-ocr page 1-

STELLINGEN

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN

\'Joctoï tn liet JlomeinscK eix |Êc^en(»aa;gsciv
aan de hoogeschool te utrecht

NA MAGTIGING VAN

DEN BECTOR MAGNIFICUS

M®. H. Gr. QTJ^CK,

GEWOON HOOGLEEBAAB IN DE EE G T S GE LB E R DE FACULTEIT,

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

EN

VOLGENS BESLUIT DER RBGÏSGELEERDE FACULTEIT,
te verdedigen

op \'^"s^tij.öag., \'^eit 35" J^epteiitSet 187/1,

DES NAMIDDAGS TEN S UREN,
DOOK

Cr^OOBXJS LIOIN-,

GEBOREN TE AMSTERDAM.

00^000-

\'S GRAVENHAGE ,
A. DE LA. VIEÏER.

1 8 7 4.

-ocr page 2-

C
% »

% Ç if ^

BM

-ocr page 3-

TELLINGEN.

I.

Hij die een zaak precario gegeven heeft bezit deze
wat de verjaring betreft.

n.

Teregt beweert Backoven {Äusgeioählte Lehren d.
röm. Civilrechts p.
94.), dat de uitoefening van \'t tot
dos gegeven vruchtgebruik van een onroerend goed
niet door den man mag vervreemd worden.

HL

Teregt beweert Brinz {Lehrbuch der Pandecten I.
440.), dat bij \'t zoogenaamd depositum irreguläre
niet dadelijk de risico op den depositaris overgaat.

IV.

Een Nederlandsohe vrouw gehuwd met een Neder-
lander, die zijn nationaliteit verliest, houdt daardoor
op Nederlandsohe te wezen.

-ocr page 4-

V.

Zoowel de testamentaire als de wettelijke voogd
houdt op voogd te zijn door de plaatsing van zijn
pupil in een gesticht. (Art. 421 B. W.)

VI.

Die wegens zwakheid van vermogens op eigen verzoek
onder curatele is gesteld kan geen testament maken.

VII.

In art. 926, 2e al., B. W., moeten de woorden
//of voor een gedeelte uit te keeren" verstaan worden
alsof er stond // of voor een gedeelte bij den dood te
doen uitkeeren".

VIII.

De bepaling van art. 984, B. W., in verband met
art. 989, Ie al., is af te keuren, omdat zij in de praktijk
tot groote moeijelijkheden aanleiding kan geven.

IX.

Van den schuldenaar, bij een wederkeerige over-
eenkomst , die ingebreke gebleven is, kan uitvoering
van de verbindtenis mèt schadevergoeding gevraagd
worden.

X.

In art. 1501, 2e al. B. W., beteekent //derde"
een // bij \'t aangaan van de overeenkomst bepaald
aangewezen derde".

1

-ocr page 5-

XL

Een ongeoorloofde causa debiti uitgedrukt in een
overigens aan de vereischten voldoenden wissel maakt
dezen niet krachteloos.

XIL

De bijvoeging in een endossement van de woorden
u zonder obligo " heeft volgens onze wet geen kracht.

XlIL

Indien een gedaagde in een geding voor de Arr.
Regtbank den Staat in vrijwaring roept is op dezen
toepasselijk de bepaling van art. 74 W. v. B. Rv.

XIV.

Ook in \'t kort geding voor den President der Arr.
Regtbank moeten partijen procureurs stellen.

XV.

In art. 153 Gw., moet \'t woord //ingezeten" in
strikten zin worden opgevat.

XVI.

De bepalmg van art. 198 Gw., dat verandering in
de Grondwet gedurende een Regentschap niet mag
worden gemaakt, verdient afkeuring.

XVII.

De herziening der Wet van 11 April 1827, Stbl.

-ocr page 6-

XL

No. 17, op de schutterijen, is dringend noodzakehjk,
vooral uit het oogpunt der handhaving van de tucht.

XVIII.

Ten einde in \'t algemeen de weerbaarheid des Lands
te verhoogen en den algemeenen dienstpligt te vermijden
ware de bepaling wenschelijk, dat zij, die, overigens
de vereischten bezittende, bij schutterijen of in \'t leger
gediend hebben, bij de benoeming tot Lands, Provin-
ciale of Stedelijke betrekkingen de voorkeur zullen
genieten.

XIX.

Teregt merkt Bluntschi.i op {Das moderne Völker-
recht der civilisirten Staten
8,554.) dat de belegerden
behooren verwittigd te worden, dat men tot het bom-
bardement zal overgaan.

XX.

Het weigeren aan krijgslieden van kwartier, pardon
of genade is nimmer te regt vaardigen. Ten onregte
nemen
Bluntschli , Dahn en Heppter uitzonderingen
op dezen regel aan.

XXI.

De besteller, die, in een door een koopman getee-
kenden vrachtbrief, zekere som, welke als vracht zou
verschuldigd wezen, invult, deze ontvangt en zich
toeeigent moet volgens de artt. 147 C. P. en 148 C. P.
gestraft worden.

-ocr page 7-

XXII.

7

Art. 317 C. P., is niet van toepassing op hem,
die de zwangerschap der vrouw niet kende.

XXIIL

Ten onregte is tegen de bijzit in het geval van
art. 339 C. P., geen strafbepaling gesteld.

XXIV.

De bewaarnemer, die zich uit een gesloten, hem
toevertrouwde kist goederen toeëigent, begaat geen
diefstal ; maar valt onder de strafbepaling van
art. 408 C. P.

XXV.

Indien de gevoegde partij, wier eiscli in eersten
aanleg is ontzegd, bij \'t hooger beroep, \'t zij van \'t
O.
M., \'t zij van den beklaagde, niet is verschenen,
kan de regter in hooger beroep van die civiele vor-
dering geen kennis nemen.

XXVL

De verdeeling der nijverheid in vier categoriën,
zooals die o. a. voorkomt in \'t Handb. van den Hoogl.
Vissering, zoowel als die in vijf, gelijk die o. a. wordt
aangenomen door
JoiiN Stuart Mill is niet goed tc
keuren.

-ocr page 8-

XXVII.

Indien verplaatsing van arbeidskracht op groote
schaal mogelijk ware zou \'t zoogenaamd arbeiders-
vraagstuk daardoor grootendeels tot oplossing zijn
gebragt.

XXVIIL

Het denkbeeld //weelde" is voor bepaling niet
vatbaar.