoot eene rechtsvordering tot onderhoud zou
toekennen tegen de nalatenschap van den overledene.

Een eerste poging, om althans deze geringe verbetering in de
wet te doen tot stand komen, scheen te zullen gelukken in de
assemblee législative der tweede Republiek. Een achttal afgevaar-
digden hadden, eerst in 1849 en ten tweeden male in 1851, voor-
gesteld, om aan den o n v e r m o g e n d e n echtgenoot als erfdeel toe
te kennen: het vruchtgebruik van een kwart der nalatenschap,
als er hoogstens drie, of van een kindsdeel, als er meer dan drio
kinderen waren, den vollen eigendom van een kwart der nalaten-
schap bij ontstentenis van kinderen. De commissie echter, die het
wetsvoorstel te onderzoeken kreeg, besliste tegen zoodanig erfrecht
en v(5ór een alimentatierecht. Haar rapport, door
Victor Lefrano
gesteld, is to vinden in Wolowski\'s lievue de législation et de
jurisprudence.,
1851, II p. 332 vv. Het wetsvoorstel kwam nooit
verder in behandeling in do openbare zitting; het verdween, toon
de staatsgreei) van 2 December 1851 aan het bestaan van het
wetgevend lichaam een einde maakte.

D(! belangstelling in het onderwerp verflauwde gelukkig niet.
p]en aantal monografleön werden er aan gewijd; zóó eene studio
van
Le .Sknécaf. in de Revue Critique van 1868, p. 307 vv. Do
Académie des sciences moralcs et politiques schreef er een prynvraag

-ocr page 31-

19

over uit in 1871. Eerst onder de derde Republiek, eerst in 1872
echter werd opnieuw een wetsvoorstel ingediend, waartoe het
initiatief genomen werd door den heer
Delsol, toen nog lid van
de
Chamhre des Députés, en dit wetsvoorstel heeft ten slotte, dank
zij de taaie volharding vau den voorsteller, mogen leiden tot de
reeds vennelde wijziging van den
Code Civil in 1891. Het werd
onmiddellijk met ingenomenheid begroet door
Duvergey in de Revue
Critique
van 1871/72, p. 516 vv. Daarentegen luidden de adviezen
van het Hof van Cassatie en van verschillende Gerechtshoven
beslist ongunstig, en liet de Kamer van Afgevaardigden de zaak
verder rusten. Het hoofdbezwaar der tegenstanders was, eenerzijds
dat het niet aanging, in een erfrechtssysteem, berustend op het
beginsel der bloedverwantschap, eene wijziging te brengen, waar-
door goederen, afkomstig uit de eene familie, voorgoed zouden
kunnen overgaan in de andere familie, en anderei\'zyds dat aan het
verschaffen van vruchtgebruik te veel economische nadeelen eigen
zijn. Door een aantal rechtsgeleerde schrijvers, o. a. door twee
hooggeplaatst« magistraten,
Bonnet {Revue Critique van 1873/74
p. 193 vv.) en Bazot (ibid. p. 423 vv.), werd echter heb hoofdbe-
ginsel van het. ingediende wetsontwerp tegen alle bezwaren en
met goede nuttigheidsargumenten verdedigd, terwijl het hierboven
reeds vermelde werk van
Boissonade, met goud bekroond antwoord
op de prysvraag van de zooeven genoemdo afdeeling van het
Institut de France, een krachtigen invloed ten gunste van een
erfrecht voor den overlevenden echtgenoot deed golden. Zoo bracht
dan in
1876 de heer Delsol, ondertusschen lid van den Senaat
geworden, zijn wetsvoorstel in gewi^jzigdon vorm bij dien tak der
volksvertegenwoordiging ter tafel. Op
9 Maart 1877 werd het
met
193 tegen 53 stemmen door den Senaat goedgekeurd; dnarna
bleef het echter ruim twaalf jaren lang in onderzoek by de
Chamhre
des Deputén,
werd er tweemaal (in 1886 en in 1890) door eene
commissie over gerapporteerd, word het in alweder gowyzigdou
vorm op
22 Maart 1890 door de Kamer, in voor \'t laatst gowij-
zigden vorm o))
2 Docombor 1890 met 241 togen 12 stonnnen
door den Senaat, en op 26 Februari 1891 definitief
zonder hoofde-
lyke stemming door de Kamer aangcnonion.

Do wet dan van 9 Maart 1891 {Journ. OfT- X». (>8) bevat in
haar eerste artikel do volgende wyziging van den
Code Civil:
„L\'articlo 7(57 du codo civil est ainsi modifló":
„Art.
767. — I.orsquo le défunt no laisso ni i>arünts au

-ocr page 32-

20

/

degré successible, ni enfants naturels, les biens de sa
succession appartiennent en pleine propriété au conjoint
non divorcé qui lui survit et contre lequel n\'existe pas de
jugement de séparation de corps passé en force de chose
jugée.

„Le conjoint survivant non divorcé qui ne succède pas
à la pleine propriété, et contre lequel n\'existe pas de juge-
ment de séparation de corps passé en force de chose jugée,
a, sur la succession du prédécédé, un droit d\'usufruit qui est:
„D\'un quart, si le défunt laisse un ou plusieurs enfants
issus du mariage ;

„D\'une part d\'enfant légitime le moins prenant, sans
qu\'elle puisse excéder le quart, si le défunt a des enftmts
nés d\'un précédent mariage; i*)

„De moitié dans tous les autres cas, quels que soient le
nombre et la qualité des héritiers.

„Le calcul sera opéré sur une masse faite de tous les
biens existant au décès du
de cujus, auxquels seront réunis
fictivement ceux dont il aurait disposé, soit par acte entre
vifs, soit par acte testamentaire au profit de successibles,
sans dispense de rapport.

„Mais l\'époux survivant ne pourra exercer son droit que
sur les biens, dont le prédécédé n\'aurît disposé ni par acte
entre vifs, ni par acte testamentairo, et ains préjudicicr
aux droits de réserve ni aux droits de retour.

") Onverminderd (behoeft dit oigeiyk wel gezegd to worden?) het vrucht-
genot van do goederen der nog niet achttienjarige kinderen, volgens art.
:{84 C. C\'.

\'♦) Tot juist begrip van deze bepaling is het goe<l, te herimieren, dat art.
1098 C. C. (ons art. 949 13. W.) bU twcedo of vorder huwcUjk do to.stnmontairo
bevoordoeling van den nieuwen echtgenoot tot geen hooger aandeel veroorlooft.
Aan den tweeden of verdoren echtgenoot, die krachtens het nieuwe art. 7(17
ah intestaio nie<IeCrft, zal dus b^J aanwezigheid van vóór-kinderen niets meer
by testament vennankt kunnen worden. Tetwyi in allo andere gevallen <lo
overie<leno b^j testament vrü hoeft
k\\\\\\mc\\\\hoHc\\\\\\kk(.\']\\ ownlo fjiiotitédisponiblc
zyner nalatenschap, ook ton voordoelo van zijn reeds krachtens art. 7Ü7 niwlo*
ervenden echtKonoot.

") Een voorbeeld moge do werking dozor bopalinff duideiyk maken. Stol,
dat ieman<l sterft, ftcbterlatendo twee zoons, évno dochttT on oen wctluwe.
zyn nalatenschap bedraagt
100000 fnmc-\'j, wa^irvan hy 4ixkk) franc« imn do
annen hwft venna^ikt. Hy zyn leven liad hy roods aan itnlor zynor zoons
goe<leren ter waarde van
hj*xkjo fnuics on aan een neef 2<xxj0 francs ge.schon-

-ocr page 33-

21

„II cessera de l\'exercer dans le cas où il aurait reçu du
défunt des libéralités, même faites par préciput et hors
part, dont le montant atteindrait celui des droits que la
présente loi lui attribue, et, si ce montant était inférieur,
il ne poun-ait réclamer que le complément de son usufruit.

„Jusqu\'au partage définitif, les héritiers peuvent exiger,
moyennant sûretés suffisantes, que l\'usufruit de l\'époux
survivant soit converti en une rente viagère équivalente.
S\'ils sont en désaccord, la conversion sera facultative pour
les tribunaux.

„En cas de nouveau mariage, l\'usufruit du conjoint cesse
s\'il existe des descendants du défunt."

De inhoud van dit tien alinea\'s lange wetsartikel bewyst ten
duidelijkste, hoe beschroomd de Fransche wetgever zich voelde,
toen het gold te raken aan het* beginsel van den
Code Civil., dat
erfgenaamschap berust op bloedverwantschap. Ja, hij wilde dan
wel een erfrecht
ab intestato aan den langstlevenden, niet by
onherroepelyk vonnis van scheiding in het ongelyk gestelden
echtgenoot toestaan. Maar hy vermeed zorgvuldig, anders dan
voor \'t geval van ontstentenis van alle bloedverwanten, van
een
droit de succession, te spreken, en zoo gaf by niet meer dan

ken. Nu wordt do réserve dor kinderen volgens art. 922 C. C. berekend over
320000 francs; zü 1)0<lraagt dus volgens art. 913 C.C.
24U(XK) francs, zootlat
blijkt, dat do zoons hun aandeel daarin (80000 francs leder) roods ruim genoten
cn niet.s meer to vorderen hebben, terwijl ton bolioovo van do dochter do
testamentaire making aan do annen volgons art. 923 C. C. tot op do helft
wordt ingekort. Hot vruchtgebruik dor moeder wordt volgens al. O van liet
nieuwo art. 707 berekend over 300000 francs; het zal das volgens al.Sloepen
over 7Ü000 francs, — dit echter .slechts in principe, want als do dochter
door inkorting der testnmentairo making haar j-^crrt\'-aandeel van 80000 francs
verkregen lieeft, dan gaan do overige 20000 francs der nalatenschap aan de
annen, on er biya -volgens nl. 7 niets over, waarop do wettuwe haar recht
van vrnchtgobniik zon kmmen uitoefenen!

\'«) Do Fransche wetgever zocht naar een middel, om de economische
bezwaren, nan vruchtgol)rulk eigen, to neutraliseeren. Daarom schiep hy do
büvoogdhoi<l der medo-orfgenamon, om des ochtgenoota vrncht^obruik in eene
Ujfrento to convorteeren. Maar terwyi vruchtgebruik een goed goWaarborgil
zakelijk recht Is, is het recht op eeno lyfronto een persoonlijk recht, zoodat
do nill jvan den eclitgenoot niet mocht wonlen opgevtrongon dan
moyeiwaiU
snrctés suffmutes.
Do bevoegdheid der mede-erfgenamen, om voor oen lyfrente
to opteoren, bestaat slechts
jusiju\'au jiartafje définitif. Wanneer loopt dlo
termijn ten einde, als cr maar éón erfgenaam Is? (Cfr.
Souchon, t.a.p. pag. 232.)

-ocr page 34-

22

„sur la succession" (al het aan inbreng onderworpene tot haai
medegerekend) een grooter of kleiner
droit d\'usufruit, en deed
hij den eigendom der nalatenschap altijd
ah intestato overgaan
aan de bloedverwanten van den erflater, des noods de bloed-
venvanten tot en met den twaatden graad! Ook wilde hij niet,
dat van dit door erfopvolging verkregen vruchtgebruik nog langer
sprake zal wezen, zoodra de overledene door beschikkingen aan
zijnen echtgenoot evengroote voordeelen heeft verzekerd, i") Hij
oordeelde, dat het vruchtgebruik, bij aanwezigheid van kinderen,
door een nieuw huwelijk van den langstlevenden echtgenoot moest
komen te vervallen. En verder achtte hij het vooral niet noodig
(alinea 7 van het nieuwe artikel van den
Code zegt dit ten
overvloede met zooveel woorden,) aan den langstlevenden echt-
genoot iets
à titre de réserve toe te kennen, hem voor hoe gering
aandeel dan ook te maken tot legitimaris. De artt. 913 vv. van
den
Code Civil liet hij dus geheel ongewijzigd.

Daarom echter heeft hij in een tweede wetsartikel de volgende
uitbreiding gegeven aan het in artt. 203- 211 C.C. (in hoofdzaak
onze artt. 375—382 B. W.) geregelde alimentatierecht van de
leden eener zelfde familie:

„L\'article 205 du code civil est ainsi modifié:
„Art. 205. — Les enfants doivent des aliments à leur
père et mère ou autres ascendants qui sont dans le besoin.
La succession de l\'époux prédécédé en doit, dans le môme
cas, à l\'époux survivant. Le délai pour les réclamer est
d\'un an à partir du décès et se prolonge, en cas de partage,
jusqu\'à son achèvement.

„La pension alimentaire est prélevée sur l\'hérédité, i»)

Alinea 8, waarin dit bepaald wonlt, geeft niet jvan, hoo men berekenen
moot, of het bedrag der
libéralités (wellicht erfstellingen of legaten, waarbtl
eenig goed in vollen oi gond om vennaakt wordt) gelijk is aan ofbUjft
beneden het bedrag der
droits que la présente loi attribue (het v r u c h t g o-
b r n i k, dus allicht eeno ongeiyksoortigo grootheid), en of do echtgenoot iet«
kan eischen als
complémeut de son usufruit. Ik vonnoed hier oen rijke ])ron
van processen, en meen to mogen aannemen, dat dit in Frankrijk ovenzoo
begrepen wordt (Cfr. .Soucnox t. a. p. pag. 2:%.)

") ÖOUCHON- (t. a. p. pag. 239) toekent hier op aan: „Quc faut-il aitemirc
par ces derniers termes? Uien ne l\'indique dans la discussion. Mais il est
bien difficile dc concevoir le prélèvement, comme autre chose qu\'un prélèvement

du, capital; et je crois quil faut dire, que......le droit ait prélèvement du

capital subsiste dans la rédaction définitive, en faveur de l\'époux créancier."

-ocr page 35-

23

Elle est supportée par tous les héritiers et, en cas d\'insuf-
fisance, par tous les légataires particuliers, proportionnelle-
ment à leur émolument.

„Toutefois, si le défunt a expressément déclaré que tel
legs sera acquitté de préférence aux autres, il sera fait
appHcation de l\'article 927 du code civil."

De openbare meening in Frankijk heeft het wetje van 1891
met groote ingenomenheid ontvangen. De dagbladen van ver-
schillende richtingen (b.v. de
Temps van 25 Maart) wydden er
beschouwingen aan, en opmerkelijk zijn vooral de van kritische
waardeering getuigende woorden waarmede
Albert Bataille,
de kundige rechtsgeleerde medewerker van den Figaro, zi^n eind-
oordeel resumeerde:

„II y a là une innovation timide; mais il faut savoir se contenter
dc 2>eu.

„La justice voudrait que deux (poux unis par un lien bien autre-
ment puissant que la ])a7\'ente\\ puisqu\'il est volontaire, heritassent
l\'tin de Vautre, le jJatrimoine des enfants une fois sauvegardé ct le
pain des aïeuls une fois assuré.

„Quant aux arrière-cousins, nons ne verrions aucun inconvénient
à abolir Vhéritage cn ce qui les concerne ct à en faire bénéficier
VEtat, qui pourrait alors venir cn aide d\'une façan j)lus effective à
cette grande famille sans patrimoine: les pauvres"

ITALIË.

Tot 1°. Januari 1800 — ik behoef dit slechts even te herinneren
— bestond op het Itiiliaansche schiereiland het grootst mogelyke
verschil in burgeriyke wetgeving. Dien ten gevolge was ook het
erfrecht op de meest verschillende wyzen geregeld, en bestonden
ook omtrent do rechten van don langstlevenden echtgenoot bei)a-
lingen van zeer verschillenden oorsprong. In het grootste deel
van Italiö hadden dozo ochtor allo ongeveer denzelfden inhoud,
en dit behoeft niet to verwonderen: zoowol dikir, waar, gelyk
op het vroegere grondgebied van het koninkryk dor Beide Sicilion
en van het hertogdom Modena, wetboeken golden, die een min
of meer onafhankelyke navolging waren van den
Code Najwléon, —
alsook diiar, waar, gelyk in het vroegere hertogdom Toscane of
in den Kerkelyken .Stajit, het oude recht van vóór don tyd der

-ocr page 36-

24

codificaties was blijven gelden, — werd de langstlevende echtge-
noot achtergesteld bij alle bloedverwanten in den erfelijken graad,
bleef onaangetast het beginsel der
bonorum possessio unde vir et
uxor., hoogstens hier en daar gemitigeerd door het recht der
Novellae van Justinianus. De hertogdommen Parma, Piacenza
en Guastalla kenden sedert 1820, bij ontstentenis van kinderen,
aan den echtgenoot toe het vruchtgebruik van één kwart der
nalatenschap (tevens legitieme portie) en, zoo de overledene
natuurlijk kind was, den vollen eigendom van twee derden.
Alleen het burgerlijk wetboek (1837) van het koninkrijk Sardinië
kende een erfrecht van den langstlevenden echtgenoot ook by
aanwezigheid van kinderen, en de artt. 956—961 van dien codice
Albertino zijn het prototype van de regeling der materie in het thans
geldende Italiaansche wetboek.

Eerst dit wetboek, dat de Italianen zoo gaarne met den naam
van den populairen stichter hunner nationale éénheid als hunnen
Codice Vittorio Emmanuele aanduiden, dat de zoolang gewenschte
éénheid van burgerlijk recht aan het koninkrijk gegeven heeft,
bracht ook op dit punt overal verandering en verbetering. De-
zelfde vrijmoedigheid, dezelfde breedheid van opvatting, dezelfde
zin voor billijkheid en utiliteit, waardoor de Italiaansche regeering
(bij de wet van 2 April 1865 met exceptioneele machtsbevoegdheid
bekleed, en zich in hoofdzaak richtende naar het advies van eene
uit voorname juristen bestaande commissie) by het samenstellen
van haar wetboek zich doorloopend heeft onderscheiden, deed haar
omtrent het erfrecht van den langstlevenden echtgenoot be-
palingen formuleeren, die zich zeer gunstig van de artt. 723 en
767 van den
Code Napoleon onderscheiden niet alleen, maar die
ook, zoo zij vooral niet in de laatste plaats den Franschen wetgever
tot navolging aange.spoord hebben, zeker nog niet door zyn later
w^erk overtrolfen of zelfs maar geëvenaard zyn.

Vooreerst regelen de volgende artikelen het erfrecht ab intestato
van den langstlevenden echtgenoot:

„753. Quando al coniuge defunto siano superstiti figli
legittimi, 1\' altro coniuge ha suil\' eredit;\\ di lui l\'usufrutto
dl una porzione ereditaria eguale a quella di ciascun llglio,
compreso nel numero dei figli anche il coniuge.

„Concorrendo figli naturali con legittimi, l\'usufrutto del
coniuge è di una porzione eguale a quella che tocca a
cLiscun figlio legittimo.

-ocr page 37-

25

„Tale porzione di usufrutto non puö mai essere maggiore
del quarto della ereditä, e puo essere soddisfatta nel modo
stabilito dell\' art. 819. %

„754. Se non vi sono figli legittimi, ma ascendent! o
figli naturali, o fratelli o sorelle, o loro discendenti, è
devoluta in proprieta al coniuge superstite la terza parte
deir ereditä.

„Se perö il coniuge concorre a un tempo con ascendenti
legittimi e con figli naturali, non ha diritto che al quarto
della ereditä.

„755. Quando il defunto lasciasse altri parenti succes-
sibili, l\'ereditä sl devolve al coniuge pei due terzi.

„Gli si devolve per intero nel caso che il defunto non
lasci parenti successibili entro il sesto grado.

„756. II coniuge concorrendo con altri eredi, deve imputare
alla sua porzione ereditaria ciö che acquista in foraa delle
convenzioni matrimoniali e dei lucri dotali.

„757. I diritti di successione accordati al coniuge super-
stite non spettano al coniuge, contro cui il defunto abbia
ottenuto sentenza di separazione personale passata in
giudicato."

Aan deze bepalingen zyn toegevoegd de volgende artikelen
omtrent de legitieme portie van den langstlevenden echtgenoot:

„812. II coniuge contro cui non sussista sontenza di
separazione personale passata in giudicato, ha diritto sulla
ereditä dell\' altro coniuge, nel caso cho questo lasci figli
legittimi o loro discendenti, all\' usufrutto di una poraione
eguale a quella che spotterebbe a ciascun figlio a titolo
di legittinm, comprendendo nel numero dei figli anche il
coniuge.

„818. So il testatoro non lascia discendenti ma ascendenti,
la parte riservata al coniuge è il (piarto in usufrutto.

„814. La quota di usufVutto del coniuge è il terzo,
quando il testatoro non lascia no discendenti nó ascendenti
avondo diritto a legittima.

„818. La porzione dovuta al coniuge cd\'ai figli naturali
non porta diminuziono della legittima spottanto ai discon-

\'») Naast het door dit artikel toogekendo vruchtgebruik bl^ft onvennin-
derd hot vruciUgenot van do goederen der niinderjarigo kinderen volgons art.
228 C. V.-E. (overoenkomentl met art. 384 C. C. en art. 3Ü0 B. Wl).)

-ocr page 38-

26

denti legittimi od agli ascendenti, e forma cosi una detra-
zione della parte disponibile.

„819. È in facolta degli eredi di soddisfare alle ragioni
del coniuge o mediante l\'assicurazione di una rendita
vitalizia, o mediante l\'assegno dei frutti di beni immobil!
o capitali ereditari da determinarsi d\'accordo, e altrimenti
dair autorita giudiziaria, avuto riguardo alle circonstanze
del caso.

„Sino al che il coniuge non sia soddisfatto delle sue
ragioni, conserva i suoi diritti di usufrutto su tutti i beni
ereditari.

„820. II coniuge superstite ed il figlio naturale, per le
quote di usufrutto o di proprieta rispettivamente loro
attribuite, godono degli stessi diritti e delle stesse garanzie
di cui godono i legittimari riguardo alla legittima, salvo
ciö che è stabilito dagli art. 815 e 819=1)

„Ma si il coniuge come il figlio naturale, oltre quanto sia
loro lasciato per testamento, devono imputare alle rispettive
quote, il primo tutto ciö che gli sia pervenuto per effetto
delle convenzioni matrimoniali, il secondo tutto cio che
abbia ricevuto in vita dal genitore e che sia soggetto ad
imputazione, a norma delle disposizioni contenute nella
sez. IV del capo IH di questo titolo."

Zoodat hier in hoofdzaak de volgende punten opmerkens-
waardig zijn:

1°. dat het erfrecht ah intestato van den niet bij onheiToepe-
lyk vonnis van scheiding in het ongelyk gestelden echtgenoot
bestaat:

by aanwezigheid van wettige kinderen, uit een kindsdeel
(doch niet hooger dan een vierde) van de nalatenschap i n
vruchtgebruik;

by ontstentenis van wettige kinderen en aanwezigheid van
andere bloedverwanten binnen den zesden graad^ uit een deel
(een kwart, een derde, twee derden) van de nalatenschap i n
vollen eigendom;

Hier ontbreekt do door den Franschen wetgever goatelde voorwaarde:
moyennant sûretés suffisantes.

ï\') Art. 815 lieeft alleen op do natuurUJko kinderen, art. 819 alleen op den
echtgenoot betrekking. Derhalve werd de tekst van het eerste door mU niet
medegedeeld.

-ocr page 39-

27

bij ontstentenis van alle bloedverwanten binnen den zesden fffyt^\'
graad, uit de geheele nalatenschap in vollen eigendom. ^ \'

2°. dat de echtgenoot, metjmd^ erfgenam^ I

deelende, voor de berekening van zijiTerfdeel de bij huwelijks- ,
voorwaarden of door huwelijksgift verkregen voordeden moet
inbrengen.

3°. dat de legitieme portie van den niet by onherroepelijk
vonnis van scheiding in het ongelijk gestelden echtgenoot in alle
gevallen zonder onderscheid hem w^ordt toegekend in vrucht-
gebruik, en w^el:

bij aanwezigheid van wettige kinderen, over een kindslegltieme
portie;

bij ontstentenis van wettige kinderen en aanwezigheid van
andere legitimarissen, over een kwart; en

bij ontstentenis van alle legitimarissen, over een derde van de
nalatenschap.

4°. dat die legitieme portie geen afbreuk mag doen aan de
legitieme portie van wettige kinderen of ascendenten, maar in
mindering komt van wat de
Code Civil noemt de quotité disjw-
tiible
dat de andere erfgenamen haar voldoen kunnen door
middel van een lijfrente of van aan te wyzen inkomsten uit
onroerend goed of uit ander kapitiuil van de nalatenschap; dat

Tot rocht vorstand van itozo bepaling (art. 750) belioort hier do iierin-
nering, dat do
C. V.-E., voor Italiö het dotaio regime als regol beschouwende,
do gemeenschap van goederen niet kent., integendeel lia^ir verbiedt (art. 14.33),
alleen do gemeenschap van winst en verlies toelaat (art. 1434-6), en allo niet
tot do lmwolük.sgift bohoorendo goederen der vrouw als hare
paraphcrmlia
wil aangemerkt hebben (art. 1420), zoodat, wio zonder huwelüksvoorwaarden
en zonder vastgosteldo Inuvelljksgift gotronwd zün, l)uit«n allo gemoonscliap
loven.

»\') Do botiooling dezer bepaling (art. 818) wordt hot bost verduidelijkt door
tweo voorbeelden:

1". Nalatenschap to vonloelen over vier kinderen en echtgenoot. Ab intestato
erft do echtgenoot, (art. 7r)3) liet vruchtgebruik van één vyfdo. BU tostamenl
is do
Icgittima dor gozainonlljko kinderen do helft dor nalatensdiap, (art. 805),
derhalve dio van den eclitgenoot gelyk aan het vmchtgehrnik van één vyfdo
(lier
Icgittima (art. 812) of van een tiende der nalatenschap; maar biyft dio lioolo
IcgiUma aan do vier kinderen vei-zokerd, en wonlt do legUtima van den echt-
genoot genomen van do andoro helft »lor nalatenschap, do
parte dispoinbile,
zoonoodig door inkorting van do \'t verschil to l)oven gaande testamentairo
beschikkingen.

2». Nalatensdiap to verdoelen over oen of moer ondoin of grootouders on

-ocr page 40-

28

ook voor hare berekening de bij huwelijksvoorwaarden verkregen
voordeelen moeten worden ingebracht; terwijl overigens aan den
echtgenoot geheel dezelfde rechten en waarborgen worden toe-
gekend als aan andere legitimarissen.

5°. dat wel is waar art. 770 bepaalt: hinuho non puo lasciarc
al nuovo coniuge una porzione maggiore di quella ehe abbia lasciato
al meno favorito dei figli del preeedente matrimonio" —
zoodat
de beschikkingsbevoegdheid van den hertrouwden testateur ten
opzichte van zijn nieuwen echtgenoot niet veel minder beperkt
is, dan volgens art. 1098 C. C. of art. 949 B. W.; maar dat het
in art. 753, bij aanwezigheid van wettige kinderen, aan den echt-
genoot toegekende erfrecht
ab intestato nergens beperkt wordt
voor \'t geval van tweede of verder huwelijk, — zoodat het zeer
goed mogelyk is,") dat de nieuw^e echtgenoot
ah intestato het
vruchtgebruik erft van een kindsdeel der nalatenschap, terwyl
de overledene by testament aan één of meer der vóórkinderen
alleen hunne
legittima (vollen eigendom van een kindsdeel der
halve nalatenschap) heeft gelaten! ")

BELGIË.

Hoewel biy onze Zuidelijke naburen art. 767 C.C. ongewyzigd voort-
bestaat, en-de kans op wyziging ten goede vooralsnog zeer gering
schynt te blijven, mag evenwel het wyzigingsvoorstel vanwylen
den Gent\'schen hoogleeraar
Laurent niet stilzwijgend worden
voorbijgegaan. In zyn
Avant-Projet de Révision du Code Civil,
op uitnoodiging (1880) van den Minister van Justitie Baka door

echtgenoot. Ab intestato erft de echtgenoot (art. 754) don vollen eigendom van
één derdo. By testament is do legittima der gozameniyko ascendenten één
derdo der nalatenschap (art. 807), on dio van don echtgenoot geiyk aan het
vruchtgebruik van een kwart dier nalatenschap (art. 8i:{), geheel op dezelfde
wyzo to nemen van do overgebleven twee donlen der iialatonschap, do
parte
dispon ibile.

ï«) Do oudo regel: nemo pro parte testatus pro parte intestatus decedere
potest,
geldt in ItaliS evenniin als ton onzent.

") Of in dit mogeiyke goval art. 770 zou verhinderen, dat do nieuwe echt-
genoot boven en behalve zyn erfdeel
ab intestato nog ex testamento den vollen
eigendom van evenveel als het erfdeel van \'t minst begunstigde vóórkind
\'verkrijgt, durt ik niet to beslissen!! By niot één van do Italiaanschoauteurs
vond ik die vraag l)€luindeld of ook maar opgeworpen. Zelfs niet in Lomonaco\'s
Istituzioni di diritto civile italiano (1884, 4 vol.)

-ocr page 41-

29

hem bewerkt, door den Minister De Volder om politieke redenen
ter zijde gelegd, echter
1882/5 in zes groote kwartijnen uitgege-
ven, heeft
Laurent, die reeds in deel IX, Nis. 154/5 van zijn
volumineuse
Principes de droit civil tegen het geldende recht in
verzet was gekomen, aan den langstlevenden echtgenoot een
erfrecht toegekend.

Vooreerst ontwierp hy de volgende zeer eenvoudige bepalingen
omtrent het erfrecht
ab intestato:

„art. 793. Lorsque le défunt laisse des enfants, le conjoint
sumvant aura l\'usufruit de la moitié des biens qui com-
posent r hérédité.

„Si le conjoint concourt avec des ascendants, il prendra
les deux tiers de l\'hérédité.

„S\'il n\'y a que des collatéraux, le conjoint a droit ù,
toute la succession.

„art. 794. Le conjoint divorcé ou séparé de corps ne
succède pas."

Ilet opmerkelykst van heel den inhoud dezer artikelen is zeker,
dat
Laurent na scheiding van tafel en bed niet wilde onderscheid
maken tusschen dengeen te \\viens verzoeke en dengeen tegen
Wien de scheiding is uitgesproken. Hij sloot beide van de erf-
opvolging uit.

Verder stelde hy omtrent do legitieme portie de volgende
bepalingen voor:

„art. 870. A déüiut de descendants, les libéralités pour-
ront épuiser la totalité des biens, sous la restriction des
droits de l\'époux survivant.

„art. 877. Lorsque le défunt laisse des enfants et un
conjoint, celui-ci sera comptt; pour un enfant dans lo
calcul de la quotité disponible ; mais il n\'aura que l\'usu-
Iruit do sa part.

llior past wellicht do herinnering, dat in Laukkkt\'s Avant-Projd niet
iiieer sprake is van oiulerUlk vruchtgenot van de goe<loren van ininderjarigü
kindoren, zooals art. C. C. on art. IKHi B, W. dat konnon. Zio hot belang-
wekkend betoog van do ro<lonon, dio
Lauhext tot het voorstellen van eene
zoo ingrljpondo wljzJging geleid bobben, in Deel II, p. 107-203.

Hierby worde niet vergeten de door hot ontwerp gewilde goiykstolllng
van erkendo natuuriyko kinderen met wettige kindoren.

„Art. 7SX): Les enfants naturels dont Ia tlliation est légaloinent

-ocr page 42-

30

„Si le conjoint concourt avec des ascendants, la portion
disponible ordinaire sera réduite d\'un quart au profit de
l\'époux réservataire.

„S\'il n\'y a que des collatéraux, la réserve de l\'époux sera
de la rnoitié des biens."

Het laatste artikel beteekent:

1°. dat (cfr. art. 874) door het meêtellen van den echtgenoot,
de
quotité disponible bij aanwezigheid van één kind niet meer de
helft, slechts één derde, en bij aanwezigheid reeds van twee of
meer kinderen niet meer één derde, slechts één kwart, der
nalatenschap zal bedragen. Zoodat dan de legitieme portie van
den echtgenoot bestaat uit het vruchtgebruik van hetgeen
in de
réserve (twee derden, resp. drie kwart, der nalatenschap)
één kindsdeel zou uitmaken, indien hy zelf voor één kind mee-
telde.

2°. dat (cfr. art. 875) de quotité disponible by ontstentenis van
kinderen en aanwezigheid van a.scendenten èn in de vaderlyke èn
in de moederlyke linie, niet meer de helft, slechts één kwart, by
aanwezigheid van ascendenten slechts in ééne linie niet moer drie
kwart, slechts de helft, der nalaten.schap zal bedragen s**). Zoodat
dan de legitieme portie van don echtgenoot bestmit uit één kwart
der nalatenschap in vollen eigendom.

3°. dat by ontstentenis van alle legitimarissen de legitiemo
portie van den echtgenoot bestaat uit do helft der nalatcmschap
in vollen eigendom.

Nog moet hier vermeld worden, dat Laurent de afdeeling over
inbreng met het volgende artikella^it aanvangen:

„Art. \'953. Les enfants et do.scendants ainsi quo le conjoint
(lui succèdent
ab intestat doivent rapporter à leurs cohéri-
tiers tout ce qu\'ils ont reçu du défunt, directement ou indi-
rectement, à moins que le donateur no les ait dispensés du
rapport".

otablio ont los niômos droits quo losonfuntwlt\'jfitiniesdiinslusnccossion
do lours pùro et nioro et dos parents do leurs père et nièro.

„Los descencLints-légitimes ou naturels do l\'enfant jouissent des
mêmes droit«."

»). Mot hot hierboven toogolichto art. 818 C. V.-E. kan mon dus zéggen,
dat do legitiemo portie van don echtgenoot ook volgens LArKE.NT\'s ontwerp
„non porta (timinuzibne dclla legUtima xpettanfe agli ancendenti, e forma cosl
une dclrazione dclla parte disponibile."

-ocr page 43-

31

Ten slotte verdient de aandacht, dat wèl in art. 879 van het
ontwerp art. 1098 C.C. (ons art. 94:9 B. Wb.) met eene geringe
redactiewijziging is overgenomen, zoodat de beschikkingsbevoegd-
heid van den testateur ten voordeele van zyn tweeden of verderen
echtgenoot beperkt is tot het geringste kindsdeel en hoogstens
één kwart van de nalatenschap; maar dat op het hierboven mede-
gedeelde art. 793 al. 1 geenerlei uitzondering voorgesteld wordt
voor tweede of verder huwelijk. Zoodat aan den langstlevenden
tweeden of verderen echtgenoot, ook al zyn er een aantal vóór-
kinderen van den overledene aanwezig,
ab intestato steeds het
vruchtgebruik van de helft der nalatenschap wordt toegedacht,
het vruchtgebruik alzoo van meer dan de
quotitc disponible., van
een deel ook der door de kinderen (ook de vóórkinderen!) geërfde
goederen ;ja, — erger nog dan volgens den Codicc
V.-E! — zoodat
het zelfs zeer goed mogelyk is, dat de nieuwe echtgenoot
ab intestato
het vruchtgebruik erft van de helft der nalatenschap, torwyl de
overledene by testament aan één of meer der vóórkinderen alleen
hun legitieme portie (vollen, maar nu wellicht gedeeltelyk nog
met vruchtgebruik bezwaarden, eigendom van een kindsdeel in de
réserve, d. i. in twee derden of driekwart der nalatenscha])) heeft
gelaten. Of de geloerdo auteur van het
Avant-Projet dit alles
werkelijk zoo bedoeld kan hebbon, zou ik byna in gomoedo betwij-
felen ; maar in do toolichting van zyn ontwerp, dio juist by artt.
879 vv. door ongewone soberheid zich onderscheidt, stjiat geen
woord, dat het vermoeden wettigt, als zou hy ook maar het
bestaan van zulko consequenties vermoed hebben.

DUITSCHLAND.

Do Homeinsch-rechtelyke bonorum j^o^sessio unde vir et uxor
on do quarta der arme weduwe zyn voor do vorschillonde deelen
van het Duitsche Ryk nog maar van geringe boteokonis. Byna
overal bcstjiat particuliere wetgeving, èn voor hot huwolyksgoo-
dorenreclit èn in verband daarmede voor het erfrecht dor echtgenoo-
ten, zoodat dan op dit punt do heerschappij van het „gomeeno"

»). Alwodor duif ik niot to boslisson, of in dit mogoiyko goval art. 870 van
liot ontwerp zou verhinderen, dat do nieuwe ochtKonoot boven on behalve /.yn
erfdeel
ab iiitr.Mato nog cx tcslameuto den vollen eigendom van ovenveol als het
erfdeel van \'t minst bogunstigdo vóórkind verkrijgt!!

-ocr page 44-

32

recht uitgesloten is. Bijna overal en met geringe uitzonderingen
strekt die verandering ten voordeele van den langstlevenden
echtgenoot. En däär, waar het gemeene recht nog heerscht, ook
daar heeft in den regel particuliere wetgeving aan den langst
levenden echtgenoot een erfrecht met en naast de bloedverwan-
ten gegeven, zoodat van de
bonorum jjossessio unde vir et uxor
niet dan bij dotaal recht sprake kan zijn, gelijk b. v. in sommige
Beiersche landen. Alleen, waar alle particuliere recht ontbreekt
geldt het Romeinsche recht.

Zoo is dan het erfrecht van den langstlevenden echtgenoot op
de meest verschillende wijzen geregeld. Hij verkrijgt b. v. een
evenredig deel der nalatenschap, of den eigendom van zaken van
een bepaalden aard — vooral van roerende goederen, of vrucht-
gebruik van het vermogen des overledenen of van een evenredig
deel daarvan, of — bij algemeene of gedeeltelyke, gemeenschap
van goederen — de heele gemeenschap or een deel daarvan en
dan veelal daarbij vruchtgebruik van het andere deel, of zelfs bij
ontstentenis van nabestaande bloedverwanten de geheele nalaten-
schap. Wat de echtgenoot in dier voege verkrijgt, heet altijd
zijne
portio statutaria, ook als de geheele nalatenschap zoo ver-
kregen wordt.

Hiervan een eenigszins volledig overzicht te geven, is niet wèl
doenlijk en ook voor mijn doel niet noodig. In hoofdzaak behoort
men met
Stobbe (1. c. IV (1884), p. 131 —302) vier systeemen van
huwelijksgoederenrecht, en in verband daarmede van erfrecht voor
den langstlevenden echtgenoot, in Duitschland te onderscheiden:

1°. het systeem der Verwaltungsgemeinschaft. Dit is volgens
het Pruisische landrecht regel in de Pruisische landen, echter
alleen voor zoover niet in sommige — en dut zijn de meeste —
provinciën de oude provinciale of statutaire bepalingen blijven
gelden. Het vigeert ook volgens het Saksische wetboek, ook in
Oldenburg en Lübeck, ook in de meeste Saksisch-Tlittringische
landjes. Daar valt in den regel bij den dood van een der echtge-
nooten het in handen van den man vereenigde vennogen weder
in beider aandeelen uit elkaar, en houdt de langstlevende zijn
deel plus eene zoogen.
statutarische Portion. Of wel er ontstaat
Gütergemeinschaft von Todes wegen, en de langstlevende deelt mot

w) SxoBDE, Handbuch des Deutschen Privatreclits V (1880), p. 140-1-15.
ScHiKMEU, Erljreclit I, p. 233-244.

-ocr page 45-

33

des anderen erfgenamen of erft het geheel. In elk geval is hij
er beter aan toe dan naar Romeinsch recht het geval zou zijn,
en erft hij zelfs met de naaste bloedverwanten samen. In sommige
deelen van Duitschland is er nog verschil, al naar gelang de
echt
beerbt of unbeerbt is, de man of de vrouw .langstlevende is,
het huwelijk langer of korter geduurd heeft. Soms kan de langst-
levende tusschen
Absonderung der heiden MassenBH Gütergemeinschaft
von Todes wegen
kiezen. Volgens verschillende statuten heeft de
langstlevende een recht van vruchtgebruik op het erfdeel der
kinderen of der andere bloedverwanten, hetzij levenslang, hetzij
zoolang hij ongehuwd blijft, hetzij tot de meerderjarigheid der
kinderen; soms ook in den vorm
qqwqx fortgesetzte Gütergemeinschaft.

2°. het systeem, hQ^e\\\\(^Vi\\^modifizirtesDotalsystem. Ditheerscht
bij gebreke van particuliere wetgeving en bij overheerschend
Romeinsch-rechtelijken invloed, in Keurhessen, enkele deelen van
Westfalen, Pommeren en Hannover, in Lauenburg, enkele deelen
van Beieren, Hessen-Dannstadt en Mecklenburg, in Brunswijk,
enz. Ook daar liestaat allerlei erfrecht voor den langstlevenden
echtgenoot, naast de andere bloedverwanten; in Brunswyk zelfs
bij aanwezigheid van descendenten een kindsdeel, bij ascenden-
ten de helft van de nalatenschap, enz.

3". het systeem der allgemeine GiVergcm<>,imchaft. Dit vindt
men overal in het grootste deel van Pruisen, in Hohenzollern,
deelen van Sleeswijk-Holstein, Haimover, Keurhessen, Beieren,
Hessen-Darmstadt en de Saksisch-Thuringische staatjes, in Lippe-
Dotmold, de Mecklenburg\'sche steden, Bremen, Hamburg, enz.
Daar wordt of het
Gesammtverm\'igen tusschen den langstlevende
en do naaste bloedverwanten des overledenen in evenredige deelen
verdeeld, öf het valt geheel en al toe aan den langstlevende.
Allerlei regelingen van praeciputen, zoowel vooi- den lang\'itlevende
als voor de andere erfgenamen bestaan, waarvan b. v. in het
VreiiBsische Landrecht (II, 1, 037 vv.) een voorbeeld te vinden
is. Dikwyls is er
Beisitz, d. i. vruchtgebruik van de erfporties
der andere erfgenamen; dikwyls, echter alleen bij
beerbte Ehe,
fortgesetzte Oütergemeinschafl
(b. v. in Pruisen volgens de zoogen.
Westfaal\'öche wet van IG April 1860, of provinciale wetten of
statuten); soms ook, vooral by
unbeerbte Ehe, AUeinerbrecht des
■überlebenden Ehegatten.

4". het systeem der partielle Gütergemeinschaft. Dit is zeer
inheemsch in deelen van Sleoswijk-Holstein, Beieren, Hohenzollern,

-ocr page 46-

34

de Hessische landen en Nassau, in Würtemberg, Frankfurt a. M.,
deelen van Hannover, de Rhijnprovincie, de Saksische landen
en Pruisen (P. L. II, 1, §§ 396 v.v.). Hier krijgt de langst-
levende zijn
Einhcmdsgut plus een deel van het gemeinsame Gut
of van de Errungenschaft., ook wel deze laatste geheel en al.
Maar dan kiijgt hij veelal nog 1". vruchtgebruik van het aan de
bloedverwanten des overledenen blijvende
Einhandsgut, en 2".
eene erfportie van dat
Einhandsgut.

In hoever is de portio statutaria nu tevens legitieme portie?
Volgens vele particuhere wetgevingen, — zoo b.v. volgens het
Pruisische Landrecht H, 1, § 497,
in zweifelhaften Fällen van
krachtens
statuten oder Provinzialgesetzen des letzten persönlichen
Gerichlsstandes des Verstorbenen
(§ 495) bestaand erfrecht, — is
de
portio statutaria tevens geheel en al wettelijk erfdeel, en mag
de erflater alleen in geval van overspel, of als hij echtscheiding
had kunnen eischen, of in andere gevallen van onwaardigheid
(§ 499 ibid.), het erfrecht
ab intestato geheel of gedeeltelijk ontnemen.
Volgens andere particuliere wetgevingen, — zoo b.v. volgens het
Pruisische Landrecht II, 1, § 631, in alle gevallen van
noch
gemeinen
(i. e. Preitsstsc/iew) iïec/iieji (§§ 500 —638) bestaand erfrecht,
en ook b. v. volgens §§ 2578 vv. jctis. §§ 2049 vv. van het
Bürgerliche Gesetzbuch für das Königreich Sachsen, — is de portio
statutaria
slechts voor een deel tevens wettelijk erfdeel. Volgens
nog andere wetgevingen, is de
portio statutaria zelfs niet voor het
geringste gedeelte als wettelyk erfdeel gewaarborgd.

Het bekende, veelbesproken en -gekritiseerde werk van de Staats-
commissie, de
Entwurf eines Bürgerlichen Gesetzbuches für das Deut-
sche Reich
(1888) bevat natuurlyk eene regeling van het erfrecht
des hmgstlevenden echtgenoots. Of liever, • dat ontwerp bevat
twee regelingen, waarvan echter slechts één voor het doel van
dit onderzoek van belang is. Dit eischt eenige verklaring, in
J? 1283, die volgens de toelichting
{miive, IV, p. 161) „das dem
Entwurf zu Grunde liegende Prinzip des gesetzlichen ehelichen Giller-
rechtes im Algenieimn zum Ausdrucke (bringt)",
wordt het volgende
bepaald:
„Das Vermögen, welches die Ehefrau zur Zeit der Eheschliessung
hat oder während der Ehe erwirbt, unterliegt, soweit Glicht das Gesetz ein
Anderes bestimmt, der Nutzniessung und Verwaltung des Ehemannes
{Ehegut/\'.
Het ontwerp huldigt dus wat ik hierboven su]) 1». als hot
systeem der
Verwaltungsgemeinschaft aanduidde, zooda\'t — wordon
par imijos^iblc de §§ 1283-1332 onveranderd wet - l)uiton

-ocr page 47-

35

huwelyksvoorwaarden de Duitsclier zal getrouwd zijn ongeveer
in wat ons recht noemt „gemeenschap van vruchten en inkomsten".
;Maar het ontwerp veroorlooft ook
Eheverträge of huw^elijksvoor-
waarden bij het sluiten waarvan de grootst mogelijke vrijheid
wordt toegestaan, zoodat men, behalve allerlei dotale regelingen,
algelieele
Trennung der Güter (§§ 1338 — 1340) of Errungenschafts-
gemeinschaft
(ongeveer onze gemeenschap van winst en verlies,
§§ 1410 — 1430) of
Gemeinschaft des beweglichen Vermögens und der
Errungenschaft
(het hierboven sub 4°. vermelde systeem der
partielle Gütergemeinschaft, §§ 1431 —1434) verkiezen kan, en zoodat
verwacht kan worden, dat zeer velen zullen vasthouden aan het
systeem der
allgemeine Gütergemeinschaft (hierboven sub 3°. ver-
meld), in §§ 1341 — 1409 zeer uitvoerig geregeld. Nu moet echter
bij deze
allgemeine Gütergemeinschaft naar oud-Duitsche begrippen
scherp onderscheiden worden en maakt dan ook § 1383 zoo-
danig onderscheid tusschen zoogen.
beerbte on unbeerbte Ehe; voor
de eerste, d. i. als de overledene één of meer afstammelingen
uit zijn huwelyk met den langstlevende achterlaat, geldt het
speciale erfrecht, de
gütcrgemeinschaftliche Erbfolge dio in
§§ 1384 —1409 geregeld is; voor de laatste, d. i. als zulke gemeen-
scliappelyke afstammelingen ontbreken, geldt evengoed als voor
die \'gehuwden, die buiten
allgemeine Gütergemeinschaft gohuwd
waren, het gewone erfrecht van g§ 1749-2104. Voor myn doel
is alleen dit laatste van belang, omdat het speciale recht dor
gütenjcmeinschaftliche Erbfolge en het daartoe behoorende rechts-
instituut der gecontinuöorde gemeenschap voor ons land nog

") Reeds do ullorooi-sto bepaling, § 1333, leert, dat men bll do bestudeering
van dio matorio zich moet vrU maken van allo reminiscenties uit \'t Neder-
landsche recht:

„Die Ehegatten können durch Vortrag den kraft dos Gesetzes ein-
tretenden eholichon Gütorstuml (gesetzlicher Oüterstand) ausschlio.ssen
oder iindorn, den gesetzlichen Güterstand nach erfolgter Ausschliessung
oder Aonderung wieilorhoi-stollon und den <lurch Vertrag begründeten
ehelichen Gütorstand wieder ilndern (Ehevortrag)".

„Ein Ehovortrag kann vor oder nach Eingehung der Ehe geschlossen
werden".

Volmaakt hot tcgondool van artt. 202 en 204 B. Wh.!

«) Tonzü de langstlovondo echtgenoot gebruik niiuikt van de hom door
8 1386 toegekende bovoogdhoid, om aan hotuitzonderingsrecht te renuntiöeren,
als wanneer hot gewono orfreciit in werking treedt.

-ocr page 48-

36

slechts historische waarde hebben en zoozeer met de opvattingen,
gewoonten en behoeften onzer huidige Maatschappij in strijd ver-
keeren, dat aan herleving ten onzent niet te denken valt.

Ten opzichte van het erfrecht tusschen echtgenooten heeft
de
Entwurf zich nauw aangesloten bij het Preiissische Landrecht
II, 1, §§623-633 en vooral bij het Bürgerliche Gesetzbuch für das
Königreich Sachsen
§§ 2049 — 2056 en 2578 — 2582. Hij bevat in
den titel
über gesetzliche Erben en in äim über Pf lichttheil de volgende
vier paragrafen:

„§. 1971. Hat der Erblasser einen Ehegatten hinterlassen,
so ist der letztere als gesetzlicher Erbe berufen:

ä\') Zie over de gecontinueerde gemeenschap naar oud-Nederlandsch recht
de hierboven reeds vermelde werken van
Mr. S. J. Fockema axdreaeenmn.
H. J. Koenex.

Tot recht verstand van § 1971 is noodig, dat men zich een duidelijke
voorstelling vorme van do door den
Entwurf gehuldigde Parentelordnung, het
bloedverwantenerfrecht na;\\r lynen. Volgens §§ 1965/9 zjjn successieveiyk
erfgerechtigd de bloedverwanten:

1". der eerste lyn. P. w. z. de kinderen A\'oor gelüko deelen, en by vóór-
overlijden met representatie door hunne afstammelingen (cfr. art. 899 B. Wb.)

2®. der tweede lyn. D. w. z. de ouders en do afstammelingen der ouders;
en wel zóó: dat ieder ouder de lielft erft; by vóóroverlyden door z\\jn af-
.stammelingen (heele of halve broeders en zustei-s des erflaters mot hunne af-
stammelingen) gerepresenteerd wordt; by ontstentenis van don anderen ouder
en van diens afstammelingen, voor zich (en by vóóroverlijden met represen-
tatie door zyne afstammelingen) het gehoel erft;

3». der derde U)n. D.w.z. do grootouders on do afstammelingen der grootouders;
en wel zóó: dat do nog lovendo grootouders voor goiyko dcolen do gelieelo
nalatenschap eiwen; de óónigo nog levende grootouder liaur gehoel verkrijgt; b\\j
ontstentenis van grootouders, uit hunno afstammolingen do naasto bloedverwant
of bloedverwanten van don erflater goroopen wordt of (zoo er moor dan één
naasto bloedverwant in donzelfdon graad is) voor geiyko doelen geroepen worden.

4®. der vierde Ujn. D. w. z. do overgrootouders en do afstammelingen
dor overgrootouders; on wel geheel op dezelfde w^zo als sub 3".

5". der vijfde lijn, G". der zesdo lijn, enz. tót in liet oneindige toe.

Prof. dr. R. Leonhahd (Rochtsgeleerd Magazijn, X, p. 494), zegt cr van:
„Dies System ist versländlich, einfach und feinsinnig. Nur oins fehlt
ihm leider; man sieht nicht recht den vorthoilhaftenEinfluss auf das Wohl
der Botheiligten, welche dioso Ordnung vor anderen voraus hat. Ob
sio sicli in die breite Masse des Volks einleben wird, ist überdies nicht
zweifellos", etc.

Gaarno zou ik zijn gehoelo kritiek, dio van zeer gezonde opvattingen ge-
tuigt, hier mededeelen.

-ocr page 49-

37

„wenn Verwandte der ersten Linie zur gesetzlichen Erb-
folge gelangen, zu einem Viertel der Erbschaft;

„wenn Verwandte der zweiten Linie oder ein oder mehrere
Grosselterntheile zur gesetzlichen Erbfolge gelangen, zur
Hiüfte der Erbschaft;

„in Ermangelung solcher gesetzlicher Erben zur ganzen
Erbschaft,

„Ist der überlebende Ehegatte auch als Verwandter des
Erblassers zur gesetzlichen Erbfolge berechtigt, so erbt er
zugleich als Verwandter, Der dem Ehegatten als solchem
und der ihm als Verwandten anfallende Erbtheil gelten als
besondere Erbtheile,

„Ist der überlebende Ehegatte neben einem Verwandten
der zweiten Linie oder neben einem Grosselterntheile zur
gesetzlichen Erbfolge berufen, so gebühren ihm ausserdem
das Ilaushaltsinventar, welches die Ehegatten im gewöhn-
lichen Gebrauche gehabt haben, mit Ausnahme der Gegen-
stande, welche Zubehör eines Grundstückes sind, sowie
die Hochzeitsgeschenke (Voraus,) Auf den Voraus finden
die für Vermilchtnisse geltenden Vorschriften entsprechende
Anwendung.

„§ 1975. Der Erblasser hat jedem seiner Abkömmlinge
und Elterntheile, welcher als gesetzlicher Erbe zur Erbfolge
berufen ist oder, in Ermangelung einer Verfügung dos
Erblassers von Todeswegen, zur Erbfolge berufen sein
würde, ingloichen seinem Ehegatten so viel zu hinterlassen,
dass der Werth des Hinterlassenen die Hillfto desWerthes
des gesetzlichen Erbtheiles erreicht (Pllichttheil).

„Der Pflichttheil des Ehegatten erstreckt sich nicht auf
den im 8 1971 Abs. 3 bezeichneten Voraus und nicht auf

") By dozo alinea voelt men zich onwillekeurig herinnerd aan hot oordeel
van mr.
A. A. de Pinto; „üo grooto breotlsprakigheid van liot ontwerp, de
znclit om alles to zeggen en niets aan hot begrip van iion, die do wet hob-
bon too to passen, over to laten, openbaart zich ook in een zoer groot aantal
gohool overbodige voorschrifton, govolglrokkingen uit rogels, dio olders zyn
gestold, of waarheden, zoo ontwyfolbaar, dat haar uit^lrukking in do wet aan
hot naïeve grenst." (RochLsgoloerd Magazyn IX, p. 123).

«) „welcher..... berufen ist oder..... berufen sein würde". Zou dezo

tnsschonzin niot zoor goed gomist kunnen worden?

-ocr page 50-

38

den Erbtheil, welcber dem Ehegatten als Verwandten des
Erblassers zusteht.

„§. 1987. Ist der Pflichttheil des Ehegatten des Erblas-
sers zu bestimmen, so wird der im § 1971 bezeichnete
Voraus als zum Nachlasse gehörend mitberechnet. Dagegen
ist dieser Voraus, wenn er in Gemässheit des § 1971 dem
überlebenden Ehegatten zufällt, bei der Bestimmung des
Pflichttheiles des Vaters oder der Mutter des Erblassers
als nicht zum Nachlasse gehörend anzusehen.

„% 2005. Dem Ehegatten des Erblassers kann von diesem
der Pflichttheil entzogen werden, wenn der erstere einer
Handlung sich schuldig gemacht hat, durch welche in
Gemässheit der §§ 1441 bis 1445 das Eecht des Erblassers
auf Scheidung oder auf Trennung von Tisch und Bett
begründet wird.

„Die Entziehung ist unwirksam, wenn zur Zeit des Erb-
falles jenes Recht des Erblassers nicht mehr bestand."

Volgens dit ontwerp alzoo erft de langstlevende, ook de van
tafel en bed gescheiden echtgenoot, en wèl steeds in vollen
eigendom:

bij aanwezigheid van kinderen of verdere afstammelingen des
erflaters, één kwart der nalatenschap;

bij ontstentenis van descendenten, maar aanwezigheid van
ouders, van broers of zusters, van descendenten van broers of
zusters, van één of meer grootouders des erflaters, de helft der
nalatenschap;

\'") Ook do tweedo helft van dozo alinea zegt m. i. iets, dat vanzelf spreekt:
tot personae quot qicalitaies.

Volledighoidshalvo z\\j hier venneld, dat do echtgenoot, evenals allo
andere wottolüko erfgenamen en legitimarissen, door
Erhvcrzicht (§§ 2010-
2024) van alle aanspraak op do nalatenschap, zelfs op do legitiomo portio,
kan afstand doen. Dit is voor m^n dool van geen belang, omdat do Neder-
landsche wetgever zeker nooit bereid zal gevonden worden, af to wijkon van
do in art. 1370, al. 2 B. Wb. gehuldigde opvatting, dat afstand van of bedingen
over eeno nog niet opengevallen erfenis behooren nietig to zyn.

") Volgens het in § 15G8 uitgesproken on voor liet erfrecht niet bniton
werking gestelde beginsel (het oude:„"\\Vyf niiuvkt geen basterd"), staan natuur-
lyko kinderen ten opzichte van do nalatenschap der moeder geiyk mot
wettige kinderen, terwyl zy tegenover den vader en (§ 1575)/.yno erfgenamen
niet anders heb])cn dan een aanspraak op onderhoud.

-ocr page 51-

39

bij ontstentenis van al zulke naaste bloedverwanten, de ge-
heele nalatenschap.

Zoodat overgrootouders en verdere ascendenten, ooms en moeien
met hunne afstammelingen en alle verdere collateralen geheel
en al door den echtgenoot worden uitgesloten.

Wanneer de echtgenoot niet te zamen met descendenten, maar
met ascendenten of collateralen, tot de erfenis geroepen wordt,
kent het ontwerp hem bovendien als praecipuut
{Voraiis, — in
de oud-Nederlandsche rechtstaal: „vóórdeel") toe de meubelen of
het huisraad, in denzelfden zin, w^aarin ons art. 571 B.Wb. daarvan
spreekt, en de huwelijksgeschenken.

Het wettelijk erfdeel van den echtgenoot, gelijk van alle andere
legitimarissen bedraagt de helft van hetgeen hem
ab intestato
zou toekomen. Wèl te verstaan: de helft van zijn gewone erfdeel;
niet ook nog de helft van zijn praecipuut, zoodat de erflater vri^j
blijft, over dit laatste te beschikken. Ecliter berekent de echtgenoot
zijn legitieme portie over de geheele nalatenschap; de ouders en
grootouders berekenen do hunne slechts over de nalatenschap
minus het praecipuut van den echtgenoot Bestaat de geheele
nalatenschap uit niet veel anders dan een
Ilaushaltsinventar, dat
door den echtgenoot als praecipuut verkregen wordt, dan redu-
ceert het recht van den echtgenoot de legitieme portio der
ouders of grootoudei\'s tot niet voel meer dan een denkbeeldig iets.

De bevoegdheid van don erllater, .om zijnen echtgenoot geheel
te onterven, is volgens het ontwerp, overeenkomstig Duitsche
opvattingen en liegrippen, grooter dan volgons het Italiaansche

By do borekoning dor logitiemo portios volgt hot Ontworp do inothodo
van ons B. "Wb., - niet dio van don Franschen wetgever en zlJno navolgei-s.
Er zyn niet eeno in aandeolen to verdoelen
reserve en ccm qttoiUc ilu<ponibk;
er zyn legitieme porties in verhouding tot do erfdcolen ab intestato, en onaf-
hankoiyk van olkaar.

Een voorbeeld tor venluidoiyking. Een erllater zonder kindoren wordt
beërfd door zyn echtgenoot on zyn beido oudei-s. Totaal dor nalatenschap
100.000 mark, waaronder begrepen Is oen
Ilaushaltsinveuiar, geschat op 10(XX)
mark.
Ab intestato zou do veniooling aldus plaata hebben: iuin don echtgenoot
als v<)ürdeoi het
llaKshattsinmüar en als erfdeel do helft van W.OOO mark d.
i. 45.000 mark; iuin ieder der ouders do helft van do restoerondo 4ö.0<X)
mark d. i. 22.500 mark. Hooft nu do ei*flator oon testament gemaakt, dan is do lo^\'i-
lietno portio van don echtgenoot niot do helft van 45.000 mark, ook niot do
helft van 5.").000 mark, maar do helft van do helft dor heelonalaten.schap, dus do
liolft van .50.000 mark d. i. 25.000 mark; dan is do logitiemo portio van elk dor
ouders do helft van 22.500 mark d. 1. 11.250 mark.

-ocr page 52-

40

wetboek en dan volgens het Belgische ontwerp. Xiet een onher-
roepelijk vonnis van scheiding van~ tafel en bed is daarvoor
noodig; maar een op het tijdstip van \'topenvallen der erfenis
verkregen en nog niet door tijdsverloop of door verzoening ver-
vallen recht, om een eisch tot scheiding van tafel en bed in te
stellen, is voldoende.

Voor het geval dat de erflater meer dan ééns gehuwd is ge-
weest, en behalve zijn echtgenoot ook nog kinderen uit een vroeger
bed achterlaat, geeft het Duitsche ontwerp geen bijzondere be-
palingen. In de toelichting
{Motive IV, p. 560/1) wordt uitdrukkelijk
gezegd, dat zulke bepalingen «rfem
deutschen Eechtsbewusstsein nicht
entsprechen,"
en luidt de conclusie: „Ein dringendes Bedürfniss, in
dieser Beziehung das Pflichttheilsrecht der Kinder zu erweitern, liegt
nicht vor."
Het erfdeel ah intestato ook van den echtgenoot, die
met voorkinderen van den erflater samen erft, blijft dus altijd
één kwart der nalatenschap, en de erflater is volkomen vrij,
mits hij slechts de legitieme portie der kinderen eerbiedigt, aan
den nieuwen echtgenoot nog meer, ja, het geheele beschikbare
deel zijner nalatenschap, te vermaken.

Eene verplichting van den echtgenoot, om voor de berekening
zijner erfportie in rekening te brengen de voordeelen, bij huwelijks-
voorwaarden of door andere beschikkingen onder de levenden van
den erflater verkregen,, bestaat niet. ■•-) De §§ 2157-2164 regelen
den inbreng alleen voor tot de nalatenschap geroepen descendenten
des erflaters onderling. En de toelichting
{Motive V, p. 698) zegt
uitdrukkelijk:
„Gegenüber dem Ehegatten findet also eine Ausgleichung
nicht statt."
Zoodat de echtgenoot niet tegenover den descendent
en deze niet tegenover den echtgenoot tot in1)reng verplicht is.

Overziet men deze geheelo regeling, zooals het ontweri) haar
voorstelt, en vergelijkt men haar met die van de Franscho en
Italiaansche wetboeken en met die van
Laurent\'s Avant-Projet,
dan moet men erkennen, dat zij op zoo goed als allo voorname
punten de gunstigste en voordeeligsto is voor den langstlevenden
echtgenoot.

In hoovorro by do borokonlng van logitionio portio.s die voordooien, ovon-
als andoro boschlkkingen ondor do levendon, zoo noodig tor flno van inkorting,
zullen niedo tollen, is af to leiden uit do algemeono voorschriften van §§ 1989
on 1990. \'

-ocr page 53-

Het bovenstaand overzicht van buitenlandsch recht en van in
den vreemde gedane voorstellen tot hervorming*®) werpt licht
op de vragen, die men zich behoort te stellen bij een onderzoek
naar het erfrecht van den langstlevenden echtgenoot
de jure con-
stiluendo.
Deze vragen zyn talrijk, en ik wensch hier een poging
te doen om ze — in overeenstemming met de hoofdbeginselen
onzer w^etgeving omtrent het vermogensrecht, speciaal omtrent
huwelijks-goederenrecht en omtrent erfrecht, —te beantwoorden.

Is het eigenlijk nog wel noodig, opzettelijk en in den breede
hier als eerste in volgorde de al het overige beheerschende vniag
te stellen: of de echtgenoot onder de erfgenamen
ab intestato
behoort te worden opgenomen? Ik kan het nauwelijks gelooven.
De auteurs van het Duitsche ontwerp hebben
{Motive r, p. 369)

") Dat het overzicht niet konipicot is, zal ik niot tegenspreken. Jilaar ik
meende daarmede to kunnen volstaan, omdat het voldoende gezichtspunten
oplevert, en ik er geen nieuwe wist to ontdekken in do tweo orfrechtacodiftcaties
en liet ontwerp, dio allereerst nog voor vermolding zonden in aanmerking
komen: hot Oostem-ykscho wetboek van 1811, hot Spaanscho wetboek van
1888/9 en hot Hongaarsche erfrechtsontworp van 1887.

Naar OostenrUksch recht erft do langstlovoudo echtgenoot: volgens § 757,
by aanwezigheid van descendenten, één kindsdeel en hoogstens één kwart dor
nalatenschap in vruchtgebruik; volgons § 758, by aanwezigheid van
andere bloedverwanten in don orfeiyken graad, d. i. van ascendenten of collateralen
binnen do zesdo linio
(Parentel), m. a. w. lioogstons van afstammelingen uit
do 1(5 ouderparen van do betovergrootouders dos ortlaters (§§ 748—751),
één kwart in vollen eigendom; en \'moot hy in dozo beide gevallen
inbrengen, wat liy door hnweiyksvoorwaardon, door
Krbvcrtrag of door tosta-
nientairo bescliikking, van den erflater verkrcgen hooft of verkrygt. Volgons
8 759 erft
hy, by ontstentenis van allo bloodverwauton in don erfoiykon graad,
het geheel in vollen eigendom, liy heeft volgons § 79(3 goon logitiomo
portie; maar, als hy
h<it\\\\ooi\\iiihocit, „(jebiVirct ihm, so tangeer nicht sur zweiten
Ehe schreitd, der mangelnde anstundige Unterhalt."
By vonnis van scheiding
in \'t ongelyk gestold, hoeft
hy noch op zyn erfdeel, noch op onderhoud aan-
spnvak. Cfr. Du. L. vox
Kiuoustettek, Commentar zum oesterreicfiischen
allgemeinen bürgerlichen Ocsdzbuchc,
18C8.

Naar Spaansch recht erft do langstlevende echtgenoot: zoolang er wottigo

-ocr page 54-

42

het overbodig geacht, hun bevestigend antwoord op die vraag
toe te hchten en te motiveeren. Wilde ik hier nu nog uitwerken,
wat ik in den aanvang van dit geschrift\'als mijn meening heb
medegedeeld, dan zou ik niet veel anders kunnen doen, dan
herhalen en minder welsprekend herhalen, wat vooral
Boissonade
in zijn hierboven vermeld werk (p. 529—540) ter verdediging van
het erfrecht des echtgenoots heeft aangevoerd. Hoe de om-
standigheid, dat in Nederland bij het huwelijk in den regel
gemeenschap van goederen bestaat, het erfrecht
ah intestato van
den echtgenoot overbodig zou maken, vermag ik niet te begrijpen.
Ja, als er een groot vermogen aanwezig is, vooral ook als de
gemeenschap sedert het huwelijk buitengewoon geprospereerd
heeft, dan wordt het gemis van een erfrecht door den echtgenoot
minder of zelfs niet gevoeld. Maar dit ontslaat den wetgever
niet van de verplichting, om te bedenken, dat de zeer groote
vermogens uitzonderingen zijn; dat de regel, met het oog waarop
hij zijn wetsbepaling maakt, geheel anders is: een bescheiden
vermogen, geheel of voor het grootste deel door arbeid en be-
sparing van beide echtgenooten verworven, en hetzij een weduwe,
aan wie de voornaamste kostwinner, hetzij een weduwnaar op
reeds gevorderden leeftijd, aan wie de trouwe hulp en steun ni
het huishouden ontvallen is. In verreweg de meeste gevallen van^
bij huwelijksvoorwaarden geheel of gedeeltelijk uitgesloten gemeen-
schap zal het erfrecht van den langstlevenden echtgenoot in eene
behoefte voorzien. Voor zoover de door wettelijke gemeenschap
of door huwelijksvoorwaarden aan den langstlevende verzekerdo
voordeelen tot ongowenschto overbevoordoeling zouden leiden,
kunnen goede bepalingen omtrent verrekening en inbreng dit hel-
pen voorkomen. Ook de bevoegdheid van den erflater, om l)ij
testament zijn echtgenoot to bedenken, maakt allerminst een

(lescendenton z\\jn, óón kindsdeel, zoolang er ascendenten zyn, één derde, zoolang
er natuuriyko kinderen en broeders of zusters of ^afstammelingen daarvan zyn,
do helft der nalatenschap, ochter in vruchtgebruik; by ontstentenis
van dio naaste bloedverwanten, de gelieele nalatenscliap i n v o 11 o n eigen-
dom.
Iiy heeft steeds oene legitieme portie, hetzy in vruchtgebruik, lietzy
in vollen eigendom. Cfr.
Ernest Lkhh, Klémcnta dc droit civil Espagnol, 18Ü0.

Het Hongaarscho ontwerp volgt in hoofdzjiak hot hSaksische recht cn behoeft
derhalve niet nog naast het Duitsche ontwerp besproken to worden. Cfr. S.
Telkszky, Entwurf des ungarischen Erbrechts, vcrfasst und auf Urund der
im Justizministerium gepflogenen Berathungen umgcarheiiet. Übersetzung von
T. Kern,
Budftpest 1887.

-ocr page 55-

43

erfrecht ah iniestato overbodig. Toen Theodosiüs II en Valenti-
NiANUs III in 428 de hierboven vermelde constiiutio van nà 395,
die den langstlevenden echtgenoot reeds vóór of althans tegelijk met
sommige
cognati tot de erfenis riep, afschaften, zoodat voortaan weder
alleen de
fiscus nà den echtgenoot komen zou, overwogen zij het
volgende:
„cum si sanctitas (hier te Yei\'sta.aii als : conjugalis affectio)
in eos sit digna foedere conjugali, non ita laboriosa vel sumptuosa est
testandi occasio, ut desiderio suo quisquam suhvenire différât"
Zal
men thans nog op dezen grond een beter erfrecht aô
intestato y[m
den langstlevenden echtgenoot willen bestrijden? Dan zou men
op dezen zelfden grond geheel het erfrecht aft ook van de

naaste bloedverwanten, geheel het stel voorschriften omtrent
hunne legitieme portie in de eerste plaats, overbodig kunnen
noemen. Maar ik acht het onnoodig, hierover uit te weiden.
Dat de wet bepale, wat in den regel, by ontstentenis van testa-
mentaire bepahngen, naar billykheid en utiliteit behoort te gelden,
en dat aan de zorg der bijzondere personen worde overgelaten,
in exceptioneele gevallen door testamentaire bepalingen den door
de wet gestelden regel to modiftceeren. Ook to onzent, gelyk
in schier alle landen van West-Europa, is langzameriiand eeno
communis opinio ontstaan omtrent de noodzakelijkheid, het erf-
recht niet langer to doen berusten op een familiebcgrip, dat wèl
historisch verklaarbaar, maar niet langer met do realiteit van hot
moderne leven in ovcreonstennning is, — om deriialvo hot erfrecht
te doen beantwoorden aan de behoeften diergenen voor wie het
geschreven is.

Het is, meen ik, niet noodig, in de wet to doen uitkomen, dat
alleen bij voortbestaan van het huwelyk op het tijdstip, waaroj)
do nalatenschap openvalt, van erfrecht voor den echtgenoot sprako
kan wezen. Do
Code Civil sprak en spreekt nog in art. 707 van
den
conjoint non divorcé, en ook Lauhent vond het noodig, in
zyn art. 794 uitdrukkelijk to bepalen, dat na echtscheiding,\'
geen erfopvolging plaats hoeft. De Italiaansche wetgever
behoefde hierover niet te denkon, omdat in zyn land de echt-
scheiding niet bestond. Te recht spreekt ons art. 87i) B. Wb.
alleon van den „langstlevenden ochtgonoot". Zij, wier huwelyk
ontbonden is, hebben opgehouden, echtgenooten to zi^jn. En het
spreekt toch wel van zelf, dat evenals men, om erfgenaam to
wezen, bestaan moot op hot oogenblik van het overiyden des
orilatcrs, men op dat zelfde oogenblik de qualiteit moot bezitten,

-ocr page 56-

O

i

44

op grond waarvan men als erfgenaam tot de nalatenschap geroepen
wordt. De auteurs van het Duitsche ontwerp hebben (Mo/ü-e V,
p. 370) ook aldus geoordeeld. En te recht hebben zij niet wällen
weten van de onderscheiding, die de Oostenrijksche wetgever in
§ 759 van zijn wetboek meende te moeten maken: tusschen den
gewezen echtgenoot, op wiens -verzoek, en den gewezen echtge-
noot, tegen wien de echtscheiding is uitgesproken. De artt. 277 — 282
van ons Burgerlijk Wetboek zorgen er voldoende voor, dat de
; \' ter zake van het huwelijk verkregen voordeelen alleen aan de
niet in het ongelijk gestelde partij verblijven, en laten het vrij,
dat de rechter bij de bepaling van de uitkering tot onderhoud ^t)
.Vr. Oy met ieders mate van schuld rekening houde. Met het vonnis van
\\ echtscheiding of van ontbinding des huwelijks na scheiding van
s - S/ tafel en bed, moet alles tusschen de vroegere echtgenooten uit
j\' ^ wezen, en daarim moet geen hunner meer op nieuwe voordeelen
y ^ uit het vroegere huwelijk aanspraak kunnen maken. Dit klemt

^ vooral, wanneer men bedenkt, dat de gescheiden echtgenooten

zich opnieuw in het huwelijk kunnen begeven, en dat het optreden
van één hunner als des anderen erfgenaam (üf in den nieuwen
familiekring van dezen, of — bij een vrouw — met machtiging
A \\ en bijstand van den eigen nieuwen echtgenoot) stuitend en afkeer-
\\ wekkend zou verdienen te lieeten. Maar ik behoef dit niet to
betoogen. Niemand zal er te onzent aan denken, in dit opzicht
\' nieuw recht to scheppen.

\\

Behoort niet — ziedaar een vraag, die de auteurs van het
Duitsche ontwerp ter loops
{Motive V, p. 370/1) behandelen, —
reeds vóór de onherroepelijko echtscheiding, nl. van af hot oogen-
blik der litiscontestatie in een geding tot echtscheiding, het erfrecht
der eclrtgenooten te vervallen? Terecht, meen ik, is deze vraag

Ik kan niet nalaten, tor loops do vraag to stollen, of in art. 282 niot
behoorde onderscheiden to worden tusschen do twoo vroegere echtgonooton ?
Bü VooRDciN (II, p. 47G/7) vindt men daarop aangotookend: „Art. 44.\'} dos
ontw. van 1820, byna golUkluidond aan dit artikel, word door do 3(io afd. niet
goedgekeurd; „zy zag niot in,
Wii.irom do uitkeoring, wolko do schuldige
echtgenoot aan don onschuldigon doet, met don dood dos eorston zoudo ophou-
den, ingeval dezolvo noodig bloof voor hot botamoiyk onderhoud van don
tweeden. Zy was van oordooi, dat do uitkeoring niot moest ophouden dan
door den dood van don echtgenoot
die dezelve ontvangt."" Hy hot maken van
een wetboek, dat een erfrecht van don langstlovondeu
echtgon9ot niot kont,
kon deze opmerking van do 3do afd. eeno incon.soqnentio schynen. Zy hor-
krügt betoekenis, zoodra do wetgover don echtgenoot tot erfgenaam maakt.

-ocr page 57-

45

door hen die haar stelden, anders dan door § 2055 van het
Saksische wetboek, ontkennend beantwoord. Ook voor ons land
is waar, wat door hen werd overwogen:
„Die Erfahrung lehrt, das
sehr häufig Scheidungiklagen zurückgenommen werden, sowie dass ein
Vergleich, nach toelchem von der Ehescheidung abgesehen loird, nicht
selten sogar nach stattgehabter Verhandlung geschlossen tvird."
Maar - j

ik zou meenen, dat het niet aangaat, iederen echtgenoot,
wiens huwelijk nog niet bij eindgewijsde ontbonden werd, het
erfrecht toe te kennen. Zoodra door den rechter in eerste instantie
de echtscheiding is uitgesproken, behoort aan de erfgenamen toe-
gestaan te worden, om op grond van dit vonnis, zoolang het niet
bij eindgewijsde vernietigd is, den in het ongelijk gestelden
echtgenoot als mede-erfgenaam te weren. In zoover derhalve zou
ik niet willen gehandhaafd zien het op een overigens juist beginsel
berustende art. 275 B. Wb.: ,,De regtsvordering tot echtscheiding
vervalt, indien een der beide echtgenooten vóór de uitspraak is
overleden." Het moet vrijstaan nan den veroordeelden echt-
genoot, om het tegen hem gewezen vonnis aan te tasten, aan de
erfgenamen van den in \'t gelijk gestelden echtgenoot, om het
vonnis te verdedigen.

/

Welken invloed behoort de scheiding van tafel en bed te hebben f i
op het erfrecht der echtgenooten? Die vraag wordt zeer ver-
schillend beantwoord. Terwijl
Laurent na scheiding van tafel
en bed dat erfrecht niet langer wilde gehandhaafd zien, hebben
de auteurs van het Duitsche ontwerp zich op een diametraal
tegenovergosteld standpunt gei)laatst, en verlangen zy het erfrecht
der echtgenooten na scheiding van tafel en bed wederkeerig to
handhaven. Do Fransche en Italiaansche wetgevers kennen erfrecht
too aan den echtgenoot, te wiens verzoeke de scheiding uitge-
sproken is, on onthouden liet erfrecht aan den echtgenoot, die
l)ij de scheiding veroordeeld werd. Deze laatste oplossing van
de vraag scliynt niy het meest in overeenstennnmg met den
geest van de door art. 801 B. Wb. ook op scheiding van tafelen
bed\' toepasselijk verklaardo artt. 277 en 278 van het Burgerlyk

Cfr. hot Arrest van het Ainstordanisclio Hof van 27 Februari 1885
(W.
V. h. R. No. 5200) beslissende, tlat mot liet woord „uitspraak" in dit
artikel do eindbeslitïing bedoeld wordt, zoodat liot in ooi-ston aanlog gowozen
vonnis, waivrbU eeno echtscliciding wonlt uitgesproken, als vervallen moot
worden beschouwd, wanneer eeno der partijen hangende hot geding in appèl
komt to ovoriyden,

-ocr page 58-

46

Wetboek. Werd ik echter gedwongen, te kiezen tusschen het
Duitsche voorstel en het Belgische, dan zou ik zeker niet aarzelen,
maar zeer beslist aan dat van
Laurent de voorkeur geven. Zijn
overwegingen luiden:
„Peiit-on admettre une inésomption d\'affection
entre époux que la haine divise? La séparation de corps n\'équi-
vaiU-elle pas au divorce, quant aux relations intimes des conjoints ? Je
crois inutile
d\'insister." Hij had hieraan kunnen toevoegen : waar
bij hooge uitzondering een erflater bijzondere redenen mocht
hebben, om aan zijn van tafel en bed gescheiden echtgenoot iets
na te laten, daar kan hij dit doen bij testament, — de wet heeft
id quod plerumque fit in het oog te houden.

Ook ten opzichte van de scheiding van tafel en bed zou eene
eventuëele wijziging van art. 275 B. Wb. in den door mij ge-
wenschten zin wel moeten worden toepasselijk verklaard.

De Fransche wetgever heeft bepaald, dat, wanneer er kinderen
van den erflater aanwezig zijn, de langstlevende echtgenoot, die zich
■ opnieuw in het huwelijk begeeft, zijn recht van vruchtgebruik zal
^^ yy verliezen. Het valt moeielijk te ontkennen, dat hiervoor goede
^ redenen zijn aan te voeren, als de wet aan den langstlevende
een vruchtgebruik toekent. Dan zou voortduring van het vrucht-
gebruik ook nà een volgend huwelijk van den langstlevende tot
v" \'y allerlei ongewenschte en moeielijke verhoudingen tegenover de

medeërfgenamen-descendenten kunnen, ja, meestal mooten leiden ;
dan is er alle reden, om die te vóórkomen door eene bepaling in
den geest van Art. 386 C.C. (ons art. 371 B. Wb.), dat het
wettelijk vruchtgebruik der ouders op de goederen van minder-
jarige kinderen ten aanzien van de hortrouwendo moedor doet
. ophouden; en dan behoort die bepaling ook voor den langst-

f, ^^ levenden vader to gelden.Echter heeft de Italiaanscho wet-

^ gever nagelaten eene zoodanige bepaling to maken, en heeft ook

w, Laurent in zijn ontwerp haar niet opgenomen. Hot Duitsche

,1 ^

A

■.V

Boissokadk (t. a. p. pag, Güi/ü) oppert oen denkbeeld, dat door hcmniot
gemotiveerd wordt:
„Les enfants du premier Ut seraient protégé* autrement
contre les conséquences dc la nouvelle union-, il serait formellement observé que
les droits légaux du nouveau .coiyoint lorsque le survivant remarié aurait des
enfants du premier lit, seraient restreints à l\'usufruit de la portion disponible
établie par l\'article 109S\'.
Hot is niet duideiyk, wat hier bedoeld wordt mot
V
 . les droits légaux du nouveau conjoint (dio immers zelf liet vrnchtgobruik niet

K > < \\ hoeft, al is hy met den vruchtgebruiker gehuwd), on hoo er in dit verband sprako
. ^^ kan zyn van
l(f portion dhponihle clahlie jnir l\' article 1008!

y . k/)

I ^ : . I

L

r\'

*

- N-

V- r ^

\\

S/

-ocr page 59-

47

ontwerp, dat aan den echtgenoot ook bij aanwezigheid van
descendenten des erflaters eene erfportie in vollen eigendom
toekent, geeft hem die onherroepelijk, en uit niets blijkt, dat
de Staatscommissie er ook maar één oogenblik over gedacht
heeft, aan het tweede huwelijk het vervallen of herroepen worden
van het erfrecht als nadeel te verbinden. Het zou dan ook
moeielijk wezen, buiten vruchtgebruik voor zoodanige bepaling
dwingende gronden aan te voeren, vooral in een land als het
onze, waar het nooit is afgekeurd, dat de hertrouwende
weduwnaar of weduwe alle door gemeenschap van goederen of
huwelijksvoorwaarden verkregen voordeden mag behouden.

Naast welke bloedverwanten en met uitsluiting van welke
bloedverwanten behoort de echtgenoot tot de erfenis geroepen te
worden? Op deze allergewichtigste vraag geven de verschillende
wetgevingen en ontwerpen zeer verschillende antwoorden. De
nieuwe Fransche w^et roept den echtgenoot naast alle bloed-
verwanten en met uitsluiting van geene bloedverwanten binnen
den twaalfden graad; eerst by ontstentenis ook van deze is er
sprako van recht op de geheele nalatenschap. Do Italiaansche wetge-
ver roept den echtgenoot naast de descendenten en ascendenten en
naast de collateralen binnen don zesden graad, en met uitsluiting van
alle verdere bloedverwanten indezylyn. Het Belgische ontworj) roept
hem naast de legitimarissen onder de bloedverwanten, d. i. naast do
descendenten cn ascendenten, en met uitsluiting van allo, ook de
najistverwante collateralen. Het Duitsche ontwerp roopt hem
naast descendenten, ouders, grootouders, l)roodors on zustor.s,
broers- on zustersafstammolingen, on met uitsluiting van alle
verdere ascendonton on collateralen. Voor hot doen van oono keuzo
uit deze verschillende stolsels kan het J;\'ransche govoegelyk buiten
beschouwing blyven. Men .staat verbaasd over hot conservatisme
in den ongunstigen zin des woords, waai\'van do Franscho wetgever
by het wyzigen van art. 707 C. C. heeft blyk gegeven. Tot het
inzicht, dat, nu hot vermogen geheel opgehouden heeft, familie-
goed in oud-Romeinschen of oud-Gormaanschen zin to wezen, de
bloedverwantschap als basis van het erfrecht onhoudbaar is
geworden, is de Franscho wetgever niet .gekomen, on zoo meende
hy don eigendom vnn do nalatenschap, zy hot dan ook bezwaard
door vruchtgebruik van den langstlovondon echtgenoot, ovoralen
altijd aan do bloedverwanten des erflaters to moeten blyven
verzekeren. Do Italiaansche wetgever had hom anders oen goed

-ocr page 60-

48

en waarlijk nog niet van onbezonnenheid en roekeloosheid getuigend
voorbeeld gegeven. Zelfs het Duitsche ontwerp, dat alle bloed-
verwanten tot in het oneindige toe als mogelijke erfgenamen
ab intestato blijft erkennen, getuigt toch van het begrip, dat de
belangen van den echtgenoot de voorkeur verdienen boven die van
collateralen. Echter gaat ook dit ontwerp nog niet ver genoeg,
zoodat Prof.
Baron, de wèlbekende schrijver van Angriffe auf das
Erbrecht
(1877), in het Archiv für die civilistische Pmxts (1889, pag.
197/8) klagen mocht, „dass
das Eepräsentationsrecht in exorbitantem
Umfange im Entwürfe anerkannt icorden ist. Ob Bruder oder Neffe
oder Grossneffe mit dein Ehegatten concurrirt, ist nach dem Entwürfe
gleichgiltig ] auch mit dem Grossneffen niuss er theilen, d. h. ihm die
Hälfte der Erbschaft überlassen."
Als het meest beantwoordend
aan de behoeften onzer Maatschappij, schijnt mij aanbevelens-
waardig toe het voorstel van
Laurent. Laat naast de legitimarissen,
naast de descendenten en ascendenten, in wie de wetgever belang
bij leven en sterven van den erflater mag onderstellen, de echtgenoot
tot de nalatenschap geroepen worden. Laat echter bij ontstentenis
van bloedverwanten in de rechte lijn geen erfgenaam naast den
echtgenoot optreden. In die gevallen, waar de gehuwde erflater
door bijzondere gehechtheid aan zijn broeders of zusters en hunne
kinderen of aan een of anderen verderen bloedverwant in de
zijlinie, of door bijzondere omstandigheden, er toe gebracht wordt,
het overgaan zijner geheele nalatenschap aan zijnen echtgenoot
niet te wenschen, kan hij door testamentaire beschikkingen zijn
bedoelingen verwezenlijken. Door beschikkingen onder by zonderen
titel zal do erflater dan kunnen verkrijgen, dat zyn echtgenoot
met legatarissen, niet met medeërfgenamen, die van alles inzage
vorderen en in alles meespreken kunnen, to doen krijgt. Men
zegge niet, dat ook thans niets den erflater verhindert, om door
testament voor de. belangen van zijnen echtgenoot te zorgen.
Niet alleen, dat zoovelen een onoverkomelijken afkeer koesteren
van het maken van een testament, — niet alleen, dat reeds
daarom te meer de wetgever doen moet, wat ik hierboven deed
opmerken: voor het meest voorkomende geval zijn wetsbepalingen
maken; maar er is nog iets ander.s: het bestaan zelfvan een
erfrecht
ab intestato^ dat broeders en zusters, neefjes en nichtjes,
naast den echtgenoot erfgerechtigd verklaart, moet menig gemoe-
delijk mensch doen aarzelen, om zyn zeer respectabele neigin-
gen en ^vepschen te volgen, moet hem doen meen en, dat hij

-ocr page 61-

49

zedelijk verplicht is, de zorg der wet voor zijn bloedverwanten
te eerbiedigen, en dat hij zedelijk verkeerd zou doen, minst ge-
nomen onbillijk zou handelen, door zijn bloedverwanten in de
zijlinie, waaraan de wet hem herinnert en die hem nooit kwaad
deden, geheel of gedeeltelijk te „onterven", of ook maar van
erfgenamen tot legatarissen te maken.

Eigendom of vruchtgebruik? Ook op deze vraag luidt het
antwoord alles behalve éénstemmig. De Fransche wetgever heeft
van niets anders dan vruchtgebruik willen hooren; een echtgenoot,
die eigendom zou erven, past z. i. niet in het systeem van den
Code Civil., tenzij hij bij testament geroepen w\'ordt of alle bloed-
verwanten in den erfelijken graad ontbreken. Het Italiaansche
wetboek en het Belgische ontwerp kennen den echtgenoot vrucht-
gebruik toe, wanneer er descendenten van den erflater aanwezig
zijn, — eene erfportie in vollen eigendom, wanneer er ascendenten
of collateralen mede-erven. Het Duitsche ontwerp geeft den
echtgenoot overal en altijd en naast alle medeërfgenamen eene
erfportie in vollen eigendom. Ook hier acht ik het niet noodig,
naar de aannemelijkheid van het Fransche stelsel een onderzoek
in te stellen; wie verlangt, eene aangenaam geschreven recht-
vaardiging ervan te lezen, kan haar vinden bij
Boissonaüe (t. a. p.
pag. 540 — 551) wüens beroep op
„la nature des choscs"(\\A. op de
ontbindbaarheid van de banden des huwelijks on de eeuwigheid
van de banden des bloeds, waaraan het tydelijk karakter van
\'t vruchtgebruik en het blyvend karakter van den eigendom
zouden beantwoorden, en wiens verlangen,
„de ne pas dêtourner
de son cours naturel la dévolution héréditaire des l>icns\'\\
op my
geen indruk hebben vermogen te maken. Onderzocht zal moeten
worden, of het Italiaansch-Belgische stelsel dan wel het Duitsche
de voorkeur verdient, niet uit een dialektisch, maar uit een
jnaktisch oogpunt beschouwd.
Lauuekt nu vreesde, en in zoover
verschilde hij van den Italiaanschen wetgever, dat de wet, door
aan den echtgenoot een kindsdeel in vollen eigendom toe to
keimen, of te veel of to weinig zou doen, — te veel by een
gering, te weinig by een groot aantal kinderen of door \'tlimi-
teeron der met vrnchtgebruik bezwaarde goederen op een kwart
der nalatenschap. Daarom meende hy het lot van den langst-
levenden echtgenoot het best to verzekeren, on tevens aan de
onderstelde bedoelingen des erflaters het best te beantwoorden,
door, by aanwezigheid van veel of weinig descendenten, altyd

-ocr page 62-

50

vruchtgebruik toe te kennen over niet minder dan de helft der
nalatenschap. Het wekt verwondering, dat
Laurent geen oogen-
blik stilgestaan heeft bij het groote bezwaar, dat aan vruchtgebruik
eigen is, en dat de auteurs van het Duitsche ontwerp
(Motive,
Y, p. 368/9) heeft doen besluiten, om den echtgenoot in alle
gevallen eene erfportie in vollen eigendom toe te kennen: het
economische bezwaar. Dit bezwaar doet zich volstrekt niet gelden
(;/ y\'\' bij het vruchtgenot der ouders van de goederen hunner minder-
. [r jarige kinderen, omdat die kapitalen naar de voorschriften der

\\ r wet zooveel mogelijk op soliede Avijze vast belegd en buiten alle met
j( - _ ^ risico gepaarde zaken en ondernemingen gehouden niaeten worden.
^ ^ / Maar dit bezwaar doet zich gelden in zijn volle kracht, zoodra
^ l\' y^ de kinderen meerderjarig zijn: dan is het in de meeste gevallen
^ l bedenkelijk en schadelijk, belangrijke kapitalen aan het vrije

^ \\ \' beschikkingsrecht der eigenaars en aan het maatschappelijk ver-
;; , keer te onttrekken, en dan zou het vruchtgebruik tot talrijke

^ // y moeilijkheden tusschen ouders en kinderen aanleiding geven*\'),
en nagenoeg onmogelijke voorzieningen in de rechten zoowel
r,^\'» van de schuldeischers des langstlevenden echtgenoots als van

\' de schuldeischers der eigenaars van het met vruchtgebruik

bezwaarde goed noodig maken. Te recht schreef Mommsen
in de toelichting van zijn door de Staatscommissie zoo druk
geraadpleegden
Entwurf eines Deutschen Eeichsgesetzes über das
Erbrecht
(1876, p. 167): „Von der ÄufsteUung eines bestimmten
Princips, von welchem aus die Frage zu entscheiden wäre, tcird man
absehen müssen. Es handelt sich darum, was das Zweckmässigste
und Angemessenste ist und hier spricht für die Zuweisung eines
wirklichen Erb theils, dass bei geringeren Erbschaften durch die blosse
Zuweisung des Messbrauchs nicht (jenügend für den überlebenden
Ehegatten gesorgt wird und dass im Ganzen das Verhältniss des
Kiessbrauchs wegen der nur zu leicht daran sich anschliessenden
Verwicklungen u. besser zu meiden ist. Dazu kommt, dass nach
dem natürlicher Gange der Dinge die Kinder dadurch, dass dem
überlebenden Ehegatten ein Theil der Erbschaft zu eigen überwiesen
wird, nicht vollständig und definitiv davon ausgeschlossen werden,
da sie ja in der Regel zugleich Erben des überlebenden Ehegatten sind.\'"
Omtrent de grootte van het erfdeel des langstlevenden echt-

Vruclitgebruik is een rljkvioeiendo 1)ron van processen. Zio do enonno
jurisprudentie o^ artt. 8^)3-»U B. Wb.

-ocr page 63-

51

genoots, valt moeielijk eene principieele beslissing te nemen. Elke
beslissing is uit den aard der zaak eenigszins willekeurig. Het
spreekt van zelf, dat, naarmate een w^etgever nog meer bevangen is
in de oude opvatting van een erfrecht, berustend op bloedverwant-
schap, hij naar die mate moet aarzelen, om aan den echtgenoot een
belangrijk erfdeel toe te kennen. De Fransche wetgever kan ook
hier natuurlijk wieder buiten bespreking blijven. Maar de Itali-
aansche geeft, bij aanwezigheid van descendenten in vruchtge-
bruik, bij aanwezigheid van ascendenten in vollen eigendom, juLst
half zooveel als door
Laurent gewenscht werd. Het Duitsche
ontwerp gaat ook hier weder het verst, behalve op dit ééne punt,
dat het bij aanwezigheid van ascendenten den echtgenoot tot de
halve nalatenschap roept, terwyl
Laurent hem twee derden wilde
zien toegekend worden. De geheele vraag van de grootte der
erfporties zal, by de behandeling van een voorstel tot wyziging
op dit punt van het Burgerlyk "Wetboek, aanleiding kunnen
geven tot veel loven en bieden en menig amendement in de
Tweede Kamer. Ik acht het onnoodig er hier nog meer van te
zeggen.

Wie, anders dan de auteurs van het Duitsche ontwerp, by
aanwezigheid van descendenten alleen vruchtgebruik willen toe-
staan, zullen de wenschelijkheid inzien van eene bepaling als
die van alinea 9 van hot nieuwe art. 7G7 C. C., waarin, gelijk
ik hierboven deed opmerken, beter dan in art. 819, al. 1, C.V.-E.,
het middel aangewezen en geregeld is, om de economischo na-
doelen en praktische moeilijkheden van het vruchtgebruik tot
een minimum to reduceoren, zonder schado voor den langstlevenden
echtgenoot. Zou het niet overweging verdienen, in zoodanige
bepaling aan do erfgenamen do bevoegdheid to goven, om de
Hifrento to koopen by eene solide Maatschappy van Lovensver-
zokoring, ter booordeoling van don rechter?

Eene voortroilelyko bepalii^ van het Duitsche ontwerp is zeker
do laatsto alinea van § 19"^ omtrent het prnocipuut van den
langstlevenden echtgenoot. Het wordt hem toegekend, zoodra hij
andere medeürfgenamen dan descendenten van den orllater naast
zich ziet, on zonder tor wille van de legitieme portie dor ascendenten
aan inkorting bloot to statin, ja, zondor voor de berekening van
zoodanige legitieme portie modegoteld to worden, en hot omvat,
gelyk hierboven medegedeeld werd, de meubelen of het huisraad,
gewoonlyk by de echtgenooten ingebruik, on dohuwelyksgeschonken.

-ocr page 64-

52

Dit rechtsinstituut is typisch nationaal-Duitsch, bekend in \'t Prui-
sische en in \'t Saksische landrecht, in \'t "Wurtembergsche en in
\'t Mecklenburgsclie recht. Het verdient opgenomen te worden in
elke toekomstige regeling van het erfrecht des langstlevenden echt-
genoots. Ik kan mij het genoegen niet ontzeggen, de toelichting van
de auteurs van het Duitsche ontwerp
{Motive F, p. 373] hier in haar
geheel te laten volgen: „Der
Entwurf gewährt den Voraus nicht
gegenüber Abkömmlingen. Diesen gegenüber würde allerdings die
Belastung des Nachlasses durch das feste Viertel
u n d den Voraus
zu gross erscheinen. Auch nehmen die Kinder — nicht die übrigen
Verwandten — schon bei Lebzeiten des Erblassers an der Benutzung
des Voraus Antheil. Solange die Abkömmlinge minderjährig sind,
bleibt wenigstens in der Regel der Ehegatte im Besitz des Nachlasses-,
in anderen Fällen wird, wie die Erfahrung lehrt, der Gegenstand
\'^des Voraus dem Ehegatten unentgeltlich oder gegen eine massige
^Taxe zumeist überlassen. Sobald aber andere {entferntere) Verwandte
als Abkömmlinge neben dem Ehegatten zur Erbfolge gelangen, kann
der Voraus sich als sehr zweckmässig erweisen, insbesondere in den
zahlreichen Füllen, in welchen etwas Weiteres nicht vorhanden oder
hinterlassen ist, als ein gering fiuj ig es, aber für den überlebcndvn
Gatten sehr werthvolles Hausinventar. Alsdann fällt jeder Grund zu
Streitigkeiten weg. Andererseits wäre es sehr hart, den überlebenden
Gatten in solchen Fallen zur Herausgabe selbst vielleicht des einzigen
Bettes und der unentbehrlichsten Haushaltungsgegenstände oder zu
deren für ihn oft unausführbarem Erwerbe von den Miterben zu nöthi-
gen.\'\' Het is duidelijk van hoe groot belang de aldus toegelichte bepa-
ling is, allereonst voor die zeer talrijke klasse der bevolking, die leven
moet van den arbeid harer handen of van geestelijk werk, die over
geen kapitaal beschikt, en waar de dood van oen dor echtgenooton
veelal ook economisch nadeel voor den langstlevende beteekent.
Hoe is het mogelijk, zou ik bijna willen vragen, dat de autouj\'s
van het Duitsche ontwerp niet één stap verder zijn gegaan, on
niet ook bij aanwezigheid van descendenten voor den langst-
levende gezorgd hebben, door hem alsdan een levenslang recht
van gebruik toe te kennen op het geheel of op een groot gedeelte
van dezelfde algemeenheid van roerende zaken, waaruit bij aanwe-
zigheid van andere erlgerechtigden zijn jiiaecipuut bestaan zou?
Dit recht van gebruik zou dan, naar analogie van ^ art.
371
B. Wb., ten aanzien van de langstlevende vrouw moeten komen
te vervallen door het aangaan van een nieuw huwelijk.

■ / ^^^t)
VV
^ vv

■ r-\' SK ■
\\

-ocr page 65-

53

In zóóver verdient de Fransctie wetgever navolging, als liij bij
de vaststelling van het erfrecht des langstlevenden echtgenoots
gedacht heeft aan het maken van eene speciale bepaling voor het
geval, dat descendenten uit een vroeger huwelijk van den erflater
aanwezig zijn. Dit is volkomen in overeenstemming met den
geest onzer Nederlandsche wetgeving. In een Burgerlijk Wetboek,
dat bij tweede of verder huwelijk, indien er vóórkinderen of
afstammelingen daarvan aanwezig zijn, het voordeel, door eenige
gemeenschap aan den nieuwen echtgenoot opkomende of hem
door huwelijksvoorwaarden besproken, wil beperkt zien tot een
bedrag, gelijk aan het minste kindsdeel in en niet hooger dan
een kwart van de nalatenschap des hertrouwenden echtgenoots,
kan eene bepaling, die het erfrecht
ab iiitestato van den nieuwen
echtgenoot binnen engere grenzen dan dat van echtgenooten in
\'t algemeen houdt, niet gemist worden. Indien b.v. het Duitsche
ontwerp gevolgd en het erfrecht
ab intestato van den langst-
levenden echtgenoot bij aanwezigheid van descendenten des erflaters
op één kwart der nalatenschap bepaald werd, dan zou eene
speciale bepaling moeten voorschryven, .dat bij tweede of verder
huweUik de nieuwe echtgenoot niet méér zou erven dan
het- minst ervende vóórkind van den erflater. Wat door de
auteurs van het Duitsche ontwerp
(Motive,, IV, j). öüO/l)
wordt aangevoerd ten betooge, dat het ongowenscht on zelfs
niet ongevaariyk is, den tweeden echtgenoot by den eersten ach-
tor to stellen, kan weinig intlruk maken in ons land, waar van
do volgens die beweringen dreigende gevaren nooit iets gebleken is.
Dat hier nooilzakelyk
„eine Quelle von S(rciti</keiten und kost-
spieWjen weitläufigen Prozessen\'\'
zou worden in \'t leven geroepen,
behoeft niet to worden toegegeven, hoewel do artt. 23G vv. 13.
Wb. — artikelen, waarvan wylen de glossatoren als van eene
lex Africani zouden gesproken hebben I — dat byna zouden doen
donken. Mjwr het zal toch wel mogolyk wezen, met eenige zorg
on applicatie dezo materie zoodanig te regelen, dat omtrent de
bedoeling des wetgevers geen twijfel ovorblyft. Kn handhaaft
men art. Dlü B. Wb., dat de bescliikkingsbevoegdheid van den
hertrouwden echtgenoot ten opzichte van den nieuwen echt-
genoot beperkt, dan zal men, — aandachtige beschouwing van
de Italiaansche wet en van
Lauuknt\'s ontwerp heeft dat inuners
duidelijk doen zien, — eene bepaling omtrent hot erfrecht
ab
intestato
van den nieuwen eclitgenoot kwalijk kunnen missen.

-ocr page 66-

54

In hoever is het noodig, den echtgenoot, die met andere erf-
genamen tot de nalatenschap geroepen wordt, eene verplichting
op te leggen tot inbreng van hetgeen hij door schenkingen onder
de levenden van den erflater mocht hebbeii genoten? Bij de beant-
woording van deze vraag behoort men niet te vergeten, dat ten
opzichte van den inbreng ons Burgerlijk Wetboek principieel
verschilt van den
Code Civil Volgens art. 843 C. C. bestaat de
wettelijke verplichting tot inbreng (naar Fransch recht niet alleen
van schenkingen, ook van legaten) voor iederen erfgenaam zonder
onderscheid. In art. 1132 B. Wb. echter heeft onze wetgever
de beter verdedigbare opvatting van het Romeinsche recht
gehuldigd, en, rekening houdende met de waarschijnlijk gelijke
genegenheid der ouders voor hunne kinderen, eenerzijds aan alle
descendenten, die niet uitdrukkelijk van die verplichting vrijge-
steld of ontheven mochten zijn, de wettelijke verplichting tot inbreng
opgelegd, en andererzijds voor alle andere erfgenamen de ver-
plichting tot inbreng afhankelijk gemaakt van een uitdrukke-
lijk beding of bevel des erflaters. Nu luidt de vraag aldus:
bestaat er reden, om art. 1132 B. Wb. in zoover te wijzigen, dat
de echtgenoot onderworpen worde aan dezelfde bepaling als de
descendenten? Het Italiaansche wetboek, dat (art. 1001 C. V.-E.)
y evenals en op dezelfde wijze als ons Burgerlijk Wetboek van de
^ Fransche tot de Romeinsch-rechtelyke opvatting van den inbreng

I V is teruggekeerd, bevat in zijn hierboven aangehaald art. 75() eene
\' , speciale bepaling voor den echtgenoot. En ook in
Laurent\'s

\'.V/ ^ ontwerp, dat (artt. 953—973) ten opzichte van den inbreng het
^ \' V Nederlandsch-Italiaansche voorbeeld gevolgd heeft, onderwerpt
^ \\ ^ \'t hierboven geciteerde art. 953 den echtgenoot met en in dezelfde

■ rnate als\' do descendenten aan do verplichting tot inlirong. Ik
^\' geloof, dat dit goed gezien is. Het erfrecht
ab intestato van den

rjA\'^ ^ langstlevenden echtgenoot moet niet leidon tot zijn overbovoor-

^ J\' \' deeling, ten nadeele van de descendenten. De wetgever behoort
to onderstellen, dat bij den erflater voor kinderen on echtgenoot
/ , één groote en onverdeelde genegenheid bestaan heeft, en dat, als
(fe erflater niet door uitdrukkelijke vrijstelling of onthefllng van

r>

/ .V -—^—

, ^ , Cfr. do uit Ulpianus\' geschrift Ad Edictum goputto L. 1. pr. D. dc

X\'.

\\

c

coltcU. (XXXVII, 6), do van do keizere Leo (409) on Justixianus (028) da-

(r \' r / ■ teerende LL. 17 cn 19 C. dc collai. fVI, 20), do van laatstgenoonido (530) af-
, / . , komstige
L. m C. comni. utr. jiid. (III, 38), en zUno (530) Nov. XVIII, c. 0.

\\

iV

f

c\'

V

V,

-ocr page 67-

oo

de wettelijke verplichting tot inbreng getoond heeft, dat hij
exceptioneele omstandigheden aanw^ezig achtte, hij naar de voor
de nonnale meerderheid der gevallen gestelde regelen der wet
verlangde beërfd te worden. De inbreng van den echtgenoot zal
natuurlijk alleen schenkingen van vóór het huwelijk en schenkingen,
bij huwelijksvoorwaarden gedaan, kunnen betreffen, daar volgens
art. 1715 B. Wb. schenkingen, tusschen echtgenooten staande
huwelijk gedaan, van zelf nietig zijn. Wanneer by bestaan hebbende
gemeenschap van goederen de langstlevende echtgenoot diegene
is, die minder dan de overledene door aanbreng van oorspronkelyk
vermogen of ook door verkrijging van erfenis, schenking of making
tot de huwelijksgemeenschap bijgedragen heeft, — dan zijn de
voordeelen, die hij door de vermenging van goederen en schulden ,

genoten heeft, niet aan inbreng onder\\yorpon; want, ofschoon
die voordeelen virtueel overeenkomen met eene schenking bij
huwelijksvoorwaarden, zoo hebben ze toch (do slotwoorden van * \\

art. 1G58 B. Wb. herinneren er aan) een geheel ander juridiek
karakter, en, wat van meer en afdoend belang is, bestaat er hier
(waar toch de langstlevende met den overledene, zoolang het
huwelijk duurde, alle goede en kwade kansen der gemeenschap ^
heeft moeten deelen) ook geen billykheidsgrond, om dio voordeelen , < \'
aan inbreng to onderwerpen. Was do gemeenschap van goederen , \'
niet, wat zy thans is (een door de wet aan hotrechtsfeitvan , \'
een huwelyk zonder huwelijksvoorwaarden verbonden rechtsgevolg); i i
maar was voor haro totstandkoming eeno overeenkomst noodig;
dan ware die overeenkomst zonder twijfel eene handeling onder t
eenen bezwarenden titel, — hoe voordeelig haro uitkomst later \\\'
ook voor een der betrokken i)artyen zou blyken. Mogo verder, ^
by eeno eventuëele wijziging van art. 1132 B. Wb. duidelyk
uitgesproken worden, wat wel de bedoeling van onzen wetgever
zal geweest zyn, nuiar wat thans volstrekt niet uit do door hem
geschreven bepaling to lezen valt dat de descendenten (en dan
ook do eciitgenoot) alleen onderling tot inbreng verplicht zyn en
wederkeerig van eikaars inbreng voordeel hebben, maar dat andero

«) Cfr. Diki\'muih, Hot Nc(k>r)iui(lsch Hurgeriyk Recht, V, p. 230; Roclit on
"Wet, I, p. 047 vv. Vuil andoro mooning z\\jn: Dn
1\'into, Handleiding tot liot
13urgerH)k Wetboek (ed. 1880) 11, {jlJö?, p. 450; H
i-kh.va Wkh.a.nd on Colkk-
hkandeii
in don .Tnridischon Corrospondont, IV, p. 3 vv. en 110 vv.; Loke,
Handboek voor Notaris.son, II, §213, p. 401.

-ocr page 68-

56

erfgenamen, met hen mede ervende, niets met dien inbreng te
maken en er niets van te wachten hebben. Art. 953 van
Laurent\'s ontwerp is op dit punt in zóóver beter dan ons
art. 1132 no. 1 B. Wb., als het de verplichting tot inbreng
aan descendenten en echtgenoot oplegt alleen voor \'t geval,
dat zij
ab intestato tot de nalatenschap geroepen worden; dit nu
is in voldoende mate billijk, als de echtgenoot naast descen-
denten staat, zoodat er geen andere medeërfgenamen zijn; maar
het is onbillijk, als de erfgenaam naast ascendenten staat, zoodat
wèl voor hem, niet voor hen de plicht tot inbreng geldt. Het
aangehaalde art. 756 C. V.-E. spreekt zoo algemeen als maar
mogelijk is van
^ü coniuge concorrendo con altri eredi" (en niet
con figli o discendenti), terwijl toch bij \'t regelen van den inbreng
der descendenten zeer goed is in het oog gehouden, dat de aard
der zaak eene beperking eischte, zoodat art. 1014 C. V.-E. aldus
aanvangt: ,.ia
collazione è dovuta soltanto dal disccndente coerede
al suo coerede secondo l\'art. 1001. Essa non c dovuta
nè ad altri
eredi,
nè ai legatari, nè ai credilori ereditari," etc.

Op de vraag of de langstlevende echtgenoot niet alleen erfge-
naam
ab intestato, maar ook legitimaris behoort te wezen, is
alleen door den Franschen wetgever ontkennend, door den Italiann-
schen en door de auteurs der Belgische en Duitsche ontwerpen
bevestigend geantwoord. De Fransche juristen, zelfs die het gün-
stigst gezind zijn jegens het erfrecht van den langstlevenden
echtgenoot, veroordeelen allen het toekennen eener legitieme portie.
SouciioN (t. a. p. pag. 238/9) schrijft : „J^
peut, cn effet, exister
dans un ménage des causes sérieuses de discorde qui nont x}as
entraîné de separation judiciaire, mais dont l\'époux doit être maître
de tenir compte lors de la manifestation de ses dernières volontés."
Ongeveer hetzelfde werd reeds opgemerkt door Boissonade, die
(t. a. p. pag. 553/7) met warmte opkomt tegen het denkbeeld,
aan den langstlevenden echtgenoot eeno legitieme portie toe te
kennen, oji die daarvan de grootste gevaren zegt te duchten voor
het huwelijk.sgeluk en voor de respectabiliteit van een groot aantal
huwelijken. Daarentegen overweegt
Laurent (pag. 479/480) het.
volgende:
„La lol établit des règles générales; elle doit s\'en tenir
quant aux relations des époux au fait du mariage; si les époux

Overeenkomstig het votum van den 14den Dcidtscheii Jiiristcutag op
.30 Augustus 1878 to Jena
(Verhdmllungen 1878, II, pag. Gl en 8C).

-ocr page 69-

57

ne Vont pas rompu., s\'ils ne se sont pas séparés légalement., le
législateur doit supposer que l\'union morale subsiste. La conséquence
en est que le mariage produit tous ses effets; l\'époux survivant
succède
ab intestat. Si le prémourant a épuisé son patrimoine
en libéralités., les convenances., les devoirs que le défunt a négligé
de remplir exigent que le conjoint survivant ait une imrt dans les
biens., soit en concours avec les parents., soit à leur défaut."
My
dunkt, dat dezelfde redenen van algemeen belang, die in dezen
tijd van individueel kapitaalbezit en daarop berustende maat-
schappelijke voortbrenging voor eene legitieme portie van descen-
denten en van ascendenten pleiten, niet minder luide spreken
voor eene legitieme portie van den echtgenoot. De wetgever
behoort er voor te zorgen, dat ook niet de echtgenoot zonder
noodzakelijkheid uit zijn maatscliappelyken kring in een lageren
verplaatst worde. Er zijn ook gevallen denkbaar, ja, deze zijn
wellicht alles behalve zeldzaam, waarin bepalingen omtrent het
wettelijk erfdeel in werkelijkheid strekken, om den wil des erf-
laters tot zijn recht to doen komen, als nl. do erflater, wellicht
in een tijd van grooten voorspoed, zich met do werkelijkheid
strydendo illusies gevormd heeft omtrent do grootte van zyn
fortuin bij zyn overlijden, on over veel meer dan het beschikbare
deel zyner nalaten.schap ten bate van vreemden beschikt heeft,
in de meening, dat het erfdeel van de legitimarissen onaangetast
bleef cn nog ruimschoots aanwezig was.

Wie, anders dan L.vuuent, mét de auteurs van het Duitsche
ontwerp, het erfrecht van den langstlevenden echtgenoot niettegen-
staande eeno scheiding van tafel en bod willen handhaven, zullen
zich mooten afvragen, of zij ook bij die scheiding van tafel en
l)ed do logitiomo portïo van den echtgenoot w^onschelyk achten.
Voor wie, met de Fransche en Italiaansche wetgevers, en in den
geest van artt. 277 en 278 van ons Burgerlyk Wetboek, den
echtgenoot, op wiens verzoek do scheiding van tafel en bed werd
uitgesproken, zijn erfrecht
ab intestato willen laten houden, be-
staat deze vraag natuurlyk niet; heel do bedoeling van het door
hen gemiuikto ondenscheid impliceert, — als zy ten minste, met
den Italiaanschen en ïinders dan de Franscho wetgever,
überhaupt
van eeno ligitiomo portio des echtgenoots weten willen, — door
handhaving dor legitiemo portie don by de scheiding veroordeelden
echtgenoot to verhinderen, om de in \'t gelyk gestalde tegenpartij
van haar erfrecht
ab intestato te l)crooven.

-ocr page 70-

58

Navolgenswaardig acht ik de bepaling van het Duitsche ontwerp,
dat de erflater zijnen echtgenoot de legitieme portie kan onthouden,
als die echtgenoot zich heeft schuldig gemaakt aan zoodanige
handehngen, waaraan de erflater het op \'t tijdstip van zijn over-
lijden nog niet vervallen recht ontleende, om echtscheiding of
scheiding van tafel en bed te eischen. Navolgenswaardig echter
onder ééne voorwaarde: dat de eisch op het tijdstip van\'s erflaters
overlijden ten minste zij ingesteld.
Odia sunt restringenda., en de
gelegenheden tot schandaalprocessen moeten niet meer dan noodig
geboden w^orden. Maar heeft eenmaal de htiscontestatie plaats
gehad, dan zou het handhaven van een wettelijk erfdeel ook voor
den gedaagden echtgenoot, die zich aan de in de dagvaarding
vermelde handelingen heeft schuldig gemaakt, met de billijkheid
te zeer in strijd wezen. Ook dit zou ik derhalve bij de door
mij gewenschte wijziging van art. 275 B. Wb. willen in \'t oog
zien gehouden: dat het aan de erfgenamen van den overleden
echtgenoot en aan den langstlevenden echtgenoot moet vrijstaan,
door voortzetting van het aangevangen rechtsgeding over de
echtscheiding of scheiding van tafel en bed te doen uitmaken, of
laatstgenoemde zyn recht op eene legitieme portie tegenover het
testament van den erflater zal kunnen doen gelden.

De vraag: eigendom of vruchtgebruik? die bij de bespreking van
het erfrecht
ah intestato aan do orde kwam, doet zich bij dio
van het wettelijk erfdeel opnieuw voor, doch in een anderen
vorm. Thans luidt de vraag: bestaat er reden, om met den
Italiaanschen wetgever de legitieme portie van den echtgenoot
altijd en in allo gevallen uit vruchtgebruik te doen bestaan, ook
in die gevallen derhalve, waar de echtgenoot
ah intestato eene
erfportie in vollen eigendom zou hebben verkregen? Het was
mij niet mogelijk, daarvoor goede redenen te ontdekken. Eer
zou ik meenen, dat, zoo ooit het vruchtgebruik tot moeielyk-
heden en processen tusschen den echtgenoot-vruclitgebruiker en
zijn wettelijke of testamentairo medeGrfgenamen kan aanleiding
geven, dit wezen moet daar, waar de verhouding tusschen den
erflater en zijn hem overlevenden echtgenoot zoodanig was,
dat de erflater gepoogd heeft, den echtgenoot van zijn erfrecht
te berooven.

Hoe groot dient de legitieme portio to wezen? of liever: in
welke verhouding dient zij te staan tot het erfdeel
ah intestato?
Het antwoord pp deze vraag zal natuurlyk afhangen van hetgeen

-ocr page 71-

59

geantwoord werd op de vraag naar de grootte van de erfportie
ab intestato. Werd er beslist vóór het toekennen aan den met
descendenten tot de erfenis geroepen echtgenoot van een kindsdeel
in de nalatenschap, dan zal men er wel toe moeten komen, in den
geest des Italiaanschen wetboeks en des Belgischen ontwerps te
handelen, en de legitieme portie van den echtgenoot met en op
dezelfde wijze als de legitieme porties der kinderen (art. 961 B.
Wb.) te berekenen. Werd daarentegen, evenals in het Duitsche
ontwerp, niet alleen voor den echtgenoot, die met andere erfge-
namen dan descendenten tot de erfenis geroepen wordt, maar voor
iederen echtgenoot en voor alle gevallen een
\\aste quota pars der
nalatenschap als erfdeel ah intestato aangewezen, dan zal men ook
voor alle gevallen een daaraan evenredige legitieme portie moeten
vaststellen, en dan zal wel het meest met den geest onzer wet-
geving overeenstemmen, om het Duitsche voorbeeld te volgen, en
voor den echtgenoot, gelijk voor de ascendenten (art. 962 B. Wb.)
het wettelyk erfdeel op de helft der erfportie by versterf te bepalen.

Dat het wettelijk erfdeel van den echtgenoot wèl over het geheele
bedrag der nalatenschap, met inbegrip van het praecipuut des
echtgenoots, moet berekend worden — dat echter niet het prae-
cipuut, als geheel genomen, op de legitieme portio gelegd mag
worden, en haar niet vergrooten mag, — word door het Duitsche
ontwerp zeer juist beslist. Heeft de erflater bij testament over
een zoo groot deel zijner nalatenschap beschikt, dat de legiti-
marissen zich met hun wettelyk erfdeel moeten tevreden stellen,
dan zal do echtgenoot-legitimaris ieder stuk van de meubelen of
van het huisraad of van do huwolyksgeschenken, dat hem vermaakt
is of dat zijn medeörfgenamon hem bij de scheiding willen toewyzen,
moeten meêtollen in zyn logitiemo portie, moeten aftrekken van
hot bedrag, waarvoor hy vermindering vnn aan anderen godano
makingon of schenkingen kan verlangen. Ware dit anders, dan
zou in al dio gevallen waar de nalatenschap uit niets of niot
veel meer dan do meubelen enz. bestaat, aan den erllater allo
testamentairo boschikkingsbevoogdheid zyn ontnomen, on zoo iets
zou toch niet aangaan!

In hot Italiaansche wetboek bepaalt het hierboven aangehaalde
art. 820 in al. 2, dat de echtgenoot in de hem toekomende legitieme
portie moet mede in rekening brengen, niet alleen het hom by
testament vormajikto, maar ook het bij huwelyksvoorwaarden
door hem verkregene; eeno bepaling, in zóóver noodig of althans

\\

V

-ocr page 72-

60

wenschelijk, als art. 1026 spreekt van den plicht des voor zijne
legitieme portie opkomenden legitimaris, om te
,,imputare aUa
sua porzione legittima le donazioni e i legati a lui fatti",
en men
nu wel eens zou kunnen betwijfelen, of het bij huwelijksvoor-
waarden verkregene al dan niet tot de in rekening te brengen
donazioni behoort. Naar ons recht, meen ik, lijdt het geen twijfel,
of de bij huwelijksvoorwaarden gedane schenkingen behooren tot
hetgeen legitimarissen „van den overledene hebben ontvangen",
en naast art. 968 B. Wb., waarvan dit de slotwoorden zijn, zou
geen afzonderlijke bepaUng voor den echtgenoot-legitimaris
noodig zijn.

Ten slotte nog één vraag: behoort, op het voorbeeld der
Fransche wet, het alimentatierecht ten behoeve van den langst-
levenden echtgenoot en ten laste van de nalatenschap des erflaters
uitgebreid te worden? Wanneer men aan den echtgenoot do
legitieme portie meent te moeten onthouden, dan zal men zeker
niet kunnen nalaten, met den Franschen wetgever iets te doen
voor den echtgenoot, die zonder voldoende middelen is achter-
gebleven. Wanneer men echter aan den echtgenoot eene legitieme
portie toekent, dan zal de vraag moeielijk bevestigend kunnen
beantwoord worden; immers, dan zal de echtgenoot, die na liet
verkrijgen van zijn erfdeel
ah intestato of van zijne legitieme
portie nog behoeftig is, tegenover eene zoo povere nalatenschap
staan, dat het niet aangaat, de medeërfgenamen met den plicht
tot onderhoud te bezwaren.

Hiermede ben ik tuin het einde gekomen vau do taak, die ik
mij gesteld had. Moge mijn arbeid iets kunnen bijdragen om
in Nederland de overtuiging to doen veldwinnon, dat ook in onze
maatschappij en in onze dagen als waar behoort erkend to worden,
wat reeds in het costumiere recht der Fransche kruisvaarders
in den Levant de kracht van een rechtsbeginsel iiad verkregen,
en wat in dio merkwaardige verzameling yan documenten, welke
bekend staat als het
Livre des Assises de la Cour des Bourgeois
(art. CLXXXVI) aldus werd uitgedrukt:

„Nuls home n\'est si dreit heir au mort conio est
sa feme espouze".

»\') Cfr. Bkugxot\'s etlitio van do Assises de Jerusalem (1841-43), II, p. l-\'ö
en het reeds aangehaalde werk van
Paul Vioi.let, pag. 142/7.

-ocr page 73-

61

NASCHRIFT.

Dit proefschrift was reeds afgedrukt, toen mij in handen kwam
het aardige boekje van den Geneefschen hoogleeraar Louis
Bridel :
Le Droit des Femmes et le Mariage., 1893, (opgenomen in de bij
Félix Alcan uitgegeven Bibliothèque de Philosophie Comtemporaine).
Wat de auteur mededeelt omtrent het erfrecht van den langst-
levenden echtgenoot in Zwitserland is zoo belangwekkend, dat
ik mij veroorloof, die bladzijden 119—123 van zijn geschrift hier
overtenemen. Zijn overzicht van buitenlandsch (niet-Zwitsersch)
recht is oppervlakkig en niet altijd betrouwbaar. Maar het onder-
staande zal met genoegen gelezen worden:

„Suisse. — La plus grande variété règne dans la Con-
fédération suisse en ce qui concerne les droits successoraux
du. conjoint, comme dans tout le droit de succession. C\'est
un des domaines juridiques où il y a le plus de divergences
d\'un canton à l\'autre, divergences qui sont parfois plus
considérables que celles qui existent entre le droit russe et
le droit espagnol," le droit anglais et le droit italien! En
ces matières, la Suisse est un pays à contrastes étonnants.

„D\'une manière générale, et sauf un petit nombre d\'excep-
tions, le conjoint occupe une position légale relativement
élevée au point de vue successoral. — Impossible d\'entrer
ici dans le détail des législations. Quelques indications
l)rélinnnaires seulement, après ciuoi nous examinerons de
plus près ce qui en est îi^Berno, ji Zurich et îi Genève.

„Les contrées de la Suisse dont la législation se montre
le moins favorable au conjoint survivant sont: le Jura
bernois, où l\'ancien système du Code civil français est resté
en vigueur, et lo demi-canton d\'Obwald, dans lequel le con-
joint paraît n\'avoir aucun droit do succession
ah intestat. —
Parmi les cantons dont la législation se montre le plus
favorable, on peut citer Genève depuis 1874, Saint-Gall,
Argovie, Zurich et surtout Berne.

„D\'après le Code civil du canton do iirrnc (art. 516, ö 17),
la première classe do successeurs comprend le conjoint et
les descendants, successeurs désignés sous le nom do
„Notherben", héritiers nécessaires.

„S\'il y a des descendants, il y a lieu de distinguer plu-

-ocr page 74-

62

sieurs hypothèses dans le détail desquelles il est inutile
d\'entrer ici. — Remarquons seulement que la mère survi-
vante ne pouvant pas disposer librement de la part qui lui
revient, son droit n\'est guère autre chose qu\'un droit de
jouissance.

„Quoi qu\'il eu. soit, le droit bernois confère au conjoint
un rang tout à fait exceptionnel : à défaut de descendants,
l\'époux survivant hérite en effet de tous les biens du
prédécédé, excluant ainsi tous les autres apparentés.

„Exemple caractéristique et vrannent curieux de l\'extrême
diversité que présentent les législations cantonales de la
Suisse: il suffit de franchir le col du Brunig qui sépare le
petit pays d\'Obwald du territoire de Berne, ou de passer
du Jura bernois sur le sol de l\'ancien canton, pour quitter
des contrées où le conjoint survivant se trouve pour ainsi
dire sans droit de succession et pour arriver dans une région
où ses droits successoraux sont plus élevés que partout
ailleurs en Europe!

J Des surprises de ce genre se multiplient sous les pas
de quiconque se met en route pour explorer le droit civil
comparé des cantons suisses. On pourrait citer bien d\'autres
exemples tirés du droit de succession. C\'est ainsi que dans
une partie du canton de Schwyz, la liberté de tester est
chose inconnue, pour peu qu\'il y ait des apparentés à
n\'importe quel degré; tandis que dans certains districts du
même État, suivant les termes pittoresques dont se servent
d\'anciens statuts remontant au xvi® siècle: „Si quelqu\'un
veut attacher toute sa fortune ri la queuo d\'un chien il
peut.le faire, s\'il obtient la ratification du tribunal."

„Mais revenons à notre sujet.

„Dans le canton de Zurich., il y a pou d\'années encore,
les droits de succession du mari étaient supérieurs ceux
de la veuve survivante. ]\\Iais cette inégalité de traitement
a disparu depuis le nouveau Code civil de 1887. (Art. 899
à 905, et 974.)

„Indépendamment de certains objets déterminés sur lesc^uels
le conjoint a un droit do prélèvement (cadeaux do noces,
objets de ménage), les droits do succession du survivant
sont réglés ainsi qu\'il suit:

„1° S\'il y a des descendants, lo conjoint a le choix entre

-ocr page 75-

63

la moitié de la succession en usufruit ou un huitième en
pleine propriété;

Lorsque, à défaut de descendants, les héritiers appar-
tiennent à la „parentèle parentale" (père et mère, frères et
sœurs ou descendants d\'eux), le conjoint peut choisir entre
l\'usufruit de toute la succession ou un quart en pleine
propriété ;

„3° Si les héritiers appartiennent à la parentèle des
grands-parents (grands-pères et grand\'mères, oncles et tantes,
cousins germains ou descendants d\'eux), le conjoint adroit
à la moitié de la succession en pleine propriété et à l\'usu-
fruit de l\'autre moitié;

„\'i" Si les héritiers qui viennent en concours avec le
conjoint sont des arrière-grands-parents, la part du conjoint
est des trois quarts de la succession en pleine propriété et
de l\'usufruit de l\'autre quart;

„5" A défaut de parents de l\'une ou de l\'autre des caté-
gories susmentionnées, l\'hérédité échoit tout entière
l\'époux survivant.

„En cas de remariage, l\'usufruit du conjoint est réduit
do moitié; réduction qui s\'appliquait, avant 1887, seulement
îi la veuve, mais qui concerne actuellement le mari aussi
bien que la femme.

„Quant à la „réserve" du survivant, elle se monte aux
trois quarts des droits ci-dessus relatés.

„Le système du code zurichois est ingénieux; mais il est
certainement trop compliqué, sans parler do certaines dispo-
sitions critiquables en ce qui concerne les ascendants, en
définitive réduits à ne jamais rien recevoir, si le conjoint
opte pour l\'usufruit.

„A Genève, le système français fut on vigueur jusqu\'en 1874;
c\'est-à-diro quo le conjoint ne vouait îi la succession (ju\'à
défaut d\'enfjmts naturels ot do tout parent jusqu\'au dou-
zième degré, conformément à l\'ancien article 767 du Code civil.

„La loi du 5 septembre 1874 à complètement modifié cet
état de choses: on réduisant la successibilité au huitième
degré ot en donnant au conjoint des dfoits analogues îi ceux
qu\'il a d\'après le Code civil du canton de Vaud, que l\'on
parait avoir suivi en le corrigeant sur quelques points.

„L\'époux survivant a droit îi l\'usufruit de la moitié dos

-ocr page 76-

64

biens du prédécédé, lorsque celui-ci laisse des descendants
légitimes. Ce droit de jouissance prend fin en cas de remariage.

„Lorsque l\'époux de la succession duquel il s\'agit est mort
sans descendants légitimes, mais qu\'il laisse des enfants
naturels, ou bien père, mère, frères, sœurs, ou descendants
de ces derniers, le survivant hérite du quart en pleine
propriété.

„A défaut de successeurs de l\'une ou de l\'autre des caté-
gories susmentionnées, le conjoint a droit à la moitié de la
succession.

„Enfin, si l\'époux prédécédé ne laisse aucun parent au
degré successible, soit jusqu\'au huitième degré, le survivant
succède à la totalité des biens.

„Le conjoint n\'a pas de réserve, lacune d\'autant plus regret-
table que l\'article 205 du Code civil n\'ayant pas été modifié
à Genève, le survivant peut être réduit à la misère sans
avoir le droit de réclamer des aliments à la succession."

-ocr page 77-

STELLINaSN:

1.

Dat het uitzonderingsroclit van L. 2b % 7 D. de hered. petit.
(V. 3) en I-. 20 § 11 ibid. oorzaak is geworden van het ontstaan
van zoo algemeene wetsbepalingen als art. 588 al. 2. B. Wb. of
§ 222
Preuss, Allgem. Landr. (J. 7), mag zeer waarschynlljk aan
den invloed van het
jiis canonicum worden toegeschreven, en
verdient billykheidshalve betreurd to worden.

II.

■M

Art. 230 B. Wb. is bij tweedo of verder huwelijk alleen dan
van toepassing, indien het vermogen, dat aan den nieuwen echt-
genoot door huwelijksvoorwaarden of anders door gemeenschap
van goederen volgens art. 235 toekomt, zijn eigen oorspronkelijken
aanbreng plus de hom door art. 240 toegekende (of l)ij huwelüks-
voorwaardon tot een geringer bedrug teruggobrachte) helft van de
winst overtreft mot meer dan do geringste erfportie van een der
voorkinderen of met meer dan oen kwart van don boedel des
overledenen.

III.

Ons erfrecht behoort ton opzichte van do nalatenschap der
moeder allo luituurlyke kinderen on ten opzichte van die des
vaders do erkende natuurlijke kindoren met de wettige kinderen
gelijk te stellen.

-ocr page 78-

66
IV.

Het erfrecht ab intestato in de zijlijn, anders en verder dan
voor broeders en zusters en hunne afstammehngen, kan ten onzent
geheel verdwijnen.

V.

De Gemeenschap (de Staat of ook de gemeente) moet als mede-
erfgenaam optreden, zoodra tot eene nalatenschap geen descen-
denten of langstlevende echtgenoot, maar andere (wettelijke of
testamentaire) erfgenamen geroepen worden.

VI.

Eene successiebelasting, met progressie naar gelang van de
grootte der erfporties en legaten, gradatie naar gelang van den
vervvantschapsgraad, vermindering naar gelang van den hoogeren
leeftijd, wordt terecht door mr.
Treub {Vragen des Tijds., Jfaart
1891) aanbevolen.

VII.

De erfgenaam, die het legaat eener rentedragende zaak, eener
pachthoeve of eener schuldvordering (b. v. effecten), moet uitkee-
ren, kan niet vorderen, dat dé rente gerekend worde van dag
tot dag verkregen te worden, en dat dus de legataris hem een
gedeelte uitkeere van den huurtermijn of van den coupon, dio op
den dag van \'s erflaters overlijden reeds eenigen tijd loopende was.

.VIII.

Bij de uitlegging eener overeenkomst moet, niettegenstaande
de artt. 1375 en 1383 B. Wb., afwijking van eene tot het aan-
vullend recht behoorende wetsbepaling, — hoezeer ook, naar den
aard der overeenkomst, bestendig gebruikelyk, — niet <lan op
grond van een uitdrukkelyk beding worden aangenomen.

-ocr page 79-

67

IX.

Het contract tusschen auteur en uitgever heeft behoefte aan
uitvoerige, wettelijke regeling, naar het voorbeeld van artt.
.S72-391
C. fédéral des Obligations.

X.

De algemeene bepaling in het reglement. van een zedelijk
lichaam of in de statuten van eene naamlooze vennootschap, dat
bij (gewone of buitengewone) meerderheid van stemmen, d. i.
ook buiten éénstemmigheid aller deelhebbers (leden, aandeelhou-
ders), het reglement of de statuten veranderd kunnen worden,
beteekent naar ons recht, dat de rechtspersoon, — zonder te
raken aan die gedeelten van reglement of statuten, die zijn
aard, doel en werkkring omschrijven, — bij monde van zyn
gewoon orgaan (de algemeene vergadering) wijziging mag brengen
in al die gedeelten, die zijn eigen inwendig leven en beheer be-
treffen, niet echter in die gedeelten, die de wederzijdsche rechten
en verplichtingen van rechtspersoon en deelhebbers vaststellen.
De Italiaansche wetgever heeft in art. 158
G. di Commercio eene
navolgenswaardige poging gedaan, om onhillijken dwang op de
minderheid te voorkomen, zonder tevens schadelyke belemmering
van do meerderheid aan to moedigen of te ondersteunen.

XI.

Ook wie niet durft beslissen, dat onze wetgever de vennoot-
schap onder eene firma als rechtspersoon beschouwd wil hebben,
of haar een eigen vermogen toekent, zal toch
de jure constituto
bij faillissement dier vennootschap het o.a. door wylen mr. S..1.
Hingst verdedigde liquidatiestelsel moeten aannemen.

XII.

Indien niet anders is bedongen, wordt het loon van den provisie-
reiziger of handelsagent berekend naar het bedrag van de koop-
sommen der uitgevoerde leveranties, en niet naar hetgeen daarvan
is ingekomen.

-ocr page 80-

68
XIII.

Art. 236 al. 1. K. H. geldt zoowel, waar de verkooper van
den beginne af aan tegen acceptatie heeft verkocht, als waar de
kooper eerst later tot kwijting zijner schuld heeft geaccepteerd.
<Theoretisch (naar algemeene rechtsbeginselen) juist, is al. 1 1. c.
eene in de praktijk onbillijke afwijking van het stelsel des titels,
waarin ze voorkomt, en eene inconsequentie tegenover al. 2 ibid.

XIY.

Art. 307 K. H. bevat geen dwingend recht, en het vervallen
der levensverzekering bij zelfmoord behoort ook geen dwingend
recht te zijn.

XV.

Met de wet strydt en om de gevolgen is te betreuren het
Arrest van 14 December 1893 (W. v. h. R. n". 6445), waarby
de Hooge Raad, in strijd met zijn Arrest van 29 Maart 1867
(W. n°. 2894), beslist, dat des schuldenaars aanbod van betaling
na zijne ingebrekestelling, doch vóf)r de dagvaarding, des schuld-
eischers actie tot ontbinding wegens wanpraestatie niet doet
vervallen.

XVI.

Strafrecht is een beschermings- en verdedigingsmiddel van do
georganiseerde Gemeenschap tegen zekere anti-sociale handelingen
(gedragingen); strafbedreiging: het stellen of in herinnering bren-
gen van een contra-motief tegen de tot zulke handelingen dringende
neigingen of omstandigheden; straftoepassing: 1°. de noodzakelijke
bevestiging en versterking van dat contra-motief, en 2°. oen
maatregel tot verbetering en afschrikking, zoo noodig tot
onschadelijkmaking van hen, die het bewys geleverd hebben, dat
zij, trots strafbedreiging, zich door neigingen of omstandigheden
tot anti-sociale handelingen laten determineeren.

-ocr page 81-

69

xvir.

Art. 37 al. 1. S. R. behoorde te luiden: „Niet strafbaar is hij,
die, bij het plegen van een feit, door gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens, niet gehandeld
heeft met oordeel des onderscheids."

XVIII.

Art. 40 S. R. behoorde de uitsluiting der strafbaarheid wegens
„overmacht" aldus te omschrijven: „Niet strafbaar is hy, die
een feit begaat, waartoe hij door een ander of door van buiten op
hem werkende omstandigheden is gedwongen."

XIX.

Terecht sluit art. 45 S. R. niet uit de strafbaarheid van poging
op een ondeugdelijk voorwerp of met ondeugdelyk middel.

XX.

By wyziging der ethische opvattingen door toenemend gemeen-
schapsgevoel, verkrijgt de onderscheiding van „rechts-" en „wets"-
delicton in het Strafrecht meer en meer een louter formeel karakter.

XXI. .

Bestryding van het pro.\\enotismo en van het lenocinium door
middel van de Strafwet is uitvoerbaar en wenschelyk.

XXII.

Aan art. 98 II. O. behoort te worden toegevoegd: „Wanneer
in strafzaken oen veroordeelond vonnis, waartegen de procureur-
generaal in het „belang der wet" zich in cassasie heeft voorzien,
door den Hoogen Raad gecasseerd wordt, kan dit arrest werken
^^n voordeele van den veroordeelde."

-ocr page 82-

XXIII.

70

Ten behoeve van de studenten in de rechtsgeleerdheid behoorde
aan onze Universiteiten college gegeven te worden in de empirische
(physiologische) psychologie.

XXIV.

In welke gemeente of gemeenten minderjarigen en curandi in
de hoofdelijke omslagen of andere plaatselijke directe belastingen
moeten worden aangeslagen, wordt niet bepaald door de woon-
plaats van hun voogd of curator, maar door hun eigen hoofd-
verblijf of verblijf.

XXV.

Art. 295, lo. der Algemeene PoHtieverordening van Amsterdam
is eene onwettige vexatie, in zoover het verbiedt,
..^zonder ver-
gunning van Burgemeester en Wethouders
lo. te bouwen, hetzij
tot het oprichten, hetzij tot het herstellen of het veranderen van
een perceel of perceelsgedeelte, of te hebben hetgeen in strijd met
dit verbod is gebouwd".

XXVI.

Niettegenstaande alle vermeerdering van de maatschappelyke
voortbrenging, en trots alle pogingen, om door wetgevende maat-
regelen invloed uit te oefenen op de distributie der rykdommen
en op de-verhouding tuss(Jlien kapitaal en arbeid, moot het
hedendaagsch pauperisme standhouden, zoolang niet het zoo-
genaamd Neo-Malthusianismo in alle klassen der bevolking is
doorgedrongen.

......

-ocr page 83-

--

■»«^Sïr

ÂàïÂ.;!" l-\'l*

. r.\'.\'riT*

/O*.** \'

kW\' .

WA.-».,. ■ .«■..\'TiKSr

-ocr page 84-

lä\'vajr»-.»

jC.-

t -if^^-ikmù

-ocr page 85- -ocr page 86-

m