-ocr page 1-

■ ■ \'y

fc

/

ONDERZOEKINGEN OVER
VOLKSVOEDING IN DE
GEMEENTE UTRECHT.

• •
• •

\' • ... ■ /

/

< j

j j, - ■ - -

/r.

r

- ■Cj ^

\' nT ■. vr ■ V- \' \' -

11.1«\'

// ■ ■

J. J. R. MOQUETTE.

/

-ocr page 2-

( ■ "

.1 ■

/ .

H ÎV A \' ■ \' \' -

. < *

-ocr page 3-

* r-

-

, - .. ^ Î\' . ;.. -

:.r

/m

E- ■

y

-ocr page 4-

"i* :

■ ?" ■

-ïT\'\';)

\\

-v- -

.r !
r-vi

-ocr page 5-

ONDERZOEKINGEN OVER VOLKSVOEDING
:: IN DE GEMEENTE UTRECHT ::

-ocr page 6- -ocr page 7-

ONDERZOEKINGEN OVER VOLKS-
VOEDING iTBi GEMEENTE UTRECHT

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJOING VAN DEN GRAAD
VAN

Doctor in de Geneeskunde

aan de Rijks-Universiteit te Utrecht
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

DR. S. D. VAN veen

llüoglceraar in de F.-iciiUeit der Godgolccrdhcid

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE ÜEDENKINGEN VAN

DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE

TE VERDEDIGEN
op Donderdag 11 Juli 1907 des namiddags te 3 uur

door

JULIEN JEAN RUDOLPHE MOQUETTE

geboren te Sneek

P. DEN BOER

senatus veteranorum tvpographus et librorum editor
utrecht — 1907

-ocr page 8-

/■■ ■■
• /

• >3

-, - -.-f-.

v .

-

vxv^:-.;:

1. \'>■

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS.

-ocr page 10-

^ i.

vï -\'-: \'"i?- \'

■ ï

-ocr page 11-

Bij het volemdigen van dit proefschrift, gevoel ik mij
verplicht U, Hooggeleerde
C. Eykman, Hooggeachte Promotor,
mijn dank te betuigen voor de hulp, die Gij mij bij het
samenstellen van dit werk hebt willen verlemen en voor de
moeite, die Gij U er voor hebt getroost.

Met genoegen zie ik op den tijd terug, dien ik op Uiv
laboratorium heb doorgebracht.

Ik zal de liberale opvattingen, die Gij, voor het tot stand
komen dezer dissertatie, hebt getoond, niet vergeten.

Aan de Hoogleeraren der Medische Facidteit, wier onder-
wijs ik genoten heb, betuig ik daarvoor mijne erkentelijkheid.

Ondankbaar zou ik zijn zoo ik U vergat, Zeergeleerde
Dr. W. Middelveld Viersen, wiens groote htdjwaardigheid
mij dikioijfs het werk gemakkelijk heeft gemaaM en wiens
collegiale omgang het samenwerken op een laboratorium tot
een genot maakt.

Ik dank hier verder allen, die mij, bij het samenstellen
van dit proefschrift, hunne diensten zoo belangeloos hebben be-
ivezen, met name U, Zeergeleerde
Dr. M. GRESiiopr, Directeur-
Scheikundige va,n het Koloniaal Museum te Haarlem en U,
Zeergeleerde
Dr. W. H. Bloemendal, die zoo ivelwillend
loaart een deel mijner proeven te controleeren.

-ocr page 12-

VIII

Zeer geachte Heer Van Rijn, Bibliothecaris der gemeente
Botterdam,, Gij hebt\'mij, bij het verschaffen van literatuur,
telkens Utoe behulpzame hand geboden, ivaarvoor ik U hartelijk
dank zeg en dat doe ik ook U, H. H. Hoofden van verschillende
Scholen in de gemeente Utrecht, die zoo vriendelijk waart
Uioe inrichtingen voor mij open te stellen voor het onderzoek
der Schoolkinderen.

U, geliefde Ouders, ben ik meer dan dank, ben ik groote
dankbaarheid verschuldigd voor •Uive liefde en Uw gedidd
mij gedurende mijn geheele \'léven, maar niet het minst ge-
du,rende mijn langjarigen studietijd betoond en ook Gij, ge-
liefde Zuster, hebt mijne dankbaarheid ruimschoots verdiend.

K

-ocr page 13-

INHOUD.

Bladz.

INLEIDING ............................1

HOOFDSTUK 1. Gegevens uit de Literatuur . . 4

A. Theoretische grondslagen ......... 4

B. Volksvoeding..........................16

1. Historisch-Geographisch overzicht .... IG

2. Miniinumeisclieu..........82

3. Onvolledige voeding en hare gevolgen . . 89

4. Oorzaken van onvoldoende voeding ... 51

HOOFDSTUK II. Eigen Onderzoek......59

A. Voedsel...............59

1. Methode van onderzoek........59

2. Aard der proefpersonen........79

3. Uitkomsten............82

«. Voeding naar eigen keus......82

Zondagsclie kost...... . . . 117

/ï. Berekende dagrantsoenen......122

y. Conclusies...........128

Aanhangsel............130

R. Eiwit-omzetting der proefpersonen.....13G

-ocr page 14-

Bladz.

C. Oeconomische verhoudingen.......140

1. Prijs der voornaamste levensmiddelen, etc. 140

2. Arbeidsloonen...........145

3. Grootte der gezinnen........149

4. Budget van arbeidersgezinnen.....151

5. „Nahrgeldwerth" der voedingsmiddelen . . 163

D. Lichamelijke voedingstoestand......170

Bijlage I. Dagelijksche verscheidenheid van spijzen i
„ II. Resultaten van het scheikundig onder-
zoek van het voedsel.......xxvi

,, III. Resultaten van het urine-onderzoek . lxiv
„ IV. Gewone loon en arbeidsduur in het

jaar 19Ö5...........lxviii

-ocr page 15-

INLEIDING.

Omstreeks veertig jaren zijn verloopen sedert C. Voit
zijne, in het laboratorium van Vox Pettenkoper gedane
onderzoekingen over de stofwissehng bij den mensch publi-
ceerde. Onaangevochten zijn deze bij lange na niet gebleven.
Wijzigingen van grooter en kleiner belang, rectificaties in
velerlei zin zijn aangebracht, maar in hoofdzaak staat het
z.g. dieet van
Voit nog altijd als een standaarddieet.

Zijne onderzoekingen hebben de snaar van nationale en
internationale belangen aangeraakt; vandaar ook de groote
invloed, dien ze hebben uitgeoefend. Bijna alle beschaafde
landen der wereld hebben begrepen, dat in een goede
voeding van de groote massa, het volk, de kern voor haar
bestaan gelegen was.

De hoofdoorztiak van dezen invloed is ongetwijfeld het
oeconomisch belang geweest, bij de groote staten van Europa
gepaard gaande met het militaire; eerst daarna volgen
voor de groote massa het hygienische of physiologische.
In dit opzicht is Nederland een vrijwel ongeploegde akker
en, wanneer ik gewaagd heb eenige onderzoekingen over
Volksvoeding te doen, is de aanleiding daarvan gelegen in
het actueele van het onderwerp.

-ocr page 16-

Het is mijne bedoeling niet geweest hygienische, physio-
logische of oeconomische moeielijkheden op te lossen, ik
zou er ook de kans niet toe zien, maar slechts eene bijdrage
te leveren tot de wetenschap, hoe ons Nederlandsche volk
is gevoed.

Uit den aard der zaak is mijn onderzoek beperkt gebleven.

Ik geef dan ook slechts de resultaten weer, zooals ik ze
gevonden heb in de stad Utrecht.

De weg om ook op het platteland onderzoekingen te
doen, stond mij ruimschoots open; het onderzoek zelf zou
echter met groote moeielijkheden gepaard zijn geweest.

Slechts honderdtallen, wellicht nog veel meer, van der-
gelijke onderzoekingen, gedaan in alle oorden der wereld,
bij verschillende nationaliteiten en rassen, uiteenloopende
klimaten en gebruiken en onderscheidene werkkringen
kunnen ten slotte een inzicht geven van hetgeen voor den
mensch nuttig en noodig is en de hier gepubliceerde onder-
zoekingen zijn slechts steentjes voor een gebouw, dat alle
wetenswaardigheden der voeding, hare oorzaken en gevolgen,
in zich sluit.

Als tweede oogmerk heb ik mij de vraag gesteld of er
in ons land, speciaal in de stad Utrecht, eene samenhang
te vinden was tusschen de voeding in het gezin en de
lichaamstoestand der kinderen.

Van verschillende kanten is reeds op dit feit gewezen,
voor ons land m.i. slechts zijdelings, omdat men de voeding
der ouders zelve niet heeft onderzocht.

Voor de toekomst van elk land is het tweede doel be-
langrijker dan het eerste.

Aan volwassenen is door goede voeding in de meeste
gevallen lichamelijk niet te herstellen, wat door slechte
voeding in de jeugd verwaarloosd is. Een eenmaal licha-

-ocr page 17-

melijk minderwaardig individu brengt men ook met de
beste voeding der vsrereld niet meer tot het lichamelijke
ideaal, terwijl bij het kind de pas optredende gebreken
voorkomen of nog genezen kunnen worden.

Weinigen aarzelen den geneesheer te roepen bij hunne
zieke kinderen, velen de gezonde te laten onderzoeken.

En toch „prévenir c\'est prévoir." . .1

f--

i

-ocr page 18-

I. Gegevens uit de Literatuur.

A. Theoretische Grondslagen.

Een volledig overzicht te geven van den schat van
gegevens, waarvan de voedingsliteratuur is voorzien, ligt
buiten de bedoeling van dit werk en ik zal er mij toe
bepalen slechts datgene te memoreeren, wat in direct ver-
band staat met dit onderzoek.

We weten, dat ons voedsel als hoofdbestanddelen be-
hoort te bevatten eiwit, vet, koolhydraten, minerale zou-
ten en water.

Deze hebben eene tweeledige opgave.

Ten eerste moet de stof zorgen voor opbouw der bij het
leven te gronde gegane cellen, nieuwvorming van weefsel
en het in stand houden van de kliersecretiën en ten tweede
moet ze de energie leveren voor den door het lichaam op
eenigè wijze geproduceerden arbeid.

Voor het eerste dienen hoofdzakelijk water, zouten en
de in de voeding absoluut noodzakelijke hoeveelheid eiwit,
voor het tweede het vet, de koolhydraten en het meer
dan noodig toegevoegde eiwit.

Hierbij dienen nog z.g. genotmiddelen gevoegd te worden,
waarvan één iets uitvoeriger dient besproken te worden
in verband met dit onderzoek, n.1. de alcohol.

-ocr page 19-

Het van alcohol gemaakte misbruik is de aanleiding
geweest tot een langen strijd over de vraag of alcohol slechts
een genotmiddel was of ook voedingswaarde bezat, totdat
R. O.
Neumann i) aantoonde, dat alcohol wel degelijk in
staat was eiwit te sparen maar slechts, zooals
R. Rosemann
zegt: „Nachdem die anfängliche ungünstige Wirkung über
wunden ist".

Latere proeven van Attwater en Benedict hebben, met
betrekking tot alcohol, twee dingen bewezen n.1.:

L dat de door alcohol toegevoerde energie door het
lichaam wordt gebruikt en

2. dat alcohol nagenoeg dezelfde sparende werking uit-
oefent als isodynamische hoeveelheden vet of koolhydraten.

Van elke voeding mogen we verlangen, dat ze zooveel
voedende bestanddeelen bevat, dat ze in staat is het lichaam
in stofwisselingsevenwicht te houden. Dit geldt natuurlijk
alleen voor gezonde volwassenen. Het is duidelijk, dat bij
kinderen en uitgeteerden het lichaam meer noodig heeft
dan wat voor het behoud van stofwisselingsevenwicht ver-
eischt wordt.

De grootte der stofwisseling is afhankelijk van tal van
uitwendige en inwendige invloeden, zoodat de voeding
daarmede rekening moet houden. Die invloeden zijn:
arbeid, lichaamsoppervlak, leeftijd, geslacht, lichaamstoe-
stand en enkele andere. Niet de toevoer van voedsel speelt
de hoofdrol bij de omzetting der stof, zooals men vroeger
aannam, maar de directe behoefte aan energie, zooals
het eerst
Hoesslin betoogde en later vooral Rubner aan-
toonde.

Lichamelijke arbeid doet bovenal de stofwisseling toe-

1) R. O. Neuman>- : Archiv für Hygiene. 1899. Bd 30. 1.

-ocr page 20-

nemen en wel in hoofdzaak de omzetting van vet en
koolhydraten. Een minimum voeding is dus alleen vol-
doende bij minimum arbeid.

Maar tegelijker tijd heeft volgens Loewy en Müller
matige arbeid een gunstigen invloed op het resorptiever-
mogen van den darm, welk nuttig effect bij overmatigen
arbeid verdwijnt.

Pettenkofer en Voit gingen de stofwissehng na van
een zelfde persoon in rust en bij arbeid, bij toevoer van
dezelfde hoeveelheid voedsel en vonden dat het eiwitver-
bruik bij arbeid niet toenam en trots den tegenstand, dien
Pflüger aan de juistheid der onderzoekingen geboden
heeft, neemt men wel algemeen aan, dat arbeid de eiwit-
omzetting slechts doet vermeerderen, wanneer tegelijker
tijd vet en koolhydraten in onvoldoende mate worden
verstrekt.

Slechts wanneer geforceerde arbeid tot dyspnoe leidt,
ontstaat eene aanmerkelijke eiwitdestructie volgens
Zuntz
en v. Mehring i).

Een tweede belangrijke factor, die den omvang der stof-
wisseling beheerscht, is de Hchaamsgrootte, mede in verband
met leeftijd en geslacht.

Het lichaamsoppervlak is een warmteregulator, dus hoe
grooter het is, hoe meer warmte c. p. verloren gaat. Wel-
licht \'is deze stelling het beste te formuleeren door te
zoggen, dat een klein individu relatief meer voedsel noodig
heeft dan een groot, omdat zijn lichaamsoppervlak relatief
grooter is.

De stofwisseling per vierkanten meter van het lichaams-
oppervlak is c. p. bij groote en kleine volwassen menschen

1) ZuKTZ u. v. Mehring: Archiv f. d. ges. Physiologie, Bd 32.

-ocr page 21-

ongeveer even groot, zooals gebleken is uit onderzoekingen
van
Immeemann, Eichet en Eubner.

Men kan natuurlijk de absolute stofwisseling van een
kind niet vergelijken met die van een volwassen persoon,
maar wel de stofwisseling vergelijken per K.G lichaams-
gewicht en per M^ lichaamsoppervlak.

Uit de onderzoekingen van Camerer laat zich dan
berekenen, dat b.v. een kind van II
/2 jaar een eiwitomzet-
ting heeft van bijna 4 gram per K.G. lichaamsgewicht, een
kind van 9 jaar van 2 gram en oudere menschen weer
minder. Ook de
CO2 uitscheiding is bij kinderen niet alleen
per K.G. lichaamsgewicht veel grooter dan bij volwassenen,
maar ook per M- van het lichaams-oppervlak. Met de
noodzakelijkheid, stof aan te zetten, m. a. w. te groeien,
staan deze verschijnselen in nauw verband.

Hoe ouder men wordt, hoe minder arbeidsprestatie men
heeft, hoo geringer hoeveelheid voedsel wordt vereischt.

Vrouwen hebben door.hare kleinere gestalte en lichteren
arbeid in \'t algemeen minder voedsel noodig dan mannen
en wat den invloed betreft, dien de algemeene lichaamstoe-
stand op de voeding heeft, kan men zeggen, dat magere
menschen relatief meer voeding noodig hebben dan dikke.

Hoe meer protoplasma het lichaam bezit, hoe meer stof-
wisseling. Want de stofwisseling is gebonden aan de cel en
juist magere menschen hebben relatief veel protoplasma.

Ten onrechte heeft men beweerd, dat ook het klimaat
een directen invloed zou hebben op de stofwisseling.
C. Eijkman 2) bewees, dat in de tropen de stofwisseling

1) Camerer: Z. f. Biologie, 14, 16, 20 on 24 Bd.

2) C. Eijkman: Beitrag zur Kenntniss des Stoffwechsels der Tropenbe-
woliner. Virchow\'s Archiv, Bd. 133. Pflügers Archiv en Ned. Tijdschrift
voor Geneeskunde, Jaargang 1897.

-ocr page 22-

bij gelijke arbeidsprestatie even groot is als in de koudere
luchtstreken en in den zomer niet minder dan in den
winter. Wel. kan volgens
Ranke zeer hooge temperatuur
den eetlust verminderen en daardoor de stofwisseling doen
afnemen.

Waar zoovele factoren in het spel zijn bij de stofwisse-
hng, kan men verwachten, dat er geene voeding bestaat,
die voor iedereen voldoet. De voeding is iets geheel
individueels. Dit is echter niet het geval bij de volgende
postulaten, die men het recht heeft aan elke voeding
te stellen:

1. dat ze een zekere hoeveelheid voedende stoffen bevat;

2. smaakprikkels bezit;

8. goed verteerbaar en resorbeerbaar is;

4. geene schadelijke bestanddeelen bevat;

5. een zeker volume bezit;

6. op middelmatige temperatuur wordt verorberd;

7. zooveel mogelijk afwisseling biedt.

Ook hier zullen we alleen bespreken, wat voor ons onder-
zoek van direct belang is en bij dat onderzoek is nagegaan.

Wat punt 1 betreft, kan er bij zoo groote variatie in
personen en hunne stofwissehng wel geen sprake van zijn
om een voeding samen te stellen, die aan aller menschen
behoeften voldoet en aller smaak bevredigt, doch de praktijk
dwingt ons naar het gemiddelde te zoeken, dat zooveel
mogelijk aan dit alles voldoet.

Legers, bestaande uit de physieke élite der maatschappij,
vereischen eene uniforme voeding in tijd van vrede maar
meer nog in tijd van oorlog. Hier kan geen sprake zijn
van een individueelen kost, gewijzigd naar ieders gewoonte
en smaak. Maar de maatschappij, die hare zonen afstaat
tot het verdedigen van den vaderlandschen bodem, heeft

-ocr page 23-

het recht te verlangen dat hare kinderen niet het slacht-
offer worden van slechte voeding of hare rampzalige
gevolgen.

Evenzoo wordt eene uniforme voeding verlangd voor
alle inrichtingen, waar een aantal personen tegelijkertijd
verpleegd of bewaard worden, zooals armhuizen of ge-
vangenissen.

Dat gemiddelde verkrijgen we door zooveel mogelijk
rantsoenen met elkaar te vergelijken. Dan mogen we
aannemen, dat ze den kost vertegenwoordigen, die noodig
is bij verschillenden arbeid/leeftijd etc.

Hiertoe zijn we eerst in staat gesteld, nadat Rubner i)
bewezen had, dat de voedingswaarde van een voedsel be-
oordeeld moet worden naar zijne potentiöele energie en
hierop berust het principe der isodynamische vervanging,
d. w. z. dat twee voedingsstoffen elkaar kunnen vervangen
in evenredigheid harer verbrandingswaarde.

Juist hierdoor kunnen we een balans opmaken en ver-
schillende systemen met elkaar vergelijken. Als éénheid
neemt men hierbij de K.G-. Calorie aan.

Pettenkoper en Voit 2) zijn de eersten geweest, die
nauwkeurige bepalingen gedaan hebben over verschillende
rantsoenen. Als gemiddelde uit een toen nog beperkt aantal
rantsoenen stelden ze de volgende hoeveelheden als ver-
eischte per etmaal voor een man van 70 K.G. lichaams-
gewicht en bij middelmatigen arbeid:

118 gr. Eiwit, 56 gr. Vet eu\' 500 gr. Koolhydraten, te
zamen 3055 Calorieön bruto of 2749 Calorieën netto.

Hierbij definieert Voit gemiddelden arbeid aldus: „Die
Arbeit eines kräftigen Mannes, dor auf Grund seiner Mus-

1) Rubner: Zeitschrift für Biologie, Bd 21.

2) Pettenkofeb en Voit; Zeitschrift f. Biologie, Bd

-ocr page 24-

10

kelmasse während 9—10 Stunden täglich arbeitet und
welche Arbeit schwerer ist als die eines Schneiders und
leichter als die eines Schmiedes. Also z. B. die Arbeit
eines Maurers, Zimmermannes oder Tischlers.
Bij zwaren arbeid (soldaten-manoeuvres) eischt
Voit:
135 gr. eiwit, 80 gr. vet en 500 gr. koolhydraten, te
samen 3348 Calorieën bruto en 3013 Calorieën netto en
bij zeer zwaren arbeid (oorlog):

145 gr. eiwit, 100 gr. vet en 500 gr. koolhydraten, of
3575 Calorieën bruto en 3218 Calorieën netto.

Rubnek 1) heeft met inachtneming van leeftijd, gewicht,
arbeid, in het kort van alles, wat op de stofwisseling van
invloed kan zijn, de gegevens van
Voit voor middel-
matigen arbeid aldus geformuleerd voor verschillende
lichaamsgewichten:

Gewicht. Calorieën. Eiwit. Vet. Koolhydraten.

50 K.G. 2472 74 gr. 44 gr. 409 gr.

60 „ 2792 106 „ 50 „ 461 „

70 „ 3094 118 „ 56 „ 500 „

80 „ 3872 128 „ 61 „ 556 „

In verband met den arbeid, dien een man dagelijks
moet verrichten, berekende hij de hiervoor noodige energie,
zooals in de volgende tabel wordt opgegeven:

Arboids- Calorieën per etmaal. • ____

catogorie. bruto. netto. Opmerkingen.

I 2631 2445 lichte arbeid: arts, huisbewaarder.

II 3121 2868 gemiddelde arbeid: meubelmaker,

soldaat.

III 3659 3362 zware arbeid:

IV 5213 4390 zeer zware arbeid: mijnwerker,

houthakker etc.

1) Rubner; Lehrbuch der Hygiene.

-ocr page 25-

11

Niet onwaarschijnlijk daartoe gebracht door de groote
moeielijkheid, die er in gelegen is, de zwaarte van een be-
paalden arbeid te schatten en zoodoende de benamingen,
„lichte arbeid", „zware arbeid" etc. te vermijden, heeft
R. Tigerstedt, naar de grootte van den energietoevoer
de volgende zes groepen voor mannen opgesteld:
I 2001—2400 Cal. (netto). IV 8201—4100 Cal.

II 2401—2700 „ V 4101—5000 „

III 2701—3200 „ VI meer dan 5000 Cal.

Als gemiddelden vindt men hieruit:

Groep.

Eiwit
in gr.
(bruto)

Vet
in gr.

Kool-
hydraten
in gr.

Cal.
bruto.

Cal.
netto.

Cal. per K.G.
lichaamsgewicht
van 70 K.G.

I

84

56

899

2483

2235

32

II

88

59

512

2825

2588

36

Hl

130

64

520

8257

2982

. 42

IV

141

71

677

4020

8618

52

V

167

89

774

4685

4218

60

VI

152

189

1062

6269

5642

81

Uit den aard der zaak zijn in deze rantsoenen de be-
oefenaars der meest uiteenloopende ambachten vertegen-
woordigd.

Het licht niet in de bedoeling van dit geschrift een
volledig overzicht te geven van het groote aantal rantsoe-
nen, dat in den loop der tijden door vorschillende auteurs
is samengesteld, \'t Is hier bepaald „zooveel hoofden zooveel
zinnen" en de meeste onderzoekers berijden hun stokpaardje
in den vorm van een eigen geliefdkoosd rantsoen.

Den buitengewoon belangstellenden lezer verwijs ik voor
meer gedetailleerde -opgaven naar
I. Munk in: „Weyl\'s

1) B. Tioerstedt: Lohrbuch der Physiologie des Menschen.

-ocr page 26-

12

Handbuch der Hygiëne" waar hun verlangen meer dan be-
vredigd wordt of naar Dr.
Finkler und Dr. H. Lichtenfelt :
„Das Eiweisz in Hygiene und Wirthschaft der Ernährung.
Centralblatt für allg. Gesundheitspflege. BeilageHeft XXI
Jahrgang".

In twee dingen gaan physioloog en hygiënist althans
samen, n.1. ten eerste, dat een flink arbeider van 70 K.G.
lichaamsgewicht ongeveer 2800—3000 Calorieën behoeft en
ten tweede, dat bij vermeerderden arbeid in hoofdzaak
meer vet dient te worden toegevoegd aan den dagelijk-
schen kost.

De eigenlijke strijd loopt dan ook hoofdzakelijk over het
benoodigde eiwitquantum, waarop we later echter zullen
terugkomen.

Tot de eerste groep van Tigerstedt behooren veel per-
sonen die zeker niet tot de gewone arbeiders gerekend
kunnen worden, zooals artsen, advocaten, etc. en vooral
het artsengilde heeft zich tot tamelijk vele onderzoekingen
geleend.

Een gemiddelde voeding uit deze kringen, naar onder-
zoekingen van
J. Ranke, Benecke, Förster, Beaunis, Hoch,
C. Eijkman en Jürgensen bestaat b.v. uit 110.5 gr. eiwit,
93.5 gr. vet en 277.8 gr. koolhydraten, die bij verbranding
2461.6 Cal. leveren.

Nemen wij een zelfde onderzoek bij arbeiders volgens
Voit en Pettenkofer, Forster, etc., dan vinden we b.v.
een gemiddelde van 115.5 gr. eiwit, 58 gr. vet en 326 gr.
koolhydraten.

Het onderscheid in vetgebruik springt duidelijk in het
oog, eveneens dat der koolhydraten, die door arbeiders
meer gebruikt worden.

De ervaring leert dat ook uit vrije keuze het rantsoen

-ocr page 27-

13

der gemiddelde arbeiders niet zoo heel ver van het dieet
van
Voit voor middelmatigen arbeid verwijderd blijft.

Een gemiddelde van onderzoekingen van J. Moleschott,
wolpf, 0. Voit, Artmann, Hildesheim, Playfair, Fuchs,
WöRisHOFFER on anderen blijkt te bestaan uit 118 gr. eiwit,
57 gr. vet en 490 gr. koolhydraten, die een warmtewaarde
van 2941 Calorieën leveren.

Bij zwaar werk neemt de arbeider, als hij kan, ook wer-
kelijk eene zwaardere voeding.

Nemen we slechts weer het gemiddelde van onderzoé-
kingen van C.
Eijkman, Voit en Pettenkofer, E. Steinheil,
J. v. Liebig, Forster, Payen, Hultgren
en Landergren,
dan vinden we een zwaardere voeding in den vorm van
139 gr. eiwit, 78 gr. vet en 504 gr. koolhydraten, te zamen
3362 Calorieën.

Van het postulaat van Voit voor zwaren arbeid wijkt
dit gemiddelde niet noemenswaardig af.

De maximale kost is hiermede nog lang niet bereikt.
Sommige ambachten, zooals die van mijnwerkers en hout-
hakkers, schijnen een enorm stofwisselingsverlies te geven
en ditzelfde geldt voor sommige takken van sport. Maar er
schijnt hier ook een onopgelost rasonderscheid te zijn, want
de zwaarste voeding vinden wij bij Amerikanen, Engelschen ■
en Zweden. Het is toch niet aan te nemen, dat in deze
landen zwaarder gewerkt wordt dan elders.

Evenmin kan dit verschijnsel verklaard worden door oeco-
nomische omstandigheden, want voor de Ieren, bekend om
hunne armoede, vindt men hetzelfde als voor de Engelschen.

En, dat deze zware rantsoenen niet door de meer gegoede
klassen genoten worden, volgt uit de groote massa\'s der
koolhydraten, die wij er in aantreffen en die het goed-
koopste voedsel leveren.

-ocr page 28-

14

Zoo\'n rantsoen geeft b.v. Smith op voor een Ier.

Het bestaat uit 130 gr. eiwit, 25 gr. vet en 1330 gr.
koolhydraten en is een voorbeeld van voeding met aard-
appelen en brood. \'

Bij sport zijn de meer gegoeden de toonaangevende partij.
Daarmede hangt ook wel het groote quantum vet samen,
dat we b.v. bij de onderzoekingen van W. O.
Attwater
en A. P. Bryant vinden in: „Dietary studies of University
Boat Crews".

Het voedsel moet goed verteerbaar en resorbeerbaar zijn.

Het onderzoek der excreten heeft geleerd, dat dierlijk
voedsel in het algemeen het beste wordt geresorbeerd,
terwijl de resorptie van plantaardig voedsel aanzienlijk
minder is. Vooral van de plantaardige eiwitstoffen gaat
een aanzienlijk deel teloor, terwijl plantaardige vetten en
koolhydraten daarentegen zeer goed geresorbeerd worden.
Zoo althans luidt een vrij algemeen aangenomen stelregel.

Volgens berekeningen van J. König i) werden bij gemengde
voeding in procenten der opgenomen massa geresorbeerd:

Eiwit. Vet. hyYratón.

Bij voeding met weinig dierlijk voedsel 78.0o/o 86.O0/0 QB.Oo/o
Bij voeding met veel dierlijk voedsel
91.0o/o 95.0o,o 97.0o/o
Bij toevoer van middelmatig veel dier-
■ lijk voedsel .
85.0o/o 92.0o/o 95.0o/o

De resorptie blijkt natuurlijk voor een deel uit het on-
derzoek der faeces, maar
Menicanti en Prausnitz 2) zijn
van mêening, dat de in de faeces gevonden N afkomstig
is van darmsappen of stofwissehngsproducten en volstrekt

1) J. König: Prozentischo Zusammensetzung der Menschlichen Nahrungs-
mittel.

2) Zeitschrift f. Biologie, Bd 30.

-ocr page 29-

15

geen residu van het genoten voedsel vertegenwoordigen.

Verminderd wordt de resorptie wel door te groote quan-
titeiten en door de aanwezigheid van veel cellulose, wat
bij sommige vegetabilia een nadeel is.

Overigens is de resorptie van hetzelfde voedsel bij ver-
schillende personen lang niet even groot.

Wellicht heeft König ten slotte nog gelijk, waar hij zegt,
dat de smakelijkheid van het voedsel misschien wel de
grootste factor is.

Het volumen van het voedsel is bij het gebruik van
dierlijk voedsel veel geringer dan bij dat van plantaardig.
Gemiddeld bedraagt het bij gemengd voedsel ongeveer
2000 gram per dag in natten staat, bij zuivei\' plantaardig
voedsel 3000 gram.

Als laatste punt bespreek ik de afwisseling van het
voedsel. Daar wordt sterk tegen gezondigd, zoowel in de
rijkere als armere kringen. In vele huisgezinnen heeft
elke dag zijn eigen menu, dat zich iedere week, soms zelfs
een paar malen per week, herhaalt.

In dit opzicht is de vegetarische kost uit den aard der
zaak nog minder afwisselend dan het gemengde diëet.

Zelfs vele schrijvers, die zich met hart en ziel interes-
seeren voor het voedingsvraagstuk, geven weinig of niets
aan om de voeding afwisselend te maken.

Als merkwaardig voorbeeld daarvan haal ik de volgende
menu\'s aan, zooals ze te vinden zijn in: Dr. H.
Klenckr\'s:
„Chemisches Koch- und Wirthschafftsbuch".

dag 125 gr. boonon, of linzen en 1625 gr. aardap-
pelen ............prijs 10 ct.

2^0 „ 250 gr. boonen of linzen en 1375 gr.

aardappelen en 31 gr. vet ... . „ 18 „
S^ie „ 670 gr. roggemeel en 31 gr. vet . „
24 „

-ocr page 30-

16

4de dag 23/4 kan melk en 1375 gr, aardappelen prijs 81 ct.
5d0 „ 250 gr. rijst en 3 kan melk ... „ 29 „
6\'ie „ 375 gr. erwten en 250 gr. spek. . „ 30 „
7\'i6 „ 250 gr. vleesch en 150 gr. aardappelen „ 29 „

De menu\'s zijn niet van den laatsten tijd, maar met
zoo iets heeft men toch te goeder trouw gemeend een
arbeider te kunnen voeden.

B. Volksvoeding.

1. Historisch-Geografisch Overzicht.

Met uitzondering van enkele gevallen, waar, zooals
Mombert zich uitdrukt, op de voeding wordt bezuinigd
om den splendor familiae naar buiten te handhaven, blijft
voldoende voeding bij de meergegoeden buiten kijf en
met volksvoeding wordt hier bedoeld de voeding der minder
bemiddelden, van het hoofdcontingent der bevolking en
daarom van des te grooter belang.

Hier wordt het physiologische en hygienische vraagstuk
op den achtergrond geschoven door het oeconomische,
want het is voor een arbeider niet de vraag: „hoeveel kan
ik eten?" maar: „hoeveel kan ik betalen?" terwijl het:
„wat moet ik eten?" met de betrekkelijke geringe ont-
wikkeling dezer menschen en bij hun totaal gebrek aan
begrip over voeding of voedingswaarde, practisch haast
nooit ter sprake komt. Men kan van deze lieden, die dag
aan dag hun brood verdienen in het zweet huns aanschijns,
waar dubbeltje na dubbeltje nog eens omgekeerd moet
worden, eer het wordt uitgegeven, toch niet verlangen, dat
ze de voedingswaarde hunner inkoopen gaan berekenen!
En dat komt bovendien nog alles neer op de huisvrouwen,
die maar al te dikwijls gezegend met een overtalrijk kroost,

-ocr page 31-

17

dan nog moeten zorgen voor de kinderen, de huishouding
en zooveel andere zaken.

En toch staat juist hier het beginsel voorop, voor een
minimumprijs een maximale voedingswaarde te verkrijgen.

Volksvoeding moet aan alle voorwaarden voldoen, die
we aan elke voeding stellen, maar bovendien moet ze
goedkoop zijn. Is ze dat niet, dan lijdt het volk honger.

Dank zij de uitnemende verbetering van verkeerswegen,
dank zij den grooten vooruitgang der vervoermiddelen in
de 19de eeuw, schijnt de mogelijkheid van hongersnood in
de beschaafde landen tot het verleden te behooren. Maar
men denke niet dat daarom de groote massa voldoende
te eten krijgt! De bewijzen liggen voor het grijpen, \'t Is
een kwaal van eeuwen her; alleen, vroeger was er acute
hongersnood thans een chronische. En ons land is te dien
aanzien niet beter dan dat onzer naburen en is het vroeger
ook niet geweest. Gaan we slechts een klein stukje ge-
schiedenis na alleen van de 19de eeuw.

Dat men reeds in 1830 inzag, dat er in dit opzicht iets
niet in den haak was, bewijst een stukje in het Handels-
blad van dat jaar; maar hetzij door gebrek aan algemeene
belangstelling hetzij door de Belgische troebelen schijnt
de; invloed hiervan zeer beperkt gebleven te zijn.

Maar daar komt in de 40ei" jaren over geheel Europa
de beruchte aardappelziekte. Het volksvoedsel bij uitne-
mendheid gaat te loor en een bittere ellende komt over
Duitschland, Holland en Engeland. Het is de laatste hon-
gersnood dien Nederland gekend heeft. Hij heeft
Gerrit
Jan Mulder
in 1847 aanleiding gegeven tot het schrijven
eener brochure getiteld: „De voeding in Nederland in ver-
band met den volksgeest." Ze is èn door den naam van
den schrijver èn als eerste proef op dit gebied in ons land

-ocr page 32-

18

te belangrijk om met stilzwijgen te worden voorbijgegaan, i)
Als een der duizende oorzaken van verval van het
Nederlandsche volk, zijn gebrek aan veerkracht en aan
intellect noemt G. J. M. de slechte en ondoelmatige voeding.
Ook andere factoren ontgaan niet aan zijn blik; hij noemt
met name het z.g. inbakeren, het uren lang op school zitten,
leeren en altijd weer leeren, gebrek aan reinheid, slechte
kleederen, onvoldoende ventilatie etc.

Men ziet, dat onze landgenoot een fijn gevoel voor
hygienische eischen heeft gehad. Geen dezer factoren
weegt bij hem zoo zwaar als de slechte voeding; en zijn
tijd ver vooruit, heeft hij gewezen op het nut der proteine
of eiwitstof. Dit thans algemeen geldende principe is ont-
sproten in het brein van G. J.
Mulder, wien daarvoor de
dank der menschheid toekomt.

Eiwitvoedsel in eiken vorm, hetzij dierlijk, hetzij plant-
aardig, vindt in hem een warm pleitbezorger, maar van
het tegenwoordige standpunt gezien, gaat hij in dat opzicht
ongetwijfeld veel te ver.

Sprekende over de noodzakelijkheid van verscheidenheid
In het voedsel zegt hij o. a.: „Het krachtiger diëet der
Engelschen — het moge deels oorzaak zijn, deels gevolg
van eene krachtigere geestesinspanning — staat in verband
met de geestkracht dier natie; de fransche soep met die
kinderachtigheid, die zich afdrukt in de twee even duistere
woorden „L\'honneur et la gloire", waarmede die natie
zichzelve altijd verblindt"; of b.v.: „De separist is onder
ons veelal hypochondrist; herstel zijn maag, geef hem
krachtig voedsel, hij zal zijnen geest verheffen en bij ver-
hevener geest krachtiger voedsel verlangen".

1) G. J. Mulder noemt hier bovengenoemd artikel van het Uaiidelsblad.

-ocr page 33-

19

Zeer kenmerkend zegt hij elders:

„Heeft een mensch in zijn voedsel niet zooveel, als hij
noodig heeft om goed te kunnen werken, dan werkt hij
eenvoudig minder, maar hij leeft toch; heeft hij veel
minder, dan hij noodig heeft, zoo werkt hij veel minder,
maar leven doet hij toch.

Eerst dan wanneer een zekere grens overschreden is,
werkt hij niet meer, maar leeft toch nog, en na het over-
schrijden van een andere grens in de toedeehng van zijn
voedsel bezwijkt hij eerst".

\'t Is als \'t ware een Rubner\'sche rubriek in omgekeerde
volgorde.

Maar ook in ander opzicht is deze brochure merkwaardig,
doordat G. J.
Muldek reeds in 1847 een thans heerschend
principe huldigt in de volgende woorden: „Het vleesch
levert een prikkel — om een algemeene uitdrukking te
bezigen — die door geen plantenproteineverbinding kan
worden vervangen".

De later door Voit zoo sterk bestreden leer van Liebig
aangaande plastische en respiratorische voedingsmiddelen
vindt zijn eersten bestrijder in
Gr. J. Mulder, waar hij zegt:
„Onder de ongelukken, waarin de, iu Physiologie geheel en
al onkundige,
Liebig de voedingsleer heeft gestort, behoort
zijne onware verdeeling der voedingsmiddelen in plastische
en ademhalingsvoedingsmiddelen".

Daar doet hij de eerste opgaven van een diöet, dat vol-
gens hem moet bestaan uit 100 gr. eiwit, 500 gr. amylum
met eenig vet en de noodige zouten voor een volwassen
man, die flink moet werken.

In hetzelfde jaar doet hij zijn protest hooren tegen de
slechte voeding onzer negers in Suriname in een geschrift
getiteld: „De voeding van den Neger in Suriname".

-ocr page 34-

994

lil 1854, bi) gelegenheid van het vallen van een wets-
voorstel tot afschaffing van den accijns op het geslacht,
voelt hij zich weer gedrongen de pen ter hand te nemen,
in een geschrift getiteld: „De voeding van Nederlanders".

Ook hierin hamert hij weer op hetzelfde aambeeld:
vermeerdering van de hoeveelheid dierlijke eiwitten.

Als middelen raadt hij in de eerste plaats den invoer
van het zooveel goedkoopere Amerikaansche vleesch aan,
of bij gebreke van dien stokvisch of zoo noodig visch
in \'t algemeen.

Hij doet een plan aan de hand om groote massa\'s visch
uit Oost-Indiö in gedroogden toestand aan te voeren, waar
de volgende tirade wordt neergeschreven: „Waarlijk, een
volk mag niet klagen over honger, wanneer het aan zee
woont; want de zee is eene mijn, eene mijn van eiwit-
achtige stoffen. Neem u de moeite, om in die mijn te
delven en het gewordt u. Neemt gij de moeite niet: de
visschen zullen u niet gebraden in den mond zwemmen".

Ook melk wordt zeer terecht als een volksvoedsel aan-
geraden en evenzeer de melkproducten.

Bijster slecht komt echter de suiker er af, hoewel Mulder
erkent, dat hare voedingswaarde ongeveer gelijk te stellen
is aan die van arnylum, „maar", zegt hij er bij, „Voor
kleine kinderen, voor vrouwen, voor hen, die niet veel
beweging nemen, is suiker evenmatig ter vervanging van
amylum gebruikt, nuttig. Voor den werkman, zelfs voor
den krachtigen, beschaafden man, die niet werkt met zijn
handen, is die zoetigheid het middel tot flauwhartigheid,
omdat, indien ik het woord gebruiken mag, suiker aan-
leiding geeft tot flauwmagigheid. Onder de veroveraars
van vestingen, of onder de ijsbrekers, vindt men dan ook
de zoetekauwen niet". Of elders: „Een voedsel voor bet

-ocr page 35-

21.

volk, dat werkt, raag zij niet worden; het overmatig ge-
bruik van suiker bederft en geeft flauwhartigheid. De
lafaard vooral zoekt en begeert haar, maar zij geeft ook
lafheid".

Er is op deze werkjes van Mulder in hun tijd zeer
heftig en dikwijls zeer terecht kritiek uitgeoefend en vóór-
en tegenstanders hebben ten slotte zóó gepolemiseerd, dat
voor den onpartijdigen toeschouwer de juiste waardeering
wel verborgen zal gebleven zijn. Bovendien vergete men
niet, dat de tijd voor deze onderwerpen wellicht niet riji)
was en de algemeene zorgen voor het volk nog in den
status nascendi verkeerden.

Van denzelfden tijd dateert een werk van onzen land-
genoot
Jac. Moleschotï, „Lehre der Nahrungsmittel." „Für
das Volk," zegt hij er bij en daarmede geeft hij tevens
de strekking aan.

Behalve algemeene beschouwingen, wijdt hij dan ook
een afzonderlijk hoofdstuk aan de „Nahrungsregeln für die
Handwerker." „Wer," zegt hij, „mit den Spaten in den
Acker gräbt oder den Hammer schwingt, wer Pferdp
bändigt oder selbst den Körper im Freien herumtummolt,
der schwitzt nicht etwa blosz mehr, er athmet auch mehr
Kohlensäure und giebt mehr Harnstoff aus, als wer in
süsser oder träger Euhe das Fett des Körpers und die
Eiweiszstofltb spart".

„Es ist daher ebensowenig sparsam, wie menschlich, wenn
diejenigen, die von Handwerkern oder Taglöhnern schwere
Arbeit verrichten lassen, das häufiger und stärker wieder
kehrende Nahrungsbedürfnisz ihrer Arbeiter nicht gehörig
befriedigen".

„Unzulängliche Nahrung macht kraftlos und faul und
der Meister, der seine Arbeiter kärglich nährt, verliert mehr

-ocr page 36-

22

an der Kraft ihrer Anne als ihn die Nahrungsstoffe kosten,
mit denen er zugleich den Werth ihrer Leistungen und
die Würde ihres Wesens erhöhen könnte."

Hij wenscht voor den arbeider vs^at zwaar verteerbaar
voedsel, omdat bij eene krachtige stofwisseling ook de
verteringsorganen sterk functioneeren.

Hij wijst op den slechten levensstandaard der arbeiders
en hun ontoereikend voedsel en steekt tegelijkertijd zijne
vooruitstrevende principes lang niet onder stoelen of
banken, b.v.:

„In diesen Verhältnissen ist die Frucht der Hülsen-
gewächse ein Haupttrost für das Leiden, dem nur dann
gründlich abgeholfen werden kann, wenn sich dereinst
Niemand mehr vermiszt, seinen Mitmenschen aus Mitleid
unterhalten zu wollen, sondern Jeder das Recht des Anderen
anerkennt sich durch Arbeit eine volkommen genügende
Nahrung zu verdienen."

Tevens is hij een voorstander van het matig gebruik
van alcoholische dranken, zooals uit het volgende is af te
leiden. „Und deshalb ist es eine löbliche Sitte, Handwer-
ker, die wacker arbeiten müssen, Morgens und Nachmit-
tags durch ein Grlas Bier zu erfrischen, das durch seinen
Eiweiszgehalt, welcher den des Obstes gleich kommt, die
Nahrung sogar unmittelbar ergänzt", of jiit een kleine
wenk aan de\'geheelonthouding: „Bei der Abschaffung macht
man Sklaven eines unvernünftigen Versprechens und behan-
delt den Menschen nicht besser als een Thier, das man
in den Stall sperrt, damit es nicht al zu weit entlaufe."

In de geschiedenis der volksvoeding in Nederland volgt
op deze werken een tijdperk van doodsche stilte, dat in
1867 slechts even onderbroken wordt door Jhr. J. L. C.
Pompe va» Meerdervoort, die, waarschijnlijk aangespoord

-ocr page 37-

23

door de goede resultaten daarmede in andere landen ver-
kregen, een lans breekt voor „het paarden vleesch beschouwd
als voedingsmiddel". Dit was een poging die de volle aan-
dacht van de natie waardig was, hoewel niet oorspronke-
lijk, maar die tot nu toe slechts voetje voor voetje terrein
heeft gewonnen, \'t Is zelfs mogelijk, dat een oud bijgeloof
of een bul van
Gregorius III op het gebruik van paarden-
vleesch van invloed is geweest!

Eerst in 1870 komt er bepaald leven in de brouwerij.
In het „Tijdschrift uitgegeven door de Ned. Maatschappij
tot bevordering van Nijverheid" wordt een verslag uitge-
bracht door de Directeuren dier Maatschappij over „de
Volksvoeding in Nederland".

Gesteld in den vorm van vragen is op de eerste vraag:
„Welke zijn de levensmiddelen, die in uwe gemeente door
de arbeidende klasse het meest worden gebruikt"? het
unanieme antwoord: „Brood en aardappelen".

Uit verschillende districten kwamen nog antwoorden in,
die eene vrij nauwkeurige berekening bevatten van de hoeveel-
heden brood en aardappelen, die per hoofd gebruikt worden.
\' De een geeft op 7 Hektoliters aardappelen en 180 K.G.
rogge- of tarwebrood, een ander schat de hoeveelheid op
43/4 H.L. aardappelen en 280 K.G. roggebrood en een derde
berekent per hoofd 71/2 H.L. aardappelen, 182 K.G. rogge-
brood en 80 K.G. rijst.

Dit is veelal afhankelijk van de districten, waaruit de
berichten afkomstig zijn, maar animalia zoekt men er te
vergeefs.

Uit vele berekeningen is het der Maatschappij gebleken,
dat een. huisgezin 28 ets por volwassene per dag aan
voedsel noodig heeft, waarbij slechts 7 ets voor boter, zoete-
en karnemelk aanwezig zijn. "

-ocr page 38-

24

Bij een verdienste van fl.— per week kan een gezin
van man en vrouw, zonder kinderen, slechts ééns per
week rundvleesch eten.

Op de tweede vraag: „Is er verschil tusschen stad en
land in de voeding?" is het oordeel dat de bewoners van
het platte land in gunstiger conditie zijn.

De spijs is er voedzamer en gezonder en de arbeider
verkeert er in gunstiger levensverhoudingen. Zoo geniet
hij in \'t algemeen veel meer dierlijk voedsel; o. a. meer
zoete- en karnemelk. Als gemiddelde voeding wordt b.v.
opgegeven per hoofd per jaar: 139 K.G. kropbrood, 51/2 H.L.
aardappelen, 10 K.G-. vet of spek, 41/2 K.G. boter en 130
Liter zoete- of karnemelk.

Tegelijkertijd worden in dit opstel verscheidene plannen
aan de hand gedaan om verbetering aan te brengen, zooals
coöperatieve winkelvereenigingen, onderdrukking van alcohol-
misbruik, want er werd per hoofd /7.14 aan jenever uit-
gegeven; er wordt gewezen op slechte opleiding der a.s.
huisvrouwen, gebrek aan spaarzaamheid. Maar in dien
tijd waren toch ook al verschillende noodzakelijke levens-
middelen door hun prijs ontoegankelijk voor de arbeidende
klasse.

In den jaargang 1871 van datzelfde tijdschrift komt een
treurig staaltje voor van „de voeding en den toestand der
arbeiders in de veenderijen van Drenthe." In 1870 had
in deze provincie een groot aantal vrouwen nimmer een
school bezocht. Op lOjarigen leeftijd begonnen de kinderen
reeds met turfdragen en reeds op 14 ii 15jarigen leeftijd
moesten ze flink helpen, waarna ze als belooning soms
driemaal daags een glas jenever kregen. Weinige gezinnen
genoten hun eten thuis of op gezette tijden en men kan
zich de bereidingswijze dus ongeveer voorstellen. Het eenige

-ocr page 39-

25

dierlijke voedsel was vet. Men behoeft echter hierover niet
verbaasd te staan, als men te gelijker tijd verneemt, dat
4 leden in één gezin te samen per jaar
f 488.— verdienden
en voor de noodzakelijkste levensbehoeften
f 572.— per
jaar noodig hadden. De gezondheidstoestand was er dan
ook zeer treurig.

In hetzelfde tijdschrift wijst Dr. N. Mouthaan op het
belang der volksgaarkeukens voor de volksvoeding.

In hare vergadering te \'s Hertogenbosch in \'78 benoemde
de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der genees-
kunst eene commissie, om onderzoek te doen naar de
volksvoeding in Nederland. Eenige jaren later verschenen
er in haar Tijdschrift een viertal artikelen, waarin verslag
werd uitgebracht over de volksvoeding. De rapporteurs
waren de H.H. Dr. T.
Haakma Tresling te Winschoten,
Dr. S.
Sr. Coronel te Leeuwarden en Dr. A. P. Fokker
te Goes.

Dr. Haakma Tresling geeft verslag over de voeding van
den soldaat, van den gevangene en van het personeel
der vloot.

In hoofdzaak doet hij eene opgave van de hoeveelheid
en den kostenden prijs. Het kon trouwens van de prak-
tisecrende geneesheeren niet verlangd worden, dat ze een
scheikundig onderzoek van dit voedsel instelden.

Het vleeschvoedsel in sommige garnizoens bestond, en
de prijs bewees dit, uit vleesch van oud, mager vee,
oin van het zieke maar niet te spreken. Do prijzen bij
aanbesteding waren zóó laag, dat geen goed vleesch kon
geleverd worden!

Wat de voeding der gevangenen betreft, worden de
zwaarst veroordeelden in Leeuwarden het beste gevoed, de
lichtste gevangenen, in voorarrest, het slechtste.

/ -

/c/

V

7

-ocr page 40-

26

Een soldaat te velde kreeg per dag 0.75 K.G. brood,
0.25 K.G. vleesch en 0.03 K.G. rijst, in de kazerne slechts
0.194 K.G. vleesch en 0.044 K.G. spek als dierlijk voedsel.

Theoretisch kreeg:

een soldaat in de kazerne per dag 188.4 gr. eiwit,
710.3 gr. koolhydraten en 57.2 gr. vet;

een soldaat te velde 136.3 gr. eiwit, 851.7 gr. koolhy-
draten en 3.3 gr. vet;

een zeesoldaat 319.3 gr. eiwit, 860.5 gr. koolhydraten
en 177.9 gr. vet.

Maar, zegt Dr. H. T.: „Het is bekend, dat het eiwit aan
boonen, erwten, enz. ontleend, veel vollediger wordt opge-
nomen door het organisme, dan het onoplosbare eiwit van
vleesch." Ja, er is hieromtrent iets bekend, n.1. dat het
juist omgekeerd is!!

■ Bij het onderzoek naar het verbruik van alcoholica blijkt,
dat in 1872 de provincie Groningen bovenaan stond met
oen gebruik van 11.5 Liter per hoofd en per jaar, en wat
plaats betreft Almelo met 22 Liter per hoofd.

De vleeschconsumtie bedroeg in \'73 per jaar 6.45 kilogram,
maar op verschillende plaatsen is het gebruik van ziek
vleesch zeer sterk, b.v. te Delfshaven. Dit vleesch werd
althans in Delfshaven geslacht, maar is lang niet onwaar-
schijnlijk in Rotterdam voor het grootste deel verorberd.

De gezondheidstoestand was dan ook lang niet roos-
kleurig. De kindersterfte overtrof die van alle andere
landen en de algemeene sterfte op middelbaren leeftijd
was alleen in Engeland grooter.

Dr. S. Sr. Coronel beschrijft de volksvoeding in Friesland.

Het voedsel bestond in hoofdzaak uit roggebrood en
aardappelen; ziek vleesch werd op enkele plaatsen niet
versmaad. In een dorpje van Oostdongeradeel met een

-ocr page 41-

27

bevolking van ± 1000 zielen werd in 1874 4000 K.G.
rundvleesch, 2380 K.G. varkensvleesch en 700 K.G. schapen-
vleesch aan den man gebracht, alles afkomstig van zieke
dieren.

De Volksvoeding in Zeeland wordt geschetst door Dr. A.
P. Fokker.

Het eigenlijke vleesch verbruik schijnt in Zeeland zeer
gering geweest te zijn. De kwaliteit van melk en boter
liet veel te wenschen over en de karnemelk was slecht
en zuur.

In enkele streken van Zeeland was de voeding op som-
mige tijden zeer slecht. Dr.
Bertel zegt dienaangaande:
„wanneer de landbouw werkzaamheden niet vroeg beginnen
en de zeedijk geen ruim werk oplevert, dan kan men zeker
zijn, dat er nijpende armoede heerscht, temeer, omdat
in dien tijd de aardappelen bij de meesten opgebruikt zijn;
in zoodanigen tijd kan men verzekerd zijn, dat de helft
der bevolking (Walcheren) zich gelukkig acht, als zij drie-
malen daags aardappelen met zout op tafel ziet.

De voeding der boerenarbeiders is treurig. Grof tarwe-
brood wordt in overvloed gebruikt en dit met aardappelen,
met een weinig vet of salade of azijn, is het altijd terug-
keerende nienu zoowel voor morgen- als middag- en avondeten.

Bij handwerkslieden zijn brood, aardappelen, tuingroenten,
met minimale hoeveelheden vleesch en spek, aan de orde
van den dag. Op Duiveland maken weer brood en aard-
appelen den hoofdschotel van den arbeider uit, in den hooi-
tijd leeft hij van droog brood en karnemelk mot grutten.

Waarlijk Zeeland was geen Eldorado voor de arbeiders!

Uit de provincie Groningen geeft Dr. IIaakma Tresling
nog een statistiek van de voeding van het werkvolk eener
steenbakkerij. Theoretisch zou ze bestaan uit:

-ocr page 42-

28

150.8 gr. eiwit, 165.7 gr. vet en 812.9 gr. Icooltiydraten.
De leeftijd evenwel dezer arbeiders varieert van 14 tot
29 jaren en daar kan men toch moeielijk gemiddelden
uit resulteeren.

Hetzelfde geldt van de voeding op een boerderij.

De opgave luidt hier, 104.4 gr. eiwit, 236.1 gr. vet en
592.8 gr. koolhydraten.

Onder de deelnemers is een meisje van 15 jaar en twee
boerenknechten van 31 en 28 jaar en er is geen enkele
indicatie om aan te nemen, dat die evenveel gegeten hebben.

Bij een opgave van het verbruik van voedingsmiddelen
in het werkhuis te Winschoten worden jongens van 13
en 9, meisjes van 9, 8 en 4 jaar met mannen en vrouwen
van 47 tot 70 jaar vergeleken!

Deze onvoldoende gegevens maken die opgaven vrijwel
waardeloos.

Overigens kan men veilig aannemen, dat de voeding van
het Nederlandsche volk veel to wenschen heeft overge-
laten in dien tijd.

Er zijn ook wel degelijk pogingen aangewend om ze te
verbeteren. Men denke slechts aan het oprichten van
gaarkeukens, soepkokerijen, coöperatieve winkelvereenigin-
gen. Van die soepkokerijen is er één speciaal voor Utrecht
beschreven door
C. A. Bergsma, onder den titel: „Beschrij-
ving van de inrichting en de wijze van soepbereiding voor
minvermogenden te Utrecht, 1840."

Tot pogingen ter verbetering der volksvoeding kan men
ook Dr.
A. J. Snijders boekje: „Onze voedingsmiddelen"
rekenen, hetzij deze literatuur bestemd is voor kookscholen
etc., hetzij direkt voor het volk.

Het heeft het bezwaar te weinig menu\'s te bevatten
voor de groote massa, die minder dan /"lO.— per week

-ocr page 43-

29

verdient en geeft verschillende menu\'s die, vrees ik, bij
ons volk niet in den smaak zullen vallen.

Mejuffrouw M. Wittop Koning\'s werkje: „Berekende
Volksmaaltijden" is rijk voorzien van goedkoope menu\'s.
De combinatie is echter dikwijls niet erg gelukkig. Zoo
treft men o.a. op 865 dagen 82 recepten aan met witte
boonen. En dat in allerlei vorm. Geen groente is veilig
voor witte boonen. Andyvie, sla, bieten, appelen, bloem-
kool, hutspot, zuringsoep, peren, postelein, prei, raapstelen
en, wat al niet, met witte boonen, enkele malen afgewis-
seld door bruine boonen. De boonen zijn hier een panacee.
Het herinnert te veel aan
Speenhof\'s boonenlied.

Onder de zeer praktische middelen ter verbetering der
volksvoeding moet het oprichten van huishoud- en kook-
scholen voor het volk worden gerekend.

Daar behoort aan de vrouwen en meisjes uit het volk
geleerd te worden, hoe men goedkoop en smakelijk voedsel
kan bereiden.

Werkelijk smakelijk voedsel te verschaffen tegen gerin-
gen prijs is een steen in de kwestie der volksvoeding,
waarover al menigeen gestruikeld is. Men gaat het voedsel
ten slotte zoo geheel van het eiwit- en verbrandingsstand-
punt beschouwen, dat de overige eischen, waaraan de
voeding moet voldoen, daaraan worden opgeofferd.

De toestand is zeker in andere beschaafde landen niet
beter geweest. De groote Fransche revolutie, de opkomst
der sociaal-democratische arbeiderspartij, ze vinden beide
hun kern in den miserabelen toestand der arbeiders.
Waarom sprak en spreekt men van hongerloon ? Dat ééne
woord geeft typisch weer wat men wenschte te hebben,
geen honger.

Trouwens, van particulieren zoowel als van staats-kant

-ocr page 44-

30 ^

heeft men ook werkelijk pogingen in het werk gesteld, om
hierin eenige verbetering te brengen. Waartoe anders in
Frankrijk de poging van
Isidore G-eofproy Saint Hilaire
om paardenvleesch als volksvoedsel te gaan invoeren ? „Un
progrès qui importe au bien public est toujoùTS trop tard
réalisé", of „Un mois, un jour n\'est pas à négliger quand
il\'s agit de ceux qui souffrent," zyn zijne eigene woorden.

En zij het dan ook niet in die mate, als hij het wel-
licht zelf heeft gemeend, de statistiek bewijst, dat zijn
poging niet vruchteloos is geweest, te meer daar paarden-
vleesch volop de vergelijking met andere vleeschsoorten,
die de lagere kringen te hooi en te gras te genieten krijgen,
kan doorstaan.

Een tweede uitstekende poging onder den drang van
Napoleon III in Frankrijk gedaan, is de uitvinding der
margarine, ter vervanging van boter. In weerwil van den
grocften tegenstand is dit thans een volksvoeding geworden.

Uit beide proeven blijkt, dat er iets gedaan moest wor-
den om den nood te lenigen.

Dat verschillende pogingen tot verbetering der volks-
voeding ook hun komische zijde hebben, leert het volgende
rantsoen dat
Ratabeau voor soldatenkost aanbood aan de
Academie Française :

Ingedampt extract van 500 gr. koffie, 200 gr. thee,
waarbij 1000 gr. poedercacao en 500 gr. suiker. Aange-
mengd met kokend water zou dit alles voldoende zijn voor
10 dagen.

Over de voeding der Duitsche arbeiders liggen tal van
geschriften ter dispositie, alle ontsproten uit den drang
om verbetering aan te brengen, maar ook even vele aan-
klachten tegen den toenmaligen toestand.

Geen heeft echter het geweten zóó wakker geschud als

-ocr page 45-

31

een bericht van Rechenberg over de voeding der Silezische
wevers in
1890. En die toestand heeft zeker minstens
een halve eeuw geduurd, wanneer men slechts bedenkt
dat
Heine in 1840 zijn bekend: „Die Weber" dichtte.

Rechenberg komt tot de conclusie, dat deze Silezische
arbeiders zich zat eten en toch onvoldoende eten. Hij
zegt o.a. dat de arbeiderskost in \'talgemeen, zelfs op zijn
maximum gebracht, een hongerkost is.

„Nicht also in manglender Eszlust, sondern in der
Kostart musz die hauptsächliche Ursache für die ungenü-
gende Ernährung liegen".

„Die Kost musz daher zu wenig Anregung für den
Geschmack bieten. Es wird zu wenig genossen, weniger
als für einen gesunden, leistungsfähigen Ernährungsstand
notwendig ist, weil die Kost auf die Dauer nicht schmack-
haft genug ist.... So musz man zu dem Schlüsse ge-
langen, dasz die unzureichende Benutzung einer Zukost
zu den Hauptmahlzeiten, die höchst geringe Verwendung
von würzenden Zutaten und der Genuszmittel unter den
Nahrungsmitteln, besonders aber die stete Wiederholung
der, Kartoffeln als Hauptspeise mittags und oft auch abends
notwendigerweise zu einer früher eintretenden Sättigung
führen musz, als der Körper zu einer genügenden Ernährung
bedarf". Ook
Lichtenfelt i) komt tot het resultaat, dat
ook thans nog de voeding der Duitsche bevolking absoluut
onvoldoende is. „Erstens," zegt hij, „ist die absolute Menge
der Nährstoffe, die sie erhält, geringer, wie nach dem
Durchschnitt möglich, und zweitens erhält sie das Eiweisz in
ihrer Nahrung in seiner unverdaulichsten Form, nämlich den
Pflanzeneiweisz."

1) Lichtknkelt:. Centr. Blatt für .nlgem. Gesuntlioitspflege, XVII Bd.

-ocr page 46-

82

Erismann (Archiv für Hygiene 1889) zegt: „Die kost
unserer arbeitenden Klassen ist sehr einförmig."

Een betere voeding schijnt de Engelsche arbeider te ge-
nieten. De hoogere loonen oefenen daar een gunstigen
invloed uit en men vergete niet, dat de levenseischen van
den Engelschen arbeider veel hooger zijn.

De Engelsche arbeider gebruikt veel dierlijk voedsel.

De Amerikaansche arbeider wordt ook veel beter gevoed
en heeft daarbij nog de loffelijke gewoonte, gedurende den
werktijd geen druppel alcohol, ook niet in den vorm van
bier, te gebruiken.

2. Minimumeischen.

Het diëet van Voit heeft aanleiding gegeven tot een
langjarigen wetenschappelijken strijd, die alleen veroorzaakt
is door de volgens hem geëischte hoeveelheid eiwit, omdat
juist dit voor den arbeider het nioeielijkste te verkrijgen
is door zijn hoogen prijs.

Door een proef van Voit en Pettenkofer, die de stof-
wisseling bij absolute rust en hongertoestand hadden nage-
gaan en daarbij een minimum van
2408 Calorieën hadden
gevonden, werd tevens het minimum van stofwisseling
bekend. Dit leek althans zoo, maar dit is eigenlijk alleen
het minimum\' voor een bepaalden persoon. Hoe meer
proeven in deze richting gedaan zullen worden, hoe meer
ook zal blijken, dat het afhankelijk is van factoren, die
buiten onze berekenipg liggen.

Niet anders zijn m. i. de zoover uiteenloopende resultaten
te verklaren. De namen der onderzoekers, zooals
Tiqer-
stedt, Sondén, Attwater
, etc. verschaffen den meest

-ocr page 47-

33

mogelijken waarborg voor de nauwkeurigheid hunner onder-
zoekingen en_ deze geven een stofwisseling aan van resp.
1853 Calorieën tot zelfs 24 Calorieën per K.G. lichaams-
gewicht, dat op
70 K.G. berekend slechts 1680 Calorieën
zou leveren.
Van Noorden ziet bij een man van 102 K.G.
lichaamsgewicht, bij flinke spierbeweging, dit gewicht in
drie maanden tijds slechts één
K.G. afnemen, hoewel de
toevoer slechts
1700—2000 Caloriën bedroeg; en een dame
van
86 K.G. nam bij 900—1000 Calorieën in 6 weken
tijds nog een halve
K.G. in gewicht toe. Alleen, deze
laatste nam weinig beweging.

Vergelijken we deze cijfers met het op pag. 12 aange-
gevene dan kunnen we ons niet verwonderen, dat
Physio-
logen en hygiënisten het hoofd schudden over een voeding,
die niet grooter is dan
2000 Calorieën. Toch zal de praktijk
leeren, dat in werkelijkheid zulke lage rantsoenen volstrekt
niet zeldzaam zijn, al maken ze ook de minderheid uit.
Tigerstedt zegt dan ook m.i. zeer terecht „Sie können
aber nicht zur Aufstellung eines normalen Kostmasses her-
beigezogen werden, sondern stellen nur eine Kost dar, bei
welcher die betreffenden Individuen freilich arbeiten müssen
die aber absolut ungenügend ist, um sie in einem befriedi-
genden Ernährungszustande zu erhalten".

Voor z.g. hongerdiëeten verwijs ik naar:

Mombert (Weyl\'s Handbuch der Hygiëne) Nahrungswesen,
Meinert, Armee und Volkscrnährung, Böhm, Deutsche
Vierteljahrsschrift für öft. Ges. Pflege. Bd I.

Het is trouwens opmerkelijk, dat al deze auteurs zonder
uitzondering zeggen, dat het onderzochte materiaal slecht
gevoed, zwak en niet in staat was om iHnken arbeid te
verrichten.

Zoeken we het minimum, dat we van hygiënisch stand-

3

-ocr page 48-

34

punt, voor een flinken arbeider kunnen verlangen, dan
moet dat minimum aanmerkelijk hooger liggen en mag
men gerust voor middelmatigen arbeid een rantsoen eischen,
dat varieert tusschen 2500—3000 Calorieën. Dit rantsoen
is niet buitensporig naar één van beide kanten; het is
geen luxueus diöet, maar tegelijkertijd niet te karig.

We weten dat eiwit noodig is, maar de vraag is hoeveel ?

VoiT verlangde 118 gr. eiwit, omdat hij meende, dat
het minimum eiwit, waarmede de mensch in stikstof-
evenwicht kon blijven, toch altijd grooter zou moeten zijn,
ook bij den rijksten toevoer van vet en koolhydraten, dan
de hoeveelheid eiwit, die bij stofwisseling teloor ging bij
hongerproeven.

Proeven, ingeleid door J. Ranke i), en voortgezet door
Pflüger en Boland 2)^ Nakahama S), Hirschfeld en
Kumagawa B), deden de hoeveelheid eiwit, die noodig zou
zijn om stikstofevenwicht te verkrijgen, hoe langer hoe
kleiner worden.

Het record werd ten laatste door Klemperer bereikt,
die stikstofevenwicht verkreeg bij een toevoer van 38 gr.
eiwit per dag. Doch de proeven van
Hirschfeld, Kuma-
gawa
en Klemperer schenen te bewijzen dat, om bij zulke
lage eiwithoeveelheden nog stikstofevenwicht te krijgen,
de overige voeding zeer zwaar moest ^ijn, zoodat b.v. bij
33 gr. eiwit een totaalvoeding moest gegeven worden van
78.5 Calorieën per
K.G. lichaamsgewicht om stikstofeven-
wicht te verkrijgen.

1) J. Ejlnke: Arch. f. Anat. 1802.

2) Pflüoer und Boland: Pflügers Archiv. Bd 30.

3) Nakaiiama: Archiv für Hygiène. Bd 8,

4) Hirschfeld: Pflüoers Archiv. Bd 44.

5) Kümaoawa: Zeitschrift für Klinische Medicin. Bd XVI.

-ocr page 49-

35

Eindelijk bereikte SivénI) stikstofevenwicht bij een toevoer
van 6.28 gr. N. bij totaal 2477 Calorieën of 41 Calorieën
per
K.Gr. lichaamsgewicht, door niet plotseling maar lang-
zamerhand het eiwitquantum te verminderen.

Uit verschillende der voornaamste proeven meende
Hirschfeld het recht te hebben te concludeeren, dat
50—70 gr. eiwit per dag voldoende was voor een volwas-
sen mensch met middelmatigen arbeid. Hij heeft zich
daarbij bovendien nog beroepen op de Japaneezen en Ma-
leiers, die trots hun voedsel, rijst, dat arm is aan eiwit,
krachtig en gezond waren. Dit laatste wapen is hem echter
ten deele ontnomen.

Door C. Eijkman 2) voor de Maleiers, door Scheube 3) en
Kellner-Mori voor de Japaneezen, werd aangetoond,
dat deze volken in verhouding tot hun Uchaamsgewicht
zeker niet minder eiwit gebruiken dan men verwachten
kan van een Europeeschen arbeider. Slechts de omstandig-
heid, dat het eiwit voor een overgroot percentage van
plantaardigen oorsprong was, was opvallend.

In bijna alle proeven van Hirschfeld, Klemperer en
anderen, hebben de proefpersonen weken en maanden lang
oven goed bij hun bekrompen N.-dieëet geleefd als anders.

Maar geen dezer proeven kan te dien opzichte de verge-
lijking doorstaan met de proeven, die Prof.
Chittenden
van New-Haven deed bij een zekeren heer Horace Fletcher,
die bij een gewicht van 165 pounds 5 jaar lang in N-evenwicht
bleef bij 41.25 gram eiwit daags.

1) S[vi5n: Skandinavisches Archiv für Physiologie.

2) 0. Eijkman: Beitrag zur Kenntnis.s des StofFwochsols dor Troponho-
wohner; Viuciiow\'s Archiv. Bd 133.

3) Schkuhe: Archiv für Hygiene. Bd l.

4i Kkllnkr-Moui : Zeitschrift für Biologie. Bd XXV.
5) Chittenden: Physiological Economy in Nutrition. l\'.K)!.

-ocr page 50-

36

Ook Chittenden zelf heeft 2 jaren lang zijn eiwit rant-
soen sterk verminderd, voelde zich daarbij wel en onder-
vond vermindering van rheumatische aanvallen. Of hier
soms jicht in \'tspel geweest is, geeft hij niet aan, maar
dan wordt het verschijnsel zeker niet onwaarschijnlijk.

Wat nu al deze proeven over algemeene regels aan-
gaande een minimum eiwit betreft, sluit ik mij aan bij
het oordeel van
Gaspari i), die zegt: „Ze zijn mislukt.
Het minimum N. is individueel." En bovendien zijn deze
proeven in strijd met een eeuwenoude ervaring.

En al mogen nu sommigen een tijd lang met een eiwit-
minimum in stikstofevenwicht zijn en zich gezond ge-
voelen, daarom is nog uit zoo weinige proeven niet het
bewijs geleverd, dat op den langen duur dit procédé onge-
straft kan voortgaan.

En al was ook definitief voor elk mensch een qiwit-
minimum bekend, dan zou dat van hygiënisch standpunt
al heel weinig waarde hebben, want het kan toch in
niemands bedoehng liggen, van iets, dat nuttig en noodig
is voor het leven, het minimum toe te deelen, omdat dit
juist voldoende zou zijn.

Sla slechts de handboeken na van Flügge, Praussnitz,
Hueppe, Hermann
, etc. en alle tonen over het eiwit klinken
in hetzelfde accoord: Pas op voor het minimun eiwit!

Verschillende proeven zijn er genomen om te bewijzen, hoe
nadeelig het was om weinig eiwit te geven. We herinneren
slechts aan de proeven van I.
Munk 2) met jonge honden.

•Van den laatsten tijd zijn de onderzoekingen, gepubliceerd
door
F. G. Benedict 3), de meest belangrijke.

1) W. Casi\'aiu: Ein Beitrag zur Frage der Ernährung bei verringerter
Eiweiszzufuhr.

2) l. Münk: Archiv für Physiologie. 1891.

3) F. G. Benedict: The Nutritivo Requirements of the Body. American
Journal of Physiologie.

-ocr page 51-

37

Hij liaalt verschillende zeer frappante gevallen aan,
o. a. proeven van Dr. W. Anderson of the Yale Gymnasium
bij soldaten. Bij verminderde eiwitvoeding voelden deze zich
werkelijk zeer gezond en de toevoer bedroeg slechts 49.4 gram
per dag. Toch zegt
Benedict, dat dat gevoel van wel-
bevinden enkel en alleen te wijten was aan het buiten-
gewoon geregelde leven, dat de soldaten leidden. Overigens
trad er een eigenaardig verschijnsel op, n.1. een sterk
verminderde resorptie in den darm, die
Benedict alweer
aan de geringe hoeveelheid eiwit toeschrijft.

Gedeeltelijk hiertegenover staat een proef van Chittenden
met acht athleten, allen goed gezond en in volle training
en gewoon aan een groot eiwitverbruik. Ze kregen allen veel
minder eiwit dan ze gewoon waren en wonnen in kracht,
zooals uit proeven met den dynamometer bleek (het wer-
ken met den dynamometer berust echter ook op routine
cn die zullen ze in den beginne niet gehad hebben) en ze
wonnen hunne matches tegen andere athleten. Nu zou
iedereen denken, dat zoo\'n diëet ook opgang zou maken
bij andere vakgenooten, maar het eigenaardige is, dat niet
alleen dit niet gebeurde, maar do bewuste acht athleten
weer allen naar hun oude voeding terugkeerden.

De bij deze proeven genoten hoeveelheden worden tot
onzen spijt niet opgegeven, maar uit niets blijkt, dat ze
misschien nog niet geheel voldoende zijn geweest en dat
de vroegere quantiteiten niet abnorm groot zijn geweest.

Allo proeven over voeding met minimumeiwit mogen
heel interessant zijn, ik geloof, dat men daarom nog niet
de conclusie mag trekken, dat ook de arbeider heel goed
leven kan bij minima eiwit en grootere porties vet of
koolhydraten. Dat de arbeider dikwijls leeft bij eiwit-
minima is treurig genoeg, maar, wanneer hij met een

-ocr page 52-

38

»

gering inkomen toch steeds poogt eene grootere hoeveelheid
eiwit machtig te worden, moet daarin toch wel eene aan-
wijzing liggen, dat hij er behoefte aan heeft.

VoiT heeft ten slotte zelf erkend, dat zijn eisch van
118 gram eiwit te ruim berekend was, maar er is geen
reden in de praktijk tot de minima eiwit over te gaan,
zooals die, waarvan
Hirschpeld en anderen langer of
korter tijd leefden.

De absoluut noodige hoeveelheid is niet aan te geven
bij zooveel verscheidenheid van personen, omstandigheden
en invloeden, maar er is zeker geen bezwaar tegen zich
te houden aan de cijfers, zooals ze gegeven zijn door
Van
Noorden
, n.1. 1.3—1.5 gram eiwit per K.G. lichaamsge-
wicht, gewijzigd naar de meerdere of mindere zwaarte van
het werk, naar den leeftijd, in één woord rekening houdend
met elke omstandigheid, die van invloed is op de stof-
wissehng. Voor de groote meerderheid der arbeiders is
deze hoeveelheid zeker niet te gering en finantiéel be-
reikbaar.

Wat de tot nog toe onopgeloste vraag van de noodige
hoeveelheid eiwit betreft, zullen we het hierbij laten.

Een andere vraag is het, in welken vorm we het eiwit
zullen toedienen.

We staan hier voor de keuze, plantaardig of gemengd
eiwit?

Over vegetarische voeding is van Nederlandsche zijde
een belangrijk onderzoek verschenen van de hand van
Dr. J.
Rutoers in het „Zeitschrift für Biologie" 1888,
waar over het gebruik van erwten en boonen de volgende
conclusies getrokken worden.

1". Die animalische Eiweiszstoflfe, welche wir zu genies-
sen gewohnt sind, können durch vegetabilische mit den

-ocr page 53-

39

gleichen Stickstoffgehalt ersetzt werden, ohne dass die
Stickstoffbilanz sich wesentlich dadurch ändert.

2°. Bohnen und Erbsen belästigen den Darmtractus sehr,
sowohl durch gasförmigen als durch festen Inhalt; Fleisch
und Réis dagegen in beiden Hinsichten sehr wenig.

Wenschelijk is van hefc eiwit een gedeelte in dierlijken
vorm te geven.

Bij zwaar werk verdient het aanbeveling de koolhydraten
ten deele door vet te vervangen om te voorkomen, dat
de massa te groot wordt. De ervaring heeft geleerd, dat
3000 Calorieën bruto ongeveer de hoeveelheid is, die de
arbeider bij vrije keus zich kiest bij middelmatigen arbeid.

Er is geen reden aan dit getal te gaan tornen. Lichtere
arbeid kan zeker volbracht worden bij rh 2500 Calorieën.

De opgave van Van Noorden, om bij lichten arbeid
35—40, bij middelmatigen 40—45 en bij zwaren 45—50
Calorieën te geven per K.G-. lichaamsgewicht, houdt reke-
ning met de praktijk, dat het ongewenscht is, met het oog
op kwade dagen, den mensch zonder eenige reservestof
te laten.

J

lÄi
Bai«

8. Onvoldoende voeding en hare gevolgen.

„Het menschelijk organisme," zegt Huizinga, „is taai
en kan jaren lang onvoldoende voeding verdragen." Op den
duur wreekt zich de slechte voeding toch. Ze doet dit op
tweeërlei wijze: ze treft het individu of zijne nakomeling-
schap. Zij treft ten eerste het individu door hem minder
geschikt te maken voor zijn werk. Het onvoldoend ge-
voede lichaam zet de tering niet geheel naar de nering. De
stofwisseling gaat door en, waar do voeding te kort schiet,

/

-ocr page 54-

40

teert het hchaam op zijn eigen voorraad. Gaat dit eerst
van de eiwitsparende bestanddeelen, dan komt er toch een
tijd, dat deze voorraad uitgeput raakt en het orgaaneiwit
wordt aangetast. Het individu wordt mager, de spieren
slap en week, de lichamelijke en geestelijke elasticiteit
neemt af, totdat ten slotte de krachten geheel zijn uitge-
put. Hoe lang het duren kan, eer de slotperiode bereikt
is, weten we niet; alleen weten we, dat dit slot komen
zal, vroeger of later. Vóór dien tijd is echter het lichaam
dikwijls reeds zóó minderwaardig geworden, dat het geen
weerstand kan bieden aan schadelijke invloeden, die er
dagelijks op inwerken. Het hoofdcontingent van deze
slachtoffers komt op rekening der tuberculose, die op een
verzwakt en uitgeteerd lichaam" een bij uitstek gunstigen
voedingsbodem vindt.

We weten, dat het aantal slachtoffers aan tuberculose
zeer groot is. Dat dit niet alleen aan onvoldoende voeding
te wijten is, is zeker. Er zijn nog zoovele praedispo-
neerende momenten, die daar het hunne toe bijdragen.
Maar bij de arbeidende bevolking werken ze zoo dikwijls
te gelijker tyd in, dat ze haast niet te scheiden zijn.

Het dicht bij elkaar wonen bij slechte woningtoestan-
den in armere kringen, het beroep, dat dikwijls zeer
onhygiënisch is, b.v. de ambachten, waarbij in een stof-
fige athmospheer gewerkt wordt, werken alle te zamen
met de slechte voeding om het lichaam te ondermijnen.
Maar dat de voeding een hoofdfactor is, valt niet te ont-
kennen.

Dat de lagere klassen der maatschappij ook relatief het
hoofdcontingent der slachtoffers leveren, blijkt o.a. uit
Hamburg.

Op 1000 belastingschuldigen stierven in Hamburg in

-ocr page 55-

41

1896—1900 aan tuberculose volgens L. Voss, i) bij een
inkomen van: \'

900—1200 M. 6.57 Personen.
1200—2000 „ 5.59
2000—3500 „ 3.68
8500—5000 „ 2.28
5000—10000 „ 1.83
10000—25000 „ 1.72 „
25000—50000 „ 2.21

/

In \'t algemeen hangt de sterfelijkheid eener bevolking
ten nauwste samen met den welstand, zooals
Fetzer2)
eveneens voor Hamburg bewees. Hetzelfde vond Söbensen
voor Denemarken.

En thans, nu de pharmacotherapeutische weg als middel
tegen de tuberculose meer en meer aan terrein verliest,
werpt men zich met alle macht op den hygiënisch-diete-
tischen en naar het schijnt met een niet te miskennen
resultaat. In alle Sanatoria berust, tenzij eene causale
indicatie is aangewezen, de therapie op rust, frissche lucht
en sterke voeding en het laatste is juist voor de arbeidende
klassen het meest onbereikbaar.

Bij verbeterde voeding is het sterftecijfer in het bizonder
voor tuberculose in de strafgevangenis te Moabit aanmer-
kelijk afgenomen, terwijl toch het systeem overigens het-
zelfde is gebleven.

Dat neemt niet weg, dat nog steeds in gevangenissen
in Duitschland het sterftecijfer aan tuberculose enorm hoog
is. Van 1896—1900 bedroeg het
88.80/0 der totale sterfte
in de govangerussen, maar het was vroeger ruim 58 0/0.

1) L. Voss : Hamburg.
\'2) Fetzer: Lungentuborculoso u. IleilstiVttenbohandluiig.

-ocr page 56-

42

Andere gevangenisziekten, zooals scorbuut en gevange-
nisoedeem zijn sedert de invoering der betere voeding bijna
geheel verdwenen.

Als gevolg van slechte of onvoldoende voeding noemen
we de zooveel voorkomende neurasthenie en sommige
vormen van krankzinnigheid. Ook oogziekten wijt men
aan slechte voeding o,a, de keratomalacie, waarvan
Fuchs
zegt: „Viel häufiger als bei uns kommt die Krankheit in
Russland vor, wo sie die Säuglinge während und nach der
groszen Fastenzeit befällt, indem während dieser Periode
die Mutter in Folge des Fastens ihre Milch verlieren,,
Desgleichen wird sie in Brasilien häufig an den schlecht
genährten Kindern der »Negersklaven beobachtet,"

Ook Hemeralopie met xerose komt in hoofdzaak bij slecht
gevoede personen voor.

Dat een lichaam, dat goed gevoed is, bij ziekten grooter
weerstandsvermogen heeft, is een bekende ervaring.

Grotjahn (Weyl\'s Handbuch) wijst op de samenhang
tusschen slechte voeding en alcoholmisbruik, vooral bij
monotonen en smakeloozen kost. Band 44 der „Statistik
des Deutschen Reiches" geeft een hoogst merkwaardig
overzicht van den samenhang, die er bestaat tusschen den
prijs der levensmiddelen en het sterftecyfer der Duitsche
bevolking.

Jaren, waarin de levensmiddelen duur zijn, hebben als
noodzakelijk gevolg, dat bij eenzelfde inkomen de hoeveel-
heid, die de kooper kan krijgen, kleiner is dan in goed-
koopere jaren.

«

De werking dezer prijsveranderingen vertoont zich echter
eerst in het volgende jaar.

Evenzoo bestaat er verband tusschen den prijs der levens-
middelen, dus\' de algemeene voeding, en de criminaliteit,

-ocr page 57-

43

vooral van de misdrijven tegen het eigendom (Berg) i).

Slechte voeding treft nog veel moer de nakomingschap.

Daarvoor zijn verschillende redenen, v?ant het kinderlijke
organisme verlangt geen stofwisselingsevenwicht, maar
meer dan dat en, wat het juist verlangt, eiwit, krijgt het
te weinig.

J. König stelt de voedselopname van een volwassen
arbeider op ^^/lo en komt tot het resultaat, dat de voeding
van verdere huisgenooten naar evenredigheid zou zijn:
voor de vrouw en voor kinderen van 16—ISjaar^/io, voor
kinderen van 8—16 jaar ^ho, van 6—8 jaar ^iw, van 2—5
jaar ^/lo en hierbeneden -jio. Deze verhouding geeft wellicht
aan, wat noodig is, maar niet, hoe het is, want in een
arm huisgezin zal de vader, de kostwinner, van wiens
gezondheid en kracht het heele huisgezin afhankelijk is,
het leeuwenaandeel krijgen om zijn voeding tenminste
zoo goed mogelijk te doen zijn. De kinderen behoeven
immers niet te werken! Dat de kindersterfte stijgt bij
slechte voeding is o. a. bekend door de geschriften van
Prausnitz 2) en Biedert 3); het kind is uiterst gevoehg.
Men kan bij slechte voeding der moeder geen prima
quahteit melk verwachten en is de tijd van het zoogen
voorbij, dan wordt de voeding er meestal niet beter op.
Een zekere hoeveelheid dierlijk eiwit wordt dan vervangen
door plantaardig eiwit of door koolhydraten.

Het sterftecijfer van kinderen is aanmerkelijk hooger
in de mindergegoede dan in de meergegoede kringen.

1) Beuo: Getreidepreiso und Kriminalitilt in Deutschland seit 1882,
Berlin 1902.

2) Prausnitz : Physiologische und Sozialhygienische Stu(J,ien Ober Saflg-
lingsernilhrung und Säuglingssterblichkeit, 1902.

Ü) Biedkut : Die KindererniUirung im Sailglingsaltor, 1900.

-ocr page 58-

u

De uitgebreidste bron hiervoor is het werlc van d\'Haus-
soNviLLE „Misères et Remèdes" maar ook voor ons land
bestaan hieromtrent zeer nauwkeurige gegevens.

De Centrale Commissie voor de Statistiek heeft in 1892—
1895 een onderzoek in Amsterdam ingesteld omtrent „Het
verband tusschen welstand, natahteit en kindersterfte".

Amsterdam is daartoe verdeeld in 6 wijken van ver-
schillenden welstand en vertoonde het volgende resultaat.

Gemiddeld aantal gestorvenen per 1000 inwoners 1801-1893:
Beneden 1 jaar. Van 1—5 jaar.

iste Groep 7.0 3.4

2de „ 6.9 3.7

3de 5.9 2.9

4de 4.5 2.3

5de 4.2 1.8

6do „ 3.2 1.6

Het sterftecijfer daalt naarmate de welstand toeneemt.
Ditzelfde onderzoek is ingesteld voor Rotterdam en Dord-
recht. Hier echter niet volgons do methode der wijkver-
deeling, maar door classificatie van bepaalde gezinnen naar
den graad van welstand. Kinderen in of buiten echt vóór
het huwelijk geboren zijn hierin niet medegoteld.
De volgende tabel geeft van dit onderzoek een voorsteUing.

Rotterdam.

WoicMnHa Aantal overledenen beneden Aantal overledenen v.m 1—4
L\'rofin P®\'" levend- jaar per 100 levend-

\'\' geborenen: geborenen:

I 16.44 11.34

II 15.01 10.22

Hl 13.85 9.21

IV 10.07 5.07

-ocr page 59-

45

Voor Dordrecht waren deze cijfers:

I 18.11 12.58

II 17.39 10.42

III 14.05 9.89

IV 7.37 5.53

Voor beide gemeenten blijkt het resultaat in overeenstem-
ming te zijn met dat van Amsterdam: bij klimmenden
welstand dalende kindersterfte.

De „Sterftecijfers van de stad \'s G-ravenhage over de
jaren 1885—1894" uitgegeven door de Vereeniging tot
Verbetering van den Gezondheidstoestand, geven voor den
Haag de volgende resultaten.

1° De sterfte van de kinderen van O—1 jaar is bij de
hofjesbewoners (het meerendeel der Haagsche arbeiders
woonde in z.g. hofjes) ± 24 per duizend gelijkbejaarden
grooter dan bij de overige bevolking.

2° Voor den leeftijd van 1—5 jaren blijft de kinder-
sterfte in de hofjes grooter dan daarbuiten en wel ± 2
per duizend gelijkbejaarden.

3° De sterfte in de jongelingsperiode van 5—20 jaar
is in en buiten de hofjes even groot.

Ook is het slecht gevoede kind meer vatbaar voor infectie-
ziekten dan het goedgevoede en bezwijkt het er eer-
der aan.

Scrophuloso is een echte volksziekte bij do kinderen. Op
latere jaren vindt men bij de zwakkere kinderen groote
neiging tot verkromming van de ruggegraat.

Het meest sprekend is voor allen het direct aanwijsbare
verschil tusschen kinderen uit arme of gegoede klassen.

Zoo vond Hasse in de Leipziger volksscholen:

-ocr page 60-

46

Jongens: uit de gegoede kringen van 8—9 jaar
iiadden gemiddeld een lichaamslengte van . . 120.5 cM.

Jongens uit de arme kringen van 8—9 jaar
. hadden gemiddeld een lichaamslengte van . . 118.6 „

Meisjes uit de gegoede kringen van 8—9 jaar
hadden gemiddeld een lichaamslengte van . . 120.5 „

Meisjes uit de arme kringen van 8—9 jaar
hadden gemiddeld een lichaamslengte van , . 116.4 ,,

Jongens uit de gegoede kringen van 14—15
jaar hadden gemiddeld een lengte van . . . 148.8 „
Jongens uit de arme kringen van 14—15 jaar

hadden gemiddeld een lengte van.....144.3 „

Meisjes uit de gegoede kringen van 14—15
jaar hadden gemiddeld een lengte van. . . . 150.6 „
Meisjes uit de arme kringen van 14—15 jaar

hadden gemiddeld een lengte van.....147.7 „

Geissler en Uhlitzsch onderzochten kinderen van mijn-
werkers en van welvarende ouders en vonden:

Leeftiid Jongens van Jongens van Meisjes, van Meisjes van
" ■ mijnwerkers, welgeatelden. mijnwerkers, welgestelden.

7—8 jaar 111.4 cM. 113.8 cM. 111.6 cM. 115.2 cM.

8-9 „ 117.4 „ 119.7 „ 116.3 „ 119.1 „

11—12 „ 130.0 „ 132.3 „ 130.0 „ 134.2 „

12—13 „ 134.8 „ 137.6 „ 135.2 „ 138.3 „

13—14 138.3 „ 143.0 „ 14Ó.7 „ 145.8 „

Tot nog grooter onderscheid kwam Roberts, die de kin-
deren van welvarende ouders op lOjarigen leeftijd 135.7 cM.
lang vond, bij onbemiddelde 128.8 cM., en op 15jarigen
leeftijd resp. 161.3 en 153.8 cM.

Voor Denemarken vond Rubins ook een duidelijk uit-
gesproken verschil bij de kindoren van welvarende en arme
ouders, ten voordeele der eerste.

-ocr page 61-

47

Ook het ziektecijfer op de stedeUjke volksscholen was op
de nietbetalende scholen hooger dan op de betalende; in
het eerste geval bedroeg het 35o\'o, in het laatste 28 »/o.

„Bemerkenswert ist," zegt Axel Key i) „dasz die Schüler
der Vollklassigen Schulen sowohl bezüglich der Länge als
des Gewichtes im allgemeinen einen gewissen Vorsprung
gegen die Schüler der übrigen Schulgruppen haben. Ob dies
daraus zu erklären ist, dasz eine relativ grössere Anzahl
derselben aus wohlhabenderen Familien stammt, wage ich
nicht zu entscheiden; Thatsache ist aber, dasz sich der
bezügliche Unterschied zwischen Kindern vermögenderer
und unbemittelter Klassen überall herausgestellt hat".

Voor Stockholm geeft hij de volgende tabel:

Levensjaar.

Lengto
Vollklassige
Schulen.

in cM.

Fünfklassige
Schulen.

Droiklassige
Schulen.

Typische
Volksschulen.

lido

133

132

132

129

12do

136

135

135

134

13de

140

138

140

137

14do

145

143

142

142

IBde

150

148

147

144

16de

157

154

153

152

17de

163

158

160

En niet alleen in lichaamslengte, maar ook\'in gewicht
, stonden de kinderen der typische volksscholen achter bij
die der andere scholen.

I3ij schoolhygiensche onderzoekingen in Engeland van
den laatsten tijd 2) werden nog andore merkwaardige feiten
geconstateerd, o.a. dat bij de arme kinderen 30 o/o lijdt
aan gezichtsstoornisson, terwijl bij de rijkere slechts 5

1 Axel Key: ScliulhygiOnischo Untorsuchuiigen.
2) The British Medical Journal, 10 Maart 1907.

-ocr page 62-

48

daaraan laboreert en de arme kinderen vertoonen de
slechtste tanden.

Ook het intellect leverde volgens de onderwijzers een
duidelijk verschil. Bij de meest gegoeden waren 60 o/o
normaal, 25 »/o meer dan normaal en 15 o/o beneden het
normale ontwikkeld; bij de armere klassen was slechts
22 o/o normaal ontwikkeld, 33 o/o meer dan normaal en
45 o/o minder dan normaal. Dat in dit laatste geval 33 o/o
boven de norm uitsteekt, schrijft de schrijver toe aan het
verschijnsel, dat de hongertoestand bij zenuwachtige men-
schen een vroegtijdige (acute precoxe) bekwaamheid schijnt
te geven, die hij vergelijkt met de vurige intelligentie van
het gejaagde dier. Van lymphatische personen maakt hon-
ger een automaat. Ze schijnen niet in staat te zijn hun
aandacht ergens op te concentreeren.

Een gedeelte dezer waargenomen feiten zullen wij later
voor de kinderen der stad Utrecht terugvinden.

Overal wordt de eens door Vierordt geopperde stelling
bewaarheid: „De kinderen der armere klassen zijn kleiner
en lichter dan de even oude kinderen der welvarende
klassen".

De nadeelen der slechte voeding houden met den kinder-
leeftijd niei^ op maar vervolgen den getroffene nog na jaar
en dag.

Het i?, zooals Axel Key heeft gezegd, nadat hij gewezen
heeft op de snelle regeneratie, die het kinderlijke organisme
vertoont na acute stoornissen:

„Wiederholen sich hingegen die hemmenden Einflüsse
öfter (en dat is juist bij slechte voeding het\'gevah, kehren
sie vielleicht in einer anderen Form wieder, ehe sich der

Organismus erholt hat,........., so tritt natürlich die

Gefahr ein, dass wirklich ein Schaden zustande kommt,

-ocr page 63-

49

die Gefalir, dass der Organisnius^für alle Zeit zurückgesetzt
bleibt und niemals die kräftige Entwickelung erreicht, für
welche er veranlagt war."

Het bewijs hiervan is, althans voor Nederland, geleverd,
wat de lichaamslengte betreft, door Dr. G. W.
Bruinsma. i)

Hot gemiddelde over de jaren 1895 tot 1904 was voor
miliciens (19 jaar) en cadetten (18 jaar) als volgt:

Miliciens. Cadetten.

beneden 1.55 M. 3.21 o/o

van 1.55—1.59 M. 7.97 o/o (8.23) 2.15 «/o

van 1.60—1.69 M. 50.83 o/o (52.52) 34.05 o/o

boven 1.70 M. 37.99 o/o (89.25) 63.80 o/o

De tusschen ( ) geplaatste cijfers geven de o/o aan, wan-
neer de miliciens beneden 1.55 M. niet worden medegerekend,
omdat die personen als regel bij de cadetten niet voorkomen.

„Ook wanneer men," zegt Dr. B., „sterken invloed toe-
kent aan het feit, dat vele lotelingen uit de maatschappelijke
kringen, waaruit de cadetten voortkomen, door afwezigheid
bij de trekking, aan het meten geen deel nemen, en dat
daarom onder de miliciens in verhouding te weinig grooten
staan opgeteekend, zal daardoor het groote verschil niet
gedekt kunnen worden, dat zich openbaart bij de hoogste
maat (boven 1.70 M.), hetwelk te opmerkelijker is, nu deze
cadetten dooreengenomen toch nog een jaar jonger zijn
dan de miliciens."

Het is een bekende zaak, dat op het platteland en in de
lagere volksklassen de lotingsdag als een soort uitgangsdag
wordt beschouwd, terwijl de meergegoeden zich liever niet
met dezo, ten deele opgewonden, gasten vermengen.

1) Dr. G. W. Buuinsma: Toename in lichaamsbouw der mannelüko bevol-
king in Nederland. Nod. Tüdsch. voor Geneeskunde. J.aarg. HWi. No 21

-ocr page 64-

50

Men heeft er, vooral In Duitschland, op gewezen, dat
van z.g. „Entartung" van het menschenras geen sprake
was, dat integendeel de mensch grooter was dan vroeger.
Men heeft dit voor een deel aan betere voeding toege-
sch^-even. Ook in ons land komt dit verschijnsel voor,
maar van dat gelukkige verschijnsel trekken de meer ge-
goeden toch meer profijt dan de armen, zooals weer uit
het onderzoek van Dr.
Bruinsma blijkt.

Wanneer men over veertig jaren van 1863—1904 de lengte
der miliciens nagaat, ziet men, dat het percentage van hen,
die beneden 1.55 M. waren, is afgenomen van 11.09 oio
tot 2.26 o/o dat van 1.55—1.59 van 14.45 "/o tot 6.680/0
dat van 1.60—1.69 ongeveer stationair is gebleven. Maar
juist het percentage bij miliciens van meer dan 1.70 M.
is toegenomen van 24 «/o tot 42.73 0/0. En opvallend hierbij
is, dat in dertig jaren n.1. van 1863—1893 dit percentage
toenam van 24—34.85 0/0 dus bijna 11% maar in het
laatste decennium van 1893—1904 van 34.85-42.73
0/0
dus in tien jaren bijna 8 0/0.

Niet onwaarschijnlijk is hier de invoering van den per-
soonlijken dienstplicht, die de rijkere klassen inlijft in het
leger, van invloed geweest en het feit, dat in de laatste
jaren de loting later plaats grijpt.

Niet alleen bij miliciens maar ook bij de cadetten vond
Dr.
Bruinsma een aanmerkelijken vooruitgang in lichaams-
lengte en wel met een groot verschil ten gunste der laat-
sten; men mag dus, zegt Dr.
B. zeer terecht, aannemen,
dat meerdere gegoedheid en daarmee gepaard gaande betere
voeding aan den lichaamsgroei bevorderlijk is. Ook dit wordt
versterkt door de metingen van andere categorieön der be-
volking, zooals die van de vrijwilligers van het Instructie-
bataillon te Kampen, en van de Instructiecompagnie te

-ocr page 65-

51

Schoonhoven; beide dienen in hoofdzaak tot opleiding van
het kader en de jongelieden zijn veelal afkomstig uit den
kleinen burgerstand; de opgaven wijzen eveneens op toe-
name der grooten en vermindering der kleinen, doch
minder dan bij de cadetten. De minste vooruitgang doet
zich gelden bij de vrijwilligers der Koloniale reserve, waar-
bij vele maatschappelijk en lichamelijk gedegenereerden
als laatste toevlucht dienst nemen.

4. Oorzaken van onvoldoende voeding.

De hoofdoorzaak ligt hierbij op oeconomisch gebied; het
tegenwoordige gemiddelde loon is dikwijls niet voldoende
om een goede voeding te krijgen. Een verklaring daarvan
geef ik niet, slechts wijs ik er op.

Deze onvoldoende inkomsten treffen niet alleen den arbei-
der; ze treffen niet minder de massa kleinere ambtenaren,
winkeliers etc.

Toch zijn de Iconen, vooral de lagere, hooger geworden. Er
moge een enkel bedrijf uitgezonderd zijn, voor het meeren-
deel is dat zeker het geval. Deze loonsvermeerdering kan
slechts voor een deel worden aangewend voor verbetering
der voeding, want met de verhooging van loon is de levens-
standaard aanmerkelijk gestegen. Wanneer de minder
bevoordeelden het leven aangenamer pogen te maken door
zich eenige luxe te veroorloven, wie zal het liun euvel dui-
den? Alleen is het zeer te bejammeren, dat bij verhoogde
loonen juist zoo weinig aan de verbetering der voeding
wordt besteed. Daarom zou niet elke luxe afgeschaft be-
hoeven te worden. Deze luxe is de zon van het bestaan
voor arm en rijk.

-ocr page 66-

52

Met de vermeerdering der loonen zijn de levensmiddelen
ten deele niet duurder geworden, ten deele daarentegen wel.

De vegetabilia zijn in \'t algemeen in prijs gedaald, vooral
de en gros prijzen, zooals blijkt uit den prijs, die bedongen
wordt bij aanbestedingen voor gestichten of voor het leger.
Slechts aardappelen hebben hunnen prijs behouden. Het
tarwebrood b.v. kostte in 1847—1850 dooreen 21—34 ets.
per kilogram i), in 1898 ongeveer 12 a 15 ets.; rijst, bij
aanbesteding voor het gesticht „Meerenberg", in 1857
173/4 ets., in 1905—1906 12 ets.

De dierlijke producten zijn aanzienlijk in prijs gestegen.
Was b.v. in 1857 de gemiddelde waarde eener geslachte
koe 78 gulden, zoo is deze thans geklommen tot 145 gulden.
In overeenstemming daarmede kostte in de 500^ jaren het
vleesch 50 a 55 ets. per kilogram en thans minstens 90 ets.

Zelfs de waarde der uit nood geslachte koeien, waaronder
zeker heel wat schuilt, dat voor de consumptie absoluut
ongeschikt is, is gestegen van 21 op 36 gulden in deze
halve eeuw.

Maar we hebben eene zoo lange tijdsperiode niet noodig
ter vergelijking. We nemen daartoe de gegevens, verstrekt
door het „Centraal bureau voor de Statistiek", in zijne
jaarcijfers 1905.

Gaan we van 1896—1906 de prijzen Jia, in verschillende
garnizoensplaatsen voor enkele der voornaamste levens-
middelen betaald, dan kunnen we zeker zijn, dat de détail-
prijzen aanmerkelijk hooger zijn geweest, maar overigens
do schommelingen in\'prijs zullen gevolgd zijn.

Tevens vinden we hier eigenaardige locale verschillen.

Het rundvleesch steeg in 1896—1906 van 49.4 tot 54 ets.

11 d\'Aulnis db Bourouill: „De ontwikkeling der Volkswelv.oart", in „Een
halvo Eeuw".

-ocr page 67-

53

te Amsterdam, in Arnhem daarentegen slechts van 59.9
tot 61.9 cts., in Den Haag van 50.9 tot 61.8 cts., dus 20 o/o
en in Utrecht van 52.8—60.7 cts., dus ongeveer 15 o/o.

Spek vertoont hetzelfde verschijnsel en melk, een zoo
voornaam voedsel, is in de laatste 20 jaren bijna overal
250/0 in prijs gestegen.

Brandstoffen zijn eveneens aanmerkelijk in prijs toe-
genomen. ,

Er zijn echter eenige artikelen, die veel goedkooper zijn
geworden, en met name suiker en zout.

De kleederen schijnen eveneens goedkooper te zijn ge-
worden, dank zij het sweating systeem; of ze echter even
solide zyn gebleven is de vraag.

En waar nu de vegetabilia in prijs zijn gedaald, zooals
blijkt uit de graanprijzen etc., zou men allicht verwachten,
dat de groote consument, het volk, daar toch ook wel
profijt van gehad zou hebben.

Bij een halve eeuw geleden heeft het dat ongetwijfeld
ook, maar het Nederlandsche publiek heeft de laatste jaren
weinig bemerkt van lage graanprijzen.

Aan de hand der „Jaarcijfers over 1905", zien we, dat
b.v. in Utrecht de prijs van gebuild tarwebrood van 8 ets.
in 1896 tot 16 ets. in 1905 is gestegen per kilogram, onge-\'
build tarwebrood van 7.21 ets. tot 11, roggebrood van
5.67 ets. tot 9, en dat gaat zoo door over het geheele land
van Noord naar Zuid, van Oost naar West.

In 1899 bestond de Nederlandsche bevolking uit 5.104137
zielen, waarvan 89.195 alleenwonende personen.

Het aantal gezinnen zonder alleenwonende personen
bedroeg 1.024.277, dus het aantal personen per huis-
gezin was rh 5.

Dit is voor de arbeiderskringen zeker nog tc laag ge-

-ocr page 68-

54

rekend, wanneer men in aanmerking neemt dat de natali-
teit in omgekeerde verhouding staat tot den welstand.

Rekent men een familie van 5 personen, op vader,
moeder en drie kinderen, dan kan men deze te samen
ongeveer op 8.5 volwassen persoon stellen. Dit is natuurlijk
slechts ruwe schatting. Overigens komt in Duitschland
met een gemiddelde van 4.8 persoon per familie,
Mombert, i)
" tot hetzelfde cijfer. Als gemiddelde hoeveelheid neem ik
500 gram brood per dag en per hoofd aan, een zeker niet
te hoog cijfer, wanneer men in aanmerking neemt, dat
Europeesche soldaten ongeveer 750 gram brood daags krijgen.

Zoo zou dus een vermeerdering van 8 ets. per K.G-. ge-
build tarwebrood voor eene familie per jaar eene uitgave
beteekenen van
f 51.10, wat in Utrecht in de laatste 10
jaren werkelijk is kunnen voorkomen, eene som, die
voor vele huisgezinnen 10 o/o van het jaarlijksche inkomen
uitmaakt.

Tot de oorzaken voor onvoldoende voeding, moet men
ook de aanmerkelijk verhoogde huurprijzen der huizen
I rekenen. Dit bezwaar komt vooral ten laste der groote
steden, maar dezo maken een zoo groot percentage der
bevolking uit, dat ze bijna de helft vormen.

Dit drukt natuurlijk de kleine inkomens op twee manie-
ren: ten eerste door dat de huurders meer huur moeten
betalen, ên ten tweede, door dat ze de winkelhuren mede
moeten helpen betalen, door hunne goederen duurder in
te koopen.

Herkner 2) publiceert eenige cijfers over woninghurcn.
In Hamburg bedroeg de huur, bij een inkomen van 600—
1200 M., in 1868 18.77 «/o van het inkomen, in 1892 24.71 o/„.

1) Mombert: „Nahrungsweson" in Woyl\'s Handbuch der Hygiene.
2} H.
Herkkeb: Die Arbeiterfrage.

-ocr page 69-

OU

Uit Berlijn, Frankfort, Leipzig, Londen, Parijs, Weenen
en Amsterdam komen altemaal dezelfde jeremiaden.

En het verblijf in de woningen, waar de menschen op-
gepropt zitten, werkt den eetlust zeker niet in de hand.

Alle hier genoemde oorzaken liggen buiten de schuld
van de onbemiddelde klasse. Geheel vrij te pleiten zijn ze
niet in andere opzichten. Ten eerste heeft men het alcohol-
misbruik. Of het grooter of kleiner is dan bij de meer
gegoede klassen waag ik niet te beoordeelen.

Bij het wankelbaar evenwicht zijner finantiën kan men
verlangen, dat de mindergegoede geen misbruik maakt
van alcohol.

Het alcoholvraagstuk is te gecompliceerd, om er hier
op in te gaan. Enkel zij er in verband met ons onder-
werp aan herinnerd, hoe zich hier een circulus viciosus
voordoet, die daarin bestaat, dat alcoholmisbruik noodzakelijk
en langs verschillende wegen moet leiden tot achteruitgang
van de voeding en dat omgekeerd onvoldoende voeding
kan leiden tot alcoholmisbruik.

De matige arbeider stelt meer eischen aan het leven dan
de onmatige. Hij stelt zich niet tevreden met een vuile
woning, slechte of slordige kleeren, omdat hij het onaan-
gename er van voelt. Hij zal ook de man zijn, die de
loonen doet stijgen door zijn meer en beter werk.

De voeding en de voedingstoestand der arbeidende klasse
is in laatste ressort een vrouwenkwestie. Wel brengt de
man het loon aan, maar ook bij het beste loon is nog
dikwijls de voeding onvoldoende. Wanneer we zien, dat
in het eene huisgezin alles even zindelijk en netjes is en in
het andere met hetzelfde inkomen alles even vuil en slordig,
dan kan dat onderscheid dus niet berusten op het loon.

Als het eene gezin overspaart en het andere schulden

-ocr page 70-

Ö6

maakt bij hetzelfde inkomen en overigens dezelfde omstan-
digheden, dan moet er in het laatste geval een gebrek in
de huishouding zitten. De vrouw bestuurt de huishouding
en is hiervoor de verantwoordelijke persoon.

En dat de huishouding misloopt ligt voor een groot deel
aan de onvoldoende opvoeding en ontwikkeling der rtleisjes
in de mindergegoede kringen. Koken en het bestuur der
huishouding moeten geleerd worden.

„Het belang van de wetensehappelijke kookkunst", zegt
Hamerton 1), „kan niet licht te hoog worden aangeslagen.
Het is een van die dingen die men niet gewoon is ernstig
te behandelen, maar de kunst om voedsel te bereiden\' op
de beste wijze en zóó, dat het het best aan zijne bestem-
ming voldoet, is werkelijk in zekeren zin de moeder van
alle kunsten". Ook kiezen vele meisjes betrekkingen uit,
waaraan ze voor haar latere toekomst niet de minste huis-
houdelijke kennis te danken hebben. .

Als laatste oorzaak wil ik nog noemen de vroege huwelij-
ken, die in de mindergegoede kringen oneindig veel meer voor-
komen dan in de meergegoede, met name van de mannen.

Er bestaat over de volksvoeding in andere landen eene
zeer uitgebreide literatuur en tegelijkertijd is er een vrij
uitgebreid practisch onderzoek van die voeding ingesteld.

De meeste Europeesche Staten schijnen niet trotsch be-
hoeven te zijn op de voeding hunner arbeiders.

„Aardappelen en jenever", zegt Sonderegqer, „vormen
het gewone Europeesche liongerdieet. Van dat verhongeren
met een volle maag kunnen we tal van voorbeelden
in onze achterbuurten zien; bleeko, dikbuikige kinderen,
slappe pafferige bedelaars of magere holoogige proletariërs,

li IIamkrtok: Tho intelloctual lifo.

-ocr page 71-

•57

menschen, die op veertigjarigen leeftijd er uitzien, alsof
ze zestig waren; de enfants perdus, die bij een aanval van
typhus of cholera in de voorste rijen staan en bij troepen
worden weggemaaid. En evengoed staan ze bij den socia-
len strijd in de voorste rijen en vullen de barricades en
gevangenissen. En den tros van dat leger der maatschap-
pelijke ellende vormen de afgebeulde, uitgemergelde moeders,
die het aanzijn schenken aan een nieuw ras, ongezonder
nog dan het vorige".

E. Dückerhoff 1), een Duitsch arbeider, die jaren lang in
Engeland mijnwerker is geweest, is een en al lof over de
Engelsche voeding, hoewel hij de inrichting van bet huis-
houden overigens allerbedroevendst vindt.

Grotjahn stelt de Engelsche voeding den Duitschen
arbeider tot voorbeeld. Wat in Duitschland, b.v. in Baden
en Silezië, van de volksvoeding onderzocht is, was slecht.
M
ombert schat, dat 1/3 tot 1/2 der Duitsche bevolking niet
genoeg te eten krijgt.

De Belgische volksvoeding, door Engel nagegaan, was
althans in 1891 volgens genoemden schrijver nog zeer
onvoldoende.

Neemt men men in aanmerking, dat in België dr 415 K.G.
aardappelen per hoofd en per jaar gebruikt worden en, dat
dit land aan de spits van het alcoholmisbruik staat, dan
herinnert dit aan het Europeesche hongerdiëet.

Keleti kwam voor Hongarije tot het resultaat, dat in
de meeste gemeenten de menschen te weinig hadden om
tc leven en te werken.

In Bohemen vond Singer 2) slechts 2.3 »/o tot 5.7 «/o

1) E. DüCKEUiiOFf: Wio dor Englische Arbeiter lebt.

2) Sinoer: Untersuchungen über dio Soc. Zust.nnde in Fabrikbezirken
des nordöstlichen Böhmens.

-ocr page 72-

58

der fabrieksbevolking geschikt voor den militairen dienst,
terwijl uit de Zwitsersche fabrieksstreken Thurgau en
St. Gallen van alle recruten, die uit fabriekskringen voort-
kwamen 39.40/0 ongeschikt was om te dienen en van de
geheele bevolking slechts 25.1 ojo.
Is in Nederland de toestand even treurig?
We zullen zien, hoe het gesteld is met de voeding en
den voedingstoestand van eenige arbeiders uit Utrecht.

-ocr page 73-

Eigen Onderzoek.

A. Voedsel.

1. Methoden van onderzoek.

De proeven, die ik ten opzichte van de voeding van
arbeiders in de gemeente Utrecht heb genomen, zijn aan
vele bezwaren onderhevig geweest, waarmede trouwens alle
onderzoekers van volksvoeding min of meer zullen te
kampen hebben gehad en waarvan eenige niet uit den
weg te ruimen zijn.

Men kan voor het onderzoek van arbeiders- of volks-
voedsel drie verschillende wegen inslaan.

Ten eerste kan men onderzoeken de zg. „kost bij vrije
keuze", d.w.z. die kost, die het arbeidersgezin zichzelf kiest,
zonder daarbij te rade te gaan met voedingswaarde en
nuttig effect van dat voedsel, maar slechts met den ^^s,)
dien men er voor betalen moet en, voorzoover daaraan
voldaan kan worden, met den
smaak en de behoeften van
de leden van het gezin.

Ten tweede kan men onderzoeken „de kost bij niet vrije
keuzo", m.a.w. de kost, zooals ze aan arbeiders verschaft
wordt in verschillende inrichtingen, zooals gaarkeukens,
armhuizen, ziekenhuizen, weeshuizen en kazernes.

In hoofdzaak wordt in deze inrichtingen rekening ge-
houden met den prijs, terwijl in de latere jaren ook op do

-ocr page 74-

60

voedingswaarde der verscliillende materialen gelet wordt,
maar uit den aard der zaak weinig achtgeslagen wordt op
den smaak van ieder persoon afzonderlijk.

Ten derde kan men onderzoeken het „arbeidersbudget"
waar men, door nauwkeurige berekening van inkomsten
en uitgaven, ten slotte tot eene opgave tracht te komen
van den prijs, dien een arbeidersgezin dagelijks voor zijn
voedsel kan besteden en door vergelijking van den kostenden
prijs van het voedsel poogt te berekenen, hoeveel en welk
voedsel men voor die som kan krijgen.

Elk dezer drie methodes heeft hare voordeelen, elk hare
nadeelen, maar verschillende overwegingen hebben mij doen
besluiten den eersten weg in te slaan.

Onder de voordeelen, die de eerste methode van onder-
zoek voor mijn dool bood, mag ik primo wel noemen het
feit, dat\' bijna alle onderzoekingen over voeding sedert
Foester volgens deze methode hebben plaats gehad, wat
mij eventueel in staat zou stellen eenige vergelijking te
treffen tusschen de uitkomsten van mijne eigene onder-
zoekingen en van die, welke elders reeds zijn gedaan.

Secundo komt deze methode het meest de werkelijkheid
nabij. Zooveel in mijn vermogen was, heb ik gepoogd de
arbeiders, die zich voor deze proeven bescliikbaar stelden,
in te lichten omtrent het doel der pro.even en ze te wijzen
op het\'gewicht dat bij deze proeven aan volledige mede-
werking hunnerzijds was verbonden. Eén voor één hebben
ze moeten beloven mij dagelijks zooveel voedsel af te
staan, als zij zelf nuttigden, niet meer, niet minder.

Tertio is een niet gering voordeel dezer metliode, dat de
arbeiders voedsel krijgen dat eenigzins in overeenstennning
is met hun smaak en toebereid op eene wijze, waaraan ze
gewoon zijn. Het meerendeel der mensclien eet nu eenmaal

-ocr page 75-

61

thuis het smakelijkst en of die spijzen nu al dan niet vol-
doen aan vele voorwaarden die de physioloog of hygiënist
stelt, laat hen volkomen koud.

Doordat de arbeider aan de omgeving, bereidingswijze
etc. gewoon is, eet hij zooveel hij wil en zooveel hem
smaakt, indien althans de hem aangeboden hoeveelheid
voldoende is om zijn eetlust te verzadigen.

Aan den anderen kant kleven er aan de door mij ge-
volgde methode bezwaren, die niet weg te cijferen zijn.

Niet de kleinste moeilijkheid bij onderzoekingen zooals
de volgende is het om proefpersonen te krijgen van vol-
doende vertrouwbaarheid en nauwkeurigheid.

Door volkomen onbekendheid met de Utrechtsche arbeiders-
kringen was ik genoodzaakt daarbij de hulp in te roepen van
verscheiden werkgevers, die met de meeste bereidwilligheid
aan mijn verzoek om hulp hebben voldaan.

Hierbij kwam natuurlijk de betrouwbaarheid der arbei-
ders ter sprake en hunne bereidwilligheid zich voor deze
proeven te willen leenen.

Wat het eerste punt betreft kon ook geen der in-
dustrieelen daarvoor instaan, maar zoover ze konden
waren ze gaarne bereid mij, na overleg met hunne arbeiders,
de voor mijn doel meest geschikte personen aan te wijzen.
Het was bovendien noodzakelijk, dat de betrokken proef-
personen een geregeld leven leidden en geen misbruik
maakten van sterkedrank.

Hoe interessant overigens ter vergelijking een proef met
een potator moge zijn, waren bij mij de bezwaren tegen
zulke proefpersonen van dien aard, dat ik gemeend heb
daarmede niet te moeten beginnen.

Waar men reeds bij verscbillende matige drinkers alle
moeite heeft om de juiste per dag gebruikte hoeveelheid

-ocr page 76-

62

alcohol te weten te komen, dikwijls uit schaamte of om
het voor huis te verheimelijken, is een nauwkeurige opgave
bij potatoren met hunne bekende leugenachtigheid tot de
vrome V7enschen te rekenen.

Daarbij komt nog, dat het gezin van een aan alcohol-
misbruik verslaafden arbeider onder de gevolgen van dit
euvel dikwijs zoo gebukt gaat, dat van eenige norm in de
inkomsten en uitgaven voor de huishouding geen sprake
meer is.

Het aan alcohol uitgegeven bedrag wordt onttrokken
aan het inkomen der familie en dus wordt het te verteren
weekloon kleiner dan het in werkelijkheid zou zijn en,
wanneer dan zoo\'n arbeider weinig voedsel geniet, is het
moeielijk uit te maken, of dit geweten moet worden aan
eene met alcohol overladen of door alcohol bedorven maag,
of aan slechte geldelijke verhoudingen.

Daar tegenover staat, dat ook geheelonthouders in de
praktijk eene zoo geringe minderheid onder de Nederland-
sche arbeiders uitmaken, dat ik er slechts één als proef-
persoon heb aangenomen.

Men moet echter met nog andere omstandigheden reke-
ning houden.

Niet alleen met den arbeider heeft men te maken, maar
men staat ook bloot aan onwil, onnauwkeurigheid, zelfs
absolute weigering van de buisvrouw om het voedsel af
te staan.

Om slechts één voorbeeld to noemen. De moeder van
een mijner proefpersonen meende, dat het een schande
was, zulk kostelijk eten allemaal te verknoeien en slechts
de tusschenkomst van haar zoon, dio geheel vertrouwbaar
was, verschafte mij de juiste hoeveelheid voedsel.

Door een ander, wier man mij zijne medewerking had

-ocr page 77-

63

toegezegd, werd mij de deur gewezen met de bemerking,
dat ze geen Jan Hen noodig had en ik mij maar met
mijne eigene huishouding moest bemoeien.

Dergelijke bezwaren acht ik volkomen begrijpelijk.

Wat, zegt die arme vrouw, heeft een vreemde man te
maken met onze armoede, wat met ons slecht voedsel ? Er is
een gevoel van schaamte voor den armoedigen toestand,
waarin het huisgezin, wellicht geheel zonder schuld,
verkeert.

Een enkele maal moet men ook wel eens zoo toevalliger-
wijze het gezin omtrent etenstijd opzoeken, maar dit kan
natuurlijk niet vaak gebeuren, daar men dan groote kans
loopt zijne proefpersonen te verliezen, die dikwijls zoo ge-
voelig zijn voor een enkel bewijs van wantrouwen.

Om verder de betrouwbaarheid eenigszins te controleeren
heb ik, zoover men mij daartoe in de gelegenheid stelde,
dagelijks de urine van de proefpersonen onderzocht. Ook
in deze controle zijn weer voetangels en klemmen. Ver-
schillende arbeiders verklaarden absoluut niet in staat te zijn
aan dat verzoek te voldoen. Voor sommigen was het dan
ook werkelijk een lastige kwestie. Een opperman, die met
een flesch op het werk komt, om daarin zijne urine te
bewaren, is voor de omgeving eene lang niet allcdaagsche
verschijning en deze controle kan dan ook alleen plaats
vinden bij arbeiders, die thuis werken of door den patroon
in de gelegenheid gesteld worden daar ter plaatse hunne
urine tc deponeeren en te bewaren. Niemand is gaarne
de risee der omgevende onwetendheid, dat zoo moeielijk
te vermeesteren bolwerk.

Ook bij kleine vergissingen bestaat zoo licht de neiging
om de urine te vervalschen door toevoeging van die van
huisgenooten of van water.

-ocr page 78-

64

Van het bewaren der faeces was natuurlijk geen sprake.
Geen enkele Hollandsche huismoeder zal licht daarvoor
te vinden, zijn en de uitvoerbaarheid hiervan is voorloopig
alleen mogelijk bij proefpersonen, die eenigzins doordrongen
zijn van het gewicht der onderzoekingen en wier huis
voorzien is van een plaats, waar de faeces bewaard kunnen
worden zonder schade voor de omgeving.

Voor laboratoria en inrichtingen van philantropischen
aard zijn zulke proeven betrekkelijk licht uitvoerbaar, maar
voor een arbeiderswoning is dat zeer lastig.

Bovendien was het allesbehalve gemakkelijk deze massa\'s
veilig en wel op het laboratorium te krijgen, want hiertoe
zouden minstens telkens twee depóts noodzakelijk geweest
zijn. En dan komt men tot de meest voor de hand
liggende onmogelijkheid. Hoe moet een arbeider op een
fabriek zijn faeces .bewaren?

In het algemeen reeds geeft het bewaren der urine
eenigen last. Hoe licht gaan kleinigheden te loor b.v. bij
de defaecatie en hoe gemakkelijk wordt de plaats vergeten,
waar men verplicht is een week lang zijne mixtie te
deponeeren ? Vooral b.v. des Zondags op een wandehng, die
de arbeider wellicht met zijn gezin maakt.

Op volledig vertrouwen berust nu eenmaal deze geheele
methode; Daarom ook moest ik zeer voorzichtig zijn in
de keuze mijner arbeiders. Waar eenerzijds de neiging
bestaat uit zuinigheid of verkeerd begrepen gevoel van
te loor gaan van het onderzochte voedsel eene te kleine
hoeveelheid te geven, bestaat anderzijds bij sommigen de
neiging zich voor welvarender voor te doen dan zij wel
zijn, juist in tegenstelling van eene derde groep, waar de
zucht bestaat zich armer voor te doen dan de werke-
lijkheid is.

-ocr page 79-

65

Nu staan er over „de kost bij vrije keuze", absoluut
beschouwd, niet zoo heel veel onderzoekingen ten dienste,
wellicht in Europa eenige honderdtallen, maar een betrek-
kelijk gering getal is toch reeds voldoende om een alge-
meen oordeel te kunnen vellen. Dit is daarom het geval,
omdat bij kleine inkomsten de beschikbare middelen ten
opzichte der uitgaven in geen enkele richting groote bokke-
sprongen toelaten en dus het levensonderhoud dezer families
vrij veel op elkaar gelijkt en weinig uit elkaar loopt.

Het onderzoek der kost bij „niet vrije keuze" heeft al
eveneens zijn voor- en nadoelen.

Verschillende onderzoekers zijn hierbij uitgegaan van
de hoeveelheid voedsel, die b.v. in een armhuis, kazerne,
gaarkeuken, etc. per dag werd gebruikt en hebben deze som
eenvoudig gedeeld door het aantal deelnemers. Dit nu is
ten eenenmale onjuist.

"Waar de opname van voedsel van zoovele factoren
afhankelijk is, mag men natuurlijk niet, met voorbijgaan
van gewicht, leeftijd, arbeid etc. van de proefpersonen, de
eene gelijk aan de andere stellen.

Overigens leenen ook de inwoners van liefdadige inrich-
tingen, kazernes, werkhuizen of gevangenissen zich niet ,
goed voor deze proeven.

De verpleegden in een ziekenhuis arbeiden uit don aard
der zaak niet en verkeeren in ongezonden toestand. Sol-
daten werken in vredestijd aanmerkelijk minder dan de
meeste arbeiders, die hun dagelijkscli brood moeten ver-
dienen; de verpleegden in armhuizen zijn voor het meeren-
deel ongeschikt tot werken door hun leeftijd of door
lichaamsgebreken en het werk dat gevangenen of gedeti-
neerden verrichten, is niet vergelijkbaar met het werk
van een vrijen arbeider.

-ocr page 80-

66

Dan zou in dit geval alleen de gaarkeuken geschikt zijn
voor deze soort van onderzoekingen, maar het voedsel in
de gaarkeuken is voor den arbeider altijd nog duurder dan
dat, hetwelk hij thuis krijgt en dus maakt hij
er slechts
vi coactus gebruik van en bevredigt het bovendien dikwijls
zijn smaak niet. De porties in de gaarkeuken zijn afge-
meten of afgewogen en wanneer een arbeider zoo\'n portie
heeft verorberd, is het altijd nog de vraag of hij zijn eetlust
gestild heeft, zooals hij dat thuis kan doen, al ware daar het
voedsel minderwaardig, wat zijne bestanddeelen betreft. En
is zijn eetlust niet verzadigd, dan zal meestal de prijs hem
beletten een tweede portie te koopen.

Alle z.g. indirecte methodes zijn onbetrouwbaar, omdat
men alleen uit tabellen de samenstelling der voedings-
middelen berekent, die zeer uiteenloopend zijn kan. Bij
de tweede methode kan men althans het voedsel zelf nog
onderzoeken en ligt de hoofdfout meer in het gelijkwaar-
dig stellen der proefpersonen onderhng. Bij de derde
methode doet men dit laatste ook, terwijl men de samen-
stelling der voedingsmiddelen als constant aanneemt.

Daarbij zijn vertrouwbare arbeidersbudgets een vereischte
en deze zijn in zeer gering aantal disponibel, want slechts
in een klein getal van arbeidersgezinnen wordt een nauw-
keurig dagboek gehouden van inkomsten en uitgaven. En
daarop zou men toch af moeten gaan om niet geheel
in theoretische beschouwingen te vervallen.

Van onze Utrechtsche arbeiders werd het voedsel gedu-
rende een week onderzocht. Daar zij wisten, welke ver-
goeding zij voor het afstaan van hun voedsel zouden
ontvangen, moesten ze beloven, hiervan geen misbruik te
maken, door nu gedurende de proefweek hunne maaltijden
rijkelijker in te richten, dan ze anders gewoon waren. Ik

-ocr page 81-

heb gemeend eene volle week te moeten nemen als proef-
tijd, zoowel om daardoor steeds te kunnen onderzoeken of
het voedsel in arbeiderskringen des Zondags veel verschilt
van dat op andere dagen, als omdat men bij een zoo lan-
gen duur van onderzoek minder afhankelijk is van toeval-
ligheden en men een juister denkbeeld krijgt van hun
dagelijkschen mondkost. Ik heb daarom voor de winter-
en zomerproeven zooveel mogelijk dezelfde proefpersonen
genomen, om bij dezelfde personen het onderscheid te
kunnen nagaan.

Vele arbeiders werken des zomers aanmerkelijk langer
dan des winters, maar verdienen dan ook des zomers meer
en het is tevens belangrijk te zien, of de temperatuur ook
van invloed is op de consumptie.

Van alle arbeiders kreeg ik, voor zoover ik heb kunnen
nagaan, getrouwe opgave van de gebruikte hoeveelheid
alcohol per dag.

De methode van vergaren was vrij eenvoudig. Van alles
wat de arbeider eet of drinkt, wordt eene even groote portie
ter zijde gezet. Voor thee en koffie heb ik gemeend eene
uitzondering te moeten maken. Wel werd de hierbij ge-
bruikte suiker en melk mij verschaft, de koffle en de thee
zelf evenwel niet. Deze dikwijls groote hoeveelheden vocht
zouden de bewerking zeer veel omslachtiger gemaakt heb-
ben, zooals mij uit een proef gebleken is, en zij hebben
bovendien eene zoo geringe voedingswaarde, dat ze als
zoodanig verwaarloosd kunnen worden.

Van alcohol werd, om praktische redenen, niots bewaard,
daar een arbeider, die een borrel of een glas bier dronk
in een kroeg, eene even groote hoeveelheid niet moe naar
huis kon nemen, of mij bezorgen. Wol echter deed hij mij
opgave van de hoeveehieid en de soort van alcohol.

-ocr page 82-

De urine werd, waar het ten minste kon, bewaard van
de eerste mixtie van den eersten proefdag af tot en met
de eerste mixtie van den volgenden dag, en zoo gebeurde
het gedurende zeven dagen.

lederen morgen werd het voedsel gehaald en naar het
laboratorium voor hygiëne gebracht.

Dan begon de bewerking.

Waar ik eerst van plan was het dierlijke en het plant-
aardige voedsel te scheiden en beide afzonderlijk te onder-
zoeken, zooals
Hultgren en Landergren dat in Zweden
deden, heb ik daaraan geen gevolg kunnen geven door de
dikwijls innige menging, waarin de verschillende bestand-
deelen het laboratorium bereikten. De beroemde Holland-
sche gestampte pot leent zich daartoe niet.

In het laboratorium werd alles, ook de melk, gewogen,
omdat ik moest weten hoeveel de massa van het voedsel
in toto bedroeg. Uit den aard der zaak was dit gewicht
altijd iets geringer dan in werkelijkheid, omdat in
24 uren
het voedsel eenigzins indroogt, maar, waar niet zoozeer
de hoeveelheid als wel de voedingswaarde onderzocht werd,
deed dit niets ter zake.

De potten, pannen en borden werden zoo leeg mogelijk
gemaakt. Om zoo getrouw mogelijk de werkelijkheid nabij
te komen, werden deze materialen gewogen als zo nog
niet afgewasschen waren. Bij eiken maaltijd blijft toch ook
vet en voedsel aan het bord zitten dat niet meer ge-
noten wordt.

Dit waren dus nog slechts de voorbereidende werkzaam-
heden voor de eigenlijke bewerking.

Al het voedsel werd in een vleesch molen fijn gemalen.
Hiertoe moest het eerst in verschillende kleine stukken
gesneden worden en ten deele, zooals haring en bokking.

-ocr page 83-

69

ontdaan worden van zijne niet eetbare gedeelten, zooals
kop en graat.

Uit vleesch, dat beenderen bevatte, moesten deze eerst
verwijderd worden. Dit geschiedde met de hand door
telkens kleine hoeveelheden hierop te onderzoeken. Het
eetbare gedeelte werd met een mes van de beenderen ver-
wijderd cn ging in den vleeschmolen. Het gemalen voedsel
werd in een schoonen bak opgevangen on verder onder
handen genomen. Zoodra het malen was afgeloopen werd
de vleeschmolen uit elkaar genomen cn werden vervolgens
alle deelen zoo goed mogelijk van resten van voedsel ge-
zuiverd. Deze resten werden eveneens in den vergaarbak
gedïian. Ze bestaan in hoofdzaak uit vetdeelen, die aan den
molenwand blijven kleven en uit broodkorsten, die, meestal
zeer taai, niet tot vermaling gebracht kunnen worden, daar
zij geperst worden tusschen de schroef van den molen en
liet omhulsel. Om het geheel tot eene gelijkmatige massa
tc krijgen, moesten natuurlijk ook deze stukken fijn ver-
deeld worden. Het eenige bruikbare middel om daartoe te\'
geraken was het mes, een procédé dat niet weinig ge-
duld vorderde.

Verwaarloosd mochten deze resten natuurlijk niet worden,
omdat anders het mengsel, dat men wilde verkrijgen, niet
zuiver aan de voorwaarden van in samenstelling geheel
gelijk te zijn aan die van het genoten voedsel zou voldoen.

En dan moest het mengsel zoo lijn mogelijk zijn omdat
ik, bij de hierop volgende menging, niet de kans mocht
loopen dat sommige deelen van dat mengsel b.v. uit vleesch,
andere b.v. uit stukken brood zouden bestaan. Dat zou
het onderzoek geheel in de war hebben doen loopen en
tot geheel verkeerde en uiteenloopende resultaten geleid
hebben.

-ocr page 84-

70

Bij het gemalen voedsel werd de melk gevoegd, wat de
verdere behandeling gemakkelijker maakte. Ten eerste
behoefden daardoor niet eiken- dag eenige melkonderzoekin-
gen gedaan te worden en ten tweede maakte de melk de
massa beter mengbaar.

Het nu volgende proces was inderdaad een onsmakelijk
werk. Met de hand werd alles gekneed en gemengd tot
het geheel een egale massa vormde, die noch op het oog,
noch op het gevoel klontjes liet onderscheiden. Bij som-
mige porties moest vóór het kneden een kleine hoeveelheid
water worden gevoegd, omdat ze anders niet waren te
bewerken. De hoeveelheid water werd nauwkeurig afge-
meten, omdat ik bij de latere behandeling moest weten,
hoeveel het gewicht van het mengsel verminderd was,
want ik wist dat bij het nu volgende proces een gewichts-
verlies zou optreden in het mengsel van de gemalen
substantie met het water maar niet van de gemalen sub-
stantie alleen.

%

Bij enkele stoffen is een gelijkmatige verdeeling zeer
lastig, omdat ze, zooals b.v. soepen, nog al eens kleine
blaadjes groente bevatten, die niet meer alle kunnen worden
uitgezocht om fijngemaakt te worden. Bovendien is soep
een voedsel dat eerst aanmerkelijk moet worden ingedampt,
omdat het anders door de groote hoeveelheid vocht een
onmogelijkheid is een gelijkmatige massa te krijgen daar
de zwaardere deelen direkt naar beneden zakken.

Nadat dan de massa zoo goed mogelijk gemengd was,
werd er een gedeelte, gemiddeld ongeveer 6 ä 700 gram,
afgenomen en in een porceleinen uitdampschaal gedaan,
waarin het mengsel zoo dun mogelijk werd uitgestreken.
Het gewicht der schaal was bekend en bij de hierop vol-
gende weging van schaal en inhoud was mij dus ook het

-ocr page 85-

71

gewicht van den inhoud bekend. Hierdoor wist ik dus
hoe groot het gedeelte was, dat van de origineele massa
in verdere behandeling zou komen.

Deze nu verkregen portie werd hierna bij eeno tempe- /
ratuur van ± 100° Celsius gedurende 24 tot 48 uren ge-
droogd tot ze een totaal droge massa geworden was, broos
als biscuit.

De langere of kortere duur van deze droging was natuur-
lijk afhankelijk van het grooter of kleiner watergehalte.

Na afkoehng werd dan deze droge massa weer gewogen
en zoo wist ik dus hoeveel water do portie, die in den
droogoven gedaan was, verloren had en tevens hoeveel de
geheele origineele massa bij dezo indroging zou verloren
hebben.

De ingedroogde brooze stof werd nu in een vijzel tot
kleine deelen gestampt en hierna gemalen in een koffie-
molen. Na elke maling werd, evenals met don vleesch-
molen gedaan was, de koffiemolen uit elkaar genomen en
schoongemaakt.

Het maalsel was dan zoo fijn dat van grovere deelen
ternauwernood nog spreke meer kon zijn.

Veel last veroorzaakte mij bij het malen het voedsel
dat rijk was aan vet. Hierbij moest men soms een uur
malen eer men een voldoende hoeveelheid bij elkaar had
om te bewaren. Dit maalsel word daarop in goed droge
en schoone flesschen gedaan en, na sluiting met een kurk,
gedekt met paraffine om den inhoud tc beschermen tegen
vocht.

Deze in flesschen bewaarde stof werd onderworpen aan
een onderzoek, zooals dit aangegeven wordt in het „Regu-
latief voor het onderzoek van voedingsmiddelen, in het
laboratorium van het Koloniaal museum te Haarlem".

-ocr page 86-

72

In de eerste plaats werd het stikstofgehalte onderzocht
volgens de methode
Kjeldahl—Wilfarth.

Ongeveer één gram der stof, nu eens wat meer dan wat
minder, werd in een langhalzige Kjeldahl-kolf van Jenaglas
(inhoud ± IBO
c.M3) gedaan en overgoten met 20 c.M»
eener 20 0/0 phosphorzuur oplossing in geconcentreerd zwa-
velzuur. Hierbij werd een druppel metallisch kwik gevoegd,
alles door heen en weer beweging goed met elkaar in
aanraking gebracht en onder nauwkeurige afsluiting met een
caoutchoucstop bleef dat mengsel zoo een nacht over staan.

Dat heeft dit voordeel, dat hierdoor het digereeren aan-
merkelijk sneller gaat. Daarop gaat men heel langzaam
verhitten, waarbij men er een klein stukje paraffine indoet,
om het zeer lastige schuimen tegen te gaan. Verhit men
in den beginne niet zeer voorzichtig, dan helpt ook de
paraffine daartegen niet en is de proef mislukt, eer men er op
verdacht is. In dit eerste stadium is voorzichtigheid zeer
aan te raden. Langzamerhand sterker en sterker verhit
wordend, begint de inhoud te koken en wordt ten lange
leste kleurloos. Van die in de meeste leerboeken geciteerde
ontkleuringen in 8 a 4 uur is mij bij al mijne proeven
nooit iets gebleken, althans niet bij de methode, die zoo
even beschreven is. Daarentegen wel ontkleuringen, waar-
voor meer dan 24 uren noodig waren. Ook toevoeging van
10 gram •K2SO4 verhaastte deze ontkleuring niet. Hoogst
waarschijnlijk hebben ook anderen bij hunne
Kjeldahl-
bepalingen moeielijkheden ondervonden bij het ontkleuren
en geven zij daarom den raad zoo lang te destruöeren, tot
alles ongeveer licht bruin of geel geworden is, om dan
verder te oxydeeren met kaliumpermanganaat.

i3ij deze destructie heeft men ook nog op to passen voor
lichte ontploffingen. Het ergste, wat hierbij gebeuren kan

-ocr page 87-

73

is, dat de iniioud uit de kolf vliegt, maar ook bij minder
hevige ontploffingen loopt men altijd de kans, dat eenige
druppels uit de kolf spatten en zoo de proef bederven.

Deze ontploffingen kunnen juist voorkomen bij het laatste
gedeelte der ontkleuring. Daarom is het niet "wenschelijk
na ontkleuring nog gedurende één uur te verhitten, zooals
in Haarlem schijnt te gebeuren.

Allerlei teleurstellingen, en de te veel uiteenloopende
resultaten, in den beginne verkregen bij het doen dozor
ontkleuringen, deden mij eindelijk besluiten eens een
wijziging van de
kjeldahl-methode toe te passen en ik
gebruikte hierbij in plaats van metaUisch kwik of kwik-
oxyde, dat ik eveneens had gebropeerd, het door v.
Asboth
tiangegeven kopersulfaat. Het resultaat was in zooverre
zeer verrassend voor mij, dat het den tijd, dien ik anders
voor ontkleuring noodig had, zeer verkortte en de licht-
groene kleur, die ontstaat, geeft duidelijk waarneembaar
aan, wanneer de oxydatie is afgeloopen. Voor moeielijk
to destrueeren en te oxydeeren stoffen zou ik dan ook
zeer aanraden eene 20«o oplossing van phoshorzuur in
geconcentreerd H2SO4 te gebruiken en hierbij ongeveer een
halve gram watervrij kopersulfaat te doen.

A^\'etrijke stoften geven bij het destrueeren do meeste
moeite, daar de vetten of olieön boven op de vloeistof gaan
drijven en zoodoende zich eenigzins aan de inwerking van
hot n2S04 onttrekken.

Den meesten tegenslag bij deze proeven had ik echter in
de Kjeldahl-kolfjes zelve. Wat was het geval? Al geruimen
tijd had ik gemerkt, dat de verschillen in de stikstof-
bepalingen zóó groot waren, dat ik verplicht was niet
twee, maar soms 10 a 12 achtereenvolgende bepalingen te
doen. Voorloopig kon ik de bron dezer fouten, die niet

-ocr page 88-

74

alleen veel tijd kostte maar tegelijkertijd de animo in het
werk verminderde, niet opsporen. Slechts het toeval bracht
mij op het spoor. Terwijl ik het Kjedahl-kolfje onder de
destructie even oplichte, sloeg er een onverklaarbare damp
af. Het kolfje werd genoteerd en nadat de inhoud zoo
goed mogelijk was verwijderd en de proef voor de zoo-
veelste maal was mislukt, onderzocht ik het kolfje zelf.

Er was uitwendig niets aan te zien en toch kreeg ik
den indruk, dat het op sommige plaatsen wat hobbelig was
geworden en op andere plaatsen wat was aangevreten.
Het kolfje gaf niet het eigenaardige geluid dat gebroken
glaswerk pleegt te geven, en vertoonde geen aanwijsbare
barstjes. Met een fijne naald zoekende, vond ik een plaats
waar ik doorheen kon steken zonder eenigen druk uit te
oefenen en daarmede was het raadsel opgelost.

Het eenige middel hiertegen was natuurlijk de kolfjes
tijdig te vervangen door nieuwe.

Sedert het gebruik van CUSO4 werd dit bezwaar niet
meer ondervonden.

Na volkomen ontkleuring der proef of wanneer het praepa-
raat eene licht gele kleur had aangenomen en behandeld
was met fijn gepoederd kahumpermanganaat, waarbij leven-
dige vuurverschijnselen optraden en het aspect licht violet
werd of ton slotte, bij de behandeling met CUSO4, als de
inhoud eene lichtgroene kleur had aangenomen, liet ik de
proef eerst koud worden. Daarna werd de kolf omgespoeld
met water. In den beginne werd biervoor gedestilleerd
water gebruikt, later gewoon leidingwater, daar ook dit
laatste geen aantoonbare hoeveelheid N houdende stoffen
bevatte.

Dit spoelen van de kolf gebeurde geregeld G tot 8 malen
en de inhoud der Kjedahl-kolven werd overgebracht in een

-ocr page 89-

75

clestillatiekolf, die een weinig talk bevatte en een druppel
phenolphtaleïne ter controle of de inhoud alcalisch was.

Hierbij werd een zeer geconcentreerde natronloog-oplos-
sing gedaan tot de inhoud alcaUsch was. Hierbij werd
natuurlijk de phenolphtaleïne rood, en bij gelijktijdige aan-
wezigheid van kaliumpermanganaat vuil bruin. Terstond
hierop werd er 15 cM3. eener 66 procentige oplossing van
zwavelkalium bijgevoegd om de ontstane kwikstikstofver-
bindingen te ontleden. Bij het destilleeren maakte ik ge-
bruik van een spatkolf.

Het destillaat werd opgevangen in 1/4 normaal zwavel-
zuur. Doorgaans was 10 à 20 cM\'^ hiervan voldoende;
enkele malen echter waren grooter quantiteiten noodig.

Hierna werd teruggetitreerd met 1/4 nor^naal NaOH met
methylorange als indicator en zoodoende het aanwezige N
berekend.

Het gevonden stikstofcijfer werd vermenigvuldigd met
6.25, daar aangenomen wordt dat eiwit gemiddeld 16 0/0
stikstof bevat. Dit nu is lang niet altijd het geval, want
planteneiwit bevat b.v. soms 18 0/0 N. maar als gemiddelde
is 16 0/0 wel bruikbaar, daar andere eiwitachtige verbin-
dingen wat minder N. bevatten dan 16 Oo. Onjuist is het
ook om al deze gevonden N. aan eiwit toe te schrijven
daar zij ongetwijfeld ten deele to danken is aan N. houdende
niet eiwitachtige verbindingen, die misschien weinig of geen
voedingswaarde bezitten. Toch moet men zich aan dit
cijfer 6.25 houden voor vergelijking met de uitkomsten
van anderen.

Waar het een zoo groote moeielijkheid opleverde eene
homogeen mengsel to vervaardigen van het to onderzoeken
materiaal, heb ik de foutgrenzcn grooter genomen dan
men aan liçt koloniaal Museum te Haarlem pleegt to doen.

-ocr page 90-

76

Daar onderzoekt men doorgaans enkelvoudige stoffen en
geen mengsels. Daarom heb ik als foutgrens bij de Kjeldahl-
bepalingen een maximum verschil van 1 o/o aangenomen.
Wat de drogestofbepalingen betreft, deze geschiedden
op de volgende wijze.

Ongeveer 5 gram der te onderzoeken stof werd in een
vooraf gedroogd, gegloeid en gewogen, zeer dun porceleinen
kroesje gebracht en bij nagenoeg 105° Celsius tot constant
gewicht gedroogd.

Voor deze droging werd een oliestoof gebruikt, dio door
een thermostaat op constante temperatuur werd gehouden.
Het drogen duurde gemiddeld 12 tot 14 uren.
Na 12 uren werd het porceleinen kroesje in een exsic-
cator met zwavelzuur gebracht en na afkoeling, die ongeveer
een half uur duurde, zoo snel mogelijk gewogen. Hierna
werd het kroesje telkens weer gedurende één uur in de
droogstoof gebracht, totdat constant gewicht was bereikt.

Aan deze bepahngen sloten zich direct de aschbepalingen
aan. Eerst werden de proeven met eene zeer kleine vlam
verhit, zoodat het water kon ontwijken, waardoor opschui-
men tegengegaan werd; vervolgens werd met iets grooter
vlam verhit, doch steeds zeer voorzichtig, totdat de geheele
massa verkoold was.

Hierop werd alles geëxtraheerd met gedestilleerd water,
gefiltreerd door een quantitatief filter on het filter met de
daarop achtergebleven kool verascht. De in het water opge-
loste zouten werden aldus aan de verdere gloeiing ont-
trokken, zoodat de kans op vervluchtiging geringer werd.
Het filtraat werd n.1. eenvoudig ingedampt, slechts een
oogenblik gegloeid en, na afkoehng in eene exsiccator, ge-
wogen. Hoe langzamer in den beginne de verbranding plaats
vindt, hoe beter, want alle proeven bevatten veel meel, dat rijk

-ocr page 91-

77

is aan chloriden en phosphaten, die bij te snelle verhitting
gemakkelijk smelten en oen massa kooldeeltjes omhullen.
Bovendien zouden er bij te sterke verhitting veel chloriden
en carbonaten vervluchtigen. Was de inhoud toch ge-
smolten, doordat er in den beginne te sterk verhit was,
dan werd het kroesje na afkoeling voorzichtig met gedestil-
leerd water afgespoeld, waardoor de nog zwarte kooldeeltjes
van hun omhulsel werden bevrijd; na indamping werd
dan weer gegloeid tot er een asch was overgebleven,
waarin geene kooldeeltjes meer zichtbaar waren.

Het behandelen der gegloeide massa met gedistilleerd
water moest soms eenige malen plaats vinden, eer de
asch aan de voorwaarde, die men stelt, nl. om koolvrij
te zijn, voldeed.

De meeste asch was licht geel of bruin gekleurd. Som-
mige aschsoorton waren, waarschijnlijk doordat ze ijzer
bevatten, niet vrij te maken van enkele zwarte deeltjes.

De aschbepaling werd van alle proeven slechts ééns
verricht, omdat men toch nooit absoluut juiste en overeen-
stemmende aschcijfers kan verwachten, door gloeiverlies
van chloriden en carbonaten, het ontwijken van chloor-
waterstof met de producten der droge destillatie, vei\'an-
doring der phosphaten etc.

Als laatste der onderzoekingen werden de vetbepalingen
gedaan. Ook hiervoor werd ± 5 gram der te onderzoeken
stof genomen en deze weer gedroogd bij 105° Celsius,
zooals bij de droge stofbepalingen was gedaan.

Hierna werd de inhoud overgebracht in een vetvrijen
Schleicher\'schen füter, de kroes eenige malen mot een vetvrij
watje met petroleumaether nagewasschen, ook dit watje
in den fdter godaan, hieroverheen nog wat vetvrije watten
en alles in een Soxhlet-apparaat van zijn vetgehalte ont-

-ocr page 92-

78

daan. Voor de extractie werd petroleumaether gebruikt
met een kookpunt van 35°—40°. Zoowel stof als aether
moesten watervrij zijn, wijl anders verschillende oplosbare
zouten, zuren etc. mede zouden zijn overgegaan.

De extractie werd eerst gedurende een 4tal uren onaf-
gebroken voortgezet, waarbij, wegens verdamping, telkens
aether moest worden toegevoegd. Daarop bleef het toestel
gedurende den nacht in rust, — waarbij zorg gedragen werd
dat de te onderzoeken stof steeds onder den aether bleef
staan. — Den volgenden dag werd nog één uur geëxtraheerd
en daarna was het extraetieproces geëindigd.

Verschillende controleproeven gaven na deze extracties
geen aantoonbare hoeveelheden vet meer in het residu öf
zoo geringe hoeveelheden dat niet was uit te maken of
de ontstane gewichtsvermeerdering afhankelijk was van
vet of van verschil in vochtigheid van het vetkolfje zelve.

Na de extractie werden de kolfjes met vet gedurende
den nacht in een waterdroogstoof gezet en den volgenden
morgen na afkoeling, gewogen. Het gewicht minus het
bekende gewicht van het kolfje gaf de verkregen hoeveel-
heid vet aan.

Vóór elke proef werden de vetkolfjes telkens gewogen,
na eerst geheel gereinigd te zijn.

De koolhydraten werden berekend door het totaal der
droge stof te verminderen met de totale sorn van het
eiwit, het vet en de asch.

Met de totale voeding is de alcohol berekend; echter niet
direct, maar naar bekende analyses. Evenzoo de andere
in alcoholische dranken voorkomende voedingstoffen. Bij
het gebruik van grootere quantiteiten werd van den alcohol
slechts 90 o/o in rekening gebracht, echter alleen indien er
per dag meer dan 30 grammen gebruikt werden.

-ocr page 93-

79

Ik heb dit gedaan in overeenstemming met Strassmann i)
en C. Eijkman.

Een z.g. borrelglas is berekend op eene inhoud van 33 cM3,
een bierglas op een inhoud van 250 cM3, halve flesschen
of 375 cM3. G-af echter de proefpersoon zelf de hoeveelheid
op in D.L. of deelen daarvan dan werd deze opgave als
juist aangenomen. Een enkele maal wist men mij op te
geven hoeveel borrels er in een D.L. gingen, waaruit dan
de inhoud van zoo\'n borrelglas berekend werd.

2. Aard der proefpersonen.

Het gelukte mij ten slotte tien proefpersonen te vinden,
die zich aan dit onderzoek wilden onderwerpen. ■ Doordat
van deze proefpersonen acht zich later nogmaals leenden
tot een onderzoek en ik, ter vergelijking, dezelfde proeven
met mijn eigen voedsel heb genomen, komt men tot negen-
tien proefreeksen, betreffende elf personen, wier voedsel in
den winter en daaronder acht van wie het bovendien in
den zomer is onderzocht.

Van één der proefpersonen bleken echter de uitkomsten
van het onderzoek zóó verdacht, dat ik gemeend heb die
niet te moeten pubhceeren, daar de gevolgtrekking hieruit
meer dan twijfelachtig zou schijnen. Hierdoor verviel één
der winter- en één der zomerproeven.

Eenige korte opmerkingen over deze proefpersonen mogen
hier volgen.

Proef I. W. W., Opperman, oud 50 jaar, lichaamsgewicht
65.5 kilogram netto; gezond en goed gespierd; gehuwd en
vader van 4 kinderen, sinds 8 jaren geheelonthouder.

1) Stkassmamn: Pflügors Archiv, Btl. 49.

-ocr page 94-

80

De arbeidstijd duurt in den winter van \'s morgens 7.30
tot 12 uur en \'s namiddags van 1 tot 5 uur; in den zomer
van \'s morgens 6 tot 8 uur en van 8.30 tot 12 uur;
\'s namiddags van 1.30 tot 4 uur en van 4.30 tot 7 uur.
Zijn werktijd bedraagt \'s winters 81/2 uur en \'s zomers
101/2 uur per dag.

Door een verdienste van 17 ets. per uur is zijn inkomen
des winters
f8.67 en des zomers /" 10.71 per week.

Hij verricht zwaar werk n.1. het tillen van lasten steen of
kalk van 35—45 kilogram. Hij betaalt /\'1.40 per week aan
huishuur. Des winters is hij soms werkeloos door den
invloed van het weer op den arbeid in de bouwbedrijven
of door algemeene slapte in het vak.

Proef II. H. d. N., Sigarenmaker; tenger gebouwd, maar
overigens gezond volgens zijn zeggen. Oud 23 jaar, gehuwd
en vader van 1 kind. Lichaamsgewicht 59.1 kilogram.
Zijn arbeid duurt dagelijks 12 uur, zijn loon is per week
f9.—. Zijn huishuur bedraagt per week /■1.80.

Proef III. G. v. d. A., Laboratorium-bediende, leeftijd
21 jaar, ongehuwd. Goed gezond, lichaamsgewicht 66.8 kilo-
gram. Werkt van \'s morgens 8 tot \'s avonds 6 uur op
het laboratorium, met eene pauze van 12 tot
i1/2 uur
>s middags. Werktijd per dag bedraagt
81/2 a 9 uur. Ver-
dient fö.— per week met eenige emolumenten met Nieuw-
jaar en Kermis. Hij woont thuis lij zijne ouders, waar ook
de vader en een broer een gedeelte van den kost verdienen.

Proef IV. v. G., Metaalarbeider. Voorslager op een machine-
fabriek. Oud 38 jaar, tlink gebouwd maar mager. Lichaams-
gewicht 62 kilogram. Gehuwd en vader van 7 kinderen.
De te hanteeren hamer weegt 4 kilogram. Zijne werkuren
zijn \'s winters van des morgens 7 tot 8 uur. en van 8.30
tot 12 uur. \'s Namiddags van 1.30 tot 5 uur en van 5.30 tot

-ocr page 95-

81

6.30, dus per dag 9 uur. Des zomers echter 11 uren per dag.

Zijne verdiensten bodragen 15 ets. per uur, dus \'s winters
/■8.10 en \'s zomers /\'9.90 per weel^. Hij verwoont
flAQ
per weeij.

Proef "V. A., smid, vuurwerker. G-oed gezond, klein van
gestalte, oud 27 jaar, gehuwd en vader van 3 kinderen;
Lichaamsgewicht 69.8 kilogram. AVerktijden dezelfde als bij
proef IV. Hij verdient per uur 16 ets., dus \'s winters
f 8.64
en \'s zomers /"lO.öö per week en verwoont /"l.Sö per week;

Proof VI. K., werkman aan een metaalfabriek. Oud 42
jaar, gezond. Lichaamsgewicht 69 kilogram. Gehuwd on
vader van 4 kinderen. Werktijd 64 uur per week, soms
echter meer. Hij verdient 15 ets. per uur of ƒ 9.60 per
week en verwoont /■2.25 per week.

Proef VII. 0. A. C., Schoenmaker. Oud 35 jaar, gehuwd
en vader van één kind. Goed gezond en flink gebouwd.
Lichaamsgewicht 59.2 kilogram. Werkt per dag van \'s mor-
gens 7.80 tot 12 uur \'s middags en van 1.80 \'s namiddags
tot \'s avonds 8 uur, te samen 11 uur. Zijn weekloon be-
draagt
f 7.50 maar door overwerk kan hij het brengen tot
/\'9.— a /\'9.50 per week. Hij verwoont por week /"l.SO.

Proef VUL R., loopknecht aan een confcctiewinkel. Goed
gezond maar mager. Oud 37 jaar. Lichaamsgewicht 61 kilo-
gram. Hij is gehuwd en heeft 2 kinderen. Zijn werktijd
is van \'s morgens 7 tot 12 uur en van \'s namiddags 1.80
tot \'s avonds 10 uur, te samen I31/2 uur. Het werk bestaat
in hoofdzaak in het halen en wegbrengen van kleeren en
eenige huiselijke bozigheden. Zijn weekloon bedraagt/" 9.50
en zijn huishuur /\'2.10.

Proef IX. R., werkman op een goud- en zilverfabriek.
Goed gezond. Oud 28 jaar. Is gehuwd cn hoeft één kind.
Lichaamsgewicht 02.2 kilogram. Zijn werktijd bedraagt

6

-ocr page 96-

82

68 uren per week, zijn weekloon /■ 11.50, zijn woninghuur
/■2.60 per week.

Proef X. M., arts, 31 jaar. Ongehuwd. G-ezond, lichaams-
^ gewicht 63 kilogram. Hij verricht laboratoriumarbeid.

Van de proefpersonen I, H, IH, V, VI, VIII en IX werd
in de zomermaanden ten tweede male het voedsel onder-
zocht. Proefpersoon IV weigerde reeds direct na de eerste
maal zich weer voor de proef te leenen, terwyl proef-
persoon VII zich elders metterwoon vestigde. Proefpersoon
X was in den zomer niet in de gelegenheid zijn voedsel
te bewaren.

Wat de soort van werk betreft, behooren de proefper-
sonen I, IV, V en VI tot de
3do arbeidscategorie van Rubner ;
proefpersonen II, III, VII en IX tot de 2<Je en proefpersoon
X tot de l«*^® categorie.

De gemiddelde leeftijd der proefpersonen bedroeg 83.5 jaar
voor de winterproeven en 33 jaar voor de zomerproeven.

8. Uitkomsten.

«. Voeding naar eigen keus.
De totale voedseltoevoer was gemiddeld per dag, zooals
ze is opgegeven in Tabel I voor de winter-, en in Tabel II
voor de zomerproeven.

Bij- berekening der potentiëele energie heb ik als maat-
staf de waarde aangenomen, die aan de verschillende
voedingsstoffen thans algemeen worden toegekend sedert de
nauwkeurige onderzoekingen dienaangaande van
Rubner i)
en Hirschpeld 2).
Hoewel deze getallen, speciaal wat eiwit betreft, slechts

1) Rübker: Zeltschrift für Biologie. Bd 21. S 377. 18S5.

2) Hirschkeld: Archiv für Path. Anat. Bd 114. 8 312. 1883.

-ocr page 97-

& <D

<1

£.3

H-1

M

1—t
1—1
1—(

<1
1—1
1—1

<1

1—1

<!

(—1
<1

l-H

1—1
t—1

l-H

i—1

l-H

C5

O

Ol

C5

05

C5

C5

Ol

os

1

to

(-•

co

co

co

to

ca

co

CT

to

M

co

co

1—\'

Cl

h-i

1—\'

1—\'

t—\'

1—1

• h-*

to

cc

rf-

co

Cl

co

rf-

co

to

-3

co

1—\'

CT

O

a>

co

co

03

cc

-a

t—\'

to

po

00

Cl

p

05

Jf-

CT

t—^

rf^

CT

CO

Ci

Cl

Cl

CT

Ol

-a

rf-

O)

o<

c^

Oi

1—\'

t—•

rf^

co

05

to

lO

O

00

rf-

O

00

Oi

co

t—\'

Ó3

Ol

to

^

Cl

bi

to

bi

1—\'

to

Ol

co

cc

<]

co

to

t—\'

1

co

co

co

C2

co

to

O

C5

O

1

co

to

co

tf-

K-\'

—J

co

Ói

Cl

bi

HF-

Lo

co

to

1—\'

Cl

-O

02

^

O

CT

-a

1—\'

p

h—»

rf^

rf^

co

Cl

to

h-\'

io

Cl

to

00

O

to

rf-

!X

co

Ol

rf^

to

-a

rf-

co

rf-

co

00

po

cn

O

03

Ü5

^

rf-

co

f-\'

OD

ÓI

c;

p-l

to

rf^

co

rf^

co

rf-

CT

co

rf-

O

ü<

co

rf-

to

-Cl

to

co

rf--

GO

00

to

CI

00

00

t—»

co

to

- b:

^

rf-

co

K-l

co

Ö"

co

ÓI

co

to

h-"

to

to

to

1—\'

to

co

to

co

rf-

co

Cl

co

co

p

co

to

co

b

to

to

f-\'

\'oo ^

to

co

co

co

to

1—i

to

lO

to

to

to

co

to

to

rf-

Cl

rf-

Ol

to

to

rf-

O

Ol

O

co

1—\'

O

9S

c:;

co

-a

co

LO

to

Cl

rf-

p

to

00

to

co

t>0

_________

co

rf-

ö

ót

05

CO

CT
1—\'

rf-
CT

è

00

1

O

co

1

^

CO

co

co

lo

rf-

1

co

l

to

1—\'

to

to

lO

to

co

to

(»«•v

co

rf-

O

00

co

1

O

Cl

co

rf-

co

O

co

to

1

CO

03

i

rf-

\'ct

co

co

ÓI

Cl

oc

to

Ol

rf-

03

co

co

ct

co

co

CT

co

o

to

p

to

P\'

p

bi

Cl

Ci

C:

C5

co

h-\'

Proefpersonen.

a
H

Q

CD

5

CD

ïï.
CD

P-

CD

ÏÏ
S"
\'S

•-4
O
CD

<5

CD

cc

CD

6

t-i
C

CD
i-"

CD

s

Lichaamsgewicht
in Idlogrammen.

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

Droge stof
in grammen.

Water
in grammen.

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieën,
zonder alc.

Alcohol
in grammen.

Warmtewaarde in
Calorieën met alc.

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
met alc.

►f-
c;

■ OS
os
ö

co

Cl

O

c<

Cl CT

-ocr page 98-

83

gelden voor een gemengden kost, die uit ± 60 o/o dierlijk
en ± 40 o
/o plantaardig eiwit bestaat, heb ik met C. Eijkman,
Hirschfeld, Hultgren & Landergren en anderen de
warmtewaarde dezer proeven berekend naar de cijfers,
zooals ze door
Rubner zijn gegeven:

1 gram eiwit levert bij verbranding 4.1 Calorieën.

1 „ vet „ „ „ 9.3 C.

1 „ koolhydraten „ „ „ 4.1 C. en

1 „ alcohol „ „ „ 7 C.

Beschouwen we nu allereerst de uitkomsten der winter-
proeven, neergelegd in Tabel 1.

Bij het totale gewicht van den voedseltoevoer maakt
proefpersoon I een uitzondering op de overige proefperso-
nen, wijl bij deze proef nog het koffie- en theegebruik
werd in aanmerking genomen, dat bij de overige proef-
personen, behoudens de melk en de suiker, niet het geval
was. Hierdoor is ook de totale watertoevoer zooveel hooger.
Op de overige cijfers heeft dit verder natuurlijk geen invloed
van beteekenis.

Bij een gemiddeld lichaamsgewicht van 63.6 K.G. (max. •
69.3 K.G., min. 59.1 K.G.), vinden we dus een gemiddelden
voedseltoevoer met
2538.4 Calorieën bruto, of, zonder
berekening van den alcohol, van
2402 Calorieën bruto.
Deze warmtewaarde wordt geleverd door:
71.3 gram Eiwit, 47.3 gram Vet, 408.6 gram Koolhy-
draten en
18.7 gram Alcohol.\'

Het maximum en het minimum liggen ver uit elkaar;
het maximum vinden we bij proef
III, met 3609.5 Cal.,
het minimum bij proef IX, met 1951.5 Cal., beide met
berekening van den alcohol. Dit verschil van bijna 90 o/o
kan natuurlijk nooit gelieel geweten worden aan verscliil

-ocr page 99-

84

in licliaamsgewicht, dat bij proefpersoon III, 66.8 K.G.
bedroeg, en bij proefpersoon IX, 62.2 K.G. Deze uitersten
stemmen vrij v^^el overeen met de grenzen, die men ver-
wachten kan voor eiken arbeider, van zwaar werk af tot rust.

Noch het een noch het ander komt voor bij de door
mij onderzochte arbeiders.

Wanneer wij de arbeiders zouden kunnen verdeelen naar
de zwaarte van hun arbeid en ze in overeenstemming
zouden willen brengen met de verschillende arbeidscatego-
rieën van
Rubner, dan zouden wij de proefpersonen I, IV,
V en VI ongetwijfeld moeten indeelen in de derde arbeids-
categorie van
Rubner, terwijl de proefpersonen II, III, VII,
VIII en IX zouden behooren tot de 2^0 arbeidscategorie
van den zooeven genoemden onderzoeker.

Wij bezitten echter absoluut geen exacte maatstaf vol-
gens welke wij de proefpersonen zouden kunnen indeelen
naar den gepraesteerden arbeid; slechts weten wij, dat de
arbeid van een smid of een opperman zwaarder is dan
die van een schoenmaker of goudsmid. Daarom blijft een
zoodanige indeeling altijd wat willekeurig.

Vergelijken wij volgens dezen maatstaf de beide groepen
met elkaar dan vinden we voor do groep A, bestaande
uit de proefpersonen I, IV, V en VI, gemiddeld:

71.5 gr. eiwit, 40.7 gr. vet, 427.8 gr. koolhydraten en
12.3 gr. alcohol.

Bij vervanging van den alcohol door een isodynamischo
hoeveelheid koolhydraten zou dit worden:

71.5 gr. eiwit. 40.7 gr. vet en 448.8 gr. koolhydraten, die
een warmtewaarde vertegenwoordigen van
2511.7 groote
Calorieën bruto.

Voor deze zelfde arbeidscategorie verlangt Rubner 3659
Calorieën bruto.

-ocr page 100-

85

Voor groep B, bestaande uit de proefpersonen II, III,
VII, VIII en IX vinden we dan een gemiddelde van 71.1
gr. eiwit, 52.6 gr. vet, 893.2 gr. koolhydraten en 21.6 gr.
alcohol. Vervangen wij ook hier weer den alcohol door
een isodynamische hoeveelheid koolhydraten n.1. 86.9 gr.,
dan zou dit worden:

71.1 gr. eiwit, 52.6 gr. vet en 480.1 gr. koolhydraten,
die een verbrandingswaarde van 2544.1 Calorieën bruto
zouden leveren.

Het verschil tusschen groep A en groep B is dus 82.4
Calorieën ten voordeele van groep B, hoewel deze onge-
twijfeld het lichtste werk verrichtte.

Vergelijken wij de groepen A en B ten opzichte van do
samenstelling van het voedsel, dan vinden wij voor groep A:
Eiwit  0.4 gr.

Vet — 11.9 gr.

Koolhydraten 18.7 gr.
(-{- 84.6 gr. koolhydraten
— 9.3 gr. alcohol).

Nemen wij in aanmerking, dat het gemiddelde lichaams-
gewicht van groep A 66.5 K.G. bedroeg en van groep B
61.7 K.G. dan doet zich hier het eigenaardige geval voor,
dat noch arbeid noch lichaamsgewicht van eenig te be-
wijzen invloed op de voeding zijn geweest. Dit zou al een
uiting van onvoldoende voeding kunnen zijn.

Men zou toch zeker op physiologische gronden mogen
verwachten, dat groep A de zwaarste voeding had genoten.

Opvallend is bovendien nog, dat de gemiddelden der beide
groepen elkaar zoo naderen, terv^ijl het resultaat bij de
verschillende proefpersonen afzonderlijk zoo sterk uiteen-
loopt. De overeenstemming kan dus niet anders dan eon
toevallige zijn.

-ocr page 101-

86

Het gemiddelde lichaamsgewicht van de groepen A en
B te samen is 63.6 K.G. en bij dit lichaamsgewicht schijnt
een totaal van 2538.4 Calorieën vrijwel de grootte van
den energietoevoer weer te geven bij de door ons onder-
zochte arbeiders uit de stad Utrecht.

Eenige vergelijking met de eischen van Voit, Rubner,
Tigbrstedt en anderen kunnen wij slechts maken, wan-
neer wij ook voor onze proefpersonen het standaardgewicht
van 70 K.G. lichaamsgewicht aannemen.

Volgens de formule van Immermann i) zouden de warmte-
waarden, zooals zij gegeven zijn in Tabel
I, berekend voor
70 K.G. lichaamsgewicht, de bedragen leveren zooals zij
worden weergegeven in onderstaande tabel.

W<

Tabel IH.

Proefpersonen.

Lichaams-
gewicht in K.G.

Warmtwaarde
in Cal.

Warmtewaarde in Cal.
berekend voor 70 K.G.
lichaamsgewicht.

I.

65.5

2582.6

2699.6

n.

59.1

2096.5

2343.6

HL

66.8

3609.5

3720.1

IV.

62

2278.6

2470

V.

69.3

2342.8

2357.6

VI.

69

2872.1

2896.8

VIL

59.2

2693

2977.2

VUL,

61

2470.9 •

2703

IX.

62.2

1951.5

2081.2

gemiddeld 63.6

2538.4

2703.2

1) Do formule van Immermann luidt:

— j/ w.aarin en de lich.-iamsgowlchten, on IK\'de over-
eenkomstige warmteprodukties voorstellen.

zy is alleen waiir voor dat gedeelte van do energie, die als warmte In
het lichaam vrijkomt on dit is verreweg het grootste deel. Elke andore
berekening hoeft nog grootere fouten.

-ocr page 102-

87

Wanneer wij weten, dat bij dit gewiclit van 70 K.G.
V
oit als minimum bij middelmatigen arbeid 118 gr. eiwit,
56 gr. vet en 500 gr. koolhydraten = 3055 Cal. bruto en
bij zwaren arbeid
135 gr. eiwit, 80 gr. vet en 500 gr. kool-
hydraten =
3348 Cal. bruto verlangt en dat Eubner voor
zwaren arbeid
3659 Cal. bruto verlangt en voor middel-
matigen
3121 Cal. bruto, dan is er van onze proefpersonen
gedurende den winter slechts één, die aan deze voorwaarden
voldoet, althans wat de totale warmtewaarde aangaat.

Bij vergelijking met het op pag. 80 geschrevene, „over den
aard der proefpersonen", ligt de oorzaak van dit gunstige
verschijnsel ten opzichte der andere proefpersonen wel
eenigzins voor de hand.

Hij overtreft de andere proefpersonen in voeding in elk
opzicht, niet slechts wat quantiteit, maar ook wat qualiteit
betreft. Hij was o. a. de eenige, die dag aan dag vleesch
en spek gebruikte, wat men bij velen te vergeefs zal zoeken,
en dit is ook wel de reden, waarom het door hem gebruikte
eiwitquantum dat van al de anderen met bijna 30 gr. per
dag overtreft.

Niet slechts verkeerde hij in de gunstigste finantiëele
omstandigheden, wijl hij ongehuwd was en in het ouderlijk
huis woonde, waar zijn vader en nog een volwassen broer
mede kostwinners waren, maar daar kwam nog een gunstige
omstandigheid bij. Zijn ouders, die buiten de stad wonen,
hadden gelegenheid jaarlijks een varken to mesten en te
slachten, waardoor de leden van het gezin op eene voor
hen goedkoope wijze dierlijk voedsel bekomen.

Van de overige proefpersonen zijn er slechts twee, n.1. VI
en VII, wier voedsel, wat de voedingswaarde betreft, nog
eenigermate beantwoordt aan de eischen van
Voit en
Rubner, doch slechts zeer betrekkelijk, want het kan

-ocr page 103-

onmogelijk in Voit\'s of Rubner\'s bedoeling gelegen hebben,
10 of meer procenten van het totaal der voeding te laten
remplaceeren door alcohol, zooals , plaats vindt bij deze
beide proefpersonen. ■

Vergelijken we met onze Utrechtsche proefpersonen de
gegevens omtrent andere arbeiders,\' zooals ze gegeven
worden door
Tigerstedt i) en rekenen wij evenals deze
de netto waarde op 90 «/o van de bruto waarde, dan vinden
we dat proefpersoon III de eenige is, wiens voedsel met
de 4de arbeidersgroep van dezen schrijver kan vergeleken
worden. Bij een totalen toevoer van 3348 Calorieën netto,
past hij volkomen in deze groep met een gemiddelde van
3201—4100 Cal Waar
Tigerstedt voor deze groep een
gemiddelde Calorieëntoevoer van 52 per K.G-. hchaams-
gewicht aangeeft, vinden we 54 voor proefpersoon III.

Van de 8 overige proefpersonen vallen er 4 onder de
2<io arbeiderscategorie van Tigerstedt, n.1. de n^^ i, VI,
.VII en VIII, en 4 onder de eerste arbeiderscategorie, -n.l.
de NOS II, IV. V en IX.

De eerste 4 dezer proefpersonen vormen bij een toevoer
van resp. 2699.6, 2896.3, 2977.2 en 2703 Calorieön bruto,
per 70 K.G. lichaamsgewicht, een gemiddelde van 2819 Cal.
bruto, of 2537 netto, terwijl
Tigerstedt als gemiddelde
zijner\'2<Jo groep 2538 geeft.

We hebben hier met zeer verschillenden arbeid te doen,
een opperman, een metaalarbeider, een schoenmaker cn
een loopknecht, en trots dit verschil in arbeid vinden wij
weinig of geen verschil in den totalen voedseltoevoer.

De gemiddelde samenstelling van het voedsel bij dc 2^0

1) Tioeustedt: Lchrbuch des Physiologio dos moiisclien.

-ocr page 104-

89

arbeidsgroep van Tigerstedt is 88 gr. eiwit, 39 gr. vet en
512 gr. lioolliydraten; die van onze proefpersonen 72.8. gr.
eiwit, 50.1 gr. vet en
463.9 gr. kooliiydraten, waarbij de
alcohol berekend is, als ware hij toegevoerd in den vorm
van koolhydraten. ■

Voor 70 K.Gr. lichaamsgewicht berekend, was dan ook
bij onze proefpersonen de toevoer per K.G. lichaamsgewicht
geheel gelijk aan dien der 2de groep van
Tigerstedt.

De overige voedselbudgets vallen in de l-^te arbeidsgroep van
Tigerstedt met een gemiddelde van 2001—2400 Cal. netto.

AVe vinden in deze groep weer juist, zooals in de vorige,
twee proefpersonen, wier arbeid aanmerkelijk zwaarder is
dan die der twee anderen. Twee werklieden uit een metaal-
fabriek tegenover een sigarenmaker en een zilversmids-
knecht.

Nu is hier wel bij de twee zwaarder werkende proef-
personen de totale warmtewaarde grooter dan bij de beide
andere, maar het verschil der proefpersonen II, IV en V
is zeer gering en slechts de Calorieönwaarde van het voedsel
bij proefpersoon IX is aanmerkelijk lager dan bij één der
andere proefpersonen.

Bij een gemiddelde warmtewaarde van resp. 2343.6, 2470,
2357.6 en 2081.2 Calorieën bruto per 70 K.G. lichaams-
gewicht, vertoonen ze een gemiddelde van. 2313.1 Calorieën
bruto, of 2082.1 Calorieen netto.

Per K.G. lichaamsgewicht, bedroeg de toegevoerde warmte-
waarde 34.5 Calorieën bruto.

Voor zijn l«to arbeidsgroep vinden wij bij Tigerstedt
gemiddeld 2235 Calorieën netto per 70 K.G. gewicht en
32 Calorieön per K.G. lichaamsgewicht.

Gaan wij na, waaruit het voedsel, dat deze warmtewaarde
geleverd heeft, bestond, dan zien wij dat bij de 4 Utrechtsche

-ocr page 105-

90

arbeiders de samenstelling als volgt was: 62.3 gr. eiwit,
38.7 gr vet, 350 gr. koolhydraten en 18.2 gr. alcohol öf,
bij vervanging van den alcohol door isodynamische hoe-
veelheden koolhydraten uit 62.3 gr. eiwit, 38.7 gr. vet en
381.1 gr. koolhydraten bij een gemiddeld hebaamsgewicht
63.1 K.G.

Tigerstedt geeft voor zijn eerste arbeidscategorie een
gemiddelde van 84 gr. eiwit, 56 gr. vet en 899 gr. kool-
hydraten.

De gegevens van Tigerstedt hebben daarom voor ons
de meeste waarde ter vergelijking, omdat zijne opgaven
het resultaat zijn uit onderzoekingen over den kost louter
van arbeiders.

En ook de ambachten onzer Utrechtsche arbeiders kunnen
vergeleken worden met die, welke
Tigerstedt opgeeft,
waaronder zich schilders, handschoenmakers, wevers, fabrieks-
arbeiders en schoenmakers bevinden.

De cijfers voor de Utrechtsche arbeidersrantsoenen, ge-
durende het winterseizoen gevonden, vertoonen dus niets
abnormaals vergeleken met de cijfers, die in andere landen
"gevonden zijn, en bewijzen slechts, dat voor het meorendeel
die voeding dezer arbeiders niet voldoet aan theoretische
eischen, maar wel zich aansluit aan hetgeen de praktijk
ons elders leert.

Merkwaardig is in hoofdzaak, dat de voeding zich zoo
geheel beweegt in de lagere groepen en slechts van één
arbeider van de negen zich daarboven verheft.

Dit valt sterk op, wanneer wij daarmede de Zweedsche
arbeiders, door
Hultgren en Landergren onderzocht, ver-
gelijken. Daar vinden wij typische vertegenwoordigers der
hoogere groepen.

-ocr page 106-

91

Wat de Calorieënwaarde per K.G. lichaamsgewicht be-
treft, voldoet het voedsel van proefpersoon III wel aan
alle eischen, die men ook zelfs bij zwaarderen arbeid zou
mogen stellen. Volgens het oordeel van alle Physiologen
is 54 Calorieën bruto per K.G. lichaamsgewicht ruim vol-
doende en al zijn er menschen, die grootere quantiteiten
gebruiken, zoo is niet uitgesloten, dat hiermede niet het
noodzakelijke quantum overschreden wordt. Er is o.a. zoo
weinig van bekend, hoe het bij zulke groote quantiteiten
voedsel met de resorptie gesteld is, wat toch ook geheel
individueel is.

De 2<Jo groep met\' gemiddeld 39.7 Calorieën bruto per
K.G. lichaamsgewicht, krijgt volgens Rubner, Ortner,
Tigerstedt en Van Noorden, voldoende voedsel om in
staat te zijn lichten arbeid te verrichten en met behulp
van alcohol brengt deze groep hot tot een gemiddelde van
41.7 Calorieën, waarmede zij, volgens de zooeven genoemde
onderzoekers, in staat zouden zijn een middelmatigen arbeid
to verrichten.

Overigens wil ik in herinnering brengen, dat van deze
groep van 4 arbeiders er twee zijn, die wel meer dan mid-
delmatigen arbeid verrichten. Uit dit oogpunt bezien is
dan ook zeker de voeding schraal zoo al niet onvoldoende.

Bij de derde vinden we echter bij eeno gemiddelde van
34.4 Calorieën bruto per K.G. lichaamsgowicht een totaal,
dat ongetwijfeld in staat stelt te leven, maar niet om
Hinken arbeid to verrichten, zooals dat veroischt wordt
van fabrieksarbeiders.

„Ein erwachsener Mann", zegt Tigerstedt, „der sich
allerdings nicht absolut ruhig vorhält, aber doch keine
eigentliche körperliche Arbeit verrichtet, hat also (bei nicht
zu geringer Nahrungszufuhr) einen GesamtstofFwechsel

-ocr page 107-

92

von etwa 30—36 W.E. pro Körperkilo und 24 Stunden,
d. h. bei einem Körpergewicht van
70 K.a. 2100 bis
2520 W.E."

Bij deze S^e groep met gemiddeld 63.1 K.G. lichaams-
gewicht zou dus de stofwissehng
1893 — 2272 Calorieën
bedragen, terwijl we een toevoer vinden van
2082.1 Calorieën.

Slechts wanneer we aannemen, dat het toegevoegde voed-
sel zonder eenig verlies ware geresorbeerd, zou de bij deze
derde groep van Utrechtsche arbeiders gevonden hoeveelheid
voedsel, wat quantiteit betreft, juist voldoende zijn, maar,
waar men gerust kan aannemen, dat deze totale resorptie
niet heeft plaats gevonden en er zelfs wellicht ± 10 o/o van
het geheel niet is geresorbeerd en bovendien alle proef-
personen, de een meer de ander minder, door voortdurenden
arbeid hun brood moeten verdienen, is de hun toebedeelde
hoeveelheid voedsel ongetwijfeld te gering, om te praestee-
ren, wat men verwachten kon, dat ze zouden kunnen
praesteeren bij rijkelijker voeding.

Tegelijk met de winterproeven der arbeiders bespreek
ik proef X, wijl deze onderzoekingen eveneens gedurende
den winter zijn gedaan.

Bij een lichaamsgewicht van 63 K.G. vinden we hier
een gemiddelden voedseltoevoer van
94.5 gr. eiwit, 90.4 gr.
vet,
278.5 gr. koolhydraten en 23 gr. alcohol, of, bij ver-
vanging van den alcohol door isodynamische hoeveelheden
koolhydraten, van:

94.5 gr. eiwit, 90.4 gr. vet en 317.8 gr. koolhydraten =
2556.3 Calorieën bruto.

Volgens de formule van Immermann is dit, voor 70 K.G.
lichaamsgewicht berekend, 2742.2 Cal.

Vergelijken we dit met het gemiddelde van den arbeiders-

-ocr page 108-

93

kost van 71.3 gr. eiwit, 47.3 gr. vet en 440.5 gr. kool-
iiydraten, dan vinden we voor proefpersoon X:
23.2 gr. eiwit, -f- 43.1 gr. vet en — 122.7 gr. koolhydraten.

Het totaal der warmtewaarde komt vrijwel overeen\'.
Slechts de samenstelling van het voedsel verschilt.

Het grootste verschil in de voeding der meer of minder
gegoede klassen vindt men in vermeerdering van eiwit en
in hoofdzaak van vet, gepaard met eene vermindering der
koolhydraten bij de meer gegoeden tegenover de minder
gegoeden.

Dit is het algemeen waargenomen verschijnsel, dat zijü
ontstaan te danken heeft aan het veelvuldige gebruik van
vleesch, of ander dierlijk voedsel, dat in \'t algemeen rijker
is aan vet en aan eiwit dan de vegetabilia, maar te gelijker
tijd duurder, waardoor het minder onder het bereik komt
der onbemiddelde klassen.

De arbeid van proefpersoon X was zoker liclitor dan die
van een der andere proefpersonen.

Overigens komt dit rantsoen vrij goed overeen met het
onderzoek dat
Beneke aan zichzelf verrichtte.

Bij G2 K.G. lichaamsgewicht vond hij 90 gr. eiwit 79 gr.
vet en 285 gr. koolhydraten; tegenover proefpersoon X dus
slechts een verschil gevende van — 4.5 gr. eiwit, — 11.4
gr. vet en — 32.8 gr. koolhydraten.

Trouwens Beneke was ruim een K.G. lichter en aan-
merkelijk ouder.

Ook met do onderzoekingen van C. Bukman in Batavia,
die een\' materiaal ter beschikking had, dat in hoofdzaak
uit artsen bestond, is het onderscheid gering. Bij 65
K.G.
lichaamsgewicht vond laatstgenoemde auteur een gemiddelde
van 99.6 gr. eiwit, 88.S gr. vet, 264.2 gr. koolhydraten cn
28.5 gr. alcohol of 312.9 gr. koolhydraten, bij vervanging van

-ocr page 109-

94

den alcohol door isodynamische hoeveelheden koolhydraten.

Slechts voor proefpersoon X is het dierlijk eiwit gedu-
rende eenige dagen afzonderlijk bepaald, waarbij het varieerde
van
54 tot 65 "/q van het totale eiwitquantum — ter-
wijl
C. Eijkman 65 ^ dierlijk eiwit vond.

Hultgren en Landergren vonden bij Zweedsche artsen
42.7 dierlijk eiwit.

Forster en Jürgenssen bij artsen respectievelijk 65
en 39

r Gaan wij naar het voorbeeld van andere onderzoekers
voor de verschillende proefpersonen na, hoe groot de toe-
voer van elk der samenstellende hoofdvoedingsstoffen per
K.G. lichaamsgewicht is geweest dan vinden wij deze be-
rekend in:

Tabel IV.

Proefpersonen.

Eiwit,
in gr.

Vet
in gr.

Koolhydraten
in gr.

I

1.09

0.47

7.45

II

0.97

0.79

5.8

III

1.54

1.05

8.22

IV

1.24

0.41

6.8

V

0.92

0.69

6.5

VI

1.08

0.84

6.13

VII

1.25

1.24

5.88

.VIII

1.17

-0.61

7.09

IX

0.81

0.56

4.13

Gemiddeld

\' 1.12

0.76

6.89

Vergelijken we deze gemiddelde waarden met de cijfers van
proefpersoon
X: 1.5 1.42 4.43

dan springt het verschil in samenstelling van het voedsel
in onderscheiden maatschappelijke verhouding direkt in
het oog.

-ocr page 110-

95

Proefpersoon X (arts) heeft een vetverbruik, hetwelk dat
der arbeiders met bijna 100 % overtreft, het eiwitverbruik
is ± 30°/o hooger, daarentegen het koolhydratenverbruik
± 30 minder.

Van de arbeiders geniet proefpersoon III het meeste
eiwit en het grootste quantum koolhydraten, terwijl VII
het meeste vet gebruikt. Het minimum eiwit en kool-
hydraten vinden we bij proefpersoon IX, het minimum
vet bij IV.

Verdoelen we ook Tabel IV met uitsluiting der proef-
personen III en X weder in 2 groepen, dan vinden we voor
de eerste groep per K
.Gr. lichaamsgewicht 1.15 gr. eiwit,
0.79 gr. vet en 6.63 gr. koolhydraten, voor de tweede
groep 0.99 gr. eiwit, 0.61 gr. vet en 5.56 gr. koolhydraten.

Van de eerste groep geniet elk der proefpersonen afzon-
derlijk meer dan 1 gr. eiwit per K.G. lichaamsgewicht; in
de 2<Je groep bereikt het totaal bijna 1 gr. eiwit per K.G.
gewicht. Van de 4 personen, waaruit deze groep bestaat,
zijn er echter 8, die deze hoeveelheid niet bereiken en de
betrekkelijke meerderheid van IV in eiwitverbruik boven
de drie anderen flatteert het gemiddelde.

Vergelijking van deze twee groepen geeft weer de groot-
ste afwijking in het vetverbruik te zien, waarvan de eerste
groep ± 30 o/o meer gebruikt dan de 2<io, terwijl eiwit en
koolhydraten resp. slechts ± 16 o/o en ± 19 o/o uiteenloopen.
De procentische samenstelling van den kost ten aanzien
van de verschillende bestanddeelen is naar het gewicht
voorgesteld in:

-ocr page 111-

96

Tabel V.

Proefpersonen.

Eiwit.

Vet.

Koolliydrateii.

Alcoliol.

Ascli.

I

11.5

4.9

78.3

0

5.3

II

12.1

9.9

72.7

0.7

4.5

. ni

12.7

8.6

73.3

1.2

4.2

\' IV

14.1

\'4.7

77.5

0

3.7

V •

12.2

9.1

73.3

1.6

3.8

VI

11.8

9.2

68

6.4

J

4.6

VII

13.1

te)

61.2

® ■

4.5

VIII

12.5

6.5

75.4

1.5

4

IX

12.2

8.3

63.1

(Êi)

4.3

bemiddeld

12.5

8.2

71.7

3.3

4.3

■ De volgende tabel
van bet voedsel naar
bevat de procentische samensteUing
de warmtewaarde.

Tabel VI.

Proefpersonen.

Eiwit.

Vet.

Koolhydraten.

Alcohol.

I

11.3

11.2

77.5

0

. II

11.2

20.7

67

1.1

III

11.8

18.2

68.1

1.9

IV

13.8

10.3

75.9

0

V

11.3

19.1

67.4

2.3

VI

10.7

18.9

61.5

9

VII

11.3

25.5 .

52.6

10.7

\' VIII

11.8

14.1

71.7

2.3

IX

10.7

16.5

55.6

17.1

Gemiddeld

11.5

17.3

66.4

4.8

Naar het gewicht varieert dus het eiwit tusschen 11.5
en 14.1 o/o, het vet tusschen 4.7 en 13.1 o/o, do koolhydraten
tusschen 61.2 en 78.3 o/o, do alcohol tusschen O cn 12.2 o/o
en naar de warmtewaarde varieert het eiwit tusschen 10.7

-ocr page 112-

97

en 13,8 o/o, het vet tusschen 10,3 en 25,5 o/o, de koolhydraten
tusschen 52,6 en 77.5 o/o en de alcohol tusschen O en 17.1 o/o.

Het gebruik van sommige alcoholische dranken geeft uit
den aard der zaak eene verhooging van eiwit- en kool-
hydraten-toevoer, maar de vermeerdering is over het geheel
genomen gering. Gemiddeld over 7 dagen won geen der
proefpersonen ook nog slechts 1 gram eiwit per dag en
de vermeerdering van koolhydraten bereikte eon maximum
met 10 gr, per dag als gemiddelde over 7 dagen.

Dit vindt zijne natuurlijke oorzaak in het bij voorkeur
drinken van jenever, den typischen Nederlandschen volks-
drank, tegenover bier, dat in andere landen de volksdrank is.

Van het laatste is echter de voedingswaarde, afgezien van
het alcoholgehalte, niet onbeteekenend. Zoo vinden wij
bij proefpersoon III 2 dagen waarop door middel van alco-
holische dranken een hoeveelheid van 3 gr, eiwit en 35 gr,
koolhydraten gewonnen wordt, bij proef V een dag van
3.8 gn eiwit en 43,8 gr, koolhydraten uit alcoholische
dranken, bij proef VI een dag van 4,5 gr. eiwit en 52.5
cr. koolhydraten.

Bij beschouwing van Tabel VI vinden we een aanzien-
lijke speling in de verhouding, waarin de verschillende
voedende bestanddeelen bijdragen tot het totaal der warmte-
waarde en hier ontwaren we tegelijkertijd, hoe groot dikwerf
in de praktijk het alcoholgebruik is. Zoo zien we, dat bij
de proefpersonen VI, VII en IX respectievelijk 9, 10.7 en
17.1 o/o der totale warmtewaarde geleverd wordt door alco-
hol. En dit als gemiddelde gedurende een week, terwijl
voor diezelfde proefpersonen op afzonderlijke dagen 17.7,
33.1 en 34.4 o/o gevonden werd. Dat bij zulke veriiou-
dingen de voeding niet hygiënisch kan zijn, ligt voor
de hand.

-ocr page 113-

98

Door de kleine voedselmassa, die proefpersoon IX tot
zich neemt, is het te verklaren, dat hij het hoogste percen-
tage (17.1 o/o) bereikt, maar bij zoo geringen toevoer van
het overige voedsel werkt alcohol des te nadeeliger.

Gemiddeld per dag gebruikt proefpersoon VI 40.9 gr.
alcohol, hetgeen ongeveer gelijk staat met 8 borrels goede
jenever; VII 45.8 gr. en IX 51.2 gr. alcohol, wat ongeveer
overeenkomt met 4 borrels.

Controleeren we echter ook voor deze zelfde proefpersonen
afzonderlijke -dagen dan vinden we voor VI een maximaal
gebruik van 110.8 gr. alcohol, voor VII een maximum van
152.8 gr. alcohol en voor proefpersoon IX een maximum
van 110.1 gr.

Merkwaardigerwijze vallen deze maxima steeds op dagen,
waarop de overige voeding haar minimum vertoont.

Of dit oorzaak of gevolg dan wel een toevallige samen-
loop van omstandigheden is, valt zoo gemakkelijk niet uit
te maken; waarschijnlijk het laatste, daar deze coïncidentie
bij de zomerproeven niet teruggevonden wordt.

Voor verschillende categoriön van arbeid heeft Rubner
niet slechts de hoeveelheid maar ook de samenstelling van
het voedsel karakteristiek gevonden.

Deze eigenaardige samenstelling wordt weergegeven door:

*

Tabel VIL

Arbeidscategorioün CalorieGn uit Calorieön uit Calorieün uit kool-

van Rubner.

eiwit in pCt.

vot in pCt.

hydraton in pCt.

I.

19.2

29.8

51

IL

16.7

16.3

66.9

III.

18.8

17.9

63.2

IV.

18.4

21.2

65.3

V.

8.3

38.7

52.8

-ocr page 114-

99

Het bij onze proefpersonen gevonden gemiddelde van
12.1 oj^ eiwit, 18.3 o/o vet en 69.6 o/o koolhydraten komt
wel het meest overeen met de arbeidscategorie.

Vergelijken wij daarmede het gemiddelde bij proefper-
soon X, waar wij 16.3 °jo eiwit, 35.5 o/o vet en 48.3 o/o
koolhydraten als warmteproducenten vinden, dan zou deze
samensteUing het meest overeenstemmen met de l^te arbeids-
categorie.

Hultgren en Landergren vonden bij Zweedsche Stu-
denten gemiddeld, 17.5—19.7 o/o eiwit, 34.8—38.9 o/o vet en
41.3—46.7 o/o koolhydraten en C.
Eijkman bij artsen in
Indie 15.4 o/o eiwit, 31.3 o/o vet en 53.3 o/o koolhydraten.

Bij een toevoer van 3000 Calorieën bij een lichaams-
gewicht van 70 K.G. zou dan het voedsel der Utrechtsche
arbeiders bestaan hebben uit 88.5 gr. eiwit, 59 gr. vet en
509 gr. koolhydraten.

Of deze verhouding der voedende bestanddeelen overigens
de meest gewenschte is, zal wel\' moeielijk zijn uit te
maken. Dienaangaande sluit ik mij geheel aan bij hetgeen
Hultgren en Landergren i) over deze kwestie zeggen.

„Bei Fragen von so durchgreifender praktischer Bedeu-
tung wie der vorliegenden scheint es vor allem notwendig
zu sein, die durch Jahrtausende gesammelte Erfahrung,
wie die Kost in praxi zusammenzusetzen ist, zu beachten,
und nicht durch einige, wenn auch vom theoretischen
Standpunkte aus sehr bemerkenswerthe Laboratorium-
versuche sich dazu bewegen lassen, diese Erfahrung ganz
zu übersehen. Wir geben vollständig zu, das die Wissen-
schaft tausendjährige Fehler, auch wenn sie die Kost be-
treffen, zu korrigiren hat. Dazu hat sie aber eine sehr

1) Hdltoren und landebarek: Untersuchungen ueber dio Ernährung
schwedischer Arbeiter.

-ocr page 115-

100

ausgedehnte praktische Erfahrung nötig, und unseres
Erachtens ist die Art und Weise, wie eine ziemlich gut
situirte Arbeiterbevölkerung ihre Nahrung aus verschie-
denen Nahrungsmitteln herstellt, in dieser Beziehung von
viel grösserer Bedeutung als noch so werthvolle Beob-
achtungen über eine nach rein theoretischen Gründen
zusammengesetzte Kost."

Zoekt men naar een samenhang tusschen de zwaarte
van den arbeid en de samenstelling van het voedsel, zoo
vindt men voor groep A. (c.f. pag. 84) 12.1 »/o eiwit,
15.6 o/o vet en 72.8 o/o koolhydraten en voor groep B
12.2 o/o eiwit, 20.7 o/o vet en 67.1 o/o koolhydraten.

Waar Tabel VII ons te zien geeft, dat met vermeer-
dering van arbeid het vetpercentage steeds stijgt met
uitzondering van categorie I, vindt bij onze proefpersonen
het omgekeei\'de plaats.

Wij vinden dan ook in onze proeven, met uitzondering
van proefpersoon X, geen enkele aanwijzing om aan te
nemen, dat de opvatting van
Rubner, zooals ze gegeven
wordt in Tabel VII, in overeenstemming is met de praktijk.
Niet onwaarschijnlijk is, dat finantiëele omstandigheden
meer dan arbeidspraestatie de leidende factor is in de
samenstelling van het voedsel.

Wat aan de samenstelling ontbreekt, kan dikwijls ver-
goed worden door de hoeveelheid, zij liet dan ook ten koste
van overbodige!! ballast.

Direkt schadelijke gevolgen van overmatigen toevoer
van één der bestanddeelen, zijn niet zoo gemakkelijk aan
te toonen en worden dikwijls aangenomen zonder streng
bewijs.

De samenstelling van het voedsel zal voor een niet gering

-ocr page 116-

101

gedeelte afhankelijk zijn van nationale gebruiken en zeden
en zonder twijfel van de vruchtbaarheid van den bodem,
de beschaving der bevolking en den persoonlijken smaak.

Ook de Zweedsche arbeiders bij Hultgren en Lander-
gren
1) hebben eene geheel andere samenstelling dan ééne
der arbeidscategorieën van
Rubner, waaraan in hoofdzaak
Duitsch onderzoek ten grondslag ligt. Misschien vinden
we in andere landen weer andere verhoudingen.

Hirschfeld 2) neemt voor middelmatigen arbeid eene
verhouding der voedende bestanddeelen aan van
13.3 %
eiwit, 33.3 o/o vet en 53.4 "/o koolhydraten, terwijl Voit
bij dezelfde voorwaarden 15.8 «/o eiwit, 17.1 o/o vet en
67.1 o/o koolhydraten verlangt.

Verdoelen we onze Utrechtsche arbeiders naar de totale ^
warmtewaarde in groepen, dan vertoont proefpersoon Hl
(4d6 arbeidsgroep van Tigerstedt), een samenstelling van
zijn voedsel van
12.1 °lo eiwit, 18.8 °lo vet en 69.1 o/o kool-
hydraten, de groep, bestaande uit de proefpersonen I, VI,
VII en VIII
(2^0 arbeidsgroep van Tigerstedt), een samen-
stelling van
12.1 o/o eiwit, 18.8 o/o vet en 69.1 o/o koolhy-
draten, de groep, bestaande uit de proefpersonen II, IV,
V en IX
(iste arbeidsgroep van Tigerstedt), een samen-
■ stelling van
12.3 o/o eiwit, 17.9 o/o vet en 69.7 o/o kool-
hydraten.

Bij verschil in hoeveelheid blijft de samenstelling nage-
noeg ongewijzigd en dit verschijnsel kwam bij de Zweed-
sche arbeiders van
Hultgren en Landbrgren eveneens
voor. Het leert, dat bij verschillende individuen van onge-

1) iiültoren und Landerorkn: Untersuchungen ueber dio Ernilhrung
schwedischer Arbeiter.

2) Hibschfeld; Archiv für dio gosammte Physiologio. Bd. 44.

-ocr page 117-

102

veer gelijke sociale stelling, de kost uit de verschillende
bestanddeelen in precies dezelfde verhouding is samen-
gesteld, onafhankelijk van de grootte van arbeid of van
^den absoluten voedseltoevoer.

Zooals reeds bij de methode van onderzoek is gezegd,
heb ik geen kans gezien afzonderlijke bepahngen te doen
van het dierlijk voedsel. Dit loopt trouwens vrij ver uit-
een. Op sommige dagen waren melk en eenige plakjes
kaas de eenige vertegenwoordigers van dierlijk voedsel,
op andere dagen, vooral zondagen, werden meer vleesch-
spijzen gebruikt.

De verhouding tusschen de warmtewaarden der N.-hou-
dende en N.-vrije stoffen, is berekend in Tabel VIII, terwijl
Tabel IX de verhouding tusschen vet en koolhydraten aan-
geeft. Van eon berekening der gewichtsverhouding tusschen
de N.-houdende en N.-vrije voedingsstoffen is afgezien wegens
de zoo uiteenloopende voedingswaarden der laatste onderling.

Tabel VIII.

Verhouding tusschen de N.-houdonde en N.-vrije stoffen.

Proefpersoon,

Naar de warmtewaarde.

I.

1: 7.85

II.

1: 7.84

III.

1: 7.35

IV.

1:6.25

V.

1: 7.97

VI.

1 : 7.23

vil.

1:6.94

VIII.

1: 7.25

IX.

1: 6.63

Gemiddeld 1:7.22

-ocr page 118-

103

Deze verhouding 1 : 7.22 karakteriseert een armeUjken
kost. ^Bij de Zweedsche arbeiders was de verhouding
1 : 4.95, bij onzen proefpersoon X, arts, 1:5.14. In het
arbeidersdieëet van
Voit voor middelmatigen arbeid is dezo
verhouding
1:5.31, in het diëet van Hirschfeld 1:6.5
(c.f. pag. 102).

De betrekkelijke armelijkheid van den kost blijkt ook uit ^
de verhouding tusschen het vet en de koolhydraten in
onderstaande tabel.

Tabel IX.

Verhouding tusschen het vet en de koolhydraten.

Proefpersoon. Naar hot gewicht. Naar de warmtewaarde.

I.

1

16

1:6.9

IL

1

7.32

1:3.24

III.

1

8.4

1:3.7

IV.

1

16.5

1: 7.37

V.

1

7.9

1:3.6

VL

1

7.3

1:3.2

VIL

1

4.67

1:2.07

VUL

1

11.6

1:5.1

IX.

1

7.44

1:3.26

Gemiddeld

1

8.1

1:3.78

Geheel andere verhoudingen dan bij onze arbeiders von-
den wij bij proefpersoon X, arts, n.1. 1:3.08 en 1:1.36.

Bij de Zweedsche arbeiders was de verhouding 1:6.34,
resp. 1:2.8.

Bij Voit zijn ze 1:8.93, resp. 1:3.93, bij Hirschfeld
1: 3.64, resp. 1:1.51.

De verhouding tusschen vet en koolhydraten koint dus
vrijwel overeen met die van Voit bij gemiddelden arbeid.

-ocr page 119-

104

Tabel II geeft een overzicht van de gemiddelden van
het voedsel, dat door de arbeiders gedurende den zomer
v^erd genoten.

Het aantal proefpersonen is hier geslonken tot 7, maar
het ging bezwaarlijk voor de twee weggevallenen plaats-
vervangers te stellen, omdat dit stoornis zou geven in de
vergelijking tusschen winter- en zomerproeven.

Bij 64.7 K.Gr. als gemiddelde van het lichaamsgewicht
(max. 69.3 K.G., min. 59.1 K.G.) vertegenwoordigde de
gemiddelde voedseltoevoer een warmtewaarde van 2447.7
Caloriën bruto of met berekening van den alcohol een
warmtewaarde van 2597.9 Calorieën tegenover resp. 2402
en 2538.4 Calorieën in den winter.

Het gemiddelde der zomerproeven vertoont dus eene
vermeerdering van resp. 45.7 en 59.5 Calorieën.

De bron dezer warmtewaarde bestond uit:

70.6 gr. eiwit, 47.5 gr. vet, 418.7 gr. koolhydraten en
20.3 gr. alcohol, die tegenover een gemiddelde van:

70.2 gr. eiwit, 47.7 gr. vet, 417.3 gr. koolhydraten en 17.5
gr. alcohol in den winter bij dezelfde proefpersonen geen
noemenswaardig verschil oplevert,
r In warmtewaarde uitgedrukt is dit 2597.9 Calorieën in
den zomer tegenover
2560.8 Calorieön in den winter.

Dit is een buitengewoon merkwaardig resultaat.

Waar men door verschillende omstandigheden, zooals
den längeren dagduur en het verschil in temperatuur der
omgeving, als zeer waarscliijnlijk zou mogen verwachten,
dat een duidelijk onderscheid zou optreden in de gemid-
delde voeding, vinden we dat niet.

Dit kan natuuriijk bloot toeval zijn, maar stellen we
de zomerproeven tegenover de winterproeven dan vinden
we voor:

-ocr page 120-

O ^

P- CD _ ^ . u-,

®g ö in <j ^ K

s ö ö a a a a

Proefpersonen.

Lichaamsgewicht
in lïilogrammen.

1 03 C33 05 02 at 05

to H-i CD co 03 co Ol
"to co co J-\' b<

1—\'h-\'l-\'l—\'H-\'l—\'K-\'CO

. coi-\'c<aiOQ^o
H-\' b< üs ÏF» bo 05 ó*

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

üi C» Hf" C» Ol O hf^ -O
WppoOTtOCDtf^txO
H-\'Ó<ÓoÜ<Ó5ÓoJf>. f-*

Droge stof
in grammen.

h-\' h-\'

CD C5 cc co I-\' co
CttO\'^tOl-iOCXiCD
rf^ co ^ ^ to
H" bO CO öo ^ to tf^

Water
in grammen.

* 1—\'
tf^ 0< Cï O Ol c»

P W «O po ^ --.1 p
C5 to O ÓO ÓO ós

Eiwit
in grammen.

J^COCOCDP^PP
bi h-i CD CD co

Vet
in grammen.

rf^toüseorf^CTCoCT
I-\' O O co Ol <J3

CJOCOtOpOi—\'tOpOCD
^ C5 cO Cï CD

Koolhydraten
in grammen.

tOtOH-tOtOCOtOCO

t"* r"* P P t"\' r-T

t>0 C5 \'Ó3 co Ci H-i J-i

Asch
in grammen.

to I-\' to to to co t-O 03
Cl O co co OI t-« 1—
Cl co co -j O hf-
P 00 co 03 to
Cl \' c; c: óo ci ci ïf^

Warmtewaarde
in Calorieën
zonder alc.

to Cl 1 -.1 I-\' 1
r* 1 P to »f^ 1
co i— ff^ CT

Alcohol
in grammen.

to i-* to to CO to

Cl CD 1 CO CO H-" ,

O O co CD

^ \' p Ol p to \'
O co O co Cl ^

Warmtewaarde in
Calorieën met alc.

co to co co Ü3 Cl co rf^
Cl co co ^ co Cl co
^iJ-\'rf^cocobioï-\'

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

co co , tP- co Cl M 1
p p 1 ^ p\' p 1
cc c: to c: Cl fo

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
mot alc.

s-
2
pi
cd

Q

cd

B

I—\'
p-

<t>

Pi

a>

tSl
O

B

cd

O

cd
<

(d

P
C

-ocr page 121-

105

Verandering in den
Zomer.

564.8 Calorieen.
46.2
110
52.5

- 35.2

- 432.3

- 46.7

Een aanmerkelijk onderscheid vinden we alleen bij do
proefpersonen Ia en VlIIa. Voor beide zijn, zooals later
blyken zal," verklaarbare redenen voor hunne gewijzigde
voeding aanwezig. De overige personen geven slechts
weinig verschil te zien.

Van allen was het lichaamsgewicht nagenoeg constant
gebleven.

Dat de temperatuur der omgeving weinig of geen directen
invloed op de stofwisseling uitoefent, heeft reeds 0.
Eijkman
aangetoond. Of uit onze proeven dezelfde conclusie mag
getrokken worden, is natuurlijk niet met zekerheid te
zeggen, wijl wij niet weten, of de absolute hoeveelheid
voedsel voldoende is geweest. Het constante lichaamsge-
wicht zou wel daarop wijzen.

Overigens moet ik zeggen, dat de winterproeven niet
het ideaal zijn van hetgeen voor deze soort van proeven <
verlangd zou kunnen worden, doordat strenge koude in
ons land gedurende de laatste jaren slechts bij uitzondering
is opgetreden en dan nog slechts voor korten tijd. Daar-
tegenover staat, dat de zomerproeven gedaan werden in
een zeer warm jaargetijde, waardoor het verschil in tem-
peratuur gedurende de beide series van proeven in elk
geval groot genoeg was om, indien hot van invloed was,
zich ook te laten gelden.

Proefpersoon.

Zomer.
Calorieën.

Winter.
Calorieën.

Ia.

3147.4

2582.6

Ila.

2142.7

2096.5

Illa.

3719.5

3609.5

Va.

2395.3

2342.8

Vla.

2836.9

2872.1

VlIIa.

2038.6

2470.9

IXa.

1904.8

1951.5

-ocr page 122-

106

De maximuintoevoer bij de zomerproeven vinden vt^ij
bij proefpersoon Illa met 3719.5 Calorieën bruto, het
minimum bij IXa met 1904.8 Calorieën.

Vergeleken bij de wintorproeven, waar dezelfde personen
de uitersten vormden, toont proefpersoon Illa eene ver-
meerdering van ± 3 o/o, IXa een vermindering van
± 2 o/o in het totaal der warmtewaarde.

Rekenen we voor de zomerproeven de proefpersonen Ia,
Va en Vla tot de
3de arbeidscategorie van Rubner en de
proefpersonen Ila, Illa, VlIIa en IXa tot de 2de categorie
dan is voor groep C. (proefpersonen Ia, Va en Vla) het
gemiddelde 76.8 gr. eiwit, 49.4 gr. vet, 449.7 gr. koolhydraten
en 24.8 gr. alcohol (of, bij vervanging van alcohol door
een isodynamische hoeveelheid koolhydraten: 492 gr. kool-
hydraten), die bij verbranding een warmtewaarde leveren
van 2793.2 Calorieën bruto. Het gemiddelde lichaamsgewicht
van groep C. is 67.9 K.G.

Voor groep D. (proefpersonen Ila, Illa, VlIIa en IXa)
is het gemiddelde 66.2 gr. eiwit, 46 gr. vet, 395.5 gr. kool-
hydraten en 16.8 gr. alcohol (of, met vervanging van den
alcohol door een isodynamische hoeveelheid koolhydraten,
een gemiddelde van 424.2 gr. koolhydraten), samen een
warmtewaarde leverende van 2451.4 Calorieën bruto. Het
gemiddelde lichaamsgewicht van groep D is 62.5 K.G.

In tegenstelling met de winterproeven, cf. pag. 85, valt
hier tusschen groep C. en D. een aanmerkelijk onder-
scheid waar te nemen in de gemiddelde voeding, waaraan
alle samenstellende bestanddeelen meedoen.

Vergelijken we groep C met D dan vinden wij als
verschil:

-j- 10.6 gr. eiwit, -f- 3.4 gr. vet, 67.8 gr. koolhydraten
( 52.7 gr. koolhydraten, -f 8 gr. alcohol.)

-ocr page 123-

107

De zwaarder werkende groep geniet liet meeste voedsel,,
terwijl in de winterproeven de balans iets ten gunste der
lichter werkende groep overhelde.

Voor het grootste gedeelte kan dit verschil verklaard
worden door de sterke toename bij proefpersoon Ia, die
tegenover de winterproeven een avance vertoont van ±
560 Calorieën, terwijl proefpersonen
Ya en Vla nagenoeg
gelijk zijn gebleven.

In groep C vinden we trouwens ook eene vrij sterke
vermeerdering van het alcoholgebruik, waarvoor proefper-
soon Vla geheel aansprakelijk is, die zijn gemiddelde van
40.9 gr, alcohol gedurende den winter op 72.4 gr. alcohol
gedurende den zomer bracht en zoo, trots, geringere voeding,
zijn Calorieën-aantal bijna op dezelfde hoogte wist op te
voeren als in den winter.

Vergelijken wij groep C met dezelfde proefpersonen uit
groep A (cf. pag. 84) dan constateeren wij voor groep C
een vermeerdering van 7.2 gr, eiwit, 8.6 gr. vet en 84 gr.
koolhydraten,

In vergelijking met dezelfde proefpersonen iu groep B
is groep D achteruitgegaan van gemiddeld 2532,1 Calorieën
op 2451,4 Calorieën. Daarin deelden eiwit voor 4,8 gr,, vet
voor 1,8 gr,, koolhydraten voor 12.2 gr.

Hoewel bij proefpersoon Illa een vooruitgang van
80 Calorieön te constateeren valt en de proefpersonen Ila
on IXa ongeveer op dezelfde hoogte blijven, is bij proef-
persoon VlIIa een sterke daling van Calorieën-aantal waar
te nemen. Ten deele wordt dit feit verklaard door een
zeer gering voedselgebruik op don
7<igu proefdag, toen ge-
noemde persoon door huiselijke omstandigheden slechts
weinig at en een warmtewaarde bereikte van 1094,5 Calo-
rieën bruto.

-ocr page 124-

108

Maar ook slechts ten deele, want mede bij vergelijking
van de 6 overige proefdagen van dezen proefpersoon met
een gemiddelde van 2195.9 Calorieën bruto valt er eene
vermindering tegenover zijn winterbudget van ± 285 Calo-
rieën bruto te constateeren.

Ik heb gemeend den T^en proefdag by het totaal te
moeten nemen, omdat deze proefpersoon in alle opzichten
volkomen betrouwbaar was en bovendien onder zeer nauw-
keurige controle stond.

Het is tevens een bewijs tot welk laag niveau het
voedsel in arbeiderskringen, zij het ook slechts voor een
enkelen dag, kan dalen door voorkomende omstandigheden.

Het verschil in gewicht tusschen groep C (67.9 K.G.)
en groep D (62.5 K.G.) kan het onderscheid van 2798.2
Calorieën bij groep C tegenover 2451 Calorieën bij groep D
niet verklaren, want, passen we op beide groepen de
immekmann\'sche formule toe, dan vinden we bij 70 K.G.
lichaamsgewicht voor groep C een totaal van 2850.5
Calorieën bruto en voor groep D een totaal van 2643.2
Calorieën bruto, en al ware hieruit het verschil te ver-
klaren, hoe dan te denken over de winterproeven, waar
de lichter wegende groep B tegen groep A een meerderheid
vertoont?

Herleiden wij de Calorieënwaarde volgens de Immermann\'-
sche formule op een lichaamsgewicht van 70 K.G. dan
krijgen wij het resultaat, zooals het voorgesteld wordt in :

Tabel X.

Proef-

Lichaamsge-

Warmtewaarde

persoon.

wicht in K.G.

in Calorieën.

Ia.

65.5

3147.4

Ila.

59.1

2142.7

Illa.

66.8

3719.5

f W.armtewjiarde in Calorieën

boi\'okend voor 70 K.G.
lichaamsgewicht.

8290
2394.5
3832.7

-ocr page 125-

109

Va.

69.3

2395.3

2409.5

Vla.

69

2836.9

2859.4

VlUa.

61

2038.6

2234.5

IXa.

62.2

1904.8

2030.6

Gemiddeld

64.7

2597.9

2721.6

Berekenen wij voor proefpersoon VlIIa sleciits 6 dagen
dan zou de warmtewaarde van zijn voedsel volgens de
formule van
Immermann voor 70 K.Gr. lichaamsgewicht
2406.9 Calorieën bedragen en het gemiddelde van alle
proefpersonen te zamen stijgen met 24.6 Calorieën.

Zoowel voor de winter- als zomerproeven hebben wij
nagegaan of wij eenig verband konden vinden tusschen
voeding eenerzijds en arbeid, lichaamsgewicht en tempe-
ratuur anderzijds.

Uit het op pag. 105 gezegde blijkt, dat we van een
positieven invloed van de temperatuur der omgeving op
de voeding, bij onze proeven althans, niet mogen spreken.

Verschil in arbeid was gedurende den winter niet van
invloed op de voeding, gedurende den zomer wel. Dit geeft
ons natuurlijk geon recht daaruit conclusies te trekken.

Wat eindelijk het verschil in lichaamsgewicht betreft,
kunnen wij ook hieruit geen gevolgtrekking maken, die
er op zou wijzen dat er een directe samenhang tusschen
dat gewicht cn de voeding bestaat. Dan immers moesten,
bij herleiding volgons de
immermann\'sche formule, de
warmtewaarden voor 70 K.G. gewicht berekend, niet zoo
ver uiteenloopen.

Het is zeker, in verband mot deze negatieve resultaten,
niet onbelangrijk om eens te zien of de voeding onzer

-ocr page 126-

110

arbeiders eigenlijk wel voldoet aan de laagste eischen, die
men zou mogen stellen om stofwisselingsevenwicht te
verkrijgen.

Voor een man van 70 K.Gr. lichaamsgewicht, berekende
Max Rubnee de, bij hongertoestand, geproduceerde warmte-
waarde op 1134 Calorieën per 1 M^ lichaamsoppervlakte.

De verhouding tusschen lichaamsgewicht en lichaams-
oppervlakte heeft
Meeh i) weergegeven in de formule:

Oppervlakte in cM^ = 12.8

We passen deze formule toe op onze proefpersonen om
na te gaan hoeveel Calorieën door hen geproduceerd zouden
zijn in hongertoestand en vergelijken daarmede de Calorieën-
waarde van hun voedsel, zooals we gedaan hebben in
tabel Xa.

Tabel Xa. "

Lichaams- Lichaams- Minimum warmte- Genoten

Proefpersoon.

gewicht
inK.G.

oppervlakte in
M\'.

1 waarde, die noodig
* zijn zou in Oal.

warmtewaarde
in CaL

I.

65.5

1.9986

2266.4

2582.6

II.

59.1

1.8662

2116.3

2096.5

III.

66.8

2.025

2296.3

3609.5

IV.

62

1.9268

2185

2278.6

V.

69.8

2.0752

2353.3

2342.8

VI.

69

2.0692

2346.5

2872.1

VIL

59.2

1.8683

^118.7

2693

Vin.

61

1.906

2161.4

2470

IX.

62.2

1.9309

2189.7

1951.5

We zien dus, dat gedurende de winterproeven 3 personen
n.1. II, V en IX absoluut onvoldoende gevoed worden,
terwijl we voor de zomerproeven dit verschijnsel zouden
vinden voor Ila, Va, VlIIa en IXa.

1) Meeu: Zeitaclirift für Biologie. Bd 15.

-ocr page 127-

111

Verdeelen we, zooals we voor de winterproeven gedaan
hebben, ook voor de zomerproeven onze personen in groepen
volgèns
Tigerstedt, dan vinden we dat alleen proefpersoon
Illa weer in de arbeidsgroep van
Tigerstedt valt met
3449.7 Calorieën netto.

Voor het verschaffen dezer warmtewaarde dienden 104.3 gr.
eiwit, 81.4 gr. vet, 582.6 gr. koolhydraten en 12.5 gr. alcohol.
Per K.G. lichaamsgewicht was de toevoer 55.5 Calorieën.

Proefpersoon Ia behoort, wat "het quantum van zijn
voedsel betreft, tot de derde arbeidsgroep van
Tigerstedt,
die een gemiddelde heeft van 2701—3200 Calorieën netto.

Met 2833.4 Calorieën netto genoot hij 86.6 gr. eiwit,
49.3 gr. vet en 569 gr. koolhydraten bij 65.5 K.G. lichaams-
gewicht en een toevoer per K.G. lichaamsgewicht van
48.1 Calorieën.

Zoowel voor proefpersoon Illa als voor la is de toevoer
per K.G. lichaamsgowicht voldoende, ook voor het ver-
richten van zwaren arbeid.

Tot de 2^6 groep van Tigerstedt behoort alleen proef-
persoon Vla met 2859.4 Calorieën bruto.

Per K.G. lichaamsgewicht krijgt hij een warmtewaarde
van 41.2 Calorieën, een vrij hoog cijfer, waarvan echter
± 20 o/o zijn oorsprong aan alcohol dankt.

Bij 78.9 gr. eiwit, 49.1 gr. vot, 378.9 gr. koolhydraten
en 72.4 gr. alcohol, of, wanneer weder alcohol vervangen
wordt door eene isodynamische hoeveelheid koolhydraten,
502.5 gr. koolhydraten, bij een lichaamsgewicht van 69 K.G.,
is ook do samenstelling van zijn menu niet ver afwijkend
van dat bij do arbeidsgroep van
Tigerstedt, hetwelk
bestaat uit 88 gr. eiwit, 39 gr. vet en 512 gr. koolhydraten.
Het verschil bedraagt dus:

— i^.l gr. eiwit, -f-10.1 gr. vet, — 9.5 gr. koolhydraten.

-ocr page 128-

112

De rest der zomerproeven, IIa, Va, Villa en IXa vallen
met respectievelijk 2394.5, 2409.5, 2234.5 en 2030.6, Calo-
rieën bruto, berekend op 70 K.G. lichaamsgewicht, alle
in of nog beneden de eerste groep van
Tiöerstkdt met een
totaal, dat schommelt tusschen 2001—2400 Calorieën netto.

Het gemiddelde dezer 4 proefpersonen is 2267.3 Calorieën
bruto of, na aftrek van
10 procent, 2040.6 Calorieën netto.
Rekent men voor proefpersoon VIIIa slechts 6 dagen dan
wordt het gemiddelde
2079.4 Calorieön netto. Per K.G.
lichaamsgewicht bedroeg de warmtewaarde
33 Calorieën
bruto of
30.4 Calorieën netto, waar wij bij Tigerstedt
voor de eerste arbeidsgroep 32 Calorieën netto vinden.

Evenals bij de winterproeven vinden wij hier bij proef-
persoon IXa in elk opzicht een minimum, uitgezonderd
in het alcoholgebruik.

De gemiddelde samenstelling van het voedsel in deze
groep was 56.3 gr. eiwit, 38.1 gr. vet, 350.2 gr. kool-
hydraten en 14.1 gr. alcohol. Een verklaring, waarom
enkele der proefpersonen gedurende den winter, andere
gedurende den zomer meer voedsel gebruiken is slechts
voor enkelen te geven. Met riame geldt dit voor proef-
persoon Ia, wiens verdienste van
f 8.67 in den winter des
zomers stijgt tot /" 10.71 per week. Daarvoor arbeidt hij
echter per dag ook 2 uur meer, wat ook bij andere arbeiders
vooi\'korat, wier voedseltoevoer geen verandering vertoont.
De oplossing van dit raadsel zal wel de flnanttëele kwestie
zijn. W^aar de overige huishoudelijke uitgaven dezelfde
blijven en gedeeldelijk gedurende den zomer verminderen
zooals vuur en hcht, is het zeer begrijpelijk, dat bij grooter
inkomen c. p. het voedsel beter of meer kan worden.

Voor het meerendeel bewegen zich ook de zomerproeven
in de lagere groepen van voeding. Van de zeven proef-

-ocr page 129-

1089

personen krijgen vijf een voeding, die een v^rarmtewaarde
levert, welke 2600 Calorieën netto niet te boven gaat en
slechts twee krijgen 2800—8500 Calorieën netto.

Wat de hoeveelheid der afzonderlijke ingrediënten van
het voedsel per K.G. lichaamsgewicht aangaat, hiervan
geeft de volgende tabel een overzicht.

Tabel XI.

Proefpersoon.

Eiwit.

gr-

Vet.
gr.

Koolhydraten.

gr.

Ia.

1.32

0.75

8.69

Ha.

0.97

0.69

6.16

Illa.

1.56

1.22

8.72

Va.

0.96

0.72

5.79

Vla.

1.14

0.71

5.49\'

VlIIa.

0.96

0.47

6.11

IXa.

0.69

0.53

3.91

Gemiddeld

1.09

0.73

6.41

Bij proefpersoon Illa vinden we het maximumgebraik
van eiwit, vet en koolhydraten, bij proefpersoon IXa het
minimumgebruik van eiwit en koolhydraten en bij VlIIa
dat van vet.

De gemiddelden komen zeer nabij do gemiddelden ge-
durende den winter met per K.G. lichaamsgewicht 1.12 gr.
eiwit, 0.76 gr. vet en 6.39 gr. koolhydraten.

Nemen we over de groep der vier proefpersonen Ila,
Va, VlIIa en IXa hot gemiddelde, zooals aangegeven wordt
in Tabel XII, dan blijkt de toevoer per K.G. lichaams-
gewicht in dezo groep geweest te zijn: 0.90 gr. eiwit,
0.60 gr. vet en 5.49 gr. koolhydraten, terwijl hij voor do
winterproeven bij dezelfde proefpersonen 0.99 gr. eiwit,
0.61 gr. vet en 6.56 gr. koolhydraten was, waaruit blijkt,

-ocr page 130-

114

dat slechts het eiwit aanmerkelijke verandering heeft
ondergaan, n.l. een vermindering van 10 wat wel merk-
waardig is, aangezien men juist het grootste verschil zou
verwacht hebben ten aanzien van het vet.

Tabel XII.

Proefpersoon.

Eiwit.

gr-

Vet.

gr.

Koolhydraten.

gr.

Warmtewaarde,

IIa.

0.97

0.69

6.16

36.2

Va.

0.96

0.72

5.79

34.6

YlIIa.

0.96

0.47

6.11

33.4

IXa.

0.69

0.53

3.91

30.6

Gemiddeld

0.90

0.60

5.49

33.7

Bekenen we ook hier voor VlIIa slechts 6 dagen dan
wordt voor hem de gemiddelde toevoer per K.G. gewicht
1.08 gr. eiwit, 0.53 gr. vet en 6.63 gr. koolhydraten, ter-
wijl voor de geheele groep het gemiddelde 0.93 gr. eiwit,
0.61 gr. vet en 5.62 gr. koolhydraten wordt.

De samenstelling van het voedsel in procenten naar
het gewicht der afzonderlijke bestanddeelen wordt weer-
gegeven in:

Tabel XIII.

^ Procentsgewijze samenstelling van het voedsel naar het
gewicht der samenstellende bestanddeelen.

L

Proefpersoon.

Eiwit
in pCt.

Vet
in pCt.

Koolhydraten
in pCt.

Alcohol,
in pCt.

Asch
in pCt.

\' Ia.

11.7

6.6

76;7

0.0

5

IIa.

11.8

8.4

74.7

0.6

4.5

Illa.

12.7

9.8

72.1

1.5

3.8

Va.

11.8

9.2

73.7

0.3

4.9

Vla.

12.9

7.9

63.1 \'

11.7

4.3

VlIIa.

12.5

6.

77.8

0.0

3.7

IXa.

10.5

7.9

. 64.2

12.3

5.2

Gemiddeld

12.1

8.1

71.9

3.4

4.5

-ocr page 131-

115

Naar het gewicht varieert dus het eiwit tusschen 10.5
en 12.90/0, het vet tusschen 6 en 9.8 0/0, de koolhydraten
tusschen 63.1 en 77.8 0/0 en de alcohol tusschen O en 12.3 0/0,

Voor de winterproeven waren deze variaties voor eiwit
van 11.5 tot 13.1 0/0, voor vet van 4.9 tot 9.9 ojo, voor kool-
hydraten van 63.1 tot 78.3 0/0 en voor alcohol O tot 12.2 0/0.

Tabel XIV geeft de procentische samenstelling van het 1
voedsel naar de warmtewaarde. V

Tabel XIV.

Proofporsoon.

Eiwit
in pCt.

Vet
in pCt.

Koolhydraten
in pCt.

Alcohol
in pCt.

Ia.

11.3

14.6

74.1

0.0

Ila.

11

17.8

69.9

1.3

Illa.

11.6

20.4

65.8

2.2

Va.

11.1

19.4

68.9

0.6

Vla.

11.4

16.1

56.4

16.1

VlIIa. •

12

13.1

74.9

0.0

IXa.

9.4

16.1

57.4

17.1

Gemiddeld

11.2

17

66.8

5

Naar de warmtewaarde varieert dus het eiwit in den
zomer tusschen 9.4 en 13.1 0/0 (in den winter tusschen 10.7
en 11.8 0/0), het vet tusschen 13.1 en 20.4 0/0 (in den winter
tusschen 11.2 en 20.7 0/0), de koolhydraten tusschen 56.4
en 74.90/0 (in den winter tusschen 55.6 en 77.5 0/0), de
alcohol tusschen O en 17.1 o/o (in den winter eveneens).

Er is dus in alle opzichten een zeèr groote overeenkomst
tusschen . de zomer- en winterproeven zoowel naar het
gewicht als naar de samenstelling van het voedsel.

Natuurlijk heeft ook in den zomer het gebruik van
sommige alcoholische dranken, met name van bier, eene
kleine vermeerdering der N.-houdende stotFen en der kool-
hydraten gegeven.

-ocr page 132-

116

We treffen bij proefpersoon Illa een dag aan waarop
door bier 6 gr. eiwit en 70 gr. koolhydraten gewonnen
worden, bij Vla 2 dagen waarop 3.4 gr. eiwit en 39.4 gr.
koolhydraten en bij IXa één dag waarop 2.3 gr. eiwit en
26.3 gr. koolhydraten aan bier ontleend zijn.

Het totale alcoholgebruik nam iets toe en steeg van
16.5 gr. in den winter op. 20.3 gr. in den zomer. Zoo
bereikte het bij proefpersoon Vla een maximum van

36.5 o/o van den totalen warmtetoevoer, terwijl IXa een
maximum van 35.7 »/o bereikte.

Op enkele dagen gebruikte proefpersoon HIa 70 gr.
alcohol, Vla resp. 97.2, 194.4! en 136.1 gr., IXa resp.

61.6 en 142.1 gr.

Voor proefpersoon Illa valt het maximum van alcohol-
gebruik samen met het maximale gebruik van vast voedsel,
bij Vla is dienaangaande weinig pijl te trekken. Twee
dagen van ruim alcoholgebruik gaan gepaard met een
voedseltoevoer, die beneden het gemiddelde blijft, terwijl
op den derden dag maximum voedsel en maximum alcohol
hand aan hand gaan, en bij IXa op dagen met groot
alcoholgebruik de overige voeding ongetwijfeld beneden
het gemiddelde is.

Tabel XV geeft de verhouding tusschen de N.-houdende
en N.-vrije bestanddeelen van het voedsel naar de warmte-
waarde.

Tabel XV.

Proefpersoon. Naar de warmtewaarde.

Ia. 1: 7.86

Ila. 1:7.94\'

HIa. 1:7.36

Va. 1: 7.92 •

Vla. 1:6.21

-ocr page 133-

• 117

Villa. 1: 7.33

IXa. 1: 7.8

Gemiddeld 1:7.45

Naar de warmtewaarde is de verhouding tegenover de
winterproeven, toen ze 1: 7.22 was, iets gewijzigd.

Tabel XVI.
Verhouding tusschen vet en koolhydraten.

Proefpersoon.

N.aar liet gewicht.

Naar de warmtewaarde.

Ia.

1:11.5

1:4.2

Ila.

1: 8.9

1:3.9

Illa.

1: 7.16

1:3.15

Va.

1: 8.04

1:3.54

Vla.

1: 8.53

1:3.4

VlIIa.

1:12.9

1:5.72

IXa.

1: 8

1: 3.58

Gemiddeld 1: 8.94

1: 3.81

Voor de winterproeven waren deze verhoudingen resp.
1:8.1 en 1:3.73.

ZONDAGSCHE KOST.

Hofmann heeft de groote beteekenis der dagelijksche
variaties van den kost in quahteit en quantiteit sterk op den
voorgrond gesteld als een der eerste factoren voor den
gezonden staat van het lichaam, waarin hij ondersteund
wordt door
König e. a.

Nu is het ook inderdaad een zucht van alle menschen
om niet dag aan dag hetzelfde te eten en dc omstandig-
heden brengen dikwijls mede, dat voor het arbeidersgezin

1) Hoffmann: Fleischnahrung und Floischconsorvon. Leipzig, 1880.

-ocr page 134-

118

de zon- en feestdagen gelegenheid aanbieden aan dat
menschelijk verlangen naar afwisseling meer te voldoen
dan op de gewone werkdagen. Er zijn hier al weer ver-
schillende factoren in het spel, die öf met elkaar mede-
öf elkaar tegenwerken.

De zondag is de\' eenige \'rustdag in de week voor het
meerendeet der arbeiders; bovendien wordt doorgaans den
dag te voren het weekloon uitbetaald, waardoor met ruimer
hand ingekocht wordt dan op de gewone dagen der week.

Men kan dus veronderstellen, dat in verschillende ge-
zinnen des zondags het voedsel, zoowel quantitatief als
qualitatief, eene verbetering zal ondergaan.

Aan den anderen kant zal natuurlijk deze invloed zich,
al laat hij zich op het geheele gezin overbrengen, nog niet
altijd laten gelden op alle leden van het gezin afzonderlijk.
Er zijn menschen, die de weelde van een vrijen dag maar
moeielijk kunnen verdragen en zoodoende van de voordeelige
condities, waarin ze zich, wat hun voedsel betreft, op zon-
en feestdagen bevinden, geen gebruik maken.

Het voedsel van 9 proefpersonen gedurende den winter
op zondagen wordt voorgesteld in Tabel XVH, dat van
7 op zondagen in den zomer in tabel XVIII.

We vinden als gemiddelde der zondagen in den winter:

69.4 \'gr. eiwit, 53.7 gr. vet, 343,4\'gr, koolhydraten en
53.1 gr. alcohol, samen 2585.4 Calorieën.

Vergelijken wij dit met het gemiddelde op Tabel I, dan
blijkt in de eerste plaats het totale quantum voedsel ge-
slonken te zijn van 552.1 gr. op 489.2 gr., het eiwit van
71.3 gr. op 69.4 gr. en de koolhydraten van 408.6 gr. op
343,4 gr. Daarentegen is het vet gestegen van 47,3 gr, op
53,7 gr, en de alcohol van 18,7 gr, op 53,1 gr,, zoodat ten
slotte de verkregen warmtewaarde gestegen is van 2538.4

-ocr page 135-

O

& O

Sg- M

ca
to
co

02

CJI

Cl

O

co

h-i

1—\'

Ci

co

co

co

Cl

^

02

Cl

02

to

to

Oi

ca

G>

ca

0

05

00

co

ca

C5

ca

bo

bi

Ö1

Cl

to

Cl

Cl

05

Cl

co

to

h-i

Cl

^

co

ca

<1

ca

co

po

ca

Ol

GO

05

p

■ to

to

ca

to

to

02

to

h-\'

1—l

H-1

to

<1

0

1—\'

to

co

0

ca

Cl

0

-1

Cl

00

Cl

co

C<

0

co

to

n^

p

0

CD

^

bo

bo

02

02

h-\'

co

0

0

<1

0

05

0

co

co

1—\'

to

t—>

to

bo

to

Ef-

bo

1—\'

bo

Cl

co

Ct

ca«

to

C3

c

ca

to

_to

t—\'

1—\'

ca

0

CT)

öo

OT

r-"

0

CJ2

Cl

ca

1—\'

02

to

ca

ca

02

cc

Cl

0

0

ca

CO

■ia

t—»

p

*

00

Cl

p

ca

02

H-*

ca

h-l

ca

Cl

C5

Cl

to

P—\'

t-i

to

to

to

to

to

to

CO

to

0

p

1—\'

co

to

05

to

1—L

öo

c<

Cl

c:

Cl

to

^

ÏF-

bo

bo

to

1—\'

t—»

to

to

to

to

to

co

to

CO

co

t—\'

cn>

C5

CO

t—\'

ca

co

Üi

Cl

ca

00

to

0

ca

p

ca

p3

to

1—\'

1—\'

Ci

0

Cl

^

^

0

02

co

\'tt^

Ci

1—\'

t—\'

1—\'

CT

1—\'

Cl

1—\'

1

1

• ca

co

1

ca

p

C5

to

0

1

1

. Cl

ca

1

\'

ba

bo

bo

to

to

to

to

ca

02

co

Cl

0

\'

co

0

1

(

to

to

1

co

1—\'

0

0

co

C5

Cl

Cl

Cl

co

1

i

C5

bo

Cl

co

\'co

to to

O co
CC

co os
00

02
to

to
to

Proefpersonen.

t>
w
fel

<1
ö

<1

0
fD

P-

W
cd

H-»

oa

cd

1

cd

Pi

cd

CS]
O

ti
p-

p
oa

cd
ti

oj

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

Droge stof
in grammen.

Water
in grammen.

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieön
zonder alc.

Alcohol
in grammen.

Warmtewaarde in
Calorieön met alc.

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
met alc.

►F-
O

ca cc
to

CD

co
Jf-

I I

00
c;

O

-ocr page 136-

119

Cal. op 2585.4 Cal. Maar hoe? De door het meerdere vet-
gebruik gewonnen Calorieën worden natuurlijk ruimschoots
geneutrahseerd door het verhes, dat ontstaan is door den
verminderden eiwit- en koolhydraten-toevoer en de groote
winst komt alleen op rekening van den alcohol. Duidelijker
valt dit in het oog, wanneer we de warmtewaarden weder-
zijds met elkaar vergelijken zonder berekening van den
alcohol. Dan treffen we voor de zondagen een deficit aan
van ruim 200 Calorieën.

In hoeverre nu deze achteruitgang te danken is aan het
vermeerderde alcoholgebruik op de zondagen is bij de door
mij onderzochte arbeiders niet uit te maken.

Men beschouwe de veel alcohol drinkende proefpersonen
VI, VII en IX, die van een gemiddelde van resp. 2580.7,
2404.7 en 1582.9 Cal. gedurende 7 dagen dalen tot resp.
2152.7, 1944.9 en 1283.5 Cal. gedurende de zondagen en
eene nadeelige werking van den alcohol op den eetlust
lijkt wel voor de hand te liggen.

Stellen we daar I (geheelonthouder), III (zeer matig) en
VIII tegenover, dan treft ons hetzelfde verschijnsel van
vermindering van de voeding op zondagen tegenover werk-
dagen. Immers we vinden hier de calorieönwaarden van
2582.6, 3492 en 2415 Cal. teruggegaan op resp. 2321.6,
2821.9 en 1813.9 Cal.

Nu heeft er wel bij IV en V, die beiden zeer matig zijn,
een vermeerdering van voedselopname plaats gevonden.
Maar waarom treffen we deze vermeerdering dan niet aan
bij I, III en VIII die toch ook allen matig waren?

Bü bijna allen is de koolhydraten-toevoer gedaald en bU
de overigen (IV en V) is de toename gering; het vet is
bij de meesten daarentegen rijkelijker in het zondagsche
voedsel vertegenwoordigd. Twee onzer menschen genieten

-ocr page 137-

120

over het geheel ttimelijk veel vet. Het eiwitgehalte is bij
de meesten vrijwel constant gebleven.

\'t Is mogelijk, dat de hoeveelheid der koolhydraten als
bron der spierkracht op zondag minder noodig is, maar
ook dan nog staat men voor de vraag: waarom wel ver-
mindering bij den een en niet bij den ander?

De gemiddelde toevoer op de zomerzondagen is volgens
Tabel XVIH geweest: 73.1 gr. eiwit, 56.3 gr. vet, 385.2 gr.
koolhydraten en 57.9 gr. alcohol. Bij- vergelijking met
Tabel II krijgen we voor de zondagen 2.5 gr. eiwit,
-j- 8.8 gr. vet, — 33.5 gr. koolhydraten en 37.6 gr.
alcohol.

De verhoogde Calorieën-toevoer, die hier zeer aanzienlijk
is, eene stijging van 250 Calorieën, danken we weer
aan het rijkelijke alcohol-gebruik, want de warmtewaarde
door vast voedsel verkregen is 40 Calorieën kleiner
dan het gemiddelde over 7 dagen.

Alleen koolhydraten zijn minder gebruikt, maar in ver-
gelijking met de winterzondageii toch vrij wat toegeno-
men, eveneens is het vetgehalte toegenomen en het gebruik
van vet tegenover de winterzondagen eveneens vermeer-
derd, zoodat dan ten slotte ook, zonder berekening van
den alcohol, op de zomerzondagen de totale Calorieën-
toevoer 2404 was tegenover 2190.9 gedurende de winter-
zondagen.

We hebben reeds aangetoond, c.f. pag. 104, dat er geen
noemenswaardig verschil viel waar te nemen in de voe-
ding gedurende den winter en den zomer, wanneer we
althans het gemiddelde over 7 dagen met elkaar verge-
lijken. Stellen we de winterzondagen tegenover de zomer-
zondagen dan blijkt er dat des zomers 200 Calorieën
meer gebruikt zijn dan des winters.

-ocr page 138-

Q

CD

<1

èg.

hH

M

h—1

hH

<3
1—1

<!

HH

1—1
1—(

1—1
t-H

1—)

a

a

a

a

a

a

a

t—\'

h-\'

1—\'

co

1—\'

h-i

CD

CO

rf»-

co

co

00

CO

co

co

C1

co

O

co

O

co

co

co

co

C!3

f-*

co

öo

CD

co

bi

Cl

03

CD

Cl

Ol

tf-

co

co

h-*

00

co

p

CD

p

03

O

co

bi

bi

ït^

^

co

bi

1—\'

h-\'

CD

c<

^

co

CD

co

co

co

co

Ol

03

co

CD

co

p

co

co

co

co

03

co

bi

(-\'

-O

Ol

O

cn

1—\'

C3

p

00

O

h-\'

I-»

CD

cc

bo

co

bi

t-\'

Cl

co

co

C3

CD

03

C5

c;i

O

co

pi

00

ó:

CD

bi

co

03

bi

lo

00
co
px

co
co

co
1—\'
Cl

co
co

CD

co
co

Ci
co

co

Ol

co

co
co

co

co

i-o

óo

Cl

bo

bi

co

co

co

Ol

1—«
O

co

co

co

co

co

\'os

Cl

00

co

\'oo

bo

co

to
O

1—\'

• h-\'

co
p

co
t—\'
Oi

co
co
co

Ol

O

co
co

-O
h-\'

co

Ol
1—\'
co

Ci

Cl

c:

cc

bo

bi

cc
\'cd

Proefpersonen,

H
tri

ß

<!
O

cd
&

cd

i—\'

oa

cd

5
e

Pi

cd

P-

cd

N

O

ti

6

oa

cd

a

01

tSl
O

B

cd

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

Droge stof
in grammen.

Water
in grammen.

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieön
zonder alc.

Alcohol
in grammen.

Ot

CD

O

O

cc

Warmtewaarde in
Calorieën met alc.

i

co

co

OI

CD

lO

i

co \'

CD

CD
OI

►f\'
CO

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

co

c.
co
c:

co

§

§

co
co

co

O

co CD

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
met alc.

P p
to cc

c<

-ocr page 139-

121

Dit is geen gelijkmatige winst voor allen, want de eene
gaat vooruit de andere achteruit, maar de vermeerderde
voeding bij proefpersoon Illa, die van 2821.9 Cal. op 4240.8
stijgt, kan voor deze toename aansprakelijk gesteld worden.
Achteruitgang van het totaal der voeding op rust- tegen-
over werkdagen treffen we, zooals uit vergelijking van
Tabel XVIII en Tabel II blijkt, voornamelijk aan bij Ia.

Dat alcoholgebruik als nadeelig werkend agens bij de
voeding optreedt, valt uit de zomerproeven al evenmin af
te leiden als uit de winterproeven.

Immers proefpersonen Vla en IXa, die resp. 194.4 en
142.1 gram alcohol gebruiken, vertoonen geen grootere
achteruitgang dan Ia cn VlIIa, die geen alcohol gebruikt
hebben.

Of alcoholgebruik vóór- of nadeelig voor de voeding is,
dan wel of het zich latent verhoudt, durf ik uit de onder-
zoekingen bij de Utrechtsche arbeiders niet te beslissen.

Met uitzondering van Illa is bij alle proefpersonen de
toegevoerde hoeveelheid koolhydraten op de zondagen
kleiner. Dit zelfde verschijnsel treffen wij bij het meeren-
deel der winterzondagproeven ook aan en vermeerdert
slechts de waarschijnlijkheid van het op pag. 120 aan-
gaande koolhydraten en spierkraclit gezegde.

Alle proefpersonen op óén na (Ia) hebben gedurende de
zondagen meer vet genoten, terwijl het eiwitverbruik bij
den een toeneemt en bij den ander afneemt.

Dc absolute hoeveelheid voedsel is iu \'t algemeen iets
verminderd, maar weinig, cn de algemeene indruk over
het voedsel der arbeiders op den zondag is dezelfde, dien
Hultgren en Landergren in Zweden dienaangaande go-
kregen hebben.

„Es zeigt sich, dass die Sonntagskost, hinsichtlich ihrer

-ocr page 140-

122

absoluten Menge von Nahrungsstoffen, im Allgemeinen
keine grössere Abweichung von der Kost der Arbeitstage
darbietet," of „Das Characteristische der Sonntagskost,
was ihren absoluten Gehalt an Nahrungsstoffen betrifft,
ist also .eine Vermindering der Kohlehydrate, welche ja
auch die Hauptquelle der Arbeitsleistung der betreffenden
Versuchspersonen darstellen.

Nog scherper komt het onderscheid tusschen zondagen
en werkdagen, wat het voedsel betreft, uit bij vergelijking
der procentische samenstelling van het voedsel, zooals zij
gegeven is in Tabel XIX en XX.

Hieruit zien wij, hoe de arbeider zijn kost tracht te
verbeteren.

Van de 16 proefpersonen maakt er één een uitzondering,
n.1. VIII, bij wien het vetgehalte ook niet relatief gestegen
is; bij twee (II en Illa) blijft het relatief gelijk en bij do
andere stijgt het en ook alleen bij proefpersoon HIa stijgt
het koolhydratenpercentage.

Voor de winterproeven gedurende de geheele week was
de verhouding tusschen vet en koolhydraten gemiddeld
1:8.6 en voor de zomerproeven 1:9.29, terwijl het op de
zondagen in den winter 1:6.8 en in den zomer 1:7.1 was.

Bij verbetering van den kost streven de armen het diüet
der rijken na.

ß. Berekende Dagrantsoenen.

Daartoe welwillend afgestaan door de directrice der
Utrechtsche Huishoudschool, werden eenige monsters voed-
sel onderzocht, die op deze inrichting waren toebereid.

Het zijn geen werkelijke arbeiders-menu\'s maar porties
voedsel, die bepaald zijn klaar gemaakt voor het doel, dat
ik mij voorstelde n.1. het onderzoek van arbeiderskost.

-ocr page 141-

Tabel XIX. Winterproeven.

Proefpersoon

Dag

Relatieve hoeveelheid van:\'

Verhouding
tasBchen vet
en kool-

Eiwit 1

Vet
in %

Koolhydraten

in %

hydraten naar
het gewicht.

I

gebeele week

11.5

4.9

78.3

1

16

Zondag

12.6

8.6

72.9

1

8.47

II

geheele week

12.2

10

78.2

1

7.32

Zondag

13.1

10

72.1

1

7.21

III

geheele week

12.9

8.8

74

1

8.4

Zondag

16

9.4

70.5

1

7.46

IV

geheele week

14.1

4.7

77 5

1

16.5

Zondag

12.4

10.7

73.1

1

6.85

V

gebeele week

12.5

9.4

74.2

1

7.9

Zondag

12.6

12.5

71.2

1

5.7

VI

geheele week

12.7

9.9

72.4

1

7.3

Zondag

13.5

15.6

66

1

4.22

VII

geheele week

14.8

14.2

66.6

1

4.67

Zondag

18.5

14.9

61.4

1

4.12

VIII

gebeele week

12.7

6.6

76.6

1

11.6

Zondag

16.2

6.4

72.8

1

11.3

IX

geheele week

14

9.6

71.4

1

7.44

Zondag

13.6

11.8

68.7

1

5.82

Tabel XX. Zomerproeven.

Proefpersoon

Das

Relatieve hoeveelheid van:

Verhouding;
van het vet
tot do kool-
hydraten naar
het gewicht.

Eiwit
in «/o

Vet
in
\'Vo

Koolbvdraten
in »/e

Ia

geheele

vsreek

11.7

6.6

76.7

1

11.5

Zondag

12.2

8.1

74.2

1

9.09

Ila

geheele

week

11.9

8.4

75,1

1

8.9

Zondag

13.5

13.2

68.5

1

5.18

Illa

geheele

week

13

10.2

72.8

1

7.16

Zondag

12.5

10.1

73.4

1

7.26

Va

geheele

week

11.9

9.2

73.9

1

8.04

Zondag

11.8

13.7

68.4

1

4.68

Vla

geheele

week

14.8

9.2

71

1

8.53

Zondag

14.3

10

69.3

1

6.93

VlIIa

geheele

week

12.5

6

77.8

1

12.9

Zondag

15.6

7.1

73.4

1

10.3

IXa

geheele

week

11.9

9.1

73

1

8

Zondag

16.8

1

10.4

65.4

1

6.28

-ocr page 142-

Tabel XXI. Dagelüksch voedsel voor een werkman toebereid in de Utrechtsche Huishoudschool.

fcB
rt
2
O

I-I

Ph

3

te: C tJD
> <x>

rt g «2
C3 > O

tc

.s

tH

<s

-4-1

c3

O

"S,

O

bD C
p

Q

i:

tüD

C

s

^ O®

O tfl^

2 ^
l
-H Q

tl

tJO

.s

O
>

1—• Cv

c

O

c3 .

■O tiD
>>

5.S

O
O

M

O

> O®

S rtffi

tp tm\'^
\'Ö OH
O

Sb
c
.a

O
M
<!

O

\'O

CS «D
11
P

II®

2 S-

1—1 O

d

<D

tS» c
P-I w
C

Het middagmaal
bestond uit:

Iste

1718.3

\'10688

649.5

118.2

(122.6 )

40.3

(76.4 )

458.4

(437.8)

32.6

2738.9

3008.2

25.6

Erwtensoep.

Ode

1984.9

1243 8

141.1

109.2

(118 )

49

(72.05)

544.4

(498.8)

38.5

3135.5

3198.9

28.1

Zuurkool, witte boo-
nen met spek en
aardappelen.

3de

1938.5

1288.5

650

107.1

(119 )

49.8

(69.8 )

460.5

(493.4)

32.6

2790.3

3160

34.2

Witte kool met var-
kensvleesch en aard-
appelen.

4de

1899.4

1202.3

697.1

124.1

(133.15)

43.3
*

(61.25)

500.8

(492.8)

28.9

2962

8136

30.7

Haché van paarde-
lappen met aard-
appelen.

5dc

1996.8

1265.6

730.7

128.4

(120.7 )

67.2

(79.4 )

502.5

(472 )

37.6

3192.2

3168.5

27.2

Boerenkool, groene
erwten met worst
en aardappelen.

6dc

1579.4

877.8

701.6

111.2

(124.4 )

53

(70.75)

504.7

(476.5)

82.7

3008.1

3121.4

22.2

Bruine boonen met
spek.

7de

1702.8

1078.1

629.7

99.8

(125.1 )

26.7

(71.9 )

478 3

(492.5)

24.9

2618.5

3200.8

22.6

Stokvisch, rijst en
aardappelen.

Gemid-
deld.

1831.4

1

1145.7

685.7

113

(123.28)

47

(71.46)

492.8

(480.5)

32.5

2920.8

3142

26.5

-ocr page 143-

123

Porties niet zooals zij genoten zijn, maar die men heeft
samengesteld als een voorbeeld van voldoende voeding
voor arbeiders met middelmatigen arbeid en 70 K.G.
lichaamsgewicht. Men ging op de Utrechtsche Huishoud-
school van den stelregel uit, dat dagelijks dezelfde hoeveel-
heid brood, melk, boter, koffie en thee gebruikt werd en
slechts het middagmaal afwisselde.

De redenen, waarom dit onderzoek is gedaan, zijn tweeërlei:

Ten eerste om na te gaan, in hoeverre theoretische
berekeningen met de werkelijkheid overeenstemmen.

Het voedsel werd n.1. heelemaal samengesteld volgens
de voedingswaarde, zooals ze in tabellen wordt opgegeven.

De tweede reden was om een zuiverder denkbeeld te
krijgen van den prijs van den arbeiderskost, waarvan mij
door gebrek aan nauwkeurige opgaven, uit de arbeiders-
menu\'s niets bekend was.

Uit Tabel XXI blijkt, dat het gemiddelde gewicht van
den kost 1881.4 gr. is geweest.

De samenstelling dezer rantsoenen is een navolging ge-
weest van het dieet van
Voit voor middelmatigen arbeid,
zooals ook was vermeld door de directrice der Huishoud-
school.

Ook het werkelijke resultaat komt daarmede tamelyk
goed overeen.

Het verschil is n.1. 5 gr. eiwit, 9 gr. vet en 7.2 gr.
koolhydraten ten nadeele van het voedsel der Utrechtsche
Huishoudschool. Dat het zeer moeielijk is, eenvoudig in
navolging van tabellen, waarin de gemiddelde voedings-
waarde van voedsels opgegeven wordt, precies het dieet
van
Voit te treffen, valt niet te betwijfelen en zou meer
geluk dan wijsheid zijn. Gaande van dag tot dag loopen
de resultaten van het onderzoek dan ook nogal uiteen.

-ocr page 144-

124

Zooals "we vermeld hebben werd voor eiken dag dezelfde
broodportie etc. genomen. Volgens opgave der Huishoud-
school bestond deze uit:

Eiwit.

Vet.

Koolhydraten.

Prijs ets.

300 gr. bruin brood

21

1.5

166.5

5.7

300 gr. gebuild „

27.3

1.2

151.5

2.7

30 gr. margarine

0.12

26.25

2.4

100 gr. roggebrood

6.1

0.4

49.3

1

Thee en koffie

2.4

2.4

4.8

2.4

200 gr. melk

7.8

6.1

8.3

1.8

Totaal

64.72

37.85

380.4

16.0

De voedingswaarde der thee en koffie zijn door mij niet
in aanmerking genomen. Overigens bestaat dus de brood-
massa met de margarine uit 730 gr. althans theoretisch,
want ik vond bij weging 679 gr..

Het onderscheid in warmtewaarde van dag tot dag is
geheel te wijten aan de variaties in \'den middagkost.

Het onderzoek van het brood met margarine leverde
58.98 gr. eiwit, 14.63 gr. vet en 352.4 gr. koolhydraten
tegenover 54.5 gr. eiwit, 29.35 gr. vet en 367.3 gr. kool-
hydraten naar tabellarische schatting.

De vettoevoer is hier beneden taxatie gebleven en vor-
klaaVt voor een groot deel, waarom ook de geheele dage-
lijksche vettoevoer zoover beneden de raming blijft, want
ditzelfde verschil komt eiken dag weer.

Op eene hoeveelheid van 442.6 gr. droge stof is 14.6 gr.
vet wel wat heel weinig. Een beetje dikker met boter of
margarine besmeerd nuuikt al gauw een onderscheid van
15 gr. vet, dat het ontbrekende zelfs meer dan aanvullen zou.

Tabel XXII geeft het procentsgewijze aandeel der voe-
dende bestanddeelen naar de warmtewaarde.

-ocr page 145-

125

Proefdag.
1ste
2<le
8de
4de
5de
6de
7de

Gemiddeld

Bij het diëet van Voit voor middelmatigen arbeid is deze
verhouding resp.
15.8, 17.1 en 67.1 «/o.

Van de eigenaardige samenstelling van het voedsel voor
verschillende arbeidscategorieën van
Rubner komt dit
schema het meest overeen met de 2^0 arbeids-categorie
met
16.7 o/o eiwit, 17.8 o/o vet en 66.9 o/o koolhydraten.

Van het voedsel onzer proefpersonen verschilt het daar-
entegen aanmerkelijk in het eiwit- en vetgehalte zoowel
voor de winter- als voor de zomerproeven, terwijl het kool-
hydratenpercentage ongeveer overeenkomt.

Naar het gewiclit was de procentische samenstelling zoo-
als zij gegeven wordt in Tabel XXIII.

Tabel XXII.

Eiwit
in pCt.

Vet
in pCt.

Koolhydraten
in pOt.

17.7

13.7

68.6

14.2

14.5

71.2

15.7

16.6

67.7

17.2

13.4

69.3

15.8

19.6

64.5

15.1

16.1

68.8

15.6

9.5

74.9

15.8

15

69.2

Tabel XXIII.

Proefdag.

Eiwit
in pCt.

Vet
in pCt.

Koolliydraton
in pCt.

Asch
in pCt.

Isto

18.2

6.2

70.6

5

2jo

14.7

6.6

78.5

5.2

3do

16.5

7.7

70.8

5

4de

17.8

6.2

71.8

4.1

5de

16.9

\'9.2

68.8

5.1

Gdo

15.8

7.6

71.9

4.7

7do

15.8

4.2

76

4

Gemiddeld

16.5

6.9

71.9

4.7

-ocr page 146-

126

Voor de winterproeven der Utrechtsclie arbeiders was
dit 12.9 o/o eiwit, 8.6 o/o vet, 74 o/o koolhydraten en 4.5 o/o
asch; voor de zomerproeven 12.5o/o eiwit, 8.4o/o vet, 74.4o/o
koolhydraten en 4.7 o/o asch.

De toevoer per K.G. lichaamsgewicht; berekend op 70 K.G.
is bij het voedsel der Utrechtsche Huishoudschool:

1.6 gr. eiwit. 0.67 gr. vet, 7.04 gr. koolhydraten en
41.9 Calorieön bruto.

Het voedsel der Huishoudschool stelt ons tevens in staat
eens na te gaan, welk gedeelte van den dagelijkschen kost
voor het middageten berekend wordt en hoe groot daarbij
het percentage der bestanddeelen afzonderlijk is.

Tabel XXIV geeft de resultaten weer van het onderzoek
der middagmalen, zooals de Utrechtsche Huishoudschool
ze verschaft had, waarbij de getaxeerde waarden tusschen
( ) zijn opgegeven.

Tabel XXIV.

Proefdag.

Totaal-
gewicht
in gr.

Water
in gr.

Droge
Stof
in gr.

Eiwit in gr.

Vot in gr.

Koolhydraten
in gr.

Asch
in gr.

Warmtewaarde
in Calorieön.

1ste

830.7

645.2

185.5

51.7 (60,8)

19.9 (40.9)

97.6 (104.6)

16.4

797.2 (1056.5)

2d0

1097.3

820.2

277.1

42.7 (55.7)

28.6 (36.6;

185.3 (165.6)

20.4

1186.2 (1247.7)

3de

1050.9

865

185.9

40,6(56.7)

29.4 (34.4)

101.5 (160.2)

14.5

856.1 (1209.2)

4de

1011.8

778.3

233.5

57.6(70.85)

23 (25.8)

142.2 (159.6)

10.8

1032.6 (1184.6)

5do

1108.7

842

266.7

56.9(58.4)

46.8 (43.9)

143.5 (138.8)

19.5

1256.9 (1216.8)

6do

691.8

454.2

237.6

44.7(62.1)

38.4 (85.3)

144.9 (143.3)

14.6

1094 (1170.4)

7de

815.2

649.5

165.7

33.3(62.8)

12.1 (36.4)

113.5 (159.3)

6.8

911.6 (1249.1)

Gemidd.

943.8

722.1

221.7

46.8(60.98)

27.6 (86.2)

132.6 (147.3)

14.7

992.2 (1190.G)

-ocr page 147-

127

Dit telkens voorkomende verschijnsel, dat de voedings-
waarde beneden taxatie blijft, is ten deele afhankelijk van
de ingredienten, waaruit het voedsel bestaat, die minder
voedingswaarde bezitten dan in tabellen wordt opgegeven.

Dit is een groot bezwaar tegen zulke geheel theoretisch
samengestelde menu\'s. In gaarkeukens, soldatenkost etc.
deed zich meermalen hetzelfde verschijnsel voor, zooals o.a.
Flügge, Meinert en Voit voor gaarkeukens in Leipzig,
Dresden en Berlijn aantoonden.
Proskauer en Buchholtz
onderzochten verschillende porties uit Berlijner gaarkeukens
en vonden ook een groot onderscheid tusschen de door
chemisch onderzoek en de door berekening verkregen
voedingswaarde der spijzen.

Dit ligt niet alleen aan de chemische samenstelling van
het voedsel maar ook daaraan, dat de porties onderling
lang niet alle even groot zijn.

En al komt nu bij het voedsel der Utrechtsche Huishoud-
school alleen het verschil in chemische samensteUing in
aanmerking, dan geeft dit toch een voldoende verklaring
van het feit waarom de voedingswaarde der zeven middag-
malen onderling zooveel verschilt.

Zien we verder van die schommelingen af en be-
schouwen wij de gemiddelde cijfers, dan blijkt dat het
middagmaal 41.5 °/o eiwit, 58.7 vet eii 26.9 kool-
hydraten bevatte van het voor den geheelen dag geanaly-
seerde rantsoen.

De warmtewaarde van het middagmaal was 34 % van
het geheel der warmtewaarde.

Beschouwen we de onderzoekingen van Forster i) aan-
gaande de verdeeling van het voedsel over de verschillende

1) Fokster: Zeitschrift für Biologie. Bd. U.

-ocr page 148-

128

maaltijden per dag in arbeiderskringen dan vinden wij
voor het middagmaal:

Tabel XXV.

Eiwit

Vet

Koolhydraten

Warmtewaarde

in pCt.

in pCt.

,in pCt.

in pCt.

Arbeider

33

58

31

37

Huisbewaarder

89

47

29

37

Arbeidersvrouw

38

61

28

83

Arbeider

28

45

25

31

Gemiddeld

34.5

52.8

28.8

84.5

De hoeveelheid koolhydraten en de warmtewaarde komen
ongeveer overeen, met die, welke gevonden zijn voor de
middagmalen, door de Utrechtsche Huishoudschool gele-
verd, terwijl in Utrecht voor het middagmaal relatief meer
eiwit en vet wordt aangetroffen.

\'y y. Conclusies.

- Resumeeren we thans in \'tkort de resultaten van ons
onderzoek, dan blijkt ten eerste uit vergelijking van Tabel
I en H, dat de arbeiderskost in den winter en in den
zomer noch in quantiteit noch in procentische samenstel-
ling-aanmerkelijk verschilt.

Ten tweede blijkt uit Tabel XVII en XVIII, dat de
arbeider bij pogingen om zijn kost beter of smakelijker te
maken, dat doet door absolute of relatieve vermeerdering
van het vetgebruik, waarvan de Zondagskost het voor-
beeld is.

Ten derde valt uit Tabel VI en XIV de conclusie te
trekken, dat de samenstelling van den arbeiderskost in
Utrecht niet afhankelijk is van de zwaarte van het werk,

-ocr page 149-

129

maar waarschijnlijk in hoofdzaak van finantiëele omstandig-
heden en, dat er geen reden is om aan te nemen, zooals
Rubner doet, dat elke arbeiderscategorie haar eigen samen-
stelling van den kost zou hebben.

Ten vierde volgt uit Tabel III en X, dat zelfs met be- -
rekening van den alcohol niet voldaan wordt aan den
eisch van physiologen en hygiënisten om bij een middel-
matigen arbeid, bij 70 K.G. lichaamsgewicht, 3000 Calo-
rieën netto toe te voeren.

Onder 16 proefpersonen voldoet het voedsel van slechts drie
aan dezen eisch, terwijl dat der overige dertien ten deele
meer, ten deele minder van dit postulaat verwijderd blijft.

Van sommige echter, met name van II, IV, V, IX, IIa,
Va, VlIIa en IXa, blijft het voedsel zóóver ten achter bij
hetgeen van hygiënisch standpunt verlangd kan worden, dat
de vraag rijst, of we niet in verschillende dezer gevallen van
„onvoldoende voeding" behooren te spreken. Dit is zonder
nauwkeurig onderzoek der geheele stofwissehng niet uit
te maken, maar er is veel dat voor deze uitspraak pleit.

Ook proefpersoon X bereikt het vereischte getal van
3000 Calorieën netto lang niet, maar voldoet wel aan de
eerste arbeidscategorie van
Rubner, waartoe hij dan ook
behoort, terwijl bovengenoemde arbeiders zelfs daaraan nog
lang niet voldoen.

Vooral echter de buitengewoon sleclite samenstelling van | "
het voedsel bij verscheidene der arbeiders, het hooge kool-
hydraten-percentage
o. a. maakt den totaal-indruk zeer
ongunstig.

Wanneer, zelfs met behulp van niet geringe hoeveel-
heden alcohol, geen voeding verkregen wordt, die 2800
Calorieën in warmtewaarde te boven gaat, wordt voor
arbeiders de voeding meer dan bedenkelijk. j

-ocr page 150-

180

Gunstig steken daarbij de dagrantsoenen der Utrecht
sehe Huishoudschool af, "waar zonder alcohol een warmte-
waarde van 2900 Calorieën geleverd wordt tegen matigen
prijs. Of echter zelfs die prijs nog niet te hoog is voor
vele der arbèidersgezinnen, zullen we nog zien, maar
niettemin mag die voeding door haar voedingswaarde, haar
samenstelling, smakelijke toebereiding en haar billijken
prijs als model gesteld worden van wat we van volks-
voeding mogen verlangen.

Het ware te wenschen, dat elke Nederlandsche arbeiders-
vrouw de bekwaamheid bezat en in de mogelijkheid ver-
keerde om zulk voedsel voor haar gezin te bereiden.

AANHANGSEL.

Onderzoek van de warmtewaarde van het voedsel
met de oa
LORIMETRISOHE bom.

Ter controleering mijner indirecte bepalingen volgens
Rubner (zie blz. 83) was Dr. M. Greshoff, Directeur-
Scheikundige van het Koloniaal Museum te Haarlem, zoo
welwillend op zijn laboratorium de verbrandingswaarde van
een reeks van monsterproeven te laten bepalen met de
calorimetrische bom. Op eene enkele uitzondering, dubbel-
proef, na, die ik zelf verrichtte, werden alle proeven gedaan
door den Heer
W. H. Bloemendal,\'pharm. doet«.

In Utrecht zelf was een dergelijk toestel niet tot myne
beschikking.

De methode, die gevolgd werd, alsmede de gebruikte
toestel, vindt men uitvoerig beschreven in de B<J9 uitgave
(1904) van „Fischer\'s Taschenbuch für Feuerungstechniker".

-ocr page 151-

131

Het gebruikte apparaat week van bet daar beschreven
alleen af door een gewijzigde roerinrichting.

De verbranding geschiedt in een platina-cylinder, welke
zich bevindt in een nikkelen dampvat. Het geheel wordt
geplaatst in een vernikkelden calorimeter, die met onge-
veer 1600 C.M3 water gevuld is. Door luchthoudend vul-
materiaal in den buitenwand van den Calorimeter, wordt
op alleszins voldoende wijze warmteverlies door uitstraling
aan de omgeving voorkomen.

De Calorimeter etc. werd geleverd door W. Apel, Uni-
versiteits-Mechanicus te G-öttingen.

De te verbranden stoffen worden vooraf in tabletten
geperst van ongeveer 0.5 gram en deze gelegd in het
platina-netje, dat in den binnensten platina-cylinder hangt.

Het persen der tabletten moet voorzichtig geschieden,
opdat niet, b.v. bij vetrijk materiaal, een gedeelte van het
vet worde uitgeperst.

De verbranding vindt plaats in een overvlocdigen zuur-
stofstroom. De toevoerbuis is zoodanig geplaatst, dat door
deze tevens een electrische ontsteker kan worden ingevoerd
om de verbranding in te leiden. De warme verbrandings-
gassen verspreiden zich uit het platina-verbrandingsvat
in het nikkelen dampreservoir, dat thans de warmte aan
het calorimeterwater afstaat. De sterkte van den zuurstof-
stroom regelt men naar den aard der te verbranden
lichamen. Bij deze proeven liet men per minuut drie tot
vier Liter zuurstof door den toestel treden. Wanneer na
± 3/4 minuut de verbranding is afgeloopen, wordt de
zuurstofstroom afgesloten en een luchtstroom doorgelaten
van 2 a 3 Liter per minuut.

Deze drijft de warme gassen door den toestel, waarbij
zij hunne warmte aan het water afstaan.

-ocr page 152-

132

Bij krachtig roeren gedurende de geheele proef heeft het
calorimeterwater na gemiddeld 8, hoogstens 10 minuten
zijn hoogste temperatuur bereikt. De temperatuur wordt
in honderdste graden nauwkeurig op den bijbehoorenden
.thermometer afgelezen, met behulp van eene afleesloupe.

Zorgt men, dat de temperatuur der omgeving gelegen is
tusschen de begin- en de eindtemperatuur van den Calori-
meter, dan bedraagt de correctie voor warmteverlies aan
de omgeving hoogstens 20 Calorieën.

Van veel grooteren invloed is de hoeveelheid warmte,
die vrij komt, doordat een gedeelte van den ge vorm den
waterdamp zich in het nikkelen dampvat tot water ver-
dicht. Het is dus noodig vóór en na de proefneming dit vat
zorgvuldig to wegen. De gewichtstoename geeft de hoeveel-
heid gecondenseerd water. De correctie hiervoor bedraagt
meestal ver over de honderd Calorieën, aangezien voor elke
10 mgr. water, 6.1 Calorie moet worden afgetrokken.

Als gemiddelde uit een vijftal bepalingen werd voor de
verbrandingswarmte van cellulose (uit volkomen gezuiverd
filtreerpapier) gevonden: 4023 Calorieen, en wel: 3999,
4011, 4032, 4034, 4040 Calorieen, (gerangschikt niet naar
de volgorde der proefnemingen, doch naar de cijfers.)

Ik laat hier de details eener proefneming volgen:

Gebruikt: 0,71 gr. cellulose.

Temperatuur van den Calorimeter 9.75°
Na 8 minuten 10.90°

Temperatuurtoename -1.15°

Waterwaarde van den gevulden Calorimeter 1757.5 Calo-
rieën, derhalve kwamen bij de verbranding 1757.5 X1-15 =
2024 Calorieen vrij.

-ocr page 153-

133

In den Calorimeter condenseerde 240 m.gr. water, over-
eenkomende met 146 Calorieën.
Blijft over 2024 — 146 = 1878 Calorieën.
De temperatuur der omgeving gedurende de proef was
gemiddeld 10.25°, hetgeen voor warmteverlies aan de
omgeving eene correctie noodig maakt van 12 Calorieen.
Geeft 1878 12 = 1890.

Zoodoende wordt gevonden voor de verbrandingswarmte
van 1 gr. cellulose: 1890 : 0.471 = 4013 Kleine Calorieën.

Op gelijke wijze werd voor de gemengde voedsels
gevonden:

Afwükingen in procenton
Kleino Calorieön. boven on beneden het

gemiddelde.

A. 4622, 4635, 4652, 4674 .... 0.5 0.5 o/o

B. 4016, 4068 ........ 0.6 0.6 „

C. 4775*, 4826, 4833*...... 0.4 0.8 „

D. 4191, 4188 ........ 0.0 0.0 „

E. 4468, 4471 ........ 0.0 0.0 „

F. 4664, 4702 ........ 0.4 0.4 „

G. 4218, 4279 ........ 0.7 0.7 „

H. 4901, 4920, 4972 ...... 0.8 0.6 „

I. 4185, 4241 ........ 0.7 0.7 „

K. 4389, 4355, 4373 ...... 0.4 0.4 „

L. 4340, 4412 ........ 0.8 0.8 „

M. 4374, 4408 ........ 0.4 0.4 „

N. 4590, 4642 ........ 0.6 0.6 „

O. 4093, 4050, 4037 ...... 0.8 0.6 „

P. 4511, 4635 ........ 0.3 0.3 „

Het niet absoluut homogeen zijn der mengsels mag ook
hier weer oorzaak zijn van geringe afwykingen der ge-
vonden waarden. Wat verder de uitvoering der proeven

-ocr page 154-

134

zelf betreft, dient er op gelet te worden, dat door geen
oorzaak (kronkels in de slangen, als anderszins) de zuur-
stof- of luchtstroom belemmerd wordt.

Onvoldoende verbranding verraadt zich door den brande-
rigen reuk der ontwijkende gassen en door een zwart
aanslag in den Calorimeter.

De aflezing der temperatuur moet op strikt gelijke wijze
geschieden en liefst door denzelfden onderzoeker daar
1/100° verschil al van aanmerkelijken invloed is. Noodzake-
lijk is het te werken in eene omgeving, die niet onderhevig
is aan temperatuurschommehngen.

Eigenaardig is ongetwijfeld het lage cijfer dat gevonden
is voor de verbandingswarmte van cellulose, 4026 Calorieen.

Fischer vond in een soortgelijk toestel slechts 3900 Cal.

In den „Chemiker Kalender Th. II van 1906 vindt men
4200 opgegeven.

Sedert 1897 heeft dit getal geschommeld tusschen 4146
en 4200 als uitkomsten van verschillende onderzoekers,
wat met de uitkomsten van dezen Calorimeter een ver-
schil van 4 a 5 procent maakt.

Nu is het de vraag, de treffende overeenkomst in de
resultaten van het celluloseonderzoek in aanmerking geno-
men, of dit verschil eene constante afwijking is of alleen
voor bepaalde stoffen zooals cellulose geldt.

De volgende Tabel geeft een overzicht van de in Utrecht
volgens
Rubner berekende en de in Haarlem gevonden
cijfers, waarbij de laatste cijfers met de verbrandingswaarde

van ureum zijn verminderd.

Proefpersoon.

Datum.

Utrecht.

Haarlem.

A. X.

10.2.05

1955.7

1894.3

B. I.

20.2.05

2478.2

2359.3

C. HL

23.2.05

. 4184

4367.4

-ocr page 155-

135

D. IV.

28.2.05

2681.2

2631.8

E. IV.

1.3.05

2268.6

2290.2

F. V.

8.3.05

2494.7

2591.5

C. VI.

4.3.05

2833.4

2723.2

H. VIL

13.3.05

2607

2564.6

I. VUL

13.3.05

1987.4

1884.7

K. Va.

18.8.05

3300.8

3173

L. Illa.

17.8.05

4202.3

4283.5

M. Va.

21.8.05

2828.8

2814.8

M. Vla.

15.8.05

2051.6

2040.5

We zien dus dat de warmtewaarden, zooals zo met de
Calorimetrische bom gevonden zijn, met onze uitkomsten
vrij goed overeenstemmen. We krijgen verschillen van
1/2 tot 5 0/0, zoowel ten voordeele als ten nadeele der
volgens
Rubner bepaalde warmtewaarden.

Maar Rubner neemt gemiddelde verbrandingswaarden
aan voor eiwit, vet en koolhydraten, want voor verschil-
lende soorten van eiwit kan deze verbrandingswaarde per
gram schommelen tusschen 5941.6 en 5355.1 kleine Calo-
rieön, voor vetsoorten tusschen 9619 en 9231.3 kleine
Calorieën.

Waren dus, in het door mij onderzochte voedsel, toe-
valligerwijze de eiwit-, vet- of koolhydratensoorten met
een hooge verbrandingswaarde sterk vertegenwoordigd, dan
zal do Calorimetrische bom hooger eindcijfers geven dan
ik met behulp der door
Rubner aangegeven methode krijg.
Bovendien gaf de voor deze proeven gebruikte Calorime-
trische bom al voor cellulose een afwijking van ongeveer
5 0/0 tegenover de offlciëele getallen.

Bij mijne onderzoekingen moest ik wel do getallen
volgens
Rubner als maatstaf nemen, omdat ik anders

-ocr page 156-

""r .

geen vergelijking kon maken met de ook volgens die
getallen berekende voedingswaarden van andere onder-
zoekers.

B. Eiwitomzetting der Proefpersonen.

Zooals reeds onder „Methode van Onderzoek" pag. 63 is
gezegd, werd van verschillende proefpersonen de dagelijksche
urine onderzocht, meer in \'t algemeen om des noods eenige
controle te hebben dan met het doel dienaangaande in
physiologische beschouwingen te treden. Toch mogen eenige
opmerkingen dienaangaande niet achterwege blijven.

De proefpersonen, wier urine is onderzocht, zijn de num
mers III, VI, VII, VIII, IX, Illa, Vla, VlIIa, IXa en X

Tabel XXVI bevat de gemiddelde N in de urine, de daar
mede overeenkomende hoeveelheid eiwit, de gemiddelde hoe
veelheid eiwit, die met den kost is toegevoerd en de verhou
ding tusschen de stikstof in de urine en die in het voedsel

Tevens geeft deze tabel de gemiddelde hoeveelheid urine
per dag aan.

Er kwamen eenige vergissingen voor, die oorzaak zijn,
dat niet van alle proefpersonen gedurende 7 dagen de
urine is onderzocht. Deze zijn bij de tabel aangegeven.
De genoten hoeveelheid eiwit is hier over dezelfde dagen
berekend als het N in de urine.

Tabel XXVI.

Overeenkom-

Eiwit in

het
voedsel
in gr;

Verhouding

Proefpersoon.

Urine-

Nlnde

stige

tusschen om-

quantum
in cM>.

urine

hoeveelheid

zetting van N,

in gr.

eiwit

en toevoer

in gr.

in pCt.

III. 1)

1295

15

94.2

94.4

99.8

VI.

1945

11

68.9

74.2

92.8

1) Over 6 dagen.

-ocr page 157-

""r .

VII. 1)

1840

9.4

59.1

74.1

79.8

vm.

1180

10.3

64.3

71.4

90

IX.

1725

7.6

47.2

50.5

93.5

Illa. 2)

965

11.2

69.8

104.9

66.5

Vla.

1630

10.5

65.7

77.1

85.1

VlIIa.

1260

9.1

57

59.7

95.5

IXa.

1420

5.6

34.8

43.2

80.5

Gemiddeld

1420

10

62.5

72.2

86.1

X.

1610

11.1

69.6

94.5

78.6

Het urinequantuni onzer menschen bedroeg gedurende
de winterproeven per dag gemiddeld 1495 cM3 en gedurende
de zomerproeven 1820 cM^.

De grootste gemiddelde eiwit-omzetting bedroeg 94.2 gr.
do kleinste 34.8 gr.

De grootste eiwit^omzetting op cón dag bedroeg 106.7 gr.
bij proefpersoon III, de kleinste 24.4 gr. bij IXa.

De gemiddelde eiwit-omzetting van deze arbeiders te
samen bedroeg 62.5 gram bij een gemiddeld lichaams-
gewicht van 64.1 K.G.

Bij proefpersoon X, arts, met 68 K.G. lichaamsgewicht
was de eiwitomzetting 69.6 gr.

Hieruit eenige conclusie te trekken aangaande de resorptio
van eiwit is natuuriyk absoluut niet geoorloofd daar er
geen onderzoek der faeces heeft plaats gevonden.

Wij mogen bij het voedsel der arbeiders de resorptio
van eiwit niet to hoog stellen, daar het overwegend van
plantaardigen oorsprong is. Bij dieriyk eiwit is reeds in
\'t algemeen do resorptio niet hooger dan 90 a 95 o/o maar

1) Ovor 5 dagon.

2) Ovor 0 dagon.

-ocr page 158-

""r .

bij plantaardig eiwit kan het verlies stijgen tot 48 o/o en
is het doorgaans grooter dan 15 °/o.

Van dit standpunt beschouwd is de verhouding tusschen
het in de urine afgescheiden en het toegevoerde N-quantum
dan ook zeer opvallend, zelfs
zóó, dat wij ons afvragen of
de ons geleverde hoeveelheden voedsel niet kleiner zijn
geweest dan de werkelijk genotene.

ïoch meen ik deze vraag ontkennend te mogen beantwoor-
den. Een andere vraag is echter, of al deze proefpersonen in
stikstofevenwicht verkeerden, en daaraan twijfel ik ernstig.

Dit is bij deze soort proeven volstrekt geen ongewoon
noch een ontrustbarend verschijnsel. Zelfs bij zoo uitste-
kend geschoold en volkomen betrouwbaar materiaal, als
C. Eijkman in Indie tot zijn dispositie had, vertoonden van
de
10 Europeesche proefpersonen 6 een N-deflcit, dat schom-
melde tusschen
2.5 en 0.5 gr.

Slechts, wanneer dit verschijnsel voortdurend plaats vindt,
wordt het een reden tot ongerustheid.

De gemiddelde hoeveelheid van G2.5 gr. eiwit, die omge-
zet is, is ongetwijfeld laag en komt niet in vergelijking
met de hoeveelheden, die
Hultgren en Landergren bij
twee categorieën van Zweedsche arbeiders vonden; n.l.
91 en 114 gr.

Maar. zeer overeenstemmend is het bij de Utrechtsclie
arbeiders gevonden quantum van
62.5 gr. eiwit bij 64.1
K.G.
lichaamsgewicht met hetgeen Nakahama bij 11
arbeiders uit Leipzig vond n.l. een gemiddelde eiwitomzet-
ting van
64.22 gr. bij een gemiddeld lichaamsgewicht van
62.5 K.G.

Bij Hultgren en Landergren was echter de toegevoerde
hoeveelheid eiwit zeer veel grooter n.l. resp.
134.4 en 188.6
gr., maar de resorptie liet veel te wenschen over, daar zij

-ocr page 159-

""r .

gemiddeld slechts 61 o/o bedroeg. Zij schrijven deze slechte
resorptie toe aan het zure roggebrood, dat in Zweden
veel wordt gegeten en dat, door gisting in den darm te
bewerken, de resorptie zou verminderen en bovendien ge-
looven zij, dat door het voortdurend gebruik het resorptie-
vermogen van den darm langzamerhand zou afnemen.

De vraag doet zich voor, of er eenige betrekking bestaat
tusschen lichaamsgewicht en de omzetting van eiwit en
Tabel XXVII moge hierop een antwoord geven. De proef-
personen zijn gerangschikt in volgorde van hun gewicht.

Tabel XXVII.

Proefpersoon.

Gewicht
in K.G.

N. in do urine.

N. in de urine
per K.G.
lichaamsgewicht.

VII.

59.2

9.4

0.159

VIII.

61

10

0.164

VlIIa.

61

10.5

0.172

IX.

62.2

7.6

0.122

IXct.

62.2

5.6

0.090

III.

66.8

15

0.224

Illa.

66.8

11.2

0.168

VI.

69

11

0.160

Vla.

69

10.5

0.152

X.

63

11.1

0.176

Er blijkt uit deze tabel duidelijk, dat er niet het minste
verband bestaat tusschen lichaamsgewicht on eiwitomzetting.

Voit i) heeft dit waarschijnlijk wel gemeend, waar hij
zegt „Jeder Mensch vermag je nach seiner Muskelmasse
eine bestimmte Arbeit zu leisten und braucht zu deren
Erhaltung eine gewisse Menge von Eiweisz in der Nahrung,
gleichgültig ob er Arbeit leistet oder nicht. Der schweren

1) Voit: in Uormann\'s Handbuch dor Physiologie.

-ocr page 160-

""r .

Arbeit eines Schmiedes — — wird sich aber nur der-
jenige Mann unterziehen, welcher sie auch vermöge seiner
Muskeln zu leisten vermag".

„Deshalb findet man, dass ein kräftiger Arbeiter mehr
Eiweisz zuführt als ein schwacher und die Eiweiszzerset-
zung bei verschiedenen Individuen meist der Arbeit
parallel geht."

Dat er een soort praedilectie zou bestaan bij een arbeider
met sterke spieren voor zwaar werk is door niets be-
wezen. Neem slechts een fabriek en wij vinden zwakke
en sterke arbeiders aan precies hetzelfde werk. Niet de
arbeider kiest een vak maar het kind-arbeider wordt door
de ouders naar een patroon gezonden om te arbeiden en
geld te verdienen voor het huisgezin, soms in overeenstem-
ming met persoonlijke neigingen van het kind, meestal
echter niet. In fabrieksstreken komen handen te kort voor
het boerenwerk. Alles gaat naar de fabriek, geschikt of
ongeschikt, en blijft er, omdat men geen ambacht verstaat.
Van praedilectie is geen sprake.

Dat rust of arbeid overigens geen invloed hebben op eiwit-
verbruik of -omzetting is al gebleken door de constante
hoeveelheden eiwit, die op de Zondagen of gedurende de
arbeidsdagen genoten worden.

C. Oeconomische Verhoudingen.

1. Prijs der voornaamste Levensmiddelen, Huis-
huren, etc. te
Utrecht in het jaar 1905.

Waar in het vorige hoofdstuk voldoende is gebleken,
dat een deel, waarvan we echter de grootte niet kennen,
der Utrechtsche bevolking eene voeding geniet, die niet

-ocr page 161-

""r .

in overeenstemming is met de hygiënische eischen, ten
deele zelfs bepaald onvoldoende mag genoemd worden
volgens de thans heerschende opvattingen aangaande de
voeding, staan we voor de vraag of hiei\' in Utrecht fac-
toren aanwezig zijn, die dit verschijnsel van onvoldoende
voeding kunnen verklaren.

Voor de algemeene oorzaken kan ik verwijzen naar het
hoofdstuk: „Welke oorzaken zijn er waardoor velen een
onvoldoende voeding krijgen", maar er zouden locale oor-
zaken bij kunnen komen, die voor de onvoldoende voeding
bij de Utrechtsche arbeiders eene verklaring gaven.

In hoofdzaak hebben we hier na te gaan of er woUicht
een wanverhouding bestaat tusschen de uitgaven van het
arbeidersgezin en de inkomsten.

De groote uitgave voor het arbeidersgezin is het dage-
lijksch levensonderhoud.

Nauwkeurige gegevens aangaande den prijs der voedings-
middelen zijn moeielijk te verschaffen. Wel is do prijs
en gros bekend en eveneens die, welke besteed wordt in
bepaalde winkels; daarentegen staan ons geen vertrouwbare
gegevens ten dienste van de prijzen, dio de arbeider voor zijn
voedsel uitgeeft. Tweo stroomingon werken elkaar hier
tegen. Dc inkoopon on détail maken het voedsel duur, even-
eens het koopen in kleine winkeltjes, want van winkel op
winkel blijft natuurlijk een grooter of kleiner winstje hangen
bij de leveranties. Koopen dan ten slotte do arbeiders toch
hun voedsel zoo goedkoop mogelijk, dan mag men veilig
aannemen, dat het ook zoo slecht mogelijk is. De arbeider ^
gaat in \'t algemeen niet graag naar groote winkels. Hij
heeft daar bovendien weinig of geen crediet, wat hij dik-
wijls in kleine buurtwinkeltjes wel heeft en waarvan hy,
door don nood godrongon, wel oens gebruik moet maken.

-ocr page 162-

142 .

Van de z.g. „verplichte winkelnering" kunnen wij zwijgen.
Anderzijds krijgt de arbeider sommige ingredienten bepaald
goedkooper dan de betere standen.

De groenten- en vischvrouwen berekenen den prijs hunner
waar naar de straat, waar zij venten, en op de markt
koopt de arbeidersvrouw goedkooper, zij het ook niet eerste
rangs waren, dan de meer gegoede klassen. Welke van deze
tegengestelde factoren de schaal doet overslaan ten gunste of
ten nadeele der arbeidende klassen durf ik niet beoordeelen.

De volgende tabel geeft de prijzen in den kleinhandel
weer per K.G-. in de jaren 1896, 1904 en 1905, van ver-
schillende waren, zooals zij berekend worden door de
„Coöperatieve Winkelvereeniging Eigenhulp" te Utrecht.

Bruine boonen
Witte boonen
Capycijners .
Grauwe erwten
Gort. . . .
Gort (Boekweit
Gort (Haver)
Kaas (Goudsche
Kaas (Leidsche)
Margarine. .
Meel (Boekweit
Meel (Tarwe).
Rijst . . .
Soda . . .
Stijfsel. . .
Stroop . . .
Suiker (blanke bast)

1896.

16 ^17 ets.,
16 al8 „
25
15

15 al6 „
10

18 al4 „

40

35

725^775
9
9
18
25
12 il3
10 al3
276 a 28

1904.

20 a 25 ets.,
20 a 23 „
25 a 275 „
25 a 80
16
12
13

40 a45
35 •
90 al00„
12

9 aio „
20 „
3

13 al4 „

14 al5 „
245 a 26 „

1905.

20 a 18 ets.
20 a 25
25
25
16

12 a 125

13

45 a50
375
90
10
10
20
3

14

14 hlb
25

-ocr page 163-

""r .

Suiker (middel bast) 26 a 27 ets., 23 a 25 ets., 24 ets.

Suiker (Rietbast) . 25 a 26 „ 23 a 245 ^ 23 „

Zeep (harde) ... 20 „20 „20 „

Zeep (groene) . . 10 „ 9 a 95 „ 9 a 10 „

Zout......4 „4 „4

Broodprijzen te Utrecht in 1905, (per K.G. brood.)

Soort van het brood.

Fabriek.

Tarwe-
brood met
molk.

Tarwe-
brood met
water.

Tarwe-
brood
ongebuild.

Rogge-
brood.

Brood- en meelfabriek 16.28

13.28

11

9 1)

De „Korenschoof"

16.45

13.45

11

9 2)

„Recht en Plicht"

18.82

15.29

12

10.67 3)

„De Beurs"

16

13

12

- n

„De Eendracht"

16.28

13.28

11.44

- 6)

Uit het Gemeenteverslag van 1905 blijkt voor sommige
verbruiksartikelen nog de engrosprijs.

Aardappelen golden gemiddeld /\'3.25 per H.L. in het
voorjaar tot
f 4.— per H.L. in het najaar, de prijs van
grasboter schommelde van
f 1.225 tot f 1.526, die voor
hooiboter was
f 1.45 per K.G., Friesche kaas varieerde van
fll.— tot /" 22.25 per 50 K.G. Speciale prijzen van kleeren,
meubelen etc., zijn mij niet bekend. Een eveneens nood-
zakelijke uitgave voor het gezin is de woninghuur. Do ^
woningen, die binnen liet bereik van het arbeidersgezin
vallen, worden in het „Verslag van het stelselmatig woning-
onderzoek te Utrecht" 1905, volledig behandeld.

1) 10 pCt. jaarlüka in gold terug.

2) Idem.

3) Gratis Paasch- on Kerstbrood, ä 40 cts. on 13\';, pCt. dividend.

4) GraUs Kerstbrood on 12pCt. jaariyks terug.

5) Gratis Paasch- en Kerstbrood ïi 1 Kilo on 8\'/, pCt. van hot ver-
bruik terug.

-ocr page 164-

""r .

Wij vinden daarvan de volgende opgave.

]

WEEKHUUR.

/■i.oo

en minder.

/•i.oi-

-f2.00.

f2.01-

-/•3.00.

/■3.01
en meer.

Aantal.

Percen-
tage.

Aantal.

Percen-
tage.

Aantal.

Percen-
tage.

Aantal.

Percen-
tage.

[

Binnenstad

492

28.7

984

57.4

19

1.1

5

0.3

Buitenstad

486

36.3

734

54.8

21

1.6

3

0.2

Te zamen

978

32.0

1718

; 56.3

1

40

1.3

8

0.2

jV c l

Binnenstad

43

3.0

974

66.9

231

15.9

23

1.6

O) (D 1

Ü tl) I

S.s {
^ [

Buitenstad

130

2.2

3161

52.7

2054

34.3

65

1.1

Te zamen

173

2.3

4135

55.5

2285

30.7

86

1.2

cl l

Binnenstad

6

1.4

134

30.8

174

40.0

39

9.0

p

Buitenstad

4

0.1

369

14.0

1697

64.6

188

7.1

«1

co ^ 1

Tezamen

10

0.3

503

16-.4

1871

61.0

227

7.4

c i

Binnenstad

541

15.0

2092

58.0

424

11.8

67

1.9

.—1 «u 1
rt 60 1

-S.a <

Buitenstad

620

6.2

4264

42.8

3772

37.9

256

2.6

O C )
^ (

Te zamen

1161

8.6

6356

46.8

4196

30.9

323

2.4

Wij zien uit deze tabel, dat de groote massa /"l.Ol tot
f2,.— per week aan huishuur betaalt, waarvoor zij huizen
bewoont, die 1 tot 3 kamers bezitten.

-ocr page 165-

145

Volgens inlichting van" den Oud-Hoofd-Inspecteur van het
bou"sv- en woningtoezicht, den Heer J. N.
Breebaart, be-
taalt de arbeider met een inkomen van — tot [14.—
per week een weekhuur voor zijn huis van /\'2.50 tot /"S.—.

Dit zijn echter allesbehalve ideale arbeiderswoningen te
noemen.

In het hier geciteerde vorslag wordt vermeld, dat
van deze woningen 17.1 S slecht onderhouden is en
35.80/0 tamelijk.

Behalve dat was 44.5 0/0 der woningen aangetast door
vochtigheid, waarvan de oorzaak veelal gelegen bleek te,
zijn in het gebruik der -woon- en slaapkamer tevens als
keuken en werkkamer.

Onder de andere gebroken is de onzindelijke bewoning een
der hoofdoorzakenvan den slechten toestiind der woningon.

De toestand der woningen in de buitenstad was over
het algemeen gunstiger dan die in do binnenstad.

Toch wordt de algemeene toestand niet ongunstig ge-
noemd, hoewel daarmede niet gezegd is, dat deze geene
verbetering behoeft.

2. Arbeidsloonen.

Bij de beoordeehng der vraag, wat een arbeidersgezin
kan uitgeven voor zijn voeding, dienen wy in do eerste
plaats na te gaan, over welk inkomen het beschikt. Het
is ondoenhjk dit voor ieder geval afzonderiyk na te gaan,
miuir de Kamers van Arbeid der gemeento Utrecht geven
voor do meest voorkomende bodryven een nauwkeurige
opgave van loonen, werktyden en rusttyden. Wy geven ze
in Byiage IV weer, zooals ze medegedeeld zyn in het
„Tydschrift van het Centraalbureau voor de Statistiek"
over het jaar 1905.

10

-ocr page 166-

""r .

Voorzoover de gegevens het toelaten, zullen we de loonen
vergelijken met die, welke gegeven werden in het jaar 1903.

In \'t algemeen valt dan in Utrecht een stijging der
loonen waar te nemen.

Ook de gemeente-arbeiders hebben van deze verhooging
van den loonstandaard geprofiteerd, waar bij raadsbesluit
de volgende loonen werden vastgesteld per uur voor ar-
beiders boven de 23 jaar:

Timmerman 22 ets.
Metselaar 23 „

Schilder 20 „

Opperman 18 „

Steenhouwer 25 „
Grondwerker 19 „
Smid (voorslager) 16 „
Stukadoor 22 „

Meubelmaker 18 „
Behanger 18 „

Stoffeerder 22 „

Den 25s\'\'en Augustus 1905 werd door de Stukadoors-
patroons vastgesteld, dat van Januari 1906 af de volgende
loonen zullen worden betaald per uur:
Bekwaam Stukadoor 23 ets.
Witter 19 „

Opperman 18 „

en, dat bij een werkdag van 6 of 61/2 uur \'s morgens tot
6 uur of later \'s avonds 2 schafttijden zullen worden inge-
voerd van 1/2 uur.

De stijging van het loon is duidelijk waar te nemen
uit de loonregeling der bouwvakken, zooals ze in 1903 is
vastgesteld.

-ocr page 167-

""r .

Loonregeling in de bouwvakken.

Minimum loon por uur. J^^e^trt ^a^-^/oiSrl!"
1903. 1904. 1905. 1900.

Timmerman........

20

21

22

28 ■

25 o/o

50 o/o

Metselaar..........

21

22

23

24

25 „

50 „

Opperman..........

16

17

18

19

25 „

Aardwerker.........

17

18

19

20

25 „

50 „

Stukadoor..........

21

25 „

50 „

Schilder...........

18

19

20

50 „

100 „

Steenhouwer........

23

24

25

26

25 „

Loodgieter en zinkwerker

19

20

21

22

25 „

50 „

Smid.............

17

18

19

20

Smid-voorslager en -helper

14

15

16

17

De gemeentewerklieden hebben een maximumarbeidsduur
van 11 uur per dag, genieten voor overwerk 26 o/o extra
en voor nacht- en Zondagsarbeid 50o/p extra.

De werklieden der gasfabriek en gemeentereiniging krijgen
bij ziekte in de eerste week 85 o/o en later 100 o/o van hun
loon uitbetaald met vrije geneeskundige behandeling. Bij
ongevallen, in dienst ontstaan, krijgen zij het vollo loon.
Na den dood kr^gt hunno familie 80 dagen loon uitbetaald.
Do arbeiders genieten 6 dagen verlof por jaar.

Bij naslaan van B\\jlage iVvinden wij oenige zoor lage
loonen.

Sommige zijn bepaald onvoldoende om in eon dragelijk
levensonderhoud to voorzien. Do loonen in liet confoctiobodrijf
staan in een zoer slechten reuk en niot ten onrechte. Uit
de lange reeks van cijfers doeii wij slechts eoii enkele greep.

Tarief in eene onderneming voor confectlegoederon met
25 arbeiders:

Voor broeken: 5 arbeiders werken naar maat, loonende
/■ 1.50—/\'2.50 per stuk, 9 a 10 uur werk.

:m3
1—1

O)

a

bc

fcfl

ö

C3

O

d

■rs

s

\'i

(D

<D
>

O

O

tsi

iH

3

T—(

li

rH

S)

P

pi

S

lO

O

>-<

,Q

O)

a

?3

03

O

N

-ocr page 168-

""r .

15 arbeiders, uitsluitend confectie-werk leverende, ont-
vangen /■ 0.50—/" 0.80 per stuk met 7 ä 8-urigen arbeid,
d.w.z. 7 ä 10 ets. per uur.

Alle loonen moeten voor thuis werkende arbeiders, en
dit is. in het confectiebedrijf het meerendeel, verminderd
worden met ± 10 o/o voor fournituren en kosten van vuur
en licht.

De bezwaren gelden dikwijls niet slechts het loon maar
eveneens het aantal werkuren, dat zelfs bij gering dagloon
soms 12 uren per dag bedraagt.

De „Kamer van Arbeid voor de Drukkersbedrijven" gaf
in 1908 het volgende rapport uit over • den toestand
b.v. bij een photograaf te Utrecht. „Eiken dag was er 2
uur ovei-werk, des Zaterdags tot na middernacht, dikwijls
tot half twee \'s nachts moest er gewerkt worden en des
Zondags na 2 uur. Het werk was overigens 10 uur zonder rust.

Ook voor de werkuren vinden wij echter in de latere
jaren eene vermindering, wat hun aantal betreft.

Naar aanleiding van finantiëele verslagen van fabrieken
etc. het gemiddelde loon na te gaan, is ondoenlijk, omdat
wij geen opgave hebben van het aantal werklieden in elk
bedrijf afzonderlijk.

Van enkele bedrijven geeft het „Verslag van den toestand
der gemeente Utrecht in 1905" een algemeen overzicht.

Zoo verdienden 200 ambachts- en werklieden aan de
werkplaatsen voor herstellingen van locomotieven aan de
S. S. te samen 127.711 gulden of gemiddeld G88.55 gulden
per jaar. 290 werklieden aan de werkplaats voor het her-
stellen van rijtuigen en wagens van de S. S. gemiddeld
619.10 gulden per jaar.

Bij gewone ambachtslieden aan de Locomotiefdepóts etc.
is het loon ±
f 460 per jaar.

-ocr page 169-

""r .

De vaste werklieden aan de gasfabriek verdienen gemid-
deld een hooger loon n.1. van
f 650 tot f 700 per jaar.

3. Grootte der Gezinnen.

In het genoemde „Verslag van het stelselmatig woning-
onderzoek te Utrecht", waar 13565 woningen zijn onder-
zocht, wordt eveneens een nauwkeurig overzicht gegeven
over de karnerverdeeling en bevolking, waarvan de volgende
bladzijde een tabellarisch overzicht geeft.

Daar we hier over een zoo groot aantal woningen en
bewoners rap\'port uitgebracht zien, kunnen wij vrij gerust
aannemen, dat dit overzicht het type is van de woning-
toestanden der arbeidende klassen in Utreclit.

Wij zien hieruit, dat het totaal van 13565 woningen
verdeeld is in 3053 woningen met 1 kamer, 7447 woningen
met 2 kamers en 3065 met 3 kamers. De 3053 woningen
met 1 kamer werden bewoond door 10.665 bewoners of
gemiddeld 3.5 bewoner per woning, waarbij het aantal
bewoners, dat grooter was dan 8 per woning is aangenomen
op 9, hoewel het ongetwijfeld iets hooger moet zyn. Het
betrekkelijk gering aantal woningen dezer soort kan echter
op het totaal geen grooter invloed hebben.

Op dezelfde wijze berekend, vinden wij 7447 2-kamer-
woningen met 33447 bewoners of gemiddeld 4.5 bewoner
por woning on 3065 8-kamerwoningen met 15650 bewoners
of gemiddeld 5.1 bewoner per woning.

Voor geheel Utrecht vinden wc dus 13665 woningen
met 59762 bewoners of gemiddeld 4.4 bewoner per woning
en ik geloof dan ook niet ver bezijden de wtiarheid to zijn,
wanneer we de gemiddelde grootte van een gezin in de

-ocr page 170-

Kamerverdeeling en Bevolking in de Gemeente Utrecht in 1905.

3-Kamenvoningen.

2-Kamerwoningen.

1-Kamerwoningen.

Buiten-
stad.

Binnen-
stad.

Buiten-
stad.

Binnen-
stad.

Binnen-
stad.

Buiten-
stad.

Te zamen.

i Te zamen.

ïe zamen.

53 ® 3
■S ö O
Ö O g

^ ® 1-,
O,

1
2

3

4

5

6

7

8

meer dan 8
Totaal. . . .

P

Ö

OJ

s

^

Ö
O
O

3
Ph

Ö

O

s

O
PL,

a

CD
®

C

•S

c3

<5

c3

c

c3

C

ö
<1

ö
c3
<1

ö
c3
<1

G

c3

Ö

<1

Pm

: 415
1286
1250
1171
963
791
614
446
511
7447

5.6
17.3
16.8
15.7
12.9
10.6
8.2
6.0
6.9
54.9

150 \' 10.3 ! 265

316 |21.7 ^ 970

I i

225 15.5 1025

211 jl4.5 ^ 960

j

162 11.1 801

140 i 9.6 651

4.4
16.2
17.1
16
13.4
10.9
8.6
6.2
7.2
60.1

58
43
43
25
38
435

6.7

517

5.1 I 371

5.5

431

40.4 \'5991

PH

388

22.4

316

23.6

699

22.9

855

20.1

288

21.5

643

21.1

261

15.2

196

14.6

457

15.0

212

12.4

155

11.6

867

12.0

168

9.8

127

9.5

295

9.7

124

7.2

88

6.6

212

6.9

85

5.0

78

5.8

163

5.3

74

4.8

39

2.9

113

.8.7

51

3.0

58

3.9

104

3.4

1718

47.5

1840

13.5

3053

22.5

97
75
80
1456

C

cd
O
Si

16 ; 3.7

I

74 \' 17.0
67 \' 15.4
69 15.9

13.3

P
1 1

1

\'a

1

- g
O

3

PH

. \'S

-u

a

ci

Ö
§

O

PH

43

: 1.6

59

1.9

390

14.8

464

15.1

445

16.9

512

16.7

454

17.3

528

17.0

379

14.4

437

14.3

301

11.4

344

11.2

232 i

\' 8.8

277

9.0

169 1

6.4

194

6.3

217

8.2

255

8.3

2630

26.4

1

3065

22.6

-ocr page 171-

""r .

kringen, waar men woningen met 1 tot 3 kamers bewoont,
op 4.4 persoon stellen.

Geheel juist is dit natuurlijk niet, omdat men in som-
mige gezinnen kostgangers houdt, die hier meegeteld zijn
en het gezin grooter maken dan het is.

Wat nu de woningen zelf betreft, zijn er nog altijd 10.7
der benedenwoningen en 27.7 der bovenwoningen, die
eene onvoldoende hoogte hebben van 2.51 tot 2.74 Meter
en 2.5 X der benedenwoningen en 16.9 der bovenwonin-
gen, die minder hoogte hebben dan 2.50 Meter, dus zeer
onvoldoende zijn.

Bedenken wij, dat er in de buitenstad nog 1372 wonin- H
gen zijn, waar de slaapplaatsen voor personen van beide
geslachten, welke ouder zijn dan 10 jaren, onderling niet
gescheiden waren, dat er nog 2050 woningen zijn zonder
watervoorziening, 2937 gevallen, waar 1 privaat ten dienste
staat voor 2, 3 en 4 woningen, 497 waar 1 privaat dient
voor 5, 6 en 7 woningen en 102, wtiar 8 en meer woningen
éénzelfde privaat bezitten, dan is de woningtoestand nog
niet up to date.

Wij mogen dit niet vergeten, waar wij misschien ge-
neigd zouden zijn te veel invloed toe te schrijven aan do
voeding. -J

4. Budget van abdëidersgezinnen.

Er z(jn aan hot verzamelen van vertrouwbare arbeiders-
budgetten grooto toclmisclio bezwaren verbonden. In lioofd-
zaak heeft men daartoe drie methodes aangewend. Do
eerste metliode berust op het uitzenden van een massa
circulaires met verzoek de daarop gestelde vragen te willen

-ocr page 172-

""r .

invullen naar waarheid en ze dan terug te zenden naar
den afzender.

De ervaring leert, dat slechts weinige dezer circulaires
aan hun doel beantwoorden en op het meerendeel niet
eens wordt gereflecteerd.

De tweede methode, die van Le Play, bestaat in het
maken van een gedetaileerde studie van het leven in een
arbeidersgezin door derden, die in de omgeving der arbeiders
leven. Maar ze eischt groote tact en handigheid van den
kant van den onderzoeker en bovendien veel tijd.

De derde methode berust op medewerking van de leden
van het arbeidersgezin zelf, waar de intellectueel het meest
ontwikkelden in den arm genomen worden om een dagboek
te houden van inkomsten en uitgaven. Dit is de door
Engel en Landolt gevolgde methode, die wel het meest
verkieselijk is; alleen vereischt de keus der familie
veel zorg.

De behoeften van verschillende personen\' loopen ver uit
elkaar, maar er zijn maatschappelijke klassen, waar de
uitgaven ongeveer dezelfde zijn, daar bepaalde koopwaren
in hunne dagelijksche consumptie niet gemist kunnen
worden.

Die klasse is de groote z.g. werkende stand.

Hier zijii velen wier loon, gezin en ornstandigheden zoo
met elkaar overeenkomen, dat men uit vergelijking van
verschillende gezinnen een resultaat kan trekken.

Uit hun inkomen moeten ze noodzakelijk hun dagelijksch
brood betalen, hun kleeding, hun huishuur, hun vuur
en licht.

Elk dezer bestanddeelen eischt zijn bepaald deel van het
totaal der uitgaven, maar, terwijl sommige vrijwel constant
zijn, vertoonen de andere een niet te miskennen elasticiteit.

-ocr page 173-

""r .

Overigens vertoonen oolc verscliillende tabellen vrij groote
afwijkingen naar gelang van de landen van waar ze
afkomstig zijn.

In Saksen vond b.v. Engel bij verschillende welvaart
de uitgaven als volgt verdeeld:

1

Uitgaven.

Percentage van de uitgaven van
Arbeiders. Middelklasse. Welgestelden.

Voedsel

62 \\

55 \\

oQ \\

Kleeren

16

18 /

18

Woning

> 95

} 90

\\ 85

12 (

12 l

12 (

Vuur en licht

5 /

5 )

5 /

School en Kerk

2

3.5

5.5

Wettolyke bescherming

1

2

3

Zorg voor do gezondheid

1

2

3

Gemak en recreatie

1

2.5

3.5 .

Do arbeider besteedt dus moor dan do helft van zijn
inkomen aan zijn voedsel en bij vergol\\jking dor drie
rubrieken komen we tot do z
.g. wet van Engel. „Hoe
armer eeno familie is, een des to\'grootor deel van hot
inkomen moot proportioneel aan het voedsel worden
besteed."

Dio wet is bevestigd door alle latere onderzoekingen.
In 2562 arboidorsbudgotten, dio verzameld werden door „the
United States Department of Labour," vinden we bij con
inkomen onder 200 50°/o aan het voedsel besteed, bij
eon inkomen van 200 tot 500 S -15.6 % en by oen inkomen
boven do 1200 S 28.6

Do uitgaven zyn by do Europoescho vergeleken bepaald
niot hoog. Dit is cclitor alleen to danken aan do lagere
pryzen der lovensmiddelon in Amerika dan in Europa.

De uitgaven voor woning blyven by do Saksische ondor-

-ocr page 174-

""r .

zoekingen, zooals ook die voor vuur en licht, proportioneel
gelijk bij een verschillend inkomen.

De huishuur is in Amerika bij loonen onder de 1000 S
steeds ongeveer 15 «/o van de totale uitgaven.

Bij onderzoek van Belgische arbeidersbudgetten in 1853
vond
Engel de uitgaven als volgt verdeeld:

Inkomen in francs.

Voedsel.

Huis-
huur.

Kleeren.

Vuur
en licht.

Andere

doeleinden
/

Onder 600 fr.

71.5

8.5

10.9

6.6

2.5

600—900 fr.

69.0

7.9

13.8

5.9

3.4

900—1200 fr.

67.2

7.4

15.2

5.7

4.5

1200—2000 fr.

63.3

6.9

16.8

5.3

7.7

Meer dan 2000 fr.

64.8

7.4

17.1

4.6

6.7

Gemiddeld

66.9

7.6

14.9

5.6

5.0

De huishuur en de uitgaven voor vuur cn licht blijven
trots verschil in inkomen ook hier weer ongeveer liet
zelfde deel van het totaal der uitgaven uitmaken.

De huishuur maakt slechts een gering percentage uit,
maar men vergete niet, dat sedert dien de huishuren
enorm gestegen zijn.

Kleeren vertoonen het omgekeerde verschijnsel van de
voeding d.w.z. hoo kleiner het inkomen, hoe kleiner ook
naar verhouding de uitgaven voor de kleeding.

Dit zelfde vinden wij ook voor Amerika.

De uitgaven voor voedsel schijnen in Belgiö enorm hoog
te zijn, maar ten onrechte heeft
Engel hieronder ook do
uitgaven voor spiritualia gerekend.

Wat de uitgaven voor het voedsel alleen betreft, geeft
S.
Bauer in het „Handwörterbuch der Staatswissenschaften"
de volgende uitgaven aan:

-ocr page 175-

""r .

By inkomens van Mark. Neemt liet voedsel in pCt.

160 72.96

240 71.48

820 70.11

400 68.85

560 66.65

720 64.81

960 62.55

De uitgaven eener familie zijn ook zeer afhankelijk van
de grootte van het gezin.

Zoo geeft het „Sixth Report of the Department of Labour"
voor verschillende grootte der familie in Amerika de vol-
gende uitgaven op:

Uitgaven in Dollars, voor:
Hon Verschil-

f^üie. Huishuur. Vuur. Licht. Kleeren. lende Voodsel.

artikelen.

Geen kinderen 68.75 19.78 4.61 64.83 107.73 178.39

kind 64.96 21.56 4.29 77.17 110.66 189.20

kinderen 76.23 22.59 4.56 83.64 94.68 211.10

3 „ 73.79 24.42 4.77 90.15 103.89 227.56

4 „ 70.91 24.01 4.61 100.12 92.50 233.21

5 „ 73.95 27.03 4.80 109.14 104.94 252.72
Gemiddeld 70.87 22.43 4.57 82.07 103.13 206.37

Stellen wij voor een huisgezin zonder kinderen de uitgaven
voor kleeren en voor voedsel op 100 dan zouden wij krijgen:

Met: Voor kleeren. Voor voodsel.

1 kind 120 106

kinderen 130 118

3 „ 140 127

4 „ 155 131

5 „ 170 . 141

In 1891 waren in Belgiö sinds de onderzoekingen van
Engel in 1853 de uitgaven verdubbeld, maar het ge-

-ocr page 176-

""r .

middelde inkomen evenzeer. Desniettegenstaande bleven
de uitgaven voor het voedsel ±: 65 °/o van het totaal der
uitgaven der arbeidersgezinnen bedragen.

Ook voor Duitschland bestaat een uitgebreide literatuur
over arbeidersbudgetten.\'

ZiEGLER „Wesen und Wert kleinindustrieller Arbeit" 1901,
komt gemiddeld uit 7 arbeidersbudgets tot de volgende
verdeeling der uitgaven:

Inkomen per
week van

13.5 Mark.

Kleeding.

18.7 %.

Woning.
18°/,.

Uitgaven voor:
Voeding. Vuur en Licht.

63.11 "L. 5.93 °/„.

Eenige nauwkeurige cijfers aangaande Utrecht zijn echter
wel te geven. De volksopinie, hoe problematiek overigens
ook, zegt, dat de arbeider des Maandags zijn huishuur
moet verdienen. Is dit waar, en rekenen wij den Zaterdag
als een geheelen dag, dan wordt dus Vo deel van het
inkomen besteed aan de huishuur, Dit is ± 17 °/o.

Wij zagen reeds, hoo een uitstekend kenner der Utreclit-
sche woningtoestanden verzekerde, dat een arbeider, die
f 12.— a f 14.— per week verdiende, zeker f 2.50 tot
ƒ.2.70\' aan h^shuur moest betalen, een som, dio eveneens
ongeveer llV^\' Y&n het loon bedraagt.

Gaan we voor onze proefpersonen de weekloonen en de
huishuren na, dan vinden we het vólgende:

Huishuur

- r

Proefpersoon.

I.

Weekloon in guldens.

8.67—10.71

in guldons.

1.40

in procenten.

13.1—16.1

II.

9.00

1.80

20

IV.

8.10—9.90

1.40 •

14.1—17.3

V.

8.64—10.56

1.85

17.4—21.4

VI.

9.60

2.25

22.9

VIL

9.00 a 9.50

1.80

18.9—20

VUL

9.50 ■

2.10

22.1

IX.

11.50

2.60

22.6

-ocr page 177-

""r .

Wij vinden liier dus een liuisliuur, die varieert van
13.1 °/o tot 22.9 van het weekloon.

Er ligt in deze verhoudingen niets abnormaals, wanneer
wij b.v. zien, dat 87 Dresdener huishoudens gemiddeld
21 van het loon aan huishuur betalen en 908 Berlijner
20.31 aan huishuur, vuur en licht.

Wij kunnen dan ook m.i. gerust aannemen, dat in
arbeidersgezinnen te Utrecht, de huishuur ongeveer 17°/o \'
van het loon verslindt.

In overeenstemming met de buitenlaindsche gegevens
mogen wij de uitgaven voor vuuf^i lioht wel ongeveer
op G°/o van het totaal der uitgavai rekenen.

In Amerika vond men gemiddeld 5—9 maar bij een
inkomen van minder dan 600 .S. meer dan 6%; in Belgiö
5—6\'^/u, maar weer bij een gering inkomen tot 6.6 % en
in Duitschland 5—9.3 ^Z^.

Volgen wij de brochure van Mr. Brooshooft, „Officieele
en feitelijke waarheid" dan vinden wij bij een loon van
6 gulden per week voor man, vrouw en zes kinderen
de uitgaven voor vuur en licht berekend op 61 ets. d. w. z.
10% en by een inkomen van 10 gulden voor dezelfde
familie een uitgave van vuur en licht van 86 ets d. w. z. 8.6

Dc Nationale Tentoonstelling van vrouwenarbeid to \'s Gra-
venhagc gaf voor man, vrouw en drie kinderen, bij een
weekloon van 8 gulden eon budget, dat voor 80 ets aan
vuur en licht uitgeeft, dus weer 10% van het totaal der
uitgaven.

Waarlijk 6% voor vuur en licht zal niet te ruim bere-
kend zijn.

Een lastig te bepalen uitgave is dio voor dc kleeding.

Deze is natuuriyk geheel afhankelijk van de soort en
van de grootte van het gezin. We kunnen dan ook slechts

/

1

-ocr page 178-

""r .

bij .benadering opgeven, hoeveel een arbeidersgezin daaraan
besteedt.
Ziegler geeft 18.7 Engel bij arbeiders-
families
16 Hot „Report of the United States Depart-
ment of Labour" ongeveer
15 "/j. Zoo ook de Belgische
budgetten van
1853.

Vergelijken wij de op pag. 155 gegeven tabel der uitga-
ven bij verschil in gro^e van het huisgezin dan vinden
we de uitgaven voor kleeren ten opzichte van het totaal
als volgt:

bij O kinderen 14.5 procent;
„ 1 kind 16.5
„ 2 kinderen 17 „
„ 3 „ 17.2 „
„ 4 „ 19.1
„ 5 „ 19.1

Gemiddeld

Bij Brooshooet wordt bij 6 gulden weekloon een uitgave
van 40 ets voor kleeren berekend; bij 10 gulden 75 ets;
bij 14 gulden /\'1.65 en dat alles voor man, vrouw en 6
kinderen; 40 ets aan kleeren voor zulk een gezin is natuur-
lijk geheel onvoldoende. Bij 10 gulden weekloon wordt
reeds 7.5 °/o gevraagd voor kleeren etc., bij 14 gulden loon
reeds 12 "Zo-

Ik geloof niet ver bezijden de waarheid te zijn, wanneer
ik voor de uitgaven van kleeren, schoenen, kousen, etc.
]5°/o van het totale inkomen reken.

Voor allo andore uitgaven van het huisgezin, voedsel,
ziekenbussen, luxe, etc. blijft dus aan het arbeidersgezin
62°/o van zijn inkomen ovor.

Of deze 62°/o voldoende is voor deze uitgaven hangt

f

?

-ocr page 179-

""r .

natuurlijk geheel af van het verdiende loon en van de
grootte van het gezin.

Wij komen dus tot do vraag, hoeveel het voedsel van
een volwassen arbeider per dag kost.

Dank zij de welwillendheid van de directrice der „Utrecht-
sche Huishoudschool" zijn wij in staat dienaangaande eenige
nauwkeurige gegevens te kunnen verschaffen.

Van het door ons onderzochte voedsel van de Huishoud-\'
school was de prijs opgegeven, niet van wat het voedsel
zou kunnen kosten aan coöperatieve vereenigingen, maar
wat het zou kosten aan een arbeidersgezin.

Daartoe was al dit voedsel gekocht in arbeidersbuurten 1
of in winjkels, waar speciaal door arbeiders wordt gekocht.

De prijs van de dagelijksche hoeveelheid brood, boter,
melk, thee en koffie is 16 ets. De prijs van hot raiddag-
maal is als volgt:

Erwtensoep 12 ets.

Zuurkool, witte boonen, spek en aardappelen 9.5 ets.

Witte kool, varkensvleesch en aardappelen 20.6 ets.

Haché van paardenlappen raet aardappelen 19.1 ets.

Boerenkool, groene erwten, worst en aardappelen 13.6 ets.

Bruine boonen mot spek 8.6 ets.

Stokvisch, rijst, aardappelen 9 ets.

Bij dit alles koint ± 3 ets. voor bereidingskosten.

De prijs van het dagelijksche voedsel varioort dus tus-
schen 27.6 en 39.6 ets. per dag.

We herhalen hier, dat hot voedsel van do Huishoud-
school alle.szins voldoende is voor een volwassen arbeider,
dio niiddehnatigon arboid verricht. Of. pag. 130.

Do gemiddelde prijs voor zijn voedsel, met de noodige
zorg gekozen, is dus per dag 32.2 ets., waarvoor h\\\\ 2920.è

-ocr page 180-

""r .

Calorieën geniet, d. w. z., dat 1000 Calorieën den arbeider
11 ets. kosten of beter gezegd zouden kunnen kosten.

Dat is werkelijk een zeer lage prijs.

De voeding van het Nederlandsche leger kost 33 ets.
per dag en per man.

%

Het door het „Kaiserliches Gresundheitsamt" uitgegeven
„Gesundheitsbüchlein", geeft 20 pf. als prijs voor 1000
Calorieën en eveneens
Hirschfeld (Nahrungsmittel und
Ernährung).

Bij de geheel onvoldoend gevoede Silezische wevers i)
werd 14 pf. voor 1000 Cal. betaald, bij de Badensche 2)
sigarenarbeiders 22 pf., bij de Mannheimer 3) fabrieks-
arbeiders in de stad 27, op het land 26/pf. en bij de Bijoute-
riearbeiders van Pforzheim 26 pf.

Nu is het aan geen twijfel onderhevig, dat werkelijk
voor nog geringeren prijs een dagrantsoen kan worden
samengesteld. Ik verwijs daartoe naar „Onze voedingsmid-
delen" van Dr.
A. J. C. Snijders, waar wij dagrantsoenen
van 18 tot 21 ets vinden en natuurlijk van hoogeren prijs
ook. Wij vinden hieronder echter eenige rantsoenen, die
m.i. niet bijzonder smakelijk gecombineerd zijn. Neem b.v.
een middagmaal van gebakken aardappelen en karnemelks-
pap, of gebakken bokking en aardappelen, of soep en rijst
met ^ek en kaas, of boonensoep met haringsla, dan schijnen
mij dat toch geen arbeiderskostjes te zijn. Overigens, de
gustibus non est disputandum!

Meer bezwaar heb ik\' nog tegen het broodrantsoen.

1) Reciienbero: Dio Ernillirung der Handweber in der Amtshauptmann-
schaft Zittau.

2) WöKisuoi\'feu: Die soziale Lage der Zigarrenarbeiter im Groszherzog.
tum Baden.

3) Idem. Dlo soziale Lage der Fabrikarbeiter in Mannheim.

4) Fuchs: Die soziale Lage der Pforzheimer Byouteriearbelter.

-ocr page 181-

""r .

Als wy daar voor een gezin van 3% volwassen persoon
opgegeven vinden 2200 gr. roggebrood en 400 gr. onge-
build tarwebrood dan lijkt mij dat strijdig met de prak-
tijk, want een groot deel van het Nederlandsche volk is
niet zoo roggebroodeterig. ^

Rekenen wij den prijs van 32.2 ets per dag voor het
noodzakelijke levensonderhoud van den middelmatig wer-
kenden arbeider als norm dan kost zijn voedsel /"
2.255
per week.

Wat het huisgezin verder behoeft, hangt van zijne
grootte af.

Rekenen wij met König het voedsel voor den volwassen
man en dat voor de volwassene vrouw «/lo, dan
krijgen wij voor een huisgezin zonder kinderen een uit-
gave van /■ 4.057 voor het voedsel per week.

wy hebben (pag. 161) als gemiddelde grootte van het
gezin 4.4 persoon gevonden en stellen dit gelyk aan ge-
middeld 3.5 volwassen personen.

Wy krygen dan een uitgave van /\'7.S9 voor voedsel.
Hiervoor zyn echter de overblyvende 02°/o van het in-
komen niet geheel beschikbaar. Wy hebben nog geen cent
uitgegeven voor ziekenfonds, voor lectuur, voor schoolgeld,
voor barbier, tabak, suiker, zeep otc. en wat al niet. Geon
cent ook voor levensverzekering, pensioenfondsen, repara-
ties van het huisraad, voor versterkende middelen, kleino
geschonken enz. En toch zal op een huisgezin van 4.4
persoon dat alles te zamen wel een 40 gulden kosten.

Summa sumniarum krygen we dan een 62 o/o, die glo-
baal 450 gulden beteekent, een totaal inkomen dus van
726 gulden representeert, of een weekloon van byna
14 gulden. Vergoiyken we met dit weekloon onze of(l-
ciöele gegevens van de loonen, dio aan do Utrechtsche

11

^ \' /

■ , l ^lo-v«. Mi^y^ / ^

-ocr page 182-

""r .

arbeiders uitgelceerd worden, dan is het aantal van hen,
die 14 gulden per week verdienen, met een kaars te zoeken.

De groote massa der arbeiders verdient veel minder èn
dan is het nog de vraag, hoeveel van de inkomsten niet
wordt thuisgebracht. Men kan bij sommige onzer proef-
personen zien, dat dit niet verantwoorde bedrag zeer aan-
zienlijk moet zijn.

De door ons onderzochte arbeiders verdienden gemiddeld
/■9.25 tot 10 gulden per week en verwoonden gemiddeld
f 1.90 per week, dus minstens 19 "/o van hun weke-
lijksch loon.

Van onze gehuwde arbeiders bedroeg het aantal kin-
deren 23, dus bijna 3 per gezin, waardoor we ze weer als
normale gezinnen mogen beschouwen, wat hunne grootte
betreft. De 62 «/o voor voeding etc. staat dus gelijk met
/" 5.735 tot /\'6.20 per week, waarvoor 3.5 volwassen per-
soon moet gevoed worden, waardoor dus per week voor
een volwassen persoon ƒ 1.64 tot fl.11 aan voedsel kan
besteed worden, of 20 tot 25 ets. per dag.

Eon samensteUing voor dagrantsoenen voor dien prijs
vinden we weer in Dr.
Snijder\'s werk, waarnaar ik ook voor
andore rantsoenen verwijs.

Overigens bedenke men, dat de prijzen dozor rantsoenen
Bterk kunnen variëeren naar de plaats van inwoning.

Van de 179 ambachten in de gemeente Utrecht, waarvan
ik de loonen heb kunnen opgeven gedurende het jaar 1905,
werd in 34 ambachten minder dan 10 gulden per week
verdiend, in 121 meer dan f\\0.— per week, doch minder
dan fli—, en slechts in 24 gevallen meer dan
[14.—
per week.

Voor sommige ambachten heb ik, door het groote ver
schil van de zomer- en Winterverdienste, deze als afzon-

-ocr page 183-

""r .

(lerlijke ambachten genomen, terwijl de loonen met kost
en inwoning buiten beschouwing zijn gebleven.

Deze arbeiders zijn genomen als typische vertegenwoor-
woordigers van hun vak.

Het juiste getal van het aantal arbeiders, dat een bepaald
loon verdient, is zeer moeielijk na te gaan. Wel bestaat
er eene gedétailleerde opgave van het aantal arbeiders in
do voornaamste ambachten, zooals ook gegeven wordt in
^ het „Verslag van den Toestand in de gemeente/Ütrecht
in 1905", pag. 490—513, maar ik ben niet in het bezit
geweest van loonlijsten, tenzij van arbeiders, die aan de
gemeente verbonden zijn en wier loonen in \'t algemeen
een bevredigenden indruk maken.

5. „NilHROELDWERTH" DER VOEDINOSHnDDELEN.

Ik kan de besprekingen over de voeding en alles wat
daarmede samenhangt, niet eindigen, zonder een oogenblik
de aandacht te vestigen op de z.g. „Nahrgeldwerth."

Mij is geen zuiver Nederlandsch woord bekend, dat de
beteekenis van dit woord geheel weergeeft. Ik hoop de
beteekenis eenigszins duidelijk te kunnen maken langs om-
schrijvenden weg.

Waar we (pag. 9) gezegd hebben, dat de voedingswaarde
van een voedsel volgens
Rubner beoordeeld moet worden
naar zijn physiologisch nuttig effect, zyn potentiGele
energie, zou men echter tot geheel foutieve resultaten
komen, wanneer men dacht, dat dus ook dat voedsel de
grootste marktwaarde had, hetwelk de grootste potenti-
eele energie bezit.

In praxi gaat het heel anders. In \'t algemeen wordt
niet de voedingswaarde, maar in hoofdzaak de smaak be-

-ocr page 184-

""r .

taald. Waarom kost een appel meer dan een aardappel,
waarom een pond kersen meer dan een pond tarwe?
Wat bepaalt eigenlijk den prys van een oester? Zoo een-
voudig als deze voorbeelden lijken, is de kwestie echter
toch niet.

In zijne „Chemie der menschlichen Nahrungs- und
Genussmittel" heeft
J, König een overzicht gegeven, hoe
men gepoogd heeft den „Nährgeldwerth" der voedingsmid-
delen te bepalen.

Sluiten we de genotmiddelen van onze beschouwingen
uit en nemen we alleen die middelen, die, trots hun ge-
ringen smaak, een gehefkoosd voedsel zijn geworden, dan
heeft de ervaring geleerd, dat deze voedingsmiddelen voor
een groot deel betaald worden naar hunne eigenaardige
samenstelling.

Wat daarvan de oorzaak kon zijn en hoe die samen-
steUing dan was, heeft men van verschillende zijden pogen
op te lossen, maar tot nog toe is deze Gordiaansche knoop
niet ontward.

In hoofdzaak zijn de navorschers van dit raadsel, zoowol
König, Krämer als Almen, uitgegaan van hetzelfde prin-
cipe. Men heeft den prijs der voedende stoffen bepaald
naar die voedingsmiddelen, die voornamelijk uit één enkel
der elementaire bestanddeelen, eiwit, vet of koolhydraten,
bestonden. Het eenvoudigste was natuurlijk om uit te
gaan van stoffen, die in hoofdzaak vet of koolhydraten
waren.

Krämer ging uit van den marktprijs van uitgesmolten
reuzel. Door de gemiddelde chemische samenstelling van
vleeschsoorten als basis te nemen en den marktprijs dezer
vleeschsoorten met dien van het vet te verminderen, kreeg
hij den marktprijs der N-houdende substantie in bet vleesch.

-ocr page 185-

""r .

Den prijs van het eiwit in melk, kaas en eieren bepaalde
hij door den prijs van room met den prijs van boter
gelijk te stellen en dezen prijs van den melkprijs te sub-
straheeren.

De koolhydraten der dierlijke en plantaardige voedings-
middelen taxeert
Krämer naar den prys van aardappelmeel.

Zoo komt Krämer tot de volgende waarden:

1 K.G. runderreuzel 1.79 Mark.

1 „ koolhydraten 0.35 „

1 „• dierlijk eiwit 4.15 „

1 „ plantaardig eiwit 1.82 „

Almén ging uit van Amerikaansch spek en rekende
1
K.G. vet = 80 Oere. Den minimumprijs voor 1 K.G.
dierlijk eiwit schat hij op 40 Oere. Door deze prijzen toe
te passen op eenige plantaardige voedingsiniddelen, stelde
hij den prijs van 1
K.G. koolhydraten op 15 Oere.

Hierna ging hij over tot het berekenen van de waarde
van plantaardig eiwit met het resultaat, dat deze waarde
enorm uit elkaar liep. In fijn roggemeel kost 1
K.G. eiwit
90 Oere, iu fijn tarwemeel 111 Oere en erwtenmeel 40 Oere.

Volgens Ai.mkn is dan ook do „Nährgeldworth" van vet
ongeveer tweemaal zoo groot als die van eiwit.

Hiertegen is König opgekomen, waarbij hij zich beriep
op do getallen van
Krämer, uit welke bleek, dat, zelfs al
nam men voor vet den hoogsten marktprijs, namelijk
dien voor boter, in de meeste voedingsmiddelen het eiwit
duurder betaald werd dan hot vet.

Mot dezelfde methodo van A. Kiuimer was König tot
de volgende pruzon gekomen.

1) Almén 1 Upsala lakaro füronliigs förhandllngar, 15. 1879.

-ocr page 186-

""r .

1 ilg. Dierlijk Plantaardig.

Eiwit 6.5 Marls 1.5 Mark.

Vet 2.0 „ 0.45 \'„

Koolhydraten 0.25 „

König schatte boter het duurste onder de vetten. Dit
schijnt echter onjuist te zijn, daar het intramusculaire
vet in rundvleesch nog duurder wordt betaald.

König komt ten slotte tot de gevolgtrekking, dat de
marktprijs van eiwit, vet en koolhydraten zich verhoudt
als 5: 3: 1.

Demuth 1) is bij de berekening van den „Nährgeldwerth"
der voedingsmiddelen uitgegaan van de vraag, hoeveel
dierlijke of plantaardige voedingsmiddelen men voor 1 Mark
kan krijgen.

Hij nam daartoe het gemiddelde van 62 dierlijke en 48
plantaardige voedingsmiddelen en vond, dat men voor
1 Mark kreeg:

Eiwit Vet Koolliydraten

in gr. in gr. in gr.

in 62 dierlijke voe-
dingsmiddelen 183.24 139.16 47.87
in 48 plantaardige

voedingsmiddelen 187.98 65.5.8 • 1072.85
Gemiddéld uit 100
voedingsmiddelen 185.31 107.04 494.88

Uit den marktprijs van raapolie, olijfolie, runder- en
varkensvet berekent hij den gemiddelden pr^s van vet in
\'talgemeen; 1 gr. vet zou dan 0.12 pf. kosten.
Omdat de verbrandingswaarde van vet 2.4 maal zoo

1) Demuth: Ueber Nilhrwerth der Nahrungsmittel.

-ocr page 187-

""r .

groot is als die van koolhydraten stelt hij den prijs van
koolhydraten op 0.05 pf. per gram.

Bij toepassing dezer waarden op de bovengenoemde ge-
middelden komt hij tot het besluit, dat 1 gr. eiwit 0.33 pf.
zal kosten.

De waardeverhouding tusschen eiwit, vet en koolhydraten
is bij hem dus 6.6 : 2.4 : 1.0.

Overeenstemming is er in deze kwestie heelemaal niet
verkregen.
Flügge gaat zelfs zoover, dat hij de koolhy-
draten der plantaardige voedingsmiddelen voor eene onver-
mijdelijke toegift houdt en ze geen marktwaarde toekent, en
hij meent, dat ze bij de bepaUng van den „Nährgeldwerth"
van voedingsmiddelen buiten beschouwing moeten blijven.

F. Hofmann kritiseerde de proevèn van König als volgt:

„Auf willkürlichen Prämissen verschiedenartiger Werth-
berechnungen ist ein System aufgebaut, welches ganz hete-
rogene Stoffe völlig gleich behandelt, andere ungemein
wichtige Punkte gänzlich ausser Acht lässt.

Ein ganz bestimmter Wassergehalt, eine eigenthümliche
Consistenz, das geeignete Mischungsverhältniss von Eiweisz
und Fett und die jeder Speise eigene Würze gehören so
nothwendig zu dem Begriffe der menschlichen Nahrungs-
mittel, dass sie von einer Werthbestimmung nicht ausge-
schlossen werden können und dass Genusswerth wie
Nahrungswerth im Leben auch jederzeit bezahlt worden
ist und stets bezahlt wird." i)

Ten deole heeft Hofmann geiyk, waar hy zogt, dat dezo
berekeningen van willekeurige praemissen zyn uitgegaan,
maar hy hecht toch wel wat to veel waarde aan den smaak.

By den arbeiderskost wordt niet zoo erg op smaak ge-

1) F. IIofmann: Dlo Bedeutung von Floischnnhrung.

-ocr page 188-

""r .

let, al behoudt ten slotte elk voedsel zijn specifieken smaak.
De smaak van het voedsel wordt vooral betaald door de
meer gegoeden, maar dan ook terdege.

Fokster i) meent, dat vooral het onderscheid tusschen
dierlijk en plantaardig voedsel den prys bepaalt en verge-
lijkt daartoe het menu van 2 artsen met dat van 2 arbei-
ders. Dat is een allerongelukkigst voorbeeld. Memand zal
Forstee tegenspreken, dat dierlijk voedsel duurder is dan
plantaardig, maar deze beide artsen aten in een restauratie
en ieder ontwikkeld mensch weet toch bij ervaring, dat
dit duur eten is. De eene arbeider at in een gaarkeuken,
de andere thuis. Zulke heterogene diners mag men niet
met elkaar vergelijken.

Voor de groote massa is het van veel belang te weten, hoe
men voor een minimum-prijs een maximum-voedsel krijgt.

Dit geldt alleen voor de eenvoudige voedingsmiddelen.
Delicatessen vallen buiten deze beschouwing.

Tabellen, waarin de marktwaarde en voedingswaarde
worden voorgesteld, vindt men o. a. in
Snijder\'s „Onze
voedingsmiddelen\'\'.

Door toepassing der methode der kleinste kwadraten op
het voedsel van hunne proefpersonen, wier voedsel in
hoofdzaak in quantiteit verschilde e;i waarvan de prijs
bekend\'was, kregen
Hultgren en Landergren als ver-
houdingen der prijzen van eiwit, vet en koolhydraten de
volgende cijfers:

Eiwit: vet: koolhydraten = 9:3:1.

Overigens zullen ook wel al dezo verhoudinéen afhankelijk
zijn van plaats en tijd, zoodat ze alle met een zekere
reserve moeten worden opgevat.

1) Forsteu: Handbuch dor Hygiöne.

-ocr page 189-

""r .

In Carlskrona b.v. deed zich het eigenaardige verschijnsel
voor, dat dierlijk eiwit even goedkoop, ten deele zelfs
goedkooper was dan plantaardig eiwit. Dit verschijnsel
was zoowel plaatselijk als tijdelijk. Op visschersplaatsen
kan dit meer voorkomen bij groote vischvangst.

Kon op dezelfde wijze ook voor Nederlandsche steden
een schema worden samengesteld, dan zou dit een aan-
winst zijn voor elk arbeidersgezin.

Buitenlandsche tabellen en statistieken hebben in dit
opzicht voor ons niet de minste waarde.

Ook ik heb gepoogd de methode der kleinste quadraten
op het voedsel der Utrechtsche Huishoudschool toe te
passen. Hetzij evenwel, doordat het aantal voedsels te
gering was, hetzij doordat do voedingswaarde of de
prijzen te ver uiteen liepen, kreeg ik geheel onbruikbare
resultaten. O.a. kreeg ik voor koolhydraten een negatieve
waarde.

Om nu den z.g. „Nährgeldwerth" to krijgen, vermenig-
vuldigt
König het gehalte aan eiwit der voedingsmiddelen
met 5, aan vet met 3 en aan koolhydraten met 1, voegt
de producten bij elkaar en krijgt zoo de som der „Nähr-
werth"eenheden. Zoodoende kan men de geldswaarde van
een voedingsmiddel beoordeelen.

Al deze methoden zijn nog behept met grove onnauw-
keurigheden, maar het is een volksbelang, dat naar eene
rationeele oplossing dezer vraag gezocht worde.

Alleen 1®. mogen slechts voedingsmiddelen van goiyk-
soortige hoedanigheid of samenstelling met elkaar verge-
leken worden. 2«. moeten alle genotmiddelen buitou be-
schouwing worden gelaten.

En dan reeds kan men volgens König uit do tot nog
toe gedane onderzoekingen concludeeren, dat:

-ocr page 190-

""r .

lo. Dierlijk voedsel 3 tot 5 maal hooger ^betaald\'wordt
dan plantaardig.

2o. Bij vleesch de vette stukken c. p. duurder zijn dan
de magere.

3o. Bij veel gebruik de prijs laag is.

4°. Dat melk en hare producten, vooral de vetarme,
relatief goedkoop zijn en dus aangewezen als volksvoedsel.

50. Dat onder plantaardig voedsel de peulvruchten, aard-
appelen en granen in prijswaardigheid bovenaan staan.

60. Dat groenten uit voedingsoogpunt alle zeer duur
zijn; soms zelfs duurder dan vleesch.

D. Lichamelijke Voedingstoestand.

Het lag wel het meest voor de hand de gevolgen van
dc slechte voeding in het arbeidersgezin te Utrecht, waartoe
we na ons onderzoek moeten concludeeren, na te speuren
bij de arbeiders zelf. Dit was een ondoenlijk werk, door
voor ieder ^icht begrijpelijke redenen.

^ We hebben echter in den lichamelijken toestand der
kinderen eon graadmeter der volksgezondheid, want op den
^ii^derleeftijd wreken zich de hygienische tekortkomingen
het meest. . ,

Daartoe heb ik de hulp ingeroepen van verschillende
hoofden van openbare en bijzondere scholen tot het doen
van een aantal wegingen en metingen bU schoolkinderen.

Door de eigenaardige manier, waarop in Utrecht de ge-
meentescholen verdeeld zijn, is het verschil in welstand
by de ouders der kinderen vrij nauwkeurig jumgegeven,
zoodat wij bij de scholen der ö^o tot l^\'e soort een gradu-
eele overgang hebben van rijkdom tot armoede. ♦
De onderzochte kinderen zijn van de openbare lagere

-ocr page 191-

""r .

scholen 5de soort Puntenburg en Schoolplein, 4de soort
Janskefkhof en Hamburgerstraat en 1ste soort van Wijck-
straat en verder de Nederduitsche Hervormde Diaconie-
school N"^ 2, Waterstraat, de G-regoriusschool, R. K. Diaconie-
school Nieuwe Gracht en de Havelooze school. Daarvan
heb ik de Ned. Hervormde Diaconieschool tot de 2^0 soort
gerekend en de beide andere particuliere scholen tot de
1ste soort.

Het totaal der onderzochte schoolkinderen bedroeg 888,
waarvan 256 van de scholen der 5^0, 174 van die der 4^0,
262 van die der 2^© en 196 van die der Isto soort.

Ter vermijding van praktische bezwaren zyn alleen
jongens onderzocht.

Van allen werd de lengte gemeten, het lichaamsgewicht
nagegjian en de omtrek van den thorax bij diepe inspiratie
en exspiratie vergeleken.

Bij het onderzoek werden de schoenen uitgetrokken.

Overigens werd de geheele kleeding gelaten, zooals ze
was. Dit maakt natuuriyk het gewichtscijfer te hoog,
maar bij vergelijking met andore onderzoekingen valt dit
verschil weg, want bijna al deze onderzoekingen zijn bij
gekleedo kinderen gedaan. De algemeene schatting is, dat
by jongens ongeveer i/i8 van het totale gewicht moet af-
getrokken worden voor het gewicht dor kleeren.

Hetzelfde bezwaar geldt ook voor het meten van den
borstomvang. Ook hier wordt do maat te groot genomen
maar hot verschil tusschen inspiratie en exspiratie biyft
even groot. Waar het echter in hoofdzaak te doen is, om
een vergelyking to maken tusschen do verschillende klassen
der maiitschappy, is ook dit bezwaar niet van overwegend
belang, omdat we dezelfde fout by alle metingen gemaakt
hebben.

-ocr page 192-

""r .

De maat van den borstomvang werd zoo hoog mogelijk
onder de armen genomen.

Bij jonge kinderen is het nemen van de maat van den
borstomvang zeer weinig vertrouwbaar en bestaat de actie
van diepe inspiratie in het opblazen van wangen en buik.

De verkregen uitkomsten zijn in de volgende Tabel
voorgesteld.

Alle onderzoekingen zijn gedaan in de maanden Juni,
Juli, September en October 1905.

Wij vinden hier een resultaat, dat hoogst opmerkelijk is.
Iets dergelijks had men na de bekende onderzoekingen
van
Axel Key en Bowditch ongetwijfeld verwacht, maar
mij is geen statistiek bekend, waar het onderscheid in
stand zoo scherp is uitgedrukt als in deze tabel.

Ook de onderzoekingen van Rubens in Denemarken,
toonen bij lange na niet zoo\'n scherp onderscheid,
r Reeds in het 7<ie levensjaar vinden we tusschen de
kinderen van de scholen der ö^o en die der Isto soort een
lengteverschil van -t 10 c.M. en een verschil in gewicht
I van 4.9 kilogram.

De scholen der 2^0 soort leveren niet, wat men had
kunnen verwachten, een gemiddelde tusschen de scholen
der 5de en l^te soort, maar vallen nog onder die der Isto
soort. \' Het betrekkelijk gering aantal onderzochte zeven-
jarige kinderen van deze schoolsoort, n.1. 24, mag wel een
toevallige oorzaak voor dit verschijnsel zijn, daar we voor
dit 7do levensjaar de beide laagste soorten wel aan elkaar
gelijk mogen stellen. De scholen der so\'ort daarentegen
vormen werkelijk een overgang tusschen die der 5^0 en
die der l«.te en 2<ie soort en het kan niet zuiver toevallig
zijn, dat ze dit karakter behouden tot in het 13Je levensjaar.

Met het bereiken van het 9<Jo levensjaar, hebben de kinderen

-ocr page 193-

Gemiddelden van de scholen IV«, 11« en 1« soorten
over de jaren 1892—1898:

Jaar van

Lengte
in cM.

Gewicht

Borstoinvang in c]\\l.

Scholon.

geboorte.

in KG.

Bij exspiratie
in cl\\r.

Hij inspiratie
in c]\\I.

Verschil
in cM.

yc Soort.
IV« „
11« „
1« .

1 1892

150.26
M7.G9
MI
137

40.75
38.34
33 08
32.4

68.19
68.57
64
65.4

73.56
74

07.91
69.6

5.37
5.43
3.94
4.2

V« „
JV« „

n« „

1893

145.1
140.875
136.9
134

36.86
32.83
31.15
30.78

67.25
65.68
64

64.68

72.14
71.1
68.8
68.9

4.89
4.42
4.8
4.22

V« „
IV« ,
11« ,
1« .

1 189\'!

142.2
135.8
131.4
131

33.18
31.48
28.47
28.56

65.3
64 53
63.1
62.45

69.9
69.9
66.9
()6.6

4.6
5.37
3.8
4.15

V« „
IV« „
11« .
1« «

1805

137
132.34
126.7
127.17

30.53
28.8
26.5
26.8

64.75
63.8
61.07
61.26

69.3
69.16
65.15
65.09

4.55
5.36
4.08
3.83

V« „
IV« „
11« «

189G

131.57
129.35
122.85
120.5

28.3

27.5

25.06
23.52

63.19
63.27
60.75
59.64

67.6
67.77
63.8
64.14

4.41

4.5

3.05

4.5

V« „
IV« „
11\'\' „
1" «

1897

126
124.25
116
116.2

20.66
24.85
22.01
22.01

62.6
61.28
58.57
58.7

66.7

65.8
62.2
62.53

4.1
4.52
3.63
3.83

V- „
IV« „
II\'\' .
1« «

1898

121.44
117.27
110.7
111.5

24.93
22.22
19.95
20.08

60.43
57.2

56.44
56.68

64.5
61.9
59.5
59 9

4.07
4.7
3.06
3 22

-ocr page 194-

""r .

van de scholen der 2\'ie soort een voorsprong op die der 1ste
soort van ruim 2 c.M. in lengte en ± 1.5 K.G. in lichaams-
gewicht. In hun IQdo jaar boeten ze beide weer in en
worden zoowel in lengte als in gewicht overtroffen door
de jongens der scholen van de l^to soort. In het elfde levens-
jaar wordt door beide partijen gelijk opgemarcheerd, totdat
in het twaalfde en dertiende levensjaar de jongens der
scholen der 2\'i0 soort een flinken voorsprong krijgen.

Do grootere lichaamslengte en het meerdere gewicht,
dat we in het 7<ie levensjaar reeds aantroffen bij de kinderen
van de scholen der ó^o en 4<ie soort ten opzichte van die der
IstG en 2do soort, blijft bestaan en dit niet alleen, neen!
het onderscheid neemt toe van jaar tot jaar ten gunste
der kinderen uit de meergegoede klassen der maatschappij,
zoodat in het 13^0 levensjaar de jongens van de scholen der
5de soort ruim 18 c.M. langer zijn dan die van de scholen
der l«to soort en ruim 8 kilogram zwaarder zyn. Reeds
in het 7do levensjaar zijn de kinderen der minder bevoor-
rechte klassen der maatschappij 2 jaren bij hun meer-
gegoede broeders ten achter en in hun 13do levensjaar is
het verschil reods 3 jaren geworden te hunnen nadeele.

Ten opzichte van het gewicht is het verschil in het
7de levensjaar meer dan 2 jaren en dat blyft zoo tot het
18do levensjaar. Of de jongens der rykere klassen ook hun
verdere loven een voorsprong op dio dor armere houden?
Het onderwyssysteem maakt onderzoekingen van kinderen
van 13 tot 18 jaar uit de arme klasso zoor lastig. Voor
de rijkere kringen heeft men althans Gymnasia cn Hoo-
gere Burgerscholen en scholen voor meer uitgebreid lager
onderwijs ter dispositie, maar voor do lagere kringen
waarschijnlyk alleen do ambachtscholen en burgeravond-
scholen, waar het verschil in welvaren zeker niet zoo

-ocr page 195-

""r .

typisch is omschreven als in de verschillende soorten der
lagere
Scholen.

Toch zijn er gegevens, die er voor pleiten, dat het ver-
schil ook op lateren leeftijd, althans tot den volv^assen
leeftijd, blijft bestaan. Immers ook
Bruinsma i) vindt het
gemiddelde der 19jarige miliciens minstens een jaar ten
achter bij dat der kweekelingen van de cadettenschool en
de Militaire Akademie.

Minder sprekend dan het onderscheid in lengte en ge-
wicht bij kinderen uit verschillende lagen der maatschappij
is het verschil in borstomvang. Wel vinden we, op een
enkele uitzondering na, deze maten bij de kinderen der
scholen 4<Je en 5do soort grooter dan bij die der scholen Iste
on 2do soort, maar een verschil tusschen de scholen der 4^0
en 5<ie soort onderling ten gunste der laatste, of van de 2de en
1ste soort ten gunste der eerste, vinden we heelemaal niet.
Integendeel! men zou eerder tot de conclusie komen, dat
de omvang der borstkas deze algemeene meerdere lichame-
lijke ontwikkeling niet volgde. Men vergete echter de
bezwaren niet, die aan dat onderzoek gepaard gingen,
zooals men ze vindt uiteengezet op pag. 171. Nu is het
aan den anderen kant wel zeer toevallig, dat bij Engelsche
schoolonderzoekingen 2) iets dergelijks werd gevonden. Ook
hier was het verschil in borstomvang weinig frappant,
soms zelfs ten gunste van de kinderen der mindere klassen.
Daar wordt het toegeschreven aan het meer verkeeren in
de buitenlucht, dat de arme kinderen hardt en hun thorax
ruimer maakt.

Gaan we aan de hand van nevensgaande graphische voor-

1) Bruinsma: Toename in lichaamslengte van do m.annen in Nederlixnd
etc.
Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde, 1\'JOG.

2) The Britisch Medical Journal, 10 March 1907.

-ocr page 196-

i.eiujlc ill vci\'baiKl met leetlijd bij joiKjons tier liUfere se
12 eu soórl fe UI rechl

lioleii

-ocr page 197-

(jcwclit in verband met leeftijd bij jongens der lagere scliolen
1 2 \'i-" en soort te Utredit.

-ocr page 198-

""r .

stellingen de ontwikkeling der jongens der verschillende
scholen van jaar tot jaar na, dan vinden we het volgende:

Jaariykscho Lengtotoename in c.M.
Scholen der:

Levensjaar.

l«te soort.

2Je soort.

lie soort

soort

7do

4.7

5.3

6.98

4.56

8sto

4.3

6.85

5.1

5.57

gde

6.67

3.85

2.99

5.43

lOdo

3.83

4.7

3.46

5.2

11de

3

5.0

5.08

2.9

12de

3

4.1

6,81

5.16

De lengtevermeerdering, die hier wordt aangegeven, be-
treft eigenlijk den groei gedurende bet vorige jaar.

Wanneer b.v. jongens in bet lO^o levensjaar, m. a. w.
van 9 jaar, 5 c.M. langer zijn dan die van 8 jaar dan heeft
die groei plaats gevonden in het 9<io levensjaar.

De sterkste lengtotoename vinden we dus by de jongens
der Isto-soort-scholen in het levensjaar; bij die der
2\'io-soort-scholen in het 8»^; bij die der 4"io.soort-scholen in
bet 7^0 levensjaar. De 5Jo-soort-scliolen levert den sterkston
groei in het 8«to levensjaar. Het zou trouwens zeer goed
mogelyk zijn, dat juist hier de sterkste lengtotoename
plaats vond in het ü\'^o levensjaar, hetgeen echter niet to
constateeren was.

Do geringste lengtotoename vindt voor jongens der Isto.
soort-scholen plaats in het llJo en 12\'\'" jaar; voor die dor
2do. en -iJo-soort-scholen in het 9\'io; voor die der ö^io-soort-
scbolen in het llJ» jaar. Het ll\'io levensjaar schynt weinig
bevorderlijk te zyn aan den groei.

By jongens is de periode, van het 7»io tot 18^° levensjaar
er eene van algemeene groei, zy het ook minder sterk dan
de volgende periode, die van het tot 17\'io levensjaar duurt.

u I

«I -^nrt-^^

-ocr page 199-

""r .

In Stockholm, Hamburg en Turijn was het 12^® levens-
jaar gekenmerkt door de minste toename in lengte en
gewicht, in Boston het ll<ie, in Denemarken het 12de.
Voor de gewichtstoename vinden we het volgende:

Jaarlyksche Gewichtstoenarae in K.G.
Scholen der

r

L

Levensjaar.

l»te soort.

2iie soort.

4<i« soort.

Ö^e soort.

7de

2

2.06

2.68

1.73

8sto

1.5

8.05

2.65

1.64

9de

8.8

1.44

1.3

2.23

10de

1.75

1.97

2.68

2.65

11de

2.2

2.68

1.35

3.68

12de

1.68

1.93

5.5!

8.89

De sterkste gewichtstoename, grijpt dus bij de jongens
der l«te-soort-scholen plaats in het 9de jaar, voor die der
2de.soort-scholen in het S^te levensjaar, voor die der éde-
soort-scholen in het 12de en voor die der ödo-soort-scholen
eveneens in het 12do.

De geringste gewichtstoename vinden we in het Sst-o
jaar bij de Isto-soort-scholen, in het 9de bij de 2do- en 4de.
soort en in het 8sto bij de 5de soort.

Voor de Isto-soort-scholen is dus het 9d6 jaar het belang-
rijkste, wat de toename in lengte en gewicht betreft, voor
de 2de soort het 8ste levensjaar.

In Zweden was juist het 9de jaar gekenmerkt door zwakke
ontwikkeling, ook op de z.g. volksscholen, terwijl ook het
12do levensjaar weinig gunstig was voor den lichaamsgroei.

De leerlingen van de 4do-soort-scholen bereiken hun
maximum in het 12do levensjaar, wanneer een zeer sterke
toename, zoowel van lengte als gewicht, plaats grypt,
terwijl dit levensjaar ook voor de scholen ■ der Bde soort
bovenaan staat, al is de lengte-toename in het S&te en 9do
levensjaar ook grooter.

-ocr page 200-

Jongens. Gemiddelde Lengte en

Gemiddelde Lengte In cM.

Pagliani
Turijn

Quetelet
Brussel

Bowditch
Boston

Eotelmann
Hamburg

Denemarken

Utrecht

Zweden

Levensjaar

iste soort 111.5

2dc

»

110.7

4ile

s

117.27

5de

n

121.24

1ste

n

116.2

2de

i>

116

4de

n

124.25

5de

»

126

isle

j)

120.5

2dc

fi

122.85

4dc

»

129.35

5de

»

131.57

Istc

n

127.17

2dc

n

126.7

4de

t)

132.34

5dc

n

137

1ste

n

131

2«>e

n

131.4

4dc

n

135.8

5dc

, »

142.2

Isto

»

134

2dc

»

136.9

4do

ff

140.88

5de

n

145.1

Islc

n

137

2d«

ff

141

4de

ff

147.7

5de

ff

150.26

7de /

116

112

104.6

111.1

103.5

121

110.4

116.2

112.6

115

116.2

121.8

126

118.3

120

121.8

128.6

126.2

123.9

181

125

127.8

131.3

126.4

130.75

1.83

130

182.5

135.4

136

129.4

135.06

135

187.5

140.0

138

139.91

133.7

140

Jaarlijksche Lengtetoename.

Jaariijksche Lengtetoename in cM.

Quetelet
Brussel

Bowditch
Boston

Kotelmann
Hamburg

Pagliani
TurijD

Denemarken

Zweden

Utrecht

Levensjaar

1ste

soort 4.7

2dc

»

5.8

4cle

ff

6.98

5de

n

4.56

1ste

n

4.8

2de

n

6.85

4ile

n

5.1

5<lc

ff

5.57

Jste

ff

6.67

2<ic

ff

3.85

4.do

ff

2.99

5<lc

ff

5.43

Islc

ff

8.83

2<«o

ff

4.7

4do

ff

846

5.I0

ff

52

1ste

ff

8

2\'le

ff

55

4<lc

ff

5.08

5(lo

ff

2.9

1ste

»

8

Olie

ff

4.1

4de

ff

6.81

5dc

ff

5.10

5.8

5.1

(9.1)

5.1

5.7

5.7

4.9

5.6

5.6

2.5

2.17

5.1

5.4

4.1 4.81

8.0

5.2

4.(5

4.85

4.8

5.0

-ocr page 201-

Jongens. Gemiddeld Gewicht en

Gemiddeld Gewicht in Kilogrammen.

Pagliani
Turün

Quetelet
Brussel

Kotelmann
Hamburg

BoAvditcli
/ Boston

Denemarken

Utrecht

Zweden

Isle

2de
4de
5dc

Iste
2de
4de
5de

Jste
2<lc
4«Ie
5de

l-ste
2de
4dc
5de

Iste
2de
4dc
5de
Isle
2dc
4dc
5de
Jste
2de
4 de
5de

soort 20.03

„ 19.95

„ 22.22

„ 24.93

„ 22.01

„ 22.01

„ 24.85

„ 26.66

„ 23.52

„ 25.06

„ 27.05

„ 28.3

„ 26.8

„ 26.5

„ 28.8

„ 30.53

„ 28.56

„ 28.47

„ 31.48

„ 38.18

„ 80.78

„ 31.15

„ 32.88

„ 86.86

„ 82.4

„ 83.08

„ 38.34

„ 40.75

20.5

21.0

16.7

17.8

20.49

22.5

19.4

22.8

19.7

22.26

20.7

26.2

24.46

24.0

21.6

26.89

.22.4

26.87

29.3

26.0

23.5

28.5

24.8

80.3

25.2

28 31

29.62

27.0

31.84

31.0

82.2

30.75

26.6

34.89

29.0

83.94

293

34.5

83.5

Jaarlijksche Gewichtstoename.

Jaarlijksche Gewichtstoename in Kilogrammen.

Levensjaar

Quetelet
Brüssel

Bowditch
Boston

Kotelmann
Hamburg

Pagliani
Turijn

Zweden

Denemarken

Utrecht

/

iste

soort

2

\\

1

2de

j7

2.06

7cle

1.9

1.8

(2.7)

2,8

1.5 j

1

4ile

n

2.63

f

\\

"öde

n

1.73

/

Iste

n

1.5

8ste

i

2de

»

8.05

1.9

2.2

1.3

3.4

1.5 j

1

4.de

n

2.65

!

5de

n

1.64

1

1

Iste

n

3.3

2de

n

1.44

9.1e ,

1.9

2.4

1.7

3.1

2.0

/

4do

n

1.8

[

5dc

n

2.23

Istc

n

1.75

1

2de

w

1.97

lOd« j

1.7

2.8

1.4

2.4

1.0

2.5

1

4de

n

2.68

1

5de

»

2.65

1

Iste

n

2.2

1

\\

2\'le

n

2.08

Ilde ,

1.8

2.2

2.4

1.8

1.9

2.5 /

1

4de

n

1.85

\\ f

5dc

n

8.68

/

[

Isto

n

1.63

i

2»«e

n

1.93

12<i« .

2.0

8.1

8.2

2.7

2.3

2.5

4dc

n

5.0

-

1

5dc

n

8.89

-ocr page 202-

""r .

Vraagt men zich af, of de jongens der Utrechtsche
scholen de vergelijking kunnen doorstaan met hunne Ameri-
kaansche, Duitsche, Zv^eedsche en andere kameraden dan
vergelijke men de nevensgaande tabellen, ontleend aan
Axel
Key\'s „Schulhygienische Untersuchungen," waarnaast wij
de cijfers, voor Utrecht gevonden, plaatsen.

Vooral de scholen der 1ste en 2\'J6 soort komen hier voor
vergelijking in aanmerking, omdat zij te samen verreweg
de meeste scholieren herbergen.

Zoo zien wij dan, dat, wat de lengte betreft, de Utrecht-
sche jongens, der l^te- en S\'io-soort-scholen tot op een haar,
dezelfde lichaamslengte vertoonen als die van Boston en
ongeveer dezelfde als die van Hamburg. De maten van
Queïelet zijn, tot op het 13^0 levensjaar, voor do Utrecht-
sche jongens te klein. Iu \'t algemeen zijn onze jongens
zelfs grooter dan de Denen en alleen de Zweedsche jongens
overtreffen de onzo in lengte.

De Utrechtsche jongens der é^o en ö^o soort zijn grooter
dan eenige opgave van het buitenland aangeeft, maar hier
zijn de gemiddelden genomen uit gemengd materiaal.

Do lengtetoename per jaar is veel mooielijker te beoor-
deelen, doordat zij voor verschillende soorten van scholen
zoover uiteenloopt. Zien wij naar het buitenland dan is
b.v. in Boston de jaarlijksche lengtetoename niet er§ uit-
eenloopend, voor Zweden en Hamburg is do toename in
het lOdo levensjaar gering, voor Tur^n zelfs in hot lO^o
en Udo, voor Denemarken in het 7do en 12do levensjaar.
By ons is dat, zooals wy gezien liebben, zoor uiteenloopend
naar gelang van do soort van kinderen.

Het gewicht der Utrechtsche jongens der scholen der
iHto en 2<\'e soort is hooger dan dat van dio uit Turyn en
Brussel. In het 7do en S^to levensjaar is het echter lager

-ocr page 203-

""r .

dan dat der Amerikaansche, Zweedsche en Deensche jongens,
maar in het 9<ie levensjaar zijn de Utrechtsche jongens uit
deze klassen even zwaar als de Amerikaansche en Deensche,
en in het lO^e overtreffen zij de Denen om met Amerikanen
en Hamburgers gelijk uit te komen. In het ll-ie, i2<Jo en
IBde levensjaar hebben de Bostonsche jongens zwaarder
gewicht, de jongens uit Hamburg alleen in het IS^o levens-
jaar, de Deensche blijven ongeveer gelijk aan de Utrechtsche
jongens.

Alleen de Zweden zijn en blijven zwaarder dan de
Utrechtsche jongens, maar hebben, zooals we gezien heb-
ben, ook grooter lichaamslengte.

De jongens der en ö^e-soort-scholen zijn echter, op
een enkele uitzondering na, n.1. het lO^o levensjaar in de
édo-soort-scholen, zwaarder dan de opgaven luiden uit het
buitenland.

De jaarlijksche gewichtstoename is zoo onregelmatig, dat
we hieruit geen conclusies kunnen trekken.

In \'t algemeen kunnen echter de Utrechtsche jongens,
ook die der scholen l»te en 2do soort, wat lengte en gewicht
betreft, gerust vergeleken worden met do buitenlandsche,
op de Zweden na.

T§r vergelijking diene de volgende tabel, die het gewicht
en de gewichtstoename op 6 Stockholmer volksscholen
voorstelt tegenover de scholen der soort te Utrecht.

Stockholm. Utrecht.

Levcnsjiiar. Gewicht. Gewichtstooname. Gewiclit. Gowichtstoonamo

7do

21.8

20.03

8ato

22.0

22.01

2.

9do

25.8

3.3

23.52

1.5

10de

26.3

0.5

26.8

-f 3.3

11de

28.7

2.4

28.56

1.75

-ocr page 204-

""r .

12<ïe 33.6 4.9 30.78 2.2

13<le 33.0 — 0.6 32.4 1.63

Men vergete echter bij al onze beschouwingen niet, dat
het aantal der door ons onderzochte kinderen niet groot
is in vergelijking met buitenlandsche onderzoekingen.

Dit is ook een punt van overweging geweest bij de
vraag, of we de soorten van scholen in 4 of in 2 groepen
met elkaar zouden vergelijken. Om het onderscheid tus-
schen verschillende soorten scherper te doen uitkomen,
hebben we het 4-groepen-systeem consequent doorgevoerd
trots zijn bezwaren. Ook al neemt men twee groepen, zooals
reeds met deze getallen gedaan is door Prof.
C. Eijkman i),
blijft het onderscheid natuuriyk bestaan, al is de betrouw-
baarheid volgens de laatste methode grooter door het
grootero aantal kinderen bij elke groep.

Ten slotte hebben we de jongens der verschillende scholen
met elkaar vergeleken, wat den algemeenen indruk be-
treft. We moesten ons hier, om reeds omschreven redenen,
bepalen tot uitwendig kenbare teekenen, zooals gezwollen
klieren, teekenen van scrophulose, oor- en oogiyden etc.
Men zal begrijpen, dat dit onderzoek slechts een betrek-
keiyke waarde heeft en niet dan een persoonlyken indruk
weergeeft.

Voor den z.g. „Algemeene Indruk" werden cyfers toe-
gekend van 10 tot 5. Dezo cyfers werden toegekend door
twee onderzoekers, uit wier cyfers liet gemiddelde werd
genomen.

Dio „Algemeene Indruk" geef ik weer in de volgende
tabel:

1) C. Eijkman: Eon on andor ovor vooding, Qonooskuudigo bladen. 1!K)C.

-ocr page 205-

""r .

Levensjaar.

8sto

Scholen.

Algemeene Indruk.

1ste soort

8

2de „

8.6

4de „

9.8

5de ,,

9

1ste soort

8.9

2de ^

8.6

4de „

8.75

5de ,,

8.6

iste soort

8.7

2de ^

8.5

4de „

8.8

5de ,,

8.8

1ste soort

8.2

2do „

8.8

4do „

8.7

5de „

8.7

Iste soort

8.0

2de „

8.5

4de „

8.8

5de „

8.5

1ste soort

8.1

2de „

\' 8.8

4de „

8.75

5do „

8.7

Isto soort

8

2do „

8.4

4de „

8.3

5do „

8.5

13<io

12de

11de

10de

9do

7do

Die zoo dikwijls terugkeerende minderwaardigheid van
de jongens der scholen en 2do soort tegenover die -der

-ocr page 206-

""r .

4do en S«!® soort in lengte en gewicht kan onmogelijk te
wijten zijn aan bloot toeval. In Utrecht kan dit zoomin
als elders.

Wanneer ook in Utrecht zou blijken, waaromtrent tot
nog toe geen gegevens bestaan, dat de kinderen uit de
lagere klassen der maatschappij minder intellect aanwijzen
dan die der hoogere, zooals dat voor Engelsche scholen
wordt aangegeven (pag. 48), dan zou dit ongetwijfeld een
oorzaak kunnen zijn, waardoor ten slotte op het lichaams-
gestel een nadeeligen invloed werd uitgeoefend.

Maar dit kan in de eerste schooljaren geen oorzaak zijn
van zulk een hchamelijk verschil als wij hebben geconsta-
teerd. Desnoods zou het een verklaring kunnen geven van
het feit, dat het verschil tusschen de jongens uit ver-
schillende standen gedurende do schooljaren nog steeds
grooter wordt.

De kinderen uit arme kringen komen reeds in slechter
lichamelijken toestand op school en dat hier het schoolgaan
eerder nadeelige gevolgen heeft dan bij kinderen, die zich
iu een bloeiende gezondheid verheugen, is bekend.

De oorzaak zit dieper, zit in het huisgezin.

Slechte woningtoestanden, d.w.z. enge behuizing, slechte
ventilatie etc. zyn natuurhjk van niet te onderschatten
gewicht. Al te vaak komen hierby nog liehameiyke onrein-
heid, onvoldoende kleeding en totale onbekendheid met do
eerste beginselen dor gezondheidsleer by do ouders. Hadden
deze slechts wat meer begrip van en wat moor gevoel
voor hygiëne, dan konden oventueelo gebroken voor oen
deel tot een minimum gereduceerd worden.

Aan c3én groot gebrek kan echter do hygiöno weinig to
gemoet komen, dat is aan slechte voeding.

Waar niets is, verliest de keizer zyn recht.

-ocr page 207-

""r .

Doorgestane infectieziekten, die zooveel meer in armere
kringen voorkomen, mogen het kinderlichaam ondermijnen,
wij hebben anderzijds een machtig wapen ter neutrali-
zeering dezer schadelijke invloeden, in de voeding.

Ze is tegelijkertijd prophylactisch en curatief.

De grootere sterfte bij kinderen der lagere klassen, hunne
grootero morbiditeit en hunne slechtere lichamelijke ont-
wikkeling kunnen alle geweten worden aan materieele ge-
breken en hunne gevolgen, en het grootste dezer gebreken
is wel de onvoldoende voeding.

-ocr page 208-

B IJ L A G E N.

-ocr page 209-

""r .

\'A

• \\

-ocr page 210-

BIJLAGE I.

Dagelijksche verschaidenheid van spijzen.

Het voedsel der proefpersonen bestond uit de volgende
bestanddeelen:

PROEF I, 14—20 Februari 1905. Bij deze proef werd
de koffie nog meögerekend.

14 Februari.
Ongebuild brood met boter
Roode kool met aardappelen
Koffie, melk, suiker

15 Februari.
Ongebuild brood met boter
Andijvie met aardappelen )
Koffie, melk, suiker )

16 Februari.
Ongebuild brood met boter
Soep, koffie, melk, suiker

17 Februari.
Ongebuild brood
Aardappelen met boter
Koffie, melk

677 gr.
1693.5 „
1026.8 „
samen 3396.8 gr.

616.5 gr.
1880.2 „

samen 2446.7 gr.

686.1 gr.
_^145 „
samen 2881.1 gr.

787.8 gr.

835.8 „

828.9 „

samen 2452.5 gr.

-ocr page 211-

""r .

18 Februari.
Ongebuüd brood met boter
Aardappelen met boter
Koffie, melk

19 Februari (Zondag)
Ongebuild brood met boter
Aardappelen met gehakt
Koffie, melk, suiker

20 Februari.
Ongebuild brood met boter
Zuurkool met aardappelen
Koffie, melk

PROEF II. U—20 Februari 1905.
14 Februari.
Brood (gebuild en ongebuild) met boter
Zuurkool, aardappelen, spek
Melk ± 125 cM3

. 15 Februari.
Brood (gebuild en ongebuild) met boter
Bieten, aardappelen, spek
Melk ± 120 cM3

16 Februari.
Brood (gebuild en ongebuild) mot boter
Bruine boonen, aardappelen, spek
Melk 100 cM3

661.3 gr.
986 „
1061.6 „
samen 2708.9 gr.

664.6 gr.
1042.3 „
1061.6 „
samen 2768.5 gr.

678.5 gr.
1063.5 „
768.3 „

samen

2510.3 gr.

433.7 gr.
753.5 „
125.2 „
samen 1312.4 gr.

402.4 gr.

939.5 „
125.7 „

,samen 1467.6 gr.

gi\'.

358
811 „
102.6 „

samen 1271.6 gr.

-ocr page 212-

""r .

17 Februari.

Brood (gebuild en ongebuild) met boter 444.5 gr.

Aardappelen, koolrapen, spek 817.9 „

Melk ± 100 eM3 103.4 „

samen 1365.8 gr.

18 Februari.

Brood (gebuild en ongebuild) met boter en kaas 527.3 gr.
Melk 130 eM3 
132.9 „

samen 660.2 gr.

19 Februari (Zondag).

Wittebrood met boter en kaas 402.4 gr.

Kool, aardappelen, vleesch 707.8 „

Melk ± 115 cM3 116.5 „

samen 1226.7 gr.

11/2 glaasje jenever = ^ 50 cMs.

20 Februari.

Brood (gebuild en ongebuild) 419.5 gr.

Zuurkool, aardappelen, spek 821.3 „

Melk 100 cM3 103.8 „

samen 1344.6 gr.

PROEF III. 21—27 Februari 1905.

21 Februari.

Brood (ongebuild) met vlecsch en kaas en boter 763.5 gr.
Aardappelen, wortelen, spek 1216.5 „

Melk ± 115 eM3 115 „

Suiker _^.7

samon 2134.7" gr.

22 Februari.

Brood (ongebuild) met vleesch cn kaas en boter 853.5 gr.
Koolrapen, aardappelen, spek 1382.2 „

Melk ± 135 cM« 135.2 „

Suiker 29.6 „

samen 2400.5 gr.

-ocr page 213-

23 Februari.

IV

Brood (ongebuild) met vleesch en kaas en boter 818.2 gr.

/

Bruine boonen met spek 1275.8 „

Melk 125 cM3 126.2 „

Suiker 32.8 „

samen 2253.0 gr.

1 Liter Lagerbier.

24 Februari.
Brood (ongebuild) met kaas en boter
Appelen, aardappelen, boter
Melk ± 120 cM3
Suiker

• 25 Februari.
Brood (ongebuild) met boter
Melk 105 cM3
Suiker

26 Februari (Zondag).

Brood (gebuild en ongebuild) met boter
Erwtensoep met spek en vleesch
Melk 130 cM3
Suiker

27 Februari.

Brood (ongebuild) met vIcGSch, kaas en
Andijvie, aardappelen, spek
Melk ± 110 cM3
Suiker

gr.

890
887
119.8
31.7
samen 1928

gr.

1193.7 gr.
107.5 „
27.1 „
samen 1328.3 gr.

528 gr.

1237.8 „

131.4 „

28 „

samen 1924.7 gr.

boter 702.3 gr.
1171 „
111.1 „
28.8 „
samen 2013.2 gr.

-ocr page 214-

24 Februari.

Brood (gebuild) met boter
Gort met water
Melk 155 cM3

25 Februari.

Brood (ongebuild) met kaas en boter
Melk ± 170 M3

26 Februari (Zondag).
Wittebrood met boter en kaas
Koolrapen, aardappelen en vleesch
Melk 170 cM3

Suiker

27 Februari.

Brood (ongebuild) met boter
Gort met melk
Melk ± 150 cM3

28 Februari.
Wortels, aardappelen
Brood (ongebuild) met boter
Melk ± 160 cM»

1 Maart.
Brood (ongebuild) mot boter.
Gort met melk
Melk 155 cM»

620.3 gr.
895 „
158 „
samen 1673.3 gr.

685.1 gr.
177.7 „

samen 862.8 gr.

406 gr.

1134.3 „

177.7 „

42.8 „

samen 1760.8 gr.

659 gr.
786.2 „
158.7 „

samen 1598.9 gr.

I 927.7 gr.

708.5 „

163.6 „

samon 1794.8 gr.

648.8 gr.
809.6 „
161.8 „
samen 1619.7 gr.

PROEF IV. 24 Februari—2 Maart 1905.

-ocr page 215-

VI

2 Maart.

Brood (ongebuild) met boter 772 gr.

Melk 190 cM3 193.9 „

samen 965.9 gr.

PROEF V. 2—8 Maart 1905.

2 Maart.

Tanvebrood, roggebrood met boter 699.8 gr.

Melk 118 cM3 121.9 ,

Suiker 27 „

samen 848.7 gr.

3 Maart.

Wittebrood, roggebrood met boter 476 gr.

Pannekoek 501.3 „

Melk ± 155 cM3 163.2 „

Suiker 25.5 „

samen 1166.0 gr.

4 Maart.

Wittebrood met boter 424.3 gr.

Melk 132 cM3 137.7 „

Suiker \' 8.5 „

samen 570.5 gr.

Hierbij 1 borrel en 5 glazen bier vóór liet middageten.

5 Maart (Zondag).

Wittebrood met boter 323.4 gr.

Appelen, aardappelen, vleesch 1183.8 „

Melk 132 cM3 137.7 „

Suiker , 8.5 „

samen 1653.4 gr.

-ocr page 216-

VII

6 Maart.

Wittebrood, roggebrood met boter 486.4 gr.

Koolrapen, aardappelen 959.5 „

Melk 140 cM3 142.5 „

Suiker 11.1 „

samen 1599.5 gr.

7 Maart.

Wittebrood met boter 434.5 gr.

Boerenkool, aardappelen 1134.7 „

Melk ± 130 cM3 132.6 „

Suiker 12 „

samen 1713.8 gr.

8 Maart.

Wittebrood, roggebrood met boter 418.6 gr.

Bieten, aardappelen, spek 1060.1 „

Melk ± 123 cM3 124.3 „

Suiker 12 „

samen 1615 gr.

PROEF VI. 3—9 Maart 1905.

3 Mturt.

Brood (gebuild) met boter en kaas 500.8 gr.

Boerenkool, aardappelen. 1222.7 „

Melk 95 eM3 97.3_^„

samen 1820.8 gr.

4 Maart.

Wittebrood met boter 892.4 gr.

Erwten met spek 1275.5\' „

Melk 72 cM3 _74.2 „

samen 1742.1 gr.

5 borrels.

-ocr page 217-

VIII

5 Maart.

Wittebrood met bokking en boter
Kool, aardappelen, vleesch
Melk 72 cM3

382.4 gr.
707.7 „
74.2 „
samen 1164.3 gr.

3 borrels en 4 halve fleschjes Lagerbier.
6 Maart.

Brood (gebuild en ongebuild) met boter
Koolrapen met aardappelen
Melk 72 cM3

433.1 gr.
1521.7 „
73.8 „

samen 2028.6 gr.

3 borrels.

7 Maart.

Wittebrood, roggebrood met boter
Kool, aardappelen, vleesch
Melk 75 cM3

4 borrels.

8 Maart.

Brood (gebuild) met boter
Melk 73 cM3

PROEF VIL 11—17 Maart 1905.

11 Maart.
Brood (gebuild) met boter en kaas
Snijboonen, aardappelen, spek
Melk 95 cM3
Suiker

8 borrels.

584.2 gr.
912.8 „
76.2 ..

samen 1573.2 gr.

829.4 gr.
75.3 „
samen 904.7 gr.

463.8 gr.
909.5 „
98.2 „
12.8 „

samen 1484.3 gr.

-ocr page 218-

IX

12 Maart (Zondag).

Wittebrood met boter 309.3 gr.

Snijboonen, aardappelen, vleescb 756.3 „

Melk 95 cM3 98.2 „

Suiker 12.8 „

samen 1176.6 gr.

10 borrels.

13 Maart.

Wittebrood met boter 376.5 gr.

Bieten, aardappelen, spek, haring 875.2 „

Melk ± 88 cM^^ 91.6 „

Suiker 11 »

samen 1354.2 gr.

8 borrels.

14 Maart.

Brood (gebuild en ongeb.) met vleesch, kaas en boter 415.3 gr.

Zuurkool, aardappelen, vleesch 746.8 „

Melk 120 cM3 124 „

Suiker 12.6 „

samen 1298.7 gr.

16 Maart.

Wittebrood met boter 571.6 gr.

Andijvie, aardappelen, vleesch 909.9 „

Melk ± 88 cM3 91.4 „

Suiker _____13.1 »

samen 1586.9 gr.

16 Maart.

Wittebrood, roggebrood mot boter «42.3 gr.

Kool, aardappelen, vleesch 864.7 „

Melk ± 86 cM3 89.2 „

Suiker . __H-l »

samen 1497.3 gr.

-ocr page 219-

17 Maart.

Brood (gebuild en ongebuild) met spek, kaas

en boter 686.5 gr.

Suiker 6.5 „

Melk 90 cM3 91.3 „

samen 784.3 gr.

PROEF VIII. 13—19 Maart 1905.

13 Maart.
Wittebrood met kaas en boter
Rijst, stokviscb, aardappelen
Melk 77 cM3
Suiker

461.8 gr.
630.1 „
78.4 „
28.6 „

samen 1198.9 gr.

14 Maart.

Brood (gebuild en ongebuild) met vleescb, haring

en boter 601.4 gr.

Boerenkool, aardappelen, spek 799.1 „

Melk 155 cM3 162.4 „

Suiker 46.3 „

755.9 gr.
739.6 „
89.8 „
36.2 „
samen 1621.5 gr.

15 Maart.

Brood (gebuild en ongebuild) met botor
Andijvie, aardappelen, spek
Melk 88 cM3
Suiker

samen 1609.2 gr.

Een borrel.

-ocr page 220-

XI

17 Maart.

Brood (gebuild en ongebuild) met kaas en boter
Bieten, aardappelen
Melk 94 cM3
Suiker

628.5 gr.

735.6 ,,
94.6 „
29.3 „

636.2 gr.
1039.8 „
91.9 „
31.2 „
samen 1799.1 gr.

16 Maart.

Brood (gebuild en ongebuild) met boter
Koolrapen met aardappelen
Melk 90 cM3
Suiker

samen 1488 gr.

18 Maart.
Wittebrood met boter
Bieten, kool, aardappelen, rijst
Melk ± 118 cM3
Suiker

19 Maart (Zondag).

Brood (ongebuild) met vleesch en boter
Appelen, aardappelen, vleesch
l^Ielk ± 188 cM»
Suiker

452.7 gr.
1004.3 „
118.9 „

1607.5 gr.

300 gr.
694.2 gr.
118.9 „
44.2 „
1157.3 gr.

samen

samen

100 cM» jenever.

PROEF IX. 24—30 Maart 1905.
24 Maart.
Brood (gebuild eu ongebuild)
Appels, aardappelen, spek
Melk en suiker

-7;i deciliter jenever.

302.8 gr.
629.2 „

samen 995.4 „

-ocr page 221-

XII

25 Maart.
Wittebrood met boter

Bruine boonen met aardappelen

Melk 39 cM3

Suiker

2 glazen bier en I1/2 deciliter jenever.

26 Maart (Zondag).
Brood met boter

Andijvie, aardappelen, vleesch

Melk 39 cM3

Suiker

2 glazen bier en 2 deciliter jenever.

27 Maart.
Wittebrood met boter
Zuurkool, andijvie, aardappelen
Melk 37 cM3

Suiker

"2 glazen bier en 1 deciliter jenever.

233.9 gr.
633.7 „
39.3 „
21.5 „
samen 928.4 gr.

190 gr.
633.1 „
39.3 „
21.5 „
samen 883.9 gr.

230.7 gr.
570.6 „
38.4 „
IC.9 »

samen 856.6 gr.

28 Maart.
Wittebrood met boter
Koolrapen, aardappelen, spek
Melk 45 cM3
Suiker

1/2 deciliter jenever.

214.8 gr.
647.8 „
47.2 „
25 „
samen 934.8 „

-ocr page 222-

XIII

29 Maart.

Brood (gebuild en ongebuild) met boter 260.8 gr.

Bruine boonen met aardappelen 686.3 „

Melk 50 cM3 51.1 „

Suiker 21.8 „

1/3 deciliter jenever. 1^20 gr.
30 Maart.

Brood (gebuild en ongebuild) met boter 240 gr.

Boerenkool met aardappelen 788.3 „

Melk 45 cM3 45.7 „

Suiker 21.8 ,

2/3 deciliter jenever.

PROEF X. 6—11 Februari 1906.
6 Februari.

Wittebrood met jam en boter 168 gr.

Soep 218.5 „
Aardappelen, vleesch, savoyekool, appelen,vruchten 782 „

Melk ± 220 cM^ 227.6 „

Suiker 27 „

Een half glas Bockbier. gr.
7 Februari.

Dierlijk voedsel: Vleesch, spek 192.5 gr.
Soep \' 246 „
Plantaardig voedsel: Wittebrood, groente, zuur-
kool, aardappelen, vruchten 923.5 „
Melk ± 180 cM3 188.8" „
Suiker 
27 „

samen 1572.8 gr.

1/2 llesch Pilsener bier.

-ocr page 223-

XIV

8 Februari.
Wittebrood met vleesch, kaas en boter
Aardappelen, vleesch, groente, vruchten
Soep

Melk 240 M3
Suiker

Een half om half.

1048.5 gr.

248.1 „

36 „

samen 1332.6 gr.

9 Februari.

Dierlijk voedsel: vleesch, kaas 207,1 gr.
Plantaardig voedsel: aardappelen, groente, melk-
spijs, vruchten 771.3 „
Melk 220 cM^ 225.8 „
Suiker 31.5 „
Soep 259.6 „

600 CM3 Pilsener bier. ^r-

10 Februari.
Brood, jam, boter, kaas, vleesch
Aardappelen, rijst, boerenkool
Melk 240 cM3

Suiker

1 half om half.

11 Februari.

Dierlijk voedsel: kaas en vleesch
Plantaardig voedsel: brood, jam, boter
Aardappelen, groenten, vruchten, soep
Melk 240 cM3
Suiker

250 cM3 Pilsener bier.

1388.5 gr.

246.5 „
89 „
samen 1674 gr.

229.3 gr.

917 „

246.1 „

41.5 „

samen 1433.9 gr.

-ocr page 224-

XV

PROEF Ia. 15—21 Augustus 1905.

15 Augustus.

Brood (gebuild en ongebuild) met boter
Aardappelen, spek, komkommers
Melk ± 88 cM3

16 Augustus.
Brood (ongebuild) met boter
Andijvie, aardappelen, vleeseli
Melk, suiker ± 108 cM^

17 Augustus.
Brood (ongebuild) met boter
Wortelen, aardappelen, vleesch
Melk ± 108 cM3

18 Augustus.
Brood (ongebuild) met kaas en boter
Aardappelen met komkommers
Melk ± 55 eM3

19 Augustus.
Brood (gebuild) met boter
Wortelen met aardappelen
Melk ± 95 cM3

20 Augustus (Zondag).
Brood (gebuild) met boter
Aardappelen, vleesch, komkonnners
Melk db 95 cM»

752.8 gr.
1028.6 „
89.8 „
samen 1865.4 gr.

644.5 gr.
1273.2 „
106.8 „
samen 2024.5 gr.

715.8 gr.
1431.2 „
108.8 „

samen 2255.8 „

810.1 gr.
1181.8 „
55.2 „

samen 2046.6 gr.

608.5 crr.
1244.4 „
96.9 „

samen 1948.8 gr.

687.4 gr.
1042.2 „
196,9
samen 1826.5 gr.

-ocr page 225-

XVI

PROEF Ila. 15—21 Augustus 1905.

15 Augustus.

Brood (gebuild) met boter en kaas
Slaboonen, aardappelen, spek
Melk ± 100 cM3

16 Augustus.
Brood (gebuild) met boter
Roode kool, aardappelen, spek
Melk dr 98 cM^

17 Augustus.

Brood (gebuild en ongebuild) met boter
Snijboonen, aardappelen, spek
Melk dr 97 cM3

18 Augustus.
Brood (gebuild) met boter
Bieten met aardappelen
Melk dr 97 cM^

21 Augustas.
Brood (ongebuild) met boter
Kool met aardappelen
Melk ± 125 cM3

897.5 gr.
740.4 „
108 „

samen 1240.9 gr.

429.8 gr.
717.8 „
99.8 „
samen 1246.9 gr.

482.7 gr.
859.7 „

samen 1891.6 gr.

475.8 gr.

804.9 „
98 ,

samen 1878.2 gr.

817.7 gr.
1828.5 „
127.6 „
samen 2768.8 gr.

19 Augustus.
Brood (wit en bruin) met boter en kaas
Melk dr 187 cM3

550.5 gr.
140.4 „
samen 690.9 gr.

-ocr page 226-

XVII

20 Augustus\'(Zondag).

Brood (gebuild en ongebuild) met boter en kaas 393.3 gr.
Slaboonen, aardappelen, vleesch 743.8 „

Melk, suiker 163 cM3 171.7 „

samen 1308.8 gr.

21 Augustus.

Brood (wit en bruin) met boter \' 416.2 gr.

Aardappelen, komkommers, spek 1135.3 „

Melk 92 cM3 92.9 „

samen 1644.4 gr.

PROEF Illa. 15—21 Augustus 1905.
15 Augustus.

Brood (gebuild on ongebuild) met boter en kaas 821.8 gr.
Slaboonen, aardappelen, spek 798.5 „

Melk 144 cM-\' 144.9 „

Suiker 36 „

samen 1801.2 gr.

16 Augustus.

Brood (gebuild en ongebuild) met kaas en boter 712.8 gr.

Slaboonen, aardappelen, spek 871 „

]\\[elk 137 cW 139.4 „

Suiker 39.6 „

samen 1762.8 gr.

17 Augustus.

Brood (ongebuild) met boter en kaas 1066.4 gr.

Slaboonen, aardappelen, spek 1054.9 „

Melk ± 93 cM3 «

Suiker 84.4 „

samen 2250.7 gr.

i/o liter Lagerbier.

O*

-ocr page 227-

XVIII

18 Augustus.

Brood (bruin) met boter en kaas
Roode kool met aardappelen
Melk 115 cM3
Suiker

19 Augustus.
Brood (bruin) met kaas
Melk ± 112 cM3
Suiker

20 Augustus (Zondag).

Brood (ongebuild) met boter en kaas
Peren, aardappelen, vleesch
Melk ± 200 cM3
Suiker

2 liter Lagerbier (Krans).

21 Augustus.

Brood (bruin) met boter en kaas
Wortels, aardappelen, spek
Melk ± 55 cM3
Suiker

gr-

780
962
117.2
80.5

samen 1889.7 gr.

1821.8 gr.
114.1 „
26.9 „

samen 1462.8 gr.

IOBI.8 gr.

960.7 „

206.8 „
36.1

samen 1904.4 gr.

497 gr.
500.5 „
121 „
22.9 „
samen 1141.4 gr.

PROEF Va. 26 Augustus—1 September 1905.

26 Augustus.
Brood (bruin) met boter
Pannekoeken
Melk
zh 117 cM3
Suiker

samen 2234.9 gr.

712.8 gr.
1113.1 „
56 „
22.5 „

-ocr page 228-

XIX

27 Augustus (Zondag).
Brood (ongebuild) met boter
Slaboonen, aardappelen, vleesch
Melk ± 117 cM3

Suiker

28 Augustus.

Brood (wit en bruin) met boter
Andijvie met aardappelen
Melk ± 124 cM3
Suiker

29 Augustus.

Brood (ongebuild) met boter
Slaboonen met aardappelen
Melk ± 122 cM3
Suiker

Eén glas Pilsener bier.

242 gr.
1066.9 „
121 „
22.9 „
samen 1452.8 gr.

456.8 gr.
914.2 ,
125.4 „
10 „

samen 1506.4 gr.

429.9 gr.
926 „
122.7 „
15.5 „

samen 1494.1 gr.

80 Augustus.

Brood (ongebuild) met boter
Slaboonen met aardappelen
Melk ± 180 cM»
Suiker

81 Augustus.
Brood (bruin) met boter
Andyvie, aardappelen, vleesch
Melk 188 cM3

Suiker

495 gr.
1020.8 „
188.9 „
15.9 „
samen 1665.1 gr.

493.6 gr.

1247.9 „
184.8 „
21.9 „

samen 1898.2 gr.

-ocr page 229-

XX

1 September.
Brood (ongebuild) met boter
Melk 156 cM3
Suiker

886.5 gr.
159 „
19 .

samen 1064.5 gr.

PROEF Vla. 15—21 Augustus 1905.

15 Augustus.

Brood (gebuild en ongebuild) met boter
Soep

Melk 90 cM3

16 Augustus.
Brood (wit en bruin) met boter
Slaboonen, aardappelen, vleesch
Melk ± 62 cM3

8 halve fleschjes Lagerbier.

460.8 gr.
1340.2 „
91.8 „
samen 1892.8 gr.

493 gr.
760.2 „
63

samen 1316.2 gr.

17 Augustus.
Brood (wit en bruin) met boter
Bieten met aardappelen
Melk 135 cM»

8 halve fleschjes Lagerbier.

543.6 gr.

892.7 „
187.2 „

samen 1573.5 gr.

18 Augustus.
Brood (wit en bruin) met kaas
Wortelen, aardappelen, spek
Melk 128 cM3

590.8 gr.
777.4 „

n

129

samen 1497.2 gr.

-ocr page 230-

XXI

19 Augustus. :

Brood (gebuild en ongebuild) 671.8 gr.

Melk 107 cM3 108.7

5 borrels.

20 Augustus (Zondag).

Brood (wit en bruin) met rookvleesch en boter 318.8 gr.

Snijboonen, aardappelen, gehakt 1015.7 „

Melk 107 cM3 108.7 „

samen 1443.2 gr.

10 borrels.

21 Augustus.

Brood (wit cn bruin) met boter 467.5 gr.

lloode kool, aardappelen, haring 1114 „

Melk 100 cM3 102.5 „

samen 1684 gr.

7 borrels.

PROEF VlIIa. 26 Augustus—1 September 1905.

26 Augustus.

Brood (ongebuild) met boter en kaas 471.1 gr.

Snijboonen met aardappelen 984.4 „

Melk ± 135 cM3 189.3 „

Suiker 52 „

samen 1596.8 gr.

27 Augustus (Zondag).

Brood (wit en bruin) met boter cn kaas 256.5 gr.

Slaboonen, aardappelen, vleesch 770.1 „

Melk 180 cM» 132.1 „

Suiker 65.4 „

samen 780.5 gr.

samen 1224.1 gr.

-ocr page 231-

XXII

28 Augustus.

Brood (ongebuild) met boter en kaas 494.5 gr.

Wortels, aardappelen, spek \' 710.4 „

Melk 138 cM3 135.4 „

Suiker 32 „

samen 1372.3 gr.

29 Augustus.

Brood (bruin) met boter en kaas 504 gr.

Kool, aardappelen, spek 874.8 „

Melk 128 cM3 130.6 „

Suiker 29.9

n

^ samen 1539.3 gr.

30 Augustus.

Brood (bruin) met boter en kaas 550 gr.

Andijvie, aardappelen, spek 750.7 „

Melk 134 cM3 136.8 „

Suiker 40 „

samen 1477.5 gr.

31 Augustus.

•Brood (wit) met kaas, spek en boter 839.5 gr.

Melk 128 cM3 132.8 „

Suiker 32.5 „

samen 1(X)4.8 gr.

1 September.

Brood (bruin) met boter 402.5 gr.

Melk 127 cM3 129.3 „

Suiker 17.8 „

samen 549.1 gr.

-ocr page 232-

XXIII

PROEF IXa. 6—12 September 1905.

6 September.

Brood (gebuild en ongebuild) met kaas, rook-

vleesch en boter 287.5 gr.

Slaboonen, aardappelen, vleeseh 680.9 „

Melk 49 cW 50.7 „

Suiker 22.1 „

samen 1041.2 gr.

1/3 deciliter jenever.

7 September.

Brood (bruin) met boter 254.3 gr.

Snijboonen, aardappelen, spek 543.5 „

Melk 50 cM3 51 „

Suiker • 26.8 „

samen 875.6 gr.

1 deciliter jenever.

8 September.

Brood (bruin en wit) met boter en kaas 272.3 gr.

Wortelen, aardappelen, spek 787 „

Melk 50 cW 51 „

Suiker 24.2 „

samen 1084.5 gr.

9 September.

Brood (wit en bruin) met boter en kaas 278.9 gr.

Aardappelen met spek 782 „

Melk 48 cM3 48.7 „

Suiker _ lQ-8 »

samen 1078.9 gr.

IV3 deciliter jenever.

-ocr page 233-

XXIV

10 September.

Brood (wit en bruin) met boter en kaas
Slaboonen, aardappelen, vleesch
Melk 96 cM3
Suiker

3 glazen bier en 21/2 deciliter jenever.

11 September.

Brood (wit en bruin) met kaas en boter
Slaboonen, aardappelen, vleesch
Melk 49 cM3
Suiker

11/0 deciliter jenever.

12 September.

Brood (wit en bruin) met boter en kaas
Wortels met aardappelen
Melk 46 cM3
Suiker

213.5 gr.

600.6 „
97.4 „
27.2 ,

samen 938.7 gr.

270.8 gr.
522.2 „
49.5 „
15.5 „

samen 858 gr.

291.6 gr.
871.9 „
47.1 „
19.3 „

samen 1229.9 gr.

2/3 decihter jenever.

Bij de Utrechtsche Huishoudschool wordt voor een vol-
wassen man dagelijks ongeveer dezelfde hoeveelheid brood
en melk berekend, terwijl voor het middageten verschillende
spijzen worden opgediend. Men vergete niet dat dit menu
slechts voor mijne onderzoekingen is samengesteld en niet
voor werkelijke consumptie. Het dageiyksch rantsoen be-
staat dus uit melk, brood en één dor middagspijzen:

-ocr page 234-

XXV

A. ± 200 cM3 melk 205.6 gr.
Brood (wit en bruin) met roggebrood en boter 679 „
Erwtensoep 830.7 „

samen 1715.3 gr.

B.  200 cM3 melk 205.6 gr.
Brood (wit en bruin) met roggebrood en boter 679 „
Zuurkool met witte boonen, spek en aardappelen 1097.3 „

samen 1981.9 gr.

C. ± 200 cM3 melk 205.6 gr.
Brood (wit en bruin) met roggebrood en boter 679 „
Witte kool, aardappelen, varkensvleesch 1050.9 „

samen 1935.5 gr.

D. ± 200 cW melk 205.6 gr.
Brood (wit cn bruin) met roggebrood en boter 679 „
Haché van paardelappeu, met aardappelen 1011.8 „

samen 1896.4 gr.

E.  200 cM3 melk 205.6 gr.
Brood 679 „
Boerenkool, groene erwten, worst 1108.7 „

samen 1993.3 gr.

F.  200 cM3 melk 205.6 gr.
Brood 679 „
Bruine boonen met spek 691.8 „

samen 1570.4 gr.

G. 200 cM3 melk 205.6 gr.

Brood 679 „

Aardappelen, r^jst, stokvisch 815.2 „

samen 1699.8 gr.

-ocr page 235-

Proefdagen. <

BIJLAGE II.

03 O\' rf^ co

S\' 2 "o

N

to

co

to

to

to

to

CO

co

Ol

^

co

co

CO

h-\'

C5

O

Ol

co

co

O

p

00

00

to

J-l

p

05

03

Cl

CD

bi

f-l

\'oo

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

C3

CJi

Ol

c;i

Ci

-3

CO

CD

co

O

to

O

O

05

co

p

00

O

bi

\'oo

to

f-\'

r-*

bi

bi

Droge stof
in grammen.

co

I-\'

to

to

co

l—1

h-\'

CD

co

O

to

00

O

1—\'

to

Ol

CD

to

co

p

p

1—>

to

co

bi

co

bo

H-\'

h-\'

to
a>

cd
O
co

-a C3

O

Ci
cd

O)
CO

O O
lo if-

Water
in grammen.

I

fel

O
O

Eiwit
in grammen.

co co

05

CO
Ol

CO

cd

00
Ó5

hF^ CO
^ pi

CO \'-1

co

Ol

Ol

c;i

00

co

1—\'

00

lo

00

Cl

O

03

p

co

03

O

\'cd

03

f-\'

\'03

\'hf\'

\'os

\'to

co

co

co

03

to

to

03

co

h-\'

h-\'

C3

h-i

Ol

cd

bo

bo

co

lo

lo

lo

to

to

co

co

co

Cl

O

00

o>

co

00

00

co

co

co

O

co

^

1—>

cd

h-\'

to

co

00

bi

bi

co

cd

cd

to

Vet
in grammen.

05
W
bi

I

OU

•tl
I

sa

oa

(D

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieön.

&
rt-

Alcohol
in grammen.

I I I I

Warmtewaarde in
Calorieön met alc.

CO
CO

CO
Ol

co CO
jD -I
J-i CD

O

to

lo

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc..

I I I I

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 236-

Proefdagen. <

Q

C. O)

O g
&

Oi

O

N

o<

O

O

O

\'S»

O)

1—\'

a

h-\'

1—\'

h-1

I-\'

h-

I-\'

1—\'

to

co

to

Oi

co

to

00

lO

O^

03

Ci

h-\'

OI

rf^

O)

O

Ol

h-\'

to

bi

bi

bi

00

öo

bi

bi

rf^

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

rf^

rf^

co

rf>-

rf^

OI

rf-

O

co

CJl

C50

1—1

<D

po

Ci

Oi

CD

h-\'

co

bi

b

02

bo

Droge stof
in grammen.

co -J

S § §

co bi 00

lO

00

-O

co

co

co

00

OI

h-1

to

co

1—\'

to

co

co

to

bi

o< C\'

05 Ol

a> 00
05

CJl

ps
to

fc
Oi

co

rf^
<1

to
h-\'

00
rf-

to

bi

bi

co

bo

^

w
rf-

to

co
co
co

co
rf-
co

to

s

co
05

00
rf-
t>0

co

co
rf-
co

bi

co

bi

to

bi

óo

co

<1

to
1—\'

I-\'

co

to
p

I-\'
t—\'

to
O

co
p

to
co

to
\'

co

óo

rf-

co

to

Water
in grammen.

§

►tJ
g

O

O
«

ö

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

OI

05

to
bi

Ü<

to

I-\'

to

1—\'

to

to

to

to

O

co

►-l

Ol

C)

1—\'

co

co

1—\'

co

co

rf-

t

co

co

C3

1—\'

Ol

lO

CO

O

bi

to

to

\'to

rf-

bi

co

Warmtewaarde
in Calorieön.

Alcohol
in grammen.

I ^ I I I I I

ÜO

w

Warmtewaarde in
Calorieön met alc.

lO

to

INÜ

05

CC

C5

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

co oc
to Ol

Ol bi

00
Ol

w

Ol

bi Jk

00
C5

Ü5
to

to
C5

ca

co
bi

I ^
bi rf-

I I

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 237-

Proefdagen. <

Q

n. O\'

-a

Cl

Cl

Oi

co

1—\'

®

<p

a>

®

©

O

a>

ö

Pu g-

N

1—\'

to

h-1

1—\'

LO

to

CO

co

O

co

Oi

CD

co

rf-

H-*

CO

I-\'

lO

to

to

Cl

O

Oi

02 •

tf^

00

00

Oi

p

to

02

bi

Cl

Cl

<1

00

co

CD

CO

co

02

O

O

Oi

t-l

p

co

00

00

co

to

Cl

to

f-l

to

bo

Cl

Ef^

Cl

1—\'

\'

1—\'

I—«

h-\'

1—\'

1—\'

LO

to

to

h-\'

02

Oi

O

to

00

h-^

1—\'

I—\'

00

Cl

I—»

p

p

.CD

00

00

00

00

Lo

Cl

Cl

Ó1

h-\'

h-*

h-\'

h-1

O

O

co

CD

Cl

co

LO

co

1—\'

p

c:i

Oi

O

J-»

bo

bo

co

f-\'

h-i

CD

ff\'
co

co

Cl

co Cl
00 co
Ci CD

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

►tJ
tti

0

•Tj

H
tti

01
O
O

!z!

03
O)
00

E

O

p

Droge stof
in grammen.

Water
in grammen.

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhijdraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Cl
O
bo

Cl ff^

Cl

Cl

tf-

Cl

Cl

Cl

Ol

Cl

co

co

tf-

tf-

LO

Cl

00

00

p

C1

h-\'

p

CD

co

b

b

b\'

05

Oi
03

bo bo

Oi


05

CO

to

Cl

to
CD

lO

C5

LO

rf- CO hf» CO

rf-

Oi
Oi

to
ca

Cl

p

Oi

to

02

02

Ol

00

O

02

co

01

tf-

Ol

.00

1—\'

p,

tf-

Cl

Cl

\'<£>

tf-

00

Warmtewaarde
in Calorieën.

&

CD

Alcohol
in grammen.

Oi
Cl

I 1

I

Warmtewaarde in
CalorieCn met alc.

C.\'ilorieGn per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc..

02

Oi
to
(f-
C5
CD

Ci

00

\'co

S I

fn I

Cl <31

p to
Cl Cl

Cl
O

Cl
02

Cl

to
bi

to
to

Cl
CD

LO

Cl * 1

O
CO

Cl

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 238-

O) Ol

Proefdagen.

Q

CD

Oi to

O CD

N

h-l

1—1

h-*

I—\'

h-\'

h-\'

O

ca

ÜI

-1

CX/

Cl

Ci

C5

1—\'

CC

co

§

O

or

O

co

Ih-

oo

LO

OJ

bo

CD

bo

bo

ÓO

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

a>

cn

Cl

Cl

Ol

O

co

tt-

CD

Ol

to

C5

p<

c:5

bi

CS

bo

CO

Droge stof
in grammen.

CD

1—\'

1—\'

1—\'

1—\'

O

1—\'

ÜI

o<

o<

Cl

O

00

co

O

co

p<

Cl

03

co

bo

b<

Ol

O tf»-

C5
O

CO

I—\'
^

00

co

to

co

1—\'

LO

1—\'

Ol

to

Cl

00

1—\'

Ol

Ol

00

8

00

co

03

H-\'

co

co

co

Cl

co

bl

I I I I

co

to

Oa

ot

03

00

03

pl

h-*

co

Cl

co

bl

bl

co

h-i

co

03

hf-

LO

00

1—\'

h-\'

co

03

rf-

H-\'

co

(f-

CD

pl

h-\'

co

bl

co

bo

bl

b<

co

co

to

I-\'

co

l-*

h-1

p

p

Ol

pl

co

Ol

00

co

h-i

bt

bl

bo

co
co

00

<35

co

O

<1

o<

00

Water
in grammen.

§

t^l

tsi
W
w
O
O
!z!

05

O

(ra,
^

t=:
a

ty
so
sa
5

n

oa

CD

O
{3*

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieen.

Alcohol
in grammen.

Warmtewaarde in
Calorieën met alc.

I I

I I

02 tf\' W
P< CO p5
f-i CO C\'

w

CJt


to
bo

w

05

to b\'

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

I I I I

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 239-

O)

Proefdagen.

Q

Cb CD

tsi

)—\'

1—\'

1—\'

1—\'

1—1

2?

O

^

OI

O

1—\'

1—\'

co

Ol

po.

Cl

co

co

co

f-i

bo

Totaal gewieht v. d.
kost in grammen.

00

Ol

Ol

Ol

C71

Ol

cn

Ol

to

cn

1—\'

03

ca

00

§

to

C5

O

to

00

p3

po

05

C3

bi

H-*

03

Droge stof
in grammen.

1—\'

1—1

1—1

1—1

<1

O

1—1

O

O

CO

Ol

rf^

h-1

to

co

H-\'

p

bi

f-\'

co

CO

03

Ol

a>

CO

CD

03

to

bo

CD

Ol

<1

<1

po

p

p

1—\'

f-\'

co

C5

p

p
bs

Water
in grammen.

O

H

O
O
125

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

to

Oi

CO

05

CO

00

CD

-O

to

bo

CD

Ci

I—\'

O

bi

w

CD

to
co
co

co

hf-

to

co

1—1

1—1

O

ta

00

p<

O

00

to

co

to

h-1

to

bi

ê
to

Koolhydraten
in grammen.

05
«5

W

00

Ci
p

Asch
in grammen.

co
t-»

to

co
<1
If^

to

03
bi

to

►f-

CD

00

co
co

pl
bi

to

to

to

to

to

to to

co

hf^

hf-

03

Oi

ë 8

co

4-

CD

CO

OI

to

hf-

CO

hf-

p

hf- JO

bi

bi

io

h—1

Ol

co

00

Warmtewaarde
in Calorieën.

I

p

00,

<D
&

Alcohol
in grammen.

\\Varmtewaarde in
Calorieën met alc.

to
co

00
co

to
óo

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

03
03

to

CO
Ol

io

to
co
co

c» co
co Oi
C3

co
00
k>

00
io

to

a>

co
co
CD

I I

Hill

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

met alc.

-ocr page 240-

Proefdagen. <

O

Ch (D

C2

co

Ol

1—1

1—1

co

1-1

1—1

h-1

OI

Ci

co

Ol

O

1—1

00

OI

co

O

to

Ci

rf-

to

J-1

co

00

rf-

lO

O

co

co

Ci

co

h-1

bo

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

OI

Ci

Cl

OI

Ci

rf-

Ci

Ci

00

to

co

CD

1—1

Oi

OI

00

OI

h-1

ca ■

00

-n

óo

bi

bi

bi

co

Droge stof
in grammen.

cc
a>

1—1

(—1

CD

rf^

O

to

00

1—1

O

00

O

t—1

to

co

OI

ï-1

co

OJ

CD

Ci

O

<I

00

co

1—1

CD

to

óo

bi

óo

CO

bi

rf-
Ol

CD <1
pi J-»

Ot rf:-
05

CD

00
o<
to

CO

o<
00
ca a>

rf-

OI

rf-
C5
b

rf^- Jf-

CO óo

rf^
co
co

rf-

Ci

00

co

00
co

rf-
00
po

rf-
h-1
CD

g
1—1

fe
co

H-l

J-1

bi

^

^

óo

Ci

g

g

h-l

CO

CD

CO

to

co

t>3

ÜO

po

00
CO

J-l

bi

Ci

Ci

bi

bi

o<

to

Ci
CD
rf-

ro

co

CO

to

OI

co

8

to
1—1
OI

to

to
co

CO

co

to

Oi
lO
CD

óo

bi

co

rf-

ê

CO

O

co

O
óo

co
co

Water
in grammen.

O

§
§

O
O
!2!

05
CD

f.

p>

oa

(D

Eiwit
in grammen.

■ Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieën.

Alcohol
in grammen.

Warmtewaarde in
Calorieën met alc.

co

00

co

00
rf-
bi

to

•O

to

pl

k>

Calorieën per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

co

co
co

ig

co
a>
óo

rf- co

>—\' J-\'

co co

rf-
Ó5

rf-

00
CD

rf^
CO

co

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 241-

Q

G. O

Proefdagen.

05 Ol

tf^

co

2.B

Qj J--

IS3

1—1

1—1

1—1

h-1

1—1

l-l

co ,

-O

Cl

CO

co

t—

1—1

co

CD

co

co

Cl

1—1

tf-

cn

po

tf-

p

co

CO

CD

co

Ó1

co

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

Cl

tf-

C7I

tf-

Cl

tf-

Cl

t—1

Cl

Ol

CD

oo

co

h-1

00

1—1

1—1

CO

co

ÜO

1—1

to

CD

1—1

co

co

ho

Droge stof
in grammen.

CD

oo

p S co
c< EF-

CD - 00

oa )—>

Cl Ol
co

CD

-.1 cc

cc to

co to

co Ef-

§

Water
in grammen.

c:i

Cl

tf-

Ol

00

1

Cl

00

^

co

co

\'co

to

b

Cl

hf-

Cl

t—1

1—1

tf-

Ol

tf-

O

oi

t-l

CO

p

p

co

to

tf-

t-i

co

Cl

Cl

t—1

Ef-

co

co

co

tf-

co

co

to

co

to

00

to

co

Cl

tf-

CI

tf-

co

Cl

tf-

Ol

p

CO

co

Ol

co

co

Cl

t-l

b

to

t-l

to

co

co

to

co

co

Cl

tf-

Cl

Cl

t-l

to

b

J-l

co

Cl

Cl

co

to

to

co

co

to

h-1

to

t^

O

Cl

Cl

1—1

Ol

CD

CD

Cl

Hl

O

tf-

co

tf-

CD

^

Cl

-1

ci

.Cl

Cl

Ó1

Cl

Cl

Ef-

ci

t-\'

t—1

t^

1

1

1

1

tf^

Cl

to

Cl

1

1

1

1

Cl

to

to

00

to

Cl
co
co

Cl 00

co

to

co

CD
(t-

CO

CD

Eiwit
in grammen.

IS
to

03
O

0

Ö!
<

ö

01

ix>
to

E
\'

O

ca
^

B

f.

0
13\'

JO
SO

B

01
&

Warmtewaarde in
Calorieön met alc.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieön.

Alcohol
in grammen.

Cl

tf- co tf-
tf- to
co

ê
Cl

tf-

co

tf- CO
Cl Cl

co

Cl

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

•f-

co
CD

tf-

CD

Cl
Cl

Calorieön per K.G.

lichaamsgewicht

met alc.

-ocr page 242-

Proefdagen.

O- ®

tsi

O

h-»

1—\'

1—\'

1—\'

h-\'

H-\'

Ol

Ol

Cl

1—\'

CD

OT

O

00

co

co

§

co

00

co

h-*

00

co

b\'

1—\'

bl

io

io

Totaid gewicht v. d.
kost in grammen.

ai

ot

ot

Ol

CS

Cl

<ji

co

Cl

Ol

Cl

1—1

Ol

p

co

co

Ol

Ol

co

bt

w

co

bl

\'ca

bo

Droge stof
in grammen.

1—\'

I—\'

CD

O

CD

H^

co

co

03

ê

Ot

ot

co

CO

O

CO

Ol

ot

co

CD

bo

bt

to

bo

Ol

(_i co
■rf^ co

05 Ol
ff^ Ö1

O tf\'
Ól co

to

co
a<

co co
co tK
bt Cl

to

Cl

to co
Ol co
co
bl

to

h-*

to

ro

to

to

to

h-\'

00

co

fe

Ol

00

Ol

CD

1—\'

H-\'

CD

co

CD

00

co

03

t—*

co

co

to

1—\'

\'cd

«

«5

bl

1—\'

co

H-»

ïf-

00 è
bo co

ot
co

Water
in grammen.

W
O

H
^

hd


m
O
O

!z!

05
t-*

O

cro,
^

B

0
(3-

P
fO

B

01
oa

CD
O

ts-
n-

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieön.

Alcohol
in grammen.

bo

fe

co
co

Ol
co
bl

co

t fc

ot

ot

00

co

1—\'

h-\'

to

ot

to

co

h-^

O

co

bo co

ot

bt

03

03

K)
CO

co
co

w

§ g

I I I I

Warmtewaarde in
Calorieön met alc.

to to

to

CD
00
to

I I I

0

01

co

O
Jo

Calorieön por K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

tf\'

co to
co cO
bl bo

co

p

co

co
to
bl

O

to

I I

co

bt

CD

3*

Calorieön per K.G.

lichaamsgewicht

met alc.

-ocr page 243-

Proefdagen. <

0
& CD

s|

CO

C5 Ol

1—\'

t—\'

CD

O

O

CD

00

co

co

CD

Ol

CD

1—l

CO

Ol

co

to

CO

CD

Ol

CD

rf^

Ci

05

00

Ol

ÓO

ÓO

\'co

ÓO

Ci

\'cd

If-

ïf-

CO

P

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

Droge stof
in grammen.

co

rf-

02

to

rf^

02

Ci

1—\'

02

O

co

co

co

Cl

CO

CD

ZP

t—»

02

bi

02

Ci

to

bo

Ci

Ol

CD
cd

Ci

Ol

Ol

Ci

rf-

Ci

02

O

CD

rf^

O

CD

1—1

to

rf-

pi

-a

Ol

Ci

1—\'

to

\'Ci

1—t

Ci

bo

co

CO Oi

bo bi

\'to

to

co Ol

co

rf-

h-\'
\'co

O
bi

pi

Ol
Ó2

to
óo

Ol

co

t-»

rf-

to

to

co

to

to

H-*

to

to

Ol

-J

h-\'

rf-

co

00

00

-1

t—1

p

O

J-l

co

p

\'co

bi

\'co

J-"

to

h-l

, \'cd

Ol

co

Ci

o<

1—1

H-l

H-l

to

ro

H-1

co

00

O

. O

00

H-l

to

O

H-l

H-l

Ci

po

Ol

to

Ci

\'co

óo

rf-

bi

Water
in grammen.

hd

0
t^l

t^j

01
O
O
!Z!

R

Ci
bO

to

e:

O

tr
p

p

i
§

tj\'

Warmtewaarde in
Calorieön met alc.

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieën.

Alcohol
in grammen.

Ol
Ci

§ fe
bi bi

Ol

cd

co

cd

CD

p
to

to
rf-
co

bo

Ci
bi

co
to

1—\'
g;

h-l
Ol

t—\'

H-l

Ol

1—1
02

h-l
to

H-l

CD

CD

O

C5

to

02

co

O

co

02

ca

to

\'cd

bi

\'rf-

Si

Ci
to
bo

§

Lo Ci

to

os

Ci
co
bo

h-* 00
O

rf-

cd

o<

o<

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

co

lO

to

Ci

to

I—\'

\'co

to
o<

to

Ol

to
bi

to
ot

Ol Ol

co rf-
to to

CO

H-*

to

cd

to
p

to

to
bo

to

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 244-

■ Q

O.® 03 Ol »P- os to h-\'

(^g® ® O O O <s>
(Zu

Proefdagen.

1—\' h-\' 1—\' 1—\' H-\' H-i h-»
(f- tf^ 03 CO Ol
CO CO CD co to
O P P to
Ol p

J-\' H-i f-\' óo ïo f-\'

Totaal gewieht v. d.
kost in grammen.

»f- ff^ tf- Ol
00 00 00 00 Ol co

^ P P" r^

to ro ^ bi 03 óo

Droge stof
in grammen.

1—\' (—> 1—\' (—1
p ■ CD H-\' O 00 l-i 00
O Ol CD I-\' if- to 00
co Ol p co co h- • 03
óo bi ^ Ó5 03 co

Water
in grammen.

co co CD co CD 00 co
^ p p p p p

bi bt 03 co óo Ó3 Jf-

Eiwit
in grammen.

^ co 03 O co O
p pi p p p p

tf». to f-\' co co h-i f-\'

Vet
in grammen.

to co to to to to co

O CD 00 Ol H-*

00 co hf- p p O
bi co io C3

Koolhydraten
in grammen.

co co to Ki l-> to to
p ^ p p p p p

f-* O J-« co to to

Asch
in grammen.

to to co to to co to
co co lO to to 03
CT) 03 co 00 co
Ol co
CD co 00 Ol tf^ co CD
bi óo bi f-\' óo

Warmtewaarde
in Calorieen.

to

to

03

co

03
CO

to

Ol

to
p

§

H
hd

CQ

O
O

05
W

b:

H-•

O

oa

B

S
p

oa

I

O

ts\'

Alcholiol
in grammen.

to

Ol

to

to

to

to

Ol

ht-

ht-

03

Ol

CD

(—\'

CO

CT)

CO

co

03

bi

h-i

CO

CO

co

CO

CT>

p

to

Ol

03

C5

IO to

^ to

l-* 00

Ci Ci

cc hK

Ol H-»

co

Warmtewaarde in
Calorieün mot ale.

Calorieön per K.G.
licluiamsgewielit
zonder alc.

co
p

to

è

co to

co tf-

00 H-i

co CD

co
co

Calorieön per K.G.

liehaamsgewieht

met ale.

-ocr page 245-

Proefdagen. <

0

pL <T>
êg.

®

01

0

0

®

t-l

Q

to

co

I—\'

1—\'

co

co

co

1—\'

)—\'

^

00

CD

0

ro

0

00

0

C3

co

tf-

tf-

01

co

Oi

tf-

00

C5

co

OS

Cl

tf^

Cl

bi

óo

Cl

CO

C5

CO

Cl

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

CD

Cl

01

00

-a

tf-

1—\'

CO

00

CD

Cl

tf-

t—1

to

co

tf-

Oi

po

tf-

co

tf-

1—\'

bo

bi

CD

ff-

H-*

Droge stof
in grammen.

to

t—\'

1—\'

1—\'

t—\'

CO

to

tf-

to

t—i

01

tf-

0

00

Cl

Oi

j-\'

h-\'

«D

CD

if-

f-»

bi

1—\'

00

0

«D

co

I—\'

CO

t—i

po

p

bi

co

03 a>
CO CO
ÓC bi

to
bl

CO
Ol

<1

Water
in grammen.

►iJ
O

►ti

oo
02
to

00

01
C1

CD
O
to

00

C5

DJ

O
O

!z;

C3
O
CD

«D
CO

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Cl

-a

tf-

tf-

Oi

Oi

01

01

Oi

h-1

co

C1

tf-

Cl

co

Cl

CD

1—\'

co

co

tf-

tf-

co

tf-

bo

Cl

bl

bo

Lo

co

I I I I

I I

Koolhydraten
in grammen.

O)
Ol
bl

Ë
o
oa

B

Asch
in grammen.

co
<1

tf-
CD
CD

CO

w
to

CO
tf-
to

CO CO
05 C5
ü< bi

tf»- to

O CD
b> Ol

co

I—\'

03

00

co

Cl

to
tf-

co
oo

05
Oi

co
to

Warmtewaarde

Cl
tf-

1—»

co

s

8

CO

Cl
00

t—\'
Oi

in Calorieön.

tf-

bi

Cl

bo

bl

bl

CD

&
p

tra

0
&

Alcohol
in grammen.

Warmtewaarde in
Calorieön met alc.

tf-
co
-1

tf-

05

C1
Oi

Lo

tf-

co

Cl CO
00 00
co rf-

co
O
co

Cl
O

Ef-

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

I I

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 246-

Proefdagen. <

Q

Cl. O

O

©

05

O

ISl

O

O

h-l

Ol

h—\'

h-*

h-4

I-\'

h—

1—\'

h-\'

co

05

CO

C5

00

oo

co

to

^

hf^

CD

-J

co

hf^

h—\'

hf^

00

O

00

h-\'

p

O

05

bo

CO

co

<0

co

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

ai

Ol

00

ht^

hf-

hf^

hf^

00

05

1—\'

CD

co

Ol

hf-

Ol

05

05

<1

co

bo

Ó5

CO

bo

bs

h-\'

^

O

00

00

00

<1

co

•<1

co

1—\'

00

co

05

00

co

co

O

co

CD

t—t

co

hf^

bo

CD

co

OO

bl

ot

cn

<1

o<

Ol

Ol

Ol

Ol

<3

O

00

05

hf-

Ol

hf-

co

b<

bl

b

bl

bs

i—i 0<

C5
po

co

co

CD

to
co

O
05

O
CD

to I-\'

00 05 co CD

05

Droge stof
in grammen.

*Ti

W
g

tel
W
m
O
O
Ï25

e

Water
in grammen.

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

co

CD

ht-

oo

co

oo

00

oo

ÜI

00

O

05

h—\'

oo

oo

M

co

1—l

co

bo

CO

h-«

io

co

Koolhydraton
in grammen.

Ol
CD

to

to

CD

CO

co

CD
bo

to

I i I

to to
ÜI to
f-" 05

Ot

to

to

to

h-\'

to

to

to

to

h-1
O

&

co

05

1—\'

8

to
h—»

O

O
1—\'

Ol

►-1

pl

h-l

pl

co

co

bl

bo

bo

bl

bl

bl

bl

00

00
bo

Ü<
co

Asch
in grammen.

O

otx

B

c
&

p

&

Warrntewaardo
in Calorieön.

Alcohol
in grammen.

Warmtewaarde in
Calorieön mot alc.

to
to

CD

to

to
to

Ó5

to

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

co rf-
O\' t—\'
05 b<

tf- to
p -j

ca co
co

05 bf

oo

ÜI

to

oo

ht- to
h-* co
bo M

co

05

to

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 247-

Proefdagen. <

Q

& ro <1

5?

as ®

O

Ol

CO to

1—1

1—1

CO

h-\'

1—1

to

1—1

1—1

CO 4

CO

CO

hf-

00

to

-a

•I CO

O

CO

C3

00

Ol

C3

O

ht-

hf-

to

CD

p

to

p

bo

CO

Ó3

■-a

CO

Totaal gewieht v. d.
kost in grammen.

CD

CD

CO

hf-

hf-

O

hf-

Ol

CO

C3

CO

co

C3

to

h-1

hp-

p

C3

bo

If^

CO

b

co

Droge stof
in grammen.

h-i

1—1

1—1

1—\'

I—\'

h-\'

h-\'

h—\'

to

1—1

to

O

O

O

Ol

CO

Ol

hf-

CO

to

CO

)—\'

CT

CO

CD

p

c:

p

CO

h-i

bi

CD

h-\'

bo

00
o
bo

to

00 CD
h-* C3

CD
Ci

If- to C3

ül
CO
Ol

CD

§

Ol

C3

CI

Ol

CO

CD

h-\'

Ol

CO

1—\'

ht-

P

C3

03

bi

Ol

H-\'

o

CO

03

CO
h-\'

Ö3

8

CD
03

CD
ü\'

to
00
bo

00
C5

Ó3

00
O
bo

CD
03

bo

OO

hf- 03

c» c;<

CO CO

^ CO

h-* 03

CO
CI

to

CI

to

to

CO

CO
CI

to

CO

to

CO 03

Water
in grammen.

W
O

W
td
w
O
O

B

t-H

P

05
05

bo

E

o
oa
►i

sa

B

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

03

03

CO

CO

hf-

03

CO

Ol

hf-

to

O

to

to

CO

Ol

to

to

Ol

to

g

to

lo,

CO

00

to

c;

C3

to ■

b

CO

bo

CO

to

Ol

to
CI

bi

o

Warmtewaarde
in Calorieën.

a

ö*
p

p

oa

cd

Alcohol
in grammen.

Warmtewaarde in
Calorieën met ale.

CO

hf-
CO

Ol

f I

io
to

CD
CI

Calorieen per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc. .

CI C\'

03

CI CO

C5 hf-
CO CI

to

hf-

co

CO

O
CO

to

hf-
CD

Ol

to

C» 00

r

CI
CI
CI

C3
03

Lo

-I

CI

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 248-

Q

Proefdagen.

1—\'1—\'1—\'F-\'h-*!—\'1—»1—\'
►f-OOOOStf-üirf^t-\'

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

C3t (f- O cn cn O» tf- ot
bscncoJ-\'cnïf-^b

Droge stof
in grammen.

cDcntooccoS^
I-IOCSOOOOSM

co cc bi H-. OT

Water
in grammen.

CS O O O O cn c\'

C< po P po O
óo C13 cc k) c< co bo

Eiwit :
in grammen. i

co tf. C< 0< C3 co
p p p tK p p p
co ^ a> ct O» bo b»

Vet
in grammen.

co tf- tf- tf- co • co
OCOt^COCOCiCOCC
l-\'CO-JC5CDCCtf-00
H- 03 co to to bo bo

Kooliiydraten
in grammen. !

t0t-\'03 03wt0t0l-\'
p p to p p< P ct
óobt-icDbob\'COtf-

Ascli
in grammen.

to lo to to ro to to to
CO O 00 tf- o< to to to
lO Ci tf- 03 tf-
03 4- po P Cl Cl

bo bo to t-\' CD bs co

Warmtewaarde
in Calorieën.

^ 1 1 1 s 1 1 1

co

Alcohol
in grammen. i

to to

i 1 i 1 i 1 1 1

co bo

Warmtewaarde in
CalorieCn mot alc.

03 034-C003C003CC

4- O P Ol p to to p
io bo bs bo tf- 4-

CalorieCn por K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

CO , , , 03 , 1 ,
^ 1 ï» 1 1 1
CS CD

CalorieCn per K.G. j
lichaamsgewicht j
met alc. 1

►tJ
O

w

*t3
W
td
m
O
O
!z!

O)

co

Ë

O
?

B

0

ty
p

1

cn

oa
m

O

-ocr page 249-

Proefdagen. <

Q

G. CD

= 1

Pj

05 Ol

co

to

fcq

O\' co

Ol rf-

co

Ol

Ci

CJI

Ol

Ol

hf-

co

IO

00

co

co

co

co

Ci

co

Ol

to

to

Ol

1—l

Ol

rf^

Cl

to

Cl

bo

1—\'

h-\'

co

O

co

co

co

co

-a

tf-

to

O\'

O\'

03

to

co

h-\'

1—t

co

h-\'

CD

1—\'

CO

05

bo

CO

bo

co

bl

-O

00

Cl

Ol

CO

co

CD

co

Ci

co

co

O

O

O

p

co

-a

bo

bl

co

bo

O

co

05

1—\'

Cl

03

co

co

CO

co

to

O

co

CD

co

h-\'

Cl

Lo

^

^

bl

^

03

03

03

03

03

03

03

Cl

O

Cl

to

CO

03

CC

Ci

to

to

to

co

Lo

Lo

Lo

co

If-

ff-

If-

to

03

co

to

to

to

co

05

Ol

t—\'

pl

pl

03

O

^

cc

to

Lo

co

bl

bl

bl

to

to

to

1—1

to

to

to

to

03

00

Ol

rf-

Ol

O

03

03

co

Cl

Oi

1—\'

Ol

03

hK

p

1—\'

Cl

I-"

bl

cc

Cl

co

^

bl

to

I-\'

co

»—\'

co

co

1

03

co

1

Ci

1

co

co

1

K-*

Lo

►f-

to

03

03

to

to

to

CO

Cl

CO

1

co

co

co

CO

Ol

IP

co

ht-

C5

CO

co

03

1

O

h—\'

1

CO

If-

co

ip-

\'hf-

03

03

to

03

03

03

to

03

O

O

Cl

pl

p

co

CO

03

cc

bl

h-\'

bl

bl

Ol

co

1

hf-

1

t—\'

co

Ül

1

1—\'

IO

to

Cl

1

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

I

hj
t^l
tti
03

O
O

<1

O)

co
pr

O

&
g

B

co
O

Droge stof
in grammen.

Water
in grammen.

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieön.

Alcohol
in grammen^

Warmtewaarde in
Calorieön met alc.

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

CO
O
bl

1—\'

h-i

1—\'

1—\'

Ol

co

00

co

1—\'

co

-a

co

p

to

k)

bl

to

bo

co
bO

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 250-

Proefdagen. <

Q
& co
O g

to

O

N

05 OT

co

h-\'
to
ot
to

ot

CD

h-\'

8
rf^

1—\'
rf-
-a

h-\'
Ol
co

CD

h-\'

co

to

1—\'
to
to
rf-

h-\'
Ot

co
oa

f-\'

bo

bt

CO

co

1—\'

bo

rf^
-a

00

to
CJa
<1

SL\'

bo

§
CD

Ot

co
to

CD
to

rf-
to
co

OT

co

bo

f-\'

J-\'

f-\'

CT

w

-O

co

lO

00
I—\'

to

CD
O
OO

1—\'

8
^

co
§

CD
rf-

1—\'
O
h-\'

co

ïo

ïf-

h-\'

\'rf-

co

to

ba

bT

ot

co

co
üt

oa
po

cn

oa
co

ot

Oi
oa

oa
co

bt

bt

bt

co

bo

to

to
00

to

00

co
rf-

ot

CD

C» ot

to

co
to

to
1—1
00

rf-
to
00

rf-
1—\'

co
oa
rf-

co
ot

co

ba

bt

bo

rf-

ïf-

\'<£>

h-\'

oa

1—\'
00

to
1—\'

P

1-"
a>

to

co

bo

co

b<

bt

^

ot

bo

<J

lO

1

1—\'

s
rf-

lO
co

hJ

to
h-l

Ol
00

to

to

g
s

1—1

00

s

to

fe

co

ba

bi

CO

ba

ba

-1

I I I I I I I

p p
bt bt

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

Droge stof
in grammen.

Water
in grammen.

Ti

0

1

03

O
O
!Z!

<!
ö

03

t-"

g

O

00,
>-<

p
u

c:
&

p

n
oa

i

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtowajirdo
in Calorieön.

Alcohol
in grannnen.

AVarmtowaardo in
Calorieön met alc.

I I

I I

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

co H-l
co -1

^ CD

s ë

co bo

co
ot

co

CO

co
rf-
co

co

Calorieën per K.G.

lichaamsgewicht

mot alc.

-ocr page 251-

O os bO

Proefdagen.

Q

& ct>
® B

-I

CS]

h-\'
O
1—\'

1—\'
CD

to .

CO

00
cn
00

CO
03

t-l
O

po

t—1
O
co
tf-

co

Cl

i—1
O
tf-
h^

cn

co

co

ÓI

ós

co

00
s

03

cr
00

03

03

^

03
Cl
O

03
C5
)—i

03
CO

O

cn

00

Cl

CO

io

to

cn

CO
tf-
1—\'

cn
1—\'
tf^

cn
co
tf-

to

03

to

CO

cn
tf^

os
co

Cl

t-\'

co

Ct

C5

ca

tf^
Cl

tf-
co

Cl

03

03

co

03
p3

tf-
^

bO

-a

h-\'

CD

^

CO

1—

03
CO

03
cn

B

03
Cl

CO
00

03
tf>-

03
p

03

ct

co

cn

b

co

03

Cl

co

?3

CO
00
CO

to
tf-
CS

CO
to
Cl

CO
05
tf-

CO
O

CO
tf-
03

■ 03
8\'

Ó3

C5

co

C5

CO

tf-

lO
1—\'

h-\'

p

1—\'

p

to

Cl

tf-

t->

CO

P

co

03

bs

03

Ü3

ÓI

CO

H-i

CO

I-\'
Cl

CD
Cl

I—\'

C5

P

OS

1—\'
tf-

00

03

t—i
tf-
co
tf-
C5

h-\'
tf-
00
tf-
03

t—\'
Cl

00
tf-
Ü3

t—1
tf-
lO
h-»

CS

1—\'

Cl
tf-

Ot

H-l

s

C5
l-\'

t—\'
tf-
to

C5
t—\'

1

tf-
CS

t-l
Cl

h-»

C5

C5

t-l

ÓS

03

co

h-i
s

t—\'
CD
t—*
03

t-*

co

pl

to

Cl
O

H-\'

00

co

1

1—1
g

t-\'
co
os
t-"

co

Cl

io

t-l

lo

co

ós

lO
pl

to

to

03

CO
tf-

to

03

to
pl

to
to

\'S

h-*

\'03

CD

CO

Cl

CD

Lo

§

03

.9

03
O

tf-

o

00
O

1

to

to

co

C5

00

03

ct

co

Totaal gewicht v. d.
kost in grammen.

O

3

Ui

O
O

Ï25
^

£0

OJ

to
to

t^
P
O
oa
-s

0

ts\'
p

p
B

OT

oa

1

Droge stof
in grammen.

Water
in grammen.

Eiwit
in grammen.

Vet
in grammen.

Koolhydraten
in grammen.

Asch
in grammen.

Warmtewaarde
in Calorieön.

Alcohol
in grammen.

Warmtewaarde in
Calorieön met alc.

Calorieön per K.G.
lichaamsgewicht
zonder alc.

Calorieen per K.G.

lichaamsgewicht

met alc.

-ocr page 252-

XLIII

PROEFPERSOON I.

?>

bC

s

ó
a

0

0

a

0
-t-)
02

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in o/q uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in o/o uit

Dito raet alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

®
p

f^

.

w
bc
0

P

S

a>
t>

u

0

m
<

■g

05
>

0 r^

1

XZ

ü
w

0

0
<

-1-3

s i ^

-1-9
1 i

-1-3

0
>

ï-l

"o

"o
<

i ^ ii
s >

\'0

"o

u
<

le

; 79.2

\' 20.8

10.7

5

77.9

: 6.4

1 —

-

10.7 11.4

77.8

1.15 O..545 8.43

2e

74.5

25.5

10.9

6.6

77.6

4.9

— ■

■--

-

10.5: 14.5

75

1.04 0.629 7.38

: -

3e

80.9

19.1

13

3.4

78.7

4.9

-

;

13.1 7.9

79

1.07 0.284 6.48

--

4e

71.1

28.9

10.9

2.8

82.4

i 3.9

1

; -

10.9 6.3

82.8

1.6 0.3 8.9

j _

50

76

24

11.7

3.9

78.6

i

1 5.6

--

\' —

■ -

11.8 8.7

79.3

— :

1.15 0.384 7.79

1
i

6e Z

80.5

19.5

12.6

8.6

72.9

I 5.9

-

.

12 18.6

69.4

1.04 0.708 6

-

7e

76.2

23.8

10.8

.5.2

78.8

1 5.2

-

_

1

-

10.7 11.6

77.7

0.98 0.473 7.17

1

Gemid-
deld

77.2

22.8

1

11.5

4.9

78.3

i 5.3

-

i

11.3 11.2

77.5

"

1.09 0.474 7.45

1

-ocr page 253-

MCCXVI PROEFPERSOON VI.

d

O

O
Ö

s
li

ó
a

tn

.2

m

P
Pl

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in % uit
1

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in ^Vo uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
sarrienstellende deelen

per K.G.
hchaamsgewicht in gr.

§

P

<D

c3
^

\'l

i

!

O
!>

1

1

O
CQ

-tj
■g

si

O
02

<1

"o
"o

O

-ui
■g

s

® .
> j

^^

]

d i
^ i
S i

1

-ki

O
>

\'o

O

O
<

!

-kï

O
;>

ü

i
O

O
<

10

62.8

37.2

11.2

14.5

70

4.2

-

9.8

28.9

61:3

i

0.95 1

1.23

5.92

2e

64.8

35.2

11.4

12.2\'

71.81

4.6

— I

-

10,2

^ 24.9

64.7

-

0.99

1.07

! 6.27

3e

61.6

38.4

13.6

1

10

70.2

6.2

12.8

21.3

65.9

1.12!

0.83

5.8

4e

64.3

35.7

11.8

6.9

77.2

4.1

1

-

11.2

15.1

i

73.7

-

0.97

0.58

6.87

5e

44.3

55.7

14.9

5.8

76.2

3.1

14.3

1

12.6

73.1

0.93

0.36

4.74

6e Z

61.2

38.8

13.1

10

72.1

4.8

(

12.5

9.5

68.8

4.6

4.6

12.2

\'21

i

66.9

11.3

19.5

62.1

7.1

1.06

0.8

5.81

: 0.39

!

7e

67.4

32.6

10.4

8.9

76.2

4.5

9.7

18.9

71.3

0.77

0.66

5.65

i

1

Gemid-
deld

62.2

37.8

12.2

10

1

73.2

4.6

12.1

9.9

72.7

4.5

0.7

11.3

i 20.9

67.7.

11.2

1 20.7

67

1.1

0.97

0.79

5.8

i
1

0.06

i

-ocr page 254-

XLV

PROEFPERSOON IIL

6

CD
tD
<ri

s

0
^


XI

0 ■

a

«M

0

00

2
p

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in o/q uit

Dito met alcohol

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in % uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

p

O)

03
^

-1-3

-1-3
®

it

<1

s

0)
!>

1

II

"o

"o

0
<

-1-3

S

-i-J
0
> !

i

ll

t ■
s 1

ffl \'
> i

"o

"o

w
<

-4-3

s

1

0 1

^ 1

0.3 •

"o
JS
0

CJ
<

le

63.6

36.4

11.7

7.6

75.9

4.7

1

— \'

11.2

i

i 16.4

72.4

1.36;

0.88

8.8l|

2e

62

38

12.1

9.7

73.5

4.7

1
i

, 1

11.2

20.5

68.3

— \'

1.65\'

1.33

10.04\'

58.5

41.5

16.4

10.2

69.7

3.7

15.5

1

9.5

68.1

3.5 !

3.5

i

15

21.2

63.8

14

19.4

61.8

5.3

2.29!

1.44

9.75

0.52

40

58

42

12

5.4

77.5

5.1

1

11.8

12 :

76.8

■ — ■

1.45

0.65

9.4

öe

53.6

46.4

12.1

! 7.2

i

77

3.7

_

11.5

15.4.

73.1

— 1

1.29:

0.76

8.17

6e Z

66.8

33.2

16

9.4

70.5

; 4.1

14.7

8.5

»33.1

1

3.7

4.9

j

14.6

20.6

64.8

13.2

IS

, 61.2

\' 1

7.6

1.52 1

0.9

6.73

0.52

7e

60.6

39.4

10.1

12.1

74.1

8.7

1

[

j

j

9

24.7

66.3

j

1.19

1.44

\' 8.8

Gemid-
deld

60.4

39.6

12.9

8.8

74

4.3

12.7

8.6

73.3

i 4.2

1.2

12.1

18.8

1
1

69.1

11.8

18.2

68.1

1.9

1.54

1.05

8.82

0.15

-ocr page 255-

XLVI PROEFPERSOON VI.

a
"P

3

O

a

<D
-u

.Cl

o~

Ö
•r-t

O
-u

UI

O

ÖC
p

ft

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in % uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in % uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

OJ
p

P
^

O)
1

<o
>

li

x:
<5

-tj
3

-i-j
<D

O r^

r-«

"o

w

O

.c

O
<

-i-ï
s

-1-3

O

-1-3

-iS

<v

1 S-S

1 O

"o

O
O

-1-5

\'B

S

-tJ
®

;>

II

"o

"o
<

lo

68.5\'

31.5

14.9

2.1

79.4

; 3.6

i

15.1

4.8

i 80.1

1 —

1.26

0.18

j 6.75

2e

47

53

18.4

^ 3.3

74.7-

[ 3.6

-

18.2

1

7.6

; 74.1

i

1.35

0.25

5.5

3e Z

66.2

33.8

12.4

10.7

73.1

3.8

-

11.3!

22.1

66.6

— ■

1.2

1.02

7.03

4e

66

34

12.8

3.4

80.6

3.2

-

12.7 j

7.6

79.7

j

-

— ■

1.12

0.3

7.1

5e

64

36

12.5

1

3.7

79.7

4.1

-

12.4

8.4

79.2

-

— \'

1.3

0.391

1

8.3

6e

67.5

32.5

1

14.2

3.2

79.4

3.2

--

14.1

1

7.3

78.6

--

— :

1.21!

0.27 6.74

7e

47.5

52.5

11.7

5.4

75.5

4.4

-

14.3;

12

73.6

-

- ;

1.2

0.44,

6.18

Gemid-
deld

63

37

14.1

4.7

77.5

3.7

!

13.8

10.3

75.9

1.24

0.41

6.8

-ocr page 256-

XLVII

PROEFPERSOON V.

s

O

a

tM

O

m

§)
2
Q

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in ^
Id uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in "/o uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

O)
2

tD

a>

Ci
^

s

0)

o-ë

"o

m
<

-1-3


!>

1

si
<

"o

ö

JU
<

w

-1-3
>

j

!

! ot

-1-3

s

-1-3
1
>

. . !

\\

O
O

^-3

w

11

"o

O

O
<

le

45.1

54.9

13.2

6.3

77.4

3.2

1

1
!

12.6

13.6

73.8

1

: —

0.89

0.42

5.2

2e

54.7

45.3

13.5

\' 7.4

76.1

3

— 1

— :

12.7

15.7

71.5

\' —

-

1.03

0.56

5.6

Se

48.2

51.8

14

; 6.7

76.3

3

11.2:

■1.9

66.9;

2.1 ;

14.9

13.3

14.5

72.3

10

10

59.6

20.4

0.59

0.28

3.2

0.85

40 Z

65.3

34.7

12.6

12.5

71.2

3.7

— i

1 —

— ■

11.2

25.3

63.5

\' —

1.04,

, 1.03

5.9

öe

63.2

36.8

11.5

12.9

70.9

4.7

i

i i

10.2

26.3

63.5

0.97

1.1

6

: —

67.1

32.9

12.9

8.3

73.9

4.9

— !

12.2

17.7

70

1

j _

1.05

0.67

6

\' —

7e

65.2

34.8

10.7

9.6

75.5

4.2

— 1

1

1

1

9.8

20.2

69.9

0.86

0.78

6.1

i

Gemid-
deld

61

39

i

12.5

9.4

74.2

3.9

12.2

9.1

73.3 1

1

3.8

; l-ö

i

11.6

19.8

68.7

11.3

19.1

67.4

1

2.3

0.92

1

0.69

1

5.5

; 0.12

-ocr page 257-

XLVIII PROEFPERSOON VI.

a

¥
bD
C3

s

C

a>

O
Ö
tw

2
m

O
6B
O

P

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in 0/^ uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in o/o uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

<D
P

g

O)
^

-to

O)
t>

O

co

<J

O
!>

.c
<1

"o
"o

O

\'i

w

O
>-

i
1

i-é-ü

-iJ

1

O

i > V

1 \'

"o

"o

O

i

! -

O
>

1

O

O
<

lo

66.2

38.6

11.8

7.7

75.1

5.4

!

1

11.3

16.7

: 72

1 —

!
1

1.05

0.69

1

1 6.69

20

62.2

87.8

12.1

8.5

73.5

5.9

10.6

7.4

64

5.1

12.9

11.6

; 18.4

: 70

9.5

15.2

57.5

17.8

1.16

0.81

7.01

1.42

3e Z

60.8

89.2

13.5

15.6

66

4.9

10.6

11.4

56.6

8.6

17.7

11.81 30.8

1

57.4

8.8

21.5

47

22.6

0.89

1 1.03

j

4.87

1.6

4e

69.6

30.4

11.8

15.5

68

! 5.3

9.9

30.8

59.4

;

— !

1

1.38

6.07

5e

62.4

87.6

13.3

7.6

74.1

5

1 I.S

6.7

65.4

4.4

11.7

12.7

16.5

, 70.8

10.7

13.8

59.8!

16.2

1.14

0.65

6.35

1.1:\',

6e

41.6

58.4

13.7

8.9

74.1

8.3

12.6

18.7

68.6

1

! 1

1

1.04 i

0.68

5.64

70

62.8

87.7

13.6

7.3

74.5

4.6

18

15.7

71.3

— i

j

1.23

0^66

6.79

_

Gemid-
deld

62.3

37.7

12.7

9.9

72.4

5

11.8

9.2

68

4.6

6.4

1

11.8

21

i 67.-2

!

10.7

18.9 1

!

61.51

1
1

9

1.08

0.84

1
1

6.13

0.59

-ocr page 258-

XLIX

PROEFPERSOON VIL

d

P

If
s

O
^

O

O

O
«2

fcX)
p

ft

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in o/o uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in o/q uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elli der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

<XI
p

^

O

E?

03

-IJ
•r-H

s

ü
M

<1

<D
>

\'o r^ ,

O

m
<

"o

8
<

1 ^ 1 lil

11—1 _

1

-i-i

\\

4-5

O
>

lït

"o

O

ü
<

3

4-3

O
>

"o

O

O
<

le

61.5

38.5

13.9

20

1

61.2

4.8

11.5

1

16.5

1

50.5

4

1

1 17.6

i

11.5 37.6\' 50.8

9.1

29.6

39.9

21.4

1.34

1.93

1 5.0

, 2.07

2e Z

64.6

85.4

18.5

14.9

61.4

i 5.2

13.6

10.9

44.9!

3.8

26.8

16.3; 29.7 54

10.9

19.9

36.1

33.1

1.31

1.05

4.33

^ 2.58

Se

60.6

39.4

12.8

19.1

62.9

5.1

11.8

17.6

1

58 !

4.7

7.9

10.8 i 36.4 52.8

9.8;

32.8

47.6

9.9

1.16

1.72

5.68

0.77

4e

62.8

37.2

15.7

9.6

69.3

5.3

14.7 20.4 64.9

1.28

0.78

5.65

. —

Se

62.2

37.8

11.9

11.3

71.2

5.7

1

— ^

— :

10.9 23.5 65.5

— \'

1.2

1.14

7.2

6e

62.5

37.5

12.3

13.8

69.2

4.6

--;

10.8: 27.7 61.5

— ■

L16

1.29

6.6

7e

46.9

53.1

16.6

10

70.3

31

— ■

- :

15.2 , 20.7 ; 64.1

j

1.3

0.78

5.48

Gemid-
deld

60.5

39.5

14.3

14.2

66.6

49

13.1

13.1

61.2

i

4.5 !

8.1

12.6; 28.5 58.9

11.3

25.5

52.6

10.7

1.25 1 1.24

1

5.88

0.77

-ocr page 259-

PROEFPERSOON VUL

c
®

bc

C3

s

ó
©"

Ö
i

ó
a

54-1

O

02

03
t>D
O

n

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in \'io uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in o/y uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

<D
2

CJ

a>
^

.4J

11

.d

O

w

<J

4-5

ja

O

in
<

-3

.£3
O

O
<

-t-j
s

!

1 ^
S\'ö

■tj
O)
l>

O

.c

O
O

S

(O
>

"o

O
O

le

61.4

38.6

16.8

7.6

70.7

4.9

16.1

16.4

67.5

1

: -

1.27

0.581

5.37

2e

61.8

38.2

12.6

8.7

74.3

4.4

12.B

8.5

72.5

4.3

1 2.4

1

15

18.8

: 69.7

11.4

17.8

6.7

3.8

1.27

0.88

7.5

0.25

3e

58.9

41.1

11.2

• 7

78.1

3.7

I

10.7

15

1

74.3

1

_

1.23

0.76;

8.53

4e

64.2

35.8

1

11

1

4.8

80.4

3.8

10.7

10.7

i 78.6

1.16

0.5

8.48

fie

61.7

38.3

11.3

6.7

78

4

10.8

14.5

74.7

1

1.06

0.62

7.28

60

64.8

35.2

11.5

5.4

79.2

3.9

11.2

11.9

76.9

1.07

0.5

7.36

7e Z

63.1

36.9

16.2

6.4

72.8

4.6

14.6

5.8

65.7

4.1

9.8

15.6

1

! 14

70.4

13.5

12

60.6

13.9

1.13

0.45

5.1

0.75

Gemid-
deld

62.3

37.7

12.7

6.6

76.6

4.1

12.5

6.5

75.4

4

1.5

12.2

j

: 14.4

1

73.4-

11.8

1

14.1

1-1 r-
4 1. <

1

2.3

1.17

0.61

7.09

0.14

-ocr page 260-

LI

PROEFPERSOON IX.

fl

p

fcc

C3

S

0
fl

1

o"
fl

0

m
9

r

0

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in % uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in
0/., uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

- O
2
P-.

P
©

c3
^

■g

w

;>

ü

m
<

-li
K

H

1

1

"o

0

0
<

-i-ï

iS j

-t-3
0
;>

m

i

-ij
0

> i

Ui .fl

"o

"o

0
<

0
> :

li

"o

"o

0
<

le

61.5

38.5

12.6

8.2

74.6

1

4.7

11.7

7.6

69.4

1 4.3

1

6.9

11.9

17.6

70.5

■ 10.5

15.6

62.5

11.4

0.77

1

0.5

4.6

0.49

2e

53.5

46.5

16.1

12.9

1 66.9

1

; 4.2

13.4

10.6

57.9

; 3.4

i 16.5

14.4

j

26.21

59.5

; 11-1

t 1

19.9

48

21

1.12

0.9

4.6

1.4

30 z

68.5

V

31.5

13.6

11.8

1

1 68.7

5.9

9.7

8

51.3

4.1

27

11.7

24.7

63.5

i

1 8

i

15.1

42.4

34.4

0.61

0.53

3.07

1.77

40

63.9

36.1

18.2

8.2

67.9

5.7

14.7

, 6.4

58.1

4.5

16.3

17.3

17.7

64.9

13.1

13

51.6

22.3

0.90

0.41

3.38

1.02

63.7

36.3

11.5

13.3

70.9

4.3

10.8

12.4

: 66.3

4.1

6.4

10.2

27.1

62.7

j 9.3

24.7

57.1

9.4

0.63

0.72

3.87

0.37

6e

59.3

40.7

14.2

4.9

75

5.9

13.7

4.8

72.4

5.6

3.5

14.1

11.2

74.7

13.3

10.5

70.3

5.9

0.95

0.33

5

0.25

70

66.8

33.2

12

8.8

74.8

4.5

11.1

1 8.1

j 69

4.1

7.8

11.2

18.7

70.1

9.9

16.4

61.8

11.9

0.70

0.51

4.37

0.49

Gemid-
deld

62.5

37.5

14

9.6

71.4

5

12.2

8.3

63.1

4.3

12.2

13.1

i

20.4

66.5

10.7

i

16.5

55.6

17.1

0.81

0..56

4.13

0.82

-ocr page 261-

LII PROEFPERSOON VI.

d

<ï>

ew

ó

fl
O

-1-3

3

o~

Ö
•rH

CM

0
m

<D
bfl
0

M
ft

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in o/y uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in "/o uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

0)
O

S

p
^

0)
4-9

■g

w

<u
!>

M .C3

nd

0
^

4-3

0)
!>

0

.d
0
co

<J

"3

xt
0
0

4.3

s

-(-3

03
>

ll

1

-1-3
■g

-t-3

t

!
1

II

"o

0
<

« , § .

i ! <

le

62.3

37.7

18.5

19.2

57.9

4.4

18.2

1

18.6

57.7

1

, 4.3

1

1.3

15.4

36.3

48.2

15.1

35.1

48

1.8

1.58 1.63\' 4.93 0.11

2e

71.2

28.8

17.8

\' 21.2

55.3

5.8

16.8

19.5

54.2

5.3

4.2

14.7

39.7

45.6

13.7

36.2

44.3

2.9

1.28 1.52 3.98 0.33

30

63.8

36.2

19.4

\' 21

55.9

3.8

18.4

19.9

53.1

3.6

4.9

15.8

38.7

45.5

14,7

36.1

42.5

6.7

1.49 1.61 4.3 0.40

40

68.1

31.9

20.7

16.4

58.9

4

19

14.5

56.9

3.6

6

17.8

32

50.2

15.9

27.6

47.7

8.8

1.57 1.24 4.43 0.53

1

5e

71

29

19.9

14

60.7

5.4

18.9

13.8

57.7

5.1

4.9

17.5

28 •

54.4

16.4

26.2

50.1

7.3

!

1.53! 1-OS 4.76 0.40

66.5

33.5

20.3

19.8

54.7

5.2

19.1

18.3

52.7

4.8

5.1

16.9

37.4

45.7

15.6

34.1

43.1

7.1

1.55 1.51 4.17 0.42

Gemid-
deld

67.4

32.6

19.4

18.6

^ 57.3

4.7

18.4

17.4

55.4

4.4

1
i

4.4

16.3

35.6

48.3

15.2

32.6

i

45.9

6.2

1.5 1.42 4.43 0.36

1 :
1 1 i

-ocr page 262-

LUI

PROEFPERSOON Ia.

c
^

S

ó
®

0

0
co

P

to
p

ft

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in o/
q uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in
o/g uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
hchaamsgewicht in gr.

§
J
h

Ph

a>
1

3

0)
;>

oi

02

0

-1-3

s

-ij

0

m

"o
"o

! .

« 1 ^

-ti

1

0
t>

iv

"o

0

0
<

i i M

\' 1
: "o

, 3

! <J

le

61.7

88.3

12.6

1

: 5.7

77.6

4.1

1 —

1

1

12.2 12.5

75.3

-

1.38 0.62 8.46

2e

63.8

36.7

18.2

\' 9.8

I 71.6

5.5

: —

\' —

--

12.8 20.7

67

-

1.5 1.11 8.12

8e

62.1

37.9

11.8

7.8

76.6

i

4.3

1

_

: —

11.3 15.8

72.9

-

1.54 0.96 10

4e

61

i 39

10.5

i 4.2

! 80.7

4.6

: —

i —

10.4. 9.5

80

-

1.28 0.52 9.86

50

69.8

80.2

12.2

i 4.7

i 77.3

5.8

i —

\' —

12.2 10.6

77.2

-

1.09 0.42 6.94

6e Z

68

82

12.2

8.1

1 74.2

5.5

-

: —

i _

11.6 17.7

70.7

-

1.08 0.78 6.62

7e

67

83

9.9

6.7

78

5.5

-

1 —

9.6: 14.7

75.7

-

1.38 0.9 10.9

Gemid-
deld

64.5

35.5\'

11.7

6.6

76.7

i

5

1

-

j
i

11.3! 14.6

74.1

1

1.32 0.75 8.69

-ocr page 263-

LIV PROEFPERSOON Ila.

d

S

0
ö

1

©
Cl-I

0

m

0
bc
0

iH
ft

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in "/o uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

01

2
Ph

g

a>

c3
^

4-3

s

0

d

O

w
<1

-1-5
iD
;>

it
M.G 1

1

.d

0
cc

<1

\'0

0
0

• 1

1 !
H

!>

li

-1-3

0

0
<

-1-5

w

-1-5

"o

0
! 0

1 <

lo

63

37

11.9

8.8

75

4.3

1

11.1

18.8

70\'.1

0.92

0.69

5.82

20

61.7

38.3

11.6

8.4

75.6

4.4

— ^

10.9

^ 17.8

71.2

1

1

! ~

0.94

0.67

^ 6.11

3e

64.2

35.8

11

10.3

i 74.1

!

1 4.5

1

1

10.2

. 21.5

68.3

-

0.93

0.87

6.24

40

61.4

38.6

11.4

2.5

81.1

5

1
!

1
1

11.6

^ 5.8

88.4

-

0.96

0.21

; 6.82

i

50

47.6

52.4

15.5

6.1

75.3

3.1

14.9

5.8

1

72.4

2.9

3.9

14.8

j 18.1

72

13.9

. 12.3

67.6

6.2

0.99

0.39

; 4.8

0.26

6o Z

60.5

39,5

13.5

13.2

68.5

4.8

13.2

12.7

^ 67.9

4.6

; 1.7

12.1

i 26.7

61.2

11.7

25.7

60.1

\' 2.5

1.17

1.15

5.99

0.15

70

65.6

34.4

9.2

8.9

76.4

5.5

j

8.7

, 19.2

72.1

, —

0.88

0.8^6

7.31

Gemid-
deld

61.9

38.1

11.9

8.4

75.1

4.6

1 1.S

8.4

74.7

-1.5

0.6

11.2

: IS

1

70.8

11

17.8

69.9

1.3

!

0.97

0.69

6.16

1

0.06

-ocr page 264-

LV

PROEFPERSOON Hla.

n

y


03

s

ö
C

OJ

O
fl
Cl-I

s

cc

(D
ÖD
O

P

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in o/q uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in o/o uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

CU
O
t-,

Ph

<D

-4J

w

4-3
O
;>

.d

O
ra

<J

J-3

.fl
<3

"o

1
<J

S :

1

■iJ \'

O >

1

"o rS

M.fl

1
i

1

"o

■3

u

. 1

-tj i

;

S 1

0
>

:is

0
.fl
0

1 "

le

54.4

45.6

13.2

1

12.6

1

70.4

1

3.8

1

11.8^

i

25.5\'

62.6

\' —

1.51

1.45

: 8.08

20

59.2

40.8

12.7

11

1

72.5:

3.8

11.6

22.6

65.8

— ■

1.45

1.21

8

3e

57.6

42.4

13.5

9.1

73.6;

3.7

13.1

8.8

72.7

3.6

1.8

12.5

19.2

68.3

12.1

18.3

66.8

2.8

1.93

1.31 10.5

0.26

40

60.7

39.3

12.9 i 8

75.1

4

12.1

17.1

70.8

1.43

0.89

8.34

5e

51.9

\' 48.1

15

!

i 7.6

73.8

3.6

1

14.2

16.3

69.5

1.58

0.80

7.73

Ge Z

57.6

j

42.4

12.5

10.1

73.4

4

11.1

8.7

70

3.5

6.4

11.4

20.9

67.6

10.3

17.9

68

8.9

1.77

1.43

10.4

1.04

7e

60.6

39.4

11.6

12.8

\' 70.9

4.7

1 —

10.4

26.1

63.5

1.3

1.44

7.92

Gemid-
deld

57.9

42.1

13

10.2

72.8

4

!

12.7

9.8

72.1

1 3.8

1.5

12

21.2:

66.8

11.6

1

20.4

1

65.8!
i

2.2

1.56

1.22

8.72

0.19

-ocr page 265-

LVI PROEFPERSOON Va.

d

<D
bD
d

S

0
Ö


^

C

«1-4

0

M

0
t>D
0

P

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in
o/q uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in 0/0 uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

OJ
O

P

O)

m

4-3

0)
^

xn
<

S

<ï>
>

P

M j=i

rd

0

M

<5

0
0

0

-1-3
■g

<0
>

M.ê\'

CU

1

0
0

-l-i
H

-1-3
0

0

"o

<

lo

55

45

13.6

7.7

75.7

3

!

j

12.7

f i
16.4

70.9

\' —

1.01

0.57

5.6

20 z

66.3

33.7

11.8

13.7

68.4

6.1

i

_ i

1

10.6

28

61.4

1

i —

; -

0.83

0.97

4.83

1 —

30

66.6

33.4

11.6

10

75.3

5.1

1

10.8

21.1\'

68.1

\'

0.84

0.73

5.31

40

61.3

38.7

11.4

8.6

74.8

5.2

11.2

8.2

73.5

4.9

2.3

10.9

18.4

70.7

10.5

17.4

68.5

3.6

0.97

0.73

6.34

i 0.20

5e

65.2

34.8

11.4

7.6

75.3

5.7

11

16.6

72.4

;

0.95

0.63

6.29

6e

66.8

33.2

10.8

12.2

71.1

5.9

9.9

25.2

64.9

— _

0.98

1.11

6.46

70

53.4

46.6

13.2

4.2

79.2

3.3

13

9.3;

77.7

0.95

0.29

5.68

Gemid-
deld

62.8

37-.2

11.9

9.2

73.9

4.9

11.8

9.2

73.7

4.9

0.3

11.2

19.5

69.3

11.1

19.4

1

68.9

0.6

0.94

0.72

5.79

0.03

-ocr page 266-

LVII

PROEFPERSOON Vla.

c

a>
fcx)
c3
2

0

o)

0"

v-H

0
m

P

fcc
p

n

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in
o/q uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in
o/q uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

cd
o

Ph

o)
bD

s

-ij

w

0

11

<j

-ij

s

1

-1-5

(d
>

Pi

W x: 1

0

co :

!

"o

0

0
<

ï ^ ll

-tJ

-t-i
0

tv :

"o

■3

ïj
<

j

^ !
K-

g-t 0

lo

i 74.6

! 25.4

18.7

8

66.9

6.3

-

: — i

18 ^ 17.5 64.4

■ -

1.31

0.56

4.67 —

20

59.2

40.8

16.9

14.9

63.9

4.4

15.2

12.9

61.6;

3.8

6.4

14.8 29.4 55.8

13.1

25.2 1

53.2

■ 8.4

1.31

1

4.96 0.57

30

63

37

12.2

5.7

i

77.7

4.4

11.2

5

■ 74 \'

3.8

5.9

11.8 12.7 75.5

10.6

10.8\'

70

8.6

1.03

0.48

6.56 0.57

40

61.8

38.2

14.1

i 10.6

71.1

4.2

12.9 21.9 65.1

i —

1.17

0.88

5.9 —

50

^ 42.9

57.1

14.2

1 2.9

79.5

3.4

11.7

2.3

65.3

2.8

17.9

14.2 6.5 79.3

10.7

4.8

59.4

25.1

0.93

: 0.18

5.13 1.41

60 Z

66.1

33.9

14.3

1 10

69.3

6.4

10.2

7.4

49.6

4.5

28.4

13.4 21.4 65.2

8.5

13.6

41.5

36.5

1.01

0.71

4.92 2.82

7e

62.8

37.2

13.8

11.1

69.2

5.9

11.4

9.1

56.8

4.8

17.9

12.8 23.3 63.9

9.8

17.8

48.8

23.6

1.26

1.01

1

6.281 1.97

<3emid-
deld

68.3

36.7

14.8 i

9.2

71

5

12.9

7.9

63.1

4.3

11.7

13.9 19.6 66.5

i i

11.4

16.1

56.4

16.1

1.14

0.71

5.49 1.05

i

-ocr page 267-

LVIII

PROEFPERSOON Villa.

rH

P

bX)
Ti

s

0

\'c3

.Cl

=1-1
0

a>

tc
p

fi

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in o^Q uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in
o/q uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

O
p

a>

E?
-2

s

-t-3
>

\'3

m
<

-4-S

•(-H

"o

UI
<

0

.C

0
<

1

0

■i i

1

0

1 ,

S

"o
0

1

^ 1

i

K 1

1

-u

0

ll

0
XI
0

C

lo

63.7

36.3

12

i

7.2

76.8

4.1

— ;

-

11.4

1

15.5

73.1

i —

1.12

0.63

7.23

20 z

64.9

35.1

15.6

1 7.1

73.4

3.9

1
1

— ;

14.8

15.3

69.9

; —

1.09 ;

0.5 :

1

5.17

64.1

35.9

11.6

6.1

78

4.2

--- i

— ■

11.2

13.4

75.3

1

0.94

0.49

6.3

40

65.4

34.6

11.8

6.5

|77.7

4

■ —

-

11.4

14.1

74.5

i
1

1.03

0.57

6.78

50

65.5

34.5

11.3

5.6

1

79.5

3.6

-

10.9

12.2

76.9

1

0.9-t

0.46

6.62

Go

46

54

12.6

5.5

78.9

3

12.2

11.9

75.9

1.11,

0.49

7

70

51.2

48.8

13.3

. 2.2

81.6

2.9

-

-

13.2

5

81.8

0.51

0.1 !

3.58

Oemid-
deld

61.8

33.2

12.5

i 6

77.8

3.7

—^

12

13.1

■ 74.9

i

0.96

0.47

^ 0.11

-ocr page 268-

LIX

PROEFPERSOON IXa.

s
tfl
CJ

a

rH

S

X

ó

O
CO

s,
p

Q

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in o/
q uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in 0/., uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

p

0
fcfl

1
^

-1-3

s

\' 1

ot

O

tn
<<

^

S j

■li

O
>

O :
CQ

^ 1

"o

O
O

S ;

-t-3

O

P\'

"o

>4-9

-l-i

O
>

"o r^

"o
"o

O

-tj

O
>

"o ^ 1

"o
"o

1

le

61

1

39

]

11.6

! !
8.7

1

74

5.7

1

11.2

8.4

71.3\'

1

5.5 i

3.6

11

18.8

70.2

1 10.4

17.7

66.1

5.8

0.76

0.57

1

4.83

0.24

2e

62.5

1 37.5

10.1

; 9.4

74.4

6.1

8.7

8.2

65.2 j

1

1

5.4 ;

12.4

9.6

20.11

70.3

i 7.9

16.7

.58.4

17

0.58

0.49

3.92

0.74

Se

66.6

i 33.4

10.5

1 9.5

74.8

5.2

— i

— i

9.8:

1

20.2

69.9

1

0.61

0.55

4.35

4e

67.4

1 32.6

1

9.3

! 8.2

\' 75.3

7.1

7.9

7

64.1\'

6

15

9.1

18

72.9

! T.2

14.3

57.9

20.6

0.52

0.46

4.24

0.99

oe Z

63.3

36.7

16.8

; 10.4

65.4

7.4

11.7

7

48.8

4.9 ^

27.6

15.9

22.3

61.8

1

! 9.8

13.3

41.1

35.7

0.93

0.58

3.62

2.28

6e

59.9

I 40.1

14

8.7

71.7

5.6

11.9

: 7.4

, 60.8

4.8 :

15.2

13.3

18.8

68

10.5

14.9

54

20.6

0.77

0.48

3.97

0.99

7e

1 68.4

31.6

11.8

1 9.1

74.1

5.1

10.9

1 8.5

68.7

i 4.7 ;

1 1

7.3

11

19.4

69.6

9.8

17.3

61.8

11.2

0.73

0.57

4.63

0.49

Gemid-
deld

64.5

1
1

35.5

11.9

1

9.1

i

73

6

10.5

7.9

64.2

5.2-1

; 1

12.3

11.4

1

19.6

69

9.4

1

16.1

57.4

17.1

0.69

0.53

3.91

0.82

-ocr page 269-

LX

Gemiddelde van 9 arbeiders van Winterproeven.

n

CU
ö
O
f
s

P

O

a

•S

O

■kJ

m

<D

bo

O
ft

Naar het gewieht
bestond de Droge Stof
in o/
q uit

Dito met aleohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in "/o uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

\' per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

p
bD

s

-tJ
1

•u

s

■ë

j=i
O

W

a>
!>

"o rS

si

CJ

in
<

O
.G
O
O

-tj
O

1
1

. 1

1

-1-3

O
>

O
.Cl
O

O
<

-1-3
H

-1-3
O
f>

"o

! <

I

77.2

22.8

11.5

4.9

78.3

5.3

-

11.3

11.2

77.5

-

-

_ 1

1.09;

0.47

7.45

\'

ir

62.2

37.8

12.2

10

73.2

4.6

12.1

9.9

72.7

4.5

0.7

11.3: 20.9

67.7

11.2

20.7

67

1.1

0.97

0.79

5.8

O.Oö

III

60.4

89.6

12.9

8.8

74

4.8

12.7 1

8.6

73.3

4.2

1.2

12.1

: 18.8

69.1

11.8

18.2

68.1:

1.9

1.54

1.05

8.82

0.15

IV

63

37

14.1

4.7

i 77.5

i

3.7

13.8

; 10.8

75.9

1.24

0.41

6.8

V

61

39

12.5

9;4

1

74.2

3.9

12.2

9.1

73.3

3.8

1.6

11.1

: 19.8

j

68.7

11.3

19.1

67.4

2.3

0.92

0.69

5.5

0.12

VI

62.3

37.7

12.7

9.9

i

72.4

5

11.8

9.2

68

4.6

6.4

12.2

|21

67.2

10.7

18.9;

61.5 1

9

1.08

0.84

6.13

0.59

VII

60.5

39.5

14.8

14.2

66.6

4.9

13.1

13.1

61.2

4.5

8.1

12.6

28.5

58.9

11.3

25.5

52.6

10.7

1.25

1.24

5.83

0.77

VIII

62.3

87.7

12.7

6.6

76.6

4.1

12.5

6.5

75.4

4

1.5

12.1

14.4

73.4

11.8

14.1

71.7

2.3

1.17

0.61

\' 7.09

0.14

IX

Gemid-
deld

62.5

87.5

14
12.9

1

9.6
8.6

71.4
74

5

4.5

12.2
12.5

8.3
8.2

63.1
71.7

4.3
4.3

12.2
3.3

18.1
12.1

20.4
18.3

1

66.5

69.6

\' 10.7
11.5

16.5
17.3

55.6
66.4

17.1
4.8

0.81
1.12

0.56
0.76

1

4.13
6.39

i

0.82
0.29

-ocr page 270-

LXI

Gemiddelde van 8 arbeiders van Zomerproeven.

d

®

O

m

O

O
O

(i:

ö

O

-t-J

6
O

Cm
O

-t-J
02

P

to
p

Q

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in o/g uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in % uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

&
s

ci
^

S

O
>

O
O

Ui

02

<i

x:

O 1
02 !

<j :

\'o
"o

O

-I-S

s

a>
>

"o

V
s


"o

O

-1-3

-1-»
O

\'o
"o

Ia

64.5

35.5

1

11.7

6.6

76.7

5

— .

11.3

14.6

74.1

1.82

0.75

8.69

Ila

61.9

1

^ 38.1

11.9

8.4

75.1

4.6

11.8

8.4

74.7

4.5

0.6

11.2

18

70.8

11

17.8

69.9

1.3

0.97

0.69

6.16

0.06

Ilirt.

i 57.9

42.1

13 ,

10.2

72.8

4

12.7

9.8

72.1

3.8

1.5

12

21.2

66.8

11.6

20.4

65.8

2.2

1.56

1.22

8.72

0.19

Va

; 62.8

37.2

11.9

9.2

73.9

4.9

11.8

9.2

73.7

4.9

0.3

11.2

19.5

69.3

11.1

19.4

68.9

0.6

0.96

0.72

5.79

0.08

Vla

63.3

36.7

14.8

9.2

71

5

12.9

7.9

63.1

4.3

11.7

18.9

19.6

66.5

11.4

16.1

56.4

16.1

1.14

0.71

5.49

1.05

VII Ia

61.8

38.2

12.5

6

77.8

3.7

12

13.1

74.9

0.96

0.47

6.11

IXa

64.5

35.5

11.9

9.1

73

6

10.5

7.9

64.2

5.2

12.3

11.4

19.6

69

9.4

16.1

57.4

17.1

0.69

0.53

8.91

0.82

Gemid-
deld

1

1 62.3

37.7

12.5

8.4

74.4

4.7

12.1

8.1

71.9

i

4.5

8.4

11.8

18

70.1

11.2

17

66.8

5

1.09

0.73

6.41

0.81

-ocr page 271-

LXII

Voedsel gedurende de Zondagen (\'s Winters).

G

■D
C

2
S

a

Q)
O

PH

o"

a

®

"rt
x:

6
O

a

tM

O
CO

<D
Ö

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in
"/o uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in o
/o uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elk der
samenstellende deelen

\' per K.G.
lichaamsgewicht in gr.

P
tD

s
>

-tj

<D
>

\'o

d
O
M
<1

■g

®
>

S

m \'
<
i

"o

O

O
<

;

3 :

1

-iJ

O

1

ll

-1-3

1
1

O

!
i

lil

i

O

O

O
<

1

-1-3

-IJ

1

O SL

O

O

O
<

I

80.5

19.5

12.6

8.6

72.9

5.9

1

12 1

18.6

1

69.4

1

1.04;

1

0.71

1

6

II

61.2

38.8

13.1\'

10

72.1

4.8

12.5

9.5

68.8

4.6

4.6

12.2

21

66.9

11.3

19.5

1 62.1

7.1

1

1.061

1

0.8

1

5.81

0.39

III

66.8

33.2

16

9.4

70.5

4.1

14.7

8.5

68.1

8.7

4.9

14.8

19.9

65.4

13.2

18

■ 61.2

7.6

1

1.52:

1

0.9

6.73

0.52

IV

66.2

33.8

12.4

10.7

73.1

i 3.8

— \'

11.3

22.1

66.6

i

1.2

1.02

7.03

V

65.3

1

34.7

12.6

12.5

71.2

\' 3.7

11.2

25.3

63.5

!

i
j

1.04

1 1.03

5.91

VI

60.8

\' 39.2

13.5

15.6

66

4.9

10.6

11.4

56.6

3.6

17.7

11.8

30.8

57.4

8.8

21.5

i 47

22.6

0.89

1.03

4.37

1.6

VII

64.6

35.4

18.5

14.9

61.4

1

5.2

13.6

10.9

44.9

3.8

26.8

16.3

29.7

54

10.9

19.9

■ 36.1

33.1

1.31

j 1.05

4.33

2.58

VIII

63.1

36.9

16.2

6.4

72.8

4.6

14.6

5.8

65.7

4.1

9.8

15.6

14

70.4

13.5-

12

60.6

13.9

1.13

0.45

5.1

0.75

X

68.5

i 31.5

13.6

11.8

68.7

5.9

9.7

8

51.3

4.1

27

11.7

24.7

63.5\'

8

15.1

42.4

34.4

0.61

0.53

3.07

1.77

Gemid-
deld

14.2

11

70.2

4.6

12.7

9.7

64

4.1

9.6

13

22.S

64.2

11.2

19.3

56.3

i

13.2

1.09

; 0.84

4.59

0.83

-ocr page 272-

LXIII

Voedsel gedurende de Zondagen (\'s Zomers).

s

O
w

O

. ó
^

3

r-«

0

-u>

ca

1
ö

Naar het gewicht
bestond de Droge Stof
in 0/^ uit

Dito met alcohol.

Naar de warmte-
waarde bestond
de Droge Stof
in y/o uit

Dito met alcohol.

Hoeveelheid van elic der
samenstellende deelen

per K.G.
lichaamsgewicbt in gr.

\'B\'

O
p

s

s

ci

w

-4->

O

i

g-o i

x

O

co
<

s

4-3
O
!>

ora

1 \'

"o
"o

CJ
<

1

O
>

-i-3

c
<

(

1

-i-3

O
>

lil

c

O
O

C

Ia

1

; 68

32

12.2

; 8.1

74.2

5.5

_ 1

11.6

17.7

70.7

-

1

! _

1.08

0.73

6.62

Ila

: 60.5

39.5

13.5

13.2

68.5

4.8

13.2 j 12.7

67.9

4.6

1.7

12.1

26.7

61.2

11.7

25.7

60.1

2.5

1.35

1.15

5.99

n.15

ma

57.6

42.4

12.5

10.1

73.4

4

11.4

87

70

3.5

6.4

11.5

20.9

67.6

10.3

17.9

63

8.9

1.77

1.43 10.4 ;

1\'.04

Ya

1 66.8

83.7

11.8

13.7

68.4

6.1

10.6

23

61.4

0.83

0.97

4.83

Vla i 66.1

1

33.9

14.3

10

69.3

6.4

10.2

7.4

49.6

4.5

28.4

13.4

21.4

65.2

8.5

13.6

41.5

36.5

1.01

0.71

4.92

2.82

Villa

! 64.9

35.1

15.6

7.1

73.4

3.9

! —

14.8

15.3

69.9

1.09

0.5

5.17

IXa

Gemid-
deld

63.8

i

63.6

36.7
36.4

16.8
13.5

1Ó.4
\' 10.4

65.4

\'\'l I

i

7.4
5.2

11.7
12.1

7

9.1

48.3
64.8

4.9
4.6

27.6
9.4

15.9
12.5:

22.3
21.8

61.8
65.7

9.9
1 10.2

13.3
17.5

41.1

54.9

35.7
17.4

0.93
1.15

j

0.5S
0.87

3.62
5.94

2.2S
0.89

-ocr page 273-

BIJLAGE III.

Urine-onderzoek.

Proefpersoon III.

Proefdag.

Urine-
quantum
in c.M>.

N. in de
urine
in gr.

Overeen-
komstige hoe-
veelheid eiwit
in gr.

Eiwit in h
voedsel
in gr.

1ste

1570

16.9

106.7

91.1

2<lo

1730

13.6

84.8

110.4

3do

1110?

8.5?

52.9?

153.1

4de

970

13

81.5

96.9

5de

1180

15.9

99.2

86.1

ödo

1170

15.1

93.9

101.8

7do

1150

15.8

98.9

79.8

Gemiddeld over \'

G dagen 1295 15 94.2 94.4

Proefpersoon VI.

iste

2350

12.6

78.9

72.5

2do )
3do ]

"31.80 1

18.5 1

115.9

79.9
61.8

4do

1810

6.8

42.6

69.5

ydO

2410

9.6

60.8

78.8

Gdo

2380

18.5

115.6

71.9

7do

1530

11.1

69.2

85.2

Gemiddeld

1945

11

68.9

74.2

-ocr page 274-

Proefpersoon Vil.

Urino-

Proefdag. quantum
in c.Ms.

N. in de
urino
in gr.

Overeen-
komstige hoe-
veelheid eiwit
in gr.

Eiwit in
voedsf
in gr.

isto

79.5

2do

1420

6.2

88.7

77.4

3do 1
4do i

2420 1

1

^ 13.8

1 86.6

68.5
75.9

5d0

1880

16.9

105.8

71.2

Odo

68.8

7do

1040

10.3

64.4

76.8

Gemiddeld over

5 dagen

1340

9.4

59.1

73.9

Proefpersoon VIII.

Isto

1Ü80

15.7

98.2

77.8

2«io

1260

12.4

77.5

77.7

8do

1440

10.8

67.7

74.8

4do

670

6.5

40.8

70.5

ödo

1150

9

56.3

64.6

6do

1350

11.1

69.3

65.4

7do

710

6.4

40

69.2

Gemiddeld

1180

10.3

64.3

71.4

Proefpersoon IX

Islo

1920

8.2

51.3

48.2

2<to

1600

7.1

44.5

69.5

3do

1470

11.4

71.4

37.8

.pio

1990

6.6

41

56.2

ödo

1500

5.5

34

39.2

(}do

1650

7.3

45.8

59

1940

6.8

42.5

43.6

Gemiddeld

1725

7.6

47.2

50.5

6\'

LXV

-ocr page 275-

LXVI

Proefpersoon X.

Urine- N. in de tomX®e"hoe ^iwit in het

Proefdag. ^^ffi^ft

Isto

1300

8.4

52.5

99.4

2do

1850

10.3

64.6

80.6

3de

1750

11.5

71.9

93.8

4de

2150

11.4

71.3

98.9-

5de

1800

11.9

74.2

96.6

Gdo

2000

13.3

83.1

97.5

Gemiddeld

1

1610

11.1

69.6

94.5

Proefpersoon Illa.

Isto

~

101.2

2do

850

10.7

66.9

93.9

3do

860

10.2

64

128.8

4do

880

11.1

69.3

95.4

5de

. 990

11

68.8

105.7

Gdo

1220

12.2

76.1

118.6

7do

980

11.9

74.4

8G.8

Gemiddeld over

G dagon

965

11.2

69.8

104.9

Proefpersoon Vla.

1ste

530?

6.9?

43.1?

90.2

2do

1-150

15.3

95.5

90:9

3do

1410

11.2

70

70.8

4do

1170

9.1 \'

56.9

80.8

ödo

2150

,11.5

71.7

63.5

G<lo

2050

7.7

48.1

69.8

7do

1520

8.3

51.8

86.7

Gemiddeld over

G dagen

1790

10.5

65.6

77.1

-ocr page 276-

LXYir

Proefpersoon Villa.

Proefdag.

Urine-
quantum
in c.M».

N. in de
urine
in gr.

Overeen-
komstige lioe-
veelheid eiwit
iu gr.

Eiwit in liet
voedsel
in gr.

isto

1890

13.3

83.4

69.2

2<le

1180

9.5

59.3

66.8

3do

1260

9.9

61.8

57.3

4do

1510

8.4

52.7

63

ydo

1170

7.5

46.9

57.5

ödo

1010

9

56.3

68.5

7de

770

6.2

38.8

35.5

Gemiddeld

1260

9.1

57

59.7

Proefpersoon IXa.

Iste

1540

6.8

42.5

47.1

2(lo

1220

4.2

26.3

83.2

3do

1595

7.2

45

88

4do

990?

2.8?

17.5?

32.7

ydo

1550

3.9

24.4

57.9

Gdo

1590

7.3

45.6

48.1

7do

1445

6.7

42.2

45.7

Gemiddeld

1420

5.6

34.8

43.2

-ocr page 277-

BIJLAGE IV.

Gewone loon- en anbeidsduiJ\'

Weekloon
voor volwassenen.

Arbeidsduur.

Beroep.

1903

1905

Aanvang.

Aardwerker (\'s zomers),

f

10.24tot

/■

11.50

G v.m.

r

10.88

Aardwerker (\'s winters).

n

8.1Ü

JJ

8.G4

71/2 v.m.

Bakker (met kost en inwoning),

JJ

4.—

7 a 8 v.m.

Banketbakker (chef) met kost en inw.,

JJ

G.—

7 a 8 v.m.

Broodbakkerij,

JJ

10.—

9 a 111/2 n.m.

Bakker (in een broodfabriek), dag- en

JJ

12.50

G v.m. of n.m.

nachtploeg.

1

!

Bakker, (banket).

j?

10.50

G v.m.

Bankwerker (machine).

n

12.—

JJ

12.—

6 v.m.

Idem,

JJ

13.11

G v.m.

Idem,

JJ

ILSS""»

G v.m.

Bankwerker (broodfabriek)

n

10.50

n

11.—

G v.m.

Idem (nachtploeg),

j)

11.50

G n.m.

Beeldhouwer,

jj

15—20

JJ

15—20

G v.m.

Beetworteldrager (suikerfabriek).

1

J7

8.50

8 v.m.

Beetwortelsuikerfabriek (baas).

JJ

12.50

7 v.m.

Idem (chef aan de schuimpers).

\'!)

11.—

JJ

11.—

8 v.m.

Idem (werkman aan de schuimpers).

n

0.—

J>

9.—

JJ

Idem (carburateur).

JJ

11.50

JJ

Bleeker,

11

7.50

JJ

7.50

G v.m.

Boekbinder,

n

9.50

^

9.50

7 v.m.

Brood- on Beschuit bakkerij (meesterkn.).

11

12.—

JJ

13.—

9 a 111/2 n.m.

Idem (intern).

n

8.50

JJ

3.50

I?

Brouwer (bierbrouwerij).

JJ

11.—

JJ

11.—

7 v.m.

Cartoimagowerker,

JJ

7.—

JJ

7.—

7 v.m. i

Chemische fabriek, (ondorbaas).

JJ

15.—

G v.m.

Chocoladewerker,

JJ

12.—

8 v.m.

Deegmaker (dagploeg),

JJ

11.—

»

11.50

G v.m.

Idem (nachtploeg).

It

12.50

G n.m.

Draaier hout).

V

11.52

11.52

G v.m.

Idem (metaal).

1

12.G0

JJ

12.C0 \'

G v.m.

Idem (hout).
Idem (hout):

IJ

11.97

G v.m.

IJ

n.52

G v.m.

-ocr page 278-

]

in het jaar 1905.

Arbeidsduur.

Inlichtingen omtrent Zondagsrust.

Einde.

Totaal.

j llust.

61/3 n.in.

101/2

2

vrij.

41/2 n.m.

8

1

vrij.

7 n.ni. of later

enkele uren.

7 n.ni. of later

enkele uren.

lo v.ni.—11/2 n.in.

begint Zondagsavonds op gewonen tijd.

ü n.m. of v.m.

nachtploeg begint Zondags op den ge-

wonen tijd.

8 n.m.

vrij.

8 n.m.

111/2

21/0

vrij.

7 n.m.

11

2"

vrij.

8 n.m.

111/2

21/2

vrij.

6 n.m.

vrij.

6 v.m.

Zondags beginnen op don gewonen tijd.

8 n.m.

121/0

21/0

vry.

8 n.m.

om do andere weck vry.

6 n.m.

9

vry.

8 n.m.

om de andere week vrij.

n

idem.

!i »

idem.

1 8 n.m.

12

2

vry.

\'\\ 7 n.m.

10

0

vry.

v.m.—11/2 n.m.

Zondags op den gewonen tyd beginnen.

n

n

idem.

7 n.m.

81/0

31/2

vry.

7 n.m.

10 i

0

vry.

8 n.m.

11\'V..

somtyds om do 11 dagon Zondagsarbeid.

ÖI/2 n.m.

vry.

6 n.m.

vry.

6 v.m.

Zondags op den gewonen tyd beginnen.

8 n;m.

12

2

vry.

8 n.m.

111/0

2ro

vry.

7 n.m.

11

2

vry.

7 n.m.

11

2

vry (Zaterdag tot 5 uur).

-ocr page 279-

LXX

Beroep.

Weekloon
voor volwassenen.

Arbeidsduur.

"1903

1905

Aanvang.

Draaier (metaal),

[

r 13.80

6 v.m.

Idem (hout),

„ 12.16

6 v.m.

Idem. (metaal),

„ 12.545

6 v.m.

Idem (chemische fabriek).

„ 14.50

6 v.m.

Drukker (trappers).

f 11.-

., 11.50

7 v.m.

Idem,

1

,, 13.-

7 v.m.

Drukker (photographie), 1

„ 10.-

„ 10.-

Goudsmid,

„ 12.-

„ 12.-

Idem,

„ 13.-

6 v.m.

Grutter,

„ 11.-

„ 11.50

61/2 v.m.

Hoedenmaker,

„ 10.50

„ 10.50

73/2 v.m.

Huidenzouter,

„ 11.-

„ 11.-

7 v.m.

Houtzager,

„ 10.-

6 v.m.

Ketelmaker,

„ 13.80

„ 13.80

6 v.m.

Idem.

„ 13.11

6 v.m.

broekenmaker.

„ 9.-

. 7.-

7 v.m.

Kleermaker

grootwerker.

„ 10.-

. 8.-

n

(confectie).

pompier.

„ 11.-

„ 11.-

!)

vestenmaker.

„ 9.-

» 7.—

!!

broekenmaker,

„ 9.-

. 9.-

!!

Kleermaker,

grootwerker,

„ 10.-

„ 10.-

n

(maatwerk),

pompier,

„ 12.-

, 14.-

n

vestenmaker,

„ 6.—

. 0.-

!J

Klompenmaker,

« 7--

,.5 7.—

Koekbakker ij.

(meesterknecht).

„ 10.50

6 v.m.

Koetsier.

„ 11.-

7 v.m.

Idem (grutterlj).

,, 9.50

„ 10.-

61/2 v.m.

Idem (meelfabriek),

„ 10.80

6 v.m.

Idem (zoutziederij).

., 9.50

„ 9.50

6 v.m.

Kolenrijder (suikerfobriek),

9.25

„ 9.25

8 v.m.

Koperslager (beetwortelsuikerfabriek),

. 11.-

„ 11.-

7 v.m.

Idem,

. 11.-

8 v.m.

Kuiper (chemische fiibriek).

„ 14.50

6 v.m.

Idem (bierbrouwerij).

„ 11.-

„ 11.-

7 v.m.

Idem (zeepfabriek),

. 7.-

61/2 v.m.

Leerlooier,

„ 10.50

„ 10.50

7 v.m.

Lithograaf,

„ 16.-

7 v.m.

Loopknecht (banketbakkerij),

. 4.-

7 à 8 v.m.

Idem (broodbakkery).

„ 8.-

Idem (coöperatieve bakkerij),

. y.- -

4 v.m.

Machinist (bierbrouwerij),

. 10.-

6 v.m.

Idem (loodwitfabriek).

„ 15.-

6 v.m.

Idem (meehtibriek).

1

„ 19iï20

6 v.m. of 6 n.in.

-ocr page 280-

LXXI

Arbeidsduur.

Inlichtingen omtrent Zondagsrust.

Totaal.

Rust.

Einde.

< n.m.
8 n.m.
8 n.m.
8 n.m.
7 n.m.
7 n.m.

n.m.
n.m.
n.m.
n.m.
n.m.
n.m.
n.m.
n.m.

n.m.

n.m.

n.m.

n.m.

7 n.m.

n.m.

n.m.

n.m.

n.m.

7 n.m.

8 n.m.
8 31.ni.

7 n.m.

7 of later.

8 n.m.
7 n.m.

G ll 71/2 n.m.
O n.m. of G v.m.

11
12
111/2
11-V4
10
10

101,fo

91/ 2 ä 101/2
11
11

101/2
IH/2 .
11
12
n
n
!!
ÏÏ
ÏÏ
ï)

SI/2
91/2 a 10

91/2 a 101/2

■ 9

ii\'V-i

2
2
21/2
21/4
2
O

21/2

8 a 1
21/0

2"
21/2
21/2

O
fcj

2

ÏÏ
1)

81/2
3 a -1

21/2

O

2\',/.i

31/2
2 a 3

O
O

11/2
21/0
21/0

si/a
101/2 a 111
/0
11
lu

91/0
101J2
91/2 a 11

vrij (Zaterdag tot 5 uur).

vrij.

vrij.

somtijds om de U dagen Zondagsarbeid.

vrij.

vrij.

des Zondags geregeld wei\'ken.

vrij.

vrij.

vrij."

vrij.

vrij.

vrij (Zaterdags tot 5 uur).

vrij.

vrij.

I van 15 Jilaart—15 Juni ou van 15
\' Sept.—15 Dcc. wordt des Zondags
gewerkt van 10—2 uur.

zio vorige inlichting.

vry\'.
vrij.
vrij.
vry.
vry.
vry.

om do andere week vrij.
vry.

om do andere week vry.
somtyds om de M dagen wordt \'s Zon-
dags gewerkt,
vry.
vry.
vry.
vry.

des Zondags cnkolo uren werken.

vry.
vry.
vry.
vry.

-ocr page 281-

LXXII

Beroep.

Weekloon
voor volwassenen.

Arbeidsduur.

1903

1905

Aanvang.

Machinist (ohefabrielc),

f 14.-

3 ploegen

Idem (stijfselfabriet:),

15.-

7 v.m.

Idem (zeepfabrielv),

„ 17.50

61/3 v.m.

Idem (zoutziederij),

„ 11.-

6 v.m..

Idem (beetwortelsuikerfabrielc),

. 11.-

8 v.m.

Machinist,

. 10.-

7 v.rn.

Magazijnmeester dagploeg in de brood-

fabriek.

„ 13.-

6 v.m.

Idem (hulpploeg),

,, 11.-

■•j

Idem (meelfabriek),

„ 15.50

6 v.m. of 6 n.m.

Maler (meelfabriek),

10.80

n

Metselaar,

f 13.4:4

„ 13.86

6 v.m.

Idem (chemische fabriek).

„ 15.-

6 v.m.

Idem (burgerpatroon).

„ 12.80

14.49

6 v.m.

Idem (in den winter),

„ 10.08

„ 11.04

7i/o v.m.

Mineraalwaterfabriek (meesterknecht).

„ 10.-

7 v.m.

Modelmaker,

„ 13.11

„ 13.11

6 v.m.

Idem,

„ 13.80

6 v.m.

Idem,

„ 13.965

6 v.m.

Molenaar (meelfabriek) onderchef.

„ 12.60

6 v.m. of 6 n.m.

Molenmaker,

„ 12.42

„ 12.42

6 v.m.

Nachtwaker (meelfabriek),

„ 10.-

6 n.m.

Olieslager,

„ 10.50

3 ploegen

Opperman (metselaar),

„ 9.60

, 10.71

6 v.m.

Idem,

„ 10.24

„ 11.34

6 v.m.

Idem (\'s winters),

„ 7.68

„ 8.64

71/2 v.m.

Ovenist (broodfabriek).

„ 13.-

6 v.m.

Idem (nachtploeg),

, 13.50

6 n.m.

Idem (coöperatieve bakkerij),

„ 14.50

\' 4 v.m.

Pakhuisknecht (stijfselfabriek).

„ 12.50

7 v.m.

Passementwerker,

„ 9.60

„ 9.50

8 v.m.

Portier (beetwortelsuikerfabriek),

rr

«

7 v.m.

Idem,

„ 8.-

8 v.m.

Pulplosser (beetwortelsuikerfabriek),

„ 8.50

8 v.m.

lleiniger (meelfabriek),

, 11.16

t) v.m.

lletoucheur (photographie),

„ 15.-

Schilder,

„ 10.71

„ 11.97

6 v.m.

Idem,

„ 11.52

i , 12.80

6 v.m.

Idem (des winters),

„ 8.64

1 „ 11.80 .

71/2 v.m.

Schoenlapper,

. 7.-

i „ 7.-

6 v.m.

Schoenmaker,

. 9.-

1 „ 0.-

6 v.m.

Schrijnwerker,\'

, 12.24

1 „ 12.24

6 v.m.

1

-ocr page 282-

LXXIII

Arbeidsduur.

Inlichtingen omtrent Zondagsrust.

Einde.

Totaal.

Rust.

systeem van

8 uur

vrij.

7 n.m.

■ 91/2

2 I/o

vrij.

8 n.m.

101/2 111/2

2 h S

vrij.

G â 7 n.m.

91/2 a 101/2

21/2

vrij.

8 n.m.

om de andere week vrij.

8 n.m.

81/2

31/2

een gedeelte van den Zondag werken.

G n.m.

vrij } de -nachtploeg heeft de omge-

n

—■

vrij <) keerde werkuren.

6 n.m. of G v.m.

vrij.

n

vry.

Gi/o n.m.

101/2

2

vrij.

8 n.m.

11"V4

21/.1

somtijds om de 1-1 dagen Zondagsarbeid.

7 nan.

11

2

vrij (Zaterdags tot 5 uur).

-11/2 n.m.

8

ï

vrij (Zaterdags tot -i uur).

81/2 n.m.

ni/2

vrij.

8 n.m.

111/2

21/3

vrij.

7 n.m.

11

O

vrij.

8 n.m.

lll/s

21/2

vrij.

ö n.m. of 6 v.m.

vrU.

7 n.m.

111/2

11/2 ■

vrij.

G v.m.

systeem van

8 uur

vry.

Gi/o n.m.

lOUo

2

vry.

7 n.m.

11

2

vry (Zaterdags tot G uur).

•11/2 n.m.

8

ï

vry.

G n.m.

vry.

G v.m.

Zondags wordt op den gewonen tyd

begonnen.

8 n.m.

91/2

11/2

van Vrydagnacht 12 uur tot Zaterdag

8 a 5 uur \'s middags.

7 n.m.

01/2

21/2

vry.

8 n.m.

101/2

11/2

vry.

G n.m.

Û"

vry.

8 n.m.

j

om do andere week vry.

8 n.m.

! —

idem.

0 n.m.

vry.

-—

Zondags geregeld werk.

01/2 n.m.

101/2

2

vry.

7 n.m.

11

2

vrij (Zaterdags tot 5 uur).

•11/2 n.m.

8

ï

vry.

8 n.m.

12

2

vry.

8 n.m.

12

2

vrij.

8 n.m.

111/2

21/2

vry.

-ocr page 283-

LXXIV

Weekloon
voor volwassenen.

Arbeidsduur.

B e r O ep.

Aanvang.

1905

1903

Sjouwer, (beetwortelsuikerfabriek).
Idem (chemische fabriek).
Idem (grutterij),
Idem (loodwitfabriek),
Idem Onetaalbewerking),
Idem (zoutziederij),
Idem (metaalbewerking),
Schrijnwerker,
Idem,
Idem,
Slager,

Smid, (beetwortelsuikerfabriek),
Idem,

Idem (chemische fabriek).
Steenhouwer,
Idem,

Idem (des winters),
Stoker (Bierbrouwerij),
Idem (loodwitfabriek).
Idem (meelfabriek),
Idem (stijfselfabriek),
Idem (zeepfabriek),
Idem (zoutziederij),
Idem (beetwortelsuikerfabriek),
Stoomtimmerfabriek (werkman),
Idem,
Idem,
Stukadoor,.
Idem,

Idem (des winters),
Stijfselfabriek (meesterknecht).
Stijfselmaker,
Suikerbakker,
Suikerkoker,

Suikerwerker (chocoladefabriek),
Tapper (mineraalwaterfabriek).
Timmerman.
Timmerman,
Idem,

Idem (des winters),
Idem (chemische fabriek).
Idem (oliefabriek),
Idem (stijfselfabriek).
Touwslager,

8.50

/■12—16.50

7 v.m.

f 11.-

6 v.m.

n

10.—

61/3 v.m.

n

7.50—14

6 v.m.

n

9.66 1

6 v.m.

8.—

9.50

6 v.m.

9.66

n

S.96

6 v.m.

n

13.80

7 v.m.

n

13.—

6 v.m.

u

13.80

61/3 v.m.

n

10.—

6 v.m.

11.—

7 v.m.

12.—

12.—

8 v.m.

n

15.—

6 v:m.

13.-1J:

n

15.12

7 v.m.

14.72

14.26

6 v.m.

11.04

r>

11.52

71/3 v.m.

11—

J7

IL-

7 v.m.

IO.—

6 v.m.

n

10.—

6 v.m.

11.—

11.—

7 v.m.

tl

IL-

61/3 v.m.

10.50

n

IO.-

6 v.m.

12.—

n

12.—

8 v.m.

12.255

n

12.25\'\'

51/3 v.m.

n

13.09-14

6 V.m.

n

13.20

61/2 v.m.

12.16

n

13.42

6 v.m.

13.44

n

13.64

6 v.m.

10.08

I)

10.56

71/2 v.m.

11.—

n

IL—

7 v.m.

11.—

r>

IL—

n

n

12.—

6 v.m.

15.^

jj

15.—

8 v.m.

n

14.—

8 v.U).

7.—

n

6.50

7 v.m.

11.97

n

13.23

6 v.m.

12.80

j)

13.86

6 v.m.

!t

14.08

6 v.m.

9.60

n

10.56

71/2 v.m.

n
n

15.— .

6 v.m.

11.—

11.—

3 pl0(

14.—

n

14.—

7 v.m.

6.—

n

6.—

6 v.m.

-ocr page 284-

LSXV

Arbeidsduur.

Inlichtingen omtrent Zondagsrust.

Einde.

Totaal.

Rust.

6 n.m.

9

2

vrij.

8 n.m.

113/4

2^/4

somtijds om de 14 dagen Zondagswerk.

8 n.m.

91/2 ä \'101/2

3 ä 4

vrij.

6 ä 71/2 n.m.

91/2 :i 11

21/3

vrij.

8 n.m.

111/2

21/2

vrij.

ü ä 7 n.m.

91/0 il 101/2

21/«

vrij.

8 n.m.

111/2

21/2

vrij.

8 n.m.

111/2

11/2

vrij.

7 n.m.

11

2

vrij.

6 n.m.

9

21/0

vrij.

ü n.m.

18

2

vrij.

6 n.m.

9

0

vry.

8 n.m.

om de andere week vr|j.

8 n.m.

mi

2V.1

vrij.

6 n.m.

9

2

vrij.

7 n.m.

101/2

21/2

vrij.

4-1/2 n.m.

8

1

vrij.

7 n.m.

81/2

31/2

vrij.

G ïi 71/2 n.m.

91/2 11 11

21/2

vry.

ü n.m.

vrij.

7 n.m.

yi/3

21/2

vry.

8 n.m.

101/2 a 111/2

2 a 8

vry.

6 :i 7 n.m.

91/2 a 101/2

21/2

vry.

8 n.m.

om de andere week vry.

7 n.m.

11

21/2

vrij.

7 n.m.

101:2

21/0

vry.

7 n.m.

10

21/2

vrij.

Gi/o n.m.

101,\'0

0

vrij.

! 7 n.m.

101/2

21/2

vry.

41/2 n.m.

8

1

vry.

! 7 n.m.

yi/3

21/2

vry.

n

»

»

vry.

8 n.m.

121/2

11/2

vry.

\' 8 n.m.

om do andere week vry.

GI/2 n.m.

vry.

81/2 n.m.

111/2

0

vry.

GI/2 n.m.

101/2

2

vry.

! 7 n.m.

11

2

vry (Zaterdags tot G uur).

n

n

n

vry (Zaterdags tot 5 uur).

41/2 n.m.

8

1

vry.

8 n.m.

mi

2\'/.i

om dc 14 dagen Zondagsarbcid.

systeem van

8 uur.

vry.

7 n.m.

5)1/2

21/.)

vry.

7 n.m.

111/2

11/2

vry.

-ocr page 285-

LXXVI

Beroep.

Weekloon
voor volwassenen.

Arbeidsduur.

1903

1905

Aanvang.

Turbineur (beetwortelsuikerfabriek),

f 15.20

f

15.20

8 v.m.

Vatenspoeler (bierbrouwerij),

n

11.—

n

11.—

7 v.m.

Verdamper (beetwortelsuikerfabriek),

n

11.—

V

11.—

8 v.m.

Voorslager,

n

9.90

6 v.m.

Idem,

n

10.35

n

10.25

6 v.m.

Voorman (broodfabriek),

11.—

n

12.—

6 v.m.

Idem (nachtploeg).

n

12.50

6 n.m.

Vuurwerker,

»

12.60

»

12.60

6 v.m.

Idem,

n

13.44

6 v.m.

Idem,

n

10.50

6 v.m.

Wagenmaker,

n

9.24

n

9.24

6 v.m.

Idem,

»

13.80

6 v.m.

IJzer- en Kopervorm,

n

13.11

6 v.m.

Idem,

n

13.11

n

13.11

6 v.m.

Idem,

n

10.64tot

6 v.m.

!>

14.63

Zadelmaker (rijtuigwerker).

»

9.—

n

11.—

6 v.m.

Idem (tuigwerker).

»

10.—

n

Zeepfabriek (meesterknecht),

n

16.—

n

16.—

61/2 v.m.

1

Zeepzieder,

w

9.—

n

9.—

61/2 v.m.

Zetter.

I)

10.50

n

11.—

7 v.m.

-ocr page 286-

LXXVII

Arbeidsduur.

Inlichtingen omtrent Zondagsrust.

Einde.

Totaal.

Rust.

8 n.in.

_

_

om de andere week Zondagsarbeid.

7 n.in.

8I;2

31/2

vrij.

8 n.m.

om de andere week Zondagsarbeid.

8 n.m.

111/2

21/2

vrij.

8 n.m.

n

n

vrij.

6 n.m.

vrij.

6 v.m.

des Zondags wordt op den gewonen

tijd begonnen.

8 n.m.

111/2

21/2

vrij..

1 7 n.m.

11

2

vrij.

8 n.m.

11\'/2

21/2

vrij.

8 n.m.

111/2

21/2

vrij.

8 n.m.

111/2

21/2

vrij.

8 n.m.

111/2

21/2

vrij.

7 n.m.

11

2

vrij.

\' 8 n.m.

11\'/2

21/2

vrij.

8 n.m.

111/2

21/2

vrij.

f7

n

vrij.

8 n.m.

101/2 a 111/2

2 a 3

vrij.

n

n

»

vrij.

7 n.m.

i

10

1

2

vrij.

-ocr page 287-

-n f i

.T.-- «\'IC- -!-,. -f: - . \'»i Sf^-\'V

V^\'v

■ i

>

■ ■ ... ,

-ocr page 288-

STELLINGEN.

1.

De grootste helft van het Nederlandsche volk wordt onvol-
doende gevoed.

II.

Het bezoeken van Kook- en Huishoudscholen worde voor
de meisjes uit het volk verplicht gestold.

III.

Hij do behandeling van Ulcus Ventriculi worde het
dieet van Leube-Ziemssen vervangen door dat van Lenhartz.

IV.

Hyperaciditeit, in den zin van Riegol, bestaat niet.

V.

Eclampsie moet beschouwd worden ids een melkzuur-
intoxicatie.

VI.

Bij spoeddilatatie van do cervix uteri is do conservatiove
vaginale keizersnede volgens Dilriisen to verkiezen boven
do methode van Bonnaire.

-ocr page 289-

VII.

De derde linker frontaal Gyrus speelt geen specialen
rol in de functie van de spraak.

VIII.

De epidemische Poliomyelitis acuta anterior bij kinderen
is aetiologiseh identisch met de Poliencephalitis.

IX.

De gebruikelijke toestellen voor het ontdekken van
simulatie en aggravatie hebben slechts waarde wanneer
binoculair zien bestaat.

X.

De methode Janet is voor de behandeling der acute
gonorriioe niet aan te bevelen.

XI.

• Goede drukverbanden zijn bóven elastieke kousen te
verkiezen.

XII.

Plantkunde en Dierkunde moeten voor a.s. medici geen
verplichte examenvakken zijn.

-ocr page 290-

\'. j

t

■■\'Hi

)

-ocr page 291-

.V

> i J \'> \' ■ O \'

mm-:\'

\'•f. "

. S

:

n-

■y

-.sr.

. i-

■ i

m

{

my-:--\'-\':/.

-ocr page 292-

r\' -mms.. . tf
............ ■■ ■

- ...............

w-i\'m M

■ ç^V /

\'

-ocr page 293-

K V iT r- v ^tv

^ A • - ^ i -. -

V1,■ \' i rr %v

M > \\ -Vf >