as
«
P&l
mmmmm
Asä
, liîjiîiîi
ä"
S
ywf^m
im
M
rnmm
lig
\'I.
yii
-ocr page 4-vt-
É&w« Am
-ocr page 5-DE ENGELSCHE WISSELWET.
-ocr page 6-i.
f
".-■\'Tf\' -
1!
/fn
\'h
1
é. \'
Pi^ . (/k^jMr .
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Hooglteraar In de Faculteit der Wit- en Natuurkunde
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID
TE VERDEDIGEN
Op Dinsdag 7 Juli 1908, des namiddags te 4 uur
DOOR
JOHANNES CHRISTIAAN WILLEM EVENBLIJ
GEBOREN TE AMSTERDAM
UTRECHT - 1908
J. DE KRUYFF
Senatus Vetcranorum Librorum Venditor ct Editor
mmm a.
* »
; S
r t
v: -IC \' ■ ■ ..
S tl î j u t. .H ^.w .\'lp
■
■ • : .. .. \'--^f
^ uüi b ^ ^.\'■\' ^Oiîr viijîi V üüfc^jiio qn
rn
i.iic, .. .
■"mm
..V
-ocr page 9-AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 10-sw-
Kr\'- /t ■ -, % ft.
-iitfii / ,
te-:\' \' ■ - .....■
sÉSm: V
■ ^
«
m
■. - V ^
-ocr page 11-Het had mij altijd aangetrokken, een onderwerp van
buitenlandsch recht te behandelen; toen het nu bij me
vaststond, dat mijn proefschrift over handelsrecht zou
loopen, kon ik daartoe te eerder overgaan, omdat ons
Handelswetboek, dat reeds een\' eerbiedwaardigen ouder-
dom bereikt heeft, zoo aan alle kanten bekeken is, dat
het niet gemakkelijk valt, daarin nog een ondersverp
voor een proefschrift te ontdekken. Mijne keus viel
toen op het Engelsch-Amerikaansche wisselrecht.
Zooals van zelf spreekt, moést ik daartoe eerst eenigszins,
al was het nog zoo oppervlakkig, me op de hoogte stellen
van den toestand van het Engelsche recht in het algemeen,
en meer nauwkeurig van de leer der overeenkomsten.
Daarop heb ik kennis genomen van de Amerikaansche
en Engelsche schrijvers over wisselrecht, waarvan de
eerste, hetzij hunne werken geschreven waren vóór of
na de nieuwe Amerikaansche Wisselwet, eigenlijk niets
anders doen, dan te trachten, uit de verbazend uitgebreide,
en wel eens tegenstrijdige jurisprudentie, op het stuk
vau wisselrecht beslaande, een samenhangend, leesbaar
geheel ie vormen, terwijl de laatste meer dc reeds zooveel
oudere Engelsche Wisselwet lol uitgangspunt hebben.
Olschoon het nu niet hel Engelsche cn Amerikaansche
wisselrecht in zijn\' vollen omvang, noch zelfs alleen hel
Engelsche wisselrecht in vollen omvang behandelt, doch
zich geheel aan de Engelsche Wisselwet aansluit, is het doel
van dit proefschrift tocli, te laten blijken, of ik eenigszins
erin geslaagd ben, me dit vreemde recht in \'t algemeen
VIII VOORWOORD. j
eigen te maken. Eene enkele maal moest het bij j
gissing \'blijven, ik hoop echter, dat dit geen\' afbreuk !
gedaan heeft aan het geheel. Dat geene conclusies de
iure constituendo getrokken zijn, moet niet toegeschreven
worden aan een onwillekeurig verzuim, maar opzettelijk
heb ik me daarvan onthouden.
De navolgende Engelsche en Amerikaansche werken
zijn door mij gebruikt:
Stephen. New Commentaries on the Laws of England,
13th Ed. by Archibald Brown.
Frederick Pollock. Principles of Contract, 6th Ed.
William R. Anson. Principles of the English Law of
Contract, 11th Ed.
Chalmers. A digest of the Law of Bills of Exchange,
Promissory Notes & Cheques, 3d Ed.
John Bernard Byles. A treatise of the Law of Bills
of Exchange, 16th Ed.
Dit zijn de titels der Engelsche werken, hierna volgen
die der Amerikaansche:
John W. Daniel. A treatise on the Law of Negotiable
Instruments 3d Ed.
John W. Daniel and Chas. A. Douglass. The elements
of the Law of Negotiable Instruments.
Joseph F. Randolph. A treatise on the Law of Com-
mercial Paper, 2d Ed.
Het is hier de plaats, mijne diepgevoelde erkentelijk-
heid uit te spreken jegens mijnen promotor, prof. Molen-
graalT, bij wien ik altijd welwillend gehoor heb mogen
vinden bij het maken van dit proefschrift. Met dank-
baren eerbied zal ik steeds hem en de andere Hoog-
leeraren gedenken, door wier onderwijs ik ben ingeleid
in het gebied der rechtswetenschap.
De bronnen van het Engelsche recht zijn:
1) de gewoonte (custom), nog onderscheiden in plaat-
selijke en landsgewoonten.
De wetgever moge in de 19e eeuw op alle terreinen
van het recht nog zoo werkzaam geweest zijn, de be-
langrijkste rechtsbron is nog altijd de gewoonte gebleven.
2) de wet (act of statute)
Het is vooral uit de vroegere rechterlijke beslissingen,
dat de rechter zijne kennis van de gewoonte put, de
jurisprudentie neemt in dc rechtswereld eene veel belang-
rijker plaats in dan op het vasteland, toch kan men
bezwaarlijk de jurisprudentie «rechtsbron» noemen in
den zin, waarin dit woord thans gebezigd wordt, want
bindende kracht heeft ze nict. Steeds kan de rechter
afwijken van vroegere beslissingen, die naar zijn oordeel
geen recht zijn.
Het zijn dikwijls overoude gewoonten cn rechterlijke
beslissingen, lang geleden geveld, waarop nog heden ten
1) Statulory law, wctlcnrccht, is dc tegenstelling v.in common
law, gewoonterecht.
1
-ocr page 14-dage beroep gedaan wordt, en nog zijn in Engeland
wetten van kracht, eeuwen geleden ingevoerd.
Het privaatrecht deelt in dit alles den toestand van
alle recht; alleen bestaan omtrent sommige onderwerpen
grootere wetten, welke men codificaties in het klein zou
kunnen noemen. O. a. is dit het geval met het wissel-
recht, dat in 1882 neergelegd is in eene wet (45 & 46
Vict. c. 61), welke tot titel draagt: «An act to codify the
law relating to Bills of Exchange, Cheques and Pro-
missory Notes,» en volgens art. 1 kan worden aangehaald
als: the Bills of Exchange Act, 1882. Met deze wet is
het gewoonterecht in deze materie niet afgeschaft, want
volgens art. 97 (2) blijven de regelen van de common
law met inbegrip van de law merchant, (waaronder
blijkbaar verstaan wordt het niet in wetten neer-
gelegde handelsrecht) op wissels, cheques en promessen
van toepassing, voorzoover niet onbestaanbaar met de
uitdrukkelijke bepalingen der Wisselwet.
De wetgever heeft in de Wisselwet slechts het geldende
gewoonterecht gecodificeerd, op enkele uitzonderingen
na, geen nieuw recht gemaakt. Alleen heeft hij de ver-
schilpunten, welke tusschen hel wisselrecht van Schotland
en van het eigenlijke Engeland bestonden, op drie na
doen verdwijnen, zoodat hier cn daar de wet afwijkt
hetzij van het vroeger in Engeland, hetzij van het
vroeger in Schotland geldende wisselrecht, en natuurlijk
heeft hij in punten, lot nog toe aan twijfel onderhevig,
eene beslissing moeten nemen in dezen of genen zin.
Dit alles belet niet, dat de wet eene codificatie in den
echten zin des woords is, de wetgever stelde zich slechts
ten doel, het recht, z. a. het reeds gold, vast te leggen.
Het is bijna uitsluitend deze wet, welke het onderwerp
van dit proefschrift uitmaakt. Ze vervalt in vijf gedeelten.
Het Ie gedeelte (art. 1 en 2), dat tot opschrift draagt:
Preliminary, en het Ve gedeelte (art. 90—100), waarvan
het opschrift luidt: Supplementary, geven algemeene
bepalingen, vormen om zoo te zeggen het algemeene
deel der Wisselwet; het Ile gedeelte (art. 3—72) houdt
zich met den wissel bezig, het llle gedeelte (art. 73—82)
met den cheque en het IVc gedeelte (art. 83—89) met
de promesse. De cheque is naar Engelsch recht niet
anders dan eene species van het genus wissel, n.1. een
zichtwissel op een\' bankier. Ten aanzien van den cheque
geeft de wet eene regeling, welke in tweeën te splitsen
is: in de eerste plaats constateert ze voor den cheque een
aantal afwijkingen van hetgeen ten aanzien van den
wissel rechtens is, van het IIc gedeelte dus, en in de
tweede plaats wordt eene regeling gegeven van het z.g.
«crossing» van cheques >). Om evenwel tc groote uitge-
breidheid van dit proefschrift te voorkomen, is dc cheque
niet erin opgenomen; het is beperkt gebleven tot den
wissel, niet vallende onder hel begrip «cheque» (dus die
niet aan deze beide vercischten voldoet, dal hij lo op
zicht betaalbaar cn 2o op ccn\' bankier getrokken is), op
welken wissel steeds het IIc gedeelte zonder afwijking
toepasselijk is, en tot dc promesse. Alleen het 11« cn
1) Hetwelk bij den wissel, die gccn cheque is, geheel niet te
pas komt.
IVe gedeelte is erio opgenomen; eene uiteenzetting van
het Ille gedeelte zoekt men in de volgende bladzijden
te vergeefs.
Hoewel de Amerikaansche Wisselwet in het proefschrift
zoo goed als niet wordt aangehaald, is uit hoofde van
het nauwe verband, waarin het Amerikaansche tot het
Engelsche recht staat, eene enkele opmerking over het
eerste niet overbodig. De leden van den bondsstaat,
welke den naam draagt van De Vereenigde Staten van
N.-Amerika, staan onderling als vreemde landen tegen-
over elkaar; het eenige, dat ze bindt, is, dat het geene
souvereine staten zijn, dat alle onderworpen zijn aan
het Bondsgezag. Zoo hebben ze ook elk een geheel
eigen privaatrecht, en binnen het grondgebied der Unie
treft men èn verschil van rechtsbronnen èn verschil
van recht aan. Dat deze toestand voor het verkeer
bezwaren opleverde, spreekt van zelf. Men had hier —
alles echter in veel grooter territoriale verhoudingen,
hetgeen den toestand niet zoo drukkend maakte — on-
geveer hetzelfde als in ons vaderland ten tijde der Repu-
bliek. Op het gebied van wisselrecht waren uit den aard
der zaak de bezwaren niet de minste, en het is juist op
dit gebied, dat de eenheid van recht zich thans baan
breekt. Een eerste begin was gemaakt, toen de Civil
Code van Californië (van 1872), waarin o.a. het wissel-
recht is opgenomen, in een paar staten werd ingevoerd.
Doch de groote beweging- kwam eerst veel later. 19 Mei
1897 kwam in New-York eene Wisselwet lot stand, dra-
gende tot titel: «An act in relalion to Ncgoliable Instru-
ments», en welke volgens art. 1 kan-worden aangehaald
als: the Negotiable Instruments Law Deze werd in
zeer korten tijd meer en meer in de verschillende leden
der Unie ingevoerd, zoodat zij reeds op het eind van
1902 was aangenomen in 19 staten, 1 territorium en in
het district Columbia 2), terwijl nadien het aantal onge-
twijfeld is toegenomen. Niet altijd schijnt ze letterlijk
te zijn overgenomen, maar van verschil kan toch geene
sprake zijn. De nummering verschilt in deze staten zeer,
omdat ze niet altijd als afzonderlijke wet werd aange-
nomen, doch dikwijls ingevoegd in eene codificatie. Deze
wet nu is ongetwijfeld bestemd, in de naaste toekomst
op het heele grondgebied der Unie geldend recht te
worden.
Haar stelsel is eenigszins anders, dan dat der Engelsche
wet. Zij behandelt eerst dc ncgoliable instruments in
\'t algemeen, daarna den wissel, voor zoover dat na het
voorafgaande nog noodig is, en ten slotte de promesse en
den cheque, voorzoover dit na hel algemeene deel en dc
behandeling van den wissel nog noodig is. Ook komen
hare bepalingen niet altijd met de Engelsche wet over-
een, soms zijn ze bepaald er mee in strijd. Toch is zij
1) Men houde dus dc verkorte titels goed uit elka.ir: the Bills
of Exchange Act is die van de Engelsche, the Negotiable Instru-
nienls Law die van de Amerikaansche Wisselwet.
2) In deze tijdsorde: 1897 Connecticut, Colorado, Florida,
1898 Massachusetts, Maryland, Virginia,
1899 Rhode Island, Tennessee, North Carolina, Wisconsin, North
Dakota, Utah, Oregon, Washington, district Columbia.
1901 Pennsylvania, Arizona.
1902 Ohio, New Jersey, Iowa.
-ocr page 18-6
over het geheel genomen eene navolging van de Engel-
sche wet, vele artikelen van deze laatste zijn letterlijk
erin overgegaan.
In dit proefschrift is de Engelsche wet behandeld met
slechts enkele verwijzingen naar de Amerikaansche wet,
zonder dat alle tusschen beide bestaande verschilpunten
nauwgezet zijn opgespoord.
Eene volledige bespreking van het Engelsche contrac-
tenrecht, in hoe verkorten vorm ook, is niet noodig, om
den lezer de Wisselwet te doen begrijpen, en blijft
daarom ook achterwege. Om de eene of andere reden
kwam het sehr, evenwel wenschelijk voor, omtrent de
navolgende vier onderwerpen van algemeen contracten-
recht iets op te merken, alvorens de Wisselwet ter hand
te nemen.
I. De vorm, en II. de consideration der overeenkomst.
De geschiedenis van de vormvereischten der over-
eenkomsten is in Engeland geen andere geweest dan
in andere landen. Eerst was het uitsluitend de vorm,
welke eene overeenkomst bindend maakte, de schuld-
eischer kon alleen dan nakoming der overeenkomst
vorderen, als die 1® schriftelijk was aangegaan en 2® het
stuk voorzien was van het zegel der belovende partij.
De technische benaming voor eene zoodanige, onder
zegel aangegane, overeenkomst is: «deed». Later wer-
den ook overeenkomsten zonder dezen vorm afdwing-
baar en was geheel geen vorm noodig, mits er voor
de schuld der belovende partij eene «consideration»
aanwezig was.
Zoo zien we het verschijnsel, dat bij de overeenkom-
sten meer en meer de vorm in belang vermindert,
terwijl de consideration in belang rijst. Wat wordt
onder «consideration» verstaan? Het begrip komt in
den grond vrijwel overeen met het Romeinschrechtelijke
begrip «causa», evenwel kunnen we dit laatste geheel
ter zijde laten en de consideration op zichzelf ver-
klaren. Onder consideration eener overeenkomst wordt
verstaan: eenig vermogensnadeel van den schuld-
eischer, met het oog waarop de schuldenaar zijne
belofte gedaan heeft; het behoeft niet eens een voordeel
voor den schuldenaar te zijn, voldoende is, dat het
een nadeel is voor den schuldeischer. Evenzeer komt
de waarde der consideration er niet op aan; ook de
consideration, welke in verhouding tot de schuld, die
uit de overeenkomst voortvloeit, nog zoo klein is, is
voor de overeenkomst voldoende, mits er geen bedrog
van de zijde van den schuldeischer is; gelijkwaardig-
heid van consideration en schuld wordt volstrekt niet
vereischt. De technische benaming voor eene niet aau
eenigen vorm voldoende overeenkomst is: «simple con-
tract». Een simple contract is dus bindend, als er slechts
eenigerlei consideration aanwezig is. Eene uitzondering
op dezen regel bestaat voor bepaalde categorieën over-
eenkomsten. Er geldt n.1. eene wet uit den tijd van
Karei H (29 Car. c. 3), welke steeds wordt aangehaald
als: «The Statute of Frauds», waarin voor bepaalde over-
eenkomsten de schriftelijke vorm (niet een zegel) ver-
eischt wordt; zoo die ontbreekt, kan de overeenkomst niet
8
bewezen worden en slaagt de eischer niet in zijne actie
Slechts in bepaalde gevallen wordt nu het zegel als
vorm geëischt; is dat het geval, dan is geene consideration
noodig; in alle andere gevallen wordt slechts één van
beide geëischt, öf een zegel 6f eene consideration (óf een
vorm óf een consideration dus), met deze uitzondering,
dat voor de overeenkomsten, vallende binnen bereik
van the Statute of Frauds, én schrift én consideration
noodig is (dus zoowel een vorm als eene consideration).
III. Bekwaamheid. De eenigszins belangrijke groepen
van onbekwamen zijn:
1) Infants = personen beneden de 21 jaren. Men
onderscheidt niet, gelijk in het Romeinsche recht, de
infantes en impuberes, maar maakt geene onderverdee
lingen van de personen, die op grond van hun\' leeftijd
onbekwaam zijn.
De onbekwaamheid van minderjarigen vormt op zich-
zelf een ingewikkeld leerstuk, wegens de vele onder-
scheidingen, welke hierbij te pas komen. Hier worde
volstaan met de opmerking, dat volkomen bindend zijn
alle door een\' minderjarige aangegane overeenkomsten,
welke behooren tot de z.g. «contracts for necessaries.»
Onder «necessaries» worden verstaan alle zoodanige
goederen en diensten, als redelijkerwijze noodig cn nuttig
zijn voor den minderjarigen contractant, gelet op de
omstandigheden, (waaronder zijne maatschappelijke positie
1) Eigenlijk is schrift hier dus nict constitutief, maar proba-
ticf vereischlc, maar dc Engelsche schrijvers lijven deze wet bij
dc behandeling van den vorm in.
eene belangrijke plaats inneemt). Het is eene bij uitstek
feitelijke kwestie, of de goederen, welke de minderjarige
koopt, of de diensten, welke hij zich bedingt, necessaries
zijn. Dezelfde overeenkomst kan voor den eenen minder-
jarige zijn een contract for necessaries, waarvan deze
dus de nietigheid niet kan inroepen, en voor den anderen
minderjarige geen contract for necessaries, en dan is het
mogelijk, dat deze de nietigheid ervan kan inroepen.
2) Getrouwde vrouwen vormden vroeger ook eene
klasse van onbekwamen. Thans is evenwel de onbe-
kwaamheid der getrouwde vrouw geheel verdwenen, en
is de getrouwde vrouw evengoed tot alle overeenkomsten
bekwaam als haar echtgenoot, als voor dien geenerlei
grond van onbekwaamheid aanwezig is. Alleen is de
executie der door haar aangegane schulden nog aan
bijzondere regelen onderworpen, maar dit heeft niets te
maken met de leer der bekwaamheid.
3) Krankzinnigen en 4) in dronkenschap verkeerende
personen gaan overeenkomsten aan, welker nietigheid
zij later kunnen inroepen; hel schijnt echter niet vast te
staan, of de wederpartij, toen hij dc overeenkomst sloot,
met den toestand van den contractant bekend geweest
moet zijn, dan wel dc nietigheid legen hem ook kan
worden ingeroepen, als hij toen met de krankzinnigheid
of dronkenschap onbekend was.
5) Omtrent de bekwaamheid van corporaties is even-
eens het laatste woord nog niet gesproken. Twee theo-
rieön twisten hier om den voorrang. Men heeft the
doctrine of general capacities, dat eene corporatie alle
10
overeenkomsten kan aangaan, tot het sluiten waarvan
haar niet uitdrukkelijk de bekwaamheid is ontnomen, en
the doctrine of special capacities, dat eene corporatie
alleen de zoodanige overeenkomsten kan aangaan, tot
het sluiten waarvan haar uitdrukkelijk de bekwaamheid
is verleend. Het schijnt, dat de corporaties, ontstaan uit
kracht der bepalingen van de Companies Act, of door
eene speciale wet in het leven geroepen, alleen de zoo-
danige overeenkomsten kunnen aangaan, tot het sluiten
waarvan de statuten of de speciale wet ze machtigen,
dat daarentegen de door den Koning bij charter in het
leven geroepen corporaties alle overeenkomsten kunnen
aangaan, lot het sluiten waarvan het charter haar niet
de bekwaamheid ontzegt.
IV. In Engeland heeft de overdracht van vorderingen
eerst werking tegenover den schuldenaar, als dezen kennis
van de rechtshandeling gegeven is.
Na deze voorbereidende opmerkingen willen we lol
ons onderwerp overgaan.
EERSTE HOOFDSTUK.
De Wissel.
§ 1. Vereischten.
Art. 3 der Engelsche Wisselwet geeft de volgende om-
schrijving van den wissel:
Een wissel is eene onvoorwaardelijke, schriftelijke, onder-
teekende opdracht, door iemand aan een\' ander gericht,
oni op zicht of op een toekomstig tijdstip, dat vast staal
of bepaald kan worden, eene bepaalde som gelds te be-
talen aan een bepaald persoon, aan de order van een
bepaald persoon of aan toonder
De volgende vereischten worden hier dus gesteld:
1) Het stuk moet zijn onderteekend;
2) hel moet eene opdracht inhouden;
3) het moet dengene aanduiden, aan wien de opdracht
wordt gegeven;
4) dc opdracht moet onvoorwaardelijk zijn;
1) Dc Engelsche definitie luidt: A bill of exchange is an uncon-
ditional order in writing, addressed bj\' one person to another,
signed by the person giving it, requiring the person to whom it
is addressed to pay on demand or at a fixed or determinable
future time a sum certain in money to or lo the order of a
specified person, or to bearer.
12
5) de opdracht moet tot inhoud hebben de betaling
van geld;
6) de geldsom moet bepaald zijn;
7) het tijdstip van betaling moet op ééne dezer drie
wijzen zijn uitgedrukt:
a) op zicht h) op een toekomstig tijdstip, dat vast-
staat, c) op een toekomstig tijdstip, dat in alle geval
bepaald kan worden;
8) degene, aan wien hij, tot wien de opdracht gericht
is, in last krijgt te betalen, moet op ééne dezer 3 wijzen
zijn aangeduid: a) aan een bepaald persoon, b) aan de
order van een bepaald persoon, c) aan toonder
Hoewel dit reeds daaruit volgt, dat ze niet onder de
vereischten staan opgesomd, wordt nog eens uitdrukkelijk
in hetzelfde artikel verklaard, dat een wissel niet nietig
is, op grond, dat hij 1° ongedateerd is, de gegeven
waarde niet omschrijft, of geheel niet vermeldt, dal er
waarde genoten is, 3® niet vermeldt de plaals, waar hij
getrokken is of waar hij betaalbaar is (hieruit volgt van
zelf, dal een wissel niet nietig is, omdat hij geen plaats-
verschil beval, want plaatsverschil vooronderstelt, dal
aanduiding van de plaals van trekking en de plaats van
betaling geëischl wordt). De wetgever heeft bij hel noemen
1) Later zal blijken, dat dit gccnc sacramcntcclc woorden zijn,
dat ook wel stukken, waarin deze term niet voorkomt, inhouden
eene opdracht, op zicht tc betalen.
2) Later zal blijken, dat eveneens dit geene sacramenteele
woorden zijn, dat ook wel stukken, waarin het woord torder» of
«toonder» niet voorkomt, inhouden de opdracht, aan dc order
van een bepaald persoon of aan toonder te betalen.
13
van 2® en 3® blijkbaar het oog gehad op den Franschen
Code, z. a. die nog in 1882 luidde. Nu hij toch eenmaal
aan het opsommen ging van in andere wetgevingen
voorkomende vereischten, welke hij niet stelt, ware hier
niet ongepast geweest de bepaling, dat, anders dan onder
de A. D. W. O., het gemis van de aanduiding als «wis-
sel» geene nietigheid van den wissel tengevolge heeft,
hoewel dit, evenals ten aanzien van de andere hier ge-
noemde vereischten, toch reeds daaruit volgt, dat dc
«wissel» clausule niet onder de vereischten is opge-
noemd.
Art. 4 geeft cene onderscheiding, welke eigenlijk alleen
belang heeft bij het protest. Het verdeelt n.1. de wissels
in binnenlandsche en buitenlandsche wissels.
Een inland bill is a. een wissel, die is óf 1) zoowel ge-
trokken als betaalbaar binnen het Britsche Rijk, èf 2)
getrokken binnen het Britsche Rijk op iemand, daar-
binnen woonachtig, cn b. evenzeer een wissel, die naar
het uiterlijk tot 66nc dezer beide catagorieün schijnt te
behooren.
Alle overige wissels zijn foreign bills. Voor deze l)lijvcn
dus slechts over dc wissels, die èn naar het uiterlijk èn
in werkelijkheid niet onder 66nc der onder 1) of 2)
genoenide rubrieken vallen.
De 2° subsection van het artikel laat daarop echter
deze bepaling volgen, dat, tenzij uit het uiterlijk van den
wissel het Icgendeel blijkt, dc houder den wissel als
binnenlandsch mag behandelen. Dit klopt nict geheel
niet de r subsection. Volgens de T subsection toch
14
is een wissel, die naar het uiterlijk tot ééne der beide
onder 1) of 2) genoemde rubrieken behoort, onvoorwaar-
delijk een binnenlandschc wissel, al mocht ook aange-
toond worden, dat hij in werkelijkheid onder geene
dezer beide rubrieken valt; een ieder moet hem als
binnenlandsch behandelen. De 2® subsection daaren-
tegen zegt, dat de houder in dit geval den wissel
als binnenlandsch mag behandelen, dus hij is ook
bevoegd, aan te toonen, dat de wissel in werkelijk-
heid onder geene dezer beide rubrieken valt en hem dan
als buitenlandsch te behandelen. Hieruit valt dus op te
maken, dat het imperatieve voorschrift van de 1® sub-
section ten aanzien van den houder een facultatief
karakter gekregen heeft.
Art. 5 bepaalt, dat de houder het stuk naar keuze als
wissel of promesse mag behandelen, als trekker cn
betrokkene eene en dezelfde persoon zijn, of als de
.betrokkene verdicht is, of als de betrokkene de bekwaam-
heid mist tol het aangaan van overeenkomsten.
Uit art. 8 worde hier slechts aangehaald, dat dc
Engelsche wet erkent wissels, welke uitsluitend aan een
bepaald persoon betaalbaar zijn, cn niet aan order of
aan toonder, terwijl dc Amerikaansche wet alleen den
aan order of aan toonder betaalbaren wissel erkent, cn
den rcclawissel niet toelaat.
Art. 9 verklaart, dat de geldsom bepaald is in den
zin der Wisselwet, (en dus o.a. ook voldoet aan het in
art. 3 gestelde vereischte van bepaaldheid), al mocht ook
opgedragen zijn, te betalen eene geldsom:
15
1) met interest,
2) in bepaalde termijnen,
3) in bepaalde termijnen, met beding, dat als de be-
trokkene in gebreke blijft met de betaling van één\' termijn,
3e geheele som vervallen zal zijn,
4) naar een\' aangegeven wisselkoers, of naar een\'
wisselkoers, welke uit te vinden is op de wijze, welke
bet stuk aangeeft.
Art. 10 zegt, welke wissels op zicht betaalbaar zijn;
de hieronder vallende wissels zijn dus in geen geval
nietig op grond, dat ze, wat het tijdstip van betaling
aangaat, niet voldoen aan de vereischten van art. 3.
Betaalbaar op zicht dan is een wissel: 1) die opdraagt
te betalen «on demand», «at sight» of «on presentation»,
of 2) waarin geheel geen tijdstip van betaling genoemd
wordt.
Art. 11 verklaart, dat een wissel betaalbaar is op een
toekomstig tijdstip, dat bepaald kan worden in den zin
der Wisselwet (en dus o.a. ook voldoet aan het in art. 3
gestelde vereischte, dat hel tijdstip bepaald kan worden),
als hij betaalbaar is:
1®. een\' vasten termijn na dato of na zicht;
2". wanneer een bepaald feit plaats hcefl, waarvan hel
zeker is, dal het zal plaats hebben, al moge ook het
tijdstip, waarop het zal gebeuren, onzeker zijn, of als
bij betaalbaar is ccn\' vasten termijn nadat een zoodanig
feil zal hebben plaats gehad.
Ten overvloede wordt in het slot nog verklaard, dal een
stuk, betaalbaar bij hel plaats grijpen eener gebeurtenis.
16
waarvan het onzeker is, of ze zal plaats hebben, geen
wissel is, en het zelfs niet wordt, als de gebeurtenis
plaats gegrepen heeft. Ook zonder art. 11 zou het stuk
dan niet de kracht van wissel hebben, omdat hel geene
onvoorwaardelijke betalingsopdracht is.
§ 2. Business days. — Vervaldag. — Datum der
wisselhandelingen.
A. Business days.
Art. 92 bevat de bepaling, dat, wanneer de Wisselwet
voor het verrichten eener handeling een korleren termijn
dan 3 dagen stelt, bij de berekening de non-business
days niet meegeteld mogen worden.
Daarop volgt dan eene omschrijving van de termen:
business days en non-business days, gegeven met het
oog op de Wisselwet.
De non-business days worden eenvoudig opgesomd.
Hel zijn:
1) Zondag, Goede Vrijdag, Kerstdag;
2) de bank holidays volgens de Bank Holidays Act;
3) elke bij Koninklijke proclamatie als openbare
vasten- of dankdag aangewezen dag; daarentegen zijn
alle overige dagen: business days, dus dit laatste begrip
hangt geheel van hel eerste af.
Bij de notificatie van non-acceptatie of non-betaling,
en bij de aanbieding aan den acceptant ter eere krijgen
wij voorbeelden van het geval, dal de wel eischt, dal
eene bepaalde handeling in minder dan 3 dagen ge-
beurd zij.
17
li. Vervaldag.
Van groot belang is het, den vervaldag des wissels te
kennen, want deze brengt zeer belangrijke gevolgen met
zich mee, waarvan de voornaamste zijn:
1) Een der elementen, welke het begrip «holder in
diie course» bepalen, is dat de betrokken persoon vóór
den vervaldag houder geworden is, dus van den ver-
valdag hangt bet mede af, of de houder de bevoorrechte
positie van bolder in due course inneemt.
2) Een der elementen van geldige aanbieding ter be-
taling is, dat de aanbieding op den vervaldag gebeurd zij.
3) Van den vervaldag hangt het af, of de houder de
actie tegen den acceptant reeds kan instellen, en aan
den anderen kant, of hij de actie tegen den acceptant
nog kan instellen (of ze niet door verjaring te niet is
fiegaan).
De vraag, wanneer een wissel vervallen is, zullen wc
afzonderlijk nagaan voor zichtwissels en voor niet op
zicht betaalbare wis.sels.
Vooreerst dan de zichtwissels. Welke wissels op zicht
betaalbaar zijn, leert art. 10, dat wc reeds gedeeltelijk
kennen, doch in dit verband in zijn geheel noodig hebben.
Het luidt als volgt: Betaalbaar op zicht is een wissel,
1) die opdraagt tc betalen «on dcmand», «at sight», «on
presentation»,
2) waarin geen tijd van betaling wordt uitgedrukt.
Bovendien wordt een wissel, ten aanzien van den
ïieceptant of endossant, die na den vervaldag geaccepteerd
of geündosseerd heeft, beschouwd als op zicht betaalbaar
18
(dus b.v. zal die endossant ontslagen zijn, als de wissel
dan niet binnen redelijken tijd na het endossement ter
betaling wordt aangeboden).
De wet bepaalt nu nergens in het algemeen, wanneer
een zichtwissel vervallen is, geeft echter wel een paar
bijzondere bepalingen. Zoo zegt art. 45, wanneer de
aanbieding ter betaling van een\' zichtwissel moet ge-
beuren, zullen de trekker en de endossanten niet ont-
slagen zijn. En art. 36 zegt, wanneer een zichtwissel als
vervallen wordt beschouwd met dat gevolg, dat hij, die
alsdan den wissel verkrijgt, onverbiddelijk blootstaat aan
alle verweermiddelen, welke dengene, die hem den
wissel verhandelde, konden worden tegengeworpen.
Door deze bepalingen is in het gemis aan een alge-
meen voorschrift omtrent den vervaldag van zichtwissels
vrijwel voorzien, doch er blijven gevallen, waarin men
de vraag buiten de wet om moet beantwoorden.
Omtrent de wissels, welke niet op zicht betaalbaar zijn,
worden in art. 14 eenige regelen ten aanzien van den
vervaldag gegeven:
I. Voor deze alle beslaat nog in Engeland het instituut
der respijtdagen\'), d.w.z. wanneer de wissel zelf niet
anders bepaalt, worden 3 dagen gevoegd bij het door
den wissel vastgestelde tijdstip van betaling en is dc
wissel vervallen op den laatsten respijtdag.
Valt nn de laatste respijtdag op Zondag, Kerstdag,
Goeden Vrijdag, of op een\'bij Koninklijke proclamatie lot
1) Dc Franschc Code dc Comm. cn dc A. D. W. O. hebben
beide dit in.stituut afgeschaft.
19
openbaren vasten- of dankdag aangewezen dag, dan is de
wissel (behalve in het onmiddellijk hierna te noemen
geval) vervallen op den laatst voorafgaanden business day;
is daarentegen dc laatste respijtdag een bank holiday
(buiten Kerstdag en Goede Vrijdag) volgens de Bank
Holidays Act, of is de laatste respijtdag een Zondag en
de tweede der respijtdagen een bank holiday, dan is de
wissel vervallen en betaalbaar op. den ccrstvolgenden
business day.
II. Wanneer we meer in \'t bijzonder met wissels,
betaalbaar na dato, na zicht of na het voorvallen ecncr
bepaalde gebeurtenis, te doen hebben, valt nog op te
merken, dat dc dag, waarvan de termijn moet beginnen
te loopen, niet meetelt, en daarentegen dc dag van beta-
ling wel meetelt.
III. En nog meer in \'t bijzonder wordt voor nazicht-
wissels eene bepaling gegeven, dat n.1. de nazichttcrmijn
begint Ie loojien van den datum der acceptatie, of, als
er gccnc acceptatie heeft plaats gevonden, van den datum
van dc noting of het protest van non-acceptatie af, of
van den datum van dc noting of hel protest van non-
delivery af \'). Hieraan sluit zich onmiddellijk de vol-
gende regel uit art. 18 aan:
Heeft van een\' nazichtwisscl non-acceptatie plaats ge-
grepen, en hcefl de betrokkene daarna loch geaccepteerd,
dan heeft de houder, zoo nict anders is overeengekomen,
er recht op, dat dc wissel beschouwd worde als gcac-
1) Van dit protest for non-delivery wordl verder in de Wissel-
Nvel slechts éénmaal gewaff gemaakt, n.1. in art. 51 bij het protest.
20
cepteerd op den datum der eerste aanbieding ter acceptatie.
IV. Komt in een\' wissel de term «maand» voor, dan
wordt daaronder verstaan: kalendermaand.
C. Datum der verschillende wisselhandelingen.
Art. 13 bepaalt, dat, wanneer de uitgifte, de acceptatie of
het endossement op een\' wissel van een\' datum voorzien is,
deze tot het bewijs van het tegendeel als de werkelijke
datum wordt beschouwd. Bovendien zegt de tweede
subsection nog, dat een wissel niet ongeldig is op den
enkelen grond, dat hij geUntidateerd of gepostdateerd is,
of dat de datum een Zondag is.
De in art. 12 behandelde bevoegdheid des houders
tot invullen van den datum op een\' ongedateerden
wissel komt afzonderlijk ter sprake.
Ten slotte verdienen nog vermelding een paar ver-
moedens omtrent ongedateerde handteekeningen. In
art. 36 wordt de bepaling gegeven, dat elke verhandeling
door enkele delivery en elke verhandeling door cndosj>e-
mcnt, in geval het op den wissel gestelde endos.sement onge-
dateerd is, vermoed wordt vóór den vervaldag tc hebben
plaats gehad; bovendien is in de jurisprudentie beslist,
dat een wissel, die een ongedateerd accept draagt, vermoed
wordt vóór den vervaldag en binnen redelijken tijd na de
uitgifte tc zijn geaccepteerd, zonder dat echtereen precies
tijdstip vermoed wordt, dat der acceptatie te zijn.
Voor zoover den trekker aangaat, bepaalt art. 21 het
volgende:
-ocr page 33-21
De overeenkomst van den trekker is nog niet voltooid
door het onderteekenen van een stuk, dat aan alle ver-
eischten van den wissel beantwoordt, doch is eerst vol-
komen geworden door eene delivery van den wissel; tot
zoolang kan de trekker zijne overeenkomst nog steeds
herroepen.
Wat wordt onder «delivery» verstaan\'? Het antwoord
hierop is te vinden in art. 2, dat van een aantal in de
Wisselwet voorkomende kunsttermen eene omschrijving
geeft, geldende als de tekst het toelaat en niet eene andere
omschrijving vordert.
Delivery wordt daar als volgt omschreven: «Delivery
means transfer of possession, actual or constructive,
from one person to another.» Actual en constructive
possession, werkelijk en gefingeerd bezit, worden hier
dus tegenover elkaar gesteld; onder werkelijk bezit wordt
verslaan de detentie, de feitelijke heerschappij, onder
gefingeerd bezit het bezit door een\' ander, z. a. we dat in
het Romeinsche recht kennen. Zoo beteekent dan delivery:
öf eene overdracht van werkelijk bezit öf eene overdracht
van gefingeerd bezit van den een op den ander. Het
werkelijk bezit kan van A aan B alleen worden overge-
dragen door overgave door A aan B. Het gefingeerd bezit
kan worden overgedragen in 66ne en dezelfde handeling,
die overdracht van werkelijk bezit vormt, dus eveneens
door overgave, en bovendien kan het worden overge-
dragen zonder dat het werkelijk bezit wordt overgedragen,
In Engeland worden dc verbintenissen uit order- cn toondcr-
papicr eenvoudig als conlractueelc beschouwd.
22
zonder overgave. In het geheel kan in zes verschillende
vormen het gefingeerd bezit van A op B worden over-
gedragen : 1) A, die voor zichzelf bezit, draagt het wer-
kelijk bezit aan P over, om ten behoeve van B te houden;
2) P, die voor A houdt, draagt het werkelijk bezit aan
B over te diens behoeve; 3) P, die voor A houdt, draagt
het werkelijk bezit over aan Q, om ten behoeve van B
te houden ; 4) A, die voor zichzelf bezat, gaat ten behoeve
van B houden; 5) P, die hield voor A, gaat ten behoeve
van B houden, of ook: A maakt, dat P, die voor hem
hield, ten behoeve van B gaat houden; 6) B, die voor
A hield, gaat voor zichzelf houden, of ook: A maakt,
dat B, die voor hem hield, voor zichzelf gaat houden.
Art. 21 gaat voort met aan de delivery, zal ze tot
gevolg hebben, dat de overeenkomst van den trekker
voltooid geworden is, een tweetal vereischten te stellen:
a. Ze moet geschieden door den trekker zelf of door
iemand, aan wien de trekker daartoe bevoegdheid ver-
leend heeft. Aan dezen eisch voldoen al deze vormen
van overdracht van werkelijk cn van gefingeerd bezit
van A op B, als A den trekker voorstelt en bovendien
in den 2®", 3®", 5®" en vorm van overdracht van
gefingeerd bezit van A op B de bevoegdheid tot dc han-
deling door A aan P gegeven was.
b. In dc 2*= plaats wordt geëischt, dat dc delivery
geschied zij, ten einde den eigendom des wissels over
tc dragen.
«
Beide deze eischen wijken echter voor het recht van
♦ den bolder in due course, immers de bepaling volgt.
23
dat, als de wissel in handen is van een\' holder in due
course, geen bewijs is toegelaten, dat er geene delivery
heeft plaats gehad, dat de delivery niet is geschied door
den trekker, dat de delivery voorwaardelijk geweest is
of een ander doel had dan het overdragen van den
eigendom.
Ten slotte wordt de bewijslast aldus geregeld, dat,
wanneer een wissel niet langer in bezit is van den
trekker, vermoed wordt, dat er eene geldige en onvoor-
waardelijke delivery door den trekker heeft plaats ge-
grepen.
Dit wat den vorm der uitgifte aangaat, thans hare
gevolgen, in art. 55 als volgt omschreven:
1) De trekker slaat er voor in, dal de wissel, mits hij
behoorlijk ter acceptatie of ter betaling aangeboden
wordt, overeenkomstig zijn\' inhoud zal worden geaccep-
teerd cn betaald, en dat (het nu volgende is slechts eene
nadere uitwerking hiervan) hij in geval van non-accep-
tatie of non-betaling zal schadeloos stellen den houder
en iederen endossant, die lot betaling van den wissel
genoodzaakt wordt\'), mits dc voor het geval van non-
acccplalic en van non-betaling voorgeschreven maat-
regelen behoorlijk in acht genomen zijn.
Uit den aard der zaak geldt deze l)ci)aling alleen
onvoorwaardelijk, als de trekker staat tegenover ccn\'
1) De trekker of endossant, die helaall, zonder dat hem betaling
van den wissel gevraagd is, kan op zijne voormannen cn den
«acceptant deze betaling nict verhalen; vrijwillige betaling kan
nooit uit den wissel verhaald worden.
24
holder in due course. Staat de trekker tegenover een\'
houder, met wien hij gehandeld heeft, of die geen hol-
der in due course is, dan is natuurlijk bewijs mogelijk,
dat anders overeengekomen is. Voor den houder, die
geen holder in due course is, wordt wel dit gevolg door de
wet aan het trekken verbonden, maar het is regelend recht,
en partijen mogen anders overeenkomen, dus tegenover
den houder, die niet is bolder in due course, is bewijs toe-
gelaten, dat de overeenkomst van den trekker van art. 55
afwijkt, evenzeer als dat de delivery niet aan de beide
boven gestelde vereischten voldoet.
2) De trekker kan tegenover een\' holder in due course
niet aanvoeren het feit, dat de nemer niet bestaan heeft,
of dat de nemer ten tijde der trekking onbekwaam was
tot endosseeren.
Dit zijn de gevolgen van het uitgeven van een\' wissel,
welke, zooals gezegd, eerst intreden na eene delivery,
die aan de boven omschreven eischen voldoet.
Ten slotte nog de opmerking, dat art. lü den trekker
de bevoegdheid geeft, door in den wissel zelf voorko-
mende bedingen zijne aansprakelijkheid in tweeërlei
richting te wijzigen:
1. Hij mag zijne aansprakelijkheid uitsluiten of
beperken,
2. hij kan, voor zooveel hemzelf aangaat, renunti-
eeren aan sommige of alle verplichtingen des houders 2).
Of in dit geval de houder ook jegens de endossanten
1) B.v. «without recourse to nic.»
2) B.v. «notice of dishonour waived.>
-ocr page 37-van de betrokken verplichting ontslagen is, valt onder
de Wisselwet te betwijfelen.
Ten slotte de opmerking, dat «uitgeven» een begrip is,
geheel onafhankelijk van den eigendom van den wissel.
Aan den eenen kant kan een wissel aan iemand uit-
gegeven worden, zonder dat hij daardoor den eigendom
verkrijgt; hierbij kan men nog weer onderscheiden het
geval, dat de uitgifte een\' ander tot eigenaar maakt,
b.v. als de wissel ten bate van een\' ander aan hem
wordt uitgegeven, en het geval, dat ze in het geheel
niemand tot eigenaar maakt. Aan de andere zijde kan
iemand tot eigenaar worden gemaakt van een\' wissel,
die nog in het geheel niet verhandeld werd, zonder dat
hem de wissel wordt uitgegeven, b.v. als de wissel wordt
uitgegeven aan een\' ander, maar te zijnen bate.
§ ■}. Dc aanbieding tcr acceptatie.
Art. 39 zegt, dat in het algemeen aanbieding tcr accep-
tatie onnoodig is, om eenige wisselpartij verbonden te
doen zijn, zoodat het nalaten ervan geen nadeel voor
den houder tengevolge heeft. In drie gevallen is ze echter
wel noodig, n.1. 1) wanneer een wissel na zicht betaal-
baar is, wordt dc aanbieding ter acceptatie vereischt,
omdat de vervaldag van den wissel dan afhangt van dc
aanbieding ter acceptatie;
2) wanneer in den wissel zelf uitdrukkelijk geëiseht
^ordt, dat hij ter acceptatie zal worden aangeboden;
3) wanneer de wissel getrokken is, betaalbaar op eene
-ocr page 38-26
andere plaats dan de woonplaats of place of business
van den betrokkene (d. i. dus een gedomicilieerde wissel),
alsdan is voor eene geldige aanbieding ter betaling noodig
eene voorafgaande aanbieding ter acceptatie. Ten einde
te voorkomen, dat deze verplichting tot aanbieding ter
acceptatie, den houder van een\' gedomicilieerden wissel
opgelegd, hem zou beletten, tijdig ter betaling aan te
bieden en hem zoodoende bij non-betaling zijn regres
zou doen missen, bepaalt het artikel nog dit:
Wanneer de houder van een\' gedomicilieerden wissel met
het bezigen van redelijke voortvarendheid \'), geen\' tijd
heeft om den wissel ter acceptatie te presenteeren, alvorens
hem op den vervaldag ter betaling te presenteeren, is
het uitstel in de aanbieding ter betaling, veroorzaakt
door het eerst ter acceptatie aanbieden, geëxcuseerd, en
ontslaat het trekker cn endossanten niet.
Art. 40. Voorzoover de Wis.sclwct niet anders bepaalt
moet, wanneer een nazichtwissel verhandeld is, de houder
hem binnen redelijken tijd óf ter acceptatie aanbieden
öf verder verhandelen.
Houdt hij zich niet aan dit voorschrift, dan zijn dc
trekker en alle aan hem voorafgaande endossanten ont-
slagen.
Bij dc beslissing van de vraag, wat een redelijke
1) »With the cxcrcisc of reasonable diligence», dit is de ßeijktc
uitdrukkinß, welke men bij alle handelingen, waartoe de houder
verplicht is (aanbieding, protest, notificatie), gebruikt vindt.
2) Wc zullen in art. 41 leeren kennen de omstandigheden, welke
eene niet-aanbicding verschoonen.
27
tijd is, moet acht geslagen worden op den aard van
den wissel, het handelsgebruik ten aanzien van der-
gelijke wissels en de omstandigheden van het concrete
geval.
Art. 41 geeft de formeele vereischten voor aanbieding
ter acceptatie, waarvan hier de volgende de aandacht
verdienen:
1) Zij moet geschieden door of namens den houder
aan den betrokkene of aan een\' ander, die bevoegd is,
namens hem te accepteeren of acceptatie te weigeren.
Voorts moet zij geschieden op een redelijk uur op een\'
business day en vóór den vervaldag.
2) Wanneer het overeengekomen is, of wanneer het
handelsgebruik in dien zin is gevestigd, is eene aanbie-
ding door de post voldoende.
Onder kooplieden is deze manier van prc.senlcercn in
Engeland zeer gebruikelijk.
Het 2« gedeelte van hel artikel beval de omstandig-
heden, welke van aanbieding overeenkomstig deze regels
verschoonen:
1) Als dc betrokkene gestorven, failliet of verdicht is,
of onbekwaam, zich uit een\' wissel te verbinden.
2) Als de wissel, na het bezigen van redelijke voort-
varendheid, om dc cene of andere reden niet kan worden
aangeboden overeenkomstig deze regels.
Als, terwijl dc aanbieding ter acceptatie niet aan
alle vereischten voldeed, de acceptatie niet daarom, maar
om eene andere reden is geweigerd.
De slotbepaling van het artikel is, dal de omstandig-
-ocr page 40-28
heid, dat de houder reden heeft te gelooven, dat accep-
tatie geweigerd zal worden, het nalaten der aanbieding
niet verschoont.
§ 5. Non-acceptatie.
Art. 43 omschrijft den technischen term: «Dishonour
by non-acceptance», non-acceptatie, als volgt:
Er heeft non acceptatie van een\' wissel plaats:
1) Wanneer hij behoorlijk ter acceptatie wordl aan-
geboden en eene zoodanige acceptatie, als door de
Wisselwet is voorgeschreven geweigerd wordt of niet
verkregen kan worden.
2) Wanneer aanbieding ter acceptatie geëxcuseerd is
en de wissel niet geaccepteerd geworden is.
Daarna worden de gevolgen der non-acceptatie aldus
omschreven: Voor zoover de Wisselwet niet anders
bepaalt ontstaat er voor den houder, wanneer non-
acceptatie plaats grijpt, een onmiddellijk rcgrcsrecht tegen
trekker cn endossanten, en is niet nog eene aanbieding
ter betaling noodig, om rcgrcsrecht tc kunnen uitoe-
fenen 2).
Hieruit en uit andere artikelen, met name art. 55,
waarin de verbintenis van den trekker cn den endos-
1) In dc arit. 17 cn 19.
2) Zie omtrent dc acceptatie ter eere art. 65.
3) De houder behoeft zich naar Engelsch recht dus niet ermee
te vergenoegen, dal dc trekker of dc endossant, dien hij in regres
aanspreekt, zekerheid stelt, hij kan van dezen betaling eischen,
zonder dat hij den vervaldag behoeft af te wachten.
29
sant behandeld wordt, blijkt de beteekenis van de
vereischten, aan de aanbieding ter acceptatie gesteld,
n.1. dat, als de acceptatie geweigerd is of niet ver-
kregen is kunnen worden, de houder geen regres van
non-acceptatie heeft, indien de aanbieding ter acceptatie
niet behoorlijk was. En ook blijkt uit dit artikel de
beteekenis van de omstandigheden, welke verschoonen
van eene aanbieding ter acceptatie overeenkomstig de
daaraan gestelde eischen, n.1. dat het ontbreken eener
behoorlijke aanbieding ter acceptatie den houder dan
niet belet, regres van non-acceptatie te nemen.
In art. 44 treden dc gevolgen aan den dag van dc
onderscheiding der acceptaties in algemeene en gequali-
üceerde {nader aan te wijzen in art. 19). De houder mag
weigeren, eene gequalificeerde acceptatie te aanvaarden,
cn, als hij geene ongequalificeerde acceptatie kan verkrij-
gen, mag hij den wissel behandelen als dishonoured by
non-acceptance.
Stelt hij zich echter met eene gequalificeerde acceptatie
tevreden, dan zijn dc trekker en alle endossanten, die
"iet uitdrukkelijk of stilzwijgend den houder gemachtigd
lïcbben, eene gequalificeerde acceptatie aan te nemen,
of niet naderhand erin toestemmen, ontslagen van hunne
verbintenis uil den wissel. Eene uitzondering wordt
echter gemaakt voor dc partieele acceptatie, mits daar-
aan behoorlijk kennis gegeven is aan den trekker of
^\'en endossant, op wien de houder regres van non-
acceptatie of non-belaling neemt, en niils bovendien,
wanneer hel een\' buitenlandschen wissel geldt, voor dc
30
som, waarvoor de acceptatie geweigerd is, protest van
non-acceptatie is opgemaakt.
Deze eisch van toestemming of latere bekrachtiging
door den trekker of endossant, wordt veel verzacht door
I
deze regeling: Wanneer den trekker of een\' endossant
kennis gegeven wordt, dat de houder eene gequalificeerde
acceptatie aanvaard heeft, en hij niet binnen redelijken
tijd aan den houder meedeelt, dat hij daarin nict be-
willigt, wordt hij geacht erin te hebben toegestemd.
Als de betrokkene alleen een gequalificeerd accept wil
geven, hangt het dus van de vrije verkiezing van den
houder af, of de wissel is dishonoured by non-accep-
tance of nict.
Aangaande het regresrccht wegens non-acceptatie worde
nog opgemerkt, dat, indien op den wissel een noodadres
voorkomt, de houder in geval van non-acceptatie, zich
met voorbijgaan van hel noodadres terstond tot trekker
en endossanten kan wenden; volgens art. 15 staat het
geheel ter keuze van den houder, zich na non-acceptatie
al of niet tot het noodadres te wenden.
, Ook hccft hier nog belang art. 12, waarin gezegd
wordt, dat dc betrokkene niet terstond bij de aanbieding
ter acceptatie een stellig antwoord behoeft te geven,
doch recht heeft op een\' termijn van beraad, welk.s
grootte de wet echter geheel aan dc gewoonte overlaat \')•
1) Deze schijnt in de praktijk nict altijd precies 21 uren tc
wezen; somtijds heeft de betrokkene, naar "liet schijnt, recht op
een\' termijn, loopende van het oogenblik, waarop bij hem de
wissel is achtergelaten, tot aan het eindigen van dc business hours
op den volgenden dag.
31
Maakt de betrokkene van dit recht gebruik, dan is cr
non-acceptatie, als hij na afloop van dien termijn nog
niet geaccepteerd heeft, zoodat derhalve de non-acceptatie
valt op het tijdstip, waarop de termijn afgeloopen is.
§ 6. Protest van non-acceptatie.
Hoewel art. 51 het protest van non-acceptatie en het
protest van non-betaling tegelijk behandelt, is het voor
de
duidelijkheid gewenscht, die twee tc scheiden, en
f^rt. 51 afzonderlijk hier weer te geven, voorzoover het
op bet protest van non-acceptatie betrekking heeft, cn in
§ 10 het artikel nogmaals weer te geven, voor zoover
het betrekking heeft op het protest van non-betaling.
Art. 51 begint aldus: Een binnenlandschc wissel kan
van non-acceptatie «genoteerd» worden, ingeval non-
acccpialie plaats grijpt, maar noch het nolceren noch
^lel prolcslccren is alsdan ccn vereischlc voor hel regres
van non-acceplalic tegen trekker en cndossanlcn
Onder lo note, «notecrcn», wordt verslaan het opmaken
^«n een verkort stuk, dat tol grondslag strekt aan het
later op tc maken eigenlijke prolcsl, hel opmaken van ccn
summier prolcsl derhalve.
Eene voor de geheele wel geldende bepaling, welke
^P het notecrcn van wissels betrekking heeft, wordl
ßegcven in arl. 03, hetwelk aldus luidt:
Voor zooveel de NVi.sselwcl bclreft, is aan ccn voor-
1) Uit art. 57 is op tc mnkcn, dal dc houder dc kosten van hel
notecrcn dan in regres verhalen kan, doch dc kosten van hel
protest zelf niel.
32
schrift, dat een wissel binnen een\' bepaalden termijn of
alvorens nadere maatregelen te nemen, geprotesteerd
moet worden, voldaan, als slechts de wissel genoteerd
is vóór afloop van den termijn of vóór het nemen der
maatregelen; het eigenlijke protest kan dan nog ten
allen tijde daarna worden opgemaakt, voorzien van de
dagteekening van het noteeren.
Art. 51, waartoe we thans terugkeeren, vervolgt aldus:
Een buitenlandsche wissel, die ook naar het uiterlijk
buitenlandsch schijnt, moet behoorlijk van non-acceptatie
geprotesteerd worden, anders zijn trekker en endossanten
ontslagen van het regres van non-acceptatie. Is een wissel
niet buitenlandsch naar het uiterlijk, dan is protest van
non-acceptatie onnoodig.
Blijkbaar is met deze uitdrukking «een buitenlandsche
wissel, die ook naar het uiterlijk buitenlandsch schijnt»,
bedoeld een wissel, die nict schijnt te zijn óf getrokken
binnen het Britsche Rijk en eveneens daarbinnen be-
taalbaar, óf getrokken binnen het Britsche Rijk o|)
iemand, daarbinnen woonachtig, cn die ook niet in wer-
kelijkheid onder cene dezer beide rubrieken valt, cn heeft
de wet alleen voor den buitenlandschen wissel (naar de
omschrijving van dit begrip in art. 4) hel protest van
non-acceptatie verplichtend gesteld.
Verder worden de vereischten van hel protest van
non-acceptatie als volgt opgesomd:
Voor zoover de Wisselwet niet anders bepaalt \'), moet
1) In (Utzcirdc artikel zullen wc een paar uitzonderingen ont-
moeten.
33
de wissel genoteerd worden op den dag der non-accep-
tatie 1) — een voorschrift, dat zoowel geldt voor wissels,
waarbij het protest van non-acceptatie verplicht is, als
voor wissels, waarbij het noleeren noch het prolesteeren
Is de wissel, waarvan het protest verplicht is, op dezen
dag genoteerd, dan kan het protest zelf later worden
opgemaakt, terwijl toch de dagteekening van hel noleeren
eraan gegeven mag worden.
Ook kent de Engelsche wet een c protest for better
security». Dil komt voor hij cen\' geacccptecrdcn wissel,
^Is de acceptant vóór den vervaldag failleert of zijne
l>etalingcn opschort. Alsdan n.1. kan de houder meerdere
zekerheid van den acceptant vragen, cn als hij die niet
verkrijgt, laten opmaken cen protest for beller security.
geen hem echter nog geene regrc.saclic, hij moet den
vervaldag afwachten, cn hclaling aan den acceptant
^\'^\'ïigen, en eerst bij nicl-vcrkrijgen der betaling heeft hij
dc regresactie van non-l)elaUng. Maar hel heeft voor hem
dit voordeel, dal nu eene acceplatic ter cere mogelijk
geworden is, terwijl anders geene acceplatic ter cerc
van cen\' reeds gcacceptcerden wissel hestannhaar is.
Hierna keert art. 51 weer terug tot de vercischtcn van
^el protest van non-acceplalie:
ï\'en wissel moet van non-acceplalie geprotesteerd
^Vörden ter plaat.se, wnnr de non-acceplalie gebeurd is.
lichter met deze uilzonderingcn:
^ ï) Volgens nrt. 42 is <Ul, nis dc betrokkene zich wcnschtc te be-
•■"\'\'cn, dc dag, waarop dc termijn van bernnd is afgcloopen.
34
1) Een wissel door de post aangeboden en ongeaccep-
teerd teruggezonden, kan geprotesteerd worden ter plaatse,
waarheen hij teruggezonden is, en wel, zoo hij gedurende
de business hours is ontvangen, op den dag van ont-
vangst, en, zoo hij niet tijdens de business hours is ont-
vangen, op den eerstvolgenden business day.
2) Een gedomicilieerde wissel, ten aanzien waarvan
non-acceptatie plaats grijpt, moet van non-betaling ge-
protesteerd worden ter plaatse, waar hij betaalbaar is,
en geene verdere aanbieding ter betaling aan den be-
trokkene wordt vereischt.
Hierin schijnen twee zaken te zijn uitgedrukt:
Indien het een wissel is, waarbij protest vereischt wordt,
om regres van non-acceptatie te kunnen nemen, a)
moet het in dit geval een protest van non-betaling
zijn, b) moet het protest geschieden tcr plaatse van
betai;ing, en niet op de plaats, waar de non-acceptatie
is voorgevallen.
Door wien wordt het protest van non-acceptatie opge-
maakt? Hieromtrent geeft de wet alleen art. 94, luidende
als volgt:
Wanneer men ter plaatse van de dishonour niet over
de diensten van eenen notaris beschikken kan, mag
iedere «householder» of «substantial resident» van de
plaats, in tegenwoordigheid van twee getuigen, ccn certi-
ficaat opmaken, hetwelk in alle opzichten dezelfde kracht
heeft als een notarieel protest.
Implicite drukt het artikel dus uit, dat alleen dc
notaris en geen ander openbaar ambtenaar bevoegd
35
is tot protesteeren, zoolang er een notaris bereikbaar is.
Omtrent het uiterlijk van het protest, van de akte,
wordt in art. 51 het volgende voorgeschreven: 1) Hel moet
een afschrift van den wissel bevatten, en 2) geteekend
zijn door den notaris. Voorts moet het omschrijven:
dengene, op wiens verzoek de wissel geprotesteerd wordt,
de plaats, 5) den datum van het protest, 6) de reden,
Waarom geprotesteerd wordt, beslaande öf in de gedane
aanvrage van acceptatie en het gegeven antwoord, zoo
eenig antwoord gegeven is, öf in dc omstandigheid,
dat de belrokkenc niel gevonden kon worden.
Daarna volgl nog dc bepaling, dal het protest van
non-acceplalic van ccn\' verloren of vernietigden wissel
kan worden opgemaakt, als men over eene copic be-
schikken kan of over schriftelijke gegevens omlrcnt den
dissel; en dal eveneens hel protest for non-delivery (als
een wissel onrechtmatig gehouden wordt door een\' ander
dan hem, die gerechtigd is, tc houden — elders in dc
^et wordl dit prolcsl slechts éénmaal, n.1. in arl. M,
«enocmd >)) kan worden opgemaakt, als men beschik-
ken kan over eene copic of over schriftelijke gegevens
omtrent den wissel. Dus al beval hel protest dan nict
een afschrift van den wissel zelf, hel is desniellcmin
geldig.
Eindelijk wordt in art. 51 nog hel volgende bepaald:
^^e houder is van protest van non-acceptatie geheel vxij-
^J^d door elke omstandigheid, welke van noliücalic
^J) Hel wordt slechts als ccn bijzonder geval van hel protest
«n non-acceplalic of van non-bclaling beschouwd.
36
van non-acceptatie vrijstelt Voorts verschoont over-
macht den houder van het te laat noteeren of protes-
teeren; maar in dat geval moet hij, wanneer de reden
van het uitstel ophoudt te werken, den wissel met rede-
lijke voortvarendheid laten noteeren of protesteeren.
§ 7, Notificatie der non-acceptatie.
De «notice» (notificatie, kennisgeving van de non-accep-
tatie en non-betaling) vormt een uiterst belangrijk leerstuk
in het Engelsch-Amerikaansche wisselrecht, dal reeds
vroeger door de jurisprudenlie fijn uitgesponnen was, cn
dat thans ook in de Engelsche wet zorgvuldig bewerkt is.
Evenals het protest wordt dc notificatie van non-ac-
ceptatie cn non-betaling in 66n artikel behandeld; omdat
cr evenwel in dit geval gcenerlei aanleiding bestond, zc
beide afzonderlijk tc bespreken, is het artikel hier weerge-
geven met het oog op non-acceplalic, terwijl later bij
de notificatie van non-bclaling naar de bespreking van
het artikel te dezer plaatse verwezen wordt.
Art. \'18 begint: Voor zoover de Wis.sclwet niet andei-s
bepaalt 2), moet, wanneer van een\' wi.sscl non-acceplalic
heeft plaats gegrepen, hiervan kennis gegeven worden
aan den trekker cn aan alle endossonlen, cn is elk van
dezen van dc regrcsaclic van non-acceplalic onlslagen,
zoo hij geene behoorlijke kenni.sgcving gehad heeft. Echlcr
1) Zie art. 50.
2) Arl. 50 gccfl omstandigheden, welke tc late noliflcaUc ver-
schoonen cn van notificatie geheel vrijstellen.
37
met deze uitzondering, dat degene, die holder in due course
van den wissel wordt, nadat non-acceptatie heeft plaats
gegrepen en terwijl geene notificatie is gegeven, hierdoor
ï^iet benadeeld wordt, — zoodal dus de trekker en en-
dossanten, die jegens zijn\' voorman ontslagen waren van
de regresvordering wegens non-acceptatie, zich daarop
"iet kunnen beroepen tegenover dezen houder, als die
opnieuw acceptatie vraagt en, in geval van weigering,
aan hen kennis gegeven wordl. Dit is slechts uitvloeisel
van de geheele positie van den holder in due course.
Art. -lü geeft eene nauwgezette regeling van de ver-
cischten, waaraan dc notificatie moet beantwoorden,
^velke hier bijna volledig worde weergegeven:
^e notificalie moet gegeven worden door of namens
den houder, of door of namens een\' endossant, die op
^ct lijd.stip, waarop hij ze geeft, zelf uit den wissel ver-
\'^onden is (nooit kan dus de notificatie door iemand,
niet lot het wisselper.soneel behoort, gegeven worden).
notilicatie kan door ccn\' agent gegeven worden,
in eigen naam, als in den naam van iemand, die
Kcrechligd is, notificalie te geven, onverschillig of het zijn
^\'"\'«cipaal is of niet. Hieruit volgt dus, dnt dc betrokkene
\'^^hficntic kan geven, als iemand, die tot het geven van
\'^^tificatie gerechtigd is, hem hiertoe gemnchtigd heeft,
omgekeerd geene notificatie geven knn, als dat
Roval is.
^nneer notificatie gegeven wordl door of namens
honder, komt zij ten goede nnn alle volgende houders
\'^^n alle den houder voorafgaande endossanten, die
38
eene regresvordering hebben tegen dengene, aan wien
ze gegeven is.
Wordt notificatie gegeven door of namens een\' endos-
sant, die krachtens het begin van dit artikel gerechtigd
is tot notificeeren, dan komt zij ten goede aan den
houder en alle endossanten, volgende op dengene, aan
wien ze gegeven is.
De notificatie is aan niet de minste formaliteiten ge-
bonden. Ze kan dus ook mondeling geschieden; is ze
schriftelijk, dan wordt geene onderteekening vereischt;
ze kan gedeeltelijk schriftelijk en gedeeltelijk mondeling
plaats hebben. Niets is noodig, dan dal uil de gebruikte
bewoordingen voldoende op tc maken is, welke wis.sel
bedoeld wordt, en dat cr non-acceplalie heeft plaats
gegrepen. Zelfs maakt cen verkeerde omschrijving van
den wissel de notificatie niet ongeldig, als hij, aan wien
ze gegeven wordt, inderdaad niet erdoor op een dwaal-
spoor wordt gebracht. De wet conslateerl ook nog uit-
drukkelijk, dat het terugzenden van den wissel aan den
trekker of endo.ssant eene voldoende notificatie aan
dezen is.
De notificatie kan gegeven worden aan den persoon
zelf, aan wien men ze geven wil, of aan een\' ander, die
gemachtigd is, voor hem notificatie te ontvangen.
De notificatie kan gegeven worden, zoodra dc non-
acceptatie geschied is cn moet binnen redelijken lijd
1) Vol{{cn.s art. 42 is de non-acceptatie, als de betrokkene zich
wenschte te beraden, geschied op het tijdstip, waarop de termijn
van beraad is afgeloopcn.
39
daarna gegeven worden. Doen zich geene bijzondere
omstandigheden voor, dan is de notificatie slechts binnen
redelijken tijd gegeven:
1) ingeval hij, die de notificatie geeft en hij, aan wien
ze gericht is, op dezelfde plaats wonen, — als de noti-
ficatie tijdig genoeg gegeven of verzonden is, om dengene,
aan wien ze gericht is, te bereiken op den dag na de
non-acceptatie;
2) ingeval de beide pei-sonen op verschillende plaatsen
Wonen, — als de notificatie verzonden is op den dag na
^e non-acceptatie, zoo er dien dag op een geschikt uur
een post gaat; en zoo dat niet het geval is, als dc
iiotificartc verzonden is met dc cei*ste post daarna.
Men dcnke erom, dal volgens arl. 92 de non-business
niet meetellen, als deze regeling in concrelo minder
^\'an 3 dagen laai tol hel doen der notificatie.
Is de wissel, waan-an dc non-acceplalic plaals heefl,
dal tijdstip in handen van iemand, die niel voor
zichzelf bezit, doch een agenl is, die den wissel voor
ecn\' ander houdt, dan mng deze zelf notificatie geven
aan de uil den wi.sscl verbonden partijen, maar hij mag
®ok notificatie geven nan zijn\' principaal. Kiest hij hel
kaatste, dan moet hij dat doen binnen <lcnzclfdcn termijn,
^vanrbinnen hij hel zou moeten doen, als hij bouderen
principaal cene rcgresplichlige wisselparlij wns, cn
^^an heeft eveneens de principaal, na ontvangst der
^olificalie, denzclfdcn tijd om noliflcnlie Ie geven, als
^vannecr de agenl een houder geweest ware. die rcgrcs-
*\'echl op hem "had.
40
Welke die termijn is, blijkt reeds uit de volgende
zinsnede:
Ontvangt eene wisselpartij behoorlijke notificatie, dan
heeft zij na de ontvangst denzelfden termijn tot het
geven van notificatie, als de houder na de non-acceptatie
heeft.
Als de notificatie behoorlijk geadresseerd en aan de
post toevertrouwd is, heeft de afzender behoorlijke noti-
ficatie gegeven, — zegt de wet — al mocht ze ook ge-
heel niet of te laat ter bestemmingsplaats aankomen.
Het eigenlijk doel der notificatie is, den trekker of
endossant te waarschuwen, dat er non-acceptatie resp.
non-betaling heeft plaats gehad, en dat nu de kans bestaat,
dal hem betaling van den wissel gevraagd zal worden,
door welke waarschuwing hij dan in slaat is, lijdig
maatregelen te nemen, om den wissel te kunnen voldoen,
als een zijner namannen zich ook inderdaad in regres
tol hem wendt. Dikwijls zou hij schade lijden, als hij
op eenmaal te betalen had, zonder dat hij van tc voren
die maatregelen had genomen.
Hel instituut der notificatie draagt echter een zuiver
formeel karakter, los van dit doel. Immers 1) dc wisscl-
•schuldenaar, die ook zonder nolificalie reeds met de
non-acceptatie bekend was, en 2j[ dc wissclschuldennur,
die door hel verzuim van notiiicalie of hel niel l)ehoorlijk
notificceren niet hel minste nadeel geleden hcefl, is des-
niettemin ontslagen, en omgekeerd is dc wisselschulde-
naar, dien de notificatie geheel niet bereikt hcefl of die
ze eerst na buitensporig langen lijd ontvangen heeft.
41
hierdoor niet ontslagen, al heeft hij door die omstan-
digheden schade geleden.
Art. 50 somt de omstandigheden op, welke eene niet-
behoorlijke notificatie wettigen:
Overmacht verschoont eene te laat gedane notificatie,
ïnaar in dal geval moet, wanneer de reden van het
uitstel ophoudt te werken, de notificatie met redelijke
voortvarendheid geschieden.
Van notificalie aan den trekker of een\' endossant is
de houder geheel vrijgesteld:
1) Wanneer met redelijke voortvarendheid eene noli-
iicalie, beantwoordende aan de vereischten dezer wet,
niet gegeven kan worden, of den trekker of endossant
"iel bereikt heeft.
2) Door uildrukkelijken of slilzwijgenden afstand,
gedaan kan worden zoowel voordal voor hem, ann
^^\'en van het recht op notificalie afstand gedaan wordt,
dc tijd lol nolificceren is aangebroken, als nndat hel voor
dezen niet meer mogelijk is, behoorlijke notificatie te
Meven. In de jurisprudentie is be.slist, dnt afstand door
trekker of ccn\' endossant ten behoeve van den
\'louder gedaan, ook nnn alle op den Irekker of endos-
volgende endossanten len goede komt, en even-
aan alle latere houdei-s. Maar twijfelachtig is
^^^ of die afstand door den trekker of een\' endossant
^icdaan, ook ten nadeele werkt van de latere en-
^\'ossanlen, ook hun recht op notificatie heeft doen Ie
Kaan.
^^ ten aanzien van den trekker:
-ocr page 54-42
a. als trekker en betrokkene eene en dezelfde per-
soon zijn,
[?. als de betrokkene verdicht is, of onbekwaam, zich
te verbinden,
•/. als de betrokkene, gelet op de inwendige verhouding,
tusschen hem en den trekker bestaande, niet verplicht
is, den wissel te accepteeren, — al moge de trekker ook
nog zooveel reden hebben, te verwachten,\' dat de be-
trokkene zal accepteeren,
als de trekker den betrokkene gelast heeft, niet tc
betalen.
4) ten aanzien van een\' endo.ssanl:
«. als de betrokkene verdicht is, of onbekwaam, zich
te verbinden, en dc endossant met die omstandigheid
bekend was, toen hij endo.sseerde,
I?. als de wissel accommodation paper is, waanan dc
endossant de accommodated party is en dc trekker de
accommodation party, — hoeveel reden dc endossant
ook moge hebben, eene acceptatie van den betrokkene
te verwachten.
Evenzeer als voor hel protest van non-acceplalie heeft
art. 42 ook belang voor dc notificatie van non-acceptatie.
Volgens dit artikel moet dc houder van cen\' wi.sscl,
waarvan de betrokkene beraad gewenscht hccft, alvorens
te beslissen, of hij zou acccplecrcn, na nfioop van den
gebruikelijken termijn van beraad nolificalic van non-
acceplatic geven, als de betrokkene dan nog niet geac-
cepteerd heeft.
43
Art. 45 zegt hieromtrent het volgende:
Voorzoover de Wisselwet niet anders bepaalt moet
een wissel behoorlijk ter betaling gepresenteerd worden.
Zoo dit niet gebeurt, zijn trekker en endossanten ontslagen.
Voor eene behoorlijke aanbieding ter betaling gelden
een aantal vereischten, waarvan de meeste hier volgen:
Een wissel, die nict is op zicht betaalbaar, moet op den
Vervaldag aangeboden worden (in art. 10 leest men, z. a.
^\'c gezien hebben, welke wissels op zicht betaalbaar zijn).
Een wissel, die op zicht betaalbaar is, moet aan-
geboden worden binnen redelijken tijd na dc uitgifte,
tic trekker nict ontslagen zijn, en l)innen redelijken
^yd na een endossement, zal dc endossant niel ont-
slagen zijn >).
Bij het bepalen, wal een redelijke tijd is, nioct gelet
^^\'ordcn op de aard van den wissel, het handelsgebruik
ten opzichte van dergelijke wissels cn de omslandig-
liedcn van hel concrcle gevnl.
Aanbieding moei geschieden door den iioudcr of door
^eniand anders, die bevoegd is, namens hem betaling Ic
ontvangen, op een redelijk uur op een\' husine.ss day, op
^\'e nader in dil arlikel Ie omschrijven plaats, ann den
persoon. die door den wissel anngewczcn is om tc hc-
of aan een\' ander, die bevoegd is, in diens naam
l) Zie nrl. 46 cn dc ons reeds bekende bepaling vnn nrl. 39 (4>
) Arl. 74 geefl voor den cheque cenc geheel andere regeling.
44
te betalen of betaling te weigeren, als zoo iemand met
redelijke voortvarendheid gevonden kan worden.
Bovendien stelt art. 52 als vereischte, dat hij, die aan-
biedt, den wissel vertoone.
Wat nu de plaats aangaat, waar aangeboden moet
worden, deze is verschillend naar gelang van omstan-
digheden.
1) Wanneer eene plaats van betaling in den wissel
staat aangegeven (wat zoowel door den trekker als door
den acceptant gedaan kan worden), moet de wissel aldaar
aangeboden worden.
2) Geeft de wissel geene plaats van betaling aan, maar
is het adres van den betrokkene of acceptant in den
wissel vermeld, dan dient hij aldaar te worden aangeboden.
.\'}) Is noch eene plaats van betaling in den wissel aan-
gegeven, noch een adres in den wissel vermeld, dan moet
hij worden aangeboden, zoo de place of business van
betrokkene of acceptant bekend is, aldaar, en zoo deze
niet bekend is, aan zijne gewone woonplaats, als die ten
minste bekend is.
4) In alle andere gevallen moet de wissel worden aan-
geboden aan den betrokkene of acceptant, waar hij ook
aangetroffen mocht worden, of aan zijne laatst bekende
place of business of woonplaats.
Is een wissel op dc naar deze regeling vereischte plaals
aangeboden, en kan met redelijke voortvarendlieid nie-
mand aldaar gevonden worden, die bevoegd is, betaling
te doen of tc weigeren, dan wordt geene verdere aanbie-
ding aan den betrokkene of acceptant vercischt.
45
Zijn partijen aldus overeengekomen, of is het een
handelsgebruik, dan is eene aanbieding door de post«
voldoende. Dit is in Engeland en de Vereenigde Staten
algemeen gebruikelijk.
Art. 4C). Overmacht verechoont eene tc laat gedane
aanbieding. Houdt de oorzaak van het uitstel echter op
Ie werken, dan moet de aanbieding met redelijke voort-
varendheid plaats hebben.
Van aanbieding ter betaling is de houder geheel vrij-
gesteld :
1) Wanneer, met redelijke voortvarendheid, eene aan-
bieding, beantwoordende aan de vercischtcn dezer wet,
ï^iet bewerkstelligd kan worden. De wet geeft nog dc
opmerking, dat dc omstandigheid, dat dc houder reden
heeft om aan te nemen, dat bij aanbieding non-betaling
plaats hebben, hem nict van aanbieding vrijstelt;
2) Wanneer dc betrokkene verdicht is;
Ten aanzien van den trekker, wanneer de betrok-
kene of acceptant, gelet op dc onderlinge verhouding, welke
^wsschen hem cn den trekker bestaat, nict verplicht is,
^cn wi.sscl te acccptcei-en of te betalen, cn dc trekker
geene reden heeft oni aan te nemen, dat dc wis.sel betaald
worden, indien hij nnngchoden wordt. Mier is de
\'houder dus niet zoo spoedig ont.slagcn van zijne vcr-
I^lichting tot aanbieding ter betaling, als liij in het cor-
\'\'cspondeerende geval ont.slagcn is van zijnen notiücatic-
Phcht jegens den trekker. Anders gezegd: het recht van
h\'ckkcr op aanbieding ter betaling is grooter dan zijn
\'\'^cht op notificatie van non-acceptatie;
46
4) Ten aanzien van een\' endossant: wanneer de
wissel een accommodation paper is, waarvan de accep-
tant of trekker de accommodation party is, en de
endossant de accommodated party, terwijl de endossant
geene reden had, te verwachten, dat de wissel, indien hij
aangeboden werd, betaald zou worden. Dezelfde opmer-
king als sub 3) vindt hier toepassing;
5) Door uildrukkelijken of slilzwijgenden afstand van
de presentatie. Deze kan ook in den wissel zelf geschie-
den; en dan is hel twijfelachtig, of het beding ook
werkt ten nadeele van de namannen van den renun-
tieerenden wisselschuldenaar.
We hebben tot nog toe steeds de aanbieding 1er
betaling behandeld met hel oog op den regresplichl van
trekker en endossanten. Ook ten aanzien van de ver-
bintenis van den acceptant bestaan echter een paar be-
palingen omtrent de aanbieding ter betaling, en wel
in art. 52.
De eerste daarvan is deze: Een wissel, die generally
accepted \') is, behoeft niet 1er betaling aangeboden Ie
worden, om den acceptant verbonden te doen zijn. —
Dus eene niet aan de vereischten der wet beantwoor-
dende aanbieding ter betaling is geen grond voor dc
bewering, dat de acceptant niet verbonden is. Deze
bepaling neemt natuurlijk niet weg, dat de houder op
eenigerlei wijze betaling gevraagd moet hebben, alvorens
de actie tegen den acceptant in tc stellen, anders wordt
1) Dc beteekenis dezer uitdrukking zal in § 13 blijken.
-ocr page 59-47
hij, afgezien van verdere processueele gevolgen, in alle
geval in de kosten veroordeeld.
De tweede bepaling in hetzelfde artikel is deze:
Wanneer de bewoordingen eener gequalificeerde accep-
tatie aanbieding ter betaling eischen, is de acceptant —
buiten het geval van een uitdrukkelijk beding — niet ont-
slagen door de omstandigheid, dat de wissel niet op den
vervaldag gepresenteerd wordt. — Dus één der vereischten
^oor de presentatie laat dc wet hier vallen. A contrario
^olgt uit deze bepaling, dal de verbintenis van den
acceptant wel afhankelijk is hiervan, dat ecne aanbieding
gedaan worde, welke in alle overige opzichten aan dc
vereischten der wet voldoet.
Hel is bij cene acceptatie, waarin de acceptant belooft
^e betalen op cene bepaalde plaals, zonder dal zc uil-
^Irukkclijk inhoudt, dat dc wissel alleen daar en nergens
anders betaald zal worden, alleen ten aanzien van den
•acceptant, dat aanbieding op die plaals nict noodig
Om het regresrcchl tegen trekker cn ondossan-
te kunnen uitoefenen, is ook bij eene zoodanige
"eceptniic vercischt, dat dc wissel op die plaats aangc-
^^odcn zij, zooals we in arl. 45 gezien hebben.
^an «dishonour by non-payment», non-bclaling, wordl
art. .17 lïQt volgende gezegd:
heeft non-betaling plaals: 1) wanneer dc wissel
Ook van deze uitdrukking zal de beteekenis in % 13 biyken.
-ocr page 60-48
behoorlijk ter betaling wordt aangeboden, en betaling
geweigerd wordt of niet verkregen kan worden, 2) wan-
neer aanbieding ter betaling geëxcuseerd is en de wissel
vervallen en nog onbetaald gebleven is.
Voor zoover de Wisselwet nict anders bepaalt\'), ont-
staat er voor den houder, wanneer non-betaling plaats
grijpt, een onmiddellijk rcgrcsrecht tegen trekker cn
endossanten.
Evenals bij non-acceptatie moet men echter nict ver-
geten, dat somtijds protest en in den regel noliricalic
noodig is, om trekker en endossanten verbonden te doen
zijn, en dat bovendien legen een\' trekker of endossant
de actie eerst kan worden ingesteld op hel tijdslip,
waarop hij de nolificalie ontvangen hcefl of althans had
kunnen ontvangen.
Dc regeling van hel protest van non-bctnling cn dc
notificatie van non-betaling is in dezelfde artikelen te
vinden, welke reeds door ons doorloopen zijn bij het
protest van non-acceptatie en dc nolificalie van non-
acceptatie. De wel hcefl Iczamcn behandeld hel protest
van non-acceptatie cn het protest van non-bctaling, en
eveneens tc zamen behandeld de nolificalie van non-
acceptatie cn dc notificatie van non-betaling. Omdat art.
51 echter verschilpunten aanbiedt in dc regeling va»
1) Zie omtrent dc betaling ter eere art. 68.
-ocr page 61-49
hel prolesl van non-acceplalie en hel prolesl van non-
belaHng, wordt hel nogmaals in zijn geheel weergegeven,
voorzooverre het betrekking heeft op het protest van
non-betaling.
§ 10. Pi-otest van non-betaling.
Art. 51 begint aldus: Een binnenlandsche wissel kan
van non-betaling genoteerd worden in geval non-betaling
plaats grijpt, maar noch het nolceren noch hel proles-
teeren is aldan een vereischte voor hel regres van non-
betaling tegen trekker en endossanten \').
Wat onder «nolceren» verslaan wordt, weten we thans.
Ken buitcnlandsche wissel, die ook naar hel uiterlijk
ÏJUitcnlandsch .schijnt, moet behoorlijk van non-hclaling
geprotesteerd worden, anders zijn trekker cn endossanten
onl.slngcn van het regres van non-hclaling. Is een wissel
\'^»el builenlandsch naar hel uiterlijk, dun is protc.sl van
non-betaling onnoodig. Hier is weer het protest alleen
verplichtend gesteld voor den buitcnlandschcn wi.sscl
(naar de omschrijving vnn dit begrip in art. 4). Eene
^ntzondering op dezen regel wordt evenwel gemaakt voor
bel geval, dat ccnc voorafgaande non-ncceptalic van den
wissel heeft plaats gchnd («cn dc wissel te dier gelegen-
heid van non-acceplnlic gcprolcstcerd is» — zal hieraan
toegevoegd moeten worden), alsdan is cen protest van
\'^on-betaling onnoodig, doch nan den anderen kanl zegt
Uit art. 57 h op tc mnken, dat dc lioudcr dc kosten van hel
"otccrcn dan In regres verhalen kan. doch dc kosten van hel
P\'^otcst zelf nlcL
50
de hierop volgende regel, dat een wissel, die van non-
acceptatie geprotesteerd is, naderhand van non-betaling
geprotesteerd kan worden (hetgeen niets anders kan
beteekenen, dan dat de houder, als hij aldus twee malen
protesteert, de kosten van beide protesten in regres kan
verhalen). Het artikel gaat daarna voort, met de ver-
eischten van het protest van non-betaling op te sommen:
Voor zoover de Wisselwet niet anders bepaalt moet
de wissel genoteerd worden op den dag der non-
betaling, — een voorschrift, dat zoowel geldt voor wissels,
waarbij het protest van non-betaling verplicht is, als
voor wissels, waarbij noch hel noteeren noch het protes-
teeren van non-betaling verplicht is. Is de wissel, waarN-an
het protest verplicht is, op dezen dag genoteerd, dan
kan hel protest zelf later worden opgemaakt, terwijl
toch de dagteekening van hel noteeren eraan gegeven
mag worden.
Een wissel moet van non-betaling geprotesteerd wor-
den ter plaatse, waar de non-betaling gebeurd is. Echter
met deze uilzondering: een wissel, door de post aan-
geboden en onbetaald teruggezonden, kan geprotes-
teerd worden ter plaatse, waarheen hij teruggezonden
is, en wel, zoo hij gedurende de business hours is ont-
vangen, op den dag van ontvangst, cn, zoo hij niet
tijdens de business hours is ontvangen, op den eerstvol-
genden business day. •
Door wien het protest wordt opgemaakt, hebben wc
1) In ditzelfde artikel komen een paar uitzonderingen voor.
-ocr page 63-51
reeds in \'t algemeen gezien en dit behoeft dus voor het
protest van non-betaling niet herhaald te worden.
Omtrent het uiterlijk van het protest wordt het vol-
gende voorgeschreven: 1) het moet een afschrift van den
wissel bevatten, cn 2) geteekend zijn door den notaris.
Voorts moet het omschrijven 3) dengene, op wiens ver-
zoek de wissel geprotesteerd wordt, 4) de plaats, 5) den
datum van het protest, 6) de reden, waarom gepro-
testeerd wordt, bestaande óf in dc gedane aanvrage van
betaling cn het gegeven antwoord zoo al eenig antwoord
gegeven is, óf in dc omstandigheid, dat de betrokkene
niet gevonden kon worden.
Daarna volgt nog dc bepaling, dat het protest van
non-bclaling van een\' verloren of vernietigden wissel
^ag worden opgemaakt, als men over eene copie bc-
\'^chikkcn kan of over schriftelijke gegevens omtrent den
^»sscl, cn dat eveneens het protest for non-delivery mag
^vordcn opgemaakt, als men over eene copie beschikken
^an of over schriftelijke gegevens omtrent den wissel,
^^et protest van non-betaling is dan geldig, hoewel het
\'^\'et een afschrift van den wissel zelf bevat.
Ten slotte bepaalt art. 51 nog dit: Dc houder is van
Pi\'otest van non-bclaling geheel vrijgesteld door elke
^\'^^standighcid, welke van noliücatie van non-betaling
^\'"Ustelt i). Voorts verschoont overmacht den houder van
^^^ te laat noteeren of protestceren, maar iu dal geval
hij, wanneer dc reden van hel uitstel ophoudt Ie
1) Zie art. 50.
-ocr page 64-52
werken, den wissel mei redelijke voortvarendheid laten
noteeren of protesteeren.
Art. 52 geeft eene bepaling omtrent het protest van
non-betahng ten aanzien van de verbintenis van den
acceptant: Een wissel behoeft niet van non-bctaling ge-
protesteerd te worden, om den acceptant verbonden te
doen zijn. Alleen bij gedomicilieerde wissels zou men
kunnen denken, dat een protest van non-betaling daartoe
noodig was, zoodat het voorschrift feitelijk alleen voor
die categorie van wissels belang heeft.
§ 11. Notificatie van non-betaling.
Art. 48. Voorzoover de Wisselwet niel anders bepaalt
moet, wanneer van een\' wissel non-bclaling hcefl plaats
gegrepen, hiervan kennis gegeven worden aan den trek-
ker cn alle endossanten, cn is elk van dezen van dc
regresactie van non-bclaling ontslagen, zoo hij gccnc
behoorlijke kennisgeving gehad heeft. Echter met deze
uilzondering, dal notificatie van non-bclaling niel be-
hoeft gegeven te worden, wanneer reeds non-acccplatic
van den wissel heeft plaats gehad en daarvan behoorlijk
nolificalie is gegeven — tenzij in dien lusschenlijd dc
wis.scl mocht zijn geaccepteerd geworden.
Art. 49 l)chandcll tezamen de notificatie van non-
acceptatie cn de notificatie van non-betaling. Daar i»
het artikel echter geen enkel punt van verschil voor-
komt, tusschen dc notificatie van non-acceplalic cn dc
1) Zie art. 50.
-ocr page 65-53
notificatie van non-betaling, kan volstaan worden met
eene versvijzing naar de bespreking van art. 49 in § 7,
mits men in die bespreking in plaats van den term
«non-acceptatie» leze «non-betaling».
Art. 50 echter bevat weer enkele verschilpunten tus-
schen hetgeen voor de notificatie van non-acceptatie en
voor de notificatie van non-betaling rechtens is, en
Wordt hier geheel weergegeven, voorzoover het op de
notificatie van non-betaling betrekking heeft:
Overmacht verschoont eene te laat gedane notificatie,
"laar in dat geval moet, wanneer de reden van het uit-
•^tel ophoudt te werken, de notificatie met redelijke
Voortvarendheid geschieden.
^ Van notificatie aan den Irekker of een\' endossant is
iemand geheel vrijgesteld:
1) Wanneer met redelijke voortvarendheid eene notifi-
catie, beantwoordende aan de vereischten dezer wet, nietge-
ßcven kan worden, of den trekker of endossant niet bereikt.
Door uitdrukkelijken of stilzwijgenden afstand, die
Hcdaan kan worden zoowel voordat voor hem, ann wien
•\'Afstand gedaan wordt, de tijd om notificatie te geven is
^\'»"gebroken, als nadat hel voor dezen niet meer mo-
^^^ijk is, behoorlijke notificatie te geven.
Ten aanzien van »len trekker:
als trekker en betrokkene dezelfde personen zijn,
als de betrokkene verdicht is of onbekwaam, zich
^^ verbinden,
als de trekker degene is, aan wien de wissel ter
betaling aangeboden is.
54
ô. als de betrokkene of acceptant, gelet op de onderlinge
verhouding, die er tusschen hem en den trekker bestaat,
niet verplicht is, den wissel te accepteeren of te betalen,
— hoeveel reden de trekker ook moge hebben, om te
verwachten, dat de betrokkene zal accepleeren,
ê. als de trekker den betrokkene gelast heeft, niet te
betalen.
4) Ten aanzien van een\' endossant:
a. als de betrokkene verdicht is of onbekwaam, zich
te verbinden, en de endossant met die omstandigheden
bekend was, toen hij endosseerde,
als dc endossant degene is, aan wien de wissel 1er
betaling is aangeboden,
y. als de wissel accommodation paper is, waarvan
de endossant de accommodated parly is, en de acceplanl
of trekker dc accommodation party, — hoeveel reden
dc endossant ook moge hebben, eene betaling van den
betrokkene of acceptant te verwachten.
Art. 52 bepaalt omtrent de notificatie van non-betaling,
ten aanzien van de verbintenis van den, acceptant : No-
lificalie van non-betaling is onnoodig, om den acceptant
verbonden te doen zijn. Feitelijk hcefl dit voorschrift
weer alleen belang bij gedomicilieerde wissels, bij andere
spreekt hel vanzelt.
§ 12. Verhandeling van den wissel.
Art. 31 omschrijft, wat onder «verhandelen» Ie ver-
slaan is: «Een wissel wordl verhandeld, wanneer hij van
55
den een aan den ander wordt overgedragen op zoodanige
wijze, dat deze laatste tot houder gemaakt wordt». Het
is de formeele beteekenis van den term «houder», waarop
de wet hier het oog heeft, en dientengevolge wordt het
begrip «verhandelen» hier alleen formeel omschreven.
«Houder» beteekent volgens art. 2: de nemer of geën-
dosseerde van eenen wissel of promesse, die in het
bezit ervan is, of de toonder ervan (Niets verzet zich
ertegen, het woord «bezit» in deze zinsnede nict alleen
öls werkelijk, maar ook als gefingeerd bezit, als bezit
door een\' ander, op te vatten: ook de nemer of geën-
dosseerde, die door ccn\' ander bezit, is houder, eene
corporatie kan uit den aard der zaak alleen op deze
"Wijze houder zijn). Aangezien in ditzelfde art. 2 dc term
«toonder» gedefinieerd wordt als: dc persoon, die in
bezit is van cen\' aan toonder betaalbaren wissel of
promesse (uit den aard der zaak is in deze omschrijving
bet woord «bezit» op tc vatten als: werkelijk bezit; hij,
^be een\' aan toonder betnalbarcn wissel door cen\' ander
bezit, kan onmogelijk onder den term «houder» begrepen
zijn, — ccnc corporatie kan derhalve nict zijn dc houder
Van cen\' aan toonder betaalbaren wis.sel), komt deze
onischrij ving van den term «houder» dus hierop neer:
Houder beteekent dc nemer of geëndosseerde van ccn\'
vvissel of promesse, die hel werkelijk of gefingeerd bezit
ervan hccft, of — zoo dc wissel of promesse nan toonder
betaalbaar is — hij, die het werkelijk bezit er van hccft.
Om tot art. ;u terug tc kccrcn, dc daarin gegeven
formeele omschrijving van den term «verhandelen» is
56
dus ten slotte deze: Een wissel wordt verhandeld, wanneer
hij van den een aan den ander wordt overgedragen op
zoodanige wijze, dat deze laatste gemaakt wordt tot
geëndosseerde, die het werkelijk of gefingeerd bezit van
den wissel heeft, of — zoo de wissel aan toonder betaal-
baar is — tot den persoon, die het werkelijk bezit van
den wissel heeft.
Thans volgen twee voorschriften omtrent dc wijze,
waarop het verhandelen plaats vindt:
1) Een aan toonder betaalbare wissel wordt ver-
handeld door delivery. We zagen reeds boven, dat in
art. 2 «delivery» omschreven wordt als: overdracht van
werkelijk of gefingeerd bezit. Ecne overdracht uitsluitend
van gefingeerd bezit, waarbij het werkelijk bezit nict
verplaatst wordt, kan iemand nict maken tot den «houder»
van een\' aan toonder betaalbaren wi.sscl naar dc zooeven
van dit begrip gegeven omschrijving, derhalve kan
«delivery» in deze bepaling niet anders bctcckencn dan:
overdracht van werkelijk bezit. Dc aanhef van arl. 2
zegt ook, dat dc erin gegeven omschrijvingen gelden,
tenzij dc tekst iets anders vordert; zonder bezwaar kan
dus hier, waar dit inderdaad het geval is, aan «delivery»
deze meer beperkte beteekenis worden toegekend. Alleen
door overgave kan dus dc aan toonder betaalbare wis.sel
verhandeld worden.
2) Een aan order betaalbare wissel wordt verhan-
deld door cndo.ssemcnt van den houder, voltooid door
1) Dit begrip wordt in art. 8 omschreven.
2) Dit begrip wordt in art. 8 omschreven.
-ocr page 69-57
delivery. Hier heeft «delivery» de beteekenis, in arl. 2
eraan toegekend, n.1. overdracht van hetzij werkelijk,
heizij gefingeerd bezit. Ook een endossement vereenigd
met eene overdracht van gefingeerd bezit, zonder dat de
wissel wordt overgegeven, kan eene verhandeling vormen,
b.v. A endosseert aan B en gaat ten behoeve van B houden.
Nog is er in art. 31 eene bepaling, die de aandacht
^\'erdient: Wanneer de houder van een\' wissel, die aan
zijne order betaalbaar is, hem voor waarde overdraagt
zonder tc endosscerön, geefll die overdracht den verkrijger
hetzelfde rcchl oj) den wi.ssel, als dc houder had, cn
bovendien verkrijgt hij hel recht op een endossement
door dezen.
Art. 32—35 houden zich verder met hel endossement
bezig.
Art. 32 somt op, waaraan ccn cndos.scmenl heeft tc
Voldoen, om vereenigd met delivery als verhandeling te
Werken.
Hel moei gesteld zijn op den wissel zelf of op de
\'dlongc — is de wissel uitgegeven of verhandeld in ccn
\'and, waar copicön erkend worden, dan nnig het ook op
eene copic gcschrevcn zijn —, en het moet geteekend
\'\'-yn door den endossant. Hecds de enkele handlcckcning
^on den endossant is voor endo.sscmcnt voldoende.
Hel mocl een endosscmcnl van den geiieelcn wissel
Hen partieel endossement, d. i. een cndo.ssement,
^^^l de strekking hcefl, nnn den geëndosseerde slechts
deel der wisselsom over te dragen, of dat de strek-
"g heeft, den wissel aan twee of meer geündosscerden
-ocr page 70-58
afzonderlijk over te dragen, heeft niet de kracht van
verhandeling van den dissel.
De laatste twee nummers van art. 32 zijn nog van belang.
Het eene zegt, dat, wanneer zich twee of meer endosse-
menten op een\' wissel bevinden, de tijdsorde, waarin ze
gesteld zijn, vermoed wordt overeen te komen met de
volgorde, waarin ze op den wissel staan; tegenbewijs is
echter mogelijk.
En het andere nummer, als aanloop tot de artikelen
34 en 35, erkent, naast het endossement op naam het
blancoëndossement, en laat ook toe het beperkt endos-
sement 2).
Alvorens nu tot de bespreking van deze verschillende
soorten endossement over te gaan, regelt de wet het
voorwaardelijk endossement in art. 33 in dien zin, dat
de voorwaarde eenvoudig geene beteekenis heeft; aan
den geëndosseerde kan geldig betaald worden, onver-
schillig of de voorsvaarde vervuld is of niet.
Art. 34 begint met hel blancoëndossement als volgt
te om.schrijven: Een endossement in blanco noemt geen\'
geëndosseerde, een aldus geëndosseerde wissel wordt be-
taalbaar aan toonder.
Een endossement op naam wordt aldus omschreven,
dat het dengene noemt, aan wien of aan wiens order
de wissel betaald moei worden.
Ieder houder van een\' in blanco geëndosseerden wi.ssel
mag het blancoëndossement in een endossement op
1) Spccial indorsement.
2) Restrictive indorsement.
-ocr page 71-59
naam veranderen, door boven de handteekening van den
blaneoëndossant te stellen eene opdracht, om den wissel
te betalen aan hemzelf of aan de order van hem
zelf, of wel aan een\' ander of aan de order van een\'
ander.
De bepalingen van de Wisselwet, welke op den nèmer
betrekking hebben, zijn mutatis mutandis toepasselijk op
den geëndosseerde van een endossement op naam. Met
name komen hier in aanmerking de artt. 7 en 8.
Art. 35 loopt over het beperkt endossement, waartoe
tweeërlei gebracht wordt:
1) Een endossement, dat verdere verhandeling van
den wissel verbiedt (b.v. Pay D only).
2) Een endossement, uit welks woorden blijkt, dat het
slechts ccnc volmacht is, om met den wissel zoodanig
te handelen als erin wordt voorgeschreven, cn dat het
geene overdracht van den eigendom is (b.v. Pay D for
the account of X, Pay D or order for collcction).
De positie van den geëndosseerde van ccn beperkt
endo.sscment is aldus: dc wissclschuldcnarcn kunnen
aan hem bevrijdend betalen, cn hij is gerechtigd tc
ögecren tegen ieder lid van hel wisselpcrsoncel, van wien
^\'•jn endossant betaling zou hebben kunnen vorderen;
^ïaar hij is nict bevoegd, deze rechten over te dragen,
tenzij hel endossement hem uitdrukkelijk ook daartoe
niachtigl (b.v.: Pay D or order for collcction).
Kn wanneer al het beperkt endossement tol verdere
overdracht machligl, verkrijgen alle volgende geëndos-
scerden den wissel met dezelfde rechten en dezelfde
60
verplichtingen eraan verbonden, als de geëndosseerde
van het beperkte endossement zelf had.
Voordat art. 36 behandeld wordt, moet art. 8 gelezen
worden, waarin de volgende bepalingen voorkomen:
Een wissel, die woorden bevat, welke te kennen geven
de bedoeling, dat hij niet zal kunnen worden overge-
dragen \'), is geldig ten aanzien van partijen doch niet
verhandelbaar. Een verhandelbare wissel kan betaalbaar
zijn aan order of aan toonder
Daarop volgt eene omschrijving van deze begrippen:
1) Aan toonder betaalbaar is ecn wissel, wanneer dit
met zooveel woorden erin is uitgedrukt, of wanneer het
eenige of laatste endossement, dat erop voorkomt,-een
blancoëndossement is.
2) Aan order betaalbaar is een wissel, wanneer dit met
zooveel woorden erin is uitgedrukt, of wanneer hij luidt
betaalbaar aan een bepaald persoon (zonder meer), cn
geene woorden bevat, welke te kennen geven dc bedoeling,
dat de wissel niet zal kunnen worden overgedragen.
1) Hiermede is bedoeld: dat de eigendom ervan niel zal kunnen
worden overgedragen door verhandeling, cn «nicl-vcrhnndclbaar»
beteekent: dat dc eigendom van den wissel niet door verhande-
ling kan worden overgedragen. Op zichzeir sluit het begrip «niet-
vcrhandclbaar* nict uit, dat dc eigendom op andere wijzen kan
worden overgedragen, cn evenmin, dat verhandeling andere werking
dan eigendomsoverdracht kan hebben.
2) De wetgevingen van sommige landen erkennen ecn zoodanig
stuk nict als wissel.
3) Men moet dit nict als criterium der verhandelbaarheid be-
schouwen. Wel zijn verhandelbare wissels steeds betaalbaar aan
order of aan toonder, maar ook nict-vcrhandclbarc wissels kunnen
aan order of aan toonder betaalbaar zijn.
61
Aangezien in dit artikel mede wordt geregeld de verhan-
delbaarheid van den wissel in de gedaante, waarin hij wordt
uitgegeven, kan men zeggen: het criterium, of een wissel
al of niet oorspronkelijk verhandelbaar is, bestaat in het
al of niet aanwezig zijn van woorden, welke te kennen
geven de bedoeling, dat de eigendom des wissels niet
zal kunnen worden overgedragen door verhandeling.
Thans art. 36, waarvan de eerste subsection luidt als volgt:
Een wissel, die oorspronkelijk verhandelbaar wa.s,
blijft verhandelbaar, totdat hij
1) beperkt geëndosseerd is, of
2) door betaling of anderszins te niet gegaan is.
Dus het beperkt endo.ssement maakt steeds den wissel
niet-verhandelbaar. Dc artt. 8 en 30 tezamen regelen
zoodoende de verhandelbaarheid voor den geheelen
levensduur van den wissel.
De omstandigheid, dat een wissel vervallen is, heft
de verhandelbaarheid niet op, maar heeft toch invloed
op de verhandeling. Immei\'s art. 36 gaat voort, met te
\'lepalen, dat hel recht van hem, aan wien een wissel
of na den vervaldag verhandeld wordt, bezwaard
\'blijft met alle gebreken, welke op den vervaldag het
^ccht bezwaarden van den toenmaligen houder, en dat
dientengevolge iemand, aan wien dan verhandeld wordt,
geen beter recht kan verkrijgen of verschaffen, dan
die ann hem verhandelt »).
ï) Ook deze toestand wordt wel door schrijvcrs^aangeduid met
benaming: niet-verhnndclbnnr, doch uU dll arllkcl blijkt ten
^"\'dclljkstc, dat deze beteekenis van het woord aan dc Engelsche
Wisselwet geheel vreemd is.
62
Met dezen invloed van den vervaldag op de verhan-
deling staan de drie volgende subsections in verband,
waarvan de vierde reeds in § 2 uiteengezet is, terwijl
de derde en vijfde in § 22 voldoende tot haar recht
komen. In deze § 22 zal ook blijken, dat al hetgeen in
art. 36 nog na dc eerste subsection gezegd wordt, slechts
een onderdeel vormt van de in de artt. 29 en 38 neer-
gelegde leer.
Gevolgen der verhandeling. Voor zoover den endos-
sant aangaat, bepaalt art. 21, juist zooals voor den
trekker, het volgende: De overeenkomst van den endos-
sant is nog niet voltooid door het endosseeren, doch is
eerst volkomen geworden door eene delivery van den
wissel, tot zoolang kan de endossant zijne overeenkomst
nog steeds herroepen. Het arlikel stelt voorts weer den
eisch: 1°. dat dc delivery geschied is door den endossant
zelf of door iemand, aan wien de endossant daartoe
bevoegdheid verleend had, en 2°. dal de delivery ge-
schied is, ten einde den eigendom des wissels over te
dragen. Is echter de wissel in handen van eenen holder
in due course, dan is bewijs, dal er gccnc delivery ge-
schied is, dal dc delivery nict is geschied door deu
trekker, dal de delivery voor\\vaardelijk geweest is of
een ander doel had dan hel overdragen van den eigen-
dom des wissels, niel toegelaten. De bewijslast is weer
aldus, dat, wanneer een wissel niet langer in bezit is
van den endossant, vermoed wordl, dal er eene geldige
en onvoorwaardelijke delivery door den endossant heeft
plaats gehad.
63
De gevolgen der verhandeling, welke (voorzoover het
endossement betreft) aan deze vereisehten voldoet, wor-
den omschreven in de artt. 55 en 58.
Art. 55 regelt de gevolgen van het endossement aldus:
1) De endossant staat ervoor in, dat de wissel, mits
hij behoorlijk ter acceptatie of ter betaling aangeboden
wordt, overeenkomstig zijnen inhoud zal worden geac-
cepteerd en betaald, en dat (het thans volgende is slechts
eene uitwerking hiervan) hij in geval van non-acceptatie
of non-betaling zal schadeloos stellen den houder of cen
later endossant, die tot betaling van den wissel genood-
zaakt wordt, mits de voor het geval van non-acceptatie
en van non-betaling voorgeschreven maatregelen behoor-
lijk in acht genomen zijn.
2) De endossant kan tegenover een\' holder in due
course nict aanvoeren het feit, dat de handteekening van
den trekker cn de endossementen, nan het zijne vooraf-
gaande, niet echt en in alle opzichten regelmatig zijn.
•i) De endossant kan tegenover zijn\' onmiddellijkcn
of cen\' lateren gcündosscerdc niet aanvoeren het feit,
dat de wissel op het tijdstip van zijn endossement
ongeldig was, of dat op dat tijdstip gebreken aan zijn
•"echt op den wissel kleefden.
Art. 58 regelt dc gevolgen der verhandeling, bestaande
m deliver}\', aldus:
ï^c houder van ccn\' aan toonder betaalbaren wissel,
^l\'c hem verhandelt door delivery zonder tc cndossccrcn,
beet «transferor by delivery».
Ken transferor by delivery is nict verbonden nit het
-ocr page 76-64
stuk, hij behoort niet tot het wisselpersoneel; toch
worden hem door de wet verplichtingen opgelegd: hij
garandeert n.1. aan dengene, wien hij verhandeld heefl,
indien deze een houder voor waarde is, 1) dat de wissel
is, hetgeen hij schijnt te zijn, 2) dat hij gerechtigd is,
den wissel over te dragen, en 3) dat hij ten tijde der
overdracht zich van gcenerlei omstandigheid bewust is,
welke den wissel waardeloos maakt, b.v. faillissement
van trekker of acceptant.
Uit den aard der zaak geldt de bepaling van hel
1® nummer van art. 55 alleen onvoorwaardelijk, als
de endossant staat tegenover ecn\' bolder in due course.
Staat hij tegenover een\' houder, met wien hij gehan-
deld heeft, of die geen bolder in due course is,
dan is natuurlijk bewijs mogelijk, dat anders overeen-
gekomen is, zooals eveneens hel geval is met dc be-
paling van art. 58. Voor den houder, die geen bolder
in due course is, wordt in deze bepalingen wel een
gevolg aan dc verhandeling verbonden, maar hel is
regelend recht en partijen mogen anders overeenkomen;
dus tegenover den houder, die geen bolder in due course
is, is tegenbewijs toegelaten, dat dc overeenkomst van
den endossant afwijkt van art. 55, zooals slceds tegen-
over hem, wien de wissel door enkele delivery verhan-
deld is, tegenbewijs is toegelaten, dat dc overeenkomst
van den transfcror by delivery afwijkt van art. 58.
Art. 16 geeft den endossant dc bevoegdheid, door in
den wissel zelf voorkomende bedingen eenerzijds zijne
aansprakelijkheid uit te sluiten of tc beperken, anderzijds.
65
voor zooveel hemzelf aangaat, te renuntieeren aan som-
mige of alle verplichtingen des houders.
Thans de materieele beteekenis van de woorden «hou-
der» en «verhandelen». De materieele beteekenis van
het woord «houder» is in art. 38 ten duidelijkste neer-
gelegd. Het luidt: Dc rechten en vermogens van den
houder van een\' wissel zijn de volgende:
1) Hij kan in eigen naam uit den wissel ageeren,
Meer dan het 1® nummer hebben we hier evenwel
nict noodig. Hel zegt, dal de nemer, die het werkelijk
of gefingeerd bezit van den wissel hcefl, in eigen naam
betaling kan eischen van trekker en acceplanl. Maakt
hij een\' ander tol geëndosseerde, die hel werkelijk of
gefingeerd bezit van den wissel heeft, dan kan deze in
eigen naam van trekker, acceptant en nemer betaling
eischen. Maakt deze eerste geëndosseerde een\' ander tot
geëndosseerde, die hel werkelijk of gefingeerd bezit van
den wissel hcefl, dan kan deze in eigen naam van trek-
ker, acceptant, nemer en eersten geëndo.ssccrde betaling
eischen. Is de wissel aan toonder betaalbaar, dan geldt
mulatis mulandis hetzelfde. Dc vcrhondcling van een\'
wissel aan iemand heeft dus materieel de beleekenis
van dezen i)ei*soon in slaat stellen, in eigen naam uit
den wissel Ic ageeren. \')
1) Kvcnzccr nis uit dc overige nummers vnn nrl. 38 is ook uil
eerste nummer te begrijpen dc vank gebezigde uitdrukking,
66
Uit de bepaling volgt in de eerste plaats, dat, anders
dan in de common law met vorderingsrechten het geval
is, ten aanzien van w^isselvorderingen de schuldeischer
zijn vorderingsrecht door een\' ander in diens eigen
naam kan doen gelden, zonder het hem over te dragen;
ook na eene verhandeling, welke niet den eigendom
overdraagt, aan een ander, kan deze in eigen naam alle
wisselvorderingen doen gelden, welke de verhandelende
partij had.
En in de tweede plaats schept deze bepaling ten aan-
zien van wissclvorderingen de mogelijkheid tot eene
veel gemakkelijker wijze van overdracht, dan de common
law ten aanzien van vorderingsrechten toestaat. We zagen
in de Inleiding, dat in alle geval kennisgeving aan den
schuldenaar vereischt wordt, om cen vorderingsrecht over
te dragen, zóó dat de verkrijger in eigen naam kan
ageeren. Hij wissclvorderingen is echter hetzelfde te be-
reiken, wanneer dc schuldeischer, indien hij althans zelf
houder is, eenen ander tot houder maakt, aan een\'
ander den wissel verhandelt. Dus eenvoudig ccn cndossc-
dat dc houder dc mercantilc owner van den wissel Is, onver-
schillig of hij de legal owncr is: dc eigenaar uit het oogpunt vnn
den handel, onverschillig of hij dc eigenaar uil rcchtsoogpunt is.
Immers, ook als hij nict de werkelijke schuldeischer uit den
wissel, doch slechts cen lasthebber Is, neemt hij toch tegenover
dc wissclschuldcnarcn geheel dc positie van schuldeischer in.
Al wal tot nog toe van den houder gezegd is, hccfl natuurlijk
ook op den nemer, die het werkelijk of gefingeerd bezit van <lcn
wissel heeft, en op den persoon, die hel eerst het werkelijk bcxil
van den aan toonder betaalbaren wissel heeft, toepassing, en al
wat van het verhandelen gezegd is, geldt, voorzoover mogelijk,
ook van het uitgeven.
67
ment door den houder, vereenigd met eene delivery, ja
zelfs — als de wissel aan toonder betaalbaar is — de
enkele overgave door den houder, is eene voldoende
wijze van overdracht .van het geheele complex der vor-
deringsrechten, die de houder uit den wissel heeft.
Om verwarring te voorkomen, nog deze opmerking.
Het begrip «houder» heeft met den eigendom des wissels
niets te maken. Derhalve kan aan iemand verhandeld
worden, zonder dat hij daardoor den eigendom ver-
krijgt; is door die verhandeling de eigendom op een\'
ander overgegaan, dan is desniettemin de overeenkomst
van den endossant — wanneer de verhandeling in en-
dossement -f delivery bestaat — volkomen geworden.
Kn omgekeerd kan de eigendom aan iemand worden
overgedragen, zonder dat de wissel hem verhandeld
Wordt. Men denke aan het geval, dat de wissel aan A
verhandeld wordt ten behoeve van B, of dat A houder
cn eigenaar is, en het complex zijner vorderingsrechten
nit den wissel ann B overdraagt naar de regelen van de
common law, door cessie. En derhalve kan de wissel
aan iemand uitgegeven worden, zonder dat hij daardoor
den eigendom verkrijgt; is dan door die uitgifte de
eigendom op een\' ander overgegaan, dan is desniettemin
de overeenkomst vnn den trekker volkomen geworden,
terwijl omgekeerd de eigendom — nog voordat eenigerlei
verhandeling heeft plaats gehad — aan iemand kan
borden verschaft, zonder dat de wissel hem uitgegeven
68
wordt, b.v. als de wissel aan A uitgegeven wordt ten
behoeve van B.
De term «verhandelbaar» hangt daarentegen, zooals
we gezien hebben, met den eigendom samen.
§ 13. Acceptatie.
De acceptatie van een\' wissel, zegt art. 17, is de ver-
klaring door den betrokkene, dat hij de hem door den
trekker gegeven opdracht aanneemt. \'
De acceptatie moet aan het volgende voldoen:
1) Zij moet op den wissel gesteld en door den be-
trokkene onderteekend worden. De enkele handteekening
van den betrokkene zonder meer is voldoende.
2) Zij mag niet te kennen geven, dat de betrokkene
zijne belofte zal nakomen op eenige andere wijze dan
door de betaling van geld.
Artikel 18 laat acceptatie in de volgende omstandig-
heden toe:
1) Voordat dc wissel door den trekker geteekend is,
of terwijl hij op andere wijze nog onvolkomen is.
2) Wanneer hij reeds vervallen is, of nadat non-
acceptatie of non-betaling heefl plaats gehad.
En art. 19 behandelt dc onderscheiding in algemeene
en gcqualificccrde acceptatie \'):
Ecne algemeene acceptatie stemt zonder voorbehoud
in de opdracht van den trekker toe.
Eene gequalificeerde acceptatie verandert uitdrukkelijk
1) General- en qualifled acceptancc.
-ocr page 81-69
lie strekking van den wissel, z. a. die getrokken is. De
wet Iaat nu eenige gevallen volgen, in welke de accep-
tatie in \'t bijzonder gequalificeerd is:
1) Eene voorwaardelijke acceptatie, d. w. z. eene ac-
ceptatie, welke de betaling afhankelijk stelt van dc ver-
vulling van de erin uitgedrukte voorwaarde.
2) Eene partieele, gedeeltelijke acceptatie, d. w. z. de
belofte, om slechts een deel der wisselsom te betalen.
3) Eene locale acceptatie, d. w. z. eene belofte, om
alleen op eene bepaalde, in dc acceptatie uitgedrukte
plaats te betalen. — Eene belofte om op cenc bepaalde
plaats tc betalen, is cenc algemeene acceptatie, tenzij ze
uitdrukkelijk de bepaling bevat, dat de wissel alleen
daar en nergens anders betaald zal worden
1) Lang geleden was er in Engeland groot meeningsvenschil, of
de betrokkene, die in zijn accept beloofd heeft, op cenc bepaalde
plaat.s te betalen, zonder cenc uitdrukkelijke vermelding, dat de
wissel alleen daar cn nergens anders betaald zou worden, zich
l<an beroepen op hel feit, dal dc wissel niet op dc aangeduide
plaats was ter betaling aangeboden, dan wel zijne verbintenis
onafhankelijk was van eene aanbieding op die plaats en hij den
wissel niocsl betalen, ook al was die op eene andere plaals aan-
geboden. Eene wel heeft toen reeds de oplossing in denzelfden
zin gegeven als waarin thans dc Wisselwet zich uitspreekt.
Thans bepaalt arl. 52, gelijk wc zagen, dal een algemeen accept
ficcne aanbieding ter betaling elscht, om den acceptant verbonden
tc doen zijn: alleen blijft cenc aanvraag op cenigc wüzc noodig,
de eischer niel In dc proceskosten veroordeeld worden. Aan-
gezien nu arl. 19 eene ncceptatlc, om Ic betalen op cenc bepaalde
plaats, zonder uitdrukkelijke vermelding, dal de wissel alleen daar
cn nergens anders betaald zal worden, verklaart lol een algemeen,
cn niel lol een gequalificeerd accept, Is ook cenc aan de ver-
eischten van arl. 15 bcanlwoordcndc aanbieding geene voorwaarde
voor de verbintenis van den nccci)lnnt uil ccn zoodanig ncccpl,
®n dus kan dc acceptant zich lot verweer niel beroepen op hel
70
4) Eene acceptatie, welke gequalificeerd is, wat den
tijd betreft, welke belooft te betalen op een ander tijdstip
dan op den in den wissel uitgedrukten vervaldag.
5) De acceptatie door sommige, doch niet alle, be-
trokkenen, indien de wissel meer dan éénen betrok-
kene heeft.
Gevolgen der acceptatie. Voor zoover den acceptant
aangaat, bepaalt art. 21, juist z. a. voor trekker en
endossant, het volgende: De overeenkomst van den
acceptant is nog niet voltooid door het stellen van het
accept, doch is eerst volkomen geworden door eene
delivery van den wissel, tot zoolang kan de acceptant zijne
overeenkomst nog steeds herroepen. Anders dan bij
het trekken en cndossccrcn, is de overeenkomst van
den acceptant ook reeds volkomen geworden, wan-
neer de betrokkene, na het accept op den wissel gesteld
te hebben, aan dengene, die recht heeft op den wissel,
of althans overeenkomstig diens aanwijzingen, kennis
geeft, dat hij geaccepteerd heeft. Het artikel stelt voorts
weer den eisch, P. dat de dclivci7 ge.schicd is door den
acceptant zelf of door iemand, wien de acceptant daar-
feit, (lat dc wissel nan hemzelf is nnngchoden in plnats van den
bankier, bij wien dc wissel aldus betaalbaar is gesteld.
Is dc acceptatie daarentegen locaal, cn dus gcqualinccerd, beloon
n.1. de betrokkene, dat uitsluitend op eene bepaalde plaats be-
taald zal worden, dan is ccnc aanbieding, voldoende aan alle
vercischtcn van art. 45 (dus o. a. ccnc aanbieding op de aangeduide
plaats), voorwaarde voor de verbintenis van den acceptant (alleen
zagen wc, dat art. 52 eene aanbieding toestaat, afwijkende, wat
den tijd betreft, van art. 45: ze behoeft dan niet op den ver\\\'a!-
dag te geschieden).
71
toe de bevoegdheid verleend had, cn 2". dat de deliver)\'
geschied is, ten einde den eigendom des wissels over te
dragen. Is echter de wissel in handen van eenen holder
in due course, dan is bewijs, dal de delivery niet is ge-
schied door den acceptant, dat de delivery voorwaarde-
lijk geweest is of een ander doel had dan het overdragen
van den eigendom des wissels, niet toegelaten. De bewijs-
last is weer aldus, dal, wanneer een wissel niet langer in
bezit is van den acceptant, vermoed wordt, dal er eene
geldige en onvoorwaardelijke delivery door den acceptant
heeft plaals gehad.
Dit wal den vorm der acceptatie aangaat, thans hare
gevolgen, in art. 54 aldus omschreven:
1) De acceptant belooft, dat hij den wissel zal betalen
overeenkomstig den inhoud van zijne acceptatie.
2) De acceptant kan tegenover een\' holder in due
course niel aanvoeren hel feit, dat de trekker niel beslaat,
(lat diens handteekening niet echt is, noch ook, dat
deze geene bekwaamheid of bevoegdheid bezat om den
wissel te trekken.
Hovendien knn hij, ingeval de wissel betaalbaar luidt
aan de order van den trekker, geen beroep doen op de
omstandigheid, dat de trekker ten tijde zijner acceptatie
"iet bekwnnm was om te endo.sseeren, (mnnr wel staat
hem dan het beroep open hierop, dat diens endossement
"iet echt is of gesteld is door iemand, die niet bevoegd
^vas, voor dezen te endosseeren);
en kan hij, ingeval <le wissel betaalbaar aan de order
Van een\' derde luidt, geen heroej) doen op de omstan-
72
digheid, dat de nemer niet bestaat of ten tijde der accep-
tatie onbekwaam was tot endosseeren (maar wel mag
hij dan beroep doen hierop, dat diens endossement niet
echt is of gesteld is door iemand, die niet bevoegd was,
voor dezen te endosseeren).
Ditmaal worde hier ook op enkele bepalingen der
Amerikaansche wet gewezen. Ook deze erkent in het
algemeen slechts ecne op den wissel zelf gestelde accep-
tatie (de houder, die ter acceptatie aanbiedt, heeft recht
van regres, indien de betrokkene niet genegen is, de
acceptatie op den wissel te stellen), evenwel met deze
beide uitzonderingen: 1) eene niet op den wissel zelf
gestelde schriftelijke acceptatie, hoewel in het algemeen
den acceptant niet bindende, verbindt hem echter aan
iemand, wien het geschrift vertoond wordt, cn die op
het crediet daarvan den wissel verkrijgt.
2) Dc schriftelijke onvoorwaardelijke belofte om tc
acceptecren, gedaan nog voordat dc wissel getrokken is,
wordt als acceptatie van den wissel beschouwd ten
aanzien van een\' ieder, die op het crediet daarvan den
wissel voor waarde verkrijgt.
§ 11. Bekwaamheid en bevoegdheid.
Bekwaamheid \') cn bevoegdheid \') zijn twee termen,
die niet met elkaar verward mogen worden. Iemand is
tot cene overeenkomst bekwaam, als hij zichzelf door
1) Capacity.
2) Authority.
-ocr page 85-73
eene overeenkomst kan verbinden, hij is tot eene overeen-
komst bevoegd, als hij eenen ander door eene overeen-
komst, in diens naam aangegaan, kan verbinden.
A. Bekwaamheid. Art. 22 begint aldus: de bekwaam-
heid, zich uit eenen wissel te verbinden, komt overeen
met de bekwaamheid, zich uit overeenkomst te ver-
binden.
De contractsbekwaamheid is in de Inleiding behandeld,
dus voor de wissclbekwaamheid kan daarnaar verwezen
worden. Personen, die zich nict uit een\' wissel kunnen
verbinden, terwijl ze eene volledige contraclsbckwaam-
heid hebben, kent hel Engelsche recht dus niel.
Slechts len aanzien van ééne groep personen, dc cor-
poraties, gaal deze regel niet door; de wel maakt daar-
voor niel beslist cenc uitzondering, doch geefl dc gele-
genheid, dal er op dezen regel eene uitzondering besta.
Zij bepaalt n.1., dat de wisselbekwaamheid van corpo-
raties wordl overgelaten nan het recht, dal dc materie
der corporaties hchecrschl. Hoe is in dit recht de wisscl-
bekwaamheid geregeld? Dc regeling zoekt men levcrgeefs
in dc wetgeving, welke van dit rcchl deel uitmaakt, zc
is nog in hel gewoonterecht tc vinden. Daarin wordt
«Igemcen aangenomen, cn hel meeningsvcrschil omtrent
de contractsbekwaamheid der corporaties belet de een-
stemmigheid OJ) dil punt niel, dal — althans wanneer
nien tc doen hcefl met corporaties, ontstaan uit kracht
der bepalingen van de Companies Act, of door eene
speciale wet in het leven geroepen — eene corporatie
tot wisselverbintcnissen onbekwaam is, tenzij hare sta-
74
tuten resp. de speciale wet haar daartoe de bekwaamheid
uitdrukkelijk of stilzwijgend verleenen.
Is een wissel getrokken of geëndosseerd door een\'
minderjarige of eene corporatie, welke daartoe de be-
kwaamheid mist, dan geeft desniettegenstaande, volgens
de slotbepaling van art. 21, dit trekken of endosseeren
den houder het recht, betaling te vorderen van alle andere
wisselpartijen, en kan aan hem bevrijdend betaald worden.
Om het groote belang der zaak verdient nog de aan-
dacht een door de wetten, welke het privilege der Bank
of England regelen, ten aanzien van bankiers en banken
geschapen verschil tusschen de contractsbekwaamheid
en wisselbekwaamheid. Bankiers en banken, tenzij ze
aan bepaalde eischen voldoen, mogen in Engeland en
Wales geene wissels of promessen uitgeven, welke op
zicht en aan toonder betaalbaar zijn.
Art. 23 luidt aldus: Niemand is als trekker, endo.ssant
of acceptant verbonden, die den wi.ssel niet als zoodanig
geteekend heeft. Teekent iemand een\' wissel met een\'
handelsnaam of een\' aangenomen naam, dan is hij ver-
bonden, alsof hij met zijn\' eigen naam geteekend had.
Teekent iemand met een\' firmanaam, dan staat dit
gelijk met de handteekening van alle aansprakelijke
firmanten.
B. Bevoegdheid. Art. 2,\') bepaalt, dat eene handtee-
kening per procuratie den principaal bindt, als de agent
daarbij de grenzen zijner bevoegdheid niet te buiten is
gegaan. Is dit wel hel geval, dan is de principaal ook nid
gebonden. Dc agent toch geeft hiermee te kennen, dat
75
zijne bevoegdheid, om voor den principaal te teekenen,
beperkt is, en spoort de verkrijgers van het stuk aan,
eerst onderzoek daarnaar te doen, dus is het hunne
eigen schuld, als ze den principaal voor verbonden ge-
houden hebben, en daarin teleurgesteld worden.
Regelt art. 25 de aansprakelijkheid van dengene, voor
wien door een\' ander is geteekend, dc aansprakelijkheid
van hem, die voor een\' ander geteekend heeft, vindt
men in art. 26: Teckent iemand een\' wissel als trekker,
endossant of acceptant, aan zijne handteekening woorden
loevoegendc, welke erop wijzen, dat hij als agent of
vertegenwoordiger teekent, dan is hij zelf niet uit het
stuk verbonden
Het artikel vervolgt evenwel met de opmerking, dat
iemand, door alleen aan zijne handteekening woorden
toe te voegen, welke hem als agent of vertegenwoordiger
omschrijven, daarmee nog nict tc kennen geeft, dat hij
Voor een\' ander geteekend hccfl, en dientengevolge uil
zijne handteekening zelf verbonden is. Teekcnl dus
iemand: For the X. Company, A. B., dan is hij uit
zijne handteekening nict verbonden; teekcnl hij: The
dircclor of the X Company, A. B., dan is hij zelf uil
Zijne handteekening verbonden.
Nog heeft voor dc bevoegdheid belang art. 91, waarin
aangetroffen wordt dc bepaling, dal steeds, wanneer dc
Wisselwet vordert, dat ccn geschrift door iemand ge-
weekend wordt, niet noodzakelijk is eene onderteekening
O NVel hcstnat dan nog dc mogelijkheid, dal hij uil onrcchl-
ge daad Is verbonden.
76
door hemzelf, doch dat het dan voldoende is, dat zijne
handteekening gesteld wordt door een\' ander, aan wien
hij daartoe de bevoegdheid verleend heefl. Dus b.v.
volgt uit art. 23, dat iemand niet als trekker, endossant
of acceptant verbonden is, wiens naam in die hoedanig-
heid gesteld is door een\' ander, die daartoe geene be-
voegdheid had.
En voorts volgt in verband met art. 91 uit de wette-
lijke omschijving van den term «uitgifte», dat een wissel
niet aan een\' ander is uitgegeven, als de handteekening
van den trekker door een\' ander onbevoegd gesteld is,
en volgt in verband met art. 91 uit de wettelijke om-
schrijving van den term «verhandeling», dal ecn wissel
niet aan een\' ander is verhandeld, als in het endossement
de handteekening van den voorafgaanden houder door
een\' ander onbevoegd gesteld is; zoodat in geen geval
door deze schijnbare uitgifte of verhandeling dc houder
of een ander eigenaar geworden is,
§ 15. Considemtion.
Wat dit woord beteekent, is in de Inleiding gezegd.
In deze § zal besproken worden dc considcration voor
de verbintenis, voortvloeiende uit het in ccnigerlei hoe-
danigheid leckencn van den wissel, dc considpration
voor een\' wi.sscl, gelijk dc wet zich kortweg uitdrukt.
Vooraf cene opmerking over de terminologie. In dc
eerste plaats wordt, zooals inde Inleiding gebleken is, hel
woord «considcration» gebruikt voor: het vermogensna-
dccl van den schuldcischcr, dat als equivalent tegenover de
77
schuld staat (b. v. eene schuld van den schuldeischer, de
eigendomsoverdracht door den schuldeischer van geld of
goed). In de tweede plaats wordt echter ook wel de schuld
van A jegens B de consideration genoemd voor eene
andere schuld eveneens van A jegens B,en wanneer men de
vraag vindt opgeworpen, of eene bloot zedelijke verplich-
ting eene voldoende consideration voor eene schuld is,
dan is het woord daarin ook in dezen laatsten zin gebruikt.
Ook bij den wissel komen deze beide bctcekcnissen aan
den dag. Wanneer het teckenen van den wissel 66n
geheel uitmaakt met de overeenkomst, waaruit voort-
vloeit dc verbintenis, ter zake waarvan de wissel wordl
geteekend, dan wordl het vermogensnadeel van den
schuldeischer dezer verbintenis, dal de consideration is
voor deze verbintenis, levens als de consideration voor
<le wissclvcrbinlenis aangemerkt. Wanneer de wissel
geteekend wordt na hel tijdstip, waarop de overeen-
komst plaats heeft, waaruil voortvloeit dc verbintenis,
ter zake waar\\\'an de wissel wordt geteekend, wordt
daarentegen deze verbintenis zelf als de consideration
voor (Ic wissclvcrbinlenis aangemerkt. Stel b. v. A
heeft met B eenen koop gesloten. Heeft B in dezelfde
ti\'ansactic de goederen geleverd, dan vormt de levering
door H heeft B niet tegelijkertijd geleverd, dan vorml
B\'s uit het conlrnct voortvloeiende verbintenis lol leveren
consideration voor A\'s verbintenis lol betaling van
den koopprijs. Wanneer in ditzelfde geval A, nog steeds
dezelfde transactie, Ier zake zijner koopschuld aan B
eenen wissel uitgeeft of endosseert, of te dier zake een\'
78
door B op hem getrokken wissel accepteert, dan wordt
— indien B in dezelfde transactie geleverd heeft — de
levering door B, of —indien B niet tegelijkertijd geleverd
heeft — B\'s verbintenis tot leveren als consideration
voor de wisselverbintenis van A aangemerkt. Wanneer
daarentegen in ditzelfde geval A eerst later ter zake
zijner koopschuld aan B een\'wissel uitgeeft of endosseert,
of te dier zake een\' door B op hem getrokken wissel
accepteert, dan wordt de koopschuld zelf van A aan B
als consideration voor de wisselverbintenis van A aan-
gemerkt.
Art. 27, 1® subsection, luidt als volgt: Eene geldige
consideration voor een\' wissel wordl gevormd door:
1) Elke consideration, welke voor eene verbintenis
uil een simple contract (= een niel onder zegel opge-
maakt contract, zooals we in de Inleiding zagen), vol-
doende zou zijn.
2) Eene reeds beslaande verbintenis, onverschillig of
de wissel op zicht of op een toekomstig tijdslip betaalbaar
is. Het 1® nummer slaat blijkbaar terug op dc eerstgc-
melde opvatting van het woord «consideration», het
2® op de laatstgemelde opvatting ervan.
De toevoeging in het 2" nummer vnn de woorden
«onverschillig of de wis.sel op zicht of op ccn toekomsli^?
tijdstip betaalbaar is» dient om een einde te maken aan
de vroegere onzekerheid, of voor het onderteekenen van
een\' op zicht betaalbaren wissel eene reeds 1)C-
bestaande schuld voldoende consideration was.
De gewone regel geldt ook hier, dat ongelijkheid i«i
-ocr page 91-79
waarde tusschen consideration en wissel op zichzelf geen
verweer tegen eene wisselactie vormt, doch dat zij kan
bijdragen in het leveren van bewijs van de aanwezig-
heid van bedrog, en als zoodanig indirect den gedaagde
van nut kan zijn bij zijne verdediging.
Art. 28 behandelt eene in Engeland en Amerika zeer
gebruikelijke wijze om iemand aan credict te helpen.
Het begint aldus: Eene accommodation party is iemand,
die een\' wissel als trekker, acceptant of endossant ge-
teekend heeft, zonder waarde (waarde wordt in art. 2
gedefiniccTd als «geldige consideration») ervoor te ont-
vangen, en met de bedoeling, zijn crediet aan een\'
ander te leenen.
Teckent iemand ccn\' wissel met deze bedoeling, dan
doet hij het meestal in de hoedanigheid van accep-
tant, lcr\\vijl hij, die aldus geholpen wordt, als trekker
teekent.
Zooals bekend is, wordt hiermee bereikt, dat iemand,
die zich geen geld kan vcrschalTcn door het verkoopcn
Van een\' slechts door hemzelf gctcckcndcn wissel of
promesse, nu den wissel, waarop behalve dc zijne nog
^\'c handteekening vnn een crcdietwnardig ander persoon
doorkomt, verkoopcn cn zich zoodoende geld ver-
schaffen kan.
Tegenover de benaming accom modation party
^ordt voor dc aldus gesteunde partij die vnn accom-
modated party gebruikt.
Chalmers, de ontwerper der Wisselwet, maakt in zijnen
-ocr page 92-80
commentaar bij dit artikel opmerkzaam op het onjuiste
van het spraakgebruik, dat dikwijls een\' wissel, waarop
slechts de handteekening van ccnigerlei accommodation
party gevonden wordt, reeds met den naam van «accom-
modation bill» bestempelt. Volgens hem is een accom-
modation bill een wissel, waarvan de acceptant eene
accommodation party is, en zulks onverschillig of hij
eene wisselpartij dan wel een\' persoon buiten het wissel-
personeel steunt met zijne handteekening. Een\' wissel,
waar\\\'an de trekker of een endossant eene accommo-
dation party is, mag men daarom nog niel als accom-
modation bill betitelen.
Na de definitie van accommodation parly te hebben
gegeven, bepaalt art. 28 vervolgens, dal eene accommo-
dation party uit den wissel verbonden is aan een\' houder
voor waarde, en dat het daarbij onverschillig is, of deze,
toen hij den wissel verkreeg, bekend was met de om-
standigheid, dal de betrokken persoon als accommoda-
tion party geteekend heefl. Deze bepaling .strookt geheel
met het doel der onderteekening.
Dc verplichtingen van dc accommodated - jegens tic
accommodation party worden bij de schrijvers als volgl
oi)genoemd:
1) hij verbindt zich, den wissel vóór den vervalil^tï
in tc trekken, of
2) binnen redelijken tijd vóór den vervaldag dc accom-
modation party fonds tc bezorgen, om daarmee dci»
wissel tc betalen,
3) eindelijk om, wanneer hij geen van beide gedaan
-ocr page 93-81
hcefl, en de accommodation party genoodzaakt wordt,
den wissel te betalen, dezen schadeloos te stellen.
Is eene accommodation party genoodzaakt geworden,
den wissel Ie betalen, dan heeft hij legen de accommo-
dated party alle rechten van den gewonen borg, en wordt
dus o. a. gesubrogeerd in de rechten van den houder
1
jegens de accommodated party; de acceptant kan dus in
zoodanig geval van den trekker betaling vorderen, terwijl
hij tegenover dezen volkomen de plaals inneemt, die
de houder vroeger tegen dezen innam.
Thans de bewijslast van het al of nict aanwezig zijn
eener consideration.
We welen, dal cenc deed, eene schriflelijk cn onder
zegel aangegane overeenkomst, geene consideration noodig
hcefl, en eveneens, dal bij alle overige contracten (dc
simple contracts) de toestand geheel anders is: daar
wordl eene consideration vercischl, om dc aclie uil hel
contracl te doen slagen, en dc bewijslast van dc aan-
wezigheid eener consideration rusl op den eischer, deze
heelt tc stellen en te bewijzen, dal cr cenc consideration
aanwezig is.
Bij wissels en promessen hccfl men eene derde regeling.
^Vcl is voor de wissclhandeling eene consideration
noodig, om dc aclie legen den trekker, accei)lanl of
cndo.ssanl tc doen slagen, ninar dc bewijslast is juist
tegenovergesteld. In dc 1® sub.scction van art. 30 loch
leest men: Ieder, wiens handlcckcning op een\' wissel
Voorkomt, wordl vermoed voor waarde (volgens arl. 2
l^et. «waarde»: geldige consideration) tot den wissel Ic
6
-ocr page 94-82
zijn toegetreden. Ieder derhalve, die, uit den vrissel aan-
gesproken, beweert zonder consideration te hebben ge-
teekend, heeft dat feit te bewijzen. En — daargelaten,
hoe het bij simple contracts met den bewijslast gesteld
is — ieder, die beweert failure of wel illegality der
consideration (de beide nog naast algeheele afwezigheid
van consideration, want of consideration, voorkomende
tegenwerpingen welke op de consideration betrekking
hebben) heeft, als het eene wisselverbintenis betreft,
evenzoo, tengevolge van deze bepaling, die failure of die
illegality aan te toonen. Op de beide laatste excepties
in te gaan, zou te ver voeren, en daarom wordt hier
met het noemen ervan volstaan.
De hier besproken afwijking ten voordeele des eischers
in den bewijslast van de aanwezigheid eener considera-
tion is het gewichtige punt, waarin wissels en promessen
zich ónderscheiden van de enkele schuldbekentenis, cn
van eene verbintenis uit een simple contract.
§ 16. Het fonds.
Onder den term «fonds» wordt tweeOrlei verstaan: 6f
lichamelijke zaken, die de betrokkene onder zich heefl,
en welke aan den trekker toebehooren, óf vorderings-
rechten van den trekker tegen den betrokkene.
Voordat de Engelsche en Amerikaansche wetten tot
.stand gekomen waren, is er veel over gestreden, of, z. a.
men het uitdrukt, een wissel werkt als overdracht van
het fonds. Bestaat het fonds in lichamelijke zaken, dan
83
was derhalve de vraag, of door het uitgeven van den
wissel hij, die daarbij den eigendom van den wissel
verkreeg, ook werd eigenaar van die zaken, en of door
elke verdere verhandehng hij, die daarbij den eigendom
van den wissel verkreeg, ook den eigendom van die
zaken verkreeg. Bestaat het fonds in vorderingsrechten
van trekker op betrokkene, dan was derhalve de vraag,
of door het uitgeven van den wissel de vorderingsrechten
overgingen op hem, die daarbij den eigendom van den
wissel verkreeg, en of door elke verdere verhandeling
de vorderingsrechten overgingen op hem, die daarbij
den eigendom van den wissel verkreeg. Zooals uit de
argumentatie blijkt, had men over en weer steeds voor
oogert het geval, dat het fonds in vorderingsrechten be-
stond, en werd geene aandacht geschonken aan het
geval, dat het bestond in lichamelijke zaken.
Aan de ccnc zijde stonden nu zij, die beweerden, dal
het trekken van den wissel in rechtsgevolgen geheel
onafhankelijk was van het fonds, eene belofte slechts
van den trekker, dat de betrokkene den nemer de in
den wissel uitgedrukte som zal betalen, en dat, als de
betrokkene dit niet doet, hij den nemer schadeloos zal
stellen. Was de wis.sel geaccepteerd, dan is de acceptant
eerst door zijn accept aan den nemer verbonden, niet
door de uitgifte van den wissel. \')
1) Wel .stemt ook deze leer toe, dal in verband met andere
Oïn.standighcden het uitgeven vnn den wissel mede cen bewijs
\'^\'»n zijn van ccnc tusschen trekker cn nemer plaats gehad heb-
bende overdracht ccner vordering op den betrokkene, maar in dc
^\'hgific op zichzelf ziet ze eene zoodanige overdracht nict.
84
Vóór het tot stand komen der Engelsche en Ameri-
kaansche wetten had deze meening zoowel in het eigen-
lijke Engeland als in Amerika de overhand.
Aan de andere zijde daarentegen werd met niet minder ^
klem volgehouden, dat de uitgifte van den wissel door
iemand, die van den betrokkene te vorderen heeft, niet
anders verklaard kon worden, dan bedoeld als over-
dracht dier vordering. Voor overdracht eener vordering
is, om haar kracht te geven tegenover den schuldenaar,
niets meer noodig dan eene kennisgeving aan dezen,
en die heeft hij gekregen, als de \\vissel hem ter accep-
tatie of betaling wordt gepresenteerd. Derhalve is van
het oogenblik der presentatie af de betrokkene aan den
nemer tot het bedrag der wisselsom verbonden uit de
vorderingen, welke de trekker op hem had. In Schotland
had, evenals in Frankrijk, deze laatste mecning de
overhand. Welk verschil in gevolgen het meebrengt, of
men dc eene of dc andere meening toegedaan is, moge
uit de volgende, \'t meest treffende, voorbeelden blijken:
1) Failleert dc trekker, dan kan dc curator den be-
trokkene niet gelasten, den wissel niet tc betalen, en
daarna het geheele fonds, hel totaal van alle vorderingen
van trekker op betrokkene, innen en dit geld in den
boedel brengen, doch moet tot aan de wissclsom het
geld aan den betrokkene laten; en de nemer kan,
voor zoover het fonds reikt tot betaling van den wissel,
de wi.sselschuld integraal verhalen op het veniiogen van
den betrokkene, en behoeft zich alleen voor het over-
blijvende gedeelte der wisselsom te vergenoegen met de
85
positie van concurrent schuldeischer van den trekker.
Tot deze slotsom komt men, als men de leer der over-
dracht huldigt.
Neemt men daarentegen de andere leer aan, dan kan
de curator den betrokkene gelasten, den wissel niet te
betalen, daarna het geheele fonds innen en het geld in
den boedel brengen, en er blijft den nemer niets anders
over, dan zich tevreden te stellen met de positie van
concurrent schuldeischer over de volle wisselsom in het
faillissement des trekkers.
2) Een schuldeischer van den trekker legt na de aan-
bieding ter acceptatie of ter betaling aan den betrokkene,
beslag onder dezen op hetgeen hij den trekker schuldig
is. Daarmede kan de schuldeischer niel meer bereiken,
dan dal hij uitbetaald krijgt hetgeen dc betrokkene den
trekker schuldig was, verminderd met dc wissclsom.
Huldigt men de leer der overdracht niet, dan hcefl de
schuldcischcr recht op volledige uitbetaling der vordering
van trekker op betrokkene (afgezien van de rechten zijner
mcdcschuldcischers).
Alles, wat in het voorgaande van den nemer gezegd
is, geldt evenzeer voor latere houders: iedere verhandeling
toch, welke den eigendom van den wissel overdraagt,
is dan weer eene overdracht der indertijd aan de ver-
handelende partij ovcrgcdrngen vordering op den be-
trokkene. (Men bedenke ook nog, dat iedere verhandeling
gelijk staat met eene nieuwe trekking.)
Men ziel in, dat dc leer, welke in uitgifte of verhan-
deling van een\' wissel eene overdracht van het fonds
86
ziet, nog volstrekt niet de acceptatie overbodig maakt.
Niet slechts heeft de houder, voor hetgeen de wisselsom
het bedrag, dat hij uit het fonds kan ontvangen, te boven
gaat, geene actie tegen den betrokkene, terwijl hij van
te voren niet weten kan, hoever het fonds op den ver-
valdag zal blijken toereikend te zijn, en is het dus veilig,
eene acceptatie te vragen, om zeker te zijn van de uit-
betaling der volle wisselsom, — maar bovendien is de
verbintenis uit het accept eene wissel verbintenis, welke
— althans in andere landen dan Engeland en Amerika —
in conservatoire en executoriale dwangmiddelen, somtijds
ook in de procedure, den schuldeischer grooter voordeelen
biedt dan de in de uitgifte of verhandeling overgedragen
vordering tegen den betrokkene.
De makers der Engelsche Wisselwet stonden ook voor
deze vraag, en zij hebben hier geene keuze gedaan. Men
heeft hier één der drie punten, waarin ze het geldende
Schotsche recht niet wilden aanvaarden omdat ze hel
voor Engeland onaannemelijk vonden, en daarentegen
niel het Engelsche recht in de wet wilden vastleggen,
omdat Schotland zulke bezwaren daartegen had, dat
daardoor de geheele wel voor dat land onaannemelijk
zou zijn geworden. Om heide klippen te ontzeilen, werd
de zaak voor elk land afzonderlijk geregeld, en art.
aldus opgesteld :
Een wissel heeft op zichzelf niel de kracht van overdracht
van het in handen van den betrokkene aanwezige fonds,
dal lot betaling ervan kan dienen, en de betrokkene, die
87
niet op de bij de Wisselwet voorgeschreven wijze accep-
teert, is niet uit den wissel verbonden. Deze subsection
geldt niet voor Schotland.
In Schotland heeft een vvissel, wanneer de betrokkene
fonds in handen heeft, dat tot betaling ervan kan dienen,
van het tijdstip af, waarop hij hem gepresenteerd is, de
kracht van overdracht aan den houder van het bedrag,
waarvoor hij getrokken is.
Men zou uit deze laatste bepaling opmaken, dat de
wetgever weer alleen gedacht heeft aan het geval, dat
het fonds in vorderingsrechten bestaat.
Nog tot slot de opmerking, dat men zich niet in de
war moet laten brengen door dc uitdrukking in de 1®
sub.scction: dat de betrokkene niet uit den wissel ver-
bonden is. Ook bij hel Schotsche stelsel is zijne schuld
niet uil den wissel, maar het is nog dezelfde verbintenis,
die tusschen hem en den trekker bestond. Men moet
die woorden echter aldus opvallen, dal de betrokkene
door het enkele feit van dc uitgifte of verhandeling
van den wi.sscl, niet uit zijne schulden jegens den
trekker verbonden is geworden aan dengene, die door
de uitgifte of verhandeling eigenaar van den wissel ge-
worden is.
In de Amerikaonschc wet vindt men dc regeling, hier
ten aanzien van Engeland gegeven, dus het Schot.schc
stelsel is daar vei*worpcn.
88
§ 17. Guaranty.
De termen «guaranty» en «guarantor» komen in de
Engelsche en Amerikaansche wet niet voor. Omdat het
echter eene rechtsbetrekking betreft, welke somtijds bij
wissels voorkomt, mag deze niet voorbijgegaan worden.
In het algemeen beteekent guaranty: het contract, waarbij
men op zich neemt eene verbintenis van een\' ander na
te komen, ingeval deze zelf ze nict nakomt. Hierin blijkt
nog geenerlei verschilpunt met den borg of surety, en
daarom is het noodig, eene vergelijking te trekken tus-
schen den guarantor en den borg eenerzijds, en den
guarantor en den endossant anderzijds.
I. De guarantor en de borg verschillen hierin: De
verbintenis van den borg is in volle kracht, zoodra de
schuld vervallen is, terwijl de hoofdschuldenaar nog niel
betaald heeft, onverschillig of den hoofdschuldenaar be-
taling gevraagd is cn of de borg ervan kennis gekregen
heeft, dat de hoofdschuldenaar niet betaald heeft. De
positie van den guarantor is minder bezwarend: de be-
taling moet aan den hoofdschuldenaar gevraagd worden,
om de verbintenis van den guarantor volle kracht tc
doen krijgen, en wanneer de betaling nict binnen rede-
lijken tijd door den schuldeischer gevraagd is aan den
hoofdschuldenaar, en hem niel bovendien binnen rede-
lijken tijd kennis is gegeven van de wanbetaling, is hij
ontslagen tot het bedrag der schade, welke hij door dat
verzuim geleden heeft (b.v. als de hoofdschuldenaar in
dien tusschentijd gefailleerd is). Men kan zeggen: de
89
borg belooft, zonder eenige beperking, de schuld te be-
talen, als die op den vervaldag niet door den hoofd-
schuldenaar betaald wordt, de guarantor belooft, de
schuld te betalen, als de schuldeischer betahng gevraagd
en niet verkregen heeft van den hoofdschuldenaar, met
deze beperking, dat hij ontslagen is voor de schade,
welke hij mocht lijden, doordat de schuldeischer geene
redelijke voortvarendheid gebruikt jegens den hoofd-
schuldenaar en jegens hemzelf
II. Is de verbintenis van den guarantor minder bezwa-
rend dan die van den borg, die van den endossant is
nog minder bezwarend dan die van den guarantor. De
verbintenis van den endossant is afhankelijk van be-
hoorlijke aanbieding ter betaling, bij buitenlandsche
wissels verder van behoorlijk protest, en bij alle wissels
nog van behoorlijke notificatie; onverschillig of dc
1) Dnt dc borg nict ontslagen is tot op hel bcdrng der schndc,
welke hij geleden heeft, doordat dc schuldcischcr langer dan hy,
horg, \'i wenschtc, getalmd heeft mei den hoofdschuldenaar ann tc
spreken, alvorens zich lol den borg Ie wenden, heeft deze reden,
dal hel den borg ieder oogenblik vr^slanl, den schuldeischer Ie
Voldoen cn zich daarna in diens plaals tegenover den hoofd-
schuldenaar te stellen, zoodal hij de voor hem uil hel talmen
des schuldcischcrs voortvloeiende schade nnn zichzelf te wijten
heeft. Als ccn bindend uilslel nnn den hoofdschuldenaar door
den schuldcischcr verlcenil wordl, is deze reden niel aanwezig,
"innr dan is ook dc borg geheel ontslagen.
Dc gunrantor echter, die het vrijwillig betaalde vnn den hoofd-
schuldenaar nicl kan terugvorderen, cn dus lijdeiyk had af tc
^nchtcn, totdat dc schuldeischer zich lol hem wendde, nn nl-
vorcns den hoofdschuldcnnnr belallng gevrnngd te hebben, moest
Kevrijwaard worden legen dc schade, welke hij door het talmen
vnn den schuldcischcr mocht komen tc lijden.
90
endossant, doordat eene dezer handelingen niet behoorlijk
volvoerd is, eenige schade lijdt, is hij ontslagen voor
het geheele bedrag. De verbintenis van den guarantor
is in alle opzichten zwaarder: Immers 1) om voor het
volle bedrag verbonden te zijn, is noch behoorlijke aan-
bieding ter betaling, noch behoorlijk protest, noch be-
hoorlijke notificatie der niet-betaling noodig, daartoe is
niets noodig dan eene aanvrage van betaling aan den
hoofdschuldenaar binnen redelijken tijd (dus het ver-
eischte, wat den tijd betreft, is verzacht en de andere
vereischten der aanbieding ter betaling zijn geheel ver-
vallen) en eene kennisgeving binnen redelijken tijd aan
den guarantor zei ven (dus weer is het vereischte, wat
den tijd betreft, verzacht en de andere vereischten der
notificatie geheel vervallen), ter%vijl een protest nooit
vereischt wordt. En 2) wanneer de aanvrage van be-
taling of de kennisgeving niet binnen redelijken tijd
geschied zijn, is de guarantor nog slechts tot op de
daardoor geleden schade ontslagen.
- Wat nu meer in \'t bijzonder de guaranty van wissels
betreft, deze kan in sommige gevallen mondeling ge-
schieden, maar in den regel is geschrift noodig; ze kan
zoowel op den wissel zelf als op eenig ander stuk ge-
steld worden.
Wanneer de guarantor geene woorden gebruikt heeft,
waaruit op te maken is, jegens wien hij de aansprake-
lijkheid op zich neemt, daar vinden we het eene strijd-
vraag, of de guaranty verhandelbaar is. D. w. z. of dc
op een afzonderlijk geschrift gestelde guaranty, welke
91
gegeven wordt ten bate van hem, die door uitgifte of
verhandeling eigenaar van den wissel geworden is, ook
ten goede komt aan hen, die door verdere verhandeling
eigenaar van den wissel worden; of de op den wissel
zelf voorkomende guaranty, welke daarop reeds gesteld
was vóór de eerste of eene verdere verhandeling, ook
ten goede komt aan dengene, die door de eerste of
Terdere verhandeling eigenaar van den wissel wordt.
Uit de verschillende onderscheidingen, welke bij de
guaranty van cen\' wissel tc pas komen, noemen we die
in absolute cn conditional guaranty. Bij de eei^te
belooft de guarantor, de schuld te betalen, in geval de
hoofdschuldenaar niet betaalt, en zijne verbintenis is
alleen hiervan afhankelijk, dat aan den hoofd.schuldc-
naar betaling gevraagd zij, terwijl hij ontslagen is voor
het bedrag der schade, geleden doordat de schuld-
eischer niet binnen redelijken tijd i)ctaling aan den hoofd-
schuldenaar gevraagd hccft cn hem van dc weigering
heeft kennis gegeven. Bij de laatste daarentegen belooft
dc guarantor, de schuld te betalen voor dat bedrag,
waarvoor de schuldeischer ze niet heeft kunnen innen, na
ze met redelijke voortvarendheid \') in rechten tc hebben
ingevorderd cn gcüxecutccrd, terwijl hij ontslagen is,
indien de schuldeischer die redelijke voortvarendheid
niet heeft aangewend. Bij de absolute guaranty staat dc
guarantor ervoor in, dat dc wissel betaald zal worden
1) Welke uit verschillende elementen bestaat, b.v. dat dc juiste
rechtsmiddelen gekozen, cn dal die tijdig aangewend zijn.
92
door den hoofdschuldenaar, tot zekerheid van wiens
wisselschuld hij zich verbindt; bij de conditional gua-
ranty staat de guarantor slechts ervoor in, dat de wissel
te verhalen is op het vermogen van den hoofdschuldenaar.
§ 18. Handteekeningen, welker strekking uit den
wissel niet blijkt.
Voordat de wet hierin beslissing had genomen, heerschte
op dit punt de grootste onzekerheid. In Amerika kwam
hel veelvuldig voor, dat op de rugzijde eener promesse
iemand zijne handteekening gezet had nog vóór den
naam van den nemer, zonder toevoeging van woorden,
waaruit de hoedanigheid bleek, waarin hij verbonden
wilde zijn. Was die handteekening gesteld, nadat de
wissel was uitgegeven, dan was het eene guaranty, daar-
over was men het eens. Prijkte echter de handteekening
reeds bij de uitgifte op de promesse, dan waren er nict
minder dan vijf verschillende meeningen over haar
karakter (terwijl in zoo\'n geval vermoed werd, dat de
handteekening reeds bij de uitgifte op den wissel ge-
staan had).
Onregelmatig endossement\') is de benaming voor ecne
zoodanige handteekening.
Zoowel dc Engelsche als dc Amerikaansche wet heb-
ben dc vraag thans tot oplossing gebracht. Dc Engelsche
1) «Irregular indorsement» (het woord <cndosscment> dan nid
in verband gebracht met dc verhandeling, maar gebruikt In zijo®
letterlijke beteekenis van: verklaring op dc rugzijde).
93
wet doet het in art. 56, luidende: Wanneer iemand een\'
wissel anders dan als trekker of aeeeptant teekent, neemt
hij de verplichtingen van een\' endossant op zich tegen-
over een\' holder in due course.
Men ziet, dat dit artikel niet uitsluitend slaat op het
bovengenoemde geval, maar geheel algemeen is en geldt
voor alle handteekeningen, onverschillig of ze op de
voor- of achterzijde, onverschillig op welk tijdstip ze
gesteld zijn.
Blijkt uit het stuk zelf de hoedanigheid, waarin de
onderteekenaar zich wilde verbinden (b. v. die van
guarantor), dan kan de houder hem niet met een beroep
op dit artikel als endossant behandelen, omdat hij zelf
in dat geval geen holder in due course is.
De po.sitie van den onderteekenaar, wiens handteekening
onder art. 56 valt, vertoont daardoor groote overeen-
komst met den avalist uil hel Fransche recht.
§ 19. Wissclblanketten.
Omtrent dit onderwerp geeft de wel nevens de regeling
het blancoëndossement in art. IM. nog eene alge-
®icenc bepaling in art. 20 en enkele bijzondere voor-
schriften.
Art. 20 geeft vooreerst de volgende algemeene bepaling:
Wanneer aan ccn\' wissel eenig «nioterini particular» \')
t) Haar elke omschrijving van dezen term hier ontbreekt, zal
hebben tc denken nnn die elementen van den wissel, welker
^^cration door art. 64 (1) als material alterallon wordl aangeduid,
^ van welke in art. 64 (2) eene enuntlaUeve opsomming gc-
▼onden wordt.
94
ontbreekt, wordt de bezitter ervan vermoed, bevoegd te
zijn, het stuk te voltooien, zooals hij verkiest.
Iemand, die tot den wissel toetrad vóór de invulling,
is na de invulling slechts verbonden, als voldaan is aan
de beide volgende vereischten:
1) dat het blanket binnen redelijken tijd is ingevuld,
2) dat het stuk in stricte overeenstemming met de
gegeven bevoegdheid is ingevuld, zoo die bevoegdheid al
bestond. Het zooëven genoemd vermoeden doet dus den
bewijslast drukken op hem, die beweert, dat de be-
zitter niet bevoegd was, den wissel in te vullen, zooals
hij dat gedaan heeft.
Zoo aan deze beide vereischten niet voldaan is, ont-
slaat de invulling allen, die daarvóór tot den wissel
loetraden.
Met dien verstande, — voegt de wet er evenwel aan
toe — dat, als zoo\'n wissel na de invulling verhandeld
wordl aan een\' holder in due course, hel stuk ten aan-
zien van hem volkomen kracht zal hebben, en hij be-
taling kan vorderen cvenalsof het wel binnen redelijken
tijd en volmaakt in overeenstemming met de gegeven
bevoegdheid was ingevuld.
In hetzelfde art. 20 komt ook deze meer bijzondere
bepaling voor, welke bij uitsluiting de blancohandtcekc-
ning bclreft: Wanneer delivery van een gezegeld stuk
papier, waarop eene blancohandteekening voorkomt,
plaals heeft door den ondcrteckenaar, met de bevoegd-
heid, een\' wissel ervan te maken, wordt vermoed, dat
de onderteekenaar de bevoegdheid verleend heeft, van
95
het papier een\' wissel te maken ter grootte van elk
bedrag, dat de grenzen van het zegel niet te boven gaat,
waarbij de bezitter naar verkiezen de handteekening
mag gebruiken voor die van trekker, acceptant of
endossant.
Om kracht tegen den blancoönderteekenaar Ie hebben,
moet weer binnen redelijken tijd en strict in overeen-
stemming met de gegeven bevoegdheid dc wissel opge-
steld worden, anders is de onderteekenaar ontslagen.
Hetzelfde voorbehoud wordt weer gemaakt, dat het stuk,
ook al is hieraan niet voldaan, ten aanzien van den
bolder in due course volkomen kracht heeft.
Het tweede meer bijzondere voorschrift is in art. 12
te vinden. Dit geeft eiken houder van eenen ongedateerd
uitgegeven nadatowissel, of van cen\' nazichtwissel, die
cen ongedateerd accept draagt, dc bevoegdheid, daarin
den juisten datum von uitgiftcof acceptatie te vermelden,
niet het gevolg, dat de wissel dienovereenkomstig betaal-
baar zal zijn. Met dien verstande, dat dc wissel, waarin
cen onjuiste datum is ingevuld, daardoor nict nietig
Wordt, doch betaalbaar is, alsof dit dc juiste datum ware:
wanneer de houder tc goeder trouw cn bij vergissing
Ccn\' verkeerden datum invult, 2) wanneer een verkeerde
^atum is ingevuld geworden cn dc wissel donrna in
banden vnn cen\' holdcr in due course komt,
A contrnrio volgt uit het artikel, dnt het invullen van
een\' onjuisten datum in alle andere gevallen den wissel
nietig doet zijn.
96
§ 20. Acceptatie ter eere.
De acceptatie ter eere \') wordt in de artt. 65—67
geregeld.
Art. 65 luidt als volgt: Wanneer een wissel van non-
acceptatie of for better security geprotesteerd isen
nog niet is vervallen, kan iedereen, die niet reeds uit
den wissel verbonden is, met toestemming van den houder
den wissel accepteeren ter eere van iedereen, die wel
uit den wissel verbonden is, of ook ter eere van dengene,
voor wiens rekening de wissel is getrokken \').
Daar deze bepaling den betrokkene zelf niet uitsluit,
kan ook hij ter eere accepteeren. Acceptatie ter eere
voor een gedeelte is mogelijk.
De volgende vereischten worden aan de acceptatie ter
eere gesteld:
4) Zij moet op den wissel zelf gesteld worden en
aanduiden, dat het eene acceptatie ter eere is.
2) Zij moet door den acceptant ter eere onderleekcnd
worden.
Blijkt uit de bewoordingen eener acceptatie ter eere
niet, te wiens eere zij geschied is, dan wordt zij bc-
1) «Acccptancc supra protasl, acccptancc Tor honour*.
2) Daar dc bepaling geheel algemeen gesteld is, moeten dus ook
wissels, waarbij protest van non-acceptatie onnoodig is ter uit-
oefening van. hel regres van non-acceptatie, geprolcsleerd wordcUi
alvorens eene acceptatie ter eere mogelijk is.
3) «Third account». Behalve bij dc acccplatic ter ccrc cn de be-
taling ter eere, wordl dc third account in dc wet niel genocniJ-
Uit hel feil, dat ook tc zijner ccrc gcacccptccrd kan worden, volgoj
dal ook hij uil den wissel verbonden is, tol hel wlssclpcrsoncc
behoort.
97
schouwd als eene acceptatie ter eere van den trekker.
Art. 66 omschrijft de verbintenis van den acceptant ter
eere aldus : De acceptant ter eere belooft, dat hij, ingeval de
wissel niet betaald wordt door den betrokkene, terwijl
de wissel aan dezen behoorlijk is aangeboden en be-
hoorlijk van non-betaling goprotesteerd, en terwijl hem
zelf de non-bctaling behoorlijk genotificeerd is, — den
wissel zal betalen overeenkomstig den inhoud zijner accep-
tatie, mits dc wissel bovendien aan hemzelf behoorlijk
is aangeboden, (De verbintenis van den acceptant ter
eere is dus van meer voorwaarden afhankelijk gesteld
dan dc regrcsplicht van trekker en endossanten, de
aan bepaalde vereischten voldoende aanbieding ter
betaling aan den acceplanl 1er eere zelf komt er nog bij).
Dc verbintenis van den acceptant 1er eere bestaat
jegens den houder cn allen, die houder zijn geworden
na den gehonoreerde.
Art. 67 zegt in de 1® subsection, dal een 1er ceix;
geacccptcerdc wissel van non-bctaling geprotesteerd moet
Worden, alvorens den acceptant ter eere te worden aan-
geboden ter betaling. »)
De T cn .\'i® subscclion beantwoorden dc vraag, wan-
neer dc aanbieding aan den acceptant ter eere moet
geschieden: Indien hij o|) dezelfde plants woont, waar
ook dc wissel van non-betaling geprotesteerd is, kan dc
wissel hem nicl later worden aangeboden dan den dag,
t) Hel protest van non-l)clallnft is dus voor\\vnnrdc voor dc ver-
t^intcnis van den ncccptnnl ter ccrc ook bU die wissels, wanrby
protest gccnc voorwaarde is voor het regres van non-l)ctaling.
7
-ocr page 110-98
volgende op den vervaldag; woont hij elders, dan kan
de wissel niet later ter presentatie aan hem verzonden
worden, dan den dag, volgende op den vervaldag.
Dezelfde omstandigheden, welke eene te laat gedane
aanbieding ter betaling aan den betrokkene of acceptant
verschoonen, hebben die werking eveneens met betrek-
king tot de aanbieding ter betaling aan den acceptant
ter eere, en alle omstandigheden, welke van aanbieding
ter betaling aan den betrokkene of acceptant geheel
vrijstellen, doen dit eveneens van aanbieding ter betaling
aan den acceptant ter eere.
Daar omtrent de aanbieding aan den acceptant ter
eere niets anders bepaald wordt, beheerscht art. 45 de
overige vereischten daarvan, d. i. alle niet op den lijd
betrekking hebbende vereischten.
De 4® subsection ten slotte eischt, dat er protest van
non-betaling zal opgemaakt worden, als er non-betaling
door den acceptant ter eere plaats grijpt.\')
Omtrent den invloed van de acceptatie ter eere op
het regres van non-acceptatie, zwijgt de wet. Wel volgt
uit het feit, dat de houder in de acceptatie ter eere
moet toestemmen, zonder twijfel, dat hij door de accep-
tatie ter eere in zijn regres van non-acceptatie gekort
wordt, maar of hij zijn regres tegen het heele wissel-
personeel verloren heeft, dan wel alleen legen den
1) Dus ook wissels, waarbij protest geene voorwaarde is voor
het regres van non-betaling, moeten dan van non-betaling ge-
protesteerd worden.
99
gehonoreerde en diens namannen, is uit de wet niet
op te maken.
Art. 65 vordert voor de acceptatie ter eere een
voorafgaand protest van non-acceptatie. De sanctie op
dit voorschrift is waarschijnlijk, dat, als dit protest niet
geschied is, 1) de houder zijn regres van non-acceptatie
tegen den trekker en alle endossanten behouden heeft,
2) de acceptant ter eere nict verbonden is, 3) de houder,
als de acceptant ter eere hem betaling weigert, geen
regres van non-betaling heeft op trekker en endossanten,
4) de acceptant ter eere, den wissel betalende, die beta-
ling den gehonoreerde nict in rekening kan brengen,
voor zoover deze door het verzuim schade heeft geleden.
Art. 66 stelt de verbintenis van den acceptant ter eere
afhankelijk van verschillende voor\\vaardcn. De sanctie
hiervan is waarschijnlijk, dat bij ontbreken van ecne
daarvan 1) de acceptant ter eere niet verbonden is, 2) de
houder, als de acceptant ter eere hem betaling weigert,
geen regres van non-betaling heeft op trekker en endos-
santen, 3) de acceptant ter eere, den wissel betalende,
die betaling den gehonoreerde nict in rekening kan
brengen, voorzoover deze door het verzuim schade
beeft geleden.
Art. 67 eindelijk eischt na non-betaling door den
acceptant ter ccrc een protest van non-betaling. De
sanctie van dit voorschrift kan geene andere zijn, dan
dat de houder het regres van non-betaling op trekker cn
endossanten verliest. Drieërlei protest komt dus in \'t geheel
bij de acceptatie ter eere te pas:
100
1®. het protest van non-acceptatie resp. for better
security,
2". het protest van non-betaling tegen den betrokkene,
3®. het protest van non-betaling tegen den acceptant
ter eere.
Volgens art. 67, 1® subsection, is een protest van non-
betaling niet alleen noodig, voordat de %vissel aan den
acceptant ter eere wordt aangeboden ter betaling, doch
ook, voodat de wissel aan het noodadres wordt aange-
boden ter betaling.
Over het noodadres handelt art. 15: De trekker en
elk endossant kan op den wissel den naam van iemand
stellen, tot \\vien de houder zich in geval van nood, d. w. z.
in geval non-acceptatie of non-betaling plaats heeft, kan
wenden. Het staat ter keuze van den houder, zich al
dan niet tot dit noodadres te wenden.
De eenig denkbare sanctie van bovenstaand voorschrift
is, dat het noodadres, betalende zonder dat het daarin
vereischte protest is opgemaakt, die betaling niet in
rekening kan brengen aan den trekker of endossant, die
den naam van het noodadres op den wissel heeft gezet,
voor zoover deze door hel verzuim schade heeft geleden.
Verlies van regres voor den houder, die, als hij gewild
had, hel noodadres zonder nadeel had kunnen voorbij-
gaan, kan men zich slecht denken als gevolg van het
verzuim.
1) Referee in case of need.
-ocr page 113-101
§ 21. De actie.
Het is nuttig, hier enkele buiten de actie uit den
wissel gelegen en niet in de wet genoemde, rechts-
middelen, welke echter met den wissel in betrekking
staan, op te sommen.
I a) De rechter is bevoegd, op verzoek van den be-
langhebbende, onder bepaalde omstandigheden de ver-
betering van den wissel te gelasten.
h) Hij kan onder bepaalde omstandigheden iemand
gelasten, den wissel van zijne handteekening te voorzien
(b.v. tc cndossccrcn) of wel hij kan gelasten de delivery
van den wissel door den eenen aan den anderen persoon.
II c) Hij kan onder bepaalde omstandigheden gelasten,
dat aan iemand, wien de detentie van den wissel ont-
houden wordt (die daarom nog zeer goed de bezitter
zijn kan) dc delivery van den wissel plaats hebbc. Dit
middel is wel te onderscheiden van
r/) Dc cigendomsactic, waarvan de wissel hel object is.
III e) De rechter kan onder bepaalde omstandigheden
hetzij tijdelijk, hetzij voorgoed, de verhandeling vnn een\'
verhandelbaren wissel verbieden.
Op de vraag, wie uit ccn\' wissel ageeren kan, luidt
het antwoord : de houder cn niemand anders. (Alleen bij
verloren wissels bestnat daarop ccnc uitzondering, als
de rechter het toestaat, zooals we nog zullen zien). In
art. 38 hebben we dit juist als ccn der ondcrdeelcn van
dc positie van den houder leeren kennen.
102
Een bijzonder wisselproces bestaat in Engeland niet.
Er bestaat bij enkele rechtbanken eene summiere proces-
orde voor alle geliquideerde vorderingen, waarin ook
wissels en promessen deelen krachtens art. 57.
Verder kunnen partijen ook gebruik maken van de
gewone proces-orde. Omtrent de procedure in \'t bijzonder
in Schotland, bevat art. 100 voorschriften, welke hier
echter niet besproken kunnen worden.
Thans meer in het bijzonder het object der actie uit
den wissel. Hierover loopt art. 57, dat in verband staat
met de artikelen 55 en 56, waarin de verbintenis van
trekker cn endossant omschreven worden.
Het luidt in zijn geheel als volgt:
Heeft cr non-acceptatie of non-betaling plaals, dan
wordt de schadeloosstelling, welke als geliquideerde scha-
deloosstelling beschouwd wordt, als volgt tocgemclen:
1) Dc houder kan van iedere uil den wissel verbonden
partij, cn de trekker, die genoodzaakt is geworden, den
wissel tc betalen, kan van den acceptant, en een cndo.s-
sanl, die daartoe genoodzaakt is geworden, kan van den
acceplanl, den trekker of een\' vrocgeren etidossant
vorderen:
a. Hel bedrag van den wissel.
b. Interest daarvan sinds den dag der aani)ieding ter
betaling, ingeval dc wissel op zicht betaalbaar is, en
sinds den vervaldag in alle andere gevallen.
c. Dc kosten van het notecrcn, of, wanneer protest
noodzakelijk was, en hel protest ook inderdaad na dc
noling nog is opgemaakt, dc protestkosten.
103
2) Heefl men te doen met een\' wissel, welks non-
y\'
acceptatie of non-betaling in het buitenland heeft plaats
gehad, dan kan de houder in plaats van bovengenoemde
schadeloosstelling, van den trekker of een\' endossant, en
kan dc trekker of een endossant, die genoodzaakt is
geworden, den wissel te betalen, van elke aan hem ver-
bonden partij, vorderen het bedrag van den herwissel
met interest tot het tijdstip der betaling.
3) Wanneer krachtens deze wet interest kan gevorderd
worden als schadeloosstelling, kan deze geheel of ge-
deeltelijk ontzegd worden, indien de rechtvaardigheid dat
eischt, en wanneer een wissel volgens zijn\' inhoud be-
taalbaar is met interest tegen een\' bepaalden rentevoet,
kan interest als schadeloosstelling ook tegen een\' anderen
dan den bedongen rentevoet worden locgestaan.
Zonder in een onderzoek der vraag tc treden, of nog
meer dan hel hier genoemde kan gevorderd worden,
valt te constatcercn, dat in alle geval hel genoemde ge-
vorderd kan worden, dal dc schadeloosstelling niel minder
bedraagt dan het totaal der in art. 57 opgesomde besland-
deelcn.
De wet verklaart deze bestanddeclcn tol geliquideerde
schadeloosstelling, dus ze zijn door wetsduiding geliqui-
deerd geworden, zoo zc het al nict uil zichzelf mochten
zijn. Hierdoor is mogelijk gemaakt, dat ze alle in het
summier proces gevorderd kunnen worden.
Omtrent de sub 1) genoemde elementen zelve valt
niets naders op te merken. Men ziet, dal de kosten van
het noteeren altijd verhaald kunnen worden, ook indien
104
protest onnoodig was, en voorts, dat de protestkosten
geene interessen dragen. De jurisprudentie heeft uitge-
maakt, dat men de verhouding tusschen de 1® en 2®
subsection aldus moet opvatten, dat de wet, voor het
geval van buitenslands plaats grijpende non-acceptatie of
non-betaling, den eischer niet de keus laat tusschen de
schadeloosstelling, genoemd in de 1®, en die, genoemd in
de 2® subsection, maar hem uitsluitend de schadeloos-
stelling, der 2« subsection toestaat.
Nog eischt de 3® subsection van art. 57 eenige toe-
lichting. Heeft Engeland thans geene woekerwetten meer,
het kent evenmin het instituut der wettelijke interessen.
Overal, waar de wet het dragen van interest oplegt (cn
partijen dienaangaande niets bedongen hebben), wordt
de rentevoet door de jury in elk proces afzonderlijk
bepaald •).
Dat ze daarbij, waar het eene wisselactic geldt, vol-
komen vrij is, wordt in deze 3® subsection uitdrukkelijk
geconstateerd. De eerste bepaling daarvan geeft de jury
de bevoegdheid, de in de 1® en 2® subsection toegestane
interessen nict tot het vonnis te doen doorloopen, maar
eerder te doen ophouden, zelfs geheel te ontzeggen.
Om de tweede bepaling te begrijpen, moet men weten,
dat, als in een\' wissel rente bedongen is tegen ccn zeker
cijfer, dit wordt opgevat als eene afspraak, dat die rente
slechts zal loopen tot den ver\\\'nldag, zoodat dan de
1) Meestal staat ze 5% toe, zoodat men zonder bezwaar zou
kunnen zeggen, dal, practisch gesproken, dc normale wettelijke
interessen in Engeland 5% bedragen.
105
wissel na den vervaldag niet langer draagt eonventioneele
interessen, doch interessen als schadeloosstelling krach-
tens de 1® of 2® subsection van art. 57, welker bepaling
dientengevolge aan de jury staat. Als nu een wissel
een rentebeding bevat, waarin het rentecijfer bepaald
is, heeft de jury volgens de tweede bepaling de be-
voegdheid, voor de interessen, welke ze als schadeloos-
stelling toekent, een\' anderen rentevoet te bepalen dan
het cijfer der eonventioneele interessen bedraagt.
§ 22. De holder in due course.
I. Wie is holder in due course?
Het antwoord hierop geeft ons art. 29, dat aldus luidt:
Een holder in due course *) is een houder, die een\'
op het oog volkomen en regelmatigen wissel onder de
volgende om.standigheden verkregen heeft:
a) dat hij houder geworden is vóór den vervaldag,
en zonder ermee bekend te zijn, — indien dat het geval
is — dat van den wissel reeds vóór dien tijd non-accep-
tatie heefl plaats gegrepen
b) dat hij het stuk te goeder trouw en voor waarde
verkregen heeft, en dnt hij op het tijdstip, waarop het
1) Vóór het tol slnnd komen der Wisselwet werden termen ge-
bezigd nls! bonn fide holder, bona flde holder for value, bona Ilde
holder for value without notice, innocent indorsee.
2) «Without notice that It has been previously dishonoured»
zcgl (le tekst. Daar evenwel eene «non-belaling» In den technischen
zin alleen op of nn den vervaldag kan gebeuren, kan men onder
«dishonour» hier niet non-betaling, doch uitsluitend non-accep-
tatie verstaan.
106
aan hem verhandeld werd, geene kennis droeg van
eenigerlei gebrek in het recht van hem, die verhan-
delde. Al deze vereischten hebben eene nadere toelich-
ting noodig.
1) De wissel moet zijn volkomen en regelmatig naar
het uiterlijk. Zoo is het gebeurd, dat aan iemand een
wissel verhandeld werd, welke verscheurd was geworden
en waarvan de stukken daarna weer aan elkaar geplakt
waren, doch niet zoo, of men kon zien, wat er met
den wissel gebeurd was; hij was toen geen holder in
due course van den wissel.
2) De houder moet den wissel vóór den vcn\'aldag
verkregen hebben. Wanneer niet op zicht betaalbare
wissels vervallen zijn, zagen wc in § 2, cn wanneer
zichtwisscls vervallen zijn, wordt (niet in het algemeen,
maar juist in het opzicht, waarin we cenc beantwoor-
ding dezer vraag hier noodig hebben) bepaald door arl.
30 (3): dc vervaldag is dc dag, waarop ccn onredelijk
lange termijn sinds de uitgifte verloopen is, dc dag,
waarop het stuk gedurende onredelijk langen lijd in
omloop geweest is, mits deze omstandigheid uil het stuk
zelf blijkt.
3) Hij moet, als len tijde der verkrijging reeds non-
acceptatie had plaals gegrepen, daarmee onbekend zijn
geweest. \') De ratio dezer bepaling is, dat, wanneer non-
acceptatie heeft plaats gegrepen, ccn ieder, die dil ver-
neemt, gaal denken of had kunnen denken, dat cr iets
1) Deze eisch vloeit ook nog uil art. 36 (5) voort.
-ocr page 119-107
met den Nvissel niet in orde is, en zich dus niet kan
beklagen, wanneer hij, desondanks den wissel aange-
nomen hebbende, in zijn recht de gebreken behoudt,
welke het recht van zijn\' onmiddellijken voorman aan-
kleefden
4) Hij moet den wissel te goeder trouw verkregen
hebben.
Over de vraag, hoever dit vereischte van goede trouw
bij de verkrijging gaat, is tusschen de jaren 1824 cn 1836
in Engeland een zeer bekende strijd gevoerd, welke
eindigde met de ovenvinning van de leer (die reeds vóór
1824 zonder tegenspraak gegolden had), dat grove nala-
tigheid op zichzelf geen grond was, waarop den verkrijger
van een\' wissel de positie van bolder in due cour.se
ontzegd kon worden. M. a. w. hij, die verkrijgt onbekend
met ecn gebrek in het recht van den houder (b.v. dwang),
kan zeer goed bolder in due course zijn, al ware ook
die onbekendheid tc wijten aan grove nalatigheid, al
had hij het gebrek in de gegeven omstandigheden zeer
goed kunnen kennen. Grove nalatigheid kan wel bewijs
van kwade trouw zijn, maar het is niet hetzelfde als
kwade trouw. Deze leer, welke .sinds 1836 ongeschokt is
blijven voortbestaan, vindt men aldus neergelegd in
art 90: «Iets wordt beschouwd als gedaan te goeder
trouw, wanneer het slechts eerlijk gedaan is, onvei-schillig
1) Deze redencering gaat eigenlijk alleen op, wanneer dc acccp-
lallc door den betrokkene geweigerd is geworden, niet voor
de andere vormen van non-acccptatie, zooals dit begrip in art. -13
omschreven Is.
108
of het nalatig is gedaan», hetgeen dus beteekent, dat
iemand een\' wissel te goeder trouw verkregen heeft,
wanneer hij slechts onbekend was met gebreken in het
recht zijner voormannen of met de exceptie, welke wordt
ingeroepen (niet vormende een gebrek in het recht
van eenen zijner voormannen), al is die onbekendheid
ook een uitvloeisel van grove nalatigheid.
5) De houder moet het stuk voor waarde (d. i., naar
we in art. 2 gelezen hebben, voor eene geldige conside-
ration) verkregen hebben.
Op te merken valt, dat de grootte der consideration,
de verhouding tusschen de consideration en de wisselsom,
op zichzelf nooit reden kan zijn, waarom de verkrijger
geen holder in due course is. Al is de consideration ook
in verhouding tot de wisselsom nog zoo klein, de houder
mist alleen op dien grond nog nict de hoedanigheid van
holder in due course. Wel kan echter met behulp van
het feit, dat de verkrijger voor eene geringe koopsom
den wissel gedisconteerd heeft, bewezen worden, dat hij
kennis droeg van gebreken in het recht van dc verhan-
delende partij of van diens voormannen.
Dan toont dc hoegrootheid der consideration dus aan,
dat de verkrijging nict te goeder trouw plaats had, cn
mist de houder de hoedanigheid van bolder in due
course, niet op grond, dat hij het 5® vereischte mist, maar
op grond, dat hij het 4® of C® vereischte mist. Zoo kan
dus toch nog de grootte der consideration van nut zijn,
om tc bewijzen, dat dc verkrijger geen holdcr in due
course is.
109
6) De houder moet op het tijdstip, waarop hij deu
wissel verkreeg, geene kennis gedragen hebben van eeni-
gerlei gebrek in het recht van dengene, die hem den
wissel verhandelde.
Daarop komt deze enuntiatieve opsomming der gebreken
in het recht: In het bijzonder kleven er in den zin der
wet gebreken aan het recht van hem, die een\' wissel
verhandelt, 1) wanneer hij den wissel of de acceptatie
ers\'an verkregen heeft door bedrog, dwang of andere
onrechtmatige middelen, 2) wanneer hij den wissel of
de acceptatie ervan tegen eene onrechtmatige consideration
verkregen heeft, of 3) wanneer hij den wissel verhandelt,
zonder daartoe bevoegd le zijn of onder omstandig-
heden, welke die daad tol een bedrog doen zijn.
De verhouding, waarin dit vereischte staat tot het 3® ver-
eischte (dat der goede trouw), is schr., ook na de zorgvuldigste
raadpleging van Engelsche en Amerikaansche schrijvei^s,
niet duidelijk geworden. Eenerzijds zou de omstandigheid,
dat de Engelsche en Amerikaan.sche wet eene opsomming
der vereischten van den holder in due cour.se geven,
waarin de goede trouw en dc onbekendheid met gebreken
1) Ongetwijfeld is hier eveneens bedoeld, dnt de houder op hel
lijdstl|), waarop hem dc wissel werd uitgegeven, geene kennis
gedragen mag hebben von eenig gebrek in het recht vnn dengene,
die hem den wissel uitgaf (welk geval zich voordoet, als er vóór
dezen nog geen ander houder van den wissel geweest is).
En ook is noodig, zooals uil dc 3« subsection van ditzelfde
ortlkel blijkt, dat dc houder geene kennis heeft gedragen van
gebreken In het recht van voormannen van de verhandelende
partij, zoo er na dien voorman niemand houder van den wissel
\'s geweest, die tegenover hem als holder in due coursc stond.
2) In breach of falth.
-ocr page 122-110
geheel los van elkaar genoemd staan, en dat ook de
schrijvers, onafhankelijk van de wet, eene afzonderlijke
bespreking wijden aan de goede trouw en eene afzon-
derlijke bespreking aan de onbekendheid met gebreken,
ertoe leiden, in beide iets verschillends te zien; ander-
zijds blijkt uit, de schrijvers toch ook geen enkel punt
van verschil, en dit brengt er toe, in de onbekendheid
met gebreken slechts eene herhaling van het vereischte
der goede trouw te zien. Ten slotte is in dit proefschrift
aangenomen de meening, dat onder beide vereischten
precies hetzelfde verstaan wordt.
De onbekendheid behoeft slechts ten tijde der verkrij-
ging te bestaan; dat de verkrijger later van een gebrek
in het recht hcefl kennis gekregen, kan hem dc positie
van bolder in duc course nict meer ontnemen.
Wordt ccn wissel aan iemand verhandeld, die hem
nicl ten eigen bate verkrijgt, doch voor een\' ander, dan
bclel de bekendheid van den agent met een gebrek in
het recht, tevens den principaal, bolder in due course tc
zijn, al heeft deze zelf van gcenerlei gebrek in hel rcchl
van de verhandelende partij of diens voormannen kennis
gedragen.
Onder «bekendheid met gebreken» wordl niel alleen
verslaan hetgeen letterlijk daaronder valt. Ook brengt
men lot dit begrip b.v. hel geval, dat de verkrijger een
bepaald gebrek in hel recht van de verhandelende partij
of van een\' voorman van dezen onderstelde, terwijl in
werkelijkheid niet dat, doch een ander gebrek hel recht
van dc verhandelende partij \'of van eenen van diens
Ill
voormannen bezwaarde. Eveneens brengt men ertoe het
geval, dat de verkrijger vermoedde, dat er iets niet in
orde was met den wissel (zonder precies 4e weten, welk
gebrek aan het recht van de verhandelende partij of
van eenen zijner voormannen kleefde), en desondanks
geen onderzoek ernaar gedaan heeft, uit vrees, dat zijn
vermoeden in zekerheid zou omslaan.
Wat wordt verstaan onder «gebreken in het recht» ?
De wetgever heeft een aantal gebreken in het recht
opgenoemd, zonder het begrip zelf tc omschrijven. Hier-
omtrent wordt men echter voorgelicht door art. 38,
waar tegenover elkaar gesteld worden de defects of title
en de mere personal defences. De gebreken in het recht
hebben betrekking op de wisselovercenkomst, de uitgifte,
acceptatie of verhandeling als zoodanig, zijn in zekeren
zin aan den wissel zelf verknocht, terwijl bij alle overige
verweermiddelen aan de wisscloverecnkomst zelf niets
ontbreekt, de wisscloverecnkomst volkomen in orde is.
De persoonlijke verweermiddelen zijn b.v. compensatie,
nadere afspraken tusschen een\' wissclschuldcnaar cn
een\' schuldeischer, welke de aansprakelijkheid van eerst-
genoemde wijzigen.
Het schijnt, dat met de defects of title en dc mere
personal defences het getal der excepties is uitgeput, dat
alle excepties tot eene van beide categorieün behooren.
Schr. meent, hoewel de wet alleen spreekt van onbe-
kendheid met gebreken, het volgende te hebben wnar-
1) Dcfccis of litlc.
-ocr page 124-112
genomen omtrent het gebruik van den term «holder
in due course», dat dit begrip niet op zichzelf staat,
maar men van eenen holder in due course alleen spreekt
in verband met een bepaald feit, met het oog op een
bepaald feit. Hij meent daarom, dat men dit 6« vereischte
niet voor alle gevallen hetzelfde moet opvatten, maar
zich aan het volgende heeft tc houden:
1) Als men te doen heeft met een feit, vormende een
gebrek in het recht van den houder (of trekker) of van
een\' voorafgaanden houder, dan behoort tot de vercischten
van den holder in due course in de 6® plaats, dat dc
houder op het tijdstip, waarop hij den wissel verkreeg,
geene kennis gedragen heeft van gebreken in het recht
van den houder (of trekker) noch van gebreken in het
recht van eenen van diens voormannen. Vanzelf begrijpt
men dan dc onbekendheid met het betrokken feit mede
onder dit G° vereischte.
2) Als men tc doen heeft met een feit, vormende een
louter persoonlijk verweermiddel, behoort tot dc ver-
eischten van den holder in due course in dc G" plaats,
dal de houder op hel tijdstip, waarop hij den wissel
verkreeg, geene kennis gedragen hcefl hetzij van het
bepaalde feil, hetzij van gebreken in hel recht van den
houder (of trekker) of van gebreken in het rcchl van
diens voormannen.
Zeer belangrijk is nog de 3® subscclion van art. 29,
welke den regel geeft, dal ieder houder (zelfs dc houder,
die geene waarde gegeven heeft), die zijn recht afleidt
van een\' bolder in due course, al de rechten van dezen
113
heeft ten aanzien van den acceptant en de voormannen
van dezen holdcr in due course. Dus indien den houder
al een of meer elementen van den holdcr in due course
ontbreken, belet dit niet, dat hij ten aanzien van den accep-
tant en van allen, tegenover wie een voorman van hem
staat als bolder in due course, ook de positie van holdcr
in due course inneemt Hij verkrijgt door de verhan-
deling geen minder recht, dan cen zijner voormannen
bezat. Degenen, tegenover wie zijn voorman als holder
in due course staat, lijden door deze bepaling geene
schade, ze hadden immers, als deze den eigendom van
den wissel niet verder overgedragen had, maar zelf de
betaling ervan gevorderd, loch ook moeten betalen.
Eene uitzondering wordt evenwel gemaakt ten opzichte
van den houder, die zelf partij geweest is bij een den
wissel aanklevend bedrog of onwettigheid. Heeft dus
iemand indertijd gepleegd, of meegewerkt aan, het bedrog
of den dwang, welke de uitgifte of verhandeling des
wissels of de acceptatie ervan bewerkte, en wordt de
wissel gedurende zijn\' omloop ook aan hem verhandeld,
dan neemt hij niet dc positie in van holdcr in due
1) Dit voorschrift hccft meer in het bijzonder belnng bij het
vereischte der onbekendheid met gebreken, resp. l)y het vcrcischtc
«Ier onbekendheid met het Ingeroepen louter persoonlijk ver\\veer,
vereenigd met onbekendheid met gebreken.
2) Waarschijnlijk bedoelt dc wel hiermede niet anders dan de
feiten, in ditzelfde artikel aangeduid als: dcfects of tltlc.
Analogice zal, wanneer men te doen hccft met cen feit, dat geen
gebrek in hel rccht uitmaakt, ccnc uitzondering op den regel
Worden gemaakt ten nadecle van den houder, die partij is ge-
weest bij het ingeroepen feit.
8
-ocr page 126-114
course, al mocht er ook een holder in due course aan
hem voorafgegaan. Dan kan dus de houder door de
verhandeling niet eens evenveel recht verkrijgen als een
zijner voormannen bezat.
II. De positie van den holder in due course vindt
men geregeld in art. 38, dat, zooals we zagen, de mate-
rieele omschrijving van het begrip «houder» geeft. In
het 2® nummer en het eerste gedeelte van het 3® num-
mer leest men daar aldus:
De rechten en vermogens van den houder van een\'
wissel zijn de volgende:
2) Wanneer hij een holder in due course is, houdt hij
den wissel vrij van elk gebrek in hel recht zijner voor-
mannen, en eveneens van zuiver persoonlijke excepties,
welke zijne voormannen onderling zouden kunnen doen
gelden, en kan hij betaling vorderen van alle uit den
wissel verbonden partijen.
3,1 Wanneer aan zijn recht een gebrek kleeft \'), en
a) hij den wissel verhandelt aan een\' holder in due
course, verkrijgt deze een goed cn volkomen recht op
den wissel
Hel 2® nummer drukt zijne positie duidelijk uil: zijn
1) Uit hel 2<» nummer volgt, dal men hier ook nog kan lezen:
«of wanneer tegen hem een louter persoonlijk verweermiddel
kan aangevoerd worden», enz.
2) Uit het 2« nummer volgt, dnt men hier ook nog knn lezen:
«resp. kan tegen dezen het louter persoonlijk verweermiddel niet
worden aangevoerd»,.....
115
recht is niet bezwaard met de gebreken, welke kleven
aan het recht zijner verschillende voormannen, en even-
eens niet bezwaard met de louter persoonlijke verweer-
middelen, waarvan zijne voormannen zich onderling
kunnen bedienen.
«Hij houdt den wissel vrij van elk gebrek in het recht
zijner voormannen.» Dit heefl eene tweeledige beteekenis:
In de eerste plaats, dat in eene actie uit den wissel,
waarbij dus de houder eischer en cene wisselpartij ge-
daagde is, den houder niet kunnen worden tegengewor-
pen de gebreken, klevende aan het recht van eenen zijner
voormannen; in de tweede plaals, dat in eene eigen-
domsactic, welke den wissel tol voorwerp heeft, waarbij
dus de houder gedaagde is, de eischer zijn\' eisch niet kan
gronden op een feit, hetwelk vormt een gebrek, klevende
aan hel recht van een\' voorman van den houder
«Hij houdt den wissel vrij van louter persoonlijke
excepties». Dus in eene actie nit den wissel kunnen den
houder nict worden tegengeworpen de zuiver persoonlijke
vei-wccrmiddclen, waai-van de gedaagde zich tegen een\'
voorman van den houder zou kunnen bedienen.
Voorbeelden van louter persoonlijke verweermiddelen
zijn, zooals wc reeds zagen, o.a. compensatie, nadere
1) Voor ons is dil lantslc, dal dc wissel nict rad dc cigcndoms-
acUc teruggevorderd kan worden van den holdcr in due coursc,
vanzelf sprekend, geheel builen het wissclrcchl om vloeit hel
uil arl. 2014 B. \\V. voort. In hel Engelsch-Amerikaansche rcchl
evenwel, waar hel in ons laatstgenoemd artikel neergelegde bc-
Sinscl in veel beperkter male geldt dan len onzent, is dit cene
even groote bijzonderheid als hel wegvallen der cxcepUcs.
116
afspraken tusschen een\' wisselschuldenaar en een\' schuld-
eischer, welke de aansprakelijkheid van eerstgenoemde
wijzigen.
De slotzin van het 2® nummer («hij kan betahng
vorderen van alle uit den wissel verbonden partijen»)
kan niet anders beteekenen dan eene herhaling van het
reeds gezegde.
Het eerste gedeelte van het 3® nummer («de houder,
aan wiens recht een gebrek kleeft, of tegen wien een
louter persoonlijk verweermiddel kan aangevoerd worden,
maakt door eene verhandeling aan een\' holder in duc
course, dat deze een goed en volkomen recht op den
wissel verkrijgt, resp. dat tegen dezen hel louter per-
soonlijk verweermiddel niel kan worden aangevoerd»)
bepaalt evenzeer niets nieuws, hetgeen in het 2® nummer
bepaald wordl met hel oog op den verkrijger, wordt
hier bepaald mei hel oog op dcngcnc, die den wissel
aan een\' bolder in due course uitgeeft of verhandelt.
Nog cenc enkele opmerking over dc vraag, door wien
en legen wien dc vcnveermiddclen kunnen worden
tegengeworpen. Op sommige defects of lillc kan nicl
alleen hij, jegens wien het feit gepleegd is, doch even-
eens andere wisselschuldenarcn ccn beroep doen. \')
1) Ilct moet dan een zoodanige dwang of bedrog zijn, waarbij
de persoon, jegens wien het feil gepleegd l.s, geheel niel verhan-
deld of uilgegeven heeft. Een zoodanige dwang Is aanwezig, als
aan iemand een wissel met physiek geweld ontnomen wordt of
hem ontstolen wordl, een zoodanig bedrog is aanwezig, als een
ander zich toeeigent een\' door hcni gevonden wissel, welken
iemand verloren hcefl. Heeft ccn zoodanige dwang of bedrog
117
Evenzeer, als indien de houder staat tegenover dengene,
jegens wien de dwang of het bedrog gepleegd is, komt
daarom de vraag, of de houder holder in due course
is, te pas, indien de gedaagde zich beroept op zoodanigen
dwang of bedrog, hoewel tegen een\' ander gepleegd. En er
zijn verweermiddelen, welke zelfs tegen den holder in
due course kunnen worden ingeroepen, b.v. onbekwaam-
heid, valschheid eener handteekening. •
Met den Romeinschrechtelijken regel: «Nemo plusiuris
in alium transferre potest quam ipse habet», medebrcn-
plaats gehad, en de wissel is met behulp eener valsche hand-
teekening verder verhandeld, dan kan én degene, jegens wien hel
feit gepleegd is, én zij, die toen den wissel reeds geteekend hadden,
zich legen iederen latcren houder op het feil beroepen, ook legen
den holder in due cour.sc; zij, die na hel stellen dier handteeke-
ning geëndosseerd hebben, kunnen zich volgens arl. 55 tegen den
holder in duc coursc op het feit niet beroepen (holder in duc
coursc beteekent hier, zooals vanzelf spreekt, dc houder, die bij
hel verkrijgen onbekend was o.a. met dc valschheid der hand-
teekening). Echter kan ook zeer goed hel geval zoodanig zijn, ilat
verdere verhandeling mogelijk is zonder het zeilen eener valsche
handteekening, en dan kunnen allen, die toen reeds geteekend
hadden, cn evenzeer zij, die laler geëndosseerd hebben, zich niet
tegen een\' holder in duc coursc op het feit bcroc|)cn (b.v. als de
wissel nnn toonder i)etaalbaar was, waartoe o.n. dc in blanco
geëndosseerde wi.ssel bchoorl, of wel als de wissel aan dc order
van den beroofde, bestolene of verliezer betaalbaar was, «loch
door dezen reeds va» zijne handteekening was voorzien.
Op psychischen dwang cn op een bedrog, beslaande in hel
wekken vnn onjuiste voorslellingcn, welke dwang en welk bedrog
niet bclellcn, dnt er toch eene ullgiflc of vcrhantleling heeft jilnals
gehad, kan niel door andere wisselschuldenaren dan door dengene,
jegens wien ze gepleegd zijn, beroep gedaan worden, althnns niet,
zoolang deze laatste niel van zijne actie tot nietigverklaring ge-
bruik gemaakt heefl.
118
gende, dat 1) bij de overdracht van vordering de excepties
mede overgaan, en dat 2) eigendomsoverdracht door
iemand, die zelf geen eigenaar is, geen\' eigendom kan
verschaffen (zooals gezegd, wordt de regel in dit opzicht
in Engeland verder doorgevoerd dan ten onzent), heeft
de law merchant ten eenenmale gebroken ten aanzien
van wissels.
De vraag, of een houder holder in due course is, komt,
zooals uit het voorgaande is gebleken, alleen te pas,
wanneer de eischende of verwerende tegenpartij van den
houder beroep doet op een feit, waarbij de houder niet
zelf partij is geweest.
III. Bewijslast. — Zoodra de eischende of verwe-
rende tegenpartij van den houder een feit heeft aan-
getoond, hij hetwelk deze laatste geene partij is geweest,
staat men voor deze vraag: Moet de houder nu bewijzen,
dat hij holder in duc course is, of heeft zijne tegenpartij,
om in eisch of verweer te slagen, behalve het aangevoerde
feit bovendien nog te bewijzen, dat de houder geen
holder in due course is?
Hierop geeft de 2° subsection van art. 30 hel volgend
antwoord: Elk houder van een\' wissel wordt vermoed,
holder in due course te zijn, maar wanneer in eene actic
uil een\' wissel erkend of bewezen wordt, dat de accepta-
tie, uitgifte of verhandeling besmet is met bedrog, dwang of
1) Zonder eenigen twijfel geldt hetzelfde ten aanzien van dc
tegen den houder ingestelde cigendomsactic, welke den wissel
tol voorwerp heeft.
119
onwettigheid wordt de bewijslast omgekeerd, tenzij en
totdat de houder bewijst, dat er te goeder trouw waarde
voor den wissel is gegeven na het bedrog of de onwettigheid.
Men heeft dus op den aard van het aangevoerde feit
te letten, want deze is van invloed op den bewijslast.
a) Heeft de tegenpartij een feit opgeworpen en bewezen,
dat vormt een gebrek in het recht van een\'
voorman van den houder (b.v. dat deze den wissel door
dwang of bedrog verkregen heeft, dat hij den wissel
verkregen heefl tegen cene onwettige considcration, dat
hij den wissel verhandeld heeft zonder daartoe bevoegd
te zijn, of door het verhandelen van den wissel een
bedrog gepleegd heeft), dan is volgens art. 30 de bewijslast
versprongen op den houder, die nu heefl aan te toonen,
dat er te goeder trouw waarde is gegeven voor den
wissel na het bedrog of dc onwettigheid. Hij behoeft
niet aan te toonen, dal juist hijzelf te goeder trouw
waarde heeft gegeven, slechts dal iemand (onverschillig
wie) nadat het feit gebeurd was, waarde te goeder trouw
heeft gegeven, — het is voldoende, als hij dil van ecn\'
zijner voormannen kan aanloonen. Deze regel is blijkbaar
ecn uitvloeisel van den regel van arl. 29 (3) (dal de houder,
die zelf geen holdcr in due course is, doch zijne rechten
afleidt van een\' holdcr in due course, al diens rechten
heeft tegenover den acceptant cn alle voormannen van
den bolder in due course). Is de houder partij geweest
1) WaarschljnHjk bedoelt dc wel hier niets anders dan hetgeen
zc in art. 29 heeft aangeduid met do algemeene benaming van
«gebreken in het recht, defects of title».
120
bij het feit, dan kan, krachtens de uitzondering op laatst-
bedoelden regel, het bewijs, dat na het feit een zijner
voormannen te goeder trouw waarde voor den wissel
heeft gegeven, hem toch niet baten.
Is de aangenomen onderstelling juist, dat dc wet, als
vereischten van den holder in due course stellende:
goede trouw des houders, en: zijne onbekendheid met
gebreken in het recht van een\' zijner voormannen, daar-
mede slechts verschillende termen voor dezelfde zaak
gebruikt, dan valt er, nadat de houder bewezen heeft,
dat hetzij hijzelf, hetzij een zijner voormannen na het
feit waarde te goeder trouw voor den wissel gegeven
heeft, omtrent de onbekendheid van den houder of van
dien voorman met gebreken in het recht zijner voor-
mannen, niets meer te bewijzen.
b) Heeft de tegenpartij zich beroepen op een feit, dat
nict behoort tot dc groep excepties, welke dc wet met
dc benaming «gebreken in het recht» aanduidt (b.v. dat
hij zonder consideration geteekend hccfl \') of dat hij
uitstel van betaling verkregen heeft), dan is de bewijs-
last met het aantoonen van het feit nog niet van hem
afgewenteld, hij hccfl bovendien nog aan te toonen, dat
de houder geen bolder in due course is, dus dat hem
een der vcrcischtcn van den bolder in due coursc
1) Tweeërlei consideration kan dus tc pas komen, wanneer
houder en tegenpartij niet met elkaar gehandeld hebben: de tegen-
partij kan inroepen de omstandigheid, dat hij zelf zonder consi-
deration geteekend heeft, cn eveneens kan hij beroep doen hierop,
dat do houder gccnc consideration gegeven hccfl cn hem dus ccn
der vereischten van den holder in duc coursc ontbreekt.
121
ontbreekt, b.v. dat hij bij het verkrijgen met het inge-
roepen feit bekend was.
§ 23. Pandrecht op wissels.
Hieromtrent bepaalt de 3® subsection van art. 27 het
volgende: Wanneer de houder een hetzij uitdrukkelijk,
hetzij stilzwijgend pandrecht op den wissel heeft, wordt
hij beschouwd als houder voor waarde tot het bedrag
der som, waarvoor hij het pandrecht heeft. Hieruit volgt,
dat de pandhouder, die bovendien beantwoordt aan de
vercischtcn, welke de wet, nevens het gegeven hebben
van waarde, nog aan den holdcr in duc course stelt, tot
op het bedrag der door het pandrecht verzekerde schuld
een holdcr in due course is, cn dat zijne positie dus
als volgt is:
1) De gebreken in het recht zijner voormannen kun-
nen dan den pandhouder nict worden tegengeworpen
met dat gevolg, dat hem dc actic uit den wi.sscl geheel
ontzegd wordt, maar wel kunnen ze hem worden tegen-
geworpen met dat gevolg, dnt hem dc actie ontzegd
Wordt tot op het bedrag, wnnr\\\'oor de wis.sclsom dc door
het pandrecht verzekerde schuld te boven gnnt. De
overige tegen eenen zijner voormannen geldende ver-
weermiddelen kunnen hem niet worden tegengeworpen
niet dat gevolg, dnt hem de nctic uit den wissel geheel
ontzegd wordt, mnnr wel kunnen ze hem worden tegen-
geworpen met dnt gevolg, dnt hem dc nctie ontzegd
Wordt tot op het bcdrng, wnnrvoor dc wi.ssclsom dc
<loor het i)andrccht verzekerde schuld tc bovcn gant.
122
2) Degene, die dan eene eigendomsactie tegen den
pandhouder instelt, waarmede hij afgifte van den wissel
of betaling van de waarde, ter keuze van den gedaagde,
vordert, kan die actie niet op een feit, hetwelk vormt
een gebrek in het recht van eenen zijner voormannen,
doen steunen met dat gevolg, dat de pandhouder ver-
oordeeld wordt, den wissel af te geven of de waarde te
betalen zonder meer, maar wel kan hij ze op een zoo-
danig feit doen steunen met dat gevolg, dat de pand-
houder veroordeeld wordt tot afgifte van den wissel, tegen
voldoening zijner vordering, of tot betaling van de waarde
van den wissel, verminderd met het bedrag zijner vordering.
Omtrent de bevoegdheden van den pandhouder (waar-
over de Wisselwet zich niet uitlaai) geldt hel volgende:
In \'l algemeen kan hij, die een pandrecht op roerende
zaken heefl, hetzij een\' gerechtelijken verkoop uitlokken,
hetzij, mits van te voren kennis gevende aan den pand-
gever, eigenmachtig verkoopen. De houder van handels-
papier mist echter deze bevoegdheden: hij heefl den ver-
valdag af tc wachten cn dan te innen. Er is in Amerika
wel eens beslist, dal bijzondere omstandigheden eenen
verkoop door den pandhouder geoorloofd doen zijn
(b.v. toen eene promesse was in pand gegeven, waarvan
de uitgever in een\' anderen staat dan de schuldeischer
woonde, terwijl de uitgever ook geene goederen in dien
staal bezat, kon de schuldeischer — uithoofde van de
groote moeilijkheden, waarmede eene executie tegen
den uitgever gepaard zou gaan — eene rechterlijke
123
machtiging verkrijgen tot verkoop der promesse), maar
in een ander geval is weer ontkend, dat de rechter hem
ooit die bevoegdheid zou kunnen verlecnen.
De gewone verplichtingen van eiken houder: aanbie-
ding ter betaling, (desnoodig) protest en notificatie der
non-betaling rusten ook op den pandhouder.
Zoo niet het tegendeel bedongen is, heeft een bankier
een stilz\\vijgend pandrecht op alle van een\' dient in
den gewonen gang van het bankiersbedrijf ontvangen
wissels, voor al hetgeen hij van dezen te goed heeft, en
somtijds heefl een makelaar in wissels een dergelijk recht.
Wanneer de onderleekenaar van eenen verhandelbaren
wissel of promesse tot zekerheid zijner wisselschuld pand
of hypotheek geeft, volgt dit accessoire recht het vor-
deringsrecht uit den wissel; en evenzeer als dc excepties,
W\'clke dc onderteekenaar zou kunnen doen gelden legen
tJcngene, wien hij hel pand of de hypotheek verleend
heeft, niet kunnen maken, dal ecn\' lateren houder, die
bolder in due course is, de actie uit den wissel ontzegd
^vordt, zoo kan een beroep op die excepties ook niet belet-
ten, dat de latere houder, die bolder in due course is, het
pandrecht of de hypotheek doe gelden, ook tegen den
onderleekenaar.
§ 21. Te niet gaan van wisselschuld.
De wel .somt in enkele weinige artikelen eenige wijzen
op van te niet gaan van afzonderlijke wisselverbinlenisscn
^^ van tc niet gaan van den wissel. Onder dc uitdruk-
124
king, dat een wissel te niet gaat, wordt verstaan, dat
de verbintenis van alle uit den wissel verbonden partijen
te niet gaat, dat de toestand intreedt, dat geen der wissel-
schuldenaren langer verbonden is, noch aan hem, die
houder is ten tijde, dat het feit plaats heeft, noch aan
eenigen lateren houder.
Volstrekt niet alle wijzen van te niet gaan van ver-
bintenissen, welke de algemeene leer der verbintenissen
kent, worden genoemd, hoewel sommige daarvan ook
ongetwijfeld een te niet gaan van wisselverbintcnissen of
van den wissel ten gevolge hebben. Daar het echter de
bedoeling is, hier niet onnoodig buiten dc wet te treden,
om te groote uitvoerigheid te vermijden, zijn in het
volgende alleen die wijzen van te nict gaan van afzon-
derlijke wisselverbintcnissen envan den wissel opgenomen,
welke dc wet zelf noemt.
I. Art. 59 noemt de eerste wijze van te nict gaan van
wissels cn van afzonderlijke wisselverbintcnissen op, n.1.
de betaling in duc coursc.
Het begint aldus: Een wissel gaat te niet door betaling in
duc course door of namens den betrokkene of acceptant.
En daarop volgt deze omschrijving: Betaling in due
coursc beteekent: betaling op of na den vervaldag aan den
houder tc goeder trouw geschied cn zonder dat de beta-
lende partij bekend is met eenig gebrek in hel rcchl van
den houder. Dc volgende vereischten worden dus gesteld:
1) De betaling moet geschieden op of na den vervaldag.
2) De betaling mocl geschieden aan den houder, dus
aan den nemer of geëndosseerde van een\' aan order bc-
125
taalbaren wissel, die \'t werkelijk of gefingeerd bezit ervan
heeft, en aan hem, die het werkelijk bezit heeft van een\'
aan toonder betaalbaren wissel.
3) De betaling moet te goeder trouw geschieden.
Art. 91 komt ook bij dc «betaling in due course»,
evenzeer als bij het «verkrijgen in due course» (dat tot
de elementen van het begrip «holder in due course»
behoort) te pas. Het luidt, gelijk we zagen: «Iets wordt
beschouwd als gedaan te goeder trouw, wanneer het eerlijk
gedaan is, onverschillig of het nalatig gedaan is», hetgeen
dus beteekent, dat iemand ccn\' wissel te goeder trouw
betaalt, wanneer hij slechts onbekend is met gebreken
in het recht vnn den houder of diens voormannen, al
is die onbekendheid ook een uitvloeisel van grove na-
latigheid.
4) De bctnlcnde pnrtij moet, toen hij betnalde, niet
bekend geweest zijn met gebreken in het rccht van den
houder \').
Wat onder «gebreken in het recht» vcrstann wordt,
is reeds in § 22 gezegd. Dezelfde opmerking, aldaar
gemaakt omtrent dc verhouding tusschen het vereischte
^er goede trouw en der onbekendheid met gebreken,
geldt ook thans, en hier is, in nnnlogie met de aldaar
anngcnonien slotsom, wederom aangenomen, dat de wet,
eischende, dat dc betaling tc goeder trouw geschied zij,
1) Ongclw-yfcld Is nict nliccn noodi«, dnt dc bclnlcndc pnrtij
kennis heelt gcdrngcn vnn gebreken in het recht vnn den
houder zelf, mnnr eveneens, dnt dc betalende pnrtij geene kennis
hccfl gcdrngcn vnn gebreken In het recht vnn voorninnnen van
\'Icn houder.
126
en dat ze geschied zij in onbekendheid met gebreken
in het recht van den houder en van diens voormannen,
daarmee precies hetzelfde bedoelt.
Onder «bekendheid met gebreken» wordt ook hier
begrepen het geval, dat de betalende partij een bepaald
gebrek in het recht van den houder of van eenen van
diens voormannen onderstelde, terwijl in werkelijkheid
niet dat, doch een ander gebrek diens recht bezwaarde.
Eveneens behoort ook weer het geval ertoe, dat de
betalende partij vermoedde, dat er iets niet in orde was
met den wissel, zonder precies te weten, welk gebrek
aan hel recht van den houder of van eenen van diens
voormannen kleefde, cn desondanks geen onderzoek
ernaar gedaan heefl, uit vrees, dal zijn vermoeden in
zekerheid zou omslaan.
Schr. meent, mede in analogie met hetgeen hij reeds
opmerkte over den term «holder in due course», om-
trent hel gebruik van den term «betaling in due
course» te hebben waargenomen, dal ook dit begrip
niet op zichzelf staat, maar men van eene betaling in due
course alleen spreekt in verband mei een bepaald feit.
Hoewel niet met zooveel woorden gezegd, volgt uit
onze wetsbepaling reeds a fortiori, dat, als geheel geene
gebreken voorkomen in hel recht van den houder of
van eenen van diens voormannen, betaling door of
namens den betrokkene of acceptant, op of na den ver-
valdag aan den houder gedaan, den wisseljdoet le niel gaan.
Uit de wetsbepaling volgt volstrekt niet, dat eene betaling
door of namens den betrokkene of acceptant, terwijl deze
127
bekend was met een gebrek in het recht van den houder
of van eenen van diens voormannen, nooit den wissel
doet te niet gaan
In de bepaling, dat een wissel, waarbij gebreken in
het recht te constatcercn vallen, te niet gaat door beta-
ling in due course door of namens den betrokkene of
acceptant, ligt vanzelf opgesloten, dat eene betaling in
due course van den zoodanigen wissel door den accep-
tant, de verbintenis vau dezen doet te niet gaan.
Voorts brengt de bepaling, dat een wissel, waarbij
gebreken in het recht te constatcercn vallen, te niet
gaat door betaling in due course door of namens den
betrokkene of acceptant, ons als vanzelf op een ander
vraagstuk, n.1. dit: wanneer de betrokkene of acceptant
cene betaling van den wissel den trekker in rekening
1) Zij heen O. a. in dc volgende gevallen wnarscbijnlijk het tc
nict gaan van den wissel ten gevolge:
1® Als aan het recht van den houder of van eenen voorman
van dezen een gebrek kleeft, dat vooreerst niet jegens den trek-
ker, doch jegens een\' anderen wissclschuldcnaar gepleegd is, cn
dat In dc tweede plaats van zoodanigen aard Is, dat het alleen
kan worden ingeroepen door den wissclschuldcnaar. Jegens wien
het gepleegd is.
2® Als aan het recht van een\' voorman van den houder een
gebrek kleeft, gevormd door een feit, gepleegd Jegens den trekker,
of als aan het recht van een\' voorman van den houder een gebrek
klccfl, gevormd door een feit, gepleegd Jegens eenen endossant,
dat evenwel van zoodanigen aard is, dat het ook kan worden
ingeroepen door andere wlssclschuldcnarcn dan hem. Jegens wien
het gepleegd is (cn dus ook door den trekker), cn evenwel in het
een cn het ander geval dc houder een holdcr in due coursc Is,
of, zonder partU bij het feit geweest te ztJn, ztjn recht allcldlvan
een\' voorman, dic tegenover den trekker als bolder in due
coursc staat.
128
kan brengen, m. a. w. welke voorzorgsmaatregelen de
betrokkene of acceptant bij zijne betaling heeft te nemen,
zal hij die betaling den trekker in rekening kunnen
brengen. Deze vraag wordt, behalve ten aanzien van dc
valschheid van handteekening, door de wet nergens
aangeroerd. Aangenomen echter, dat in alle gevallen,
waarin de betaling door den betrokkene of acceptant
den wissel geheel doet te niet gaan, hij dc betaling ook
in rekening kan brengen aan den trekker, is de bepaling,
dat betaling in due course door den betrokkene of accep-
tant den wissel doet te nict gaan, tevens eene regeling
van deze vraag: de betrokkene of acceptant betaalt, wat
de gebreken in het recht betreft\'), bevrijdend, als hij
betaalt: 1® op of na den vervaldag, 2® aan den houder,
3® zonder bekend te zijn met gebreken in hel recht van
den houder of van eenen van diens voormannen. Dus
als ccn wissel vertoond wordt, aan toonder betaalbaar,
waar\\\'an dc vervaldag is aangebroken, cn terwijl de bc-
.Irokkene of acceptant nict bekend is met gebreken in
hel rcchl van den houder of van een\' voorman van
dezen, behoeft dc betrokkene of acceptant zich verder
van niets te overtuigen; als een wi.ssel vertoond wordt,
welke aan order betaalbaar is, cn waarvan dc vervaldag
is aangebroken, moet dc betrokkene of acceptant zich
overtuigen, of de persoon, die den wissel vertoont, hetzij
de laatslgeöndosscerdc zelf is hetzij iemand, die voor
1> Voor valschiicid der handtcekeningen geldt een andere regel,
zooals in § 26 blijken zal.
2) Uitgezonderd de valschheid der handtcekeningen.
129
den laatstgeëndosseerde den wissel houdt. Zoo hij tot
een bevestigend antwoord gekomen is, behoeft hij zich,
als hij niet bekend is met gebreken in het recht van
den houder of van eenen van diens voormannen, ook
verder van niets te overtuigen. Tot de gebreken in
het recht van een\' voorman van den houder behoort
O. a. het feit. dat deze voorman den wissel verhandeld
heeft aan den houder of aan cen\' lateren voorman, zonder
daartoe bevoegd te zijn, dus de betrokkene of acceptant
behoeft geen onderzoek te doen, of zij, die geëndosseerd
hebben, daartoe bevoegd waren, zoodat in dit opzicht
geene materieele legitimatie geëischt wordt.
Dat de verbintenis van den acceptant te nict gaat door
eene betaling in due course door den acceptant, en dat
eene betaling, welke de betrokkene of acceptant in due
course gedaan heeft, door dezen den trekker in rekening
kan worden gebracht, is waarschijnlijk ook de zin van
hetgeen men leest in art. 38 (dat, zooals we reeds meer-
malen zagen, de materieele omschrijving van het woord
«houder» geeft), 3" nummer:
De rechten cn vermogens van den houder van ccn\'
wissel zijn dc volgende:
3) Wanneer aan zijn rccht gebreken kleven----en h)
hij betaling van den wissel verkrijgt, heeft de betaling,
als ze in due course geschied is, bevrijdende werking.
1) Uitgezonderd olwccr dc valschheid der Iinndtcckcningcn.
9
-ocr page 142-130
Betaling door den betrokkene of acceptant vóór den
vervaldag doet den wissel niet te niet gaan. Immers in
de eerste plaats heeft zij de kracht van koop, en de
betrokkene of acceptant kan den wissel verder verban-
V
delen, d. w. z. zij, die ten tijde der betaling den wissel
reeds geteekend hadden, zijn dan verbonden ook aan
hen, die na de betaling houder worden; en in de tweede
plaats, wanneer de betrokkene of acceptant de onvoor-
zichtigheid heeft, te betalen zonder afgifte van den
wissel te eischen, cn de houder den wissel verder ver-
handelt, en die in handen geraakt van een\' holder in
due course, baat een beroep op de gedane betaling aan
hen, die ten tijde der betaling uit den wissel verbonden
waren, niet: de houder kan van hen betaling vorderen.
Nu volgt in art. 59 eene regeling vau de gevolgen
der betaling door de overige leden van het wisselpcr-
soneel:
Voor zoover de Wisselwet niet anders bepaalt\'), is
een wissel, welke betaald wordt door den trekker of een\'
endossant, niet te niet gegaan; dit wordt daarop als
volgt nader omschreven:
1) Wanneer de wissel, welke aan een\' derde of aan
dc order van eenen derde betaalbaar is, betaald wordt
door den trekker, kan deze wel betaling vorderen van
den acceptant, doch kan hij den wissel niel opnieuw
uitgeven. Dit laatste beteekent, dat dc acceptant niet
1) Men zie in ditzelfde artikel de bepaling omtrent eenen nc-
commodallon bill.
131
verbonden is aan hem, wien de trekker, den naam van
den nemer en alle endossementen doorhalende, den
wissel opnieuw uitgeeft, en evenmin aan diens namannen;
zoodat de verbintenis van den acceptant wel is blijven
bestaan, maar de betaling door den Jrekker toch invloed
erop gehad heeft.
2) Wanneer ecn wissel door een\' endossant betaald
wordt, of wanneer de wissel, welke aan dc order van
den trekker betaalbaar is, betaald wordt door den trekker,
kan dc betalende partij verhaal nemen op den acceptant
of op voormannen van hemzelf, cn kan hij bovendien
het door hemzelf gestelde endossement cn dc daarop
volgende endossementen doorhalen en den wissel opnieuw
verhandelen. Dit laatste beteekent, dat zij, dic ten tijde
der betaling uit den wissel verbonden waren, verbonden
zijn ook aan hem, wien de wissel aldus wordt verhan-
deld, en aan diens namannen; zoodat hunne verbintenis
volledig in stand gebleven is.
Eindelijk geeft dc 3° subsection van art. 59 nog cene
afzonderlijke bepaling voor een\' accommodation bill.
We zagen, dat onder dezen term nict in \'t algemeen
mag worden verstaan: een wissel, waarvan ecn der
onderteekenaren eene accommodation jiarty is, maar
alleen ecn wi.s.sel, welks accept eene accommodation
acceptance is. De bepaling dan luidt: Ecn accommo-
<iation bill, die in due course betaald wordt door de
accommodated party, gaat daardoor te nict.
Hier wordt dus eene uitzondering gemaakt op den
voorafgaanden regel, dal betaling door den trekker of
132
een\' endossant den wissel niet doet te niet gaan: Is de
trekker de accommodated party, dan is de acceptant, de
accommodation party, niet verbonden aan den trekker;
is een endossant de accommodated party, dan is de
accommodation acceptor niet verbonden aan den endos-
sant noch aan dengene, wien deze den wissel verder
verhandelt en diens namannen.
Nog moet hier art. 52 (4) worden aangehaald, dat den
houder de verplichting oplegt, gelijktijdig met het ont-
vangen van betaling den wissel aan de betalende partij
af te geven. De redenen hier\\\'oor zijn dezelfde, als
waarom de verliezer van een\' wissel geene betaling kan
vorderen, zonder zekerheid te stellen, n.1. 1) het gevaar
van dubbele betaling, 2) het gemis van den betrokkene
of acceplanl van het gemakkelijkste bewijsmiddel, dal
hij den wissel betaald beeft en daardoor in zijne reke-
ning met den trekker gebaat is.
II. Eene tweede wijze van tc niet gaan van den wissel
is geregeld in art. 61, hetwelk aldus luidt:
Wanneer dc acceplanl op of na den vervaldag houder
wordt in eigen rcchl, is dc wissel tc niet gegaan. — Dil
is dus de schuldvermenging, waaromtrent verder niets
te zeggen valt.
III. Eene derde wijze van Ic niet gaan van den wis.sel
heeft hare regeling gevonden in art. 62, luidende:
Wanneer de houder van een\' wissel op of na den
vervaldag «absoluut en onvoorwaardelijk» van zijne
rcchlcn jegens den acceptant afstand doel, gaat de wis-
sel Ie niet.
133
De afstand moet schriftelijk geschieden, tenzij de wis-
sel aan den acceptant worde uitgeleverd.
Daarna wordt de afstand ook genoemd als wijze van
te niet gaan van de wisselverbintenissen der afzonderlijke
partijen; het artikel gaat n.1. voort:
Van de verbintenissen van alle wisselpartijen kan de
houder desgelijks vóór, op of na den vervaldag afstand
doen, met dien verstande evenwel, dat geene enkele be-
paling van dit artikel nadeel zal toebrengen aan de
rechten van een\' holdcr in due course, die met dien
afstand onbekend was.
Dit is dus de kwijtschelding. — Als uitzondering op
hetgeen in \'t algemeen geldt, zij nog medegedeeld, dat
afstand van eene vordering uit een\' wissel, voordat con-
tractbreuk heeft plaats gehad, en afstand van eene actic
uit cen\' wissel, nadat contractbreuk heeft plaats gehad,
bindt, ook al is de afstand zonder considcration en ook
nict onder zegel geschied. Het eenige, dat dc Wissel-
wet eischt, is, dat dc afstand schriftelijk geschiede, maar
zelfs deze formaliteit valt weg, in geval de wi.sscl den
acceptant wordt afgegeven.
Doet dc houder vóór den vei-valdag afstand vnn zijn
vorderingsrecht tegen den acceptant, dnn is dc wissel in
het nlgemccn tc niet gegaan, manr geene der tijdens den
afstnnd uit den wissel verbonden pnrtijen knn zich tegen
een\' holder in duc course op den nfstnnd beroepen.
Doet dc houder op of nn den vcrvnldng afstand vnn
zijne rechten jegens den trekker of ccn\' endossant, dan
is de verbintenis van dezen schuldennnr te niet gegaan.
134
Doet hij vóór den vervaldag afstand van zijne reehten
jegens den trekker of een\' endossant, dan is de verbin-
tenis van dezen wel in het algemeen te niet gegaan, doch
kan hij zich tegen een\' holder in due course op den
afstand niet beroepen,
IV. Eene vierde wijze van te niet gaan van den wissel
en eveneens van te niet gaan der afzonderlijke wisselver-
bintenissen vermeldt art. 63, n.1. de krachteloosmaking
welke aan het stuk te zien is.
De 1® sub.section luidt aldus: Wanneer een wissel
krachteloos gemaakt wordt door den houder of zijn\'
agent, en de krachteloosmaking aan het stuk te zien is,
gaat de wissel te niel.
In de 2® subsection wordl de krachteloosmaking ge-
noemd als wijze van te niet gaan van afzonderlijke
wisselverbintenissen: Desgelijks gaal de verbintenis van
elke uil een\' wissel verbonden partij te niet, doordal de
houder of zijn agent diens handteekening krachteloos
maakt. In dit geval is elk endo.ssant, die recht van ver-
haal zou gehad hebben op dengene, wiens handteeke-
ning krachteloos gemaakt is, eveneens ontslagen.
De 3® sub.section bepaalt eindelijk nog, dat, wanneer
de wis.sel of eene daarop voorkomende handteekening
onopzettelijk, ten gevolge van dwaling, of door een\'
onbevoegde, krachteloos gemaakt is, de krachteloos-
making geen cfTecl heefl. De bewijslast rust dan o|) hem,
die beweert, dnt de krachteloosmaking onopzettelijk, ten
1) Cancellation.
-ocr page 147-135
gevolge van dwaling of door een\' onbevoegde geschied is.
De vijfde wijze van te niet gaan, door de wet ge-
noemd, is de in art. 64 geregelde alteration, die nog
afzonderlijk besproken zal worden.
§ 25. Betaling ter eere.
De betaling ter eere, \') nooit eene wijze van te niet
gaan van den wissel in zijn geheel, doch altijd slechts van
afzonderlijke wisselverbintenissen, is in art. 68 geregeld.
Hel artikel begint als volgt: Wanneer een wissel ge-
proleslecrd is van non-bclaling, kan iedereen dien betalen
ter eere van alle uit den wissel verbonden partijen, of
Ier eere van hem, voor wiens rekening getrokken is»).
Bieden meer dan 66n persoon aan, te betalen ter eere
van verschillende wisselpartijen, dan heeft hij, wiens
betaling dc meeste wis.selparlijcn zal ontslaan, dc voorkeur,
aldus vervolgt hel artikel.Het geval, dal meer personen
aanbieden tc betalen ter eere van dezelfde wissclpartij,
is niel voorzien, doch zal wel evenzoo als in hel Nedcr-
landschc recht opgelost moeten worden. Daarna wordt
1) «Pnymcnt suprn protest, pnyment for honour».
2) Dus ook wissels, welke, om het regres tc kunnen uitoefenen,
niet vnn non-belnling behoeven te worden geprotesteerd, vercischcn
ccn protest vnn non-bctnling, om cenc bctnling ter ccrc dc verder
in dit nrtikcl genoemde gevolgen tc doen hebben.
3) Hy dc ncccptntlc ter ccrc hcefl dc wel zich niet erover ull-
gclntcn, wie In dnt gcvnl dc voorkeur heeft. Dnnr hy echter cenc
ncccplnlle ter ccrc knn weigeren, zonder zyn regres te verliezen,
2nl de keuze nnn den houder slnnn, nis meer dnn één persoon
onnbledl, te ncceptecren ter eere van vcrschlllcndc wisselschul-
denarcn.
136
omschreven, op welke wijze de betaling ter eere plaats
heeft:
Van eene betaling ter eere moet, zal ze als zoodanig
werken en niet slechts de kracht hebben eener vrijwillige
betaling eene notarieele akte opgemaakt worden (door
de wet notarial act of honour geheeten), welke aan het
protest kan worden aangehecht of op het protest gesteld
mag worden.
Deze notarieele akte moet gegrond zijn op eene ver-
klaring door den betaler ter eere, of door hem, die in dit
opzicht zijn agent is, behelzende zijne bedoeling, om
den wissel ter eere te betalen, en tevens uitdrukkende,
te wiens eere hij betaalt.
Hierop worden de gevolgen van de betaling ter eere
omschreven.
Het allereerste gevolg wordt hier eigenlijk niet genoemd,
n.1. dat de houder nu van niemand uit het wisselpersoneel
meer betaling kan eischen. — De wet noemt echter
deze gevolgen: Alle namannen van den gehonoreerde
zijn ontslagen geworden, terwijl de betaler ter eere is
opgevolgd, zoowel in de rechten als in de verplichtingen
van den houder jegens den gehonoreerde en jegens alle
aan dezen verbonden partijen. Dus de gehonoreerde en
1) Het belang hiervan ligt in het na tc noemen verhaal, dat dc
betaler ter ccrc heefl; betaalt iemand eens anders wisselschuld,
terwijl het gecnc betaling ter ccrc is, dan heeft dc betalende
persoon op niemand anders verhaal dan op dengene, wiens schuld
hij betaald heeft, die dan nog nict eens uit den wissel aan hem
verbonden is.
137
de aan dezen verbonden partijen zijn uit den wissel
aan den betaler ter eere verbonden.
In de 6® subsection van het artikel worden de rechten
van den intervcnient jegens den houder, aan wien hij
betaalt, omschreven als volgt: De betaler ter eere heeft,
wanneer hij den houder de wisselsom en de door de
non-betaling noodzakelijk gemaakte protestkosten voldaan
heeft, het recht, zoowel den wissel zelf als het protest te
ontvangen. Levert de houder hem deze op aanvraag niet
uit, dan is hij aan den betaler ter eere schuldig vergoe-
ding van de schade, die deze hierdoor lijdt.
De 7° subsection eindelijk verbindt aan de weigering
van den houder, om betaling ter eere aan te nemen, dit
gevolg, dat hij zijn verhaalsrecht verliest op alle wissel-
partijen, die door die betaling ter cere ontslagen zouden
zijn geworden.
A. Alteration. Deze vindt hnre regeling in art. G4, dus
in dat gedeelte der wet, dat over dc wijzen van tc nict
gaan van wisselschuld handelt. Eene definitie wordt in
de wet nict gegeven, maar het begrip staat volmaakt vast.
Dc term verklaart zichzelf volkomen: het aanbrengen
van verandering in ccn bestaand geschrift, vervalsching.
Art. G\'1 nu luidt als volgt: Wanneer een wissel of de
1) Wnt die vcrplichlingcn betreft, hy moet dus o. a., als er non-
betaling door den betrokkene of acceptant aan hem heen plnats
gehad, den gehonoreerde of ccnc aan deze verbonden wisselparty
dc non-bctaling notiflcecren, om regres op hem te kunnen nemen.
138
acceptatie van een\' nog niet voltooiden wissel «materially
altered» is geworden, zonder toestemming van alle uit
den wissel verbonden partijen, dan is de wissel nietig
geworden, behalve ten aanzien van den wisselschulde-
naar, die zelf de vervalsching heeft aangebracht, er
bevoegdheid toe gegeven of erin toegestemd, en behalve
voorts ten aanzien van hen, die na de verandering den
wissel geëndosseerd hebben. Met dien verstande echter,
dat, wanneer een wissel materially altered is, doch die
vervalsching aan het stuk niet te zien is, en de wissel
bovendien in handen is van een\' holder in due course,
deze van den wissel profijt mag trekken, alsof de verande-
ring niet aangebracht was, en betaling kan vorderen over-
eenkomstig den oorspronkelijken inhoud van den wissel.
We krijgen dus het volgende schema:
I. De wisselpartij, die zelf de vervalsching heeft aan-
gebracht, bevoegdheid ertoe gegeven of erin toegestemd,
en allen, die, nadat dc verandering was aangebracht, den
•wi.ssel geëndosseerd hebben, zijn uit den wissel verbonden.
Zij zijn niet alleen aan den holder in due course ver-
bonden, maar aan alle houders zonder onderscheid, en
waarschijnlijk (hoewel daaromtrent niets bepaald wordt)
overeenkomstig den gewijzigden inhoud van den wissel.
Wat de overige wisselschuldcnaren aangaat, dient men
onderscheid te maken tusschen eene zichtbaar aange-
brachte ven\'alsching en eene niet zichtbaor aangebrachte
vervalsching.
II. Is de vervalsching zichtbaar aangebracht, dan
is iemand, die niet tol de onder I genoemde per-
139
sonen behoort, geheel niet verbonden uit den wissel.
III. Is de vers-^alsching niet zichtbaar aangebracht, dan
is iemand, niet bchoorende tot de onder I genoemde
personen, jegens den holder in due course verbonden,
en wel overeenkomstig de oorspronkelijke strekking van
den wissel, tcr\\vijl hij jegens een\'houder, die geen holder
in due course is, in \'t geheel niet uit den wissel ver-
bonden is. Of iemand, die een\' wissel geteekend heeft,
na hel aanbrengen der vcrs\'alsching uit den wissel ver-
bonden blijft, hangt nict uitsluitend van deze regeling
af. Men hccfl hier ook nog met dc zegelwetten rekening
Ic houden; het zou kunnen zijn (zonder dat het noodig
is, dil hier te onderzoeken), dal hij, die volgens arl. G4
der Wisselwet verbonden is gebleven, loch ontslagen is
krachtens de zcgelwctgeving. Door de matcrial alteration
is dc wissel een ander stuk geworden, en de zegelwetten
])eslisscn nu, of hel zonder hernieuwde zegeling geldig
is gebleven, en, zoo neen, of dan nog hel aanbrengen
van een nieuw zegel mogelijk is.
Deze geheele regeling betreft hel geval, dal een wissel
«matcrially allcrcd» is. Maar wanneer is een wissel
«materially allcrcd»? lüene algemeene dcllnilie van dezen
term geeft de wet nict, cn dc autoriteiten verschillen
erover. Van een aantal vcrvalschingcn weet men echter
stellig, of zc al dan nicl matcrial zijn, doordat de
2® subscclion van art. (vl deze enuntiatieve opsomming
geefl: Dc volgende veranderingen zijn in het hijzonder
«matcrial allcralions»:
1) vcrvalsching in den datum,
-ocr page 152-140
2) vervalsching in het bedrag der wisselsom,
3) vervalsching in den tijd van betaling,
4) vervalsching in de plaats van betaling, en
5) — wanneer een wissel «algemeen geaccepteerd»
is — de bijvoeging van eene plaats van betaling zonder
toestemming van den acceptant.
Omtrent vervalschingen, welke niet material zijn, be-
paalt art. 64 niets, die hebben voor bet wisselpersoneel
geenerlei bevrijdende werking.
B. Forgery. Al wordt de forgery in de wet op eene
geheel andere plaats dan de alteration behandeld, n.1. in
art. 24 onder de leer der bekwaamheid en bevoegdheid,
zoo vertoonen deze beide onderwerpen te nauwe ver-
wantschap, om ze niet, zooals dat bij de schrijvers
steeds geschiedt, te zamen te bespreken.
De term «forgery» wordt door de schrijvers eenstem-
mig gedcrmieerd als: the counterfeit making or altering
of any writing with intention to defraud (d. i. bet
valschelijk opmaken of veranderen van een geschrift met
de bedoeling, om te bedriegen). Deze omschrijving geldt
echter alleen voor het strafrecht, ze geeft het strafbaar
feit: forgery. In het wi.sselrecht beteekent de term alleen:
het valschelijk opmaken van een geschrift met bedrieg-
lijke bedoeling; het valschelijk veranderen (d. i. verval-
.schen) van een geschrift met de bedoeling om te bedriegen,
valt, even goed als het valschelijk veranderen zonder die
1) Volgens art. 19 is dit dc tegenstelling van een gcqualiflcccrd
accept.
141
bedoeling, onder art. 64. En nog heefl de wel niel eens
alles geregeld, wal onder forgery in. deze beperkter be-
teekenis le brengen is, doch uilsluitend de forgery eener
handteekening, hel met bedrieglijke bedoeling stellen
van eens anders handteekening, de valschheid van hand-
teekening dus.
In art. 24 zijn naast elkander, en op volkomen dezelfde
wijze, geregeld de valschheid van handteekening en het
onbevoegd stellen van eens anders handteekening M,
zoodat het artikel nog meer geeft dan de regeling van
ons tegenwoordig onderwerp; hel artikel wordt hier
echter in zijn geheel besproken, omdat beide onder-
werpen elkaar zoo na bestaan.
Het artikel dan luidt als volgt:
Voor zoover de Wisselwet niel andei-s bepaalt is
1) Anngczicn vnlschhcid van handteekening slechts ccn bijzonder
gevolg is vnn het onbevoegd stellen van eens anders handteeke-
ning (het criterium, of in het onbevoegd stellen van eens anders
handteekening ccnc valschheid gelegen is, bestaat In het nl of
niet aanwezig ztjn eener bedrieglijke bedoeling), is in deze tegen-
stelling hel «onbevoegd stellen van eens anders handteekening»
meer beperkt op tc vatten als: hel onbevoegd stellen van eens
anders handteekening, dal geene forger}\' is, hel onbevoegd stellen
van eens anders handteekening zonder bedrieglijke bedoeling, dus
terwijl dc steller meende, bevoegd ertoe te z^jn.
In zün geheel regelt hel artikel dus alle gevallen, waarin door
iemand onbevoegd eens anders handteekening is gesteld, cn d(>
plaatsing van hel artikel in dat gedeelte der Wisselwet, dat over
de bekwaamheid en bevoegdheid handelt, is van zelf sprekend.
Uil art. 91 is ons reeds vroeger gebleken, dat iemands hand-
teekening, door een\' ander bevoegdcHjk gesteld, bU wissels dezelfde
vrerklng heefl, alsof hij ze zelf gesteld had.
2) Hij den cheque Is de regel, dat dc betrokkene of acceptant
in het hier genoemde geval niet met bevrijdende werking betalen
142
eene vervalschte of onbevoegd gestelde handteekening
op een\' wissel geheel krachteloos; hij, die houder is
geworden van een\' wissel, waarop de handteekening van
den trekker of van een\' der endossanten vervalscht of
onbevoegd gesteld is, heeft geen recht, den wissel te
houden tegen den rechthebbende, of betaling te vorderen
van eenige wisselpartij, en aan hem kan niet betaald
worden met bevrijdende werking, tenzij, wat het eerste
resp. het tweede punt aangaat, degene, tegen wien de
houder den wissel tracht te houden, resp. degene, van
wien de houder betaling vordert, door eigen toedoen
belet wordt, op de valschheid of het onbevoegd gesteld
zijn der handteekening ccn beroep te doen.
Met dien verstande, dat ccnc onbevoegd gestelde hand-
teekening, welke nict is ccnc vervalschte handteekening,
bekrachtigd kan worden.
Behalve de algemeene verklaring, dat ccnc vervalschte
of onbevoegd gestelde handteekening geheel krachteloos
is, worden er in dit artikel dus drie onderscheiden ge-
volgen aan de vervalsching cn het onbevoegd stellen
eener handteekening verbonden, alle van die verklaring
slechts uitvloeisels:
1) De rechthebbende van cen\' wissel, waarop dc hand-
teekening van den trekker of van een\' der endossanten
vci-valscht of onbevoegd gesteld is, kan den wissel van
den houder met dc cigendomsactic opvorderen, tenzij
kan, verzacht. Aangezien in dit procfschrirt het gedeelte der
Wisselwet, dat over den cheque handelt, niet is opgenomen, be-
hoeven wc hierby echter niet stil tc staan.
143
er voor hem een beletsel mocht bestaan, om zich op
de omstandigheid, dat de handteekening vervalscht of
onbevoegd gesteld is, te beroepen.
2) Hij, die houder geworden is van een\' wissel, waarop
dc handteekening van den trekker of van eenen der
endossanten vervalscht of onbevoegd gesteld is, kan van
geene der tot den wissel toegetreden partijen betaling
vorderen, tenzij cr voor dien schuldenaar ccn beletsel
bestaat, om zich tc beroepen op dc omstandigheid, dat
de handteekening vervalscht of onbevoegd gesteld is.\'
In deze beide gevolgen baat dus onbekendheid riict
gebreken in het recht der verhandelende partij, cn met
dc valschheid of het onbevoegd gesteld zijn der hand-
teekening, den houder niel; legen deze omstandigheid
beschermt hel recht zelfs den verkrijger te goeder
trouw nict.
3) Hctaling ann hem, die houder is van een\' wissel,
waarop dc handteekening van den trekker of van eenen
der cndossanlcn vcrvalschl of onbevoegd geslcld is, heeft
gccnc bevrijdende werking. Met deze woorden is waar-
schijnlijk het volgende bedoeld: a) betaling door den
acceptant ontslaat dezen zelf nict van zijne verbintenis
uit den wissel, b) betaling door den betrokkene of acceptant
brengt nict te weeg, dat dc wissel te niel gaat, c) dc
betrokkene of acceptant kan de door hem gedane betaling
nict aan den trekker in rekening brengen. Al heeft de be-
trokkene of acceptant dus l)etanld op of na den vervaldag,
aan den houder, en zonder kennis tc dragen van de
omstandigheid, dal dc handteekening van den trekker
144
of van een\' endossant vervalscht of onbevoegd gesteld
is, het recht beschermt de zoodanige betaling niet.
Ongemerkt zijn we weder op het terrein der legitimatie
gekomen. Bij art. 59 is dit vraagstuk al gedeeltelijk
besproken, uit dit artikel vloeit het overige voort. Uit
dit artikel toch blijkt, dat, als een wissel vertoond wordt,
welke aan toonder betaalbaar is, de betrokkene of accep-
tant zich dient te overtuigen, of de handteekening van
den trekker door dezen zelf gesteld is, en zoo neen, of
ze dan bevoegdelijk gesteld of — zoo ze zonder be-
drieglijke bedoeling door een\' ander gesteld is —
later bekrachtigd is; en dat, als een wissel vertoond
wordt, welke aan order betaalbaar is, de betrokkene
of acceptant zich moet overtuigen, of de handteekening
van den trekker en van eiken endossant door dezen
zelf gesteld is, en, zoo neen, of ze dan bevoegdelijk
gesteld of — zoo ze zonder bedriegclijkc bedoeling door
een\' ander gesteld is — later bekrachtigd is. De betrok-
kene of acceptant kan dus met betrekking tot de vraag,
of de handteekeningen van trekker en endossanten echt
of door een\' ander bevoegd gesteld zijn, alleen aan den
materieel gelcgitimeerden houder bevrijdend betalen.
(We zagen boven, dat hij daarentegen geen onderzoek
behoeft te doen, of de endossanten tot hun endo.ssement
bevoegd waren, en met betrekking tot die vraag dus
geene materieele legitimatie noodig is, — het betreft
dan de vraag, of iemand, dic zijne eigen handteekening
gezet heeft, tot het endossement bevoegd was).
De wet maakt op de onder 1) en 2) genoemde gevol-
-ocr page 157-145
gen van het vervalschen of onbevoegd stellen van eens
anders handteekening eene uitzondering, in geval de
tegenpartij van den houder door eigen toedoen belet
wordt, zich op dit feit te beroepen. Dit vindt dan zijne
oorzaak meestal hierin, dat deze persoon den wissel als
endossant geteekend heeft. We hebben immers gezien,
dat volgens art. 55 de endossant tegen eenen holder in
due course geen beroep kan doen op het feit, dat de
handteekening van den trekker of van een vroeger
endossant vervalscht of in eenig opzicht onregelmatig is
(waartoe o. a. behoort, dat een ander zonder bedrieglijke
bedoeling de handteekening van den trekker of van
een\' endossant onbevoegd gesteld hccft). Heeft dus de
tegenpartij van den houder den wissel geëndosseerd, toen
daarop reeds voorkwam de handteekening, op welker
valschheid of onbevoegd gesteld zijn die tegenpartij zich
nu beroept, dan kan dc houder in het eene geval de
cigendomsactic afweren cn gaat in het andere geval het
verweer tegen hem niet op, als hij in het een en het
ander geval holder in due course is.
§ 27. Verloren wissels.
Hij, die een\' wissel gevonden, gestolen of geroofd
hccft, verkrijgt door die daad geen volkomen recht. Hij
kan dc cigendomsactic tot opvordering vnn den wissel
nict afweren (en ook knn hij, nis hij den wissel geïnd
of verkocht hccfl, lol bctnling der opbrengst veroordeeld
worden), cn stelt hij eene nctic tegen eenige reeds tijdens
het feit verbonden wissclpartij of ook tegen den accep-
10
-ocr page 158-146
tant, die daarna geteekend heeft, in, dan kan deze zich
steeds op de omstandigheid van het vinden, stelen of rooven
beroepen (men lette erop, dat dit zoodanige gebreken in het
recht van den houder zijn, waarop ook andere schulde-
naren zich kunnen beroepen dan degene, dien ze betreffen).
Is in zooverre zijne positie gelijk aan die van den houder
van een\' wissel, waarop de handteekening van den trekker
of van een\' endossant vervalscht of onbevoegd gesteld
is, zij wijkt daarvan af in de volgende punten:
1) Wanneer hem de wissel in due course betaald
wordt, is de betaling bevrijdend, d. w. z. a) betaling door
den acceptant doet de verbintenis van dezen zelf te niet
gaan, b) betaling door den betrokkene of acceptant doet
den geheelen wissel te niet gaan, c) de betrokkene of
acceptant kan de betaling den trekker in rekening brengen.
2) Wanneer hij den wissel heeft verhandeld aan een\'
holder in due course, kan deze eene tegen hem op
grond van het verliezen, stelen of rooven ingestelde eigen-
domsactie, waarmee de wissel wordt opgevorderd, afweren;
. en als deze houder betaling vraagt van eenen tijdens het
feit reeds verbonden wisselschuldenaar of ook van den
acceptant, die later geteekend heeft, kan deze schuldenaar
zich op het feit niet beroepen.
Dit alles behoeft, nu dc holder in due coursc en dc
betaling in duc coursc behandeld zijn, geene nadere
toelichting; in art. 38 leest men het met zoovele woorden.
Alleen dan heefl eene betaling in duc course en eene
verhandeling aan een\' holder in due course de onder 1)
resp, 2) genoemde gevolgen, als de vinder, rooverofdicf
147
houder kon worden, zonder dat daartoe een endossement
door den verliezer, beroofde of bestolene noodig was,
b.v. als de wissel aan toonder betaalbaar was (waarvan
het blancoendossement een bijzonder geval is), of aan
order betaalbaar was, cn reeds van dc handteekening
van den houder, die den wissel verloren had of wien
dc wissel ontroofd of ontstolen was, voorzien was.
Wanneer de wissel betaalbaar was aan order en dc
houder zijne handteekening nog nict erop gesteld had,
kan aan den vinder, roover of dief nooit bevrijdend
betaald worden en kan deze nooit maken, dat iemand
bolder in due course wordt. Want zonder dat dc hand-
teekening van den verliezer, beroofde of bestolene ver-
valscht wordt, kan niemand houder van den wissel
worden, cn is zoowel onmogelijk eene betaling in duc
coursc van den wissel, als dat iemand holder in duc
coursc wordt. En als de handteekening van den verliezer,
beroofde of bestolene nagemaakt wordt, kan, zooals boven
gebleken is, den houder nict bevrijdend betaald worden,
en kan niemand ccn zoodanig houder worden, dat hij
dc op grond van het verlies, den roof of den diefstal
tegen hem ingestelde eigendom.sactic kan afweren, of dat
de tijdens het feil verbonden wisscl.schuldcnaren en dc
acceptant, die daarna gclcckend hccfl, zich in de door
hem ingestelde wissclactic op hel verlies, den roof of
den diefstal niet kunnen beroepen.
Dc wet hccfl omtrent hel onderwerp dezer § een tweetal
artikelen, waarvan het eerste, arl. Gt), hel volgende bepaalt:
Wanneer een wissel vóór den vervaldag verloren wordt.
-ocr page 160-148
kan de toenmalige houder aan den trekker een\' anderen
wissel van denzelfden inhoud vragen, mits hij aan den
trekker desgevorderd zekerheid stelt tegen het geval, dat
de wissel gevonden mocht worden. — A fortiori schijnt
dit ook op een\' vernietigden \\vissel te slaan.
Omtrent de vraag, of de verliezer, beroofde of bestolene,
en hij, die houder was van een\' wissel op het tijdstip,
dat deze vernietigd werd, uit den wissel agceren kan,
de belangrijkste vraag, waartoe dit onderwerp aanleiding
geeft, bevat de wet eene bepaling in art. 70, welke het
aan het arbitrium iudicis overlaat.
In elk geding uit een\' wissel kan de rechter beschikken,
dat het verlies van het stuk den eischer niet zal kunnen
worden tegengeworpen, mits zekerheid ten genoegen des
rechters gesteld worde tegen de eventueele vorderingen
van ecn\' derde uit den bewusten wissel.
Men moet weer aannemen, dat art. 70 ook voor ver-
nietigde wissels geldt.
Dat dit artikel de verplichting lot betaling, zonder dat
de betalende partij den wis.sel ontvangt, met zoovele
waarborgen omgeeft, heeft twccörlei reden: In de eei*ste
plaats het gevaar van dubbele betaling. De wis.sel kan
in handen van een\' holdcr in due course geraken, en
hoe men de vraag ook beantwoordt, op wien de aan
dezen gedane betaling len slotte moet neerkomen, op
den trekker of op den betrokkene of acceptant, steeds
heeft in dat geval iemand den wi.s.scl tweemaal te be-
talen. En in de tweede plaals mist de betrokkene of
acceptant het verreweg eenvoudigste bewijsmiddel, om
149
den trekker aan te toonen, dat hij voor het bedrag van
den wissel in zijne rekening met dezen gebaat is.
Aan deze beide bezwaren nu komt het stellen van
zekerheid geheel tegemoet. Het was ook om het gevaar
van dubbele betaling, dat art. 69 den trekker, wien een
nieuwe wissel gevraagd werd, het recht gaf, zekerheid
te eischen,
Dc zekerheid moet reeds vóór het proces worden
aangeboden, anders wordt de eischer, zoo hij al de
bedoelde beschikking verkrijgt, in dc kosten veroordeeld.
Er zijn gevallen, waarin de rechter geene reden heeft,
het stellen van zekerheid op tc leggen, manr den ver-
liezer, bestolene of beroofde knn toestnnn, uit den wissel
tc vorderen zonder zekerheid tc stellen, nnngezien het
gevanr vnn dubbele betaling niet bestnat, b.v. nis dc
wissel niet-vcrhnndelbanr is (nlswanncer toch niemand
holdcr in due course knn worden).
Tot .slot noemen wc ccn pnnr mantrcgelen, welke den
verliezer, beroofde of bestolene zijn nnn te bevelen. In
de eerste plnnts, dnt hij ann het wissclpereoncel cn den
betrokkene kennis geeft van het gebeurde, in dc tweede
plnnts, dnt hij kennis geeft ann het publiek, o. n. door
advertentie in bcpnnldc binden, cn in dc derde plnnts,
dnt hij niet nnlant, den wis.sel ter betaling nnn te bicden,
(desnoodig) protest vnn non-bctnling tc latcn opmnkcn,
en de non-bctnling te notiflccercn.
Door nnn het wissclpersoneel cn den betrokkene kennis
tc geven, vermindert hij dc knns, dnt cr nan icmnnd,
die niet tot bctnling gerechtigd is, ccnc bctnling in duc
150
course plaats heeft, welke hem voorgoed de gelegen-
heid zou ontnemen, betaling van den wissel van eenigen
schuldenaar te vorderen.
Door aan het publiek kennis te geven, vermindert hij
de kans, dat iemand holder in due course van den
wissel wordt, aan wien het wisselpersoneel dus verplicht
is, te betalen, waardoor hem weer voorgoed de gele-
genheid ontnomen zou zijn, betaling, van den wissel
van eenigen schuldenaar le vorderen. Evenwel blijfl hel
steeds mogelijk, dat de kennisgeving iemand niet bereikt,
en als deze den wissel als holder in due course ver-
krijgt, is den verliezer, beroofde of bestolene voorgoed
de gelegenheid afgesneden, betaling uil den wissel te
vorderen.
Wal eindelijk het derde punt aangaat, op het verzuim
van aanbieding, protest en notificalie staal als straf het
verlies van het regres, ook buiten hel geval, dal de be-
taling aan een\' lateren houder hem het rcchl, betaling
uit den wissel te vorderen, zou ontnemen. Het verlies,
de roof of de diefstal toch is geene omstandigheid welke
van deze handelingen verschoont. Indertijd hebben we
gezien, dat protest van een\' verloren wissel op eene
copic mag worden ojjgcmaakt, cn voor notificatie is de
wissel zelf onnoodig, dus de verplichling tot deze beide
handelingen levert geene moeilijkheid op. Daarentegen
geeft de verplichting tot aanbieding ter betaling eenige
moeilijkheid. Art. 52 schrijft als vereischte van eene
geldige aanbieding voor, dat de wissel moet worden
vertoond, en nergens wordt bevoegdheid verleend, in
151
plaats van den wissel zelf eene copie, aan te bieden. Is
nu de aanbieding van eene copie voldoende geweest om
den verliezer, beroofde of bestolene het regres tc ver-
zekeren, of is eene geldige aanbieding dan onmogelijk,
ziedaar eene vraag, die Cbalmers zelf, den ontwerper
der Wisselwet, in verlegenheid brengt.
§ 28. Wisselexemplaren.
In het op zichzelf staand art. 71 wordt gehandeld
over den wissel, die uit meer excmplai-cn bestaat Het
is bij buitenlandsche wissels onder sommige omstan-
digheden gebruikelijk, dat de trekker meer dan één
exemplaar (gewoonlijk een drietal) afgeeft, waarvan elk
genummerd is cn naar de overige exemplaren verwijst
(d. w. z. te kennen geeft, dat het slechts zoolang betaal-
baar zal zijn, als er gccnc betaling op een der met het
nummer aangeduide andere exemplaren geschied is).
Dc 1® subscclion nu bepaalt, dat, wanneer ccn wissel
in meer exemplaren is getrokken, elk genummerd en
met eene vcnvijzing naar de andere exemplaren, alle
tezamen slechts één\' wissel vormen. Dat wil dus zeggen,
dat dc lotgevallen van elk afzonderlijk exemplaar levens
die der overige exemplaren zijn, cn dal de persoon, die
in dezelfde hoedanigheid meerdci-c exemplaren geteekend
heeft, loch slechts éénmaal in die hoedanigheid tot be-
taling verplicht is (wc zullen tegelijk op het een en hel
ander cenigc uitzonderingen in dit artikel onlmoeten).
1) «Bill in n set» is dc bcnnming voor den zoodnnigcn wissel,
terwijl «part» beteekent: exemplaar.
152
De 2® en 3® subsection houden zich bezig met het
geval, dat de houder van een\' uit meer exemplaren
bestaanden wissel niet alle exemplaren aan denzelfden
persoon verhandelt, maar aan meer dan één persoon
endosseert.
De aansprakelijkheid, in dat geval door den houder
en zijne namannen gedragen, wordt in de 2® subsection
als volgt geregeld: Wanneer de houder van een\' wissel,
die uit meer exemplaren bestaat, twee of meer daarvan
aan verschillende personen endosseert, is hij uit elk
dezer exemplaren verbonden, en ieder op hem volgend
endossant is verbonden uit het door hemzelf geteekend
exemplaar, alsof de bewuste exemplaren afzonderlijke
wtssels waren.
De houder, die aldus den wissel splitst, is derhalve
als maximum zoovele malen verbonden, als hij getcc-
dend heeft (de persoon, die van meer dan één exemplaar
houder is, kan natuurlijk slechts éénmaal betaling van
hem eischen) en elk later endossant is eveneens als
maximum zoovele malen verbonden, als hij gelee-
kend heeft.
Dc rechten dergenen, die door iemand aldus tot
houders gemaakt worden van exemplaren van denzelf-
den wissel, worden voorts in de 3® en 4° subsection
geregeld. De 3® subsection luidt aldus: Wanneer twee
of meer exemplaren verhandeld worden aan verschillende
bolders in duo course, is de onderlinge verhouding van
dezen aldus, dat de houder, wiens recht het eerst ont-
staan is, als de ware eigenaar van den wissel wordl
153
aangemerkt, — met dien verstande, dat deze bepaling
geen\' afbreuk doet aan het recht van dengene, die in
due course accepteert of betaalt het exemplaar, dat hem
het eerst wordt aangeboden.
Onder «holder in due course» wordt hier verstaan de
houder, die o. a. onbekend was hiermee, dat reeds aan
anderen vóór hem door denzelfden persoon exemplaren
verhandeld waren, dus de houder, die o. a. zich voor
den eerste-verkrijger hield.
Men schijnt de bepaling aldus te moeten opvatten:
Wanneer dezelfde persoon achtereenvolgens exemplaren
van dcnzelfdcn wissel verhandelt aan meerdere anderen,
tervvijl onder hen, aan wie hij niet het eerst verhandeld
heeft, zich bolders in due course bevinden, dan kunnen
desniettemin degenen, aan wie hij niet het eerst ver-
handeld heeft, toch — afgezien van andere bepalingen
van dit artikel — van niemand betaling van den wissel
vorderen; het recht beschermt hen ondanks hunne on-
wetendheid nict. Uitsluitend de cci-stc-vcrkrijgcr kan
betaling van den wissel vorderen van de verschillende
wissclschuldcnarcn.
Daarentegen verleent het rccht wel zijne bescherming
nan ccnc ncccptntic in duc course cn ccnc betaling in
due course, wnnrbij het zelfs onverschillig is, of dc
houder, ten behoeve vnn wien genccepteerd of ann wien
betanld wordt, wel ccn holder in duc course is.
a) Acceptntie in duc course. Hoewel dit woord ner-
gens nndcrs in de wet omschreven of ook mnnr genoemd
wordt, knn het in annlogie met het woord «betaling in
154
due course» niet twijfelachtig zijn, wat eronder te ver-
staan is. Te dezer plaatse behoort tot de vereischten
der acceptatie in due course dan o. a, de onbekendheid
van den acceptant met het feit, dat reeds aan anderen
vóór den presentant door denzelfden persoon exemplaren
verhandeld waren, dus de acceptatie moet o. a. geschied
zijn in de meening, dat de presentant eerste-verkrijger was.
Hij, die accepteert in due course, onder%\'indt, gelijk
de wet zegt, geen nadeel van de onderhavige wetsbe-
paling. Dit beteekent waarschijnlijk in de eerste plaats,
dat de eerste-verkrijger, die, na deze acceptatie in due
course, acceptatie vraagt en daarop een weigerend ant-
woord ontvangt, geen regres van non-acceptatie kan
nemen, en in de tweede plaats, dat de acceptant eener-
zijds aan den houder, te wiens behoeve hij geaccepteerd
heeft, verbonden is, doch anderzijds dezen houder be-
vrijdend betalen kan (hetgeen zeggen wil: 1) dat de
verbintenis van den acceptant te niet gaat door betaling
op het geaccepteerde exemplaar, — zoodat de eerste
verkrijger ondanks de acceptatie geene betaling van den
acceptant kan vorderen, 2) dat de betaling het exemplaar
doet tc niet gaan [al wist de acceptant ook ten tijde der
betaling, dat de houder, te wiens behoeve hij geaccep-
teerd had, niet was de eerste-verkrijger], en dat de
betaling tevens de overige exemplaren doet te niet gaan,
[afgezien van andere bepalingen van dit artikel], zoodat
de eerste-verkrijger, als de acceptant hem betaling weigert,
geen regres van non-betaling kan nemen, 3) dat de accep-
tant de betaling den trekker in rekening kan brengen).
155
b) Betaling in due course. Onder betaling in due
course wordt hier verstaan de betaling, gedaan o. a. in
onbekendheid met het feit, dat reeds aan anderen vóór
den presentant door denzelfden persoon exemplaren
verhandeld waren, dus de betaling o. a. gedaan in de
meening, dat de presentant eerste-verkrijger was.
De onderhavige wetsbepaling brengt, gelijk zijzelf zegt,
geen nadeel toe aan hem, die in due course betaalt.
Om niet te breedvoerig te worden, beschouwen wij dezen
regel alleen voor hel geval, dat de betrokkene de be-
talende partij is. Dan beteekent hij 1) dat de betaling
het exemplaar, waarop betaald wordt, doet tc niet gaan
cn tevens de overige exemplaren doet te niet gaan (afge-
zien van andere bepalingen van dit artikel), zoodat de
eerste-verkrijger, als de betrokkene hem betaling weigert,
geen regres van non-betaling kan nemen, 2) dat de
betrokkene de betaling den trekker in rekening kan
brengen.
Omtrent de acceptatie van wissels, uit meer exemplaren
bestaande, bevatten de 4® en 5° subsection voorschriften.
De subsection luidt als volgt: Dc acceptatie kan op
elk exemplaar gesteld worden, en behoeft slechts opéén
exemplaar te worden gesteld.
Als de betrokkene meer dan één exemplaar accep-
leerl, en de geaccei)teerde exemplaren in handen van
verschillende holdci-s in due course geraken, is hij uit
elk van die exemplaren verbonden, alsof het een afzon-
derlijke wissel was.
Om niet te veel in kleinigheden te vervallen, bepalen
-ocr page 168-156
we ons weer tot het geval, dat de houder exemplaren aan
verschillende anderen verhandelt, terwijl tot de exem-
plaren, welke hij nict aan den eerste-verkrijger, maar
aan latere verkrijgers verhandelt, ook geaccepteerde exem-
plaren behooren, en dat de verkrijgers hunne exemplaren
niet verder verhandelen, doch houders ervan blijven.
Dan heeft het woord «holder in due course» in onze
wetsbepahng weer de beteekenis van houder, die o.a.
onbekend was hiermee, dat reeds aan anderen vóór hem
door denzelfden persoon exemplaren verhandeld waren,
dus van houder, die o. a. zich voor den eerste-ver-
krijger hield.
En op dat geval toegepast, heeft de wetsbepaling deze
beleekenis: Wanneer de houder exemplaren van den-
zelfden wissel aan verschillende personen verhandelt,
terwijl tot de exemplaren, welke hij nict aan den eerste-
verkrijger, doch aan latere verkrijgers verhandelt, ook
geacccptcerdc exemplaren behooren, en onder dc houders
dier geaccepteerde exemplaren ook bolders in due course
voorkomen, is de acceptant aan die bolders in duc coursc
verbonden, afgezien van zijne aansprakelijkheid jegens
den cerstc-vcrkrijger.
De verbintenis van den acceptant verschilt dus hierin
van die van den trekker en van dc aan den splilscnden
houder voorafgaande endossanten, welke wi.ssclschulde-
narcn, als zij in dezelfde hoedanigheid op verschillende
exemplaren gclcckend hebben, loch slechts éénmaal in
die hoedanigheid tot betaling kunnen worden aange-
sproken.
157
De 5° subsection luidt als volgt: Wanneer een wissel
uit meer exemplaren bestaat en de acceptant betaalt,
zonder afgifte van het door hem geaccepteerde exem-
plaar te eischen, en dat exemplaar zich op den verval-
dag in handen bevindt van een\' holder in due course,
is hij aan dezen verbonden.
Hier beteekent «holder in due course» de houder, die
O. a. nict wist, dat de acceptant reeds betaald had.
Uit de 4® subsection blijkt dus, dat het onvoorzichtig
is, meer dan één exemplaar te accepteeren, en uit de
5®, dat het onvoorzichtig van den acceptant is, te be-
talen, zonder afgifte te eischen van het exemplaar, dat
zijn accept draagt.
De slotbepaling van het artikel is deze: Voor zoover
de voorgaande regels niet anders bepalen, gaat de heele
wissel te niet, zoodra één exemplaar door betaling of
anderszins te nict gaat. Deze regel is zelf niet andei-s
dan cen uitvloeisel van de bepaling der 1® subsection,
dat alle exemplaren tezamen slechts éénen wissel uit-
maken, zoodat in de lotgevallen van het ccnc exemplaar
alle overige exemplaren deelen. De uitzonderingen in
den loop van het artikel op dezen regel gemaakt, wor-
den hier duidelijkheidshalve nogmaals in \'t kort herhaald:
De regel is, dat dc betaling, welke één der exemplaren
doet te niet gaan, dus de betaling door den betrokkene
of acceptant (gemakshalve onderstellen wij, dat er aan
het recht van gecnen enkelen houder of voorman van
eenigen houder een gebrek kleeft) den geheelen wis.sel
doet tc nict gaan, alle exemplaren krachteloos maakt.
158
Hierop bestaan evenwel een viertal uitzonderingen:
1) De houder, die exemplaren van denzelfden wissel
aan meer dan één persoon verhandelt, en^alle latere
endossanten, blijven verbonden uit hunne endossementen,
voorkomende op de exemplaren, welke zijn in handen
van houders, aan wie de betaling niet geschied is.
2) Zoo een houder exemplaren aan meer dan één
persoon verhandeld heefl, en de betrokkene of acceptant
aan den eerste-verkrijger betaald heeft, of aan een\'
lateren verkrijger, en evenwel de betrokkene in due
course betaald heeft, en de acceptant betaald heeft, nadat
hij indertijd ten behoeve van dezen houder had geaccep-
teerd in due course, zijn de trekker en de aan den
splitsenden houder voorafgaande endos.sanlen ontslagen.
Anders, als een houder exemplaren aan meer dan één
persoon verhandeld heeft, en de betrokkcnene aan een\'
lateren verkrijger en niet in due coursc betaald heeft, of
de acceptant betaald heefl aan een\' latcren verkrijger,
lerNvijl zijne acceptatie te diens behoeve niel in due course
geweest is: dan blijven de trekker en de aan den si)lit-
senden houder voorafgaande endossanten verbonden
aan den eerste-verkrijger.
3) (Hoewel de 4® subsection van algemeene strekking
is, beschouwen wij ze weer uitsluitend ten aanzien vnn
het geval, waarop wij ze boven toepasten) — Wanneer de
houder exemplaren van denzelfden wissel aan verschil-
lende personen verhandelt, ter\\vijl lot dc exemplaren,
welke hij niel aan den eerste-verkrijger, doch aan latere
verkrijgers verhandelt, ook geaccepteerde exemplaren
159
behooren, en onder de houders dier geaccepteerde exem-
plaren ook bolders in due course voorkomen, alsdan
blijft de acceptant verbonden uit de accepten, voorko-
mende op de exemplaren dier bolders in due course,
aan wie de betaling niet geschied is.
4) Wanneer de acceptant betaald heeft, zonder afgifte
te eischen van het door hem geaccepteerde exemplaar,
en de betaling op of na den ver%\'aldag geschiedde, is hij
uit dit accept onvoorwaardelijk ontslagen. Anders, als hij
vóór den vcr\\\'aldag onder deze omstandigheden betaald
heeft, dan is het nog korter of langer tijd onzeker, of hij
ontslagen is. Is de vervaldag aangebroken, zonder dat
iemand bolder in due coui-se geworden is, dan is hij uit dit
accept ontslagen; is daarentegen het exemplaar vóór
den vervaldag in handen van een\' bolder in due course
geraakt, dan is hij van dat oogenblik aan uit het door
hem geaccepteerde exemplaar verbonden gebleven.
De wet legt den trekker niet de verplichting op tot
het afgeven van een minimum aantal exemplaren, zoodat
het geheel van de overeenkomst van partijen afliangt,
of de nemer op ecn bepaald aantal recht heeft.
§ 29. Dc schulduenüciiwcndc kracht van wissels.
Hoewel dit ondci-wcrp nergens in de wet wordt aan-
geroerd, en we hier geheel staan op den bodem van het
gewoonterecht, zou eene uiteenzetting van het Engelsche
wisselrecht onvolledig zijn, als ze erover zweeg.
Alleen dan is het natuurlijk eene vraag, of een wissel
-ocr page 172-160
of promesse schuldvernieuwende kracht heeft, als de
bedoeling van partijen niet vaststaat.
De gewone werking van het uitgeven of verhandelen
van een\' wissel terzake eener schuld wordt aldus uitge-
drukt, dat daarin eene voorwaardelijke betaling ligt.
Men kan hetzelfde met andere woorden en uitvoeriger
in deze beide regels uitdrukken:
I. Het uitgeven of verhandelen heeft tengevolge eene
opschorting der rechtsmiddelen, welke den schuldcischcr
met betrekking tot de schuld ten dienste staan, tot aan
den vervaldag. Nog anders: de schuldeischer, die voor
de schuld een\' wissel aanneemt van den schuldenaar of
van een\' derde, geeft daarmee zijn\' schuldenaar crediet
tot den vervaldag des wissels. Op dezen regel wordt
ééne uitzondering aangenomen, n.1. dal de schuldeischer,
aan wien de schuldenaar voor de schuld een wissel
heeft afgegeven, waarvan deze wist, dat een der ondcr-
Icckenaars insolvent was, bij hel ontdekken van hel
bedrog terstond van zijne actie uit de schuld zelf gebruik
kan maken.
II. De onderliggende schuld gaat tc niet 1) indien de
schuldcischcr betaling van den wissel verkrijgt, 2) indien
hij gccnc betaling van den wissel verkrijgt, doch zich
schuldig gemaakt hcefl aan niel-behoorlijk presentecren
ter betaling, of zich daarna schuldig maakl aan nicl-
bchoorlijk (desnoodig) prolcslccren of notificceren aan
den Irekker of endossant, die terzake van hetzij eene
eigen, hetzij eens anders schuld den wissel uitgegeven
of verhandeld hccfl. Met deze uitzondering, dat, als een
161
aan toonder betaalbare wissel zonder endossement, door
enkele delivery, wordt verhandeld, zelfs eene behoorlijke
aanbieding ter betaling, protest en notificatie voor den
schuldeischer onnoodig zijn, om zijne rechtsmiddelen
uit de onderliggende schuld te behouden, evenals ze in
dat geval ook onnoodig zijn om zijn\' onmiddellijkcn
voorman uit zijn\' garantieplicht aan te spreken.
Als daarentegen de schuldeischer geene betaling van
den wissel verkrijgt en zich ook niet aan verzuim van
eene dezer maatregelen schuldig maakt, kan hij van
zijne rechtsmiddelen uit de schuld opnieuw gebruik
maken, dus door de uitgifte of verhandeling van den
wissel heeft geene schuldvernieuwing plaats gehad.
Eene enkele uitzondering op dezen regel, dat in het
uitgeven of verhandelen van een\' wissel ter zake eener
schuld geene schuldvernieuwing gelegen is, wordt aan-
genomen bij aan toonder betaalbare wissels. Wordt een
aan toonder betaalbare wissel geëndosseerd, dan gaat de
regel onvoorwaardelijk door; wordt hij echter verhandeld
door enkele delivery, dan moet men onderscheid maken
tusschen het geval, dat hij voor eene reeds bestaande,
en dat hij voor ccnc gelijktijdig ontstane schuld ver-
handeld wordt. In het eerste geval gaat de regel even-
eens door; is daarentegen dc wi.sscl verhandeld voor
ccnc schuld, ontstaan uit eene overeenkomst, waarmee
dc verhandeling nog 66nc cn dezelfde transactie uitmaakt,
dan is er schuldvernieuwing; de schuldeischer, die geene
betaling van den wis.scl verkrijgt, kan dan niet uit dc
onderliggende schuld ageeren. Als reden voor .deze uit-
162
zondering wordt opgegeven, dat de schuldeischer, die
het stuk kan weigeren en geld eischen, of ook kan vor-
deren, dat de schuldenaar of de derde, die voor de
schuld den wissel wil geven, het stuk van zijne hand-
teekening voorzie, — door het desniettemin aan te nemen,
alle eraan verbonden risico op zich neemt en voor goed
afstand doet van de inschuld zelf.
Al het hierboven gezegde vindt ook toepassing, wan-
neer de verbintenis, ter zake waarvan de wissel wordt
afgegeven, zelf eene wisselschuld is. Een wissel of pro-
messe, ter zake eener schuld uit wissel of promesse
uitgegeven of verhandeld, draagt den naam van «rene-
wal bill» resp. «renewal note».
Het onderwerp dezer § sloeg reeds niet meer uit-
sluitend op den wissel, maar even goed op de promesse.
Hiermee nemen wij afscheid van het II® gedeelte der
Wisselwet, dat zich met den wissel bezighoudt. Zooals
in de Inleiding gezegd, wordt het III® gedeelte, dat den
cheque (naar Engelsch recht eene species van het genus
«wissel») regelt, in dit proefschrift niet opgenomen, doch
wijden wij thans nog korten tijd onze aandacht aan hel
IV® gedeelte der Wisselwet, dat over de promesse handelt.
TWEEDE HOOFDSTUK.
De Promesse.
De promesse wordt in art. 83 als volgt omschreven:
Eene promesse is eene onvoorwaardelijke, schriflelijke,
onderteckende belofte, door iemand aan een\' ander ge-
daan, om op zicht of op een toekomstig tijdstip, dat
vaststaat of bepaald kan worden, eene bepaalde som
gelds te betalen aan een bepaald persoon, aan dc order
van een bepaald persoon of aan toonder.\')
Behalve dal men hier tc doen hcefl mei eene belofte
en niet met eene opdracht, zijn dc vormvereischten der
promesse dus volkomen dezelfde als die van den wissel.
Na dc definitie volgen ccn tweetal regelen, vooreerst
de bepaling, dat een stuk, gesteld in den vorm eener
aan dc order van den ondertcekennar betaalbare pro-
messe, geene promesse in den zin van dit artikel is,
zoolang het niet door den ondertcekcnaar is geöndos-
scerd geworden. In tegenstelling hiermee zij erop ge-
1) Dc Engclschc dcflnitic luldt: A promissorj\' note i.s nn uncon-
ditional promise in writing, made by one person to another,
.signed by the maker, engaging to pny, on demand or at a fixed
or determinable future time, a sum certain in money, to, or lo
the order of, a specified person or to bearer.
164
wezen, dat een stuk, gesteld in den vorm van een\' aan
de order van den trekker betaalbaren wissel, al een
wissel is, voordat de trekker geëndosseerd heeft, hetgeen
b.v. hierin uitkomt, dat, als een zoodanige wissel ge-
accepteerd wordt, de trekker, ook zonder nog aan een\'
derde geëndosseerd te hebben, betaling van den accep-
tant uit den wissel kan vorderen.
In de tweede plaats de bepaling, dat eene promesse
niet ongeldig is op grond, dat zij ook nog bevat eene
inpandgeving tot zekerheid der promesse, onder bevoegd-
heid, het pand te verkoopen of op andere wijze erover
te beschikken. Dit schijnt men echter niet als legen-
stelling met den wissel te moeten opvatten, ook een
wissel, die eene pandstelling bevat, is waarschijnlijk nict
op dien grond nietig.
Ten slotte geeft art. 83 nog de indecling der promessen
in binnenlandsche en buitenlandsche, welke echter, zoo-
als ons blijken zal, voor het protest geen belang heeft. Het
artikel omschrijft dan de binnenlandsche promesse als:
a) eene promesse, welke is zoowel ondertcckend als be-
taalbaar binnen het Britsche Rijk, h) eene promesse, welke
naar het uiterlijk tot deze categorie schijnt te behooren.
Alle overige promessen zijn buitenlandsche prome.ssen.
Volgens art. 8^1 is eene promesse onvolkomen, totdat
delivery aan den nemer of toonder heeft plaals gehad, —
evenzeer als dal voor de overeenkomst van den trekker
van een\' wissel gezegd wordt. Door het onderteekenen
der promes.se is de overeenkomst van den onderleeke-
naar nog niet volkomen geworden.
165
Art. 86 houdt zich met de op zicht betaalbare pro-
messe bezig. Volgens de 1® subsection moet eene op
zicht betaalbare promesse binnen redelijken lijd na haar
endossement ter betaling worden aangeboden, anders is
de endossant ontslagen. Bij hel bepalen, wal een rede-
lijke lijd is, moet volgens de 2® subsection gelet worden
op den aard van hel stuk, de handelsgebruiken en de
omstandigheden van hel bijzonder geval. Deze beide
bepalingen komen volmaakt overeen met de voorschriften,
welke art. 45 geeft voor eene geldige aanbieding ter
betaling van een\' op zicht betaalbaren wissel. De 3® sub-
section luidt aldus: Eene op zicht betaalbare promesse,
waaraan te zien is, dat er sinds de uitgifte een redelijke
tijd om ter betaling aan te bieden, verloopen is, wordt op
dien grond nog niet als vervallen aangemerkt in dat opzicht,
dat het recht van den verkrijger in alle geval bezwaard
zou zijn met de het recht van voormannen bezwarende
gebreken, zelfs als hij tijdens de verkrijging onbekend
ermee was. Art 36 bepaalt, dal hel recht van hem, die
een\' op zicht hctaalbarcn wissel verkrijgt, waaraan te
zien is, dal er sinds de uitgifte een redelijke tijd ver-
loopen is, door deze laatste omstandigheid bezwaard
met de gebreken, het recht zijner voormannen bezwa-
rende. Dus wordt hier voor de promesse afgeweken van
hetgeen ten aanzien van den wissel rechtens is; ten
aanzien van de op zicht betaalbare promesse heeft hel
vereischte van den holder in due course, dot hij het
stuk vóór den vervaldag verkregen moet hebben, alle
beteekenis verloren: de zichtpromesse is eigenlijk nooit
166
vervallen in dien zin, dat het tijdstip, waarop hij de
promesse verkregen heeft, een beletsel voor hem vormt,
om holder in due course te zijn.
Art. 87 regelt de aanbieding ter betaling meer in het
algemeen. De 1® subsection bepaalt als volgt: Wanneer
eene promesse in den tekst betaalbaar gesteld is op
eene bepaalde plaats, moet ze aldaar ter betaling aan-
geboden worden, om den onderteekenaar verbonden te
doen zijn. In alle andere gevallen is aanbieding ter
betaling onnoodig, om den onderteckenaar verbonden
te doen zijn. Hiermee zijn dus twee dingen gezegd:
1) dat aanbieding ter betaling in een bepaald geval
noodig en in alle andere gevallen onnoodig is, om den
onderteekenaar verbonden te doen zijn, en 2) waar de
aanbieding — zoo ze hiertoe noodig is — geschieden
moet. Dc aanbieding ter betaling, waar vereischt, moet
volgens het na te noemen art. 89 aan de vercischtcn
van art. 45 voldoen, alleen geldt ook hier, eveneens
volgens art. 89, de bepaling in art. 52(2), dat 66n der
vercischtcn van de aanbieding ter betaling ver\\\'allcn is:
de promesse mag ook later dan op den vervaldag worden
aangeboden, zonder dat de onderteckenaar door
die omstandigheid ontslagen is.
De 2® subsection verklaart aanbieding ter betaling
noodig om den endossant eener promesse verbonden te
doen zijn. In aansluiting hierop zegt de 3® subsection,
waar de promesse geldig kan worden aangeboden (zoo-
1) In the body of il.
-ocr page 179-167
dat de endossanten verbonden zijn), ingeval ze betaalbaar
gesteld is op eene bepaalde plaats: Zoo de promesse
in den tekst zelf ergens betaalbaar gesteld is, moet zij
ook aldaar worden aangeboden, om de endossanten
verbonden te doen zijn; zoo echter de betaalbaarstelling
een memorandum vormt, d. w. z. buiten den tekst eene
plaats van betahng is aangewezen, is aanbieding aldaar
voldoende, om den endossant verbonden te doen zijn,
doch kan de houder daartoe evenzeer volstaan, met de
promesse den ondcrteckenaar elders aan te bicden, mits
de aanbieding overigens aan de vercischten der wet
(d. i. volgens arl. 87: aan dc vereischten van art. 45)
voldoet. Tezamen verklaren de 2® en 3® subscclion
dus 1) dat aanbieding ter betaling noodig is, om de
endossanten verbonden te doen zijn, cn 2) waar zc
moet geschieden, zoo de promesse ergens betaalbaar ge-
steld is.
Uit het geheele artikel ziet men dus in de eerste
plaats, dat het antwoord, door de wel gegeven op dc
vraag, of aanbieding ter betaling noodig is, om den o n-
derteekenaar eener promesse verbonden te doen
zijn, verschill van het antwoord, dat dc wet geeft op de
vraag, of aanbieding ter betaling noodig is, om den
acceptant van een\' wissel verbonden te doen zijn (in
het antwoord op de eerste vraag maakt dc wet een
onderscheid tusschen het geval, dal dc promesse in
den tekst zelf, en dal ze slechts in een memorandum
gedomicilieerd is, in hel antwoord op de Iwecdc
vraag maakl zc onderscheid tusschen de locale accep-
168
tatie eenerzijds en alle overige vormen van gequalificeerde
acceptatie en de ongequalificeerde acceptatie anderzijds).
En in de tweede plaats ziet men uit het artikel, dat het
antwoord, door de wet gegeven op de vraag, waar eene
ergens betaalbaar gestelde promesse ter betaling moet
worden aangeboden, om de endossanten verbonden
te doen zijn, verschilt van het antwoord, dat de wet geeft
op de vraag, waar een ergens betaalbaar gestelde w i s-
s e 1 ter betaling moet worden aangeboden, om de
endossanten verbonden te doen zijn (in het antwoord
op de eerste vraag maakt de wet weer onderscheid tus-
schen het geval, dat de promesse in den tekst zelf, en
dat ze slechts in een memorandum ergens betaalbaar
is gesteld, in het antwoord op de tweede vraag maakt
ze dit onderscheid niet, en evenmin eenig ander onder-
scheid: de wissel moet steeds op de aangeduide plaats
aangeboden worden).
De gevolgen van de uitgifte eener promesse worden in
art. 88 als volgt opgesomd:
1) De onderteekenaar belooft, dat hij de promesse
overeenkomstig haren inhoud zal betalen.
2) De onderteekenaar kan tegen een\' bolder in due
course geen beroep doen op het feit, dat de nemer niet
bestaat, noch ook op het feit, dat de nemer ten tijde
der uitgifte onbekwaam was tot endosseeren.
Eindelijk wordt in art. 89 de groote regel gesteld,
welke de promesse beheerscht: dat de bepalingen, welke
de "Wisselwet omtrent den wissel geeft, mutatis mutandis
toepassing vinden op de promesse, voor zoover niet in
169
de artt. 83—88 afwijkende bepalingen voorkomen, en
met inachtneming van hetgeen in art. 89 zelf nog nader
bepaald wordt.
In dit artikel komen n.1. nog een drietal bepalingen
voor, waarvan de eerste uitlegt, welke der bij de promesse
voorkomende partijen in de regeling van den wissel ge-
substitueerd moeten worden voor eene bij den wissel
voorkomende partij, om de voorschriften, welke ten
aanzien van den wissel gegeven zijn, (als men dit zoo
mag uitdrukken) voor de promesse pasklaar te maken;
waarvan de tweede aan sommige bepalingen omtrent
den wissel de toepasselijkheid op de promesse geheel
ontzegt; en waarvan de derde ten aanzien der promesse
nog eene afwijking van een voorschrift omtrent den
wissel inhoudt.
Vooreerst dan wordt gezegd, dat bij de toepassing der
omtrent den wissel gegeven bepalingen op de promesse,
de onderteekenaar der promesse geacht wordt overeen
te komen met den acceptant van den wissel, en de eerste
endossant der promesse geacht wordt overeen te komen
met den trekker van een\' geaccepteerden wissel, welke
betaalbaar is aan de order van den trekker. Vnn de
latere endossanten der promesse wordt niet gerept, het
is echter duidelijk, dat die overeenkomen met de endos-
santen vnn den wissel.
In de tweede plaats worden de voorschriften, welke
den wissel regeeren met betrekking tot
1) aanbieding ter acceptatie,
2) acceptatie.
-ocr page 182-170
3) acceptatie ter eere,
4) den wissel, die uit meer exemplaren bestaat,
op de promesse niet-toepasselijk verklaard.
En in de derde plaats bepaalt art. 89 nog, dat protest
van eene buitcnlandsche promesse niet vereischt wordt
in geval van non-acceptatie of non-betaling.
Op bepaalde uitzonderingen na, bestaat er dus eene
algeheele gelijkheid tusschen promessen en wissels.
Alvorens dit proefschrift te eindigen, wordt hier op
enkele der belangrijkste punten van het Engelsche wissel-
recht nogmaals kortelings de aandacht gevestigd, waarbij
het sehr, somtijds nuttig voorkwam, ook het \\visselrecht
van andere landen aan te halen ter vergelijking.
Men weet, dat het wisselrecht van alle landen der
beschaafde wereld tot drie stelsels teruggebracht wordt:
1) het Engelsch-Amerikaansche recht, vroeger bijna
uitsluitend gewoonterecht, thans in Engeland gecodifi-
ceerd cn in de meeste staten van de Vereenigde Staten
van Noord-Amerika eveneens gecodificeerd, zelfs grooten-
deels uniform gecodificeerd, zooals wc in dc Inleiding
zagen; 2) het Fransche wisselrecht, steunende op den
Code de Commerce van Frankrijk, die in dc artt.
110—189 het wisselrecht geregeld heeft; en 3) het Duit-
sche wisselrecht, steunende op de Allgemeine Deutsche
Wechselordnung.
§ 1. Vercischien van den wissel
a) Dc aanduiding van het stuk als «wissel», in het
Duitsche stelsel geëischt. Dc Code stelt dit vereischte
niet, en de Engelsche en Amerikaansche wet evenmin.
172
b) en c) Plaatsverschil en valutaclausule, beide vroeger
door den Code de Commerce geëischt. Sinds de wijzigings-
wet van 1896 bestaat in dit wetboek het vereischte van
het plaatsverschil niet meer, en vordert de Fransche
Code alleen nog de valutaclausule.
Wat deze laatste betreft, de waarde moet zelfs eenigs-
zins nader omschreven worden.
De Duitsche, de Engelsche en de Amerikaansche wet
eischen noch het plaatsverschil, noch de valutaclausule.
Het in het Nederlandsche recht bestaande onderscheid
tusschen wissel en assignatie, dat tot criterium theeft het
al of niet ontbreken van één dezer vercischtcn, is in
Engeland geheel onbekend. Zoowel het stuk, dat naar
Nederlandsch recht «wissel», als het stuk, dat naar
Nederlandsch recht «assignatie» is (mits althans in het
laatste geval de vorm, waarin het stuk gesteld is, niet
die van eene kwitantie, doch van eene opdracht lot
betalen is) zijn naar Engelsch recht: wissel.
(!) De ordcrclausulc. De Fransche Code eischt, dat de
wissel betaalbaar zij aan de order van een\' derde of
van den trekker zelf. Tweeërlei gevolg vloeit hieruit voort:
1) Luidt het stuk betaalbaar «aan A», zonder toevoe-
ging van woorden, waaruit blijkt \'s trekkers bedoeling,
dat het geëndosseerd zal kunnen worden (hel woord
«order» is er nict sacramenteel), dan is het naar Fransch
recht geen wissel. Onder dc A. D. W. O. en de Engelsche
Wisselwet is ook geldig een wissel, alleen aan een be-
paald persoon betaalbaar, zonder woorden, welke doen
blijken de bedoeling van den trekker, dal het stuk ver-
173
handeld zal kunnen worden. De Amerikaansche wet
daarentegen laat zoodanige \\vissels niet toe en komt in
dit opzicht dus met den Franschen Code overeen
2) De Code erkent niet den aan toonder betaalbaren
wissel. Dc A. D. W. O. erkent evenmin den aan toon-
der betaalbaren wissel, die daarentegen in de Engelsche
en Amerikaansche wet wordt toegelaten.
e) De A. D. W. O., die eischt, dat de grootte der te
betalen som gelds uit den wissel zelf moet zijn op te
maken, is eenerzijds van oordeel, dat de wissel met
rentebeding hieraan niet beantwoordt, doch wil ander-
zijds aan dit beding geene nietigheid verbinden, en be-
paalt nu, dat het rentebeding als niet geschreven wordt
beschouwd. De Fransche, Engelsche en Amerikaansche
wet verbinden aan de rentcclausule eveneens geene
nietigheid, en laten ze bovendien onaangetast.
f) Een stuk, inhoudende eene opdracht, om te betalen
bij het plaats grijpen eener gebeurtenis, waarvan het
1) Drie zaken moeten goed onderscheiden worden.
Naar den Franschen Code cn dc Amcrikaanschc wet Is een
wissel, betaalbaar gesteld «aan A», nietig, cn een onderzoek, of
dc wissel dan nog verhandelbaar is, cn of een wissel, betaalbaar
gesteld «aan A, nict aan order», dus met toevoeging van woorden,
waaruit blijkt \'s trekkers bedoeling, dat het stuk niet verhandeld
zal kunnen worden, geldig Is, wordt door deze omstandigheid
overbodig gemaakt.
Naar dc A. D. W. O. cn dc Engclschc Wisselwet is In dc eerste
plaats een wissel, betaalbaar gesteld «aan A», geldig, is in dc
tweede plaats dc zoodanige wissel cri\'dossabel, en is in dc derde
plaals ecn\'wisscl, betaalbaar «aan A, niet aan order», of met loc-
voeging van andere, dezelfde bedoeling uitdrukkende, woorden,
geldig.
174
zeker is, dat ze komen zal, doch onzeker, wanneer
ze komen zal, wordt naar de Engelsche en Amerikaan-
sche wet hierdoor niet verhinderd, wissel te zijn. De Code
en de A. D, W. O. laten den zoodanigen wissel daaren-
tegen niet toe.
g) De Fransche Code eischt, dat de wissel gedateerd
zij, en (in alle geval vóór de wijzigingswet van 1896)
dat de plaats van trekking erin vermeld sta; de A. D. W. O.
eischt evenzeer dateering en vermelding van de plaals
van uitgifte. De Engelsche en de Amerikaansche wet
eischen noch het een noch het ander.
§ 2. Het fonds.
Naar de Engelsche wet ligt in het uilgeven van cen*^
wissel niel opgesloten eene overdracht van hel daartoe
geschikte fonds, dat de trekker bij den belrokkene heefl.
Voor Schotland wordl echter eene uitzondering gemaakt,
daar ligt in hel uilgeven van een\' wissel opgesloten eene
overdracht van hel daartoe geschikte fonds, dal de
Irekker bij den belrokkene heeft, en evenzeer ligt in
elke verhandeling opgesloten eene nieuwe overdracht
van ditzelfde fonds.
De Amerikaansche wet gaal zonder voorbehoud mee
met de Engelsche bepaling, dat een wissel niet de kracht
heefl van overdracht van het fonds.
De Fransche Code zwijgt over dit punt, ,doch de
jurisprudentie is gevestigd in dien zin, dat in een\' wissel
overdracht van het fonds gelegen is.
175
§ 3. Protest
De Engelsche wet heeft bij binnenlandschc wissels het
protest geheel afgeschaft, en het «notecrcn» facultatief
gesteld. D.w.z. 1) dat ook andere bewijsmiddelen dan
protest en noting den houder ten dienste staan, om eene
non-acceptatie of non-betaling aan te toonen, 2) dat de
houder, mocht hij zich toch van een dezer beide mid-
delen willen bedienen, dc kosten van het «notecrcn» kan
verhalen, doch, als hij daarop nog een «extended protest»
laat volgen, de kosten van dit laatste nict kan verhalen.
Bij buitenlandsche wissels is echter het protest nog
imperatief voorgeschreven, d.w.z. 1) met geene andere
bewijsmiddelen kan de houder van non-acceptatie of
non-betaling doen blijken, 2) hij kan zoowel van het
extended protest als van het noteeren de kosten verhalen.
De Fransche Code en de A. D. W. O. schrijven beide
het protest nog imperatief voor.
Voorts heeft de Engelsche wet ook voor buiten-
landsche promessen het protest geheel afgeschaft,
zoodat voor alle promessen zonder onderscheid in dit
opzicht dezelfde toestand bestaat als voor binnenland-
schc wissels.
Daarentegen eischen de Code cn de A. D. \\V. O. het
protest nog bij alle promessen, evenzeer als ze het bij
alle wissels eischen. Ten aanzien van wissels gaal de
Amerikaansche wet met de Engelsche accoord, ten
aanzien van promessen schijnt ze het protest bij buiten-
landsche promessen nog te vorderen.
176
§ 4. De holder in due course en de betaling in due course.
I. De holder in due course.
De gebreken in het recht en de zuiver persoonlijke
verweermiddelen vallen naar Engelsch recht weg, gelijk
wij gezien hebben, zoodra de wissel in handen is geraakt
van een\' holder in due course, en herleven niet meer-, al
geraakt de wissel later in handen van een\' houder, die
geen holder in due course is (behalve als deze houder
zelf partij bij het ingeroepen feit geweest is). Bij de ge-
breken in het recht heeft dit eene tweeledige beteekenis,
niet alleen, dat tegen den holder in due course en zijne
namannen (die niet zelf partij bij het feit geweest zijn)
het feit niet door den wisselschuldenaar kan worden
ingeroepen, als zij uit den wissel ageeren, maar ook, dat de
holder in due course en zijne namannen (die niet zelf
partij bij het feit geweest zijn) nict op grond van het
feit met de eigendomsactie door den wisselschuldenaar
gedwongen kunnen worden tot afgifte van den wissel of
betahng van de waarde.
Hoogst belangrijk is dit beginsel voor het wisselvcrkeer.
Immers — daargelaten, dat ook de bekendheid met ge-
breken in het rccht den verkrijger niet altijd schaadt —
kan men nu in ieder geval veilig een\' naar het uiterlijk
regclmatigcn wissel vóór den vervaldag koopen of ter
zake eener vordering aannemen, als men 1) niet weet,
of er non-acceptatie heeft plaats gehad, 2) niet weet (tot
het weten behoort ook reeds het vermoeden, zonder
nader onderzoek tc doen, gelijk we zagen), of cr aan het
177
recht van de verhandelende partij of van eenen van
diens voormannen een gebrek kleeft, 3) niet weet, of er
louter persoonlijke verweermiddelen bestaan, welke tegen
de verhandelende partij of diens voormannen kunnen
worden ingeroepen.
Staat het Engelsche recht hierin op een ander stand-
punt dan b.v. het Fransche? Neen, maar het verschil
is, dat de Engelsche wet den regel uitspreekt, terwijl de
Fransche Code zich niet erover uitlaat. Evenwel geldt
in de Fransche jurisprudentie hetzelfde stelsel, dat in de
Engelsche wet is neergelegd. Alleen schijnt in Frankrijk
somtijds aangenomen te worden, dat bekendheid
van den verkrijger met een gebrek in het recht van de
verhandelende partij of van voormannen van deze, nog
niet voldoende is hiervoor, dat het feit den verkrijger kan
worden tegengeworpen: dat de verkrijger bepaald eene
bedrieglijke bedoeling gehad moet hebben, zich
door het verkrijgen medeplichtige aan een bedrog ge-
maakt moet hebben.
Het stelsel nu, dat in de Engelsche wet en in de
Fransche wetenschap en jurisprudentie is neergelegd
(in Frankrijk wordt somtijds, als zooeven gezegd, het
stelsel van niet overgaan der excepties nog verscherpt),
is volstrekt niet van jongen datum. Men acht het
waarschijnlijk, dat het tegelijk met hel endossement
zelf ontstaan is, zoodat toen op eenmaal in dubbele
mate werd afgeweken van de voorschriften, welke het
burgerlijk recht der verschillende landen len aanzien
van de overdracht van vorderingen gaf: In de eerste
-ocr page 190-178
plaats konden wisselvorderingen worden overgedragen
door endossement, hier was niet noodig de omslachtige
cessie, welke eerst na kennisgeving aan den schuldenaar
tegen dezen werkte, in de tweede plaats stond de ver-
krijger des wissels (d. i. dus de verkrijger der wisselvor-
deringen, zoo de eigendom op hem was overgegaan)
niet bloot aan de verweermiddelen, welke tegen zijn\'
auctor opgingen. In alle geval werd het stelsel op het
eind der 17® reeds in alle landen gehuldigd, want de
Italiaansche rechtsgeleerde Casaregis, die op het eind
der 17® en het begin der 18® eeuw leefde, heeft de
volgende bekende formule eraan gegeven: Exceptio quae
obstabat cedenti vel girenti, non obstat cessionario vel
giratorio.
Vermeldenswaard is nog, dat in Engeland reeds in
het eerste decennium der 18® eeuw door de wet (n.1. 3
& 4 Anne, c. 8) promessen verklaard werden te zijn
«negotiable in the same manner as inland bills of
exchange are or may bc by the custom of merchants».
Hieruit volgt in de eerste ptaats, dat de vorderingen uit
promessen door endossement of enkele delivery konden
worden overgedragen; maar in de tweede plaats, dat dc
verkrijger eener promesse vrijliep van de tegen zijne
voormannen geldige excepties (z. a. dat bij wissels toen
reeds het geval was), mits hij aan dezelfde vereischten
voldeed, als waaraan de verkrijger van ecn\' wissel hier-
toe had te voldoen. Van de invoering dier wet afstond
dus in Engeland èn bij promessen èn bij wissels de
verkrijger, mits aan bepaalde vereischten voldoende,
179
niet bloot aan de gebreken in het recht van voor-
mannen, en (mits bovendien nog met het bijzon-
dere feit onbekend) niet aan de zuiver persoonlijke
verweermiddelen.
Men verlieze bij dit stelsel niet uit het oog, dat er
enkele excepties zijn, waarop zelfs tegen den ver-
werenden of eischenden holder in due course beroep
gedaan kan worden, zoodat hij, die een\' wissel koopt
of voor \'eene vordering aanneemt, onderzoek dient
te doen, of deze aanwezig zijn, b.v. valsche of onbe-
voegd door een\' ander gestelde handteekening, onbe-
kwaamheid.
Door de Duitsche wetenschap werd in de 19® eeuw
(en wordt thans nog wel) veelal aangenomen, dat ex-
cepties, tegen een\' bepaalden houder geldig, tegen alle
latere houders wegvallen, ook tegen de houders, die bij
het verkrijgen met het betrokken feit bekend waren.
Wel wordl door deze leer de zekerheid van het wissel-
verkeer bereikt — men kan nu zonder eenig risico
wissels koopcn of voor vorderingen aannemen —, doch
tevens jegens dc wissclschuldcnarcn, die zich tegen den
vorigen houder op het feit hadden kunnen beroepen,
eene verregaande onbillijkheid geschapen, ingeval dc
houder bij het verkrijgen met het feit bekend was. In
hel Engelsche recht wordt, zooals uit dit proefschrift
ruimschoots gebleken is, geen spoor van eene dergelijke
leer gevonden; de zekerheid van het wisselverkcer wordt
niets minder dan door de Duitsche leer gewaarborgd
180
door het Engelsche recht, terwijl dit van bovenomschre-
ven onbillijkheid geheel vrij blij ft.
II. De betaling in due course.
De betrokkene of acceptant kan aan den houder, wiens
recht met gebreken bezwaard is, en die voorts voor
eene eventueele non-betaling geen regres op den trekker
zou hebben, of aan den houder, aan het recht van wiens
voormannen gebreken kleven, terwijl hij zelf geen holder
in due course is, en voorts voor eene eventueele non-
betaling geen regres op den trekker zou hebben — dus
b.v. aan den dief of vinder van een\' aan toonder be-
taalbaren wissel, of aan een\' naman van dezen, die geen
holder in due course is —, toch betalen met dat gevolg,
dat hij uit zijn accept ontslagen is en zijne betaling den
trekker in rekening kan brengen.
Niet minder belangrijk dan het vorige is dit beginsel
voor het wisselvcrkeer. Immers — daargelaten, dat ook
de bekendheid met gebreken de betalende partij niet
altijd schaadt — kan dc betrokkene of acceptant nu in
elk ^eval veilig op of na den vervaldag betalen aan den
houder, als hij niet weet (tot het weten behoort ook
weer het vermoeden, zonder nader onderzoek in tc
stellen), of er aan het recht van den houder of van
eenen van diens voormannen een gebrek kleeft.
Hier dient men niet uit het oog te verliezen, dat er
sommige feiten zijn, welke onvoorwaardelijk een beletsel
vormen voor de bevrijdende werking der betaling, zoo-
dat de betrokkene of acceptant, die een\' wissel betaalt,
onderzoek dient te doen, of deze aanwezig zijn, ook
181
als hij niet weet, of ze aanwezig zijn (b.v. dat eene
handteekening in het giro valseh is of onbevoegd door
een\' ander gesteld).
Hiermee beschouwt schr, zijne taak als geëindigd.
Dat het proefschrift in tal van opzichten te kort schiet,
hij zal allerminst wagen, het te ontkennen. Dit neemt
evenwel niet weg, dat hij reeds in het werken eraan
eene zoodanige voldoening vond, dat hij zich den tijd,
eraan besteed, nimmer zal beklagen.
SiO ■
.If
1
-joài föS gm-^TÎt».-.,\'la .la!;;
i
"Sd*\'
Hli^riA tioÉ pi ni:/ 1st
. îuiîteir îiO\'"- Sf •
n\'^ji iv/^s ijfi ttif Mît: y -iri^oêîovr y^üÄfkft-". •
.•-" - ■\'\'/s.Î^\'v; . \'s?- s. - \'-t^^\';
..s
kl ■ .- v. Vx
ÏN. ■ ; - J ■
jft\'V
«c
V\'.
-ocr page 195-STELLINGEN.
-ocr page 196-^^OMiaJäT?,...
a
f^î.
■Mi
■\'V •■^v;
wfm
-ocr page 197-I.
Het is wenschelijk, dat de in art. 100 K. voor den
wissel gestelde vercischtcn van waardeërkenning en plaats-
verschil vervallen.
Het is onnoodig, zelfs verwerpelijk, de «wissehclaiisule
onder de vercischtcn van den wissel op te nemen.
Hl.
\\
Overmacht, welke lossing verhindert, schorst de lig-
dagen, als de vracht niet per dag, per weck, per maand
enz., doch op andere wijze bedongen is.
IV.
«Zwakheid van vermogens» in art. 448 B. W. omvat
ook: lichamelijke vermogens.
186
V.
Een uiterste wil geeft den legitimaris het vruchtge-
bruik van de nalatenschap, doch kent hem in onbe-
zwaarden eigendom minder toe dan zijne legitieme be-
draagt; hij kan dan aanvulling der legitieme eischen,
zonder dat hij daartegenover verplicht is, afstand te
doen van het vruchtgebruik.
VI.
Verjaring doet naar Nederlandsch recht slechts de
actie, niet de verbintenis te niet gaan.
VII.
I
Art. 97 Provinciale Wet geeft den Staten van twee provin-
ciën alleen bevoegdheid, de daar bedoelde zaken bij een
gemeenschappelijk besluit te regelen; de Staten van elke
provincie afzonderlijk zijn tot het nemen van cen besluit
over de daar bedoelde zaken onbevoegd.
«Wetten» in art. 153 Gemeentewet omvat ook Alge-
meene Maatregelen van Bestuur en Provinciale Veror-
deningen.
IX.
Aan de voorschriften van de Veiligheidswet en van
de daaruit voortvloeiende Algemeene Maatregelen van
Bestuur zijn ook onderworpen Burgemeester en Wet-
187
houders, aan wie het beheer eener gemeentelijke gasfa-
briek is opgedragen.
Eene verandering in het privaatrecht, staatsrecht of
administratief recht, die op de strafwetgeving dezen in-
vloed heeft, dat ze gunstiger voor den verdachte is ge-
worden dan ten tijde van het plegen van het feit, komt
hem steeds ten goede.
XI.
Iemand, die zich met geweld of bedreiging met geweld
verzet heeft tegen een\' beëedigden spoorwegbeambte,
werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening,
ter^vijl hij wist, met een\' beëedigden spoorwegbeambte
te doen te hebben, kan bij cenc vervolging krachtens
art. 180 Swb. dc nict-tocpassclijkheid van dit artikel nict
op dezen grond inroepen, dat hij op het tijdstip, waarop
het feit door hem gepleegd werd, onbekend was met
dc bepaling van arl. 183 Swb.
Hij, die geld opneemt, en daarbij den geldschieter in
pand geefl eene aan een\' ander loebehoorendc zaak,
welke anders dan door misdrijf in zijne macht ge-
komen is, eigent zich steeds die zaak t o c in den
zin van arl. 321 Swb.
188
XIII.
De verhuurder kan het in art. 1188 B.W. bedoelde
beslag ook dan leggen, als de daar bedoelde goederen
verkocht zijn.
XIV.
Het is in strijd met het uitdrukkelijk voorschrift van
art. 157 Grw., dat in het Wetb. v. Sv. geen termijn be-
paald wordt, waarbinnen hij, wiens gevangenneming
door de Arrondissementsrechtbank tegelijk met het ver-
leenen van rechtsingang wordt bevolen, moet worden
verhoord.
XV.
De meer cn meer toenemende feitelijke monopolies
moeten ertoe leiden, dat de staat zelf als ondernemer
gaat optreden.
XVI.
In den Romeinschen rechtsregel, dat het risico der
verkochte zaak gedurende het tijdvak tusschen koop-
contract en levering reeds op den kooper is overgegaan,
leeft de herinnering voort aan een primitief contracten-
recht, hetwelk slechts zakelijke overeenkomsten kende,
waaraan het begrip der obligatoire overeenkomst nog
geheel vreemd was.
BU.
Voorwoord................
Hoofdstuk I. De wissel...........
§ 1. Vereischten . . . . .........11
§ 2. Business days — Vervaldag — Datum der
verschillende wisselhandelingen.....16
§ 3. Uitgifte. . ..............20
§ 4. Aanbieding ter acceptatie........25
§ 5. Non-acceptatie............28
§ 6. Protest van non-acceptatie........31
§ 7. Notificatie van non-acceptatie......36
§ 8. Aanbieding ter betaling.........43
§ 9. Non-bctaling.............47
§ 10. Protest van non-betaling........49
§ 11. Notificatie van non-betahng.......52
§ 12. Verhandeling............54
§ 13. Acceptatie.............68
§ 14. Bekwaamheid en bevoegdheid......72
§ 15. Consideration............76
§ 16. Het fonds..............82
§ 17. Guaranty..............88
-ocr page 202-190
Bk.
§ 18. Handteekeningen, welker strekking uit den
wissel niet blijkt..........92
§ 19. Wisselblanketten...........93
§ 20. Acceptatie ter eere..........96
§ 21. De acüe..............101
§ 22. De holder in due course........105
§ 23. Pandrecht op wissels.........121
§ 24. Te niet gaan van wisselschuld......123
§ 25. Betaling ter eere...........135^
§ 26. Alteration en forgery.........137
§ 27. Verloren wissels...........145
§ 28. Wisselexemplaren...........151
§ 29, Schuldvernieuwing..........159
Hoofdstuk II. De promesse.........163
Stellingen •..•.•.,•...........185-
-ocr page 203--\'\'iï\'\'"\'
m
ä:
M
ét\'
Tf\'4
t
-ocr page 206-m: ■
1-i- ("i!"