STELLmGEF
TEE VEEKBIJGING TAN DEN GEAAB
VAN
DOCTOR II HET ROMEMCH EN HEDEIDMUSCH REOT
AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
NA MAGTIGING VAN
DEN RECTOK MAGNIFICUS
GBWOON HOOGLEEEAAB IN DE KEGTSGELEEKDE FACULTEIT
MET TOESTEMMING YAN DEN ACADEMISCHEN SENAAT
EN
VOLGENS BESLUIT DEE EEGTSGELBBEDE FACULTEIT,
TE VERDEDIGEN
op ZATERDAG den 5 DECEMBER 1874, te 3 uren,
DOOK
geboren te Zwolle.
utrecht,
j. de kruyff.
1874.
vltev^vä;-
-ocr page 3-De in de formula opgenomene exceptio kon ook
tot vermindering der condemnatio strekken.
II.
Ten onregte beweert Mandry (Das gemeine
Familiengüterrecht 1. 340), dat de bekwaamheid
van den filiusfamilias om door zijne overeenkomst
verbonden te worden, eerst door latere ontwik-
keling erkend is.
III.
Ook de socius rei singularis mag van het bene-
ficium competentiae gebruik maken.
IV.
De woorden van art. 9 A. B. beletten niet, dat
op Vreemdelingen hunne statuta personalia wor-
den toegepast.
V.
Aan den ouden regtsregel »mobilia ossibus in-
haerent\'" is onze regter niet gebonden.
VI.
De verpligting tot onderhoud, waarvan in de
art. 376 en vlg. B. W. gesproken wordt, gaat
niet op de erfgenamen over.
VII.
Ten onregte beweerde het Hof van Noord-Hol-
land in een arrest van 24 Febr. 1853, »dat de
voogdij de vaderlijke of ouderlijke magt^vervangt,
voor zooverre de wet de gevolgen dier magt niet
naast de voogdij in wezen laat, en dat bij gevolg
ook het toezigt over den persoon van den minder-
jarige door den langstlevende der ouders, niet ah
vader of moeder, maar als voogd wordt uitgeoefend."
Art. 236 B. W. komt alleen te pas, wanneer
de gemeenschap door den dood des hertrouwden
echtgenoots ontbonden wordt.
IX.
Hij, wien de eigendom eener zaak onder eene
opschortende voorwaarde is overgedragen , kan ,
terwijl de voorwaarde nog niet vervuld is, de
verjaring dier zaak stuiten.
X.
Ten onregte beweert Mr. Opzoomer, dat men
art. 1336 B. W. gerust had kunnen weglaten ,
aangezien alles, wat het bevat, reeds lag opge-
sloten in de bepalingen der art. 1332 en 1333.
XI.
Door af- en overschrijving op het Grootboek der
Nationale Schuld van het eene hoofd op het andere
grijpt geene schuldvernieuwing plaats.
XII.
Ten onregte stelde onze wetgever dwaling
in het algemeen met geweld en bedrog op
eene lijn (zie de art. 1357 vlg. en 1485. B. W.)
XIIL
De eerste dag der verjaring is die, waarop het
bezit is verkregen.
XIV,
De verweerder, die zich op eene opschortende
voorwaarde beroept, laadt daardoor geene bewijs-
last op zich, — wel hij, die zich op eene tijdsbe
paling beroept.
XV.
Wanneer men niet aanneemt, dat de vennoot-
schap onder firma een regtspersoon is, kan men
niet verklaren, zooals Mr. Kist tracht te doen ,
dat de schuldeischers van de vennootschap onder
firma een voorrang zuilen hebben op het maat-
. schappelijke kapitaal
XVI.
De houder van het cognoscement krijgt het be-
zit der ingeladene goederen, zoodra hij in het
bezit is van het cognoscement.
XVII.
De verpligting tot het betalen van distantie-
vracht (art. 478 al. 4 W. v. K,) is in het alge-
meen niet goed te keuren.
De acceptant van een wisselbrief is, ook al is
de handteekening van den trekker valschtot be-
taling gehouden.
XIX.
Na de homologatie van het accoord, door den
failliet met zijne schuldeischers gesloten, blijven
de borgen verbonden.
XXXI.
9
Ten onregte beschouwt de Hooge Raad de von-
nissen^ waarbij de eed wordt opgelegd, als voor-
waardelijke eindvonnissen.
XXI.
Extensieve interpretatie is in strafzaken geoor-
loofd.
XXII.
Ten onregte beweren Ghauvea^u en Hélie dat de
woorden in art 59 C. P., :&les complices d\'un crime
OU d\'un délit seront punis de la même peine que
les auteurs mêmes" beteekenen, »qu\'ils seront punis
comme s\'ils en étaient les auteurs."
XXIII.
De G. P. vereischt voor doodslag en moord
geen animus occidendi.
XXIV.
Ten onregte leert de Hooge Raad , dat art. 434
C. P. toepasselijk is »op het in brand steken van
des daders eigen huis, met het oogmerk om zich
daardoor van de verzekerde som meester te maken ,
al zij het ook, dat de brand geen gevaar aan
personen of eigendommen van anderen heeft ver-
oorzaakt of kunnen veroorzaken.
XXXI.
10
Het nemen van gas uit de buis, vóórdat het
door den meter is gevloeid, is als diefstal te be-
schouwen.
XXVI.
Bij voorziening in cassatie heeft de advocaat
van den veroordeelde of van regtsvervolging ont-
slagene het regt niet, te antwoorden op de voor-
dragt van het Openbaar Ministerie.
XXVIL
De regter is niet bevoegd de toepassing te
weigeren van eene wet, ofschoon hij die met de
Grondwet strijdig acht.
XXVIII.
De regter is bevoegd en verpligt de met de wet
strijdige provinciale en plaatselijke verordeningen
en reglementen niet toe te passen; alleen mag
hij niet treden in de beoordeehng der feitelijke
vraag, wat provinciaal of plaatselijk belang is.
XXIX.
Evenals het kopijregt hadden ook de octrooijen
voor uitvindingen moeten behouden blijven.
XXX.
Een progressief successieregt is af te keuren.
-ocr page 9-XXXI.
11
De invoering van een successieregt in de regte
lijn is goed te keuren.
XXXII.
Flet is wenschelijk, dat de heffing van een quasi-
successieregt op de goederen in de doode hand
in Nederland worde ingevoerd.
/
/ f
f V