-ocr page 1-

GESCHIEDKUNDIG ONDERZOEK
NAAR DEN\' RECHTSTOESTAND
DER ZEEUISCHE GEESTELIJKE
GOEDEREN YAN 1672 TOT IN
HET BEGIN DER W EEUW, :■:

B, M. DE JONGE VAN ELLEMEET.

-ocr page 2-

/ )

-ocr page 3-

......■ . 4 : - : - ■ .....

f. V\'Vs

• • /

-J

/ •

N- .-\'-J

\'ykmymy

■ ^

\'Î -IM\'\' . ...

I

-ocr page 4-

■ (V

i -,

^ f •■/•\'in -v.. , ■ . ,

% ." ■ , \'.v.\'

-ocr page 5-

.........W"\'"

Geschiedkundig onderzoek naar den rechtstoestand
der Zeeuwsche geestelijke goederen van 1872 tot in het

\\m der W eeuw.

-ocr page 6-

r .

,:. „1,.. ; ...

■ r- V1- f»

/

t*

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1411 2514

-ocr page 7-

leschieiündig onderzoek naai den fecÉtoestani
der Zeeuwsche geestelijke goederen van 15/2 tot
n het begin der 17\' eeuw :-:.:-: :-: :-:

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP AAN DE
RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, NA MACHTIGING
VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dk. S. D. VAN VEEN,
irOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERD-
HEID, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID TE VERDE-
DIGEN OP VRIJDAG 28 SEPTEMBER 1900, DES
NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR
BONIFACIUS MARINUS DE
JONGE VAN ELLEMEET,
GEBOREN TE GOES.

ZiERIKZEE. — S. OCHTMAN & ZoON.

1906.

-ocr page 8-

Naaml. Venn. Stoomdrukkerij voorh. Lakenman & Ochtman, Zierikzee.

/

-ocr page 9-

Aan de Nagedachtenis mijner Moeder.

Aan mp Vader.

Aan mijn aanstaande Vrouw.

-ocr page 10-

. ^ - . . .

..xi- ■ -

If ^lÄII^^ Sà: :

-ocr page 11-

Bij het voltooien mn mijn jn\'oefschrift is het mij vóór alles
een behoefte U, mijn vriend en Promotor.,
Prof. Jlir. Mr. D. G.
Eengers Hora Siccama, ook hier mijn imiigen dank te betuigen
voor uive hul2) en hereidwilligheid, die ik in zóó bijzondere mate
hij het schrijven mijner dissertatie van U mocht ondervinden.

Hoe heb ik veelal op uw kostbaren tijd beslag gelegd, hoe
vaak hebt gij mij van het trekken van verkeerde gevolgtrekkingen,
van foutieve redeneeringen tveerhoiiden! Zoo is er meer, te veel
om hier op te noemen: slechts kan ik U voor dat alles nogmaals
hartelijk dankzeggen!

Aanvaardt ook gij, Hoogleeraren der juridische faculteit — en
in het bijzonder de heide Eere-Voorzitters van het collegium Themis —
mijne erkentelijkheid voor het onderwijs en de voorlichting, die
ik bij mijne academische studiën steeds van U mocht ontvangen.
In bijzondere mate mocht ik uwe bereidwilligheid ondervinden,
Prof Hamaker, toen gij U destijds bereid verklaardet aan-
vankelijk mijn promotor te willen zijn.

Bij het bijeenbrengen van de voor mijn proefschrift vereischte
gegevens deed ik — ik erken het gaarne — op veler hulp een
beroep. Hen allen bij name te noemen is mij niet wel mogelijk;
slechts kan ik de verzekering geven, dat ik de groote bereid-
vaardigheid, die ik zoo van p,articulieren, als van kerkelijke en
publieke colleges mocht ondervinden, op hoogen prijs stel. In het
hijzonder geldt dat U, Hooggeachte Heer
De Vos, die mij niet
slechts het moeielijke van „alle begin\'\' veel vergemakkelijkt hebt,
maar mij ook met uwe uitgebreide historische kennis groote diensten
bewezen hebt. Ook de vele faciliteiten, die gij,
Mr. Fruin, mij

-ocr page 12-

hij mijne vele onderzoekingen op het Rijksarchief verleendet,
kunnen door mij niet genoeg gewaardeerd worden.

Aan de eigenlijke behandeling van mijn onderwerp een alge-
meene inleiding te laten voorafgaan, meende ik om verschillende
redenen te moeten nalaten; vooral omdat ih mij in hetgeen volgt
vrijwel uitsluitend tot Zeeland bepaalde, en dan nog wel tot wat
de hi\'onnen zelve mij aan de hand deden, waardoor de verkregen
gegevens niet zóó talrijk waren, als ik wel gewenscht had. Om
in deze leemte eenigermate te voorzien, xoerkte ik de eindconckme
hreeder uit. Slechts ivil ik hier vooropstellen, dat ik, voor zoover
de rechtstoestand der geestelijke goederen vóór de Reformatie ter
sprake kwam, van de z.g. instituten-theorie meende te mogen
uitgaan, die immers de verschillende geestelijke en kerkelijke
instellingen als de subjecten der afzonderlijke geestelijke en kerke-
lijke vermogens beschouwt. Na de jongste onderzoekingen daar-
omtrent, 1) meende ik deze theorie, vrijwel als wetenschappelijk
vaststaande, te kunnen aannemen.

1) Zie: Jiir. Mr. I). G. Rknoers IIoiia Siccama, De Geestelijke en
Kerkelijke Goederen ouder het Canonieke, het Gereformeerde eu
het Neutrale Recht. Deel I: in het bijzonder bl. 166 e. v.

-ocr page 13-

HOOFDSTUK 1.
De eerste jaren na 1572.

§ 1- Inleiding.

Tot recht verstand van lietgeen in dit hoofdstuk behandeld
zal worden, is het dienstig enkele algemeene opmerkingen
vooraf te maken. Gelijk hot opschrift van dit hoofdstuk reeds
aanduidt, stol ik mij voor daarin de eerste jaren na 1572 te
i)espreken, cn wèl, voor zooveel het eiland "Walcheren aan-
gaat, tot het jaar 1574, waarin de stad Middelburg tot den
Prins van Oranje overging, doch ten aanzien van Schouwen
en Duiveland tot het jaar 1576, toen dat eiland wederom in
handen der Spanjaarden viel.

Alzoo zijn het Vlissingen, Veere en Zierikzee — daaren-
boven beteekende de overgang van Zierikzee tevens die van
Schouwen en Duiveland, gelijk in het vervolg voldoende
blijken zal — die hier ter sprake komen, die resp. 0 April,
4 Mei en 8 Augustus van het jaar 1572 zich aan de zijde
van den Prins van Oranje schaarden.

Dit eerste tijdvak kenmerkte zich door groote verwarring
in administratie, waarover men zich zeker niet al to zeer te
verwonderen heeft, doch waardoor tevens het geschiedkundige
onderzoek niet gemakkelijk gemaakt wordt. Bovendien zijn
de bronnen zeer onvolledig; men is bijna uitsluitend op de
archieven der drie genoemde steden aangewezen, en deze
bevinden zich nu eenmaal niet in den meest gewenschten
toestand, daar dat van Vlissingen in 1809 bijna volkomen
door brand werd vernield, het Vcerscho vooralsnog niet

1

-ocr page 14-

genoeg geordend mag lieeten, terwijl eindelijk dat van Zie-
rikzee, op ccn enkele uitzondering na, in 1811 voor scheur-
papier werd verkocht ora de stad tegemoet te komen in de
kosten van het aanschaffen van het Bulletin des Lois.

Aan het hoofd van elk der drie genoemde steden werd
door den Prins van Oranje een Gouverneur gesteld, aan
wien Burgemeesters, Schepenen enz. ondergeschikt waren.
Het verband tusschen de drie steden schijnt gering te zijn
geweest, behalve wanneer het de verdediging tegen den
gemeenschappelijken vijand gold; duidelijk komt dit uit in
verscheidene rekeningen, die over die eerste jaren nog te
Veere aanwezig zijn. Slechts is bekend, dat, toen de val van
Middelburg aanstaande scheen, den 9en Jan. 1574 Vlissingen,
Veere en Zierikzee in eerstgenoemde stad bij den Prius
„staetsgewijze" i) bijeen kwamen. Overigens toch waren het
de steden zelve, die met haren Gouverneur aan het hoofd,
besluiten namen, waarbij dan het gezag van den Prins in
meer gewichtige aangelegenheden den doorslag gaf: doch van
dat alles blijke hieronder nader.

Met deze laatste opmerkingen is tevens m. i. voldoende de
reden aangegeven, waarom de inhoud van dit hoofdstuk
zich niet tot één geheel laat samenvatten, maar ovor de drie
steden afzonderlijk moet worden verdeeld.

§S. Vlissingen.

De geschiedenis van den overgang dezer stad tot den Prins
van Oranje mag als bekend worden verondersteld; men treft
ze bij de bekende geschiedschrijvers over die tijden aan.
wijs ik op de motieven, die tot dien overgang leidden, en
die de Vlissingers in geschrifte opstelden. -)
I^eeds Brandt

1) Zie den considerans der later te noemen instructie voor
Gouverneurs en Raden: Rijksarchief, Register van oude Akten
A. f. 3. Eens voor al merk ik op, dat, wanneer in het vervolg
door mij naar het „Rijksarchief" verwezen wordt, daarmede hel\'
Rijksarchief-depot in Zeeland is bedoeld.

2) Te vinden bij Boxuorn : Chroniick van Zeelandt II, 545 e. v.

-ocr page 15-

vestigde er de aandacht op, dat daarin over de rehgie niet
werd gesproken.
Te Water, dio Brandt qualificeert als
„een schrijver die gedurig poogt in te prenten, dat er om de
Religie niet geoorloogd is", komt tegen deze beschouwing op
met redenen, die mij gezocht en tendentieus schijnen.
Gaat men te rade met hetgeen terzelfder tijd in Holland
voorviel, dan acht ik juister de door
Dresselhuis gemaakte
opmerking: het kan ons niet bevreemden, „dat wij hier in
die eerste dagen nog onroonischen en roomschen dooreen-
gemengd zien. De Godsdienst was trouwens niet de hoofd-
drijfveer geweest bij den tegenstand hier ter stede. ... De
Vlissingers hadden weerstand geboden, omdat hunne
voorregten
trotschehjk miskend waren". 2)

Omtrent hetgeen nu in vervolg van tijd inzake de religie
binnen Vlissingcn raag zijn voorgevallen, is niets bekend,
behalve dat op den 28en September 1572 — dus eenige
maanden na den overgang der stad — voor het eerst door
de Gereformeerden in de Grooto Kerk werd gepredikt, en
dat den 19en Mei 1572 de Wet to Vlissingen zou zijn ver-
nieuwd, bij welke gelegenheid deze bij eede zou hebben
verklaard: „dat sweeron wij — den heyligon Christelijcken
kercko, endo naer Godts woordt gereformeerde religie, midts-
gaders d\'exercitie van dien, voor to staen ende niet toe te
laten, dat dio in cenigher manieren verhindert ofte verturbeert
werde, ofte yemandt ter canse van deselfdo religie in sijn
conscientie ondersoclit werde". \') Bij dit laatste mag niet
verzwegen wordon, dat
Van de Spiegel s) het vermoeden

Te Wateu: Kort Verhaal der Heforinatie vaii Zeeland in de
Zestiende Eenwc, bl. 102 c. v.

-) .1. Ah Utuecht Duesseluuis: Geschied- en Oudheidkundige
Wandelingen door het Eiland Walcheren, bl. 14}>.

Vrolikuert: Vlissingsehe Kerkhemel, bl. 5.

Hrahk : Kerkelijke Hedenvoeriug ter gelegenheid van het Tweede
Eeuwgetijde der Vlissingsehe Vrijheid, 1)1.39, B
oxhorn t. a. p. I, 104.

") Historie van de Satisfactie, waarmede de Stad Goes en het
Eiland van Zuid-Heveland zich begeeven hebben onder het Stad-
houderschap vau Prins Willem van Orange, bl. 90.

1*

-ocr page 16-

oppert, dut het afleggen van een eed van een dergelijken
inhoud op een later tijdstip zal moeten gesteld worden.

Ook aangaande de geestelijke goederen, die onder deze
stad ressorteerden, is slechts weinig bekend. Welk lot het
klooster der Vrouwebroeders, dat te Vhssingen stond, onder-
ging, blijkt uit een document van lateren tijd; dit punt
komt echter in het volgende hoofdstuk in een ander verband
ter sprake. Slechts moet nog gewezen worden op een in het
Rijks-archief berustende rekening van
Michiel Adolffsz.,
„rentmeester over de Conincklycke Maiesteits domeinen ende
geconfisquierde goederen binnen der stat van ^^lissinge mette
appendentien van dien" over den termijn Mei 1573 tot
Mei \'74. Vóór Mei \'73 had deze administratie nog niet
bestaan: „want dit d\'ierste rekeninge is, daermede die zake
in train is gecommen" wordt in de rekening opgemerkt.
Welke werkkring dezen rentmeester was aangewezen, blijkt
uit de door hem in zijn rekening opgenomen instructie,
gegeven te Delft den 4en Mei 1573, in het kort luidende:
„Wilhelm, bij der gratie Godts, Prince van Oraingien - --
Stathoudere ende Capiteyn Generael over Hollandt, Seelandt,
Westvrieslandt ende Uuytrecht, doen te wetene, dat, alsoo
wy verstaen, dat binnen der stede van Vlissinge, Oude-
Vlissinge, Soutelande, Westcappcl, Coukercke,
Wester-Souborch,
Ooster-Souborch ende Ritthem met huerlieder toebehooren
ende binnen dersclver jurisdictie vele ende diversche
gceste-
licke ende ander geconfisquierde goederen
sijn, die by faulte van
behoorlicken geadministreert te wordenne gescapen waeren
geheelicken verloeren to gaenne, ende dacrom nodich
bevonden hebbende cennen goeden ende wel vertrouden

1) De meening in den „Tegenwoordige Staat" (Deel XX, bl. 124)
uitgesproken, als zouden er binnen Vlissingen twee kloosters bestaan
hebben, is onjuist.

3) Ik cursiveer; ook in het vervolg zal cursiveering door mij
worden aangebracht, tenzij deze aan het origineel mag ontleend
zijn, waarop dan door uiij zal gewezen worden.

\') Zie het einde ^van genoemde rekening bij het berekenen van
het aan den rentmeester verschuldigde tialaris.

-ocr page 17-

persoon te stellenne ende te committeren totten ondtfanghe
van de voorschreven
geestelicke ende waerlick geconfisquic^\'de
goeden,
Soo est, dat wy om tgoet anbringen ende rappoort

ons gedaen van de persoon van Michibl Adolffs----

[hem] ordonneren, stellen ende committeren by desen inden
staedt ende officie van trentmeesterscap van alle de
geestelicke
ende waerlicke geconfisqueerde goeden\'\'
— onder de reeds genoemde
plaatsen gelegen — „mitsgaeders ooc de thienden der
abdie van Middelburch"; dientengevolge werd hem autoriteit
verleend om die goederen te verhuren, te verpachten, zooals
hij dat het beste zou achten of wèl hem zou bevolen worden,
het geld daarvan te innen, kortom „al te doenne, dat een
goct ende getrou administratuer ende ontfangere generael
van de geestelicke ende waerlicke goeden voorschreven
schuldich [is] ende behoort te doenne".

Omtrent deze rekening een enkele opmerking. Mon zou
een onjuiste gevolgtrekking maken, als men, op grond van
de gekozen terminologie, aan de goederen der Middelburgsche
abdij een van de andere geestelijke goederen afwijkende
\'positie zou willen toeschrijven, zooals in het vervolg duidelijk
genoeg zal blijken. Vrijwel iedere aanduiding omtrent den
oorsprong der verantwoorde goederen ontbreekt. Van goederen,
tienden, enz., buiten Vlissingen gelegen, is blijkbaar geen
sprake; gegeven de omstandigheid, dat Middelburg nog in
Spaansche handen was, heeft men zich daarover niet te
verwonderen. Van een mogelijke scheiding tusschen — om
de terminologie der instructie te bezigen — geestelijke en
wereldlijke geconlisqueerde goederen, valt niet het minste te
bespeuren.

In verband nog met wat in het vervolg ten aanzien van
dergelijke rekeningen zal kunnen geconstateerd worden, zij
er op gewezen, dat onder do uitgaven wèl kosten genoemd
worden, van onderhoud van het huis van den Vlissingschen
minister, maar niet van dat van kerkgebouwen.

Er werd derhalve niet gelet oj) de plaats, waar de fundatie
van wie de goederen waren, gevestigd was, maar enkel oj) de ligging
van het goed.

-ocr page 18-

§ 3. Veer©.

Voor een uitvoerige beschrijving van de wijze, waarop
deze stad tot den Prins van Oranje overging, zij verwezen
naar den „Tegenwoordige Staat" (Deel XX, bl. 158 e. v.)

Ook hier mogen wederom eenige bijzonderheden, die den
religieusen toestand dier dagen binnen deze stad aangeven,
voorafgaan, al zijn ze helaas! slechts zeer weinige in aantal.
Zoo weet
Ermerins te verhalen, dat de stadssecretaris,
hoewel een beslist tegenstander der Spanjaarden, om zijn
Roomsche religie naar Antwerpen de wijk had te nemen: in
zoo aanstonds te noemen rekeningen van
Walraven van
den
Braamsloot komeii dan ook diens goederen als ge-
confisqueerd voor. Een zelfde lot trof de goederen van twee
Veerschc priesters, als zijnde „fugitijff". Reeds zeer spoedig
na Veeres overgang keerde de Gereformeerde minister,
Johannes van Miggkode, 2) aldaar terug, die n.1. tot het
jaar 1566 te Veere kanunnik geweest was, doch toen wegens
zijne veranderde gevoelens gevlucht was. Doch mogelijk
stond diens terugkeer in verband met de — Gereformeerde —
Engelsche bezetting, die Veere binnen gekregen had, zoodat
uit dit enkele feit geenerlei conclusie mag worden getrokken
omtrent het al of niet verbieden der Roomsche religie. Welk
lot het kerkgebouw onderging, of hoo het met den kerkdienst
gesteld was, daaromtrent is slechts dit weinige bekend. Dc
kerk is niet vrijgebleven van oen beeldenstorm, die de
soldaten, welke te Veere in bezetting lagen,
aanrichtten; in
het Veersche archief berust nog een notarieelc acte,
Avaarin
een ooggetuige verklaart, dat do Heer Van Cuyck bij dio
gelegenheid een aantal in die kerk aanwezige documenten
moedwillig vernielde. En dat do kerkdienst reeds onmiddellijk
na Veeres overgang verandering onderging, \'blijkt uit do
rekening van het Veersche gasthuis over het jaar 1572;
daarin toch worden „petitiën, vercrcgen int omegaen metten
berderen onder de predicatiën alle Sondagc, mitsgaders opte

1) Zeeuwsche Oudheden: Vere, Tweede Stuk, bl. 162.

2) Vgl. Van Iperen^: Historische Redenvoering bij het Ontdekken der
Gedenknaalde, opgericht ter eerc van
Joannes van Miggrode (bl. 39).

-ocr page 19-

hoochtydeii ende andere vierdagen" slechts in ontvangst
verantwoord tot
4 Mei „alsoo den troubel aenstack", terwijl
ook missen e. d., die het gasthuis voorheen geregeld liet lezen,
in die rekening voor het eerst met „nyet" worden uitgetrokken.

Moge het tot dusver gemelde als van niet zeer groot belang
geacht worden, gewichtiger zijn zeker verscheidene rekeningen,
die over deze eerste jaren loopen, en die te Veere nog
aanwezig zijn.

Zoo noem ik in de eerste plaats de rekening van Hendrik
Somer
, 1) loopende van Paschen 1572 tot diens overlijden
in Augustus 1573. Deze rekening is o. a. met de zoo dadelijk
te noemen rekening van
Reygersbercii in één boekdeel
samengevat, dat tot opschrift heeft: „Extra-ordinaire Reke-
ningen d\' anno 1572". Met deze uitdrukking is wellicht het
best Aveergegeven de aard van deze administratiën: ze waren-
door do tijdsomstandigheden in het loven geroepen. In over-
eenstemming daarmede betreffen de ontvangsten in So^rER\'s
rekening bijna uitsluitend leeningen, imposten, opbrengst
van buitgoedcren e. d., do uitgaven allerhande oorlogskosten.
Slechts een enkele post is dan ook maar hier van belang. Zoo
is er (f. 41 v°) „ontfangen in gelde gecommen zijnde van het
zilver van de ghilde tot behouff van de gemeeno zacke
vercocht de sommc van 1G2 £ : 3 sch. : 4 gr." on wordt
een bedrag van 8 schellingen ontvangen (f. 42) „van eon
vrou in de kercke to laeten begraven". En wat de uitgaven
aangaat, zoo wijs ik er op, dat 23 sch. betaald werd (f. 86v®)
aan „diversche metsers ende heure dienaers van gewrocht
te hebben in do kercke in tversetten van tgestoelte", en even-
eens aan metselaars (f. 87) de som vau 34 sch. „van dc
bauckcn in de kercke te maecken". Een afzonderlijk kapittel
wordt zelfs ingenomen door „uuytgheven ende betahngen
ende dat aen do ministers", waaronder men genoemd vindt:
„betaelt den ministers van der Vere - - - de somme van 23 £"
en: „betaelt Mr.
Jan Migrode, minister ter A\'ore op ordonnantie
van
Walraven van der Brabmsloot - - - do sommo van 12

O Zie over Someh: Van Iperen. Tweehonderdjarig Jubelfeest der
Nederlandsche Vrijheid ter Veere, bl. 173 e. v,

-ocr page 20-

Bij de rekening van Somer sluit zich onmiddellijk aan de
zooeven reeds genoemde rekening van
Pieter Reygersberch,
loopen de over de „administratie, die dezelve Reygersberch
gehadt heeft by laste van wylen Henrick Somer" over den
termijn Juli
1572 tot Augustus \'73. Onder een kapittel van
uitgaaf, luidende: „ander uutgeven ende betalinge, gedaen
tot behouff van tgasthuys ende den predicanten", wordt
een post van 6 £ uitgetrokken voor den minister
Miggrode
„by laste van den Gouverneur, in minderinge van zijne
gaigen", en op volkomen gelijkluidende wijze een bedrag
van
3 £ voor den anderen Veerschen minister Peter Isa eg.

Dragen de rekeningen van Somer en van Reygersberch
een „extra-ordinair" karakter, van gansch anderen aard dan
die beide is de rekening „zoewel van der fortificatie als oick
van den commuyne" over het jaar 1578: het is, al doet dit
opschrift zulks niet vermoeden, de stadsrekening. Reeds
aanstonds verdient het onze aandacht, dat bij het opschrift,
dat deze rekening draagt, door de auditeurs in margine
aangeteekend wordt: „dit prohemium wordt hier wel genomen
volgende de voorgaende rekeninge. Ende zy voortsan in de
navolgende rekeninge in tprohemium gementioneert van den
ontfanck van de kercken incommen,
twclck nu ondcf den
ontfanck van de stadt gebracht moet lüordai",
een last, die
in het vervolg werd opgevolgd. Bloot willekeurig werd
natuurlijk die aanmerking niet gemaakt, en ze vindt dan
ook in den inhoud der rekening hare verklaring. Een der
hoofden van -ontvangst toch draagt tot opschrift (f. 13):
„Ontfanck van cxtra-ordinaris zaecken alsoock van den
incomen der kercken der voornoemde stede van der Vere".
Daaronder treft men o. a. de volgende posten aan:

„Ontfangen uuyten demeynen dor Co. Ma.t alsulckc hondert
zessentnegentich ponden zes schellingen grooten vlaems, als
men jaerlicx uuten opslach van de inlantsche biere plach te
betalen tot behouff van de kercke der voorschreven stede,

1) Wat niet wegneemt, dat, gelijk reeds bleek van het gasthuis\'
een geheel afzonderlijke rekening werd afgelegd.

2) Zie de Rekening der f. en c, 1580, f. 28 i. m.

-ocr page 21-

dus hier dezelve 196 £ : 6 sch. gr. (i. m.: ende zij in de
navolgende rekeninge een cappittel apart gemaect van alle
tincommen van der kercke").

„ Alnoch ontfangen uuyten demeynen voornoemt tot behouf
van tgroot jaergetyde de somnie van 5 £".

„Alnoch ontfangen van wegen als voren over een pypo misse-
wijn voor de kercke de somme van 20 sch."
Van de posten van uitgaaf citeer ik:
(f. 21) „Renten, staende op den wijnexcijs".
„De kercke deser stede van der Vere betaelt in handen
van .... bouckhouder derzei ver kercke een rente van 4 £
gr. vis. (i. m.
alsoo de stadt jacrlicx ontfanght dincommeii
van der kercke ende dat tselve metten incommen van dc stadt
vei-mcnght wordt,
soo wordt desen ontfanger belast dit jaerlicx
in rekeninge te brengen alleenlick voor) Memorie".

(f. 23) „Theylich sacramentsgilde betaelt in handen van
IIuYBREOiiT Reiloffsz, boucliouder van tvoornoemde ghilde,
een rente van 2 £ gr. vis. -) (i. m.
alzoo dit bcnejjens der
kercke goederen hij der stadt angeslagen zijn,
zoo zal men dit
jaerlicx brengen voor) Memorie".

Bovendien worden in deze rekening als uitgaven genoemd:
rcparaticn, aan de kerk verricht, o.a. „tot behouff van
thorologio binnen de kercke", kosten van ijzerwerk, „gelevort
aen thorologio ende iu de sacristie", arbeidsloon voor een
schrijnwerker „over tworcken bij hem gedaen in de sacristie
der voornoemde kercke aen de cassen, daer de casuffels innc
plegen tc hangenc ende bcwaert to werdene", het meermalen
schoonmaken der kerk door den koster en andere personen o. d.

Ton laatste noem ik nog een drietal rekeningen van
Walhaven van den Bhaamsloot. Van welken aard do
door hem gevoerde administratie was, valt niet gemakkelijk

Aan dit voorschrift is in de volgende rekeningen gevolg gegeven.

Het bedrag is in liet origineel doorgehaald.

Niet volledig aanwezig te Veere, wèl in het Rijksarchief. Van
»en Braamsloot Walraven was sinds Oct. 1573 Burgemeester van
Veere. In een bij deze rekeningen behoorend accjuit (Rijksarchief)
wordt hij gequaliliccerd als „penninckmeestor van de genieenc zake
over die stede van der Vere".

-ocr page 22-

10

te bepalen. Naar den inhoud der rekeningen te oordeelen,
doet zij het meeste denken aan een beheer als van
Somer
of Reygersbergh. Doch bovendien — /oo niet in de voor-
naamste plaats — zal men daarbij te denken hebben aan
een rentmeesterscdap als dat van
Adolfsz te Vlissingen of
van de latere rentmeesters van het Extra-Ordinair. In het
volgende hoofdstuk toch zal blijken, dat
Walraven tot het
jaar 1594 de functie van rentmeester van liet Extra-Ordinair
over Walcheren heeft bekleed; achter in zijn rekening van
1593 op \'94 nu treft men aan een „liquidatie op de suveringhe,
gehouden metten rentmeester
Walraven van den Braemsloot
van alle syne administratie, die hij gehadt heeft over textra-
ordinaris soe van de geestelycke als weereltlycke goederen,
geleghen indt quartier van Walcheren, begonnen metten
jaere XV" tvi^eeentseventich totten iersten Octobris XV" vier-
entnegentich". Daaronder werden dan in de eerste plaats
afgehandeld \'s rentmeesters „geestelycke rekeninghen" en
kwamen daarbij ter sprake „de rekeninghen de annis
LXXIItich, LXXIIItich ende LXXIIIItich bij den rendant
gedaen voor den Magistraet der stede van der Vere", waar-
mede dus kennelijk de hier te bespreken rekeningen bedoeld zijn.

a. Een rekening „van zijnder administratie ende hande-
linge binnen den stede van der Vere de\'annis 72, 73 ende
74t\'ch", die hij „als vanwegen Sijnder Excellentie totten
outfangc van de geannoteerde goederen gecómmitteert sijnde"
voor den Gouverneur en den Magistraat van Veere ailegt.
De ontvangsten bestaan hoofdzakelijk uit belastingen, doch
ook uit de opbrengsten van geconfisqueerde goederen, o. a.
van den stadssecretaris en twee priesters, alsook de baten
van verkocht zilverwerk en ornamenten, uit de kerken van
Veere en van Zandijk afkomstig; oorlogsleverantiën vormen
de uitgaven.

b.c. Van de beide andere rekeningen, resp. loopende over
den termijn 1572 tot Oct. \'73 en Oct. \'73 tot Mei \'74, is de
laatste eenvoudig een vervolg van dc eerste. Deze betroffen
zijn „administratie zoo omtrent de betaelinge van de soldaten,
als leveringe van de victuaillo voor de schepen van den
oorloge binnen der stede ende bedryvc van der Veren" en
worden aan Gouverneurs en Raden — het provinciaal

-ocr page 23-

11

bestuur van na 1574 — gedaan; oogenschijnlijk hadden zij
dus een minder plaatselijk, meer algemeen karakter dan de
in de eerste plaats genoemde rekening. De hoofdinhoud van
deze rekeningen is reeds door haren titel aangegeven, doch
als in dit verband van belang noem ik onder de ontvangsten
wederom de opbrengst van groote hoeveelheden zilver- en
koperwerk uit de kerken van Veere en Kleverskerke, terwijl
onder de uitgaven verschillende bedragen iiitgetrokken werden
voor de beide ministers te Veere, elk „in minderinge van
syne gaigien ende dienstloon".

Elk dezer drie rekeningen sloot met een tekort. Voor deze
drie nadeelige sloten gezamenlijk, werd den rentmeester één
ordonnantie van betaling op den Tresorier-Generaal MANjrAKER
verleend.

Ter aanvulling van al deze rekeningen wijs ik nog op
twee punten:

1". Ermerins neemt in zijne „Zeeuwsche Oudheden" i) een
lastbrief op, die door den Prins van Oranje op naam van den
IConing den S®" Sept. 1573 te Delft verleend werd aan
Romein
Maertens, en waarbij deze tot deurwaarder extraordinaris
werd aangesteld. Do considerans is van belang: „alsoe onsen
lieven - - - do Princo van Orangien - - - binnen den eylande
van Walcheren gecommitteert heeft zeeckero ontfangers van
de geannoteerde endo geconfisqueerde goeden, zoo van do
geestelicken als waerlicken, egeen uuytgesteecken — endo
alsoo den voorschreven ontfangers omme hare commissie vol-
comclicken te bedienen ende executeren — van noode es to
hebben zeeckero deurwaerders" enz. Blijkbaar werd dus
gedoold op do administratiën van
Adolfsz. to Vlissingen en
van
Walraven tc Veere.

In het Veersclio archief is aanwezig een request, dat
do Veersche Magistraat — waarschijnlijk omtrent hot jaar
1580 — tot Gecommitteerde Kaden richtte. Daarin beklaagde
zich de rc(iuostrant, dat sedert de overgaaf van Middelburg
tot het jaar 1578 toe do tractcmenten van ministers, koster
en klokluiders to Veere uit de stadsinkomsten voldaan waren

Veere 11, Bijlage 4ij.

-ocr page 24-

12

vanwege de slechte uitbetaling door de rentmeesters der
geannoteerde goederen. Van deze bedragen nu vorderde hij
restitutie „want de voorschreven betahnge gedaen moet
worden uuyt het incommen van de gemeen zake
ofte i)
geestelicJce goederen, daertoe gedestineert, gelijck in andere steden
van Walcheren geschiet is, ende dat die verthoonders tot
dien eynde goetwillicblick gecedeert hebben tot behouff van
de gemeene zake, alle het incommen eertijts toebehoort
hebbende die canonicken ofte cappittel van der kercke der
voorschreven stede, 2) beloopende omtrent zes hondert ponden
grooten vlams jaerlicx, die de voornomde canonicken jaerlicx
plegen te genyeten zoe op Brouwershaven, Duyvelant,
Cloetinge, der Nisse als op Couwerkercke". Aan de juistheid
van den feitelijken grondslag van het request viel inderdaad
niet te twijfelen: de genoemde inkomsten werden door de,
later te noemen, rentmeesters van het Extra-Ordinair
verantwoord, terwijl ook blijkens de stadsrekeningen van
Veere de bovengenoemde tractementen tusschen de jaren
1574 en \'78 uit stadsmiddelen waren voldaan. Welk resultaat
met het request bereikt werd, vinde in het volgende hoofd-
stuk in ander verband zijn plaats.

Hetgeen ik ten aanzien van Veere meedeelde, moge thans
nog in het kort worden samengevat.

Van een afgerond stelsel was daarbij nog niet veel to
bespeuren: conclusies mogen dan ook m.i. nog niet worden
getrokken. Dat er echter wèl grondslagen .gelegd zijn, waarop
later is voortgebouwd, daaraan valt niet te twijfelen; ik denk
daarbij in het bijzonder aan het medegedeelde omtrent het
Veersche kerkgoed en de administratie van
W.vliiaven van
i)en Biiaamsloot
. Wanneer zelfs iets geconstateerd mag
worden, dan is dat wel juist, dat er vrijwel geen systeem

1). Waarschijnlijk is met „ofte" een tegcnstelhng l)edocl(i.

2) in tegenstelling met hetgeen bij de oi)ricliting der rentrneester-
schap])en over de geestelijke goederen gegolden had, wilde de Raad
wèl op de plaats, ^waar de fundatie gevestigd was, gelet hebben;
vgl. bl. 5 en 110.

-ocr page 25-

13

viel te ontdekken; i) men denke aan het zilver-, koperwerk
e.d. nit kerken afkomstig, dat èn in
walraven\'s-rekening,
èn in die van
Somer verantwoord werd. Of wel men neme
de uitbetaling van tractementen aan de ministers. Naar den
aard zijner administratie was
Walraven daartoe gehouden;
Somer trok dan ook dergelijke posten uit „op ordonnantie
van
Walraven van der Braemsloot". Doch hoe daarmede
te rijmen, dat
Reygersbercii, die nog wel administreerde
„bij laste" van
Somer, soortgelijke betalingen deed „bij laste
van den Gouverneur ?" Dat er ten aanzien van de geestelijke
goederen maatregelen zijn genomen, is gebleken; waarin deze
evenwel hebben bestaan, daarop kom ik later terug, doch
reeds hier zij er op gewezen, dat men reeds van den aanvang |
af de geestelijke goederen aan een bestemming ad pios usus!
ten nauwste verbonden achtte.
 j

Eindelijk nog 6ón opmerking omtrent het financiewezen
in deze tijden. Een scherpe scheiding tusschen stedelijke en
provinciale financiën is veelal niet te inaken, zooals o. a.
bij de rekeningen van
Walkavp:n uitkomt. Ook na den over-
gang van Middelburg is zulks nog niet steeds mogelijk. Na
1574 zijn er liquidatiën gehouden, o. a. ten aanzien van de
uitbetahngen, die Veere in dezen tijd gedaan, on dus in de
stadsrekeningen gebracht had. Alsdan werd onderscheiden of
die uitgaven al of niet „ten behoove van do gemeeno zake"
geschied waren, van welk criterium dan afhing of die
kosten niet of wèl „ten laste van de stadt" kwamen.

Zierikzeo.

Toen deze stad tot do partij van den Prins overging, wist
zij conditiën van overgaaf te bedingen,\'-\') waarin o.a. de
positie der geestelijkheid cn het stuk der religie geregeld
werden. De geestelijkheid zou „blijven onbeschadicht, soo
in heuren lichamen als hare goeden"; zij zou gehandhaafd

Dat in het algemeen in deze tijden van „troubel" in de
administratie groote verwarring heerschte, daarvan geeft
Ermeiuns
een staaltje t. a. p. bl. 102.

-) Boxiioun t. a. p. II, 548 e. v.

-ocr page 26-

14

blijven „in de possessie van hare oude previlegien, praeuii-
nentien ende gherechtigheden". Om dio reden werd gegaran-
deerd, dat de soldaten zouden „ghehouden worden in goede
discipline militari, soodat sy noch binnen Ziericzee, noch
ten plattenlande van Schouwen ende annexe polders, noch
in Duvelandt sullen beschadigen noch doen eenighe foule in
kercken, cloostres, noch overlast doen gheestelycke oft weerelt-
lycke". En omtrent de religie werd overeengekomen, „dat een
yeghelyck sal moghen blyven in syn oude Catholijcke religie,
midtsgaders d\'exercitie van dien, sonder daerinne gheturbeert
te worden in eenigher manieren"; aan deze bepaling voegde
de Prins — die zich destijds in Duitschland bevond — toen
hij de conditiën ratificeerde, toe, „dat insghelijcx die van de
Ghereformeerde religie vryheydt van conscientie ende d\'exer-
citie van deselve religie, oock in een eerlycke ende tamelycke
plaetse sullen hebben ende ghenieten".

Evenwel — gelijk de geschiedenis dier dagen meer leert —
de tenuitvoerlegging van dergelijke voorwaarden liet veelal
to wenschen over, of wel het tegenovergestelde van het daarin
bepaalde geschiedde. In een „Verhaal van het Beleg van
Zierikzee", dat in het Zierikzeesche archief aanwezig is, en
waarschijnlijk uit de 18e eeuw dateert, wordt gezegd, „dat
zij niet een syllabe van het accoord gehouden hebben —
De voorsz. capitulatie werde niet lange gehouden en alle do
cloosters en geestelyko werden gesaccageert ende gedestrueert - - -
want veel geestelijke vermoord endo eensdeels gevangen werde".
Aan de — ?}ij het dan ook betrekkelijke — juistheid dezer
opmerking valt inderdaad niet te twijfelen; immers in een
in het vervolg te noemen request van drie vicarissen der
St.-Lievens-Monster beklaagt een van hen zich, dat zijne
kleederen en juweel en hem ontroofd en vervolgens vernield
waren, hoe hij, G4 jaren oud, zijn woonstede had moeten
verlaten om zijn leven te redden, dat de soldaten hem
dreigden te benemen, gelijk zij reeds een ouden priester ver-
moord hadden. Docli slechts betrekkelijk juist noemde ik die
opmerking, omdat zij allicht de voorstelling aan de hand
doet, als had men zich willens en wetens aan de voorwaarden
niet gehouden. En toch gold het in deze uitsluitend een exces
der soldaten, die blijkbaar niet in bedwang konden gehouden

-ocr page 27-

15

worden. Dc onderscheiding is niet gezoclit: waurscliijnhjk ver-
achterde reeds daardoor do positie der Rooniscli-gezinden en in
het bijzonder die der geestelijkheid, doch daarmede hadden de
Gereformeerden nog allerminst gewonnen spel. Zoo dadelijk
zal dit blijken, wanneer hetgeen in die dagen in den Zierik-
zeeschen Raad vefbandéld werd ter sprake zal komen; boven-
dien wat zou men anders te denken hebben van de ratificatie
der conditiën door den Prins? Doch dit daargelaten, dat
men de soldaten niet in bedwang had kunnen houden, wordt
nog bevestigd door hetgeen reeds den IGen Augustus in den
Raad verhandeld werd. Toen toch deed de Burgemeester
het voorstel om ter aanschaffing van „gotelingen en bus-
poeder" in betaling te geven „de gescheurde klokken en
andere gekweste metaale stukken
door de ongeregeldheden c?i
spolieeringe dei\' herken hij het krijgsvolk alhier gedaan;\'\' waarop
Burgemeester en Thesauriers gelast werd die krijgsbenoodigd-
heden aan te schaffen „tzij op dag, ofte in betaaling geevende
zekere gescheurde metaale stukken en andere klokken van
kloosters,
desolaat staande; maar aangaande de klokken van
den Monster, zal men mede supersederen volgens den accoorde
daarvan met de gecommitteerden van zijno Excellentie gemaakt,
totdat daarin anders door hem geordonneerd word". En hoe
er ondertusschen op het platteland werd huisgehouden, blijkt
uit het lot, dat het, onder Eikerzee gelegen, klooster Bethlehem
onderging -): Watergeuzen, die van Goeree naar Brouwers-
haven waren overgestoken, verwoestten het, toen de abdis
de door hen geëischte brandschatting niet wilde of kon be-
talen. De kloosterlingen namen. de wijk naar Zierikzee en
vandaar naar de zuidelijke Nederlanden.

Nadat nu de soldaten hun plundorzucht hadden botgevierd

Aangezien dc origineele notulen ontbreken, worden deze en
volgende bijzonderheden ontleend aan de uitgebreide register.s op de
»ladsnotulen en een „Uittreksel uit de Notulen der Stad Zierikzee,
(»eginnende den 7 Juny 1572", beide uit de 18" eeuw dateerende en
1» liet Zierikzeesche archief aanwezig.

") Vgl. Mr. M. F. L.\\ntsneeu en F. Nagtolas: Zelandia Illustrata
11, 235.

-ocr page 28-

en daarbij zeker niet de kloosters, maar waarschijnlijk even-
min de St.-Lievens-Monsterkerk hadden gespaard, begonnen
de Gereformeerden het hoofd op te steken, zich
too noodig
verzekerd wetende van den steun der bevelhebbers en hunne
manschappen. Reeds den 18^« Aug. richtte hun predikant
Jacob Jorisz tot den Raad het verzoek, om op stadskosten
gehuisvest te worden; men gaf hem echter tot bescheid:
„dat hij voor deze tijd nog zal hebben patientie". Maar
daarmede stelden zij zich niet tevreden, noch schroomden zij
om hunne wenschen in daden om te zetten. Duidelijk blijkt
dit uit hetgeen den 12en Sept, ten Rade verhandeld werd:
eenige poorters hadden een verzoek ingediend, dat de predi-
kant met zijn huisvrouw op stadskosten zou onderhouden
worden, waarop men hun ten antwoord gaf, dat men niet van
zins was op het verzochte onderhoud te disponeeren, voordat
de predikant de hoofdkerk zou hebben geruimd „bij hem
geoccupeert tegens d\'ordonnantie van den Gouverneur en
Overheyd"; „mits dat hij zijn predicatiën zal mogen houden,
gelijk hij gedaan heeft", bij welke uitdrukking men ongetwij-
feld te denken heeft aan „de eerlycke ende tamelycke
plaetse", die immers de Prins bij de ratificatie der conditiën
van overgaaf voor de Gereformeerden had opgeëischt. Doch
steeds verder gingen de Gereformearden. Den Se« Oct. ver-
scheen de predikant in den Raad en overhandigde, volgens
hem gegeven opdracht, een missive van
Petrus Dathenus,
Raad en Commissaris van den Prins van Oranje „toucerende
zekere commissie hem [n.1.
Dathenus] gegeven van den Prince
van Orange etc., orame in den lande zoowel in politique als
religionszake goede ordeninghe te stellen tot ruste en conser-
vatie der vrome ingesetenen en onderdanen en
tot vorderinge
van dc ecrc Gods",
welke maatregelen, voor zpoveel Zierikzee
met Schouwen en Duivcland aanging, zouden bestaan in
„de kerken te reynigen en te zuyveren van alle afgoderio en
overal, daar de Roomsche religie cesseert en voor deze tijd ge-
ccsseert heeft, godsalige en
vrome Predicanten te stellen, oick
schoolmeesters te verordonneeren op alle tgundt dat noode
is,
ontfangers over de kerke, Capelle, cloosters en outaaren\'ie
stellen tot onderhoudt van dc \'predicanten, schoolmeesters en
clocJdugders".
Op een voorstel van zóó ingrijpenden aard.

-ocr page 29-

17

aclitle de Raad zich begrijpelijkerwijze niet gerechtigd aan-
stonds te beslissen; hij won eerst advies van den Gouverneur
in, en gaf den Q«^ Oct. ten antwoord, dat men, met het oog
op de door den Prins geratificeerde bepalingen van overgaaf,
aan de aan Dathenus verleende commissie niet wèl geloof
kon hechten, en dus geenszins voornemens was tot de bewuste
maatregelen over te gaan, voordat de origeneele, van
\'s Prinsen handteekening voorziene, commissie overgelegd werd.
Nog hield dus de Raad in beginsel vast aan de conditiën
van overgaaf in het bijzonder wat de religie aanging. Wel
waren de Gereformeerden reeds verder gegaan dan die con-
ditiën hun toelieten, doch de erkenning hunner religie als
de publieke, konden zij van den Raad niet verkrijgen. Of
de Raad deze positie lang heeft kunnen handhaven, valt te
betwijfelen, gelijk ook zal blijken, als over de geestelijke
goederen zal gesproken worden. De weinige gegevens, die
nog ton dienste staan, doen duidelijk uitkomen, dat de
Gereformeerden steeds overmoediger werden: de wassende
stroom was niet meer te keeren. Of hoe anders heeft men to
beoordeelen hetgeen den IQcn Oct. ten Rade verhandeld
werd? Don Burgemeester was n.1. door den predikant aangezegd,
om de altaren uit de kerk te verwijderen, naar aanleiding
waarvan mon besloot den predikant in do raadsvergadering
te ontbieden, om „daarinn-,) geordonneerd to worden zo \'t
behoord", terwijl mon hem tevens mededeelde, dat men hem
behoorlijk onderhoud verschafien zou. Do voorgestelde onder-
handelingen voerden blijkbaar niet tot een voor do Gere-
formeerden gewenscht resultaat, want in de raadsvergade-
ring van 2G Oct. deelde de Burgemeester mede, dat hem
vanwege den predikant en eenige der bevelhebbers aangezegd
was, „dat men allo autaaron, nog staande in Sinte Liovens
Monster afbreeken endo van stadtswego opruimen zoude,
ofte dat hij tzelve zoude doen tot koste, schaade ende laste
van de kerke voorsz." En dat de Raad zijn onmacht inzag
blijkt wel uit het gegeven antwoord, dat men n.1. „door hot
breeken van de autaaren de voet van de pylaaren daarmede
kreuken zoude; niettemin indien hij persisteerd, dat men
hem met alle behoorlijke middelen persuadeoren zal te willen
vertoeven tot de komsto van den Gouverneur, die men alle

2

-ocr page 30-

18

daage alliier is wuchtende, mitsgaders de komste van de
Excell. de Prince van Orange".

Tot zoover doen de uittreksels uit de raadsnotulen ons den
gang van zaken kennen; wat het einde zal geweest zijn
verzwijgen zij, al zal ook uit hetgeen nu volgt nog duidelijk
genoeg blijken, dat de Gereformeerden volkomen hun doel
bereikten.

Hetgeen omtrent de religie in den eersten tijd na Zierikzee\'s
overgang binnen die stad voorviel, is thans aangetoond; dat
het lot der geestelijke goederen in meerdere of mindere mate
bij die gebeurtenissen betrokken was, bleek reeds terloops.
Thans meer hierover.

In de eerste plaats een enkele opmerking over die goederen,
die ik geestelijke roerende goederen zou willen noemen,
waaronder men te verstaan heeft b.v. gouden of zilveren
voorwerpen, juweelen e. d., die aan kerken, kloosters enz.
toekwamen. Hoewel natuurlijk het lot van dergelijke goederen
in zoo woelige tijden wisselvalliger, was, dan dat der onroe-
rende, zoo kan toch ook dit punt de positie der geestelijke
goederen in het algemeen toelichten. Juist toch over deze
roeronde goederen, nam de Zierikzeesche Raad verscheidene
besluiten.

Tn bet voorafgaande bracht ik reeds oen raadsbesluit van
IG Aug. ter sprake, waarbij besloten werd, klokken e. d.
te gelde to maken ter aanschaffing van .krijgsbehoeften : dit
geval hoeft zich sindsdien meermalen herhaald. Zoo besloot
men den 19en Aug. het zilver der kerken te verkoopen; een
zelfde lot trof krachtens een resolutie van 1 Sept. „eenig silver
van de gilden ofte Capellen binnen St. Lievens R^^onster", doch
in dit geval „tot betaaling der schulden". Den lO^n Sept.
werd den Thesauriers gelast „\'t zilver van de kerken on gilden
binnen de stede en van \'t land van Schouwen en omliggende
plaatsen\'- onder inventaris te aanvaarden, teneinde het aldus
verkregene „te employeeren tot stadsnoodzakelijkheden, mits
restitueerende of de waarde van dieii", aan welk besluit een ander
van 29 Aug. was voorafgegaan, waarbij bevolen\'was „alle het
metaale werk en sieraden der kerken in bewaarderhand te
brengen, alzo de soldaaten dagelijks poogen bij rotten to ver-

-ocr page 31-

19

gaderen voor de lioofdkerke om dezelve te berooven". Van
groot belang is de vraag welke motieven bij dio besluiten
hebben voorgezeten. Achtte de Raad zich thans eigenaar van
die goederen, of valt hierbij aan andere beweegredenen te
denken ? De genoemde resoluties laten omtrent dit punt geen
twijfel overig. Toen men besloot de klokken te verkoopen,
gaf men daarbij als reden op „dat de Engelschen stilletjes de
klokken der kloosters hebben veroverd en zulks ook in Dui-
veland staat te gebeuren", doch in elk geval zou aan iedere
parochiekerk één klok, suffisant tot den dienst der kerken
gelaten worden. Op soortgelijke wijze werd aan het besluit
van den IO«" Sept. toegevoegd, dat men
„is gehouden hetzelfde
in tijd en wijle te restitueren ofte dc gerechte waarde van
dien":
men hoopte toch zoo doende 18 a 20000 gulden te
kunnen fourneeren aan
Rollé tot betaling der soldaten, die
vóüi\' Goes en te Veere lagen. Ja, als men nogmaals den
21e" Dec. het besluit nam zilverwerk, „diverse kerken en gods-
huizen" toebehoorende, te verkoopen, voegde men daaraan
wederom uitdrukkelijk toe: „dat hetzelve geaanvaart is
omme
mcci\'dere inconvenienicyi tc verhoeden,
gewerkt het apparcnt
dangier van hetzelve bij de soldaaten geapprehendeerd ende
gepileerd te werden, golijk van meer andere geestelijke
goederen gedaan is".

Aan de tenuitvoerlegging der resolutiën schijnt nogal eens
het een on ander ontbroken te hebben: latere resolutiën
waren immers nog al eens een herhaling van vroegere. Slechts
iu de resolutie van IG Aug. is met zooveel woorden van
kloostergoed sprake: de klokken der kloosters zou men ver-
koopen, doch niet die van de St.-Lievens-Monstcr, waar-
omti-ent men zich hield aan de conditiën vau overgaaf. Zelfs
bij dat besluit dus werd de eigcndoms(iuacstie in het midden
gelaten: men deed eenvoudig een beroep op den staat van
ruïne, waarin de kloosters door de plunderingen der sol-
daten geraakt waron.

De conclusie ligt voor de hand. Met do cigendoms(iuaestic
liet do Raad zich niot in: integendeel erkende hij uitdrukkelijk,
dat hij tot restitutie verplicht was. Bij deze maatregelen heeft
men eenvoudig aan een
leening uit nood te denken, terwijl
daarbij ook do overweging, dat do waarde van dergelijke

2*

-ocr page 32-

20

goederen beter aan de stad, dan aan do soldaten kon ten
goede koinon, zich zal hebben doen golden

Van grooter belang is natuurlijk het lot der onroerende,
geestelijke goederen. Toen de Raad, blijkens het hierboven
medegedeelde, er over doende was, of den predikant van
stadswege onderhoud zou worden toegekend, besloot hij den
14en Sept. den Gouverneur Rollé „aan te geven, of hem niet
goed en dunkt, dat hij [n.1. de predikant] uit eenige geestelijke
goederen gealimenteert worde, gelijk men zegt hetzelve in
Holland gepractiseerd te worden". Zeker een merkwaardig
besluit! Doch wie hieruit de conclusie zou willen trekken,
dat de Raad zich over die geestelijke goederen heer en meester
waande, moet wel een verstokt aanhanger der bona vacantia-
theorie wezen! Hetgeen den 3en Oct. in den Raad verhandeld
werd, geeft voldoende weerlegging: ook in zake religie en
geestelijke goederen handhaafde de Raad in beginsel de
bepalingen der capitulatie, doch de Raad moest nu eenmaal
voor den drang der Gereformeerden wijken: wat wonder dat,
daar de stadsmiddelen volkomen ontoereikend waren, het oog
van den Raad viel op de geestelijke goederen, die „desolaat"
stonden, terwijl immers de geestelijken zelf een goed heen-
komen gezocht hadden?

Of de Gouverneur op het advies van den Raad inging,
blijkt niet: ook hier mist men, evenals bij de genoemde
religie-aangelegenheden, kennelijk verscheidene belangrijke
besluiten. Doch welke maatregelen in veryolg van tijd omtrent
de geestelijke goederen genomen werden, doen eenige docu-

1) Een soortgelijk besluit tot leening hadden dc Staten van Holland
oj) hunne eerste vergadering te Dordrecht den 19\'" Juli 1572 genomen,
op welke vergadering de Heer van
Aldeoonde uit naam van den Prins
had verklaard, dat het \'s Prinsen intentie was de Gereformeerde en
Kooin.sche religie in gelijke vrijheid toe te laten. Uit dit besluit weet
Ds.
Gesar Segers \' in zijne geschrift: De Rechtsbevoegdheid der
bijzondere gemeenten bl. 14 en
15 een bewijs te putten voor zijne
theorie, dat de Gereformeerde gemeente niet een voortzetting waa
der oude; vgl. daarover
Hora Siccama t. a. p., bl. 414, 3\'\'\' noot, en
.Jhr.
iMr. W. 11. i)e Savornin Lühman Az. : de Kerkgebouwen van
de Gereformeerde (Hervormde) Kerk in Nederland, bl.
125 e. v.

-ocr page 33-

21

menteu duidelijk uitkomen; ze vormen echter allerminst een
samenhangend geheel, zoodat ik in dezo eenigszins in een
opsomming en een beschrijving dier stukken zal moeten
vervallen.

In de eerste plaats dan zijn in het Zierikzeesche arcbief
eenige requesten aanwezig, die ten deze licht verschaffen.
Één daarvan is van den volgenden inhoud:

An Mijne Heeren den Gouverneur des quartiers van Zee-
landt Beoisterschelt — verthoonen in reverentie Meesters
Arent Joosz. ende Henrick Baenjaert, beede canonicken in
Sint Lievinsmonster binnen der stede Ziericxee, boe dat zy
verthoonders — zedert den VlIIe" Augusti XV" LXXII dat do
voorschreven stede gebrocht is onder de confederatie van den
gemeenen vaderlande — altijdt gebleven zijn in hoirlieder resi-
dentie, dragende cost ende last in d\'onderhoudt van do soldaten
ende in alle gemeene contributiën ende gheldon tot do fortif-
ficatie van dc stede ende tot de nachtwake beneffens d\'anderen
hoer mcdeborgeren, wairduere zy wel verhoopt hebben, dat
den magistrat alhier henlieden zouden laten volghen do
jairlicxo proffyten endo innecommen van heurheder prebenden
oude beneficien, golijck tzelve gonough by do conditiën ende
puncten van accordo — te dyen tijden mot den Gouverneur van
der Vere Jonchcer
Jerqnimus de Rollé angegaen — belooft endo
tor goeden trouwen gestipuleert is geweest endo nochthans in
hcurlieder respect nyet geobserveert.
Ende al eest zoo, dat Zync
Excellentie geordonneo\'t heeft, dat dc geestelicke goederen by den
magistrat geanvecrt ende tot de gemeene zake geappliceert zonden
werden, nochthans verhopen zy verthoonders, dat tzelve by Uwe E.
nyet en zal geinten\'prcteeri werden anders dan van de goederen der
geestelicke personen, obstinact blyvende ende fugitif zijnde oft
lanterende,
ende nyet van deghenqn, dyo huer personen im-
ployeren ende hen accomoderen na den tijdt, gclijck zij ver-
thoenders ultijts ghedaen bobben, dit idtsamen geconsidorecrt
onderin zonderhoydt, dat zij verthoonders veel scade, anstoots
ende vervolginge au huer personen endo goederen geleden
hebben van de insolente soldaten van de hopluyden
Witten
Cloot
ende Jacod Symonsz., dan bcneflens, dcat zij gedaegbde
personen zijn, onbequaem bon tot ccnich handtwerck to

-ocr page 34-

22

begheveu, ende dat zylieden nyet anders en hebben omme
up te leven dan de jairhcxe innecommen van hoer geestelicke
goederen, dair zij noch beneffens pleghen te hebben de
dagehcxe accidentia in der kercken vallende, dairvan zylieden
alsnu gepriveert zijn, soo keeren de verthoonders hen tot
Uwe E, dezelve ernstelick verzouckende henlieden te willen
laten volghen in den eersten de innecommen van heurlieder
thienden, renten ende andere geestelicke vervallen van heur-
lieder prebenden mitgaders oyck van huer capellanien, hen
by diverssche colatueren geconfereert, van dewelcken zylieden
eensdeels zijn de sanguine fundatoris, emmers heurlieder con-
tingent ende dit al van den voorleden jaere LXXII, deurdien
zyluden tgeheel jair tevoren huer behoirlicke diensten dairvan
gedaen ende gecelebreert hebben, Ende ten tweeden dat
heurlieden toegelaten worde voortan te moghen ontfangen
uuyt de tafele van den capitle de jairlicxe vruchten ende
innecomen van hoer voorschrevene geestelicke canonisien
mitgaders oyck capellanien, heur leven laugh gedurende, oft
henlieden tenminsten zulcken competenten uuyt de voor-
noemden capitelstafele ende capellanien te laten bueren jacrlijcx,
als Uwe E. zal duncken hen nootelick tc wesen tot heurlieder
alimentacie, mits henlieden ontlastende van do voorschreven
wekelicxe contribution ende nachtwake mitgaders van donder-
houdt ende traictement van do soldaten, overmits dat den tij tle
van priesterdom der soldaten odieus es, dwelck doende". —
Blijkens hetgeen verder in margine van dit document werd aan-
geteekend, adviseerden de regeerders van Zierikzee 30 Sept. 73
den Gouverneur om den supplianten over het jaar \'73 cn zoo
vervolgens een alimentatie van 100 guldens toe tc komen
„uuyt de tafele van don capittelo" tevens met zekere vergoeding
voor het jaar \'72, waarop de Gouverneur 27 Oct. d.a.v. „den
rentmeester der geannoteerde goederen" gelastte hun uit te
keeren nevens die vergoeding over het jaar \'72 jaarlijks een
alimentatie van 100 gulden „van de incompsten der geeste-
lycke goederen".

Op gelijke data adviseerde de Zierikzcesche llcgeering en
beschikte de Gouverneur in een soortgelijke aangelegenheid.
Ook drio vicarissen der St.-Lievens-Monster hadden een
request ingediend. Ook deze stelden daarin op den voorgrond,

-ocr page 35-

23

flat zij in tegenstelling met andere kanunniken en priesters
liun vaderland niet hadden verlaten, toen Zierikzee aan den
Prins was overgegeven. Zij releveerden de conditiën, waarop de
overgaaf geschied was, en waarbij immers den geestelijken het
genot hunner jaarlij ksche „profyten ende emolumenten van huer-
heder geestelicke beneficien" gewaarborgd was.
„Ende al eest zulcx",
— zoo vervolgden zij — „dat Zyne Excellentie den voorschreven
magistrat toegelaten heeft alle de geestelicke goederen tc moghen
anveerden tot voordea-inge van de gemeene zake,
nochtans ver-
hopen zij, verthoonders, dat Uwo E. tselve nyet en zal ver-
staen ende interpreteren tot hueren nadeele, maer wel
van de
goederen der geestelicke personen, obstinact blijvende ende, als fugitif,
hen onthoudende buten den gemeenen vaderlande,
en de nyet van
hen, verthoonders, dye huer personen accommoderen, dragende
cost ende last in de gemeene contributiën ende nachtwaken
benefTens huer medeborgeren". Op die gronden verzochten zij,
dat zij het genot zouden hebben der in hun request genoemde
vicarieën en dat der pastorie van Borrendamme, of dat hun
althans uit die goederen een behoorlijke alimentatie zou
toegekend worden. Het advies der regeerders van Zierikzee
wilde ook in dit geval don requestranten alimentatie uit dc
in het request genoemde goederen toekennen, en wederom
stond de Gouverneur hun die alimentatie toe, to betalen door
den rentmeester der geannoteerde goederen „nuyt de
incompsten der geestolycke goederen".

Ten slotte nog een dorde rec^uest, door don reeds genoem-
den
Arent Joosz. ingediend, llequestrant, aldus betoogde dozo,
was in het jaar 1571 Kameraar van het Kapittel van St.-Lievcns-
Monster geweest, in welke hoedanigheid hij do administratie
ovor alle goederen van hot kapittel, als pachten, erfpachten,
renten, enz. had gevoerd i). Over dat jaar van zijn beheer
had hij in qualiteit dijkgeld betaald o. a. van landen, die de
conventen van Sion en van Drie Koningen gepacht hadden.
„Ende, overmits dat de voorschreven [stede [n.1. Zierikzee]
gebrocht is geweest onder dobcdientie van Zijne Excellentie

Hiennede ia dus tevens gegeven de wijze, waiirop deze kapittel-
goederen v()()r het jaar 1572 werden geadministreerd.

-ocr page 36-

24

in Augusto anno XV" LXXII lestleden, ende dat alle de
geestelicke goederen, in Beoisierschelt gelegen, hy ordonnantie van
Zijne Excellentie coirts daernae geannoteert zijn geweest tot voor-
deringe van de ghemeene zaeeke,
soo zijn tot den ontfanck ende
administratie van dien gecommitteert geweest particuliere
ontfangers, als namelick over de conventen van Syon ende
Drye Coningen
Rochus Adriaenssz. Hoffere ende over
tvoorschreven capittle
Bartholomeeus Adriaensz." Tot deze
beide ontvangers had hij zich dus gewend, ja zelfs hen in
rechte betrokken, waarbij zij evenwel als exceptie hadden
opgeworpen de betaling dier restanten „nyet te mogen doen
sonder medegeven van Uwer Eersame, ende van Mijn Heer
den Gouverneur". Zie daar de reden van het request. Den
2oe" December 1574 werd in den door requestrant gewenschten
zin beslist, onder voorwaarde, dat hij zijne pretensiëu onder
eede zou bevestigen.

Alvorens nog verdere bescheiden bij te brengen, wijs ik er
met nadruk op, wat deze requesten ten aanzien van do
geestelijke goederen aan het licht brengen. Over welke soort
van geestelijke goederen zij handelen, is duidelijk: het eerste
request betrof prebenden cn capelianieën van kanunniken der
St.-Lievcns-Monster; het tweede request liep oveneens over
vicarie-goedoren en daarbij de pastorie van Borrendammc, die
wellicht bij het kapittel geïncorporeerd was. Doch daarnevens
komen in het algemeen
„alle de geestelicke goederen, in
Beoisterscholt gelegen", ter sprake; zonder ons er in tc willen
verdiepen hoever de strekking van die gekozen uitdru]<king
reikt, mogen wij constateeren, dat van kloostergoederen met
zooveel woorden gesproken werd. In dc allereerste plaats
werd een beroep gedaan op do conditiën van overgaaf der
stad Zierikzee, hoe daarbij de geestelijkheid het genot van
al hare inkomsten enz. gewaarborgd was. Aan die bepaling
was evenwel niet de hand gehouden : immers „coirts daernae"
had de Prins van Oranje een ordonnantie uitgevaardigd, die
de requestranten aanwezen als do onmiddellijke oorzaak, dat
zij in hunne rechten verkort waren. Van een dergelijke
ordonnantie heb ik elders niets kunnen ontdekken; het is
dus van groot belang na te gaan, welke haar strekking
volgens deze requesten was. Volgens bet eerste request hield

-ocr page 37-

25

zij in, „dat de geestelicke goederen bij den magistrat ge-
anveert ende tot de gemeene zake geappliceert zouden
werden"; vrijwel gelijkluidend zegt het tweede, dat daarbij
Zyne Excellentie den voorschreven magistrat toegelaten heeft
alle de geestelicke goederen te moghen anveerden tot voor-
deringe van de gemeene zake"; korter nog drukt het derde

het uit: „dat alle de geestelicke \'goederen----geannoteert

zijn geweest tot voorderinge van de gliemeene zaecke". En
dat het hier een ingrijpende maatregel luid gegolden, blijkt
zeker wèl uit de gebezigde uitdrukkingen, dat n.1. de Prins
den Magistraat „toegelaten" had zulks te „moghen" doen:
trouwens deze kwam „de gemeene zake" ten goede, had de
„voorderinge" van deze ten doel. Doch welke interpretatie
zouden Gouverneur en Magistraat aan die ordonnantie geven:
zouden zij haar niet beperkt achten tot de goederen van
geestelijke personen „obstinaet blijvende ende fugitif zijnde
oft latiterende", „als fugitif hen onthoudende buten den
gemeenen vaderlande?" Ik geloof, dat men nu het karakter,
dat die maatregel droeg, kan aanduiden: een zoodadelijk tc
bespreken rekening over het jaar 1573 spreekt van „geestelicke
gcconjisqiieo\'de goederen": aan confiscatic heeft mm hier m. i.
onmiskenbaar tc denken.
Dc naam van geestelijke, „den tijtlo
van priesterdom", was in dien tijd „odieus": hot meerendeel
van hen had zich aan \'s vijands zijde geschaard. Doch
daarbij was tevens het onbillijke van do conliscatie aan-
gewezen, wanneer door haar geestelijken getroffen
Averden,
dio het voorbeeld van het meerendeel niet hadden gevolgd.
En vandaar dus dc toekenning van alimentatie, welke luer
een middchveg aan de hand deed: het recht op ccn der-
gelijke vergoeding
Averd dan ook later in de Pacificatie van
Gent uitdrukkelijk uitgesproken en in dc Unie van Utrecht
herhaald.

De inhoud dezer drie rctjuestcn is alzoo van belang. Doch
daarmede is nog allerminst alles gezegd. Dat begrip „geestelijke
goederen" hoever breidde men dit uit? En, aangenomen dat er
geconfisqueerd werd, geschiedde zulks zonder eenige beperking,
Averd aan een bestemming ad pios usus in het geheel niet
gedacht? Gelukkig staan er nevens deze drie requesten nog
andere gegevens ten dienste; ook eenigo rekeningen zijn nog

-ocr page 38-

26

over deze periode aanwezig, die tevens meer of minder met
die requesten verband houden.

Het meest is zulks het geval met de rekening, \') die door
Rochus Adriaensz. Hoffer afgelegd werd „van den ontfange,
bewint ende administratie [bij hem] gehadt van alle geestelicke
goeden, diversche cloosteren ende conventen, zo gelegen
binnen deser stede Ziericzee, als binnen den lande van
Schouwen gelegen, mitsgaders in Noortgouwe"; immers in
het laatstgenoemde der drie requesten werd deze zelfde
Hoffer
aangeduid als „particuliere ontfanger" over de kloosters van
Sion en Drie Koningen. Deze rekening doet reeds aanstonds
uitkomen, op welke wijze dit ontvangerschap was ingesteld,
immers
Hoffer nam voor in zijn rekening de commissie op,
die hem den 27™ .Jan. 1573 door den toenmaligen Gouver-
neur van Zeeland Beoosterschelt —
Lieven Jansz. Keerse-
maker
— en den Magistraat van Zierikzee was gegeven. In
het kort genomen was deze akte van den volgenden inhoud:
„Wij, Mr.
Lieven -Lvnsz, als Gouverneur van Ziericzee ende
tgeheel laut van Zeelandt Beoosterschelt, doen cont ende maecken
kennelick eenen yegeli(k, die taengaen mach, dat wy, genesen
wesende omme te beheeren de geestelicke goeden, gelegen binnen
den lande van Zeelant Beoosterschelt,
ten eynde die ten proßytevan
den gemeenen- lanis welvaeren gebruycht ende geimployeert zouden
teerden,
ende oock bequaeme ontfangers daertoe tc stellen,
die dezelve ten behouffve van Zijne Excellentie zouden moegen
aenveerdcn ende hantieren, zo dat behoort" — alles uit kracht
van de hem",
Keersemaker , bij zijn aanstelling tot Gouver-
neur door den Prins verleende commissie, en betrouwende
op den genoemden
Hoffer — „stellen, connnitteren endo
ordineren by dcsen denzelven Rocnus
Adriaensz. ton ontfange,
handele ende administratie, specialyckon van dc goeden van
dese nabescreven conventen, te wetene de Jacopijnen, Naza-
reth, Zvvartezusterbuys, Barenditen, Dryc Coninghen endo
Minnebroeders binnen Ziericzee voorschreven, mitsgaders
tclooster van Lelyendaele binnen den lande van Schouwen, ende
de Cathusers ofte Syon in Noortgouwe aencomende"; verder

1) Aanwezig in het Rijköarehief.

-ocr page 39-

27

werd hij gemachtigd om die goederen te verhuren en tc ver-
pachten , de ontvangsten, zoo noodig ook in rechte, te innen
enz. Niet dus slechts over de kloosters Sion en Drie Koningen
strekte zich
Hoffer\'s administratie uit, doch deze omvatte
alle kloosters, op Schouwen en Duiveland gelegen, met uit-
zondering van het reeds vroeger genoemde klooster Bethlehem
onder Eikerzee, en het Karmelietenklooster binnen Zierikzee,
waarvan het evenwel niet vaststaat of het volkomen het
karakter van een klooster had. i) De inhoud zelf dezer
rekening is niet zeer belangi-ijk. Onder de uitgaven
komen posten voor als reparatiën, aan de kloosterge-
bouwen binnen Zierikzee verricht. Ook die gebouwen
waren dus onder
Hoffer\'s administratie begrepen, welke
opmerking van belang is met het oog op hetgeen later onder
Walcheren omtrent de kloostergebouwen in de sleden zal
bijgebracht worden. Ook werd blijkens de uitgaven, onder-
houd aan eenige nonnen van Leliendale verschaft, die bij
inwoners van Burgh of Haamstede uitbesteed waren. Doch
van grooter belang zijn de, in deze rekening voorkomende,
posten van uitgaaf als: gage van een minister, kosten van
aan diens woning verrichte reparatiën, kosten van een reis,
die door hem en eenige anderen naar Den Briel gemaakt was
om „aldaer te handelen sommige saecken eeclesiastique aen-
gaende", brood, wijn en andere onkosten „totten nachtinael des
Heeren nodich", „een becken om de kinderen te doopcn" en
meer dergelijke. De reden, waarom ik op dergelijke uitgaven zoo
allen nadruk leg, is deze, dat, wainieor men in de omtrent
dezo kloosters getroffen maatregelen werkelijk een confiscatie
mag zien, dan nog de vraag openblijft, of die confiscatie
niet slechts in beperkte mate gold, omdat daarbij de bestem-
ming ad pios usus in het oog gehouden werd; op deze vraag
echter kom ik, daar ze ter l)eüordeeling der rechtspositie der
Zeeuwsche geestelijke goederen van zeer groot belang is,
eerst later uitvoeriger terug.

, Eindelijk: het voordeelige slot der rekening werd uitgekeerd

1) Vgl. over al deze kloosters: Zeel. 111. 1 420 e.v., 11 200, 234,
235, 251 e. v.

-ocr page 40-

38

aan Joos Eeuwoutsz. Teelinck „rentmeester generael over
de geestelicke
geconfisqueei\'de goederen".

Om vooral goed te doen uitkomen van welke beteekenis
een administratie als die van
Hoffer was, met het oog op
de door hem beheerde goederen, voeg ik aan deze rekening
toe een request — aanwezig in het Zierikzeesche archief —
eener gewezen conventuale van Drie IConingen, waarin zij
alimentatie verzocht, O, a. wees zij er op „hoe dat zy,
suppliante, den tijt van dertich jaeren gewoent endo haere
jonge tijt versleten heeft binnen den convente van de Drye
Coningen binnen der voorschreven stede ter tijt toe zij
tzélveconvcnt
heeft moeten habandonneren
ende veriaeten, waerna tvoornoemde
convent onlancx, naedat de voorschreven stadt overgecommen
es geweest onder tbescherm van dExcellentie,
teennemaele
geruineert es
ende alle die goeden vercocht ende tincommen
van dien, ontfangen ende gedistribueert wert tot behouffve ende
proffijte van de gemeene zaecke\'\\
Ten duidelijkste blijkt dus, dat
deze conventuale eenzelfde lot getroffen had, als waarover de
vicarissen van St.-Lievens-j\\Ionster zich hadden beklaagd. Op
haar request werd den 3en Nov. 1574 gunstig beschikt, en
op het stuk zèlf staat dan ook reeds een quitantie van ont-
vangen toelage.

Verder wijs ik op een rekening, uit iets lateren tijd dan
de voorgaande dateerend, die door den rentmeester-generaal
van Zeeland Beoosterschelt,
Tiustram Juane, werd afgelegd
over het tijdsbestek 1 Mei 1574 op 29 Sopt, \'75, i) Hij was,
zoo verneemE men uit den aanhef zijner rekening, den 20«"
April 1574 door Gouverneurs cn Raden aangesteld tot dezo
functie, waarmede hem opgedragen was: „omnio allo do
penningen tontfangen ende op to bueren van alle andere
particuliere ontfangers, in denzelfven quartiere gestelt ten
ontfange, bewinde ende administratie van do Co. Ma.\'
domeynen, mitsgaders van
alle zoe gecsleVwkc als wacrlicke
geannoteerde ende geconfisqueo\'de goeden,
arvcn, tliienden,
chijnsen, renten ende huysen, mitsgaders van alle imposten,
schattingen, ende generalieken van allo andere ongelden.

1) Aanwezig in het Kijksarchief.

-ocr page 41-

29

opgestelt euclc noch te stellen tot onderstant, liulpe ende
voorderlieyt van de gemeene zaecko". Gelijk deze omsebrijving
reeds doet uitkomen, is deze rekening slechts in beperkte
mate in dit verband van behing. Als ontvangsten werden
0. a. geboekt, bedragen door verschillende particuliere ont-
vangers geïnd, o. a. door
Van be Velde over Dreischor,
Zonnemaire en Noordgouwe; dat onder dat ontvangerschap
geestelijke goederen begrepen waren, zal ik zoo aanstonds
aantoonen: uit
Jhane\'s rekening blijkt daarvan niets. Ruim
71 £ wordt onder de ontvangsten verantwoord, als „ontfanck

uuyt handen van----Joos Eeuwouïsz. Teelinck over tslot

van zijnne rekeninge van de geannoteerde goeden over
tquartier van Zeelandt Beoisterschelt"; blijkbaar dezelfde ad-
ministratie als die, welke in de rekening van
Hofeer ter
sprake kwam. Belangrijk nog is het volgende hoofd van
ontvangst: „ontfanck uuyt handen
Cornelis Abkiaen Huygesz.,
over de sloten van zyne rekeninge van de geannoteerde goeden
van den Baghijnhove, ferniarie ende pastorie binnen Ziericzee,
mitsgaders van de goeden van de vicarien van S^e Lievins
Monster aldaer van de jare XV^ LXXIIt\'ch". Dit opschrift
vereischt eenige nadere toelichting. Het Zierikzeesche Bagijn-
hof had eon iniirmerie, waarin slechts zijno bewoonsters
mochten opgenomen worden; bovendien hadden vele bagijn-
hoven — en blijkbaar dus ook het Zierikzeesche — lang-
zamerhand van de bisschoppen het recht verkregen eigen
kerken, met eigen geestelijken te hebben, voor welke laatsten
natuurlijk pastoralia konden bestaan, i) Van belang is dit
opschrift, omdat daarin hot Bagijnhof en de Vicarieën van
St.-Lievens-Monster gelijk gesteld werden; uit de vroeger
genoemde requesten is gebleken welk lot deze laatstgenoemde
goederen getroffen had, zoodat dus de conclusie voor do hand
ligt, dat het lot van het Bagijnhof niet anders is geweest.
Dozo gevolgtrekking wordt trouwens bevestigd door de om-
standigheid, dat te Zierikzee nog quitanties aanwezig zijn van
door gewezen bagijnen genoten alimentatie ovor dezo jaren.
Een laatste oi)mcrking betreffende do rekening van
Jhank is

1) Vgl. Zeel. 111. 1 421 eii IIoua Siccama t.a. p., bl. 50.

-ocr page 42-

30

deze, dat daarin onder de uitgaven tractementen voor drie
ministers te Zierikzee werden uitgetrokken.

Ten laatste noem ik nog een rekening, een administratie
betreffende, waarop zooeven door mij reeds gewezen werd,
n.1. die van
Pieter van de Velde, i) Deze rentmeester
noemt zich daarin „rentmeester des Conincklyke Maiesteyts
demeynen over den lande ende heerlicheyt van Dreyschere,
Zonnemaer ende Noortgouwe, mitsgaders van alle
geeste-
lijcke ende waerlijckc geannoteerde ende geconfisqueerde goederen,
onder de voornoemde heerhcheyt ende prochien geleghen,
ende van allen imposten". Deze rekening betreft alleen de
administratie van geestelijke goederen over het jaar 1574.
Onder de ontvangsten nemen een groote plaats in de op-
brengsten van landerijen, die op naam van Sion en
eenige kloosters binnen Zierikzee stonden. Ten aanzien
van die kloosters bestond dus niet één rentmeesterschap, dat
al do hun toekomende goederen beheerde, neen, een deel
dier goederen werd door een anderen rentmeester beheerd,
eenvoudig om reden, dat die goederen onder zijn ambtsgebied
gelegen waren. ") Één hoofd van ontvangst in deze rekening
luidt: (f. 15) „ander ontfanck van allen anderen geestelycke
goederen, gelegen in Dreysschere, Zonneniaere ende Noort-
gouwe, te weten van kercken, gilden, pastorien, capelrien----

behalven van de landen aencommende den heylygeu geest,
die men gelaten heeft elckc prochic tot behouve van den armen
aldaer": de posten die onder dit hoofd worden gebracht, zijn
met dit opschrift volkomen in overeenstemming. De hier
gemaakte onderscheiding tusschen Heilige Geest - en andore
goederen is allermerkwaardigst: ik kom daarop later terug.
Blijkens de uitgaven werd door dezen rentmeester het tracte-
ment van den minister over deze drio parochiën betaald, on
bekostigde hij ook meerdere ropai-atiën, die die drie kerken
te ondergaan hadden.

Het zal misschien verwondering wekken, dat hier van

m

1) Aanwezig in het Rijksarchief.

2) Een zelfde opmerking maakte ik reeds op bl. 5; ze zou iu
het vervolg nog vaak kunnen herhaald worden.

-ocr page 43-

31

kerkelanden gesproken werd, welke soort van geestelijke
goederen onder de tot dusverre genoemde administraties nog
niet genoemd werd. Het geldt hier evenwel een zeer gewoon
verschijnsel, gelijk in het vervolg duidelijk genoeg blijken
zal. Overigens trouwens kan deze quaestie beter in de volgende
hoofdstukken nader uitgewerkt worden; om die reden ook
spreek ik nog niet over de kerkfabriek der St.-Lievens-
Monsterkerk, waaromtrent over het hier behandelde tijds-
bestek eenige gegevens bestaan. Trouwens, gelijk ik in den
aanvang van dit hoofdstuk opmerkte, hier kwamen nog
slechts de grondslagen ter sprake, waarop in vervolg van
tijd is voortgebouwd.

Het lot, dat Zierikzee tegemoet ging, is bekend. Na oen
langdurig, uitputtend beleg, heroverde de Spaansche veldheer
Mondk.\\gon in 1570 de stad: de voorwaarden, waarop zij over-
ging, deed „die van de Religie" hot onderspit delven. In de
„Oudheden en Gestichten van Zeeland" (H, bl. 34) leest men
dan ook: „Daaroj) gingen de kerken weder open; en de Kato-
lijken verrichtten hunnen godsdienst als te vooren".

Te vinden bij Büxuohn t. a. p. 11, 570 e.v.

-ocr page 44-

HOOFDSTUKII.
Het Eiland Walcheren sedert 1574.

§ 1. Inleiding.

Met den overgang der stad Middelburg tot de partij van
den Prins van Oranje in het jaar 1574, begin ik dit
hoofdstuk: deze toch was een keerpunt in de Zeeuwsche
geschiedenis, omdat eerst daarna van een georganiseerden
strijd van de Zeeuwen tegen Spanje sprake was. Het is dan
ook zeker niet maar toevallig, dat van dien tijd af voorgoed
over Zeeland een eigenlijk provinciale bestuursregeling bestond,
iets waaraan vóór dien wel niet te denken viel.

Die bestuursregeling wisselde in do eerstvolgende jaren
nog al eens af, on daar ik bekendheid daarmede niet wèl
mag veronderstellen acht ik het dienstig daaromtrent een
enkele opmerking to laten voorafgaan en tevens de ver-
houding, waarin Zeeland tot do andere provinciën stond, ter
sprake to brongen, waardoor ik geloof anders noodzakelijke
herhalingen to kunnen vermijden.

Den 22eii Februari 1574 trok het Geuzenleger Middelburg
binnen; den 2en Maart d.a.v. regelde do Prins het bestuur

1) Meii vergelijke hiermede: Prof. II. Fiiuin: Geschiedenis-der.
Staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, bl. 1.^)8,
die echter dit punt verre van volledig behandelt; doch vooral
Van-
de
Spiegel: Historie van de Satisfactie van Goes, 3\'\' Hoofdstuk.

-ocr page 45-

33

over Zeeland Ingesteld werd het college van Gouverneurs
en Raden, dat gevormd zou worden door de Gouverneurs
der drie steden Vlissingen, Veere en Zierikzee, één Raad uit
ieder dier steden, en een zevende lid, door den Prins van
uit Holland daaraan toe té voegen. Door dat lichaam zou
„overmidts onse [n.1. \'s Prinsen] absentie van nu voortean
(tlandt van Zeelandt) int generaele geregiert werden, soo in
politische, als in saecken van der oorloge". Evenwel niet zonder
beperkingen: het zou noch ingrijpende veranderingen mogen
invoeren, noch eenige imposten of quotisatiën mogen opstellen
zonder toestemming van de Staten van Zeeland. Met name
werd aan Gouverneurs en Raden o. a. het beleid der financiën
opgedragen, zij zouden de rekening van den lande hooren,
terwijl zij aan het slot hunner instructie in het algemeen
gemachtigd werden „om in allen anderen zaecken, in deser
ordonnantie niet gespecificeert ofte gereserveert wesendo, te
ordonneren endo disponeren, zoo zyluyden bevonden zullen
den gemeenen vaderlande oorboirlickxt te wesen".

Slechts korten tijd echter bleef deze i\'ogeling in stand. In
het jaar 1576 toch werd Zierikzee door de Spanjaarden her-
overd, waardoor aan het college van Gouverneurs en Raden
twee leden ontvielen. „Gesien t\'advijs van den Gouverneur
endo Raeden deses eylandts - - nae rype deliberatie op tversouck
ende met medegeven der overicheyt endo magistraten van
den steden voorschreven" [n.1. van Walcheren] organiseerde
de Prins den 22e«i Sept. 1576 de regeering op geheel anderen
voet.\'-\') De Graaf van Hohenlo werd aangesteld tot „Lieutenant
ende Stedehouder Generael", in welke hoedanigheid hem toe-
gekend werd „volcommon macht endo authoritoyt om zoowel
in politische als in saecken van dor oorloge, to water onde te
lando, souverainelick te gebieden ende ordonneren zulcx onde
in aller mannieren als Wy, alomme present wesendo, selfs
soude mogen doen". Behalve een admiraal zou onmiddellijk
onder hem staan een Gouverneur, naast wien een „laudt-

Rijksarchief: Register van Oude Akten, A f. 3 vO. De oorkonde
is in extenso afgedrukt bij
Van Vloten: Middelburgs Beleg en
Overgang, hl. 123 e. v.

Reg. van Oude Akten, A 1\'. 20 e. v. v

3

-ocr page 46-

34

raedt" opgericht werd van zes personen: „Ende tot kennisse
van tvoorschreven collegie van Gouverneur ende Raede sal
staen tbeleedt van alles, de gemeene zaecke raeckende, zoewel
int civil als int crimineel". En verder o. a.: „onder tgene,
dwelck bj\' de voorgaende articulen aon den Raedt gerappor-
teert endo in heur gesach gestelt endo verordent is, verstaen
Wy begrepen te zyne tbeleedt ende kennisse van slandts
financien, midtsgaders van alle geannoteerde ende goconfis-
cquierde goederen, der gemeene zaecke toebehoorende". Doch
ook voor deze organisatie was slechts een kortstondig bestaan
weggelegd. Niet langen tijd na hare inwerkingtreding
voegden Zierikzee, Tholen cn Goes zich bij de Walchersche
steden. Een gansch nieuwe regeling kon derhalve toen niet
wel uitblijven, en zoo word den 22en Mei 1578 door den
Prins, na overleg met de Staten des Lands, het college van
Gecommitteerde Raden opgericht. Blijkens den considerans
der aan het college gegeven instructie, was zijn werkkring in
\'t kort genomen, het „dirigeren ende voorderen dio dagelicxo
voorvallende slandts affairen". In overeenstemming daarmede
zouden dan ook alle ambtenaren, die eenig financieel beheor
voerden, aan Gec. Raden rekcnplichtig zijn. Tractemonton,
pensioenen e. d. zouden door hen worden vastgesteld. Rent-
meesters of andere comptabele ambtenaren zouden gcenerlei
deugdelijke uitbetaling kunnen doen, dan krachtens ordon-
nantie, uitgegaan van zeker aantal leden van het college.
Aan hen stond het geven van ordonnantiën, commissiën en
instructiën op alle rentmeesters der Staten. Ook zekero recht-
spraak oefenden Gec. Raden uit, zoowel in hooger beroep,
als in eersten aanleg. Op dit gebied evenwel kwamen zij
meermalen in conflict met het Hof van Holland, in Avelke
gevallen Gec. Raden zich op de „Unie" beriepen, \') waarmede
waarschijnlijk gedoeld werd op de Unie tusschen Holland en
Zeeland van het jaar 157G, on wèl art. 9 der daarin vervatte
opdracht der Hooge Overheid aan den Prins. In vervolg van
tijd werd in deze quaestie van competentie oen regeling

1) Rijksarchief: Register van Oude Akten, C f. 1 e.v.

2) Vgl. Notulen Gec. Raden d.d. 14 Febr 1.580. Reg. van Oude
Akten,
C 1\'. 191. Vgl. ook Fkuin: Staatsinstellingen, bl. 254, 255.

-ocr page 47-

35

getroffen, i) Een nieuwe instructie bekwam het college in
het jaar 1586,2) die in hoofdzaak zijn werkkring onver-
anderd liet. Daar de werkzaamheden van Gec. Raden zich
steeds uitbreidden, werden in vervolg van tijd meerdere
hunner functies op fmanciëel gebied overgebracht op de in
1590 opgerichte Rekenkamer. Eerst met de omwenteling
van 1795 werd het college van Gec. Raden opgeheven.

Is hiermede in het kort het een en ander gezegd over het
inwendige bestuur dezer provincie — waarbij ik mij beperkte
tot datgene, wat voor mijn verhandeling van belang is —
zoo rest mij nog in deze inleiding een schets te geven van
de verhoudingen, waarin Zeeland tot de andere pi-ovinciën
kwam te staan, van regelingen, die tusschen haar en de
andere werden getroffen.

ITet waren uitsluitend Holland cn Zeeland, die gedurende
de eerste jaren na 1572 den oorlog tegen Spanje voerden:
de vraag, hoe men zich de verhouding tusschen die beide
provinciën heeft to denken, komt dus in do eerste plaats
ter sprake.

In die eerste jaren van „troubel", vóór 1574, zal men zich
waarschijnlijk met deze staatkundige quaestie wel niet onledig
hebben gehouden. De drie Zeeuwsche steden, die \'s Prinson
zijde hielden, vermochten waarschijnlijk te weinig gewicht
in do schaal tc leggen, dan dat zij als volkomen afgescheiden
van Holland beschouwd werden. Al haar energie werd
trouwens voor bet beleg van Middelburg vereischt, en innners
de centrale eenheid was belichaamd in den Prins van Oranje.
Mogen er in dien tijd besluiten genomen zijn, die op naam
van de Staten van Holland cn Zeeland uitgevaardigd werden,
dan zal het aandeel, dat laatstgenoemde provincie daarin had,
zich wellicht beperkt hebben tot een eenvoudig aanvaarden

Zie art. 5 van het Tractaat tusschen de Staten van Holland
en die van Zeeland omtrent de judicature van den Hoogen Raad
van 1587, en art. 5 van een dergelijk „Provisioneel Accoord" van
IÜ07, beide te vinden iu het Groot Placaet-Boek 11, f. 837 en 773.
\') Rijksarchief: VllP Copulaet, f. 3G1 e. v.
\'1\'egenwoordigc Shuit: XIX bl. 83.

4*

-ocr page 48-

36

vaii hetgeen reeds besloten was. Doch is deze voorstelling
de juiste, ongetwijfeld is die verhouding tusschen de twee
provinciën een gansch andere geworden, nadat Middelburg
was overgegaan, en het bestuur over Zeeland op een veel
vastere basis was gevestigd: Zeeland maakte sindsdien aan-
sprak op een van Holland onafhankelijke positie.

Slechts op dezo wijze dan ook, laten zich de Unies ver-
klaren, die in 1575 en \'7G tusschen Holland en Zeeland
gesloten zijn. Den 4ei Juni 1575 n.1. werd tusschen beide
provinciën een „A^erbont ende Unie tot wederstandt van den
algemeenen viandt des vaderlandts" aangegaan, i) Wat deze
inhield, is hier ter plaatse niet van belang: gelijk het
opschrift reeds aanduidt, werd daarbij uitsluitend gezamen-
lijke verdediging tegen de Spanjaarden beoogd. Dit is niet
alleen het geval bij de nadere Unie, welke den 25en April
157G tusschen beide provinciën tot stand kwam „boven die
voorgaende tractatie, verplichtinge en de Verbonden tusschen
den voornoemden Staten ende Steden opten vierden Junij 1575
lestleden met malkanderen aengegaen ende ghemaeckt". ")
Zeker, daarbij werden meerdere bepalingen der vorige Unie
vrijwel herhaald, doch daarenboven hield zij een aantal
voorschriften in, die onmiskenbaar organisatie der provinciën
beoogden. Ik wijs op enkele punten, die in het vervolg van
belang zullen blijken te zijn, zoo in de eerste plaats op art. 12,
dat onder meerdere artikelen, een regeling van het linancio-
wezen inhield: uit elk kwartier zou(Jen de Bondgenooten
Zijne Excellentie op geregelde tijdstippen een staat doen
toekomen van de inkomsten der gemeene middelen ^der
Unie, en van de gedane oorlogsuitgaven „sonder dat
eenige schulden voor datum van dcsen binnen eenige quar-
tieren gemacckt, uyt die gemeene endo generale Inkomsten
ende Middelen van dien quartiere sullen mogen werden
betaelt, maer dat daer toe, ende tot betalingc van allo andere
lasten van Renten ende alimentaticn ghcdcstineert sullen
blyven alle d\'inkomsten van de Domeynen ende geannoteerde
goederen, Geestelijck ende Woreltlijck, die binnen clcken\'

1) Reg. van Oude Akten, A f. 10 v".

2) Groot Placaet-Roek 11, 2123.

-ocr page 49-

37

quartiere sullen mogen vallen", enz. Belangrijk is ook de
opdracht der Souvereiniteit aan den Prins van Oranje, die
in deze Unie voorkomt en welke in een achttiental artikelen
nader werd geregeld. Daarvan is hier van belang art. 15:
„Ende aengaende de Religie, sal syne Excell. admitteren
ende handthouden d\'oefFeninge vande Gereformeerde Evan-
gelische Religie, i) doende surcheron ende ophouden d\'exercitie
van alle andere Religien den Euangelio contrarierende, sonder
dat syne Excell. sal toe laten, dat men op yemants geloof
ofte conscientie sal inquireren, ofte dat yemant ter cause van
dien eenige moeyenis, injurie of letsel aengedaen sal worden,
doende vorder de oeffeninge der voorseyde Religie aengaende,
stellen alsulcke goede ordre, als naer ghelegentheyt der
saecken ende conditiën vanden Steden, ten meesten gherustig-
lieyt endb commoditeyt vande Gemeente, endo sonder ver-
mindering van Godts eer bevonden sal werden te dienen
onde te behooren, oock met advys vanden Staten, is \'t noot".
In het algemeen word natuurlijk do band tusschen de
geünieerden zeer nauw aangehaald: zoo zouden volgens
art. 10 de ooi\'logszaken „met alsulcke gemeenschap, een-
drachtigheyt endo vrundtschap" behandeld worden, „als of
de voorsz. Landen ende Steden onder de Republijcque van
eender Stede mochten werden gcreeckent endo begrepen",
en bepaalde art. 11, dut do geüuieorden tot hunno Staten-
vergaderingen e. d. van elkaar gedeputeerden zouden toe-
laten „ommo alle jalousie endo quado vermoeden wech to
nemen".

Hoelang is deze Unie van kracht geweest? Haar art. 18
zou kunnen doen vermoeden: slechts een tijd van zes maanden.
Doch dio van Zeeland zelf verklaarden uitdrukkelijk nog in
1579, dat die Unie „nyet temporeel van ses maenden, als
abusivelickcn is verstaen geweest, maor geduorendo dc oorloghe

Over (le beteekenis, die aan deze uitdrukking moest geheciit
worden, ontstond later, bij den strijd tusschen Wemonstranten en
Contra-Kemoustranten, gescliil; zie (laarointrent de verhandeling,
welke
Te Wateii geeft o|) bl. 417 e. v. van zijn: Kort Verhaal der
lieforniatie van Zeeland.

-ocr page 50-

38

ende het leven van syne Furstelicke Genade moet dueren".
Toen dan ook Prins "Willem den 10®n Juli 1584 vermoord
was, namen de Staten van Holland den 17en Juli d.a v. een
besluit, waarbij zij verklaarden, dat zij de bepalingen dezer
Unie zouden „voor goet ende van waerden" houden, mits
die van Zeeland hetzelfde beloofden; doch tevens werden
door hen personen genomineerd, die uit de bepalingen van
deze Unie en van die van Utrecht een Concept van Unie
zouden samenstellen, „dat vorder met de Provinciën aen-
gegaen soude mogen worden". In ieder geval is dus de
Unie tusschen Holland en Zeeland tot \'s Prinsen dood in
stand gebleven, ja zelfs in het jaar 1607 schijnt zij nog
geldig te zijn geweest, getuige de resolutie der Staten van
Holland van den ßen Maart van dat jaar.

Men ziet het: de band tusschen de beide provinciën was
zeer nauw geworden. Té nauw zelfs, gelijk Zeeland moest
ondervinden: Holland toch nam al te dikwijls besluiten, die
ook op naam van de Staten van Zeeland gesteld werden,
zonder dat deze laatsten daarin gekend waren. -\') Zoo
werd onder eenige punten, die Zeeland in het jaar 1582
met den Prins wenschte te behandelen, o. a. genoemd: dat de
Prins die van Zeeland houden zou voor een „landtschap ende
graeffelicheyt apart, ende by haer selven bestaende, zonder
onder de graeffelicheyt van Hollant begrepen te zijn; dat
dyenvolgendo de Staten van Hollant in geenderhandc be-
soignen en zullen mogen gebruycken den naem van Zeelant
— gelijck zy tot noch toe gedaen hebben m veelderhande acten
van gewichte — het en sy by den Staten van Zeelant staets-
gewyse hun naem werdde verleent ende geconsenteert".
Hieruit zal men ook hebben to verklaren, dat Veere cn
Vlissingen in 1591 ontkenden, dat do resolutie der Staten

1) Reg, van Oude Akten, C 1". .53. Zie ook de resolutie der
Staten van Holland van 25 Febr. 1579.

2) 3Ieerdere voorbeelden hiervan geeft Pieteu Pauluh in zijn:
Betoog van Zeeland« Regt tot het Stigten eener Ilooge.sehole.

3) Rijksarchief: Slalennolulen, Hrieven, l\'oincleu van HoKchr.
vanaf 1580, f. v".

-ocr page 51-

39

van Holland en Zeeland van 23 Mei 1577, betreffende de
kloostergoederen, in Zeeland ooit van kracht was geweest,
gelijk in het vervolg van dit hoofdstuk zal blijken. Op
denzelfden grond konden de Staten van Zeeland in de 18de
eeuw, toen zij een eigen universiteit wenschten op te richten,
ontkennen tot de oprichting der Leidsche universiteit te
hebben medegewerkt, i)

In vervolg van tijd echter trad, gelijk bekend is, Zeeland
ook mot andere provinciën dan met Holland in betrekking.
Den 8en Nov. 157G toch kwam de Pacificatie van Gent tot
stand, een Unie, die juist in zake de geestelijke goederen
van groot belang was, waarom ik op enkele harer be-
palingen wijs. 2)

Zóó schreef art. o voor, dat op „\'t Faict ende executie"
der religie in Holland, Zeeland, Bommelerwaard en geassoci-

In gelijken zin 1\'ieter 1\'aülus t. a. doch ui. i. ten onrechte.
Uit de notulen van Gouverneurs en Raden en de Staten van Zeeland
blijkt n.1., dat men den 29=" .hmi 157.5 besloot, in zake de betaling
van Iractementen voor de professoren der Leidsche academie, die
uit de geestelijke goederen zou moeten gevonden worden, en waarin
Zeelands aandeel een vierde zou bedragen, dat Zeeland daarin niet
mede zou contribueeren, daar alle geestelijke goederen alhier niet
eens toonïikend waren (ot betaling van de dijkhisten, en de tracte-
menten voor de ininislers. Blijkens de e.vlraet-notulen van den
Zierikzeescheu Haad, was van deze aangelegenheid een punt van
beschrijving gemaakt, en had deze den 2.5"" .luni daarover, eveneens
in ontkennenden zin beslist. Nog in 1575) werd Zeeland in zaken,
die universiteit rakende, i^ekend: immers op een missive der Staten
van Holland van 14 .lan. van dat jaar, waarbij deze bericht hadden,
dat zij de inUonisten der Kginondsche abdij tot dekking der
imiversileits-uilgaven hadden aangewezen, gaven die van Zeeland
ten antwoord: „wordt <lit zeer goet gevonden ende nootelick". (Heg.
van Oude Akten, f. 41). Al i« het dus — gegeven ook dc groote
spoed, waarmede de Leidsche universiteit werd opgericht — zeer
wèl mogelijk, dat Zeeland hij die oprichting zelf niet voldoende is
gekend, zoo is het ni. i. niet voor bestrijding vatbaar, dat in ieder
geval a po.steriori die van Zeeland hare rechtmatige totstandkoudng
erkend hebben.

•} Groot IMacaet-Hoek 1, 1.

-ocr page 52-

40

eerde plaatsen door de Generale Staten orde zou gesteld
worden; voorloopig zou dus in de verschillende provinciën
alles zoo blijven, als het was (Art. 4). Aan Holland en
Zeeland was echter, naar Prof.
Fruin mededeelt, i) te ver-
staan gegeven, dat, ook al besliste men later den Gerefor-
meerden eeredienst te moeten blijven verbieden, hunne
provinciën daarvan zouden uitgezonderd zijn.

Art. 7 deed de mogelijkheid uitkomen, dat steden, die
onder de commissie van den Prins begrepen waren — w. o.
dus ook de Zeeuwsche vielen — doch die zich nog niet
onder zijn gezag hadden gesteld, tot de Pacificatie zouden
kunnen toetreden, na van den Prins bekomen te hebben,
„satisfactie op de poincten daerinne sy hem souden vinden
geïnteresseert onder sijn gouvernemente, \'tzy ten opsieno vande
exercitie vande Religie, ofte andersins". In overeenstemming
met deze bepaling zijn — gelijk later blijken zal — in het
volgend jaar Goes en Tholen tot den Prins van Oranje op
satisfactie overgegaan.

De artikelen 10 tot 20 regelden — met uitzondering van
art. 13 — het punt der „wereldlijke" confi^atiën — om een
in die tijden wel gebezigde terminologie te gebruiken: ze
zouden in hun tegenwoordigen staat gerestitueerd worden,
tenzij ze vervreemd of verkocht waren. Het is zeker maar
niet toevallig", dat onmiddellijk na de „wereldlijke" confisca-
tiën, omtrent de geestelijke goederen een regeling werd
gegeven; daarover toch handelden de artt. 20 en 21, die ik
om hunne belangrijkheid in extenso laat volgen:

Art. 20. Dat alle Prelaten ende allo andere Goestclijcke
Persoonen, wiens Abdyen, stichten, fondatien endo residentien
buyten Hollandt ende Zeelandt gelegen, endo nochtiins binnen
deselve Landen gegoet zijn, sullen wederom komen in don
eygendom ende in \'t gebruyck van deselve heure goedon,
als vooren, teai opsieno vanden "Waerlicken.

Art. 21. Maer wat belanght do Rcligicusen endo andere
Geestelicke, die binnen do voorsz. twee Provintien endo

1) Staatsinstellingen, bl. 1G2.

-ocr page 53-

41

heuren geassocieerde geprofessijt ofte gheprebendeert ende
daeruyt ghebleven ofte gbetrocken zijn, gemerckt dat de
meesten deel van lieure goeden gealieneert zijn: doselve sal men
van nu voortsaen vorstrecken redelicke alimentatien neffens de
gheblevene, ofte anders sal hen mede toegbelaten worden
\'t ghebruyck van hen re goeden ter verkiesinge nochtans
vanden Staten, alles by provisie ende tot alderstont op hen
voordere pretentie by de generale Staten verordent sal
wesen.

De beteekenis van art. 20 was dus geen andere, dan deze:
evenals, „waerlicken" het genot hunner — geconfisqueerde —
goederen werd gerestitueerd, zoo zouden geestelijke personen,
behoorende tot abdijen, kloosters enz., niet in Holland of
Zeeland gelegen, in „den cygendom" en het gebruik hunner
goederen hersteld worden.

Daarentegen regelde art. 21 de positie van die geestelijke
personen, die in Holland en Zeeland hadden thuisbehoord,
doch zich uit die provinciën verwijderd hadden. Evenals do
geestelijken, die gebleven waren, zouden zij alimentatie
bekomen, tenzij de Staten dier provinciën hen in \'t genot
hunner goederen zouden stellen, waartoe do Staten van
Zeeland nooit zijn overgegaan; trouwens dit laatste achtte
men reeds kennelijk bij do totstandkoming der Pacificatie
niet waarschijnlijk, daar immers, „do mee.stendool van heure
goeden gealieneert zijn". Wel was do door art. 21 gegeven
regeling eeno provisioneelo, doch evenmin als in zako art. o,
hebben do Generale Staten in vervolg van tijd dit punt ter
hand genomen.

Om bekende redenen is op do Pacificatie van Gent eenige
jaren later een „naerder" unie gevolgd: do Unie van Utrecht,
die den 23en Jan. 1579 gesloten werd.

Haar considerans drukt ten duidelijkste het verband met
do Pacificatie uit: men had het „gherflotsaem gevonden sich
naerder endo particulierlijcker metten anderen tc verbinden
ende vereen igen, niet om hen van de voorsz. generale Uuio
bij do Pacificatie tot Gent ghemacckt to scheyden, maer om
die selvo noch moer te stereken", cn iets verder: „blyvende
anders die voorsz. generale Unie ende Pacificatie van Gent
iu weerden".

-ocr page 54-

42

De bepalingen der Unie, welke hier van belang zijn, vindt
men in de artt. 13, 14 en 15, luidende:

Art. 13. Ende soo veel \'t poinet vande Religie aengaet,
sullen hun die van Hollandt ende Zeelandt dragen na haer-
lieder goet-duncken, ende d\'andere Provinciën van deser Unie
sullen hun mogen reguleren na inhoudt vande Religions
Vrede, bij de Eertz-IIertoge
Mathias , Gouverneur ende
Capiteyn-Generael van dese Landen, mot die van synen Rade
by advijs vande Generale Staten aireede gheconcipieert, ofte
daerinne generalijck ofte particulierlijck alsulcke ordre stellen,
als sy tot rust endo welvaert vande Provinciën, Steden ende
particulier Leden van dien, ende conservatie van een yegelick
Geestelick ende Weerlick, zijn goet ende gercchticlieyt dien-
lijck vinden sullen, sonder dat hen hier inne by eenige
andere Provinciën eenich hinder ofte belet gedaen sal mogen
worden, mits dat een yeder particulier in sijn Religie vry
sal mogen blyven, ende datmen niemandt ter ca(ïse vande
Religie sal moghen achterhalen ofte ondersoecken, volgende
die voorsz. Pacificatie tot Gent gemaeckt.

Art. 14. Item salmon alle Conventualcn ende die vande
Geestelickheyt, volgende dc Pacificatie, laten volgen hun
goeden die sy in ccnigo van dese geünieerde Provinciën
recipro(juelick hebben leggende, midts dat indien eenige
Geestelijcke Persoonen uyten Provinciën die gheduerende
(POorlogc tusschen die Landen van Ilollandt ende Zeelandt
tegens dio Spaengiaerden, stonden ondier \'t ghebiedt vande
selve Spaengiaerden, hen begeven hadden uyt heure Cloosteron
ofte Collegien, onder \'t gebiet van die van Hollant endo
Zeelandt, datmen die by hun Conventen ofto Collegien sal
doen vcrsien van behoorlijcke alimentatie ende onderhoudt
hun leven gheduerende, als oock ghedaen-sal worden die
geene die uyt Ilollandt ende Zeelandt in eenige vandon
anderen Provinciën van dese Unie vertoogen ende hen ont-
houdende zijn.

Art. 15, Dat mede den ghenen die in eenige Cloosteren
oft CJeestelicke Collegien van deso geünieerde Landen zjjn

1) (Iroot i\'lae.iel-Hück, 1\'. 7 e.v.

-ocr page 55-

43

ofte gheweest hebben, ende die selve uyt saecken van die
Religie ofte andere redelijcke oorsaken begeeren te verlaten
ofte verlaten hebben uyt den inkomst van haren Conventen
ofte Collegien haer leven langh geduerende behoorlijcke
alimentatie sal worden verstreckt naer gelegentheyt vando
goeden: Welverstaende dat die nae date van desen hen in
eenige Cloosteren sullen begeven, ende de selve wederom
verlaten, egeen alimentatie verstreckt sal worden, maer sullen
tot haren behoeve naer hen mogen nemen \'t ghone sy daor
inne gbebrocht hebben. Dat oock diegene die jegenwoordelijck
in die Conventen ofte Collegien zijn ofte naemaels komen
sullen, vryheydt ende libertej\'^t van lleligie ende oock van
kleederen ende habijt hebben sullen. Belieltelijcke dat sy-
luyden den Oversten vanden Conventen in allen anderen
saecken onderdanicli sullen zijn.

Van deze drie artikelen is art. 13 verreweg hot belang-
rijkste: daarom eerst een enkele opmerking over de beido
andere. Art. 14 bevestigt nogmaals de door de Pacificatie
gewaarborgde alimentatie der geestelijke personen; het mag
echter opvallend heeten, dat in de later te noemen rekeningen
van hot Extra-Ordinair van na 1579, de alimentatie steeds
in verband gebracht word mot bet dcsbotreffende artikel der
Pacificatie, niet met dat der Unie. Art. 15 werd, volgens
Prof
Fuuin, op verlangen van Holland opgenomen om hot
verloopen der kloosterlingen in do hand to werken; gegeven
de omstandigheid, dat van een voortbestaan dor kloosters in
Zeeland na 1579 geen sprake meer was, zoo heeft dit artikel
ongetAvijfeld voor deze |)rovincie weinig beteekenis gehad:
hoogstens ten aanzien van het klooster dor Cellobroers te
Middelburg en dut der Cellezu.sters te Cioes. Van, meer
beteekenis dan dezo beido is ongetwijfeld art. 13. Het „poicnt
van de Religie" zou een provinciale aangelegenheid blijven,
in tegenstelling mot de Pacilicatie, die ccn regeling door de
Generale Staten in het vooruitzicht had gesteld. Sine dubio
werd met „het poinct van de Religie" ook regeling in zake
geestelijke goederen bedoeld. In zooverre was de bepaling
een bevestiging van hetgeen vóór de Unie van Utrecht
tusschen Holland en Zeeland gegolden had; innners waren,
gelijk ik in het vervolg zal aantoonen, sedert 1570 tusschen

-ocr page 56-

44

die beide provinciën geschillen hangende omtrent geestelijke
goederen, zonder dat blijkbaar partijen er ook maar één
oogenblik aan dachten, die quaestie door de Generale Staten
te doen beslissen.

Nog één opmerking omtrent art. 13. Het is bekend, dat
in verscheidene provinciën geschillen ontstonden tusschen
de Staten en de stedelijke overheden, omtrent de geestelijke
goederen in de steden gelegen. Het valt niet te loochenen,
dat
o. a. in Utrecht de provincie meermalen in zulke gevallen
een beroep deed op art. 13 der Unie, doch het lot der
Utrechtsche kloosters toont duidelijk aan, dat dit beroep
dikwijls faalde, i) De feiten zullen dus steeds in ieder afzonder-
lijk geval hebben te beslissen. Onjuist — immers te algemeen
geformuleerd — acht ik dus de overweging, die de Utrechtsche
Rechtbank in haar vonnis van 11 Mei 1887 (Wbl. 5421)
neerlegde, en op grond waarvan zij den eisch der stad
Utrecht tegen den bewoner van een aan het vroegere
St.-Caecilia-convent toebehoorend huis afwees: omdat de
Utrechtsche Staten „ingevolge de hun bij artt. 13 en 14 der
Unie verleende bevoegdheid, nader bekrachtigd bij resolutie
der Staten-Generaal van 1 Juli 1581" het z g. Redressement
vastgesteld hebbende, „overeenkomstig hunne bevoegdheid
over dc^ geestelijke goederen hebben beschikt en zich den
eigendom daarvan hebben toegekend......en ze der-
halve" als niet heerloos geweest zijnde „mot rechtsgeldig
gevolg door de stad Utrecht niet zijn kunnen worden toe-
geëigend". 2-) Ook in Zeeland is deze competentie-quaestic

1) Zie hieromtrent Houa Siccama t. a. |). in het hijzonder ld. (53!)
en de verwijzingen in de noot. Evenmin kan _ men m. i. in het
algemeen heslissen of die competentie-fniaestie levens eigcndoms-
dan wel heheersrccht gold; voor Utrecht ongetwijfeld hot laatste,
voor Zeeland m. i. veelal het eerste.

2) Ook Offeiuiaus: De Keelitstoebtand van Kerkelijke (ioederen
bij de Hervormden, hl. (57, acht deze uitspraak der Ut rechtsche
Rechtbank in elk geval onjuist. — Deze (juaestic is ook eenigszins
aangeroerd door Mr.
Muller in de Maartaflevering van Onze Eeuw
(15)06, 1)1. 453 e.y.). Mr. M. wil «duidelijk oiiderscheiden tusschen
de overheid en den souverein". „üe stedelijke overheid was gecns-

-ocr page 57-

45

gerezen, doch merkwaardig genoeg is daarbij nimmer een
beroep op het artikel der Unie gedaan: ongetwijfeld wordt
daarmede de juistheid mijner zienswijze bevestigd, zij het
dan ook, dat ingevolge een Staten-resolutie van 1578, de
stand van zaken hier eenigszins anders was.

Ik besluit deze inleiding met een opmerking over de
confiscatiën. De regehng daarvan hield natuurlijk verband
met de wisselende tijdsomstandigheden. AVaren ze door de
Pacificatie opgeheven, onmiddellijk na het verraad van
don Juan waren zij wederom aan de orde. Zoo vaardigde
de Prins van Oranje den Te» Dcc. 1577, op naam van Filips,
een plakkaat uit „nopende \'t aenbrengen vande goederen
dergenen, die de parthye ende syde houden by den
algemeenen Vyandt Don Juan", terwijl sinds 1580 de
rekeningen van het Extra-Ordinair een aantal „nyeuwo
confiscatiën" melden „dowelcke jure belli gedevolveert zijn
aen de gemeene saecke, al volgende don placcaete, daeraflf
geëmaneert ende gepubliceert opten XXIcn Januarj\' anno 80". -)

§ 3. Algemeene Beschouwingen.

Ik keer thans terug tot het voor dit hoofdstuk gekozen
punt van uitgang: de overgang der stad Middelburg tot
den Prins.

Men heeft daarbij tweeërlei tc onderscheiden:

1". De Spaanschc bevelhebber Monokacjox bedong voor
zich en zijne manschappen bij den Prins voorwaarden, waarop
zij de stad zouden mogen uittrekken, zonden ingescheejit en
aan den Vlaamschcn kant afgezet worden. \'•\') Doch zij niot

zins soiivcreiii". — Een dergelijke onderscheiding aolit ik, wat Zeeland
aangaat, wel wat gewiuigd. Ken .slad als Tholen werd door (iec,.
Haden (Staten) overstemd, maar als Middelburg de helling van den
lOü"" j)enning weigerde, gebeurde het ook niet.

\') Groot Placaet-13oek II, 1\'. 2147.

-) Dit plakkaat is opgenomen iu het meergenoemde Register van
Oude Akten, C f. 244 v".

Oud-archief der stad Middelburg. Inveutaris No. 2627.

-ocr page 58-

46

alleen: inet hen zouden de papen en monniken, zoo zij wilden,
mede mogen trekken, doch alleen van lijfskleeren voorzien.
Zoo is het dan ook geschied. Het lot der mede uitgetrokken
geestelijken was in den beginne zóó deerniswaardig, dat
Monbragon zich verplicht zag tot hun linlp den bijstand
van andere geestelijken in te roepen."\')

2°. De Middelburgsche burgerij trachtte eveneens bij den
Prins voorwaarden van overgaaf te bedingen, waarin deze
echter niet treden wilde. Slechts werd door hem een ver-
klaring afgelegd omtrent eenige punten, waarop de burgerij
staat zou kunnen maken ■\') — „deur mededoegen van de
uuyterste ellende, honger ende armoede, daerinne de voor-
schreven stadt ende borgers gevallen zijn, prefereerende
christelycke genade boven rigeur" — waaronder deze:

„Zullen oock de voorschreven borgers schuldich zijn
scherpelijck toe te zien, datter van de coopmanschepe ofto
geestelicke goederen nyet vermindert, versteken, begraven oft
wechgedragen on werde, oick mede te voorscijn te bringen
alle de goeden endo juweelen, die zy weten zullen begraven
ofte ver.steken, jae yemande in bewaernisse gegheven te zijn,
toebehoorende geestolycke oft andere perzoonen, sich buyton
den eylande onthoudende, oj) lijffstralf".

„Ende aengaonde tvordor versouck van de voornoemde
Borgemeesters oft Gedeputcerdens van Middelburch, ten
opziene van den papen endo monicken, der kerken dienst
ende kerkegoeden - - - den monicken. endo papen os toe-
gelaten met-hen clederen f,o vei\'trecken. Op do restc gedencken
wy ter gelcgendcr tijt endo naer voorgaende informatie to
disponeren, zoo wy in alle rcdclickheyt endo tot meeaten

1) Zie echter: Bijdragen voor de GesehiedeniH van het Hisdoni
van Haarlem, deel XXII, bl. 217.

2) Van- Vloten- t.a.p., bl. 12Ü.

3) Archief Middelburg. Inventaris No. 2G28.

•») Men meende n.1., dat er tijdens het beleg een overrijke voör-
raad koopgoederen in de stad was, toebehoorend aan personen, die
\'s vijands zijde hielden, wat echter, toen het op stuk van zaken
aankwam, zeer tegenviel. Vgl.
Van Vloten t. a. p., bl. 123.

-ocr page 59-

47

oorboor van de stat ende gbemeenon lande bevinden /.nllen
te behooren".

Hoe nu aan deze bepalingen uitvoei\'ing is gegeven, is de vraag,
die thans beantwoord dient te worden. Hc maak daarop
slechts éen uitzondering: bet punt der religie zal elders —
in het zesde hoofdstuk — tor sprake komen; ddar stel ik
mij voor o. a. aan te toonen, dat de Gereformeerde leer,
zooal niet dadelijk na Middelburgs overgave, dan toch reeds
zeer spoedig daarna als de olhciëele werd erkend.

Oinniddellijk werden uit naam van den Prins een aantal
bevelen afgekondigd, grootendeels van een zelfde strekking,
n.1, om do be:dttingen van fugitieven — waaronder men ook
met verwaarloozing der enkelo geestelijken, die to Middel-
burg gebleven waren, do goederen der gee,stelijkhei(l begreep —
to confisqueeren en verduistering cr van togen te gaan. Een
enkelo dier publicatiën laat ik hier volgen:

25 Februari:---„Wert geboden, dat allo deghone, dio

eenigerhando goeden onder hem hebben, toebehnorl gehadl
hebbende eenige cloosters, conventen, pajmi, monickcn ende bagincn,
ouder wat title dattot zy, zullen dezelve o]ibringon op do
tresorierscamev binnen tstadthuys deser stede omme geregijs-
treert to worden binnen XXIIII uren eorstcommende
op de
vcrbncrte van lij ff ende goci\'\\

20 Februari:---„Wert geboden, dat allo borgers, in-

woondcrs off andere, van wat staet ofte condicie dat by sy,
hebbende in hare bewaernisse oft wetende eenige juwelen,
cleeron, huysraet ende muebelen goeden, hoedanich die zy,
toecommende personen geestelijch genaemt ofte xvaetiich, die ten
dage dat de viandcn uuyter stede scheyden, binnen dcselve stede
nyet en residee^\'de,
overbrengen ter selver plaetsen ende aon
dezelve commissarisen binnen 3 mael XXIIII uren pertinonten
inventaris van dcselve juweelen, cleeron, huysraet endo
nniobelen, sonder eenige to vcrswigon, of tachterhouden,
op pcyne van in lijfl" ende goot gestraft te worden. Eick
gcdencke hem hierinne te quiyten, want do voorschreven

Alle opgenoiueii iu bet Register: l\'ublieaiiën viiu Middelburg,
15ü2 (üt IG03. (Archief Middelburg).

-ocr page 60-

48

commissarisen metten officier scerpe huyssouckinge sullen
doen tot justificatie van eens yegelicx overbrengen. Ende
zoo dezelve yemande in gebreke bevinden,
die zal gestraft
werden zonder eenige genade".

Deze beide publicatiën betroffen slechts roerende goederen;
natuurlijk, want ten aanzien van dezulke, was vóór alles
verduistering te vreezen. Een publicatie van lateren datum
handelt over soortgelijke onroerende goederen, n.1. die van
5 April, waarbij de Middelburgsche Magistraat op bevel van
Gouverneurs en Kaden personen aanstelde „die tsamen van
huyse tot huyse in alle Straeten ende wycken deser stede
gaen sullen ende regijstreeren alle die huyse, staende binnen
deser selver stede, mit pertinente verclaringe wien dezelve
toebehooren ende met wat renten ende chisen die belast

sijn----dewelcke voorschreven gecommitteerde sullen een

pertinent quoyer daeruuyt maecken van alle de huysen ende
renten, die uuyt die huysen ende erven
geestelycke personen
ofte fugityven, die hun in steden ofte plaetsen onder tgcbict van
Syne Excellentie nyet staende, onthoudende zijn,
toecommende".
Bovendien waren er verschillende zeer strenge plakkaten uit-
gevaardigd, waarbij het schonden, vernielen of afbreken van
kloosters, kerken o. d. in de stad of ten plattelande „op pene
van de galge" verboden was.

Doch steeds nog werden, ondanks al die strenge bepalingen,
goederen achtergehouden; duidelijk blijkt dit uit dc resolutie
van Gouverneurs en Raden van 20 April, die den 22«" „ter
pueyen"\'gepubliceerd werd: \')

„Alsoo tor kennissc van Gouverneurs endo Raden van
Zeelandt gecommen is, dat binnen deser .stede Middelburch
noch zijn verscoydcn goeden, wacren, coopmanschappen,
huysraet, actiën ende crediten, toebehoorende don coopluydcii
sich onthoudende in vianden landen ende aen alsulcke als
nyet begrepen en zijn in de capitulatie, besloten op doverghevcn
van de voorschreven steden, inschelijcx dc?i papen,
munnicken,
hagyncn ende andere voorvluchtigen,
nyet willende helpen hant-
houdcn de vriheyt van hueren vaderlande, nyctjegenstaendo

1) Register: Publicatiën, f. 113.

-ocr page 61-

i9

(lat by voorgaondo edicten allen eenen yegelyckcn geboden
es geweest dezelve te moeten overbrengen binnen zekeren
tijt, lange overstreken, Soo eest, dat de voornoemde Gouver-
neurs ende Raden, ver versehende tvoorschreven gebot, voor
de laeste reysen gebieden, dat alle deghene, iu zyne bewaer-
uisse hebbende goeden, coopmanschappen ende huysraet van
alsulcken als boven gespecificeert staen mede dien denzelven
yet schuldich mach sijn, zullen gehouden ende schuldich
wesen dezelve sonder eenige geveynstheyt aan te brengen
den commissarisen van Syne Excellencie binnen tweemael
vierentwinticb uren
op pene van gehouden ende gestraft tc
worden als opoibarc vianden van den vaderlande
endo confiscatie
van alle huere goeden, roerende ende onroerende. Ende zoo
daer yemande ware, wetende wie alsulcken goeden, coopman-
schappen, huysraden, actiën ende crediton onder hen hadde,
ende binnen den voorschreven tijt nyot te voorscyne en
brochte, dezelve, zulcx aenbrengendo, zullen daerafl\' hebben
ende gemeten tgerechte vierde part".

Teneinde nu verder na to gaan wat hot lot van al die
goederen was, moet tusschen de roerende - cn do onroerende
onderscheid gemaakt worden.

Do roerende goederen zijn eenvoudig te gelde gemaakt.
Dit blijkt ten duidelijkste uit de rekening van den Tresorier-
Generaal
Manmakeii. In diens rekening over 1573 tot \'76
wordt n.1. oen kapittel van ontvangst aangetroiïen, luidend:
„Anderen Ontfanck van de coopmanschappen, juweelen,
gout, silver, verguit endo onverguit onde meublen— be-
vonden binnen ende met den overgaen der stadt Middelburgh,
alles breeder verclaert by den cobieren oft registeren — by de
commissarysen by zyne Excellencie ende den steden van
Bewesten - ende Beoosterschelt geordonneert — daervan ge-
houden", uit welken hoofde
Manmaker een bedrag van
72292 £ : 6 gr. in ontvangst verantwoordde, waaronder é6n
post van ruim 1600 £ als gekomen „van zekere kerckelicke
habyton, diversche cleederen ende huysraedt, welcko by don
voorschreven gecommitteerden
als geestelicke persoonen ende

\') Aauwezig op liet Rijksarchief, aldaar f. 12 e. v.

-ocr page 62-

50

andere fugilivcn toebclioureiulo oi)enbacrlicl<cii b}\' den stocke
vercocbt zijn".

De bestemming, die de onroerende goederen bekwamen,
ligt minder voor de hand; daartoe moet eerst op een ander
punt gewezen worden.

In de inleiding n.1. van dit hoofdstuk gaf ik aan op welke
wijze de regeering over Zeeland onmiddellijk na Middelburg\'s
overgang, door den Prins geregeld werd. Terzelfder tijd werd
echter door hem ook de eigenlijke administratie op vasten
voet gesteld, althans voor zooveel Walcheren aanging. De
Tresorier-Goneraal
Man>[AKE]i, die reeds sinds 1573 dat ambt
bekleedde, bleef als zoodanig fnngeeren. Onder hem werden
eenige rentmeesters gesteld, die, zoo gewenscht, hem hunne
ontvangsten zouden „laeteu volgen". Als zoodanig werden
genoemd
Pieïek de Wachteii tc Vlissingen en Jacob CA^r^en
tc Veere, wier administratiën bovenal oorlogsuitgaven, doch
ook „de betalinge van de prcdicante\'n endo schoolmeesters
onder heurlieder bedrijlf sittende" betrellen zouden. Doch
bovendien werden er nog drie rentmeesters aangesteld, n.1.
Walraven van den Braamsloot over het kwartier Middel-
burg en Arnemuiden,
Michiel Adolfsz. ovor dat van
Vlissingen cn
Van Citycic over dat van Veere, wier adminis-
tratiën hier van veel meer belang zijn. Zij bekwamen een
zelfden werkkring, die b.v. voor
Van den Braamsloot
aldus omschreven werd: „onder zynen ontfanck zijn begrepen
alle
geconfisqueerde geestelyckc endo weceltlycJce goederen, mits-
gaders dér Conincklycke Maiesteyts domeynen, bestcrften van
bastaerden goeden, imposten, accVsen, alderhandc contribu-
tiën, alle penningen ten prouffyte van de gjemeyno zaecke
geschoten over de gemeten, ende in somma al tgene, dat in
zijn bedrijff de gemeyne saecke is toecommcndo".

Voor zoover de administratie van Manmaker in dit ver-
band van belang is, zal ik daar in hot vervolg nog op
wijzen; merkwaardig is het, dat
Manmaker ook aan twee
ministers hun tractement uitbetaalde. -) Evenmin zijn liier

•) Rijksarchief. Register van Oude Akten, A f. 138.
2) Rekening 1573/70, f. 73 v".

-ocr page 63-

51

van belang de adniinistratiën der rentmeesters Oami\'E cn
Dk AVachtkr: immers de tractementen van ministers en
schoolmeester werden bij slot van rekening niet door hen,
doch door de drie in de laatste plaats genoemde rentmeesters
uitbetaald. Die administratiën zijn het juist, die hier alle
aandacht verdienen.

Welke de werkkring dezer rentmeesters was, heb ik zoo
even aangetoond; bovendien werd deze omschreven in de
instructie, die zij don S^n Maart 1574 van den Prins be-
kwamen. 1) Daarin werd echter geen duidelijker omschrijving
gegeven, waarom ik ze hier verzwijg; slechts valt op te
merken, dat daarin gesproken werd van „zoe gheestelicke als
weerlicke onroerende geconfisqueerde goederen", terwijl de
Prins aan Gouverneurs en Raden opdroeg in vervolg van tijd
een „wijdere instructie" te geven. In hoeverre Gouverneurs
en Raden daaraan voldaan hebben, is mij onbekend, doch
mogelijk is aan een meer algemeene instructie nimmer gedacht,
daar G. en R. toch voor iedere uitgaaf, die de rentmeesters
deden, hunne machtiging moesten verleenen.

Aangezien nu het vervolg van dit hoofdstuk steeds met
deze administratiën verband zal houden, acht ik een overzicht
daarvan noodzakelijk, zij het dan ook in boknopten vorm,
met weglating van datgene wat hier niet van onmiddellijk
l)elang moet worden geacht. 2) In de eerste plaats heeft dat
overzicht te loopen tot het jaar 1578, toen een algeheele
wijzighig in die administraties gebracht werd.

leerst dan het rentmeostorschai) van Michirl Adolpsz.
(ressort Vlissingen).

Onder de ontvangsten worden in de eerste plaats huishuren
genoemd; in de rekening 1570/77 zijn die posten echter allo
ingevolge de Pacificatie verdwenen, waaruit men dus — ge-
geven do tegenstelling tusschen de artt. 20 en 21, waarop ik

\') Door de drie reutineesters resp. in bmuie eerste rekeningen
opgenomen. Deze, en soortgelijke rekeningen, berusten iu bet
Uijksarcbiei".

2) Zoo b.v. du posten, die betrekking hebben op imposten,
domeinen e. d.

4*

-ocr page 64-

/

52

liiorvorcn woes — concludeeren luoeL, dal het uitsluitend
wereldlijke conliscatiën geweest waren, behoudens de moge-
lijkheid, dat daaronder ook goederen waren van geestelijke
fundatiën, buiten Holland en Zeeland gelegen. Verder worden
de opbrengsten van tienden verantwoord, waarbij evenwel
niet aangeduid wordt op wiens naam die tienden gestaan
hadden. Slechts van één perceel tiend heet het, dat het was
„toutcherende den proost in der abdye". Eveneens ontbreekt
ten aanzien van de landerijen, waarvan
Adolfsz. pachten inde,
iedere nadere aanwijzing, aan wie ze vóórdien toebehoorden.
Alleen verneemt men, dat de etting (recht van beweiding)
van de kerkhoven van Souburg en Koudekerke verpacht werd.
In de rekening 1577/78 vielen meerdere perccelen land weg,
doordat ze door den commies
Coene verkocht waren, waar-
over later meer; in het algemeen trouwens is in de latere
rekeningen het aantal landerijen zeer afgenomen. Blijkens
de eerste rekening had
Adolfsz. eenig zilverwerk verkocht,
dat van de kerken van Oud-Vhssingen en Soutelande afkomstig
was. Ook had hij houtwerk en materialen verkocht: o.a.
„alle hautewerck ende schaliën van den coor van de kercke
van Rithem", hout „ghecommen van de naelde van dc torre
van Coudekercke", e. d.

Onder de uitgaven nemen de tractementen voor ministers,
schoolmeesters en kosters een voorname plaats in. In dc eerste
rekening worden slechts twee ministers, n.1. te Vlissingen,
genoemd, doch geleidelijk is het aantal van dergelijke posten
toegenomen. Onder do uitgaven wordt reeds van do eerste
rekening af alimentatie eener religiouse van het klooster Soetcn-
dale genoemd. Meermalen ook deed
Adolfsz. uitbetalingen aan
den Tresorier-Generaal. Wanneer men daarmede
Manmakeu\'s
rekeningen vergelijkt, dan blijkt niet duidelijk of men in
die gevallen uitsluitend aan opbrengst der geïnde imposten te
denken heeft; bovendien kwam
Man>[AKKR meermalen den
rentmeester met niet onaanzienlijke bedragen te hulp. Do
grens tusschen die twee administratiën is dus niet zeer nauw
te trekken, een opmerking dio evenzeer voor do twee andere
rentmeesterschappen geldt. De rentmeester liet blijkens\'zijno
rekeningen een aantal reparatiën door smeden, metselaars
en glazenmakers verrichten. Dergelijke posten zijn van belang

-ocr page 65-

53

om te doen uitkomen, waarover het beheer van den rent-
meester zich uitstrekte. Zoo het hij het huis, waarin de
minister te Vhssingen woonde, repareoren, evenzoo het „curen-
huys" te Zoutelande, dat thans door den minister van dat
dorp was betrokken, en de kerken van Zoutelande, Oost-
Souburg en Koudekerke. Van belang zijn nog twee op zich
zelf staande posten:
i) aan zekeren Jan Symonsz. werd 7 £
7 sch. 12 m. uitbetaald „ende dat ter causen ende van glielycko
penningen by hem meer uutghegheven dan ontfangen over
de kerckerekeninge van Bekercke", terwijl blijkens den
anderen post vacatiegeld uitgekeerd werd voor het hooren
en schrijven van een kerkerekening.

Thans volge een soortgelijk overzicht van de administratie
van den rentmeester
Van Cuijck (ressort Veere).

Geestelijke huishuren schijnen er ook in dit kwartier niet
te zijn goAveest; na de Pacificatie toch wordt ook door
dezen rentmeester aan huishuur niets meer ontvangen.
Geconfisqueerde renten werden in ontvangst verantwoord
o. u. „aencommende \'t capittcl van der Vero", \'t kapittel
Zandenburg, -) \'t klooster Soetendale, \'t convent St.-Ceciliö
to Leiden, üe vrachten van geannoteerde boomgaarden
waren verkocht; zóó van do boomgaarden van Westhovo,
(hit de Middolburgscho Abdij had toebehoord, en van den
boomgaard „van den pastoor St.-Aechtckerke". Ook de
opbrengst van een aantal tienden werd door den rentmeester
verantwoord. Van sonnnigc dier tienden blijkt op wiens
luuim ze stonden; zoo wordt genoemd tiend „aencommende
\'t gasthuys in Douiburcb", tiend „toebchoirt hebbende do

\') Rekening 1574/7.5, f. .52 v".

-) Vgl. Ekmeiuns. ZeenwHciie Oudheden. IJelielzendc de Heeren
viin Vere uit den Huize van Hourgondiën, 1)1. K;:} e. v. 1. p. wijs
ik op een posi, voorkomende in de Veersche domeinen-rekening
over het jaar 1575 (f-ivanwezig in \'t Vcersclie archief: \'t Kapittel
van
Zani)emu}iu! kwamen twee renten toe, staande ten histe van
die domeinen, „dewelcke
ocennits \'t vounioemde capittcl tc ni/cttc
is,
noch onhetaelt zijn" en dus pro meniorie uitgetrokken werden.

-ocr page 66-

54

pastoor van Domburch", ook worden een aantal tienden
op de volgende wijze aangeduid: „Theylicli gecsttbiendeken"
in Serooskerke, „costeryetliiende" o. a. te Oostkappel on
„pastoirsthiende", ook wèl „do pastoirstbiende in Grijpskerke,
ghenaempt de breetbiende". Met deze terminologie is meestal
aangeduid aan wie dergelijke goederen toebehoord hadden;
in de genoemde gevallen gold het dus pastorie-, kosterie-
en Heiligegeestgoed. Betreffende het H. Geesttiendeke onder
Serooskerke valt nog op te merken, dat het plotseling in
de rekening 1576/78 met „nyet" verantwoord werd: „alzoe deze
thiende -- toecompt den heyligen geest, zal diezeivo voortan
uutte rekenijnge mogen gelaten werden". Evenzoo werd in
die zelfde rekening ten aanzien van zeker „gasthuys-thiendeken",
onder Kleverskerke gelegen, gedecreteerd, dat het\' voortaan
uit de rekening zou gelaten worden, aangezien het niet „tot
behoeff van de gemeyne zaecke" verpacht was „alzoc tzelve
competeert tgasthuys van Middelburch". -) Kan men dus,
in tegenstelling met de rekening van
Aoolfsz., wat do
tienden betreft, hier grootendeels nagaan, op wiens naam
die stonden, sterker nog is dat bij deze administratio het
geval met do landerijen, waarvan pacht ontvangen werd.
Zóó worden genoemd een aantal Capellerie-landen; landen
van kapittels o. a. van dat van Noord-Monster, West-Monster,
Veere en Zandenburg; landen van gilden, b.v. van het
„Sinte Mertensgilde in Zandijck", „\'t Sacramontsgildo in
Serouskerke", van het „Stc Christoflelgildc van Middelburch";
kerkfabrieksgoederen, b.v. van „dc kcrcko \'tOostcappel", van dc
kerk van Mariekcrkc, Kleverskerke, Domburg eir/-., ook van
do „St.-Pieterskercke" (d.i. een der Middelburgsche kerken);
pastoralia: b.v. „curatus ter Vore", „curatus Nieuwcrkerke",
„curatus abatie" (Middelburgscho Abdij);\' ko.steriogocdcron:
b.v. „costerie tZandcnburch", „custos Domburch"; arnicn-
goederen: b.v.: „II. Geest in Oostcappel", „de pitantio to
Domburch", „Sanctus Spiritus St.-Acchtekcrko"; gasthuis-

1) Aldaar, f., 22 v«.
Aldaxir, 1\'. 23 v".

-ocr page 67-

55

goederen: o.a. van dat te Oostkappel; kloostergoederen: b.v.
„bagynen in Middelburcli", „de boogaert ende huysinge van
Reynsbnrch", „de landen van Waterlooswerve", „de Augustijnen
in Middelburcli", „den kelderwaerder int clooster", „den back-
meester int clooster"; ten slotte nog landerijen, die op naam
van „de scolieren in Serooskerke", „Heer
Jan van Stryen"
011 „de Dutsche Heeren" stonden. Uit de rekening 1576/78
blijkt, dat toen reeds een aantal dier landerijen verkocht
was; doch daarover later meer. In die zelfde rekening
wordt nog melding gemaakt van den verkoop van twee
perceolen land, dio daardoor tevens uit de rekening ver-
dwenen, door
Kcrkraccstei\'s van Serooskerke tot reparatie hunner
kerk krachtens machtiging van Gouverneurs on Ivaden. 2)
Als andere bronnen van inkomst worden nog genoemd
pachten van boomgaarden, o.a. van een in Serooskerke
„toebehoort hebbende den pastoir aldair", de opbrengst van
verkochte steenen van het Clarissenklooster buiten Veere, enz.

Wat dc uitgaven aangaat, daaromtrent kan ik vrijwel
volstaan met hetgeen ik ten aanzien van de administratie
van
Adolfsz. oi)merkto. Ook hier wederom tractementen
van ministers e.d.; ook hun huishuur betaalde de rentmeester,
alsook in enkele gevallen de door hen gemaakte kosten
van verhuizing om naar
WalcliGrcn te komen. Vorder
alinientatiën, uitbetalingen aan
Man.maker, waterpenningen,
provinciale belastingen enz. Onder bet hoofd „Uuytghevoii
van reparatien by desen rentmeester ghedaen aen de
gheannoteerde huysen" treft men behalve o. a. aan liijnsburg

1) Onder de bewoners der Middelburgsche Abdij behoorden nevens
den abt, prior, UanunniUen e. a. ook een kelderwaarder en een
bakniei\'.ster. „De/.e beide laatsten hadden elk ook hunne bepaalde
goederen, die zij beheerden en waaruit zij in het onderhoud hiuuier
mede-geestelijken voorzagen; het overschot van beider iidiomsten
viel eveneens aan de Abdij ten deel". (Mr. H. F
kuin: Het Archief
der O. L. V. Abdij te Middelburg, bl. (>).

2) Aldaar, f. 30 v".

•\') Dit geldt trouwens voor alle rentmeesterscha|)])cn van het
E. O. uit Zeeland. Daaruit laat zich niets tegen een mogelijk

-ocr page 68-

56

en Westhove verrichte reparatiën er ook aan die ten behoeve
der kerk te Domburg geschied waren; zoo reparatie „aen de
bancken ende anders", kosten van het schoonmaken dier
kerk e. d.

Ten laatste: de administratie van Walraven van den
Braamsloot
(ressort Middelburg en Arnemuiden).

Van de door dezen rentmeester afgelegde rekeningen ont-
breekt die over den termijn Mei 1576 tot Mei \'77; gelijk
later blijken zal, doet dit gemis zich wel eenigszins
gevoelen. Na het overzicht van de administratiën dor
rentmeesters
Adolfsz. en Van Cuyck, kan ik hier te meer
mij slechts tot eenige punten bepalen. In de rekening van
1577/78 worden een aantal perceelen H. Geestland — resp.
gelegen onder Mariekerke, Meliskerke, St.-Janskerke, Boude-
wijnskerke, Zoutelande, Westkappel, Aagtekerke, Oostkappel
en Serooskerke — plotseling met „nyet" verantwoord, daar
die landerijen in het vervolg door do H. Geestmeesters zouden
geadministreerd worden krachtens zekere „ordonnantie van
restitutie". \') Van belang acht ik het ook te wijzen op de
huishuren, die door den rentmeester geïnd werden: ze betroffen
alle huizen binnen Middelburg. Zoo wordt melding gemaakt
van verschillende huizen „eertijls aencoemende den Boogaer-
den" van een tweetal huizen in de St.-Pieterstraat gelegen,
„eertijts toecoemendo d\' abdie deser stede", cn achtor do
St.-Pietorskerk van een huis „toebcluDort hebbende tcapittel
Noortmonster". Op de Markt worden genoemd „de winckols
rontsomme Westmonsterskercke, eertijts toebohoirt hebbende
tcapittel van do voirschrcvon kercke". Verder: een huis,
dat eertijds den Augustijnen toekwam, alsook „den Hof
van \'t Augustynen-Cloostor". Ook werd geïnd „de huyero
van den hoff van do Minrebroedors", on van het kerkhof
van dat klooster. Iemand betaalde 20 sch., omdat hij „in

provinciaal eigendomsrecht van de geestelijke goederen concludeeren:
wanneer toch later de wereldlijke conliscatiën afzonderlijk beheerd
werden, werd daarvan evenzeer provinciale belasting betaald.

1) f.\' 4, 4 v"., G v», 7 v". enz.

-ocr page 69-

57

den winter \'74 gebruyet heeft de kercke van het Bacx-
graveliove tclooster"; daarna was dat klooster met de kerk
voor 5 £ per jaar verhmird. Onder het iioofd „binnen der
abdie" wordt slechts de buur van een pakbuis genoemd
on die van „den hoff achter de kercke van de voirschreven
abdie". Dit alles is ontleend aan
Walraven\'s eerste reke-
ning, loopende van Mei 1574 tot Mei \'75. i) Zijn volgendo
rekening brengt hierin niet veel verandering, behalve dat
toen aan huishuren aanmerkelijk minder werd ontvangen,
daar een aantal in de eerste rekening genoemde huizen thans
ontbraken. In die rekening wordt nog gesproken van eon
huis „toebehoort hebbende den pastoor van de Baghynen",
en van een huis, dat vroeger „een priester fugitijff" toekwam.
De winkels rondom de West-Monsterkerk waren tegelijk mot
die kerk afgebroken en werden dus thans met „nyet" ver-
antwoord. In de rekening 1577/78 is do totaal-ontvangst
aan huishuren wederom zeer verminderd — van 388 £ op 51 £;
men vindt daarin nog gesproken van eenige huizen „eertijts
aencommende do korcko van Westmonstor", waarvan geen
huur werd ontvangen, daar ze door arme weduwen bewoond
werden. — Ook inde deze rentmeester het eon on ander aan
renten en cijnsen, die eertijds toebehoord hadden aan eenige
capellanieën, aan de Bagijnen, eenigo gilden, Westmonster-
kerk, St.-Pieterskerk en
Jan van Strltkn: bij dien laatsten
post werd uitdrukkelijk vermeld „alsoo hy hem es onthou-
dende by den vyandt", Nog verantwoordde
Walraven de
opbrengst van geconfisqueerde meublo goederen ende mate-
riaelen", dio hij had „vcrcocht tot behoeve van de gomeone
zaecko"; waaronder o. a. oud ijzer „gecoemen uuyt der
abdiekercke", balken en timmerhout uit de „nieuwe
kercke van dor abdie", „houtwerck van den quoor van de
vervallen kercke van Meliskercko e. d..

Onder do uitgaven treft men natuurlijk wederom soortgelijke
posten, als bij do tweo andere rentmeesters aan. Ook hier

>) r. 111 e. v.
2) I-. 207.

-ocr page 70-

5S

namen de tractementen van ministers, kosters en kerksluiters
oen steeds voornamer plaats in. Zoo ontvingen, zoowel de
ministers der „duytsclie" als die der „Walsclie" kerk te
Middelburg uit handen van dezen rentmeester hunne bezol-
digingen. Een minister kreeg vergoeding van kosten, ge-
maakt bij een reis naar Holland en elders „tot vorderinge
der kercken". Ook hier alimentatiën enz. Van meer be-
lang is hetgeen men aantreft onder het hoofd „Ander
luitgaven van de reparatie, gedaen zoe aen thofl\' als aen de
geannoteerde huysen endo anderszins". Daaronder worden
genoemd kosten van reparatie, aan „thoff" d.i. de abdij-
gebouwen, verricht, reparation van het Augustijnenconvcnt
en andere kloosters, van.de huizen van ministers. Ook word
arbeidsloon betaald voor het afnemen der schaliën van dc
kerk van Poppekerke, waarmede de kerk van Dojnburg
gedekt was. In do rekening 1577/78 wordt gewag gemaakt
van belangrijke reparatiën aan de St.-Pieterskerk en ook van
kosten van lood, dat „in thoff en aen de kercke in dc abdyc"
gebezigd was. Ook werden eenige reparatiën, die aan de kerk
van Grijpskerke gedaan waren, door dezen rentmeester betaald,
omtrent welke })0stcn men oen merkwaardige toelichting
aantreft onder de Bijlagen tot
W.m.kaven\'s rekening. \')
De inwoners van Grijpskerke hadden n.1. tot Gouverneurs
en Kaden een re(iuest gericht, waarin zij cr op gewezen
hadden, dat zij, nu zo ccn minister bekomen hadden, in
allerijl, „een tempel in behoorlicke oude nootelicke reparatie"
hadden gébracht, wat hun c 10 £ gekost had. Zij verzochten
nu Gouverneurs on Kaden den rentmeester to gelasten „dat hy
nxiylen yocdcn van dcrzelvcr korke betale endo furnero dezelve
gedaeno reparatie". De rentmeester advi.seerde die som uit
te betalen „van de pacht van den lande,
cei\'iijls die voorschreven
kercke
ende pastoor aldaer iocbchoirt hebbende\'\', waarop CJ. cn
K. den lOc" \'Dcc. 1575 den rentmeester gelastten — zonder
nadere aanwijzing — dat bedrag uit te betalen. Ten slotte
wijs ik nog op eenige op zichzelf staande po.sten. Zoo deed

Eveneens aanwezig in het Hijksarehief.

-ocr page 71-

59

de rentmeester blijkens zijne rekening 1577/78 uitbetaling
van 200 £ en 400 £ tot betaling van bootsgezellen, daar
Gouverneur en Raad dè opbrengst der tienden over het jaar
1577 vóór alles voor die betaling hadden aangewezen.
Een post van vacatiegeld werd door den rentmeester als volgt
gemotiveerd. „Item, overmits de ingesetenen van den platten
lande in den quartiere van desen rentmeestere ernstelick
versochten tliebbcn eenen predicant, omme henlieden bet
Woort Godts te vercondigen ende tseltfdo by Myne Heeren
de Gouverneurs ende Raiden slants van Zeolant henlieden
geconsenteert ende toegelaeten was, soe heeft hy hem by de
notabelste ende principaelste van do voirschreven lantsaeten
gevonden ende theurder instantie ende versoucke aen zekere
timmerluyden, stroodeckers ende andere wercklnydon besteedt
de verbrande ende gcruyneerde kercke tot Grijpskercke weder-
ommc op te maecke, tc decke ende reparere; ende opdat
tvoirschreven werck dos te beter zoude moogen gevoordert
ende volmaect worden, zoe heeft hy den schoutcth aldaer —
expresselick gecommitteert omme daeroi)po goede toesigt to
nemene endo allo de materiaelen, daertoe noodicb zijnde, te
coopenc ende te besorgeno ende daerall\' goede endo i)ertinontc
rekeninge te houdene". -) Dat voornemen is evenwel niet ten
uitvoer gelegd; immers van elders blijkt, dat do „verbrande
ende geruyneerde" kerk van (u-ijpskerko eerst na 1584 be-
hoorlijk hersteld is, terwijl voordien de godsdienstoefeningen
in een particuliere wonnig gehouden waren. •\')

Thans ovor de tweede periode: na 1578.

In dat jaar werden do drie rentmoesterschai)])on in één
band gebracht, n.1. onder den rentmeester
Walhavkn vax
ijjin Braamslodt
, zoodat er dus sinds dien slechts één rent-
meesterschap ovor Walcheren bestond. Die wijziging werd
niet dan na grooto moeite tot stand gebracht: do drie steden

1) Aldaar, f. 07.

2) Rekening 1574/75, f. :ü5.

3) Rijksarchief: Rekenkamer A 7U1 (Nos. 15 en 19).

-ocr page 72-

60

zagen er ODmiddellijk een aanslag op hare privilegiën,
prreëminentiën en gerechtigheden in; de gedeputeerden van
Vlissingen gingen zelfs iu hunne bewoordingen zóóver, dat
hunno principalen daarover Gec. Raden hunne excuses hadden
aan te bieden, t^) Volgens de acte van reductie van 4 Sept.
1578 had deze samenvoeging plaats, „omme te remedieren
dinconvenienten, die dagelicx bevonden werden in sonderlieyt
to spruijtene uyt oorsaecke van de vcrdeylde regieringe ende
administratie van de voorschreven geestelicke goeden door
drie rentmeesters". Daarbij boude men in het oog, dat de
administratie der domeinen sedert datzelfde jaar weer onder
de toen geheel herstelde rentmeesterschappen Beooster- en
Bcwesterschelt ressorteerde, terwijl ook van het beheer van
imposten sinds \'78 onder W
alraven\'s administratie geen
sprake meer is. Daarenboven waren in 1576 vele geestelijke
goederen verkocht en tengevolge der Pacificatie vele „wereld-
lijke" confiscatiën aan de vroegere bezitters teruggegeven.
Sinds 1578 omvat het rentmeesterschap van
Walravein dus
uitsluitend do geestelijke goederen en de z.g. wereldlijke con-
fiscatiën, doch dan ook van geheel Walcheren.

De acte van reductie is niet zeer belangrijk; alleen werd
daarin o.a. uitdrukkelijk uitgesproken, dat de
gce.stelijko
tienden — in het vervolg dé bron van inkomsten van dit
rentmeesterschap —
„in sond&rlieyt behooren te strecken tot
onderhoudijngo ende belaelijngo van do predicanten • - - ende
belanghendo tsurplus van do voorschreven thienden, dat boven
\'tvoorschreven onderhoudt van de pre<licantcn, alimentatien
ende andere ordinaire lasten,
damnede dcselvc ende andere
geestelicke goeden bcsivaert sijn,
.sal overschieten, /.uilen dc
Gecommitteerde Raeden daervan vermogen te disponeren
als naer behooren, te wetene tot gelyckc bctalijnghe van de predicanten
alimentatien ofte anderssins ad pias caiissas".

In 1581 bekwamen alle rentmeesters van hot Extra-Ordinair
in Zeeland — gelijk rentmeesterschapiien als <lat van
Wal-

1) Zie liierovcr, alsmede over de acte van reductie, HekeiikaiMcr
A 7U0 (Nos. 5, G en 7).

-ocr page 73-

61

itAvKN heetten — een nieuwe instructie, i) Daarin Averd
O. a. de omvang hunner administratie omschreven als „deii
ontfanck van alle de geestelicke ende andere weerlicko per-
soonen, goederen ende inneconnnen, muehlen ende immuehlen,
partye contrarie dragende ende sich in vianden landen ont-
houdende". Herhaald werd het voorschrift, dat de rent-
meesters geenerlei uitbetaling zouden mogen doen, dan
krachtens ordonnantie van de Staten of Gec. Raden: slechts
werd thans op dien regel een uitzondering gemaakt voor de
tractementen der ministers, alimentatiën en andere pensioenen ,
die eenmaal op hunne administratie
aangewezen waren, als
ook voor het onderhoud der ministerswoningen. Hunne
vorderingen zouden de rentmeesters, zoo noodig, inet parate
executie mogen innen. Aangaande de iin-ichting hunner
rekeningen word voorgeschreven, dat zij bij de perceelen
land zouden aanteekenen
„quo jure ende b;/ iml tijtel deselve
aen de gemeen saccJce zijn gedevolveei\'t";
jammer genoeg is van
opvolging van dat voorschrift in de rekeningen van het
E. O. geen spoor te ontdekken, doch in ieder geval blijkt
hieruit voldoende, dat
men allerminst de meening toegedaan
was, dat alle geestelijke m ivei-eldlijke goederen op cenzclfden
rechtsgrond door do rentmeesters beheerd iverdcn.

Nu ik toch over do rentmeesterschappen van het 10. O. in
hot algemeen spreek, lasch ik hier de oi)dracht in, die (Jee.
Radon allen rentmeesters van het E. O. den \'ilo Mei 1583
gaven;-) zij schreven hun aan, dat zij zich zouden „neorstelick
informeren van allo
fnndatien, daeraff binnen hunnen districte
eenigho particuliere die collatie oft jus patronatus hebben
ofte protenderen te hebben, ende diozelve in hunne rekenijnge
brenghen by memorie in oen capittel appart, soo dieghene
dio geconfereert sijn ende by eenigho collatarissen behoorlick
worddcji gebruyckt, als die nyet en sijn
geconfereert ad pios
usus als behoort,
maer zouden mogen worden beseten endo
gebruyckt by de patronos solver oft andersins verduystert
endo gedenatureert sijn,
om trecht van de gemeyne saecke by

1) O. a. aanwezig vóör in Waluavexs rekening over het jaar 1581.

2) Notulen. Gee. Kaden.

-ocr page 74-

62

hun daerinne hewaerl cndic die voorschreven fv,ifdaticn in hunne
nature gehouden te mogen worden, ah dat behoort,
tot. behoeve
van de arme ende gebrcckelicko jonghe jeucht ende in Suyt-
bevelandt conform den accorde, gemaeckt op de administratie
van de geestelicke goeden aldaer. Ten welcken sylieden oock
zullen gehouden sijn notitie te houden in hunne rekenijnge
van de gedaen collatien der voorschreven
benificicn ende die
men voortaen doen sal ende jaeriijcx deuchdelicke attestatie
doen overbrenghen van do studie, neerijnge ofte exercitie
van de collatarissen om jaeriijcx int doen van de rekenijnghe
te moghen weten ende letten oft daerinne behoorlick wordt
gehandelt ende gheprocedeert ende opdat
insgelijcz die fundatiën
van den armen, heylighe geesten, gasUmysen, kercken, scholen,
van die men heet Cellebroers ende Sivertte susters ende andere
diergelicke fundatiën,
nyet en wordden verdonckert, maer wel
geemployeert ende
gehouden op Minne nature, immers dieglieno
daeraff men eertijts heeft moeten rekenen ter presentie van
den pastooren ofte gedeputeerde uuyte genoemde geestelicheyt,
dat die voorschreven rentmeesters daerop neerstelijck hun
sullen informeren endo op de rekenijnge van de adminis-
tratie derselver hun laten vinden endo daeraff oock een oft
meer capittel apart in hunne rekenijnge bronghen by memorie
ten fyne voorschreven", enz. Ook aan dit voorschrift is,
naar hunne rekeningen te oordeelen, door de rentmeesters
niet voldaan, wat evenwel m. i. aan de belangrijkheid dezer
resolutie geen afbreuk doet.\'
Duidclijkcfr toch konden Gec, Raden
het niet nitsprehen, dat armen goederen, vicarieën, ko\'kcn c.d.
het karakter van fundatie behouden hadden en dat behoorden te
behouden.

\\ Eindelijk nog ééne opmerking ton aanzien van het Extra-
Ordinair over Walcheren. Sinds 1582 werden de z.g. wereld-
lijke conliscatiën door den rentmeester in afzonderlijke rekening
verantwoord, „alzoo" — gelijk Gec. Kaden hem aanschreven —

Kennelijk wordt hier niot op eigendonireoht gedoeld, al\'blijkt
ook niet duidelijk of men in (lit geval dacht aan het recht om
lertiën tc heUen, dan wel aan het de overheid in hel algemeen
toekomend recht van öUjMjrintendéntie over de geeatelijke fundatiën.

-ocr page 75-

63

„wy gcraedcn vindon een ondersclioyt (o doon niaocken van
do
ghcestclycke ende loaerelllyckc conjmcdien binnen uwen
bedryve". \') Dat ondersclieid scliijnt echter den rentmeester
niet altijd recht duidelijk te zijn geweest. Zóó verwees hij
in zijn eerste rekening der wereldlijke contiscatiën -) met
betrekking tot renten, op naam van het kapittel van West-
Monster staande, naar zijn rekening der geestelijke goederen,
welke verwijzingen de auditeur.s doorhaalden „soo tzelve die
nature deser rekeninghe niet en raickt".

Thans volge nog een beknopt overzicht van eenige
rekeningen van
Walraven\' van na 1578. Van landpachten
als bron van inkomsten wordt alleen in de eerste rekenina:
nog gewag gemaakt; al die posten worden in de daarop
volgende rekening met „nyet" uitgetrokken „alzoo de landen,
de gemeyne zake toecommende, gelegen binnen Walcheren,
vercocht zijn". In latere rekeningen is nog een enkele
maal
sprake van perceolen land, die toen eorst ontdekt waren,
o.a. land dat do kerk van Oostkappel had toebehoord, doch
die werden dan telkens ton spoedigste na machtiging van
Gec. Raden te gelde gemaakt. De voornaamste bron van
inkomsten voor het E. O. ovor Walcheren waren dan ook
sinds
1570 de tienden. Van het maken van een onder-
scheiding van al die perceolen tiend is geen spoor to ontdekken.
Ik wijs b.v. op de twee volgende, in alle rekeningen zich
herhalende, posten. „De Canonickenthiende, gelegen in
Schellncht — welcke thiende plach eertijts jaerlicx genoten
te werden per viccs by den pastoir ende dan by den
canonicken", volgt dan het bedrag waarvoor de tiend was
verhuurd. De volgende post spreekt op volkomen gelijke
wijze van „tpastoirsthionde in Schellacht", die eertijds ook
beurtelings door den pastoor on de kanunniken genoten

1) Vóór ii» de rekening van Walhaven over hel jaar 1584.
-) Rekening.
Walraven Wereldl. conlibcatiën 1582/84, f.\' 1 v".,
2, lü
v». en 11.

••) Rekening 1581, 1\'. 72 v"; rek. \'87, f.
Zie b.v. rek. 1581, 1". 18.

-ocr page 76-

werrl. Duidelijker nog is misschien een andere post. \')
30 Sch. werd ontvangen „over den })acht van de lammer-
thiende in Schellaclit, te weten tOosteynde onde tWesteynde,
dwelck
7Ailcx genaemt wordt, overmits deen eynde van
deselve thiende plach toe te behooren tcappittel van Sinte
Pieters tot Middelburch onde tander eynde den pastoir van
Schellacht, welcke twee deelen van deselve thiende jaerlicx
tot proffyte van de vooi\'schroven portioniers successivelicken
omme gingen". Met dat jaarlijks omgaan had de rentmeester
thans zich niet meer te bemoeien; aan een afzonderlijk
houden van pastorie- en kapittelinkomsten werd door hem
niet gedacht. Aandacht verdient hetgeen aan renten en
cijnsen ontvangen werd: in de rekening over de jaren
1582 en \'83 werden er voor het eerst een aantal
renten en cijnsen verantwoord van het kapittel West-
Souburg „onlancx overgegeven", w. o. ook verscheidene
renten „eertijts aencommende de kercke van Westorzoubburch".
Bovendien werden eenigo cijnsen — o. a. van eon gildo van
West-Moustor, en van het kapittel van West-Souburg —
pro memorie uitgetrokken, om reden dat zij door Gec. lladcn
aan
Marnix vax St.-Aldegondk , den ambachtsheer van
W.-Souburg, gecedeerd waren tot restauratie der geruïneerde
kerk van zijn ambacht. A^\'an belang is ook liotgeon men
onder het hoofd „anderen ontfanck van huyshueron" aantreft.
Sedert do rekening over hot jaar 1581 worden alle abdij-
gebouwen — met uitzondering vau eenige reeds vroeger
genoemdè pakhuizen, waarvan huur ontvangen word —
pro memorie genoemd cn wordt tevens aangewezen, tot welk
doeleinde ze gebezigd worden. \'-) Ook worden, te beginnen
met de rekening 1578/79, pro memorie „dio huyainghen
niette kercke van het baghijnholf binnen Middelburch"
genoemd, terwijl in latoro rekeningen geregeld ook van die
gebouwen werd aangegeven welke bestemming zo bekomen
hadden; ze werden n.1. door Middelburg voor verzorging on

1) Rek. 1582 en \'83, f. 72.

Afgedrukt in Zeel. 111. I 237 e. v.

/

-ocr page 77-

65

begraving van pesUijders gebruikt, i) Eindelijk vestig ik
nog de aandaclit op een post, het eerst voorkomend in de
rekening over het jaar 1584, -) die sinds dien op gelijke
wijze in de volgende rekeningen herhaald werd: „Op den
Wal-Desen rendant heeft in de voorgaende rekeningen voor
ontfanck gebracht — over de jaerlijckxsche huyre van de
oude abdye kercke met eene erfFve, daerachteraen gelegen,
de somme van 5 £ — Dan alzoo dezelve oude kercke mette
packhuysen ende erfFven, daeraen gelegen, bij do magistraet
van Middelburg!! aenvaert zijn ende in dese groote jammer-
lycke verstroyinge van veele armen luyden uut Vlaenderen
ende Brabant herwaerts gevlucht, zoo worden dezelve
huysingen ende erffven by de scamele verdrevene luyden
bewoont, ende dat uut gunste van de voornoempde magis-
traet, dus hier — Memorie". Met die verantwoording
stelden de auditeurs der rekening zich niet tevreden: „zy
naeder beweesen den tijt wanneer dye van de stadt Middel-
burch dese oude kercke hebben geanvaert ende dorsaecke
ende reden waerom", teekenden zij in margine aan. Wat
deze handelwijze van het Middelburgsche stadsbestuur
beteekende, komt in bet vervolg van dit hoofdstuk ter sprake.

Ook op de uitgaven dient gewezen te worden. Steeds
meer tractementen voor ministers, kosters, klokluiders en
schoolmeesters, werden uitbetaald. In de rekening 1578/79
wordt wederom een groote uitbetaling — n.1. van 10000
gulden — gevonden, die met een destinatio ad pios usus
niets gemeen had: ditmaal gold hot een subsidie voor het
onderhoud der dijken van Walcheren. Een bedrag van 6 £
wordt scdort de rekening 1578/79 -i) geregeld jaarlijks aan
do Tresoriers van Arnemuiden uitbetaald, „henlieden by Myne

1) Kek. 1578/79, f. G5, rek. 1581, f. 26 v«.

-) Aldaar, f. 61 v».: het betrof hier de gebouwen, die de rent-
meester beschouwde als tot de Abdij te behooren, en die als
pakhuizen verhuurd werden.

3) Aldaar, f. 78.

-t) Rekening 1578/79, f. 102 v".; de formuleering is ontleend aan
de rek. 1585, f. 159 v».

5

-ocr page 78-

fitl

Heeren de Geconiinittcerde Raeden van Zeelandt voorbenen
geaccordeert tot onderhoudt endo reparatie van der kercke
binnen Arnrauyden voorschreven, ende dat in recompense
van ontrent XXXHI gemeten lants, eertijts aencoinraende
dezelve kercke, welcke parthien van lande in den jaere
LXXVI met andere gheestelycke landen tot prouffijt van
.de gemeene zaecke vercocht zijn geweest".

Ten slotte nog mogen de bemoeiingen van den rentmeester
van het E. O. inzake do kerkgebouwen e. d., aan de hand
van door hem gedane uitgaven blijken. De rentmeester
bracht b.v. in rekening rijtuighuur, omdat hij met twee
Gec. Raden te Westkappel geweest was om „twerck van de
kercke aldaer" te visiteeren en op te nemen. Eveneens ver-
teringen , gemaakt bij het inspecteeren der kerk van Grijps-
kerke, om te gelegener tijd tot hare reparatie over te gaan.
Nog algemeener werden onder de uitgaven verteringen geboekt,
die gemaakt waren door „Myne Heeren de Commissarissen
van den Raede, die doentertijt met timmerlieden, metselaers,
stroodcckers endo andore bygevouchde mannen inspectie
naemen van de kercken ten plattenlande omme diezelve
naerderhant behoorlijck te doen repareren". •) Na 1578
werden verschillende „vorbrande endo geruyneerde" kerken
op het platteland wederom tot de godsdienstoefeningen
geschikt gemaakt, waartoe hot E. O. belangrijlce subsidiön
verleende. Zoo word aan Burgemeesters en Schepenen der
stad A\'lissingen, die de.stijds Ambaclitsheer van Koudckorko
was, 39 £ toegelegd ter vergoeding van groote kosten van
reparatiën, die zij aan de kerk van Ivoudekerko hadden laten
verrichten. -) Zoo ontving „
Mauinus Gillisz. als dopsicht ende
dadministratio hebbende totto optinnneringc van der koi-cke van
Oosterzoubburch" 33 £ : O sch : 8 gr vanwege do gemeene zaak. -)
Van denzolfden aard zijn een drietal posten, in de rekening
over het jaar 1585 te vindon. •\') Een „scailliedecker" bekwam

1) Hekening 1.585, f. 138.

2) Rekening 1.582 en \'83, f. 231.

3) Aldaar, f.\' 1G3, Ui4 en 1Ü4 v".

-ocr page 79-

III

28 £, omdat hij bij contract aangenomen had de kerk van
Meliskerke to repareeren, waartoe hij alle schaliën, die voor
het dekken der kerk noodig zouden blijken te zijn, zou
leveren, verder het dak geheel in orde brengen, en nog
eenig timmerwerk verrichten „ten fyne dat de ghemeente
aldaer deste beciuaemelycker mochte in den voorschreven
tempel byeencommen omme den zuveren dienst Godts — daer
onlanckx opgerecht — te begaene, tot welcken eynde de
Schoudt, Schepenen ende Minister van dezelve prochie by
requeste aen Myne Heeren van den Raede gedient hadden".
Aan den Ambachtsheer van Bekerke werd 50 £ uitgekeerd
„tot rembourssemente van zijne verschoten penningen bij hem
verleydt tot behoorlycke reparatie van de vervallen kercke
aldaer, opdat dezelve der ghemeente mochte dienen omme
den zuveren godtsdienst — die daer onlanckx opgerecht was —
deste voughlycker te mogen begaen". En in de derde plaats
werd den Pensionaris
Roels ook 50 £ ter hand gesteld
„omme door middel van dezelve penningen, adjonct Schout
ende Schepenen van de prochie van Gripskercke, maer voor-
namelijck met assistentie van den Ambochtsheero Jonckheer
Simon Cornelisz. van Gripskercke, de korckc aldaer behoor-
lycken ende tot beqauemen gebruycke van do kerckolycko
tzaemencompste te doen repareren endo hot korckholF to
bemueren".

Doch in al deze gevallen gold hot die kerken weer tot den
eeredienst geschikt to maken; in het algemeen droeg het
E. O. verschillende kosten van geregeld onderhoud der
kerkgebouwen. In dat verband worden allo kerken van hot
platteland, van Domburg en van Westkappel in de rekeningen
genoemd: wel te verstaan natuurlijk naar gelang zij reeds in
een staat gebracht waren, dat aan onderhoud voortaan to
denken viel. Reparatien aan de kerken van Veero en
Vlissingen bekostigde het E. O. nimmer; wat Arnemuiden
betrof, bepaalde het E. O. zich tot het reeds genoemde bedrag
van G £ per jaar. Doch geheel anders was het met dc
Middelburgsche kerken gesteld. Na 1578 worden aan do
Nieuwe (de Abdij) kerk door het E. O. blijkbaar niet meer
reparatiën bekostigd; wel daarentegen ojin de St.-Pieterskerk.
Een aantal reparatiën van die kerk worden in de eersto reke-

ri*

-ocr page 80-

68

ningen van het E. O. genoemd, totdat sinds 1582 de rent-
meester contracten aanging, veelal voor don tijd vau eenige
jaren, tot het geregeld onderhoud van daken en muren. Van
de Waalsche kerk wordt eerst sinds 1582 geregeld in de
rekeningen gesproken: sedert dat jaar ging de rentmeester ook
voor dit kerkgebouw soortgelijke contracten aan.

Dat er op het eiland Walcheren geestelijke goederen ver-
kocht zijn, is reeds uit het voorgaande terloops gebleken;
thans over dit onderwerp uitvoeriger.

Hiertoe bestaat te eerder aanleiding nu dit punt wederom
in zekere mate actueel geworden is, daar bet bij het proces
over de Nieuwezijdskapel to Amsterdam ter sprake is gekomen.
Nadat de advocaat van de eischende partij — de stad
Amsterdam — in zijn pleidooi had uiteengezet, dat de geeste-
lijke goederen in de verschillendo provinciën z.i. geconfisqueerd
waren, betoogde hij, dat in het algemeen genomen de be-
stemming van die geconfisqueerde goederen was ad pios usus.
„Doch dit was een jdirasc, want do Staten palmden dio
goederen in, allereerst ter bestrijding dor oorlogskosten, on
krachtens zuivere loillckcur dier Staten werden dc geconfisqueerde
goederen ook bestemd voor do armen, de scholen en school-
meesters, alsook ter ondersteuning van verarmde adellijke
geslachten!" Uit het feit, dat er geestelijke goederen ver-
kocht werden, schijnt dus een eigendomsrecht der Staten to
kunnen worden afgeleid, een wijze van voorstelling, dio ik,
wat Zeeland aangaat, beslist onjuist acht. Wil mon ton
opzichte van de geestelijke goederen ccn dergelijk recht voor
dc Staten vindiceercn, het is mij wèl: maar de gegevens voor
een dergelijke bewering zijn m. i. niot in de verkoopingen
van geestelijke goederen, maar elders to zoeken. Dio ver-
koopingen — en ziedaar wat ik deels nu en deels later hoop
duidelijk te maken — bewijzen — hi het bijzonder wat do
kerkegoederen aangaat — omtrent dio eigendomsquaestio
vrijwel niets.

Welke omstandigheden tot verkooping van geestelij ko

>) Nieuwe KoKerdainsche Courant 1 Nov. 1ÜU5.

-ocr page 81-

69

goederen aanleiding gaven, is, wil men in deze een juist
oordeel vellen, in de eerste plaats van belang. Het was in
den aanvang van het jaar 1576 met de zaak van den Prins
in Zeeland treurig gesteld. Zierikzee werd door de Span-
jaarden belegerd eu slechts Walcheren was nog geheel in
zijn handen. Toen twee jaren te voren Middelburg eindelijk
ingenomen was, was het eiland Walcheren uitgeput en ver-
woest geweest. Het bekwam wel weer spoedig zijn oude
welvaart terug, maar of dit in 1576 reeds het geval was,
mag betwijfeld worden, i) In ieder geval had Walcheren
alleen thans de zware oorlogskosten te dragen. En dat dit
met groote moeite gepaard ging, heeft
Ermerins aangetoond, -)
o. a. waar hij een brief van den Prins van 10 Juni 1576 publi-
ceert, waaruit blijkt, dat dc Zeeuwsche steden toen vrijwel niet
meer kans zagen „om die wekelycke leeninghc van de sol-
daten — mitsgaders van den schepen van oirloghe voorder
te continueeren\'\'. Het denkbeeld om door verkoo]) van
geestelijke goederen den zwaren financieelen druk te verlichten,
was reeds spoedig na Middelburgs overgang geopperd. Den
I7en Mei 1574 badden (rouverneurs cn Raden hot voorstel
gedaan, om „uyt te gheven in pantschap do geestelicke
geconfisqueerde landen, liggende binnen den landen van
Zeelant T3ewesten- endo Beoosterschelt"; doch bij dit voornemen
was het blijkbaar gebleven. In het volgende jaar kwam do
qmiestic wederom ter sprake. Den 30™ Mei 1575 werd, zoo
leest mon, in de vergadering van Gouverneurs en Raden ter
si)rako gebracht het octrooi, dat do Prins verleend bad om tot
zeker bedrag landerijen cn huizen
„eertijts toebehoort hebbende
de geestdicheyt ende vu aen de gemeyne zaecJc gedevolveert",
to
verkoopen om fortilicatiewerken op te maken; evenwel mon
bevond, dat bet toegestane bedrag ten eenenmale ontoereikend
zou zijn, waarom de steden nieuw rapport zouden inbrengen.
Ook ditmaal schijnt het niet tot verkoop gekomen to zijn,
immers in de rekeningen dor geestelijke goederen valt van
verkooping geen spoor te ontdokken, en den 1®" Juni bad

Vgl. Oud-Holland: .laargaug 185U), I.l. li) e. v.
2) Zeeuwsche Oudheden, Vere II, hl. 177 e. v.

-ocr page 82-

70.

Zierikzee geresolveerd „dat de verkoping Van de geestelyke
goederen niet practicabel is, en
een zake van groote conse-
quentie".
Spoedig zou men doortastender te werk gaan.

Den 12en December 1575 2) besloten de Staten van Holland
over te gaan tot den verkoop van „alle Heerlijkbeeden, Tien-
den, Waagen, Moolens, Leenen, Bosschen, Erfpagten ende
andere geregtigheeden over Goederen, weesende onder de
Domeinen van de Koninglijke Majesteit, mitsgaders alle
Landen, Renten, Thijnsen, Chijnsen ende Huysen, toebehoo-
rende eenige Geestelijke Collegien ende Persoonen", teneinde
aldus ten spoedigste bijeen te brengen een bedrag van 120000
Ponden van 40 grooten, met aftrek van het aandeel, dat,
naar /ij hoopten, de Staten van Zeeland voor hunne rekening
zouden nemen. Niet zonder reden gingen zij tot een besluit
van zóó ingrijpenden aard over: de Prins toch had hun voor-
gehouden „dat tot grooten dienst ende voordeel deeser Landen,
door de genade van den Almogenden Godt, eenige goede
middelen en aanslaagen geopend ende voorhanden waaren,
waardoor apparentelijk met Godes hulpe te verhoopen is,
dat deselve Landen uit haaro tegenwoordige uiterste bcnauwt-
heid ende noot tot eene onvoorsienige ende gewenschte ont-
settinge met groote verseekcrtheid ende bevrijdinge souden
werden gebragt, daaratin het gantsche welvaaren deeser
Landen is geleegen". Het kwam cr dus nu op aan ook van
Zeelands medewerking verzekerd te wezen; waarom de Prins
derwaarts twee afgevaardigden zond,^ voorzien van de reso-
lutie der-Staten van Holland, van een instructie voor do
commissarissen in Holland „lor executie van do middelen,
dienende tot furnissemont van haerlieder aonpart in do
CXXm. ponden" cn nog van een andere instructie, inhou-
dend wat ze den Gouverneurs van Walcheren zouden hebben
voor te dragen Het laatstgenoemde stuk doct in duidelijke

1) Registers op dc Zierikzeesche raads-notiden i. v. geestelijke
goederen.

2) Resolntiün der Staten van Holland.

S) Copicën van deze stukken zijn o.a. aanwezig in liet Register:
„Vercoopinge der Geestlycke goederen in Walcheren". (Oud-archiel"
Middelburg).

-ocr page 83-

71

bewoordingen het doel kennen, dat de Prins zich voor oogen
stelde ; daarin toch leest men o. a. : „Son Excellence a proposé
aux estats de ce païs et aussi de Noorthollande, afinqu\' ilz
vouldroyent pryer le duc
Johan Casimik , qu\' ilz luy pleust
acheminer vers le païs bas avec tous les gens de guerre,
tant à cheval que de pied, par luy levez pour le service dc
duc
d\'Alençon et du prince de Condé, cequi est desia faict,
ayant son Excellence et les estats depesché homme expres
vers le diet duc(|
CAsiivriR, luy faisant à cest effect offrir
cent vinct mille florins" enz. Den Sen j^n. 1576 hechtten
Gouverneurs en Raden benevens de drie steden van Walcheren
hun goedkeuring aan het voorstel van den Prins; commis-
sarissen voor de verkooping werden spoedig daarop benoemd
en hunne instruction en de koopcondities werden vastgesteld, i)
Over den inhoud dier instructie voor de com.missarissen een
enkel woord.. In afwijking van hetgeen in Holland was bepaald,
zouden zij noch wereldlijke confiscation, noch binnen de steden
gelegen koninklijke domeinen mogen verkoopen: er schijnen
trouwens in \'t geheel geen domeinen verkocht te zijn. Met
zooveel woorden werd den commissarissen op het hart gedrukt,
dat zij de koopers tot koopen zouden aansporen : voor gebrek
aan kooplust scheen dus vrees te bestaan. Daaroj) wees ook
een andere bepaling: er zou n.1. à contant verkocht worden,
doch de koopers zouden tot het halve bedrag van den koop-
])rijs toe mogen aftrekken „alle deuchdelicke achtervveson
ende leenijngen, by hem gedurende desen oorloge tot behoufi\'
van de gemeen zake gedaen endo vorstreckt". Coûte (pie
coûte moest men het vereischte bedrag ten spoedigste bijeen
hebben! De vcrkooi)ing zou geschieden onder garantie van
de drie steden : een en ander werd nog eens herhaald in do
formulieren van transportbrieven, die bij deze verkooping
gebezigd werden, waarin o.a. ook werd gezegd, dat „ondej.\'
audere goeden der voorschreven gemeene zake toecommende"
ditmaal de
geestjlijke goederen verkocht werden. -)

\') Zie het: Ilegisire van de vereo()])inge van de geestelicke ver-
vallen cloosters, hny.sen, erven ende boomgaerden, vercocht binnen
der Vore anno XV"^ bXXVI (Hijksarchief).

-) Rijksarchief: Rekenkamer A 701, JSo. (>.

-ocr page 84-

72

Omtrent de verkooping zelf zijn slechts twee bescheiden
nog overig:

1®. Het zooeven in de noot reeds genoemde register uit
het Middelburgsche archief, dat alleen over de verkoopingen,
in het ressort van Middelburg gehouden, handelt. Daaruit
blijkt, dat o. a. binnen Middelburg verkocht is: „de brauwerie
van den Boogardenclooster", „het convent van Bacxgraven-
hove", het gebouw en hof van het Minderbroedersklooster. Op
het platteland werden verkocht eenige huizen, o.a. „de houve
ofte convent van Kerckwerve", maar voornamelijk een aantal
perceelen land, waarvan echter iedere specificatie ontbreekt.
De uitgaven vormden — behoudens op de verkooping gevallen
kosten — afbetahngen van oude schulden door tusschenkomst
van den Tresorier-Generaal.

2®. Het eveneens reeds genoemde register van den verkoop
onder Veere. Daarin wordt alles, wat verkocht werd, duidelijk
omschreven; ik volsta met te verwijzen naar het overzicht
van
Van Cuycks administratie: al hetgeen daar toch genoemd
werd, werd grootendeels verkocht. Zóó werd óók verkocht
het Clarissenklooster buiten Veere i) met zijne boomgaarden
(f 14), „tconvent van Soetendale met zyno steenhoopen,
bogaerden, zulcx als tselve binnen zyne grachten gelegen is"
(f 17), het convent van Waterlooswerve (f. 19 v®.) De verkoop
van Rijnsburg was opgehouden (f. 21) krachtens een schrijven
van den Prins cn do Staten van Holland on Zeeland, die te
Delft vergaderd waren, aan Gouverneurs en Raden. Waarom
zulks gesohieddo, zal in het vervolg\' blijken; later is ook
Rijnsburg te gelde gemaakt.

1) hl de rekening der Veersche domeinen over hot jaar ir)7(),
f. 40 (Veersch archief) wordt een aalmoes, die (Ie clarissen jaarlijks
uit de domeinen plachten te genieten, met „nyet" verantwoord,
„overmits de clarissen buyten der Vere metten heghiiilsel van den
voorleden trouble naer Brabant vertrockcn zijn", terwijl in lid,
„Quohier van de geestelicke goeden binnen der Vere" (oud-arcliief
Middelburg, Register 75, No. 14) gesproken wordt van „die erve
van het affgcbrande clïirisscnclooster".

2) Zie een Memorie betreffende dien verkoop in het Reg. v. Oude
Akten C, f. 154 (Rijksarchief), die blijkens de Registers op de
Staten-notulen van 21 Aug. 1579 dateert.

-ocr page 85-

73

Hetgeen deze verkoopingen opbrachten, heeft bij slot van
rekening een andere bestemming gekregen, dan oorspron-
kelijk de bedoeling was geweest. Eerst later is
Casimir
met troepen den provinciën te hulp gekomen, en het door
de verkoopingen verkregen geld is dan ook uitsluitend besteed
tot dekking van oude schulden. Reeds in de eerste dagen
van de maand April hadden de verkoopingen een aanvang
genomen; uit een resolutie ^van Gouverneurs en Raden van
1 Mei d.a.v. blijkt, dat men zich toon nog voorstelde, dat
het geld aan
Casimir zou uitbetaald worden. Gouverneurs cn
Raden besloten n.1. dien dag om, daar in allerijl 5 a 600 £
tot ontzet van Zierikzee benoodigd was, die som te nemen
uit de reeds verkregen opbrengst van verkochte geestelijke
goederen, al waren ook die gelden „gedestineerd ter betaaling
der ruyterie ende gendarmerie van Hertog
Casimir"; mocht
de Prins zich met die uitspraak niet kunnen verecnigen,
dan namen de steden op zich onderling dat bedrag bijeen te
brengen. Maar don 26<"i Juni d. a. v. werd ter vergadering
der Staten (of van Gouverneurs en Raden?) „geproponeerd
en geresolveerd de resteerende geestelijke goederen te ver-
koopen ten behoeve der gemeene zaake en tot afdoening van
schulden", zoodat men „gemerct do groote schulden vau de
gemeyne zaecke ende dat by resolutie van de Generale Staten
dezelve niet meer uute jegenwoordigho generale middelen, als
van de licenten, ofte andere moghen betaelt wordon voortaen
zal vercoopcn
op geheel tc moghen corten allo deuchdelicke
schulden, alhier in Walcheren vanwege do gemeyne zaecke
gecontractecrt ende gcmaect". Bij deze resolutie doelde men
ton duidelijkste op Art 12 der [Tnie van 1576 tusschen
Holland eu Zeeland en het was dus bij slot van rekening
die bepaling, welke deze verkooj)iug beheerscht heeft. Daaren-
boven (leed de resolutie uitkomen, dat de verandering, dat
tbans do oudo schulden voor hot geheel mochten in rekening
gebracht worden, niet groot was, wat men immers oorspronke-
lijk reeds voor de helft toegestaan had.

1) Zie hiervoreii bl. 30.

-ocr page 86-

74

Niet alle geestelijke landen en huizen zijn in 1576 verkocht:
welke grens men zich heeft gesteld, toen van bijdragen in
de kosten voor do overkomst van Hertog
Casimir niet meer
sprake was, is mij niet gebleken: zeker allerminst, dat er
niet meer oude schulden af te betalen waren!

In 1579 werd een tweede uitgebreide verknoping gehouden;
de Staten van Zeeland hadden n.1. den 7en Febr. 1578 de
volgende resolutie genomen: „op tpoinct, oft men tlant van
Zeelant zoude mogen secoureren ende ontlasten by vercopinge
oft verpandinge van de rest van de geestelicke ghoederen,
beseten by de gemeene zake oft die in Zuytbeverlant oft
elders
vacquant worden, deurdym de Staeten gehouden zijn, naer
luydt der Pacificatie, de geestelicke persoonen alleene alimentatie te
geven, ende dat daei\'omme schijnt, dat de Staeten hen mogen voirts
met de gheestelicke ghoederen behelpen,
is geseet by den Staeten,
dat de steden van Walcheren ende andere van dyer (^ualiteyt
zullen daerop mogen disponeren naer hae)\' goetduncken\'\\ Deze
uitlegging van de Pacificatie is zeker merkwaardig, zij het
dan ook dat de Staten zelf baar niet met beslistheid uit-
spraken, getuige het Avoordje „schijnt"; dc verkoop van
Abdij-goederen in Zuid-Beveland, die zoo aanstonds ter sprake
komt, zal bovendien bewijzen, dat dc Staten een dergelijke
interpretatie niet steeds aandurfden. In ieder geval had de
Staten-resolutie dit resultaat, dat thans niet meer de Staten
doch de steden van Walcheren over den al of niet verkoop
der onder hen ressorteerende geestelijke goederen to beslissen
hadden. \')

De door deze resolutie bekomen machtiging lioten de

\') Mr. I. Telting sehrijlt iii zijn „Happort over de Viciirio-
poedercii iii hun verband met de andere gee!<(elijke «jpedcrcn in
Zeeland" op l»l. .54 naar aanleiding van dit HlatenhcHluK: „deze
roKolutie schijnl ten doel gehad te hebben om, ingeval wederom
(ot verkooping werd overgegaan, te zorgen dat daarin de
<(antjcsla<jen
(niet gereclameerde) en vacant geworden goederen mede werden
begrepen". Mr. TEi/riNC denk! dus a. h. w. aan een Kcnlentia decla-
ratoria, een meening, die door hetgeen onmiddellijk na die resolutie
l)laals greep, weerlegd wordt. Dal de resolutie een mac.iiliging
van de steden beteekende, schijnt Mr.
Teltino ontgaan te zijn.

-ocr page 87-

75

Walchersche steden niet ongebruikt. Zoo blijkt uit de notulen
der Veersche vroedschap, dat men in de maand April reeds
druk doende was met het samenstellen van kohieren van
oude schulden, om aan de hand daarvan tot verkoop van
geestelijke goederen over te gaan. Doch weldra rezen
tusschen de drie steden ernstige geschillen. Welke oude
schulden zouden afgedaan worden? Vlissingen en Veere
eischten: ook die schulden, die vóór Middelburg\'s overgang
aangegaan waren, waartegen Middelburg protesteerde. Dit
eerste punt van oneenigheid beslisten de Staten den 16®» Juli
1578 in den door Vlissingen en Veere gewenschten zin. Maar
bovendien werd het voornemen tot verkoop dier goederen
betrokken bij een geschil tusschen Middelburg, Vlissingen,
Veere en Arnemuiden over het landrecht, dat zóó hoog He}),
dat zelfs dc tusschenkomst van den Prins niet dan met de
grootste moeite een minnelijke schikking tot stand bracht. -)
Zoodoende ging men eerst in het volgende jaar tot den
verkoop over. Den 26eïi Mei 1579 benoemden de drie steden
de commissarissen tot de verkooping. „Wy" — aldus vangt
de akte van benoeming aan — „Burgmeesters, Schepenen
endo Racdt der stat jMiddelburch, Burgmeesters, Schepenen
ende Raedt der stadt Vlissingo, Burgmeesters, Schepenen ende
Racdt der stat van der Vere, als representerende de drie
steden ende Staten van Walchre--- doen tc weten, alzoo

\') Zie liet te Veere aanwezige: „Kegi.stre van all tgene by die
van der Wetli ende liaodt ofte Vroetsehappc [n.i. van A\'^eere]
beHlotcn ende geresolveert is" onder 24 April I57S: „()|) (e missive
van (loiiverneur endo Ifaden onnne geresolveert te connnen belangende
de betalinge van de oude schulden, zullen de gedeputeerde eerst
versoucken tgebesoigneerde van den Tresorier
M.vnmakkii — in wiens
handen de (|uoycrcn van de oude schulden gegeven was — om daeruut
een pertinent (pioyer geinaect te werden. Fnde in gevalle zijn
gebesoigneerde [)erlineut bevonden wordt, te employereu lot betalinge
van dezelve oude schulden eerst de gheestelicke resterende laiuien
ende daernaer een i)arlien van de gheestelicke thienden" enz.

") Kijksarchief: Heg. v. Oude Akten C, f. 80.

Hegister: Verkoop geestelijke landen Walcheren 1571) (Archief
Middelburg).

-ocr page 88-

76

dlant van Walch re ter oorzaeke vau den oorloghe gevallen
is in
excessive schulden, zoe hebben wij, omme zoevele mogelick
tvaece te ontvlieden de groote schaden ende interesten,
waerinne
het voorschreven lant ende steden van Walchre voorschreven
daegelijcx ter oorzaeke van dezelve schulden vallende is
tot
uiderste ruyne
van de ingesetenen deszelven lants, geordonneert,
dat
ondei\' ander goederen der gemeender saecken toecommende tot
proffyte derzelver zouden vercocht worden den meest daer-
voren biedende die resterende geestelicke landen" enz. Van
de verkoopingen in elk der drie ressorten zijn nog de reke-
ningen aanwezig bij welke evenwel ook weer specificatie
ontbreekt. Het resultaat trouwens is met weinig woorden
gezegd: alle op Walcheren resteerende geestelijke landen werden
verkocht, gelijk ook uit de rekeniugen van den rentmeester
Walraven reeds bloek. Hetgeen ontvangen werd, werd ook
thans weer voor afdoening van oude schulden besteed. Maar
behalve de rekeningen van verkoop iu de drie ressorten, is
ook nog voorhanden een rekening van rantsoenpenningeu, \')
gevallen op de verkooping onder Middelburg, waarin écu
zeer merkwaardige post voorkomt, n.1.: betaling van een
notaris „over den proteste, dat desen rendant endo de
gecommitteerde van der Vere deden jegens die van Vlissinghe
tor oorzaken van het different, dat viel op de voorschreven
vercüopingho van de keirckelanden, alsoo dio van Vlissinghe
het
keirckcnlant aencommende Koudckercke niet wilden laten
vercoopen, waerop wy sustineerden, <l{vt dan
alle keirckelanden
zouden bliven on vercocht, ten welcken allo vercoopijngho bleeff
gescorst, van den voorschreven proteste to scriven vier instru-
menten om een yder an den zynen rapporto te docno, waerop
de steden vergaderende resolveerden, dat men alle keirckeu-
landen vercoopen zoude". Hiermede vergelijke men de notulen
van Gec. Raden van 2 Juli: „oj) de cpiestio van do drie steden
van Walcheren nopende die vercoopinghe van de geestolycke
landen,
competerende die fahrycken van kerckcn, oß\'men die sal
reserveren tot behoeff van de voorschreven fahrycken,
ofte een

\') Hegislcr: Verkooj» geestelijke landen Walcheren 157!) (Archief
Middelburg).

-ocr page 89-

77

(Iccl van dien, is gercsolveert, dat men voorts vaeren zal
mette vercoopinghe van alle die geestelycke landen binnen
Walcheren gelegen, oock die bekent staen op den naem
Ecclesia, gheen nytgcsondert". Bovendien deed zich een
soortgelijk incident voor ten aanzien van het Westkappelsche
kerkegoed.
Adriaan Oilarts „ingeboren poorter en laatst
Baillu van de desolate en geruineerde stad van Westkappel",
richtte n.1. een request tot den Prins, waarin hij o. a. ver-
zocht „dat de geestelijke landen, nog onverkocht zijnde,
onverkocht zouden blijven, on dc pachten aangewend allereerst
tot opbouw cn redcdificatio van de geruineerde kerk en toren,
als een principaal baken en teiken wezcnde in zee"; bovendien
merkte hij op „dat hij aan de gedeputeerden tot de liquidatie
van do gemeene zaak in Zeeland had verzocht niet voort te
gaan met de verkooping van de geestelijke goederen aan de
kerk aan AYestkappel behoorende, maar deze waren er mode
voortgegaan en hadden alleen overgelaten het kerkhof en
andere behuisde erven, aan particuliere personen aan West-
kappel toebehoorende, welke zij ook bij openbaar uitslaande
kaarten te koop gesteld hadden". Op dit request gaf do Prins
den 14cn Juni 1579 een voor den requestrant gunstige be-
schikking; hij gelastte „niet voort te gaan met den verkoop
van landen, staande ton name der kerk van Wostkappol, en
do gedane verkoopingen te vernietigen". 2)

Dit laatste brengt mij terug op dc vroeger gestelde vraag:
wat bewijzen de verkoopingen dor geestelijke goederen omtrent
de rechtspositie dier goederen? Tot dusverre m. i. niets
anders, dan dat de geestelijke goederen geconfisqueerd, aan
de gemeone zaak gedevolveerd, haar toekomende, heetten:
een terminologie die reeds onmiddellijk bij de oprichting

V Ontleend aan K. Ha.\\ht, Westkapelle, bl. 68.

2) Waarschijnlijk is toeh bij slot van rekening de verkoop dier
goederen gehandhaafd, daar in de rekeningen van het E. O. van
kerkeland van Westkappel geen sprake is, tenzij die goederen sedert
dien door Westkappel zélf geadministrateerd werden, \'t zij door de
overheid aldaar, \'t zij door kerkmeesters, üe later te noemen
resolutie van Gec. Haden van 155)4 maakt echter deze laatste
onderstelling m. i. onwaarschijnlijk.

-ocr page 90-

78

van bet Extra-Ordinair gebezigd werd. Daarmede zal misschien
de quaestie uitgemaakt lijken, doch dat een dergelijke con-
clusie niet zonder bedenking is, hoop ik later aan te toonen.
Daarentegen wezen enkele uitdrukkingen, in de tot de ver-
koopingen behoorende akten gebezigd, er duidelijk op, dat
men allerminst zonder aarzeling tot zulke maatregelen over-
ging: het betrof hier een zaak „van groote consequentie",
het gold hier het delgen van „excessive"-schulden om „uuterste
ruyne" te voorkomen. De verklaring der steden, dat „onder
ander goeden der gemeender saecken toecommende" de
geestelijke goederen verkocht zouden worden, werd door
hetgeen omtrent dc fabrieksgoederen voorviel al zeer krachtig
weersproken. Integendeel: evenals later in 1583, verklaarden
Gec. Raden in hun resolutie van 2 Juli 1579,
dat de kerk-
fabrieken in wezen waren gebleven,
wat allerminst verhinderde,
dat zij ex plenitudine potestatis die goederen voor de fabrieken
niet meer wilden gereserveerd houden.

Met deze verkoopingen laat zich dan ook ni. i. dc
rechtspositie der geestelijke goederen niet met zekerheid vast-
stellen, maar wol blijkt, bepaaldelijk wat de kerkegooderen
aangaat, dat deze allerminst door de Staten op grond van
een vermeend eigendomsrecht te gelde werden gemaakt.

Er is bovendien in Walcheren een derde verkooping van
geestelijke goederen gehouden, van geheel anderen aard, en
van veel geringeren omvang, dan de zoo juist besprokene. \')
Ze doet ten duidelijkste uitkomen, hoe weinig do Staten zich
bewust waren van een bun toekomend eigendom dor geeste-
lijke goederen.

Tot goed begri}) een tweetal voorafgaande opmerkingen.

Vóór 1572 waren de Staten van Zeeland uit drie leden
.samengesteld: de prelaat (abt) van Middelburg, de edelen en
dc steden. De functiën der Staten bepaalden zich in hoofd-
zaak tot het geven van consent tot do hofling der beden,
terwijl zij db inning der heffingen aan de rentmeesters van
Bewesten- en Beooston-Schelde oi)droegon. De rekeningen

1) Deze ver}joü|)iiig wordt door Mr. Teltino (Rapport bl. .54,
2\'\' noot) met die van 1579 dooreeugehaald.

-ocr page 91-

7!)

werden gelioord door prelaat on edelen, die tevens van ouds
datgene ontvingen, wat het schot meer dan de toegestane
bede had opgebracht, uit welk „surcrois" de kosten van
heffing, het tractement van hun pensionaris en andere pro-
vinciale uitgaven betaald werden, terwijl het
7Aiiver overschot
prelaat en edelen, die de rekening hielpen afhooren, ten
goede kwam. Sinds 1533 was bepaald, dat prelaat en edelen
in plaats van het surcrois, jaarlijks een vaste som van 4000
pond zouden ontvangen.

Een tweede opmerking is deze. Het spreekt van zelf, dat
de „troebelen" in Zeeland oen groote omkeering teweeg-
bracliten, ook in zaken van administratie. Dit neemt niet
weg, dat b. v. na Middelburgs overgang het geschot en de
pachten over vroegere jaren nog moesten betaald worden,
zij het dan ook, dat, met het oog op den erbarmelijken toestand
der landerijen, eenige kwijtschelding gegeven werd; -) tot
betaling van achterstallig schot bleef men in beginsel verplicht.

In het jaar 1577 legden Philibeut van Serooskehkh en
Rruyninck van Wijngaarden aan do Staten van Zeeland
rekening af van het beheer, dat zij resp. als rentmeesters
Bewesten- en Beoosterschelt vóór de troebelen^gehad hadden.
Daarbij bleek, dat o.a. nog bode over de jaren
15G9 en \'70
moest geïnd worden „nemende de voirschreven reste van
bede heur occasie, dat de steden van Zeelandt voor den jare
LXTX endo LXXtici» togens tlichten van dezelve hem hebbon
goopposcert endo by openbare edicto den landtsaten vorbooden
deselve to betalen". =\') Teneinde o. a. ook dio bedragen to
innen, stelden do Staten don
G"» Sept. 1577 voor Serooskerke\'s
commies
Andries Cgene eon instructie vast on vaardigden
zij den lüc" Sept. een resolutie uit, waarbij zij allen, dio nog
gelden schuldig waren ter zako van imposten, schot of bede o.a.
over de jaren
15()G tot \'71 „mitgadors dioghene, dio gococht

J

\') Ontleend aan Mr. li. Fkuin: Het Archief van Prelaat en Edelen
van Zeeland. Inleiding.

-) Register: l\'ublicalien van Middelburg 15U2 tot IGU:j, f. 113 v».
(Archief Middelburg).

S) Archief Middelburg: Inventaris No. 2703.

-ocr page 92-

80

hebben eenich landt, eertijts toebehoort hebbende d\'abdye
van Middelburch, de kercke van Ste-Pioters aldaer, tcappittel
van Ste-Pieters aldaer, tcapittel van Westmonster aldaer, de
baghynen aldaer, tcapittel van Westerzouburch, tconvent van
Zoetendael, de Regulieren in den polder ende de kercken
van Westcappel, welcke capittelen ende conventen noch res-
teren tschot van heurlieder voorschreven landen van den
jaere LXIX en LXX" — waarschuwden om die achterstallige
bedragen binnen 8 dagen in handen van
Coene te komen
betalen. In overeenstemming daarmede bepaalde dan ook
een der artikelen van
Coene\'s instructie, dat hij óók op
verkochte geestelijke goederen achterstallig schot mocht ver-
halen „overmidt deselve lande goedecoop gegeven sijn ende
altoos daervooren tacite verbonden staen, twelck oock de coopers
wel hebben gheweten oft behooren gheweeten te hebben". 2)
Deze bewering was evenwel blijkbaar niet wel vol te houden
met het oog op de conditiën, waarop in 1576 verkocht was:
den 15en Oct. wijzigden de Staten dan ook
Coene\'s instructie
en gelastten hem te „vercoepen zooveel geestelicke goeden in
Walcheren geleghen, als die tachterheden van den schote
over die geestehcke goeden gedraghen"; daarbij zou hij „zoo
nae als mogelick is elcke schuldt zien te executeren op des
debiteurs goeden ende zooverre die al by de gemeyne zake
vercocht zijn, zal alsdan dacrvoren executeren des bisdoms
ende abdyegoeden". Elders verantwoordde
Coene tot een
bedrag van 427 £ geestelijk land verkocht te hebben „omme
daeraen te verhaelen gelycke somme, dio eenighe gheestelycke
persoonen schuldich waeren van schote de annis negonen-
tsestich ende tseventich".

Doch nog andere achterstalligheid — en wel ten bedrage
van 9800 gulden — kwam bij het afrekenen\'met
Serooskerke
en Bruyninck van Wijngaarden ter sprake. Daaromtrent
geeft een document, aanwezig in het oud-archief der stad
(xoes, nader licht. De Prelaat van Middelburg en de Eerste

1) t. a. p.: Inventaris No. 2725.
~) t. a. p.: Inventaris No. 2726.

Rekening\'Domeinen Bewesterschelt 1572/77, f. 6.
Register: Kerkelijke Zaken.

-ocr page 93-

81

Edele hadden, zoo leest men daar, zonder weten of toestem-
ming van het derde Staten-lid „in plaetse van den surcroise"
ter hunner despositie uit de Staten-gelden over de jaren
1569 en \'70 jaarlijks 4000 gulden gelicht. Daarenboven had
Jan van Strijen „eertijts vicaris als gecommitteerde van
den bisdom ende abdyc van Middelburch oft als gepreten-
deerde elect ten voorschreven bisdom" in het jaar
1574 uit
handen van
Serooskerke eenige obligatiën gelicht tot een
bedrag van
1800 gulden, die in werkelijkheid den Staten
toekwamen. Met een beroep op den aard van het surcrois
werd de eerste handelwijze als „excesse" gequalificeerd: Pre-
laat en Edele waren tot restitutie van dat bedrag gehouden
en wèl pro indiviso en in solidum, gelijk nader werd uiteen-
gezet. Op grond daarvan „dunckt oick zeer wel gefundeert
die executie tot recouvremente van den surcroise op des
abdye- ende bisdomgoeden alleene, principaelick, alzoe dor
Maiesteyt goeden ende domeynen binnen Zeelant veele by
de gemeyne zaeke aengeslegen ondo andersins den Staeten
ongereet ende insouflisant zijn endo voor andere schulden
diep genouch verbonden". En wat dio
1800 gulden betrof:
„overmidts dye voorschreven
Strijen, absmt ivcscnde, gopre-
sumeert wordt hem dacrmede te behelpen" >en
„door zijn
absentie ende latitatie^\'
nergens te vinden was, ook voor dat
bedrag mocht executie op do abdijgoederen geoorloofd heeten.
Het stuk, waaraan ik dit ontleen, eindigt „aldus geadviseert —
tot Middelburcli
29 Decembris 1577 ---Cur. Hoels", waar-
onder een beschikking staat „actum tot Gent
11 January
1578", waarbij do juistheid der overwegingen wordt bevestigd;
blijkbaar dus hadden do Staten van Zeeland hot initiatief
genomen, doch wenschten hun voornemen door hooger auto-
riteit to zien goedgekeurd. Want zonder tegenstand was tot
dezen maatregel niet overgegaan, en niet minder oppositie

De eerste Middelburgsche bisschop, nicoiiaas ue Castiu), was
tijdens het beleg van Middelburg overleden. Nadat na den overgang
de geestelijklieid de stad verlaten had, werd
Van Stkuen tot bisschoj)
benoemd, zonder dat deze in vervolg van tijd dien zetel heeft
kunnen innemen. Tot zijn overlijden hield hij zich onder de
Spaanschgeziuden in de Zuidelijke Nederlanden op.

5

-ocr page 94-

82

vreesde men bij de tenuitvoerlegging. Reeds den 15en Oct.
1577 tocb, hadden de Staten een schrijven tot den secretaris van
den Prins gericht „teneynde hy Zyne Excellentie vanweghen
den voerschreven Staten wille bidden, dat die gelieve den
Raedt van Staten ende die Generale Staten, tot Brussel ver-
gadert, voer te houden oft te doen houden, dat hemluyden
gelieve gheen provisie van surceance, state oft andere te
decerneren ten versoecke van eenighe geestelicke oft andere
persoonen tegens die executorialen by den Staten versocht
ende die vercoopinghe van de goeden daeruuyt te volghen
onder tdecxele die souden gebeuren contrarie die Pacificatie, want
tselve sulcx nyet te verstaen en is, gemerct dese vercoopingJie ge-
bnert alleenlick uuyt cause van tachterheden, die die geestelickheyt
ende andere voer de troublen schuldich waeren ende noch zijn".
En dat de Staten zelf het over deze aangelegenheid niot eens
waren — men denke aan Goes en Tholen — blijkt uit de
resolutie van 30 Dec. \'77, toen men
„met de meeste voixen"
besloot „voorts te varen metter executie van de abdye-goeden
in Zuytbeverlant ende tot Huesden tot recouvreringe van de
surcroisen van twee jaeren LXIX ende LXX mitsgaders van
1800 gulden in solidum op de voorschreven abdye-goeden.
Ende dat men
Coene daeraff zal geven acte van indemp-
niteyt". Trouwens ook nog in vervolg van tijd schijnt men
op bezwaren gestuit te zijn, te oordeelen naar hetgeen men
in de Staten-notulen van 14 April 1578 leest: „nopende de
confiscatie .van der abdye-goeden, don\' rentmeester Coene in
zijn commissie belast te effectueren
uuyt regard, dat
Strijen gehouden wordt voor adherait van don Johan ende
oick van zyne particuliere goeden ende van zijns gelycke, absent
wesende\' ende favoriserende de vianden ,
is gcsej\'^t te doen publi-
ceren tplacaet van de Generaele Staeten nopende de absenten
oft adhorenten van don
Jan ende do Spaengnaerden endo
dyenvolgendo alsdan te procederen".

1) Zie over dit plakkaat hiervoren bl. 45. In hunne notulen van
14 Mei 1583 bezigen Gec. Kaden ten aanzien van de Middelburgsche
abdij de uitdrultking: „alzoo die gheineyn zaecke geconnnen is in
de plaetsse van der abdye".

-ocr page 95-

83

Merkwaardig is deze verkooping ter beoordeeling der rechts-
positie der geestelijke goederen zeker wèl. Ook hier werd
van confiscatie van dergelijke goederen gesproken.
Van
Strijen
onthield zich bij den vijand, dus werden zijne
goederen geconfisqueerd. En niet alleen zijno particuliere
goederen, ook om dezelfde reden die der Middelburgsche abdij.
Maar in andere opzichten kan men absoluut niet aan confis-
catie denken: een betoog als dat van de Staten aan den
secretaris van den Prins ware volkomen onnoodig geweest,
wanneer men kortweg met geconfisqueerde goederen te maken
had! En wat heeft men te denken van de interpretatie, die
de Staten den 7™ Febr. 1578 van de Pacificatie gaven, naast
die verklaring van den 15™ Oct. 1577? In de laatste spreken
zij het met zooveel woorden uit: verkoopen van abdijgoederen
zou in strijd met de Pacificatie zijn, doch het geldt hier
een gansch andere quaestie, het verhaal van achterstallige
gelden. En eenige maanden later: de Pacificatie laat too
geestelijke goederen to verkoopen, als men slechts don daarbij
betrokken geestelijken alimentatie verschaft! Tegenstrijdig-
heid is m. i. hier zonder twijfel to constateeren; zo op te
lossen acht ik niet wèl mogelijk; maar in ieder geval komt
zoo te duidelijker uit, hoo mon zich voor al te gcreede
conclusies te wachten heeft!

CoKNE had dus machtiging bekomen om goederen der
Middelburgsche abdij, die in Z.-Beveland, onder Heusden of
elders gelegen waren, te gelde te maken. Daaraan is voor
zooveel de in de eerste plaats genoemde aangaat, onmiddellijk
gevolg gegeven. Meer bezwaren ondervond hij, toen hij
ook dio onder Ileusden aantasten wilde. ,Heusden toch was
Ilollandsch gebied en de Staten van Holland lieten niet toe,
dat Zeeland die goederen aan zich zou trekken, eon quaestie
die hot eerst schijnt gerezen to zijn, toon men in 157G Rijns-
burg op Walcheren wilde verkoopen. Do Staten van Zeeland
betoogden dat goederen van geestelijke fundatiën, gelegen

1) Vgl. Staten-notuleii 4 Febr. 1578. Notulen Gec. R. 1580;
18 Jan., 23 Febr. en 10 Aug.

2) Vgl. bl. 72.

6*

-ocr page 96-

84

in een andere provincie, dan waarin de fundatie gevestigd
was, de fundatie zouden volgen: tienden van het kapittel
van Abbenbroek, goederen van het Ursula-convent te Delft
enz. waren zij bereid aan Holland te laten, mits zij van hun
kant op in Holland gelegen goederen van de Middelburgsche
abdij en andere lichamen aanspraak behielden. Zij beriepen
zich daarbij op de Pacificatie van Gent „gemerct dat dali-
montatiën van de geestelycke persoonen versocht ende betaelt
moeten worden in de provinciën, daer de voorschreven
stichten gefondeert zijn endo nyet ten respecte van de ge-
legenthede van de goeden". Zeer steekhoudend schijnt echter
in de oogen der Staten zelve dit betoog niet te zijn geweest:
in een schrijven, dat zij in Dec. 1580 tot hunne gedeputeerden
in Holland richtten, spraken zij slechts van een verzoek,
zonder te beweren, dat zij recht op die goederen hadden:
„alzoo die Pacificatie van Gendt nyet en bespreect oft limiteert
die administratie van zulcke goeden tusschen Hollandt ende
Zeelandt, maer met dandere provinciën". Of nu echter
de Staten van Holland tot een dergelijke schikking nict te
vinden waren, zou ik allerminst willen beweren, maar zooveel
is zeker, dat zelfs de tusschenkomst van den Prins niets uit-
werkte. Tot een dergelijke regeling schijnt het dan ook
nimmer te zijn gekomen, getuige hetgeen later omtrent
goederen der Kruisbroeders te Goes zal meegedeeld worden.
De omstandigheid, dat later het land van Heusden in de
handen der Spanjaarden viel, kan daartoe nog het hare
hebben bijgedragen.

Meer succes hadden de Staten van Zeeland voor eenzelfde
doel bij Brabant. Beide provinciën lieten elkaar de vrije
hand omtrent de goederen, gelegen in de eene provincie,
welker fundatie in do andere gevestigd was. Daarom werden
b.v. landerijen van het St.-Margrietenklooster to Bcrgen-op-
Zoom, gelegen onder Vosmeer, in de rekeningen van het E. O.

1) Rijksarchief: Reg. v. Oude Akten C, f. 19G.

2) t. a. p., f. 3Ü5 v".

3) Rijksarchief Reg. v. Oude Akten A, f. 224. Punt van
Beschrijving van 2ü April 1581.

-ocr page 97-

85

over Tholen pro memorie verantwoord, i) Omgekeerd kregen
de Staten van Zeeland de vrije beschikking over twee hoeven
onder Steenbergen, die eertijds aan de Middelburgsche abdij
toebehoord hadden. Ten spoedigste trachtten de Staten deze
te gelde te maken „zoe om die gevaerelicheyt vande tyden,
als om mette penningen daerafF commende den staet van do
rentmeesters
Walraven ende Cuyck , die zeer verachtert zijn
met penningen, loopende op interest te dresseren". 2) Nadat
eerst die verkooping op ettelijke bezwaren gestuit was, schijnt
ze ten slotte toch te hebben plaats gehad. Dit alles werd
als niet geschied beschouwd, toen Steenbergen in Aug. 1583
door
Parma ingenomen werd: dio goederen onder Steenbergen,
alsook later die onder Heusden, worden sindsdien vanwege
Van Strijen geadministreerd.

Ik besluit deze algemeene beschouwingen omtrent het E. O.
over Walcheren met eenigo op zichzelf staande opmerkingen.

Vooreerst vermeld ik een beslissing van Gouvorneurs en
lladen van 19 Dec. 1575 in eon geschil, dat tusschen
den rentmeester
Walraven en „die van do dyckaygen ofte
Staten vnn Walcheren" gerezen was. De Staten van Wal-
cheren hadden bij ordonnantie eon regeling voorgeschreven
hoe hun penningmeester renten ten lasto dier Staten, in het
bezit van personen, dio zelf water})enningen te betalen
hadden, daarmede zou compenseeren. Op grond daarvan
beweerden de Staten van Walcheren, dat daarom „do go-
meenno zake, an dowelcke diversche renten tot lasto van do

1) b.v. 1"° Hckeiüng E. O. Tholen, f. «8.

-) Zie: Slaten-notuleii, l\'oiiielen van Heschryvingc, Brieven van
af loSO, f.\' .58, 84, 8(1, S)() v». en 99 v». — Oud-arehief Middelburg:
Hegister ten Rade 15()()/84, f.\' 458 v". en 4(10. Bovendien treft men
.in (le rekening v/d. rentmeester
Wai,kavkn over hot jaar 1584
(f. 138 vO.) onder de uitgaven een post van 15 seh. aan voor een
deurwaarder van diensten „gliedaen in het vercoopen van zekere
twee hoeven - - - onder Steenberge".

Bijdragen voor de Geschiedenis van hel Bisdom Haarlem.
Deel XXll, bl. 212, 222, 224, 230 en 232.

Staten-notulen 1574/76, bl. 80.

-ocr page 98-

voorschreven dyckaygen ende ooc parthyen van landen zoo
van
geestelicke als andere fugitive persoonen, vervallen wesende,
hoewel alle dezelve renten ende parthyen van landen nu de gemeene
zake zijn toecomende, dat nietmin dezelve daerinne represen-
teerde de persoonen, die eertijts dezelve toebehoort hebben",
een
ander bedrag te betalen had, dan de rentmeester
Walraven
bereid was te voldoen, die „mainteneerde ter contrarien,
allegueerende,
dat alle de voorschreven renten ende parthyen
van landen aen de gemeyne zake gedevolveert, alsnu in eendei\'
masse ofte van eender natuere ende als eennen Heer tsamen toe-
commende testimeeren waeren, zonder regard te nemene wye dezelfde
renten ofte lant eertijts toebehoort hadden".
Bij hunne beslissing
stelden
G. en R. den rentmeester Walraven in het gelijk.

De door de Staten van Walcheren voorgestane meening
liet misschien nog ruimte voor de opvatting, dat het beheer
door den rentmeester van het E. O. eenvoudig een adminis-
tratie en niets meer beteekende, al spraken zij ook van
goederen die
nu aan de gemeene zaak vervallen waren; maar
bij de opinie, die èn de rentmeester èn Gouverneurs en Raden
uitspraken, is daaraan in geen geval te denken: alle geeste-
lijke goederen, zonder onderscheid, zijn in een gansch nieuwe
positie geraakt.

Een tweede opmerking geldt dc alimentatie der geestelijke
personen. Den 22en Juni 1580 schreven Gec. Raden allen
rentmeesters van het E. O. aan in het vervolg geen alimen-
tatie aan geestelijke personen uit te keeren, tenzij door hen
een „ecdt van getrouwicheyt" zou afgelegd zijn, „alzoo wy
bevinden, dat eenighe geestelicke manspersoonen, alimentatie
genyetende vanweghen dc gemeono zaecke uuyt crachte van
de Pacificatie van Gendt, hun zijn onthoudendo by den
vyandt ende eenigho van dyen, hoewel die\' horrowaortsover
resideren, den vyandt assisteren met raedt ende daot naer
hun vermoeghen, meest allegader verachterende do policic
van do regieringhe van dese provincie onde het proffijt van
de gemeene zaecke, recelerende dc geestelicke goeden ende
actiën hun kennelick wesende". Den 10«" Aug. d.a.v.

Rijksarchief, Reg. v. oude akten C, f. 314.

-ocr page 99-

87

stelden Gec. Raden een formulier van eed vast: de geestelijke,
die op alimentatie aanspraak maakte, beloofde onder eede
niets, noch door raad, noch door daad tegen den toenmaligen
stand van zaken, of de regeering „die jegenwoordelick in
Zeelandt, zoowel in de policie als in de religie in train is" te
ondernemen, personen, dien men een dergelijk voornemen
toeschreef, aan te geven, en eindelijk alle roerende of onroe-
rende hem bekende geestelijke goederen aan te brengen.
In welken zin men de verplichting om niets te ondernemen
tegen de regeering, die destijds „in de religie in train was",
opvatte, zal nog in het hoofdstuk blijken: te Tholen
werd de alimentatie van eenige gewezen geestelijken geschorst,
op grond dat zij „eenige exercitie van do Catholycque Room-
sche Religie" deden, terwijl ook de Ordonnantie op de Politic
binnen Zeeland van 1583 op eenige „exorcitio van de
Roomsche religie, ceremonien ende superstitiën, ghepreton-
deert Catholycke", o. a. verlies van alimentatie als straf stelde.
Door dit alles komt duidelijk uit, welke houding de overheid
aannam tegenover geestelijke personen, die zich nog binnen
Zeeland ophielden. Zij leverden ccn voortdurend gevaar op:
zij hadden dus de regeoying trouw to zweren, mochten gcener-
lei» Róomscho ceremoniën e. d, vorrichten on deden afstand
\'vaiblïlle mogelijke prctensiën op geestelijke goederon.

Bij de bespreking der rekeningen van het E. O. wees ik
er op, hoe — afgescheiden van de verkoopingen der geeste-
lijke goederen — meermalen uit het E. O. belangrijke be-
dragen gelicht werden voor doeleinden, waarbij aan een
destinatio ad pios usus nict to donken viol, terwijl bij do
geestelijke goederen overigens een dergelijke bestemming niet
uit het oog verloren werd. Die wijze van handelen lokte
eindelijk protest uit van do zijde dor stad Vlissingen: in een

\') Afgedrukt l)ij Tk Water: Kort Verhaal, 1)1. 51; voor „gedes-
peeieert of gedespiueert" leze men „gedesunieert". liet ibrnndier is
te vinden in het Keg. v. oude akten C, f. 333; ó()k in «het oud-
archief der stad (Joes: Hegister Kerkelijke Zaken. Waarschijnlijk
was het ibrnndier ontleend aan een in llolland gebruikelijk model:
Heg.
v. oude akten C, f. 313.

-ocr page 100-

schrijven n.1. van 13 Febr. 1580, van Burgemeesters en
Schepenen van Vlissingen aan die van Veere, verklaarden
deze, dat ze, aangezien de rentmeester
Walraven telkens
krachtens ordonnantiën van Gec. Raden betalingen te doen
had voor gansch andere doeleinden, dan waartoe zijne ont-
vangsten bestemd waren, als in de Staten van Zeeland stem-
hebbende stad, om verdere inconvenienten en verachtering
van den dienst Godes te beletten, hem geinterdiceerd hadden
„eenighe betalinge te doene van den wercken, aireede
gemaect ende die noch te maecken zouden mogen zijn an de
huysingen in de abdie van Middelburch oft elders, ende ooc
geene penningen uuyt te geven
anders dan tot betalinge
van de ministers, onderhout der Jcercken ende diergelicke zaecken,
als de penningen van denzelven zynen ontfanck gedestineert
zijnde alleenlick ad pias causas,
achtervolgende zijn instructie
ende dordonnantie van de Staten".
ï) Daargelaten of men
alleen aan een gevolg van dit protest heeft te denken,
zoo mag geconstateerd worden, dat de uitgaven in do reke-
ningen van de rentmeesters van E. O. over Walcheren iu het
vervolg uitsluitend pii usus betroffen, met uitzondering van
do reparatiën der abdij, die nog veelal ten lasto van het
E. O. kwamen.

Ten slotte. Na do groote vermindering van inkomsten,
die hot E. O. ovor Walcheren door do verkoopingen en
andere oorzaken had ondergaan, behoeft het niot tc verwon-
deren , dat ^op den duur de inkomsten niet toereikend waren,
te meer daar de uitgaven steeds toenamen, doordat steeds
meer kerken onderhouden, en steeds meer ministers bezoldigd
moesten worden. Zoo werden, nadat de Staten in Dec. 1579
de heffing van den 12en penning van allo geestelijke - cn
wereldlijke tienden, als dringend noodzakelijk, gecontinueerd
hadden, reeds in Jan. \'80 alle geestelijke tienden daarvan
vrijgesteld; de betaling daarvan, overwogen zij, zou „groote-
licx redondercn tot laste van de gemeene saecke, sulcx
dat failleren soudon de middelen tot onderhout vau do

1) Oud-archict der stad Vlissingen: „Register van de missiven
binnen der stadt Vlissinghen".

-ocr page 101-

89

ministers ende andere kerckendienaers". i) Terloops merk ik
op, dat de Staten met deze uitspraak te kennen gaven, dat
zij
onverschillig of het E. O. genoegzame middelen daartoe bezat,
voor de bezoldiging van ministers en herJcendienaars te zorgen
hadden.
Bij dien eenen maatregel, om de middelen van het
E. O. over Walcheren te versterken, is het niet gebleven;
van een zelfde strekking toch is hetgeen men in de notulen
van Gec, Raden van 3 April 1586 leest: „op de communi-
catie van den steden van Walcheren om middel te vinden
tot betaelinge van de ministers in Walcheren, doordyen do
rentmeester
Van den Braemsloot verclaerde hem te failleren
daertoe de penningen van synen ontfanck, naer lange ende
rype deliberatie is geresolveert, dat men de rantsoenpenningen
van de leste verpachtinge van de gemeen middelen binnen
Walcheren by provisie daertoe sal employeren, endo dat men
ten dyen fyne die gedeputeerde van Zeelandt, in Ilollandt
wesende, sal belasten te vervolgen ordonnantie oft apprcntie van
Syne Excellentie totten voorschreven employ, ende by faulte
van dien dat Syne Excellentie daertoe nyet en sonde begeeren
to verstaen, zal men vernemen, hoe dio van Ilollandt in
dcsen handelen, om tselve geweten naorder hierop to resol-
veren". Door dergelijke maatregelen, als do hier genoemde,
komt m. i. ten duidelijkste uit hoo hot E. O. een volkomen
op zichzelf staande administratie vormde; ccn omstandigheid,
waaraan ik, om reeds vroeger genoemde redenon, evenwel
geene conclusies meen te mogen verbinden. -)

§ 3. Beschouwingen omtrent eenige soorten van geestelijke
goederen in het bijzonder.

Ten aanzien van do vicariecn kan ik mot weinige woorden
volstaan: aan ccn vóórtbestaan dier fundaties valt, voor zooveel

Keg. V. oude akten C, f., 233 v». en 255 v".

Zie hiervoren bl. 55, Men bedenke u,l. dat in Zeeland ouder
het E. O. de meest iiitccnlooj)ende soorten van geestelijke goederen
van den aanvang af samengebracht waren; geheel anders dan b.v.
bij het Geestelijk Kantoor van Delft.

-ocr page 102-

90

Walcheren aangaat, niet te denken. Niet om reden dat de
vicarie-goederen onder het E. O. gebracht zijn, want dat is
evenzeer voor de andere kwartieren van Zeeland het geval, en
juist daar zal mijne conclusie een andere zijn, maar het feit,
dat de geestelijke goederen in Walcheren grootendeels verkocht
zijn verklaart hier alles: de tienden en renten, die daarna
nog overgebleven waren, waren samen niet of te nauwernood
voor de betaling van ministers en kerkreparatiën voldoende.
Noch in de rekeningen van het E. O., noch in de notulen
van Gec. Raden is dan ook ooit van vicarieën op Walcheren
meer sprake, met uitzondering dat Gec. Raden den 20en Juli
1579 CoRNELis van Bekerke 100 gulden toekenden „endo
dat in recompense van de gepretendeerde beschadicheyt van
den suppliant in de vercoopinghe van seeckere capelryelanden,
daeraff hy hem zeyt te competeren jus patronatus" tegen
„acte van quijtscheldinghe ende renuncbiatie van recht ende
actie dies aengaende". Dat dit geval op zichzelf stond acht
ik niet waarschijnlijk, te meer daar hieruit blijkt, dat in
beginsel Gec. Raden het jus patronatus van den suppliant
erkenden, zij het dan ook dat het door den verkoop van
de landen der vicario practisch waardeloos geworden was.

Ook wat de pastoralia aangaat, kan ik kort zijn, hoewel
ik mij ten aanzien van die goederen niet tot Walcheren bepaal.
Zij werden overal zonder uitzondering onder het E. O. gebracht.
In het 5<le hoofdstuk zal nog blijken dat. Gec. Raden meenden,
dat deze goederen al bij uitstek onder het E. O. thuis be-
hoorden , een punt, dat van belang zal zijn, wanneer eenmaal
in het algemeen zal moeten nagegaan worden, welko betee-
kenis mon to hccbton beeft aan het feit, dat dc geestelijke
goederen door de rentmeesters van het IC. O; boheord werden.
Van een begeving van pastorieën is in Zeeland geen sprake:
alle ministers bekwamen één uniform tractement: 300 gulden
op het platteland en 400 in de steden. Reeds spoedig werden
aan die bedragen extra-toelagen toegevoegd, tot dat in 1591
die tractementen op 400 on 500 gulden gebracht werden. -)

1) Tot een soortgelijke conclusie komt blijkbaar ook Mr. Tkltino:
Rapport bl. 50.

2) Vgl. Staten-notulen: 15 .Juni 1582 en 1591, bl. 130.

-ocr page 103-

91

Gasthuisgoederm zijn alleen, voor zooveel Walcheren aan-
gaat, wel onder het E. O. gebracht: in andere kwartieren
van Zeeland is daarvan geen sprake. Zoo bleek uit hetgeen
ik hiervoren mededeelde, dat o. a. tiend van het gasthuis te
Middelburg door den rentmeester van het E. O. is beheerd,
dat echter vrij spoedig wederom aan het gasthuis zelf ter
administratie overgelaten werd. Het Middelburgsche gasthuis
nu heeft na den overgang der stad volkomen zijn karakter
van fundatie behouden,
zoodat dus uit het feit dat goederen
eener fundatie door den rentmeester van het E. O. behco\'d werden,
zich nog allerminst dc opheffing van een da-gelijk lichaam laat
afleiden.

Tot een gelijke conclusie leidt hetgeen omtrent de Heilige
Geestgocdcrcn
moet opgemerkt worden. In Walcheren zijn,
gelijk ik aangetoond heb, ook dergelijke goederen tijdelijk
onder het E. O. gebracht, waarna zo wederom krachtons
zekere akte van restitutie aan de H.-G.-meesters ter admi-
nistratie werden overgelaten; bovendien zijn de H.-G.-goederen
van de steden nimmer onder het E. O. gebracht. In andere
kwartieren van Zeeland is or geen sprake van dat men der-
gelijke goederen onder het E. 0. aantreft, met uitzondering
alleen van Schouwon, waar zulke goederen van onbeduidende
parochieën als Koiulokcrko o. d. onder hot E. O. voorkomen;
in Dreischor, Zonnemaire on Noordgouwe daarentegen, werden
ze in tegenstelling mot do korkegoederen, aan do parochie
gelaten. Eon instelling trouwens als do z. g. „Heilige
Geest" bleef in beginsel bij don nieuwen stand van zaken,
wat ze vroeger geweest was. Zoo kon dan ook art. 30 der
acta der Dordtscho Synode van 1574 bepalen, dat waar
Diaconen „gemccnschap hebbon met do Heilige-Geest- onde
anderen Armen-goederen" zij voor personen uit den Magistraat
on kerkeraad rekening van hun boboer zouden alloggon. -)

\') /ie hiervoren, hl. iU).

-) Hooyku: Oude Kcrkordeuingeu, bl. 102. Zoo bleef te Tholen
zelfs de naam liehouden, ferwijl men te Veere siiuts 1575 van
„de liuysarmen" sprak.

-ocr page 104-

92

Men zou zich desniettemin kunnen voorstellen, dat de H.-G.-
stichtingen op het platteland van Walcheren tengevolge van
de ingrijpende veranderingen na 1574 a. h. w. tijdelijk opge-
heven waren. De onjuistheid van een dergelijke onderstelling
blijkt uit een request van de armmeesters van West-Souburg
aan Gec. Raden, waarop deze den 24™ Maart 1590 hun
beschikking gaven. De requestranten beklaagden zich
daarin, dat de rentmeester
Walraven hen gesommeerd bad
hem jaarlijks 6 £ uit te keeren, die zij voorheen den Kame-
raar van het kapittel van West-Souburg plachten uit te
betalen: tot die betaling achtten zij zich onder den nieuwen
stand van zaken niet meer verplicht. „Nu ist alsoo", aldus
betoogden zij „dat
het corpus der armen, hetwelcke nyet en ver-
sterft , maer is even alsoo nu in wesen. als het oyt tevoorcn was",
dat bedrag aan het kapittel telkens uitgekeerd had „teneynde
dat daervoor zouden eenighe zielmissen ende jaerghetyden
worden ghedaen, alsoo men baerlieden doen wijsghemaeckt
hadde, dat hetzelve grootelicx zoude dienen tot lavonisse van
haerder zielen, maer alsoo zy nu door de gbenade Godes des
Heeren beter zijn onderricht, wetende dat zy geene salicheyt
en connen vercryghen dan door de verdienste des eenighen
Salichmakers Christi Jesu, en zoude onder correctie geensins
billich noch behoorlick zijn, dat dezelve penninghen nu
voortaen tot zulcken ghebruycke zouden werden besteedt, ende
derhalven
wesende cene alzulckc donatie, die condicionael ende
ad certam musam is gheweest, vanzelfs (eniete gheiüordcn"
Iets
verder werd nogmaals verklaard, dat „hetzelve collegie ofte

ghemeynte der armen---nu ter tijt noch int loven is ende

wort nae alle rechten ghehouden voor het zelve dat doe ter tijt
tvas",
terwijl ten slotte bij Gec. Raden een beroej) op hun
liefdadigheidszin werd gedaan. Dit laatste motief schijnt
bij dc beslissing den doorslag gegeven to hebben: den reques-
tranten werd die uitbetaling kwijtgescholden, „ten respecto
van de noodt van de armen aldaer", doch „by provisie
ende tot wederroupens,
sonder getrocken te toorden in consequentie".
Duidelijk blijkt dus uit dit request het voortbestaan • der
Heilige-Geest-fundatie te West-Souburg, een denkbeeld trou-

1) Rijksarchief: Rekenkamer A 701, No. 24.

-ocr page 105-

I

93

wens, dat Gec. Raden in het algemeen in hunne reeds vroeger
aangehaalde^) resolutie van 21 Mei 1583 uitspraken, toen ze
immers ook de „heylighe geesten" noemden onder de funda-
ties, die „op hunne nature gehouden" moesten worden.

Omtrent de gilde{brocderschaps)-goederm kan ik ook met een
enkele opmerking volstaan, omdat ik daaromtrent weinig
gegevens aantrof Op deze soort van goederen -kom ik
slechts nog in het 5« hoofdstuk met een enkel woord terug.

Gilde-goederen werden in alle kwartieren van Zeeland
onder het E. O. gebracht: doch in enkele gevallen bekwamen
zij een andere bestemming. Zóó is reeds vroeger gebleken,
dat do stad Veere in 1573 nevens de kerkegoederen ook
gildegoederen aangeslagen had. In het vervolg zal nog aan-
getoond worden, dat met de kerke- ook do gilde-goederen
van Dreischor, Zonnemairc cn Noordgouwe aan het E. O.
onttrokken en aan de parochianen gelaten werden „tot
reparatie van de voorschreven kercken". Iets dergelijks
trachtte het Thoolscho stadsbestuur te bereiken: te vergeefs
evenwel, want onder zijn superintcndentie kwamen slechts
de kerke-goederen, terwijl do gilde-goederen onder hot E. O.
bleven.

In hoeverre dergelijke goederen onder het E. O. thuis-
behoorden was een open quaestie. Zoo is in de notulen van
Gec. Raden van 23 Oct. 1579 sprake van eon „requeste vant
gilde van de Smeden deser stedo van Middelburch aengaende
zeecker landt, tselvo gilde toecommende, voor geestelicke
goederen by de gemeyne saecko vercocht". Den 4ei Jan.
1580 werd deze verkoop door Gec. Raden van waarde ver-
klaard, maar tevens den requestranten do mogelijkheid
opengesteld om zich, als anderen, tot do Staten te wondon,
die destijds dergelijke verkoopingen gegarandeerd hadden on
dus wollicht schadeloosstelling zouden willen uitkeeren. Een
zelfde geval wordt duidelijker gesteld in do notulen van het
college van 8 Aug. 1582: voor Gec. Raden werd tusschen
hot Middelburgsche gildo vando wollonlakenkoopors on zekeren
Jacob Bernaertsz. geprocedeerd over een stuk land, dat

1) Hiervoren bl. 01.

-ocr page 106-

94

laatstgenoemde destijds van de „ghemeyne zaecke" gekocht
had, doch waarvan het gilde beweerde eigenaar te zijn. Gec.
Raden beslisten, dat
Bernaertsz. het land zou behouden,
maar het gilde zou „neffens alle andere nemen die pacientie",
„alzoo dese ende diergelicke landen,
belast met geestelicke
diensten,
binnen den geheelen eylande van Walchren met
gemeynen consente ende bewillinghe van den Staten voor-
noemt tot dienste ende welvaeren van denselven lande zijn
vercocht". Trouwens in Duiveland stonden Gec. Raden
iemand een stuk geestelijk goed af „in recompense van
zeecker gemeten landts by hem eertijts van de gemeene
zaecke gecocht int eylandt van Walcheren, welck landt hem
met justicie ontwon[n]en es, als toecoemende particuliere
gilden". In dit geval dus had zelfs de rechter het gilde
in het gelijk gesteld! Onzekerheid bestond er dus onmis-
kenbaar, en vandaar ongetwijfeld, dat de Staten den 21 Mei
1580 Gec. Raden machtigden „wegens de verkogte geestelijke
goederen van gildens en particuliere perzoonen — die zo
goed doenlijk te contonteeren".

Al zijn nu deze gegevens slechts weinige, zoo blijkt toch
duidelijk waar het om ging. De gilden waren natuurlijk na-
1574 volkomen in wezen gebleven, doch van „geestelicke
diensten" was sinds dien geen sprake meer. Om die reden
— en niet dus omdat die goederen vacant waren — had
men de tot die diensten verbonden goederen onder hot E. O.
gebracht, \'iets waartegen de gilden zich begrijpelijkerwijze
verzetten. Maar volkomen in hun recht waren de gilden toch
ook weer niet: er was geen reden, waarom de Reformatie voor
hen een voordeel wezen zou! Van dat standpunt ging dan
ook zeker de Middelburgscho Raad uit, toen hij den 11««
Febr. 1577 ordonneerde, dat de gilden do glazen van de
St.-Pieters- en de Abdijkerk zouden repareeren en voortaan
onderhouden.

1) Rekening E. O. Schouwen en Duiveland 1584, f. 8 vO.

2) Register op de Staten-notulen, aanwezig op het Rijksarchief,
s.v. geestelijke goederen. Zie ook oud-archief Middelburg: Register
ten Rade 15G6/84, f. 424 v".

s) Oud-archief Middelburg, inventaris No. 27üü. — Een dergelijk

-ocr page 107-

95

Kloostei-gcboimen. Dat ik hier over het lot der klooster-
gebouwen en niet algemeener over de kloostergoederen denk
te handelen, is niet zonder reden: de kloostergoederen zijn
in Walcheren alle onder het E. O. gebracht, wat met de
gebouwen niet steeds het geval was. Daarenboven met dc
kloostergebouwen komt natuurlijk min of moer het lot der
kloostergoederen tevens ter sprake.

Het lot van één Middelburgsch klooster — n.1. dat der
Cellebroeders — was geheel anders dan dat van alle andere:
dit klooster is toch volkomen in stand gebleven, een feit dat
zich wellicht laat verklaren door den bijzonderen werkkring
(n.1. verpleging van pestlijders) die de Cellebroers zich tot
taak hadden gesteld, waardoor zij na de verandering van
zaken niet minder recht van bestaan hadden dan te voren;
in de meergenoemde resolutie van 1583 van Gec. Raden werd
dan ook do continuatie dezer fundatie uitdrukkelijk uitge-
sproken. Noch van goederen van het klooster, noch van
het klooster zelf is in do rokoningen van hot E. O. een spoor
te ontdekken. Anders in do stads-notulon: don Oen jan. 1575
benoemde de Middelburgsche Raad een commissie „om to
concipieren een ordonnantie waernaer de Sellebroeders hun
zullen hebben to reguleren", die tevens gemachtigd word
„inventaris te nemen van allo de goeden endo inkomsten van
het convent" i), een maatregel dio dus blijkbaar uitsluitend
conservatie on niots moer bedoelde. Later werd het klooster
der Cellobroers tot bewaring van krankzinnigen gebezigd,
cn diende hun kerk eerst tot tapijtfabriek, later voor kerk-
gebouw der Engolscho gemeente, terwijl aan de Cellebroers
zelf woningen in hot Bagijnhof aangewezen werden. -)

Andors ging het mot do overige kloosters.

De kloosters op hot/\'platteland zijn allo verkocht, gelijk
vroeger reeds gebleken is. Bij don algomoenen staat vau

besluit nam ook in hetzelfde jaar de Raad van Zierikzee: zie oud-
archief Zierikzee, registers op de Raads-notulen, t. v.
St.-Lievens-
iMonsterkerk.

1) Archief Middelburg: Register ten Rade JoGG/Si, f. 189.
-) Zeel. 111. I 313.

-ocr page 108-

96

verwoesting, waarin het eiland Walcheren in 1574 verkeerde,
was er ook van die gebouwen blijkbaar niet veel meer dan
de ruïnes overgebleven, zooals dat van het onder Veere
gelegen Clarissenklooster met zooveel woorden is gebleken,
terwijl daarvan de bewoners met de troebelen naar Brabant de
wijk genomen hadden. Maar een ander lot trof de klooster-
gebouwen binnen de steden (n.1. Vlissingen en Middelburg).
Omtrent het Vlissingsche klooster geeft het „Quoyer, inne-
houdende declaratie van alle de huysen ende erffven, soo
vercocht als onvercocht, gestaen ende gelegen binnen der
stadt Vlissingen, eertijts ancommende de geestelicheyt, mits-
gaders van de geestelicke renten, staende tot laste van de
domeynen derselver stede" licht, waarin men n.1. leest:
„Item tclooster van de Grauwe Munnicken, eertijts gestaen
binnen Vlissingen, is int begin deser oorloge geheel affge-
brokon geworden, uuytgcnomen alleenlijck den reefter,
dewelcke eensdeels gebruyct wordt totter wage oft balance
ende de reste tottet vleeschuys van der stadt. — Item aen-
gaende die materialen van de steenen vant voorschreven
affgebroken clooster zijn binnen dese troublen met eenige
schepen gesoncken geweest op de riviere van Antwerp omme
den viandt zijn passaige to mogen benemen. — Item achter
den voorschreven reefter op derffve vant voorschreven clooster
zijn drye ofte vier huysen getimmert, die op chijnsen uuyt-
gegeven worden tot proffyte van de gemeenen armen in
Vlissingen ende de reste van de erve vänt voorschreven clooster
wort gebruyct voor tmerctvelt tot vercieringe ende commo-
diteyt van der stadt". Grootendeels waren dus die klooster-
gebouwen de stad Vlissingen ten goede gekomen. 2)

De Middelburgsche kloostergebouwen waren, gelijk ik
vroeger aantoonde, oorspronkelijk alle onder het E. O. ge-
bracht : de rentmeester verhuurde ze aan particuliere personen,

1) Archief Middelburg: Register 75, No. 14; het kohier dateert
uaar alle waarschijrdijkheid ongeveer van het jaar 1592.

2) Vergelijk hiermede hetgeen medegedeeld wordt in het „Archief"
(uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen),
3" deel, 3\'° stuk, bl. 305.

-ocr page 109-

97

of wèl maakte de materialen te gelde enz. Ook werden in
1576 eenige dier gebouwen verkocht. Anders dan Vlissingen
trok dus Middelburg daarvan geen baten, waarin echter
spoedig verandering kwam. Reeds bij den zóó juist genoemden
verkoop had de Middelburgsche Raad den 24™ Maart 1576
besloten, „dat de stat an huer zal banden het clooster van
de Augustinen, vercocht by de commissarissen, geordonneert
tot de vercoopinghe van de geestelicke goederen". In de
rekening van deze verkooping blijkt hieromtrent niets: van
eenige schikking tusschen Middelburg en de commissarissen
ter verkooping schijnt geen sprake te zijn geweest. Maar
dat Middelburg aan hare resolutie gevolg had weten te geven,
staat vast: blijkens de stadsrekening over het jaar 1577 2)
toch verhuurde de stad het klooster voor G £, terwijl ze het
later aan de schutters van den handboog of St.-Sebastiaan
afstond.

Doch dit é6ne geval, dat de Middelburgsche Raad zich
met do binnen de stad gelegen kloostergebouwen bemoeide,
stond niet op zichzelf, getuige de resolutie van 15 Nov.
1578 van dat college, waarbij het oen commissie benoemde
om „bestoet to maken endo - - - to vorcoopen do erven van de
Minnebroersclooster, opdat dezelve ton ciraete van do vor-
schreven stat mogen opgetimmert wordon"; zóó word dan
ook den 1™ April 1581 oen deel vau dat klooster ten bate
van de stad verkocht. En ook hot Bagijnhof kwam de
stad Middelburg ten goede: immers wordt in do rekeningen
van het E. O. uitdrukkelijk gememoreerd, dat hot grooten-
deels door Middelburg als „pesthuysen" en „tot begraovinge
van den dooden dio aldaer van do pesto zijn sterfvende"
werd gebezigd. ») Daarentegen bleven blijkens diezelfde reke-

1) Archief Middelburg: Register ten Rade 15GG/84, f. 2;i8a v».

\') Ten aanzien van dc Middelburgsche stadsrekeningen verwijs
ik eens voor al — behoudens uitdrukkelijk te maken uitzonderingen —
naar de daarvan door den heer
Kesteloo gegeven overzichten in het
Archief (uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Weten-
schappen).

Keg. ten Rade f\'. 34G v». en 451 e. v.

Sedert de rekening over het jaar 1581 f. 2G v".

5

-ocr page 110-

98

ningen onder het E. O.: alle abdijgebouwen, eenige huizen,
die tot de abdij gerekend konden worden en eenige huisjes,
o.a. op naam van het Boogaarden klooster, die gratis door
behoeftige personen bewoond werden. ^

Er heerschte dus kennelijk omtrent dit punt onzekerheid,
zonder dat de rekeningen (Bijlagen) van het E. O. hiervan
eenigszins verklaring geven. Toch ligt die verklaring niet in
het duister, gelijk ten duidelijkste blijken zal, wanneer ik het
g9schil tusschen de drie Walchersche steden over de geestelijke
goederen in het vervolg van dit hoofdstuk bqspreken zal.
Blijkens de notulen der Staten van
30 April 1591 (bl. G8)
beriep Middelburg zich later uitdrukkelijk op „d\' acte van
den
23 May 1577 onderteeckent De Rechtere", waarmede de
volgende resolutie bedoeld werd:
„De Staten van Hollant ende
Zeelant
hebben eyntelick ende gemeenderhant verstaen ende
geresolveert, dat alle conventen endo cloosteren binnen de
steden, mitsgaders d\' edeficien, grontplaetsen, erven ende
eygendommen van dyen sullen bliven tot behouff, gebruyck
ende proffict van elcke stede omme denzelven by hen in
eygendom angevaert endo behouden te mogen worden endo
geemployeert tot heuren besten. Gedaen binnen Haerlom den
XXIIIen Meyc A» XV^LXXVII. Onder stont gescrevon:
ter ordonnantie van de Staten ende was onderteeckent
De
Rechtere". 2)
Van een volkomen en onmiddellijketen uit-
voerlegging dezer resolutie was, wat Middelburg betrof, èn
blijkens het zóó juist medegedeelde èn blijkens hetgeen ik
in het vervolg nog zal bijbrengen, geen sprake. Do nadere
uitwerking van dit punt moet ik thans echter laten rusten,
en uitstellen totdat hot zoooven reeds genoemde geschil ter
sprake komt. \'

De kerkgebouiven. Duidelijkheidshalve bespreek ik eerst de
kerken ten plattelande, te Domburg en Westkappcl gezamen-

1) Als voren: vgl. Zeel. Hl. 1 237 e. v.

2) Aldus luidt de, in het Zierikzeesche Archief aanwezige,
authentieke copie.

-ocr page 111-

99

lijk, om daarna bij die van Veere, Vlissingen, Arnemuiden
en Middelburg afzonderlijk en uitvoeriger stil te staan.

Uit hetgeen bij de verkooping van geestelijke goederen in
1579 voorviel, bleek, dat alle landerijen der kerkfabrieken
toen verkocht zijn. Men mag bovendien aannemen, dat de
administraties, gelijk die vóór 1572 door kerkmeesters gevoerd
waren, met de instelling der drie rentmeesterschappen van
het E. O. in 1574, op die rentmeesters zijn overgegaan,
waarschijnlijk in vollen omvang, in elk goval wat het beheer
der kerkegoederen aangaat.

Ik herinner nogmaals aan de twee posten, die in de reke-
ning
1574/75 van den rentmeester Auolfsz. voorkwamen, n.1.
uitbetaling van een nadeelig slot der kerkerekening van vóór
1572 van Biggekerko en van een vacatio tot het hooren van
een kerkerekoning, posten, die nog nader verklaard wordon
door de tot die rekening behoorende Bijlagen. Daaronder vindt
men n.1. o. a. een declaratie van kosten van sommaties o. d.
van een deurwaarder, waaronder kosten van „to doen publi-
catie - - - dat allo korckmeesters---zouden common doen

rekeninge binnen 14 daghon", en korkorokoningcn van
Ritthem, Boudewijnskerko on Biggekerko over do jaren
15G9
tot 1571, terwijl de kerkmeester van Koudekerke volstond
mot hot overleggen van een lijst van personen, dio nog
„korckenlandtpacht" ovor do jaren
1570 en \'71 verschuldigd
waren, „naer zijn besto wotonscap, want zijn bouckon ver-
braut waron". Was nu na
1574 op Walcheren nog van
administratie van kerkmeesters sprako? Vermoedelijk niot:
noch in dc notulen van Gec. Radon of Staten, noch in do
rekeningen (mot Bijlagen) van do rentmeesters van het E. O.,
wordt van kerkmeesters goropt, echter met éón — roods
vroeger gonoomdo — uitzondering: blijkens do rekening van
don rentmeester
Van Cuyck over do jaren 1570 tot \'78,
machtigden Gouverneur on Raad kerkmeesters van Sorooskorko
oonig daar gelegen land tot reparatie dior kerk to verkoopen.

In welken staat do kerkgebouwen op hot platteland ton
tijdo van den overgang van Middelburg verkeerden, bleek
reeds bij hot overzicht vau do administratiën der drie rent-
meesters: mon kan aannemen, dat zo allen niot veel moer
dan ruïnes waren, hoogstens niet zóó verwoest, of met

71

-ocr page 112-

100

belangrijke kosten konden zij nog hersteld worden. En met
de kerken van Westkappel en Domburg zal het al niet veel
beter gesteld zijn geweest, getuige het vroeger genoemde
request van den Baljuw „van de desolate ende geruïneerde
stad van Westkappel", en dat het van Domburg in een aan-
teekening in het archief aldaar heet, dat het toen „zeer woest
en verbrand" was. i)

Tot al die kerkgebouwen, al waren het niet veel meer dan
puinhoopen, stond het Extra-Ordinair in betrekking. Zóó
bleek bij het overzicht der administratiën der rentmeesters,
dat de rentmeester b.v. steen, hout en schaliën van een
geruïneerde kerk liet afhalen, om die tot reparatie van een
andere te gebruiken. Hetzelfde blijkt ook nog uit eenige
resoluties van Gec. Raden, pen S^n Mei 1580 b.v. besloot
het college op een request van Veere „belanghende de cruyt-
thoren aldaer ende versoeckende tot reparatie ende onderhoudt
van denzelven te moghen employeren die materialen, die
genomen zouden moghen worden van de vervallen kercke
van den polder" (d. i. Vrouwepolder), den rentmeester
Wal-
raven
om advies to vragen, „in sunderheyt den Raedt
informerende van de gelegcnthcde van de voorschreven
kercke". In hunne notulen van den 12en Mei d. a. v. leest
men: „op de requeste van den rentmeester
Walraven, ver-
soeckende te moghen vercoopen tot behouvc van do gemeene
zaecke diversche vervallen kercken, daervan do materialen
diigelicx by particuliere genomen ende.wcchgovoert werden,
is geappostrlleert, den verthooner zal alvooron naerder speci-
fieren die vervallen kercken alhier vermeit" enz. En — als
laatste voorbeeld — in hunne notulen van 7 Maart 1589 is
wederom sprake van een request van den rentmeester
Walraven, ditmaal „versouckcnde divcrssche kercken ende
muraillen te moghen vercoopen tot den dienste van den
lande • onbequaem", waarop besloten werd het request den
drie steden van Walcheren voor te leggen.

Het was nu vóór alles zaak, althans sommige dier kerk-
gebouwen tot don kerkdienst wederom geschikt tc maken,

-ocr page 113-

101

hetgeen dan ook in vervolg van tijd, hetzij eerder of later,
hetzij met meer of met minder kosten, geschiedde.

Te oordeelen naar de rekeningen van liet E. O. is de kerk
van Domburg reeds zeer spoedig na Middelburgs overgang
in gebruik gesteld en schijnt dat kerkgebouw betrekkelijk
weinig gehavend te zijn geweest: reparatiën dier kerk komen
toch reeds in de rekening van den rentmeester
Walraven
van het jaar 1575 op \'76 (f. 113), en sinds dien geregeld,
voor. Misschien verkeerde ook de kerk to Ritthem in een
beteren toestand dan de andere, getuige dat onder de Bijlagen
tot de rekening 1574/75 van den rentmeester
Adolfsz. een
quitantie te vinden is, waarbij zeker persoon erkende den
23en April 1575 van dien rentmeester 2 £ : 4 sch. ontvangen
te hebben „van dat ick die kercke van Ritem ghedyent hebbe
van costerie endo van seepen endo scueren, dat ick by de
jaer angenonien hebbe". Daarentegen heeft men bij de
andere kerkgebouwen aan een bepaalde wederoprichting tc
denken, waartoe Gouverneurs en Raden (Gec. Raden) of wel
de parochie zelf — veelal vertegenwoordigd door don ambachts-
heer — het initiatief namen. Een voorbeeld vindt men in
hetgeen
Vrolikuert uit de Staten-notulon van 15 Aug.
1577 mededeelt, n.1.: „Dc twee Predikanten van Grijpskerkc
en Serooskerke geven te kennen, dat zij do resolutie van
Gecommitteerde Raden hunne gemeentens hadden bekend
gemaakt, namentlijk om dat dc Kerken van gemelde twee
dorpen zeer vervallen waron, en met oxcessive kosten zouden
moeten gereparcert worden. Gecommitteerde Radon geordon-
neert hadden, dat het ministerie van Serooskerke naar
Gapingen, cn dat van Orijj)skerkc naar Bottingen zou vcr-
plaast worden, om dat aan die Kerken zoo veel niet tc
repareeren was. Maar dat hunne gemeentens hadden gczegt
dat zoo de Staten aan do Kerken van Serooskerke on Grijps-

-ocr page 114-

102

kerke zoo veel wilden geven, als hun Ed: Mog: aan de
Kerken van Gapingen en Bottingen wilden te kosten leggen,
zij zelvs dan het Surplus daar zouden bij leggen. Opdat de
bediening van Gods woord niet uyt hunne plaatzen naar
elders zou getransporteert worden".

Een voorbeeld van de opbouwing eener kerk — cn wel
van die van West-Souburg — laat ik hier volgen. Daar-
omtrent troffen Gec. Raden en de ambachtsheer van West-
Souburg — destijds
Maknix van St.-Aldegonde — den
18en Aug. 1581 een accoord. „Alsoo" — luidde de aanhef
— „die Heere van
Mont St.-Aldegonde Heere van Wester-
souburch dickwils seer ernstolick van de Gecommitteerde
Raeden van de Staten slandts endo Graeffelicheyts van Zeelandt
heeft versocht, die behoorlicke reparatie van de kercke aldaer
gedaen te wordden
tot laste van de gemeene saecke, deurdijen de
materialen derselver kercke wel sijn geemployeert ten dienste van
deselve gliemeyn zaecke,
om alzoo don dienst Godes bequamelick
tc moghen doen endo continueren" etc. Gec. Raden stelden
dus op den voorgrond on dat de „gemeene saecke" tot wier
profijt de materialen der kerk destijds gebezigd waren,
daarom tot herstel verplicht was, èn dat de kerkdienst te
West-Souburg behoorde opgericht to worden. Doch: „acngcsien
men egeen middel en weet tor voorschreven reparatie, die
apparentelick van groote becostingho sal sijn endo dat noodich
is, om Godes dienst in dc voorschreven prochio te installeren
onde continueren, die voorschreven reparatie eerstdaochs tc
doen", zoo werd een middelweg gevonden, gegeven dat Gec.
Raden in beginsel genegen waren „om dio voorschreven
prochio als andere to doen vcrsien van behoorlickcn Godes
dienst, teneynde die gomeynte aldaer nyet voordcr en ver-
woeste ende verwildere". Dc ambachtsheer toch had „eyntelick"
verklaard „tevreden te zijn deselve reparatie te willen nemen
tzynen lasto" mits Gec. Raden „tzijnder dispositie ende wille"
hem alle geestelijke goederen onder W.-Souburg, dio nog niet
verkocht waren en nog te vinden zouden zijn, gunden on
hem de betaling van eenige onbeduidende geestelijke cijnsón

-ocr page 115-

103

kwijtscholden, die hij als ambachtsheer aan de „gemeene
zaak" te betalen had. Met dit voorstel vereenigden zich Gec.
Raden en zóó vindt men dan ook die cijnsen sinds dien in
de rekeningen van het E. O. pro memorie verantwoord. Voor-
loopig kwam echter van de opbouwing der kerk nog niets.
In de Staten-notulen van 14 Jan. 1593 n.1. leest mon, dat
toen wederom de Heer
Van Aldegonde „versocht assistentie

tottet opbouwen van de kercke van Westorsouburch---aen-

gesien die middelen eertijts daertoe vergunt, zyn bevonden
van geender weerden te wesen, immers nyet zulcx dat daer
uyt eenige reparatie zoude connen gedaen worden". Na
meerdere wederzijdsche besprekingen kwam den 3^1 Nov.
1594 een defmitieve schikking tot stand: i) twee derde van de
kosten van opbouw en reiiaratie dor kerk, zou „by do
Gemeyne Zake, uytte Geestelicke Goeden in Walcheren"
gedragen worden, terwijl het resteerende derde part „zal
gevonden moeten worden by den Heere endo Ingesetenen
van Westorsouburch, \'t zy op de Gemeten oft by Imposten,
daer toe hun vergunt zal wordon t\' hunnen versoucke,
Octroy tot hunnen contentemento", terwijl do Heer
Van
Aldeoonue
zou „van nu voortaen laoton volgen am dc voor-
schreven kercke lot jaei\'licx onderhoudt van dc reparatie dcrsclva\',
dio jaorlicxe cheynseii hem eertijts by den Staten oft Raeden
vergunt, tot opbouwyiige deser kercke, blyvende voorts ontlast
van de vcrloopen dersclver Chcynson togens oenen yegolicken,
tot nu toe verschonen endo gevallen"; al droegen dus
ambachtsheer en ingezetenen bij tot den opbouw dor kerk,
het jaarlijksche onderhoud kwam niet tc hunnen laste. Aan
dit accoord is blijkens do rekeningen van hot E. O. govolg
gegeven. ")

Ton laatste dient nog nagegaan to i worden hoo al dio
kerken onderhouden werden. Men kan zich drie mogelijk-
heden denkon: of do parochie zelf, óf het E. ()., óf wol boido
droegen daartoe do kosten, lloowcl men natuurlijk hot ant-

-ocr page 116-

104

woord op deze vraag slechts met groote omzichtigheid geven
mag, daar alleen de notulen van Gec. Raden en de rekeningen
(met bijlagen) der rentmeesters hier omtrent gegevens kunnen
verschaffen, zoo meen ik toch als het meest waarschijnlijke
te mogen onderstellen, dat het onderhoud slechts bij uit-
zondering door de parochianen, als regel door het E. O,
bekostigd werd. Slechts twee gevallen, waarin van onderhoud
door de parochianen sprake is, vond ik in de notulen van
Gec. Raden genoemd. Den
21eii Sept. 1585 besliste het
college op een request „van Schout ende Scepenen van
Serooskercke midsgaders die kerkenraedt aldaer" (van kerk-
meesters is geen sprake!) „versoeckende een horlogie ende
reparatie tot hunne kercke": „die supplianten zullen tot laste
van de gemeente oft anderssins hierinne versien zoo zy to
rade zullen zijn", en een dergelijk antwoord werd den
23en Aug. 1591 gegeven op een request „van dienaer
ende ouderlingen der keercke Christi binnen Bekercke" n.1.:
„overmits aen tgene in dese versocht zo weynich gelegen is
ende
oversulcz wel behoorde hy de prochie gedragen ie worden,
en souden billich do remonstranten die van den Rade niet
molesteren". Bovendien wordt in de rekeningen van het E. O.
nooit op onderhoud door de parochie zelf gedoeld. Een
bewijs voor het tegendeel levert m.i. eerder do machtiging,
die Gec. Raden den
15cn Sept. 1579 den rentmeester "Walhaven
verleenden, n.1.: „om alle de kercken binnen den districto van
synen ontfanghe, die men gcbruyckt ten\' dienste Godes van-
wegen de gereformeerde religie, to houden dicht van water
endo windt, daer reparatie van noode is", i) Dio machtiging,
kan men uit do rekeningen van hot E. O. opmaken, is eens
voor goed verleend en werd aldus uitgelegd, dat dc rent-
meester, behoudens bijzondere gevallen, voor\'dergelijke uit-
gaven toestemming van Gec. Raden niet van noode had. -)
Dc rentmeester sloot ten aanzien van do verschillende kerken 3)

-ocr page 117-

105

contracten tot haar geregeld onderhoud, meestal voor een
tijd van 7 jaren, waarbij dan nog wel andere kosten kwamen,
b.v. wanneer door storm bijzondere schade aan de gebouwen
was toegebracht, of wel kosten van aanschaffen van een
preekstoel, van kerkbankeu, van een _ tafel tot de Avondmaals-
viering of van het witten eener kerk. i)

Ten opzichte van de kerken van Domburg en Westkappel
moet nog het volgende opgemerkt worden. Volgens mij door
den heer
Kesteloo verschafte inlichtingen werd Domburg
in
1587 in het bezit gesteld van een blok tiend, naar alle
waarschijnlijkheid om uit hetgeen het opbracht ten deele het
onderhoud der kerk te bekostigen. Iets dergelijks stonden
Gec. Raden Westkappel toe: blijkens hunne notulen n.1. ge-
lastten zij den
5 Juli 1594 den rentmeester Walraven, in
antwoord op een door die van Westkappel ingediend request,
zekere onder Westkappel gelegen tiend niet to verpachten,
daar toch dc requestranten die voortaan tot hunnen profijte
zouden mogen gebruiken: „dies worden zy ghehouden uuytten
innecommen van tvoorschreven thiendeken tonderhouden de
glaesveynstercn, stoelen ende bancken van hunne kercke,
mitsgaders de bruggho totte voorschreven kercke gaendo".
In beginsel dus had blijkbaar niet Westkappel, maar het
E. O. dergelijke kosten te dragen.

Aan de hand van deze verschillende gegevens, geloof ik,
dat voor de door mij gemaakte veronderstelling — dat het
E. O. hot gcbecle onderhoud der korken droeg — wel hot
meest to zeggen valt. ,

Thans over do kerken in do steden en wèl eerst over dio
to Veere.

IIoo do Vccrsche kerk vóór do „troebelen" geadministreerd
word, blijkt uit een geschil, dat in
1571 daaromtrent tusschen
den Vcorschon magistraat cn Provisor en Deken van Walcheren
rees, wolke laatste zich hot recht aanmatigde do kerko-
rokoningen to hooron en te sluiten. Ilct Vecrscho stadsbestuur
wondde zich tot den Koning, die don
27 Juni 1571 deze

-ocr page 118-

106

beslissing gaf: „les biens appertenans à léglise de la Vere
seront et demeureront régiz et gouvernez par les margliseurs
et receveur, que à ce seront cboisiz et commiz comme de
coustume, lequel receveur sera tenu tous les ans une fois
après préalable publication en faicte par ung jour de dimencbe
sur la chaire en la dite église à huyz ouvertz, en rendre
son compte en la maison de la dite ville, présents les dits
margliseurs, lofficier, magistrat et aultres, comme de cous-
tume, le tout tant et jusques à ce que de par Sa Maiesté
aultrement en soit ordonné". \')

riet in het vorige hoofdstuk medegedeelde heeft reeds
genoeg doen zien, dat van een afzonderlijk beheer door kerk-
meesters na 1573 niet meer sprake was. 2) Inkomsten der
kerk werden sinds dien in de stadsrekeningen als ontvangsten
geboekt en het onderhoud der kerk werd eveneens uit de
stedelijke kas gedragen. Het daargenoemde moge hier slechts
nog eenigszins aangevuld worden. AVoes ik ei- op, dat do
kerk inkomsten uit de Veersche domeinen trok, die sedert
1573 in de stadsrekeningen gebracht werden, omgekeerd
heetten die gelden in de domeinen-rekeningen uitgekeerd te
zijn „in handen vfin die van der Wetb derzelvor stede,
als
geanvccrt hebbende dinnecommen van der kercke voornoemt tot
onderhout van de kcrckcndienaren ende tot reparatie derzelver
kercke".
Verder wijs ik nog op de stadsrekening van het
jaar 157G: onder do uitgaven worden daarin verschcidonc
reparatiën, aan dc kerk verricht, genoemd b. v. (f. -13) 2 £ :
11 sch : 4 gr. aan tinnnorlieden „ovor twercken do voorleden
weken by hemlieden gedaen zoo aen de vischbanckcn endo
in de kercke deser stede als op andere diverscbc plaetsen".
Konten ten laste van dc fortificatie, de kerk toekomende,
worden met „nyet" verantwoord (f, 24 v.")ï „wclcko rente
nu de stadt
geanveert heeft omme de predicanten te bctaelcn ende
dc kercke te onderhouden".
Deze wijze van vorantwooi\'ding
wordt in de rekeningen dor daarop volgende jaren voortgezet

-ocr page 119-

107

totdat in die van 1580 (f. 28) bij deze posten door de audi-
teurs in margine wordt aangeteekend: „ende
alzoo thans tin-
commen van der kercke geannexeert wordt an tincommen van dei"
stadt van der Vere,
zoo wordt de naervolgende rentmeester
belast dit ende tnaergetogen articule uut des stadts rekeninge
te laten", een last, die blijkens de volgende stadsrekening
opgevolgd is. De notulen der Veersche vroedschap, die ik
van 1575 tot 1588 naging, deden mij geen belangrijke reso-
luties omtrent de kerk aan de hand.

De verschillende bijgebrachte gegevens leiden m. i. tot deze
conclusie. Dc Veersche Magistraat heeft het kerkvermogen
aan zich getrokken, waardoor het beheer der kerk mot dat
der stad samensmolt. Tot dien maatregel mag hem misschien
behoefte aan geld gedrongen hebben, zooveel is zeker, dat de
Raad zich daarmede tevens de verplichting tot onderhoud
der kerk oplegde. Wil men dus misschien een eigendoms-
recht van Veero op dc kerk aannemen, zoo vorbindo men
in icdor geval daaraan die beperking, welke zich trouweiis
uitsluitend uit het destijds vigccrond stolsel van publieke
religie verklaren laat.

Ten slotte nog botretfende Veero twee opmorkiiigon,

liet vroeger genoemde recpiest van Veere aan CJec. Raden
is nict vruchteloos geweest. Nadat Gec. Radon corst bezwaar
gemaakt hadden, om ook de gages van koster en klokluiders
te restituoercn, dio zij „tot laste van do kercke" wildon
brengen, is eindelijk oen accoord getrolfon, waardoor Veero
ovor 7 jaarlijkschc termijnen 700 £ uit het E. O. ontving, i)
Dat Gec. Raden mot zooveel woorden ovor „do kercke" spraken,
verdient wol do aandacht; hot wijst er m.i. temeer op,
dat, wanneer men ook aanneemt, dat hot korkvormogon met
dat der stad één geworden is, daarmede do vor])lichting van
onderhoud der kerk onmiddellijk verbonden moot worden;
immers had men a. h. w. aaii een oigondomsrecht van do
stad zonder moor te denkon, dan is do door Gec. Raden
gebezigde terminologie al zeer zonderling.

-ocr page 120-

108

Bij de later te bespreken Acte van Arbitrage van 1593
bekwam Veere evenals Vlissingen 100 £ jaarlijks 16 jaren
lang met bet oog op de „reparation by die van Vlissingen
ende Vere aen bnnne Kercken gedaen, sedert die tronbelen
tot nu toe", ter vergoeding van de kosten van „de voorscbr.
gedaene reparation als voor de jaerlicsche toecommende repa-
ration respective". Deze regeling schijnt eenigszins vreemd,
daar het „aanslaan" der kerkegoederen den Veerschen Magis-
traat, blijkens het in het vorige hoofdstuk medegedeelde,
niet onvoordeelig was, doch de ware beteekenis van deze
bepaling doet een „Voorslach", die aan de Acte van Arbi-
trage voorafging, uitkomen; volgens deze toch zouden Veere
en Vlissingen elk 100 £ \'sjaars bekomen hebben „in conside-
ratie van de reparation van do Korcken binnen die steden
van Vlissingen ende Vere, tot laste derselver, sedert die
troublen tot nu toe gedaen, oude dat die reparation by de
Stadt Middelburch van den Jaere 1577 aft herwaerts, voor
een groot deel tot laste van den Lande is geschiet, endo dat
dio van den Rade tot behouft van den Armen der voorschr.
Stede Middelburch toegelecht hebben veel Cheynsen, beloo-
pende tusschen die tachentich ende tnegentich Ponden ^ooten
Vlaems \'sJaers, mitsgaders dorthion Ponden grooten Vlaoms
\'sJaers voor do arme Gevangenen" enz. Hot toekennen van
die gelden aan Vlissingen on Veere beoogde dus blijkbaar
niet zoo zeer reparatiekosten to restitueeren, als wel to voor-
komen, dat Middelburg boven do twee andere steden zou
bevoordeeld wordon.

Omtrent het Vlissingsche korkegocd on do kerk aldaar
ontbroken positieve gegevens ten oenonmalo. Alleen kan
geconstateerd worden, dat het E. O. dmirmedo in geonerlei
betrekking stond, cn dat Vhssingen, zooals zoo juist bleek,
bij de Acte van Arbitrage een gelijke schadovorgoeding als
Voero bekwam, zoogenaamd als vergoeding voor do kosten
van reparation, die de stad aan de kerk sinds \'72 had laten

-ocr page 121-

109

doen cn die nog in het vervolg daaraan zouden moeten
geschieden. Op grond van dit laatste mag men het m. i.
niet onwaarschijnlijk achten, dat de Vlissingsehe kerk met
hare goederen een zelfde lot als die te Veere onderging,
maar een bepaalde conclusie mag uit die enkele gegevens
natuurlijk niet getrokken worden.

Uitvoeriger dien ik stil te staan bij Arnemuiden.

Omtrent de kerkadministratie aldaar van vóór 1574 zijn
slechts weinig gegevens aanwezig, maar die weinige zijn
niettemin van belang om hetgeen na 1574 geschied is, juist
te kunnen beoordeelen.

In 1505 werd to Arnemuiden een kapel gesticht, terwijl
de kerk van Nieuwerkerke parochiekerk was. Deze ver-
houding bleef zoo, totdat de ingezetenen van Arnemuiden
in 1545 met Middelburg, als ambachtsheer van Nieuwerkerke
en patroon dier kerk, overeenkwamen, dat de parochiekerk
naar Arnemuiden overgebracht werd, welke overeenkomst
de Bisscho}) van Utrecht en do Groote Raad van Mechelen
bekrachtigden. -)

De kerk van Arnemuiden had vóór do troebelen het genot
van verschillendo rechten. Zoo had dc Regeering van Middel-
burg in het jaar 1539 aan kerkmeesters van Arnemuiden
vergund, dat alleen zij, cn niemand anders do doodkisten,
dio men er behooven zou, voor bepaalde prijzen, ten bato
der kerk mochten
vorkooi)on. Ook badden do kerkmeesters

V

-ocr page 122-

110

een uitsluitend recht om een z.g. teerstoof, of fabriek van teer
of pek tot bet bereiden van kabels, te hebben, zooals o.a.
blijkt uit een sententie van Karei V van 21 April 1545. Uit
de kerkerekening van 1565 — de eenige die van voor
1574 nog aanwezig is — blijkt, dat alles bijeengenomen de
inkomsten voortsproten uit: de reeds genoemde verhuring
van de teerstoof, die voor c. 24 £ was verhuurd, en verkoop
van doodkisten; verder de pacht van 14 gem. 83 r. land,
die jaarlijks 8 £: 5 sch. opbracht, hetgeen de „Barthoenen"
(Bretons) verschuldigd waren voor verkoop van hun zout,
missen, renten, collecten, begrafenisrechten e. d.

Tot zóóver de toestand van vóór 1572.

Niet zoodra was Middelburg aan den Prins van Oranje
overgegeven, of deze verhief Arnemuiden bij privilege van
9 Maart 1574 tot stad; dientengevolge zou Arnemuiden
voortaan „genomineert endo gereputeert - - - worden geheel
ende al geexempteert van do oude voorgaende keuren,
ordonnantiën ende jurisdictie van der stadt Middelburch endo
regeerders derselver, diewelcke daertoe ofte gevolgen ende
appendentien van dien geen seggen oft dispositie meer bobben
en zullen". De toestand, waarin de plaats destijds verkeerde,
was ellendig: zoo verhaalt
Van Meteren als ooggetuige, dat
slechts het huis van den bevelhebber nog van vensters cn deuren
voorzien was: van alle andere huizen en gebouwen waren
die door do soldaten voor brandhout weggeroofd. In dezen
toestand van verval kwam weldra verbetering: de gcvlucbtc
inwoners keerden terug, de afgebrande huizen werden
wederom opgebouwd. Ook het kerkelijke hield daarmede
gelijken tred: zeker reeds in Aug. 1574 had Arnemuiden
een Gereformeerden minister cn „den 2 January 1575 is eerst
op Arnmuyden het nachtmael des Heeren gehouden duer
ordinantie der ouderlinghen ofto consistorie, by provisie
vercoron". 2) Hoe het onder den nieuwen stand van zaken
met het kerkgebouw ging, kan eerst van af 1577 worden
nagegaan. Den llen Juli van dat jaar richtten do minister en

-ocr page 123-

III

ouderlingen van Arnemuiden zich bij request tot Gouverneur
en Raden, daarin demonstreerend „boe dat die kercke aldaer
zoezeer ontramponeert ende in bet dack ende elderssins
gesclient is, dattet onmogelijck is voor den regen ende wint
daerin beschermpt te wesen"; om die reden verzochten zij
„opdat zylieden endo de gemeenten daerin tegen regen endo
wint bevrijdt endo beschermpt mogen wesen", dat Gouverneur
en Raden voor een behoorlijk herstel der kerk zouden willen
zorg dragen
„alsoe Uwer Edele off dc gemeene saecke geamvecrt
hebben alle derzelver kerckcn goederen ende incoramen,
zoe laut als
andere, daer die medo placht onderhouden te worden". Dit
request bleef zonder gevolg, Avaarom minister en ouderlingen
het verzoek herhaalden, ditmaal met meer succes; den 12en
Aug. 1577 toch kenden Gouverneur en Raden aan
„die van
Amcmuyden"
tot reparatie en onderhoud hunner kerk toe:
„eerst in stcdo van do dryo zoo vioronderticli gemeten, de
voorschreven kercke toebehoort bobbende oude alsnu by do
gemoyne zaecko vorcocht, zes Pondon groon tsjaors", to betalen
uit het E. O., „voorts dat zy ton zclvon fyno zullen mogen
genieten den stuver, gestelt voor do gequetsto [n.1. soldaten]
op do tonne biors", doch dit alles „by provisie endo tot
wodorroupen". Deze beschikking werd den ISc» Dec. 1578
door Gec. Raden, wederom bij provisie, bekrachtigd, doch
daar voor dc uitbetaling van dio G £ telkens „nyeuwo endo
iterative ordonnantie" op don rentmeester
Waliiavjïn moest
gegovcn worden, decreteerden Gec. Radon, in antwoord op
oen daartoe strekkend rpcpiost van Burgemeesters vau
Arnemuiden, den 31cn Oct. 1583, dat do rentmeester eons
voor goed gerechtigd was jaarlijks dio G £ uit te l)etalon
„tot wcderroepens van den Raedo"; sindsdien is dat bedrag
geregeld tot het einde dor 18« eeuw too uitbetaald. Uitsluitend
in dit opzicht dus bestond er betrekking tusschen do kerk
van Arnemuiden on het E. O.

IIoo in hot algemeen do kcrkadministratie geschioddo, is
voornamelijk uit do stadsrekoningen, die van af 1577 bijna
zonder uitzondering nog aanwezig zijn, duidelijk na to gaan.
Onder do in do eerste rekening i) genoemde ontvangsten

1) Uit die rekening blijkt ook, dat de kerk niet uitsluitend voor

-ocr page 124-

112

wordt onder een afzonderlijk hoofd genoemd de opbrengst
van den stuiver op elke ton bier „eerst by de gemeene saecke
tot solagemente van de gequetste soldaten ingestelt, verpacht
ende naderhandt tot behouff ende nootelicke reparatie der
kercke binnen deser stadt geaccordeert ende toegelaeten",
waaraan ruim 54 £ werd ontvangen. Omgekeerd luidt een
afzonderlijk hoofd van uitgaven: „Anderen uuytgeven ende
is ter cause van reparatie, gedaen aen de kercke mitsgaders
de
stove, wesende het gevangenis"; de daaronder genoemde
reparatiën der kerk beliepen een som van bijna 100 £. De
kerkadministratie was dus dat jaar voor Arnemuiden verre
van voordeelig! In de volgende rekening (Febr. 1578—Febr. \'79)
heet het onder de ontvangsten kortweg: „anderen ontfanck
ende is aengaende de kercke", onder welk hoofd dan als
bronnen van inkomst wederom de stuiver op het bier, graf-
geld en „de stuiver van elck hondert souts, dat de Barthoenen
van ouden tyden tot behouff ende rqtaratie van do\' kcrche schuldich
zijn" genoemd worden; en omgekeerd betreft weer een hoofd
der uitgaven reparatiën aan de kerk en de stoof. Ditmaal
was de kerkadministratie profijtelijker: tegenover 53 £ aan
ontvangsten stond slechts 21 £ aan uitgaven. De rekeningen
1579/80 en 1580/81 geven een zelfde beeld: alleen wordt
daarin, en sindsdien voor goed, ook de toelage van G £ uit het
E. O. verantwoord. Omtrent de rekening 1581/82 valt op te
merken, dat onder de uitgaven „reparatien, gedaen aen der
kercke" en „reparatien, gedaen aen de stove, wesende het;
gevangenhuys", afzonderlijke hoofden vormen, wat sindsdien
zoo bleef. In de rekeningen 1582/83 on 1584/85 (1583/84

kerkelijke doeleinden gebezigd werd. Blijkens xle uitgaven toch
bekwamen werklieden loon van „in der kercke aen de packhuysen
gewrocht te hebben", en andere, van dat zij door de stad aangekochte
kalk en luiken in en uit de kerk hadden gebracht. Men vergelijke
daarmede nog de resolutie van Wet en Baad van Arnemuiden van
7 Dec. liïiK). Op een ingediende klacht, dat //de kercke - - met
zeyllen ende andere materialen bellest (?) ende gebruyct wort" besliste
het college „dat voortaen gheenderande materialen oft zeylen in der
kercke geleyt oft^gebercht en zullen mogen worden dan met consente
van de Burchmeesters ende Tresoriers".

-ocr page 125-

113

is niet meer aanwezig) is noch van ontvangsten, noch van
uitgaven, die op de kerk betrekking zouden kunnen hebben,
sprake, wèl van uitgaven van reparatiën aan de stoof. Doch
daartegenover is er een afzonderlijke kerkerekening over het.
jaar 1584, die eveneens door de Stads-tresoriers werd afgelegd.
De ontvangsten zijn daarin vrijwel dezelfde als die vroeger
genoemd werden: de stuiver op het bier, grafgelden, de
stuiver op het grove zout „by de Barthoenen
al voor dc
troublen tot beJiouf van de kercken
gegeven ende geconsenteert
ende
naer de troublen gccontinuea\'t", doch daarbij een nieuwe
accijns, gesteld op wijn cn bier. Den 9™ Juni 1582 had n.1.
de Prins van Oranje dien vau Arnemuiden daartoe octrooi
verleend, omdat door een hevigen storm de voorgevel der
kerk ingestort, het dak opgelicht en bijna volkomen van
schaliën beroofd was, terwijl ook do toren zóó geledon had,
dat algeheele vernieuwing noodzakelijk was. Deze kerke-
rekening sloot met een nadeclig slot van c. 1070 £, wat
moest toegeschreven worden aan een nadeeligen post van
c. 1150 £ „dio do Tresoriers van den voorgaenden jaero als
meor van der kerckewegbe uuytgogoven dan ontfangen
hebben": blijkbaar was dus hot herstellen van kerkgebouw
en toren onmiddellijk nadat do Prins hot octrooi verleend
had, tor hand genomen. Woor eenigszins anders werd do kerk-
administratie in de stadsrekening 1585/80 verantwoord: eon
afzonderlijke kerkerekening werd over dat jaar in do stads-
rekening opgenomen, dio wederom om do zoo juist genoemde
reden oon belangrijk nadeolig slot aanwijst. In do dan
volgende stadsrekeningen zijn do korkerekoningon ook geheel
afzonderlijk gehouden totdat weer in dio van 1598 op \'99 do i
kerk daarin slechts afzonderlijke hoofden van ontvangst cn
uitgaaf inneemt, wolke wijze van verantwoording sindsdien
is gehandhaafd.

Tot zoover do kerkadministratie zooals dio uit do stads-
rekeningen is na to gajin. Om het trekken van een conclusie
mogelijk to maken mogon daaraan nog eenige andere ge-
gevens toegevoegd wordon. Zoo wijs ik op twoo contracten
van 1585 on 1590, dio do Tresoriers met loidekkere sloten
over het onderhoud van do daken van de kerk cn don toren.
In het eerste komt o. a. do bepaling voor, dat Tresoriers ter

8

-ocr page 126-

114

besparing van kosten „van stadsweglie" ladders zouden laten
maken, waardoor de aannemers, die te Middelburg woonden,
die niet telkens zouden hebben mee te brengen. Een bepa-
ling van een eenigszins soortgelijke strekking werd gemaakt,
toen — blijkbaar in 1582 — Burgemeesters en Tresoriers bet
maken van een nieuwen toren op de kerk aanbesteedden:
daarbij kwamen slechts kosten van werkloon in aanmerking,
daar de benoodigde materialen „van stadsweglie" zouden
verstrekt worden.

Ten slotte nog eenige besluiten van Wet en Raad van
Arnemuiden. Zóó werden door dat college den 26en Mei 1582
personen aangewezen, „om tot stadts ende der kercke behouvo
geit op te lichten, zulcx ende zooveel als men van doene
hebben zal". Onder 11 Mei 1588 leest men, dat op een voor-
stel van Burgemeesters „belangende het recht der kercke
competerende van een tarstove te mogen oprechten", besloten
werd, „dat de zaecke in staete gehouden zal worden, onver-
mindert der kercke gerechticheyt, ter tijt toe yemant
gevonden zal worden, die een stove soude begeeren op
te rechten". Opmerkelijk ook is m. i. hetgeen men in die
notulen onder 14 Juni 1589 aantreft. Men was toen over-
wegende „hoe bequamelicxt de kercke gewit, govloert ende
geplaestert zoude worden". Wet en Raad besloten het werk
eerstdaags te laten aannemen, doch „dan dat men daortoo
dezelve calck, sant ende steenen van stadtsweghe leveren,
endo daertoe dezelve calck, sant ende« steenen oj) dach
coopen zal". ï)och destijds was het mot Arnemuiden\'s finan-
ciën treurig gesteld: „om de penningen daertoe te vindon is
by provisie geresolveert, dat men vant geit van do collectatio
van de heertsteden, soeveel daerover sal connen geschieten,
tzelve doen sal, oft by faulte van dien by\' leoninghc to
vcrsoucken aen dengenen, diet behooren sal".

De gegevens om ten opzichte van de kerk van Arnemuiden
een conclusie te trekken, zijn thans opgesomd. Vóór do
troebelen werd de kerk door kerkmeesters geadministreerd,
was zij een zelfstandig lichaam, Is die rechtspositie na 1574
dezelfde gebleven? Ik voor mij ben geneigd die vraag ont-
kennend te beantwoorden. Do financiën van kerk en stad
zijn — dunkt mij — a. h. w. ongemerkt ineengesmolten,

-ocr page 127-

115

waardoor de kerk haar van do stad onafhankelijke stelling
verloor. Er zou dus hier iets dergelijks als te Veere te con-
stateeren zijn, een verhouding tusschen stad en kerk, die
zich minder juridisch construeeren, dan wèl zich verklaren
laat door de destijds geldende overheidszorg in regiliezaken.
Alleen is te Arnemuiden veel meer dan to Veere continuatie
waar te nemen van hetgeen vóór 1572 gold. Van dat stand-
punt bezie ik dan ook resoluties van Wet en Kaad, waarin
tusschen kerk en stad onderscheid gemaakt wordt; of het
feit, dat er wel afzonderlijke kerkerekeningen gehouden
werden. Maar uit dit laatste laat zich natuurlijk ook veel
zeggen voor do mcening, dat de kork een afzonderlijk ver-
mogenssubject bleef. Trouwens, het verschil tusschen dio
beide opvattingen is niet groot. Al nam men een eigendoms-
recht der stad Arnemuiden o]) de kork aan, hetgeen nóg
hoogst betwistbaar is, dan zou in ieder geval de modus
om do kerk te onderhouden daaraan verbondon moeten geacht
worden.

Middelburg (tot het jaar 1503).

Vóór het jaar 1574 had Middelburg drio parochiekerken: \')
West-Monster, Noord-Monster (ook genaamd do St.-Picterskerk,
later de Oude Kerk) on Oost-Monster (dc Abdijkerk). De
laatste werd in 15G8 door brand vernield, doch daarna
spoedig hersteld, terwijl in dien tusschentijd — waarschijnlijk
tot het jaar 1571 toe — krachtens resolutie van A\\\'\'ct en
Kaad van 28 .lanuari 1508 -) do kerk (kapol) van het Gast-
huis tot den dienst word gebezigd.

Deze drio kerken waron uit den aard der zaak zolfstandigo
lichamen.

1) Oudheden en üe.stichtcn 1, bl. 31, 5)5 cn 98.

\') Oud-archief Middelburg: InventariH No. 2480.

Wet en Haad autoriseerden de gaslhuisiueesters «oni den kerck-
ineeslerH van de voorkerkc van der abdie by provisie tc consenteren
ende te laten gehruycken de Capelle van St\' Harbele, gcseyt het
nedergasthuys in plaetse van de voorkercke van der abdie" onder

6*

-ocr page 128-

116

De AVest-Monsterkerk geeft hiervan het duidelijkste voor-
beeld; van die kerk toch is nog een rekening aanwezig over
1572, die de kerkmeesters „doende zijn Burgmeesters,
Schepenen ende Raidt der stadt Middelburch, in Zeelant,
als collateurs van deen helft der canoniken derselver kercken
— ende es van alsulcken administratie handelijnghe ende
ontfanck, zoo van lantpacht, chysen, renten, wijnckelhueren
ende voorts van alle de voorschreven kercke ghoeden" De kerk
bezat
O. a. drie rentebrieven, ten \'laste van de stad, waarvan
hare kerkmeesters van de kwartiermeesters jaarlijks rente
behoorden te ontvangen. 2) Duidelijk komt dus hierdoor uit,
dat de kerk naast de stad een zelfstandig vermogenssubject
vormde, hetgeen ook de resolutie van Wet en Raad ,van
12 Nov. 1569 doet uitkomen, toen besloten werd, dat de
stadspensionaris aan den Koning zou requestreeren „teneynde
dat de kerkmeesters van West-Monsterkerke sullen mogen
genieten ende profiteeren
tot des voorschreven kerkens profytc

den excijs van de brandewynen---in alle alsu[l]cker maniero

endo forme, gelijck de stadt denselven excijs placht te go-
nieten. 3)

Behalve deze drie parochiekerken had men te Middelburg
nog de — reeds genoemde — kapel van het Gasthuis, en do
kerken der kloosters. .

Tot zoover de stand van zaken vóór 1574.

Toen de stad aan den Prins was overgegeven, had dezo
O. a. omtrent don „kerkendienst ende kerkOgoeden" do moge-
lijkheid eener algeheele regeling in het vooruitzicht gesteld.
Wat de kerkegoederen aangaat, heeft hij, gelijk uitliet

voorwaarde, dat de Bisschop «int voorschreven gasthuys, dadinini-
stratie van dien, mitsgaders in de voorschreven cai)pelle van St.-
Barbele nu ofte ten eeuwigen daghe egeen voorder actic prieëminentie
ofte yet anders pretenderen sal dan hy ende sijn voorsaten tot noch
toe gedaen hebben, maar daermede ganselick laten bewordden de
voorschreven gasthuysmeesters".

1) t. z. ]). Inventaris No. 2559. (Keg. No. 74).

2) t. z. p. No. 2346.

») Register ten Rade, f. 70 v".

-ocr page 129-

117

vervolg blijken zal, slechts in\' zeer beperkte mate aan dat
voornemen gevolg gegeven, terwijl hij zich betreffende den
kerkdienst waarschijnlijk tot een verbod van de Roomsche
religie zal bepaald hebben, i)

Hoe het nu sindsdien met het gebruik der verschillende
kerken en kapellen gegaan is, moge thans in hot algemeen
geschetst worden.

Reeds zeer spoedig, zoo niet onmiddellijk na de overgave,
werd in de
Noord-Monsterkork door de Gereformeerden ge-
regeld godsdienstoefening gehouden. -) Sinds September van
dat zelfde jaar werd daartoe door hen ook de West-Monsterkerk
gebezigd. 3) Toen in den aanvang van het volgende jaar do
Middelburgsche Magistraat laatstgenoemde kerk liet af breken,
werd van Maart of April \'75 af, door hen ook in de Abdij-
kerk gepredikt. Do kerk van het Boogaardenklooster word
reeds zeer spoedig door de Waalschc-Geroformoerdon gebruikt:
do diakonen „de Téghsc dc la languo franyoise" verantwoordden

in hunne rekeningen ontvangsten van „pourchats---aux

portos du tcmplo" reeds van op don 21™ ^ici 1574. Ook
in do kerk van het Mindcrbroederskloostor werd gepredikt,
zonder dat ook maar eenigszins blijkt door wie; onder do
Hijlagen tot do rekening 1575/70 van don rentmeester W
al-
u.vvuN treft men n.1. oon contract d.d. 11 April 1575 aan,
dat hij sloot met twee personen, dio op zich namen het
gobcelo Minderbroedersklooster af to breken cn do nuiterialcn
te gelde to maken „behalvens alleenlick den tempel ofto
voorkcrcke, alwaer nu het woort Gods vorcondicht wort".
Sinds 1590 gebruikte de Gereformeerde Gemcento als derdo

>) Zio hiervoren hl. 4(5, 47 en verder het ()\'• hoofdstuk.

2) Aeta der iMiddelhurgsche ConHistorio 1.574—1()()S (archief vau
den iMiddelhurgschon Korkcraad) van S Maart 1574.

«) t.z.p.: 29 Aug. \'74.

*) t.z.p.: 15 Maart 1575.

») Zie hel „Livre «les Coniptes 1574—I58IJ", aanwezig in het
KerkeraadHarchief dor Waalsche Gemeente tc Middelburg.

ö) Uijksarchief.

-ocr page 130-

118

kerk de Gasthuiskerk, welk gebouw het Gasthuis van
1579 tot 1589 verhuurd had, een bron van inkomsten, die
toen dus ophield „duerdien de kercke
aenveert is by [het]
collegie van
Wet ende Raedt om damnne predkaiie te doene. 2)
Waarschijnlijk met het oog op deze nieuwe bestemming, werd
volgens de stadsrekening van het jaar 1589, die kerk door
den stadsmetselaar gerepareerd en liet de stad er glazen in
maken, wat haar 45 £ : 3 sch : 2 gr. kostte. Acht jaren
later moesten de Nederduitsch-Gereformeerden het gebruik
dier kerk aan de Engelsche gemeente afstaan, doch kregen
haar later krachtens resolutie van Wet en Raad van 30 Juli
1621 wederom terug. Omtrent de Koorkerk kan uit den

Acta der consistorie 31 Dec. 1588: „is goet gevonden Mïjne
Heeren van der stadt
aen te spreecken ende te vermaenen tot
voorderinghe van de derde kercke"; 30 Sept. 1.589: „Praïses ende
Scriba sullen
Myne Heeren de Boergermeesters aenspreecken ter
cause opdat die derde kercke mochte geopent worden", terwijl men
den 21\'° April 1590 besloot alleen des voormiddags in het Gasthuis
te prediken.

3) Zie den Inventaris van het archief van het Gasthuis te Middelburg,
beschreven door den heer C.
de Wa.\\ud, Inleiding bl. 0.

3) Acta der consistorie 25 Juli 1598: „Is geresolveert, datter nut
den name van de consistorie versucht sal woorden acn
Mijn Heeren
van de Wet,
so schriftelick als mondelick, also men verstaet, dat
men een van de kercken sotule moeten missen
tot gerief van de
Engelsche natie,\'
dattet Mijn E. Heeren bclieve een andere heqiuime
plaets,
niet minder als degene wezende, die men soude moeten
derven,
te ordonneercn, daer men den dienst des Goddelicken Woorts
soude moegen bedienen" etc.

Vanwege den Kerkeraad liadden n.1. twee niinifjters het college
verzocht, „dat de kercke, daer die van de Engelsche natie hare
godtsdienst in pleghen te exerceren ende nu midts dcrzelvcr vertreck
ledich staet, tegens den aenstaenden biddach mochte werden goopent,
opdat denselven dagh aldaer de gemeynte Godts woort mochte werden
vercondicht", waarop tot antwoord gegeven werd „dat tcollegie van
Wette ende liaet consenteert, dat volghende het voorschreven ver;
souck de Engelsche kercke tegens den aenstaenden hededach sal
werden geopent, oj)dat van dan voorlaen Godts woort aldaer
urdinaerlick voor de.se gemeynte mocht werden gejiredickt ende dat
men tot dien eynde door de kerckmccstcrs zal laten versorgheii,

-ocr page 131-

119

eersten tijd weinig zekers medegedeeld worden, i) In 1592
of \'93 wordt ze in een document als „de Engelscho kercke"
aangeduid, terwijl daaruit tevens blijkt, dat de stad Middel-
burg voor „de Ingelsclie kercke" in de jaren 1587 cn \'91
aan reparatie ruim 180 £ had uitgegeven. 2) In 1597 zijn
de Gereformeerden er in gaan preeken nadat volgens de
stadsrekening van het jaar 1596 de stad aan do inrichting der
kerk belangrijke bedragen had ten koste gelegd. Nog blijkt
uit de stadsrekening van 1593, dat do kapel van Dachten
\'s Gravenhove destijds door de Engelsche gemeente gebruikt
werd, die althans in 1599 de Nederduitsch-Gereformeerden
bezigden.

(lilt deselve kercke sal werden gereinicht, ende schoongeniaekt ende
van bancken ende anders ver.sien".

1) Hetgeen men daaromtrent leest b.v. bij Fokker cn De Man:
De Gestichten en ()j)enbare Gebouwen van Middelburg II, bl. 9, is
onjuist, daar met de z.g. »oude kercke" niet de Koorkerk werd
bedoeld.

2) Oud-archief Middelburg: Register 75, No. 15.

•■\') Acta der consistorie 1(» Nov. 159(5: „Alsoo men bevijnt, datter
ghcen hoo])e en is van eenige andre ))laetsc tot de algenie}\'ne ver-
gaderinge der ghenieynte te vercrygben dan den coor van do
abdyekercke, soo is geresolveert, dat men ver.\'^oucken sal met requeste
aen dc magistract deser stadt, dat het hen believe metten eersten tc
bevorderen, dat dese kercke mochte be(iuaem gemaeckt werden om
dcselve Ie gehruycken tot datter anders van deselve daerin met een
ander plaetse sal worden voorsien. Dit sullen doen Pneses ende
Scriba" (i. ni.: „gedaen endo is geordineert, dat sulcx geschieden
soude"), terwijl men in de consistorie van 21 .luni 1.597 besloot in
de drie kerken af te kondigen, dat den volgenden Zondag de
predicatiën in de Koorkerk een aanvang zouden nemen.

Achter in het actaboek is ojjgenomen een orde op de „beproef-
predicatien voor het Avondtmael" en liet presidium: „van nu voortaen
sal men presideeren volgende de kercken, daervan de nieuwe kerke
beginnen sal den II\'" Septend)ris\'99 volgen dan de cajjpelle, daernae
Racxgravenhove, ende dan S. 1\'ieters". Kenigszius ter verduidelijking
van hetgeen iu den tekst vermeld wordt, wijs ik er oj), dat cr
waar.schijnlijk toen
ree»!« te Middelburg uieer dan één Kngelsclu;
gemeente bestond. (Vgl. Zeel, III. 1, 293).

-ocr page 132-

120

Al zijn deze gegevens niet volkomen duidelijk — hetgeen
zich voor een niet gering deel laat verklaren uit het gemis
van het Register ten Rade over de jaren 1584 tot 1599 —
in elk geval blijkt daaruit,
dat de Middelhiirgschc Magistraat
de herken aanwees nu eens tot gebruik van deze, dan weer tot dat
van gene gemeente.

Men heeft later wel gemeend, dat de Gereformeerden bij
de verandering van zaken het eigendom der verscbillonde,
door hen gebruikte, kerken zouden verkregen hebben. Blijkt
het onjuiste dezer opvatting reeds uit hot voorgaande, te
meer komt dit uit, als men nagaat, welke meening de
Middelburgsche consistorie zelf hieromtrent koesterde. Dat
zij zich tot geenerlei beschikking omtrent de kerkgebouwen
gerechtigd achtte, springt al zeer klaar in het oog, als men
let op de wijzo waarop zij hot „reinigen" (d. i. het ontdoen
van al hetgeen aan den ongoreformeerden dienst herinnerde)
harer kerken trachtte gedaan te krijgen. Tot dat doel richtte
de consistorie zich herhaaldelijk tot den Magistraat, dio
daartoe meestal weinig genegen was. Zoo werd reeds in de
eerste consistorie van 8 Maart 1574, nadat do minister
d\'Hoorne geopperd had, „dat men den Noortmonster tompol
al boter moeste reynigon om dos Heeren Ileyligon dienst
wel to doen", besloten, dat hij en eenigo leden van don
kerkeraad, „dat met den eersten de overheit zouden mondelic
verthoonen onde ootmoodelick begoeren, dat den tempel voor-
schreven met den eersten wel gezuvort zy".\' Maar daartegen
rezen bezwaren: in do volgendo consistorie — 13 Maart —
overwoog mon naar aanleiding van dit besluit cn waar hot
reinigen „noch nyet bequamelic luidde connon towogo gebracht
zijn", „wat forme dat men der overheyt voorstellen zoude om
den tempel te reynigen"; men besloot mot den stadsmetselaar
te overleggen, of men hot doxaal zou kunnen wegnemen
„zonder het gestichte des tempels to cranckeu", on ^vanneor
dat mogelijk was, dan tevens de trap naar het orgel \'te ver-
wijderen, waardoor dan tegelijk hot orgelspel een einde zou
nemen. Dit alles gold dus de Noord-Monstor: spoedig daarop\'
kwam dezelfde quaestic mot betrekking tot do Wost-Monstor
aan do ordo. Alleeh merk ik tot recht verstand van hetgeen
volgt op, dat dc Middelburgsche Goroformcerdo gemeente

-ocr page 133-

121

reeds aanstonds d\'Hoorne als minister had, terwijl onmiddel-
lijk nevens hem als tweede predikant
Caspar van der
Heiden
werd beroepen, die lang op zich wachten het, daar
hij bij krijgsverrichtingen in Duitschland betrokken was.
Nu is duidelijk hetgeen men in de Acta onder 19 Juni 1574
•leest, n.1.: „Nu daer versceyden menschen uut Hollant ende
Engelaut quamen ende zagen den Noortmonstertempel wel
gereynicht, maer nyet het "Westmonster, waerover zommige
murmureerden, zeggende men spacrde do outaren tot der
papen wedercompste, want ooc zommige papisten zeydcn,
dat wyt emmers noch nyet al gedestrueert hadden, endo gclijc
wy verhoopten duer Gods genade ter wedercompste
Gaspari
int Westmonster ooc te predycken, zoo was besloten men
zoude een ernstige recjueste maken an do overheit, ver-
zouckende , gelijc zy wel begonnen hadden ant Noortmonster,
dat zo ooc alzoo voleinden zouden ant Westmonstor ende
beroyden se ten dienste Gods". Behalve dus dat de consistorie
zich wederom genoopt zag er bij do overheid op aan to
dringen, dat ook deze kerk gereinigd mocht wordon, blijkt uit
hot meegedeelde, dat, terwijl er nog van prediken in do
West-Monster geon sprake was, do consistorie van do ver-
onderstolling uitging, dat baar reeds van overhoidswege een
vrijbrief gegeven was om later die kerk in gebruik to nomen,
een opvatting, waarmede blijkbaar do overheid zich hooft
vereenigd. Merkwaardig is nog eon andere mooiolijkhcid,
dio het „reinigen" van do West-Monster met zich bracht: in
do consistorie van den 20™ Juni word cr ovor gedoliberoerd
„an wioii men zulcx best verzoucken zoude of an den Raet
der Staten of an den Kaot der stadt". Mon besloot ,aan
laatstgenoemde: sloeg dozo het verzoek af, dan zou men
altijd nog Gouverneurs on Raden kunnon „vorzouckon om
dien tempel —
soo zy hem nyet afwerpen willm — te roynigon
ende tot den dienste Godes bequaeni te maken". Mon wendde
zich dus tot het stadsbestuur, doch dit opperde wederom
bezwaren „overmits zy — zoo zy zoyden — in twyfel stonden.

1) Zie over hem: Tk Wateu, KorI Vcrhiud, hl. 401 e. v.

-ocr page 134-

122

of men dien tempel zoude afdoen om een seoon maretvelt te
maken", i) Ten slotte echter gaf de Magistraat toe.

Het zoo juist meegedeelde brengt mij op een ander punt,
dat hier van belang is: het afbreken der West-Monsterkerk.
Zoo juist bleek, dat de Middelburgsche Raad reeds spoedig
na den overgang der stad, dat voornemen koesterde, hetwelk-
Wet en Raad den 2en Februari 1575 in daden omzetten door
het besluit te nemen, „dat de kercke van Westmunster
afgebrecken zal werden ende die matherialen mit de doeken,
geemployert worden tot zuveringhe der statschulden ende
lasten". Daartoe sloten Burgemeesters, Schepenen en Raden
van Middelburg den 6"» Maart d.a.v. een contract 3) met een
metselaar, waarbij deze de kerk kocht voor 1800 gulden en
20 gulden voor de armen. De stad hield echter de orgels,
den preekstoel, de banken, de berderen en de klokken aan
zich; in de stadsrekening vindt men dan ook den verkoop-
prijs van het groote en het kleine orgel der kerk onder do
ontvangsten verantwoord. Uit dat contract verneemt men
tevens, dat de Raad tot dat afbreken had weten te bekomen
„opene brieven by Zyne Excellencie verleent in daten don
XIHIen February lestleden". Waarom de stad den Prins in
haar besluit gekend had laat zich wel gissen; zij vcrwaclitte
ongetwijfeld moeielijkheden. Deze bleven dan ook niet uit:
den 12™ Maart protesteerden ouderlingen, parochianen der
West-Monsterkerk, andoren, dio of zelf of van ouders of
vrienden graven in die kerk hadden, eigenaars on ronte-
heflers der winkels rond de kerk bij notariöelo acte togen
de begonnen afbraak. In dat protest beweerdon zij, „dat
deselve kercke, als becosticht endo onderhouden sijnde by
die ghemcente, nyet en behoirde ailghebroken to wordden
sonder consente van deselve ghemcente ofto do notabclsto

1) Acta 21 .Juli 1,574.

-) Archief\' Middelburg: Inventaris No. \'2(55(S,

S) t./..p. No. 2()G0. Reg. ten Rade, 1\'. IS»5 v".

\'J t. z. p. No. mvl (Register No. 74).

5) Te weten de parochianen.

-ocr page 135-

123

ingheboren van dien mitsgaders dekens ende beleedei-s van
de scbutterien ende andere gbeinteresseerde ïiac?\'
oude coustuyme
in gelycke treffelycke saecken gbeobserveert". Verder ver-
klaarden zij zicli met hunne klachten tot Gouverneurs en
Raden gewend te hebben, die hun geraden hadden zich tot
den Prins te richten; deze raadgeving waren zij van plan
op te volgen, reden waarom zij schorsing der begonnen
afbraak eischten. Zooals reeds bleek, is het protest vruchte-
loos geweest.

Deze akte is in meer dan één opzicht merkwaardig. Aan
een bewering van eigendomsrecht op de kerk werd door geen
der protosteorenden gedacht. Een beroep werd gedaan op
„oude coustuyme": hadden, hetzij Gouverneurs en Raden,
hotzij Wet en Raad zich na Middelburgs overgang van do
kerk als een bonum vacans meester gemaakt, dan ware dit
ongetwijfeld in een zóó terdege gemotiveerd stuk niot ver-
zwegen. Duidelijk doet dit protest alzoo — mot do zoo
aanstonds to noemen Raadsresolutie van 18 Mei 1574 — uit-
komen,
dat de rechtspositie der Wcst-Momtcrkcrh niet de minste
verandering ondergaan had.

Gelijk ik reeds opmerkte is, waarschijnlijk tor vergoeding
van hot afbreken dor Wost-Monstor, woldra hot houden van
den Gereformeerden eercdienst in do Abdijkerk aangcvaugen:
blijkens do kerkeroadsacta werd don 15 Maart 1575 door de
consistorie „opghclcyt
Nicolaks Tuuys onde Jan Vailliant,
dat zy voordereu, dat de abdiekercke reet ghomacct werde
tcghon Sondagho ofte andors, om ton oorston daerin to moghen
prediken". Doch blijkbaar was do Abdijkerk destijds zeor
bouwvallig, althans iu 1577 nam do stad hot horstel dor
kerk op zich. Den 7c" Oct. vau dat jaar besloten n.1. Wet
en Raad „dat men do voorkorcko van do abdio zal opmaken
in behoorlicker forme naer don hcesch van don wercko endo
bcquaeme om CJods wort daerin to loeren endo [de] Gerelbr-
moirdo religie lo cxorcoron". \') Tevons .worden twee im-

\') Deze en volgende gegevens zijn geput uit het nieiT genoemde
Register ten
Rade 1.5ti<)/h4. (Jesproken werd van „de voorkereke",
waarschijnlijk in tegenslelling niet het „choor" dier kerk: de
Koorkerk.

-ocr page 136-

124

posten op wijn en bier, die voordien door het Gasthuis genoten
waren, tot dekking van de kosten aangewezen. Den 19en Nov.
d. a.
v. stelde het college voor de uitvoering van het werk
twee „fabrijckmeesters" aan en benoemde het
Cornelis Crone
tot „ontfanger van de penningen geordonneert tot het op-
maken van de voorschreven voorkercke", die aan Wet en
Raad des verzocht rekening en verantwoording van zijn
beheer zou hebben af te leggen, en gemachtigd werd, zoo
noodig, gelden op interest op te nemen. Het bleek alras,
dat de tot den opbouw aangewezen middelen ten eenenmale
ontoereikend waren: den 14^" Juni 1578\' toch werd besloten,
„dat men ter maende nu voortaen drie hondert guldens uuter
stats extraordinaris imposten
Cornelis Crone als ontfanger
van de opbouwinge van de abdie-prochiekercke zal laeten
volgen tot betalinge van de voorschreven opbouwinge, zolange
als de vorschreven stat tzelfde zal enichzins mógen derven".
Het volgend jaar bracht men in deze administratie verande-
ring, want den 22 Juni 1579 richtte
Crone „als ontfanger
gecommitteert geweest zijnde van do middelen, gedestineort
tot opbauwinge van de voorkercke van de prochie, genaemt
tClooster", tot den Raad hot verzoek om, „alzoo den ontfanck
vorschreven by het collegie van Wette ende Raet gestelt was
an de Tresoriers deser stede ende
Crone vorschreven zyne
rekeninge gedaen hadde" ontslagen te worden van oen obli-
gatie van 583 £ : G sch : 8 gr, die op zijn naam stond en
door hora £iangegaan was „om de voorschreven opbauwinge
te effectueren", aan welk verzoek voldaan werd. Voorloopig
verneemt men uit het Register ten Rade omtrent dit punt
niets meer, totdat men onder 9 April 1582 -) leest, dat Wet
en Raad besloten „dat men in het toecomondc jaer 83 metten
iersten saisoone, sonder tselvo langer uuyt tó stollen, de

1) Blijkbaar werd dus toen reeds bet financieel beheer, behalve
in de groote stadsrekening, ook in de
extra-ordinaire verantwoord.

2) Dit en hetgeen volgt wordt door de Heeren Fokker en De Man
in verband gebracht,met de Koorkerk. Al zijn de gegevens zeker oj)
dat punt verre vati duidelijk, zoo acht ik het waarschijnlijker, dat
men hier aan de Nieuwe Kerk heeft te denken.

-ocr page 137-

125

begonste kercke voorts sal bouwen ende volmaeken", waar-
mede men misschien in verband mag brengen, dat volgens
de stadsrekening van het jaar 1582 „blauwen zoesinxsen
steen, gezeyt posten" voor de Abdij-kerk aan de stad geleverd
werd. Zooveel is zeker, dat, alles bijeengenomen. Middelburg
aan den opbouw der Abdij-kerk veel ten koste heeft gelegd;
later toch bij het geschil raet de twee andere "Walchersche
steden verklaarde de stad te hebben „betaelt over topmaken
van de nieuwe kercke van de Abdye anno 78 ende 79:
3689 £ : 19 sch." i) Men zou nu meenen, dat Äliddelburgs
motief in dezen uitsluitend zorg, voor de religie was, iets,
waaraan de stad zich, gelijk telkens blijkt, veel liet gelegen
liggen, maar ten onrechte: den 1™ Sept. 1582 machtigden
Wet en Raad de stadstresoriers „om eersdaeghs de uyeuwe
kercke te verhueren ten meesten prouffyte van de stede".
Eindelijk vindt men in het Register ten Rade slechts nog
het volgende omtrent deze kerk aangeteekond don 80™
Mei 1584 werd gedecreteerd, „dat een yegelijck zal gehouden
zijn to haelen sijn materialen ende oxooffden, liggende in do
kercke van de abdye binnen vierthion daegon op verbeurte
van de voorschreven materialen", terwijl don 23™ Junid.a.v.
magistraatspersonen aangewezen worden „omme eerstdaechts
to vorderen do opmakingho endo bereydingho van [do] nieuwe
kercke int cloostore tot exercitie van do Gereformeirde religio
endo die afhouden (?) tonzy vulbrocht (?), waertoe den Tre-
soriers geordonneert wort den voorschreven gecominitteirde
te assisteren, steunen oude storeken mit do ponningon daertoe

1) Archief Middelburg: Register 75, No. 15.

\') De Acta der consistorie geven in deze eenigszins opheldering.
14 Mei 1583: „Men zal by Mynen Heeren door rcqueste versouckeu,
dat do nieuwe kercke mach ojighemaect worden"; 13 April 1585:
„Is goedt bevonden, dat men altijdt sal in de nieuwe kercke
predicken"; 25) Juni van hetzelfde jaar: men zal afkondigen, dat
uien voortaan des Zondags den Catechismus „in beyde de kercken\'\'
zal uitloggen. Duidolijk wijzen m. i. dezo gegevens er op, dat do
Neder-Duit sch Cerofor meerde gemeente zich v(K)r 1585 tijdelijk mei
één kerk — n.1. de St.-Pieter — heeft moeten tevreden stellen.

-ocr page 138-

126

dienende, ende zullei? dezelve gecommitteerden vuer hunne
vacatie genieten vier ten honderde van tgene tselve werck by
rekenijnge, die zy daeraf doen zullen, costen zal". Duidelijk
is mij deze laatste resolutie niet: er schijnt weer van nieuwe
werken sprake te zijn geweest, en mag men daarbij er wel-
licht in zien een terugkomen op de resolutie van 1 Sept. 1582?

De vraag, hoe de Middelburgsche kerken onderhouden
werden, is voor deze eerste tijden, na den overgang der stad,
niet met volle zekerheid te beantwoorden: eerst veel later —
na 1G13 — is daaromtrent alle twijfel uitgesloten.

Het valt niet te betwijfelen, of onmiddellijk nadat
Middelburg zich aan den Prins overgegeven had, heerschte
aldaar in allerlei takken van administratie de grootste ver-
warring: ook het beheer der kerken schijnt daarin te hebben
gedeeld. Duidelijk komt dit uit in een besluit van 7 April
1574 der consistorie: i) „Over tbcgraven der dooden. Golijc
het volc
gewoon is de hen\'cke eenige penningen te betalen
principalic, die in de kercke liggen, endo gelijc zy nu van
die excessive onnutte oncosten der papistcrie vry zijn, endo
dat de kercke nyet en heeft thuerer reparatie ende oncosten, zoo is
na vele overleggens verordonneert, dat men
die geivoonlicke
grafjienningen
noch zal innen tot kerckelicke oncosten, dat
men daeroln den grafdelver zijn ordonnantie zal beteren endo
hem geven, biddende, dat hy tkorckegolt inne ende dat men
daervan goet rpgister tor rekeninge houdc.\'— Daer was ooc
alsdoen verordonneert, dat G. J.
d\'Hoorne tregister der
begravenen zoude houden onde tgelt, dat den grafdelver
brochte, ontfangen endo opscryven, totdat men daer anders
in voorzage". Een duidelijk beeld van den toenmaligen stand
van zaken geeft deze resolutie m. i. niot: of de gi^afponningen
tijdelijk niet geïnd waren blijkt niet, maar wat wöl
uitkomt is, dat de quaestie van het onderhoud der kerken
toenmaals onzeker was, en dat do consistorie om dat onder-
houd te doen geschieden, alvast de betaling van grafgelden
regelde. Van dit kerkeraadsbesluit is ongetwijfeld de.

Zie de nieergeiioeuide Acta.

-ocr page 139-

l

127

orcloiinaiitie op het grafdelven „gereformeert ende christelic
vermaect by die van der consistoriën der gereformeerder
kercken Christi in Middelburcli" eveneens van „7 Aprilis
1574", een onmiddellijk uitvloeisel. Daarin werd bepaald,
dat b.v. voor een groot graf 6 stuivers zou betaald worden,
waarvan 4 st. voor den grafdelver en 2 st. voor „de kercke
tot hueren oncosten". De grafdelver zou „tkerckegelt" „den
gecommitteerden ontfanger dagelixc trauwelic overgeven om
op te scryven int register endo rekeninge daervan te doen
ten tyden endo plaetse daert behooren zal". Aan het eindo
werd nog gezegd, dat de ordonnantie „jaerlicx" zou „mogen
verandert worden, vermeerdert oft vermijndert na don standt
des tijts endo goetduncken van die van der consistorie endo Wet".

Ging dus deze regehng van grafgolden blijkbaar uit van
de consistorie, — behalve dat in do ordonnantie ten slotto ook
ook nog van goedvinden van do Wet gesproken werd —
spoedig nam de Middelburgsche Raad zelf dozo zaak ter hand,
en vaardigde den 18«" Mei d. a. v. de volgendo merkwaardige
resolutie uit: „Is by Wet oude Raet gerosolvort, dat die
incomston van do twee korcken binnen Middelburgh, als to
weten Wostmunstor endo St.-Pietorskorcke, 2) zullen ontfangen
worden by
de JcercJcmcestcrs derzelver kerckai om dio ghoenii)loyert
to worden zoo tot reparatie van dezelve korcken alsoock tot
noodolicko alfairen van oncoston, dio do ministers endo
ander dienars dor korcken zomtijts doen moeten in royscn.
— Itoni is oock overgedraghon by Wet endo Raet, dat ecu
yegelick, dio in do kcrckon begraven zal wordon, botalon zal
naer aude costumc, to weten dio ghcen plaotso in dor kerckcn
cn hebben 20 sch. gr. vis., dio ander dio plaotso hobbon thion
scholl, gr. endo van dio begravingho van oenen kindo 5 sch.
gr., alles zonder den arbeydt van don graofdelver, komende
dcse voorschrovon penningen ton prolUto oude oyndo als
boven".
De Raad xvenschte dm dat die beide kerkadministratics

1) Inventaris No. 2004. De samensteller van den inventaris acht
dc dateering ten onrechte in ouden stijl gesteld.

2) Van de Abdijkerk met hare fabriek wordt dus gezwegen; zij
schijnt voorloopig door de instelling van het E. O. geabsorbeerd te zijn.

-ocr page 140-

128

volkomen op den ouden voet zouden voortgezet worden: een bedoeling
om zich kerk&rechten toe te eigenen was hem volkomen vreemd.
Met deze voorstelling stemt trouwens volkomen overeen het-
geen bij het afbreken der West-Monsterkerk voorgevallen was.

Aan deze resolutie is evenwel niet de hand gehouden:
van kerkmeesters is nimmer meer in de Raadsnotulen sprake.
Men zal hiervan de verklaring hebben te,zoeken in het feit,
dat de rentmeester
Walraven krachtens zijn instructie de
landerijen en renten dier beide kerken onder zijn administratie
bracht. Dat dit met de renten geschied is, is reeds gebleken,
toen ik een overzicht van
Walraven\'s beheer gaf; en dat
het met de fabriekslanderijen niet anders ging, zal duidelijk
uitkomen bij de bespreking van het geschil tusschen de
Walchersche steden over de Geestelijke Goederen. Alleen wat
de begrafenisrechten aangaat, is de resolutie van Wet en Raad
opgevolgd. Het beheer dier gelden had tot in de 17e eeuw
onder toezicht der consistorie plaats: deze stelde den ontvanger
van het grafgeld aan, die tevens ook boeten der ouderlingen
schijnt geïnd te hebben 2), en hoorde de rekeningen, die
echter ook door don Burgemeester geteekend werden. In
1595 gaf de Raad een nieuwe regeling, waarbij o. a. bepaald
werd, dat er van de gelden boek zou gehouden worden „opdat
noch de kercke, noch yemant anders in sijn recht gefraudeert
en
Wierde". Met de opbrengst der grafgelden werden allerlei
specifiek kerkelijke (niet onderhouds)-kosten voldaan: als
kosten van classicale vergaderingen e. d. .

1) VgL acta 23 Juni 1574: „Gelijck daer 00c zeker briefven
waeren, tcappittel van Noortmonster belangende, met
00c zeker
boucken, inhoudende van de landen ende renten of ander goeden
der kercke", ende den rentmeester
Walrave wilde ze thuus hebben,
zoo was geraetsaem gevonden, dat Mr.
ilicuarnt met IIuoe Joossz.
ende G. J. d\' Hookne deze boucken ende briefven eerst zouden vysi-
teiren, te zien of daer nyet in was dat den armen mochte baten".

2) Acta 2 Sept. 1579: enkele beschikkingen over de grafgelden
worden in de acta genoemd. Zie onder 2Ü Jan. 1580 en 13 Aug.
1583.

s) Zie hierover archief Middelburg: Register Ordonnantiën voor
Diverse Gildons 9 No. G7.

-ocr page 141-

129

Eerst na dit alles vooropgesteld te hebben, meen ik de
door mij zooeven gestelde vraag — n.1, hoe de Middelburgsche
kerken onderhouden werden — behoorlijk te kunnen gaan
beantwoorden. Men kan zich voorstellen, dat het onderhoud
der kerkgebouwen
a) door de kerkelijke gemeente, die het
gebouw gebruikte,
b) door de stad of c) door het Extra-
Ordinair, bekostigd werd.

Ad a. Hieromtrent zijn weinig gegevens voorhanden.
Wat de (Neder-Duitsch) Gereformeerde gemeente aangaat, het
is mogelijk, dat uit hare diaconiefondsen wel eens onderhouds-
kosten zijn betaald, evenals dit wel door de Waalsche gemeente
werd gedaan, doch van de diaconie-administratie is niets meer
aanwezig. In de acta der consistorie wordt slechts eenmaal dc
quaestio van onderhoud der kerken aangeroerd: den 2™ Jan.
1577 besloot men „dat men sal een retpieste aen Mijn Ileeren
dc Burgemeesters endo Schepenen laten gelangen, ten fyne
dat sy willen de kercke boven den prcdickstoel repareren";
daaruit laat zich m. i. eerder veronderstellen, dat dio gemeente
zelf niets tot het onderhoud der kerken bijdroeg. Ten aanzien
van do Waalsche gemcento bestaat moer zekerheid: zij zelf
heeft meermalen repaiatiën aan haar kerkgebouw bekostigd.
Uit hot reeds vroeger genoemde „Livre des Comptes
1574—1583" blijkt, dat b.v. het „reinigen" der kerk door de
diakftion is bekostigd. Blijkens dc eersto rekening zijn or
toen belangrijke uitgaven voor bet gebouw gedaan: in de
latere echter is er, naar het mij voorkomt, behoudens cnkelo
uitzonderingen, slechts van n\'nn belangrijke kosten van onder-
houd sprake. Bovendien wordt in de korkeraadsakten dier
gemeente meermalen gesproken van „la collecte, qui so fait
pour les charges do Tégliso", dio, in tegenstelling met de
armoncollccte, slechts tweemaal op een jaar gehouden werd.
Zoo werden or banken en tafels voor do consistoriekamer
aangeschaft, dio „lo consistoiro do co liou" zou betalen, maar
dio bij slot van rekening door oen gomeontelid ton geschenke
wordon gegeven (O Febr. 1590). Genoemd worden porsonon

\') Livre de Actes (1580—1()0."))". Kerkeraadsareliief der

Waalsche gemeente te Middelburg.

-ocr page 142-

130

„qui se sont cotisez pour les nécessitez de 1\' église" (o. a.
2G Nov. 1591); daarbij beeft men evenwel in bet oog te
houden, dat die gelden misschien toch niet voor onderhoud
der kerk bestemd waren: althans wordt ook van geld „den
aux escoliers" gewag gemaakt
(21 Juni 1594). Daarenboven
wendde de kerkeraad zich meermalen voor belangrijke
reparatiën der kerk tot de stad (o. a.
31 Aug. 1590, 8 Oct.
\'91 en 11 Febr. \'92).

Ad h. Tn hoeverre de stad in bet onderhoud der kerken
bijdroeg, kan over deze periode (vóór
1593) nog niet duidelijk
bepaald worden. Gelijk nog in het vervolg blijken zal, mag men
m. i. aannemen, dat zij met het Extra Ordinair daartoe aan-
gewezen was. Uit de stadsrekeningen blijkt hieromtrent
weinig of niets, daar werkloonen van metselen, timmeren,
loodgieten e. d. bijna zonder uitzondering ongespecificeerd
daarin verantwoord werden. Toch zijn er uitzonderingen:
zoo werd blijkens de stadsrekening
1587/88 12 £ : 3 sch uit-
betaald aan den „stadtsschaliedecker over tgene hy met zijn
dienaers binnen de voorschreven maendt [n.1. April] gewonnen
ende verdient hoeft int repareren de nyeukercke ende elders",
werd in
1591 het dak der consistorie der Nieuwe kerk op
stadskosten gerepareerd en liet de stad in
1590 de glazen cn
in
1592 het dak van de Waalsche kerk herstellen. \') Ook wijs
ik er in dit verband op, dat onder de Bijlagen tot de rekening
van den rentmeester
Walraven over het jaar 1584, ccn akte
van comparitie tc vinden is van dien rentmeöster, een stads-
tresorier en een schaliedekker en wel naar aanleiding van
een reparatie, dio dc St.-Pieterskerk noodzakelijk to ondergaan
had. De rentmeester bood aan do levering der schaliën op
zich te nemen, de Tresorier was genegen van stadswege
het houtwerk tc laten repareeron, en aldus werd overeen-
gekomen. Bovendien beweerde de stad in
1592 of \'93 vóór-
dien aan de Waalsche-, Engelsche-, Gasthuis- cn St.-Pieterskerk
in het geheel
1235 £ : 2 sch : 5 gr aan reparatiën besteed
te hebben. 2)

1) Zie stadsrekening 1.587/88, f. (14 v". en verder de door den
heer
Kesteloo samengestelde overzichten der stadsrekeningen.

2) Archief Middelburg: Register 75, No. 15.

-ocr page 143-

131

Ad c. Welke repamtiekosten het E. O. droeg is evenmin
steeds nauwkeurig te ontdekken. Zoo wordt b.v. in de twee
eerste rekeningen (1574/75 en 1575/70) in bet algemeen
gesproken van reparatien aan geannoteerde huizen en kerken.
Alleen in de rekening 1577/78 vindt men met zooveel woorden
van reparatie aan de Abdijkerk gesproken: in latere reke-
ningen van bet E. O. wordt die kerk niet meer genoemd,
zoodat mij de onderstolling niet to gewaagd lijkt, dat de
rentmeester van bet E. O., nadat do stad Middelburg den
verderen opbouw dei- kerk op zich genomen bad, met het
onderhoud van dat gebouw zich niet meer inliet. Daaren-
tegen worden voor het onderhoud der St.-Pieterskerk geregeld
posten van uitgaaf uitgetrokken. Behalve op zichzelf staande
reparatiën sloot do rentmeester sedert 1581 contracten van
geregeld onderhoud ovor meerdere jaren. Hetzelfde deed hij
sinds 1582 voor do Waalsche kerk, die trouwens in dio
rekening voor hot eerst genoemd wordt. Waarschijnlijk gold
do aan den rentmeester gegeven last om dc onder zijn admi-
nistratie ressortecronde kerken wind- on waterdicht to houden,
ook dezo beide Middelburgsche kerken.

In hoeverre do stad Middelburg, dan wel hot E. O. do
Middelburgsche kerken tc ondorhoudon had, daarover was
men in het onzekere. Bij hotgecn ik zoo juist mcodceldo,
kwam dit reeds uit, doch ton overvloede blijkt dit uit do
notulen van Gec. Raden van 21 April 1590: „Is gorcsolvoort,
dat Vrydago nnestconnncndo, wosende don XXVII®" descs, die
van de stadt oudo den reutmcostor
Waluavkn van okn
BuAKNfsLOOT sullcu by don andoren conunon om to spreken
oi> do reparatie vau do korcken, endo rcyningo van dc
kerckhovon binnen Middelburch, endo tot wyons laste tselvo
sal geschieden". Waarschijnlijk mag hiermede iu vorband
gebracht wordon ccn in bet Middolburgscho archief aan-
wezige \'), ongodatoerdo akto, waarvan ik don aanhef laat

O Hegister 75, No. 15. Iu de vau veel latereii tijd dateereiule
Ulappers op de registers wordt die akte op het jaar
1599 gestehl;
gelijk uit het vervolg blijken zal, moet ze in ieder geval van vóór
liet jaar
1593 daleeren.

11*

-ocr page 144-

132

volgen: „Alsoo die Magistraet van Middelburch te meer reysen
aen de Gecommitteerde Raden van den Staten van Zeelant
verthoont hadde, dat, mits die sobere reparatie, gedaen by
den rentmeester vant extraordinaris van de gemeen saecke
in Walcheren aen de kercken ende torrens, gestaen binnen
Middelburch, sedert het beginsel van de troublen tot nu toe,
deselve soo waeren vervallen ende ontramponeert, dat, soo
die nyet en wierden terstont by der hand genomen ende
gerepareert naer behooren, dat die geschapen waeren omme
te stortten ende vergaen tot irreparable schade van de stadt
ende gemeente van dyen, versoeckende oversulcx dat van-
weghen die gemeen saecke de voorschreven kercken endo
torrens souden gebracht worden in beboorlicken state van
reparatie ende die voorts behoorlijck onderhouden, oft dat
men henlieden daertoe soude toeleggen sekere goede somme
van penningen ende hun voorts betaelen van hun verschot
tot nu toe ter cause van dyen gedaen" etc.; vervolgens wordt
tusschen Gec. Raden en de stad voor een termijn van 7 jaren
omtrent het onderhoud dier kerken een accoord getroffen.
Het belangrijke van deze akte is m. i. dat daarin van onder-
houd der kerkgebouwen door de kerkelijke gemeenten zelve
niet gerept wordt:
het eigenlijke onderhoud der herken bekos-
tigde de stad of het Extra Ordinair.

§ «-J-. Het aeschil tusschen de Drie Steden-van Walcheren
over de Geestelijke Goederen.

Deze quaestie \') rees tusschen de steden Veere en Vlissingen
eener- on Middelburg andererzijds; in den aanvang beperkt
tot de geestelijke goederen, binnen Middelburg -gelegen,

1) Volkomen onjuist geconstrueerd door Mr. Teltixg in zijn
Rapport (bl. .50): „Dit geschil betrof voornamelijk de tienden iu
Walcheren, welke bij de drie genoemde steden nog in beheer waren
gebleven en de gebouwen der abdij, welke door Middelburg aan-
geslagen en tot dien tijd toe waren beheerd. Middelburg beriep zich
daarbij op de acte van 23 Mei 1577". Rekeningen van het E. O.
over Walcheren blijkt Mr.
T. nimmer geraadpleegd tc hebben.

-ocr page 145-

133

werden er later alle geestelijke goederen op Walcheren bij
betrokken.

Al dadelijk is hier een opheldering noodzakelijk. Over het
algemeen toch waren, gelijk gebleken is, allo geestelijke
goederen, ook op Walcheren, onder het E. O. gebracht, een
administratie van zuiver provincialen aard, immers direct
onder Gec. Raden staande. Verwondering zou het dus kunnen
wekken, dat slechts de drie steden van Walcheren in het
geding partijen waren. Toch is de verklaring gemakkelijk
to geven; ze blijkt wel het duidelijkst uit hetgeen den 28
Aug. 1593 in de Statenvergadering verhandeld werd: terwijl
men oi) bet punt stond het hier bedoelde geschil ten langen
leste bij te leggen, gaven do drie andere stomhebbendo steden,
n.1. Zierikzee, Goes en Tholen, als hare meening te kennen,
„alsoo die voorschr. Middelen gemeen zyn, dat dit different
behoort Sfeietsgewyse gehandelt te worden", waarop hun ge-
antwoord word: „dat men wel begeert, dat zy medo present
zyn onde helpen beslissen dese questien, sustinerendo nyot-
temin dio dryo Steden van Walcheren, die voorschr. Geestelicke
Goeden hun gecedeort to zyn by d\'andero Leden van do
Staten, tot betalyngc van do oude schulden", waarmede dus
gedoold werd op de vroeger genoemde Staten-resolutie van
7 Februari 1578.

Duidelijkheidshalve recapituleer ik eenige reeds vroeger
bijgebrachte gegevens. In 1572 waren Vlissingen on Veere
tot den Prins overgegaan. Vlissingen had in vervolg van
tijd de binnen haro nnircn gelegen geestelijke gebouwen
tot eigen prolijt benut. Wat A^eere betrof, kon daarvan geen
({uaestic wezen, daar binnen die stad geen kloosters o. d,
stonden, maar wol had Vcoro de korkadministratie aan zich
getrokken; of dit laatste ook Vlissingen gedaan had, is onzeker.
Toen nu in 1574 Middelburg aan den Prins overgegeven was,
worden allo geestelijke goederen binnen die stad, de kerk-
fabrieksgoederen incluis, onder hot E. O. gebracht. Daarin
is in vervolg van tijd verandering gekomen: geconstateerd
werd, dat Middelburg enkole geestelijke gebouwen verkocht, of

1) Zie 1.1. 74.

-ocr page 146-

134

wel zelf gebruikte. Hoe die wijziging moest verklaard worden,
was niet wel aan te geven, alleen bleek, dat vele jaren later
Middelburg een beroep deed op een resolutie van de Staten
vau Holland en Zeeland van 1577, waarbij aan de steden de
binnen haar gelegen kloostergebouwen in eigendom waren
afgestaan. Over de al of niet geldigheid dier resolutie liep
nu het hier te behandelen geschil.

De onmiddellijke aanleiding gaf de Middelburgsche Raad
in
1584: hij had zich tot dusverre nog maar enkele der
geestelijke gebouwen binnen do stad aangetrokken, terwijl
de overige, voor zoover zij niet verkocht waren, nog onder
het E. O. ressorteerden. IMet dien toestand stelde de Jiaad
zich niet langer tevreden, en zoo maakte hij nu ook op de
andere gebouwen aanspraak. Het duidelijkst blijkt dit uit een
reeds vroeger geciteerden post uit dc rekening van den rent-
meester
Walraven ovor het jaar 1584. Terwijl deze tot
dusverre van huur van „de oude Abdyekercke" en een
daarnaast gelegen erf
5 £ per jaar had ontvangen, zag hij
zich thans genoodzaakt dien post pro memorie to verantwoorden
„alzoo dezelve oude kercke mette packhuysen en dc erllVen,
daeraen gelegen, by de Magistraet van Middelburgh aenvaert
zijn ende in dese groote jannnerlyckc verstroyinge van vcclo
armen luyden uut Vlaenderen ende Drabant berwaerts gevlucht,
zoo worden dezelve huysingen endo erllVen by de scamele
verdrevene luyden bewoont, ende dat uut gunste van do
voornoempde Magistraet". Den 23™ Jan.
1584 -) toch hadden

1) Wat met dexe „oude kercke" bedoeld werd, daarover was men
het lot dusverre niet eens. Velen hebben daarbij aan de Koorkerk
gedacht (vgl.
Kesteloo in het „Archief" Vil 1, lil. 142). Laatstelijk
is deze meening door den heer
l\'. K. Dommisse (Archief 15H)4, bl. 118)
verworpen, cn komt deze tot de conclusie, dat do oude kerk elders
zal moeten gezocht worden. Oj) grond vau hetgeen in de rekeningen
van het E. O. en hiernevens in den tekst
vermeld wordt, zal zij
m. i. gelegen hebben in het blok huizen, dat thans door do Wal,
Lange Hurg en Groenmarkt ingesloten wordt. Vgl. rekeningen E. O.
o. a. 1.574/75, f.\' 1.50 cn 150; 1577/78, f.\' .53 cn 53 v".; 1578/70, f. 04.

2) Dit en hetgeen volgt is ontleend aan het Register ton Rade
en aan dc notulen van Gec. Radon.

-ocr page 147-

135

Wet en Raad de arm- cn gasthuismeesiers gemachtigd „te
doen ruj\'^men doude kercke van de abdie, omme daerinne te
logieren de arme menschen, die nu hun onthouden in de glijt
deser stede in groote miserie". Dat menschliovond motief
heeft echter bij den Raad blijkbaar niet lang gegolden: den
28«" Jan. benoemde hij deskundigen om met den stadstim-
merman en stadsmetselaar oen plan tot betimmering „van do
leedighc erven, liggende omtrent de oude kercke" te ont-
werpen on den {)«" April d.a.v. machtigde hij Burgemeesters
en Tresorier.s oin „tc cooi^e te stellen de leedigc erve van de
abdye, uuj\'tconiende op den Wal - - - ten fyno deselve ervo
boiinnnert werde". Thans bleef protest nict langer uit: „alzo",
verneemt men uit het Register ten Rade onder 25 April 1584,
„by do Tresoriors deser stat vauwogen derzelver le coopo
ghoslelt was do erve, ligghende ach tor do kercke van de
abdie, uytconnneiido op den Wal endo Burcht, endo
die
van den Made van de Staten van Zeelant hadden angegeven, dat
dc stad znlckc erve nict mochtc vcrcoopai, als tocbchoorcndc de
Staten van Zeelant,
ten ware by willocueringhe endo ordon-
nantie van dezelve Staten, oude zoverre mon zoude willen
procedcrcn tot cflectuclo vorcoopijngho, dat zy zoudon bonoo-
(licht wesen dacrjegons to protesteren", besloot do Raad
desniettemin de voorgenomen verkooping door to zotten onder
garantie dor stad. Den vorigen dag toch hadden Gec. Raden
den Pensionaris vau Middelburg „belast dio vau Middelburch
aen te sogghen, dat zy hun behoorlijck to vordraghon (hadden)
die ghccstclickc hugscn oft gronden van (rfvoi, ghclcghcn binnen
dcse stadt,
to vercoopen", waaroj) zij des andoren daags, don
l^\'iscnal van hunnontwcgo bij don Middclburgschen Magistraat
deden protestcoron tegen eenige door hom voorgenomen vor-
koopiug „van eenigho erfven van dor abdye, binnen dor
stcdo voorschrevon ghologbon,
dc ghemecne saeckc acncomincndc\'\\
Kn hierbij lieten Gcc. Raden hot nict: toon korten tijd daarna
dc Pensionaris van Middelburg bij hen „assistentie tottot
vermaken van den torren van do abdye" kwam vragen, kroeg
hij ten antwoord: „alsoo die van Middelburgh hun hebbon
vervoordort aen to voorden endo to vercoopen die rcstorendo
gecstclicko goeden l)innon hunno stadt, dat die van den
Ivaede daero]) nyot cn connon antdwoirdon, zonder conimu-

-ocr page 148-

136

nicatie met dander steden van Walcheren", waartoe zij
dan ook onmiddellijk maatregelen troffen, i)

Vreemd genoeg wordt in de eerstvolgende jaren in de
notulen van Gec. Raden van deze quaestie niet meer gesproken,
terwijl het Middelburgsche archief-over dienzelfden tijd geene
gegevens verschaft, maar wel kan men aannemen, dat Mid-
delburg haar eenmaal aangenomen houding niet liet varen,
want volgens de stadsrekening liet zij in 1590 de oude kerk
afbreken, en uit de rekeningen van het E. O. blijkt, dat ze
zich nog van eenige andere huizen meester maakte. Het
gold thans niet alleen eenige gebouwen, die gerekend konden
worden tot de abdij te behooren en een huisje van het
klooster der Boogaarden, maar ook eenige huisjes „eertijts
ancommende de kercke van Westmonster".

Te beginnen met het jaar 1591 is men wederom, to oor-
doelen naar de notulen van de Staten en Gec. Raden, met
alle macht over het geschil doende; sindsdien is het verder
tot de beslissing toe geregeld in die notulen to volgen, waarbij
ik mij uit den aard der zaak tot datgene, wat do quaestie
duidelijk doet uitkomen, bepaal,

In de Statenvergadering van 30 April 1591, leest men,
persisteert Middelburg bij de akte van 23 Mei 1577 — do
reeds vroeger genoemde resolutie der Staten van Holland cn
Zeeland over de geestelijke goederen binnen de steden —
„zonder dieselve te willen laten bringen in debat oft contro-
versie", Uit die akte toch, verklaarde Middelburg lator,
„blijct,
dat alle eonvente, cloostere, cdefiden, gronden cndc plaetsen
van erfven, geleghe binnen der stede van Ilollant ende Zeelant by
hen in eygendomme aenveert ende behouden moghen xoorden omme
die gemployeert te worden tot hunnen besten.
Gelijck oock do
voorschreven van Vlissingo endo Vere van den beginne deser
oorloge gedaen hebben endo alnoch doen", -\').

Op die pertinente verklaring van Middelburg bleven Vlis-
singen en Veere het antwoord niet schuldig; den volgenden

\') Zie notulen (ïec. Kaden 1584 van 30 Mei, 4 en 7 Juni, waar-
mede (e vergelijken: Kegister ten Kade !> April 1584.

ünd-arcliief Middelburg: Register 75, No. 14.

-ocr page 149-

137

dag verklaarden hunne gedeputeerden, dat hunno principalen
zich in dezen nader bij Gec. Raden zouden verantwoorden.
Dientengevolge legden Vlissingen en Veere den 14®° Mei bij
Gec. Raden een desbetreffende verklaring over, \') waarin zij het
volgende betoogden. De pretensie van den Middelburgschcn
Raad ton aanzien van de binnen zijn gebied gelegen geestelijke
goederen is ten eenenmale ongefundeerd: ook bij weet zeer
wel
„dat alle de geestehjcke goederen eonquest zijn van der oorloeghe
onder tbeleyt van Zijn Princelicke Excellentie II. G., tot
conservatie ende versekertheyt van de waero Christelicko
religie, slandts previlegien endo gerechtigheden by dio van
Vlissingo endo Vere met het hoochsto perikel endo gevaer
van lijlf, goet endo bloot gevoort". Die goederen zijn dan
ook niet bij den overgang van Middelburg „uutbesprockcn",
maar toen „by dio van Vlissinghen ende Vere aengeslaeghen".
Later zijn van die geestelijke goederen binnen Middelburg
„diver.scbe partyon nevens gelycke goederen, ten platten lande
vant eyland van Walcheren gelegen, tot betalinge van haer-
lieder schulden endo niot van die van Middelburch vercocht
ende die van Middelburch alleen nut goeden wille van do
voorschreven regiorders, tot consolidatie van allo vrientschap
onde ecnichoyt int bowint van deselve endo tot het voorsoydo
employ mede nevens de andere leden van de Staten gead-
mitteert onde ingelaoten zijn". Wat nu do resolutie van
1577 betreft, snstineerdcn zij dat „op do materie endo inhoud
derselver acte de Staten van Zeelandt noyt en sijn beschreven
geweest, veel min daervan gedeliberecrt endo geresolveert
hebben", zoodat dan ook nooit gedeputeerden daaromtrent
opdracht bekomen hadden, waarom Vlissingen cn Veere,
gesteld dat do resolutie genomen ware, haar allo wezenlijke
waardo ontzegden. Hoe zwak trouwens Middelburg\'s betoog
was, bleek wpl daaruit dat „do regiorders van Middelburch
van deso acte dus lange hebben ignorant geweest", hetgeen
niet wel mogelijk was geweest, indien zij op rogolmatigo
wijze tot stand was gekomen. Van onmiddollijko tenuitvoer-

1) KijUsarcliler: Hijlaguii lot de iioliden van dc Ölali\'ii en (ïcii.
IJadeii; de drie beloogeii vornien één slnU.

-ocr page 150-

1574

legging dier resolutie is dan ook geen sprake geweest, integen-
deel, de Staten hebben door middel van hunne Gec, Raden en de
rentmeesters van bet E. O. over die goederen allerlei contracten,
transacties enz. aangegaan, waarbij ook Middelburg steeds
gekend is. Om al deze redenen qualificeeren Vhssingen en
Veere bet „aanvaarden" van Middelburg als „violente occu-
patie", waartegen zij dan ook reeds van den aanvang af
geprotesteerd hebben, zonder echter toen tot „openbaer tegen-
gewelt" haar toevlucht te hebben genomen „twelck alsdoen
noch geraden noch geleghen sijnde om den staet vau den
landen niet te |)c>rturberen". Derhalve handhaafden de twee
sleden alle vroeger gedane protestation.

Wanneer men het betoog van Vlissingen en Veere toetst
aan hetgeen ik vroeger meegedeeld heb, dan toont het onmis-
kenbaar óén zeer zwakke zijde: op den „beau rôle", dien de
twee steden na Middelburgs overgang de daarop volgende
jaren zouden gespeeld hebben, in vergelijking waarmede
Middelburg door hen zeer genadig zou zijn behandeld, viel
nog wel wat af te dingen. Op dat zwakke })unt legde dan
ook Middelburg in do repliek, die zij den 7™ .Juni bij Gec.
Raden indiende, allen nadruk. Wat de bewering van Vlis-
singen cn Veere aangaat, dat bij do overgave van Middelburg
de geestelijke goederen door hen zouden zijn aangeslagen,
en dat die later tot betaling van oude schulden dier twee
steden zouden verkocht zijn, waarbij dan ook Middelburg
zou toegelaten zij-n „alleeulijck uuyt gratie"\', daaromtrent
merkte zij op, „dat zy wel zien, dat den
Steider van het
voorschreven geschrifte geheel inorant is van het vcrgaciule,
gepasseerde der saecken diesaengaende". Een dergelijken
aanslag zullen „onder reverentie" Vlissingen en Veere dan
ook bezwaarlijk kunnen bewijzen, daar, afgescheiden nog van
de
met den Pnns aangegane akte van overgaaf van Middelburg,
die twee steden daartoe nimmer zouden zijn gerechtigd ge-
weest. De bewering, als zouden dc geestelijke goederen door
Vlissingen en Veere
iure suo zijn verkocht, daarvan blijkt het
tegendeel uit de instructie, die men den tot die verkooping
■ benoemden commissiiri.ssen verleend heeft: innnors het initia-
tief tot dien verkoop is genomen door den Prins van
Oranje, en dat niet tot beUiling van oudo schulden van Vlis-

-ocr page 151-

139

singen en Veere, maar om de hulp van Hertog Casimir
te kunnen inroepen „hoewel dieselve penningen daernaer
geëmi)loyeert zijn by goeden wille ende overstaen van die
van Middelburch voorschreven tot betalinge van de schulden,
gemaeckt ter oirzaeckc van dor oorloeghe vuer ende naer de
reductie van Middelburch". Zeker, toen zijn ook geestelijke
goederen, binnen Middelburg gelegen, verkocht, maar tot
verkoop dier goederon was Middelburg niet gehouden geweest,
maar zij had dit toegelaten „der gemeynen zaecke ten besten",
wat dus zeker niot tot haar nadeel mocht uitgelogd worden.
Evenmin nu als Middelburg zich ooit bemoeid had met de
geestelijke goederen, binnen Vlissingen of Veere gelegen,
evenmin hadden zij dit met die binnen Middelburg tc doen.
Ten slotte: „al waerL zoe, dat de voorschreven acte,
unde
qu€s(io,
niet en wacre, als zy wel is, soe sonde zulcx moeten
verstaen worden
uuyl de nature dei\' zacckcn, als oock in allen do
sleden van Ilollant endo Zeelant wordt gopractiseert", bij
welke Middelburg nict behoefde achter to staan.

Was deze laatste bewering van Middelburg juist? Volgile
het werkelijk „uuyt do nature der zacckcn", dat do sleden
van do binnen haar gelegen kloo.stergcbouwen eigenaar
geworden waren? In Zeeland zeker niot, getuige dat do
kloostergebouwen binnen Zierikzee, gelijk blijken zal, onder
het 10.0, vielen, on dat to Goes het klooster der Kruis-
broeders met zijne goederen door den Prins aan de armen
dier stad werd toegewezen. En ook voor Holland is do
juistheid dezer bewering te betwijfelen, getuige dat dc Staten
hot blijkbaar noodig achtten dit beginsel met zooveel woorden
uit te spreken, waarmede nog de resolutie dier Staten van
15 Moi 1575 kan vergeleken worden, toen zij besloten cn
accordeerden, dat de gebouwen van bot convent van Koon
binnen Leiden „by advise ende konnisse" van den Leidschcn
Magistraat zouden worden to gelde gemaakt ton behoeve van
do universiteit, cn zij tevens consenteerden en ordonneerden,
„dat allo de
Acdilicicn van Kloosters ende Conventen met do
Boomgaarden, Toebehooren endo het Begrip van dien,
staande binnen cenigo steden van Holland vry on geheellyk
zullen komen en Idyven tot Dispositie endo Bewind van do
Magistraaten dorselve steden, zonder nogtans dat by do

-ocr page 152-

140

Magistraaten voornoemd, iet daaraf verkogt ofte vervreemd
zal mogen werden, zonder voorgaand Consent derselve
Staten".

Het antwoord, dat thans nog Vlissingen en Veere gaven,
was kort, maar beslissend: „bevindende, dat die voorschreven
regierders van Middelburch persisteren by de voorscbreven
questieuse acte van gheestelicke goeden, sonder hem eenicbsins
te willen vougben tot wederijnge ende reparatie van de
nieuwiclieden by hemlieden int aenslaen van de geestelicke
goeden, binnen de voorscbreven stede ghelegen, aengox-echt",
zoo verklaarden zij van plan te zijn, dio tienden en andere
binnen hare ressorten gelegen geestelijke goederen aan to
slaan en ze ten haren profijte te administroeren, onder last
van de ministers enz. van die ressorten te betalen, „endo
dat by provisie ende in minderinge van den recompense van
haere respective contingenten desgheenen de voorschreven
van Äliddelburch tot nu too derselver stede proffyte dadelijck
gheappliceert hebben". En aan dit voornemen gaven zij
gevolg, zoodat al die goederen sindsdien niet meer door den
rentmeester van het E. O. geadministreerd werden. Om-
gekeerd nam Middelburg het volgende jaar tot gelijken maat-
regel haar toevlucht, zoodat tijdelijk het E. O. over Walchoren
— voor zooveel do geestelijke goederen aangaat — opgeheven
was.

Wat Vlissingen on Veere mot dat „aanslaan" beoogden is,
ook in verband met hotgoen nog volgen zal,\'duidelijk. Zij
rekenden er op, dat do inkomsten van de geestelijke goederen
in hun ressort de z.g. „ordinaris. lasten" van het E. O.
zouden overtroffen: mot dat saldo zouden zij zich te goed
doen, hetgeen Middelburg naar hun meening onrechtmatig
te veel genoten had. Daarenboven kou het niet wel uitblijven,
of Middelburg zou mot do overige goederen voor dio ordi-
naris lasten tekort komen, in welko verwachting zij zich,
naar blijken zal, niet bedrogen.

Een hoogst ongewonschto toestand was thans ontstaan:
het geccntrali.seordo bestuur ovor do geestelijke goederen,
dat in vroegere jaren met zooveel moeite (niot het minst op
Walcheren: men denke aan hetgeen in 1578 was voorgevallen)
tot stand was gekomen, was thans teniet gogaan. JWendion

-ocr page 153-

141

liet de uitbetaling der predikantstractemeuten, het onderhoud
der kerkgebouwen enz. onder dezen nieuwen stand van zaken
meer dan ooit te wenschen over. \') Behoeft hot om die redenen
alleen reeds niet te verwonderen, dat Gec. Raden — blijkens
hunne notulen — al het mogelijke deden om het geschil bij te
leggen, een oplossing werd te dringender noodzakelijk, toen
Middelburg in 1593 in de heffing van den 100«*» penning
over dat jaar slechts wilde toestommen, onder voorwaarde,
„dat, zoo lange \'t different op de Geestelicke Goeden, tot
betalynge van do Ministers, nyet en zal wesen beslist, dat
het cort van de gaigen van de Ministers van Middelburch
endo ressort van dyen, daer uyt betaelt zullen worden". -)
Evenwel, ondanks alle pogingen, die Gec. Raden in het
werk stelden, waren partijen niet tot minnelijke schikking te
bewegen, zoodat — leest men in de notulen van het collcge
van 12 Mei 1598 — „die van den Rade, sionde eyntelijck
geen middel van accord tusschen do voornoemde partyen,
hebben die voorschreven steden voorgehouden van do saecke
to willen submitteren, tzy aen Zyne Excellentie, Staten van
Zeelant oft andere onpartydogbo rechters". Die raadgeving
hebben de steden ten slotte opgevolgd, 3) waardoor eindelijk,
nog na vele deliberation, den 9«» Sept. 1593 hot geschil door
Prins
Mauiuts bij Acte van Arbitrage is bijgelegd.

Voordat ik die akte bespreek, moet het bovenstaande nog
eenigszins worden aangevuld. Do notulen van Gec. Raden
van af 1591 geven, na hetgeen ik daaruit reeds aanhaalde,
nog maar enkele meer of minder belangrijke gezichtspunten.
Onder die van 2G Moi 1592 b.v. leest men, dat Middelburg
ontkent, dat door haar in dezo quaestie ooit eenige
„nieuwicheyt" zou zijn gepleegd, terwijl don 290 Juli van
dat zelfde jaar Vlissingen en Veere beweerden, „dat die
profyten van do geestelicke goeden, gelogen binnen Middel-
burch, bedraghen zo goet als hondert duysent guldon".
Belangrijker is oon accoord — zij het dan ook zonder succes —

1) Notulen Gec. Kiuleu 12 Mei 1593. Stateu-noluloii H .Mei \'92.

2) Stiiteu-notulon 1593: 5 Mei; zie ooit 12 .luui eu 20 Juli.

3) Stiiteu-notuioii 3 Sept. 1593.

-ocr page 154-

142

door Gec. Raden den. 7™ Oct. 1592 aan de hand gedaan.
Men treft daarin reeds eenige bepalingen aan, die later vrij-
wel onveranderd in de Acte van Arbitrage zijn overgenomen.
In het bijzonder acht ik van belang hetgeen men daarin
omtrent de Middelburgsche kerken leest, n.1.: „Dat die van
Middelburch
in regard van de reparatien hy henlieden gedaen
aen de kercken ende depcfndenticn binnen die voorschreven stede,
zouden volgen alle huysen ende erven van de geestelicheyt
ende chijnsen daerop gestelt, gelegen ende gestaen buyten
den rinck van de abdj^e - - - Dat dj^en van Middelburch,
in
regard van de gealieneerde goeden van de fabrycken der voorschreven
kercken,
voortaen zouden toegeleyt worden tot reparatie van
de voorschreven kercken
jaerlicx die somme van twee hondert
ponden gr. vis. uuyte gemeene geestelicke goeden in Wal-
cheren, ende
dat daermede die gemeene saecke van de reparatien
der voorschreven kercken voortaen ontlast zonden bliven".
De
Statennotulen zijn al zeer weinig belangrijk. De breedvoerige
deliberatiën met den Prins namen den 24"» Aug. 1593 een aan-
vang. Verder vindt men onder de notulen van 1 Sopt. \'93 een
„Voorslach op \'t different tusschen de drye steden van Wal-
cheren, gedaen in presentie van Zyne Excellencie", waarin
o.a. bepaald werd, dat tegenover ettelijke voordeden, die
aan Middelburg toegewezen werden, zij zou „quiteren allo
bare pretensien van gedane reparatien, zoo aen do Nyeuwo
Kerke, St.-Pieters-Kercke, het Gasthuys, Bogaerden, Ingolscbe
Kercke ende andiars". Op een andere bolan\'grijke bepaling
uit dezen „voorslach", Vlissingen en Veere betreffende, heb
ik reeds vroeger gewezen. Eindelijk zijn nog in bot
Middelburgsche archief eenige belangrijke documenten te
vinden. 2) Zoo het reeds vroeger genoemde kohier van
geestelijke goederen binnen Vlissingen. Ook lioemde ik
reeds de declaratie, die Middelburg opstelde van hetgeen ze
aan hare kerken ten koste had gelegd. Verder nog een
kohier van geestelijke goederen en renten „eensamentlijck
van tghene, daer zy [n.1. Middelburg] uuyt cracbtc van do

1) Hiervoren bl. 108.\'

2) Register 75, Nos. 14 en 15.

-ocr page 155-

u;3

acte — die zy segghen tot ITiiorlem uuytgegovon te sijn —
oft andersins recht ende actie aen pretendeeren". Daarin
worden genoemd niet alleen de geestelijke goederen binnen
Middelburg, die de stad na 1584 aanvaard had, maar ook
die, welke in 1576 door de drie steden en later door de stad
verkocht waren, alsook
alle abdijgebouwen. Dat bovendien
de administratie der Middelburgsche kerken in haren ganschen
omvang bij dit different ter sprake is gekomen, komt nog
te duidelijker uit in oen „([uohier van de naervolgonde
partien, daerop Älijn Heeren do Gecommitteerde Raeden van
de Heeren Staten van Zeelandt met den Magistraet van
Middelburch gebesoignoert hebben", waarin behalve over
alle zooevon genoemde gebouwen ook over „alle het incommen
van de begravinge van do doodo lichamen, dio begraven
worden binnen de kercken der voorschreven stadt Middel-
burch" gesproken wordt.

Thans over de Acte van Arbitrage zelve. \')

Alle geestelijke goederen, op Walcheren gelogen, zoo tien-
don als andere, uitgezonderd slechts die waarover in do akte
anders gedisponeerd werd, kwamen wederom onder bot beheer
van den rentmeester „vau do Gemeyne Zako" opdat „dieselve
tot Godes eere mogen worden geëmploicert oude ton meosto
dienste van den Lando oenpaerlick geregeert": daartoe haddon
de drie steden afstand to doen van hetgeen ze aanvaard haddon,
terwijl zij van het door haar gevoerde beheer rekening en
verantwoording zouden afleggen. De toelagen van minis-
ters, alimentauton, schoolmoesters enz. zou do rontmooster
wederom als van onds bobben uit te koeren.

Van do gebouwen in on om do abdij — dio in do akto
nauwkeurig omschreven wordon — „zullen dio van den
voorschr. Rado [d.z. Gec. Radon] van wegen do voorschr. Staten,
hebben endo behouden dio dispositie oudo boloyt"; hotzolfdo
zou golden ten aanzien van do huizen binnen Middelburg,
die door do ministers bewoond werden. Allo aiuloro geestelijke
huizon cn erven, bhinon Middelburg gologon, „by hun [d.i.
do stad Middelburg] goapproprieort oft t\'approi)riorcu lot

1) Staten-notulen loJW, bl. 2()J) e. v.

-ocr page 156-

144

commoditeyt ende ciraet derselver Stede ende anderssins, oft
oock by hun vercocht ende uytgegcven oft te vercoopen ende
uyt te geven", benevens de daarvan gekomen of nog te komen
renten, cijnsen e. d, „zullen volgen aen die van Middelburch".
Niet alleen dus werd uitgemaakt, wat voor het vervolg gelden
zou, maar tevens werd ook al hetgeen vóór dien geschied
was, thans uitdrukkelijk gesanctioneerd. Bovendien bleven,
in tegenstelling met een vroeger gedaan voorstel, eenige renten
en cijnsen, staande op naam van de kerkfabrieken van West-
Monster en St. Pieter, onder het E. O.

Daarentegen lieten die van Middelburg varen al hunne
„pretensien van reparatien by hun tot nu toe gedaen aen
hunne Kercken, zoo die men heet de Nyeuwe Kercke als
andere, mitsgaders Godshuysen ende Torens" als ook „die
reparatien die zy voortaen noch jaerlicx zullen moeten oft
willen doen"; tot dat doel zou hun nog IG jaren lang 200 £
per jaar uit de geestelijke goederen van Walcheren uitgekeerd
worden.

Wat ten slotte de reparatiën betrof, die door Vlissingen cn
Veere sedert de troebelen aan hunne kerken bekostigd waren
cn die in het vervolg nog aan die gebouwen zouden moeten
geschieden: ter vergoeding daarvoor zouden die steden »„allo
die Geestelicke Huysen ende Erven, die zy over lange binnen
hunne Steden t\'hunwaerts geapproprieert mogen hebben" aan
zich mogen houden met uitzondering van do woningen der
ministers. Bovendien werd hun IG jaren lan^ 100 £ per jaar
toegelegd „zoo voor de voorschr. gedaene reparatien (die mits
desen oock gesmolten worden endo blyven) als voor do jaer-
licscho toecommende reparatien". Ook hier dus sanctioneering
van den toestand, gelijk die reeds sinds jaren bestond. Op
de eigenlijke beteekenis van dezo bepaling der\' Acte van
Arbitrage heb ik reeds vroeger gewezen.

Aan do bepalingen der Acte van Arbitrage is stipt de hand
gehouden. De rekeningen van het E O. waren in het ver-
volg volkomen met die akte in overeenstemming, ja zelfs
werden hare bepalingen daarin woordelijk overgenomen.
Zoo werden dan oók, wat Middelburg aangaat, in dio
rekeningen van geene andere geestelijke gebouwen on

-ocr page 157-

145

erven gewag gemaakt, dan die de Acte van Arbitrage ter
dispositie van Gec. Raden bad gelaten; van kosten van repa-
ratiën van Middelburgsche kerken is daarin evenmin meer
sprake. De uitkeeringen aan de drie steden werden, zij het
ook misschien niet alle, uitbetaald, i)

Ten slotte wijs ik nog op het navolgende: „alsoo die
reparatie van \'t Hoff van Zeelandt tot Middelburch, eertyts
genaemt d\'Abdye, behoort to commen tot laste van de
GraelFelicheyt, oft immers van \'t Gemeyne Landt, ende nyet
tot lasto van den ontfanck van den Rentmeester van \'t extra-
ordinaris in Walcheren alleen", cn
„aengesien dm ontfanck van
den Rentmeester
Walraven van den Braemsloot daer toe nyet
eygentlick en hoort,
ende oock dat zyne administratie nyet
bestant en is ter betalynge van de Ministers ende dyergelicke,
die tot zynen laste staen", machtigden de Staten don Ge» .Juli
1594 Gec. Raden dio kosten te doen dragen door „allo de
Middelen ende Comptoiren binnen Zeelandt". 2) Bij deze
resolutie komt tevens uit, welke bijzondere plaats het E. O.
onder de verschillende Staten-kantoren innam; het had de
destinatie ad pios usus der geestelijke goederen te verwerkelij-
ken — waartoe trouwens do opbrengst dier goederen nauwelijks
toereikend was — en zoo had het niet meer zin, dat het
onderhoud der abdijgebouwen — thans onbetwist Rcgeerings-
gebouwon — door dat kantoor bekostigd werd.

Ik eindig thans mijno beschouwingen omtrent het E. O.
over Walcheren. De geschillen, die tusschen de drie steden
over do geestelijke goederen gerezen waron, waren thans
opgelost. Ilot beheer over de kerken dier steden was daar-
mede tevens voor goed aan het rentmeesterschap onttrokken

Zoo wordt iii de extra-ordinaire rekening der stad Middelburg
van IGÜÜ op IGOl het 7/lG jaar toelage voor onderhoud der kerken,
als van den rentmeester van het K. O. ontvangen, verantwoord.
Volgens de rekening van het E. 0. van IÜÜ7/08 werden de toelagen
aan de drie steden dat jaar niet uitgekeerd „mits d\' insullisantheyt
van den ineommen deser administratie tyde deser rekeninge" (f. 120 v®.)
Ook in latere jaren schijnt dat bedrag allerminst geregeld te zijn
uitgekeerd; zie
Kesteloo Archief Vlil l, bl. 81.

3) Staten-notulen 1594, bl. 34, 118 en 184.

-ocr page 158-

146

en zoo liacl dit laatste voor bet vervolg slechts voor het
onderhoud der kerken van het platteland, van Domburg en
van Westkappel zorg te dragen en verder alle ministers,
kerkendienaars e. d. te gageeren.

§ S. De kerken te Middelburg. (Vervolg en slot).

Met betrekking tot deze gebouwen, had de Acte van
Arbitrage Middelburg een schadevergoeding toegekend, zoowel
voor de reparatiën, die de stad vóór dien bekostigd had,
als voor die welke ze in vervolg van tijd nog zou te betalen
hebben: die kosten van het onderhoud werden dus sinds dien
niet meer door het E. O. gedragen. Daar ik meen aangetoond
te hebben, dat die kerken vóór 1593 in hoofdzaak, hetzij
door het E. O., hetzij door de stad onderhouden werden, ligt
dus nu de onderstelling voor de hand, dat na dat jaar
het gansche onderhoud ten laste van de stad kwam. Of
die onderstelling juist is, dient thans nog te worden
onderzocht.

De stadsrekeningen na 1593 lijden nog steeds aan hetzelfde
euvel, als voordien: veel te weinig nauwkeurige omschrijving
der daarin voorkomende posten. Toch verneemt men daaruit
dat b.v. de stad tusschen de jaren 1597 en 1604 in de Nieuwe
Kerk een orgel liet plaatsen, dat haar 1061 £: 13 sch: 4 gr.
kostte. Dat de stad in 1596 de Koorkerk tot de godsdienst-
oefening der Neder-Duitsch Gereformeerden liet inrichten,
vermeldde ik reeds vroeger; daartoe liet ze een muur in do
kerk plaatsen en schafte 18| Roedo kerkbanken, een preek-
stoel e. d. aan. In de jaren 1606 en \'07 werd aan twee
schrijnwerkers 115 £ : 11 sch : 10 gr uitbetaald voor het
maken van „sittinge" in do St. Pieterskerk. In of aan de Koor-
kerk werd op stadskosten tusschen de jaren 1600 en 1602
een consistorie gebouwd. Ook kosten van gewoon onderhoud
dier kerken worden wel in de stadsrekeningen genoemd: zoo
betaalde de stad blijkens die van 1600/01 aan een timmerman
7 £ : 15 sch : „over seker timmerworck, gedaen in de oudo
kercke [d. i. St. Pieter] hom aenbestcot", 10 £ : 18 sch. aan
C3n metselaar „over het schoonmaken, plaesteron ende witten
van de nieuwe kercke" en 9 sch : „over lovoringe van vier

-ocr page 159-

147

ellen en halff tierentijn om de sitbancken van de diakens in
de oude kercke tc becleeden".

Behalve in de z.g. groote stadsrekeningen verantwoordden
de Tresoriers hun beheer nog in extra-ordinaire rekeningen.
Dergelijke rekeningen zijn van af 1600 in het Middelburgsche
archief aanwezig, hoewel die scheiding in administratie
ongetwijfeld van veel vroegeren tijd dateert. 2) Op welken
grond ze gemaakt werd is niet na te gaan: de heer
Kesteloo
oppert het vermoeden, dat men daarin althans sommige
posten bracht, voor welke men publiciteit minder gewenscht
achtte.

Ook uit die extra-ordinaire rekeningen dient hier een enkele
post vermeld te worden. Onder de ontvangsten wordt daarin
geregeld de opbrengst „van den kercken-impost" genoemd,
die op het bier gesteld was. Ook de uitkeeringen ad 200 £
uit het E. ,0. worden in die rekeningen verantwoord. Zij
bevatten het goed slot der rekeningen van de begrafenis-
rechten van do jaren 1611 en 1612 (b.v. ovor het laatste
jaar: 226 £ : 13 sch 8 gr, behalve nog 35 £ : 8 sch., dio
aan den stadsmetselaar uitgekeerd waren „vant stoppen van
do graven in de vier kercken deser stadt"). Doch in de
rekening van 1613 worden van dat recht geono ontvangsten
meer verantwoord „alzoo tzelve by het collegio van Woth
ende Raedt is gedestineert tot onderhout endo reparatie van
do kercken binnen deser stadt, ten welcken daorover kerck-
meesters endo oenen particulieren ontfanger gecommitteert sijn".

Eindelijk dient nog gewezen to worden op eenige resoluties
van Wot en Raad van vóór 1013. Verscheidene, dio hot
Register ten Rade opnoemt, staan in onmiddellijk verband
met zooeven uit de stadsrekeningen geciteerde posten; dezo
kan ik dus onbesproken laten. •\') Maar wel acht ik het van

Aldaar, f.\' Gi), 70 v«. en 130.
Vgl. bl. 124.

Archief Vlll 1, bl. 4G. Ook van deze rekeningen geeft de
heer
Kesteloo t. a. p. een overzicht.

/ie aldaar: 20 April, 5 Oct. 1(502; 24 Mei \'03; 25 Mei \'09.
Ook 20 Sept. JGll en 30 Maart 1G13.

11*

-ocr page 160-

148

belang te wijzen op eenige resoluties, die met de heffing der
grafgelden in verband stonden, i) Dat die gelden door de
consistorie beheerd werden, daarmee had men op den duur
geen vrede. Althans in een request der Middelburgsche
ministers, waarschijnlijk van 1607, zien deze zich genoopt er
bij den Magistraat op aan te dringen, dat zij dat beheer
mochten behouden en dat Wet en Raad geen gehoor zouden
geven aan praatjes van personen, die beweren wilden, „dat
het overschot [n.1. van die grafgelden na aftrek der kerkelijke
onkosten] soo groot soude wesen, dat daervan eenich besonder
voordeel tot reparatie van de kercken, wijn ende broodt totten
H. Avontmael ende andere saecken souden connen geemployeert
werden
tot verlichtinghe van de stadt". Maar Wet en Raad
gingen hun eigen weg. Zoo besloten zij den 7en Jan. 1606
„te vernemen by wien de penningen, procederende van de
begravinge, die geschieden zoo buyten als binnen de kercken
deser stadt, gehandelt werden, endo aen wie endo waer die
verstreckt ende besteet werden", om alsdan deze materie
nader te regelen. Uit de notulen van den 8«" Aug. d. a. v.
verneemt men dan ook, dat een nieuwe „ordonnantie" op
het begraven was ontworpen, waarmede ongetwijfeld wederom
het besluit van den 25en Nov. d. a. v. verband zal gehouden
hebben, n.1. om „de dionaers des Goddelycken woordts - - - to
laeten dadministratie van de penningen, procederende van
de begravingen", maar onder den last, dat zij van dio golden
jaarlijks rekpning zoudon af to loggen \'hebben, en daaruit
geene „extra-ordinarise costeu", de som van 10 sch. to boven
gaande, zouden mogen bestrijden, tenzij „met voorgaendo weto
ende toestaen van de Burgemeesters onde Ouderlingen, int
collegie wesonde". Den 10«" Dec. 1611 werd wederom een

1) Men vergelijke hiermede de resolutie der Staten van IJ Oct.
1599: „Ende wes aengaet eenich recht te nemen op de liegravenisse
tot reparatie van de Kercken, is communicative verstaen, dat een
yegelick in \'t zyne daer inne zal versien, ende dat ten platten Lande
meest op de Begravenisse eenich recht genomen wordt".

2) Oud-arehief Middelburg: Register Ordonnantiën voor Diverse
Gilden 9, No. GG.

-ocr page 161-

14.9

nieuwe ordonnantie op het begraven vastgesteld en daarbij
o. a. bepaald, dat de „kerkendienaeren" de grafgelden zouden
blijven innen, en ze om de drie maanden aan Tresoriers
zouden verantwoorden, „midts dat henlieden teleken in uyt-
geven sal werden geleden een vierde paert van acht hondert
carolus guldens, deselve byt collegie van Wette ende Raede
toegestaen tot vervallinge van alzulcke ordinarise ende extra-
ordinaris oncosten, als tot hier uyt dat voornoemde begraeff-
gelt altijts betaelt zijn geworden". Eindelijk vermeld ik nog,
dat Wet en Raad den 21™ Mei 1605 het besluit genomen
hadden, dat liet Bagijnhof — waarover zij immers na 1593
allo beschikkingsrecht hadden — tot een kerkhof zou ingericht
en daartoe met een muur omringd worden; op de andere
kerkhoven toch kon men niet meer gevoeglijk begraven,
„doer do groote menichte van de doode lichaemen aldaer
begraeven zijnde".

Tbans nog het een en ander over hetgeen na 1613 te
constateeren valt.

Den lO™ Aug. van dat jaar namen Wot en Raad do
volgende resolutie: „Is goet gevonden ende geresolveert, dat
men sal stellen eenige kerckmcesters desor stadt, die don
ontfanck sullen hebben vant recht van de graellVen ondo
ontfanck van obiten, die daortegens sullen nutgoven tgone
moet werden betaelt soo ovor wijn endo broot, twelck
tot behouwo vant Avontmael wert gecmployeert, item sullon
betaelen do reparatien van stadtskorckon, endo sooveel den-
selven tecort sullon comon, sal tselvo henlieden by do
Tbcsoriers deser stadt werden gesuppleert, endo sijn tot tselvo
kerckmccstcrscbap verkoren geweest
Lauwerkvns Willems
VuurooRTKN, Adkiaen Geeuts van Li.isvklt, Schepenen,
endo
Pieteu Ruseu, Raedt, endo is Pieter Ruser tot ont-
fanger van denselven ontfanck gecómmitteert geweest".

Door dezo resolutie werd dus eon geheel nieuwe kerke-
lijke administratie in bet loven geroepen. Als ontvangsten
werden aangewezen do grafgelden, die dus niot langer
vanwego de consistorie zouden beheerd worden, terwijl
dc uitgaven kerkelijke kosten als van bet Avondmaal on
het onderhoud dor Middelburgsche kerken zouden bctrefl\'en;

-ocr page 162-

150

eventueele tekorten zouden de Tresoriers hebben aan te
vullen.

Dat onderhoud der kerken is natuurlijk het punt, dat
hier van belang is. Gaat men nu die allereerste kerkelijke
rekeningen na, dan schijnen die onderhoudskosten niet
groot te zijn geweest. Maar sedert de rekening 1616/17
komt daarin verandering: 100 £ : 4 gr „ende dat over leve-
ringe van schaelgen ende erbeytsloen, aen de kercken gedaen",
34 £ : 14 sch „over leveringe van loot ende erbeytsloen aen
de kercken gedaen" enz. De reden van die verandering is
niet ver te zoeken: den 22en Oct. 1616 hadden Wet en Raad
„goet gevonden, dat den ontfanger van kerckelicke incomen
ende lasten voortaen sal betaelen
alle kerckelicke lasten soo
van reparatien , broot, wijn, als andersins, daervan denselven
jaerlicx aen Thesoriers rceckcninge doen sal". Daar toch
Tresoriers bij voorbaat tot dekking van het tekort der kerke-
rekeningen aangewezen waren, hadden zij tot dusverre,
ouder gewoonte, uit de gewone stadsinkomstcn de onder-
houdskosten der kerken, voor een deel althans, betaald. ")

Een kort overzicht van deze administratie over de eersto
tien jaren moge nog volgen. De ontvangsten vloeiden voort
uit het begraven in de kerken, op de kerkhoven en in het
Bagijnhof, en uit daarmee .samenhangende kosten, als b.v.
het plaatsen van zerken op de graven. Vele jaren later
kwam daarbij nog een andere zeer belangrijke bron van
inkomsten: bet hangen van familiewapens in do kerken.
De uitgaven betroffen het beroepen van predikanten, brood
en wijn voor het Avondmaal, ccn geregelde jaarlijkschc
toelage voor de gezamenlijke Middelburgsche ministers ad
800 gulden, die hun sinds 1620 door Wet en Raad toegekend
was, en eindelijk het onderhoud dor kerken.\' En wel sinds

1) Ze zijn bijna volledig van l()13 tot 1672 in het Middelburgsche
archief aanwezig. Ook van deze geeft de heer
Kksteloo in het
„Archief" een overzicht.

2) Zie b.v. de stadsrekening 1013/14, f. 72 v".; een glazenmaker
ontving 22 £ „over reparatie ende leveringe van glasen, te weten
op het stadthuys, in de kercken, latijnsclic schole ende diversche
andere huysen, de stadt competerende"; ook t.z..|). f. 73 v®.

-ocr page 163-

151

1616 alle kerkreparatiën: zóó nevens het geregeld onderhoud
van daken, glazen en muren, b.v. premies op het vangen
vau uilen, het schoonmaken der kerken, het aanschaffen
van twee lichtkronen voor de Nieuwe Kerk, van een bord,
waarop de Tien Geboden geschilderd waren, enz. En het
gold bier
alle Middelburgsche kerken: voor zoover die uit-
drukkelijk in de kerkelijke rekeningen vermeld worden,
vond ik in die tien eerste gesproken van de Nieuwe-, Fransche-,
Koor-, Gasthuis-, Viscbmarkt-en Engelsche kerk. Van belang
is natuurlijk de verhouding, waarin de kerkadministratie
stond tot de stedelijke financiën. Ze kwam trouwens reeds
uit bij de resoluties van 1613 on 1616: kerkmeesters hadden
rekening en verantwoording aan de Stads-tresoriers af to
loggen, welko laatsten tekorten zouden aanvullen. Nog duide-
lijker komt dio verhouding uit in do kerkelijke rekeningen.
Zoo wordt b.v. in de rekening 1617/18 van 20000 schaliën
en 12 ton kalk gesproken, gebruikt voor do Fransche kerk,
maar ontvangen van do stad: dio post werd wogens gebrek
aan geld pro memorie uitgetrokken, maar in latoro roko-
ningen werd daar niet meer op teruggekomen. Sterker nog:
volgens dc rekening 1623/24 fourneerden kerkmeesters den
Tresoriors 110 £, zondor dat daar eenigo nadoro motiveoring
aan toegevoegd werd of later restitutie geschioddo. Sloten do
kerkerckeningcn mot eon kwaad slot, dan word dat in do
stads-extra-ordinairc rekening overgebracht: zoo in 1617 ruim
58 £, in 1621 ruim 140 £ enz. Ilct toezicht op den staat,
waarin do kerkgebouwen vorkoorden, was nict zoozeer aan
kerkmeesters dan wel aan do Tresoriors opgedragen; zoo
worden den lOo April 1()14 wel novons do Tresoriors ook
de kerkmeesters gemachtigd om op to nemen of niot door
gehoolo verplaatsing van banken en preekstoel in do Koor-
kerk do acoustiok zou kunnen vorbotord wordon, maar don
15en Jjin. 1022 b.v. waren het alleen do Tresoriors, wion
gelast word „naerder to lotton opt vorwelflsol van dc Choor-
kercke ende tzolvo wolflsel met bohoorlicko reparatie to
vorsekeron". \')

\') Zie ook (le Kesohitic van 11 April lt)20.

-ocr page 164-

152

Hetgeen omtrent de Middelburgsche kerken meegedeeld is,
moge thans nog in het kort gerecapituleerd worden. Reeds
kort na den overgang der stad sprak de Raad het uitdrukkelijk
uit, dat hij wenschte, dat de St.-Pieters- en Westmonsterkerk
met hunne goederen in statu quo zouden blijven. Bij die
uitspraak is het echter gebleven: de Raad liet spoedig daarna
de West-Monster afbreken en de rentmeester van het E. O.
wist de Middelburgsche kerkegoederen onder zijn beheer te
brengen; maar inmiddels had de Raad door zijn resolutie
duidelijk doen uitkomen, dat van een zich meester maken
van die kerken zijnerzijds geen sprake was. In vervolg van
tijd nam het aantal kerken te Middelburg steeds toe, waartoe
de Raad gebouwen aanwees, terwijl hij ook het gebruik der
kerken nu eens aan deze, dan weer aan gene gemeente toe-
kende. Die verschillende kerken werden aanvankelijk èn
door het E. O. èn door do stad onderhouden, totdat sinds
1593 alleen de laatstgenoemde daartoe gehouden was. Ten
slotte werd in 1G13 een geheel nieuwe kerkelijke administratio
in het leven geroepen, die met het beheer der stadsfinanciën
het nauwste verband hield.

Tot welk resultaat heeft dit alles geleid?

Een zelfstandig vermogenssubject is een vóór 1574 reeds
bestaande kerk als de St.-Pieter m. i. niet gebleven. Die
kerk is met andere, die na dat jaar in gebruik genomen zijn,
samengesmolten tot één administratio, welke op haar beurt
van het stedelyk beheer in het algemeen liiet wel te scheiden
was. Ook hier — evenals te Veere en to Arnemuiden —
zijn vermogensrechtelijk do kerken en de stadsfinanciën één
geworden. Dus ook wat Middelburg aatigaat, kan een
dergelijke rechtstoestand uitsluitend verklaard worden uit de
zorg, die de overheid destijds voor de religie droeg, waar-
door mogelijk was, dat kerken haar van do stad vol-
komen zelfstandig bestaan verloren, terwijl de stad toch
aan een zich meester maken van dio kerken niet dacht. Wil
men dus ook voor Middelburg wellicht aannemen, dat do
stad eigenaar van alle kerkgebouwen was, zoo moet ook
hier daaraan de modus verbonden worden, dat de stad dan
ook het onderhoud dior kerken to dragen had.

-ocr page 165-

HOOFDSTUK III.
Schouwen en Duiveland.

Het door de Spanjaarden behaalde succes was slechts van
korten duur: waren zij in Juli 157G Zierikzee binnen-
getrokken, reeds in de maand November van hetzelfde jaar
was de stad Avederom in handen van den Prins van Oranje.
Do bijzondere tijdsomstandigheden, die eon dergelijke in-
grijpende verandering binnen zoo korten tijd mogelijk maakten,
vindt men bij do bekende geschiedschrijvers uiteengezet; ik
volsta dus mot daarheen to verwijzen, i)

Stad on land waren thans volkomen uitgeput: het langdurige
beleg had Zierikzee van allo middelen beroofd, on daarna
was van haar door de Spanjaarden nog een zware schatting
geëischt; het platteland was grootendeels verwoest, stond voor
een gedeelte onder water, daar men als maatregel van ver-
dediging dijken doorgestoken had, en de zeewering Avas
verAvaarloosd. Toen dan ook een jaar later Zierikzee on
Brouwershaven voor 22^ ten honderd in een schuld van
52000 gulden gcciuotiseerd Averden, droeg do Zierikzecscho
Raad zijnen gedeputeerden oj) „to zeggen, dat die van Z.zoo
vooralsnog op geen (piote en staan in do contributie van
Zeel.«! gemerkt hun armoedelijko staat en andere redenen",
terwijl hij den 15™ Jan. 1578 „Avegens den soberen staat"
besloot geen gedeputeerden tot do dagvaart to Middelburg to

1) Zie ook Van uk Velde: Twoehoiiderdjarig .lubclfeest.

-ocr page 166-

154

zenden, maar schriftelijk de punten van beschrijving te
beantwoorden. ^)

Natuurlijk moest in een zóó deerniswaardigen toestand^\'
voorzien worden. Zoo verleende de Prins aan Zierikzee brieven
van „surceantie ende atterminatie", waardoor hare burgers
voorloopig voor stadsschulden niet aangesproken konden
worden. Den „Regeerders van Schouwen" verleende hij
dergelijke brieven van uitstel; bovendien bekwamen deze
laatsten van de Staten van Zeeland een groote subsidie om
onmiddellijk de gehavende dijken weer te kunnen herstellen,
waartoe bun ook gedurende 7 jaren het genot der in
Schouwen gelegen geestelijke goederen geschonken werd.
Daarenboven bepaalde de Prins bij octrooi, dat landpachten
e. d. over de jaren 1575 en \'76 kwijtgescholden werden.

Dc terugkeer van Zierikzee tot de partij van den Prins
beteekende tevens het herstel der Gereformeerde gemeente
aldaar. Daarop doelt kennelijk het opschrift van het oudste,
nog aanwezige lidmaton-register dier gemeente: „Register dor
lidmaten soo der ouden als nieuwe vergadert tot do gemeente
Jesu Christi tot Zicriczee na dc wederoprechtinge des vryheyds
geschied den 4 Novembris anno 1576. Ende hebben haer ten
gebruucke des II. Avondmaals bcgceven den VII®" Aprilis
XVc VII endo LXX". Verder blijkt uit dat register, dat do
gemeente op dien 7en April reeds haren minister had, en
toen 114 lidmaten telde. En dat de Gereformeerden sinds-
dien in aantal\'toenamen, blijkt uit hetgeen den l\'Jen Nov.
1577 ten Rade verhandeld werd: op een request „van die
van de consistorie van Zzee cn de geheele Classis van
Schouwen en Beosch. tenfyne Mijn Heeren sullen toelaten,
dat een bequaam collega by
Ghuardus mogtc worden beroepen

1) Registers op de stadsnotulen i. v. Poiiieteii van Hosehrijvinge.

2) Van i)k Velde t.a. p., bl. 11)0 e. v.; Tegenw. Slaat XIX, 314.
=•) Rijksarchief: Reg. van oude akten C, f. 21)().

Rekening E. O. Schouwen en Duiveland 1578/79, f. 45.

») Volgens huiuie notulen verklaarden Gec. Raden den 8\'" April
1580 dit octrooi ook op de geestelijke goederen toepasselijk.

-ocr page 167-

155

en wel eenen Wernerum Helmichium", werd geantwoord „dat
do Raad, zooveel in hem is, zulks voor goed inzien en toe-
laten, dat by de remonstranten
Helmichius voorsch. of een
ander bequaam perzoon ter harer discretie beroepen werde,
mits dat dezelve zal gegageert worden uyt inkomen der
geestelijke goederen".

Met de groote verandering, die Zierikzee ondergaan had,
hield ook het lot der geestelijke goedei \'en het nauwste verband.
Wanneer de overheid destijds overtuigd geweest was, dat dio
goederen haar als bona vacantia toekwamen, dan had zij
zeker hier en op dat oogenblik zich die leer ten nutte
gemaakt. Toch ziet men iets geheel anders gebeuren: de stad
nam reeds aanstonds, gelijk blijken zal, het betalen van
tractementen van Gereformeerde ministers ton haren laste.
Een dergelijke last moest haar destijds zwaar vallen en zoo
verwondert het zeker niet, dat de Raad den 8«" April 1577,
na „rai)port van de klagten van Tbess. ovor don sobere
staat der stadsfinantien", besloot „van Zijn Excell. tc verzoeken
om do geestelijke goederen binnen do stede to mogen aan-
vaarden on daaruyt den minister te belaalen". -) Den
iy«n Juli d.a.v. verkreeg mon hot gcwonschtc octrooi, dat
spoedig nader schijnt to zijn aangevuld, daar men onder
28 Aug. d.a.v., in onmiddellijk verband met hot voorgaande,
leest: „alle do Predikanten in Schouwen cn annexo polders
en Duyvcland uyt de geestelijke goederen to betaalen, cn
met bet surplus to betalen d\'aliinontatio van alzulke Geestelijko
Perzoonen, als by ordonnantie van de Staten zal belast
worden", waartoe over al dio goederen door do Staten een
rentmeester zou aangesteld worden. \') Hiermede was dus ook
ovor dit kwartier van Zeeland eon rentmeesterschap van hot
E. O. ingesteld.

Dat boboer moot dus thans worden nagegaan; na hot
uitvoerige overzicht, dat ik in het vorige hoofdstuk van der-
gelijke
administratiën gaf, wil ik mij daarbij tot bot meest
noodzakolijko bepalen, to moor, daar in hot algomcon hier
hetzelfde als elders to constateeren valt.

\') Hegisters op de Htads-noliden i. v. [{efonnatie van den godadienst.
\') t. z. p. 1. v. Finantie.

-ocr page 168-

156

Over het jaar 1577 is de rekening van den rentmeester
Rochus Hoffer nog aanwezig, waarbij zicli onmiddellijk
aansluit een „rekeninghe particulier" over dat zelfde jaar,
die
pieter van der Velde aan Hoffer deed van administratie
van geestelijke goederen, in Dreischor, Zonnemaire en Noord-
gouwe gelegen, Den 21 Nov. 1577 hadden n.1. de Staten
zich vereenigd met het voorstel van Zierikzee om de twee
rentmeesterschappen over Schouwen en Duiveland tot één te
reduceeren „daerdoor lichtelick tonderhout van noch eenen
ministro, grootelicx behouvende binnen der voorschreven
stede van Ziericzee, zoude mogen gevonden werden, mitsgaders
do betalijnge van de andere ministers,
die tot nu toe emmers
binnen Ziericzee uit de accysen van de stadt hebben moeten betaelt
werden".
Dat dus het E. O. vóór alles betaling van ministers
ten doel had, doet ook deze resolutie wederom ten duidelijkste
uitkomen.

Onder het E. O. over dit kwartier treft men ook aan do
geestelijke goederen, onder Sommelsdijk gelegen; na vele
verwikkelingen met do Staten van Holland, hadden deze
eindelijk bij akte van 19 Juli 1578 uitdrukkelijk verklaard,
dat Sommelsdijk tot Zeeland behoorde, een regeling, dio tot
1805 heeft gegolden. 2) Daarentegen waren gedurende de eerste
jaren de onder Brouwershaven gelegen geestelijke goederen
aan het E. O. onttrokken. Die stad toch beriep zich op een
octrooi, dat do Prins haar in 1577 zou verleend hebben,
waarbij haar dö administratie dior goederen zou toegekend
zijn, om daaruit haren minister te onderhouden en haro
godestrueorde kerk to herstellen. Toen Brouwershaven to
dezer zako door den rentmeester van hot E. O. q.q. voor Gec.
Raden gedagvaard werd, wist deze tegen hom een mandement
penaiil voor hot Hof van Holland to vorkrijgen. Maar

1) Die reUoiiing i» — op liet Kijksarclnef — tc vinden achter de
vroeger genoemde rekening van H
okfeii over het jaar 1572.

2) Hegiöter van oude akten A, f. 5i) v», Zeel. 111. 11, 765. Over
die verwikkelingen niet^ Holland zie men de Register« op dc Zierik-
zeeKclie stadsnotulen i. v. Poincten van Reschrijvinge.

Reg. V. oude akten H, l\'. 241 v".

-ocr page 169-

157

eindelijk zijn ook die goederen onder het E.0. gebracht,
waarschijnlijk met toestemming van den Prins, aan wien
Gec. Raden hadden voorgebonden, dat hetgeen zij beoogden
„alleenlick" strekte „omme te mainteneren den eenparigen
voet in Hollant ende Zeelant genomen aengaende die regie-
ringe ende administratie van de geestelj\'cke goeden ende
ten eynde het exempel van Brouwershaven by die goede ende
principale steden van Zeelant, siende een plaetse van
Brouwershaven genyeten alsulck eene prerogative, nyet
getrocken en werde in consequentie, daertoe dagelijcx by
eenige gepoocht ende getrachtet wert, jae geschapen is
tot
grooten nadeele van de gemeene zaecke ende die gereformeei\'de
religie,
generalick by alle die steden geanvaert endo gousur-
peert te werdene" i) Een zelfdo argument zal men in het
vervolg nog meermalen Gec. Raden zien bezigen: hot gold
in zulke gevallen vóór alles hot centrale beheer over de
geestelijke goederen, niet zoozeer de bestemming dier goe-
deren te handhaven, want — althans in dit geval — ook
Brouwershaven wilde ze ad usus pios besteden.

Evenals op "Walcheren, zijn ook in dit kwartier meermalen,
min of meer uitgebreide verkoopingen van geestelijke goederen
gehouden. In 1580 werden or geestelijke goederen onder
Dreischor, in 1581 en \'84 in Schouwen, in 1583 in Zierikzee,
in 1580 onder Oosterland en ten laatste in 1591 goederen, in
Schouwen ón in Duiveland gelegen, verkocht. -) Daar men
ni. i. — nanr ik vroeger reeds uiteenzette — uit dergelijke
verkoopingen meer wil concludeorcn, dan mon kan recht-
vaardigen, mag ik niet met enkoio vermelding van dit feit
volstaan.

Aflossen van de drukkende oudo schulden was het, wat
tot deze verkoopingen aanleiding gaf. Maar daardoor mocht
aan hot bezoldigen der ministers, het uitkeeren van alimen-
tatiën en het onderhoud van kerkgebouwen niot tekort

1) Reg. V. oude iikteii C, f. 2ü8; notulen Gec. Raden 7 April
1580
e. V.

2) Van al deze verkoopingen — uitgezonderd van die onder
Dreischor en in Zierikzee — zijn de rekeningen op het Rijkarchief

-ocr page 170-

158

gedaan worden, gelijk Gec. Raden zoo duidelijk mogelijk
verklaarden. Nadat n.1. de Staten den l.Sen Jan. 1580 Gec.
Raden en de stad Zierikzee gemachtigd hadden om
tot betaling dier oude schulden geestelijke goederen in
Schouwen en Duiveland te verkoopen, besloot het college
den 21en Maart d.a.v. over te gaan tot verkoop van alle
geestelijke goéderen onder Dreischor „zoo deur tversouck van
die van Zicriczee ende tconsent van de Staten van Zeelandt,
daerop ghedreghen op den 13en January lestleden, alsoock
deur de instantie ende continuele sollicitatie van deghenen,
die ter cause van schulden by de ghemeene zaecke in den
quartiere van Beoosterschelt voor de belegerijnge der stede
Zicriczee gemaect noch ten achteren zijn, ghenegen zijnde
zoevcel in hun is de voorschreven gemeene zaecke credi-
teuren aen hunne betalijnge te helpen achtervolghende tvoor-
schreven consent ende resolutie van de Staten by vercoopijngc
van eenighe geestelicke goederen in denzelven quartiere,
die mm
boven de beloonijnge van de predicanten, onderhoudijnge van de
kercken ten plattenlande y alimentatie van de gheestelicke persoonen,
noch in leven zijnde ende wat daervan dependeert, zoude moghen ont-
beeren
enz. Blijkbaar dus brachten de geestelijke goederon
meer op, dan hetgeen voor de „ordinaire" lasten noodig
was; dat meerdere kon dus zonder hinder te gelde gemaakt
worden.

Maar bovendien blijkt, als men de rokepingen van dezo
verkoopingen nagaat, duidelijk, dat men maar nict geeste-
lijke goederen zonder onderscheid te golde maakte: verkocht
toch werden klooster-, vicarie- en andere goederen, maar geene
kerkegoederen, met uitzondering dat in 1581 en \'84 porccelen
fabrieksland, ten name van de fabriek van Rengorskerko en
van nog eenige dergelijke kerken, aan wier opbouw in
vervolg van tijd niet meer gedacht werd, te gelde gemaakt
werden; evenzoo wordt bij de verkooping van 1591 alleen
maar van twee onbeduidende perceolen land „aencommende
de fabrycko in Coukercko, jegenwoordich onbeheert" gewag

1) Reg. V. oude akteu C, f. 289; ook oud-archief Zierikzee.

2) Rekening f. 9 v".

-ocr page 171-

1595

gemaakt. En dat men hier allerminst aan een toevallige
omstandigheid te denken heeft, blijkt uit de wijzo, waaro[)
men in een dor rekeningen van het E. O. den omvang der
verkoopingen van 1581 cn \'84 geformuleerd vindt: daarin
wordt n.1. onder de ontvangsten verantwoord „anderen ont-
fanck van landen liggende in den lande van Schouwen
voorschreven, in de eerste ende tweede vercoopinghe onver-
cocht gebleven, eensdeels
opgehouden tot reparatie van de
kercken daer tlandt onder gelegen was,
endo eensdeels dat ment
niet en heeft connen vercoopon". \') Datgene waarop deze
post doelt, wordt op oene andere plaats in diezelfde rekening
bevestigd: daar toch verklaart de rentmeester in Juni
1582 landerijen „aencomende Maria Magdalena [waarschijn-
lijk een in de kerk van Eikerzee gefundeerd gilde] ende de
kercke van Elckerzec" verkocht tc hebben „tot opbouwinghe
van de kercke aldoor".

Hoewel ik eerst in het 5c hoofdstuk er nader op terugkom,
wijs ik er hier reeds op, dat ook in dit kwartier do rent-
meester van hot E. O. met een ambachtsheer in verwikke-
lingen geraakte: van dien van Haamstede n.1. heet bet, dat
deze zich „onderwindt eenighe ge(o)stolicke goederen them-
waorts taproprieron onde onder andere oock tclooster van Lelion-
dalo". 3) Dit geval stond, gelijk blijken zal, niet op zichzelf,
maar zooveel is zeker, dat Gec. Raden onmiddellijk zich
togen dorgolijko bedenkelijke symptonen met kracht ver-
weerden: den 13cn Juli 1580 decreteerden zij niot to „verstaen,
dat eenigho ambochtshcoren hun zullen moghen onderwinden
ommo eenigho cloosters, kercken ofte andere godtshuysen

to ruineren, aff to broken---veel min dat dezelve ambochts-

heoren do materialen van dyen thunnen eyghon proifyto zullen

tbuysvoeren - - - maer dat dezelve, to ruyno staendo---by

de rentmeesters vant extra-ordinaris in olckon (puirtioro rcs-
pcctivo ten moesten proifyto endo minste (pietso endo coste

ï) Hekening E. O. 1.585, f. 4U.

■) t.z. p., f. 43 yo.

") Heg. V. oude likten O, f. 31G,

-ocr page 172-

160

afFgebroken ofte vercocht zullen werden b}^ advise ende voor-
wete van die van den voornoemden Raede tot proffyte van
de gemeene zaecko ofte tot behouve ende reparatie van
andere kercken" enz.

Na deze meer algemeene beschouwingen over het E. O. in
dit kwartier, bespreek ik thans weer enkele bijzondere punten.

Wat de kloostergoederen aangaat worde hier slechts een reeds
vroeger gemaakte opmerking herhaald: de kloostergebouwen
met aanliggende terreinen binnen Zierikzee gelegen, ressor-
teerden onder het E. O. en niet onder de stad, zoodat dus
blijkbaar voor deze stad de betwiste resolutie van 1577 niet
gegolden heeft. Dit neemt niet weg, dat do Raad vanwege
de hooge watervloeden den 13e° Dec. 1577 metselaars gelastte
„alle de kloosteren zoo de staande muuren to breoken alsook
afgebrooken stukken te prepareeren, om dezelve aan do kade
to doen dragen en daarmede te bezwaren". 2) De binnen
Zierikzee gelegen kloosters zijn bijna allo bij de verkooping
van 1583 te gelde gemaakt.

Over de vicariegoederen doen do rekeningen van hot E. O.
het een en ander aan de hand, dat niet mag verzwegen
worden, zij het dan ook dat ik oen meer algemeene behan-
deling van deze soort van geestelijke goederen tot het 5e Hoofd-
stuk uitstel.

Bij de verschillende verkoopingen van geestelijk land zijn
ook vele vicariegoederen verkocht. Wellicht ook in verband
met die omstandigheid is van begeving van vicarieën, gelijk
dio in Zuid-Beveland geschiedde, in dit kwartier geen sprako.
Het standpunt, door de Staten ten opzichte van dergelijke
goederen ingenomen, komt, dunkt mij, goed uit in de
terminologie, dio in een akto van beleoning van tiend van
het St.-Janskapittel to Utrecht gebezigd werd; word vroeger
die tiend aan den possesseur der vicario beleend, thans ge-
schiedde dit aan den rentmeester van hot E. O. „ut roceptori

1) t. z. p. f. 317.

2) Registers op de, stadsnotulen i. v. conventen; dat aan dat besluit
gevolg is gegeven, blijkt uit de rekening E. O. 1578/79, 1". 81 v".

\') Rijksarchief.

-ocr page 173-

161

Statuuiii Zelaiuliao, succcdoit\'mm in locum posscsoris vicaric
]i)erpetue fiiiulate in ecclesia parocliiali de Reiiesse in altari
Sti Jacobi Maioris". De Staten beschouwden zich in dit geval
dus als opvolgers van den possesseur der vicarie, een wijze
van uitdrukking, die zeker min gewoon zou mogen heeten,
wamieer dc Staten de vicarieën eenvoudig opgeheven hadden.
Ook worden er in de rekeningen van het E. O. eenige gevallen
opgenoemd, waarin de Staten vicarie-inkomsten niet aan zich
hielden. Zoo werd in
1578 door Gec. Raden eon capelrie in
Dreischor iemand „ad vitam" toegewezen. Na diens overlijden
in
1582 verviel de capelrie weer aan het E. O. maar den
24en Nov. 1583 werd door Gec. Raden zekeren Lenaiit Adri-
aensz Pelle
conform diens rccpiest „uuyt sundorlijnge gratie
in favorem studiorum tocgolaten tgebruyck van de XXI
gemeten landts, ghelegon in Drcysschcre, in desen gemen-
tionneert, ende dat gcduerende zoo laugho hy zynen soon daerop
sal onderhouden in studiis in eenigho Ghcreformeordo latijns-
sche schole endo langer nyet, midts dat hy gehouden sal
sijn allo jaer voor een hckontenisso tc betalen iu haiulen van
don rontmee.ster van het extra-ordinaris in dor tijdt wesende,
die sonnne van zeven gulden tsjacrs, innegaendo do voor-
schreven giftc motten jaere X\\\'c vicrentachtentich". In soort-
gelijken zin stonden Gec. Raden don
25«" Februari 1592 oen
te Sonnnelsdijk wonend persoon „tgebruyck endo innecommen"
van
14 gemeten aldaar gelegen capelrieland too „als wesende
do outste endo genouch de lesto van don bloede van do fon-
dateurs van dc voórschreven capelryo int regardt van syne
armoede endo dat by provisie endo tot wcdorroepens, mits
betalende jacrlijcx voor een recognitie
20 sch". -) Of men
in deze beide gevallen aan een eigenlijko begeving eener

Hekeniiig E. O. 1582, f. 23 yO. „Ander onlfank van heer
l
\'ikter Lauuys capelrye, liggende in DrcyHchaire hy Uwe E. in den
jaere LXXVIll gegeven
Pieteu I\'ieteusse Peu.e ad vilam, welcke
voornoenidc
Capelrie ovcrinidts het overlyden van denzelven Pieter
PiETEussE in den jaere LXXXll aen de genicenc zaeeke wederom

gecomen es .

2) Notulen Gec. Raden; Rekening E. O. 1595, f. 92 v»

II

-ocr page 174-

162

ciipelrie heeft te denken, zon ik niet zoo zeker willen beweren,
maar in elk geval blijkt uit deze gegevens, dat Gec. lladen
vroeger rechthebbenden hetzij in meerdere hetzij in mindere
mate tegemoet kwamen, en zich dus een absoluut recht, als
de theorie der bona vacantia zou uitwijzen, allerminst toe-
kenden! Behalve deze twee geven de rekeningen nog een
derde dergelijk geval aan. Den lO«" April 1579 kenden Gec.
Raden
Pieter .Jacobsz Blocke „ten minste by provisie" het
gebruik en jaarlijksch inkomen van 9|^gemet 50 R onder
Zonnemaire gelegen korenland toe. Dat land was indertijd
gegeven tot fundatie eener wekelijksche mis en stond op ntuim
van den voormaligen pastoor van Brouwershaven, in wiens
rechten
Blocke , diens broer, door overlijden beweerde te zijn
opgevolgd. Aan deze beschikking verbonden Gec. Raden do
voorwaarde, dat „tot recognitie endo in plaetsso van den
pauselycken misdienst" jaarhjks aan de gemeene zaak 5 gul-
den zou betaald worden, i)

Welk standpunt de Staten meer in het algemeen innamen,
waar hot vicarieën gold, moge nog uit het volgende blijken.

Don 17en Aug. 1581 vroegen Gec. Raden den rentmeester
van het E. O. over Schouwon en Duiveland om advies op
eon request van
Cornelis Simonsz „versoeckende overmidts
de vercoopinghe van sokero geestelicke landen in Schouwon,
daerafF hem competeert ins patronatus, dat zynen zoon zoude
daervooren toegeleyt worden onderhout tor scholen". Na dit
advies bekomen to hebben besliste het colloge don 0«" Oct.
d.a.v., dat den requestrant tot studie vau zijn zoon jaarlijks
40 gulden zou uitgekeerd worden „endo dat sunderlinghe in
regard van het faveur dwelck des suppliants versoeck is
mcriterendo, nyet uuyt zako vau eenich recht iuris patronatus,
alzoo iu ghelycke zaecken vooralsnoch nyot en is gedisponoert".
Stond dit geval nog op zichzolf, zoo schijnen Gec. Radon in
vervolg van tijd te dezon opzichte een vaste wijze van han-
delen te hebben in. acht gonomon: van de rekening van het
E. O. over het jaar 1589 af vindt men toch daarin onder het ,
hoofd „alimentatiën" niet slechts gesproken van uitkeoringon

1) Zie verder: Mr. Telting t. a. p., bl. 75, noot 4.

-ocr page 175-

163

uan „canoiiickeii", „papen , ), nuinien" eii „bagynen", nuiai\'
ook van alimentatie van „vicarien". Zoo word b.v. iemand
3 £ jaarlijks toegelegd „int regard van zeeckero benificie by
syne voorouders gefondeert". Duidelijker nog is een post
als deze: „Betaelt .Toncheer
Jan vak Serooskercke over
tgene liom b}*- die van den Rade voor synen zone, omme
daermode in studiis te houden, tocgeleyt is int regard van
sijn ius patronatus endo als gifter van diversclie capolryen
ende boneiicien, gelegen in Serooskercke voornoemt, Noort-
ende Zm\'twollant in den lande van Schouwen, die by aldaer
als ambachtsheere is hebbende" enz., uit welken hoofde hem
tot wederopzeggens toe 10 £ per jaar werd uitbetaald. -) Men
vergelijke hiermede do notulen van Gec. Radon van 30 April
1593: „op de requeste van
Johan van Serooskercke als
ambachtsheere van Serooskerke, Noort- onde Zuytwellant
hem competerende hot ius patronatus endo gifte van diverse
capolryen onde beneficien, aldaer gelegen, versoeckende mits-
dyon den rentmeester [n.1. van hot E. O. over S. en D.]
CoRNELLs Bartelsz gcordonncert to worden zijn bant daervan
te lichten", werd tot antwoord gegeven: „die suppliant sal
doceren van do gorochtichoden iuris jiatronatus by hom
alhier goprotcndcert". In dit geval waren dus .blijkbaar de
tot do vicarie behoorende goederen nog onder het E. O. aan-
wezig. Do handelwijze van Gec. Raden is nu m.i. duidelijk.
Begeven werden in dit kwartier van Zeeland de vicarieën
niet. Maar daarom waren do Staten nog niot eigenaars
van die goederen geworden, hetgeen dan tevens de
ophofling dior fundaties zou beteekend bobben. Neen, in
quaesties van patronaatrocht was naar do meening van Gec.
Raden eon „dispositie", regeling noodzakelijk, die blijkbaar
daarin gevonden werd, dat patronen oon schadeloosstelling
uit het E. O. bekwamen. Eon dergelijke schikking laat zich
m. i. niet rijmen met de opvatting, dat de vicarieën opge-
heven zouden zijn, maar wijst veeleer op het togonovorgestoldo;
doch hierover later meer.

Hekening E. O. 1.591, f. 147 vO.

-) Hekening E. O. 1.55)2, f. 148 v". en evenzoo in daaropvolgende
rekeningen.

11*

-ocr page 176-

164

Uitvoeriger dien ik stil te staan bij de kerkcgocdo-cn. Voor
een systematische behandeling onderscheid ik ze in drie
categorieën:
a. de kerkegoederen van sommige parochiën
waren onder het E. O. gebracht;
b. met die van een drietal
parochiën was dit eveneens oorspronkelijk het geval, maar
reeds sj^oedig zijn ze aan het E. O. onttrokken, en eindelijk c.
hadden sommige kerkegoederen raet het E. O. niets uit te staan.

Ad a. Tot deze groep behooren de kerken van Duiveland
en een enkele van het platteland van Schouwen, i) Toen ik
de in dit kwartier gehouden verkoopingen van geestelijke
landen besprak, is Eikerzee reeds ter sprake gekomen: de
goederen dier kerk zijn uitdrukkelijk van de verkooping van
1581 uitgezonderd, maar werden reeds het volgend jaar „tot
opbouwinghe van de kercke aldaer" verkocht; het verband
tusschen de kerk en de kerkegoederen werd dus blijkbaar
niet uit het oog verloren. Dat zelfde trouwens kan men voor
Ouwerkerk constateeren, en ook daar kan men bezwaarlijk
slechts aan een toevallige orastandigheid denken. Achtereen-
volgens werden de goederen dier kerk raet het oog op de
noodzakelijke groote reparatiën, die het gebouw toondergaan
had, te gelde gemaakt. Zoo leest men in de notulen van
(jec. Raden van 22 April 1580: „op zeker memorie vanwegen
die kercke van Oudekercke, vorsoeckendo tot reparatie van
dezelve kercke te moghen vercoopen zeker 11 gemeten dij-
ckerslant,
als dieselve kercke toebehoort binnen Sommelsdijck,
ende noch drye gemeten 110 R, liggende in Oudekercke
voorschreven,
aencommende oock diezelve kercke, is den rent-
meester [n.1. van het E. O.]
Ahuaiiam Daniels geauthoriseert
tvoorschreven met die kerckmeesters ofte die wethouders van

1) Later schijnt hierin verandering te zijn gekomen. Vgl. Baciuene:
Kerkelijke Geographie der Vereenigde Nederlanden III, 42 (1770):
„De kerken dezer Klassis [n.1. Schouwen en Duiveland] in de
Steden en Dorpen worden onderhouden uit de inkomsten haarer
eigen kerkelijke goederen, die onder de bestiering der kerkmce.sters
staan; of uit de goedoren haarer Parochiën en Heerlijkheden. Doch
de kerken van Kerkwerve en Elkerzee worden uit hel Komptoir
der Geestelijke Goederen van haar onderhoud bezorgt".

-ocr page 177-

165

de prochie van Oudekercke te mögen vercoopen die voor-
schreven gemeten, mits dat die penningen, daervan commende,
sullen gerepareert werden tot reparatie van de voorschreven
kercke", aan welke machtiging blijkens de rekeningen van het
E. O. gevolg is gegeven. \') Nog werd eenige jaren later het
overige kerkeland en bovendien eenig pastorieland van Ouwer-
kerk verkocht; \'-) den Se» Aug. 1587 n.1. machtigden Gec.
Raden op een daartoe strekkend request van den Baljuw,
Schout en Schepenen den rentmeester van het E. O. „hoewel
die van den Rade achten den Staten van Zeelandt in desen
onde gelycke saeken ongehouden te wezen nochtans - - - in
consideratie dat den voorschreven thoren eenichsins dient
ter navigatie — totter sommen van vijffentwintich ponden
vlems eens to mogen vercoopen binnen Oudekercke van de
landen, de euro oft pastorie aldaer toebehoorende". Gec. Raden
maakten dus een scherp onderscheid tusschen do pastorie- on
kerkegoederen: tot eon tc gelde maken ton behoeve der kerk
van andere dan kerkelanden — aldus laat zich in verband
mot do resolutie van \'80 redoneeron — was mon niot gehouden.
Maar daarmede lieten zij dan ook tevens doorschemoron, dat
kerk en kerkeland één waren, gelijk zij dan ook van het
land „aencommcndo diezelvo korcko", „als diozelve kercke
toebehoort" spraken.

Nog een enkele opmerking over het onderhoud dor onder
hot E. O. ressorteerende kerken. Of cr bij dezo kerken van
beheer door kerkmeesters sprake was, meen ik ook hior to
moeten betwijfolon. In do rekeningen van het E. O. is daar
nimmer sprake van; alleen het zoo juist genoemde uittreksel
uit de notulen van Gec. Raden noemt zo, maar siireekt eigen-
aardig genoeg van „kerckmcestors
ofte die wethouders van do
prochio van Oudekercke". Zooveel toch is zeker, dat hot
E. O. allerlei kerkreparatiën bekostigde, zoodat mij ook hier
bot aannemelijkst voorkomt, dat hot E. O. het geheele onder-
houd dier kerken droog, waarnevens dan voor oen bohcer
door korkmeeslers of andore niet wel plaats was. Een aanwij-

1) Hekening E. O. 1.57 8/75), 1\'. 9 v«.

2) lickcnlng E. O. 1587, f. 27 v».

-ocr page 178-

166

zing in dien zin geven de notulen van Gec. Raden van 17
April 1596: „Op de requeste van Jan Boei.te Jabobssz,
Bailliu over do Vier Bannen vau Duvelant" endo Mathlis
Adriaens.sz
, Dijckgrave over Nyeukercke iu Duvelaudt,
versouckende den rentmeester [n.1. van het
E. O.] Cornelis
Bartiielssz
in syne rekeninge gepassoert te worden soker
reparatie, gedaen aen den toren endo docke tot Nyeuwer-
kercke, ende voorts hem tordonnoren tselve werck goorts
[lees: voorts] te doen maecken, is gcappostilleert,
al hoewel
die van den magistraet tc NycuwerhcrcJcc nyet toe en staet nochtc
en competeert die reparatien van den toomc nochtc kerckc aldaer,
nochtans terwylen men verstaet die reparatie in desen gedaen
endo vermeit hoochnoodich geweest to zyne, soo eest, dat
dio gedaen wercken by den Rade mits desen gealloueert
worden", op grond waarvan de rentmeester dio gelden zou
hebbon te restitueeren, en de verdere werken ten overstaan
van den Nieuwerkerkschen magistraat moest aanbesteden.

Ten slotte. Onder\'do administratie van het E. O. achtte
men ook de ruïnes van enkele kerken ten plattolande be-
grepen , zoo
o. a. van Capelle op Schouwen. Op ccn door dio
van Brouwershaven bij Gec. Radon ingedieiul request werden
hun de materialen, dio men van dio kerk nog zou kunnen
afhalen, gegund „tottet opmaken van soker gasthuys", mits
uitsluitend voor dat doel to bezigen, op straüe, dat anders
do rentmeester van hot E. O. op hen do waarde dier materi-
alen zou verhalen. Toon evenwel Brouwershaven eenigo
jaren later vroeg do materialen dor kerk van Westen-Schouwen
tot opmaking dor poorten te mogen gebruiken, werd haar dit
door do Staten geweigerd. Blijkbaar dus word zoo conscion-
tieus mogelijk aan oen bestemming ad pios usus vastgehouden.

Ad h. Hot zijn de kerken der parochiën Droischor, Zonne-
maire en Noordgouwe, die oorspronkelijk onder het E. O.
vielen, doch daaraan later onttrokken zijn. Roods in hot
eerste hoofdstuk is gebleken, dat dio kerken voor 157G ondor

1) Notulen Gec. H.^deu: 27 .huii l.W, 14 Dec. \'88 en 27 Kehr. \'89.
Staten-notulen 23 Maart 1591.

-ocr page 179-

167

het E. O. ressorteerden; dit was eveneens liet geval, toen
sinds 1577 wederom een rentmeesterschap van het E. O.
over dit kwartier van Zeeland was ingesteld. Zoo treft men
dan ook in de rekening van het E. O. over de jaren 1577 en
\'78 de gilde- en kerkegoederen dier parochiën onder de ont-
vangsten aan, en worden onder de uitgaven kosten van
reparatie dier kerken verantwoord. \') Noch die ontvangsten
noch die uitgaven vindt men in de volgende rekening
(1578 en \'79), integendeel leest men aldaar: -) „aengaende
de kercke- ende gildegoederen van Dreysschere, Zonnemaer
endo Noortgouwe, by den rentmeester Rociius
Adriaensz
IIoFi-\'er voor ontfanck gebracht ende in zijn rekeninge ver-
antwoort, alzoo dezelve kercke- ende gildegoederen, liggende
in do voorschreven drye prochien, by octroyo van Zyno
Princelicke Excellentie ende Uwer Edelo vergunt zijn do
voorschreven van Dreyschere, Zonnemaer endo Noortgouwo
tot reparatie van do voorschreven kercken, clcx respectivo
in haer plaetsen, daeromme tselvo hior allcenlick gebracht
voor memorie ende verantwoort met — nyot". Dc Bijlagen
lot de rekening van
I-[ofeer geven in deze nadere op-
iieldering. De ingezetenen dier drie parochiën hadden n.1.
den Prins gedemonstreerd, dat hunno kerken, cn in hot
bijzonder die van Dreischor „zeer groetc reparatie bchouvon
endo wel dient verdecket met loyden endo loot, die daer
ganselick van berooft ende gebloottot is", waarop do Prins
den 7cn Mei 1578 decreteerde „olf dat degceno, die den ont-
fanck van dc iulministratio hebbe van der korckc- endo
gildegoederen, deselve kercken zullen onderhouden in loilc-
lycko reparatie, olf dat .se den ontfanck van dien zullen
afstaen, laetonde daormcdc gowordden die van den gerechte
van do ])rocliien, hier gementi[o]noert, respectivo". Het
gevolg was, dat (lec. Raden don rentmeester van hot E. O.
om advies vroegen „oftet do gomeyn zaecke meer geraden zy
dio voorschreven goeden aen te slaghen, dan dio te laten

\') Aldaar, f.\' 12 i-. v. en ItlU.
-) t. a. |). f.
•■\') Hijksarchief.

-ocr page 180-

168

voor de voorschreven reparatien". i) Het was voor Gec.
Raden dus eenvoudig een quaestie van voor- of nadeel,
waarbij men bedenken moet, dat Gec. Raden zonder inter-
ventie van den Prins die kerken waarschijnlijk wel onder-
houden zouden hebben, doch dat het dan nog uitsluitend
aan hen had gestaan of ze daar toen reeds toe zouden ziju
overgegaan, een motief dat te meer gegolden zou hebben,
daar die kosten blijkbaar zeer aanzienlijk zouden zijn. Welke
beslissing Gec. Raden in dezen genomen hebben is, na hetgeen
uit de rekening van het E. O. aangehaald is, duidelijk: die
kerke- en gildegoederen hebben zij aan „die van den gerechte
van de prochien respective" gelaten „tot reparatie van de
kercken". Hiermede waren die drie kerken ieder afzonderlijk
zelfstandige fundaties geworden, daargelaten de vraag of zo
dat onder het E. O. niet gebleven waren. Ten bewijze daarvan
moge nog het volgende dienen. Den 12™ Aug. 1583 ver-
klaarden Gec. Raden „op de requeste van Bailliu, Dijckgravo
ende Geswoorens ende regierders slandts van Dreysschere, ver-
soeckende midts de groote oncosten van geschoten te moghen
vercoopen tkerckelandt aldaer tot huerlieden behoeuvo", „alzoo
de reparatie van de kercke evenwel staet tot laste van den
gemeenen lande van Dreysschere voorschreven", „onder
behoorlicke reverentie endo correctie van Uwe Excellontic,
dat zy geenderhande zvvarichoyt en vinden om den supplianten
de vercoopijnge van de kerckelanden, in clesen geroert, to
mogen accorderen, midts doende van slandtsweghen behoor-
licke versokeringe aen de kercko dezelve nu ende ten eeuwigheu
daghen — als van oudts — wel endo loffelick te onderhouden, midts
welcke versekerheyt do kercke nyet en can sijn geprcjudiciecrt
ende sal tlandt van Dreysschere by do vercoopijnge van de
voorschreven landen — deurdyen van dezelve midts dio grooto
oncosten weynich zuvers es commendo — mcrckelick zijn
gebeneficieert". -) Met deze beslissing van Gec. Raden beeft

1) Keg. v. oude akten C, f. 363.

2) Notulen Gec. Baden. Tegelijk gaven Gec. Raden een zelfde
beschikking op een „rcqueste ^ van Railliu ende Schepenen van
Dreysschere, versoeckende midts de groote oncosten van geschoten

-ocr page 181-

169

de Prins zich blijkbaar vercenigd, immers verklaart zich aldus
hetgeen omtrent de kerk en toren van Dreischor in Zelandia
Illustrata wordt opgemerkt: „als iets bijzonders wordt ver-
meld, dat kerk on toren tot 1795 door don polder werden
onderhouden, dio ook zorgde voor wijn en brood voor het
avondmaal". \') En dat ook sinds dien de kerk van Noordgouwe
een van het IC. O. volkomen onafhankelijke positie innam,
blijkt daaruit, dat de rentmeester van het E. O., sedert dat
die kerk niet langer onder het E. O. ressorteerde, jaarlijks
van do „kerck- endo gildemccsters van Noortgouwo" 4£ ont-
ving „over de jaerlijcxsche subsidie tot onderstandt van de
pastorie voorschreven" [n.1. van Noordgouwe]. \'-) Hiertoe doet
natuurlijk niets af, dat, toon Noordgouwe in 1596 kwijt-
schelding dier pastorierente verzocht, Gec. Raden in de plaats
daarvan een subsidie tot reparatie der kerk verleenden.

Ad c. Onder deze laatste groep vallen de kerken van
Zierikzee, Brouwershaven, Sommelsdijk en eenige dorpen op
Schouwon. Omtrent dc kerken vair Zierikzee en Brouwers-
haven zijn oenige gegovons bij to brengen, terwijl dezo zich
wat do overige aangaat, tot eon minimum bepalen.

Wat do kerk van Zierikzco mingaat, zij voorop gesteld,
dat dio kerk niet onder het E. O. was gebracht: noch hare
inkomsten noch haar onderhoud worden in do rekeningen
der rentmeesters ter sprake gebracht; integendeel was do

(e mogen vereoopen liieyligligeeHtlandl, om de peimijngon proeederende
vnn dezelve vercoopijnge (e mogen employeren tot coopijnge van
renten lot behoelï <ier armen aldaer". Dnidelijker kan wel niet
uitkomen, dat in b(\'i<le gevallen (Jee. Waden kraclilena hun recht
van oppertoezicht deze besliHsingen gaven.

1) Aldaar II, 2ï){h KrachleiiH een, ingevolge de SlaaiHrogeling
van 1798 getroifen schikking, keert de polder Dreischor nog heden
Icn dage, jaarlijks 180 gulden aan de kerk uil.

-) Hekening K. O. li>85, f. lïï).

3) Notulen (Jee. Haden 2:i Nov. 1.590. Kkmkkins vermeldl
(Zeeuwsche
Oudheden: Schouwen en Duiveland, bl. 1.51), dat het
onderhoud der kerk van Noordgouwe (ot op zijn lijd loc (einde
18\'"\'\' eeuw) uit de inkomsten harer eigen goederen gevonden werd.

-ocr page 182-

170

rentmeester verplicht jaarlijks vanwege het klooster Sion aan
kerkmeesters der St.-Lievens-Monstorkerk 10 sch. uit te
koeren. Is dus de instelhng van het E. O. over dit kwar-
tier van Zeeland ter beoordeeling der rechtspositie van dc
Zierikzeesche kerk met hare goederen onverschillig, zoo
blijven dan m.i. slechts twee mogelijkheden meer open:
denkbaar is, dat de Zierikzèesche Magistraat in woelige
tijden, als waarmede de Reformatie samenviel, hot kork-
vermogen aan zich getrokken heeft, gelijk b.v. te Veere
geschied was, of wel de kerk bleef als zelfstandig instituut
gelijk voorheen voortbestaan. De onhoudbaarheid der eerste
onderstelling is niet moeielijk aan to toonen, getuige reeds
eenige feiten dio in hot 1<= hoofdstuk meegedeeld zijn; of
hoe is met die oj^vatting het feit te rijmen, dat de Magistraat na
vroegere dorgelijko besluiten, ook nog den 21cn Dec. 1572,
toen do Monsterkerk zonder twijfel reeds eenigen tijd door
de Gereformeerden geregeld voor hunnen oerodienst gebezigd
word, kerksieraden e. d. besloot te verkoopen, een handel-
wijze die, gelijk ik toen aantoonde, slechts als een leoning
uit noodzaak kan aangemerkt wordon? Duidelijker nog
spreekt het volgondo. Do stad leende meermalen golden
van de kerkmeesters der Monsterkerk, zoo in 1572 30 £ :
5 sch : 18 m., in 1574 72 £ en in 1575 99 £ : 5 sch :
G gr. Van do leening van 1574 is nog hot origineolo
stuk aanwezig: daarin verklaren de Stadstresorieren het
geleende te gelegener tijd to zullen restitueeren „soo uuyt die
licenten, imposten, thienden oft uuyt eenigho andere goeden,
die gemeene saecke toucerendo". Uit hoofde van dezo
leeningeu keerde do stad jaarlijks geregeld rente aan de
kerkmeesters uit, terwijl deze laatsten in 1G14 do akten dezer
leeningen in hun notulon-bock rcgistroordon. Loeningon dus
dio do stad in 1572, \'74 en \'75 bij kerkmeesters aangegaan
had, waren dus nog in hot jaar 1G14 van waarde! Houdt
men dan daarbij in liet oog, dat do Monsterkerk tijdelijk in

1) Zie l».v. rekeiiiyg K. O. 1.583, f. 7.">.

-) Archief vau Kerkvoogden der Zierikzeeöche Hervormde Ueineeiite.
Notulen van Kerkmeesters 1589—1722: pag. 50.

-ocr page 183-

171

het jaar 1576 voor de Gereformeerden gesloten, en wederom
voor den Roomschen eeredienst ingenomen was, dan blijkt
wel ten duidelijkste, hoe die veranderingen van religie, de
rechtspositie der kerk ongedeerd hadden gelaten en de
Magistraat van Zierikzee van een bona vacantia-theorie niets
heeft geweten! De kerk is dus kennelijk vermogensrechtelijk
in statu quo gebleven, terwijl de Zierikzeescho Magistraat
het gebruikelijk recht van supcrintendentio bleef uitoefenen.
\\\'^an dit laatste moge nog een enkel voorbeeld volgen. Zoo
gelastte do Raad den 24 Juli 1574, naar aanleiding van
een request van do Predikanten van do Gcreformecrdo Religie,
kerkmeesters do gage van den koster der St.-T.iicvens-Monstcr-
kerk tc verbeteren, en autoriseerde hij den 3«« April 1583 de
kerkmeesters „tot verkoping van eenige landen tot subsidie
in de behoellelijkheid der kerke". \') Bovendien geeft do
kerkerekening ovor hot jaar 1585,\'-) — de eenigo van dien aard
dio nog aanwezig is — een duidelijk beeld van do ganscho
kerkadministratie. Daaruit blijkt, dat de inkomsten der kerk
gevonden werden uit renten, goederen, grafgelden, doch
bovenal uit zeker aandeel in do stedelijke belastingen, zoo
b.v. van den bier-accijns „tot 6 gr. van dc tonne, daer do
sleede alf beeft dc 4 gr. ende de kercke 2 gr.", terwijl men
onder do uitgaven nevens het onderhoud dor kerk do gages
van klokluiders, koster, organist, „kerckecnape", „kerckc-
bcwaerder" c. a. aantreft.

In de tweede plaats noemdo ik Brouwershaven : ook van dio
kerk is in dc rekeningen van het E. O. geen sprake. Toon
aan Brouwershaven do administratie dor biinien luvro juris-
dictie gelegen gcestelijko goederen ontnomen werd, on dus
sind.sdien do rentinec.ster van het E. O. die goederen adminis-
treerde, was daar onder van Brouworshavonscbo kerkegoederen
geen sprake, b^cnwol behoeft men zich met dezo negatieve
gegevens niet tevreden to stellen, daar hot archief van
Brouwershaven het ccn cn ander aan do hand doet. Zoo

\') Hegiulcrs op de Sliuls-iiolideii i. v.: St.-bieveiiH Monsterkerk en
Kefornialie van den (lod-sdiensl.

-) Archief van Kerkvoogden.

-ocr page 184-

172

doet een register van stedelijke imposten van 1568 af zien,
dat toen en in een aantal daaraan volgende jaren belastingen
gebeven werden, waarvan enkele blijkbaar de kerk ten goede
kwamen; of nu inmiddels in plaats van de Roomsche de
Gereformeerde leer in die kerk gepredikt werd, deed niet
ter zake! Van meer belang is een besluit, dat de vroedschap
den 22 Maart 1592 nam en dat men in de notulen aldus weer-
gegeven vindt: „Item gevraecht, oft men alle dandere
heyligengeestlanden mitsgaders der kercken ende der huys-
armen sal vercoopen tot betalinge van de stadts tachterheden
ende nemen de capitale penningen op renten tot laste van
de stadt, is geresolveert, dat men alle deselve sal vercoopen
ende nemen de penningen op renten". Deze resolutie had
ten gevolge, dat den 206" April d.a.v. vastgesteld werden
„ordonnantie ende conditiën, waerop Burchmeesters ende
Regierders der stede van Brouwershaven willen vercoopen
die nabescreven partyen van landen, aencomende den heyligcn-
geest, huysarmen ende kercke van Brouwershaven", waar-
onder
o. a. kerkeland gelegen in Zuider-Nieuwland, Zonnc-
maire en Schouwen genoemd wordt. Duidelijker dan door
deze twee resoluties kan wel bijna niet uitgesproken worden,
dat de kerk van Brouwershaven gebleven was wat zij altijd
was geweest: een fundatie, een van de stad gescheiden
vermogenssubject, evenals do z.g. II. Geest cn do Iluisarmon.
Nog een andore resolutie dier vroedschap .geeft omtrent de
kerk en hare administratie een allerbelangrijkst licht. Men
leest n.1. onder 8 April 1584: „Eodem ende ter presentien
als boven geroepen endo voluntarie int voorschreven collegio
gecompareert Mr.
Gi.isbuecht van cnomvlyht, als in den
jare XV^\'^ een ende tzestich geweest hebbende kerckmeester
dezer stede ende van zyne administratie gedaen hebbende
rekeninghe by dewelcke hy
die kercke ten achter gebleven
was, als meer ontfangen hebbende dan uutgbegheven dio
somme van 22 £ : 8 sch : 7 gr : 12 m. vis, heeft belieft
nopende diczelve tachterheyt by maniero van recouil tc rekenen
endo doen bewijs van betalinghc, tot laste der kercko gedaon
naer dexpiratie vaijt jaer zijnder administratie namentlick
Joannis LXII, dewelcke noch in zijn, noch in andere naer-
volgende rekenijnghen gepasscert en zijn, mitsdyen hot

-ocr page 185-

173

ingacn cuclc cx])ireren ilcr voorschreven administratie alsdoon
verandert ende van Kersmisse op Sint Jansmisse vcrcort
waren, wacrdenr die betalinghen bj»^ den voorschreven
Crom-
vlyi-:t
naer Joannis LX TI gedaen by den nacrvolgenden
kerckmeesters nyet en wilden geaccepteert endo in bctalinghe
vant voorschreven slot van rekeninghe ontfangen wordden".
Nadere uiteenzetting van deze zoo duidelijk sprekende resolutie
is zeker onnoodig: zoo lielder mogelijk doet zij uitkomen,
dat de administratie der Brouwershavenscho kerk tusschen
dc jaren 15G1 en 1584 niet de minsto verandering onder-
gaan had.

Van de overige zoocven genoemde kerken zijn, gelijk ik
reeds opmerkte, slechts zeer sporadisclie gegevens bij to
brengen, waaruit haar, in elk geval van het bl O. zelfstandig
bestaan, duidelijk blijkt. Ik bepaal mij tot do volgende
opsomming.

Iemand te Soinmelsdijk had „vier missen, tot KV sch. gr.
elcke misse, gefundeert \'op 14 gem. landts" tc betalen; tus-
schen den rentmeester van het IC. O. en de
kcrl-mccstcrs van
Sommclsdijk
rees nu geschil, wie van beiden op dio uitkee-
ringen aanspraak mocht maken, hetgeen door do (lec. Kaden
ten gunste van laatstgenoemden beslist werd. \')

Uit de rekeningen van het E. O. blijkt, dat de minister
te Renesso in een huis woonde, dat, naar men meende, voor
do eeno helft aan don Graaf met den ambachtsheer, voor de
andere helft do pastorie toekwam. Dit laatste ten onrechte:
niet do pastorie maar de kerk van Renesso had op dat aan-
deel recht, wat ten gevolge luid, dat do minister veroordeeld
werd tot uitbetaling aan do kerk, hetgeen hem natuurlijk uit
het E. O. werd gerestitueerd. -) Bovendien kan nog omtrent
dio kerk medegedeeld worden, dat Gcc. Radon den Gen Qct.
1581 octrooi verleenden „voor dio van Renisso om die wynen
ende bieren, die binnen hunnen bedryvo zullen wordon go-
droncken, to moghen belasten tot reparatie van do kercke

\') Kekeuing E. O. 1581, f. 48 v«.; 1583, f. 5G.
2) Kekeuing E. 0. 1587, f. 135 yo.

-ocr page 186-

174

aldaer", „onder expresse conditie dat de penningen daervan
procederende te egheenen anderen iyno dan tot reparatie der
voorschreven kercke en zullen moghen geerai>loyeert wordden
ende dat de supplianten alle jaeren gehouden blyven daervan
te doene goede, deuchdelicke rekeninghe in presentie van
den rentmeester van het extra-ordinaris". Aan dezen laatste
werd dus door Gec. Eaden zeker oppertoezicht opgedragen.

Een dergelijke opdracht was door Gec. Raden den 20 iMaart
1581 den rentmeester gegeven; op een daartoe strekkend
request van den
minister van Haamstede, gunden zij hem
het inkomen der kerk van Westen-Schouwen tot reparatie
zijner kerk, zonder dat daaronder eenig gildegoed zou begrepen
zijn en onder voorwaarde, dat de
kerkmeesters van Haamstede
den toren van Westen-Schouwen, die tot baken diende, zouden
onderhouden en jaarlijks van hetgeen
hun geaccordeerd werd
voor den rentmeester rekening en verantwoording zouden
afleggen.

Aan den ambachtsheer van Noordwollo vergunden Gec.
Raden den Oen Aug. 1582 het opstellen van een accijns om
de kerk aldaar op te maken; tevens werd hem toegestaan
de kapel van Zuidwolle tot dat zelfde doeleinde te gelde to
maken; maar Gec, Raden wilden hem vooralsnog niot ver-
oorloven om de kerk van Ellemeet af te breken, wat do
suppliant eveneens gevraagd had. Aan hunne beschikking
werd door Gec. Raden oveneens de voorwaarde vorbondon,
dat hij van zijne handelingen zich voor dén rentmeester van
het E, O, geregeld zou verantwoorden. Hetgeen Gec. Raden
den ambachtsheer toestonden, schijnt ovenwol voor hot bewuste
doeleinde ontoereikend to zijn geweest: althans in 1580
gelastten Gec. Raden den rentmeester van hot E. O. den
ambachtsheer van Noordwelle 40 £ uit te betalen „tot opmae-
ckinghe van haeren thoren endo kercko". \')

Eindelijk moet nog Burgh genoemd wordon. Op oon request
van ambachtsheeren, Schout, Schepenen en ingezetenen dezer
parochie, werd den requestranten den 11«" Dec. 1579 door
Gec. Raden het heffen van eon accijns op bier tot reparatia

1) Rekening E. O. 1588, f. 146 v".

-ocr page 187-

175

hunner kerk toegestaan. Voor deze kerk keerde het E. O.
herliaaldelijk .subsidies uit, welko, gelijk de rekeningen van
het E. O. veelal uitdrukkelijk vernielden, aan
ka-IcmccMers van
Burgh uitbetaald werden; zoo verzochten ambachtsvrouw,
Schout, Schepenen, minister en kerkmeesters van Burgh den
27en .Juli 1590 van Gec. Raden
„assistencie tot reparatie van
heurlieder kerckenthorcn", uit welke terminologie duidelijk
blijkt, dat requestranten zelve in beginsel tot het dragen
dier kosten gehouden waren.

O 7.ie rekeningen E. O.: 1580, f. 07; 1581, f. 78; 1583, f. 89 vO.;
1584, f. 8}); terwijl in de rekening over het jiiar 1592 sprake i.s
van een toelage van 50 .C in eens.

-ocr page 188-

HOOFDSTUK IV.

Th O len.

Den 17™ April 1577 gingen stad en land van Tholen
conform de Pacificatie op satisfactie over tot den Prins van
Oranje. De inhoud der Thoolsche satisfactie is bier van
belang, voor zoover zij over de religie en de geestelijke
goederen handelde. Daaromtrent bepaalde ze vóór alles: „Tn
den eersten, aengesien de stadt ende jurisdictie van der Tholen
tot noch toe altijt by d\'exercitie van de Catholycke Roomsche
religio gebleven is, zoo is Mijn Heere den Prince voornoemt
tevreden, dat in de voorschreven stadt endo tgebiedt van
dier d\'exercitie van dezelve religie gecontinueert worde,
belovende by dese t\'onderhouden alles wes desen aengaende
by tvierde articulo van de PaciLicatio geaccordeert endo
besloten\' is, endo dicnvolgönde niet toe to laten dat yemant,
van wat conditie ende qualiteyt hy zy, binnen der voor-
schreven stede van der Tholen ende tgebiedt tlorzelver yet
attentere, dat tegens dc gomeene ruste endo vrede zoude
mogen sijn endo
Sonderlinge tegens do ■voorschreven Catho-
lijcquo Roomsche religie endo exercitie van dien, noch oock
dat yemant ter cause van dien geinjurieert, geirriteert ofte
van gelycke acten geschandaliscert worde, behoudens dat zoo
wel die van Hollant endo Zeelant als alle andore geoorloeft zy
binnen der voorschreven stede van der Tholen ende t^gebiedt

*

1) Hegister vau oude akten A, f. 31 v". — Ook: Oud-areliief
Tholen.

-ocr page 189-

177

derzelver in alle vryheyt ende verzekertheyt te hanteren, gaen
ende keeren, woenen ende trafficqueren coopmanschewyse ende
andersins zonder in der conscientie ondersocht ofte ter cause
van dien in eeniger mannieren gemolesteert ofte geaquesteert i)
te werden, nemende Zyne Excellentie ten f^-ne voorschrevon
in hare protectie ende sauvegarde alle kercken, godtshuysen
endo geestelicke plaetsen der voorschreven stede ende tgebiedt
van dier met alle geestelicke persoonen van de voorschreven
Catholycque religie, dior jegenwoordich zijn ende noch zullen
willen common met allen heuren goederen endo gevolch".

De Roomsche religio bleef dus uitdrukkelijk gehandhaafd.
Maar men weet hoo hot mot dergelijke voorschriften des-
tijds ging: hare handhaving was steeds slechts van korten
duur, de Gereformeerden verwekten oproer, drongen do
overheid op hetgeen ze begeerden en de openbare exercitie
der Roomsche religie werd verboden. Zoo b.v. to Amsterdam,
to Goes — gelijk in het volgend hoofstuk blijken zal — on
niot anders to Tholen. Hoo die ommekeer to Tholen ge-
schiedde, laat zich niet in bijzonderheden nagaan; de eonigo
daaromtrent bestaande gegovons zijn eenigo posten uit do
Thoolscho stadsrekening van 1578/79, \'-) maar daaruit laat zich
do gang van zaken wol afloidon. Zoo bekwam, volgons dio
rekening,
Stolanus Cokniïlisz vergoeding van reiskosten
(f. 14 v"): „die geroyst is naer Middelburgh V Octobris
LXXVnii\'ci» mot brieven van do Woth acn Couworffvo [Gec.
Raad voor Tholen] nopende het an stuckon smiton van do
korcko, omdat hy tselvo den Raet sonde to konnon geven,
hoe sy dat vorstondon, wolck diroctolyckou was jegens do
paciflicatio endo onsso satisfactie , by Syne Excollentio gelooft".
Eon soortgelijke jiost word uitgetrokken voor den Burgemeester
Bautel Cornelisz (f 19 v®.): „dio];oroyst is IX« Octobris naer
Andtworpon om oen rc{[uesto ovor to dienen aen Zyno Excol-
Icncio, doen do korcken alhyor un stuckon geslagen was, tot
ontlastingho van do Wet". Aan don genoemden
Stolanus
word nog eons reisgeld vergood (f. 15): „dio op ton XVJen Oc-

1) BoxnoKN leest: gheinquieteert.
3) Oud-arehief Tlioleu.

H

-ocr page 190-

178

tobris gereysfc is naer Andtwerpen met brieven van de Wetb
aen den Bailliu ende den Burgemeester
Bartel Cornelisz om
een requeste aen Sijn Excellencie over te dienen, om te
hebben een van de twee kercken binnen der Tholen voor de
Catholycken", in verband waarmede hij (f. 15 v".) den 29®" Oct.
met dat request, thans voorzien van appostille van den Prins,
gezonden werd „aen
Couwerfpve om die de Staten te remon-
streren". Bij deze gegevens nog het volgende ter aanvulling:
toen de Staten in Maart van het volgende jaar delibereerendo
waren over een „concept van de nyeuwe pacificatie, die men
den 20®" deser binnen Antwerpen soude tractoren", schreef do
Thoolsche Magistraat aan zijn gedeputeerde ter Statenverga-
dering, CouwERVE, dat naar zijn meening „de Pacificatie van
Gendt accordt genoech is, waert, dat men die verstont tonder-
houden, ende noodeloos te syne nyeuwe accorden te maecken,
als men dien verstaet te achtervolghen. Ende onse intentie
en is nyet het poinct van de religie te achtervolghen, soo
tselve aldaer wordt gerueert, dan gelijck ons by onse satisfactie
is gelooft ende wat daerjegens is geschiet, is ons mot gowelt
gedaen, jegens onsen danck, daervan wy oock altijts hebben
geprotesteert endo alnocb doen"; en wat de geestelijke goederen
en de Gereformeerde religie betrof „en begeren geenszins
daerop te adviseren jegens tgene ons by de satisfactie is ge-
looft". Dientengevolge protesteorde
Couwerve don 20®" Maart
1579 „zoo van alle voorgaende resolutiën, als die noch to
geven sullen moghen. wordden contrario de voorschreven satis-
factie - - - uuyt den naem van die van der Tholon van nu
ten eeuwigen dagho".

Ondanks alle tegenweer werd dus den Thoolschen Magis-
traat de Reformatie eenvoudig opgedrongen; aan deii drang
der Gereformeerden had hij geen weerstand kunnen bieden.
Zoo al Gec. Raden deze omkeering niet gesteund mogen
hebben, zeker hebben zij hunnerzijds don nieuwen stand van
zaken bestendigd. Zoo leest men in hunne notulen van 7 Dec.
1579, dat bij hen een request „van die van de Gereformeerde
Religie binnen der Tholen" ingekomen was „versoebkende

\') ReglHter van oude akten C, f. ()2 v».

-ocr page 191-

179\'

versien te werden tegens d\'ongeregeltheden ende schandalen,
die aldaer sijn doende
Assuerus Jacobs ende Lambrecht
Meertens
, eertijts cannonicken ende Job Pieterssen, cap-
pellaen": onmiddellijk werd den rentmeester van het E. O.
gelast de alimentatie dier personen in te houden, totdat Gec.
Raden hen gehoord zouden hebben. Waarin die ongeregeld-
heden en schandalen mogen bestaan hebben, kan men
opmaken uit hetgeen den 20en Jan. d.a.v. in het college ver-
handeld werd, toen werd „opgehouden de requeste tegens die
drj\'c overgebleven papen ter Tholen - - - ende wort verstaen,
dat alle papen ende geestelicke persoonen, willende genyeten
alimentatie, hun zullen verdraghen van eenige exercitie te
doen binnen de provincie van Zeelandt van de Catholijcquo
Roomsche religie". En wanneer men bedenkt, dat de rent-
meesters van het E. O. slechts krachtens ordonnantie van Gec.
Raden uitbetalingen mochten doen, dan blijkt zeker duidelijk
genoeg hoe het college de Thoolsche Reformatie gezind was,
uit het feit, dat de rentmeester van het E. O. over Tholen
„die van der consistorie van der Tholen" 20 £ : 17 sch : 12 ra.
betaalde „van costen, by henluydon gedraeghen int vervol-
ghen van to moeghen gecryghen ordinarisse ministers, midts-
gaders van andere divcorssche costen, dio zy gehadt hebben
omme de reformatie van dor kercken te gecryghen, midts
do zwaricheyt, dio do oude magistraet van dor Tholen hacr-
luyden was aendoende, dacrtegens zyluyden hom hebben moeten
verandtwoordon, midtsgadcrs alnoch van zekere oncosten
gedaen int affbreken van den beelden endo aultaren ende
oranio de kercke to repareren ende schoono to raaecken orame
daerinne to raogen prcdicken, waerteghens zyluyden oyck
eenigho pennijngen van den nuiteriaelen — uuyt de voor-
schreven kercke geconnnon endo by heraluydon vercocht —
ontfanghon hebben, daervan zyluyden midtsgadors van allo
de voorschreven costen een rekeninge overleveren, in dewolcko
zy veroveren de voorschreven somme" enz.

Thans over de geestelijke goederen.

Don 23«" Aug. 1578 benoemden Gec. Radon Joos Marinusz

\') 1\'" Uekening E. O. Tholen, f. 15(5.

19*

-ocr page 192-

180

ZuYTLANDT tot rentmeester van het E. O. over Tholen, „ovcf-
mits men vei\'staet int quartier van der Tholen over tgeheel cylant
die geestelicke goeden aldaer zeer mishandelt tc wordden, daerdoerè
gefrustreert wordden diegene, die alimentaticn daeruuyt behoeven
conform die Pacificatie van Gendt, mitsgaderrs die pensioenen,
die men den ministers daeruuyt schuldich is",
liem gelastende
„om alle die geestelicke goeden van den voorschreven quar-
tiere te
saiseren, te administreren ende te ontfangen ad opus
ius habentis zonder prejudicie van eens 3\'egelicx gerech-
ticheden". Den 3™ Sept. gaf men den rentmeester zijne
instructie, waarin wederom zijn beheer gezegd werd te om-
vatten alle geestelijke goederen „over het geheel quartier
ende e^dandt van der Tholen met zyne appendentien te weten
die stadt van der Tholen met haeren resorte, Vossemaer,
Nyeuvossemaer metten polders over dwater, Poortvlyet,
Scherpenisse ende Westkercke, tlandt ende de stadt van Ste
Maertensdijck, St. Annelandt met hunne annexe polders". \'-\')
Alle daar gelegen geestelijke goederen had hij
„to aenvea^den,
bcscrijven
ende uuyt onsen [d. i. Gec. Raden] naeme to
saiseren" met één uitzondering: „behouden alzulcke landen
ende goeden toecommende ende toebehoorende den capitello
van de collegiale kercke van de stede van der 1\'holen voor-
noemt, welcke van den capitello daerom gehouden worden
den voorschreven rentmeester ierstdaechs ovor te geven
behoorlicke specificatie vau alle hunne goedon endo landen
in denzelven quartiere geleghen, opdat die rentmeester voor-
noemt dyenvolghende hem can reguleren, kennende daerdoor
die landen hunlieden toecommende uuytten anderen". Het
instellen van een rentmeesterschap van het E. O. over Tholen,
of de handelwijze van den rentmeester schijnt de stad Tholen
niet naar den zin geweest to zijn, getuige dat. mon uit do
meergenoemde stadsrekening (f. 15) verneemt, dat haar Magis-
traat den
12™ Oct. Maiiinus Queui.tntz naar Middelburg

ï) Register v. oude akten C, f. {),

-) Zie 1"" liekening p]. O. Tholen in den aanhef. Van Stavenisse
was destijds geen sprake, daar het in 150!) ondergeloo|)en was en
eerst weer in 159!) bedijkt werd. Vgl. Tegenw. Staat XX, .542.

-ocr page 193-

ISl

zond „met brieven van de Weth aen Couwerffve, nopende
het opscliriven van do geestehcke goeden, dat hy daerommo
die van den Raide soude sprecken, hoe dat sy dat verstonden".

Het is van belang zich van deze gegevens rekenschap te
geven. Terwijl, gelijk later blijken zal, over Zuid-Beveland
het E. O. eerst werd ingesteld, nadat de Roomsche religie,
„gecesseerd" bad, geschiedde dit hier reeds op een tijdstip
toen aan de bepalingen der satisfactie omtrent de religie nog
do hand werd gehouden. Daarom wekt bet al dadelijk be-
vreemding, dat Gec. Raden bij de akto van benoeming van
den rentmeester op de uitbetaling van tractementen aan
ministers cn van alimentatiën den nadruk legden; men zal
dit misschien aldus to verklaren hebben, dat zij het behoor,
zooals dat in het algemeen in Zeeland over do geestelijke
goederen gevoerd werd, op het oog hadden. In ieder geval
valt hier te constatcoron, dat een rentmeesterschap van het
Vj. O. ingesteld werd, terwijl nog do Roomsche rehgio do
l)iiblieko was. Maar dan ook zal mon don nadruk moeten
laten vallen op dat „ad opus ius habontis, zonder prejudicie
van eons yogolicx gcrochticheden", waaraan men dan wel
deze beteekenis zal moeten hechten, dat Gec. Radon minder
een toeeigening, dan wol slechts boboer dor geestolijko goederen
beoogden. Deze veronderstelling acht ik to minder gewaagd,
omdat hot hier bijna uitsluitend kerke-, pastorie- on vicarie-
goederen gold, terwijl van kloostergoed geen sprako was en
juist ten aanzien vau een spociliek Roomsch instituut als hot
Thoolscho kapittel uitdrukkelijk bepaald werd, dat van dio
goedoron slechts oen inventaris moest geëischt wordon.

Niot langen tijd na do bonoeming van Zuvtlandt brachton
Gec. Raden in zijn instructie eon verandering, waarbij men
in hot oog boude helgeon inmiddels binnen Tholen geschied
was. „Alzoo wy bevinden midls dio voorgaondo limitntiën
ende rcstrictiën dor commissio - - - dat
die ghemeyn zaecke
daerby groot interest is lydendo, soo doordyou dat dio
geestelycko goeden van don cappittelo van der Tholon geheel
infructuoux blyven aen
dc ghcincyn saecke, als anderssins dat
nootsaeckelick allen don ontfanck van dyen (piartioro govoe-
gelicken dient ondor oono administratie gebrocht tc worddon",
gelastten Gcc. IJaden den reutmcostor „ommo to
annoteren

-ocr page 194-

182

ende te saiseren\' alle de geestelicke imineuble goederen, toe-
commende den cappittele van der Tholen", waarom hij ook
ten aanzien van die goederen voortaan moest „handelen ende
responderen, als hem belast is van alle andere geestelicke
goeden van denzelven quartiere". Sindsdien werden dus
ook die kapittelgoederen door den rentmeester beheerd.

Al spoedig werden in dit kwartier eenige geestelijke
goederen te gelde gemaakt. In de eerste plaats verkócht de
rentmeester de z.g. geestelijke roerende goederen, waarbij hij
heftigen tegenstand van de zijde van den Thoolschen magis-
traat ondervond, die deze goederen ten stadhuize onder zich
had genomen en weigerde ze hem af te geven, daarbij een
beroep doende op de Pacificatie en de satisfactie. 2) Echter
to vergeefs: de magistraat werd tot toegeven gedwongen,
doordat de rentmeester militaire hulp inriep. 3) Bovendien
werden er in de jaren 1580 en \'81 — met een totale opbrengst
van 1500 gulden — eenige geestelijke onroerende goederen
verkocht, gelegen in en nabij de stad Tholen, die op naam
van gilden en het kapittel stonden. 1) Met de opbrengst dier
verkoopingen werden, voor een deel althans, de fortificatie-
werken der stad Tholen bekostigd, 5) waaraan destijds, met
het oog op de telkens zich herhalende vijandelijke aanvallen,
veel gelegen was; om die reden dan ook had Tholen reeds
bij Gouverneur en Raden betoogd, dat niet alloon do stad
die kosten te dragen had. ") Na deze verkoopingen schijnt
mon in dit kwartier niet moor vóór 1GG2 geestelijke goederen
verkocht te hebben.

Aan dezo ^ meer algemeene opmerkingen ovor het E. O. in
dit kwartier van Zeeland voeg ik nog dezo toe: evenals
elders waren hot ook hier niet uitsluitend geestelijke goederen ,

1  Notulen Gec. Uaden: 23 .hnii, 22 .luli 1080 en 10 Juni 1081.

5) t. a. |).: 8. Aug. 1570.

Cj StadH-rekening 1.577/78, f. 23 v». en 1578/7!», f. 12 yO.

7) Mr. Teltino t.a.p., bl. 00.

-ocr page 195-

1S3

die onder het E. O. vielen. Reeds in de tweedo rekening
van den rentmeester
Zuytlaxdt (f. 138) worden ontvangsten
verantwoord „van de goederen van de persoonen hun
houdende by den viandt, geanveert by tijtle van confiscatie".
Toen dan ook in
1585 Zuytlandt door Dallens opgevolgd
werd, spraken Gec. Raden in de instructie, die ze den
nieuwen rentmeester gaven, van het „offitie van het extra-
ordinaris van de ghemeen zake, zoo van de gheestelicke als
wereltlycke confiscatien ter Tholen", terwijl zij hem tevens
gelastten, dat hij zich — des gevraagd — met twee afzonderlijlce
rekeningen „zoo van do weereltlicke als geestelicke confiscatien"
zou verantwoorden, i) Waarschijnlijk tengevolge van die laatste
opdracht is een dergelijke scheiding in administratie sinds-
dien in practijk gebracht.

Thans volge de uiteenzetting van eenige geheel op zichzelf
staande punten, dio m.i. van belang zijn.

Omtrent de vicariegocdcren kaïi hetgeen ten aanzien van
Schouwen cn Duiveland opgemerkt werd, hier vrijwel herhaald
worden. Ook bier worden in de rekeningen onder één hoofd
gebracht „uutgheven van de geestelicke mans endo vrouwo
persoonen, midtsgadors van wacrlicke manspersoonen, {losscs-
seurs endo collateurs geweest hebbende van zecckore capelrien
ondo canouesien". -) Zoo word aan den zoon der collatrico
eener tc Poortvliet gefundeerde capelrie 7 £ \'sjiuirs uitge-
keerd
„in plaqtzc van Igcbrayck van dezelve capelrye", en kreeg
oen inwoner van Tholen 22 £ jier jaar voor zijne theolo-
gische studiën to Leiden „als
verorgen hebbende bxj collatie
oen prebende gefundeert in do kercke van der Tholen".
Doordat in dit kwartier niet als in Schouwen on Duiveland
uitgebreide verkoopingen van goestolijko goederen gehouden
zijn, komt hier nog duidelijker uit, dat Gec. Raden do capel-
rieën niet begaven, nnuir rechthebbenden met een toelage
schadeloos stelden. Op dezen, door (iec. Raden blijkbaar
aangenomen rogol, word slechts in ■ twee gevallen oen uit-
zondering gemaakt. Den lOen Dcc. 1579 verleenden Gcc.

\') Zie dt« aan de 1\'" Uekening Dai.i.kns vooralgaaiide bladzijden.

2\'\' Kekeiiiug K.O., f. 212, rek. \'80, f. i-li).

-ocr page 196-

184

Raden, na advies van den rentmeester Zuytlandt, op een
request van
Marinus Hendricxsen Voshol, bode tot Scherpe-
nisse — waarin deze verzocht had
„confirmatie van de collatie
gedaen tot behouve van zynen soone van zeeckere cappelrye,
gefundeert in de kercke van Poortvliet van ontrent XXVI
gemeten landts ende in Westkercke van zeven quartieren
lants, daermede denselven suppliant is onderhoudende den
voornoemden synen soon in de studie" — „confirmatie van de
voorschreven collatie by provisie voor den tijt van sess
jaeren - - - mits dat denselven verthoonders soon in de voor-
schreven studiën sal continueren".
Voshol had n.1. den
23en Oct. 1579 zich bij request tot Gec. Raden gewend,
daarin „hem beclagende van zeeckere incorporatie van
seeckere cappelryen gedaen by den rentmeester
Zuydlandt". -)
Toen eenmaal de termijn van zes jaren verloopen was,
kwamen de inkomsten dier capelrie weder het E. O. ten
goede. Een tweede dergelijk geval was, dat Gec. Radon
den 22en Juli 1581 den rentmeester van het E. O. gelastten
IIuYERECHT
van WissEKERCKE als „collateur ende oock laetste
possesseur eener capelrie", dio verzocht had „te mogen blyven
besitten seker capelrielandt by den rentmeester
Siiydlandt
angeslagen", jaarlijks twee derden van het inkomen dier
capelrio uit tc keeren, „mits dat oock dio voorschreven
besitter gehouden wort naer advenant tc dragon allo endo
iegelycke lasten tzy ter dyckaigie • oft andore, dio o]) de
goeden van de voorschreven capelrye souden mogen vallen".
Na diens overlijden verviel het geheele inkomen der capelrie
weer aan het E. O., hoewel do weduwe vcr/ochtbad, dat
dio uitkeering op haar mocht overgaan. \'-)

1) Notulen Gec. Haden; 1"" Hekening K.O., f. 9(1. Volgens deze
rekening was
Voshol het genot dier capelrie toegestaan „int respect
van de groote costen, die zynen vader gheleden heeft onune in
possessie tc nnieghen hlyven van de voorschreven capelrye — die
hem van den reciiten collateur geconfcrccrt was — alzoo\'
Stiiykx
doentertijt vicaritis van den Hisschoj) van Middelburch — dcsnyct-
teghcnstaende* — die aenveerdcn ende incorporeren wilde, daervan
j)roces tusschen hun boyden geweest is".

2) 2\'\' Rekening K. O., f, 85 v».; id. 15!)!), f. !)5 v».

-ocr page 197-

185

Hoevrel ik strikt genomen, hier slechts van vicarie-goederen
spreek, voeg ik aan het zooeven gezegde nog toe, dat Gec.
Radon in 1581 het genot van eenig jaargetijdeland aan
Corn.
Jacob Bouwensz
. zijn leven lang toestonden „als oudtste ende
naeste van den lesten pacificquen possesseur", en dat
officieland onder Vosmeer pro memorie in de rekeningen
verantwoord werd „alzoo dese lauden geen geamortizeorde goe-
deren on zijn". ") In het laatste geval heeft men blijkbaar met
een voor do rentmeesters van het E. O. geldenden gedragsregel
to doen, waartoe m. i. weinig afdoet, dat onder Schouwen in do
rekeningen van het E. O. eenig officieland verantwoord wordt.

Van voel belang acht ik, hetgeen omtrent de Thoolschc
kci\'k
valt medo to deelen. Dio kerk met haar vermogen was
onder het beheer van don rentmeester gebracht: inkomsten
van kerkegoederen, van grafgelden, poortersgelden en iiit-
keeringen, die het Thoolscho kapittel do kerk „van korcko
stallichten" schuldig was. Dit laatste verantwoordde do
rentmeester bij memoriepost „alzoo do diensten ter causen
daervan tzelve was proccderendo cesseren endo dat do
goederen van den voorschreven capittole zoowel aencommen
do ghomeene zaecko als dese kerckegoodon". Het eerste
motief was nict gelukkig gekozen, want uit diezelfde rekening
blijkt, dat iemand geweigerd had, den rontmoestor oen
„wekcmisso" van 2t) sch to betalen „deurdyen de diensten
nyet on worden gedaen", dio door don rentmeester op last
van Gec. Uadcn tot uitbetaling gedwongen werd. \') Tegen-
over de inkomsten, droog omgekeerd het E.O. do kosten
van onderhoud dor kerk.

Mot deze regeling had dc Thoolscho ivaad blijkbaar geen
vrede. Zoo verklaarde do rontmooster iu zijn eorsto rekening
geen poortersgelden ontvangen to hobbon, „twelck nu by dio
van der stadt ontfanghen wort", waarop hom oj) het hart

\') 2\'" Hckciiiiig K.O., 1\'. 28 v".

llckcning KO., f. (;8 v".
•"«) t./. |)., f. 7 v».
l.z. p., I\'. Ü v».

-ocr page 198-

186

gedrukt werd „zy bewaert trecht van de kercken". i) Duide-
lijker nog blijkt de bedoeling van den Magistraat uit betgeen
den 22®" Aug. 1579 in een vergadering van de "Wet on eenige
notabelen der stad besloten werd. -) Tot betaling der stads-
scbulden — voor welke elders burgers gegijzeld werden —
stelde men verschillende middelen op, w. o.: „aengaende den
ontfanck ende innecomon van de kerckegoeden, dat deselffde
geimployeert ende ontfangen sullen worden tot proffyte van
de stadt ende gemeente, mits betalende die oncosten van de
dyckayge ende die kercke houdende in behoorlicke reparatie.
Nopende het innecommen van de confraterniteyten is van
gelycke geconsenteert geimployeert te worden tot j)rofyte van
do stadt ende gemeente". De Magistraat wilde dus blijkbaar
hetzelfde als wat "S\'eere tijdens de troebelen gedaan had en
wat Gec. Raden aan den polder Dreischor toegestaan hadden:
de goederen aan zich trekken onder last van do kerk to
onderhouden. Gelijk reeds eenigszins is gebleken, heeft die
resolutie niet bet minste oflect gehad: kerke- en gildegoederen
bleven onder het E. O. Een andore weg werd dus door
Tholen ingeslagen. Zoo loost men in do notulen van Goc.
Raden van 20 Jan. 1580 van een request „van die van der
Tholen nopende do kercke- ende gildegoederen aldaer", dat
Gec. Raden besloten aan te houden „totdat geresolveert zul
zijn op de ([ue-stio van die van der Goes endo anibacbtsheoren
van Zuytbovolandt tegens dio van don Ract nopende dadnii-
nistratiovan dyergelycko goederen"; tevens was ook ingekomen
een request van den Tboolschcn kerkeraad „vorsocckonde dc
kerckegoeden ondo van do fabrycko derzelvor bun gecedcert
te worden tot reparatie dor voorschreven kercko". Blijkens
de stadsrekening 1580/81 (f 20) zond do Thoolscbo Magistraat
iemand naar Gec. Raden om van zijnentwege to „vervolghen
expeditie vant versoeck, gedaen nopende de goeden van de

\') t. z. |)., r. !l. Ook eenige andere inkoni.ston der kerk had de
renlinecHter in die eerste rekening met „nyet" le veraniwoorden,
doeli in die ^\'evallen had liij nielH ontvangen „als wesende lange
verschenon voor dale zijnder eommiHsie ende dat dit hy de kr.rck--
uicc-slfvs aen die van der sladt vcraniwoort is" (IV (> en 8).

-) Oud-archief Tholen: \'IMmeck van Resolutie anno 1.57!), f. 2.

-ocr page 199-

187

confraterniteyten ende maniantie van den kercke-incomnien".
Eenige jaren later werden om dezelfde reden de Burgemeester
en de minister naar Gec. Raden gezonden „om aldaer te
solliciteren de maniantie van der kercken goederen". \') Ein-
delijk werd het gewenschte resultaat bereikt: onder 9 Sept.
1583 leest men in de notulen van Gec. Raden: „Op de
requeste van dio van der Tholen ende Schakerloo, 2) ver-
soeckende gemaincteneert te wordden in der administratie
van der kercken ende heure goederen is geapostilleert, die
Gecommitteerde Raeden van den Staten slandts van Zeelandt,
geloth hebbende opt versoeck van de remonstranten, hebben
denzelven gheconsenteert ende consenteren by desen het
oxide
bewindt ende administratie van de kercke van der Tholen endo
haere goeden, onder goede onde vroome
kei\'ckmeestcrs tot be-
hoorlick employ ter reparatie onde onderhout derselver, sonder
die te moghen diverteren tot anderen gebruycke", waartoe
den rentmeester van het E. O. gelast werd „van tbc windt van
de voorschreven kercke ende haro goede te desisteren ende
zyno handen te ydelen".

Het gevolg van doze resolutie was dus, dat hot Thoolsche
kerkegoed aan het E. O. onttrokken word. Noch do inkom-
sten, noch do uitgaven dier kerk wordon sindsdien in do
rekeningen der rentmeesters aangctrolfen. Zoo betaalde de
rentmeester kosten van wijn en brood voor het Avondnuuil
in de kerk van Tholen, tot Bamisse 1582 „zoolanghe der-
zelver kercken goederen zijn ghoweest aen de ghemeene sake",
terwijl ook de „kerckestallichten", dio de kerk van het

-ocr page 200-

188

kapittel placht te ontvangen, in het vervolg geregeld uit het
E.0. aan de kerkmeesters van Tholen betaald werden.

Rest dus nu nog slechts de vraag te beantwoorden, in
welke verhouding sindsdien de Thoolsche Magistraat tot de
kerkadministratie stond. Den 18™ Aug. 1591 besteedden Burge-
meesters en kerkmeesters het opmaken van het dakwerk van
kerk en toren aan. 2) Den 1™ Nov. 1592 deden kerkmeesters
in tegenwoordigheid van de Burgemeesters hetzelfde ten aan-
zien van het houtwerk voor kerk en torens. Den 25™
Maart 1593 stonden Burgemeesters en Schepenen den ont-
vanger van het kerkinkoraen, die gedemonstreerd had, dat
er geene middelen waren om de kostbare, noodzakelijke,
reparatiën aan kerk en toren te laten uitvoeren, toe, de
daarvoor noodige gelden op rente op te nemen onder verband
van „alle de kerckelauden ende anderen incoemen". Ten
slotte: volgens de stadsrekening 1584/85 (f. 7) werd aan den
schoolmeester een tractement van 25 £ uitbetaald „daervan
den
heyligen geest tsiaers betaelt 3 £, ende dc kercke 10 £.
Rest tot laste van
dc stadt ter sonnne van 12 wolko be-
dragen, toen in 1592 een andere schoolmeester aangenomen
werd, resp. op 4 £, 14 £ en 18 £ gebracht werden.

De conclusie is thans gegeven: evenals de „heyligen geest"
was de kerk met hare goederen een zelfstandig lichaam als
van ouds; de Thoolsche overheid .oefende slechts een recht
van toezicht uit, blijkbaar daarin bestaande, dat kerkmeesters
aan haar hunne rekeningen allcgden en voor goldleeningen
e. d. hare toestemming van noode hadden.

De kerkegocdirrcn. van Poortvliet werden ook door den ront-
mee.ster van het E.0. beheerd. De kerk aldiuir verbrandde,

\') Hoewel de eer.ste ufrekeniiig eer.st 13 jaren later gesebiedde:
rekening E. O. 1.59.\'), f. 20.5.

Tbock van Resolutie, f. 40.

t./.p.: f. 43.

h l.z. p., f. 4(i.

6) t.z. p., f. 42 v«.

-ocr page 201-

189

waarschijnlijk bij bet verdrijven der Spanjaarden. Om ze
wederom op te bouwen kenden Gec. Raden aan die van
Poortvliet een subsidie van 300 £ toe. \'\') Maar do uitbetaling
dier som liet, naar het scbijnt, op zich wachten, tenminste
onder de Bijlagen tot de notulen van Staten en Gec. Raden
van het jaar 1591 is een request te vinden van Baljuw en
Scbeponen van Poortvliet, waarin zij op uitkeering van do
beloofde toelage aandringen, en o. a. betoogen : „wy en behooren
oock niet minder van conditie te wesen dan ander plaetsen
in Zeelandt, die haerlioder kercken opgemaect werden niet-
tegenstaende baerlioder innecommen van dien in verre zoo
volo niet en emporteort". Baljuw on Schepenen wezen er
dus uitdrukkelijk op, lioevole goederen hunne kerk bezat:
waron dio goederen kortweg geconfisqueerd, dan bad eon
dergelijk beroep al zeer weinig zin! — Bovendien kwamen
Gec. Raden Poortvliet ook op andere wijzo te hulp, door op
oen daartoe strekkend request van haren Baljuw en Schepenen,
hun don 20«:» Dec. 1590 voor oen tijd van G jaren „den ont-
fanck van do korcko- endo fabrj\'ckegocdon aldaer tot hot
opbouwen endo repareren dor voorschrovon kercke" too to
kennen, „midts van don ontfanck endo omploy doende
bohoorlicko rekeninghe". Diontengovolgo werden dio
goederen G jaar lang niet door den rentmeester van het
K. O. in zijno rekeningen verantwoord, terwijl ook in dien
tusschentijd Gec. Raden aan dio van Poortvliet meermalen
toestonden korkolandon to verkoopen, daar do ojibouw steeds
meer gold vorderde. Toon de tennijn van zes jaren vor-
loopon was, vorzochten die van Poortvliet „continuatie van
don ontfanck van do goederen,
dc kcrckc aldaer ancomvicndc\'",
op wolk verzoek Gcc. Radon den 2\'lcn Jan. 1597 afwijzend
bcschiktcn, tevens don rentmeester van hot E. O. opdragende

1) Vgl. Khmeiuns: Zccuwschc Oudheden, Tholen bl. 119—121,
alwaar o. a. blijkt, (hU, ook de Raad van Slate 1\'oorlvliet (ot op-
bouwing der kerk subsidie verleende.

•) Notulen Gec. Raden: 11 Dec. 1585, 1 Mei \'HG en IG Mei \'87.

\') Rekening E.O. 1589/91, f. 128.

Notulen Üec. Raden: 27 .luni 1591 en 2 .luni \'92.

-ocr page 202-

190

te „anveerden die administratie van alle de Voorschreven
kerckegoeden, dio beneficieren ten meesten dienste van
de
gemeene saecke
ende, indyen eenige noodige reparatien
vereyscht werden, den Raede daeraff adviseren om, ordre
ontfangen hebbende, deselve te doen executeren als naer
behooren". Deze verschillende gegevens wijzen er m. i. op,
dat de kerkegoederen geacht werden in onmiskenbaar verband
te staan tot de kerk, waartoe zij behoorden, iets waartoe
niet de minste reden bestaan had, als Gec. Raden gemeend
hadden, dat die goederen met ze onder het beheer van den
rentmeester van het E. O. te brengen eenvoudig gecon-
fisqueerd waren.

Kerke-, vicarie-, pastoriegoederen e. d. vah~.^int-Maartcnsdijk
cn Sclicrpenisse
worden in de rekeningen van het E. O. niet
verantwoord; evenmin wordt daarin van ontjerhoud dier
kerken of van bezoldiging van ministers aldaar gewag
gemaakt. In de rekeningen van het E. O. wordt daarvoor
de volgende reden gegeven: „aengaende de kercke-, euro-,
gilden-, capittels-, capelryen ende andere geestelicke landen
ende goederen, gheleghen binnen de jurisdictie van Sinte
Maertensdijck ende Scherpenisse ende in der kercken aldaer
gefundeert, midtsgaders de goederen, toebehoorende dezelffde
fundatiën ende buyten de voorschreven jurisdictie ghelegheh,
alzoo diezelve aengeslaeghen zijn by die van der Rokencamer
endo Raede tot Breda vanweghen deu Grave
Van Bueren, ")
als pretenderende dat den voorschreven Grave die mach acn.veerdcn
ende daermcdc disponeren naer zijn beliefte, zoo nuyt crachte
van
trecht van ius patronatus als van andere tijtle van hoocheyt ende
gerechticheyt
tercause van dcnwelcke zekero (luestio gereson
is geweest tusschen Mijn Hooren do Gecommitteerde Raeden
vanweghen de Generale Staten van Zeelandt endo die van
den voorschreven Raedt van Breda, diewelcke noch nyet en

1) Rekening E. O. 1.589/91 f. 128.

2) De Graaf Van Huren — de oudste zoon van Prins Wu^lem
was n.1. destijds heer dier beide heerlijkheden, terwijl in zijn naam do
Rekenkamer te Breda adinini.streerde. Vgl. Zeel. 111. 11 : 319, 301.

-ocr page 203-

191

is beslicht, sulcx dat desen rendant gheen ontfanck ofte
administratie van dezelve goederen en heeft gehadt".

Het verloop van die „geresen questie" is eenigszins na te
gaan. Aanvankelijk schijnen Gec. Raden het goed recht
van den Graaf
Van Buren erkend te hebben: althans in
een betoog, dat de rentmeester van het E. O. tot Gec. Raden
richtte en waarop zij den 4cn Aug. 1579 hunne beschikkingen
gaven, constateerde hij uitdrukkelijk, dat het college hem
gelast had „dat hy op de goederen, daer de Grave
Van
Bueren
trecht van ins patronatus pretendeerde hem to com-
peteren, geen executie voorderen en zoude ter tijt toe daer
anders inne waeren geordonneert". \'-) Gec. Raden kwamen
thans hierop terug; zij droegen den rentmeester op „te
annoteren ende saiseren alle de geestelicke goeden binnen

den quartier van zynen ontfanck---ende dat soowel in

regard van de geestelicke goederen, daer de Graelf Van
Bueren
ius patronatus aen pretendeert als van alle andere,
daer geen hantlichtijnge aff gedaen en is". Tevens schreven
Gec. Raden hunne gedeputeerden te Antwerpen aan, dat zij
den Prins zouden voorhouden, dat men tot een dergelijken
maatregel wel zijn toevlucht had moeten nomen „tenderende
tsolve tot zeer quade consequentie uuyt regard van alle
dambachtsheeren van Zeelant", wat niet verhinderde, dat zij
„presentatie" deden „van als te doeno dat mogelick is in
respecte van Zyncn V. G. zoone". •») Nadat do Prins hierop
als antwoord gegeven bad, dat vóór alles Gcc. Raden nadere
informatiën zouden inwinnen omtrent do rechten van den
Graaf
Van Buren, ») schijnt deze aangelegenheid verder
tusschen Gec. Raden cn do Rekenkamer van Breda to zijn
afgehandeld. Zoo vcrscheen o. a. don 5cn Maart 1580 in
het college van Gec. Raden oen Raadsheer uit die Rekon-

1) I"« Rekening K O., f. IDl.
-) Reg.
V. Oude akten C f. 129.
») t. z. |). f. 12(1 v".

t. z. I». f. 150 vo.
\') Notulen Gec. Raden 24 Dee. 1579, 20 Febr. \'80.

-ocr page 204-

192

kamer, i) wien voorgehouden werd, dat omtrent het ius
patronatus en de administratie der geestelijke goederen een
geschil liangende was tusschen Gec. Raden en Goes en
ambaehtsheeren van Zuid-Beveland, om welke reden „die
van den Rade raetsaem gevonden hadden die zaecke alvooren
mette voorschreven van der Goes ende ambochsheei\'en aff te
doene, teneynde alzoo die van den Rade allessins geneycht
waren omme Zyne Excellencie ende derzelven zoone, den
Grave
Van Bueren, belanghende die geestelicke goeden in
S^e Martinsdijck te complaceren ende alles mogelick te laten
volghen, zulcx vóór tvoorschreven accoord mette voorschreven
van der Goes ende ambaehtsheeren gedaen zijnde, bj\' dezelve
in geen consequentie getrocken en werde". Blijkbaar is op
dat voorstel ingegaan, daar toch den 22™ Juli d.a.v. Gec.
Raden de Rekenkamer van Breda verzochten do zaak weer
te vervolgen „alsoo men rnet die van der Goes gonoech
verdragen is". Wat nu ten slotte het resultaat van al
die onderhandelingen geweest mag zijn, is uit de Notulen
van Gec. Raden niet op te maken; alleen kan geconstateerd
worden, dat o. a. nog in 1599 de bewuste goederen niet
onder het E. O. gebracht waren „alsoo den innecommen van
de voorschreven goederen jaerlicx wordt ontfanghen by den
rentmeestere van den Grave
Van Bueren". -) Blijkbaar dus
hebben Gec. Raden het goed recht van den Graaf
A\'\'an

Buren erkend.

Aanzien des persoons deed zich kennelijk in de verwikke-
lingen met den Graaf
Van Buren vóór alles gelden. Zijne
rechten waren geene andere, dan die van do overige
ambaehtsheeren en juist daarom Avas het, dat Gec. Radon
uitstel verzochten, totdat volkomen soortgelijke geschillen
met de ambaehtsheeren van Zuid-Beveland bijgelegd zouden
zijn; hadden zij toen reeds den Graaf
Van Buren tevreden
gesteld, dan zouden allo andere ambaehtsheeren in Zeeland
niet nagelaten hebben daaruit een „zeer quado consequentie"

1) Notuleif Gec. Raden.

2) Rekening E. O. 1.599, f. 135.

-ocr page 205-

193

tc trekken. En dat Gec. Raden niet zonder grond die
„consequentie" duclitteu, blijkt al dadelijk uit do verwikke-
lingen, waarin zij raet de
Jleerm van Vosmeer geraakten, die
op evenveel recht als de Graaf
Van Buren aanspraak
maakten en op wiens bevoorrechting deze dan ook niot nalieten
te wijzen, i) Hoe de Heeren van Vosmeer hunno pretensiën
formuleerden, blijkt duidelijk uit een post van uitgaaf, die
in een der rekeningen van bet E. O. over Tholen voorkomt: 2)
do rentmeester bracht n.1. vacatiegeld in rekening „van dat
desen rendant hem gevonden heeft op den XXVIIcn July
anno LXXIXtich binnen Middelburch volgende de beschry-
vinghe vau Myno Hoeren van den Rado om to besoignieren
tegens do Hoeren van Vossemaer,
dewelcke pretendea-dcn ie
hebben trccht van ius 2^fiironains nopende de gccstclicke goederen,
in da- kerckcn aldaer gcfundcert, oock mede dat zy behoorden
tc hebben dadministratie van dcselvc kerckcgocderen oft, indien
men dczclffdc ende andere gecstelickc goederen, in hare jurisdictie
gclcghcn, aenveerden wilde by tijtic van confiscatie, dat hcurlicden
in sxdcken gevalle daervan de conjiscatic toebehoorde\'\'.
Hun be-
weren kwam dus hierop neer, dat, hetzij Gcc. Raden voor
hunnen rentmeester hot behoor cn niots meer, ovor dc geeste-
lijke goederen onder Vosmeer opeischten, hetzij dat zo op
grond van conliscatie oj) dio goederen aanspraak maakten,
in beide govnllon niet Gco. Radon, maar do neorcu van
Vosmeer daartoe gerechtigd waron, in \'t eeno goval tot
admini.stratic, in hot andoro tot conliscatio. Blijkbaar dcdon
zij daartoe uilaluitend ccn beroep op hun patronaatrocht,
gotuigo, dat zij ook weigerden oen route, dio zo voorheen
hot Thoolschc kapittel haddon uit to betalen, to voldoen:
„als blyvende" —- gelijk do rentmeester van hot E. O. Gcc.
Uadcn inlichtte — „van nu voortaen desolvo ronto
hy tytclc
van ins patronatus
aon desolvo Hooren, alsoo do Grave Van
Biirkn
in sijn hecrlichcdon tselvo rccht usurpeert endo dat
luier recht alsoo goot endo dougdolcik is,
met welleken tytcl

13

-ocr page 206-

194

deselve Heereu oock willen beletten dadministratie aen desen
rentmeester van andere landtpachten, renten, cbijnsen ende
alle geestelicke- ende kercken-goederen, aldaer resorterende
ende willen selve daerinne disponeren naer haer geliefte".
Voor een dergelijke pretensie bestond, meende de rentmeester,
niet de minste reden: „hebbende" die Heeren „immers nyet
meer (recht) dan ten tyde als de capittelheeren in henre oude
possessie waeren". In antwoord op hetgeen hij hun voor-
gehouden had, gelastten dan ook Gec. Kaden hem den lo
Sept. 1579 „voorts te vaeren in zynen ontfanck ende admi-
nistratie, oock in respecte van de voorschreven goeden van

do kercke van Vosmaor---mits dat nochtans tzelve zal

geschieden zonder prejudicie van yemants gerechticheyt endo
behoudens dat de voornoemde Heeren van Vosmaor sullen
nyetmin vermogen voorder endo naerdor exhibitie ter gelogent-
hede tc doene tot betooch ende verificatie van hunne voor-
schreven pretensie". 2) Blijkbaar hebben de Heeren van
Vosmeer Gec. Raden niet van hun goed recht kunnen over-
tuigen, want alle geestelijke goederen onder Vosmeer bleven
onder het E. O.

Over de kerk van A\'^osmeer nog een opmerking^ Daaromtrent
legde de rentmeester van het E. O. Gec. Raden in Dec. 1579
deze quaestie voor: „Die van Vosmaor hebbende in den jaere
LXXVHI besteet haere kercke motten thoorn te repareren
aen
Vincent do schaliedecker van Bergen voor IX £ gr.,
welck werck eerst nu in den voorleden somer volmaect is,
hebben aoii deson rentmeester versocht, dat hy tscHfdc zoude
willen betaelen oft by faulte van dyen soude den voorschreven
schaeliedecker zijn betalijnge by oxecution doen hebben
op
dc pachters van de kerckelanden
endo dat van de landtpachten
do anno LXXVHI, waerinne desen rentmeester zwarichoyt
gcmaect heeft om to betaelen, alsoo tsellfdo by hem endo in
zijndor tijt nyet besteedt is geweest, vcrsoect deson rentmeester
ordomiantio oft hy tzelffde zal mogen betaelen ofte nyet".
In antwoord daarop ordonneerden Gec. Raden den rentmeester

-ocr page 207-

1631

„dese bestedinge van reparatie aen de kercke van Vossemaer
te betaelen, mits dat hy dc kerckmeesters van den voorgaende
administratie sal doen rekenen. Ende sooverre bevonden
wort hunlieden te boven te commen, sal tot rembourssement
van desen de resterende penningen doen verantwoorden
tot
jironffyte van de gemeyne saecke".
Neemt men nu in
aanmerking, dat ook in de rekeningen van het E. O. over
dit kwartier nimmer van kerkmeesters gesproken wordt, dau
mag men in de eerste plaats dunkt mij aannemen, dat ook hier
do geheele administratie van kerkmeesters op het E. O. is over-
gegaan, terwijl bovendien opvallend is, dat dio geldschuld
op kerkelandpacht zou verhaald worden: waren de kerke-
goederen kortweg geconfisqueerd, had men dan niet eenvoudig
de „gemeene zake" kunnen aanspreken?

Was bij St. Maartensdijk, Scherpenisse en Vosmeer van
rechten der ambachtsheeren ten opzichte van de gcestelijko
goederen sprake, op ambachtsheerlijk recht heeft ook betrek-
king hetgeen omtrent Westkerke en St. Annaland valt mede
to doelen. A\'"an Westkerke wordt in do rekoningon van het
E. O. slechts cure-(pastorie-)tiend in ontvangst verantwoord,
terwijl liet verder van „do kercke-, cure-, ghilden onde andere
capclrycn ende ghecstelicko landen in Westkercko gheloghon
ondo in do kercke aldaer gefundeert" heet, dat zo „midts
haere zwaere dijckschoton endo lastigho dyckaigen" zijn „ge-
abandoncert endo aon do ambochsheeren aldaer gelaten". \'-)
Oorspronkelijk hadden Gec. Raden het voornemen gehad om
alle gcestelijko goederen onder Westkerke, ook dus do
pastorietienden, to abandonneeron, waarop do rentmeester van
het E. O. hun do verzekering gegeven had, dat do ambachts-
heeren genegen waren die goederen on tiendon te aanvaarden,
maar — had hij daaraan toegevoegd — wildon Gec. Radon
do tienden aan zich houden, „deselve ambochtshceron zijn
gehouden do geabandonneerde gometen to aenveerden". Dezo

18*

-ocr page 208-

196

raadgeving hebben Gec. Raden kennelijk niet in den wind
geslagen. Blijkbaar dus kwam den ambaehtsheeren van
geabandonneerde goederen een dominium eminens toe, en
waren zij tot een aanvaarden van dergelijke goederen zelfs
verplicht, i) Hoewel er dus slechts weinige geestelijke goederen
van Westkerke onder het E. O. ressorteerden, bekostigde dit
toch in vervolg van tijd de kosten van het onderhoud der
kerk aldaar.

Bijna hetzelfde valt ten opzichte van St. Annaland te con-
stateeren. Ook daar heeten „de kercke-, eure- ende andere
ghilden ende gheestelicke landen, gefundeert in de kercko
van St. Annalant", door Gec. Raden om eenzelfde reden ge-
abandonneerd en „ghelaten" te zijn „am
de kcrckc ofte Heeren
aldaer", 2) terwijl de rentmeester slechts goederen van elders
gelegen kloosters en van het kapittel van West-Souburg in zijne
rekeningen verantwoordde. Bhjkbaar waren dus die geestelijke
goederen den ambaehtsheeren geabandonneerd, met uitzon-
dering dat de kerkegoederen gewoonweg aan de kerk gelaten
waren, tenzij men moet aannemen dat ook dio goederen in
dat lot hadden gedeeld en diuirmede do zorg voor do kerk den
ambachtsheer als plaatselijke overheid was overgelaten; een
tegenstelling die in die tijden met het vigeerend stelsel van
publieke religie practisch op hetzelfde neerkwam.

Omtrent deze kerk en don kerkdienst aldaar nog oen enkele
opmerking. Den (5™ Mei I08G had de classis Tholen •\') tweo
hai\'cr leden ojigcdragen „om don XIIc" May naestconunende
te compareren in St. Annenlant by den Heer, Baillieu ende
Gelande desselvon lants, endo aldaer aen to houden ende te
versuecken, dat hen believo tzamen metten classo de goede
handt te bieden om by requeste aen Myne llceren Raedt van
Staten in Zeelant te versuecken, dat hen believo behoirlick
onderhoudt te verordineren voer eenen kerckendienaer voer
de kercke aldaer". Welk resultaat die conferentie had, bljjkt

-ocr page 209-

197

niet, maar wel besloot de classis den 140 Juli d.a.v. „alsoo
dinwoonderen van St. Annenlant aen den dienaeren des classis
in den eylando van der Tholen versocht hebben assistentie, ten-
eynde sy mochten versorght wordden met eenen getrouwen
dienaer des goddelicken woorts, waerdoer de genieynte — die
tot noch toe daeraft" is onbesorght — tot haeren welvaren
ende salicheyt mochte gesticht ende geleert wordden ende
overmits do middelen van do gheestelicke goeden in haere
voorschreven plaetsse nyet en waeren souffisant om eenen
dienaer des goddelicken woorts te onderhouden endo de kercke
— die gansch vervallen is — te repareren om den dienst
daerinne te doene" het verzoek van St. Annaland aan de
Staten of Goc. Raden, „dat hen believen willo
als goede voesta\'-
heeren der gemegnte Christi
in tgbene des voerscroven staet te
versieno", te steunen. Het verzoek vond bij Gec. Raden
bijval: blijkens de notulen van het college van 18 Sept. van
hetzelfde jaar werd op eon verzoek van „die van St. Annaland"
om een minister to bekomen, het tractement van den aan-
genomen schoolmeester en reparatie hunner kerk betaald lo
krijgen, beschikt, dat zij eon minister „op bewillingo endo
admiösio van de classo in donselven eylande" mochten be-
roepen; maar „zoovele angaot do boUiclingo van don school-
meester ende reparatie van de kercko
alsoo suleke staen tot laste
van de plaetsen ende gemeenten,
boliooron deselve eonigo
middoion to i)ractic(iuen, wacrmedo sulcx voorsien niochtc
wordon, dan vorstaondo, datter binnen den voorschrovon lande
noch sijn XIIII oft XV gemeten lants der voorschrovon korcko
competerende, die by eonigo aldaer sokore voorleden jaeren
endo tot noch toe particulierlick sijn opgehouden, verswegen
endo do pachten daervan ontfangen, worden do voorschrovon
verschonen pachten den remonstranten vergunt tot reparatie
dor voorschreven kercke - - - al onvermindert trecht ende
actio van do. gemeen saecke tegens dengenen, dio deselve in
der voorschreven manieren bobben achtorgobouden endo ver-
zwegen". 0[) twee beginsels legden Gec. Raden in dozo resolutie
kennelijk don nadruk: 1®. het bezohligen van school meesters

\') t.

-ocr page 210-

198

staat tot last van de plaatsen of gemeenten, een bewering,
die in elk geval alleen juist is voor zooveel de steden en
niet het platteland aangaat; en 2®. ook het onderhoud der
kerk hebben de plaatsen of gemeenten zelf te dragen. Voor
vele kerken — zooals b.v. op Schouwen — wier goederen
niet door den rentmeester van het E. O. beheerd werden,
was dit werkelijk het geval; voor de andere meen ik dat,
op grond van hetgeen ik in vorige hoofdstukken hieromtrent
bijbracht, te moeten betwijfelen.

In beginsel had dus de kerk van St. Annaland niets mot
het E. O. uit te staan. Dit nam niet weg, dat Gec. Iladen
uit het E. ü. meermalen subsidie verleenden. Zoo gelastten
zij den 25en Juli 1587 den rentmeester om den
Kerkcraad
van St. A. 50 carolusguldens uit te betalen „tot sccoursc van
dat by hemlieden aireede ghecocht was tot het affschutten
ende bevryden van dezelve kercke". En een twee jaren later
betaalde de rentmeester aan den
Magistraat cn l^ci\'kcraad aldaar
60 £ „over een
secours henlieden by Myne E. Heeren van
den Raede vergunt tot het repareren endo oprechten der
vervallen ende zeer gheruynecrde kercke aldaer".

1) Kekening K. O. 1586/88 1\'. 273 v".

-ocr page 211-

HOOFDSTUK V.
Zuid-Beveland.

Den 22en Maart 1577 gingen Goes en het platteland van
Zuid-Beveland op satisfactie over tot den Prins van Oranje.
Ook bij deze satisfactie werd handhaving dor lloomscho
religie bedongen.

De geestelijkheid bleef dus in statu quo, en dat niot alleen
wat don eeredionst, raaar ook wat do door haar uitgeoofendo
burgerlijke recht,s[)raak aangaat. ]<]en dergelijke stand van
zaken, afwijkende vau hotgecn elders in Holland on Zeeland
gold, kon uit staatkundig oogpunt bedonkelijke gevolgen
meebrengen, gelijk uit hot volgendo blijken kan. Door dio
handhaving der lloomscho religie bleef dit gedeelte van
Zeeland, wat het kerkelijko aangaat, oiulor den Bisschop
van Middelburg, .
T.\\n van Stui.ien, „den adhorendt vau don
Jkiian", ressorteeren, een omstandigheid, dio do Staten noopte
den 21cn blaart 157S oen schrijvcn to richten tot den Bis-
schop van Utrecht, -) waarin zij or op wezen, dat or bij
hen klachten ingekomen waren „ovor ccnon hoor
Jan Stiivrn,
ghopretondoordo Hischop van Zeelant endo ovor zyno ollicioron,
zoe van niouwichedon, dio zyluyden doorgaons goplcgon
bobben endo alnoch continuorcn in do j)Iaetson
daer die
Catholicke Roonischc religie gcexe^-cca-t wordt,
tegens dio privilegiën
endo oudo manioro van doeno, als doerdyen hy adherent is

\') Keu;, van onde aklcii A, f. 2.s v".
l{c|,\'. van oude akten
li, f. 22!) v".

-ocr page 212-

200

van don Jan, endo dyen nyettegenstaende zijn volck dagelicx
met hem correspondentie houden, ende uuyt zynen naem
aldaer noch hun occuperen ende commanderen, dwelck ons
dunct te wesen nyet alleenlijck zeer prejudiciahel, maer oock
in dese conjoincture geheel periculeux, ende daerom ons
nyet langer te lyden en staet". Evenals de Generale Staten
op vele plaatsen de in 1559 opgerichte nieuwe bisdommen
opgeheven en aldaar de oude jurisdictie hersteld hadden,
verzochten hem de Staten „alzoo van allen ouden tyden
Zeelant geweest is van het Bisdom van Uuytrecht", in dien zin
maatregelen te willen treffen, „principalick teneynde dat,
tselve gedaen zijnde, die voorschreven officieren van
Stryen
ende suspecte persoonen, namentlick den vicaris, provisor
ende deken, den fiscael, den notaris ende andere zyne offi-
tieren, mogen terstont zonder opsprake versenden worden
uuyt Zeelant endo tlandt verzeeckert tegens allo verraderien
ende oproerten , daertoe Uwe E. met ons schuldich is die
handt mede aen te houden". Het antwoord van den Utrecht-
schen Bisschop was verre van bevredigend: i)
Strijen had
van hem nimmer de benedictie bekomen, zoodat van juris-
dictie of gerechtsdwang over hem geen sprake kon zijn, en
wat de wensch der Staten betrof, dat Zeeland weder onder
het Bisdom Utrecht zou gebracht worden, merkte hij op, dat
het" „openbaer endo notoir" was, „dat pauselycko lleylicheyt
mit rype deliberatie endo gemeenen consent sacri collegii
cardinalium. een eygen bisdom over Zeelandt, van Uuytrecht
gedimenbrcert, geerigeert heeft, daertegen wy, als den
heyligen stoel van Koomen midt eedt endo plicht verbonden
wesende, nyet en behooren te attenteren". Hadden de
Staten dus van die zijde geen hulp te vcrwacjiten, zoo schijnt
het slot van alles geweest te zijn, hetgeen men in do Staten-
notulen van 2 Juni 1578 leest: „die van der Ghoes hebben
geproposeert noodich te wesen to publiceren geheel Zeelant
over hot leste placact, daerby een yegolick belast wordt to
zwoeren de Pacificatie van Ghendt endo don
Johan viandt,
ende is geresolveert, dat tzelve zal gedaen wordon ter Gh\'oes

\') t.z.p.

-ocr page 213-

201

ende ter Tholen, alzoo elders binnen Zeelant geen suspecte
persoonen en woonen, of resideren, die zwaricheyt maken
zouden de voorschreven Pacificatie ende don
Johan viant to
zwoeren".

De handhaving der Koomsche religio zou echter hier,
evenmin als to Tholen, van langen duur zijn. „De Satisfactie
was nog niet afgekondigd, toen de boweegingon om verande-
ringo reeds begonnen" schrijft
Vax de Spiegel. ï) Het gold
toen oen op zichzelf staand geval: zekere
Frans Sciiaalje
had den 2()en blaart 1577 aan verschillende burgers verzocht
om een request aan den Prins te steunen, waarbij men
verzoeken zou te Goos tweo religies te mogen hebben, zooals
volgons zijn beweren te Haarlem toegestaan was; eon straf-
vervolging werd tegen
Schaaije ingesteld. Intusschen
namen do Gereformeerden te Goes in aantal too, gelijk
daaruit blijkt, dat zij sinds Mei 1578 in ccn particulier huis
geregeld predikaties hielden ou zelfs oen vasten leeraar aan-
namen, wien ochtor spoedig vanwege don Magistraat het
prediken verboden werd. -) Den 28eii Sopt. d. a. v. richtten
dc Goroformoerdon zich bij retjuost tot don Magistraat, tc
kennen gevende, „dat zy ecu\' zekeren tijd zich beholpen
hadden mot ccn huis, alwaar zy tor Predikatie gegaan zyn,
cn vermits het zelve huis niot bekwaam is om daar langer
tc gatui, zy mitsdien benoodigd zyn tc verzoeken oono Kork
to hebben, hot zy hot Klooster [n.1. dor Kruisbroeders] of het
Zusterhuis [n.1. dor Zwarte Zustors]. — Verzoekende daarom,
dat Myno Hoeren zulks mondeling of schriftelyk geliovon too to
staan, stanto pede, waar modo hun grooto vriendschap ge-
schieden zoude". Dc Magistraat aarzelde; doch daarmede
lieten do Gerofornieorden zich niet in en wisten hom ten
langen leste do verklaring af te iierson: „Myn Heeren de
Bailliu, Burgcmcestors ou Schepenen, hoewel in haorlieder

\') (Va,\\ i)K Si\'ikoki.). Historie viui de Satislaelic van (loes,
1)1. 20!).

Dit en Ijctgccn volgt is in hoofdzaak ontleend aan Van ok
Si\'iedei- t. a. j). 1)1. 27:1 e.v.; zie verder Tk Watku (. a. p. 1)1. 21)0 e. v.
en de IJijlagen en Hou, Xll (iO e. v.

-ocr page 214-

202 \'

raagt niet en is, iet te consenteeren praejudiciabel die Satisfactie
henlieden by zyne Prinselyke Excellentie gegund, nogthans
aenraerckende die jegenwoordighe perykelen eninconvenientien,
orame dezelve te eviteeren, zyn te vrede, dat de Supplianten
haerlieden Predikatie zulle^i mogen doen in de Kercke van
het Gasthuis, onder protestatie van by de voorseyde Satisfactie
te willen blyven, en geensins dezelve te willen pracjudi-
cieeren". De gisting in de gemoederen bleef evenwel aan-
houden : de Predikant en eenige zijner aanhangers werden ten
stadhuize ontboden, alwaar zij te verstaan gaven, dat zij niet
maar de gasthuiskerk, raaar de kerk van de Kruisbroeders
ten gebruike wilden hebben. Na wikken en wegen gaf de
Raad wederom toe: „alzoo" werd den SOc« Sept. besloten, „de
supplianten hen niet en contenteerden met do voorige
apostillc, maar persistccren by hun verzoek van één van de
twee ICerken in de requeste geroert, soo hebben M^Mie
Heeren, om redenen •voorschrceven, (hoewel zy verklaaren
\'t zelve in hunne auctoriteit niet to zyn) henluiden toegelaatcn
het gebruik der Kerke van dc Kruicebroeders deser Stedo,
alles zonder prejudicie, en onder protestatie als vooren".

Terwijl er in de volgende dagen ten stadhuize nog steeds
over deze quaestio beraadslaagd werd, kwam het plotseling
tot een uitbarsting: in do Groote Kerk werden dc beelden
en altaren stuk geslagen, een beweging, die in oen ommezien
ook tot het platteland oversloeg. Den- 7ci\' Oct. kwamen twee
ministers en eenige ollicieren uit Wiilcheren te Gocs, die
zich onmiddellijk tot don Magistraat begaven en de (Jroote
Kerk voor do (iereformeerden opeischten, volgens Bon o.a.
betoogende: „dat de Ilcercn gheen swnrichoydt daer in on
behoorden to maecken, alsoo in allen Steden van Hollandt
ende Zeelandt sulcx ghedaen cndc ghoaccordeert was, nae
het afwerpen der Afgoden, endo dat oock de selvo Kercke
of het ghebruyck vandien henluydcn toebehoorde, ten
regardc van het rechti! b^vangelium endo Gods woort, dat
zyluyden suyver predictcn ende dat oock de .selvo Korck,
alsnu vacerende, oock onbequaem was, om de lloomscho
Religie daer inno te oetlenen". De Magistraat opperde nog
bedenkingen op grond der sati.sfactie, waaro[) eenvoudig ten
antwoord gegeven werd: „indien men hot hun weigerde, hot

-ocr page 215-

203

zoude evenwel met der daad gebeuren". Het denkbeeld, dat
dc Raad opperde, dat in do Groote Kerk door een leeraar zou
gepredikt worden „zonder eenige Roomscho plechtigbeden voor
to stollen", vond geen genade; nogmaals bad bij toe te geven
en legde de verklaring af, „dat zy bet niet in hunne magt
bevonden veranderingo to maaken in do Satisfactie: niettemin,
bevonden de Predikanten, dat het hun geoorlofd was den
Godsdienst in do Groote Kerk te verrichten, de Magistraat had
besloeten hot niet te verhinderen". Een der predikanten
verklaarde nu, dat men zoo dadelijk in de Groote Kerk zou
preeken en verzocht daarom de sleutels der kerk. Men ver-
wees hem naar den kostei-, de sleutels werden gehaald, de
kerk geopend, de klokken geluid en de eerste Gereformeerde
predicatie werd in do Grooto Kerk gehouden.

Ziedaar het verloop van het reformatoiro proces te Goes.
Do overheid was het dio to beslissen had, welke religie
geduld zou worden. Zij zelf ging niet langzamerhand lot do
Gereformeerde leer over: integendeel, hetgeen zij besloot werd
haar eenvoudig oi)gcdrongcn. Met ccn middelwog had men
geen vrede: geen predicalies van Gereformeerden cn on-
Gorolbrmoorden, geen eerodiensl „zonder eenige Roonische
plechtigheden voor lo stellen".

Aldus ging do omkooring le Goes in haar werk, waarschijnlijk
was hot liiot anders to Tholen, to Ziorikzeo on elders gegaan.
Do overheid alleen had lo bcslis.sün, wie in do kerken
te preokon had: zo besliste ten langen leste ton gunste van
de üorofornieerdon. Maar daarmedo haddon vermogens-
rechtelijk do kerk on hare goederen geen verandering onder-
gaan: do kerk bleef, gelijk nog in hot verv(dg blijken zal,
eon fundatie, door kerkniecsters boheord, waarover do Goessche
Raad als te voren oppertoezicht bloof uiloofenon.

„Uit dit verbaal", besluit V.\\n dk Si-ikukl, \') „is af lo
neomen dat do ojienbaaro oell\'oning van den Roomschon
Kerkdienst bimion de Stad is opgehouden den 8 Oclobor
]578". Den 2(;c" Oct. d a.v. verleende dan ook do Prins van
Oranje tc Antwerpen — o]) request van llaljuw, Burgoinoosters

\') 1)1. 285.

-ocr page 216-

204

eu Schepenen van Goes, „inhoudende, lioe dat sy om
meerdere Inconvenienten te scliouwen, hebben getollereert,
dat liun exercitie van de Roomsche Religie binnen der
voors. Stede geperturbeert sy ende geheelyck cesseert, mits
protestatie dat sy sulcx nochtans hebben laeten geschieden
sonder prejuditie van de poincten ende articulen van de
Satisfactie" — de z.g. akte van non-prejuditie, daarin ver-
klarend, „dat die perturbatio ende cessatie van \'t exercitie
van de Roomsche Religie binnen der voors. Stede van der
Goes toegelaeten ende gedoocht os by den voors. Bailliu,
Burgemrs. ende Schepenen aldaer, om beter gedaen dan
gelaeten ende om meerder inconuenienten te schouwen",
alles zonder prejuditie van eenig ander punt der satisfactie.
Daarenboven had de Prins te voren een anderen maatregel
getroffen: niet zoodra was het gerucht van den beeldenstorm
te Goes en op het platteland tot hem doorgedrongen of bij
had van uit Antwerpen den
8™ Oct. Jbr. Wille-af van Cat.s
opdracht gegeven, om met hulp van dc Magistraten in de
stad en ten ijlattelande „opt faict van de religie alle goede
oordre te stellen", verdere beeldstormerij en plundering tegen
tc gaan, zoowel die van de eene als die van de andere religie
in rust en kalmte te houden, „oude belangende het goudt,
silverwerck, doeken, coperworck, yserwerck ofto andere
niaterialeji, den kercken, cloosteren endo andre gelycke
plaetsen binnen der stede van der -Goes endo ton platten
lande aldaer comj)eterendc, sal den bovengenoemde
Van
Cats
dezelve met vvete endo assistencie van den oHiciers van
der plaetsen laeten baden ende onder behoorlick inventaris
naer hem nemen, behouden endo in goede bewaernisso stellen
ter tijt endo wylen behoorlick by ons dacrinno\'ver.syen worde". -)
De Gereformeerdo leer, in j)laats van de Roomsche,
imblicke
religie geworden, werd thans van hoogerhand mot kracht
doorgevoerd. Zoo schreven Gec. Raden „verstaen hebbende,
flat eenige ministers tics godlicken woorts veordich zijn omme

1) Van i)K Smeoki. t.u. bl. -105.

2) Oiid-arcliief (Joes: Regijster viiii alderluuide 1\'laceateii ende
Mandamenten, begiiineiide iu den jaere XV\'LXXVIIl\'"\'" f. 2 v".

-ocr page 217-

205

lien to tr{ins[)ortcren biuiieii der stede van der Gues endo
ten platten lande in de dorpeu van Zuyt-lievelant, respee-
tivelick omine den volckc aen te dienen ende te vercondigen
bet woort Godes naer huerlieder vocatie ende beroepinge" den
len 1578 alle magistraten, officieren en wethouders te

Goes en op het platteland aan, „dat syluyden respectivelick
de voorschreven ministers, des versocht sijnde, doen alle hulp
ende assistentie tot voorderinge van haorlieder voorschreven
vocatie int uuytdeylon endo vercondingen van den woordo
Godes, doende cesserou tor contrarien allen hinder, tweespalt
endo turbel van eenen yegolicken, die hem daertcgens feytolick
souden willen stellen". \') Zoo ook gelastten ze later hunnen
rentmeester van het
E. O. over Zuid-Bevoland, Sciiakck, den
iMiddolburgschen ministers
Michiel Panneel on Joannes Seit,
112 £ : 13 sch : 4 gr uit to betalen „ovor zekere oncosten
by homluden gedaen endo verschoten int invoeren van de
Gereformeerde religie endo vordoringho doraolver tot reformatie
dos oylandts van Zuytbovolant".\'-) X^\'an — althans openlijk —
verzet van don Goossclien Raad was goen s{)rako moer, gotuigo
dat do Raad don l^n Dec. 1578 hot besluit nam „den
Predicant van dc Gcroformoorden voor zijn onderhout" toe to
leggen „300 £ gulden tot 40 gr. stuk, ingaendo dato doses
bij provisie, totdat hot voors. onderhoud uit do geestelijke
[goedcroii] — indien dezelve bij do Staotou aongeslagcn
worde — of andorzints sal govondon worden". =\')

Dit raadsbesluit brengt mij wederom op do geestelijke
goedoron.

\'). Heg. V. oude akten C, f. 27.

-) Kekcning Fi.ouis Soiukck I". 80 (HijkKarehief. Aanwinsten 15)05
No. 7). Vgl. notulen tiee. Kaden 15 Jan. 1582: tlee. Kaden
vroegen den renlnieester van het E. O. oni adviea op een „requeste
van CiovAKKT CoiiXEUsz uuyt Kaerlandt, versoeckende reniboursscnient
van seker penningen hy lieni gedaen tottet invoeren vant heylich
evangeliuin aldaer". Zoo ook sprak nien te Utrecht telkens van
„de reformatie van liet platteland"; vgl.
IIoua Siccama t. a. p. passim.

"O t)u(l-arehief (Joes: Kleine Notulen. Vgl. ook Te Watku t. a. p.
[>!. 205. De origineele notulen zijn thans niet meer te Goes aan-
wezig.

-ocr page 218-

20fi

Den len December 1578 hadden dus blijkbaar Gec. Raden of de
Staten omtrent die goederen nog geen regeling getroffen, maar
zonder twijfel zijn zij spoedig nadien daartoe overgegaan,
getuige dat Gec. Raden in een zoo aanstonds te noemen
akte van 29 \'.Jan. 1579 verklaren, dat zij „onlancx gecom-
mitteert hebben den eersaemen
Floris Schaeck" — den
eersten rentmeester van het E. O. over Zuid-Beveland. Do
instructie zelf, die zij den rentmeester bij het aanvaarden
zijner functie gegeven hebben, heb ik niet kunnen vinden,
maar wat zij inhield doet de zooeven genoemde akte i) uit-
komen. Daarin toch stellen Gec. Raden voorop, dat zij nu
onlangs
Scüiaak hebben aangesteld, „zoe tot annotatie van
de immuebelen geestelicke - ende kerckcgoeden binnen der
stede van der Ghoes ende tplattelandt van Zuytbevelandt,
met advyse ende assistentie van de Wetten van der plaetssen
respectivelick, midtsgaders om zekere by hun alreerder
gesaiseerde goeden te administreren ten meestcn proffgte van
de gemeene zaecke, om dacrmede te mogen onderhouden de ministn\'s
des goddehjcken woorts ende andere kei\'ckendienaers, daertoe nootelick,
eensamentlijck om to moegen vervallen do costen van de
alimentatie van eenighe geestelicke persoonen, dyen tzelve
binnen denzelven lande thoecompt conform do Pacificatie
tot Gent, ende eyntelick
om allen quaetwillighe den middel te
nemen de gemeyne zaecke te frustreren van tgene haer toecomjü,
Hoe ten fijne als boven, als om alle hndcre \'oncosten te mogen
supporteren ter causen van de administratie van dc voorschreven
geestelicke goeden";
m. a. w. Gec. Raden hadden sfiiaak een-
zelfde instructie als allen anderen rentmeesters van hot E. O.
in Zeeland gegeven.

Maar ook verder is de inhoud dier akte Van belang. Door
toedoen van cenigo perturbateurs van do gemeene rust en
vrede, vervolgen Gec. Raden, had
Schaak aan zijno com-
missie niet kunnen voldoen, waarom zij thans mot hem den
rentmeester
Walhaven autoriseerden oni „tc procederen tot
volcomminghe van do commissie, hem
Sciiaeck gegeven ter
inventarisatie ende annotatie van allo geestelicke endo korcke-

1) üud-archiel\' üoes: liegijster van alderhande 1\'laccaten ete. 1\'. 22.

-ocr page 219-

207

goederen voorschreven, userende daerthoe van onse authoriteyt
om allo kerckmeesters ende ontfangers, besitters endo adminis-
trateurs van alle geestelicke goederen, hoedanich die -vvesen
mogen, midtsgaders allo andere, des noot zijnde, te beschryven,
teneynde zy binnen zeekeren tamelycken corten tyde over-
bringen de notitien, die zy daerafl"moegen hebben, tzy by inven-
taris, rekenijnge ofte anders". Daartoe kreeg
Walraven bevel,
al dien kerkmeesters, pachters enz. te gebieden „dat \'/.y hun
voortaen nyet en vervoorderen eenighe ontfanck ofto bewindt
daeraff te nomen, ofte eenigho bethalinghe te doen sonder
onse expresse ordonnantie", doch „dit alles
by 2>rovisie endo
zonder prejudicie van eens yegelicx gerechticheyt om naer
kennisse van zaeckcn in alles te vcrsien, gelijck naer gelegcnt-
heyt behooren sal tot slants dienste endo eens yegelicx con-
tentement". Eindelijk nog werd
Sgiiaeck opgedragen om,
tot volvoering van deze en zijn voorgaande commissie, Gec.
Raden een inventaris „ten ontfange" eerstdaags to doen toe-
komen, zoowel van immeubelo geestelijke goederen als van
meubele, „daeraff oock commissie heeft Jonckheer
Willem
van Caïs".

Eerst dan een enkel woord over die geeslelijke roorondo
goederen. Alleen in de eerste rekening van het E. O. is van
dergelijke goederen sprake; daar n.1. wordt opbrengst verant-
Avoord van verkochte „mueble goeden, gecommon van do
geruineordo kercken" van enkele dorpen i). In latere roko-
ningon wordt van zulke goederen niet liieer gewag gemaakt,
hoewel de rontmeester van hot E. O., op last van Gec. Radon,
allo mogelijke moeite deed om goud- en zilverwerk, juweelen
0.
d. in handen to krijgen; terwijl wat meer bijzonder do
kerkklokken aangaat, voor zoover zc overbodig voor den
kerkdienst mochten geacht worden, den rentmeöster Bowcster-
schelt opgedragen word die to saiseeron en ze tot geschut
voor de stad Goes to laten vergieten, w-aarin dezo, dank zij
het krachtig protest der ambachtsheeren, evenmin slaagde. -)

Hekening van den rentmeester Sch.veck, 1\'. (51 v".

2) Heg. V. oude akten C, f.\' 47, 74, 109, 170 v". en 280. —
Notulen (ïec. Haden 1579: 25 Juli, 5 Aug., 10 Sept.; 1580: 10 Jan.
en 22 Juli; ook 29 .hili 1588 en 3 Nov. 1592.

-ocr page 220-

208

Was cr reeds bij de icorklclokkeii, kerksieraden o. d. \\\'an
ernstig verzet sprake, nog grooter tegenwerking ondervonden
Gec. Raden bij hunne maatregelen betrefFende de onroerende
geestelijke goederen. Het waren n.1. de stad Goes en de
ambaehtsheeren van Zuid-Beveland, die zich zóó krachtdadig
daaïtegen wisten te verzetten, dat ten slotte in dit kwartier
van Zeeland omtrent de geestelijke goederen een ganscli
andere regeling dan elders getroffen is. Waar dit geschil
om ging, is een punt van groot belang; daarbij tocli is de
houding, die Gec. Raden (en Staten) met de Reformatie ten
aanzien van de geestelijke goederen in het algemeen aan-
genomen hebben, in allen omvang ter sprake gekomen.

De oppositie van Goes en de ambaehtsheeren laat zicli
zeker vóór alles daaruit vorklaren, dat zij zich door de
handelwijze van Gec. Raden in hunne rechten verkort achtten.
Maar bovendien laat zich vragen, of bij dit geschil nog niet
een gansch ander motief zich gelden deed, een punt, dat
ik eerst nader wensch te onderzoeken.

Goes cn Zuid-Beveland waren van overheidswege „gorofor-
meerd". Maar daarmede was natuurlijk nog allerminst de
bevolking voor do Reformatie gewonnen, integendeel juist <i|)
Zuid-Beveland heeft do Gereformeerde leer aanvankelijk
weinig ingang gevonden. Voor dc aanhangers der oudo
leer moest het instellen van een rentmcostcrschap van het
10. O. over do geestelijke goederen wel ccn steen des aan-
stoots wezen. Terwijl zij tocb reeds hadden moeten gedoogon,
dat huinie religie „cesseerde", hadden zij nu nog bovendien
aan te zien, dat door dien maatregel hunnen tcgonstander.H
alle mogelijke faciliteiten verleend werden. Alom konden nu
Gereformeerde [)redikanten aangesteld worden, innnors eon
geregelde uitbetaling van tractement was thans gewaarborgd;
de kerken werden hun geojiend, of wol bleven gesloten; de
verschillende kerkegoederen zouden voortaan door oen gohcol
nieuwen functionaris, in éón hand, geadministreerd wordon.
Van dat stille verzet nu waren, naar het mij wil voorkomen,
de ambachtsheoren do tolk. Door hun tegenstand kon
toch do rentmeester van het E. O. tot vorschillendo, hem

1) Te Wateu t. a. p. bl. 271—273, 313 en 314.

-ocr page 221-

209

toegewezen, broinien van inkomsten niet geraken, waarvan
een onmiddellijk gevolg was, dat de ministei-s slecht bezol-
digd worden, die zich daarover dan ook onophoudelijk bij Gec.
Raden beklaagden. \') Dat zulke omstandigheden voor de
doorvoering der Reformatie in die eorsto jaren niet bevor-
derlijk waren, laat zich wel begrijpen, hetgeen dan ook met
zooveel woorden Goc. Raden den ambachtsheeren verweten.
In een schrijven toch van 19 Nov. 1579 aan den Tresorier-
Generaal, die zich destijds bij den Prins bevond, brachten
zij eenigo punten ter sprako, dio
Manmaker verzocht word
met den Prins te bespreken, waaronder het geschil met Goes
en de ambachtsheeren. Van de door deze laatsten aangenomen
houding heet het, „dat diezelvo tendeert nyet alleono om
door de consequentie dio gelycke regieringo van de geeste-
licke goeden in den lando van Zeelant in gohool confusie te
brengen, nemaer oock ommo desolvo goeden te vordnystcren
endo to ontvromden endo oock ommo door quado betalinghe
van do ministers deselvo to vordryvon ofte moeloos lo maecken".
Zeker — wol zeggen Gec. Radon in een .schrijven van den
11 en Dcc. d.a.v. aan den Prins „dat sy [n.1. Goos en do
ambachtsheeron] van ons alfgovraocht zijnde, oxiirosselick
vcrclaort hebbon nyet to begeren, dat noch de papen, noch
oock oonigo andere dycrgelycko persoonen iu luier oudo
exercitie gestelt soudon worden", on iots vorder, dat zij „soo
sy uutgeven" do gecstolijkhoid niet in het genot harer
goederen willen herstollen, maar hot gold hier oon oüiciëele
verklaring, welker rcëclo waarde Gec. Raden wellicht toch in
twijfel trokken, gotuigo die uitdrukking „soo sy uutgovon"
on dat zij eon „afvraging" noodig geacht haddon. Bovendien
wijzen eenigo bepalingen van het Accoord van 1581 —
waarmede do geschillen tusschen Gec. Radon on Goes on de
ambachtshcoron beëindigd worden — er duidelijk op, dut dc
verwerkelijking dor Reformatie bij dio verwikkelingon een

\') Notulen Goc. Huden \'2 Juni, 25 Juli 1579; Heg. v. oude akten
C r. 8li v".

2) Keg. v. oude akten C, f. 198 v".

3) t. z. p. f. 22Ü.

U

-ocr page 222-

2in

niet geringe factor geweest was. Zoo schreef art. 7 voor,
dat de kerke-goederen der verscliillende parochiën door kerk-
meesters zouden beheerd worden „waeraff tenrainsten deen
helft zullen van de Gereformeerde religie zijn". „Aengaende
de schoolmeesters", zegt art. 11,
„alsoo daeraff eensdeels depen-
deert die reformatie van de religie,
is verdraegen, dat alomme
binnen der Goes ende ten platten lande bequaeme schoel-
meesters gestelt zullen worden, wesende zuyver ende vrom
in de Gereformeerde religie, die classe aengenaem". Een zelfden
eisch stelde art. 12 voor kosters, klokluiders en andere kerk-
dienaars. En eindelijk bepaalde art. 14, dat de administratie
van H. Geest- en Gasthuis-goederen blijven zou, „gelijck die
van outs geweest is, midts dat de helft van de armen- ende
gastbuismeesters sal zijn van de Gereformeerde religie, oft
tenrainsten niet partial, by sooverre in eenige plaetsen van
desen eylande egeen twee bequaerae persoonen van de Gerefor-
meerde religie ten desen en zouden zijn te becomraen".
A\'^ergelijkt men nu deze bepalingen raet hetgeen in 1579 op
de provinciale synode te Goes verhandeld werd, \'-) dan blijkt
dat juist omtrent die punten de synode besloten had zich bij
Gec. Raden over de door do ambachtsheeren aangenomen
houding te beklagen.

Ook acht ik het wel opvallend, dat juist terwijl men over
deze quaestie raet Goes on de ambachtsheeren doendo was,
de priorin en conventualen van het klooster Jeruzalem onder
Biezelingc, die eertijds, nog vóór de Pacificatie, door
Sthi.ikk
in verschillende kloosters in Brabant ondergebracht waren,
bij request Gec. Raden verzochten in het genot Imnner goederen

\') Vgl. de Acla der Classis Zuid-Hevelaiid —\' aanwezig in iiel
archief dier classis — van 4 Mei 1571): „Is verordineerl, dat men
de 11. Gheestmeesters voor dit jaer noch dulden sal om den ainbochts-
heeren teghemoete te conien, maer daerna sal men diaeonen ver-
kiesen na het apostolisch ghebruyck". Wel een bewijs, dat de
classis bij het geschil betrokken was!

") RF.rrsma en Van Vken : Acta der Provinciale- en Particuliere
Synoden, gehoudejii in de Noordelijke Nederlanden gedurende de
jaren 1572—lü20: Deel
V, bl. 1—3.

-ocr page 223-

211

hersteld te worden, „pretenderende aldaer hun convent van
nyeuws te stiften endo onderhouden". Gec. Raden maakten van
deze aangelegenheid een punt van beschrijving en verzochten
de steden,\'dat zij hunne gedeputeerden daaromtrent rapport
zouden doen inbrengen „sulcx als den dienst, welvaren ende
eendrachticheyt van den lande van Zeelant is rcquireronde,
principalick opdat het onderhoudt endo nyeuwe erectie van
sulcken saecken nyet getrocken en worde in consequentie,
daertoe sonder twyffelen vele quaetwilligho een voet geven,
om divisie te maecken in deso provincie,
die nu Gode loß,
zoo in Godes dienst als de weerlicke regerijnge e^ns
is, daer-
toe allo goede patrioten wel behooren do handt te houden".
Den 12en Jan. 1580 droegen de Staten de afdoening dezer
quaestie aan Gec. Raden op, „alsoo deselve zijn in tractaet
desen aengaende met die van der Goes endo ambachtsheeren
van Zuyt-Bevolant". Het Accoord spreekt over dit klooster
niet en in de rekeningen van het E. O. worden de goederen
van dit convent in ontvangst verantwoord, terwijl de conven-
tualcn alimentatie genoten, zoodat zich gcroedelijk concludeeren
laat, dat Gec. Radon aan dezo in hunno oogen zoo verderfelijke
consequentie hadden weten to ontkomen. Met dat al doet
het feit, dat liet al of niet oprichten van een klooster van
het verloop van bet geschil met Goes en de ambachtsheoron
afhankelijk werd gesteld, m. i. wel uitkomen, wat bij dat
geschil al niot op hot spel had gestaan.

Maar, gelijk ik vooropstelde, bovendien of wel in do voor-
naamste plaats, achtten Goes on do ambachtsheeren zich door
Gec. Radon in hunno rechten verkort; welko die rechten
waren, dient dus te wordon nagegiuin.

Voor zooveel Goes aangaat, is dat onderzoek gemakkelijk:
voor den Goesschon Magistraat kwam het or op aan do supor-
intendentio, die do Raad van oudsher over de kerk Imd doen
gelden, te behouden; werd die kerk met hare goederen onder
liet E. O. gebracht, dan was voor don Raad van aanstollon
van kerkmeesters, hooren hunnor rokoningon e. d. niot meer

\') Heg. v. oude akten C, f. 213. — Notulen Gec. Haden 21 Nov.
1579.

M*

-ocr page 224-

OIO

rw J «w

Sprake. Daar kwam nog bij, dat dc rentmeester van liet E. O.
parate executie kon uitoefenen, hetgeen negatie van het
onlangs binnen Goes opgerichte Landrecht medebracht.

Minder gemakkelijk daarentegen is na te gaan, welke de
pretensiën der ambaehtsheeren waren. Mr,
Verheye van
Gitters
betitelt de ambaehtsheeren in dit geschil, voor
zooveel de vicarieën aangaat, als „de representanten der colla-
tores"; niet qua ambaehtsheeren waren zij collators, maar
in die hoedanigheid waren zij in het bezit van een aantal
collatierechten. Deze opvatting is zeker juist: patronaatrechten
over kerken, vicarieën e. d. kwamen veelal den ambaehtsheeren
toe. -) Toch is hiermede ra. i. niet alles gezegd: bovendien
maakten zij op veel meer recht aanspraak, hetzij zij zich
daarbij op hun patronaatrecht of wel op hun ambachtsheerlijk
recht beriepen. Reeds het een en ander, dat in de twee
vorige hoofdstukken bijgebracht is, deed zulks uitkomen.
Zoo herinner ik er aan, dat de ambachtsheer van Haamstede
zich materialen van het in zijn ambacht gelegen klooster
Leliendale wilde toeëigenen, hetgeen Gec. Raden aanleiding
gaf te decreteeren, dat geen ambachtsheer zich onderwinden
zou „omme eenighe cloosters, kercken ofte andere godtshuysen

te ruineren, aff te breken---veel min, dat dezelve amboehts-

heeren de materialen van dyen thunnen eyghen proffyte
zullen thuysvoeren". Van den Graaf
van Buren, den ambachts-
heer van St. Maartensdijk en Scherpenisse, heette het, dat
deze de in zijnn heerlijkheden gefundeerde en gelegen kerke-,
pastorie-, gilde-, kapittel-, vicaric- en andere geestelijke goede-
ren beweerde te mogen „aenveerdcn endo daermede di.sponeren
naer-zijn beliefte, zoo uuyt erachte van trccht van ius i)atro-
natus als van andere tijtlo van hoocheyt endo gerechticheyt".
Duidelijker nog pretendeerden de llceren van \'\\^osnieer „te
hebben trecht van ius patronatus nopende do geestelicke
goederen, in der kercken aldaer gefundeert, nock mede dat

\') Iii diens Rapport, den 13\'" .luli ISKJ aan den (ïonverneur van
Zeeland ingediend, iu eopie aanwezig iu het Algemeen Arehief van
het Departement van Justitie.

\') Mr. Telting t. a. p. bl. üG e. v.

-ocr page 225-

213

zy behoorden te hebben dadministratie van deselve kercke-
goederen, oft indien men dezelffde ende andere geestelicke
goederen, in hare jurisdictie geleghen, aenveerden wilde by tijtle
van confiscatie, dat heurlicden in sulcken gevalle daervan de
confiscatie toebehoorde", op grond waarvan zij zich gerechtigd
achtten o.a. een aan het kapittel van Tholen verschuldigde rente
den rentmeester van het E. O. niet te betalen, „als bly vende van
nu voortaen deselve rente by tytele van ius patronatus aen
deselve Heeren". En ten laatste bleek uit hetgeen met be-
trekking tot de ambachtsheeren van Westkerke en St.-Annaland
meegedeeld werd, dat blijkbaar aan ambachtsheeren een
dominium eminens van geabandonneerde goederen toekwam.
Tusschen al die gevallen heeft onmiskenbaar verband bestaan:
duidelijk kwam dat, wat de pretensiëu van den Graaf v.\\N
Bcken, do Heeren van Vosmeer en de ambachtsheeren op
Zuid-Bevchind aangaat, aan den dag. De Heeren van Vos-
meer toch iiielden, gelijk bleek, staande, dat hun recliten
„alsoo goet onde deugdelick" waren als die van den Graaf v.w
Buuun, terwijl Gec. Radon met do Rekenkamer van Breda
— die voor den Graaf administreerde — overeenkwamen een
schikking uit te stellen, totdat met de ambachtsheeren van
Zuid-Beveland een accoord zou getroifen zijn, die anders niet
zouden nalaten uit de handelwijze van Gec. Raden een zeer
kwade consecpientic te trekken.

Houdt men dit een cn ander in hot oog, dan acht ik hot
niet twijfelachtig of men heeft hier allerminst aan een door do
ambachtsheeren gefingeerd recht to donken; alleen kan er
twijfel bestaan of oen dergelijke pretensie uit \'t ius patronatus
dan wel uit ambachtsheerlijk recht voortsproot. Mocht het
laatste het geval zijn geweest — iets dat ik niet waag to
beslissen \') — dan wil ik nict nalaten er op to wijzen, hoo
Zeeuwsche ambachtsheeren in het algemeon op soortgelijke
rechten luuispnuik maakten.

In do bekendo „Deductie omtrent do Rechten der Ambachts-

\') Hiertoe zo» vi\'mm\' idle.s een grondige heHtiideering der Ketu\'e
van Zeeland — van 14!).5 — noodzakelijk wezen. De Keure is o.a.
in 1(53.\') inel hare ainpliaties in druk uitgegeven.

-ocr page 226-

214

heeren in Zeeland", die die ambachtsheeren in het jaar 1795
aan de Provisionele Repraesentanten van het Volk van Zeeland
aanboden, vindt men n.1. o.a. het volgende betoogd.

In Zeeland bestaat er tweeërlei eigendom van landerijen:
1°. de feudale, leenroerige of grondeigendom, die een Leen-
man uit kracht van zijn „verlijd" op alle landerijen in zijn
ambacht toekomt, en 21^. de allodiale of vrije eigendom, een
ius superficiarium, dat dus alleen bestaat in een eigendoms-
recht der oppervlakte, of van het baatgevondo gedeelte der
landerijen, toekomende aan de eigenaars der landerijen, die
niet ambachtsheeren zijn. „Deze gedachte komt", erkennen
de ambachtsheeren, „in den eersten opslag vreemd voor",
om welke reden zij dan ook voor deze bewering nadere
bewijzen bijbrengen, als het onderscheid dat de Keure maakt
tusschen ambacht en erve, de wijze waarop door de ambachts-
heeren oudtijds schot en bede werd opgebracht etc. De
allodiale eigendom verging tegelijk met het vergaan der
oppervlakte, waaruit do vruchten werden getrokken. Word
er b.v. land uitgegraven, zoo behield do vorige eigenaar
daarop geen recht, de visscherij in dc putten kwam in hot
vervolg niet hem, maar den ambachtsheer toe. Word land
door do zee overstroomd, zoo behield de eigenaar zijn rccht
slechts jaar cn dag, terwijl daarentegen do ambachtsheer zijn
ambacht in vollen omvang behield, hoo lang hot ook door
do zee overstroomd bleef; werd het land wederom bedijkbaar,
dan kon hij dio lauden tot zijn voordeel bedijken, zondor
zich om iemand dor vorige eigeiuiren to bekreunen. \') —
Terwijl dus volgons dc Deductie eigenlijk alleen don ambachts-
heeren recht van eigendom toekwam, kondon do z.g. eigenaars
op niot meer dan eon recht van opstal aanspraak maken.
AVas dit werkelijk rechtens zoo, dan laat zich vorsttmn
waarom, gelijk blijken zal, Gec. Radon togenovor do
ambachtsheeren zóó pertinent ontkenden, dat do door bon
genomen maatrogolon een zich tocëigonen dor geestelijke
goederen botookondon.

\') Zie (Ie Dedi/ctie 1)1. 17—19, 24, (>5 en ()9; ze Ih o. a. aiinwezig
op de Provinciale Bibliotheek vau Zeeland.

-ocr page 227-

215

Ik keer terug tot het different zelf.

De ambachtsheeren schijnen het eerst zich tegen de handel-
wijze van Gec. Raden verzet te hebben; zoo wordt reeds in
de notulen van het college van 25 Juli 1579 gesproken
van „swaricheden met de ambochtsbeeren binnen Zuyt-
Beveiant", terwijl eerst later de stad Goes zich bij hen
voegde; den 17™ Sept. d.a.v. besloten n.1. Burgemeesters en
Scliepenon dier stad „zig te opposeercn tegens het voor-
noemen van Gecommitteerde Raden aengaende den ontfang
van de geestelijko goederen alhier, als strijdende tegens de
satisfactie en confirmatie van den Prince". -)

In het kort geschetst bad dit geschil het volgende verloop.
Den lOen Sept. 1579 stelden Gec. Raden den rentmeester
Schaak een memorie ter iiand, van hetgeen hij „den
ambochtshcercn, hunne rentmeesteren endo oificioron, oft
andere, hun vervorderende yet to attenteron op oft tegens do
gemcyn saecko" zou hebben aan te zeggen, n.1. „dat hy
vanweghen de gemegn saecke nomine ofticii pretendeert to
treden in do
jmssessic, administratie ende ontfanck van allo
geestelicke, kercken, gilden, cappelryen, pastoryen, beneficien,
canonesien endo alle andere fundatiën oft geestlicko incompsten,
goederen, acten endo crcdyten, by hem
geannoteert ende
noch tc annotcci\'cn,
endo daarinne te blyven gelijck ende in
aldci\' voughen de geestelicheyt oft andere als boven die besctcn
hebben ende competerende was
sonder eonigo vormindorijngo;
waertogens, zooverre yomandt hom soude willen formali-
zeren, schuldich soudo sijn te exhiberen sijn bescheet".
Mogelijke inbreuk oj) rechten van dorden wilden Gec. Radon
dus tegengaan, waartoe zij dan ook zelfs speciale connnissarisson
naar Goes zondon.

Een bevredigende oplossing werd echter niet verkregen,
integendeel, plotseling namen de verwikkelingen een gansch

-ocr page 228-

216

andei-e wending, toen Goes en de ambaehtsheeren van den
Prins surséance van de aan
Schaak verleende commissie wisten
te bekomen. Natuurlijk hadden Gec. Raden met die voor
hen zóó ongewenschte verandering geen vrede: met klem
betoogden ze bij den Prins hun goed recht, wat tot opheffing
der surséance leidde en een althans gedeeltelijk herstel van
Schaak in zijne vroegere functies tengevolge had. Voorstellen,
hoe in het vervolg de geestelijke goederen onder Zuid-
Beveland beheerd zouden worden, werden thans van beide
zijden gedaan en nadat verschillende wijzigingen daarin aan-
gebracht waren, kwam, nog na veel moeite, eindelijk den
12en April 1581 een Accoord tot stand.

Dit vluchtige overzicht dient nog eenigszins aangevuld
te worden.

Eenig document, waarin Goes en de ambaehtsheeren hun
goed recht betoogen, heb ik niet kunnen vinden; wel
daarentegen enkele stukken, waarin Gec. Raden hun stand-
punt verdedigen. Ook twee door het college opgestelde ont-
werpen kunnen bijgebracht w\'orden: enkele bepalingen daaruit
breng ik later bij de bespreking van het Accoord van 1581 ter
sprake. Een zeer pertinente verklaring van Gec. Raden
houdt b.v. hun resolutie van 21 Oct. 1579 in, genomen toen
Goes en de ambaehtsheeren eon brief van den Prins haddon
overgelegd, in antwoord op hun verzoek om surséance van
Schaaks commissie. „Midtsdyen" — zoo leest men in dat
besluit — „do regerijngo ende administratie van do geestelicke
goederen binnen de provinciën van Ilollandt endo Zeelant
by gemeeno bewillijngc endo eendrachtigho resolutie van den
Staten derzelver landen tot noch toe,
midts dc alteraticn aldaa\'
gevallen in de saecke van de religie, int gemegn
gedaen is
geweest by zeeckere rentmeesters, by den Staten oft hunno
Gecommitteerde daertoe geordonneert, zonder dat tot noch
too ycmanden
particidicrlick daeraff toegelaten is die adminis-
tratie ende dispositie",
verklaarden Gec. Raden niet te kunnen
veroorloven „deselve goeden binnen Zeelant oft eonighe quar-
tieren derzelver anders tc laeten . administreren, dan dio tot
noch toe by de geordoiniecrdo rentmeesters gedaen sijn gowcest,
behoudens nochtans den steden, ambaehtsheeren endo een
yder zyne gerechticheyt, daervan men deughdelick sal connen

-ocr page 229-

217

doceren", i) Duidelijk laten Gec. Raden in deze resolutie
uitkomen, dat het instellen van rentmeesterschappen vau het
E. O. over de geestelijke goederen in onmiddellijk verband
stond met do „altoratieu, gevallen in de saecke van do
religie"; dat die rentmeesters allo geestelijke goederen te
beboeren hadden, hetgeen dus b.v. beheer van kerkegoederen
door kerkmeesters uitsloot; maar dat die goederen hun als
bona vacantia toegevallen waren, werd door hen thans, even-
min als bij het geschil met Brouwershaven, geopperd. Is
het dus zeker van belang, dat Gec. Raden vau een dergelijke
verklaring hunner handelwijze niet repten, hoe die hande-
lingen naar hunne meening wèl verklaard moesten worden,
spraken zij met zooveel woorden uit in een schrijven, dat zij
den 11«» Dec. 1579 naar aanleiding van do door don Prins
gedecreteerde surséance tot hem richtten. -) Zij wijzen daarin
vóór alles op de vele besprokingen, die zij met Goes en do
ambachtsheeren gohoudon hebben. Daarbij is naar hun
moening, ten duidelijkste aan hot licht gekomen, dat do
bedoeling der tegenpartij geen andere was, dan dat „ouder
de pretensc ga\'echiichcyl over de kerchcgocdcrcn ende kerck-
meesters te mogen stellen ende hare rekeningen qff te nemen
etc. —
zyluyden nu,
midts dese altei\'atic in de religie aldaer gevallen,
laboreren ondort voorschrovon proto.xt gansolick tincorporerou
dc totale regeringo endo administratie van allo do geostelicko
goederen, indiHcrontolick tsy van wycn oft tot wat oyndo
endo gebruyck deselvo soudon mogen gegovcn zijn, sonder
alvooreu to doccron oft godocoert thobben do iuro patronatus
oft andoren goeden tijtle". ICn wat Gec. Raden hiervan
duchtten? Niet andors dan: „dat tselve sonde causeren
een
notoire endo zokore divisie ende particidia\'c regierijngc ovor
geheel Zeelant van olcko pretensie int zyno
van al tgene dat
aaicompt dc gemeyne sacckc.
l^ndo dat moor is, dat daordour
do voorschrovon goedoron,
die ad jnos nsns gedestineert zijn
ende toCgccncn anderen fync cn behooren geemployeert tc werden,
tot clcx ambochtsheor particulier prouilijt oft discretie soude

1) Keg. v. oude aldcu (J, f. I9Ü v".
\') 1. z.
)i. f. 220 c. v,

-ocr page 230-

218

schynen in Zuytbevelant uutgegeven te moeten werden----

Ende dat erchste is ende van hoogwiclitiger consequentie,
considererende, dat alsulcke nyeuwe ende noyt gehoorde
forme van regierijnge ende administratie nyet mogelick en
soude wesen aldaer in exercitie te laten stellen, sonder
teffens ende teenemael te renverseren de goede ordre, con-
duycte ende politie van de administratie van gelycke goederen,
tot deser tijt toe in Hollant ende Zeelant geobserveert —
want oock dc \' steden alhier in Walcheren ende elders tot
zulcx overlange gepoocht hebben ende noch genegen zijn —
soo en hebben wy geenssins om de voorschreven redenen
ende consequentie wille raedtsaem connen bevinden in haer-
luyder voorschreven versoeck te acquiesceren". Volgt nu de
reeds vroeger genoemde verklaring van Goes en de ambachts-
heeren , dat zij de geestelijkheid in haar oude positie niet wilden
herstellen:
„mde dal nu overmits de cessatie van de voorschreven
cxei\'citic
[n.1. der Roomsche religie] dc voorschreven goederen
comen ie vaceren, wyen can de administralie derselver betei\'
competeren dan de gemeyne zaecke, als hebbende dadministratie
van alle dyergelycke saecken uut erachte der Unie, achtervolgende
den voet lot noch toe zeer loffelick over Hollant ende Zeelant geob-
serveert".
Om al deze redenen verzoeken Gec. Raden den Prins
de surséance op te helfen. Bij hun schrijven voegen zij nog,
naar zij meedeelen, een copie van de commissie, die zij inder-
tijd den rentmeester
Schaak gegeven hebben, „alsoo den voet
van de regerijnge ende administratie aehgaende do geestelicke
goeden, aldaer genomen naer uutwysen do generale regieringo
derselver binnen Ilollant ende Zeelant, genoech by consento
ende advyse, emmers met voorwetc van di(! van der Goes
ende sonder contradictio van iemandcn ende schier een jaer
in treyn geweest hebbende, te weteno
tzedèrt de voorschreven
geestelicke goeden door de alteratie in de religie, aldaer geresen,
uut handen van dc geestelicheyt zijn gevallen
— welcke do
remonstranten, soo sy uutgeven, nyet en begeeren (faerinne
te restitueren — wel behoorde stadt to gryj)en ondo gecon-
tinucert te werden, tot anderstondt eenen anderen voet ofte
resolutie dyenaengaende mochte genomen worden ,
tc meer dat
deselve goederen, kyet en mogen ongeadminislrcert blyven".

Hetgeen deze akte inhoudt, komt dus hierop neer. Waiuieer

-ocr page 231-

219

Goes en de ambachtsheeren in het gelijk gesteld werden,
zou het centraal bobeer over de geestelijke goederen in Zee-
land teniet gaan. Hiertegen verzetten zich Gec. Kaden; dat
alles komt uitsluitend de gemeene zaak toe. Maar nog veel
bedenkelijker is, dat zoodoende de geestelijke goederen den
ambachtsheeren, steden e. a. zullen schijnen toe te komen,
terwijl toch die \'goederen uitsluitend ad pios usus bestemd
moeten worden. Is die laatste bewering niot in flagranten
strijd met die andere, zoo juist genoemde, dat al die goederen
de gemeene zaak toekwamen? Immers neen: zoo duidelijk
mogelijk doen juist Gec. Raden uitkomen, dat de zorg voor
do religie een publiek belang was, dat dus zij er voor te
waken hadden, dat de bestemming ad pios usus verwezen-
lijkt werd. Vandaar ook hun verder betoog. Door de ver-
andering in de religie zijn de geestelijkheid die goederen
ontvallen; ongcadministreerd konden ze niet blijven; wien
kon dan het beheer dier goederen beter toekomen dan don
Staten, die immers bij de Unie „het poinct der religio" uit-
drukkelijk voor zich gereserveerd hadden?

Thans ovor het Accoord van 1581 on do wijzo, waarop
daaraan uitvoering is gegeven.

Op hetgeen hot Accoord inhield omtrent do benoeming
van schoolmeesters en kerkdienaars en het beheer van 11. Geest-
en Gasthuisgoederen, is reeds gewezen; ccn nadere bespreking
van dio punten acht ik overbodig.

Enkele artikelen handelen over het rentmeesterschap in
het algemeen: do wijzo van benoeming van don rontmeester,
den borgtocht, dien bij zal moeten stollen, den eed, dien hij
heeft af te leggen (artt. 1 en 2). Vorderingen zal do ront-
meester volgens art. 8 to innen hebben voor het Landrecht
to Goes, of wel voor het parochierocht \'-) to zijner keuze.

\') Üe leliHt (Ier bepalingen ontleen Ik aan de c()j)ie, die voor het
eerst in de rekening van het E. O. op /uid-Meveland van het jaar
l.5i)4 opgenomen werd, alsmede aan hol e.xeniplaar, aanwezig In
UekenkanuT A No. 715.

-) Heide rechtj^prekcnde colleges.

-ocr page 232-

220

Uitbetalingon zal hij slechts mogen , doen krachtens betalings-
ordonnantie van Gec. Raden (art. 8). Mochten de ontvangsten
niet voldoende blijken te zijn, zoo zullen de alimentatien tot
inboorlingen van Zuid-Beveland kunnen beperkt worden
(art. 9). Gec. Raden zullen den rentmeester een instructie
verleenen, als zij aan andere dergelijke functionarissen gegeven
hebben, doch met inachtneming van hetgeen het Accoord
bepaalt (art. 17).

Op den voorgrond stond dus, dat de rentmeester over dit
kwartier eenzelfden werkkring bekwam als andere rentmeesters
van het E. O. in Zeeland. Zoo werden ook hier de z.g.
wereldlijke confiscatiën onder zijn beboer gebracht, hoewel
het Accoord daarover begrijpelijkerwijze niet spreekt. Van
langen duur was die gezamenlijke administratie niet: in 1582
toch stelden Gec. Raden een afzonderlijken rentmeester aan
over de wereldlijke confiscatiën, „alzoo", gelijk zij den rent-
meester van het E. O. schreven, „die van den Raede oorboir
vinden die confiscatiën van den geestelicken ontfanck - - - te
scheyden van de wereltlicke conliscatiën om nyet te connnen
in confusie", waarom zij hem gelastten hun te doen toekomen
„pertinente specificatie van alle die wereltlicke conliscatiën
van synen ontfanck, daerinne begrepen die patrimoniale
goeden van do papen, tenvoorschyne gheconnnen zyndo, oft
daeraff soude moghen wesen eenighe suspitie oft fundament
van confiscatie".

Art. 10 regelt do benoeming der predikanten. liet kent
aan Goes cn do ambaehtsheeren resp. een recht vau presen-
tatie toe, terwijl de confirmatie zou staan aan de classis.
Werd van dat recht van presentatie binnen den tijd van één
maand niet gebruik gemaakt, dan zou de classis iure dovohito

1) Notulen Gec. Hadeu 1082: 23 Oct., 2() Oct. eu 8 Nov. — \'IV
bepalen wi\\t wereldlijke en wat gccHtclijkc conliscatiëti waren, was
voor verschil van opvatting vatbaar, zooals het in den lekst uiee-
gedeelde eenigszins doet uitkomen. Zoo werden goederen van
kloosters, in \'s yijands land gelegen, door den rentmeester van hel
E. O. over Walcheren onder de geestelijke, — door dien over
Tholen onder de wereldlijke conliscatiën verantwoord.

-ocr page 233-

221

4

handelend optreden. Dit presentatiereclit was niets anders dan
het ius patronatus laicale van pastorieën, zooals duidelijk
uit een der bepalingen van het eerste door Gec. Raden op-
gestelde concept blijkt: „dio pastoryegocdoren,
alsoo diesdve
hebben annex curam animarum, behooren allessins onder die com-
missie van dese rentmeesters
[in dit ontwerp was n.1. voorgesteld
de administratie niet aan één maar aan twee rentmeesters op
to dragen] behoudens nochtans, indj-^en daervan ius patronatus
laj^cael zy, dat die ambochtsheeren van de dorpen, die met
eenen ministro gedient zijn, zullen vermogen — indyent hen
goed denct — als die plaetsso zal vaceren, eenen beqnamon
persoon totten selven dienst to presenteren binnen don tijdt
van eender maont, die by de clas.se oft anderssins, daert
behoort, indyen hy aengonaom zy, zal geconlirmeort worden".
Aandacht verdient het — gelijk ik reeds vroeger opmerkte \'-)

— dat du.s pastoriegooderen, naar Gec. Raden meenden,
meer nog dan allo andere geestelijke goederen ondor hot
E. ü. gebracht moesten worden: ómdat ze annex hebben
curam animarum, ecu zeer bepaalde destinatio ad pios usus,
waaraan dus blijkbaar ook thans met do Reformatie do hand
moest worden gehouden. Nog bepaalt art. 10: „soo binnen
der Goes als ton platten lando sulion alonnno ministers
gc.stclt worden"; terwijl hun gelijk tractement als elders in
Zeeland toegezegd word.

(^vor do „gco.stolycko - oft korkegildogoedoren" h.andclt art.
15. Zo zouden geïnventariseerd worden, en nadat de rent-
meester zijn eorsto rekening zou afgelegd hebben, zou men

— naar gelang hij al of niet over genoegzame middelen bleek
to bcschikkcn tot betaling der tractementen van ministers,
alimontanten, kerkdienaars on schoolmoesters — bc.slissen of
aan dio goederen oen bijzondere bestonnning, hetzij ten be-
hoeve dor armen, hetzij om eenigo jongelingen to laten
studeoren, zou gogcvon wordon, in wolk geval over dio
goederen wellicht oon afzonderlijke rentmcoster zou worden

1) Heg. v. omie akten C, l\'. \'234 yO.

2) Hiervoren bl. 00.

-ocr page 234-

222

aangesteld. In ieder geval zou de rentmeester voorloopig
die goederen beheeren, daarvan afzonderlijk rekening bouden
en geene daarvan komende gelden uitgeven, totdat men daar-
omtrent een definitief besluit bad genomen. Gaat men echter
de rekeningen van het E. O. na, dan blijkt, dat de gilde-
goederen met de andere geestelijke goederen door den rent-
meester in zijne rekeningen verantwoord worden. Houdt men
daarbij in het oog, dat de inkomsten van het E. O. in dit
kwartier niet of ternauwernood toereikend waren om de
„ordinaris lasten" te voldoen, dan acht ik het niet te gewaagd
te onderstellen, dat men er van heeft afgezien aan die
goederen een bijzondere bestemming te geven en men ze
eenvoudig onder de inkomsten van het E. O. heeft gelaten.

Over de kerkegoederen spreekt art. 7. „Soo veele raeckt de
kerkengoeden, wordt goetgevonden ende is bewillicht, dat
daeraff eerstsdaechs beboorlicken inventaris gemaeckt zal worden
om onder den Raede tc berusten als boven onde onder die
van der Goes, ende ter administratie van dezelve zullen de
ambachtsheeren stellen bequaeme kercmeesters, waoralf ten-
minsten deen helft zullen van dc Gereformeerde religie zijn,
soo zy vindclijck zijn, welcke kercmecsters den ontfanc van
dezelve goeden zullen hebben ende ordonnantiën uuytte voor-
schreven goeden geven ter ordinaris nootelijcheyt van der
kerken
als van outs, dewelcke haere rekeninge zullen doen
ah van oids ter presentie ooc van den voorschreven rent-
meester, denwelcken sy leveren zullen copie autentycquc van
dyen, omme die te moegen dienen op syne generale rekeninge;
ende vant surplus van de voorschreven kerkengoeden, die
voorschreven rekeninge gedaen zijnde, zqoveere daer yet
overdt ende men bevint den ontfanc ordinaris van de voor-
schreven ontvanger niet soulfisant totte nootclyckc betaelinge
van de ministers cndc andere kcrkendienacrs ende die alimen-
tatie van de geestelycke persoonen endo dependentiën van
zynen ontfanc, sullen daervan betaelt worden die voorschreven
ministers binnen denzelven eylande ende andere kerken-
dienaers midtsgaders de voorschreven alimentatien ende
andere lasten, als gedaen wordt in andere eyhinden van
Zeelandt".

-ocr page 235-

223

Dozc goederen bleven dus buiten bgt E. O.: „als van outs"
zouden zij door kerkmeesters beheerd worden op de vóórdien
gebruikelijke wijze. Alleen zouden do kerkmeesters hunne
rekeningen óók in tegenwoordigheid van den rentmeester
hebben af to leggen en zou, indien die kerkorekeningen een
surplus opleverden, dat bedrag, voor het geval dat bet E. O.
geld tekort kwam, daaraan ten goede komen.

Hetgeen omtrent deze goederen aan het Accoord was
voorafgegaan mag niet verzwegen worden. Zoo allereerst wat in
dc door Gec. Raden opgestelde concepten te dien opzichte was
bepaald. In hot eerste was voorgesteld, dat ook deze goederen
door den rentmeester zouden beheerd worden, „midts dat
nyetmin dio van der Goos ondo ambochshoeren, als naer
costuyme, souden vermogen to stellen kerckmeesters tot opsicht
vant onderhoudt van do kercken ondo teneynde dieselve
wintdichto endo watordrooge gehouden werden, daertoe sy
vermogen souden te verleenen ordonnantiën op do voorschreven
rentmeesters respectivelick, zonder hen broeder nochtans des
tonderwinden". Daarentegen vindt men in het tweede \')
een regeling, vrijwel gelijk aan die van het Accoord. Ook is
hot van belang er op to wijzen, dat de korkegoederon van
Zuid-Boveland vóór do totstandkoming van het Accoord buiten
hot E. O. zijn gehouden; in do rekeningen ovor do daaraan
voorafgaande jaren is van dergelijke goederen evenmin als
van onderhoud van kerken sprake. In dien tusschontijd
was dus do administratio gewoon bij kerkmeesters gebleven,
hoewel Gec. Raden in den beginne
Scii.vak gelast haddon
ook dezo goederen te annoteeron on to administreeren. Dit
trouwens erkennen Gec. Raden zelf in eon schrijven aan
Schaak van 18 April 1579, waarin zij hun goedkeuring to
konnon geven over hot „devuoir", door hom godaan „tot
betalijnge van do predicanten, ton wolekon fyno ghy dezelve
geassigneert hebt aen diverscho kerckmeesters, die by maniere

\') Heg. v. omle akten C, f. 251 v".

-) Sleehts worden in de rekening van Schaak eenige kerkreparatiën
in uitgaaf gebracht, die alle in Dcc. \'79 en de eerste maanden
van hel jaar 1580 geechied waren.

-ocr page 236-

224

van leeningc ende o}) u^ve belofte van restitutie uuyt de pacbten
ende incomraen van de geestelicke goeden van de jegen-
woordich loopende jaerscbare de penningen gefurniert hebben.
Al twelcke wy aggi-eeren ende confirmeren by dese. Voorts
autboriserende om op gelycke conditiën van verzekertheden
tot gelycke alsvooren ende andere nootlicke betalijnge te
versoucken alsulcke andere kerckmcesters, als ghy daertoe
sult connen verwilligen, belovende van onzentwegen, dat
wy all tzelve vast ende van weerden houden sullen".

. Nadat het Accoord gesloten was, werden in het vervolg de
verschillende kerkegoederen in de rekeningen van het E. O.
pro memorie verantwoord; van onderhoud dier kerken is in die
rekeningen natuurlijk geen sprake. Al hadden de kerken
haar financiëele zelfstandigheid behouden, dit nam niet weg,
dat Gec. Raden een oppertoezicht over die kerken uitoefenden.
Zoo gelastte het college, in antwoord op een daartoe strekkend
verzoek van den minister van Ovezande en Driewegen, den
8en .Juni 1585 den rentmeester van het E. O. de kerkmeesters
dier parochie te „induceren om dio kercko aldaer bequamelick
te doen maken tot Godes dienst endo, zoo noot is, vanwegen
den Raede by alle redehcke middelen bedwingen". Evenzoo
machtigden Gec. Raden, toen de kerk van Waarde afgebrand
was, de kerkmeesters aldaar om eenige kerkelanden lot
opbouw der kerk to verkoopen. -)

Tiet Accoord had de mogelijkheid in het vooruitzicht gesteld,
dat de kerken het E. O. geldelijk zouden hebben hij te springen ;
dat is dan ook in vervolg van tijd in practijk gebracht.
Bij bet overlijden n.1. van den rentmeester
Govakiitsz, den
opvolger van
Schaak, bleek, dat diens rekeningen met eon
aanzienlijk tekort sloten, terwijl destijds do middelen van het
E. O. zoo ontoereikend waren, dat mon 350 £ uit de wereldlijke
confiscatiën had moeten lichten en zelfs „do korckondienst in
Wolffaertdijk, lerseke ende Ellewoutsdijck hadden moeten
stillestacn ende vaceren". Om al die redenen werd sindsdien
de „kerckenquotisatie" een geregelde bron van inkomst voor

1) Reg. v. oude akten C, f. 74.

2) Notulen Gec. Raden: 13 Mei en 10 Juni 1589 en 20 April 1593.

-ocr page 237-

225

liet E. O., een omslag tot op zeker bedrag over alle kerken;
men beoogde daarmede niet slechts do zooeven genoemde
acbterstalligheden to voldoen, doch in \'t algemeen die quoti-
satie te laten strekken „tot ondorstant deser administratie"
[n.1. het E. O.]. Daarbij werd natuurlijk een beroep gedaan
op art. 7 van het Accoord, alsook op hot feit, dat verschil-
lende kerken van oudsher geregeld bedragen aan hare
pastorieën hadden uit te keeren, die echter tot dusverre pro
memorie in rekening gebracht waren, i)

Deze verschillende gegevens wijzen er m, i. duidelijk genoog
op, dat do Zuid-Bevelandsche kerken vermogensrechtelijk
met de Reformatie in statu quo gebleven waren: haar karakter
van fundatie hadden zij behouden; alleen werden zij in het
vervolg voor den Gereformeerden - en niet meer voor den
Roomschen eeredienst gebezigd.

Een regeling omtrent de vicarie- en canonesiegoederen geven
de artikelen 4, 5, G en 13 van bet Accoord.

Art. 4. Nopende die capclricn- endo canonisiegoedon is
bewillight, dat do ambachtsheoron, hebbende ius patronatus,
gehouden zijn ovor to leveren onder den Raedt pertinenton
inventaris van do goeden, daortoo spectorondo, govorilicoert
by die van dor Goes onde do Woth van do plaetsen, daer
die goeden gelegen sijn, teneynde geen van zulcko goeden
in toecomende tyden verduistert oft op ander naem gestelt
endo vervroinpt en zouden mogen worden, welcken inventaris
zal dienon tot veriiicatio van do rekeninge van den voor-
schreven ontfanger ondo bewaert worden by den voorschreven
Rade endo dio van der Goes voornoemt als voren, endo
zullen oock de voorschrovon ambachtsheeren schuldigh zijn
alvooron to thoonen van hunnen tytel iuris patronatus binnen
iMaio naestcomendo van don loopendon jaoro XVLXXXlii«^\'\',
midts doceorendo tenminsten van de possessie van do collatie
van dyen van twintich jaeren oft daerover, ofte by andoren
douchdelycken tytol. Endo zoolange do collateurs van zulcko

>) Zie rekeningen K. ().: I.5i)4 f. KlO v".; 1.5\')5 f.\' 1,54 cn 104 v".;
1500 r. 154
v".; 1507 f. 157 v \'. Hovondicn: Rekenkamer A No. 715.

15

-ocr page 238-

226

beiiefitien niet gedoceert en zullen hebben van den tytel van
hun recht, sal die voorschreven ontfanger in den vollen
ontfanc blyven van dien, dan van den voorschreven tytel
gedoceert zijnde, sal die voorschreven ontfanger afFstandt
doen van de twee derdendeelen van dien tot beboelf van
degene, wyon de voorschreven beneficien by den collateurs
geconfereert zullen zijn, welcke oock den ontfanc daeraff
zullen hebben onde worden gehouden daeraff te impetrereii
alvooren confirmatie van den voorschrevon Raedo, op pene
dat den geheelen ontfanc sal blyven by den voorschreven
ontfanger, onde tlesto derdendeol sal die voorschreven ont-
fanger solver innen, daeraff deorste zijn dordendeel vorschynen
sal in den jaere XV« tachtentich, te wetene van degene
daeraff binnen Maio naestcomendo van den tytel geblecken
sal zijn. Ende die vorpachtinge van zulcke goeden zal jaer-
lijcx gedaen worden by den collateurs van dyen motton voor-
schreven ontfanger.

Art. 5. \'t Recht iuris patronatus, in desen competoeronde
eenigo personen contrarie partye draegendo, zal staen ter
dispositie van don Raedo voornoemt.

Art. G. Allo\'capelryen-endo canonision-gooden zulcx gecon-
fereert zijnde, wordon verstaen to vaceoren ooc by huwelycke
die se beseten heeft, oft als dio tot eenich ampt oft staet
van mechanicq werck oft coopmanschap gecomcn zal zijn,
om alsdan een andere daermede te moegen verzien.

Art. 13. Ende daer eenigho alimentaiiton soudeii besitten
eenigen goeden van benoficion by tytel vau collatie eertijts
gedaen, wordt verstaen, daf. die vorpachtinge van dezelve
goeden sal voortaen geschiedon by den collateurs endo daor
beneffeus by den voorschreven ontfanger vanwogon dio gomoyn
sacke, waeruuyt den voorschreven alimentauton zal gegeven
worden hunne geassingneerdo alimentatie endo midlortijts sal
tgeheel innocomen van alsulckqu beneficien comcn tot profytc
oft schade onder den ontfanc van desen ontfanger, \'tzy tselvo
meer oft min bedragon sal dan dio geassingneerdo alimentatien.

Ik kan dozo bepalingen niet besproken, zonder eerst O])
oen Statenresolutio van 1579 gewezen to bobben. IIocwcl toch
bij eersten oogopslag do artikelen van hot Accoord eon volledige
regeling schijnen in te houden, wordt daarin de toewijzing

-ocr page 239-

227 •

van vicarieëii aan possesseurs aan geen andere voorwaarde
verbonden, dan dat Gec. Raden de collatie confirmeeren zouden.
Docli wanneer in de rekeningen van het E. O. de z. g. tertiën
verantwoord worden, worden bij dergelijke posten door audi-
teurs opmerkingen als deze in margine gesteld: „ende zal
die rendant hem informeren oft die possesseurs studenten
zijn endo op studie gehouden wordden". A\'^an een dergelijk
voorschrift is in het Accoord geen sprake, maar wel is dat
het geval met de Statenresolutio van IG April 1579, -\') omtrent
de bestemming van vicarie- cn canonesiegoederen, die dus
blijkbaar met de bepalingen van het Accoord in verband
moet gebracht worden. Die resolutie was van den volgenden
inhoud:

„De Staten van Zeelant, willende daerinne voorsyen, dat
dincompsten van alle benefitien, vicaryen onde canonesyen
de iure patronatus laical, binnen den voorschreven landen
tot behouff\' van eenige kerckelicke diensten ofte missen hier voor-
tijden
zijn gestelt onde gefundeert, voortaen tot onderhout ran
den predicanten, scholieren ende anders fer eeren Gods
mede
bekeert ende vorstrect mogen worden, hebben oyntelickcn
vorclaert ende geordonneert, dat d\' incompsten van dezelve
beneficien, vicaryen ende canonesyen ende do landen endo
goederen, daertoe specterendo, tzy olf dezelve by de patroonen,
possesseurs by collatie ofte de gemeene zaecke zijn aengevaert,
gebruyct endo bcseten worden, oft dat eenige van dyen
ulsnoch zijn verswegen, cgeeno uuytgesondort, voor de twee
derdendeelen van dyen blyven sullen tot dispositie van den
l)atroonon ofte collateurs, geeygent endo gedestineert tot
behouif, onderhout ende stichtingo van jongors ofte scholieren
ofte anders \' ad pios usus, daerop behoorlickc
confirmatie
van den Staten voornoemt, ofte Imoro Gedeputeerde, ver-
socht zal moeten worden
in de plaetse van voorgaende
institutie, ende tdcrdo pacrt van dyen lot behouif ende
onderhout van do predicanten alonnno vorstrcct endo bekeert
zal worden. Doende dc Staten voornoemt oversulcx to nyote

>), Zie b.v. rekening K. O. 1.580, f. 7.
«) Heg. V. oude akten C, f. 71.

15*

-ocr page 240-

228

ende derogueronde alle collatien, l)y hen ofte den Gedepu-
teerden neffens Zijn Excellentie gedaen geduyrende de
voorleden oorloge van eenige beneficien, vicaryen ofte
canonesyen, verleent buyten consent van den collateurs ofte
patroonen ende daervan voor date van der oorloge cgeene
collatie en is vercregen, wel verstaende, dat alle possesseurs
van deselve benefitien, vicaryen ende canonesyen, die de
collatie daervan voor date van de voorschreven oorloge
ontfangen ende tgebruyck van dyen volcominelick gehadt
hebben, in possessie daervan blyven ende haer leven lanck
geduyrende gehouden zullen worden, mits daeraff mede uuyt-
keerende ende responderende een derde part tot onderhout
van den predicanten, al in handen van den ontfangers, die
by den Staten voornoemt daertoe zullen worden gestelt ende
geordonneert, in wyens handen alle patronen, collateurs ofte
possesseurs van deselve beneficien, vicaryen ofte canonesyen
respective ende oock alle bruyckers dincompsten van dyen
ende alle de landen ende goederen, daertoe specterende,
binnen zes raaenden na do publicatie van desen sullen aon-
brengen ofte doen opscryvcn, op peyne dat de patronen
trecht van hare collatie ende de possesseurs dincorapston van
dyen voor de twee deelen voornoemt
Verliesen zullen endo
dandere bruyckers daerover gestraft zullen wordon endo tzelffde
raede bekeert ende geappliceert ten prouffyte van de scholieren
ende predicanten. Ordonnerende allen ontfangers endo anderen,
die dese aengaen mach, hen hiernae te reguleren".

Hetgeen do resolutie beoogde kwam bierop neer. Terwijl
vóór den oorlog de inkomsten der vicarieën en canonesieën
krachtens de stichtingsbrieven aangewend werden voor kerke-
lijke diensten of missen, word thans die bestemming in
Gereformeerden zin gewijzigd. Die goederen moesten blijven
strekken „ter eeren Gods" ad pios usus: onverschillig of zij
door de gomeene zaak aanvaard, dan wel in het genot van
collateurs of possesseurs gebleven waren, zou daarom een derde

1) Verwonderen zal het wellicht, dat deze StatenrcHolutie in de vorige
hoofdstukken niet peeds ter sprake kwam, doch dit vindt daarjn zijn
reden, dat dc rekeningen van het E. O. in andere kwartieren van
Zeeland niet geen enkel woord op het bestaan dezer resolutie doelen.

-ocr page 241-

229

deel van de inkomsten besteed worden voor onderhoud van
predikanten, terwijl de resteerende tweederden eveneens voor
bezoldiging van jircdikanten, voor opleiding van studenten
of wel andere ])ii usus aangewezen werden. Daartoe verklaarden
de Staten door hen uitgebracbte collatiën voor nietig en lieten
voor het vervolg den collateurs de uitoefening hunner rechten
over, terwijl de door do collateurs uitgebrachte collatiën gehand-
haafd bleven. Alleen eischten do Staten, dat, zooals voorheen
de bisschop institueerde, zij voortaan to coufirmooron hadden.
De Staten spraken dus in dezo resolutie — gelijk Gcc. Raden
dat in 1583 herhaalden \') — ten duidelijkste uit, dat de vica-
rieën en canonesieën als zelfstandige lichamen waron blijven
bestaan, zooals dan ook het collatierocht gehandhaafd bleef.
Op een dergelijke conclusie trouwens wees reeds hetgeen in
do tweo voorgaande hoofdstukken omtrent vicarieën meegedeeld
werd; al worden or ook in die kwartieren van Zeeland niet
vicarieën begeven, zooals deze resolutie voorschrijft, dit nam
niet weg, dat ook daar in beginsel patronaatrechten erkend
werden, waarom dus patronen cn possessours schadeloos
gesteld worden, terwijl do inkomsten dor vicarieën cn cano-
nesieën het E. O. len goedo kwamen, waardoor do bestemming
ad pios usus dier goederen ovonzcor tot haar rccht kwam.

Op hot rccht van collateurs cn posse.ssours maakte het
eischen der z. g. tertiëu goen inbreuk. Do Staten volgden
daarbij het door Holland gegovcn voorbeeld, dat ook in de
andere provinciën gaandeweg is nagevolgd. Terwijl ik nu
voor Zeeland daaromtrent geen .lanwijzingon heb govondon,
neemt mon b.v. voor Utrecht aan, dat do Staten zo eischten,
omdat mot do Reformatie vorschillondo kosten als van missen
lezen, bisschoppelijke institutie o. d. vorvallon waron, en or
geen roden bestond, «lat do vicarissen mot do Reformatie in
oen voordccligor conditie zoudon gebracht worden. -)

Tcrugkccrondo tot de Zuid-Bevolandscho vicarieën, wijs ik
er op, dat, evenals bij do korkogoodoron, van revenuen dior
goedoron in do rokoningen vau het E. O. van vóór dat het

1) Hiervoren bl. (>1.

2) Houa Siccama l. u. p. bl. 549.

-ocr page 242-

230

Accoord tot stand kwam, geen sprake is. De rechtspositie
dier goederen laat zich dus uitsluitend aan de hand van de
artikelen van het Accoord bepalen. Is daarbij van een toe-
eigening van dergelijke inkomsten en dus opheffing dier
fundatiën questie? Immers neen. Zeer duidelijk blijkt het
tegendeel, b.v. uit art. 5: vicarieën, waarvan het patronaat-
recht toekomt aan personen, die de zijde van den vijand
houden, worden door die omstandigheid niet tenietgedaan,
maar dat patronaatrecht zal tor dispositie van Gec. Raden
staan, die dan zelf nog zullen kunnen uitmaken, of zij
werkelijk een dergelijke vicarie begeven zullen. Juist die
vrijheid van beslissing van Gec. Raden, die ook min of meer
gegeven was, wanneer de possesseur alimentatie genoot,
brengt allicht op een dwaalspoor: Gec. Raden toch brachten
haar, gelijk nog blijken zal, aldus in praktijk, dat vicarieën,.
zoo eenigszins mogelijk, niet begeven werden, opdat zoo-
doende de toch reeds te beperkte inkomsten van bet E. O.
werden versterkt. Een dergelijke handelwijze was trouwens
temeer gerechtvaardigd, toen in 1596 de Staten een aantal
beurzen voor studenten in de theologie oprichtten, dio uit
do verschillende rentmeesterschappen van het E. O. bekostigd
werden. 2)

Nadat het Accoord tot stand gekomen was, hadden dus
de collators vóór alles hunno collaticrcchton to bewijzen;
dat dit door meerdere geschied is, bUjkt uit do notulen
van Gec. RaUen, Sommige collators hebben dit eerst later
gedaan, waardoor dio collaticrecbten dan ook eerst later
erkend werden, terwijl middelerwijl ingevolge art. 4 van bet
Accoord hot E. O. allo inkomsten dier vicarieën getrokken
had. Waarschijnlijk tor volledige uitvoering van het

-ocr page 243-

231

Accoord werd in 1582 een lijst van alle in Zuid-Beveland ge-
fundeerde vicarieën opgesteld, waarin 89 vicarieën opgesomd
worden. 43 Worden „als vervallen iure devoluto gheheel
tot profyte van de ghemeene saeke verantwoort", omdat de
collators onbekend waren. Eén capelrie wordt ook geheel
ten bate van de gemeene zaak verantwoord „by forme
van confiscatie", daar de collator in Spanje woonde. Drie
andere komen eveneens de gemeene zaak ten goede, omdat
dc possesseurs reeds alimentatie genoten. 33 Capelrieën zijn
begeven: do tertiën daarvan ontving de rentmeester. Van
één capelrie behield do possesseur het genot, hoewel hij in
\'t huwelijk getreden was, en twee possesseurs hadden het
volle genot hunner capelrieën mogen behouden. \'-) Uit dit
laatste blijkt, hoe men de bepalingen van het Accoord heeft
te beschouwen: ze zijn a. h. w. een minimum, waartoe de
Staten tegenover Gocs on de ambachtsheeren gehouden waren,
wat natuurlijk niet uitsloot, dat de Staten vrijgeviger handelen
konden, dan zij strikt genomen verplicht waren.

Wat in vervolg van tijd het lot der vicarieën geweest is,
is een vraag, waarop slechts een nauwkeurig nagaan van do
rekeningen van het E. O. het antwoord kan geven. In ieder
geval acht ik dc lijst van 1582 oen niet genoog betrouwbaar
uitgangspunt, daar innners sindsdien nog collatierechton
erkend zijn, terwijl hot ongetwijfeld onjuist is aan to
nomen, dat vicarieën, welke eenmaal geheel het E. O. ten
goede kwamen, niet meer in aanmerking komen, ccn onder-
stelling van welko blijkbaar imidicite Mr.
Thltino in navol-
ging van Mr.
Vkiihkyk van CUtturs uitgaat. Gewichtigc

>) Afgedrukt bij iMr. Tki-timi, t. a. j». bl. 2H e. v.; zie ook aldaar
1(1. 71 en 72. De lijst is niet geheel iu overecnstemuiing met holgeen
dc rekeningen van het K. O. uitwijzen, eene afwijking, die hier,
daar ik ndj slcchts lot eenige algemeene opmerkingen bepaal, m.i.
weinig (er zake doet.

2) Vgl. notulen Gec. Kaden van li .luni 1.W2 en 17 April 1587.

•\'\') Mr. Vkkheye van Citteus in zijn I{a])i)ort op bl. 17 de lijst
1.582 besprekend, verbindt daaraan n.1. deze foutieve redenecring:
„van die 8!) worden 54 als aan het land vervallen beschouwd, tzij

-ocr page 244-

232

gevolgen behoeft die fout niet met zich te brengen, omdat,
gelijk ik reeds opmerkte, Gec. Raden, zoo zij dat in hun
hand hadden, vicarieën niet meer begaven. Daarvan geeft
hetgeen men in de notulen van Gec. Raden van
10 April
1593 leest een voorbeeld. Philips Lansbergius , minister te
Goes, verzocht Gec. Raden de collatie van een aan hem
begeven capelrie te confirmeeren, een verzoek, dat deze
inwilligden. Doch daarenboven vroeg hij hun hem een
capelrie te confereeren, die door den dood van den rent-
meester
Govabrtsz iure devoluto aan de gemeene zaak
vervallen was: dit nu werd hem door Gec. Raden geweigerd
„om redenen den Rade moverende". Die capelrie bestond
dus nog, toen de requestrant zich tot Gec. Raden wendde;
anders zou diens verzoek wel zeer vreemd geweest zijn en
zou het college hem wel eeii ander bescheid gegeven
hebben! Door die weigering de capelrie opgeheven te achten,
is al te dwaas: Gec. Raden weigerden haar te begeven,
niets meer, en lieten hare inkomsten zoo doende het E. O.
ten goede komen. .

Ten laatste komt nog art. 10 van het Accoord in aan-
merking.

„Belangende die goeden van de Swarte Susters bituion der
Goes zullen dio blyven volgende do notule van den thiensten
Octobris 1578, ende die goeden van de Clruisebrocders zullen
gaen ten behóuvo van den armen volgende de giftc van Zijn
Excellentie"; het geldt hier do beide binnen Goes
gelogen kloosters en hunne goederen.

omdat de collateur onbekend was, of de partij der vijauilen hield,
of omdat de gebeneficiecrde alimentatie genoot etc. Hoedanig het
lot der 3.5 iu \'82
resteerende [ik cursiveer], cappcllarycn gedurende
den afloop van 2Y3 eeuwen geweest is" etc.

Daar èn het Accoord èn de rekeningen van het K. O. uit-
drukkelijk slechts van twee kloosters binnen (ioes spreken, acht ik
het — evenals
Te Watek — het waarschijnlijkst, dat er te Goes
slechts die twee kloosters bestaan hebben. Al hetgeen men trouwens
omtrent een derde klooster wil mededeelen, is al zeer onbestemd;
vgl. R
ö.mek in de Zeeuwsche Volksalmanak van het jaar 1845.

-ocr page 245-

233

Omtrent het klooster der Kruisbroeders het volgende. De
goederen daarvan worden in de rekeningen van het E. O.
pro memorie verantwoord, „alzoo dincompste van den voor-
schreven clooster b}- advyse endo octroye van Mijn Heere
de Princho van Oraengien etc. in date den 26«" Octobris
XV^LXXVHP\'ch goincorporeert es tot onderhout van de arme
kindron en do miserable personen dezer stede" [n.1. Goes]. \')
De kerk van bet klooster werd sinds 1578 door de Gerefor-
meerden gebruikt, terwijl do verdere kloostergebouwen later
deels voor een Schuttershof, deels voor een Latijnscho school
dienden. Nog in het jaar 1583 vertoefde een kruisbroeder
in het klooster, wien toen gelast werd to „delogeeron"; \'-)
later trad bij met een Zwarte Zustor in het huwelijk. Het
klooster bezat o. a. goederen in Holland onder Abbenbroek.
De Goessche Magistraat verzocht Gec. Kaden om „vanwegen
do gemeyne saeko van Zeelant" aan de Staten van Holland
to vragen „restitutio van de goeden van den convento van
de Cruysbroeders ter Goes, gelegen in Ilollandt, dio nu door
octroy van Syno Excellentie gcapi)roprieert zijn tot behouff
van don armen van der ({oes". Gec. Kaden waren daartoe
bereid en besloten tevens de Staten (e schrijven over restitutie
dor Abdij-gocdoron ondor Hcusden; mot wolk resultaat
heb ik elders aangetoond. Eerst veel later, n.1. in 1()17, is
omtrent die goederen der Kruisbroeders tusschen Goes cn de
Staten van Holland een accoord getroffen, waarbij ze voor
3200 gulden aan do Goessche armen gerestitueerd werden. \')

Goheel anders ging het mot hot klooster der Zwarte Zusters.
Dezo religieuscn, ook wel Cellezusters genaamd, hadden zich
evenals de Cellebroers de verpleging van pestlijders ten dool
gesteld, on ontleenden hun naam aan haar eigenaardig
costuum. Evenals do Cellebroers to .Middelburg, hadden

\') Hekening van den renlmeestor Oov.vkuthz. f. 12 v".

2) Kleine Notulen.

3) Notulen (Jee. Haden 1.5 Oet. 1.575). — Hiervoren bl. 83/H4.
♦) Kleine Notulen 2(5 .luni 1(513, II .hmi 1(517.

S) H(imek: Klooeters en Abdijen: 1 (54(5, (5(51.

-ocr page 246-

234

ook de Zwarte Zusters onder de Reformatie volkomen recht
van bestaan, waaruit zich wellicht verklaren laat, dat ook
dit klooster — althans voorloopig — in stand is gebleven, i)
De rechtspositie van dat klooster laat zich door het volgende
bepalen. In do rekening van hot E. O, over het jaar 1580
wordt een bedrag van een jaargetijde, dat de Zwarte Zusters
den Koristen te Goes plachten te betalen, pro memorie ver-
antwoord, „alzoo de geheele incomste vergundt endo toegelaten
es den zusters van den voorschreven susterhuze endo convento
by Mijn Heeren de Gecommitteerde Raden van Zeelandt",
terwijl het in diezelfde rekening van alle inkomsten der
Zwarte Zusters heet: „dincompsto vant voorschrovon Zwerte
Zustersclooster is by ordonnantie van Mijn Heeren de Gecom-
mitteerde Radon van de Staten slaudts van Zeelant dadmi-
nistratie van dyen toegelaten aan de Magistraet der stede
Goes, blyckende by do acte daervan zijude iu date den X«"
Octobris LXXVIIItieh». Het klooster bleef dus — voor-
loopig — wat het was, alleen oefendo do Goesscho Raad
controle op de administratie uit.

Hoe hot vorder met do kloosterlingen on hot klooster gegaan
is, moge nog uit dc volgendo gegevens blijken. Dc kloodij
der Zustors schijnt eenigen heftigon antipapisten aanstoot
gegeven te hebben, waarom Gec. Raden don minister to
Goes aanschreven daarin bemiddelend te willen optreden en
den GocsschOn Magistraat gelastten, „dat sy willen induceren
de Swarte Susters in hunne stadt, dio tot noch toe in haero
gewoonlycko habyton geleden zijn geweest, tenoyndc sy, die
verlaetcnde, haer willen clccdcn endo dragen als ander
gomoeno vrouwe persoonen". Nog in Februari 1592 werd
aan zekere
Maykk Ciujnsdociiter door don Raad oen plaats
in hot Zusterhuis bij provisie toegestaan, ondor voorwaarde.

1) Vgl. hiervoren hl. 95 (j". (52).

2) Aldaar f.\' 2 en 12 v". — Men wachte zich — ten overvloede
wijs ik er op — voor het argnmentnm a contrario: den (Joesschen
Raad werd de administratie gegund, dus de eigendom bleef bij Gec.
Raden.

3) Notulen Gcc. Raden O Jan. 1581.

-ocr page 247-

235

dat zij desverzocht de zieken binnen de stad zou gaan op-
passen Den 6«" Juni 1588 werd door den Goesschen Raad
aan „de zusters van dat klooster gepermitteerd het verkoopen
van vier huisjes, aankomende het voorsz. klooster, mits de
penningen, daar van geprovenieerd, wordende aangelegd in
goede erfrenten ten behoeve van het klooster". \') In het
volgende jaar werd op last van het college „uit de goederen
van \'t Zusterhuis alimentatie toegelegd aan eenige geweze
zusters, die daar na getrouwd waren, en de administratie der-
zelver goederon gegeven aan P.
Rijmeland, mitsgaders een
dier zusters aangesteld tot de bewaringe der meubilen van
het klooster onder behoorlyken staat en inventaris". Maar
in het jaar 1594 „es geresolveerd de mcuble goederen van
\'t klooster van St.-Agniete te verkoopen en de kamers tc
emploieeren tot dienste van de Stad". \') Uit do daardoor
verkregen gelden werd in 1599 „uitreiking gedaan voor zes
Schippers, van den Turk gevangen", \') on de rost der
goederen besloten Burgemeesters en Schei)cnen den 200 Dcc.
IGOl „to applicecren aan don armen deser stedo". Op dezo
wijze is dus het klooster der Zwarte Zusters, hoewel aan-
vankelijk in stand gebleven, ten slotte teniotgogaan.

Na al het voorafgaande, behoef ik bij het beheer, zooals
dat door den rentmeester van het E. O. gevoerd word, niet
moor stil to staan: men treft daaronder pastorie-, klooster-,
kosterie- en andere dergelijke goederen aan. Alleen nog oen
opmerking over de kosteriegoodor cn. Het kostte blijkens do
eerste rekeningen van hot E. O. den rontmee.ster eenige moeite
ook do inkomsten dier goederen machtig to worden, daar do
kosters blijkbaar hun dienst waren blijven waarnomen,
terwijl in het vervolg do schoolmeesters daartoe waron aan-
gewezen. -) Doch ten .slotto zijn ook allo kostcric-gocderwi
onder het 10. O. gebracht. In vervolg van tijd werd daarop
één uitzondering gemaakt, n.1. voor het kosteriegood to
Kloetinge, dat wederom i)ro memorie in do rekeningen vor-

1) Te Watek t.a. p. bl. 2(5!); Kleine Notnlen.

2) Kekening E. O. 1580 f.\' 17, 28 en 32.

-ocr page 248-

236

antwoord werd. Den 22^° Mei 1590 laadden n.1. Gec. Raden,
op een daartoe strekkend verzoek van den Hoer V.vx
Brede-
rode,
Heer van Kloetinge, den rentmeester van het E.O.
gelast „zijn handen afF te doen ende te ontslaen die goederen
van de costerye van Cloetinghen in dese vermeit om by den-
genen, die den voorschreven Heere
Van Brederode de
voorscbreven
costerye sal beleenen, te gunnen endo confereren
— naer belioorlickc presentatie desselfs aen den Rado alhier —
het jaerlijcx incommen derselver genoten onde geproffiteert
to wordon, onde dit uuyt sunderlingc respecten ende sonder
gotrocken te worden in consequentie". Dientengevolge
confir-
mcerdcn
Gec. Raden den 5cn Oct. d. a. v. „do gifte van costerye
van de kercke van Cloetingen, by don Hoero Van Brede-
rode
als vcrns cnllator gcconfcr eert" en „institueerden" zij den door
hom aangewezen persoon „in dc
costcryc van Cloetinghen
metten vruchten endo emolumenten van dyen met dispensatie
om durende zyne minderhoyt van jacron eeneii getrouwen
persoon te moghen stellen tottet bedienen van tzelve ampt".
Zoo was dus de kostcrio te Kloetinge wederom een zelf-
standige fundatie — daargelaten of zo dat niet gebleven
was —, en dat op oen wijze welke van het standpunt dor
bona vacantia theorie bezien onverklaarbaar is: een bewijs to
moer, hoe weinig do Staten zelve van een dergelijke theorie
uitgingen. Bovendien waren dc kostericgocdoren op Zuid-
Beveland met do Reformatie niot vacant geworden, daar
dc kosters hun functie voorlooi)ig hadden behouden.

Ten slotto mogen nog tweo opmerkingen dit hoofdstuk
besluiten.

Do eorsto geldt Wolfaartsdijk, dat destijds een afzonderlijk
eiland vormde cn steeds veel van watervloeden to lijdon had. \')
Blijkens de in hot eorsto hoofdstuk gonoomdo rekening van
den rentmeester
Walraven van den Braamsloot over het
tijdvak Oct. 1573—Mei 74, inde dezo 52 £ : 9 sch, „dio hy
vau de geaimoteerdo goederen in den oylande van Wollfaorts-
dijck ontfangen hadde" (f 9). Ook zijn opvolger.
Van Cuyck,

1) Vgl. .1. vax dek Haan. Wolfiuirtsdijk: in liet bijzonder bi. 31
en 232.

-ocr page 249-

237

ontving gedurende enkele jaren geld van geconfisqueerde
tienden, laudpacliten e. d., totdat dit spoedig een einde nam
door liet totstandkomen der Pacificatie on „alzo allo dinne-
commen van Wolflerdijck, soc van thienden, imposten endo
lantpachten sijn den ingosetenen vergunt geweest by Mijn
Heeren de Gouverneurs ende Raden", „tot behouff ende em-
ploye van bare dickagie endo preservatie van de lande". Dit
duurde zoo tot bet jaar 1594, toen in de rekening van het
E. O. over Zuid-Beveland -) wederom, en sindsdien voor goed,
capelrie- en pastoriegoedcren van Wolfaartsdijk onder do
ontvangsten genoemd worden. Hierin vonden do auditeurs aan-
leiding te vragen, wie vóórdien dio goederen geadniinistreerd
had, waarop de rentmeester verklaarde „den incommen deser
goeden voor desen geemployeert geweest to zyno totto dyckaego
van Wolflaertsdijck". Met dit laatste stond waarschijnlijk nog
een andere verandering in vei\'band. Terwijl het E. O. over
Z.-Boveland van 1582 af het tractement van een minister te
Wolfaartsdijk bekostigd had, machtigden de Staten den 8
Juni 1594 Gec. Raden, ten einde „te vinden het Tractement
van eenen Minister tot Wollfaertsdyck", om „to procederen
tot liquidatie met dio van Wolllaertsdyck ende andere die
\'t behoort, om naer calculatie endo liiialo liquidatie geweten
wat middelen in WoHlaertsdyck recouvrabel zullen zyn, tot
onderhout van \'t Ministerium aldaer (\'t welck zy daer toe
zullen oygonen) als dan hot cort van hot Tractement van
den voorschr. Minister to vinden uytton Geestelicken incommen
van don Eylanden respective van Walcheren, Schouwon,
Zuytbevelandt endo Tholen endo hunne appendontioir, tot
Inste van elck Eylandt by gelycke portie".

Tn de tweede plaats noem ik Reimerswaal.

1) Hekening v. Cuyck f. 115 v»; f. 101; 3" f. 107.

2) f. 132. Niet geheel in overeenHteniniing daarmede vermeldt
de lijst van vicarieën van 158L\' ook een te Wolfaartsdijk gefundeerde
vicarie.

5) Mr. Okfekhaus t. a. J). bl. 12<S merkt naar aanleiding van deze
uitdrukking op: „dc Staten verklaarden zich dus tot eigeiuiars", een
ni. i. wel wal gewaagde conclusie.

-ocr page 250-

238

Deze stad werd steeds door watervloeden geteisterd, zoodat
men haar ten slotte in de 17^ eeuw heeft moeten verlaten,
waarna zij geheel overstroomd is. Omtrent de geestelijke
goederen aldaar vermeldt
Ermerins in zijne Zeeuwsche Oud-
heden 1) het een en ander. Den 18«" Mei 1578 verleende de
Prins met het oog op den benarden toestand, waarin haar
zeewering verkeerde, de stad een octrooi, waarbij haar o. a.
vergund werd te verkoopen of althans te belasten landen,
cijnsen en renten, die den H. Geest, het Kapittel, de pastorie
en andere geestelijke fundatiën aldaar toekwamen, waartegen-
over de stad op zich nam jaarlijks haren armen renten uit
te betalen. Den 18«° Mei 1580 brachten Gec. Raden in dat
octrooi een wijziging, waardoor zeven jaren lang aan Reimers-
waal 50 £ werd uitgekeerd, maar de stad van verkoop van
buiten haar gebied gelegen goederen dien tijd moest afzien.
Toen die 7 jaren verstreken waren is o. a. te Poortvliet in
1587 en \'89 door Schout, Burgemeesters en Schepenen van
Reimerswaal land der pastorie te gelde gemaakt.

1) Roniinerswaal bl. 38; Hijlagen H, L cn O. Zuid-Beveland
I bl. 21(5 e. v. Het octrooi met de ampliatie vau Gec. Baden vindt
men ook in het Keg. van oude akten C, f. 281 v".

-ocr page 251-

HOOFDSTUK VL
De verhouding der Overheid tot de Religie en de Kerken.

Li dc vorige hoofdstukken ging ik na, welk lot do Zccuwscho
geestelijke goederen ondergingen: hoe b.v. die goederen door
rentmeesters der Staten beheerd werden en daarvan de inkom-
sten ad pios usus bestemd werden. Daarbij kwam min of
meer onophoudelijk een punt ter sprake, waar ik thans in
dit hoofdstuk meer bijzonder do aandacht op wil vestigen.
Met die verschillende maatregelen stond toch het destijds
vigeorende stelsel eener publieke religie in onmiddellijk ver-
band. Van overheidswege werd do Gereformeerde religie als
do ware beleden: het waren dus uitsluitend predikanten van
die religie, wien tractementen uitbetaald werden, bot was
alleen die leer, dio in do kerken gepredikt mocht worden.
Zoo ook achtte zich de overheid steeds gerechtigd bij religie-
\'/aken in to grijpen, immers zij was hot, die vóór alles do
ware leer had te handhaven.

Van dit con cn ander de volle beteekenis to doen uitkomen,
is het doel van dit hoofdstuk. Daartoe zijn in de vorige
hoofdstukkon reeds vele gogovons bijgebracht, doch het
wilde mij vóór een algcnieoner overzicht beter voorkomen
daaraan nog andoro toe te voegen. Derlialvo stel ik mij voor
in do eerste plaats het een on ander omtrent de Goroformoerdo
Gemeente to Middelburg mee to deelen, om zoo doende
aan to toonen in welko verhouding zij tot do overheid en
andore Gereformeerde kerken stond; vervolgens zal nagegaan
worden hoe de overheid tegen al wat niet Geroformeord was

-ocr page 252-

240

partij koos, terwijl in cle laatste plaats moge uitkomen hoo
die overheid q. q. de Gereformeerde leer als olKcieele waarheid
beleed, haar met volkomen terzijdestelling van andere begun-
stigde en welke houding zij daardoor tegenover de Gere-
formeerde kerken aannam.

Niet zoodra was Middelburg den 22«" Februari 1574 tot de
zijde van den Prins overgegaan, of de Gereformeerden, die zich
tot dusver wel stil gehouden badden, zagen hun positie ten
eenenmale veranderd : thans hadden zij alle vrijheid om zich te
organiseeren en kon dientengevolge reeds den 8en Maart consis-
torie gehouden worden door den wederom teruggekeerden minis-
ter
dTIookne en ouderlingen, zij het dan ook dat zij zich nog
maar als „provisionele consistorie" betitelden. In die „eerste
consistorie" werd o. a. het volgende behandeld : „Opt vertoogh
oft nyet goet, behoorlic ende betamelic waero, dat men boven
den beroupinghbrief Zyner Excellentie ende der classen van
Walcheren om Mr.
Gaspar van der Heyden hier te gecrygen,
noch een beroupingbrief der provisioneler consistorie zoude
maken endo zenden met den eersten. Is besloten, dat ja,
ende dat
Gelein Janszoon d\'IIoorne als ordinari minister
der kercken Christi in Middelburch van over 15 jaren den
brief zoude scryven". In meer dan één opzicht is dozo aan-
teekening van belang. Daaruit toch blijkt, dat do Prins zich
aanstonds nfi den overgang van Middelburg met religiezaken
bemoeid heeft, dat reeds toen meerdere Gereformeerde kerken
in classe bijeenkwamen, die met den Prins het beroep op
Van de:r Heiden uitbrachten, terwijl ook opvallend mag
heeten, dat
d\'Hoorne minister der Middelburgsche kerk van
over 15 jaren genoemd wordt: de gemeente bescbouwdo zich
dus blijkbaar als een voortzetting der kerk onder het kruis,
die zich sinds 1559 te Middelburg had gevormd, niet als van

1) Zie de meergenoemde acta der Middelburgsche consistorie.
Vermoedelijk sprak men van i)rovisioneele ouderlingen, provisioneele
diakenen, omdat die personen niet door een wettige verkiezing aan-
gewezen waren, maar zich ter wille van de goede zaak als zoodanig
hadden opgeworpen.

-ocr page 253-

241

de Roomsche, doch thans Gereformeerde gemeente. Nader
op deze, op zichzelf belangrijke, opmerkingen in te gaan, is
wegens gebrek aan verdere gegevens onmogelijk.

De Gereformeerde gemeente breidde zich allengs uit: de
provisioneele ouderlingen werden later door „ordinaire" ver-
vangen , en den 31en Maart besloot men wegens den grooten
nood der armen vier provisioneele diakenen te kiezen, fn
ledensterkte wies de gemeente gestadig; terwijl men toch eerst
talmde om de provisioneele diakenen door gewone to ver-
vangen , kennelijk omdat de gemeente nog geene of te weinig
„persoonen van anziene" telde, worden er toch betrekkelijk
spoedig definitieve diakenen benoemd, waarvan er verscheidene
in den Magistraat zitting haddon, die dus tot de aanzien-
lijksten konden gerekend wordon.

Naarmate de gemeente zich ontwikkelde, kon aanraking
met de Overheid niet wol uitblijven: zoo, gelijk ik reeds
vroeger aantoonde, omtrent de kerkgebouwen en do regeling
dor grafgelden. Hetzelfde deed zich voor met do benoeming
van diakenen. In beginsel was natuurlijk do consistorie in
dezen volkomen vrij, doch wildon diakenen zekere rochton,
als vroeger do armnieostors, uitoefenen, dan moest begrijpe-
lijkerwijze do overheid daarin gekend wordon. Mot het oog
daarop verscheen reeds den 40 April n\'IIoouNE met twco
andoren voor Burgomoestors en Scheponon „ende is over-
gedragen, dat do gowuonlickc armmoesters deser stedo huor
gewuenlicko administratie hebben zullen, nochtans mit goede
ondo bohoorlicko correspondentie mit donghonen, zodiakenon
by dor kercko zauden nmoghen geconstituort werden". -)
Dientcngovolgo stolde de consistorie den 5cn Juni d.a.v. een
lijst van 12 diakenen op, en vorzociit daaruit don Magistraat
een zestal aan tc wijzen, „opdat dio forme ton dooie accor-
deerde mot den ouden gebruicke dezer stadt, als men de
armcmoestcrs stolt, want anders on zoudo-huero bedioningo
geen aucthoriteit hebben ovor testamenton ondo armegoodoron".

1) Acta 17, 21 April en 29 Mei 1574; vgl.\'s-Guave/anue: Vrede-
groet enz. bl.
47.

9) Oud-archief Middelburg: Register ten Rade.

IG

-ocr page 254-

242

AlJiis, onder samenwerking van Magistraat en Kerkeraad,
werden sindsdien geregeld armmeesters cn diakenen aan-
gewezen, om gezamenlijk dc armenzorg te behartigen.

In hoeverre de Gereformeerde gemeente, \'t zij eerder of
later, te Middelburg de positie van i)ublieke kerk is gaan
innemen, is niet gemakkelijk uit te maken: noch do Acta
der consistorie, noch de Raadsnotulen geven omtrent dit punt
volkomen zekerheid. Uit de Acta blijkt, dat reeds van den
aanvang af huwelijken kerkelijk voltrokken werden en
de consistorie daarmede verband houdende quaesties besliste.
Misschien droeg ook de Dooj) eenig publiek karakter, getuige
dat de consistorie zich meermalen bij den Magistraat beklaagde,
dat er veel meer kinderen geboren dan gedoopt werden, waarom
zij er herhaaldelijk oj) aandrong, dat de vroedvrouwen opnieuw
beëedigd zouden worden. Wellicht mag daarmede het
besluit, dat de consistorie den 31en Aug. 1574 nam, in
verband gestaan hebben: „Ende golijck het hem ondorvont,
dat zommigo papisten, in huoro gemoot zeer verblint zijnde,
nyet en conden met goeder conscientien huoro kinderen ten
doope presenteiron, omdat zy in persoone zouden moeton der
papisten leere geheel voor quaet endo deze voor goot bekennen,
hetwolcke zy alsnoch scynon nyet to connon bogrypen endo
daerom huoro kinderen van den doop houden, was dan ver-
ordonneert, dat mon voordan do middelste vrago, ontrent
den doop wat zoude verzoeten ende lietgeno, dat op do
gantsche leere der christenhoyt ziet, een woynich moor op dc
leere des doops bewogen om do monschon — zoo volo mogelic
is — to winnen". Enkele andere gegevens wijzen daarentegen
weer meer op het tegonovorgestoldo. Zóó • handhaafde do
Magistraat een paapschen schoolmoostor, die „in een zeker
arme scoolo do kinderen noch allorloy papisterio Iccrdo endo
daorenboven int hoymolic misse dode voor oonige papisten",
ondanks hot aandringen der consistorie ou terwijl do soldattMi
hom hadden willen „dootsmyton endo thuus piondoren". -)
Zoo ook besloot de consistorie den 24«" Maart \'74, toon -ter

1) Acta 24, 31 Maart en .30 .Juni 1574.

2) t.z. p. 17 en 31 Maart 1574.

-ocr page 255-

243

sprtike gebracht was, „dat zoininige scoohiiecslors de kiDdoreii
papistcrie, wederdooperie ende ander dwahngen boucxkins
leerden", zich daarover nog niot bij den Raad te be-
klagen, oni reden dat men „vreesde, dattet afgeslagen zoude
wezen".; men achtte het moer geraden, „dat een yegelic
eerst met de bekende in der Wet daervan zoude spreicken
ende alzoo vorhooren hoe zulcx by hen verstaen was". Doch
later schijnt de Raad de consistorie meer ter wille geweest
te zijn: den 23en Nov, 1577 toch wezen Wet en Raad uit hun
midden drio pesonen aan „om allo de scholen deser stat to
visiteren endo acht te nemen op de leero van do religie, die
den kinders by den voerschreven schoei meesters voorgehouden
wort". Ook had de Raad reeds den llen Nov, 1574 op
last van den Prins een algemeenen biddag uitgeschreven,
met verbod van dien dag handel te drijven, in herbergen te
zitten e. d.; men had „devotolijck vuer endo nae middach to
kerken [te] common, Gods woort [te] hooren endo den
Almacbtigen om gonado [to] bidden". \'-)

Behalve do „Duytschc" Gereformeerde had men te Middel-
burg ook ccn Waalsche Goroformeordo gemeente. Dezo beiden
onderhielden goede correspondentie, o.a. meermalen in quaesties
van censuur. Het slaan in kerkverband en het onderhouden van
correspondentie achtte men van Gereformeerd standpunt idicht,
getuige hetgeen voorviel, toen te Middelburg zich ook een
ICngolsche gemeente formeerde. Den d«« Jan. 1592 besloot
n.1. do consistorie, dat twee dor ministers zouden „Myno
Hoeren [van Wet en Raad] ansprcoken van don korcken-
handel onder de Ingolscbon". Daarnaast was do consistorie
op minnelijke schikking bedacht, want don 21" Maart d.a.v.
wees zij uit haar midden twoo ministors en twoo ouderlingen
aan om te „handelen met don Ingoischen kerckonraet ter
cause van haoro secrcte predicatie", wat tengevolge had, dat
do ouderlingen der Engelsche kerk verklaarden, „dat sy
gesint waron by de Magistraet aon to houden le moghen
opontlick prediken", waarom do afgevaardigden der consistorie

18*

-ocr page 256-

244

bun verzochten, „dat sj»^ lien wilden stille houden, hopende
dat sy seer haest souden geholpen worden". Toch schijnen
de Engelschen bij slot van rekening minder welwillend te
zijn geweest, want den 5®" Dec. d.a.v. vond de consistorie
het noodig er bij de classis op aan te dringen, „dat se, soot
goet waere, de Engelse vermaenen, dat se haer naer de
ordenijnge reguleren der kercken hyer te lande" en een week
later, dat uit naam der classis verzocht zou worden, „dat
haer d\'Engelschen in hare kerckregierijnge reguleren willen
naer de kerckenordenijnghe deser classe zonder yet daerin te
veranderen dan met raede ende weten des classis voornoemt".
Vergelijkt men hiermede een ander besluit, dat de consistorie
dienzelfden 12«" Dec. nam, n.1. om aan „do Heeren van der
stadt" een request te presenteeren, „teneynde het henlieden
believe te voorsiene int vergaderen van de wederdooperen
ende Martinisten", dan komt m. i. duidelijk uit op welke
verschillende wijze de consistorie tegenover mede-Gerefor-
meerden of on-Gereformeerden optrad.

Daarenboven blijkt uit dio laatste gegevens, dat l». de
overheid voor openbare predikatie hare toestemming had te
geven, en 2°. dat de Gereformeerden kerkverband eischten,
waarop zij zeiven, hetzij hun kerkeraad of classis, slechts
konden aandringen, terwijl alleen de overheid bevoegd was
dat kerkverband op te leggon.

Eindelijk merk ik nog omtrent de Middelburgsche Gerefor-
meerde gemeente op, dat zij van den aanvang af met andere
Gereformeerde kerken in verband stond. Toen den 20«" Jiuii
1574 in de consistorie voorgesteld werd om de iirovisioneelo
ouderlingen door definitieve te vervangen, stelde men dat uit,
„dewyle men nyet wiste wat forme endo manioro der kiesingo
int sinodum besloten was, twelck men nu haest stout to weten,
ende zoo men nu een maniero endo tander jaer een ander
gebruicto, tzoude den spottoren materie ter lasteringe geven",
waarmede men doelde op de synode, die op dat oogenblik to
Dordrecht gehouden werd. Den 24" Juli d.a.v. werd besloten,
„nu do broederen van den sinodo gecommen waren endo

1) Acta 2 Mei \'92.

-ocr page 257-

245

verordonneert was, dat in elcke consistorie tbouxken der
37 articulen des geloofs, item het Embclessche ende Dordrechtsche
sinodus, al aneen genayt, zoude gestadelic in consistorie liggen,
van ministren, ouderlingen ende diaeonen onderteeckent zijnde"
aan dat synodaal besluit gevolg te geven; nog den 19en Oct.
hadden onderscheidene nog niet hun handteekening gezet,
waarom hun dat toen met nadruk gelast werd.

Op welke wijze de overheid zich tegen niet-Gereformeerden
keerde, moge thans aan de hand van verschillende gegevens
blijken; ik bepaal mij daarbij tot maatregelen, welke van do
Staten van Zeeland of hunne Gec. Raden uitgingen.

A\'óór alles werd tegen de R.-Katholieken partij gekozen.
Reeds in 1573 was door de Staten van Holland en, in na-
volging van hen, kort daarop door de Algemeene Staten de
Roomsche religie verboden, een maatregel, waartoe ook do
Prins van Oranje, naar hij in zijn Apologie getuigt, noode
was overgegaan, doch die de tijdsomstandigheden dringend
noodzakelijk maakten. -) Zoo ook hadden do Staten van
Holland en Zeeland in 1570, bij dc tusschen hen gesloton
Unio, den Prins opgedragen te „admitteren onde handthouden
d\'oeffeningo van do Gereformeerdo Evangelische Religie,
doende surcheren ende ophouden d\' exercitie van alle andere
Religicn, den Euangelio contrarierende". Wol is over den zin
dier huitsto uitdrukking later strijd ontstaan, maar dat do
bepaling in elk geval togen do K.-Katholioken gekeerd was,
valt niot to betwijfelen. Van een dergelijke strekking zijn ook
hot plakkaat, dat Prins Maurits „van wegen der Hoogo Ovorig-
hoyt van Hollandt, Zeelandt ondo Vrieslandt" den 23««» Juni
15S7 uitvaardigde tegon het bedovaartgaan on andoro supersti-
tiën, „\'t wolck notoirlijck is Afgodoryo endo directelijck

\') Zie <ie arll. I, 14 en 32 der aelii »ynodalia.

2) H. Fiiuin : Tien .laren uit <len Taehtigjarigcn Oorlog, 5\'* drnk,
hl. 242, 2\'* noot. Vgl. hiervoren bl. If)!).

3) Zie hiervoren hl. 37; men vergelijke hiermede: Arehive.s de
la Maiï\'ün d\'Orange Nassau V 272.

-ocr page 258-

246

strijdende jegens des Heeren Woort", en dat der Staten-
Generaal van 4 April 159G togen „de schadelicke endo
moordadige secte" der Jezuieten, hunne scholen — „ahvaer
de inneghesetenen deser landen niet alleen tegens de waere
christelicke Religie, maer oock togens den staet onde wotte-
licke Regieringe deser Lan\'den vergift worden" — en het
studeeren aan universiteiten, onder het gebied van den koning
van Spanje gelegen. 2)

Overigens namen do Staten van Zeeland op zich zelf
genoegzame maatregelen, zij het dan ook dat terecht dc
opmerking gemaakt is, dat in de notulen der Staten van
Zeeland de R.-Katholiekon voel minder ter sprako komon, dan
b.v. in die der Staten van Holland. Reeds uit hetgeen in de
vorige hoofdstukken in het bijzonder omtrent Tholon en Zuid-
Boveland meegedeeld word, bleek ten duidelijkste, dat Gec.
Raden do Roomsche Religie tegenwerkten en do Gereformeerde
begunstigden, hetgeen trouwens uit staatkundig oogpunt
van zelf sprak. Het opoulijkst spraken zeker do Staten hunne
bedoelingen uit bij art. 1 der Ordonnantie op het stuk van
de Politie binnen Zeeland van 8 Fcbr. 1581], waarbij zij
geboden, „dat alle do geene dio men noomt Weerlijckc oft
Geestelijcko Persoonen, van wat qualitcyt ofte conditiën sy
zijn, hun sullen voortaen vermijden, soo in \'t secreet als in
\'topenbaer, eenich exercitie van de Roomsche Religie, Cere-
moniën en de,Superstition, ghoprctendccrt\'CJatholijcko, binnen
den Lando van Zeelandt, to hooren, sien oft doen, oft doen doen,
soo nopende den Doop, als allo andoro gcono uytgcstckon" cn

1) Groot-Piacacthocck I, 2Hl.

2) t.z.p. I, 193. Vgl. Fums\' t.a. |>. hl. 249, 2.50 cn dc iNotidcn
Staten van Zeeland 2 Nov. 1.591, 21 .hiii \'93, 2K, 29 April \'95,
13 Juni \'96 cn 17 Sept. \'97.

») Dr. W. \\\\ C. Knuttel: De Toestand der Nedcrlandfichc Katho-
lieken len tijde der Republiek, I 28.

♦) Groot-Placaetboeck I, 349. Rijksarcliief: Staten-notulen,
Brieven, Punten van Bcschrijvingc cir/. van af het jaar 1.580 f. 222,
waaruit blijkt, dat de Stalen, na tot de ordonnantie besloten te
hebben, zich daarbij nog van \'s Prinsen medewerking verzekerden.

-ocr page 259-

247

dat voor geestelijke personen op straf van verbanning en ver-
lies van alimentatie, voor niet-geestelijke op straf van boete.

Blijkt hieruit voldoende, welke houding de Staten aan-
namen tegenover al wat Pausgezind was, ook tegenover
anderen lieten zij zich meermalen niet onbetuigd: met name
de Doopsgezinden of, gelijk men ze destijds meestal noemde,
de Wederdoopers, hadden het meermalen te ontgelden. Het
blijkt o. a. uit de Acta der ^liddelburgscho consistorie, dat na
den overgang van Middelburg en niet minder na de Pacificatie
van Gent, do Doopsgezinden op Walcheren zeer in aantal
toenamen. Onder hen vormden de „Voetwasschers" oensectc,
die vooral onder West-Souburg vele aanhangers tolde en aan
wier hoofd zekero
Hans Gassier of De Ries stond. Zij
disi)\\itcerden met den Vlissingschen minister
Gerobulus,
maar de Gouverneur Haultain maakte aan het dispuut een
einde, omdat daartoe de toestemming der overheid niet was
gevraagd. Maar hiermede was de zaak allerminst van do
baan. Den l-l®" Dec. 1570 riepen de Gouverneur en Gec.
Raden
Cassieii op, om voor het collego te verschijnen en
aldaar met eenige Goroformeordo ministers eon dispuut te
houden, waartoe hem dosgowonscht vrijgeleide aangeboden
werd.\'-) Voorloopig bereikte het schrijven
Gassier niet, die
blijkbaar een rondreizend jirediker was, maar daarom zagen
Goc. Raden nog niot van luni voornemen af: openlijk som-
meerden zij hem thans om voor bon to ver.schijnon, teneinde
„daerdoor lo doen cesseren dio maeron, die eonigo lichtvaordigo
luyden zijn stroyendo
tot groote oufslichtinge onde qwtsc van
eenige awaeke ende mjct ivel gefondeerde conscimtim".
Na vorlooj»
van eenigen tijd kwam van
De Riks bij het collego antwoord
in. Een verantwoording zijner leer „jegens eonigo ministers

-ocr page 260-

248

der kercken, dewelcke pretendeert gereformeert te wesen in
haer religie", werd door hem aanvaard: „naerdyen die eere
Godes door het verbroeden ende het voorstaen Zijnder heyliger
waerheyt grootelicx opgericht werdt, zoo zijn wy oock door
den Heere begeerich ende vrywillich die eere Godes in desen
te zoecken, derhalven wy met danckzegginge tot Godt in
een vertrouwen op Zyne hnlpe, consenteren ende bewilligen
achtervolgende Uw E. missiven rekenschap te geven ende to
doen verandtwoordinge van onse leere, dieweicke wy ontwyf-
felick geloven te wesen die oprechte waerheyt, die leere Onzes
Heeren Jesu Christi ende Zijnder appostelen". Evenwel meende
hij eenige voorwaarden te mogen stellen om zoodoende zeker-
heid te hebben, dat hot dispuut onpartijdig gevoerd zou
worden, welke condities Gec. Raden zóó onredelijk voorkwamen,
dat ten slotte van het dispuut niets is gekomen. Gec. Raden
sneden verdere onderhandelingen af en besloten een schrijven
van 21 Juni 1580: „in somma
Hans de Ries, wy en connen
dese uwe zeer lange andtwoordo anders nergens voor aensien
dan voor een subtile ende bedecte tergiversatio, ende zult
daerom weten, dat onse ernstigho vermaninghe aen u midts
desen is, u met dese andtwoordo te laten contcnteren ende
tot billicke conditiën te verstaeno zonder naer to laoton ons
metten eersten uwe moyningho van dien to verwittighen; dat
niet, wy zullen ons benoodicht vinden ex oilicio hreeder op
dese zaeckc ^tc letten ende in tijt endo stonden tc handelen
naer gelegentheyt".

Ook nog in latere jaren achtten de Staten zich meermalen
genoopt maatregelen tegen do Doopsgezinden te nemen. Zoo
bepaalden zij den 20«" April 1581, „aangezien een boekdrukker
zich onderwonden heeft een bock in faveur dei\' Doopsgezinden
te drukken", dat voortaan geen boek meer zonder hunne
goedkeuring of die van Gec. Raden mocht worden uitgegoven.-)
Zoo is in do Staten-notulon van 20 Juli 1589 sprake van een

-ocr page 261-

249

request der Gereformeerde Zeeuwsche ministers, waarin dezo
verzochten „ordre gestelt te worden tegens d\'ongeregeltheit
van de Wederdooperen". De Staten droegen dientengevolge
Gec. Raden op te „concipieren zekere Articlen endo voet,
daer aen de Wedordoopers gebonden ende gehouden zullen
worden om die naer to commen, niet rakende de Religie,
maer politycq zyndo om by zulcken middel deselve eenichsins
te refreneren in den loop ende vogue van heure dwalingen
ende verleydingen". Gec. Raden brachten daarom onder do
punten van beschrijving tot de dagvaart van 10 Sept. d.a.v.
een ontwerp-plakkaat, waaromtrent de leden der Staten ver-
zocht werden bunnen Gedeputeerden volkomen last te geven
„tot Godes eero endo meesten dienst van de Christolicke
Religie, zoo om die dwalingen van de voorscr. secto te cohi-
beron zoo zoor als mogelick is, als meest om politycquolick
to voor.sion oj) velo hunno ongeregelthcdon". De Staten
besloten den 23«« Sopt. dit concept naar hunne Gedeputeerden
ter Generale Staten op te zonden, „op dat generalick tegens
die Doopers leoringen ende abuysen versien mach wordon";
mochten do Generale Staten niot tot con dergelijke regeling
willen overgaan, zoo zou men nog zelf do (juaostio tor hand
kunnen nomen. Blijkbaar waren de Generale Staten daartoe
ongonogon, althans in do Statenvergadering van 10 .luni 1590
word wederom oen „concept van Ordonnantie tegens dio
Wodordooi)ers" te berde gebracht. De Staten konden zich er
niot mode veroenigen, waarom zij Gec. Raden opdroegen
„andermacl een Placaet to conci|)icron in politic(|uo poinctcn,
zonder van cenigo KVdigie to vermanen". ICindelijk wordt nog in
do Statcn-notulon van 3 .luli 1591 gesproken van ccn request
van do ministers der Middolburgschc synode, waarin dozo
verzochtcn „om vorsion tc wordon tegen dio onbolioorlickc
Ketteren van den Dooi)", hetgeen wederom ton gevolge had,
dat lUin Gcc. Radon opgedragen werd to ontworpen „eon
[irojoct van eon Tlacact dosen aengaende, zoo politickelick
als doonlick is".

Meer „politiek" wildon dus <lo Slaton togen do Wedor-
doopers optreden. Maar dat men zich van do „politieke"
.strekking dier iilakkaton niot to veel hoeft voor te stellen,
bewijst een ongedateerd „IMaccaot jegens die Woderdoopors",

-ocr page 262-

250

te vinden in het oud-arcliief der stad ^Middelburg, i) De
aanhef alleen zegt reeds genoeg: „A.lsoo die grouwelycke
dwalingen, soo tegens die nionscbwerdinge Onses Heeren
Jesu Christi endo het misterio dor Heyliger Dryvuldioheyt,
als vele andere leelicke abuysen, strydende tegen die articulen
onses christelycken gelooffs, mitsgaders vele ongeregeltheden
van deghene, die men noempt wedordoopers, waerdoor zylieden
alle degene, dio zy tot hun trecken, vervoeren van de waer-
heyt, die in Christo Jesu is, terwylen men hun gedurende
dese brandige oorloge op de ongefundeortheyt van hunno leere
endo ketterj\'en nyet on can generalick wederhouden als wel
botaomde, ende men geerne tewego sage gebracht by een
generael ofte nationael sinodus of concilium, aengesien sy
met geen disputatien hun ongelijck en willen bekennen oft
desisteren, zonderhngo veroyschen, dat midlertijt endo totdat
generalijck ofte particulierlijck daerinne behoorlijck zal worden
versien, politicquelijck immers ordre gestelt worde tenminston
binnen dese provincie tegens vele hunno absurditeyten" enz.!

Was dus on do leer der li.-Katholieken èn dio dor Doops-
gezinden in do oogen der Stilten kortweg superstitie en
afgoderij, daarentegen was het do Goroformcerdo religie, die
zij van overheidswege beleden on wier bevordering zij zich
vóór alles ten taak stolden.

Het verloop van don oorlog togen Spanje had geleid tot
verbod der Roomsche leer, wat tovous medegebracht had,
dat de Gereformoerdo loer, gelijk
Vokï hot lator uitdrukte,
„do Religie van Staet" was geworden. Dc reeds meer besproken
bepaling der Unio tusschen Holland cn Zeeland van 157()
gcoft dat stelsel vau Staatsreligie weer: word eenerzijds don
Prins opgedragen to doen „surcheron endo o{)houdon d\'oxcr-
citic van
alle ando\'c Religion don Euangelio contrariorondo",
zij het dan ook met eerbiediging dor vrijheid van consciontio,

1) Register 7.5* No. 12. — Het is met een coiicept-pliikkuat
tegen de Wederdoopers in dat register gebonden; boewei bet (his
ongedateerd is, mag liet m.i. toeb ni(d onwaarseliijnlijk heeten, dal
het van kracht geweest is.

-ocr page 263-

251

aiidererzijds had hij te „admitteren ende handthouden d\'oefie-

ninge van de Gereformeerde Evangelische Religie---doende

vorder de oeffeningo der voorseyde Religie aengaende, stellen
alsulcke goede ordre, als naer ghelogentheyt der saecken
endo conditiën vanden Steden, ten meesten gherustigheyt
endo commoditoyt vande Gemeente, endo
sonder vermindering
van Godts eer
bevonden sal werden te dienen endo te behooren,
oock met advys vanden Staten, is \'t noot".

Dien eenmaal aangenomen grondslag hebben de Staten
•sedert niet laten varen. Zoo kon
M.vrni.v van St.-Alukgonde
zijn nieuwe „psalmtranslatie" aan de Staten van Holland
on Zeeland opdragen on den Staten van Zeeland eenige
exemplaren toezenden, „welcke sijn gedistribueert onder den
Staten". Honderd gulden schonken de Staten den 27™
Juni 1591 den Dordtschen minister
Cokput, dio hun „die
translaeto van den Cathechismus Doctoris
.teue>rie Hastinoy
in Xederduytsche talc" aanbood. Aan een nieuwe vertaling
van den Bijbel lieten de Staten zich niet weinig gelegen
liggen. Den "c .luli 1591 bad n.1. do Middelburg.sche Synode
hun verzocht „om tot overzettingo van den Bibel uytto
Ilebreoussche endo Griocxssche tale in onse Nedorlandtscho
sprake eonigo bcquame persoonen to gaigoren nellbns die
van Hollandt", waarop do Staten besloten hadden, „dat men
motton eersten zal voorderen die translatie van don Bibel".
Daartoe zou vanwege Zeeland do Hoor van ST.-Ai-ni\'XJONDK
nanbovolon wordon, terwijl de Gcdcimtccrden ter Generale
Staten aangeschreven werden „om motte gedcputoerdon van
Hollandt endo Vricslandt die zake (e voonlorcn". Sind.sdion
lieten de Staten zich goregeld omtrent do Bijbelvertaling
door. hunne gedeputeerden in Holland op do hoogte houden.
Later rees er mot do Staten van Holland go.schil over, welk
aandeel Zeeland in do kosten der vertaling to dragon bad. -)

Blijkt uit deze voorbeelden reeds genoeg do symimthio dor
Staten voor wal do Gorofornjcerde leer aanging, dio leer kon
ook „het fundament van doi\\ Staet" genoemd worden. Art. 2J)

1) Slaten-iioliik-n 12 .luli 1.580.

Staten-uoluleii: 4 Aug. I.5!>:{, 1« Aug. \'!)4 en 21 Nov. \'!).5,

-ocr page 264-

252

der nieuwe instructie voor Gec. Raden van 1586 schreef dan
ook voor, dat „die voorschreven Gecommitteerde Raedeu
ende Pensionaris zullen beloven ende zweeren in handen
van de Staten van Zeelandt oft van dengenen, die zy daertoe
zullen aucthoriseren, dat zy de
waere Christelicke Gerefor-
meerde religie naer haer uuyterste vermogen zullen hant-
hauden ende voorenstaen, dat zy den Staten van Zeelandt
zullen houwe, getrouwe zijn" enz.; de handhaving der ware
Christelijke Gereformeerde religie ging dus zelfs aan de
belofte van trouw aan de Staten vooraf! Zoo waren huwelijks-
aangelegenheden en onderwijszaken grootendeels aan de Gere-
formeerde kerken overgelaten. Zij, die een huwelijk wenschten
aan te gaan, bepaalde de reeds genoemde Ordonnantie op
het stuk van de Politie van 1583, „sullen gehouden zijn te
compareren voor die van den Kercken-raedt vanden Steden
ende Plaetsen haerder residentie, ende aldaer versoecken,
dat hun gegunt sullen worden drie Sonnendaecbscho geboden

te doen inder Kercken.---En sullen - - die vanden Kercken-

Raedt niemanden mogen laten trouwen, sonder alvooren
verseeckert te zijn, dat do voorseyde Proclamatien gedaen
sullen zijn". Maakten naaste bloedverwanten tegen do huwe-
lijksvoltrekking bezwaren, dan had de kerkeraad alle belang-
hebbenden voor zich to ontbieden; konden deze dan niet
tot overeenstemming gebracht worden, zoo mochten verdere
formaliteiten\' geen voortgang hebben, zoolang do Magistraat
de quaestie niet be.slist had. Meenden kerkeraad en classis,
dat om redenen van eerbaarheid e. d. personen niet tot de
geboden toegelaten mochten worden , dan had do kerkeraad
zijne bezwaren bij Gec. Raden in te dienen, dio daarvan
voor de eerstkomende Staten-vergadering een punt van
beschrijving te nuiken hadden. Wat hot onderwijs betreft,
bepajdde het „Placaet endo Ordonnantie vando School-
ordeninge" van 1583, \') dat niemand tot den schooldicnst
aangenomen of daarin langer geduld zou worden, dio niot
vóór alles door zijn classis in loven en leer was geëxamineórd
cn op grond van dat onderzoek tot dien dienst word bo-

ij Groot-i\'laciietboek i, 3U1»; vgl. Slatcii-notulen i.5!>ü, hl. !M).

-ocr page 265-

253

kwaam geacht. Bij liet tc geven onderwijs had voorop te
staan het leeren van het „Vader Onse, Thien Geboden, de
Articulen des Christelijcken gheloofs, liet Avonclt- ende
Morgen-Gebedt, de Gebeden voor ende naer den Eten, midts-
gaders de ordinarise Gebeden om de bequaemheyt in \'t leeren
van Gode te verkrijgen". „Op de Predick-dagen ende insonder-
heyt des Sondaechs" hadden de schoolmeesters „alle haro
Kinderen in tijdts voor het aenvangen der Prodication,
inder Kercken te brengen ende de selve aldaer in stilheyt
to houden op haer ghewoonlijcke plaetse tot don eynde toe".
Geene andere boeken mochten bij het onderwijs gebezigd
worden, „dan die by dor Classis de Jonckhoyt nut ende
bequame geoordeelt sullen wesen". Ten slotto: wie zich
tegen de bepalingen der school-ordening verzette, zou door
den kerkeraad vermaand wordon; had die vermaning geen
uitwerking, dan zou de overtreder voor do classis gedaagd
worden, die alsdan naar behooren verdere maatregelen zou
tretren.

In do laatste plaats moge nagegaan worden, hoo do ver-
houding was, waarin in Zooiand do overheid cn do Gorefor-
moordo kerken tot elkaar stonden.

Uit hot feit, dat do Staten „voesterheoron dor gomoynto
Christi" waren, volgt reeds aanstonds do mogelijkheid, dat
zij in kerkelijke aangologenhoden con grooten invloed konden
doen golden. \')

Hot onderhoud dor kerken stond veelal, hot bezoldigen
dor ministers steeds aan de Staten. Hot gewicht van dio
omstandigheid onderschatte men niot, vooral in do eerste
tijden dor Reformatie. Vóór alles, behoorde natuurlijk het
aantal prcdikantsplaatsen to wordon uitgebreid, hetgeen wel
niot steeds op dezelfde wijzo geschiedde, maar waarover toch
altijd in laatste instantie Gcc. Raden do beslissing in handen
hadden. \'-) Soms n.1. ging eon beroep van do classis vooraf,

1) Vgl. Hora Siccama t. a. p. bl. 504.

2) Zoo in bet algemeen betrelfende het eiland Tholwi: notulen
t!ec. Haden 28 Juli 157t); betrelVendc Zuid-Beveland t./.. [). 17 Maart
1580.

-ocr page 266-

254

die dan Gec. Raden verzocht den minister te gageeren,
waarop dan een betahngsl:>evel aan een rentmeester van het
E. O. volgde. ^) Een andere maal verzocht de classis Gec.
Raden tot het uitbrengen van een beroc}) te mogen over-
gaan. -) Of ook wel verzocbten de ingezetenen eener ge-
meente Gec. Raden om een minister, waarop dan het college
beschikte, dat zij een minister „de classis aengenaem" mochten
beroepen. Bovendien gaven Gec. Raden een enkele maal
op dergelijke verzoeken een weigerend antwoord, omdat naar
hunne moening de middelen, waarover de rentmeesters van
het E. O. to beschikken hadden, vermeerdering van uitgaven
niet toelieten. *)

Gec. Raden konden dus voorzeker steeds oen grooten
invloed in dergelijke aangolegenhoden doen gelden, doch
daarbij kenden zij zich niot hot alleenzoggingsschap toe; \'\')
immers de keuze zelf lieten zij aan de classis over, zooals zij
b.v. ook bij het Accoord met Goes en de ambachtsheeren
van Zuid-Beveland de aanstelling van ministers, scliool-
meesters cn kerkdienaars do classis in handen gegeven
hadden, die dus daardoor gezag kon doen golden, ook tegen-
over do plaatselijke kerken.

1) Zoo ten aanzien van de eerste ministers van Hekerke en
Zonnemaire» t. a. p. 4 .lan., 21 Febr. en II? Nov. I.\')K4.

\') Zoo voor Eikerzee: t.a. p. 4 Ang. 1587.

3) Hiervoren bl. 1!)7; evenzoo betrelïende Hrninisse t. a. p.
11 April 1589.

t. a. p. 25 .luli en 9 Sept. 1588.

Vgl. notulen Gec. Haden 2 Dec. 1589: „op de requeste der
dienaeren des goddelicken woorts van Schouwen, versouckende eenen
dienaer voor de kercke van Oudekercke, is geresolveert, dal
ghesehreven zal worden aen de classes van Schouwen — alsoo hier
onderhouden wordt sonder dienst .f.\\coiius H
asei.is — dat zy den-
zelven lot Oudekercke voor dienaer zullen aennemen".

In dat oi)zicbt is m. i. do zienswijze van Dr. Ki.eyn juister dan
die vau de Hrferen L
ohman\' cn HuTCiEiis. .Maar dat de classis over
de gemeente gezag kon uitoefenen, was haar alleen mogelijk door
de ondersteuning, haar door de overheid verleend, en dal ziet Dr. K.
voorbij.

-ocr page 267-

25

Eon enkel voorbeeld niogo do vorbouding tusschen over-
heid en kerken nader toelichten.

Den löcn Dec. 1589 verschenen voor Gec. Raden twee
ministers uit Schouwen en tweo ouderlingen uit Sommelsdijk,
allen van behoorlijke crodentiebrieven voorzien. Zij verzochten
„ghehoort te worden op tgbene ghepasseert is int regardt
van den minister van Somelsdijck". „Naer divorssclie onder-
linghe debatten endo discoursen" beslisten Gec. Raden, dat
do minister te Sonnnelsdijk nog gedurende den winter in zijn
dienst zou gehandhaafd worden, terwijl zij inmiddels infor-
meeren zouden, „oft zynen dienst aldaer stichtelick zal wesen
ofte niet", om naar gelang daarvan to beslissen „op desselffs
continuatie ofto vorsendingho op een ander plaetse"; maar
de nieuwe minister, „ by die van Somelsdycke aenghenomen,
sonder voorwete van die van den Raede endo in actuelen
dienst aldaer ghestelt by die van dor classo van Schauwon",
zou naar elders gezonden en daar gebezigd wordon. Ditmaal
oordeelden Gec. Raden dus volkomen zelfstandig in eon
zeker ingrijpende kerkelijke quaestie. Classis en kerkormid,
die zich blijkbaar van de tocstennning van Gec. Raden hadden
willon verzekeren, zagen zich dus in hun verwachting tolour-
gesteld.

Andoi-s ging hot in het volgende geval. Do classis Schouwen
had
Casiwüus van Biüakuükn, minister te Brouwershaven,
afgezet vanwege „zijnne quade opinie endo valscho leero". \')
Van Bioakuukn legde zich echter bij die beslissing niot neer:
hij verzocht bij rc(iucst aan Gec. Raden, dat hij zijn tracte-
ment als minister mocht behouden, zoolang bij bozig was
zich to verdedigen tegen datgene, waarom hij door de classis
„gcdeportoert" was. Goc. Raden stonden zijn vorzook toe en
gelastten tevens, dat
Van BiGAicunKN, daar hij zich be-
klaagde in de classis door eonigo andere ministers verongelijkt
to zijn, met zijno tegenstanders voor hot college zou ver-
schijnen. Bovendien zochten zij twoo Middelburgscho ministers
aan, om „to versoecken oft zy partyon zouden connen
appoincloron int vrundolicko". Hot verschijnen van
Van

1) Hekening E. O. Schouwen en Duivelami 1584 f. 80 v".

-ocr page 268-

256

Bigaerden en gedeputeerden uit de classis voor Gec.
Raden leidde tot het resultaat, dat de quaestie tot de classi-
cale vergadering uitgesteld werd. Terwijl dus de classis
Vak Bigaerden afgezet had, en deze desniettemin bij Gec.
Raden in hooger beroep kwam, wezen deze blijkbaar de
beslissing naar de classis terug, welke uitspraak dus thans,
van hunne autoriteit voorzien, onherroepelijk zou zijn.

Waren het in deze beide gevallen Gec. Raden, die daarbij
betrokken werden, van lagere autoriteiten is sprake in de
voorbeelden, die ik nu nog volgen laat. \'-)

De classis Tholen zette den 27en Febr. 158G den minister
Gerardus Pauli af van zijn dienst te Scherpenisse op grond
van dronkenscliap, twistzucht cn verdenking van overspel.
In haar volgende bijeenkomst machtigde zij een harer ministers
om naar aanleiding van dat besluit „te rcysen naer Hollant
aen de Gravinne
Van Bueren, vrouwe van Ste Martensdijck
ende Scherpenisse, ende haer de bandelinghe des voir-
genoemden
Gerardi voer te draghen endo Haer Genade
consent te vraghen om dbesluyt des voirschreven classis te
moeghen naercommen ende volbrengben". Instemming vond
toch de uitspraak der classis blijkbaar allerminst: de Baljuw
van St.-Maartensdijk en Scherpenisse deed n.1. „soc in den
naem van sijn oftitie als oyck in den naeme van don Magis-
traet van Scherpenisse" do claasis „aendienen endo versuecken,
dat men de saecke (
ïerardi Pauli soudo willen nmtighen om
allen voirderen twist ende oneenicheyt to schouwen", waartoe
hij een middelweg aan dc hand deed, waardoor ook bet
vonnis der classis min of meer zou gehandhaafd blijven. Do
classis rie}) het advies der classis Schouwcn in; dozo raadde
haar aan, „dat men by de Gravinne
Van Bueren — doer
wyens authoriteyt schijnt dese laetste swacricheyt gcrcsen to
sijn — ernstelick sal aenhoudcn, dat
CiERARDUS mochte
aflgesedt blyven in Scherpenisse, ofto ten uuytersten, dat

1) Notuleir Gec. Kaden 20 Maart, i) en 10 April 1585.

2) Ontleend aan het 1"« Acten-boek der classis Tholen.
») Acta 12 April 1580.

-ocr page 269-

257

men hem dr^\'e maenden synen dienst wel begheert te versor-
ghen - - ende soe hierinne de Gravinne nyet en wil bewillighen,
dat men linlpe sal versoecken aen Sijn Excellencie". Die raad
werd opgevolgd: de minister
De Prince werd gemachtigd om
de quaestie bij den Prins voor te dragen, „overmits de broederen
des classis van ter Tholen bevinden doer daghelijcxschc expe-
rientie, dat de opbouwinghe der kercke Jhesu Christi grootelijcx
verhindert wordt, doerdyen dat in vele plaetssen deses eylants
partydighe overheden sijn". Den 6cn Mei d.a.v. deed
De
Princr
verslag van hetgeen hij gedaan had. Hij was naar
den Prins gereisd, doch deze was destijds to veldo, waarom
hij zijn last aan twee ministers uit Schouwen, die om een
zelfde reden daar waren, had overgedragen. Bovendien was
bij — „ten oyndo de sententie des classis soudo moeghen ge-
elfectueort wordden" — naar Delft, naar den Raad der Gravin
van Buren gereisd, die hem tot bescheid gegeven had, „dat
by de ovorlioyt van Scherpenisse eenigho stucken van beschul-
dinghen toghen den classeni waeren overgegoven, dewolcko
Haero Genade met een besloten missyvo haddo overgesonden,
ten eynde de classis daorteghen soude moeghen haer vorant-
woerden". Er wordon nu nog oenigo stukkon gewisseld —
waarin o. a. gesproken word van „de boschuldinghe by do
ovorlioyt endo magistraet van Scherpenisse aon Haere Genade
toghen don classom overgegeven" — totdat ton laatste do
Gravin verklaarde in do uitspraak dor classis to berusten,
mits doze
Gehardus con behoorlijke attestatie geven zou;
„soo oost, dat do broederen doses classis — volgende do
begeerte van do voirschrovon Gravinne — de voirschreven
Gkrakuo\' Pauli oen eerlicke attestatie gogundt hebben". \')
De uitspraak dor classis bloof dus, bij slot van rekening, zij
hot ook niet dan met voel moeite, gehandhaafd; trouwens
de Gravin
van Burkn kon ^ich laten golden, dank zij hare
exce[)tioneele positio, zooals zelfs Gec. Raden voordion haddon
ondervonden.

\\

Makkelijker blijkbaar kon do classis haar standpunt liand-

1) Acta: 27 Febr., 21 .Maart, 12, 15, 17 April, (1, 17, H) en
2G Mei 158Ü.

13

-ocr page 270-

258

haven tegenover de plattelauds-overliedcn. Den 21cn April
1587 zette zij Ei
\'iiranr Dieukius, minister te Vosmeer, van
zijn ambt af, daar hij door hooggaande oneenigheid met zijn
huisvrouw „openbaere erghernisse" gegeven had.
i) Dierkius
beleed in het openbaar schuld, maar verzocht niettemin, ook
omdat zijne parochianen hem behouden wilden, „te moeghen
continueren in den dienst tot Vosmaer". De classis evenwel
besloot te „persisteren by haero sententie" en wees twee
ministers uit haar midden aan „om te verschynen by den
Baillieu ende Magistraet in Vosmaer ende henlieden de saecke
des voirschreven
Ephraims Dierkius te kennen te geven,
te wetene de sententie by de classo over hem gestreken".
Bovendien werd hun opgedragen „om to vorsoecken aen don
voirschreven Baillieu ende Magistraet, dat sy volghendo do
voirschreven sententie den voirnoemden
Epiirai.m insgolijcx
willen verbieden in de plaetsso aldaer meer te predicken. —
Is oyck bij den broederen goot gevonden, indyen dio voir-
schreven Baillieu onde Magistraet van Vosmaer weygeren do
voorscreven sententie des classis naer te commen, dat van
de classo weghen de saecke den Staten in Zeelant sal vor-
thoont wordden, ten eynde sy daerinne versien willen naer be-
hoiren, ende dat doende, do sententie des classis approbercn". -)

In al de genoemde gevallen was het dus wel degelijk de
classis, die in kerkelijko zaken besliste, doch ondor dit é6no
voorbehoud: ingeval dat op do overheid oen beroep werd
gedaan, iiidion on voor zoover dezo aan die uitspraken hare
sanctie verleende.

Eindelijk moge, meor nog in hot algemeen, do verhouding
tusschen overheid en kerken blijken, door nog het oen on
ander omtrent do organisatie der Zeeuwsche kerken bij to
brengen. Uit de eerste bestaansjaren der Goroformcerdo kerk
in Zeeland zijn vrijwel geen gegevens moer overig. Alleen
bleek uit de acta der Middolburgscho consistorie, dat dio
gemeente van don aanvang af mot andoro kerken in verband

-ocr page 271-

259

sloncl, en dut zij zicli ook door de besluiten dor Dordtsohe
synode gebonden uclitte. Op die „provinciulo" Dordtscbe
synode luidden ook do classes Scbouwen en Walcheren haro
gedeputeerden gezonden en in do acta dier synode worden
ook dio beido classes mot de andere — Hollandsche — in
één adem genoemd. Daarentegen spreken de acta der
nationale synode, die in 1578 eveneens te Dordrecht gehouden
werd, van vier Zeeuwsche classes, die samen één particuliere
synode zouden vormen. Zoo hielden dan ook de Zeeuwsche
kerken in 1579 te Goes en in 1581 te Vlissingen eon afzon-
derlijke synode. Toch was bot verband met Holland allerminst
verbroken, want toen de Zeeuwsche kerken op do „synode
der provincie van Hollant te Ilacrlem" in 1582 niet ver-
schenen en daarom een „excusatiebrieif" schreven, hield de
synode dio verontschuldiging „nyet voir aongenaem" en
besloot „van des synode wegen aen de korcko van Seelant
[to] schryven endo deselve ernstolick [te] vermanen, dat sy
hierinne nyet on behoorden gebreckelick to syn."

Van een ingrijpen der overheid, waar het de kerkenordening
gold, is in die eersto jaren niets to bespeuren; do Gerefor-
meerden achtten het hun plicht om in kerkverband to
treden en zoohing die band niet verbroken werd, had een
overheidsbemoeiing waarschijnlijk weinig zin. Van eon

-ocr page 272-

60

dergelijke inmenging valt in de weinige acta van provinciale
synoden, die uit dien eersten tijd nog overig zijn, geen spoor
te ontdekken; eerder het tegendeel. Dc synode te Goes van 1579
droeg „de gedeputeerde van Walcheren in dese sijnodo" op,
dat zij „ten aldereersten" aan Gec. Raden zouden „de stucken
vertoonen, die in dese tsamencomste besloten sijn roerende
tgene dat de bouwinge van de kercke in Zuytbevelant dient" ^)
— vrome wenschen in verband met de reformatie van dat
eiland, die eerst met de totstandkoming van bet Accoord in
vervulling kwamen. Onder de „particuliere vraghen", die in
1581 op de synode te Vlissingen gesteld werden, behoorde
met het oog op de. aanstaande nationale synode de vol-
gende: 2) „Item of men wt name van dese vergaderinghe
sijnodale eenighe afseynden sal aen syn Excellentie omme te
verwerven, dat eenighe politische mannen, litmaten der
kercke wesende, wt den Raet van Staten (ten minsten wt
Ilollandt ende Zeelandt) op den aenstaenden synodom
tot
ratificatie
van alle saken ende om alle quade suspicien te
weiren neffens de gedeputeerde kerckelyko personen verschynen
mochten. Is geandtwoirdt: neen, maer dat men aen de
gemeenten van Antwerpen endo Delft, dio den synodum
heropen hebben, schry ven sal endo versoecken, dat sy sulx
metten aldereersten doen willen,
opdat den acrbcydt des aen-
staenden synodi gelyck des voirgaoulen niet sonder vrucht en sij".

In het jaar 1584 verdeelde zich do classis Beoosterschelt
in twee classes, een niet onbelangrijke verandering, waarbij
van bemoeiing dor Staten blijkbaar evenmin sprake is ge-
weest, „Is gheresolveert" — zoo leest men in een „Extract
ut de Acten der classis van Beoosterschelt, ghebouden tot
Brouwershaven den IUI Aprilis 1584" — „by don broederen
van Schouwen, Duyveland ende Somordijck ter eender, endo

-ocr page 273-

261

de broederen van 6er Tbolen ende Romerswale ter ander
syden, dat ghesien die van der Tholen nu redelyken version
sijn van dienaren, dat sie raet beyder bewillinghe elck in
haer quartier besondere classicale verghaderinghe houden
sullen, doch met conditie dat soo doene dos anders hulpo in
eenigho swaerheden behoovdo, dat alsdan do behoefftigho
partye een tsaomencomptste der beyder dassen voerschreven
sal moghen beroupen". Op dat zeer nauw verband deed do
classis Tholen in vervolg van tijd bij moeielijke quaesties
meermalen een beroep.

Van oen onmiddellijke bemoeiing der Staten met do orde-
ning der kerken schijnt liet eerst sprako to zijn geweest
bij dc kerkenordening, die de Haagsche synode van 158G
vaststelde; ze werd\' „by dio van Zeelant [d. z. do Staten]
goctgobouden endo geapproboert". \'-) Ze was eon voorloopster
vau die van 1591, dio sindsdien voor do Zoeuwscho kerken
bleef geldon, on vau welke ook do geregelde overheids-
bemoeiing dagtookont.

De aanleiding tot dio voraiidoring was do volgende.

Art. 43 der kerkenordening van 158G bepaalde, dat elk
jaar vier of moer gonabuurdo classes tot oon particuliere

-ocr page 274-

262

synode bijeen zouden komen. Dit voorschrift werd door de
Zeeuwsche kerken aldus opgevolgd, dat bij beurte een der
classes het initiatief nam en daartoe, alvorens de synode uit
te schrijven, de andere classes aanschreef, of zij het houden
eener synode gewenscht achtten. Zoo besloot de classis
Tholen den O^n Mei 1588 „sterckelijck" aan te houden bij
„de broeders van Ziriczee", dat een provinciale synode bijeen-
geroepen werd om vóór alles „af te handelen de differentie
tusschen den classe van der Tholen ende
Gisbertum Sam.mel
voorgevallen", „bescryvende den classe van der Tholen oft
hare gedeputeerde ter eender zyden ende
Gisbertüm Sammel
ter ander zyden om in den synodo te compareren". Na velo
verwikkelingen — te uitvoerig om hier mode te deelen —
had de classis
Sammel zijn dienst als minister te Scheri)enis.se
opgezegd op grond van weinig vredelievend gedrag, onzuiver-
heid in de leer en omdat hij, waarschijnlijk met dit laatste
in verband, niet een voldoende attestatie kon over loggen;
desniettemin was
Sammels, misschien gerugsteund door do
Gravin
Van Buren, zijn dienst blijven waarnemen. Do synodo
kwam bijoen, eerst te Zierikzee en vervolgens te St.-Maartcns-
dijk; ze stelde de classis in het gelijk en veroordeelde
Sammkls
bovendien tot schuldbekentenis. -) Sam.mels schijnt echter
aan de synodale uitspraak geen of althans niet voldoende
gevolg gegeven te hebben; blijkbaar — do acta sproken zich
op dit punt\'weinig duidelijk uit — trachtte hij hot over hem
gewezen vonnis door eon nadere synodo herroepen te krijgen
en bleef zijn schuldbekentenis uit. In elk geval in verband
met dio verwikkelingen, besloot do classis den \'2en Juli 1590,
„alzo dc broeders uut den handel van Glisijrecht Zam.neels
bevonden liehhen, dat de rcsoluticn van de parlicidierc synoden
secr cleyn aensien hebben, om sulx te remediëren,
datter eonigo
uut den naem van do Staten medo in do synodale vergadcringo
mochten compareoren ende, opdat sulcx geoflectueort mochto
weerden, is goet gevonden aen dc classe van Walchcron te

-ocr page 275-

263

schryven, opdat, soverre sy tselve goet vonden, andere classes
oick versocht zijnde met gelycke consent sulcx aen de Staten
van Zeelant ofte de Gecommitteerde Raden mochton aen-
gedient weerden". Aan dit verzoek heeft do classis Walcheren
voldaan, getuige dat in de vergadering van de classis Zuid-
Beveland van 1 Oct. 1590 gehandeld word over „de brieven
b}\' do classo van Walcheren aen deso classo gesonden, ten eynde
het synodus provincialis sonde boscroven wordon", waarover
dc classis besloot eerst de meening dor beide andere classes
te hooren. Als resultaat van die besprekingen zal men wel
mogen aanmerken, dat den l?«" Dec. d.a.v. in dc vergadering
der Staten drio ministers uit Walcheren verschonen „endo
hebben aen deselve versocht to
mogen convocoren oenen Syno-
dum Provincialcm Zelandiae ende dat in derselver Synodi
Vergadoringo eenige van de Staten wegen gedeputeert
mogen
worden om daer by endo present to wesen"; hun word
verzocht eenige |)unten schriftelijk den Staten over to geven,
waarom zij hot bijeenroepen van zoo\'n synode noodzakelijk
achtten. Reeds den volgenden dag werd aan het verzoek
voldaan, waarop de Stalen „hebben
geconsentccrt, dat do
convocatio van do voorschr. Synodus zal
mogen geschieden
albior binnen Middelburg tegen don 1 February 1591, als
wanneer de Staten van Zeelant ycmand van hunnent wego

\') In (Ie iicla der vorige cltiRsic.alo vergndering (\'2 April l.5!)())
lec.st men zonder nadere verklaring: „Item is geresolveert, dat men
aenliouden sal, alsoo eenich ])articnlicr synode van Zeelant voor-
handen is, aen (ie Staten van Zeelant ofte haere (.Je(lc|)iitecr(lc Raden,
dat se eenige van haer depiitccren M-illen om hy de vcrgadcringe
tc verschynen".

Dit re(pieHt is onder do Rijlagen tot de notulen van (loc. Haden
cn Staten niet te vinden. Welk gewicht de Staten aan hun consent
tot het bijeenroepen der synode hechtten, blijkt uit de „Acte van
approbatie der voorscr. Acta Synodi"; „naerdyen\'\', leest men daarin
o. a., „dio voor.scr. poinctc.u by Ons gesicn, ende rgpcUck verstaen
ende overwogen zyn geweest, endo ten opsien van dc
j/cwichtic.heyt
ende importantie van dyen, by Ons (jec.onse.nteert was den IS der
voorscr. nuient Dcci\'ud>ri8, dat die convocatie van de voorscr.
Synodus zoude
mogen gcsohieden" enz.

-ocr page 276-

264

zullen deputeren om in de voorschr. Synode by ende praesent
te wesen ende d\'Acten van de voorschr. Synode te dirigeren
ende modereren
met expressen ven^standm, dat de Acten van de
voorschr. Synode nyet finalick besloten ende xiytgegeven zullen
worden, zonder deselve eerst by den Staten van Zeelant gesien, daer
op geresolveert ende deselve gearrestcert te worden".
Den 26®" Jan.
1591 benoemden de Staten hunne Gedeputeerden en den
len Febr. kwam de synode bijeen. Zij stelde de kerkenordening
vast en bepaalde den 12™ Febr., dat
Sammels van zijne
„ketterien" in de kerk te Scherpenisse openlijk schuldbeken-
tenis zou afleggen, waaraan hij den April voldeed.

De deliberatiën over de acta synodalia namen den ll^ Maart
in de Statenvergadering een aanvang. Enkele wijzigingen
werden aangebracht toen en in volgende dagvaarten, totdat
eindelijk den lle» Sept. de acta gearresteerd werden „zonder
prejudicie van yder zyno Privilegien endo Gerechticheden,
behalvens eenige bespreken, die Wy zoo generalick als parti-
cuherlick hebben gcconditioneort, daer aft een yeder die
\'tzelve aengaet, mitsgaders die voorschr. Classes respective
elck naer zyn belangen by Ons particulier scryvens als nu
mede
geioacrschouwt worden om hun daer nac tc reguleren, zonder
wederzeggen". De acta werden daarna aan de steden en dc
classes toegezonden, vergezeld van een particulier schrijven,
dat o. a. ten aanzien van laatstgenoemden inhield, dat do
Staten waren „begerende endo nyet te hiin
ordonnerende by
dcsen, ten fyne Uw L. hun daer nae reguleron, zondor ccnigo
zwaricheyt oft obstacle ter contraricn, in aller formen ende
manieren als den text der voorscr. Acta is uytwysendo". \'-)

Oj) enkele voorschriften der kerkenordening, dio do ver-
houding tusschen do overheid en de kcrkon doen uitkomen,
zij hier gewezen.

Het beroepen der predikanten word luin een Collegium
Qualificatum opgedragen, een lichaam, samcngestold uit
eenige leden van den Kerkeraad en den Magistraat. Ilet
collegium werd in do steden op een eenigszins andere wijze dan

Acta classi» Tliole»: na de acta van 21 .laii. 151)1,
\') Staten-Notulen 151)1 bl, 272 e, v.

-ocr page 277-

265

op het platteland gevormd; het bleef zelfs achterwege wan-
neer de jVfagistraat geene lidmaten dor kerk telde, in welk
geval aan de overheid de keuze ter approbatie moest voor-
gedragen wordon. Ook voor het opschorten en afzetten der
ministers on het benoemen van ouderlingen was hot Collegium
Qualificatum aangewezen. De kerkenordening kent „vierderloy
Kerckelicke t\'samencompsten": de kerkeraad, de classicaio
vergadering, do particuliere of provinciale- on de generale-
of nationale synode. In al dio samenkomsten zullen niot
anders dan „Kerckelicke zaken" en dat op „Kerckehcko wyso"
behandeld wordon. Alle kerken zullen oon kerkeraad hebben,
waartoe de plaatselijke Magistraten een of twee uit hun
midden, dio lid der kerkelijke gemeente zijn, zullen kunnen
afvaardigen om medo ovor alle voorkomende zaken to delibe-
rcereu. In plaatsen waar een kerkeraad nieuw opgericht moet
worden, zal dat niet zondor advies van do classis geschieden.
Do Zeeuwsche kerken blijven in vier classes verdeeld. Een
provinciale synode zal alleen „wauncor oonen hoochdringcndon
noot voorvalt" bijeengeroepen worden, „endo dat mot voor-
gaondo authorisatio van do Ilcoron Staten van Zeelandt".
Komt er oen nationale synode bijeen, dan zullen uit de
provinciale synode „mot authorisatie van de E. Heeren Staten"
daarheen Gedeputeerden afgevaardigd worden.

Do kerkenordening van 1591 is sindsdien voor do Zeouwscho
korken blijven golden. Wol worden cr in vervolg van tijd
„mot voorgaondo auth\'orisatio" van do Staton on in bijwezen
van oonigo Gecomniittoordon uit hun midden provinciale
synoden gehouden, doch deze kondon gcono vcraiulering
in dio korkonordom\'ng aanbrengen, zonder — nog oon
afzonderlijke — goedkeuring van do Staton. \')

Do Zeouwscho kerken haddon dus iu 1591 hot verband
mot het i)ülitioko gezag nauwer aangehaald; dat gozag deed
zich diontengovolgo voorlaan krachtig govoolon. „Hier" —
aldus schrijvcn do Hoeren
Kuitsma on Van Vkhn -) on mot

-ocr page 278-

266

die aanhaling wil ik dit hoofdstuk besluiten — „werd de
kerk nog meer dan elders niet alleen onder toezicht maar zelfs
onder het bedwang van \'s lands overheden gehouden. Zij was
in hooge mate onderdanig. De regeering stak zich in alle
kerkelijke zaken. Niets ontging aan haar aandacht en over-
weging. Van eon vasten regel op het houden van synoden,
d. i. vergaderingen van het hoogste kerkbestuur, gekozen uit
de classes, geen sprake: alleen dan wanneer hun Ed. Mogenden
het goed achtten of welgezind waren, kon de synode samen-
komen. Van afvaardiging en ontvangst van correspondenten
naar of uit andere provinciale synoden kon niets komon, hoe
vaak daarop ook aangedrongen werd — Een gevolg van
deze verhouding was, dat Statenresoluties op synodale voor-
stollen en bepalingen een integreorend deel waren van de
kerkelijke handeling. Die besluiten werden daarom ook
bij de synoden ingediend en aangenomen als eindbeslissing.
De staat regeerde de kerk, die zich daarnaar regelde. Zoo
werden ook botsingen tusschen staatsgezag en kerkbestuur
vermeden".

-ocr page 279-

HOOFDSTUK VIL
Besluit.

Hot in de vorige lioofdstukken beliandokle, moge thans
nog in het kort worden samengevat.

In den aanvang van den oorlog tegen Sj^anje waron hot zoo-
wol do aanhangers der oude (R.-Katholieke) als die dor nieuwe
(Gereformeerde) leer geweest, die legen do S])aansche tyrannie
in verzet gekomen waren, daar beiden zich in meerdere of
mindere mate in hunno privilegiën gekrenkt achtten. Van-
daar dat beidon aanvankelijk samengingen, hetgeen tevens
meebracht, dat niot — als vóórdien — uitsluitend de Roomscho,
maar ook dc Gereformeerde religie door do overheid word
toegelaten. Beide religies beschouwde dus do overheid als
gelijk gerechtigd. Doch oen dergelijke gelijkheid duldde het
tociunaligo rechtsbewustzijn niet: in zaken van religie,
zoo goed als in andore, had, meende men, de overheid voor
zich uit to maken, wat waarheid was, on op grond van die
overtuiging hare maatregelen lo nomen. Geen twoo Hoeren,
God on don Duivel kan men dienen: „soo dan des Anlichrists
van Roomen leere recht is, waorom soudo mon contrario leere
admitteren? Is oock dio Ijoere der Evangelischer (dio men
protestanten noemt) do rechte, soo doet men hun louter
ghowalt den Afgodiston haer tot overhoofden to laten". \')
Zóó beschouwd, kon samengaan van Gereformeerden en On-

Woorden, ontleejid min dc verantwoording van den Graaf
Va.n der Mark (Bor VI: 312).

-ocr page 280-

268

Gereformeerden slechts van korten duur zijn: de Prinsgezinden
waren voor de eenen, de aanhangers van den Koning voor
de anderen de aangewezen partij. Prins- of Spaansch-gezind,
Gereformeerd of Roomsch werden in zooverre gelijkwaardige
antithesen.

Dat de oorlog een dergelijk verloop had, blijkt uit tal van
besluiten en handelingen, zoowel van ruimere als van meer
beperkte strekking. Zoo was op de eerste vergadering der
Staten van Holland in 1572 te Dordrecht verklaard, dat er
vrijheid van religie zijn zou, hadden Roomschen zoo goed
als niet-Roomschen tot den overgang van Vlissingen tot den
Prins meegewerkt en had men bij de inneming van Zierikzee
het gelijke recht van beide gezindheden erkend. Doch de
verandering was niet lang uitgebleven. Reeds in het volgende
jaar hadden de Staten van Holland en kort daarop de
Algemeene Staten zich genoopt gezien do Roomsche religie
te verbieden. Vroeger of later badden de geestelijken uit
Zeeland een goed heenkomen to zoeken cn maakten de Gere-
formeerden zich van den staat van zaken meester. Vandaar
dat Gec. Raden in 1580 verklaren konden, dat ook
Zeeland „nu Godc lolf, zoo in Godes dienst als de wecr-
hcko regerijngo eens is", zooals ook van gewezen geestelijken,
dio alimentatie genieten wilden, een verklaring onder eede
gevorderd werd, van niets te zullen ondprnemcn tegen do
regeering, „dib jegenwoordelick in Zeelandt zoowol in do
policie als in de religie in train is".

Die verandering van religie kan voor Zeeland in hot
algemeen slechts min of meer indirect aangetoond worden,
hetgeen men wellicht aan gebrek aan voldoende gegevens
zal hebben too to schrijven; maar duidelijk is dio ommokeer
te constateeren bij do twee Zeeuwsche steden, die onder
bijzondere omstandigheden — n.1. 0[) satisfactie — tot de
partij van den Prins overgingen. En Tholen èn Goes hadden
toch vóór alles bij hare satisfacties bedongen, „dat in do^
voorschreven stadt ende tgebiedt van dier d\'exercitie van
dezelve [n.1. Roon|sche] religie gccontinuecrt worde", bewijs
genoeg van hoo groot belang zij dit beding achtten; maar
ruim een jaar later zag zich do Goesscho Magistraat genood-
zaakt to verklaren, „dat sy om meerdere Inconvenienten

-ocr page 281-

269

te schouwen liebben getolloreert, dat hun exercitie van de
Rüomsclie Religie binnen der voors. Stede geperturbeert sy endo
geheelyck ccsseert", terwijl den Thoolschen Raad terzelfder
tijd „de reformatie van der kercken" eenvoudig „met gewelt"
werd opgedrongen.

„Alteratie van de religie", dit was algemeen het resultaat,
zij het dan ook meestal na een korte periode van overgang.
Zooals vóórdien uitsluitend do R.-Katholieke, zoo werd thans
alleen de Gereformeerde religie door de overheid toegelaten.
Wat dat beginsel inhield, doet Art. 3(5 der Gereformeerde
geloofsbelijdenis duidelijk uitkomen. Het ambt dor overheid
is „niet alleen acht te nemen ende te waken over de politie,
maer oock de luvnt tc houden aen don hoyligen Kerckondienst:
om te weeren onde uyt to roeyen alle afgoderyo endo valschen
godtsdienst, om het Rijcke des Antichrist« te gronde te
werpon ondo het Koninckrijckc Jesu Christi te voorderen"
enz. Art. 3(5 misto natuurlijk allo rechtskracht; maar voor
een overhoidscoliogo als Gec. Raden, welke van de Gerefor-
meerde religie behoorden to zijn on to zworen hadden, „dat
zy do waoro Christelicko Goroformoerdo religie naor haer
uuytcrsto vermogen zullen banthauden ende voorenstaon",
was het daarom nog maar niet zonder botcekem\'s. De maat-
regelen, dio do overheid in do oorsto tijden der Reformatie,
zoo vaak het do religie gold, nam, hadden dan ook onmis-
kenbaar eon dergelijke strekking, al zal wellicht reeds toon
om politieke redenen aan do uitvoering vaak voel ontbroken
hebben. \') Bedevaartgaan word als „afgodoryo ondo directolijck
strijdende jegens des Hoeren Woort" verboden; op „oenich
exercitie van de Roomschc religie, coremonion ondo super-
stitiën, ghoprotondeert Catholijcke" strenge straf gesteld. Zoo
ook tegenover de Doopsgezinden: maatregelen wordon togen
hen gonomon, ook wel met hot oog op „ongeregolthodon",
waartoe zij aanleiding gaven, maar niet minder om dio
„dwalingen lo cohibcren tot Godes eere ondo meesten dienst

1) Dat de GereforiueerdeiJ niet vrijheid van deidicn voorstonden
merkt ook Prof.
C. H. Si\'kuvt «p: vgl. zijn (JeschiedeniH der Wijs-
begeerte, naar zijne dictaten bewerkt: bl. 339.

-ocr page 282-

270

vuil de Christelicke Religio"; hunne leer werd door de overheid
als „grouwelycke dwalingen, soo tegens die nieuschwerdinge
Onses Heeren Jesu Christi ende het misterio dor Heyliger
Dryvuldicheyt, als vele andere leelicke abuysen, strydende
tegen die articulen onses Christelycken gelooffs", gebrandmerkt,

In welke bijzondere mate de overheid voor do handhaving
van „den heyligen Kerckendienst" zorg droeg, is in de
voorafgaande hoofdstukken onophoudelijk gebleken: „goede
voesterheeren der gemoynte Christi" mochten de Staten met
recht genoemd worden. De werkkring van do rentmeesters
van het E. O. gaf daarvan wellicht liet duidelijkste voorbeeld:
uit de hun aangewezen middelen worden vóór alles ministers,
schoolmeesters en kerkdienaars betaald. Eu dat do overheid
dit deed, niet maar uit „mera liboralitas", maar omdat do
religie vóór alles als een voorworp van staatszorg gold, blijkt
b.v. daaruit, dat reeds vóór 1574 de ministers to Veere uit
do publieke kas werden bezoldigd. Of liever nog herinnero
mon zich, dat de uitbetaling van tractouionten aan do
ministers onmiddellijk na don overgang van Middelburg op
bepaalde rentmeesters aangewezen werd, en dat, toen hot
lator te vreozen stond, dat de rentmeester van het E. O. ovor
Walcheren niot over voldoende middelen zou kunnen be-
schikken, „sulcx dat failleren soudon do middelen tot onder-
hout van de ministers endo andere kcrckendionaors", daarin
onmiddellijk voorzien word, omdat zulks „grootolicx" zou
„rodonderen tot lasto van de gomeone saecke". Zoo ook be-
kostigde do Zierikzeesche Raad onmiddellijk na do lierovoring
dor stad op do Spanjaarden tractementen voor ministens uit
do stedelijke accijnson en trok dc Goesscho Magistraat, zoodra
de Reformatie daar haar beslag had gekregen, voor ccn zelfde
doel gelden uit, zij hot dan ook in afwachting van mogelijk
door do Staten to nomen maatregelon.

In die conscientiouse zorg van do overheid voor don kerk-
dienst komt ten duidelijkste uit, wat het stolsel van publieke
religie in al zijn consofiuentio beteekeudo: voor dc overheid
bestond er slechts één kerkdienst on daarvoor had zij to
zorgen Van dat\' standpunt laten zich do vele maatregelen,

1) Men vergelijke lüennede het reeds vroeger genoemde artikel

-ocr page 283-

271

die de plaatselijke of provinciale overheden namen, verklaren.
Diende b.v. een kerk to worden opgebouwd, dan mocht het
initiatief daartoe een enkele maal door een minister of kerke-
raad genomen wordon, als regel ging het van den ]\\Iagistraat
uit; kwam het op uitvoering aan, dan was steeds de laatste
daartoe de aangewezen persoon. \') Zoo werden er ook
belastingen geheven, evenals vóór de Reformatie, uitsluitend
voor kerkelijke doeleinden, waartoe dus zoowel Gereformeerden
als on-Gereformeerden bijdroegen. \'-\')

Houdt men bet voorafgaande in het oog, dan wordt
duidelijk, waarom de overheid, eenmaal de Gereformeerde
leer in plaats van do R.-Katholioko als „do Religie van
Staet" erkennende, omtrent de geestelijke goederen meer of
minder ingrijpende maatregelen bad te nemen. Armenfondsen
en gasthuizen konden in statu quo blijven. Zoo was bot ook
met de kerkfabrieken, 3) daar de verandering der religie op
zichzelf in de vermogensrechtelijke verhoudingen geen ver-
andering behoefde te brengen.

Niet anders stond hot met de vicarieën. was het

doel, waartoe dio fundaties in het leven geroepen waron —
het laten lezen van missen — met do Reforniatio als
„Roomscho coromonio" op strenge straf vorbodon, on dus
rechtens vervallen, maar toch konden de lichamen zelvo, mits

van iMr. Mui-leh in Onze Eeuw (1J)ü(): bl. 4.50/4.51): »de tegenstelling,
die ons zoo duidelijk sciiijnt, tusschen eene Hooinsche on eene
l\'rotestanlsche kerk, heslond voor hen [de Stalen] niet; zij kenden
slechts écnc kerk, die ontaard was en hervormd nu)est worden.
Aan een overgang lot een ander kerkgenoolschap dacht bijna
niemand, die zich hij de Hervormden aansloot — Eerst langzamer-
hand zijn <lü Hervormden zich gaan gevoelen als leden van een
nieuw kerkgenootschap".

>) Vgl. bl. 111, 174 en 175.

2) Voorbeelden van vóór 1572 zijn gegeven op bl. 110 en 172;
na dien: bl. UKl, 111, 147, 171, 172, 17:} en 174.

3) Voor voorbeelden van gclijkwtclling van armen- en kerke-
goederen zie men hl. 30, 02, 108, 172 cn 188.

-ocr page 284-

272

/ met gewijzigde bestemming, zeer wel blijven bestaan. En
evenzoo konden de kloosters in wezen blijven, zij liet dan
ook evenzeer met min of meer gewijzigde bestemming —
getuige de kloosters der Cellebroers en Cellezusters, maar
meer lag het voor de hand de kloostergoederen, nu de
conventualen bijna zonder uitzondering uitgeweken waren,
bij de met de Reformatie opgerichte geestelijke kantoren
onder te brengen.

Overheidsmaatregelen waren dus in elk geval noodzakelijk.
Voor het meerendeel der Zeeuwsche geestelijke goederen
bestonden zij, gelijk bleek, daarin, dat die goederen onder
het beheer van rentmeesters gebracht werden. Wat dit voor
de rechtspositie dier goederen beteekende, is dus de beslissende
vraag. Voordat ik echter die vraag tracht te beantwoorden,
breng ik liever eerst een ander punt ter sprake, dat daar-
mede ten nauwste verband houdt, n.1. de motieven, die bij
het ojirichten van die rentmeesterschappen gegolden hebben,
en de eerste maatregelen, die van die rentmeesters of van de
Staten uitgingen.

De rentmeesterschappen in Zeeland waren van een zelfden
aard als die in Holland; \') meermalen deden Gec. Raden
dit uitkomen. \'-) De volgende mededeeling, dio Bou
(VI : 330)
— en evenzoo Van Mktekkn — onder hot jaar 1573 geeft,
geldt dus ook de Zeeuwsche rentmeesterschappen: „dan do

1) Zoo werd — volgens mij door den Algemeenen Kijksarcliivaris
verschafte inlichtingen — den
IO\'" Sept. 1572 Wii,i,em .Iacohkz.
Ckoon\' tot rentmeester van de geestelijke en wpreldlijke geconlls-
([iiecrde goederen binnen en buiten Geertrnidenberg aangcst(!ld,
benoemde de
I\'rins den 2!)\'" Dec. 1572 Corneus Gijshuecutsz. van
Sciiaeklaecken tot rentmeester-generaal van alle geestelijke cn
wereldlijke geconlis(|uccrdc goederen, zoo binnen Dordrecht, als iu
den (juartiere van Zuid-Holland gelegen, en werd den
12*" April 1573
Jhr. Adkiaen van Swuten tot thesaurier en ontvanger-generaal vau
alle geestelijke en wereldlijke gecoulisqucerde goederen over geheel
Holland aangewezen.

\') Vgl. bl. 157, 210 en 218; op die gelijkheid wijzen ook de
desbetren\'ende bepalingen der Unie van
157(!, der l\'acidcatie, der
Unie van Utrecht en het besluit van
1577 betreirende de kloosters.

-ocr page 285-

273

middelen vielen seer lusticli, sulcx dat men aen allen zyden de
Gheestelijcke ende Fugitive goederen most acntasten, Licenten
ende Convoyghelden opstellen met andere scliattinghen, die
den noot tot defensie van den Lande leede". Volgens deze
voorstelling ging men dus in het belang van de verdediging
tegen den vijand tot een aantasten van de geestelijke
goederen over. Vrijwel hetzelfde beginsel vindt men uit-
gesproken in_ de akte, waarbij
Hopper in 1573 tot rentmeester
over verschillende geestelijke goederen op Schouwen werd ajni-
gesteld. Maar op een gansch andere beweegreden wijst b.v. het
voorstel, dat in
1572 uit naam van Dathenus, als commissaris
van den Prins, aan den Zierikzeescheu Raad gedaan werd,
n.1. dat men „overal, daar de Roomsche religie cesseert cn
voor deze tijd gecesseert heeft", predikanten, schoolmeesters
en klokluiders zou aanstellen, tot wier onderhoud „ontfangers
over de kerke,
Capelle, cloosters en oulaaren" dienden be-
noemd te worden. Met de cessatie der Roomsche religie
behoorden dus die goederen de Gereformeerde religie ten goede
tc komen. Aan het voorstel van
Dathenus werd geen gevolg
gegeven, nuiar gelijk daarbij het religiebelang op den voor-
grond werd geplaatst, Avas dit eveneens het geval, toen do
Prins wederom in
1577 ovor Schouwen on Duiveland rent-
meesters van het IC. O. benoemde on toen ovor Tholen on
Zuid-Bevoland dergelijke rontmeestorschappon ingesteld werden.
Bovendien legden Gec. Radon bij do verwikkelingen, waarin
zij mot Brouwershaven on Goos cn de ambachtshoeron van
Zuid-Bovoland geraakten, cr allen nadruk op, dat hot brongen
van do goestolijko goederen onder hot beheer van rentmeesters
van hot IC. O. met „do alteratie van do religio" ten nauwste
vorban<l hield. Boido — prima facie zóó uitoonloopondo —
motieven deden zich dus blijkbaar geldon; wollicht hoeft b.v.
in dc allereerste jaren van don oorlog meer hot eeno, in
latere jaren moor het andere op don voorgrond gestaan.

Omniddellijk mot hun luvnstolling word don rentmeesters
opgedragen de tot hun beheer aangewezen goederen te
„saiseren", „aenveerden", „annoteren", „bescryvon", gelijk
het voor don eersten rentmeester van het E. O. over Tholen
heette. De beide laatste uitdrukkingen zijn, dunkt mij,
kleurloos: van die goederen had hij een staat aan to loggen,

18

-ocr page 286-

274

hij had ze aan te teekenen. Vandaar wellicht, dat veelal
van annotatie
en confiscatie gesproken werd. Maar welke
beteekenis heeft men aan „saiseren", „aenveerden" te hechten?
Dat daarbij aan één bepaalden zin niet gedacht kan worden,
bewijst hetgeen ten opzichte van Zuid-Beveland meegedeeld
werd. Den rentmeester van het E. O. aldaar werd opgedragen
zekere goederen te annoteeren, om die met andere, welko
reeds vroeger „gesaiseerd" waren, „te administreren ten
meesten proffyte van de gemeene zaecke", welke terminologie
misschien in den zin van een onteigening ten behoeve van
de Staton zou kunnen uitgelegd worden, al wil een derge-
lijke opvatting mij gewaagd voorkomen. Doch dit eens aan-
genomen, zoo komt met eon dergelijke conclusie ton eenenmale
in strijd, hetgeen Goc. Radon eenigen tijd lator dien ront-
mooster opdroegen, n.1. om to verklaren, „dat hy van weghen
de gomoyn saecke nomine ofïicii pretendeert te treden in de
possessie, administratie endo ontfanck" van verschillende
geestelijke goederen, „by hem geannoteert onde noch to anno-
teeren", „endo daerinne tc blyven gelijck endo in aldor vougben
de geostolicheyt oft andere alsbovon die boseton\'hobbon endo
competerende was"; en men zal toch bezwaarlijk vóór do
Reformatie aan do gecstolijkhoid, kerkmeesters o. a. eon
eigendomsrecht op do geostolijko goederen kunnen toekennen!
Toen bovendien dc eerste opdraclft aan
Schaak , wegens
gerezen mooiclijkheden, herhaald werd, ditmaal voor hem cn
den rentmeester
Waluavhn, heette dat alles to geschieden
„b}\' provisie", zoodat dus blijkbaar ook toen aan ccn ont-
eigening niot gedacht werd. Of dus de eerste opdracht aan
do rentmeesters een onteigening of alloon een overneming
van boboer betoekondo, kan m. i. niot in één bepaalden ziji
beslist worden.

Dat noch omtrent do motieven, noch omtrent dio eorsto
maatregelen éón bepaalde beslissing kan gegeven wordon,
zal onmiskenbaar daarin zijn verklaring vinden, dat oon
zelfde moeiolijkhoid zich voordoet, als men wil uitmaken of
het brengen der geestolijko goederen onder het boheer dor
rentmeesters vau hot E. O. eon toeeigening beteekende, dan
wel onkel een overneming vau beheer. Eon dordo mogelijk-
heid bestaat cr niet, zooals ook do Hoeren van Vosmeer

-ocr page 287-

275

tegenover den rentmeester van het E. O. en Gec. Raden

O

betoogd hadden.

a. Naar de eerste zienswijze zijn de geestelijke goederen
door de Staten geconfisqueerd. Niet op grond eener theorie,
als zouden die goederen door de Reformatie vacant zijn
geworden, maar omdat de geestelijkheid met den overgang
tot den Prins, hetzij onmiddellijk, hetzij eerst nadat de
Roomsche religie „cesseerde", bijna zonder uitzondering tot
de Spanjaarden de wijk nam. Vandaar dat de goederen,
die den geestelijken persoonlijk toekwamen, geconfisqueerd
werden. Maar ook do fundatiegoederen werden daarbij
betrokken; een scherpe scheiding tusschen die twee soorten
zal men tevergeefs in de publicaties, onmiddellijk na Middel-
burgs overgang uitgevaardigd, zookon, gelijk ook later de
confiscatie van de goederen der Middelburgsche abdij in ver-
band gebracht werd met de omstandigheid, dat de abt-bisschop
de zijde van
Don .Tuan hield. Op confiscatie in verband met
het verloop van den oorlog doolden blijkbaar "\\nissingen en
Veere, toen zij in 1591 beweerden, dat alle geestelijke

1) Im dien zin nclirijft Dr. II. K. v.\\n (Ski.dek (Auislcrdaniiner
27 Aug. 190.5): „Het gevolg
wi\\h, dal, waar de burgerij liet veld
ruim bad, waar de n-volulie gelukte, de geeslelijkheid niet alleen
werd verjaagd, maar op liaar gocMicren door «Ie M\'innendo partij
beslag werd gelogd. Niel onulat de overheid in de plaats trad van
het geestelijk op|)i\'rg(v/,ag, maar omdat zij ze als overwinnarcs op de
tegenpartij buil maakt«*. Maar dit was slechts het geval daiir, waar
inderdaad de- revolutie in eersten aanloop slaagde: in de meest
burgerlijke provincies Holland o.n Zeeland", enz. Overigens zijn de
heschouwingcn van Dr.
Van (iKi.nKu — althans uit_/»r/f/w7j oogpunt —
vrijwel waanicloos, getuige b. v. het volgende: „Wat van «le
(Mmvcnlsgoodoren geldt, kan men ook zeggen van dc eigenlijke
kerkgoederen. Waar dc revolutionaire beweging, en dc gereformeerde
gemeente sterk was, daar nam die de kerken in hozit, of wist die
als iet» van zelf sprekends van dc stedelijke overheid te verwerven.
De overheid wist zij lot betaling der prcdikantslraclcmenten tc
bewegen cn de goederen der kerk kreeg de gemeente iu eigen
beheer. Ken plakkaat der Stalen van Holland van 2 Maart 1575
ordoimeert de rentmeesters der Staten om deze goederen aan de
kerk- en armvoogdijen over tc dragen. Kenvoudig een
machts-,
niet een rec7i<squebtie".

18*

-ocr page 288-

276

goederen „conquest van der oorloeglie" waren. „Geestelijke
geconfisqueerde goederen" was dan ook de bijna steeds ge-
bezigde terminologie. Aanvankelijk trouwens werden de
geestelijke goederen te samen met de z.g. wereldlijke confis-
catiën beheerd, zonder dat steeds een scherpe scheiding
tusschen die twee categorieën in acht genomen werd.

Op confiscatie wijzen verschillende bijgebrachte gegevens
met veel nadruk. Men denke b.v. aan de maatregelen, die
de Prins onmiddellijk na den overgang van Middelburg trof,
of aan hetgeen de requesten van de kanunniken der St.-Lievens-
Monster te Zierikzee inhielden. Van een dergelijke opvatting
gingen onmiskenbaar de drie Walchersche steden uit, toen zij
in 1579 het besluit namen om „onder ander goederen, der
gemeendcr saecken toecommende" de geestelijke goederen te
verkoopen. Een bepaalden eigendomsovergang op de Staten
spreekt b.v. de resolutie van Gouverneurs en Raden van
30 Mei 1575 uit, toen er gedelibereerd werd over een door
den Prins verleend octrooi om landerijen en huizen, „eertijts
toebehoort hebbende de geestelicheyt ende nu aen do gemeyne
zaeck gedevolveert", tc gelde te maken. Een zóó ingrijpende
wijziging in den rechtstoestand der geestelijke goederen aan-
vaardden Gouverneurs en Raden in hun beslissing van het
geschil, dat tusschen de Staten van Walcheren on den
rentmeester van het P]. O. gerezen was. De door de eersten
voorgeshine meening, „dat, hoewel alle dezelve renten endo
parthyen van landen [n.1. „zoo van geestelicke als andcro
fugitive persoonen"] nu de gemeeno zake zijn toecomendc,
dat nietmin dezelve daerin representeerde de persoonen, die
eertijts dezelve toebehoort hebben", word door hen verworpen;
integendeel voreenigden zij zich met do opvatting van den
rentmeester, die betoogd had, „dat alle de voorschreven renten
endo parthyen van landen aen de gemeyne zake gedevolveert,
alsnu in eender masso ofte van eender natuere ende als eenncn
Heer tsamen toeconmiende testimeeren waeren, zonder ;-egard
te nemene wye dezelffde renten ofte lant eertijts toebehoort
hadden".

b. Ook do opvatting, dat do Staten met het oprichten der
rentmeesterschappen niets meer dan een nieuw beheer ovor
de geestelijke goederen, in direct verband met „de alteratie

-ocr page 289-

277

van de religie", beoogden, is met niet minder klem in vele
gevallen voorgestaan. In het algemeen spraken Gec. Raden
haar uit, toen zij zich voor den Prins van hun handelwijze
tegenover Goes en de ambachtsheeren van Zuid-Bcveland
verantwoordden. Met de alteratie der religie, daarop kwam
hun betoog neer, waren de geestelijke goederen do geestelijkheid
uit handen gevallen; ongeadministroord konden die goederen
natuurlijk niet blijven; derhalve: „wyen can do administratie
derselver beter competeren dan de gemeyne zaecke, als
hebbende dadministratie van allo dyergelycke saecken uut
crachtc der Unio". Een dergelijke motiveering werd wellicht
tóen „pour Ie besoin de la cause" gegeven en het was ook
maar oen verklaring en niets moor. Maar dit kan nict gezegd
worden van do resolutie van 21 Mei 1583 van Gec. Raden,
waarbij deze den rentmeesters van het E. O. voorschreven
zorg te dragen, dat vicarieën en „die fundatiën van den
armen, heylighe geesten, gasthuysen, kerckon, scholen, van
die men heet Ccllcbroors endo Swertte Sustors endo andere
(liei-gclickc fundatiën nyot on worddon verdonckort maer
wel gecmployocrt ondo gehouden op hunne nature", innners
daarbij gold hot ccn bepaalde maatregel en was van bohing
voor Gec. Raden blijkbaar geen sprake. Met die ojidracht
zijn trouwens andere gegevens in overeenstemming. Dat in
het algemeen do 11. Geest-fundaties mot do Rofornuitio in
st4vtu (pio bleven, staat vast: een dergelijk lichaam word „nae
allo rcchton ghohouden voor hot zelve, dat doe tor tijt [n.1.
vóór do Kofornuvtio] was", verklaarden do 11. G. moestors
van West-Souburg in hun rccpicst tot Gec. Radon. \\\'an eon
ophcfling van het klooster der Cellebroers on dat dor Cello-
zusters wa.s evenmin sprake, zij hot dan ook dat hot laat.sto
in vervolg van tijd verliep. Mot meer recht kan men twijfelen
aan de continuatio dor vicarieën; toch geloof ik haar in hot
bijzonder voor do Zuid-13evolandscho vicarieën bewezen to
bobben. En wat do kerken en do kerkfabriokon aangaat,
voor zooveel zo onder bot E. O. gebracht waren, mag gewezen
wordon op het incident, dat in 157!» bij <lo verkooping van
geestelijke goederon voorviel, waarin (Jec. Radon aanleiding
vonden om te vorklaren, <lat de korken on do fabrieken in
wezen gebleven waren, In een zelfde richting wijst ook het

-ocr page 290-

278

verband, dat tusschen kerken en kerkfabrieken bewaard
bleef, hoewel ze onder het E. O. gebracht waren, zooals voor
de kerken van Eikerzee, Ouwerkerk en Scberpenisse gecon-
stateerd kon worden. Ook het argumentum a contrario, dat
vele kerken buiten het E. O. bleven en dat aan de conti-
nuatie dier lichamen niet te twijfelen valt, mag hier met alle
recht dienst doen.

Deze beide opvattingen staan van juridisch standpunt
lijnrecht tegenover elkaar, zoodat men dus in elk goval zal
hebben aan to nemen, dat allo geestolijko goederen niet
krachtens een zelfden titel onder de rentmeesterschappen
gebracht zijn. Zal men dan voor elk goederen-complex
afzonderlijk hebben to beslissen? De in 1581 aan de rent-
meesters van het E. O. gegeven instructie — volgens welko
deze bij de verschillende goederen in hunne rekeningen
voortaan zouden hebben aan te teokencn „quo iuro endo by
wat tytcl desolvo aon do gemeen sacckc zijn godovolvecrt"
—: wijst misschien op dc mogelijkheid van een dorgelijko
onderscheiding. Toch geloof ik, dat zc niet gemaakt kan
worden — daargelaten, dat zo ook practisch vrij zeker,
onuitvoerbaar is: — zoo b.v. zijn, wat do kerkegoederen op
Walcheren aangaat, do beslissing van Gouverneurs en lladen
in 1575 cn hot incident in 1579 lijnrecht mot elkaar in strijd.

De m.i. eonig mogelijke conclusie is derhalve, dat aan hot
brengen van geestelijke goederen ondor do rcntmcostorschai>pon
van het E. O. goen bepaald rechtsgevolg kan wordon toe-
gekend; misschien dacht men b.v. bij kloostorgocdoron meer
aan confiscatie, bij kerkegoederen moor aan eon overnemen
van dc administratie.

Het zal wellicht verwondering wokken, dat twee juridisch
zóó vorschillende constructies niet schcrp gcschoidon kunnen
worden, dat zo in hot boheer van do rontmcestors van hot
E. O. a. h. w. samenvallen. Ton onrechte ovenwol; immers
wanneer men in het oog houdt, dat do Gereformeerde religie
staatsreligie was, dan komt hot
practisch volkomen op het-
zelfde neer, of de Staten de geestolijko goederen aan\'zich
trokken en zoo voor den kerkdienst zorg droegen, dan wol
of zij b.v. de kerken als zelfstandige lichamen lieten bestaan.
De Staten van Zeeland, waren er waarlijk nict minder

-ocr page 291-

279

Gereformeerd om dan b.v. die van Friesland, omdat zij de
pastorieën onder bet E. O. brachten, terwijl de Friessche
pastoralia afzonderlijke fondsen bleven!

Juridisch maakt het ongetwijfeld groot verschil, of de
Staten zich toeëigenden dan wel louter administreerden; maar
niet juridisch bezien bestaat tusschen die twee tegenstellingen
deze hoogere eenheid, dat de destinatio ad pios usus van de
geestelijke goederen mot de Reformatie niet minder dan vóór-
dien tot baar recht moest komen. \') Dat do Staten aan een
zoodanige bestemming de hand hielden, is genoegzaam onop-
houdelijk gebleken, zij bet dan ook dat in de eorsto jaren
van den oorlog op dien regel belangrijke uitzonderingen
gemaakt werden, niet het minst doordat vele geestelijke
goederen te gelde gemaakt werden; daarbij trouwens heeft
do practischo overweging, dat do Gereformeerdo eeredienst
veel minder kosten medebracht dan vóórdien do Roomsche,
zich zeker laten gelden — gelijk in het 3« hoofdstuk
implicite bleek. Eon enkele uitspraak, waarbij do
bestemming ad pios usus der geestelijke goederen onom-
wonden uitgesproken werd, laat ik nog volgen. Zoo boette
hot, toen in 1578 do drie rentmeesterschappen van hot E. O.
over Walcheren tot één teruggobracht werden, in do acte

\') Een eigendomsovergang in onmiddellijk verhand met een
hentemming ad |)ioH
usiih der gee.stelijke goederen neemt blijkbaar
I)k Gkoot aan. Inleiding enz. 11. I. J3(): „Di- goederen, die eertijds
tol onderhond van geestelicke luiden waren geschiet, zijn mede
verstaen het land (o(! tc behooren, ende by de land-overheid tot
landweer ende andere noodzakclicheden gebrnict Ie können werden;
niif/fs [ik cursiveer] dal de sclvc overheid bestelle dat de kercken-
dienaren ecrclick ou(lerhou<lcn, ende een betiuacm getal van jonge-
luiden lot «Ic kercken-dienst opgevoed werden".

2) Zoo had ook Voet tegen verkoopingen van geestelijke
goejlcreii, zooals in Holland en Zeeland geschied was, geen bezwaar.
Koeds het canonieke recht veroorloofde dit tot loskooping van
gevangenen: hoeveel tc meer was dit dan geoorloofd, als het een
strijd gold. waarin dc ware (iercf. religie, de kerk zelve op het
hpcl stond! Ontleend aan
1\'rof. .Ihr. Mr. 1). G. Kenoehh Hoka
Siccama: De Samenhang in het Hecht bij den Strijd over de
Utrcchtsche Kapittelen, bl. 40 noot I.

-ocr page 292-

280

van reductie, dat de geestelijke tienden „in sonderheyt
behooren te strecken tot onderhoudijnge ende betaelijnge van
de predicanten"; over mogelijk surplus, „dat boven \'t voor-
schreven onderhoudt van de predicanten, alimentatien ende
andere ordinaire lasten, daermede deselve ende andere
geestelicke goeden beswaert sijn, sal overschieten", zouden
Gec. Raden mogen „disponeren als naer behooren, te wetene
tot gelycke betalijnghe van de predicanten, alimentatien ofte
anderssins ad pias caussas". Toen onophoudelijk inkomstcji
uit de geestelijke goederen voor niet-pieuse doeleinden besteed
werden, lokte dit protest van de stad Vlissingen uit: de
rentmeester van het E. O. had naar hare meening „geene
penningen uuyt te geven anders dan tot betalinge van dc
ministers, onderhout der kercken ende diergelicke zacckcn,
als de penningen van denzelven zynen ontfanck gedestineert
zijnde alleenlick ad pias causas". Den Prins betoogden Gec.
Raden tegenover Goes en de ambachtsheeren van Zuid-Beveland,
dat alle geestelijke goederen de gemeene zaak toekwamen,
omdat ze „ad pios usus gedestineert zijn ende tot geenen
anderen fyne en behooren geëmployeert te werden". Een
bewering als de laatsto — waarbij men b.v. ook nog do
bepaling der Acte van Arbitrage kan voegen, die voorschreef,
dat do geestelijke goederen weer onder het E. O.. gebracht
werden, opdat „dieselve tot Godes coro raogen worden
geëmploieert ende tèn raeesto dienste van don Lande eonpaerlick
geregcert" — was destijds niet tegenstrijdig: de Staten waren
nu cenraaal. „voesterheeren dor gomoynto Christi" en daarom
was het practisch onverschillig, of de Staten zich gcestelijko
goederon al of niet toeëigenden, of ook wel zo verkochten.
Mocht dit laatste het gevolg hebben, dat do rentmeesters
van het E. O. ter voldoening van do „ordinaire lasten" niot
meer over voldoende middelen beschikten, dan konden immers
andere bronnen van inkomsten aangewezen wordon ? In de
eersto tijden der Reformatie waren staatsbelang en dat der
religie niet gescheiden.

Ten laatsto moge nog do rechtspositie van dio geestelijke
goederen, welke met\' de Rcforraatio niet onder do ront-
raecsterschappen van het E. O. gebracht waren, bejiaald
worden; dit gelclt dus in het bijzonder vorschillendo kerken

-ocr page 293-

281

op Schouwen en alle op Zuid-Beveland. Ten opzichte van
do andere geestelijke goederen werden door de Staten
bepaalde maatregelon genomen, wat niet wegnam, dat dan
nog hoogst twijfelachtig was, of daarbij aan onteigening to
denken viel. "Wanneer dus blijkbaar een dergelijke maatregel
achterwege bleef, valt veeleer to vermoeden, dat de fundaties
gecontinueerd werden, dan dat do Staten van die goederen
eigenaar geworden waren. Inderdaad bleek dit, op grond
van verschillende gegevens, dio ik omtrent de kerken vau
Zuid-Bovoland on vooral omtrent die van Zierikzee en
Brouwershaven bijbracht, zoo te zijn.

Evenzoo zal men m. i. voor do geestolijko goederen, dio
aanvankelijk onder het E. O. gebracht waren, maar daaraan
in vervolg van tijd, zonder verandering van bestemming,
onttrokken werden, aan to nomen bobben, dat zij nadien
weer als van ouds fundaties vormden, hotgoen bepaaldelijk
voor do kerk van Tholen aangetoond werd.

-ocr page 294-

. 1 - • • ^".-«o.

; y,

-ocr page 295-

N A S C H R I F T.

Nadat liet voorafgaande reeds tor perse was, meen ik
— ook op grond van nadere ondorzookingon — daaraan do
volgondo aanvullingen en verbeteringen to moeton toevoegen.

De opmerking, dio ik 0[) bl. 4-1 in do noot naar
aanleiding van hot betoog van Mr. ]\\ruLLiiK nmakto, bohooft
nadere toelichting; zooals zij daar toch gesteld is, moet zij
door to grooto beknoptheid tot misverstand aanleiding geven.
Do inbozitnoming van het grooto kapittelhuis ton Dom door
do stud Utrecht voor haro Illustro School, achtto Mr. IIoiiA
Siccama gerechtvaardigd, daar- do „overheid", als oiiporsto
in korkczakon, bevoegd was do bestemming der goestelijko
goedoron lo rogelon. Daartegenover steldo .AFr.
Muli.ku o.a.,
(lat men tusschcn do „overheid" on don „souverein" duidelijk
hoeft tc onderscheiden. Zonder twijfel hadden z. i. do Staton
dor provinciën, dio sedert 1581 als souvoreinon golden, do
bovocgdhoid om do bestemming eener stichting te veranderen,
ja zelfs om zo op to lieHbn cn do goedoron tot staats-oigendom
to verklaren, ^[aar in casu trad niot do souvorcin, maar do
stcdolijko ovorhoid op, dio geenszins souvorcin was cn dus do
bovocgdhoid miste om oiui stichtingen do wot voor to schrijven
on zo to dwingen tot iets, (hit met haar bostomming in strijd
^vas. — Mot dio wijzo van voorstolling kan ik mij niot vor-
ccnigon. lict lijkt mij zoor voor betwisting vatbaar, of zich
in (lorgclijko aangologonhcdcn do .souvereiniteit der Staton,
dan wol (lo autonomie dor sleden liet golden , maar moor nog,
of het zoo wisselvallige staatsrecht dor Kopubliek, wat althans
Zeolaud aangaat, toelaat, dat begrip van souvereiniteit zóó

-ocr page 296-

284

op den voorgrond te stellen. Laat ik mijne bedoeling door
een enkel voorbeeld uit mijne dissertatie duidelijk maken.
De resolutie b.v. der Staten van 7 Febr. 1578 — een machti-
ging van de steden tot verkoop van geestelijke goederen —
gaat met de opvatting van Mr.
Muller accoord. Daaren-
tegen is daarmede het gansche verloop van het geschil
tusschen de drie steden van Walcheren over de geestelijke
goederen lijnrecht in strijd. Niet de vraag, of het al of niet
het een souvereiniteitsquaestie gold, maar de feitelijke ver-
houdingen beslisten in elk concreet geval, getuige de macht,
die een stad als Middelburg wèl kon laten gelden ten opzichte
van hare West-Monsterkerk — bij de opheffing dier fundatie
verklaarden Gouverneurs en Raden zich volkomen onbevoegd
om zich daarin te mengen —, terwijl een stad als Tholen,
wanneer zij het kerkbestuur aan zich wilde houden, van de
welwillendheid van Gec. Raden afhing.

Op bl. 51 wordt abusievelijk gesproken van de tegen-
stelling tusschen artt. 20 en 21 der Pacificatie; bedoeld is
natuurlijk die tusschen de artt. 20 en 21 en de onmiddellijk
daaraan voorafgaande artikelen (v.g. bl. 40).

Op bl. 94 opperde ik het vermoeden, dat besluiten van
den Middelburgschen en Zierikzeescheu Raad, waarbij den
gilden gelast werd de glazen der kerk te onderhouden,
bedoelden het profijt," dat do gilden blijkbaar met de Refor-
matie hadden, teniet te doen. Deze voorstelling is, althans
wat de Zierikzeescho kerk aangaat, beslist onjuist: het gold
daar een van vóór de Reformatie dateerendc verplichting,
dio nadien onveranderd bleef gelden. Li hunno notulen van
1589 tot 1722 nomen n.1. kerkmeesters der Sint-Liovons-
Monsterkerk een (notariëolo) „attestatie van de reiiaratio van
do schiptimmerluyden glas" op d.d. 3 Juli 1595, waarbij een
zeventigjarige scheepstimmerman ten verzoeke der kerk-
meesters onder oedo verklaart, dat hij e. 50 jaar geleden,
als „ommogangor" van het scheepstimmerlicdongildo, „hooft
in de kercko helpen doen maecken tglas van do voornoemde
cappello van den voornoemden ghildo, endo dat bot harna.sch\'
ofte staende werck vant voornoemde glas — (*s geweest tot
coste endo lasto van den voornoemden ghilde, sonder dat de
kercko dacraen yot gegolden hooft", In do H«!® on IS"!® eeuw

-ocr page 297-

1S3

liaddeii de verschillende gilden (en schutterijen) herhaaldelijk
het onderhoud der glazen te bekostigen, waartoe zij bij
weigering door Schepenen gecondeinneerd werden , op grond,
dat zulks „van ouden tyden onder de ghilden een gebruyck
es geweest". Dat ook te Middelbui\'g een dergelijke verplich-
ting bestond, maakt het protest in zake de afbraak der
West-Monsterkerk m. i. waarschijnlijk (zie bl. 122).

lEoewel in dit verband niet geheel ter zake dienende,
wijst ook deze verplichting van de gilden er op, dat de
St.-Lievens-Monsterkerk met de Reformatie in statu quo
bleef. Daarop wijst nog een ander gegeven: in die zelfde
notulen (f. 9G) is te vinden een „Extrackt uut zeker privilege,
gegeven by Ilertooch
Philips van bouroonaien in den jare
duysent vier hondert vijfentwintich" van den volgenden
inhoud: „Item en zullen geen poorteren ofte poorterssen
malcanderen trouwen binnen der stede voornoemt, zy cn
sullen eerst hun geboden hebben binnen der heylige kercke,
ende waerdor iemandt, die contrarie dedo, die zal verbeuren
LX £ Parasijs, endo desgelijcx degene trouwen ofte bevel
doen zal. Endo waert, dat sy desgelijcx deden buyten dor
stede vryheyt, zoo zullen evenwel die voornoomdo boeten
verbeuren endo gelden in dor manieren als voor, van welcke
breuckon ende boeten voorschreven hebben zullen dio heylige
kercke een derdendccl oude wy eon dordondeel endo dio stede
eon derdecl". Het recht op hot heffen van die kerkrechten
word dus blijkbaar oj) dat privilege gebaseerd!

Noot 1 op biz. 121 moet vervallen on in verband daarmcdo
oveneens noot 2 op bl. 147, terwijl aldaar ton onrechte in
don tekst beweerd wordt, dat do scheiding tusschen grooto
en
extra-ordinaire stadsrekening van veel vroegeren tijd
dateert. Ze bestond wel reeds vóór 1000, golijk mij uit do
groote stadsrekeningen van 1508 en \'1)9 bleek, maar vrij
zeker nog niet in hot jaar 1578.

-ocr page 298-

vs \'. ik/- \'..

fr

i

-ocr page 299-

STELLINGEN.

I.

Do Roforimitie der religio was op zich zelf van geen invloed
op den rechtstoestand der geestelijke goederen; daarin brachten
eerst de maatregelen, die do overheid naar aanleiding van
de Reformatie nam, wijziging.

II.

De tegenwoordige tegenstelling van kerkelijk bestuur en
beheer vindt haar verklaring in hot foit, dat in hot algemeen
do Geroformoerdo kerken vóór do z.g. scheiding tusschen
Kerk en Staat van de goederen nimmer eigenaar waren, en
niet in het publieke karakter der Geroformcei-do Kerk.

in.

Het Kon. Besluit van 7 Jan. 181(5, No. 1, invocrendo het
Algemeen Reglement voor het Bestuur der Nederd. Ilorvormdo
Kerk, was ongrondwettig.

IV.

Het Algemeene Rcgloment voor do Nederd. Horv. Kork,
zooals dat don 23«» Maart 1852 door don Koning goedgekeurd«
werd, steunt op het Kon. Besluit van 181G en is dus voor
de kerken niot verbindend.

-ocr page 300-

STELLINGEN.

V.

De Algemeene Synode der Nederd. Herv. Kerk is niet
bevoegd het beheer der kerkelijke goederen te regelen.

VI.

Naar het klassieke Romeinsche recht beteekende de conse-
cratio publica eigendoms-overdracht der betreffende zaak.

VIL

Een erflater is bevoegd bij uitersten wil een stichting in
het leven te roepen.

VIII.

Om de condictio indebiti te kunnen instellen is het nood-
zakelijk , dat hij, die onverschuldigd praesteerde, in dwaling
verkeerde.

IX.

Aanneming van werk, waarbij de bewerker ook op zich
neemt de stof te leveren, stelt koop en verkooi> daar.

X.

De assignatie kan aan eigen order gotirokken worden.

XI.

Nadat de curator van een faillissement ingevolge art. 193
F.t w. van zijn beheer aan den rochter-commissaris rekening
en verantwoording heeft gedaan, is laatstgenoemde niet meer
bevoegd de in art. 188 al. 1 F.Mv. bedoelde doorhaling
te bevelen.

xn.

*

Een hier te lande niet gevestigde vreemdeling kan een
anderen hier nigt gevestigden vreemdeling voor den Neder-
landschen rechter dagvaarden, wanneer overigens de wet een
bevoegden Nederlandschen rechter aanwijst.

-ocr page 301-

STELLINGEN.

XIII.

Verdragen, gesloten met onafhankelijke Indische vorsten,
welke wijziging van het grondgebied van den staat inhouden,
mogen door den Gouverneur-Generaal niet bekrachtigd worden
zonder door de Staten-Generaal te zijn goedgekeurd.

XIV.

Bij de vordering tot vervallenverklaring eener vereeniging
van hare hoedanigheid van rechtspersoon moeten de voor-
schriften van het burgerlijk proces in acht genomen worden.

XV.

Een bezoldigd rijksveldwachter, die een persoon, welko
zich in kenlijken staat van dronkenschap op den openbaren
weg bevindt, in het belang van do openbare orde — en
niet om hem voor den officier van justitie of een hulp-
officier te brengen — aanhoudt en in bewaring stelt, moet,
zulks doende, geacht worden werkzaam te zijn in de recht-
matige uitoefening zijner bediening.

XVI.

Wanneer aan een notaris golden in bewaring gegeven zijn,
zonder dat hem daarover eenig boschikkingsrocht werd toe-
gekend, en hij do hom toevertrouwde goldsonnnen aan hare
bcstcnnning onttrekt, maakt hij zich aan hot misdrijf van
verduistering schuldig.

XVII.

Do 3« alinea van art. 144 Wb. v. Strv. moot beschouwd worden
in verband mot al. 1 van genoemd artikel: eon dagvoarding,
beteokond door middel van aanplakking aan hot gebouw
der Hechtbank, moet dus nietig verklaard worden, wanneer
uit het exploot niot blijkt, dat do beklaagde tijdens do dag-
vaarding geen laatsto verblijfplaats hier te lande had.

XVIII.

Do oude bevolkingsleer, dat bevolking on welvaart elkaar
wederkeerig steunen, is onjuist.

-ocr page 302-

7 \'

" -M

a

. ■ " i V ■\' \'

•. -i i
\' » <

■■ ■> vj;

-m

\'<-v .

li- n.t}»

\'«à\'-\'- V

m

: ■

-ocr page 303-

CORRiaENÜA.

Blz.

3, regel 3

van

onder, canse.

lees:

cause.

II

9,

5

II

If (in de noot) Van uen

Bkaamsloot Walraven, lees

Walraven van den Braamsloot.

II

10,

5

II

boven, rentmeesterscdap,

lees:

rentmeesterschap.

II
II

16.

23

tl

II Gereformeorden,"

II

Gereformeerden.

17,

7

tl

II origeneele,

II

origineele.

II

II

3

II

onder, krenken,

II

krenken.

II

19,

8

n

boven, veroverd.

II

vervoerd.

II

tl

20

II

If gewerkt,

II

gemerkt.

II

20, «

6

II

onder, (in de noot) zijne.

II

zijn.

II

25, „

4

II

boven, Zyne,

II

„Zyne.

II

27,

13

II

onder, eeclesiastiqne

II

ecclesiaslique.

II

28\\ ,

1

II

II generalieken,

tl

generalieken.

II

33, II <5

II

boven, voortean.

II

voortaen.

II

39,

18

II

onder, (in de noot) mede, moet vervallen.

II

AO, ;

20

II

boven, conlicatiën.

lees:

eonliscatiën.

II

42, /

17

II

II canse.

II

cause.

II

43, „

, 9

II

onder, poicnl.

tl

poinct.

II

49, n

, 18

II

boven, gemeten,

II

genieten.

II

50, It

12

II

II fnngeeren,

11

fmigeeren.

ff

57, tl

, 3

II

onder, Meliskercke,

II

Meliskercke".

II

61, II

, 15

II

boven, dc.

II

de.

II

62, ,/ 1

II

II endie - - fundatiën.

tl

ende - - fundatiën.

II

77 „i6enl8„

tl aan,

II

van.

II

tl II

, 15)

II

II uitslaande,

II

uitstaande.

II

98, ,

II

II (Bijlagen),

tl

(met Bijlagen).

II

II

onder, onmiddellijkcten uitvoerlegging, lees: onmiddellijke

tenuitvoerlegging.

If

101. ,/ H

tl

boven, hebben,

lees:

hebben.

ff

109, ,

, 7

II

onder, (in de noot) 196,

II

1936.

II

115, „ T)

II

boven, regiliezaken,

II

religiezaken.

II

116. „ 9

tl

onder, genieten,

II

genieten".

II

118. ,

, 4

II

boven, doeno.

II

docne".

ff

133, „ 16

II

tt Slaetsgewyse,

tt

Staetsgewyee.

tl

149, „ 14

II

onder, behouwe.

II

behouve.

n

158, ,

, 21

tl

hoven, ontheeren,

II

ontbceren".

II

166, ,

. 2

II

f, Jahohssz,

II

.Iacohhsz.

II

184, „ 14

II

II

II

231, ,

. 3

II

onder, (in de noot) lijst 1582.

h

lijst van 1582.

II

243. ,

,1 10

II

boven, pesonen.

II

personen.

tl

277, ,

« 13

II

onder, 11. G. meofltcrs.

II

Armmecstcrs.

tl

284, ,

r, 9

II

boven, het, moet vervallen.

-ocr page 304-

■ Î

■ ! ft :

\' -irr.\'ntnf\'- j,

..\'•■ijy;-" ^

• ■ ■ / , ... ■ ^

i*

\'iui

1 4

i

\'■"IÏT"

• ^ . r * . . fV

■m--\'. li

, • V^ fier«*. I*i> iHi . • -,

\' r ■ ^ \' ■

JL-

I

I

m

- » . ■Vk\'

\' ■ \' "v - \' \' , » -

-ocr page 305-

T N H O U D.

hoofdstuk i.

Dk eerste jaren na 1572. Bl.

§ 1. Inleiding..........................1

§ 2. Vlissingen........................2

§ 3. Veere............................6

^ 4. Zierikzee.............13

HOOFDSTUK il.

Het Eiland Waloreren sedert 1574.

1. Inleiding . . . ^..........32

J^ 2. Algemeene Besclioinvingen.......45

S 3. Beschouwingen omtrent eenige soorten vnn

geestelijke goederen in liet bjjzondor . . . 89
^ 4. liet Geschil tusschen do Drio Steden vnn

Walcheren over dc Ocoatoljjkc Ooodorcn . . 132
J; 5. De korken to ]\\Iiddclhurg. (Vervolg on slot). 140

hoofdstuk hl.

Schouwen kn Duivkland..........153

HOOFDSTUK JV.

Tholen.................170

HOOFDSTUK V.

Zuii)-Bi;velani>..............199

HOOFDSTUK YJ.

df vfkiioudi.xo nei{ overmkn) tot de hki.kiik kn dk

Kkkkkn.................239

HOOFDSTUK Vil.

.......................207

NASCHRIFT................283

-ocr page 306-

.■\'S.

,1-

^ ■ ^ if,-\' \' . y- y.\\.- ■ \'

■,

-ocr page 307-

, ■ . >., n^\' " -iTVfÄ\'i "if <3

-««LW

__,14

-ocr page 308-

fe: - .

■•- ■ f - \' ;

y ■\'■.\'.M \'-v..--

A ■■■<■
■ / ■

.■•jt\'

s

\' î
i

Ïl

\' i

■v^-V\'

i

I -,

-ocr page 309- -ocr page 310-