-ocr page 1-

TTJ.

Over den invloed van
het Wielrijden op de
werking van het hart.

it

A. H. VAN DEN BERG.

-ocr page 2-

■y. Hm

Vftïé\'.,

\' \'

1.\' )

i.

à-

-ocr page 3-

t\' " : \'.. \'.
♦ . • V\'

V-v-\'-Vr\'-^V

\'■\'vi-\'.

v \' " )

; -iVtJ <

V" .

v.<i-

■•■Jjr

. i -. y

Mj-

-ocr page 4-

m&êmÊÊMïï\'mmM

. - C \'i\'

c .1

-1 !?

iCï-\'- /

\' i\' <■\'

n

■m

4 \'

-ocr page 5-

OVER DEN INVLOED VAN
HET WIELRIJDEN
OP DE WERKING VAN HET HART.

-ocr page 6-

\' "\'U\'\'-\'\'\' Vi."-\'"i-" •\'- . ■ ^^ " \'\'^■^■■y\'S.t■ - - \'

. v r "*

■ ^

•v

iv -

- sr- . . ■ . ;

- , "C\' 1

i\'

•> - \'

■■ j •

r.v "

■\'rhi.

..."

- i /\'.

\'.....■■ \' f ,

y T-r;^ cl\'"\'\' -ii

/\'mi\'y^.:

:

_____\'

i

-ocr page 7-

Over den invloed van het Wielriiden op

ü

de werking van het hart.

PROEFSCHRIFT

TER VERKniJOIKG VAN DEN GHAAD VAN •

DOCTOR IN DE GENEESKUNDE

AAN DE j^IJKS-pNIVERSITEIT TE PXRECHT
NA MACHTiaiNO VAN l>KN llKGTOtl MAONIKICUS

D^ S. D. VAN VEEN,

II|>0«L«MA>II t* PI FACULTIIT DEK ÜOMUUIinilIlD

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UN1YEU81TE1T

TEGEN UK IIEDENKINOKN VAN ÜE

F A C ü L T EI \'V D E R G E N I<: I-] S K U N D E

TK VEnnKDIORN

op Maandag 17 December 1906, des namiddags te 2 uren

DOOII

ANTHONIE HENDRIK VAN DEN BERG

Geboren Ie UTRECHT
ARTS TE MIDV^OUD (N.H.)
-i-aM\'-

U T R K O n T

J. VAN BOEKHOVEN
100«

-ocr page 8-

\'Ir "V/- -K1^- V.r

.. ..

. ^Tïïfrr\'

.\'\'if- \'\' .

f,

J.. .r

V.

yi.

ir-
f-

\' «Î - ^,\'(

m-\'

"M\'

- ■ V
• *»

• ï\'

1  i

-ocr page 9-

Aan Mijne Ouders.

-ocr page 10-

y- \'

-S.:.;» S -

. - T. ■ J - ^ ,.

\'V • ■

»

lir:\'-

!

4 >

r ■
yt,

a; >7

r

v\'. J
• y- \'

. ■ «

■. »■ »

. ■ \' - ï

■ t.

\'■t \'y\'

, r

àii

.\'r i\'

-ocr page 11-

Hoewel het reeds een zevental jaren geleden is, dat ik
de Academie verliet, blijf ik steeds met dankbaarheid Uw
onderwijs gedenken, Hooglcerarcn, Oud-Hoogleeraren en
Lectoren van de Medische en Phibsophische Facidteit.

Aan ü, Hooggeleerde Zwaardemaker , Hooggeachte
Promotor mijn hnrtclijkm dank voor de belangstelling,
die gij steeds in mijn werk hebt getoond en voor de
bereidvaardigheid, waarmede gij mij sfeed^s hebt ter
zijde gestaan bij het vervaardigen van dit Proefschrift.

Ook een woord van dank mag in dit boefje niet
ontbreken aan het Oud-Student en fonds, dat mij indertijd
in de gelegenheid stelde het laboratorium van
Prof.
Marey te bezoeken en aan mijn vriend. Dr. A. Cl. Oi,land
voor de hulp mij verleend bij het verrichten mijner
proeven.

-ocr page 12-

\' .f ■ V

■I

iT V

; ;

; «■-

\'/V

> Kr

■\' \' r\'-V ? v\'.\' \'

. y- ■ ■

V - ■■■h

..- r

,•■\'■" l\'

_ . .. .1 ■

-ocr page 13-

INHOUD.

üladz.

INLEIDING..................-

HOOFDSTUK I.

Historisch overzicht aangaande den invloed van lichaanis-
bewegingen op do hartswerking.........1

A. Invloed van Ilcliaams-bowcging in hot algonieon op

do werking vaii liet liart.......... 1

B. Invloed van liet wielrüden op do werking van hot hart a2

HOOFDSTUK II.
Eigoii onderzoek.................50

HOOFDSTUK III.
Conclusios...................1051

HOOFDSTUK IV.
Theorotisclio toelichting on practisclio gevolgtrekking. . . 100

STELLINGEN..................121

-ocr page 14-

i\'i V»" ■\' "

ft-.:. >\'> •

: ^ A ■

■ f \' \'y* ^

: r . .

Vk.

> ^ - ?ç: ; •

ff-m

-ocr page 15-

INLEIDING.

In (Ion zomer van het ja<nr 1897 worden Dr. A. G.
Olland on .schrijvor dezos, op aanraden van Prof.
Engelmann, door liet Oud-Stiidentenfonds in do p;o-
legenheid gestold, gedurende zos dngon hot lahoratorium
van Prof.
Mauey te Parij.s to hfizookon.

Ons dool wn.s don invlood na t<i gaan, die hot
wiolrijden uitr>ofont op hot monschelijk organi.smo; (>n
wel trachtten wij in dn norst{» plaats vast to stellen,
in hoGveiTO dio invlood zich uitstrekte op de werking
van hot hart. Daarom hogomien w\\j dan ook met
na to gaan, hoo wij op de beste wijze don pols
g(Mlurondo hot wiolrijdon konden rogi.strooron. Op do
wijzo waarop wij zulk.s dodon, hoop ik lator t<>nig to
komon; alloon wil ik hior opmorkon, dat wij voor

-ocr page 16-

onze onderzoekingen voornamelijk gebruik maakten
van een plethysmograaf.

Alvorens de resultaten van eigen onderzoek te ver-
melden, wensch ik vooraf te laten gaan: Een historisch
overzicht aangaande de onderzoekingen omtrent den
invloed van lichaams-bewegingen op de hartswerking;
terwijl ik aan het slot nog enkele theoretische en
geneeskundige beschouwingen wil laten volgen.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.

Historisch overzicht aangaande den invloed van
lichaamsbewegingen op de hartswerking.

Hot ia mijn plan dit lioofdstnk roods dadelijk to
splitsen in twee onderafdeelingon en wel:

1". na to gaan den invloed van lielK-uimsbewe-

gingen in hot algemeen;
2". dien van wiolrijden in hot bijzonder.

/i. Invloed van lichaunishcwcging in het ahjemvvn
op de werking iHin hel hart.

Achtereenvolgens zullen wij niigjuui, welke invloed
wordt uitgeoefend:
a. op do polsfrequentio;
h. op don bloedsdruk;
c. op hot polstype;

I

-ocr page 18-

d. op den rhythmus;

e. door indirecte werking van de temperatuur;

f. door indirecte werking van de ademhaling;

g. door indirecte werking van de vermoeienis;

h. door entraineering.

A^. Imüoed op de polsfreqiientie.

Dat spierbeweging een gewichtige factor is, ib reeds
smds lang bekend. De eerste, die hieromtrent experi-
menteele onderzoekmgen deed, was
Bryan Robinson \')
(1732). Hij vond, dat krachtig uitstrekken van armen
en beenen, den pols 20 slagen per minuut doet toe-
nemen. Dat zelfs kleine inspanningen zooals do ver-
andering van den stand van het lichaam, reeds een
merkbaren invloed uitoefenen was hqm bekend. Richt
het lichaam zich op, zoo begint de pols sneller te
kloppen; beweegt men zich, dan neemt de frequentie
nog meer toe en hoe sneller men zich voortbeweegt,
hoe grooter de frequentie.

Ook Mc Donnel (1784) en Falconer \') (1797)
kregen bij hunne onderzoekingen omtrent het verschil

\') Gecitoörd na.ir Tewildt. Pflügors firchiv. IW. 98. S. »47.
1) Jahrb. d\'. ges. Modicln. \\m S. 875.

-ocr page 19-

8

in frequentie bij verschillende standen van het lichaam
dezelfde resultaten.

Dat de pols niet dadelijk tot de norm terugkeert,
bleek ook
Knox \') (1815). Hij vond, nadat hij een
weg van ±
40 Eng. mijlen had afgelegd, tusschen 1
en 11 uur namiddag, zijn pols den volgenden morgen
om 7 uur nog
80 slagen per minuut. Hij zegt: „The
most powerful stimulant, which can be applied, in
order to increase the action of the heart is excercice".

Hij schrijft ook invloed toe aan den tijd van den
dag. Zoo vond hij bij overgang van de liggende hou-
ding in de staande, \'s morgens een vermeerdering van
15 — 20 slagen, \'s middiigs 10, \'savonds 4 tot 0.
Bovendien constateerde hij, dat bij zieke pei-sonen
de frequentie nog sterker toeneemt en zag hij zelfs
by een geringe beweghig een toename van 50—GO
slagen.

Do meeste onderzoekingen in do eerstvolgende
jaren bepaalden zich tot hot verschil in ft-oquentio
bij veranderden lichaam.sstand. Als zoodanig golden
(lo onderzoekingen van:

Robkrt Guavks») (1830,) W. A. öuy\') (1888),
Hardkn >) (1848) cn Spenglkr ») (1877).

\') Edinb. Medic. n. Snrg. Juurnal. IW. lU pp. 5il.
Gccit. n.
Tkwildt. PflOg. Arcliiv. Bd. 08. S. !U7.

-ocr page 20-

Belangrijke onderzoekingen verrichtte Christ \')
(1894). Hij liet de personen, waarmede hij proeven
nam, zekeren arbeid verrichten aan een ergostaat.
Hij vond, dat hoe grooter. de verrichtte arbeid was,
des te meer de polsfrequentie toenam. Echter bleek
hem, dat er een grens wiis, waarbij dit parallelisme
ophield. Hij zegt: „dass wenn einmal die Pulsfrequenz
ein gewisses Maximum erreicht hat, sie dasselbe nicht
überschreitet, selbst wenn die körperliche Leistung
beträchtlich grösser ausföllt". De absolute hoogte,
waarboven de polsfrequentie ook bij langdurige onaf-
gebroken inspanning niet stijgt, wordt verschillend
opgegeven.
Christ vond als hoogste bij zijne proeven
167 slagen in de minuut. Tevens bleek hem, dat bij
reconvalescenten de toename der frequentie reeds bij
geringe inspanning belangrijk grooter is dan bij ge-
zonden". Evenzoo toonde hij aan, dat deze verhoogde
polsfrequentie nog langen tijd na den gedanen arbeid
bleef bestaan. In de eerste paar minuten daalt do
frequentie snel, daarna langzaam tot het normale.

Ook Johansson (1895) vond, dat spierbewegingen
de polsfrequentie acmmerkelijk doen stijgen, en ook
hem bleek, dat hoe sterker bewegingen, hoo grooter
toename van de polsfrequentie.

\') Deutsch, Archiv f. klin. Medio. Bd. 53. S. 102.
») Skandinav. Archiv f. Phyeioi. Bd. V. S. 20.

-ocr page 21-

Eveneens bleek hem, dat m vergelijking met de
bij willekeurige spierbeweging optredende polsver-
snelling (maximum 44 per 30 sec.), de kunstmatige
zeer gering was (maximum 13). Ongeveer ter zelfder
tijd vallen de onderzoekingen van H. E.
Heiung, \') die
den invloed naging van de extra-cardiale hartzenuwen
op de stijging der polsfrequentie na spierarbeid. Hij
deed zijn proeven op konijnen en bepaalde eeret
het aantal hartslagen bij het rustende dier; daarna
liet hij het dier een zekeren tijd (2 minuten) rond-
loepen \'en bepaalde zoo snel moyelijk na het ophouden
van de beweging de frequentie. Ook hem bleek weer
de belangrijke toename van do fre(iuentie na bewoging.
Voorts vond hij, dat een langere duur van de beweging
niet noodzakelijk een hooger freiiuentiegetal gaf.

Ook hem bleek, dat do fn^iuentio een zeker maxi-
mum niet overschrijdt, dat echter voor ieder dier
verschillend is.

Uitgehreido onderzoekingen zijn voorts gedaan door
S
taeiielin \') (1897 en 1900). Hij verrichtte eerst
onderzoekingen bij gezonden, later bij reconvalescenten.
De to verrichten arbei«! werd met een ergostaut
afgemeten cn wel deed hij 3\'-\'\'\' lei i)rooven:

\') Pflügors Ai-chiv. litl. ÜO. S. 42«.

») 1). Archiv f. kiln. Mtnlic. Bd. ö9. Ö. 7ü ou Bd. 07 ö. 147.

-ocr page 22-

6

1". met een kleinen arbeid van 1000 K.G.M.;

2". met een middelmatigen arbeid van 4500 K.G.M.;

3*\'. met een grooten arbeid van 10.000 K.G.M.

Zijn proeven kwamen in zooverre met die van
Christ overeen, dat met de toename van de hoeveel-
heid arbeid ook de polsfrequentie stijgt.

Doch zegt hij: „Es wäre entschieden zu weit ge-
gangen, von einem proportionalen Verhältnis zwischen
Arbeit und Pulsfrequenz zu sprechen, denn wir fin-
den bereits bei kleiner Arbeit in einigen Fällen eine
Zunahme des Pulses, welche nicht viel unter der
geringsten bei mittleren Arbeit beobachteten steht,
oder gleich derselben ist".

Dat individueelo verschillen bestaxin block hem
eveneens. Dat oen zeker ma.ximum niet kan worden
overschreden was ook zijne meening, zijn hoogste
waarneming was
150 slagen per minuut; volgens
Trautweiler zou bij 170 slagen de grens van arbeids-
vermogen van het menschelijk hart bereikt zijn.

In het bijzonder ging Staehelin na., hoelang hot
duurde, voordat do frequentie weer tot de nonn.
was teruggekeerd.

Het bleek hem, dat direct na hot ophouden van
den arbeid de polsfrequentie daalt; in do eerste 10
minuten gnel, daarna langzamer.

Hij vond, dat bij kleinen arbeid na 2 minuten do

-ocr page 23-

versnelling volkomen verdwenen was, bij middelmatigen
arbeid in vele gevallen evenzoo, in sommige echter
eerst 10—15 minuten later de norm was bereikt,
terwijl bij groote krachtsinspanning eerst veel later
15—20—30 minuten de frequentie weer nonnaal was.

Bij typhusreconvalescenten bleek hem, dat hier bij
geringen arbeid reeds belangrijke verhooging der
frequentie optreedt, terwijl ook de terugkeer tot de
norm hier minder snel plaats grijpt.

Ook in de z.g. Alpen-literatuur vindt men bewijzen
van den invloed van lichaamsbewegingen op de pols-
frequentie. Zoo zegt o.a. Mosso \') (1899). „Die
Pulsfrequenz nimmt wahrend eines Bergaufstieges
merklich zu."

Ilij vond echter niet het hooge aantal van lüü
slagen per minuut. Bij een bestijging van do Montji
Rosa nam
Lortet IGO slagen waar. Hoe sneller den
afsüuid word afgelegd, des to grooter toename van
do frequentie. Zoo bleek bij iemand, die 100 Meter
aflegde in (5 min. 55 sec. de pols van (50 op 114,
bij een ander die 100 M. allegdo in 4 min. 83 sec.
do pols van 70 op 150 gekomen te zijn.

Belangrijke onderzoekingen werden verder gedaan

\') A. Jfosso. Dor iMonsch nuf den Ilochnlpon. Leipzig. Volt
& Comp. 185)0.

-ocr page 24-

8

door Tewildt \') (1901). Na de resultaten van ver-
schillende onderzoekers gememoreerd te hebben,
beschrijft hij zijn eigen onderzoek. Hij maakte geen
gebruik van een sphygmograaf, doch nam een horloge
met 8 wijzers; de 3° n.1. doorliep de groote minuten-
indeeling juist in één minuut.

Achtereenvolgens werd door hem nagegaan den
invloed bij:

1". bewegingen, die met verandering der verschil-
lende lichaamsbewegingen verbonden zijn;

2". gaan en loopen;

8". trap- en bergklimmen;

4". turnoefeningen;

5". bewegingen aan Zander-apparaten; en

()". wielrijden.

Uit zijn proeven blijkt, dat in do verticale houding
de polsffequentie het grootst is; het kleinst dcUU\'entegen
in horizontale houding, het gemiddelde vindt men in
de zittende. Bij het gewone gaan bleek do toename
der frequentie gering, bij hardloopen diuirentegcn
belangrijk. Zoo zegt
Tewu.dt; „Also wird diis Herz
beim gewöhnlichen mi\\ssig schnellen Gehen nur wenig
in Anspruch genommen, selbst wenn eine grössere
Strecke zurückgelegt wird". En verder: „das Laufen

\') Pflügors Archiv. Bd. Ü8 S. 347.

-ocr page 25-

9

übt einen viel stärkerem Einfluss auf die Ilerztliiltigkeit
aus als das Gehen".

Bij hardloopen zag hij zelfs eenmaal den pols op
het dubbele stijgen van 71 op 144. Bij het ti-appen-
klimmen en bergbestijgen nam hij steeds een groote
toenamo der frequentie w^aar en wel hoe grooter do
snelheid was, waarmee geklommen werd, des to
grooter was de toename der frequentie.

Turnoefeningen oefenen een grooten invloed lüt op
do polsfrequentie. Reeds kleine in.spanningen geven
oen toename van 10—15 slagen, bij grootoro toeren
neemt do freciuentio snel toe. Dat hier invloed van
training merkbaar was, bleek hem zeer duidelijk.

Ook bij zijn proeven aan verschillende Zander-
apparaten bleek weer: „dass eine kurz andauernde,
aber heftig ausgeführte Bewegung von weit grösserem
Einlluss auf dio Pulszahl ist als eino selbst lang andau-
ernde massig schnelle Körperbewegung".

Als conclusies luingaando den invloed van licluuims-
bowegingen op de polsft\'cquentio zegt hij:

1". blijkt duidelijk do toenamo dor frequentio;

2". het komt minder op don duur dor beweging
aan, dan oj) do snelheid, waarmee dezo wordt
uitgevoerd;

3". bij gezonden keert alles weer tot do norm.
terug, by zieken vauk niet.

-ocr page 26-

10

Grünbaum en Amson \') (1901) legden zich er op toe
den pols tijdens den arbeid te onderzoeken. In plaats
van den pols gedurende zekeren tijd te tellen, mat^n
zij den tijd, die verliep gedurende
15 polsslagen. Zij
lieten één bepaalde spiergroep (aan arm of been)
functioneeren en kwamen tot de volgende conclusies:

1". Die Pulszahl ist schon in der Ruhe keine ganz
constante Grösse;

2". Jede Muskelarbeit steigert die Pulsfrequenz;

3°. Die Steigerung beginnt sofort mit dem Ein-
setzen der Arbeit und dauert so lange an,
als die Arbeit wahrt;

4°. Mit dem Aufhören der Arbeit sinkt die Puls-
frequenz sofort rapid ab;

5". Die Art des An- und Abstiegens der Pulsfre-
quenz zeigt individuelle Verschiedenheiten;

6". Die Höhe der Steigerung hangt wesentlich ab
von der Grösse der in der Zeiteinheit geleisteten
Arbeit (Tempo) und von dem Verhältnis der
Belastung zur maximalen Leistungsfilhigkeit
der arbeitenden Mu.skelgruppo (Training);

7". Uebergrosse Muskelarbeit übt durch langere
Zeit einen schädigenden Einfluss auf das
gesunde Herz aus.

\') Deutsch\'. Archiv, f. klip, Medjc. Bd. 71 S- 530.

-ocr page 27-

11

A\'\'. Invloed op den bloedsdruk.

Zadek \') (1881), die voor zijne onderzoekingen den
sphygmomanometer van
von Bascii gebruikte, komt
tot de conclusie, dat de bloedsdruk van een gezond
mensch tamelijk constant is. Onder de diverse
invloeden, die den bloedsdruk veranderen, noemt hij
ook den spierarbeid. Hij vond een stijging van den
bloedsdruk by matige beweging van
10—20 niM., bij
krachtige inspanning zelfs
80 mM. Zeer spoedig na het
ophouden van den arbeid zag hij den bloedsdruk dalen.

S. Friedmann ») (1882), die do veranderingen naging
van den bloedsdruk in diverse lichaamsstanden,
kwam tot do conclusie, dat door lichaamsbewegingen
een vorhooging van den bloedsdruk plaats vond.

Oertel \') (1884), de bekende schrijver van het
handboek over de therapie der circulatiestoornisson,
gebruikt tot bepaling van den bloedsdruk eveneens
den sphygmomanometer van ven Bäsch. H|j liet
personen wandelingen maken in do vlakte, alsook
(leed hij hen bergen beklimmen.

Hij zegt: „Dio nächste Folge einor andauernden

«) Zoitsclir. f. klin. Modle. Hd. 2. S. GOO.
«) Wlonor incdic. Jnhrbüchcr 1882 S. 107.
») Oortol. Dor ïhorapio dor Kroislftufsatönmpcn in v.
Zionison\'s JInndbuch 1884 Bd. 4. S- 142.

-ocr page 28-

12

Körperbewegung mit Anregung erhöhter Herzthiltig-
keit, des Steigens und Bergsteigens ist überall eine
Zunahme des Blutdrucks".

Deze toename is het grootst bij personen, die niet
aan een dergelijke lichaamsbeweging gewend zijn.
Hij constateerde, dat de grootte van den arbeid van
invloed is op de toename van den bloedsdruk,

„Je schwieriger das Steigen und je grösser die damit
verbundene Anstrengung war, um so mehr erhöhte
sich auch der Blutdruck".

Zeer snel, nadat de arbeid is opgehouden, daalt
de bloedsdruk weder.

Uitvoerige onderzoekingen op dit gebied werden
voorts gedaan door v.
Maximowitsch en Rieüer \')(18y0).

Voor hunne prooven maakten ook zij gebruik van
den sphygmomanometer van von Biisch, dien ze
appliceerden op de Art temporalis.« Op deze plaats
werd met de pelotte de druk steeds zóó hoog opge-
voerd, dat peripheer van de pelotte do vinger geen
pulsaties meer kon voelen.

De drukhoogte werd als bloeddruk opgeteokend,
op het moment, waarin na het ophouden van den
pelottedruk, het eerste spoor van een i)olsgolf mm
de peripheric weer optrad.

\') Deutsch\'. Archiv f. klin. Med. Bd. 40. ö.

-ocr page 29-

13

De onderzoekingen geschiedden bij liggende houding
van den patiënt, op denzelfden tijd van den dag
onder steeds dezelfde omstandigheden. De spierarbeid
werd uitgevoerd aan een ergostaat. Na vermelding
van zijn proeven zegt hij: „Aus voretehenden Ver-
suchen ist ersichtlich, . dass bei jungen gesunden
Individuen, welche weder an Kreislaufstörungen, noch
an allgemeinen Ernührungstörungen leiden, der Blut-
druck durch die Muskelarbeit steigt und unmittelbar
nach vollbrachter Arbeit die grosste Steigerung, und
zwar 25-50 mM. Hg erreicht, in den ersten 5 minuten
nach der Arbeit ziemlich rasch sinkt, um durchschnitt-
lich 20 bis 30 minuten mich geleisteter Arbeit zur
Norm zurückzukehren."

Bij een 3-tal personen vond hij het togenoverge-
stelde n.1. verlaging van den bloedsdruk na spier-
arbeid. Deze personen waren respectiovolijk lydende
aan tuberculose, insulllcientia mitralis on hypertro-
phia cordis.

Behalve den invloed van spierarbeid onderzochten
zij ook den invloed van vloeistofopname, alsmede do
combinatie van spierarbeid en vloeistofopname op d(»n
bloedsdruk.

Hun bleek, dat in dit liutsto geval do bloedsdruk
nog meer verhoogd werd.

Hunne conclusies zyn de volgende:

-ocr page 30-

14

1". 3—5 minuten flurende spierarbeid veroorzaakt
bij gezonde personen verhooging van den
bloedsdruk en versnelling van den pols. De
terugkeer tot de norm volgt bij rust reeds na
20—30 minuten. Onder zekere pathologische
verhoudingen volgt door spierarbeid geen ver-
hooging , doch even hoog blijven of zelfs daling
van den bloedsdruk, dan verbonden met sterke
dyspnoe.

2®. Het gebruik van vloeistof geeft verhoogden
bloedsdruk en polsversnelling; vooral is dit het
geval na het gebruik van bier tengevolge van
zijn COj — en alcoholgehalte, dan volgen wijn ,
kofTie, thee, cacao, water.

3®. Spierarbeid verbonden met vloeistofgebruik geeft
de grootste stijging.

Andere onderzoekingen op dit gebied werden
verricht door
Kaufmann \')• Hij bestudeerde den
M-masseter en den levator labii superioris van het
paard. In de arterie en in do vene van deze spieren
plaatste hü oen T-vormige canule, waarvan hij do
stamstukken elk verbond met een manometer. Door
het dier nu to laten kauwen ontstond eeno verande-
ring in den arterieolen on vonouson bloedsdruk.

t

>) Archives do physiologio 1892. pg. 279 ot 49.j.

-ocr page 31-

■15

Het bleek hem, dat zoodra het kauwen begint, de
veneuse bloedsdruk stijgt, eerst langzaam gedurende
de kleine bewegingen van den Masseter, dan plotseling
bij het fijnmalen. Gedurende den ganschen tijd van
het kauwen blijft de veneuse bloedsdruk verhoogd,
doch ze ondergaat schommelingen in verband met
de activiteit van het kauwen.

Laat men de schommelingen buiten rekening dan
luidt het besluit: „c\'est une augmentation de la pres-
sion veineuse indiquant une circulation plus active
du muscle pendant toute la dureé de sou fonctionnement
physiologique rhythmó".

Ook in de carotis kon hij verhooging van den bloeds-
druk aantoonon. In de musculaire arteries echter werd
verlaging van den bloedsdruk geconstateerd.
Kaufmann
schrijft deze verlaging toe luvn do vaaodilatatie, dio
tijdons don spierarbeid in do intvamusculairo arteries
pUmts grypt, terwyl do verhoogde druk in carotis on
aorta veroorziuikt wordt door vermeerdordo hartsactie.

Hij ging nu verder na of het hart in staat wi\\s het
effect van do vaso-dilatatie to componseeron. Daar-
voor liet li|) oon pajud loopon
op oen „Uiblior sans
fin", dio door hot gewicht van het paiivd in beweging
werd gebracht. Hot beest bleef dua op dezelfde i)laats,
do snelheid wa.s to regelen. Nu bleek, dat do moeste
dieren een belangqjke daling van den bloedsdruk in

-ocr page 32-

16

de aorta vertoonden. De daling van den druk en de
verhoogde hartsfunctie bleven gedurende den ganschen
tijd van het loopen, doch verdwenen weer snel, nadat
rust was opgetreden. Hieruit volgt dus, dat het hart
niet bij machte was tot compenseeren : „Le coeur
compense facilement l\'effet de la vaso-dilitation, lorsque
celle-ci est localisée dans une région, mais il ne la
compense qu\' incomplètement quand la vaso-dilitation
est généralisée".

Deze onmacht bleek des te duidelijker, naannate
de bewegingen sterker waren, zich over een grooter
gebied uitstrekten of als het dier minder getraind was.

.Johansson (1895) vond bij zijne prooven, dat in
de moeste gevallen na spierarbeid verhooging van den
bloedsdruk optreedt. Het bleek hem, dat voornamelijk
de passieve bewegingen een grooten invloed op den
bloedsdruk bezitten. Somwijlen echter zag hij ook
daling van den bloedsdruk optreden.

Een paar andere onderzoekers Tanol en Zuntz \')
(1898) hebben op dit gebied diver.so modedeelingon
gedïian.

ZuNTZ bepaalde den bloedsdruk in do carotis van
het paard bij rust en arbeid.

Het gemiddelde van 9 prooven wïls, dat do blood.s-

\') Pflügors Archiv. Bd. 70. S. 544.

-ocr page 33-

525

druk in rust 155 mM. Hg,, het gemiddelde van 10
proeven onmiddellijk na arbeid 14:3 mM. kwik bedroeg.
Derhalve was tengevolge van den arbeid de bloedsdruk
12 mM. gedaald.

Bij proeven bij den mensch vonden zij daarentegen
dat bij het opheffen van gewichten met de eene
hand, de druk stijgt in de arteries van de andere
hand. Ook bij proeven met een ergostaat werd ver-
hoogde bloedsdruk geconstateerd.

Ook proeven op honden genomen leerden, dat do
bloedsdruk na spierarbeid verhoogd wordt en wel
(5 mM. bij matige, 23 mM. bij zeer grooto krachts-
inspanning.

Dat bij hot pjurd steeds een verlaagde bloedsdruk
werd gevonden, verklaren zij uit do bovengenoemde
veranderingen van do vaatwijdto.

Uit do onderzoekingen van Mosso (18iH)) blijkt dat
de bloedsdruk na arbeid stijgt.

.Tkllinek \') (H)OO), die bij soldaten den invloed onder-
zocht van een marsch van 2 uur kwam tot do con-
clusie, dat in vele gevallen de bloedsdruk verhoogd
word, .somwijlen golyk bleef, in andere gevallen daalde.

Mc. Cuitny \') (1901), die don bloedsdruk hopaaldo

\') Zeltschr. f. klin. Modle. lïd. 89. S. J47.
») Anioric. Journ. of Physiology. Vol. V. pg. 95.

-ocr page 34-

IS

vóór, tijdens en 2—3 minuten nadat personen een
korten tijd krachtigen arbeid hadden verricht, komt
tot de conclusie, dat de bloedsdruk tijdens den arbeid
snel en belangrijk stijgt, om echter weer spoedig tot
de norm terug te keeren.

Wasino (1902) ging de. veranderingen van den
bloedsdruk na bij spierarbeid van jeugdige en meer
bejaarde personen. Voor zijne onderzoekingen maakte
hij gebruik van den sphygmomanometer van Riva
Rocci. Hij ging aldus te werk: De persoon lag op
den rug op een vast bed. Het apparaat van Riva
Rocci was aan den linker bovenarm bevestigd. Aan
het voeteinde van het bed was een plank loodrecht
aangebracht, waarover op rollen een aan den rechter-
voet met bandage bevestigden riem liep, waaraan een
gewicht. Door rhythmisch optrekken van het been
kan dus een meetbare arbeid verricht worden.

Uit een 140 tal proeven met ± 6000 bloedsdruk-
bepalingen komt hij tot de volgende resultaten:

1". De bloedsdruk stygt en wel .meestal onmiddel-
lijk na het begin van den arbeid moer of
minder snel. Enkele malen ging een geringe
, daling vooraf. Veel verschil tusschen jonge
en bejaarde personen bestaat hier niot; bij de

\') Deutsch. Archiv, f. klin. Medic. Bd. 74 S. 253.

-ocr page 35-

19

eersten bereikt zij spoediger het maximum.

2". De totale stijging van den bloedsdruk onder
invloed van spierarbeid is bij oude personen
gewoonlijk ± V4 grooter dan bij jonge.

3". Bij jonge personen blijft de bloedsdruk tijdens
den arbeid ongeveer op dezelfde hoogte; bij
oude personen wordt vaak daling waargenomen.

Tijdens den arbeid treden schommelingen in
den bloedsdruk op. Profuus zweeten gaf steeds
verlaging van den bloedsdruk.

5". Onmiddellijk na staking van den arbeid daalt
do bloedsdruk meer of minder snel tot de
norm en wel gewoonlijk snel, cn slechts dan
langzaam, als sterke vermoeienis wtis opge-
treden. Vandaar langzamer dalen by oudo
personen.

Nog bleek hem, <lat do stijging van den bloedsdruk
l)ij spierarbeid des to geringer is, ujiarmato mon moer
juin don arbeid gewend is.

Aan het slot van zijn betoog zegt hij :

1". dat do bloedsdruk bij bejaarde personen meestal
hoogor st\\jgt dan bij jonge personen by gelijke
hoeveelheid verrichten arbeid;

2°. dat do stijgingen kleiner worden na oefening;

-ocr page 36-

öo

de stijging is grooter, naarmate de verrichte
arbeid grooter is;

4°. bij jonge personen schijnt de verhouding van
den bloedsdruk in groote grenzen onafhankelijk
van den duur van den arbeid; bij bejaarde
menschen daarentegen daalt de bloedsdruk bij
längeren duur van den arbeid.

Potain (1902) is eveneens van meening, dat
spierarbeid den bloedsdruk doet stijgen. Hij zegt:

„En général, tout exercice, tout travail musculaire
un peu actif, élève
immédiutemcnt la pression
artérielle".

Tot geheel andere resultaten komt schijnbiiar
Karrenstein (1903), die op grond van uitgebreide
onderzoekingen concludeert, dat door arbeid de bloeds-
druk niet stijgt doch hoogstöns gelijk blijft, eerder
nog daalt. Voor zijne onderzoekingen maakte hij
gebruik van Gartners tonometer. Hij liet
1" soldaten
een berg beklimmen en vond bij
172 wtuirnemingon
vóór het klimmen gemiddeld oen bloedsdruk van
103,3 inM. Hg., er na van 103,1 mM. Hg. liet
hij hen gedurende 2 uur exerceeren en vond vóór

\') Potain. La pression artóricllo do l\'Iioinino à l\'état
normal et pathologique.

2) Zoitschr. f. klin. Medic. M. 50. S. 822.

-ocr page 37-

21

het exerceeren 106,1 mM. Hg. er na 98,8 mM. Hg.
Het verschil tusschen deze beide proeven verklaarde
hij uit het feit, dat kort voor het bergklimmen veel
vloeistof was opgenomen.

Controleproeven op zichzelf genomen, gaven even-
eens een verlaging van den bloedsdruk. De verlaging
van den bloedsdruk verklaart hij, doordat tengevolge
van den arbeid een dilatatie van kleine arteriGn en
capillairen ontstaat; terwijl hij het verschil van zijn
rosultiiten en die van andere onderzoekere voornamelijk
daanuin toeschrijf!., dat de anderen een arbeid lieten
verrichten, waaraan do onderzochte personen niet
gewoon waren.

Erlanokh \') (1904), dio vooral wijst op do ver-
schillen, dio er bostium in maxinunn on minimum
bloedsdruk komt bij zyno onderzoekingen tot do
volgende conclusie:

„Moderately sovero exorcico of all forms increases
tho blood-pressure".

\') Joseph Eklanokh. An i>xi)oriniontn! study of blood-
pn?88uro and of pulsoprossuro.

Noot. — Op niUn vcncook wonlcn door conigo studenten
proüvi\'ii onitront don invlowl van llchaainsbowogingon op den
blcKHladnik genomen op het Physiologisch l^^iboratoriuni to
Utrc>cht. Zy niiuikU.\'n bll hunno proovon gebruik van don
spliyginonianoniotor van Kiva Uocci.

-ocr page 38-

22

A*\'. Invloed op de verandering van het pohtype.

Chauveau «) (1894) schrijvende over „Ie Mal de
montagne" komt tot de conclusie, dat tengevolge van
krachtigen spierarbeid de vorm van den pols eene

108,4 „

101 „

118 „
107

L. M. en J. il. de M. lieten met de ergograaf verschillende
gewichten eon bepaald aantal malen ad maxiuiurn optrekken.

Hun resultaat was dat zg vonden, dat vóór den arbeid de
bloedsdruk was 90 mM. Hg.

Na 5 maal 1 Kg. to hebben opgetrokken 97 „ „
V 2 „ „ „ „ 95,6 „ „

» 1) ^ >1 t) » » 99,4 „ „

» » » 11 t) » 110,0 „ „
» !t ^ t> II II II 110,8 „ „

Dajirna werd het aantal kilogrammen onveranderd gelaten
n.1. 1 Kg, maar het aantal ophalingen steeds hooger genomen.
Vóór den arbeid bleek do bloedsdruk 90 mM. Hg-

Na 5 maal 1 Kg. to hebben opgelicht 97 „ „

II „ „ „

.» 15 ■■ •■ ,(

20
25

W. V. Ij. on li. V. D. L, bepaalden den bloedsdruk vóór en
na eenige malen oen trap to hebben opgeloopen.

Zü vonden vóór het trapklimmen 101,1 iiiM. Hg. er na
145 mM. Hg. Zeer spoedig echter bemorkton zü,datdo bloeds-
druk daalde en binnen enkele minuten weer tot do norm wns
teruggekeerd.

Ook prooven door hen genomen mot hot opiielTen van
gewichten gaven dergelüko resultaten.

Nog meerdere studenten herhaalden dezo proeven on steeds
was hot resultaat, dat tengevolge van spierarbeid do bloeds-
druk verhoogd werd. Tevens bleek hen, dat naarmato-do
verrichto arbeid grooter was, do bloedsdruk eveneens meer
was gestégen.

\') Ilovuo scientifiquo 24 Mars 1894.

-ocr page 39-

23

verandering ondergaat en daarbij het dicrotisme duide-
Ujker op den voorgrond treedt, dan dit in rustige
omstandigheden het geval is.

Na ophouden van den arbeid krijgt do pols weer
zijn normaal karakter terug, lang voordat de ver-
moeienis verdwenen is. Dat het echter langen tijd
kan duren, voordat do polsvorm weer tot de norm
is teruggekeerd, volgt wel uit het feit dat
Ciiauveau
na enkele dagen zijn pols registreerende het dicro-
tisme nog niet geheel normaal vond.

Christ (1894) ziig bij zijn proeven over den invloed
van spierari)eid op de hartswerking eveneens een ver-
sterkt dicrotisme optreden. Somwijlen zag hij daar-
enboven een negatieve dicrotie (anadicrotie). Ook zag
hij de versterking van het dicrotisme na ophouden
van don arbeid weer spoedig verdwijnen.

Behoudens enkoio uitzondciringen werd door Stakuk-
MN (1897) eveneens een versterkte dicrotie bij lichiuuus-
arbeid waargenomen.

Binkt en Courtier \') (1897) dodon onderzoekingen
bij localon on bij algemeenen spierarbeid. Ook hun
bleek, dat de vorm van den pols bij si)iorarbcid ver-
anderingen ondergaat, l^ij localen spierarbeid vonden
zij, dat do capillairpols kleiner werd, doch slechts voor

\') h\' annéo jmyciiologiquo 1897 pg. .\'/O.

-ocr page 40-

24

korten tijd; de hoofdtop is afgestompt, de plaats van
de dicrotische verheffing topwaarts verschoven en de
verheffing zelf iets verzwakt.

Bij een algemeenen arbeid (b.v. een marsch) bleek,
dat de hoofdtop scherp was, de plaats van de dicro-
tische verheffing benedenwaarts verschoven en de
verheffing zelf geaccentueerd; terwijl bij een zeer ver-
moeienden arbeid het dicrotisme verzwakt was, zonder
dat er verplaatsing naar den top had plaats gegrepen.

Broadman \') (1902), die het volume van de hersenen
en den benedenarm o. a. tijdens den slaap bestudeerde,
kwam eveneens tot de conclusie, dat door spierbe-
weging een verandei\'ing in den polsvorm optreedt.
Terwijl hij in liggenden houding kleine tricuspidalo
golven met afgeronden top waarnam, was do overgang
van den liggenden houding in den zittenden of staan-
den reeds voldoende om hoogo ])olsen met sclierpe
toppen te voorschijn te roepen. Bewegingen van het
hoofd, armen of romp deden hem eveneens dorgelijko
invloeden zien.

A\'^. Invloed op dc verandering van den rhi/jthmus.

Christ (1894) nam verschillende goviülen van
arhythmie waar na arbeid. Hij geeft eerst een be-

-ocr page 41-

25

schrijving van een paar gevallen, waar een regelma-
tige pols overging in een pulsus alternans; terwijl
hij nog een ander geval noemt, waar juist het tegen-
overgestelde plaats greap en een pols, die vóór den
arbeid onregelmatig was, na arbeid tot een pulsus
regularis werd.

De onderzoekingen van Hüsslkr \'), dio voornamelijk
ten doel hadden vast to stellen het onderscheid in
den polsrhythmus bij gezonde en zieke personen,
doen ons zien, dat de rhythmus ook bij volkomen
normale personen iuuihoudend aan wisselingen is
blootgesteld. Hij vergelijkt den gemiddelden duur
eener pulsatie mot het grootste verschil, dat wol
eens tusschen tweo pulsaties optreedt, en vond soms
verschillen van 20-80, ja zelfs 50 Zelfs twee
opeenvolgende pulsaties verschillen somwijlen 0.1 sec.
Of deze verschillen op rekening van spierarbeid moeten
gesteld worden is uit zijne onderzoekingen niet oj)
te maken.

Staruklin (1807) heeft bij zijne onderzoekingen een
enkele maiU veranderingen in den rhythmus aango-
troffen in den vorm van ])ulsus bigcmimis of pulsus
alternans. Direct na den arbeid echter keerde do
polsvonn tot de norm terug. Ook door hem werd

-ocr page 42-

26

een geval gezien, waar een pulsus irregularis na
arbeid in een pulsus regularis veranderde.

Mosso (1899) nam bij zichzelf waar, dat na berg-
beklimmen zijn pols onregelmatig werd. Bij een jongen
man echter vond hij, dat een pulsus irregularis na
een beklimming van 100 meter in 6 minuten in een
pulsus regularis veranderde.

A". Indirecte loerking van de temperatuur.

Hiervan vindt men enkele mededeelingen bij Mosso
(1899). Hij liet 3 studenten een serie van wandelingen
maken op een eenigzins stijgenden weg. Het bleek
hem duidelijk, dat de lichaamstemperatuur verhoogd
werd, zelfs éénmaal van 37,3° C. op 39,5° C. Ook zag
hij echter personen, die een zeer inspannenden arbeid
hadden verricht zonder dat de Iwhaamstemperatuur
was gestegen. Van den invloed van deze verhoogde
lichaamstemperatuur op den pols wordt door hem
geen gewag gemaakt.

Karrknstein (1903) vond bij zijne onderzoekingen

«

van 30 gevallen van bergbeklimmen een gemiddelde
temperatuursverhooging van 0,8° C. Verband tusschen
deze verhooging en den bloedsdnik of de polsfrequentio
kon door hem niet worden aangetoond.

-ocr page 43-

27

Af. Indirecte werkijig van de ademhaling.

Zadek (1881) zag bij zijne onderzoekingen, dat
diepe respiraties den bloedsdruk belangrijk wijzigen.
Of echter de inspiratie den druk verlaagde, de exspi-
ratie dezen verhoogde, of omgekeerd, kon hij uit zijn
waarnemingen niet afleiden.

Sommerbrodt \') (1881) kwam tot do conchi.sie, dat
diepe ademhalingen een vermeerdering geven van de
polsfrequentie, sterk uitgesproken dicrotio en hoogor
worden van de primaire verhelling. Ook veranderingen
in den rhythmus nl. pulsus bigeminus en pulsus alternans
zijn door hem waargenomen na (liei)o ademhalingen.

Oertel (1884) constateerde, dat geforceerde adem-
haling veranderingen in do polscurvo teweegbracht.
Hij zag, dat hot dicrnti.smo minder duideiyk word en
do dicrotischo golf meer naar beneden was verplaatst.

JoHANssoN (1895), dio den invloed naging van
spierarbeid op ademhaling en hartsfunctie, toonde
aan, dat door arbeid do ademhaling krachtiger wordt.
Nu stolt hij do vraag: of dozo versterking van do
ademhaling ook oorzaak kan zijn van do verhoogde
polsfrequentie. Do wisselingen van den druk binnen

\') Zoitsclir. f. klin. Mt\'dic. Bd. 2. ü. «01.

-ocr page 44-

28

den thorax worden grooter en door de bewegingen
van de thoraxwanden zou een soort massage op het
hart kunnen worden uitgeoefend. Door nu kunstmatig
te doen ademen bleek, dat de versterkte ademhaling
totaal geen of slechts zeer geringen invloed had op de
vermeerdering van de polsfrequentie.

Ook H. E. Hering • deed onderzoekingen op dit
gebied en kwam eveneens tot de conclusie, dat de
ademfrequentie na arbeid toeneemt. Hij toonde aim,
dat door verminderde ademhaling de polsfrequentie
daalde, door vagotomie n.1. vermindert de adem-
frequentie.
Hering zegt: „Dieser veränderten Athmung
ist es zuzuschreiben, dass nach der Bewegung oft
Verlangsamungen des Herzschlages zu beobachten
sind". Omgekeerd geeft vermeerdering van het aanUü
ademhalingen, vermeerdering van de polsfrequentie.
Zoo zag
Hering bij kunstmatige ademhaling, die van
34 op 58 werd gebracht do polsfrequentie van 100 op
120 stijgen, bij een die van 27 oi)
0(5 gebracht werd,
de pols van 92 op 123 komen.

Ook opblazing van de longen deed do polsfrequentio
toenemen en den bloedsdruk dalen.

Hallion en Comte \') (189(5) experimenteerend
met hun plethy-smograaf, zagen, dat bij nomiale.

-ocr page 45-

Ö9

inspiratie het volume van de vingers toeneemt, bij
exspiratie afneemt.

Een diepe en snelle inspiratie evenwel heeft een
vermindering van volume van den arm ten gevolge,
somwijlen voorafgegaan door een krachtige, doch
voorbijgaande volume-toename van den vinger.

Hun bleek verder, dat de stand van het lichaams-
deel van invloed is op de bovengenoemde ver-
schijnselen, zoodat bij een anderen stand juist het
tegenovergestelde werd waargenomen.

Af. Indirecte werking van de vermoeienis.

JOTEYKO \') merkt op, dat tengevolge van do ver-
moeienis het niet meer mogelijk is, dat do verhoogde
bloedsdruk, die na arbeid in do groote arteriön bostjiat,
do vaso-dilatiitie compenseert, die in do kleine arteriën
en capillairen plaiits vindt. Voorbeelden hiervan ziet
men o. a. bij
Kaufmann (1892), die juintoonde, dat de
druk normaal bleef bij een gewoon loopond paard,
doch belangrijk verhuigd word in carotis on aortji zoo
hot dier in draf ging.

Ook uit de proeven van Binet en Couiitiku (1897)
blijkt de invloed van do vermoeienis. Bij een middel-
matigen arbeid (marsch) zagen zij bonodonwfuirtsche

-ocr page 46-

30

verplaatsing van de dicrotische verheffing, terwijl de
dicrotische golf geaccentueerd was; bij een localen
arbeid (die zeer vermoeiend was) was het dicrotisme
verzwakt en de dicrotische golf naar boven verplaatst.

Tangl en Zuntz, die den bloedsdruk bepaalden
bij honden, vonden bij den zittenden hond een bloeds-
druk van 124 mM. Hg., die bij loopen steeg tot
151 mM. Hg. Ten slotte tijdens een loop, waarbij de
hond zeer vermoeid was geworden, werd zelfs een
druk van 242 mM. Hg. waargenomen.

Mosso (1899) toont aan, dat vermoeienis behalve
een onregelmatigen pols een dilatatie cordis veroor-
zaakt. Hij houdt verlaging van den bloedsdruk voor
een verschijnsel van zeer groote vermoeienis,

Potain (1902), constateerde eveneens, dat ver-
moeienis den bloedsdruk deed dalen.

A\'*. Invloed der entraineering.

Münzinoer •) (1877) vond het opvallend, dat de
doodsoorzaak der Tübinger landlieden zoo vaak aan
een vitium cordis moest worden toegeschreven. De
oorzaak hiervan nagaande, kwam hij tot de conclusie,
dat deze gelegen was in den harden arbeid, die door

*

O Doutscb. Archiv f. klin. Medic. Bd. XIX. S. 445).

-ocr page 47-

31

hen verricht werd bij het bestijgen der steile bergen.

Oertel (1884) nam intusschen bij zijne onderzoe-
kingen van bergbeklimmen een geval waar, waarbij
door de bestijging van een hoogte van
285 M. een
toename van den bloedsdruk plaats vond van
43 niM.
Hg., terwijl na lange oefening diezelfde persoon na
de bestijging eener hoogte van
1039 M. slechts een
toename van den bloedsdruk van G mM. Hg. ver-
toonde.

Staehelin (1897) het personen langen tijd achtereen
eenzelfden arbeid verrichten. Hij zag (zooals wij reeds
vroeger opmerkten), dat onmiddellijk na don arbeid
de toename van do polsfrequentie steeds evenredig
wjis met do hoeveelheid arbeid, dio verricht was, doch
dat zij niet altijd met het aantal der proefnemingen
geringer werd. Wel echter bleek hem duidolyk, dat
oefening invloed had op hot herstel van don normalen
toestand. Dozo trad nl. in dit goval veel spoediger
op, dan anders het goval was.

Grünbaum en Amson (1899) vonden, dat na oefening
oon minder grooto toenamo van tlo polsfrequentie
plaats vond.

Ook Tewildt (1901) zag tluidelijk don invloed der
training op de polsfrequentie.

Masino (1902) constateerde, dat na oefening do
bloedsdruk na arbeid minder verhoogd werd, dan

-ocr page 48-

indien geen oefening was voorafgegaan; dit feit was
het meest uitgesproken bij bejaarde personen.

PoTAiN (1902) die de gymnastische oefeningen van
de soldaten by woonde, onderzocht 3 catagoriën van
personen: 1". nieuwaangekomenen; 2". soldaten die
sinds 6 weken en 3". soldaten die reeds eenige jaren
aan deze oefeningen hadden deelgenomen. Hij kwam
tot de conclusie, dat tengevolge van langdurige
oefening de bloedsdruk minder hoog stijgt.

B. Invloed van het wielryden op de werking
van het hart.

Evenals in het voorafgaande hoofdstuk wil ik ook
hier dezelfde verdeeling maken en dus achtereenvolgens
nagaan den invloed:

a. op do polsfrequentie;

b. op den bloedsdruk;

c. op het polstype;

d. op den rhythmus;

e. door indirecte werking van de temperatuur;

f. door indirecte werking van de ademhaling;

g. door indirecte werking van de vermoeienis;

h. door entraineering;

terwijl ik er nog aan wil toevoegen;

i. algemêene opmerkingen.

-ocr page 49-

33

B\'\'. Invloed op de polsfrequentie.

Rociieblave \') (1895) zegt: „L\'action immédiate,
directe, pour ainsi dire primitive, de la bicyclette
sur le coeur est une accélération rapide et considé-
rable". Bij zijn proeven zag hij den pols soms stijgen
tot
150 per minuut. Het bleek hem, dat hoe sneller
men reed, des te grooter toename van de frequentie.
Nog langen tijd na het rijden blijft de verhoogde
frequentie bestaan.

Ook Blaoeewitcu en Riciiakdson \') kwamen tot
de conclusie, dat tengevolge van wielrijden een ver-
meerdering van de polsfrequentie optreedt. Do laatst-
genoemde zag zelfs oen stijging tot 200 slagen por
minuut.

MENDELS0HN^)(189r)), dio oou uitvoerige voriiandeling
over hot wiolrijden heeft geschreven, noemt ovenzoo
als één der gevolgen oen groote toename van do fro-
quontio zelfs tot 250 slagen por minuut. Is do rijder
tot rust gekomen, dan zag hij do frequentie weer
dalen. Tijdons don rit worden wis.solingen in do fre-
quentie waargenomen. Als voorbeeld geeft hij oen

\') IlocnKni,ave. Thôso. inaiig. Du cyclismo. Ilygiùno ot
p.itliologlo. Montpellier 1895.

») Gocit. naar Rooheui.ave I. c.

=") Doutsch. niedlc. Wochenaclirift 1890. S. 277.

n

-ocr page 50-

34

jong persoon, die vóór den rit een polsfrequentie had
van 68; na een half uur rijden was deze verdubbeld,
om daarna weer te dalen tot 100. Bij een lichte stij-
ging van den weg steeg de frequentie weer tot 150.
Dat nog langen tijd na het wielrijden een verhoogde
frequentie blijft bestaan, blijkt hieruit, dat ze bij den-
zelfden persoon na 3 uur rust nog 98, na 10 uur rust
nog 80 was.

Albu (1897) is bij zijne onderzoekingen op geoefende
wielrijders tot dezelfde conclusie gekomen. Hij heefb
gevallen waargenomen, waar deze toename een blijven-
de was en zelfs in rust een frequentie van
96 werd
aangetroffen.

Bij zijn diverse onderzoekingen over den invloed van
lichaamsbewegingen op het hart heeft ook
Tewh^dt
(1901) een sterke toename van de polsfrequentie na
wielrijden. kunnen waarnemen.

Ook Beyer (1905) constateerde bij zijne onder-
zoekingen een sterke vermeerdering van de polsfre-
quentie.

B\'^ Invloed op den bloedsdruk.

Over dezen invloed is door mij in de litteratuur
slechts zeer weinig gevonden.

\') Borl. klin. Wochensclirift 1897 S. 202.
») Münch, medic. Wochensclirift 1905 S. 148(5.

-ocr page 51-

9

35

Maurice de Fleury \') (1893), die een tweetal rijders
onderzocht nadat ze
1000 K.M. achtereen gereden hadden,
vond een verhooging van den bloedsdruk tot
180 en
190 inM. Hg

Ook Eschle en v. Stalewski (1896) vonden met
behulp van den sphygmomanometer van
von Bäsch
een toename van den bloedsdruk.

Ten slotte deelt ook Beijer mede, dat door hom na
wielrijden oen hoogere bloedsdruk werd geconstateerd.

li\'. Invloed op de verandering van het poUtype.

Rocheblave (1895) zag tengevolge van het rijden
oon versterkt dicrotisme optreden. Somwijlen echter
zag hij een verzwakt dicrotisme on schrijft dit toe
aan een viuitlijden.

Mendelsohn (1896) vermeldt, dat bij oen jongon
gezonden man na oen rit van 30 K.M. do hoofdtop
een afplatting vertoonde.

Beijer (1905) zegt, dat hij watirnam, dat na hot rijden
duidelijk uitgesproken dicrotisme aanwezig wa.s, terwijl
do hoofdtop was afgeplat.

\') I/) Figaro. Mars 180S.

2) Müncli. modic. ■Wochonschrift 1890 S. 811.

-ocr page 52-

36

B\'K Invloed op de verandering van den rhythmus.

Hieromtrent vinden we alleen enkele gegevens bij
Albu (1897), die na het wielrijden somwijlen een pulsus
irregularis zag optreden.

B\'\'. Indirecte werking van de temperatuur.

Evenals bij iederen spierarbeid werd ook bij wiel-
rijden door
Mendelsohn (1896) een verhooging van
de lichaamstemperatuur, zelfs tot 40^ C. waargenomen.
Door hem wordt echter niet gemeld of deze verhoogde
temperatuur eenigerlei invloed op den pols uitoefende.

B^. Indirecte werking van de ademhaling.

Rocheblave (1895) constateerde, dat tengevolge
van het wielrijden een verhoogde ademfrequentie op.
trad, welke veriioogde frequentie constant bleef
gedurende den ganschen rit. Van
18 — 20 zag hij
stijgingen op 40 — 60 ademhalingen per minuut. Met
de snelheid neemt voorts het aantal ademhalingen toe.
Deze vermeerderde frequentie meent hij, dat de
oorzaak is van de verhoogde hartswerking. Ook de
amplitude der ademhalingen vond hij belangrijk grooter
na wielrijden.

Dat de wijze van ademhaling een belangrijke factor

-ocr page 53-

37

is bij het wielrijden wordt ook door Mendelsoiin (189(i)
beschreven. De ongeoefende wielrijder zal, zoodra de
ademhahng door een eenigzins snelleren gang bemoeilijkt
wordt, meerdere oppervlakkige ademhahngen verrich-
ten. Dit is juist verkeerd en zal zulks oorzaak zijn,
dat men Avegens optredende benauwdheid het rijden
moet staken. De geoefende rijder echter zal diepe
ademhahngen verrichten, terwijl de frequentie nagenoeg
even groot blijft. Dat deze diepe respiraties van
invloed zijn op de circulatie is reeds boven gezegd.
Mendelsoiin maakt echter van dit laatste geen gewag.

B\'J. Indirecte werking van de vermoeienia.

Rocheblave (1895) zag na een inspannenden rit de
polsfrequentie, die vooraf verhoogd geweest was,
plotseling dalen. Hij vond dezo verlaging van de
pols frequentie tengevolge van vermoeienis ook by
personen, die tegen een helling moesten oprijden en
noemt een persoon, waarbij in zoo\'n geval de fro-
(luentie van 152 op 88, een ander, waar de frequentie
van 182 oj) (50 daaldo. Zelfs zag hij, dat iemand,
dio met wind achter een heuvel afreed en daarna
weer met tegenwind naar boven reed, beneden een
zeer verhoogde frequentio vertoonde, die boven weer
normaal geworden was.

-ocr page 54-

38

B^. Invloed van de entraineering.

Grûnbaum en Grebner vonden, dat beroepsrijders
gedurende den arbeid van het wielrijden veel geringer
bloedsdrukverhoogingen vertoonden dan ongeoefende
rijders.

Rocheblave (1895) zegt: „Mais il est un autre
fait acquis : c\'est que le coeur s\'entraine très vite et
merveilleusement". Hij noemt een geval van een
persoon, wiens pols op 150 gestegen was na een
rit van 20 K.M. ; doch bij wien, nadat hij zich
eenigen tijd had geoefend, de pols na een rit van
50 K.M. niet hooger dan 88 kwam.

BK Algemeene opmerkingen.

In de eerste plaats wensch ik hier na te gaan
welken • arbeid door den wielrijder\' verricht wordt ;
vervolgens enkele verschijnselen van de ademhaling en
de stofwisseling te bespreken; dan enkele verande-
ringen opsommen, die aan diverse organen kumien
optreden en eindelijk enkele voor- en nadeelen van
het wielrijden opnoemen.

\'Mendelsohn (1896) zegt: Om een juist begrip to
krijgen van den arbeid, die van het menschelijk
organisme bij het wielrijden gevorderd wordt, is het

e

in de eerste plaats noodig na te gaan, welke spieren

-ocr page 55-

39

daarbij gebruikt worden en welke eischen aan de
verschillende spiergroepen worden gesteld.

Eerst als dit is vastgesteld kan men de hoeveelheid
arbeid beoordeelen en den invloed, die deze op het
organisme uitoefent. De spiergroepen, die voornamelijk
in functie zijn bij het wielrijden zijn lei n.1. eene
groep, die dient om het lichaam rechtop te houden
en het evenwicht te bewaren, een tweede, die dient
voor de voortbeweging.

Mendelsohn vergelijkt de functie van deze laatste
groep mot trapponklimmon, met dien verstande echter,
dat bij elke trede, die men khmt, de trap in haar
geheel daalt en wel juist zooveel, als de hoogte van do
trede bedraagt, dio men opgestapt is.

Behalve do voortbeweging noemt hij als momenten,
dio 01) den spierarbeid invloed hebben, do constructio
van het rijwiel (zwaarte, versnelling, wrijving), als-
mede de wrijving, dio overwonnen moet worden,
tengovolgo van hot contact met den grond. Dat bij
een stijging van don weg belangrijk meer arbeid moet
worden verricht spreekt wel vanzelf.

Voor do instandhouding van hot evenwicht zijn tal
van spieren noodig, zóóveel zegt
Mendei^ohn, dat
men zo niet allen noemen kan. in het bijzonder
worden door hem nog do armspieren genoemd, dio
vooral bij ongeoofenden dienen tot bewaring van het

-ocr page 56-

40

evenwicht. Bepalingen omtrent de hoeveelheid arbeid,
die door den wielrijder wordt verricht, zijn door hem
niet gedaan.

Boüny en Bourlet \') (1896) berekenden de hoeveel-
heid arbeid bij verschillende snelheden en vonden,
bij een snelheid van 17 K.M. per uur voor 1 M. weg
een arbeidsverbruik van 2,9 — 3.88 K.G.M.; bij een
snelheid van 36 K.M. een arbeidsverbruik van
9,13 - 9,33 K.G.M.

Zeer uitgebreide onderzoekingen zijn verricht door
Sehrwald(1898). De factoren, waaruit de arbeid
bij het wielrijden is saamgesteld, zijn volgens hem:

1°. die ter overwinning van de wrijving;

2". die ter overwinning van de stijging;

3\'". die ter overwinning van de traagheid van het
wiel;

4", die ter overwinning van den weerstiuid van
do lucht.

Achtereenvolgens worden door hem dezo factoren
besproken en komt hij tot de volgende conclusies:

1". bij langzaam rijden vordert do wrijving, bij
snel rijden de luchtweerstand den meesten
arbeid;

\') C. R. do I\' Académie dos Sciences 122 pg. 1895.
«) Archiv f. Hygleno Bd. 32 S. 353.

-ocr page 57-

41

2". de wrijving vordert op een goede eften bajin
een arbeid van ö^JsK.G.M., waarin & voorstelt
de wrijvingscoefllcient (deze is volgens
Sehrwald
voor een tweewieler \'/og)j P gewicht van
het wiel met zijne belasting, s de afgelegde weg.

3". stijgt de weg, zoo is tot overwinning van dien
weerstand nog noodig
xipa K.G.M., waarin
X voorstelt het "/o ^er stijging, i de stijgings-
coelllcient (volgens
Sehrwald = \'/aoo
arbeid wordt echter in het wiel opgehoopt en
komt bij het dalen den rijder weder geheel
ten goede;

4". Tot overwinning van de traagheid van het
wiel werd door hem noodig gevonden een

1) V ^

arbeid van o / wtuirin v voorstelt do snel-
beid van voortbeweging, y de versnelling van
de zwcuvrtekracht = 10. Ook deze arbeid wordt
in het wiel opgehoopt en bij het eind van den
rit weder gewonnen;

5". Voor overwinning van den hichtweerstcmd
is noodig \'/,
k v\'^s. k stolt hier voor do coof-
licient van don luchtdruk, door
Sehrwald
gesteld op \'/,.

Uit deze conclusies is o. a. af to leiden, dat bij
een stijging van den weg van T\'/o ^lo arbeid dubbel

-ocr page 58-

42

zoo groot, bij stijging van 10"/o ^^cht maal zoo groot
is dan de arbeid op gladde, eflfen baan.

Het is verder duidelijk, dat de snelheid, waarmede
gereden wordt, volstrekt geen invloed heeft op den
arbeid noodig voor de overwinning van de wrijving
en de stijging, wel echter voor de overwinning van
de traagheid van het wiel en voor die van den
luchtdruk.

Doordat de luchtweerstand toeneemt met het
quadraat van de snelheid is het duidelijk, waarom
bij snelle vaart deze het grootste aandeel van den
totaalarbeid eischt. Is er nu bovendien nog een
tegenwind van
V, zoo zal de arbeid tot overwinning
van dien tegenwind zijn = \'/u ^ (y ï^)^«.

Deze weerstand van de lucht is op do helft terug
te brengen door het lichaam zoo ver mogelijk voor-
over te büigen, waardoor het oppervlak op do helft
wordt verkleind.

Hoe groot deze luchtweerstand is blijkt uit het
gebruik van gangmakers. In 1896 was het 24 uurs
record zonder gangmakers 51(5 K.M. 796 M.; hiervoor
zijn noodig 1.352.468 K.G.M. arbeid; terwijl met
gangmakers.859 K M. 120 M. gereden werd, waarvoor
een arbeid van 8.941.277 K.G.M. verbruikt werd.

Seiirwald merkt vorder op, dat do meeste rijders
niet meer dan een stijging van 37o cn een tegenwind

-ocr page 59-

43

niet grooter dan 7,5 M. per sec. kunnen meester worden.

Zeer goede rijders kunnen nog stijgingen van 7V„
en een tegenwind van 11 M. per sec. overwinnen.

Al deze factoren tezamen genomen maken volgens
Sehrwald, dat de totaalarbeid noodig voor het
wielrijden is:

vv"^

± xi) p s Vi k (v ± V)\'8 K.G.M.

Hij vergelykt verder den arbeid, dien een voet-
ganger noodig heeft met dien van een wielrijder en
toont aan, dat do rijder 4 maal zooveel doen kan
met dezelfde hooveelhoid arbeid als do voetganger.

Aan het slot van zijno verhandeling do maximale
hooveelhoid arbeid besprekende, dio een wielrijder
kan verrichten. noomt hij voor do 24 uur 1 \'/j millioon
K.O.M., terwijl hij als maximum opgeeft % K.M. gereden
in 21,8 sec. met een arbeid"van 2938 K.G.M. Ily
zegt echter: „Wor das Fahren nur zur Erholung oder
zum Vergnügen, aber nicht als Sport betreibt, geht
am besten über eine Fahrgeschwindigkeit von 4 ^i.
eine Fahrstrecke von 40—50 K.M. in der Ebene pro
Tag und eino Steigung von 3% nicht hinaus".

ZoTH \') (1899) heoft uitgobrcido onderzoekingen
gedaan omtrent do vorschillondo vormen van podaal-
arboid on heoft aangetoond, dat tlo wijzo van trappen

\') Pnogoi-s Arciiiv m. 70 ü- 810.

-ocr page 60-

u

van zeer grooten invloed is op de hoeveelheid van den
te verrichten arbeid. De gunstigste wijze van trappen
is volgens hem die, waarbij de kracht tangentiaal
wordt aangewend en waarbij bij de opwaartsche be-
weging het been actief medewerkt.

Beijer (1905), die den invloed van het wielrijden
op het hart onderzocht, berekent de hoeveelheid arbeid
uit het energieverbruik voor
1 M. weg. Hij komt tot
de conclusie, dat voor langzaam rijden
(9 K.M. per uur)
noodig zijn voor
1 M. weg 8,643 K.G.M., voor middel-
matig rijden
(15 K.M. per uur) 8,846 K.G.M , voor snel
rijden
(21 K.M. per uur) 11.023 K.G.M.

Hij vergelijkt dit met het arbeidsverbruik van een
voetganger en krijgt diuirvoor respectievelijk de
cijfers:
17.127; 20.026 en 33.391 K.G.M.

Vergelijkt men dus de gemiddelde snelheden,
zoo ziet men, dat de wielrijder over denzelfden
afstand nog niet de helft gebruikt aan arbeid en tijd.

Een constant verschynsel van vermoeienis tengevolge
van overmatig wielrijden is de kortademigheid. Bijna
alle schrijvers over dit onderwerp noemen deze.

Mendelsohn (1896) zegt dan ook: Het wielrijden is
een bezigheid, waarbij de uitputting der respiratie,
zeer op d§n voorgrond treedt, zoodra van het rijden
misbruik gemjuikt wordt De oorzaak is volgens hem

-ocr page 61-

45

gelegen in de ophooping van koolzuur in het lichaam
en de bemoeilijkte circulatie in de longen. Dat de
wijze van ademhaUng van groot belang is voor het
uithoudingsvennogen van den wielrijder werd hier-
boven reeds door ons opgemörkt.

Alleen, wanneer men zich niet te veel inspant en
goed ademhaalt meent
Mendelsohn, dat wielrijden
een gunstig effect op de longen kan teweeg brengen.

Leo Zuntz >) (1898) deed onderzoekingen omtrent
het zuurstofgebruik tijdens den rit. Hij vond, dat
bij een snelheid van
9 K.M. per uur voor 1 M. weg
4,5 cM\\ zuurstof werd gebruikt; bij een snelheid van
15 K.M. werd dit 4,8 cM=»., bij een snelheid van
21,5 K.M. 5.75 cM\\

Ter vergelijking deed hij oen sorio onderzoekingen
op voetgangers. Een snelheid van 15 K.^M. per wiel
gelijk stellend met een snelheid van (5 KM. per voet,
deed hij loopprooven bij snelheden van 8.G; O en 8,6
KM. per uur en kwam tot do conclusie van 8,8; 9.8
en 16.34 cM\\ zuurstofverbruik voor 1 M. weg.

Berekent men echter do hoeveelheid arbeid, dio door
beiden verricht wordt per uur, dan krijgt men bij ge-
middelde snelheid voor den voetganger een zuurstof-
verbruik van ()X9.8
L. = 58,8 L ; voor den wielrijder

\') pnogora Arcliiv Bd. 70 ö. 840.

-ocr page 62-

46

15 X 4.8 L. = 72 L. De laatste moet dus voor een uur
gaans 22"/
q meer kracht gebruiken dan de eerste.

Dat het wiehijden een belangrijken invloed uitoefent
op de stofwisseling is door tal van schrijvers aangetoond.

TissiÉ ï) (1894), die den wielrijder Stépila.ne onder-
zocht, nadat hij een afstand van ruim
673 K.M. in
24 uur had afgelegd, vond dat deze
6,35 K.G. in
gewicht had verloren.

Zeer belangrijke en uitvoerige mededeelingen geeft
TissiÉ aangaande het urine-onderzoek van dezen rijder.
Hij liet de urine den dag van den rit en den daarop-
volgenden onderzoeken. Het bleek, dat er vermeer-
dering was in de afscheiding van ureum, acidum uricum
en phosphorzuur, vermindering in de afscheiding van
chloornatrium. Vooits bleek, dat de toxiciteit van de
urine tengevolge van het rijden belangrijk verhoogd was.

Robin(1894) komt evenzoo tot de conclusie, dat
een vermeerdering optreedt in de afscheiding van acid.
uricum en ureum.

Ook Rociieblave (1895) heeft een vermeerderde af-
scheiding van ureum geconstateerd. Do afscheiding
steeg van
18,80 op 20,79 na 20 K.M. rijden, op 20,93
na 30 KM. en op 21,12 na 50 KM.

\') Archives do physiologio normaio ot pathologiquo 1894 pg.823.
*) Oecit. naar
Rociieblave. 1. c.

-ocr page 63-

47

De chloraten en phosphaten ondergingen volgens
Rocheblave geen noemenswaardige verandering. Ook
het acidum uricum wordt aanvankelijk in verhoogde
mate afgescheiden en in verminderde hoeveelheid ge-
produceerd. Het acidum uricum, dat vóór het rijden
0,942 was, steeg tot 1,162—1,183. Gedurende de rust
was de eliminatie voortgegaan, doch was er weinig
geproduceerd, zoodat de afscheiding terugviel op 0,535
en nog later (na 20 dagen) op 0.498.

Mendei^sohn (1896) bespreekt behalve de vermeer-
derde afscheiding van ureum en urinezuur tal van
andere factoren van de stofwisseling. Zoo zegt hij:
tengevolge van het rijden wordt de eetlust grooter.
Ook het dorstgevoel wordt verhoogd, vormoedolijk
tengevolge van het enorme watervoriios door de sterke
zweotsecretie.

De defaecatie wordt door een niet overmatig wiel-
rijden zeer bevorderd. Bij overmatige inspanning echter
kan het tegenovergestelde gezien worden.

Eschle en v. Stalewski (1896) onderzochten een
5-tal wielrijders vóór en na deelname aan een
wedstrijd. Vóór den rit werd do urine van allen
normiuil bevonden, terwijl na den rit bij allen do
urine kleinere of grootore hoeveelheden eiwit bevatte.
Den volgenden dag was al het eiwit weder ver-
dwenen.

-ocr page 64-

48

Ook Müller \') (1896) constateerde, dat na een rit
belangrijke hoeveelheden eiwit en zelfs cylinders in de
urine kunnen voorkomen. Hij onderzocht 8 gerouti-
neerde rijders, waarbij hij bij één geen cylinders
vond, terwijl bij één de urine geen eiwit bevatte. Hij
zegt: den 6 übrigen ürinen, darunter die Eiweissfreie
war ein solche Menge von Cylindem vorhanden,
wie man sie nur bei den acuten und chronisch-
parenchymatösen Formen der Nephritis zu sehen
Gelegenheit hat".

Den volgenden dag echter was de urine weer nomLoal.

Albu \') (1899) schrijft aan het wiolrijdon een
gunstigen invloed toe op diabetes.

Hij geeft het volgende voorbeeld :
Een rijder had op 8 Mei

\'s morgens.......10 uur 5.87o suiker in de urine.

Na een uur rijden om 11 „ 4.5"/, „ „
Na nog 1\'V
j uur rijden 12.30 „ 37„ „ „
Na l\'/j uur rust 2 „ 2.3\'7„ „ „
Na verdere rust om 4 „ 2.47,, »,
om 6 „ 3.4°/,, „ .„

Do goedo invloed van hot wielrijden liet zich hior
alzoo nog langen tijd zien.

\') Münch, medic. Wochensclirift 1890 S. 118.
\') Berlin, klin. Wochenschrift 1899 S. 235.

-ocr page 65-

49

Gedurende den ganschen zomer het Albu dezen
persoon dageUjks 1—2 uur rijden en zag zelfs een
daling tot 0.T%. Toen dezelfde persoon, wegens
het breken van zijn rijwiel enkele maanden niet kon
rijden, steeg het percentage weder tot 2.5 "/„.

De organen, die het meeste verandering ondergaan
tengevolge van het wielrijden zijn de longen, het
hart en de spieren.

BiANcni en Reonault \') (1898) merkten op, dat ten-
gevolge van het rijden de abdominale organen kleiner
worden en wel de lever 1—3 c.M., de milt 2,5 c.M.,
do miuig 2 — 4 c.M.

Na een rit van 72 uur hadden zij een gewichts-
verlies waargenomen van 4 — 5 K.G.

Een ander gevolg van het rijden is volgens hen
het in do hoogte gajui van die organen. Zoo zjigen
zij styging vnn de lever 1—5 c.M.; maag 1—3 c.M..,
longen 1—3 c.M. en hart 2—4 c.M. Behalve longen
en majig zagen zij de andore organen weer spoedig
tot de norm torugkeeren. .

Do si)ieren, dio bij do voortbewoging dienst doen
zegt MENDEI.SOHN ziju dio van do beneden-oxtromitei-
ten en hiervan zijn de strokspioren diegene, die den

\') C. R. (lo r Aciul. (los Bcioncoa. 1808 pg. ;187.

-ocr page 66-

50

meesten arbeid verrichten. Tengevolge van dien
meerderen arbeid ontstaat hypertrophie van die spieren
en vermoeienis. Eigenaardig is, dat wat de vermoei-
enis betreft, niet de spieren, die den meesten arbeid
verrichten, het eerst vermoeid zijn. Bij ongeoefenden
vooral, doch bij geoefenden eveneens, wordt het eerst
de vermoeidheid gevoeld in de armen, daarna in de
rompspieren en het laatst in de beenen. Een gebogen
houding vermeerdert nog dit verschijnsel, zoodat een
te lage stuurstang of te hoog gesteld zadel afkeuring
verdient.

Behalve dit gevoel van vermoeidheid worden in de
spieren na het rijden dikwijls krampachtige contrac-
ties waargenomen, voornamelijk in de gastrocnemius,
die somwijlen wel een half uur kunnen duren.

Wat het hart aangaat, wordt behalve de boven
besproken verandering in den bloedsdruk en pols, in tal
van gevallen uitzetting van het hart waargenomen.

Bianchi on Regnaui.t constateerden een vergrooting
van 0,5 — 1 c.M.

Ook een uitzetting van do longen van 1—2 c.M.
werd door hen waargenomen.

Over de voor- en nadeelen van het wielrijden wil
ik nog §en enkel woord zeggen. Als men de littera-
tuur hierover naleest, stuit men op tal van tegenstrij-

-ocr page 67-

61

(ligheden. De een raadt wielrijden aan, waar de
ander voorzichtigheid predikt. Ik heb daarom hier
slechts het voornaamste gemeld, dat in de litteratuur
hierover te vinden is.

Oertel (1884) beschrijft een geval van imiifficicntia
mitralis
genezen door wielrijden, en een geval van
vethart met insufficientie en intermitteerenden pols,
waar tengevolge van het rijden de kracht van het
cor iianmerkelijk was verbeterd en de intermitteerende
pols verdwenen.

Rocheuiave (1895) wijst voornamelijk op de voor-
deelen, die gelegen zijn in de ruimere ademhaling,
wtuu\'door een gunstig effect op do luchtwegen wordt
verkregen.

Do voordooien voor gezonden zegt Mendelsohn
(1890) kunnen zeer groot zijn en zelfs van onschatbaro
wa;u-(le. Tal van spieren en juist die, welke bij het
gewone loopen niet gebruikt worden, worden hierbij
in beweging gebracht, het verkeer in de vrije lucht
wordt bevorderd, het ontwikkelt hot zelfvertrouwen
en de flinkheid. Hij waarschuwt echter voor de over-
drijving om in het wielrijden een geneesmiddel to
willen zien voor alle kwalen.

Floël \'), (1890), dio het wielrijden naging van uiteen

\') Doutsch. im\'dic. Wochonschnft 1890 S. 777.

-ocr page 68-

52

gynaecologisch standpunt zegt: „Jedenfalls muss ich
aber das Radfahren als eine körperliche Bewegung
auffassen, die für jede gesunde Frau nützlich, für
viele leidende Frauen heilsam ist".

Ook Mosso (1899) erkent de waarde van het wiel-
rijden, als dit matig geschiedt. Hij zegt: „Der Wert
des Radfahrens besteht darin, dass durch diese
Uebung die Herzthätigkeit gestärkt wird".

Het ontbreekt echter ook niet aan personen, die
hun waarschuwende stem tegen het wielrijden hebben
doen hooren.

Op het congres te Caen in 1894 deelde Petit \')
8 gevallen van plotselingen dood tengevolge van
wielrijden mede. Het eerste betrof een man van
65 jaar, die sinds een mtuind fiets reed en die in do
armen van zijn instructeur stierf, toen hij van do
flets afstapte.

Hot geval was een dokter, die na een door-
gestane infectioziekto lijdende wiis aan vetzucht en
dezo met wielrij<len wenschte to bestrijden. Na enkelo
maanden gereden to hebben kreeg hij opeens kust
van kortademigheid en pijn in do hartstreek. Hij
stapte van zijn wiel, ging op oen bank zitten on stierf.

Het dorde goval was een man van 40 jajir, dio

>) Li Soinaino inC\'dicalo 1894 pp. 401.

-ocr page 69-

53

plotseling dood neerviel terwijl hij door de straten
van Parijs reed.

Op hetzelfde congres deelde ook Legendre \') zijn
bevindingen mede. Hij zeide o. a.: „Ainsi le bicycle,
dont l\'usage modéré est excellent après un entraînement
convenable, peut produire plus spécialement ou réveiller
les inflammations articulaires des genoux et des hanches,
la psoite, les typhlites et appendicites, les ovaro-
salpingites, la cyphose cervico-dorsale, les palpitations".

Mendelsohn (1896) verdeelt de gevaren aan het wiel-
rijden verbonden in plaatselijke en algemeene. Onder
de eerste noemt hij, behalve de ongelukken, vooreerst
de ontsteking van het kniegowricht tengevolge van
do onoinilig dikwijls herhaalde buiging en strekking hij
overmatig rijden. Ook ontstekingen van do prost^ita
on andere aandoeningen van do mannelijko geslachts-
organen tengevolge van hot wielrijden zijn meermalen
door hem wjuirgenomen.

Bij ondoelmatige kleeding on slechte houding kan
een zeer sterken druk op do buik- en bekken-organen
worden uitgeoefend, dio voornamelijk bij vrouwen van
nadeeligen invloed kan wezen.
Mendelsohn verbiedt
dcuirom ook het dragen van een coi-set of gordel om
het liclüuim.

I) Li Soniuino niódiculo 18<.)1 pg. ÖüS.

-ocr page 70-

54

Bij verkrommingen van den wervelkolom kan het
"svielrijden zoowel gunstig als ongunstig werken.

Veel ernstiger zijn echter de algemeene gevaren.
Reeds de verhoogde stofwisseling is in zekeren zin een
gevaar, omdat niet altijd door meerdere voeding daar-
aan kan worden tegemoet gekomen en dus sterke
vermagering kan ontstaan.

Ook het kouvatten speelt een groote rol.

Van meer beteekenis is de schadelijke invloed op
het hart. De gevallen van plotselingen dood tengevolge
van wielrijden zijn boven reeds gememoreerd. Door de
bemoeilijkte circulatie ontstaat verder hypertrophie,
voornamelijk van den rechter ventrikel. Behalve deze
ziekte noemt
Mendelsohn nog het z.g. prikkelbare
hart en de acute dilatatie.

Bero \') (1896) wijst op de nadeelen, die een slecht
zadel,heeft. Een zijner patißnten« vertoonde daardoor
Urethritis posterior en Prostatitis. Hij zegt: „Der Sattel
sollte recht breit sein, so dass er das Gesass vol-
standig zu festem Sitze aufnehmen könne, der Hals
des Sattels müsse ganz kurz sein und in gleicher
Horizontale mit diesem oder noch tiefer liegen".

Verder is een der grootste gevaren van de wieler-
sport de overdrijving, waarop voornamelijk door Cu.
du

\') Dou^h. medlc. Wochenschrift 1896 S. 777.

-ocr page 71-

55

Pasquier \') (1896) met klem de aandacht wordt gevestigd.

BL\\.Ncm en Regnault (1898) zeggen: „L\'exercice
prolongé de la bicyclette nécessite des organes sains
et résistants, surtout les poumons et le coeur".

En Mosso (1899): Die Blütezeit berühmter „record-
men" umfasst gewöhnlich nur wenige Jahre, Sie
erreichen beim Fahren bald das Maximum der Geschwin-
digkeit und der ResistenzHlhigkeit ihres Körpers und
gehen dann an Hypertrophie des Herzens zu Grunde.

Ook Beijer (1905) is van oordeel, dat wielrijden
schadelijk is voor het hart. Hij zegt: „aus den vor-
hergehenden Ausführungen geht hervor, dass das
Radfahren einen speciflsch schädlichen Einfluss auf
das Herz ausübt. Gerade das jugendliche Herz in
den Wachstumsjahren ist infolge der ungünstigen
Blut(lruckverhi\\ltnisse diesen Gefahren ausgesetzt.
Herzhypertrophien hezw. Dilatationen und nervöse
Störungen der 1 lerzthatigkeit sind als typische Rad-
fahrcrkrankheit zu bezeichnen."

Nagaande of het aantal personen, dat wegens hart-
lijdon voor den dienst ongeschikt wordt verklaard in
de Imitsto jaren vermeerderd was, bleek hem dat dit
in Duitschland in do laatste 20 jaren verdriedubbeld is.

O Ilovuo Scionthiquo. Août. 181)0.

-ocr page 72-

HOOFDSTUK H.

Eigen onderzoek.

Zooals roods door mij werd opgemerkt, werden in
den zomer van het jaar 1897 door mij in voreeniging
met Dr. A. G.
Olland onderzoekingen verricht aan-
gaande den invloed van het wielrijden op het men-
schelijk organisme. Gelijk gezegd begonnen wij na
to gaan, op welke wijze wij hot besto den pols
gedurende het wielrijden kondon regifetreeren. Hierbij
maakten wij gebruik van oen rijwiel, dat zich niot
voortbewoog, door Prof".
Marey voor ons in gereed-
heid gebracht. Het rijwiel was in het midden onder-
steund en de wielen konden dus vrij ronddraaien.

De weerstand, dien do wielrijder bij hot zich voort-
bewegen moet overwinnen, was bij dit vasteüiand
rijwiel tumgebracht door riemen, dio met een bepaalde
kracht drukten op de tis van do wielen.

Door deze wrijvingskrachten, welko door middel

-ocr page 73-

57

van gewichten werden gewijzigd, te varieeren, konden
we den persoon, die zich op het rijwiel bevond en
de wielen in beweging bracht in een bepaalden tijd
bij een gelijk aankd omwentelingen van do wielen
verschillende hoeveelheid arbeid laten verrichten.
Tegelijk trachtten wij door middel van cardiogrammen
en sphygmogrammen den invloed waar te nemen, die
het hart ondervond van deze verschillende hoeveel-
heden arbeid in een bepatilden tijd. Spoedig echter
zagen wij in, dat registreeron onder het rijden, ook
al veranderde het rijwiel niet van plaats, niet uit-
voerbaar was. Daarom bepi-oefden wij voor en na
het rijden curven te maken; doch met het behoorlijk
aanleggen van den sphygmograaf ging te veel tijd ver-
loren , zoodat eerst geruimen tijd na het rijden gere-
gistreerd kon worden, on ook dan nog do curven
vaak veel to wenschen overlioton.

Om boter to slagen, maakten wij ten slotte
gebruik van den plothysmograaf on wol van die van
Hai.mon kn Comtk, die zich in het laboratorium van
Prof.
Marky bevond. Dit is een zeer eenvoudig
toestel.

Ilot orgaan (vinger, hand, voet) bevindt zich to zamen
met een elastische ampullo in een gewoon omkleedsel
zóódanig, dat do ampullo on het orgaan telkens van
volume veranderen in tegengestelden zin.

-ocr page 74-

58

De volumeveranderingen worden overgebracht door
middel van een licht caoutchouc buisje, hetzij op een
tambour, die ze registreert, hetzij op een kolom
vloeistof, die ze doet waarnemen of die gelegenheid
geeft ze photografisch weer te geven.

Het toestel is zeer licht en het orgaan wordt er
voldoende in gefixeerd.

Met dit toestel krijgt men fraaie curven, hetgeen
wij zelf ondervonden bij onze eerste proefnemingen.

Het was dan ook ons plan bij onze terugkomst
in Utrecht zoo mogelijk onze onderzoekingen met
een dergelijk apparaat te verrichten.

Aangezien er echter nog enkele nadeelen sum ver-
bonden waren o. a. dat het niet snel genoeg aangelegd
kon worden, trachtten wij een instrument te ver-
vaardigen, dat deze nadeelen \'ophief. Na enkele
vergeefsche pogingen slaagden wij er in een verbeterd
instrument te construeeren en zijn onze verdere
onderzoekingen dan ook met den plethysmograaf
Olland—van den Bero verriclit.

Ons toestel bestaat uit twee houten doezen met
rechte zijkanten en gebogen bovenvlak, terwijl de
ondervlakte, de vóór- en achtervlakte door een stevige
caoutchoucmembraam zijn afgesloten (zie fig. 1).

-ocr page 75-

59

Dozo (loozen staan door
middel van een caontcliouc-
slangetjo 5 in verbinding
met do buitonlucht.

lliornovens nog oon
dwarso doorsnede van
hot instrumentje in zijn
geheel (flg. 2).

A on A\' zijn do hicht-
houdendo holten van do
boido doozen, waarvan B
on 7i\' de dikko gebogen
houten bovenwanden voor-

rïïUlHITiyl

ïlTTr\'Trmi

ll

h]

A\'

ili

— -

— ■ -^-Tit.;

r.-^- —--■ : -\'—

FiR. 2. Plothysmograaf
Ollanil-v. d. Berg.

-ocr page 76-

60

stellen. B^ rust op een houten onderstuk, dat van
onderen uitgehold is, om gemakkelijk op de knie ge-
plaatst te kunnen worden.

B is bevestigd aan een rond staaQe D, dat door
middel van een schroef
C gefixeerd kan worden. Heft
men nu door middel van het staaQe
D de bovenste
doos naar boven, en plaatst twee vingers op de
caoutchoucmembraan van de onderste doos, drukt
men vervolgens de bovenste doos krachtig op de
bovenvlakte van de vingers en fixeert door middel
van schroef
G de bovenste doos, dan worden de
vingers vrij krachtig tusschen de beide caoutchouc-
membranen geklemd.

Bij iedere vermeerdering of vermindering van het
volume der vingers, worden de membranen, die veer-
krachtig zijn, meer of minder gespannen en door lucht-
transport eveneens de membraan van\' den tambour
van
Marey, waaraan één enkele slang is bevestigd,
waarin door middel van een T-vormig buisje, de twee
kleine slangetjes overgaan. Dat dit toestel duidelijke
curven geeft toont onderstaand plethysmogram (Fig. 3.)

v/vKA.,/-.-/

Flg. a PleUiysmogram van A. O. O. genomen 18.9.07.
Do onderste lUn la van do stemvork (5 trillingen per sec.)

-ocr page 77-

61

Ter vergelijking voegen we hierbij een sphygmograni
van dezelfden persoon. (Fig. 4r.)

De Hg. 5 en 6 doen zien in hoeverre men plethys-
niogram en sphygmograni met elkander mag verge-
lijken. Bij goed genomen curven is de overeenkomst
tusschen iilethysmogram en sphygmograni zeer groot.

Do fraaie curven fig 3 on 4 vertoonen nagenoeg
hetzelfde verloop.

A-vjv-s./V.

Hphyg.
tnograni
(r.idiall8.)

l\'loUiys-
inognini.

-ocr page 78-

62

Fig 0. Sphygmograra cn plethysmogram van II. J. B. F., genomen 11.9.97.

Do onderste lün is van do stemvork (5 trillingen por sec.)

Alvorens nu over te gaan tot de curven door ons
vervaardigd bij wielrijders vóór en na het wielrijden,
geven wij enkele onderzoekingen, zooals wij die op
het physiologisch laboratorium verrichtten met den
boven beschreven plethysmograaf met behulp van
het panto-kymographion.

Sphyg-
raogram.

Plethys-
mograni.

Hoe weinig, in tegenstelling met het sphygmogram,
het plethysmogram onderhevig is lun stoornissen van
buiten, waartoe o. a. schokken gerekend«moet worden,
blijkt uit do nevensgaande curven lig. 7 en 8.

PloUiys-
mogram.

Fig. 7. Plotliyamognnn on sphygmograra v.in D. W. B.
(Stemv. 5 trill. ji. soc.) genomen 13,9.97.

-ocr page 79-

63

De bovenste curve van de art. radialis is onzuiver
door den tremor, waaraan in beide gevaJjen de
onderarm onderhevig was. De onderste curve daar-
entegen is volkomen zuiver en duidelijk.

Sphyg-
mogniin.
(rad Lal is 1,

r

Pletlij\'H-
Miograra.

xhhkmMmmmmkmmmmmkmmmmm^^

Kig. a \') Sphyginograin oii plotliysmogram viiii O. II. gononiün 16.907.

Is do curvo van den plothysmograaf dus blijkbaar
minder onderhevig aan banale uitwendige invloeden
dan hot .sphygmogram, mot invloeden, dio van binnen
komen, is dit geenszins zoo.

Zoo zien we, dat door vorschillondo oorzaken hot
volumo van de vingers kleiner wordt en do uitslagen
der polsen geringer, terwijl do sphygmograaf geen
onkolo verandering juuiwüst.

Leerrijk omtrent dit punt zijn do volgondo curven
flg. » on 10.

■) lljj deze cn volfrenile rifcurcii »telt do undcnte l^n dc itcmrork voor (S trillingen
]icr «rronde)

-ocr page 80-

s

m
43

ö

C5
<

a

cd
t-

B

6
B

te
.a

tc

Fig. 9 geeft juiii, lioo
hot pletliysmograni veran-
dert hij een respiratie, dio
een weinig diej)er is dan
gewoonhjk. Fig. 10 duidt
hetzelfde aan.

-ocr page 81-

65

Veel grooter nog zijn de veranderingen bij een
diepe inspiratie, zooals fig. 11 aanduidt, terwijl weder
het sphygmograni geen afwijkingen vertoont.

Fig. 11.

Grooter is de invloed, wanneer na een diepe inspi-
ratie do adem oenigon tijd wordt ingehouden, zooals
uit Hg. 12 blijkt.

Fig. la Plotliysmograin van .1. O., gonoinon 17A07.

De volgende curve (fig. 13) geeft de verandering in
het plothysmogram aan bij een zeer snelle, zoo diep

5

Sphyg-
mograni.

PloUiys-
mognim.

-ocr page 82-

66

mogelijke inspiratie, waarbij de adem wordt ingehouden.
ƒ = oogenblik van inspiratie.
E — begin van de exspiratie.

Bekend is het, dat plotselinge, heftige psychische
emoties den hartslag aanmerkelijk kunnen wijzigen,
doch ook dat een betrekkelijk geringe schrik, waarbij

Flg. H. Plethysmogram van H. .1, B. F., genomen 11.!).07.

de radialis geen verandering aanwijst, toch het bloed
in de peripherie van het lichaam anders doet stroomen.
Dit leeren b. v. de curven van flg. 15 en volgende.

Hier moge nog bij venneld worden, dat de schrik
waarvan hfer sprake is, te weeg gebracht werd

-ocr page 83-

67

door met een plankje hard op een tafel te slaan,
zóó, dat\' de persoon die schrikken moest het niet zag.

Fig. 15. Plethysmognim van J. v. d. M.

Uit dozo curven blijkt, dat het effect van don schrik
ang niet overal gelijk is.

Vlg. IG. Plothysniograin van H. J. II. F.

Ook (lo duur van het offoct is zeer vorschillond.

liadlalis.

Plethys-
mograni.

-ocr page 84-

68

Men vergelijke slechts fig. 18 met
fig. 21 of 22.

Dat de reactie op denzelfden schrik-
prikkel ook bij éénzelfden persoon
niet steeds gelijk behoeft te zijn,
leert ons fig. 20. Waar het woord
„schrik" staat ziet men een stoornis
in de kromme, dns de persoon is
klaarblijkelijk goed geschrokken, en
toch is de reactie zeer veel minder
dan bij denzelfden persoon in fig. 18.
Waar duidelijk het oogenblik is aan-
gegeven , waarop de schrikprikkel
werd toegepast, zien we in de cur-
ven, dat niet onmiddellijk na den
prikkel de volume-vermindering in
do vingers optreedt.

Duidelijk ook kan men waarnemen,
dat voor verschillende personen deze
tijden tusschen uitoefenen van den
prikkel en reagoeren oj) den prikkel
verschillend zijn. In ilg. 15 is klajir-
blijkelijk reeds de derde polsgolf
onder den invloed van den schrik.

In fig. 16, die zeer nauwkeurig
luingeefl, wanneer de schrik optrad,

PL|

-ocr page 85-

69

geeft de polsgolf de eerste verandering aan. Jn

V • Trrfi.!.!. I mnt\'ifi fjj

Fig. 19. Plotliysmogram van K.

lig. 17 is het eveneens de polsgolf. In üg. 20 is

•/■v/\'VNA/^,/^

Flg. rioUiystnograni van B. K.

reeds do feweede polsgolf lager dan de eerste, doch
eerst de vijfde vertoont een meer geprononceerde
verandering. Zoo ziet men ook in lig. 21 vier volko-

Flg. 21. riotliyHMiogram van .1. C.

men normaio polsgolven na den schrik volgen en

-ocr page 86-

70

eerst bij de vijfde golf een geringe daling van de
curve en minder krachtigen uitslag. Bij fig. 22 volgen

Fig. 22 Plethysmogram van h. M.

slechts drie normale golven en vertoont de 4\'\'° reeds
merkbare afwijking.

De curve van fig, 23 werd genomen, terwijl men

t-

Hadlalis.

Plethys-
mogram,

Fig. 23. Sphygmogram en plethysmogram van J. v. d. M.

den persoon zeide, dat men hem zou laten schrikken.
Ook hier ziet men weder geen enkele verandering

-ocr page 87-

71

in de kronune van de art. radialis, terwijl het
plethysmogram duidelijke veranderingen vertoont.
Ook bij de volgende curve (tig. 24) bleef ons gewone

^KKKrnmmmmmmnmmmmmmmmimmmmimmmim.

Fig. 24. PloUiysiiiograin van J. C.

schrikniiddel achterwege. Terwijl de persoon zat to
wachten op den schrikverwekkenden slag, werd de
curve genomen.

Wo hebben do oorzaak van deze curvoverandoring
gemeend te mogen toeschrijven aan auto-suggestie.
Do curven van lig. 25 on 26 doen zien hoe een psy-

Kadinlis.

1\'ioUiyH-
niognini.

•yhMm.

Kig. J?6. öpliyginograin on i>lclliysmogram van ,T. v. d. .M.

phischo ejnotio on zelfs penvoudig lachen «ion bloqds-

-ocr page 88-

72

omloop in de vingers wijzigt. Hierbij dient evenwel
vermeld, dat de persoon in kwestie dien dag naar iiij
aangaf erg nerveus was, door iets dat hem was over-
komen. De radialis-curve in fig. 25 wijst duidelijk op
een tremor in de extremiteit.

Fig. 20. Spliygmogram cn pleUiysmogram van J. v. d. M.

Een volgende serie curven doet zien, dat ook pijn
een invloed uitoefent op de bloedsbeweging in de
vingers.\' Bij vele personen namén wij echter Avaar,

-w-

Fig. 27. Plotliysmogram van V. v. d. W., gonomon lO-O.W.

dat zij volstrekt niet op pijn reageerden. Opgemerkt
zij, dat enkele personen ook op andere prikkels niet

-ocr page 89-

73

of haast niet reageerden, doch met pijn kwam dit
het meest voor, ook bij personen, die op andere prik-
kels duidelijk antwoordden. De pijn werd teweegge-
bracht door heftig knijpen in den bovenarm of in den
nek. Bij alle pijnprikkels is de afwijking in denzelfdon
zin als bij schrik, diepe respiratie, enz. Alleen fig. 28

Fig. 28. PloUiysmogram van U. K., genomen 13.0.97.

mjiakt hierop blijkbaar een uitzondering, djuir oon
geringe, doch duidelijke vergrooting oi)treedt van het
volume van de vingors. Fig. 30 geeft een zoor

Fig. ;J0. rioUiysmognim van J. v. d. M.

mooie curvo, klaarblijkelijk echter stoat het woord
„pijn" niet op zijn plaats, daar ook reeds eonigo
voorgaande golven geringe, doch duidelijke afwijkin-

-ocr page 90-

74

na den pijnprikkel de verandering in de curve optreden.
Figuur 31 eindelijk geeft weder de radialis tegelijk

Fig. 81. Plotliysmogram van M. V.

met het plethysmogram. De radialis vertoont weder
niet de minste afwijking, terwijl de curve van het
plethysmogram enkele, zij het ook geringe, afwijkingen
van het normale verloop aangeeft. De twee volgende
curven zijn genomen, terwijl wij den personen zeiden
Jien te zulleri knijpen zonder dat wij het deden,

liadialis.

Plethys-
mogram.

-ocr page 91-

75

Merkwaardig is hier het verschil van reactie bij
beide personen. Terwijl in fig. 32 hetzelfde gebeurt

Ffg. 32. Plothysmogram van H. J. n. F.

alsof inderdaad geknepen was, het volume van do
vingers afneemt, de golfhoogte geringer wordt, en
de golflengte grooter, zien we in fig. 33 wel oven-
eens do golfhoogte geringer worden, doch do golf-
lengte kleiner, en het volume van de vingors grooter
worden. Vóór den gosuggereerden pijn vinden we in
fig. 33 de golflengte ongeveer: 5 tydtrillingen =

Fig. tt\\ Plotliysniogram van U. W. U., gonomon iaSMi7.

sec., na den gosuggereerden pyn ongeveer 3 tijdtril-
lingen =\' sec. In fig. 32 daarentegen vinden wo
voor de
vier golven onmiddellijk vóór den gosugge-
reerden pijn 13 Vj trilling of "/g per golf, terwijl voor

-ocr page 92-

76

de vier golven tusschen a en b na den gesuggereerd en
pijn 16 trillingen of ^Vo P^^\' golf wordt waargenomen.

Een volgende serie curven heeft betrekking op
den invloed, die de temperatuur uitoefent op de
plethysmograüsche cui-ven. We brachten hiertoe de
hand, die niet voorzien was van den plothysmograaf
in water van 0° C. en in water van 45 a 52° C.
De curven van fig. 34 en 35 werden gemaakt

Fig. ai. Plethysmogram van B. K., genomen 13.9.97.

terwijl do vrije hand gedompeld was in water van
0° C. (smeltend ijs.) Waar een x (kruisje) staat had
de indompeling plaats.

^ Flg. W. Plethysmogram van J. C,

-ocr page 93-

77

Het eerste kruisje van fig. 36 geeft aan het oogen-
blik van indompeling, het laatste het oogenbUk,
waarop de hand uit het water van 0° C. verwijderd
werd. •

Flp. PlclliysmoKmiu van L. M,

-ocr page 94-

78

In de curve van fig. 87
is de reactie zeer sterk
en langdurig; het eerste
streepje duidt aan, • wan-
neer de vrije hand werd
ingedompeld, het tweede
wanneer zij werd uitge-
haald.

m

1-5

U

R

a
>

Q
g

60

Fig. 88 geeft een plethys-
mogram één minuut later
genomen. dan het voor-
gaande. We zien, dat de

inwerking van de koude
niet meer to herkemion is.

-ocr page 95-

79

In de curven fig. 39 en 40 is niets te bespeuren
van een invloed van lage temperatuur.

o\' C

Fig. a). Plothysmogram van V. v. d. W.

Evenals bij vorige series zien we dus ook hier weer,
hoe verschillend de onderscheidene personen reageeren.

Fig. 40. PleUiysmogram van D. W. B., gonomon ian,\'>7.

Geen of\' geringe reactie kwam vrij dikwijls voor,
doch in verreweg do meeste gevallen was toch

/ i; u

Fig. 41. Plotliysmogram van J. O. v. d. M.

-ocr page 96-

80

eenige invloed duidelijk aan te toonen. Curven als
fig. 39 en 40 waren zeldzaam.
De curve van flg. 42 is verkregen door stukjes

Fig. 42. Plethysmogram van J. O. v. d. M.

smeltend ijs te leggen op de hand, waaraan de plothys-
mograaf was aangelegd. De inwerking is hlijkl)aar
krachtig, doch zeer spoedig neemt de curve wodor
het gewone beloop, niettegenstaande hot ijs op de
hand bleef liggen.
Nevensgaande curvo (fig. 43) geeft een fraai voor-

Fig. i.\'ia.

beeld van de verandering, dio hot plethysmogram kan
ondergaan, tengevolge van warmteinvloed. Do vrijo

-ocr page 97-

81

hand werd bij het eerste streepje in het warme
water gedompeld, bij het tweede daaruit verwijderd.

Fig. 436. PioUiysmograni van J. C.

We zien, dat reeds eenige seconden vóór de hand
uit het water genomen werd, de curve weder
normaal geworden was.
De curven van lig. 44: en 45 zijn beide genomen bij

- f

Fig. •Jl. PioUiysmograni v.m B. K.

40° C. en toch is do reactie van de verschillende
l)ersonen geheel verschillend. In lig. 45 duidt het tweede

M\'

Flg. 4Ö. PleUiysniogmm van H. J B. F.

-ocr page 98-

82

streepje (waar de curve tevens gestoord is) aan, wan-
neer de hand uit het water genomen werd. We zien,
dat dit geen merkbaren invloed uitoefent op de curve,
die nog rustig doordaalt en eerst langzaam weder
begint te rijzen. Blijkbaar heeft dus de duur van den
prikkel, wanneer deze duur een zekere grens over-
schreden heeft, geen invloed, maar is het de intensiteit
van den prikkel zelf, die het beloop van de geheele
gewijzigde curve bepaalt, ^

Ook fig. 43 bevestigt ons in deze meening.

Hiennede hebben wij de voornaamste curven be-
sproken, die tot het eerste deel van ouzo onderzoe-
kingen behooren. Een nauwkeurige analyse van deze

-ocr page 99-

83

curven hebben we niet geleverd, noch oorzaken aan-
gegeven, waarom o. i. de curven veranderingen onder-
gingen. Hier zij slechts opgemerkt, dat over het
algemeen de reactie na verschillende prikkels eenzelfde
is, n.1. geringe toename in hot volume van de vingers.

Flg. 4R PloUiysmogram van .1. v. d. M.

gevolgd door snelle afname, die regelmatig voortgaande
een maximum bereikt, dan weder allengs voor rijzing
l)kuits maakt, dio langzjmm het volume weder tot de
normale grootte opvoert. > Fig. 49 geofb een goed

Flg. 40. PloUiysmogram vnn L. M.

voorbeeld van de typische reactie, geringe rijzing —

-ocr page 100-

84

snelle daling — langzame rijzing. De eerste twee
stadia, dus zoowel de geringe rijzing, als de snelle
daling, gaan gepaard met een gestadig afnemen van
de golfhoogte, terwijl het laatste stadium juist omge-
keerd, een gestadige toeneming van de golfhoogte
aangeeft.

Pig. öO. Plothysmogram van D. W. B.

Dat de radialiscurve niet, of althans niet in den
genoemden zin, reageert op prikkels, wijst er o. i. op,
dat het de werking is der vasomotorische zenuwen,
die de wijziging der curven te weeg brengt. Wordt
de hand in wann water gestoken, dan contraheeren
zich blijkbaar rellectorisch de vasoconstrictoren van
de andere hand. Zeer interessant ware het zeker na
te gaiin, hij welke temperaturen het èerst deze reilec-
torische werkingen optreden, waarom sommige per-
sonen niet reageeren, waarom zij nu niet, dan weder
wel reageeren, enz. enz. Tal van vragen blijven hier

dus onbeantwoord.
*

Nadat wij behoorlijk vaardigheid verkregen hadden

X./

-ocr page 101-

85

in het behandelen van kymographion en Plethysmo-
graphien, brachtén wij onze instrumenten over naar
een houten huisje, staande naast de wielerbaan op
het sportterrein.

Verschillende liefhebbers van wielrijden, allen sinds
geruimen tijd vertrouwd met deze tak van sport,
verzochten wij achtereenvolgens een bepaald aantal
malen de wielerbaan rond te rijden.

Vóór elkon rit werd door ons een plethysmogram
vervaardigd, zoo ook onmiddellijk na eiken rit, en
meestal eenigen tijd flater nog oen. De afstanden,
dio wij lieten alleggen, bedroegen van 2.5 tot 25
K M. In het geheel werden 49 ritten gedaan door
35 verschillendo personen.

De snelheid, waarmede gereden werd, was over het
algemeen meer dan gewoon, doch hierbij moet in
aanmerking genomen worden, dat, wat voor den
weg gewoon is, voor do wielerbaan, dio een idiaal-
weg voorstelt, langzaam is. Terwijl nu oen snolheid
van 15 K.M. por uur voor den weg eon normaio
snelheid heet, werd op do wielorbiuin meestal goroden
mot een snelheid van 20 i\\ 25 K.M. per uur. Do
grootste snelheid ^yas 31 K.M. por uur, do geringste
bedroeg nog 15 K.M. per uur.

De leoftyd van do personen, was van 18 tot 35
jaar; allen waren zich niet bewust eonig lichaams-

-ocr page 102-

86

gebrek of een kwaal te bezitten, die hun het wielrijden
minder gewenscht maakte.

Indien wij eerst nagaan welken invloed het
wielrijden heefb op de versnelling van den pols, dan
zien wij, dat terwijl gemiddeld de polsfrequentie van
vijf personen vóór het rijden 84 p. m. bedroeg,
deze na a 87^ K.M. rijden 106 polsslagen per
minuut was. Overigens was de uitwerking zeer ver-
schillend. Een rijder had vóór den rit een frequentie
van 66, daarna van 102, terwijl hij met een snolheid
van 21.5 K.M. per uur gereden had. Een ander, dio
met een snelheid van 27 K.M. per uur donzelfden
afstand (2 % K.M.) aflegde, had vóór den rit eon pols-
freq. (P.) van 88, en na don rit van 115, derhalve
hier een toeneming van slechts 40%, terwijl bij don
eersten persoon de toename 54"/o bedroeg.

D6 gemiddelde frequentie van den pols bedroeg bij
22 personen, die allen 5 7 K.M. aflegden, vóór hot
rijden 77 p. minuut en na het rijden 103 slagen
per minuut.

Van 15 personen, dio 7\'/, 10 K.M. aflegden,
waren dezelfde cijfers respectievelijk 83 on 108,
terwijl bij 6 personen, dio 12\'/, li 25 K. M. reden,
dezelfde cijfers 74 en 105 waren.

Treffend zijn inderdaad do bijna gelijke getallen,
die na het wielrijden verkregen werden over do

-ocr page 103-

87

verschillende afstanden. Itieruit meenen wij de
conclusie te mogen trekken, dat de polsfrequentie
bij wielrijden met snelheden boven de 16 K.M. reeds
spoedig een maximum bereikt van 100 a 110 per
minuut, welk maximum blijft bestaan gedurende het
afleggen van verschillende afstanden.

Is de wielrijder tot rust gekomen, hoe gaat het
dan met de fre(iuentie van zijn pols? Om deze vraag
te beantwoorden, namen wij op verschillende tijden
gedurende rust na een rit de curven oj) en bevonden,
dat bij een wielrijder, die 2\'/, K.M. had afgelegd met
S = 21.5 en een begin-pols van 66, de polsfreq.
tot 102 steeg, 2 minuten rust deden haar dalen tot
97, 4 minuten tot 89.

Een ander, die denzelfden afstand aflegde met
S = 27, had een eindpols van 115, een beginpols
van 83 en na oen halfuur rust nog 97.

Bij een anderen wielrijder, die 5 K.M. allegdo met
S = 27 was de polsfreq. (I\'.) onmitldellyk na hot
rijden 130, 2 minuten later slechts 113, doch na
25 min. rust nog 97.

Zoo vonden wij steeds, dat gedurende de eerste
minuten van rust, do polsfl\'eq. snel daalt, om daarna
langzaam to verminderen, zoodat ook één, ja 2 uren
na een rit P. nog niet do nonnale waarde had aan-
genomen.

-ocr page 104-

88

Terwijl de pols dus spoedig zijn maximum bereikt,
neemt hij bij rust wel is waar in de eerste minuten
snel in aantal slagen af, maar het duurt geruimen
tijd voor de gewone stand is teruggekomen.

Het schijnt van belang na te gaan, of de verschil-
lende snelheid van het rijden ook invloed uitoefent op
de polsfrequentie en hoedanig deze invloed is.

We vinden dan dat de uitkomst is, als volgt:
snelheid van 15—18 K.M. p. uur polsfreq. 93 p. minuut;

J7 M ^^ V U M iJ ?? H

„ „ 20 23 „ „ „ 104 „ „

V n 23—25 „ „ „ „ 107 „ „
„ 25 en hooger,, „ „ 112 „

Volgens dit lijstje bedroeg de polsfrequentie van do
rijders, dio reden mot een snelheid van 15 — 18 K.M.
per uur, bij het begin van de rust ongeveer 93. Van
de rijders, die reden met een snelheid van 18—20
K.M., was hetzelfde cijfer 99 enz.

Het is dus duidelijk, dat over hot algemeen een
toenemen der snelheid oen toeneming dor polsfrequentio
tengevolge heeft. Gaan wo thans over tot een nadere
beschouwing van de veranderingen, die zich voor-
deden in de verschillende plothysmogrammen vóór cn
na het jvielrijden.

-ocr page 105-

89

Deze drie plethysmogranimen (fig. 51 abc) toonen
duidelijk aan de verandering in de bloedcirculatie in

A\\W\\\\\\ .WlWvW ÜWW

Fig. 61!). Van donzolfdo een half
uur lator.

de vingers na het rijden.
In fig. 51« is de dicrotische golf geheel verdwenen,
terwijl do hoofdgolf sterk op den voorgrond treedt.

___________We zien, dat na

een half uur rust,
do curve weder
meer de normale
nabij komt, do top-
pen der golven zijn
dan echter veel stomper dan bij de normale. De
frequentie is nog veel grooter dan voor het wielrijden.

Ook deze curve (fig. 52) toont aan een stork op den

Fig. 51c. Plutliysniognim vnn donzolfdo, go-
nomen onmiddclHlk vóór hot wiolrüdon.

-ocr page 106-

90

voorgrond treden en snel verloopen van den hoofd-

golf. Het verschil met de normale curve is
frappant. Na 2 minuten echter zien we de toppen

weder stomper wor-
den en na 4 minuten
reeds gelijkt do curvo
veel op de normaio,

Fig. 52,/. Van don/.oif.le, 4 n.in. later. P. 89. nitgOIlOmen natUUrlljk

de frequentie. .
Ook deze curve fig. 536 göeft overeenkomstige
afwijkingen van Hg. 53« aan als bij de flg. 51 en

1 V \\ , \\ \\ , . .

Fig. rai. Van donzelfdo, gönonum
onmlddellük na het wielrüden. P.m

52. Het dicrotisme is echter niet geheel verdwenen.

-ocr page 107-

91

Deze curve vertoont bovendien duidelijk een tremor
van de vingers in enkele golven.

Belangwekkend
zijn nevenstaan-
de Plethysmo-
grammen fig. 54
a—d, die geno-
men zijn van
iemand, dio door-
loopend oen in-
tormittooronden pols heofb, overigens volkomen wel

is, zelf nimmor

rv.. ■ -f

Fig. 04«. l\'lothyaniogniin van v. A. v. S.
gcnompn «nmiddollük vóór liet wiolr()don.
P. 83 gonomon 27.9.!)7.

Fig. Wc. van donxolfdo,
genomen 2 minuten later. P. 88.

Fig. Ml), vnii doiiüelfdo, goiionien oiimiddoliUk
irn hot wiolrUdon. P.BTgorodi\'ii 5 K.M. mot 3 = 18.

iots waarneemt
vanhotuitblyvon
van polsslagen,
on bij het wiol-
ryden ook nooit
klaagt over be-
nauwdheid of
kortademighoid.
Merkwaardig is,
dat do intermis-
sies onmiddellijk
na het wieiryden
gedurende onge-
veer 2 minuten

-ocr page 108-

92

volkomen uitbleven. Eerst ongeveer na 2 minuten rust,
kwamen de eerste intermissies voor, zooals flg. 546-

_ aangeeft. We

hebben hier dus
te doen met een
overgaan van een
intermitteeren-
den pols in een
pulsus regularis

Fig. Wrf. van denzolfde. genomen
na 45 minuten rust. P. 73.

tengevolge van het wielrijden.

Nog zij opgemerkt, dat de intermissies, zooals uit
de curven zichtbaar is, niet op vaste tijden terugko-
men, doch onregelmatig voorkomen. Verder verdient
opmerking de geringe toeneming in polsfrequentie
bij
V. A. V. S., na het wielrijden waargenomen.

Wel is waar,
was blijkbaar
vóór het rijden
de pols reeds
sneller dan
nonniuil, na

Fig. 55b. Van donzcirdo, onniiddelIUk
na hot wiolrijdon, goredon 6 K.M.
P. = na 8. = 35.

rust van 45 minuten was
de frequentie toch slechts
73, terwijl zij vóór het
rijden bedroeg, doch een
polsfrequentie van 87 is op

Fig. 55a. Plotliysmogram van V. v. d. W. onmiddcllUlc
voor hot wlolrüdon, gonomon 30.!).li7. P = 07.

-ocr page 109-

93

zich zelf zeer laag, na een zoo betrekkelijk snellen

rit van 5 K.M. in
17 minuten. In-
tusschen werd
nog by 3 andere
personen een der-
geUjke geringe
toeneming in de
frequentie na een rit waargenomen. Eenmaal zelfs

slechts van 81
p.m., terwyi de
polsfrequentie
vóór het rijden

Flg. Wd. Van donzolfdo, na Ü4 min. rust. P. = 80. 66 bedrOOg OU

S. = 20 was.

V X \\ . \\ V v.vVUV^VWWW W \\ V» N

Fig. 05c. van donzelfde, na 14 min. rust.
P. = flS.

VergoHjkt men
in do lig. 55 on
56 do curven van
vóór hot wielry-
don, met die van

Flg. Kh. Van donzolfdo, onmlddollUk na hot wiel-
rilden van 5 K.M. In 15 min. 10 sec. P. = 113.

-ocr page 110-

94

na \'t wielrijden, dan valt terstond op het snelle

verval van de

Fig. mi. Van donzelfdo, onmiddellük voor hel
wielrUdon van 10 K.M. in 30 min. 8.10.97.
P. = 75.

Fig 66c. Van denzolfde, 2 min. later, P. = 103.

golven na het
wielrijden in ver-
gelijking met
vóór\'t wielrijden.
Ook na eenigen
tijd van rust zien
we nog steeds
de golf zijn nor-
male verloop niet
hernemen. Bij-
zonder stijle
toppen vertoont
fig. 56e.

l-J J\'-

Flg. 1». Van denzolfde, onmlddollUk
na hot wielrUdon
van 10 K.M. In 30 min. P. = 100.

Een zeer groote toe-
neming in de polsfre-
quentie geeft lig. 57.
Bovendien geeft
b een
curvo, die wijst op
groote arhythmio van
hot cor. Do golven
zijn onderling ongelijk
van vorm en van duur.
Deze persoon, die niet zeer krachtig gebouwd was,

-ocr page 111-

95

had met groote snelheid (S = 24) gereden, fig. 576

vertoont alle
overeenkomst
met fig. 58&,
waar het cor
nog duidelijker
sporen van

arhythmie toonde, daar de curve allengs kleiner werd
en niot meer door ons opge-
nomen kon worden, wijl de
persoon in kwestie flauw. viel.
Het gelaat on de handen
wordon hleok en koud. Na
bijgebracht to zijn, leverde

hy ons nog do
curvo flg. 58c.

Do eigenaar
van do curvo
flg. 57, wi\\s
na 25 min. rust,
zondor zich on-
wel gevoeld to
hobbon, zyn ver-
mooionisgovool

weer to boven.
Bij oonigo andere onderzochte personen namen wy

-ocr page 112-

96

intusschen ook zoodanige veranderingen, als fig. hlh
en 580 vertoonen, nog een enkel maal waar.

Fig. 586. Van denzelfde, onmid-
dellük na \'t wlelryden van 10 K.M.
in 23 min. P. = 98. S.^24.

Fig. 58c. Van denzelfde, onmid-
dellijk na een lipothymia van
enkelo minuten.

Ook fig. 59Ö biedt groote overeenkomst met 57ö
en 58&. Reeds vóór hét wielrijden was deze persoon

Fig. 59a. Plothysmogram van W.
de J., genomen onmiddellijk voor
Irot wiolrijden van 10 K.M. In
20 min. 40 sec. P. = 111.

Fig. 506. Van donzolfdo, na
•t
Wlolrüdon (onmiddollük) P. = 130.

niet normaal meer, getuige do groote polsfreq. en de

lilethysmografischo
curvo. Na een half
uur rust bedraagt
de polsslag nog 105
p. min. Ongetwij-
feld heeft ook deze persoon zich te voel vermoeid
bij hét rijden.

Fig. 50f. Van donzolfdo, na een half uur rust.
P. = 105.

-ocr page 113-

97

Ook fig. 60& wijst op een aanzienlijke verandering
in den pols, zoowel wat frequentie betreft (van 60

Fig. COa. PleUiysmogram ran V. v. d. W., gonomon 27S.97. vóór \'t wielryden
van
19 K.M. In 1 uur. P. = CO.

As/

Fig. OOf. Van donzelfde, 2 min. later. P. = 00.

Fig. C0(». Van donzolfdo, onmlddellUk
na \'twielrUdon. P. = 111 8. = 19

op 111), als wat vorm van de golf betreft. Opiner-
kolijk is in 11g. 60 do .snollo daling in do frequontio

van den
pois \' na 2
ininut. rust
(van 111 op
90), terwijl
na 29 min.
rust de ft\'o-

Fig. (Xkl. Van donzolfdo, na 29 min. ruât. P. = 77.

quentie nog 77 bedroeg by een normale freq. van 60.

7

-ocr page 114-

98

Dat deze afneming in de frequentie gedurende de

Fig. 61a. Plethysmogram van H. E. G., genomen 20.10.97. vóór
•t wiolryden van 12\'/, K.M. in 26 min. P. = GS. S. = 21.

eerste 2
minut. van
rust bij ver-
schillende
personen
zeer onge-

Fig. C,lh. Van denzolfde onmiddcIlUk na \'t wielrüden. P. ■= 109. ^^^

zijn, blijkt
uit vergelij-
king van
fig. fiO met
fig. m. Tn

Fig. Glc. Van denzolfdo, 2 min. later P. = 107. j^g fj jg (^QCh

zien we dat de freq. nog 107 bedraagt, terwijl z\\) in
fig. nih 109 bedraagt.

-ocr page 115-

99

De curve (fig. 62b) heeffc groote wijziging ondergaan

Fig. 62a. Plothysmogram van C. P., genomen 2l.ia97, vMr het
wlelrüden van 6 K.M. in 11 m. 20 s. P. = 97.

door \'t wielrijden. Belangwekkend is het anadicrotisme,
door ons bij geen ander rijder waargenomen.

Flg. 63c. Van denzolfde, na rust yan 1 uur.
P. = 04.

Flg. 636. Van donzolfdo, onmiddel-
lük na hot wlolrüdon van 6 K.M.
P. = lOT).

Fig. C26. Van donstolMo, gonomon onnilddellük na \'t wlolrüdon P. = 11.1.

. V -—\'

Fig. 63a. Plothysmogram van P. v. K., gonomon ao.0.07,
voor \'t rüdon von 5 K.M. In 12 min. 37 soc. P. = 70.

-ocr page 116-

100

In de volgende fig. 63e en f zien we de dicrotische
golf juist tusschen twee primaire golven inkomen.

Fig CM. Pletliysmogram van P. v. K., genomen 1.10.97.
voor \'t rijden van 10 K.M. in 2D min. P. = G7.

. ■ /vA/v.Wv\'VvWJVmV JVA\\\'WV

Fig. (>!<■. Van donzulTde, genomen
onmiddellijk na \'t rijden. P. = 120. 8. = 24.

Flg. («/■. Van denzolfde, 2 min. later.
P. =: 111.

Deze fig. 63 is

bovendien zeer
belangryk, omdat
de verschillende

______curven doen zien,

Flg. (»/■ Van denzelfdo, na 45 min. ruat. P. =• 94. llOC bij eonzelf-

v\\\\\\\\v\\\\\\\\\'\\ v\\\\\\\\\\V\\\\\\\\\\\\\\Vv\\\\\\ O

den persoon do curve verandert bij langere ritten.

Flg. 046. Van donzelfdo, onmlddollUk
na \'t rüden P. = 130 8. = 2:1.

Flg. 04«. PloUiysmogram van H,
genomen iaiO.97. voor \'t wielrüden
van 25 K M. in 1 u. 5 min. 34 scfi, P. -

.VAWV-WWVA.VVAWVWUVAWV.Vv.

-ocr page 117-

101

De fig. 64 en 65 geven de veranderingen aan in
de plethysmografische curven bij lange ritten. In

fig. 646 zien we weer

Fig. 04c. Van denzolfdo, na rust van
10 nilnuton. P. = 107.

duidelijk sporen van
arhythinie. Na 10 mi-
nuten rust begint de
curve echter weer
meer op 64« te ge-
lijken.

De eigenaar van fig. 65 ondervond blijkbaar zeer
weinig invloed van zijn zeer snellen en langen rit.

Uier betrof het
trouwens een
zeer geroutineerd
wielrijder.

, - r- - / - - r - j

Fig. r»*/. PloUiysniognini van ü. J. C. H.,
gunonicn 11.10.517 voor \'t rüden van \'i\'» K.M. in
68 min. a) sec. P. = 77.

Aangezien het
mij uit do litte-
ratuur gebleken

wa.s, dat er slecht« zeer weinig bepalingen geilaan

waren omtrent do verhou-
bloedsdruk

mHBIBIHHl enkele studenten

Flg. (»6. van denzolfdo, onmtddoiiük palingen voor mij to doou.
na\'trUdon. P. = 103. 8. = 2r.A

De bloedsth-uk word gemeten vóór hot rijden en
onmiddellijk er na. Er werd gebruik gemaakt van liet

-ocr page 118-

102

instrument van Riva Rocci. Ziehier enkele hunner
waarnemingen.

A. Bloedsdruk vóór het wielrijden . 108 m.M. Hg.

„ onmiddellijk na het
rijden van 9.4 K.M. in 87 min. . 151 „ „

5 minuten later......185 „ „

20 „ „.......112 „ „

B. Bloedsdruk vóór het wielrijden . 95 „ „

„ onmiddellijk na het rij-
den van 9.4 KM. in 85 min. .110 „ „

5 minuten later......98 „ „

Deze proeven bewijzen duidelijk, dat de bloedsdruk
na wielrijden stijgt, doch weer zeer spoedig tot de
norm terugkeert. De overige bepaUngen wijzen in
denzelfden zin.

-ocr page 119-

HOOFDSTUK IH.

Conclusies.

Wanneer we nn ten slotte een antwoord willen
geven op de vraag, die wij stelden: wat de invloed
is, dien het wielrijden uitoefent op het hart, zoo
komen wij, op grond van het hierboven medegedeelde,
tot de volgende conclusies:

1". Tengevolge van het wielrijden neemt de pols-
frequentie toe, welke toeneming by verschil-
lendo personen verschillentl is, doch bij alUm
zeer spoedig een maximum bereikt, dat gedu-
rende den ganschen rit blijft bestaan en zoor
weinig geinlluenceerd wordt door den duur van
den rit. Dit maximum ligt bij do meeste per-
sonen tusschen 100 t\\ 110 polsslagen per
minuut;

-ocr page 120-

104

2". Zoodra de wielrijder rust, neemt de polsfre-
quentie weder af, in de eerste minuten snel,
daarna langzamer om eerst na eenige uren
de norm. weder te bereiken;

3°. Zien wij, dat de polsfrequentie afhankelijk is
van de snelheid, waarmede gereden wordt en
wel hoe grooter snelheid, hoe grooter polsfre-
quentie ;

4°. Zien wij in de meeste gevallen het plothys-
mogram grooter worden;

5". Blijkt, dat het wielrijden den bloedsdruk ver-
hoogd. Deze verhooging echter duurt slechts
kort, na enkele minuten zien wij deze weer
tot de noiTO. terugkeeren;

.6". Blijkt uit onze curvert, dat tengevolge van
het rijden in vele gevallen hot dicrotismo
veel onduidelijker wordt, somwijlen zelfs geheel
verdwijnt, terwijl in dio gevallen de hoofdtoj)
scherper wordt. Spoedig echter nam do pols
weder zijn gewonen vorm lum;

7". Doen diverse curven (o.a. Hg. 57, 5ü, (JO) dui-
delijke veranderingen in den riiythmus wtuvr-
, nemen;

8". Bleek ons, dat het wiolrijden, wanneer het met

-ocr page 121-

105

groote snelheid geschiedt, ook bij een geoefen-
den rijder, niet onschadelijk is; en sommige
personen er een nadeeligen invloed van onder-
vinden (zie fig. 576 en 586;

9". Merkwaardig is het door ons waargenomen
geval, waar een intermitteerende pols na het
wielrijden overgegaan was in een pulsus
regularis.

-ocr page 122-

HOOFDSTUK IV.

Theoretisclie toelichting en practische
gevolgtrekking.

/

Wanneer wij nu nagaan, wat de verklaring kan
wezen van de diverse verschijnselen door ons waar-
genomen, zoo vinden wij daarover in de litteratuur
het navolgende:

Johansson vond, dat bij kunstnuitigen spierarbeid
stóffen gevormd worden, die een polsversnellenden
invloed hebben. Hij zegt: „Die Steigerung der Puls-
frequenz ist also auf die Stoffwechselproducte aus den
tetanisierten Muskeln zu beziehen." Deze stoffen
zouden hun invloed uitoefenen op de in het hart
gelegen zenuwcellen. De invloed der ademhaling op
de polsfrequentie is volgens hem van weinig beteeke-
nis. Bij willekeurigen spierarbeid echter is de stijging
van de frequentie veel grooter dan bij kunstmatigen.

Hier zijn dan ook nog andere factoren in het spel.

-ocr page 123-

107

Hij eindigt zijn verhandeling aldus: „Die Pulsbeschleu-
nigung, welche wiUkürliche Muskelthatigkeit begleitet
muss also hauptsachlich auf die zwei Factoren:

Reflexe in Folge sensibler Reize und Jiliterregung
des Centrums der beschleunigenden Herznerven be-
zogen werden Von diesen zwei Factoren ist.......

der erster© lang nicht von der Bedeutung wie der
letztere."

H. E. Hering komt evenzoo tot de conclusie, „dass
bei der Muskelthatigkeit die Steigerung der Schlagzahl
im Wesentlichen durch die centrifugalon Herznervon
vermittelt wird, und zwar sowohl durch Zunahme
der Erregung herzbeschleunigender als durch Abnahme
der Erregung herzhemmonder Nerven".

Wenckebach \') zegt, dat in hot algemeen ver-
anderingen in de frequentio toweoggebracht worden
door chroiiotropo en bathmotrope invloeden. Dat
chronotropo invloeden aanhoudend werkzaam zijn om
do frequentie van do hartsactio in overeenstemming
to brengen met do behoeften van het lichaam is eon
vaststjuind foit. „Ein fretiuontor Puls wird wohl
meistens diesem chronotropen Einfluss seine Entste-
hung verdanken."

\') Wonckobach. Ulo ArJiythniio als Ausdruck bestimmter
functionsstörungon des Herzens. I^eipzig. 1903. S. 170.

-ocr page 124-

108

Wat de wijziging van den bloedsdruk betreft, zij het
volgende opgemerkt:

In den regel is iedere motorische innervatie van
een spier verbonden met een verwijding van de
toevoerende vaten. Dit blijkt o. a. uit de proeven
van
Chauveau en kaufiiann aan den masseter en
levator labii superioris van het paard. De uit de
venen van de spier wegvloeiende bloedmassa was
bij deze proeven tijdens het kauwen 3—5 maal
grooter dan in rust. Hierdoor zou een veriaging van
den bloedsdruk moeten ontstaan, als geen andere
momenten dit tegenwerkten.

Als zoodanig noemen Tangl en Zuntz: de bespoe-
diging van den venenstroom tengevolge van den arbeid.
Voorts nemen zij aan, dat tevens een contractie der ar-
terien in het gebied van do Nn. splanchnici plaats grijpt,
alsmede van de musculeuse wanden van de V. porta.

Ten slotte wordt de vermeerderde hoeveelheid bloed,
die naar het hart toegaiit, door de talrijker en krachtiger
hartscontracties weder sneller in hot arteriesysteem
geperst. Aan het eind wijst hij nog op den invloed
van de buikpers, dio een aanmerkelijke verhooging
van den bloedsdruk kan teweegbrengen.

Humu.ewski \') zegt: „rpie les modillcations dé la

*

\') Geelt, naar M. Kaufmann. Archives do physioloplo 1892,
pg. 279.

-ocr page 125-

109

pression sanguine ne peuvent pas être attribuées
à des actions vaso- motrices ou vaso-dilatatrices, mais
bien à l\'action compressive plus ou moins énergique
que le muscle en contraction exercice mécaniquement
sur les vaisseaux qui passent à son voisinage."

Dat de oorzaken van bloedsdrukwijziging talrijk
zijn, zegt ook
Lehmann i) ,.der Blutdruck selbst ist
von so vielen zusammenwirkenden Faktoren abhängig,
dass wir den Anteil, den jeder einzelne derselben an
den DruckverUnderungen hat, gar nicht zu bestimmen
vennögen."

Evenzoo Potain: „Le chiffre de la pression arté-
rielle varie avec l\'Oge, le sexe, l\'heure do la journée,
la température, la position du corps, le mouvement,
la fatigue, l\'alimentation, les impressions physiques
ou morales".

Mo. CuRDY is van oordeel, dat «le styging van den
intra-thoracalen en intraabdominalen druk oorzaak is
van den veriioogden bloedsdruk. Hij zegt: „Maximum
exercices of strength increase the intra-pulmonic and
intra-abdominal pressure as much or more than
they increase the blood-pressure. It seems probable
that the increase in blood-pressure is duo largely to
this rise of pressure in tho abdomen and thorax".

I) A. Lehmann. Dio körporlichon Äusserungen psychischer
ZusWnde. Leipzig. 1899.

-ocr page 126-

110

De oorzaken voor bloedsdrukverhooging liggen dus
in hoofdzaak buiten het hart.

Intusschen zij men er wel op bedacht, dat ook
de toename van de frequentie binnen zekere grenzen,
eenigermate zou kunnen bijdragen tot verklaring van
dit verschijnsel, waarover o.a. door
Erlanger
wordt gediscussieerd.

Aangaande de veranderingen van het plethysmogram
in engeren zin, veroorloof ik mij op het volgende
te wijzen:

Uit onze curven blijkt, dat in sommige gevallen
het plethysmogram grooter wordt. Nu hangt volgens
Lehml^nn de polshoogte af: 1". van de frequentie
van het hart, 2°. van de wijdte der bloedvaten.
De werking van vasomotorische verschynselen uit
te sluiten is nimmer mogelijk volgens hem, wel kan
men in sommige gevallen zeggen, dat alleen vaso-
motorische invloeden in het spel zijn. Zoo zegt hij:
„Wenn eine Verminderung der Pulfehöhe gleichzeitig
mit einer Verminderung der Pulslange stattfindet,
so lasst sich kein Schluss ziehen, weil der Unter-
schied der Höhe von Herzschlag allein, möglicher-

\') JpsEPH Eblanqer. An oxporimentil study of blood-
prossuro nnd of pulso-pressuro in man. From The Johns
Hopkins Hospital reports. Vol. XII. 1904.

-ocr page 127-

III

weise aber auch von gleichzeitigen vasomotorischen
Erscheinungen heriUhren kann. Nimmt dagegen die
Pulshöhe ab, wahrend zugleich die Pulslange zunimmt
so müssen vasomotorische Veränderungen eingetre-
ten sein. Ob diese vasomotorische Veränderungen
im Arme selbst oder in anderen Teilen des Organis-
mus vorgegangen sind, das lasst sich jedoch wieder
nicht entscheiden".

Wanneer wij nu onze curven nagaan, zoo is het
duidelijk, dat met toename van de polshoogte gepaard
gaat een afname van de polslengte en concludeeren
wij hieniit, dat in ons geval vasomotorische invloeden
in het spel zijn geweest. De meerdere bloedstoevoor
in de radialis en de gemakkelijker afvoer uit do ver-
andorde vaton zullen hier wel do oorzaak van dit
verschijnsel zijn geweest.

Wat het dicrotisme betreft: hiervan z\\jn zooals
bekend een 2-tal verklaringen. Volgens de eerste
zou, wanneer het bloed de ventrikel verlaat, tengevolge
van do sluiting der kleppen, zich diuirachter eon
kuiltje vormen, dat ovenzoo wordt voortgeplant als
de primaire golf.

IIoo grooter do snolheid is, waarmede het bloed
zich voortbeweegt, des to grooter zal deze dicrotische
golf wezen.

-ocr page 128-

112

De tweede verklaring is, dat de primaire golf, die
een verheffing geeft van den wand van de arterie,
gevolgd zou worden door een secundaire golf, tengevolge
van een terugstooten aan de peripherie, welke golf
een zelfde, doch kleinere verheffing van den wand geeft.
Hoe slapper de arteriewand, des te grooter alweer
zal deze tweede verheffing wezen.

Nu zagen wij in onze curven de dicrotische golf
minder worden, ja somwijlen geheel verdwijnen. Dit
schijnt geheel in tegenspraak met hetgeen wij volgens
het bovenstaande zouden moeten verwachten. Immers
zoowel de stroom zal sneller, als de arteriewand
slapper wezen.

Wanneer we echter onze curven nagaan, zien wo,
dat daar, waar do dicrotischo golf verdwenen is, dc
polsfrequentie belangrijk is gestegen, zoo o.a. bij één
rijder van 66 op 102. Het zou dus zeer goed mogelijk
zijn, dat tengovolgo van de groote frequentie, do
secundaire golf niot tot stand kon komon. Doch nog
een andere verklaring is mogelijk.

Eenige maanden geleden verscheen een publicatio
van
Urban \')» waarin hij het ontstaxui van het
dicrotisme uiteenzette. Hij zegt, dat wanneer do

è

\') Journal do physiologic et do pathologie générale 1900
pg. 899.

-ocr page 129-

113

arterie gecontraheerd is, deze zich tengevolge van de
elasticiteit zal uitzetten en zal schommelen om zijn
evenwichtstoestand. Door de bestaande wrijving
stroomafwaarts zal ten slotte de evenwichtstoestand
worden bereikt. Deze schommelingen zijn volgens
hem de oorzaak van de dicrotische golf. Indien nu
de wrijving te groot is of de elasticiteit te gering, dan
zal de dicrotie verdwijnen. Hierin zouden wij dus
een verklaring kunnen vinden voor het optreden van de
monocrote golf in onze curven. De stompe toppen, dio
wij bij de hoofdgolf in die gevallen aantroffen, wijst
eveneens op het veriies van elasticiteit van do arterie.

Ton slotte zou ik een meer nuchtere verklaring
willen geven n.1. dezo: dat het uitblijven van do
dicrotie to wijten is aan de vermoeienis van den rijder.

Gaan wo nu over tot de bespreking van do
arhythmio, zoo weten wij, dat volgens de myogone
theorie, do prikkel, dio tot hartscontractie voort, in
de hartspiercellen zelf wordt gevormd. Behalve deze
eigenschap bezitten de hartspiercellen nog drie andere,
to weten: die van prikkelbaarheid, die van voort-
goloidingsvermogon van don prikkel on die van <1(3

contract iliteit.

0)1 deze vier eigenschappen van de hartspiercellen
wordt door zenuwen ingewerkt, zoowel in po.sitieven

8

-ocr page 130-

114

als in negatieven zin. Wanneer er dus arhythmie
ontstaat kan dit zoowel veroorzaakt worden door
musculaire veranderingen van het hart, als door den
invloed van zenuwen.

Hoewel het somtijds moeilijk is uit te maken,
welke oorzaak aan de arhythmie ten grondslag ligt,
kan men met
Wengkebach toch wel lumnemen, dat
myogene laesies een meer blijvende, neurogene in-
vloeden een meer voorbijgaande arhythmie tengevolge
zullen hebben. Bij onze curven zijn ook voorbeelden
van arhythmie, ontstaan na het wielrijden, te vinden en
zouden dezé rlerhalve verklaard moeten worden, hetzij
door veranderingen in de hartspiercellen zelve ten
gevolge van stofwisselingsproducten, zooals
Johansson
aanneemt, hetzij tengevolge van nerveuse invloeden.

De spoedige terugkeer tot .de norm zon ons leiden
tot de aanname van het laatste.

Uit den gewijzigden toestand van de ademhaling
volgt verder een invloed op de circulatie voort, die
niet uit het oog mag worden verloren.

Bij zijn onderzoekingen omtrent den arbeid, dien
de wielrijder ajinwendt, neemt
Skhrwald aan, dat
bij windstilte een wielrijder gemiddeld met een snel-
heid <van 6 M. per seconde rijdt. Dit is dus hetzelfde
alsof hij stilstond en een wind van een snelheid van

-ocr page 131-

115

6 M. aan hem voorbijging. Een wind van 6 M. oefent
op 1 een druk uit van 4,4 K.Gr. Het is voor
den wielrijder dus, alsof hij ademt in eenigzins
verdichte lucht. Aangezien ik in de litteratuur over
deze questie niets heb gevonden, leek het mij van
belang na te gaan of deze geringe verdichting ook
invloed kon uitoefenen op den bloedsdruk. Enkele
studenten waren zoo welwillend zich met deze proeven
te belasten. Ziehier het resultaat.

A.

B.

Normale bloedsdruk

102.5

mM.

Hg.

overdruk van mM.

103.7

M

11

M 1 >1

101.6

)1

11

»)

4

>» ~ 11

106.8

>1

11

)>

M 7

115.—

11

11

1,1-i ,1

128.8

11

11

M

n ^^ »

148.—

11

11

Nonnalo

bloedsdruk

i)2.4

11

11

overdruk \'/i "iM.

95.—

11

11

M

1 „

93.Ü

11

1\'

)>

M

101.4

•1

•1

U.5 „

101.2

11

11

n

109.—

1>

11

Het is dus duidelijk, dat tengevolge van verdichte
lucht de bloedsdruk stijgt en dit bij het wielrijden als
eon dor factoren medegeteld moet wortlen.

-ocr page 132-

116

Geppert en Zuntz \') alsmede ook Johansson komen
tot de conclusie, dat bij spierarbeid stoffen ontstaan,
die in het bloed overgaan en direct het ademhalings-
centrum prikkelen.

H. E. Hering meent, dat de vermeerderde frequentie,
die tengevolge van de ademhaling ontstaat, haar
oorsprong vindt in prikkeling van sensibele zenuwvezels
van de long, waardoor de reeds bestaande prikkeling
van het centrale centrum van den N. vagus ver-
minderd en daardoor de tonus van de vagus vezels
tot op zekeren graad wordt opgeheven.

Ten slotte nog enkoio opmerkingen omtrent de
vermoeienis. Vele onderzoekers zijn van meening,
dat in de spieren bij arbeid z.g. vormoeienistoxinon
zouden ontstaan. Dezo toxinon zouden volgons
\' Weiciiiiart -) weder door antitoxinen, dio in hot
bloed van lovondo dieren circulceron, min of meer
onwerkzaam worden gemaakt.

Eindelijk wil ik nog boprooven uit do gegevens,
dio mij ten dienste staan, hetzij aan do litteratuur
ontleend, hetzij uit eigen waarnemingen, oonigo
regels af to leiden, die mij wenschelijk voorjvomen,

Pflügers Archiv. Bd. 42. S. 189.
ï) Münch, medic. Wochenschrift 1904. S. 12.

-ocr page 133-

117

dat in het oog gehouden worden bij de geneeslcundige
beoordeeling van het wielrijden.

Met Mendelsohn zou ik willen zeggen, dat het
rijden voor gezonde menschen aanbeveling verdient
en zelfs van zeer gunstigen invloed kan zijn. Men
zij er echter op bedacht, dat, wanneer niet enkele
regels worden opgevolgd, zeer groote nadeelen kun-
nen worden teweeggebracht.

Zooals boven gemeld nam Petit 3 gevallen van
plotselingen dood tengevolge van het wielrijden wtuir.
Ilier zij echter opgemerkt, dat bij al deze personen
een kleinere of grootere laesie van het hart wtus
waargenomen.

Doch ook wanneer men volkomen gezond is, is
het voornamelijk het hart, dat door overmatig ryden
een zeer nadeeligen invloed kan ondervinden. Gevallen
van hartshypertrophie, acute dilalatie, neurose van
het hart, zyn bij tal van schrijvers te vinden. Van
groot belang is zeker ook wat
Beveu zegt, dat in
de laatste jaren het aantal hartziekten in Duitschland
belangrijk is toegenomen, hetgeen hij toeschrijft m\\n
het wielrijden.

Hoe zullen wij nu beoordeelen, of er geviwr bestaat.
Een tweetal factoren kunnen ons daarvoor ten ilienste
staan n.1. de bloedsdruk en de pols. Wat do eerste
betreft zijn er nog te weinig bepalingen gedaan om

-ocr page 134-

118

daaruit een conclusie te trekken. "Wat de laatste
aangaat is het ook aan onze curven te zien, dat zoo
de polsfrequentie een zekeren grens overschrijdt de
nadeehge invloed op het hart niet uitblijft.

Ik eindig dus met de volgende algemeene gevolg-
trekkingen :

I. Het -wielrijden veroorzaakt ook bij geoefende
rijders een positief chronotropen invloed op
den hartslag.

II. Het wielrijden veroorzaakt ook bij geoefende
rijders een snel voorbijgaande verhooging van
den bloedsdruk van peripheren oorsprong.

III. Het wielrijden wijzigt het plethysmogram op
karakteristieke wijze, naar alle waarschijn-
lijkheid langs vasomotorischen weg.
• IV. Sterke vermoeienis geeft positief chronotropon
invloed, doch wijzigt de andere gevolgen
soms in tegengestelden zin.

V. Voor gezonde menschen wielrijden geoor-
loofd , mits de snolheid waarmede gereden
wordt en de duur van den rit beperkt blijven
binnen een zekere mato, zóódanig, dat do
I)olsfrequentie niet meer toename vertoojit dan
50 7o cn deze binnen een uur na het rijden

t

weder nagenoeg geheel verdwenen is.

-ocr page 135-

STELLINGEN

-ocr page 136-

Kl

\'\'i-Â :

■■yi\'

>. ■

■M:\'-

f; ■/.

.i" ; M

•il •

V I

. .-\'y

u

( V

-ocr page 137-

STELLINGEN.

I.

Het wielrijden oefent een positief chronotropen
invloed uit op hot hart.

11.

De bloedsdrukverhooging na wielrijden wordt niet
veroorzaakt door positief inotropen invloed.

Hl.

Wieh-yden kan een nadeeligen invloed op do hart.s-
werking uitoefenen, wanneer door de snelheid, waar-
niedo gereden wordt, en door den duur van den rit
de polsft-equentie meer dan 50 »/„ toeneemt en deze
verhooging van polsfrequentio niot binnen een uur
verdwenen is.

-ocr page 138-

122

IV.

Niet alle tanden in de tnsschenkaak zijn snijtanden.

V.

Het spiersap bezit glycolytische werking. Toevoe-
ging van pancreassap is daarvoor niet noodig.

VI.

Onder de verwekkers eener echto croupeuse pneu-
monie moet ook de streptococcus mucosus genoemd
worden.

VII.

• Loukaemio is een infectieziekte.

Vin.

Hot onderzoek van het cerebro-spinaalvocht kan
bij twijfelachtige gevallen van dementia paralytica
diagnostisch beslissend zijn.

IX.

t

De strengphlebitiden door Hoffman en anderen
waargenomen zijn van hiötischen aard.

-ocr page 139-

123
X.

De behandeling van het scheelzien vange aan met
oefening van het strabeerende oog.

XI.

Pubiotomio is geen operatie voor de algemeene

praktijk.

XK.

Het is wenschelijk, dat het stel.sel der irrigatie
(bevloeiingsvelden) in de toekomst vervangen worde
(inor dat der septie-tanks.

-ocr page 140-

V ■ - ,• • >.

\'■•\'S.i

K. - .

-r .

j ■ I , \' \'-»tf«!

■ - „ •

\' r\'

i !»..■,..,\'■, 1.

tv ■

■ -"-V ■

■>..• t •

■VjV : . ,

. -i • \'it. , i -\'.f ■■■■•\'...f \'■ ■

-.J-J.\'. w \'

■ V- V.\'"

r V

■ .\'^v\'tÄ

■■ -
.\'V: ~

-•1 r .

. " ■ \' » . J

v\' V"

. ..yM

/ \'\' \'■ ■•\'wÄ\'fcJ

-ocr page 141-

■ " H .

.".tï\':

V\',
?. •

■■.v.i

f. . \'

V- ■■■■■ i "b-.-fii::\'

t. i -

\' / ■, ■ •■

j, I

•■-V» .\' . ■!• •\'• - ■ • \'

\'J-

-ocr page 142-

\'•K.\'^.^- ■■"■ •..•\'A.-.,; •..<\'.,. w;- : , ■■ - C\', \' . TCT,- : ■,• -I.. : \' ■•

\'m

1

■ ^ , >

wmÊÊ-

•.. .• V *> r \'i/: •.■ ^ij-,\'

<

\'»\'ij;\'.:

SUV-

-i^^itóSÖ&t. .-O.

-ocr page 143-

I-V i

\' Ut \'w \'

* s < ^ . s \' .

«•■■.ivf

■s

li- V

«

■i ■

\'. jj \'ililifliiy , .. • s. v" • ■ . \' V \' " .ij

-ocr page 144-