-ocr page 1-

/yx.

OVER DEN AUTOTONUS
DER SPIEREN

A. K. M. NOYONS.

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

»

BK\'J-

i .

-ocr page 6-

.....\'^ïîï^SS^î-istv;-.,-,

^ -Ï- * Sf \' \' < - ^ ,

W L ^

y* ^ „f-

» ^ » Î i (

>CrV

-ocr page 7-

OVER DEN AUTOTONUS DER SPIEREN.

-ocr page 8-

......

-ocr page 9-

y - -

rj.

OVER DEN AUTOTONUS
DER SPIEREN

Proefschrift ter verkrijging van den
graad van
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
aan de rijks-universiteit te utrecht, na
machtiging van den rector-magnificus
Dr W. H. julius, hoogleeraar in de facul-
teit der wis- en natuurkunde, volgens
besluit van den senaat der universiteit
tegen de bedenkingen van de faculteit
der geneeskunde te verdedigen op don-
derdag 9 juli 1908, des namiddags te 4 uur

door ADRIAAN KAREL MARIE NOYONS,
arts, geboren te utrecht. -:-

electrische drukkerij »piet centrum«, utrecht.

-ocr page 10-

\'\'\'S»??

......

^fr^l\'^^\'^Ä \'\'O •

tT.

" .............

\' \'"Tit

-ocr page 11-

aan mijn vader en
ter nagedachtenis
van mijne moeder.

-ocr page 12-

■ ....................................

-ocr page 13-

Dit proefschrift vraagt voor my de -»iura ac privilegia
doctoris medicinae<-i.

Aan de winning dezer oude, schoone rechten hechten
zich goede ^mores«, de gelegenheid gevend tot openlyke
dankbetuiging aan hen, die mee bouwden aan myn leven.

In de eerste plaats gedenk ik dan met piëteit myn
Oiiders, die voor my meer waren dan wat een dankbaar
leven voor hen zou kunnen zyn. Zy hebben het mij mogelijk
gemaakt Uw onderwys te volgen. Hoogleeraren en Lectoren
der Medische en Philosophische Faculteit, die voor mij leer-
meesters waart in den ruimsten zin. Enkelen Uwer ben ik
byzonder verplicht, niet alleen om de betoonde belangstelling
in myn arbeid, maar vooral om Uw vormende kracht, die
ik dagelyks in my levendig voel.

Een woord van groote erkentelijkheid spreek ik vry uit
tot U, Hooggeleerde ZWAARDEMAKER, myn Promotor,
die my richtte door woord, maar meer nog door daad. Onder
de stille suggestie van Uwen diepen, wetenschappelijken zin
en Uw vruchtbaar verstand heb ik meer dan zes jaren lang
werkzaam mogen zyn als assistent by de experimenteele
Physiologie en van Uw arbeid mogen leeren in het historisch
gebouw van Donders. Ik weet niet, wat ik meer bewonder
Uw arbeiden, Uw weten of Uw kunnen, maar wel weet ik,
dat \'k als dankbaar discipel U hoogacht.

Grootelyks waardeer ik het, BOEKELMAN, dat Gy mij
de gelegenheid boodt met U samen te werken in vriend-
sc.happelijke betrekking, zoodat de arbeid in het Sint Andreas-
gesticht niet alleen van groot belang was voor myn klinische

-ocr page 14-

ontwikkeling, doch tevens mij in staat stelde te waardeeren
en te ondervinden Uw talenten van geest en hart.

Met dankbaarheid en kleinen weemoed gaan myn gedachten
terug naar den tyd, toen ik als student nog stond te midden
van een leven vol bekoorlijk relief, naar dien tyd van leeren
voor het eigeniyke leven, dat voor den medicus-practicus,
zelfs ten spyt van alle welgemeende opvatting der natmir-
philosophische opleiding, meer omschreven handeling dan
bespiegeling, meer onzelfstandige daad dan eigen vondst,
moet wezen.

Myne vrienden, de >^praeceptores vitae in den schoons te ft
zin, zij hebben recht op mijn dank in dit moment van zelf-
analyse, imarop zij als krachtige, synthetische factoren naar
voren komen.

-ocr page 15-

INHOUD.

Hoofdstuk I. Inleiding......................i

Hoofdstuk II. Litteratuur-overzicht.......7

Hoofdstuk III. Experimenteele oorzaken van den
autotonus.

§ I. Mechanische prikkels.........28

§ 2. Thermische prikkels..........28

§ 3. Electrische prikkels..........39

§ 4. Chemische prikkels..........47

§ 5. Invloed van vermoeienis op den autotonus . 66

§ 6. Invloed van toxische stoffen op den autotonus 74

Hoofdstuk VI. Quantitatief onderzoek......90

Hoofdstuk V. Eigenschappen van den autotonus . loi

§ I. Lengte-verandering..........loi

§ 2. Volumen-verandering.........116

§ 3. Hardheids verandering.........120

§ 4. Optische veranderingen........135

§ 5. Viscosimetrische veranderingen.....140

§ 6. Electrische veranderingen.......146

Hoofdstuk VI. Theorie van den autotonus . . . .171

Stellingen ................ 185

-ocr page 16-
-ocr page 17-

HOOFDSTUK 1.

INLEIDING.

Als tonus duidt men in het algemeen den bij talrijke orga-
nen voorkomenden toestand eener voortdurende prikkeling
aan, waarvan de intensiteit overigens wisselend kan zijn.

Zoowel de oude Galleensche geneesheer als de moderne
physioloog heeft in zijn woordenschat dit woord tonus opge-
nomen, vooral ter bestempeling van spannings-ei genschappen
van contractiele elementen in het dierlijk organisme. Noch
de wonderbaarlijke humores der Ouden, noch het ietwat
magisch fluïdum van den modernen bioloog
Von Uexküll,
hebben echter een klare voorstelling kunnen brengen voor
datgene, wat men gemeenschappelijk bestempelde, en deels
ook overeenkomstig meende te verstaan.

Wij zullen bij de bestudeering van de verschijnselen en
den aard van den tonus bepaalde beperkingen aan dit begrip
dienen te stellen. Zoo bedoelen we niet te bestudeeren den
Brondgeest 1) \'sehen reflex-tonus, die opgeheven wordt bij
doorsnijding van de achterste wortels van het spinaal zenuw-
stelsel, waarmede zijn zuiver reflectorische aard wordt vast-
gesteld; evenmin zal in aanmerking kunnen komen de
Spiertonus van
Luciani 2) of van Ewald 3), die onder invloed
staat en afhankelijk is respectievelijk van cerebellum en
statisch orgaan. Ook ligt het niet in onze bedoeling te onder-

Brondgeest, P. Q., Onderzoekingen over den tonus der willekeurige
spieren. Dissertatie Utrecht 1860.

Luciani, Das Kleinhirn. Ergebnisse der Physiologie 1904. p. 259

Ewald, j. R., Ueber das Endorgan des Nervus octavus. Wiesbaden
1892.

-ocr page 18-

zoeken, wat Hermann i) aan de hand van Auerbach en
Heidenhain noemt »automatische Muskeltonus", waarvan
hij zegt: »dass ein wirklicher automatischer Muskeltonus
nicht existirt, wird dadurch erwiesen, dass an einem aus
Centrainervensystem, motorischen Nerven und gespanntem
Muskel bestehenden Praeparate der Muskel nicht um ge-
ringsten dadurch verlängert, dass man den Nerven durch-
scheidet".

0ns studieprogram omvat het nagaan en onderzoeken
van verschijnselen en eigenschappen, optredend bij den tonus
van spieren of spierorganen, niet staande onder den invloed
van ecn zenuwcentrum.

Ter scherpe onderscheiding van de o. m. hierboven ge-
noemde andere vormen van tonus, zullen wij dezen bijzon-
deren vorm van spiertonus aanduiden met den eigen term
van
autotonus. Deze naam werd gekozen niet alleen om-
dat de spier de zetel is van de verschijnselen en de drager
der eigenschappen van dezen tonus, maar vooral omdat juist
de toestand, waarin de spier zelf verkeert, het optreden of
verdwijnen van dezen tonus bepaalt; m. a. w. de prikkel tot
den autotonus ontstaat, grijpt aan en leidt tot effect in de
spier zelf.

In dien zin behoort tot den autotonus ook datgene v/at
Hermann -) met den naam van »Verkürzungsrückstand«
aanduidt. Dit laatste verschijnsel is er slechts een deel van.
Later zal hier nader op worden terug gekomen.

Moeilijkheden ter onderscheiding van den autotonus biedt
de lijkstijfheid (rigor mortis), waarmede wij uiteraard door
onze proeven aan uitgesneden spieren vaak te maken
zullen hebben. Dit verschijnsel toch heeft oogenschijnlijk

1) Hermann, I,., Archiv von Reichert und du Bois-Reymoud i86t.

2) Hermann, I^., Handbuch der Physiologie. Bewegungsapparate. Erster
Baud. Theil I pag. 35.

-ocr page 19-

veel overeenkomst met den autotonus, maar levert in wer-
kelijkheid tevens een kenmerkend verschil. De rigor mortis
kan, na eenmaal te zijn opgetreden, door mechanische invloe-
den of na verloop van tijd wel is waar verdwijnen, doch
daarna is het onmogelijk een verkorting opnieuw te doen
ontstaan, terwijl de autotonus, eenmaal te voorschijn getreden,
door natuurlijke omstandigheden of langs kunstmatigen weg
opgewekt, weer opgeheven kan worden, om daarna wederom
opnieuw opgewekt te kunnen worden. Het heeft den schijn
alsof de lijkstijfheid het resultaat is van een niet omkeerbaar
proces, terwijl de autotonus, tot op zekere hoogte althans,
omkeerbaar is. Hierin schuilt een principieel verschil tusschen
beide. De idiomusculaire spiercontractie kan in sommige ge-
vallen aan een optredenden autotonus doen denken. In wer-
kelijkheid is zij echter iets geheel anders, omdat ze locaal
wel is waar ontstaat, doch vanaf het punt van begin voort-
gaat over de spier. Een plaatselijke langdurige verdikking-
der spier is dan op te vatten als een gevolg van zeer groote
vertraging der contractie-voortplanting.

De oppervlakkige analogie tusschen autotonus en con-
tractie in \'t algemeen leidt er als van zelf toe om bij de
bestudeering van den autotonus te gaan zoeken naar punten
van overeenkomst en verschil met de spiercontractie. Van
dit standpunt uit zou men het resultaat van den autotonus
kunnen opvatten als een langdurige contractie of liever ge-
zegd als een spiercontractie met een lang gerekt plateau.
Deze zienswijze veronderstelt een op zichzelf gegeven nulstand,
waarboven zich actief een plateau verheft, welk plateau weer
secundair verheffingen kan vertoonen door het optreden van
willekeurige of onwillekeurige spiercontracties. Dit plateau
behoeft men zich niet te denken als te beginnen op de acme
der crescente eener spiercontractie, men kan zich evengoed
voorstellen dat dit pas later geschiedt gedurende het verloop
der decrescente. Als voorbeeld van een dergelijk geval zou

-ocr page 20-

men den Verkürzungsrückstand van HermANN kunnen aan-
voeren.

Doch ook zelfs bij deze voorstelling kan men toch den
autotonus als een actief proces nader gaan onderzoeken en
vergelijken, daar ook de decrescente als het resultaat van
een actief proces zeer vaak wordt opgevat.

Een andere opvatting dringt zich echter ook naar voren
en wel deze: de autotonus is een toestand, een gevolg van
een complex van invloeden en prikkels. Een dergelijken
toestand nu kan men zich tweeërlei denken: óf als schijn-
baar, óf als essentieel.

De toestand is bijvoorbeeld schijnbaar in die gevallen,
waar een tonisch effect zich openbaart, doordat een spier
zich met zulke korte intervallen contraheert, dat de relaxatie
nog niet ten einde is op het oogenblik dat een nieuwe
contractie zich wederom verheft. Een duidelijk voorbeeld
van een dergelijk geval kan, onder bepaalde condities, het
rhytmisch contraheerend, uitgesneden hart van den aal leveren,
waarbij ontegenzeggelijk de mate der relaxatie op en neer
gaat met de frequentie der hartslagen.

Dezen toestand nu zou men schijnbaar kunnen noemen,
uitgaande van de veronderstelling, dat de relaxatie-vermin-
dering toegeschreven moet worden aan het te vroeg optreden
der latere enkelvoudige contracties. Hiertegenover zou dan
staan de wezenlijke autotonus-toestand, welke veroorzaakt wordt
door bepaalde oorzaken, die als prikkels functioneeren, terwijl
de -toestand zelf op te vatten is als het effect van hetzij
zelfstandige physico-chemische processen, hetzij van niet
nader te definieeren vitale processen.

Het opsporen van de oorzaken van den autotonus en de
eigenschappen van het verschijnsel zal ten slotte moeten
beslissen, op welk standpunt we ons ter verklaring van den
autotonus zullen te stellen hebben.

Als leiddraad zullen daarbij de oorzaken en eigenschappen

-ocr page 21-

der gewone spiercontractie dienst doen, zonder daarbij uit
het oog te verliezen dat de spiercontractie in wezen geen
toestand, maar een verloop, een actus is.

Waardoor een spier in functie treedt, d. w. z. waardoor zijn
contractiel vermogen in laatste instantie omgezet wordt in
een verkorting of vermeerderde spanning, dit is een o,ude
vraag, die de physiologen hoofdzakelijk in twee kampen
deelt. Zoolang deze kamp niet beslecht is, kunnen we ons
aan een der beide zijden scharen. Doordat
Engelmann
de spiersamentrekking localiseerde in de wel is waar slechts
hypothetische inotagmen, won toch de voorstelling van het
contractie-proces veel aan duidelijkheid: het verschijnsel der
spiersamentrekking kreeg een reëelen inhoud.

Kunnen we ook voor den autotonus een bepaalde locali-
satie in de spier aangeven?

Voor de niet gewervelde dieren heeft Fil. Bottazzi dit
beproefd. Het onderzoek leerde hem, dat het glad spierweefsel
het tonushoudend weefsel bij uitstek is en dat dit in mindere
mate geldt voor het m3rocard-weefsel en weer minder voor
de gestreepte roode spieren en het minst voor de gestreepte
witte spieren. Daarnaast bleek dat het glad spierweefsel tevens
het rijkst is aan sarcoplasma en dat deze rijkdom aan
sarcoplasma afneemt in dezelfde mate als het vermogen om
in tonus te geraken, altijd van de hierboven genoemde rij
van contractiele weefsels.

Als een weefsel, dat groote excursie van den autotonus
toelaat, noemt
Fil. Bottazzi het atrium van Emys, dat blij-
kens de histologische onderzoekingen van
Rozenschweig
en Bottazzi i) zeer rijk is aan glad spierweefsel, hetwelk
op zijn beurt weer voor verreweg het grootste deel uit
sarcoplasma bestaat.

Bottazzi, Fil. Richerche sulla inuscolatura cardiale dell\' Emys euro-
paea, Zeitschrift für Allgemeine Physiologie 6e Band 2e Heft 1906.

-ocr page 22-

Alvorens bottazzi »la teoria del sarcoplasma« met be-
trekking tot den tonus opstelde, stond
Fano i) reeds op het
standpunt dat de tonus-oscillaties en daarmede de tonus zelf
ook eigen zijn aan het ongedifferentieerde materiaal der
contractiele cellen, tc weten: het sarcoplasma.
Bottazzi
formuleerde scherper en gaf wijder strekking aan, hetgeen
door
Fano meer algemeen was uitg\'esproken. Zie voor
bijzonderheden o. a. het litteratuur-overzicht.

Hieruit blijkt dus, dat wij bij ons onderzoek er vooral op
aangewezen zijn te experimentceren bij die diersoorten, wier
spieren veel sarcoplasma bevatten, dus in het algemeen
gezegd als proefobjecten te gebruiken de gladde spieren,
inzonderheid van de lagere dieren.

Als eerste type koos ik de Anodonta fluviatilis, waarvan
het hart als proefobject dienst deed.

Van het tweede type, de gewervelde dieren, 2) werden
verschillende klassen en soorten genomen:

a. de aal (Anguilla vulgaris);

waarvan als proefobject het hart gebruikt wordt.

b. dc kikvorsch (Rana temporaria en Rana esculerita);

proefobjecten: de cloaca; maagringen; het hart; de M.

sartorius; M. gastrocnemius.

c. de ringslang (Tripodonotus natrix)

als proefobject gebezigd: het hart.

d. de schildpad (Emys orbicularis)

proefobjecten: de cloaca; maagringen; het hart (atrium
en ventriculus cordis); spieren van vóór- en achterpooten.

Fano, G., Sur les causes et sur la signification des oscultations du
er tonus auriculaire dans Ie coeur de l\'Emys europaea. Archives italien-
nes de Biologie. Tome XXXIV. 1900.

2) Men zal daarenboven nog een enkel experiment aantreffen ontleend
aan de spieren van het onderbeen van een katje.

-ocr page 23-

HOOFDSTUK IL

LITTERATUUR-OVERZICHT.

Elk litteratuur-overzicht heeft de moeilijkheid der begren-
zing en de groote kans der onvolledigheid, vooral wanneer
een begrip langzaam gegroeid is en ontwassen aan andere
begrippen, waarmede het vroeger op een lijn gesteld werd.
Dit geldt in het bijzonder voor den autotonus en is vol-
komen begrijpelijk. In de natuurwetenschap neemt men
waar, experimenteert, schrijft zooveel mogelijk objectief het
bij de proef waargenomene neer, maar kan vaak het ge-
wicht van eigen waarnemingen niet behoorlijk bepalen. Zoo
zijn conclusies vaak gelukkige grepen, doch moeten even
vaak aan de later-komenden onvolledig toeschijnen ; tevens
kunnen tal van feiten, gezien door vroegere onderzoekers,
eerst tot een rechte duiding komen in het licht van latere
opvattingen en gegevens, die een jongere wetenschap heeft
weten op te diepen en bruikbaar te maken.

Met betrekking tot het onderwerp van den autotonus,
komt het mij wenschelijk voor om als beginpunt voor een
litteratuur-overzicht te aanvaarden het in 1865 bekroonde
antwoord van
IsiD. Cohnstein op de vraag, gesteld door
de Académie royale de Belgique, luidend : »faire une exposé
historique de la theorie du tonus musculaire et chercher pour
les phénomènes expliqués autrefois à l\'aide de cette théorie
une interprétation conforme aux faits établis par la physio-
logie expérimentale."

Cohnstein\'S geschrift brengt geen nadere verklaring van

-ocr page 24-

het wezen van den tonus i). Onder tonus verstaat hij een
turgescentie en resistentie, die aan de weefsels van het
lichaam eigen zijn, wanneer zij zich in normalen toestand be-
vinden, terwijl de tegenovergestelde toestand als atonie ge-
kenschetst wordt. Wat aangaat de theorie van den tonus
schrijft hij : »Musculorum toni theoria in tria dividenda est
spatia, quae inter se distincta quasi periodi se praestant:
prima verborum, rationis altera, tertia experimentorum.

De periodus verborum is breed, maar weinig diep, begint met
de oude Grieken en eindigt in de tweede helft der i g® eeuw.

De tweede periode begint met Johannes Müller en
Henle en gaat over in de derde periode, die met Hei-
denhain
aanvangt en tot 1865 voortgaat. Deze eerste
»periode der woorden" herbergt mannen, die blijkens hun
uitlating volgens ons standpunt een juist inzicht innemen
omtrent den tonus.

Zoo zegt Bichat, om aan te toonen, dat de tonus geen
puur elasticiteitsverschijnsel is: l\'action élastique existe indé-
pendamment de la vie, ne vient que de la tension, tandis
que l\'action tonique n\'existe que pendant la vie.

Men krijgt den indruk dat in de eerste periode van de
tonus-theorie veel meer gedacht werd aan een zelfstandige
eigenschap van de spier, afgescheiden van alle zenuwwer-
king, terwijl juist in de tweede periode de zenuw-invloeden
sterk op den voorgrond worden geschoven, om ze in de
derde periode alles te laten overheerschen, waarbij de tonus
geheel wordt beschouwd als te berusten op reflectorische
werkingen
(Heidenhain, BrONDGEEST, HERMANN, JüRGEN-
sen en Cohnstein). Dit kon te meer geschieden omdat
naast de lengte-spier de holtespier als object werd gebe-
zigd bij de proefnemingen van
ROSENTHAL, Heidenhain,
COLLBERG, V. wittich, SAUER e. a.

1) Mémoires couronnés publiés par l\'Académie royale de Belgique.
Tome XXXIII 1865—1867.

8

-ocr page 25-

Bij ons litteratuur-overzicht willen wij ons zooveel moge-
lijk bepalen tot datgene, wat als autotonus bestempeld werd
en zooveel doenlijk van reflectorischen tonus afzien.

Hierop lettend verdient thans in de eerste plaats genoemd
te worden
Hermann i), daar hij de eerste is bij mijn weten,
die aan een bepaalden verkortingsvorm van de uitgesneden
spier, hoewel dit verschijnsel slechts een deel is van het
phenomeen van den autotonus, een bepaalden naam heeft
toegedeeld nl. dien van Verkürzungsrückstand.

Het feit zelf was reeds veel vroeger bekend.

Schiff stelde in zijn Lehrbuch der Muskei- und Nerven-
physiologie en
Hermann in zijne dissertatie: »de tono ac
motu musculorum nonnulla" vast als een algemeenen regel,
dat een spier na contractie bij een geringe belasting zijne
oorspronkelijke lengte niet weer bereikt.

De oorzaak van dezen Verkürzungsrückstand zoekt
Hermann in tweeerlei omstandigheid nl. ten eerste elke
spier heeft bij vormverandering inwendigen wrijvings-weer-
stand te overwinnen, hetgeen onder invloed van een kleine
last niet kan geschieden; als bewijs hiervoor wordt genoemd
Kühne\'s klassieke proef waarbij een op kwik liggende
spier na de samentrekking zijn gecontraheerden vorm be-
houdt.

Als tweede omstandigheid wordt aangevoerd, dat onder
bepaalde voorwaarden de verkortingskracht zelf niet volko-
men verdwijnt; ten bewijze hiervoor wordt gewezen op
Tiegel\'s 3) waarneming dat een spier na heftige direkte
prikkeling slechts onvolkomen verslapt, welken resteerenden
samentrekkingstoestand
Tiegel met den naam van »Con-
tractur" stempelde.

Hermann, L., Handbuch, der Physiologie, Erster Theil, Ivcipzig
1879, S. 35-

Kühne, Arch. f. Anat. iind Physiol. 1859, s. 815.

Tiegel, Arch. f. d. ges. Physiologie Bd. XIII 1876, s. 71.

-ocr page 26-

Gaskell i) kende reeds een antagonisme van chemische
stoffen ten opzichte van den harttonus.

Zoo zouden alkaliën, evenals antiarine en digitaline de
diastolische uitzetting doen minderen bij het hart, terwijl de
systolische samentrekking dezelfde zou blijven. Antagonis-
tisch aan de alkaliën werken tot op zekere hoogte de zuren,
die de systolische samentrekking zouden verminderen, bij
gelijk blijvende diastolische verslapping. In zijn bekend
onderzoek, waarin de trophische invloed van den N. vagus
en het anabolisme ter sprake komt, verdedigt
Gaskell 2)
in 1882 de opvatting dat de chemische stoffen, tot explo-
sieve substanties uit het protoplasma gevormd, op tal van
wijzen gedurende haar vorming beïnvloed kunnen worden,
waardoor zij een verschillend explosief vermogen erlangen
en concludeert ten slotte: er bestaat een samengaan zoo-
wel in positieven als negatieven zin van contractie-kracht,
met prikkelbaarheid van de hartspier en haar tonus.
Gas-
kell
maakte bij zijn onderzoekingen gebruik niet van line-
aire meting, doch van capiciteitsbepaling van het hart.

Sertoli 3) experimenteerde het eerst met den M. retractor
penis van zoogdieren, constateerde daarbij tonische verkor-
tingen en kon daarbij aantoonen dat niet de absolute hoogte
der temperatuur, doch de verandering der temperatuur als
zoodanig voor het glad spierweefsel een prikkel levert om den
tonus in positieven of negatieven zin te wijzigen.

Ringer 4), die uitvoerig de werking van Ca-, Ka-, Na-zouten
op de skeletspieren onderzocht en daatbij vooral acht gaf

1) Gaskell, W. H., On the tonicity of the heart and blood vessels. Journ.
of Physiol. III, 1880.

Gaskell, W. H., On the action of the Vagusnerve upon the tonicity
of the heart. Philosoph. Transactions. Vol. 173 III, 1882.

3) Sertoli, Contribvition ä la physiologie générale des muscles lisses.
Archiv. Italien de Biologie Tome 5, 1883.

i) Ringer, S., Regarding the action of lime, potassium and sodium salts
on skeletal muscles. Journal of Physiology VIII, p. 20 1887.

10

-ocr page 27-

op de prikkelbaarheid van die spieren onder invloed van
genoemde zouten, was het opgevallen dat een toevoeging
van chloorkalium niet alleen een verhoogde prikkelbaarheid
deed ontstaan, maar dat ook de »Verkürzungsrückstand«
er door optrad, die verhinderd kon worden door Ca CI2 toe
te voegen.

In het gedenkschrift van Ludwig deelde Fano i) in 1887
zijne interessante proeven mede omtrent de tonusvariaties
van de atria van het hart der Emys europaea en toonde
daarbij aan, dat de tonusvariaties verdwijnen bij verwarming
op 40° Celsius, terwijl de systolische contracties blijven
voortbestaan. SiGM.
Exner bestudeerde terzelfder tijd de
optische eigenschappen van levende spiervezels van Hydro-
philus piceus. De toename van den brekingsindex is
karakteristiek voor de langdurige samentrekking in tegen-
stelling tot de voorbijgaande contractie.
Exner 2) schrijft
dit toe aan het uittreden uit de spier van een vrij aanzien-
lijke hoeveelheid vloeistof bij de langdurige samentrekking,
welke vloestof bij het onderzoek een geringe brekingsindex
bleek te bezitten.

B. Morgen 3) experimenteerde met maagringen van kik-
vorschen. Uit zijn onderzoekingen valt hier te vermelden,
dat de tonus van den maagring verschillend zich verhoudt
naarmate de electrische prikkel, welke wordt toegedeeld
aan den maagring aangrijpt óf aan den slijmvlieskant, óf aan
de serosa. Van meer belang echter is zijn mededeeling dat
bij een temperatuur van 40° C. de tonus verdwijnt, maar
bij afkoeling weer terugkomt, in tegenstelling tot dwars ge-

Fano, Ueber die Tonusschwankungen der Atrien des Herzens von
E^mys europea (Beiträge zur Physiologie C. Tüdwig gewidmet. Leipzig 1887.

Exner, Sigm. Ueber optische Eigenschaften lebender Muskelfasern.
Pflüger\'s Archiv, XXXX pag. 360. 1887.

Morgen, B, Ueber Reizbarkeit und Starre der glatten Muskeln.
Untersuchungen. Pliys. Instit. Univ^ Halle Heft. pag. i39-

u

-ocr page 28-

streepte spieren die zich ten opzichte van deze temperaturen
juist andersom gedragen.

Marfori 1) toonde aan hoe de werking van de veratrine
bij gladde en dwarsgestreepte spieren in hoofdzaak dezelfde
is. Veratrine verhoogt nl. den »Verkürzungsrückstand" (Con-
tractur) van de geprikkelde spier, vermindert de prikkel-
baarheid en verhoogt de vermoeidbaarheid.

schenck 2) poogt in zijn studie omtrent den invloed van
de temperatuur op de spierverrichtingen aan te toonen, dat
de »Verkürzungsrückstand« bij de vermoeide spier in wezen
iets anders is dan de contractuur bij spieren in tetanus.
De »Verkürzungsrückstand« zou het gevolg zijn van gebrek
aan assimileerbare substantie, terwijl de tetanische contractuur
zijn ontstaan zou danken aan de vermindering der geschikt-
heid van assimilatie.

Dat de temperatuur niet alleen invloed heeft op den rust-
toestand, de lengte van de spier, doch tevens op de wijze
waarop een spier dien rusttoestand bereikt, leert ons even-
eens een proef van
Schenck 3). De descrescente wordt bij
tot 31.5 O Celsius verwarmde spieren vervroegd en bij tot op
6° C. afgekoelde spieren vertraagd.

Op het voetspoor van Fick aanvaardt Blumenthal 4)
in het spierprotoplasma twee actieve processen, nl. verkorting
en verlenging. Natrium-fluoride, natrium-jodide en veratrine
houden verlenging tegen, terwijl zuren, alcohol en zwakke

Marfori, P., Influence de la vératrine cristallisée sur les contractions
des muscles. Arch. ital. de Biologie XV pag. 261. 1801.

Schenk, Fr., Beiträge zur Kentniss vom Einflusz der Temperatur auf
die Thätigkeit des Muskels. Pflüger\'s Archiv. Bd. 52, pag. 470. 1892.

3) Schenck, Fr., Ein einfacher Versuch zur Demonstration des Ein-
fluszes der Spannung auf den Ablauf des Contractionsproces. Pflüger\'s
Archiv. Bd. LV, pag. 626. 1892.

-t) Blumenthal, A., Ueber die Wirkung verwandter chenischen Stoffe
auf den quergestreiften Muskeln. Pflüger\'s Archiv. Bd. 62. pag. 513. 1896.

12

-ocr page 29-

oplossingen van kalkzouten het optreden der verlenging
bevorderen.

Rosenbach i) verstaat onder tonus de eigenschap van
georganiseerd weefsel, om onder alle omstandigheden een
bepaalde middelmatige spanning te bewaren. Een krachtige
tonus is voor hem niet alleen het vermogen zich energisch
te contraheeren, maar om van uit den middelmatigen (normalen)
evenwichtstoestand aanzienlijke systolische en diastolische
excursies te maken. Hij aanvaardt de actieve diastole en
duidt die als een diastolischen tonus.

Schönlein 2) onderzocht bij slakken en Holothurien den
spiertonus. Hem bleek dat bij 35°—38° Celsius Holothurien
verslappen, waarbij hun spieren geheel doorzichtig worden;
volgt daarna afkoeling, dan keert de oude toestand weer
terug; het analoge komt ook voor bij andere Acephalen.

ZiLWA 3) kan zich niet vereenigen met de opvattingen
van
Fano en Bottazzi omtrent oorsprong en wezen der
tonusschommeling. Hij onderzocht evenals
sertoli bij den
M. retractor penis en komt tot deze conclusie: »nous ne
voyons aucune raison pour attribuer les grandes (toniques)
et les petites variations dans la longueur du muscle à
l\'action des parties spécifiquement différentes de chaque
fibre musculaire; mais nous pensons que l\'état tonique du
muscle dépend de la fusion plus ou moins grande des con-
tractions rythmiques des fibres individuelles.«

De stoffen, die volgens Howell 4) de slag-exhausteerende
Werking van NaCl. opheffen, zijnde Ringer-oplossing, mengsel

Rosenbach, O., Gruiidriss der Pathologie und Therapie der Herz-
krankheite. 1897.

Schönlein, K., Ueber die Einwirking der Wärme auf den Tonus der
Muskeln von Schnecken und Holothurien. Zeitschrift für Biologie XXXVI.
pag- 523. 1898.

Zilwa, A. E., Some contributions to the physiology of unstriated
niuscle. Tome XXVII, Journal of Physiol. 1901.

Howell, Americ. Journ. of Physiology, VI pag. 181. 1901.

13

-ocr page 30-

van KaCl. en CaClo dextrose en rietsuiker, I.iCl., O., of
HgOo houdende vloestof, vochtige lucht, Na2 COg, hebben
één gemeenschappelijken trek: de vermeerdering van tonus.

Van lithium, dextrose, een mengsel van NaCl en CaClg
is het slagvormend vermogen evenredig met het vermogen
om den tonus te verhoogen.

Dat niet alleen uitsluitend de gladde spier of het hart
tonus-schommelingen vertoont na veratrine-toediening toonde
Santesson aan. M. gastrocnemici omgeven met watten,
gedrenkt in i/iooo veratrine-keukenzoutoplossing doen
lengte-golven ontstaan van i,
2 ä 3 minuten, die na een
kwartier ophouden.
Santesson zocht verband bij deze proe-
ven met Henze\'s demarcatiestroom bij een veratrine-sartorius.

Een reeks van studies, gedurende langen tijd gepubliceerd
over den hartspiertonus, leidde
Porter er toe om in 1902
de volgende feiten vast te stellen: lO bij toenemen van
den tonus, vermindert de geleidbaarheid van de hartspier;
2O de hoogte van de tonus-contractie is evenredig aan de
sterkte van den prikkel (de alles-of-niets-wet gaat hier niet
op); 3O de tonus-contractie bezit geen refractaire phase;
4O tonus-contracties kunnen gesuperponeerd worden, gelijk
skeletspiercontracties gesuperponeerd kunnen worden. De
tetanus van het hart zou dus niet, volgens
PORTER, te duiden
zijn als een tetanus van de fundamentale contractie, maar
als een tetanus van den tonus.

Rosenzweig 3) hield zich bezig met nadere bijzonderheden

1) Santesson, C. G., Eigenthümliche Touusschwaukungen der Veratrin-
contractur beim Frosch. Centralblatt für Physiologie. Bd. XVI, n". 8. 1902.

Porter, W. F., Studies in the Physiology of Muscle. i Observations
on the tonus of heart muscle. Americ Journ. of Physiology, Bd. VIII.
1902—1903.

Rozenzweig, Beiträge zur Kentniss der Toniisschwankungen des
Herzens von Emys Europaea. Archiv, f. Physiologie 1903. pag. 192.
Supplement.

14

-ocr page 31-

op te sporen ten opzichte van de tonusvariaties van het
schildpaddenhart. De tonusvariaties zouden ontbreken bij
goed gezonde, frissche dieren en zouden sterker zijn naar
mate de contracties verminderen. Als oorsprongplaats der
tonusvariaties geldt bij hem de atrioventriculairgrens, terwijl
de voortgeleiding door alle hartsgëdeelten gelijktijdig plaats
heeft, want de tonusvariaties van de beide atria, zoowel als
van de andere hartsgedeelten zouden isochroon kunnen
verloopen.

Schultz i) maakt bij zijn zeer uitvoerige en nauwkeurige
onderzoekingen bij gladde spieren onderscheid tusschen
een tonus van neurogenen aard en een »Substanztonus";
graphisch is het sneldalend deel der decrescente als ver-
mindering van den neurogenen tonus op te vatten en het
asymptotisch deel der decrescente als de uitdrukking van
den »Substanztonus«. Hij stelt de contractie tegenover den
»Substanztonus" als actief tegenover passief proces.

Na een isometrische contractie met gelijke beginspanning
als bij een respectievelijke isotonische contractie is de tonus-
verslapping in het eerste geval sterker. Dat er een eng
verband bestaat tusschen contractie en »Substanztonus«,
daarvoor pleiten de feiten, dat de grootte van de contractie
op en neer gaat met die van den »Substanztonus«, voorts
dat ecn contractie noodig is om den »Substanztonus" weer op
te wekken.

Op het voetspoor van Heiderich 2), die waarnam, dat bij
contractie van gladde spieren het verschil in brekingsindex
tusschen spierfibrillen en sarcoplasma afneemt, neemt
Schulz
aan, dat de fibrillen vocht opnemen uit het sarcoplasma. Hij

Scluütz, P., Physiologie der längsgestreiften (glatten) Muskeln der
Wirbelthiere. Pflügers Archiv. Supplement 1903. Beiträge
i 1897, ii
ï897, iii
1897.

Heiderich. Glatte Muskelfasern im ruhenden und thätigen Zustande
Auatom. Anzeiger 1902. Bd. XX p. 192.

15

-ocr page 32-

komt tot de volgende conclusie: »der Schlusz liegt nahe,
dasz der Contractionsvorgang bei den längsgestreiften
Muskeln in ganz ähnlicher Weise zu Stande kommt, wie
die Verkürzung der Darmsaite im Muskelmodell durch
thermische Quellung und die Wärme hervorgebracht wird
durch die auf den Reiz ausgelöster Oxydation.« Door de
contractie treedt eene chemische verandering in de spier
op, daardoor chemische zwelling.

Zoo wordt de contractie het gevolg van thermische zwel-
ling en de tonus het gevolg van chemische zwelling.

Stiles I) demonstreerde door zijn proeven hoe niet alleen
de chemische samenstelling der zouten, maar ook de concen-
tratie van invloed is op den spiertonus. Een opengesneden
maagring in 0.7 «/o NaCl. verliest den tonus bij toevoeging
van sporen K CL, ontvangt tonus bij sporen CaCl2 en krijgt
een aanmerkelijk verhoogden tonus bij K Cl.-concentratie van
meer dan 0.2 o/^.

In een belangrijk artikel, waarin Grützner 2) het meeste,
wat omtrent gladde spieren bekend is, samenvat, komt hij
ten slotte tot het opstellen van deze algemeenc eigenschap
voor de gladde spier, dat de contractiele vezelcel bij elke
willekeurige lengte in rust moet kunnen verkeeren en de
spanning nul aannemen. Hij betitelt dit vermogen als
»staffelweise innere Stillstellung der kontraktilen Faserzelle«,
waardoor verklaarbaar wordt, dat in holte-organen de druk
nul kan bestaan trots verschillende lengte van de afzonder-
lijke spiercellen.

Hoe men zich deze mogelijkheid kan denken, blijkt uit
het volgende citaat:

»Man denke sich einen gedehnten elastischen Gummi-

Stiles, P. G., On the influence of calcium and potassium salts upon
the tone of plain mu.scle. Americ. Journ. of Physiol. VIII, pag. 367. 1903.

Grützner, P., Die glatten Muskeln, Ergebnisse der Physiologie,
3e Jahrgang II Abth. Wiesbaden 1904.

16

-ocr page 33-

faden, der durch seine Zusammenziehung ein mit Sperrhaken
versehenen Gewicht an einer mit entsprechender Haken
versehenen Zahnstange in die Höhe heben und wenn er
mit der Zusammenziehung aufhört, es an jeder Stelle absetzen
und sich selbst dann aushaken kann. Während des Hubes
hat der Gummifaden natürlich Arbeit geleistet, leistet aber
keine mehr sobald das Gewicht von dem Sperrhaken fest-
gehalten wird und hat auch, wenn es sich aushebt, keine
innere Spannung mehr.«

In dien geest moet volgens Grützner de tonus beschouwd
worden als een bepaalde toestand van het inwendig hef-
mechanisme in de spier.

Na lichte veratrine-vergiftiging van het geïsoleerd konijnen-
hart, doorstroomd volgens
Langendorff kon Kuljabko i)
positieve inotrope veranderingen waarnemen in dc harts-
werking, die ingeleid worden en eindigen met tonustoename
van het hart.

Het hart vertoont daarenboven eigenaardige tonuswis-
selingen. Hij brengt deze tonusschommelingen evenals
Fano en Bottazzi terug tot contractuur van het sarco-
plasma, daarbij steunend op eigen waarneming bij wervel-
looze dieren.

In een reeks nauwkeurige en uitgebreide onderzoekingen
heeft
Zoethout den tonus bij spieren bestudeerd. In 1902
deelde hij mede dat de tonus van de uitgesneden gastroc-
nemius-spier bij den kikvorsch onder invloed van KCl.
verhoogd werd en dat CaCU., en in mindere mate NaCl.
deze werking van KCl. kon tegenwerken In een latere
publicatie in datzelfde jaar werd vastgesteld dat Na-zout,

Kuljabko, A., Ueber die Erscheinungen der Tonusschwankungen
am isolierten Kaninchen-herzen bei Veratrinvergiftigungen. Pflüger\'s
Archiv, CVII pag. 238. 1904.

Zoethout, W. D., Effects of various salts on the tonicity of skele-
tal muscles. Américain Journal of Physiology. 1902, Vol. VII. p. 199-

17

-ocr page 34-

waarvan het anion het calcium praecipitcert, den tonus meer
verhoogt, dan wanneer het chloride gebruikt wordt als anion
en dat de minimum-concentratie van Na- en Ka-zouten
noodig om den tonus te vermeerderen veel geringer is dan
van KCl. i)

Tevens werd aangetoond dat vele andere zouten van
ammonium, rubidium en caesium zich gedragen als kali-
zouten terwijl strontium- en magnesium-zouten zich ge-
dragen als Ca.

In 1904 lieten zich de resultaten van zijne onderzoekingen
samenvatten in deze overzichtelijke vier hoofdgegevens:

I. De zouten van kalium, caesium, ammonium en rubidium
vermeerderen den tonus van de skeletspieren; de jodiden,
bromiden en sulphaten hebben een grooter effect dan de
chloriden.

II. De chloriden van natrium en lithium en voornamelijk
die van calcium, strontium en magnesium doen deze tonus-
vermeerdering te niet.

III. Sommige zouten van natrium als jodiden, bromiden
en sulphaten kunnen weliswaar den tonus vermeerderen
maar dit effect is gemeenlijk bij uitstek nauw verbonden
met hun vermogen om rhythmische contracties te doen uit-
voeren. De werking van lithium-zouten is steeds minder
dan die van de natrium-zouten.

IV. Barium-chloride is een tonus-antagonist tegenover
kalium-chloride en vermag den tonus te doen minderen;
kalium-chloride is een rhythmiek-antagonist ten opzichte van
barium-chloride.

In hetzelfde jaar toonde Zoethout aan hoe in het alge-
meen electrolyten naar hun aard en concentratie verschillende
invloed hebben op den spiertonus. Spieren gedoopt in

J-) Zoethout, W. D., Americ. Joum. of. Physiol. Vol. VII. p. 320.

2) Zoethout, W. D., The effects of various salts on the tonicity of
skeletal muscles. Aniericain Journal of Physiology. Volume X. 1904.

-ocr page 35-

natrium-, kalium-, ammonium-, barium-, strontium- hydraat-
oplossingen geven een tonus-vermeerderiug, die door in-
werking van natrium, lithium en magnesiumchloride verdwijnt.
Wordt nu de tonustoename veroorzaakt door een hydraat-
oplossing in een concentratie zwakker dan m\'ioo dan
vermogen ook de zouten van calcium, strontium en barium
de werking van het hydraat op te heffen; is de concentratie
van het hydraat grooter dan m/ioo dan veroorzaken de
calcium-, barium- en strontium-zouten een verdere verkorting
van de spier. De carbonaten van natrium, kalium en
lithium geven voor den spiertonus een overeenkomstig
resultaat als de hydraten. i)

Von Uexküll -) denkt zich als substraat van den tonus
in den meest wijden zin een fluïdum, dat door drukgolven op
de spier werkend, de spier min of meer in contractie brengt.
Dit fluïdum bezit eigenschappen van druk, massa en capaciteit.

Bij de spiersamentrekking onderscheidt hij de werking
van twee distincte apparaten: »Verkürzungsapparat und Sperr-
apparat." Voor de spier kan het resultaat van prikkeling zijn:
óf spanning, óf verkorting, óf beide. Dit is afhankelijk van
den spierbouw. Het »Sperrapparat« wordt in zijn werk-
zaamheid geregeld door de last, terwijl het »Verkürzungs-
apparat« indirect beheerscht wordt door de uitrekking, die
een gevolg nl. is van de belasting. Bij de spieren is elke
spiervezel een zelfstandig eindorgaan, dat slechts door de
eigen zenuwvezel tot prikkeling wordt gebracht. Voor
spieren van lagere dieren kan het ontvang-orgaan van den

Zoethout, W. D., Further experiments on the influence of varions
electrolytes on the tone of skeletal muscles. Amer. Journ. of Physiology
P. 373- 1904.

Uexküll, J. v., Studiën über den Tonus. Zeitschrift für Biologie.
Bd. XLIV 1902, Bd. XLIV 1904.

Uexküll, J. V., Leitfaden in das Studium der experimentellen Biologie
<îer Wassertiere. Wiesbaden 1905.

19

-ocr page 36-

prikkel en motorisch orgaan beperkt zijn tot de spier zelf.

Uit zijne onderzoekingen blijkt voorts, dat de tonus een
conditie is voor het ontstaan van de spiercontracties en dus
als primair moet worden beschouwd ten opzichte van deze
contracties.

Biedermann i) kant zich tegen Von Uexküll\'s opvat-
tingen en wil ondersteunen zijn eigen opvatting van een
peripheren spiertonus, waarvan de zetel in de spier zelf is te
zoeken, zeggende: »und der voraussichtlich keinen aktiven
Vorgang darstelt sondern darauf berühen würde, dass die
Processe, welche Erschlaffung und Wiederverlängerung des
Muskels an sich bewirken, nicht oder nur in unvollkommener
Weise sich entwickeln." Wel kan de tonus daarenboven
beïnvloed worden door prikkeling van periphere zenuwen,
zonder dat er zelfs nog een ganglionair apparaat tusschen
geschakeld behoeft te zijn.

Naar aanleiding van het gedrag der gladde spieren ten
opzichte van de warmte, deelt
Biedermann 2) eenige onder-
zoekingen over tonus mede, o.a. bij de sluitspieren van
Anodonta, die door indompeling in warm water van 30° C.
verslappen en bij afkoeling weer in tonv;s geraken.

Biedermann zoekt het eigenaardig effect van dezen
warmte-prikkel in den toestand der prikkelbare substantie,
welke toestand ontwijfelbaar zou afhangen van de normale
levensvoorwaarde en in \'t bijzonder van de normale tem-
peratuur van het proefdier. Daarin zoekt hij het verschil bij
den tonus van warm- en koudbloedige dieren. Nog vermeldt
hij 3) eenige zijner proeven bij het hart van Helix pomatia,

1) Biedermann, W., Studien zur vergleichende Physiologie der peristal-
tischen Bewegungen. Tonus glatter Muskeln. Pflüger\'s Archiv. CII.
s. 475. 1904.

2) Biedermann, W., Elektrophysiologle. Jena 1S90.

3) Biedermann, W., Sitzungsbericht d. Wiener Acad. EXXXIX. IV
Abth.
1884.

20

-ocr page 37-

waar hij tonus te voorschijn roept, zoowel door drvik als
door koude; de koude-tonus verdwijnt veel eerder bij ver-
warming van het hart, dan de druk-tonus. Ten slotte zij
gewezen op zijn onderzoekingen omtrent de eigenschappen
en verschijnselen der »Dauererregung«, die voor de kennis
van den tonus belangrijk, doch voor een kort overzicht
hier ter plaatse ongeschikt zijn.

Benedict i) ging uitvoerig de rol van verschillende ionen
na bij de rhythmische werkzaamheid van het hart en had
daarbij ruimschoots gelegenheid om den invloed dier ionen
te zien op den spiertonus bij strookjes van het schildpadden-
hart. Zijn betoog laat zich kort samenvatten in schrijvers
woorden: »the direct production of rhytmic activity bij means
of a salts-action upon heart-muscle is due to the anion, of
that salt, while the chief function of the cation is apparently
to maintain such a tone of the heart muscle that it will
respond to the stimulus furnished by the anion.« Heeft het
kation op de slag-eigenschappen invloed, dan heeft het ook
invloed op den tonus. Dit hangt samen met het feit, dat
bij tonustoename de prikkelbaarheid zou veranderen, getuige
het feit, dat skeletspieren na prikkels, die gewoonlijk één
contractie in \'t leven roepen, in rigor caloris overgaande,
met 5 ä 6 contracties daarop antwoorden.

JÄDERHOLM 2) vat den tonus op als van neurogenen aard,
voornamelijk steunend op het feit, dat de tonische contractie
in een spier kan opgeheven worden door een anelectro-tonus
in de daarbij behoorende zenuw op te wekken.

»Dauerverkürzungen« werden door Saito 3) te voorschijn

Benedict Stanley. The rôle of certain ions in rhythmic heart-activity.
Anieric. Journ. of Physiology. Vol Xlll. pag. 192. 1905.

Jäderholm, G. A., Tonus, Hemuung unb Erregbarkeit. Pflüger\'s
Archiv, CXIV. 1906.

Saito Seiichiro. Ueber Dauerverkürzungen an gelähmten Muskeln,
Zeitschrift für Biologie. Bd. 48. 1906.

2 I

-ocr page 38-

geroepen bij doorstroomen van spieren met zwakke galva-
nische stroomen, terwijl die spieren te voren onprikkelbaar
waren gemaakt voor openings- of sluitingsslagen, zoowel van
constante als inductie-stroomen, door de spieren gedurende
bepaalde tijden te brengen in vloeistoffen met phenylurethan,
hypnon, amylenbydraat of 6^/0 rietsuiker.

Ook konden Dauerverkürzungen opgewekt worden bij
op dezelfde wijze genarkotiseerde spieren door mechanische
prikkeling van een hefboompje, dat door een gewicht in
beweging werd gebracht. Deze Dauerverkürzungen noemt
Saito »idiomuskuläre Verkürzungen."

Bij vaatstrookjes, verkregen uit ringen der Art. carotis van
runderen, onderzocht
Meijer i) den invloed van adrenaline.
Hij vond, dat adrenaline verkortend werkte evenals supra-
renine. Als minimum werd vastgesteld 0.00006 mgr. adre-
naline op I gram bloedvat. De tonus bij het begin van
het experiment aanwezig werd opgeheven door rekking.
Zuurstof deed den tonus nog meer toenemen.

GoSSAGE 2) betoogt, dat elke vermindering van den tonus
van de hartspieren gepaard gaat met toeneming van de
overige functies dier spieren, als verhoogde prikkelbaarheid,
vermeerderde vorming van prikkels, grooter pols-frequentie,
extrasystolen, bigeminie, waarvan een sneller herstel van
de stofwisseling in de spier het gevolg zou moeten wezen.

Een tonicum als digitalis geeft bij tonusverhooging o. a.
vermindering der slag-frequentie, verminderde prikkelbaarheid.

Kautzch 3) tracht bij zijn onderzoek omtrent de rhyt-

1) Meyer, O. B., Ueber einige Eigenschaften der Gefäszmnskulatnr
mit besonderer Berücksichtigung der Adrenahnwirkung. Zeitschrift für
Biologie. Bd. 48, 1906.

2) Gossage, A. M., On some aspects of dilatation of the heart. The
Eancet nO. 4330. Oct. 1906.

3) Kautsch, G., Studien über die rhythm. Kontraktion der Froschma-
genmuskulatur. Pflüger\'s Archiv 117. 1907.

32

-ocr page 39-

mische contractie van de maagringen den tonus, waarvan
het hoogtepunt samenvalt met de sterkste contractie, terug
te brengen tot een reeks van »Verkürzungsrückstände«, die
na elke contractie achterblijven.

Demoor en Philippson i) hebben bij de studie van
de osmotische drukwerking op de spier gezien, hoe bij door-
strooming van de spieren met hypertonische soluties, niet
alleen de prikkelbaarheid van de spier vermindert, maar
hoe tevens de tweede helft der relaxatie van de spier wordt
vertraagd, welke vertraging eerder intreedt, naarmate de
vloeistoffen meer hypertonisch zijn, zoodat ten slotte een
plateau gevormd kan worden. Deze toestand is reversiebel.

Verder blijkt uit hun onderzoek, dat bij doorstrooming
met hypertonische solutie ook de viscositeit van het spiersap
toeneemt, zelfs bij inachtneming van de fout, ontstaande
door het achterblijven van meerdere vloeistof in de spier
als oedeem. Dit alles geeft hun aanleiding om deze ver-
anderingen in de relaxatie-phase toe te schrijven aan ver-
anderingen in oppervlakte-spanning van het sarcoplasma,
alles volgens de beginselen van
Bottazzi\'s theorie van het
het sarcoplasma.

Dit litteruuroverzicht worde besloten met een resumé van
wat men zou kunnen noemen de
fano-botazzl-theorie voor
den tonus, \'k Wijk hierbij af van de chronologische volgorde,
omdat deze schrijvers de meest volledige theorie hebben
samengesteld, waardoor de tonusverschijnselen uit één ge-
zichtspunt werden gezien.

Bottazzi 2) onderzocht verschillende proefobjecten op de

Demoor, J , et M. Philipson, Influence de la pression osmotique sur
la viscosité du muscle et sur 1\'allure de sa contraction. Bulletin de 1\'Aca-
demie royale de Médecine de Belgique IV série. Tone XXI, nO. lo. 1907.

Bottazzi, Fil., The oscillations of the auricular tonus in batrachian
heart with a theory on the function of sarcoplasma in mtiscular tissues-
Journal of Physiology XXI 1897

23

-ocr page 40-

tonusvariaties van Fano. Hij trof deze aan bij het hart
van Testudo, Rana en Bufo (in het weinig bloedhoudend
hart in het
algemeen het duidelijkst), bij den Oesophagus
van den kikvorsch en het kippenembryo.

Bottazzi vermoedt dat het voorkomen van de tonus-
variaties eene algemeene eigenschap is van alle weefsels, die
uit gladde spiercellen of hartspiercellen bestaan.

Het trage sarcoplasma is volgens Bottazzi in den zin
van
Von Kries en Von Frey de zetel van de »innere
Unterstützung«. Die inwendige ondersteuning kan alleen te
voorschijn geroepen worden door een summatie van prikkels.
Aan het sarcoplasma wordt het vermogen toegedeeld om
niet alleen uitwendige prikkels, maar ook inwendige te
kunnen summeeren. In dien zin heeft het sarcoplasma de
eigenschap der automatie.

Bottazzi werkte in tegenstelling met Fano i) niet met
alcaloïden, doch met stoffen, die inwerken op de chemische
samenstelling van de myocardiumcellen. Bij de studie van
de embryonale ontwikkeling van de motorische kracht in
niet gestreept spierweefsel vond
Bottazzi dezelfde oscillaties
van den tonus in den Oesophagus van den kikvorsch of van
een kippembryo na den ló\'^®" broeddag.

De zetel van de oscillaties en van den tonus in het alge-
meen moet zijn het sarcoplasma der spiercellen. Hiervoor
pleit de zeer langzame rythmus, die doet herinneren aan de
pseudopodiën-contracties; vervolgens het feit, dat de oscillatie
zelf bestaat uit twee tegenovergestelde bewegingen, nl. de
contractie en de expansie. Deze eigenschap nu komt toe
aan het
C5\'toplasma van lagere unicellulaire organismen. Hoe
meer een spier gedifferentieerd wordt, des te meer is de
anisotrope substantie beroofd van een ware expansie.

1) Fano, G., De l\'action de quelques poisons sur les oscillatious de la
tonicité auriculaire du coeur de l\'Emys europaea. Archiv. ital de Biologie
Tome IX.

24

-ocr page 41-

De dubbele periodiciteit van expansie en contractie vindt
men slechts bij sarcoplasma-rijke beweegcellen.

Dat niet alleen in het glad spierweefsel, maar ook in het
dwarsgestreepte spierweefsel, de twee verschillende contrac-
tiele substanties zouden bestaan, tracht
Bottazzi i) aan-
nemelijk te maken door zijne onderzoekingen bij M. retractor
penis van den hond.
Hij kon daar door middel van veratrine
duidelijke tonuswisselingen aantoonen en meent dat deze
afkomstig zijn van myogene invloeden, hoewel blijkens
histologisch onderzoek door
Evant verricht enkele nerveuze
elementen
zijn aan te toonen.

In een later onderzoek tracht hij 2) verband te brengen
tusschen de bloeddrukschommelingen van de derde orde en
contractiewisselingen op drie wijzen, zooals deze zich openba-
ren aan den sinus venosus en de groote venen, vrij van
zenuwen, bij het hart van den schildpad.

Fano 3) heeft in 1900 zijn opvattingen omtrent oorzaak
en beteekenis van tonus en van tonus-oscillatie overzichtelijk
geformuleerd en bewijzen trachten bij te brengen voor zijn
veronderstelling, dat de tonus een anabolisch proces zou zijn,
opgewekt door de metabolische processen in de spier.

Een tonus-maximum gaat samen met een minimum van
fundamenteele contracties; het effect der tonus-oscillatie is in
zijn uiting analoog met het resultaat van vagusprikkeling;
de vagusprikkeling roept een anabolisch proces in het leven.
Deze anabolische werking wordt aangetoond o.a. door den

Bottazzi, Fil., Recherches sur les mouvements automatiques de divers
muscles striés. Journal de Physiologie et de Pathologie génerale.
Tome 8. nO. 2. 1906.

Bottazzi, Fil., Zur Genese der Blutdruckschwankungen dritter Ord-
niing. Zeitschrift für experiment. Pathologie und Therapie. XLVII. igo6.

Fano et Badano. Sur les causes et sur la signification des oscilla-
tions dvi tonus auriculair dans le coeur de l\'Emys europaea. Archives
italien, de Biologie. Tome XXXIV. 1900.

-ocr page 42-

invloed te meten van vagusprikkeling op den arbeid, ver-
richt door een schildpaddenhart (
Brigneti).

Vermindering van een door het hart geproduceerden
electrischen stroom bij tonus-schommeling wordt door rede-
neering geduid als de uiting van een anabolisch proces.

Localisatie van de tonus-werking wordt beproefd en wederom
teruggebracht tot de niet-gedifferentieerde materie der contrac-
tiele cellen. Analogie wordt gezocht met andere contractiele
organen, waarbij ook aan meta- en anabolische processen
gedacht kan worden, bijv. de Glandula submaxillaris. De
invloed wordt nagegaan van verschillende toxische stoffen en
tevens van de in het lichaam zelf gevormde vermoeienis-
stoffen (
Bardano). Dit zouden w^are desintegratie-producten
zijn : speciaal peptonen. Kreatinine zou een positief tonotropen
invloed hebben. Ten slotte wordt de werking van het
kalium bestudeerd en in verband hiermede een voorstelling
gevormd omtrent het tonus-proces.

De kaliumzouten hebben volgens Fano eene »action inté-
grante anabolique«. Bij de levensverrichtingen treedt sterke
deshydratie op; kalium bevordert deze bij uitstek. In de
productie der metabolieten is de oorzaak van den prikkel
tot anabolisme te zoeken : »les produits de la fonction provo-
quent un travail de reconstruction supérieur à la destruc-
tion survenue durant les moments d\'activité.

Bottazzi i) gaf in zijn Ricerche sulla muscolatura car-
diale dell\' Emys europaea o. m. een uitvoerige studie omtrent
vagus- en sympathicuswerking op den tonus en de tonus-
variaties. Het tonotroop effect na vagusprikkeling hangt
van de volgende eigenschappen van de hartspier af: de
prikkelbaarheid van \'tweefsel, de temperatuur ; voorts van de
belasting van den hefboom en de vulling van het hart. De sinus

1) Bottazzi, Fil., Richerche sulla muscolatura cardiale dell\' Emys euro-
paea. Zeitschrift fur Allgemeine Physiologie. Bd
vi. (1906.)

26

-ocr page 43-

veiic>sus vertoont ook tonus-variaties en zelfs variaties van
een 3e orde; de sinus venosus bezit blijkens microscopisch
onderzoek geen zenuwelementen.
Bottazzi registreerde
ook tonische contracties van de venen. Hij zag dat CO2
niet alleen de tonische variaties verminderde, maar ook den
tonus deed afnemen.

Als de zetel bij uitstek van den tonus in het hart geldt
bij hem een bepaalde laag gladde spiervezels, die zich in
het endocardium bevindt.

27

-ocr page 44-

HOOFDSTUK III.

EXPERIMENTEELE OORZAKEN
VAN DEN AUTOTONUS.

§ i. MECHANISCHE PRIKKELS.

Mechanische prikkels zijn in staat den autotonus van een
spier te wijzigen. Men dient hierbij onderscheid te maken
tusschen prikkels, die gedurende korten tijd inwerken als
slag of stoot en tusschen meer langdurig inwerkende
prikkels, gelijk rekking en spanning. De voortdurende
zwakke, zoowel als heftige prikkels kunnen daarenboven bij
summatie eveneens een effect doen optreden. Dat bij ge-
bruik maken van bovengenoemde mechanische prikkels bij
dwarsgestreepte spieren, men niet te doen heeft met effecten,
die als gewone contracties te duiden zijn, daarvoor verwijs
ik ter motiveering naar
Saito\'s i) onderzoek over »Dauer-
verkurzungen an gelähmten Muskeln«.

Lang niet immer behoeven we heftige mechanische prikkels;
ook lichte aanrakingen zelfs kunnen bij daartoe geëigende
proefobjecten reeds voldoende zijn. Wanneer men toch het
hart van den zoetwatermossel blootlegt, kan bij de minste
aanraking het hart van autotonus veranderen; vooral ge-
raken onder deze omstandigheden de atria aanstonds in
verhoogden tonus. Het verschijnsel kan opgewekt worden
zelfs bij intact pericardium na schelpopening door lichte
aanraking van de buitenvlakte van het pericardium. Het
genoemde geldt evenzeer voor het hart van Emys orbicu-
laris, zij het ook in veel mindere mate.

Als reactie op een mechanischen prikkel tot autotonus is

1) Saito. Zie litterat.
28

-ocr page 45-

ook op to vatten het optreden van locale systolen bij den
ventriculus van het hart van Rana of Emys. Deze locale
systolen kunnen namelijk eveneens te voorschijn geroepen
worden door plotseling slaan of licht knijpen van de harts-
kamer en kunnen zeer langen tijd blijven voortbestaan.
Gesummeerde mechanische prikkels roepen vrij gemakkelijk
een wijziging van den autotonus te voorschijn. Dit kan men
zeer fraai laten zien door middel van het kwikdroppel-toestel
van
Schäfer i). Een enkele droppel geeft geen verkorting,
doch na bedroppeling met 4 a 5 droppels, vallend van een
hoogte van 1I/2 cM., begint de M. sartorius in verhoogden
autotonus te geraken.

Tegenover de locale systole staat de locale diastole, die
eveneens als een actief proces kan worden opgevat in den
geest van
Rosenbach, Refisch, Ebstein en anderen. 2)
Rosenbach
noemt ze zelfs ook als diastolischen tonus.
Evenals de locale systole kan ook de locale diastole door
aanraking opgewekt worden.

De rekking eener spier is op te vatten binnen bepaalde
grenzen als een negatief werkende, mechanische prikkel tot
autotonus-wijziging. Bepaalde voorzorgen zal men hebben
in acht te nemen om deze werking zichtbaar te kunnen
maken, daar over \'t algemeen de negatieve tonus bij zijn
optreden bedekt wordt door de eigenschap van elasticiteit,
die elk dierlijk weefsel eigen is. Die voorzorgen bestaan
hoofdzakelijk hierin, dat men met zeer kleine gewichten
tracht te rekken.

Een specimen biedt de volgende proef. De M. gastroc-
nemius van Rana esculenta wordt gesuspendeerd aan een
hefboompje, waarvan de korte arm 4 mM. meet en de lange

i) Schäfer, E. A. A., Simple apparatus for the mechanical stimulation.
Proceedings of the physiological society. Jan 26 1901.

Ebstein E- Die Diastole des Herzens. Ergebnisse der Physiologie.
3e Jahrgang. Abth. II. 1904.

29

-ocr page 46-

arm i66 mM., terwijl op een afstand van 28 mM. van het
draaipunt af, de lange hefboomarm een zeer licht gelatine-
schaaltje draagt. Boven dit schaaltje is een klein droppel-
apparaat opgesteld, waarvan de droppelfrequentie en droppel-
grootte kan gevarieerd worden. Als droppelvloeistof wordt
gebezigd paraffinum liquidum. Men kan op deze wijs het
rekkend gewicht in het schaaltje geheel naar believen doen
toenemen in den tijd. In een tabel-overzicht ziet men het
verband tusschen spierlengte en rekkend gewicht.

M. GASTROCNEMIUS VAN RANA ESCULENTA.

Tijd.

Rekkend gewicht.

Stand van de
Schrijfnaald.

Begin.

0

1

mgr.

0 mM.

na

mm.

70

»

— 2 »

» I

»

150

»

— 4 »

» 1

»

385

»

— 9.5 »

» 2

»

630

»

— 19 »

»

»

685

»

— 25.5 »

» 3

»

715

»

— 28.5 »

» 3i

»

885

»

— 33 »

» 4

»

1380

»

— 45 »

» 4i

»

1470

»

— 57 »

» 5

»

1725

»

— 98 »

» 5l

»

1805

»

— 107 »

» 6

»

1815

»

— 109 »

Op gelijke wijs werd eene rekkingskromme vervaardigd
bij andere spieren van Rana; doch hierbij moesten telkens
andere hefboomslengten van het registratie-apparaatje ge-
kozen worden.

Bij eenzelfde dier werden op deze wijs rekkingskrommen
verkregen van den M. sartorius, den M. gastrocnemius en de
cloaca, waarvan ik tabellarische overzichten doe volgen.

30

-ocr page 47-

M. SARTORIUS VAN RANA TEMPORARIA.

Tijd.

Rekkend gewicht.

Stand van de
Schrijfnaald.

Begin

na min.

» 3 »

» 4I »
» 6 »
»
7-|- »

» g »

0 mgr.

0 »
192 »
624 »
672 »
1440 »
2040 »

0 mM.

— I »

■— 2 »

— 10 »

— 13,5 »

— 24 »

— 31 »

M. GASTROCNEMIUS VAN RANA TEMPORARIA.

Tijd.

Rekkend gewicht.

Stand van de
Schrijfnaald.

Begin.

na min.

» 3 »

» 41 »
» 6 »

» 6j »
» »

0 mgr.

192 »
480 »
1100 »
2000 »
2300 »
2400 »

0 mM.

— 2 »

— 6 »

— 17 »

— 27,5 »

— 34 »

— 45 »

CLOACA VAN RANA TEMPORARIA.

Tijd.

Rekkend gewicht.

Stand van de
Schrijfnaald.

Begin.

0 mgr.

0 mM.

na min.

480 »

— 10 »

» 3 »

980 »

— 20 »

» 4i »

1250 »

— 27 »

» 6 »

1370 »

— 34 »

» 7-^ »

1490 »

— 38 »

» Si »

1560 »

—-41 »

» 9 »

1600 »

50 »

Bij beschouwing der oorspronkelijke krommen blijkt het

31

-ocr page 48-

dat er één oogenblik is, waarop de kracht van den auto-
tonus tekort schiet om het rekkend gewichtje weerstand te
bieden. Dit moment duidt de grens waarbij het onder-
steunend vermogen van den autotonus uitgeput raakt. Wanneer
men voor de drie bovengenoemde spieren van hetzelfde dier
nagaat, welk gewicht op dat oogenblik juist nog gedragen
werd en de gevonden waarden omrekent voor eenzelfden
hefboomsarm, waarmede de spier of in dit geval de autoto-
nus zelf aangrijpt, dan kan men de volgende verhouding
opstellen voor bovengenoemde spieren.

M. gastrocnemius: 854.

M. sartorius: 675.

Cloaca: 655.

Oogenschijnlijk lijkt \'t, dat de M. gastrocnemius het langst
weerstand biedt, maar in werkelijkheid is dit niet zoo; de
M. sartorius en de cloaca vooral zijn veel minder volumineus
en toch naderen zij met haar kleinere physiologische doorsnee
in autotonuskracht den M. gastrocnemius zeer nabij, zoo-
dat men hieruit mag afleiden, dat het glad spierweefsel door
zijn autotonus betrekkelijk veel meer kracht vermag te
ontwikkelen dan dwars-gestreept spierweefsel.

De rekking die men bij een lengte-spier laat optreden
door een werkzame kracht in één richting: in casu het
gewicht, worde voor een holte-spier als het hart op een
andere wijs geappliceerd, nl. door druk op den binnenwand
van het hart, welke druk gedeeltelijk teweeggebracht wordt
door meer of mindere vulling.

Dat zulks geen onbelangrijken invloed heeft op den tonus
van de hartspier, leerde mij de volgende proef: bij het hart
van Rana temporaria werden de aan- en afvoerende vaten
van het hart afgebonden, nadat langs den eenen aorta-tak
eene fijne glazen canule tot in den ventrikel naar binnen
was gevoerd. Deze glazen canule maakte deel uit van een

-ocr page 49-

6o cM. lange stijgbuis, die 2 cM. boven de opening der
fijne canule een zij verbinding bezit, welke door middel van
een caoutchouc-slangetje in verbinding staat met een reservoir,
gevuld met Ringersche oplossing.

Door dit reservoir op en neer te beweg\'en kan afwisselend
een willekeurige druk in het hart yerkregen worden. Het
bedrag van dien druk wordt afgelezen op een schaaltje,
achter de stijgbuis bevestigd.

Figfuur I.

Bij het eerste kruisje werd de druk opgevoerd van 2 cM.
tot 45 cM. water en bij het volgend kruisje werd de druk
verminderd en teruggebracht tot op 2 cM. water. De druk-
werking openbaart zich, behalve door het positief tonotroop
effect, door een sterk positief-chronotroop en negatief-inotroop
effect. Hier is geen sprake van een eenvoudige elastische
uitrekking alleen, daar zulk een inwendige druk op de
binnenvlakte van het hart na den dood een zeer groote
uitrekking veroorzaakt.

33

-ocr page 50-

§ 2. THERMISCHE PRIKKELS.

De invloed van thermische prikkels is onmiskenbaar, doch
de zin en de mate der reactie op eiken thermischen prikkel
is niet vooruit te bepalen.

Over het algemeen genomen mag men het volgende
vaststellen: wanneer men harten van lagere dieren blootlegt
en deze in tonus aantreft, dan kan men, speciaal bij den
zoetwatermossel, dezen tonus zien verdwijnen door het geheele
dier in een lauw-warme vloeistof te brengen ( 30° Celsius).
Maar nu en dan gebeurt het, dat het hart, in stede van te
verslappen, door de toegevoegde warmte in meerderen
autotonus geraakt.

Sertoli 1), Schultz en Bottazzi 3) hebben zich in hun
onderzoekingen omtrent het gladde spierweefsel juist ook
met dezen thermischen prikkel bezig gehouden en komen
tot de conclusie, dat het niet de absolute temperatuur is,
doch de verandering der temperatuur, die als prikkel fungeert.

In dit Hcht worden ook bovengenoemde waarnemingen
verklaarbaar.

Wanneer men echter het gedrag van het hart van een
zoetwatermossel, die reeds eenigen tijd te voren gepraepa-
reerd is, ten opzichte van warmte nagaat, komt men tot een
niet-wisselend resultaat.

1) Sertoli op. cit.

2) Schultz op. cit.

3) Bottazzi op. cit.

34

-ocr page 51-

Het onderzoek heeft aldus plaats. Na opening van den
schelp aan de scharnierzijde en blootlegging van het hart,
wordt het geheele dier in een bakje met 0.6 NaCl. op-
lossing gebracht, waaronder op korten afstand een electrisch
oventje is geplaatst; de verwarming en afkoeling geschieden
zeer geleidelijk. De bewegingen van het hart worden ge-
registreerd door een uiterst licht, strooien hefboompje met
een steunplaatje op den ventrikel van het hart te plaatsen.
De temperatuuraflezingen geschieden op een thermometer,
die met zijn kwikreservoir in de pericardholte staat. Op
deze wijs verkreeg ik bijgaande kromme.

Figuur 2.

3r

V
30\'

so\'

invloed van temperatuurwisseling op den auto-
tonus en op de autotonus-variaties van het
hart van anodonta fluviatilis.

Men ziet hieruit, hoe met de temperatuur-toename niet
alleen de tonus toeneemt, doch dat er schommelingen van
den autotonus optreden, klaarblijkelijk opgewekt door den
warmte-prikkel.

De schommelingen verdwijnen later weer, als de tempera-
tuur daalt. Dat de warmte hier de processen, in de levende
spiercel noodig voor een actieve spierverkorting, beïnvloedt,
bewijst deze proef duidelijk, daar men kan waarnemen:

35

-ocr page 52-

dat met de autotonus-toename de frequentie der
afzonderlijke hartscontracties toeneemt;

dat met de autotonustoename de hoogte der afzonder-
lijke hartscontracties afneemt.

Dit pleit tegen het vermoeden, dat we bij den, door een
thermischen prikkel opgewekten, auto tonus alleen zouden te
doen hebben met een verkorting door warmte, eigen aan
verschillende colloïdale substanties, welke eigenschap
Engel-
mann
zoo treffend heeft kunnen aantoonen bij ongevulca-
niseerd caoutchouc en bij doode spieren.

Ook de cloaca van Rana, een orgaan rijk aan gladspier-
weefsel, leent zich, zooals mij bleek, uitstekend voor het
onderzoek met thermische prikkels.

In een klein vochtig kamertje werd de cloaca gesuspen-
deerd en de bewegingen geregistreerd. Dit kleine vochtige
kamertje stond in een groot luchtreservoir, dat door een
electrisch oventje werd verwarmd. Een thermometer was
met zijn kwikreservoir in de onmiddelijke nabijheid van de
spier in het vochtig kamertje geplaatst. Er werd zorg ge-
dragen, dat de verwarming zeker bleef beneden de grens,
waarop de warmte-stijfbeid intreedt. Op deze wijs experi-
menteerend, kan men de volgende tabel ontwerpen, die het
verband aangeeft tusschen den autotonus en de toege-
diende warmte.

1) Engelmann, Th. W., Ueber den Ursprung der Muskelkraft. Leipzig
1893.

36

-ocr page 53-

invloed van de temperatuur op den
autotonus.
cloaca van rana temporaria.

Temperatuur.

Stand van de schrijfnaald.

170 Celsius

0

mM.

20°

»

— 5

»

25-5°

»

" 5-5

»

234\'\'

»

— 8

»

21°

»

— 8

»

180

»

— 5-5

»

15°

»

— 3-5

»

130

»

— 2.5

»

11°

»

" 1-5

»

9-5"

»

— I

»

12.50

»

— 2

»

27.50

»

10.5

»

20.50

»

— 14-5

»

170

»

" 10.5

»

12.50

»

- 8.5

»

I lO

»

- 8-5

»

lOO

»

- 8.5

»

30O

»

— 9

»

260

»

- 16.5

»

De aflezingen van temperatviur en schrijfnaaldstand ge-
schiedden met steeds gelijke intervallen van tijd.

De temperatuurdaling correspondeert hier met een tonus-
toename en omgekeerd. Tevens kan men waarnemen, hoe
bij het voortschrijden der proef de autotonus langzamerhand
vermindert, afgezien van de door de warmte veroorzaakte
tonus-wisselingen.

De invloed van de temperatuur op dwars-gestreept spier-
weefsel is een geheel andere. Volledigheidshalve voeg ik
een tabellarisch overzicht van den invloed van de tempera-
tuur op de lengte van den M. gastrocnemius hieraan toe.

37

-ocr page 54-

Deze spier werd gedurende het experiment daarenboven aan
een zeer hchte rekking blootgesteld.

M. gastrocnemius van rana esculenta.

Temperatuur.

Rekkend gewicht.

Stand van de
schrijfnaald.

140 Celsius

0

mgr.

0 niM.

140 »

90

»

0.5 »

14.50 »

120

»

i »

170 »

130

»

2 »

20" »

150

»

3 »

260 »

180

»

5 »

30.50 »

210

»

6 »

38.50 »

270

»

6 »

460 »

420

»

-f

22 »

400 »

555

»

26 »

30° »

660

»

22 »

260 »

780

»

-x.

17 »

220 »

930

»

15 »

30" »

1050

»

9 »

450 »

1230

»

5 »

480 »

1370

»

84 »

Men ziet hieruit hoe de warmte de rekkende kracht van
het gewichtje gemakkelijk overwint.

Ten slotte zij nog gewezen op het eigenaardig prikkelend
effect, dat de temperatuurvermindering oefent op de »Ver-
kürzungsrückstand« van eene veratrinespier.
Brunton
en Cash i) toonden aan, dat de veratrine-contractuur zoo-
wel door toevoer van meerdere warmte als door afkoeling
tot verdwijnen kan gebracht worden, om weer voor den
dag te komen, zoodra de spier terugkeert tot haar vroegere
middelmatige temperatuur.

1) Brunton en Cash. Journal of Physiol., vol IV.

38

-ocr page 55-

§ 3. ELECTRISCHE PRIKKELS.

Electrische prikkels, die den autotonus vermogen te wijzi-
gen, kunnen zijn enkelvoudig of gesummeerd. In beide
gevallen kan als prikkel zoowel een inductie-slag, als het
sluiten en verbreken van een constanten stroom worden
aangewend. Een verschil in werkzaamheid bestaat echter,
zooals later nog zal worden aangetoond. A priori kan men
dit reeds verwachten, daar toch de tonus zetelt in het sarco-
plasma-rijke, gladde, spierweefsel, dat zich ten opzichte van
den electrischen prikkel zoo volkomen anders gedraagt dan
bet dwars-gestreept, tonus-arme weefsel. Toch wijkt het
feitelijk gedrag der weefsels ten opzichte van den electrischen
prikkel tot autotonus nog al eens af van wat men per
analogiam met andere weefsels zou verwacht hebben.

Het geheele onderzoek naar den invloed van den electri-
schen prikkel op den tonus is moeilijk, omdat de sarcoplasma-
rijke weefsels, die door een duidelijken tonus uitmunten,
moeilijkheden bieden bij het bepalen, of de reactie op een
electrischen prikkel in een bepaald geval moet opgevat
worden als een tonus-wijziging, of als een enkelvoudige
contractie, welke langzaam komt en nog veel langzamer
heengaat. Dat in vele gevallen het niet mogelijk is de grens
hier tusschen te trekken, bleek menigmaal.

Wanneer men alle in lengte-verandering uitgedrukt effect
van »Dauererregung« als autotonus wenscht aan te duiden,
wat zeer zeker ook wel geoorloofd is, dan heeft men een

39

-ocr page 56-

hulpmiddel meer ter herkenning van den tonus in de vol-
gende eigenschap: »die sichtbaren Erscheinungen der Dauerer-
regung treten um so mehr zurück, die erregende Wirkungen
der Stromessclwankungen dagegen um so mehr in den
Vordergrund, je rasscher beweglich das reizbare Plasma ist.

BiedermaisiN en zijne leerlingen hebben uitvoerig de
eigenschappen van de »Dauererregung" en de daarmede ge-
paard gaande lengteveranderingen onderzocht o. a. bij de
sluitspieren van Anodonta; voor meerdere bijzonderheden
daarover, verwijs ik naar zijne Elektro-physiologie, daar een
korte mededeeling der feiten niet wel mogelijk is.

Hier worde alleen nog gewezen op hetgeen Von UexküLL
tiantoonde, dat nl. gladde spieren in tonus een eigenaardige
verkorting en verdikking kunnen vertoonen aan de anode
bij prikkelen van de spier door een sluitingsslag van een
constanten stroom, hetgeen afwijkt van de gewone polaire
werking van den electrischen stroom op tonvislooze spieren,
zooals die door
Biedermann en zijn leerlingen werd
gevonden.

Bij het onderzoek van spierobjecten op den electrischen
prikkel tot autotonus wordt men in den regel gehinderd
door de gewone contracties, die min of meer het optreden
van den autotonus maskeeren, al moge dan ook het verder
verloop van den autotonus zijn uitdrukking vinden in den
» Verkürzung\'srückstand «.

Om de genoemde moeilijkheid te ontgaan kan men zijn
proeven doen aan objecten, waarvan de gevoeligheid voor
den contractie-prikkel is verminderd door »Hemmung«. Dit
laatste geschiedt bijv. meermalen korten tijd nadat men een
mosselhart heeft gepraepareerd, zoodat het hart niet meer
antwoordt op een electrischen prikkel tot gewone contractie
maar wel prikkelbaar blijft ten opzichte van den autotonus.

Biedermann, Elektrophysiologie blz. 165, 1895.

40

-ocr page 57-

Bij een dergelijk hart kan men de volgende waarne-
mingen doen.

Een hart van Anodonta fluviatilis wordt gesuspenseerd,
met het distale eind vastgemaakt aan een geïsoleerd koperen
stangetje en met het proximale deel bevestigd aan een licht
beweegbaar, koperen draadje, dat naar een hefboompje gaat.
Hefboompje en koperen stangetje vormen de beide polen
voor prikkeling.

Eerst wordt onderzocht de gevoeligheid voor inductie-
stroomen. In de primaire keten staat als electriciteitsbron
een Lessing-element, voorts een rheochord i M. lang met
een weerstand van 3.47 ohm., een primaire klos van een
inductie-apparaat volgens du Bois-Reymond, een contact-
sleutel en een Pfeil-signaal, om het moment van sluiten van
den stroom aan te kunnen duiden.

De secundaire klos staat door geleiddraden in verbinding
met liet stangetje en hefboompje.

Het onderzoek wordt aangevangen, terwijl de secundaire
klos loodrecht op de primaire staat met den geheelen rheo-
chord als weerstand in de primaire keten.

Openen en sluiten van de primaire keten heeft geen effect.
Langzamerhand wordt de draaiïngshoek kleiner gemaakt
en de secundaire klos ten slotte geheel over de primaire
geschoven. Geen effect wordt merkbaar. Nu wordt lang-
zemierhand de weerstand verminderd. Als de weerstand van
den rheochord verminderd is tot 0.3 ohm. wordt er eenige
beweging van het hefboompje zichtbaar bij openen van den
stroom in de primaire keten. Dit effect wordt duidelijker,
wanneer ook deze weerstand van 0.3 ohm. geheel wordt
weggenomen. Men krijgt dan een duidelijke tonuswerking
te zien. Na een half uur is het hart weer in zijn vroegeren
rusttoestand teruggekeerd.

Bij onderzoek naar de gevoeligheid voor den constanten
stroom om autotonus-verandering op te wekken, treft het groote

41

-ocr page 58-

bedrag aan electriciteit, dat daarvoor noodig is. Met een
eenvoudig Lessing-element in de keten wordt het onderzoek
begonnen en langzaam opklimmend wordt de electriciteits-
bron versterkt tot een bedrag van 20 volt bereikt is, zonder
eenig resultaat voor den tonus op te leveren, noch bij ope-
nen of sluiten van dien stroom. Eerst toen ik als constante
stroombron aanwendde een accumulatoren-batterij van 40
volt, werd een krachtig effect waarneembaar. Deze verande-
ring van den autotonus in positieven zin duurde eenige uren.

Om zeker te zijn dat het orgaan niet in een stadium van
algeheele onprikkelbaarheid verkeerde, dient vermeld, dat
het hart steeds direct reageerde op mechanische prikkeling
met eenige gewone contracties en dat den volgenden dag»
toen het hart weer volmaakt tot zijn vroegeren ruststand
was teruggekeerd, hernieuwde prikkeling bij dezelfde stroom-
sterkte een gelijk resultaat gaf. Tevens werd toen de richting,
waarin de stroom toegedeeld werd, opzettelijk omgekeerd,
om uit te maken, dat het effect van den vorigen dag niet
aan de stroomrichting te danken was geweest. De latentie-
tijd, daarmee bedoelend den tijd verloopend van het moment
van prikkelen tot het optreden van de tonus-verandering,
werd eveneens bepaald. Deze bedroeg 2.1 seconde.

Zoo ziet men dat de autotonus kan veranderd worden
zoowel door faradische als galvanische prikkeling bij het
mosselhart, doch dat het prikkelend effect van den faradischen
stroom het wint van den galvanischen, terwijl de richting van
den stroom geen invloed schijnt te oefenen.

Bij een dergelijk object als het mosselhart zou het, met
het oog op den langen duur eener opgetreden autotonus-
wijziging, moeilijk wezen met voldoende zekerheid te bepalen
of ook het quantum electriciteit invloed heeft op het auto-
tonus-effect.

Hiervoor werden onderzoekingen in andere richting gedaan,
nl. bij de voorarm-spieren (M. biceps) van Emys orbicularis,

42

-ocr page 59-

welke spieren naar verhouding minder gevoelig en ook
minder snel uitg\'eput zijn, dan de skeletspieren van Rana,
doch op electrische prikkels tot autotonus-wisseling met een
sneller opkomend en verdwijnend effect antwoorden, dan
het hart van den zoetwatermossel, terwijl daarenboven het
benoodigd quantum electriciteit als • prikkel veel geringer
kan zijn. We missen echter bij deze Emys-spieren de gun-
stige omstandigheid, die het hart van Anodonta ons door
de »Hemmung« bood. De spier blijft namelijk reageeren
op den electrischen prikkel, behalve met een autotonus-
verandering, ook met een gewone contractie.

Om de 7 2 seconden werd door middel van een rheotoom-
schijf, voortgetrokken door het kymographion, waarop de
spierbeweging geregistreerd werd, de electrische prikkel
toegediend aan de beide uitgesneden en als bij het mosselhart
gesuspendeerde voorarmspieren. De eene spier werd daaren-
boven op een gegeven moment ingedompeld in o.8g ^Iq
kaliimichloride-oplossing. De spieren beantwoordden het
sluiten en openen van den stroom met een contractie, doch
na het openen van den stroom behoudt de spier eene ver-
korting. Telkens werd nu uitgemeten en in kromme gebracht
het verkortingsbedrag, dat de spier bezit sec. na de
prikkeling, dus op het moment, dat een nieuwe prikkel zal
worden toegediend.

In het begin werd geprikkeld met 6 volt, daarna met
2 volt, vervolgens met 4 en ten slotte opnieuw met 6 volt.
Men kan hieruit zien, dat het grootste effect optrad bij de
eerste prikkeling met 6 volt, dat later, dank de prikkeling
met 2 volt, het tonus-bedrag gehandhaafd werd om bij 4
volt te stijgen; doch daarna schijnt de spier uitgeput te raken,
daar de prikkeling met 6 volt dan zonder resultaat blijft.

43

-ocr page 60-

Tijd.

Voltage.

Schrijfnaaldstand
bij gewone spier.

Schrijfnaaldstand
bij spier -{- KCl.

Begin.

geen

0

mM.

0

m M.

6

volt

0

»

0

»

2

»

39

»

35

»

2

»

36

»

35

na 6 min.

2

»

36

»

35

»

2

»

35

»

35

»

2

»

32

»

35

»

2

»

31

»

35

»

2

»

31

»

35

»

na 12 min.

2

»

30

»

35

»

2

»

30

»

35

»

2

»

29

»

35

»

2

»

25

»

35

»

2

»

28

»

35

»

na i8 min.

2

»

29

»

35-5

. »

2

»

29

»

36

»

4

»

30

»

30

»

4

»

35

»

41

»

4

»

39

»

45

»

na 24 min.

4

»

42

»

48

»

4

»

48

»

53

»

4

»

51

»

55

»

4

»

52

»

55

»

4

»

52

»

54

»

na 30 min.

4

»

51

»

54

»

6

»

51

»

54

»

6

»

50

»

53

»

6

»

49

»

52

»

Om op te sporen of misschien de toediening van, in het
dierlijk organisme op natuurlijke wijze gevormde, electriciteit
van duidelijken invloed kon zijn op het wijzigen van den
autotonus werd de navolgende proefopstelling ingericht.

Twee kikvorschen, waarbij ruggemerg en hersenen door
een piqure vernietigd zijn, worden op een kurkplaat met
daaronder liggende, isoleerende glasplaat, geplaatst. Beide
harten schrijven volgens de suspensiemethode hun contracties

44

-ocr page 61-

op een beroeten trommel, terwijl de punt en de basis dier
harten van beide dieren door middel van onpolariseerbare
electroden tegelijkertijd naar den snaargalvanometer met
permanenten mag\'neet afgeleid kunnen worden. Naar believen
kan echter één der harten afzonderlijk afgeleid worden naar
den snaargalvanometer, door het openen van een sleutel
in de keten, waarin het andere hart zich bevindt Door
middel van een derden sleutel kan de galvanometer buiten
geschakeld worden, zoodat de harten zich volkomen kunnen
ontladen in de gemeenschappelijke keten.

Noch het in zichzelf sluiten van basis en punt van een
der beide harten, noch het op elkaar laten inwerken van
het rhytmisch, bij elke contractie verwekte potentiaal-ver-
schil van het eene hart op het andere, blijkt eenige zicht-
bare werking te kunnen oefenen op het uitwendig zichtbaar,
regelmatig contractie- of autotonus-verloop, terwijl toch blij-
kens de aflezingen van de snaaruitslagen in den galvanometer
het telkens optredend potentiaal-verschil van het eene hart
een summeerenden of verminderenden invloed vertoont op
de snaaruitslagen, veroorzaakt door het potentiaal-verschil van
het andere hart.

Het uitblijven der veranderingen in het uitwendig zicht-
baar contractie- of autotonus-verloop zou men nog kunnen toe-
schrijven hieraan, dat het potentiaal-verschil van het eene
hart zich niet op het juiste oogenblik doet gelden van de
contractie-phase van het andere hart. Om deze mogelijkheid
niet te miskennen, werd het eene dier door middel van
ijsklompjes afgekoeld. De koude heeft een negatief chrono-
tropen invloed op de hartsactie.

De inwerking der koude trad langzamer sterker en sterker
op, waardoor de hartspulsatie ook aldoor vertraagde. Hierdoor
werd bereikt dat een mogelijke prikkel van het potentiaal-ver-
schil, stammend uit het eene hart, het andere hart kon treffen
in nagenoeg alle verschillende momenten der contractie-phase.

45

-ocr page 62-

Doch ook onder deze voorzorgen bleef het hart, wat zijn
autotonus of contractie betreft, ongestoord door de electrische
energie, verwekt bij eene hartssam entrekking. Dat de oorzaak
hiervan niet schuilt in het te kleine quantum electriciteit, dat
op deze wijs kon toegediend worden, leerde mij de volgende
proef. Door middel van den sinus-inductor van
Castagna
werd aan een kikvorsch in het slagtempo van het hart door
middel van onpolariseerbare electroden een inductiestroom
toegevoerd, waarvan men de energiewaarde zich zou kunnen
voorstellen als te verloopen volgens een sinus-kromme. Dit
werd bereikt door het achttal klossen der primaire keten
over een afstand van 45° te laten roteeren voorbij de secun-
daire klossen en dan weer terug. De bedoeling van deze
doseering van den prikkel was om een energie-quantum toe
te deelen, zooveel doenlijk in nabootsing van de diphasische
»Actionstrom« van het hart.

Op deze wijs konden stroomen van 12 volt door de
primaire windingen gezonden worden, zoodat het bewegen
der klossen duidelijk bemoeilijkt werd door magnetische
werking der draadklossen, zonder dat nochthans eenig effect
merkbaar was in de beweging van het rustig pulseerend
hart, dat door suspensie zijn arbeid gestaag opschreef.

Indien de primaire stroom van 12 volt zelf, direkt aan
het hart word toegedeeld, dan raakte het hart in S5^stole,
maar niet permanent; er traden idiomusculaire contracties
op, die ontstonden aan de atrio-ventriculair-grens en vandaar
zich langzaam verbreidden over den geheelen ventrikel van
het hart.

De genoemde hooge dosis aan electriciteit was niet noodig
wegens de onprikkelbaarheid van het dier in het algemeen,
daar de
M. gastrocnemius en M. sartorius van hetzelfde
dier uiterst gevoelig waren voor prikkeling met een zeer
zwakken stroom, zoowel direkt als indirekt.

46

-ocr page 63-

§ 4- CHEMISCHE PRIKKELS.

Wanneer we na willen gaan, in hoeverre de autotonus
te voorschijn geroepen kan worden door eenvoudige chemische
stoffen, dan ligt het voor de hand, dat we in de eerste plaats
onze aandacht schenken aan de bestanddeelen der Ringersche
Locke-sche oplossing. De chloriden van natrium, kalium en
calcium vormen voor een goed deel daar de bestanddeelen,
die bij overlevlngsproeven van spieren of andere organen
het natuurlijke milieu moeten vervangen.

De Na-, Ka- en Ca-zout-oplossingen, i) voor ons onderzoek
gebezigd, waren aequimoleculair bereid aan 0.9 ®/o NaCl. op-
lossing, waren dus oplossingen van mol pro liter. Er
werd zorg gedragen, dat het te onderzoeken object in een
ruime hoeveelheid dier zoutoplossingen werd gedompeld om
daardoor te verhinderen, dat de concentratie dier soluties
noemenswaard zou kunnen veranderen door het eventueel
uittreden van stoffen uit de spier in de omringende vloeistof.

Al aanstonds bleek, dat de o. a. onderzochte Ka-, Na- en
Ca-zouten elk een zeer typischen invloed uitoefenen op den
autotonus van de spier. Het gedrag der spieren in het
algemeen ten opzichte van deze stoffen wil ik eerst doen
kennen om later meer in bijzonderheden hierover te treden.
Wanneer men een spier in een kaliumchloride-oplossing
dompelt, reageert deze hierop met een vrij snel optredende

Hamburger, H. J,, Osmotischer Druck und lonenlehre. Wies-
baden 1904.

47

-ocr page 64-

verkorting, die weldra haar maximum bereikt en daarna
zacht glooiend verloopt, zoodat na eenigen tijd een ver-
slapping zelfs merkbaar wordt. Voor het natrium-chloride
is deze werking een totaal andere. De spier verlengt zich
dan. Doch deze verlenging ti-eedt lang niet zoo acuut op
als de verkorting bij kalium-chloride, doch komt meer ge-
leidelijk en gaat ook langzaam weer heen. De CaCl^-op-
lossing geeft eene werking in denzelfden zin als natrium-
chloride, doch vertoont meer het spiegelbeeld van de kalium-
chloride; de verslappende invloed namelijk is veel intenser
en plotselinger, dan bij het toedienen van de keukenzout-
oplossing en eindigt vaak, doch niet altijd, met een auto-
tonus toename op het eind.

Toch heb ik mij bij mijne proeven hoofdzakelijk bezig
gehouden met oplossingen van kalium- en natriumchloride,
omdat deze meer vergelijkbaar zijn wat hun aard van dis-
sociatie betreft, zooals wij later zien zullen.

Een belangrijke eigenschap der drie genoemde zouten is
deze, dat, wanneer de zoutsoluties niet al te lang gelegen-
heid hebben gehad om in te werken op de spier, het reeds
verkregen effect geneutraliseerd kan worden en in casu omge-
keerd kan worden door de aangewende solutie te vervangen
door eene antagonistisch werkende, andere oplossing. Zoo
vermogen deze zoutsoluties binnen bepaalde grenzen eikaars
invloed op te heffen en kan men bij een spier autotonus-
schommelingen in een kunstmatig milieu te voorschijn roepen,
door die spier afwisselend te brengen in de verschillende
bovengenoemde soluties.

Een eisch voor het tot stand komen van deze exacerbaties
en remissies van den autotonus is, dat men de spier niet te
lang blootstelt aan de oplossingen. Dit geldt in \'t bizonder
voor het KCL, dat reeds na vrij korten tijd een vergiftigen-
den invloed op de spier schijnt uit te oefenen. Bij een
expositie-tijd van 30 sec. voor den M. gastrocnemius van

48

-ocr page 65-

Rana zag ik geen duidelijk merkbaar nadeel optreden, alleen
werd de latentie-tijd langer, naarmate men meerdere malen
den tonus kunstmatig had doen wisselen door deze chemische
stoffen. Onder dezen latentie-tijd versta ik den tijd verloo-
pend van het oogenblik van indompeling in de zoutsolutie
tot het moment, waarop de autotonus zichtbaar begint te
veranderen.

De toxische werking van het KCl. komt duidelijk aan
het licht, wanneer men de spier onderzoekt op hare prikkel-
baarheid. Na een verblijf van 4 uur in 0,89 o/^ KCl. heeft
de spier hare prikkelbaarheid volkomen ingeboet.

Op het voetspoor van Dreser i), die leerde dat de phar-
macologische waarde van bepaalde zouten afhing van hun
dissociatie-graad en den aard der ionen, moest hier ook met
betrekking tot de genoemde zouten onderzocht worden: óf
die zouten werkten door hun volledig molecule, óf door hun
gedissocieerd ion, óf door beide.

Voor het kalium-zout werd dit uitvoerig nagegaan. Hierbij
werd deze gedachtengang gevolgd. Werkt het zout als
molecule, dan moet het onverschillig zijn met welke vloeistof
eenzelfde hoeveelheid KaCl. wordt verdund en toegedeeld in
die verdunning aan een spier. In dien zin behoeft het ver-
dunningsmiddel geen oplossingsmiddel te wezen. Als ver-
dunningsmiddelen ter onderlinge vergelijking werden geko-
zen gedistilleerd water en oleum olivarum

Nu bleek dat een spier, die gedurende een bepaalden tijd
blootgesteld was aan een hoeveelheid KCL, welke kort te voren
in oleum olivarum door schudden gelijkmatig was verdeeld,
niet in tonus geraakte, terwijl dit aanstonds geschiedde,
indien eenzelfde hoeveelheid KCl. werd gevoegd bij een
evengroot volume gedistilleerd water als oleum olivarum.

1) Dreser. Archiv für experimentelle Pathologie und Pharmacologie
32 pag. 456 (1893).

49

-ocr page 66-

Toch was hot kaliumchloride in dc oleum olivarum aanwe-
zig geweest, zooals spectroscopisch aangetoond kon worden, i)

Wij weten dus, dat het feit der oplossing van het KaCl.
in water deze stof tot een tonicum maakt. Bij dit oplossen
wordt een aanzienlijk deel der KCL.-moleculen gedissoci-
eerd in twee ionen kalium en chloor. Hoe verhoudt zich nu
deze kaliumchloride-solutie wat dissociatie en osmotischen
druk aangaat ten opzichte van physiologische keukenzout-
oplossing. Ik kies thans ter vergelijking 0,9 ^
Iq NaCl.

De 0,9 o/q NaCl.-solutie is 0,154 normaal keukenzoutop-
lossing en bezit een aequivalent geleidingsvermogen van 90,3.

Wanneer we de totale dissociatie van keukenzout 100
stellen, dan is bij een oplossing van 0,9 o/
q NaCl. 82,3 o/g
van het geheele moleculen aantal gedissocieerd. 2) Indien
we van de veronderstelling uitgaan, dat de osmotische druk-
gegevens van suikeroplossingen theoretisch overdraagbaar

1) Of kalium chloride al dan niet in de verdunningsvloeistof aanwezig
was, werd op de volgende wijs onderzocht. Een droppel der vloeistof
werd op een platinasponsje in de vlam van een Bunsenschen brander
gehouden en de opstijgende damp spectroscopisch onderzocht, waarbij
men dan al of niet de kaliumstreep in het rood kon waarnemen. Wel
moesten bij oleum olivarum bepaalde voorzorgen in acht genomen worden.
Men moest zich overtuigen, dat in de olie geen ander oplossingsmiddel
voor kalium-chloride aanwezig was. Dit kan men nagaan door de oleum
olivarum met kalium-chloride te centrifugeeren en daarna opnieuw de
olie op de bovengenoemde wijs spectroscopisch te onderzoeken. In het
begin, toen wij ons nog bedienden van de gewone gezuiverde oleum
olivarum uit den handel, bleek de gecentrifugeerde olie ook nog bij
spectroscopisch onderzoek de kaliumstreep te vertoonen. Dit werd ver-
oorzaakt, doordat de olie waterhoudend was, waardoor kalium-chloride
in het water oploste. De watervrije olie bleek na centrifugeeren kalium
vrij te wezen. Overeenkomstig met dit spectroscopisch gegeven bleek
ook, dat de waterhoudende olie met kalium-chloride den autotonus van
een spier vermag te veranderen, terwijl kalium-chloride in watervrije olie
daartoe niet in staat is.

2) Kohlrausch iind Holborn. Das Eeitvermogen der Electrolyte.
Leipzig 1898, Teubner.

Cohen, E., Vorträge für Aerzte über Physikalische Chemie, Leipzig 1907.

50

-ocr page 67-

zijn op zoutoplossingen, dan kunnen we den osmotischen druk
berekenen bij een dissociatie van 82,2 ^/q, wetend dat i mol
per liter levert 22,34 atmospheer.

0,9 ^Iq NaCl. toch bezit, als zijnde 0,154 normaal oplossing:
0,154 X [ (2 X 0,823) (i X 0,177) 3 X 22,34 atmospheer =
0,154
X 1,823 X 22,34 atmospheer =■ 6,27 atmospheer.

Een aan 0,9 o/q NaCl. aequimoleciüaire solutie van KCl.
bezit een aequivalent geleidingsvermogen van 121,20; waar-
uit zich een dissociatie van 93,6
o/q laat berekenen.

De osmotische druk bedraagt:
0,154 X [{2 X 0,936) (i X 0,064)] X 22,34 atmospheer =
0,154 X 1,926 X 22,34 atmospheer = 6,626 atmospheer.

Voor CaClg is deze berekening feitelijk niet geldend, daar
wij een tweetal trappen van dissociatie, als \'t ware, hierbij
bezitten.

De eerste trap zou dan zijn CaCl. — Cl.; de tweede trap
moet wezen Ca —\'Cl — Cl.

Het aequivalent geleidingsvermogen voor 0,154 normaal
CaClg-oplossing bedraagt 85,2; waaruit zich bij een dissociatie
van den tweeden trap een dissociatie-graad laat afleiden van
73,9 ^
Iq. Indien we ons voorstellen dat alle CaClg moleculen,
die gedissocieerd zijn, totaal uiteen vallen in drie ionen :Ca-
Cl-CL, dan zou hieruit een osmotische druk volgen van:
0,154
X [(3 X 0,739) (i X 0,261)] X 22,34 atmospheer =
0,154 X 2,478 X 22,34 atmospheer = 8,525 atmospheer.

Het groote verschil in werking tusschen het kalium- en
natrivimchloride kan derhalve niet toegeschreven woorden aan
den osmotischen druk, daar deze bij beide stoffen in ge-
noemde concentraties niet sterk verschilt.

Ook nog opzettelijk met het oog hierop ondernomen proeven
toonden dit duidelijk aan. Het blijkt toch, dat, al doorloopt
men concentratie-waarden van 0,5 tot 3 O/
q van beide
stoffen, toch de antagonistische werking met betrekking tot
den autotonus voor deze kalium- en natriumzouten blijft

51

-ocr page 68-

bestaan. Voeg bij deze feiten, dat de verschillende zouten
van Na, Ka of Ca zich anders gedragen ten opzichte van
den autotonus, terwijl zij alleen in kation verschillen, bij
gelijkblijvend anion, dan ligt het voor de hand de eigen-
aardige tonische werking bij deze zouten althans voornamelijk
toe te schrijven aan het kation Na, Ka of Ca. Om andere
redenen kan de invloed van het anion niet ontkend worden.

In deze opvatting wordt men versterkt door de reeds in
het litteratuur-overzicht aangeduide onderzoekingen van W.
D. Zoethout i), die verschillende zouten met betrekking
tot hun invloed op den tonus heeft kunnen rangschikken
in drie klassen. De zouten werden onderzocht en onderling
vergeleken bij een concentratie van

De classificatie dier zouten laat ik hieronder ter vergelij-
king volgen.

Klas I: tonusvermeerdering door:

KCl, RbCl, CsCl en NH4 Cl.

Klas II: geen tonus vermeerdering, antagonistische wer-
king tegenover de zouten van klas I.
NaCl, LiCl. en BaClg.

Klas III: geen tonusvermeerdering, maar sterkere anta-
gonistische werking tegenover Klas II.
CaClg, SrCL^, MgClg.

Zoethout schrijft, hierop steunend de tonus-werking even-
eens toe aan het kation van het gedissocieerde zout.

De volgorde der hierna te vermelden proeven wordt
bepaald door de sarcoplasma-rijkdom der proefobjecten in
de eerste plaats en vervolgens door de plaats, welke de dieren
innemen in de systematiek.

Alvorens over te gaan tot vermelding van verschillende proe-
ven, laat ik hier eerst eenige technische bijzonderheden volgen.

1) Zoethout, W D., The effects of various salts on the tonicity of
skeletal niuscles-Americ Journ. ot Physiology, vol. X (1904).

52

-ocr page 69-

Bij mijn onderzoek van het pulseerend mosselhart, maakte
ik gebruik van twee methoden ter registratie:

a. het hart in situ; hierbij werden de bewegingen van het
hart opgeschreven door een zeer licht hefboompje, uit een
strooitje vervaardigd. Dit hefboompje rustte door middel van
een klein steuntje, met steunplaatje van papier, op het hart;

b. het hart in suspensie; hierbij was de ventrikel van het
hart met het distale deel door middel van een draadje be-
vestigd aan een stangetje (meestal van glas), terwijl het
proximale deel in verbinding stond met een zeer licht strooien
hefboompje. De registratie van den tijd had plaats door
middel van een Pfeil-signaal, dat in een keten stond, die door
een astronomische klok om de 2 seconden gesloten werd.

Wanneer het onderzoek zich over meerdere dagen uitstrekte,
moest ii< vaak mijn toevlucht nemen tot een andere registratie
van den tijd. De beroete trommel van het pantokymographion,
waarop de hartscontracties werden geregistreerd, loopt name-
lijk niet langzaam genoeg voor een registratie gedurende
een geheelen nacht. Daarom werd een opstelling gemaakt,
waarbij de groote vleugel van het kymograpbion werd tegen-
gehouden door een hefboom van een relais. Om de 10 secon-
den werd de vleugel losgelaten om eenmaal rond te gaan
en dan weer opnieuw gearreteerd te worden.

Deze relais-beweging werd mogelijk, omdat dit apparaat
is opgenomen in een keten met een klein rheotoomschijfje.
De astronomische klok drijft dit rheotoomschijfje door schoks-
gewijs een pal van een tweede relais te laten stooten tegen
de tanden van een tandrad, hetwelk op het rheotoomplaatje
bevestigd is.

Nu kan men den tijd van trommelverplaatsing zien uit-
gedrukt in het eigenaardig verloop der geregistreerde kromme,
die er min of meer zigzag uitziet.

Het hart werd gesuspendeerd in de eigen mantel-vloeistof
en het pericardvocbt van het dier, welke vloeistoffen men na

53

-ocr page 70-

opening van den schelp opvangt. Indien men zich tracht
te bedienen van andere soluties, als bijv. de Ringersche
oplossing, dan gaat een kloppende ventrikel weldra stilstaan.
Ook Ringersche vloeistof van iso-osmotischen druk (volgens
vriespuntbepaling) als de mantelvloeistof oefent dezen na-
deeligen invloed uit.

PROTOCOLLEN VAN EENIGE PROEVEN.

Proef A. ANODONTA FLUVIATILIS.

23 November 1906. Om 10 uur wordt een hart van een zoetwater-
mossel gepraepareerdj de beide atria door ligaturen afgebonden, de
ventrikel met den daarin verloopenden darm vóór en achter onderbonden
en gesuspendeerd in 5 cM® van zijn mantelvloeistof. De bewegingen,
die de ventrikel aanstonds rhytmisch uitvoert, worden op een beroeten
trommel opgeschreven. De registratie begint om 10\'/a uur. Het hart
dat door de manipulaties in tonus geraakt is, verslapt van lieverlede
meer en meer, waarmede gepaard gaat een kleiner worden der con-
tracties. Om deze relaxatie te bevorderen worden er om 2.30 uur 2
gutt. eener i natriunichlorideoplossing aan toegevoegd; geen effect
merkbaar. Een kwartier later worden er 5 gutt. eener i "/
q calcium-
chloride-oplossing bij gedaan. Ook dit blijft zonder merkbaar resultaat
zoowel op tonus, als op slagfrequentie of slaggrootte.

Het hart werkt onafgebroken voort.

Om 3 uur worden er 3 gutt. eener 5 \'^/o natriumchloride-oplossing
bij gedroppeld. Geen werking wordt zichtbaar; eerst wanneer om 3.45
uur er 4 gutt eener 5 NaCl. oplossing worden aan toegevoegd, wordt
een licht verslappend effect op den tonus even merkbaar. Deze tonus-
vermindering duurt slechts kort; veel duidelijker en ook blijvender is de
invloed op de slagfrequentie en slaggrootte. De slagfrequentie neemt
namelijk eerst een weinig toe, om daarna sterk te minderen, terwijl
hiermede parallel gaat eerst een sterke verkleining en later een geringere
verkleining der slaggrootte. Daarenboven is deze slaggrootte niet constant
even aanzienlijk, doch wisselt nog al eens, zonder bepaalde periodiciteit.
Het hart klopt door.

Den 24sten November 1906 klopt het hart nog om 8 uur \'s morgens,
doch \'s middags om 2 uur staat het volkomen stil.

Wanneer men een grafische voorstelling maakt van het auto tonus-verloop
gedurende de verloopen 24 uur, dan ontstaat een vrij regelmatige kromme,
die volkomen gelijkt op een elasticiteitskromnie door rekking verkregen
bij een skeletspier.

54

-ocr page 71-

Om 2.30 uur terwijl het hart niet meer klopt, worden in verloop van 20
minuten achtereenvolgens: 4, 8, S, 10 en nogmaals 10 gutt. eener
10/ü CaCl.2 oplossing toegevoegd. Kort hierop wordt een tonusver-
mindering dviidelijk zichtbaar, doch het hart blijft verder volharden in
zijn rust gedurende den geheelen dag. Onderwijl vermindert de tonus aldoor.

26 November 1906. De tonus blijkt aanzienlijk verminderd, doch het
hart, dat den vorigen dag ook nog stil stond, vertoont nu afwisselend
perioden vau rust en kloppen. Deze perioden van kloppen vertoonen
de volgende eigenaardigheden. Heeft de eerste contractie de periode
ingeleid, dan blijkt dat het hart niet volkomen relaxeert, voordat de
volgende contractie reeds weder aanvangt. Hierdoor ontstaat gedurende
die periode een autotonus-niveau, dat na de laatste contractie zeer langzaam
daalt gedurende de rustphase van het hart. De contracties iu de periode
van kloppen zijn zeer groot. In de rustperioden kan men duidelijk nn
en dan eenige zeer kleine contracties nog waarnemen. De pauzen
duren gemiddeld 2 minuten; de klopperiode i minuut en elke
contractie 10 sec.

Om 2 uur \'s middags worden 10 gutt. kaliunichloride-oplossing
I 0/0 toegevoegd en aanstonds gaat de tonus vrij sterk toenemen, wordt
het optreden der rustperioden zeldzamer en tevens de slaggrootte aan-
zienlijk minder. De duur der klopperioden wordt langer eu langer,
zoodat om 4 uur het hart weer regelmatig klopt; tegelijkertijd daarmee
gaan ook de regelmatige contracties wederom toenemen in grootte. De
tonus stijgt aanzienlijk.

Om 7 uur worden er achtereenvolgens bij gedruppeld 4, 4 en 8 droppels
eener lO/o CaCl2-oplossing; de tonustoename, kort te voren door het
kalium-chloride opgewekt, wordt vertraagd, maar wordt door het CaCl.j
niet onderdrukt. De werking van het CaCl2 openbaart zich namelijk
duidelijk in de toename der klopfrequentie en in de slaggrootte.

Om 8 uur des avonds blijft de tonus constant en neemt niet meer toe.

27 November 1906. Den volgenden morgen blijkt de tonus aanzienlijk
verminderd te zijn, terwijl de slagfrequeatie normaal en de slaggrootte
evenzoo normaal bleef, alleen in het verloop van den morgen, gaat deze
^aatste aan het minderen, terwijl de tonus aldoor daalt. Dit gaat den
geheelen dag zoo door.

28 November. De tonus-daling heeft nagenoeg opgehouden. De
contracties zijn zeer klein, ietwat onregelmatig van grootte, doch er zijn
rustperioden in de contractie-reeks te bespeuren.

Om 9 uur worden achtereenvolgens 4, 4, 4 droppels eener 10/0
kaliumchloride-oplossing aan de mantelvloeistof toegevoegd, waarin het
hart zich bevindt. De tonus gaat vrij spoedig zeer sterk toenemen en
stijgt in korten tijd tot een vrij aanzienlijk bedrag, later worden nogmaals
4 gutt, der I 0/0 KCl -oplossing er bij gedaan en nog steeds neemt de
tonus meer toe; de contractie-hoogte is onderwijl vrij klein geworden.

55

-ocr page 72-

Terwijl aldus de tonus steeds meer en meer stijgt, wordt een betrekkelijk
kleine dosis nl. 6 gutt. eener sterke, 5 0/0 CaCls oplossing in de mantel-
vloeistof gebracht. Na zeer korten tijd gaat nu de tonus als »per
crisin« dalen, om na eenige uren weer op den eenmaal begonnen weg
van geleidelijke tonus-toename door KCl. voort te gaan. Het hart pul-
seert onderwijl met zeer kleine samentrekkingen en slaat zeer frequent
daarenboven; in den loop van den middag neemt de grootte dier con-
tracties nog meer af, zoodat ze bijkans niet meer zichtbaar worden.

29 November 1906. Het hart staat stil. De tonus heeft een zeer
aanzienlijk bedrag bereikt. Dit is waarschijnlijk geen tonus meer, doch
nu lijkstijfheid geworden. Het hart blijkt namelijk dood te zijn, want
in het verloop van den dag wordt het hart slapper en slapper. Het blijft
nog een dag in de schelpvloeistof staan, zonder dat er beweging te
bespeuren valt. Ten slotte bereikt de hefboomwijzer den laagsten stand»
die ooit verkregen werd gedurende het geheele experiment.

Proef B. HART VAN ANODONTA FDUVIATIUS.

29 October 1906. \'s Morgens om 9 uur wordt het mosselhart geprae-
pareerd en gesuspendeerd in de eigen mantelvloeistof. Ter vergewissing
of de contracties, die hart uitvoert, afhankelijk zijn van den ventrikel
van het mosselhart of van het darmkanaal, dat door het hart verloopt,
wordt in het extracardiale gedeelte van het darmkanaal een zeer dun-
wandige, fijne canule gebonden, zoodat deze canule met een kleine hoe-
veelheid vloeistof daarin als manometer dienst doet. Het blijkt nu, dat
ook zelfs bij de zeer aanzienlijke contracties van het hart het niveau in
het manometertje niet verandert, ten bewijze, dat de contracties afkomstig
moeten zijn van den ventrikel zelf.

Om 9.55 wordt met de registratie van het gesuspendeerde hart aan-
gevangen, daar het hart toen eerst spontaan begon te pulseeren; in het
begin zijn er nog slechts kleine contracties zichtbaar, doch weldra wor-
den deze grooter en grooter. Alvorens een stof wordt toegediend moet
eerst de autotonus nagenoeg constant geworden zijn. Dit is ongeveer
het geval des middags om 2 uur.

Het autotonus-verloop voor dien tijd kan men volgen in bijgaande tabel.

Tijd.

Stand van de schrijfnaald.

Om 9.52 \'s morgens

5«-5 mM.

na 15 min.

43-5 »

» 30 »

36.5 »

» 45 »

34

» 60 »

33-3 »

om 2 uur \'s middags

32.1 »

56

-ocr page 73-

Na des middags 2 uur wordt vrij geregeld geregistreerd, alleen ge-
durende één half uur kon niet geregistreerd worden. Behalve de autotonus
worden nu verder bepaald en uitgemeten de duur en de hoogte der
contracties. Als negatief tonicum worden 4 gutt eener 5 0/0 calcium-
chloride-oplossing toegevoegd bij de 5 cM® schelp vloeistof, waarin het
hart gesuspendeerd wordt gehouden.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Duur van een
contractie in
seconden.

Hoogte der
contractie
in mM.

Bijzonderheden.

om 2 u. \'s niid.

32.1

mM.

10.9

4-5

na 14.6

min.

31-7

»

11.7

4-5

» »

»

30.8

»

II.7

4.6

» »

»

30.6

»

12.7

4.6

» »

»

30 2

»

12.2

4.6

» »

»

29.8

»

12.2

4.6

4 gutt CaCb toe-

» »

»

30.2

13

7.8

gediend.

» »

»

30.6

»

24.6

10.4

» »

»

30.6

34

II

een half uur niet

om 4 u 43 min.

15.6

»

51.8

27

registreerd;

na 14.6

min.

12,9

»

49.1

24.2

regelmatige con-

» »

»

13-4

»

46.1

22 7

tracties.

» »

»

13-3

»

42.6

22.6

» »

»

12.7

»

45-8

258

» »

»

12.2

»

210

28.1

» »

11.4

»

172.8

28.7

» »

»

10.4

»

157

32.1

na 14.6

sec.

lo.o

»

220

32.2

» »

»

9.0

»

374

34-1

» »

8.5

»

403

34-1

» »

»

7-9

»

410

34

» »
» »

»
»

7.6
7-1

j,

338
403

32.9
34.4

» »

»

6.7

418

33-9

30 October 1906. Des morgens om 8 uur staat het hart volmaakt stil
en volhardt in die rust tot \'s middags toe.

Om na te gaan of het hart nog prikkelbaar is, wordt het hart onderzocht
met een constanten stroom van één Lessing-element.

Het hart reageert bij het openen en sluiten van dien stroom door
flinke groote contracties. Van een refractaire phase bij den autotonus valt
niets te bespeuren, noch omgekeerd blijken er gunstige momenten te
bestaan voor het hart om door prikkeling in meerderen tonus te gera-
ken ; alleen wanneer men snel achtereen een groot aantal prikkels op
elkaar laat volgen, dan ontstaat er een eigenaardige reeks van contracties,
waarvan de eerste zeer groot is en de volgende geleidelijk afnemen,
terwijl tevens een eigenaardige »Verkürzungsrückstand« ontstaat die van

57

-ocr page 74-

zeer langen duur is en door het sneller opeenvolgen der volgende con-
tracties den indruk wekt van autotonus.

Deze prikkelbaarheid van dit met CaCl^ vergiftigd mosselhart blijft
zeer lang voortbestaan. Den volgenden dag: 31 October, blijkt ze nog
aanwezig, terwijl het hart zonder prikkeling geene spontane contracties
meer vertoont, doch in volslagen rust blijft.

Op nog een zeer eigenaardig verschijnsel moet hier de aandacht ge-
vestigd worden. Het hart dat te voren uren lang gelijkmatig heeft
gepulseerd, vertoont na toediening van het CaCl^ intermissies, die over
het algemeen genomen steeds langer en langer van duur worden, doch
wanneer men zich een voorstelling maakt van de geheele reeks der
afzonderlijke contracties in dit vergiftigingsproces, dan blijkt, dat in het
voorkomen van deze intermissies onderling weer groepvorming bestaat.
Het is alsof zij zich groepeeren om een kern van contracties, welke kern
kleiner en kleiner wordt, naarmate het vergiftigingsproces voort-
schrijdt.

Men heeft hier wellicht te doen met eenige zelfstandige periodische
processen, die een ongelijken periode-duur bezitten, maar toch kennelijk
nauw met elkaar in betrekking staan.

Proef C. HART VAN ANODONTA

4 October 1906. Het hart van een Anodonta wordt blootgelegd, de
registratie geschiedt door een hefboompje met steunplaatje op het hart
in situ. Nadat het hart van den 4den tot den 6den October rustig heeft
gepulseerd, wordt den 6den October \'s avonds een druppel eener 2 "/o
oplossing van acidum lacticum in de pericard-vloeistof gedaan; het
hart geraakt aanstonds in een permanenten tonus, die blijft voortbestaan
tot den dood.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin

4

mM.

na 3 min.

4

»

» 4.5 »

» 6 »

20.1

»

acid. lactic, i gutt. 2 0/0

18.8

»

» 9 »

17-5

»

»12 »

18

»

» 15 »

185

»

» 18 »

18

»

» 21 »

18.1

»

» 24 »

18.3

»

» 27 »

21.4

»

» 30 »

18.4

»

» 33

18.5

»

» 36 »

19

»

» 39 »

20.2

»

58

-ocr page 75-

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden,

na 42 min.

20.9 mM.

» 45 »

20.9 »

» 48 »

20.8 »

» 51 »

21.1 »

» 54 »

20.8 »

» 57 »

21 »

» 60 »

21.5 »

» 63 »

22 »

ï 66 >>

21.8 »

» 69 »

21.4 »

» 72 »

21.4 »

Het acidum lacticum heeft hier geen simpele spierstijfheid zonder
meer verwekt, daar nu en dan nog enkele contracties spontaan optreden,
ook na toediening dezer stof. Opvallend zijn de eigenaardige lichte
tonus-fluctuaties, die althans in het begin na de melkzuiir-toediening
blijven voortduren.

Proef D. MAAGRING VAN RANA TEMPORARIA.

3 Mei 1907. Het middelste derde deel van een maag van Rana tem-
poraria wordt uitgesneden ; van den aldus verkregen maagring worden
mucosa en submucosa afgepraepareerd; de ring wordt opengeknipt en
daarna eenige malen gepenseeld met een i O/o sulfas atropini, opgelost
in 0.7 O/o NaCl. en vervolgens gesuspendeerd, na afspoeling in 0.7 0/0 NaCl.

Nadat de suspensie ^/i uur geduurd heeft en de maagring daardoor
iets langer geworden is, wordt het spier-object achtereenvolgens bloot-
gesteld aan de isotonische oplossingen van KCl, NaCl, CaCl2 en Na
HCO3.
Aanstonds reageert de maagring hierop met typische exacerbaties en
remissies van den tonus. Naarmate de proef voortgaat, blijkt, dat de
gevoeligheid van het object voor dezelfde chemische prikkels als bij den
aanvang van het experiment is afgenomen.

59

-ocr page 76-

INVLOED VAN EENIGE ZOUTEN OP DEN AUTOTONUS VAN
EEN MAAGRING VAN RANA TEMPORARIA.
De maagring gedraagt zich, wat den autotomxs aangaat, tegenover
deze zoutsohities volkomen eender als de skelet spieren. Men moet alleen
zorg dragen, dat men begint te experimenteeren met een ring, die slechts
in geringen contractie-toestand verkeert.

Proef E. RECHTER AURIKEL VAN EMYS ORBICULARIS.

29 Nov. 1906. \'s Avonds om 5.15 uur wordt het hart van Emys
orbicularis uitgesneden na vaatonderbinding; de bewegingen van den
rechter boezem worden volgens de suspensie-methode geregistreerd; de
de atrioventriculairgrens wordt gefixeerd op een kurken onderlaag
door
middel van een klein bengeltje, dat in den sulcus atrioven tricularis drukt.
Nadat gedurende 3 uur het hart rustig heeft gepulseerd met prachtige
tonus-wisselingen, worden aan de 20 cM® vloeistof, waarin het hart
gesu,spendeerd is, achtereenvolgens 4 en 10 gutt. eener i 0/0 KCl. oplos-

Figuur 3.

60

-ocr page 77-

sing toegevoegd met het volgend effect. De tonuslijn werd verkregen
door verbinding van de voetpunten der tonus-variaties. Het verloop
der kromme blijkt uit deze tabel:

RECHTER AURIKEIv VAN EMYS ORBICULARIS.

Stand van de
schrijfnaald.

Tijd.

Bijzonderheden.

Begin,
na lo min.

» 20 »

» 30 »

» 35 \'

» 40 »
» 50 »
» 60 »

\'> 65 »
» 70 »
» 80 »
» 90 »
» 100 »
» 110 »

O mM.

"0,5 »

O »

0 »

»
I >>
O »

0 »

1 »

3 »

9 »

18 »

22 »

24 »

4 gutt. KCl. I 0/0.

10 gutt. KCl. I 0/0.

Gepaard met deze autotonus-wijziging in positieven zin, gaat in het
begin een positief chronotroop-effect, gevolgd ten slotte door een
negatief chronotroop en negatief inotroop-effect der aurikel-contracties,
doch tevens ontwaart men bij de beschouwing der oorspronkelijke
kromme, hoe de tonus-fluctuaties zelf, in veel korter tijd afloopen en
minder intens zijn, naarmate de KCl.-werking op den autonus duide-
lijker wordt.

Proef F. RECHTER AURIKEL VAN EMYS ORBICULARIS.

7 December 1906. Het hart wordt \'s middags om 3 uur op de gewone
wijs na vaatonderbinding uitgesneden en het bloed van het dier zooveel
mogelijk opgevangen. Dit bloed wordt gecentrifugeerd en het serum
gebezigd als suspensie-vloeistof voor het hart; met een bengeltje wordt
de atrioventriculairgrens gefixeerd. Zoowel ventrikel als rechter aurikel
vertoonen tonusschommelingen, die vaak niet gelijktijdig vallen, waardoor
ze juist gemakkelijk herkenbaar zijn als te behooren tot een van beide.

In den loop van den middag, terwijl het hart krachtig pulseert, wor-
den met eenige tusschenpoozen respectievelijk 4, nogmaals 4 en 6 gutt.
eener i 0/0 natrium chloride-oplossing toegevoegd aan de 20 cM^ serum.
Dit heeft een lichten detoniseerenden invloed, doch niet sterk.

Toen \'s avonds om 8.10 het hart wat minder frequent begon te kloppen,
werden eenige tonus-minderende zoutsoluties bij de suspensie vloeistof
gedaan.

61

-ocr page 78-

Tijd.

Stand van de schrijfnaald
van den rechter aurikel.

Bijzonderheden.

Begin.

0 mM.

na 5

mm.

0 »

6

»

15 sec.

0.8 »

10 gutt. NaCl. I 0/0.

» ID

»

0.5 »

» 12

0 »

15 gutt. NaCl. I 0/0.

» 13

»

45 »

4.6 »

» 17

»

30 »

5-5 »

» 22

»

30 »

6.4 »

12 gutt. CaClj I 0/0.

» 25

»

6.8 »

» 30

»

6.4 »

15 gutt. CaCla I 0/0.

» 31

»

15 »

6.8 »

» 35

»

6.6 »

20 gutt. NaCl. 5 0/0.

» 36

»

15

8

9.8 »

» 40

»

» 42

»

30 »

10.2 »

35 gutt. CaClo I 0/0.

» 45

10.8 »

20 gutt. CaClo I 0/0.

» 50

»

10.8 »

De tonus-verslappende invloed van het NaCl. en het CaCl2 blijkt hieruit
duidelijk. Dit moet niet toegeschreven worden aan een eenvoudige
rekking gedurende het experiment, daar in den loop van den geheelen
middag er nagenoeg geen verslapping door rekking optrad.

Proef G. VENTRIKEL VAN ANGÜIELA VULGARIS.

Geleid door de uitspraak van WiIvLIAMS i), volgens wien alle deelen
van het hart van den aal een automatisme zonden bezitten, heb ik
eenige onderzoekingen met betrekking tot den tonus verricht bij den aal.

5 April 1907. Het dier wordt door multiple bandjes stevig gefixeerd
op den rug, het hart blootgelegd, de aan- en afvoerende vaten van het
hart onderbonden en daarna door een ligatuur de ventrikel afzonderlijk
onderbonden en van de rest afgesneden. De bewegingen worden ge-
registreerd volgens de suspensie-methode, terwijl de ventrikel in 20 cM^
0.7 0/0 NaCl. wordt bewaard. De ventrikel pulseert regelmatig.

Na korten tijd houdt dit kloppen op. De tonus moge worden aan-
geduid door den stand van den schrijfnaald zijnde o.

1) Williams, J. A., On the strvicture and rhythm of the heart in
fishes, with especial reference to the heart of the eal. Journal of Phy-
siology, volume VI.

62

-ocr page 79-

Thans worden bij de physiologische kenkenzout-oplosslng 3 druppels
eener isotonische kaliumchloride-oplossing gevoegd. Bijna aanstonds begint
het hart wederom te pulseeren, stijgt de autotonus gedurende eenigen tijd
zeer aanzienlijk om daarna wederom geleidelijk af te nemen. Dit wordt
duidelijk uit de tabel:

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin.

0 mM.

3 gutt. KCl 0.89 0/0

2

uur 30 min.

2.5 »

i.i »

2

» 45 »

1.4 ;>

3

» 15 »

1.9 »

3

» 30

2.2 »

3

» 45 »

2.3 »

4

»

2.5 »

4

» 15 »

2.7 »

4

» 30 »

2.9 »

4

» 45 »

3-

5

»

3-

5

» 15 »

3.1 »

5

» 30 »

3-3 »

6 April 1907. Om 8 uur is de schrijfnaald wederom gedaald.

Tijd.

Stand van de schrijfnaald.

8 uur

\'s morgens.

3 mM.

8 »

15 »

2.4 »

8 »

30 »

2.1 »

8 »

45 "

1.5 »

9 »

»

i.i »

9 »

15 »

0.9 »

9 »

30 »

- O.I >

9

45 »

— 1.7 »

10 »

»

— 2.1 »

Ook werden menigmaal proeven genomen met chemische
prikkels bij skeletspieren van Rana temporaria en Rana
esculenta, van Emys orbicularis en ook eenmaal bij die van
een jong katje. Alle spieren vertoonden nagenoeg hetzelfde
gedrag ten opzichte van Na, Ka en Ca-chloride.

\'k Laat hier een tabellarisch overzicht volgen van een dier
proeven bij den M. gastrocnemius van Rana temporaria.
Alle proeven geschiedden met aequimoleculaire oplossingen,
waarin de spieren achtereenvolgens gedompeld werden.

63

-ocr page 80-

Proef H. M. GASTROCNEMIUS VAN RANA TEMPORARIA.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin

0

mM.

0

»

— 0.5

»

natrium-chloride 0.7 o/o.

— 8

»

- 21

»

na I min.

— 33

»

— 42

»

— 50

»

— 59

»

- 67

»

calcium-chloride.

na 2 min.

— 77

»

- 82

»

- 87

»

— 92

»

— 94

»

kalium-chloride.

na 3 min.

- 87

»

— 72

»

— 59

»

40

- 38

»

calcium-chloride.

na 4 min.

— 30

»

- 38

»

— 59

— 77

»

- 97

»

kalium-chloride.

na 5 min.

— 93

»

- 79

»

- 67

»

- 58

— 52

»

na 6 min.

— 49

»

natrium-chloride.

- 47

»

- 59

»

— 74

»

- 83

»

na 7 min.

— 91

»

— 99

»

kalium-chloride.

- 96

»

— 81

»

na 8 min

- 67

»

— 61

»

— 61

»

— 61

»

64

-ocr page 81-

Men kan wisselingen van den autotonus, zooals ze in
bovenstaande proef vallen op te merken, een zeer groot
aantal malen laten optreden, mits men slechts zorg drage,
dat de spier niet te lang blootgesteld blijft aan een en
dezelfde zoutsolutie, daar dan vrij spoedig de spier niet
meer reageert bij indompeling in eerie andere vloeistof.

Dergelijke veranderingen in den autotonus door chemische
prikkels kan men combineeren met autotonus-wijzigingen
door rekking\', zoodat men op deze wijs handelend, de prik-
kels zou kunnen uitdrukken in prikkelmaat van den che-
mischen prikkel.

65

-ocr page 82-

§5- de invloed van vermoeienis op den
autotonus.

Wanneer men een uitgesneden spier door regelmatig toe-
gediende prikkels, hetzij direct, hetzij indirect, tot isotonische
contractie brengt en een ergographische vermoeienis-kromme
laat schrijven, neemt men in den regel waar, dat de voet-
punten der kromme, naarmate de vermoeienis toeneemt, eene
verandering ondergaan.
Scheffer i) betitelde de lijn, die
de voetpunten vereenigt, als »gebogen grondlijn« en meent,
dat deze haar ontstaan »te danken heeft aan de verlenging
van den contractie-duur en wel voornamelijk van de ver-
slappingsphase.« De telkens hernieuwde prikkel zou aangrij-
pen op een moment, dat de spier haar volledige verslapping
nog niet heeft bereikt. In de afhankelijkheid tusschen de
heffingen en dalingen zoekt
Scheffer de oorzaak, dat de
gebogen grondlijn ten slotte weer neigt, maar toch niet
zooveel, dat ze de abscis weer bereikt. Dit laatste zou moeten
toegeschreven worden aan veranderde elasticiteitsverhoudingen.

Tegen deze verklaringen zijn bedenkingen aan te voeren:
lO. wordt de verkorting teruggebracht tot verlenging der
decrescente, wat niet nader wordt verklaard, vervolgens blijkt
de mate der afnemende verkorting niet in zulk eenvoudige
betrekking te staan tot de afhankelijkheid tusschen heffin-
gen en dalingen. Het feit van den »Verkürzungsrückstand
vindt in
Scheffer\'s toelichting geene verklaring.

1) Scheffer, J. C. Th., Ergographie van de geïsoleerde kikvorschspier.
Onderzoekingen Physol. Laboratorium te Utrecht. 5e Reeks I, 2e afle-
vering 1899.

66

-ocr page 83-

In verband met andere onderzoekingen rees bij mij de
vraag of ook deze vermoeienistonus terug te brengen zou
zijn tot een chemischen autotonus, gelijk door kalium-chlo-
ride kan opgewekt worden.

Reeds bij eenige oriënteerende proeven bleek, dat een ver-
moeide spier zich anders gedraagt ten \'opzichte van den tonus
door kalium-chloride verwekt, dan een onvermoeide spier.

Nauwkeuriger werd dit alles op de volgende wijs bestu-
deerd. Van een kikvorsch werden groote hersenen en rugge-
merg vernield en daarna de M. gastrocnemius met daarbij
behoorenden N. ischiadicus gepraepareerd, door de Achilles-
pees los te snijden, de tibia door te knippen en evenzoo het
femur, zoodat de spier, en in het bijzonder de intredeplaats
van de zenuw, op geenerlei wijs werd gekwetst.

Beide spieren werden nu zoowel op haar vermoeienis, als
op haar chemischen tonus onderzocht.

De rechter M. gastrocnemius werd bevestigd in een
myographion van
Engelmann, waarvan de langste arm 28 cM.
meet en de kortste i cM. Gezorgd werd, dat te voren het
myographion bijna volkomen geëquilibreerd was. De spier
werd uitgespannen tusschen het in een klem gefixeerde
femur en een aan een zijden draad geïsoleerd haakje,
waaraan de Achilles-pees werd bevestigd. Aan dit metalen
haakje was verbonden een zeer dun metalen draadje, dat
in een lang kwikbakje dompelde en aldus de bewegingen
van de spier zonder contact verbreking kon meemaken. Als
andere pool deed dienst het koperen klemmetje, waarin het
femur gefixeerd was en waarop de zenuw werd neergelegd.
De twee genoemde polen stonden in verbinding met een
secundaire klos van een inductorium van du Bois-Reymond,
terwijl de primaire klos was opgenomen in een keten, met
een Lessing-element en een metronoom als onderbreker, die
door 2 slagen in de seconde de spier prikkelde en tot
contractie en vermoeienis bracht. Werd een vermoeienis-

67

-ocr page 84-

kromme geschreven, dan werd eerst de spier gerekt door-
een gewicht van loo gram te hangen aan den hefboom op
een afstand van 2 mM. van de myographion-as, alvorens de
stroom in de primaire keten gesloten en de spier tot con-
tractie gebracht werd.

Bij proef A werd eerst op deze wijs een vermoeienis-
kromme gemaakt en daarna de spier in de 2I/2 "/o kalium-
chloride-oplossing gedompeld.

Bij proef B had daartegen eerst de indompeling plaats,
waarna de rekking en de vermoeienis volgde, om ten slotte
met een hernieuwde indompeling in het kalium-chloride
te besluiten.

Uit vergelijking van de op deze wijs verkregen krommen
ziet men, dat bij A de vermoeienis-tonus aanzienlijker is
dan B, terwijl omgekeerd de kalium chloride-tonus van A
moet onderdoen voor dien van B.

Dit is niet te wijten aan toevallige omstandigheden van
suspensie of dergelijke, daar de rekkingscurven van beide
spieren volkomen gelijkvormig en even groot zijn. Deze gelijk-
en gelijkvormigheid der rekkingskrommen duidt aan, dat in
beide spieren denzelfden toestand heerscht.

Wanneer men de maxima respectievelijk van de beide vor-
men van tonus bijeen voegt, dan blijkt, dat de som van deze
beide tonus-vormen dezelfde is, waaruit men zou mogen
afleiden, dat de vermoeienis-tonus mindert, naarmate er een
meer krachtige inwerking van kalium-chloride is vooraf-
gegaan. Hierdoor wordt tevens de aard misschien van den
vermoeienis-tonus eenigszins bepaald. Mogelijk is hij zelfs
identiek met den chemischen tonus.

Bij herhaling dezer experimenten vond ik steeds hetzelfde
resultaat. Ook dient opgemerkt, dat, zoowel bij een proef-
opstelling voor indirecte, als bij die voor directe prikkeling
van de spier, geen verschil in het optreden van dit verschijnsel
kan worden opgemerkt.

-ocr page 85-

Figuur 4.

A. VERMOErENIS-TONUS, GEVOLGD DOOR TONUS DOOR KCL.
ab = chemische tonus bc = vermoeienis-tonus

Figuur 5.

B. TONUS DOOR KCL-, GEVOLGD DOOR VERMOEIÜNIS-TONUS
a\' =: chemische tonus b\' c\' = vermoeienis-tonus

69

-ocr page 86-

Scheffer i) onderzocht op zeer nauwkeurige wijs den
invloed van alkohol op den spierarbeid door bij vermoeienis-
krommen te meten den verrichten arbeid op verschillende
momenten van alkoholtoediening.

De kikvorschen werden 6 uur te voren gecurariseerd. Ter
controle van de alkoholwerking werd een der pooten vóór
de alcoholtoediening afgebonden. Van de twee symmetrische
spieren werd daarna de vermoeienis-kromme vervaardigd.

Als prikkel, waardoor de spier telkens tot contractie ge-
bracht werd, diende een galvanische stroom, die door een
trillende stemvork 15 maal per seconde geopend en weer
gesloten werd. Voor meting en reguleering van den stroom
werd een galvanometer en een rheostaat in de keten opge-
nomen, terwijl ter vermijding van ophooping van electrolyten
aan de polen, de richting van den stroom na elke reeks van
1,5 prikkels omgekeerd werd. Daartoe diende de automatische
stroomomkeerder van
Engelmann. De rheotoomschijf stelde
hem in staat ook den prikkelingsduur te reguleeren. Als
prikkelelectroden deden dienst een platinahaakje in de Achilles-
pees en als andere een met zeemleer overtrokken zinkplaatje,
dat met een spiraalveertje tegen den rug van het dier werd
gedrukt.

De krommen door Scheffer op deze wijs verkregen,
vertoonen, wanneer de spier in de rustpauze niet onder-
steund wordt, tevens een sterk in het oog springende
tonuskromme.

De met zooveel moeite en nauwkeurigheid gewonnen
curven van
Scheffer, heb ik als materiaal verwerkt met
het oog op dezen vermoeienis-tonus.

De curven werden verdeeld in vakken, die een basis hadden

1) vScheffer, J. C. Th., Experimentelle Untersuchungen über den Einfluss
des Alkohols auf die Muskel-arbeit. Onderzoekingen Physiologisch
Laboratorium te Utrecht. V Reeks II, i« aflevering 1900.

70

-ocr page 87-

van loo seconden; de inhoud van die vakken naar boven
begrensd, óf door de verbindingsUjn der toppen (vermoeienis-
kromme), óf door de verbindingshjn der voetpunten der
contracties (tonushjn, of »gebogen grondhjn van
Scheffer«)
werd langs planimetrischen weg bepaald en ten slotte de
tonus uitgedrukt in procenten van den werkelijk verrichten
arbeid, zijnde de som van den statischen arbeid van den
tonus en van den arbeid, afkomstig van de telkens her-
nieuwde contracties.

Het resultaat dier bepalingen blijkt uit onderstaande
tabellen:

Proef I.

Matig groote kikvorsch. Alkoholhoeveelheid toegevoegd
1
/500 van het lichaamsgewicht. Opgeheven gewicht bedraagt
50 gram.

Kikvorsch gecurariseerd. Direkte prikkeling met afwis-
selend opstijgende en neerdalende stroomen gedurende i
seconde met een rust-interval van
2 seconden.

Stroomsterkte o.i milliampère.

A = rechter achterpoot, afgebonden vóór de alcoholtoe-
diening.

B = linker achterpoot, afgebonden na inwerking van
alcohol gedurende
20 minuten.

A. Geen alkohol.

B. 20 min. na alkoh. toediening

Totale
arbeid.

Tonus
arbeid.

Tonus in o/o
van totalen
arbeid.

Totale
arbeid.

Tonus
arbeid.

Tonus in o/q
van totalen
arbeid.

I
11
III

3790*)

1584

IO16

1160

1304

1016

30 0/0
82 »
100 »

I

II

III

1896

376

488

240
264
488

13 >

70 »
100 »

Som

6390

3480

54.5 0/0

2760

992

36.3 0/0

*) Deze en volgende getallen geven de oppervlakte aan in mM^.

71

-ocr page 88-

Proef II

Matig groote kikker met sterk ontwikkelden M. gastrocne-
mius. Alkoholhoeveelheid 1/500 van \'t lichaamsgewicht. Opge-
heven gewicht 50 gram.

A = linkerpoot, afgebonden vóór alkoholtoediening.

B = rechterpoot, afgebonden na in werking van alkohol
gedurende 1I/2 uur.

A. Geen alkohol.

B. 1I/2 uur na alk oh. toediening

Totale
arbeid.

Tonus
arbeid.

Tonus in o/o
van totalen
arbeid.

Totale
arbeid.

Tonus
arbeid.

Tonus in o/o
van totalen"
arbeid.

I
II

III

IV
V

5016
3672
2048
1920
2064

1096
2616
1856
1872
2064

2 2 0/0
71
»
90.6 »

97 »
100 »

I

II

III

IV
V

4648
2376
1624
1936
2144

848

1736
1528
1896
2144

18 "/o
73,2»
94 »

98 »
100 »

Som

14720

9504

64.6 o/ü

12728

8152

64 0/0

Bij deze proef zijn de totale verschillen niet zoo aanzienlijk
als bij de voorgaande, toch zijn ze, vooral in de eerste 100
seconden duidelijk waarneembaar. Ook in alle andere curven
treden de verschillen immer het duidelijkst aan het licht in
het eerste deel der vermoeienis-kromme.

De kleinheid van het verschil bij Proef II mag niet alleen
gezocht worden in een meer langdurige inwerking van den
alcohol dan bij Proef I. Dit demonsteert afdoende de vol
gende proef, waarbij de alkohol uur had ingewerkt,

en toch een vrij aanzienlijk tonus-verschil deed zien.

Proef III.

Kleine kikvorsch. Alcoholhoeveelheid 1/500 van het
lichaamsgewicht. Opgeheven gewicht 50 gram.

A = linker achterpoot, afgebonden vóór alkoholtoediening.

B = rechter achterpoot, afgebonden na inwerking van
alkohol gedurende uur.

72

-ocr page 89-

A. Geen alkohol.

B. 1^/4 uur na alkoh. toediening

Totale
arbeid.

Tonus
arbeid.

Tonus in o/o
van totalen
arbeid.

Totale
arbeid.

Tonus
arbeid.

Tonus in o/o
van totalen
arbeid.

I

2144

368

17 "/o

I

.1728

160

10 0/0

11

1712

824

48 »

II

1504

600

40 »

III

1467

I 164

79 »

III

1344

880

68 »

IV

984

888

90 »

IV

1064

896

84 »

V

784

784

100 »

V

768

720

93-5 »

VI

776

776

100 »

VI

696

696

100 »

VII

792

792

100 »

VII

696

696

100 »

VIII

821

821

100 »

VIII

792

792

100 »

Som

9489

6471

67.6 0/0

8592

5440

63.3 0/0

Ook bij nog geringere dosis alcohol blijkt het verschijnsel
te blijven optreden. Om dit aan te toonen laat ik hier het
tabellarisch overzicht van de volgende proef volgen:

Matig groote kikvorsch. Alkoholboeveelheid i/iooo van
het lichaamsgewicht. Opgeheven gewicht 25 gram.

A = rechter achterpoot, afgebonden vóór alkoholtoediening.

B = linker achterpoot, afgebonden na inwerking van
alkohol gedurende 1I/2 uur.

A. Geen alkohol.

B. 1V2 uur na alkoh. toediening

Totale
arbeid.

Tonus
arbeid.

Tonus in o/o
van totalen
arbeid.

Totale
arbeid.

Tonus
arbeid.

Tonus in o/o
van totalen
arbeid.

i

ii

iii

iv

3792

2408
1920
1848

1968
2 160
1920
1848

52 «/O
90 »
100 »
100 »

i

ii

iii

iv

3808

2338
1784
1784

1768
2 122
1784
1784

30 «/o
91 »
100 »
100 »

Som

9768

7896

80.8 «/O

7930

5674

71.5 «/O

73

-ocr page 90-

§ 6. INVLOED VAN TOXISCHE STOFFEN OP DEN
AUTOTONUS.

Onder de chemische producten, die in staat zijn den auto-
tonus te wijzigen, nemen de alkaloïden een geheel bijzondere
plaats in.

Als van oudsher bekende tonica werden digitalis-praepa-
raten naar hun werking op den autotonus onderzocht, zoowel
het infusum digitalis, als digitaleïne en digitonine.

Voorts werd de invloed bestudeerd van stoffen als heroïne,
lobeline, atropine, strophantine en veratrine.

De methoden, hierbij gevolgd, moesten het mogelijk maken
om zoo snel mogelijk en met voldoende zekerheid de inwer-
king der stoffen te herkennen. Daarom werden de vergiften
in den regel niet subcutaan toegediend, doch door opdrop-
peling toegevoegd. Als proefobjecten deden dienst het hart,
maagringen en skeletspieren, naar gelang van den aard der
stof. Het hart werd zoowel in situ, met een er op steunend
hefboompje, gelijk reeds vroeger beschreven werd, als door
suspensie in en buiten het lichaam geregistreerd.

Alvorens over te gaan tot de vermelding der verschillende
proeven, worde de aandacht gevestigd op eenige eigenaardig-
heden bij de proefnemingen aan het licht getreden. Bij de
toediening der digitalis-producten viel het mij op, dat gedu-
rende de eerste tientallen van seconden het hart, en in het
bijzonder de ventrikel, op de vergiftiging reageert met eene
verslapping, die na verloop van korten tijd plaats maakt
voor de eigenlijke digitaliswerking, bestaande o. a. in een
positieve tonotropie. Deze bijzonderheid vond ik in de mij

74

-ocr page 91-

ten dienste staande litteratuur nergens vermeld. De curve
op blz. 84 geeft dit duidelijk te zien.

Voor de heroïne, die zich als een negatief tonicum deed
kennen, is het effect juist omgekeerd. Na de toediening
neemt men in den beginne een licht positief tonotroop effect
waar, gepaard aan een negatief chronotrope werking, welke
beide zeer spoedig gevolgd worden door de eigenlijke nega-
tieve tonotropie met de daarbij behoorende positieven chrono-
tropen invloed. Aan een mechanische werking van de
opdroppeling en bevochtiging\' mag dit eigenaardig verschijnsel
niet toegeschreven worden, daar het feit uitblijft bij een
opdroppeling met onvermengd 0.7 ^
Iq NaCl.

Voor nadere bijzonderheden omtrent de wijze van registratie
verwijs ik naar de paragraaf: chemische prikkels.

PROTOCOLLEN VAN EENIGE PROEVEN.

Proef I. ANODONTA FLUVIATILIS.

3 October 1906. De bewegingen van het blootgelegd hart worden
door middel van een hefboompje met steunplaatje geregistreerd. Op
een gegeven moment worden eenige korreltjes digitaleïne (Merck) in de
pericardvloeistof gebracht.

INVI,0E;D VAN DIGITAI^EÏNÜ OP DEN AUTOTONUS.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin.

0 mM.

na 4 min.

— 0.7 »

» 8 .

— 1.4 »

» 12 »

— 2.2 »

Digitaleïnetoevoeging.

» 14 »

— 0.2 »

» 16 »

— 0.4

» 20 »

— 07 »

» 24 »

— 0.9 .

» 28 »

— 1.15 »

» 32 »

— 1.6 »

» 36 »

— 1.8 »

» 4^ ^^

— 1.9 »

44 »
» 48 »

— 2 »
—■ 2.1 »

» 52 »

■— 2.2 »

60 »

— 2.4 »

75

-ocr page 92-

Niettegenstaande de voortdurende daling der naald door lichte rekking,
bereikt toch de schrijfnaald na digitaleïne-toevoeging nagenoeg den
oorspronkelijken stand, door den verhoogden autotonus in het hart.

Proef II. ANODONTA FLUVIATILIS.

11 October 1906. Het hart wordt op de gewone wijs blootgelegd en
in situ door een hefboompje met steunplaatje geregistreerd.

12 October 1906 wordt i droppel eeuer i "/o curare-oplossing in
0.7 o/ü keukenzout-solutie toegediend in pericardio. Het hart reageert
hierop met een tonus-verhooging en met een licht negatief chronotroop
effect, waarvan het den volgenden dag wederom hersteld is.

13 October 1906 wordt opnieuw i droppel eener i 0/0 curare oplossing
toegevoegd met hetzelfde resultaat.

INVLOED VAN CURARE OP DEN AUTOTONUS.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin.

0 mM.

na 5 min.

0 »

Curare toedienin g.

» 74 »

i.i »

» 10 »

j.i »

» 15 »

1.5 »

» 20 »

1.3 )>

» 25 »

1.7 »

» 30 »

1.9 »

» 30 »

1.9 »

» 40 »

2.3 »

» 45 »

2.7 » .

» 50 »

2.9 »

» 55 »

2.7 »

» 60 »

2.9 »

» 75 ,,

3-4 »

» 80 »

3.1 »

» 85 »

2.9 »

Proef III. ANODONTA FLUVIATILIS.

17 October 1906. Het hart wordt\'s morgens blootgelegd; de registratie
geschiedt in situ door middel van hefboompje met steunplaatje.

Nadat het hart gedurende 70 minuten regelmatig heeft gepulseerd,
worden 6 droppels eener i 0/0 atropine-oplossiug (atropinuni sulfuricum
in 0.7 0/0 NaCl.) toegevoegd. De tonus verandert weldra. Daar de
hartsregistratie eigenaardige periodieke verheffingen vertoont, afkomstig
van de samentrekkingen van den voet van den mossel, wordt de auto-
tonus gemeten telkens vóór dat de voet zich samentrekt.

76

-ocr page 93-

ÏNVI^OSD VAN ATROKNÜM SUl,FüRICUM OP AUTOTONUS.

Tijd.

Stand van de schrijfnaald.

Begin.

0 mM.

na 2

min. 25 sec.

1-3

»

» 6

» 41 »

1-3

>

» 10

» 33 »

2.7

»

» 23

,) 37 »

2.5

»

» 28

» 9 »

2.2

»

\'> 34

» 49 »

5-5

»

» 40

» 9 »

4.9

»

» 47

» 21 »

5-7

»

» 57

» 17 »

5-9

»

» 73

» 17»

5.1

»

»126

» 37 »

2.5

»

Den geheelen dag pulseert het hart rustig voort; de tonus blijft met
eenige kleine wisselingen constant, \'s Avonds wordt bij vergissing een
droppel eener i o/o melkzuur-oplossing toegevoegd; het hart raakt aan-
stonds in aanzienlijk verhoogden tonus; door bevloeiing met 0.7\'\'/o NaCl.
wordt het melkzuur weggespoeld; de tonus verdwijnt eerst langzamer-
hand; ook de fundamenteele contracties, die door het melkzuur totaal
waren verdwenen, komen weer terug; het hart herstelt zich volkomen.

18 October. Het hart klopt aldoor rustig en gelijkmatig.

19 October. In de pericard-holte worden 2 gutt. eener i ^jo oplossing
van heroïnum sulfuricum gebracht. Na korte oogenblikken begint het
hart hierop te reageeren met een tonus-vermindering, waaraan een
kortdurende en lichte positief chronotrope verandering voorafgaat.

INVI,OED VAN HKROÏNK OP DEN AUTOTONUS.

Stand van de

Tijd.

schrijfnaald voor

Contractieduur.

Bijzonderheden.

den autotonus.

Begin.

0 mM.

20.8 sec.

na 4| »

0.4 »

20.8 »

Heroïne-

» 9 »

I »

17.6 »

toediening.

» 10 »

— 3-3 »

22.4 »

2 gutt. I 0/00 opl.

» 20 »

— 3 »

18.6 »

tl 28 »

— 2.4 »

17.6 »

» 36 »

— 2.2 »

17.3 »

» 44 »

— 2 »

16 »

» 60 »

— 1.5 »

15-5 »

» 76 »

— 1-5 »

15-8 »

» 92 »

— 1.7 »

16 »

»124 »

— 2 »

17.6 »

77

-ocr page 94-

Proef IV. ANODONTA FLUVIATILIS.

22 October 1906. Het liart is gesuspendeerd iu 10 cM® mantel-
vloeistof. Nadat gedurende 2I/2 uur de registratie is voortgezet, wordt
de eigenlijke proef begonnen, waarbij 25 gutt. eener 0,4 "/o oplossing
van lobelinum sulfuricum worden toegevoegd.

invi,oed van i.<obe;IvIne op autotonus.

AUTOTONUS-SCHOMMBLING BIJ HET HART VAN
ANODONTA FLUVIATILIS.

Tijd.

stand van de
schrijfnaald voor
den autotonus.

Contractieduur.

Bijzonderheden.

Begin

0 mM.

10 sec.

na min.

0.1 .

10 »

» 5 »

4- 0,2 »

10 »

Lobelinum

» 74 »

1-5 »

8 »

sulfuricum.

» 10 »

2.6 »

stilstand

» I2| T>

-f 1.6 »

»

» 15

-}- i.i »

»

»20 »

1.6 »

»

J> 25 »

4- 0.4 »

35 sec.

J 30 »

— 08 »

30 »

» 50 »

— r-3 »

22 »

» 60 »

— 0.9 »

22 »

» 80 »

— 0.8 »

20 !>

» 100 »

— 1.8 j

21 »

Proef V. ANODONTA P\'LUVIATILIS.

25 October 1906. Het hart wordt blootgelegd en in 5 cM® mantel-
vloeistof gesuspendeerd. Gedurende de registratie verslapt het hart lang-
zamerhand ; het hart vertoont groote tonus-fluctuaties, die zich voordoen
als vrij plotselinge verheffingen van het tonus-niveau met daarop volgende
steeds in hoogte afnemende kleinere verheffingen. Van deze eerste
verheffing vindt men hier eene afbeelding.
Figuur 6.

78

-ocr page 95-

26 October 1906. Nadat gedurende den geheelen dag de autotonus
constant gebleven is en gedurende 1^/2 uur als zoodanig vv^erd geregis-
treerd, worden aan het hart 3 gutt. eener 0,4 0/0 oplossing van lobelinum
sulfuricum toegevoegd. Na eenige oogenblikken begint het hart hierop
te reageeren, in den beginne met eene sterke autotonus-verhooging, die
slechts langzamerhand mindert.

invloed van lobelinum sulfuricum op den autotonus.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin

0

mM.

na I

mm.

40 sec.

0

»

Lobelinum sulfuricum.

» 3

»

20 »

0.2

»

» 5

»

16.1

» 6

»

40 »

17-5

»

» II

»

40 »

17

» 16

»

40 »

25-5

»

» 30

»

8.5

»

» I

uur

3

)>

» I

»

30 »

2-5

»

» 2

»

3.1

»

» 2

»

30 )>

3-5

\'s Middags, toen de autotonus-naald andermaal een bedrag van -(- 2.5
aanwees, werd bij hetzelfde hart nog een proef verricht met acidum
lacticum. Er worden 2 gutt. 10/0 melkzuur in 0.7 0/0 NaCl. bijge-
droppeld. We noemen den beginstand o.

invloed van melkzuur op den autotonus.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin

0 mM.

Melkzuur-toevoeging.

na i

min.

40 sec.

0 »

» 5

»

0 »

» 8

»

30 »

12 »

» 10

»

10 »

» 13

»

20 »

14 . »

» 21

»

40 »

5-6 »

» 30

»

4 5 »

>1 40

»

2.5 »

» 50

»

1.5 »

» 90

»

o i>

Men ziet hoe na i\'/2 uur de autotonus weer zijn begin-bedrag heeft
bereikt.

79

-ocr page 96-

Proef VI. ANODONTA FLUVIALHTS.

26 October 1906. \'s Middags om 3 uur wordt een mosselhart ge-
praepareerd, uitgesneden, gesuspendeerd in 5 cM® mantelvloeistof. Van
de eerste 3I uur wordt het beloop van den autotonus uitgerekend en
de duur der contracties op de daarmede overeenkomende oogenblikken
tevens bepaald.

VERBAND TUSSCHEN AUTOTONUS EN CONTRACTIEDUUR.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Contractie-duur.

Begin.

0 mM.

6 sec.

na

26 min.

9 "

10.7 »

»

52 »

23 »

14.8 »

»

68.15 »

29 »

16.4 »

»

74.50 »

31 »

17.2 »

»

88.5 »

34 \'>

18.2 »

»

102.5 »

36.6 »

20 »

»

116.5 »

38 »

20 »

»

120 »

39 »

21 »

y>

134 »

41 »

21 »

»

148 »

42 »

21 »

»

220 »

43 »

22 »

Men ziet, hoe met het toenemen van den tonus nagenoeg parallel
gaat een langere duur der contractie. Dit geldt niet als een uitzonde-
ringsgeval, integendeel. Aan het eind dezer reeks ondergaat de autotonus
of contractieduur geen verandering meer.

27 October 1906. Het blijkt, dat de autotonus gedurende den nacht
afgenomen is.

Om 8 uur \'s morgens wordt met de registratie opnieuw aange-
vangen. Het verloop blijkt uit de tabel. Op een bepaald oogenblik
worden 15 gutt. eener 0,4 0/0 oplossing van lobelinum sulfuricum toege-
voegd. Dit heeft thans een enorme uitwerking, optredend »per crisin«.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin

0 mM.

na 10 min.

— 1.8 »

» 32 »

- 3-8 >

» 47 »

— 4 »

» 78 »

— 5-6 »

» 125 »

•— 6.4 »

» 240 »

— 15 »

» 350 »

— 21 »

Lobelinum

» 470 »

4- 28 »

sulfuricum.

80

-ocr page 97-

12.8 Minuut na toediening van het vergift, wordt de invloed eerst
duidelijk zichtbaar op den autotoniis, terwijl de invloed op de contractie-
hoogte reeds na een lo-tal seconden merkbaar was. De autotonus, die
vóór toediening van het lobelinrim — 21 mM. bedroeg, bereikt daarna een
bedrag van 28 niM., terwijl de contracties steeds grooter en grooter
worden en de contractie-duur tevens verlengd wordt. Anderhalf uur na
vergift-toediening vertoont de registratie groepsgewijs voorkomende con-
tracties met pauzen, die onderling ook weer in een zeker verband met
elkaar staan. Deze eigenaardige pauze-vorming herinnert aan de groep-
vormingen van Luciani.

Proef VIL

31 Oct. 1906. Het uitgesneden hart van een mossel wordt in 5 cM-\'
mantelvloeistof gesuspendeerd.

Nadat het hart volle 24 uren rustig heeft gepulseerd, worden aan de
suspensie-vloeistof 2 gutt. digaleen (digitoxinum solubile Cloetta) toege-
voegd, zonder het minste merkbare effect; na 50 minuten gewacht te
hebben onder voortdurende registratie, worden nu 6 gutt. digaleen er
bij gedaan; ook dit blijkt zonder zichtbaar resultaat te blyven. Wel was
het hart in het algemeen eenigszins torpide, maar toch reageerde het
volmaakt nauwkeurig op een anderen chemischen prikkel nl. CaCl2.

2 Nov. 1906. Aan het hart wordt nu in klimmende doses CaC]2 toe-
gevoegd met het volgende effect:

invloed van cacivo op den autotonus-

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin

0 mM.

na 15 min.

0 »

» 30 »

0 »

» 45 »

0.1 »

» 55 »

0 »

6 gutt. I 0/0 CaCl2 op-

» 60 »

— 0,2 »

lossing.

4 gutt. I 0/0 CaClg op-

» 65 »

— 0.9 »

lossing.

» 75 »

— I »

50 nigr. CaClg in sub-

» 90 »

— 1.7 »

stantie.

Proef VIII. MAAGRINGEN VAN RANA TEMPORARIA.

20 P\'ebruari 1907. Volgens de methode Schultz worden maagringen
gepraepareerd en een dier ringen in tweeën geknipt. De eene ringhelft
wordt gedurende 3 minuten in een 5 "/o oplossing van atropinum sulfu-
ricum in 0.7 o/o NaCl. bewaard en daarna ter registratie gesuspendeerd,

-ocr page 98-

terwijl de andere gedurende dienzelfden tijd alleen in 0.7 "/o NaCl. wordt
bewaard. De registratie van beide ringen vangt gelijktijdig aan, terwijl
na verloop van korten tijd beide ringhelften gedompeld worden in
0.89 •\'/o KaCl.; de beide objecten geraken na eenigen tijd in meerderen
antotonus, doch het verloop, is blijkens bijgaande tabel, geheel ver-
schillend wat intensiteit betreft, en tevens verschillend, wanneer men
nagaat, op welk moment het maximum bereikt wordt.

INVTvOEn VAN SULFAS ATROPINI OP DEN AUTOTONUS.

Stand

van de

Stand van de

Tijd.

schrijfnaald.
Maagring zonder
sulfas atropini.

schrijfnaald.
Maagring met
sulfas atropini.

Bijzonderheden.

Begin

11,2

mM.

11,2

mM.

na 10 sec.

3.5

»

4,8

»

kalium-chloride

" 15 »

0,5

»

3,1

0.89 0/0.

» 20 »

4,4

»

3.5

»

j> 30 »

27,1

»

7,7

»

» 40 »

32,8

»

13,5

»

» 50 1)

19,1

»

17,1

»

» 60 »

ii,i

»

17,6

»

» 70 »

4,6

»

17,1

»

» 80 »

0-3

»

16,4

»

Voor eenige andere spieren van hetzelfde dier geschiedde de proef
evenzoo als voor de maagringen, steeds met hetzelfde resultaat.

Proef IX. HART VAN RANA TEMPORARIA.

13 Januari 1908. Het hart van Rana temporaria wordt blootgelegd en
volgens de suspensie-methode worden bij het hart in situ de bewegingen
van boezem en kamer geregistreerd. Na eenigen tijd heeft er digitaleïne-
toediening plaats

INVI,OED VAN DIGITATvEÏNE OP DEN AUTOTONUS.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald van
het atrium.

Stand van de
schrijfnaald van
den ventrikel.

Duur eener
hartscontractie.

Begin

0 mM.

0 mM.

1,4 sec.

na 10 sec.

0,1 »

0

»

1,4 »

» 20 »

0 s

0

»

1 4 »

digitaleïne

0,8 »

toediening

» 25 »

■—

— 0,9

»

1,35 sec.

» 30 »

1,5 »

— 0,7

»

1,3 »

» 40 »

0,5 »

— 0,1

»

6,3 »

» 50 »

3 »

0

»

22,1 »

82

-ocr page 99-

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald van
het atrium.

Stand van de
schrijfnaald van
den ventrikel.

Duur eener
hartscontractie.

» 70 sec.

75

mM.

— 0,1 mM.

stilstand.

» 100 s

11,2

»

I

»

» 120 »

10,7

j

2,3 »

2 sec.

» 150 »

8,9

»

3>4 »

1,9 »

» 200 »

10

»

5,3 »

1,6 »

» 230 »

10,5

»

5,8 »

1,8 »

» 9 min.

10,6

»

7,3 \'>

2 »

» 14 »

ii

»

8,3 »

2,75 \'>

» 19 »

12

8,5 »

4,5 »

Proef X. HART VAN RANA TEMPORARIA.

15 Januari 1908. Van het blootgelegde hart van Rana worden boezem
en kamer geregistreerd; 2 gutt. eener i ^jo digitaleïne-oplossing in
0.7 0/0 NaCl. worden op het hart gedruppeld.

invloed van digitaleïne op den autotonus.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald van
het atrium.

Stand van de
schrijfnaald van
den ventriculus.

Contractie-
duur.

Bijzonderheden.

Begin

0 mM.

0 mM.

1,4 sec.

na 10 sec.

0

»

0

»

1,4 »

digitaleïne toe-

» 15 »

— 0,3

»

0,3

»

1,25 »

diening.

» 20 »

— 1,1

»

0,7

»

1,29 »

» 25 »

— 1,5

»

0,7

»

1,34 »

» 30 »

— 0,3

»

1,2

»

1,4 »

» i min.

1,3

»

1,4

»

1,6 »

» i| »

2,7

»

1,5

»

2 »

» 2 »

3,3

»

1,1

»

1,95 »

» 3 »

4.1

»

0,8

»

1,9 »

» 5 »

5,2

»

0,2

»

1,8 »

» 7 »

6,1

»

1,8

»

1,73 »

»12 )i

8,3

»

34

»

1,86 »

»17 »

8,3

»

3,5

»

2 »

» 18 »

8,3

»

3

»

2,2 »

» 38 »

8,8

»

3

»

5 »

» 2 u. 53 m.

3,8

»

4

»

4,5 »

Zeer fraai kwam bij deze proef aan het licht de verslappende invloed
van de digitaleïne in het begin van het experiment. Opvallend is het,

83

-ocr page 100-

dat deze eigenaardige
reactie korter duurt
bü het atrium dan bij
den ventrikel. Het ver-
schijnsel schijnt duide-
lijker te worden, wan-
neer men met kleine
hoeveelheden vergift
werkt.

Ter illustratie doe ik
hier fig. 7 volgen.

crq\'

ü U ö

C5 0) O

Cf

O
<

cn
w

CfQ

O

3
3

CD

O
O

r-t

OQ

cT 3

N CD

^-t

O

3
O

Proef XI.

HART VAN RANA
TEMPORARIA.

Oct. 1907. Het hart
wordt na onderbinding
der aan- en afvoerende
vaten uitgesneden en
gesuspendeerd met den
apex aan een hef-
boompje, terwijl de
basis gefixeerd wordt
aan een onbewegelijk
stangetje. Op een ge-
geven moment wordt
de spier omgeven door
35 cM3 van 0.7 o/o NaCl.,
waaraan 29,6 mM®.
strophantustinctuur is
toegevoegd.

De tonotrope wer-
king der tinctura stro-
phanti doet zich vroe-
ger en duidelijker
kennen bij dit hart dan
het Inotroop effect.

H

c/;

W ^

M ^t)

W
W

M

ffi <
^ g

H
ö

W <i
2 ^
3 S

O Q

HH M

O >
CA I-I

^ I

W M
W

O
i-i
a

O
p

<

CD

iU.

3

S"
^

i-i

CD
O

3
a

CD
O

a

CD

Tt
i-s

O

3

3

3

O.
CD

3

<

0

CD

84

-ocr page 101-

INVLOKD VAN TINCTURA STROPHANTI OP DEN AUTOTONUS.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden,

Begin.

0

mM.

na 10 sec.

0

»

tinctura

strophanti.

» 20 »

0,4

»

» 40 »

0,7

»

» 60 »

0,5

»

» 80 »

0,3

»

» 100 »

0,1

»

» 120 »

0,4

»

» 140 »

0,5

»

» 160 »

1,1

»

» 200 »

»

» 240 »

I

»

» 280 »

I

»

» 300 »

4-

0,9

>>

Na eenigeu tijd is er geen stijging van het tonus-niveau door de
tinctura strophanti meer merkbaar. Terwijl het hart nog in een aan-
zienlijken autotonus verkeert, wordt de oplossing met tinctura strophanti
weggenomen en het hart omgeven met een oplossing van 0.7 0/0 NaCl.
zonder meer.

De autotonus daalt hierna vrij snel.

INVLOED VAN NACL. OP DEN AUTOTONUS DOOR TINCTURA STROPHANTI.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.

Bijzonderheden.

Begin

3,8 niM.

NaCl.-toediening.

na 40 sec.

3,8 »

» 80 »

1.7 »

»120 »

~f 0,8 »

» 160 »

-j- 0,6 »

» 200 »

0,4 »

» 240 >>

0,4 »

» 280 »

0 »

» 320 »

— 0,2 »

85

-ocr page 102-

Proef XII. SKEIvETSPIEREN VAN RANA TEMPORARIA.

20 Februari 1907. De beide M. gastrocnemii van Rana worden vrij
gepraepareerd en uitgesneden. De eene spier wordt gedurende 3 min.
in 5 ®/o sulfas atropini bewaard, de andere in 0.7 0/0 NaCl, zonder meer
en daarna worden beide gesuspendeerd, terwijl ze door 0.89 0/0 KCl.
tot verhoogden autotonus gebracht worden met het volgend verschillend
resultaat:

INVI^OED VAN SULZAS ATROPINI OP DEN AUTOTONUS VAN
M. GASTROCNEMII.

Tijd.

Stand van de
schrijfnaald.
M. gastrocnemius
zonder sulfas atropini

Stand van de
schrijfnaald.
JV\\. gastrocnemius
met sulfas atropini.

Bijzonderheden.

Begin

0 mM.

0 mM.

kalium-chloride

na

28 sec.

5,2 »

5,2 »

0.89 0/0.

»

42 »

6,5 »

6,5 »

»

56 »

7,8 .

7,7 »

»

70 »

9,2 »

9,1 »

i>

84 »

10,9 »

10,1 »

»

98 »

12 »

11,1 »

»

112 D

12,9 »

12 »

»

126 »

13,7 »

12,7 »

»

140 »

14,5 »

13,1 »

>

168 »

15,7 »

13,7 »

11

196 »

16,7 »

14,4 »

»

210 »

17,1 »

14,7 »

224 »

17,4 »

15

86

-ocr page 103-

Door de onderzoekingen van Bezold i), Schenck 2),
Garten 3), Santesson leerde men nader kennen den
invloed van veratrine op de spiercontractie, welke invloed,
zooals
Kölliker het eerst zag, zich uit door het optreden
van den zoogenaamden »Verkürzungsrückstand.«

Kuljabko 5) liet later zien bij het, met veratrine vergiftigd
konijnenhart, versterkte contracties, gepaard aan verhoogden
autotonus, welke verschijnselen intermitteerend optreden en
zoodoende op te vatten zijn als autotonus-variaties.

Gaskell 6) en Ringer 7) hadden reeds vroeger gewezen
op den autotonus-verhoogenden invloed van de veratrine bij
het kikvorschhart.

Santesson omwikkelde M. gastrocnemü van Rana met
watten, gedrenkt in een veratrine-keukenzoutoplossing van
i/ioo. Bij herhaling zijner proeven trof mij een zeer groote
wisselvalligheid in de uitkomsten der proeven. Bij sommige
proefdieren waren de verschijnselen niet of zeer gering
zichtbaar, terwijl andere ze zeer sterk vertoonden. Over
\'t algemeen moest ik mijn toevlucht nemen tot sterkere
concentraties dan
SantesSON.

Een merkwaardig feit heb ik tweemaal kunnen constatee-
ren. Bij vergiftiging van de kuitspier van Rana door pen-
seelen met 2 ^lo veratrinum sulfuricum in NaCl, zag ik bij
doorstroomen van die spier met een constanten stroom van

1) Bezold. cit. Stokvis, B. J., Voordrachten over geneesmiddelleer,
iii, 1902.

Schenck, F., Veratrin-Verkürzung des Muskels. Pflügers. Archiv Bd. 61.
3) Garten. Ueber das elektromotorische Verhalten v. Nerv und Muskel
nach
Veratrinvergiftigung. Pflügers Archiv. Bd. 77.
i) Santesson. Centralblatt für Physiologie, Bd, 16.

ö) Kuljabko. Ueber die Erscheinung der Tonusschwankungen am
isoherten Kaninchenherzen bei Veratrin-vergiftigung. Pflüger\'s Archiv.
Band
107.

ö) Gaskell, op. cit.
Ringer, op. cit.

87

-ocr page 104-

4 volt eigenaardige schommelingen van den autotonus optre-
den, waarin een zekere periodiciteit niet valt te ontkennen;
werd de galvanische stroom onderbroken, dan verdwenen
ook deze verschijnselen aanstonds.
In beide gevallen vertoonden de
spieren niet de typische veratrine-
curve bij prikkeling en bleek de
spier zeer spoedig uitgeput voor
directe, niet sterke prikkels.

Ondanks voortgezette pogingen
gelukte het niet ook bij andere dan
deze twee dieren dergelijke resul-
taten te verkrijgen.

De spieren waren bij deze proef
in een eenvoudig myographion be-
vestigd met een kleine belasting
van het schrijfhefboompje. Bij door-
voeren van een inductie-stroom, bij
half ingeschoven secundaire klos en
2 volt in de primaire keten, ver-
dween het verschijnsel en keerde
niet meer terug.

Ten slotte moge hier vermeld
worden een proef, verricht om op te
sporen, of ook in het dierlijk milieu
als zoodanig, stoffen voorkomen en
aantoonbaar zijn, die een invloed
oefenen op den autotonus. Hiertoe
werd bij een schildpad eensdeels het
bloed verzameld, gecentrifugeerd en
het serum afgeschonken; anderdeels
werden de skelet-spieren zooveel
mogelijk afgepraepareerd en ge-

CfQ
C

►-t

OC

H t>

W ^

w ^ H

S S S

" ? i

^ a

M cr.

- S ^

M ^

^ H O

Q M H

fe. 2 ^

w s ^

W w ö

^ H tn

K <1 ^

S ^ s

^ ^ ^

H

S ^ ^

. g H

O

- a

C/2 cr.
^ ^ <1

3

H

C
O W

n

cl z

-ocr page 105-

zamenlijk in een pers van Brustck en hübner uitgeperst.

Nadat nu het uitgesneden hart van dezelfde Emys orbi-
cularis eenigen tijd rustig had gepulseerd, terwijl de auto-
tonus . constant was, werden 2 gutt. van het spierextract
toegevoegd, waarna de autotonus na zeer korten tijd duidelijk
positief veranderde; voegde men er daarna 3 gutt. serum
aan toe, dan veranderde de autotonus geenszins; wel
geschiedde zulks, toen er 4 gutt. CaCl2 aan toegevoegd
werden. De autotonus verminderde daarop, maar deze auto-
tonus-vermindering werd eerst heel sterk, toen er 3 gutt.
eener 5 0/0 NaCl-oplossing werden bijgedaan.

Dit verschil in werking zou men toe kunnen schrijven aan
het verschil in samenstelling der vloeistoffen: serum en
spierextract, waarvan het eerste rijk is aan natrium-chloride,
terwijl het andere juist veel kalium-chloride bezit, doch men
zou ook aan een toxischen invloed der eiwitten van het spier-
extract kunnen denken. Het gedrag der zoutsoluties ten
opzichte van den autotonus bleek door toevoeging van
eiwitstoffen, als kippen-eiwit aan die zoutsoluties, aanmerkelijk
gewijzigd te kunnen worden.

89

-ocr page 106-

HOOFDSTUK IV.

QUANTITATIEF ONDERZOEK.

In de vorige bladzijden hebben we nagegaan door welke
oorzaken o. a. de autotonus kan gewijzigd worden; we
hebben tevens de richting leeren kennen, waarin bepaalde
prikkels dien autotonus vermogen te veranderen. In hoeverre
evenwel de prikkelwaarde in verband staat met het effect,
dat de prikkel verwekt, daaromtrent werd niet veel mede-
gedeeld. Dit kunnen we alleen achterhalen door meting
van beide en onderlinge vergelijking van prikkel en effect.

Beschouwen we den autotonus als een chemisch proces,
dan valt binnen ons onderzoek vast te stellen, hoe groot
de invloed is van de temperatuur, van den druk en van
de voorwaarden in chemisch opzicht, i)

De warmte laat zich gemakkelijk meetbaar toedienen met
voldoende nauwkeurigheid. Een der volgende krommen
geeft aan het verband tusschen temperatuur en autotonus
bij een mosselhart, in situ geregistreerd.

Fraai komt de invloed der temperatuurswisseling uit in een
andere kromme, welke het verband aangeeft tusschen de
temperatuur en den autotonus bij de Cloaca van Rana.

Bij herhaling der verwarming vertoont zich het verschijnsel
telkens opnieuw op dezelfde wijs, doch niet ten volle, daar er
tevens een opschuiving der kromme plaats vindt. Men

1) Zwaardemaker, H., Die im ruhenden Körper vorgehenden Knergie-
wanderungen, Ergebnisse der Physiologie 1906.

Zwaardemaker, H., Die Energetik der autochthon periodischen Eebens-
erscheinungen, Ergebnisse der Physiologie 1908.

-ocr page 107-

kan de oorzaak van dit eigenaardig verplaatsen toeschrijven
aan het optreden eener hysteresis.
Auerbach \') formuleert dit
begrip aldus: »jeder Körper beharrt in dem Zustande der
Ruhe oder der geradlinigen, gleichförmigen Bewegung, in
dem er sich befindet.... Wie die Bewegung so haben auch
die anderen Wirkungen der Kraft Beharrung, d. h. sie blei-
ben unter Umständen bestehen, auch wenn die Kraft zu
wirken aufgehört hat; am wichtigsten unter ihnen sind die
elastische und die magnetische Nachwirkung, am beträcht-
lichsten von allen ist wohl die thermische.« Dit laatste, dat
de thermische hysteresis de overhand heeft, blijkt zeer dui-

Figuur g.

0

Q

<3

0

Tj

temperatuur-avisseling en autotonus
bij het hart van anodonta fluviatilis

Als ordinaat is aangegeven de stand van de
schrijfnaald, als abscis de temperatuur op het over-
eenkomstige oogenblik bij verloop van den tijd.

1) Auerbach, Fel., Kanon der Physik. Leipzig 1899, blz. 39.

-ocr page 108-

delijk, indien men de nawerking vergelijkt bij de autotonus-
wijzigingen van verschillenden oorsprong.

De bestudeering van den invloed van den druk brengt
moeilijkheden met zich en de vraag dringt zich op, is het
in physischen zin mogelijk, dat de druk invloed heeft op dit
chemisch proces.

Nemen we op het voetspoor van Langelaan i) aan, dat

Figuur lo.
foi >w}U

HO-

30-

—r—

Iva

g \' ^
Oa Ov,

O O

Ka

Q>

O

10-

10-

-T
C
m

temperatuur-wisseling en autotonus
bij de cloaca van rana temporaria.

Als ordinaat geldt de stand van de schrijfnaald,
als abscis de temperatuur op het overeenkomstige
oogenblik. De kromme begint op het hoogste
punt der figuur en doorloopt in den tijd een
derde afmeting, loodrecht op het figuurvlak.

Langelaan, J. W., Kon. Akad. van Wetenschappen. Amst. Bd. X.

92

-ocr page 109-

dierliike weefsels zijn gecondenseerde systemen, waarin
gasphasen voorkomen, dan kan volgens
Van \'t Hoff\'s
formuleering de druk van geen noemenswaardigen invloed
zijn op dit systeem. Zoodra die druk echter w^el invloed
heeft, zal men de oorzaak te zoeken hebben niet in chemi-
sche, doch in de vitale eigenschappen van het proces, tenzij
de opvatting van het dierlijk weefsel als een gecondenseerd
systeem niet geoorloofd is. In werkelijkheid zou men toch
hiertegen kunnen aanvoeren, dat een gasphase toch altijd
nog submicroscopisch denkbaar blijft.

Voorloopig stel ik mij op het standpunt van Langelaan
en beschouw het dierlijk weefsel, in casu de spier, als een
gecondenseerd systeem, terwijl ik de rekking als een druk-
werking opvat.

autotonus en rekkend gewicht bij
m. sartorius van rana temporaria.

93

-ocr page 110-

Wanneer men eenige graphieken ontwerpt van het verloop
van rekking en rekkend gewicht, dan kan men daarbij het
volgende opmerken. De aldus verkregen nieuwe kromme
heeft een eigenaardig verloop, dat niet overeenkomt met
een parabool.

Ware bij deze rekking de elasticiteit alleen aansprakelijk
voor het kromme-verloop, dan zou de parabool-lijn de ver-
eischte vorm wezen. Deze kromme echter moet worden
beschouwd als de resultante van den autotonus en de elasticiteit.
Indien men door het beginpunt a en het punt d, dat het
moment aangeeft, waarop de elasticiteit alleen als werkzame
factor optreedt, een parabool construeert dan ontwaart men,
dat deze een geheel ander verloop heeft dan de autotonus-
kromme.

Figuur 12.

s
J

i -

O ij30 QÓC /m. ^

autotonus en rekkend gewicht bij
m. gastrocnemius van rana tempor aria.

94

-ocr page 111-

Figuur 13.

OUi^-tiMt-i/t^r.
--Oy

De oorzaak hiervan schuilt in den autotonus. Het maakt
den indruk, dat de autotonus meer lineair verloopt, in tegen-
stelling tot de elasticiteit, i) Men zou theoretisch beide kunnen
scheiden door van het stuk der kromme, waar nagenoeg
alleen elastische uitrekking een rol speelt, de elasticiteits-
coëfficient te bepalen en dan door extrapolatie het niet
onbelangrijk, ontbrekend gedeelte der kromme aan te vullen.
Doch juist die extrapolatie over zulk een groote breedte

1) Scliultz, P., op dt. blz. 15.

Triepel. Die elastischen Eigenschaften des elastischen Bindegewebes,
des fibrillären Bindegewebes und der glatten Muskulatur, Anatom. Hefte
1898. Bd. X, le Abth.

95

-ocr page 112-

maakt het niet wel mogelijk een vertrouwbare lijn te erlan-
gen. Daarom zie ik er van af deze te ontwerpen.

Een derde niet onbelangrijke factor leveren de veranderin-
gen in chemische voorwaarden. Om deze te bestudeeren heb ik
als chemischen prikkel voor den autotonus een stof aange-
wend, die onder bepaalde omstandigheden door de spier
zelve gevormd wordt en die als een goed tonicum reeds
haar diensten bewees, nl. het melkzuur. Voor dit doel werden
de M. gastrocnemii van beide achterpooten bij Rana tem-
poraria gepraepareerd en in 30 cM^ van 0.7 0/0 NaCl-oplossing
bewaard. Bij de eene spier, die we in de geheele reeks steeds
A zullen noemen, werden aan de keukenzout-oplossing zooveel
droppels eener 10 "/o melkzuur-oplossing toegevoegd, dat er
een concentratie van o. 13 0/0 melkzuur ontstaat. De wijziging
in autotonus bij A hierdoor verkregen, diende als standaard
ter vergelijking met die bij de symmetrische spier B, waar-
aan binnen zekere grenzen een willekeurige hoeveelheid
melkzuur werd toegevoegd en waarvan later de concentratie
berekend werd. Deze voorzorgen van een standaard-autotonus
waren noodig om op die wijs de individueele verschillen der
gebruikte proefdieren eenigermate te kunnen elimineeren.
De spieren waren beide gesuspendeerd en werden geregis-
treerd op een beroeten trommel met gelijktijdige opteekening
van een nullijn. De trommel liep 60 cM. in 16 minuten.
Om de 80 seconden werd telkens het autotonus-bedrag ge-
meten en in tabel gebracht, waarin tevens de contracties
opgenomen zijn. Om een vergelijking te kunnen treffen
tusschen den autotonus van A en B, werd in tabel II de
autotonus van B uitgedrukt in procenten van dien van A.
Autotonus A is derhalve 100 "/o.

In de laatste kolom van tabel II werden de autotonus-
bedragen gesummeerd over de eerste 12 minuten.

Deze getallen hebben natuurlijk slechts eene betrekkelijke
waarde.

96

-ocr page 113-

Tabel 1.

AUTOTONUS BIJ VERSCHILLENDE CONCENTRATIES VAN
MELKZUUR. DE CONCENTRATIE VAN A IS ALTIJD 0,13 »/o.

No.

Concentratie
van B.

ä

\'Sb

O)

CQ

I

2

3

4

5

6

7

8

9X80
sec.

T

0,24 0/0

A

0

3,8

4,4

4,8

5,2

5,2

5,4

5,4

5,8

JL

B

0

5

5

5

5

5

5

5

5

5

II

A

0

3,8

5,4

5,8

6,1

6,1

6,4

6,4

6,4

6,4

0,74 »

B

0

5,5

8

9,4

10,4

II

11,4

11,7

11,7

11,8

III

0,96 »

A

0

2,3

3,1

3,1

3,3

3,3

3,5

3,5

3,5

3,9

B

0

2,3

7,7

10

II,I

11,9

12,7

13,5

13,8

14,3

IV

A

0

2,2

3,5

3,5

4,1

4,4

4,6

4,6

4,6

4,6

0,99 »

B

0

0,6

I

1,8

2.6

2,6

3

3,4

3,4

V

A

0

1,8

3

3,t

3,4

3,6

3,6

3,7

3,7

3,7

1,98 »

B

0

2,2

2,2

2,2

2,2

2,2

2,2

2,2

2,2

2,2

VI

A

0

6,8

8,1

8,6

9,3

9.3

9,6

9,6

9,6

9,6

2,88 »

B

0

I

2

2

2,4

3

3,4

3,5

3,5

4

VII

A

0

I

4,6

5,4

5,6

6

6,4

8,6

8,6

8,6

3-34 »

B

0

I

I

2

3

4

5

5

5

5,5

VIII

A

0

0,2

0,4

I

1,4

1,6

2,6

3,4

3,6

3,6

4,24 »

B

0

0,8

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

2,4

2,4

XI

A

0

1,8

I 8

3,8

5

5,8

6,4

6,6

7

7,5

4,68 »

B

0

1,0

1,8

2

2,4

2,8

3

3,2

3,2

3,4

X

A

0

0,6

2,6

3,8

4,2

4,6

4,9

5,2

5,5

5,7

5,5 »

B

0

0,4

0,4

0,4

0,4

0,6

0,6

0,6

0,7

0,7

*) Alle waarden zijn aangegeven in niM.

Tabel II.

AUTOTONUS BIJ VERSCHILLENDE CONCENTRATIES UIT-
GEDRUKT IN 0/0 VAN AUTOTONUS BIJ 0,13 "/o MELKZUUR.

No.

Concentratie
melkzuur.

I

2

3

4

5

6

7

8

9 X80
sec.

Som.

I

0,240/0

167

132

114

105

97

97

93

93

87

985

II

0,74 »

145

149

163

171

181

179

185

183

185

1439

HI

0,96 »

100

249

323

337

361

363

386

395

367

2881

IV

0,99 »

27

29

52

44

61

57

57

74

74

475

V

2 »

123

76

71

65

62

62

62

61

61

643

VI

2,88 »

15

25

24

26

33

36

37

37

42

275

VII

3,34 »

100

22

37

54

67

83

78

58

64

563

VIII

4,24 »

400

351

140

100

88

54

42

67

67

1209

IX

4,68 »

56

100

53

49

42

44

46

47

46

483

X

5,5 »

67

16

II

II

14

13

12

13

13

170

97

-ocr page 114-

-dè.

—a

AUTOTONUS-VERLOOP IN DEN TIJD BIJ VERSCHILLENDE
CONCENTRATIES VAN MELKZUUR.

A = autotonus bij 0.13 ^Iq melkzuur als standaard.
B = autotonus bij 0,74 melkzuur.

Figuur 15.

A = autotonus bij 0,13 0/0 melkzuur als standaard.
B = autotonus bij 5,5 0/0 melkzuur.

98

-ocr page 115-

Wanneer men No. II en No. X in kromme brengt en
deze curven onderling vergelijkt, ziet men, dat bij de spie-
ren A het autotonus-verloop, zijnde de standaard, nagenoeg
hetzelfde is, terwijl het autotonus-verloop bij de spieren B
zeer sterk uiteenloopt, hetgeen aan geen andere oorzaak,
dan aan het concentratie-verschil van het melkzuur kan
worden toegeschreven in dit geval.

Bij het overzien van tabel II treft het feit, dat in de reeks der
sommen twee maxima voorkomen, die hun verklaring vinden
bij nadere beschouwing in de getallen, waaruit de som gevormd
is. Het blijkt toch, dat het eerste maximum gevormd wordt
hoofdzakelijk uit de hooge bedragen van de tweede helft
van het autotonus-verloop voor de zwakke concentraties, terwijl
het tweede maximum zijn ontstaan dankt juist aan de hooge
waarden in de eerste helft van het autotonus-verloop, maar
nu voor de sterkere concentraties. Dit wettigt wellicht de
meening, dat de concentratie van het tonicum melkzuur
niet alleen een duidelijken invloed bezit op het autotonus-
bedrag, maar tevens ook op het autotonus-verloop. Het
maximum van den autotonus treedt namelijk eerder op,
naarmate de concentratie aanzienlijker is.

Een duidelijk quantitatief verband tusschen de hoeveelheid
prikkelende stof en het autotonus-effect, leverde mij een
proef, verricht aan het uitgesneden hart van Rana temporaria.
Het hart werd na onderbinding van aan- en afvoerende
vaten gesuspendeerd in 35 cM^ eener 0,7
o/q NaCl-oplossing;
hieraan werd, in klimmende doses, tinctura strophanti toege-
gevoegd. Telkens nadat de tinctura strophanti eenigen tijd
had ingewerkt en het effect constant bleef, werd een nieuwe
dosis toegevoegd.

Men kon door uitmeting der graphiek de volgende tabel
samenstellen:

99

-ocr page 116-

Tabel III.

INVLOED DER CONCENTRATIE VAN TINCTURA STROPHANTI
OP DEN AUTOTONUS VAN HET HART VAN RANA TEMPORARIA.

Hoeveelheid in aiM^
op 35 cM® 0,7 0/0 NaCl.

Bedrag van de verkorting in mM.

0

0 mM.

30,4

0,3 »

54,6

0,8 »

68,5

1,3 »

115,3

2,1 »

145,7

2,6 »

176

3 »

200,3

3,5 »

236,7

3,8 »

296

5,5 »

De concentratie van tinctura strophanti en het autotonus-
bedrag staan blijkens deze gegevens tot elkaar in een
nagenoeg lineair verband.

IOC

-ocr page 117-

HOOFDSTUK V.

EIGENSCHAPPEN VAN DEN
AUTOTONUS.

§ I. LENGTE-VERANDERING.

De lengte-verandering bij den autotonus heeft tot voor
kort als de eenig meetbare eigenschap, ja als de ken-
merkende qualiteit voor den autotonus gegolden.

Deze lengte-verandering nu kan gedacht worden op te
treden en te varieeren naar den tijd of naar bepaalde ge-
deelten eener spier.

In hoever dit conform de werkelijkheid is, leeren de
volgende proeven. Reeds werd onder de paragraaf »chemi-
sche prikkels« een en ander medegedeeld omtrent het
eigenaardig autotonus-verloop, opgewekt door drie stoffen
der Ringer-Locke\'sche vloeistof: KCl, NaCl en CaCl.2.

Verdere mededeelingen omtrent proeven volgen thans
hier. Een glazen bakje 4 cM. breed, 12 cM. lang is door
een diagonaalgewijs geplaatst glazen schotje in tweeën ge-
deeld. De M. gastrocnemii van een proefdier worden met
hun Achillespees vastgemaakt op den bodem van dit bakje,
terwijl de proximale pees wordt vastgehouden door een
haakje met draadje, dat over een katrolletje loopend aan
een hefboompje is bevestigd.

Aldus worden nu de beide M. gastrocnemii van eenzelfde
dier tegelijker tijd onderzocht en geregistreerd bij bevloeiïng
met de te onderzoeken vloeistoffen. De vloeistof, in het eene
bakje gebracht, is altijd 0.7 ^lo NaCl., terwijl als andere vloei-
stof in het tweede bakje gebruikt wordt een daaraan aequi-
moleculaire oplossing van KCL, CaClg, NagCOg en NaH.COg.

Ter onderlinge vergelijking van het effect der verschillende

lOI

-ocr page 118-

zoutsoluties, hetgeen in deze proeven vrij goed mogelijk is,
daar de NaCl-spier in de verschillende gevallen nagenoeg
eender reageerde, laat ik hier een overzicht volgen van het
autotonus-verloop.

De bedragen werden bepaald met onderling gelijke inter-
vallen van tijd. De vier proefdieren waren alle Rana
temporaria.

BELOOP DER ABSOLUTE LENGTE-VERANDERING.

Proefdier IV.

Proefdier III.

Proefdier II.

Proefdier I.

Begin
na I min.

Bevloeiïng met:

NaCl.

KCl.

NaCl.

CaCl2

NaCl.

Naa\'COs

NaCl.

Na\'COs

na I min 20 s.

— 3

9,5

— 0,5

_

9

— 1,5

9

— 1,5

I

na 2 min.

— 3

10

— I

9,2

— 1,5

9.5

— 1,5

3,5

» 3 »

— 2

10

— I

9

— I

9,5

— 1,3

6

» 4 »

■ - I

9.7

— I

8

— I

9,5

— 1,5

6,5

» 5 »

— 2

9,6

— I

7

— I

9,3

— 1,5

6,5

» 6 »

— 2

9.5

— I

6,2

— I

9.1

— 1,5

6,5

» 8 »

— 2

-i-

9

— I

5

— I

9

— 1,5

55

» 10 »

— 2,5

8,6

— I

3

— I

8,9

— 1,5

5,2

» 12 »

— 3

8

— I

I

— I

8,8

— I

4,7

» 14 »

— 3,5

7

— I

0,7

— I

8,9

— I

35

»16 »

— 3,7

6,5

— I

2,0

— I

9

— I

2,8

» 18 »

— 4

6

— I

3,6

— I

9

— I

2,5

» 20 »

— 4,5

6

— I

5

—■ I

9

—■ I

2

» 22 »

— 5

6

— I

7

— 0,8

9

— I

1,5

»24 »

— 5

6

— I

8

— 0,7

9

— I

1,5

Uit de voorafgaande tabel blijkt, dat althans voor deze
chemische prikkels de crescente van den autotonus steeds
korter duurt dan de decrescente, maar tevens, dat de duur
der crescente lang niet gelijk is. Het kortst duurt zij voor
het KCl., waar op volgen in duur respectievelijk die bij
CaClg, NagCOg, NaCl. en Na HCO3. De autotonus door KCl.
verwekt, vindt in dien door CaCla veroorzaakt, nagenoeg
zijn spiegelbeeld.

102

-ocr page 119-

Deze typische effecten op den autotonus treft men niet
alleen bij skeletspieren van Rana, doch worden evenzeer
gevonden bij die van Emys en bij het hart, de maagringen
en de cloaca van Rana en Emys en konden ook opgespoord
worden bij het hart van Anodonta fluviatilis.

Onder de paragraaf van den autotonus, door vermoeienis
opgewekt, toonde ik aan, hoe de graad van physiologische
verkorting van invloed is op de lengte-verandering, die
eene zoutsolutie te voorschijn vermag te roepen. Overeen-
komstige resultaten brachten eenige proeven, waarbij bleek,
dat ook de meer of mindere rekking van belang is voor de
lengte-verandering, door eene zoutsolutie veroorzaakt. Een
voorbeeld maakt dit duidelijk. Men kan beide M. sartorii
van Rana temporaria, A en B genoemd, door middel van
het reeds beschreven droppel-apparaat respectievelijk rekken:
A weinig door lo droppels, B aanzienlijker door 20 droppels
in het gelatine-schaaltje te brengen. Dompelt men daarna
de spieren in eenzelfde kaliumchloride-oplossing, dan zullen
ze beide na indompeling op een bepaald moment eenzelfde
absolute verkorting hebben verkregen, doch een relatief ver-
schillende verkorting, wanneer men let op haar respectieve-
lijke lengten na rekking.

Reeds in enkele protocollen van proeven werd gewezen
op het optreden van autochthone tonus-wisselingen, waar-
neembaar door de lengteschommelingen van de spier.
Deze schommelingen van den autotonus, door mij waar-
genomen bij de harten van Anodonta en Rana en tevens
bij M. sartorii van Rana, die in ongunstigen toestand ver-
keerden, hebben bij de harten van Emys en Anodonta soms
een eigenaardig verloop. Zij zijn daar vaak opgebouwd uit een
serie van autotonus-wisselingen, waarvan de eerste het grootst
is en gevolgd wordt door een of meerdere andere, die steeds
afnemen in grootte en die vaak ontstaan voor het einde der
decrescente der voorafgaande autotonus-schommeling, zoodat

103

-ocr page 120-

de ineenvloeiing" dier schommelingen een verhooging te
voorschijn kan roepen van het algemeene niveau van den
autotonus, waarop zich dan de schommelingen als grootere
of kleinere verheffingen superponeeren.

Ten slotte moge hier ter plaatse nog gew^ezen worden op
een zeer kortelings verschenen bijdrage van bethe i), waarin
hij aantoont, hoe de lengtetoestand bij spieren van Hirudo
medicinalis ten nauwste samenhangt met de gevoeligheid
voor electrische prikkels, nl. in dien zin, dat spieren in ver-
hoogden tonus een korteren latentietijd voor den prikkel be-
zitten dan spieren, die een geringeren tonus bezitten.

Terwijl ik doende was met proefnemingen om te zien, of
ook een bepaald spiergedeelte tot verhoogden autotonus te
brengen was, terwijl het andere deel in rust bleef, viel het op,
dat het eene spiergedeelte meer vatbaar bleek voor auto-
tonische samentrekking, dan een ander deel.

Om dit nader na te gaan werd een nieuv/e proevenreeks
begonnen.

Om de verkortingen van de deelen eener spier te regis-
treeren werd gebruik gemaakt van een toestel, dat veel gelijkt
op het »Doppelmyographion«, zooals ook H
ering 2) gebruikt.

Een spier wordt in haar midden vastgeklemd in een
ebonieten klemmetje; de beide uiteinden der spier worden
door middel van haakjes en draadjes vastgemaakt aan twee
hefboompjes; de draadjes loopen over kleine katrolletjes, die
bevestigd zijn aan een metalen bruggetje, dat tusschen de
twee stangen van het statief bevestigd is. De lange arm
der hefboompjes schrijft de verkortingen op een kymogra-

Bethe, A., Ein neuer Beweis für die leitende Funktion der Neuro-
fibrillen, nebst Bemerkungen, über die Reflexzeit, Hemmungszeit und
Latenzzeit des Muskels beim Blutegel. Pflüger\'s Archiv. Bd. 112, 1908
2) Hering. Wiener Sitzungsberichte 1879. Bd. 79, 3 Abth.

104

-ocr page 121-

phion Op. Onder het bruggetje staat een kleine glazen
trog, waarin de verschillende vloeistoffen gedaan worden.
Dit glazen bakje kan bij de proeven omhoog gebracht
worden, zoodat de spier over haar geheele lengte in de
vloeistof gedompeld wordt.

Voor de proefnemingen begonnen, waren de hefboompjes op
hun gevoeligheid onderzocht en in evenwicht gebracht door
de draden met haakjes aan elkaar te bevestigen.

Van het rechter-hefboomje was de lange, vrije arm i8 cM.
lang en de korte arm, waaraan de draad bevestigd was,
0.5 cM. lang. De afstand, waarover de spier zich verkort,
wordt dus 36 maal vergroot opgeschreven. Aan het rechter-
hefboompje wordt immer het proximale deel der spier
bevestigd.

Van het linker-hefboompje zijn de afmetingen respectie-
velijk 18,3 cM. en 0,7 cM. De vergrooting bedraagt hier
dus 26 maal.

Figuur i6.

105

-ocr page 122-

Het linker hefboompje schrijft steeds de verkortingen van
de distale spierhelft op.

Om te verhinderen, dat de metaaldeelen, in aanraking met
de zoutsoluties, storend konden inwerken op de spiersamen-
trekking, is al het metaal, dat er mede in aanraking komt,
eenige malen gevernist. De spieren worden bij het praepa-
reeren zoo weinig mogelijk gelaedeerd, hetzij door aanraken
of trekken.

Om den autotonus, die opgewekt wordt door toevoeging
van een kaliumchloride-oplossing, aeqiiimoleculair aan 0,7 ^lo
NaCl, in de verschillende deelen van de spieren te kunnen
vergelijken, worden de spieren nu eens in het midden, dan
weer meer proximaal-waarts, dan meer distaal-waarts in het
klemmetje gevat. Als proefobjecten doen dienst de M. gas-
trocnemius en de M. sartorius van Rana.

Het meest overtuigend zijn de proeven door middel van
den M. sartorius, omdat hierbij de spiervezels nagenoeg
parallel loopen, zoodat de verkregen verschillen niet toegedicht
kunnen worden aan de onregelmatige samentrekking van
ineengevlochten spiervezels.

Proef I. M. SARTORIUS VAN RANA TEMPORARIA.

A u t O t O n u s - m a X i m u m.

p r O X i m a a 1:

spierlengte: 21 mM.

autotonus

geregistreerd: 39 niM.
vergrooting: 3 6 maal.

ware autotonus
per mM. spier: 0,052 mM.

distaal:

spierlengte: 13 mM.

autotonus

geregistreerd: 4 mM.
vergrooting: 26 maal.

ware autotonus
per mM. spier: 0,014 mM.

Het geheele autotonus-verloop blijkt uit de volgende tabel,
die samengesteld werd uit de absolute verkortingen der
spiergedeelten op onderling gelijke tijdstippen.

106

-ocr page 123-

ABSOLUTE LENGTE-VERANDERING.

Proximaal spierdeel.

Distaal spierdeel.

Tijd.

0 mM.

0 mM.

0,03 »

0,07 »

0,14 »

0,11 »

0,94 »

0,19 »

1,08 »

0,15 »

0,97 »

0,11 »

0.83 »

0,09 »

0,72 »

0,08 »

0,61 »

0,08 »

0,53 »

0,07 »

0,47 »

0,06 »

0,42 »

0,05 »

0,39 »

0,03 »

0,36 »

0,02 »

0,33 »

0 »

0,30 »

0 »

0,28 »

0 »

0,26 »

0 »

0,21 »

1 0 »

Begin.

na 400 sec.

I

Proef IL M. SARTORIUS VAN RANA TEMPORARIA.

Autotonus -maximum.

proximaal:

spierlengte: 9 mM.

autotonus

geregistreerd: 11 mM.
vergrooting: 36 maal.

ware autotonus
per mM. spier: 0,034 mM.

distaal:

spierlengte: 27 mM.

autotonus

geregistreerd: 35 mM.
vergrooting: 26 maal.

ware autotonus
per mM. spier: 0,050 mM.

ABSOLUTE LENGTE-VERANDERING.

Tijd.

Proximaal spierdeel.

Distaal spierdeel.

Begin

0 mM.

0 mM.

0,30 »

1,12 »

0.26 »

1,30 »

107

-ocr page 124-

Tijd.

Proximaal spierdeel.

Distaal spierdeel.

0,17

mM.

1,86

mM.

0,11

»

1,30

»

0,10

»

1,23

»

0,08

»

1,08

»

0,07

»

0,92

0,06

»

0,80

0,05

»

0,70

0,04

»

0,63

»

0,04

»

0,6

»

0,04

»

0,56

»

na 250 sec.

0,04

»

0,54

»

Proef III. M. SARTORIUS VAN RANA TEMPORARIA.
Autotonus-maximum.

proximaal:
spierlengte: 15 mM.

autotonus

geregistreerd: 45 mM.
vergrooting:
 36 maal.

ware autotonus
per mM. spier:
0,083 niM.

distaal:
spierlengte:
autotonus

geregistreerd: 65,5
vergrooting:
ware autotonus
per mM. spier:
0,100 mM

20 mM.

mM.
26 maal.

ABSOLUTE LENGTE-VERANDERING.

Tijd.

Proximaal

spierdeel.

Distaal spierdeel.

0

mM.

0

mM.

1,14

»

2,50

»

1,14

»

1,61

»

0,93

»

0,77

»

0,70

»

0,60

»

0,48

»

0.52

»

0,35

»

0,46

»

0,26

»

0,42

»

0,22

»

0.34

»

0,17

»

0,32

»

0,15

»

0,30

»

0,14

»

0,27

»

0,12

»

0,25

»

na 275 seconden.

0,11

»

0,23

»

108

-ocr page 125-

Deze spier bleek veel gevoeliger in het algemeen voor
prikkels dan de overige spieren; zij geraakte toch bij \'t begin
der proef, behalve in verhoogden autotonus, ook even in
contractie door de KCl-solutie i). Na de contractie bleef een
aanzienlijk verhoogden autotonus voortbestaan. De autotonus-
kromme werd gevormd door de voetpunten der contracties
met elkaar te verbinden.

Om de resultaten dezer proeven gemakkelijk onderling
te kunnen vergelijken, moet men in verhoudingsgetallen
uitdrukken eenerzijds de betrekking tusschen de lengten der
spierdeelen, anderzijds de betrekking tusschen de respectie-
velijke maxima der lengte veranderingen dier spiergedeelten.
Eerst dan zal men een vergelijking kunnen treffen. Men
zie hiervoor de volgende tabel.

Proef.

Verhouding van distaal tot
proximaal spiergedeelte.

Verhouding der autotonus-
maxima van het distaal tot
proximaal spiergedeelte.

I

100 : 62

100: 27

II

100 : 133

100 : 120

III

100 : 300

IOC : 147

Uit deze proeven blijkt ten duidelijkste, dat er een verschil
bestaat in autotonisch effect, door KCl veroorzaakt, bij het
proximale en distale deel der spier. Men kan zelfs zeggen,
dat het centrum der spier het meest krachtig reageert op
den prikkel. Dit geldt nu alles niet alleen voor den KCl-
autotonus, doch evenzeer voor een autotonicum als Na2C03;
ook niet alleen voor de skeletspieren als M. sartorius van
Rana, doch evengoed, hoewel vaak in een andere betrek-
king, voor spieren als M. gastrocnemius van Rana en voor-
armspieren van Emys.

Men mag niet aannemen dat dit eigenaardig verschijnsel
te danken is aan de hoeveelheid spiervezels, noch aan het

1) zie O a. Biedermann Sitzungsbericht der Wiener Academie. LXXXII
Abth. III 1880. Ueber rhytmische, durch chem. Reizung bedingte Con-
tractionen quergestreifter Muskeln.

109

-ocr page 126-

verloop daarvan, daar eensdeels dit verschil in hoeveelheid,
relatief genomen, nooit zoo aanzienlijk is en daar anderdeels
de vezels van den M. sartorius nagenoeg parallel verloopen.
Ook voor het geval, dat de vezels al talrijker mochten zijn
in het eene spiergedeelte, ook dan zou dit wel van invloed
kunnen zijn op de kracht van den autotonus, maar niet
direkt op den graad der spierverkorting.

Dat verder een gelijktijdig plaats hebbende prikkeling der
zenuwelementen geen invloed heeft op den autotonus, in dit
geval door KCL, veroorzaakt, daarvoor pleit, dat bij indirekte
prikkeling van de spier, door de zenuw (N. ischiadicus) in
de genoemde kaliumchloride-oplossing te brengen, er geen
autotonus-veranderingen plaats grijpen. Voorts blijft bij
verlamming van de zenuweindplaat door delphinine of curare
het verschijnsel toch bestaan, getuigen o. a. de volgende
proeven. Een kikvorsch krijgt subcutaan 2 cM-^ eener i ^
Iq
delphinine-oplossing. i) Na 2 uur reageert de spier niet
meer bij prikkeling van den N. ischiadicus.

De M. sartorius dexter wordt op den autotonus onder-
zocht op de gewone wijs met KCL en later ook de M.
sartorius sinister, terwijl het fixatie-punt op verschillende
afstanden van de uiteinden der spier genomen wordt.

Op deze wijs verkreeg men de volgende waarden.

Proef IV. M. SARTORIUS (GEDELPHINISEERD) van RANA

TEMPORAR IA.

Autotonus-maximum.

proximaal:

spierlengte: 9 mM.

autotonus

geregistreerd: 9 mM.
vergrooting: 36 maal.

ware autotonus
per mM. spier: 0,027 mM.

distaal:

spierlengte: 6,5 mM.
autotonus

geregistreerd: 6,5 mM.

vergrooting: 2 6 maal.
ware autotonus

per mM. spier: 0,011 mM.

1) Lohmann. Pflüger\'s Archiv XCII s. 473.
110

-ocr page 127-

proximaal:

spierlengte: 15 mM.

autotonus

geregistreerd: 10 mM.
vergrooting:
 36 maal.

ware autotonus
per mM. spier:
0,019 ™M.

absolute lengte-verandering.

Tijd.

Proximaal

spierdeel.

Distaal spierdeel.

Begin.

0

mM.

0

mM.

0,17

»

0,15

»

0,25

»

0,23

»

0,24

»

0,25

0,23

»

0,25

»

0,20

»

0,23

»

0,19

»

0,19

0,13

»

0,17

»

0,10

»

0,13

»

9>o7

»

0,11

»

0,06

»

0,09

»

0,04

»

0,08

»

na 250 seconden

0,02

»

0.07

»

Proef V. m. sartorius (gedelphiniseerd) van rana

temporaria.
Autotonus-maximum.

distaal:

spierlengte: 18 mM.
autotonus

geregistreerd: i o mM.

vergrooting: 2 6 maal.
ware autotonus
per mM. spier:
0,020 mM.

absolute lengte-verandering

Tijd.

Proximaal spierdeel.

Distaal spierdeel.

Begin

0 mM.

0 mM.

0,07 »

0,19 »

0,19 »

0,35 »

0,26 »

0,38 »

0,28 »

0,38 »

0,24 »

0,40 »

11 I

-ocr page 128-

Tijd.

Proximaal spierdeel.

Distaal spierdeel.

o,ig mM.

0,40 mM.

0,11 »

0,31 »

0,09 »

0,13 »

0,08 »

0,06 »

0,08 »

0,04 »

0,07 »

0,02 »

na 250 seconden

0,06 »

0 »

Hieruit blijkt, dat niettegenstaande de narcotiseering der
zenuweindplaat, toch het verschijnsel bestaan blijft, zoodat we
de oorzaak van dit phenomeen ook te zoeken hebben peri-
pheerwaarts van de zenuweindplaat, d. w. z. in het musculeuze
weefsel zelf.

Een verklaring van het verschijnsel zou men kunnen
vinden in de opvatting, dat de receptieve stoffen, zooals
Langley i) zich die denkt, in ongelijke hoeveelheid ver-
breid, in de verschillende spiergedeelten voorkomen.. Wij
zouden voor ons geval dan moeten aannemen, dat deze
receptieve stoffen, die de kalium-ionen opnemen, rijkelijker
voorhanden zijn in het proximale deel van den M. sartorius,
vooral naar den kant van het centrum der spier toe.

Verder zou men de distributie der zenuwelementen in
verband kunnen brengen met de aanwezigheid der recep-
tieve stoffen, zonder dat de zenuwelementen daarom de recht-
streeksche oorzaak der eigenaardige autotonische spierverkor-
ting behoeven te zijn. Waar de zenuw zich het meest ver-
takt, zoo zou men zich kunnen denken, daar heeft zij ook de
receptieve stoffen het meest en het veelvuldigst noodig voor
hare functie, of omgekeerd, waar de meeste receptieve stoffen
voorkomen, daar zal ook een zich ontwikkelende zenuw meer
gelegenheid vinden om gebruikt te worden en juist daar-
door zich krachtiger ontwikkelen en breeder vertakken.

1) Langley, Journal of Physiology, Vol. 33. 1905.

112

-ocr page 129-

Hoe het ook zij, in het proximale deel van den M. sartorius,
naar den kant van het centrum vooral, is de verspreiding
der zenuwelementen het rijkelijkst, terwijl ook de autotonus
in dat deel het sterkst optreedt, zonder dat nochtans deze
twee feiten blijkens de proeven in direct oorzakelijk verband
met elkaar staan.

schiff 1) en Kühne 2) openden een rij van onderzoekin-
gen om aan te toonen, dat bij de contractie van een spier
de contractiegolf van een bepaald punt uitgaat en van daar
verder verloopt over de spier. Tal van onderzoekers na hen
deelden details omtrent contractiegolf en voortplantingstijd
mede. Geen hunner waarnemingen houdt zich bezig met
den eigenlijken tonus.

Hieruit vloeit de vraag voort: gelden hunne gegevens
evenzoo voor een spierverkorting als den autotonus. Ter
beantwoording dezer vraag stond ons een geschikt object
ten dienste in den aurikel van het hart van Emys. Heeft de
tonustoename gelijktijdig plaats in alle deelen, dan zullen bij
afzonderlijke registratie van gedeelten van den aurikel van
Emys synchrone registratie-krommen moeten geschreven
kunnen worden.

In werkelijkheid valt zulks tc constatcercn. De aurikel
van Emys werd overlangs door een snede in twee slippen
gedeeld, die bij de eene proef een gemeenschappelijk punt
bezaten aan den apex van den aurikel, bij een volgende
proef een gemeenschappelijke verbinding hadden aan de
basis van den aurikel. Twee lichte hefboompjes schreven de
respectievelijke verkortingen der slippen op een beroeten
trommel op. Men verkrijgt op deze wijs volkomen syn-
chrone krommen bij autotonus-wisselingen aan deze harten

1) cit. Hermann, Handbuch der Physiologie I B. ler Th. blz. 52. 1879.
Kühne, Archiv für Anatomie und Physiologie. 1859

113

-ocr page 130-

eigen, welke tonuswisselingen ook in de slippen in dit geval
aanwezig waren.

Wanneer men aan een, op deze wijs gespleten aurikel, in
Ringersche vloeistof opgehangen, een kleine dosis, in casu
lo gutt. eener i "/o kalium chloride-oplossing toevoegt, dan
kan men zien, dat deze synchroniciteit gestoord wordt en wel
in dier voege, dat een der slippen iets eerder in verhoogden
autotonus geraakt en sneller zijn maximum bereikt, dan de
andere slip; daarop volgen evenwel weer synchrone krommen,
om daarna eenige krommen te laten zien, waarin de tweede
slip wat eerder in tonus komt dan de eerste. Na korteren
of längeren tijd keert de oorspronkelijke synchroniciteit weer
voor goed terug.

Door de toevoeging van het kalium-chloride is het niveau
der autotonus-relaxaties gestegen, ten bewijze, dat werkelijk
het kalium-chloride als tonicum gewerkt heeft. Ware in
werkelijkheid aan den aurikel een aangrijpingspunt voor-
handen voor de autotonus-werking, vanwaar de autotonus-
golf voortging over de spier, dan mocht men verwachten,
dat bij autotonus-toename de contractie van twee slippen
asynchroon zou plaats vinden, daar men niet kan veronder-
stellen, dat een snede juist dat aangrijpingspunt in twee
volkomen symmetrische helften zou deelen. Voorts zou door
toediening van een tonicum als kalium-chloride, wanneer er
asynchroniciteit optreedt van samentrekking in de beide slippen,
deze ongelijktijdige werking immer in denzelfden zin moeten
plaats vinden en niet afwisselend zooals dit in de boven-
vermelde proef het geval is. De wisseling in ongelijktijdige
samentrekking, na toevoeging van kalium-chloride, wordt
volkomen duidelijk, wanneer men bedenkt, dat de toege-
voegde droppels van het kalium-chloride zich niet zoo
plotseling gelijkmatig kunnen verdoelen over de vloeistof,
waarin zij vallen. Onwillekeurig zal de kalium-chloride-
concentratie op de eene plaats der vloeistof een andere zijn,

114

-ocr page 131-

dan in een daar naast liggend gedeelte. Eerst langzamer-
hand zal door diffusie dit verschil in concentratie verminderd
en opgeheven worden, zoodat het weefsel op alle plaatsen
gelijktijdig zal geprikkeld worden, waarop de spier dan
ook eerst zal antwoorden met een, over de geheele spier-
massa synchrone, verkorting, die kort te voren nog ontbrak.

115

-ocr page 132-

§ 2. VOLUMEN-VERANDERING.

Reeds eeuwen geleden poogde o. a. onze beroemde en
vernuftige landgenoot
Swammerdam op te sporen of be-
paalde vormveranderingen van een spier gepaard gingen met
volumen-veranderingen. Men heeft vele proeven in die richting
gedaan en heeft dit uitvoerig onderzocht bij spieren, die tot
contractie werden gebracht en ook bij die, welke in verstij-
ving kwamen. Tot de conclusie kwam men, dat bij aldien
er werkelijk volumen-verandering plaats vindt, dit in alle
geval zeer gering te noemen valt.

Het lag voor de hand om te trachten te onderzoeken of
ook spieren, waarvan de autotonus gewijzigd wordt, eene
volumen-verandering ondergaan.

Daartoe maakte ik in den beginne gebruik van een vat-
vormig glaasje, gevuld met eenige cM^ mantelvloeistof van
een mossel, gesloten met een doorboorde caoutchouc-stop,
waarin een stijgbuisje van glas bevestigd was. De stop bezat
naar den vloeistof-kant een hangertje, waaraan een mosselhart
gesuspendeerd werd tusschen twee fixatie-punten. Dit mos-
selhart was een gesloten zak, waarvan de aan- en afvoerende
vaten te voren nauwkeurig waren afgebonden. Het hart
werd door toevoeging van KCl in autotonus gebracht.
Het bleek, dat de stand van den vloeistof-spiegel in het
stijgbuisje na verloop van tijd lager en lager werd. De
oorzaak hiervan schuilde in de elastische nawerking van de
caoutchouc-stop.

Om dit te voorkomen werd een toestelletje geconstrueerd,
dat afgesloten kon worden door een minder elastisch deksel,

ii6

-ocr page 133-

nl. door een glazen plaatje. Dit deksel paste op een geslepen
rand. Het apparaatje, van glas geblazen, was zoodanig inge-
richt, dat een hefboompje van lo cM. lang aan het hart
bevestigd, daar binnen kon bewegen, zoodat vormverande-
ringen van het hart direct, vergroot konden worden waar-
genomen. Het dekkend glazen plaatje bevatte een stijgbuisje
van 1/2 mM. doorsnede en een ander buisje met ingeslepen
glazen stopje, door middel waarvan men in staat was tonica
als KCl in de vloeistof te laten vallen.

Veranderingen in de hoogte der vloeistofspiegel traden op
na toevoeging van KCl, doch deze veranderingen bleken
afkomstig van andere oorzaken dan van volumen-veranderin-
gen der spier. Het apparaatje bleek nl. onder den invloed te
staan van de temperatuur-wisseling.

Het apparaatje werd geijkt voor de temperatimr-wisselin-
gen en daarvoor de volgende tabel vastgesteld; deze ijking
had plaats door op eenigen afstand het apparaatje door middel
van een electrisch oventje door straling te verwarmen, terwijl
van het geheel een geïmproviseerde calorimeter was gemaakt
om de gelijkmatige verwarming te bevorderen.

IJKINGS-TABEL.

Temperatuur in
het apparaat.

Vloeistofspiegel
in stijgbuisje.

Temperatuur in
het apparaat.

Vloeistofspiegel
in stijgbuisje.

20° Celsius

18 mM.

250

Celsius

64 mM.

20^/4° »

22 »

260

»

77 »

201/2° »

25 »

270

»

87 »

210\' »

29 »

280

»

95

32 »

290

»

104 »

2 »

35 »

30°

»

116 »

2 30 »

43 »

31°

130 »

24° »

52 »

31V2-

3 »

136 »

Wanneer men met deze temperatuur-invloeden rekening
hield, bleek dat verhooging van den autotonus door KCl.

117

-ocr page 134-

geen invloed had op het volume. Dat de autotonus inderdaad
toenam, bewees de beweging van het aan het hart beves-
tigde hefboompje.

Het ware inderdaad mogelijk, dat de volumen-verandering
van het hart plaats greep op het oogenblik zelf, dat het
tonicum werd toegediend, zoodat de volumen-verandering toch
nog aan de waarneming kon ontsnappen.

Om aan die bezwaren tegemoet te komen en tevens om
een reservoir te bezitten, dat zonder fout nauwkeurig door
het deksel gesloten werd en dus zeker een onveranderlijk
volumen hield bij een constante temperatuur, werd een glazen
bakje 4 cM. breed, 10 cM. lang en 3 cM. hoog ingericht,
gesloten door een daarop gekitte koperen plaat. Deze koperen
plaat had een opening van 3 cM. middellijn, welke opening
op haar beurt weer gedekt werd door een glazen plaat,
voorzien van stijgbuis en thermometer, die in de vloeistof
indompelde. Aan deze glazen plaat werd een schildpadhart
van een langen hefboom voorzien, gesuspendeerd, dat auto-
tonus-schommelingen spontaan vertoonde.

De toe- en afvoerende vaten van het hart waren nauw-
keurig afgebonden. Men kon door het glazen bakje heen,
langs een schaaltje, de grootte der autotonus-schommelingen
van minimum tot maximum aflezen en tevens controleeren
of gedurende die autotonus-oscillaties, de vloeistofspiegel in
het stijgbuisje verandering onderging.

Dit was niet het geval. Door een geschikten tijd van
experimenteeren te kiezen, kon het bezwaar van temperatuur-
invloeden ontgaan worden. Bij een kamertemperatuur van
lo" Celsius en bij een barometerstand van 770 mM. werd
gedurende 3 volle uren geobserveerd, doch geen enkele
volumen-verandering kon waargenomen worden, niettegen-
staande het hart zeer fraaie en krachtige autotonus-schom-
melingen vertoonde.

Deze proeven bewijzen dus, dat noch een hart, dat langs

118

-ocr page 135-

chemischen weg tot verhoogden autotonus gebracht wordt,
noch een hart, dat spontane autotonus-oscillaties vertoont,
meetbare veranderingen van zijn volumen ondergaat bij wis-
seling van zijn autotonus.

Wat de volumen-verandering betreft, komt de autotonus
in eigenschap dus overeen met de spiercontractie.

iig

-ocr page 136-

§ 3- HARDHEIDSVERANDERING.

Bij een onderzoek naar de oorzaken en eigenschappen
van den autotonus trof het, hoe eene spier harder scheen te
worden, naarmate hare autotonus toenam. De hardheid eener
spier werd tot dusverre immer schattenderwijs bepaald door
digitaal betasten. Het bovengenoemde feit deed omzien
naar middelen om nader in maat en getal dergelijke hard-
heidsveranderingen uit te drukken, daar men hierbij met
eene approximatieve bepaling niet kan volstaan.

Juist toen ik het resultaat mijner onderzoekingen omtrent
de hardheidsbepaling bij spieren gereed maakte voor publi-
catie, vond ik eene mededeeling door J.
von Uexküll i)
van i8 April j.1.: »Die Verdichtung der Muskeln«, waarin
hij zegt: »wir besitzen zwar kein geeignetes Instrument, um
das Hartwerden der Muskeln zu messen«, terwijl hij eindigt:
»Ich habe geglaubt, auf diese wichtige aber allzusehr ver-
nachlässigte Eigenschaft der Muskeln hinzuweizen, in der
Hoffnung, dass sich jemand findet, der einen brauchbaren
Apparat konstruiert, um die Muskelverdichtung unabhängig
von der Muskelverdickung zu registrieren.«

In de mineralogie zijn hardheidsbepalingen reeds sinds
tientallen van jaren uitgevoerd, waarbij tal van methoden in
gebruik werden genomen, die in den daar aangegeven vorm
evenwel niet op levende objecten kunnen worden toegepast.
Alleen brengt de litteratuur voor het begrip »hardheid« in

1) Uexküll, J. V., Die Verdichtung der Muskeln. Original-mitteilung.
Zentralblatt für Physiologie. Bd. XXII No. 2. 1908.

120

-ocr page 137-

het algemeen gegevens bijeen, waarvoor ik ter nadere ken-
nisname naar eenige schrijvers verwijs i). In het kort zij echter
hier het volgende medegedeeld.

Hardheid is een collectief begrip, omvattend en typeerend
een som van eigenschappen: cohaesie, elasticiteit, plasticiteit,
glijding, splijtbaarheid en breuk. Juist van de waarde, die in
een concreet geval aan een der genoemde eigenschappen
meer in het bijzonder wordt toegedeeld, hangt het af, welke
algemeene definitie van hardheid zal gegeven worden. Voor
levende objecten vallen de glijding, splijtbaarheid en breuk weg.

Van een meer gedetailleerde beschrijving der drie over-
blijvende eigenschappen: de cohaesie, elasticiteit en plastici-
teit, zie ik af. Doch indien men acht geeft op deze drie
kwaliteiten, zal men zich zeer goed kunnen vereenigen met
Auerbach\'s\'-^) definitie van hardheid: »Härte ist eine Art
von Festigkeit, nämentlich der Widerstand gegen die Bil-
dung von UnStetigkeiten oder dauernden Deformationen
beim Drucke zweier sphärische Oberfläche gegen ein ander
und kann Eindringungsfestigkeit genannt werden... Sie
ist quantitativ durch den Grenzeinheitsdruck im Mittelpunkte
der Druckfläche bestimmt«.

De bepaling der hardheid kan absolute of relatieve waarden
leveren. Onder de methoden ter relatieve bepaling bleek
die van
Thoulet 3) bruikbaar gemaakt te kunnen worden
ter betrekkelijke hardheidsbepaling van levende objecten.

Thoulet onderzocht de elasticiteit van gesteenten en
vond punten van vergelijking daarvoor in het aantal terug-

Rosenbiisch, H. und Wülfing, E. A.. Physiographie. Allgemeiner
Teil. Stuttgart 1904.

Tschermak, Dr. G,, Lehrbuch der Mineralogie. Wien 1905.
Müller, Egon., Ueber Härtebestimmung Inaug. Dissert. Jena 1906.
Auerbach, F., Kanon der Physik pag. 119. Leipzig 1899
Thoulet, M. J., Recherches sur l\'élasticité des minéraux et des
roches. Comptes rendues de l\'Académie des sciences. Paris. Tome 96, 1883.

121

-ocr page 138-

kaatsingen en in den hoek van terugkaatsing van een op-
gehangen, slingerenden bal. Inderdaad, indien men een
hard, doch elastisch voorwerp laat vallen op een ander object,
zal het onder meer van de hardheid der getroffen vlakte
afhangen, hoe vaak en hoe ver de terugkaatsing zal ge-
schieden. Indien men nu dit beginsel in toepassing brengt
bij een veel weeker object, gelijk de spier, zullen deze terug-
kaatsingen, hoewel in mindere mate, toch op dezelfde wijs
kunnen plaats vinden, hetgeen de ervaring dan ook be-
vestigd heeft.

De hoek van terugkaatsing van een vallend bolletje,
respectievelijk het aantal waarneembare tikken of terug-
kaatsingen daarvan, hangt af:

i"!. van de cohaesie, elasticiteit en plasticiteit van het
vallend bolletje;

2®. van de cohaesie, elasticiteit en plasticiteit van het ge-
troffen voorwerp, in casu de spier.

Daar nu juist bij vergelijkende bepalingen sub i^. constant
blijft, zal sub 2O. de eenige veranderlijke, bepalende factor
wezen.

Het onderzoek heeft, als volgt plaats met een apparaat, dat
ik physiologischen sclerometer noem. Een kleine slinger, met
vast draaipunt, waarvan de korte hefboomsarm 6 cM. lang
omhoog wijst, draagt op den kop van dien korten arm een
gesteelden glastraan, terwijl de andere, langste arm, 15 cM.
lang, een verschuifbaar gewichtje bezit, waardoor het moment
van dien hefboomsarm veranderlijk is en wisselende waarden
kan doorloopen bij gelijkblijvend moment van den korten
hefboomsarm. Hierdoor kan de kracht variabel worden ge-
maakt, waarmede de kop van den glastraan het object treft.
Om de levende kracht van het vallend voorwerp te ver-
grooten kan men den slinger verschillende begin-amplituden
geven. Op een gradenboog, waarlangs de langste hefboom
zich beweegt, wordt deze valhoogte in hoekmaat uitgedrukt,

I2g

-ocr page 139-

Figuur 17.

De te oiïderzoeken spier wordt door hare beide pezen
met kleine speldjes op een ietwat ruwe oppervlakte, in casu
een hard kurkplaatje, bevestigd om verschuiving der spier
door den val van het kloppend voorwerp te voorkomen.
Men verrichte op deze wijs de hardheidsbepaling bij eene
spier onder isometrische verhoudingen, want, wanneer men
de spier onder isotonische condities onderzoekt, worden de
gegevens veel minder betrouwbaar, respectievelijk onduidelijk
daar: if*. bij verkorting der spier het te treffen punt door de
verkorting van plaats veranderd is en alleen teruggevonden
kan worden door het van te voren met een kleurstof te
merken; 2O. het voor de rekking benoodigd gewicht de
hardheidsverschillen kleiner schijnt te maken.

Men bepaalt, hetzij langs acustischen weg, hetzij langs
photographischen weg, het aantal malen dat de glastraan
teruggekaatst wordt op de spier alvorens in rust te komen.

123

-ocr page 140-

De photographische registratie heeft het voordeel, dat men
tevens de uitslagwijdte der terugkaatsingen kan volgen.

De photographische registratie geschiedt aldus: het licht
van een booglamp van 220 volt bij
10 ampère wordt door
een condensor, min of meer samengedrongen tot een stralen-
bundel, die zijn brandpunt in een diaphragma heeft. Dit
brandpunt geldt op zijn beurt als lichtbron en verschaft
door middel van een biconvexe lens den uitgezonden paralellen
stralenbundel. Deze bundel bereikt de verstelbare spleet
van een klein kastje, dat in zijn tegenoverliggenden wand
een cylinderlens van
Garten draagt. Het licht door de
spleet binnengetreden, wordt door de cylinderlens, die een
verdeeling bezit, samengeknepen tot een horizontale licht-
lijn, welke door een andere spleet in een tweede, grooter
kastje valt op een roteerenden trommel, waarop gevoelig
broomzilverpapier van Dr.
Schaefelen bevestigd wordt.
Deze trommel, lichtdicht besloten in het kastje, door mid-
del van licht vrije assen, wordt voortbewogen door een
uurwerk, zooals men bij de telegraphische Morse-apparaten
bezigt. Tusschen cylinderlens en het groote kastje wordt
de lange hefboomsarm van den sclerometer geplaatst, die bij
zijn bewegingen een schaduwbeeld doet verplaatsen op het
gevoelig broomzilverpapier.

Op deze wijs geschiedde de volgende proef: de M. sar-
torius van Rana temporaria wordt afwisselend doorstroomd
door een electrischen stroom, ontstaande door een potentiaal
verschil van i .4 volt. Hiertoe waren in de kurken onderlaag
van de spier twee koperen plaatjes verzonken, die als elec-
troden voor den stroom dienst doen, terwijl door een wip
de stroomrichting veranderd kan worden. Aan de distale
pees bevindt zich bij het begin van het experiment de anode;
later wordt de stroom omgekeerd, om te eindigen met de
oude \'stroomrichting. In de achterstaande tabel komen de
uitslag-breedten der eerste 4 terugkaatsingen voor in mM.

124

-ocr page 141-

Terug-
kaatsing

Anode aan de
distale pees

Kathode aan de
distale pees.

Anode aan de
distale pees

mM.

mM.

mM.

mM.

mM.

mM.

mM.

mM.

I

52,5

52

54

53

54

53

50

50

II

29.5

29

31

30

31

31

29,5

29

III

21

21

23

22,5

22

22

20,5

21

IV

16

16

18

17

17

17

16

i5>5

De volgende tabel geeft het verschil tusschen een galva-
nisch doorstroomenden en niet doorstroomden M. sartorius
van Rana temporaria.

Terug-
kaatsing

Niet doorstroomde;
spier.

Electrisch doorstroomde spier.
Anode aan de distale pees

T

40 mM

40.5 mM

40,5 mM

45 mM

43 mM

42 mM

44 mM

II

24,5 »

25

25

28 »

26,5 »

26 »

27 »

III

16,5 »

17 »

17

18 »

17,5 »

17 »

17,5 »

IV

11

II »

II »

12 »

11,5 »

115 »

12 »

Dat bevloeiïng eener spier met onderling aequimoleculaire
zoutsoluties, waarvan de effecten op den autotonus antago-
nistisch zijn, de hardheid wijzigen kan, blijkt uit het volgende,
mede voor den M. sartorius van Rana temporaria geldend.

M.Ë
3 S
OJ ra
H-

Bevloeiing met
kaliumchloride

Bevloeiing met
natriumchloride

Bevloeiing met
kaliumchloride

niM

mM

niM

mM

mM

mM

mM

niM

mM

mM

mM

mM

niM

I

48

42,5

41

40,5

40

37

33

38

38

38

38

38

39

II

33

25,5

25,5

26,5

25,5

24,5

22,5

24

23,5

23

22

22

33

III

24

17

16,5

17

165

17-5

16,5

16

15

15

14

14,5

14,5

IV

17,5

II

10,5

11,5

12

12,5

12

10

10

9.5

9

9

9,5

V

12,5

8,5

8

8

9

9

9

7,5

8

8

8

8

8

VI

9

7

7,5

7,5

7,5

8

8

7

7

7

7

7

7

125

-ocr page 142-

Voor een platte spier met parallelen vezelloop, gelijk de
M. sartorius van Rana bezit, eigent zich de boven beschre-
ven methode vrij goed, doch niet in alle opzichten. Met de
verkorting toch gaat een dikker worden van de spier ge-
paard, waardoor de afstand tusschen spier en glastraan een
klein weinig gewijzigd wordt. Dit is nict van groot belang
voor den dunnen M. sartorius, doch wanneer men experi-
menteert met spieren als M. gastrocnemius, wordt dit verschil
veel aanzienlijker, zoodat er rekening mee dient gehouden.
Daarbij komt dat de eigenaardige ronding van de spier-
oppervlakte, de plaats van bekloppen allicht eenigszins kan
veranderen en ten slotte blijft de glastraan, wanneer men
met een kleine belasting van den langen hefsboomsarm werkt,
soms lichtelijk kleven aan de spier.

Om deze en dergelijke bezwaren te ondervangen werden
nog de volgende wijzigingen aangebracht. Tusschen spier
en kloppende glastraan wordt een dun glazen plaatje inge-
schoven, dat de tikken opvangt en aan de spier overdraagt.
Onder deze omstandigheden is de hoek van terugkaatsing
respectievelijk, het aantal botsingen afhankelijk van:

lO. de cohaesie, elasticiteit, plasticiteit van den kloppenden
glastraan,

2O. de cohaesie, elasticiteit, plasticiteit van het tusschen
geschoven glazen plaatje,

3O. de cohaesie, elasticiteit, plasticiteit van het te onder-
zoeken object.

Daar svib lO. en sub 2\'^. constant blijven, is sub 3O. de
eenige veranderlijke.

Om een bepaling te kunnen doen, dienen de volgende
technische voorzorgen in acht genomen te worden. Het
glasplaatje, een dekglaasje, is licht bewegelijk opgehangen
aan een tweetal tamelijk stugge paardenharen. De spier drukt
nu dit glazen plaatje tegen een metalen onbeweeglijke vork,
zoodat het glazen plaatje alleen bewegingen kan uitvoeren

126

-ocr page 143-

in één richting nl. naar de spier toe, zoodra het glasplaatje
door den kloppenden glastraan wordt getroffen. Bij elke
aanraking aan het dekglaasje geeft het glazen bolletje ecn
duidelijk hoorbaren tik. Het aantal tikken is gemakkelijk te
tellen en is een vrij nauwkeurige maat voor het aantal
feitelijke bewegingen van het glaasje, zonder daarmede
numeriek overeen te stemmen. Naarmate het dekglaasje meer
tegen de vork wordt gedrukt door een hardere spiermassa,
naar die mate zullen de slingeringen van het hefboompje
langer en wijdere amplitudo behouden en zullen ze ook
freqiienter voorkomen.

De valhoogte is van groot belang voor het te verkrijgen
effect, in de eerste plaats op aantal en uitslag der slingeringen.

Wanneer men bij verschillende valhoogten het daarmede
overeenstemmend aantal hoorbare tikken opneemt voor een
zelfde spier, kan men deze in kromme brengen, waarbij de
ordinaat het aantal hoorbare tikken aangeeft en de abscis
de valhoogte in boekwaarde. De aldus verkregen kromme
vertoont een eigenaardig beloop.

De hierboven beschreven proef werd genomen bij een
doode spier om zooveel mogelijk alle veranderlijke factoren
van het levend object te ontwijken. Deze doen zich namelijk
gelden, zooals aan den dag kwam door proeven, waarbij
eerst een kromme ontworpen werd van waarnemingen bij
een levende spier en den volgenden dag een tweede kromme
kon gevormd worden uit waarnemingen bij de onderwijl
afgestorven spier, die onder een stolp met verzadigden water-
damp en thymol-damp, respectievelijk voor uitdrogen en rotten
werd bewaard. De in kromme gebrachte waarden zijn ge-
middelden uit minstens 5 waarnemingen telkens, die niet
noemenswaard van elkaar afweken.

De ordinaat geeft het aantal hoorbare tikken aan en de
abscis de begin-valhoogte in boekwaarde.

Op verschillende wijzen kan men de hardheid eener spier

127

-ocr page 144-

Figuur 18.

10
8
G
f
X

W" 3.0° 30" Ho\' 50° é>0\' jo\' 80\'

HARDHEID TEN OPZICHTE VAN VERSCHILLENDE
VALHOOGTEN BIJ EEN SPIER IN DOODEN EN

LEVENDEN TOESTAND.
— = levende spier. .....= doode spier.

veranderingen doen ondergaan, die óf blijvend zijn, óf vol-
doende lang voortbestaan voor het bepalend onderzoek.

lO. door galvanische doorstrooming van een spier;

2O. door bevloeiïng met aequimoleculaire zoutsoluties;

3O. door faradische prikkeling, hetzij direct, hetzij indirect,
zoodat de spier in tetanus komt;

4O. door verwarming, respectievelijk afkoeling.

Een voorbeeld van de twee eerstgenoemde manieren
werd reeds vroeger gegeven, van de beide andere wijzen
volge er thans eene: een spier wordt door indirecte prikke-
ling met een faradischen stroom afwisselend tot tetanus
gebracht. Men kan de spier, hetzij direct, hetzij indirect,
prikkelen door middel van den N. ischiadicus. Bij het
prikkelen wordt gebruik gemaakt van een inductorium van
du Bois-Reymond met één Lessing-element in de primaire

128

-ocr page 145-

keten. Het tellen der tikjes gedurende de prikkeling is bij
bepaling langs acustischen weg niet uitvoerbaar, tenzij men
het inductorium ergens op grooten afstand, in een andere
kamer opstelt, of tenzij men door een commutator de proef
zoo inricht, dat, zoowel het geruisch van het Neeff\'sche
hamertje bij prikkelen, als bij niet prikkelen voortduurt. Bij
de photografische registratie behoeft men deze voorzorgen niet
te nemen. Op overeenkomstige momenten hebben de hard-
heidsbepalingen plaats. De onderstaande tabel bevat telkens
de uitslagbreedte der eerste 8 terugkaatsingen, die photo-
graphisch waren opgenomen; tevens werd de duur dier 8
terugkaatsingen berekend.

M. GASTROCNEMIUS VAN RANA TEMPORARIA.

Normale
spier

Geprikkeld
tot tetanus

Niet
geprikkeld

Geprikkeld
tot tetanns

Niet
geprikkeld

Geprikkeld
na rust

I

56 mM.

61 mM.

56 mM.

57 mM.

56 mM.

59 mM.

II

38 »

45 \'>

39 »

43 »

40 »

44,5 \'>

III

29 >

35 »

29 »

33 "

31 »

33 \'>

IV

22 »

28 »

22,5 »

26 »

23.5 » -

26 »

V

17 »

22.5 »

I7>5 »

21 »

18 »

21,5 »

VI

13 »

18,5 »

13 »

16,5 »

14 »

17 »

VII

II »

15,5 »

11,5 »

13,5 »

12 »

13,5 »

VIII

9.5 »

12,5 »

10 »

11,5 »

10 ■ »

11,5 »

Totale duur der eerste acht terugkaatsingen.

4,4 sec.

4 sec.

4.3 sec.

4 sec.

4,3 sec.

4 sec.

Hieruit blijkt dat bij vergelijking der eerste 8 terugkaat-
singen de amplitudo niet alleen verandert, maar dat ook de
tijd, waarin deze slingeringen plaats vinden, op en neer gaat
met de meerdere of geringere hardheid van de spier. Naar-

129

-ocr page 146-

mate het experiment voortschrijdt, kan men in de tabel
opmerken, dat de hoogten der terugkaatsingen grooter wor-
den, ook op de tijdstippen, waarop de spier niet geprikkeld
wordt. Dit moet in verband gebracht worden met de ver-
anderingen in den voortdurenden contractietoestand (tonus),
welke bij elke vermoeide spier ontstaan. Dat de spier wer-
kelijk vermoeid werd, daarvoor pleit: i^. dat de spier zich
zichtbaar minder contraheert; 2^. dat veranderingen in duur
en hoogte der terugkaatsingen na herhaalde prikkeling
geringer uitvallen; 3O. dat na de rust het prikkeleffect weer
in overeenstemming is met wat in het begin van het expe-
riment werd waargenomen.

Nog worde gegeven het tabellarisch overzicht eener proef,
waarbij de spier aan het eind van het experiment volkomen
onprikkelbaar was geworden, blijkens het uitblijven van
zichtbare contracties, zoowel voor indirecte als directe fara-

m. gastrocnemius van rana temporaria onprikkel-
baar wordend naar het gewone spraakgebruik.

Normale
spier

Geprikkeld

Niet
geprikkeld

Geprikkeld

Niet
geprikkeld

Geprikkeld

I

53 mM.

60 mM.

48 mM.

52 mM.

48 mM.

50 niM.

II

40 »

50 »

35 »

38 »

35 »

36 »

III

28 »

36 »

24,5 »

26 »

24,5 "

26.5 »

IV

21. »

27 »

17,5 »

18 ü

17,5 »

19 !>

V

15 »

21,5 »

13 »

14 »

13 »

15 »

VI

12,5 »

17 5>

12 »

12,5 »

12 »

12,5 »

VII

10,5 »

13,5 »

II »

II »

II »

11,5 »

VIII

10 »

11,5 »

10 »

10 »

10 »

10 »

Totale duur der eerste acht terugkaatsingen.

5,2 sec.

5,4 sec.

5,2 sec.

5 sec.

4,4 sec.

4,8 sec.

130

-ocr page 147-

dische prikkeling, terwijl toch nog kleine veranderingen in
hardheid waarneembaar bleken.

Wordt een dwarsgestreepte spier verwarmd, dan verkort
zij zich; hiermede gaan hardheidsveranderingen blijkens de
proeven gepaard. Om dit na te gaan, werd de spier in
den sclerometer, in plaats van op een kurkplaatje, bevestigd
op den dunwandigen, roodkoperen bodem van een tempe-
rator, die nu als rustvlakte dienst doet. Door dezen tempe-
rator, zooals
Thunberg dien aangaf voor het onderzoek
der kou- en warmtepunten van de huid, kon men afwisselend
en naar verkiezen warm en koud water laten stroomen. De
koperen bodem draagt de warmte over aan de spier; de
temperatuur in den temperator en die, welke de spier ver-

m. gastrocnemius van rana temporaria.

Hoorbare likk

:en.

7

7

10

10

Total

ie duur der een

äte acht terugka

latsingen in abs\'

cis-lengte.

3,6 cM.

3,8 cM.

3,2 cM.

3 cM.

131

-ocr page 148-

krijgt, zal niet zoo spoedig dezelfde zijn, maar staat toch
in nauwe betrekking telkens daarmede.

Wanneer men de spier niet al te hoog verwarmt, treedt
na afkoeling weer een vermindering der hardheid op, al
bereikt ook de spier niet volkomen haar oorspronkelijken
hardheidsgraad.

De onderstaande tabel maakt zulks duidelijk.

M. GASTROCNEMIUS VAN RANA TEMPORARIA.

Temperatutir in temperator

130 Celsius

610 Celsius

iio Celsius

I

49 mM.

49 mM.

50 niM.

50 niM.

50 mM.

49 mM.

49 niM.

II

37 >>

38 »

42 »

41 »

41 »

38 »

39 \'>

III

28 ;)

30 »

34 »

33 »

33 »

30 »

30 ,>

IV

24 »

24,5 »

29 »

28 »

28 »

25 »

25 »

V

20 »

20 »

25 »

25 »

24 »

21,5 \'>

22 »

VI

17 »

17,5 »

22 »

22 »

21 5 »

18,5 »

19 »

VII

14 »

15 »

20 D

19 5 »

19 »

16,5 »

17 »

VIII

T2.5 »

12,5 »

18 »

17,5 »

17,5 »

14,5 »

15 »

Hoorbare tikken

10

10

15

16

16

13

13

Men kan eene dergelijke verwarming en afkoeling eenige
malen herhalen, terwijl daarmede evenredig het aantal terug-
kaatsingen blijft varieeren, mits men slechts zorg drage, dat
niet gedurende te langen tijd een tc hooge temperatuur
inwerkt op de spier, daar er dan een duidelijk merkbare
permanente hardheid achterblijft.

13-2

-ocr page 149-

bij 560 Celsius.

sclerometrische opnamen der hardheid van
m. gastrocnemius van rana temporaria.

Figuur 19.

bij 12.5° Celsius,

133

-ocr page 150-

Ter demonstratie gaf ik hier een tweetal photographische
opnamen van de slingeringen van den sclerometerarm, ge-
lijk zij vervaardigd werden vóór en na verwarming der spier.
Uit deze opnamen werd o.a. de tabel op bl. 131 gedeeltelijk
samengesteld. Figuur 19 geeft de sclerometrische opname
der hardheid van een spier bij een temperatuur van 12.5°
Celsius in den temperator, terwijl figuur 20 de opname laat
zien bij verwarming dierzelfde spier tot 56° Celsius.

134

-ocr page 151-

§ 4- OPTISCHE VERANDERINGEN.

Spieren zijn op te vatten als magazijnen van kolloidale
oplossingen, inzonderheid van eiwitoplossingen, hetzij dat men
men ze beschouwd als oplossingen of als suspensies.

De kolloiden bevinden zich deels in het plasma, deels in
het stroma van de spier. Door stukwrijven van de spier en
uitpersen kan men intusschen een aanzienlijk deel dezer
kolloiden voor direct onderzoek geschikt maken. Het optisch
onderzoek is voor de leer der kolloiden van zeer groot be-
lang geweest, omdat men daardoor juist de kolloiden heeft
leeren kennen als heterogene stelsels.

Een niet gering hulpmiddel daarbij werd het ultra-micros-
coop, dat, berustend op reeds lang gekende beginselen, het
eerst door Siedentopf en Zsigmondy i) geconstrueerd
werd. Eenvoudiger van toepassing en mij alleen ten dienste
staande, is de methode Cotton en Mouton2), die door de
Firma Reichert 3) in een bepaalden vorm werd gebracht
en zeer bruikbare resultaten leverde. Een apparaatje, »reflec-
teerende condensor« geheeten, met donkeren ondergrond
alleen in het midden, wordt op de objecttafel van het micros-
coop bevestigd. Het licht van een Nernstlampje wordt door
een lens samengeknepen en, door den platten spiegel ge-
reflecteerd, geworpen tegen de ondervlakte van den conden-

1) Zsigmondy, Rich, Zur Erkenntnis der Kolloide. Jena 1905.

2) Cotton, A. et Mouton H., Les Ultra-microscopes. Les Objets ultra-
microscopiques. Paris 1906 pag. 42.

3) Reichert, Journal of the Royal microscopical Society, 1907 pag. 364.

135

-ocr page 152-

sor. Dit licht treedt van terzijde in den condensor en wordt
teruggekaatst tegen de ondervlakte van het dekglaasje,
waaronder zich de te onderzoeken vloeistof bevindt. Het
licht, dat voor de verlichting zorgt, heeft op die wijze een
grooteren apertuur, dan de lichtkegel, die het microscoop-
objectief bereikt tot vorming van het beeld.

Met dit apparaat hebben wij het spiersap van een tiental
kippenmagen onderzocht. Daarvoor werd het bekeken boven
den reflecteerenden condensor met eene microscopische ver-
grooting van 520 maal, verkregen door middel van
objectief
F en oculair N^. 2 van Zeiss. Het spiersap was te voren
eerst volgens
Biltz i) gefiltreerd in vaasvormige Pukall-
filters van diatomeeën-aarde met behulp van een waterstraal-
luchtpomp. Om te zorgen, dat alles goed afsloot en om te
verhinderen, dat er verontreiniging der vloeistof plaats vond
door afbrokkeling van een kurk, werd de opening van den
filter gesloten met een stop in Stanniol gehuld.

Met dit spiersap, bevrijd van macroscopische deeltjes,
werden nu verder proeven genomen. Wanneer men deze
vloeistof op een voorwerpglas boven den reflecteerenden con-
densor bekijkt, neemt men een nevel waar, waarin tal van
lichtende puntjes voorkomen, die duidelijk de Brownsche
moleculair-beweging vertoonen. 2)

Door echter aan het spiersap gelijke deelen eener io®/o
kaliumchloride-oplossing toe te voegen, zoodat men een 5^/0
sterk mengsel krijgt, kan men waarnemen, dat de nevel zich
als \'t ware gaat oplossen, terwijl tegelijker tijd het aantal
gedifferentieerde deeltjes toeneemt. (Genoemde KCl.-concen-
tratie werd gekozen, daar wij bij de viscosimetrische proeven
juist bij deze concentratie duidelijke verschillen zagen optre-
den tusschen kalium- en natrium-chloride-mengsels.)

1) Biltz, Göttinger Nachrichten, 1904. p. 303

Müller, Arth., Die Theorie der Kolloiden. Leipzig und Wien,
pag. 13. 1903.

136

-ocr page 153-

Op gelijke wijs als met kaliumchloride, werd ook het
spiersap gemengd met een lo oplossing van natriumchlo-
ride. De nevel werd wel sterker bij toevoegen van deze
stof, maar er waren betrekkelijk weinig deeltjes waarneem-
baar, ja, wij kregen den indruk, dat zelfs het aantal zicht-
bare deeltjes langzamerhand vrij aanzienlijk ging minderen.
Wij hebben hier dus in het kalium- en natriumchloride twee
stoffen, die zich antagonistisch gedragen ten opzichte van
de vorming van ultramicroscopische deeltjes, gelijk aan het-
geen
Raehlman 1) vond voor aluin en tannine op orga-
nische kleurstoffen. Zoowel het kalium- als natriumchloride,
dat voor bovengenoemde proeven gebezigd werd, was te
voren optisch leeg gemaakt, door filtratie in de Pukall-fil-
ters.

Uit vroegere proeven had ik reeds geleerd dat O2 en CO2
overeenkomstige antagonisten voor den autotonus zijn als
KCl. en NaCl. Derhalve werd ook de invloed van beide
gassen op de optische eigenschappen van het spiersap onder-
zocht. Welnu wanneer men spiersap innig met O2 in aan-
raking brengt door schudden met lucht, dan wordt dit spier-
sap macroscopisch donker en microscopisch vertoont het
boven den reflecteerenden condensor vele zichtbare deeltjes;
wordt daarentegen C02-gas gedurende eenigen tijd door
spiersap geleid, dan vertoont zich dit spiersap macroscopisch
licht en daarenboven troebel, terwijl bij microscopisch onder-
zoek het aantal waarneembare deeltjes zeer gering is. Deze
proef werd eenige malen herhaald met hetzelfde resultaat.

Onderzocht werd verder de invloed van de warmte op de
optische eigenschappen van het spiersap.

Indien men den reflecteerenden condensor te zamen met
het te onderzoeken object op een verwarmbare objecttafel

1) Raehlman, E. Neue ultramikroscopische Untersuchungen über
Eiweiss, organische Farbstoffen, über deren Verbindung und über die
Färbung organischer Gewebe. Pflüger\'s Archiv. Bd. CXII, 1906.

137

-ocr page 154-

van Leitz brengt, kan men de vloeistof verschillende tem-
peraturen op deze wijze laten doorloopen. Bij verwarming
van het spiersap kon men constateeren, dat \'t aantal deeltjes
toenam en dat de moleculaire beweging van
Brown ster-
ker werd.

Ter herkenning van suspensies deed Tyndall een belang-
rijk middel aan de hand; een lichtstraal op een vloeistof
geworpen, terwijl de omgeving donker gehouden wordt, zal
bij radiatie door die vloeistof gepolariseerd worden, wanneer
in de vloeistof vaste deeltjes gesuspendeerd zijn. Deze
.methode is gevoeliger dan de microscopische methode, blij-
kens
Faraday i), Tyndall 2).

Wanneer men op het spiersap in kleine glazen fleschjes
met een dubbel stel parallele wanden, zooals die in de spec-
troscopie in gebruik zijn, een lichtbundel laat vallen, dan
neemt men een vrij sterke polarisatie van het licht waar.
De polarisatie-graad blijkt verschillend al naar gelang men
aan dit spiersap kalium- of natriumchloride heeft toegevoegd
tot een 5 "/o mengsel. De lichtbundel, die dan zichtbaar wordt
in het kaliumchloride-mengsel is donkerder en meer troebel,
terwijl die bij het natriumchloride-mengsel lichter is.

Een groot aantal stoffen, die ultramicroscopische deeltjes
bevatten, kunnen verschijnselen vertoonen van dubbelbreking,
wanneer de vloeistoffen door de een of andere uitwendige
oorzaak veranderd worden.

Kerr en De Metz 3) toonden dit uitvoerig aan. Het
hangt in werkelijkheid samen met de ultramicroscopische
structuur der vloeistoffen.

Een der eenvoudigste manieren om van buiten af den

1) Faraday, Philosoph. Transactions of the Royal Society (London)
165. i86g.

2) Tyndall, Proceedings of the Royal Society (London) 17. 1869.

3) Metz, De, La double réfraction accidentelle dans les liquides. Col-
lection Scientia. Gauthier-Villars. Paris 1906.

138

-ocr page 155-

toestand eener vloeistof te veranderen is de verwarming
der vloeistof.

Op die wijs hebben we het spiersap bij verschillende warm te-
toestanden op zijn dubbelbrekend vermogen onderzocht.

Op de objecttafel van een Hartnack-polarisatie-microscoop,
waarvan de eene nicol op de plaats van den condensor zich
bevindt, terwijl de andere nicol langs een schaalverdeeling
in het oculair draaibaar is, wordt een verwarmbare object-
tafel van
Zeiss en daarop de parallel-wandige spectroscoop-
fleschjes met spiersap geplaatst. In het fleschje A bevindt
zich spiersap, gemengd met natriumchloride tot een 5 0/0
mengsel, in het fleschje B kaliumchloride met spiersap even-
eens tot 5 0/0 concentratie.

Fleschje A. tusschen niçois, (natriumchloride)

Bij temperatuur van 19° wordt de grootste uitdooving

bij 330 schaalverdeeling verkregen;

bij temperatuur van 60° wordt de grootste uitdooving

bij 35,6° schaalverdeeling verkregen;

Fleschje B. tusschen niçois, (kaliumchloride).

Bij temperatuur van 190 wordt de grootste uitdooving
bij 33,3° schaalverdeeling verkregen;
bij temperatuur van óo» wordt de grootste uitdooving
bij 31,6° schaalverdeeling verkregen.

Men ziet hieruit, hoe de toevoeging der zoutsoluties van
kalium- en natriumchloride een tegenovergestelden invloed
oefent op de dubbelbreking van het spiersap na verwarming.

Ook macroscopisch blijken er na de verwarming ver-
schillen opgetreden. Kon men vóór de verwarming een
klein gedrukt letterformaat door de beide vloeistoffen heen
duidelijk lezen, na de verwarming is dit anders geworden.
De letters blijven leesbaar door de vloeistof heen, waaraan
natriumchloride was toegevoegd, terwijl daarentegen de
letters niet meer te onderscheiden zijn door het spiersap met
kaliumchloride, niettegenstaande toch de vloeistoflagen even
dik zijn.

139

-ocr page 156-

§ 5- VISCOSIMETRISCHE VERANDERINGEN.

Wanneer een spier van vorm verandert, zal hiermede
tegelijkertijd eeiT toestands-wijziging optreden van de vloei-
stoffen, die zich in de spier bevinden en zal een verschuiving
van deeltjes, waaruit de spier is opgebouwd tot stand komen.
Derhalve moeten met de uitwendig zichtbare vormverande-
ringen wijzigingen gepaard gaan van inwendige wrijving
in het binnenste van die spier. Voor een deel zullen deze
omzettingen vermoedelijk ook plaats grijpen in het zooge-
naamde plasma van de spier, d. w. z. in dat deel, dat we als
perssap uit de meer vaste spiermassa kunnen verwijderen.
In dien gedachtengang poogde ik vast te stellen of de, met
succes toegepaste prikkels voor den autotonus, ook hun
invloed konden doen gelden op perssap.

Telkens werden een tiental magen van kippen, waarbij
de maagmucosa zich eenvoudig laat wegpraepareeren, voor
dit doel gebezigd. De spiermassa wordt fijn gehakt, met
gelijke deelen diatomeeën-aarde innig gemengd door afwrijven
in een mortier en daarna in een pers van
Brinck en
Hübner uit Mannheim gedurende een nacht onder hoogen
druk uitgeperst. Het aldus verkregen spiersap wordt daarna
door een zuigfilter uit filtreerpapierpap vervaardigd, van de
grovere deeltjes gereinigd.

Met dit persvocht worden nu viscositeits-bepalingen gedaan
door middel van den viscosimeter van
Ostwald. De door-
stroomingstijd voor een bepaald volume, geldt als maat
ter vergelijking. Om met den viscosimeter bij een constante
temperatuur te arbeiden, wordt het apparaat in een glazen

140

-ocr page 157-

bak met stroomend leidingwater geplaatst; voor de proef
aanving, liet ik het water eerst minstens een kwartier
stroomen, waarna een thermometer op dezelfde hoogte als
de capillaire buis van den viscosimeter geplaatst, eene con-
stante waarde liet aflezen.

Bij een gelijke hoeveelheid spiersap worden nu nauw-
keurig afgewogen hoeveelheden KCl. en NaCl. gevoegd,
terwijl met de respectievelijke doses voortdurend geklommen
werd. Nadat deze zouten telkens opgelost waren in het
spiersap als oplossingsmiddel, werd, alvorens de definitieve
bepalingen geschiedden, de vloeistof eenige malen door de
capillaire buis op- en neergezegen. Dit zuigen vond plaats
door middel van een eenvoudig waterstraal-zuigpompje.

Men bepaalt nu op deze wijs de zoogenaamde relatieve
viscositeit i) der verschillende vloeistoffen. De bepalingen
der doorstroomingstijden geschieden door middel van een
aftikhorloge. Steeds worden voor elke vloeistof vijf bepalingen
gedaan en de gemiddelde daaruit als eindwaarde aanvaard.

Uitgaande van de veronderstelling dat wellicht de in-
vloeden van de toegevoegde metaalzouten het duidelijkst
aan den dag zouden treden voor cristalloid-arme persvochten,
werden uit het spiersap deze cristalloiden zooveel mogelijk
door dialyse verwijderd. Dit geschiedde door het spiersap
gedurende 60 uren te dialyseeren in een perkamenten zak,
hangend in stroomend water. Ook werd echter het onge-
dialyseerd persvocht onderzocht op zijne viscosimetrische
veranderingen. De verkregen resultaten zijn weergegeven
in onderstaande krommen en blijken overeen te stemmen
met eenigermate verwante onderzoekingen van
Cesana.

Voor bijgaande krommen vindt men als ordinaten de toe-

1) Cohen, E., Vorträge über physikalische Chemie. Leipzig 1907.

Cesana, G., Contribnto allo studio ultramicroscopio, della coagula-
zione e della praecipitazione dei corpi proteici. Archivio di P\'isiologia IV
4. p. 327. 1906.

141

-ocr page 158-

gevoegde hoeveelheden KCl. of NaCl. in procenten en als
abscissen de doorstroomingstijden aangegeven.

----SpÜt\'U^^

krommen der relatieve
viscositeit voor ongedia-
lyseerd spiersap.

krommen der relatieve
viscositeit voor gedia-
lyseerd spiersap.

De grootte der inwendige wrijving hangt ten nauwste
samen met het aantal deeltjes, dat zich in de volume-een-
heid eener vloeistof bevindt. In casu kunnen het zijn: mole-
culen van de opgeloste stoffen, vrije ionen en colloidale deeltjes^
afgezien van de moleculen en ionen van het oplosmiddel.

Dat het aantal vrije ionen niet in een eenvoudige lineaire
betrekking staat tot de viscositeit van verschillende spier-
sap-mengsels, verkregen door klimmende doses kaliumchloride
toe te voegen, leerden mij nagenoeg gelijktijdig uitgevoerde
bepaHngen van viscositeit en electrischen weerstand bij
dezelfde vloeistoffen. Deze weerstandsbepalingen van het
spiersap geschiedden in het
Van \'t HoFE-laboratorium vol-

142

-ocr page 159-

gens de methode Kohlrausch met den telefoon in de
Wheatstone\'s brug. Men bepaalt aldus den weerstand van
de vloeistoflaag tusschen de twee polen van de dompel-
electrodèn. Daar wij voor ons doel slechts beschikken
konden over een beperkte hoeveelheid spiersap, maakten wij
bij deze bepalingen van kleine platina dompelelectroden
volgens
Arrhetstius. i) gebruik.

De te onderzoeken vloeistof bevond zich in het dompelvat in
een nauwkeurig gereguleerde thermostaat van 25.1° Celsius.
De hoeveelheden toe te voegen KCl. werden nauwkeurig
op een weegglaasje afgewogen. Na het ledigen van dit
glaasje werd dit teruggewogen, tejrwijl uit het verschil dier
gewichten de hoeveelheid berekend werd.

Bij verschillende weerstanden in een der brugtakken,
werd langs de meetlat de plaats gezocht, waarbij de telefoon
een minimum van geluid gaf. Als eindwaarden golden de
gemiddelden uit een groot aantal waarnemingen van twee
waarnemers.

weerstandsbepaling.

0/0 KCl. aan spiersap toegevoegd.

Weerstand in Ohm.

0 0/0

20 Ohm.

0,5 »

10 »

I »

7.1 »

2 »

4,5 »

6 »

1,8 »

viscositeitsbepaling.

0/0 KCl. aan spiersap toegevoegd.

Doorstroomingstijd.

0 0/0

88 sec,

2 »

85.2 »

4 »

83,2 »

1) Cohen, E., op. cit. blz. 152.

143

-ocr page 160-

Al ïs deze betrekking tusschen viscositeit en electrischen
weerstand der vloeistof niet lineair, toch bestaat er een dui-
delijk verband tusschen beide. Daar nu de weerstand eener
vloeistof hoofdzakelijk bepaald wordt door het geleidings-
vermogen der geladen deeltjes, zullen ook de bovenbeschre-
ven veranderingen van de viscositeit teruggebracht moeten
worden tot ionen-werking.

Dat het eigenaardige verloop der krommen van kalium-
en natrium-chloride bij het spiersap waarschijnlijk wel berust
op de inwerking der ionen op den toestand der colloïdale
deeltjes, kon nader bestudeerd worden door dezelfde zouten
ook toe te voegen aan andere eiwitoplossingen, zooals het
kippeneiwit.

Het wit van 5 eieren werd verzameld, geknipt, afgefil-
treerd op een filter van papierpap zoolang, totdat de oplos-
sing volmaakt helder was geworden.

Daarna werden viscositeitsbepalingen op de boven be-
schreven manier uitgevoerd, onder toediening van de zouten
in klimmende doses.

VISCOSITEITSBEPALINGEN BIJ KIPPENEIWIT.

Stof.

Doorstroomtijd.

Stof.

Doorstroomtijd,

kippeneiwit
zuiver

2

min.

29,9 sec.

kippeneiwit
zuiver

2

min.

29,9 sec.

kippeneiwit
-1- 1 0/0 KCl.

2

min.

53,3 sec.

kippeneiwit
i 0/0 NaCl.

7

min.

19,6 sec.

kippeneiwit
-1-
I 0/0 KCl.

5

min.

22,9 sec.

kippeneiwit
-f I 0/0 NaCl.

7

min.

3,5 sec.

kippeneiwit
2
0/0 KCl.

6

min.

2,7 sec.

kippeneiwit
-1- 2 0/0 NaCl.

6

min.

37,4 sec.

kippeneiwit
-1- 4 0/0 KCl.

6

min.

11,5 sec.

kippeneiwit
4
0/0 NaCl.

6

min.

20,1 sec.

kippeneiwit
8
0/0 KCl.

5

min.

10,3 sec.

kippeneiwit
-1- 8 0/0 NaCl.

8

min.

2,5 sec.

144

-ocr page 161-

Men ziet, dat hier de tijdswaarden in het begin vrij ongelijk
oploopen tot een bepaald bedrag, om daarna elkaar meer te
naderen en te eindigen met breed uiteen te gaan, zooals
we ook reeds hierboven zagen voor het spiersap.

Dat het geheele verloop der waarden niet zoodanig is als
bij het spiersap, kan men a priori reeds verwachten, daar
natuurlijk de chemische samenstelling en daarmede de toe-
stand der colloïdale deeltjes voor elke eiwitstof eene andere
moet zijn. Nochtans treft het zeer, dat viscositeitsbepalingen
bij verschillende eiwitsoluties i) als mengsels metkalium- en
natriumchloride uitgevoerd, in het begin een inconstantie
vertoonen en daarna alle eindigen met een divergentie in
viscositeitswaarden. Dit terugvinden van overeenkomstige
verschijnselen, wettigt de voorloopige gevolgtrekking, dat
zouten in oplossing, naar gelang van hun kation een ver-
schillenden invloed kunnen oefenen op deze groep van
colloïden en wel in dien geest, dat voor de chloriden het
kalium-ion over \'t algemeen de viscositeit doet afnemen en
het natrium-ion de viscositeit doet stijgen.

1) Zoo laat ik hier nog het resultaat volgen van dergelijke bepalingen
bij ascitesvocht van eenen patiënt met hypertrophische lever cirrhose.
VISCOSrrEITSBEPAI,INGE;N BIJ A.SCITESVOCHT.

Vloeistof.

Doorstroomtijd.

Vloeistof

Doorstroomtijd.

ascitesvocht

2

min.

22

sec

ascitesvocht

2

min.

22

sec.

zuiver

zuiver

ascitesvocht
i 0/0 KCl.

2

min.

II

sec.

ascitesvocht
4- t 0/0 NaCl.

2

min.

II

sec.

ascitesvocht
4-
I 0/0 KCl.

2

min.

10,5

sec.

ascitesvocht
4-
I C/o NaCl.

2

min.

16

sec.

ascitesvocht

2 0/0 KCl.

2

min.

18

sec.

ascitesvocht
2 0/0 NaCl.

2

min.

16

sec.

ascitesvocht
-f
4 0/0 KCl.

2

min.

12,5

sec.

ascitesvocht
4-
4 0/0 NaCl.

2

min.

20,5

sec.

ascitesvocht
4- 8 0/0 KCl.

2

min.

9

sec.

ascitesvocht
4-
8 0/0 NaCl.

2

min.

21,5

sec.

145

-ocr page 162-

§ 6. ELECTRISCHE VERANDERINGEN.

De welbekende onderzoekingen van Gaskell i) en van
Fano en Fayod -), omtrent den invloed van vagus-prikke-
ling op het electrisch phenomeen van het hart, brachten mij
er toe, nasporingen te doen omtrent het verband tusschen
het electrisch verschijnsel en den autotonus van een spier of
spierorgaan, te meer daar
Fanü 3) later aangaf, dat de tonus-
toename gepaard zou gaan bij den uitgesneden aurikel van
Emys orbicularis met een positieve variatie.

Onderzoekingen in dien geest zijn den laatsten tijd veel
vergemakkelijkt door gebruik te maken van een snaar-
galvanometer, hetzij met permanenten magneet, hetzij met
electro-magneet. Deze apparaten door
Einthoven voor
physiologische doeleinden geschikt gemaakt, uitvoerig be-
studeerd en belangrijk gewijzigd, worden door
edelmann
gefabriceerd en in den handel gebracht.

Voor nadere bijzonderheden omtrent het electrocardiogram
in het algemeen, verwijs ik naar de onderzoekingen en
litteratuur bij
Einthoven 4) De Vogel 5), De Lint

Gaskell, W. H., On the action of mnscarin iipon the heart and on
the electrical changes in the non-beating cardiac muscle. Journal of
Physiology. Vol. 8 1887.

Fano et Fayod. De quelques rapports entre les propriétés électriques
des oreillettes au coeur. Archiv. italien, de biologie. Tome IX 1888.
S) Fano et Badano. op cit. Archiv. italien, de biologie. Tome XXIV.

Einthoven. Onderzoekingen physiol. laboratorium. Leiden, 2e R. VL
•\'\') De Vogel. Onderzoekingen physiol. laboratorium. Leiden, 2e R. I.
\'S) De Lint. Onderzoekingen physiol. laboratorium. Leiden, R. III.

146

-ocr page 163-

Galeotti 1), G. Samojloff 2), De Meijer 3) en naar het
kortelings verschenen proefschrift van
vaandrager 4). Om
autotonus-wisselingen te kunnen bestudeeren, met betrekking
tot het electrisch verschijnsel, was ik er in hoofdzaak op
aangewezen proeven te doen bij in situ gepraepareerde
harten, waarbij de vormveranderingen door suspensie konden
worden geregistreerd. Deze vormveranderingen konden te
voorschijn geroepen worden door bepaalde autotonus-prikkels,
zonder mijn toevlucht te nemen tot prikkeling der extra-
cardiale zenuwen. Bij mijn eigen onderzoekingen heb ik
mij van bepaalde hulpmiddelen bediend, waarvan ik de
beschrijving eerst laat volgen.

In het begin der proevenreeks bediende ik mij van de
onpolariseerbare electroden volgens du Bois-Reymond. Toch
kon ik er niet over tevreden zijn. Het klaar maken eischt
op den duur te veel tijd, vooral, wanneer men op te voren
niet te bepalen momenten waarnemingen moet verrichten.
Indien de proef daarenboven lang duurt, drogen de klei-
punten der electroden uit, waardoor de weerstand verandert.
Hierdoor verliezen de bepahngen ook haar vergelijkende
waarde. Als geen gering bezwaar geldt nog de onbeweeg-
baarheid der kleipunten, waardoor bij afleiding van een zich
contraheerend orgaan, noodzakelijker wijs telkens andere
punten afgeleid worden, wat tot geheel verkeerde gevolg-
trekkingen aanleiding kan geven. Wel heeft
Samoijloff
dit laatste bezwaar pogen te ondervangen door middel van
dunne, beweegbare draadjes, doch hierdoor wordt tevens de

1) Galeotti, G., Sui fenomeni elettrici del cuore. Archivio di Fisio-
logia. Vol. I 1904.

Samojloff, A., Beiträge zur Electrophysiologie des Herzens. Engel-
mann\'s Archiv. Vol. 5. 1906 Suppl.

De Meijer. J., Sur des nouveaux courants d\'action du coeur. Archiv
internat, de Physiol. Vol. 5, 1907.

Vaandrager. Verdere onderzoekingen over het electrocardiogram.
Proefschrift, Leiden 1907.

147

-ocr page 164-

weerstand niet gering verhoogd. Ten slotte blijven de elec-
troden van du Bois-Reymond moeilijk hanteerbaar, wat
vooral bezwaarlijk is bij eenigszins gecompliceerde proef-
opstelling.

Dit alles bracht mij er toe te pogen wijzigingen aan te
brengen in de onpolariseerbare electroden. Als resultaat der
pogingen kim ik thans twee t3\'pen aangeven, die mij prac-
tisch het meest bruikbaar bleken.

Het eerste type (A), berust op gebruikmaking van een
reeks stoffen, zooals bij de electroden van du Bois-Reymond
gebruikelijk zijn, maar waarbij de klei gemist wordt, dus:
zink, zinksulfaat, 0,7 0/0 NaCl. De scheiding van het natrium-
chloride van het zinksulfaat werd mogelijk gemaakt door
aan het zinksulfaat gelatine toe te voegen. Gelatine heeft
namelijk de bijzondere eigenschap om den weerstand van het
clectrol3^t, waarin ze is opgelost, nagenoeg niet te verhoogen.

Een rolrond zinkstaafje van 3 mM. middellijn en 5 cM.
lang, draagt aan zijn eene uiteinde een gaatje met schroef
ter bevestiging van de geleiddraad. Het andere einde is
verzonken in een klein glazen buisje, 2 cM. lang, dat een
lumen bezit, waarin juist het zinkstaafje past. Alvorens nu
dit zinkstaafje erin wordt gestoken, wordt eerst een druppel
zinksulfaat met 10 o/o gelatine in het midden van het kleine
glazen buisje gebracht Dit doet men als volgt: de vloeibare
gelatine-oplossing wordt op een glasplaat uitgegoten en daarin
het glazen buisje een eindweegs ingedompeld; capillair zuigt
een druppel zich daarin op. Daarop wordt het zinkstaafje
aan dienzelfden kant erin gestoken en door de fixeerende
werking der gelatine na afkoeling erin bevestigd. Zoodra de
electrode nu moet gebruikt worden, neemt men een stukje
lampkatoen, of een vlokje ontvette watten, maakt er een pit
van, van eenige mM. middellijn, drenkt dezen pit door koken
met 0,7 0/0 NaCl en schuift dien in het andere, nog vrije
einde van het glazen buisje. Na afloop van het experiment

148

-ocr page 165-

neemt men den pit uit de electroden weg, waarna ze op die
wijs bewaard kunnen worden tot een volgende proef.

Men kan op deze manier volkomen onpolariseerbare elec-
troden vervaardigen, alleen heeft men te zorgen, dat ze niet al
te lang ongebruikt blijven liggen, omdat zij dan (na eenige
weken) haar onpolariseerbaarheid verliezen, door chemische
veranderingen op de grens van zink en zinksulfaat. Toch
blijven ze ook dan nog zeer goed bruikbaar, indien men
met het polariseerend bedrag slechts rekening houdt. Het
verdient nog aanbeveling om de zinkstaafjes aan hun eene
uiteinde te verkwikken.

Aan het tweede type (B) ligt een zelfde beginsel ten
grondslag als aan de normaal-electroden van Ostwald, nl.
een reeks van platina, kwikzilver, calomel en electrolyt.

In plaats van de chloorkalium-oplossing treedt hier, evenals
bij de electroden van Oker Blom i), de physiologische keu-
kenzout-oplossing. In den bodem van een klein vat van
0,8 cM. middellijn, dat aan de voorzijde uitmondt in een
korte en aan de achterzijde mondt in een langen glazen tubus
is een platinadraad ingesmolten, welke ondergedompeld blijft
onder een kleine hoeveelheid goed gezuiverd kwik. Op dit
kwik is een laagje calomel gestrooid i mM. dik.

Het calomel, gelijkmatig verdeeld en op het kwik gedrukt
gehouden door eenige schijfjes filtreerpapier, wordt ge-
fixeerd door een laagje
20 gelatine in 0.9 ^lo NaCl. De
gelatine wordt vloeibaar op het filtreerpapier gegoten en
tevens daarna gedekt door eenige schijfjes filtreerpapier.
Aldus vormt de geheele inhoud van het vaatje één vrij
compacte-massa. Door de nauwe tuben, die in het vaatje
uitmonden, wordt een lange, dikke draad van lampkatoen
getrokken, die deels buiten dén kleinen tubus vrij eindigt
en deels opgewonden is op een spoel. Deze spoel bevindt

J) Oker Blom- Pflüger\'s Archiv. Bel. 79 pag. 534. Bd. 84 pag. 204.

149

-ocr page 166-

zich in een reservoir, waarin de lange tubus eindigt. Zoowel
dit reservoir, als het kleine vaatje met de tubi, wordt geheel
gevuld met o.g NaCl. en luchtdicht daarna gesloten door
glazen, ingeslepen stoppen. Ter plaatse boven de compacte
massa in het kleine vaatje, wordt het lampkatoen aldus tot
het periphere eind der electrode gemaakt.

De aldus gebouwde electrode, magazijn-electrode geheeten,
onderscheidt zich door eene geringe weglengte van het
electrolyt, door gemakkelijke hanteering zonder gevaar voor
verandering, daar de verschillende lagen door de gelatine
te samen gehouden worden, voorts door het niet geringe
voordeel, dat ze gedurende maanden bruikbaar blijven, daar
na gebruik bij het een of andere experiment het periphere
stukje van het lampkatoen wat verder uitgetrokken en
daarna afgeknipt wordt.

De electroden worden\' daarenboven in een houder gevat,
die op zijn beurt gefixeerd is in een universaalklem, w^aar-
door alle bewegingen in de drie dimensies gemaakt kunnen
worden.

Wanneer men een dwarsgestreepte spier aan stralende
warmte blootstelt, verkort zij zich. Indien men een dergelijke
spier naar den snaar-galvanometer afleidt en tegelijker tijd
hare verkorting registreert, wordt men getroffen door een
duidelijke betrekking, die blijkt te bestaan tusschen de ver-
korting van de spier en de uitslagen van de snaar, welke
deze verkrijgt telkens bij sluiting van de keten op overeen-
komstige tijdstippen van het verkortings-verloop.

Wil men de opgewekte stroom opvatten als een demar-
catiestroom, dan geven de aflezingen van den snaaruitslag
de waarden aan, welke de demarcaticstroom alleen op het
moment van sluiten bezit. Bij langer gesloten houden gaan
deze waarden minderen.

Als bron der stralende warmte diende een i cM. lange

150

-ocr page 167-

platinadraad, die door een stroom van 4 volt bij 3—4 ohm
weerstand licht gloeiend gemaakt en op een afstand van
1 cM. van de spier werd geplaatst.

Onderstaande tabel laat het verband zien tusschen snaar-
uitslag en verkorting bij een op genoemde wijs verwarmde
M. sartorius van Rana esculenta.

20 December 1907. Spanning der snaar bij 15°. Galvano-
meter met permanenten magneet. De verwarming geschiedt
door een cauter. De snaaruitslag geeft telkens de bedragen
van den demarcatiestroom aan.

M. SARTORIUS VAN RANA ESCULENTA.

Stand van de schrijfnaald.

Uitslag van de snaar in den
galvanometer.

0

mM.

10

mM.

0

»

10

»

0

»

10

»

0

»

10

»

0,5

»

8,5

»

1,5

»

8

»

2,5

»

5

»

10,5

»

19.5

»

18,5

»

30

»

24,5

»

36

»

36,5

»

51

»

52,5

»

65

»

49,5

»

61

»

49.5

»

61

»

Het verschijnsel geldt niet alleen voor de dwarsgestreepte
spier, maar evenzeer voor de cloaca van Rana temporaria.
Alleen mag men voor dit orgaan den cauter nict zoo
warm maken.

30 December 1907. Spanning der snaar 30°. Galvano-
meter met permanenten magneet. De verwarming geschiedt
door een cauter. De snaaruitslag geeft telkens de bedragen
van den demarcatiestroom aan.

151

-ocr page 168-

Uitslag van de snaar in den
galvanometer.

Stand van de sclirijfnaald.

CLOACA VAN RANA TEMPORARL\\.

O mM.

11 mM.

2

»

10

»

4

»

9,8

»

5

»

9,5

»

0

»

10,5

»

4

»

10

»

6

»

9,5

»

6

»

9,5

»

20

»

13

»

19

»

13

»

24

»

13

»

23

»

12,5

»

21,5

»

12,4

»

21,5

»

12,2

»

22

»

13

»

29

»

20

»

29>5

»

18

»

Het uitgesneden liart van Rana kan men aan een derge-
lijke verwarming met stralende warmte blootstellen en ver-
krijgt dan hetzelfde resultaat. Bij het hart in situ kan men
deze verschijnselen door verwarming eveneens te voorschijn
roepen, getuige de volgende tabel, die verkregen werd uit
de kromme van de ventrikel-registratie en de aflezingen
van den snaaruitslag.

HART VAN RANA TEMPORARIA.

Stand van de schrijf-
naald bij h arts-relaxatie.

Uitslag van de snaar
in den galvanometer.

Bijzonderheden.

0 mM.

14

mM.

0 »

14

»

Verwarming.

0 »

14

»

— 0,2 »

14

»

0,1 »

14,5

»

152

-ocr page 169-

Stand van de schrijf-
naald bij harts-relaxatie

Uitslag van de snaar
in den galvanometer

Bijzonderheden.

-f 0,1 mM.

15 mM.

0,2 »

15 »

o>3 »

16 »

0,4 »

16 »

0,7 »

16 »

Verwarmitig

0,5 »

15,5 »

houdt op.

0,2 »

15,5 5

Zooals gewoonlijk bij verhoogden auto tonus voorkomt,
gaat ook hier met het tonotroop effect, door warmte ver-
kregen, een positief chronotroop effect gepaard.

Daar de druk op de inwendige oppervlakte van een hart,
blijkens vroegere onderzoekingen, van invloed is op den
autotonus van het hart, ging ik na, of dit gepaard gaat
met veranderingen van het electrisch verschijnsel, dat bij
elke hartscontractie optreedt. Bij een hart van Rana tempo-
raria wordt na vaatonderbinding een fijne eindcanule van
een stijgbuis, zooals die vroeger reeds werd aangegeven,
langs de aorta in den ventrikel gevoerd, zoodat men den
druk op den binnenwand van het hart kan doen wisselen.

Basis en apex van het hart woorden door middel van de
onpolariseerbare magazijn-electroden afgeleid naar den snaar-
galvanometer. 1) De snaaruitslagen naar rechts en links, bene-
vens de nulstand van de snaar, worden hardop afgelezen,
terwijl een andere waarnemer den druk in de stijgbuis en
den tijd noteert. Op deze wijze kan men het volgend tabel-
larisch overzicht samenstellen.

1) De gevoeligheid van den galvanometer met permanenten magneet
bedraagt voor een spanning bij 250 5,6 deelstreep in het kijkertje bij
een stroom van iXio—7 ampère, terwijl de snaargalvanometer met electro-
magneet bij 300-v0udige vergrooting van het snaarbeeld op een scherm
bij een stroom van iXio—7 ampère een nitslag geeft van 2—20 c.M.,
naar gelang van minimale of maximale spanning; de veldsterkte bedraagt
8 k 10,000 c.g.s.-eenheden.

153

-ocr page 170-

invloed van den druk op het electrisch verschijnsel
van het hart van rana temporaria.

Tijd.

Uitslagen

van de snaar

Druk in

Links

Nnlstand

Rechts

cM. water.

Begin.

— 18 mM.

_

4 niM.

I niM.

10

na I

min.

— 16 »

I »

3 »

20

na 2

min.

— 16 »

3 »

2 »

26,5

na 3

min.

— IS »

—•

5 »

—•

4 »

35,5

— 16 »

3 »

4-

3 »

28

na 5

min.

— 15 »

4 »

2 »

18,5

min.

— 15,5 »

4 »

2 »

5

na 7

— 14,5 »

4,5 »

1,5 »

13

— 13.5 »

4 »

0,5 »

26

— 13 »

4,5 »

1,5 ^

35

min.

— 13,5 »

3,5 »

4-

3,5 »

32

na 13

— 14,5 »

3 »

L5 »

1,5

— 13

3,5 »

0 »

39

na 14

min.

— 13 »

3

0 »

27,5

— 13 >>

3,5 »

1,5 »

13,5

na 15

min.

-- 14 »
— 12 »

_

1,5 »
2 »

z

3,5

I »

7,5

6

— 12 »

L5 »

I »

6

na 17

min.

— II »

2 »

0 »

37,5

Deze verschillen in druk en electrisch verschijnsel mogen
niet worden toegeschreven aan veranderde plaatsing der
electroden, daar deze door de soepele, katoenen pitten ge-
makkelijk de beweging van het hart mede maken.

Fano en zijn leerlingen Fayod en Brigneti meenden
door hun onderzoekingen omtrent de tonuswisselingen en het
daarmee gepaard gaande electrische verschijnsel bij harten
van schildpadden te mogen vaststellen, dat de autotonus een
positieve variatie te voorschijn roept met betrekking tot den
actiestroom, die bij elke hartscontractie wordt verwekt. Om
de belangrijke conclusie, die
Fano trekt, heb ik diens proe-
ven herhaald en verkeerde daarbij in gunstiger omstandig-
heden dan
Fano zelf, daar ik op een gegeven moment
beschikken kon over een uitgesneden rechter atrium van

op cit.

154

-ocr page 171-

Emys orbicularis, dat zeer fraaie tonus-wisselingen liet zien in
de registratie, terwijl de fundamenteele contracties zoo goed
als voortdurend ontbraken. Dit was niet onbelangrijk, daar
Fano
zijne aflezing van den galvanometer steeds moest verrichten
in de kortdurende pauze na de diastole.

De met telkens kleine, gelijke tusschenpoozen verrichte
aflezingen van den galvanometer geschiedden hardop en wer-
den door een ander genoteerd op den beroeten trommel,
waarop het atrium zijn tonus-wisselingen schrijft. Als galva-
nometer stond mij ten dienste die van
Na ld er Bro\'s and
Comp, met een compensatie-opstelling, zooals gebruikelijk is
bij de meting van het geleidingsvermogen van vloeistoffen, i)

autotonus-wisseling en electrisch verschijnsel bij
den aurikel van emys orbicularis.

Stand van de schrijfnaald.

Uitslag van den spiegel in den
galvanometer.

0

mM.

9

mM.

9

»

3

»

21,5

»

9

»

2 I

»

2

»

15

»

0

»

7

»

4

»

0

»

6,5

»

4

»

2,5

»

2 I

»

9

»

23

. »

6

»

17

»

0

»

4

»

6

»

- 7

»

12

»

— 10

»

16

»

4

»

5

»

16

»

3

»

20

»

6

»

13

»

10

»

1) Zie H. J. Hanibtirger, Osmotischer Druck und lonenlehre bl. 339.
Wiesbaden 1902.

155

-ocr page 172-

Stand van de schrijfnaald.

Uitslag van den spiegel in den
galvanometer.

r

mM.

16

mM.

8

»

19

»

6

»

19

»

6

»

14

»

17

»

10

»

16

9

»

8

8

»

2

10

»

Het door Fano reeds medeg-edeelde feit vindt in deze
waarneming bij een atrium zonder contracties zijne bevesti-
ging, doch de duiding van dit feit en de verklaring, voor
het wezen van den autotonus zoo belangrijk, kunnen zonder
meer niet worden aanvaard. PA
no i) toonde slechts aan,
dat een electrische stroom door het atrium geproduceerd,
afneemt in sterkte bij tonustoename van dien aurikel. De
oorzaak hiervan kan schuilen in verandering, óf van het
potentiaal-verschil, óf van den weerstand.

Aan weerstandsveranderingen mag zulks niet toegeschreven
worden, blijkens weerstandsmetingen verricht bij harten van
Emys en Anodonta onder wisselenden autotonus-toestand. Er
blijft dus alleen over, dat het potentiaalverschil zich zou
wijzigen. De conclusie van
Fano is mogelijk, maar men
bedenke wel, slechts door redeneering verkregen en wordt
niet geëischt als gevolgtrekking uit het experiment. Maar
al noemt men dit nu positieve variatie, dan behoeft het feit
nog niet op een anabolisme te wijzen; anabolisme en posi-
tieve variatie mogen samen kunnen gaan, identiek zullen
zij zeker lang niet altijd behoeven te wezen. 2)

1) Opera citata eu voorts:

Fano, G., Su alcune variazioni elettriche del cuore che accompagnauo
la inibizione pneumogastrica. Archivio di Fisiologia. Vol. I 1904.

Boruttau, Pflttger\'s Archiv Bd. CV. 1904.

1.^6

-ocr page 173-

Bij afleiding naar den snaar-galvanometer van basis en
punt van het blootgelegde hart van Rana, bleek, dat opdrop-
peling op het hart van een stof als infusum digitalis eene
zeer duidelijke verandering te voorschijn riep in het electrisch
phenomeen, dat elke hartscontractie vergezelt. Deze vrean-
dering is zoowel qualitatief als quantitatief. Met groote
regelmaat treden de veranderingen in elk nieuw geval steeds
op. Moeilijkheden ter beoordeeling dezer veranderingen had
ik in \'t begin mijner proeven, toen de bewegingen van de
snaar telkens afgelezen moesten worden. Gewoonlijk werden,
althans in die gevallen, waarin het hart een diphasischen
actiestroom vertoonde, de verste uitslag naar links en rechts
en de nulstand der snaar afgelezen.

Om met groote nauwkeurigheid deze veranderingen te
kunnen bestudeeren, werd tot photographische registratie
van een en ander overgegaan. Aanvankelijk geschiedde de
photografische registratie van de horizontaal bewegende
snaar door een gevoelige plaat voorbij dc spleet in een
chassis gelijkmatig tc bewegen, terwijl een snaarbceld door
middel van een microscoopje op die horizontale spleet ge-
w^orpen werd. De bewegingen van de hartskamer en de
boezen werden tegelijkertijd door suspensie op een kymogra-
phion geregistreerd. De plaatlengte bleek echter te kort om
het geheele vergiftigingsproces aldus voldoende langs photo-
grafischen weg vast te leggen. Daarom werd uitgezien naar
eene andere methode, die dit mogelijk zou maken.

Na vele langdurige proefnemingen, omtrent proefopstelling,
omtrent de juiste hoeveelheid licht, snelheid cn trommel ver-
plaatsing, gevoelig papier, spleetwijdte, werden ten slotte
voldoende resultaten bereikt. Als galvanometer werd zoowel
de snaar-galvanometer met permanenten als die met den
electro-magneet gebezigd. Vooral bleek van belang de snaar
slechts een zeer geringe spanning te geven, om daardoor
eenigszins te kunnen ontkomen aan de trillingen van het gebouw.

157

-ocr page 174-

In \'t kort doe ik hier de beschrijving volgen van mijn proef-
opstelling, in den kelder van het physiologisch laboratorium
geplaatst. Het licht eener booglamp van i o ampère, wordt door
een condensor, die zich vlak daarvoor bevindt, vereenigd en
door een lens daarenboven samengeknepen tot een lichtbundel,
die op het boorgat van een der poolschoenen van den
galvanometer is gericht. In het boorgat van den anderen
poolschoen is het oculair Zeiss A, aan een microscoop-tubus
bevestigd, in drie richtingen beweegbaar. De tubus eindigt
met een lichtafsluiting in een camera van Zeiss, in gebruik
bij de microphotographie, indien men de omgeving niet
donker kan maken. Op een afstand i—2 meter van de snaar
is een kastje met spleet opgesteld, zooals gebruikt werd bij
de photographische registratie der hardheids veranderingen.
Vóór dit registratiekastje blijft een ruimte vrij, waar het
proefobject wordt opgesteld; de bewegingen van hartskamer
en boezem worden als schaduwbeelden zichtbaar gemaakt
door ventrikel en boezem te suspendeeren aan hefboompjes,
welke op hun as loodrecht geplaatste strootjes dragen, die
hun schaduwbeelden voorbij de spleet laten heen en weer
bewegen.

Op deze wijs worden de beweging^en van het hart en de
snaar steeds synchroon geregistreerd. De trommel met ge-
voelig papier in het registratie-kastje, wordt met een snel-
heid van 1/2—1/4 cM. per seconde door een uurwerk voorbij
de spleet van 1/3 mM. wijdte, voortgetrokken. Een chronos-
coop met luchttransport en tamboer geeft door een in
horizontale richting, bewegende schrijfpen den tijd aan in
seconden.

De galvanometer met electro-magneet werd gevoed, af-
wisselend met een stroom van 1/2 tot 8 volt.

Nadat nu op de boven beschreven wijs eenige normale
pulsaties waren geregistreerd, werden eenige druppels van
het te onderzoeken vergift door middel van een pipetje

158

-ocr page 175-

op het hart gedroppeld, terwijl de registratie steeds door
ging. 1) Van het proefdier waren hersenen en ruggemerg
door een piqûre vernield, terwijl de bloeding voorkomen
werd door de stift in het wervelkanaal als tampon te laten
dienst doen. Als verdunningsvloeistof voor de vergiften
werd gebruikt 0.9 "/o NaCl. De invloed dier vergiften vindt
men uitgedrukt in de volgende tabellen, verkregen door
uitmeting der photographische krommen.

INVLOED VAN DIGITONINE I "/o OP HET HART VAN
RANA TEMPORARIA.

Tijd.

11

i \'S

"S M i

Uitslag van de snaar

Con-
tractie-

Bijzonder-
heden.

si

£ >a
< >

Links

Nulstand

Rechts

duur.

mM.

mM.

sec.

Begin.

I

0

— 6

6,2

5

3,4

2

0

— 6

6,3

5,1

3,4

3

0

— 6

6,3

5,1

3,4

5 gutt digito-

4

nine I 0/0

na 12,5 sec.

5

— 0,5

— 5,2

2,4

2,3

3,2

opgedrop-

6

— 0,6

— 4,5

2,4

3,4

3

peld.

7

— 0,5

- 4,6

3

3,8

3

9

— 0,5

- 4,3

3,3

4,2

2,9

II

— 0,6

— 4,2

4

5

3

13

— 0,6

— 4,4

4,3

56

3,1

16

— 0,7

— 5,4

5

7,5

3,2

na 60 sec.

19

- 0,6

— 6,8

6

8,4

3,5

23

— 0,5

— 7.4

6,8

9,3

3,8

27

— 0,4

— 9.5

7,9

10,2

4

32

0,1

— 13

8,4

II

4,3

na I m. 12 s.

37

0,6

-15.8

8,4

11,9

4,6

42

2,7

— 19,1

8,1

12,3

6,3

na 3 m. 6 s.

47

3,4

— 20,4

8

13

6,5

Gedurende i

na 18 min.

4,2

— 20,8

3,5

8

II

kwart, niet

4,2

— 20,8

3,5

8

12

geregistr.

4,2

— 20,9

3,6

7,5

13

4,4

— 21

3,7

7,5

13,5

Van een dergelijk vergiftigingsproces met digitonine laat
ik hier de photografische, verkleinde reproducties volgen.
Bij het kruisje wordt aan het hart door opdroppeling de

1) Door de vriendelijkheid van Prof. Van Itallie, kon ik over eenige
zuivere hartvergitten beschikken, waarvoor ik gaarne mijn dank betuig.

159

-ocr page 176-

Figuur 23.

X

- ^ . V \' V "A A\' \\ ■ \'K \'

- • is i. i ^ i ^.

■ V s V.

i \' ■ r r r f r r r r r /f" r\' /-"r r r , f^

V , \' u ^ l\' . w , U w V ^ w -

Figuur 24.

Figuur 26.

Figuur 25.

Figuur 27.

^ A ^

O
O

na 6.5 min.

11.5 mm.

MECHANISCH- EN ELECTROCARDIOGRAM VAN RANA TEMPORARIA BIJ VERGIFTIGING

MET I °/0 DIGITONINE IN 0.9 \'\'/o NACL.
De onderste lijn is de nullijn, daarop volgt de graphiek van het linker atrium, daarboven de graphiek
van den ventriculus en daar weer boven het electrocardiogram; de tijd is aangegeven in i/2 seconden.
X Vergiftiging met 3 gutt. digitonine i 0/0 in 0,9 ^jo NaCl. Het electrocardiogram werd voor de
reproductie zonder vormwijziging wat geretoucheerd.

na 8 min.

na

na 31.5 mm.

-ocr page 177-

digitonine toegevoegd. De kleinere figuren zijn gedeelten
van opnamen gedurende het verder verloop van het vergif-
tigingsproces.

INVLOED VAN LOBELINUM SULFURICUM I "/o OP HET HART
VAN RANA TEMPORARIA.

Uitslag van de snaar

Autotonus

van
ventrikel.

Contractie
duur.

Bijzonderheden.

Tijd.

Links Nulstand Rechts

niM.

— 5

— 5

— 5

— 4,8

— 4,4

— 4,4

— 5,0

— 5,4

— 5,9

— 68

— 7,2

— 7,4

— 8.0

— 8,1

— 8,2

— 8,8

— 9

— 9,1

— 9,1

— 9,1

— 9,1

— 9,1

— 9,1

— 9,^

— 9,1

— 9,1

— 9,1

niM.

o

O

o

mM.
3,4
3,4
3-4

mM.

O
O
O

sec.
2,5
2,5
2,5

2,5

2.4

2.5
2,5

2.5

2.6

2.6

2.7
2,75

2.8
2,8
2,9

3

3,2

3.4

3.5

3.5

3.6
3,6

3.6

3.7

3.8

3.9

4

Begin.

5 gutt. lobeli-
nnm sulftiri-
cum I 0/0.

4

1,2

1.6

1.7
1,75

1.8
1,8
1,8
1,8
i,8&

h9

2

2,0»

2.1

2.2

2.3

2.3

2.4
24

2.5
2,8

3

3>2

— 1,5

— I

0,5
0,5
1,5
2

na lo sec.

— I

0

 2

 2,5

 3,4

 3,8

 4,2

 4,2

 4,6

 4,8

 5,0

 5,8

 6,2

 6,4

 6,6

 6,7

 6,7

 6,8

 6,8

 6,9


 2

 2,4

 2,9

 3,2

 3,3

 3,6

 4

 42

 4,3

 4,3

 4,4

 4,5

 4,6

 4,7

 4,8

 4,8

 4,8

 4.8

na 22 sec.

na 41 sec.

na 53 sec.

6,9

7

7

na 78 sec.

Om een niet al te intens vcrgiftigingsproces ten einde toe
te vervolgen, hetgeen eenige uren in beslag neemt, is de
photographische opname minder geschikt. Toch heb ik er
naar gestreefd ook dergelijke processen in hun geheel te
leeren kennen, en moest daarvoor de aflezingsmethode ge-
bruiken van den snaar galvanometer, gecombineerd met de
hartsregistratie op een beroeten trommel, met het volgende
resultaat:

161

-ocr page 178-

INVLOED VAN DIGITALEÏNE OP HET HART VAN
RANA TEMPORARIA.

Tijd.

Stand van de Schrijfnaald

Uitslag van de 1

snaar

Bijzonderheden.

voor
den boezem

voor
de kamer

Links

Rechts

mM.

niM.

mM.

mM.

Begin.

0

0

26

38

Injectie in boven-

na 2 min.

2,3

0,2

26

41,5

been van I cM®

25

42

digitaleïne i O/o.

» 3 »

0,9

0,3

25

43

24

44

» 4 »

21

45

0

0,5

20

46

19

47

» 5 »

10

48

» \'6 »

0,3

0,7

15

48

» 8 »

0,7

1,0

11,5

50

» lO »

0,9

1,1

14

49

Injectie in boven-

» 12 »

4,7

1.0

8

49

been van I cM®

» 13 »

4-

0,5

0,9

6

49

digitaleïne i 0/0.

Opdroppeling op

» 15 »

1.3

0,1

4

43

\'t hart van 4

1,3

0,2

4

46

gutt. digitaleïne

III

0,3

4

47

lO/o.

I

0,5

4

49

» 16 »

■—

0,7

0,6

4

53

» 17 »

3,7

0,7

2

54

»18 »

13,7

3,1

17

53

21

49

»21 »

13,7

5

25

47

» 24 »

30

42

»27 »

15,7

5,2

32

42

» 30 »

27

42

» 32 »

15,7

5,1

19

42

» 35 »

9

42

» 36 »

15,7

4,9

I

42

» 46 »

I

35

na I n. 12 m.

16,7

5,2

5

26

» 3 » 32 »

17,7

5,4

22

Dat cr een duidelijk verband bestaat tusschen den con-
tractietocstand van het hart, waarvan de hartsvulling en het
slagvolume een maat zijn, en het electrisch verschijnsel leerde
mij de volgende belangrijke proef. Het, na vaat-onderbinding
uitgesneden hart van Rana temporaria, liet diiidelijke schom-
melingen van den autotonus waarnemen. Om het electrisch

102

-ocr page 179-

verschijnsel te kunnen bestudeeren werd de proef zoo inge-
richt, dat zoowel de binnenvlakte als de buitenvlakte van
het hart kon afgeleid worden naar den galvanometer. Een
en ander geschiedde door middel van de volgende proef-
opstelling. Door een der aorta-takken werd tot in den ven-
trikel een dunne glazen canule binnengevoerd, waarin zijwaarts
een dunne platinadraad was ingesmolten. Deze platinadraad
reikt iets dieper in de hartsholte dan de canule zelf en doet
dienst als electrode voor de binnenvlakte van het hart. De
buitenvlakte kan afgeleid worden, respectievelijk van punt
of basis, door twee onpolariseerbare electroden (type A) met
beweegbare katoenpitten.

De in het hart gebrachte canule maakt deel uit van een
lange stijgbuis met reservoir, gevuld met Ringersche vloeistof.

Terwijl in het hart een gemiddelde druk heerscht van
lo cM. water, vertoont het hart onderstaande autotonus
schommelingen, welke geregistreerd werden door een licht
hefboompje met een serre-fine te bevestigen aan de hartspunt.

Figuur 28.

Indien men de binnenvlakte van het hart en de apex van
buiten bij dit hart afleidt naar den galvanometer, dan neemt

163

-ocr page 180-

men waar, dat het electrisch phenomeen zeer gering is
in verhouding tot datgene, wat verkregen wordt bij uit-
wendige afleiding van apex en basis beide. Wanneer men
echter de binnenvlakte afleidt en afwisselend den apex en de
basis gebruikt als tweede afleidplaats, dan ziet men, dat het
electrisch verschijnsel in beide gevallen wel klein, doch
gelijk groot is. Omtrent den vorm van het electrocardio-
gram, verkregen bij afleiding van binnen- en buitenvlakte
van het hart, verwijs ik naar J.
de Meijer, i) alleen moet
ik opmerken, dat de richting van afleiding van zeer grooten
invloed is op de grootte van het electrocardiogram. Men
bedenke daarbij, dat in de richting toch, waarin de grootste
potentiaal-verschillen optreden, ook in die richting de stroom
zal verloopen, die niet alleen het grootste, doch tevens ook
het meest betrouwbare electrocardiogram doet kennen en
dat afleidingen, die van deze richting afwijken, slechts een
moeilijk te ontwarren, summarisch beeld zullen geven van
de electrocardische veranderingen.

Bij de hier volgende vergelijkende bepalingen leidde ik
steeds af van apex en basis cordis. Als meetinstrument
werd de snaargalvanometer gebezigd met permanenten
magneet.

Zooals men kan waarnemen, wisselen met den autotonus
ook de hoogte der hartscontracties, terwijl tegelijkertijd
variaties optreden in het electrisch phenomeen. Uit het eerste
deel der proef is dan ook moeilijk af te leiden, of de auto-
tonus bij zijn verandering de electrische wijzigingen in het
leven roept. Duidelijker is dit in de tweede proefhelft, waar
éénmaal het hart in diastole en een ander maal in systole
stilstaat, zoodat we daarbij verschillende graden van auto-
tonus kunnen vergelijken zonder stoornis van de contracties.

Dan blijkt dat meerdere toename van den autotonus wel

\') De Meijer, op. cit.
164

-ocr page 181-

UITGESNEDEN HART VAN RANA TEMPORARIA.

n Cl> Ui •

ra

VD (u E ra

Con-
tractie-
hoogte.

Manometerstand

Ver-
plaatst
volume.

Uitslagen van de snaar
in den galvanometer.

Bijzonder-
heden.

Laagste

Hoogste

Links

Nul-
stand.

Rechts

mM.

mM.

cM.

cM.

mM3.

mM.

mM.

0

6

8,8

9,3

16

38,9

38,2

0,6

9.4

10,5

11

16

38,5

37,4

0,8

9.4

12

12,7

22,4

38,2

37

— 0,2

6,1

8,8

9,2

12,8

38,6

38

0,6

9,6

11,5

ji,9

12,8

38

36,9

0,8

9,6

11,4

12

19,2

37,9

36,4

^ 0,6

6,3

8,4

8,7

9,6

38,3

37,9

— 0,1

5,8

6,3

6,6

9,6

39,2

38,7

Eenige drup-

— 0,4

5,8

6

6,2

6,4

38,9

38,4

pels digito-

— 0,3

5,2

5,7

6

9.6

40

39,6

38,8

nine I \'\'/o

— 0,4

5

5,2

5-5

96

39,7

39

39

op het hart

— 0,2

5

5,2

5,5

9,6

39,8

38,8

38,4

gedroppeld.

- - 0,7

5

38,8

38,4

De snaar staat

— 0,2

5

4

4,5

16

40

38

stil; ventri-

0,6

4

4

4,7

22,4

40,1

36,4

kel in dias-

1,5

4,6

8,5

9

16

40

37,8

37,4

tole; digito-

2,8

10,8

5,4

5.7

9,6

40,3

38

37,4

nine wordt

2,6

6,4

5,3

5,6

9,6

40

38

36,5

daarna toe-

2,8

7

5,5

5,7

6,4

40

37,6

35,5

gediend in

3

7,3

5,5

5,8

9,6

40,3

37,4

35

grootere

3,2

7,3

5,5

5,8

9,6

41

36

36

dosis.

2,8

7

4,8

5,2

12,8

41

36,6

2,7

37

De snaar staat

stil; ventri-

kel in sys-

tole.

degelijk gepaard gaat met een afwijking van de snaar,
hetgeen beteekent, dat de autotonus op zichzelf een poten-
tiaal-verschil in het leven roept. De typische verschuivingen
van de snaaruitslagen in de verschillende phasen van het
vergiftigingsproces met digitonine zijn ook in deze proef
duidelijk uitgedrukt.

We mogen besluiten, vooral ook gelet op de feiten waar-
genomen bij de lengte-veranderingen van verwarmde spieren,
dat de electrische veranderingen terug te voeren zijn tot het
autotonus-proces en daarmede quantitatief, doch niet qualitatief
verband houden.

165

-ocr page 182-

Ten slotte mogen hier nog eenige onderzoekingen vermeld
worden, verricht bij het hart van Anodonta fluviatilis, die
O. a. een bevestiging te meer zijn van de veronderstelling,
dat het electrisch verschijnsel een eigen proces vertegen-
woordigt, waarvoor ik later meer gedetailleerde gegevens
hoop biieen te brengen.

Het blootgelegde hart in situ wordt door middel van de
onpolariseerbare electroden (type B) afgeleid naar den snaar-
galvanometer. De electroden hebben met haar katoenpitten
eerst een kwartier lang gestaan in leidingwater en daarna in
de pericard-vloeistof van den mossel.

De snaar-galvanometer wordt gevoed met een stroom van
8 volt, terwijl de snaarspanning 38" bedraagt. De bewegin-
gen van het hart worden geregistreerd door een hefboompje
met steunplaatje en verticaal geplaatst strootje. De registratie
geschiedt langs pbotographischen weg.

Het hart voert, blijkens de eerste helft van onderstaande
figuur, regelmatige contracties uit, die gepaard gaan met
electrische schommelingen, welke iets eerder beginnen.
Fi O-uur 20. X

De bovenste lijn geeft het mechanische cardiogram; de daarop
volgende het electrocardiogram, terwijl de derde lijn als nul-
lijn fungeert; de verplaatsing bedraagt 0.22 cM. per seconde.

Ter plaatse van het kruisje worden op het hart 3 gutt.
eener 3\'\'/o KCl.-oplossing gedroppeld, hetgeen na eenigen

166

-ocr page 183-

tijd stilstand van het hart en wijziging van het electrisch
verschijnsel tengevolge heeft. Kort na de KCl.-toediening
zijn er nog zwakke bewegingen van het hart aan het hef-
boompje waarneembaar, doch weldra houden deze op, terwijl
de electrische schommelingen, welke in den beginne eerst
klein waren geworden, nu weer bijna haar oorspronkelijke
grootte hebben bereikt. Men ziet hier dus een volmaakte
incongruentie tusschen het uitwendig zichtbare cardiogram
en het electrocardiogram,
Figuur 30.

167

-ocr page 184-

Het hart bhjft, wat zijn mechanische veranderingen betreft,
volharden in zijn rust. Eerst den volgenden dag is ook het
electro-cardiogram verdwenen.

Ook bij een ander mosselhart zag ik de bovenbeschreven
incongruentie tusschen het mechanische en het electro-
cardiogram. Dit dier vertoonde daarenboven nog een eigen-
aardigheid, voor de kennis omtrent den autotonus van
beteekenis. Toen het hart door genoemde chemische stoffen
stil ging staan, bleef het electrisch verschijnsel met de fre-
quentie van de gewone hartscontractie periodiek optreden.
Maar behalve deze periodiek kon men zeer duidelijk ontwa-
ren, dat in deze verschijnselen groepvormingen voorkwamen,
die nagenoeg eenzelfden periode-duur bezaten als de perio-
dische lengte-schommelingen van den autotonus, vóór den stil-
stand van het mechanisch cardiogram duidelijk waarneembaar.

Ook bij het kikvorschhart had ik menigmaal de gelegen-
heid om waar te nemen, dat het electro-cardiogram na
digitalis-intoxicatie nog waarneembaar blijft, terwijl het hart
geen mechanische veranderingen meer vertoont.

Voor dit resteerend electrocar dio gram mogen ook geen
»fibrillaire Zuckungen« aansprakelijk worden gesteld, die bij
digitalisvergiftiging meermalen werden waargenomen, daar
ook bij bezien van het hart met een sterk vergrootende
loupe deze bewegingen niet zichtbaar waren, terwijl toch
het hart electrisch pulseerde.

De hiervoor beschreven electrische verschijnselen, ver-
kregen door opdruppeling van metaalzouten en toxische
stoffen, zijn een gevolg van de inwerking dier stoffen op het
levend protoplasma der spiercellen, want ter controle werden
verschillende stoffen gedroppeld op een afgestorven weefsel-
stukje, dat afgeleid werd naar den galvanometer, zonder dat
zulks van noemenswaardigen invloed bleek. Ook de op-
droppeling op de electroden-pitten alleen, hetzij deze gedrenkt
waren met bloed, hetzij ze alleen gedrenkt waren in 0.9 ®/o

-ocr page 185-

NaCl., gaf geen duidelijke wijziging van den snaarstand.
Wel kon men het vergiftigingsproces door digitonine te
voorschijn roepen ook zelfs bij volkomen stilstand van het
hart, mits de weefseldeelen niet afgestorven waren.

De volgende proef demonstreert zulks zeer fraai. Het hart
van een ringslang werd 29 Mei \'s middags gepraepareerd.
Na blootlegging en vaatonderbinding werd het hart uitge-
sneden op een kurkplaat gefixeerd, terwijl hartsbasis en de
ventrikelpunt werden afgeleid naar den snaargalvanometer.
De bewegingen van boezem en ventrikel werden volgens
de suspensie-methode geregistreerd. Bijgaand plaatje ver-
toont de hartspulsatie en het electrocardiogram van het
onvergiftigd hart.

Figuur 32.

Nadat aan het hart dien eigen middag 5 gutt. digitonine
I 0/0 zijn toegevoegd, ziet men na eenigen tijd de typische
werking van de digltonlne-intoxicatie optreden.

Den volgenden dag, 30 Mei, staat het hart stil in systole,
het hart werd door afspoelen met 0,9 0/0 NaCl en door
opdroppelen van 5 gutt. CaClg i en 3 gutt. KCl 3 \'^/o
wederom tot een vrij regelmatig pulseeren gebracht. De

169

-ocr page 186-

contracties zijn echter zeer klein, \'s Avonds om 11.30 uur
staat het hart stil, maar het electrisch phenomeen gaat rustig
rhythmisch door; de vorm van het electro-cardiogram is
monophasisch geworden.

Den 3osten jyfgj^ terwijl het hart blijft volharden in zijn
uitwendig zichtbare rust, vertoont het electro-cardiogram
de rhythmische veranderingen. Nu w^ordt opnieuw digitonine
rijkelijk op het hart gedroppeld, hetgeen tot gevolg heeft
een duidelijk effect op het electrisch verschijnsel, wat naar
zijn vorm volmaakt gelijkt op de electrische veranderingen
reeds eenige dagen te voren opgewekt door droppeling van
dezelfde stof.

Figuur 33.

Den 31 sten ]\\/j[gj duren de regelmatige periodische schom-
melingen nog steeds voort, hoewel ze kleiner zijn geworden.

Door stralende warmte en door ^lfkoeling kan men de
frequentie en de grootte dier schommelingen respectievelijk
vergrooten en verkleinen.

Den I®\'®" Juni staat het hart volmaakt stil, terwijl er ook
geen electrische veranderingeit meer periodisch plaats grijpen,
alleen blijkt, dat bij afleiding het hart voor het eerst een
sterken demarcatiestroomt vertoont, ten bewijze dat het nu
eerst is gaan afsterven.

170

-ocr page 187-

HOOFDSTUK VL

THEORIE VAN DEN AUTOTONUS.

Ter toelichting en verklaring van den autotonus, waarvoor
de prikkel ontstaat, aangrijpt en tot effect leidt in de spier
zelve, zijn talrijke theorieën beproefd, welke men in het
litteratuur-overzicht terug vindt.

Men zou de ontwerpers dezer theorieën in twee groepen
kunnen scheiden nl.: die, welke den autotonus langs mor-
phologischen weg pogen te verklaren en andere, welke dit
pogen te doen langs zuiver physiologischen weg.

Onder deze eerste groep kan men GrÜtzner rang-
schikken, die een mechanische voorstelling aan dc hand
doet, waarbij haakvormige verbindingen gemakkelijk los en
vastgemaakt worden en
Hermann, die den »Verkürzungs-
rüclvstand« terugvoert, deels tot het contractie-resultaat bij
verhoogden, inwendigen wrijvingsweerstand en deels tot het
physiologisch moment, dat onder bepaeilde omstandigheden
de verkortingskracht eener spier verandert.

Ook Biedermann zou men hieronder mogen rekenen,
die den tonus toeschrijft aan ccn onvolkomen afloop van
het contractie-proces, terwijl evenwel niet volkomen duidelijk
wordt, wat hiervan dan wel oorzaak is in laatste instantie.

Onder hen, die het vraagstuk van den autotonus in ph3\'sio-
logischen zin trachten te benaderen, vallen te noemen:
Gaskell, die de oorzaak terugvoert tot explosieve stoffen,
gevormd uit cn in het protoplasma der spiercel; vervolgens
Ringer, die de prikkelbaarheidsverandering van de spier
op den voorgrond schuift.
SCHENCK zoekt de oorzaak in
gebrek aan assimileerbare substanties;
Schultz poogt den

171

-ocr page 188-

Substanztonus, die vergelijkbaar is met den autotonus, te
verklaren door de contractie als oorzakelijk moment te
beschouv^en; de contractie zou in de spier chemische ver-
anderingen veroorzaken, welke op haar beurt chemische
zwelling zou voortbrengen en daardoor lengte-verandering
van de spier;
von Uexküll stelt het begrip tonus nagenoeg
identiek met Erregung, die druk, massa en capaciteit bezit,
terwijl de regeling plaats grijpt uit een centrum. De spier
als zoodanig geldt als een verkort reflexapparaat. Hij tracht
zelfs niet het wezen dezer »Erregung« te verklaren, juist
omdat dit van biologischen aard is;
Demoor en Philipson
brengen de tonische spierverkorting terug tot viscositeits-
veranderingen van het geprikkelde sarcoplasma, terwijl
Fano
en Bottazzi de meest volkomen theorie bouwden omtrent
de aetiologie van den tonus. De oorzaak volgens hen schuilt
in een anabolisch proces, dat opgewekt wordt door de
metabolieten, in een spier aanwezig.
Engelmann heeft
zich bepaald tot het uitspreken van een vermoeden omtrent
den autotonus, zeggend: »Auch in Bezug auf die Auffassung
des Muskeltonus eröffnet unsere Theorie neue Gesichtspunkte,
indem sie auf zwei verschiedene Quellen dieser Erscheinung,
eine chemische und eine thermische weist und damit die
Unterscheidung eines »Chemotonus« von einem »Thermo-
tonus« nahelegt. Alle diese Verhältnisse, verdienen vom
Gesichtspunkt unserer Theorie aus eigene, eingehende Unter-
suchung. «

Doch een alleszins bevredigend geheel, kan geen der
voornoemde theorieën leveren, vooral wanneer men let op
de hiervoor beschreven experimenteele oorzaken en de eigen-
schappen van den autotonus.

De autotonus toch is een opvolgende reeks van even-
wichts-toestanden, aan bepaalde voorwaarden gebonden; de
schommelingen zijn op te vatten als variaties van dergelijke
vrij labiele evenwichts-toestanden, die optreden en gewijzigd

172

-ocr page 189-

kunnen worden door prikkels. Deze prikkels kunnen zijn
intern of extern aangrijpende prikkels, terwijl de interne
prikkels weer onderscheiden mogen worden in autochthone
prikkels, die in de spier ter plaatste ontstaan en in aange-
voerde prikkels, die van buiten af de spier door convexie
of translatie bereiken. De evenwichtstoestand is het best ge-
kenmerkt door de lengte van de spier; voorts door het
spiervolume, de spierbardheid, viscosimetrische en optische
eigenaardigheden en door electrische eigenschappen. Ge-
noemde toestand is daarenboven in staat arbeid te verrichten,
wel niet in den mechanischen zin van het begrip arbeid,
maar in biologischen zin, welke verrichting men tegenwoor-
dig aanduidt met den naam van statischen arbeid. Daarbij
is de autotonus in staat zoo noodig druk te overwinnen, doch
dit behoeft hij niet immer te doen; deze druk kan zelfs
aanzienlijke bedragen bereiken, zonder dat het orgaan spoe-
dig wordt uitgeput, terwijl daarenboven het zuurstofverbruik
van tonusrijke weefsels zeer gering is. Vooral bij holte-
organen als het hart, de blaas en de uterus is dit van be-
lang, waar het orgaan bij verschillende graden van vulling
telkens een anderen autotonus-toestand intreedt, zonder dat
drukverschillen waarneembaar zijn. Vooral juist deze belang-
rijke eigenschap, maakt het onmogelijk den autotonus terug
te voeren tot een elasticiteitsverschijnsel.

Wat is dan toch de aard van dit proces?

De autotonus is bij uitstek eigenschap van de levende
spier. Zoodra het leven geweken is, verliest ook de spier
het vermogen om van autotonus te kunnen veranderen,
hetzij spontaan, hetzij onder den invloed van aangebrachte
prikkels. Derhalve is dit vermogen direkt gebonden aan
de levende materie der spier. Als zoodanig zou het auto-
tonus-proces dan ook zonder meer te rangschikken zijn
onder de, tot dusverre althans, onbenaderbare vitale processen,
waarvoor onze wetten van physica en chemie ontoereikende

173

-ocr page 190-

middelen ter verklaring zijn gebleken. Het leven aan-
vaardend als voorwaarde voor den autotonus, kan men zich
evenwel afvragen, hoe bij dit leven het proces zich zou
kunnen afspelen en van welke hulpmiddelen daarbij wordt
gebruik gemaakt.

Dit trachten wij nader toe te lichten.

De spier is o. m., eensdeels magazijn van stoffen, ander-
deels voortbrengster van stoffen, die als chemische prikkels den
autotonus vermogen te varieeren. Ik stel mij voor, dat
de genoemde stoffen de colloidale bestanddeelen der
spier in dien geest eene wijziging doen ondergaan, dat
het zwellingsvermogen der spiercel en speciaal van het sar-
coplasma veranderd wordt. Mogen al osmotische werkingen
hierbij haar invloed doen gelden, toch zijn deze niet de
wezenlijke factoren gebleken der zwellingsveranderingen,
w^elke volgens eigen opvattingen nagenoeg geheel worden
veroorzaakt door de werking van ionen op eiwitsubstanties.
De ionen gaan met eiwitten adsorptie-verbindingen aan i),
die reversiebel zijn en wel zoolang, als de eiwätsubstantie der
spier nog een levende massa uitmaakt. De evenwichtstoestand
van den autotonus in een spier worde nu bepaald door de
hoeveelheid en den aard der adsorptie-verbindingen, terwijl
de zelfstandig^e vermogens van verkorting en verlenging der
spier verklaard mogen worden door het aanvaarden in het
algemeen, van twee soorten van adsorptie-verbindingen nl.
diegene, welke de zwelling doen minderen en die, welke
de zwelling bevorderen.

Wij denken ons de twee soorten van verbindingen bepaald
door den aard van het ion en van het proteid, alles geheel
overeenkomstig aan de praecipiteerendc en beschuttende

1) Hamburger, H. J., Nieuwere onderzoekingen over colloïden en haar
beteekenis voor de geneeskundige wetenschappen. Ned. Tijdschr. v. Gen.
I 1904. pag. 889.

174

-ocr page 191-

ionen, welke reeds bij verschillende processen in de colloid-
chemie worden aangenomen, i)

Zoodra een dier groepen van adsorptie-verbindingen de
overhand heeft, zal ook daarmede evenredig de autotonus
veranderen en wel zoolang, tot een nieuwe evenwichts-
toestand wederom bereikt is.

Ter nadere motiveering dezer opvattingen, zij o.a. gewezen
op de onderzoekingen van
Loeb die tot de conclusie
komt, dat de metaal-ionen met de in een spier voorhandene
Proteiden verbindingen vormen, die evenals de verschillende
zeepen een ongelijk opslorpingsvermogen voor water bezitten.
De spieren gedragen zich, wat haar zwelling betreft, bij een
verblijf in verschillende zoutsoluties, geheel verschillend. Het
kation heeft hierbij een zeer belangrijke functie en bepaalt
hoofdzakelijk de zwelling. De spierzwelling, bij een verblijf
van de spier gedurende i8 uur in aequimoleculaire oplos-
singen, verhoudt zich aldus:

in kaliumzout 43 "/o toename;
in natriumzout 8 "/o toename;
in calciumzout 20 "/o vermindering.

De eigenaardige antagonistische, werking op den auto-
tonus en op de zwelling van een spier in het algemeen,
voor het KCl. eenerzijds en het CaCl.2 anderzijds, waar
tusschen in het NaCl. staat, doet al spoedig vragen naar

1) Lottermosen, A. Das Verhalten der irreversibelen Hydrosole Electro-
lyten gegenüber Zeitschrift für Chemie und Industrie der Kolloiden.
Band I 1907.

Zoo deelt o.a. Lottermosen mede: »von iner bestimmten Konzentra-
tion an, dem Schwellenwerte, der von der Natur des Hydrosoles und
der Electrolyten abhängt, wandeln Electrolyte die Hydrosole ins Gel
um, fällen das Kolloid aus. Im Allgemeinem sind die dem Hydrosol
entgegengesetzt geladenen Ionen die fällenden, die gleich geladenen,
die das Hydrosol schützenden Ionen."

2) Loeb. Ph3\'siologische Untersiichungen über Ionen Wirkungen. Pflüger\'s
Archiv. Bd. 69 en Bd. 71, 1897—1908.

175

-ocr page 192-

physische verschillen tusschen deze stoffen onderling. Deze
verschillen bestaan inderdaad en vinden eene uitdrukking
o.a. in de diffusie-coëfficient i) van genoemde zouten.

Substantie.

Concentratie.

kjg diffusie-
coëfficient bij 10 C.

kaliumchloride

0,1 mol

1,10

natriumchloride

0,1 mol

0,84

calciumchloride

0,1 mol

0,68

Dat het kation een wezenlijke, physiologische rol vervult
bij deze zouten, leeren de waarnemingen van
Brailsford
Robertson 2),
die de snelheden der ionen experimenteel
vaststelt en aldus tot de volgende verhoudingscijfers komt:

kaliumion 66
natriumion 45
calciumion 35
chloorion 53.

Overton\'.s nasporingen, hoewel toegelicht van viit een
ander standpunt, nl. de osmose, laten zien hoe het mogelijk
is, dat bepaalde stoffen voornamelijk door de diffusie in de
spier binnendringen en niet gehinderd worden door sarco-
lemma of perimysium. Hij geeft daarbij tevens een voorstelling,
hoe de adsorptie-verdeeling van oplosbare stoffen op de
protoplasma-membraan plaats vindt en de wijs waarop zij
deels het protoplasma vermogen binnen te dringen.

De opvattingen der ionen-adsorpties maken het mogelijk
verschillende eigenschappen van den autotonus te duiden,
zonder dat zij met eenig bekend feit in strijd komen.

Schuhmeister. Wiener Berichte II, pag. 79.

Brailsford Robertson. Studien zur Chemie der lonproteid verbin dun-
gen I. Rob. Trans. Roy. Soc. of South Australia, vol. 29, 1905. Zie
vertaling in Pflüger\'s Archiv.

176

-ocr page 193-

De reeds genoemde zwellingsveranderingen, door de
eigenaardig geadsorbeerde eiwitstoffen opgewekt, zullen tot
gevolg hebben de lengte-wisselingen van de spier door de
vorm- en Inhoudswijziging i) van den spiervezel, die het
sarcoplasma bergt, den zetel van den autotonus.

Hetzij dat we te maken hebben met de dwarsgestreepte
spier, gekenmerkt over het algemeen door de kleine breedte,
waarover de autotonus werkzaam kan zijn, hetzij dat we te
doen hebben met de gladde spier, die zooveel rijker aan
sarcoplasma is en die in het bezit is van een zooveel grootere
autotonus-breedte, in beide gevallen kunnen we ons den
spiervezel denken als een zak met min of meer vloeibaren
inhoud. Deze zak is het sarcolemma der dwarsg^estreepte
spieren, terwijl de
Heidenhainsche buitenste, meer resis-
tente laag van den spiervezel dezelfde functie uitoefent bij
den gladden spiervezel.

De vermeerderde zwelling, deels een gevolg van een ge-
wijzigd wateraantrekkendvermogen der adsorptie-verbindin-
gen, zal trachten den inhoud van den vezel de kleinst
mogelijke ruimte te doen innemen, wat lengte-verandering
van eiken vezelzak afzonderlijk en daarmee van de spier
tot gevolg zal hebben.

Dat het volume zich niet met den autotonus wijzigt, is
begrijpelijk, daar de spiervezel uit de intracellulaire weefsel-
spleten de benoodigde materialen kan betrekken; er heeft
slechts een verplaatsing van materiaal plaats binnen de
geheele spiermassa als systeem:

Nog zeer kortelings heeft fumihiko Urano mededee-
lingen gedaan omtrent de ongelijke distributie in de spier

1) Freundlich, H., Ueber Kolloidfällung und Adsorption. Zeitschrift
für Chemie und Industrie der Kolloiden. Bd. I. 1907.

2) Pekelharing, C. A., Voordrachten over Weefselleer. blz. 361. 1905.

3) Fumihiko Urano. Neue Versuche über die Salze des Muskels.
Zeitschrift für Biologie. Band E- N. F. Bd. XXXII.

177

-ocr page 194-

van de, ook voor den autotonus zoo belangrijk gebleken,
drie stoffen: het kalium, natrium en calcium.

Door de vorming der adsorptie-verbindingen zal een geheel
andere verdeeling en rangschikking van alle aanwezige
ionen optreden, waardoor tevens ladingsveranderingen plaats
vinden; deze laatste wijzigingen zullen de oppervlakte-
spanning der oplossingen en suspensies, in den spiervezel aan-
wezig, van toestand kunnen doen veranderen, daar de vorming
van meer consistente deeltjes afhankelijk is, o. a. van het
aantal en de lading der aanwezige ionen, i)

Het optreden van deze vastere deeltjes, waarvan o. a-
vormverandering van den spiervezel het gevolg kan zijn
en waarvan de doorzichtigheid der spier het criterium is,
verklaart naast wateropname de hardheids-variaties van de
spier en de optische en viscosimetrische veranderingen van
het perssap.

Zoo is boven den reflecteerenden condensor de toename van
het aantal gedifferentieerde deeltjes bij menging van kalium-
chloride met perssap op te vatten, als een agglutinatie
van colloidale deeltjes. Dat na een inwerking van de K-ionen
de vloeistof een ander polarisatie-vermogen zal bezitten dan
na inwerking van de Na-ionen wordt wel begrijpelijk, om-
dat het polariseeren eener vloeistof afhankelijk is van het
aantal en de grootte der deeltjes, die in de vloeistof aan-
wezig zijn.

Ook kan men in het verschil van uitdooving, dat ontstaat
na verhitting van spiersap, hetwelk respectievelijk gemengd
is met kalium- en natriumchloride, een analogie zien met
de eigenaardige verschijnselen, die ook in
Hofmeister\'s en
Pauli\'s 2) onderzoekingen, met betrekking tot stolling en

1) Ferrin, Zie A. Cotton et H. Mouton. Ees Ultramicroscopes, Paris 1906.
Pauli. Allgemeine Physikochemie der Zellen und Gewebe. Ergeb-
nisse der Physiologie. 6e Jahrgang 1902.

178

-ocr page 195-

ZAvelling worden aangetroffen. Zelfs de antagonistische ver-
schijnselen van het kalium-, respectievelijk natriumchloride
op de spier, zijn gemakkelijk in overeenstemming te brengen
met de zwellings-hypothese.
Wolfgang Ostwald i) deelt
mede dat een
volledig spiegelbeeld bestaat tusschen de
zwellingskromme en de viscositeitscurve van verd^^^^jg
gelatine-oplossingen.

Al mag men nu deze, voor gelatine gevonden, feiten niet
in hun absolute waarde overdragen op de spier en het spier-
sap, toch kunnen zij zeer wel in betrekkelijken zin daartoe
in aanmerking komen. Daarbij bedenke men, dat de viscositeit
ten nauwste samenhangt met de oppervlakte-spanning en
het aantal grootere deeltjes, in de vloeistof aanwezig.
Henry 2)
heeft zich bezig gehouden met de betrekking op te sporen
tusschen de viscositeit eenerzijds en het aantal, massa, ge-
middelde snelheid en bewegingsruimte der moleculen ander-
zijds.

Wanneer nu, zooals bij de vorming der absorptie-verbin-
dingen natuurlijk plaats vindt, een verschuiving en verandering
van het aantal en de grootte der deeltjes plaats heeft, zal
ook de viscositeit daarmede in zekere evenredigheid moeten
veranderen.

Het electrisch verschijnsel, dat met den autotonus tot op
zekere hoogte quantitatief, doch niet qualitatief wisselt, krijgt
door dc voorstelling der vorming van adsorptie-verbindingen
eene verklaring. Door de gewijzigde ophooping van ionen
van een bepaald teeken, voor een deel als gevolg van ge-
wijzigde adsorptie, moet ook het potentiaal-verschil tusschen

1) Ostwald, Wolfgang, Ueber feinere Quellungsersclieinungen von Gela-
tine und Salziözungen nebst allgemeinen Bemerkungen zur physikalisch-
chemischen Analyse der Quellungskurven in Electrolyten. Pflüger\'s Archiv.
Bd CXI, pag. 140.

Henry, Ch., A propos de colorants nouveaux. Inst. gén. Psycholog.
Bull 5. 1907.

179

-ocr page 196-

twee punten van het dierhjk weefsel veranderen. Op dit
tot op zekere hoogte permanent blijvend, electrisch spannings-
verschil, zullen zich de electrische verschijnselen, die elke
hartscontractie vergezellen, als afzonderlinge stroomwisse-
lingen zich superponeeren.

Men heeft daarenboven te bedenken, dat wat Chanoz i)
schrijft over »Osmose et les phénomènes electriques«, ook
mutatis mutandis van toepassing is in dit geval: »c\'est donc
la vitesse inégale de migration de ion (ou le rapport des
vitesses) qui constitue la cause de la difference du potentiel
au contact de deux dissolutions inégalement concentrées.

Het optreden der electrische veranderingen bij een spier,
door stralende warmte verkregen, vindt tevens een toelichting.
De warmte roept nl. eene andere groepeering van colloidale
deeltjes te voorschijn, waardoor, in verband met de gewijzigde
ionen-adsorptie, veranderingen in de electrische verhoudingen
van de spier zullen optreden.

Aldus redeneerend zijn de electrische verschijnselen geen
zuiver zelfstandige processen, maar bijkomstige resultaten
van bepaalde veranderingen, waartoe ook
Engelmann
besloot in zijn »Ursprung der Muskelkraft«, zeggend:
»Unsere Theorie nun giebt gar keine Rechenschaft von den
electrischen Vorgängen im Muskel. Das würde ein ernst-
lichen Vorwurf sein, wenn die electrischen mit den mecha-
nischen Vorgängen wirklich direct zu schaffen hätten. Zu
solcher Annahme besteht aber, wie mir scheint, durchaus
kein Grund.. . Man wird demnach eine principiell richtige
Erklärung des Ursprungs der Muskelkraft geben können,
ohne von den electrischen Erscheinungen Notiz zu nehmen.«

De onderzoekingen van Querton over de productiewijs
van de electriciteit in levende wezens, doen evenzoo tot die

1) Chanoz, M. Osmose et phénomènes electriques. Journal de Physio-
logie et de Pathologie. Tome 8, 1906.

180

-ocr page 197-

opvatting neigen. Zijn studie is samen te vatten in deze
eindconclusie: »Aussi quelqiie soit Ie phénomène organique
que l\'on examine, les manifestations électriques apparaissent
intimement liées aux reactions chimiques; même lorsque
celles- ci sont quantitativement infaibles, que rien ne se révèle
encore à notre observation, la rupture de l\'équilibre moleculair
est annoncée par le dégagement de force électromotrice.

In dezen gedachtengang vinden ook de verschillende
prikkels tot autotonus eene verklaring. Omtrent de chemische
behoeft niets nader meer gezegd te worden, na al het
voorafgaande; de electrische prikkels zijn terug te voeren
in hun werkzaamheid tot ionen-verschuivingen, waardoor de
gelegenheid geopend wordt om andere adsorptie-verbindingen
tot stand te laten komen, hetgeeii weer tot direkt gevolg
heeft het optreden van nieuwe evenwichtstoestanden in de
spier, terwijl de thermische prikkels de stabiliteit der half-
vloeibare, colloidale massa\'s veranderingen doen ondergaan. 2)

Dat de reactie van den electrischen prikkel onder gelijke
evenwichtstoestanden van de spier steeds dezelfde zal wezen,
is een gevolg van de steeds gelijke wijze, waarop de ionen
verschuiven onder invloed van dien prikkel ; dat daarentegen
het resultaat van een thermischen prikkel zoo geheel ver-
schillend kan uitvallen, getuigen de proeven bij het mossel-
hart, dit vindt juist zijn verklaring in den precairen toestand
van stabiliteit, die van zoovele andere factoren tevens afhan-
kelijk is.

De mechanische prikkel heeft een deformatieven invloed,
waarbij o. a. veranderingen van oppervlakte-spanning ont-

1) Querton, L. Mode de production de l\'électricité dans les êtres
vivants. Travaux du laboratoire de Physiologie. Instituts Solvay. Bruxelles
Tome V. 1902. 1903.

2) Svedberg, The., Studien zur Lehre von den kolloiden Lösungen,
Nova acta Regiae Societatis Scientiarum Upsaliensis. Serie IV, Vol. 2.

N«. I, 1907-

181

-ocr page 198-

staan, waardoor indirekt ladingswijzigingen optreden, gevolgd
door andere colloidale groepeering en gewijzigde zwelling.
Dit alles zal leiden tot verbreking van den evenwichtstoe-
stand in de spier, tot wijziging van den autotonus.

Dat bij intensen spierarbeid veranderingen van den auto-
tonus kunnen optreden, wordt begrijpelijk, als men bedenkt,
hoe bij het afbraak-proces der spiercontractie tal van meta-
bolieten gevormd worden, die lang niet onverschillig zijn
voor de ionenadsorptie in de spier. Om enkele slechts te
noemen, zij gewezen op het melkzuur, de kreatinine en
het CO2 en verder de verschillende metaal-ionen, die te
voren deel uitmaakten van gecompliceerde eiwitstoffen. Deze
verschillende metabolieten zullen deels als op zichzelf staande
ionen zich gedragen en adsorptie-verbindingen kunnen aan-
gaan, deels zullen zij op het gedrag van andere ionen hun
invloed doen gelden.

Dat de vermeerderde autotonus een voordeel is voor de
vermoeide spier, kan hierin schuilen, dat de contracties zelve
niet zoo groot behoeven te zijn om een zelfde last evenhoog
op te voeren, waardoor de voorradige materialen, de werkelijk
anabolische stoffen, minder snel zullen uitgeput raken; neemt
de autotoniis af na een maximum bereikt te hebben, dan zal
dit kunnen beteekenen, óf dat de spier niet meer in staat is
een behoorlijk benoodigd aantal adsorbeerende metabolieten
te verschaffen, óf dat de voor adsorptie geschikte colloidale
bestanddeelen opgebruikt zijn.

Hoe moeten we ons de werking van alcaloïden denken
als prikkel voor den autotonus? We kunnen hierbij moeilijk
denken aan een eenvoudige dissociatie in ionen, welke ionen
dan geheel op zichzelf zouden kunnen inwerken.

Volgens Loeb\'s opvattingen kan de werking van alcaloïden
teruggebracht worden tot een engere verbinding dier alca-
loïden met de zout-ionen, die op hun beurt aan het proto-
plasma gehecht worden. Op die wijs zouden dan de alcaloïden

182

-ocr page 199-

adsorptie-verbindingen van een ingewikkelde structuur
kunnen doen ontstaan.

Doch er is nog eene andere mogelijkheid denkbaar, waar-
voor eenige argumenten zijn bij te brengen. Het blijkt
namelijk uit vele mijner proeven, dat autotonus en hartslag
op verschillende wijzen kunnen beïnvloed worden door een
zelfden prikkel.

Zoethout drukte ongeveer hetzelfde uit door te ver.
onderstellen, dat er twee verschillende contractiele sub-
stanties in de skeletspieren aanwezig zijn, zooals
Bottazzi
dit reeds had aangenomen voor de hartspier. Dit alles wekt
het vermoeden, dat de autotonus van een spier aan de aan-
wezigheid van bepaalde stoffen gebonden is.

Deze nu benoodigde stoffen zou men zich kunnen denken
ongelijk verbreid voor te komen in de spier, waarbij een
zeker verband tusschen distributie van zenuw-elementen en
autotonus-werkzaamheid niet te miskennen valt. Reeds vroeger
werd verband gezocht tusschen deze feiten onderling, door
het aannemen van de receptieve stoffen van
Langley. Ik
stel mij voor, dat genoemde receptieve stoffen nu door de
alcaloïden verandering kunnen ondergaan, door middel van
eenvoudige chemische binding, zoodat zij zich anders ge-
dragen dan, wanneer zij verbonden geraken met metaal-
ionen tot zoogenaamde adsorptie-verbindingen.

De alcaloïden wijzigen op de hierboven gemelde wijs dus
de natuurlijke adsorpties van de ionen met de respectieve
stoffen en oefenen daardoor een katalytische werking uit,
gelijk ook de N.-vagus en N.-sympathicus dit vermogen te
doen op den autotonus. Het aanvaarden van dergelijke
receptieve stoffen voor den autotonus, terwijl in soortgelijke
andere stoffen de anabolische en katabolische processen
der spiercontractie zich afspelen, vergemakkelijkt de voor-
stelling, dat de zenuwprikkel in meerdere gevallen een krach-
tigen invloed op den autotonus kan doen gelden.

183

-ocr page 200-

Ik heb gepoogd experimenteele oorzaken en eigenschappen
van den autotonus zooveel mogelijk onder één gezichtspunt
te brengen. Het beginsel der adsorptie-verbindingen brengt
met zich een vrij groote labiliteit der verbindingen, waardoor
juist de autotonus gekenmerkt is. De vrij losse band der
adsorptie-verbindingen zal het mogelijk maken, dat de auto-
tonus telkens de uitdrukking weergeeft van de inwendige
constellatie van het protoplasma. Het leven, gekenmerkt door
zijn wondere rhythmiek van verhoogde en verminderde
stofwisseling, van grootere en geringere arbeidspraestatie\'
zal ook zijn invloed doen gelden op het ontstaan en den
voorraad en lading der ionen. Op deze wijs zal een rhyth-
misch wisselen van den autotonus mogelijk wezen.

Wat in laatste instantie de oorzaak van de rhythmiek zelf
kan zijn, daartoe kan ik thans het zwijgen doen. Alleen
vestig ik de aandacht op de onderzoekingen van
Robertson
Brailsford
over de gewone slagrhythmiek. Men zou wel-
licht deze gegevens mogen overdragen op de autotonus-
rhythmiek, die de schommelingen aangeeft om den even-
wichtstand van den autotonus.

184

-ocr page 201-

STELLINGEN.

185

-ocr page 202-

\' Je •«-£ ,

5 4 -

" ......

» n

.St

1

-ocr page 203-

STELLINGEN.

I.

Het proces van den autotonus is terug te brengen tot
chemische zwelling.

II.

Het electrisch phenomeen der hartscontractie wordt niet
veroorzaakt door de vormverandering der spiercellen, maar
staat in eng verband met de prikkelprocessen, die de vorm-
verandering opwekken.

III.

De verandering van den autotonus gaat gepaard met
wijziging van den electrischen spaniiingstoestand van de spier.

IV.

Alcohol heeft een detoniseerenden invloed op de spier,
voornamelijk in de eerste helft van een vermoeienis-proces.

V.

Het pigment door bestraling verkregen is niet identiek
met het natuurlijk pigment.

187

-ocr page 204-

VI.

De toelichtingen van Eugène Dubois en Schwalbe
tot hun vondsten van den zoogenaamden Pithecanthropus
erectus en den Homo primigenius zijn in strijd met de
opvattingen omtrent de formatie van den menschelijken
schedel volgens de biogenetische grondwet.

VII.

Klierrijkdom van den wand van de galblaas is niet de
oorzaak, maar het gevolg van de cholelithiasis.

VIII.

De tuberkelbacil is van saprophytische natuur.

IX.

Het onderzoek naar de motorische en secretorische functie
van de maag, mag zich niet beperken tot het onderzoek op
één tijdstip, doch moet zich uitstrekken over het geheele
digestieverloop.

X.

De klinische diagnostiek bewege zich meer in functio-
neele richting.

XI.

Bij de therapie der tuberculose streve men naar een
rijkelijke toediening van oplosbare Ca-verbindingen.

i88

-ocr page 205-

XIL

Sommige vormen van morbus Meniere hebben een
reflectorischen oorsprong met het neusslijmvlies als uit-
gangspunt.

XIII.

Bij gastro-enterostomie wegens stenosis of spasmus pylori
worde de anastomose zoo dicht mogelijk bij den p^dorus
aangelegd.

XIV.

De algemeene veronachtzaming en de onvoldoende of de
te late verzorging van de vrouw bij zwangerschap, baring
en kraambed, hebben tot gevolg gehad, dat de belangen
der moeder over het algemeen te weinig op den voorgrond
treden en zich onevenredig ontwikkeld hebben, vergeleken
met de groote zorg voor het kind.

XV.

Bij myoom-operatie worde men geleid door het beginsel der
myoom-ectomie. Er worde slechts bij gebleken onmogelijkheid
van de toepassing daarvan overgegaan tot uterus-extirpatie.

XVI.

Consanguiniteit mag niet als oorzaak van retinitis pig-
mentosa worden aanv^aard.

XVII.

Een wet op besmettelijke ziekten heeft naast haar preven-
tief karakter een krachtigen medisch-paedagogischen invloed
ter voorkoming van besmetting en complicaties. Om dezen
invloed worde geëischt, dat mazelen en kinkhoest wettelijk
als besmettelijke ziekten worden beschouM^d.

-ocr page 206-

XVIII.

Alopecia areata is niet van parasitairen aard.

XIX.

Het tijdstip der geboorte in den loop van het jaar doet
zijn invloed gelden op de physieke en psychische gesteltenis
van het individu.

XX.

Het is een afkeurenswaard miskennen van wetenschappe-
lijke ervaring en feiten, dat aan kinderen in inrichtingen
van onderwijs en opvoeding alcoholica worden verschaft.

XXI.

De ontkenning van een psj^chisch parallel-proces bij de
zinnelijke bewustzijnsverschijnselen is een apriorisme.

190

-ocr page 207-

ERRATUM.

Op blz. 167 moet figuur 31 omgekeerd gedacht worden.

-ocr page 208-

i, •

-ocr page 209-

• I

-ocr page 210- -ocr page 211- -ocr page 212-

\'m