-ocr page 1-

I i—JTOiA.. - -v.\'.■ .. ^^ --^\'y .

STELLmGEK

tek veekkijgimg van den gbaad

DOCTOR E HET ROMEIICH U HEDENöAAdSCfl RECHT

AAN DE HOOGESCHOOL TE UTEECHT,

KA MACHTIGING VAN

den rectoe magnificus

m®. h. p. g. quack,

GEWOON HOOGLEEEAAE IN DB EECHTSGELEEKDE EACUITEIT

MET TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT

VOLGENS BESLUIT DEß EECHTSGELEEKDE ÏACULTEIT,

TE VERDEDIGEN

op Vrijdag den 25sten September 1874, te 3 uren,

WILLEM ALEXANDER PAUL EREDERIK LODEWIJK WINCKEL,

GEBOKEN TE MAASTKICHT.

UTRECHT,
J. DE KRUYEF
1874.

-ocr page 2-

......

.. V /\'li- \'

• .

........-......

t\'i.

- -

-ocr page 3-

STELLINGEN.

I.

Ten onrechte beweert Baehr (Jahrbücher für
Dogmatik,
I, 369) dat de schuldeischer die zijne
vordering heeft overgedragen, al is de overdracht
den schuldenaar niet aangezegd, het recht verliest
van te mogen innen.

n.

Bij den strijd tusschen L. 36 D. de adq. rer.
dom. (XLI, 4) en L. 18 D. de r. c. (XII, 1)
moet men aan de meening van
Julianus (]. 36
cit.) de voorkeur geven boven die van
Ulpianus
(1, 18 cit.)

-ocr page 4-

ITI.

pomponiüs iiï 1. 66 de jure dotium (D. XXIII, 3)
handhaaft het oudere, strengere recht, terwijl in
§ 3 I. de usufr. de nieuwere meening wordt
staande gehouden.

IV.

Ten onrechte zegt Zachariae von Lingenthal
(Ueber die Unterscheidung zwischen Servitutes
rust. et urb.), dat eene verpanding van het nog
niet bestaande recht alleen bij weg- en waterlei-
dings-servituten mogelijk is.

V.

Terecht zegt Mr. G. W. Opzoomer (Alg. Bep.
3®. druk bladz. 90). »Over dè kracht der gewoonte
»beslist alleen art. 3 ^ en dit artikel heeft een even
»algemeen karakter als de wet waarin het ge-
»vonden wordt."

VI.

Het fungeren van eene indische weeskamer in
Nederland, als toezienden voogd over minder-
jarige kinderen aldaar gevestigd, is overschrijding
van wettelijke bevoegdheid.

-ocr page 5-

VII.

In artt. 630, è), 634 en 636" B. W. is de
leer van het R. R. door den Nederlandschen wet-
gever gehuldigd.

VIII.

Ten onrechte beweert Mr. Opzoomer dat Art.
663 B. W. specificatio op het oog heeft.

IX.

In art. 1375 B. W. moet het woord »gebrui-
ken" zoowel van plaatselijke als van algemeene
gebruiken opgevat worden.

X.

Bij onvolledig endossement heeft de geëndos-
seerde een eigen vorderingsrecht.

XI.

Wanneer de houder zekerheid gegeven heeft
dat een papier aan toonder verloren geraakt
is en vernietigd, dan blijft hem een actie toeko-
men tegen den schuldenaar.

-ocr page 6-

XII.

Al is de handleekening van den trekker valsch,
toch blijft de acceptant gehouden zijn accepteren
tegenover derde houders gestand te doen.

XIII.

Art 1375 B. W, is ook op cognoscement van
toepassing.

XIY.

Terecht weigerde de Zwolsche rechtbank (bij
vonnis van 28 October 1873, te vinden in: Paleis
van Justitie 5 Bijblad 1874 no. 4) een accoord te
homologeren, waarbij de rechten der onbekende
crediteuren niet verzekerd waren, al was er ook
van de zijde der crediteuren geenerlei verzet
gedaan.

XV.

Terecht veroorlooft de chinesche wetgever (Fa-
tsing-luh-li, hoofdstuk huwelijk, § 17) echtschei-
ding om reden van ingewortelde of ongeneeslijke
ziekten.

-ocr page 7-

XVI. .

De jure constituendo, moet de jurisprudentie
van den Hoogen \'Raad der Nederlanden gehand-
haafd worden, waar zij de voortdurende kracht
van den rechtsregel: »l\'interlocutoire ne lie pas
le juge" aanneemt.

XVII.

Volkomen juist is de uitspraak der Amsterdam-
sche rechtbank van 20 October 1845 (Regtz. Xll,
247) dat zoowel in eersten aanleg als in hooger
beroep., de gedaagde het recht heeft om op de
dagvaarding te anticiperen.

XVIII.

De Staat moet geacht worden in obligo te zijn
wanneer een minister krachtens koninklijk be-
sluit geldelijke verphchtingen heeft aangegaan, en
is de voorafgaande goedkeuring der wetgevende
macht daartoe niet noodig

XIX.

Alleszins juist is het gevoelen van Mr. van der
Linden
(Themis 1873, pag. 1) en Prof. Buus
(Bijdragen tot de kennis van het Staats-enz. be-
stuur,
1874, p. 154), dat van maatregelen van
inwendig bestuur dispensatie kan verleend worden
bij koninklijk besluit.

-ocr page 8-

10

XX.

De woorden van art. 67 der Grondwet, »in
de gevallen door de wet omschreven" leggen
niet de verplichting op om te omschrijven dc
omstandigheden waaronder of de voorwaarden
waarop de koning van wetsartikelen zal kunnen
dispenseeren.

XXI.

In het cassatieproces in Strafzaken is de pro-
cureur-generaal bij den Hoogen Raad der Neder-
landen niet de vertegenwoordiger van het Open-
baar Ministerie bij andere rechtscolleges, dat met
de vervolging belast is,

XXII.

Aan den raadsman komt bij cassatie in straf-
zaken niet het laatste woord toe.

XXIII.

Artikel 130 Wetboek van strafvordering is niet
limitatief op te vatten.

XXIV.

De strafrechter mist de bevoegdheid, de recht-
hebbenden tot de stukken van overtuiging nomi-
natim aan te wijzen.

-ocr page 9-

11
XXV.

De vervallenverklaring in art, iO Crimineel Wet-
boek voor het krijgsvolk te lande, sluit niet in
zich de onbevoegdheid om later weder in krijgs-
dienst te treden.

XXVI.

Art. 16 Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk
te lande en art. 14, G. W. voor het krijgsvolk te
water zijn af te keuren.

XXVII.

Onjuist is de stelling van den Hoogen Raad der
Nederlanden , dat vervallenverklaring van den mi-
litairen stand, als de kenmerken eener onteerende
straf-dragende moet worden beschouwd.

XXVIII.

Valsche verklaring van avarij is niet strafbaar
volgens het Code Pénal.

XXIX.

Uit de artt. 91 en 92 van het algemeen reglement
op de Spoorwegdiensten kan men niet besluiten
tot de strafrechterlijke verantwoordelijkheid van
hem die per Spoorweg buskruid afzendt.

-ocr page 10-

XXX.

12

Bij een volk dat zekeren trap van beschaving
bereikt heeft, verdient het stelsel van vrije banken
de voorkeur, mits de regering door geenerlei voor-
schrift of handeling medewerke om aan eene bank
een grooter crediet te bezorgen dan zij verdient.

XXXI.

Het pensioneren zijner ambtenaren door den
Staat, in het algemeen reeds af te keuren^ is dit
dubbel^ wanneer de ambtenaren verplicht wor-
den, de middelen daartoe zelve bijeen te brengen.

XXXII.

Het premie-stelsel, dat aan een tak van nijver-
heid eene toelage uit \'s Rijks schatkist verleent,
verdient afkeuring.

XXXIII.

Het Stelsel van dadingen tusschen de Schatkist
en den belastingschuldige is verderfelijk.