-ocr page 1-

RP

TIJDSCHRIFT

VITGIGEVEN DOOB OT

MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERIKG DER VEEARTSENIJKUNDE
]N mERLAND,

ondek redactie yan;

F. C. HEKMEIJER, G. J. HENGEVELD en A. W. H. WIRTZ,

Leerai-en aan \'»Rijks Veeavtseiiijscliool te Utrecht..

Tweede JTaar^angf.

UTRECHT,
POST UITEEWEEE & COMP.
1865.

-ocr page 2-

_ RUKSUNWERSlTCjj LJRECHT

0031 6731

-ocr page 3-

Pathologische Anatomie.

Verscheuring van het hart bij een paard, door
J. A. Alers.

Twee dagen nadat ik eene zesjarige, bruine, groningsclie
merrie had behandeld lijdende aan eene catarrhaal-bilieiise
koorts, en den patiënt verlof had gegeven om uit te gaan, ge-
beurde het op zijne eerste wandeling, toen het paard onder den
man werd afgestapt, dat het, zonder zich te kunnen vermoeijen
(want het was naauweiijks eenige minuten van den stal ver-
wijderd) , onverwacht begon te wankelen, met een vervaar-
lijken ter nederstortte en bijna op hetzelfde oogenblik op
de plaats dood bleef.

Ofschoon op het intreden der verschijnselen dadelijk een
bode naar raij werd afgezonden, het was ongeveer een uur
van mij verwijderd, was het paard reeds overleden eer ik
daar aankwam.

Bij de lijkopening, die onmiddellijk daarop plaats had,"\'ver-
toonde zich aan de buiksingewanden niets abnormaals. Bij
het openen der borstholte, vloeide er eene hoeveelheid don-
kerrood bloed uit, dat mijn vermoeden bevestigde, dat de
oorzaak van den dood gelegen was in het barsten van het
een of ander ingewand. De hoedanigheid van het bloed
verraadde verscheuring van een aderlijk bloedvat en toen het
hart met de noodige voorzigtigheid was uitgenomen, vond
ik het regter hart-oor aan zijne buitenste oppervlakte in de
rigting der vezelen, ter lengte van 3 centimeters, vaneen
gescheiden, de regter kamer en boezem geheel van bloed

-ocr page 4-

ontledigd en door den laatsten kon men den vinger door de
scheur ongehinderd naar buiten voeren. De oorzaak van deze
scheiding der vezelen was onbekend, en de scheur zelve ver-
moedelijk het gevolg eener gedeeltelijke verwijding (zooge-
naamd aneurysma van het hart).

De eenige vermeldenswaardige bijzonderheid, die nog van
eenig belang is voor de diagnostiek, is de vervaarlijke
gil,
waarmede het paard kort vóór den dood ter nederstortte.
Nog twee gevallen van een\' dergelijken dood had ik eeni-
gen tijd geleden gehad. Bij het eene paard was de achter-
ste aorta in de borstholte bij het middelrif gebarsten, zoo-
dat dit laatste door schuimend ligtrood bloed gekleurd was.
Bij het andere had er bersting van de groote bogt der maag
plaats gehad, waaruit ik besluit, dat het
gillende sterven het
gevolg is van de verscheuring van een of ander ingewand,
\'s Hape 186é.

-ocr page 5-

Pathologie en Therapie.

Eiterzak in de borstkolte bij een paard, door
.1. A. Alers.

Den 14. Sept. 1861 werd mij ter behandeling toevertrouwd
een lOjarig zwart merriepaard, dat bij de verschijnselen van
catari\'h der luchtwegen, eene sterke ontlasting van schuim
uit den neus en mond had, doormengd met dikkere slijmige,
etterachtige stof, die nu eens in het geheel niet, dan weder
bij belangrijke hoeveelheden uit den neus ontlast werd. De
toestand van het dier was overigens niet zorgwekkend. Het
was goed gevoed; de pols febriel, de eetlust verminderd,
ontlasting van urine en faeces schaars, de temperatuur over
het geheele ligchaam gelijkmatig warm, doch de onderste ge-
deelten der ledematen en de punten der ooren koud op het
aanvoelen. De slijmvliezen waren normaal gekleurd en de hart-
slag onvoelbaar. De koortsaanval gering, doch duurde tot den
middag voort.

Den 15, Sept. dezelfde verschijnselen; de ontlasting van
urine en faeces hoewel gering, bleven toch geregeld volhou-
den. De koorts heviger met een weinig hoest. Tart. emet.
met mur. ammon. in elect., later sulph. kalic. werden toe-
gediend.

Den 16. Sept. geene noemenswaardige verandering. De
koorts eenigermate verminderd. De uitvloeijing van slijm
uit neus en mond blijft aanhouden, de eetlust verminderende.

Den 17. Sept. eenige verbetering. Van 11 tot 1| ure
koorts, claai\'na meerder eetlust.

-ocr page 6-

Den 18. Sept. \'s morgens 7|. ure hevige koortsaanval, welke
zonder remissie voortduurt tot ure \'s avonds. De toestand
veel verslimmerd. De houding van den patient teekent meer
op pneumonie, doch de pols is torpide. Na afloop van de
koorts eene dragt in de borst, en gedurende den avond en
de nacht verdeelde giften van nitrum met afvoerende mid-
denzouten, \'s Avonds 9 ure was de toestand rustig. Een
clisma was van weinig effect.

Den 19. Sept. De zieke is den geheelen dag zeer rustig.
De ademhaling versneld en onderdrukt, de slijmvliezen blaauw-
achtig rood, de pols onderdrukt, de hartslag onvoelbaar, wei-
nig eetlust. De uitvloeijingen verminderd. Ofschoon den
ganschen dag geene exacerbatie van de koorts plaats had,
was de toestand onrustig, opstaan en nederliggen wisselen
elkander gedurig af en gedurende den dag hebben behoor-
lijke ontlasting van urine en faeces plaats. Camphora,
digitalis en nitrum werden in verdeelde giften gereikt. Plot-
seling echter treedt \'s avonds 8| ure een hevige koortsaanval
in, waaronder het paard zich uiterst benaaüwd toonde. Een
uur later had het opgehouden te leven, zonder andere bij-
zondere verschijnselen , dan dat eene stinkende lucht uit neus
en mond kwam.

Onderzoek naar den vroegeren toestand des paards.

Gedurende ruim een jaar had het paard van tijd tot tijd
bij ongelijke tusschenpoozen aanvallen van hoest gehad,
waarbij het veel schuimig slijm uit den neus ontlastte,
dat altijd ongekleurd was. Na die ontlastingen had de pa-
tient zich altijd in eenen schijnbaar normalen toestand ver-
toond, en waren geene asthmatische verschijnselen waarge-
nomen.

Lijkopening.

Zonder daarmede geheel opgevuld te zijn, bevond zich
in de luchtpijp eene vrij groote hoeveelheid schuimend slijm,

-ocr page 7-

waarin zich eeu groote hoeveelheid witte ligchaampjes be-
vonden van ongelijkeu vorm, die geheel het voorkomen
van etter hadden, en welke stof van het strottenhoofd
naar de takverdeeling der luchtpijp in hoeveelheid aanmer-
kelijk toeaam. Bij het openen der borstholte vertoonde de
regter long zich in normalen toestand , doch de linker long
was opgevuld met enkele tuberkels van geen zeer grooten
omvang. \'De bovenste kwab was op de oppervlakte miskleu-
rig , zacht en zakvormig uitgezet en bij het opensnijden bleek
deze opgevuld te zijn met eene dunne etterachtige stof, die
een\' ondragelijken stank verspreidde. Na dien zak geledigd
te hebben, vond ik aan den binnensten, ondersten wand eene
opening ter grootte van een\' dikken pijpensteel met een\' kraak-
beenigen rand, die in een dergelijk kanaaltje voerde, waar-
door die gemeenschap had met den regter luchtpijptak.

Deze etterzak, die de grootte had van een klein kinder-
hoofd , had niet onduidelijk zijn ontstaan te danken aan een\'
in verettering overgeganen tuberkel, waarvan de stof zich
van tijd tot tijd had ontlast door de kraakbeenige buis in de
luchtpijp, dat allengs was toegenomen. Bij het laatste in-
treden der ziekteverschijnselen had er vermoedelijk resorptie
van pus plaats gehad, waaraan de onderdrukte en versnelde
ademhaling en bloedsomloop waren toe te schrijven. Overi-
gens waren er noch in de borst- noch in de buiksingewan-
den abnormale afwijkingen waar te nemen.
\\sHage 186é.

Genezing der mondklem bij eene koe, door J. A.
Hinze.

In het najaar van 1863 werd mijne hulp ingeroepen bij
eene koe, welke sedert 8 dagen niet had gegeten noch ge-
dronken en allervreeselijkst dik was, zijnde de linkerzijde
buitengewoon tympanitisch opgezet, eu de mond zoodanig

-ocr page 8-

8

gesloten, dat er met geen\' mogelijkheid iets in kon gebragt
worden.

Dit beest stond geheel op het eind in den stal, digt bij
de deur en had, zoo ik veronderstelde, koude op de kaak-
spieren of een togt gevat, waarvan het gevolg de gemelde
verschijnselen waren.

Daar dit beest eenige dagen vóór mijne komst onder de
behandeling van den welbekenden
Jan Okkes was geweest,
en deze had verklaard, dat het beest niet was te genezen en
maar afgemaakt moest worden, deed ik te meer mijn best om
het te behouden. Mijne geneeswijze rigtte ik derhalve naar de
vermoedelijke oorzaken in en had het gelnk hierin wel te
slagen. De behandeling was eenvoudig en bestond in het
doen der penssteek, waardoor eene aanmerkelijke hoeveelheid
gas ontsnapte (de kanul bleef tot den dag zitten) en het
aanwenden van dampbaden van kamillen om het hoofd, en
prikkelende inwrijvingen van linement. volat. met ol. tere-
binth. op de kaken. Met deze behandeling bragt ik het
zoover, dat het dier met den dag wederom iets kon
gebruiken, verder van dag tot dag in beterschap toenam en
binnen 8 dagen geheel genezen was.

Mijdrecht, 1864.

Waarnemingen omtrent de móerziekte bij het rund-
vee, door
J. A. Alers.

Gedurende de jaren 1863 en 1861 was ik in de gelegen-
heid eenige gevallen van deze ziekte in de omstreken dezer
plaats waar te nemen, die, hoezeer in de hoofdzaak met el-
kander overeenkomende, nogtans verscheidenheid genoeg
aanboden om eenige dezer afzonderlijk te vermelden.

In het voorjaar van 1863 vond ik in den vroegen morgen
op den stal van een veehouder eene 5jarige, zwartbonte, goed
gevoede koe, die twee dagen te voren had afgekalfd en nu

-ocr page 9-

9

onvermogen had getoond om op te staan, met verminderhig
vau melkgeving, traagheid in eten en herkaauwen en ge-
stadige onrust. Het uijer was sterk opgezet, bijna zuchtig
gezwollen, de ledematen en vooral de lendenstreek koud,
even als de ooren en hoornen, terwijl de huid, hoezeer niet
gespannen, nogtans dor en droog op het aanvoelen was. De
vagina was gezwollen, slap, droog en flaauwrood gekleurd
met blaauwachtige vlekken. De ontlasting van faeces had
geheel opgehouden en die van urine was spaarzaam. De pols
was versneld, klein en gespannen. De stal, waarin zich een
dertigtal runderen bevonden, was matig warm, de ligging
zuiver en de voedering goed, gelijk dit in het algemeen bij
onze melkboeren het geval is.

Ruime giften sulph, natric. werden in eene slijmige in-
fusie van rad. valerian, met tart, emet. toegediend, waar-
van de koe om de twee uren eene flesch vol werd inge-
geven; het uijer en de kling liet ik vlijtig met laamv-warme
karnemelk wasschen en van tijd tot tijd uitmelken, hetgeen
met de noodige zachtheid en omzigtigheid moest geschieden.
Tegen den middag appliceerde ik een gewoon clisma, om de
werking der medicijnen te ondersteunen , dat de ontlasting
van weinige stoffen ten gevolge had en dat tegen den avond
werd herhaald, toen zich eene groote hoeveelheid dunne,
zwarte, stinkende stof ontlastte, hetgeen de koe kennelijk
verligtte, daar zij meer op haar gemak ging liggen en des
anderen daags was begonnen te eten. Dien dag hield ik
met dezelfde medicatie, behalve de clismata, vol, en toen de
koe meer eetlust vertoonde, onderwierp ik haar aan een
goed voedend dieet van brood en melk. Langzamerhand
kwamen de krachten terug, de eetlust verbeterde en de
melkgeving werd ruimer. De ontlasting van zwarte stof ver-
minderde en daarvoor kwamen meer natuurlijke faeces in
de plaats, waarom ik met het ingeven van medicijnen liet
ophouden, waarvan nu ongeveer 12 flesschen waren gebruikt.
Den 4. dag daarna beproefde de koe op te staan , dat met

-ocr page 10-

10

eenige ondersteuning gelukte en langzamerhand kwam zij nu
tot haren vroegeren normalen toestand terug, ook met opzigt
tot hare melkgeving, zoodat zij spoedig met de andere koei-
jen het gewone voeder ontving.

Een tweede geval had insgelijks plaats iu het voorjaar van
1863 bij een vaarsje, dat voor de eerste maal gekalfd had.
De ziekteverschijnselen , die volkomen met de vorige over-
eenkwamen , waren bij dit indiyidu niet zoo sterk gepronon-
ceerd, alleen hadden eetlust en herkaauwing geheel opge-
houden. Dezelfde behandeling werd in toepassing gebragt,
en de boer, het non plus ultra van ruwheid, bragt naar zijne
meening de vaars op eene eigenaardige w^ijze aan het eten;
hij stopte namelijk gedurende eenige dagen het voeder, be-
staande in hooi en roggebrood, met een\' vrij langen stok in de
keel, zoodat zij tegen wil eu dank moest slikken. De volko-
ruene herstelling van dit beestje volgde eerst na verloop vau
12 dagen.

Een derde ziektegeval, dat zich insgelijks twee dagen na
het afkalven openbaarde, bij eene 6jarige zwartbonte koe,
ging nagenoeg met dezelfde verschijnselen gepaard, doch viel
voor in de weide. Het onvermogen om op te staan was zoo
groot, dat ik ter voorkoming van den ongunstigen invloed
van den kouden noorden wind, waardoor de zomer vau dit
jaar (1864) zich bijzonder kenmerkte, eene genoegzame
hoeveelheid ligstroo liet aanbrengen, en met losse staken
een soort van hut om en over de koe liet maken. Het
liep echter nog gunstig af, onder nagenoeg dezelfde be-
handeling, daar bij mijn bezoek op den derden dag de koe
met eenige hulp reeds opstond en aan de helling van den
dijk ging grazen.

Een vierde geval viel voor den 2i2. Februarij 1864 eu
openbaarde zich den 4. dag na het afkalven bij eene öjarige
witbonte koe, die even als de vorigen goed gevoed was. De
patiënt werd aan dezelfde behandeling onderworpen: doch
daar de verschijnselen van verlamming sterker waren ont-

-ocr page 11-

11

wikkeld dan bij de vorigen, liet ik den volgenden dag reeds
inwrijvingen doen met linim. volat. en tinct. cantharid. On-
der deze behandeling waren den 26. de eetlust en herkaau-
wing wedergekeerd, de ontlasting volgde zonder clismata in
overvloedige mate, doch het onvermogen om op te staan
bleef voortduren. Pulv. nuc. vomic. werd 1 onc in de
24 uren in twee verdeelde giften, gedurende vier dagen, toe-
gediend, onder het voortzetten der inwrijvingen op de lenden-
streek , met dat gunstig gevolg, dat de patient aan den avond
van den derden dag uit zich zelve was opgestaan en van
dat oogenblik geene ziekteteekenen meer vertoonde. Ook
de melkafscheiding, die van het ontstaan der ziekte af niet
geheel had opgehouden, was tot den normalen toestand terug-
gekeerd.

Een vijfde geval had plaats op den .26. Junij 1864 bij eene
6jarige zwartbonte koe van een groot bedrijf, die insgelijks
in de weide had gekalfd en bij welke na drie dagen de opge-
gevene ziekteverschijnselen zich voordeden. Ook deze koe
werd aan dezelfde behandeling onderworpen, ondersteund
door clismata. Men had het dier uit de weide niet verder
kunnen brengen dan tot onder den hooiberg, en daar het weder
vrij ongunstig was, werd het met eene slede naar de wagen-
schuur gebragt, waar het goed in stroo verzorgd bleef, tot
het na twee dagen van zelve opstond en zich langzamer-
hand herhaalde.

Een zesde geval, doch met minder gunstig gevolg, had
plaats bij eene witbonte Tjarige koe op den 6. Augustus 1864,
die in den morgen van dien dag in de weide had gekalfd
en nademiddag omstreeks twee uren begon te wankelen,
waarop de boer haar dadelijk doch met veel moeite te huis
haalde. Ik vond haar nog staande op den stal, doch de
toestand was zoo kennelijk, dat mij geen twijfel overbleef
of ook hier was dezelfde ziekte in aantogt. Aan nagenoeg
dezelfde behandeling onderworpen, ging ik er dien avond
nog eens heen, om de ziekte verder gade te slaan, en vond

-ocr page 12-

12

de patiënt liggende op den grond, maar zij was zoo verergerd,
dat ik voor het behoud van haar leven vreesde. Ik trachtte
dadelijk een clisma te appliceren, doch dit wilde mij niet
gelukken. Het rectum was sterk gezwollen en bij het inbren-
gen van de kanul der spuit vloeide er overvloedig bloed uit,
hetgeen vermeerderde door het inbrengen der linkerhand, om
langs de beide voorste vingers deze zoo diep mogelijk in te
brengen; doch ook dit mögt niet baten en het lavement
vloeide zoo sterk terug alsof de bewerking in een omge-
keerden rigting plaats had. Toen ik daarover mijne verwonde-
ring te kennen gaf, deelde de boer mij mede, dat hij na
mijn vertrek gepoogd had de koe de mest af te halen, doch
had geen stof gevoeld. Vermoedelijk was hij hier wat ruw
mede te werk gegaan , zoodat er beleediging van de intes-
tina scheen te hebben plaats gehad, Eectum en vagina waren
slap, blaauwachtig gekleurd en koud op het aanvoelen. In-
spuitingen van laauw-warme slijmige afliooksels mogten niet
baten, waarbij ik later nog een afkooksel van cort. querc,
met aluin voegde, maar met geen ander gevolg dan dat de
koe vijf uren later bezweek.

Een zevende geval heeft voor weinig weken insgelijks
plaats gehad bij een melkboer, die in het algemeen weinig
geloof en vertrouwen schenkt aan de veterinaire praktijk:
maar aangemoedigd door verschillende goede uitkomsten mij
de behandeling opdroeg van eene 4jarige roodbonte koe, die
den vorigen dag had gekalfd. Het beestje verkeerde nage-
noeg in denzelfden toestand als de voi\'igen. Des avonds
toen ik gehaald werd, schreef ik ongeveer dezelfde ge-
neesmiddelen voor, die gedurende den geheelen nacht wec-
deu toegediend, en den volgenden morgen appliceerde ik
een clisma met vrij gunstig gevolg. De toestand van het
rund was niet verergerd, zoodat ik op de vraag van den
boer, »of het nog goed teregt zou komen, want dat hij het
anders maar zou verkoopen om te slagten?", ten antwoord
gaf: »dat hij het nog gerust kon afwachten totdat ik terug

-ocr page 13-

13

kwam, dat omstreeks den middag zou gebeuren. De man
gunde zich echter den tijd niet, waarschijnlijk in het denk-
beeld, dat een patiënt op het ingeven yan medicijnen als
door een\' tooverslag moest herstellen; genoeg, vóór 12 uur
op den middag reeds ontving ik de boodschap dat ik niet
behoefde terug te komen, want dat de koe verkocht en weg
was. Doch wat gebeurde! drie of vier dagen daarna ver-
nam ik dat de boer de koe voor
f 20,— had verkocht aan
een zoogenaamden krengenslagter, die bijna uur gaans
van hem afwoonde. Deze man had de koe op een sleep-
wagen naar zijn huis vervoerd en daar in de schuur neder-
gelegd. Middelerwijl ging hij te middag eten met het oog-
meik om dadelijk daarna het slagtwerk te beginnen. Doch
hoe groot was zijne verbazing, toen hij weder in de schuur
kwam en de koe staande vond eten aan een weinig daar
voorhanden hooi. Nu werd eenige meerdere zorg aan het
beestje besteed en den vorigen eigenaar daarvan kennis
gegeven, die ten spijt zijner al te groote voorbarigheid het
rund om zijne buitengewone deugd als melkgeefster terug
kocht voor de som van
f 80,—, zoodat zijn ongeloof en zijne
voorbarigheid hem een belangrijk verlies in den tijd van twee
dagen hadden berokkend.

Uit het medegedeelde blijkt, dat de ziekte wel bij voor-
keur goed gevoede en ontwikkelde runderen aantast; doch
zich overigens niet stoort aan leeftijd, jaargetijde of plaats
van huisvesting, daar zij zoowel op den stal als in de weide,
van twee tot zesjarigen leeftijd, onverschillig of de tempera-
tuur hoog of laag was overkwam; op één stal slechts heerschte
eene buitengewone warmte, doch de anderen waren behoor-
lijk luchtig. Evenmin leverde de voeding een noemens-
waardig verschil op, daar op de meeste stallen borstel als
bijvoeder, doch op anderen dat voeder niet gegeven werd.
Bij den weidegang bestaat hier de A\'oeding enkel uit gras,
zonder eenig bijvoeder van boi\'stel, spoeling of iets derge-

-ocr page 14-

14

lijks. Bij alle deze geboorten waren de kalveren goed
ontwikkeld, niet tegennatuurlijk groot; ofschoon aange-
nomen kan worden, dat de verlossingen niet altijd met de
noodige voorzigtigheid hadden plaats gehad, daar bij een
derzelve de boer een paard aan het kalf had willen span-
nen, om het als het ware rut de moeder te rijden.

Het is bekend, dat de moerziekte bij het rundvee eene
algemeene benaming is der ziekten bij ons bekend als
me-
tritis, febris puerperalis
en paralysis lumbalis. De eerste
vorm is mij nog niet voorgekomen; en mogen de opgenoemde
gevallen al niet direct den vorm van
febris puerperalis
hebben gehad, allen schenen zij nogthans gepaard te gaan
met
febris nervosa, terwijl een daarvan voorkwam met of
overging in
paralysis lumbalis. Voor de praktijk echter
zal het fijne onderscheid tusschen de beide laatste vormen
weinig ter zake doen, en zullen de opgenoemde gevallen
duidelijk genoeg bewijzen het groote nadeel dat er gelegen
is in de door sommigen zoo hoog geroemde aderlatingen in
deze ziekte, en zoo al, dan zal alleen eene fiksche aderlating
uit de halsader voordeelig kunnen zijn, wanneer die ver-
rigt wordt aan goed gevoede en krachtige runderen, bij warm
zomerweder in de weide, acht of tien dagen
vóór het af-
kalven. Menigmaal heb ik deze voorzorgen aanbevolen en
ook aangewend, en bij al deze runderen is, voor zoo verre
mij bekend is, deze ziekte niet voorgekomen.

."s\'Hage, Augustus ISM.

Bijvoegsel.

Aangaande de verschillende ziektetoestanden, die na het
afkalven bij het rund optreden , zoowel koortsen, ontstekingen
als zuivere verlammingen, heerscht in de opvatting en be-
paling van vele veeartsenijkundige schrijvers een groot
verschil.

-ocr page 15-

15

Velen derzelven worden zaraengevat onder de benaming
kalf- of kalverziekte, waardoor het ziektebeeld der laatste
(die reeds op zich zelve vele afwijkingen in verschijnselen
en beloop vertoont) door verschillende waarnemers en schrij-
vers zeer zamengesteld en onbepaald wordt gemaakt, en op
eene verzameling van aan wezenlijk verschillende ziekten be-
hoorende verschijnselen moet gelijken.

Onder de ziektetoestanden , die door velen meer algemeen
tot
kalfziekte gebragt worden, zijn te onderscheiden :

1". de kalfziekte, kalfkoorts, kalverziekte (Numan), het
»Gebär- of Kalbefieber"
(febris puerperalis) der Dnitschers
(Hering, Haubner, Rtchner, Spinola, Eöll, etc.) door
velen ook nog onderscheiden als
eigenlijke of ware kalfziekte,
of als
\'paralytische vorm (Hering, Eöll) der kalfziekte,
wanneer men aan de laatste benaming eene meer uitgebreide
beteekenis wil geven ook voor andere ziekten, die na de
verlossing optreden (en alsdan ter onderscheiding vooral van
de onderstaande ziekten en verder van zuivere verlammingen,
rheumatische koorts , rheumatisch lendenwee en verlamming,
etc.). Deze is eene
torpide zenuwkoorts (adynamia nervosa
generalis, febris nervosa torpida, etc.); terwijl men ook wel
eens f. nervosa
versatilis heeft onderscheiden, voor zooverre
de ziekte somtijds begint onder verschijnselen van opgewekt-
heid. Zij wordt naar een hoofdverschijnsel door vele schrij-
vers ook wel kortweg
paralysis lumbalis genoemd. (Zie
Numan, Mag. Deel II en V).

Onder »liggen blijven na het kalyen\'\' worden door de
landlieden meer in \'t bijzonder dezen vorm, doch in \'t alge-
meen ook wel andere ziektetoestanden onder de reeds opge-
gevene verstaan.

2°. de onware kalverziekte, de ontstekingachtige of de
baarmoederontsteking na de geboorte (Eöll) , de ontsteking-
achtige vorm
(Hebing), de melkkoorts (Haubner en anderen),
het
melkvimr of de m eikver plaatsing (Numan) , de kalver-
ziekte gepaard met
mstritis, peritonitis, analoog met de

-ocr page 16-

u

febris puerperalis der vrouw (metritis puerperalis, metro-
peritonitis, endometritis puerperalis, enz.).

Deze is bij de landleiden bekend als »liggen blijven aan
de melk of het niet in den uijer willen schieten van de melk."

3^ geheel oneigenlijk de zuivere baarmoederontsteking
(metritis), ook genaamd móerziekte (Numan). (Zie omtrent
kalfziekte nog de diskussien en mededeeling van W. H.
Montens in de Verhandelingen der algemeene vergade-
ring van Rijks Veeartsen. Utrecht 1852).

In de onderscheiding door den heer Alees opgegeven ten
opzigte van den collectief-naam » móerziekte\'^, vinden wij dan
den vorm aangeduid als f. puerperalis en tevens als
paralysis lumbalis; want in allengevalle kan door paralysis
lumbalis, als benaming yoor kalverziekte, niet worden verstaan
eene zuiver nerveuse paraplegie, zooals die ook meermalen
zonder koorts, met blijvenden eetlust, enz. voorkomt. In-
dien overigens al de boven medegedeelde gevallen tot de
eigenlijke kalfziekte gebragt mogen worden, dan zal men
het daaromtrent wel eens zijn, dat de ziekte in zeer goed-
aardigen vorm is voorgekomen.

Utrecht, ■ Red.

-ocr page 17-

Chirurgie.

Ontsteking van het sprong gewricht bij een paard,
door
,1. A. Alers.

Den 17. Sept. 1863 was een donkerbruin, Sjarig merrie-
paard door eene uitwendige oorzaak beleedigd aan de onder-
ste buitenvlakte van het regter spionggewricht. Bij het on-
derzoek scheen de wond niet tot in het gewricht door te
dringen en had er weinig zwelling plaats, ofschoon er bij yeel
warmteontwikkeling een hevige pijn bestond. Uitvloeijing
van synovia had geen plaats. De binnenvlakte aan het ge-
wricht bood niets abnormaals aan.

Gedurende den vorigen namiddag , toen het accident
was ontstaan , was het deel vlijtig met koud water nat gehou-
den en schreef ik voor een bading van lot. goulard. met
hyosciam. Na twee dagen was de toestand verslimmerd,
had er groote spanning plaats met veel pijn, die zich eerst
het meest aan de buitenvlakte van het gewricht vertoonde;
maar ook nu deelde de binnenvlakte in de ontstekingachtige
aandoening, die daarop belangrijk begon te zwellen. Het
gewricht werd nu vlijtig gepapt met famna lini en herb,
cicut., terwijl het voor den nacht werd ingewreven met ungt.
mercur. waarbij later jodium gevoegd werd. Ofschoon on-
der deze behandeling de toestand niet verslimmerde, bleef
het deel onophoudelijk pijnlijk, en bij afwisseling zoo hevig,
dat de patient alle voedsel weigerde en de hoef in het ge-
heel niet op den grond werd gebragt. De ontsteking aan de
buitenvlakte, waar de beleediging was aangebragt, was wel is

2

-ocr page 18-

18

waar verminderd, doch aan de binnenvlakte hield deze on-
ophoudelijk aan , zonder nogthans tot suppuratie over te gaan.

Den 16. October werd het geheele gewricht met ungt.
cantharid. ingewreven , hetgeen zoo lang werd volgehouden
totdat er zich rondom een dikke korst had neergezet, waarop
het been nog wel pijnlijk was, doch waarbij de hoef lang-
zamerhand werd nedergezet, terwijl de eetlust wederkeerde.
De inwendige pijn scheen dus op deze frictie te verminde-
ren , en toen na verloop van 6 a 8 dagen de korsten afvie-
len, ving ook de patiënt aan het been te gebruiken.

Ofschoon het te verwachten was, dat het gewricht, ten
gevolge van de langdurigheid der ontsteking zou verstijfd
zijn, bleek dit nogtans het geval niet te wezen, daar het been
langzamerhand goed en regelmatig werd gebruikt en alleen
eene verdikking er van achterbleef, die door het wasschen
eener oplossing van jodet, kalic. en jodium van lieverlede
zoodanig verminderde, dat het weinig wanstaltigs meer aan-
bood en de beweging volkomen vrij was, ofschoon het deel
niet volkomen zijne vorige normale vormen heeft terugbe-
komen.

Hoe gunstig den afloop dezer spronggewrichtsontsteking
ook was, deed zich nogthans aan raij de vi-aag voor: had
het nog niet gunstiger geweest, wanneer ik vroeger met de
inwrijvingen van cantharid. was begonnen , zoodat de kunst-
matig uitwendige ontsteking de inwendige vroeger had af-
geleid ? Een dergelijk geval, dat dit jaar plaats had , heeft
dit alles behalve bevestigd. Reeds den dag na de toe-

gebragte doorgaande beleediging aan het spronggewricht en
nadat eerst koude fomentatiën en pijnstillende, yerdeelende
pappen waren aangewend, doch zonder gunstig gevolg, werd
het beleedigde deel met ungt. cantharid. ingewreven, met
geen ander gevolg dan dat de patiënt den volgenden dag
namiddag door trismus werd overvallen, waaraan hij bezweek
op hetzelfde oogenblik dat ik mijn avond-bezoek bragt.

Dit voorval heeft mij doen veronderstellen, dat de aan-

-ocr page 19-

19

wending der ungt. canthar. in het eerste geval niet te vroeg
en toch ter juister tijd is geweest, en dat men met die soort
van middelen bij gewrichtsontstekingen voorzichtig moet zijn.
Ik voeg dezen ongunstigen afloop hierbij om voor te komen
dat men met die te vroege aanwending zich niet vergisse.
Hoewel het mogelijk is , dat het bijkomende verschijnsel van
klem in het tweede geval, eer een gevolg kan gevi\'eest zijn
van de hevigheid der pijn en beginnende verettering der
inwendige gewrichtsontsteking dan door de ungt. canthar.,
zoo houd ik het er toch voor, dat het beter is, deze zalf eerst
aan te wenden als er vrees is voor verharding en de ont-
stekingverschijnselen bijna verdwenen zijn.
\'sHafie 1864.

Genezing van eene bnikwond met doorzakking van
het net, door
J. A. Hinze.

In de maand Junij 1864 kreeg ik een tweejarig merrie-
paard onder behandeling, met eene verwonding in de linker
flankstreek ter lengte van zes N. duimen, waaruit een ge-
deelte van het net naar buiten hing.

Het paard had in de weide loopende, springende op een
scherp puntige staak, deze wond bekomën.

De behandeling was: het gedeelte van het net ter zwaarte
van 3 N. oneen weg te nemen en de huidwond alleen te hech-
ten, waarop de genezing spoedig volgde.

Twee maanden later kreeg het paard, op dezelfde plaats
eene uitzetting ter grootte van een ganzenei, zijnde eene
buikbreuk. Deze is toen door mij geopereerd, door de breuk-
zak te openen, de breukring te scarificeren, en toen te hechten,
zoomede de gemaakte huidwond, waarna zij goed is genezen.

-ocr page 20-

20

Tracheotomie, door J. A. Hinze.

In het jaar 1863 werd mijne hulp ingeroepen bij een
bruin , aftands merriepaard , hebbende alle verschijnselen van
pijpende dampigheid. Het kon voor den wagen gespannen
zoo benaauwd worden , dat men het op eenen afstand hoorde
snorken, en was niet in staat den ledigen wagen te trekken.

Dit gebrek was ontstaan, door het op eene ruwe wijze
uit het water te helpen. Om daartoe te geraken had men
het paard een touw om den hals gestoken en toen met alle
kracht daar aan getrokken, zoo dat hierdoor de luchtpijp
zoodanig werd te zamen gedrukt, dat bij onderzoek bleek,
er een paar ringen aan het bovenste gedeelte naar binnen
waren gedrukt. De keelgang was op die plaats aanmerke-
lijk gezwollen en heet.

De geneeswijze bestond in het doen der luchtpijpsnede,
hetwelk staande het werk van een oogenblik was. - Zoodra
de opening was gemaakt, kreeg het paard lucht en was da-
delijk voor alle werk geschikt. De opening in de luchtpijp
heb ik 14 dagen na de operatie doen slniten en toen was
het gebrek genezen.

Eenvoudige methode van ovariotomie, door k. ,1.
Montens.

In het maandblad voor den Nederlandachen landhoimer,
voor het jaar 1862, N". 9, heb ik reeds een drietal goed
gelukte castratiën bij brulzieke koeijen medegedeeld, na
welken tijd er nog eenigen door mij zijn in het werk ge-
steld en wel met veel vereenvoudigde instrumenten, waarin
ik, met eenige wijziging, voornamelijk heb gevolgd de me-
thode van
ph. wernbr, beschreven op pag. 154 van het
Magazin fnr die gesammle Thierheilkimde von gurlt und
hertwi&, \'1861, Heft, met daarbij gevoegde afbeelding

-ocr page 21-

21

van den nieuwen scheedespanner bij figuur 5. De vereen-
voudiging der operatie is voornamelijk gelegen in het gebruik
van dit instrument, hetwelk berust op overlangsche span-
ning der vagina, om de insnijding mogelijk te maken en
hetwelk zoo goed aan de verwachting beantwoordt, dat de
kostbare en zamengestelde dilatateur van
charlier er ge-
heel door kan yervangen worden, terwijl naar mijn oordeel
de overlangsche spanning nog het voordeel heeft, dat bij
liet doen der incisie de wondranden zich niet zoo van elk-
ander verwijderen en daardoor het indringen der lucht in
de buikholte niet zoo gemakkelijk is, als dit bij de methode
van
charlier, met uitzetting der vagina in de wijdte, het
natuurlijke gevolg moet zijn. Men kan met bedoeld instru-
ment den bovenwand der vagina even goed spannen als
volgens de vroegere methode, het verontrust het dier weinig
of niet, werkt sneller en is voor den operateur veel gemak-
kelijker dan den dilatateur van
chablier, zoodat de ope-
ratie mij, voor zoo verre het spannen der vagina en het
doen der incisie betreft, volstrekt geen bezwaar meer op-
levert. Het instrument zooals het in bovengenoemd tijd-
schrift van G. in H. is beschreven en afgebeeld met de
daarbij opgegeven lengte van ongeveer 25 ned. duimen, is
naar nüjn oordeel echter veel te kort, daar ik heb opge-
merkt, dat mijne spanner ter lengte van 52 ned. duimen
niets te lang was om bij groote koeijen eene behoorlijke
spanning der vagina te weeg te brengen, terwijl de twee
verheven knopjes welke in de figuur van gemeld tijdschrift
zijn aangeduid door c. c., en welke moeten dienen tot rigt-
snoer bij het doen der incisie, naar mijne ondervinding ge-
heel overbodig zijn. Het instrument door mij gebruikt be-
staat dus in eeue dunne glad-ronde stift van ijzer met eene
lengte van 52 ned. duimen, aan het eene einde knopvor-
mig verdikt, aan het andere einde in eeue stompe punt uit-
loopende. Bijna twee ned. duimen van het uiteinde aan de
punt is een rond ijzer plaatje met afgeronde randen , ruin»

-ocr page 22-

32

ter grootte en dikte van eenen ned. gulden aan de stift ge-
maakt 5 waardoor bij het gebruik van het instrument het te
ver indringen in het orificium uteri wordt belet 1). Het ge-
heel kan ook van sterk hout gemaakt worden. De aanwen-
ding van het instrument komt overeen met hetgeen daarvan
gezegd wordt in meergenoemd tijdschrift, namelijk, dat men
de stompe punt in het orificium uteri brengt, het knop-
vormig einde houdt men buiten met de linkerhand vast,
dringt hiermede, en zoo noodig met de daartegen druk-
kende borst het instrument naar voren en onder tot dat de
wand der vagina genoeg gespannen is tot het doen der in-
cisie, hetwelk geschiedt met de bistourie cachée van
char-
liee,
zooals die vroeger reeds op verscheidene plaatsen is
afgebeeld en beschreven, onder anderen in de Thierarztliche
operationslehre von
h. hering. Om de spanning in den
bovenwand der vagina te bevorderen, kan men nog met de
regterhand daarbinnen gedurönde de incisie de spanner naar
beneden drukken^, terwijl ik, om alle gevaar voor beleedi-
ging van het rectum te voorkomen, zoodra de opening bo-
ven het orif. uteri slechts groot genoeg is om den wijsvin-
ger er door te krijgen, denzelven in de bekkenholte breng,
ten einde er de punt van de bistourie mede te bedekken,
waarna de wond vergroot wordt door het mes naar achter
te trekken. Het opzoeken der ovaria en het brengen der-
zelven in de vagina kost mij, evenmin als het voorgaande
gedeelte der operatie, eenige moeite ; niet geheel is dit ech-
ter het geval met het wegnemen der ovaria, hetwelk naar
mijn oordeel, verreweg het moeijelijkste gedeelte uitmaakt,
en ik geloof, dat in die gevallen, waar gevaar voor het dier
uit de castratie yolgt, dit ook meer moet worden toegeschre-
ven aan het wegnemen der ovaria dan aan het overige ge-
deelte der operatie. De tang van
werner tot het afdraaijen

1) Dit werktuig bestaat aan \'s üijks veeavtsenijscbool: Zie Vermmeling van
VeearUenijk. bijdragen,
enz 1860, bl. 203. Red.

-ocr page 23-

2 a

der ovaria, zooals zij in het aangehaalde tijdschrift is be-
schreven, is eene eenigsints gewijzigde tang van
charliee
en zelfs nog meer zamengesteld; de tang door mij gebruikt
is veel eenvoudiger en doet dezelfde werking; het is eene
gewone tang met regte armen, het scharnier 8 ned. duimen
van het uiteinde, de bek is naar eenen kant gebogen en
vormt bijna eenen halven cirkel met eene doorsnede van ?>
ned. duimen, gemeten van een inwendigen rand aan de
punt van den bek tot aan den inwendigen rand van de te-
genovergestelde zijde, de grijpvlakten zijn ruw en hebben
eene breedte van 4 strepen, het overige gedeelte van den
bek is goed afgerond, de geheele tang is lang 43 ned. dui-
men , zij zou echter voor hetzelfde doel wel iets korter kun-
nen zijn. Zij komt dus wel eenigsints overeen met de tang
van
g. kichter beschreven en afgebeeld bij fig. en
van meergemeld tijdschrift, de bek is echter veel meer ge-
bogen , daar bij meer regten stand, de punt er van bij het
afdraaijen telkens den duim raakt, welke bij het vasthouden
der eijerstokbanden behulpzaam is en waardoor de operatie
wordt bemoeijehjkt. Het vasthouden der banden en het af-
draaijen met de tang geschiedt op de algemeen bekende wijze.
De moeijelijkheid nu van het wegnemen der ovaria zit juist
in de onmogelijkheid, om bij het draaijen met de tang den
band stevig genoeg vast te houden en het voortgaan der
draaijingen tot in de hoornen der baarmoeder te beletten.
Het gebruik van een soort duimhoedje, zooals door
charlier
is opgegeven, is mij vroeger onvoldoende en lastig voorge-
komen. Ik heb mij voorgesteld bij een volgende gelegen-
heid de proef te nemen met een gebogen tangetje, om met
de linkerhand daarmede in de vagina den band vast te hou*
den, terwijl men met de regterhand buiten de groote tang
draait. Ik vrees echter, dat in sommige gevallen, vooral bij
jong vee, de te geringe ruimte der vagina het gebruik er
van zal beletten. De ondervinding evenwel heeft mij, zoo-
wel als andere veeartsen, geleerd, dat die in elkanderstrenge-

-ocr page 24-

24

ling en rekking der cornua uteri niet spoedig schadelijke
gevolgen na zich sleept, daar ik er in geen geval nadeel
van gezien heb. Het gebruik eener schaar om een gedeelte
der banden door te knippen en daardoor het afdraaijen der
ovaria te vergemakkelijken, is door mij een paar malen be-
proefd volgens de methode van j.
richter, beschreven op
pag. 153 van het aangehaalde tijdschrift, door namelijk aan
weerszijden de eijerstokbanden gedeeltelijk door te knippen,
daarna den band met de tang te vatten , deze buiten de va-
gina met de regterhand stijf te houden en het ovarium met
de linkerhand in de vagina af te draaijen, en ik moet be-
kennen, dat deze manier mij de gemakkelijkste en geschikt-
ste voorkwam en waardoor het ineendraaijen der hoornen
geheel werd tegengegaan, maar door den ongelukkigen af-
loop der tweede proef heb ik (misschien wel wat schroom-
vallig?) een afschrik van het gebruik der tang gekregen, en
ben ik weer tot de bovengemelde gewone manier van af-
draaijing terug gekeerd, omdat ik daardoor heb geleei\'d, dat
men met de schaar ligt te diep in de eijerstokbanden kan
knippen en de bloedvaten daarbij mede afsnijden, waardoor
eene gevaarlijke verbloeding kan ontstaan. Met dien onge-
lukkigen afloop bedoel ik namelijk het volgende: Op 19. Sep-
tember 1863 werd door mij, bij eenen landbouwer onder de
gemeente Klmidert, eene stierzieke koe gecastreerd met het
gebruik der schaar en het afdraaijen der ovaria met de lin-
kerhand, zooals boven is opgegeven. Het eene ovarium was
anormaal en hadt ongeveer de driedubbele grootte van het
gezonde. De operatie werd gedaan des namiddags ongeveer
te vijf uren; des avonds was er, volgens zeggen van den
eigenaar, niets aan de koe gezien dan het aanhoudend staan
met hoogen rug en weinig of geen eetlust, maar reeds den
volgenden morgen vroeg werd de koe dood in den stal ge-
vonden. Daar de eigenaar onmiddellijk den slagter liet
komen om de koe schoon te maken en uit te verkoopen,
en dit alles reeds was afgeloopen voor ik iets van de zaak

-ocr page 25-

25

vernam, was het natuurlijk onmogelijk de sectie te doen.
De eigenaar en de slagter vertelde mij echter, dat de buik-
holte door eene groote hoeveelheid bloed geheel gevuld was
en dat zij verder niets hadden gevonden. Dat er bij de
castratie van koeijen, zelfs wanneer men de ovaria geheel
afdraait, altijd eenig bloed, waarschijnlijk uit de scheede-
wond, in de buikholte wordt xiitgestort, heeft de ondervin-
ding mij vroeger meermalen geleerd bij slagtkoeijen, welke
ik, ter oefening, onmiddellijk voor het afmaken opereerde;
maar de groote hoeveelheid bloed, waarvan mij verhaald
werd en dit in verband met de spoedig opgevolgde dood,
deden mij besluiten, dat deze hier het gevolg moest zijn van
eene inwendige verbloeding, daar het beloop toch te snel
was voor eene traumatische peritonitis bij het rundvee.
Welligt dat bij het anormaal vergroote ovarium ook het
lumen der slagader verwijd was, en juist deze door mij is
doorgesneden geworden. Het is zeer mogelijk, dat bij nor-
male gesteldheid het doorknippen der bloedvaten weinig of
geen nadeel zou na zich slepen, en dat de schaar in vele
gevallen, bij voorzichtige aanwending, een nuttig instru-
ment kan zijn; in elk geval moge het bovenstaande echter
dienen ter waarschuwing tegen te groote ligtväardigheid bij
het gebruik derzelve, waartoe men zou kunnen komen door
het lezen van sommige artikelen over ovariotomie, zooals
bv. in het meergezegde
Magazin von G. u. H., 1858.
Heft, waarop op pag. 217 door
h. putz wordt aangeraden,
het wegnemen der ovaria in elk geval geheel zonder torsie,
maar enkel door afknippen met de schaar te bewerkstelli-
gen. Behalve de slagtkoeijen, waaraan ik mij vroeger in de
operatie heb geoefend, zijp door mij in het geheel gecastreerd
negen koeijen, allen aan de stierziekte lijdende of het zooge-
naamde brullen. Bij acht daarvan waren twee dagen na de
operatie geene ziekteverschijnselen meer waar te nemen,
waarvan ik mij gedeeltelijk zelf heb kunnen overtuigen, ge-
deeltelijk door de eigenaars ben te weten gekomen. Den

-ocr page 26-

26

eersten dag stonden de koeijen veel met hoogen rug, tus-
schen beide persen, eenigsints tympanitisch opgezet, de eet-
lust en het herkaauwen wat trager, maar in geen der acht
gevallen geheel verloren, de melkafscheiding wat vermin-
derd ; van welke verschijnselen den tweeden dag echter wei-
nig of niets meer werd waargenomen. Ik ben niet in de
gelegenheid geweest de koeijen later allen te zien, maar
volgens ingewonnen berigten en bij sommige door eigen
overtuiging heb ik de verzekering gekregen, dat de ver-
schijnselen der bruiziekte korten tijd na de operatie waren
verdwenen, en er is mij ook geen geval ter ooren gekomen,
dat die verschijnselen later zouden zijn terug gekeerd 1).
Wat betreft den invloed welke de castratie op den vetgroei
uitoefent, daaromtrent is mij in zoo verre iets gunstigs be-
kend, dat ik ten minste reeds vau vijf zeker weet, dat zij
in de weide, bij ander vee loopende, zeer goed vet zijn
geworden, drie nadat zij nog geruimen tijd gemolken waren.
Omtrent den invloed op de melkafscheiding weet ik alleen,
dat enkele eigenaars mij later gezegd hebben, dat de koeijen,
wanneer zij na de operatie weder in de weide kwamen,
meer melk gaven dan te voren, er wordt door de eigenaars
echter niet naauwkeurig genoeg op gelet, om daarop met
genoegzame zekerheid te kunnen afgaan, nog veel minder is
dit het geval met betrekking tot de qualiteit der melk, waar-
omtrent ik volstrekt niets durf beslissen.
Zevmbergen, 29 Augustus 1864.

VERKLARING DER FIGUREN,

liff. 1. OverlangscJie spanner,
a. üe stompe puut, welke bij het gebruik van het iiisti uuietit iu het oiit\'. uteri
ivordt gebragt, is bijna 2 ued. duimen lang.

]) Alleen is bij eeu paar koeijen opgemerkt, dat de periodiciteit in de ge-
slachtsdrift niet geheel was verdwenen, en zij later om de drie ä vier veeken,
hoewel in geringe mate, verschijnselen van stierighcid of togtigheid vertoonden,
iooals dit bij gezonde niet gecastreerde koeijen plaats heeft.

-ocr page 27-

27

h. Het ronde ijsereu plaatje, ruim ter gi\'ootte ea dikte van een ned. guldeu ,
om bij het gebruik het te ver indringen in het orif. uteri te beletten.

c. De gladronde ijzeren stift, welke men zich zoo verlengd moet voorstellen , dat
het geheele instrument 52 ned. duimen lang is en aan het einde knopvormig
uitloopt.

IPig. 2. Tang.

Van a tot b is de wijdte van den bek 3 ned. duimen.

c. De tang aan de voorvlakte gezien.

d. Van ter zijde gezien.

ee. De armen der tang, welke men zich zoo verlengd moei voorstellen, dat de
geheele tang 43 ned. duimen lang is.

Verloskniide.

Eene zaag in gebruik bij moeijelijke verlossingen,
door
J. A, Hinze.

Met de reeds vroeger op eene der afdeelingsvergaderingen
onzer Maatschappij, door mij opgegeven zaag 1) bij moeije-
lijke verlossingen, waarbij de verkleining van het kalf te
pas komt, heb ik wederom dit voorjaar verscheidene moei-
jelijke verlossingen zeer gemakkelijk verrigt. Een dertig
stuks, zoo buitengewoon zware als mismaakte kalveren, heb
ik hiermede met weinig moeite verkleind, zonder ééne koe
te verliezen.

i) Deze zaag is ter lengte van 11 a 13 ned. duimen, geklonken op hei eind
vaa eenen langen met handvatsel voorzienen ijzeren stang, die in een stompen punt
bij het uiteinde eindigt. Het zaagje is fijn, duu en met de stang ongeveer 8
ned. duimen breed.

-ocr page 28-

Hoefbeelag.

Ëem nieu\'we wijze van scherp- of winlerbeslag,
iMtgevonclen door
A. J. Janné, Veearts, enz. Ie
Roermond, en over eenige andere soorten van
lointerbeslag, medegedeeld door
F, C. Hekmeijer.

Miju vriend, a. j. jajjné te Roermond, die, zoo als men
weet, in alles wat het hoefbeslag en de hoefziekten aangaat
bijzonder belang stelt, zond mij onlangs (18 Maart 1864)
een ijzer, door hem uitgevonden, waartian eene nieuwe inrig-
ting voor winterbeslag wordt aangetroffen, en vroeg mij om
daarvan met een enkel woord in dit Tijdschrift melding te
maken , en om het eigenaardige er van duidelijker dan met
woorden voor te stellen, heb ik de afbeeldingen er van la-
ten vervaardigen, die hierbij zijn gevoegd. Daarbij heb ik
weinig te voegen; de afbeeldingen geven een genoegzaam
duidelijk denkbeeld er van.

Deze wijze van scherpen komt mij zeer doelmatig voor,
en zij is, naar mijne meening, boven de kalkoen van
dbfays
te verkiezen. Om het losse stuk, waaraan de scherpe kal-
koenen zijn aangebragt, te vaster te doen liggen en het ver-
liezen tegen te gaan, zorge men vooral om do insnijding in
den buitenrand van den binnentak van het ijzer, waarin het
omgebogen gedeelte van het losse sttik wordt opgenomen,
schuinsch van boven naar beneden, te doen hellen, en moet
het omgebogen gedeelte der losse kalkoen daarin goed pas-
sen. De kop van het schroefje, waarmede de kalkoen aan
den buitenrand van den buitentak nabij de kalkoen wordt

-ocr page 29-

29

vastgezet moet, teregt, op de wijze van een houtschroef in
den buitenrand worden ingelaten , om het los-worden zoo veel
mogelijk te voorkomen.

Deze nieuwe wijze van scherpen, zal echter bij hoeven die
groote stralen hebben, zooals veelal bij plathoeven. het geval
is, bezwaarlijk kunnen worden aangewend, wijl het dwars-
stuk dan te veel op den straal zal drukken.

VERKLARING DER AFBEELDINGEN.

Fig. 3. De dwarsbalk waaraan de twee scherpe kalkoenen.

Fi^. 4. Insnijding in den buitenrand van het ijzer.

Fig. 5. Idem aan den buitentak van het ijzer.

Fig. 6. Het gebecle beslag.

Fi^, 7. De schroevendraaijer.

Behalve de hier voorbeschreven nieuwe wijze van scher-
pen, zijn in den laatsten tijd nog de volgende wijzen yan win-
terbeslag bekend gemaakt :

De heeren mozer en naudin hebben een eigenaardige
scherpe, losse kalkoen uitgedacht. Deze kalkoen heeft aan
zijn basis, 2 in een regten hoek met de kalkoen geplaatste
verlengingen, waarvan elk een gat bezit, bestemd voor een
hoefnagel, waardoor tevens deze kalkoen aan het ijzer wordt
bevestigd; of liever, de scherpe kalkoen is bevestigd op een
ijzer plaatje, dat zoo groot is, dat voor en achter de kal-
koen, een nagelgat, die met 2 in het ijzer aanwezige nagei-
gaten overeenkomen, kan worden gestampt. De nadeelen aan
dezen kalkoen verbonden, zegt
leblanc, zijn : dat zich dikwijls
het geyal zal voordoen, dat de nagelgaten van deze verleng-
stukken niet juist in plaatsing met de twee nagelgaten van het
reeds onder den hoef gelegen ijzer overeenkomen, waardoor
die dan niet onder het ijzer kan worden bevestigd. Daar-
enboven kan deze kalkoen niet worden weggenomen, zonder
tevens 2 nagels te moeten uittrekken, waardoor de wand
telkens moet lijden.

De heer pei-tchell, te Parijs, heeft onlangs in eene verga-

-ocr page 30-

30

dering van de Société protectrice des animaux een ander ijzer
vertoont, insgelijks voor hetzelfde doel bestemd; het wordt
door hem fer a crampon circulaire genoemd. Het is een
ijzer aan welks buitenrand van onder in een regten hoek
met het ijzer, een spits toeloopend verlengsel is aangebragt
ter dubbele hoogte van het ijzer. De dikte van dezen, on-
der de grondvlakte van het ijzer uitstekenden scherpen rand,
is ongeveer f van de hoogte er van. — Over dit ijzer, dat
als
nieuw wordt opgegeven, hebben wij reeds vroeger ge-
sproken , het komt eenigzints overeen met het spaansche ge-
rande ijzer (fer espagnol bordé). In sommige streken van
Frankrijk buigen de smeden de voorrand van het ijzer in
den toon naar beneden om, waardoor daar ter plaatse een
scherpen, uitstekenden rand wordt gevormd, die de stoot moet
vervangen. Het winterbeslag van de gebr.
deitinger
schijnt volkomen gelijk te zijn aan het ijzer van peijchell,
(Zie\' Beschrijving van de verschillende wijzen van winterbe-
slag hij het paard, of van het zoogenaamde op-scherp-zel-
ten,
door f. c. hekmetjer, 2® veel verm. druk. Met eene
plaat. Utrecht -r.
g. broese, 1862. bladz. 18 en 41).

De heer u. leblanc heeft onlangs een ijzer, door hem
genoemd fer a ajusture renversée uitgevonden, dat door
hem bestemd is, zoo wel voor winterbeslag, als om het
uitglijden op zeer harde en gladde of glibberige wegen te
voorkomen.

Hij neemt een ijzer, waarvan de buitenrand de dubbele dikte
bezit van den binnenrand; behalve aan de kalkoeneinden loopt
de onderste of grondvlakte van het ijzer, daar de boven-
vlakte als gewoonlijk vlak of waterpas is, - hellende van den
buiten- naar den binnenrand. De nagelgaten hebben den vorm
van die van het engelsche ijzer, zij zijn gestampt tusschen
die uitholling en den buitenrand van het ijzer, op een ver-
heven vlak, dat iets breeder is dan de nagelgaten, hebbende
ongeveer de breedte van een derde gedeelte van het ijzer.

-ocr page 31-

31

Het ijzer raoet als het gewone fransche ijzer worden opge-
zet. Het is op dezen uitstekenden rand, dat het been steunt
op den bodem, en waardoor, wegens de smalheid, het uit-
glijden moet worden voorkomen. Bij de voortgaande afslij-
ting van het ijzer, wordt deze rand wel wat breeder, maar
verdwijnt nimmer geheel, dan alleen als het ijzer te dun is
geworden, om te kunnen blijven onderliggen.
Leblanc zegt,
dat hij dit ijzer sedert verscheidene jaren heeft aangewend
met het beste gevolg en zulks zoo wel op het ijs als op de
gladste en slechtste wegen
{La clinique vétérinaire. Jour-
nal
etc. par u. leblanc, c. leblanc et e. weber.
Serie. Mai 1864. pag. 208).

Te gelijk met het scherp beslag hiervoor vermeld, zond
de heer
janné mij een ijzer, door hem bij den Mr. Smid
kerbosch te Roermond in zyne verzameling gevonden. Het
is afkomstig van zijn vader, insgelijks vroeger hoefsmid al-
daar. In het laatst der vorige eeuw woonde in den omtrek van
Roermond op een landgoed de Graaf van
hoendsbroek. Deze
ging zeer dikwijlsnaar Engeland en beeft waarschijnlijk dit ijzer
van daar medegebragt. Of het door hem bij zijne paarden is
gebruikt, of door anderen gebezigd is, daarvan is niets met
zekerheid bekend. Het ijzer zelf is geslagen, evenals een
muntstuk, zooals vroeger ook andere ijzers in Engeland,
bijv. het verdiepte ijzer van
osmer, het zekerheidsijzer van
goodwin, werden vervaardigd, en komt bijna volkomen over-
een met het ijzer door
mater, onderwijzer in het hoefbe-
slag aan de veeartsenijschool te Stuttgart, beschreven in het
Repertorium van hering, 1863, S. 289, en door hem in
Engeland gevonden bij den veearts
mavor, te Londen, al-
leen met dit verschil, dat de rits bij het ijzer van
mayer
tot aan de kalkoeneinden doorloopt, terwijl bij het eerste die
rits op een afstand van ongeveer 4 ned. duimen van het
kalkoeneinde eindigt. — Uit een en ander blijkt, dat het ijzer
door
mayer beschreven, reeds in de vorige eeuw in gebruik

-ocr page 32-

32

was, en dus niet eerst in den laatsten tijd door sommigen
is aangewend.

Ik moet ten slotte opmerkzaam maken op de overeen-
komst van het ijzer van
leblanc, hiervoor vermeld, met
dat door
mayer in het aangehaalde Repertormm van hering
beschreven. Dit ijzer van leblanc schijnt dus niet nieuw
te zijn 1).

1) Bij besluit van 23 Maart 1863 zijn bij de armee in het Koningrijk Beijeren
de scherpe schrocfkalkoenen als winterbeslag ingevoerd, en wel met de volgende
bepalingen:

1. Elk hoefijzer moet eene lip, cn elke uitwendige tak van het ijzer een schroef-
kalkoen bezitten; de binnenkalkoen moet verstaald en gehard zijn.

2. Voor de trekpaarden zijn aan de 4, voor rijpaarden alleen aan de achter-
ijzers stalen stooten aan te brengen.

3. De stompe en scherpe sehroefkalkoenen moeten van staal zijn en even als
de stooten gehard.

4. De schroefdraad moet sterk, maar niet te scherp zijn, ook de hals van de
kalkoen moet sterk zijn, en om die, wanneer de kalkoenis afgebroken, gemakke-
lijk te kunnen uithalen, moet die van boven eene sleuf bezitten; de schi\'oefkal-
koenen moeten 4hoekig en spits foeloopende zijn.

5. De kalkoen moet in elke moer van het ijzer passen, en evenzoo in eiken
schroefsleutel.

6. De schroefsleutel moet uit één stuk bestaan.

En is. verder nog voorgeschreven:

1. In den stal moeten de stompe en buiten den stal, zoo dikwijls dit noodig
is, de scherpe kalkoenen worden aangelegd.

3. Elk ruiter, kanonnier of treinsoldaat krijgt als reserve 4 scherpe sehroef-
kalkoenen en een sleutel er voor.

Zij moeten in een afzonderlijk zakje worden mede genomen.

4. Van nn af aan zullen de reserve-hoefijzers bestaan in schroefkalkoen-
ijzers met stompe kalkoenen en zonder lip.

5. De smid moet van een schroefstok voorzien zijn.

0 Bij marschen moet elke escadrons- en batlerij-smid zoo\'veel sehroefkalkoe-
nen medenemen, als voor een eerste winterbeslag noodig is, en die in een honten
kist op den smids- of kolenwagen medenemen.

Voor elk ligt rijpaard zal de smid voor dit beslag- 45 kreutzer (67\' cent)
en voor elk zwaar rij-, artillerie-, trek- of treinpaard 48 kreutzer j^jer /«;«?\'meer-
ontvangen dan voor het vroegere beslag.

-ocr page 33-

Geregtelijke Veeartsenykonde.

Verivaarloosde en verouderde keelontsteking.

door l. van dkieli.

Dagvaarding.

Op heden den 31. Mei 1862, ten verzoeke van Maria van
der Meijden
, weduwe van Arnoldus van Es, landbouw-
ster, wonende te
Boxtel, tot haren procureur aanstellende
Mr.
Martinus van den Acker, wonende te Eindhoven,
heb ik Wilhelmus Wils, deurwaarder bij de arrondissements
regtbank, zitting houdende te
Eindhoven, wonende aldaar

Gedagvaard

Jan van Hest, landbouwer, wonende te Moergestel, te
zijnen woonstede esploit doende, aan en sprekende met
hem in persoon.

Om te verschijnen op maandag den 16. Junij dezes jaars,
des voormiddags ten 10 ure voor bovengemelde regtbank,
zitting houdende in het paleis van justitie te
Eindhoven.

Aangezien de requirante door haren zoon Corn. van Es
in het laatst der maand Maart (20 Maart 1862) dezes jaars
van den gedaagden heeft aangekocht en overgenomen een
vierjarig rood-bruin schimmelpaard , zijnde ruin , voor de som
van tweehonderd en dertig gulden.

Aangezien de eischeres eenigen tijd na de aflevering heeft
bevonden, dat het paard is behebt met een inwendig en ver-
borgen gebrek, hem ongeschikt makende tot het gebruik,
waartoe het bestemd is.

Aangezien dit gebrek volgens de bevinding van een rijks-

a

-ocr page 34-

34

veearts (den heer Rijksen te Veghel), den 28. April 11 ge-
daan , bestaat in eene
verwaarloosde en verouderde keelont-
steking.

Aangezien de eischeres spoedig na de ontdekking van het
gebrek en wel op den 2.
Mei II., blijkens exploit van dien
dag, den gedaagden heeft gesommeerd, om het voormelde
paard terug te nemen en den koopprijs met de kosten, schade
en interessen, terug te geven.

Aangezien de gedaagde, blijkens voornoemd door hem on-
derteekend exploit heeft geweigerd aan deze sommatie te
voldoen.

Voornoemde koop en verkoop te hooren verklaren voor
ontbonden, dien ten gevolge zich te zien en te hooren ver-
oordeelen , om voornoemd paard terug te nemen en de koop-
prijs , ten bedrage van tweehonderd dertig gulden , aan de
eischeres terug te geven en te betalen met de interessen sedert
den dag der dagvaarding en de kosten van het regts geding.

En heb ik deurwaarder exploit doende, enz.

(geteekend) W. Wils.

IN NAAM DES KONINGS.

De arrondissements regtbank, zitting houdende te Eind-
hoven
, heeft het volgende vonnis gewezen :

In zake

Maria van der mbijden , weduwe van Arnol-
DüS van Es, landbouwster, wonende te Boxtel,
eischeres bij exploit van den een en 30. Mei 1800
tweeenzestig, tot procureur hebbende, Mr.
Mar-
tinüs van den ACKER,

Contra

Jan van Hest , bouwman, wonende te Moer-
gestel
, gedaagde bij opgemeld exploit, tot procu-
reur hebbende,
Corn. Philip Frans Verster.

De Regtbank,

-ocr page 35-

35

Gehoord partijen,

Gezien de stukken voor zoo veel noodig geregistreerd;

Overwegende, dat de eischeres, na gedane sommatie den
verweerder bij exploit van den een en 30. Mei 1800 twee
en zestig voor deze regtbank heeft geroepen in facto stel-
lende, dat de eischeres op den 20. Maart 1860 te
Moerges-
tel
van den gedaagde heeft gekocht en overgenomen , een
vierjarig rood-bruin schim melpaard voor de som van twee
honderd en dertig gulden; dat de eischeres eenigen tijd na
de aflevering heeft bevonden, dat het paard is behebt met
een inwendig en verborgen gebrek, namelijk eene verou-
derde en verwaarloosde keelontsteking, die het paard onge-
schikt maakt voor het gebruik, waartoe het bestemd is. Con-
cluderende zij op grond daarvan, dat het der regtbank moge
behagen, voornoemden koop en verkoop te verklaren voor
ontbonden en den gedaagden te veroordeelen om voormeld
paard terug te nemen, en den koopprijs ad tweehonderd en
dertig gulden te restitueren, met de interessen , sedert den
dag der dagvaarding en in de kosten van het geding.

Overwegende, dat de gedaagde, hiertegen in substantie
heeft aangevoerd, dat de eischeres in hare vordering niet is
ontvankelijk, als zijnde die door haar in strijd met het plaat-
selijk gebruik, niet binnen zes weken na den verkoop en de
levering ingesteld, en ongegrond, wijl de gedaagde haar het
paard heeft verkocht, met uitdrukkelijke bepaling, dat het
werd verkocht zoo als het was, en bovendien, wijl de kwaal,
waaraan het paard zou laboreren, namelijk eene verouderde
en verwaarloosde keelontsteking, niet daarstelt, zoodanig ge-
brek als bij artikel 1540 Burgerlijk wetboek, wordt bedoeld.

Overwegende, dat de eischeres het bestaan van het door
den gedaagden beweerd plaatselijk gebruik ontkent en aan-
biedt om door getuigen te bewijzen {althans indien een on-
derzoek wat betreft de feiten onder nummers 2, 3 en 4
vermeld, door den regter niet dienstiger wordt geoordeeld):

1°. dat de gedaagde het kwestieuse paard heeft verkocht,

-ocr page 36-

36

niet zoo als het was, maar zelfs, als zijnde zonder ge-
breken.

2". dat het gebrek, waaraan het paard laboreert, eene ver-
waarloosde en verouderde keelontsteking, is een verborgen
en onzigtbaar gebrek, dat hetzelve ongeschikt maakt voor
het gebruik van den landbouw of eenig ander gebruik, al-
thans dit gebruik in hooge mate vermindert, zoodanig, dat
een groot deel van deszelfs waarde daardoor wordt wegge-
nomen.

voor zooveel noodig, dat het paard zoowel tijdens den
verkoop en levering als thans, met gezegd gebrek was behebt.

4°. voor zooveel noodig, dat dit gebrek in den regel eerst
eenige dagen nadat men het paard in zijn bezit en opzigt
heeft gehad,
ontdekt ivordt of kan ontdekt ivorden!

Overwegende, dat de gedaagde bij nadere conclusiën akte
heeft verzocht, dat hij zich, zoo de eischeres in hare vorde-
ring ontvankelijk mogt worden verklaard, tegen het gevraagde
onderzoek door deskundigen en het aangeboden getuigenbe-
wijs niet verzet, en op zijne beurt heeft aangeboden, om
het bestaan van voormeld plaatselijk gebruik door getuigen
te bewijzen, waartoe hij bij interlocutoir vonnis van den ne-
gentienden Januarij jl. is toegelaten.

Overwegende, dat naar aanleiding van dit interlocutoir
ter audientie van den tweeden Maart en eersten Mei jl.
hierin de verschillende getuigen zijn gehoord en dat uit deze
verklaringen in onderling verband beschouwd is geresulteerd,
dat vele, immers in de gemeente
Moergestel, in de meening
verkeeren, dat vorderingen als de onderwerpelijke, op straffe
van niet ontvankelijkheid, binnen den tijd van zes weken
na de levering van het verkochte moeten worden ingesteld;
doch dat geen der getuigen eenig bepaald feit heeft weten
op te geven, waardoor die meening kan worden geregtvaar-
digd, weshalve uit het bestaan dier meening, hoe algemeen
die ook zou kunnen wezen, niet kan worden besloten tot
het bestaan van het bij artikel 1547 Burgerlijk Wetboek,

-ocr page 37-

87

bedoeld plaatselijk gebruik, te minder daar voormelde mee-
ning haren oorsprong hoofdzakelijk schijnt te ontleenen aan
de regtsleer, welke volgens de verklaring van den tweeden
getuige in zijne jeugd door den toenmaligen schoolmeester in
de doi\'psschoöl van
Moergestel werd verkondigd.

Overwegende, dat derhalve de gehoudene enquête het
feit, den gedaagde en escipient bij vermeld interlocutoir te
bewijzen opgelegd, niet heeft bewezen en dat de onderwer-
pelijke vordering met het oog op den
aard van het gebrek,
dat daartoe aanleiding gaf, bij gemis van een deswegens ge-
vestigd plaatselijk gebruik moet gezegd worden
binnen eenen
betrekkelijk korten tijd
te zijn ingesteld\', en diensvolgens de
door den gedaagden opgeworpen exceptie van niet ontvan-
kelijkheid is ongegrond.

Overwegende, dat de verkooper gehouden is tot vrijwaring
wegens verborgen gebreken van het verkochte goed, die
hetzelve ongeschikt maken tot het gebruik, waartoe het be-
stemd is, of die dit gebruik in dier voege verminderen, dat
bij aldien de kooper de gebreken gekend had, hij het goed
in het geheel niet of niet dan voor eenen minderen prijs
zou hebben gekocht.

Overwegende, dat het, door de eischeres aangeboden ge-
tuigenbewijs, als strekkende om aan te toonen, dat het paard
in kwestie, tijdens zij het van den gedaagden kocht, daad-
werkelijk met zoodanig gebrek was behebt is ter zake die-
nende en afdoende, terwijl een onderzoek door deskundigen
thans niet meer mogelijk zou zijn.

In naam des Konings regt doende, verwerpt de door den
gedaagden opgeworpen exceptie van niet ontvankelijkheid en
veroordeelt hem in de kosten daardoor gerezen, en alvorens
ten principale regt te doen admitteert de eischeres om door
getuigen te bewijzen :

1". Dat de gedaagde haar het kwestieuse paard heeft ver-
kocht, niet zoo als het was, maar zelfs als zijnde zonder
gebreken;

-ocr page 38-

38

2". dat het gebrek waaraan het paard laboreert, eene ver-
ouderde en verwaarloosde keelontsteking, is een verborgen
en on zigtbaar gebrek ;

3°. dat hetzelve ongeschikt maakt voor het gebruik van
den landbouw of eenig ander gebruik, althans dat gebruik
in hooge mate vermindert, zoodanig dat een groot deel van
deszelfs waarde daardoor wordt weggenomen, en

4°. dat het paard tijdens den koop en levering met dat
gebrek was behebt.

Beveelt dat dit getuigen verhoor zal plaats hebben ter au-
diëntie van maandag den veertienden December eerstko-
mende. — Reserveert de overige kosten.

Gedaan en uitgesproken in de openbare zitting van maan-
dag den zes en tvvintigsten October 1800 drie en zestig, bij
de Heeren Mr.
Schiefbaan , regter loco president, van den
Heuvel, Kuijl
, regters, van Blarkom, officier en Smiïz,
griffier.

{geteekend) Schieebaan en P. J. Smitz.

Costuiim-wetten, door L. van Driel, veearts te
Eindhoven.

Uit het vorenstaande vonnis ziet men hoe moeijelijk het
dikwijls zal wezen om plaatselijke gebruiken te constateren;
immers de Eindhovensche regter zegt van deze zaak, »hoe-
»zeer uit de verklaringen der verschillende getuigen in on-
I) derling verband beschouwd, is geresulteerd, dat men in
»Moergestel vrij algemeen in de meening verkeert, dat vor-
»deringen als de onderwerpelijke binnen den tijd van 6 we-
nken na de levering van het verkochte,
moeten worden in-
" gesteld; doch dat geen der getuigen een
bepaald feit heeft
»weten op te geven waardoor die meening kan worden ge-
)■ regtvaardigd. Weshalve uit het bestaan dier meening,
hoe
y>algemeeen die ook zou kunnen wezen,
niet kan worden be-

-ocr page 39-

39

»sloten tot het bestaan van het bij art, 1547 BW. bedoeld
plaatselijk gebruik etc.

Het geldt dus de vraag, wat zijn feiten? Vonnissen van
dien aard komen zelden voor, omdat de zaken meest in der
minne geschikt worden.

Men behoorde bij het verzamelen van de costUum-wetten,
adviezen van regtsgeleerden te verzamelen, elk -veearts in
zijne omgeving.

Moergestel is 5 ui\'en bij mij van daan; maar in Eindho-
ven,
de kantons Helmond en Asten is de termijn 6 weken,
daarvan zijn feiten voorhanden.

Voorts zij van voormelde zaak nog gezegd, dat ik betwij-
fel of het gebrek van keelontsteking, zooals het door col-
lega
Rijksen gestipuleerd is, wel als vice redhibitoir in eene
geregtelijke Veeartsenijkunde kan opgenomen worden.

Wanneer eene onkante koe te Eindhoven vóór het kalven
voor vierkant wordt verkocht, staat de verkooper niet in
voor de gevolgen, die door het kalven kunnen ontstaan,
maar de conditie slaat alleen op het oogenblik van den koop.
Ik geloof wel, dat het in de bedoeling van den kooper ligt,
om vierkant te zijn na het kalven, maar hij behoort zijne
voorwaarden duidelijk te stellen.

Costuim-wetten, door J. van Dam , vtearls te Aar-
landerveen.

Langs den Bijn is het de gewoonte bij den verkoop
van Groninger koeijen, bij het ontdekken van
onkant, dat
een solide verkooper de koe terugneemt of daarna 5 of 7
gulden van den koopprijs teruggeeft, al naarmate een vóór-
of achterkwartier is aangedaan.

-ocr page 40-

40

Costuim-wetten, in Limburg, door A. J. Janné.

Wat betreft de costuum-wetten in Limburg, wordt hier
stilzwijgend aangenomen, dat de slagter, die eene koe slagt
lijdende aan
parelziekte (z. g. inwendige pokken), het regt
heeft de kooppenningen terug te eischen. De kwaal komt
hier nog al veelvuldig voor en steeds wordt de zaak à l\'ami-
able afgemaakt, zoodra de yerkooper zich overtuigd heeft, dat
de koe werkelijk
itde pokken heeft,"

Costuum-wetten, door J. B. Snellen.

Te Gouda is de gewoonte en bepaald aangenomen, dat
wanneer de koe
onkant is, en het is eene Groninger of zoo-
genaamde schipkoe 1), de verkooper die terugmoet nemen;
terwijl wanneer het eene koe uit die streek is, dan geeft
de verkooper voor elk kwartier dat geene melk geeft, zes
gulden aan den kooper terug.

De costuum-wetten, zooals die door van Hulst worden
medegedeeld (zie lager), gelden ook of zijn aangenomen op de
weekmarkten te Gouda, Delft, Rotterdam, Schoonhoven,
Benschap, Zegwaard
en op de jaarmarkten te Woerden,
Montfoort,
enz.

1) Wijl ze per schip worden aangevoerd.

-ocr page 41-

Geschiedenis.

Bijdragen tot de geschiedenis der Veeartsenijkunde,
vooral in Nederland, door
F. C. Hekmeijer.

(Vervolg van Uadz. , I^ Jaargang van dit Tijdschrift).

y De zaak der veeartsenijkunde, voorheen in ons vaderland
zoo weinig geacht, werd niet alleen door de bovengemelde
gunstige besluiten van Zijne Majesteit reeds krachtdadig be-
vorderd , maar alyerder door Hoogstderzelve met de gewone
menschelijke geneeskunde in verband gebragt, door bij de
organisatie van het ministerie, de behandeling der veeartsenij-
kunde mede op ce dragen aan het bureau van geneeskunde;
en bleek voorts de zorg van Zijne Majesteit bij het ontstaan
van veeziekten van welken aard, uit den last aan de ge-
meente-besturen , om hiervan terstond kennis te geven aan
den landdrost en het lid der commissie van landbouw, als
ook aan het geneeskundig bestuur, onder wiens arrondisse-
ment de ziekte zich zou moge openbaren."

Later zijn nog 2 jongelingen, ik meen J. F. Everts en
J. K.
de Greuve, op dezelfde voorwaarden naar Alfort
gezonden.

Het tweede gedeelte van het besluit van 29 Julij 1808
bleef evenwel niet lang in werking, want x-eeds op den 17.
Sept. 1808 besloot Z. M. de Koning:

1. dat met dén 1. Mei des volgenden jaars, het examine-
ren en onderzoeken der bekwaamheden van de veeartsen in
de departementen aan eene speciale commissie zal worden
toevertrouwd, aan welke tevens wordt opgedragen om een

-ocr page 42-

42

plan te formeeren, naar hetwelk in het vervolg dit examen
zal worden ingericht;

2. Met bovengemelde commissie te belasten de navolgende
Heeren, als:

De Heer Staatsraad S. J. Beugmans, Professor aan de

Kon. Universiteit te Leijden,
P. J. van Maanen , Commissaris voor het geneeskundige,
J. A. Bennet, Lid van het Kon. Instituut, en
D. Heilbron, Chef de Bureau hij het Ministerie van

Binnenl. Zaken 1).
Deze commissie werd bij Kon. besluit van den 23. Sept.
1814, N". 59 gewijzigd, bestaande toen uit
de Heeren S.
J. Brugmans ,
J. A. Bennet,

G. Sandifort , Hoogleeraar te Leijden,
D. Heilbron , Med. Doet. te Amsterdam,

waarbij later benoemd werd,
C. A. Geisweijt van der Netten , Lt. Ko-
lonel Instructeur hij de Kon. Militaire Rij-
school te Delft.
Deze commissie noodigde bij openbare bekendmaking alle
veeartsen uit, welke eenig traktement van landswege zou-
den wenschen te genieten, om zich bij haar ter examen te
Leijden te vervoegen.

De commissie gaf onder dd. 27. Mei 1815 het volgende
eerste rapport van hare werkzaamheden 2).

Leijden, den 27. Mei 1815.
De commissie bij besluit van Z. K. H. Onzen Geëerbiedigden
Öouverein, in dato 23 Sept. 1814, 59, aangesteld tot het
examineren der veeartsen in dit rijk, bare werkzaamheden vol-
gens aan Uw Hoog Ed. Gestr. gedaan rapport op den 9. Febr.
11. begonnen hebbende, heeft begrepen dat het belang vor-
derde, dat die genen der veeartsen, welke in 1808 en 1809

1) Verhaal, 1815, bladz. 323.

2) Verbaal, 1815, bladz. 360 en verv.

-ocr page 43-

43

door de toenmalige commissie verklaard waren te behooren
tot de veeartsen van de tweede klasse, op nieuw zich bij
de commissie vervoegden, ten einde in een geregeld examen
blijken te kunnen geven van hunne gemaakte vorderingen,
en als zoodanig aanspraak te kunnen maken tot het genieten
van eenig traktement van \'s lands wege, zoo als hun toen
ter tijd was geaccordeerd geworden, en heeft derhalve de
commissie aan gemelde veeartsen van de tweede klasse aan-
geschreven, zich op nieuw bij de commissie te vervoegen
tot het afleggen van een behoorlijk examen.

De commissie heeft dus thans, na afloop der examina, van
die genen, welke zich in hunne onderscheidene vergaderin-
gen, gehouden den 6. en 8. Maart, den 3. en 7. April, den
8 en
22 Mei, bij hun tot het doen van een examen hebben
aangeboden, bij dezen de eer, om üw Hoog Ed. Gestr.
van hare verrigtingen een generaal rapport te doen, en tevens
hierbij aan üw Hoog Ed. Gestrenge terug te zenden.

De commissie even als in de jaren 1808 en 1809 begrij-
pende de noodzakelijkheid, van de veearten voor als nog in
twee klassen te verdeel en, heeft tot de eerste klasse gebragt
die genen, welk door een geregeld genoten onderwijs, op
goede theoretische gronden hunne praktijk uitoefenen, en in
de tweede klasse geplaatst die genen, welke door dagelijk-
sche praktijk, zonder genoegzame voorbereidende kunde,
voor zich eene algemeene kennis hadden verkregen, om in
de meest voorkomende dagelijksche gevallen met goed ge-
volg hunne kunst uit te oefenen.

Daar het echter der commissie is voorgekomen, het on-
billijk zoude zijn, om alle de thans geëxamineerde, en tot
de eerste of tweede klasse bevorderde veeartsen den zelfden
rang en voorregten in hunne klasse te geven; en aan den
anderen kant, dat om den naijver zoo veel mogelijk onder
hun op te wekken, het niet ongeschikt zoude zijn, hun
naar mate van hunne verdiensten te beloonen , zoo neemt
de commissie de vrijheid, Uw Hoog. Ed, Gest. te propone-

-ocr page 44-

44

ren, om de bij de commissie geëxamineerde en geadmitteerde
veeartsen van \'s lands wege een traktement, geëvenredigd
aan hunne verdiensten, toe te leggen, en hen in de vol-
gende rangen te plaatsen :

Eerste klasse, eerste rang. W. J. van Cleef,
wonende te Vollenhoven.

J. F. Everts, wonende ie Maastricht.

Welke beide op \'s lands kosten het onderwijs genoten heb-
ben te
Alfort, en in alle vakken der veeartsenijkunde een
voortreffelijk examen hebben afgelegd; op een vast jaarlijksch
traktement van
f 500, integaan met 1 Januarij 1815.

Tweede rang, J. van der Kluin, wonende te Ommen.

Ib den jare 1809 reeds met lof tot de eerste klasse be-
vorderd, en derhalve nu niet . weder geëxamineerd.

N. van der Meulen, wonende te Purmerend, te voren
toegelaten tot de klasse.

F. K. A, SCHULTE, wonende te Zwol, ie voren toegela-
ten tot de klasse.

Ieder op een vast jaarlijksch traktement van f 400, in-
gaande met den 1 Januarij 1815.

J. K, de Greuve, wonende te Amsterdam., mede op een
vast jaarlijksch traktement van
f 400, ingaande met den 1.
Mei 1815, als zijnde voor weinig tijd lüt de school te A//br^
geretourneerd 1).

1) Gaarue voeg ik hierbij vau mijn waarden vriend J, K. de Geeuve, (over-
leden in November 1864) eender weinige
wetenschappelijke veeartsen die hier te
lande vóór er eene veeartsenijschool bestond waren, eeue korte levensschets mij bij
brief van 6 Sept. 1863 geworden.

«Van der jeugd af aan behaagde mij de beoefening der wetenschappen, en in
het bijzonder de geneeskunde, en toen mij de weg gebaand werd tot de toenma-
lige Keizerlijke en Koninklijke veeartsenijschool ta
Alfort bij Farijs, maakte ik
daarvan zeer gaarne gebruik, zoodat ik dan ook naar die school, ofschoon nog
slechts ruim 16 jaren oud, zijnde 22 Junij 1795 geboren, ging en wel in het
jaar 1812, en mijne aanbevelingsbrieven goed bevonden zijnde, als élève gratuit werd
aangenomen, en op den 1. Mei van dat jaar, de lessen mede begon waar te nemen."

»Het eerste jaar liep al leerende rustig voorbij; doch in 1813 werden wij
kweekelingen dier school, buiten ons weten, als vrijwilligers op de militaire lijs-

-ocr page 45-

45

H. ScHULTZE, wonende te Didam in Gelderland, omtrent
welke de commissie een speciaal rapport heeft gedaan, den
7. April 11., waarop een besluit van Z. M. in dato 21 April
1815, N\'. 31, is genomen.

Tweede klasse, eerste rang. H. J. Montens, wo-
nende te
Prinsenhage, bij Breda.

J. Blanken, wonende te Abcoude, beiden te voren ge-
admitteerd tot de klasse.

A. Opdam, wonende te Alkmaar.

J. B. Wagelmans, wonende te Amsterdam.

ten aangeteekend, en moesten behalve onze studiën ons ook in den wapenhandel
oefenen. Toen wij hierin genoegzaam bekwaam geoordeeld werden stelde men
ons in staat van defensie, met dat gevolg dat wij reeds den 30. Maart van het-
zelfde jaar tegen de bondgenooten in \'t vuur moesten."

»Toen deze storm was afgedaan kregen wij te Blois, waarheen wij terugge-
trokken waren, wel is waar zoogenaamde feuilles de routes, om te mogen gaan
waar wij wilden , doch er bleef mij geen andere noch betere keus over dan naar
de school te
Alfort weder te keeren, alwaar dan ook spoedig de orde hersteld
en de lessen hervat werden. Toen nu echter op nieuw de zaken begonnen te
nijpen door de terugkomst van
Napoleon van het Eiland Elha, en nadat ik
het vreemde schouwspel van
Lodewijk\'s nittogt en Napoleons intrek te Parijs
had bijgewoond, verhief zich het verlangen naar miju Vaderland geweldig in mij
en ook de vrees van tegen hetzelve gedwongen wapenen te zullen moeten opvat-
ten deed mij alle gevaren voorbijzien, zoodat ik in 1815, kort voor den slag van
Waterloo, door vriend en vijand over de grenzen geraakt, het geluk hSiA Brus-
sel
te bereiken e» vervolgens den 12« Mei in mijne geboorteplaats Amsterdam
aan te komen."

»De 22. dier maand reeds legde ik te Leiden, in eene extra belegde vergade-
ring voor de hiertoe aangestelde Commissie mijn examen af. — De heeren waar-
uit deze commissie bestond, waren: Prof.
Brugmans, Prof. J. A. Bennet,
Doctor Heilbron en Prof. G Sakdifort; die mij gedurende ca. 4 uur in den
klem hielden en verkreeg den graad van Kijks-veearts van de
eerste Masse tweede
rany.
Bij een tweede examen, 1 Maart 1831, werd ik tot Kijks-veearts
klasse eersten rang bevorderd."

»lu 1816, vestigde ik mij volgens aanschrijven van het Ministerie van Binnen-
landsche zaken te
Utrecht, alwaar ik 4 jai-en bleef en werd toen door hetzelfde
ministerie naar
Friesland (Leeuwarden) overgeplaatst, dewijl aldaar het milt-
vuur onder het rundvee in eenen hevigen graad was uitgebarsten. -- Ik bleef
aldaar tot het jaar 1833, wanneer ik op verzoek van mijnentwege te
Amster-
dam
in werking werd gesteld."

-ocr page 46-

46

W. de Kleyn Az., wonende te Tiel.

Ieder op een jaarlijksch traktement van f 300.

Tweede rang. J. den Doop, wonende te Vugt.

J. de Groot, wonende te Bodegraven, beide te voren
geadmitteerd tot de klasse.

O. Bange, wonende te Alphen.

Ieder op een jaarlijksch traktement van f 200.

Welke traktementen aan alle de veeartsen van de eerste
klasse \'s jaarlijks znllen worden uitbetaald, terwijl aan die
genen, welke tot de tweede klasse behooren, het traktement
slechts voor twee jaren zal worden geaccordeerd, en zijlieden
verpligt zullen zijn, indien zij in het vervolg aanspraak willen
maken op eenig traktement, zich ten minste alle twee jaren
aan een examen te onderwerpen.

Alle deze genoemde veeartsen, van de eerste en tweede
klasse, zullen het vee van landlieden, welker armoede hun
door een certificaat van hun Plaatselijk Bestuur zal blijken,
gratis behandelen, en verpligt zijn, om bij onverhoopte ont-
stane epizoötien, of andere gevallen, die een legaal onder-
zoek vorderen , zich op aanschrijving van Z. Ex. den Secre-
taris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken, van den Gou-
verneur, als ook van de Landbouwkundige commissien der
provinciën in
loco te begeven, op het tarif van het ministe-
rieel besluit van den 9. van Sprokkelmaand 1810, 15;
aldaar het noodige onderzoek te doen , en van hunne bevin-
dingen uitvoerige schriftelijke berigten in te zenden aan
voorz. respective autoriteiten, als mede aan het veeartsenij-
kundig bestuur.

Behalve deze opgenoemde veeartsen, hebben zich nog bij
de commissie vervoegd:

F. Muys, wonende te Woubrugge.
J. Varenburg, wonende te Zouterwoude.
K. Westerhoeven, wonende in de Vogelenzang, onder
Haarlem, welke lieden de veeartsenijkunde uitoefenen, doch
als onbekwaam door de commissie zijn afgewezen.

-ocr page 47-

47

Nog heeft zich bij de commissie vervoegd J, Bots, wonende
te
Warmond, welke zich alleen bezig houdt met het cas-
treren van het vee. Deze persoon, niet kunnende gerang-
schikt worden onder de overige veeartsen, als geene andere
vakken der veeartsenijkunde uitoefenende, is echter door de
commissie over deze operatie bij onderscheidene dieren, en
over derzelver gevolgen onderhouden , en zij is daardoor beves-
tigd in hare gunstige opinie omtrent de kunde van dien man,
te voren slechts bij haar door rapporten bekend.

Uit bovenstaande blijkt dus, dat van de zes jonge Neder-
landsche veeartsen, welke door het Hollandsche gouvernement
als kweekelingen naar de vseartsenijschool te
Alfort, in de
jaren 1810 en 1811 zijn gezonden, vier derzelven zich bij
de commissie hebben vervoegd; terwijl de commissie het van
haren pligt rekent, om twee derzelven,
W. J. van Cleef,
als artiste vétérinaire en J. F. Everts , als medicin vété-
rinaire
te Alfort gebreveteerd, om hunne buitengewone
kunde , in de bijzondere protectie van Uwe Excellentie aan
te bevelen.

J. K. de Greuve, nu onlangs uit de school van Alfort
geretourneerd, is door de tijdsomstandigheden verhinderd
geweest op hetzelve school zijne examina afteleggen, en heeft
aan de commissie vele blijken gegeven van zijne kunde in
alle de vakken van veeartsenijkunde, waarom hij tot den
2deü jjg^ eerste klasse is bevorderd.

Ofschoon J. B. Wagelmans, bij het doen van zijn examen
blijken van kunde heeft aan den dag gelegd, evenaart hij
echter geenszins de voornoemden, en is uit hoofde van zijne
onkunde in de Hollandsche taal in de tweede klasse geplaatst.

Van de genen, welke in de jaren 1808 en 1809 door de
commissie zijn geëxamineerd en toegelaten tot de klasse,
hebben zich zes bij de commissie vervoegd, en het is geble-
ken, dat twee derzelven met een goed gevolg zich verder
op de veeartsenijkunde hebben toegelegd, en uit dien hoofde
ter meerdere aanmoediging thans tot de eerste klasse bevorderd

-ocr page 48-

48

zijn; terwijl de vier overigen geene vorderingen hadden ge-
maakt.

En hiermede hoopt de commissie aan het artikel van
het besluit van Z. M,, in dato 23 Sept, 1814, N". 59, vol-
daan te hebben."

Bij dat rapport waren ook de overwegingen gevoegd
bladz. 237 , 1®
jaarg. vermeld.

Tot in 1822 bleef deze commissie werkzaam, zij is echter
eerst in 1826 ontbonden en de leden er van eervol ontslagen.

Later is door eenige commissiën van Landbouw voorge-
steld, om ten gemakke van hen, die examen willen afleggen,
in elke provincie eene commissie tot examinatie der veeartsen
te benoemen, of wel voor de meer afgelegene provinciën eene
of meerdere commissiën daar te stellen. Om vele redenen is
echter dit voorstel gewezen van de hand.

Gedurende de inlijving van ons land in het Fransche Kei-
zerrijk was de school te
Alfort bestemd om de leerlingen in
de veeartsenijkunde uit ons land te ontvangen, zulks blijkt
uit het volgende besluit, in de
hollandsche en fransche talen
geplaatst in de ütrechtsche courant, toen get.
Advertentiën,
aankondigingen en verschillende berigten van Utrecht,
van
Vrijdag den 19. Februarij 1813, N°. 22, (uitgegeven bij
de
Leeuw & Comp. te Utrecht):

» De Onder-Prefekt van het Arrondissement Utrecht infor-
meert zijnen onderhoorigen van de navolgende bekendmaking;

De rekwestmeester, rijksgraaf, ridder van het legioen van
eer en van de keizerlijke orde der Eeunie, prefekt van het
departement der Zuiderzee.

Geautoriseerd zijnde, om het departement der zuiderzee
aan de voordeden deelachtig te doen zijn, welke de overige
departementen van
Frankrijk genieten, om ieder drie kwee-
kelingen gratis te hebben bij een der drie keizerlijke scholen
van veeartsenijkunde, verwittigt zijnen onderhoorigen, dat
die van
Alfort voor Holland bestemd is, en dat de holland-
sche
kweekelingen derwaarts zullen worden gezonden.

-ocr page 49-

49

Om in het getal dier kweekelingen om niet te worden aan-
genomen, moeten de kandidaten inleveren hunne geboorte-
cedel, een certificaat van goede zeden en van goed gedrag,
een certificaat, dat zij ingeënt of gevaccineerd zijn, een\' borg-
togt van 600 francs in onroerende goederen, met hypothe-
kaire inschrijving voorzien, en zich verbinden, om, gedu-
rende zes achtereenvolgende jaren, na dat zij het brevet van
veearts hebben bekomen, in hunne respective departementen
te verblijven. Zij kunnen niet worden toegelaten, dan twee
jaren voor den ouderdom der conscriptie, of na dat zij aan
dezelve zullen hebben voldaan. Er wordt ondersteld, dat zij
moeten kunnen lezen en schrijven, en zij moeten zich daar
en boven, ten hunne koste voorzien, van eene uitrusting van
instrumenten, mitsgaders van de noodige elementaire boeken;
de kosten daarvan zijn 114 francs voor de drie jaren, die
de loop van het onderwijs duurt.

De opening van den cursus wordt op den 1. Mei en 1,
November van ieder jaar bepaald, en de kweekelingen moe-
ten op die tijdspunten zich in hunne scholen bevinden.

Dien tengevolge worden de in dit departement woonach-
tige personen, welke van dat onderwijs om niet zouden wil-
len gebruik maken, en vooral die onder hen, welke reeds
begonnen hebben, zich aan het beroep van paarden of hoef-
smit over te geven, uitgenoodigd, om zich, voor den 15.
Maart aanstaande, schriftelijk te vervoegen aan de bureaux
der prefektuur of van onder-prefektuur, waaronder zij be-
hooren, daarbij overleggende de documenten, waarvan hier
boven melding is gemaakt.

Graaf DB CELLES.

Amsterdam,

,]en 13. Februarij 1813. ^e Onder-Prefekt voornoemd,

.T. M. VAN TUYLL.

f)e Onder-Prefekt van het Arrondissement Utrecht infor-

4

-ocr page 50-

50

meert, zijnen onderhoorigen van de navolgende bekend-
making ;

De rekwestmeester, rijksgraaf, ridder van het legioen van
eer\'en van de keizerlijke orde der reünie, prefekt van het
departement van de Zuiderzee;

Verwittigt zijnen onderhoorigen, die zich der studie van
de vee-artsenijkunde willen overgeven, dat de keizerlijke
school van vee-artsenijkunde van
Alfort bestemd is voor Hol-
land,
en dat, om op dezelve toegelaten te worden, men zijne
geboorte-cedel en een certificaat van goede zeden, betuigende,
dat men ingeënt of gevaccineerd is, moet vertoonen.

Men ontvangt op dezelve slechts zoodanige personen,
die twee jaren minder dan den ouderdom van de con-
scriptie, of daaraan voldaan hebben en die lezen en schrij-
ven kunnen.

Het tijdbestek der studiën is drie jaren; de opening is be-
paald op den 1. Mei en 1. November van ieder jaar. In de
maanden April en October worden de kweekelingen, die
hunne studiën voleindigd hebben, voor eene jury van in-
structie , benoemd , om hunne bekwaamheden te beoordeelen
en of zij in staat zijn, de vee-artsenijkunde uit te oefenen,
waarvan hun alsdan brevetten zullen worden afgegeven, aan
een examen onderworpen.

Het beloop van het kostgeld is 333 francs en GO centimes
voor een jaar; of 27 francs en 80 centimes voor eene maand
voor voedsel, onderhoud, huisvesting en onderwijs. Ieder
kweekeling moet zich ten zijnen koste voorzien van de instru-
menten en elementaire boeken, behalve de uitrusting, die hij
bij het inkomen hebben moet.

De kweekelingen kunnen niet dan den 1. Mei en 1. No-
vember van ieder jaar in de scholen worden aangenomen.

Er bestaat insgelijks bij de school te Alfort eene school
van landhuishoudkunde. De cursus wordt den 1. November
geopend en duurt slechts een jaar, bij het eindigen van het-
welk de kweekelingen een examen ondergaan, om hunne

-ocr page 51-

51

brevetten te bekomen; de kweekelingen moeten dezelfde
bewijzen inleveren als bij de school van vee-artsenijkunde,
en behoeven zich slechts van een volledig uniform te voor-
zien; het kostgeld is insgelijks van 333 fr. 60 cent. in
het jaar.

Graaf DB CELLES,
De Oüder-Prefekt voornoemd,
J. M. VAN TUYLL 1).

Amsterdam,
den 12. Februarij 1813.

1) Le Sons Préfet de l\'Arroridisserneut Utrecht informe ses Administrés d\'An-
nonce suivante;

Le maître-des-requêtes, comte de l\'Empire, chevalier de la légion d\'honneur et
de l\'ordre impérial de la Réunion, préfet du département du Zuj\'derzée;

Autorisé à faire participer le département du Zuyderzée , aux avantages dont
jouissent les autres départemens de la France d\'avoir chacun trois éleves gratuits
à l\'une des trois écoles impériales vétérinaires, prévient ses administrés que celle
à\'Alfort est affectée à la Hollande, et que c\'est à cette école que les éleves hol-
landais seront envoyés.

Pour être admis au nombre de ces éleves gratuits, les candidats doivent pro-
duire leur acte de naissance, un certificat de bonne vie et de bonnes mœurs, un
certificat qu\'ils sont inoculés ou vaccinés, un cantionnement de 600 francs en
immenbles, révétu de Tiuscription hypothécaire, et une soumission de résider pen-
dant six années consécutives dans leurs départemens respectifs, après l\'obtention
de leur brevet d\'artiste vétérinaire. Ils ne peuvent être admis que deux ans avant
l\'âge de la conscription ou après y avoir satisfait. Il est entendu qu\'il doivent
savoir lire et écrire, et ils doivent au surplus se pourvoir à leurs frais d\'un trous-
sean, des instrnmens et des livres élémentaires; le cônt en est de 114 francs pour
les trois années que dure le cours d\'instruction.

L\'ouverture des cours est fixés au 1. Mai et 1. Novembre de chaque année
Les élevés doivent être rendus à ces époques aux écoles.

Eu conséquence les individus habitans dans ce département qui désirent profiter
de cette instrnction gratuite, et parmi eux, ceux snrtont qui ont déjà commencé
à se livrer à la profession de maréchal ferrant, sont invités à s\'adresser par écrit
avant le 15. Mars prochain aux bureaux de la préfecture on aux bureaux delà
sous-préfecture dont ils ressortent, en prodnissant tous ces doenmens dont il est
question ci-dessus.

Comte DE CELLES.

Le Sous-Préfet susdit,
le 12 Février 1813. • ^^^

Le Sous-Préfet de l\'Arrondissement VirecM informe ses Administrés l\'Annonce
suivante;

-ocr page 52-

52

In dezelfde courant van Vrijdag den 1. October 1813,
N". 118 — herhaald in die van 4. en 6. October van dat
zelfde jaar , vindt men het volgende:

De Onder-Prefekt van het Arrondissment Utrecht, brengt
ter kennisse van zijnen onderhoorigen, het Besluit van zijne
Ex. den Minister van Binnenlandsche Zaken, betrekkelijk
het examen der personen, welke de vee-artsenijkunde willen
uitoeffenen. Hij verwittigd hun dat de werksaamheden van
Jury van examen eenen aanvang hebben genomen op de
schole van
Alfort den 25. van deze maand en dat dezelyen
den 17. October zullen eindigen; dat die van de school van

Le maître-des-requêtes, comte de l\'I\'lmpire, chevalier de la légion d\'honneur
et de l\'ordre impérial de la Réunion, préfet du deparlemeut du Zuyderzée;

Prévient ses administrés qui voudront se livrer à l\'étude de l\'art vétérinaire,
que l\'école impériale vétérinaire
à\'Alfort est affectée à la Hollande et que pour y
être admis il faut produire son acte de naissance et un certiflcat de bonne mœurs
constatant qu\'on a été inoculé ou vacciné.

On n\'y reçoit que des personnes qui ont deux ans de moins que l\'âge de la
conscription, ou qui y ont satisfait en qui savent lire et écrire.

Le cours des études est de trois ans; l\'ouverture en est fixée au 1. Novembre
de chaque année. Au mois d\'Avril et d\'Octobre, les éleves qui ont terminé leurs
études sont soumis à l\'examen d\'un jury d\'instruction, établi pour juger de leurs
capacités, et s\'ils sont reconnus capables d\'exercer l\'art vétérinaire, des brevets
leurs sont délivres.

Le montant de ia pension est de 333 francs 60 centimes pour un an, ou de
27 francs 80 centimes pour un mois pour la nourriture, l\'entretien, le-logement
et l\'instruction. Chaque pensionnaire doit se pourvoir à ses fraix des instrumens
et des livres élémentaires, outre le trousseaux qu\'il doit avoir en entrant.

Les éleves ne pourront entrer aux écoles qu\'au 1. Mai et 1. Novembre de
chaque année.

Il existe aussi à l\'école à.\'Alfort une école d\'économie rurale. Le cours s\'ouvre
an 1, Novembre; il n\'est que d\'une année, à la fin de laquelle les éleves subissent
un exameu pour obtenir leurs brevets, les éleves doivent faire les mêmes justi-
fications qu\'à
l\'école vétérinaire, et se fournir seulement d\'un uniforme complet;
la pension est aussi de 333 francs 60 centimes par an.

, ^ , Comte J)E CELLES.

Amsterdam,

I inr.^ ■ in,« Le Sous-Préfet susdit,

le 18 Février 1813.

J. M. DE TUYLL.

-ocr page 53-

53

Lyon zullen beginnen den 1. October aanstaande, en dat de-
zelven zullen eindigen den 24. derzelve maand.

Utrecht ,

den 29. September 1813. TUYLL.

MINISTERIE VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN.

ijs, den 11. September 1813.

De minister van binnenlandsche zaken, rijksgraaf;

Gezien de bepalingen, bij het keizerlijk decreet van den
15. Januarij 1813 voorgeschreven.

Besluit hetgeen volgt:

Art. 1. Geen vee-artsenijkundige kan den titel yan vee-
arts aannemen, dan krachtens een diploma, dat hem, door
de jury van examen van de keizerlijke vee-artsenijkundige
school te
Alfort, zal worden afgegeven.

2. De vee-artsenijkundige houders van diplomas, brevet-
ten, of regelmatige certificaten van belswaamheid, worden
slechts als vee-artsenijkundige hoefsmits aangemerkt. Dezul-
ken, welke verlangen mogten, het diploma van vee-arts te
bekomen, zullen vóór de jury van de vee-artsenijkundige
school te
Alfort, een examen moeten ondergaan, welke jury
hun gezegd diploma zal afleveren, bij aldien zij genoegzaam
bekwaam bevonden worden, om hun beroep in die hoedanig-
heid uit te oefenen.

3. De jurys ter examen der vee-artsenijkundige scholen
worden geautoriseerd, om, over de validiteit der bewijsstuk-
ken, anderen zijnde, dan de hier bovengenoemden, welke door
de vee-artsenijkundigen zouden mogen worden overgelegd,
uitspraak te doen. Deze bewijsstukken zullen aan zoodanigen
der twee scholen van
Lyon of van Alfort worden toegezon-
den, alwaar de vee-artsenijkundigen hunne studiën zouden
gehouden hebben, en er zal aldaar door de jury erkend wor-
den , of de houder daarvan als vee-artsenijkundig hoefsmit kan

-ocr page 54-

54

worden aangenomen, en zal hem een diploma voor dien rang
worden uitgereikt. In het tegenovergesteld geval zal de jury
hem aanzeggen, dat hij dat diploma niet kan bekomen, dan
na dat hij, bij een behoorlijk examen, zijne bekwaamheden
zal hebben doen blijken,

4. De vee-artsenijkundigen, die hunne bewijsstukken mog-
ten hebben verloren, zullen een duplicaat daarvan kunnen
vragen. Zij zullen hunne aanvragen deswegens doen aan de
jury van examen van de school, alwaar zij gestudeerd hebben.
Zij zullen dezelve het tijdstip van hunne komst in, en van
hunne uitgang uit de school, den datum en de soorten van
bewijsstukken, die zij verkregen hebben, te kennen geven.
Zij zullen, op eene wettige wijze, de omstandigheden, die
het verlies hunner bewijsstukken verzeld hebben, te kennen
geven; en indien alle die ingeleverde berigten naauwkeurig
en voldoende zijn, zal hun door de jury een nieuw diploma
worden uitgereikt. Indien, daarentegen, in weerwil van die
berigten, de jury niet zeker is, dat die bewijsstukken wezen-
lijk verkregen zijn door degenen, welke een duplicaat daar-
van vorderen, dan zullen de zoodanigen gehouden zijn, een
examen te ondergaan, ten einde een nieuw diploma te be-
komen.

5. Indien de vee-artsenijkundigen, welke thans hun beroep
zonder bewijsstukken uitoefenen, in de voordeden, die bij
het decreet van 15. Januarij 1813 zijn toegestaan, willen
deelen, en door de regering tot het bezoeken van vee of
tot het behandelen van vee-ziekten, zouden verkiezen te wor-
den geëmploijeerd, dan zullen zij zich bij de jury van een
der vee-artsenijkundige scholen moeten vervoegen, om aldaar
het examen te ondergaan, en, indien daartoe termen zijn,
het diploma van vee-artsenijkundig hoefsmit te bekomen.

6. De heeren prefekten zijn belast met het doen afkondi-
gen van het tegenwoordig besluit, tevens, volgens het be-
rigt, dat hun daarvan zal worden gegeven, de tijdvakken
van opening en van sluiting van de werkzaamheden der jury

-ocr page 55-

55

van examen in de keizerlijke vee-artsenijkundige scholen te
kennen gevende.

(geteekend) M O NT A LI VET.

Voor copij conform:
De rekwestmeester, prefelct van het depar-
tement der Zuiderzee,
(geteekend) Graaf DE CELLES.

Voor copij conform:

De onder-prefekt van Utrecht,

DE TUYLL 1).

1) Le Suuà-Pre\'fet de l\'ArroQdi.ssetnent ^\'Utrecht, porte à la connaissance de ses
administrés l\'arrêté de S. Ex. le i\\Iinistre do l\'intérieur, relatif à l\'examen des
ndividus qui veulent exercer l\'art vétérinaire. 11 les prévient que les opérations
des jurys d\'examen sont commencées à l\'école
^Alfort le 25. de ce mois\' et
qu\'elles seront terminées le 17. Octobre prochain; que celles de l\'école de
Lyon
commenceront le 1. Octobre prochain et qu\'elles seront terminées le 34 du
même mois.

Utrecht,
e 29. Septembre 1813.

MINISTÈRE DE L\'INTERIEUR.

Paris, le 11,Septembre 1813.

Le Ministre de l\'intérieur, comte de l\'Empire;

Vu les dispositions prescrites par le décret impérial du 15. Janvier 1813,
Arrête, ce quit suit :

Art. 1. Ancun vétérinaire ne peut prendre le titre de médecin vétérinaire
qu\'en vertu d\'un diplome qui sera délivré par le jury d\'examen de l\'école im-
périale vétérinaire
à\'Âlfort.

2. Les vétérinaires porteurs de diplome, brevets ou certificats de capacité cn
règle, ne sont considérés que comme maréchaux vétérinaires. Ceux qui desireront
obtenir le diplome de médecin vétérinaire, devront subir uu examen devant le
jury de l\'école impériale vétérinaire
à\'Alfort, qui le leur délivrera, s\'ils sont
trouvés suffisamment instruits pour exercer en cette qualité.

3. Les jurys d\'examen des écoles vétérinaires sont autorisés à prononcer sur
la validité des titres autres que ceux désignés ci-dessus, qui seront produits par
les vétérinaires. Ces titres seront adressés à celle des deux écoles de
Lyon ou
à\'Alfort, où les vétérinaires ont fait leurs études, et y seront reconnus par le
jury, s\'ils sont sufSsans pour que l\'individu qui en est porteur soit avoué comme
maréchal vétérinaire, il lui sera délivrée un diplome de ce grade. Dans le cas
contraire le jury lui notifiera qu\'il ne peut obtenir ce diplome qn\'après avoir
justifié de sa capacité dans un examen.

J) E T U Y L L.

-ocr page 56-

56

Ofschoon, zooals uit hlz. 236, P jaarg. van dit Tijdschrift
blijkt, er reeds in 1807 een plan bestond, om eene veeart-
senijschool te
Zutphen daar te stellen, is daaraan echter geen
gevolg gegeven. Eerst na onze inlijving in het Fransche
Keizerrijk in 1813, werd door
Napoleon I daartoe het be-
sluit genomen, waaraan door de bekende staatkundige om-
standigheden echter geene uitvoering is gegeven. Het decreet
daarop betrekking hebbende is van 15 Januarij 1813 en be-
vat de volgende titels: I. Formation des écoles vétérinaires.
IL De l\'exercice de l\'art vétérinaire, III. Des conditions à
remplir par les elèves, en IV. Des vétérinaires militaires, en
bevat alzoo eene geheele reorganisatie van hetgeen daarom-
trent bestond. — Art. 1 zegt o. a. »Ses écoles vétérinaires

4. Les vétérinaires qui auront perdu leurs titres , seront admis a en demander
un
duplicata. Ils adresseront, à cet efl\'et, leur demande au jury d\'examen de
l\'école dans laquelle ils ont étudié. Ils lui feront connaître l\'époque de leur entrée
à l\'école, et celle de leur sortie, la date et l\'espèce du titre qu\'ils ont obtenu.
Ils justifieront, d\'une manière authentique, des circonstances qui ont accompagné
la perte de ces titres; et si les renseignemens tournis sont exacts et suflisans,
le] jury délivrera un nouveau diplôme. Si, au contraire, malgré ces renseignemens,
le jury ne peut assurer que ces titres ont été réellement obtenus par ceux qui
en réclament un duplicata, les demandeurs seront tenus de subir un examen pour
obtenir un nouveau diplôme.

5. Si les vétérinaires qui exercent sans titres en ce moment, veulent participer
aux faveurs accordées par le décret du 15. Janvier 1813, et être employés par
les autorités a la visite des animaux ou au traitement des épizooties, ils devront
se présenter devant le jury de l\'une des écoles vétérinaires, pour y subir un examen
et obtenir, s\'il y a lieu, le diplôme de maréchal vétérinaire.

6. MM. les préfets sont chargés de faire publier le présent arrêté, en indiquant,
d\'après l\'avis qui leur en sera donné, les époques d\'ouverture et de clôture des
opérations des jurys d\'examen dans les écoles impériales vétérinaires.

{niffné) M 0 N T A L I V E T.

Pour copie conforme ,

Le mattre-des-requêtes , préfet du département
de Zuyderzée,

{signé) Comte DE CELLES.

Pour copie conforme.

Le sous-préfet d\'Vtrecht.

DE T U Y L L.

-ocr page 57-

57

sont portées au nombre de cinq, et divisées en deux classes. —
L\'école
cVAlfort seule est l\'école de première classe: les écoles
de
Lyon, de Turin, d\'Aix-la-Chapelle et de Zutphen, dépar-
tement de l\'Yssel superieur, sont écoles de seconde classe"
en in Art. 5 leest men: »11 y aura sept professeurs, et un
maître d\'etudes pour la grammaire, dans l\'école
d\'Alforl,
et quatre professeurs seulement, et un maître d\'etudes pour
la grammaire, dans les l\'écoles de
Lyon, de Turin, d\'Aix-
la-Chapelle
et de Zutphen.\'\'\'\' De hiervoor vermelde besluiten
van 12 Febr, 1813 en van 11 Sept, IS 13 zouden waarschijn-
lijk slechts zoo lang van kracht zijn gebleven, totdat de school
te
Zutphen in werking zou komen.

Of Nederlanders van het bovenstaande hebben geprofiteerd
en zich naar de school te
Alfort hebben begeven, is mij on-
bekend gebleven. Ik weet niet of het Besluit van dd. 11
Sept. 1813 hiervoor vermeld, voor ons land vervallen is.
Er blijkt in elk geval uit, dat reeds in 1813 niemand de
titel van veearts mogt aannemen, dan zij, die in de veeart-
senijkunde
een examen hadden afgelegd.

-ocr page 58-

i^Ieiigel werk.

MAATSCHAPPIJ TER BEVOKDBRING DM VEEARTSENIJ-
KUNDE IN NEDERLAND.

PROGRAMMA voor de Algemeene Vergadering, te
\'Utrecht, op Zaturdag, den \'17. September 1864-,
des voormiddags ten l\'ö ure, in de Zaal naast
den Schouivburg.

gewone werkzaamheden.

1. Indienen der volmagten volgens art. 28 en voorstelling van be-
zoekers die geen lid zijn, overeenkomstig art. 12, 3 al. en art. 26.

3. Opening der vergadering.

3. Verslag van den toestand der Maatschappij.

4, Benoeming van eenen hoofdbestuurder in de plaats van den heer
Wkitzel, art, 20.

5. Benoeming van leden-correspondenten, art, 11. Het hoofdbestuur
stelt voor den heer Dr. L.
Mulder, hoofdredacteur van de land-
bouw-courant.

6. Benoeming van eenen redacteur van het tijdschrift in de plaats
van wijlen den heer
Jennes.

7, Het hoofdbestuur stelt voor om op nieuw aan de Hooge Regering
des lands te verzoeken, eene wet op de uitoefening der V, A, K.

8, Rekening en verantwoording, benevens in ontvangst nemen der
contributiën, art. 12.

veeartsenijkundigk meüedeelingen,

a. Opgave der heerscliende veeziekten 1863/64.

b. Opgave der inentingen bij runderen en schapen in 1863/64.

c. Genees-, heel- en verloskundige gevallen, veeteelt, hoefbeslag en
hoefziekten, instrumenten en operatiën.

Pause.

-ocr page 59-

59

bespreking van opgegevene onderwerpen.

1. C. Hekmeijer. Ofschoon in ons land betrekkelijk weinig
processen ten gevolge van koop en verkoop der huisdieren plaats
hebben, komen die echter voor. Het
Burgerlijk Welhoek geeft
daartoe de regelen aan de hand. Behalve deze wetten bestaan
er in sommige streken nog plaatselijlie regelen, waarnaar men zich
gedraagt en waaraan men gewoon is zich stilzwijgend te onder-
werpen. Deze wetten, die dikwijls in strijd zijn met de bepalingen
van het
Burgerlijk Wetboek, worden costuum wetten genoemd, en
zijn daarom van gewigt, wijl de regter die, volgens art. 1547 1)
van genoemd Wetboek, in aanmerking moet nemen bij het vellen
van zijn vonnis.

Er is niets bekend van deze plaatselijke wetten, en echter was
de kennis daarvan van veel gewigt. — Men vraagt daarom eene
opgave daarvan, in de verschillende streken van ons land, om
daarvan een geheel te vormen, ter plaatsing in het tijdschrift.

2. Hëngeveld. (Opgave aan) over de ziekten en gebreken die eigen
zijn aan het klimaat. Vergelijk hiermede bl. 127 van het tijdschrift,

3. Snellen. Oorzaken van het ontstaan der tongblaar op uitgebreide
veetentoonstellingen.

4. Stempel. Hoe kan men de pokziekte onderkennen bij gevleesde
eu vette koeijen.

5. J. C. ICegelaer. Over de uitreiking van patent aan buitenland-
sche veeartsen.

6. Hengeveld. Wat verstaat men in het algemeen door een onkant
of onklaar uijer bij kalf- of melkkoeijen?

Is het een te bepalen gebrek, en wat zijn de ziektekundig
ontleedkundige veranderingen er van in den toestel der melk-
afscheiding ?

Is het gebrek altijd te onderkennen twee of drie dagen vóór
de afkalving?

Wanneer een oiikante koe twee of drie dagen vóór het afkalven

1) Art. 1547. «De regtsvordering, voortspruitende uit gebreken die de ver-
nietiging van den koop ten gevolge hebben, moet door den kooper aangelegd
worden binnen een korten tijd, overeenkomstig den aard dier gebreken, en mot
inachtneming der gebruiken van de plaats alwaar de verkoop gesloten is.

-ocr page 60-

60

wordt verkocht voor vierkant, brengt dan het gebruik mede, dat
dit vierkant onmiddelijk moet blijken na het af kalven, zoodat het
dier daarna uit alle de spenen de behoorlijke hoeveelheid melk
moet geven, of heeft deze voorwaarde slechts betrekking op het
oogenblik dat men koopt ?

7. Opgave van onderwerpen voor de Algemeene Vergadering.

8. Sluiting der Vergadering.

Vastgesteld te Utrecht, op den 4. Augustus 1864.

Hel Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland,

J. B. Snellen, Voorzitter.
G. J. Hengeveld, 1® Secretaris.

Meü wordt vriendelijk verzocht, om indien men eenige opgave over een of
iinder der bovenstaande mededeelingen of onderwerpen wil geven, die zooveel
mogelijk
schriftelijk in te dienen op den dag der vergadering, of ze vóór dien
tijd te willen toezenden aan den Secretaris.

Na den afloop der vergadering zal de maaltijd gehouden worden bij Wolïees,
hólei la Station, in de onmiddelijke nabijheid van den Rijn- en Centraal-Spoorweg.

Volgens art. 26 heeft het Hoofdbestuur besloten om op den dag der vergadering
ook veeartsen en voorstanders der veeartsenijkunde, die geen lid zijn, toe te laten
tot de Algemeene Vergadering tegen betaling der halve contributie a
f 1,50.

Verslag van de Tiveede Algemeene Vergadering der
Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde
in Nederland, gehouden te
Utrecht, denil. Sep-
tember
1864.

gewone wekkz.4.amhbden.

1, Volgens de presentielijst waren de volgende leden opgekomen,
nl. de Heeren:
J. B. Snkllen, F. C. hekiibuer, P.Th. Weitzel,
G. J. Hengeveld, J. A. Alers, J. N. Dijkman, J. A. Hinze, J. C.

Kegelaer, J. G. S. Arntz, R. J. Schouten, E. Overbosoh, B. J.
Aalbers, A. W. H. Wiutz. Uit de volmagten bleek, dat de heeren Alers
eu Aalbers door de afd. Zuid-Holland en de heer Weitzel door
de afd. Utrecht waren afgevaardigd, terwijl resp. tot plaatsvervangers
waren benoemd de H. H. Voorzitter en
Wirtz. Behalve door den heer

-ocr page 61-

61

Weitzel, die belast is met het bestuur d(;r algemeene afdeeling,
was deze afdeeling vertegenvvoordigd door de heeren:
Dïjkman,
Kegelaer, Aüntz, Schouten
en Oveebosch,

2 en 3. De Voorzitter, de haer Snellen, opent de Vergadering-
met de navolgende toespraak, waarin tevens verslag van den toestand
der Maatschappij wordt gedaan.

M. H.I

Was het mij aangenaam mijne heeren , TJ ten vorige jare bij onze
algemeene zamenkomst op den bloeijenden toestand onzer Maatschappij
te kunnen wij.\'^.en, ik kan niet anders dan er mij in verheugen, dat
ik wederom met verblijdende berigten tot U komen mag.

Wat toch is het, dat de kracht en den bloei eener vereeniging als
de onze uitmaakt? Als ik mij niet bedrieg, kan die niet gezegd
worden aanwezig te zijn, wanneer er niet aan twee voorwaarden, de
eene meer van materieëlen, de andere meer van moreelen aard, wordt
voldaan. Zal de Maatschappij gezegd worden te bloeijen, dan moet
zij toenemen in ledental en daardoor tevens in tinantieële krachten.
Niets maakt zoo dikwerf onbemind dan onbekend. Heeft de Maat-
schappij niet op ieder punt des vaderlands leden, die hare be-
langen voorstaan, hare pogingen schragen, hare bemoeijingen ver-
klaren , dan kan zij onmogelijk den invloed uitoefenen, die haar toekomt
en die zij verlangt en verlangen moet ten algemeenen nutte aan te
wenden. Zoo lang slechts hier en daar een enkel veearts tot onze
medeleden behoort, kunnen wij onmogelijk verwachten al dat nut te
doen, waartoe wij geroepen zijn, en waartoe de vereenigde krachten
onzer Maatschappij ons in staat stellen, Gelukkig echter hebben wij
in dit opzigt op vooruitgang te wijzen. Was het ledental ten tijde der vo-
rige Algemeene Vergadering niet hooger dan 57 , thans is het reeds tot
68 geklommen, en gehouden correspondentie van het Hoofdbestuur
geeft mij gegronde hoop, dat dit weldra nog zeer zal toenemen.
Wordt ons doel maar eerst door ieder veearts op prijs gesteld, wordt
onze arbeid in de oogen van Neêrlands verlichte landbouwers niet
zonder nut bevonden, dan kan het niet anders, of de uitbreiding,
waarin wij ons thans verheugen, zal later nog verre overtroffen worden,
en daardoor zullen de invloed der Maatschappij grooter worden en hare
tinautiëele krachten zich uitbreiden; want ook dit is voor het welzijn
onzer vereeniging een zeer wezenlijk vereischte. Wel ligt het niet

-ocr page 62-

62

op oazen weg, vooral niet zoo lang wij nog klein zijn van kracht en
zwak van vermogen, om ondernemingen op touw te zetten, waarmede
groote geldelijke olfers zijn gemoeid, als daar zijn tentoonstellingen
of het uitscLrijven van kostbare proefnemingen; zoowel de inrigting
onzer Maatschappij als de aard van het ?ak , dat wij geroepen zijn
op te beuren, brengen dit minder mede; maar toch zijn er zeer
dikwijls omstandigheden, waarin wezenlijk nuttige zaken moeten achter-
wege blijven of wel niet met al die kracht worden doorgezet, die
het belang der zaak vereischt, omdat de finantiën zulks niet ge-
doogen. Daarom , hoe zeer wij ook overtuigd mogen zijn, dat de geest
meer is dan de stof, toch achten wij een bloeijeaden geldelijken toe-
stand voor onze Maatschappij hoogst wenschelijk, en verheug ik er
mij in, M. H.! U te mogen mededeelen, dat dè rekening van onzen
geachten Penningnaeester U de overtuiging zal schenken, dat wij
ook hierin vooruit zijn gegaan.

De geest echter is meer dan de stof. Wij zouden in ledental zoo-
wel als in geldelijk vermogen kunnen toenemen, tsrwijl toch onze
vereeniging achteruit ging. Dit zou dan \'t geval zijn , wanneer een
geest van flaauwheid onze leden bezielde of gebrek aan ijver om de
gelegenheden, ten einde licht te verspreiden of nut te doen, deed voorbij
zien; en ook dan, wanneer door omstandigheden buiten ons de arbeid,
dien de Maatschappij op zich nam, niet wordt op prijs gesteld, hare
pogingen geene medewerking ontvingen en haar invloed niet werd
erkend. Niet enkel het stoffelijk vermogen, ook de zedelijke invloed
onzer vereeniging moet toenemen, zal zij blijven bestaan, bloeijen en
nut doen; dat toch is de magt waardoor zij werken moet. Door over-
tuiging, door verspreiding van licht, door \'t algemeen bekend maken
vati nuttige kennis moet zij trachten dwaze begrippen tegen te gaan, voor-
oordeelen te overwinnen. Daardoor moet zij zich geliefd maken bij
al wie belang heeft bij veeartsenijkunde, landbouw of veeteelt en vee-
houding, of daarin belang stelt. Doet zij dit niet, dan vrees ik dat
zij steeds verlaten zal staan te midden van zoovele harer magtige en
bloeijende zuster-maatschappijën; vermag zij het, dan is haar een ruim
veld geopend om te werken wat de hand vindt om te doen. Door
zich overal, waar dit tot hare roeping behoort, dienstbaar te maken
aan de belangen van den landbouw, zal zij den landbouwer leeren
harte diensten op prijs te stellen, hem de veeartsenijkundige weten-
schap meer en meer in hare regte waarde leeren erkennen, en door

-ocr page 63-

63

raadgeving en voorlichting er toe bijdragen om hem zijnen rijkdom in
de algemeene volkswelvaart nog ste?ds meer te leeren bevorderen,
\'t Is dan ook met groote vreugde mijne Heeren, dat ik U mededeel,
dat het gunstige onthaal, welk onze Maatschappij bij haar optreden
ondervond, de voorbode was van voortdurend vriendschappelijke be-
trekkingen. Niet enkel ontvingen wij van de meeste Maatschappijen
bij voortduring de stukken door hen uitgegeven, en werden ons meer-
malen inlichtingen omtrent veeartsenijkundige onderwCTpen gevraagd;
wij nsogen er ons ook in verheugen, dat de arbeid onzer beide ge-
achte medeleden, de heeren
von Keeken en Hengeveld , door de leden
der Maatschappij van Landbonw, die voorlichting omtrent de tongblaar en
het klaauwzeer hadden gevraagd, algemeen met vreugde ontvangen en
op hoogen prijs werd gesteld, wat hun voorzeker de aangenaamste
belooning zijn zal voor de zorgen, die zij zich daarvoor getroostten en
de belangen der Maatschappij zeker niet dan voordeelig kan zijn.
Kort voor deze vergadering ontving het Hoofdbestuur een verzoek van
het Bestuur van het laatstgehoudene Landbouw-Congres, waaraan het
ook gemeend heeft te moeten voldoen. Het gold namelijk het bera-
men van middelen om te geraken tot de oprigting eener algemeene
Maatschappij van Landbouw, waartoe van iedere in Nederland be-
staande vereeniging , die zich bezig houdt met Landbouw of daarmede
in betrekking staande onderwerpen , een afgevaardigde werd uitgenoo-
digd, om in het laatst dezer maand daarover te
Leiden te kunnen
beraadslagen. De reden die het Hoofdbestuur dit voorstel deed aan-
nemen , was voornamelijk haar verlangen om den Landbouw van nut
te zijn door in nadere betrekking te treden met bestaande Landbouw-
Maatschappijën. Daarenboven achtte zich onze Maatschappij, ontstaan
uit de zamensmelting vau onderscheidene vroeger bestaande vereeni-
gingen, eigenaardig geroepen tot zulk eene poging tot verbroedering
en zamenwerking, en meende het geene betere keuze te kunnen doen
dan onzen geachten Is\'«» Secretaris de bijwoning onzer voorgestelde ver-
gadering op te dragen. Is hij verhindert, dan zal een ander lid des
Hoofdbestuurs hem vervangen.

Heb ik U M. H. de redenen ontvouwd, waarom ik mij geregtigd
acht den toestand onzer Maatschappij bloeijend te noemen, gij zult mij
vragen of de schoone penning ook geene keerzijde heeft, en helaas
ja, die heeft hij. \'t zelfde gebrek dat zich ten vorige jare reeds ver-
toonde, bovenmate uitbreiding der algemeene afdeeling en daarbij,

-ocr page 64-

64

misschien wel daardoor, geene oprigting van verdere provinciale,
stedelijke of andere afdeelingen. Voorwaar M. H., dat is niet de be-
doeling van a\'t. 10 onzer wet, dat een ieder zich zou aansluiten bij
de algemeene afdeeling, veeleer verlangt de wet dat er overal, waar
dit slechts eenigzins kan, bijzondere afdeelingen worden opgerigt, en
alleen voor hen, die volstrekt zich bij geene afdeeling kunnen aan-
sluiten, zooals b.
v, in de eerste plaats voor onze tot het leger
behoorende vakgenoten, wordt de algemeene afdeeling opengesteld.
Hoe vele zaken toch zijn er, waartoe de leden eener algemeene af-
deeling niet in staat zijn en die do®r eene andere afdeeling zeer
gevoegelijk geschieden kunnen, om slechts een voorbeeld te noemen
V. A K. leesgezelschappen? Hoe los wordt de band niet tusschen
ver af wonende leden der Maatschappij, wanneer zij niet ten minste
eens in \'tjaar een\' uit hun midden afzenden, om met de vrienden
van heinde en verre te bespreken, wat er ter bevordering van het
doel dat ons zamenbrengt moet worden gedaan? Waarvoor anders
werd het getal leden, dat er tot het vormen eener afdeeling ge-
vorderd wordt, zoo laag, op slechts 4, gesteld, wanneer \'t niet is,
om daardoor de oprigting gemakkelijk te maken en de algemeene
afdeeling binnen hare natuurlijke perken te bepalen ? Hopen wij, dat
men dit meer en meer zal leeren inzien , en dat er ten minste in iedere
provincie een veearts zal opstaan, die de vorming eener afdeeling op
zich neemt. Eén wakker man is vaak voldoende! En moge het be-
staande vooruitzigt van in het Noorden des rijks weldra eene afzon-
derlijke afdeeling te zien oprigten, spoedig worden verwezenlijkt.

Voldeden de afdeelingen aan hare verpligtingen ? De contributiën
werden geregeld ontvangen en evenzoo de jaarlijksche verslagen; de
afdeeling Zuid-Holland zond ons ook het reglement, dat thans bij
haar in werking is gekomen. Sterfgeval en onvoorziene omstandig-
heden maakten, dat hierin bij de afdeeling Utrecht vertraging ontstond.
Weldra echter hopen wij dat deze zaak in geregelde orde zal zijn
gebragt.

Of de verslagen der afdeelingen van bijzonder leven, ijver, belang-
stelling getuigden? M. H. beschuldiging zou onheusch zijn, lof meen
ik kan niet verwacht worden.

Eigenlijke bijzonderheden M. H., heb ik U geene mede te deelen:
het Tijdschrift, die eerste en schoone vrucht van de zamenwerking,
die de Maatschappij deed geboren worden, zag geregeld het licht.

-ocr page 65-

65

en werd overal met welgevallen begroet en met belangstelling ont-
vangen. Dank zij daarvoor dea wakkeren redacteuren gebragt en
niet minder den yverigen medewerkers, die door hunne welwillende
toezendingen toonden, zoowel, dat zij de wetenschap, waaraan zij zich
wijden, liefhebben, als dat zij de zware zorgen en de werkzaamheid
der redactie op prijs stellen. Bij het uitgeven van een periodiek
geschrift is het wenschelijk, dat één lid der Eedactie zich meer
bijzonder met de zorg voor het drukken enz. er van belast. Dit
heeft dan ook nog vóór het verschijnen der 1. Aflevering van ons
Tijdschrift plaats gehad. De heer F. C.
Hekmeijer heeft die taak,
waaraan vele werkzaamheden zijn verbonden, bereidwillig aanvaard. —
Omtrent de kas zal U de straks over te leggen rekening inlichting
geven, — Omtrent de boekerij behoef ik U niets te rapporteeren ,
dan dat de gedurige toezendingen der zuster-Maatschappijen haar
geregeld doen toenemen. Zijn eenmaal onze finantieele krachten tot
die hoogte gekomen, dat er over den aankoop van werken kan wor-
den gedacht, dan hoopt het Hoofdbestuur ü desbetreffende voor-
stellen te doen; tot heden komt het mij voor, dat dit zeer onge-
raden te achten zou zijn.

Zoowel de heer Gevers Dejjnoot, die tot Eere Lid, als de
Heeren
Broers en Janné, die tot Corresponderende Leden werden
benoemd, namen deze benoemingen in zeer heusche en verpligtende
termen aan.

Ten slotte zij \'t mij vergund met een enkel woord te gedenken
aan de vrienden, die van ons zijn henengegaan. Voorwaar, het
leven des menschen is als eene bloem, die heden bloeit en morgen
verwelkt is. Zoo kort slechts is onze maatschappelijken band ge-
sloten, en reeds nu missen wij onzen verdienstelijken
Jennes en de
twee jeugdige beoefenaars van het vak, de heereji Mos en v.
d. Medlen.
Is met den eersten ons een redacteur ontvallen, wiens werkzaam-
heid en veel omvattende kennis door allen op prijs werd gesteld,
de beide andere zijn henengegaan êer nog kenbaar is geworden, wat
de toekomst van hen hopen mögt. Houden wij hun aller nagedach-
tenis in eere, en moge de dood van eenen zoo verdienstelijken
redacteur een groot verlies zijn voor onze zaak, ons allen zij dat
verlies eene aansporing om daarin te gemoet te komen door inspan-
ning van al onze krachten tot bevordering van het doel onzer
Maatschappij. Zoodoende zal dat doel worden bereikt, aal de

-ocr page 66-

66

Maatschappij Wijven toenemen in bloei, tot nut van den veearts,
tot nut van den landbouwer, tot nut van wetenschap en volks-
welvaart beide!

Met den innigen wensch, M. H., dat uwe beraadslagingen daartoe
strekken mogen, heet ik U welkom en verklaar ik de tweede
Algemeene Vergadering der Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde in Nederland geopend.

Na eene levendige toejuiching werd er besloten, deze belang-
rijke openingsrede in het verslag op te nemen en met de werk-
zaamheden volgens het programma voort te gaan. Vooraf echter
leverden de afgevaardigden het verslag hunner afdeelingen in. Zie
Bijlagen
Ä. en B.

4. De heer Weitzel, die dit jaar als mede-hoofdbestuurder moest
aftreden, werd met algemeene stemmen herkozen.

5. Het voorstel van het hoofdbestuur om den hoogleeraar Dr.
L.
Mulder, hoofdredacteur der Landbouwcourant, te benoemen tot
lid-correspondent der Maatschappij, woi-dt met algemeene stemmen
aangenomen.

6. Tn de plaats van wijlen den heer J. Jennes, wordt met 29
van de
30 stemme:^ de heer Wirtz, veearts der 1\'= kl., gewezen
paardenarts 2® kl. en leeraar aan \'sRijks Veeartsenijschool, tot mede-
redacteur van het tijdschrift benoemd. Ter vergadering aanwezig
verklaart deze die onderscheiding wel te willen aannemen.

7. Thans is aan de orde het voorstel van het Hoofdbestuur om
aan de hooge regering des lands op nieuw
eene wet op de uitoefe-
ning der Veeartsenijkunde
te verzoeken. Daar dit onderwerp in ver-
band staat met dat van den heer
Kegelaer „over het uitreiken
van patent aan buitenlandsche veeartsenzoo besluit men ook dit
tevens in behandeling te nemen, en wordt de Secretaris verzocht de
ingekomen schriftelijke stukkeu van den heer
K. te willen voorlezen,
die daaraan voldoet. Zie Bijlagen
C. en D. Daarna wordt het voor-
stel in discussie gebragt.

Bij monde van den heer Weitzel wordt dit voorstel van het
Hoofdbestuur ontwikkeld.

De Afd. Zuid-Holland, die 14. stemmen vertegenwoordigt, stemt
er vóór.

De Afd. Utrecht vertegenwoordigende 11 stemmen is er tegen.

De heer Henseveld lichl dit toe en zegt: dat, toen dit voorstel

-ocr page 67-

67

op de ütrechtsche Afd. Verg. behandeld werd, men er tegen was, omdat
men meende, dat zulk een verzoek thans ontijdig zoude zijn, dewijl er
een ontwerp van Wet op de Geneeskunde spoedig bij de 2« Kamer
in discussie zou komen en men diende aftewachten, hoe daarvan
de afloop was; terwijl men wei kon veronderstellen, 700 als H.
meent, dat door de regering vroeger was toegezegd, dat na het in
werking komen of aannemen van de Wet op de Geneeskunde, zij
w.el spoedig een ontwerp van Wet op de uitoefening der V. A. K.
aan de 2® Kamer zou aanbieden, en men dus voor als nog met
een nieuw verzoek nog wat moest wachten. H. is overigens zoo
overtuigd van de noodzakelijkheid eener wet, dat hij wel de spreuk;
de aanhouder wint, in praktijk zou zien brengen, maar thans niet.

De heer Kegelaeb licht zijne ingezonden stukken toe en geeft be-
halve de daarin vermelde voorbeelden, nog eene menigte andere, die
ten duidenlijkste het nadeel bewijzen, dat de vreemde veeartsen de
V. A.
K. en de verbreiding der besmettelijke veeziekte toebrengen.

De heer Hengeveld beeft ook in Limburg verscheidene klagten
vernomen over het straffeloos uitoefenen der V. A. K. door Duitsche
en Belgische veeartsen, zelfs zonder patent.

De heer Hekmeijer zegt, dat men het patent niet mag weigeren,
dewijl men voor alle zaken patent kan bekomen en zoo ook voor
de uitoefening der V. A. K., zoodat buitenlandsche veeartsen zich
daarvan ook kunnen voorzien. Overigens hangt alles af van eene
Wet op de V. A. K, en ziet hij niet voldoende in, waarom men
zoude wachten met nogmaals er op aan te dringen, hoewel hij zich
ook meende te herinneren, dat de regering die had toegezegd na
de Wet op de Geneeskunde.

De heer Snellen stemt toe, dat er geen patent kan geweigerd
worden, maar ziet niet iu, waarom men zon moeten wachten tot
dat de Wet op de Geneeskunde in behandeling was geweest. Bij
eene nieuwe wet onafhankelijk van de Wet op 8e V, A. K. konden
er wel bepalingen gemaakt worden tegen het patent aan buitenlanders.
Evenmin is het wachten eener Wet op de V. A. K. afhankelijk van
die op de Geneeskunde. Beide vakken toch verschillen hemelsbreed,
en kan eene Wet op de uitoefening der V. A. K. even goed die der
Geneeskunde voorgaan, alsdat de laatste de eerstgenoemde zou dienen
voor te gaan. De V. A. K, staat immers op zich zelve en niet onder
het patronaat der Geneeskunde, en waarom moet er dan gewacht

5*

-ocr page 68-

68

worden ? S. zal het voorstel in stemming brengen, en brengt de
leden onder de aandacht, dat er twee gevoelens zijn over het voor-
stel, nl. om de indiening vau een adres uit te stellen tot na deu
afloop der Geneeskundige Wet, en om zich weder dadelijk tot de
regering te wenden.

De uitslag der stemming is, dat er 19 stemmen voor het voorstel
en 11 stemmen
tegen zijn.

Dientengevolge wordt aan den heer Weitzel opgedragen , een adres
te ontwerpen en in te dienen bij den Minister van Binnenlandsche
Zaken, na het aan het Hoofdbestuur ter inzage en goedkeuring te
hebben gegeven, waarbij tevens gebruik moet gemaakt worden van
de stukken van den heer
Kegelaer.

8. De heer Hekmeijeb doet rekening en verantwoording over
het afgeloopen Jaar, welke rekening door eene commissie bestaande
uit de heeren
B. J. Aalbers en J. C. Kégelaer wordt nagezien
en door de Vergadering wordt goedgekeurd.

veeartsenijkündige mededeelingen.

a. Besmettelijke veeziekten in 1863/64.

De vlieg-larvenziekte der schaf en. De heer Alers geeft, namens
den heer
van Dam, veearts te Aarlanderveen, te kennen, dat laatst-
genoemde voor het eerst in zijnen omtrek de wormziekte der schapen
heeft waargenomen en wel bij lammeren, die van elders waren aan-
gevoerd. Tegen dit gebrek had
van Dam met vrucht kalkwater met
azijn, carottesaus en teer aangewend. Bij te late ontdekking van
het gebrek en door verzuim waren er verscheidene bezweken.

De heer Hekmeijer wijst op het belangrijk stuk, dat over dit on-
derwerp door wijlen den heer
Jennes en door den heer van Laer in
No. 3 van het Tijdschrift geplaatst is, waardoor deze ziekte tot hel-
derheid is. gekomen.

De heer Snellen heeft deze ziekte ook waargenomen en zich met
goed gevolg bediend van peterolie. Volgens zijne waarnemingen
kwam het voor bij schapen met lange wol en minder bij lammeren.

De heer Kegelaer voegt bij de aanwending van peterolie nog
zijne ondervinding, dat deze olie probaat is tegen de vlooijen der
honden.

-ocr page 69-

69

Typhus.

De heer Alers deelt mede dat hij darmtyphus bij paarden heeft
waargenomen te \'s Gravenhage meer of min heerschende.

De heer Kegelaee heeft ze ook behandeld bij paarden doch niet
als heerschende. Belangrijk is evenwel de mededeeling van K., dat
hij sedert het jaar 1834 in 20 stallen paarden met lendentyphus heeft
behandeld, die veroorzaakt was door moerasmiasma. Deze soort van
typhus is meestal doodelijk van 3—34 uren, soms langer. Slechts
van al de door hem behandelde paarden zijn er twee hersteld. De
zuren baatten niets, en aan de herstelden waren ijzermiddelen toege-
diend. Het bedoelde moeras of de poel, waaruit de uitdampingen op-
stegen, veroorzaakte ook typheuse koortsen bij de knechts en meiden.

Hengeveld deelt kortelijk mede, dat dergelijke gevallen van len-
dentyphus ook waren waargenomen bij slechts eenen landbouwer te
Brummen in Gelderland, vvaar ook bijna al de paarden er aan be-
zweken zijn en waarvan de oorzaak tot heden onbekend is gebleven.

Snellen heeft in de Zuidpias de typhus waargenomen onder de
varkens. Hij heeft proeven genomen op 150 varkens, die gevoederd
werden met dierlijk voedsel en wel met paardenvleesch. De varkens die
met vlecsch waren gevoed bleven van de varkensziekte verschoond ,
terwijl zij, die slechts het gewone plantaardig voedsel hadden genoten,
aan de ziekte leden. Ook werden er drie jonge varkens met zware
haver gevoed. Deze bleven ook gezond, terwijl de anderen van bu-
ren, die niet zoo intensief gevoed waren, aan de varkensziekte be-
zweken.

Kwade droes.

De heer Weitzel verhaalt, dat deze besmettelijke ziekte nergens
zoo heerschende is als in de provincie Utrecht. Hij schrijft dit
voornamelijk daaraan toe, dat men al te toegevend is op het ver-
voeren dier besmette -dieren en dat art. 459 van het Strafwetboek
niet in toepassing wordt gebragt.

De heer Hengeveld stemt dat toe en zegt, dat er aan de Kliniek
van \'s Rijks-Veeartsenijschool in den loop van een jaar minstens tien
kwaaddroezige paarden ter behandeling zijn aangeboden, die soms
op den aanmerkelijken afstand van twee en drie uren naar de Vee-
artsenijschool getransporteerd werden. Hij deelt nog een geval mode

-ocr page 70-

70

van eenen boer, die twee hengsten hield. Beide waren kwaaddroe-
zig en hadden niettemin gedurende de laatste weken nog onderschei-
dene merriën gedekt. Het schijnt wel, dat men te toegevend op dat
punt is, maar de voornaamste oorzaak is, dat er geen genoegzaam
veeartsenijkundig personeel is om toezigt te houden. In de stad
Utrecht is overigens het toezigt gestreng, maar wat baat dit, als in
den omtrek en in de provincie overtreden wordt?

De heer Alers zegt, dat dit een onderwerp is voor eene wet op
de
v. a. k. en v. a. k.-politie, en doet het voorstel om aan den heer
Weitzel te verzoeken in zijn adres aan de regering van deze en
vooral van het laatste geval melding te maken.

De heer Wêitzel deelt verder nog mede, dat de toediening vau
het laatst aangeprezen middel tegen den kwaden droes, araen. strychn.
bij zijne patienten niet gebaat heeft.

Longziekte onder het rundvee.

De heer Weitzel zegt, dat deze ziekte wel blijft bestaan in de
provincie
Utrecht, doch, naar het hem voorkomt, aan het afnemen is.

De heer Snellen berigt ditzelfde over de provincie Vjuid-Holland,

Mond en Klaauwzeer. Influenza,

De heer Wiktz deelt mede, dat in den zomer van 1863 het Mond-
en Klaaumz,
geheerscht heeft in de gemeenteweide te Roe7\'mond, en
dat van Dec. 1862 tot Julij 1864 driemalen de
Infl. heeft geheerscht
ouder de paarden van het 5\'^\'= Eeg. Drag. te R., waarbij te zamen
omstreeks 200 er aan geleden hebben, dat gelijktijdig deze ziekte
heerschte te
Maastricht en Venloo, en dat hij later uit zijne aantee-
keningen daarvan een verslag hoopt te geven in het tijdschrift.

b. Inentingen bij runderen.

De heer Weitzel deelt mede, dat hij het vee van twee boerderijen
heeft ingeënt voor de maats. Concordia, waarvan de resultaten over
het algemeen gunstig waren.

De heer Aleks geeft eenig verslag over de inentingen der long-
zieke smetstof bij runderen in de provincie
Zuid-Holland, voor zoo
ver hij daartoe door de leden zijner afdeeling in staat gesteld is.
Over het algemeen blijft men iu de gcheelö provincie inenten en
met goed succes. Zijne opgaven bepalen zich tot de volgende:

-ocr page 71-

71

1. De heerSvvART ie BarendrecUhuaii in 1863/64. 693 ineutingcti
verrigt en slechts met verlies van een\' hal ven staart en eene staart-
pluim.

2. De heer Korndorffer entte, van 1 Sept. 1863 tot 11 Sept.
1864, 3000 stuks vee in, Mlen met goed sucges.

3. De heer van Dam te Aarlanderveen entte in hetzelfde tijds-
verloop- 165 stuks vee in. De uitwerking er van was verschillend ,
doch hij had geene verliezen te betreuren,

4. De beer Alers te \'sHage verrigtte 23 inentingen, allen rnet
goed resultaat.

De heer Hinze te Mijdrecht verrigtte 145 inentingen bij gezond vee
en met versche smetstof. Hij nam weinig reactie waar, en schreef dit
toe aan de onvatbaarheid der dieren, dewijl er op dat oogenblik
geene longzieke runderen in de omtrek waren. Slechts 20 stuks
vertoonden voldoende reactie. Van de inentingen bij 40 stuks met
gedroogde stof heeft hij volstrekt geene werking gezien.

c. Allerlei v e ear t s e nij k u n di g e bijdragen.

De heer Alers deelt het geval mede eener lijkopening, waarbij hij
een ab^es vond in de borstholte en dat ter plaatsing in het Tijd-
schrift zal gezonden worden, als ook gevallen van moerziekte , cu
een ander van ontsteking van het spronggewricht.

De heer Kegelaer deelt mede eene afscheuring van den geheelen
buiten-hoornschoen van den regterachterpoot van eene koe, door
overrijden, en eene verscheuring van de groote schouderbladsdraaijer-
spier en verrekking der borstarmbeenspieren, die in 4 weken gene-
zen was. Beide gevallen zullen in het Tijdschrift geplaatst worden.

De heer Weitzel laat een paar Engelsche melkbuisjes zien, die
zeer gemakkelijk in te brengen zijn en waarmede zelf een ongeoefende
kan melken.

De heer Hengeveld bespreekt een nieuw geval van hoefkanker
en prijst daarbij aan, het geheele wegsnijden vais den draagrand
des hoornwands, zoodat het been geheel op de straal en zoolvlaktc
raoet staan met dagelijksche verbinding van de woekerende opper-
vlakte met nitr. hydrarg. en het instrooijen van chloor-zink en gips
l: 16. Er zal nader eene ziektegeschiedenis van gegeven worden.

De heer Hekmeheu herinnert bij deze aan de steeds doeltreffende
methode door het wegsnijden van al den lossen hoorn , het bevochtigen

-ocr page 72-

72

met terpentijn en een sterk drukkend verband van de heeren Janné
Senior en Junior.

De heer Wiktz bevestigt dit, en zegt de handelwijze van de
heeren
Janné gezien en beproefd te hebben. Het wegsnijden van
den lossen hoorn, en een
doelmatig aangelegd drukverband beschouwt
hij als het voornaamste bij de behandeling.

De heer Hengeveld bespreekt het moeijelijke van eene diflerentiëele
diagnostiek bij longziekte, en verhaalt daaromtrent nog een geval,
\'Jat hij voor weinige dagen had ondervonden, waar alle verschijn-
selen overeenkwamen met die der longziekte en het geval waar-
schijnlijk eea longen-catarrh met hyperamie en emphyseem was en
ook met genezing is geëindigd. Hij beveelt over dit onderwerp zeer
de lezing aan van het stuk van den heer
Billkoth , dat in de 4"\'"
Afl. van Jaarg. I is geplaatst.

De heer Kegelaeb heeft ook dergelijke twijfelachtige gevallen
waargenomen. Zoo verhaalt hij nog van eene chronische indigestie
en catarrh met alle verschijnselen der longziekte. Bij den dood van
het rund vond hij hepatisatie van de long en twee tuberkelholten
met etter gevuld, zoodat deze opening zijnen twijfel aan longziekte
geheel wegnam, hoeveel overeenkomstigs het dier bij zijne ziekte
daarmede had getoond.

De heer Hengeveld brengt ter tafel twee spronggewrichten van
een kalf, waarvan bij beiden de hielbeenderen gebroken waren. De
heer
Janné, die hem deze preparaten had toegezonden, verhaalde
daarbij, dat het kalf door een luik was gevallen op beide de achter-
beenen, waardoor de hielbeenderen waren gebroken, en dat hij een
gipsverband om ieder gewricht had aangelegd, dat een zeer gunstig
gevolg beloofde, doch dat de boer geen geduld had om den tijd
der genezing af te wachten en het dier na 10 of 13 dagen had afge-
maakt.
H. deelt verder nog een paar gevallen mede van trombose
bij eene koe en een paard, waarvan nadere beschrijving zal volgen in
dit tijdschrift, indien zijne bezigheden het toelaten.

De Voorzitter vraagt, of er nog meer mededeelingen zijn, en gaat
over met ter behandeling in te leiden, de bespreking van :

opgegeven ondekwekpen.

1. Het onderwerp der costuumwetten van den heer Hekmeijek.
Deze zegt, dat hij reeds enkele bijdragen daarover heeft ontvangen,

-ocr page 73-

73

zooals van de heeren van Driel, te Eindhoven, en van Dam, te
Aarlanderveen. Hij beveelt zich aan voor meerdere opgaven en wenscht
de vraag weder op het programma gebragt te hebben, hetgeen wordt
goedgekeurd.

3. De opgave der ziekten en gebreken , die ontstaan ten gevolge
van het physisch en geografisch kUmaat, zie bl. 127 van den
jaarg., door den heer
Hengeveld opgegeven. Deze heeft daarom-
trent mededeelingen ontvangen van de heeren
KegelaEr, uit het
district van Zeeland en van den heer Deijermans, te Birhdand.
Hij houdt zich voor meer aanbevolen, terwijl er besloten wordt, de
vraag in het volgende jaar weder op het programma te plaatsen.

3. Oorzaken van het ontstaan van tongblaar op uitgebreide vee-
tentoonstellingen, door den heer
Snellen voorgesteld.

De heer Aless vraagt, of de dieren het op de reis konden heb-
ben opgedaan ?

De heer Snellen zegt, dat hij de oorzaken niet weet, maar wel
heeft waargenomen, dat op de veetentoonstelHng te
Hambnrg in
1863, er niet een stuk rundvee van bevrijd bleef. Het eerste leden
er de Engelsche runderen aan uit
Norfolk, toen de Nederlandsche,
vervolgens de Silezisehe en toen volgden alle de anderen. ïe
Eijssel
mede in 1863 was het evenzoo. Aldaar waren het de Belgische
runderen, die het eerst er door werden aangegrepen, toen de Fransche
en daarna het Nederlandsche vee.

De beer Hengeveld zegt in 1856 op de internationale veeten-
toonstelling te
Parijs ook te hebben waargenomen, dat vele der
iiigezonden dieren aan de tongblaar leden, maar met een goedaardig
beloop. De oorzaken zijn waarschijnlijk toe te schrijven aan veran-
dering van voedsel en drank.

De heer Snellen zegt, dat te Hamhtirg er enkelen aan de ge-
volgen zijn bezweken, o. a, een paar Nederlandsche runderen. De
oorzaken liggen nog in het duister, maar zijn waarschijnlijk van
diaethetischen aard.

4. De heer Stempel, die ter bespreking had gevraagd de onder-
kenning der pokziekte onder het rundvee bij gevleesde en vette
koeijen, was niet ter vergadering aanwezig, waarom men volgens het
genomen besluit van het vorig jaar dit onderwerp niet in behande-
ling behoefde te brengen,

De Secretaris zegt eenen brief te hebben ontvangen van den heer

-ocr page 74-

74

van Hulst, te Nieuwveen, die omtrent dit punt het volgende op-
merkt: dat koeijen die te vetten loopen en aan pokziekte lijden,
onder gelijke omstandigheden, niet zoo goed groeijen als anderen,
onrustiger zijn, dikwijls met de horens kuilen in het land graven,
en ook schier aanhoudend tochtig zijn.

De heer Weitzel herinnerde, dat hij in 1856 daarover reeds een ver-
slag had ingezonden, dat opgenomen was in de verslagen van dat jaar.

De heer Overbosch neemt op zich, om die verschijnselen naauw-
keurig op te nemen en daaromtrent aanteekening te maken, waartoe
hij in staat is in zijne betrekking als keurmeester van vee en vleesch
te
Gouda, dewijl het zeer dikwijls voorkomt, dat het vee er aan
lijdt, hetgeen eerst blijkt na de slagting.

5. De uitreiking van patent aan buitenlandsche veeartsen, opgege-
ven door den heer
Kegelabr, reeds behandeld zijnde bij het hier-
voren beschreven voorstel van het hoofdbestuur ten opzigte eener wet
op de veeartsenijkunde, zoo wordt daarnaar verwezen en tevens na.ir
de belangrijke stukken van den heer K., die hierachter gevoegd zijn
als bijlagen C. en
D.

6. Op de vier vragen opgegeven door den heer Hengeveld waren
eenige antwoorden ingekomen. Zij waren van den volgenden inhoud:

de heer van Dam te Aarlandermen:

Wanneer eene koe onJcant is, laat zich dit duidelijk in de meeste
gevallen ontdekken; in den regel toch is het uijer ongelijk, gezwol-
len, verhard, met verstopte spenen en onzuivere melk, veroorzaakt
door beleedigingen of ziekten.

Wordt nu eene koe op de markt voor vierkant verkocht, dan wordt
daarnaar geen onderzoek gedaan. Ontdekt nu de kooper, dat de ver-
kochte koe onkant is, dan neemt een soliede verkooper zonder bedenken
de verkochte koe terug of treedt in eene nadere schikking. Vijf of zes
gulden worden doorgaans bedongen en daarmede is de zaak afgedaan.

De heer Snellen zegt. dat de opgave van den heer van Dam
geldig is aan den rijnkant en te Gouda, wel te verstaan dat, is de
verkochte koe eene groningsche, dan wordt zij teruggegeven, ter-
wijl voor eene inlandsche koe ƒ 6,— vermindering van koopprijs
toegestaan wordt. Om het onkant te onderkennen, ziet men naar
de buiging der spenen. Is namelijk eene der spenen zacht naar
binnen omgebogen, dan is die onklaar.

De heer Kegelaee levert de volgende antwoorden in;

-ocr page 75-

75

a. een uijer dat niet uit alle de 4 spenen eene behoorlijke hoe-
veelheid goede melk geeft is onkant;

b. het gebrek kan bestaan in atrophie en verharding der meikklier,
in vernaauwing der melkboezems en sluiting der spenen;

c. wanneer 3 a 3 dagen vóór het afkalven het uijer zich schijn-
baar in gezonden staat voordoet en bij het trekken aan de, spenen
geene genoegzame hoeveelheid wei of melk wordt ontlast, dan kan
men in den regel aannemen, dat het uijer onklaar is;

d. Het vierkant uijer moet blijken door het geven van eene behoor-
lijke hoeveelheid melk uit al de spenen onmiddelijk na het afkalven,
ten ware er tusschen den tijd van verkoop en afkalven omstandig-
heden hadden plaats gehad, die zulks konden verhinderen, in welk
geval de koe bij den verkoop vierkant kan geweest zijn; terwijl de
voorwaarde slechts betrekking heeft op het oogenblik, dat men koopt.

De Secretaris deelt mede ook omtrent dit punt van den heer van
Hclst
een belangrijk schrijven ontvangen te hebben, van den volgen-
den inhoud:

B Omtrent punt 6, door u opgegeven, zij het mij vergund het vol-
gende op te merken:

lo. Dat men hier omstreeks onder een onkant of onklaar uijer bij
kalf- of melkkoeijen een zoodanig verstaat, waarbij uit een of meer
spenen of kwartieren geene of onbruikbare melk komt; van zooge-
naamde laauwe of verlamde spenen, van taai melken of van zaaijen,
enz. zal hier toch wel geen sprake zijn.

2". Daar zulke melkkoeijen, althans wanneer meer dan één kwarr
lier onklaar is, veelal droog gelaten en voor de slagtbank bestemd
worden, is men zelden of nooit in de gelegenheid na den dood de
ziekelijke veranderingen in het uijer waar te nemen.

4". Hoogst zeldzaam zal men het gebrek eenige dagen voor het
kalven kunnen onderkennen. — De kooper kan ook redelijkerwijze
van den verkooper niet vorderen, dat hij er voor instaat dat eene
koe na het kalven vierkant zal zijn; de laatste kan alleen verzekeren,
dat zij het vorige jaar na haar kalven vierkant was en daar dan de
uiet ongegronde hoop op bouwen, dat zij het ook nu weder zijn zal;
maar is het een dier dat voor het eerst kalven moet, dan vervalt
natuurlijk ook dit. — Er bestaan toch voorbeelden, ook mij bekend,
dat koeijen die het eene jaar vierkant van uijer waren, het volgende
jaar twee of drie speen bleken te zijn, zooals men dat hier noemt;

-ocr page 76-

76

en omgekeerd, dat koeijen die het eene jaar drie-speen waren, het
andere jaar weder vierkant bleken te zijn. — Ik zelf heb meer dan
eens het een of ander kwartier eener koe om deze of gene reden
droog gesmeerd, zoo als men hier zegt, en dan gezien, dat zij een
volgend jaar uit datzelfde kwartier weder evenveel en even goede
melk gaf als uit een der drie overigen.

Onmogelijk kan dus, ook met den besten wil en bij de strikste
eerlijkheid, de verkooper er voor in staan, dat eene koe na haar
kalven vierkant zal zijn. — Dat dit gevoelen algemeen is, blijkt ook
uit de hier heersehende usance, dat n. 1. bij
onMaar of onkant zijn
van een of meer kwartieren na het kalven, de kooper voor elk dier
kwartieren een pond of ƒ 6,00 van den koopprijs kan korten of te-
rugvorderen. — Was het nu vooruit met zekerheid te bepalen, of eene
koe na het kalven vierkant zal zijn of niet, dan zou die som veel
te gering zijn om bedrog te weren; maar juist omdat er geene stellige
zekerheid voor bestaat en dus de risico uit den aard der zaak hier
meer aan de zijde van den kooper is, daarom is die restitutie zoo
laag gesteld en meer eene kleine tegemoetkoming dan een volledig
vergoeden.

Ziedaar in \'t kort mijne bescheiden meening omtrent dit punt; is
ze belangrijk en aannemelijk genoeg, dan hoop en verwacht ik, dat
ze ook in het Verslag dezer Vergadering zal worden opgenomen."

De heer Hengeveld zegt, dat hij tot het stellen der vier vragen is
gekomen, door eenige inlichtingen, die hij heeft moeten geven in de
hoedanigheid van expert voor de regtbank te Amersfoort, en dat het
hem alstoen gebleken was, dat de gevoelens omtrent den toestand van
onklaar of onkant en over de zigtbaarheid van dit gebrek, 2 a 3 dagen
voor het afkalven zeer verdeeld waren. Als zijn antwoord op de
drie eerste vragen is hij het geheel eens met het antwoord van den
heer
Kegelaëk, hoewel hij ten opzigte der derde vraag moet erken-
nen , dat in zake van geschil, het niet mogelijk is om er een beslis-
send antwoord op te geven, omdat de toestand of liever de ver-
schijnselen van het uijer 3 ii 3 dagen vóór het afkalven bij vele
individuën zeer verschillen kunnen, en er dus in zake van verschil
wel een van die exeptiën daartoe aanleiding hebben kunnen geven.
Zoo kan b. v. de zucht op dien tijd zoo sterk zijn, dat men geen onder-
scheid tusschen de kwartieren of van den vorm der spenen kan waar-
nemen, terwijl men op dien tijd, als proefneming bij zulk eenen toe-

-ocr page 77-

77

stand, zeldzaam een kwartier of uijer geheel uitmelkt, om het ver-
schil in hoeveelheid der kwartieren te ontdekken. Soms hangt het
van vroegere toestanden af. Bij het droog laten kan wederom een
koe vierkant zijn, terwijl zij bij het kalven onkant blijkt, zonder dat
een verkooper zulks kan weten, zoodat er van de zijde van hem zoo
wel toeval en onbekendheid als bedrog kan plaats hebben.

De beer Hekmeijer zegt, dat dit onderwerp op geregtelijk gebied
en ook tot de costuumwetten tehuis behoort.

De heer Hen geveld antwoordt, dat hij bij zijn antwoord de 4=
vraag heeft vermeden, terwijl hij den heer
Hekmeijer gaarne voor
zijn onderwerp de bescheiden wil geven, en hij het voor zich slechts
heeft beschouwd, als van de practische zijde der veeartsenijkunde te
moeten aanvatten, doch tevens ook heeft willen aantoonen, hoe moei-
jelijk het voor de veeartsen is, in sommige gevallen beslissende ant-
woorden te geven als expert. Het geding waarop H. hier doelt, is
wel eene opname waard in het tijdschrift, en de Amersfoortsche regt-
bank zal zeker aan den heer
Hekmeijer gaarne de noodige beschei-
den daartoe afstaan.

De heer Hekmeijer wil die gaarne bezitten en er gebruik van maken.

7. Opgave van onderwerpen voor de volgende Algemeene vergadering.

De Secretaris heeft het volgende ontvangen van den heer van Hdlst;

1, De onderhuidsche inspuiting van geneesmiddelen heeft in den laat-
sten tijd in de menschelijke geneeskunde veel opgang gemaakt. Is
deze geneeswijze reeds op de dieren toegepast, en, zoo ja, bij welke
ziekten en met welk resultaat ?

3. De heer Kegelaeb wenscht op de volgende vergadering bespro-
ken te zien : de oorzaken van taaije melk en het slecht boteren er
van bij de koeijen.

3. De heer van DaM: Welke tijd van het jaar acht men het geschik-
ste voor de inenting der longziekte bij het rundvee, en wat zijn in
het algemeen de eigenschappen van goede inëntstof?

4. De heer Alers geeft op: Wat is de meest algemeene vorm waar-
onder de influenza optreedt, en in welke betrekking staat deze ziekte
tot de keelziekte en de longziekte der paarden?

De heeren Hekmeijer en Hengeveld vragen toestemming om
enkele vragen nog op het aanstaande programma te mogen stellen,
hetgeen wordt goedgekeurd.

-ocr page 78-

78

voorstellen.

De heer Alers vraagt, welk hesluit het hoofdbestuur heeft geno-
men omtrent de vroegere honoraire leden der Maatschappij?

De voorzitter antwoord hierop, dat deze honoraire leden blijven-
van de afdeeling Zuid-Holland.

De heer Alers vraagt, of de algemeene afdeeling leden kan aan-
nemen uit provinciën waar eene afdeeling bestaat?

De voorz. brengt dit in discussie en men is bijna algemeen van
gevoelen, dat het hoofdbestuur zulke leden, die zich daartoe aanmel-
den, moest verwijzen naar de afdeeling in hunne nabijheid, met
uitzondering van militaire paardenartsen.

De voorz. stelt nog voor om bij de regering aan te dringen op de
betere naleving van art, 459 enz. van het strafwetboek. Dit wordt
opgedragen aan den heer
Weitzel om op te nemen bij zijn adres.

De heer Wirtz stelt het volgende bijvoegsel voor bij alin. 2 van
art. 28 der wet van de Maatschappij: „doch bij stemmingen over
„voorstellen, die in de programma\'s voor de Algemeene Vergaderin-
„gen vooraf aan het oordeel der Afdeehngen zijn onderworpen ge-
„worden, is voor elke bijzondere Afdeehng alleen geldig de uitslag
„van de stemming, voor elke stem in het bijzonder, die over zoo-
„danig voorstel in de Afdeelings-vergadering heeft plaats gehad en
„door de afgevaardigden wordt medegedeeld."

De voorsteller lichtte dit voorstel nader toe en deed de strekking
er van uitkomen, als zijnde het zekerste middel, om bij alle beslui-
ten, die op de Algemeene Vergaderingen worden genomen, overeen-
komstig de persoonlijke gevoelens van al de leden der Maatschappij,
die in dezelve belang stellen, op de meest billijke wijze, het gevoe-
len der meerderheid te verkrijgen. De Vergadering der Afd. Utrecht
(27 Aug.) had zich hiermede gaarne vereenigd en den voorsteller ver-
zocht het voorstel aan het oordeel der aanstaande Alg. Verg. te onder-
werpen.

De voorz. brengt dit voorstel in stemming , hetgeeu met 24 stem-
men tegen en 5 voor wordt afgestemd. Hierna sloot de voorz. de
Vergadering met dankbetuiging aan de leden voor hunnen ijver en
met aanbeveling om daarmede voorttegaan in het belang van den
vaderlandsche veeteelt, en den bloei en de bevordering der weten-
schappelijke Veeartsenijkunde.

-ocr page 79-

79

Een vriendschappelijke maaltijd, waaraan allen deel namen, sloot
dezen nuttigen arbeid, en met de hartelijkste wenschen van elkan-
der op eene aanstaande Vergadering te mogen wederzien eindigde
deze regt aangename dag.

Het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde in Nederland.

JJtrecM, Be 1« Secretaris.

deu 2 Dec, 1804. G. J. Hengevrijj.

BIJLAGEN.

A. Yer slag van den toestand en de werkzaamheden
der Afdeeling Zuid-Holland der Maatschappij ter
\' bevordering der Veeartsenijkunde.

TOESTAND DER AFDEELING.

Even als groote gebeurtenissen op bestaande corporatiën en instel-
lingen niet alleen een grooten invloed uitoefenen, maar daarin zelfs
groote schokken te weeg brengen, die haar voor eene wijle in hare
vrije ontwikkeling belemmeren, zelfs schijnbaar benadeelen, en boven
welke aandoeningen zij slechts langzaam kan verheven worden; zoo
was ook de Eruptie van 1862 voor de Maatschappij een tijdperk van
vooruitgang, doch voor onze Afdeeling een oogenblikkelijke terug-
gang, die eene stasis ten gevolge had.

De nieuwe stand der zaken vereischte eene nieuwe organisatie der
Afdeeling, die ten gevolge had, dat de Afdeelingsvergadering moest
plaats hebben vóór den 1. Mei van ieder jaar. Het bleek echter In
de uitvoering onmogelijk, omdat de werkzaamheden van den practi-
sehen veearts juist om dien tijd te veelvuldig zijn, dan dat zij daar-
aan een halven of voor sommigen een geheelen dag durfden wijden.
De eerste vergadering van dit jaar den 26. April 1. 1. beschi-even,
was de opkomst zoo gering, dat de tegenwoordig zijnde leden zich
niet geregtigd achtteden op zich de spreuk in toepassing te brengen:
„Tres fiunt Collegium"

Het bestuur dei Afdeeling besloot nu eene volgende vergadering
uit te schrijven, wanneer eerst het programma voor de aanstaande
Algemeene Vergadering was ingekomen, dat in de maand Augustus

-ocr page 80-

80

eerst zou plaats hebben, verwachtende dan eene betere opkomst. De
uitkomst heeft aan de verwachting beantwoord, en de boven opge-
geven oorzaak bleek aan het houden der Aprilvcrgadering voor nu
en het vervolg eene onoverkomelijke hinderpaal in den weg te heb-
ben gelegd, waarom besloten werd, ouder nadere goedkeuring van het
Hoofdbestuur, eerst in de maand Mei de eerste bijeenkomst te houden
en aan de bepalingen van Art. 15 van de wet der Maatschappij
vóór of op 1 Junij eerstvolgende te voldoen.

Gelukkig bleef de stasis, waarin de Afdeeling verkeerde, van kor-
ten duur, want werd de laatste vergadering in het verleden jaar
(14 Oct.) geconvoceerd aan 14 leden en één Eerelid, de vergadering
van 1 September 1.1. sloot met de aanwinst van twee nieuwe leden,
en een Eerelid, zoodat de vooruitgang zich reeds doet gevoelen;
zijnde nu de lijst der leden als volgt:

J. van Dam,

te

Zwammerdam.

J. E. W. Korndorffer,

J)

Rotterdam.

L. Swart,

}>

Barendreclit.

J. A. Alers,

Si

\'s Gravenhage.

W. Dogterom,

Krimpen a/d Lék.

E. A. Deyermans,

>!

Birksland.

B. J. Aalbers,

ÏÏ

Nieuw-Lekkerland.

C. S. van Klaveren,

»

Ameide.

E. C. vAn Staden,

3>

\'s Gravenhage.

J. B. Snellen,

Moordrecht.

VV, E. Steygerwaldt ,

)j

Leijden,

J. P. Rotscheid,

>J

Delf shaven.

J. Wus,

»

UfOUaa, j r,i(l ran .i<> AfS, 1

L. van Es,

Melissant.

E. Overbosch,

Ï)

Gouda.

J B. Huysmans,

J!

Rotterdam.

Eere-Leden 1).

G. J, Hengeveld , VtrecU. Benoemd 29 Julij 1863.
W. K. van Gennep, \'s Hage. „ 1 Sept. 1864.

1) Deze opgave is niet volledig en zal nader aangevuld worden. Zie het beshrit
der Algem. Vergadering daaromtrent op bl. 78 hiervoor.

-ocr page 81-

81

Diezelfde vooruitgang openbaarde zich ook in de kas der Afdee-
ling, die met een batig slot sloot, nadat alle onkosten, die de nieuwe
reorganisatie noodwendig moest na zich slepen, waren voldaan.

vergaderingen.

Afdeelingsvergaderingen werden gehouden den 14. Oct. 1863 en
1864. De leden, ofschoon nog niet in grooten getale opgekomen,
getuigden nogthans, dat de ijver en liefde voor hunne goede zaak
nog niet was uitgedoofd, en in billijkheid is het te verwachten, dat,
wanneer men meer algemeen met den stand der zaak zich zal hebben
gemeenzaam gemaakt, ook de opkomst talrijker zal worden. Zoo als
reeds gemeld is, kon de April-vergadering vaa dit jaar geen voort-
gang hebben.

werkzaamheden.
De werkzaamheden der Afdeeling bepaalden sich tot het zamen-
stellen en arresteeren van een huishoudelijk reglement in verband met
de wet der Maatschappij.

Het bestuur, dat ten vorigen Jare slechts voorloopig was benoemd
en volgens het nieuw huishoudelijk reglement moest aftreden, werd
bij acclamatie herkozen.

Tot Eerelid oer Afdeeling werd door het bestuur voorgesteld en
aangenomen de Heer
W. K. van Gennep, President van de Afdee-
ling
\'s Gravenhage en omstreken van de Hollandsche Maatschappij
van Landbouw te
\'s Hage, welke opdragt door ZEd. met genoegen
werd aanvaard.

Tot het mededeelen en bespreken van praktische saken behoorden:
de asthmatische verschijnselen bij de paarden eii het aanwenden

van acid. arsenicos. daartegen;
„ waarnemingen omtrent de moerziekte bij het rundvee;
„ arthritis van het spronggewricht bij een paard;
„ etterzak in de borstholte van een paard;
„ wormziekte onder de schapen;
„ verschillende costuumwetten;
„ typhus biliosus en abdominalis;
„ heerschende veeziekten en
eenige verloskundige bijdragen.

Van de meeste dezer mededeelingen en besprekingen zullen schrif-
telijke bijdragen worden geleverd.

6

-ocr page 82-

82

De laatste vergadering droeg derhalve de hlijken van meer leven,
en beantwoordt dit aan de verwachting van bestuurderen, dan zal de
Afdeeling voortgaan in de ontwikkeling van eigen leven en eigen
krachten, om daarmede de Maatschappij in haren vooruitgang en bloei
te ondersteunen.

\'s Gravenhage den 10. September 1864,

Namens het Bestuur der Afdeeling Zuid-Holland der
Maatschappij ter heimrdering der Yeeartsenïjkunde
in Nederland,

J. A. Alers, Secretaris.

BIJLAGE B.

Verslag van de werkzaamheden en den toestand van
de Afdeeling Utrecht der Maatschappij ter bevor-
dering der Veeartsenijkunde.

De Afdeeling Utrecht betreurt het zeer, niet te hebben voldaan
aan art. 15 van de Wet der Maatschappij, waarbij de verpligting op
haar rust, jaarlijks vóór of op 1°. Mei een verslag van hare werk-
zaamheden en haren toestand aan het Hoofdbestuur in te zenden.
Dit verzuim was een gevolg van de gevoelige verliezen, die de Af-
deeling heeft geleden door het overlijden van haren Voorzitter, den
Heer
Jennes, en het vertrek van haren Secretaris, den Heer Prakke,
ten gevolge zijner benoeming tot Provincialen Veearts van Friesland.

Het in eene Afdeelings-vergadering weder voltallig geworden
Bestuur beijvert zich, genoemd verzuim te herstellen door het Hoofd-
bestuur ten spoedigste met de werkzaamheden en den toestand der
Afdeeling bekend te maken.

De Afdeeling TJtrecM telt thans 13 leden, waarvan de nominatieve
staat en het bedrag hunner contributiën over het jaar 18(i3 hier-
nevens worden overgelegd.

Zij heeft op den 27, Augustus eene vergadering gehouden, die
zich echter, hoewel het programma zeer belangrijke punten ter be-
handehng bevatte, niet in ruime deelneming mogt verheugen.

Van wege het Bestuur was tot bijwoning der vergadering uitge-
noodigd de Heer
Wirtz , lid van de Algemeene Afdeeling der
Maatschappij, die aan die uitnoodiging gaarne had voldaan, en, na
opening van de vergadering door den Heer Thesaurier, als eenig

-ocr page 83-

83

overgebleven lid van bet Bestuur, zijn verlangen te kennen gaf lid
der Afdeeling te worden en, na de aanneming als lid, dadelijk te
mogen deelnemen aan de werkzaamheden der Afdeeling. Hij werd
als zoodanig aangenomen.

De Thesaurier deed vervolgens mededeeling van het overlijden van
den Voorzitter der Afdeeling, den Heer
Jennes, waarna, ter voor-
ziening in die vacature, benoemd werd de Heer
Hengeveld , die de
benoeming aannam en op verzoek van den Thesaurier tevens dade-
lijk de leiding der vergadering aanvaardde.

De Thesaurier deed daarna voorlezing van eene missive van den
Secretaris, den Heer
Prakke, in dato 27 Junij jl., waarbij deze,
in verband met zijne benoeming tot Provincialen Veearts van Fries-
land, bedankt voor het lidmaatschap der Afdeeling en gevolgelijk
voor de betrekking vau Secretaris en tevens verzoekt bij de Algemeene
Afdeeling te worden overgeschreven. De vergadering besloot daar-
omtrent, dat aan den Heer
Prakke zal worden kennis gegeven, dat
de Afdeeling zijne bedanking als Secretaris heeft aangenomen, doch
dat hij zijn lidmaatschap blijft behouden tot 1« Januarij 1865 en
alsdan bij de Algemeene Afdeeling overgaat. Tot Secretaris werd
benoemd de Heer
Wirtz, die de benoeming aannam en zijne be-
trekking aanvaardde.

Tot afgevaardigde en plaatsvervanger van dien ter Algemeene Ver-
gadering werden resp. benoemd de Heeren
Weitzel en Wiutz.

De \'Voorzitter stelde voor eene herziening van het huishoudelijk
Heglement in den geest van de vi^et der Maatschappij; dit voorstel
werd eenparig aangenomen en de Heeren
Hengeveld en Hissink
namen op verzoek de taak op zich een Concept-reglement te ont-
werpen en daarmede vóór de eerstvolgende vergadering der Afdee-
ling gereed te zijn.

Aangezien geen der leden meer eenig voorstel wenschte te doen, werd
ten slotte het programma voor de Algemeene Vergadering in behandeling
genomen en breedvoerig besproken en de vergadering door den Voorzitter
gesloten met den wensch, dat men zich in het vervolg in eene betere op-
komst van de leden der Afdeeling ter vergadering mogt kunnen verheugen.

Utrecht, 28 Augustus 1864,

Namens het Bestuur der Afdeeling Utrecht van de Maat-
schappij ter bevordering der Veeartsenijkunde,
A. W. H. Wirtz, Secretaris.

-ocr page 84-

84

NOMINATIEVE STAAT der Leden van de Afdeeling
ütrecM der Maatschappij ter bevordering der
Veeartsenijkunde.

W. J. E. Hekmeijer.
E. Th. Weitzel.
A. Hissink,
Penningmeester.
G. C. Schröder.

G. J. Hengeveld, Voorzitter.
A. Gijsbeus.

H. J. H. Stempel.
J. A. Hinze.

H. J. Prakke (tot 1« Jan. 1865).
E. C. Hekmeijer.

A. W. H. WiuïZ (sedert 37 Aug. 1864) Secretaris.
C. Sandkuijl.

De Secretaris der Afdeeling,
A. W. H. WiRTZ.

BIJLAGE C.

Mijne Heeren!

In de eerste algemeene vergadering dar Maatschappij ter bevorde-
ring van de Veeartsenijkunde in Nederland, gehouden den 5. Sept.
1863, werd mij vergund, een voorstel te doen, hetwelk ten doel
had, de Empirie bij de uitoefening der veeartsenijkunde in Neder-
land, ofschoon langzaam, toch zeker te doen verdwijnen.

Het zal niet noodig zijn ü te wijzen op het nadeel, dat de empirie
te weeg brengt aan het bestaan der rationele veeartsen, — aan de
veeartsenijkundige wetenschap, — aan de welvaart van den veehou-
der, — en aan een groot gedeelte van het nationaal vermogen, dat
in den veestapel en deszelfs voortbrengselen ligt opgesloten.

Hiermede zal ik u niet behoeven bezig te houden; want wie van
ons is niet ten volle overtuigd, dat de rationele veearts, bijna zon-
der uitzondering, overal te kampen heeft met een legio empirici, die
ongehinderd de praktijk uitoefenen? Wie van ons ziet niet zijn be-
staan daardoor benadeeld, zoodat men veeltijds zijn tijd ook aan andere
bezigheden en bedrijven moet ten beste geven, ten einde voor zich

-ocr page 85-

85

en de zijnen een bestaan te vinden? Wie van ons ziet niet menige
patiënt in handen der empirici vallen, die onder wetenschappelijke
behandeling en waarneming, een schat van wetenswaardige zaken
der veeartsenijkunde zouden opleveren? Wie onzer heeft onder de
handen van empirici, niet menig stuk vee zien sterven en verloren
gaan, dat door eene rationele behandeling zou zijn behouden geble-
ven? en ten slotte MHH.! Wie zou durven beweren, dat een groot
gedeelte van het Staatsvermogen — de veestapel — er geen belang
bij heeft, dat de empirie in de veeartsenijkunde verdwijne? En, is
dit zoo MHH., dan vind ik mij gedrongen om Uwe medewerking
in te roepen tot een voorstel, dat naar mijn inzien, op billijkheid
en doelmatigheid aanspraak kan maken.

Hetzelve bestaat in het vragen aan de Eegering om:
Geene patenten meer uittereiken, dan alleen:
1°. Aan hen, die het radicaal van veearts bezitten, — die van he-
hoorlijlc diploma of brevet zijn voorzien, Nederlanders zijn, en in Ne-
derland wonen.

2°. Aan empirici, die Nederlanders zijn in Nederland wonen, reeds
van patent zijn voorzien, en alzoo depratstijtc reeds werJcelijtc uitoefenen.

Wilde de Hooge Regering aan dit verzoek voldoen, door hierop
spoedig eene gunstige beschikking te nemen, dan voorzeker waren
wij een stap vooruit, en, al kunnen velen van ons, wier schedel
reeds kaal of met grijze haren bedekt wordt, hieruit geen, of zeer
weinig dadelijk nut voor zich zelven trekken, zij zouden toch het
atreelend genoegen genieten te mogeu ondervinden, dat hunne stem
bij de Eegering, niet eene roepende in de woestijn is geweest, en de
uitwerking er van zou zich aan hunne zonen en jeugdige medekunst-
genooten in het verschiet als een aanbrekende dageraad doen gevoelen.

Het zal niet noodig zijn MHH.l U te doen inzien, dat zonder de
medewerking der hooge Eegering, de veearts nimmer in de gelegen-
heid zal zijn, om dat nut te stichten —■ om die betrekking met
goed gevolg te kunnen bekleeden — waartoe hij in de Maatschappij
is aangewezen; het zal ook niet noodig zijn, U te doen opmerken,
dat men niet te veel vertrouwen mag stellen in de verlichting onzer
veehouders, om van dien kant de verdwijning der empirie te verwach-
ten — neen, MHH. De veeartsenijschool moge jaren achtereen bloei-
jen, menig jongeling moge zijne jeugdige jaren in drukke studie
doorbrengen, zijn\' tijd, zijn geld, ja soms zijne gezondheid veil heb-

-ocr page 86-

86

ben om zich te bekwamen; ons geheele land moge als met ratio-
nele veeartsen bezaaid worden, altijd toch zal de empirie in den weg
blijven zitten; altijd zal men individu\'s vinden, die het gemak zullen
te baat nemen, om voor eenige guldens een patent te koopen, en
daarmede toegerust als veearts te fungeren. — En MHH. 1 mag ik
vragen wat het gevolg hiervan zal zijn? Mij dunkt het antwoord
hierop kan niet anders zijn dan dat:

1°. De veeartsenijschool daardoor haar doel zal missen — en
2». de gelden door het Rijk daar aan gegeven, zullen besteed
zijn, om een aantal jongelingen, die in de uitoefening der
rationele veeartsenijkunde hun grootste genoegen en bestaan
meenden te vinden, ongelukkig te maken.
Laten wij, MHH.! om dit te voorkomen, onze krachten verzame-
len , laten wij ons allen tot de hooge Regering van Nederland wen-
den, om haar te smeeken, dat het Haar behagen moge, bovenge-
meld voorstel in overweging te willen nemen, en er gunstig op te
willen beschikken.

Aldus voorgesteld in de algemeene vergadering der Maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, gehouden te
Utrecht op den 17. September 1864, door den Rijks veearts 1® kl.
te
Hulst

J. O. Keselaèb.

BIJLAGE D.

Ten einde over het schadelijke der empirie beter te kunnen oor-
deelen, zal ik mij veroorloven, een twaalftal feiten medetedeelen,
die, behalve n". 1, tijdens mijne plaatsing alhier, op 2 na (5 en 12)
allen in de aan België grenzende gemeenten in mijnen werkkring
hebben plaats gehad, en waarbij zich slechts twee gevallen voordoen
(5 en 10), waar niet vooraf empirici hadden gepraktiseerd en de ziekte
werd verheimlijkt; ten gevolge waarvan de gunstige tijd om vol-
doende maatregelen ter beteugeling der ziekte te kunnen nemen, bij
het ter mijner kennis komen, voor het grootste gedeelte verstreken was.

1°. In Julij 1839, tijdens ik nog te Middelburg gevestigd was,
brak de longziekte uit onder het rundvee van den Heer M. C.
van
Hab
IjSï, in de Gemeente Zuiddorpe.

-ocr page 87-

87

Het werd behandeld door een belgiseh empirist van Overslag,
Gemeente Wachteheke (België). Gedurende de behandeling hiervan
praktiseerde hij ook bij eene koe

2°. van J. Bruggeman, mede wonende op een ruimen afstand
van
M. 0. van Haelst in Zuiddorpe.

De longziekte brak eenige weken later bij gemelde koe uit, deelde
zich aan andere runderen op den stal mede, en verspreide zich door
mededeeling verder onder het

3°. rundvee van D. F. Simoen , en van

4». L\'Ecldse — beide veehouders die onmiddelijk naast Brügge-
MAN woonden.

In November 1839 werden deze longzieke runderen onder mijne
behandeling gesteld. Met 1° April 1840 was de ziekte geweken.
Het getal aanwezige runderen op de vier stallen zal ongeveer 80
stuks hebben bedragen, en het getal gestorven en afgemaakte op
plus minus 1 te staan komen.

Op de stallen 2. S. en 4 is niet algemeen afgemaakt, en het
stelsel van afzondering toegepast.

5°. Op 80 Maart 1840 werd mijne hulp ingeroepen bij eene zieke
koe van
Jacobus Truijman, landbouwer in de Gemeente Graauw.

Zij had verschijnselen van longziekte, en werd door mij dadelijk
van het nog gezondschijnend rundvee afgezonderd. Zij stierf op den
4. April daaraanvolgende. De lijkopening bevestigde buiten allen
twijfel het bestaan der longziekte.

Ofschoon er zich nog twaalf stuks rundvee op stal bevonden, zoo
is de ziekte hiermede gestuit.

6°. In September 1851 ontstond de longziekte bij eene koe van
den landbouwer P.
van Gassen, in de Gemeente Sint-Janssteen

Zij werd behandeld door een empirist van de Gemeente Stehene
(België).

De eigenaar vroeg den empirist bij herhaling, of er geen gevaar
was voor besmetting van zijn ander rundvee, waarop steeds ontken-
nend werd geantwoord. Dientengevolge bleef het gezonde en zieke
vee iu één stal. Deze koe stierf. Twee dagen vóór den dood
werd zij echter door den eigenaar afgezonderd.

Niettegenstaande nu deze koe gestorven, en in \'t bijzijn van dien
empirist door den viller geopend was, zoo werd toch het bestaan
der longziekte door hem ontkend, en aan het nemen van maatre-

-ocr page 88-

88

gelen-niet gedacht. Dientengevolge werden van 15. September tot
\'t begin van October, nog drie koeijen aangetast, en door gemelden
empirist tot 6 October zonder eenig goed gevolg behandeld.

Dit bragt den eigenaar in verlegenheid, waarom hij zich op 7
October tot mij wendde, met het verzoek om zijne zieke runderen in
behandeling te willen nemen, waaraan onmiddellijk werd voldaan.

Er bevonden zich bij mijne aankomst aldaar drie longzieke
koeijen en drie nog schijnbaar gezonde. Deze drie zieke koeijen
zijn gebeterd, gemest, en voor de slagtbank in België opgeruimd.

Op den 38. October werd nog eene koe ziek, die den 3. Novem-
ber is afgemaakt en door mij werd geopend, waarbij zich de ge-
volgen en kenteekenen der longziekte in sterke mate voordeden;
en hiermede is de ziekte aldaar zonder verdere verspreiding afge-
loopen.

Hier is niet onteigend, en het stelsel van afzondering toegepast.

7". In September van 1859 werd een kalf van den veehouder
J. B. van Haëlst te Koewacht ziek, stierf op den 25. derzelfde
maand, en was zonder de sectio cadaveris te doen begraven.

Den 27. daaraanvolgende werd de moeder van dat kalf ziek, en
den 8. October door een vilder gekocht en geslagt om het vleesch
te verkoopen. Beide dieren werden door een Belgisch empirist van
de Gemeente
Wachtebeke {Overslag) behandeld, zonder de ziekte te
erkennen of er ten minste melding van te maken.

Op den 11. October werd mijne hulp ingeroepen.

Bij mijne aankomst aldaar stonden nog twee koeijen ziek en twee
als hoogst verdacht, terwijl zich nog 8 stuks schijnbaar gezond op
stal bevonden.

Van deze 8 zijn er nog vier ziek geworden. Allen, zieken en
gezonden, zijn op den 2. Nov. op hoog gezag, tegen taxatie en
vergoeding, onteigend en afgemaakt.

Daar deze runderen, gedurende het saisoen bij het uitdrijven naar
de weide, dagelijks met een aantal hoornvee van andere landbou-
wers in den omtrek, in aanraking waren geweest, zoo liet zich
voorzien, dat nog meerdere gevallen van dien aard zouden volgen.

8°. Op den 14. December 1859, begaf ik mij op verzoek van
IgsaTIüs GijsEL, landbouwer te Koeioacht, wonende op slechts on-
geveer
30 ellen afstands van J. B. van Haelst, naar zijne hoeve,
en vond aldaar geslagt hangende eene koe, die volgens zijne ver-

-ocr page 89-

89

klaring reeds sedert ongeveer 14 dagen ziek geweest en door een
empirist van
Stekene (België) was behandeld geworden.

Bij herhaling is door Gijsel aan den empirist gevraagd, of de
ziekte niet besmettend was, en of dit geene kwade gevolgen voor
zijne andere runderen kon hebben, of het geene longziekte was?
Hetgeen telkens, zelfs nog na de opening der borstholte van het
geslagte dier, en in bijzijn van den heer Wethouder P. F.
Dierick,
ontkennend werd beantwoord, — doch hetgeen door mij, bij het
zien en onderzoeken der longen, dadelijk als longziekte werd ge-
constateerd.

Er bevonden zich hier nog op stal schijnbaar gezond ééne koe
en één hokkeling.

Deze zoowel als de geslagte koe waren bij het gaan naar de
weide dagelijks met de runderen van
J. B. van Haelst in aanra-
king geweest. Op 30 December 1859 zijn beide runderen ontei-
gend en afgemaakt. De sectie bewees, dat zij ook beiden door de
longziekte waren aangetast.

9°. Den 37. December werd ik verzocht eene zieke koe te on-
derzoeken van de Wed.
Bruno Baert te Koewacht, wonende on-
middellijk naast J.
B. van Haelst.

Deze koe werd bevonden door de longziekte te zijn aangedaan,
terwijl er nog 7 stuks schijnbaar gezond op stal waren; — allen
waren, bij het uitgaan naar de weide, met de runderen van
van
Haelst
dagelijks in aanraking geweest. Van de 8 stuks zijn er
5 door de ziekte aangetast, waarvan 3 gestorven.

Op den 38. Maart 1860 zijn de zes overblijvende onteigend en
afgemaakt, waarvan 3 bleken nog onaangedaan te zijn.

Hierbij was de hulp ingeroepen van een Belgischen boer, die met
veel ophef voorgaf de ziekte te kunnen genezen.

10". Op 1 Februarij 1860 constateerde men door afmaking
eener zieke koe de longziekte onder het rundvee van den heer
P. F.
Dierick, wethouder en bierbrauwer in de Gemeente Koe-
wacht,
wonende in dezelfde buurt der 3 laatstgenoemde veehouders.

Er bevonden zich op stal 8 stuks rundvee, waarvan er zich nog
zeven schijnbaar gezond voordeden. Op 11 Februarij waren nog 3
koeijen gestorven.

Op 38 Maart zijn de vijf nog gezondschijnende runderen ontei-
gend en afgemaakt. Deze bleken allen nog onaangedaan te zijn.

-ocr page 90-

90

llo. Op den 14. Mei 1860 vernam ik van ter zijde, dat er
zich eene zieke koe bevond bij den heer de Beule, wethouder en
landbouwer te
Koewacht, wonende naast den heer P. F. Dierick
hierboven vermeld. Ik vermoedde de longziekte. Op den 18.
daaraanvolgende begaf ik mij naar dezelve, en vernam aldaar, dat
zijd en 15. reeds gestorven en met huid en haar was begraven.

Ik verzocht om haar te laten opdelven, ten einde mij door de
opening van het bestaan of niet bestaan der Longziekte te kunnen
overtuigen, doch dit werd mij geweigerd.

Verder vernam ik dat zij sedert 14 dagen was ziek geweest,
geaborteerd had, en door een Belgisch empirist van
Wachteheke
(Overslag) was behandeld geworden.

Hiervan gaf ik kennis aan den Heer Commissaris des Konings
in de Provincie Zeeland, hetgeen ten gevolge had, dat ik werd
uitgenoodigd om op 25. Mei de ontgravene koe te gaan onder-
zoeken.

Bij mijn onderzoek bleek, dat zij was bedolven geweest in de
schuur, vvaar men de veldvruchten bergt vóór zij gedorschen wor-
den, blijkbaar met het doel om alles geheim te kunnen houden.

De opening er van constateerde de longziekte. Er bevonden zich
nu nog op stal 8 stuks schijnbaar gezonde runderen. Hiervan zijn
eene koe, die het linker opperarmbeen had gebroken, benevens een
kalf, dat aan de tering leed, afgemaakt, terwijl de overige 6 stuks
op den 19. Julij daaraanvolgende voor de slagt bank in België ver-
kocht, en onder geleide vandepolicie tot aan de belgische grenzen
zijn gebragt. Hiermede nam de zoo noodlottige ziekte te
Koe-
wacht
een einde,

13°. Op 19. Mei 1863 werd ik door P. de Schepper, land-
bouwer in den
Kruispolder, Gemeente Hontenisse, verzocht, zijn
rundvee waaronder eene ziekte was uitgebroken, te onderzoeken.

Bij mijne aankomst aldaar ten zelve dage ontwaarde ik 6 stuks
koeijen die door de longziekte waren aangedaan, terwijl nog 11
stuks zich schijnbaar gezond voordeden.

De zieken waren reeds eenige weken behandeld door den te
Hontenisse wonenden empirist M. Laxjweks.

De eigenaar had de zieken reeds van de nog schijnbaar gezonde
afgescheiden, doch twee schijnbaar gebeterde koeijen waren wederom
bij de nog schijnbaar gezonde in den stal gebragt!!

m

-ocr page 91-

91

Op 3 Junij waren reeds 6 koeijen gestorven en bedolven. — De
overige 11 stuks werden onteigend en op hoog gezag afgemaakt.

Van deze 11 stuks waren er slechts nog 2 die niet door de
longziekte waren aangedaan, zijnde één kalf van 10 maanden en
één dito van 9 maanden oud.

De zoogenaamd gebeterde koeijen bleken na de afmaking het
ergst van allen aangedaan en ontaard te zijn.

Ziedaar eenige feiten, die voorzeker bij eene onbevooroordeelde
beschouwing de schadelijkheid der empirie zullen bevestigen. Of
zou men niet veilig mogen aannemen, dat bij spoedige erkenning
der ziekte en aanwending van doelmatige maatregelen bij het ont-
staan derzelve onder het rundvee van de heeren
H. C. van Haelst
te Zuiddorpe (1°.) en J. B, van Haelst te Koewacht (7°.), de ge-
vallen opgenoemd bij 2, 3, 4, 8, 9, 10 en 11 zouden zijn voorge-
komen? En
zou het te veel gezegd zijn, indien ik beweerde, dat
het toelaten der Belgische empirici in dit gewest, als de grootste
oorzaak van het ontstaan en verbreiden der longziekte onder het
rundvee alhier moet beschouwd worden? Indien men in aanmerking
neemt, dat die mannen bijna dagelijks met longziek rundvee in
België in aanraking komen, zich bij de uitoefening hunner \'praktijk
alhier, zonder eenige voorzorg te nemen, tusschen het ziek vee bege-
ven, en men overtuigd is dat die noodlottige ziekte zich aanhoudend
in de Belgische grensgemeenten opdoet, — zou dan zulk beweren
wel voor tegenspraak vatbaar zijn? Ik geloof het niet en kan het
niet aannemen, en vermeen dus gerust te mogen verklaren: dat de
empirie nadeel te weeg brengt aan het bestaan der rationele veeart-
sen, aan de veeartsenijkundige wetenschap, aan de veehouders en
aan het nationaal vermogen.

Ten slotte wil ik nog eene opgave doen van het aantal empiristen
zich bevindende in het voormalig vijfde distrikt van Zeeland, het-
geen mij te
Hulst als standplaats is aangewezen, terwijl ik tevens
de belgische empirici zal aanduiden, die hier voor een groot gedeelte
de praktijk komen waarnemen.

In de gemeente Hontenisse bevinden zich vier gepatenteerde em-
piristen, terwijl de gemeenten
Zaamslag, Hoek, Sas van Gent
en Zuiddorpe er ieder één bezitten, zijn dus acht inlandsche empi-
risten, zonder de smeden en apothekers mede te rekenen, die nu
en dan ook nog al wat doen.

-ocr page 92-

92

Uit de Beigische grensgemeenten praktiseren alhier:
1°. Een Gouvernements veearts, wonende te
Assenede.
2o. „ empirist uit dezelfde gemeente die door het Belgische
Gouvernement niet is geadmitteerd en in België niet prak-
tiseren mag.
Een empirist, wonende te
Selzaete.
„ „ te Overslag {WacUeheke).
5°. „ „ te Stekene.
6°. „ „ te Vracene, en
7°. „ „ te
Kieldregt.
Maakt te zamen:
8 Inlandsche empirici.
6 Belgische „
1 „ gediplomeerd veearts.

15 — Eeken ik hierbij mijzelven te Hulst, en mijn zoon als
gepromoveerd veearts te ^xel, dan blijkt hieruit, dat de praktijk
in dit district over 17 hoofden wordt verdeeld!! ! waarlijk een toe-
stand die onhoudbaar is en voorziening behoeft.

Hulst, Sept. 1864.

J. C Kkgelaer.

-ocr page 93-

93

NOG IETS TOT DE NADERE KENNIS DER „mPIRICV IN
DE VEEARTSENIJKUNDE;

A, J, Janné.

Een van beide, zoo zoude ii; den staat willen zeggen
een van beide: doe uwe Vee-artsenijknndigen tot weten-
schappelijke menschen opleiden, of laat deze geheele
zaak alleen aan zich zelve over. Wilt gij het eerste —
en dat wilt gij — welnu, dan kunt gij niet halverweg
blijven stilstaan en het werk uwer handen, na het in
het aanzijn geroepen te hehben, verder aan zijn eigen
lot overlaten. Dan moet gij verder zorgen dat
uwe schep-
ping, door den Woei van hare voortbrengselen duurzaam
hlijve bloeijen ! Dr. L. Ali Cohen.

Nog steeds wachten wij op de Wet die de Veeartsenijkunde tegen
de onregtmatige toeëigeningen der onkunde zal beschermen en paal
en perk stellen aan handehngen, die lederen dag, al meer en
meer aan een groot gedeelte van onzen nationalen rijkdom belang-
rijke schade berokkenen. Hoe lang die nu nog zal uitblijven, weten
wij niet; maar te oordeelen naar de moeite en den arbeid, die het
der anders zoo krachtige Regering kost, tot het daarstellen eener
goede regeling betreffende de uitoefening der geneeskunde, zijn wij
het zoo gewenschte oogenblik nog niet zeer nabij. Hoe gaarne had-
den wij gezien, dat de Wet de Geneeskunde
in al haren om-
vang
onder hare bescherming had genomen en de Veeartsenijkunde
als een belangrijk gedeelte daarvan, niet achterwege was gelaten!
Dit schijnt men echter
anders begrepen te hebben en ik vrees ten
zeerste, dat de veeartsen en de veehouders, welke laatste in deze
zaak de voornaamste belanghebbenden zijn, nog wel wat zuilen
wachten.

-ocr page 94-

94

Intusschen zuilen wij, hoop ik en zal vooral onze Veeartsenijkundige
Maatschappij
niet stil zitten. De noodzakelijkheid der onderwerpelijke
Wet werd, wel is waar, genoegzaam van alle zijden beschouwd en
betoogd en, voor zoo ver wij weten, door niemand nog openlijk
bestreden. Hebben wij eenmaal het geluk een ontwerp in diskussie
te zien, dan zullen ook de redenaars, die in de Kamer ten voordeele
der veehouders en der veeartsen optreden, over genoegzame en
doortastende argumenten kunnen beschikken. Maar niet te minder
moeten de veeartsen waakzaam blijven en de handen in elkander
slaan. Een middel vooral, dat zeer doeltreffend is en reeds als zoo-
danig, ik geloof door
van Dommelen en F. 0. Hekmeijer, in het
Repertoritm aangeprezen werd, is het verzamelen en het bekend
maken van
feiten, die het bewijs leveren, hoe veel schade de ruwe
empirie dagelijks aan den veestapel toebrengt. Daadzaken toch brengen
altijd een groot gewigt in de schaal der diskussie, en de meesten vsn
ons hebben voorzeker in hunne buurt den eenen of den anderen beun-
haas, die zich wel zal willen belasten met het leveren der noodige stof.

Zie hier dan eenigen dier feiten. Ik open de reeks, en mogten
anderen het middel goed vinden, dan hoop ik ze spoedig aanmerke-
lijk te zien verlengen.

Te F"., 3 uren van Roermond, woont thans met zijne huisgoden
en zijne zalfpotten een zekere K. Uit het naburig Pruissen overgewaaid,
heeft hij, zegt men, zijne
„ReimatV moeten verlaten, devvijl hij
aldaar door de niet zeer maische „Polizei" vervolgd werd wegens het
onwettig uitoefenen der geneeskunde. K, behoort tot dat slag van
menschen, die zeer onbeschaamd en zeer
praktisch te werk gaan en
ten allen tijde gespekuleerd hebben en nog lang zullen spekuleren
op de ligtgeloovigheid der zotten. De bron die hunnen „roem" staande
houdt en hunne beurs dagelijks komt vullen, is op verre na niet
uitgedroogd. De onnoozelen toch zijn in grooter getal dan ooit en
niets verkondigt ons tot heden, dat hun getal vermindert, vooral op
het platte land, waar men ieder\' dag dingen ziet gebeuren en elk
oogenblik redeneringen hoort uitkramen, die de zeden der middel-
eeuwen niet zouden ontsieren.

K.....heeft patent genomen als Veearts en oefent onge-
stoord het vak uit, Ofschoon hij ook hier reeds twee malen voor
de regtbank verscheen en veroordeeld werd wegens strooptogten op
het gebied der
Geneeskunde, gaat hij niet te minder voort, ook met

-ocr page 95-

95

het behandelen van menschen. Hij neemt gewoonlijk zijne toevlugt
tot de Uromancie, dat nog steeds geliefkoosd orakel der
Sancta
Simplicitas.
Uren ver spreekt men van de kunde van het „manneke

van V......" Men komt hem raadplegen zoowel voor menschen

als voor dieren, en wanneer bij toeval het sterk ligchaamsgestel van
het twee- of het viervoetige individu , onder de gunstige medewerking
der goede moeder natuur, zoowel over de kwaal als over den kwak-
zalver de zegepraal behaalt, dan schalt in het ronde het Hosanna
voor den wonderdokter!

De sluwheid, waarmede hij, bij het uitoefenen zijner industrie, te
werk gaat, maakt hem tot eenen der gevaarlijkste kwakzalvers, en
de meesten die hem komen raadplegen worden bedot zonder het te
merken. Hij is zeer goedkoop in zijne consultatiën, en zijne dranken,
die hij in groote flesschen debiteert, kosten slechts eenige
„grosschenP
Ook geeft hij zoogenaamde recepten en schrijft daar in middelen
voor, die brullen van zich bij elkander te vinden. Sedert zijne ver-
oordeelingen door de Eegtbank te Roermond, is hij bij het uitoefe-
nen der Geneeskunde wat voorzigtiger geworden en laat nooit meer
dan
één patiënt in zijn kamer komen. Voor de Veeartsenijkunst
neemt hij natuorlijk geene voorzorgen. Hij heeft immers zijn „Ge-
werbe-sohein!" dien toont hij aan de boeren als een
diploom.

Nu en dan gebeurt het wel, geheel bij uitzondering echter, dat
hij onder zijne raadplegers slimmeren vindt dan hij. Dit was onder

anderen, eenigen tijd geleden, het geval met J. N_____ molenaar te

M____, wiens os aan eene chronische maagverstopping leed en reeds

eenige dagen ziek was. De boeren hadden hem geraden naar K____

te gaan. Met een drank of twee en voor eenige „Silbergrosschen\'\'
zou het dier genezen zijn. N.... volgde dien raad en zond zijn\'

knecht naar het Orakel van V----- maar wilde zich toch overtuigen,

of de man werkelijk zoo knap was als men verhaalde. Hij drukte
den jongen daarom op het geweten, vooral niet te zeggen, van wien
het water, dat hij meê nam, afkomstig was, daar het hem voor-
kwam, dat een knappe piskijker dit wel moest kunnen zien. De
knecht mögt niets zeggen en moest afwachten wat hem door den
„meester" gezegd vi\'erd. Vast beraden en met het voornemen meester
over zijne tong te blijven kwam onze gast te V. aan:

— Meester, de baas stuurt me hier met dit fleschke met water;
ik had gaarne een drank of een recept voor een\' kranken.

-ocr page 96-

96

— So! ist der Kranken ein Mensch oder ein Frauenzimmer?

•— Dat mag ik niet zeggen Meester! de baas heeft het mij ver-
boden, Hij meende, de Meester zou dat wel aan het water zien.

— Bas macht auch nichts! (Het flesehje wordt omgeschud, lang,
ernstig en met aandacht naar het vensterlicht bekeken. Nu en dan
valt er ook een blik op den boeren knaap, die zich echter goed
tracht te houden en zoo onnoozel mogelijk staat te kijken)
Bie Per-
son , von welche dieses Wasser ist, is sehr krank / . . . Sehr gefährlich!

— Dat is braaf erg Meester! De baas zou hem erg missen!

— Glüklich dasz du heute noch bist gekommen! morgen war es
zu spät !..., Bie Person hat Meher! ... . Kopfschmerze!

— Ja, de kop is hem zeer zwaar. Dat heb ik al lang gezien,
en de baas ook,

— Bie Person thut fiel husten und hat Äthem-Noth!.. . Es ist
ihm alles zu enge . . . Bie Person ist übrigens sehr stark;... hat
aber wahrscheinlich immer viel getrunken!

— Ja Meester, dat is waar! sterk is hij en drinken kan hij best.
Veel meer dan ik, ofschoon ik andera nog al een glaasje kan om-
stooten.

— Bas hat hier nichts zu sagen ! .. . Bie Person kan jetz das Essen
nicht mehr ertragen , und.. ,, fühlt stetz wie ein Kuchen in den Magen !

■— O ja Meester! wanneer hij wat gebruikt, komt hem het eten
elk oogenblik weer op. Dat heb ik gezien, en de baas ook.

— Ich habe es dir loohl gesagt! . . Kurzum ! die Person hat ein schwe-
res Tjungen-Eieher.,. mit Elüszen aus den Körper nach die uLung-
pfeifen\'\' und nach die Arme und die Beine!

— Wat hij in de armen heeft, weet ik niet Meester; maar de
beenen kraken hem wel eens. Dat heb ik gehoord en de baas ook.

— Bie Person hat sich betorfen mit tanzen! und is furchtbar
erhitzt! !

Hier kon de jongen het niet meer houden en proestte het uit van
lagchen.

— Neen Meester! .... dat is alles mis! ... Ik mot het je maar
zeggen!

—• Wie! Was! hast du mich dann betrogen! du "Rindvieh!

— Neen Meester I Ik niet. Maar ik zal het je nou maar zeggen ,,.
Maar meester je mot niet kwaad worden!

— Nah ! Sag es dann !

-ocr page 97-

97

— Nu meester, die persoon,... is geen persoon!

— Wie! Was ? keen Person ! ist er dann ein Pferd, oder gar ein
Esel wie du?

— Neen meester, ook mis! een ezel is hij niet, maar als je het
dan weten zult, het is de os van J. N..... molenaarsbaas te M. 1"

Dat deze gebeurtenis op vele plaatsen aanleiding gaf tot hartelijk
lagchen, kan men ligt denken. Maar de reputatie van den wonder-
dokter leed 3r slechts bij weinigen door; alleen de kuren toch, die
voorspoedig afioopen, worden geteld. De dooden zwijgen , en al laat
zich hier of daar de stem hooren van den eenen of den anderen,
die zoo hard geknepen werd, dat hem eindelijk de oogen open gin-
gen en hij het bedrog ontwaarde, daar wordt niet naar gehoord en
de goede naam van den piskijker blijft ongeschonden.

Den 17. Februarij 1863 werd ik geraadpleegd door J. Cox, her-
bergier en landbouwer wonende in de gemeente Maasniel, voor een
sterk zesjarig zwart ruinpaard, hetwelk, zonder dat er bepaalde
oor/iaken door den eigenaar konden aangewezen worden, een gezwel
had gekregen boven den regter boeg. Dit gezwel had zich langzaam
ontwikkeld en eindelijk de dikte gekregen van eene groote mans-
vuist. Het zat nog al diep tusschen de spieren ea de vrije bewe-
gingen van het been waren er een weinig door belemmerd. Ik onder-
kende spoedig een z. g. borstgezwel, zoo als het door
Hertwig
(Chirurg. Bladz. 259) als „scirrhöse Brustbeule" duidelijk wordt be-
schreven en door mij zeer dikwerf, vooral door acupunctuur, met
vrucht behandeld werd.

Mijne prognose was gunstig. Evenwel deelde ik den eigenaar mede,
dat de radikale genezing nog ai tijd zou vorderen en dat hij op geene
volkomeue herstelling mogt rekenen, vóór dat er ten minste 6 weken
Verstreken waren. Het paard mogt gedurende al dien tijd niet ar-
beiden. Ofschoon dit laatste hem minder aanstond, gaf hij mij ech-
ter het dier in behandeling en beloofde mijne voorschriften stiptelijk
te zullen volgen.

Den 6. April was het gezwel zoodanig verminderd, dat het nu
slechts de dikte meer had van eene okkernoot, en, waren de huid
en het omgevende bindweefsel niet wat gezwollen geweest ten ge-
volge der in de laatste dagen gebezigde scherpe zalf, men zou er
naet het oog niets meer van bespeurd hebben. De eigenaar zelf
heschouwde het paard zoo goed als hersteld, en sprak gedurig van

6

-ocr page 98-

98

het te laten arbeiden. Ik had de grootste moeite hem hiervan af te
houden en hem te doen begrijpen, dat de drukking van den haam
onvermijdelijk eene nieuwe aweüing zou veroorzaken. Hij kreeg nog
een potje zalf en de toezegging, dat hij het paard na slechts nog
weinige dagen zou kunnen gebruiken. Dit gebeurde \'s maandags
en den zondag daarop volgende hoorde ik, dat het paard dood was.
Om welke redenen weet ik heden nog niet, was de man met zijn
paard naar
Kosters te Vlodrop gegaan. Deze het paard ziende,
beweerde dat er etter in de diepte zat en dat het noodig was er het
mes in te zetten. —
„Der TMerarzt aus Boermund hatte gut gear-
beitet, war aber hang gewesen für etwas Blut."
— Hierop haalde
hij zijn mes voor den dag en maakte eene opening. Cox geen etter
ziende te voorschijn komen, merkte zulks aan. —■
„Es sitzt tiefer^\'
zei onze pruis en, zonder te weten waar of wat hij stak, bragt hij
roekeloos het mes weêr in de wond. In plaats van
\'pus kwam er
eene dikke straal bloed. De onvoorzigtige had een dik bloedvat,
welligt de carotis of eene hsrer vertakkingen, getroifen en de bloed-
vliet was zoo aanmerkelijk, dat de operateur er van verbleekte en
het hoofd geheel verloor. Wel trachtte hij den eigenaar eene ge-
ruststelling te bezorgen, die hij zelf niet bezat, en poogde door
alle mogelijke middelen, zelfs door eene hand vol gras in de wond
te steken, het bloed te stelpen. Alle zijne middelen bleven vruch-
teloos en het paard stierf aan bloedverlies. Cox betreurde, maar
te laat, zijnen togt naar
Vlodrop. Hij verloor daarbij ruim 400
gulden!

Den 7. Januarij 1865 werd mijn raad ingeroepen door W. van
Meuck
, landbouwer wonende te Melick, voor eene bruine acht-
jarige veulen-merrie, van welke het veulen daags te voren gestorven
was. De man had gaarne een middel gehad, om de melk zijner
merrie, die overigens geheel gezond was, te verdrijven. De raad,
dien ik hem gaf, bestond in de leefregelkundige voorschriften, die
elk onzer in zulke gevallen zou geven, en ik bepaalde daarbij, dat,
indien binne.» eenige dagen de melk niet verminderde, hij terug
moest komen om artsenijen te halen

Drie dagen later (10) was hij werkelijk weder bij mij en verzocht
mij dringend mede te gaan, dewijl zijn paard, zoo als hij vermeende,
erg ziek was. Op mijne vraag, of hij aan het paard iets anders
gedaan had, dan ik hem geraden had, bekende hij mij gul weg.

-ocr page 99-

99

dat, daar ik hem geene geneesmiddelen had gegeven, om de melk
van zijn paard te verdrijven, hij naar
Vlodrop gega&n, en daar
den raad van
Kosiers had gekregen, om aan zijn paard liter
azijn, in vier giften, om de 4 uren in te geven. Dit nu had hij
gedaan en had daartoe zuiveren
appelazijn gebruikt. Reeds weinige
uren na de eerste
dosis begon het dier ziek te worden. De eetlust
was eensklaps verdwenen, het paard hoestte en keek gedurig om
naar zijne flanken. Na elke gift vermeerderden deze verschijnselen,
tot dat eindelijk, na het nemen der laatste hoeveelheid azijn, het
dier het zoo benaauwd kreeg, dat
van melick nu den angst aan
het lijf kwam, en hij zich haastte mij te komen opzoeken. Door
andere bezigheden verhinderd, kon ik dien dag het paard niet zien.
Ik bragt den eigenaar echter onder het oog, hoe onvoorzigtig hij
had gehandeld en verzweeg hem geenzins het groot gevaar waarin
zijn paard verkeerde, en dat hij zulks alleen te danken had aan het
toedienen van die, voor het paard, enorme kwantiteit azijn. Daarop
stuurde ik hem dadelijk naar huis met het voorschrift, om aan zijn
paard het wit van 10 eijeren te geven met even zoo veel lepels
magnes. carbon, in eene genoegzame hoeveelheid water, en dit 2 uren
later nog eens te herhalen. Het dier moest daarbij tamelijk warm
gehouden worden, en mogt het willen drinken, dan zou men aan
hetzelve laauw zemelen-water geven. Het zij hier ter loops vermeld,
dat de azijn hier, vooral des zomers, zeer dikwijls als een zooge-
naamde
Jeoeldranh aan de paarden wordt toegediend. De azijn
wordt echter daartoe niet zuiver gebezigd, maar men laat gewoon-
lijk 1 of 2 eijeren met hunne schalen op eene flesch vocht geheel
oplossen en zoo wordt de
„dranW aan het paard toegediend; dat
heeft gewoonlijk geene andere kwade gevolgen, dan die, welke meu
Wel eens ziet na het te schielijk inschudden van geneesmiddelen. Dat
de azijn in die gevallen schadeloos blijft, heeft men stellig te dan-
ken aan de bijvoeging der eijeren.

Toen ik des anderen daags op de hofstede kwam, was de toestand
van het dier zeer slecht. De huid is koud, de haren zijn stroef, de
blik angstig, de neusgaten wijd geopend en de slijmvliezen rood.
De ademhaling is kort en versneld, de pols klein en zeer menig-
vuldig. Er bestaat een korte en pijnlijke hoest; aanhoudende koorst-
rillingen, vooral aan de dijen; het dier is gedurig in beweging en
kijkt dikwerf naar zijne buikwanden; daarbij aanhoudende buikrom-

7*

-ocr page 100-

100

melingen en hevige diarrhée. De ontlaste drekstoffen zijn zoo dun
als vuater; staart en dijen zijn er geheel door bevuild. Gaat het
paard liggen, dan vermeerdert vreldra de benaauwdheid en het staat
weer spoedig op. Het geheele ziektebeeld is dat eener
hyperaemie
der longea met gadro-enteritis en vVel van intoxicatie. Ik voorspelde
den aanstaanden dood en verzocht v. M. mij te waarschuwen om bij
de opening tegenwoordig te zijn. Het paard stierf dien zelfden dag
cn werd \'s avonds nog in den grond gestoken, zoodat ik, tot mijn
leedwezen, de sectie niet heb kunnen doen. Ook
van Melick ver-
loor door den dood van zijn paard ongeveer 400 gulden.

Bij het vermelden van zulke schaamtelooze handelingen der „m-
firié\'\' bekruipt ons natuurlijk de lust, om ons hart lucht te geven
en in beschouwingen te treden ter brandmerking van hen, die zoo
straffeloos misbruik maken van de ligtgeloovigheid van eenvoudige
landlieden, voor welke het verlies van een paard of eene koe
menigwerf de oorzaak wordt van een spoedig volgend &rm-worden.
Het zou mij niet moeijelijk zijn nog meerdere dergelijke voorbeelden
bekend te maken, maar ik wil van de welwillendheid der redactie
geen misbruik maken en niet over te veel bladzijden beschikken Ik
eindig liever met de hier zoo passende woorden van onzen Fran-
schen collega
Chardon : „Allons! allons! bergers, vachers, maiges,
„guérisseurs, devins, sorciers, empiriques et consorts, maréchaux,

charlatans de toute condition et de toute couleur.....! à l\'ou-

„vrage! entrez en lice! tout intrus peut tarer ostensiblement, et
„assassiner médicalement les animaux domestiques qui peuplent nos
„campagnes, ..

„Est-ce péché? non, non, vous leur ferez Seigneur,
„En les tuant beaucoup d\'honneur.

„Cependant ces animaux domestiques concourent avec nos riches-
„ses territoriales, à faire la base fondamentale de la prospérité de
„notre belle patrie.

„Vétérinaires, qui paijez patente au gouvernement pour exercer votre
„art ! Elèves brévetés sortis des écoles spéciales, qui pendant quatre
„années d\'étude et de travail avez pâli sur vos auteurs! qu\'en pen-
„sez-vous? répudierez-voHS vos doctrines médicales? ferez-vous abné-
„gation de vos principes physiologiques? briserez-vous vos bistouris?
„retournerez-vous à
Solleysel? non; mais vous redoublerez d\'efforts

-ocr page 101-

101

„pour débarrasser tout-à-fait votre bel art du linceul fangeux qui
„l\'enveloppe encore.

„Vous ne vous lasserez pas ! .. vous demanderez ... ! vous postu-
„lerez...! vous pétitionnerez! vous réclamerez
une loi qui réglera
l\'exercice de la médecine-vétérinaire, et vos constants efforts réunis
„finiront par être couronnés de succès.

„Un gouvernement comme le nôtre doit égale répartition de justice
„à tous les citoyens qui le vivifient et paient leur part du budget.

„Deja par votre instruction médicale vous marchez sur la même
„ligne que les adeptes de la médecine humaine; bientôt le siècle,
„qui avance à pas de géant, vous accordera la position sociale que
„reclament votre savoir et vos services.

„Je vous le prédis! avant qu\'un long laps de temps s\'écoule, une
„loi indispensable, surgie du sein de nos assemblées legislatives,
„fixera invariablement votre place dans la société.

„Alors, la médecine-vétérinaire donnera la main à la médecine
„humaine; elle sera son émule, sa soeur, sa compagne inséparable."

Eoermond, Jan. 1865.

Naschrift over empirisme, door A. W. H. Wirtz.

Onze veeartsenijkundige literatuur getuigt van de ijverige pogingen,
die sedert tal van jaren zijn aangewend ter verkrijging der zoo zeer
verlangde wet. Zij levert stof genoeg, om eene geschiedenis zamen
te stellen van al de middelen daartoe onvermoeid in het werk gesteld
en van de veelvuldige teleurstellingen daarbij ondervonden, van de
dagen van hoop, toen men het doel zoo nabij dacht te zijn en de
tijden van verslagenheid, die er op volgden.

Zij allen, die ter- verbetering van het gemeenschappelijk lot zoo
krachtig zamenwerkten, en zij vooral ook, die in \'s Lauds Raadzaal
op verschillende tijden de veeartsenijkunde in hunne veel vermogende
bescherming namen, verdienen den hoogsten dank; allen hebben
aanspraak op den goeden uitslag, welke die pogingen, naar wij
hopen spoedig, zal bekroonen. Intusschen moet op dien weg voort-
gearbeid worden, en bovenal alles worden aangewend, om alom de
overtuiging te vestigen, dat de voldoening aan ons verzoek even
noodzakelijk is in het belang der volkswelvaart als zij billijk is in

-ocr page 102-

102

het belang der veeartsen. Tot dit doel kunnen alleen feiten dienen,
het radikale middel, waarvan het eerst door
Hengeveld eene proeve
is geleverd, dat, op zijn voetspoor, kort daarna door
van Dommelen
zoo nadrukkelijk is aanbevolen, en thans weder te baat is genomen
door
Janné , zooals bekend is, ook een onzer veteranen in dien strijd
voor regt en billijkheid. — Moge zijne opwekking een werkzame
prikkel zijn, zijn voorbeeld veel navolging vinden.

Onder de mededeelingen, die over het empirisme hier te lande
reeds geleverd zijn, verdienen vooral vermelding die van de Heeren:

Dr. A. NüMan. Klagten der Fransche veeartsen over het empi-
risme. Bijvoegsel nopens dezelfde klsgten in ons land. Vee-
artsenijkundig Magazijn, Deel, St. 1829. blz, 196—200.

J. van Hertüm, in: Bijdrage tot de verbetering en veredeling der
veeteelt in het Koningrijk der Nederlanden. Zierikzee 1836. (Zie
vooral blz. 51—57, en verder het einde blz. 96—106).

D. P. Manvis, in: Dwaling, misbruik en bijgeloof, strijdig met
de gewigtige bedoeling der Veeartsenijkunde. Een woord aan
allen, die belang stellen in den bloei en voortgang van deze
wetenschap in Nederland. Zutphen 1837.

L. S. Kijks-Veearts, in: De Veeartsenijkunde of het belang van
alle veehouders (11 blz.), beuevens beschouwing over de oor-
zaken der besmettelijke longziekte onder het rundvee. Heeren-
veen, 1848.

J. A. Dekkëk. Een woord over de zoogenaamde empyrici in de
Veeartsenijkunde.
Bepertorium, Tijdschrift voor de geneeskunde
in al haren omvang, I. 1847 en 1848, blz. 199.

G. J. Hengeveld. Verslag van de gevoelens der Z. Holl. Maats,
ter bevord. der V. A. K. over de opheffing van het fonds van
den landbouw. Ibid.
Hl, 1850, blz. 132, met eene noot (blz.
135) houdende de bovengenoemde proeve.

E. C. Hekmeijer. Iets over den titel van Veearts en den toestand
der veeartsen hier te lande, Ibid. III, blz. 164.

E. H. van Dommelen. Een woord over het empirisme in de vee-
artsenijkunde, (waarin het gezegde middel aanbevolen en toege-
past). Ibid. III, blz. 212, 237, 268, met een bijvoegsel door
F. C.
Hekmeijer, blz. 372.

-ocr page 103-

103

F. C. Hekmeijek. Bijdrage tot de nadere kennis der empirici in
de veeartsenijkunde. Ibid. III, blz. 355.

G. J, Hengeveld. Opgave en berekeningen betrekkelijk de uit-
oefening der Veeartsenijkunde in Nederland (waarin ook opgave
van het getal empirici en berekening van de nadeelen der em-
pirie hier te lande). Ibid. III, blz. 343.

A. J. Janné, Korte beschouwingen over het empirisme in de
veeartsenijkunde, met betrekking tot de noodzakelijkheid eener
wet op de uitoefening dezer wetenschap in Nederland, gevolgd
door de algemeene discussie over het wetsontwerp betrekkelijk
de uitoefening der V. A. K. in België. Leijden 1851. (Een
uittreksel dezer discussie is ook medegedesld in Eep. III. blz.
233). Aangekondigd door F C.
Hekmeijeb in Rep. IV, blz. 117.

W. H. Monïens. Kwakzalverij bij de behandeling der Longziekte.
Ibid. IV, 1851. blz. 144.

L. Ali Cohen. Een woord van een geneeskundige over den tegen-
woordigen staat van de studie, en vooral de uitoefening der
veeartsenijkunde in ons vaderland (tevens aankondiging van het
geschrift van
Janné). Nederl. Weekblad voor geneeskundigen.
Amsterdam 30 Maart 1851, N°. 13, P jaarg.; ook Rep. IV,
blz. 188.

J. A. Dekker. Nog een staaltje hoe schadelijk de geoorloofde
vrije uitoefening der veeartsenijkunde door onbevoegden is, —
Rep. VII, 1854. blz. 303.

J. B. Snellen. De Veeartsenijkunde iu Nederi, Boeren-Goudm.
1859, n°. 10.

Dr, G, G, voN Eeeken. De geneeskunde der dieren in verband
met staats- en volksbelang. De Gids, Julij 1861.

G. J. Hengeveld. Een verschrikkelijk voorval uit de empirie der
V. A. K. in Frankrijk, benevens eenige beschouwingen over dit
onderwerp. Landb. Cour. 1862, 3.

J. C. Kegelaer, Bl. 84 van dezen Jaargang.

A. J. Janné. Bl, 93, Ibid,

Eenigen tijd vóór dat de Red. de bovenstaande mededeeling van
Janné ontving, las ik drie staaltjes van empirie, die, hoewel zij op
buitenlandsch tooneel ^ijn vertoond, mij wel der vermelding waard

-ocr page 104-

104

schenen, én om de feiten als zoodanig, én, wat N». 3 betreft, om
de gevolgtrekkingen waartoe het geval aanleiding gaf, zooals het
immers meermalen gebeurt, dat dergelijke heroïsche experimenten,
ten koste van de beurs der eigenaren, voor physiologie of pathologie,
maar vooral voor de toxicologie meer of minder belangrijk zijn. Ik
maak derhalve van deze geschikte gelegenheid gebruik, om dat
drietal kort medetedeelen.

1. Onderlcenning en behandeling van bevangenheid.

Eene zware, zeer vette merrie had een dood veulen geworpen;
men dacht niet aan het uitmelken; de sterke zwelling van het uijer
veroorzaakte het dier veel pijn, zoodat het gedurig met de achter-
beenen stond te trippelen. Een empirist van grooten naam in die
streek werd geroepen. Hij kwam, zag en . . . (overwon, zou men
denken, neen) en riep: bevangenheid. Dadelijk ruime aderlatingen
op meer dan eene plaats. Den volgenden dag was er geene beterschap;
toen kwam hij met zijn broeder en beiden besloten, dat de aderla-
tingen herhaald en bovendien de groote kuur gedaan moesten worden,
om, zooals zij zeiden, te voorkomen, dat de bevangenheid in de
voeten schoot. Welke was die groote kuur? De beenen werden van
af de voorknieën en spronggewrichten tot aan de kogels zeer vast
omwonden met gedraaid stroo, even netjes en stevig als wijnflesschen;
daarna werd het paard geplaatst in een drinkbak, met het doel, om
door het inzuigende water verder te laten bewerken meer dan hunne
stevige vuisten vermogten. Wat er daarna gebeurde en hoe het met
het dier ging, behoeft geene vermelding. De eigenaar door angst
gedreven riep nog juist bij tijds de hulp van een veearts in, waardoor
het dier behouden bleef.
{Journ. des Vétérin. du Midi, Août 1864.)

2. Voorbehoedmiddel tegen kwaden droes.

Bij een boer was van een span paarden een afgemaakt aan kwaden
droes; hij vroeg daarna aan een empirist of er ook een middel was
om het andere paard voor de ziekte te behoeden? Zeker! het recept
was; 500 grammes (16 une. medic.) jodium; om in te geven. De
apotheker maakte het niet gereed, maar gaf het aan den veearts,
van wien beide mededeelingen afkomstig zijn, en die er verder nog
uitvoerige beschouwingen op laat volgen omtrent het ongerijmde van
de tegenkanting tegen eene wet op de uitoefening der veeartsenijkunde,

-ocr page 105-

105

omdat die de openbare vrijheid aanrandt enz., beschouwingen, die
zeer waar en juist zijn, doch voor ons niets nieuws opleveren, aan-
gezien die zaak, in haar geheelen omvang, hier en elders al zoo
dikwijls en zoo goed is bepleit.

3. ^Nieuwe wijze van ingeven van Ar anken.

Een stoutmoedig empirist zal een paard van het „kribbenbijten"
genezen. Onder meer andere middelen, moet een geheime drank dat
bepaald uitwerken. Om dien drank echter geheel zeker en zonder
verlies integeven, zal hij dien met behulp van eene buis
ad hoe in
den slokdarm brengen. Een stuk leder, 8 ned. palm. lang en 12
duim breed, wordt in de breedte tot eene rol gebogen, de randen
worden van buiten met eene overlangsche naad aan elkander genaaid,
aan het eene einde wordt bevestigd een olijfvormig stuk hout, dat
overlangs doorboord is, aan het andere einde een stuk zacht leder, be-
stemd om juist den hals der flesch te omvatten, en ziedaar de buis gereed.

Het werktuig wordt in de keel en van daar in den slokdarm ge-
voerd, tegen welk bedrijf, zoo luidt het verhaal, het paard zich
echter met kracht verzette, (hetgeen zich nog al laat begrijpen, men
denke slechts aan de afmetingen der buis en, die zulks bijgewoond
heeft, aan het inbrengen eerer sponsbalein bij een gezond paard)
maar genoeg, het zat in den slokdarm; des man\'s vingers hadden
zich daarvan aan den hals overtuigd en het succes der behandeling
was verzekerd, indien men het er in kon houden, terwijl de drank
werd ingegoten. Zoodra men hiermede was begonnen, maakte het
dier geweldige bewegingen, die algemeen gelach opwekten. Op bevel
van den held werd dadelijk het hoofd regt omhoog geheschen en
de inhoud der flesch verder in eens ingegoten. Het paard wankelt,
slaat regts ea links met het hoofd, spert neusgaten en mond open
en stoot een vreesselijk gereutel uit, gevolgd door een coavulsieven
hoest, die allen met schrik deed afdeinzen; daardoor los geraakt
draait het naar alle zijden rond, valt, springt weder op en werpt
een gedeelte van den drank door den neus naar huiten. Later werd
de toestand iets bedaarder en ging men het gevolg der behandeling
weder aan het behandelen; een tal van middelen werden nog inge-
geven van \'s avonds 8 tot \'s morgens ten 3 ure, toen eigenaar en
empirist heiden den Heer
Liaütard, Paardenarts bij het Reg.
Drag, lieten roepen.

-ocr page 106-

106

Wat L. vond, kan men wel denken; het paard leed vreesselijk
aan eene allerhevigste longontsteking, waarvan de oorzaak niet twijfel-
achtig was en ten overvloede door het bruinachtig schuimend, sterk
naar aloë riekend vocht, dat onder verschrikkelijk hoesten werd uit-
geworpen, aangeduid werd. De behandeling was vruchteloos;
dag na het ingeven was het paard dood.

Bij de lijkopening vond men hoofdzakelijk: lobaire pneumonie over
het onderste derde gedeelte van beide longkwabben (regts grooter
dan links) in den hoogsten graad van roode hepatisatie met sterk
longoedeem over het middelste derde gedeelte; de bronchiaal-takken
zeer ontstoken en een bloedig, schuimend vocht bevattende; de larynx
ontstoken en op de slijmvliesplooijen, die zijdelings de bovenste
opening omgeven, benevens op het slijmvlies, dat de buitsnvlakte
der epiglottis bekleedt, waren vele excoriatien aanwezig, ongetwijfeld
veroorzaakt door de gebezigde buis; de pharynx evenzoo ontstoken
met excoriatien op de zijwanden.

De bijzondere gesteldheid van het bloed, waarover L, zeer in den
breede uitweidt, zal wel hoofdzakelijk een gevolg zijn van de be-
lemmering der ademhaling en, wie weet voor hoeveel?, van de toe-
gediende middelen.

Prof, Ohauvbau laat op deze mededeeling bemerkingen volgen,
omtrent de oorzaak van het in de luchtwegen dringen van het vocht,
waarvoor toch zulk een zekere weg was daargesteld. Hoewel door
L. niet opgegeven is het juiste oogenblik waarin de buis werd ver-
wijderd, mag men toch wel aannemen overeenkomstig de beschrijving,
dat zulks zal geschied zijn onder de hevige worsteling van het paard,
dadelijk na het ingieten, dat het toen nog in de buis aanwezige
vocht in groote hoeveelheid in de keelholte werd ontlast, en bij de
onmiddelijke volkomene opening van den larynx, waaraan zeker wel
groote behoefte bestond, daarin geraakte.

Volgens de verklaring van Chaüveau moest zulks echter geschieden,
ook al ware de buis niet zoo spoedig verwijderd, als ik zoo even
veronderstelde, en al hadde men het paard nog langer in die
stelling kunnen houden, en zoude het zelfs reeds geschied zijn, terwijl
de buis nog in den slokdarm zat, en wel om de volgende reden.

-ocr page 107-

107

Werkzaamheid van den slokdarm bij het slikken.

Het onderzoek naar de werkzaamheid van den slokdarm bij het
slikken leert, dat vaste ligchamen of vochten,
die onmiddelijk er in
gebragt zijn,
zonder dat zij door zamentrekking van den pharynx
naar binnen zijn gedrukt, in den slokdarm op dezelfde plaats blijven
zitten, en niet vroeger door regelmatige peristaltische zamentrekking
naar de maag voortglijden, dan op het oogenblik, dat de eerste
normale slikking, die van den pharynx uitgaat, zulks bewerkt. —-
Hieruit volgt, dat wanneer, zooals in het onderhavige geval, een
vocht, door middel eener buis, in het bovenste gedeelte van den
slokdarm wordt gebragt, dat vocht zich aldaar aal ophoopen, langs
de wanden der buis opstijgen, (of dit onder alle omstandigheden als:
verschil in wijdte der buis, hoogte der vochtkolom, rigting van het
hoofd enz,., zal plaats hebben? — in allen gevalle zal de spanning
in den slokdarmwand
om de buis toch wel grooter zijn dan beneden
dezelve. Wz.) en in de luchtwegen dringen, indien het, wegens de
opgerigte houding van het hoofd, niet door den neus naar buiten
kan vloeijen. Hieraan knoopt
Chaüvead de raadgeving, dat, wanneer
men bij dieren ter toediening van geneesmiddelen eene maagsonde
zou willen aanwenden, (hetgeen volgens hem wel te pas zou kunnen
komen bij jonge zuigende hondjes (!), die somtijds zoo slecht willen
innemen) men zorgen moet die ook werkelijk in de maag te brengen.

Omtrent de nog niet bekend gemaakte physiologische daadzaken,
waarop deze mededeeling en aanbeveling van Ch. berusten, hebben
wij binnen kort eene mededeeling van hem te wachten. Hoofdzakelijk
zijn het echter de volgende:

Zooals uit het boven medegedeelde volgt, zijn de bewegingen van
den slokdarm geheel afhankelijk van de zamentrekkingen van het
slokdarmshoofd. Legt men
in der daad den slokdarm bloot, en
plaatst men door eene overlangs gemaakte opening een bal voedsel
er in, dan blijft die
in den onwerkzamen slokdarm op die plaats
zitten, zoolang tot er eene spontane of opgewekte pharyngeaal slikking
volgt, die voortgaande het ligchaam medevoert. Hetzelfde vindt plaats.
Wanneer men door drukking op den slokdarm belet, dat voedselballen,
die op de gewone wijze zijn ingeslikt, regelmatig voortgeraken; dan
ook blijven dezelve na het ophouden-der drukking zitten, tot dat zij
ten gevolge eener pharyngeaal slikking voortgestuwd worden.

-ocr page 108-

108

Dit verband tusschen de zamentreklcingen van het siokdarrashoofd
en den slokdarm blijkt nog op veel zonderlinger wijze uit de volgende
proef. De slokdarm wordt nabij zijn begin geopend en deszelfs
slijmvlies door middel van een daarom heen gevoerden draad afge-
bonden, zoodanig, dat, wanneer het paard eet of drinkt, het voedsel
of de drank door de opening, boven die ligatuur aanwezig, naar
buiten geraakt. Hoewel nu volstrekt geene stoffen vsrder naar be-
neden kunnen komen, ziet men toch bij elke slikking den slokdarm
zich zamentrekken tot onder aan den hals, geheel regelmatig, als of
er een voedselbal in zijne holte werd voortbewogen.

Ik laat het thans bij de mededeeling van Chauveau berusten,
doch zal later wel gelegenheid vinden, uit een pathologisch en
therapeutisch oogpunt er op terug te komen.

L

Een schrikbarend staaltje van kwakzalverij.

Op blz. 183 van Jaarg. I is uit de Haarlemsche Courant overge-
nomen eene advertentie van A. GxJisE te
Hoorn, waarin deze bekend
maakt, dat bij hem te verkrijgen is een geneesmiddel tegen alle
soorten van droesziekten, enz.

Dat dergelijke advertentiën nimmer te vergeefs geplaatst worden
behoeft geen betoog; dat ondervindt men eiken dag; genoeg dat ik
toevallig in de gelegenheid ben gekomen om eene gebruiksaanwijzing
en een begeleidende brief van genoemden G. te ontvangen. Beide
stukken hadden de flesch, die de Heer N. a 3 gulden gekocht had,
vergezeld.

De gebruiksaanwijzing is gedrukt en luidt als volgt:

Eenigst Indisch Droesmiddel voor Paarden.

Aanwijzing tot Gebruik.

Men moet de medicijnen eerst goed in de flesch schudden, opdat
de kruiden goed door elkander komen.

Om het ingeven der medicijnen gemakkelijk te doen plaats hebben,
doet men een touwtje van een vinger dik met een lus om de boven-
ste tanden der bovenlip, zoodat de neus vrijblljft, waarmede de kop
van het paard wordt in de hoogte gehaald en zoo doende giet men

-ocr page 109-

109

éénmaal per dag in ieder neusgat van het paard een klein jenever-
glaasje vol met medicijnen.

Als het paard de medicijnen goed heeft ingeslikt, maakt men het
dadelijk los en laat het dan los en vrij aan den holster staan, dan
zal men zeer spoedig de uitwerking der medicijnen kunnen zien en
de droes uit neus en mond te voorschijn komen; komt het binnen
de tieü minuten niet los, dan houdt men de neus met duim en vinger
digt, totdat het paard begint te snuiven, waardoor de droes wel los
zal komen; dit moet men een of tweemaal doen. Een uur na het
ingeven moeten de neusgaten van binnen goed schoon uitgewasschen
worden met een lap met schoon water en dat per dag tweemaal,
want dit is een groot vereischte.

Indien er soms vaa binnen aan het neusvlies van het paard zwel-
len zijn (dit noemt men sjankers), dan moeten die na het ingeven
en na het schoon wasschen, met genever goed nagewasschen worden,
om zoodoende de zwellen te doen verdwijnen, want wordt daarvoor
niet opgepast, dan gaan die zwellen hooger iu de neus, het paard
begint te snorken en kan niet meer herstellen. Ook zal het zieke
paard door de medicijnen wel meer beginnen te hoesten; dit is een
zeer g®ed teeken, want door de hoest komt de droes meer los. Het
paard moet zoolang de medicijnen gebruiken, totdat er slechts schoon
water uit de neus komt. Men moet het zieke paard zoo weinig mo-
gelijk gebruiken, voor aleer het genezen is.

Indien het des winters op de stal staat, dan moet het voeder
voor het beest op den grond gegooid worden en niet in de ruif:
want door dat de kop naar beneden hangt, komt de droes beter uit
de neus te voorschijn.

Krijgt het paard klieren of gezwellen onder den kop, dan zullen
dezelve door de medicijnen verdwijnen of doorbreken.

A. Güise te Hoorn.

De begeleidende brief is woordelijk afgeschreven de volgende:

Hoorn Den . ....... .

Wel Edelen Heer

Hier Nevens bekomt u Bldlen en vies indies geneesmiddel tege
droesziekte der Paarde dezelfve moet zoo gebruikt worde als de aan-
wijzing tot gebruik u voor^schrijft dit moet stiptelijk opgevolgt worde

-ocr page 110-

■110

en Na het ingeeven de Neus van het paar met Duim en vinger een
dicht knijpe zoo dat het paar begind te snuive Dan komd de droes
beeterlos een uur Naar het in geeve de Neusgaate schoon van binen
van het paard met water uit wasse en Zuiver houde in dien zij vuil
zijn, in dien u Edlen de aanwijzing leest zoo moet het preeszies ge-
schiede als ook het ingeeven van het paard Niet twyvelende of het
zal uw spoedig de uitwerksel toonen zoo Noem ik mijn u Edlen
Dw dien

Naar (get.) A. Guisè.

S P een vies indezi droes

medicyne A drie guld

Het zal wel onnoodig zijn, dat ik nader de reden opgeef, waarom
ik deze stukken hier heb willen mededeelen. Als onbekend middel,
hoe dan ook aanbevolen, met andere woorden, als veeartsenijkuudig
curiosum alleen zijn zij zulks zeker niet waard; want curiosa op het
gebied der veeartsenijkundige kwakzalverij behooren tot de alle-
daagsche. Alleen om de redactie der stukken zouden zij hier ook
geene plaats ontvangen hebben, evenmin omdat het hier, zoo in-
drukwekkend, een indisch middel geldt; neen, integendeel om het
zuiver hollandsch gedeelte der behandeling, namelijk die behande-
lingswijze der
„Kwellen, dat men sjankers noemt," met jenever en
om die veijze van toediening van den drank.

Wie kan bedaard blijven bij het lezen van dergelijke stukken en
de gedachte, dat er goedgeloovige menschen genoeg zijn, om het
middel, en vooral precies zoo, aan te wenden? Wie twijfelt er nog
aan, bij het lezen van dergelijke publieke staaltjes van kwakzalverij,
of in belang van het volkswelzijn eene wet op de uitoefening der
veeartsenijkunde noodzakelijk is, ja dan neen? (Ik denk hier na-
tuurlijk aan niet-leden onzer Maatschappij, die daarvan nog niet
overtuigd zijn en hot tijdschrift welligt in handen krijgen).

Men denke eens na, welke gevolgen dat ingeven en die behande-
ling van die „zwellen" hebben kan, en vrage zich dan af, of dit
mag kunnen plaats hebben in een\' tijd, waarin men zoo bezorgd is
voor de gezondheid des volks; — of het mogelijk mag zijn in een\'
tijd, waarin men zich zoo ernstig bezig houdt, om in belang van
het algemeen welzijn wetten daar te stellea, die, ja volgens enkelen
de individueele vrijheid aantasten, doch !^eer zeker in het algemeen

-ocr page 111-

■111

belang, en das ook voor ieder in het bijzonder, hoogst noodzakelijk
zijn, omdat, zooals men zegt, het volk op dat punt niet mondig
is, beter gezegd, altijd onmondig zal blijven; — of het vooral in
zulk een\' tijd mogelijk mag zijn, dat men, door eenvoudig een
patent te nemen, zonder van ziekten der dieren en van het gevaar van
besmetting, daaraan ook voor den mensch verbonden, iets te weten
of zelfs iets te kunnen begrijpen, de bevoegdheid verkrijgt, om de
gezondheid, om het leven (van de beurs wil ik hier niet eens spre-
ken) van onwetenden, ten aanzien van een ieder, onder de oogen
der regering, roekeloos op het spel te kunnen zetten?

Stukken als de hier overgenomene zijn wel de sprekendste bewij-
zen voor de noodzakelijkheid eener wet op de uitoefening der veeart-
senijkunde; zij moeten verzameld en bewaard worden, en zullen eens
eene hoogst belangrijke bijlage kunnen zijn bij eenig adres, en voor
de noodzakelijkheid van hetgeen daarin verzocht wordt luide kunnen
getuigen.

mrecht, 30 Maart 1856, A. W, H. Wibtz.

Necrologie.

Bijna gelijktijdig worden de volgende treurige gevallen berigtt
1. Ben Fransche veearts Timbal werd, terwijl hij een hondje in
den mond wilde zien, ligt gebeten aan een pink; de hond scheen
hem echter toe niet bepaald do! te zijn en hij nam slechts zeer on-
voldoende maatregelen.
43 dagen later ging de woud open en was
zeer pijnlijk, de arm zwol, werd zwaar, kon naauwelijks opgeligt
worden; weldra traden de aanvallen op, en na een lijden van 3 a 4
dagen stierf hij ouder geweldige inspanning en zonder een oogenblik
zijn bewustzijn verloren te hebben,

3. Een Italiaansche veearts Paltkinieki is gestorven aan kwaden
droes; hij werd besmet, terwijl hij met eene ligte verwonding aan
den duim, een aan kwaden droes en worm lijdend paard onderzocht.

3. Een Spaansche veearts Cüssac had een middel tegen kwaden
droes ontdekt en eene inrigting daargesteld, waar hij 50 kwaad-
droezige paarden behandelde; ten slotte werd hij echter zelf be-
smet en stierf aan kwaden droes. De Spaansche regering, die in

-ocr page 112-

112

die zaak zeer veel belang had gesteld, kende aau de weduwe en
drie kinderen een pensioen van 1 gulden daags toe.

De veeartsenijkundige wetenschap heeft een harer sieraden, onze
veeartsenijschool een\' harer waardigste afstammelingen verloren bij het
afsterven van den Heer P. J. S.
VisrheijEn , Officier der Leopolds-
orde, Directeur der Belgische Veeartsenijschool, Oud-Inspecteur der
Militaire Vétérinaire dienst, titulair lid der Académie royale de mé-
decine, lid der fransche Académie imp. et centr. de médecine vété-
rinaire, Voorzitter van de Commission provinciale d\'agriculture en
van de Société agricole du Brabant, enz. enz.

Verheijen werd geboren ie Vilvoorden den 22 Sept. 1806, en
ontving zijne opleiding (te gelijk met wijlen den Heer
F. v. d. Poli),
voor rekening van het Ministerie van Oorlog, aan onze veeartsenij-
school, die hij na afgelegd examen in Julij 1829 met een diploma
van Veearts der 1. kl. verliet. Hij werd daarna geplaatst als Adjunct-
Paardenarts bij de Eijdende Artillerie te Breda en weldra belast met
het onderwijs in de Paardenkennis, enz. aan de Militaire Akademie
aldaar, welke betrekking hij waarnam tot 24 December 1830.

Den 25 November 1831 trad hij in Belgische dienst als Paarden-
arts der 1. kl. bij het 2. Reg. Jagers; ruim eene maand later (31
Dec.) werd hij benoemd tot Inspecteur der Militaire Vétérinaire
dienst, terwijl hij in 1837 het ridderkruis der Leopoldsorde ontving.

Den 3 October 1840 werd hij benoemd tot Hoogleeraar aan de
veeartsenijschool te
Cureghem en den 1 Mei 1850 tot Directeur, uit
welke betrekking hij den 24 Aug. 1854 op verzoek eervol werd ont-
slagen, met behoud van den titel van Hoogleeraar. Als Directeur
volgde hem op Dr.
Didot, na wiens dood iu 1862 Verheijen die
betrekking weder aanvaardde. In 1860 werd hij bevorderd tot Of-
fi.cier der Leopoldsorde.

Toen in 1841 de Académie de médecine in België werd opgerigt,
en er bij de installatie in de eerste zitting zes vacant gelaten plaatsen
uit eigen keuze moesten aangevuld worden, werd eene dezer met
algemeene stemmen aan
Verheijen aangeboden. Als een bewijs van
eikenning zijuer groote verdiensten werd hij in 1847 benoemd, en in
1850 en 1858 telkens herbenoemd tot 2. Onder-Voorzitter, eene be-

-ocr page 113-

113

trekking, waarvoor hij echter in 1856, te gelijk met het geheele be-
stuur, om bijzondere redenen bedankte.

Hij is overleden te OuregJiem, den 20 October 1864, in den ouder-
dom van 58 jaren.

Verhïshek was in 1842 mede-oprigter van het Journal Vétérinaire,
dat zeer belangrijke stukken van hem bevat. In 1844 verscheen ziju
zoo gunstig bekende
Cours d\'Hippiatrique militaire. Het Recueil de
Méd. Véter.,
waarvan hij een der medearbeiders was, werd doorhem
met schoone bijdragen verrijkt; terwijl hij ten laatste een zeer ijverig
aandeel heeft genomen aan den gedeeltelijk verschenen
JDictionn. pra-
tique de médecine etc. vétérin.
van boüleï en eeynal, een aandeel
zoo groot en zoo degelijk, dat de redactie eene moeijelijk herstelbare
leemte zal gevoelen.

Aan het graf werden redevoeringen uitgesproken, waarin aan Vbk-
heuen\'s uitstekende verdiensten werd hulde gebragt, en die luide
getuigden van het groote verlies, dat al de kringen, waarin hij
werkzaam Was, had getroffen. Prof.
Delwart voerde het woord uit
naam van het ondervsdjzend personeel der school; Dr.
Tallois, Se-
cretaris der Acad. de médecine uit naam van dat ligchaam ;
Makcoux ,
Inspecteur der mil. vétér. dienst\', vertegenwoordigde het korps mili-
taire paardenartsen en schetste vooral de militaire loopbaan van den
ontslapene; terwijl ten slotte de kweekeling
van Vijve hartelijke en
diepgevoelde woorden sprak namens de kweekelingen der school.

Treffend zijn de woorden , waarmede Prof. Delwart zijne afscheids-
rede eindigt: „La santé robuste, dont il jouissait, s\'est usée dans
„un labeur persévérant et soutenu, consacré tout entier; au progrès
„de la science et au bien-être de l\'institution à la tête de laquelle
„la mort est venue le frapper. Le souvenir de ses travaux et de
„son dévouement ne périra pas, et sa vie servira de modèle à ceux,
„qui entreront dans la carrière, qu\'il a illustrée. Adieu Verheijen,
„au nom de l\'Ecole vétérinaire, adieu!

Diep getroffen door een berigt even treurig als onverwacht,
moet ik een verhes mededeelen, waardoor aan onze veeartsenijschool
eene harer jongere spruiten, waarop zij met voldoening mogt wijzen,
ontvallen is. De Heer J,
Mars , Veearts der l^te kl., Paardenarts der
kl. bij het S\'\'® Ecg. Drag, te Amsterdam, is binnen zeer korten

8

-ocr page 114-

■114

tijd, den 30 April jl. in den ouderdom van 26 jaren, bezweken aan
de gevolgen eener hevige keelontsteking,

Vol lust en ijver voor zijn vak, een waardig lid van het militaire
korps, waarvan hij deel uitmaakte, algemeen geacht en bemind in
en buiten zijn Eegement, door vriendschapsbanden aan zeer voleu
verbonden, werd hij in den bloei zijns levens, met eene schoone toe-
komst in het verschiet, plotseling weggerukt.

Allen die hem meer van nabij kennen, zullen met mij instemmen,
dat zijn afsterven een zeer gevoelig verlies is, én voor zijn\' militai-
ren kring, waarin men hem zeer op prijs stelde, én voor het vak
zijner keuze, waarvan hij de eer
zoo goed wist op te houden, én
voor de vele vrienden, die smartelijk getroffen door de onverwachte
tijding hem diep ontroerd nastaren en nog laug zijner zullen gedenken.

A. W. H. Wirtz.

Utrecht, 1 Mei 1865.

Onze geachte collega\'s zullen zeker met belangstelling vernemen ,
het overlijden van den ouden stalknecht aan \'s Rijks Veeartsenijschool
Teunis Bos, in den ouderdom van 75 jaren, na een diensttijd aan
die inrigting van ongeveer
35 jaren. In het jaar 1862 ontving hij
van de Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen de zilveren medailje
voor getrouwe dienst en pligtbetrachting.

G. J, H.

-ocr page 115-

Veeartseiiijknndige aangelegenheden, enz.

In de Staaisbegrooüng mor het dienstjaar 1865 komt voor Hoofd-
stuk V:

Art. 5 7. Jaarwedden en andere belooningen aan den Directeur,
de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan \'s Eijks Veeart-
senijschool, mitsgaders schrijfloonen......ƒ 14,620,00.

Aart. 58. Voeding en verpleging van kweekelingen en bedienden
«an \'s Eijks Veeartsenijschool; subsidiën voor de verzamelingen en
inrigtingen van onderwijs; onderhoud en lasten der gebouwen; onder-
houd en aankoop van meubelen en gereedschappen; vuur en licht;
aankoop en voeding van runderen, administrative en andere uit-
gaven.
{Bijlagen tot de Ned. Staatscourant, kamer, vel

bladz. 18)..............ƒ 23,700,00.

En Bijlagen 22®"" vel bladz, 17 onder de inkomsten:
h. Baten voortvloeijende uit het beheer van \'s Eijks Veeartsenij-
school ................ƒ 9,500,00.

In de memorie van toelichting wordt gezegd:
De Veeartsenijschool neemt steeds toe in bloei. Het getal kwee-
kelingen is geklommen tot het maximum hetwelk kan geplaatst wor-
den. Het bedroeg in de laatste jaren 13, 36, S4 , 39.

Meer en meer worden de van de school afkomstige veeartsen gewaar-
deerd. Ook het v(;rtrouwen van het publiek in de schooi neemt toe,
gelijk blijkt uit het aantal zieke dieren hetwelk ter behandeling aan
de inrigting wordt gebragt. Gedurende den cursus 1862—1863 wer-
den aan de ziekenstallen in het geheel 917 zieke dieren in behande-
ling genomen. Nog eenige honderden zijn buiten het terrein der
school behandeld.

Door het aankoopen van kalfkoeijen heeft het praktisch verlos-
kundig onderwijs eene zeer gewenschte uitbreiding erlangd. Gedu-
rende den cursus 1862—1863 zijn 15 kalfkoeijen gekocht. De

-ocr page 116-

ilQ

resultaten vau dit onderwijs worden zeer geroemd, ook door de bui-
tengewone leden der Commissie tot het afnemen van het eindexamen
der leerlingen van de school. De kosten van dit praktisch onderwijs
zijn gering, daar de opbrengst der melk en de waarde der aange-
kochte koeijen als baten in rekening moeten worden gebragt.
{Bij-
lagen,
vel, bladz. 23).

In het voorloopig verslag van de commissie van Rapporteurs omtrent
Hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor 1865 leest men:

.4irt. 57. Met genoegen heeft men uit de memorie van toelichting
tot dit hoofdstuk gezien, dat \'s Kijks "Veeartsenijschool in Woei toe-
neemt. Men leidt daaruit af, dat het vooroordeel bij den landbou-
wenden stand tegen de rijks-veeartsen afneemt. Het algemeen raad-
plegen dier behoorlijk opgeleide artsen acht men toch zeer wenschelijk,
ofschoon verscheidene leden dit nimmer bij de wet verpligtend wil-
len hebben gemaakt. Minder kan men het goed keuren , dat dadelijk
na de vermeerdering van het getal kweekelingen de tractementen der
leeraren aan de school worden verhoogd. Hoe zal, vraag men, de
voorgestelde verhooging van ƒ 1000,— worden verdeeld? Zal ook
de directeur in de tractements-verhooging begrepen worden? Hij is,
meent men, tevens leeraar en heeft een paar jaar geleden eene trac-
tements-verhooging verkregen.

Art. 58. f. Voor den aankoop van kalfkoeijen heeft, blijkens de
toelichtenden staat, in 1863 eene uitgaaf plaats gehad van ƒ 1566,—
Daar deze aankoop, naar hetgeen vroeger door den Minister is te
kennen gegeven , vooral moet dienen tot oefening in kunstmatige ver-
lossingen, verlangde men te weten, hoeveel zulke verlossingen bij de
aangekochte 15 koeijen hebben plaats gehad en tevens of de opbrengst
der melk en de verkoopprijs der koeijen onder de baten van \'s Eijks
Veeartsenijschool worden verantwoord. Zulks behoort insgelijks het
geval te zijn met de bijdragen voor ziek vee, dat in de stallen wordt
opgenomen, en daar, volgens de aanteekening bij lilt. e van dit
artikel het getal dier diereu aanmerkelijk toeneemt, vroeg men, of
ook daaraan de verhoogde raming dezer baten toe te schrijven zij.
(Vergelijk den post lit. N.h. op dea vergelijkenden staat van \'s Eijks-
middelen en inkomsten, gedrukte stukken N°. 102).
{Bijlagen
vel, bladz. 330.)

In de memorie van beantwoording van het voorloopig Verslag der
Commissie van rapporteurs over Hoofdstuk V der Staatbegrooting

-ocr page 117-

■117

voor 1865 staat {Bijlagen tot ie Staatscourant 101«\'® vel. Tweede kamer
Bladz. 403):
Medische politie.

Art. 57. Van wege den omvang en het gewigt van de werkzaam-
heden der leeraren aan \'s Eijks Veeartsenijschool, en de plaats hun-
ner inwoning in aanmerking genomen, schijnt eenige verhooging van
hun traktement, hetwelk thans ƒ 1750,— bedraagt, allezins gemoti-
veerd. De meening is, de wedde der vier leeraren op ƒ 3000 - te
brengen. De directeur is geen leeraar. Hij geniet sedert zijne aan-
stelling eene bezoldiging van / 2000,— en eene vrije woning.

Art. 58. f. Tegenover de ƒ 1566,— in 1863 tot aankoop van
kalfkoeijen besteed, staat een bate van ruim
f 1200,— van ver-
kochte kalveren, mest cn melk, zoodat de kosten van het praktisch
verloskundig onderwijs op slechts ƒ 300, moet gesteld vvorden.
Er had in 1863 geene kunstmatige verlossing plaats. De aankoop
van kalfkoeijen geschiedt niet voornamelijk tot oefening in kunst-
matige verlossingen. In het antwoord op het voorloopig verslag over
de begrooting over 1864 werd er op gewezen, dat vroeger sommige
leerlingen de school verlieten zonder eene natuurlijke verlossing te
hebben bijgewoond, en dat door den aankoop van kalfkoeijen niet
alleen daartoe gelegenheid geopend wordt, maar ook om de vooraf-
gaande dragt waar te nemen en zich in noodzakelijke handgrepen te
oefenen. Bij kalfkoeijen en bij melkgevende koeijen komen ongesteld-
heden voor, waarmede de veearts van nabij bekend moet wezen;
een bekendheid die niet dan door dagelijkschen omgang met dezen dieren
wordt verkregen. Sundvee wordt ook zelden ter behandeling aan-
geboden. Toch mag den kweekelingen bij het verlaten der school
geschiktheid voor den omgang met runderen niet ontbreken.

De opbrengst van den verkoop der melk, rundvee en mest en de
verplegingskosten van ziek vee, worden onder de baten der school
verantwoord. Aan vermeerdering dier baten en aan de toeneming van
het aantal kweekelingen is de hoogere raming van de inkomsten der
school te danken. Wegens verpleging van zieke dieren is ontvangen:
over 1861 , ƒ 197-3,64 , over 1862, ƒ 2699,50, over 1863,/ 2050,45,
Voor 1864 is de opbrengst geraamd op ƒ 2300, voor 1865 op
ƒ 2400.

(Later is een en ander, zonder verdere discussie, door de Tweede
en Eerste kamer der Staten-Generaal aangenomen.)

-ocr page 118-

n<s

Internationaal Yeeartsenijkundig congres le Weenen
in Augustus
1865.

Het 2® veeartsenijkunclig congres, waartoe in 18(53 te Hamburg
besloten was, zal dit jaar gehouden worden te Weenen, den 21. tot
26. Aug. en zal kunnen worden verlengd tot het einde dier maand.

De K. K. akademie van wetenschappen aldaar heeft de daartoe
benoodigde localen wel willen beschikbaar stellen in het akadcmie-
gebouw (Stadt, üniversitätsplats N". 2), alwaar van den 18. Aug.
af dagelijks een der heeren bestuurders aanwezig zal zijn om de be-
zoekers te ontvangen, die het congres met hunne tegenwoordigheid
willen vereeren.

De oproeping tot bijwoning daarvan is bereids geschied door het con-
gresbestuur, de heeren hoogleeraren dr.
Pillwax, dr. Röll en dr. Muller.

Zoo als bekend is, bestaat het doel van zulke vergaderingen o. a.
om er onderwerpen van algemeen belang te bespreken, besluiten ter
uitvoering aantenemen, en die voortedragen aan de onderscheidene
hooge staats regeringen, ten einde eene algemeene zamenwerking te
kunnen ondervinden in het bestrijden en afkeeren van besmettelijke
veeziekten, die door het toenemende, gemakkelijke en snelle vervoer
ligt verbreid en overgebragt kunnen worden.

Daartoe heeft het congresbestuur gemeend de volgende punten ter
behandeling voor te dragen:

1». Ten opzigte van de runderpest: a. voortzetting der discussiën
die reeds te Hamburg begonnen zijn over de quarantaine tijd die
tot heden op 21 dagen bepaald was; b. overweging der algemeene
maatregelen die genomen moeten worden ten opzigte der uit- door-
en invoer van zieke dieren of van hunne producten als handelsarti-
kelen, wanneer hier of daar de runderpest heerscht.

2o. De wijze te bespreken waarop de beestenwagens, in gebruik op
spoorwegen, gezuiverd moeten worden van besmetting, zoo als dat
reeds in vele staten geschiedt; om zooveel mogelijk daarbij dezelfde
methode te volgen, in overeenstemming met veeartsenijkundige poli-
cieverordeningen en ten voordeele van den algemeenen veehandel 1).

1) Zoodanige bepalingen zijn inderdaad van veel gewigt, zoowel voor het
transport van paarden als van vee. Het is mij bekend dat er van tijd tot tijd

-ocr page 119-

119

De hondsdolheid. Het overwegen der oorzaken en der middelen
om ze te bestrijden , zoo als het instellen vau belasting op de iionden ,
visitatiëu, het dragen van muilbanden, oin daarna een plan te ont-
werpen voor het surveilleren der honden.

40. Het bespreken van ziekten en gebreken die gerekend moeten
worden tot de koopvernietigende te behooren, hetgeen aanleiding
kan geven tot het daarstellen van algemeene wettelijke voorschriften
in het belang van den internationalen veehandel.

Voorzeker zijn deze onderwerpen hoogst belangrijk en gewigtig.
Het is daarom te wensehen, dat het Nederlandsche veeartsenijkun-
dige element mede vertegenwoordigd zal zijn op dit congres, zoo
als dit reeds uitgedrukt is iu den 1« jaarg. vau dit Tijdschrift bl.
308 en 321, G. .J. H.

Vergaderingen in Nederland alwaar veeartsenij- en
veeteeltkundige onderwerpen worden behandeld.

Op het Congres van Nijverheid, dat, bij gelegenheid van de
Algemeene Vergadering der Nederlandsche Maatschappij ter bevor-
dering aan Nijverheid, zal gehouden worden te Leiden den 12. .Julij,
a. s. zullen de volgende zaken ter sprake worden gebragt:

Punt 4. Aan welke oorzaken is het toe te schrijven dat on?e werk-
paarden minder sterk zijn dan buitenlandsche rassen en welke zijn
de beste middelen deze te verbeteren?

Punt 5. De schapen, bijzonder het gekruiste ras, leden in 1862
veel aan den worm, waardoor schade aan wol en belemmering van
groei. Men vraagt welk middel ter voorkoming en wat tot spoedig
herstel van dit kwaad is aan te brengen?

Punt 6. De leverbotziekte heeft in den winter van 1862—63 in
Noord Holland wederom groote verwoestingen onder het schaapvee

kwaaddroezige paarden per Eijnspoortreinen verzonden zijn. Wie wil zich nu
Wet gezonde paarden aan zulke geïnfecteerde wagens wagen. Voor ons land is
ook van veel belang het vreemde slagtvee uit den vreemde, dat zelfs uit Hon-
garije hier doorgevoerd wordt. Een behoorlijk toezigt, inspectie en gezondheids-
onderzoek naar al bet vee dat per spoortrein vervoerd wordt, is dus zeer
wenschelijk.

-ocr page 120-

■120

gebragt, zoo op hooge en drooge, als laag gelegene weilanden. Welke
zijn de voorbehoed-, welke zijn de geneesmiddelen tegen die ziekte?

Punt 7. Er worden gevraagd voorbeelden van bloedverwantschaps»
teelt bij de dieren, ten bewijze van gebreken die daardoor bij de
nakomelingen zouden ontstaan als: verzwakking, verarmd uiterlijk,
onvruchtbaarheid, onvolkomen ontwikkelde geslachtswerktiiigen, tweer-
nen in de vacht, zijdeachtige wol, verlies van wol enz.; alsmede
ten bewijze van het tegendeel, de voordeelen van zulk eene teelt,
zoo als: fraaijeren ligchaamsbouw, fijner geraamte, vetheid enz.

Punt 8. Men spreekt van verbetering onzer veerassen door eigen
teelt en dat men bij het uitvoeren dezer teelt steeds de beste dieren
moet uitkiezen.

Wat verstaat men onder de beste dieren? Heeft dit betrekking
op het voordeel wat men van de dieren wenscht te behalen ol op
den ligchaamsvorm die men heeft te kiezen?

In de „punten van beschrijving" der 88« Alg. Verg. der Nederl.
maats, van Nijv. staan bovenstaande punten uitvoeriger opgegeven.

Op het gewone jaarlijksche Congres van Landboaw, dat dit jaar
den 26. Junij en volgende dagen zal gehouden worden te Assen,
worden onderscheidene veeteeltkundige onderwerpen besproken.

Punt 24, over het gebruik van ossen in de plaats van paarden;
27 en 28, over surrogaten bij gebrek aan hooi; 30 en 81, over
ongehoornd vee en veerassen; 82, over het kruisen onzer paarden
met het Oldenburgsche paardenras; 59 ^ over reglementen op de
paardenfokkerij; 69, over trichinen in varkenvleesch, enz.

G. J. H.

Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland hebben de Ge-
meente besturen uitgenoodigd , om in hunne gemeenten bekend te
maken, dat door den Minister van Binneni. zaken eene premie van
ƒ 15,00 is uitgeloofd ten behoeve van de eigenaars, die hunne run-
deren, welke
natuurlijke pokken hebben, tijdig stellen ter beschik-
king van de provinciale of plaatselijke Geneesk. Commissiën, en om
belanghebbenden vooral te wijzen op de noodzakelijkheid van
onverwijlde
aangifte vau zoodanig rund bij het gemeentebestuur , de provinciale of
plaatselijke geneeskundige Commissie , opdat het onderzoek op het rund
niet te vergeefs geschiede en de premie niet terug gehouden worde."

-ocr page 121-

Personalia.

Maatschappij ter bevordering der Vee-
artsenijkunde in Nederland..

HOOFDBESTUUR.
.J. B. Snellen, Voorzitter.
Dr. C. G. von Eeeken, Onder-Voorzitter.
G. J. Hengeveld, 1® Secretaris.
F. Th. Weitzel,

F. C, Hekmeijer, Penningmeester,

kere-lid der maatschappij;

.Jhr. Mr. l>. R. Gevers Deijnoot.

uorresp. leden der maatschappij:

Dr. H. J. Broers. Dr. L. Mulder.

A. .T. Janné.

Afdeeling Zuid-Holland.

GEWONE LEDEN.

J. van Dam, Voorzitter. E. C. van Staden.

J. A. Alers, Secretaris.
B. J. Aalbers, Penningmeester.
J. F. W. Korndorffer.

J. B. Snellen.
W. F. Steijgerwalt.
J. P. Eotscheid.

L. van Es, Bürgern, ie Melissant.
E. O verbosch.
J. B. Huijsraans.

L. Swart.
W. Dogterom.
F. A. Deijermans.
C. S. van Klaveren,

-ocr page 122-

Afdeeling Utrecht.

G. J. Hengeveld, Voorzitter,
A. W, H. VVirtz, Secretaris.
A. Hissink, Fenningmeester.

F. Th. Weitzel.

W. J. E. Hekmeijer.

G. C. Schröder.

A. Gijsbers.
H. J. H. Stempel
J. A. Hinze.
F. C. Hekmeijer.
C. J. Sandkuijl.

Algemeene Afdeeling.

W. F, Schröder. 21. E. Plantenga, te Groningen.

C. H. M. Houba. 22. ü. van Hulst, te Nieuwveet,

A. F. van Ghert., bij Alplien afd. Rijn.

H. H. Laseur, te Warnsmld 23. J. G, Kegelaer, te Hulst.

bij ZutpJien.
F. A. Ludwig.
J. L. N. Weissenbruch.
,1. tl. Smit,
te Huissen.
H. Reimers, te Balen.
J. Timmers, ie Nijmegen.
J, N. Dijkman, te

34. .1. M. F. Kegelaer, te Axel.

35. F. H, S. Dehne, te \\ Hage.

26. H. W. Stickel Schoemaker.

27. L. van Driel, te Eindhoven.
38. H. B. Stolkert.

29. J. HiiiFnagel, te Haarlem.

30. R. G. Roberton.

E, Ovcbosch Wz., te Zutphen. 31. ,1. E, Reichman, te Hummelo.

W. W.\'MmXmi: Zevenbergen. 33. F Stickel Schoemaker Js.

J. H. Montens, „ 33. \'E.\'B.Nm(tïa\'A,te Middelstum.

P. Werkman, te leens. 34. M. Stoffels.

C. G. te Haarlem. 35. H. Poll, te Witmarsim.

H. J. Prakke, ie Leeuwarden. 36. G. J. S. Arntz.

.1. P. O. Smit, ie Arnhem. 37. R. J. Schouten.

•T, T. van ter Velde, Sroe^- 38. A. Dunnewold, te Almelo.

huizen. 39. J. C. Wijs, Adj. Paardenarts

J. H. Houtzagers. in Oost-Indië.

C. Mazure, te Zierikzee. 40, K. Overbosch, te Hoogeveen.

1.
3.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.
10.
11.
12.

13.

14.

15.

16.

17.

18.

19.

20.

-ocr page 123-

•133

Naamlijst der kweekelingen aan \'s Rijks
Veeartsenijschool.

1864/65.

J. F. Laméris l),"

van

Sehaldehuren.

Groningen.

J. Billekes,

»

Sevenum.

Limburg.

H. G. Werkman .

ii

Leens.

Groningen.

J. M. D. Westholz,

KuiJc.

N.-Brabant.

V. F. Michels,

»

Venraij.

Limburg.

A. D. Bosscher,

Veendam.

Groningen.

T. van Aerde,

Terneuzen.

Zeeland.

E. L. Mervennée,

53

Hulst.

»

J. Köhler,

»

Strijen.

Z.-Holland.

D. Valewink,

>5

Amersfoort.

Utrecht.

J. L. van der Wurff,

Utrecht.

Berde studiejaar.

H. de Boer,

van

Leek.

Groningen.

A. de Heer,

Goudzwaard.

Zuid-HoUam

Tweede studiejaar.

A. Overbosch 1),

van

Epe.

Gelderland.

W. C. Schimmel 1),

ii

Amersfoort.

Utrecht.

J. B. H. Moubis 1),

Tegelen.

Limburg

E. Hoiiben,

ï)

Horst.

id.

L. Janné,

j,

Roermonde.

id.

G. A. Reimers,

ii

Balen.

Brenthe.

A. J. Klarenbeek ,

Zaandam.

N.-Holland.

D. J. B. Rutgers,

Ï5

Boesborgh.

Gelderland.

H. A. H. van Driel,

»»

• Eindhoven.

N.-Brabant.

W. Snijders,

ii

Zuid-Beijerland.

Z, -Holland.

fJ. S. Hamstra,

il

Strens.

Friesland.

P. C. Buiterse,

ii

Oosterland.

Zeeland.

J. Kasteel,

ii

Belft.

Z.-Holland.

A, Clerx,

ii

Weert.

Limburg.

l) Voor rekening van het Ministerie van Oorlog.

-ocr page 124-

■124

Eerste studiejaar.

F.

Mos,

van

Assen.

Drenthe.

Ä.

W. Spreuger 1),

»

Sleeuwijk-

N.-Brahanl.

H.

Mars 2),

)s

JJtrecM.

Utrecht.

J.

H. Sorber,

n

Weesp,

N.-Holland.

G.

W. V, Arntz,

SJ

Bemind,

Gelderland,

G.

J. Eggink, Dz

)5

Laren.

id.

F.

W. v. Dulm,

»

Mst.

id.

K.

J. Werkman,

Leem.

Groningen.

.].

F. F. Schöofeld,

IJ

Bellingtcolde.

id.

P.

A. v. d. Munckhof,

»

Venraij.

Limburg.

L.

Hermkes,

»

Horst.

id.

J.

P. Dutilh,

5>

VUssingen.

Zeeland.

J.

v. der Pol 1),

35

Utrecht.

Utrecht.

H.

S. LMrs 1),

»J

V Zand.

Groningen.

1) Externe kweekeling.

2).Voor rekening van het Ministerie van Oorlog.

J

-ocr page 125-

■125

Benoemingen, verplaatsingen, enz.

De heer G. J. Hengeveld heeft ontvangen eene aluminium
medailje van Z. K. H. Prins Adalbert van Beijeren, in zake
de verbreiding van het ongehoornd veeras, en voor dezelfde zaak, eene
mention honorable van de Société protectrice des animaux te Parijs,
Fondation M. Du trône.

Door de Algem, vergadering van de Maatschappij ter bevordering
der veeartsenijkunde in Nederland is benoemd : tot Eedacteur van het
Tijdschrift de heer A. W. H. Wirtz, leeraar aan \'s Eijks Veeart-
senijschool, en zulks in de plaats van den heer Jennes, overleden;
Dr. L. Mulder, oud-hoogleeraar te Deventer, tot lid-correspondent der
Maatschappij, en herbenoemd tot 2, Secretaris, de heer F. Th. W eit-
zel, veearts 1. kl. enz. te
Amersfoort.

De heer F. B. Venema heeft zich als veearts geplaatst te

De heer H. Poll heeft zich als veearts geplaatst te Witmarsum.

De heer J. E. Eeichman heeft zich als veearts geplaatst te
Hummelo.

Z. M. heeft benoemd tot paardenarts 2. kl. de paardenarts 3. kl
E. H. A. H. Boudewijns.

Z. M. heeft benoemd tot paardenartsen der 3 kl. de veeartsen
J. G. S. Arntz, bij het 1® Regt. Dragonders, E. J. Schouten,
bij het 3. Eegt, Dragonders, M. Stoffels, bij het Regt. Rijd. Artil-
lerie en A. F. Sticke! Schoemaker, bij het 4. Eegt. Dragonders.

De heer J. P. C. Smit, Paardenarts der 1. klasse bij het 1.
Eegt. Dragonders, is dezer dagen op zijn verzoek gepensioneerd ,
(ƒ 1005.) Heeft zich gevestigd te
Arnhem.

Te Amsterdam zijn, door Burgemeester en Wethouders, voorge-
dragen tot leden van de (opterigten) gezondheidscommissie, onder
anderen ,
als Veeartsen de h.h. N. Hooglan dt (empirist) en C. Kritz-
ler (vreemdeling) beide alzoo
patent-veeartsen. (Door den Stedelij-
ken raad is laatstgemeide tot lid dier later benoemde Commissie
benoemd.)

De heer F. A. Lu d wig. Paardenarts der 2. kl. is benoemd tot
paardenarts der 1. kl. bij het 1. Eegt. Dragonders.

De heer A. O ve rb oseh , van Epe, is naar vertrokken,

-ocr page 126-

■126

De heer J. N, Dijkman van Zutphen naar Lochem.

De heer J. v. der We ij de, directeur der Veeartsenijschool te
Soerabaija (Java) is tot herstel van gezondheid met verlof in Neder-
land , en in aijn plaats is benoemd de heer J. C. Ie Eoij.

De heer E. H. A. H. Boude wij ns is voor den tijd van 5 jaren
gedetacheerd bij het leger in Oost-Indië.

Overleden.

In September 1864, de heer J. W. Schol ten. Veearts te Lochem.

In September 1864, de heer H. A. F. Bosmans, te Beek.

In December 1864 de heer J. K. de Greuve, te Amsterdam.

Op den 8. Januarij 1865 , de Heer J. A. Vale wink, kweeke-
ling aan \'s Kijks Veeartsenijschool.

Op 30 April 1865 de heer J. Mabs , paardenarts te Arasterdam.

Sedert de laatste opgave zyn tot leden van de Algem. Afdeeling der
Maatschappij overgegaan: J. 0. Wijs, adj. paardenarts bij helleger
in Oost Indië, H. J. Prakke, Prov. veearts, te Leeuwarden, en
A. Overbosch, te
Hoogeveen.

Van de Algem. Afdeeling zijn als leden overgegaan: de heer A. AV.
H. Wirtz, bij de afdeeling Utrecht, de heer E. Overbosch, te
Gouda en J. B. Huijsmans te Rotterdam, bij de afdeeling Zuid-
Holland.

Sedert de laatste opgave hebben de volgende heeren de contri-

butie ingezonden:
J. C. Kegelaer, over 1864.
J. M. F. Kegelaer, „
J. HufFnagel, over 1863 en 1864.
E. Overbosch, over het tweede

halfjaar 1864.
G. J. S. Arntz, over het tweede

halfjaar 1864.
A. W. H. Wirtz, over 1864.
.1. Timmers, over 1863 en 1864.
i\\. F. van Ghert, over 1864.

J. H. Houtzagers, over 1864.
M. Reimers, over 1864.
L. van Driel, over 1864.
H. Poll, over het halfjaar 1864.
1). van Hulst, ovëV 1864.
J. Mars , over 1864.
F. B. Venema, over het 2\'half-
jaar 1864.
H. W, Stickel Schoemaker, over
1864.

-ocr page 127-

■127

E. Plantenga, over 1863 en 1864. J. P. C. Smit, over 1863 en 1864.

P. Werkman, over 1864. J. T. van ter Velde, over 1864.

Ä. P. Siickel Schoemaker Jr., over E. Overbosch Wz., over 1864.

het 3° halfjaar 1864. H. B. Stolkert, over 1864.

M. Stoffels, over het 3" halfjaar J. B. Huijsraans, over 1864.
1864.

Vacante plaatsen.

De gemeente Lochern en Laren (Gelderland) vraagt een veearts,
traktement ƒ 350. (zie vorige bladz.)

De gemeente Oldenbroek (Gelderland) is vacant door het vertrek
van den Veearts naar Doesborgh, bezoldiging ƒ 300.

Ingezonden.

J. C. Kegel a er, kwaadaardige catarrhale koorts bij het rund.
„ onvolkomene schouderontwrichting.

„ afscheuring van een klaauw bij een rund.

„ verscheuring van het net bij een paard.

„ bijdrage tot de diagnostiek der longziekte,

„ over lendentyphus der paarden.

J. A. Hinze, hemiplegie.

„ herseutyphus.

A. J, Janné, latere wijziging van het scherpbeslag.

F. C, Hekmeijer, een misvormd kieken.

P. J. Kohier, belangrijke verwondering en bloeding uit de hals-
ader en halsslagader van een paard met onderbin-
ding en genezing.

ïSij Koninklijk besluit van 30 December 1864 is omtrent het be-
noemen en bevorderen van paardenartsen bij het leger in Neder-
landsch fndië, bepaald, „dat tot adjunct-paardenarts (rang van 3e
luitenant) benCembaar zijn, zij, die aan \'s Eijks veeartsenijschool
te Utrecht een diploma als veearts hebben verkregen." Om tot paar-
denarts (rang van 1®\'® luitenant) te kunnen worden benoemd," moet
de adjunct-paardenarts ten minste drie jaren in dien rang gediend
en daarbij blijken van bekwaamheid gegeven hebben."

-ocr page 128-

■128

De heer luspecteur van de geneeskundige dienst der landmagt
heeft ter kennisse van belanghebbenden gebragt, dat aan \'s Eijks
veeartsenijsckool te Utrecht dit jaar kunnen worden geplaatst twee
kweekelingen, om voor rekening van het departement vau oorlog
te worden opgeleid tot paardenarts voor het leger hier te lande.

De heer Inspecteur van de geneeskundige dienst der landmagt
heeft bekend gemaakt, dat er voor een veearts, Nederlander van
geboorte, gelegenheid bestaat, om zich als adjunct-paardenarts voor
de militaire geneeskundige dienst der landmagt in Oost-Indië, voor
den tijd van 10 achtereenvolgende jaren te verbinden.

VEEBETEEINGEN.

De Heer T. G. de Jongh te Gorredijk is niet overleden. De
Heer E. Plantenga, te Groningen, heeft
geen traktement als keur-
meester van het vee en vieesch, maar als gemeente veearts, waartoe
behoort acht te geven op de levensmiddelen, speciaal vieesch en spek.

-ocr page 129-
-ocr page 130-

Pathologische Anatomie.

Een kieken met vier beenen.

De Heer Dunnewold zond mij onlangs een pas uitge
komen hoentje, met verzoek het te onderzoeken en daarvan
herigt te geven.

Het hoen was goed gevormd, maar reeds dadelijk zag men
dat links, even boven het gewone heupgewricht, nog een
ander been was geplaatst, dat zich iets lager in
tivee vrij
volkomen beenen splitste.

Bij het onderzoek bleek het volgende: Even boven het
normale acetabulum was, links aan het zitbeen, eene tweede
heupkom aanwezig, die iets ondieper, langwerpiger en klei-
ner was dan de normale; zij was niet als de laatste door-
boord. Daarin past het boveneinde van een been, dat vol-
komen overeenkomt met een normaal dijbeen, alleen iets
korter is; het hoofd of uiteinde er van is, even als de derde
heupkom , met kraakbeen bekleed en van een beursband voor-
zien ; er is dus een waar gewricht aanwezig. Aan het
ondereinde werd dit derde dijbeen breeder, en daar ter
plaatse waren twee volkomen gevormde en van elkander
afgescheidene kniegewrichten met knieschijven aanwezig.
Onder deze twee gewrichten waren twee schenkel- en twee
kuitbeenen geplaatst, die zich in een hoek van ongeveer
40"/g van elkander verwijderden. De groote en kleine
middelvoetbeenderen en de 4 teenen waren aan het meer
regts geplaatste overtollige been volkomen goed gevormd.
Aan het meer links geplaatste evenwel was het schenkelbeen
iets korter, en waren van de teenbeenderen alléén de 3® teen
uit 4 leden bestaande, en de binnenteen uit 2 leden bestaande,
aanwezig.

F. C. Hekmeijer.

-ocr page 131-

■180

Pathologie en Therapie.

Herseutyphus, door J. A. Hinze.

Op. den 1. April 1864 werd mijne hulp ingeroepen bij een
tweejarig bruin merrie-paard van den Heer
Kiebert, te
Uithoorn, dat verlamd tegen den grond lag. Het paard
zag er welgevoed uit, was wild en onrustig; het had geen
kracht om op de beenen te komen; wanneer het hiertoe
pogingen deed, kwam het soms halverwege en sloeg dan
wederom ter neder; er had koorts plaats, het hoofd was
heet, de oogen stonden uitpuilende en werden onophoudelijk
verdraaid, het paard was geheel blind, er hadden stuip-
trekkingen plaats en schokken langs den rug, de pols was
klein, de hartslag onvoelbaar, de afscheidingen en ontlas-
tingen waren onderdrukt, verder geen trek tot iets.

Deze mij vreemde verschijnselen spoorden mij aan tot een
naauwkeurig onderzoek naar de oorzaken, waarin ik naar
mijn gevoelen spoedig slaagde.

Het paard had gedurende eenige dagen niets anders ge-
geten dan stroo, hetwelk met eene menigte cryptogamen
was bezet, zijnde de...... . zoo als uit nevensgaand

monster te zien is.

De behandeling hiertegen in het werk gesteld was : eene
ruime aderlating, het toedienen van slijmige, olieachtige
middelen , als lijnolie, eiwit, althaea met sulphas sodae, om
de 2 uren een flesch vol in te geven. Door deze behande-
ling werd het dier wel eenigzins rustiger, doch wederom
verhieven zich spoedig de vroegere verschijnselen, zoodat
ik besloot een paar fontanellen aan beide zijden boven aan
den bals te plaatsen. De kop werd gestadig nat gehouden

-ocr page 132-

■131

met verkoelende omslagen, hetgeen het dier goed scheen
te doen, verder liet ik den rug insmeeren met ol. terebinth.,
doch alles vruchteloos.

De ontlasting werd bevorderd door lavementen uit laauw
zeepwater met eenige olie en keukenzout bestaande. Inwen-
dig gaf ik ook nog tart. emetic. mere. dulc. 3ii. pulv.,
rad. valer ^ii., pulv. rad. althaeae ^iv., tot 8 poeders, 4
maal daags een poeder. Na met deze behandeling 3 dagen
te hebben volgehouden stierf het paard op den dag.

Bij de opening was alles normaal, behalve hersenen en
ruggemerg die week waren, de vliezen er van opgeloopen,
koudvuur in de longen, het hart vergroot en met zwart
bloed opgevuld en het linker eijernest ter grootte van een
eendenei met water gevuld.

Kan niet het eten van dit stroo tot al deze verschijn-
selen aanleiding hebben gegeven?

Bijvoegsel,

Om er zeker van te zijn, of de in het voorafgaand stuk
opengelaten plaats al dan niet, en, zoo ja, hoe ingevuld
moest worden, heeft de Eed. zich gewend tot den Heer
de Bruijn, Paardenarts der klasse. Lid van het K.K.
Zoölogisch Botanisch Genootschap te Weenen en van het
ütrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen,
die de goedheid heeft gehad het stroo te onderzoeken en
zijne bevinding mede te deelen, waaryoor de Red. hem hier
openlijk dank zegt.

Volgens zijne mededeeling had de Heer de BrüiJN de
zwarte vlekken op het stroo éérst onderzocht bij eene ge-
ringe vergrooting, waarbij aanwezige sporae niet konden
gezien worden, doch toen reeds had het hem bevreemd, dat
hij niets anders zag dan zwarte effen vlekken, en niets van

9*

-ocr page 133-

■132

eene opengescheurde epidermis bemerkte, zooals dit gewoon-
lijk bij die cryptogamen te zien is. Later onderzocht hy
ze bij eene vergrooting van 300 a 400 maal, doch zag
toen ook nog niets dat naar een fungus geleek. Hij zag
de langgerekte
parenchymcellen en eene zwarte korrelige
stof,
die buiten twijfel hinnen deze cellen gezeten was, om-
dat de ongekleurde scheiwanden duidelijk te zien waren.
Hij hield deze zwarte kleur voor eene
wijziging van chlo-
rophyl,
dewijl alle kleuren in de plant van chlorophyl of
wijzigingen daarvan afkomstig zijn. Hij zond echter nog
eenige halmen ter onderzoeking aan den Hoogl. CoP te
Deventer, die evenmin als zijn ambtgenoot de Heer
Bur-.
gersdijk,
iets kon onderscheiden, wat naar sporen geleek,
zoodat beiden het met den Heer
d. Br. volkomen eens
waren, dat de zwarte korrelige stof niets anders dan veran-
derd chlorophyl kon zijn.

In antwoord op de vraag, waarmede de Heer Hinze zijne
mededeeling sluit, of het stroo de oorzaak dezer ziekte kan
geweest zijn — kan dus alleen gezegd worden, dat er geene
cryptogamen aanwezig waren , en bij gevolg geene schim-
melvergiftiging had plaats gehad; maar of die verandering
van chlorophyl ook van aetiologisch belang kan zijn, of
daardoor het stroo nadeelige eigenschappen kon verkregen
hebben, dit is, gelijk ook de Hr.
d. Biï. in zijne mede-
deeling heeft bemerkt, natuurlijk onmogelijk met eenigen
grond te bepalen. Opheldering daaromtrent kunnen wij
alleen van nadere waarnemingen of opzettelijke proefne-
mingen bij voorkomende gelegenheid verwachten.

A. W. H. Wz.

-ocr page 134-

■133

Hemiplegie, door i. A. Hinze.

In het jaar 1863 werd mijne hulp ingeroepen bij eene
dragtige aftands schimmel-merrie, welke des avonds nog
gezond, doch den daaraan volgenden morgen verlamd op stal
stond.
Verschijnselen. Het paard was welgevoed, zag er
glad in \'t haar uit, met eenigzints uitpuilende oogen, vollen
pols, linker voor- en achterbeen verlamd en ongevoelig,
zoodat het insteken eener naald geen pijn veroorzaakte;
het was niet mogelijk het dier van zijne plaats te krijgen,
en wanneer het eenigzins terug of op zijde werd geschoven ,
sloegen de beenen van onderen over elkander en dubbel.

Daar ik geene oorzaken hiervoor heb kunnen opsporen,
moet de naaste oorzaak, mijns inziens, gezocht worden in
volbloedigheid met opvolgende beroerte.

De geneeswijze hiernaar ingerigt bestond in het doen eener
ruime aderlating uit de balsader, met prikkelende inwrij-
vingen langs den rug en de beenen; verder werden de
beenen nog met pappen van mostaai\'d met azijn ingeslagen.

De uitwendige middelen waren in het eerst ammon. liq.
ol. terebinth. 1ol. rapar §iv., welk smeersel later werd
vervangen door gelijke deelen ol. laur. en ol. junip. De
inwendige middelen welke ik heb toegediend waren mu-
rias ammon. ^ii, nitrum §iv., liquir. $ii, tot 8 poeders, 4 maal
daags één poeder. Onder deze behandeling was het paard
den derden dag aanmerkelijk beter en had eenig gevoel
terug bekomen; ook de eetlust, welke in den beginne
wel iets flaauwer was, ging nu ook beter, en alle afschei-
dingen en ontlastingen gaan geregeld. Nu gaf ik het paard
nux vomica Valeriana en arnica, van ieder 2 unc., tot
6 poeders, 3 maal daags een poeder. Na acht dagen met
deze behandeling te hebben volgehouden, kreeg het dier meer
gevoel en beweging, zoodat het met de 14 dagen wederom
vrij goed kon stappen; er bleef nog slechts eenige slapheid in

-ocr page 135-

■134

de kooten over. Met dezelfde behandeling werd volgehou-
den tot aan de derde week; het paard was toen zoo ver ge-
vorderd, dat het wederom konde draven, hebbende alleen
van voren nog eenige zwakte overgehouden. Met het in-
wendig gebruik is nu opgehouden, en het voorbeen alleen
werd nog gesmeerd met ol. laur. en ol. junip. en wordt het
onder deze behandeling ook beter. — Zes weken later heb ik
het paard wederom gezien; het had toen goed afgeveulend
en was geheel genezen.

Bijdrage over den lendentyphus {Typhus spinalis)
der paarden, door
J. C. Kegelaer.

De lendentyphus is eene ziekte, die zich jaarlijks in deze
of gene streek van Zeeland onder de paarden vertoont, en
daar waar zij verschijnt, altoos moorddadige verwoestingen
aanrigt.

Reeds den 5. Februarij 1834 nam ik haar waar bij
de landbouwers
vak Damme te \'s Gravenpolder en Booman
te Ovezande, op het eiland Zuidbeveland.

Bij eerstgemelde waren reeds 3 van de 10 aanwezige paar-
den gestorven, namelijk: een op 20 December, een op 20
Januarij en een op 22 Januarij.

Aan de 7 overige paarden waren, behalve een harden ,
onderdrukten pols en roodheid der slijmvliezen van de oogen,
den neus en den mond, geene ziekteverschijnselen waar te nemen.

Het voeder bestond in hooi en erwten- en boonenstroo.
Beide laatsten, en vooral het boonenstroo, waren met cryp-
togamen bezet. Dit werd als oorzaak der ziekte beschouwd
en daarom niet meer als voeder toegediend.

Voorbehoedend werd als bij voeder gekookte- garst gege-
ven met nitr. potass, en sulph. sodae, terwijl ruime ader-
latingen werden in het werk gesteld.

De verre afstand verhinderde mij deze paarden verder

-ocr page 136-

1S5

waartenemen, zoodat zij onder toezigt werden gesteld van
den veearts
Lippens te Goes, die de gestorvene paarden
had behandeld.

Nader berigt hierover heb ik niet ontvangen.

Bij Booman waren van de 11 paarden er reeds 4 gestor-
ven, terwijl een 5® zich in hopeloozen toestand bevond, het-
geen volgens berigt van 11 Februarij was overleden, ter-
wijl een 6® paard was gevallen en een 7® tot de ziekte
overhelde.

Het hooi (kanthooi) was met cryptogamen bezet en werd
nir niet meer als voeder toegediend.

Dezelfde voorbehoedende geneeswijze als boven werd
voorgeschreven, terwijl aan de zieken eene dragt onder den
buik werd gelegd en kamfer met nitrum en slijmige mid-
delen werden toegediend.

De verdere behandeling is, om reden als boven, aan den
veeartsen
Lippens te Goes en Johannes Boone te Nieuw-
dorp
toevertrouwd.

Verdere narigten hieromtrent zijn mij niet toegekomen.

Op den 21. Maart 1834 begaf ik mij naar den land-
bouwer F.
db Vlieger in de Gemeente Groede, in het voor-
malig 4® Distrikt van Zeeland.

Hier waren reeds 7 paarden door gemelde ziekte aange-
tast , nl.:

2 op 28 Febr. — die denzelfden dag zijn gestorven;

1 » 8 Maart;

1 » 11 » dat den 19 — en

1 n 12 B dat den is overleden;

1 » 18 » en

1 » 21 Maart.

Nog t{ werkpaarden en 3 veulens schenen onaangedaan.

Het gegeten boonen- en garsten stroo was met crypto-
gamen bezet, zoodat dit als de oorzaak der ziekte werd be-
schouwd en niet meer werd gevoederd.

Dezelfde voorbehoedende geneeswijze als boven werd voor-

-ocr page 137-

■136

geschreven, terwijl bevolen werd, bij niet beteren, de nux
vomica in opklimmende giften toe te dienen.

Het was hier wederom de verre afstand, die mij belette
de ziekte verder nategaan, zoodat de behandelipg werd toe-
vertrouwd aan den gepatenteerden veearts
Moens. — Nadere
berigten zijn door mij niet ontvangen.

"Den 22. Februarij 1835 bezocht ik de paarden van Janus
Smit
en Kabel\'van den Hemel, beide landbouwers in
de Gemeente
Schoondijke, in het westelijk gedeelte van
Zeeuwschvlaanderen, voormalig 4® Distrikt van Zeeland.

Bij Janus Smit, alwaar de ziekte sedert 8 dagen was be-
gonnen, vond ik 2 paarden in erge mate aangetast, zoodat
één er van des anderen daags reeds was bezweken.

Nog 6 paarden schenen onaangedaan.

Het genoten stroovoeder was met cryptogamen bezet.

Als voorbehoedende geneeswijze werden aanbevolen: af-
scheiding der gezonde van de zieke paarden, verandering
van voeder, aderlatingen, verkoelende zouten en zuiverhou-
ding der stallen, terwijl bij gemelde verkoelende zouten aan
het zieke paard kamfer en gentiaan werd toegevoegd, en
de wonden, door het doorliggen ontstaan, met eene lotie
uit tinct. myrrh. en decoct. sem. lin. bestaande nu en dan
werden bevochtigd.

Bij Karel van den Hemel, alwaar de ziekte reeds
sedert den laatsten November a. p. begonnen was, waren
reeds 6 paarden aan deze ziekte gestorven.

Daar er hier op dit oogenblik geene paarden waren, die
men kon zeggen door de ziekte te zijn aangetast, zoo wer-
den als voorbehoeding aderlatingen in het werk gesteld, en
verkoelende, slijmige middelen toegediend, terwijl het genoten
boonen- en garstenstroo, dat door cryptogamen was aange-
daan, niet meer werd gevoederd.

Het was alweder de verre afstand, die mij belette deze
noodlottige ziekte verder waartenemen, zoodat ik dezelve
heb verlaten zonder er nog verder berigt over te ontvangen.

-ocr page 138-

137

Alle deze gevallen hadden plaats toen ik nog te Middel-
burg
gevestigd was, en het bezoeken derzelve geschiedde
op last van Zijne Exceli. den Heer Staatsraad Gouverneur
van Zeeland,

In November 1839 betrok ik mijne tegenwoordige stand-
plaats
Hulst.

Op den 27, October 1840 deedt zich de ziekte voor on-
der de paarden van
Judocus de Beule, landbouwer onder
de Gemeente
Granuw, in den Langendampolder.

Gemelde eigenaar zeide mij, dat op den 9. October eene
njarige zeeme merrie door de ziekte was aangetast en
tenzelven dage gestorven, en er op den 12, daaraanvolgende
eene vale 4jarige merrie was gevallen, die den 15. daarop
was bezweken.

Er bevonden zich nog ziek: eene zeeme öjarige dragtige
merrie (a) en eene ISjarige roodstekelharige merrie (b),
terwijl vervolgens op den 29. Oct. nog ziek werden: eene
ISjarige zwarte merrie (c) en een ITjarig zwart ruinpaard (d).

Dit laatste was den volgenden dag wederom opgespron-
gen, en verrigte tot den 2. November behoorlijk zijn werk,
zonder eenig ziekteverschijnsel te laten opmerken. .....- Als-
dan herviel dat paard, om niet weder op te staan. Slechts
één uur vóór het nederstorten had ik het nog naauwkeu-
rig onderzocht, en geene de minste ziekteverschijnselen
kunnen waarnemen.

De zeeme Öjarige merrie (a) is na lang sukkelen her-
steld en heeft een gezond veulen geworpen, terwijl 2 veu-
lens, die in een afzonderlijken stal stonden, van de ziekte
zijn verschoond gebleven.

Het paard d is afgemaakt 11 Nov.
» » c is gestorven 16 Nov., en
» » b is bezweken op den 27. Nov.

Het gebruikte voeder was grashooi, tarwekaf, tarwestroo-
haksel, gestampte gele penen en gebroken paardeboonen.

Het tarwestroo bevatte cryptogamen, doch in geringe

-ocr page 139-

1084

mate; het drmkwater en de stalling waren zeer goed, het
weder was nat, koud en winderig.

Al de paarden hebben hetzelfde voeder genoten, met uit-
zondering der gebroken boonen, die den veulens werden ont-
houden. — Van het tarwekaf en het stroohaksel is verder
niet meer gevoederd.

De geneesmiddelen bestonden vooreerst in aderlatingen
met slijmig-verkoelende middelen, klisteren van zeepwater,
linim. volat. c. euphorb. et terebinth, op de lenden. Vervol-
gens
Valeriana, nus vomic. met gentian. , absijnth, baec.
junip., cort. querc., camphor, acid. muriatic., enz., doch
alles bleef vruchteloos.

De wonden door het doorliggen ontstaan werden behan-
deld : in den beginne met aq. Goulard., naderhand met
decoct, querc., ol. terebinth., tinct. mijrrh., tinct. aloes,
honig, enz.

Om het doorliggen zooveel mogelijk te voorkomen werden
de paarden 2 a 3 malen daags over den rug omgekanteld
of in het zweeftuig gehangen.

Op den 2. Nov. 1845 vertoonde zich dezelfde ziekte on-
der de paarden van den landbouwer
van der Meijden in
de Gemeente
Hengstdijk.

Aldaar was bij mijne aankomst reeds een paard bezwe-
ken, terwijl er zich nog 2 zieke en 4 gezonde op stal
bevonden.

Daar de eigenaar er op gesteld was, om de behandeling,
die reeds in andere handen was, in dezelve te laten, zoo is
de afloop mij niet juist bekend, echter volgens gerucht ook
zeer ongunstig geweest.

Op den 20. Febr. 1848 ontstond de ziekte onder de paar-
den van den landbouwer
P. Veedükmen te Kloosterzande,
Gemeente Hontenisse.

Op dezen datum werd eene 14jarige merrie ziek en stierf
denzelfden dag.

Op den 97. werden 2 paarden aangetast, nl.;eene 4jarige

-ocr page 140-

■139

bruine merrie die den 29. is gestorven, en een 2jarig bruin
merrieveulen, dat op den 3. Maart is bezweken,

Op 2 Maart werd eene Sjarige zwarte merrie ziek, die
op den 5. daaraanvolgende overleed.

Nog een veulen, dat ongesteld was geweest, doch nu beter
was, en 4 andere paarden, die nog gezond schenen en zich
in een\' afzonderlijken stal bevonden, waren aanwezig.

Het voederen van tarwekaf werd als de oorzaak der ziekte
beschouwd, dewijl die paarden, die er het meest van had-
den gegeten, het spoedigst ziek waren geworden, en de ge-
zondschijnende er bijna niets van hadden gebruikt, — Dien-
tengevolge werd ook met het voederen van dat kaf opge-
houden.

Het kaf kwam van goedstaande tarwe, wier stroo van
onkruid zuiver was en er zeer goed uitzag; alleen werden
op hetzelve (zooals echter meest altijd het geval is) eenige
cryptogamen waargenomen.

Drinkwater, stalling en verdere verpleging waren zeer goed.
De aangewende geneesmiddelen bestonden in : minerale
zuren, kamfer, valeriaan, gentiaan, cort. querc, in gepaste
verhoudingen, doch zonder eenig goed gevolg opteleveren.

Eene menigte gevallen, die reeds in handen van empirici
waren en bleven, heb ik waargenomen, doch allen is het-
zelfde ongunstig lot ten deel gevallen, waarom ik ze met
stilzwijgen voorbijga.

Op den 20. Dec. 1863 vertoonde zich de lendentyphus
bij 2 paarden van P.
C. Servaeens, landbouwer in den
Cambronpolder, gemeente Stoppeldijk, waarbij mijne hulp
reeds in den vroegen morgen van den 21. werd ingeroepen,
Onmiddelijk begaf ik mij ter plaatse, doch bij mijne aankomst
aldaar waren reeds beide paarden overleden.

Zij waren reeds, benevens eene koe, door een empiricus
behandeld. De koe had een typheus uitzien, vergezeld van
stinkende doorloop en is des anderendaags gestorven.

Binnen 8 dagen werden 7 paarden ziek, die allen stierven,

-ocr page 141-

■140

en wel: 2 binnen 24 uren, 4 binnen 3 dagen, en 1 na 10
dagen ziek te zijn geweest.

De behandeling bestond in het afscheiden der gezonde
van de zieken, verandering van voeder en het inwendig
toedienen van zuren, ijzermiddelen, arnica enamara, na ont-
lasting der meststoffen door aloe, terwijl de lenden met een
vlug prikkelend liniment werden gesmeerd, doch alles te
vergeefs.

Aan de 11 nog gezondschijnende paarden werd nu, als
voorbehoeding, van 5 Januari] tot
3 Februarij, 3 m. d. een
lepel vol over het kortvoeder gegeven van het volgende
poeder,

P. rad. gent.

P. bacc. junip. a Lib. i ß.

P. sulph. ferri ^ iij.
m. d.

terwijl 2 m. d. ongeveer kan bierazijn voor ieder paard onder
het drinken werd gevoegd.

Van het begin der toediening hiervan bleef men verder
van zieken verschoond tot op 30 Januarij, als wanneer we-
derom eene bruine, jonge, krachtige hoogdragtige merrie door
de ziekte werd overvallen 1).

Behalve de gewone verschijnselen, die wij nader zullen
opgeven, vertoonde zich hier congestie van bloed naar de
genitalia, zoodat het slijmvlies derzelve geheel paars gekleurd
was. De pols had 60 slagen ,in de minuut, was week,
draadvormig en naauwelijks voelbaar. Ademhaling en eet-
lust waren nog vrij goed.

Er werd ongeveer eene kan bloed uit de staartslagader af-
getapt en het volgende voorgeschreven:

1) Ik moot liier echter doen opmerkea, dat ik de dosis i-eeds sedert 8 dagen
tot op de helft had laten vermindereQ, en dat de toediening der middelea
(uithoofde dat de knechten ook bijna allen aan typheuse ziekten leden) zeer
onregelmatig plaats vond eii somtijds wel geheel werd weggelaten.

-ocr page 142-

1

iv

141

I^. Aether sulphuric.

Acid. hydr. chloric, a
Aq. commun.

m.

Ds. alle 3 uren gedeelte, met | flesch water en ^ van
het volgende poeder integeven.

I^. P. rad. arnic. § i

P. croc. martis 3 ij

m.

Den 1. Febr. was de pols tot 70 slagen geklommen, de
vulva was gezwollen en koud op het aanvoelen, de eetlust
was nog vrij goed, en de ontlasting van mest ging geregeld.

Met dezelfde middelen werd voortgegaan. Den 3. Febr.
had de pols 80 slagen, was week en vol, het slijmvlies der
scheede donker paars, miskleurig, de zwelling der vulva
was sterk toegenomen, koud op het aanvoelen, en had zich
tot den aars en het uijer uitgestrekt.

Het volgende werd voorgeschreven:
ï^. Acid. hydr. chloric

Aether, sulphuric. k ^i
Aq. commun.
m. d.

S. 3 m. d. onder \'t drinken.

I^. P. rad. ai\'nic.
P. nuc. vomic.
P. croc. martis
P. rad. gent.

m. f. pulv. n°. xij.
p. met stroop mengen en op de tong te

Ds. 3 m. d.
smeren.

Den 5. Febr. waren eenige plaatsen door het bestendig
liggen gedrukt en raauw geworden. De overige toestand
was beter.

Het volgende werd voorgeschreven:

[iv

3y

5iv

-ocr page 143-

14-2

Cort. querc. contus. ^ij

Coq. aq. ad colat. ^xx

adde

Solut. saturat. acet. plumb.
m.

Ds. 2 h d m. d. de gebroeide plaatsen mede nat te maken.
Linim. volat. §iv.
ol. terebinth.
ol. spicae a ^ i.
m.

Ds. 2 m. d. de lenden mede in te smeren.

6. Febr. De pols is normaal, de kleur van het slijmvlies
van de scheede meer levendig, warm, het uitzigt meer
opgewekt en pogingen om overeind te komen worden nu
en dan door patiënt in het werk gesteld.

8. Febr. Het paard heeft een gezond veulen geworpen,
de merrie is overeind gesprongen en het veulen heeft be-
hoorlijk te zuigen.

Den 9. Febr. Alles nog vrij goed.

Iteret. mixt. acid. hydrochloric. 3 Febr.
d.

S. Als voren.

10 Febr. Het paard bleef regtstaande en de slapheid in
de lenden was bijna geheel verdwenen.

I^. P. rad. arnic.

P. nuc. vomic. ^ ^ij
P. rad. gent.
P. croc. martis
M. f. pulv. n°. xviij.

Ds. 3 m. d. 1 p, onder het kortvoeder.

13 Febr. Merrie en veulen bevinden zich volkomen wel
en alles gaat normaal.

Den 16 Febr. werden de laatste poeders nog eens her-
haald en hiermede de patiënt als genezen verlaten.

-ocr page 144-

143

Omtrent de oorzaken moet ik opmerken, dat de haver
Waarmede de paarden waren gevoederd, niet zeer blank was
en iets door den aanhoudenden regen had geleden. Meer
echter scheen mij de oorzaak gelegen te zijn in het ontwik-
kelen van miasma\'s.

Ten westen van de hoeve en onmiddelijk er aan grenzende,
bevond zich eene vrij uitgestrekte moerassige kreek, waaruit
zich gassoorten ontwikkelden, die ten gevolge van den
veelvuldigen , bijna aanhoudenden westen wind in het najaar,
over de hoeve werden heengedreven, en dus noodzakelijk
door de paarden en het overige vee dat zich nog op de
hoeve bevond, bestendig moesten worden ingeademd, hetgeen
aanleiding kon geven tot eene bloedvergiftiging.

De voorname verschijnselen, die bij deze ziekte zijn waar-
genomen, waren:

Plotseling nederstorten, zonder het vermogen te hebben
om nog te kunnen opstaan, alzoo volslagen lendenlamheid,
(enkele malen gebeurt het, dat zij nog overeind springen en
zelfs eenige dagen gezond schijnen, om nadien te hervallen
en te blijven liggen), versnelde ademhaling met opschorting
der buikspieren, dikwijls versnelde, menigvuldige (50,60,80
en meer) polsslagen in de minuut, weeke, bijna onvoelbare
of geheel onvoelbare, draadvormige pols, hartslag in de
meeste gevallen niet waartenemen, eetlust geheel weg, ver-
minderd of normaal, dorst soms vermeerderd, meest niet
aanwezig, ontlasting van mest opgehouden of zeer vertraagd,
de mest meest hard, droog, klein gebald.

De eerste pis die ontlast wordt is meest altijd rood ge-
kleurd als bloed, na dien verdwijnt die kleur en wordt meer
gewoon , de pis wordt zelden afgezet.

De slijmvliezen der oogen zijn rood, naar het oranje over-
hellende, terwijl die van den neus zich meer paars of lood-
kleurig voordoen, die van den mond zijn meest rood,
droog en de tong is veeltijds met een bruinachtig beslag
Voorzien. Er heeft nu en dan koorts plaats.

-ocr page 145-

144

Somtijds bespeurt men aan den patiënt niets anders dan
het onvermogen om zich te kunnen oprigten , zoodat, wan-
neer hij overeind is geholpen, hij staat, gaat, eet, drinkt,
enz. bijna even als of er niets gebeurd was. In andere ge-
vallen heeft er een apoplectischen toestand plaats, en in die
gevallen is meest altijd de zwelgkeel verlamd en de door-
slikking hoogst moeijelijk of geheel belet, hetgeen bij het
onvoorzigtig ingeven van vloeibare geneesmiddelen dikwijls
oorzaak is, dat zij in de luchtwegen en longen geraken.

De voorzegging is zeer ongunstig. Wanneer er alleen
verlamming in de lenden plaats heeft en het paard na op-
geholpen te zijn zich als gezond voordoet, dan is er eenige
hoop op herstel, doch bij een\' apoplectischen of meer zamen-
gestelden vorm is geene genezing te verwachten.

De ziekte is in den regel moorddadig, vervelend en ge-
schikt om het beste humeur van den veearts te ontstemmen
en narrig te maken 1).

Ofschoon elke geneeswijze als het ware te leur wordt
gesteld, zal men toch zijn toevlugt moeten nemen tot
zuren en ijzermiddelen, gepaard met zenuwopwekkende,
bittere, versterkende middelen. Bij trage pis- en mestlo-
zing kunnen aloe, bacc. junip., digitalis enz. aangewezen
zijn. Aderlatingen zullen zelden van pas komen. Bij het
doorliggen moeten gepaste chirurgische middelen worden
aangewend, terwijl het van zelf spreekt, dat de oorzaken
indien zij bekend zijn. zoo mogelijk, dadelijk moeten wor-
den weggenomen.

Ofschoon ik meen te mogen aannemen, dat de ziekte zoo
niet altijd, dan toch in de meeste gevallen, niet besmettend
is, is de verplaatsing der nog gezonde paarden in een
anderen stal, waar zulks kan, aanteraden; hierdoor toch
verkrijgt men meerdere ruimte, de eigenaar is meer gerust

1) Rijchnee zegt: Sie ist total ungünstig. Wir hatten nie das Vergnügen ein
Stück zu retten. Hippiatrik von J. J.
Eijchnee. S. 108.

-ocr page 146-

145

en de gewaarwording voor zichzelve is steeds aangenamer,
wanneer men overtuigd is eerder te veel dan te weinig
gedaan te hebben, bovendien, het is misschien niet onmo-
gelijk, dat de ziekte een anthraxaardig karakter kan aan-
nemen , en alsdan zouden de strengste voorzorgsmaatregelen
dringend zijn aanbevolen 1). ^

Kunnen de zieken wanneer zij zijn opgeheschen geworden,
goed overeind blijven staan, dan helpe men ze dagelijks op,
om het doorliggen vóór te komen. Kunnen zij echter niet
overeind blijven zonder te hangen , dan acht ik het beter
om ze op een goed stroobed te laten liggen en 2 ä 3
malen per dag over den rug om te kantelen.

Van meer belang echter schijnt de voorbehoedende genees-
wijze te zijn, immers het schijnt dat het bloed hier, door
de inwerkende oorzaken, (zij het miasma\'s, cryptogamen,
of iets anders), langzaam ziekelijk wordt veranderd, tot dit
eene zekere hoogte heeft bereikt; dat het, vóór het die
hoogte heeft bereikt, het ligchaam nog niet zigtbaar aan-
doet, het zenuwstelsel vrijlaat, en men dus maar alléén tegen
de ziekelijke verandering van het bloed heeft te ageren.

Even als het water bij gewone drukking 100 grd. C. *i

warmte behoeft om te koken, evenzoo schijnt het bloed tot
zekere hoogte te moeten zijn aangedaan, vóór het de zenu-
wen aandoet en de ziekte zoo als zij zich voordoet kan •
daarstellen. i

Voorboden zijn zelden waartenemen en de ziekte ontstaat .

meest op het onverwachts. Nu en dan vermeen ik echter
eene roode oranjeachtige kleur der slijmvliezen van de oog- »

V

leden en van den neus, weinige dagen vóór het uitbreken
der ziekte (vóór het nederstorten) te hebben waargenomen.
Ook wil men hebben opgemerkt, dat de pisloozing eenigen

1) üe anthrax-typhus bij paarden door den Kreits-thierürzt Wannovius be
schreven schijnt hiertoe te behooren. Zie Magaz. f. die gesaramte Thierheilk.
^ou Dr E. P.
Gt\'rlt u. Dr. C. H. Hektwig, Berlin 1858, Seite 368. n. f.

10

-ocr page 147-

■146

tijd vóór het nederstorten moeijelijker plaats had, de pis
hoog gekleurd was en slechts in geringe mate werd ont-
last. Bij ruinen heeft men een a twee dagen vóór de len-
denlamheid zich vertoonde, nu en dan de penis zien uit-
schachten en tegen den buik slaan, zonder dat er pislozing
volgde.

Zal men het plotseling ophouden der ziekte bij het aan-
wenden der voorbehoedende geneeswijze onder de paarden
van den landbouwer P. C.
Sërvakens, aan toeval of wel
aan de werking der toegediende middelen toeschrijven? Hoe
het zij, de uitslag was van dien aard, dat eene nadere be-
proeving bij voorkomende gelegenheid wel in aanmerking
moge komen, waarom ik de vrijheid neem mijne geachte
collega\'s er attent op te maken, met verzoek hunne bevin-
dingen hieromtrent te willen mededeelen.

O

Bij de lijkopeningen doen \'zich gewoonlijk de volgende
afwijkingen voor:

Uitwendig decubitus met de gevolgen er van aan de meeste
uitstekende deelen, de spieren veeltijds slap, bleek en
murwachtig.

In de borstholte vindt men de aderlijke helft van het
hart nu eens met dik, dan eens met dun zwart bloed opge-
vuld en het inwendige vlies van het hart en der aorta nu
en dan met ecchymosen bezet; de linker hartekamer be-
vatte nu eens een polijp van stolbara lymphe, dan weder
vond men die geheel en al ledig. De longen waren nu
eens door hyperaemie donkerrood gekleurd welke kleur
door drukking en uitwassching in water bijna geheel ver-
dween, dan weder vond men ze van gewone kleur en
zamengevallen.

In de buikholte vondt men de darmscheilsaderen sterk
met zwart bloed opgevuld, terwijl de dunne en dikke dar-
men door hyperaemie en stasis zich roodgevlekt en als
ontstoken voordeden. Het slijmvlies der darmen was hier
en daar van ecchymosen voorzien. De darmscheilsklieren

-ocr page 148-

147

waren nu en dan als ontstoken en met een zultig exsudaat
omgeven. De lever en de nieren veeltijds murw, donker
gekleurd of ook somtijds leemkleurig.

De milt is somtijds opgezet, murw, nu en dan wordt zij
onveranderd aangetroffen.

Wanneer men een stuk van de sterk gekleurde lever of
nier tusschen de liand kneep, dan vloeide er een donker
gekleurd bloed uit, waardoor het weefsel veel van zijne
donkere kleur verloor.

De pisblaas bevatte weinig, maar zeer dikke lijmige pis.
Het hals-, borst- en buikgedeelte der groote medelijdende
zenuw werd in sommige lijken, ten minste schijnbaar,
normaal aangetroffen, terwijl deze zich op een anderen
tijd als ontstoken en met eene zultige vloeistof omgeven
voordeedt.

In de hersenholligheden en tusschen de dura en pia ma-
ter der hersenen en het geheele ruggemerg was eene aan-
zienlijke hoeveelheid helder, lichtgeel gekleurd vocht,
hetgeen bij het doorsnijden der dura mater, vooral aan het
lendengedeelte, in den beginne met een gebogen straaltje
afliep.

De bloedvaten der hersenvliezen, der hersenvlechten en
der ruggemergsvliezen waren met bloed gevuld, doch de
vliezen op zich zelve schenen niet ontstoken.

Het spinnewebsvlies was niet veranderd. De zelfstan-
digheid der hersenen en des ruggemergs scheen nu
eens normaal en had zijne gewone kleur en vast-
heid , op andere tijden was de bastachtige zelfstandig-
heid der hersenen en van het ruggemerg als opgespoten
en sterk gepuncteerd, terwijl ook in sommige gevallen
eene meerdere weekheid van het lendenmerg werd waar-
genomen.

Wat het wezen der ziekte betreft, hierover zal ik het
stilzwijgen bewaren en verwijzen naar de mededeelingen
van mijne geachte collega\'s W.
H. Montens, F. C. Hek-

10\'

-ocr page 149-

148

meijer, J. C. Bilroth en anderen, te vinden in de Ver-
handelingen over verschillende Veeartsenijkundige onder-
werpen, of Kort Verslag van het Verhandelde in de alge-
meene vergaderingen van het Nederlandsch Veeartsenijkun-
dig Genootschap, gehouden te
Utrecht, uitgegeven te Utrecht
bij Post Uitbrweer en Comp.
Hulst, Febr. 1865.

Kwaadaardige catarrhale koorts {catarrhus ma-
lignus) van het rund, door
J. G. Kegelaer.

Op den 9. Nov. 1860 werd mijne hulp ingeroepen bij
eene zieke 4jarige zwartbonte koe van inlandsch ras, die
in Junij j. 1. haar eerste kalf had afgelegd, vervolgens een
tijd lang gezond was geweest en goed melk had gegeven.

De aangehuwde zoon der eigenaresse (de Wed. K. te Hulst)
verklaarde mij vooraf, dat gemelde koe sedert de maand
September j.1. nu en dan wat woest was geweest, zoodat
zij moeijelijk in de weide was te houden, zich van de
andere koeijen verwijderde en trachtte huiswaarts te kee-
ren, hetgeen echter door den koewachter langen tijd werd
tegengehouden, tot dat het eindelijk zoo erg was geworden,
dat zij met geen geweld in de weide was te houden en
naar huis was geloopen.

Tijdens dit woest-zijn verminderde ook de eetlust en aan de
koe scheen het bukken om te grazen lastig te vallen Van lie-
verlede verminderde deze woestheid en maakte plaats voor
eene neêrslagtigheid, waarbij het grazen in de weide bijna
geheel ophield, de oogen traanden, de melk zeer vermin-
derde en de voeding sterk achteruitging.

Ongeveer half October werd de koe dientengevolge op
stal gehouden en aldaar verpleegd. Zij at nu en dan nog
wat, maar gaf weinig melk en dit duurde zoo voort, tot
dat op den 9. Nov. j. l. werd ontdekt dat de koe blind
was en mijne hulp werd ingeroepen.

-ocr page 150-

149

Bij deze koe, welke zich in een\' luchtigen doch niet
kouden stal alleen bevond en van goed legstroo was voor-
zien, deden zich de volgende ziekteverschijnselen voor; als:
algemeene vermagering, koorts met hevige rilling en af-
wisseling van koude en hitte, het haar stond overeind en
was zonder glans, de oogleden waren gezwollen, het door-
schijnend hoornvlies der oogen was troebel, melkkleurig,
het ondoorschijnend sterk roodgekleurd en de bloedvaten als
opgespoten, de oogen waren uitpuilend, er vloeiden besten-
dig tranen uit en het vermogen om te zien had opge-
houden. De mondspiegel was droog, de neusgaten waren
omkorst, barstig en bloederig, de neusgangen waren door
zwelling vernaauwd, en dientengevolge de ademhaling moei-
jelijk, zeer hoorbaar, snuivend en de buikspieren bij het
uitademen zeer medewerkend, zoodat de buik sterk was
opgeschort. — Uit den neus vloeide eene dunne scherpe
graauwachtige vlokkige stof, en nu en dan hoestte de koe.
Er vloeide bestendig een dradig speeksel uit den mond, de
pols was versneld, zwak, en de hartslag voelbaar. De
hoornen en de kop waren afwisselend warm en de laatste
min of meer gezwollen. De eetlust was bijna geheel ver_
dwenen, de dorst gering, de afgang had zelden plaats, de
ontlaste mest was vast, taai, van eene zwartachtig graauwe
kleur, niet geribd en met een vlies van taaije slijm over-
togen. Voor het overige had de koe een neêrslagtig, typheus
uitzigt.

Tengevolge van dien toestand was myne voorspelling niet
gunstig, doch gaf ik te kennen, dat ik patiënt gaarne in
behandeling wilde nemen, te meer daar het de eerste koe
was die ik sedert mijne reeds langdurige praktijk met die
ziekte aantrof.

Het volgende werd voorgeschreven: 1^. Pulv. tart, emetic,
3vi., pulv. mur. aramon. ^i., P. rad. inul, helen. §i/i., P. rad.
liquirit. lij-. P. rad. gent. ^i, m, f. pulv. n". ix. Ds. 3 m. d.
i poeder met afkooksel van lijnzaad in te geven. Als voe-

-ocr page 151-

■150

der werd aanbevolen gekookte gerst en gele penen, lijnzaad-
drank en hooi; verder warmhouden en wrijven der huid.

Den 10. Nov, de visite doende werd mij gezegd, dat gis-
teren bij het ingeven van den eersten drank beide hoornen
der koe zich van den beenigen hoorn hadden losgelaten en

O O

in handen der helpers waren gebleven; er was hierbij
weinig bloeding gevolgd en men had de beenige hoornen
met lapjes van katoen omwonden. De koe had gisteren tegen
den avond sterk gezweet, scheen zeer afgemat en niet beter,
de koorts was ruim zoo hevig en al de overige verschijn-
selen niet gunstiger. Den 11. Nov. was de koorts iets min-
der, de uitvloeijing uit den neus iets dikker, doch de adem-
haling zeer moeijelijk en snorkend. De ontlasting van mest
nog zeer traag en weinig veranderd.

De eigenares zeide mij nu dat zij voornemens was de
koe af te laten maken, dewijl zij veel oppassing noodig had,
de werkzaamheden op het land overvloedig waren, de hoop
op genezing klein was en er met de behandeling toch
altijd kosten gepaard gingen ; waarop ik haar zeide, dat ik
toch gaarne den afloop der ziekte zoude zien, dat de koe
om af te maken geene waarde had dan om hare huid, en
dat zij die waarde ook bij onverhoopt afsterven behield,
dat, wat de kosten van behandeling en der geneesmiddelen
betrof, ik dezelve gratis zou verrigten, wanneer de koe niet
genas, waarop zij mij, om het groot belang dat ik er in
stelde, de koe onder behandeling liet houden. Dezelfde
middelen werden herhaald.

Den 12. Nov. — Minder koorts, de uitvloeijing uit den
neus ruimer, de stof meer slijmig, de ademhaling vrijer en
de eetlust eenigzins verbeterd. Daar de koe eenigen trek
had naar knollen met het loof er aan, zoo werden er haar
nu en dan eenige toegevoegd. Voor het overige dezelfde
leefregel.

Den 13. was de koorts bijna geweken, de ademhaling vrijer,
de uitvloeijing uit den neus dikker, soms had er ontlasting van

-ocr page 152-

■151

geheele proppen (even als polypen) van gestolde lij mphe door den
neus plaats; de koe likte de neusgaten af en proestte de brok-
ken dikke slijm daaruit weg. De tranenvloed was minder,
de mondspiegel vochtig, de eetlust beter, de afgang meer
geregeld en de mest natuurlijker. Er vertoonde zich een
huiduitslag op het geheele ligchaam. Den 14. was ik ver-
hinderd om de koe te zien.

Den 15. was de koorts geweken, het uitslag vermeerderd;
alle verrigtingen werden meer natuurlijk en de koe kreeg
een beter uiterlijk aanzien. — 17 Nov. De uitslagpuisten
werden schubbig, de uitvloeijing uit den neus is vermin,
derd, de omkorsting en de barsten der neusranden zijn
verdwenen, de ontlaste neusslijm is meer natuurlijk en
het tranen der oogen veel verminderd. De trek tot eten
en drinken is beter en de mest wordt geregeld ontlast.
19. Behalve de troebelheid der oogen zijn alle ziektever-
schijnselen zoodanig afgenomen, dat ik de koe als genoeg-
zaam hersteld verklaarde en van de verdere behandeling
afzag, met aanbeveling dezelfde leefregel nog wat te blijven
volgen.

Den 13. December is de koe in goeden staat verkocht en
naar België vervoerd. De oogen waren nog troebel en het
gezigt nog niet teruggekeerd; er was echter veel beterschap
in te bespeuren en ik vertrouw dat gemelde koe nog goed
ziende zal worden.

Kleine bijdrage tot de diagnostiek der longziekte,
door
J. C. Kegelaer.

Op de in Sept. des vorigen jaars te Utrecht gehoudene
algemeene vergadering van veeartsen, leden der maatschappij
ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, heb ik
met een enkel woord gesproken over het voorkomen van de
roode hepatisatie der longen bij het rundvee, eene ontaar-

-ocr page 153-

152

ding van het weefsel der longen, die, althans voor het oog,
zeer veel overeenkomst heeft met die, welke bij de heerschende
longziekte wordt waargenomen, en daarom gemakkelijk aan-
leiding zou kunnen geven om zelfs den best ingewijden te doen
twijfelen, zoo niet mistasten.

Üaar ik in het eerste Kwartaal-Heft van het Magazin für
die gesammte Thierheilkunde von Dr.
E. F. Gurlt und Dr.
C. H.
Hertwig, 1865. Seite 25 u. f., door den Königlichen
Kreisthierärzt
Schmidt in Mülheim Vd Ruhr, een paar ge-
vallen van dien aard vind vermeld, zoo acht ik het naar
aanleiding daarvan niet overbodig ook hierbij mijne eenige
waarneming van dien aard in het kort mede te deelen.

Het was op den 10. Augustus a° p», dat ik verzocht werd
hulp te verleenen bij eene zieke koe van inlandsch Zeeuwsch
ras, toebehoorende aan den landbouwer
Gillis Wilmse, in
de Gemeente
Hontenisse.

Behalve nu en dan eens hoesten ontwaarde men niets
dan verminderde eetlust en mindere melkafscheiding, in één
woord, de verschijnselen eener indigestie.

Er werden bitter aromatische poeders met murias amm.
en tart. emetic. voorgeschreven, en 3 malen daags toegediend.

Den 12. was de eetlust wat beter en de melk iets toegenomen.

Den 14. was de toestand niet beter, ik veronderstelde ont-
steking van het hart door het binnenslikken van een of ander
spits vreemd ligchaam, en raadde aan om het dier te slagten
en mij te waarschuwen wanneer zulks zoude plaats hebben.

Den 16. werd mij geboodschapt dat de koe geslagt was,
waardoor ik in de gelegenheid werd gesteld de lijkopening
bij te wonen, die het volgende opleverde:

De buiksingewanden waren normaal.

In de borstholte was een weinig lichtgeel troebel water
bevat en de linker longkwabbe door plastisch exsudaat aan
de ribben vastgelegd.

De linker- en een groot gedeelte der regter longkwabbe
waren vast, leverachtig, donkerrood gemarmerd op de door-

-ocr page 154-

■153

snede, even als ik menig maai bij de besmettelijke long-
ziekte heb waargenomen.

De linker long bevatte twee etterzakken ter grootte van
ongeveer een hoenderei.

Ofschoon de etterzakken bij de besmettelijke longziekte
niet te huis behooren, zoo heb ik ze echter bij het openen
en nazien der aan de besmettelijke longziekte gestorven of
afgemaakte runderen menig werf aangetroffen. Ik meende
hier dus de longen voor mij te hebben van eene koe, die
aan de besmettelijke longziekte had geleden, en ik moet
bekennen eene koude rilling ging mij door merg en been
op de gedachte van mij wederom verpligt te zien om hiervan
aan den Heer Commissaris des Konings in deze Provincie
kennis te moeten geven, en de zeer goede, maar toch ook
uit den aard der zaak, vooral voor de in den omtrek wo-
nende veehouders, lastige politie-maatregelen tot stuiting en
vóórkoming der verspreiding van de longziekte te moeten
zien in toepassing brengen.

Bij eene naauwkeurige beschouwing van het weefsel der
longen ontwaarde ik echter, dat de gele strepen, die in de
ware besmettelijke longziekte door uitstorting en vastwor-
ding van plastische lymphe in het celweefsel, dat de long-
kwabbetjes onderling vereenigd gevormd worden, niet zoo
intensief waren aangeduid, en er meer een weiachtig vocht
dan wel eene plastische vaste stof in het verbindend tus-
schenlobbig celweefsel aanwezig was. Ook scheen het mij
toe, dat ik hier die graduele, die voortgaande hepatisatie
mistte, waardoor men als het ware de verschillende tijdper-
ken der induratie bij de ware longziekte in de longen kan
waarnemen.

Dit bragt mij omtrent het al of niet bestaan der besmet-
telijke longziekte alhier in twijfel, en daarbij een streng
onderzoek de vele stuks rundvee waarmede deze koe
steeds gegraasd en gestald had, geen de minste sporen van
ziekte lieten waarnemen, zoo besloot ik om van gemeld

-ocr page 155-

■154

voorval niets ter kennis te brengen, liet de ingewanden op
behoorlijke diepte begraven, verzocht den eigenaar om bij
de minste afwijking, die hij in den gezondheidstoestand van
zijn vee mogt bespeuren, mij dadelijk er kennis van te
geven, hield zelf een wakend oog op dezen en aangrenzende
veestapels, en had eindelijk het genoegen van te zien, dat
al het overige vee gezond bleef en er hier dus geene be-
smettelijke longziekte had bestaan.

Na het waarnemen hiervan schijnt mij de diagnosis der
longziekte, bij op zich zelfstaande gevallen van dien aard»
moeijelijker te zijn dan ik voorheen dacht en de vermelding
van voorkomende afwijkingen van dien aard komen mij
hoogst nuttig en wenschelijk voor.

Hulst, Maart 1865.

Kolijk door verscheuring van het net rnet darm.be-
klemming bij een paard, door
J. C. Kegelaer.

Ofschoon kolijken bij de paarden tot die ziekten behooren,
die reeds menigvuldig zijn waargenomen en waarover reeds
veel is geschreven, zoo acht ik het echter niet overbodig
nog een geval medetedeelen, hetgeen mij onlangs is voor-
gekomen, kunnende dit welligt nog als eene kleine bijdrage
tot de diagnostiek dezer ziekte worden beschouwd.

Het was op den 10. Sept. j. 1. dat mijne hulp werd
ingeroepen bij een zwart 5jarig ruinpaard van Zeeuwsch
ras, toebehoorende aan de Wed.
J. Verhagen, landbouweres
in de Gemeente
Hontenisse, hetgeen men meende dat aan
kolijk leed. Bij het er heen gaan werd mij gezegd, dat het
paard reeds sedert eenige dagen door kolyk was aangedaan
geweest, hetgeen vooral het geval was wanneer het had
gewerkt, dat zulks echter telkens was gebeterd zonder er
iets aan te doen, of wel na het toedienen van eenige olie
(eene soort Haarlemmer olie], doch dat het nu zoo erg was

-ocr page 156-

■155

geworden, dat men het met langer durfde uitstellen om
mijne hulp interoepen.

Bij mijne aankomst vond ik het paard zeer onrustig; het
krabde met de voeten, zag om naar den buik, legde zich
neêr, wentelde zich, sprong wederom op, zweette, loosde
noch water noch mest; in één woord, al de verschijnselen
van een besloten kolijk waren daar.

Ik gaf een bedarend middel in, waarop het paard spoedig
rustig werd en schijnbaar genas, zoodat het wederom water
en mest loosde, at en dronk alsof er niets gebeurd was.

Daar de werkzaamheden op het land in dit saisoen druk
waren en men den patiënt daarom gaarne zag werken, zoo werd
hij reeds \'s anderen daags en vervolgens dagelijks ingespan-
nen en tot landwerk gebruikt, waarop telkens kolijk volgde,
doch hetgeen na het toedienen van bedarende middelen
spoedig verdween.

Op den 29. werd ik nogmaals geroepen daar het paard
wederom aan erg kolijk leed en de voorraad van middelen
verbruikt was. Hetzelfde middel werd toegediend, waarop
de pijn als te voren weldra verdween. Daar ik mij geene
juiste verklaring wist te geven waarom de kolij kaan vallen
zoo dikwijls, en dat wel juist telkens
onder en na het werken
werden waargenomen, zoo veronderstelde ik dat er welligt
eene gastrische oorza&k in het spel was, die ik nu door een
purgans trachte wegtenemen, waarom ik het volgende voor-
schreef: I^. Pulv. aloës hepatic. §iij., pulv. merc. dulc. 3y.,
p. semen. anisi., farin. lini. a ^i., syrnp. commun. q. s. M.
f. elect. Ds. 3 m. d. ^ van op de tong te smeren. Hierop
volgde een ruime ontlasting van dunne mest, waarop een
goede eetlust volgde en alle ziekteverschijnselen verdwenen.
Het paard bleef tot op 7 October zonder te werken, in
■vveiken tijd het zich volkomen wel voordeed. Den 8.
daaraanvolgende liet men het eenig ligt werk verrigten >
Waarop het kolijk zich weldra vertoonde, ofschoon in ligten
gi^aad.

-ocr page 157-

■156

Nu werd het mij omtrent de oorzaak hoe langer hoe don-
kerder, ik veronderstelde eene chronische aandoening der
darmen en welligt ontaarding der darmscheilsklieren of
van een of ander ingewand, nier- of pissteenen, doch eene
bepaalde aanwijzing kon ik hiervoor niet vinden; een gebrek
van het hart of der slagaderen kon het ook niet zijn, want
pols en ademhaling bleven steeds normaal; eene inwendige
breuk? ja dat zou het kunnen zijn, maar die waren telkens
zoo als ik vroeger had waargenomen schielijk met den dood
geëindigd; in één woord, het was mij niet licht.

Om nu toch nog iets te doen en den patient niet met ik weet
het niet
aan zijn lot overtelaten, werd aanbevolen om het
paard voortdurend van werken te verschoonen en gekookte
garst of haver voor kortvoeder te geven, waarover 3 m. d.
een lepel vol van het volgende poeder zou Worden toege-
diend. P. resolv. ord. p. hb. hyoscijam. ^ i., p. mere,
dulc. 5iv. m. f. pulv.

Op den 11. bezocht ik wederom het paard, alles was wel.
Den 14., 18., 26. en 31. waren geene ziekteverschijnselen
waar te nemen.

Met de toediening van gemeld poeder werd voortgegaan.

Den 14. Nov. werd mij berigt dat de patient in de vorige
week ook zonder te werken een paar malen ligte kolijkaan-
doeningen had gehad, waarbij het zich koortsig had vertoond,
doch dat zulks niet erg was geweest en van zelf wederom
was gebeterd.

Den 16. bezocht ik het paard wederom en bespeurde geene
ziekteverschijnselen dan alleen eene meerdere gevoeligheid
wanneer ik den buikwand drukte. Het volgende werd voor-
geschreven: Amm. liquid, ^ij., ol papar. ^viij., ol. tere-
binth. ^ ij., pulv. cantharid. 3ij. M. f. Linim. Ds. Eens daags
den buik mede in te smeren.

Den 21. waren de kolijkpijnen wederom en in hevigen
graad teruggekomen, het paard was den geheelen dag zeer
onrustig geweest, keek naar den buik om, had niets gewa-

-ocr page 158-

■157

terd noch gemest, zweette geweldig, stak den neus op,
wentelde zich gedurig en bleef gaarne met de beenen in
de hoogte op den rug liggen.

In het rectum bevond zich niets dan een weinig taaije
slijm. Een purgans uit aloë werd voorgeschreven, doch
er volgde geene ontlasting; tegen den avond ontstond er
neiging tot braken, hetgeen een paar uur voor den dood
ophield.

Ongeveer middernacht stierf het paard.

Den 22. des namiddags deed ik de sectie en ontwaarde
hierbij twee overlangsloopende scheuren in het beneden ge-
deelte van het net, ter lengte van ongeveer 3 Ned. palmen,
welke in de breedte ongeveer 2 palmen van elkander ver-
wijderd waren.

Het stuk net tusschen de beide scheuren had zich alg
eene koord vervormd, zag paarsch en was verhard op het
aanvoelen. De dunne darmen had-den zich in verschillende
rigtingen zoodanig door de scheuren heen gedrongen en
om het koordvormig gedeelte van het net heengeslingerd,
dat het mij onmogelijk was om die los en uit de war
te maken, zonder dat gedeelte van het net door te snijden.
Ook was het mij onmogelijk om de juiste ligging der
darmen, die gedeeltelijk door koud vuur waren aange-
daan, te bepalen. Vaste drekstoffen waren er niet, zoodat
de opstopping alleen door het omslingeren der darmen was
ontstaan.

De verscheuring van het net was hier wel de oorzaak van het
zoo dikwerf ontstaan van kolijk verklaard, vooral onder het
werken , en de groote lengte der scheuren zal hebben toege-
laten dat de knelling en hiermede de pijn telkens verdwenen.

Hulst, 27 Nov. 18(54.

-ocr page 159-

Chirnrgie.

Belangrijke verwonding en bloeding uit de halsader
en de halsslagader van een paard, door
P. J.
K
öhler, veearts te \'s Gravendeel.

Op den 12. Sept. 1864 des namiddags ten 4 uur werd
mijne hulp ingeroepen bij eene 4jarige bruine merrie, be-
hoorende aan de gebroeders H. en A.
Tak te \'s Gravendeel,
welke door den hoorn eener koe in den hals gewond was.

Het paard was krachtig, goed gevoed en gevleeschd , en
had aan de linker halszyde, in het middelste derdedeel van
den hals, eene in de rigtingder halsadergroeve loopende wond
van 14 N. d. lang.

Bij verwijding der wondranden ontwaarde men de lucht-
pijp, de halsader en den slokdarm ongeveer 6 N. d. bloot
liggen. De slokdarm was over de geheele lengte van de
wond los en benevens de huid was er niets dan het celweefsel
verscheurd. Bij het gaan van het dier schommelde de keel
bij eiken stap heen en weder, waarom ik voorloopig in "t
midden van den wondrand
een hechtdraad doorhaalde, ten einde
hem geschikter naar huis te geleiden, (de weide waarin hij
liep was een half uur van huis.)

Geen spoor van bloed was aan het paard noch aan de koe
te vinden, de wond was reeds van binnen korstig aangedroogd,
een bewijs dat zij reeds minstens den voorgaanden dag moest
aangebragt zijn. Bij navraag bleek dit zoo te zijn, daar de
eigenaar voor den middag nog in de weide was geweest en
niets had gezien, maar door een ander des maandags nade-
middag van het geval berigt werd.

-ocr page 160-

159

Te huis komende hechtte ik voor goed met de afgebroken
naad en liet behoorlijk ruimte voor afvloeijing aan het onderste
gedeelte der wond, terwijl er tweemaal daags eene inspuiting
met tinct. myrrh. werd voorgeschreven. Op den 2. en 3.
dag bleef de wond onveranderd en het paard had goede
eetlust en geen pijn.

^den ^ond is ontstoken en de hals vreeselijk ge-

zwollen zelfs tot aan de borst. In de plaats der inspuiting
gaf ik eene sterke solutie van sacch. saturn. om uitwendig
voortdurend mede nat te houden en zette een fontanel onder
de borst; inwendig: pulv. nitr. depurat. unc. vj., pulv.
mur. ammon. dr. vj., pulv. rad. alth. unc. iij., alle 3 uur
-1 met stroop ingeven.

ö^en (jjag. De warmte van de wond neemt af en de zwelling
vermindert; er is uitvloeijing van donkerkleurig bloedig
water; het dier heeft goeden eetlust en eet slechts kantgras
der slooten, ten gevolge van den vergevorderden tijd.

f^den werd mij \'s namiddags 5 uur berigt, dat het

paard van des morgens 9 uur niet gegeten had en met han-
genden kop stond. Ik ontdekte nu voor het eerst koorts en
gaf: pulv. nitr. dep. unc. ij., pulv. mur. amm. dr. iv.,
pulv. cort. peruvian. reg. unc. i^, pulv. rad. alth. unc. iv.;
alle twee uur ^ met stroop ingeven \'s Nachts ten twee uur
at het weder.

7den^ gsten^ Qden Vrolijk en goeden eetlust, de wond

ontlast reine pus en laat een\' goeden afloop verwachten;
ten einde de sluiting in het achter gedeelte der wond aan
de halsspieren te bevorderen bragt ik een zachte drukking
te weeg, door een hechtpleisterverband van smalle strooken
die ruitvormig dwars over de wond lagen ter lengte van
halfwege den hals.

Ik vreesde wrijving op de kribbe en verzocht derhalve deze
af te breken, of het paard op eene andere plaats te zetten.
Aan het eerste verzoek werd voldaan.

10\'^\'\'" dag. Sporen van bloed aan de punt van de nog over-

-TiF*

-ocr page 161-

■160

gebleven kribbe, de hechtpleisters zijn gedeeltelijk afgeschuurd
en bloed aan het ondereinde van de wondranden. Het pleis-
terverband wordt afgenomen en de hechtdraden wat aange-
haald , met verzoek een man bij het paard te plaatsen, die aan
hetzelve alle schadelijke bewegingen zou trachten te beletten.
Het paard is vrolijk en heeft goeden eetlust; de wond wordt
ééns daags met \'eene slappe solut. alum. crud. ingespoten.
Deze solut. is reeds 4 dagen gebruikt.

11^®" dag. Des morgens uur werd ik gewekt met \'t
berigt: het paard bloedt dood! Bij mijne aankomst ontdekte
ik een\' sterken bloedstroom onder uit de wond, ik wilde de
hechting lossnijden om te zien waarmede ik te doen had,
doch de eigenaar verzocht dit te laten en de stelping zoo
te beproeven, dat mij ook spoedig gelukte door een tampon
uit stukjes bovist bestaande ter grootte van eene walnoot in
de rigting der vena jugul. op te schuiven. Het begin en
einde dezer bloeding kan op een | uur geschat worden.

De dag verloopt gunstig, de bovist blijft goed zitten en
de wond heeft oogenschijnlijk niet geleden. Het paard ver-
rigt al zijne functies of er niets gebeurd was.

12^®\'\' dag. Ik bevind alles naar wensch, de tampon is los
en door de pus uitgedreven.

Ik ga naar Wieldrecht andere dieren bezoeken, kom aan
\'t veer terug en zie den veerman mij reeds te gemoet roeijen,
die mij zegt, dat het paard van
Tak weder bloedt. Tak
vertelde mij onder het gaan, dat toen het paard ten 9|- uur
rustig stond te eten er plotseling eene nog sterkere bloe-
ding dan den vorigen dag losbarste en hield het er voor
dat het dier nu wel dood zoude zijn. Ik zag op mijn
horlogie, 15 minuten over elf, dat is zeven kwartier lang
gebloed — de man kon wel gelijk hebben.

Aankomende vond ik den stal vol mannen en vrouwen,
om op een\' afstand het bloedig tooneel te aanschouwen;
twee man stonden aan den kop en twee aan weerszijden om
het dier te ondersteunen, daar het reeds wankelde en soms

-ocr page 162-

■161

dreigde om te vallen; de hals was met doeken, zakken en
singels omwonden; het paard bij tusschenpoozen schuddende
als een hond die uit het water komt, waardoor de daarin
opgehoopte bloedmassa links en regts door den stal vloog.
Ik liet dadelijk die bedekking afnemen en vroeg om doeken
of lappen; onderwijl stak ik een draad in eene kromme
hechtnaald, vulde vooreerst de wond met de aangebragte
lappen op, na welke geheele opvulling de bloeding ophield.

Ik begreep, dat ik met eene verwonding der halsader te
doen had, die vorderde, dat ik die onderbond en maakte
daartoe eene huidsnede 6 N.d. boven de wond, ter grootte
van
2 N.d. Het dier was zeer gevoelig voor de huidsnede,
zoodat het mij niet mogelijk was, de halsader verder te pre-
pareren en besloot daarom onmiddelijk met de kromme wond-
naald, door de gemaakte huidsnede de ader te onderschep-
pen en onderbinden, dat mij gelukte, hoezeer ik vreesde
elk oogenblik dat hij dood zou neder storten. De onderbin-
ding was geschied, of zij volkomen was kon ik niet beoor-
deelen, aangezien ik de laatst ingebrachte tampon uit voor-
zigtigheid liet liggen.

Ik haalde vervolgens: creosot. alb. en aeth. sulph. alcohol,
van ieder een half ons, ontlaste de wond van al de tampons,
en tot mijne voldoening ontdekte ik, dat de ligatuur doel
getroffen had en de bloeding ophield. Ik nam nu een spons,
bevochtigde die met bovengenoemde middelen en voerde hem
door de geheele wond, haalde de hechtdraden wat aan en ...
schepte weder adem.

Onder dat alles is het paard rustig, doch kan naauwelijks
staan blijven, laat den kop hangen en heeft neiging tot
slapen, dat in den loop van den dag toeneemt, waardoor
hij van tijd tot tijd dreigt om te vallen. De ademhaling is
tijdens en kort na de bloeding pijpend en wordt tegen den
middag meer geregeld, na alvorens driemaal verstikkings-
aauvallen gehad te hebben.

Inwendig werd gegeven pulv. rad. zingib. unc. i, pulv. rad.

11

-ocr page 163-

■162

althaeae uiic. iv, subcarb. ferri unc. il, m. d. s alle
3 uur met stroop tot een bolus ^ ingeven. De nacht
verloopt zonder stoornis, de neiging tot slapen neemt toe,
het linker oor is w^arm, het regter en \'t geheele ligchaam
zeer koud, waarom ik hem liet dekken.

13®. dag. De oor- en onderkaaksklier zijn gezwollen, het
linker oor is nog warmer dan gisteren, het regter oor koud,
het ligchaam tamelijk warm, de neiging tot slapen duurt
voort; echter heeft hij zeer vroeg in den morgen een half
uur lang, zeer flaauw een weinig gras gegeten. Des avonds
koorts, het ligchaam en regter oor koud, het linker oor en
omgeving heet. Voorschrift: koud water achter de ooren
op het linker achterhoofd, hetgeen tot halvernacht wordt
volgehouden. Ik voegde nu bij bovengenoemde middelen
nog: pulv. rad. valerian, en liet om de 4 uur ingeven.
Voortdurend stijptisch behandeld , tweemaal daags injectum
van inf, flor. cham. vuig, met drie droppels creosot. alb.

14®, dag. De kop neemt eene scheeve rigting aan, met
de lippen regts, er is meer gelijkmatige warmte over het
geheele ligchaam. De warmte van het linker oor neemt af
en de zwelling der klieren vermindert, er is meer eetlust,
minder slaap en de mest is waterig dun.

Het voorschrift is als den voorgaanden dag. Des avonds
komt er een weinig koorts. De hechting der wond maakt
zich los, waarom ik een hand breede en een el langen lin-
nen strooken hechtpleister aanbreng, aan welks einde een
vinger dik houtje ingenaaid is, waai\'om een touwtje en daar
door een vlasstreng, die op de kam van den hals vast ge-
knoopt word.

15®. dag. Alle function treden meer normaal op, de wond
ontlast goede pus,

16®. dag. Als voorgaande; met de inwendige geneesmid-
delen wordt opgehouden,

17®, dag. Hetzelfde. De wond heeft reeds eene goede
granulatie.

-ocr page 164-

163

18® dag. De kop is weder regt eii de hals vrij in zijne
beweging; de hechting is reeds twee dagen af\', ik ontdoe
hem van den sluitband, waardoor ik vrij in de wond kan
zien; zij doet zich zeer gunstig voor, slokdarm en luchtpijp
zijn reeds bedekt, de diepte der wond is 4 N.d en de lengte
T ingekort, zoodat de prognose niet anders dan gunstig is.

De omgeving van de wond en der keel, die na de zwel-
ling stijf of hard was, is nu weder zacht geworden, waarom
ik trachtte de wondranden, door middel van drie hechtdra-
den te vereenigen, dat mij uitmuntend gelukte en \'t paard
een hups aanzien verschafte. De injectie als voren.

Het paard is levendig, heeft goeden eetlust, neiging om
den hals te wrijven, dat hem door zorgvuldige oppassing
belet wordt.

Nu treden wij het tweede en mysterieuse stadium in.

Na den geheelen dag rustig en goed gegeten, speelt hij
des avonds ten 7 uur met de bovenlip op den rand van de
ton waarop zijn voeder ligt, en in dien rustigen stand, ont-
dekt de oppasser eerst eenige droppels, kort daarna een
tamelijke bloedstroom, waarvan men mij dadelijk kennis
geeft; ik stil die bloeding door een tampon bevochtigd met
chloret. ferr. liq. met half water vermengd oogenblikkelijk.
De roode kleur van het bloed, deed mij voor de a. carotis
of een zijner takken vreezen, echter de sterke granulatie
weersprak dit; had ik met eene aderlijke tak te doen, aan-
gezien ik de jugularis niet van onderen afgebonden had?
Hier pleitte de slagaderlijke kleur tegen, zoodat ik besloot
werkeUjk met de a. carotis of een zijner takken te doen te
hebben. De avond van den volgenden dag zou mij over-
tuigen.

l9^ dag. Des morgens alles naar omstandigheden wel,
de patiënt was in den voornacht dommelig en slaperig, be-
gon middernacht te eten, en ofschoon eenige afmatting vrij
zigtbaar was, toch hups, temperatuur matig, pols zwak,
doch geregeld.

11*

-ocr page 165-

164

ik verwijderde de tampons, de wond vertoonde zich zwart
door het coagulum van de chloret. ferr. liq. haalde de hecht-
draden een weinig aan, en leefde in afwachting van dedin-
gen die komen zouden.

De geheele dag loopt zonder stoornis voorbij , des avonds
naauwlijks een half uur te huis zijnde, ten 8|- uur werd ik
met spoed verwittigd, dat het paard nog sterker bloed dan
eens te voren. Ik ga en zie en stelp met chloret. ferr. liq.
(onvermengd) door middel van daarmede bevochtigde linnen
tampons onder de hechtdraden opteschuiven, dat mij eerst
gelukte door de wond geheel met bevochtigde tampons op-
tevullen.

Hoe kort ook deze bloeding duurde had zij het dier zoo
uitgeput, dat het elk oogenblik dreigde neder te storten ,
het werd door vier man, aan elke zijde twee, ondersteund
en liep soms nog gevaar op zijn kop, door de planken af-
scheiding heen , te storten. Het bewustzijn was geheel on-
derdrukt, de pols onvoelbaar, de hartslag kloppend, adem-
haling pijpend, afwisselend snel, met sterke flanken beweging,
elk oogenblik vreesde ik het drama te zien eindigen, met
den dood. \'s Nachts ten ure treedt het bewustzijn weder
op, de tusschenpozende convulsiën laten na en de meerge-
melde dommelige slaap komt terug met hangenden kop,
waardoor hij telkens voorover dreigt te vallen. Ten ure
meer bewustzijn en hij drinkt een weinig. Ik ga nu naar
huis, de zorgvuldigste bewaking aanbevelende.

Dat ik nu met de a. carotis te doen had, was maar al te
zeker; maar wat mij niet duidelijk was: Wat nu te doen?
Elke vraag die ik mij stelde, bleef mij duister; de overwe-
ging drong mij tot onderbinding, doch het middel stond
gelijk met de kwaal, dus patientie tot morgen.

20®. dag. Des morgens ten 6 uur was ik reeds daar, en
vond den patiënt merkelijk beter, hoewel uiterst zwak en
dommelig, toch bij afwisseling eenige minuten eetlust, de
flanken opgetrokken , en over het geheele ligchaam koud,

-ocr page 166-

165

afwisselend bewustzijn, hartslag naauwlijks hoorbaar, doch
geregeld; de tampons zaten nog in de wond.

De eigenaar vroeg mij inlichting over deze laatste bloe-
ding, aangezien de ader reeds afgebonden was.

Na hem aan \'t verstand gebragt te hebben , dat onder de
reeds onderbondene, nog een dito van nog grooter magt lag,
welks onderbinding eerst onder en dan boven de wond
moest plaats grijpen, waarvan de operatie zeer gevaarlijk ,
zelfs doodelijk worden kan, stapte hij van zijne voorstelling
tot onderbinding af, waartoe hij in zijne eenvoud besloten
was, gemotiveerd »met een dood kalf is goed sollen.\'^

Ik stelde eene afwachtende houding als de gunstigste voor;
waarin hij genoegen nam, liet de tampons stil zitten, tot zij
zich zeiven zouden los maken; de wond bleef met de lig-
chaamswarmte gelijken tred houden. Dezen dag en den
daarop volgenden nacht liep zonder stoornis af.

21®. dag. Alle functiën treden meer op, de ligchaams-
warmte is normaal, er is zuchtige zwelling onder de borst
en een gedeelte van den buik, de afgang is minder spui-
tend, de wond ontlast een donkerkleurig vocht.

22®. dag. Het dier is merkelijk vlugger; de tampons dringen
met de hechting naar buiten; de uitvloeijing is geelwit en
stinkend; des avonds ten 11 uur worden de tampons met
de hechting uitgestooten, slechts nog aan tweedraden aan \'t
bovengedeelte van den wondrand hangende, die ik ver-
wijderde, waarna men vrij in de wond kon zien. Zij was
lichtrood en met serum overdekt, vertoonde door twee don-
kerroode plekken 3 N.d. van elkander, duidelijk de plaats
gehad hebbende verwonding of scheur. Ik besloot de wond
dezen nacht vrij open te laten , zette chlorut. ferr. en pluksel
in de nabijheid, verzocht om naauw toe te zien en bij de minste
bloeding eene daarmede bevochtigde plukselwiek op de plaats
der bloeding aan te brengen, met den vinger tegen te houden en
met de linkerhand den hals van onderen te ondersteunen, en
mij daarna te waarschuwen. De nacht verliep zonder stoornis.

-ocr page 167-

■166

23®. dag. Het paard begint weder vrolijk te worden, eet
goed , bij tusschenpozen met buitengewone graagte, en de wond
staat zuiver, heeft echter een bedorven reuk; eene injectie
van inf. flor. chamom. met eenige droppels creosot. alb.
nam die bedorven lucht spoedig weg.

Door het afstooten van de hechting, aan de weerszijden
der wond was een gedeelte van de huid mede afgestooten,
is eene nieuwe hechting voorals nog niet uitvoerbaar en al
kon dit geschieden, dan vreesde ik te veel drukking aante-
brengen, waardoor ligt eene bloeding ontstaan kon.

24®. en 25®. dag. ïweemael daags injectiën met inf.
chamom. en creosot. met inbrenging van eene daarmede
bevochtigde plukselwiek en sluiting door een zachten vlas-
wiek, die losjes bevestigd wordt op de bovenvermelde wijze.

"26® dag, Morgens 9 uur is de gesteldheid als gisteren ;
na hem als gisteren verbonden te hebben, beveel ik\'tnaauvv-
ste toezigt aan, omdat het zaturdag was; de wond is slechts
3 N.d. diep, de granulatie vordert goed. Wat hadden wij
nu meer te vreezen?

11^ uur voor den middag komt een jongen en zegt zeer
flechmatisch: »het paard bloedt!" Bij mijne aankomst stond
de man juist zóó, als ik vroeger bevolen had, met zijn
vinger op een bevochtigde plukselwiek in de wond, en zeide •\'
»ik wou dat hij maar vroeger dood gebloed was." Ik kon
\'t hem niet kwalijk nemen, dat hij zijn geduld verloor,
neem de wiek er uit en zie geen bloeding, breng een nieuw
met chloret. ferr. verzadigde plukselwiek in en dek de
wond met een vlaswiek.

Deze bloeding, dank zij de spoedig aangebrachte hulp ,
bedroeg naar gissing ^ N.d. kan. Een weinig dommelig-
heid was hier weder \'t gevolg van, dat den volgenden dag
verdween.

27®, dag. De wond is weder 6 N.d. diep, helder rood,
met serum overdekt en de twee donker roode plekken zijn
weêr zigtbaar, voorschrift: Styptische injectie als vroeger.

-ocr page 168-

■67

28". en 29®. dag. Sterke granulatie, de wond vult zich
van achteren goed op, de coagulum plekken zijn nog zigt-
baar; voorschrift als voren.

30®. dag. Het paard wordt dartel; de coagiium plek-
ken zijn bedekt, de granulatie is sterk, de diepte der wond
2 N.d. , lengte minder. Voorschrift: eene plukselwiek
met inf. flor. chamom. vuig.

31®. dag. Gesteldheid en voorschrift als voren.

32®. dag. Het paard heeft gelegen, de wond is hoog-
rood en 1 N.d. dieper. Voorschrift: injectie van inf. cliam.
met creosot.

33®. dag. Geen eetlust, bij afwisseling convulsiën, pols
snel, klein en draadvormig, het kwam mij voor, dat ik met
zenuwkoorts te doen had; de oppasser vertelde mij, dat hij den
geheelen nacht door bijzonder gerekt en trekkingen had gehad.

Voorschrift: ï^. Pulv. cortic. peruvian reg. dr, vi., p. r.
valerian unc. ß, mur. ammoniae dr. vi. sirup. comm. q. v.
ad bol. N" iij. In een dag, om de 4 uur in te geven.

34®, dag. Eetlust weder ingetreden, de zenuwtrekkingen
zijn veel verminderd. Voorschrift als den vorigen dag.

35®. dag. Goede eetlust, geen koorts, de wond minder
rood en bedekt met etter ; met de inwendige middelen wordt
opgehouden en de wond met ung. alb. simpl. verbonden.

36®. dag. Sterke granulatie en lidteekenvorming. Van
nu aan nadert de diepte meer en meer de oppervlakte,
wordt nog een enkelen dag door koorts in het genezings
proces gestoord, doch sluit zich geheel met een zeer klein
lidteeken, slechts eene kleine huidgroeve nalatende, in den
loop van 14 dagen.

Belangrijk is voorzeker dit buitengewoon geval; ten eer-
ste, dat de onderbinding van de strotader na buitenge-
woon veel bloedontlasting geschieden kan, ten einde het
gevaar van ophooping en zijne nadeelige gevolgen te ont-
gaan ; ten andere, dat geconcentreerd chloret. ferr. voldoende
is om eene groote aderscheur door het spoedig vormen van

-ocr page 169-

■168

coagulum te sluiten, waaruit men mag besluiten de onder-
binding van eene ader slechts in den uitersten nood en bij
gebrek aan styptica ondernomen moet worden; ten derde,
dat bij
veel bloedverlies chloret. ferr. en creosoot, zelfs gecon-
centreerd aangebragt, geen nadeelige gevolgen hebben; en
ten vierde, dat eene halswond ten gevolge der bewegelijk-
heid minder geschikt voor hechting en deze zelfs schadelijk
is, wanneer groote a dertakken bloot liggen.

De eerste en tweede bloeding uit de halsader daargelaten,
die ik aan het
wrijven toeschrijft, blijft mij de verklaring
der derde, vierde en vijfde bloeding uit de a. carotis nog
duister.

Bijvoegsel.

De verwonding aan den hals was toegebragt door den
eenigzins afgestompten punt van den hoorn eener koe, die
eene gescheurde huid-spier en blndweefselwond tengevolge
had, zonder verwonding van belangrijke vaten en zenuwen.
Zoodanig met kracht toegebragten stoot kan niet zonder kneu-
zing geschieden der verwonde en omliggende deelen. De
verklaring der bloeding is thans ligt. De beide eerste bloe-
dingen van de halsader zijn veroorzaakt, op de nog niet
voldoend met vast bindweefsel geheelde kneuzingen van dat
vat, door het wrijven en schuren van den hals, zooals de
heer K. dit ook opgeeft. De later opvolgende bloedingen
van de halsslagader zijn waarschijnlijk ook op zulke ge-
kneusde plaatsen ontstaan, doch volgen later door de meer-
dere dikte van de wanden van dit vat en zouden misschien
niet gebeurd zijn ; nl. indien de noodzakelijkheid tot onder-
binding van
v. jug. niet had bijgedragen tot overmatige
opvulling van de slagader, waardoor deze buitengewoon
werd uitgezet en op de pas geheelde gekneusde plaatsen
openbarste. Dit zijn de beide donkerroode plekken op dat
vat die weder door bloedcoagulum gesloten werden en ver-
der als gewoonlijk heelde. Dat de omringende deelen hevig

-ocr page 170-

69

gekneusd waren blijkt uit den stank van den etter veroor-
zaakt door in ontbinding; verkeerende weefsels.

De verschillende koortstoestanden zijn wond-, ontstekings-
en etterkoortsen, terwijl de overige verschijnselen een ge-
volg van bloedverlies en van de onderbinding waren. Deze
verklaring zij voor den geachten inzender van bovenstaand
hoogst belangrijk geval voldoende.
 g. j. h.

Afscheuring van den buitensten hoornigen schoen van
het regter achterbeen, bij eene koe, door
J. C.
Kegelaer.

Op den 18. Julij 1864, werd eene roodbonte vierjarige
koe van G. S. te
Hulst, door eene met vlas zwaar beladen
kar op den buitenklaauw des regter achtervoets gereden,
tengevolge waarvan die geheele hoornige schoen of klaauw
afscheurde, waarbij eene vrij sterke bloeding plaats greep.

Bij onderzoek bleek, dat de buitenrand des hoefbeens
bloot lag, zoodat hier een gedeelte van den vleeschwand
was afgescheurd.

Nadat de koe met den blooten klaauw ongeveer 250 ellen
op straatsteenen door de stad had afgelegd, bevond zij zich
op stal en werd mijne hulp ingeroepen.

De behandeling bestond in het omwinden van den klaauw
met droog vlas, het omwinden van een zwachtel en nathou-
den van het deel met koud water.

Op den 20. werd het verband weggenomen — de bloeding
had opgehouden, er had eene ligte koorts plaats. — Met
dezelfde behandeling werd voortgegaan tot op 23 Julij.
Alsnu werd voorgeschreven: tinct. mijrrh. ^i. tinct. aloes
aq. commun. ^viij. Mf. Lot. Ds. Eens daags eene vlas-
wiek er mede natmaken en om den hoef winden, waarover
eene soort laars werd aangebonden.

Met deze behandeling werd aangehouden tot 9 September,

-ocr page 171-

■170

wanneer de klaauw jjelieel en al met eene hoornlaas was
omkleed, zoodat van verdere behandeling werd afgezien.
De hoornige schoen had zich dus in den tijd van ruim zeven
weken op nieuw gevormd.

Onvolkomene schoiiderontwrichting, met verrekking
en verscheuring van horst- en schouderspieren, door
J. C. Kegelaer.

Op den 21. Mei 1864 werd mijne hulp ingeroepen bij twee
paarden, behoorende aan de landbouweres M. A. S. te
Graauw,
welke in de weide zoodanig met de borst tegen elkander
hadden geloopen, dat zij beiden tegen den grond vielen, en
één er van zich zoodanig had bezeerd, dat het naauwelijks
den stal, die er slechts ongeveer 50 schreden van verwijderd
was, kon bereiken.

Bij mijne aankomst op denzelfden dag, liet ik het paard ter
onderzoeking uit den stal brengen, hetgeen slechts met moeite
kon geschieden. — Bij het gaan werd het linker voorbeen
met moeite opgeheven, en slechts slepend, onvolkomen voor-
uitgebragt. De boeg bewoog zich hierbij nu eens buiten- dan
weder binnenwaarts, hetgeen ook eveneens met den elleboog
het geval was, zoodat het scheen alsof de geheele schouder
er los aanhing. Wanneer het opperarmbeen, onder het gaan,
vooral naar de elleboog toe, met de hand tegen de borst
sterk werd aangedrukt, dan was de gang beter, zoodat men
hierdoor in staat was, het paard in een\' afzonderlijken stal
te brengen, alwaar het alleen kon staan. De verbinding van
het schoudergewricht was zoo los, en het hoofd des opper-
armbeens bewoog zich over eene zoo groote vlakte, dat men
hierbij aan eene gedeeltelijke of onvolkomene boegontwrich-
ting moest denken.

Behalve eenige zwelling, was het paard pijnlijk aan den
boeg, daar beneden tusschen het opperarmbeen en de borst,

J

-ocr page 172-

■171

en vooral bij de inplanting van den m. teres major aan den
draaijer van het opperarmbeen.

Hieruit meende ik te mogen besluiten, dat door de ge-
weldige kracht, die op den boeg had gewerkt, de schouder
gedeeltelijk was ontwricht, en, daar bij die inwerking de
hoek van den schouder grooter moet zijn geworden, zoo moest
hier ook aan eene verrekking of verscheuring van den m. teres
maj. worden gedacht. De diagnose was:
onvolkomens boeg-
of schouderontwrichting, verrekking mM de borstbeens-
voorarmspier of breede borstspier
(m. latissimus pectoris),
der kleine borstarmbeenspier (m. pectoris minor), benevens
der kleine schouderdraaijerspier
(m. abductor brachii brevis),
en welligt
gedeeltelijke verscheuring der groote schouderblads-
armbeenspier
(m. teres major).

Daar ik in 1856 nabij Tholen eene zoodanige kreupelheid
bij een paard had gezien, in 1857 alhier zelf eene had
behandeld, en beide niet hersteld zijn geworden, zoo was
ook mijne voorzegging niet gunstig.

Het geneesplan bestond in het weeren der te groote ont-
steking, en het zooveel mogelijk vóórkomen der beweging
en rekking van de aangedane spieren en het gewricht.

ïot voorkoming eri wering der ontsteking, werd de boeg
en de geheele schouder natgehouden met een\' pap, bestaande
uit nitr. potass., mur. ammon., acet. commnn., met water,
klei en koemest gemengd, terwijl de te groote beweging
werd voorgekomen, door het leggen en vastmaken van een\'
breeden lederen riem onder de borst van het paard, zoodat
het hierdoor genoodzaakt werd bestendig te moeten blijven
staan. Hierbij werd het kort aan de ruif gebonden en de
staart door middel van een touw aan een\' balk vastgemaakt.

Met de geneeswijze is tot 18 Junij aangehouden, waarna
de riem van onder de borst werd weggenomen , en het paard
aich vrij kon bewegen en nederleggen. — Den 6. Julij ver-
rigtte gemeld paard weder goed zijn werk en scheen volkomen
hersteld te zijn, alleen was er eene kleine verdieping te

-ocr page 173-

■172

zien van ongeveer anderhalve palm lengte, loopende van
achter naar voor en van boven naar beneden, in de rigting
van den achterrand van het schouderblad, welligt ontstaan
door gedeeltelijke afscheuring van den m. teres major.

Het komt mij voor, dat de borstriem in dit geval goede
dienst heeft bewezen, en er zonder deze aan geen herstel
zou zijn te denken geweest.

Het andere paard kwam er met een paar dagen kreupel-
heid in de borst af

\\

li

-ocr page 174-

Geregtelijke Veeartsenijkunde.

Actio redhibitoria. Medegedeeld door Mr. Cohen,
advocaat te Roermond.

H. H. te Vierlingsbeek (Noordbrabant), koopt den 19.
Mei 1863 op de Boxmeersche veemarkt van den zoon van
J. J. te
Ottersum {Limburg), eene koe voor de som van
f 65,25. Acht dagen later sterft dit dier. Het wordt ge-
opend in tegenwoordigheid van den veearts
Petbe Cops te
Müllem bij Sam,beek [N.-Brabant), welke ontwaart, dat de
long en lever in eenen verregaanden staat van ontbinding
en verettering verkeerden. De Burgemeester der gemeente
Vierlingsbeek geeft last dit dier dadelijk te begraven.

Na herhaalde, doch vruchtelooze aanmaning aan den ver-
kooper, om den koopsom van het gestorven beest terug te
betalen, dagvaard H. H. den pachter J. J. voor het kan-
tongeregt te
Gennep den 17. Junij 1862, op grond, dat he^
gestorven dier aan long- en levertering gelaboreerd had, deze
ziekte onder de verborgene, koopvernietigende gebreken be-
hoord en de verkooper aldus de koopsom moest terugge-
ven. Deze vordering wordt mondeling toegelicht door den
Heer Jhr. Mr.
H. J. L. van Sasse van IJsselt, destijds
advokaat te
Nijmegen. Voor J. J. trad op de Heer Mr. de
Man
, procureur te Nijmegen. Vier middelen van niet-ont-
vankelijkheid werden door den verweerder bijgebragt: lo.
hij
had niet verkocht; 2°. de eischer had de schouwing niet la.
ten bewerkstelligen door gekozen of benoemde deskundigen,

-ocr page 175-

■174

de verweerder was niet, tijdig genoeg in verwijl gesteld,
en 4°. de actie had moeten zijn ingesteld binnen tien dagen,
uithoofde in
Nederland voor die soort van vorderingen geen
plaatselijk gebruik bestaat; en twee middelen van ongegrond-
heid : 1". het dier had geen verborgen gebrek op het oogen-
blik des verkoóps en 2°. het dier was niet ten gevolge eener
longziekte gestorven.

De drie eerste middelen van niet-ontvankelijkheid werden
door den kantonregter afgewezen, doch wat het vierde mid-
del betreft, overwoog de kantonregter, dat het beweren van
den raadsman des eischers, alsof ingevolge het plaatselijk
gebruik te
Boxmeer (plaats der gesloten koop-overeenkomst)
een termijn bestond van zes weken voor het instellen der
actio redhibitoria, niet kon opgaan: »daar hij (de raads-
»man Mr. v.
Sasse v. IJsselt) in zyn academisch proef-
»schrift, getiteld: ,,over de verpligting des verkoopers tot
»vrijwaring wegens verborgene gebrekenin Hoofdstuk
»II, 5 3, sprekende over de plaatselijke gebruiken, op den
»voorgrond stelt, dat er in de meeste streken van ons va-
"derland, dergelijke gebruiken niet gevonden worden, maar
»dat op vele plaatsen daarvoor een termijn van zes weken
"of veertig dagen wordt aangenomen, hetgeen hi_i met op-
»gave van eenige plaatsen of steden, waaronder hij echter
«de gemeente
Boxmeer, zijne geboorteplaats, niet opnoemt,
»aanwijst." Op dien grond nam de Kantonregter aan, dat
te
Boxmeer een zoodanig plaatselijk gebruik niet bestond,
weshalve de regter dien termijn ambtshalve moest bepalen.
Daar nu
in casu de actie ingesteld was bijna eene maand
na de gesloten koop-overeenkomst, oordeelde de regter, dat
met de actie te laat was begonnen en verklaarde den eischer
niet-ontvankelijk in zijne vordering bij vonnis van den eer-
sten Augustus 1862.

De eischer kwam van die vreemde uitspraak in hooger
beroep bij de arrondissements regtbank te
Boermond, welke,
conform de conclusie van den eischer en appellant, bij von-

-ocr page 176-

■175

nis vau den 11. December 1862, de beslissing van den kan-
tonregter te
Gennep vernietigde, uithoofde de regtbank zich
niet kon vereenigen met de gronden door den eersten reg-
ter aangevoerd, voor het niet bestaan van het kwestieuse
plaatselijk gebruik te
Boxmeer, en liet den appelant toe tot
het bewijs der volgende door hem gestelde daadzaken: dat
hij van den zoon des geïntimeerde, die bij zijn vader in-
woont, alle zaken zijns vaders bij zien en weten van een
ieder verrigt en geen van dezen afgescheiden vermogen be-
zit, op den 19. Mei 1862, te iïo^meer, eene zwartbonte koe
gekocht heeft voor de som van
f 65,25; 2". dat gemeld
beest, tijdens de gesloten koop-overeenkomst, aan long- en
levertering laboreerde; 3". dat die koe in het begin van
junij laatsleden aan die ziekte gestorven is; en é". dat het
plaatselijk gebruik te
Boxmeer voor de actio redhihitoria
een termijn van zes weken gunt.

Het enquest heeft plaats gehad te Boxmeer, in tegen-
woordigheid van den Kantonregter den 5. Februarij 1863
en het contraenquest den 19. Maart 1863, eveneens te
Boxmeer.

Bij het \'eerste getuigenverhoor werd omtrent de ziekte
van het dier het volgende verklaard:

1". Peteb cops, veearts te Mullem, bij Sambeek {N.-Bra-
bant):
dat hij gemelde koe had behandeld, terwijl ze aan
long- en levertering laboreerde. Bij de schouwing is hem
bepaald en stellig gebleken, dat genoemde koe was gestor-
ven aan long- en levertering, waaraan zij wel, en wel min-
stens drie maanden, had gelaboreerd. De long en lever be-
vonden zich in eenen verregaanden staat van ontbinding en
verettering. Hij had zelf long en lever met hand en oog
onderzocht, en die zoo kort en verrot bevonden, dat er geene
peiling noodig was in water.

2". Willem Janssen, veldwachter te Vierlingsbeek: dat
hij bij de opening van de koe in kwestie, op last van den
Bu rgemeester, is tegenwoordig geweest en gezien heeft, dat

-ocr page 177-

■176

de long en lever rot was en niet meer zoo veel was, dat ze
opgeheven kon worden, doch door de vingers viel. Hij had
de long en lever laten liggen, doch de koe doen begraven;
toen is de veearts
Westholz van Cuyk gekomen, welke
dezelve ook onderzocht heeft. Van de long heeft deze een
gezond stukje afgesneden en in een emmer met water ge-
worpen, zoodat het dreef; de lever was echter geheel rot
en verteerd. Later heeft deze veearts nog de milt doen
ophalen en daarover met het scherp van het mes geschrapt
en gezegd: de milt is kort.

3". Willem Martens, vilder te Vierlingsbeek: dat hij
long en lever van het dier in kwestie had gezien en die
verteerd en bedorven waren; dat hij, dit meer gezien heb-
bende in zijne betrekking van vilder, wel weet, dat het dier
aan long- en levertering is gestorven en daaraan al lang moet
gelaboreerd hebben.

Bij het contraenquest in dato 19 Maart 1863, zijn o. a.
de volgende verklaringen afgelegd:

Padlus Wennekers, slagter en empiricus te Gennep:
zes weken vóór dat het dier verkocht is, was het volbloedig
en heeft hij hetzelve ader gelaten. De kenteekenen van long-
en levertering zijn: broesem uit den bek en dikke borsten.
Gemelde koe had zulks niet.

Meerdere getuigen verklaarden, dat zij aan het kwestieuse
beest niets bespeurd hadden, en dat het graasde gelijk een
ander dier.

Na het wisselen van conclusies en het houden der plei-
dooijen voor de Eegtbank te
Roermond, is den appellant
zijne vordering toegewezen bij het volgende vonnis.

-ocr page 178-

■177

Vonnis der Arrond. Regtbank te Roermond,
d.d.
25 Aug. 1863.

Gezien de processale stukken en gehoord de procureurs der
wederzij dsche partijen in hunne vorderingen;

Overwegende ten aanzien der daadzaken dat de eischer
en appelant, bij exploit van den deurwaarder
Herman Geene
te Gennep van den 20. October 1862, behoorlijk geregis-
treerd , aan den gedaagde en geïntimeerde heeft doen betee-
kenen en aanzeggen, dat hij beroeper is en appelant van het
behoorlijk geregistreerde vonnis door den Edel Achtbaren
Heer Kantonregter te
Gennep gewezen tusschen den appe-
lant als eischer en den geïntimeerde als verweerder in dato
den 1.. Augustus 1862, bij welk vonnis de eischer thans
appelant in zijnen in eersten aanleg gedanen eisch niet ont-
vankelijk is verklaard met veroordeeling in de kosten en bij
hetzelfde exploit den geïntimeerde heeft doen dagvaarden om
bij voorafgestelden procureur te verschijnen ter openbare
civiele teregtzitting dezer regtbank van den 30. October j.1.
des voormiddags ten klokke tien ure, ten einde met vernie-
tiging van het appel en van het vonnis a quo alsnog het
door den verweerder thans geïntimeerde, in eersten aanleg
opgeworpen middel van niet ontvankelijkheid te hooren ver-
werpen, op grond van reeds bijgebragte, en nog nader bij
te brengen middelen en zich vervolgens te hooren gelasten
met den appelant ter zake ten principale voort te procederen
en aan den appelant de door hem in eersten aanleg geno-
mene conclusie te zien toewijzen, met veroordeeling van den
geïntimeerde in de kosten der beide instantien, verklarende
de appelant daarbij tevens dat hij, hoewel op last van den
veearts het gestorven koebeest waarover geschil, dadelijk
wegens besmetting begraven moest worden, van den koopprijs
door den geïntimeerde de waarde van de huid van het over-
leden dier zal laten aftrekken.

Overwegende dat na het wisselen van conclusiën den 11.

12

-ocr page 179-

■178

Deceinbei- 1862 door deze regtbank een vonnis gewezen,
waarvan het dispositief luidt als volgt: de Regtbank doet
te niet het appel en het vonnis, waarvan ten deze is geappe-
leerd en alvorens uitspraak te doen ten gronde, laat den
appelant toe door alle middelen regtens getuigenverhoor in
begrepen tot het bewijs der volgende daadzaken. 1". dat hij
van den zoon des geïntimeerden, die bij hem inwoont, alle
zaken zijns vaders bij zien en weten van een ieder verrigt
en geen van dezen afgescheiden vermogen bezit, op den
19. Mei te
Boxmeer eene zwart bonte koe gekocht heeft voor
de som van vijf en zestig gulden vijf en twintig cents; 2".
dat gemeld beest tijdens de geslotene overeenkomst aan long-
en levertering laboreerde; 3°. dat de koe in het begin van
Junij 1.1. aan die ziekte gestorven is, en 4". dat het plaatselijk
gebruik te
Boxmeer voor de actio redhibitoria een tertnijn
van zes weken gunt;

Overwegende dat de regtbank het verhoor der getuigen
opgedragen hebbende aan den regter van het kanton
Box-
meer,
voor dezen ter teregtzitting van den vijfden Februarij
1.1. ten verzoeke van den appelant, zijn gehoord negen ge-
tuigen , en in die van den 19. Maart daaropvolgende ten
verzoeke van den geïntimeerde zes getuigen , blijkens be-
hoorlijk geregistreerde processen-verbaal beteekend aan den
procureur des geïntimeerden, met sommatie om ter teregt-
zitting van den 26. Maart j.1. te verschijnen om met den
appelant ter zake voort te procederen;

Overwegende dat in gezegde teregtzitting door den appe-
lant is geconcludeerd tot toewijzing zijner vordering met
winst van kosten, terwijl de geïntimeerde in die van den
23. April 1863 heeft gevorderd den appelant niet ontvanke-
lijk in alle geval ongegrond te verklaren en denzelven te
veroordeelen in de kosten;

Overwegende in regten dat het tusschen partijen zoowel
voor den eersten regter als thans vast staat, dat de zoon
van den geïntimeerde, die bij hem inwoont, op de Boxmeer-

-J

-ocr page 180-

■179

sche markt den 19. Mei van voorleden jaar de kvi^estieuse
koe voor den prijs van vijf en zestig gulden vijf en twintig
cents aan den appelant verkocht heeft;

Overwegende dat door de beëedigde verklaringen der ge-
tuigen de volgende daadzaken zijn bewezen: 1°. door de
derde en vierde getuigen van het enquest dat de zoon des
geïntimeerden, die bij hem inwoont, de zaken zijns vaders
bij zien en weten van een ieder verrigt:
2°. en 3". door den
zevenden, ondersteund door den achtsten en negenden van
het enquest, dat de long en lever van die koe bij de schou-
wing in eenen verregaanden staat van ontbinding waren en
het dier aan long- en levertering gestorven is , terwijl door
den zevenden getuige nog opgegeven is dat het dier min-
stens drie maanden aan die ziekte moet gelaboreerd hebben,
voor dat het op den 2. Junij 1862 bezweken is; dat door
hem getuige een brief aan het adres van
Janssen , Vogel-
zang, is gerigt om de zaak met den appelant af te maken,
en wel de eerste reis toen de koe nog leefde en de laatste
na den dood, waarop de zoon des geïntimeerden gekomeji
is en met dezen over de koe gesproken heeft; dat ook de
achtste en negende getuigen bij de doode koe met gezegden
zoon zijn geweest en dezen hebben hooren zeggen dat hij__den
appelant zoude tevreden stellen en hem de kosten zoude
teruggeven; de vierde daadzaak door de vijfde en zesde ge-
tuige van het enquest, die verklaard hebben dat het plaat-
selijk gebruik te
Boxmeer een termijn van zes weken gunt
om de actio redhibitoria in te stellen;

Overwegende dat die bewezene feiten door de gehoorde
getuigen van het contra-enquest niet zijn ontzenuwd ;

Overwegende dat door de bewezene feiten en hetgeen tus-
schen partijen in confesso is, voldoende in regten vast staat;
dat de zoon des geïntimeerden de kwestieuse koe op den
19. Mei 1863, dag van de Boxmeersche markt, aldaar aan
den appelant voor de som van vijf en zestig gulden vijf en
twintig cents heeft verkocht en die verkoop op last zijns

12*

-ocr page 181-

■180

vaders heeft verrigt; dat het dier gestorven is, ten gevolge
van long- en levertering, en de verregaande staat van ont-
binding, waarin de long en lever zich bevonden, getoetst
aan de wetentchap, de overtuiging geeft, dat die ziekte
reeds langen tijd bestaan had en zeer zeker vóór den dag
des verkoops en eindelijk dat die actie tijdig is ingesteld:

Overwegende dat die ziekte onder de verborgene gebre-
ken behoort en ingevolge artikel 154-0 van het burgerlijk
wetboek tot de vernietiging van de geslotene koopovereen-
komst aanleiding geeft;

Gel^t op artikel 1540 van het burgerlijk wetboek en
artikel 56 van het wetboek van burgerlijke regtsvordering;

Verklaart den appelant gegrond in zijn hooger beroep,
vernietigt de bovenaangehaalde overeenkomst van koop en
verkoop der kwestieuse koe; veroordeelt den geïntimeerde
om aan den appelant terug te betalen den koopprijs ad vijf
en zestig gulden vijf en twintig cents, behoudens daarop te
korten de waarde van de huid en veroordeelt den geïnti-
meerde in de kosten der beide instautien.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM.

I<> e r s t e Kamer.

Zitting van den 19 Mei 1863.

Voorzitrer, Jhr. Mr. C. Dedel.

Redhibitoir gebrek. — Plus petiïum. — Niet-ontvankelijk-
vêrklaring. — ostzegging. - schadevergoeding. —

Omtbinding.

De regter, beslissende, dat eene actie, gegrond op art. 1544 B. W.,
ie laat is ingesteld en daarom den eischer niet-ontvankelijk in zijne vm--
dering verklarende, behoort tevens hem die te ontzeggen.

Indien in de dagvaarding gesteld wordt, dat de verkooper zich ver-
antwoordelijk stelde voor de gevolgen van een zeker gebrek in het ver-

-ocr page 182-

■181

kochte goed, volgt daaruit nog niet, dat die verantwoordelijkheid een
afzonderlijk middel en onderwerp van den ingesfelden eisch is,

Eene actie, ruUende te gelijk op art. 1544 B. W. en op de verant-
woordelijkheid des verkoopers voor de gevolgen van een hem. hij den
verkoop aangewezen gebrek, is in regten onbestaanbaar.

Eene vordering tot schadevergoeding wegens het niet-nakomen eener ver-
bindtenis, zonder voorafgaanden eisch tot ontbinding, is in strijd met
de wet.

E. ue Vries, appellant, Procureur H. Boas,
tegen

G. Kerkhopf, geïntimeerde. Procureur F. E. Dammers.

De Regtbank enz.,

Overioegende ten aanzien der daadzaken:

dat de geïnt., oorspronkelijke eischer, den app., oorspronkelijken
ged., bij exploit van den Deurwaarder
Lüikeklager te Stad Follen-
hove
in Overijssel van deu 5 Julij 1862, heeft gedagvaard voor den
heer Regter van het vierde kanton in dit arrondissement tot betaling
van eeoe som van ƒ 160,15, met de renten daarvan van den dag
der dagvaarding af
cum ewpensis, op grond, dat de oorsprockelijke
ged. op den 17 Febr. 1862 had verkocht eene koe, welke op den
15 Maart daaraanvolgende gestorven is ten gevolge van eene ont-
steking en verzwering der uijers; dat deze dood het gevolg is ge-
weest van het gebrek, dat de koe reeds bij den koop in zich om-
droeg, zoo als den ged. bekend was, en dat deze mitsdien den be-
taalden koopprijs, ten bedrage van ƒ 120, moest teruggeven, en
buitendien de geleden schade vergoeden, ten bedrage van ƒ 40,15;

dat de heer Regter van het vierde kanton, bij vonnis van den 16
Sept. 1862, met verwerping eener door den ged, opgeworpen exceptie
van onbevoegdheid, evenwel, op grond van zijn beweren, dat de
ingestelde vordering, steunende op het redhibitoir gebrek der koe,
te iaat was ingesteld, een onderzoek heeft bevolen door deskundigen
omtrent de vraag, welke de gebruiken te
Amsterdam zijn omtrent
den termijn, binnen welken eene regtsvordering moet worden inge-
steld , die de vernietiging van den koop van een stuk vee (bepaal-
delijk van eene koe, die aan eene
ontsteking of ver/.wering der uijers
ziek of gestorven is) ten gevolge hebben, eu of die termijn begint
te loopen van het oogenblik van het; sluiten van den koop en de
levering\' of van het ontdekken van het g.ebrek;

-ocr page 183-

■182

(lat de heer Regter in het vierde kanton, bij vonnis van den 14
Nov. 1863, nadat het berigt der deskundigen ingekomen was, den
eischer niet-ontvankelijk beeft verklaard in zijne regtsvorderiiig, voor
zooverre die gegrond is op het bestaan van een redhibitoir gebrek
der verkochte koe, doch, alvorens regt te doen ten principale, den
eischer gelast heeft om door getuigen of andere middelen rechtens te
bewijzen:

dat hij, bij het koopen van zekere koe van den ged. op den 17
Febr. 1862, dezen heeft opmerkzaam gemaakt op eene kleine wonde
aan eene der spenen dier koe, en dat de ged. zich toen voor de
gevolgen heeft verantwoordelijk gesteld; dat de koe op den 15 Maart
daaraanvolgende is gestorven aan ontsteking of verzwering der uijers,
welke ziekte een gevolg was of in verband stond met de wonde, bij
den verkoop opgemerkt, en dat de schade, welke de eischer heeft
geleden door en gedurende de ziekte der koe, bedraagt ƒ 40,15;

dat. de oorspronkelijke ged. van dit vonnis is gekomen in hooger
beroep, op grond, dat aan den eischer zijne vordering tot schade-
vergoeding had behooren te worden ontzegd, en dat, wat er ook van
de noodzakelijkheid dier bijvoeging van ontzegging zijn moge, de
regter
a quo het vonnis nog heeft uitgestrekt tot eene interlocutie,
welke interlocutie of aanhangsel, als ten eenemale missende allen
grond van regten en als bovendien met de gewijsde zaak tusschen
partijen in strijd, moet worden gehouden voor ongeoorloofd en zon-
der gevolg; dat toch dit interlocutoir zich bepaalt, niet op de vooraf
besliste en verworpen vordering wegens redhibitoir gebrek, maar op
eenen geheel afzonderlijken eisch tot schadevergoeding wegens be-
weerde verbreking van koop, en er voor die afzonderlijke en van
geheel anderen aard zijnde vordering noch eisch, noch conclusie iu
de dagvaarding vervat of voorhanden is geweest, weshalve het inter-
locutoir een
plus petUum is, en mitsdien eene meerdere en niet gel-
dige beslissing daarstelt;

dat de vordering buitendien in allen gevalle van eene vordering
tot ontbinding van den gesloten koop had moeten vergezeld gaan;
concluderende alzoo tot vernietiging van het vonnis van den regter
a quo, voor zooverre daarbij eerstelijk aan den eischer tevens ziju
eisch niet is ontzegd, en wijders daarbij de zaak verder is beoor-
deeld en de eischer, thans geïnt, is toegelaten om de iu het vonnis
omschreven feiten door getuigen te bewijzen, en verder tot toewij-

-ocr page 184-

■183

zing aan den app, van zijne in eersten aanleg genomen conclasie,
strekkende om, voor zooveel noodig, met passering van het aan den
geïnt., aldaar eischer, opgelegd bewijs, als onwettig en niet te pas
komende, hem geïnt., oorspronkelijken eischer, zijnen eisch te ont-
zeggen, met veroordeeling in de kosten der beide instantiën ;

dat de geïnt., bij eene breedvoerige conclusie van antwoord, de
beweringen van den app. bestreden en opgemerkt heeft, dat zijne
actie tot betaling van schadevergoeding gebaseerd is op een tweele-
digen grondslag, namelijk de legale en coutractuële aansprakelijkheid
van den app., die, indien men het inwendig gebrek als oorzaak van
deiü dood der koe aanneemt,
legaliter, indien meu daartegen de uiter-
lijke zigtbnre speenwonde als zoodanig aanneemt,
ew contractu aan-
sprakelijk is;

dat deze tweeledige grondslag der actie duidelijk blijkt, zoowel uit
het exploit van dagvaarding als uit het vonnis
a quo; dat hij geïnt.,
hij interlocutoir vonnis van den 14 Nov. 1862, niet-ontvankelijk is
verklaard in zijne vordering, voor zoover die gegrond is op een red-
hibitoir gebrek, zoodat alsnog moet worden beslist omtrent zijne vor-
dering , voor zooverre die gebaseerd is op de overeenkomst, volgens
welke de app., bij het sluiten van den koop op eene kleine wonde
aa» eene der speueu opmeikzaam gemankt, zich voor de gevolgen der
wonde aansprakelijk heeft gesteld; dat het opgelegd bewijs, op zich
zelf niet betwist, is concludeut en pertinent; dat de tweeledige grond-
slag der actie door den app, in eersten aanleg nimmer is ontkend
en er dus geen sprake kan zijn, noch van
plus peütum, noch van
strijd met de gevirijsde zaak; dat eene vordering tot schadevergoe-
ding, op grond van de niet-voldoening van eene overeenkomst, alle-
zins bij de wet is toegelaten en door deu regter
a quo teregt is be-
slist, dat die het meerdere kan vragen, namelijk de ontbinding met
schadevergoeding, ook het mindere, namelijk schadevergoeding alleen,
vorderen kan; concluderende mitsdien tot bevestiging van het vonnis
a quo, tot terugwijzing der partijen naar den Katonregter en tot ver-
oordeeling van den app. in de kosten;

O. ten aanzien van het regt:

dat in de eerste plaats te beslissen valt, of de regter a quo aan den
geïnt., oorspronkelijken eischer, sijne vordering, gegrond op het red-
hibitoir gebrek der koe, tevens had behooren te ontzeggen ?

O. te dien aanzien:

-ocr page 185-

■184

dat de eischer niet-ontvankelijk is, wanneer hij op het oogenblik,
waarop hij de vordering instelt, daartoe, uit welken hoofde ook, nog
niet geregtigd is; dat de regter
a qm op goede gronden heeft beslist,
dat de regtsvordering op grond van redhibitoir gebrek te laat was
ingesteld; maar dat deze beslissing noodwendig medebrengt, niet al-
leen, dat de eischer tot het instellen van die vordering onbevoegd
was, maar ook daartoe nimmer geregtigd zoude zijn, met andere
woorden, dat hij het regt tot het instellen der vordering, bij art,
1544 B. W. omschreven, verloren had;

dat in zoodanig geval aan eenen eischer zijne vordering ook be-
hoort te worden ontzegd; en dat derhalve de eerste grieve tegen bet
vonnis
a qm gegrond is;

O. ten aanzien van de andere grieve:

dat de geïnt. beweert, dat zijne vordering tot schadevergoeding
buiten het redhibitoir gebrek der koe, nog eenen anderen grondslag
heeft, namelijk de overeenkomst, wegens welke de app,, bij het sluiten
van den koop, op eene kleine wonde aan eene der spenen opmerk-
zaam gemaakt, zich voor de gevolgen dier wonde heeft aansprakelijk
gesteld, zoodat hem het bewijs daarvan op zijn aanbod teregt door
den regter
a quo is opgelegd ;

dat in het corps der dagvaarding wel gesteld wordt, dat de ged.
zich verantwoordelijk heeft gesteld voor de gevolgen van de bedoelde
wonde, maar dat daaruit nog niet volgt, dat die verantwoordelijk-
heid een afzonderlijk raiddel en onderwerp van den ingestelden eisch is;

dat integendeel het gedeelte der dagvaarding , waarin van die ver-
antwoordelijkheid sprake is, ten naauwste zamenhangt, zoo met het-
geen onmiddellijk voorafgaat als met hetgeen daarop volgt, en kenne-
lijk geene andere strekking heeft, dan om aan te toonen, wat later
wordt beweerd, dat de app., bij den verkoop der koe, met haar
gebrek bekend is geweest;

dat uit de conclusie der dagvaarding evenmin in als uit haar corps
valt af te leiden, dat de ingestelde vordering cp eenen anderen grond-
slag berust dan dien, bij art. 1544 B. W. omschreven, maar dat,
aangenomen zelfs, dat het beweren van den geïnt. juist ware, dan
nog eene regtsvordering, die op zulk eenen tweeledigen grondslag
berust, in regten onbestaanbaar is, daar het niet opgaat te stellen,
dat de gebreken, waaraan de koe gestorven is, te gelijkertijd zigt-
baar en onzigtbaar zijn geweest, en dat de app., zoowel eo; cow^mc^M

-ocr page 186-

■185

als ex lege, tot schadevergoeding verpligt is, omdat het een het ander
uitsluit;

dat buitendien eene vordering tot schadevergoeding «regens het
niet nakomen eener verbintenis, zonder vooraf hare ontbinding ge-
vraagd te hebben, in strijd is met de wet en zoodanige vordering
in het onderwerpelijk geval het zonderling gevolg zoude hebben,
dat de geïnt., behalve de verlangde schadevergoeding, eigenaar zoude
blijven van de koe, en de app. aanspraak behouden op het nog on-
bepaalde gedeelte van den koopprijs, hetgeen stellig niet de bedoeling
van partijen geweest is;

dat uit het overwogene volgt, dat de regter a quo, aan den geïnt.
toestaande te bewijzen, wat hij verlangde, meer heeft toegewezen,
dan hij krachtens het exploit van dagvaarding regt had te vorderen;

dat hierdoor gehandeld is in strijd met de wet, eu dat de app.
zich dus teregt ook door dat gedeelte der uitspraak bezwaard acht;

Gezien de artt. 1547, 1303, 1303 B. W., 53, 134, 343 volg.;
355, 356 B. R.; ,

Regt doende enz.,

Doet te niet het appel;

Vernietigt het vonnis van den regter a quo van den 14 Nov. 1862,
voor zoover daarbij eerstelijk niet aan den eischer tevens zijn eisch
is ontzegd, en wijders daarbij de zaak verder is beoordeeld en de
eischer, thans geïnt., tot het bewijs is toegelaten der door hem ge-
stelde feiten, zoo ais die iu hel vonnis omschreven zijn;

En, op nieuw regt doende.

Passeert voor zooveel noodig liet door den geïnt. in eersten aanleg
aangeboden bewijs, als onwettig en niet te pas komende;

Ontzegt aan den geïnt. zijnen oorspronkelijken eisch;

Veroordeelt hem in de kosten van beide instantiën.

(Gepleit voor den appellant Mr. J. van S. Mülder, en voor de
geïntimeerde Mr.
k. J. Hovy).

{Overgenomen uii het Weekblad van het Regt
van
14 Sept. 1863, 2.512).

-ocr page 187-

Hoefbeslag.

Scherpbeslag, door A. J. Janné.

Nadat de beschrijving van het nieuwe scherpe beslag,
hiervoor bladz. 28, reeds was afgedrukt, zond de heer
Janné mij een zoodanig ijzer, waarvan de dwarsbalk,
waaraan de 3 scherpe kalkoenen zich bevinden, op eene
andere wijze aan het ijzer bevestigd wordt. Uit de plaat
bij de aflevering blijkt, dat die bevestiging geschiedt
door middel van eene schroef aan den buitenrand van den
buitentak aangebragt, en wel in eene ombuiging van den
balk, die naauwkeurig in eene daar ter plaatse aanwezige
verdieping past. Bij het latere ijzer is die ombuiging van
den balk niet aanwezig, maar geschiedt de bevestiging door
de scherpe binnenkalkoen zelf; op de plaats namelijk van
deze kalkoen is eene moerschroef in den balk aangebragt,
die volkomen met eene soortgelijke in het kalkoeneinde van
het ijzer aanwezig overeenkomt; door beiden gaat de voor-
schroef van den scherpe kalkoen. Door een gewone schroef-
kalkoen heeft hier alzoo de bevestiging plaats. Deze wijze
komt mij eenvoudiger en beter voor.

F. C. Hekmeijer.

-ocr page 188-

Veeteelt.

Eenige veeteeltkundige regelen der Grieken en
Romeinen.
(Vervolg van bl. 200 1® jaarg.)

De vroeger opgegeven regelen, die bij de paring der die-
ren door de ouden werden in acht genomen of opgevolgd,
hadden betrekking op het rundvee. De hier volgende gelden
meer het paard, en bij de vermelding daarvan wordt weder
den wensch uitgedrukt, dat velen dezer oude grondslagen
voor eene rigtige veeteelt mogen nagekomen worden. Hoe-
zeer niet met allen instemmende, zijn er velen de opmerking
en de navolging waard.

Die goede paarden fokken wil, boude vooral in het oog,
dat alle huisdieren, ja zelfs de mensch (Col. en Lucret.),
niet alleen hun geslacht, maar ook hunne ligchamelijke en
verstandelijke eigenschappen, de goede zoowel als de kwade,
op hunne nakomelingen overdragen, (Virg.)

De sterke geeft kracht;

De kracht leeft in den vader,

Een moedige arend brengt geene schugtere tortelduiven
voort. (Hor. Od.)

De veulens gelijken in vorm, kleur, beweging, deugd en
gebreken hunne ouders, zelfs ten opzigte van de bestemming
der laatsten. Geschikte juk- of arbeidspaarden brengen goede
paarden voor die dienst voort; rijpaarden geven i\'ijpaar-
den (Mart.)

-ocr page 189-

■188

Bij de paardenfokkerij heeft men hoofdzakelijk op twee
hoofdzaken te letten : vooreerst, dat de ouders van edel bloed,
van goede afkomst, en zoo veel mogelijk zonder uit- en
inwendige gebreken zijn. Ten tweede, dat de fokkers hunne
veulens grootbrengen tot dezelfde bestemming als de ouders
gebruikt werden, waardoor men vaste erfelijke eigenschappen
bekomt. (Col.)

Het is twijfelachtig van wie de meeste eigenschappen over-
erven, van den hengst of van de merrie. Aristoteles zegt,
dat de veulens van paarden en ezels het meest op de moeder
gelijken. Columella zegt, dat men, om goede renpaarden te
bekomen, de vlugste merriën moet nemen ter voortteling.
Ook Virgilius geeft bij de paarden, in tegenstelling van het
rundvee, aan de eigenschappen der merrie de voorkeur.

De hengsten en merriën behooren gezond te zijn, zonder
gebreken, van zuiver bloed en geachte afkomst. (Virg.)

De hengst moet slank van ligchaam zijn, buigzame en
geevenredigde ledematen bezitten (Varro), van eenen vurigen
aard en ligte, effen kleur. (Pall.) Men kiest hem uit zijne
eigen stoeterij, vooral, hetgeen hij werkelijk doet, als hij
zijn eigen moeder en dochter dekt.

Zoo lang een dier nog groeit kan het zich niet goed voort-
planten, (Plin,)

De hengst dekt op de 30 maanden, Tn Griekenland laat
men hem op tweejarigen leeftijd toe, als zijne sterkere stem
zijn kracht aanduidt. (Arist,) In Italië eerst na driejarigen
ouderdom, als zijn ligchaamsbouw meer volwassen is. (Pall.)
Beter is hij na den afloop der tandwisseling, (Arist,) De
ondervinding leert, dat de hengst vóór het derde jaar niet
geschikt is voor de fokkerij. (Col.) Beter is het met de pa-

-ocr page 190-

■189

ring tot zijn vierde jaar te wachten (Pall.); van ziju zesde
tot zijn tiende jaar neemt de geschiktheid om beste veulens
voort te brengen steeds toe en blijft bestaan tot zijn der-
tigste
aar.

Voor de renbaan moeten geene oude hengsten gebezigd
worden. Hier vooral geldt het, dat zij de bekomen lauweren
niet moeten onteeren. (Ovid.)

Oude of oudere hengsten te gebruiken als reeds aange-
wezen is, is niet aan te raden. (Arist.)

Er bestaan voorbeelden dat de hengsten op ouderen leef-
tijd dan dertig jaren nog paarden, zoo als b. v. de hengst
uit de stoeterij te Opus in Elis, doch die bij den sprong
ondersteund en daartoe opgeheven moest worden, (Plin. en
Arist.) als ook dat bij de Sarmaten de hengsten soms vijftig
jaar oud werden. Gewoonlijk zijn de afstammelingen van
zulke grijze vaders ziekelijk en zwak, en daarom moeten
dezulken, al zijn ze nog zoo edel, uit de stoeterij verwij-
derd worden.

Bij deugdelijke hengsten komt het niet alleen aan op lig-
chamelijke en verstandelijke hoedanigheden, maar vooral of
hunne nakomelingen die bezitten. Daarom moet men vooral
hengsten en merriën aanhouden, die deugdelijke veulens
voortbrengen.

Opmerkelijk is het verhaal, dat door Aristoteles, Aelianus ,
Plinius en Varro enz. is opgeteekend, van eenen hengst die
Weigerde zijne eigene moeder te bespringen, waaruit men
wilde besluiten dat de hengsten weigeren zouden in naauwe
bloedverwantschap te paren. Het geval wat door genoemde
schrijvers is opgeteekend betreft de stoeterij van zeker Koning
der Scijthen.

L.

-ocr page 191-

■190

Deze had door eene heerschende ziekte al zijne paarden
verloren op eene merrie na met haar hengstveulen. Bij ge-
brek aan andere merriën wilde hij den zoon met de moeder
paren, doch beiden weigerden deze paring. De stalmeester
bond toen den hengst eenen doek over de oogen en smeerde
hem en zijne moeder met eene geurige zalf in, waarna
beiden toelieten. Toen zij het bedrog ontdekten, zagen zij
elkander verachtelijk aan. De moeder wilde haren zoon niet
meer erkennen, en dezen haar niet meer als moeder. Beiden
schuimden van toorn, rukten zich los, begonnen te steigeren,
hinnikten luid en renden in teugellooze vaart tegen de rotsen
aan tot zij verpletterd waren. (Oppian.) Volgens x\\ristoteles
stortte de moeder zich van eene rots, terwijl zoo als Varro
verhaald, de hengst den stalmeester aanviel en hem doodde.
Hoe het zij, oude sagen verheerlijken de eerzucht van het
paard. (Oppian.) Aristoteles voegt er nog bij, dat aan de
waarheid van het verhaal niet te twijfelen is, omdat ook de
kameelen zouden weigeren hare moeders te bevruchten, en
de eerzucht en trotschheid bij het paard grooter zoude zijn
dan zijne geslachtsdrift. Zoo zouden, volgens hem, ook de
merriën lusteloos worden wanneer zij geschoren zijn en de
hengsten als men ze de manen afsnijdt.

Velen houden de stelling, dat een hengst noch zijne moe-
der, noch zijne dochter zoude willen paren, voor eene sage,
en is Magerstedt het met Ovidius eens, dat een paard te
dien opzigte gelijk is aan andere dieren. De laatste zegt
daaromtrent: op den rug den vader te dragen geldt niet
alleen het rund, ook de hengst neemt zijne dochter tot vrouw.
Ook Varro bevestigt het.

Wanneer de hengst tot in twintigjarigen ouderdom zal
dekken, mag hij als jongeling niet meer dan twaalf, (Fall.)
als man naar zijne ligchaamskracht, vijftien (Plin.) hoogstens
twintig merriën (Col) \'s jaarlijks bespringen.

-ocr page 192-

■191

Bij alle dieren, zelfs bij den mensch, ontwikkelt de vi\'ou-
welijke vrucht langzamer dan de mannelijke, en is daai\'en-
tegen vroeger volwassen en vroeger oud. De merrie is op
haar vijfde — de hengst op zijn zesde jaar volwassen en van
dien tijd, tot aan het twintigste levensjaar, neemt het lig-
chaam steeds in volheid toe. (Arist.)

Merriën kunnen in het derde jaar voor de voortteling ge-
bruikt worden. Edele merriën een jaar later (Varro en Arist.\')
omdat dan de geslachtschrift het krachtigste is, (Hor. Od.)
doch niet ouder dan tien jaren, alsdan worden de veulens
minder, vooral als de dieren zeer jong geworpen hebben.
(Pallad. en Col.)

De beste veulens vallen na de geëindigde tandwisseling
der moeder, als zij in hare grootste kracht is. Daarom
bekwam, volgens Homerus, de onbereden dragtige merrie
■van zesjarigen ouderdom den tweeden kampprijs.

De merrie moet op middelbaren leeftijd voor de voortteling
gebruikt worden, omdat te jeugdigen ouderdom zwakte en
te oud ongeschikte veulens verwekt. (Plin).

Plinius zegt, dat de merriën jaarlijks kunnen gedekt wor-
den en dit tot het tiende jaar volhouden , maar men kan
gemiddeld niet meer dan op zeven veulens rekenen van
iedere merrie, omdat het soms lang duurt eer zij den hengst
weder toelaten.

Ezelinnen en gemeene merriën kunnen jaarlijks werpen,
(Col.) en de edele dieren om het andere jaar. De veulens
zijn dan schooner en de merrie blijft langen bruikbaar.

Het is met de merrie als met het bouwland dat beter
vrucht voortbrengt, als het om het andere jaar braak ligt. (Arist,

-ocr page 193-

192

Als de merriën weigeren den hengst tot den sprong toe
te laten, moet men ze de haren en manen afscheeren,
(Plin.) terwijl men, om ze meer daartoe aan te zetten,
vooral als ze door ezels of onedele hengsten besprongen
moeten worden, de schaamdeelen kan inwrijven met zee-
ajuin. (Col.).

Met uitzondering van den mensch, is er voor ieder dier
een bepaalde tijd van het jaar en van den dag, waarop zij
het beste bevrucht kunnen worden, (Plin.). Even als voor
de meeste dieren is voor het paard de lente daartoe het
geschiktste.

De veulens komen dan te gelegener tijd (Varro), terwijl
de lateren de weiden en ander groen voedsel moeten ontberen.

De op stal gevoede paarden worden voor de eerste maal
vroeger paardig dan die in weide loopen (Plin.). Men
moet ze evenwel niet te vroeg toelaten, omdat de veulens
dan vallen eer dat er gras is. Men mag ze ook niet in
hunne lust tegengaan, wijl ze anders, door hunne opge-
wektheid daartoe gedreven, in zulk eenen liefdebrand ver-
vallen, dat zij, even als sommige vogels in hunnen hof,
in hunne verbeelding zich de paring zoo sterk voorstellen,
zonder deze, als door den wind, bevrucht worden. (Col.)!

-ocr page 194-

DE RUNDERPEST IN ENGELAND,

A. W. H. Wiktz.

Reeds sedert vele jaren kon Engeland niet meer in zijne
behoefte aan vieesch voorzien, en werd veel vee van het
vaste land daar te lande als slagtvee ingevoerd. Geëvenredigd
aan het voortdurend toenemend vleeschverbruik, een gevolg
van den bloei van het land, klommen de prijzen van het
vee op de Engelsche markt tot die hoogte, dat uit zeer ver
verwijderde landen, in weerwil van de zeer hooge transport-
kosten, een voordeelige veehandel op Engeland kon gedre-
ven worden. Vee uit Hongarije en Gallicië voorzag de Engel-
sche markt.

Niet zonder reden was dan ook Engeland eenige jaren
geleden, op zijne hoede tegen de ramp, waarmede het nu
te kampen heeft.

Toen op het einde van 1856 voortdurend vele, zeer ver-
ontrustende berigten kwamen aangaande het heerschen der
Runderpest in de landen, waaruit Engeland voornamelijk
zijn slagtvee ontving, zorgde de regering, bij tijds met
den aard dier ziekte bekend te zijn en de noodige maatre-
gelen te kunnen nemen. Zij zond in het voorjaar van 1857
de Heeren
Simonds, Prof. der Bujatriek aan de Veeartse-
nijschool te Londen, en
Ernes, Veearts te Londen, naar de
landen, waar de ziekte heerschte, ten einde die aldaar gron-
dig te leeren kennen. Zoo noodig, zou verder de invoer

13

-ocr page 195-

■194

van vee, hoornen, klaauwen en huiden uit die landen ver-
boden worden. De Runderpest had destijds uitgebreid ge-
heerscht in Zuid-Rusland, de Donau-Vorstendommen, Polen,
de Oostenrijksche staten, enz. Oostenrijk had in 1856 (alleen
volgens de officiëele opgaven) niet minder dan 26,442 run-
deren verloren, Polen omstreeks denzelfden tijd 20,000 stuks;
het Fransche leger verloor in 9 maanden tijds in Samsun
8000 van 17,500 stuks, het Engelsche in denzelfden tijd
4000 van de 10,000 stuks.
Simonds en Ebnes leerden de
ziekte in Gallicië kennen.

De ziekte had zich ook noordwaarts verbreid over Lithauen
en Koerland.

In laatstgenoemde provincie brak zij uit in den herfst van
1856 en duurde tot Januarij 1857. De Pruissische grenzen
waren reeds gedurende het geheele jaar 1856 , wegens het heer-
schen der ziekte in Polen, voor den invoer van vee, huiden,
beenderen, haren , enz. gesloten geweest; maar ook
Engeland
sloot in 1857 zijne havens voor den invoer van vee uit Baltisch-
R\'Usland.
West-Europa bleef destijds van de ziekte bevrijd.

Naarmate door de uitbreiding der handelswegen het ver-
voer van vee spoediger en minder kostbaar kon plaats heb-
ben, nam de veehandel op Engeland voortdurend op ontzag-
gelijke wijze toe. De Engelsche markt werd vooral ruimschoots
voorzien van vee uit Hongarije en Gallicië. De voltooijing
der twee groote spoorweglijnen, waardoor Hamburg en Rot-
terdam thans zoowel met Weenen als met Lemberg (de
hoofdstad van Gallicië) verbonden zijn, heeft vooral dezen
grooten toevoer verschaft.

Hongarije en Gallicië ontvangen zeer veel vee uit Lithauen
Volhynië en Podolië; de laatstgenoemde landen grenzen oost-
waarts aan Klein-Rusland of de vroegere Ukraine (de gou-
vernementen Kiew, Tschernigoww, Pultaa en Charkow) en
verder aan de gouvernementen Cherson, Jekaterinoslaw,
Taurië, enz.; zij grenzen, met één woord, aan de Steppen-
landen, het vaderland der Runderpest, dat uit zijn westelijk

-ocr page 196-

■195

gedeelte zeer veel vee levert aan de even genoemde grens-
provinciën, waar dit vee óf wel onmiddelijk wordt uitge-
voerd, óf, zooals vooral in het najaar en den winter geschiedt,
eerst in de branderijen wordt vetgemest en daarna in den
handel wordt gebragt. Het is duidelijk, dat langs die wegen
West-Europa voortdurend aan het gevaar der Eunderpest
bloot stond. Oostenrijk door zijne voortdurende, Pruissen
door zijne tijdelijke maatregelen aan de grenzen tegen het
insleepen der Eunderpest genomen, waren eene voormuur
voor al hunne westelijke naburen. Gevaar bleef er echter
altijd bestaan, vooral voor Engeland.

In Engeland was een man, die op dit gevaar zijne aan-
dacht vestigde en met volharding gevestigd hield. Het was
John Gamgbe, de geleerde Directeur van het «Albert Ve-
terinary College,\'\'\'\'
dat vóór de verplaatsing naar Londen in
18(55, als »New Veterinary College" te Edinburg onder zijne
leiding stond. Doordrongen van het gevaar, waarmede En-
gelands veestapel aanhoudend was bedreigd, deed
Gamgee,
in het begin van 1863, aan het veeartsenijkundig Europa
het voorstel tot eene zamenkomst, waarop vooral zou ge-
sproken worden: 1) over het voorkomen van heerschende,
besmettelijke ziekten in verschillende landen ; 2) over den
internationalen veehandel, en over de wegen, waarlangs zich die
ziekten verbreiden; 3) over de beste middelen om ze af te weeren.

De resultaten, welke die wederzijdsche inlichtingen moes-
ten opleveren, zouden aan de verschillende landsregeringen
tot voorlichting kunnen dienen.
Gamgee riep daardoor in
het leven de internationale, Veeartsenijkundige Congressen,
waarvan ingevolge zijn voorstel, het eerste in Julij 1863 te
Hamburg werd gehouden.

Moest Engeland teregt vreezen voor het vee, dat uit
bovengenoemde streken langs de spoorbanen in zoo korten
tijd werd overgebragt; veel grooter was nog het gevaar, dat
aan een regtstreeks vervoer uit Rusland over zee naar En-
geland was verbonden; want ook dezen weg kon de zoo winst-

13^

-ocr page 197-

gevende veehandel gebruiken. Vooral door dezen regtstreek-
schen aanvoer uit Rusland, voelde
Gamgeb zich gedrongen
een waarschuwend woord aan zijne landgenooten te richten
en op het dreigend gevaar te wijzen, De voorspelling, die
bij deed, en die, helaas, reeds zoo spoedig moest bewaarheid
worden; de voorspelling, dat het eerste schip, dat vee regt-
streeks uit Rusland naar Engeland overbragt, eene vreese-
lijke ramp over zijn vaderland zou kunnen brengen, werd
niet aangehoord. Zijn schrikbeeld, in strijd als het was met
de belangen van den handel, vond veeleer afkeuring dan
dat het naar waarde werd geschat. Hem is echter regt
wedervaren; hij werd zeer spoedig op eene noodlottige wijze
in het gelijk gesteld. Te vergeefs heeft hij geijverd, gear-
beid om Engelands veestapel voor verderf te behoeden ; te
vergeefs heeft hij ook later nog geijverd, gearbeid om de
opkomende ramp in zijne geboorte te smoren. Treffend zijn
de woorden, die hij den £9 Dec. 1865 aan den Heer Mr.
Amersfoordt schreef: (Zie ^ de Bunderpest," Bijlage tot de
Landbouw-Courant, van 3 Jan. 1866, n°. 28). "De ziekte
»woedt hier met onverminderde kracht, en de schoone ras-
Ksen van Groot-Brittanje zijn gedoemd tot vernieling. Wij
»zullen
nimmer dit verlies te boven komen en in 1866 alleen
n zullen wij meer dan een half millioen koeijen verliezen.
«Gij kent mijne inzigten op deze punten. Het is smartelijk
»voor mij, dat toen ik mijn land het best had kunnen die-
»nan, het mij niet veroorloofd werd zulks te doen."

Den of 24=ten ]yjei 1865 vertrok uit de haven van

Beval (in Esthland, aan de golf van Finland) de stoomboot
\'Tonning" met eene lading van 321 ossen, 331 schapenen
3 paarden. Het vee was bestemd voor
Londen. Volgens de
verklaring van den Londenschen veehandelaar Mr. James
Burchell, agent van den invoerder en tevens aandeelhebber
in de zaak, die het vee opgekocht, ingescheept en naar En-
geland overgebragt heeft, waren de ossen voor het grootste

-ocr page 198-

■197

gedeelte opgekocht in Esthland; maar om het transport vol-
tallig te maken, waren er eenige, en wel minstens 13 van
de 321, uit de nabijheid van St. Petersburg aangevoerd,

Vóór het inschepen van dit vee is van die 13 stuks één
os gestorven, en zijn door genoemden B. 2 ossen, die aan
dezelfde ziekte leden, welke hij voor de veepest hield, aan
den slager
Siebert te Reval verkocht en geslacht gewor-
den. Deze zieke ossen waren vóór het vertrek gedurende
4 dagen, namelijk van den 20®*®" tot op den Mei, met

de ovei-igen te zamen geweest. Dit vee werd te Travemünde
gelost en van daar per spoor over Ltibeck naar Hamburg
vervoerd. Te Hamburg werd het weder ingescheept, om
naar Engeland te worden ovei\'gebragt. Gelyk boven gezegd
is, was dit vee eerst bestemd voor
Londen; doch volgens
later ontvangen order moest het niet te Londen, maar te
Huil gelost worden ; omdat de visitatie van het vee te Lon-
den te streng was. Natuurlijk moest men, indien men de
voorgekomen ziekte kende, teregt vreezen (en deze vrees is
a posteriori een bewijs voor de bekendheid met de ziekte)
dat er onder de reis nog dieren ziek zouden worden ; dien
ten gevolge meed men de haven van Londen, waar strenger
gevisiteerd werd en vooral spoedig inlichtingen omtrent den
aard der ziekte zouden te verkrijgen zijn, en liet men te
Huil lossen, waar het minder streng toeging en vooral de
zoo gevreesde Runderpest aan niemand bekend was. Men
ontging daardoor het nadeel dat aan eene quarantaine zou
verbonden zijn, maar ook, en dit was van veel meer gewigt,
het gevaar van intusschen zijn vee te zien te gronde gaan
aan de ziekte, waarvan het de kiem uit Reval had mede-
genomen.

Op de zesdaagsche reis van Reval naar Huil werd den
2gsten één dag voor de aankomst, één os ziek. Den

29sten k^vam het schip te Huil aan. Het vee werd gelost,
volgens verklaring van den inspecteur der douane gevisi-
teerd en gezond bevonden. Een gedeelte der ossen werd te

-ocr page 199-

■198

Hull en in de omstreken dier stad verkocht en naar Man-
chester en andere plaatsen verzonden; van de lotgevallen
dezer dieren is verder niets bekend; voor zooveel men heeft
kunnen nagaan, zijn ze niet met ander vee in aanraking
gekomen, maar op verschillende plaatsen dadelijk voor de
slagtbank gebruikt De overige 175 ossen, waaronder, vol-
gens de verklaring van Burchell, ook behoorde de gemelde
zieke os, (die dus niet voor 11 pd. st. aan een slager te Huil is
verkocht geworden, zooals in vroegere mededeelingen ver-
meld werd) werden per spoor naar
Londen vervoerd en
kwamen op donderdag, den Junij, op de markt te
Is-
lington
(Londen).

Die veemarkt wordt gehouden twee malen per week,
nam. op maandag en donderdag. Van de duizende dieren
daar aangevoerd, komt de helft uit het buitenland. Zwe-
den, Denemarken, Nederland, Pruissen, Duitschland, België,
Frankrijk, Spanje, Portugal, maar vooral Rusland, Polen,
Hongarije en Oostenrijk leveren daar hun contingent, dat
voor het grootste gedeelte uit de havens van de Oostzee, de
Noordzee en van het Kanaal wordt aangevoerd. Om een
denkbeeld van den veehandel op
Londen te geven, mogen
de volgende opgaven uit het »Journal of the Royal Agri-
cultural Society" dienen. In het eerste hal^aar 1865 zijn te
Londen aangevoerd 40921 runderen, 9993 kalveren, 114136
schapen, 8443 lammeren, en 32582 varkens.

Het rundvee werd ingevoerd uit de volgende havens:

Riinderea.

Kalveren.

Rotterdam .

. 18951

8111

Harlingen. .

9165

323

Hamburg. .

. 3313

Boulogne. .

2255

Aalborg. . .

1160

Oostende . .

999

525

Cadix „ . . .

886

Aarsund . .

562

-ocr page 200-

■199

Runderen. Kalveren,

Oporto..... 560

Duinkerken . .

Riga...... 444

Corunna .... 429

Ant,werpen . . . 413 784

Bremen..... 398 113

Dordrecht. ... 359 19

Harburg .... 150 120

Gothenburg. . . 128 IG

Carril...... 100

Calais...... 78 61

Amsterdam. . . 46 21

Glückstadt ... 23
Koppenhagen. . 20
Den 1®*™ Junij kwamen dus de 175 ossen op de markt
te Isiington met ander vee in aanraking. Dien dag werden
slechts 30 stuks aan slagers verkocht. De overige 145 wer-
den na afloop van den markt in de weiden gebragt, die zich
in de nabijheid van den markt bevinden, ten gebruike voor
dergelijk vee, dat niet verkocht zijnde aldaar tot volgende
marktdagen wordt gehouden. Het is mogelijk, dat dit groot
aantal dieren, na den markt van 1 Junij, nog in afzonder-
lijke weiden is gebleven; doch, behalve dat zij op de markt-
dagen bij ander vee kwamen, zijn ze later, toen na de
markten van den IS""^®" Junij, enz. hun getal zeer

was verminderd, ongetwijfeld ook met ander vee te zamen
geweid geworden en daarmede in veel inniger aanraking
gekomen.

Wat er intusschen van af den 1®*^®" Junij onder dit vee
moge voorgevallen zijn : — of er ossen zijn ziek geworden,
of er gestorven zijn, of er zieke dieren zijn verkocht en
geslagt, enz. — van dat alles valt niets met zekerheid te
melden. Gaat men na, hoeveel duizende runderen aldaar
aan- en afgevoerd worden, dan is het ook duidelijk, dat

-ocr page 201-

■200

de lotgevallen van zulk een betrekkelijk klein getal dieren,
waarop niet uieer dan op andere de aandacht was gevestigd,
zeer ligt verloren gaan in dien levendigen handel en later
hoogst moeijelijk, althans met zekerheid meer op te sporen
zijn. Zeker is het ook van den anderen kant, en dit mogen
wij niet vergeten , dat, toen later de Runderpest te Londen
was uitgebroken, en het boven gemelde transport ossen te
regt werd beschuldigd, de ziekte in het land te hebben ge-
bragt, er voor den Londenschen veehandelaar, die dit vee
had ingevoerd, ook redenen bestonden, om, niet alleen geene
nadere bescheiden dienaangaande te verschaffen, maar veel
meer om de kennis van enkele feiten, die in dien nevel een
lichtstraal konden werpen, met alle kracht te on deindrukken,
te weerspreken en ieder onderzoek vruchteloos te maken.
Veehandelaren en vooral slagers zullen hem hierin zeer zeker,
en om niet ver te zoeken redenen, wel de behulpzame hand
hebben willen bieden. Wat wij van dit vee tot op den P*®"
Junij zijn te weten gekomen, is vooral te danken aan de
mededeelingen van Mr.
Burchell, den agent van den in-
voerder; welke mededeelingen echter door den laatsten wer-
den tegengesproken, doch dit slechts in het voorbijgaan.

Als eerste feit na den Junij staat vast, het resultaat

van de onderzoekingen door Pi\'of Gamgeb in het werk ge-
steld, het feit namelijk, dat reeds den Junij runderen,
die aan Runderpest leden, te koop gesteld waren.

De markt van Islington was het uitgangspunt voor de ver-
breiding der ziekte. Ongetwijfeld is van daar, op de eerste
marktdagen der maand Junij, veel vee weggevoerd, dat be-
smet was, maar geslagt is, vóór dat de ziekte zich open-
baarde. Eerst in het laatst der maand, toen de ziekte met
op dien markt aangekocht melkvee in de stallen der mel-
kerijen (dairies) in den omtrek van Londen was gekomen en
veeartsenijkundige hulp werd ingeroepen, trok zij de aan-
dacht; op vele punten te gelijk brak zij uit; weldra was zij
heerschend.

-ocr page 202-

■201

Volgens het eerste rapport der Engelsche staats-commissie
fd.d. 31 Oct.) werden den 24®*®" Junij in eenen stal te Lam-
beth twee hollandsche koeijen aangetast. Den 27®*®" Junij
werd de ziekte door eenen veearts waargenomen bij twee
engelsche koeijen van eene veehoudster te Islington. (Vol-
gens Prof. G
amgee werden dien dag aldaar, 6, op den 19
Junij, op de Londensche markt aangekochte koeijen aange-
tast). Den 28®*™ nam\' dezelfde veearts ze waar bij eene koe
van eenen melkboer te Hackney. Al deze koeijen waren den
IQden Junij gekocht op de markt te Islington. De veehoud-
ster te Islington verloor ruim honderd stuks vee. Het was
in deze zelfde melkerij te Islington (Parkplace, Liverpool
Road, veehouderij n°. 15, eigenaresse Mrs. N
icholl), dat de
ziekte het eerst als
Runderpest onderkend werd. Volgens de
mededeelingen, welke Prof.
Bouley, aangaande zijne zending
naar Engeland, aan de »Académie impériale de médecine" heeft
gedaan (zitting van 29 Aug.), werden in die melkerij plot-
seling 12 koeijen ziek, en dacht men, om de ongewone wijze
waarop dit plaats had, aan eene vergiftiging. Prof.
Simonds
stelde een onderzoek in en onderkende de ziekte voor het-
geen zij was. Hij, dien de Regering 10 jaren geleden had
uitgezonden om zich met de ziekte bekend te maken; hij
sprak hier het eerst het noodlottig woord uit; — maar te
vergeefs! Zelfs uit den mond van den man, dien de Rege-
ring tot haren raadsman had bestemd, die aan het hoofd
staat van het Veeartsenijkundig departement van den Privy
Council vond deze taal geen gehoor.

Prof. Gamgee verzekert ten stelligste, dat gedurende de
maand
Julij, iederen marktdag, op, de Londensche markt
ziek en besmet vee aanwezig is geweest. In die maand was
de ziekte rondom Londen reeds zeer verbreid. In de eerste
dagen van die maand verscheen ze in
Norfolk, iets later
in
Suffolk en Shropshire, daarna in het eene graafschap
voor en het andere na, en vóór het einde der maand had
zij
Schotland bereikt. Vee van de Londensche markt bragt

-ocr page 203-

■202

de ziekte naar Edinburg. Nadat eenmaal van die markt
uit de ziekte in den omtrek was verbreid geworden, wer-
den spoedig ook andere markten in de verschiillende graaf-
schappen, zooals te Norwich-Hill, enz. middenpunten van
besmetting en werd de ziekte van daar weder verder verbreid,
niet alleen door rundvee, maar ongetwijfeld ook door schapen.
Den aé®*®*^ October heerschte zij reeds in 29 graafschappen
in Engeland, 2 in Wallis en 16 in Schotland.

Zooals uit het bovenstaande blijkt, was de Runderpest in
Engeland door Prof
Simonds onderkend, ongeveer eene
maand vódr den 24®^®" Julij, d. i. den dag, waarop de eerste
verordening der Eegering tegen de »heerschende besmette-
lijke ziekte,
»waarvan de aard nog niet zeker hekend is,"
(zoo luidt het daarin) werd uitgevaardigd. Verwondert het
ons, dat de meening van Prof.
simonds, den raadsman der
regering in veeartsenijkundige zaken, van zoo weinig in-
vloed was; onverklaarbaar is het niet. Wat ons echter on-
eindig meer verwondert, is, dat in de Augustus-aflevering
1865 van het Engelsche tijdschrift »the Veterinarlan", dat
door de Prof^.
Morton en Simonds , met medewerking van
de
Prof\'\'. Varneli., Tüson en Brown, wordt uitgegeven, op
bladz, 511 slechts met enkele woorden mededeeling wordt
gedaan van het uitbreken (der schaapspokken en) van eene
noodlottige epizoötie onder het rundvee. Verder lezen wij
daar ter plaatse: de ziekte onder het rundvee nam bij haar
ontstaan zulk een boosaardig karakter aan, dat de aandacht
der regering er dadelijk (?!) door getrokken werd, eene
verordening onmiddelijk (?!) werd vastgesteld en aan een\'
der redacteuren (Prof.
Simonds) werd opgedragen, een on-
derzoek in te stellen naar den aard, de oorzaken, de wet-
ten der verbreiding en de beste wijze van behandeling en
voorkoming der ziekte.

De genoemde verordening {Order in Council, Besluit van
den
Privy Council) is vastgesteld in dato 24 Julij 1865.
In dezelve wordt vooreerst aangehaald de reeds vroeger ge-

-ocr page 204-

■203

maakte, sedert 1 Sept. 1850 voor den tijd van tien parle-
mentszittingen van kracht zijnde
akte ter voorkoming van
de verbreiding van besmettelijke ziekten onder de schapen,
runderen en andere dieren. Deze
a,kte is later door ver-
schillende opvolgende akten van kracht gebleven, en daarbij
wordt (onder anderen) aan de Regering de magt verleend,
om van tijd tot tijd zoodanige verordeningen en regelen vast
te stellen, als zij noodig mogt oordeelen ten opzigte van
verbod of regeling van het vervoer naar of van bepaalde
plaatsen, van schapen, runderen, paarden, varkens en an-
dere dieren, of van hooi, stroo, voedsel of van andere stoffen,
die in staat zijn de besmetting te verbreiden; zoo ook ten
opzigte van de
zuivering van stallen en andere plaatsen,
van wagons en andere voertuigen; zoo ook ten opzigte van
hetgeen er moet geschieden met
dieren, die aan de ziekte
gestorven zijn
of met dieren, of gedeelten van dieren, of
andere stoffen,
die ingevolge deze akte in beslag zijn ge-
nomen;
zoo ook ten opzigte van de te nemen maatregelen
tot
het doen van aangifte van het ontstaan van eenige ziekte
onder de schapen , runderen of andere dieren ; en om andere
voorschriften of regelen daar te stellen ter uitvoering van ge-
zegde akte en evenzoo om dusdanige voorschriften of rege-
len in te trekken, te wijzigen of te veranderen. Verder is
bij die
akte bepaald, dat alle tot de opgenoemde oogmerken
genomen beschikkingen van even veel kracht zullen zijn als
of zij in gezegde akte waren opgenomen , en dat iedereen,
die die akte zal overtreden, voor iedere overtreding zal ge-
straft worden met eene geldboete van hoogtens 20 pd. st., of zoo
veel minder, als door iedere verordening zal bepaald worden.

De verordening bepaalt verder, dat: »Aangezien eene
»besmettelijke ziekte,
wier aard nog niet zeker bekend is,
onlangs is uitgebroken en nu onder het vee in de hoofd-
»stad en haren omtrek heerscht, en het raadzaam is, maat-
»regelen te nemen om de uitbreiding dier ziekte te vooi\'-
komen\'\'; van het vee, dat
in de hoofdstad en het metro-

-ocr page 205-

■04

politaan politie-distrikt aan de besmettelijke ziekte lijdt,
aangifte moet worden gedaan. Zij regelt verder de bevoegd-
heid van bepaalde personen tot het onderzoeken van dat vee
{inspecteurs); zij schrijft het indienen van rapporten over den
aard der ziekte
voor, ten einde daarnaar nog bijzonder noo-
dig geoordeelde maatregelen te kunnen nemen, enz. ; zij
bepaalt, dat iedere overtreding en weigering om aangifte te
doen of onderzoek te laten instellen zal gestraft worden met
eene
geldboete door den regter te bepalen, maar niet hooger
dan 30 pd. st.

Dit waren de eerste, niets beteekenende maatregelen der
regering om de uitbreiding der ziekte te stuiten. Het waren
de eenige, die, volgens hare meening, genomen konden wor-
den , zoolang het antwoord op de alles beheerschende vraag
naar de
oorzaken der ziekte niet was gegeven — dat wil
zeggen — niet door de regering was erkend.

Is het eene uit- of inlandsche ziekte? is zij van buiten
ingevoerd of in Engeland ontstaan? breidt zij zich alleen uit
door besmetting, of staat het Engelscb vee aan andere oor-
zaken bloot, waardoor zij zich ontwikkelt? kan zij dus alléén
door het voorkomen van besmetting tegengegaan worden,
of niet? is het dus noodzakelijk, dat ter bestrijding dezer
ramp het zieke en verdachte vee gedood wordt, en ten
opzigte van het vervoer van vee maatregelen genomen wor-
den, die overigens handel en verkeer belemmeren, ja, dan
neen ? —• Deze en meer dergelijke vragen waren de vragen
van den dag, die de onderwerpen uitmaakten van ontel
bare artikelen in dagbladen en tijdschriften. Ieder begreep,
te beter, naarmate uit den aard van zijn beroep zijne
belangen er in betrokken waren, dat het van de beslissing
over de oorzaken der ziekte afhing, wat er tegen gedaan
moest worden: en dat juist was het punt, waarop alles neer-
kwam, waarom zich alles bewoog.

Aan den eenen kant stonden de mannen der wetenschap?

-ocr page 206-

■205

de kleine partij , die overtuigd was, dat rnen te doen had
met de Runderpest, welke, hoe dan ook ingevoerd, Enge-
lands veestapel met verderf dreigde, en dat tot afwering
van deze ramp de krachtigste maatregelen gedurende eenigen
tijd, onvoorwaardelijk, dienden genomen te worden.

Aan den anderen kant stond eene destijds veel magtiger
partij: de handel, die niet aan banden wilde liggen; de
invloed van de politieke bladen, tevens organen van den
handel, op de publieke opinie; de slagers, die door die maat-
regelen niets te winnen, veel te verliezen hadden; de egoïs-
tische veehouder, (waarvoor men niet juist een Engelsche
behoeft te zijn; doch deze zijn, naar men zegt, stellig niet
de minste) wien de ziekte onder het vee van zijn\' buurman
minder kon scheelen, zoolang hij er zelf niet in betrokken
was; maar bovenal de Engelsche volksgeest, (die schoone,
maar ditmaal bittere, vrucht van het Self-government) die on-
handelbaar is, als de Regering hare hand naar privaat eigen-
dom uitstrekt, of de uitvoerder harer bevelen, in casu de vee-
inspecteur, de vrijheid van den »home" zou mogen schenden.

De Regering scheen te midden van dien strijd tot geen
besluit te kunnen komen ; zij durfde welligt niet de ver-
eischte maatregelen nemen; stellig, het valt niet te ont-
kennen , was het voor haar zeer moeijelijk om maar zoo
dadelijk met doortastende algemeene maatregelen op te
treden; nu immers, moest ook vooreerst het »self-help"
gelden. De Runderpest, die sedert 120 jaren in Engeland
niet gezien was , kon zoo dadelijk geene aanspraak maken
op eene uitzondering op den regel.

Zeer teregt zeide Bouley in de »Académie impériale de
médecine" (zitting van 29 Aug.), toen hij sprak over de oor-
zaken vau het uitgebreid heerschen der ziekte in Engeland:

»Het zij men in den beginne de zaak te ligt geacht heeft,
»of dat de regering zich niet voldoende wettig bevoegd achtte;
»men heeft een\' kostbaren tijd laten verloopen, alvorens
»maatregelen ter voorkoming van de uitbreiding der ziekte

-ocr page 207-

■206

»te nemen; en toen men eindelijk tot handelen besloot, was
»het reeds zeer laat; en bovendien heeft de regering in eene
»dergelijke zaak en met engelsche wetten en een\' engelschen
»volksgeest, niet met de noodige kracht kunnen handelen."

Niet minder teregt zeide hij bij eene andere gelegenheid:
»Ware Engeland niet door zijne wetgeving verhinderd ge-
Bweest, dan had de uitbreiding der ziekte door krachtige
»maatregelen kunnen voorkomen worden... Maar Engeland
»zal, naar het schijnt, liever zijn vee te gronde zien gaan,
»dan van stelsel veranderen; dit is grootsch, maar het zal
»ook buitengewone schade veroorzaken,"

Engeland heeft zich zelven te wijten de zware verliezen,
die het lijdt. Volgens onze begrippen zullen wij natuurlijk
de schuld van dit onheil immer grootendeels op de regering
blijven werpen. De Engelsche volksgeest, aan »self govern-
ment" gewoon en wars van alle algemeene regeringsmaat-
regelen, oordeelt echter anders. Wil men een bewijs, hóe
gemoedelijk men in Engeland een groot deel van den natio-
nalen rijkdom voor een stelsel ziet opofferen; men hoore hoe
Prof
Gamgee zelf zijne landgenooten toesprak. In eene
vergadering van veehouders, den 31 Julij 1865 te Londen
gehouden, hield hij eene redevoering, waarin hij hoofdzake-
lijk handelde over de middelen om de dreigende ramp af te
weeren. Met hoogen lof sprak hij over die wetten in Fran-
krijk, Oostenrijk, Pruissen, welke de regeringen in staat stel-
len , om bij dergelijke volksrampen te handelen en te helpen.

Dat kan, zeide hij, de Engelsche regering niet; zij is door
de parlementsakte van 1850 magteloos; zij heeft geene wet,
die aan het doel beantwoordt, en zonder zulke wet zijn alle
voorgeslagen voorbehoedingsmaatregelen onwettig; zij heeft
getracht zekere volmagten te verkrijgen, waardoor zij in
staat is, de uitbreiding van epizoötiën te kunnen nagaan,
doch die volmagten zijn haar geweigerd; had de regering de
magt, dan zou ze, wel is waar, ook geene wonderen ver-
rigten, maar zij kon in allen gevalle iets doen. — Men be-

-ocr page 208-

■207

denke wel, dat Gamgee tot Engelschen sprak- — Men zal nu
zeker meenen, dat op die vergadering de door
Gamgee zoo
duidelijk voorgestelde magteloosheid der regering al zeer be-
treurenswaardig werd gevonden; men zal verwachten, dat
daarin dringend eene verandering werd gewenscht. Men
vergist zich zeer. Verklarende, dat men huiten allen twijfel
moet aannemen,
dat de regering niet kan helpen, laat hij
er dadelijk op volgen, dat men daarover niet behoeft te
klagen; want dat er voor dergelijke moeijelijke omstandig-
heden eene
Engelsche manier van handelen bestaat. Als in
Engeland, zoo spreekt hij verder, iets groots moet tot stand
komen, dan geschiedt het door het volk, niet door enkele
personen, maar door het geheele volk. Op grond van dien
stelt verder
Gamgee, die zich voor het dooden der zieke
dieren heeft verklaard, aan de vergadering voor: dat al de
veehouders van het land zich ter onderlinge bescherming
zullen vereenigen en eene maatschappij vormen onder den
naam van »Nationale Associatie ter voorkoming van heer-
schende veeziektendie ingerigt moet zijn naar het stelsel
van andere onderlinge verzekeringsmaatschappijen. — Ieder-
een zal toestemmen , dat het een grootsch denbeeld is; wij
kunnen ons echter onmogelijk de Engelsche veehouders zoo
weinig egoïstisch voorstellen, dat dit plan kans van slagen
heeft. Wij voor ons worden in zake de Runderpest liever
geregeerd en gereglementeerd, van boven a£ Wij houden
ons overtuigd, dat ook
Gamgee niets liever zou willen,
namelijk indien het mogelijk ware.

De regering bleef echter niet alleen weifelend, maar was ook
ten regten tijde niette overtuigen van het noodlottig feit, dat
de ziekte werkelijk de Runderpest was. De adviezen van
de HH.
Simonds, Gamgee, Ernes (om alleen te blijven bij
het drietal, die de ziekte elders hadden leeren kennen) von-
den geen geloof. Dit moet men althans aannemen; want,
had men naar de woorden, naar den raad dier mannen ge-
luisterd, dan was ter bestrijding der ramp, het zoeken naar

-ocr page 209-

■208

voldoende bewijzen, of de ziekte door een bepaald transport
vee in het land was gebragt, van geheel ondergeschikten
aard geweest. Maar neen ! de op eene eeuwen oude onder-
vinding steunende stelling, dat de ziekte van buiten inge-
voerd
moest zijn, omdat zij de Runderpest was, mogt dit-
maal niet gelden. Men bleef liever de beslissing over den
aard, over den niet-Engelschen oorsprong der ziekte af-
hankelijk stellen van het stellig bewijs, dat zij door de lading
vee uit Reval was binnengebragt.

Dit bewijs was in den beginne niet gemakkelijk te leveren;
dit is zelfs thans nog niet mogelijk met die mate van zeker-
heid, dat twijfel of tegenspraak geheel onmogelijk worden
gemaakt. Zij, die belang hadden bij de ontkenning van het
feit (en deze waren zeer talrijk), lieten geen middel onbe-
proefd om de onzekerheid voor de Regering en het volk te
doen voortduren.

Hoe de partij, die de belemmering van handel en ver-
keer, als een noodwendig gevolg van de bestrijding der
ziekte, vreesde, te werk ging; hoe zij wilde bewijzen, dat
de ziekte oorspronkelijk in Engeland was ontstaan en niet
door het transport russisch vee was binnengebragt; daarvan
vinden wij een duidelijk voorbeeld in het hoogst belangrijk
verslag, dat Prof.
Füestenberq van zijne reis naar Neder-
land en Engeland heeft gegeven (in de »Annalen der Land-
wirthschaft in den Königl. Preuszischen Staaten. Wochen-
blatt," N". 46, 15 Nov. 1865, blz. 421 en N°. 47, 22 Nov.,
blz. 431).

Fükstenberg deelt daarin mede, dat de voorzitter van
de veehandelaars-vereeniging, de veearts
charles hicks de
taak op zich had genomen om de beschuldiging van dat in-
gevoerd vee te wederleggen, en aan de
Times attesten zond,
die hij uit Reval had doen komen en die het niet voorkomen
der ziekte in Esthland moesten bewijzen, enz. Een uitvoerig
betoog van de onwaarde van dergelijke bewijsstukken is ge-
heel overbodig. Het is niet de plaats van aankoop, maar

-ocr page 210-

■209

de plaats van afkomst van dit vee die onze aandacht ver-
dient; dienaangaande weten wij nu echter met zekerheid,
dat minstens 13 dieren niet uit Esthland afkomstig waren,
en, wat meer is, dat juist van deze dieren reeds te Reval
één gestorven is en twee zijn ziek geworden en dat de bo-
vengenoemde agent de ziekte dezer dieren voor runderpest
heeft gehouden. — Over de latere order, van niet te Lon-
den, maar, om de reeds gemelde reden, te Huil te landen,
geeft
Hicks natuurlijk geene opheldering. — Ook de be-
wijzen, die H. voor de gezondheid van dit vee aanvoert
uit de daadzaak, dat het door den inspecteur te Huil ge-
zond verklaard werd, hebben niet de minste waarde. Wel
was die inspecteur een deskundige; doch vooreerst is het
genoegzaam bekend, hoe het bij dergelijke inspectien toegaat;
ten andere is het niet noodig, dat bij de ontscheping te Huil
reeds dieren duidelijk ziek waren; verder is het algemeen
bekend, dat de ziekte in het begin, zooals hier bij één dier
het geval was, zich niet door opvallende verschijnselen te
kennen geeft, en "zeker het minst bij zulke mspectie de
aandacht zal trekken; eindelijk is het buiten twijfel, dat
de inspecteur te Huil de Runderpest nooit gezien had.

Hetgeen wij tegen de bewijskracht van de attesten, die
Hicks uit Esthland ontving, hebben aangevoerd, is ook gel-
dig tegen het volgende officiëele stuk, dat vooi\'komt in het
Journal de St. Petersbourg van 5 Oct. 1865, n°. 223,
en dat door het Russisch gezantschap te Londen aan het De-
partement van Buitenl. Zaken werd medegedeeld:

»In verschillende dagbladen, en zelfs in de officiëele stuk-
»ken, heeft men in het buitenland verspreid, dat de vee-
«ziekte, die tegenwoordig in Engeland heerscht, dädr zou
»zijn ontstaan door den invoer van runderen, uit de haven
" van Reval afgezonden. Naar aanleiding eener gehouden
n enquête ten gevolge van het daartoe door Z. Exc. den Mi-
nister van Einantiën gegeven bevel om den gezondheids-
»toestand van den veestapel in Esthland na te gaan en tevens

14

-ocr page 211-

■210

»op te geven het getal beesten die gedurende het jaar 1865
»naar Engeland zijn uitgevoerd, zijn wij in staat tegen de
»verkeerde mededeelingen der buitenlandsche organen de
»volgende bepaalde feiten over te stellen :

»Sedert 1859, het tijdstip waarop zich in Esthland eenige
»afzonderlijke gevallen der ziekte hebben voorgedaan, ver-
1) oorzaakt door den invoer van ossen uit de TJkraine, heeft
»er in deze provincie volstrekt geene veeziekte gewoed,
»terwijl de gezondheidstoestand van den veestapel daar uit-
» muntend is.

»In den loop der maand Mei 1865 zijn door de stoom-
sboot
Tonning uit Reval naar Engeland uitgevoerd 321 ossen,
»331 schapen en 3 paarden, die door geenerlei ziekte waren
»aangetast."

De Engelsche Staats-commissie meldt in haar eerste rap-
port, (31 Oct. 1865) dat de tot toen bekende feiten aan-
gaande de lading russisch vee (feiten, die , zooals wij reeds
boven opmerkten, natuurlijk niet zonder tegenspraak bleven ;
maar van eene zijde, die geen vertrouwen verdiende), geene
stellige bewijzen leveren voor de bewering, dat de ziekte
door dat vee uit Reval naar Engeland zou zijn overgebragt.
Zij deelt verder mede, dat men de zaak op eene andere
wijze zoekt te verklaren in het volgende uittreksel uit een
schrijven van Hr. Ms. Consul-generaal te Hamburg:

»De heer Sghradeu, een bekwaam veearts, die door de
»Hamburgsche regering is aangesteld om de voor vreemde
»havens ingescheepte runderen en schapen te onderzoeken,
»heeft mij gezegd, dat naar zijn gevoelen de ziekte aller-
»waarschijnlijkst naar Engeland is overgebragt door invoer
O van vee over Holland. Hij verzekert, dat in de vorige lente
»eene groote hoeveelheid Hongaarsch vee uit Weenen door
» Duitschland te land en langs de rivieren in Holland is in-
»gevoerd; dat destijds de runderpest in de nabijheid van
"Weenen, met name te Florisdorf, was uitgebroken, en dat
»in de maand Mei een aantal beesten in of nabij Utrecht

-ocr page 212-

■211

»door de ziekte zijn aangetast. Ofschoon nu de ziekte later
»in het jaar met veel grooter hevigheid in Holland uitbrak,
»zou het toch zeer mogelijk zijn, dat zij reeds in Mei jl. uit
»de Hollandsche havens naar Engeland overgebragt ware.
»Aan het gerucht, dat ziek vee uit Keval in Engeland, hetzij
»regtstreeks hetzij over Lübeck, ingevoerd zou wezen, hecht
n men hier geen geloof, en in de daad is de afstand tusschen
»Reval en Groot-Brittanje te groot om aan te nemen, dat
»ziek vee uit die haven te Londen zou zijn gekomen, zon-
»der dat zulks opgemerkt wierd."

De Staats-commissie hecht een bijzonder gewigt aan het
in dezen brief vermelde feit, dat thans zeer veel Hongaarsch
vee op de Engelsche markt komt; zij voegt er bij, dat dit
ook door getuigenissen van elders gestaafd wordt. Dit feit
was hier te lande algemeen bekend; stellig zal geen deskun-
digen, die in de gelegenheid was het vee te zien, dat over
den Nederl. Rijn-spoorweg werd doorgevoerd, het betwijfelen;
maar niet minder stellig is het, dat (de mogelijkheid daar-
gelaten) geen enkel feit bekend is geworden, waaruit men
zou kunnen afleiden, dat zieke of besmette dieren over Ne-
derland vervoerd, de runderpest in Engeland hebben gebragt.

Wat betreft den twijfel in het aangehaalde schrijven uit-
gedrukt, wegens den grooten afstand van Reval naar Enge-
land; tegenover onze kennis van den duur van het incuba-
tietijdperk, in het onderhavige geval in verband gebragt met
hetgeen wij weten van de reis en wat daaraan voorafging,
heeft die twijfel geene reden van bestaan.

Hoe eindelijk de Heer Schräder er toe gekomen is, om
te vertellen, dat: »
in de maand Mei, in of nabij Utrecht
een aantal beesten door de runderpest zijn aangetast" {!!!) ;
dat is waarlijk onbegrijpelijk.

De politieke bladen, vooral de Times en een der minis-
terieele organen, de
Globe, vulden hunne kolommen met arti-
kelen over de heerschende ziekte. In den beginne twijfelend,
sloegen ook deze weldra over naar de partij , die (met mis-

14*

-ocr page 213-

■212

kenning, beschimping zelfs, van de vretenschappelijke man-
nen, die de ziekte, de Runderpest, met de vereischte maat-
regelen bestreden wilden hebben), van meening bleef, dat
de ziekte in Engeland was ontstaan en hoogstens toegaf, dat
haar buitenlandsche oorsprong mogelijk, maar niet bewezen
was. Haar doel was bereikt; de groote bladen werkten op
de regering en op het volk; de handel bleef vrij; maar een
groot deel van Engelands veestapel werd der vernieling prijs
gegeven.

De Times van den -^"g- zegt, dat het voor zeker wordt
gehouden, dat de ziekte besmettelijk en uit het buitenland
gekomen is; doch dat er zich enkele gevallen hebben voor-
gedaan, waarin zij zonder aanraking met zieke of met inge-
voerde runderen ontstaan schijnt. (Gevallen, die zich in alle
epizoötien, ook nu weder bij ons te lande, hebben voorge-
daan , doordat de wegen der besmetting niet altijd zijn op te
sporen; maar gevallen, die vooral in Engeland geëxploiteerd
werden, om de mogelijkheid van den binnenlandschen oor-
sprong te bewijzen en daardoor het geloof aan eene zuiver
uitheemsche ziekte, aan de Runderpest, minstens aan het
wankelen te brengen).

De Times zegt verder, dat de ziekte haren zetel heeft in
het bloed en van hetzelfde karakter is als de veepest, die
in de laatste jaren den veestapel van Rusland en Oostenrijk
heeft geteisterd. Hij deelt verder eene van het gouvernement
uitgegane aanschrijving mede, gedagteekend 2 Aug. en waarin
gezegd wordt: »dat de ziekte veel gelijks heeft met, zoo
»niet dezelfde is als die , welke in de laatste jaren in Rus-
»land, Oostenrijk en de oostelijke landen van Europa in
»wijden omvang heeft geheerscht en er de veepest is ge-
«noemd, zijnde eene soort van typheuze koorts, Zij heeft
"in die landen een zeer groot verlies aan vee veroorzaakt.
»Volgens eene bij het gouvernement ontvangen opgave
»zijn daardoor in het afgeloopen jaar (1864) in Rusland
»159,476 runderen aangetast en daarvan 104,714 gestorven.

-ocr page 214-

■213

1) Waar de natuurlijke loop aan de ziekte wordt gelaten, is
»de sterfte zelden minder dan 80 percent van de aangetaste
»dieren." En verder: »De wettelijke magt des gouverne-
» ments ten aanzien van veeziekten is zeer beperkt, en bui-
>> tendien schijnt in landen, waar de regering de uitge-
»breidste magt in dat opzigt heeft, hare uitoefening zeer
»weinig gebaat te hebben (?!!). Derhalve is het vooral de
»zorg en omzigtigheid der bij den veehandel belanghebbende
»partikulieren" (was er een slechter adres op te geven?)
» waardoor de verspreiding der geduchte ziekte moet worden
»verhoed." Alzoo wordt aan de veehouders en de veehande-
laren
aanbevolen, nieuw gekocht vee afgezonderd te houden,
besmette runderen dadelijk te slachten en de stallen te rei-
nigen ; terwijl naar het oordeel van eenen door het gouver-
nement geraadpleegden deskundige, den Hoogleeraar
Simonds,
(wiens oordeel men erkende; maar! — voor zoo verre men
goed vond) opgrond van de tot nog toe opgedane ervaring eene
bepaalde wijze van geneeskundige behandeling nog niet kon
worden voorgeschreven. De
Timeszïei zoo grooten zoo dringend
gevaar in deze veeziekte, dat hij het gouvernement aanspoort,
buiten zijne wettelijke bevoegdheid te gaan; (dat was de
goede weg!) en in afwachting van de opening der parlements-
zitting maatregelen voor het behoud van Engelands veestapel
te nemen. Twee dagen later, over het voorkomen der ziekte
in Northumberland sprekende, zegt de Times, dat het daar
bewijsbaar schijnt, dat de ziekte is aangebragt door eenige
uit het buitenland, over Londen ingevoerde runderen.

De Globe was van oordeel, dat bij de twee tegenover-
staande meeningen aangaande den oorsprong der ziekte, de
waarheid denkelijk in het midden lag; dat namelijk de he-
vigheid en besmettelijkheid eener uitlandsche veeziekte in
Engeland vergroot waren door ondoelmatige behandeling van
het vee bij het vervoer, in de stallen der Londensche mel-
kerijen, enz. enz.

In het midden van Augustus, achtte de Times, naar al

-ocr page 215-

■214

de bekend geworden omstandigheden, het veel waarschijnlijker,
dat de ziekte in Engeland, en bepaaldelijk in de stallen der
Londensche melkerijen , gedurende de heete dagen van Junij
jl. is ontstaan, dan dat zij door buitenlandsch vee is ingebragt;
hij verklaarde zich dan ook voor alsnog tegen den door vee-
fokkers geuiten wensch, dat de invoer van vee gestremd worde.

Te oordeelen naar een hoofdartikel van de ministerieele
Glohe van denzelfden tijd, bleef destijds de Engelsche rege-
ring van oordeel, dat de buitenlandsche oorsprong der vee-
pest in Engeland nog geenszins buiten twijfel was gesteld.

In zijn nummer van 7 Sept. hield dit blad het voor eene
uitgemaakte zaak, dat de veeziekte in Engeland is ontstaan,
en meende het, dat hare oorzaak in atmospherische invloeden
te zoeken is. Tegen het einde der maand September was
het echter weder anders; — toen ontwikkelde dit regerings-
orgaan het gevoelen, dat de aard en oorsprong der ziekte
een nog op te lossen raadsel waren, en waarschuwde het
tegen stelselzucht en vasthoudendheid aan eenmaal aangeno-
men begrippen in deze zaak, verklaarde toen verder, dat
de regering, gaarne raad en voorlichting van deskundige of
ervaren personen zullende aannemen (!?: in allen gevalle te
laat) inmiddels al de in hare bevoegdheid liggende middelen
tot wering der ziekte ter beschikking heeft gesteld van de plaat-
selijke overheden, op welke het ten deze vooral aankomt (???).

Deze aanhalingen zijn meer dan voldoende om te doen
zien, hoe er in Engeland met deze zaak gespeeld is gewoi\'-
den; welke middelen er gebezigd werden, van welke wegen
men gebruik maakte, om zijn doel, eene werkeloosheid der
regering tegenover de dreigende ramp, te bereiken. Een
groot deel van Engelands schoone veestapel werd aan bij-
zondere belangen ten offer gebragt; miskenning en minach-
ting van het oordeel en den raad van bevoegde deskundigen
maakten dat offer mogelijk.

Omstreeks het midden van Augustus 1865 vaardigde de

-ocr page 216-

■215

regering eene nieuwe verordening uit. Dit stuk zegt in den
aanhef, dat de aard der ziekte tijdens het vaststellen der
verordening van 24 Julij (zie blz. 203) nog niet zeker bekend
was; doch dat later uitgemaakt is, dat zij van een typheuzen
aard is, in \'t algemeen door de benaming ;> cattle plague"
(veepest) wordt aangeduid en te herkennen is aan de" vol-
gende verschijnselen: »groote zwakte, vele rillingen, wanke-
»lende gang, koude ledematen, snelle en korte ademhaling,
»neerhangend hoofd, roode oogen, uitvloeijing van slijmig
»vocht uit deze en uit de neusgaten, ruwe plekken op de
»binnenzijde der lippen en het gehemelte, doorloop of pers-
«loopachtige ontlasting."

De verordening (die deels slechts eene uitbreiding der eerste
is) bepaalt:

1. Dat zij geldig is voor geheel Engeland en Wallis.

2. Dat zij betrekking heeft op vee.

3. Dat ziek vee moet aangegeven worden en dat de gewes-
telijke en plaatselijke besturen bevoegd zijn vee-inspecteurs
voor bepaalde distrikten te benoemen, ten einde aan de on-
derstaande voorschriften en regelingen uitvoering te geven,

4. Dat de inspecteur binnen het distrikt, waarvoor hij
benoemd is , de bevoegdheid heeft, om , zoo dikwijls hij zulks
noodig oordeelt, plaatsen binnen te treden en te onderzoe-
ken, waar hij met reden vermoedt, dat zich dieren bevinden,
die aan de ziekte lijden,

5. Dat binnen zoodanig distrikt, waarvoor een inspecteur
is aangesteld, iedereen die een dier heeft, dat aan de ziekte
lijdt, verpligt is, dat dier, voor zoover dit uitvoerbaar is,
van andere dieren afgezonderd te houden; en dat niemand,
zonder de toestemming van den inspecteur, dusdanig dier en
evenmin eenig dier dat in dezelfde schuur of stal heeft ge-
staan of met een ziek dier gedreven of in aanraking geweest
is, ter markt mag zenden of van zijn erf verplaatsen.

6. Dat ieder dier, dat aan de ziekte sterft of wegens deze
ziekte wordt geslagt, begraven moet worden, indien het uit-

-ocr page 217-

216

voerbaar is, op de plaats, waar het gestorven of geslagt is,
of (indien dit niet uitvoerbaar is) zoo nabij mogelijk; en dat,
indien dit dier niet met de huid is begraven, deze moet wor-
den gedesinfecteerd volgens voorschrift van den inspecteur.

7. Dat iedereen, op wiens erf zich zoodanige zieke dieren
bevinden, die plaatsen moet zuiveren en desinfecteren vol-
gens voorschrift van den inspecteur.

8. Dat iedere overtreding dezer verordening gestraft wordt
met eene geldboete, door den regter te bepalen, doch niet
hooger dan 20 pond sterling.

Verder werden de veeartsen in het algemeen en de inspec-
teurs in \'t bijzonder uitgenoodigd om, ten einde de verbrei-
ding der ziekte tegen te gaan , verschillende voorzorgsmaat-
regelen alom bekend te maken en aan de veehouders aan te
bevelen. Deze hadden betrekking op :

1. Voorzigtigheid bij den aankoop van vee; afzondering
van nieuw aangekocht vee gedurende minstens 12 tot 14 dagen.

3. Verwijdering uit de weide van ziek geworden vee;
tenzij het van alle andere dieren kan worden afgescheiden,
en op minstens 100 ellen afstands kan gehouden worden van
alle wegen, waarlangs vee vervoerd kan worden.

3. Ophouden met het dagelijks drijven van vee naar en
uit gemeenteweiden, zoolang de veeziekte in de buurt voor-
komt; verwijdering van het vee uit die weiden naar de stal-
len der eigenaars, zoodra de ziekte uitbreekt op plaatsen,
die aan die weiden grenzen.

4. Onverwijld afmaken en begraven van ieder dier, dat
hevig door de ziekte is aangetast; desinfectering der huid
vóór de verzending. (Dieren in steden, als begraven niet
geschieden kan, te zenden naar den vilder of de mestfabriek).

5. Afhouden van de dieren van begraafplaatsen van vee,
gedurende verscheidene weken.

6. Streng waken tegen alle indirekte gemeenschap van
ziek met gezond vee, door oppassers, door honden en andere
dieren.

-ocr page 218-

■217

7. Goed wasschen en zuiveren van het gezonde vee, vóór
zijne verwijdering van ziek vee.

8. Desinfecteren met chloorkalk, of zoo mogelijk verbran-
den van alle voeder of stroo, dat bij zieke dieren gebruikt is.

9. Desinfecteren van de uitwerpselen der dieren iederen
dag in de stallen of loodsen, en voordat ze vervoerd worden.

10. Bij \'t uitbreken der ziekte op eene hoeve, de gezonde
en nog voor voedsel geschikte dieren aldaar te slagten of
anders met al de noodige voorzorgen naar het naastbijzijnde
slagthuis te vervoeren en hunne huiden verder te desinfecteren.

11. Alle verzwakkende invloeden van de dieren afhouden;
goede voeding en verpleging, enz.

De eerstopgegevene verordening wier eenig nut bestaat in
gedwongen opsluiting en
zooveel mogelijk afscheiding van
ziek en verdacht vee en het
zooveel mogelijk beletten van
het vervoer van dood vee, geeft weinig; dat behoeft geen
betoog. De laatstopgegevene
voorzorgsmaatregelen, men be-
denke dit wel! zijn slechts
raadgevingen, ten dienste van
een ieder voor zooveel of voor zoo weinig als hij daarvan
gediend wil zijn. Zij geven niets.

Eenige dagen later werd de opgegevene verordening weder
uitgebreid.

Den 26®*™ Augustus verscheen namelijk eene nieuwe
»order in council," wier bepalingen, hoewel onvoldoende,
toch dieper ingrijpen en in de hoofdzaak op het volgende
neerkomen:

1. Zij is geldig voor alle deelen van Groot-Brittanje (En-
geland, Wallis en Schotland).

2. Zij heeft betrekking op rundvee.

3. De gewestelijke en plaatselijke besturen zijn gemagtigd
vee-inspecteurs te benoemen, als zij redenen hebben de
nadering der ziekte te vreezen.

4. De bevoegdheid van iederen inspecteur strekt zich,
binnen zijn distrikt, uit tot iederen veemarkt of iedere an-
dere plaats waar zich rundvee bevindt.

-ocr page 219-

218

5. De inspecteur heeft de magt, de afscheiding van alle
zieke en verdachte dieren van gezonde te bevelen. Aan
zoodanig bevel moet gehoorzaamd worden.

6. De inspecteur heeft de magt, een dier dat aan de
ziekte lijdt in beslag te nemen, af te maken of te doen
afmaken en op eene geschikte plaats te doen begraven.

7. De inspecteur heeft de raagt, verdacht voeder of mest
te doen desinfecteren of, zoo noodig, vernietigen. Ieder,
op wiens erf zoodanig voeder of mest gevonden worden,
moet aan de bevelen dienaangaande gehoorzamen.

8. Het is verboden, een dier dat aan de ziekte lijdt naar
eene markt te verzenden of te vervoeren, of zoodanig dier
te verzenden of te vervoeren per spoorweg of per schip of
vaartuig langs de kust, of het te plaatsen of te drijven
over of langs een grooten weg.

9. Strafbepaling tegen overtreding (als voren).

Geheel anders ging het in Ierland!

Ierland bezat een veestapel van 3,257,000 stuks, wier
waarde op ruim 21 millioen pond sterling werd begroot.
Het had in 1864 bijna een half millioen stuks vee uitge-
voerd en daarentegen naauwelijks zeven duizend stuks van
buiten ontvangen. Het wenschte, om van de verschrikke-
lijke ramp verschoond te blijven, een volstrekt verbod van
invoer. De regering verklaarde, dat zij naar het gevoelen
harer regtsgeleerde raadslieden geene bevoegdheid had om
den invoer van vee uit Groot-Brittanje in Ierland geheel
te verbieden; maar dat de administratie der in- en uitgaande
regten magtiging had ontvangen om uitvoering te geven
aan een Koninklijk besluit van het jaar 1856, houdende
verbod van den invoer van besmet (?!) vee.

Deze aanschrijving werd omstreeks de helft der maand
September, te Dublin, door den onderkoning aan het pu-
bliek bekend gemaakt. Den 22®*®" Aug. werd te Dublin
in eene talrijke vergadering van invloedrijke personen be-

-ocr page 220-

■219

sloten, de regering uit te noodigen, een verbod van den
invoer van vee uit Groot-Brittanje in Ierland uit te vaar-
digen, hoeveel zij reeds verklaard had daartoe niet gezind
te zijn. Zes en dertig lersche parlementsleden wendden
zich tot de Engelsche regering met een gezamenlijk ver-
zoek om den invoer van vee in Ierland geheel te verbieden,
onder aanbod om op deze overschrijding van de bevoegd-
heid der regering later de goedkeuring van het parlement
te vragen en te helpen verwerven.

De Globe gaf een hoofdartikel, waaruit bleek, dat de
Engelsche regering niet ongeneigd was om aan lerland\'s
wensch te voldoen; mits de aandrang der Ieren maar sterk
en nadrukkelijk genoeg werd om tot verschooning voor de
overschrijding van de wettelijke bevoegdheid der regering
te kunnen strekken. De wensch was aanhoudend, meer en
meer dringend geuit; zelfs was er gedreigd met verbreking
der Unie, indien lerland\'s hoofdrijkdom werd opgeofferd
aan angstvallig ontzag voor de letter eener wetsbepaling.
Het was echter niet bij meetings, bij wenschen en dreigen
gebleven. De
spoorweg-maatschappijen weigerden uit En-
geland afkomstig vee uit te vervoeren. De onderkoning
van Ierland ging stellig het verst van allen; hij schroomde
niet de zware verantwoordelijkheid eener wetschennis op
zijne schouders te laden; op eigen gezag, maar door het
lersche volk gesteund, onderwierp hij het vee uit Engeland
aangevoerd aan eene quarantaine van 14 dagen. — De
Privy-Council moest voor den volkswil buigen; de invoer
van vee uit Engeland in Ierland werd bij besluit van 25
Aug. verboden en lerland\'s veestapel voor eene dreigende
ramp behoed.

De September-aflevering van i>the Veterinarian,\' bevat
onder het opschrift »
cattle plague" een artikel der Redac-
tie , waarin aangaande de wijze van overbrenging der ziekte
naar Engeland alleen gezegd wordt, dat deze nog niet

-ocr page 221-

■220

met al die naauwkeurigheid kan worden aangetoond, welke
noodig is om hen te voldoen, die, in strijd met de ge-
heele geschiedenis der ziekte en de wetten harer verbrei-
ding, aan hare spontane ontwikkeling bij de koeijen der
Londen\'sche melkerijen gelooven, en niet van de daadzaak,
dat zij van nitheemschen oorsprong is, overtuigd willen zijn.
De ziekte heeft zich, wel is waar, verbreid met eene snel-
heid, die in zekere mate het denkbeeld van spontaan ont-
staan of miasmatische infectie kon schijnen te regtvaardi-
gen bij hen, die geen acht sloegen op den buitengewonen
invloed, dien het spoorwegstelsel op de verbreiding van het
vee door het geheele land uitoefent.

The Veterinarian geeft in deze afl. verder opheldering,
waarom in de Aug.-afl. slechts het feit werd medegedeeld,
»dat er eene noodlottige ziekte onder het rundvee was uit-
gebroken , en dat de aandacht der regering er op gevestigd
was.\'\' De Eedactie deed dit, omdat zij geen onrust wilde
maken, »not wishing to be alarmists." Er zijn natuurlijk
omstandigheden, waarin zulk eene beweegreden geldig is;
maar of zij in dit geval, in de maand Augustus bestaan
mogt; nadat, sedert het laatst der maand Junij, de Run-
derpest nabij Londen was uitgebroken; dat kan, dunkt ons,
geene vraag zijn. Dat zij toen bestaan kon voor een tijd-
schrift , waarvan een der beide Hoofd-redacteuren de Hoogl.
SiMONDS is, de man, die de Runderpest uit eigen oogen had
leeren kennen, die de ziekte in Engeland had onderkend,
die wist, welke de eenige afdoende maatregelen zijn die
tegen deze ramp genomen moeten worden, en die begreep
hoe moeijelijk de regering daartoe was te brengen; -— dat
is onbegrijpelijk. Waarlijk, als hier geen invloed der rege-
ring in het spel is geweest, dan houden wij deze ongerijmd-
heid voor een onoplosbaar raadsel.

The Yeterinarian gaf in September 1865 de volgende be-
schrijving van het ziektebeeld en van de ontleedkundige
veranderingen, die men bij de lijkopeningen had gevonden.

-ocr page 222-

■221

Om hare duidelijkheid en ter vergelijking met den vorm , waar-
onder de ziekte hier te lande optrad, nemen wij die hier over.
Ziekteverschijnselen.

De eerstoptredende verschijnselen der ziekte zijn niet altijd
dezelfde; doch verschillen eenigzins naar de hevigheid, waar-
mede zij een dier aantast; maar meer in het bijzonder naar-
mate óf de spijsverterings- óf de ademhalingsorganen hoofd-
zakelijk zijn aangedaan.

Zoodra de ziekte zich openbaart, weigert het dier alle
voedsel; dikwijls weigert het insgelijks te drinken. De her-
kaauwing heeft opgehouden en het dier staat met neerhan-
gend hoofd en teruggetrokken ooren. Tot beweging aan-
gezet, toont het een groot verlies van krachten; het wankelt
dikwijls, als ware het op het punt van te vallen. De huid
is op sommige plaatsen heet, en dit is dikwijls opmerkelijk
het geval tusschen de ledematen, vooral de achterste. Veel-
vuldig heeft er op deze deelen eene uitzweeting plaats, die
opgevolgd wordt door scheuren en zweeren. De haren staan
overeind, bepaaldelijk op het bovenste gedeelte van den hals,
de schouders en den rug. De uiteinden der ledematen zijn in
het begin der ziekte koud; in een later tijdperk maakt de ver-
hoogde warmte van de oppervlakte des ligchaams plaats voor
eene opmerkelijke koude, in het bijzonder langs de wervelkolom.

Vroegtijdig vloeijen tranen uit de oogen, die er rood en
lijdende uitzien; uit de neusgaten heeft meestal eene wate-
rige uitvloeijing plaats. Deze afscheidingen nemen aanhou-
dend toe en worden in een verder tiidperk der ziekte meer
of minder etterig. De mond is heet, rood en slijmig, en
vertoont dikwijls hier en daar ruwe plekken, vooral op de
binnenvlakte der bovenlip en het harde gehemelte. De adem
is stinkend. De ademhaling is versneld en in de verdere
tijdperken in \'t algemeen steunend. In sommige gevallen
hoort men ook een zwakke hoest. De pols is snel en week,
hij is reeds in het begin der ziekte naauweiijks voelbaar;
met den hartslag is dit echter niet het geval.

-ocr page 223-

■222

In den beginne is de mestontlasting veelal vertraagd, doch
doorgaans volgt doorloop, die tot persloop wordt; de mest
is slijmig, vloeibaar en somtijds vuilgeel gekleurd of nu en
dan bloedig. Het slijmvlies der scheede is in \'t algemeen
opmerkelijk rood en niet zelden hangt een taaije slijm uit
de schaamlippen. Dikwijls bestaat er endeldarmpersing. In
sommige gevallen neemt men aan de spieren der schouders
en dijen ligte trekkingen waar, en evenzoo komt er huid-
emphjseem langs het bovenste gedeelte van den rug voor.
Bij melkkoeijen houdt de melkafscheiding spoedig op; eene
aanzienlijke vermindering in de hoeveelheid melk is een van
de eerste teekenen der ziekte.

Wanneer de ziekte doodelijk afloopt, neemt het kracht-
verlies meer toe, de ademhaling wordt kort, snel en moeije-
lijker, de mest wordt stinkend en meer slijmig en de lig-
chaamsvlakte doodskoud. Sommige dieren sterven binnen
twaalf uren na het begin der ziekte, doch in vele gevallen
duurt zij tot den vijfden of zesden, enkele malen zelfs tot
den achtsten of negenden dag.

De duur van het incubatietijdperk der ziekte verschilt; de
meeste dieren worden ziek den tienden dag, nadat zij aan
besmetting hebben bloot gestaan, doch bij sommigen trad
de ziekte reeds den zevenden dag op.
Lijkbevinding.

Uit de verschillende verschijnselen, die zich in het verloop
der ziekte voordoen, kan men reeds besluiten, dat de sec-
tieverschijnselen verschillen zullen naar de organen die hoofd-
zakelijk zijn aangedaan, en dat zij in het bijzonder aan den
duur der ziekte zullen beantwoorden.

In vele gevallen vindt men het gehemelte bedekt met een
vuil geel exsudaat, dat op eene zweerende oppervlakte is
gelegen. Somtijds is het slijmvlies der zwelgkeel donker
scharlakenrood gekleurd; maar dikwijlder is het slijmvlies
van het strottenhoofd, de luchtpijp en de luchtpijptakken
geïnjïcieerd en met eene laag exsudaat bedekt, dat van een\'

-ocr page 224-

■223

zoowel sereuzen als etterigen aard is en eene verschillende
dikte heeft, van een fijn vliesje tot ruim 6 lijnen (ned.).
De longen zijn dikwijls, doch niet altijd, emphysematisch;
hier en daar zijn zij hyperaemisch. Oude storingen, die
het gevolg zijn van voorafgegane ziekten , mogen niet met door
de runderpest te weeg gebragte veranderingen verwisseld
worden. Het hart is slap en in de linker kamer zijn in
\'t algemeen groote bloedvlekken aanwezig, die men echter
niet voor specifieke teekenen der ziekte moet houden.

Na de opening der buikholte, neemt men aan het net dik-
wijls roode plekken waar. De darmen hebben eene onge-
wone kleur, doordat de veranderde gesteldheid van het darm-
slijmvlies reeds ten deele door den darmwand heen zigtbaar is;
dikwijls zijn zoowel de solitaire als de zamengehoopte klieren
zóó gevuld met secretum, dat zij voelbaar boven de opper-
vlakte uitpuilen. In de pens vindt men in \'t algemeen eene
hoeveelheid onverteerd voedsel; hier is, met uitzondering
van eene enkele malen aanwezige roodkleuring, niets be-
langrijks waar te nemen. De boekmaag vertoont in menig-
vuldige gevallen alle kenmerkende teekenen der ziekte, door
dat hare bladen pleksgewijze ontstoken zijn of in verzweering
verkeeren, en zelfs groote perforatiën, met rood gekleurde
randen, vertoonen door het versterf en de verweeking der
weefsels. Het weefsel der lever is meestal normaal; doch
de galblaas is aanzienlijk gevuld. De piswerktuigen onder-
gaan slechts geringe veranderingen.

Het slijmvlies der lebmaag is nagenoeg altijd ontstoken;
dikwijls vindt men het op talrijke punten in verzweering;
dit is bepaaldelijk het geval aan de openingen der follikels.
In de darmen vindt men dezelfde ziekelijke veranderingen,
bijzonder in den nuchteren darm en den kronkeldarm en
ook in den blinden darm, welke laatste in vele gevallen een
eigenaardig gespikkeld voorkomen heeft, doordat de follikels
gevuld zijn met een vuil wit of geelachtig secretum.

-ocr page 225-

2U

Den September verscheen weder eene verordening,

waarbij al de vorigen werden ingetrokken. Hare bepalin-
gen, die in vele punten met die der vorige overeenstemmen,
komen in de hoofdzaak op het volgende neder.

1. Zij is geldig voor geheel Groot-Brittanje. Zij heeft
betrekking op
rundvee, schapen, geiten en varkens.

2. De gewestelijke en plaatselijke besturen zijn gemagtigd
vee-inspecteurs te benoemen. De inspecteurs moeten van
tijd tot tijd verslag doen van hunne werkzaamheden. De
besturen moeten de declaratiën van de dienstverrigtingen der
inspecteurs goedkeuren. De inspecteurs zijn verpligt aan den
Kaad de gevraagde inlichtingen te geven,

3. Van de zieke dieren moet aangifte gedaan worden aan
den inspecteur, of als er geen is, aan het bestuur.

4. De inspecteur is gemagtigd, binnen zijn distrikt, alle
plaatsen waar zich dieren bevinden, binnen te treden, en,
wanneer en waar hij noodig oordeelt, dieren te onderzoeken.

5. De inspecteur is gemagtigd, aan »cattle plague" lijdende
dieren in beslag te nemen, aftemaken of te doen afmaken
en begraven op eene geschikte plaats.

6. De inspecteur is gemagtigd, plaatsen waar zich zieke
dieren bevinden of bevonden hebben te doen zuiveren en
desinfecteren naar zijn goedvinden; evenzoo om voeder en
mest te doen desinfecteren of zoo noodig vernietigen. De
eigenaar of bewaarder der dieren moet aan zijne bevelen
dienaangaande gehoorzamen.

7. De inspecteur kan de zieke dieren van de gezonde doen
afscheiden. (Verder als voren).

8. Ieder eigenaar of bewaarder van zieke dieren moet deze
zooveel mogelijk van andere dieren afgescheiden houden, en
mag deze, zonder toestemming van den inspecteur, niet van
zijn land of erf verwijderen.

9. Het is verboden zieke dieren te verzenden of te ver-
voeren, enz. (Zie de verord. v. 26 Aug.) Hetzelfde geldt
voor dieren die met deze in\'denzelfden stal of dezelfde kudde

-ocr page 226-

225

hebben verkeerd; of die met zieke dieren in aanraking zijn
geweest; tenzij met toestemming van den inspecteur.

10. Het is verboden, zieke dieren op gemeente- of niet
afgesloten weiden te houden; zoo ook in eenige weide in \'t al-
gemeen, waar zij, naar het oordeel van den inspecteur, de
ziekte kunnen verbreiden.

11. Dieren, die aan de ziekte zijn gestorven of wegens de
ziekte zijn gedood, moeten zoo spoedig mogelijk met de
huid begraven, en met de noodige hoeveelheid ongebluschte
kalk of een ander desinfecterend middel en minstens vijf
voet aarde bedekt worden; in distrikten, waar éen inspecteur
is aangesteld, kan, met toestemming van den eigenaar, met
deze dieren gehandeld worden, zooals de inspecteur zal be-
palen.

12. Zoolang de runderpest in Londen of eenig gedeelte
van het metropolitaan politie-distrikt voorkomt, mag op de
veemarkt te Londen en andere markten binnen de gezegde
streek alleen slagtvee gebragt worden; ieder dier moe\'t da-
delijk na den verkoop, op de gewone wijze gemerkt worden,
als onmiddelijk voor de slagtbank bestemd,

13. Wanneer een plaatselijk bestuur, op grond van eenig
berigt in nieuwsbladen, het voor noodig verklaart, dat die-
ren, overeenkomstig deze verordening of nader aangeduide
dieren van eeti bepaalden markt, voor een bepaalden tijd
zullen uitgesloten worden; dan is het na de bekendmaking
daarvan aan ieder verboden, zoodanige dieren op dien
markt te brengeur Deze bepaling der verordeniug is, zoo
zij nader niet wordt vernieuwd, slechts geldig voor drie maan-
den, te rekenen van af hare dagteekening.

14. Strafbepaling tegen overtreding (gelijk vroeger).

{Wordt vervolgd.)

15

-ocr page 227-

DE SYMPTOMATOLOGIE EN PATHOLOGISCHE
ANATOMIE VAN DE RUNDERPEST IN
NEDERLAND EN ENGELAND,

MEDEGEDEELD UIT HET VERSLAG VAN DR. FÜRSTENBERG,

A. W. H. WIRTZ,

[Dr. rüESTENBERG, die in September 1865 (met Prof. Dr.
Hertwig en den Veterinair-Assessor Halm uit Münster) op
last der Pruissische regering ons land bezocht en zich van
hier naar Engeland begaf, om een onderzoek aangaande de
heerschende Runderpest in te stellen, heeft van zijne reis
een uitvoerig en belangrijk verslag uitgebragt. flet is opge-
nomen in het
Wochenblatt van de Annalen der Landwirth-
schaft in den Königl. Preuszischen Staaten.
46 en 47,
15 en 22 Nov. 1865.

Dit verslag bevat de resultaten van een naauwkeurig onder-
zoek der ziekte in Nederland en Engeland. Van groot ge-
wigt is het verschil, dat de vorm der ziekte in verschillende
landen kan aanbieden en waarvan wij in
Pürstenberg\'s waar-
nemingen een bewijs vinden. De volgende mededeeling is
slechts een uittreksel van het symptomatologisch en pathologo-
anatomisch gedeelte van zijn verslag.)

-ocr page 228-

■227

De Runderpest deed zich in Nederland voor als eene ziekte,
waarbij al de slijmvliezen waren aangedaan, en wel voorheerschend
die van den mond en de ademhalingsorganen; zeer sterk leden ech-
ter ook die van de spijsverterings- en vrouwelijke geslachtsorganen-

De eerst aanwezige verschijnselen der ziekte waren : ophouden van
den eetlust en de herkaauwing; gering kwijlen; stroef, glansloos haar .
aanzienlijke zwakte en neerslagtigheid; afwisseling der temperatuur
aau de verschillende ligchaamsdeelen. De neusspiegel was gewoon-
lijk droog, de blik zeer lijdepd, het oog ingevallen. Mest-eu urine-
ontlasting hadden vrij regelmatig plaats. In de meeste gevallen was
in dit tijdperk de pols reeds iets versneld en gewoonlijk nog matig
vol, 55—60, in andere gevallen 70—80 p.m,; de ademhaling was
gewoonlijk iets versneld en kort, en werd nu en dan door een kor-
ten hoest afgebroken. Zeer spoedig, dikwijls reeds na verloop van
eenige uren, was de ademhaling in die mate veranderd, dat hare
verschijnselen op den voorgrond stonden; zij was zeer versneld, dik-
wijls tot 50—55 maal p. m., kort ea ging gepaard met steunen en
sterke zamentrekking der buikspieren. De hoost nam toe; uit den
neus vloeide eene geelachtige stof, die aan de neusranden tot korsten
opdroogde. Het neusslijmvlies was nu meer, dan minder donkerrood
gekleurd, in vele gevallen livide; het sterk geïnfiltreerde, uitpuilende
bindvlies had eene dilFuse kersroode kleur, met ecchymosen op
enkele plaatsen. Bij verreweg de meeste dieren vloeiden tranen over
den binnen-ooghoek, die met eene geelachtige, zamenhangende stof
waren vermengd; de laatste bleef nabij dien ooghoek kleven , terwijl
de tranen ter zijde van het aangezigt afvloeiden en eene vlakke groeve
deden ontstaan. Het mondslijmvlies leed bijna altijd zeer erg; het
gemakkelijkst waren de veranderingen waar te nemen aan het slijm-
vlies der onderlip en aan het tandvleesch der snijtanden. In erge
gevallen was de kleur donker, livide, het epithelium grootendeels
afgestooten; op enkele plaatsen waren nog geel gekleurde overblijf-
selen van hetzelve aanwezig. Op het slijmvlies der lip en aan het
tandvleesch waren knobbeltjes van verschillende grootte aanwezig;
hetzelfde voorkomen hadden ook de slijmvliezen der wangen en van
het gehemelte.

Behalve sterk kwijlen, vermeerderde afscheiding der traan- en
llARUÉR\'sche klieren en meer profuse neusuitvloeijing, ziet men nu
ook nog eene sterke, veelvuldige ontlasting van dunne, stinkende

15^

-ocr page 229-

■228

mest. De doorloop is meestal uiterst profuus, de mest gewoonlijk
grijsgroen, soms roodachtig bruin of wel door vloeibaar bloed rood
gekleurd, of er zijn zelfs stukken gestold bloed in aanwezig.

Het slijmvlies der vulva en vagina is sterk rood gekleurd en met
fragmenten van epithelium bedekt; uit de vulva vloeit eene troebele,
slijmige stof.

De melkafscheiding houdt niet dadelijk op; zij vermindert veeleer
langzamerhand, maar in hooge mate. De kleur en de overige eigen-
schappen der melk zijn veranderd.

De zieke dieren zijn zeer gevoelig voor drukking op het voorste
gedeelte der wervelkolom, de schoft; zij buigen reeds ten gevolge
eener geringe drukking het voorstel en den rug spoedig en diep door
en steunen tevens pijnlijk.

De hooge graad van apathie duidt reeds op een bestaand hersen-
lijden; zooals ook door de obductie bevestigd wordt.

Ten gevolge van het laatste worden ook hoofd en hals eigenaardig
gehouden, waardoor zich konstant een zeer groot aantal kleine plooijen
ter zijde van den hals vormen.

Het bewustzijn vond ik in het begin der ziekte en ook nog na
afloop der eerste periode, indien de ziekte niet al te akuut verliep,
niet gestoord ; doch in de latere tijdperken en in zeer akute gevallen
was het reeds vroeger aanzienlijk gestoord, dewijl er alsdan bepaald
delirium aanwezig was.

De krachten zinken zeer spoedig en de dieren zijn zeer apathisch,
staan rustig of liggen stil, voor zoover de zeer versnelde ademhaling
dit toelaat. Sommige dieren zijn echter ook van den beginne af zeer
onrustig, steunen zeer luid, treden heen en weder, schijnen te deli-
reren en liggen eerst rustig kort voor den dood, nadat zij neerge-
vallen zijn. Enkele dieren, die rustig waren, worden tegen het einde
des levens onrustig, staan op, treden heen en weder, als zij vastge-
bonden zijn of loopen waggelend, als zij los staan en zich vrij kun-
nen bewegen; doch vallen tea laatste neder, leggen den kop in
de zijde en sterven.

Niet altijd is de secretie van het mondslijmvlies, de speekselklie-
ren, het neusslijmvlies, de traan- en HARDEii\'sche klieren zoo aan-
zienlijk, dat de secreta uit den mond, den neus en de ooghoeken
afvloeijen; zoo ook zag ik niet bij alle dieren doorloop; zoodanige
gevallen behooren in geenen deele tot de goedaardig verloopende.

-ocr page 230-

229

dewijl deze dieren in den regel spoediger te gronde gaan dan die,
bij welke die aandoeningen in liooge mate bestaan.

Is het hersenlijden in het begin der ziekte hevig, dan treden aan-
vallen van razernij op; doch dit komt slechts bij weinig dieren voor.

Over \'t geheel zelden, onfstaat er emphysema, dat zich over het
geheele ligchaam uitbreidt; het wordt het eerst gezien op de lenden
en breidt zich dan van hier naar de zijden van den romp en den
hals uit.

Eene vorm, die slechts zelden wordt waargenomen, is die, wanrby
de huid lijdt, en daarop een dergelijk proces verloopt als op het
slijmvlies. Deze aandoening doet zich het eerst voor op den rug ter
zijde der wervelkolom, waar kleine knobbeltjes ontstaan, die zeer
spoedig gevolgd worden door afschubbing der epidermis. Dit exan-
theem breidt zich uit over den hals en de zijden vnn den romp. Der-
gelijke huidaandoeningen ontstaan ook, en niet zelden aan het uijer.

De duur der ziekte verschilt; dikwijls leven de dieren geene 24
uren na het optreden der eerste verschijnselen; bij de meeste duurt
zij 4—5 dagen, zeldzamer 7—9 dagen, alvorens de dood volgt.

Is de pols niet zeer versneld, geschiedt de ademhahng niet met
te sterke werking der buikspieren, ontstaan na 2—4 dagen teekenen
van eetlust, herkaauwen de dieren nu en dan, wordt het haar iets
gladder en likken de dieren zich den neus, wordt de mest vaster,
bevat zij voederbestanddeelen; dan plegen de dieren te herstellen en
soms herkrijgen zij zich vrij spoedig, doch gewoonlijk duurt het lan-
ger, alvorens de krachten toenemen en de voedingstoestand verbetert.

Immer is de vermagering aanzienlijk en ontstaat zij zeer snel, het-
geen bij de veranderingen, die in het ligchaam der zieke dieren plaats
vinden, niet kan bevreemden.

Bij de runderen in Engeland zijn wezenlijk dezelfde verschijnselen
waar te nemon; maar gewoonlijk treedt bij deze het lijden der adem-
halingsorganen niet zoo sterk te voorschijn als in
Nederland-, de aan-
doening van het slijmvlies der luchtpijp is zelden zeer ver uitgebreid
en in bet algemeen zelden zoo beduidend als by het Nederlanclseh
vee. De ademhaling, ofschoon zeer veranderd, is echter niet zoo
zeer versneld; bij zeer zieke dieren telde ik herhaaldelijk slechts
40—43 ademtogten p. m,; dc buikspieren .?ijn daarbij ook niet zoo
sterk werkzaam ; de dieren steunen niet zoo erg on hoesten niet
zoo veel.

-ocr page 231-

■230

Het verloop der ziekte is bij het Engelsch vee veel sneller; niet
M\'einig dieren sterven reeds na 24—-36 uren, soms nog vroeger.
Hoogst zeldzaam duurt hier de ziekte 6 — 8 dagen, alvorens de dood
intreedt.

Terwijl in Nederland 12 —15 0/„ genezen, is in B?igeland h&i cijfer
der herstelden veel kleiner; volgens mijne waarnemingen en inge-
wonnen berigten bedraagt het welligt 5—

De lijkopeningen leeren ons, welke belangrijke verwoestingen de
ziekte in korten tijd veroorzaakt heeft. Het slijmvlies van den neus,
het strottenhoofd, de zwelgkeel, de luchtpijp en de bronchiën is dik-
wijls zeer donkef, bijna zwart gekleurd en overal gedrenkt met een
donkerrood vocht; zijn epithelium heeft op grootere of kleinere plek-
ken losgelaten en is verdwenen. Op het slijmvlies van het strotten-
hoofd zijn steeds, op dat van den neus en de zwelgkeel niet zoo
bestendig, grootere of kleinere zwarte vlekken aanwezig, die door
versterf van het slijmvlies ontstaan, zoo als dit bij diphtheritis plaats
heeft; de zwarte kleur hangt af van eene zwarte, uit weefseldetritus,
enz. bestaande stof. De slokdarm is in vele gevallen in zeer erge
mate aangedaan; hier zijn deels kleine, geele, tamelijk digt bij elkan-
der zittende knobbeltjes aanwezig, deels geele vlekken waar te
nemen, waaronder liet slijmvlies zijn epithelium verloren heeft.

De pens, de netmaag en de boekmaag bevatten steeds vochtig
voedsel; pathologische veranderingen in deze organen behooren tot
de zeldzaamheden; slechts zeldzaam neemt men aan de cavdia ge-
ëxcorieerde plekken waar; doch bij alle aan de ziekte gestorven die-
ren is de löbmaag aangedaan; chymus ontbrak bijna altijd. Het
slijmvlies heeft eene donkere, diffuse, roode kleur; óf op den rand
der plooijen, óf op het gedeelte van het slijmvlies, dat tusschen de
plooijen is gelegen, komen verhevenheden voor in verschillend aantal
en van verschillende grootte. Deze knobbel\'jes zijn ontstaan door de
zwelling der zoogenaamde solitaire follikels; hunne kleur verschilt;
zelden zijn zij donkerrood, gewoonlijk witachtig of geelachtig; enkele
bezitten in het midden eene kleine opening en verdieping, andere
bevatten eene vaste, geelachtige stof. Aan den pylorus ziet men in
bijna alle gevallen dergelijke zwarte, geëxcorieerde plekken als in

-ocr page 232-

■231

den larynx en deu pharynx, waar eveuzoo het slijmvlies door ver-
sterf verstoord is. Zelden vindt men hier zweeren, omdat de ziekte
in de meeste gevallen-
zóó snel verloopt, dat eene reactie van de
aan de verstoorde plaatsen grenzende deelen niet heeft kunnen tot
stand komen. Het epithelium van het maagslijmvlies heeft geheel
losgelaten en is verloren gegaan.

Het darmkanaal is in zijn geheel verloop aangedaan. Het is zeer
rood gekleurd; deze roodheid is ook hier difl\'uus en treedt in de
dunne darmen op de dwarsche, in de dikke darmen op de overlang-
sche plooijen sterker te voorschijn ; in het slijmvlies der dunne dar-
men is eene diiïusa verdeeling van zwart pigment, in groote mate
vooral nabij of op de
PEUER\'sche kliergroepen, waar te nemen. De
solitaire follikels zijn in de dunne darmen in gering aantal zigtbaar;
in de dikke darmen vindt men ze in grooten getale als knobbeltjes
van verschillende kleur en grootte. In het achterste gedeelte van
den endeldarm zijn bij de meeste dieren, ten gevolge van de aan-
doening van bet slijmvlies, welligt ook ten deele veroorzaakt door
de scherpte der excrementen, grootere of kleinere erosiën aanwezig.
Ook op de uitwendige huid aan en om den anus komen dergelijke
erosiën voor. Even als in de lebmaag is ook in het geheele darm-
kanaal het slijmvlies van epithelium ontdaan. Deze afstooting van
het epithelium moet reeds zeer vroegtijdig plaats hebben, dewijl ik
ze zoowel in de zeer spoedig als in de langzamer verloopende ge-
vallen aantrof.

Het slijmvlies der baarmoeder is insgelijks aangedaan; in enkele
gevallen was het donker, livide gekleurd, en pleksgewijze met eene
graauwe, vrij taaije en ongelijkmatig over het slijmvlies verbreide
stof bedekt. In de meeste gevallen is het lichtrood gekleurd en met
eene grijsgeele, slijmige stof belegd. Het slijmvlies der scheede is
altijd sterk rood en wel diffuus kersrood gekleurd; nabij de vulva
komen plaatsen er in voor, waar het slijmvlies verstoord is, geel-
achtige vlekken, en overblijfsels van epithelium. Op de huid der
vulva en het slijmvlies der schaamlippen komen dergelijke geëxcori-
eerde plaatsen voor, die deels het gevolg zijn van het aldaar ver-
loopend ziekteproces, deels veroorzaakt worden door de scherpe in-
werking der drekstoffen op deze deelen. Van de vagina zet zich de
eandoening van het slijmvlies voort over de pisbuis cn de blaas; in
enkele gevallen waren, behalve de bij bijna alle gestorven dieren

-ocr page 233-

232

aanwezige roodheid van het slijmvlies, bioedexlravusaten in den bodera
der blaas ainwezig. De nieren waren steeds normaal.

Aan de lever en de buikspeekselklier waren geene pathologische
veranderingen waar te nemen. De galblaas was in enkele gevallen
aangedaan; haar slijmvlies was dan rood gekleurd en bevatte op
enkele plaatsen kleinere of grootere ecchymosen; In deze gevallen
was ook de ductus choledochus en waren zelfs de grootere levergal-
buizen sterk rood gekleurd.

Aan de milt was geen enkel maal eene pathologische verandering
waar te nemen; hare kleur was geheel normaal. De mesenteriale
en lympha-küeren waren oedemaleua, overigens niet ziekelijk ver-
anderd

Bij al het Hollandsch vee was het slijmvlies der luchtpijp in hoogen
graad aangedaan; het wis meestal donkerrood, bijna zwartachtig van
kleur en bezat op verschillende plaatsen, in de meeste gevallen in
zijn bovenste gedeelte, nekrotische plekken; zelden werden deze tot
aan de verdeeling der bronchiën of diep in de laatste aangetroffen.
Niet aileen het slijmvlies, maar ook het submukeus en zelfs het
tusschen de ringen gelegen bindweefsel waren met een donkerrood
vocht geïnfiltreerd; buitendien zag ik op het tracheaal slijmvlies
kleinere of grootere vlekken van eene geelachtige stof. Bij het
TLn-
gehch
vee wordt eene dergelijke aandoening slechts zelden aange-
troffen; al was ook het slijmvlies rood en los en die geele, in vlek-
ken er op liggende stof aanwezig, dan was toch de roodheid nooit
zoo dor.ker, en de infiltratie op verre na niet in die mate aanwezig
als bij het
Hollandsch vee. Het slijmvlies der bronchiën is bij het
laatstgenoemde vee evenzoo veranderd als dat der trachea, en deze
aandoening breidt zich tot bijna aan de longblaasjes uit. Het eigen-
lijk weefsel der longen is in geringe mate hyperaemisch; bijna altijd
was longen-emphysema aanwezig.

Het hart is slap; het is óf met bloed gevuld, óf bevat slechts
kleine hoeveelheden bloedstolsd; onder het cndocardium van het lin-
ker hart zijn op verschillende plaatsen donkerroode vlekken van on-
derscheidene grootte aanwezig; hunne kleur is diffuus rood, als of
zij alleen door afzetting van bloedkleurstof ontstaan waren.

Het spinnewebsvlies der hersenen was sterk met bloed geïnjïcieerd
en op hetzelve waren op verschillende plaatsen kleine, witgeelachtige
vlekken aanwezig, die ligt te verwijderen
waren, althans gemakkelijk

-ocr page 234-

■233

door het uit de hersciikamcrs tredende, lichtgeelachtige vocht weg-
gespoeld werden. De hoeveelheid vocht in de hei\'senhoiten was niet
gering. De kkur der hersenen was op de doorsnede geelachtig; de
hersenmassa zelve scheen iets vaster dan in den normalen toestand;
de vaten waren ook hier vrij sterk met bloed gevuld.

Het mih\'osltopiscli onderzoek heeft geleerd, dat het slijmvlies van
de lebmaag en van het geheele darmkanaal volkomen van epithelium
is ontbloot; de epithelium-bekleedsels der darmvlokken neemt me»
als holle ciHnders in den darmiuhoud waar; de epitheliumcellen, die
met andere cellen in het vocht vrij ronddrijven, bezitten duidelijk de
kenmerken van beginnende vetmetamorphose; veel verder dan in de
epitheliumcellen der darmen, is dit proces voortgegaan in die van het
slijmvlies van den mond, den neus, de keelholte, de luchtpijp, enz.; de
op de laatstgenoemde slijmvliezen voorkomende geelachtige vlekken, die
het aanzien van vliesjes hebben, bestaan uiteen agglomeraat van epi-
theliumcellen , waarin de vetmetamorphose vry uitgebreid ontwikkeld is.

De zwarte massa\'s op de gtëxcorieerde plaatsen van den larynx,
enz., bleken weefseldetritus te zijn, die uit vervallen bloedligchaampjes
en cellen bestond.

De bloedligchaampjes verkeerden, zooah onder het mikroskoop dui-
delijk te zien was, in omvorming; naast de roode was een niet ge-
ring aantal zoogenaamJe witte bloedligchaampjes aanwezig; bovendien
werderj in het aderlijk bloed en in het donkerroode vocht op de
trachea langwerpige, dunne, witte ligchaampjes aangetroffen, over
wier aard nog niet kan beslist worden. De geelc knobbeltjes in de
maag en het darmkanaal, de aangedane solitaire follikcls, bevatte,
den een vast, geel agglomeraat van door vetmetamorphose verstoorde
embrijonale cellen.

Uit eene slechts oppervlakkige beschouwing der veranderingen, die
de ziekte in het ligchaam te v/eeg brengt, blijkt, dat deze van een
diep ingrijpenden aard zijn, en dewijl de opgegeven pathologische
veranderingen gevonden worden, zoowel bij dieren, die slechts eerst
korten tijd ziek zijn, als bij die, welke reeds hiBger aan de ziekte lij-
den, is de zwakhddstoestand, die mede tot dc eerste verschijnselen

-ocr page 235-

behoort, gemakkelijk te verklaren. De geheele voeding des ligcliaams
heeft reeds vroegtijdig volkomen opgehouden ten gevolge van het zeer
spoedig loslaten van het epithelium op het maag- en darmslijmvlies;
hierbij komt de diphtheritis op het mond- en keelslijmviies, verder
op dat van den neus, het strottenhoofd en de luchtpijp, een lijden,
dat buiten de aandoening vau de maag en het darmkanaal reeds vol-
doende is, om het leven der dieren in het grootste gevaar te bren-
gen; nemen wij eindelijk nog het lijden van het slijmvlies der bron-
chiën in aanmerking, waardoor de ademhaling in hooge mate wordt
belemmerd, dan doet zich het geheel aan ons voor als eene ziekte
van het rundvee, waarbij de prognose van den beginne af de ongun-
stigste moet zijn, die er gesteld kan worden.

Geheel afgezien van hetgeen de lijkopeningen der gestorven dieren
ons leeren, hebben wij door de bij onze europeesche runderrassen
genomen, men mag zeggen eene eeuw lang voortgezette proeven, de
overtuiging verkregen, dat eene genezing der ziekte bij ten minste
y®^ der zieke dieren niet te bewerken is, en dat zich in het algemeen
nimmer van te voren laat bepalen, of de aangetaste dieren zullen
herstellen. De waarnemingen hebben wijders geleerd, dat geneziugs-
proeven zich ten opzigte van de uitbreiding der ziekte als lioogst
gevaarlijk hebben bewezen. Aanteekeningen betreffende dit punt zijn
in grooten getale voorhanden, en hij, dio de geschiedenis der ziekte
kent, of hij, die zich er mede bekend maakt, zal het nadeel dezer
genezingsproeven weldra inzien; bovendien zal de juistheid van de
reeds sedert meer dan GO jaren bij ons in aanwending gebragte wijze
van uitroeijing der ziekte bij die waarnemingen in het oog springen.

Ieder, die de zoo spoedig tot stand komende, boven opgegeven
pathologische veranderingen overweegt, zal inzien, dat in alle hevig
en snel verloopcnde gevallen der ziekte, een gevolg der behandeling
volstrekt niet te verwachten is; want, gelijk reeds is vermeld, is de
voeding des ligchaams geheel opgeheven ten gevolge van het volko-
men ophouden der verrigtingen van de lebmaag en het darmkanaal,
en zouden de processen, die de voeding tot stand brengen, eerst dan
weder kunnen plaats hebben, als op de genoemde organen weder epi-
thelium was voortgebragt; en deze vorming zoude, zoo zij overigens
mogt plaats vinden, bij het bestaan der andere insgelijks diep in het
vormingsleven des ligchaams ingrijpende aandoeningen, meer tijd vor-
deren, dan het ligchaam in staat is tc verdragen. Het is te betwij-

-ocr page 236-

■235

fe\'en, of geneosmitklelen, welke aan de dicreu toegediend worden,
uit de maag, en wel de eerste 3 afdeelingen van dit orgaan, verder
geraken, aangezien de werkzaamheid dezer organen, zooais het op-
houden hunner beweging aanduidt, geheel stil staat; het is nog meer
te betwijfelen, of de werkzame bestanddeelen der geneesmiddelen uit
de genoemde organen in het bloed opgenomen worden; immers, dewijl
de werkzaamheid dezer maagafdeelingen stil staat, kan er gevoege-
lijk geen sprake zijn van een resorptievermogen, dat bij gezonde die-
ren in deze deelen slechts zeer gering is. Hetzelfde is het geval met
de lebmaag. Ten allen tijde, dat men beproefd heeft de ziekte te
genezen, heeft men zich overtuigd, dat er geene reactie van het lig-
chaam op de aangewende geneesmethoden en geneesmiddelen plaats
had. In die gevallen, waar de veroorzaakte pathologische processen
niet te uitgebreid en te hevig optreden, in die gevallen bij gevolg,
waar de lebmaag en het darmkanaal weinig lijden, waar de diphthe-
ritis van de slijmvliezen der mond- ea keelholte en der luchtpijp slechts
eene geringe uitbreiding verkrijgt, waar het hersenlijden gering is,
zal men herstelling kunnen verwachten. Het aantal dezer gevallen is
echter, zooals de ondervinding geleerd heeft, bij alle rundveerassen,
die niet tot het steppenras behooren, zeer gering; verder is na het
optreden der eerste verschijnselen bij een dier nog niet te bepalen,
of de ziekte een goedaardiger beloop zal nemen. Wij moeten dus
bij het ontstaan der epizoötie onze aandacht alleen cp de uitroeijing,
niet op het genezen der ziekte vestigen; willen wij van twee kwaden
het minste kiezen, dan kunnen wij alleen het tot nu toe gevolgde
stelsel huldigen, het uitroeijen van de ziekte en hare smetstof, overal
waar zij voorkomen, door het dooden der zieke en verdachtedieren,
en bovendien het nemen van al die maatregelen, welke het indringen
en overbrengen der smetstof in kudden verhinderen.

Sedert het optreden der runderpest in Engeland eu Nederland vin-
den wij de ziekte dikwijls
typhus contagiosus boum genoemd; deze be-
naming is door de Fransche, de Nederlandsche, de Belgische, en ook
de Engelsche regering aangenomen. Ofschoon reeds voor meer dan
50 jaren de ziekte als identisch met den typhus van deu mensch
werd beschouwd, heeft echter deze bepaling thans van tijd tot tijd
eene tegenspraak gevonden , die ik ook zeer gegrond vind. Het wezers

-ocr page 237-

1182

der Uunderpest komt, ook volgens mijne onderzoekingen, niet over-
een met het wezen van de ziekte van den mensch, die typhus genoemd
wordt. Twee aandoeningen van organen, die wezenlijk tot den ty-
phus behooren, worden bij de runderpest niet waargenomen, namelijk
de miltzwelling en de zwelling der darmscheils- en lijmphaklieren. Bij
den mensch komen twee andere ziekten voor, welke in hunne patho-
logische veranderingen meer met de runderpest overeenstemmen. De
eene is de
dipMherUis, die aan het slijmvlies van de keel, het strot-
tenhoofd, de luchtpijp, den neus en den pijlorus van de maag voor-
komt. Daarentegen ontstaan er in de maag en het darmkanaal
dergelijke pathologische veranderingen, als wij steeds bij de
cholera
aantreffen.

Fükstenberg\'s oordeel over de maatregelen tegen de Run-
derpest in Nederland,

In weerwil van het nadeel, dat, zooals de ervaring geleerd heeft,
aan het behandelen der ziekte verbonden is, hebben de Nederlanders
en Engelschen weder den noodlottigen weg ingeslagen en getracht de
ziekte te genezen; men meende, dat het aan de in den tegenwoor-
digen tijd op een\' hoogeren trap van ontwikkeling staande veeartse-
nijkunde eer zou kunnen gelukken de ziekte te genezen dan iu vroe-
ger tijd; en toch heeft de zoo veel vooruitgegane veeartsenijkunde,
die zich sedert jaren met de nasporing van het wezen dezer ziekte heeft
bezig gehouden, niet anders dan de uit vroegere waarnemingen bekend
geworden daadzaken bevestigd, eene omstandigheid, die aan gindsche
volken niet bekend schijnt te zijn. Zij meenden, dat de geschiedenis
der ziekte voor hen niet was geschreven, eene meening, die wij maar
al te dikwijls, ook bij andere aangelegenheden aantreffen. Het niet
waardeeren der geschiedenis is oorzaak, dat gindsche landen weder
al het vreesselijke dezer ramp ondervinden en ontzaggelijke verliezen
lijden.

Dat de runderpest zich in Nederland verder uitbreidde, en uitbrei-
den moest, in weerwil van de in de Ministeriëele bekendmaking vau
den 29, Aug, voorgeschreven maatregelen, ligt voor de hand. Do
eigenaars vau vee waren niet verpligt de zieke en verdachte dieren
te dooden en te begraven; hun werd in tegendeel toegestaan, de

-ocr page 238-

■237

zieke dieren le behandelen of ze te slachten en het vleesch te verkoo-
pen. De gestorven dieren moesten, na inkerving der huid, in 5 voet
diepe kuilen begraven, ea daarin met ongebluschte kalk en vervol-
gens met eene 5 voet dikke aardlaag bedekt vvorden.

Bij het slagten der zieke dieren, dat na goedkeuring van een des-
kundige, onder toezigt der politie plaats had, moest vooral daarop
gelet worden, dat alle afval, zooals bloed, ingewanden, pooten, enz.
diep werden begraven, opdat de honden ze niet zouden opzoeken en
wegslepen. Het vleesch der geslagte dieren, waarbij de huid nog
aan een deel des ligchaams vastzittend aanwezig moest zijn, werd,
nadat het 24 uren gehangen had, nog eens gekeurd en de huid ver-
volgens onder toezigt der politie naar eene looijerij gebragt.

Niet al deze maatregelen werden zóó uitgevoerd, als zij waren voor-
geschreven; zoo werden gedeelten van gestorven dieren in het water
geworpen; pooten, enz., werden door honden weggesleept. Wegens het
groot aantal gevallen, die destijds voorkwamen, schijnt het zeer be-
zwaarlijk te zijn geweest, de voorgeschreven maatregelen naar behoo-
ren ten uitvoer te brengen. Het getal ambtenaren met die uitvoering
belast was buiten tvvijfel te gering, te meer, omdat het toezigt uit
hoofde van de gesteldheid van het laad hoogst moeijelijk was.

Slechts één maatregel, het dadelijk afscheiden der ziek schijnende
dieren van de gezonde, kan welligt, indien daaraan goed de hand
gehouden wordt, het getal ziektegevallen doen verminderen; maar het
is waarschijnlijker, dat hierdoor de ziekte slechts langer in eene kudde
blijft bestaan. Het afscheiden der zieke dieren, dat bij iedere besmet-
telijke ziekte noodzakelijk is, moest hier plaats hebben, omdat zich
altijd eea groot aantal runderen in eene gemeenschappelijke weide be-
vinden. Het voor en na ziek worden der dieren heeft voor den eige-
naar het voordeel, dat hij de verdachte dieren ten regten tijde slag-
ten kan en daarvoor op die wijze nog een goeden prijs kan beko-
men; dewijl het vleesch dezer dieren stellig een beter en krachtiger
voedsel is dan dat der zieke. Door de ziekte ondergaat zeer spoedig
een groot deel der voedende stolFen in het ligchaam zoodanige om-
zetting, dat zij voor de voeding van geene waarde meer zijn.

Stellig heeft de epizoötie eene groote uitbreiding kunnen verkrijgen,
door dat er geen acht geslagen werd op het overbrengen der ziekte
door menschen, honden, maar vooral door schapen. Enz.

-ocr page 239-

M e 11 g e I w e r k.

MAATSCflAPPrJ TEE BEVOEDERING DEE VEEAETSENIJ-
KUNDE IN NEDEELAND.

Programma voor de Algemeene Vergadering te
Utrecht, op Dingsdag, den Sejjtember
18C5,
des voormiddags ten 10 ure, in de Zaal naast
den Schouwburg.

Gewone werJczaamheden.

1. Indienen der volmagten volgens art. 28 en voorstelling van be-
zoekers die geen lid zijn, overeenkomstig art. 12, 3 al. eu art, 26.

2. Opening der Vergadering.

3. Verslag van den toestand der Maatschappij.

4. Benoeming van eenen hoofdbestuurder in de plaats van den
Heer
Hengeveld, art. 20.

5. Eekening en verantwoording, benevens in ontvangst nemen der
contributiën, art. 13.

6. Voorstellen.

Veeartsen ijkundige mededeelingen.

a. Opgave der heerschende veeziekten 1864/65.
h. id. inentingen bij runderen en schapen in 1864/65.
c. Genees-, heel- en verloskundige gevallen, veeteelt, hoefbeslag
en hoefziekten, instrumenten en operatiën.

PAUZE.

-ocr page 240-

■239

Bespreking van opgegevene onderwerpen,

1. F. C. Hekmetjer. Ofschoon in ons land betrekkelijif weinig
processen ten gevolge van koop en verkoop der huisdieren plaats
hebben, komen die echter voor. Het
Burgerlijk Welhoek geeft daar-
toe de regelen aan de hand. Behalve deze wetten bestaan er in
sommige streken nog plaatselijke regelen, waarnaar men zich ge-
draagt en waaraan men gewoon is zich stilzwijgend te onderwerpen.
Deze wetten, die dikwijls in strijd zijn met de bepalingen van het
Burgerlijk Welhoek, worden cosiuum wetten genoemd, en zijn daarom
van gewigt, wijl de regter die, volgens Art. 1547 1) van genoemd
Wetboek, in aanmerking moet nemen bij het vellen vaa zijn vonnis.

Er is niets bekend van deze plaatselijke wetten, en echter was de
kennis daarvan van veel gewigt. — Men vraagt daarom eene opgave
daarvan, in de verschillende streken van ons land, om daarvan een
geheel te vormen, ter plaatsing in het tijdschrift.

2. Hengeveld. (Opgave aan) over de ziekten en gebreken, die
eigen zijn aan het klimaat. Vergelijk hiermede bl. 127 van het tijd-
schrift, 1"= jaarg.

3. Stempel en Overbosch. Hoe kan men de pokziekte onder-
kennen bij gevleesde en vette koeijen?

4. Van Hulst. De onderhuidsche inspuiting van geneesmiddelen
heeft ia den laatsten tijd in de menschelijke geneeskunde veel op-
gang gemaakt. Is deze geneeswijze reeds op de dieren toegepast,
en, zoo ja, bij welke ziekten en met welk resultaat?

5. Kegelaer. Wat zijn de oorzaken van taaije melk en het slecht
boteren der melk bij de koeijen?

6. Van Dam, Welke tijd van het jaar acht men het gesehikste
voor de inënting der longziekte bij het rundvee, en wat zijn in het
algemeen de eigenschappen van goede iaëntstof?

7. Aleks, Wat ia de meest algemeene vorm waaronder de in-
fluenza optreedt, en in welke betrekking staat deze ziekte tot de keel-
ziekte en de longziekte der paarden?

1) Art. 1547. »De regtsvordering, voortspruitende uit gebreken die de vernieti-
ging van den koop ten gevolge hebben, moet door den kooper aangelegd worden
binnen een korten tijd, overeenkomstig den aard dier gebreken, en met inachtne-
ming der gebruiken van de plaats alwaar dc verkoop gesloten is.

-ocr page 241-

■240

8. F. C, Hekmeijer. In Duitschiand heeft men bij de biggen van
de
kleine engelsche varkensrassen vet-degeneratie van bijna alle dee-
len des ligchaams waargenomen, waaraan zeer vele biggen sterven.
Is die ziekte ook hier te lande bekend? Zoo ja, welke middelen wor-
den daartegen aangewend?

9. Weitzel. Kan de zoogenaamde gelligheid der koeijen (cachexia
aquosa-chlorosis?) in het begin der ziekte onderkend worden?

10. Hengeveld. Welke middelen zijn er aangewezen tegen het
inslepen van besmettelijke veeziekten door middel van spoorwegen, en
ter voorbehoeding tegen besmetting van gezonde dieren die in de wag-
gons vervoerd worden?

11. Opgave van onderwerpen voor de Algemeene Vergadering.

12. Sluiting der Vergadering.

Vastgesteld te Utrecht, op den 22=«™ Julij, 1865.

Het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bevordering
der Veeartsenijkunde in Nederland,

J. B. SNELLEN, Voorzitter.
G. J. HENGEVELD, Secretaris.

NB. Men wordt vriendelijk verzocht.^ om indien men eenige opgaven
over een of ander der bovenstaande mededeelingen of onderwerpen
wil geven, die zooveel mogelijk
schriftelijk in te dienen op den dag
der vergadering, of ze vóór dien tijd te willen toezenden aan den
Secretaris.

NB, NB. Na den afloop der vergadering zal de maaltijd gehouden wor-
den worden bij
Wolters, hotel la Station, in de onmidde-
lijke nabijheid van den Rijn- en Qentraal-Spoorweg.

NB. NB, NB. Volgens art. 36 heeft het Hoofdbestuur besloten om op
den dag der vergadering ook veeartsen en voorstanders
der veeartsenijkunde, die geen lid zijn, toe te laten tot
de Algemeene Vergadering tegen betaling der halve con-
tributie d f
1,50.

-ocr page 242-

■241

Deze vergadering is op den bepaalden dag gehouden. Het hoofil-
punt van behandeling was de uitgebroken runderpest. De vergadering
was daardoor voor de deelnemende leden zeer belangrijk. De Eeclactie
had gehoopt, aan de leden, die er niet tegenwoordig konden zijn,
spoedig het verslag dier vergadering bekend te kunnen maken. De
eerste helft (vel 9—13) van deze dubbel-afievering was destijds ge-
reed en nagenoeg geheel gedrukt. Zij verscheen niet als afl.,
maar bleef wegens het belang der zaak, en omdat er voor eene af-
zonderlijke 4\'>e afl. nog geen enkel stuk voorradig was, wachten op
mededeelingen over het onderwerp van den dag, van hen, die in staat
waren ze te leveren, in de eerste plaats echter op het verslag der
algem. vergadering.

Tot heden heeft de Eedactie niet het minste van dien aard ont-
vangen, noch eenig verslag, noch eenig stuk, dat in de genoemde
vergadering mogt ontvangen zijn ter plaatsing in het tijdschrift.

Om van de vergadering toch iets (maar wij hopen, voorloopig) mede
te deelen, kunnen wij thans uiet anders doen dan hier overnemen ,
hetgeen de Heer Dr. L.
Mulder, Hoofd-Eedacteur der Landbouw-
Courant, Corresponderend Lid onzer Maatschappij, reeds heeft be-
kend gemaakt.

A. W. H. Wirtz.

Kort Verslag van de Derde Algemeene Vergadering
der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij-
kunde in Nederland, gehouden te Utrecht, den
S\'i®" September 1865.

[Overgenomen uit het Bijvoegsel tot de Landb.-Cour. van
7 September, 37, blz. 152.)

Drie leden van het Hoofdbestuur waren door kunne bezigheden
als leden der Gouvernements-Commissie voor de runderpest verhin-
derd deze vergadering bij te wonen. Het Voorzitterschap werd waar-
genomen door Dr. C. G.
von Eeeken, Onder-Voorzitter, terwijl als
Secretaris fungeerde de
2e Secretaris F. Tu. Weitzel.

De Voorzitter heet de leden hartelijk welkom. De Heer G. J.
IIengevsld wordt met bijna algemeene stemmen als lid van \'t Hoofd-

IG

-ocr page 243-

■242

WP

bestuur (1® Secr.) herkozen. De toestand dor kas was door de
groote uitgaven ten dienste der Commissie, voor de runderpest be-
noemd door het Hoofdbestuur, niet bem.oedigend; daar deze Com-
missie echter meestal voor vee-eigenaars werkzaam was, meende men
eene krachtige finantiële hulp van deze te mogen verwachten.

Door de vergadering werd besloten, dat er door het Hoofdbestuur
spoedig aan do Eegering ecu adres zal worden gerigt aangaande het
wenschelijke, dat bij de wet een einde gemaakt worde aan de anar-
chie, die op veeartsenijkundig gebied in ons vaderland heerscht. Men
achtte zulk eene poging — eene herhaling van wat tot nog toe zon-
der succes geschiedde — vooral van waarde in deze dagen.

De Heer WrsiTZEL, lid der Eegerings-Commisaie, heeft daarop
allerbeliingrijkste mededeelingen gedaan over de heerschende veeziekte.
Zelf bij herhaling ooggetuige van aan de ziekte lijdende en van de
lijkoppiiiiig van daaraan gestorven runderen, gaf hij eenige der voor-
naamste kenmerken aan, vvaar te nemen bij het nog levende en het
doode dier. De Commissie, waarvan hij lid is, is ijverig werkzaam,
heeft den Minister zeer kort na hare benoeming van hare meening
doen blijken en maatregelen voorgeslagen tot stuiting der ramp.

Na het aanhooren van de mededeelingen des Heeren W., en de
naar aanleiding daarvan gehouden langdurige discussiën , — zijnde
er nog leden ter vergadering, die ook gevallen der veeziekte zagen —
besluit de vergadering met algemeene stemmen, en verzoekt den aan-
wezigen Eedacteur der Landbouw-Courant daarvan mededeeling te
doen in dat blad, vooral ten dienste der veehouders:

dat de thans heerschende ziekte is de runderpest en niets anders;
verder \'t hoven alles noodig te achten, dat dit helder en duidelijk
worde, en belanghebbenden, door H uitspreken van dat schrikverwekkende
woord waltker geworden, zich het groote gevaar, waarin ze verkeeren,
toch vooral klaar voor oogen stellen, in verband tot de hoogst aanzien-
lijtce offers, die de runderpest in vroeger dagen in Nederland na zich
sleepte. Voorts, dat zij \'t gebruik in de ojficiële en andere publicatiën
van eert ander woord dan „runderpest" en meer bepaald het spreken
van „de thans heerschende veeziekte" eene simulatie acht, uiterm,ate ge-
schikt om den wezenlijken toestand te verbergen; op die wijs wordt eene
decentralisatie uitgelokt, en de verantwoordelijkheid overgebragt op de
autonomie der gemeentebesturen, welk cen en ander, naar haar oordeel.,
niets dan schade kan berokkenen. Nog gaf zij als haren wensch te ken-

-ocr page 244-

243

nen, dat niet langer mogt worden getalmd de talrijke helanglithhendm
met den nu toch loel genoeg onderzochten waren staat der kwaal lekend
ie maken, en achtte zij H onmisbaar, dat krachtige en zeer doortastende
maatregelen spoedig genomen worden, om de
runderpest — nu reeds
in
4 arrondissementen in Zuid-Holland voorkomende en zich dagelijks
uitbreidende — te onderdrukken, om op die wijs eene nationale ramp
te voorkomen.

Verder besloot de vergadering aan den Minister een adres te zen-
den, daarin hare hoop te kennen te geven, dat de voorstellen der
Eegerings-Commissie en de eventueel door deze voorgestelde maat-
regelen hoe eer hoe liever openbaar gemaakt worden, en het wen-
schelijke te doen uitkomen, dat \'t gtbruik van ziek vleesch
200 veel
mogelijk worde tegengegaan. Een adres — in hoofdzaak ontwor-
pen — werd door de vergadering goedgekeurd, en zal door \'t Hoofd-
bestuur spoedig verzonden worden.

Over de varkensziekte zijn daarop nog eenige mededeelingen ge-
daan; bij varkens b. v., die dierlijk voedsel nuttigen, komt zij nooit
voor. Nog hebben zeer belangrijke discussiën plaats over het
insle-
pen van veeziekten door middel van de wagens van spoorwegen, sloom-
iooten
enz. Per spoor zijn zelfs soms kwaad-droezige paarden ver-
voerd eu bij de zeer erga besmettelijkheid van de runderpest, kan zeker
geen veehouder in deze te voorzigtig zijn, zoowel in zijn eigen be-
lang als in dat van zijne medeburgers. Meu achtte de redeneringen
in een stukje van \'t
Handelsblad van heden voor onvoldoende, en
minstens moeijelijk uitvoerbaar 1), Bepaalde middelen er tegen achtte
men moeijelijk op te geven. In tijden van nood echter kunnen an
dere maatregelen gelden dan in gewone tijden, en de zuinigheid
vaa enkelen kon hier wel eens blijken de wijsheid te bedriegen.

Eenige ingekomen stukken van leden werden bestemd voor \'t Tijd-
schrift der My 2). — De Voorzitter sloot de vergadering met dank-
zegging aan de aanwezigrn voor de deelneming in de debatten.

1) Met eene mededeeling van den heer v/AGiaMAiss te Zevcnaar (in een dag-
blad) over de gevolgen van de gebrekkige wijze van vee-vervoer, was de ver-
gadering \'t niet eens.

2) Gelijk boven gezegd, heeft de Red. geen enkel stuk ontvangen.

16«-

-ocr page 245-

Berigten.

Buitenland.

FRANKHIJK. Bij Keizerl. Besluit van 6 Jan. 1866 is de Heer H.
Bouley, Hoogleeraar aan de Veeartsenijschool te Alfort, benoemd
tot Inspecteur-Generaal der Fransche Veeartsenijscholen; ter vervan-
ging van den heer
Lecoq , die op zijne aanvrage op pensioen is gesteld.

De Hr. Lecoq, vroeger Hoogl., later Directeur der V. A. School
te
Lyon, was sedert 1863 de opvolger van den heer Eenaclt.

De heer RenaüLT was in 1861 tot Inspecteur-Generaal benoemd,
toen de heer
Yvart, welke die betrekking gedurende vele jaren ver-
vuld had, ora redenen van ziekte zijn ontslag had genomen.

[Een blik op de eervolle loopbaan van den beroemden Eenault
moge hier op zijne plaats zijn.

EUGÈNE EENAULT, geboren in 1805, zoon van een veearts, kwam
in 1831 als kweekeling aan de school te
Alfort, werd in ]823 Re-
petitor en verliet de school als Veearts in 1825. Een jaar later werd
hij te
Alfort benoemd tot „Chef de service"; 4 jaren later was hij
Adjankt-Hoogl. en in 1833 titulair-Hoogl. der kliniek, die, na een toe-
stand van verval, van af 1830 onder zijne leiding tot die hoogte is
opgevoerd, waardoor zij spoedig roemrijk bekond was. In 1838 werd
Renault Directeur, tevens belast met het klinisch onderwijs, welke
betrekking hij gedurende 24 jaren vervulde. Zijn arbeid in verschil-
lende vakken der veeartsenijkunde wekt bewondering, én om de uit-
gebreidheid, maar veel meer om de degelijkheid, welke die schoone
pennevruchten van den rusteloozen, naauwkeurigen onderzoeker en
streng kritischen beoordeelaar kenmerkt en hun eene blijvende waarde
verzekert. De heersehende en besmettelijke ziekten waren altijd het
onderwerp zijner lievelings studie. Toen in 1863 in Napels, Toskane

-ocr page 246-

■245

en den Kerkdijken Staat de Eusderpest vvaa uitgebroken, en Frank-
rijk bedreigd werd, vertrok
Eenal-lt in het einde van Maart, op
last der Eegering, naar Italië. Daar ging hij aan het onderzoek
met dien on vermoeiden ijver, die hem eigen was. Van af het begin
van April bragt hij vele weken door te midden der Pontijnsche moe-
rassen, bezig met lijkopeningen, onder een\' brandenden hemel. Zijn
dorst naar kermis verzadigd, zijn ligchaam door een langzaam maar
doodelijk werkend miasma geïnfecteerd, trok hij verder. ïe Napels
werd hij in het begin van Mei ongesteld, te Florence aangetast door
febris intei-mittens perniciosa; van daar wegens het ongezonde klimaat
naar
Bologna vervoerd, stierf hij aldaar den 28 Mei, diep betreurd
als eene coryphee zijner wetenschap door al de geleerde genootschap-
pen, waarvan hij deel uitmaakte.

Bijzondere vermelding Verdient zijn correspoaderend lidmaatschap
van de
„Académie des sciences " welke hoogst vereerende plaats sedert
den dood van
Hozard, vader, vacant gebleven, in 1859 aan Eenault
werd aangeboden. Eenault was Officier van het Legioen van Eer,
Officier der Leopoldsorde, Kommandeur der orde van Prederik van
Wurtemberg, Kommandeur der orde van St. Stanislas van Eusland,
Eidder der orde van Frans Jozef van Oostenrijk.]

De ,,Sociélé impériale et centrale de Médecine Vétérinaire" heeft in
hare zitting van 10 Aug. 1865 met eenparige stemmen tot buiten-
landsche „membres associés" benoemd de Prof".
Delwart van Brussel,
Ekcolani van Bologna, Hering van Stidtgardt, Hertwig van Berlijn,
Eöll van Weenen en Simonds van Londen.

ALFORT. Bij Keiz. Besl. van 9 Dec. 1865 is de Hoogl. Bouley
bevorderd tot Officier van het Legioen van Eer. Deze bevordering
is geschied op voorstel van den Min. van Landbouvi\' en Handel,
wegens de uitstekende diensten, welke
Bouley heeft bewezen bij zijne
zending nasr Engeland, in zake de Ruudcrpest. (Zijn ijver, zijne
voortvarendheid, zijne groote verdiensten, vooral ook in deze zaak,
zijn uit verschillende geschriften hier te lande genoegzaam bekend).
Eene maand later werd
Boüley benoemd tot Inspecteur (zie boven).

LYON. Prof, Eodet werd in 186-3 tot Directeur benoemd, nadat

-ocr page 247-

■246

aan den Directeur Lecoq de betrekking van Inspecteur-Generaal was
opgedragen.

De Heer Chadveau, Chef de service der anatomie aan deze Echocl,
werd op het einde van 1863 tot Prof. in de anatomie, physiologie,
zoölogie en het extérieur benoemd, ter vervanging van den Heer
Lecoq in zijne lessen en ter vervulling van dc hoogleeraars-plaats,
die door de benoeming van Prof.
Bodet was opengevallen.

Prof. CiiAüVEAü, de ook in de menschelijke geneeskunde met roem
bekende anatoom en physioloog, werd in 1864 tot Corresponderend
Lid der „Académie de Médecine" benoemd.

TOULOUSE. De Directeur dezer school, de Heer Prince is den
8 Pebr. 1865 overleden.

[PRINCE was geboren in 1807 en verliet, na uitnemende studiën
gemaakt te hebben, in 1828 de school van
Alfort; doch verwierf in
1829 de plaats van Chef de Service te
Toulouse. Hij werd in 1833
naar
Alfort verplaatst, doch in hetzelftle jaar nam hij een aanbod
aan van den pacha
Méhemet-Ali en vertrok naar Egypte, om mede
te werken aan de oprigting der Veeartsenijschool van
Ahou-Zahel,
waar hij Prof., later Directeur was. Na een 10 jarig verblijf aldaar,
keerde hij naar Frankrijk terug en verwierf in 1842 eene hoogleer-
aaraplahts te
Lyon, In 1846 werd hij aangesteld tot „Chef de bureau
de l\'administration des haras" aan het Min. van Landb. en Openb.
Werken. Den 1 Jan. 1847 werd hij tot Directeur te
Toulouse be-
noemd. De uitstekende geleerdheid en het zeldzaam redenaarstalent
van den Heer
Prince waren algemeen bekend.]

De heer Lavocat, Prof. der anatomie en physiologie te Toulouse, is
in Maart 1865 benoemd tot opvolger van den heer
Prince als Directeur.

De heer Lafüsse, Prof. der kliniek en pathologie, de geleerde
schrijver van het
„Traité de Pathologie vétérinaire" is in 1865 be-
noemd tot Corresponderend Lid der „Académie de Médeciae."

VVEENEN. Aan Dr. Fr. Müller, Hoogl. der Zoötomie en Zoöphysio-
logie aan het Veeartsenijkundig Instituut, is bij Keiz. Besl. van 28
Mei 1865 den titel toegekend vaa Buitengewoon Hooglceraar der
VVcener Universiteit.

De Directeur-Hoogleeraar Dr. M. F. Eöll heeft den titel en het
karakter ontvangen van Keiz. Kon. Regeringsraad.

-ocr page 248-

■247

STUTTGART. De voorloopig aangestelde Leeraren Fkicker en Vogel
sijn den 12 Oct. 1865, definitief tot Hoogleeraren benoemd.

MÜNGHEN. Den 20 Maart 1865 overleed J. G. Niklas, Hoogl.
der Gentraal-Veeartscnijschool en Stads-Veearts te
München, in den
ouderdom van 53 jaren. Een groot verlies voor de School en voor
zijne zoo talrijke vrienden.

DRESDEN. Den 28 Jan. 1865 overleed de verdienstelijke Leeraar
der Hoefbeslagleer, de Veearts
M. Hartmann, in den ouderdom
van 47 jareu.

■üThe Albert Veterinary College."
(eene nieuwe Veeartsenijschool te Londen).

Het „TSdinhurgJi Neic Veterinary College", waaraan werk.\'.aam waren
de Prof».:
John Gamgee, Joseph Gamgee, Senr.,Dr. Aimiüß Gam-
gee, James Law
en A., E. Brext, is in 1865 verplaatst naar Londen.
Bene vereeniging vaa vele aanzienlijke ea hooggeplaatste, burgerlijke
en militaire personen had het plan gevormd, in de hoofdstad van
Groot-Brittaiije eene
Veeartsenijschool „van de hoogste klasse" te stich-
ten. Het „New Veterinary College" te
Edinlmrg heeft iiet daartoe
strekkende aanbod aangenomen, en bestaat thans, naast het
„Royal
Veterinary College",
als Londen\'s tweede Veeartsenijschool, onderden
naam
„The Albert Veterinary College", gelegen in Queen\'s Road, Bays-
water.

De school werd geopend dea 2 October 1865.

De vereeniging, waaraan deze inrigting haar ontslaan te danken
heeft, heeft tot Voorzitter den Hertog vau
New-Castle en tot Onder-
Vcorzitters een groot aantal notabelen. De kommissie van bestuur
bestaat u\'t zes leden, waartoe ook Prof.
John Gamgee behoort.

Directeur der school, tevens Prof. der Therapie en Chirurgie is
John Gamgee. Het docerend personeel bestaat verder uit: James
Law
, Prof. der Anatomie; W. Dugüid, Prof. der Physiologie; G.
Aumaïage, Prof. der Materia Medica en Buperintendant der Pharnia-
cit:;
W. J. Rüssel, Piof. der Chemie; Joseph Gamqkr, Senr., Prof-

-ocr page 249-

■248

der lloefbcslagieer en Superintesdant der ziekenstallen; John Cole-
man, Prof. der Landbouwkunde,

Aan de school is verbonden eene landbomohutdige afdeeling ouder
de leiding van Prof.
Coleman, die theoretisch en praktisch onderwijs
ia de Landbouwkunde geeft. De leerlingen dézer afdeeling hooren
tevens de lessen der Profo,
Russell en John Gamgee, en bovendien
andere, welke zij verlangen bij te wonen.

Met het doei om de studie der anatomie, chemie en physiologic te
bevorderen, werd voor minstens tien kweekelingen, die van af den
2
Oct. 1865 de school bezocht hadden, de mededinging open gesteld
naar ééne plaats van kosteloos onderwijs. Daartoe zou ia April 1866
in genoemde leervakken een examen worden afgenomen. Ais prijzen
voor de best afgelegde examina zouden medaljes en getuigschriften
worden uitgereikt. De primus van dit examen zou eene zilveren me-
dalje ontvangen; hij zou bovendien terug ontvangen bet schoolgeld,
dat hij voor den afgeloopen winter-cursus betaald had.

Het schoolgeld voor den winter-cursus bedraagt 26 pd., 5 sh. (on-
geveer ƒ 350); dat voor het oadersvija in eea enkel leervak 5 pd.,
5 sh, (ongoveer ƒ 65).

Ieder, die examen wil afleggen, ten einde een diploma als Veearts
aan deze school te verkrijgen, moet aldaar minstens twee malen ge-
regeld een winter-cursus gevolgd hebben. In het pogramriia der school
komt echter de raadgeving voor, dat men meer tijd aan de studiën
moge besteden. [En zoo dit niet gebeurt, begrijpen wij waarlijk niet,
hoe het mogelijk zal zijn, dat de aan het „Albert Veterinary College"
gevormde Veeartsen immer zullen kunnen regtvaardigen, dat de school
hunner opleiding is „a Veterinary College of the highest class,]

A. W. H. WitiTZ.

Binnenland.

In het verslag der Commissie uit de Tweede Kamer der Staten-
Generaal belast met het onderzoek van de jongste Regeriags-Verslagen
betreffende den staat van het onderwijs in ons land (loopeude over
de jaren 1862/63 en 1863/6é) komt iu het verslag over den staat
in 1863/64 het volgende voor:

-ocr page 250-

■249

„Rijks Veeartsenijschool, Vreemd is iiet van den Minister van Bin-
nenlandsche Zaken zeiven te vernerpen, dat de ziekenstallen in slech-
ten toestand blijven verkeeren, dat het lokaal voor dissectie bestemd
ondoelmatig is, wanneer men in de begrootingen voor zijn Departe-
ment, tot hiertoe althans geene middelen ziet aanvragen tot wegne-
ming dier gebreken, waarvan het eerste ook reeds in het vorige Ee-
geriugs-verslag werd vermeld. Of is welligt sedert het schooljaar
1863/64 uit de gewone kosten van het onderhoud der School herstel
aangebragt? Zoo niet, dan vordert de zaak de aandacht des Minis-
ters, vooral bij de herinnering, dat hij beloofd heeft in overweging
te zullen nemen den wensch, geuit in het Voorloopig Verslag over
zijne begrooting voor het loopende dienstjaar (Art, 61), dat in het
belang van bevordering der praktische opleiding meer zieke beesten
aan de inrigting ter verzorging wierden toevertrouwd. Tot bevrediging
toch van dat verlangen zullen goed iügerigte ziekenstallen wel een
onmisbaar vereischte zijn."

In het Verslag van den toestand vaa het Hertogdom Limburg in
het jaar 1863, komt blz. 449 het volgende voor:

De melk van koeijen door de ziekte {mond- en Maauwzeer) aange-
daan , is ongekookt, schadelijk voor den mensch, vooral wanneer zij
aanhoudend gebruikt wordt. Door den Veearts in het distrikt
(de Heer
Janné te Eoermond)is waargenomen, dat kinderen en ook
een volwassen persoon daardoor ongesteld werden. Op zijo voorstel
zijn dan ook de ingezetenen van Eoermond door het gemeentebestuur
tegen het g(;bruik dier melk gewaarschuwd.

\'s Uarje, 2 Julij 1865, Door den Minister van BInn, Zaken zijn
benoemd tot buitengewone Leden der Commissie tot het afnemen van
het eindexamen der kweekelingen van \'s Eijks Veeartsenijschool voor
dit jaar, de Heeren H. J.
Halbertsma, Hoogleeraar te Leiden, G.
E,
Voorhelm Schneevoogt, Hoogleeraar te Amsterdam, en A, W.
M.
van Hasselt , Lecraar aan \'s Eijks Kweekschool voor Militaire
Geneeskundigen.

Genoemd eindexamen is den 5 Julij afgenomen aan 10 kweekelingen
van het studiejaar; welke daarna zijn benoemd, als volgt:

-ocr page 251-

■250

tot Veearts met lof:

de H.H. J. F. Laméius,

J. Billekes.

H. G. Werkman.

tot Veearts:

de H.H. J. M. D. Westholz.

P. F. Michels.

E. Bosscher.

F. van Aerde.

L van Mervennéë.

J. Köhleb.

D. 0. Valewink.

J. L. van der WuKFP.

Na een afgelegd vergelijkend examen in Junij 1865 (waaraan door
9 aspiranten werd deelgenomen) zijn benoemd tot kweekelingen aan
\'s Eijks Veeartsenijschool, om voor de Militaire Vétérinaire dienst te
worden opgeleid, de Heeren D. F.
van Esveld van Amersfoort, W.
I. P. van Oppenkaaij van Bemrnel, J. F. Schlüter van \'s Gramrihage.

De Inspecteur van de Milit. Geneesk. Dienst der Landmagt heeft
in Junij 1865, aan de kweekelingen van het 4\'\'® studiejaar aan \'s Eijks
Veeartsenijschool bekend gemaakt, dat er twee plaatsen van Paarden-
arts der klasse bij het leger vakant waren, en hen uitnoodigd, om,
na tot Veearts te zijn benoemd, naar die plaatsen te dingen. Daartoe
hebben zich later aangegeven de Heeren Veeartsen D. C.
Valewxnk
en J. L. van dek Wükfe.

De Runderpest in de diergaarde te Rotterdam.

Rotterdam, 13 Jan. 1866. Sedert eenige dagen is de veeziekte
ook in de diergaarde alhier uitgebroken; een IStal herten is reeds
daaraan bezweken. De ziekte neemt bij elk dier
zoo spoedig toe,
dat de dood binnen 3"4 uren er op volgt en geene inwendige midde-
len zijn aan te wenden.
{Alg. Handelsblad van 15 Jan. 1866, N°. 10621).

Nadat de verzameling langen tijd voor de ziekte gespaard was ge-
bleven, brak zij in de laatste dagen van December in een der hokken

-ocr page 252-

■251

van de herten uit, en stierven daaraan binnen den tijd van 10 dagen
3 paard-
2 russa- en 3 Moluksche herten, alsmede het paar Anoas
{Antilope depressicornis).
Niettegenstaande alle aangewende zorgen,
mogt het niet gelukken, een enkel der aangetaste dieren te behouden;
doch wij kunnen met genoegen mededeelen , dat sedert geene ziektege-
vallen meer zijn waargenomen, en wij mogen dus hopen, dat de inrig-
ting van die vreesselijke ramp verlost is. (ÏV.
Rolterd. Courant).

Provinciale Yeeartsen.

Noord-Holland. Iu de buitengewone zitting der Prov. Staten werd
den 26 Sept. 1865, behandeld en aangenomen eene Verordening tot
wering der veeziekte in die provincie. Verder werd besloten tot het
aanstellen van een
Prooincialen Veearts, op een traktement van ƒ 1200
en vergoeding van reis- en verblijfkosten (volgens tarief), als de ver-
ordering in werking moet gebragt worden en de veeziekte zich binnen
de provincie voordoet. Bij schorsing der verorderiug zal het traktement
/ 600 bedragen. De Verordening is den 28 Sept. door den Koning
goedgekeurd en den Oet. in werking gekomen.

Door de Gedep. Staten vverd tot Prov. Veearts benoemd de Heer
J. lIüFFNAGEL te
Haarlem,.

Bij circulaire van den 7 Febr. 1866 werd door hen aan de gemeente-
besturen kennis gegeven, dat zij den Heer H.
G. Werkman juu.;
(destijds toegevoegd aan de Eunderpest-commissie) hadden aangesteld
om den Prov. Veearts bij te staan, met bepaling dal hij op den datum
van het besluit in functie was getreden.

Gelderland. In de zitting der Prov. Staten van 12 Oct. werd be-
sloten, dat er kon overgegaan worden tot het tijdelijk aanstellen van
een
Vrov. Veearts; dat de bepaling van zijne belooniiig en van zijue
standplaats en de regeling van zijn werkkring opgedragen is aan
Gtidt\'p. Stalen ; dat aan hem, wanneer hem het doen van reizen ia
de provincie wordt opgedragen, vergoeding voor reis- en verblijf-
kosten uit de provinciale fondsen zal verleend worden, berekend naar
het tarief voor Ambtenaren van de S\'\'" kl. (Kon. Besluit, 15 Dec.
1849, Staatsblad N°. 62). Door Gedep. Staten werd in huiir.e op-

-ocr page 253-

■252

roeping bekend gemaakt, dat aan genoemde betrekking verbonden is
eene bezoldiging van / 150 \'smaands, benevens reis- en verblijf-
kosten.

Tot Prov. Veearts werd benoemd de heer J. H. Smit te Huissen.

Ter voorziening in de zeer geringe veeartsenijkundige hulp der ge-
meentebesturen, hebben de Gedep. Staten, in November 1865, die
besturen uitgenoodigd, elk voor zich of in vereeniging met elkander
Veeartsen aan te stellen. Aan deze kan eene provinciale toelage van
hoogstens ƒ 200 worden gegeven, onder voorwaarde, dat zij zullen
zijn ter beschikking van Gedep. Staten.

UlrecJd, De Gedep. Staten hebben in Jan. 1866 tot tijdelijk Vee-
arts in dienst der provincie
benoemd den Heer W. J. E. Hekmeijes
te Utrecht.

Overijssel. De Prov, Staten besloten in hunne buitengewone verga-
dering van den 6 Febr.: / 100,000 beschikbaar te stellen, ten einde,
bij het uitbreken der runderpest in de provincie, daarvan zoo noodig
gebruik te maken tot het afmaken van ziek of verdacht vee, en mag-
tigde de Ged. Staten, op die plaatsen waar zij het noodig achten,
voor den tijd van één jaar, tegen genot eener toelage van ƒ 200,
Provinciale Veeartsen te benoemen, en daartoe ook deskundigen [em-
pirici)
in aanmerking te doen komen.

A. W. H. WiRXZ.

-ocr page 254-

Personalia.

De Heer Dr. L. J. E geling, Eeferendaris bij het Ministerie van
Binnenlandsche zaken , (Afd. Medische Politie) is door Z. M. bij Be-
sluit van 3 Junij 1865 benoemd tot Eidder der Orde van den Neder-
landschen Leeuw, en bij Besluit van 31 Oct. tot Inspecteur voor
het Geneeskundig Staatstoezigt in Zuid-Holland, standplaats\'s//fl^e.

De Heer H. van C app el 1 e, Med. Doctor te Amsterdam, is bij
Kon, Besluit van 4 Nov, 186.5 benoemd tot Eeferendaris bij het
Min. van Binnenl. Zaken, ter vervanging van Dr. L, J, Egeling.

Bij Z. M, Besluit van 16 Oct. 1865 zija bij het personeel van
de Militaire Vétérinaire Dienst benoemd: tot Paardenarts der kl.
(naar ouderdom van rang) de Paardenarts der S"!® kl. J. J. Hinze
van het 5«^® Eegt. Drsgonders; — tot Paardenarts der S\'^® kl. de
HH. Veeartsen J. Laméris, J. L, van der Wurff en D. C.
Valewink, resp. bij het 3\'i®,4<ieen Eegt, Dragonders
{Haarlem,
Zutphen
en Venloo).

De Heer J. C, D, Min lot, Adjunct-Paardenarts (Si^® Luit.) van
het leger in Oost-Indië, is den 7 Julij 1865 bevorderd tot Paar-
denarts (l^t® Luit.),

De Heer J, Bil lek es (jun.) heeft zich, na het verlaten der school,
gevestigd te
Horst (Limburg) en is later benoemd tot Veearts voor
het Distrikt van Veestapel in Limburg, standplaats
Horst.

De Heer Westholz is in 1865, kort na zijne intree in de prak-
tijk, benoemd tot Stads-Veearts, Keurmeester van het vee en vleesch
te
Nijmegen, (Jaarwedde ƒ 550.)

De Heer M i c h s 1 s, die van \'af Sept, 1865 in Zuid-Holland werk-
zaam geweest was, als toegevoegd aan de Eundeipest-Commissie,
beeft zich ia Mei 1866 gevestigd te
Heusden.

-ocr page 255-

■254

Di; Heer H. J. H. Stempel, Stads-Veearts en Keurmeester van
het vee en vleesch te
Arnhem, heeft zich in October 1865 gevestigd
te
Loenen (voor de vereeniging der gemeenten: Abcoude-Proosdij,
Abcoude-Baambrugcje, Nijenrode , St. Pieter-Loenen , Loenersloot, Loos-
drecht, Nigtevecht, Ruwiel
en Vreeland) op eene jaarwedde van /\'800.

In zijne plaats is te Arnhem benoemd de Heer K u tg e r s aldaar.

De Heer Mossel is benoemd tot Veearts voor Tiel c. a.

De Heer Sandkuyl heeft zijne standplaats Baam verlaten en zich
later gevestigd te
Zeijst.

Gepensioneerd.

De Heer J. B. Stolkert, Paardenarts der kl. bij het Eegt.
Kijd. Art. (a ƒ 900).

Overleden.

Den 25 Dec. 1865 te ^«r^awf^ercee», de Heer Jacob van Dam,
oud 80 jaren, de Nestor der Nederlandsche Veeartsen, Ridder der
Orde van de Eikenkroon, Voorzitter van de Afd. Zuid-Holland onzer
Maatschappij. ^ Gelijk bekend is, was hij immer met rusteloozen ijver
voor zijn vak bezield, gelijk vooral de leden der voormalige Zuid-
Hollandsche Maatschappij van haar wakker medelid kunnen getuigen,
en had tevens de dichtkunst in hem een gelukkigen beoefenaar.

Den .... 1866 te Assen, de heer J. van der Weyde, Gouver-
nements-Veearts op
Java, die zich tot herstel zijner gezondheid met
verlof hier te lande bevond. (Zie blz. 126.)

Vakante plaatsen.

De Eunderpest was oorzaak, dat sedert 1865, vele gemeenten
besloten. Veeartsen aan te stellen. Hoewel het aanbod hier en daar,
wat de toegezegde belooning betrof, niet karig kan genoemd vvorden;
bleven echter vele plaatsen onvervuld, om de eenvoudige reden, dat
de aanlokkelijke uitnoodigingen aan de Veeartsen gerigt vrij algemeen
het kenmerk droegen, van slechts gevolgen te zijn van voorbijgaande
runderpest-vrees en runderpest-zorg. Uitzigt op eene fatsoenlijke maat-
schappelijke positie lag slechts in weinige opgesloten.

1. De gemeente Wijk bij Buurstede vroeg reeds in Sept. 1865 een
Veearts, op eene jaarlijksche toelage van ƒ 500. — (Utr. Dagblad).

2. De gemeenten RJienen, Amerongen en Jjeersum vroegen in Sept.

-ocr page 256-

■255

1865 een Veearts, voorloopig voor één jaar, op eene bezoldiging va«
ƒ 500. -- (Ibid).

3. üe gemeenten Jaarsveld, Lopih en Willige-Langeralc vroegen een
Veearts,
tijdelijk, tegen eene bezoldiging tiaar het jaar berekend van
ƒ 400. — (Ibid).

4. De gemeente Arnhem vroeg in October, als eerste\'keurmeester
van het slagtvee, een Eijks-Veearts of kl., op eene jaarwedde
van / 800, en met eene toelage van ƒ 50 per maand , voor zoolang de
door den gemeenteraad bepaalde tijdelijke maatregelen tegen de runderpest
ia werking blijven. (Benoemd werd de heer Rutgers; zie blz. 254).

5. De vereeniging of kring van Ileusden vroeg in Jan. 1. 1. (De
Runderpest, Bijl. t. d. Lb. Ct.; N°. 34) ten spoedigste een Veearts,
genegen om zich te
Heusden te vestigen, en aldaar en in de omlig-
gende gemeenten zijne praktijk uit te oefenen. Voor de diensten te
praesteren aan de Gemeentebesturen van gezegde vereeniging, werd
hem toegekend eene bezoldiging van ƒ 600 \'s jaars, gedurende den
tijd van 6 jaren. (Benoemd werd de lieer Mie hels, zie blz. 253.)

6. De gemeente Tiel, in vereeniging met eenige omliggende ge-
meenten, vroegen vóór einde Maart 1866, (De Runderpest, enz.
N». 50)
een geëmmineerden Veearts, ter standplaats Tiel, op eeue
jaarwedde vau
f 600, gedurende 4 jaren. (Benoemd is de Heer
Mossel; zie blz. 254).

7. De gemeente Harderwijk vroeg eeu Veearts op eene jaarwedde
van
f 450.

8. De gemeente Zeijst vroeg een Veearts op eene jaarwedde van
ƒ 4—600. (?) (Benoemd is de heer Sandkuyl; zie blz. 254).

9. De gemeente Smilde (Drenthe) vroeg eeu geëxamineerd Veearts,
op eene jaarlijksche toelage van ƒ 200. (De Runderpest, enz,, N°.
48, S Maart.)

10." De gemeente Hallem vraagt een Veearts, op eene jaarwedde
van ƒ 500.

A. W. H. WiRTZ.

-ocr page 257-

■256

Personeel der Militaire Veterinaire Dienst in
Nederland.

Paardenarisen der Eerde Klasse.

A.

J. de Bruyn (30),

V.

a..

15 Oct. 1856, Utrecht.

J.

J. van Laar (25),

3

d.,

19 April 1857 , Haarlem.

0.

H. M. Houba (15),

2

d..

30 April 1858, \'s Hage.

J.

E. C. Schook (20),

5

d..

22 Sept. 1861, Venloo.

A.

F. van Ghert (15),

4

d.,

1 Jan. 1863, Zutphen.

F.

A. Ludwig,

1

d.,

29 Dec. 1864, Deventer.

Paardenartsen der Tweede Klasse.

J. L. N. Weissenbruch, 5 d.,

J. H. Houtzagers, 5 d.,

W. F. Schröder, v. a.1),

H. M. Stiekkel Schoemaker, m. a.,
E. H. A. H. Boudewijns,
(Geo. voor 5 jaren n. O, I.)

J. J. Hinze, 3 d..

23 Sept. 1861, Roermond.
31 Oct. 1863, Venloo.

8 Jan. 1864, Arnhem.
12 Mei. 1864, Breda.

14 Oct. 1864,

16 Oct. 1865 , Amsterdam.

Paardenartsen der Berde Klasse.

B. G. Eoberton, 2d., 9 Nov. 1855, \'s Hage

F. Meyer, 2 d.2), 27 Sept. 1857 , Leiden.

S. A. F. Stiekkel Sohoemaker, 4 d., 14 Oct. 1864, \'s Bosch.

J. G. S. Arntz,
E. J. Schouten,
M. Stoffels,
J. Laméris,
J. L. van der Wurff,
D. 0. Valewink,

5 d.,
V. a.,
r. a.,

3 d.3),

4 d.,
1 d.,

„ „ Maastricht.

„ „ Amersfoort.

„ „ Arnhem.

16 Oct. 1866, UtrecM.

„ „ Zutphen.

1) Gedetacheerd bij het Eegement Rijdende Artillerie.

2) Gedetacheerd bij het Eegement Veld-Artillerie.

3) Tijdelijk gedetacheerd bij het Eegement Veld-Artillerie.

Deventer.

-ocr page 258-

257

B. H, A. H. Boudewijns,
(Ged.
V. 5 jaren v. Ji,
Ned. leger.)
J. C. D. Minlot,

Soeralaya, 14 Oet. 1864.
Salatiga, 7 Julij 1865.

Personeel der Militaire Vétérinaire Dienst in
Oost-Indië.

T?aarienarts der Berste Klasse.
A. de Vos (13), Batavia, 4 Febr. 1858.

Paardenartsen der Tweede Klasse,

Adjunct - Paardenartsen,

J. J. Postma, Magelang, 17 Sept. 1860.

J. C. Wijs, Batavia, 21 Mei 1864.

A. W. H. W^jRTZ.

17

-ocr page 259-

■238

i 865/66. Naamlijst der kiveekelingen aan \',s\' Rijks-

Veeartsenijschool.

Vierde Studiejaar.

Geene.
Berde Studiejaar.

J. de Heer,

van

Prov.

Groningen.

H. de Boer,

Goudzwaard,

33

Z.-Holland.

W. C. Schioimel 1),

>s

Amersfoort,

>•

Utrecht.

A. Overbosch 1),

S)

Epe,

33

Gelderland.

J. B. H. Moubis 1),

»

Tegeïen,

33

lAmhurg,

L. Janné,

ÏJ

Moermand,

33

id.

E. Houben,

n

Horst,

33

id.

G. A. Eeimers,

Balen,

33

Drenthe.

W. Snijders,

»

Zuld-Beijerland,

33

Z.-Holland.

A. J. Klarenbeek,

Zaandam,

33

N.-Holland.

Tweede Studiejaar.

A. Clercx,

van

Weert,

Prov.

lAmlurg.

R 0. Buiterse,

Oosterland,

»

Zeeland.

D. J. B. Rutgers,

JS

Boeshor git,

33

Gelderland.

Y. S. Hamstra,

»

Friesland.

H. A. H. van Priei,

J)

Eindhoven,

33

N.-Brahant.

K. J. Werkman,

J)

3?

Groningen,

J. H. Sorber,

J)

33

N.-Holland.

H. S. Luurs 3),

53

\'t Zand,

33

Groningen,

H. Mars 1),

Utrecht ,

•3

Utrecht.

L. Hermkes,

5)

Horst,

33

lAmlurg.

F. W. van Duim,

))

Eist,

33

Gelderland.

P. A. V. d. Munckliof,

>3

Venraij,

33

Limburg.

G. W. V. Arntz,

33

Bemmel,

33

Gelderland.

G. J. Bggink, Dz.

»

Laren,

33

id.

E, Mos,

33

Assen,

33

Drenthe.

J. F. P. Schönfeld,

BeUingioolde,

33

Groningen,

1) Militaire kweekeliiig.

2) E.Klerne kweekeling.

-ocr page 260-

■259

Eerde Studiejaar.

J. P. Dutilh, van VUssingen,

I). E. van Esvekl 1), „ Amersfoort,
W. J, P. v. Oppenraalj 1),
J. F. Schlüter 1),
J. Th. V. d. LoefF,
M. J, Hengeveld 3),

Bemrnel,
\'s Rage,
Stadskanaal,
UtrecM,
Qrondsveld,
Middelburg,
Utrecht ,

P. Thomassen,
P. Ketner 3),
J. van den Berg,

Prov. Zeeland.

„ Utrecht,

„ Gelderland.

„ Z.-Holland.

„ Groningen.

„ Utrecht.

„ Limburg.

„ Zeeland.

„ Utrecht.

(De kvreekelingen J. Kasteel van het 3\'\'% en A. W. Spkenger
en J. van der Pol van het l^te Studiejaar hebben na afloop van
het schooljaar 1864—65 de school verlaten.)

Aan het admissie-examen aan \'s Rijks Veeartsenijschool, in Julij
1865 afgenomen, werd deel genomen door 14 aspiranten, waarvan
5 zijn toegelaten.

Aangaande het admissie-examen voor militaire kweekelingen in
1865, zie blz. 250,

1) Militaire kweekeling.

2) Externe kweekeling.

3) Heeft in Mei 1866 de school verlaten.

-ocr page 261-

Sedert de laatste opgave hebben de volgende
Heeren de contributie ingezonden:

C. Mazure, over 1865,

F. B, Venema, „ 1865,

F. H. S. Dehne, „ 1865 en 1866,

J. L, N. Weisseiibrueh, „ 1865 en 1866,

-ocr page 262-

I N 11 O V D

TAÏT DEK TWEBDBIf JAAROANa.

Pathologische Anatomie.

Verscheuring van het hart bij een paard, door J. A. Alers, Blz. 3
Een kieken met vier beenen, door P. C, Hekmeijek, . » 129

Pathologie en Therapie.

Etterzak in de borstholte bij een paard, door J. A.

Alers..................» 5

Genezing der mondklem bij eene koe, door J, A. IIinze. « 7
Waarnemingen omtrent de moêrziekte bij het rundvee, door

J, A. Alers................» 8

Bijvoegsel der Rkd. .............« 14

Hersentyphus, door J. A. Hinze......... » 130

Bijvoegsel, door A, W. H. Wirtz......■ » 131

Hemiplegie, door J. A. Hinze..........» 133

Bijdrage over lendentyphus (Typhus spinalis) der paarden,

door J. C. Kegelaer............« 134

Kwaadaardige catarrhalc koorts (Catarrhus malignus) van

het rund, door J. C- Kegelaer..........148

Kleine bijdrage tot de diagnostiek der longziekte, door

J, C, Kegelaer..............» 151

Kolijk door verscheuring van hot net met daimbeklemming

bij een paard, door J= C, Kegelaer......." 154

-ocr page 263-

262

De Runderpest in Engeland, door A. W. H. Wiutz. . . Blz. 193
Do symptomatologie en pathologische anatomie van de
Runderpest in
Nederland en Engeland, medegedeeld uit
het verslag van Dr.
Fürstenberg, door A. W. H. Wirtz. »

226

Chirurgie.

Belangrijke verwonding en bloeding uit de halsader en
halsslagader van het paard, door
P. J. Köhler. . .

Bijvoegsel, door G. J. H............

Afscheuring van den buitensten hoornigen schoen van het
regter achterbeen bij eene koe, door J. C.
Keöelaer .
Onvolkomene schouderontwrichting met verrekking en
verscheuring van borst- en schouderspieren, door J. C.
ki£GEL.4.EE................

153
168

169

170

Geregtelijke Veeartsenijkunde.

Verwaarloosde en verouderde keelontsteking, ingezonden

door L. van Driel...........

Costuumwetten, door L. VAN Driel te Eindhoven

» , door tl. van Dam te Aarlanderveen
» in Limburg.^ door A. J. Janné . .
» te Gouda, enz., door J. B. Snellen
Actio redhibitoria. Medegedeeld door Mr. Goiiicn .
Redhibitoir gebrek. Vonnis der Arrondissements-Eegtbank
te
Am&lerdam...............»

Hoefbeslagleer.
Eene nieuwe wijze van scherp- of winterbeslag, uitge-
vonden door A.
J. Janné, en over eenige andere
soorten van winterbeslag, medegedeeld door F. C.
Hek-
meijer
. (Met afbeeld.)............ »

Scherpbeslag, door A. J. Janné.........»

Geschiedenis der Veeartsenijkunde.
Bijdragen tot de geschiedenis der Veeartsenijkunde, vooral
in
Nederland. (Vervolg van blz. 348, Jaarg. I.). . . »

Veeteelt.

Eenige veeteeltkundigü regelen der Grieken en Romeinen.
(Vervolg van blz. 200, P Jaarg.)........»

33

38

39

40
40

173

180

28
186

41

187

-ocr page 264-

■203

Mengelwerk.
Programma voor de Algemeene Vergadering der Maat-
schappij, op
17 Sept. 1864 ..........Blz. 58

Verslag van die Vergadering.............» GO

Bijl. A. Verslag van de werkzaamheden en den toestand

der Afd. Zuid-Holland.........» 79

» B. Verslag enz. van de Afd. Utrecht.....n 82

ï) C. Voorstel om aan de regering eene wet op de
uitoefening der Veeartsenijkunde te vragen,

door J. C. Kegelaer.........« 84

D. Over empirisme in de Veeartsenijkunde, door

J. C. Kegelaer........... » 80

Nog iets tot de nadere kennis der »empirici" in de Vee-
artsenijkunde, door A.
J. Janné........» 93

Naschrift over empirisme, door A. W. H. Wirtz ... » 101
Mededeelingen, die over het empirisme hier te lande

handelen........,...,... » 102

Drie staaltjes van empirie uit het buitenland .... » 103
De werkzaamheid van den slokdarm bij het slikken,

volgens Chauveau............» 106

Een schrikbarend staaltje van kwakzalverij.....» 108

Programma voor de 3^® Algemeene Vergadering der Maat-
schappij, op 5 Sept. 1865 ..........» 238

Kort verslag van die vergadering, door Dr. L. Mulder. » 241
De Veeartsenijschool op de Staatsbegrooting voor 1865. w 115
Internationaal Veeartsenijkundig Congres te Weenen, in

Aug. 1865. Programma, medegedeeld door G-. J. H. . « 118
Vergaderingen in Nederland alwaar Veeartsenij- en Vee-
teeltkundige onderwerpen worden behandeld, door

G. J. H................... 119

Uitloving van eene premie door den Min. vau B. Z.,
voor het tijdig ter beschikking stellen van runderen met

natuurlijke pokken.............. 120

Buitenlandsche berigten, medegedeeld door A. W. H.

Wirtz..................» 244

»The Albert Veterinary College," eene nieuwe Veeart-
senijschool te Londen, medegedeeld door A. AV. H.

Wirtz.................» 247

Necrologie...............111, 113, 126

-ocr page 265-

264

Levensberigtcn, medegCileeld door A. W. H. Wiutz:

van Verlieije.n . ............. Blz. 112

» Renault. ..............» 244

» Prince...............» 24ö

Binnenlandsclie berigten, medegedeeld door A. W. H.

Wirtz ..........» 24.3

Eindexamen aan \'s Eijks Veeartsenijscliool in 1864. . » 249

Provinciale Veeartsen ... ........" 251

Vakante plaatsen...............» 127,254

Personalia.................» 125,253

Naamlijst der Maatscliappij in 1864/65 .......» 121

Personeel der Militaire Vétérinaire Dienst in Nederland

en Oost-Indië..........•....» 256

Naamlijst der Kweekelingen aan \'s Eijks Veeartsenijschool

in 1864/65 ................» 123

Idem in 1865/66...............» 258