EICTSr ATsTTWOORD
op de vraag:
HOE BEHOORT EEN GENEESKUNDIGE PLAATS-
BESCHRIJVING BEWERKT TE WORDEN?
m»
f-
-ocr page 3-op de vraag:
m BEyOORI m GENEESKOIDICE PLAmSBESCHIIIJVliE
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
M^. H. P. Gr. QUACK,
SEWOON HOOGLEEEAAK IN BE EECHTSGELEEEDE EACÜLTEIT,
met toestemming van den aoademischen senaat
volgens besluit dee geneeskundige faculteit,
ter verkrijging van ben graad
I
VAN
AAN DE
HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
op Maandag, den November 1874, des namiddags ten 6 ure,
TE VERDEDIGEN
Geboren te DORDRECHT.
UTEECHT,
Gebb. van der post.
1874.
-ocr page 4-s
i
GEiJßüKT BIJ G. A. VAN HOPTEM , TK UÏKECHT.
-ocr page 5-AAN MIJNE OUDERS.
■ /
-ocr page 6-■.M
f ^ j\'
» >
\'> / ;
. > ^
f . -\'mrc vS^ÄS.....
-ocr page 7-Het is mij een behoefte hier openlijk mijn dank te
betuigen aan U allen. Professoren der Utrechtsche Hoo-
geschool, die aan mijne wetenschappelijke vorming hebt
bijgedragen, voor de onbekrompenheid, waarmede gij
mij steeds in den rijkdom uwer kennis en ervaring hebt
doen deelen.
Het is niet alleen uit kracht der gewoonte, dal die
dankbetuiging in het bijzonder tot U gericht is, hoogge-
schatte Promotor, Hooggeleerde loncq. Steeds, en niet
het minst bij het bewerken van dit proefschrift, mocht
ik ondervinden, dat gij niet alleen de leermeester, maar
ook de vriend en raadsman uwer leerlingen zijt.
Ontvangt ook gij, Professoren en Lectoren aan het
-ocr page 8-VIII "
Athenaeum illustre te Amsterdam, mijn dank voor de
welwillende wijze, waarop gij mij, voor U een vreem-
deling , in uw uitstekend onderwijs hebt doen deelen.
Waar ik van mijne leermeesters spreek, daar denk
ik ook aan U, waarde Vader. Wees er van overtuigd,
dat de wenken, vaak ongezocht, maar juist daardoor
des te grooter in waarde, van U ontvangen, op mijne
vorming van onberekenharen invloed zijn geweest.
Waren de beschouwingen, vervat in de volgende blad-
zijden, bestemd voor het groote publiek, ik zou de taak,
die ik op mij heb genomen, aanvangen met een oratio
pro domo ten behoeve der Hygieine Publica en aan de
belangrijkheid van het onderwerp, dat ik wensch te
behandelen, den grond ontleenen, waarop ik een be-
roep zou doen op de welwillendheid mijner lezers. Nu
echter moge het voldoende zijn te herinneren, dat het
boekje een proefschrift is, dat zijn ontstaan alleen te
danken heeft aan den wensch van den schrijver om in
de rei der viri doctissimi te worden opgenomen.
Is het derhalve onnoodig in het breede te betoogen,
van hoeveel belang het is zich toe te leggen op de be-
oefening der openbare gezondheidsleer, een betoog,
waaruit zou moeten blijken, dat in de toekomst alleen
een rationeele toepassing van de wetten der gezond-
heidsleer in staat zal zijn hen, die den spot drijven met
de ars salutifera, met welsprekende cijfers den mond te
snoeren, noodzakelijk is het dit boekje in te leiden met
een korte omschrijving van den inhoud.
Het behoeft geen lang betoog, dat de ontwerper
-ocr page 10-2
eener geneeskundige plaatsbeschrijving met dezen veel-
omvattenden en vaak onaangenamen arbeid geen ander
doel kan hebben dan hem dienstbaar te maken aan de
Hygieine Publica. Aan de behoefte van deze alléén
moet dus iedere geneeskundige plaatsbeschrijving haar
inhoud ontleeneh.
Vraagt men derhalve naar de eischen, die men zich
te stellen heelt bij het bewerken van zulk een arbeid,
dan moet in de eerste plaats worden onderzocht, welke
de taak is der Hygieine Publica en op welke wijze een
geneeskundige plaatsbeschrijving haar in de vervuUing
van die taak kan behulpzaam zijn.
In de tweede plaats wensch ik na te gaan, welke de
methode van onderzoek is, waarvan de ontwerper eener
geneeskundige plaatsbeschrijving zich moet bedienen,
om aan de eischen, die de Hygieine Publica hem stelt,
te voldoen.
Deze vraag wil ik splitsen in de beide volgende.
1°. Welke zijn de methoden van onderzoek, waar-
door de mensch zich in het algemeen kennis verschaft?
2°. Welke van deze moet de bewerker eener genees-
kundige plaatsbeschrijving zich tot de zijne kiezen?
Ik zal trachten aldus aan te toonen, dat voor zijn
arbeid alleen van de Statistiek heil te wachten is, dat zij
het belangrijke hulpmiddel is, waardoor alléén een genees-
kundige plaatsbeschrijving aan de eischen kan voldoen,
die haar door de Hygieine Publica worden gesteld.
Het derde deel mijner beschouwingen zij dus gewijd
aan de Statistiek en hare toepassing op geneeskundige
plaatsbeschrijvingen.
Ik wil hierbij onderzoeken, welke de waarde is der
Statistiek en op hoedanige wijze zij moet worden toe-
gepast.
1°. in het algemeen;
2°. op geneeskundige plaatsbeschrijvingen.
Eindelijk wensch ik mijne beschouwingen te beslui-
ten met het aanhalen van een enkel voorbeeld uit de
literatuur van dit onderwerp, om aan te toonen, van
hoe geringe waarde een geneeskundige plaatsbeschrij-
ving is, indien geen recht wordt wedervaren aan de
eischen, die de Hygieine Publica haar stelt, en het
onderzoek niet methodisch wordt verricht.
T
1*
-ocr page 12-Over de eischen, [die aan een geneeskundige plaatsbe-
schrijving moeten worden gesteld.
Naast de roeping van den praktischen medicus om
de individuen, die aan zijne zorg worden toevertrouwd,
van hunne kwalen te genezen of deze, zooveel dat kan,
dragelijk te maken, staat die van den hygieinist om de
maatschappij van de nadeelige invloeden, waaraan hare
leden zijn blootgesteld, te bevrijden of ten minste de
werking van deze op den gezondheidstoestand tot een
minimum te reduceeren, m. a. w. de ziekten dei\' maat-
schappij te genezen i).
Deze roeping is des te schooner, naarmate er meer
1) Kortheidshalve zal in dit boekje de uitwerking van het eomplux van
schadelijke invloeden op de gezondheid der individuen de zieÈfe der maat-
schappij, resp. der gemeente worden genoemd. Aan het begrip van ziekte
wordt hierdoor niet te kort gedaan. Immers, ook bij het individu is ziekte
niet anders dan de uitwerking van een schadelijk agens of van meer zulke
agentia op \'t organisme. Zoo ook spreekt men van de constitutie ccner
gemeente en hecht hieraan grootendeels dezelfde beteekenis als aan de con-
stitutie van een enkol individu.
liij deze opvatting van het begrip „ziekte der maatschappij" behoort ook
nog tot de taak der Hygieine Publica om de ziekten te voorkomen, d. w. z.
maaircgelen te nemen, vi\'aardoor geene uieuwe schadelijke invloeden kunnen out-
m
leden der maatschappij door worden gebaat, maar te-
vens des te moeielijker.
\'t Is schoon bij een bepaald individu de diep verbor-
gen oorzaak te hebben opgespoord van een slepende
kwaal en door gepaste middelen oorzaak en gevolg bei-
den te hebben uit den weg geruimd; maar nog grooter
zelfvoldoening zal hij smaken, wien het mocht geluk-
ken de kiem te vinden van een heerschende kwaal en
daardoor het middel om aan de gezondheid van een
gansche bevolking bevorderlijk te zijn. Zoo ooit de ge-
neeskunst aanspraak mag maken op den naam van ars
salutifera, de Hygieine Publica verdient dien zeer zeker
ten volle.
Om de maatschappij te kunnen genezen moet zij be-
ginnen, evenals de geneeskunde in engeren zin,
\'P. met het herkennen der ziekten — diagnostiek;
2". met het aanwijzen der ziekteoorzaken — aetiologie.
Over elk dier punten een enkel woord.
1". Het herkennen der ziekten van de maatschappij,
de diagnostiek der Hygieine Publica.
Slechts in enkele gevallen wordt de practicus geroe-
pen om gezondheid of ziekte te constateeren, zonder
meer. In verreweg de meeste zijn de teekenen van het
ziek zijn als zoodanig zóó sprekend of heeft hij zóó wei-
nig reden de subjectieve klachten van den patiënt te
wantrouwen, dat hij zonder nader onderzoek een af-
wijking van de norma aanneemt.
Anders is het met de maatschappij. De toestand van
staan. Waar echter, blijkens de ervaring, aan het vernietigen der schade-
lijke invloeden reeds zoovele bezwaren verbonden zijn, zal het voorkomen ia
de meeste gevallen wel tot de j)ia vota van den hygieiuist behooren. Wie
zal den zieke, voor hij hem heeft genezen, voorschriften geven om hem voor
nieuwe kwalen te vrijwaren ?
6
deze patiënte moet al zeer zorgelijk zijn, als bij he-
vige epidemieën, eer er van haar een klaagtoon wordt
vernomen. In den regel zwijgt zij als het graf, ja zelfs
simuleert zij gezondheid, terwijl toch bij nader onder-
zoek blijken kan, dat zij tot in de kleinste aderen be-
smet is door een verborgen gif.
Wie derhalve de maatschappij wil genezen moet be-
ginnen met aan te toonen, dat zij ziek is. Zoolang het
publiek niet hiervan ten duidelijkste is overtuigd, loopt
de hygieinist gevaar te worden beschouwd als een Don
Quichotte, strijdende tegen windmolens.
Reeds terstond rijst de vraag: wanneer moet de maat-
schappij als ziek worden beschouwd?
Reeds bij het individu is het ziek of gezond zijn re-
latief. Men zou gevaar loopen in spitsvondigheden te
vervallen, indien men binnen nauwkeurige grenzen de
gezondheid wilde afbakenen. Immers, dezelfde afwij-
king van de norma, die een tengere hysterica ziek doet
zijn, wordt van nul en geener waarde beschouwd door
den krachtigen landman. Wie zal daarenboven de norma
aangeven, een noodzakelijk gegeven om in abstracto de
ziekte te defmieeren ?
Evenzoo is het gelegen met de maatschappij. Men
heeft, wil men spreken van een zieke maatschappij, in
de eerste plaats noodig een terminus comparationis. Nu
is het duidelijk, dat het vinden van dezen een onmo-
gelijheid is voor de maatschappij als geheel genomen,
en dat men haar derhalve moet splitsen in deelen, door
welker onderlinge vergelijking men den gezondheids-
toestand van ieder dezer kan waardeeren. Hierbij komt,
dat én in natuurlijke gesteldheid èn in sociale omstan-
digheden de verschillende deelen der maatschappij zóó-
zeer van elkander verschillen, dat het ook reeds daar-
om alléén rationeel mag heeten die verschillende dee-
len afzonderlijk aan een onderzoek te onderwerpen.
Het ligt voor de hand de afzonderlijke gemeenten in
casu als deze deelen der maatschappij te beschouwen.
Aldus is de eerste vraag, die de hygieinist zich bij
zijne diagnose te stellen heeft:
»Is een gegeven gemeente, bij andere vergeleken,
ziek te noemen?"
Welke de maatstaf zijn moet, waarmede men den
gezondheidstoestand zal meten, moge later blijken.
Is eenmaal uitgemaakt, dat de gemeente als patiënte
moet worden beschouwd, dan komt in de tweede plaats
de vraag in aanmerking: »Van welken aard is hare
ziekte?"
Aan het ziekbed construeert zich de medicus uit het
complex van verschijnselen een beeld der ongesteldheid.
Zijne eigene ervaring of die van anderen hebben hem
geleerd, dat vele ziekten in den regel zich kenmerken
door of althans vergezeld gaan van een bepaalde reeks
van verschijnselen. Gevatheid in het opsporen dier
symptomen en juistheid van oordeel in hunne waardee-
ring doen hem kennen als een goed diagnosticus. Die
opsporing bestaat in het verzamelen van gegevens,
waarvan het aantal niet te groot kan zijn; die waar-
deering in het juiste combineeren aan den eenen kant
van verschijnselen, die met elkander in verband kun-
nen worden gebracht, in het schiften aan de andere
zijde van die, welke voor het oogenblik niet zijn te dui-
den. Zijn aldus de noodige bouwstoffen verzameld, dan
wordt het ziektebeeld hieruit geconstrueerd, dat de er-
varing als aan het gevonden symptomencomplex ver-
bonden heeft leeren kennen.
Zoo ook moet de hygieinist handelen, die een dia-
-ocr page 16-gnose wil maken van de ziekte, die zijn gemeente heeft
aangetast. Hij moet feiten verzamelen, zooveel hij kan;
hij moet die feiten met oordeel schiften, ze met elkander
in verband brengen, ze ten slotte vereenigen tot een
complex van verschijnselen en er een ziektebeeld uit
opbouwen.
2°. Het aanwijzen der ziekteoorzaken, de aetiologie
der Hygieine Publica.
Is de hygieinist tot de slotsom gekomen, dat zijne
gemeente als ziek moet worden beschouwd; heeft hij
zich door het verzamelen, schiften en combineeren van
feiten een beeld ontworpen van de ziekte, waaraan de
gemeente lijdt, zoo wacht hem de moeielijke taak de
oorzaken dier ziekte op te sporen.
Dat het vinden dezer oorzaken voor den hygieinist
van het hoogste belang is, ja zelfs, dat hem zonder
dit zijne diagnose weinig zou baten, ligt voor de hand.
Het moge hem soms gelukken door gepaste maatregelen
de ziekte te temperen, haar radikaal te genezen zal
hem steeds onmogelijk blijven, indien hij niet aan de
indicatio causalis kan voldoen; daartoe is echter het
kennen dier oorzaken een eerste vereischte.
Is hij dan tevens in staat doeltreffende maatregelen
te nemen om die oorzaken op te heffen, dan kan hij
rekenen zijn taak voorloopig volbracht te hebben. Hij
heeft dan zijn doel bereikt: de gemeente, waaraan hij
zijne krachten wijdt, van het geheimzinnige monster
te verlossen, welks giftige adem de gezondheid der be-
woners ondermijnde.
Zal nu een geneeskundige plaatsbeschrijving aan dat
doe] bevorderlijk zijn, dan moet zij aan de behoeften
der Hygieine Publica haar inhoud ontleenen. Welke
die behoeften zijn, is gebleken. Ik merkte op, dat van
9
een eigenlijk genezen der gemeente geen sprake kan zijn,
indien niet
1° een ziekelijke gesteldheid is geconstateerd;
2° de aard en
3° de oorzaken van deze zijn aan \'t licht gebracht.
Is nu aan deze behoeften voldaan op zoodanige
wijze, dat eensdeels de wetenschappelijke hygieinist er
door is bevredigd, anderdeels de feiten, die hij aan
\'t licht brengt, zóó overtuigend zijn, dat de bevolking
er door wordt opgewekt om mede te werken tot herstel
van haar eigen geknakten gezondheidstoestand, dan,
maar ook dan alléén, kan een geneeskundige plaats-
beschrijving met volle recht geacht worden aan de
eischen te hebben voldaan, die haar door de Hygieine
Publica zijn gesteld.
Over de methode van onderzoek bij het ontwerpen
eener geneeskundige plaatsbeschrijving naar de
eischen der Hygieine Publica.
§ i. Over de methoden van onderzoek in \'t algemeen.
Het is mijn wensch in deze § kortelijk na te gaan,
hoe de mensch zich kennis verschaft van hetgeen er
om en met hem voorvalt en die kennis tot wetenschap
opbouwt.
Daartoe stel ik op den voorgrond, dat al onze kennis
van de natuur en hare verschijnselen gebaseerd is op
zintuigelijke waarneming en dat, hetgeen de mensch
buiten deze om meent te weten, beschouwd moet wor-
den als de vrucht zijner verbeelding.
Het is echter niet het doel van den wetenschappelijken
natuuronderzoeker de verschijnselen eenvoudig waar te
nemen, om feiten te verzamelen, maar om die ver-
schijnselen te verklaren, m. a. w. om ze in hunne oor-
zaken en gevolgen na te gaan: het zoeken van een
causaalverband blijft steeds zijn streven.
Om hiertoe te geraken staan twee wegen open. Men
-ocr page 19-41
kan, uitgaande van een zintuigelijke waarneming, door
middel van een reeks van syllogismen tot het bestaan
van een ander nog niet waargenomen verschijnsel als
een noodzakelijk gevolg van de voorafgaande besluiten —
de synthetische methode.
Of wel, men kan een verschijnsel waarnemen en door
het te ontleden in een reeks van andere, die het door
onderlinge samenwerking tot stand brachten, den schakel
aanwijzen, dien het inneemt in de keten van oorzaak
en gevolg, waartoe ieder natuurverschijnsel uit den
aard der dingen behoort — de analytische methode.
Er zijn natuurverschijnselen, die zoozeer de blijken
dragen van onverstoorbare regelmaat, dat zij op den
mensch reeds bij oppervlakkig onderzoek den indruk
maken van noodzakelijk en onveranderlijk, zóó zelfs,
dat ieder het periodiek optreden van deze met zeker-
heid durft voorspellen. Uit de ervaring, dat volgens
menschengeheugenis niets, wat op aarde geschiedde,
in staat was de loopbaan te wijzigen van eenige pla-
neet, put de astronoom de stoutmoedigheid om den
volke te verkondigen, zelfs met volstrekte zekerheid,
boe te eeniger tijd de stand der wereldbollen zijn zaL
Zijne wetenschap heeft hij opgebouwd uit de kennis
van feiten, die hij verzameld en tot wetten geordend
heeft. Dezen de plaats aan te wijzen, die zij in de
keten van de gebeurtenissen van het heelal innemen,
is daarom mogelijk, omdat de schakels groot van om-
vang zijn, maar gering in aantal; m. a. w. omdat hier
de knoop van oorzaak en gevolg gemakkelijk is te ont-
warren. Niets heeft invloed op de loopbaan der plane-
ten, dan deze zelve, als geheel genomen; die invloed
is zóó onveranderlijk, zóó onafhankelijk van hetgeen
er op de planeten zelve plaats vindt, dat hij als stabiel
12
beschouwd mag worden, ook voor volgende eeuwen; dat
het geoorloofd is dezen en geen anderen in rekening
te brengen bij het voorspellen van de loopbaan der
planeten in de toekomst.
De wetenschap der astronomie kan dus, steunende op
wat zij éénmaal gevonden heeft, langs den weg der
synthese zich uitbreiden, wijl de natuurverschijnselen,
die zij te onderzoeken heeft, in hunne oorzaken en ge-
volgen bekend zijn, m. a. w., aan wetten gebonden,
waarmede de astronoom zich heeft vertrouwd gemaakt.
Is integendeel het aantal van invloeden, die op el-
kander werken en met elkander verschijnselen in ^t leven
roepen, zeer groot, haar aard zeer uiteenloopend, dan
is er niet alleen voor de synthetische methode geen
plaats, maar dan kan er zelfs van eenvoudige logische
analyse, van het afleiden van het eene feit uit het
andere door enkelvoudige syllogismen geen sprake zijn.
Hier is geen physische wet, geen chemische formule,
geen mathemathische berekening om den onderzoeker
op \'t spoor te brengen; daartoe is de samenloop
der omstandigheden, die het verschijnsel te weeg bren-
gen, te gecompliceerd. Er moet naar een ander mid-
del worden uitgezien om den knoop te ontwarren in de
geregelde reeks van schakels van oorzaak en gevolg,
die alle natuurverschijnselen met elkaar verbinden. Dat
hulpmiddel vindt men in de Statistiek. Zij houdt nauw-
keurig aanteekening van alle omstandigheden, waaron-
der het verschijnsel plaats greep, maar tevens van die,
waaronder het niet werd opgemerkt. Haar goed recht
ontleent zij aan de vaste overtuiging van den weten-
schappelijk ontwikkelden mensch, dat ieder verschijnsel
een oorzaak heeft en dat het woord toeval, waaraan
het optreden van vele verschijnselen wordt toegeschre-
13
ven, zijn ontstaan te danken heeft aan de kortzichtig-
heid van den mensch, die niet in staat is de natuur
in al hare kleine schakeeringen te overzien. Het is
geen toeval, dat een dobbelsteen wellicht drie malen na
elkander hetzelfde nummer aanwijst; geen toeval, dat
er heden dikke regendroppels vallen en morgen de
lucht onbewolkt is; geen toeval ook, dat de eene wijk
eener stad bevrijd bleef van cholera, terwijl deze in
een andere vele slachtoffers eischte. De man echter
moet nog geboren worden, die in staat zijn zal van al
deze verschijnselen nauwkeurig rekenschap te geven;
aan te toonen, waarom het juist zóó en niet anders
moet plaats vinden. Zulk een man zou de Statistiek
niet van noode hebben.
Uit dit alles blijkt, dat het de taak is der Statistiek
het ondenkbare reuzenverstand te vervangen, dat in
staat zou zijn langs den weg van redeneering de voor-
waarden te vinden, waaronder sommige verschijnselen
plaats grijpen.
§ 2. Over de methode van onderzoek hij het bewerken
van geneeskundige plaatsbeschrijvingen in \'l bijzonder.
Het bewerken eener geneeskundige plaatsbeschrijving
heeft, zooals vroeger is aangetoond, ten doel de schade-
lijke invloeden op te sporen, die nadeelig werken op de
gezondheid eener gansche bevolking.
Bij een oppervlakkige beschouwing van het veld van
onderzoek, dat zich hier opdoet, valt terstond in het
oog, van welken grooten omvang dit is.
Immers, de objecten van onderzoek zijn in de eerste
plaats eene verzameling van individuen, in de tweede
14
plaats alle mogelijke agentia, die op deze een nadee-
ligen invloed uitoefenen.
Aan de eene zijde dus de mensch onder alle denk-
bare toestanden: de pasgeborene en de grijsaard, de
rijke en de arme, de zwakke en de sterke.
Aan den anderen kant eensdeels hoogst verderfelijke
bestanddeelen in lucht en bodem, die zich dikwijls zóó
zeer aan een direkte waarneming onttrekken, dat hun
bestaan slechts vermoed, echter niet bewezen is; an-
derdeels gebreken in hetgeen door de menschelijke
samenleving tot stand kwam, die wel voor omschrijving
vatbaar zijn, maar welker schadelijke gevolgen onopge-
merkt blijven door den langzamen gang van hunne
werking of de velerlei vermommingen, waaronder zij
zich doen gelden.
De bewerker eener geneeskundige plaatsbeschrijving
heeft derhalve rekening te houden met een lange reeks
van verschijnselen, die begint met het ontstaan van
schadelijke agentia en eindigt met ziekteprocessen van
verschillenden aard; beiden zijn in hun wezen slechts
zeer onvolkomen bekend. Wie zal de natuurwetten
aangeven, die hem in staat zouden stellen langs den
weg van synthese of analyse door syllogistische rede-
neeringen de schakels aan te vullen, die de beide uiterste
termen dezer reeks met elkander verbinden? Dit zou
alleen dan mogelijk zijn, als de voorwaarden gevonden
waren, waaronder het menschelijk organisme in zijne
functies wordt gestoord, indien sommige stoffen, langs
welken weg dan ook, worden opgenomen; als vervol-
gens de omstandigheden bekend waren, waaronder de
mensch onder den invloed dier stoffen geraakt, en ein-
delijk, als deze zelve in haar ontstaan en aard waren
aan \'t licht gebracht. Noch de pathologie, noch de
15
physiologie, noch ook de physica of chemie geeft daar-
toe de noodige feiten aan de hand, en het is te voor-
zien, dat de wetenschap nog lang van de kennis dier
feiten verstoken zal blijven.
Intusschen is het de plicht van den hygieinist langs
een anderen weg die schadelijke invloeden op \'t spoor
te komen en den aard en omvang van hunne werking
uit te vorschen. Voorloopig is de Statistiek het eenige
hulpmiddel om daartoe te geraken: de verschijnselen
toch, die hij heeft te onderzoeken, worden in \'t leven
geroepen door een zeer groot aantal invloeden van zóó
uiteenloopenden aard, door een samenloop van omstan-
digheden zóó gecompliceerd, dat van het afleiden van
het ééne feit uit het andere door enkelvoudige syllogis-
men, althans in den eersten tijd, geen sprake zijn kan.
Op welke wijze de Statistiek den bewerker eener
geneeskundige plaatsbeschrijving tot zijn doel kan voe-
ren , hoop ik in het volgende Hoofdstuk aan te toonen.
Over de Statistiek en hare toepassing op geneeskun-
dige plaatsbesehrijvingen.
§ 1. Over de Statistiek in het algemeen.
Er bestaat voorzeker geen gemakkehjker, maar tevens
geen meer geestdoodend werk dan het vervaardigen
van statistieken op zich zelve. Wil deze arbeid vruch-
ten afwerpen, dan moet men steeds het doel voor oogen
houden, dat men in de natuurwetenschappen beoogt.
Evenals iedere methode van onderzoek in deze, moet
ook de Statistiek steeds leiden tot inductie, d. i.: tot
het besluiten uit concreete gevallen tot algemeene stel-
lingen , het eenige middel om tot waarheid te geraken.
Deze inductie moet berusten of op een duidelijk blij-
kend causaalverband, inductio causalis, bfop\'t samen-
gaan van verschijnselen in een grooter of kleiner aantal
gevallen, inductio per enumerationem simplicem. De
inductio causalis alléén leidt tot zekerheid, de inductio
per enumerationem simplicem slechts tot zekere mate
van waarschijnlijkheid , die in verhouding tot het aantal
waarnemingen steeds grooter wordt en de zekerheid
zeer nabij kan komen.
17
De Statistiek nu voert ons meermalen tot deze laatste
inductie. Maar ook, en in dat geval komt hare hooge
waarde het meeste uit, leert zij ons zelfs daar een cau-
saalverband kennen, waar dit door complicatie van om-
standigheden of pluraliteit van oorzaken schier ondenk-
baar scheen.
Om deze gewichtige taak der Statistiek beter te doen
uitkomen, zal het noodig zijn op te merken, dat zij
geheel overeenkomt met die der proefondervindelijke
natuurkunde, die haar naam te danken heeft aan het
doel, dat zij beoogt, om door proefneming tot causaal-
inductie te geraken. De proefneming bestaat in het iso-
leeren van het te onderzoeken verschijnsel van de om-
standigheden, waaronder het zich bevindt, en het te
brengen onder zoodanige, waarvan de invloed volkomen
bekend, is. In die gevallen nu, waarin van een wille-
keurig isoleeren, d. i. van proefneming, geen sprake
zijn kan, voorziet de Statistiek op soms verrassende wijze.
Door haar toch is het dikwijls mogelijk tot de natuur
diergelijke wagen te. richten als waarop de proef van
den physicus een antwoord geeft; vragen b. v. als deze,
of zeker verschijnsel zich in dezelfde mate vertoont,
wanneer men één der omstandigheden, waaronder het
werd waargenomen, buiten rekening laat.
\'t Is duidelijk, dat, al naarmate men door de Statis-
tiek wil geraken tot een inductie door bloote opteUing
of wel tot eene door causaalverband, men aan haar ver-
schillende eischen stellen en een andere waarde hech-
ten moet; maar tevens, dat het gevaar om door haar
op een dwaalspoor te geraken in beide gevallen van
verschillenden aard is.
Om het belang der zaak zal het noodig zijn deze
drie punten nog in het kort na te gaan.
2
-ocr page 26-48
1. De eischen, die men aan de Statistiek stellen moet.
Zooals zooeven is opgemerkt, zijn deze eischen ver-
schillend, naarmate zij voert tot een inductie per enu-
merationem simplicem of tot een inductio causalis. In
het eerste geval is de redeneering, waarmede men een
conclusie trekt, deze: uit de Statistiek blijkt, dat in een
zeker aantal gevallen twee of meer verschijnselen steeds
te samen gaan; er bestaat dus grond om aan te ne-
men, dat er een verband is, welk dan ook, tusschen
die verschijnselen. De waarschijnlijkheid, dat dit wer-
kelijk zoo is, stijgt natuurlijk met het aantal waarne-
mingen; er bestaat een grens, waarbinnen de waar-
schijnlijkheid ==0 is, en tevens eene, waarbij zij aan
zekerheid gelijk gesteld kan worden. Het bepalen dier
grenzen is natuurlijk vrij willekeurig; wil men echter
op niet al te losse grondslagen bouwen, dan is het
ongetwijfeld zaak in casa aan de Statistiek den eisch
te stellen, dat zij beschikke over een zeer groot aan-
tal gevallen.
Anders is het, wanneer de Statistiek tot causaalin-
ductie zal leiden. Men redeneert dan aldus. Wanneer
men van een aantal omstandigheden, waaronder zich
zeker verschijnsel vertoont, ééne elimineert en het
blijkt, dat alsdan zich het verschijnsel niet of in een
aanmerkelijk minder aantal gevallen voordoet, dan mag
men aannemen, dat die ééne omstandigheid de eenige
of althans een voorname oorzaak van het verschijn-
sel is.
De eisch, dien men nu aan de Statistiek heeft te
doen, is niet zoozeer deze, dat zij beschikke over een
groot aantal gevallen, dan wel die, dat zij nauwkeurig
rekening houde met alle omstandigheden, waaronder
zich het verschijnsel voordoet en niet soms met de ééne
19
bedoelde omstandigheid tevens een andere niet be-
doelde elimineere.
2. De waarde, die men aan de Statistiek heeft te
hechten, is eveneens afhankelijk van het doel, dat men
er mede beoogt.
Wil men door haar komen tot een inductie door
bloote optelling, dan hangt hare waarde, zooals van
zelve spreekt, af van het aantal waarnemingen. Im-
mers, wie zal het wagen een algemeene conclusie te
trekken uit de waarneming, dat na het gebruik van ze-
ker geneesmiddel genezing is gevolgd in b. v. drie ge-
lijksoortige ziektegevallen? En, aan den anderen kant,
wie zal er aan twijfelen, dat het ondergaan der zon
en het invallen der duisternis met elkander in een in-
nig verband staan, zelfs al vond het aannemen van dit
verband alleen daarin zijn steun, dat het samengaan van
beide verschijnselen dagelijks sints eeuwen, d. i. in een
oneindig aantal gevallen, is waargenomen? \'tis duide-
lijk, dat tusscheh deze beide uitersten een conventio-
neele grens moet zijn, binnen welke het niet geoorloofd
is met een bepaalden even conventioneelen graad van
waarschijnlijkheid een wettig verband aan te nemen.
Omtrent het stellen van die grens en van dien graad van
waarschijnlijkheid geeft de mathematicus opheldering.
Deze leert, dat, wanneer in een zeker, b. v. r aan-
tal gevallen een zeker verschijnsel Ä w-malen is voor-
gevallen en dus r — m- malen niet, er alsdan een
zekere graad van waarschijnlijkheid bestaat, dat de ver-
houding — van de abstracte waarschijnlijkheid van A
niet meer afwijkt dan —^ Deze graad
1) Meu vergelijke over dit onderwerp het aanhangsel over Waarschijnlijk-
2*
-ocr page 28-20
van M?aarschijnlLjkheid wordt dan uitgedrukt door de
conventioneele breuk Om een conclusie te trek-
ken, waarop men kan bouwen, vergenoegt zich dus de
mathematicus, wanneer hij een graad van waarschijnlijk-
heid heeft als
Uit de empirische wortelbreuk ^^^ ^^ blijkt
terstond, dat hare waarde kleiner, of m. a. w. dat de
waarschijnlijkheid grooter wordt,
lo. naarmate r grooter is;
2". naarmate het verschil tusschen r en m kleiner wordt.
Wordt dit verschil = O, rn. a. w., vertoont zich het
verschijnsel A in al de waargenomen gevallen, dan
wordt de geheele wortelbreuk — O en dan bestaat er
een graad van waarschijnlijkheid = dat het ver-
schijnsel A zich steeds voordoet onder de omstandig-
heden, waaronder de gevallen zijn waargenomen.
De conclusie, die te trekken is uit de statistieken,
berustende op de zoo even omschreven waarschijnlijk-
heidsrekening, gaat niet verder dan dat men een zeke-
ren graad van waarschijnlijkheid erlangt omtrent het
aantal malen, dat zich zeker verschijnsel onder bepaalde
omstandigheden vertoont. Noch van causaalinductie,
noch zelfs van inductie door bloote opteUing kan hier
dus sprake zijn. Dit laatste heeft echter wel plaats,
indien men denzelfden graad van waarschijnlijkheid er-
langt, dat zich onder bepaalde omstandigheden twee
verschijnselen een gelijk aantal malen te samen ver-
toonen: de Statistiek voert ons dan omtrent die ver-
schijnselen tot een inductie bij bloote optelling.
heidsrekening in het werkje over „ Medioinisckf PAj/sik" van A, Fiek; of
wel; Lacroix, Traité du calcul des Probabilités.
21
Grooter nog is de waarde, die de Statistiek verkrijgt,
indien zij aantoont, dat door het weglaten van één
omstandigheid het verschijnsel een merkelijk aantal ma-
len minder zich vertoont. De conclusie is dan niet te
gewaagd, dat die omstandigheid op het verschijnsel
haar invloed uitoefent; m. a. w., dat er tusschen bei-
den bestaat een causaalverband.
Deze opgave wordt in de waarschijnlijkheidsrekening
aldus uitgedrukt. Zeker verschijnsel A is onder zekere
omstandigheden in een r-tal gevallen m-malen waarge-
nomen. Eene dezer omstandigheden a wordt buiten
rekening gelaten , en nu blijkt, dat het verschijnsel A in
een r\'-tal gevallen \'-malen is voorgekomen. Gevraagd:
mag men aannemen, d. w. z : is de waarschijnlijkheid
— dat er tusschen de omstandigheid a en het ver-
schijnsel /I een causaalverband bestaat?
Ook hiervoor geeft de waarschijnlijkheidsrekening een
empirische formule aan de hand. Zij leert namelijk,
dat werkelijk de waarschijnlijkheid | voor het causaal-
\'}ïl Tïl\' / ïïl^ fïl
verband bestaat, indien — — ^ (omgekeerd ^ — —
1 / (r — m) 8m\' (r\' — m\')
Duidelijk is het, dat, indien ook r en r\' relatief klein
mochten zijn, m. a. w., de waarnemingen gering in
fïi fyi^
aantal, toch---r zeer groot en dus van veel betee-
r r
kenis kan zijn, indien m en m\' veel van elkander ver-
schillen; omgekeerd kan het resultaat van weinig be-
teekenis zijn, ook indien r en r\' hooge waarde hebben.
3. Bij de uiteenzetting van de eischen, die men moet
stellen aan de Statistiek, en van de waarde, die men
aan haar heeft te hechten, is genoegzaam uitgekomen,
waarvoor men zich heeft te wachten , om niet op een
dwaalspoor te geraken.
De behandeling van dit laatste zal derhalve zeer kort
behoeven te zijn.
In zijn leerboek over de I^ogica zegt Prof. Opzoo-
mer: »Bij de inductio per ennmerationern simplicem
komt het alleen daarop aan, of het samengaan der ver-
schijnselen meer voorkomt, dan zich uit toeval laat ver-
klaren."
Natuurlijk wordt hier onder toeval verstaan een sa-
menloop van omstandigheden, die onafhankelijk is van
een geregelden loop van zaken, maar die het produkt
is van een niet te ontwarren reeks van oorzaken en
gevolgen, die ieder oogenblik wijzigingen ondergaan,
al naarmate verborgen invloeden er op inwerken. Zoo
is het aan zulk een toeval toe te schrijven, dat een
dobbelaar eenige malen achter elkander hetzelfde num-
mer werpt; onwetenschappelijk en dwaas zou het zijn
een conclusie van algemeenen aard te trekken, d. i.
een inductie af te leiden uit het feit, dat deze worpen
samengingen met een andere omstandigheid, als b. v.
een zekere positie van den dobbelaar, enz. Hoezeer
men echter hiertoe geneigd is, leert de ondervinding,
niet alleen bij hen, die zich overgeven aan het spel,
maar ook bij den wetenschappelijken onderzoeker.
Alleen dan loopt men geen gevaar op deze klip te
verzeilen, wanneer men zich voorneemt van een sta-
tistiek geen resultaat af te leiden, indien dit niet met
een waarschijnlijkheid als de boven omschrevene kan
worden aangenomen.
Ten slotte: reeds bij het behandelen der causaalin-
ductie, af te leiden uit statistieke opgaven, is er op
gewezen, hoe men er zich voor wachten moet om bij
23
het elimineeren van één omstandigheid niet tevens een
andere buiten rekening te laten, die misschien even-
veel of meer invloed had op het verkregen resultaat.
Uit al het gezegde blijkt, hoe groot nut in het algemeen
te trekken is uit het bewerken van statistieken, mits
dit geschiede op wetenschappelijke en omzichtige wijze.
§ 2. Over de toepassing der Statistiek op genees-
kundige plaa ts&eschrijvingen.
Om de Statistiek in hare beteekenis voor genees-
kundige plaatsbeschrijvingen na te gaan, wensch ik,
overeenkomstig den inhoud van Hoofdstuk I, in de eerste
plaats in een beschouwing te treden van hare toepas-
sing op het onderzoek naar den gezondheidstoestand
der gemeente, om in de tweede plaats hare toepassing
na te gaan op het onderzoek naar den aard en de oor-
zaak der ziekte, die de gemeente heeft aangetast,
1°. Een der eerste vragen dan, die de ontwerper
eener geneeskundige plaatsbeschrijving heeft te beant-
woorden, is: »hoedanig is de gezondheidstoestand der
gemeente in vergelijking met dien van andere gemeenten?"
Ter beantwoording dier vraag is vóór alles noodig
het vaststellen van een maat, die zal moeten dienen
voor de waardeering van dien gezondheidstoestand.
Stilzwijgend schijnt door hen, die zich met dergelijke
onderzoekingen bezighouden, voor dien maatstaf te zijn
aangenomen het aantal sterfgevallen over een zeker
tijdsverloop en een zeker aantal bewoners, in den regel
per jaar en per mille. Ongetwijfeld is voor dezen
maatstaf veel te zeggen. Zij is eenvoudig, gemakkelijk
te constateeren: Simplex veri sigillum; trouwens alleen,
24
indien ter wille van den eenvoud de volledigheid niet
is opgeofferd. Het komt mij voor, dat dit min of meer
het geval is bij hen, die het sterftecijfer alléén als
maatstaf voor den gezondheidstoestand aannemen. Im-
mers , het is mogelijk, dat het cijfer der sterfgevallen
relatief gering, maar ook tevens dat der huwelijken en
der geboorten niet groot is; of wel, dat bij een klein
sterftecijfer de gemiddelde Ibvensduur kort is In beide
gevallen bewijst het geringe sterftecijfer niet veel voor
den goeden gezondheidstoestand der gemeente. Om
dezen naar waarde te schatten, is het noodig vooraf
overeen te komen, door welke gegevens hij wordt bepaald.
De vraag naar den gezondheidstoestand eener gemeente
kan aldus worden gesteld.
Iemand wil zich met zijn huisgezin, bestaande uit
gezonde personen, verschillend in leeftijd en sekse,
vestigen in die gemeente, die \'t gezondste is. Hij vraagt
daarom zijn arts:
in welke gemeente hij en zijne huisgenooten jaar-
lijks de minste kans hebben om ziek te worden;
2. in welke om te sterven;
3. in welke zij waarschijnlijk het langst zullen leven.
Het antwoord op deze vragen is m. i. tevens dat
op den relatieven gezondheidstoestand der verschillende
gemeenten en moet ieder verder geneeskundig onder-
zoek voorafgaan.
1. Welke kans heeft een gezond persoon om in een
zekere gemeente ziek te worden ? Natuurlijk zonder in
aanmerking te nemen zijn leeftijd, stand, beroep, enz.,
waarover later.
Een ziek mensch noem ik iemand, die op voorschrift
van een medicus geneesmiddelen gebruikt. Wel is waar
komen er zieken voor, die, hetzij op raad van den
25
medicus, hetzij zonder dezen, geene geneesmiddelen
gebruiken; maar hun getal is zóó gering, dat de fout
om hen buiten rekening te laten, zeker O kan ge-
steld worden.
Is derhalve bekend het aantal personen, die in één
jaar tijds gebruik hebben gemaakt van geneesmiddelen,
en tevens het aantal inwoners der gemeente, dan is een
eenvoudige berekening voldoende om te constateeren,
hoeveel personen dat jaar per mille ziek zijn geweest.
Dit uitgedrukt in de termen der waarschijnlijkheids-
rekening geeft ons de volgende gegevens.
In zekere gemeente zijn per jaar onder r inwoners m
van deze ziek geworden. Gevraagd: binnen welke gren-
zen ligt voor een bewoner dier gemeente de waarschijn-
lijkheid, dat de kans om ziek te worden werkelijk is
T
= — ? Zooals vroeger is uiteengezet, ligt deze grens tus-
Yïl)
schen ^ y ^rnir-m)
m ^ T^ m ^ r ^
De grens wordt kleiner, naarmate men over meer-
dere jaren een onderzoek instelt en naarmate de gemeente
meer inwoners telt: in beide gevallen namelijk wordt
r grooter.
Het resultaat, dat op deze wijze gemakkelijk is te
verkrijgen, kan voor latere onderzoekingen van veel
gewicht zijn.
2. Welke kans heeft in zekere gemeente een gezond
persoon om te sterven\'?
Deze vraag is langs denzelfden weg te beantwoorden,
1) Alleen in enkele gemeenten, waaronder b. v. Gouda, is het aantal
personen , met name kinderen, die zonder geneeskundigen bijstand sterven ,
vrij groot.
26
wanneer bekend zijn het aantal inwoners en het aantal
sterfgevallen.
3. Welke is in zekere gemeente de gemiddelde
levensduur ?
Deze vraag is aldus te beantwoorden.
In één jaar tijds zijn een zeker aantal menschen
gestorven, die te samen een aantal jaren oud zijn ge-
worden : de verhouding tusschen dit aantal jaren en het
aantal der overledenen geeft aan, op welken leeftijd
gemiddeld de personen zijn overleden; de bekende
waarschijnlijkheidsformule geeft de kans aan om. wer-
kelijk dien leeftijd te bereiken.
Aldus is de vraag naar den gezondheidstoestand der
gemeente gesplitst in deze drie:
1. Welke is voor ieder inwoner de kans om ziek te
worden ?
2. Welke om te sterven?
3 Welken leeftijd heeft hij kans te bereiken?
Bij vergelijking van deze kansen onderling in ver-
schillende gemeenten of wel met die van het geheele
land wordt tevens de vraag beantwoord: »in hoeverre
moet de gemeente als zoodanig als ziek worden be-
schouwd?"
Daarenboven biedt de weg, waarlangs deze vraag
beantwoord is, dit voordeel aan, dat de richting, die
moet worden gevolgd om tot eene diagnose te komen,
hiermede tevens min of meer wordt aangegeven.
Immers, gesteld, dat de Statistiek leert, dat de kans
om ziek te worden groot, maar die om te sterven ge-
ring is, dan is het niet te gewaagd om te veronder-
stellen, dat er in de gemeente een bron van ziekte is,
waarvan de invloed zeer uitgebreid of algemeen is,
maar die, om welke reden ook, weinig slachtoffers kost.
\'27
Omgekeerd, zijn er relatief weinig zieken, maar vele
sterfgevallen, dan ligt het vermoeden voor de hand,
dat een ziekteoorzaak in het spel is, die met groot ge-
vaar bedreigt, maar betrekkelijk weinigen aantast, \'t
zij door plaatselijke beperking, \'t zij door onvatbaarheid
van velen, \'t zij om eenige andere reden.
Hoe het zij, in ieder geval is het verkregen resultaat
uitstekend geschikt om tot basis te dienen voor een
nader onderzoek omtrent
2". den aard der ziekte, die de gemeente heeft aan-
getast. Van de verkregen resultaten uitgaande, kan
men trachten andere gegevens te vinden, die leiden tot
een inductio per enumerationem simplicem, wellicht
tot een inductio causalis.
Welke vragen men zich daartoe te stellen heeft, is
niet in het algemeen aan te geven, maar hangt steeds
af van reeds verkregen resultaten.
Zoo kan men b. v., indien de kans om ziek te wor-
den praedomineerend groot is, zich afvragen: onder
welk gedeelte der bevolking, op welken leeftijd, in welk
jaargetijde, enz. is die kans het grootst? Voorts kan
men, steeds meer tot bijzonderheden afdalende, zich de
vraag stellen, of het ook blijkt, dat de kans om ziek
te worden aanmerkelijk veel verminderd wordt, wanneer
men een bepaalde ziekte, waarop de verkregen resul-
taten schenen te wijzen, buiten rekening laat. Is dit
het geval, d. i., geven de verkregen cijfers een voldoende
waarschijnlijkheid, dan heeft het onderzoek minstens
gevoerd tot een inductio per enumerationem simplicem,
ten gevolge waarvan men gerechtigd is op die bepaalde
zielcte het oog te vestigen.
Op dezelfde wijze kan worden partij getrokken van
het resultaat der tweede vraag: welke is jaarlijks de
28
kans om te sterven? Is deze kans zeer groot, dan
kan men eveneens trachten de omstandigheden op
\'t spoor te komen, waaronder zij het grootst is, en al-
dus de ziekte te vinden, die hiervan als de oorzaak
moet worden beschouwd.
Eindelijk geeft een zeer korte gemiddelde levensduur
der bewoners aanleiding tot het stellen van vele vra-
gen. Dit verschijnsel toch kan het gevolg zijn bf van
een zeer groot aantal sterfgevallen, óf van een groote
sterfte op zeer jeugdigen leeftijd.
Over het algemeen zal een doelmatige splitsing der
drie bovengenoemde vragen naar den gezondheidstoe-
stand der gemeente veel licht verschaffen omtrent het
onderzoek naar de ziekelijke gesteldheid, waardoor ze
zich kenmerkt; een arbeid, waarmede de hygieinist
zijne diagnose maakt.
Een enkel voorbeeld, met opzet eenvoudig geko-
zen, moge nog meer doen uitkomen, op welke wijze
men door een statistisch onderzoek omtrent den wa-
ren gezondheidstoestand eener gemeente opheldering
erlangt.
Zekere gemeente heeft schijnbaar in klimaat, bodem,
welvaart, enz. alles in haar voordeel, wat gunstig is
ter onderhouding en bevordering der volksgezondheid.
De Statistiek wijst echter duidelijk aan, dat de kans om
te sterven in deze gemeente grooter is dan die in het
geheele land, een resultaat, dat door niemand a priori
zou worden vermoed.
Dit groote sterftecijfer geeft aanleiding om een blik
te werpen op de lijst der ziekten, die als oorzaken van
den dood staan aangeteekend; wellicht moge het oog
daarbij op een ziekte vallen, waarvan het bekend is,
dat zij in den regel vele slachtoffers kost; en werke-,
29
lijk wordt men getroffen door het veelvuldig voorkomen
van variolae.
Weer wordt de Statistiek te hulp geroepen. Weer
vergelijkt men de sterftekans in de gemeente met die
van het geheele land; maar ditmaal na eliminatie bij
beiden van het aantal sterfgevallen aan pokken.
Nu is het resultaat geheel anders. De kans om te
sterven is aanmerkelijk minder geworden, is nu niet
grooter dan die voor het geheele land; de smetstof der
variolae is de ziekte, waardoor de gemeente is aange-
tast , en het is de Statistiek, die tot deze diagnose heeft
geleid.
3". De rei van onderzoekingen, die ik thans wensch
na te gaan, heeft ten doel het ontdekken of constatee-
ren van ziekteoorzaken of ziekte bevorderende invloe-
den. Zij zijn voor den geneeskundigen topographist de
moeielijkste, maar tevens voor de praktijk der Hygieine
Publica de belangrijkste.
Doelmatig is het hieraan vooraf te doen gaan een
historisch onderzoek naar het ontstaan der gemeente,
vooral van den grond, en er aan vast te knoopen een
onderzoek naar het drinkwater, de rioleering, enz.,
over het algemeen naar die zaken, die de ervaring ge-
leerd heeft invloed te hebben op den gezondheidstoe-
stand eener gemeente.
Het kritisch-historisch onderzoek kan de vragen be-
antwoorden :
1°. of de sterfteverhouding of ziekelijke gesteldheid,
waardoor zich de bevolking eener gemeente kenmerkt,
gelijk zijn aan die van vroegere tijden en, zoo neen,
2". of uit wijzigingen, die de gemeente in den loop
der tijden heeft ondergaan in bodem als anderszins, de
oorzaak daarvan kan worden afgeleid.
30
Het onderzoek naar het drinkwater, de rioleering,
enz. kan oplettend maken op toestanden, door de Hy-
gieine op deugdzame gronden als nadeelig gebrandmerkt.
Het resultaat van beide onderzoekingen kan den sleu-
tel in handen geven tot het ontdekken der oorzaak van
min gelukkige ziekte- of sterfteverhoudingen, waarop
de aandacht gevallen is of die door opzettelijk onderzoek
en studie zijn aan het licht gebracht.
Men kan zich afvragen, in welk gedeelte der gemeente
of in welken tijd zich de gebleken nadeelen of in het
licht gestelde gebreken het meest doen gelden en om-
gekeerd, waar en wanneer zij niet of zeer weinig be-
staan. Leert dan van den anderen kant het statistisch
onderzoek, dat het cijfer van hen, die de slachtoffers
zijn geworden van de vroeger gevonden heerschende
ziekte afhankelijk is van de bedoelde ongunstige mo-
menten, in dier voege, dat het nul wordt daar, waar
deze niet, klein, waar zij in geringe mate, aanzienlijk,
waar zij op het ergst worden aangetroffen, dan mag de
statisticus de zelfvoldoening smaken, dat zijn arbeid
hem geleid heeft tot een inductio causalis, dat hij
op het spoor van een oorzakelijk verband gekomen
is. Hij heeft dan hetzelfde gedaan, wat de physicus
doet met een proefneming, hij heeft aan de natuur de
vraag voorgelegd, of door het geheel of gedeeltelijk eli-
mineeren van één omstandigheid, in casu de ongun-
stige momenten, zeker verschijnsel, hun veronderstelde
invloed op den gezondheidstoestand, al of niet uitblijft,
al of niet zich weinig vertoont. Heeft hij er een be-
vestigend antwoord op gekregen, dan is zijn onderzoek
ten einde en de kennis der oorzaken van de ziekte der
gemeente een belangrijlte schrede vooruitgebracht.
Meer gecompliceerd wordt zijn werk, indien de na-
-ocr page 39-31
tuur hem op de zoo even omschreven vraag een ont-
kennend antwoord gaf, of wel, indien de onvoldoende
gezondheidstoestand der gemeente afhankelijk is van
nadeelige invloeden, die nog geheel buiten zijn gezichts-
kring liggen Er blijft hem dan niet anders over dan
steeds te isoleeren, m. a. w. het verschijnsel, dat het
voorwerp is van zijn onderzoek zóólang te beschouwen
onder allerlei verschillende omstandigheden, dat het hem
eindelijk gelukt er ééne te vinden, die blijkt van in-
vloed te zijn. Dit dikwijls lang gerekte onderzoek zal
hem ten slotte vaak voeren tot een causaalinductie, het
eenige resultaat, dat hem van dienst kan zijn; en al
mocht ook dit niet gelukken, in ieder geval zal het vele
vroeger geheel verborgen feiten aan het licht brengen,
wellicht ook hem en anderen van vooroordeelen genezen.
Ook dit gedeelte mijner beschouwingen moge beslo-
ten worden met één enkel voorbeeld om de groote waarde
der Statistiek ook bij het opsporen der ziekteoorzaken
nog nader toe te hchten.
Een stad wordt door hare hoofdstraat verdeeld in
twee deelen van nagenoeg gelijken omvang. Het eene
gedeelte is dicht bewoond door een bevolking van den
armen en mingegoeden stand. Het is doorsneden met
een net van een aantal smalle doodloopende grachten,
die de faecaliën van al de bewoners en ander vuil op-
nemen en daardoor opene rioolen vormen, die twee-
maal daags gespuid worden. Het andere gedeelte ligt
aan een breede rivier en is doorsneden met breede ha-
vens , die steeds stroomend water voeren. Hier woont
nagenoeg de geheele bevolking van welgestelden van
den burger- en hoogeren stand.
Deze gemeente wordt door de cholera aangetast. De
statistiek der cbolera-sterfte stelt in het hcht, dat het
32
gedeelte, door de mingegoeden bewoond, allerhevigst
geteisterd is geworden; terwijl het aan de rivier gele-
gen gedeelte in het geheel niet — de tusschen de ha-
vens doorloopende straten betrekkelijk weinig geleden
hebben. Hierop maakt echter het uiteinde van een
dier straten — in uiterlijk aanzien, in welstand der be-
woners en wat van dien aard meer zij, geheel overeen-
komende met het aanzienlijkst gedeelte der stad — over
eene lengte van gemiddeld een 25-tal huizen, een
eenige en merkwaardige uitzondering. Het statistisch
onderzoek doet zien, dat de cholera-sterfte naar ver-
houding der bevolking hier gelijk staat met die van de
ergst geteisterde buurten van geheel de stad. De be-
langstelling om er de oorzaak van te kennen wordt vol-
komen bevredigd. Want juist op de huizen dezer buurt
neemt het grachtwater zijn aanloop, dat, bij elke spuiing
uit het ergst besmette gedeelte der stad in de haven
gedreven, daarin de excreta der talrijke bevolking en
zoo ook der talrijke choleralijders overbracht.
Wie kan aan de overtuiging weerstand bieden, dat
hier besmetting van het havenwater, dat niet alleen tot
huiselijk gebruik, maar ook tot drinkwater dienen moest,
de eenige oorzaak geweest is van de aanzienlijke cho-
lerasterfte, in deze buurt voorgekomen i)?
Ook hier was het weder de Statistiek, die tot deze
uitkomst leidde.
1) Dit voorbeeld is ontleend aan een waarneming van mijn vader, mede-
gedeeld in zijne „Wenken betroifende de gesteldheid van Dordrecht in be-
trekking tot de gezondheid der bevolking," pag. 17 en volg.
Men is sedert enkele maanden begoimen de beschreven smalle doodloo-
pende grachten te dempen en volgens het stelsel van Liernnr te rioleeren.
Het was mijn streven in de voorafgaande bladzijden
aan te toonen:
dat een plaatsbeschrijving, met een geneeskundig doel
ondernomen, haar inhoud moet ontleenen aan de be-
hoefte der Hygieine Pubhca;
dat zij daartoe in zich de gegevens moet bevatten
voor de beantwoording der vragen: welke de gezond-
heidstoestand is der gemeente; van welken aard de
ziekte is, waardoor deze is aangetast, en welke de oor-
zaken zijn van den min gunstigen gezondheidstoestand;
dat de methode van onderzoek om tot deze gegevens
te geraken moet zijn de statistische; dat deze methode
moet worden aangewend volgens de regelen der mathe-
matische wetenschap, op zóódanige wijze, dat zij leidt
tot inductie.
De aanleiding tot de uiteenzetting van deze punten
vond ik eensdeels in den wensch om voor mij zeiven
tot een heldere voorstelling te geraken van het doel en
den omvang van de bewerking eener geneeskundige
plaatsbeschrijving, anderdeels in de kennismaking met
3
-ocr page 42-34
den met goud bekroonden arbeid van Dr. P. H. Asman:
Proeve eener Geneeskundige Plaatsbeschrijving van de
Gemeente Leeuwarden, Utrecht, C. van der Post jr. 1870.
Dit werkje toch kon mij niet bevredigen, in weerwil
van de zorg en de moeite, die blijkbaar aan de uitvoe-
ring zijn besteed.
Het zij mij vergund nog in het kort aan te toonen,
waarom, naar mijn bescheiden oordeel, deze arbeid
niet beantwoordt aan de verwachting, die men bij het
lezen van den titel mag koesteren.
Een korte uiteenzetting van den inhoud met opmer-
kingen over enkele bijzonderheden moge daaraan voor-
afgaan.
Uit de inhoudsopgave blijkt, dat het boek in 12 hoofd-
stukken het volgende zal te lezen geven:
I. Beschrijving van de plaats, door de stad ingenomen.
H, Gesteldheid en inrichting der stad.
HL Algemeene localen en bijzondere woningen
IV. Drink- en waschwater.
V. Voedingsmiddelen en dranken.
VI. Over de inwoners in het algemeen.
VIL Bevolking, geboorte en sterfte.
VHI. Militie.
IX. Constitutie stationaria en epidemica.
X. Maatregelen ter voorkoming van ziekten.
XI. Toestand van het armwezen.
XII. Genees- heel- en verloskundige hulp.
Uit deze inhoudsopgave blijkt omtrent het doel, dat
de schrijver met zijn arbeid beoogde, niet méér, dan
dat hij zich heeft voorgenomen alle toestanden van
Leeuwarden, die van invloed kunnen geacht worden
op de gezondheid der inwoners, zoo volledig mogelijk
35
te behandelen. Van het brengen van een verband tus-
schen die toestanden en de gezondheid zelve, m. a. w.
van een appreciatie der feiten, blijkt voorloopig nog
niets. Toch koestert men den wensch, dat er althans
iets van deze waardeering in de verhandeling vooikome;
want de vraag ligt voor de hand, wat baat de kennis
omtrent hgging, gesteldheid enz. der gemeente, indien
men niet tracht zich die kennis ten behoeve van de
gezondheid der burgers ten nutte te maken? Deze te
verbeteren is immers steeds het doel van den hygieinist,
maar niet het minst dan, wanneer hij zich de niet ge-
ringe opoffering van tijd getroost om statistieken te
maken, even geestdoodend voor den vervaardiger als
dor voor den lezer.
Wanneer ik derhalve het geschrift van Dr.\' A. in het
kort zal doorloopen, is dit meer om naar de vruchten
te zoeken, die zijn arbeid zal hebben opgeleverd, dan
wel om aan het geheugen de vele feiten toe te vertrou-
wen, die het boekje zal bevatten. De inhoudsopgave
leert, dat die vruchten niet door den schrijver in haar
geheel verzameld zijn; het is dus plicht ze van iedere
bladzijde afzonderlijk op te sporen.
Het eerste hoofdstuk leert:
1°. Dat de gemeente Leeuwarden ligt op zee-alluvium,
waaronder zoogenaamd scandinavisch diluvium.
2°. Dat de bodem der gemeente gezonken of wel de
zee gerezen is.
3°. Dat uit het ontstaan van den bodem is te verkla-
ren 5 dat de grond geheel doortrokken is van zoutdeelen
en dientengevolge het drinkwater chloornatrium bevat.
4°. Dat het klimaat van Leeuwarden, de Barometer-
en Thermometerstanden, op enkele uitzonderingen na,
met die van geheel Nederland vrij wel overeenkomen-
3*
-ocr page 44-36
Dat ditzelfde het geval is met de richting en waar-
schijnlijk ook met de kracht der wuiden.
6°. Dat in weerwil van deze weerkundige waarnemin-
gen ieders eigen gevoel duidelijk genoeg aantoont, dat
er wel degelijk verschil in klimaat bestaat, hetgeen Schi\'.
voornamelijk toeschrijft aan de vochtigheid van lucht en
bodem, waaromtrent echter geen geregelde waarnemin-
gen zijn gedaan. Deze vochtigheid, die vooral na zons-
ondergang \'t meest haar invloed doet gelden, moet als
zeer nadeelig voor de gezondheid worden beschouwd.
Het tweede hoofdstuk bevat in de eerste plaats een
opgave der verdeeling in wijken en der dichtheid van
bevolking in deze. Hierbij wordt de opmerking gemaakt,
dat in de meest bevolkte buurten in den regel de meeste
zieken worden gevonden, terwijl een statistiek omtrent
de epidemie van variolae en varioloïden van de jaren
1850—-1853 moet aantoonen, op welke wijze de aange-
tasten onder de verschillende wijken waren verdeeld.
Met de opmerking, dat het nauwe verband tusschen
dichtheid van bewoning en gezondheidstoestand vooral
in het oog valt, als men het oog vestigt op de talrijke
dicht bevolkte stegen, waarover later bij de behandeling
der sterfte, sluit deze paragraaf over de dichtheid van
bewoning. Wijl zij een belangrijke statistische opgave
bevat, wil ik haar nog in \'t kort nagaan om te zien, in
hoeverre deze statistiek aan haar doel beantwoordt.
Zij bevat 13 kolommen:
kolom. Wijken der Stad, A, B, C, enz.
2® » Aangetaste mannen.
3" » » vrouwen.
4«
5e
6"
Totaal der aangetasten.
Gevaccineerden.
Niet gevaccineerden.
37
7® kolom. Totaal der aangetasten.
8® )) Herstelden.
9® » Overledenen.
10® » Totaal der aangetasten.
11.® » Aangetasten in het jaar 1850—1851.
12® » » » » » 1851.
13® » » )) » » 1852.
Er wordt uit dezen Staat afgeleid, dat de buurten,
waarin de grootste dichtheid van bevolking plaats vindt,
met name in de wijken A, F, G, I en Kj het grootste
contingent hebben geleverd; dat alleen I en K een gun-
stige uitzondering maken.
Vraagt men nu: beantwoordt deze statistiek aan haar
doel, dan kan het antwoord niet anders zijn dan negatief.
Immers, de Schr. heeft willen onderzoeken, of dicht-
heid van bevolking invloed heeft op het aangetast wor-
den door variolae of varioloïden, m. a. w., of uit de
Statistiek blijkt, dat er in dichtbevolkte buurten aan-
merkehjk meer individuen zijn aangetast dan in andere.
Dit kan natuurlijk alléén worden uitgemaakt, wanneer
men van iedere wijk nagaat de verhouding tusschen de
aangetasten en de niet aangetasten, m. a. w. de kans
om aangetast te worden, om dan daarna door een waar-
deering der kansen naar de regelen der waarschijnlijk-
heidsrekening tot een resultaat te komen.
Van zulk een verhouding echter is bij de bedoelde
statistieke opgave geen sprake: er wordt alléén gezegd,
hoevelen er in iedere wijk werden aangetast, niet hoe-
velen er vrij bleven. Wel wordt er bij opgegeven, hoe-
velen er stierven en gevaccineerd waren; maar dit doet
tot de behandelde kwestie niets af. De cijfers hebben
daarom voor deze kwestie volstrekt geen waarde. Men
ziet er volstrekt niet uit, dat de wijken A, F. en
38
Gr voornamelijk werden aangetast en dat J en K een
gunstige uitzondering maakten. In wijk A werden er
aangetast 66, in wijk F 52 en in wijk G 15, terwijl
wijk E b. V. (die niet tot de dicht bevolkte wordt ge-
rekend) en wijk K (die een gunstige uitzondering moet
maken, immers ook bij vergelijking b. v. met wijk G)
21 aangetasten telt. Dus ook zelfs zonder het kennen
van de verhouding, alleen afgaande op hetgeen uit het
staatje is te zien, blijkt het bedoelde resultaat niet.
Het is dus in ieder geval van geen de minste waarde.
Na deze korte uitweiding zij het mij geoorloofd het
geschrift verder te behandelen.
Op deze beschouwing over de verdeeling der stad in
wijken volgen:
1". Een zeer duidelijke uiteenzetting van de verschil-
lende grachten en kanalen, die de stad doorkruisen,
van welke er vele zijn, die door een innig verband met
riolen en een ongenoegzame strooming steeds vele or-
ganische bestanddeelen met zich voeren.
2". Een beschrijving der pleinen en straten met op-
gave van hetgeen bij deze schadehjk voor de gezond-
heid moet worden geacht.
3°. Een statistische opgave van het aantal stegen,
woningen en inwoners van iedere wijk benevens de ge-
zamenlijke lengte der stegen en het aantal malen, dat
er een breedte gevonden werd beneden den meter, van
1—1,5, van 1,5—2 en van 2—3 meter; iedere steeg is
op 4 verschillende plaatsen gemeten. Het doel van deze
even rationeele als nauwkeurige opgave zal waarschijn-
lijk later bij het behandelen der sterfte blijken.
Een beschouwing over de goten, kolken en rio-
len , waaruit genoegzaam blijkt, dat deze in vele buur-
ten nog veel te wenschen overlaten.
39
5\'. Een gunstige getuigenis van de zindelijkheid der
bewoners, blijkbaar uit de reinheid der straten, private
en pubheke gebouwen.
6°. Een ongunstige kritiek aangaande ligging en in-
richting van een algemeene mestvaalt, het zoogen. asch-
land, en van verscheidene kleinere hier en daar liggende
mestvaalten, die door gasontwikkeling de omgevende
lucht en door afwatering het nabij zijnde water bederven.
7". Een eveneens niet zeer gunstige beoordeeling der
privaten, zinkputten en urinoirs.
8". Een woord van lof voor de inrichting der begraaf-
plaatsen en voor de beplanting in- en om de stad.
Hoofdstuk III geeft een overzicht van
1°. De pubheke gebouwen (als tuchthuis, infirmerie,
enz.) Door een staatje verkrijgt men een overzicht over
het aantal bewoners en de ruimte, door ieder hunner
ingenomen.
2". De scholen, eveneens met een volledige opgave
van de hoogte, de oppervlakte, den inhoud, het aantal
leerlingen en de ruimte, voorlederen leerling bestemd.
3". De private woningen, passantenhuizen, fabrieken
en werkplaatsen met op- en aanmerkingen omtrent den
toestand van deze.
Het hoofdstuk sluit met een opgave der arbeiders op
fabrieken en werkplaatsen en der dienstboden, waaruit
blijkt, dat \\ der bevolking tot deze klasse behoort.
In Hoofdstuk IV vindt men een opgave van het drink-
water , waaruit blijkt, dat dit, op enkele uitzonderingen
na, aan de eischen der Hygieine voldoet.
Hoofdstuk V bevat een overzicht over de voornaam-
ste voedingsmiddelen, die over het algemeen als vrij
voldoende worden geroemd.
Hoofdstuk VI handelt over de kleeding, voeding, ver-
-ocr page 48-40
maken , zedelijkheid en opvoeding der bewoners. Vooral
wat het laatste punt betreft worden er behartigings-
waardige wenken in aangetroffen.
Hoofdstuk VII behandelt de belangrijke vraag naar
de verhouding tusschen bevolking, geboorte en sterfte;
belangrijk genoeg om er wat langer bij stil te staan.
Het bevat over een tijdperk van 13 jaren 7 verschil-
lende statistieken, en wel:
1". Een opgave omtrent de wettelijke bevolking, de
levenloos aangegevenen en gestorvenen, de huwelijken en
de echtscheidingen, over de verschillende jaren verdeeld,
2\\ Een opgave omtrent de verhouding tusschen ge-
boorte en sterfte.
3", Een opgave der werkelijke bevolking en de
gemiddelde sterfte over verschillenden leeftijd.
4°. Een vergelijking tusschen de gemiddelde sterfte
in de jaren 1834—1858 en die in de jaren 1853—1866.
5". De gemiddelde sterfte naar de wijken.
6". Die naar de stegen en buurten.
T. De sterfte en den gemiddelden ouderdom naar het
beroep.
Over ieder van deze een enkel woord.
1". Be verhouding tusschen de levenloos aangegevenen
en gestorvenen en de bevolking, verdeeld over de jaren
1853—1865.
De opgave der huwelijken en echtscheidingen wensch
ik, als niet direkt noodig voor de waardeering van den
gezondheidstoestand van Leeuwaarden, buiten rekening
te laten. Ik zou geneigd zijn te vragen: met welk doel
is dit hierbij opgegeven? De Schr. beoogde blijkbaar
met deze statistiek het gemiddelde aantal sterfgevallen
op te geven; waartoe haar dan meer gecomphceerd te
maken dan noodig is?
41
Hoe het zij, de Statistiek leert, dat er in de jaren
1853—1865 gemiddeld per jaar en per mille te Leeu-
warden stierven 30,3 personen; en wel 31,8 mannen
en 28,9 vrouwen
Bij een eersten blik op het staatje valt het jaar 1859
(waarin een epidemie van febris intermittens plaats
vond) door zijn buitengewoon hoog sterftecijfer, gemid-
deld het dubbele der andere jaren, direkt in het oog.
Het onderzoek, in hoeverre evenwel dit jaar, als ook
het jaar 1863—1864 op het gemiddelde sterftecijfer in-
vloed heeft, wordt eerst verricht, nadat
2^ de verhouding is nagegaan tu&schen de overlede-
nen en de levend geborenen en
3,,. een opgave is geschied van de gemiddelde sterfte
op verschillenden leeftijd.
Dat uit dezen laatsten staat duidelijk blijkt, zooals
Schr. opmerkt, dat ook in de gemeente Leeuwarden
de dood zijn meeste offers in de eerste levensjaren
eischt, is wel niet te verwonderen; daartoe behoeft men
geen statistiek meer te maken: dit feit toch is zóó al-
gemeen, dat men het met volkomen gerustheid a priori
kan aannemen. Maar wèl heeft men te onderzoeken, of ook
soms de kindersterfte bijzonder groot is, d. i. grooter
dan de gemiddelde b. v. in Nederland.
Door vergelijking alleen is men, zooals vroeger is
aangetoond, in staat om den gezondheidstoestand
der gemeente, die altijd slechts relatief goed of slecht
kan genoemd worden, te beoordeelen. Van zulk een
vergelijking is noch hier noch elders in dezen arbeid sprake.
Om zich te vergewissen, in hoeverre de epidemieën
van 1859 en van 1863—1864 invloed hebben uitgeoefend
op de sterfte, volgt
een statistieke opgave van de geslorvenen, over de
-ocr page 50-42
verscMllende leeftijden verdeeld, in het tijdperk van
1834—1858 en van de overledenen van 1853—1866,
waarin de beide epidemieën zijn voorgekomen.
Wederom moet ik protest aanteekenen tegen de wijze,
waarop hier van de Statistiek is gebruik gemaakt.
Men wil weten, of een bepaalde omstandigheid, in
casu de bedoelde epidemie, invloed heeft uitgeoefend
op het voorkomen van een bepaald verschijnsel, in casu
het sterven. Op die vraag geeft de Statistiek alleen dan
een vertrouwbaar antwoord, wanneer men het verschijn-
sel onderzoekt eerst, wanneer die omstandigheid haar
invloed doet gelden, en daarna, wanneer men haar heeft
geëlimineerd, maar — ceteris paribus. Wie echter
zal er voor waarborgen, dat men niet de omstandig-
heden wijzigt, wanneer men, zooals de Schr. heeft ge-
daan, twee verschillende tijdperken met elkander ver-
gelijkt, die alleen hierin met elkander overeenkomen,
dat zij loopen over een gelijk aantal jaren. Is het niet
mogelijk, dat gedurende de jaren 1860—1866 omstan-
digheden hebben plaats gegrepen, die compenseerend
werkten op de epidemie van 1859? Het ware daarom
naar mijne meening meer overeenkomstig de wetten der
Logica gew^eest, indien Schr. twee malen de gemiddelde
sterfte had nagegaan over hetzelfde tijdperk, de eerste
maal met, de tweede maal zonder de jaren, waarin de
epidemie was voorgekomen. Alleen dan zou men tot
den invloed der epidemie op de sterfte met een bepaalde
mate van waarschijnlijkheid hebben mogen besluiten;
want het voorkomen van het verschijnsel was dan on-
derzocht na eliminatie dier ééne omstandigheid, de
epidemie — ceteris paribus.
))0m de sterftestatistiek zoo volledig mogelijk te ma-
ken" zal de Schr.
43
5". een stalistieke opgave doen volgen van de .sterfte
en afzonderlijk nog van de kindersterfte naar de verschil-
lende wijken en
6\' ook naar de stegen en buurten.
Om der volledigheidswille dus alléén worden twee
statistieke opgaven gegeven, die naar mijn meening
tot de meest belangrijke moeten worden gerekend
Ik verheugde mij over de nauwkeurigheid, waarmede
bij de behandeling der straten en stegen de breedte
van deze laatsten was aangegeven, en hoopte, dat hier-
van bij de behandeling der sterfte een nuttig gebruik
zou worden gemaakt. Die hoop echter blijkt bij het
nagaan van deze statistieken ijdel te zijn geweest. Wel
wordt opgegeven de sterfte in de verschillende wijken
en ook die in de stegen en buurten; maar de zoo be-
langrijke kwestie, in hoeverre die sterfte afhankelijk is
van de ruimte dier stegen, wordt wel ter loops geme-
moreerd, maar volstrekt niet opgelost. Alleen wordt
gezegd, dat »het verschil in sterfte, dat tusschen haar
(de verschillende buurten) bestaat, wel degelijk aan
locale invloeden moet worden toegeschreven." Welke
die invloeden zijn, wordt in het midden gelaten, ofschoon
de gegevens, om ze te vinden, niet ver te zoeken zou-
den zijn Met algemeene opmerkingen is de Hygieine
niet gediend: zij eischt welsprekende cijfers, die tot
inductie leiden, vooral dan, wanneer, zooals in casu,
causaalinductie zou te verkrijgen zijn geweest.
T. Een sterftestatistiek naar het vervullend (sic!)
beroep sluit dit hoofdstuk. Zij bevat drie kolommen:
Eerste kolom. Verschillende beroepen.
Tweede » Getal overledenen 1853—1866
Derde » Gemiddelde ouderdom.
Alleen de laatste kolom heeft eenige waarde. De
44
tweede,bet getal der overledenen bevattende, zegt niets,
wijl niet vermeld wordt het geheele aantal van hen,
die het beroep uitoefenden. Wat baat de wetenschap,
dat in een tijdvalc van 13 jaren 8 olieslagers, 7 leer-
looiers, 20 metselaars enz. zijn overleden, indien het
geheele aantal van deze wordt verzwegen?
Over de nog overblijvende hoofdstukken kan ik kort zijn.
Hoofdstuk Vlll handelt over de Militie. Een staatje
geeft aan, hoevele miliciens de vereischte lengte had-
den en hoevele er werden vrijgesteld om lichaamsge-
breken.
Meer waarde zou het gehad hebben, indien de laatsten
procentsgewijs waren opgegeven dan degenen, wier
lengte te gering was.
Hoofdstuk IX bevat opmerkingen omtrent de consti-
tutie epidemica et stationaria, benevens een staatje over
verschillende jaren, dat van belang zou kunnen zijn,
indien het in verband gebracht werd met de sterfte-
statistiek.
In Hoofdstuk X worden de verschillende »maatregelen
ter voorkoming van ziekten" opgenoemd. Van een
proeve om met cijfers de goede resultaten dezer maat-
regelen aan te toonen blijkt niets. En toch is dit het
eenige afdoende middel om te onderzoeken, of deze
maatregelen doeltreffend waren, en, zoo ja, om het pu-
bliek van haar nut te overtuigen.
Hoofdstuk XI geeft een overzicht over de armenbe-
deeling, waaruit aan den eenen kant zou moeten blijken,
dat het pauperisme toeneemt, en aan de andere zijde,
dat de gegoedheid der mindere klasse vermeerdert.
Een poging om deze beide tegenstrijdige resultaten te
verklaren ontbreekt.
Eindelijk wordt in Hoofdstuk Xll uiteengezet, op
-ocr page 53-45
welke wijze genees- heel- en verloskundige hulp wordt
verleend aan minvermogenden. Het hoofdstuk bevat
niets, dat der vermelding waardig is.
Na aldus met den geheelen inhoud te hebben kennis
gemaakt rijst andermaal de vraag: Wat blijkt het doel
geweest te zijn, dat de schrijver op het oog had?
Indien het slechts dit was, om bekend te maken,
wat, volgens de subjectieve meening van den auteur,
overeenkomstig, wat in strijd met de wetten der ge-
zondheidsleer te Leeuwarden gevonden wordt, dan voor-
zeker mag zijn arbeid beschouwd worden als aan het
doel te beantwoorden. Immers, al wat geacht kan
worden te Leeuwarden met den gezondheidstoestand
der burgers in verband te staan is, met aan- en op-
merkingen doorweven, met de meeste zorgvuldigheid
te boek gesteld.
Maar is dit het geval, dan kan de arbeid, hoe nauw-
keurig ook bewerkt, slechts geringe waarde hebben,
zoowel voor de wetenschap als voor de praktijk.
De wetenschap toch kan niet gebaat zijn met subjec-
tieve meeningen: zij eischt de kennis van feiten, door
deugdelijke bewijzen gestaafd.
Maar ook voor de praktijk der Hygieine Publica zijn
bloote meeningen van weinig waarde. De hygieinist
heeft bij zijn arbeid te strijden met vele bezwaren, die
vooral komen van den kant van hen, in wier belang
hij werkzaam is. De oorzaak hiervan is voor een groot
deel gelegen in de moeielijkheid om het publiek te
overtuigen van het nut der voorgestelde maatregelen.
Die moeielijkheid kan alléén overwonnen, die bezwaren
zullen eerst dan uit den weg geruimd worden, indien
feiten, die ieder kan waardeeren, de plaats innemen
van subjectieve meeningen.
46
Indien echter — en hiertoe zouden enkele statistieke
opgaven doen besluiten — het doel van den schrijver
tevens was om na te gaan, hoe, objectief beschouwd,
de gezondheidstoestand der gemeente is, waarin zij ach-
terstaat bij andere en wat daarvan de oorzaak is, dan
zou ik meenen, dat eensdeels veel in de verhandeling
voorkomt, wat als onnut had kunnen achterwege blij-
ven , anderdeels zeer veel gemist wordt, wat van groote
waarde had kunnen zijn; in één woord, dat de verhan-
deling aan dat doel met beantwoordt.
Wél wordt er meermalen een poging gewaagd om
door cijfers feiten te constateeren; maar eensdeels bleek
deze poging in vele gevallen schipbreuk te lijden op een
verkeerde toepassing der Statistiek, waar deze als me-
thode van onderzoek werd aangewend, anderdeels was
nergens een streven te bemerken om door een waar-
deering dier feiten tot conclusies te komen, die ten
nutte der Hygieine Publica zouden kunnen worden aan-
gewend.
Met den besten wil ter wereld zou het niet mogelijk
zijn om uit de bedoelde verhandeling op vertrouwbare
gronden de oorzaken aan te wijzen van den min gun-
stigen gezondheidstoestand van Leeuwarden, gesteld,
dat deze met zekerheid ware geconstateerd; en toch,
het kan niet te dikwerf worden herhaald: dit moet het
streven zijn van ieder, die een geneeskundige plaatsbe-
schrijving wenscht te bewerken.
Met opzet besprak ik den arbeid van Dr. A. eenig-
zins uitvoerig vooral daar, waar van de Statistiek als
methode van onderzoek werd gebruik gemaakt. Het
mag ongetwijfeld als een gunstig teek en des tijds
worden beschouwd, dat het meer en meer het stre-
ven van den medicus wordt om aan de Hygieine
m
Publica recht te laten wedervaren en daarbij de Sta-
tistiek als middel van onderzoek aan te wenden in de
vaste overtuiging, dat zij daartoe van het hoogste
nut kan zijn. Maar tegelijkertijd is het te vreezen, dat
diezelfde Statistiek èn in de wetenschap èn in de prak-
tijk gevaar loopt haar crediet te verliezen, indien men
niet tracht om door haar te geraken tot een op inductie
steunend resultaat op de wijze, als door den mathema-
ticus wordt aangegeven.
Alleen dan zal het mogelijk zijn haar als wapen te
gebruiken in den strijd van den mensch tegen al, wat
hem in de natuur vijandig is.
^
. . - - if--
;
-ocr page 57-Een geneeskundige plaatsbeschrijving behoort de his-
toria morbi eener gemeente te zijn.
IL
De teleologie mag in de physiologie alleen als middel
van rangschikking worden gehuldigd.
De Psychologie behoort tot de Physiologie der hersenen.
Vergelijkende taalstudie staat in een innig verband
met de Physiologie der spraak;
Er bestaat slechts één smaakzenuw: de nervus lin-
gualis.
Het aannemen dei* generatie spontanea is onmisbaar
voor de parasieten-theorie.
50
Het physisch onderzoek kan nooit strekken tot con-
trole der diagnose.
De sphygniograaf is voor de praktijk van weinig be-
lang.
De practische arts moet in de eerste plaats hygiei-
nist zijn.
Rubeola moet als een afzonderlijke, contagieuse ziekte
worden beschouwd.
Bij croupeuse pneumonie is de eigenaardige veran-
dering der longen een symptoom der ziekte, niet deze
zelve.
In een leerboek van Specieele Pathologie behoort de
croupeuse pneumonie niet te staan onder de rubriek
van de Ziekten der longen, maar onder die van de Con-
stitutioneele ziekten.
Het begrip »Constitutioneele ziekten" behoort in uit-
gebreider zin te worden opgevat en strenger van de
ziekten der afzonderlijke organen te worden gescheiden
dan werkelijk geschiedt.
XIV.
51
Febris intermittens en febris typhdidea zijn in de prak-
tijk niet streng van elkander te onderscheiden.
XV.
Het is voornamelijk aan de Histiochemie voorbehouden
om de empirische Therapie door de rationeele te doen
vervangen.
Het is wenschelijk, dat van Staatswege een onderzoek
worde ingesteld naar de waarde der zoogenaamde »Ge-
heime middelen."
Het verrichten van een aderlating bij pneumonie of
pleuritis is in overeenstemming met de physiologie van
den bloedsomloop en met de ontstekingstheorie van
Cohnheim.
Noch bij een ulcus molle, noch bij een ulcus inficiens
zijn mercurialia, behoudens enkele uitzonderingen, aan-
gewezen.
De strijd der Syphilidologen over het dualisme is van
geen belang voor de praktijk.
Bij caries moet het eerst aan een dyscrasie als oor-
zaak worden gedacht.
XIV.
52
De zoogenaamde »Handgreep van Hohl" is te verlde-
zen boven het gewone steunen van het perinaeum.
XXII.
Bi] een vernauwing der conjugata vera van —
cm. is, als het hoofd op den bekkeningang staat,
vooral bij multiparae, het gebruik van den forceps boven
de versie te verkiezen.
Misdadigers moeten als zielszieken beschouwd en
eten
behandeld worden.
Het verbranden der lijken is uit een hygieinisch
oogpunt aan te bevelen.
Ten onrechte zegt Dr. Ali Cohen:
»Er bestaat alzoo noodzakelijkheid, dat alle drie groe-
pen van voedingsstoffen in één voedingsmiddel onder-
ling vereenigd voorkomen, zal dit laatste op den naam
van voedingsmiddel naar waarheid aanspraak maken."
Het staatsexamen, ingevoerd bij de wet van 1865,
is geen voldoende waarborg voor de deugdelijkheid der
artsen.
B E E A T ü M.
In de 5\'\'« Stelling staat de nervus lingualis, lees: de uervus glossopharyngeus.