-ocr page 1-

- /

De gevoeligheid

van het

Menschelijk oor

voor

de verschillende tonen der toonladder.

H. F. MINKEMA,

t

-ocr page 2-

4-

■ft

-ocr page 3-

/ . - ;

-ocr page 4- -ocr page 5-

DE GEVOELIGHEID VAN BET MENSCHELIJK OOR

ri \'

voor de

VERSCHILLENDE TONEN DER TOONLADDER.

-ocr page 6-

mm

•. .

M

. / . -

K

.■y

■■I ;

■ -

- jy^r. .

s

-

r-

-ocr page 7-

AAN DE NAGEDACHTENIS

AVIJNER

OUDERS.

-ocr page 8-

:

ri-\'

»

■it-Mi-

■m.

.r\'jsn^.

■ "f

\'\'m

siîï-ii-:- -

■ m\'-\'\':

.■Wk

r»: .

* _

-ocr page 9-

DE GEVOELIGHEID VAN
HETMENSCHELIJK OOR VOOR

DE VERSCHILLENDE
TONEN DER TOONLADDER

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAG-
NIFICUS D
r. J. M. S. BALJON HOOGLEERAAR
IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN
VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE
TE VERDEDIGEN OP DONDERDAG 29 JUNI
J^ö 6\'.
DES NAMIDDAGS TE 3 UREN DOOR
HARMEN\'.FREDERIK MINKEMA ARTS
000 GEBOREN TE LEEUWARDEN 000

Fifma KAREL F MISSET
A
rnhem

-ocr page 10-

■\'Ài

y :

M

•- - "\'.■•-.\'Si

asi

-ocr page 11-

V

Bij het verschijnen van dit proefschrift is het mij eene
aangename taak, U Hoogleeraren, Lectoren en Assistenten der
Medische en Philosopische faculteit, mijnen dank te betuigen
voor het van U genoten onderwijs.

U Hooggeleerde Zwaardemaker, Hooggeachte Promotor,
betuig ik hierbij in het bijzonder mijne erkentelijkheid voor de
hulp en voorlichting, die ik niet alleen bij het samenstellen
van dit proefschrift, doch ook als assistent in de oorheelkunde,
in zoo ruime mate van
U mocht ondervinden.

Bovendien nog mijnen dank aan de Heeren Quix en
de Jong, voor de hulp mij bij het nemen der proeven verleend.

-ocr page 12-

INHOUD.

Blz.

Hoofdstuk I.

Literatuur over boven- en benedengrens der toonladder en
over bepalingen van minima perceptibilia...... i

Hoofdstuk II.

Proeven in de open lucht genomen op de heide te Milligen 15

Hoofdstuk III.

Proeven in eene besloten ruimte, genomen in de universiteits-
bibliotheek te Utrecht.............28

Hoofdstuk IV.

Proeven genomen in het austisch kamertje in het Physiolo-
gisch laboratorim te Utrecht . . .........35

Hoofdstuk V.

Gevolgtrekkingen................49

-ocr page 13-

HOOFDSTUK 1.

Zooals bekend is, verstaat men onder de toonladder eene
volgens opklimmend trillingsgetal gerangschikte reeks van tonen.
Deze reeks is continue, en strekt zich uit tusschen twee uiterste,
voor het menschelijk gehoor waarneembare tonen, die men de
grenstonen noemt.

Over de juiste ligging dier grenstonen aan den beneden- enden
bovenkant der scala, bestaat eene uitgebreide literatuur, hetgeen
niet belet, dat men ook nu nog in twijfel verkeert. Een kort
historisch overzicht moge hier volgen.

Chladni. \') Deze gebruikte om de benedengrens te bepalen
eene zeer lange snaar. Door deze al door te verkorten, ging hij
na, wanneer voor het eerst een toon werd gehoord. Pas bij 16
trillingen trad eene duidelijke toongewaarwording op. Daar eene
snaar echter niet vrij is van boventonen, en de lo boventoon
vrij sterk optreedt, is het lang niet zeker, of de door
Chladni
gehoorde toon de grondtoon, dan wel de Ie boventoon is geweest.

Savart ï) gebruikte zijn bekend tandrad, dat bij draaiing door
\'t schuren langs eene kaart van karton, eiken gewilden toon kan
voortbrengen. Deze onderzoeker meende, dat een toon van
7—8 trillingen nog gehoord werd. Hierbij geldt echter dezelfde
tegenwerping als bij
Chladni, dat in werkelijkheid niet de
grondtoon maar de eerste boventoon is gehoord.

0 CiiLADNi. Die Akustik. Leipzig 1802. p. 2 en 36.

\') Savabt. Annalen der Physik und Chemie 1831 bd. 22. p. 59G. ■

-ocr page 14-

Helmholtz toonde aan, dat het bij de bepaling van de
toongrenzen er vooral op aankomt, de intensiteit van het geluid
sterk genoeg te maken, daar ons oor voor lage tonen veel onge-
voeliger is dan voor eenigszins hoogere Bovendien moet men om
storende en verwarring gevende boventonen te vermijden, eene
geluidsbron kiezen, die volkomen sinusvormige trillingen voort-
brengt. Het best hiervoor geschikt zijn wijde gedekte orgelpijpen.
Bij bepalingen hiermede zijn tonen lager dan
E, nauwelijks waar
te nemen. In de muziek worden dan ook geene tonen lager
dan
C, van 32 trillingen, gebezigd. Tonen van minder trillings-
getal dan 32 worden door ons oor hoofdzakelijk als eene reeks
van schokken, en alleen in de subcontra-actaaf als eene soort
brommen opgevat. Met stemvorken van
König, bezwaard door
loopgewichten, hoorde
Helmholtz niet eerder eenen toon dan
bij 28 trillingen. Ook snaren kan men gebruiken. Brengt men
n.1. in het midden eene verzwaring aan, dan liggen de nog
optredende boventonen twee tot drie octaven hooger dan de
grondtoon, waarmede ze dus niet licht verward worden. Met
snaren maakten echter reeds tonen van 34 trillingen eenen
stootenden dreunenden indruk.

Preyer 2) liet metalen tongen maken, geborgen in glazen
kastjes. Deze tongen geven sterke boventonen. Laat men hen
echter grootendeels uitklinken en luistert dan, met het oor
dicht bij het kastje geplaatst, dan krijgt men duidelijk den lagen
grondtoon te hooren. Met zulke tongen werd door
Preyer nog
duidelijk een toon van 14 trillingen gehoord. De amplitudo was
zeer groot, toch was de geluidsindruk zeer zwak, waaruit dus
weer blijkt, dat men om de juiste ondergrens te bepalen tonen
van zeer sterke\'intensiteit moet nemen.

Appunn deed proeven met eene buigzame staallamelle, aan
het vrije uiteinde voorzien van eene verbreeding. Met deze
lamelle meende
Appunn nog duidelijk eenen toon te hooren, als
de lamelle 8 trillingen uitvoerde.

Zwaardemaker en Cuperus namen bij hunne onder-
zoekingen omtrent den omvang van het gehoor in verband met

-ocr page 15-

den leeftijd de ondergrens, voor den jeugdigen leeftijd, bij 10
trillingen aan, eveneens afgaande op bepalingen met de staal-
lamelle van
Appunn.

Van Schaik echter toonde aan, dat de lamellen-tonen
waar
Appunn, Zwaardemaker en Cuperus hunne lage be-
nedengrens mede verkregen, volstrekt niet zonder boventonen
waren. In de lucht om de lamelle heen n.1. vormen zich boven-
tonen en wel zeer sterk de Ie boventoon, zoodat het zeer goed
mogelijk is, dat de gehoorde lage toon niet van 10, doch van
16 trillingen is geweest.

Battelli 2) toonde voor stemvorken hetzelfde aan als van
Schaik
voor de lamellen. Hij kon zelfs dien eersten sterken
boventoon registreeren. Aan de voorwaarde, die
Helmholtz
gesteld heeft, dat men eene geluidsbron moest nemen, zonder
boventonen, werd naar het schijnt voldaan door
ScHäFER. Deze
wekte n.1. met sirenes intermissietonen op. Door deze al lager
te nemen, kwam hij ten slotte tot eene grens bij 16 trillingen.
Intermissietonen nu geven, daar zij van physiologischen aard zijn,
geene boventonen, zoodat uit deze bepaling afdoende zou blijken,
dat de benedengrens bü eenen toon van 16 trillingen ligt, een
cijfer, waartoe het meerendeel der onderzoekers gekomen is.
In eene latere publicatie echter in het vHandbuch der Phy-
siologie van
Nagel van 1905", in welk handboek ScnaFER het
hoofdstuk Akustik behandelt, spreekt hij niet meer over dien
physiologischen aard der intermissietonen. Misschien heeft zijne
meening daaromtrent zich gewijzigd?

Evenals voor de benedengrens loopen de bepalingen over de
bovengrens uit elkaar, ja nog veel sterker.

Chladni vermoedde, dat de bovengrens niet veel hooger
zou liggen dan

Savart kwam met zijn tandrad tot toonshoogten van 24000
trillingen, die nog gehoord werden. Op nog eene andere manier
werden tonen opgewekt, n.1. door eene snel ronddraaiende stalen

0 V. SciiAiK. Extrait des Archives Néerlandaises, toin. 29, p. 87.
Battelli. Archives italiennes de biologie, 127, p. 202.
ScHäFEB. Zeitschrift für Physiologie der Sinnesorganen, bd. 21,1899. p. 172.
Chladni. Die Akustik. Leipzig 1802.
») Savabt. Annalen der Physik und Chemie, bd. 22, 1831.

-ocr page 16-

staaf, waarvan de aan den zijkant bevestigde plaatjes telkens tegen
een er bij gehouden, op een statief bevestigd, plaatje slaan.
Hiermede werden geene tonen van hooger trillingsgetal dan
16000 gehoord.

Despretz 1) vervaardigde zeer kleine stemvorken, en verkreeg
tonen, die theoretisch berekend van 36000 trillingen waren.
Slechts enkele jonge personen echter hoorden deze hooge
stemvorken.

Preyer bepaalde de bovengrens met allerlei stemvorken,
die van
Despretz, Appunn e a. Hij meent, dat men geene vaste
bovengrens kan aannemen, daar voor een groot aantal normaal
hoorenden de grenstoon uiteenliep van 16000—30000 trillingen
en nog hooger.

Zwaardemaker 3) heeft bij zijne onderzoekingen over de hoor-
grenzen met het oog op den leeftijd, bemerkt, dat al naar de
mensch ouder wordt de bovengrens lager komt te liggen. Deze
inkrimping begint reeds in het 4e jaar en gaat steeds door,
zoodat ze op ± 60-jarigen leeftijd ongeveer 5 halve tonen
bedraagt. De hoogste tonen nu, alleen voor kinderen waar-
neembaar, lagen bij P, voor oudere kinderen bij e\'^, dus bij eenen
toon van 21000 trillingen. Voor iemand van 30 jaar bij dis"^
bij eenen toon van 18000 trillingen. Voor iemand van 40 jaar
bij (P van 50 jaar bij c^ en bij grijsaards ongeveer bij ö®. Als
geluidsbronnen dienden een Galtonfluit en klankstaven, geleverd
door de fabriek van
König.

Cuperus *) bepaalde de bovengrens eveneens met een Galton-
fluitje, geijkt volgens de methode van
Zwaardemaker en
v. d. Plaats en daarna vergeleken met de klankstaven van
König. Het resultaat was, in verband met\'den leeftijd, dat bij
kinderen de bovengrens lag bij a^, op middelbaren leeftijd bij
dis"! en op 70-jarigen leeftijd bij a^

Melde S) gebruikt eene stemvorkserie, door Appunn vervaardigd,
om de bovengrens te bepalen. Hijzelf hoorde tonen van hooger
trillingsgetal dan 11000 niet meer. Hij ging eerst van de stem-

Dkspeetz. Comptes rendus, 1845, p. 1214, tom. 20.
\') P
eevee. Sammlung Physiologische Abhandlungen. Jena, 1877. p. 19.
3) zwaaedemakee. Das presbyacusische Gesetz. Zeitschrift für Ohrenheil-
kunde, bd.
24, 1893. p. 303.

CuPEEüs. Dissertatie Leiden, 1893.
») ]VIelde. Wiedemaon\'s Annalen. Bd. 51 N. f. 1894. p. 661.

-ocr page 17-

vorken de toonshoogte na, volgens eene vibromicrographische
methode. De te onderzoeken stemvork schreef n.1., vlak onder
eene stemvork van bekend trillingsgetal, op een licht ingevet
glasplaatje, dat men er snel langs trok, hare trillingen op. Onder
het microscoop werden dan de twee reeksen trillingen verge-
leken en zoo berekend. Hij kwam tot de conclusie, dat de bij
de stemvorken opgegevene trillingsgetallen juist waren. Daar
nu eene stemvork van
Appunn met een trillingsgetal van 40.000
nog gehoord werd, zou dus de bovengrens zeer hoog, bij eenen
toon van
40.000 trillingen liggen.

Stumpf en Meijer \') bedienden zich eveneens van de serie
stemvorken van
Appunn Sr. en eene reeks fluitjes van Appunn Jr.
en Galtonfluitjes. Om hiermede de juiste toonshoogte te bepalen
lieten zij deze geluidsbronnen door samenklinken met andere
bekende stemvorken, verschiltonen geven. De hoogte van deze
verschiltonen werd op het gehoor door vergelijking met stem-
vorken bepaald. Zij lieten b.v. een Galtonfluitje unisono klinken
met eene stemvork van bekend trillingsgetal. Nu werd een ander
fluitje unisono met het
Ie gesteld en de standen genoteerd.
Werd nu de toonshoogte van het
Ie fluitje door verkorting van
de luchtkamer steeds verhoogd, dan traden eerst zwevingen,
later duidelijk verschiltonen op. De hoogte van zulk eenen
verschiltoon werd bepaald, en hiermede was tevens de toons-
hoogte van het fluitje bij die instelling bekend. Op deze manier
steeds hooger tonen nemende, werd door hen eene bovengrens
gevonden bij een toon van
14000 trillingen. Op dezelfde
manier de serie fluitjes van
Appunn Jr. nagaande, waarmede
volgens den maker tonen verkregen werden van
50880 <gis%
trillingen, die nog gehoord werden, bleken echter de opgegeven
trillingsgetallen niet juist. Het fluitje van
50880 trillingen gaf
er slechts
11000 Daarna werden de stemvorken van Appunn Sr.
nagegaan. Ook hierbij bleken de opgegeven trillingsgetallen te
hoog. Zij gingen slechts tot
15330. De bepalingen van Appunn
en Melde, met deze stemvorken, waarbij de grens bij eenen toon
van
400Ü0 trillinget^ lag, zijn dus onjuist geweest.

König 2) vervaardigde eene serie stemvorken, waarbij de hoogste
tot f ging. De beenen van deze stemvork waren slechts 14

1) Stumpf und Meijeh. Wiedemann\'s Annalen. Bd. 61 V. f. 1897. p. 760.
\') K
önig. Wiedemann\'s Annalen. Bl. 69, 1899 N. F.

-ocr page 18-

mM. lang, en even breed. Deze stemvork was zeer lastig aan
het trillen te brengen, en werd dan slechts door weinige en
alleen jongere personen gehoord. De toonshoogte van zijne stem-
vorken bepaalde
König door vergelijkingen en het optreden van
zwevingen met lagere vorken. Hij merkte duidelijk aan zich
zelf, dat de leeftijd invloed heeft op het hooren van zeer hooge
tonen. Op 43 jarige leeftijd hoorde hij n.1.
p, toen hij 57 jaar
was hoogstens e^ en in zijn 67e jaar, zelden nog dP. Later be-
paalde
König de toonshoogte van zijne stemvorken door middel
van de stoffiguren van
Kundt. De bepalingen waren ook met de
hoogste stemvorken zeer goed uitvoerbaar en betrouwbaar, en
de uitkomsten kwamen vrijwel overeen met die door middel
van de zwevingen gevonden. Met zijne klankstaven de bovengrens
bepalend, kwam
König ook tot p.

ScHWËNDT bepaalde nog eens nauwkeurig de stemvorkserie
van
König, en wel door middel van de stoffiguren. Goede resultaten
werden verkregen door de figuren in lycopodiumpoeder op te
laten treden.

Het bleek toen, dat de trillingsgestallen bijna volkomen over-
eenkwamen met de door
König opgegevene. Ook met de klank-
staven traden de figuren op, ofschoon minder gemakkelijk. Zeer
gemakkelijk en duidelijk daarentegen traden de figuren op met
de Galtonfluit. Ook hiermede was weer de hoogste nog te hooren
toon, de p.

Edelmann 2) heeft, naar aanleiding van de resultaten door
Schwendt met de stoffiguren verkregen, dit middel gebruikt
om zijne nieuw model Galtonfluiten te ijken. Voor elk instrument,
dat nu wordt afgeleverd, is op die manier met opgave van
cylinderhoogte en daarbij passende »maulweite" de toonshoogte
bepaald. Zoo wordt nu opgegeven, dat bij eene cylinderhoogte
van 0,\'2 mM. de fluit eenen toon geeft van 54900 trillingen, die
nog gehoord zou worden.
Edelmann komt dus tot veel hoogere
bovengrens, dan de meeste onderzoekers.

Eene kritiek op de manier van ijken, en vooral op de con-
clusies, die Edelmann er uit trekt, is niet uitgebleven.

Mijers heeft behalve pijplengte en »maulweite" ook nog gelet

-ocr page 19-

op de luchtdrukking, waarmede men de Galtonfluiten aanblaast.
Het bleek, dat zoowel de intensiteit als de toonshoogte van het
geluid sterk wisselden, al naar de gebruikte luchtdrukking. De
toonshoogten werden met de gevoelige vlammen en de stof-
figuren van
Kundt bepaald. Zoo vindt Mijers b.v. voor eene pijp-
lengte van 1,3 mM. en 0,8 »maulweite" ;

Bij 36 mM. druk n. == 5673.

» 109 )) » » » 10942.

» 608 » » » »23315.

» 800 » » » »28332.

Edelmann geeft alleen op, dat de pijp bij die afmetingen eene
toonshoogte heeft van a\' == 28000 trillingen. Dit hooger worden
van den toon berust waarschijnlijk op het optreden van boven-
tonen. Nu werd nog nagegaan of inderdaad een toon van 50000
trillingen hoorbaar is, zooals
Edelmann opgeeft.

Het gelukte Mijers nooit in het volgens de bijgegeven tabel
hoorbare hooge geluid, trillingen van 50.000 in de stoffiguren,
op welke manier ook, zichtbaar te maken. Een enkele maal kon
bij zacht aanblazen, een toon te zwak om te bepalen, worden
gehoord. Bij sterker aanblazen hoorde men echter geenen toon.
Mijers komt dan ook tot de conclusie, dat bij het gebruik van
de Galton fluit de toonshoogten sterk wisselen met de gebruikte
luchtdrukking, en dat met zekerheid alleen tonen tot p met
21080 trillingen gehoord kunnen worden.

Gaan we dus de bepalingen omtrent de bovengrens na, dan
blijkt ook deze niet vast te staan. Wel mag men aannemen, dat
met sterk wisselende individueele verschillen de bovengrens niet
hooger zal liggen dan bij eenen toon van 21000 trillingen. Nu gaat
nog, volgens de presbyacusische wet aan de benedengrens eene
sext, aan de bovengrens eene septime verloren, zoodat in het
gunstigste geval in de jeugd, de scala van voor het oor waar-
neembare tonen, zich over IOV2 octaven van C, tot uitstrekt.

Uit boven aangehaalde bepalingen blijkt dus, dat een normaal
oor eene reeks tonen van C2 tot
f kan hooren. Doch ons oor
is lang niet even gevoelig voor al die tonen.

Reeds lang bekend is het, dat het voor hoogere tonen gevoe-
liger is dan voor lagere. Een kort overzicht van de literatuur
hieromtrent moge hieronder gegeven worden.

-ocr page 20-

8

Helmholtz zegt in zijne »Lehre von den Tonempfindungen"
naar aanleiding van proeven met de sirene, dat hooger tonen
zonder meer energieverbruik toch eenen sterkeren indruk op
ons gehoor maken, dan lagere. Van algemeene bekendheid is,
dat het hooge sopraangeluid veel sterker indruk maakt dan het
lage basgeluid. Dit alles zijn echter slechts vage aangiften.

Zekere gegevens verkreeg men pas, toen men de kleinste
hoeveelheid energie ging berekenen, noodig om eene toonge-
waarwording op te wekken, m.a.w. toen men den
prikkelings-
drempel
voor ons gehoor ging bepalen voor de verschillende
tonen der toonladder, en de hiervoor noodige acustische energie
in natuurkundigen zin uitdrukte.

Eene eerste bepaling had plaats in 1870 door Töpler en
Bolzmann Zij bepaalden rechtstreeks in eene gedekte orgel-
pijp de amplitudo der geluidsgolven. Zij lieten hiertoe, vlak boven
en vlak onder het zeer dunne deksel van eene van glazen zijwanden
voorziene gedekte orgelpijp, eenen snel intermitteerenden licht-
bundel vallen. Beide bundels vallen nu door een interferentie-
prisma, geplaatst met het brekende vlak in het vlak van het
deksel der orgelpijp. In het verder verloop van deze nu inter-
fereerende lichtbundels, kan men met eene loupe zeer goed en
scherp de ontstane interferentielijnen van
Fresnel beschouwen.
Bij het aanspreken van de pijp ondergaat de onderste der
lichtbundels zeer snelle vertragingen en versnellingen, isochroon
met de geluidstrillingen. De interferentie-figuur zal daardoor
eveneens evensnel medetrillen. Door nu den lichtbundel sterk
intermitteerend te maken, door z.g. stroboscopisch zien, gelukte
het de interferentiefiguur voldoende langzaam te doen trillen.
Door den tijd van trilling en den uitslag van de interfentiefiguur
te bepalen, kon de amplitudo van de geluidsgolven in de pijp
berekend worden. De uitgezonden energie in acustischen zin
was dus bekend. Met deze pijp werd in de buitenlucht nagegaan,
natuurlijk bij gelijk luchtverbruik en luchtdruk als bij de
amplitudometing, op welken afstand nog juist een geluidsindruk
werd waargenomen. Zij vonden voor deze pijp van de toonshoogte
g 9900 X 10"^ Erg per cM^. en per seconde. Jammer genoeg is
op deze exacte manier slechts deze
g bepaald. Na deze onder-

Töplee en Bolzmann. Annalen der Physik und Chemie, bd. 21, blz.
306, 1870. *

-ocr page 21-

zoekers, en wel door Lord Rayleigh, i) is in 1877 wederom eene
enkele bepaling verricht. Deze gebruikte eveneens eene orgelpijp
en wel eene van de toonshoogte fK De toegevoerde energie
uitgedrukt door luchtverbruik en luchtdruk, breidde zich naar
zijne berekening op een vrij veld, over eenen halven bol uit,
met den afstand van de pijp tot de hoorgrens als straal. De
hier aankomende energie bedr oeg per cM^. en per seconde 4500 X
10"® Erg. Ook door dezen onderzoeker is slechts eene bepaling
gedaan op deze manier.

In 1883 volgde eene publicatie van Wead 2). Deze onderzoeker
gebruikte als geluidsbron eene stemvork en mat daarvan micros-
copisch de amplitudines. Uit de afname van de amplitudo werd
nu de per tijdseenheid afgegeven hoeveelheid energie berekend.
Met deze stemvorken wederom buiten de hoorgrens bepalend,
kwam
Wead tot de volgende absolute gegevens.

p. cM^ p. sec.

p. cM\'. p.

sec.

c = 7950 X 10-8 erg

c"

= 1100 X

10-8 erg

ci = 295

= 1590

g\' = 260

= 710

Door Wead is dus voor een grooter gedeelte van de toon-
ladder den prikkelingsdrempel bepaald.

In 1888 volgde een onderzoek van Wien =»). Wien gebruikte
resonatoren, waarvan de achterwand gevormd wordt door de
kapsel van eenen aneroïdbarometer. De uitslagen van deze
kapsel nu worden door eene in \'t midden opgeplaatste stift over-
gedragen op een loodrecht op de stift staand spiegeltje. De
stiftuitslag is evenredig met de tangens van den draaiingshoek
van het spiegeltje. Door op het spiegeltje een spleetbeeld van
eene lichtbron te werpen, kan men uit de verbreeding van het
spleetbeeld tijdens het trillen den draaiingshoek en daaruit den
resonatoruitslag berekenen. De eigenlijke geluidsbron was een
telefoon; door middel van door eene stemvork onderbroken wissel-
stroomen, gaf deze een constant en sterk geluid. De amplitudo

0 Rayleigh. Proceedings of the Royal society, t. 26 p. 248, 1877.
Wead. American Journal of science, vol. 26, 1883, p. 177.
Wien. Wiedemann\'s Armalen, bd. 36, p. 384.

-ocr page 22-

10

van de luchttrillingen is dus te meten in den resonator. Door de
wisselstroomen ter opwekking van den telefoontoon zeer zwak te
maken, kon de resonatortoon ook verzwakt worden. Op die
manier werd de prikkelingsdrempel bepaald. Door de meting
van \'t aantal schaaldeelen van het spleetbeeld op het spiegeltje
en de daaruit te berekenen luchtamplitudo volgde dan de voor den
prikkelingsdrempel noodige luchtamplitudo. Hieruit, volgens
Rayleigh, de energie berekenend, die de lucht dan had, worden
de waarden van
Wien de volgende:

Toonshoogte.

Energie per cM®. en per sec.
in 10-8 Ergs.

a
al

857 X 10-8
612

Allard geeft eene korte beschrijving over energiemeting,
verricht bij klokken, fluiten en sirenes. De juiste manier, waarop
de energie bepaald werd, wordt niet vermeld. De uitkomsten
zijn de volgende, waarbij in de notaties van
Allaud T de toe
te voeren energie is, n het trillingsgetal en
x het aantal K.M.
aangeeft waarop het geluid nog wordt gehoord.

Energien.

ï.

n.

X.

Kleine klok.

0,33

800

1.89

Groote klok.

1,44

600

3,04

Hoorn.

2,5

650

3,37

Stoomfluit.

37,5

1500

4-,9

Eene correctie aanbrengend voor den lucht weerstand en wel
b — ± 0,473"., vindt Allard de algemeene geldige formule
voor de noodige energie en wel: ? = n
X 4,3 X 10—8.

In 1904, dus 17 jaar na zijne eerste bepaling,met de orgelpijp,
zijn door
Rayleigh wederom bepalingen verricht. Nu werden
stemvorken gebruikt. Eene poging om orgelpijpen te vervaardigen,
zoodanig, dat ze bij zeer geringen energie-toevoer toch behoorlijk
aanspreken, was mislukt. Van de gebruikte stemvorken werd
volgens de methode van
We ad onder het microscoop de ampli-

-ocr page 23-

11

tudo gemeten en de wijze van uitklinken bepaald. Nu in de
buitenlucht de voor het waarnemen van het drempelgeluid
noodigen afstand bepalende, kwam
Rayleigh tot de volgende
uitkomsten :

Luchtamplitude

Energie per cM1.

Toonshoogte.

op de hoorgrens

per scc. in

in cM.

10-8 Ergs.

Ol

6 X 10-9

90 X 10-8

g\'

4,6 X 10-9

43 X >

c*

4,6 X 10 -9

43

In 1901 werd voor het eerst voor de geheele toonladder de
prikkelingsdrempel bepaald, en wel door
Zwaardemaker en
Quix>). Deze onderzoekers gebruikten als geluidsbronnen: voor
de lagere tonen van c,-g^ stemvorken, voor de middenoctaven
orgelpijpen van c^—g® en voor de bovenoctaven de Galtonfluit,
nieuw model, c^—g^. Voor de stemvorken werd de methode van
Wead toegepast, ook wat de berekening aangaat, voor de orgel-
pijpen en de Galtonfluit de methode van
Rayleigh. De resultaten
van dit onderzoek zijn de volgende.

Geluids-

Trilling-

Energie

Energie

Aantal

bron.

Toon.

per cM\'. p. sec.

op trommelvl.

noodige

getal.

in 10-8 Erg.

p. noodige periode.

trillingen.

Stemvork.

c

128

5894 X 10-8

30,7 X 10-8

2

g

192

9900

36,6

2

c\'

256

2707

7,05

2

g\'

384

469

10,6

2

512

1306

1,7

2

g^

768

3727

3,2

2

Orgelpijp.

c\'

1024

5530

3,6

2

g\'

1536

6687

2,9

2

2048

3486

IM

2

s\'

3072

3652

0,79

2

4096

6564

1,33

2,5

s\'

6144

8214

2,45

5,5

Galton.

c"

8192

11124

9,00

20

12288

18336

9,94

20

ZwAAEDEMAKEK en Quix. Engelmann\'s Archiv für Anatomie und Physio-
logie. Supplement bd. 1902.

-ocr page 24-

12

Het benoodigde aantal trillingen is ontleend aan de onder-
zoekingen van
Abraham en Brühl.

Bijna gelijktijdig met bovenvermeld onderzoek verscheen eene
publicatie van
Max Wien eveneens de geheele toonladder
omvattend.
Wien bezigde als geluidsbronnen verschillende soorten
van telefonen. Door zeer sterk varieerende wisselstroomen te
gebruiken, waren in den telefoon tonen van elk gewild trillings-
getal op te wekken. Volgens
Wien is de amplitude van de
teleloontrilplaat evenredig met de stroomsterkte, en is dus de
intensiteit van den toon evenredig met het quadraat van de
stroomsterkte. De gevoeligheid van ons oor mag men in verband
hiermede omgekeerd evenredig stellen met het quadraat van
den geringsten stroom, die een minimumtoon in de telefoon
teweegbrengt. Op deze manier zijn door
Wien de volgende
waarden gevonden.

Trillings-

Energie

Energie op

Aantal

p. cM*. in sec.

het trommelv. p.

noodige

getal.

in 10—8 Erg.

noodige trillingen.

trillingen.

100

140 X 10—8

7 X 10—Ö

2

200

1,2

3 X 10—11

2

400

0,016

3 X 10—13

2

800

0,0008

7 x 10-15

2

1600

0,00025

5 X 10—16

2

3200

0,00025

3 X 10-15

2

6400

0,0008

5 X 10—14

5,5

12800

0,009

De laatste der mij bekende onderzoekingen op dit gebied
is eene door
Webster 3) verricht, gepubliceerd in Oct 190.i.
Deze onderzoeker gebruikte een toestel, door hem »Phone"
genoemd Het bestaat uit eene stemvork, waarvoor een resonator
is aangebracht, die aan den naar de stemvork gekeerden kant
van eene trilplaat is voorzien. De stemvork nu (waarvan de
amplitudo microscopisch wordt bepaald) deelt hare trillingen

O Abbaham und Bbühl. Zeitschrift für Psychologie und Physiologie der
Sinnesorgane, bd.
18, p. 177.
\') W
ien. Pflüger\'s Archiv, bd. 97 (1903). p. 1.

3) Websteb. Mechanical efficiency of production of sound. Festschrift für
Ludwig Bolzmann.
1904, p. 866.

-ocr page 25-

43

door een verbindingsdraadje aan de trilplaat mee en het nu
door den resonator versterkte geluid heeft eene te berekenen
energie. Met dit toestel zijn door
Webster over een groot water-
oppervlak, en over een grasveld bepalingen verricht. Van de
uitgewerkte bepalingen is echter alleen die voor eene toonshoogte
van c\' aangegeven, en wel:

Toonshoogte.

Energie per cM\'.
per sec.

Energie op tr.vl.
p. aantal periode.

c\'

6144 X 10—8 Erg.

8 X 10—8 Erg.

Resumeerend, blijken er dus enkele onderzoekingen gedaante
zijn door
Töpler en Bolzmann, Rayleigh, Wead en Webster
over slechts een klein gedeelte van de toonladder, en twee
onderzoekingen, die van Zw. en Q. en van
Wien over de geheele
toonladder. Vergelijkt men nu de resultaten dier met allerlei
soorten van geluidsbronnen verrichte bepalingen, dan blijkt, dat
de resultaten van Ie onderzoekers vrijwel parallel verloopen met
die van Zw. en Q., doch met die van
Wien groote verschillen
opleveren. Doen we b.v. een greep uit de resultaten van
Zwaar-
demaker
—Quix en Wien, dan vindt men:

zwaardemakee—quix.

Wien.

rs.

p. cM". p. sec.

op tr.vl. p. trill.

per cM\'. p. sec.

op tr.vl. p. aantal trill.

100

5894X10-8

5507 X 10—8

140 X 10—8

70 X 10—8

.•5000

3653 »

0,7 »

0,0008 x

3 X 10—15

Terwijl het verschil in de lagere octaven niet zoo groot is, is
die in de hoogere zeer groot. Voor
N. 3000 vindt Wien een
minimum
10 millioen maal kleiner dan Zw. en Quix. Ook het
beloop van de uitkomst der bepalingen biedt verschil aan. Bij Zw. en
Q. is het aan \'t begin en einde van de toonladder veel glooiender, dan
bij
Wien. Aan den anderen kant zijn er ook weer punten van
overeenkomst. Zoo vinden beide, dat er slechts één minimum
van gevoeligheid is, en dat dit minimum gelegen is ± bij g\'\'.

Daar het nu om de groote verschillen, die de beide laatste
reeksen opleveren, gewenscht was nog een onderzoek te ver-
richten, is de nu volgende reeks bepalingen gedaan. Om de
eenvoudigste geluidsbron te nemen, werden alleen pijpen deels

-ocr page 26-

14

van hout, deels van metaal gebruikt. Het onderzoek is gesplitst
in drie onderdeelen.

Eene eerste reeks in de open lucht, op een geheel vlak en
open heideveld in de buurt van het militair herstellingsoord te
Milligen.

Eene tweede reeks in de boekengalerij van de universiteits-
bibliotheek te Utrecht.

Eene derde reeks in een hiertoe in het Physiologisch labora-
torium ingericht acustisch kamertje.

De eerste reeks, als de zuiverste, wat aangaat uitwendige om-
standigheden, geniet het meeste vertrouwen. Ook door
Wien
is er op aangedrongen, een eventueel te herhalen onderzoek in
de open lucht te doen plaats hebben.

-ocr page 27-

HOOFDSTUK H.

Proeven genomen op de heide te MilHgen. Als geluidsbronnen
werden gebruikt houten gedekte orgelpijpen van uniform maaksel
en dezelfde houtsoort, gaande van C tot in elk octaaf eene c
en eene g. De afmetingen dier pijpen volgen hieronder in cM.

Toons-
hoogte.

Lengte.

Diepte.

Breedte.

Hout-
dikte.

0

110

10,5

8,5

0,9

G

70

8,3

6,7

0,7

c

51

7,3

5,8

0,7

g

32,2

5,8

4,7

0,7

c\'

23,2

4,8

4

0,6

g\'

15,2

3,9

3,4

0,6

c\'

9,5

3,7

2,9

0,6

g\'

5,5

3

2,6

0,5

3,9

2,8

2,3

0,45

g\'

2,3

2,3

2

0,4

c*

1,5

2

1,7

0,4

g*

1,2

1,6

1,4

0,3

Verder werd gebruikt een palmhouten gedekt fluitje, met
verschuifbaren stempel voor de toonshoogten g\'^ totc^ De afme-
tingen daarvan zijn:

Toons-
hoogte.

Lengte.

Diepte.

Breedte.

Hout-
dikte.

g\'

8
5

2,5
>

2,2
>

0,45
>

-ocr page 28-

16

Ook fluiten van andere constructie werden gebezigd, n.1. twee
fluiten van
Edelmann te München, gebouwd volgens het principe
der stoomfluiten met verschuifbare mondopening (Maulweite).
De grootste dezer fluiten, tonen voortbrengend van e^ tot en
met a^, heeft de volgende afmetingen. De lengte van de lucht-
kolom is als de fluit den toon e^ voortbrengt 11,2 cM.; geeft de
fluit a^ te hooren, dan 3,2 cM. De doorsnede van de luchtkamer
is 1,8 cM., terwijl de mondopening 3 mM. bedraagt.

De kleinste fluit, tonen gevende van a\' tot en met a^, heeft
de volgende afmetingen. De lengte van de luchtkolom is, als
de fluit a^ weergeeft 4,3 cM.; geeft ze a^, dan 0,8 cM. De door-
snede van de luchtkamer is 0,7 cM., terwijl de mondopening
2mM. bedraagt.

Voor tonen hooger dan a^ werd gebruik gemaakt van een
nieuw model Galtonfluitje, vervaardigd door
Edelmann. Volgens
eene opgave, in de er bij geleverde tabel, kan de toonshoogte
door verandering in lengte der luchtkolom en van mondopening
gewisseld worden om alle nog hoorbare tonen van af a^ voort
te brengen.

Om ons de voor het aanblazen der pijpen benoodigde lucht
te leveren, werd van eenen Spirometer van
Hutchinson gebruik
gemaakt. Genoemde Spirometer toch heelt het voordeel gemak-
kelijk transportabel te zijn en onder bepaalde voorzorgen eenen
regelmatigen luchtstroom te leveren, met voor het aanblazen
der pijpen voldoende drukking. Eene beschrijving van de inrichting
van den Spirometer moge hier volgen.

Aan de tusschen de katrollen zich bevindende dwarslat wordt
een aanzetstuk van koper gehaakt. Van boven is dit stuk voor
zien van eene conische uitholling, waarin goed sluitend de pijpen
zijn te bevestigen. Deze conische uitholling eindigt onder in een
er aan gesoldeerd koperen buisje, waarmede door eene caoutchouc
slang het aanzetstuk met den binnensten spirometerbak wordt
verbonden. Zijdelings heeft het aanzetstuk nog eene tweede
doorboring, eveneens van een koperen buisje voorzien, waarmede
het, zich vlak onder het voetstuk aan de orgelpijp bevindend ,
luchtkamertje met eenen manometer wordt verbonden.

Ten einde nu de drukking en de uitstroomingssnelheid van de

-ocr page 29-

i7

lucht uit den spirometerbak naar believen te kunnen veranderen,
bevindt zich een metalen bakje op de geëquilibreerde spiro-
meterklok. Door nu in dit bakje zand of water te gieten, kon
de drukking zeer gevoelig worden geregeld.

Daar de grootere pijpen geen\' voldoenden steun in het aanzet-
stuk vonden, werden zij met zoo min mogelijk aanrakingsvlak
nog door een verstelbaar ijzeren statief gesteund. De gebruikte
manometer is eene knievormig gebogene glazen buis, met vrij nauw
lumen, die gevuld werd met ligroïne (soort, gew.0,7). Het knievormig
gebogen zijn van de manometerbuis en de vulling met ligroïne
maakten, dat deze manometer met nauwkeurigheid eene, in
horizontalen waterdruk omgerekende drukking, van 0,1 mM. liet
aflezen.

Door deze manometerbuis nu zoo op een eenvoudig houten
statiefje te bevestigen, dat beide beenen eenen gelijken hoek,
in dit geval van !24o, maken met het vlak van \'t statiefje, en
dit toestel bij het gebruiken steeds nauwkeurig horizontaal
te plaatsen, kon bij de bepalingen volstaan worden met de
aflezing van één\' der takken van de manometerbuis. De drukking
van de lucht vlak onder de orgelpijpen was dan met voldoende
nauwkeurigheid bekend. Nog noodig voor de berekening van de
aan de pijp toegevoerde energie, is de kennis van het per tijds-
eenheid verbruikte luchtquantum. Deze hoeveelheid nu werd
bepaald, door met een arrêteer-horloge den tijd na te gaan, dien
de binnenste spirometerklok noodig heeft om eenen bepaalden
afstand te dalen. De hiermede correspondeerende hoeveelheid
uitgedreven lucht wordt op eene langs de klok aangebrachte vaste
vertikale schaal diré^ in cM^. afgelezen. Er werd steeds een
vast bedrag van indaling toegelaten, en wel overeenkomende met
een bedrag van 1000 cM®., ongeveer beantwoordend aan het mid-
den van de spirometerklok. Dit laatste werd gedaan, omdat de
luchtdrukking bij het doorloopen van dit gedeelte het meest
constant was. De spirometerbak daalde blijkbaar
dan het regel-
matigst. Zoo zijn dus vrij eenvoudig het per tijdseenheid ver-
bruikte luchtquantum en de druk, waaronder deze lucht staat,
te bepalen.

De gang van het onderzoek is nu de volgende. Na plaatsing
van den spirometer op een van stelschroeven voorzien voetstuk,
wordt dit zoo gesteld, dat de klok volkomen vrij in het water
kan dalen en stijgen. De nauwkeurig horizontaal gestelde mano-

2

-ocr page 30-

18

meter wordt verbonden met het koperen aanzetstuk; eveneens
de klok, nadat deze eerst door naar boven trekken met lucht
is gevuld.

De te onderzoeken pijp wordt met zijn mondstuk stevig in
de conische opening van het aanzetstuk gedrukt. Nu wordt
zoolang bf water of fijn zand gegoten in het bakje boven de
klok, tot de pijp behoorlijk aanspreekt. Bij dit laten aanspreken,
werd er steeds goed op gelet, dat de pijpen hunnen grondtoon te
hooren gaven en geene storende boventonen optraden. Sprak de
pijp goed en regelmatig aan, dan werd door den acustischen
waarnemer den afstand gezocht, waarop nog juist een geluids-
indruk werd verkregen. Daarop werden dan de drukking in den
manometer afgelezen, en de tijd bepaald voor de daling van
den spirometerbak van verdeeling 2500—1500 en deze waar-
nemingen eenige keeren herhaald, om gemiddelde waarden te
verkrijgen. Ter controleering wisselden hoorder en toestelbedienaar
zoo nu en dan om.

De eerste reeks definitieve proeven had, zooals gezegd plaats
in de open lucht. Hiertoe werd mij bereidwillig door den heer
Quix de gelegenheid geboden bij het militair herstellingsoord op
de heide te Milligen. Genoemde plaats is bij uitstek geschikt
voor het nemen van acustische proeven. Er werd eene plek uit-
gekozen op een geheel vlak heideveld in de nabijheid van het
herstellingsoord, zonder eenig struikgewas, begroeid met lange
dicht opeenstaande heide. Pas op 600 M. bevonden zich de dichtst
bijzijnde boomen rondom het herstellingsoord, terwijl de straat-
weg meer dan\'een K.M. van de uitgekozen plek verwijderd was.
Vanaf de opstellingsplaats voor den spirometer werden met witte
houten paaltjes goed zichtbare afstanden uitgezet van 50-300 M.
De tusschengelegen afstanden werden nauwkeuriger met een
maattouw bepaald.

Hoewel reeds laat in het najaar, was het weder vrij gunstig.

De eerste serie proeven had plaats op 18 October 1904 des
avonds. Het weder was goed, de lucht zeer helder, geen wind,
nergens in den omtrek eenig storend geluid. Luisteraar was
Quix, die in staande houding, met het rechter oor naar het
toestel gekeerd, luisterde. Eerst werd gepoogd, eenen vasten afstand
te bewaren, en het meer of minder luid aanspreken der pijpen

-ocr page 31-

19

daarnaar te regelen, doch het dan vaak inconstant worden van
de geluidsterkte, of het bij sommige pijpen spoedig optreden
van storende boventonen deed deze manier verlaten. De resul-
taten worden hier niet vermeld, daar deze bepaling meer als
eene orienteerende is beschouwd.

Den volgenden middag werden de proeven herhaald.

De opstelling en manier van proefneming geheel als den vorigen
avond. De luisteraar merkte op, dat eene houding, waarbij het
oor zich dicht bij den bodem bevond gunstiger was dan het
rechtop staan. Het verschijnsel deed zich bij alle pijpen voor.
Zeer veel verschil in de uitkomst maakte het intusschen niet.
Misschien was hiervan de oorzaak eene geringe terugkaatsing
van het geluid tegen den bodem. Het weer was gunstig. Zoo nu
en dan was een lichte wind te bespeuren, loodrecht op de
luisterrichting. In de vrij groote windstille tusschenpoozen
werden de bepalingen gedaan.

Luisteraars waren om beurten Quix en Minkema. De aflezingen
werden weder enkele malen herhaald, en zoo nu en dan eens
eene geheele bepaling van eene vorige toonshoogte ter con-
troleering herhaald. De resultaten van deze waarneming zijn
de volgende:

TABEL I.

Uitkomsten van de Ie Serie, \'s middags 19 October 1904.

Toüiislioogte.

Luchtverbruik
in cM^ p. sec.

Afstand van den
acust. Avaar-
nenier in M.

Manometer
aflezing in cM.

0

250

50

0,74

G

1G1,2

50

1,03

c

74,G

50

0,46

g

86,2

100

0,68

cl

58,8

150

0,80

g\'

55,5

100

1,03

c\'

40,3

100

1,37

g\'

42,7

100

1,65

c\'

34,2

100

1,71

g^

34

100

1,94

c*

28,3

100

1,94

g^

19,5

100

2,51

-ocr page 32-

20

Eenigen tijd later werd wederom eene serie waarnemingen
gedaan. Plaats van waarneming, toestel, manier van experimen-
teeren geheel als bij de vorige serie. Nu werden ook de palm-
houten pijp, de fluiten van
Edelmann en de Galton fluit
gebruikt. De fluiten van
Edelmann en de Galton fluit, werden
door middel van eene goed afsluitende houten stop in het
aanzetstuk geplaatst.

Deze 3® bepaling had des avonds plaats. Het weder was zeer
goed, de lucht helder en droog. Zoo nu en dan was een lichte
wind merkbaar loodrecht op de luisterrichting. De bepalingen
werden echter alleen verricht, als geen wind was te bespeuren.
In de volgende tabel II zijn aangegeven de gegevens van deze serie.

Om nu uit de gegevens van bovenstaande seriën de energie
waarde te berekenen, paste ik de hiervoor aangegeven methode
toe van
Rayleigh. \')

Volgens Rayleigh wordt de energie, die men aan eene orgel-
pijp toevoert, uitgedrukt door de formule
e = m X d X 981
m. a. w. de energie = het product van de hoeveelheid verbruikte
lucht, de drukking dier lucht en 981 (de versnelling der zwaarte-
kracht.)

Bij gunstig aanspreken van de pijpen (merkbare boventonen
mag de pijp dan niet geven), en bij uitwendige gunstige om
standigheden, in ons geval wat het weer en de plek van expe-
rimenteeren aangaat, wordt volgens
Rayleigh ongeveer al de
toegevoerde energie in geluid omgezet. Dit zal nu waarschijnlijk
wel niet het geval zijn. Hoe groot echter in elk bijzonder geval
het energieverlies zal zijn is moeielijk te bepalen. Volgens
Wien ^
is het vrij aanzienlijk. Op de volgende manieren zou n.1. volgens
hem energie verloren gaan:

1« er vormen zich in en buiten de pijp luchtwervels;

2® de lucht schuurt langs de wanden van de pijp, verwarmt
haar dus, en doet de geheele pijp mede trillen;

3® in de lucht heeft bij de voortplanting van de geluidsgolven
door wrijving en steeds voorkomende luchtstroomingen verlies
plaats.

Een nog grooter energieverlies zou plaats hebben volgens
Webster.

\') Rayleigh Proceedings of the Royal society of Londen. — vol. 26 p. 248.
2) wieir.
Wiedermann\'s annalen bd. 36 p. 384.

-ocr page 33-

21

TABEL II.

Uitkomsten van de 2de Serie, \'s avonds 19 en 27 October 1904.

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Luchtverbruik
in cM^ p. sec.

Afstand van den
acust. waarn.
in M.

Manometer
aflezing
in cM.

Gedekte houten

0

238

80

0,68

pijpen.

G

208

100

1,6

»

c

69,4

60

0,4

s

g

75

150

0,46

n

c\'

44,6

150

0,40

n

43,1

100

0,74

T>

c\'

28,9

100

0,91

Groote Edelmann.

e*

56,2

180

1,31

Palmhouten pijp.

g^

42,4

135

2

Groote Edelmann.

g\'

58,1

145

1,25

Houten pijp.

g*

29

70

1,03

Houten pijp.

c\'

28,5

100

1,03

Palmhouten pijp.

c\'

53,2

200

2,85

Groote Edelmann.

69,4

205

1,65

» »

e^

94,3

410

2,62

Houten pijp.

24,7

100

0,80

Groote Edelmann.

g\'

113,6

280

2,51

» »

a3

142,9

425

3,93

Kleine Edelmann.

63,3

400

2,45

Houten pijp.

c\'

24,2

100

2

Kleine Edelmann.

c*

64,1

505

2,74

» , »

e*

64,9

450

2,91

Houten pijp.

g*

22,2

90

2,68,

Kleine Edelmann.

g^

63,3

430

2,79

» »

a^

62,5

330

2,68

Galtonfluit

a*

47,7

360

3,02

»

c"

46,4

275

3,02

»

g\'

43

250

3,02

»

c\'

46,7

220

3,14

g\'

43,8

70

3,25

»

c\'

45,8

20

3,25

-ocr page 34-

22

Webster heeft het nuttig effect in acustischen zin van
allerlei muziekinstrumenten nagegaan. Zijne meening omtrent
het nuttig effect bij orgelpijpen luidt aldus: »the result gave
the efficiency of 0,0013, showing, as suspected by Lord
Rayleigh
that nearly all the energy is wasted.\'\' Dit laatste intusschen
berust kennelijk op een misverstand, want al zegt
Rayleigh
letterlijk »An estimate, founded on these data will necessarily
be too high, both because soundwaves must suffer some dissi-
pation in their progress, and also because a part, and in some
cases a large part of the energy expended never takes the form
of soundwaves at all," niettemin voert hij zijne berekeningen
en schattingen uit, alsof niets van de energie verloren ging en
alles in geluid werd omgezet. Ook door mij is voorloopig geene
correctie voor energie-verlies aangebracht, om vergelijking met
de uitkomsten van andere onderzoekers mogelijk te maken.

Het door de pijp voortgebrachte geluid verbreidt zich over
een half boloppervlak, aannemende, dat de bodem weinig van
het geluid resorbeert en de geluidsbron zich dicht bij den grond
bevindt. Op de plek dus, waar door den acustischen waarnemer
nog juist een geluid wordt waargenomen, heeft de uitgezondene
acustische energie zich dus uitgebreid over eenen halven bol, met
de pijp tot middelpunt en den afstand van de pijp tot den
waarnemer als straal. Op de plaats van den waarnemer passeert
per c.M.» in de seconde eene geluidsenergie groot:

g ^ _ra X d X 981

2 u r^

Wil men de.energie kennen, die ons trommelvlies bereikt,
dan moet van deze waarde, volgens
Wien, het Va gedeelte ge-
nomen worden, daar het trommelvlies, geprojecteerd op het
sagittale vlak ongeveer % c.M.^ groot is. Deze nu gevondene
energie is nog te groot als men het minimum perceptibile wil
kennen. Bij bovenstaande berekening is n.1. de energie die per
seconde op ons gehoor inwerkt gevonden. Een zóó lange duur
van inwerking is echter niet noodig, om eene geluidsgewaar-
wording op te wekken. Volgens de onderzoekingen van
Herroux

1) Webstee. Festschrift v. Bolzmann. 1904 S. 866.
Rayleigh. Proc. of Royal society vol. 26 p. 248. id. 77.

-ocr page 35-

23

en Yeo later nog herhaald en uitgebreid door Abraham en
Brühl 2) is gebleken, dat slechts noodig zijn:

2 trillingen voor tonen tot een trillingsgetal van 3168

3 }) » » » » )) van 3960

4 » »»)))) » van 5020

5 » ))))»» » van 6000
10 » » » j) » » van 7040
20 » » » » » )) van 12288

De geheele uitkomst moet dus voor de meeste tonen nog
gedeeld worden door de helft van het trillingsgetal, de formule
luidt dan

^ _ m X d X 981 X 0,33

2 r r2 X i n

Voor enkele zeer hooge tonen moet hierin | n vervangen
worden door Vs. Vio> V20 n-

Op deze wijze nu de gegevens der tabellen I en II uit-
werkende, komt men tot de volgende resultaten, (zie tabel III
en IV.)

De in de tabellen aangegeven trillingsgetallen zijn volgens
de z.g. mathematische stemming.

De geluidsenergie pp de grens van het hooren is in kolom 9
aangegeven per c.M.^ en per sec. en in kolom 10 berekend naar
de hoeveelheid die het trommelvlies bereikt gedurende het voor
de perceptie noodige aantal trillingen. De laatste kolom bevat
dit aantal noodige trillingen, zooals deze door
Abraham en
Brühl zijn aangegeven.

Grooter trillingsgetal dan 7040 is door deze onderzoekers
niet nagegaan.

Voor de nog door ons nagegane c\' met een trillingsgetal van
16384, zou, als men de door
Abraham en Brühl aangegevene
curve doortrekt, het noodige aantal trillingen ± 140 zijn. Daar
dit getal echter niet vaststaat, is voor deze toonshoogte alleen
de per c.M.^ per seconde doorgaande energie aangegeven.

Uit het verloop van de uitkomsten blijkt, dat de energie-

\') Hekeoux and Yeo. Proc. of Royal Society, vol. 50 p. 318.
Abbaham u. Beühl. Zeischrift für Psychol, und Physiol, der Sinnes-
organen, Bd. 18 S. 177.

-ocr page 36-

24

waarde van C—g vrij snel afneemt, daarna echter veel gelei-
delijker daalt, om bij g\'\' het minimum te bereiken. Het verloop
der uitkomsten in tabel 2 is vrijwel gelijk aan die van tabel 1.
Alle waarden echter liggen lager, vooral aan de ondergrens.
Dit nu kan zeer goed daaruit verklaard worden, dat de be-
palingen, waaruit tabel 1 is voortgekomen, over dag zijn verricht,
terwijl die van tabel 2 avondbepalingen zijn onder zeer gunstige
omstandigheden.

Voor tabel I zijn de geluidsbronnen alle houten orgelpijpen
geweest van eenzelfde constructie en houtsoort. Voor tabel 2
zijn grootendeels dezelfde pijpen gebezigd, doch nu ook voor de
midden- en bovenoctaven de fluiten van
Edelmann en Galton.

Uit de resultaten blijkt, dat de metalen fluiten lagere energie
waarden opleveren, dan de houten pijpen. Hetzij echter, dat
men het absolute minimum ontleent aan de uitkomsten der
houten pijpen, of aan die der metalen fluiten voor beide is
het omstreeks gelegen bij g\'\'. Na g^ neemt de energiewaarde
eerst nog langzaam, daarna weer sneller toe.

f\'%\'

-ocr page 37-

TABEL lil.

Resultaten der Ie Serie te Miliigen 49 October 1904 \'s middags. Luisteraars Quix en Minkema.

Geluidsbron.,

Koogte.-

Trillings-
getal.

Luchtver-

bruik
per sec.
in cM®.

Horizon-
tale
waterdruk
in cM.

Toegevoerde
energie per
sec. vol. X
druk X 981.

Aftand

V. d.

luisteraar

Oppervlak
halve bol m.
d. afstand tot
straal in cM.\'

Geluidsenergie
op de hoorgrens
p. sec. p. cM.\'
in 10-^ ergs.

Geluidsenergie
op de hoorgrens
op \'t trommel-
vlies p. noodige
trill. in 10-® ergs.

Aantal
noodige
trillingen.

Houten ge-

c

\' 64

250

0,74

181485

. 50

15700 X 10^

115590

1204

2

dekte

orgelpijpen.

G

96

161,2

1,03

162885

50

15700 »

103750

720,5

2

c

128

74,6

0,46

33667,9

50

15700 »

21444

111,69

2

g

192

86,2

0,68

57506,2

100

62800 »

9157

31,79

2

cl

256

58,8

0,80

46146,2

150

141300 s

3265,9

8,50

2

g\'

384

55,5

1,03

56083,7

100

62800 »

8930,6

15,5

2

c\'

512

40,3

1,37

54161

100

62800 »

8624,1

11,23

2

g\'

768

42,7

1,65

69121

100

62800 »

11007

9,55

2

1024

34,2

1,71

57368,8

100

62800 »

9135

5,94

2

g\'

1536

34

1,94

64706,7

100

62800 »

10304

4,47

2

2048

28,3

1,94

45292,7

100 .

62800 *

7212,1

2,35

2

gV.

3072

19,5

2,51

48019,9

100

62800 »

7646

1,65

2

-ocr page 38-

TABEL

Resultaten der 2e Serie te Miliigen. 19 en 27 October

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Trillings-
getaL

Lucht-
verbruik
per sec.
in cM \'.

Horizon-
tale
waterdruk
in cM.

Toegévoerde
energ. p. sec.
vol. X druk X
981 in Ergs.

Houten gedekte

C

64

238

0,68

158765

pijp.

G

96

208

1,60.

326476

c

128

69,4

0,40

27232

g

192

75

0,46

33844

256

44,6

0,40

17501

g\'

384

43,1

0,74

31288

c\'

512

28,9

0,91

25799

Groote Edelmann.

e\'

640

56,2

1,31

72221

Palmhouten pijp.

g\'

768

42,4

2

83189

Groote Edelmann.

g\'

768

58,1

1,25

71245

Houten pijp.

g\'

768

29

1.03

29302

»

c^

1024

28,5

1,03

28797

Palmhouten pijp.

1024

53,2

2,85

148739

Groote Edelmann.

c"*

1024

69,4

1,65

112334

»

e*

1280

94,3

2,62

242376

Houten pijp.

g\'

1536

24,7

0,80

19384

Groote Edelmann.

g\'

1536

113,6

2,51

279722

i

>

a"

17062/3

142,9

3,93

550930

t

KI. Edelmann.

a\'

17062/3

63,3

2,45

152143

Houten pijp.

C*

2048

24,2 .

2

47480

KL Edelmann.

c^

2048

64,1

2,74

172293

ä
(

»

e*

2560

64,9

2,91

185272

1

*

Houten pijp.

g^

3072

22,2

2,68

58366

KI. Edelmann.

g^

3072

63,3

^ 2,79

173254

Î

j>

a^

3413 Va

62,5

2,68

164318^

1
1

Galton fluit.

a\'

3413 V3

47,7

3,02

141313

1

»

4096

46,4

3,02

137465

»

g"

6144

43

3,02

127393

8192

46,7

3,14

143851

!

»

12288

43,8

3,25

139645

»

c\'

16384

45,8

3,25

146021

;

-ocr page 39-

IV.

1904. Acustische waarnemers Quix en Minkema.

Aantal
noodige
perioden.

Afstand
V. d. waar-
nemer
in M.

Oppervl. V. e.
laalve bol m.
afst. tot straal
in cM^.

Gehiidsenergie
op de hoorgrens
p. sec. p. cM2.
in 10-8 ergs.

Geluidsenergie o. d.
hoorgr. op li. trom-
melvlies p. noodige
trill. in 10-8 ergs.

80

40192 X 10*

39502

411,5

2

100

62800

51986

361

2

60

22608

12045

62,73

2

150

141300

2395

8,31

2

150

141300

1238

3,23

2

100

62800

4982

8,65

2

100

62800

4108

5,35

2

180

203472

3553

3,69

2

135

114453

7437

6,44

2

145

132037

5396

4,68

2

70

30772

9522

8,26

2

100

62800

4585

2,98

2

200

251200

5921

3,85

2

205

263917

4256

2,77

2

410

1055668

2349

1,19

2

100

62800

3086

1,34

2

280

492352

5681

2,46

2

425

1134325

4856

1,89

2

400

1004800

1514

0,59

2

100

62800

7560

2,46

2

505

1601557

1075

0,35

2

450

1271700

1457

0,37

2

90

50868

11474

2,49

2

480

1161172

1492

0,32

2

330

683892

2403

0,47

2

360

813888

1736

0,34

2

275

474925

2894

0,59

2,5

250

392500

3170

0,97

5,5

220

281344

5113

4,16

20

70

30772

45485

24,8

20

20

2512

581280

?

-ocr page 40-

HOOFDSTUK HL

Proeven genomen in eene besloten ruimte»

De proeven uit hoofdstuk H zijn nog eens herhaald, in eene
besloten ruimte. De uitwendige voorwaarden komen dan meer
overeen met die van de onderzoekers
Zwaardemaker en Quix,
die hunne stemvorkproeven in het physiologisch laboratorium te
Utrecht verrichtten. De luisteraar bevond zich daarbij aan het
einde van eene reeks ineenloopende vertrekken. Voor de volgende
proefnemingen is het grootste, in Utrecht beschikbare, lokaal
gebezigd, de groote zaal van de universiteits-bibliotheek. Deze
ruimte is eigenlijk beter te beschouwen als eene reeks van 10
in elkaar loopende vertrekken. Eene nauwkeurige beschrijving
van deze lokalen met teekening vindt men bij
Reuter Elk
van deze vertrekken is 10 M. breed, 6,5 M. lang en 9 M. hoog,
elk voorzien van\'twee, 4 M. hooge, boogvormige vensters. Ter
hoogte van 5 M. loopt om allen heen nog eene,. ruim 2 M.
breede, gaanderij. De verbinding tusschen de vertrekken bestaat
uit hooge boogvormige poorten, hoog ± 4 M., breed ruim 2 M.
De wanden der vertrekken zijn geheel bezet met boeken. De
bodem der lokalen is belegd met eenen dikken looper van
cocosnootvezelen. Aan het einde der laatste kamer bevindt zich
een groot beeld, geplaatst voor eene nisvormige uitholling in
den gekalkten muur. De geheele lengte der vertrekkenreeks
bedraagt 71 M. Door voorloopige proeven werd uitgemaakt, of

1) Reuter. Zeitschrift f. Ohrenheilkunde bd. 47. Heft I.

-ocr page 41-

29

er ook eenig verschil was te bemerken, bij plaatsing van den
geluidsbron dicht bij een der einden van de vertrekken of in
het midden van de verbindingsgang, met het oog op mogelijke
terugkaatsing bij plaatsing dicht bij eenen der eindwanden. Terug-
kaatsing bleek echter niet merkbaar plaats te hebben. Bij de
definitieve proeven werd dan nu de geluidsbron geplaatst vrij
dicht bij het beeld, terwijl daardoor de acustische waarnemer
de geheele lengte der 10 lokalen beschikbaar had om de plek
van het minimum audibile op te zoeken. De proeven werden geheel
op dezelfde manier genomen als die in de open lucht met den-
zelfden spirometer en manometer en dezelfde geluidsbronnen.

De hierachter volgende uitkomsten zijn gemiddelden uit eene
reeks bepalingen onder zooveel mogelijk dezelfde omstandigheden.

TABEL V.

Uitkomsten der Ie Serie. Acustische waarn. Minkema en De Jong.

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Luchtverbruik
in cM®. p. sec.

Afstand van den
acust. waar-
nemer in M.

Aflezing v. d.
manometer
in cM.

Houten gedekte

0

178,5

23

0,G8

pijpen.

G

178,5

27

1,20

»

c

119

32

1,08

a

g

84,7

34

0,51

»

c\'

57,5

37

0,G8

>

g\'

37,8

4(5

0,4G

»

25

58

0,G8

»

g\'

27,8

(52

0,97

It

23,8

- 71

1,08

>

g3-cfl.

hiervoor was de

grens niet geliee

1 te bereiken.

Galtonfluit.

Ca

28,(!

GO

2,11

B

gK

40

GO

3,25

43,5

22

3,G5

Daar het gebouw alleen over dag ter beschikking was gesteld,
hinderde zoo nu en dan het rumoer der niet ver verwijderde
straat. Daar de ruimte voor de hoogere tonen nauwelijks lang
genoeg was, werd geprobeerd de pijpen zoo zacht mogelijk te
doen aanspreken. Acustische waarnemers waren om beurten
de

-ocr page 42-

30

Jong en Minkema. (beiden 28 j. oud). Voor deze onderzoekers
kon in de gevoelige zone van g\'—c® geen minimum bereikt
worden. De zaallengte was niet toereikend genoeg.

Een paar dagen later werd eene tweede serie bepalingen
verricht, onder geheel dezelfde voorwaarden ais bij de eerste
serie. Ook nu kon voor de toonshoogten van g"^—c® niet geheel
het minimum bereikt worden, tenminste voor de onderzoekers
de Jong en Minkema. Een der bibliotheekknechten oud 45 j.,
wiens gehoor overigens normaal was, verklaarde echter aan het
einde der vertrekken geen geluid meer te hooren. Eenige meters
zouden dus waarschijnlijk voldoende zijn geweest ook voor ons
het minimum te doen bereiken.

TABEL VI.

Uitkomsten der 2e Serie. Acustische waarn. Minkema en De Jong.

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Luchtverbruik
in cM\\ p. sec.

Afstand van den
acust. waar-
nemer in M.

Aflezing v. d.
manometer
in cM.

Houten gedekte

C

166,6

16

0,46

orgelpijpen.

G

135,1

18

0,74

t

c

78,1

24

0,63

n

g

66,7

42

0,46

»

40

46

0,51

»

g\'

34,5

57

0,51

T)

21,7

66

0,(58

»

25,6

70

0,86

»

21,5

71.

0,97

»

g-c«,

hiervoor werd d

oor ons geen min

mum bereikt.

Galtonfluit.

c6

33,3

71

1,65

s

33,3

60

2,39

»

c\'

35,7

35

2,74

Eene derde serie waarnemingen werd 3 Januari 1905 gedaan.
Acustisch waarnemer was Prof.
Zwaardemaker.

Bij deze serie gelukte het, de pijpen zoo zacht te doen aan-
spreken, dat ook voor de 4e en 5e octaaf een minimum werd
gevonden. De resultaten dezer serie zijn de volgende. Het zij
nog vermeld, dat evenals te Milligen, de opgegeven uitkomsten
gemiddelden zijn van eenige herhalingen van de aflezingen.

-ocr page 43-

31

Getracht werd, om de te Miliigen gebruikte groote metalen
fluiten van
Edelmann ook hier te onderzoeken, doch zij laten
zich niet voldoende verzwakken om er in eene beperkte ruimte
het minimum mede te bereiken.
De uitkomsten dezer derde serie volgen hieronder.

TABEL VII.

Uitkomsten der 3e Serie. Acustisch waarn. Prof. Zwaardemaker.

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Luchtverbruik
in cM^. p. sec.

Afstand van den
acust. waar-
nemer in M.

Aflezing V. d.
manometer
in cM.

Houten gedekte

C

166,6

18

0,57

orgelpijpen.

G

138,8

19

1,08

»

c

96,1

27

0,91

>

g

83,3

42

0,57

»

45,4

42

0,51

t

g\'

31,3

45

0,4

t

25

58

0,63

ï

g\'

27,2

62

0,91

ï

22,7

65

0,97

>

S\'

20

65

1,08 .

»

18,5

66

1,37

>

s\'

14,5

70

1,94

Galtonfluit.

28,6

71

1,25

»

g\'\'

29,4

69

1,94

C6

27,7

42

1,54

g"

37

25

1,54

»

35,7

20

2,28

Uit de gegevens van de tabellen 5, 6 en 7, werden nu weder
volgens de methode, opgegeven bij de proeven te Milligen, de
energiewaarden berekend. Voor de bercking wordt dus daarheen
verwezen.

De resultaten zijn gegeven in de tabellen 8, 9 en 40.

-ocr page 44-

TABEL Vin.

Resultaten der Ie Reeks in de Bibliotheek der Rijks Universiteit te Utrecht op 28 Dec. \'04 \'s morg.

Acustische waarnemers Minkema en De Jong.

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Trillinhs-
getal.

Lucht-
verbruik
per sec.
in cM^.

Horizon-
tale
waterdruk
in cM.

Toegevoerde
energie per
sec. vol. X
druk X 981.

Afstand
V. d. Avaar-
nemer
in M.

Oppervlak
V. e. halve bol
m. d. afstand
Lstraal incM.\'

Geluidsenergie
op d. hoorgrens
p. sec. p. c]Sl2.
in 10-8 ergs.

Geluidsenergie
op d. hoorgrens
op \'t trommelvl.
p. noodige trill.
in 10-« ergs.

Aantal
noodige
trillingen.

Houten
gedekte
orgelpijpen.

C

64

178,5

0,68

119074

23

3322 X 10«

358430

3733

2

G

96

178,5

1,20

210130

27

4578

459000

3187

2

»

c

128

119

1,08

126078

32

6431

196050

1021

2

>

g

192

84,7

0,51

42376

34

7260

58368

2026

2

»

c\'

256

57,5

0,68

38357

37

8597

44617

116,1

2

ï

g\'

384

37,8

0,46

17058

46

13289

12836

22,28

2

}

c2

512

25

0,68;

16677

58

21126

7895

10,28

2

-v

T>

g2

768

27,8

0,97

26448

62

24140

10956 .

9,51

2

»

1024

23,8

1,08

25216

71

31658

8151

5,3

2

Galton fluit.

8192

28,6

2,11

59199

60

22608

26185

21,3

20

12288

40

3,25

127530

60

22608

56410

30,6

20

>

e\'

16384

43,5

3,65

155763

22

3040

512390

?

-ocr page 45-

TABEL IX.

Uitkomsten der 2de Reeks in de Universiteitsbibliotheek, 30 Dec. 04\'. Luisteraars om beurten: Minkema en De Jong.

f

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Trillings-
getal.

Lucht-
verbruik
per sec.
in cM®.

Horizont,
waterdruk
in cM.

Toegevoerde
energie per
sec. vol. X
druk
X 981

Afstand
v. d. waar-
nemer
in M.

Oppervl. V.
e. halven bol
m. d. afstand
tot straal,
in cM\'.

Geluidsenergie
op d hoorgrens
p. sec. p. cMj.
in 10-" ergs.

Geluidsenergie
op d hoorgrens
op \'t trommelvl.
p. noodige trill-
in 10-8 ergs.

Aantal
noodige
trillingen.

Houten

G

64

166,6

0,46

75184

16

1608 X 10*

467560

4869

2

gedekte

orgelpijpen.

G

96

135,1

0,74

98071

18

2035

481920

3346

2

>

c

128

78,1

0,63

48265

24

3617

133440

695

2

>

g

192

66,7

0,46

30097

42

11080

27164

94,3

2

>

cl

256

40

0,51

20012

46

13289

15059

39,2

2

»

g\'

384

34,5

0,51

17261

57

20404

8459

14,7

2

>

Cs

512

21,7

0,68

14480

66

27356

5293

6,9

2

>

g\'

768

25,6

0,86

21602

70

30772

7019

6,1

2

>

1024

21,5

0,97

20464

71

31658

6464

4,2

2

Galtonfluit.

8192

33,3

1,65

53906

71

31658

17028

13,9

20

}

12288

33,3

2,39

78078

60

22608

34536

18,7

20

*

c^

16384

35,7

2,74

95961

35

7693

124740

?

-ocr page 46-

TABEL X.

Uitkomsten der 3e Reeks Universiteits-Bibliotheek. Acustisch waarnemer Prof. Zwaardemaker.

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Trillings-
getal,

Lucht-
verbruik
per sec.
in cM^

Horizon-
tale
waterdruk
in cM.

Toegevoerde
energie per
sec. vol.
x
druk X 981.

Afstand
V. d. waar-
nemer
in M.

Oppervl. V. e.
halven bol m.
d. afstand tot
straal in cM®.

Geluidsenergie
op d. hoorgrens
p. sec. p. cM®.
in 10"® ergs.

Geluidsenergie
op d. hoorgrens
op trommelvl. p.
nood. aant. trill.
in 10-8 ergs.

Noodig
aantal
trillingen.

V

Houten

0

64

166,6

0,57

93163,7

18

2035 X 10<

457810

4891,3

2

gedekte
orgelpijpen.

G

96

138,8

1,08

147059,7

19

2267

648700

4515

2

»

c

128

96,1

0,91

85784,4

27

4578

187390

976

2

g

192

83,3

0,57

46578,8

42

11078

42047

146

2

»

256

45,4

0,51

22714,1

42

11078

20504

53,39

2

1

g\'

384

31,3

0,4

12282,1

45

12717

9657,8

16,76

2

>

c\'

512

25

0,63

15450,7

58

21126

7313,2

9,52

2

t

g\'

768

27,2

0,91

24279,2

62

24140

10057,4

8,73

2

>

C3

1024

22,7 •

0,97

21600,6

65

26533

8141

5,3

2

»

g\'

1536

20

•1,08

21189,6

65

26533

7986,1

3,46

2

C

2048

18,5

1,37

24863,4

66

27356

9085,4

2,95

2

»

g^

3072

14,5

1,94

27595,5

70

30772

8967,8

1,95

2

Galton fluit.

4096

28,6

1,25

35070,7

71

31657

11078,6

2,25

2,5

»

6144

29,4

1,94

55952,3

69

29899

18714

5,57

5,5

>

C6

8192

27,7

1,54

41847,5

42

11078

37778

30,74

20

>

12288

37

1,54

55897,4

25

3925

142420

77,2

20

I

16384

35,7

2,28

79853,8

20

2512

317880

?

-ocr page 47-

HOOFDSTUK IV.

Proeven in het acustisch kamertje van het physiologisch
laboratorium.

In 4904 is op de zolderverdieping van het physiologisch labo-
ratorium een kamertje ingericht, voor acustische proeven. Het
doel was, eene ruimte te maken, groot genoeg voor een paar
onderzoekers met toestellen, waar geen geluid van buiten kon
indringen en omgekeerd, van waaruit geen geluid naar buiten
ging. Het kamertje zelf is geheel omgeven met kleine vertrekken
en eene breede gang, terwijl geen van zijn zijmuren corres-
pondeert met de hoofdmuren van het gebouw. De afmelingen
zijn aan den binnenkant de volgende:

hoogte 2,28 M., breedte 2,28 M., diepte 2.20 M.

Het is dus nagenoeg cubisch. De bodem, de zolder en de
wanden bestaan uit geluiddempende lagen, de bodem uit lood-
platen, waarover weer viltpapier en een dik tapijt, de zijwanden
van binnen naar buiten gerekend uit de volgende lagen:
le eene laag trichopièse (gevlochten paardehaar) dik c.M.
2e eene laag tufsteen dik c.M.
3e eene luchtlaag van ± 2 c.M.
4e een houten wand 2|- cM. dik.
5e eene laag zand met fijn gestooten kurk van 2 c.M.
6e eene laag kurksteen dik 6 cM.

Deze kurksteen is aan den buitenkant met cement en gips
gladgemaakt. De zijwanden hebben dus eene goede dikte, en
zijn opgebouwd uit stoffen, die, zooals proeven hebben uit-

-ocr page 48-

36

gemaakt i), sterk het geluid dempen. Ook de deur is van dezelfde
dempende lagen voorzien, terwijl bovendien nog eene 2e deur,
alleen van hout, de eerste bedekt. In het kamertje is een klein
venster, waartegen aan den buitenkant een luikje van kurksteen
en hout kan worden geplaatst, terwijl eene afgepaste laag
trichopièse bij het nemen der proeven aan den binnenkant wordt
geplaatst. Dit venstertje, dient tevens om de geleiding voor
electrisoh licht en electrische drijfkracht door te laten.

Om nu eene verbinding te bewerkstelligen bij het verrichten
van acustische proeven, tusschen eene buiten het kamertje zich
bevindende geluidsbron en den in het kamertje zich bevindenden
waarnemer, of omgekeerd, is in de beide zijwanden eene door-
boring gemaakt, waarin op de volgende manier verwisselbare
stoppen zijn aan te brengen. In de trichopièse is eene opening
gemaakt, juist groot genoeg om eene dunwandige koperen buis
van 4,5 c.M. doorsnede door te laten. Deze buis is, vastgehouden
door 2 doorboorde marmeren platen, met cement gemetseld in eene
uit den tufsteenmuur gehouwen opening. De buis eindigt ^ c.M.
van den houten wand, zoodat ze daarmede geen contact maakt.
Aan den buitenkant is tegen het houten beschot eene c. M.
dikke loodplaat bevestigd, voorzien van eene opening, ruim
genoeg om de stop zonder aanraking door te laten. De stop
zelve nu, bestaat uit eene koperen buis, geheel volgegoten met
lood, die volkomen past in de in den wand gemetselde koperen
buis. Eene centrale doorboring van c.M. diameter is er in
aangebracht, terwijl zij eindigt in eene omgebogene looden plaat,
die met behulp van vilt eene volkomene afsluiting teweegbrengt
tegen de loodplaat op het houten beschot. Eenig geluid van uit
het kamertje komend, stuit dus steeds tegen eene dikke laag,
het geluid sterk dempend, lood.

Dit kamertje nu heeft mij gediend bij het nemen van eene
derde serie proeven. De geluidsbronnen werden n. 1. hierin ge-
plaatst. Gelijk bij de vorige twee reeksen, werden weer als
geluidsbronnen gebruikt: de serie houten orgelpijpen van uniform-
maaksel, de
2 fluiten van Edelmann en het GALTONfluitje.

De pijpen en fluiten werden bevestigd aan een statief, waaraan
tevens eene inrichting zich bevond tot het aanbrengen van den
knievormig gebogen manometer.

O a Bilteis. Vergelijking der geluiddoovende kracht v. vei-schillende stoffen.
Vlaamsch natuur- en geneeskundig congres 1901, hlz- 23.

-ocr page 49-

37

De voor het aanblazen der pijpen benoodigde lucht, werd
geleverd door eene tegen den muur van de naastbijzijnde kamer
en vlak bij de looden stop geplaatste orgeltafel. De lucht hierdoor
geleverd, ging door eene caoutchouc verbindingsbuis naar eene
langs de zijwanden loopende looden buis, die door het venstertje
uitmondt in het acustisch kamertje. Van daar ging weder eene
caoutchouc buis naar de geluidsbron.

Ter gemakkelijke bevestiging aan de pijpen en om er de
zijbuis naar den manometer aan te verbinden, werd wederom
het koperen aanzetstuk gebezigd, dat bij de twee eerste seriën
aan den spirometer was bevestigd.

Om nu nog de door de orgeltafel geleverde hoeveelheid lucht
te kunnen meten, werd in de caoutchouc buis, die naar de
looden buis voerde een aërodromometer of z.g. veerend wind
vaantje ingevoegd. Deze gevoelige en betrouwbare instrumenten,
ik gebruikte n. 1. een groot model voor de grootere, en een
kleiner model voor de geringere luchthoeveelheden, waren geijkt
met eenen gasmeter, en ter controleering daarna met eenen
spirometer.

Een groot voordeel van het gebruik van deze aërodromometers
is, dat men in den afgelezen uitslag van het trilplaatje, direct
eene maat heeft voor de per seconde door de buis gaande lucht-
hoeveelheid. Om nog de luchthoeveelheid naar willekeur te
regelen, was eene klemschroef aan de caoutchoucbuis aangebracht.

De experimenten verliepen nu als volgt. Na opstelling van
pijp en manometer in het acustisch kamertje, werd door den
waarnemer, na vulling van den balg van de orgeltafel met lucht,
met de klemschroef zoodanig de luchttoevoer geregeld, tot nog
juist een geluidsindruk verkregen werd. Het geluid bereikte
op de volgende manier het oor van den waarnemer. Van de
geluidsbron breidde het zich uit over het acustisch kamertje.
Een deel ging door de doorboring van de looden stop en daarna
door eene aan het einde van de stop bevestigde korte caout-
choucbuis, die door den waarnemer in het oor werd gestoken.
De uitslag van den aërodromometer werd genoteerd en de
manometer in het kamertje afgelezen. De hoeveelheid toegevoerde
lucht en de druk, waaronder deze stond, waren dus bekend.

Bij de voorloopige proeven bleek echter, dat op deze manier
voor geene enkele pijp het minimum perceptibile bereikt kon
worden. De door de 1 % cM. wijde doorboring gaande hoeveelheid

-ocr page 50-

38

geluid was te groot en het geluid kon niet voldoende verzwakt
worden. Om hierin te voorzien, werd aan den kant van de
geluidsbron een diafragma in de looden stop aangebracht, in den
vorm van eene doorboorde caoutchouc-kurk. Deze doorboring werd
zoo groot genomen, als de gemiddelde wijdte van de mensche-
lijke gehoorgang, n.1. 7 mM. in doorsnede. De hierdoor pas-
seerende hoeveelheid geluid was dus veel geringer dan bij de
volle opening, een minimum perceptibile echter was nog niet
te bereiken. Nu werd getracht de doorboring nog kleiner te
nemen, n.1. 5 en 3 mM. Hierbij echter deed zich het volgende
voor. Het geluid van de lage pijpen afkomstig, werd voldoende
verzwakt, en was wat zijne toonshoogte en timbre aangaat, voor
den waarnemer buiten het kamertje goed te beoordeelen. Dit
laatste nu moet mogelijk zijn, want vooral bij de lage pijpen
C—c komt het, wil men deze hunnen zuiveren grondtoon laten
geven, op eenen juisten luchttoevoer aan. Bij geringen toevoer
treden n.1. domineerend de 2de en 3de boventoon op, die bij
meer toevoer overgaan in den len boventoon, welke pas bij veel
meer luchttoevoer onder hoogeren druk, in den grondtoon over-
slaat. Voor de hoogere pijpen echter deed zich in dit opzicht
een groot bezwaar voor, bij het gebruik van nauwe doorboringen.
Men hoort dan een hoog krassend geluid, in plaats van den
grondtoon en wijziging in den luchttoevoer brengt hierin geene
verandering. Begaf men zich in het acustisch kamertje, dan
bleek de pijp echter haren juisten toon te geven.

Misschien is de verklaring hiervan gelegen in resonantie, die
op kan treden achter de caoutchoucstop in de veel wijdere
looden buis. Om resonantie zoo veel mogelijk uit te sluiten,
werd nu in der looden buis eene zeer dikwandige er juist in
passende caoutchoucslang geschoven met een lumen van 3V2 mM.
Het verschijnsel trad nu veel minder op, doch minima percep
tibilia werden nog niet verkregen. Er bleef dus niets anders over,
dan op den weg van het geluid eene geluidverzwakkende laag
aan te brengen.

Eenige van zulke proeven, met geluiddempende stoffen, vindt
men bij
Vierordt. Met zijnen valphonometer bepaalde Vierorüt
van allerlei stoffen het geluiddempend vermogen. Een paar resul-

0 v1eeoedt. Die Schall und Tonstärke und das Schalleitugsvermögen der
Körper, 1882. ^

-ocr page 51-

39

taten zijn de volgende. De rangschikking is naar het geleidings-
vermogen.

Metalen: ijzer; koper; zilver; goud; tin; lood. Minerale en
steensoorten: zout; gips; leem ;
marmer.

Lood en marmer zijn dus slecht geleidende stoffen, daarom
zijn deze ook gebruikt bij het vervaardigen en bevestigen van
de stoppen in het acustisch kamertje.

Eene van de conclusies, waartoe Vierordt komt, is de volgende:

Het geluid wordt in gelijk lange dempende lagen met het-
zelfde relatieve bedrag verminderd, afhankelijk van de oorspron-
kelijke sterkte.

Bovendien meent Vierordt, dat de dempingsfactor eenvoudig
evenredig is met de dikte van de dempende laag.

Door Dr. Biltris zijn onderzoekingen verricht over de ge-
luiddempende kracht van allerlei geweven stoffen, als vilt, wol,
gevlochten paardehaar (trichopièse) e. a. Hij bouwde daartoe
van de te onderzoeken stoffen even groote en even dikke goed
sluitende kamertjes. Er binnen in werd steeds dezelfde wekker-
klok gezet. Nu werd nagegaan, op welken afstand van de
kamertjes men geen geluid meer hoorde. Voor trichopièse bleek
deze afstand de kleinste te zijn.
Biltris komt dan ook tot de
conclusie, dat trichopièse eene van de het geluid het meest
verzwakkende stoffen is. Het zooeven beschreven acustische
kamertje, is daarom met eene laag trichopièse bekleed.

Eveneens in 1901 is door F. Tufts 2) een onderzoek gepubliceerd
over den weerstand, dien korrelige lichamen bieden aan lucht-
stroomen en aan geluidsgolven.

Hij bepaalde hiertoe de weerstanden, die lagen van hagel-
korrels van verschillende dikte boden aan doorgevoerde lucht.
Hiertoe werd de drukking en de snelheid van die door de korrels
gevoerde lucht bepaald en voor de verschillende korrelgrootten
vergeleken. Zijne conclusie is, dat voor even lange lagen, de
laag met de fijnste korrels 4 tot 10 maal grooteren weerstand
aan doorgedreven lucht biedt, dan lagen met korrels van resp.
2 en 4 maal de doorsnede van de fijne korrels.

Daarop werd nagegaan, welke demping van geluidsgolven
optrad. Hiertoe werd, als bodem van eene dikwandige houten
doos, een caoutchoucvliesje uitgespannen op eenigen afstand

\') Biltkis. Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres 1901, blz. 23.
2) T
ufts. American journal of science, vol. XI, pag. 357, 1901.

-ocr page 52-

TABEL XI.

Uitkomsten der le Reeks April \'05.

Acustisch kamertje.

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Trillings-
getal.

Lucht-
verbruik
per sec.

Horizon-
tale
Hj 0 druk.

Toegevoerde
energie vol.
X dr. X 981

Afstand

v. d.
luisteraar.

Oppervlak
heele bol
met afstand
als straal

Geluidsenergie
p. cM.® p. sec.
in 10-2 ergs.

Geluidsenergie
op \'t trommelvl.
p. aantal trill.
in 10-5 ergs.

Aantal
noodige
trillingen.

in cM*.

in cM.

in ergs.

in M.

in cM\'.

Houten

C

64

125,7

0,4

49325

1,95 M.

477594

10,32;

107,5

2

pijpen.

D

72

138,5

0,46

62499

>

I

13,06

121,1

2

E

80

142,8

0,46

64442

»

>

13,49

112,3

2

F

85 Vs

149

0,46

67238

>

>

14,08

110,4

2

G

96

121,4

0,8

95275

»

»

19,95

138,5

2

A

IO6V3

129,9

0,86

109578

>

>

22,94

143,4

2

B

120

144,9

0,86

122233

»

25,59

142,1

2

c

128

58,1

0,34

19375

»

4,06

21,1

2

d

144

58,1

0,40

22798

»

s

4,77

22,1

2

e

160

46,5

0.40

18247

>

3,82

15,9

2

£

170»,3

46,5

0,34

15510

»

3,24

12,7

2

g

192

46,5

0,B4

15510

s

3,24

11,3

2

a

2131/3

46,5

0,29

13234

»

>

2,77

8,7

2

b

240 -

34,9

0,23

7877

s

>

1,64

4,6

2

cl

256

23,3

0,29

6632

»

>

1,38

3,6

2

di

288

29,6

0,29

8417

»

1,76

4,1

2

ei

• 320

30,6

0,34

10202

»

>

2,13

4,5

2

f

3411/3

32,6

0,40

12792

>

>

2,67

5,2

2

g\'

384

28,5

0,46

12861

>

>

2,13

3,7

2

• a»

426«/3

27,9

0,40

10948

»

»

2,29

3,6

2

480

29,6

0,46

13351

>

»

2,79

3,9

2

c\'

512

25,7

0,68

17148

>

3,59

4,7

2

d\'

576

27,9

0,74

20258

>

>

4,24

4,9

2

X «irv î:s

l 0,91

, 24368

\\ ^

\\ ^

5,10

, 5,3

2

\\

-ocr page 53-

Galton fluit
nieuw model
uit de fabriek
V. Edelmann
te München.

/ 768

f .

25,7

/ 0,86

/

21680

/ 853 V3

25,7

0,91

22946

f 960

27,9

1,03

28194

c\'

1024

21,4

1,03

21621

d3

1152

22,5

1,03

22740

e3

1280

25,7

1,08

27233

f\'

spreekt niet aan.

1536

20,2

0,8

15853

a3

noGVs

20,2

0,86

17040

b^

1920

19

0,80

14911

2048

20,2

1,54

30518

d^

2304

20,2

1,6

31706

e^

19

1,54

28704

f

spreekt niet aan.

g^

3072

15,4

1,77

26742

a"

3413 Vs

34,7

1,94

66041

b^

3840

34,7

1,94

66041

c5

4096

29,6

1,77

51395

4608

34,7

1,71

58213

e5

5120

34,7

1,94

66041

fs

5461 Va

35

2,11

72447

g\'

6144

31,6

1,94

60135

6826\'/3

38,1

2,22

82973

b\'

7680

47,8

2,79

130836

c6

8192

34,9

2,57

87986

9216

46,5

2,36

107655

e6

10240

46,5

2,52

114954

f6

10922^/3

46,5

2,85

130012

12288

39

3.01

115160

a6

13653 Vs

46,5

3,5

159658

15360

58,1

3,66

208609

c^

16384

58,1

4,07

231977

3

4,53

3,9

2

>

4,80

3,8

2

»

5,90

4,1

2

»

4,52

2,9

2

ï

4,76

2,8

2

»

5,70

2,9

2

»

3,31

1,5

2

D

3,56

1,4

2

s

3,12

1,1

2

»

6,38

2,6

2

î

6,63

1,9

2

»

6,0

1,6

2

H

5,59

1,2

2

■»

13,82

2,7

2

»

13,81

3

2,5

10,76

2,2

2,5\'

■»

12,18

2,6

3

13,82

3,6

4

j>

15,16

4,2

4,5

»

12,59

3,8

5,5

H

17,37

7,6

9

»

27,39

11,9

10

»

18,42

12,3

20

22,54

15,9

20

s

24,07

15,7

20

s

27,22

16,6

20

»

24,11

13,1

20

>

33,43

16,3

20

>

43,68

21,1

20

»

48,57

?

?

-ocr page 54-

42

boven eene orgelpijp. Een paar cM. boven dit vliesje was, op
de doos goed aansluitend, een bakje aangebracht met gazen
bodem, waarin hagelkorrels konden gegoten worden. Liet men
nu de pijp aanspreken, dan trilde het caoutchouc membraantje,
vooral als de pijp den eigen toon van \'t membraantje gaf, zeer
sterk. De uitslag werd gemeten. Door nu hagel in het bakje te
gieten werd de geluidafgifte van \'t vliesje bemoeielijkt, dus de
uitslag van het vliesje kleiner. Deze verkleining van den uitslag
was eene maat voor de geluiddempende kracht van de laag
hagelkorrels. Het bleek, dat de laag met de fijnste korrels
ongeveer drie maal sterker het geluid dempte, dan eene even
dikke laag van de grofste korrels. Verder bleek, dat de geluid-
dempende kracht eenvoudig evenredig was met de dikte van de
laag. Bij proeven met geweven stoffen, neteldoek, flanel, katoen
en vilt, werden dezelfde uitkomsten verkregen.

Door sikveking en Breiim "i) werd eveneens de geluiddempende
kracht van allerlei stoffen, als linnen, vilt en kurksteen onder-
zocht. Zij plaatsten in een goed geluidisoleerend hokje van 1IVP.
inhoud, eene electrisch gedrevene stemvork van de toonshoogte
c^ op de resonantiekast In eenen van de wanden van het hokje,
was eene opening van 25 X 25 cM. gelaten, waarvoor de te
onderzoeken stoffen goed sluitend werden aangebracht. Om de
sterkte van het nog door de stoflaa^i gaande geluid te meten?
werd op eenigen afstand van het hokje eene volkomen gelijke
stemvork, eveneens c\', de z.g. ontvanger, opgesteld, die, wanneer
geluid uit het kastje kwam, mede ging trillen. De amplitudo
van deze stemvork was dan de maat voor de hoeveelheid door-
gelaten geluid. Hunne resultaten zijn de volgende.

Gewone stoffen, linnen, katoen enz. laten meer dan 90 % door.
Maakt men ze nat, dan nog slechts GO %. Het zooveel gebruikte
vilt, meest als een goede isolator opgevat, laat in eene 3 cM. dikke
laag nog 81 % van het geluid door. Perst men het sterk, dan
wordt het beter geluidisoleerend en laat nog 42 % door. Met
kurksteen van 3 cM. dikte werd eene demping van 50% ver-
kregen. Bedekt men de buitenwanden met gips of cement, dan
is de kurksteen een veel betere isolator.

Voor de onderzochte stoffen geldt, dat de doorgankelijkheid
in den regel omgekeerd evenredig is met de dichtheid van de

O sieveking u. Beehm. Annalen der Physik. 4e Folge, bd. 15, S. 808.

-ocr page 55-

43

stof. Bij proeven met verschillende geluidssterkten bleek, dat
de vermindering van het geluid procentisch steeds dezelfde was.

Kurksteen is bij de proeven van Sieveking gebleken, niet de
beste geluidisoleerende stof te zijn, doch zeer goed neutraliseert
het dreunen en stooten b.v. van geheele wanden en voorkomt
aldus het overdragen van trillingen op vaste lichamen. Daarom
is de kurksteen in eene 6 cM. dikke laag, bedekt met cement,
als wand om het acustisch kamertje aangebracht.

Als goed geluid dempende en gemakkelijk te hanteeren stof,
werden donsveeren gebruikt, die gelijkmatig verspreid aange-
bracht werden achter de caoutchoucstop in de looden doorboring.

Het geluid gaat dus door de 7 mM. wijde opening, passeert
eene losse laag veeren en komt dan door eene korte caoutchouc-
buis in het oor van den waarnemer. Door herhaaldelijk probeeren,
werd de mate van verzwaicking zoo genomen, dat zonder wijzi-
ging er in te moeten aanbrengen gedurende de proefneming,
eene geheele reeks van C—c\' kon worden nagegaan. Eene eigen-
aardigheid deed zich nog voor. Het bleek n.1., dat het geluid
van de lage pijpen, het beste bemerkbaar van C—gemakkelijker
door de geluidverzwakkende laag heendrong, dan dat der hooge
pijpen. Om na te gaan of deze eigenaardigheid afhankelijk was
van den aard der geluiddempende stof, werden ook andere
stoffen op den weg van het geluid aangebracht. Hiervoor dienden
houten en gipsen stoppen, die nauwkeurig afsluitend in de
looden doorboring werden aangebracht. Ook bij deze stoffen
trad het verschijnsel ofschoon in mindere mate op.

Wat de geluidsbronnen betreft, werden de houten gedekte
orgelpijpen ditmaal gebruikt, om eene continue reeks tonen, met
heele tonen opklimmend te onderzoeken. Door inschuiven van
de stempels werden de tusschenliggende tonen verkregen. De
mate van inschuiving was voor de lage pijpen door den fabrikant
op den steel der stempels aangegeven, en werd voor de hoogere
pijpen door stemming met stemvorken en andere fluiten door
ons bepaald. Voor twee toonshoogten en wel voor de f en de f^
werd geen zuivere toon verkregen, zoodat deze twee niet in
de reeks voorkomen. De fluiten van
Edelmann, die bij de proeven
in de bibliotheek niet gebruikt konden worden, bleken bij de
proeven in het acustisch kamertje vrij goed te voldoen. Zij

-ocr page 56-

44

lieten bij zuiver aanspreken eene vrij groote wisseling in den
luchttoevoer toe.

Dit laatste kan niet gezegd worden van de Galtonfluit. Deze
toch is zeer gevoelig zelfs voor geringe wijzigingen in den lucht
toevoer, zoodat het maar voor ééne reeks gelukte, eene serie
met heele tonen opklimmend, van a\'^—c\', te bepalen. Er werd
nauwkeurig op gelet, dat de Galtonfluit ook werkelijk de bedoelde
toonshoogte gaf.

Deze gevoeligheid van de Galtonfluit voor den juisten lucht-
toevoer, treedt het meest bij tonen hooger dan c^^ voor den dag.

Bij de op boven aangegeven wijze verrichte bepalingen, bevond
zich de geluidsbron steeds 1.95 M. verwijderd van de luister-
opening, en op dezelfde hoogte, gerekend vanaf de mondopening
der pijpen, tot de opening in de caoutchouckurk. In de nu
volgende tabellen zijn de gegevens uit de bepalingen, en de
berekeningen, direct op ééne tabel vereenigd.

Daar men mag aannemen, dat de losse, dikke trichopièse en
het vloerkleed, het geluid volkomen dempen, en dus nergens
terugkaatsing plaats heeft, is aangenomen, dat het geluid zich
van uit de geluidsbron over een heel boloppervlak uitbreidde.
In ons geval was dit boloppervlak steeds even groot met eenen
straal van 1.95 M. Van de energie die zich hierover uitbreidde,
bereikte de hoeveelheid, die zich op Va cM^. bevindt, het oor
van den waarnemer.

-ocr page 57-

TABEL XII.

Uitkomsten der 2e Reeks -genomen met de groote en kleine fluit van Edelmann. Acustisch kamertje.

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Trillings-
getal.

Lucht-
verbruik
per sec.
in cM\'.

Horizon-
tale
HäOdruk
in cM.

Toegevoerde
Energie vol.
X dr. X 981
in ergs.

Afstand

V. d.

luisteraar,
in M.

Oppervlak
heele bol
met afstand
als straal
in cM*.

Geluidsenergie
p. cM.\'^ p. sec.
in 10-2 ergs.

Geluidsenergie
op \'t trommelvl.
p. aantal trill.
in 10"^ ergs.

Aantal
noodige
trillingen.

Metalen

e\'

640

33,7

0,34

11242

1,95 M.

477594

2,35

2,5

2

groote fluit
V. Edelmann
te München.

P
g\'

682»/3
768
853\'3

32,6
32,6
29,6

0,34
0,34
0,4

10869
10869
11615

>
>
>

>
»

t

2,28
2,28
2,43

2,2
1,9
1,9

2
2
2

t

960

27,9

0,34

9310

>

3

1,95

1,4

2

t

e\'

1024

28,5

0,29

8113

J>

1,7

1,1

2

■>

d3

1152

30,6

0,29

8701

>

1,82

1,1

2

T>

e\'

1280

33,1

0,29

9408

t

t

1,97

1,0

2

t

f3

1365 Vs

35,1

0,4

13773

ï

ï

2,88

1,4

2

i

g\'

1536

37,1

0,46

16746

1

>

3,51

1,5

2

>

1706«/3

40,1

0,4

15735

*

I

3,29

1,3

2

Metalen

1706«/j

21,4

0,8

16795

>

»

3,52

1,4

2

kleine fluit
V. Edelmann
te München.

d"

1920
2048
2304

21.4

21.5
25,7

0,74
0,8
0,8

15539
16873
20169

»
>

I
I

3,25
3,53
4,22

1,1
1,2
1,2

2
2
2

■>

e^

2560

25,7

0,97

24456

»

S

4,07

1,1

2

»

f4

2730«/s

24,6

0,86

20758

>

»

4,35

1

2

»

g^

3072

24,6

0,8

19306

>

1

4,04

0,8

2

}

a

3413 Vs

27,9

0,8

21896

>

*

4,59

0,9

2

-ocr page 58-

TABEL Xlll.

Uitkomsten der 3e Reeks 8—10 April 4905. Acustisch kamertje.

Geluidsbron.

Toons-
hoogte.

Trillings-
getal.

Lucht-
verbruik
per sec.
in cM».

Horizon-
tale
waterdruk
in cM.

Toegevoerde
energie vol.
X dr. X 981
in ergs.

Afstand
v. d.

luisteraar
in M.

Oppervl. V.
e. heele bol
m. afst. tot
straal in cM®.

Geluidsenergie
p. sec. p. cM\'.
in 10-2 ergs.

Geluidsenergie
op \'t trommelvl.
per aantal
perioden
in 10—5 ergs.

Aantal
noodige
perioden.

Houten

C

64

142,8

0,46

64442

1,95 M.

477594

13,49

140,5

2

gedekte

D

72

142,8

0,4

56035

ï

T>

11,73

108,6

2

orgelpijpen
van uniform

E

80

149,2

0,46

67326

I

ï

14,1

117,4

2

maaksel.

F

851/3

153,5

0,46

69268

>

ï

14,5

113,7

2

D

G

96

134,2

0,86

113217

1

D

23,7

164,6

2

D

A

106 Va

138,5

0,86

116847

D

D

24,46

152,9

2

H

B

120

134,2

0,86

113217

ï

J>

23,7

131,7

2

»

c

128

58,1

0,29

16530

»

7>

3,46

18,02

2

D

d

144

46,5

0,-34

15510

»

3

3,24

15,03

2

T>

e

160

46,5

0,34

15510

ï

3,24

13,53

2

f

170*/3

46,5

0,4

18246

>

H

3,82

14,92

2

g

192

34,9

0,29

9928

»

I

2,08

7,22

2

-

a

2131/3

39

0,29

11095

T>

T>

2,32

7,26

2

b

240

34,9

0,34

11644

D

2,43

6,77

2

c\'

256

29

0,23

6543

I

»

1,37

3,57

2

»

dl

288

29

0,29

8250

H

D

1,72

4

2

»

. e»

320

29,6

0,29

8417

H

ï

1,76

3,67

2

»

f\'

341 Va

29,6

0,23

6681

»

t

1,4

2,73

2

»

g\'

384

27,9

0,34

9310

ï

i

1,95

3,38

2

al

426\'/3

28,5

0,34

9506

ï

ï

1,99

3,11

2

t

480

29

0,29

8250

»

1,72

2,4

2 .

D

c2

512

26,8

0,74

19453

1

»

4,07

5,3

2

V

V 0,8

V

4,4

5,1

2

-ocr page 59-

285U
24044
22612
24368
24907

17040
21415
22739

13479
16795
18050

35904

35905
32697

30617
36052
42104
46460
48030
60135
54593
53484
83885
89448
80334
84258
152869

0.S6
0,86
0,86
0,91
0,91

0,86
0,97
1,03

f2

a2
b2

C3
d3
e3
f3

a3
b3
c4
d4
e4
f4

a4
b4
c"
d5

f\'

ë\'

b^

c6

1024
1152
1280
1365 vs
1536
1706
«/3
1920
2048
2304
2560

3072
3413 vs
3840
4096
4608
5120
5461 va
6144
6826
\'/3
7680
8192
12288
16384

20,2
22,5
22,5

spreekt slecht aan

20,2
21,4
21,4
21,4
21,4
20,2

16,6

25.7
29
29,6
30,6
31,6

29.6
29
34,9

34.8

34.7
35,2

47.8

0,68

0,8

0,86

1,71

1,71

1,65

1,88

1.43
1,48
1,6
1,6
1,94
1,88
1,88
2,45
2,62
1,63

2.44
3,26

Galton fluit.

4,93

5,14

2

5,03

4,92

2

4,73

4,11

2

5,10

3,99

2

5,22

3,62

2

3,57

2,32

2

4,48

2,59

2

4,67

2,48

2

2,82

1,23

2

3,52

1,37

2

3,78

1,31

2

7,51

2,45

2

7,51

2,18

2

6,85

1,78

2

6,41

1,39

2

7,55

1,47

2

8,82

1,91

2,5

9,73

1,98

2,5

10,1

2,18

3

12,59

3,28

4

11,43

3,14

4,5

11,2

3,34

5,5

17,56

7,72

9

18,7

8,13

10

16,8

13,7

20

17,6-

9,57

20

32

?

?

-ocr page 60-

48

Aan de resultaten uit de proeven in het acustisch kamertje
genomen, is natuurlijk eene andere waarde te hechten, dan aan
die uit de twee vorige hoofdstukken. Door het invoegen van
eene geluiddempende laag hebben de uitkomsten geene absolute
waarde meer. Toch behouden zij, daar voor alle toonshoogten
dezelfde verzwakking is aangebracht, eene relatieve waarde in
verband met de uitkomsten der vorige hoofdstukken.

De energie waarden van de op het trommelvlies en per noodig
aantal trillingen berekende minima zijn in 10—5 ergs aangegeven.
Bij vergelijking nu blijkt er eene zeer groote overeenkomst te
bestaan, zoowel wat het algemeen beloop, als wat enkele eigen-
aardigheden der reeksen aangaat. Daar dezelfde energiewaarden
in de vorige reeksen in 10—8 ergs zijn aangegeven, lijkt het
niet te gewaagd, het besluit te trekken, dat de ingevoerde
geluiddempende laag veeren, eene 1000-voudige verzwakking op
het geluid heeft uitgeoefend.

-ocr page 61-

HOOFDSTUK IV.

Gevolgtrekkingen.

Voor een gemakkelijker overzicht, zijn hieronder een paar
curven afgedrukt. In deze curven zijn op de ordinaten de energie-
waarden aangegeven, behoorend bij de op de absis geplaatste
toonshoogten.

De doorloopende lijn, geeft de resultaten van de proeven te
Milligen, de gestippelde lijn die uit de bibliotheek, en de onder-
broken — - lijn, die uit het acustisch kamertje weer.

Op curve I is de »geluidssterkte op den grens van het hooren\'\'
per cM2. en per seconde aangegeven, voor de reeks te Milligen
in 10—5 ergs, in de bibliotheek in 10—4 ergs, voor de leeks in
het acustisch kamertje in 10—2 ergs.

Op curve II zijn de »absolute minima perceptibilia" aange-
geven, de energie op het trommelvlies en per noodig aantal
trillingen, voor de reeksen te Milligen en in de bibliotheek in
10—8 ergs, voor die uit het acustisch kamertje in 10—5 ergs.

Vooral uit curve II blijkt, dat het verloop van de drie, met
dezelfde geluidsbronnen, doch onder zeer verschillende uitwen-
dige omstandigheden, bepaalde reeksen vrijwel hetzelfde is.

4

-ocr page 62-

Acustische energie per cM^ per seconde vereischt tot het teweegbrengen van eene minimale gewaarwording.

-ocr page 63-

UI

/ /

c*

r

-r\'

Acustische energie op het trommelvlies en per noodig aantal trillingen vereischt tot het teweegbrengen

van eene minimale gewaarwording.

-ocr page 64-

52

Ten einde nu gemakkelijk de tot nu toe door de verschillende
onderzoekers gevondene energiewaarden te kunnen vergelijken,
dienen de volgende twee tabellen, waarvan de gegevens voor
tabel XIV ontleend zijn aan de publicaties van genoemde onder-
zoekers zelve, en die van tabel XV daaruit berekend, volgens
de gegevens van
Abraham en Brühl, wat aangaat het noodige
aantal trillingen.

TABEL

Vergelijkingstabel van de energiehoeveelheid in 10—8 erg per cM^. -n

100

0

g
of a

200

c\'

g\'

of a\'

400

g\'

800

Töpler en Bolzmann . .

9900

Rayleigh-pijp.....

Rayleigh-stemvorken . .

90

43

43

Wead.......

7950

295

260

1100

1590

Zwaardemaker en Quix .

5894

9900

2707

469

1306

3727

Wien 1888......

857

612

AVien 1903......

140

1,2

0,016

0,0008

AVebster 1904.....

6144

Minkema 1904 ....

12045

2395

1238

4982

4108

5396

TABEL

Vergelijkingstabel van de energiehoeveelheid in 10—8 erg op het

100

0

g

of a

200

g\'

of a\'

400

g\'

800

Töpler en Bolzmann

36,6

Rayleigh-pijp ....

Rayleigh-stemvorken

0,23

0,7

0,05

Wead.......

41,4

0,72

0,45

1,56

1,38

Zwaardemaker en Quix

30,7

36,6

7,1

10,6

1,7

3,2

AVien 1888 .....

2,6

0,92

AVien 1903 .....

0,7

0,007

0,00003

0,0000007

AVebster 1904 ....

8

Minkema 1904....

62,7

8,3

3,2

8,7

5,4

4,7

i

-ocr page 65-

XIV.

per seconde (geluidssterkte op den grens van het hooren).

1600

C

g^

of f<

2300

6400

g"

12800

4500

710
5530

6687

0,00025

3486

3652

0,00025

6564

8214

0,0008

11124

18336

0,009

4256

5681

1075

1492

2894

3170

5113

45485

XV.

^fïimelvlies per noodige trillingen (absolute minima perceptibilia).

g\'

1600

g^
of i*

3200

g\'

6400

c6

12800

0,9

0,49
3.6

2,9

0,00000005

1,1

0,79

0,0000003

1,33

2,45

0,000005

9

9,94

2,8

2,5

0,4

0,3

0,6

1

4

24,8

-ocr page 66-

54

Vat men de uitkomsten van mijne drie bovengenoemde reeksen
van bepalingen samen, dan zijn deze vrijvs^el gelijk. De nog
bestaande verschillen vinden voldoende verklaring in de uit-
wendige omstandigheden, waaronder de bepalingen verricht zijn.
Bij de berekeningen is de theoretische afstandswet (uitbreiding
van het geluid over eenen halven bol) aangenomen. Voor de
bepalingen op de heide te Milligen mag men dit laatste wel als
juist beschouwen, en voor de bepalingen in de bibliotheek als ten
naastenbij juist. Bij de proeven in het acustisch kamertje, veronder-
stelden wij eveneens de theoretische verhoudingen bijna volkomen\'
verwezenlijkt, op gronden, die uit de besclirijving van dit vertrek
als vanzelf voortvloeien. Dit alles gaat nimmer volkomen door,
zoodat eenige schommeling in de uitkomsten niet mag bevreemden.

Iets dergelijks geldt voor eene nog aan te brengen correctie
voor energieverlies, hetzij in de geluidsbron, hetzij onderweg.

Ten opzichte van dit energieverlies zou men Webster kunnen
volgen. Deze toch geeft aan als »efficiency" voor houten pijpen
0,0013 en voor metalen pijpen 0,0038, dus zeker niet minder dan
0,001. Het een duizendste deel van de in bovenstaande tabellen
aangegeven energiehoeveelheid zou dus noodig zijn voor de
minima perceptibilia. Drukt men dus de in bovengenoemde
tabellen aangegeven encrgiewaarden uit in 10—li ergs, in de
plaats van in 10—8 ergs, dan is zeker de grootst mogelijke
correctie aangebracht. In het beloop der waarden echter is daar-
door geene verandering gekomen.

Met voldoende zekerheid, meen ik dan bok uit de resultaten
van het onderzoek de volgende gevolgtrekkingen te mogen maken:

Ie dat de gevoeligheid van ons oor van C—g^ snel toeneemt,
daarna onder geringe schommelingen tot g^ nagenoeg gelijk blijft;

2e dat ons oor slechts één maximum van gevoeligheid heeft,
gelegen in het viergestreepte octaaf;

3e dat in de redelijk gevoelige zone van gi—g5 de minima
perceptibilia van dezelfde orde zijn;

4e dat het absolute minimum perceptibile gelegen is bij g4 en
ongeveer 1 x 10—8, respectievelijk na correctie voor energie-
verlies 1 X 10—11 ergs bedraagt.

-ocr page 67-

STELLINGEN.

I.

De Studie van de microscopische anatomie van het gehoor-
orgaan van dansmuizen en andere doofstomme diersoorten,
moet den grondslag vormen voor de kennis van de pathologisch-
anatomische afwijkingen der aangeboren menschelijke doof-
stomheid,

II.

Het Nederlandsch bezit, in acustischen zin, slechts éénen
tweeklank, en wel de »ei".

HT.

De meening van Bunge en leerlingen, dat anorganisch ijzer
niet zou worden gebruikt voor de vorming van haemoglobine
is onjuist.

IV.

Het infectieus zijn, van lijders aan scarlatina, in hunne recon-
valescentie, hangt
niet af van het al of niet vervellen, doch van
den toestand der mucosae van middenoor, neus en keel.

V.

Calcium zouten zijn in hunne werking op den darm, als anta-
gonisten op te vatten van de salinische, zoowel als van de
plantaardige en alkaloïdachtige laxantia.

-ocr page 68-

56

VI.

De verbruiks theorie (»Aufbrauch-theorie") van Edinger ver-
klaart het beste, de meeste symptomen der spinale systeem-
ziekten en periphere neuritiden.

VII.

Paralyse van den niet graviden uterus, als reactie op son-
deeren of curetteeren, komt niet voor.

VIII.

Voor bezwaren gevende prostatahypertrophiën, is de prosta-
tectomie de beste behandelingsmethode.

IX.

Perubalsem is zeer aan te bevelen bij de behandeling van
gecompliceerde fracturen en scheurwonden.

X.

Het intraoculair desinfecteeren, door middel van jodoform, is
beslist af te keuren.

XI.

De onaangename verschijnselen, optredende door het bijeenzijn
van vele menschen in eene beperkte ruimte, worden
niet ver-
oorzaakt door met de uitademingslucht vrijkomende z.g. anthro-
potoxinen.

XII.

Het voorkómen van het uitbreken van eclampsia gravidarum,
behoort tot den taak van den behandelenden medicus.

XIII.

Het goed gorgelen (met antiseptische vloeistoffen) heeft eene,
mechanisch reinigende, uitwerking, die zich
ook over bogen,
tonsillen en een deel van den pharynxwand uitstrekt.

-ocr page 69-

\'H

m.

pi-
i. .

-ocr page 70-

••üw^v

r ^ 1

îi-

It

-\'■ ."»rthiirr..r-v • v\' •»-\'•■î " ■
:

/

i

-ocr page 71-

" lî

"S

fia-

\'îi

-ocr page 72-

.....

i