-ocr page 1- -ocr page 2-

Emfommûî Gemeente

te

)(ertogettliosch.

1629-1635.

W.TMcIndwsBw.

-ocr page 3-

S?\'/:-"- - ^

-r ■ .

m

-ocr page 4-

"\'.».Si

- ■■

\' ".1ÄSP

■ V/- r ■ \' \' -^^i^Ï^r ^^^

V \' ; ■ \' \' f.

- ■ - r"--* ..-

lié

• > ..V .

-ocr page 5-
-ocr page 6-

/

De Gereformeerde Gemeente te \'s Hertogenbosch.
1629-1635.

ll^/l

-ocr page 7-

mmmi - \'

r

L

- à:- - •

vi;

RUKSUNIVERSITEIT UTHECHT

m.

738 6844

■ V .

-ocr page 8-

D r^S uLecCtl ^èf

De Gereformeerde Gemeente
te \'s Hertogenbosch

1629-1635.

PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van den graad van

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID

aan de rijks-universiteit te utrecht

op gezag van den rector magnificus

Dr. jan de vries

hoogleeraar in de faculteit der wis- en natuukkvnde

volgens besluit van den senaat der universiteit

tegen de bedenkingen van

de faculteit der godgeleerdheid

te verdedigen

OP DONDERDAG 28 JANUARI 1909 DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

door

WIGQER MEINDERSMA

GEBOREN TE LEEUWARDEN.
Predikant der Ned. Herv. Qem. te \'s Hertogenbosch.

zalt-bommel — h. j. van de garde & Co.

1909

-ocr page 9-

i

i-\' \'........ ■

m •

T-W:- .

Ka
■ d

P

I

M

-ocr page 10-

Aan mijne Vrouw.

-ocr page 11-

iy^

-ocr page 12-

Het is mij aangenaam mijne erkentelijkheid te w^gen
betuigen voor de welwillendheid door de leden der Faculteit
van Godgeleerdheid aan de Rijks-Universiteit te Utrecht
mij, den vroeger en leerling der Leidsche Academie, betoond.

Bovenal doet het mij genoegen, dat ik hier kan uiten
mijn dank jegens U, Hooggeachten Prof. Dr. van Veen!
Gij waart bereid als Promotor op te treden en bij den
arbeid heb ik veel gehad aan uwen steun en bijstand.

Ten slotte, de vriendelijkheid en hulpvaardigheid, welke
ik te
\'s Hertogenbosch mocht ondervinden van het Bestuur
van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Weten-
schappen, den Rijksarchivaris, Mr. Ebell en den Gemeente-
archivaris, den Heer Hezenmans, hebben mij zeer getroffen
en ik hoop deze nimmer te vergeten.

-ocr page 13-

INHOUD.

Bladz.

Inleiding..................................................................................i

HOOFDSTUK 1.
De Wording der Gemeerde.

§ I. Negentien September en Negen October..............9

§ 2. De eerste arbeid der „Predicanten bij Leeninghe". 22

§ 3. Het ontwakend Gemeenteleven. ............................31

HOOFDSTUK II.
Eet Bestuur der Gemeente.

§ I. De „Predicanten bij Leeninghe"..........................40

§ 2. Het Beroepingswerk en de „eijghen Predicanten". 59

§ 3. Ouderlingen en Diakenen..........................................98

HOOFDSTUK III.
Het Gemeenteleven.

§ I. Uitwendige Toestand der Gemeente......................115

§ 2. Het Kerkelijk Leven..................................................134

§ 3. Het Christelijk Leven...................................158

§ 4. De Diaconie...............................................174

HOOFDSTUK IV.
Invloed naar Buiten.

§ I. Strijd tegen het Roomsch-Catholicisme..................193

§ 2. DeEngelsche, Hoogduitsche en Fransche Kerken. 216

§ 3. De Reformatie der Meierij......................................230

Besluit......................................................................................259

Bijlagen..................................................................................263

Register..................................................................................270

Stellingen.

-ocr page 14-

INLEIDING.

De reformatorische beweging der zestiende eeuw vond,
zooals overal in den lande, ook te \'s Hertogenbosch en in
de omgeving dier plaats bij velen bijval en instemming.

Daar ons doel is te geven de historie der Gereformeerde
Gemeente, welke na de overgave der stad in het jaar 1629
in den Bosch is gesticht, en wel de geschiedenis tot en met
1635, zoo hebben wij over de vroegere tijden niet in den
breede uit te wijden, maar eene korte vermelding van den
invloed der hervorming alhier in de dagen en jaren,
welke aan de verovering der stad door Frederik Hendrik
vooraf gingen, mag niet achterwege blijven. Door dit te doen,
zullen wij ook op de meest geleidelijke wijze tot ons
onderwerp worden gebracht.

De geschiedschrijver van den Bosch, Oudenhoven, bericht,
dat reeds den October 1526 ,,zijn binnen dese Stadt
ghekomen twee Commissarissen van \'t Hof, met twee Heeren
van der Stadt, bij den Hove mede gecommitteert, om som-
mige van de Gereformeerde Religie, diemen doen Luteranen
noemde, te corrigeren". En sedert dien bloeide in
deze streken de ketterije, welke menigeen op goed en bloed
te staan kwam.

In 1566 waren de Hervormden zelfs een tijdlang de meesters

J. van Oudenhoven. Beschrijvinge der Stadt ende Megerye van
\'s-Hertogen-bossche, vervatende deszelfs begin, voortgangh ende wasdom,
soo van Geestelijcke als Wereldlijcke gestichten, oprechtingh van \'t Capittel
ende Collegiën. Maniere van Regeeringe ende hare Privilegiën, bevorderinghe
haerder Bisdom ende Bisschoppen. Mitsgaders: Haerder Meijerye ende daer
inne ghelegene Steden. Baronyen, Heerlyckheden ende Dorpen. Alles met
groeten arbeyt uyt verschelde Schriften ende Papieren te samen ghestelt ter
liefde syns Vaderlandts. Amst. 1649, bl. 96. Zie ook bl. 36-134.

Eene tweede editie van dit boek luidt: J. van Oudenhoven. Silva-Ducis
aucta et renata, of: Een nieuwe ende gantsch vermeerderde Beschryvinge
van de Stadt van \'s-Hertogen-Bossche, vervatende deszelfs begin, voortganck,
enz. \'s-ïïertogen-Bosch 1670.

-ocr page 15-

— 2 —

der stad. Comelis van Diest en nog andere predikanten
deden dienst in de kerken.

Te betreuren valt het echter, dat ook de beeldstormerij
heftig woedde. De goede dagen der Hervormden hebben
evenwel niet lang geduurd. Na de nederlaag der troepen van
den Heer van Toulouse, Jan van Marnix, broeder van den
Heer van St. Aldegonde, te Oosterweel, in het gezicht van
Antwerpen, keerde de kans en werd „bij de Hertoginne van
Parma een Generaal Pardon voor alle de Ingesetene van
deeze Stat verzogt; en voor die van de Hervormde Religie
bedongen, met hunne goederen, vrijelijk van daar te vertrek-
ken. Welk Pardon dan ook verkregen hebbende, zag men
op den
II van April des jaars 1567 de Predikanten en
het meerendeel der
Gereformeerde Ingesetene met hunne
gereetste Goederen, de Stat verlaten en vertrekken na het
Land van Cleef\\

Behalve over den Bosch en hare omgeving schreef Ondenhoven ook over
Heusden, Zuid-Holland, Dordrecht en Haarlem. Verder nog een werkje:
,Vernieuwde oudtheden der Cimbren. Haarlem 1682".

Voor het eerst vermelde boek is aen „Dominus Jacobus van Oudenhoven,
Predicant tot Leckerkerck eene vereeringe toegevoeght de som van 120
guldens". (Stads Kekeningen. Deel II, blz. 1448. Rekening van St. Remeys
1648 tot St. Remeijs 1649).

De Stadsrekeningen, welke meermalen geciteerd zullen worden, wensch
ik aan te halen, als hierboven. Zy zyn uitgegeven en de volledige titel
der uitgave luidt: „Inventaris der Archieven van de stad\'s-Hertogenbosch
chronologisch opgemaakt en de voornaamste gebeurtenissen bevattende,
door R. A. van Zuijlen Jr., Stads-Archivaris. Stads Rekeningen van het
jaar 1399—1800. Drie Deelen, \'s Hertogenbosch 1861—1879.

Het tweede Deel, bevattende de rekeningen van 1568—1700, uitgegeven
anno 1866, is voor ons onderzoek van groot belang.

Hier zij nog opgemerkt, dat St. Remeys is één October.

») Comelis de Witt. De volle Uit-reddinge en Volmakinge van Gods
bedrukte Kerk, van hare Trouwe Voorgangeren gelovig Verwacht en alle
den Omstanderen bekent gemaakt, voorgestelt ter gelegentheit van het
eerste Eeuwen Feest van het Classis van \'s-Hertogenbosch 1741, (uitge-
geven te \'s-Hertogenbosch) blz. 53.

-ocr page 16-

3

De achtergeblevenen hebben aan het verleende „Pardon"
niet veel gehad, want velen zijn gevangen genomen en hebben
den marteldood ondergaan.

Het jaar 1579 was wederom een jaar van beroering in
den Bosch. Reeds September 1578 brak het bestaande
mistrouwen tusschen de Roomschen en Hervormden hier ter
stede uit. De Burgerij werd onderling handgemeen. „Eenige
der Hervormden lieten er het leven bij en velen werden ge-
kwetst." In 1579 had een bloedig gevecht tusschen de
Burgers op de Markt plaats. En bij de nadering van
Parma\'s leger, na de inname van Maastricht ,,verlieten veel
duizend ingezetenen, zoo van den Hervormden, als van den
Roomschen Godsdienst, de stad, en namen voor het grootste
gedeelte hunnen wijk naar de vereenigde Nederlanden. Drie
leden der Regeering vertrokken; doch de voornaamste en
rijkste van de Roomschgezinden bleven daar binnen."

Van deze vlucht af dateerde men de overwinning van de
Roomsche religie, want in 1583 werd door de regeering ter
gedachtenisse hieraan een altaar opgericht, waaromtrent Mr.
van Heurn bericht: „De Regeering deed mede in dit jaar,
eenen Autaar maken, die jaarlijks, op den eersten Juli, ter
zaake, der overwinning, en opgevolgde uitdrijving der Her-
vormden, op denzelven dag in den jaare 1579, voorgevallen,
gesteld werd. Het schijnt mij toe, dat men die Autaar, op
de markt plaatste, omdat ik vind, dat dezelve, door de
nabuuren, die omtrent het stadhuis woonden, opgeregt werd,

1) Mr. Johan Hendrik van Heurn, Historie der Stad en Meyerye van
\'s Hertogenbosch, alsmede van de voornaamste daaden der Hertogen van
Brabant. Utrecht 1776-1778 4 dln. Deel II blz. 113.

Het gevecht begon tusschen de leden van het schermersgilde en de
aanhangers van zekeren Herman Collen, doch meerdere burgers moeiden
zich er mede, zoodat binnen het eerste half uur veertig van weerskanten
gedood en honderd en twintig gekwetst werden, van Heurn a.w. Deel
II blz. 121—122.

Mr. van Heurn a. w. Deel 11, blz. 125.

Oudenhoven a. w. Bd. 1649, blz. 131 en 132.

-ocr page 17-

4

die deswegens van de stad, tot onderstand drie guldens
ontfingen."

Sedert 1579 was den Bosch goed Spaansch en goed Roomsch.

Wel liep in den jare 1610 te Brussel een gerucht, dat te
\'s-Hertogenbosch vele Hervormden waren.

Jaarlijks zouden wel 2000 personen te Hedel het avond-
maal vieren. Mr. van Heum bericht, dat „de Regeering,
die voor het nadeel der stad vreesde, het Kapittel der Hoofd-
kerk, de Predikheeren, Minderbroeders, den Plebaan, en de
Pastoren der Kerspel Kerken verzogt, getuigenis deezes aan-
gaande te geeven, die daarop verklaarden, dat hun niet
bewust was, dat zig eenige Hervormde binnen de stad ont-
hielden, en dat alle de Inwoners zuivere Roomschgezinde
waren." (2)

Toch ook in deze dagen drong nog wel iets van de gere-
formeerde leer in den Bosch door.

Dat blijkt ons uit het volgend bericht van het jaar 1615,
hetwelk wij hier met de woorden van den geschiedschrijver
van Heum weergeven:

„Inde Dorpen Engelen en Vlijmen, omtrent een uur gaans
van de stad, werd thans (als onder Holland gelegen), de Her-
vormde Leer openlijk gepredikt. Dit geschiede mede in de
schans Crêvecoeur, die in de magt der Vereenigde Gewesten
was. De Predikanten dier plaatsen, deelden aan de armen,
zonder te letten vanwaar zij kwamen, merkelijke liefdegaaven
uit. Dit lokte veele arme Inwoners der stad, derwaarts,
terwijl anderen uit nieuwsgierigheid mede gingen. Men liet
zulks eenigen tijd met oogluiking toe, tot dat zeker Burger
van deeze Stad, op zijn sterfbed, den Priester beleed, dat
hij, op die plaatsen, met zijne huisvrouw, meermaal geweest
was, en de Hervormde Leeraars met genoegen gehoord had.
Dit werd door dién Geestlijke, de Regeering aangebragt, die

Mr. van Heurn, a. w. Deel II blz. 152.

\') V. Heum, a. w. Deel II blz. 319. Zie ook \'s-Hertogenbosch van
1629 tot 1798 door J. C. A. Hezenmans, \'s-Hertogenbosch 1899 blz. 13 en 14-

-ocr page 18-

5

terstond, hier op het gaan, naar die plaatsen, op Zon- en
Feestdagen deed verbieden." Na dien hooren wij omtrent
Hervormden in den Bosch tot na de inname alleen nog, dat
op verzoek van den Bisschop in den jare 1619 van de te
Waalwijk toevende Remonstranten Episcopius en Niëllius bij
dezen ter maaltijd zijn geweest.

Gedenkwaardig blijven immer de woorden, welke de kerk-
vorst hun toevoegde. „Bij hunne aankomst, reikte de Bis-
schop hun de hand toe, en zeide : Zijt welkom mijne Broeders.
Ik noem U aldus, hoewel wij verschillen omtrent zekere
leden van den Godsdienst, egter zoeken wij onze Zaligheid,
beiden door Kristus. Uwe onderdrukkingen smerten mij. De
Hertog van Alba heeft, door zijne strenge Plakaaten, en
wreede vervolgingen, den Roomschen Godsdienst, en onze
zaaken, veel nadeel toegebragt. Het is te verwonderen, dat
de Staaten der Vereenigde Nederlanden zig verbeelden, dat
het volgen van zulk een voorbeeld, dat onzen ondergang
aldaar veroorzaakt heeft, hun voordeelig zal zijn."

Uit het bovenstaande blijkt voldoende, dat, toen in het
voorjaar van 1629 het Staten-leger onder aanvoering van
Prins Frederik Hendrik het beleg sloeg voor de belangrijke
vesting, \'s-Hertogenbosch, binnen de muren der stad de
gereformeerde eeredienst niet werd uitgeoefend en belijders
van den gereformeerden godsdienst bijna niet aldaar werden
aangetroffen.

In de spannende dagen van dit zoo gewichtige jaar, vestigden
echter de gereformeerden in den lande hunne oogen op Bra-
bants hoofdplaats, vurig biddende, dat God de Heer de
wapenen van den Prins en het leger mocht zegenen, en de
belegerde stad, eenmaal ingenomen, aan de gereformeerde
religie zoude worden toegewijd. In den loop van het jaar
werden, al naar gelang der gebeurtenissen door de Staten
van verschillende gewesten, ook door de Staten-Generaal

1) Mr. van Heurn a. w. Deel JI blz. 331 en 332.

Mr, van Heurn, a. w. Deel II blz. 337 en 338.

-ocr page 19-

— 6 —

uitgeschreven en verordend „Algemeene Vast- en Bededagen,"
te Utrecht zelfs „Wekelijksche Bededagen," verder ,,Alge-
meene Dank-en Vierdagen" en „Openbare Dankzeggingen." i)

Wordt in de uitschrijvingen erop aangedrongen, dat de
inwoners des lands, „Godt den Heere Alm. van ganscher
herten dancken, loven ende prisen, dat deselve belieft heeft
den staet deser Landen tot noch toe genadelick te bescher-
men; ende daernevens oodtmoedelich te bidden de wapenen
deser Landen te willen segenen, sijne Excellentie ende het
gantsche Legher by gesondheydt te houden," ook de behar-
tiging van de gereformeerde religie wordt niet uit het oog
verloren. Men hebbe God eveneens te bidden dat „de stadt
van \'s-Hertogenbosch in onse handen mach gegeven worden,
en daer deur veel verscheyde luyden (in duysternisse des
pausdoms verblindt sittende) te brengen tot het ware ende
claer schijnende licht der Evangehsche waerheydt, tot voortpl.
van Godes Kercke en grootm. van zijnen H. Naeme."

Menig gebed zal, zoowel in kerkgebouwen als in particuUere
huizen zijn opgezonden, waarin den Heer om deze dingen
werd gevraagd. De Deventer predikant, Jacobus Revius,
dichtte zelfs een „Gebedt voor de belegeringe van \'s-Herto-
genbos," waarin o. a. dit gezegd wordt:

„Jaget eenmael wt den Bos
Beyde wollef ende vos,
Schickt daer uwe trouwe knapen,
Weydet de verdoolde schapen
Met U goddelijcke leer
Wilt ons horen lieve Heer."

Ook de Provinciale Synode van Zuid-Holland vestigde in
hare vergadering, gehouden te Leiden in den jare 1629 van
16 Juli—28 Juli, op deze zaak de aandacht.

1) N. G. Kist. Neerland\'s Bededagen en Biddagsbrieven, Leiden 1848
en 1849 twee deelen. Deel I blz. 204—215; Deel H blz. 134—139.

Over-ysselsche Sangen en Dichten Jacobi Revii, 2^ druk, Leijden
1634 blz. 300-304; couplet 13 blz. 302.

-ocr page 20-

— 7 —

Wij lezen in de Acta dier kerkvergadering : „Het Classis
van Breda heeft voorgestelt, off men niet en behoort toe te
sien, dat in de stede van \'s Hertogenbosch ende in de dor-
pen, daeronder sorterende, de paepsche affgoderie geen plaet-
sen houde in gevalle het Gode zoude gelieven ons met de
victorie van die stadt te begenadigen, ende is daerover ge-
resolveert, vooreerst dat de gedeputeerde aen de Groot Mog.
Staten van Hollandt ende West-Vrieslant versoecken, dat
het Haere Groot Mog. gelieve aen haere gedeputeerde in het
leger te schrijven ende zulx te recommanderen; daemaer
dat aen dengeenen, dewelcke uyt den naeme des Synodi van
Suythollant den legerdienst bewaert, zall worden geschreven,
om hierin te vigileeren ende dat D. Gysbertus Voetius ter
gelegener tijt in \'t leger hem sal transporteeren, om benef-
fens den voornoemden bedienaer van het legerpredicken met
alle voorsichticheyt dese saecke te bevorderen ende sijn de
correspondenten versocht, om in desen deele gelycke sorg
te dragen".

Nu is Voetius door de Gorcumsche classis, die voor dit-
maal een harer predikanten had aan te wijzen als legerpre-
dikant, eveneens daartoe benoemd. Met eene dubbele functie
dus belast, ging hij den Augustus 1629 naar het Staten-
leger, alwaar hij in het kwartier van Graaf Willem van
Nassau te Orthen dienst deed.

Alhier zal Voetius bij herhaling aan „Myn Heere de Prince
van Oraengien ende de E. Heeren Gecommitteerde Staten"
overeenkomstig zijn lastbrief, verzocht hebben, dat dezen
erop hadden te letten „dat de Christelijcke Overheyt" dezen

1) Dr. W. P. C. Knuttel, Acta der Particuliere Synoden van Zuid-
Holland, 1621-1700; Eerste Deel 1621-1633. Den Haa^, 1908,blz. 316.
Artic 65.

») Zie Dr. A. C. Duker, Gisbertus Voetius, 1« dl. en 2« dl., 1« st.
1897/1904, Leiden. Deel I, blz. 310—312. Elke classis van Zuidholland had
b\\j beurtwisseling een der predikanten aan te wyzen als veldprediker. In
Juli 1629 waa het nog D. Hasius uit de Classis van Schielandt. Deze wordt
nu door Voetius vervangen. (Dr. Knuttel, Acta, blz. 297 en 298, Art. 24).

-ocr page 21-

oorlog voerde „pro aris et focis (dat is voor de Religie ende
den Staet)" en dat men dus „niet so seer te letten heeft op
Conquesten van Landen ende Steden, als wel op de uyt-
breijdinge van des Heeren woordt, ende de voortplantinghe
van zijn kercke".

Welnu na de verovering van den Bosch is in zake den
godsdienst gehandeld naar den wil der Gereformeerden en
de volgende bladzijden zullen ons daarvan de meest over-
tuigende bewijzen geven.

Ons doel toch is voor oogen te stellen de geschiedenis der
Gereformeerde Gemeente te \'s Hertogenbosch van de stich-
ting in 1629 af tot en met het jaar 1635.

In dit tijdsbestek valt de wording der Ge/neente en het
is niet van belang ontbloot deze wording in den breede na
te gaan.

1) Deze lastbrief bij P. Bor, Oorspronck, Gelegenheyt, Fundatie ende
Vergrootinge der Stadt van \'s Hertogenbosch. Verscheyden belegeringe der
selver Stadt ende Eyntlicke de Veroveringe van dien Verrassinge ende
Inneminge van Wesel ende andere geschiedenissen van den Jare 1629. \'s Gra-
venhage, 1630, blz. 222 en 228. In de Stadsrekeningen, Deel II, blz. 1362.
Rekening St. Remeys 1629—1630, lezen wij: „Item by acte der heeren
schepenen in date 30 September 1630, aen Peter Bor, Christiaenss. voor
het beschryven van den oorspronck, progres ende belegeringe deser Stadt,
150 gul.

-ocr page 22-

HOOFDSTUK I.
De Wording der Gemeente.

§ I.

Negentien September en Negen October.

Toen op Maandag, den lyden September van het jaar 1629,
Prins Frederik Hendrik met het Staten-leger de stad \'s-Her-
togenbosch mocht binnentrekken was voor de Gereformeerde
Religie eene ,,groote deure" geopend.

Naar den alomme geldenden stelregel „cujus regio ejus
religio" werd de Gereformeerde Religie in het „kleijn Romen",
gelijk den Bosch wel genoemd werd, de heerschende gods-
dienst en het Roomsch-Catholicisme niet meer dan geduld.
Wel hadden den
I2den September de Gemachtigden uit de
Geestelijkheid, Burgerij en het Krijgsvolk gevorderd: „vrije
oefening van den Roomschen Godsdienst, in alle de Kerken,
Kloosteren en Kapellen der Stad, gelijk die thans geoeffend
werd. De Geestlijkheid zoude haare inkomsten, en klederen
behouden. Niemand zoude in de Kerken mogen komen, dan

met behoorlijken eerbied voorden Godsdienst"----doch „van

der Staaten zijde", werd de vrije oefening van den Roomschen
Godsdienst afgeslagen. „Alle Geestlijken moesten uit de stad
trekken, en aan hun zoude een redelijk onderhoud, uit hunne
goederen toegestaan werden. De Burgerij zou vrijheid van
gewisse genieten"®). En toen op den voormiddag van den
I4den September de voorwaarden der overgave werden ge-

Historie der Stad en Meyerye van \'s-Hertogenbosch door Mr. Johan
Hendrik van Heurn, Utrecht. 1776. Tweede Deel, blz. 439.
van Heurn, a.w. Tweede Deel, blz. 440.

2

-ocr page 23-

— 10 —

teekend, was omtrent den godsdienst het volgende bepaald.
„Art. 2. „Dat de Ingesetenen van dese Stadt, hun sullen
moeten dragen volgens de Placaten van den Lande, mits ge-
nitende vrijheid van conscientie, ghelijck sulcks alomme
wordt gedaen, ende dat alle Gheestelijke ende Riligieuse
mans Personen, sullen uitte Stad vertrekken binnen den tijt
van twee maanden, mits middelertijt haar gedragende naar
de Placaten van den Lande, ende sullen met haar mogen
nemen hare Meubelen, Beelden, Schilderijen, ende andere
Kerkelijke Ornamenten. Art. 3. Deselve Geestelijke ende
Riligieuse Personen, sullen genieten haer leven langh gedu-
rende, den incomen ende vruchten van haar luijder goederen
gheleghen op Plaatsen waar men Contributie betaelt, wel
verstaende, dat de Kerkelijke ende Pastorie-Goederen sullen
volghen aan de Hoogh-Mogende Heeren Staten-Generaal,
om daarvan soo ten behoeve van de Stadt als anders te
disponeeren. Art. 4. Alle Nonnen ende andere Geestelijke
vrou Personen sullen binnen de Stadt, mogen blijven, ende
haer leven langh gealimenteert worde uitten incomen van
hare respective Conventsgoederen, blijvende ter dispositie van
de Hoogh-Moghende Heeren Staten-Generaal, ofte des doe
in de Convente, ofte met andere woninghen sullen worden
geaccomodeert" Gunstiger bepalingen dan bovenstaande
konden de Roomschen niet verkrijgen en wij begrijpen, dat
alle moeite werd aangewend, om in de veroverde stede een
„gereformeerde Kercke te fundeeren". Reeds in Juh 1629 had
op voorstel der Bredasche classis de provinciale synode te
Leiden vergaderd, besloten, bij hunne Edel-Mogenden
krachtig aan te dringen, „dat in de stede van \'s-Hertogen-
bosch ende in de dorpen, daeronder sorterende, de paepsche
affgoderie geen plaets en houde in gevalle het Gode zoude

1) Mr. van Heurn, a. w. Deel IV, blz. 286 en blz. 287, Bijlaagen.
Pieter Bor, Beschreving van \'s-Hertogenbosch, 1630 blz. 346.

Dr. C. R. Hermans, Verzameling van Oorkonden, 4 stukken, stuk I
en II, blz. 284 \'s-Hertogenbosch 1850—73.

-ocr page 24-

— 124 —

gelieven ons met de victorie van die stadt te begenadigen".

Daarenboven gaf dezelfde synode aan Gisbertus Voetius —
door de classis van Gorcum ook benoemd tot legerprediker
— als haren gedeputeerde in last, zich naar het leger voor
den Bosch te begeven en daar deze zaak „met alle voor-
sichticheijt" te bevorderen.i)

Zoodra dan ook den Bosch was veroverd, werd moeite
gedaan in een of meer kerken een gereformeerden dienst te
houden en Woensdag 19 September werd, waarschijnlijk
des morgens te negen uur, wederom in St. Janskerke eene
gereformeerde prediking gehoord. Deze dienst had plaats,
nadat ,,de St. Jans kercke wat gesuijvert was", waarmede
waarschijnlijk niet bedoeld is zuivering vanRoomsche orna-
menten, doch zuivering van puin, daar door het beleg en
de beschieting der stad genoemd gebouw veel geleden had.
Omtrent dezen dienst lezen wij in een der boeken van het
Archief der Ned. Herv. Gemeente te \'s Hertogenbosch het
volgende: ,,Anno 1629 Septbr. 19. Is deese kerk deese ge-

\') Vgl. Gisbertus Voetius, door A. 0. Duker Theol. Doet. Eerste Deel,
Leiden, 1897, blz. 310 en 311.

Dr. Dijksterhuis, Bijdragen tot de Geschiedenis der Heerlijkheid
Tilburg en Goirle, 1899, blz. 145.

L. H. O. Schutjes, Kerkelyke Geschiedenis van het Bisdom \'s Her-
togenbosch, \'s Bosch 1870—70. 5 dln. Deel H, blz. 40. Zie ook de Inleiding.

„Te negen uur". Ophovius, voormalig bisschop van \'s Hertogenbosch,
teekende in zijn dagboek aan „Haeretici acceperunt possessionem ecclesiae
et hora 9a concionati". Verzameling van oorkonden, stuk III, blz. 359.

•\') Met opzet spreek ik hier van „wederom in St. Janskerke eene
gereformeerde prediking", daar ook reeds vroeger zoodanige prediking in
deze kerk was geschied. Mr. van Heurn a. w. Deel II, bi. 25 bericht:
„De Predikant Kornelis van Diest, predikte voor de eerste reize, in de
Hoofdkerk hier ter stede, op den vier en vijf en twintigsten Augustus
deezes jaars (1566). Zie ook J. C. A. Hezenmans. De St, Janskerk te
\'s Hertogenbosch en hare geschiedenis. Den Bosch, 1866, blz. 213.

\'O Hezenmans, a. w. blz. 277 en 278. De mededeeling is ontleend aan
Bor en J. van Oudenhoven, Silva Ducis Aucta et Eenata, Anno 1670.

Kerkelijk Archief, No. 19. „Allerhande Annotatiën van de Neder-
landsche Gereformeerde Diaconye te \'s Bosch, vereent in 1781."

-ocr page 25-

12 — •

meente ingewijd door D». Conradus Markinus, geweesen
Predikant te Emmerik, en nu in \'t Leger van zijn Hoogh.
den Heere F. W. Prince van Orange enz. enz. enz. uijt
Jesaija 45 vs. i—7 voorgesongen Ps. 98, nagesongen Ps. 24
de 2 laeste verss^^, en wierden als doen Present gerekent 8
Duijsent persoenen en is gecollecteert circa drie duijsent
gis." Dit bericht stemt vrij wel overeen met het door Mr.
van Heurn medegedeelde. Deze schrijft: „Den negentien-
den September, hield men voor de eerstemaal, den Godsdienst
der Hervormden, binnen de Stad, in drie Kerken.

Koenraad Markinius voorheen Leeraar te Emmerik en nu
\'s Prinsen veldprediker, deed in de Hoofd Kerk de eerste
Leerreden, over de woorden van Jesaias, Kap. XLV vs.
I—7. Voor de predikatie, werd de XCVHIste^ en na dezelve,
de twee laatste verzen van den XKIV^ten Psalm gesongen.
Onder het gehoor bevonden zig, de Prins van Orange, de
Koning van Bohemen, en de Prins van Deenemarken, die
Peters, waren van drie kinderen, welke toen ter tijd gedoopt
werden. Het getal der Toehoorders, werd op agt duisend
geschat, wat mij niet aanneemlijk voorkomt. Ten behoeve
der armen, werd omtrent drie duisend guldens ingezameld.
Het kan zijn, dat dit het getal der Toehoorders, in de drie
Kerken geweest is, en de ingezamelde penningen, in alle de
Kerken, zodanig eene Som uitleverden, omdat, zoals ik hier

ï) J. C. A. Hezenmans, \'s Hertogenbosch van 1629—1798. Uitgave 1899,
\'s Hertogenbosch, schryft over dezen dienst, blz. 22 en 23: „Twee dagen
later, den 19den September, besteeg Conrardus Markinius, vroeger predikant
te Emmerik, nu veldprediker van den Prins en de gedeputeerden den
kansel der St. Jans-kerk, de veroverde stad was hem Babyion, dat zyne
koperen poorten voor een nieuwen Oyrus had moeten openen. Het getal
Hervormden in de stad was zoo klein, dat zy in het doophekje konden
plaats vinden, (Com. de Witt. Eerste eeuwfeest der Classis) maar door
den toevloed van vreemdelingen en het garnizoen klom het getal zijner toe-
hoorders wel tot acht duizend."

ï) Mr. van Heurn a. w. Deel II, bl. 453 en 454.

Zie ook Ypey en Dermout. Geschiedenis der Nederl. Hervormde Kerk.
Breda 1819—27. 4 dln. Deel II, blz. 139.

-ocr page 26-

13

voor verhaald heb, in drie Kerken, den Godsdienst gehouden
werd." Wat het aanzienlijk getal hoorders betreft, daarom-
trent behoeft geen twijfel bij ons op te rijzen. Mr. van Heum
verhaalt zelf, dat de intocht van den Prins zulk een groot
getal nieuwsgierigen in het Leger lokte, dat de kwartieren,
met geene mooglijkheid dezen bergen konden. De herbergen
binnen Gorinchem, Bommel, Heusden, en andere plaatsen
waren vol menschen. En Oudenhoven meldt, „datter inde
stadt van den Bossche veel geen broot voor geit conden
krijghen, ende des nachts op de straten moesten blijven".^)
Acht duizend menschen woonden den dienst bij. DeKathe-
draal zal geheel gevuld geweest zijn en een schilderachtigen,
kleurrijken aanblik hebben geleverd. De eersten iiit den
lande waren daar bijeen. Mijn Heere de Prince van Orangien,
ook Mevrouw de Princesse van Orangien, Amalia van Solms,
verder de drie vorstelijke personen, hierboven in het citaat
uit Mr. van Heurn\'s werk, genoemd. Dan natuurlijk de
hofstoet, de Heeren Gecommitteerden van „haere Hoogh-
Moghenden Heeren Staten-Generael", een rijke staf van
hoofd en subalterne officieren, een menigte „crijghsvolck",
welgezeten burgers van heinde en ver herwaarts gestroomd.
Waren er ook gereformeerden uit de pläats zelve tegen-
woordig ? Zekerheid hebben wij daaromtrent niet, doch naar
alle waarschijnlijkheid waren wel eenigen onder het gehoor.

En dan in elk geval „Aert Janszen de Kennis, schrijver
aen den boom"; volgens het eerste lidmatenboek, de eenige
„lidtmaet gevonden binnen \'s Hertogenbosche, die niet afge-
vallen en was of de knije voor de Baal niet hadde gebo-
ghen". Wellicht ook „lidtmaeten van andere plaetsen over-
gecomen" en daarnevens van de „vorighe inwoonders van
\') Mr. van Heurn a. w. Deel II, blz. 444.

Oudenhoven. Sylva-ducis, blz. 224.
\') Men zie hierover iets lager.

*) „Naamen der Ledematen van het Eerste H. Avontmaal, gehouden
den 23 Decbr. 1629 tot den 13 Janry. 1634." Kerkelijk Archief dor Ned.
Herv. Gemeente, No. 14.

-ocr page 27-

14

\'s Hertogenbossche". De lidmatenlijst van 1629 geeft toch,
naast den genoemden, niet afvallig geworden Bosschenaar en
naast hen „sijnde van elders tot \'s Hertogenbossche comen
wonen na het overgave der stadt" en die attestaties hebben
ingediend of „haere belijdenisse hebben gedaen", ook op
„lidtmaeten, die haere belijdenisse gedaen hebben: van de
vorighe inwoonders van \'s Hertogenbossche, sijnde geteekent
met dit teeken
| ".

Welk een indruk zal het tekstwoord gemaakt hebben in
dien tijd, in die omgeving, voor zoodanig gehoor, als aan-
wezig was. In ademlooze stilte zullen zijn aangehoord de woor-
den van Jesaja 45 vs i—7: „Soo spreeckt de Heere tot sij-
nen ghesalfden denCores, dien ick bij sijner rechterhandt grijpe,
dat ick de Heijdenen voor hem onderwerpe ende den Co-
ninghen het zweerdt afgorde: Opdat voor hem de deuren
gheopent worden ende de poorten niet gesloten en blijven.
Ick wil voor U henen gaen ende de heuvelen effen maken:
ick wil de metalen deuren te morsel slaen, ende ijseren gren-
delen in stucken breken. Ick wil U gheven de heijmelicke
schatten ende de verborghen cleijnodiën, opdat ghij beken-
net, dat ick de Heere de Godt Israëls U bij uwen name ghe-
roepen hebbe. Om Jacob mijns knechts wille ende om Israëls
mijns uitvercorens wiUe: Ja ick riep U op uwen name ende
noemde U doe ghij mij noch niet en kendet. Ick ben de Heere
ende sins niemant meer; daer en is geen God dan alleen ick:
ick hebbe U gerüstet doe ghij mij noch niet en kendet. Op-
dat men ondervinde beijde van den opganghe der Sonnen
ende van den nederganghe der Sonnen dat behalve mij niets
en zij: Ick ben de Heere ende niemandt meer. Ick die het licht
maecke ende scheppe de duysternisse. Ick die vrede geve ende
scheppe het quade. Ick ben de Heere, die sulcks alles doet."^)

1) De statenvertaling kon natuurlijk nog niet gebruikt worden. Door
mij wordt het tekstwoord aangehaald naar de „Biblia, Anno MDXCVI. In
\'s G-ravenhaghe. Bij Aelbrecht Heijndricksz. wonende bij de Sinte Jacobs
Kerck.

-ocr page 28-

—15 —

En dan de gezongen liederen! Ja, waarlijk de lofzang zal
uit Sions zalen tot God geklommen zijn uit deze achtduizend
kelen. Hoe zullen ze geklonken hebben langs St. Jans\' zui-
len en gewelven de woorden der jubelpsalmen : „Wilt onsen
God een nieuw lied singen, want hij heeft groot wonder ge-
daen" en „Verhooght U groote poorten nu, Eeuwige deuren
verheft U".

1) Gezongen werden Ps. 98 en de twee laatste verzen van Ps. 24. Na-
tuurlijk volgens de psalmberijming van Petrus Dathenus. Volgens deze be-
ryming luidt Ps. 98:

1.

„Wilt onsen God een nieuw lied singen,
Want hij heeft groot wonder gedaen,
Door syn hant kan hij alle dingen
Overwinnen en gantsch verslaen.
Hij heeft ons \'theyl geopenbaret,
Daer door dat wij al sijn bevrijt.
En sijn gerechtigheqt verklaret
Den volkeren breet ende wijt.

2.

Hy heeft gedacht aen sijn genade

Na sijne goedigheijt seer groot.

En aen sijn waerheyt vroeg en spade

Tot troost Israels in den noot.

\'tHeijl dat ons God nu wil toesenden

Is als ons bekent nu ter tyt:

Dies moeten des aerdbodems enden juychen;

En singen seer verblgt.

3.

Looft den Heer met der harpen snaren,
Trompetten en basuynen klaer;
Datso met psalmen nu verklaren
En singen synen lof eenpaer.
Juychet voor onsen Godt gepresen,
Die één Koning sterk wesen sal,
Dat de zee entspringe mits desen
En het aerdtryck met sign volk al.

J

-ocr page 29-

— i6 —

In dezen dienst zijn ook, wij lazen het reeds bij Mr. van
Heum, drie kinderen gedoopt. Nu deelt onze geschiedschrijver
mede, dat als Peters fungeerden de Prins van Orange, de
Koning van Bohemen en de Prins van Deenemarken.
Alzoo bericht ook o.a. Bor, vermeldende: ,,daer voorsseijde
drie eerste potentaten Peters van geweest zijn". Evenwel
het „Memoriaal dergenen, die het sacrament des H. Doops
hebben ontvangen in de Gereformeerde Kerke van Kristus
binnen \'s-Hertogenbosch"begint aldus:
„Septbr. 19. Ao. 162g.
Amelia. De Ouders Hans Albert Best, soldaat onder den

4.

Dat de waterstroomen seer krachtigh
Verbljjt sijn en t\'samen verheught:
Dat oock alle bergen eendrachtigh
Geneuchte bewysen en vreught!
"Want Godt komt richten hier beneden,
De werelt in gerechtigheijt :
Ende hij sal heerschen met vreden
Over \'tvolk in der billigheyt."
De twee laatste verzen van Ps. 24 luiden aldus:

4.

,Verhooght U groote poorten nu
Eeuwige deuren verheft U
Dat inga de Koningh vol eeren.
Wie is de Koningh soo geacht?
\'tis Godt d\'overwinner met kracht
"Wiens macht niet en is om vermeeren.

5.

Verhooght U groote poorten nu,
Eeuwige deuren verheft U
Dat inga de Koningh vol eeren.
Wie is de Koningh so geacht?
\'tIs\' Godt der heyrkrachten vol macht
Die groot is, ja een Heer der Heeren."

Bor. Beschrijving van \'s-Hertogenbosch. blz. 359.
Doopboek van 1629—1645 Kerkelijk Archief No. 1.
») Kerkelijk Archief No. 1 folio 2.

-ocr page 30-

17

Grave van Hanauw en Elizabeth Bestens. Getuige Mevrouwe
De Princisse van Orangien.

Johannes De Ouders.............. Getuige Mijn Heere

Den Prince van Orangien^).

Sara De Ouders Anthoine Tourné, soldaat onder de. com-
pagnie van Heer Colonel Grenu Sal. en Peronne Jacquart
Getuigen Willem van Kinhoven, Gillis van Wesel, Jacomijn-
ken Goosens, en Sara Bartholomeus."

Nu is het oudste Doopboek in het Kerkelijk Archief een
copie, hetwelk blijkt uit de taal en het schrift. Het is ge-
heel door éene hand geschreven.

Het oorspronkelijke boek is echter nog aanwezig ten stad-
huize en bij onderzoek is mij gebleken, dat de opgaven ge-
heel en al overeenstemmen. De titel van het laatste boek
luidt: ,,Memoriaal van De Geene Die het Sacrament Des
H. Doops hebben ontfangen in de Gereformeerde Christelijke
Kercke, Binnen de Stad \'s-Hertogen-Bossche Beginnende
Den 19 Sept. Anno 1629."

Welk een aangenaam tafereel hebben wij hier voor oogen.
De Hoogsten uit den lande staan als getuigen naast sol-
daten en soldatenvrouwen, om de kinderen bij het ontvangen
van het sacrament des H. Doops bij te staan.®)

1) De namen der ouders zijn niet ingevuld (ook niet in het oorspron-
kelyk doopboek).

\') Eigenaardig blgft het toch, dat alle andere berichten, behalve dat
van ons doopboek, spreken van het Petersschap der drie vorstelyke perso-
nen. Zoo ook „Pelgrom. Oorspronck van\'s-Hertogen-Bosch enz, daarachter:
„Mitsgaders inte corte het voomaemste inde voorgaanden, als dese laetste
Belegering voorgevallen T\' Amsterdam 1629". Daar lezen wy op de
voorlaatste bladzyde: „Op Woensdach den 19 dito zijn binnen de stadt in
drie Kercken Predicatien ghedaen/ ende was den Doorl. Prince/ sijne
Majesteijt van Bohemen/ neffens de Prince van Denemarcken in Sint
Janskercke present/ daer drie Kinderkens ter Doop ghepresenteert wierden/
daer dese drie Potentaten Peters van waren." Toch wanneer ik lot op den
naam van het kind „Amelia" waarover Amalia of Amelia van Solms ge-
tuige was, dan houd ik my aan het Doopboek.

-ocr page 31-

— i8 —

Waarlijk den dienst van den igden September, 1629,
in de St. Janskerk te \'s-Hertogenbosch, hebben de protes-
tanten immer in gedachtenis te houden!

Mr. van Heum meldt ook nog, dat op denzelfden dag in
twee andere kerken is gepredikt.

Hij ontleent dit bericht aan Pelgrom, die zegt, dat
,,binnen de stadt in drie Kercken Predicatien zijn gedaen."

Dit komt overeen met het extract uit de resolutien van
den Raad van State, hetwelk luidt: ,,Woensdagh den 19.
yber 1629. Is binnen den Bosch in de groote ende noch
twee cleijne kercken dancksegginge gedaen over de groote
genadige victorie van de veroveringe der stadt".

Van 19 September af had nu geregeld in den Bosch gere-
formeerde prediking plaats, gelijk blijkt uit ons doopboek,
hetwelk meldt, dat ook 30 Sept. een kind gedoopt is^). Wie
in die dierfeten de leiding hadden? Wellicht Ds. Markinius,
doch deze niet alleen, ook andere predikanten waren in het
leger aanwezig, zoo b. v. Ds. Voetius, Petrus Strijkhaghen,
Johannes Vogelsangh en Ds. Hornhovius=\'). Doch weldra
werd de stichting van eene „gereformeerde kercke" met ernst
ter hand genomen.

>) Verzameling van Oorkonden, stuk III, Extracten uit de resolutien
van den Raad van State No. 29 blz. 147.

Dr. Duker, a. w. blz. 318, aant. 1 vermoedt, dat deze diensten plaats
hadden in de Sint Pieter en in de Kruisbroederkerk, doch deze laatste lag
grootendeels in puin. Schutjes, a. w. Deel IV, blz. 287 schrijft: „Op Qua-
tertemperwoensdag den 19 September werden de kathedraal en de parochie-
kerken van St. Jacob en St. Pieter door de hervormden ingenomen."

Ypeij en Dermout. Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk,
Breda 1819—1827, Deel II, blz. 140 schrijven: „In de twee overige ker-
ken schijnt de godsdienst bestuurd te zijn door Bernardus Bushoff en
Johannes Spiljardus en zij verwijzen bij deze mededeeling naar, de Jongh,
Naaml. der pred. onder de Geldersche Synode, blz. 177.

Doopboek No. 1 folio 2. Zie ook Verzameling van Oorkonden III,
blz. 111, waar gesproken wordt over een afkondiging in de kerk van den
biddag op Zondag 7 Oct.

Dr. Duker a. w. blz. 311 en 312.

-ocr page 32-

— 19 — •

Den gden October komen, waarschijnlijk in de Kerkekamer
van de St. Jan een vijftal predikanten bijeen. Op verzoek
toch van de Edel Hoogh-Mogende H.H. Staten-Generaal
hadden een viertal gemeenten uit den lande, elk één predi-
kant, tijdelijk „bij leeninghe" afgestaan, terwijl Ds. Mirki-
nius^) voorloopig in de plaats bleef. Deze Heeren kiezen D.
Bushoff uit Utrecht tot praeses en D. Spiljardus uit Gorin-
chem tot scriba en deze laatste geeft van de samenkomst
een relaas, hetwelk interessant genoeg is, hier in zijn geheel
overgenomen te worden. „Sijn de Broederen, die op begeerte
van de Ed. Hoogh-Mogende H.H. Staten-Generaal der Ver-
eenigde Nederlanden, afgesonden waren van haare eigenlijke
Kercken, om bij leeninghe alhier een Gereformeerde Kercke
te fundeeren, in compleeten getale vergadert namelijk D.
Conradus Mirkinius, Predikant van haare Eed. Hoogh-mog.
in \'t leger, D. Bernardns Bushoff, D. Gisbertus Voetius, D.
Gisbertus Moringius ende Johannes Spiljardus, respectyve
kerckendienaren tot Utreght, Heusden, Salt-bommel, ende
Gorinchem.

Na aanroepinge van des Heeren Name, aengesien den vas-
ten-biddagh, volgens de uijtschrijvinge van Haare Hoogh
Mog. \'s andersdaghs soude gehouden worden, omme Godt
den Heere Almaghtigh van gantscher herten te dancken
over die voorname onverdiende weldaden, waardoor hij niet
alleen gestuijt heeft de groote crijghsmaght van den vijand,
daarmeede hij na alle apparentie doorgeborsten soude heb-
ben tot in \'t binnenste van \'t Hert van de vereenighde Pro-
vinciën, met beroovinge van goed ende bloed der Ingesete-
nen, mitsgaders van de waare Christelicke Gereformeerde
Religie, als oock van de vrijheijd, Rechten ende Privilegiën,
maar daarenboven den staat deeser Landen grootelicx ge-
segent heeft met de veroveringe der Steeden Weesel ende

\') Aldus wordt deze steeds genoemd in de „Acta van de Consistorie
der öemeijnte Jesu Christi tot \'s-Hertogenbosche" aanvangende Oct. 9.
Anno 1629. Kerkelijk Archief, No. 20.

-ocr page 33-

20 — •

\'s Hertogen-bosch, tot voortplantinge van sijn H. woord ende
verlossinge van veeten, die onder \'t gebied van de Span-
giaarts veele jaaren hebben moeten suchten; ende oock
vierighlick te bidden, dat hij den Ingesetenen van \'s Her-
togen-bosch wil geven de waare kennisse des H. Evangelij,
ende tot dien eijnde uijtsenden oprechte Dienaars, die den
selven hare gaven in Liefde, discretie ende sachtmoedigheijd
mogen meede-deelen, dat oock God Almaghtigh voorder
over deesen staat ende desselven Leger sijne Genade wil
continueeren, mitsgaders sijne Excellentie den Heere Prince
van Orangien verleen en den geest der wijsheijd ende voor-
sightigheijd ende sijne Persoon nevens \'t gantsche bij gesond-
heijd behouden tot grootmakinge van sijnen H. Naam,
soo is bij de Broederen in des Heeren vreese overwogen,
op wat wij se men op het aller-christelickste den openbaren
godsdienst des volgenden daghs, ende voortaan in sulcke
gelegentheijd soude betrachten; ende eendraghtelick verstaan,
dat men een halve ure voor d\'eerste predicatie de Christe-
licke Gemeijnte bequame capittelen sal voorleesen ende met
deselve, psalmen op de gelegentheijt passende, sal singen
ende dat na de Predicatie de vergaderinge bijeen sal gehou-
den worden, ende met de selfde oeffeningen mitsgaders tus-
schen-comende gebeden, die van eenen der Predicanten sul-
len gedaan worden volgens den inhoud van de geleesene
capittelen, ende gesongene Psalmen, sal onderhouden wor-
den. \'t Welcke oock met
Sonderlinge vrucht ende stichtinge
also geschiedt is."

Het zal zeker niet noodig zijn aan dit duidelijk eri hel-
der bericht van Ds. Spiljardus eene breede uiteenzetting toe
te voegen.

Ö Woordelyk- is hier overgenomen de uitschrijving van de Staten-Ge-
neraal tot dezen algemeenen biddag. Zie Pelgrom, a. w. laatste bladzyde.
Een exemplaar dezer „Uitschryvinge" is aanwezig in de Bibliotheek van
het Provinciaal Genootschap te \'s Hertogeubosch.

„Actenboek van de jaaren 1029—1036". Kerkelijk Archief, no. 20, fol. 1,
Dr. Duker, a. w., blz. 319 en 320.

-ocr page 34-

— 21 — •

Hoe treft ons hier de naklank der jammer en angstkre-
ten, geslaakt wegens den inval, door het leger van den Graaf
van der Berg en van Montecuculi, in de Veluwe gedaan.
Hoe ook de danktoon over de groote onverdiende welda-
den door „God Almaghtigh" betoond aan den staat dezer
Landen wegens de inname bij verrassing van Weesel en die van
den Bosch, na eene belegering, met wondervol beleid gevoerd.

En dan verder, hoe flink pakken de mannen terstond de
zaak aan: waartoe zij alhier ,,bij leeninge haarer kercken"
zijn gekomen.

Den volgenden dag. Woensdag lo October, zal de plechtige
vasten-biddag gevierd worden en dadelijk wordt deze predi-
king en die, welke voortaan plaats mag hebben, dienstig
gemaakt, niet alleen aaa de stichting, doch ook aan de
leering en onderwijzing der jonge Gemeente.

Waarlijk het teere plantje had goede verzorgers gekregen,
die niet in ruste hunne dagen alhier wilden doorbrengen,
maar, met de volle kracht van dit bloeitijdperk onzer historie
voorzien, alles in het werk stelden om de zaak der Gerefor-
meerde Religie te bevorderen.

\') Eigenaardig is het, dat juist van de St. Generaal in den Bosch
geene aanschrijvinge was gekomen voor den algemeenen biddag. Verz. van
Oorkonden III, blz. 111: „Wij hebben bevonden, dat absusief hier geen
brieven van de biddach sijn gecomen, hebben niettemin ordre gegeven dat
deselve op gisteren inde kercke is vercondicht ende huyden van het stadt-
huis vercondicht zal worden". Brief van 8 Oct.

Ook van elders krygen wy bevestiging van het bovenstaande. Zoo
geeft Dr. Duker, Gijsbertus Voetius, Deel I onder de bylagen als bylage
CXin dit citaat uit de Acta ofte handelingen des kercken-raads tot
Gorinchem van \'t jaar 1628 beginnende: „Is na het overgaen van \'s Her-
togen-Bos, van de hooch mogende heeren Staeten Generael so aan de e.
heeren borgem. als aan den e. kerckenraet eernstelijk door een missive
verflocht, dat dominus Johannes Spiliardus voor eenen corten tydt by lee-
ninge de gemeynte van \'s Hertogen-Bos mochte bedienen ende \'t suyvere
woort Gods voordraegen, beneffens de e. Bernhardus Boshof van Uytrecht,
dom. Gisbertus Voetius van Heusden, ende d. Moringius van Bommel, ende
d. Merkinius legerpred.; twelcke geconsenteert ende geeme toegelaeten is."

Dr. Dykstorhuis, Bydragen tot de Geschiedenis der Heerlykheid

-ocr page 35-

— 22 —
§ 2.

De eerste Arbeid der Predikanten „hij leeninge".

Aan de hand der reeds genoemde „Acta" willen wij thans
nagaan, wat door de vijf predikanten is verricht tot vestiging
der Gemeente voor 26 October, toen aireede een kerkeraad
verkozen werd. Dat de Heeren niet stilzaten, zal blijken.
Donderdag, 11 October, den dag na den vasten-biddag, komen
zij weder bijeen. „Na den gebede is in Praesidem vercoren
D. Busshoff, in scribam Joh. Spiljardus."

De eerste zorg der vergadering is meerdere kerkgebouwen
ter beschikking te krijgen, dan alleen de St. Jan. Zij wenschen
al de vier Parochie-kerken. Men besluit, dat praeses en
scriba „bij den achtbaren Magistraat ende des noods sijnde,
bij Sijne Excellentie sullen aandringen, dat de \'s Jacobs
Kerck geruijmt wert van soldaten, mitsgaders d\' andere Pa-
rochiekercken, namelick S.-Peters ende de Cruijs-broers-
kercke, om bij beurten daarin voor de Nederlanders te
prediken, opdat de Borgerije in haare Parochiën te beter
betrocken, ende voorts alle andere Liefhebbers in haaro
quartieren te bequamer gedient werden".

Den volgenden dag doen praeses, scriba en Ds. Voetius
rapport van de aansprake gedaan aan Sijne Excellentie. „Bij
deselve was verstaan, dat de Parochie-kercken tot den Gods-
dienst voor de Nederlanders souden gedestineert blijven".»)

Den 17^611 October meent men in dezen een eind op den
goeden weg te zijn, want, zoo lezen wij in de acta van dien

Tilburg en Goirle, Tilburg, 1899, blz. 145, zegt onjuist: „Eerst werd (in
den Bosch) de dienst verricht door den veldprediker van den Prins, die met
vijf van elders geleende predikanten een nieuwe gemeente moest aankweeken."

\') Men zie ook Mr. van Heurn a. w. Deel II, bl. 454 en 455 en na-
tuurlijk het achtste Hoofdstuk van Dr. Dukers\', Gijsbertus Voetius, getiteld:
„Buiten en Binnen den Bosch. Strijd met Jansenius."

5) Kerkelijk Archief, No. 20, fol. 2.

Kerk. Archief No. 20, fol. 3.

-ocr page 36-

— 23 — •

dag: „Is goet gevonden, dewijle men verstaet de Peeters
Kercke geruijmt te sijn, dat men voortstaen des sondaghs
\'s morghens in \'s Jacobs-, ende des naemiddaghs in \'s Peeters-
kercke sal prediken, ende sulcks toecomende sondagh ver-
condighen". Doch eene aanteekening op den kant vermeldt
het volgende: ,,Quod non est factum, dewijle tegen danck
ende protest der predicanten door de Paepsche fouriers de
soldaten in \'s Jacobs kercke gelogeert werden; ende in de
Peeterskercke nu geruijmt sijnde van de soldaten het meel
ende andere lantsprovisie geleijdt was buijten weten der ge-
melte predicanten".

De Heeren Predikanten laten het er echter niet bij. In de
acta van den 24®ten October lezen wij: „Is rapport gedaen
van de aenspraeke, gedaen aen de Heeren gecommitteerden
van de Hoogh Mog., omme door directie ende aendrijven
van haere E.E.! de paroghiekercken ende de
Capellen van
\'s Antonius ende \'s Anna geruijmt te hebben van de soldae-
ten ende lants ammunitie; ten eijnde men de selve tot de
predicaties ende catechizaties soude können gebruijcken".
Volgen hierop nog vier andere „poincten", waarover later, en
dan staat aan het einde der acta, dat „deese poincten" schrif-
telijk den gecommitteerden overgeleverd zijn, „waerop be-
loften ende goede antwoort becomen is, ende het effect van
dien van tijt tot tijt gevolcht".

Over deze kerkgebouwen zal later uitvoeriger worden be-
richt ; de bovenstaande mededeelingen dienen enkel, om
te laten zien, hoe de Heeren Predikanten voet bij stuk hou-
den en ernst maken met de reformatie niet alleen der stede
\'s Hertogenbosch ook met die der Meierij. Want in de reeds
genoemde vergadering van 11 Oct. wordt eveneens besloten,
„dat Praeses, Scriba en D. Voetius aan Mijn Heere den Prince
van Orangien sullen versoecken de Reformatie van de gant-

\') Ibidem.

Kerkel. Archief, No. 20, fol. i.

=•) Hoofdstuk III, § 2, Het Kerkelp leven.

-ocr page 37-

— 24 — •

sehe Meijerije". Waarop 12 October dit poHtiek antwoord
werd gerapporteerd, „dat oock sijne Excellentie hadde be-
looft te doen wat doenlick was in de Reformatie van de
Meyerije".

Had men nu nog niet al de kerken in bezit, men had er
toch en hoopte de overige spoedig te verkrijgen; doch deze
gebouwen waren zoo maar niet geschikt voor den gerefor-
meerden eeredienst, daarom pogingen aangewend, ze voor
het beoogde doel passend te maken: „Aan de aghtb. Magi-
straat sal oock (aldus het besluit van 11 Oct.) versocht wor-
den, dat d\'Autaren, Cruijsen, ende alle andere overblijfselen
van \'t Pausdom geweert ende bequaeme sitbancken in de
Kercken gemaackt werden: dat oock tot dien eijnde Kerck-
meesters van de religie mogen gestelt werden".

Doen dus de Heeren al wat zij kunnen, om de kerkge-
bouwen voor den gereformeerden eeredienst in bezit en in
orde te krijgen, zij zijn ook niet van zins ze ongebruikt te
laten. „Is goed gevonden, aldus in de acta van 11 Oct, „dat
men voor deese tijd op den Dagh des Heeren voormiddaghs
in twee kercken t\' seffens sal prediken beginnende ten negen
uren, van gelijcken namiddaghs ten twee uren ende voorts
in de weecke \'s Dijnsdaghs ende \'s Donderdaghs \'s avonds
ten vier uren, ende \'s Woendaghs ende \'s Vrijdaghs \'s mor-
gens ten negen uren. Men sal niet over d\' ure prediken, op
de verbeurte van 4 st., so het een quartier over d\' ure is,
ende voorts na advenant verdobbeleert". De Heeren
kennen elkaar en zichzelven, zijn wij geneigd te zeggen en
zij hebben ook eenig hart voor hunne hoorders, die zeker
toch van wege de „bequame capittelen", die voorgelezen;
de „psalmen", die gezongen en de „tusschencomende ge-
beden", die gedaan werden, telkens geruimen tijd werden
bijeengehouden in het kerkgebouw.

1) Kerkelijk Archief, No. 20, fol. 3.

ï) Kerkelijk Archief, No. 20, fol. 2.

\') No. 20, fol. 2.

-ocr page 38-

25

De kerkediensten worden eveneens in verschillende soorten
verdeeld. „Sullen, aldus wordt bepaald, „sullen de Cate-
chismi-Predicatien na Noen aangevangen worden, ende sal
den naast-volgenden Dagh des Heeren tot in-leijdinge ge-
nomen worden een text van de H. Schrifture ende van de
Catechisatie, Dominicaha Evangelia i) te prediken, oft andere
texten voor Noen te verhandelen sal staan in de vrijheid
der Broederen."

Zoover gekomen heeft men nog enkel eene regeling der
beurten, door de predikanten te vervullen, vast te stellen
en dat geschiedt dan ook door \'t lot.

Onnoodig is het echter deze beurtregeling hier mede te dee-
len. De predikanten zien niet op tegen een beetje werk, edoch
het kan hun zelfs te zwaar worden, daarom besluiten zij,
nog altijd in hunne vergadering d.d. ii Oct., ,,dat, sooom
de menighte der borgerije, als om het groote ende stercke
garnisoen, sieckenbesoeckers, ten minsten twee, mogen ge-
stelt werden; ende sal voor eerst gerecomandeert werden.
Mr. Cornelis Jansz., afcomstigh van \'s Hertogenbossche, om
de Religie over een jaar verdreven van Eijndhoven, jegen-
woordigh schoolmeester tot Hemert; met versoeck, dat hij
moge getracteert worden als de siecken-besoecker tot Utrecht;
soo niet, dat dan het voorleeser- ende voorsangerschap van
St. Jacobskercke daarbij moge gevoeght worden". Den vol-
genden dag wordt over de quaestie van het wegnemen der
,,autaren" enz. alsmede over laatstgenoemde zaak „rapport
gedaan van de aansprake gedaan aan de Aghtb. Magistraat
de welcke de memorien van \'t geene bij ons goedgevonden
was waren behandight, op de welcke oock haare Aghtb.

1) „Dominicalia Evangelia". Daarmede worden bedoeld de bij de Room-
schen gebruikelijke Zondagsteksten. Men meende door zich aan die teksten
te houden Roomschgezinden hoorders iu het gevlei te komen, althans dezen
ergernis to sparen. Men zie hierover: Dr. Duker, Gisbertus Voetius. Deel
I, blz. löü en de aanteekening; verder Hoofdstuk Hl § 2, Het Kerke-
lijk Leven.

5

-ocr page 39-

— 26 — •

hadden belooft met den eerste ordre te stellen ende noopende
het besoecken der crancken, soude Cornelis Jansz. school-
meester tot Hemert bij provisie dien dienst aanveerden ende
betreeden". Deze man is ook spoedig gekomen, of wellicht,
was hij reeds in den Bosch. Op de eerste bladzijde van het
lidmatenboek staat hij vermeld; „attest van Hemert,
Cornelis Jansz., siecken-besoecker alhier" In de acta van
den Januari wordt zijn naam wederom genoemd. Wij

lezen daar: ,,Den siecken-besoecker, sal aengeseijt werden,
dat hij de siecken, die met de peste besoght sijn, sal ver-
troosten als hij daertoe versoght wert; ende dat de predi-
canten alle de andere siecken, indien die schrupuleus waren
sijne dienst te gebruijcken, voor hem sullen waernemen.
Quod factum per scribam". Hierop heeft de man geant-
woord: „daertoe gewilligh te sijn, ende oock altijt door
hem gewilt te sijn. Dogh dat hij tot nogh toe bij niemant
versoght en was; alsoo door des Heeren merkelijcke genade
er wijnighe ofte geene van onse religie met de pest besoght
waren, sijns wetens."

Strekken blijkens het voorgaande de zorgen der Heeren
Predikanten zich naar alle kanten uit, eene zaak van groot
belang vergeten zij daarbij niet, n.1. de samenstelling van
een kerkeraad. Hieromtrent bepalen zij (nog altijd op den
iiden October): „sullen
de Broederen tegen de naaste bij-
een-comste om-hooren na de geene die Ledematen der ge-
meijnte sijnde, in deese stad sijn comen woonen, om uijt
deselve ouderlingen ende diaconen deeser Gemeijnte te
verkiesen".

Waarlijk niet tevergeefs hebben de predikanten dien dag
vergaderd en wij gunnen het hun van harte, als wij aan
het slot der acta lezen: „Na danksegginge, is de vergaderinge
der Broederen in vreede geschieden."

1) Kerkel. Archief. No. 14. fol. 1.

2) No. 20, fol. 13. Zie verder over den man Hoofdst. III § 2. Het
Kerkelyk Leven.

-ocr page 40-

— 27 — •

In hunne bijeenkomst van Woensdag, 17 October, wordt
deze belangrijke zaak echter weder aan de orde gesteld, gelijk
blijkt uit de acta: ,,De broederen hoogh noodigh vindende
met den eerste te besorgen dat een
kerckcraet uijt het getal
van vrome ende getrouwe ledematen alhier hare woonplaetse
hebbende moghte werden bestelt, hebben in des Heeren
vreese rijpelijck overwoghen, door hoedanigh een middel men
bequaemst daertoe moghte geraeken; ende eijndelijck beslo-
ten, dat de ledematen Christi manspersoonen nae de eerste
sondaghs predicatie sullen werden genoodight omme den
26
Octobris, sijnde Vrijdagh naestcomende, nae de predicatie
in de kerckekamer te willen versameien, om nae aanroepin-
ghe van des Heeren Naeme tot verkiesinghe van ouderlingen
ende diaconen haere advijsen ende stemmen bij te brenghen.

Dogh sal dit eerst met de Heeren Jentsma, Olfert Bemst,
de thesorier Goch, Gecommitteerde van de Hoogmog. Heeren
Staten-Generael, mitsgaders met de Heeren Schepenen die
alhier sijn ende de religie toegedaen, als den Heere President
Cuijsten, de Bitter, van der Meulen,gecommuniceert werden"^).

Genoemde Heeren hebben deze regeling goed gevonden,
zooals blijkt uit de acta d.d.
24 Octobris, waar wij lezen:
,,Is ook rapport gedaen dat den Gecommitteerden van Haere
Hoogmog. ende den Heeren Schepenen doende professie van
religie die nu in de stadt ende in actueele regeeringhe waren,
gecommuniceert was het voornemen der broederen aengaende
het steUen van eenen kerckeraet; ende dat sulcks bij niemant
quaet gevonden en was."

De zaak kan voortgang hebben en krijgt Vrijdag, 26 Oc-
tober haar beslag, zooals blijkt uit het aangeteekende op den
datum van 26 October, hetwelk luidt: „Nae dat deledemaeten
der gemeijnte alhier vast wonende, den
21 Octobr. nae de
voormiddagsche predicatie in het aanhooren ende presentie
van sijn Excellentie, mitsgaders de Heeren gecommitteerden

No. 20, folio 3.

No. 20, folio 4.

-ocr page 41-

28 — •

van Haere Hoogh-Mogh. S.G., ende de Aght Heeren Magis-
traten gewaerschout ende vermaent waren, omme haer te
bedencken op de electie van ouderlinghen ende diaconen, soo
ist dat de selve één voor één in de kerckekaemer verschenen
sijn ende aldaer ingebraght met cedulkens haere keurstem-
men, beneffens de cedulkens der broederen predicanten bij
leeninghe; ende sijn met de meeste stemmen vercoren tot:

De Heer Schepen de Weert.
De Heer Schepen de Bitter.
Jaques Essingh, auditeur.
De convoimeester Ploos.
Jan Mertense.

De Heer Schepen de Backer.
De Pensionaris Sonst.
Cornelis van Jissen.
Simon Govertsen.

Waarlijk, wel eene eigenaardige kerkeraadsverkiezing!

Met voldoening zullen zeker de Heeren Predikanten hebben
rondgezien. Vijftien dagen na hunne eerste samenkomst in
deze stad hebben zij reeds een negental degelijke mannen,
die hen willen bijstaan in het bevorderen van den bloei en
wasdom der nieuwe gemeente.

Maar al waren de broeders verkozen, zitting nemen kon-
den zij terstond niet. Alles moest naar orde en regel geschie-
den en zoo ook „is geresolveert dat de vercorenen de ge-
meijnte tot driemael toe voorgestelt sullen werden, ende dat
men te eerster gelegentheijt het getal van ouderhnghen en
diaconen sal vermeerderen. Dit is bij de eerste proclamatie
den 28 Octobr. de gemeijnte alsoo aengeseijt".

ouderlinghen

diaconen

Tegen de benoemden zijn zeker geene bezwaren ingebracht
en den iiden November mocht de bevestiging plaats heb-
ben, hetgeen, volgens de acta der kerkeraadsvergadering,
dien dag gehouden, ook is geschied. Ds. Spiljardus schrijft:

O No. 20, fol. 5.

-ocr page 42-

— 29 ~

„Nadien nu door Gods genade voor den Middagh de Broe-
deren Ouderlingen ende Diaconen waren bevestight...." i)
Klinkt ons uit dit „door Gods genade" niet de danktoon
tegen, welke zeker is opgeweld uit het hart der kloeke man-
nen, die bij leeninge waren uitgezonden, om alhier „een ge-
reformeerde kercke te fundeeren" ? 2)

Voordat wij deze paragraaf eindigen, moeten wij nog vol-
ledigheidshalve en ook om het belang der zaak zelve, welke
later weder onze aandacht zal vragen, vermelden, wat door
de Predikanten, behalve het reeds medegedeelde, is behan-
deld op de bijeenkomst van 24 October en van 14 Novem-
ber. Werd den October rapport gedaen van de aen-
spraeke, gedaen aan de Gecommitteerden, dit rapport gold niet
alleen „het ruymen der kercken", reeds door ons verhaald,
maar ook andere ,,poincten" te weten: „2. dat oock met den
eersten meesters ofte vaders over alle godtshuysen, mitsga-
ders scholarchen alhier moghten gestelt werden, sijnde van
de gereformeerde religie. 3. dat op het versoeck van de gees-
telij eken alhier moghte een ooghe gehouden werden, waerbij
sij versoghten in goeden getaele in de Meijreije haere woon-
plaetse te nemen. 4. dat in het openen van \'t poorterschap
ende gilden, soo veel moghte gedaen werden, dat niet ge-
weert maer veel meer herwaerts gelockt ende getrocken wer-
den vele huijsgesinnen van de religie. =>) 5. dat de bagijnen
alle moghten gelicentieert werden ende gesepareert om te
doen ende te gaen soo ende daer het haeren raet gedraecht;
ofte andersints in een convent alle t\'samen gebraght. 6. dat
de meijerije moghte gereformeert werden, ende met den eer-
sten op eenighe notabele ofte naestgelegene plaetsen door de

\') No. 20, fol. C.

Ypey en Dermout, a. w. Deel II, blz. UO, stellen de eerste kerke-
raadsverkiezing, ten onrechte, onder do later alhier geleende predikanten,
Swalmius, Everwyn en Udemans.

Zie over het willen treden in de gilden: Hezenmans, \'s Hertogenbosch,
uitgave 1899, blz. 28 en 29.

-ocr page 43-

30

naburighe predicanten de kercken in possessie genomen", i)

De Heeren Gecommitteerden hebben hierop alleen „be-
loften ende goede antwoort gegeven" en ook wij gaan thans
op deze zaak niet verder in. Er blijkt ten overvloede uit,
hoezeer de gereformeerde religie den Heeren predicanten ter
harte ging en zij waren als wachters op Sion\'s muren, om
elk gevaar voor dit hun heiligdom te weren, elke „paepsche
stouticheijt", het woord treffen wij later in de acta aan,
tegen te gaan. Dezelfde opmerking kunnen wij maken ten
opzichte van wat op 14 November door de predikanten, in
overleg met den kerkeraad, besloten werd.

Den November was het volgende bepaald: ,,Is gere-
solveert met den eersten te arbeijden, dat de Weesenschole
ende voorts andre scholen moghten gereformeert werden;
waertoe dan godtsalighe ende bequaeme schoolmeesteren met
den eersten moeten herwaerts getrocken ende gevordert wer-
den, die dan met d\'een of d\'andre bedieninghe van voorle-
sen of voorsinghen of costerschap, of ten minsten een vrije
woninghe dienen voorsien te sijn". Nu besluit de kerkeraad
14 November, dat twee leden, D. Praeses ende Adr. Ploos,
den magistraat zuUen verzoeken: „dat tot noodige onder-
houdinge van goede ordre in de scholen, soo publijcke als
particuliere, ende oock in \'t weeshuijs, scholarchen ende Re-
genten van \'t Weeshuys, doende professie van de Religie,
vercoren ende gestelt werden".») Den iS^®»^ November bren-
gen de twee gedeputeerden dit antwoord aan den kerkeraad:
„dat het stellen van scholarchen is van haar\' E. E. uitgestelt
tot de wedercomste van de Gecommitteerde Heeren Schepe-
nen na de Hage ende dat haar E. E. bij provisie eenen
schoolmeester in \'t weeshuys gestelt hebben".

1) Kerkel. Archief, Ko. 20, fol. 4.
«) No. 20, fol. 5.
=•) No. 20, fol. 7.

*) Kerkelp Archief, No, 20, fol. 7.

Hezenmans, \'s Hertogenbosch van 1629 tot 1798. Uitgave 1899 zegt

-ocr page 44-

31

Om toch zooveel mogelijk de gereformeerde prediking
ingang te doen vinden werd ook den Nov. eene kleine
verandering in de kerkediensten gemaakt. Men vond n.1.
goed „dat de voormiddagsche weekpredicatie, tot gerief van
de gemeene borgerije, als oock van de Achtb. H. H. Magi-
straten, van October af tot April toe sal gedaan werden van
acht uren tot negen uren, ende van April tot October een
ure vroeger, namelick van se venen tot achten".

Wij zien, dat op alle manieren men trachtte een opgewekt
kerkelijk leven te bevorderen.

§3-

Het ontwakend Gemeenteleven.

Was men door de verkiezing en bevestiging van ouder-
hngen en diaconen een goed eind gevorderd op den weg
van „de fundeeringe eener Gereformeerde Gemeijnte", het
behoeft bijna niet gezegd te worden, dat onder de vele zaken,
welke de nieuwe kerkeraad met grooten ijver en jeugdig vuur
behartigde, er twee waren, die in de allereerste plaats hem
bezighield en welke hij met den meesten spoed in orde wenschte
te maken.

Een gemeente moet hebben „ordinaire, eijghen predican-
ten"; daarom het beroepingswerk ter hand genomen. Aan
ijver hierbij heeft het den Kerkeraad niet ontbroken,

bl. 27: „Reeds den ISii«" November verzocht de Hervormde kerkeraad,
iemand te benoemen, die de kinderen in het weeshuis zou onderwyzen;
toen werd besloten een meester aan te stellen, die hen voorloopig lezen
en schryven zou leeren, tot tyd en wijle anders zou zgn geordonneerd.
Maar dat half besluit voldeed den kerkeraad niet; den IS\'ien December
moesten de twee Katholieke weesmeesters, Pelgrom en Simons, hoe buig-
zaam, hoe meegaande ook, hun ontslag nemen en twee Hervormden: Gis-
bert Harinckx en Matthys .Tanz. Zeepsieder werden m hunne plaats
gesteld, die in het weeshuis dadelyk alles op gereformeerden voet inrichtten."

\') Kerkelyk Archief, No. 20, fol. 7.

-ocr page 45-

— 32 — •

wij zullen dat opmerken, als wij in het volgend hoofdstuk
den arbeid voor het beroepen van predikanten verricht, op-
zettelijk behandelen.

Doch wat is eene Gemeente, waarin niet geregeld de twee
sacramenten, doop en avondmaal, worden bediend?

Nu sedert den ig^en September, kon de doopsbediening
elke week of beter gezegd meermalen per week plaats hebben.
Daar werden in genoegzame getale kinderen geboren.

Het Doopboek wijst aan, dat er in 1629 nog gedoopt
zijn 24 kinderen, in 1630 het vrij groot getal van 212
kinderen. Soms geeft het Doopregister aardige bizonderheden.
Zoo lezen wij: „den 16 December A^. 1629 is gedoopt een
kindt met name
Frederick. De ouders zijn Peter Donck, Ma-
joor,
Lijsheth Peters, dt Peterens waren de geheele Magistraet
van den Bossen, hiertoe is gedeputeert Mijn Heer Schepen
Baccaert Doctor in de Rechten, Petjen is de Huijsvrou van
Mijn Heer Hendrick Kuijsten, President deser Stadt.

Ook de Heer van Brederode, gouverneur, schijnt een even
humaan man geweest te zijn als zijn meester, de Prins van
Oranje. Wanneer toch in 1630 het een paar maal gebeurt,
dat er kinderen gedoopt worden, wier vaders „ruijters sijn
onder zijn Genade Mijn Heer van Brederode Gouverneur
van Hart-Bosch", dan treedt als „gevader" of „getuijghe"
op „Sijn Genade die Heer van Brederode Gouverneur deser
stadt \'s Hertogenbossche".

TweeUngen komen in het jaar 1630 onder de gedoopten
een vijf maal voor. Sommige ouders schijnen aan deze bij
voorkeur bijbelsche namen te hebben gegeven; want wij lezen
dat de kinderen, welke Mr. Antonij
du Jardin, chirurgijn

\') Kerkel. Archief, No. 1. Memoriaal van de genen, die het sacrament
des H. Doops hebben ontvangen in de Gereformeerde Christelyke Kerk
binnen de stadt \'s Hertogenbossche. — Beginnende den ID^en September.
Anno 1629.

2) No. 1, fol. 3.

3) No. 1, fol. 7.

-ocr page 46-

33 — •

van de Compagnie van de Heer Perseval ende Lijsheth
Valentijn,
den sesten Junij laten doopen, worden geheeten
„Abraham ende Isaack".

En den Dec. van hetzelfde jaar laten Poulus Kors

en de moeder Tije Jansen van Bommel twee kinderen doopen
met name
„Abraham en de andere Sara\'\'\\^)

Om echter het avondmaal te kunnen houden, moeten er
niet alleen gereformeerden wezen, doch hebben dezen ook
,,lidtmaeten" te zijn der „Gereformeerde Kercke."

Welnu den zós^n October was zeker reeds gebleken, dat
er in den Bosch woonden een genoegzaam aantal „lidtmae-
ten der Gereformeerde Kercke", want den ijden November
besluit de kerkeraad in zijne eerste vergadering dat: Het H.
Avondmaal sal \'sSondaghs voor Christdagh gehouden wer-
den, \'t welck men den aanstaanden Sondagh sal procla-
meeren, op dat elckeen tijdelick hier van gewaarschouwt
sijnde, sich aangeeve, ende die attestatien van elders hebben
te ontbieden, hetselve bequamelick doen connen".®)

Het lidmatenboek wijst uit, dat aan deze oproeping velen
gehoor hebben gegeven. Dit, reeds vroeger genoemde, boek
begint aldus: „Tot het eerste naghtmael gehouden binnen
\'s-Hertogenbossche den 23 Decembris 1629 sijn gecomen deese
naevolgende hdtmaeten".^)

Eerst worden genoemd „lidtmaeten gevonden binnen \'s Her-
~ togenbossche, die niet afgevallen ende waeren" enz.

Deze rubriek bevat slechts éen naam, te weten dien van
den reeds vermelden „Aert Janssen de Kennis, schrijver
aen den boom".

Vervolgens krijgen wij een vier bladzijden doorloopende
opgave van „lidmaeten met attestaties van andere plaetsen

") No. 1, fol. 6.
No.
1 folio 13.
No. 20 folio 6.

Lidmaeten-Boek van 1629—1634, Kerkelijk Archief, No. 14.
Zie Hoofdstuk I § 1.

-ocr page 47-

34 — •

overgecomen". Deze lijst bevat honderd zes en dertig namen
van mannen en vrouwen. Hierop volgt een lijstje, bevattende
zestien namen, van „lidtmaten die op seek\'re notitie voor
deesen mael bij provisie toegelaten sijn, sullende teeghen
het andere ofte toecomende naghtmael formeele attestatien
inbrenghen."

Onder de streep, welke deze lijst afsluit, hebben wij ter-
stond weder eene opgave van ,,lidtmaten met attestaties van
elders aengecomen", bevattende zeven en veertig namen.

Deze lijsten zijn zeker opgemaakt en de attesta-
ties enz. ingediend voor 14 December, want den van
die maand besluit de kerkeraad: „sal opentlick worden aan-
gedient, dat inleveringe van attestaties ende examineeringe
der aennemelinge sal voor deese reise dienen in forme van
visite, ende dat daemae elcke reise voor de bedieninge des
Avontsmaels de visite sal gedaen worden. Sijn daer, ook
eenighe, die nogh begeeren particulierlick onderwesen wor-
den, dat die haer nogh addresseeren bij een predicant, daer\'t
hen geheft".!)

En in de aanteekeningen van 14 December lezen wij:

„Toecomende Woensdag ende Vrijdag (dat is 19 en 21
Dec,) tot tien ure voormiddag sal men wederom sitten d\'aen-
comelingen t\'examineeren".

Welnu, na het laatstgenoemde lijstje van „lidtmaeten van
elders aangecomen" volgt eene opgave „lidmaeten die haere
belijdenisse gedaen hebben" verdeeld in twee klassen, te
weten de eerste: „van de vorighe inwoonders van \'s-Herto-
genbossche" (waaraan eene latere hand de woorden heeft
toegevoegd „sijnde geteekend met dit teeken | "), be-
vattende zestien namen en daaronder de tweede categorie,
„sijnde van elders tot \'s-Hertogenbossche comen wonen
nae het overgave der stadt" (waaraan dezelfde latere hand,
zoo pas genoemd, weer onnoodig heeft toegevoegd, daar

>) No. 20 folio 10. Ditmaal had dus het huisbezoek niet plaats.

2) No. 20 folio 9.

-ocr page 48-

- 35

het immers reeds blijkt uit het opschrift, ,,ende hebben
haer belijdenisse gedaen"), welk lijstje uit vijf en twintig
namen bestaat.

Deze personen zijn eveneens vóór 19 Dec. aangenomen tot
lidmaten dar Gemeente; want wij lazen in de „Acta", dat
Woensdag en Vrijdag 19 en 21 Dec. men „wederom sal
sitten d\'aencomelingen t\' examineeren". Dus voor 19 Dec.
had men aireede zitting gehouden. En dit blijkt ook uit
het lidmatenboek, daar, na de laatstbesproken lijst in ge-
noemd boek aan het hoofd der volgende bladzijde staat:
,,Den 19 Decembr." en dan eene opgave volgt van menschen,
die als leden der gemeente worden ingeschreven, hetzij op
indiening van attestatie of op het getuigenis van bekende
mannen, dat zij lidmaten zijn. Twintig namen worden ge-
noemd. En daarop volgt ten slotte eene opgave van hen,
die „op belijdenisse sijn tot litmaete der Gemeente aenge-
nomen", wat dus eveneens op 19 of 21 Dec. heeft plaats
gehad en welk lijstje vijf namen bevat.

Ziedaar het getal van hen, die den 238^11 Dec. het avond-
maal mochten vieren, daar het Hdmatenboek na de vermelde
opgaven eene nieuwe bladzijde begint met de namen van
de „lidtmaeten, die haere belijdenisse gedaen hebben tegens
\'t Avontmael gehouden den 21 Aprilis 1630". Den 23sten
December konden dus aan de tafel des Heeren aanzitten
een getal van tweehonderd en zes en zestig personen, die
allen lidmaten waren der Gereformeerde kerk en als zoodanig
bij de Gereformeerde Gemeente te \'s Hertogenbosch waren
ingeschreven. Het behoeft zeker niet gezegd te worden, dat
het aantal gereformeerden op dien dag in den Bosch ver-
blijf houdende, hiermede bij lange na niet is aangegeven en
de lezer, die het natuurlijk eenigszins droog relaas heeft
gevolgd, begrijpt, dat de schrijver, juist om het belang der
zaak, zoo uitvoerig is geweest. Duidelijk is het ons immers
thans geworden, dat reeds drie maanden na de inname der
stad een flink aantal gereformeerden hier woonden.

-ocr page 49-

..............-36-

Daar het Udmatenboek behalve de namen der verschillende
personen en die hunner „huijsvrouen" somstijds opgeeft
het ambt, dat zij bekleeden of het beroep, hetwelk zij uit-
oefenen, zoo kunnen wij ons eenige voorstelling maken omtrent
de positie der leden van deze, zooals zij bij voorkeur genoemd
wordt, „jonge, teere ende aenwassende Gemeijnte."

Reeds zagen wij, dat in den eersten kerkeraad benoemd
werden een drietal schepenen, een pensionaris, een auditeur,
en een convoimeester, allen natuurlijk mannen, die wegens
de veranderinge der regeering en het garnizoen der Staten
hier verblijf hielden, i)

In de eerste lidmatenlijsten worden een viertal schepenen
genoemd, verder de stadhouder, de pensionaris, de president
de Heer Cuijsten, de borger-majoor, de Heer Donck, de
secretaris der stad, lagere beambten ten raadhuize, als
schrijvers enz. Dat ook onder het „crijghsvolck" vele lid-
maten schuilden, zal ieder duidelijk zijn. Genoemd worden
„capiteins, luitenants, adelborsten, vendrigs, sergeants, cor-
poraals, schermmeesters, canoniers, vijerwerckers, ruijters,
tambours" en tal van soldaten, meestal opgegeven met,,haere
huijsvrouen". Er was eveneens eene burgerbevolking ,,de
gereformeerde religie toegedaen". Wordt van vele personen
niets meer dan de naam opgegeven en somstijds daarbij het
huis, dat zij bewonen en de straat, waarin dit staat, toch
blijkt uit de opgaven, dat er waren vogels van diverse
pluimage, zoo een med. doctor, een notaris, een apothecar,
coopheden, een wijnverlater, vele borgers, die een ambacht
uitoefenden, te weten olijslagers, schilders, metselaars, schoen-
makers, smeden, slotenmakers, kousenmakers, glazenmakers,
dan verder kosters en voorleesers, schoolmeesters, gasthuijs-
meesters, weesvaders, ten slotte postboden en boden op
steden, schippers, daaronder ook merckt- of beurtschippers.

\') Zie Mr. van Heurn a. w. Deel H, blz. 456 en 457. Den 25»»en
September is de regeering der stad veranderd.

Zie ook Hezenmans, \'s Hertogenboscb, 1899, bl. 23 e. v.

-ocr page 50-

37 — •

Een rijke verscheidenheid en blijkens hunne verschillende
woonsteden over de gantsche stad verspreid.

Welnu de kerkeraad heeft dezen allen en de meesten van
hen zullen zeker er gebruik van gemaakt hebben, in de
gelegenheid gesteld den December en tevens den

3osten December te naderen tot de tafel des Heeren;
want 14 December was besloten, dat „twee sondage aghter
malcander sal \'t H. Avontmael uijtgedient werde". 1)

Hoewel omtrent de viering van het avondmaal geen na-
richt tot ons is gekomen, wij meenen toch wel te kunnen
zeggen, dat in ernstige, plechtige, dankbare en God lovende
stemming de broeders en zusters genaderd zijn tot de tafel
des Heeren in S. Jans Kerke opgesteld, goed voorbereid door
de prediking hunner tijdelijke leeraren; want zoo is bepaald
op 14 December, „toecomende Vrijdag voor middag sal de
belijdenis predicatie ende saterdaegs te twee ure nae middag
de voorbereidinge gedaen werden".

Dat na het eerste avondmaal, deze plechtigheid wederom
geregeld in den Bosch gehouden werd, zal niemand bevreem-
den. Zoo heeft het tweede avondmaal plaats den 2isten April,
nadat het volgens besluit van den kerkeraad eenige malen
van te voren was aangekondigd en men voor de Woensdag-
en Vrijdagpredicatie weder zitting hield, „om voor een pre-
dicant ende de ouderlinge te verscheijnen, die geenen die zich
\'t avontmaele willen begeven". 2) Ten derde male werd het
avondmaal gevierd, volgens besluit van den kerkeraad d.d.
17 JuU 1630, op Zondag 11 Augustus „in de groote kercke
ende sondaghs daerna in de Sinte Peeters kercke". Voor
dit avondmaal gebeurde het volgende :

„Anthoni du Jardin, tsirurgijn onder capt. Parzeval ver-

\') No. 20, fol. 11.
No.
20, fol. 17.

\') No. 20, fol 31. Des Zaterdags had de „proefpredicatie\'\'plaats.

-ocr page 51-

- 38

soeckt toegelaten te worden, tot de tafel des Heeren. Is ge-
andtwoordt, dat hij naerder bescheijdt moet inbrengen van
sijne kercke, dat sij nijet anders tegen hem en heeft als sy
te kennen geeft, te weten, dat hij seker persoon met eenen
doyde gedreijght heeft, maer nijet geslagen ende nijettemin
daerom de stadt verseijdt is." i)

Den dag voor liet avondmaal, dus den lo\'^^\'i Augustus,
wordt een extra ordinaire vergaderinge gehouden en uiterst
interessant zijn de acta van deze bijeenkomst, welke luiden
aldus: „Is naer gewoonte, censura morum gehouden, ende
sijn de broederen (door de genaade Gods) gedisponeert be-
vonden, om aan de H. tafel te verschijnen, sonder eenige
swarigheijdt bevonden te hebben. De twee broeders diaconen,
die op morgen ten negen uijren sullen omgaen, sullen de be-
dieninge van de H. tafel waernemen.

Anthonius Janss. Bore tot Hees, sijnde over de dertig jae-
ren, tot lidtmaet aengenomen op de Westmaes, ende ut
swackheijdt over de drie jaeren, sijn geloove versaeckt heb-
bende, heeft, nae bekentnisse van de groote sijnder sonde,
versoght ,tot troost van sijn siele, tot de H. Gemeenschap
Jesi, op morgen toegelaate te worde. Naerdat hem sijn sonde
ernstelijck voor ooge is gestelt, is geresolveert met een on-
bekenden naam sijn bekeeringe der Gemeente op morgen
bekent te maeken, ende alsoo hem wederom tot de Christe-
lijcke Gemeente, als Lidtmaet der selve, toe te laate."^)

Voor de vierde maal is het avondmaal bediend den 228ten
December 1630. Daartoe was besloten den 20®ten November
en wederom zou het „des sondaghs voor den kerstdagh ge-
houden worden in S. Janskercke ende des Sondaeghs daernae
in S. Peeterskercke".

Het is toen de eerste keer geweest, dat ontzegging van de
tafel des Heeren als tuchtmiddel alhier werd toegepast. Wij

1) No. 20, fol. 35.
ï) No. 20, fol. 37.
3) No. 20, fol. 58.

-ocr page 52-

39 — •

lezen toch in de acta van de vergadering van 20 December:
„Is goedgevonden na verscheijden debatten, dat Rijnier
Jansz. kleermaker met sijne huysvrouwe hun nu dese mael
te onthouden van de tafel des Heeren, aengesins hunne quade
draginge in \'t versetten van den Heere Ploos\' sijn laken, als
oock hun
quaed-spreken ende schelden ende andere redenen,
die de kerkeraedt daartoe bewegen", i) 2)

En hiermede meenen wij deze paragraaf te mogen beslui-
ten en tevens het eerste hoofdstuk te eindigen. Wij trachtten
te geven eene voorstelHng van den gang der zaken en wij
hopen, bij ons relaas niet uit het oog te hebben verloren,
wat wij zouden kunnen heeten den draad, die door het
gansch verloop is heengeweven, den ijver der toenmalige ge-
reformeerden voor hunne religie.

\') No. 20, fol. 58, zie over deze twee personen Hoofdst. III, § 3.
Zie verder over het avondmaal Hoofdst. III, § 2.

-ocr page 53-

HOOFDSTUK 11.
Het Bestuur der Gemeente.

§ I.

De „Predicanten hij Leeninghe.\'\'^

Het is niet de bedoeling hier te geven een levensbeschrij-
ving van de predikanten, die „bij leeninghe" de Gereformeerde
Gemeente te \'s-Hertogenbosch hebben gediend, maar enkel
iets mede te deelen, omtrent hunne werkzaamheid en hun
verblijf in deze plaats.

Wij zagen in het vorige Hoofdstuk, hoe in den eersten
tijd vijf predikanten van elders aanwezig waren.

Dezen waren echter slechts voor een korten tijd door hunne
kerken afgestaan. Reeds den 31 October 1629 schrijven de
Gecommitteerden van Hunne Hoogmog. Heeren Staten-Ge-
neraal, de Heeren Olfert Barents, R. Jensema en J. van Goch
naar den Haag, dat „de predicanten alhier bij leeninge tot
noch toe geweest sijnde beginnen te spreecken van vertreck,
ende speciaal Bushoff van Utrecht (die singuliere gaven
heeft en hier veel goets doet sulcx dat het te wenschen ware,
dat hij nog een tijd mogt continueren) seijt geen verder ver-
blijft van de kerkenraet te hebben als voor ses weecken".^)

Verzameling van Oorkonden, Stuk III, blz. 121.

Het is hier tevens de plaats mee te deelen, dat de wijze waarop
de leeninge der predikanten voor den Bosch is geschied, geen genade heeft
kunnen vinden in de oogen der strengkerkelyken.

Op de Provinciale Synode van Zuid-Holland, gehouden in het jaar
1630 te Schoonhoven (zie Dr. Knuttel, Acta der Part. Synode van Zuid-
Holland, 1908, Deel I, blz. 356, Art. 40) is een gravamen uitgesproken over

-ocr page 54-

— 4i -

En hetzelfde blijkt uit de Acta van den kerkeraad te Go-
rinchem van 30 Oct. 1629, waar te lezen staat: „Is gevraecht
of het niet goet ende nodich en waere, dat men dom. Johan
Spiljardum wederom van denBos ontboot,dewijle denstaet onser
kercken sijn absentie niet wel langer lijden en can, ende het
nu al een redelijcke tijd geduert heeft dat sijne e. aldaer ge-
weest is? Waarop geresolveert is, dat men d. Spil. weder
ontbieden soude ende is sulcks belast d. Velthusio".^)

Nu verzoeken zoowel de Staten-Generaal als de kerkeraad
van den Bosch, dat de tijd van leeninge mag worden verlengd.

Het eerste blijkt wederom uit Gorinchem\'s kerkeraadsacta.
„Is den
II Nov. anno 1629 in onse vergaderinge na des
Sondaechs predicatie een missive geleesen, de welcke van de
e.e. heeren Staeten-Generael den 2 November gedateert, aen
onse heeren borgem. gesonden was; waerinne seer ernstelij-
cken versocht wierde dat dom. Spiliardus noch 2 maenden
binnen den Bos mochte gecontinueert worden. Waerop gere-
solveert is, dat, dewijle men den dienst van d. Spil alhier
seer nodich van doen hadde, alleen een maent opt voornoemde
schrijven mochte geconsenteert worden, twelck door dom.
Jodocum ende Jan Willemsen den e. heeren borgem. wederom
bekent soude gemaeckt worden".^)

De kerkeraad van den Bosch schrijft natuurlijk aan de ker-
keraden, waaronder de verschillende predikanten ressorteeren.

Den iiden Nov. „is gelesen den brief des Kercken-raads
van Gorinchem geschreven aen haaren Predikant J. Spiljar-
do, ten eijnde hij moghte arbeijden om gedimitteert sijnde
alhier, haar wederom bij te comen en is geresolveert, dat in den
name des Kerckenraads alhier met een missive sal versocht

den dienst by leeninghe te \'s-Hortogenbbsch. De vraag werd gedaan of
„kerckelijke personen die kerckeiijcke bedieninghe mogen aennemen alleen
opt senden der overicheden Men antwoordt ontkennend, maar zal de zaak
voor ditmaal laten passeeren.

In het vervolg, als andere steden veroverd worden, zal men er zorg
voor dragen, dat alleen een Synode predikanten uitleent.
\') ï) Dr. Duker, G. Voetius, Deel I, bylage CXIV.

4

-ocr page 55-

— 42 — •

werden, dat haare E. E. geHeven ten aansien van deese tee-
dere gemeijnte te vergunnen, dat Spiljardus voornt. noch voor
eenen cleijnen tijd moge alhier het beste doen.

Van gelijcken sal geschreven worden aan den kerckenraad
van Utrecht, dat sij D. Bushoff, dien sij maar 6 weecken
hadden gestelt om hier te blijven, weder gelieven te senden.

Met eenen zal men schrijven aan D. Bushoff, dat sijne
E. E. ons toesende ofte meede-brenge de ordre tegen de pro-
fanatie van den sabbat, tegen de bedelarije, item d\'ordre
van de Diaconije, die tot Utrecht is".^)

De kerkeraad van Gorcum heeft dit schrijven ontvangen
en „is hierop na veel debatterens eijndelijck beslooten, dat
men aan den e. kerckenraet van \'s-Hertogen-Bos soude
schriftelijck antwoorden ende bekent maecken: dat, alhoewel
wij dom. Spiliardum opt hoochste van doen hadden wij
nochtans tot stichtinge van die teere ende aencomende ge-
meijnte consenteerden, dat sijne e. een wijle tijts daer noch
mochte blijven, mits dat sijn eerw. so het enichsins doen-
lijck was ons tegen den aenstaenden Christijt mochte ter
hulpe bij comen, ende bij aldien sijn e. aldaer na dien tijt
meerder mochte van noden sijn, sullen hem noch voor een
corte tijt geerne derwaerts weder senden".^)

Ook andere kerkeraden gaven een gunstig antwoord, gelijk
te lezen staat in de acta van 14 Nov. „Is geleesen een acte
van den e. kercken-raad van Heusden, waerin haere e. toe-
stonden, dat d. Voetius, wiens dienst hun anders hooghelick
noodigh was, noch voor 2 maanden tot dienste van deese
aan-comende kercke moghte blijven, gelijck haare Hoogh.
Mogentheden door missive vriendlick begeert hadden, gelijck
diergelijcke acte van den e. kerckenraad tot Salt-Bommel
is geleesen, noopende d. Gisb. Moringium".

Men hoopt ook op gelijkluidend bericht van de andere

O Kerkelyk Archief, No. 20, folio 6.
») Dr. Duker a. w. Bijlage CXV.
\') Kerkel. Archief. No. 20, fol. 7.

-ocr page 56-

43 — •

kerkeraden, want iets lager lezen wij in dezelfde acta: „Alsoo
de H. H. Staten voor 2 maanden de leeninge der Predicanten
alhier hebben versocht gecontinueert te werden, ende sulcx
de voorsz. kercken-raden respectivelick hebben geconsenteert
ofte d\' andere noch na apparentie sullen consenteeren op
hoope dat middeler tijd gelegentheijd sal gevonden werden,
om deese kercke met eijgen Predicanten te voorsien, soo is.
goed gevonden......"

Hadden de Staten aan de kerkeraden geschreven , uit de
acta d.d. 18 Nov. zien wij ook, dat de predikanten zelve
tot blijven waren aangespoord. „Is geleesen een brief van
de Eed. Grootmog. H.H. van den Raade van Staate ge-
schreven aan de predicanten, alhier bij leeninge sijnde----

item dat de predicanten alhier bij leeninge, niet en wüden
swarigheijd maken om nog 2 maanden alhier te bhjven."

Niet alleen de drie predikanten, omtrent wier langer verblijf
wij uit het bovenstaande zekerheid hebben, waren in December
aanwezig in den Bosch, ook nog de beide anderen. De acta
van 12 Dec. toch beginnen aldus: „Praes D. Bushovius,
scriba Conr. Mirkinius". De Utrechtsche leeraar is derhalve
voor een korten tijd teruggekeerd. Het is echter de laatste
maal, dat deze namen in het Actenboek voorkomen. Ook
van Ds. Moringius vernemen wij verder niets, dan dat hij in
de vergadering van 14 December absent is. *)

\') Kerkel. Archief. No. 20, fol. 7.

No. 20, fol. 8.

Dr. Duker a. w. blz. 325 is niet geheel juist; blykbaar is het boven-
staande hem ontgaan.

No. 20, fol. 11.14 December. „Absentes D. Moringius, de Heeren Ploos
ende Essing", Ypey en Dermout, a. w., Deel II, blz. 140 berichten; „In de
plaatse van Buschhoff, Spiljardus en Moringius, die tot hunne gemeenten
terugkeerden, werden in het begin des jaars 1630, op denzelfden voet ge-
noodigd, om over te komen ter ondersteuning van Markinius en Voetius
die nog eenigen tyd bleven. H. Zwalmius enz."

"VVy weten, dat Spiljardus eerst na 20 Maart is weg gegaan en na de
door Mirkinius geschreven acta d,d. 14 Dec. 1629, bemerken wij in de

-ocr page 57-

44 — •

Na 14 Dec. hebben wij de eerstvolgende acta van 9
Januarij 1630. Scriba dezer bijeenkomst is Gisbertus Voetius,
praeses waarschijnlijk Spiljardus. Hierna geeft het actenboek
vier onbeschreven bladen en daarna de aanteekeningen d.d.
20 Maart 1630. Aanwezig was dien dag van de eerste predi-
kanten bij leeninge Ds. Spiljardus, terwijl Ds, Voetius, hoewel
hij nog dienst deed in den Bosch, waarschijnlijk tijdelijk
afwezig was, gelijk blijkt uit de acta d.d. 29 Maart, waar
wij lezen: ,,Do. de Groen sal door een briefken versocht
worden tot Huesden te vernemen off sijnswaeger d. Voetsius
tot sijn huijs is gekomen, ende van meijninge soude sijn,
tegen Paesschen hier te komen, ofte korts naer dehoochtijt?
Ende bij aldien d. Voetius noch van wegen eenige afïairen
soude moeten wtblijven, sal sijn E. versocht worden de
toecomende weecke met twee predicatien de gemeente alhier
te komen ontlasten, ende ons daervan te verwittigen met
een expressen, die tot sijn waerde sal gesonden worden,"
Den is^en April is hij echter weder aanwezig en van zijne
reis uit den Haag teruggekeerd. „Dien dag doet hij n.1. in
de kerkeraadsvergadering „rapport van hetgene, dat Sijne E.
hadde in den Haghe ten dienste van de kercke verricht en is
sijne waerde over sijne moeijten en trouen dienste be-
danckt".

Acta niets meer van dezen prediker. Waarschijnlijk is, ook hij in Maart
vertrokken. Volgens de Stadsrekeningen (St. Remeys 1629—St. Ilemeijs
1630) Deel II, blz. 1859 was aan „Coenrardus Markinius bij acte in date
17 Januarij" gegeven „5 gul. 15 st." en „item bij acte in date 11 Maart
1630, aen den heere Predicant Coenrardus Markinius, als reste van een
halff jaer huyshuere, betaelt 11 gul. 5 st."

Markinius is voor Dec. 1633 overleden. Wy lezen in de Stadsrekeningen
Deel II, blz. 1388 (rekening 1633—1634): „Item 12 Decembris 1633, aen
Andreas Mirkinius, soen van Conrardus Mirkinius, in sijn leven Predicant
bij de heeren\' gecommitteerden van Staten int leger, ten opsichte van
eenige goede redenen haer Edel moverende, 12 gul."

1) Ds. de Groen was de predikant van Vlymen.

2) Kerkel. Archief. No. 20, fol. 15. Zie Dr. Duker a. w. bylage CXXIV.

2) No. 20, fol. 17.

-ocr page 58-

45 — •

Is Ds. Spiljardus 20 Maart praeses van den kerkeraad, het
was echter de laatste maal, dat hij deze waardigheid kon
bekleeden, want: „D. Spiljardus is bij den broederen des
kerckeraeds hertelijck bedanckt over sijne goede ende trouwe
diensten, die sijne waerde den tijd van een half jaer aen
dese gemeijnte betoont heeft; en sal oock schriftelijck de
gemeijnte van Gorinchem over dese trouhertige leeninge
bedanckt werden". Uit de kerkeraadsacta van 26 Maart
1630 zien wij, dat genoemde predikant wederom in zijne
gemeente is teruggekeerd. „Na den gebeede heeft d. Spili-
ardus, ten vollen van den e. kerckenraet in \'s Hertogen-Bosch
bedanckt ende gedimitteert zijnde, eenen brief van den voor-
noemden kercken-raet ingelevert, waerin de eerwaerdige ver-
gaderinge bedanckt wierde voor de leeninge ende goede
diensten die de kercke van den Bos door haer e. gonste van
dom. Spiliardo tot nog toe genooten hadde, waeren oock
bereijt sulcks met alle danckbaerheijt tot allen tijden te
verschulden".

De Bosscher gemeente had evenwel nog geene „eijghen
predicanten" verkregen en moest zich voorloopig met ge-
leende predikanten tevreden stellen.

Nu zijn den 20sten Maart aanwezig twee nieuwe tijdelijke
predikanten en wel Swalmius uit Haarlem en Everwijn uit
Dordrecht. In de maanden Januari en Februari moet hier,
hoewel het Actaboek er geene melding van maakt, ook
dienst gedaan zijn door den Haagschen predikant Modaeus
of Modestus geheeten. Dit blijkt uit de Stadsrekeningen van
St. Remeijs 1629 tot St. Remeijs 1630, waar wij lezen:
,,Item 21 February, aenden heere Predicant Modens uijten
Haighe, voor acht weecken huijshuer tot 25 st. ter weke,
val. 10 guP\'.^»)

\') No. 20, folio 14.

Duker, a. w. Bylage CX.VII.
\') Stadsrekeningen, Deel II, blz. 1359. By vergissing heet Laurentius
Modaeus hier zeker Modens.

-ocr page 59-

- 46-

In Maart is Modaeus weder vertrokken en den aosteo
dier maand „sijn in deese vergaderinghe eerst verschenen
D. Henricus Swalmius en D. Samuel Everwijn, de eerste
aengecomen sijnde den en de tweede den Martij.
Ende sijn de brieven van toesendinghe van beijde die res-
pective Gemeynten van Haerlem en Dorht de vergaderinghe
over gelevert, en wert bij deselve Gemeijnten expressehck
gestipuleert, dat haere Dienaren niet langer dan den tijd van
drie maenden werden opgehouden in den dienst bij dese
kercke".!)

Ds. Everwijn heeft ook bij zich een brief over hetzelfde
onderwerp van zijn Magistraat, gelicht aan den Magis-
traat van den Bosch en hij vraagt „wat hij hadde in desen
te doen". Waarop valt dit besluit: „alsoo geen van d\'andere
predicanten eenighe politijcke dimissie hadden vertoont, is
geraetsam gevonden, dat D. Everwijnus sal schrijven na
Dortregt, ofte met goetvinden van den Aghtbaren Magistraet
\'t gemelte schrijven moghte opgehouden werden, alsoo het
in andere kercken niet gebruickelick is".2)

En Everwijn kan dan 29 Maart rapporteeren: „dat de
Achtb. Heeren van Dort. hem hebben gecommandeert den
brief van de Heeren van Dort. aen de E. Magistraet deser
stede, niet over te leveren, maer te supprimeeren".^)

Naast Voetius, Swalmius en Everwijnus komt nu nog als
vierde „predicant bij leeninge" Ds. Udemannus uit Zierikzee.
Den April, „is voorgelesen een brief van den kercken-

raedt van Zierikzee, van dati den XIX Martij, waerdoor
geconsenteert de dimissie Dmi Udemanni voor drie maenden,
ende dat sijne E. naer het feest van Passcha ons sal toe-
komen".1) .

Den igden derzelfde maand bereikt deze Ds. Udemans den

-ocr page 60-

— AT —

Bosch; in de acta der „extraordinaire vergaderinge gehouden
den XX April 1630", lezen wij: „Is versehenen voor de
eerste reijse in de vergaderinge D. Udemannus, sijnde hier
aangekomen den XIX April.

De aanwezigheid van Ds. Udemans zal den broeders aan-
genaam geweest zijn. Immers, wanneer 21 Nov. 1629 genoemd
worden ,,predicanten, die men op fundament van be-
roepinghe soude hooren ende sondeeren" en verschillende
hoorcommissies benoemd worden, dan wordt aan Ds. Spil-
jardus en den Heer Auditeur Essingh opgedragen, te gaan
naar Sevenberghen en Nieuwerkerk, om de predikanten dier
plaatsen te hooren, doch tevens wordt dezen heeren geboden:
„Aengaende D. Udemanus sullen den selven sondeeren ende
genoechsaem de beroeping hem aanbieden; indien maer
sijne W. geliefde hier te comen dat dan in forma geschreven
ende geteekent hem deselve beroephinghe sal in handen ge-
levert werden, \'t welck de broederen verstonden uijt speciale
consideratie van de bekende geleertheijt, gaven, ende lang-
durighen dienste D. Udemanni, alsoo te können geschieden,
sonder t\' selve tot eenen regel te maeken." Evenwel Ds.
Udemans heeft gemeend deze beroeping te moeten afslaan.
In het rapport uitgebracht in de vergadering d\'d. 12 Dec.
lezen wij, dat Ds. Godefridus Udemans den afgevaardigden
heeft geantwoord ,,niet te connen vinden in sijne conscientie
van sijne Gemeente te scheiden". Tot een tijdelijk dienst-
betoon is hij niet ongenegen, want hij verklaart „andersints
wel geneigt te sijn, hoewel tot sijn groot ongerijf, de kercke
van \'s Hertogebosch t\' assisteeren bij leeninge, so sulcx
werde dienstig gevonden".

Wij zien, dat de leden van den kerkeraad deze woorden
in hun oor hebben geknoopt en toen de nood aan den man

-ocr page 61-

- 48 -

kwam, zeker Ds. Udemans aan zijne belofte hebben herinnerd.
Tot
14 Nov. 1630 heeft nu dit zijn eerste verblijf in den
Bosch geduurd. Zijn eerste verblijf, want later is hij nogmaals
door de kerk van Zierikzee geleend. Den
17 Juh 1631 komt
hij voor de tweede maal in deze stad en dient er de ge-
meente tot
21 Maart 1632 toe. Doch hierover straks nader.
Nu, April 1630, heeft men tenminste vier predikanten in den
Bosch en al waren het „predicanten bij leeninge" en zoude
het nog tot Augustus duren, voordat de eerste ,,eighen
predikanten" bevestigd werden, het in de acta opgeteekende
geeft ons steeds den indruk, dat deze mannen met ernst en
toewijding hun arbeid in de nieuwe, teere gemeente hebben
verricht.

Onder hunne leiding had 21 en 28 April het tweede
avondmaal plaats. Had men voor het avondmaal gehou-
den
23 Dec. 1.1. nog moeielijk de lidmaten kunnen bezoeken,
nu is de gemeente aireede zoo gevestigd, dat de visite
gedaan kan worden. De stad wordt in vier quartieren ver-
deeld „De quartieren van de stadt om de lidmaten te
besoecken sijn bij lootinge verdeijlt ende Dmo. Swalmio
met mijn Heer de Weert, is toe gevallen het eerste quartier,
vervatende de blocken van \'t Hintemer-eijnde, met de
Hintemerstraete, het tweede quartier Everwijno, met d\'
Heer de Bitter begrijpende de blocken van de kercken-straet
en de merckt cum appendicis, D. Voetio ende onsen broe-
der Jan Maertensen het derde quartier, vervatende de
blocken van\'torten-eijnde ende Visch-merckt. D. Udemanno
ende den Auditeur Essingh het vierde vervatende de blocken van
de Wever-plaetse, Vuchter-straete ende Vuchteren-dijck". *)

-ocr page 62-

49 — •

Nu waren, zooals wij zagen, de predikanten slechts voor
een drietal maanden geleend. Hun verblijf heeft echter, daar
men in het beroepingswerk met allerlei moeielijkheden te
kampen had, langer geduurd. Het ging natuurlijk
niet de gemeente zonder dienaren te laten en daarom zal
men zeker met genoegen in de vergadering d.d. 4 Juni ge-
luisterd hebben naar den Heer de Bitter, die toen „verclaerde
in \'t bijsonder, dat hij hadde becomen brieven van haere
H. M. aen de respective Magistraaten van Dordrecht, Haer-
lem, Heusden en Zierikzee, om te obtineeren, continuatie voor
8 off ten minsten 6 weken, van de predicanten, die hier
tegenwoordig sijn. Den Juni kunnen dan ook Ds.

Everwijn en de Heer de Bitter rapporteeren „van haere
commissie tot Huesden, ende hebben verclaert, dat sij
eijndelijk (naer dat de kercken-raedt aldaer vele difficul-
teijten hadde voorgewent) haer versoeck wt de naame van
desen kerckenraedt gedaen, geobtineert hebben, soo van
den Achtb. Magistraet, als van den kercken-raedt met expresse
conditie, dat de continuatie sal ingaen den eersten Junij ende
dat naer expiratie van de twee maenden, geen voordere con-
tinuatie sal versocht worden".

In dezelfde vergadering leest Ds. Everwijn een brief van
zijn kerkeraad, waarin hij wordt teruggeroepen en verklaart
hij, „dat hij sijnen last moet naervolgen ende de vergade-
ringe acht dagen voor sijn vertreck daer van sal waerschouwen;
de kerckeraedt op de saeke gelet hebbende, heeft geresol-
veert, dat (de electie van Predikanten gedaen seijnde) de
broeders die omtrent die quartiere sullen worden wtgesonden,
om d\' een ofte d\' ander beroeping wt te wercken, bij monde
soo bij den magistraet als kercke tot Dordrecht, voordere
instantie doen sullen, op dat de voorgemelte continuatie
soude mogen geaccoordeert worden, ende sal voor eerst noch
eens vriendelijck de kerckenraedt van Dordrecht door een

-ocr page 63-

50

missive begroet worden, ten eijnde de voorseijde continuatie
soude mogen ingewilligt worden", i)

Ook uit Haarlem wordt daarna een schrijven voorgelezen,
waarin de kerkeraad Ds. Swalmius gelast, weder te keeren :
„doch dewijle noch niet en wordt beantwoort den brief van
de Ho. Mo. H. Staten-Generael, ende die van den kercken-
raedt, soo is geresolveert, dat van wegen dese vergaderinge,
noch eens vriendelijck door missive, de kercke aldaer sal
versocht worden, favorable antwoorde, ons te willen aen-
schrijven op den brief van haere Ho. Mo. ende van dese
vergaderinge".^)

Op deze brieven is zeker gunstig bescheid ingekomen, want
de beide predikanten blijven te \'s-Hertogenbosch tot in de
maand Augustus. Op verschillende dagen van die maand
zijn Everwijn, Voetius en Swalmius heengegaan. De gemeente
had toen ook de eerste vaste leeraren reeds in haar midden.
Den Augustus ,,sijn bevestigt in haeren dienst: D, Ever-
hardus Schuylius ende D. Franciscus Nicolai de Waal,®) en
den i8den Aug. is D. Nicolaas Anthony van der DeUen in
sijnen dienst bevesticht".^)

Over het vertrek der drie geleende predikanten lezen wij
in de acta van 14 Aug. het volgende: „D. Everwijn doet
groote instantie, dat hij twee off drij dagen voor sijnen tijdt
soude mogen vertrecken om eenige bij sondere redenen die
hem dringen; de andere broederen d. Swalmius
ende d. Voetius, die nu haeren tijdt hadden vol-
daen, versoecken ook haer afscheijdt, overmidts sij verscheij-
den maelen waeren ontboden van haere kercken. Is geandt-
woordt bij de vergaderinge, alhoewel de broederen wel^had-
den gewenscht de presentie van de gemelte broeders noch
langer te genieten; nijettemin, overmidts d. Everwijn ver-

-ocr page 64-

— si-
ckert, dat hem int bijsonder daeraen gelegen is, dat hij int
eijnde van dese weke mach vertrecken ende dat ook de
andere broeders boven haeren tijdt nijet en connen opge-
houden worden, overmidts in de 2e leeninge deze beloofte
aen de respective kercken gedaen is, dat men de voors.
leeninge nijet meer en soude wtrecken, soo bedanckt dese
vergaderinge de wel-gemelte broeders voor haeren getrouwen
dienst duslange aen dese kercke bewesen, daervan den scriba
oock aen haere respective kercken sal schrijven eene missive
van dancbaerheijt, ende met eenen elcken broeder eene lof-
felijcen attestatie geven in de beste forme, om haer te die-
nen in toecomende tijden, daert behoort: biddende oock, dat
de meergemelte broeders altijt het goede oog wilden houden
over dese teere gemeijnte, insonderleijk d. Voetsius als de
naeste gesetene\'\'.^) Spoédig hierop vertrekken de drie ge-
noemde predikanten. Naar een lijstje van de eerste dienaren der
gemeente op de laatste bladzijde van het actaboek, is Ds.
Everwijn vertrokken 17 Augustus, Ds. Voetius den en
Ds. Swalmius den 27®ten derzelfde maand.®) »)

Ds. Udemans is dus in het laatst van Augustus de
eenige, niet vaste predikant in den Bosch. Men zoude
hem toch zoo gaarne voorgoed aan deze gemeente
verbonden zien. Interessant is het na te gaan, op welke
wijze deze zaak wordt aangepakt.") Den 27^^^ Aug. beroept
men in de Kerkeraadsvergadering Ds. Damman uit Zutfen.

-ocr page 65-

— 52 — •

Udemans is dien dag scriba en verlaat, terwijl de andere
broeders blijven, na afloop der werkzaamheden de vergade-
ring. De acta d.d. 27 Aug. zijn natuurlijk van zijne hand,
wat échter na zijn heengaan geschiedt, is geschreven door
Ds. van der Delien. Het luidt aldus: „De vergaderinge ge-
scheijden sijnde, in absentie D. Udemanni, is goet gevonden
dat van gelijcken een schriftelijk beroep soude gestelt wor-
den op den voorz. D. Udemanno, ende dat hem hetselve
door mijn Heer de Bittre, door den H. pensionaris Sonst
ende Schuyliu soude opt spoedigste (noch voor het vertreck
van de gedeputeerden nae Zutphen) gepresenteert worden,
ende dat se door alle mogelijcke middelen sijn waerde daer
toe sullen soecken te disponeeren; Ende D. Udemannus
heeft aangenomen sich in de vreese des heeren te sullen be-
dencken, ende dan absolutelijk antwoorden, als de gedepu-
teerden nae Zutphen wederom sullen thuijs gecoomen sijn".^)

Den lo^i®\'^ Sept. verklaart nu Ds. Udemans, dat hij, tegen
19 Sept. door zijne kerk wordt teruggeroepen en hij verzoekt
zijn ontslag. De broeders antwoorden hierop, dat zij liever
van hem „favorable antwoorde op de beroepinge" willen ont-
vangen.

Hierop zegt de gevraagde, dat hij de zaak in de vreeze
des Heeren en ter zijde gesteld ,,alle vleeselijke bedenckingen"
heeft overwogen, maer dat hij niet en conde daertoe ver-
staan, om hem selven beroepelijc te stellen; i omdat het
strijt teegen de condities van sijn leeninge; 2 om datter
geen apparentie en was van sijne ontslaginge; 3 omdat hij
ooc niet conde verstaen, dat sijne comste hier meer profijt
soude doen als sijn vertreck van Zierikzee daer soude scha-
den".^) De kerkeraad toont Ds. Udemans „hare misnoecht"
over dit zijn besluit, maar kon hem niet ertoe brengen, zich
„beroepelijc te stellen". Den 13^®" Sept. zegt Ds. Udemans
in de vergadering „dat sijn tijt van leeninge ten naesten bij

-ocr page 66-

— 53 — •

was geexpireert" en hij vraagt wat men wil, of men ,,nog-
maels gaen sal bij leeninge, dan off men deputatie sal mae-
cken ende preparatie, om noch een te beroepen". ,,Nieuwe
leeninge", aldus het antwoord, „is niet goetgevonden gelijc
ooc hare Hooghmogh. daer toe niet verstaen". Men besluit
informaties in te winnen, omtrent Ds. Joannes Petri Junius,
predikant te Assendelft.

Den Nov. rapporteeren de broeders in de vergade-

ring, ,,dat sij D. Junium, predicant tot Assendelft met con-
tentement hebben gehoord". Besloten wordt, dat men „bij hare
Hooch-Moghende sal aenhouden, dat sij ons de hant gelieven
te bieden, dat wij den voorn. Junium voor twee maenden
te leen souden moghen crijghen" en ook zal Junius zelf in
een schrijven, daertoe ernstig worden aangezocht. Het was
wel zeer noodig, dat spoedig een nieuwe leeraar het getal der
nog aanwezigen kwam versterken, want Ds. v. d. Delien den
i8den Aug. bevestigd, is reeds den s^en Qct. overleden en
Ds. Udemans krijgt ii Nov. zijn dimissie, waarop hij 4
en 16 Oct. zeer had aangedrongen. Reeds was voor dezen
dag door hem een „statelijck afscheijd bij de gemeijnte ge-
nomen", nu neemt hij afscheid van den kerkeraad „met de
selve, van alles goeds te bedancen ende alles goeds deselve
aen te bieden ende te helpen, waer hij met raedt ofte daet
in de kercke saken maar ijet wat en vermocht. Van gelijcke
oock heeft hem de kerckenraed bedanckt ende oock attestatie
mede gegeven van sijnen getrouwen arbeijd ende dienst in
het stichten van dese onse kercke in den tijd dat hij hier
was geweest".®)

Ds. Schuylius en Ds. de Waal blijven dus slechts over en
het baart geene verwondering, als nog in deze vergadering
aan Ds. Udemans o. m. wordt opgedragen, „bij de Ho. Mo.
Heeren Staten te versoecken, dat haere Ho. Mo. geliefden

-ocr page 67-

54 — •

te consenteeren ende daertoe te verstaen, dat men te
nood altijd een van de predicanten van Heusden mochte
bij leeninge hebben".^) Ook later verzoekt men nog eens
om een der Heusdensche leeraren, doch het blijkt nimmer
dat dezen weder aan den Bosch geleend zijn.

Evenwel zonder dat wij weten, wanneer hij gekomen is,
bemerken wij dat Ds. Junius 24 Dec. alhier dienst doet, ge-
lijk blijkt uit de volgende acta: „Dewijle een jonghe dochter
door onbehoorlijcke middelen, gelijc men verstaet is afge-
trocken door die van het Pausdom van onse kercke is goet
gevonden dat men sulcxs sal bekent maeken aen den Heere
den Hoochschout ende sijn E. versoecken, dat hij over
dese sake hem soude gelieven te informeeren, ende naedre
ordre soude gelieven te stellen, dat sulcxs soude moghen in
toecomende tijden niet meer geschieden. De Hoochschout
sal tot desen eijnde begroet worden door
D. Junium,
Schuijlium, den Heer Scheepen Baccart en den Heer Pensio-
naris van Sonst".

Den 19^®° Januari verzoekt Junius den kerkeraad om,
„nadien de bestemde tijd sijner leeninge nu bijna was ge-
expireert", te mogen heengaan, hij kan niet langer „absent
en van huijs wesen". De kerkeraad wil hem zijne dimissie
geven, zoodra een ander in zijne plaats gekomen is en men
zal, om „D. Junio in desen t\' accomodeeren, bij de Heeren
Staten Generael versoecken, om consent, dat die predicanten

-ocr page 68-

55 — •

van Heusden voor eenen tijd per-vices ende bij gebuerte
de plaetse mochten comen waer nemen, i)

Den Februari wil de vergadering nog niet hem zijne

dimissie geven, doch den Februari mag hij gaan.

„Is D. Junius...... gedimittert ende gelicentieert na

huijs te moghen vertrecken, waerop D. Junius sijn afscheijd
van de broeders int vriendelijcke genomen heeft, ende is
alsoo met goede attestatie na huijs vertrocken".

Evenwel sedert 29 Januari 1631 had hij de beroeping
naar den Bosch in handen. Den Mei bemerken wij,

dat als predikant hij in de stad aanwezig is.

Mei 1631 zijn er dus weder drie „eijghen predicanten",
maar nog altijd blijft men Ds. Udemans begeeren.

Den Mei stelt ds. Schuijlius voor en het wordt goed-
gevonden, „uijt naem des kerckeraeds aen de Ho. Mog.
Heeren Staten te versoecken, dat D. Udemans voor een
jaer ter leeninge hier comen moghte".

En 16 Mei besluit men, dat Junius dit den kerkeraad
van Zierikzee zal verzoeken en dat ook particuher aan
Udemans zal worden geschreven, dat hij toch zijn beste
doe om dit verzoek te steunen. Eveneens zal hij gebeden
worden „daer toe te willen arbeijden, dat de brieven van per-
missie, die sijn E. met sich herwaerds overbrengen
mochte, vrij en suijver mochten wesen van all. sulcke clau-
sulen, die sijnen persoon te seer verbinden mochten ende
oock alle hope benehmen van dat wij oit D. Udemannum in
eijghendom hier becomen sullen, waerop doch al het desseijn,
al het ooghmerck ende al de handel des kerckenraeds int
versoecken van dese leeninge is loopende".

\') No. 20, fol, 66. Junius is waarschynlp gekomen in de eerste helft
van December. (Zie ook No. 20, fol. 68.)
No. 20, fol. 70.
=>) Zie Hoofdst. II § 2.
No. 20, fol. 76.
No. 20. fol. 77.

-ocr page 69-

-56-

Even interessant als dit bovenstaande is de questie van
het traktement aan Udemans te betalen. „Edoch, zoo ver-
volgen de acta, ,,alsoo daer bedenckinge valt ende scrupule
gemaeckt word over het tractament, dat D. Ud. voor een
jaer toe comen soude over sijnen dienst alhier nademael de
Ho. Mo. Heeren Staten tegenwoordich maer drij maenden
leeninge toe en laten, soo heeft mijn Heer van Brederode,
sulck scrupul bij sijn genade gemoveert sijnde, aengenomen
daer voor sorge te dragen, ende belooft daervoor te sullen
instaen".!) Waarlijk, Ds. Udemans was in den Bosch wel
een persona grata! Een tijdlang mag men hem dan ook nog
binnen deze veste hebben, doch Zierikzee is op hare hoede
en verklaart bij schrijven d.d. 5 Juni, in den Bosscher
kerkeraad behandeld 11 Juni, dat niet langer dan een half
jaar Godefridus Udemans geleend wordt en hij niet vertrekken
mag, voordat èn kerkeraad èn Magistraat van den Bosch
schriftelijke acte hebben gegeven aan de kerk van Zierikzee,
„dat sijn E. op den gesetten tijt sal ontslagen werden". Wat
kan men anders doen dan deze voorwaarden accepteeren ?

Den Juli verschijnt Udemans wederom in de ver-

gadering en nadat hij ,,wt naem van sijn kerckenraet van
Zierixzee dese eerw. vergaderinge hadde begroet, ende den
seegen des Heeren toegewenscht; heeft hij gesegt dat perti-
nente kennisse van sijn E. comste soude werden gehouden
Woensdach den 17 Juli 1631. Toch niet zes doch acht
maanden heeft dit tweede verblijf geduurd. Wij lezen in de
door Udemans zeiven geschrevene acta d.d. 17 Maart 1632,
dat hij zijne dimissie verzoekt, „daer hij scherp bij sijne
kercke gemaent wordt, om t\' huis te comen" en hij ver-
zoekt nu „eene vriendelijcke dimissie, alsoock attestatie van
sijnen handel en wandel gedurende den tijdt sijner leeninge,
mitsgaders eene missive aen den kerckenraet van Zieriksee,
tot erkentenisse van de goede affectie bij haere H. aen dese

\') No. 20, fol. 77.

2) No. 20, fol. 81.

-ocr page 70-

— 57 —

gemeijnte bewesen, daerbenevens tot verclaringe, waerom
de leeninge wat langer is aengeloopen. Alsoo de vergaderinge
swack was, wordt de sake gecontinueert tot Sondaech
\'s avonts toecomende, wesende den 21 deser.

Ten voorz. dage hebben de broederen op het versoeck G.
Udemanni gelet ende hem toegestaen eene vriendelijcke di-
missie als oock attestatie ende missive naer behooren".
ï)

Niet langen tijd echter behoefden de drie andere predi-
kanten zonder hulp van een vierde te blijven. Als „eijghen
predicant" werd den 23®^®^ Mei, 1632 bevestigd Ds. Leeman-
nus uit Broek in Waterland overgekomen. 2)

Geen andere dan de genoemde predikanten hebben in den
Bosch ,,bij leeninghe" dienst gedaan. Bijna had men anno 1630,
nog op deze wijze voor den tijd van een jaar willen hebben
Ds. Schotanus, professor te Franeker. Den 14^611 Aug. toch
besluit de kerkeraad genoemden professor door Ds. Swalmius
aan te schrijven, of hij genegen is, gelijk hij verklaard had
hier een jaar lang „bij leeninge" te komen. Tevens zal dit
aan de H. M. Heeren Staten Generaal en aan de Heeren Cu-
ratoren van de Academie te Franeker verzocht worden.
Doch den Augustus springt de zaak af. In de ver-

gadering van dien dag „is ingestaen Philippus Eilshemius,
predicant tot Harlingen" en deze doet een boekje van Scho-
tanus open, zoodat het eindbesluit van den kerkeraad aldus
is: „Alsoo in de voorgaende vergaderinge geresolveert was

\') No. 20, fol. 115.

In latere dagen is Ds. Udemans nog eenmaal met eene officieele functie
belast in den Bosch geweest.

Op de Groote Kerkelyke Vergadering, te \'s Hertogenbosch gehouden in
den zomer en den herfst van 1648, was Ds. Udemans aanwezig als de ge-
deputeerde uit Zeeland en de vergadering heeft dezen waardigen man tot
voorzitter verkozen. (Zie de Witt. Eeuwen-feest der Classis, 1741, blz.
82-87.)

Cornelis Leemannus was anno 1626 als proponent te Broek in Water-
land gekomen.

\') No. 20, fol. 37.

5

-ocr page 71-

-58 -

D. Mainaräum Schotanum voor een jaer tot leeninghe te
versoecken, is nu op occasie van \'t gene hier voorgevallen
was, verstaen dat men sulcks sal laeten berusten, ende ter
gelegener tijt nae een andre bequam persoon uijt sien, om
hier voor eenighen tijt bij leeninghe te hebben; ende dit, om
dese kercke buijten alle jalousije ende contentie, die hier uijt
soude mogen ontstaen, te houden."

De arbeid, die de predikanten „bij leeninghe" hadden te
verrichten was dezelfde, welke de „eijghen predicanten"
moesten doen. Wij behoeven daarop hier dus niet in te gaan.
Wel mogen wij verklaren, dat hunne besognes vele waren
en zij steeds met opgewektheid en lust, tot op den laatsten
dag van hun verbHjf toe, de gemeente hebben gediend. Wan-
neer wij nu daarbij in het oog houden, dat hunne eigenlijke
belangen hen aan andere plaatsen bonden, dat zij lange
hadden te toeven buiten den kring hunner families en na-
tuurlijk aldaar iets konde voorvallen tijdens hunne afwezig-
heid, ja wij het bewijs hebben, dat dit wel geschiedde,
zoo kunnen wij dezen mannen onze bewondering niet ont-
houden. Wanneer wij dan verder opmerken, dat nimmer
uit de acta een wanklank gehoord wordt, de verhouding
tusschen de leden van den kerkeraad, de „eijghen predi-
canten" en deze „predicanten bij leeninghe" niets te wenschen
overlaat, dan, geloof ik, dat wij ons niet aan overdrijving
schuldig maken, als wij verklaren, dat het allen waren mannen
van karakter, begaafd van hoofd en vroom van hart. =>)

O No. 20, fol. 40. Zie ook Hoofdstuk II § 2,

No. 20, fol. 23, lezen wy: „Alsoo D. Everwijn van weghe de siecte

syns kints naer huys toe was gereyst......"

=•) Onder deze predikanten, die eenmaal „bij leeninghe" de kerk van
den Bosch hébben gediend, zyn er twee, wier geschriften tot in onzen tijd
gelezen worden. Zoo Gisbertus Voetius\' werken; doch ook de boeken van
G. Udemans worden in aanbiedingen van oude boeken nog immer vermeld.
B.v. G. Udemans. De laatste bazuin, dat is getrouwe waarschuwing
des menschen uiterste van de gelykenissen v. d. maagden, v. d. talenten,
T. h. uiterste oordeel (744 bl.), of: Praktyk, dat is werkelyke oefeningen

-ocr page 72-

— 59 -
§ 2.

Het Beroepingswerk en de „eijghen Predicanten"\'.

Reeds vroeger werd opgemerkt, dat de nieuwe kerkeraad
het beroepingswerk met ijver en jeugdig vuur ter hand
heeft genomen. Wij willen thans den arbeid in dezen verricht
ons voor oogen stellen. Om niet te uitvoerig te worden
zullen wij trachten, zoo kort mogelijk te zijn en willen wij
niet in den breede uitwijden over de onderhandelingen, welke
op niets zijn uitgeloopen of over de beroepingen, die afge-
slagen zijn.

Reeds den 14^611 November 1629, het volgende be-
sluit in den kerkeraad: „Is goedgevonden, dat metten eersten
na bequame ordinaire Predicanten moghte uijtgesien werden,
ende dat de Broederen Ouderlingen ende Diaconen tegen
den aanstaanden Sondagh gelieven haar te bedencken, om
eenige nominatie van goede mannen te doen, die niet
alleen ten aansien van geleerdheijd, godvruchtigheijd,
arbeidsaamheijd wel souden voor deese Gemeijnte te wen-
schen, maar die oock voor deselve souden te crijgen sijn.
De Predicanten alhier bij leeninge souden haar geerne hie-
rinne stille houden, doch bereijdt sijnde alles ten besten te
helpen dirigeeren, volgens de ordre der kercken. Is goedge-
vonden, dat men de goede Gemeijnte alhier ten eersten sal
vermanen, dat, aangesien in dit hoogh-noodigh stuck sal
getreeden worden, sij aanhoude bij God met vierige gebeden,
dat sijne Godl. majesteijt geheve getrouwe Arbeijders in
deesen sijnen ooghst uijt te stooten; ende dat men meede
ter gelegener tijt eenen vrij willigen vasten-biddagh met de
Gemeijnte tot deesen eijnde houden sal".^)

van de Chr. hoofddeugden: geloof, hoop en liefde, anno 1640 (409 bl.);
ten slotte: Schriftmatige aanmerkingen op zeker boek van F. de Knuijt,
bisschop der Mennisten genaamd. Een korte bekentenis des geloofs van
Vader, Zoon en H. Geest, de H. doop, het ambt der overheid. Eedzweren
enz., anno 1620 (356 bl.)

\') No. 20, folio 7.

-ocr page 73-

— 6o —

Zondag, i8 Nov. voor de morgenpredicatie besluiten de
aanwezige broeders, dat de vasten-biddagT Woensdag 21
Nov. zal gehouden worden, op gelijke wijze als de vasten-
biddag d.d. 10 Oct. Op Zondagavond noemen de ouderlingen
en diakenen reeds een zestal namen; eigenaardig is het, dat
onder dezen terstond reeds voorkomen de namen der drie
latere eerste „eijghen predicanten" en natuurlijk verder ook
die van Ds. Godefridus Udemans.^) De nadere bespreking
stelt men uit tot Woensdag. In de avondvergadering na
den vasten-biddag gehouden, zet men het aangevangen werk
voort. Wel wordt erkend, „dat het dienstig soude sijn, dat
men nu hadde konnen seeker weten wat tractement, ende
uijt wat middelen de predicanten souden genieten", maar
niettemin wil men voortgaan met de voorbereiding der
beroeping en de beroeping zelve van een drietal predi-
kanten.

Commissies, om de gaven der genoemde predikanten te
gaan hooren, worden benoemd, Voetius en Baccart zullen
naar Schiedam gaan terwille van Ds. Schuihus. Ds. Spiljardus
en de auditeur Essing vertrekken naar Sevenbergen en
Nieuwerkerk terwille der Heeren Joh. Sophianus en Nicolaus
Antony v. d. Deliën, tevens zullen zij Zierikzee aandoen, om
Udemans het beroep aan te bieden.\'^)

Omtrent Franciscus Nicolai de Waal wordt bepaald, dat
men eerst zal afwachten, hoe de zaak met de anderen gaat,
voordat men met hem over eene beroeping zich inlaat.

De twee genoemde commissies brengen 12 Dec. rapport
uit over haar wedervaren. Het blijkt dat Schuylius wil komen
preeken, als het in stilte, zonder dat zijne Gemeente het
bemerkt, kan geschieden. Vrijdag 14 Dec. wegens het „tem-
peest", is zijne reis niet voorspoedig geweest, preekt hij in den
Bosch. Des Zaterdagsmorgens vertrekt hij, „om des sondaegs-
naer-middag in sijne Gemeijnte te prediken".

») No. 20, folio 8.

») Zie Hoofdstuk II, § 1.

-ocr page 74-

— 6i —

Spiljardus en Essingh deelen den broeders het antwoord
mede van Ds. Sophianus en Ds. Udemans. De eerste wil niet
komen, wat de tweede gezegd heeft, is ons reeds bekend.^)
Ds. van der Delien uit Nieuwerkerk ten slotte, wil „tso het
Godt ende sijne dispositie (also hij heel swack was) toeUe-
ten" in de gemeente alhier zijne gaven laten hooren.^)

Tot zooverre loopt de zaak vrij goed, maar nu komt er
een kink in den kabel. De kerkeraad krijgt met de Ho. Mo.
Heeren Staten-Generaal en de Ed. Mog. Heeren Raden van
State geschil over de wijze van beroeping.

Rapporteeren Voetius en Baccart den Dec. over

hunne reis naar Schiedam, tevens brengen zij rapport uit,
over hunne andere commissie naar \'s-Gravenhage, n
.1. dat
zij bij de twee genoemde hooge colleges „alle devoir ende
neerstigheijt aangewent hebben over de Reformatie van de
Meijerije, ende de beroepinge van vijf predicanten binnen
\'s-Hertogenbosch".3)

De Heeren Hoogm. en E. Mog. hebben beloofd „op alles
ernstelick te sullen letten ende resolveeren, ende daerna
gecommitteerden binnen \'s-HertogBosch te senden, om soo-
danige resoluties in \'t werck te stellen".*)

Den 5den April 1630, hooren wij nu eerst over deze zaak
iets naders.®) In de vergadering wordt gelezen een brief van
de Hoogm. Heeren
Staten-Generaal nopende den voet, die
Hunne Hoogm. willen dat men int beroepen van ordinaire
predicanten in den dienst bij deese kercke voor deese instantie
soude gebruicken".«) Door den kerkeraad moesten met advies
van den Heer Bruinincx en den thésorier Generaal van Goch,\')

\') Zie Hoofdstuk II, § 1.

\') No. 20, folio 11.

No. 20, folio 10.

*) No. 20, folio 11.

Daar Dr. Duker a. w. blz. 327—329 deze questie helder en duidelyk
uiteenzet, zoo vond ik het goed zeer kort te zijn.

®) No. 20, folio 16.

\') Deze Heeren waren de Gecommitteerden.

-ocr page 75-

I

— 62 —

bij „pluraliteijt van stemmen", zeven, acht of negen personen
aangewezen worden. De Staten-Generaal zouden dan uit deze
predikanten vier of vijf kiezen, lettende daarbij op „de
genegentheijd des kerckenraeds tot de eene ofte d\'andere".
Naar het oordeel der vergadering strijdt dit tegen „de prac-
tijcke ende ordre van de Gereformeerde kercke" en zoude
men ook nimmer op deze wijze „eenigh ijver en consciën-
tieus predicant" kunnen bekomen.

Besloten wordt door een viertal leden van den kerkeraad
de E. Heeren Commissarissen de gravamina van den
kerkeraad bekend te maken, met verzoek, dat deze aan de
Hoogm. Heeren Staten geschreven worden.

Men legt zich blijkens de acta d.d. 17 April voorloopig
neer bij de bepaling der Hoog-Mogenden, want eerst houdt
men eene gewone vergadering, waarin de namen van zestien
predikanten worden genoemd, daarna is men bijeen met „de
Heeren Bruijnincx en van Goch" en worden „negen per-
sonen vercoren om Haere Ho. Mo. voorgedragen te werden".^)
Den 2osten besluit echter de kerkeraad nog een poging
aan te wenden, om de verkiezing van predikanten door de
kerk zelve te laten geschieden en worden daartoe Ds. Ever-
wijn en de heer De Bitter naar den Haag gedeputeerd.®)
Den Juni brengen deze Heeren rapport uit over hun
wedervaren. „Naer vele moeijten ende instantien, hadden
zij ten lesten geobtineert, dat ten overstaen van de heeren
Bruijnincx en van Goch, door den kerckenraed wt de negen
predicanten d\'electie ende beroepinge van vijff predicanten,
mag gedaen werden". ®) Den Juni, 1630 heeft dan de

beroeping van vijf predikanten plaats, nadat in de verga-
dering de . Heeren Bruinincx en van Goch verschenen
waren.

») No. 20, folio 19.
ï) No. 20, folio 23, 24.

\') No. 20, folio 36. Deze acta en de acte van Ho. Mo. daarin opge-
nomen, zijn door Dr. Duker gedrukt als bylage CXIX.

-ocr page 76-

- 63 -

Eerst verklaart de heer Bruynincx nog, dat men „D. Vo-
gelius tot Enckuijsen niet soude beroepen, de Achtb. Ma-
gistraet soude het niet en connen toestaen", en Ds. Voetius
verzoekt eveneens „dat men hem sal voorbijgaen, dewijle
nochte sijne kercke, nochte de Magistraet het niet en soude
connen toestaen, nochte hij selvers, dat wil inwilligen". De
verkiezing heeft plaats en verkozen worden tot „ordinaire
herders" : Voetius, Spiljardus, SchuyUus, Nicolaus Antony,
Franciscus Nicolai.^)

Hoewel door den Bosscher kerkeraad alle moeite is aan-
gewend, om ten opzichte van hunne gemeente een gunstiger

\') De namen der twee laatstgenoemde predikanten luiden voluit .\'Nico-
laus Antony van der Deliën en Franciscus Nicolai de Waal.

O. de Witt (Leerrede op het eerste Eeuwen Feest van het Classis van
\'s Hertogenbosch, 1741) zegt blz. 60: „De oorzaak, dat er een geruime tyt
vertoeft wiert, eer men tot de beroepingen van Predikanten werkelyk
overging, was ook, dat een zekere onvoorzichtige weg, bij imant der
Leden van den Kerken-Raat wiert ingeslagen, om de beroepinge geheel
uit handen van den Kerken-Raat te nemen, waar tegen de Gedepp. van
het Zuit-Hollandsche Synodus zich met ijver verzet hebben, bijzonderlyk
D. Henricus Fabricius, waardig Leeraar binnen Leijden, en yverige Voor-
stander van onze
Hervormden Godsdienst tegen de Remonstranten, wiens
eigene Hant-Schriften omtrent hetgeene zijn Bw. tot Welstant van deeze
Kerk gedaan heeft, ons van een Lit deezer Gemeente zyn ter hant gestelt
geweest\'\'. Daar hij echter niets uit deze papieren aanhaalt, geeft ons de
mededeeling weinig.

Hezenmans, \'s Hertogenboscb, 1899, blz. 41 zegt: „De eerste prodikanten
keerden eerlang weder huiswaarts en Voetius kondigde den 22»ten Decem-
ber 1629 den Magistraat aan, dat de kerkeraad tot vaste predikanten
benoemd had: D. Modestus te \'s Hage, P. Udemans te Zierikzee, P.
Hoorenbeek te Middelburg, D. Larenus te Vlissingen; maar niet een
hunner wilde komen dan alleen Udemans".

Deze mededeeling is onjuist. Het Notulen-Register der Stads-Regeering,
A.- 28, fol. 14, vermeldt, dat door Voetius en den Auditeur Essingh den
Magistraat wordt aangezegd, dat „tot de
nieuwe leeninge van predicanten
hy den kerckenraedt waren genomineert" en dan volgen de bovengenoemde
namen. Deze Predikanten zijn dus niet beroepen, doch de kerkenraad heeft
ben leeninge\'" verzocht en Godefridus Udemans, benevens D. Modestus
hebben dit verzoek opgevolgd.

-ocr page 77-

-64-

besluit te verkrijgen, toch konden zij noch bij Heusdens\'
evenmin als bij Gorcums\' kerkeraad de dimissie der predi-
kanten Voetius en Spiljardus bewerkstelligen. Den ig^en j^ui
worden vijf commissies, elk uit twee personen bestaande,
gekozen, om den verschillenden kerkeraden de beroepingen op
hunne leeraren uitgebracht, aan te zeggen. Naar Heusden
zullen reizen Ds. Udemannus en mijn Heer de Weert, of de
Heer Ploos. Het blijkt echter niet, dat deze Heeren die
taak volbracht hebben. Den Juli besluit men, gebruik
makende van Voetius\' afwezigheid, hem de beroeping nog
formelijk te presenteeren, ,,ende sijn herte daertoe soecken
te bewegen".

Alles is echter te vergeefs. In de vergadering van 24 Juli
wordt gerapporteerd, dat Voetius de beroeping niet wil
aannemen; hij is besloten „bij sijn gemeijnte van Heusden
te leven ende te sterven". J) En nu laat men het in den
Bosch erbij.

Op schier gelijke wijze gaat het met de beroeping van
Ds. Spiljardus. Eerst worden naar Gorinchem, den ig^en
Juni, gecommitteerd Ds. Voetius en de auditeur Essings.
Blijkens de acten van den Gorcumschen kerkeraad voldoen
deze Heeren aan hunne opdracht den 25»^^ Juni, 2) maar
moeten met ongunstig bescheid naar huis vertrekken.

Ook Voetius en Simon Govertsen gaat het, naar Gorin-
chem\'s kerkeraadsacten d.d. 9 Juli, op welken dag zij
wegens de bevordering der dimissie van Ds. de Waal in
gemelde stad toefden, niet beter. En in de acta van
den Juli lezen wij, dat in eene andere vergadering

reeds Voetius en de Heer Auditeur rapport hadden uitge-
bracht, dat door den kerkeraad van Gorinchem de dimissie
was afgeslagen, „ende dat d. Spiliardus sich beswaert vondt

-ocr page 78-

- 65 -

dese beroepinge aen te nemen, ten waren dat sijne kercke
vriendelijck daerin consenteerde". Den 20®1®\'! Juli leest
Voetius in de vergadering nog voor een brief van Spiljardus,
waarin deze verzoekt, dat men „geen verder instantie wilde
doen", en de vergadering vindt goed „de saeke hierbij te
laten blijven."

De beroeping der drie andere predikanten werd voor den
Bosscher kerkeraad met meer succes bekroond.

In de vergadering van 12 Juli kunnen de verschillende
commissies rapporteeren; ten eerste omtrent Ds. Everhardus
Schuijlius, dat deze zelf de beroeping had aangenomen, ook
bij zijn kerkeraad en Magistraat was ontslagen en dat de
classis Schielandt, zoo de aanstaande Synode van Zuid-Hol-
land er genoegen meeneemt, geen bezwaar heeft d. Schuijlium
te dimitteeren. 2)

Omtrent Franciscus Nicolai de Waal, predikant te Alm-
kerk verklaart Simon Govertsen, dat „den gemelten broeder
van sijne kercke, magistraat, ende classis van Gorinchem
absolutelijck was ontslagen, leverende daertoe over, drij ver-
scheijden acten, eene van den kerckenraedt tot Almkercke,
in dato den 5 Julij 1630, bij twee ouderlingen ende twee
diaconen, onderteijkent; eene van den Schouth ende heem-
raaden der voorz. parochie van dato alsvooren bij den Scholt

\') No. 20, fol. 31.

Aldus in No. 20, fol. 30. Uit de acta van 20 .Juli (No. 20, fol. 33)
tilijkt, dat er toch een „gravamen" tegen Schuülius was opgeworpen. Daar-
om wilde de Classis Schielandt de zaak laten uitmaken door de Provinci-
ale Synode.

Wat nu dit gravamen inhield lezen wij noch uit onze Acta, evenmin als uit
<le Acta der Provinciale Synode, gehouden te Schoonhoven, van 10 Sept.
tot 9 Oct. 1630. Blijkens deze laatste acta (Artic 49, Dr. Knuttel a. w.,
öeel I, blz. 359): „ordonneeren de Ed. Hog. Mog. heeren Staeten Gene-
rael, dat het beroep bij die kercke van \'s Hertogen-Bosch op D. Schulium
gedaen, syn voortgang hebbe, niettegenstaande, dat eenighe gravamina
daertegen in Synodo wierden ingebracht". Het blijkt, dat een andere classis
dan die van Schielandt het gravamen of de gravamina had opgeworpen. Veel
wyzer maken deze mededeelingen ons echter niet.

-ocr page 79-

— 66 — •

ende drij heemraaden onderteijkent, ende eene van de Classis
van Gorinchum in dato den 9 Julij 1630, geteekent bij
Luderus Vogelsanck classis praeses ende A. Menninck als
scriba.

Alle welcke acten behelsden neijt alleene de dimissie van
den voorz. persoon, maer oock eene eerlijcke Attestatie van
sijnen getrouwen dienst binnen Almkercke tot noch toe ge-
daen: ten opsien van sijne leere ende leven".

Het rapport over van der Dehen luidt, dat deze „bij sijne
kercke ende magistraat, midtsgaeders de classis
Van Schouwen
was ontslagen", doch dat door den kerkeraad van Nieuwer-
kercken twee condities gesteld waren. Ds. Nicolaus Anthonij
stond nog slechts dertien maanden in de gemeente, men
had groote kosten gehad en nu wederom zoude men groote
kosten verkrijgen, daarom wenschte men, ten eerste, dat
Ds.
V. d. Delien bleef, totdat een ander in zijne plaats
bevestigd was en ten tweede, ,,dat de kercke van den bosch
tot het dragen van de aenstaande oncosten, haer soude sou-
lageren tot de somme van
hondert guldens toe".

Tegen beide condities hadden de twee gecommitteerden
Ds. Udemans en Jan Maertensen) aireede bij de gedeputeerden
der Classis geprotesteerd en ten slotte hadden zij beloofd,
„daervan rapport te doen aen haere principaelen (gelijck sij
doen midtsdesen)".

Het antwoord van den kerkeraad op de twee gestelde
condities vinden wij in de acta nergens vermeld. Alleen
kunnen wij mededeelen, dat, terwijl van Zondag, 4 Aug. af
Everhardus Schuijlius en Franciscus Nicolai de Waal predi-
kanten der Bosscher Gemeente zijn, veertien dagen later,
dus den iS^lei^ Aug. ds. Nicolaas Antony van der Delien „in
sijnen dienst is bevestigt".

Nu heeft den Bosch in deze questie, het spijt mij het te
moeten zeggen, niet zeer edel gehandeld.

\') No. 20, fol. 31. Ds. v. d. Delien was van „Stad op \'t Haringvliet"
gekomen te Nieuwerkerk.

-ocr page 80-

- 67 -

Den 25®ten Sept. komt uit Nieuwerkercken een brief in,
met verzoek, om toezending van honderd gulden en de
kerkeraad besluit, dat men ,,in alle vriendelijkheijt sal ant-
woorden" en verzoeken afstand te doen van dien eisch,
„aengesien dat hier de middelen soo slecht sijn ende wij
tot noch toe geen ofte weijnich dienst van onsen broeder
hebben gehad", terwijl het ook voor de Bosscher gemeente
een lastig precedent zoude wezen.

Wij gevoelen het, deze drie argumenten gaan niet op. Dat
van der Delien wellicht terstond ziek is geworden, eene ziekte,
waaraan hij reeds begin October is overleden, dat was zeer
zeker een geduchte tegenvaller. Doch waarom heeft men
hem dan beroepen ? Reeds vroeger had hij immers verklaard,
dat hij „seer swack was". En wat betreft de twee andere
argumenten, daar wij niet juist weten, wat den Bosch aan
Nieuwerkercken heeft beloofd, onthouden wij ons van een
beshst oordeel, maar het schijnt ons toe, dat de zaak niet
goed door den beugel kan. Nog eenmaal worden wij in latere
dagen eraan herinnerd. Den 4<ien Februari 1632, leest de
scriba in de vergadering een brief voor van Ds. Damman,
predikant te Oosterlandt en deze schrijft als „deputatus
classis van Zierixzee, om remboursement van de oncosten
gevallen op de dimissie van N. van der Delien sal. mo." De
vergadering antwoordt, „dat men blijft, bij de antwoorde eens
gegeven volgens het rapport van onse Gedeputeerden getee-
kent op den 12 Juh 1630". \') Maar toen was toch geen be-
paald en beslissend antwoord gegeven ? Hierna vernemen
wij omtrent deze questie niets meer.

Augustus 1630 heeft men. gelijk wij gezien hebben, drie
„eijghen predicanten". Nu hebben wij nog over twee anderen,
die ook een beroep naar den Bosch aangenomen hebben,
n.1. Ds. Junius en Ds. Leemans, te spreken. Het stilzwijgen
kunnen wij bewaren over de onderhandelingen in den eersten
en ook in den lateren tijd gevoerd met verschillende leeraars,

\') No. ^ fol. 110. \'

-ocr page 81-

68 — •

daar vermelding ervan ons geen nieuws zoude leeren. Eéne
zaak wil ik hier, haar interessant genoeg achtend, behandelen.
Ook in ^de vorige paragraaf is zij even aangestipt. Ik bedoel
de questie Eijlshemius-Schotanus.

In April 1630 was o.m. besloten twee dominéés uit Fries-
land: Eijlshemius en Stuijvesant, te gaan hooren. Den
lyden Mei wordt nu door de commissie, welke aangewezen
was, verslag uitgebracht. Ds. Stuijvesant hebben zij met
genoegen gehoord, maar hij is niet bereid zijne gaven alhier
te laten hooren.

,,Aengaende d. Eijlshemium verclaren de broederen, dat
se sijne gaven niet en hadden gehoort, maer dat se niettemin
hadden verstaen, dat sijne gaven niet vremt en waren, doch
om verscheijden redenen en hadden niet goet gevonden sijn
persoon te versoecken, om sijne gaven alhier te laeten hoo-
ren, gelijck de broederen eenige particuliere redenen tot dien
eijnde verhaelt hebben".®) Blijkbaar hadden zij omtrent hem
iets vernomen, dat minder gunstig was.

Den igden Augustus komt nu Philippus Eijlshemius, pre-
dikant te Harlingen, zelf in de vergadering en vraagt, waar-
om de Heeren niet bij hem geweest zijn ? Is het soms, dat
tegen hem „eenighe sware saeken ingebracht sijn?"

Zoo iets had hij namelijk vernomen. Hier, in den Bosch,
had men in den kerkeraad „eenighe saeken tot sijn beswa-
renisse gerapporteert" en Meinardus Schotanus, professor
Theologiae, was, meende hij, de zegsman geweest. Hij had
Schotanus erover aangesproken, maar deze had hem elk ant-
woord geweigerd en naar Ds. Everwijn verwezen. In Dordrecht
had hij Everwijn echter niet thuis getroffen en daarom was
hij naar den Bosch gereisd.

Ongelukkig Voor den man was de Dordtsche leeraar juist
voor twee dagen heengegaan. Eylshemius wil zich nu voor
den kerkeraad van alle blaam zuiveren, want, „het getuijge-

\') Eijlshemius stond te Harlingen; Stuijvesant to Berlikum.

\') No. 20, fol. 23.

-ocr page 82-

-69 -

nisse van D. Schotanus meriteerde weijnich credijt". De
bewijzen, dat hij, Eylshemius, geen verkeerde broeder is,
heeft hij bij zich, n.1. eene attestatie van den kerkeraad uit
Harlingen, eene van Franeker\'s predikanten en eene „attes-
tatie van de gemelte predicanten van Franeker aengaende
de handelinghe tusschen D. Eilshemius ende Schotanus ten
haerer overstaen gevallen".

Ook nog wordt gelezen ,,sekere missive van sijn Genade
Graef Ernst, geschreven aen den Heer Thesorier Goch, strec-
kende tot ontschuldiginge ende recommandatie D. Eilshe-
niij: ende noch andere missive van D. Ripperto predicant
tot Leeuwaerden, geschreven ter selver eijnde aen H.
Swalmium".

De kerkeraad begrijpt, dat de Harlinger broeder belasterd
is en verzoekt hem „te willen contentement nehmen ende
de saeke te laten berusten". Maar wij kunnen het ons
voorstellen, dat is niet naar den zin van den verongelijkte,
daarvoor had hij de geheele reis niet gedaan. Hij wil precies
weten, wat men omtrent hem had gezegd en wie dat ge-
daan had. Nauwkeuriger, hij wil weten „welk enorm ende
grouwelijck stuck Doctor Hero Jarda tot Harlingen aen
D. Everwijno van sijn persoon geseijt heeft" en ook wat Ds.
Schotanus heeft medegedeeld en daarom, laat de kerkeraad
Ds. Everwijn gelasten, dit alles hem, den vrager, te berich-
ten of, wil de kerkeraad dit niet, laat deze dan plechtig
verklaren en hem daarvan „acte" verleenen, „dat sij in het
rapport D. Everwini cum suis in het minste niet verstaen
en hadden \'tgene sijn eere soude te nae gaen". D. Everwijn,
aldus het antwoord der Bosscher Heeren, staat niet meer
onder den kerkeraad alhier en hem kunnen wij derhalve
niets meer bevelen, dat zoude impertinent zijn. Leehjke
dingen hebben de Bosschenaren omtrent zijn persoon niet
gehoord; alleen zoo het een en ander „aengaende sijn handel
ende goet geruchte, ofte sijn humeur ende manieren aldaer
in sijne gemeijnte, ende dat uijt \'t gene men hier ende daer

-ocr page 83-

70

vernomen hadde promiscue binnen ende buijten Harlingen
bij vrinden ende vijanden". Een goed getuigenis wil men
hem medegeven en aan Eijlshemius wordt dan ook een
acte ter hand gesteld, waarin verklaard wordt, dat men
„voortaen alles goets van sijn persoon nae den aert van de
Christelijcke liefde geerne sal gevoelen ende bij alle gelegent-
heijt aen andere oock bekent maeken".^)

Krijgt onze Harlinger predikant nu niet, wat hij eigenlijk
in zijn hart begeerde, de beroeping naar den Bosch, bewerkt
heeft hij toch, dat ook Schotanus buiten deze veste werd
gehouden. Maar de zaak is hiermede nog niet afgeloopen.
Den 3o®ten September komt ze nog eens, en nu voor de
laatste maal, ter tafel. Ik meen niet beter te kunnen doen,
dan hier Udemans\' acta over te nemen.

,,G. Udemannus heeft de vergaderinge voorgelesen sekere
missive van sijne G. Graaff Ernst, aen hem met eenen
expressen gesonden, in dato 21 Sept. stilo novo, midtsgaders
eene copie van eene remonstrantie van
hondert ende sesse
ende H negentich lidtmaeten
der gemeijnte van Harlingen aen den
kerckenraadt aldaer overgegeven an° 1626 den 23 Septemb.
daerinne de voors. lidtmaaten den kerkenraadt versoecken,
dat se nijet en souden toe-staen, dat haer eenen sekeren
sieckentrooster (die sijne G. schrijft, dat d. Scottanus was)
van den magistraet daer, tegen de borst van de gemeijnte
soude overgedrongen worden, ofï soo verre de kerkenraadt
in tijde ende wijle daerinne quame te consenteeren, soo
protesteeren sij wel expresselijck daertegen, ende overmidts
de beroepinge van den gemelten siecken-trooster gesondeert
wierdt op de naelaticheijt, die haare predicanten
Philippo
Dan. Eijlshemio
ende Wigero boogermanno wierdt naegegeven
int besoecken van de gemeijnte, soo geven sij een loffelijck
getuijgenisse van beijden, aengaende haere leere, leven,

\') Men zie voor deze geheele questie, zoo kort mogelijk hier geresumeerd.
No. 20, folio 38, 39 en 40.

Zie de vorige paragraaf.

-ocr page 84-

— 71 —

neersticheijt in haeren dienst etc. Hier wt besluijt sijne G.
dat alle \'t gene, dat tot laste van d. Eylshemius wordt wt-
gestroeijt, grouwelijcke calumnien sijn: oversulcx oordeelt
hij, dat den kerckenraadt alhier soude wel doen, indien sij
sijnen persoon voor eenen tijdt versochten bij leeninge ende
wanneer sij hem souden beproeft hebben, dat sij, dan
souden mogen delibereeren, off hij niet een bequaem instru-
ment soude wesen, om dese gemeijnte als ordinair predicant
te bedienen.

Is geresolveert, dat men sijne Genade met alle behoorlijcke
beleeftheijt sal bedancken van wegen sijne goede sorge, die
hij draecht over dese teere kercke. Aengaende den persoon
d. Eijlshemii; dat de broederen te vooren hebben verclaert,
ende meer ende meer daerinne worden versterckt door soo
overvloedige goede getuijgenissen, dat sij nijet anders en con-
nen oordeelen, dan dat de voorz. Eijlshemius schandelijck is
belogen van sijne vijanden, maer dat se nijet en connen met
vrucht sijne leeninge versoecken, overmidts de H. M. Heeren
Staeten Generaal nijet meer tot nieuwe leeningen en willen
consenteeren: dat se veelmin met hem connen handelen van
beroepinge, overmidts dat sij aireede met eenige andere
predicanten geengageert sijn". i)

Waarlijk, wij behoeven onzen eersten Bosscher kerkeraad
geen diplomatiek talent te ontzeggen!

Wij keeren thans tot ons onderwerp terug en hebben te
behandelen de beroeping van de predikanten Junius en
Leemans. Doch, voordat wij daartoe overgaan, hebben wij
eerst onze aandacht te vestigen op de formeele zijde van
de beroepingswijze.

Drie van de vijf verkozen predikanten hadden de beroe-
ping aangenomen, twee nieuwe leeraars moesten dus nog
verkozen worden. Doch op welke wijze mocht dit geschie-

\') No. 20, fol. 51. Eylshemius was lid geweest der üordsche Synode.
Dat wy later niets meer van hem hooren, vindt waarschynlyk zyn reden
hierin, dat hy spoedig gestorven is (12 Dec. 1631).

-ocr page 85-

— 72 — •

den? Den Juli 1630 bericht Udemans in de verga-

dering, dat de Gecommitteerden der St. Generaal „nijet
van meeninge waren op de oude commissie tot een nieuwe
verkiezinghe te treeden, maer vonden voor het advijs dienstigh
voor de kercke hierover communicatie te houden met den
Magistraet alhier". Vier dagen later besluit men dan ook
voor de beroeping van twee predikanten te vragen „de
approbatie van de achtb. magistraet, ende dat simpelijck
volgens de kerckenordre van het synode nationael 1586;
sonder eenige andere correspondentie, ofte oock met ijemant
anders verder in te willighen of te houden. Dewijle nu met
deese verkiesinghe van vijf predicanten, verstaen wert de
last ende commissie van de Hooghmog. Heeren Staten Gene-
rael voldaen ende geledicht te sijn". Men gaat twee predi-
kanten hooren en brengt het volgende bescheid mee naar
huis: de eene n.1. Ds. Sophianus uit Sevenbergen wil niet
komen, de andere Ds. Schotanus te Franeker enkel bij
leeninge hier toeven. ") Welnu, aldus de kerkeraad, laten
wij dan voorloopig trachten de vierde plaats vervuld te
krijgen en laten wij de vijfde bezetten door een tijdelijk
leeraar, „ten tijdt toe dat de Heere de gelegenheijt sal
geven om een persoon te vercrijgen, die wat meer bejaert,
ende in controversen wel geoeffent is, om de bijsondere
gelegentheijt deser kercke".

Doch het blijkt, dat de Magistraat in het beroepingswerk
meer wil te zeggen hebben, dan de kerkeraad meent, dat hem
toekomt. Den kerkeraad is ter oore gekomen, dat eenige Heeren
Schepenen hun beklag bij de St. Generaal hebben ingediend.

\') No. 20, fol. 33.

") Volgens de Resolutien der Stads-Regeering, Register A. 36, fol. 4
en 5, notulen van 25 Juli 1630, zeggen D. Udemannus en de Heer Ploos
aan den Magistraat, dat vyf predikanten beroepen zijn, dat twee (Voetius
en Spiljardus) bedankt hebben en dat men nu naar de kerkorde van 1586
beroepen heeft, onder afwachting van de approbatie van den Magistraat.
D. Schotanum uit Franeker en D, Sophianum uit Zevenbergen.

ï) No. 20, fol. 88.

-ocr page 86-

— 73 —

Ik meen goed te doen, door mede te deelen, wat wij omtrent
deze zaak opgeteekend vinden, wij zullen daaruit zien, dat
de kerkeraad, niet alleen, gelijk wij reeds bemerkten, diploma-
tiek kan optreden, doch ook van zich durft afbijten. Wij
lezen in de acta van 21 Augustus: „Overmidts men ver-
staet, dat eenige van de Heeren Schepenen hebben geschreven
aende H. M. Heeren Staeten Generaal,
dagende over den
kerckenraadt alhier, ende sustineerende, dat sij in 7 stuck van
beroepinge meer gesach moesten hebben als simfele denuntiatie
(gelijk hare Achtb. dat noemen) volgens het schrijven van
seker gequalificeert persoon wt den Hage aen een van de
predicanten, geschreven in dato 15 Aug. 1630. Soo worden
gedeputeert d. Voetius ende G. Udemannus, om aen te
spreken den Heer
president, d\' heer Bornage ende van der
Meulen,
die men verstaet dat hier overgeweest sijn (midts-
gaders Jonker
Prijck, die alsnoch geene professie en doet,
ende daeromme nijet en staet onder onse vermaninge) ende
haere Achtb. te kennen geven, dat dese vergaderinge ten
hoochsten bedroeft ende misnoecht is over dese vreemde
maneijre van handelinge. I dat men over ons gaet dagen,
eer men ons gehoort heeft, off int minste heeft te kennen
gegeven de redenen vau misnoegen, \'t welck strijdt tegen
den aerdt van de Christ, lieffde; II dat sommige heeren,
deze dachte hebben helpen stijven, die te vooren in coUegie
van schepenen, onse procedure geapprobeert hebben; III
dat men sulcken dachte gaet instellen bij vier schepenen,
sonder de andere schepenen te citeren, die in soo swaaren
stuck oock behooren gekent te sijn, off anderssins dat wt
sulcke manijeren van achter-raaden meerder confusie ende
onheijl staat te verwachten, dat daaromme d\' Achtb, Heeren
in toecomende tijden vriendelijcker met den kerckenraadt
gelieven te handelen, ende wanneer haere Achtb. eenige
grieven hebben tegen onse procedueren, dat se geheven
eenige predicanten off ouderlingen dat bekent te maeken:
maer overmidts de dachte nu gedaen is, dat de Achtb.

6

-ocr page 87-

74

heeren nijet en moeten qualijck nemen, dat dese vergaderinge
haer selven verantwoorden, met waerheijt ende behoorlijck
respect, daer ende soo sij dat sullen vinden te behooren". i)
De Schepenen antwoorden, dat zij niet over den kerkeraad had-
den willen klagen, maar zij van meening zijn, dat hun even-
veel gezag toekomt, als den magistraten in andere steden van
Brabant bezitten; op het oog hebben zij speciaal Bergen
op Zoom. Welnu zeggen Voetius en Udemans, twee Heeren,
aan wie zoo\'n zaakje wel toevertrouwd is. Bergen op Zoom
behoort kerkelijk bij Zeeland, dus dit argument snijdt geen
hout, laten de Heeren liever letten op de „nationale ker-
ckenordre de an° 1586 off de joncxste dean° 1619 gelijck de
order de an° 1586 bij de meeste kercken in onse Unie ge-
volcht wordt, selffs binnen Amsterdam, daer de heeren
magistraaten in\'t kerckelijke wat bijsonders schijnen te
pretendeeren".®)

Doch, hiermede is de strijd tusschen kerk en magistraat
in den Bosch niet afgeloopen. Dit conflict is, om zoo te zeg-
gen, het eerste voorposten gevecht. Doch daarover later!

Een paar dagen na dit voorval met den magistraat,
komen de Heeren Bruijnincx en van Goch weder in de ver-
gadering en verklaren, „dat haere Achtb. van haere H. M.
waeren gecontinueert in haere voorgaende commissie."

De kerkeraad heeft daartegen geen bezwaar en men gaat
over tot de electie van twee predikanten, nadat eerst zeven
namen genoemd waren. Verkozen worden Ds. Damman uit
Zutphen en Ds. Udemans. Beiden hebben echter bedankt.
Vooral met Damman heeft de zaak lang gesleept, evenals
met Ds. Schuttenius uit Zwolle, dien men in deze vergade-
ring had besloten te beroepen, zoo Ds. Damman niet wenschte
over te komèn. Doch ook de Zwolsche leeraar heeft ten slotte

») No. 20, folio 40.

\') No. 20, folio 41. Een zinspeling op wat in 1629 te Amsterdam met
ds. Smoutius was yoorgevallen. Zie b.v. Mr. O. Vosmaer „Een preek in
1629" in „Vogels van diverse pluimage", Leiden, Derde Druk, blz. 33—60.

-ocr page 88-

75

geweigerd als herder der Bosscher Gemeente op te treden.
Gelukkiger was men in dit opzicht met Ds. Junius.
Den October spreekt men over hem in de vergadering.
Alleen de praeses had hem gehoord, maar er was slechts
een roep over „sijne godtsaligheijt, geleertheijt, dexteriteijt
in \'t disputeeren, vreedtsaemheijt".^)

Het gelukt den kerkeraad, gelijk wij in de voorafgaande
paragraaf gezien hebben, dezen predikant een tijdlang „bij
leeninge" in zijn midden te hebben. Tijdens dit verblijf heeft
Ds. Schuijlius, op verzoek der anderen, hem over een beroep
gepolst, en zoo zegt Schuijlius, 29 Januari 1631: „Junius
heeft verklaard, wordt hij beroepen, dat hij hem submit-
teert het oordeel sijner classis; doch dat hij liever hadde,
dat de kerckenraed van sijne persoon te beroepen, superse-
deerde. Twelck de kerckenraed verstaende heeft eendrachte-
lijck (niemand uijtgenomen) geresolveert het beroep op D.
Junio te prepareeren ende aende Ed. Heeren de Gecommit-
teerden van Hare Staten Generael mijn heer Bruijnincxs
ende Goch door een missive van de intentie des kercken-
raads D. Junio aengaende condschap te doen — ende van
hare E. Ed. te versoecken consent ende approbatie over
het beroep D. Junij om alsoo op het spoedigste daer nae
voort te mogen gaen".

Den 22®ten Februari kan men mededeelen, dat de Gecom-
mitteerden bereid waren, het beroep op Junius uitgebracht,
in te willigen en de acte daarvan te onderteekenen. »)
Schuijlius en Jan Martens gaan naar Assendelft, om de
dimissie van Junius te verkrijgen en 24 Maart mogen dezen
verklaren, dat hunne pogingen met succes zijn bekroond. ■\')
Den ló^en Mei 1631 is, blijkens de acta, ds. Junius reeds

\') No. 20, fol. 52. .Tunius was 1012 als proponent te Assendelft gekomen.

No. 20, fol. 05.
=>) No. 20, fol. 70.
♦) No. 20, fol. 74.
No. 20, fol. 77.

-ocr page 89-

-76-^

op zijne nieuwe standplaats; wanneer hij bevestigd is, ver-
nemen \\vij niet. Men heeft dus weder drie vaste predikanten,
doch, het laat zich begrijpen, gaarne had men er nog twee,
in alle geval, één bij. Den Augustus, met verschillende
predikanten was men aireede in gesprek, wordt besloten
den Heeren Bruijnincx en van Goch te vragen, of hunne
commissie nog voortduurt ? Ja, daar Junius toch naar den
den Haag moet, zal hij met de Heeren persoonlijk de zaak
bespreken. Blijkt het, dat de commissie afgeloopen is, dan
moet hij den H. M. Staten Generaal verzoeken, om twee
andere Heeren uit hun college aan te wijzen, „om met den
kerckenraadt alhier over dit stuck te handelen". De Heeren
verklaren, volgens het rapport van Junius d.d. 3 Sept., dat
zij van oordeel zijn, dat hunne taak afgeloopen is en men
in den Bosch twee anderen moet vragen. Den No-
vember wordt, nogmaals aan Junius, die ter wille van de
kerk te Eindhoven, naar den Haag gaat, opgedragen, met
eenige Heeren te spreken en te vragen, „op wat maniere
men best sal versoecken aen Haere H. M. met wien dat men in
de beroepinge van de 2 predicanten, die hier noch gebreken,
sal correspondeeren?" 3) In de acta van 10 Dec. 1631 lezen
wij nu: ,,0p het stuck van beroepinge van Predicanten,
die aen het ordinaris getal der dienaeren alhier noch ont-
breken, is geappostilleert, dat de kerkenraet, met correspon-
dentie van Haer Hoog. Mog. vergadering sal hebben te
procedeeren in het beroep van den vijfden Predicant, die
aen het ordinair getal noch ontbreekt, wat belangt de
surrogatie van een predicant in des afgestorvens plaetse,
met de Heeren Magistraet der stadt \'s Hertogenbosch". ■\')

Is dit soms het antwoord, hetwelk Junius uit den Haag
meebrengt? "Wij gelooven van wel, lettende op dat, wat

\') No. 20, fol. 89.

ï) No. 20, fol. 89.

») No. 20, fol. 97.

*) No. 20, fol. 103.

-ocr page 90-

77

den Febr, 1632 wordt besproken. Dien dag „brengen

de broeders predicanten deser gemeijnte in, dat de Achtb.
heeren schepenen haer hadden ontboden, ende versocht,
dat men in de beroepinge vande predicanten, die hier noch
ontbreken, woude letten op de resolutie van haere H. Mog.
in dato den 25 November 1631, dewelcke medebrengt, dat
dese vergaderinge nopende de beroepinge van den vijfïden
predicant, soude correspondeeren met haere H. M. ende
aengaende de surrogatie van den vierden in plaetse van
den overledenen, dat men soude hebben te correspondeeren
met den Achtb. Magistraet deser stede, ende derhalven
versochten haere Achtb., dat men eenige wt dese vergade-
ringe soude deputeeren, eer men comt tot surrogatie van
den vierden, om te beramen eenen vasten voet van corre-
spondentie tusschen den kerckenraadt ende den Achtb.
magistraet, voor nu ende het toecomende. Is goet-gevonden,
dat men haere Achtb. sal bekent maken, dat dese vergade-
ringe te vooren kennisse gehadt heeft van dese resolutie
van haere H. M. als sijnde eene Apostille op haere requeste
ende dat se van meijninge is, deselve te achtervolgen, dat
daerom seer gaerne met den eersten eenige wt den haeren
deputeeren, om ten eijnde voorst met haere Achtb. te tree-
den in communicatie".

Schijnt het dus, dat met den magistraat de zaak spoedig
in orde zal komen, het verder verloop zal ons echter gansch
iets anders leeren.

Met de H. M. ging de zaak vlugger, gelijk wij thans
zullen zien. Voor de vervulling van de vijfde standplaats
laat de kerkeraad het oog vallen op Ds. Leemans, predikant
in Broek en Waterland. Reeds 12 Nov. 1631 wordt diens
naam genoemd en zullen Junius en de Weert hem gaan
hooren. 2) Den ig^en derzelfde maand leest de Heer de

\') No. 20, fol. 110.
») No. 20, fol. 98.

-ocr page 91-

-78-

Weert een aan hem geadresseerden brief van Trigland voor,
waarin gezegd wordt, dat ook in Amsterdam zeer over een
beroeping van Ds. Leemans gedacht wordt. De kerkeraad
neemt het besluit toch verder deze beroeping af te wikke-
len. ï) Den lüden £)ec. berichten Junius en de Weert, dat
zij ,,met contentement" Ds. Leemans hebben gehoord en
dat hij ook alhier wil komen preeken. Na, den 28sten
Januari 1632, nog eens schriftelijk aangemaand te zijn,
preekt hij in den Bosch den isten en 3^00 der maand Fe-
bruari. Men besluit nu den een groote vergadering te
houden van „alle de predicanten, ouderlingen ende dia-
conen, dienende ende gedient hebbende, om te doen de
verkiesinge van den vijffden predicant". Met algemeene
stemmen op éen na wordt in de bijeenkomst van 6 Febr.
Ds. Leemans tot predikant verkozen: „doch onder het wel-
behagen van de H. M. Staten Generaal". Junius en de
Weert worden afgevaardigd naar den Haag, om de approbatie
te verzoeken en deze verkregen hebbend, zullen zij naar
Broek reizen, om Leemans het beroep te presenteeren en
alles te doen, wat noodig is. Den Februari slaat den

Bosscher heeren de schrik om het hart. Bericht is ingeko-
men, dat Leemans ook een beroep naar Amsterdam heeft
ontvangen. Toch, zoo besluiten zij, moet de commissie haren
last volbrengen. Den 25®ten Februari schrijven de afgevaar-
digden aan den kerkeraad, dat er nog wel hope voor de
Bosscher gemeente is, men hebbe echter eenig geduld; 17
Maart mogen zij rapporteeren, dat d. Leemans door zijne
classis ontslagen is en het beroep heeft aangenomen. Hij kan
echter niet komen, „vooraleer dat sijne huijsvrou van kinde
soude verlost sijn". Den I7den Juli 1632 treffen wij hem

1) No. 20, fol. 100.
») No. 20, fol. 103.
=•) No. 20, fol. 110.

No. 20, fol. 111.
^ No. 20, fol. 113.

-ocr page 92-

79

voor het eerst als scriba van den kerkeraad aan. Blijkens
het lijstje achter in het actaboek is „D. Cornelius Lee-
mannus bevestigt de 23 Maij 1632".

De beroeping van Ds. Leemans is de laatste, welke wij
hebben te behandelen. Het Actaboek, dat loopt tot in
April 1636, vermeldt er geene meer.

Wel is er nog moeite gedaan ten opzichte van een paar
predikanten. Zoo wenschte de Magistraat een zekeren Ds. van
Oosterwijck en Ds. Schuijlius had er zich toe geleend, buiten
den kerkenraad om, dien predikant te verzoeken hier te
komen. Maar wanneer de president van den magistraat
Ds. Junius beveelt zijne beurt op Zondag, te negen uur,
daarvoor af te staan, spreekt de kerkeraad zijn misnoegen
uit over Schuijlius\' handelwijze en besluit, den Aug.

1632. Ds. Oosterwijck ,,tot den predick-stoel niet en admit-
teeren". Het blijkt, dat Ds. Oosterwijck zelf niet wist, dat
hij buiten goedvinden van den kerkeraad was verzocht; hij
is het met de Heeren volkomen eens, wil niet prediken
en vertrekt des Zaterdags uit de stad. En in Mei 1633

1) No. 20, fol. 122.

») No. 20, fol. 329. Zie bijlage I.

D. Leemans was anno 1626 als proponent te Broek in Waterland
gekomen.

No. 20, fol, 127. Zie hierover ook Resolution der Regeering. Register
A. 36, fol. 106 en 107. Bedoeld is Volcerus van Oosterwyck. Later kroeg hy
vergoeding voor zyne vergeefsche reis.

In de Stadsrekening van 1635—1636 Deel II blz. 1399 lezen wy: „Item
dito (2 Augustus 1636) aenden heer Volceus Oosterwyck, tegenwoordich
Predicant tot Rotterdam, tot vorvallingh van syne reijse ende teércosten,
gedaen inden jaero 1631 (lees 1632), alhier expresselyck ontbooden, om
synder gave te doen hooren, volgens ordonnantie in date 22 Juli 1636,20 gul.

Uit de Stadsrekeningen blykt, dat Schuylius vaker handlangers diensten
voor den Magistraat verrichtte. Zoo ontving hy „by acte van den 24 No-
vembris 1631 ten opsien van eenige diensten dese Stadt gedaen, 100 gul."
(Deel II blz. 1374); „by acte in dato 12 Novembris 1632, voor sekere
gepresenteerde boecken aenden heeren schepenen, 90 gul." (Deel II blz.
1382) en in 1634 wordt „aen D»® Everhardus Schuyll, by den selven, met

-ocr page 93-

8o

doet de kerkeraad moeite, om Ds. Doornick, predikcUit te
Poortvliet, die in den Bosch met zooveel genoegen, ook
door Magistraatspersonen was gehoord, beroepen te krijgen.
Doch alles stuit af op den onwil van den Magistraat.

Men kan maar niet komen tot een goeden voet van
correspondentie tusschen het stedelijk en het kerkelijk col-
lege. Bijna week aan week, tot in April 1636 toe, verzoekt
de kerkeraad samenkomst met magistraatspersonen. Een-
maal lezen wij een project van correspondentie door den
kerkeraad opgesteld; 2) later een project door den magistraat
gereed gemaakt met antwoord van den kerkeraad en repliek
der Heeren Schepenen,3) doch tot overeenstemming ge-
raakt men niet. Vooral, als in Dec. 1635 Ds. Junius overlijdt
en er slechts drie predikanten overblijven, worden de ver-
\'toogen van den kerkeraad steeds dringender en betuigt deze
bij herhaling, dat men tot krasser maatregelen zijn toevlucht
zal nemen.

Doch, gelijk reeds gezegd, April 1636, is nog geene
overeenstemming verkregen.

Nu is 31 Maart 1637 bevestigd Ds. Henricus Conradi en
eveneens in hetzelfde jaar Ds. Isaacus Valckenarius.

Wij vermoeden, dat vooraf overeenstemming tusschen de
beide colleges is tot stand gebracht. Het Kerkelijk archief
bevat hieromtrent geene berichten, doch bij onderzoek ten
stadhuize in de registers der stadsresoluties is mij gebleken,
dat kerkeraad en magistraat voor de beroeping van deze
twee predikanten, als mede voor de daaraan voorafgaande

kennisse der heeren schepenen aen eenige dingen gedebouseert, 42 gul."
(Rekening 1633—1634, Deel II blz. 1389). Door den Uitgever der Reke-
ningen wordt deze post aldus aangeduid: „Geheime uitgaven van Dominé
Everardus Schuijll, door de Stad teruggegeven."

») No. 20, fol. 157.

2) No. 20, folio 190 en 191. Dit project is opgesteld Nov. 1633.

3) No. 20, folio 267, 268, 270, 271, 272 en 273. Dit project enz. is
behandeld Dec. 1635.

-ocr page 94-

— 8i —

beroeping van zekeren Dominus Spranckhuijsen eene tijde-
lijke overeenkomst hebben gesloten, lettende „op den groo-
ten noot der kercke ende dat sonder eenige prejudice van
de gerechtigheijt den Heeren vande Magistraet competee-
rende".2)

Zoo was in Dec. 1636 tusschen regeering en kerkeraad
de overeenkomst gemaakt, dat elk college vier personen
zoude opgeven en dat uit deze candidaten twee predikanten
beroepen zouden worden.®)

Ds. Conradi is, gelijk wij reeds zeiden, den 3isten Maart
1637 bevestigd en het beroep op Valckenarius is 12 Augus-
tus van hetzelfde jaar door den Magistraat „geapprobeert"
en hu blijft de zaak rusten tot 1651. Wanneer dan in de
plaats van Ds. Conradi, overleden 1650, een nieuwe predikant
moet beroepen worden, blijkt het, dat er nog geen vaste
voet van correspondentie tusschen kerkeraad en magistraat

\') Ds. Spranckhuysen was predikant te Delft.

In het Tweede Deel der Stadsrekeningen, Rekening 1636—1637
lezen wy blz. 1401: „Item 14 Maye 1637, aen mijn heer C. Baccart, tot
versoeck vanden heer Predicant Spranckhuysch. van wege dese Stadt eene
reyse gedaen, volgens specificatie etc. 194 gul. 8 st."

Een reisje naar Delft en den Haag door de schepenen Joris van
Bemagien, C. Baccart en Ds. Lemans, „om te procureren de demissie
Domine Spranchuysen, soe aenden Kerckenraet tot Delft" als by den Ma-
gistraat, by de Staten-Generaal en by den Prins, kostte de stad 2ö8 gul.
8 st/ (Stadsrekeningen Deel II blz. 1402.)

Op blz. 1404 derzelfde rekening lezen wy nog: „Item aan D°o
Lemanno, Predicant deser Stadt, tot een vereeringhe voor syne goede ge-
dane devoiren ende moeyten, in de beroepinghe van D"» Spranckhuysen,
S\'tresonis, ende Henrici Coenrardi, als oyck van wege dat hy D"® Con-
rardi eenighe daegen in synen huys heeft gelogeert, volgens ordonnantie
in date 19 May 1637, 80 gul."

\') Resolutiën van Stads-Regering. A 31, folio 20/ (Register Zonst, notu-
len, 22 Maart, 1637.)

Resolutiën, Register Gans. A 37, folio 30.

*) Resolutiën, Register Gans, A 37, folio 160. De beroepsbrief aan
Valckenarius te zenden, wordt aldaar in zyn geheel meegedeeld.

-ocr page 95-

82

bestaat.!) Evenwel wordt spoedig daarna de questie aldus
geregeld, dat, gelijk Mr. van Heum in zijne ,^Collectanea"
mededeelt: „int Vervolg de Kerkeraad bij Vacature van
eenig beroep aan de Regeering eene Nominatie van twee
Leeraren heeft gepresenteert, welke Nominatie de Regeering
haar veeltijds heeft laten welgevallen of wel twee andere
Leeraaren daar bijgevoegt, en is uijt dit getal van twee of
vier door den Kerkeraad een predicant beroepen, die door
de Regeering is geapprobeert".®)

Deze wijze van doen is men blijven volgen, gelijk blijkt
uit de wetten en costuijmen van 1740,3) eveneens uit die
van 1788,*) waarmede overeenkomt de mededeeling in Ba-
chiene\'s Kerkelijke Geographie.®)

Wat nu de verhouding der predikanten, wier namen bij
herhaling genoemd zijn, met hun kerkeraad en hunne ge-
meente betreft, deze is in het door ons behandelde tijdsbestek,
met enkele uitzonderingen, goed te noemen.®)

Omtrent van der Delien vernemen wij natuurlijk niets;
geen twee maanden is hij predikant in den Bosch geweest.
Droevig stemt het, in ons doopboek te lezen, dat den 298^^

\') Notulen der Stads-resoluties d.d. 10 en d.d. 13 Mei 1651.

Door den pensionaris, Mr. van Heum, is gemaakt een alfabetisch
register op de bestaande resoluties van den Magistraat enz., hetwelk hy
noemt „Collectanea" enz. Een reusachtig werk, maar van groot gemak, daar
steeds een kort uittreksel wordt gegeven.

Bovenstaande aanhaling staat geschreven in het Vierde Deel der
„Collectanea", blz. 1467.

3) Kerkelgk Archief, No. 24. Wetten en Costuymen der Nederduitsche
Gemeente Jesu Christi tot \'s-Hertpgenbosch, achter het Notulenboek
1735-1746.

♦) Kerkelgk Archief, No. 38. Wetten en Kostuimen, 7 Januari, 1788.

W. A. Bachiene, Kerkelijke Geographie der Vereenigde Nederlanden
Amsterdam 1768—73, 2 dln.. Deel I, blz. 84 en 85.

®) Over de latere twisten van Schuylius met een diaken, van Leemans
met den Magistraat en van Leemans met den bekenden Franschen predi-
kant Maresius heb ik hier niet te spreken. — Men zie Hezenmans,
\'s Hertogenbosch, blz. 63 en volgende.

-ocr page 96-

- 83 -

October, dus zes en twintig dagen na den dood des vaders,
gedoopt is: ,,Nicolaas, de ouders Nicolaus van der Delien,
predicant, de moeder is tot \'s Hertogenbosch Abigail De-
monier, getuijgen sijn Franciscus Nijcolai de Waell, pastor
Ecclesiae Sylva Ducensis, Juffrou Hester de Weerdt ende
Maria Schuijll".

Aangenaam doet het ons aan, te mogen opmerken, hoe voor
de wed. van den overleden predikant alle moeite werd aange-
wend, om haar goed verzorgd te krijgen. Na den dood van haar
man verricht men zeker een half jaar zijn arbeid, terwijl de
vrouwe het salaris geniet. Immers ii Nov. 1630 wordt be-
paald: „Aengaende de weduwe van onsen overledenen broe-
der Nicolaus van der Delien is goedgevonden, dat men haere
sake, dat is ijet wat voor haer te versoecken, sal laten
berusten, tot het half jaer na haren mans\' dood."1) Den
2isten Mei, 1631 besluit de kerkeraad voor deze weduwe het
„annum gratiae" te verzoeken en 6 Juni stelt Ds. Schuijlius
daartoe op een request aan de Ho. Mo. Heeren Staten. ®)
Alsmede voor dit doel, gaat hij met den Heer Baccart naar
den Haag en den Juli rapporteeren zij in den kerke-
raad, dat de Ho. Mo. Heeren „de weduwe consenteeren en
vergonnen het annum gratiae, ofte een jaer tractements van
haren overleden man,dat na sijn aflijvicheijt vervallen soude."*)
En den lo^®^ Dec. 1631 kan men mededeelen, dat de weduwe
van wijlen Ds. Nicolaus van der Delien „ad vitam sal genie-
ten een tractement van L pondt jarlijks tot XL grooten
vlaems tstuck."®)

Dezelfde zorg heeft men in 1636 voor de weeskinderen
vau Ds. Junhis. Diens vrouw was zeker reeds overleden.

-ocr page 97-

- 84 -

Den Maart wordt voor de weezen bij de Staten „het

jaer tractement" verzocht, i)

Omtrent Ds. Junius, de Waal en Leemans vernemen wij
in het Actenboek nimmer iets, dat onaangenaam aandoet.
Junius was zeker een bekwaam man. Anno 1634, 29 Maart,
lezen wij, dat „D. Junio sal vriendeHjck gebeden ende ver-
zocht werden hij gelieve den Brieff van den Bisschop Op-
hovius te weeder leggen, die hij aen de Priesters alomme
in de meijreij gesonden heeft, aengaande hoe het vasten
sal onderhouden werden".

Wat wij omtrent Franciscus de Waal vernemen, is slechts
een kleinigheid, maar deze bewijst, dat de verhouding,
waarin hij tot den kerkeraad stond, goed was. Den 19^6» Oc-
tober 1633, terwijl deze predikant wegens zaken zijner kerke
in den Haag toeft, wordt hem door den kerkeraad geschreven,

-ocr page 98-

-85 -

dat hij, na order op alles gesteld te hebben, moet terugkeeren
„op begeerte van sijn huijsvrouwe, die op \'t uijterste gaet".\')
Alleen met Schuijlius en ook met diens echtgenoote vielen
nu en dan" moeilijkheden.

Zoo gedraagt Schuijlius zich October 1633, minder netjes
tegen den Schepen-Ouderling, den Heer de Weert. Questie
met dezen hebbend, had hij bij de verkiezing geïntrigeerd
en getracht, wat hem echter mislukt was, de Weert niet her-
kozen te krijgen.

Den Nov. houdt men vergadering, waarbij ook de

-ocr page 99-

86

diakenen tegenwoordig zijn. Ds. Junius leest een, door hem
op verzoek van den kerkeraad gestelde „acte van amnestie"
voor, welke door allen wordt ,,geapprobeert". Het blijkt, dat
Schuijlius leelijk gekonkeld heeft en bij geschrifte wordt
de vermaning hem toegediend, dat hij in het toekomende,
daarvoor zich hebbe te wachten ,,ende sal met desen alles
wat over dese saeke was voorgevallen, in eeuwige ende
Christelijcke vergetelheijt gestelt werden". Doch met deze
acte kan Schuijlius zich niet vereenigen.

Den 3osten dier maand beklaagt hij zich. De acte had
men niet in het kerkeboek mogen schrijven, het is geen
acte van amnestie, hij is er niet ingekend en zij had alleen
met zijn „contentement" opgesteld mogen worden. Men
besluit het advies in te winnen van Ds. Voetius, Ds. Spil-
jardus en Ds. Pistorius^) en allen, ook Ds. Schuijlius,
hebben zich dan bij het oordeel dier Heeren neer te leggen.\')
Verder lezen wij omtrent deze zaak niets, zij is zeker naar
het advies der genoemden geschikt. Doch ondertusschen
heeft er alweer iets anders met Ds. Schuijlius plaats. Den 23sten
Nov. 1633 komt bij den kerkeraad in, een request van
„eenige cooplieden ledematen deser gemeijnte, welcker namen
ons tot noch toe onbekent sijn" en dezen klagen over een
predikant, die zelf of zijne „huijsvrouwe coopmanschap doet".

Dat is, zeggen de klagers, „hare ruijne," te meer „alsoo
de huijsvrouwe desselven predicants gaet bij hare callanten
hare waren te presenteeren ende te recommandeeren ende
te vercopen, waer door dat haer de selve ontrocken werden
ende sij sonder neringe sitten".

Bij onderzoek blijkt, dat de predikant, die bedoeld wordt,
Ds. Schuijlius is. De kerkeraad keurt dit handeldrijven niet
goed en Ds. Junius met mijnheer de Bitter worden aange-

-ocr page 100-

-87-

wezen, om deze zaak in het reine te brengen. In Mei 1634,
zijn ze nog niet ver gevorderd, Schuijlius heeft geen satis-
factie aan den kerkeraad gedaan over de ingekomen klach-
ten.^) Den 24sten dier maand belooft hij den kerkeraad „ende
de geheele werelt te sullen contentement doen".®) Den
Juni hooren wij iets naders en blijkt ook, dat Schuijlius
nog rancune koestert tegen den Heer de Weert. Want de
kerkeraad wil hebben, dat genoemde predikant, zoowel hem
als in \'t bizonder den Heer de Weert zal satisfactie geven,
over zijn (Schuijlius) zeggen, dat de Heer de Weert „soude
hebben geseijd, niet te sullen rusten vooral eer hij D. Schuij-
lium soude geruineert hebben".®)

Hoe staat het nu met den ,,coophandel"? SchuijHus ver-
klaart plechtig, dat hij altijd de stichting der gemeente op
\'t oog heeft gehad en hij deze ook, zoolang hij leeft, wil
zoeken, maar de klachten tegen hem ingebracht, „ende
dewelcke hij hield maer opgeraept te sijn, moesten gefun-
deert ende bewesen sijn". Evenwel hij is tot veel bereid en
nu besloten de ,,coopmanschap" door zijne dochter te laten
drijven, hij zal voor haar daartoe een huis huren.

Lijdt hij dus ongerief en schade, het zij zoo, hij toont dat
de stichting en ruste der kerk hem boven alles gaan.1)

Ds. Schuijlius moet nu even buiten de vergadering staan
en de kerkeraad besluit, dat tegen morgenavond, na den
dienst, de klagende winkeliers zullen ontboden worden.

Den volgenden dag komen twee van de drie opgeroepenen
in de vergadering, doch wat gezegd wordt, weten wij niet,
de acta breken plotseling af. Zeker is het beter gevonden,
deze dingen niet aan het nageslacht over te leveren.

Den 28®^" Juni hooren wij voor de laatste maal iets om-
trent deze questies. Ds. Schuijlius dient een schriftelijk

1 \') No. 20, folio 207.

No. 20, folio 209.

») No. 20, folio 213.

-ocr page 101-

antwoord in, doch daarover is de kerkeraad niet best te
spreken; hij hebbe mondehng te antwoorden en de kerkeraad
heeft,,misnoegen over verscheiden dingen ende „onhebbelijck-
heden in het selvige scrift".i) Zoo aangepakt, verklaart Ds.
Schuijlius, d at zijne dochter uit huis gegaan is en dat nu
„de neering haer en haren susteren separatelijck sal aangaen,
ende niet koomen tot scade of profijt van den gemeen en
boedel, in voege dat de dochteren met de geseijde neeringe
sullen werden gebeneficieert, gelijck de soonen met de
studiën".®)

Wij kennen het antwoord van den kerkeraad hierop niet,
daar wederom de acta afbreken, doch wij vermoeden, dat
tegen eene dusdanige regeling geen bezwaar is gemaakt.

Nog een bittere pil heeft Ds. Schuijlius in deze vergadering
te slikken. De kerkeraad verklaart „te houden voor een
calummi \'t geen mijn Heer de Weert souden mogen nage-
seijt sijn, mitsgaders dat beter ende voorsigtiger van D.
Schuho gedaen waer geweest sulx geswegen te hebben". =•)

Ook met Ds. Schuijlius\' huisvrouwe is een enkele maal
iets te doen. Juni 1635 besluit men in den kerkeraad, dat
twee der leden zullen trachten vrede te maken tusschen de

-ocr page 102-

-89-

vrouw van Jan Davids van Geel en de echtgenoote van
Ds, Schuijlius, Eerstgenoemde vrouw had tegen de pastoorsche
„soo een straet-geruchte gemaeckt, dat selfs de papisten,
sulx hoorende, daerdoor geergerd geweest sijn". Den ii^en
Juli is de vrede tusschen beide dames nog niet geteekend
en worden twee andere broeders met de zaak belast. Den
25sten
Juli ig er nog strijd, de vrouw van Jan Davidsen wil
wel schuld belijden, als juffer Schuijlius het ook doet, maar
deze bedankt ervoor. De commissie moet nogmaals trachten
,,de gemoederen te vereenigen". Den eersten Augustus is
er altijd nog twist. Vier der broeders worden aangewezen,
om de documenten, die de vrouw van Jan Davidsen heeft,
„t\' examineeren". Hoe dat nu afloopt, weten wij niet,
maar het doet ons zeker genoegen, als wij, 17 Oct. 1635
aan het slot der acta lezen: „Is rapport gedaen, belangende
D. Schuijlij huijs-vrouwe, ende Jan Davids wijf, hoe dat
die beijde nu sijn versoend geworden met malcanderen". ")
Hoewel wij over de twisten van Ds. Leemans en den
Magistraat na 1635, gelijk reeds gezegd, het stilzwijgen be-
waren, moeten wij toch een incident tusschen dezelfden
in 1632 voorgevallen, vermelden. Onze Acta deelen daar-
omtrent niets mede, doch het breedvoerig relaas vinden
wij opgeteekend in de resolutien der Stads-Regeering ®) en
ook Hezenmans ®) spreekt over dit geval. De President der
Schepenen, de Heer Kuijsten bericht in den Magistraat, dat
op den biddag, 11 Augustus, Ds. Leemans had gepreekt
over den tekst: „Doet wel bij Syon, nae uwer genade
bouwet de mueren Jerusalems!" en gezegd, dat de Magi-
straat hier de muren Jeruzalems omstiet, doordat zij papen

7

-ocr page 103-

— 90 —

het verblijf niet verbood en de kloosters niet ophief en
omdat in de gasthuizen de afgodendienst nog toegelaten
werd. De Magistraat roept den jongen predikant, die in
deze stad nog weinig bekend was, ter verantwoording en
geeft hem een flinke berisping.

Leemans zegt, dat hij niet aldus gepreekt heeft, ook be-
hoeft hij zich niet ten stadhuize over zijne preeken te ver-
antwoorden ; de Heeren kunnen hem bij den kerkeraad aan-
klagen. De Magistraat dient Leemans van repliek en hiermede
eindigt de zaak, doordat hij erop gewezen wordt, dat een
ingezeteïie van zijne overheden niet kwalijk hebbe te spreken ;
laat hij het niet, dan zullen de Heeren weten, waar en hoe
zij hem hebben aan te klagen.

Hiermede eindigen wij de bespreking van het particuliere
leven der predikanten en willen wij kort behandelen den
arbeid en het werk, dat zij te verrichten hadden. Uit al
wat medegedeeld is, hebben wij zeker reeds begrepen, dat
zij hunne dagen niet in ledigheid behoefden door te brengen,
wat zij ook geenszins hebben gedaan. De dominees hadden
veel te preeken. Zondags, doch wij zagen het reeds, ook op
vier weekdagen. Vooral in tijden, dat er een of twee vacatures
waren, werd hun dit zeker druk genoeg, zoodat zij ook ande-
ren gaarne eene beurt lieten vervullen. Hierbij viel het wel
eens voor, dat de uitgenoodigde spreker niet was naar den zin
van kerkeraad of gemeente, want bij herhaling wordt bepaald,
dat niemand mag prediken dan met toestemming van alle
predikanten en twee of drie ouderlingen. In de kerkelijke wet
op den predikdienst is deze bepaling zelfs opgenomen, i)

Doch niet alleen in de stad hadden de predikanten dienst
te doen, ook op de schansen, d.w.z, op de schansen te
Orthen en Engelen, de twee schansen buiten de Vughter-
poort (Isabella en Anthonij) en op de schans aan de Pettelaer.
In dezen dienst werden zij bijgestaan door Ds. Pistorius, maar
wij begrijpen toch, dat het hun soms te druk werd en zij her-

-ocr page 104-

91

haaldelijk verzoeken, dat de schansen met „eijghen predi-
canten" voorzien mochten worden, i)

Bovendien hadden zij nog te prediken in de Meierij, met
name in den eersten tijd, te Eindhoven, waarheen zij, bij
beiirtwissehng met enkele predikanten uit den omtrek, een
drietal weken, ,,gedemitteert" werden. Deze reizen waren
niet altijd zonder gevaar. Dit blijkt uit de aanteekening
van 31 Dec. 1631. „Alsoo de huysyrou d. Schuyly versocht
heeft, dat haeren man van Eyndhoven soude mogen ver-
lost, ende van behoorlijck convoy voorsien worden, soo is
goet gevonden ten eijnde die van Eijndhoven nijet en sou-
den onbedient blijven, dat men sal versoecken aan d. Kn-
driaan Rotarium, die voor dese gemeijnte tot 2. maaien met
goetgevallen gepredickt heeft, dat hysich derwaerts wil ver-
voegen, ende den dienst van predicken aldaer waememen
een tijdt, totdat sy van een ordinaris predicant sullen voor-
sien sijn, waertoe hem behoorlijcke credentie sal gegeven
worden ende sal de convoye, die desen Jongman derwaerts
brengt, onsen collegam d. Schuijlium connen t\'huis brengen,
ende overmidts men verstaet, dat de ruijters, die d. Schuy-
lium daer gebracht hadden, sich beclagen, dat haer van sijne
G. van Brederode eene tonne biers belooft was, die sij nijet
ontfangen hebben, soo sal men daerna vernemen, ende haer
van wegen die van Eijndhoven contentement doen. Mijn
heer de Waerdt sal het geldt verschieten, midts dat dese
vergaderinge daervoor instaet."

Ook te Orthen predikte men, eens in de week, doch dit
was den bewoners nog niet voldoende. Den eersten October,
1631 komen eenige broeders uit de parochie van Orthen en
verzoeken eene predikatie in de S. Pieterkerk op Zondag,
of te negen uur, of des namiddags. De kerkeraad weigert,
„tot dat het getal der predicanten hier eens sal compleet
sijn, te meer dewijle in die parochie een predicatie te weeke

-ocr page 105-

— 92 —

gedaen word, \'t welck andre parochiën, die dat oock geeme
hadden, noch niet en gebeurt."

De predikdienst, welke natuurlijk ook in zich sluit het
inzegenen der huwelijken, of voor dezen tijd juister gezegd,
het trouwen en de bediening van doop en avondmaal vor-
derde van de predikanten veel tijd en moeite.

Het avondmaal stelde nog zijne extra-eischen. Telken male
voordat het plaats had, hield een of twee keeren een predi-
kant met een ouderling zitting, om de „lidtmaeten \'t exami-
neeren" of „de belijdenisse der lidtmaeten af te nemen."

Ook werd het huisbezoek, waartoe, gelijk wij reeds zagen,
de stad in vier „quartieren" verdeeld was, dan in elk quar-
tier gehouden door een predikant en een ouderling. Deze
quartieren zijn waarschijnlijk steeds gelijk gebleven, wel
leest men een paar maal, dat de quartieren verwisseld zul-
len worden, zoodat op deze wijze de predikanten de gan-
sche gemeente leerden kennen.

Naast het huisbezoek, had men het ziekenbezoek, waarin
men wel bijgestaan werd door den ziekenbezoeker, doch
deze kon niet alles doen en in tijden van besmettelijke ziekte,
vooral als de pest heerschte, wat bij herhaling voorkwam,
waren het moeielijke dagen.

Men leze b.v. de aanteekening van i6. Mei. 1635 : „Heeft
d. Leemannus van Mr. Cornelis sieck-besoecker wegen voor-
gesteld, of het niet raedsaem ware, dat de broeders predi-
canten alle de siecken elck in haer quartier waernamen —
ende dat Mr. Cornelis alleen gaen soude over als daer siecken
syn vande peste." 3)

Ja, den Oct. van hetzelfde jaar lezen wij : „Is raed-

saem gevonden, dat een vande 4 predicanten der duijtsche
kercke alhier bij lote sal worden afgescheijden ende geordi-

-ocr page 106-

— 93 —

neert, om voor sekeren tijd te besoecken soodanige lieden,
die hier aen de peste liggen, ende versoecken een predicant
bij hun te hebben." i)

Werd soms Ds. Junius aangewezen en is hij wellicht het
slachtoffer van zijn beroep geworden ? In December is deze
prediker overleden, doch verdere bizonderheden weten wij
daaromtrent niet.

Ook godsdienstonderwijs werd gegeven. Wij vernemen
hier niet veel over, slechts eenmaal is de zaak genoemd.

Den eersten Mei 1630 wordt in de vergadering een brief
gelezen, behelzende een verzoek „van sommige lidtmaeten
deser gemeijnte, dat de kerckenraadt gelieve tijdt, plaetse,
ende ordre te stellen, om eenige ijveraers vande waere re-
ligie, bij maniere van prophezie off ten minsten catechisatie,
in de waerheijt te verstercken".^) Hierop wordt 20 Mei be-
sloten: „dat deselvighe haer sullen laten vinden na de Cate-
chismi predicatie in de plaetse, daer de knechtgens gecate-
chiseert werden, om inde catechisatie tegenwoordigh te sijn
ende dieselvighe aen te hooren, ende sullen de Catechumeni
naer dat se ondervraegt ende onderwesen sijn, gedemitteert
worden, ende sal men alsdan int bijsonder treden tot onder-
soeck in forme van repetitie, ende sal de predicant eenighe
vragen voorstellen, raeckende eenige controversen, om haer
alsoo te stereken tegen de wederspreeckers".®)

Verder werden ook enkele der predikanten benoemd tot
„scholarchen", die het toezicht hadden te houden op het
onderwijsen lezen wij, dat in Mei, 1630: „sijn tot scholar-
chen vercoren nevens de scholarchen bij de magistraet ge-
stelt) d. Voetius ende Swalmius, die dien last ten tijde
haerer tegenwoordicheijt alhier van wegen de kercke sullen

-ocr page 107-

94

dragen".ï) Uit de stads-resoluties blijkt, dat in 1632 Ds.
Schuilius en Ds. Junius dit ambt bekleedden.^)

Natuurlijk moesten de predikanten de wekelijksche ,.ordi-
naire" en de veel voorkomende „extra-ordinaire" vergaderin-
gen van den kerkeraad bijwonen en daarin als praeses of
scriba fungeeren. Ook de bijeenkomsten der diakenen werden
in tegenwoordigheid van een der predikanten gehouden. En
als Februari 1634, de klachte inkomt, dat de predikanten dik-
wijls afwezig zijn, valt het besluit: „dat van nu voortaen
weeckelijcks een predicant, de respectieve Diaconen met sijne
tegenwoordigheijt sal assisteeren, ten fine altijt een goede en
amicable correspondentie tusschen het college des kercken-
raets ende de Diaconen mag onderhouden worden".®)

Bovendien werd altijd een der predikanten benoemd in de
talrijk voorkomende commissies, die hebben „aen te spree-
cken ende te begroeten" de Heeren Gecommitteerden, den
Gouverneur, den Hoogschout, den Magistraat of de Kerk-
meesters.

Ook hebben zij zitting in de deputaties, die naar „den
Haghe" moeten gaan, ter bespreking van kerkelijke belangen
of die het gansche land doortrekken, om „de gaaven van

-ocr page 108-

95

predicanten te gaen hooren" of beroepenen het beroep aan
te bieden en bij kerkeraad en classis „haere dimissie te voor-
deren".

Wij zien het, een veelomvattende taak hadden de herders
en leeraars te volbrengen en omtrent nalatigheid in deze
vallen weinige of geene klachten.

Voordat wij deze paragraaf eindigen, hebben wij nog te
spreken over den reeds een paar keer genoemden Ds. Pistorius.

Wij lezen in de acta d.d. 3 April, 1630 dat, „D. Praeses
ende de Heer Ploos sullen bij de Achtbaere Heeren Magis-
traten spreeken, dat van Stadswege D. Pastorio ijets tot sijn
onderhoud mochte toegeseyt werden, ter tijt toe dat hij met
een ordinair schoolampt mochte voorsien sijn".\') En dan
wordt 20 April door Everwijn gerapporteerd, dat hij met
den Heer Pïoos Ds. Pastorius bij den Magistraat aanbevolen
heeft, „diehem voor eens met XXVgl. vereert heeft".Dit is
de eerste maal dat wij dezen naam aantreffen.

Nu wordt later immer gesproken over D. Pistorius, waar-
schijnlijk is toch dezelfde persoon bedoeld en het blijkt,
dat deze dienst doet op de schansen en ook in de stad den
predikanten behulpzaam is, door nu en dan predikbeurten
te vervullen, want 5 Nov. 1631 verzoekt Ds. Pistorius ,,door
den Pensionaris van Zonst attestatie van den kerckenraadt,
van den dienste, die hij tot noch toe op de schansen ende
somtijts oock in de stadt gedaen heeft, ende meteenen recom-
mandatie aan haere H. M. dat hij een ordinaris tractament
voor dien dienst mach genijeten, ende voor den tijdt, die gepas-
seert is, eene vereeringe, naer dat haere H. M, sullen bevin-
den te behooren".®) En de kerkeraad gaat op dit verzoek in.

April van datzelfde jaar was ook over hem in de vergade-
ring gesproken. Toen was hem verzocht naar de schans van

-ocr page 109-

-96-

S. Andries ï) te gaan, opdat de predikant dier schans d. Lan-
tius met de Paaschdagen te Eindhoven den dienst kon waar-
nemen en Dec. 1631 blijkt het, dat Mr. Cornelis, de zieken-
trooster, door Ds. Pistorius niet meer als voorzanger op de
schansen toegelaten zal worden.

Uit de acta van 6 Nov. 1630, van 21 Mei, 2 Juli en 3
Dec. 1631zien wij, dat de schansen nog steeds niet met
een vasten predikant voorzien zijn. Uit de aanteekening
d.d. 16 Maart 1633 krijgen wij eenig licht. Ds. Pistorius wil
predikant te Vught worden, doch in den Bosch „conrector"
blijven en tevens in de stad zijn woonplaats houden. Hier-
tegen heeft men begrijpelijkerwijs bezwaar en de beroeping
gaat dan ook niet door, maar wij leeren eruit, dat Ds.Pistorius
aan de Latijnsche School verbonden zijnde, tevens dienst
deed als predikant op de verschillende schansen, bovenal
op de groote schans, zooals fort Isabella gewoonlijk ge-
noemd werd. Dit blijkt uit het voorschrift hem, namens den
kerkeraad gegeven, dat hij alleen op de groote schans „omdat
de compagnije daer blijft liggen" de geboden mag aanteekenen.
Waarop Ds. Pistorius antwoordt, dat dit voorschrift billijk
is; hij had ook immer alleen „op de groote schansse onder-
troud", met slechts een enkele uitzondering, doch dat was
een buitengewoon geval geweest. ®)

Pistorius bleef in den Bosch wonen, een tijdlang herbergt
hij te zijnen huize Pater Nicolaus van Oss, een monnik uit
het klooster te Eindhoven, die tot de gereformeerde religie
wenscht over te gaan. Met anderen gaat hij voor dezen man
naar den Haag, om diens belangen te bepleiten, zoodat
Nicolaus uit het klooster mocht krijgen, wat hem toekwam.\')
De Schans van S. Andries tusschen Maas en Waal.

2) No. 20,-fol. 75.

3) No. 20, fol. 101.

No. 20, fol. 57, 78, 82 en 101.

s) No. 20, fol. 151.

«) No. 20, fol. 230.

\') No. 20, fol. 192 en 195.

-ocr page 110-

97

Ook heeft Pistorius zitting in commissies, welke de belangen
van de predikanten der Meierij hebben te behartigen, i)

Iemand in den Bosch klaagt eenmaal, dat Pistorius zijn
huisj^ van „oneer" beticht had, \'t welk echter hij niet had
gedaan. Zelf dient hij bij den kerkeraad een paar malen
een klacht in, eens, omdat men hem, naar hij meende, over
de beroeping naar Vught in den kerkeraad had belasterd,
wat onjuist bleek; een ander maal heeft hij iets tegen
Judocum Verbeek, praeceptor der Latijnsche School en de
kerkeraad zegt tot Pistorius, dat hij zijne klacht heeft in te
dienen bij de „scholarchen", daar Judocus geen lidmaat is
en de zaak derhalve bij het kerkelijk college niet thuis hoort.®)
Maart 1635 wordt Pistorius behandeld als predikant der
Meierij; want wanneer de kerkeraad besluit met de predi-
kanten der Meierij samen te komen ter bespreking van eene
lastige questie, omtrent den beroepen predikant van Hel-
mond, die niet naar zijne standplaats wil gaan, dan lezen
wij, dat 21 Maart, 1635, in de vergadering verschijnen D.
Pistorius en van der Haghen, de predikant van Eindhoven.

Uit dit alles blijkt, dat Ds. Pistorius in die dagen te
\'s Hertogenbosch bekleedde de functie van conrector en
tevens die van hulpprediker.«)

Doch wij zagen het reeds, dat, niettegenstaande deze
hulp, de predikanten het druk genoeg hadden en wij

-ocr page 111-

-98-

eindigen deze paragraaf met onze bewondering over hunne
energie en werkkracht uit te spreken.

§ 3

Ouderlingen en Diakenen.

In het eerste Hoofdstuk zagen wij, dat reeds 26 October,
1629 vijf ouderlingen en vier diaken verkozen zijn en dat
op Zondag 11 Nov. in den voormiddagdienst deze broeders
zijn bevestigd. Dienzelfden dag wordt de eerste kerkeraads-
vergadering gehouden. Men besluit, dat voorloopig de ouder-
lingen en diakenen zullen vormen éen college, „totdat het
Collegie der Ouderlingen ende der Diaconen meer compleet
sal sijn." Verder wordt bepaald, dat jaarlijks op den eer-
sten Zondag in November „veranderinge sal geschieden van
den Kerckenraad noopende ouderlingen ende Diaconen" en

van die commissie verzocht. Bij het aftreden van Suertius (den rector) werd
hij in Junij 1636 Rector, mits zich tevens met het conrectoraat belastende,
terwgl zijn bezoldiging als Rector eerst zou ingaan, nadat zijn voorganger
het volle tractement van één jaar zou hebben genoten. Hiervan heeft hij
echter geen genot gehad, daar hij reeds in November van hetzelfde jaar
overleed.

Nu spreekt Dr. Hermans ook van zekeren Dr. Hermannus Pastorius
in 1630 praeeeptor en in dat jaar ook reeds vertrokken (a. w. blz. 54). Is
dus, waar in de acta de naam „Pastorius" staat deze laatste bedoeld?
Hiervoor valt natuurlijk wel iets te zeggen. Of zijn Pastorius en Pistorius
verschillende schrijfwijzen voor een en dezelfden naam?

>) D. Schuylius heeft dienst gedaan tot 1651, toen verkreeg hij zijn
emeritaat, zijn\'sterfjaar kennen wij niet. D. de Waal werd 16 Aug. 1670
emeritus, gestorven is hij in de maand September van hetzelfde jaar. D.
Leemans is overleden anno 1667. De twee andere nog genoemde predikanten
D. Conradi en D. Valkenarius zijn in den Bosch gestorven, de eerste in 1650
en de tweede in 1653.

») No. 20, fol. 6.

-ocr page 112-

99

dat de „ordinaire vergaderinge des kercken-raads" wekelijks
zal gehouden worden „\'swoensdaghs na noen te half twee
ueren."

Omtrent de bedeeling der armen wordt overeengekomen,
„dat men alleen sal onderhouden d\'arme Ledematen der
Gemeijnte, waaronder begrepen worden de gevluchten om de
Religie, goed bescheijd daarvan toonende."

Uit de acta bemerken wij nogal eens, dat niet alle leden
de vele „ordinaire" en „extra-ordinaire" vergaderingen gere-
geld bijwoonden.In de canon op de consistoriale bijeenkomsten,
welke waarschijnlijk in 1633 is opgesteld, lezen wij ook
eene bepaling te dezen opzichte. Reeds Dec. 1629 wordt
aangenomen, dat „wie Woensdag te twee ure naer gedaen
gebet in den kerckenraet compareert, sal verbeuren voor de
armen driest.. Die geheel sonder wettelickeoorsake uijtblijft
ses st.".3)

Dat alles ordelijk geschiedt, blijkt uit de mededeeling d.d.
9 Jan. 1630 : „sullen de diaconen in de naeste vergaderinghe
reekeninghe doen van haere bedieninghe tot noch toe; om
alsoo te bequamer een effene en ordentlijcke maniere van
uijtdeelinghe aen te vanghen ende voortaen te onderhouden."*)

De diakenen hadden veel te doen en klaagden, „dat den
dienst van den armen haer te lastich viel met haer vieren,"
zoodat 22 Mei, 1630 door den kerkeraad nog tot diakenen
werden verkozen: „Johannes Manusvan Nieumegen, Michiel
Pattijn van Leijden ende mr. Hans van der Oort." ®)

Den dag voor deze verkiezing was een der diakenen, Simon
Govertsen, tot „ordinair boeckhouwer"benoemd. Juni, 1630

M Hoewel afzonderlijk de diaconie en daarracdo in verband, voor zoover
noodig, de gansclie armenzorg behandeld wordt, kan zij hier, vooral voor don
eersten tijd, niet altijd voorbijgegaan worden.
Zie bijlage III.
No. 20. fol. 10.
No. 20, fol. 13.
No. 20, fol. 24.

-ocr page 113-

— 100 —

wordt zijn traktement bepaald op „200 gulden iarelijcx, met
belofte, dat hem oock eene vrij, proper wooningsxken door
d\'een ofte d\'ander middel vande vergaderinge sal verschaft
worden, ende dat bij gelegenheijt (de middelen van de Diaco-
nie gesegent werdende, ende sijne lasten verswaerende) de
kerckenraedt op vermeerderinge van tractament sal letten".\')
Wij zullen later zien, dat, juist, omdat uit de middelen
der diaconie dit traktement betaald werd,hij niet langen tijd
het heeft genoten. Den s^en Juni hadden de drie nieuwbe-
noemde diakenen nog geen zitting, zij werden toen ,,door
eenen predicant ende ouderlinck aangesproken ende ver-
maent, om haer aen de keure ende ordre der kercken te
willen onderwerpen. Ende sullen dan toecomenden sondach
voor de eerste reijse geproclameert ende de gemeijnte voor-
gedragen werden".®) Den Augustus 1630 wordt gelezen
en goedgekeurd „het project van de ordre der diaconije"
en zijn tevens gedeputeerden benoemd voor de conferentie, die
ten overstaan van den Magistraat, gehouden zal worden
tusschen „de Regenten van het Aelmoesseniers Huys, de
blockmeesters ende de besorgers van de kercken armen".\')
Eerst in September heeft deze bijeenkomst plaats.")

Tot onze verwondering vernemen wij in de acta niets van
eene verkiezing van kerkeraadsleden in de maand October
1630. Toch moet blijkens de bestaande lijst van ouderlingen
en diakenen eene benoeming hebben plaats gehad.®)

Januari 1631 heeft men het wederom over hen, die te
laat ter vergadering komen of die wegblijven. Besloten wordt,
dat beter de hand zal gehouden worden aan het innen der
boeten, doch tevens bepaald, dat die te laat komen, twee,
die absent blijven vier stuivers hebben te betalen en opdat

») No. 20, fol. 29.

®) No. 20, fol. 27.

3) No. 20, fol. 36.

«) No. 20, fol. 50.

s) Zie Bijlage II.

-ocr page 114-

— lOI —

men „geen ignorantia en pretendeere", zal men de „absentes
door den coster doen verwittigen".^)

Waarschijnlijk gaat men er in dezen tijd ook toe over het
college der diakenen van den eigenlijken kerkeraad af te schei-
den. Wij lezen toch: „Alsoo eenighe ordre bij geschrifte ge-
stelt was van onsen broeder van Jissen nopende de Diakonie
is geresolveert (dewijle men verstont, dat voor deese, order
daerop was bij geschrifte gestelt, gelijck oock sulcks door den
boekhouder Simon Govertsen is vertoont ende te voorschijn
gebracht), dat D. Junio, mijn Heer Scheepen de Waert ende
de diakens, die vaceeren souden connen, beijde de schriften
souden examineeren ende die ineenwerken, om een bequaeme
ordre daer wt te roepen, waernaer in het toecomende de
Diakens haer sullen hebben te vigileeren". Toch komen
gedurende het jaar, 1631 verzoeken om onderstand en be-
deehng nog in bij den kerkeraad en bemerken wij, dat 27
Aug. de diakenen klagen over den koster der St. Janskerk,
waarmede zij een geschil hebben. ®) Wij moeten dus zeggen,
dat zij op dien tijd nog tot de gewone kerkeraadsvergade-
ringen toegang hadden. De verkiezing van leden des kerke-
raads heeft echter 28 October op zoodanige wijze plaats,
dat wij vermoeden, van nu af aan zullen er twee colleges
zijn. En als we in de acta van 19 Nov. lezen: „De oude en
nieuwe ouderlingen,desgelijcks oock de Diaconen bijeen ver-
gadert wesende" 1), dan denken wij, er zijn twee colleges en
wanneer, ten slotte, de acta van 3 Dec. aldus beginnen : „Sijn
verschenen twee wt het getal der diaconen",zoo is ons
duidehjk geworden, dat naast den kerkeraad de diakenen een
apart college vormden en dat slechts voor de behandeling
van belangrijke zaken, zooals verkiezingen enz., in het ver-

-ocr page 115-

— 102 —

volg de predikanten, ouderlingen en diakenen tezamen ver-
gaderen en dan vormen den „breeden kerkeraad", zooals het in
den Bosch in de achttiende eeuw heet, alhoewel wij dien
naam thans nog niet aantreffen.

Omtrent de kerkeraadsverkiezing van 1631, zij het vol-
gende opgemerkt.

Den eersten Oct. besluit de kerkeraad, „dat de denomi-
natie ende electie vande ouderlinghen ende diaconen ge-
schieden sal bij de kerckenraed, mits dat een dobbel getal
der gemeijnte tot drymael sal worden voorgesteld, of iemand
tegen eenige van de genomineerde persoonen ijet wat hadde,
waerom hij niet met stichtinge bedienen soude connen het
ampt van ouderlinck ende diacon.

Het getal van Ouderlingen ende Diaconen sal comen op
achte: sullen van elck drij oude blijven ende vijf nieuwe
aencomen: doch met sulcke meijninge, dat die dry diaconen,
die noch maer een jaer gedient hebben blijven sullen". 2)Den
^den October wordt nog gezegd, dat al de vijf ouderlingen,
„die tot noch toe gediend hebben, sullen eligibel wesen;
alsoo dat men uijt hun vijven drije sal verkiesen, die aen-
blijven sullen", 3) en daarna worden tien personen als dub-
beltal voor de verkiezing van vijf ouderlingen opgegeven,
eveneens tien personen als dubbeltal voor de verkiezing van
vijf diakenen. Den 28®ten October heeft door den kerkeraad
de verkiezing plaats. Eerst worden uit het bestaande vijftal
ouderlingen drie „vercoren, om gecontinueert dit jaer te
worden" en wel „de Heer David de Weert, de Heer Auditeur
Jaques Essingh en Jan Martens. Daarna worden „om de
naeste twee volgende jaren te dienen" vijf personen tot
ouderlingen en eveneens vijf tot diakenen benoemd. Wederom

-ocr page 116-

103

zullen de verkozenen driemaal aan de gemeente worden voor-
gesteld en, „met de derde reijse in haeren dienst bevestigt
worden".

De installatie geschiedde in den kerkeraad op plechtige
wijze. Wij lezen daaromtrent: „De oude en de nieuwe ouder-
lingen, desgehjks oock de Diaconen bijeen vergadert wesende,
sijn de nieuwe aencomende broeders van D, Praeside int
corte aengaende de plichten haers ampts vermaent ende
begroetet met wenschinge van den segen ende de genade
des heeren in haere bedieninge. Sijn oock de afgaende broe-
ders hertelijck ende statelijck over haren trouwen dienst
bedanckt\',.

Een vast college vormend, gevoelt de kerkeraad, dat hij
behoeft bepaalde wetten „op de kerckelijcke vergaderingen"
en besluit Januari 1632, dat ,,de broeders predicanten met
mijnheer de Weert ende van Zonst als ouderlingen uijt het
kercke boeck sullen op soecken de wetten ende regulen".

Den Aug. worden nu „de kerckelij cke en consistoriale
wetten voorgelesen" en nadat men deze nauwkeurig had
onderzocht, zijn ze „geapprobeert en gearresteert, en hebben
de broederen \'t samentlijck ende elx int besonder aenge-
nomen hun daerna te reguleeren"- Achter in ons Acten-
boek zijn consistoriale wetten opgeteekend, die wij als bijlage
III hebben laten drukken. Waarschijnlijk zijn dat, wetten in
Nov. 1633 „geapprobeert ende gearresteert", ®) want in
October van dat jaar besluit men weder tot het opstellen
van andere „consistoriale wetten".®)

In dezelfde vergadering wordt ten opzichte der predikanten
en schoolmeesters nog een bizondere maatregel genomen.

-ocr page 117-

104

„Is goet gevonden, dat men hier ook de ordre van het
onderteekenen van de formulieren der eenicheijt catechismus
convessie en de synodale articulen van Dordrecht sal prac-
tiseeren, en sullen alle Predicanten mitsgaders meesters van
de publique schole, als ook andere meesters de gereformeerde
religie toegèdaen, gehouden sijn hun hier na te reguleeren". i)
Oct. 1632 heeft de kerkeraadsverkiezing plaats op de wijze,
als bepaald was in 1631 en evenzoo geschiedt dit Oct. 1633;
alleen blijkt het dan, dat men niet acht, doch zes ouder-
lingen en zes diakenen voldoende acht.

Den Nov. worden den nieuw verkozen broeders voor-
gelezen ,,de wetten van de consistoriale bijeenkomsten" en
„hebben de E. broeders hun \'t samentlijck deselvige gesub-
mitteert". Ook in 1634 wordt de gewone verkiezing ge-
houden op dezelfde wijze als het voorgaande jaar. Natuurlijk
werd bij het bespreken van candidaten nogal eens het een
of ander gezegd en heeft wellicht deze of gene uit de ver-
gadering gepraat. Interessant is het te lezen, hoe men dit
laatste tracht tegen te gaan:

„Alsoo in dese vergaderinge ijder lidt de vrijheijt heeft
gehad, gelijck sulx in sodanige gelegentheijt tot de stichtinge
en welstant van de kerke Gods behoort, sijn bedenkingen
en consideratien nopende de qualeteiten en comportement
van degenen, die in dese besogne in consideratie bij den
kerkenraet quamen, vrijmoediglijk te openbaren, is daerover
om gewichtige redenen eensaemelijk goet gevonden, dat
niemand ij ets deser aengaende sal mogen elimineeren: op
poene van in cas\' van contraventie inhabiel bij den kercken-
raet gehouden te worden omme in sodanige vergaderinge te
verschijnen". Omtrent de verkiezing van 1635 hebben wij
enkel mede te deelen, dat zij op de gewone wijze plaats
had. Uit twee dubbeltallen elk van acht personen, worden

-ocr page 118-

105

vier ouderlingen en vier diakenen benoemd en wanneer 14
Nov. de oude en nieuwe kerkeraad bijeen zijn, worden de
consistoriale wetten voorgelezen en ,,van alle de broederen
eendrachtelijck aengenomen".

De leden van den kerkeraad en ook de diakenen hielden
hunne vergaderingen in de St. Janskerk; zij zijn echter nogal
eens van de eene kamer naar de andere getrokken. Juh 1631
lezen wij : „Alsoo de kerkeraet ondervint, dat de camer
haerer tegenwoordige vergaderinge vrij vocht valt, so heeft
se goetgevonden, dat men van nu voortaen in de andere
camer daer teegen overstaende sal vergaderen, ende alsoo
geen schoorsteen aldaer is, soo sal aen de Heeren de Kerk-
meesters aengehouden werden, dat sij tegen den winter een
steenen cacliel aldaer gelieven te setten". Misschien was
het in dat jaargetijde wel wat te koud om er lang te toeven,
want 31 Dec. besluit men „de belijdenisse der lidtmaeten
af te nemen in de camer van Jan Simonssen".

Juni, 1634 wil men weder eene andere plaats, „om daer
wekelijcx kerken-raed te houden" en wel „de plaetse, genaemt
de Oven inde vrouwen-broers capelle". De magistraat vindt
het goed, doch den koster zijn de sleutels door de vrouwen-
broeders geweigerd, nu moet een ,,slotmaker" komen, ,,die
het slot der deure vande voorz. plaetse lossen soude".

De vrouwen-broeders beklagen zich over deze wijze van
doen bij den magistraat en op diens verzoek worden een
paar leden van den kerkeraad gedeputeerd, om met de
vrouwenbroeders de questie te bespreken, maar de kerkeraad
bepaalt uitdrukkelijk, dat deze gedeputeerden niets mogen
toegeven.

Wij lezen dan nog 28 Juni, dat „nopende de choor van de

-ocr page 119-

— io6

vrouwen-broers bijden kerckenraet onlangs tot haer verga-
derplaetse geapproprieert", Junius rapport doet en mededeelt,
dat de conferentie der gedeputeerden niet veel gegeven heeft.^)
Waarschijnlijk heeft de kerkeraad kalm gehouden wat hij
in bezit genomen had. In de eeuw vergaderde men daar
nog. 2)

Hoe de consistorie-kamers gemeubileerd waren, weten wij
niet. Waarschijnlijk zagen ze er zeer eenvoudig uit, en be-
stond het gansche meubilair uit een tafel, eenige stoelen,
een paar looden inktkokers en zandbakjes, verder eenige
koperen kandelaars. 3)

Zeker weten wij, dat er ook een kastje aanwezig was,
want Juli, 1631 ,,is raedsaem gevonden, dat inde consis tory-
camer een kaste zal gemaeckt worden, om de boecken ende
papieren de kercken-raed aengaende daer in te bewaren".

Behalve de „kercke-boecken" en „acten" zal in die kast
ook bewaard zijn het ,,kerckensegel". Nov. 1633 spreekt men
erover, dat men een zegel wil hebben. De Heer de Bitter
zegt, dat hij nog wel een „out segel" heeft, hij sal het
meebrengen „ter naester vergaderinge". Dit is of niet ge-
schied of het was weinig bizonders, want Februari, 1634 „is
geresolveert, dat men een kerckensegel sal laten maeken" »)
en op den datum van éen Maart lezen wij: „een brandende
bosch sal het kerkelijk segel sijn met het devijs
uror et non
consumor
en sal dit door onsen broeder Jan Martens gepro-
cureert werden."\') Het verheugt ons, te mogen zeggen, dat,

-ocr page 120-

107

de twisten met Ds. Schuylius uitgezonderd, wij nooit iets
vernemen van onaangenaamheden tusschen de leden van
den kerkeraad, evenmin tusschen de diakenen. Wij bemerken
juist, een paar maal, dat de Heeren elkander zooveel mogelijk
helpen en steunen. Als de schepen-ouderling de Bitter bij
Prins Frederik Hendrik solliciteert voor een bepaald ambt
en hij den kerkeraad, tot bevordering zijner sollicitatie ver-
zoekt „attestatie sijns leevens, handels en wandels" en tevens
een aanbevelend schrijven, dan zijn de broeders daartoe ter-
stond bereid en wordt een project eerst opgesteld en daarna
in de volle vergadering goedgekeurd. Ja zelfs een paar leden
gaan naar den Gouverneur, den Heer van Brederode, om
dezen gunstig te stemmen voor des Heeren de Bitter\'s sol-
licitatie. En wanneer eenigen tijd later ,,onse broeder Jan
Martens", gelijk deze ouderling gewoonlijk genoemd wordt,
zijn beklag in den kerkeraad doet, „over het ongelijck ende
de groote schade, die hij lijdende was", daar de schepenen
hem zijn „fabrycschap" ontnomen hebben, dan moeten op
last der vergadering, Ds. de Wael en de Pensionaris van
Zonst bij de ,,kerkmeesters" deze zaak in het reine trachten
te brengen.

Hoewel aan de ambten van ouderling en diaken veel moeite
verbonden was, toch waren er steeds genoeg liefhebbers, die
deze kerkelijke betrekkingen begeerden. Wel bedankt een
enkele maal een der verkozenen en wordt dan, zonder nieuwe
verkiezing, steeds aangewezen degene, die na de wettelijk
benoemden, de meeste stemmen op zich vereenigd had, doch
zij die het ambt niet aanvaarden, weigeren, omdat zij het
aireede te druk hebben of veeltijds buiten de stad zijn.
Nimmer hoort men van onwil of ongeneigdheid. Als een be-
noemd ouderling meent te mogen bedanken, deelt hij zijne

No. 20, fol. 02 ed 03.

In het lidmatenboek No. 14, fol. 2 lezen wij: „Jan Mertensen, schil-
der en fabryck van do kerckmeestcrs alhier."

*) No. 20, fol 74.

-ocr page 121-

— io8 —

redenen den kerkeraad mede, doch als deze ze niet genoeg-
zaam dringend en overtuigend acht, legt hij zich bij die
uitspraak neer en neemt het ambt aan.

Hoezeer men op de kerkelijke bedieningen gesteld was,
leert ons hetgeen bij de verkiezing in het jaar 1631 is voor-
gevallen. Er waren vier diakenen benoemd, de namen
worden in de kerk afgelezen, doch daar heeft eene vergissing
bij plaats. Een der verkozenen wordt vergeten en afgelezen
wordt de naam van een ander.

De kerkeraad wil de fout herstellen, hij geraakt echter
daarbij in groote moeielijkheden. Wel is het allen terstond
duidelijk, dat de verkozenen moeten gehandhaafd blijven,
doch hij, wiens naam abusieveHjk is afgelezen, zoude zeer
gebelgd zijn, als hij nu geen diaken werd. Men gevoelt het
lastige van het geval en besluit ook dezen broeder als
diaken aan te nemen. Dus dan vijf en niet vier diakenen
in de vier vacatures? Dat gaat ook moeielijk en men meent
een uitweg gevonden te hebben. Een der benoemde diakenen
was zekere Hans Laurenssen, die, in de Vughterstraat
wonende, waarschijnlijk een winkel had, en ook toeliet, dat
men te zijnen huize brandewijn dronk. Voordat hij verkozen
was, had hij beloofd daar een einde aan te zullen maken.

Doch ziet, het was enkel bij de belofte gebleven. Schuy-
lius, Udemans en de Weert zullen nu naar hem gaan en
hem mededeelen, „dat hij in sulcken geval dit ampt met
stichtinge nyet en can bedienen".®) Zoo gemakkelijk loopt
het echter niet af. Heeft eerst Hans Laurenssen er niet tegen
afstand te doen van het diakenschap, het niet schenken van
brandewijn „aen een bekent persoon, een buerman off een
ander, die quam om al staende een teuchsken te drincken",
kon hij bezwaarlijk volhouden „overmidts de neeringe soo
sober was", als het hem later blijkt dat zijn naam al een-

1) No. 20, fol. 227 en 163.
«) No. 20, foL 96.

-ocr page 122-

— log —

maal afgelezen is, wordt het voor hem een geheel ander
geval.

De Heeren treffen hem en zijne vrouw aan ,,in sulcken
posture, dat se ten seersten bedroeft ende beroert waeren,
overmidts den naam van
Hans Laurenssen, eens geprocla-
meert was, ende dat hij nu soude voorbijgegaen worden,
\'t welcke sij oordeelden, dat sonder vercortinge in haeren
goeden naem binnen en buiten de stadt, ende lasteringe van
de kercke selffs nijet en conde geschieden, dat sij daerom
liever wilden beloven geen brandewijn meer te schencken
binnen haer huys, het sij sittende off staende".^) Zoo iemand
nu niet aannemen als diaken, dat zoude onmenschelijk
wezen, de kerkeraad gevoelt het en in plaats van vier wor-
den in 1631 vijf diakenen bevestigd. Het volgend jaar bij
de verkiezing bepaalt de kerkeraad „dat 3 ouderlingen sou-
den vercoren werden ende 2 diaconen, ende dry afgaen om
\'t getal der diaconen te reduceeren op den ouden voet",\'^)
en zoo komt de zaak weder in orde. Het spijt mij, te
moeten verklaren, dat anno 1635 Hans Laurenssen weer
lustig aan het tappen is en in den kerkeraad daarover toen
veel te doen is geweest.

De kerkeraad was een eerbiedwaardig college, met weinige
vlekken of rimpels. Telkenmale, voordat het avondmaal ge-
houden wordt, heeft er plaats een „onderlinghe censura mo-
rum" en het doet ons genoegen steeds te mogen vernemen,
dat ,,niemant onder alle de broederen predicanten, ouder-
lingen ende diaconen is bestraffelijck bevonden, ende sijn de
broeders voor haere goede diensten bedanckt ende vermaent
in het goede voortaen te continueeren",®) of, dat „de broe-
ders (door de genaade Gods) sijn gedisponeert bevonden, om
aen de H. tafel te verschijnen, sonder eenige swarigheijt

No. 20, fol. 97.
») No. 20, fol. 132.
\') Zio b.v. No. 20, fol. 132.

-ocr page 123-

— HO —

bevonden te hebben".^) Slechts eenmaal wordt door den
praeses eene vermaning er bijgevoegd. Wij lezen, dat Oct.
1631, na gehouden censura morum, „een generale verma-
ninge is geschiet tot Christelijcke godsalicheijt des levens,
dat yder hem toch wilde wachten van alle \'t geen scanda-
leus was, specialijck van danserie".^)

Aan dezen kerkeraad was opgedragen het bestuur der
Gemeente. Wij begrijpen, dat hij daartoe wel berekend was
en zijn taak opvatte in dien zin, dat hij niet enkel de
gemeente bestuurde, doch ook voor het welzijn der gemeente
of der enkele leden zooveel mogelijk zorgde. Niet alleen
stond men hen, die zich tot dit college wendden, om hulp,
bijstand of wat ook, met raad en daad bij, steeds hield men
ook een waakzaam oog op al wat den bloei, den goeden
naam of de faam der gemeente zoude kunnen schaden. Bij
twisten trachtte de kerkeraad door bemiddelend optreden,
verzoening tot stand te brengen, bij vergrijpen van zede-
lijken aard werden de schuldigen ernstig berispt en ver-
maand zich ^te beteren en bij onwil werd terstond het be-
kende tuchtmiddel „ontzegging van het H. Avondmaal" op
de wederspannigen toegepast.

Niet alleen echter zuiver kerkelijke zaken, ook vele bur-
gerlijke questies werden door den kerkeraad behandeld.
Slechts zelden wijzen de leden iets af, als zijnde „politijck";
wel gebeurt het een paar maal, dat een geval hun te lastig
wordt en zij het dan aan den Magistraat overdragen.^)

Het baart dikwerf verwondering op te merken, waarmede
de kerkeraad zich al niet bemoeit of wat al niet hem ge-
vraagd of opgedragen wordt. Het zoude ons te lang op-
houden, thans daarover in den breede te handelen. Enkele
questies hebben wij bij de bespreking van het kerkelijk en

1) Zie b.v. No. 20, fol. 37.

No. 20, fol. 94.
3) No. 20, fol. 75 en elders.
<) No. 20, fol. 125.

-ocr page 124-

— III —

het christelijk leven in het oog te vatten, doch als bewijs,
dat van dezen kerkeraad veel gevergd werd en hij ook veel
op zich nam, willen wij een paar gevallen aanhalen. Zoo
doen eenmaal oude vrouwen bij den kerkeraad haar beklag,
dat zij in het „vrouwen huijs achter het swart leeuwken"
niet genoeg te eten krijgen. De kerkeraad spreekt den rent-
meester aan over deze klachte en zegt tot de klaagsters,
dat als het niet verbetert, zij maar tot hun college terug
moeten komen. Daar de vrouwen niet weder verschijnen
heeft de kerkeraad zeker succes gehad met zijn optreden.\')
Een andere maal vraagt de magistraat, wat eene vrouw,
wier man sinds zeven jaar verdwenen is, hebbe te doen, om
te kunnen hertrouwen. De kerkeraad geeft daaromtrent
breedvoerig advies.\'\')

Wanneer, doordat het leger van den Prins in de buurt is,
er in den Bosch meerdere soldaten zullen verblijf houden,
dan wil de kerkeraad verzoeken, dat ,,die van de religie
mochten exempt ende vrijwesen van het houden der soldaten."

Doch in de volgende vergadering besluit men de zaak
voorloopig nog te laten rusten.®)

Hadden bij de overgave der stad de oude Bosschenaren
van uit Brussel paspoorten gekregen, om vrij op het platte-
land te reizen, op verzoek van eenige lidmaten spant de ker-
keraad er zich voor, om deze gunst ook te verwerven voor
de „borgers, die hier van buyten ingecomen sijn".1)

Ik geloof dat wij met deze voorbeelden kunnen volstaan,
en genoegzaam aangetoond hebben, hoezeer, zoowel het gees-
telijk als stoffelijk welzijn der gemeenteleden den kerkeraad
ter harte ging. Een open oog hadden deze opzieners der
gemeente voor alles wat den bloei der kerk kon bevorderen

-ocr page 125-

— 112 —

en met alle macht gingen zij tegen, wat belemmering of
vermindering mocht teweeg brengen.

Wij begrijpen dan ook, dat de heeren ten zeerste waakten
tegen dat wat in die dagen „paepsche stouticheden" werd ge-
heeten en speciaal ook hun aandacht wijdden aan den aan-
was der Gemeente door overgang van dezulken, die ,,tot het
Pausdom" behoorden.

Breedvoerig zullen wij dit thans niet verhalen, de zaak
komt later ter sprake, alleen zij, om den ijver der kerkeraads
in dezen aan te toonen het volgende vermeld.

Aug. 1631 besluit de kerkeraad: „Sullen ook alle ingese-
tenen van de stadt, daer van eenige hoope is neerstelijck aen-
gesocht en ge visiteert werden, ende daer van alle weeken
rappoort geschieden. Houden haer ook alle broederen vermaent
en gelast, alle woensdagen in te brengen en bekent te mae-
ken de naemen van soodanige persoonen, daer eenige ap-
parentie van mochte sijn".^)

Bedoeld worden natuurlijk Roomschen, die wellicht tot de
gereformeerde kerk willen overgaan en wij gevoelen duide-
lijk, hoezeer deze zaak de sympathie des kerkeraads heeft.
September van hetzelfde jaar worden dan de namen van acht
personen in de vergadering genoemd.®)

In Augustus 1634 treffen wij deze questie wederom in de
acta aan en lezen wij: „na dat onder de broederen enquete
is gedaen, omme kennisse te mogen hebben van sodanige
luijden daer van hoope ende apparentie mochte sijn, omme
tot de religie gewonnen te mogen werden, sijn eenige ontdeckt,
die de broederen bij goede gelegentheden sullen soecken aen
te spreken ende door alle goede middelen induceeren".®)

Met dit meegedeelde kunnen wij volstaan en uit al
het in deze paragraaf verhaalde, zal ons reeds duidelijk
genoeg de belangrijke en gewichtige plaats van den kerke-

-ocr page 126-

— 113 —

raad in het godsdienstig, kerkelijk en ook maatschappelijk
leven dier dagen in den Bosch gebleken zijn.

Hebben wij in de vorige paragraaf nog afzonderlijk ver-
meld den arbeid, dien de predikanten hadden te verrichten,
ook ten opzichte van het werk der ouderlingen en diakenen
willen wij dit doen. Over de diakenen kunnnen wij thans, daar
in de paragraaf, waarin de armenzorg behandeld wordt, hunne
taak weder ter sprake komt, zwijgen. Zij waren belast met
de kerkelijke armenzorg.

De ouderlingen met de predikanten den kerkeraad vor-
mend, hadden te verrichten al wat den leden des kerkeraads
was opgedragen. Zij hadden de predikdiensten bij te wonen
en deden dit ook getrouw, vooral in de groote of S. Janskerk.
In den canon op den predikdienst lezen wij enkel de bepa-
ling, dat bij de Predicatiën in St. Pieters kerk steeds twee
ouderlingen tegenwoordig moeten zijn i), voor den dienst in
de S. Jan was dergelijk gebod zeker onnoodig.

Met de predikanten hadden de ouderlingen het huisbezoek
te doen telkenmale voor de bediening van het avondmaal®),
en verder met de predikanten te houden, de „examinatie
van de lidtmaeten".

Nevens de predikanten vormden twee of drie ouderlingen
een commissie ,,om aengesproken te worden, wanneer dat
men ijemand van buijten, terwijle hier noch eenige plaetse
vaceerende is, soude willen op den stoel brengen ende pre-
diken laten". *)

Des Zaterdagsmiddags had éen der ouderlingen met een
predikant zitting te nemen in de consistoriekamer „tot het
ondertrouwen". Bleef de aangewezene absent, dan had hij
„een schellinck" verbeurd. ®)

Zio Bijlage III.

Zie b.v. No. 20, fol. 17 en 105.
Zie bv. No. 20, fol. 94.
\') Zio b.v. No. 20, fol. 124 en Bijlage III.
=) No. 20, fol. 196.

-ocr page 127-

114

Ziedaar enkele der ambtsplichten van de broeders-ouder-
lingen. Wij behoeven er niets meer aan toe te voegen, enkel
herinneren wij er nog even aan, dat in de talrijke commissies
door den kerkeraad benoemd, ter behartiging der kerkelijke
belangen, zoowel binnen als buiten de stad, ook altijd een
of twee ouderlingen gekozen werden. Waarlijk hun ambt
was geen sinecure en het verheugt ons, dat uitgenomen de
nu en dan voorkomende opmerking, dat wegens absentie
van verschillende leden, eene vergadering „vrij swack" was,
geene klachten over de ouderlingen geboekt staan.

Onze ouderlingen waren flinke, degelijke mannen en al
treffen wij telkens nieuwe namen aan, daar zijn toch ook
enkele personen, die, bij herhaling herbenoemd en geconti-
nueerd wordende, als het ware eene vaste plaats in het col-
lege innemen.

Onder dezen noemen wij met name: Jan Martense, den
Pensionaris van Zonst, die na eerst diaken te zijn geweest,
daarna steeds ouderling was en bovenal den Heer Schepen
David de Weert. Deze laatste, die, naar ons lidmatenboek
aangeeft, met vrouw en schoonzuster uit Amsterdam in den
Bosch is komen wonen, was bij de verandering der regeering
den 25®ten Sept. 1629 tot schepen der stad benoemd en
werd 26 October ouderling, welk ambt hij al ,de jaren, die
wij bespreken, heeft waargenomen. Voor zoover wij uit de
acta oordeelen kunnen, was deze man een edel, rechtschapen
mensch, een sieraad der gemeente, een steun voor elk recht-
geaard predikant. Eenmaal blijkt, dat hij met Trigland in
correspondentie staat en Voetius noemt hem met waardeering,
er trotsch op zijnde, dat hij met David Sweerts de Weert
bevriend en goed bekend is.

Aan zijne nagedachtenis en aan die zijner ambtsbroeders
brengen wij gaarne onze gepaste hulde.

Mr. van Heurn a. w. Deel H, bl. 456, 460. Oudenhoven, Beschrij-
ving der Stadt en Meijerije. Stuk II blz. 84.

No. 20, fol. 97 en Dr. Duker a. w. blz. 328 in de tweede aanteekening.

-ocr page 128-

HOOFDSTUK HL
Het Gemeenteleven.
§ I-

Uitwendige Toestand der Gemeente.

In zijne leerrede gehouden ter herdenking van het eerste
eeuwfeest der Classis „\'s Hertogenbosch" verklaart Ds. C.
de Witt, dat bij de overgave der stad „het aantal der Gere-
formeerden uit de Stat zeer gering was, zoodat
zij binnen
het Doop-hekje hebben konnen plaats vinden".
») Wij zagen in
het eerste Hoofdstuk reeds, dat den igden ggpt. 1629 slechts
een „gereformeerd lidmaat" binnen deze veste verblijf hield.
Wel waren er toen ook van de „vorighe inwoonders", die
de Gereformeerde Religie toegedaan waren, immers voor het
avondmaal van 23 Dec. hebben zestien van deze ,,vorighe
inwoonders belijdenisse gedaen, sijnde geteekent met dit
teeken | ", en met hetzelfde teeken wordt nog een
persoon aangeduid, wiens naam vermeld staat in de lijst
van hen, sijnde van elders tot \'s Hertogenbosche komen
wonen nae het overgave der Stadt ende hebben haer be-
lijdenisse gedaen". Ook van de op 19 December aangenomen
lidmaten worden nog twee met dit teeken aangeduid. Hieruit
blijkt, dat einde 1629 van de oude Bosschenaren twintig
door openlijk lidmaatschap behoorden tot de Gereformeerde
Religie. Wel zullen er toen meerdere Bosschenaren geweest
zijn, die schoon geene lidmaten der kerk zijnde, den

Do Witt. Eorstc Ecuwon-fccst. \'s Hertogenbosch 1741, blz. ö7.

-ocr page 129-

— io6 —

Hervormden Godsdienst waren toegedaan, doch wij kunnen
niet anders dan de waarheid van de Witt\'s gezegde toegeven
en meer dan voldoende is hiermede weerlegd het in 1610 te
Brussel loopende gerucht, dat in den Bosch zich „omtrent
tweeduizend Hervormden onthielden, die naar de naast-ge-
legen Geldersche en Hollandsche Dorpen te Kerk gingen".

En terecht heeft de geestelijkheid naar aanleiding van dit
gerucht verklaard, „dat hun niet bewust was, dat zig eenige
Hervormde binnen de Stad onthielden, en dat alle de In-
woners zuivere Roomschgezinde waren"

Vragen wij nu, hoe de toestand was in 1630 en volgende
jaren, dan willen wij beginnen met een citaat uit Oudenhoven
te geven. Sprekende over de predikanten, die in 1630 te\'s-Her-
togenbosch dienst deden, zegt onze historieschrijver: „Dese
bemerckende dat vele eenvoudige door verscheyde tastelijcke
leugenen ende lasteren, seer jammerlijck wierden geblint-
doekt, ende door dat middel in blintheijt, buijten het ghehoor
van Godts Woort gehouden, soo hebben sy, met voorgaende
communicatie ende consent vanden Achtbaren Magistraet,
doen drucken ende openbaer aenslaen sekere Manifeste."

Oudenhoven ontleent deze woorden aan het ,,Manifest,"
geschreven door de vier predikanten en er blijkt uit, dat de
Godsdienstleeraars grooter toeloop verwacht hadden, dan
welHcht hun ten deel viel. Hadden zij gedacht, dat spoedig
het grootste deel der Bosscher inwoners tot de ,,gereformeerde
religie" zoude overgaan, dan hebben zij eene iUusie gekoes-
terd, welke geene werkelijkheid is geworden. Doch aan den
anderen kant stelle men de zaak ook niet in te ongunstig
licht en Hezenmans maakt zich aan overdrijving schuldig,
als hij schrijft: „Maar de tijden waren vervlogen, waarinde
nieuwe leer toeloop had, vruchteloos ijverden de predikanten:

Zie de Inleiding.

Oudenhoven. Beschrijvinge. Editie 1649 blz. 142. Ovor het Manifest
spreken wij later. Het is van 16 Mei 1630.

-ocr page 130-

117

hunne stem klonk in ledige kerken, waar het publiek kwam
wandelen en schertsen."

En onjuist zijn ook deze woorden: „Maar even als vroeger;
niemand kwam naar hun prediken luisteren."

Wat nu het „wandelen en schertsen" betreft, daarop komen
wij later terug, wat de andere beschuldigingen aangaat, het
oudste lidmatenboek is daar, om de ongegrondheid ervan aan
te toonen.

Wij zagen reeds in ons eerste Hoofdstuk, dat einde 1629
meer dan tweehonderd ,,lidmaeten" hier woonden, daaronder
ook die van de Roomsche religie tot de Gereformeerde waren
overgegaan.

Nu werden voor elk avondmaal, welke plechtigheid in
1630 driemaal en daarna steeds viermaal per jaar gevierd
werd, ingeleverd de attestaties der „nieuwaengecomenen" en
telkens werd ook „examineeringe van aennemelingen" ge-
houden en de hiervan bestaande lijsten, die heel wat namen
bevatten, geven het duidelijk bewijs, dat de Bosscher Gere-
formeerde Gemeente zich in vrij grooten bloei mocht ver-
heugen.

Van de oudere bewoners der stad treffen wij, ook na de
eerste opgaven, eveneens verschillende namen aan. Boven de
lijst van ,,lidmaeten, die haere belijdenisse gedaen hebben
tegen \'t Avontmael gehouden den 21 Aprihs 1630" lezen wij
weder de opmerking, „die van de oude bosscher inwoonders
sijn, werden onderscheijden bij dit teeken | ," en dan
vinden wij dat teeken drie en twintig maal in eene lijst van
drie en veertig namen. Voor dat avondmaal worden boven-
dien nog negen en tachtig attestaties ingeleverd en de vol-
gende lijsten zijn wel iets, doch niet veel kleiner. Nu vergeten
wij natuurlijk niet, dat er ook lidmaten stierven of vertrokken,

Hezenmans \'s Hcrtogenbosch. blz. 40.

ibidem, blz. 41.

Tijdens het beleg waren er in den Bosch elf duizend driehonderd in-
woners.

-ocr page 131-

— ti8 —

doch de vermeerdering weegt verre op tegen de vermindering
en terecht mocht men spreken niet alleen van eene „teere"
doch ook van eene „aenwassende gemeijnte." Het genoemde
teeken treffen wij later nog wel aan, doch meestal het woord:
,,Bossenaers," een enkele maal: „deese vrouwe is van den
Bosch, te vooren paeps geweest sijnde."

Welnu de woorden „Bossenaer of Bossenaers" komen in
de lijsten meermalen voor en niet enkel staan zij vermeld
bij namen van leeken, ook bij den naam van een tot de
religie overgeganen geestelijke. Zoo lezen wij in de lijst van
hen „van nieus, met de belijdenisse des geloofs aengenomen
den 9 April 1634", „Bossenaer Dominus Nicolaus van Os,
woonende op de merckt". Aangeduid wordt hiermede de mon-
nik uit Eindhoven, wiens naam bij herhaling in de Acta
voorkomt, daar hij maar niet het hem toekomende uit het
klooster kon krijgen en hij zelfs tot bij den Prins werd be-
lasterd. 1)

Wij begrijpen het, dat men bovenal ingenomen ermede
was als priesters of nonnen neiging toonden voor de gere-
formeerde religie."

Dergelijke personen steunde men gaarne en stond hun zoo-
veel mogelijk bij. De Acta geven er op meer dan eene plaats
getuigenis van.

Zoo b.v. Januari 1631, „heeft D. praeses voorgedragen
de gelegentheijt ende staet van een seker Nonne, die uijt
sucht ende smaak van onse religie hier tot ons uijt een
clooster van Weert is overgecomen, hoe dat se wel wat
diende van eenigh onderhoud voorsien ende soo by ons ge-
tracteert te worden, dat men oock anderen door locken
mochte, soo\'t mogelijck ware. \'t Welck bij den kercken-
raed aengenomen sijnde, is den broederen Diaconen ge-
ordineert, op haere gelegentheijt acht te hebben en haer

1) Zie Hoofdstuk H § 2.

-ocr page 132-

119

sooveel toe te leggen, als sij na discretie oordeelen sullen de
voorsz. vrous-persoon van noode te wesen".\')

Maart 1634 steunt men met geld en anderzins „Cornelius
Majoli voor deesen een Franciscaner monnik, die, nu tot ons
is overgecomen ende onse religie heeft aengenomen".®)

In Juni heeft men het weder over een pastoor, die „sich toont
seer geinclineert, om het Pausdom te verlaten" en besluit
men „hem de hant te bieden."®) September wordt een brief
van dien pastoor in de vergadering gelezen en hem geant-
woord, ,,om in so hoogwichtige saeke niet onbedacht te gaen"
en verder, dat men hem zooveel mogelijk wü bijstaan." 1)

Maart 1635 krijgt een ,,gewesen monnik van het clooster
tot Roermond" een brief van den kerkeraad mede voor D.
Rotarium predikant aldaar. ®)

Dit zij genoeg, om te laten zien, hoezeer men er op gesteld
was de gemeente uit te breiden, vooral ook door Roomschen
te brengen tot de Gereformeerde Religie. Steeds, wij zagen
het in de vorige paragraaf, werd het oog gehouden op hen
van wie „eenighe apparentie off hope" was en wij zagen
tevens, dat verschillende malen overgang van Roomschen
plaats had.

Geschiedde ook het tegenovergestelde ?
Wij hebben reeds medegedeeld, dat eenmaal „een jonghe
dochter door onbehoorlijcke middelen, gelijc men ver-
staet is afgetrocken door die van het Pausdom van onse
kercke" en dat men dan bij den Hoogschout wil trachten
te bewerken, dat zulks niet meer kan geschieden.®) Een
paar keer vallen questies voor over verschil van religie bij
voorgenomen huwelijken. Zoo weigert een kapitein zijn zoon

-ocr page 133-

— 120 —

toestemming, ook al om deze reden, „dat oock de parture
hem niet en conde behaghen ten aensiens, dat ze paeps ge-

sint is____" De zoon wil echter geen afstand doen; hoe de

zaak afloopt, weten wij niet.

Een ander maal vraagt de Magistraat den kerkeraad
om raad: iemand wil trouwen, doch de vader der bruid,
die Roomsch is, weigert zijne toestemming. Het schijnt
dat de jongelui nu buiten huwelijk met elkander willen leven,
want de kerkeraad adviseert, daar het meisje twee en twintig
jaar is „dat het houweüjck voortgae", daar dit beter is,
„dan dat de voorz. jongelieden in onecht ende hoerdom bij
malcanderen blijven souden." Wij weten ook hier niet, hoe
deze questie in het reine is gebracht.

Verder wordt eens geklaagd over een priester in het gast-
huis, die eene soldatenvrouw „het sacrament tegen har danck"
zou hebben opgedrongenen in Juni 1634 is er sprake van
„wat groote schade van de Nonnen in het gasthuys aen de
sielen der crancken dagelijcx geschiedt".")

En, tenslotte, wil Febr. 1632 de kerkeraad „bij de müitaire
ende politycke collegien" verzoeken orde te stellen op
het volgende misbruik, dat bij sommige soldaten plaats had.
Dezen „die met bossche vrouws-personen comen te trouwen,
gaen, om haere bruydts te gelieven, eerst trouwen bij de
papen, ende comen daerna trouwen in de kercke".\'^) Meer
vinden wij over inwerking van de Roomschen op de Gere-
formeerden in die dagen te \'s Hertogenbosch wonende, niet
vermeld, dan nog enkel dit, dat ook van een koster verluidt,
dat hij de mis bijwoont en daarom moet hij worden ont-
slagen ®) en dat aan dezelfde wijze van doen zich de „honde-

-ocr page 134-

— 121 —

slager" der groote kerk schuldig maakt, die nu ook zijne
betrekking moet missen. En ik geloof, dat wij uit deze
schrale gegevens gerust de conclusie mogen trekken, dat de
zucht naar het Roomsche bij de Gereformeerden niet groot
was; zekerlijk zoude de kerkeraad, wanneer meerdere over-
gangen waren geschied, daar het stilzwijgen niet over hebben
bewaard .2)

De belangstelling der gemeente het weinig te wenschen
over. Slechts eens vernemen wij eene klacht. In de acta van
i6 Nov. 1633 lezen : „Also het goede werk van cate-
chisatie merkelijk verslapt en vermindert, is een yder der
broederen vermaent, alle christelijke devoiren te willen aen-
wenden, in voege als hij best sal kennen, om dat goede lof-
lijke en stichtelijke werk, tot een beteren opgang en voort-
gang te brengen".®) Doch daartegenover staat het blijde
bericht van 8 Juni 1634 = „Alsoo het gehoor seer aenwast
sulcks dat alle die int S. Janskerke coomen niet hooren
connen en die achter aff staen qualijk ijt connen verstaen,
is goet gevonden dat men des sondachs te 9 uren 00c in de
S. Pieterskerk sal prediken; en is opt predicken soodanighe
ordre geraemt, naementlijk dat des Woensdach niet sal ge-
predickt werden. 2, dat de vroechpredicatie, die in S. Pieters-
kerke plach te geschieden int S. Janskerke sal gedaen werden.
Dat men des dynsdachs \'s morgens ten acht uyren sal pre-
diken, en donderdachs en des vrijdachs \'s avonts — en dat
al int S. J. kerke en sal deese ordre de gemeente op ge-

9

-ocr page 135-

— 122 —

voegelijckste voorgestelt werden, gelijc ooc de broederen de
Ouderlinghen hebben aengenooraen, soo yt te seggen soude val-
len aengaende de affschaffinge van de woensdaegsche (de welcke
doch geschiedt is teegen het gemeen ad vijs van de predicanten)
dat se sulcks bij de gemeente sullen op bequaemste soeken te
reguleeren, opdat het niet alsoo geduyt soude moghen werden,
alsoff de predicanten te zeer hare gemack souden soecken".

Hieruit meenen wij gansch iets anders te lezen, dan dat
de kerken leeg waren.

Maar men praatte en schertste en wandelde toch onder
den dienst!

Zeker ook ons Actaboek meldt hier iets van. Wij lezen
in de acta d.d. 22 Dec. 1632 : ,,Nadien men heeft gemerckt,
dat sommighe voor een gewoonte hebben, wanneer dat Gods
woord gelesen word, dat se dan gaen wandelen ende praten
door de kercke henen over ende weer, soo is bij de kercken-
raed goed gevonden, om dit schandael weg te nehmen, dat
men de gemeente daertoe aenspreken ende vermaenen sal,
dat sulcx niet meer gesien of gespeurt worden mochte".^)

Wij moeten echter deze zaak niet te zwaar opnemen. Het
praten onder het lezen van den voorlezer was een euvel, dat
ook elders voorkwam en wanneer volgens Hezenmans een pu-
blicatie van Hoogschout en Schepenen noodig was, om het
door de kerken loopen of het er goederen doordragen en
met wagens door de kerk rijden tegen te gaan, dan hebben
wij hier toch met iets buitengewoons te doen, waaraan wel-
licht enkele Roomschen zich schuldig maakten, evenals aan
het door hem genoemde „smaadheid aandoen aan hen, die
ter kerk gingen".®) Want al hebben in die dagen zeer zeker

-ocr page 136-

— 123 —

de Gereformeerden minder van de Roomschen te hjden ge-
had, dan de Roomschen van de Gereformeerden en meenden
deze laatsten dat reeds ,,groot onheyl ende verdriet hier de
kercke Gods ontstaet ende overcomt" als de „gemeijne lieden
soo ongemolestreert hare conventiculen houden ende hare
religie ende godsdienst binnenshuys oefïenen, waer en wan-
neer sy willen,"kleine plagerijen hadden zij toch ook wel
van Roomsche zijde te verduren. Zoo vinden de diakenen
Nov. 1631 in het ,,saxken" een ,,pasquille," waarin leelijke
dingen staan over den kerkeraad en men besluit, dat „wan-
neer de diakonen sulcke briefkens in de hant sullen vallen,
dat zij deese terstonts willen breecken of int vuer werpen
ende de saeke still willen houden, dewijle de kerkeraet oor-
deelt, dat aldus de beste wijze is, om soodanighe brieffkens
te weeren". Billijkheidshalve wil ik hier echter opmerken,
dat ook een kwaadwillig gereformeerde het gedaan kan hebben.

De gemeente bestond uit vele burgers, doch natuurlijk
ook uit vele militairen. Nu werden de leden zoo getrouw
mogelijk in hunne huizen bezocht. Wij zagen reeds, dat de

-ocr page 137-

— 124 —

stad in vier „quartieren" was verdeeld. Het veelvuldig
verhuizen der militairen vergemakkelijkte die taak niet en
toch wenschte men dezen op te zoeken.

In Oct. 1631 spreekt de kerkeraad erover en het resul-
taat dier besprekingen is aldus: „Also het verhuijsen van
de militaire personen van het eene quartier in het andere
vele confusie en disordre in de visitatie van de lidtmaeten
causeert, is goetgevonden, om sulx te remedieeren, dat men
telckemael tegen den tijt des avontmaels sal publiceeren,
dat ijder soo dickwils als hij overhuijst sulx sal willen bekent
macken". i) Waarlijk, de predikanten en ouderlingen hielden
de hand aan de gemeente, maar het zoeken naar de leden
zonder dat het juiste adres bekend was, viel hun zeker ook
zwaar. Dat men voor den bloei der gemeente de oogen steeds
geopend hield, blijkt duidelijk uit deze aanteekening van den
^den Maart 1636; ,,Is oock goetgevonden, dat seker smit,
wonende tegenover de Minne Broers kercke, die weleer
placht tot het gehoor van Gods Woord in onse kercke te
comen, ende nu uijt eenig miscontentement achter blijft,
sal vande broeders predicanten aengesproken ende vermaent
worden wederom in onse vergaderinge te comen Gods Woord
aen te hooren; ende is sulcx te doen vooral in last gegeven
hem, in wiens quartier de voorsz. persoon woonachtigh is".

Tot zoover over den uitwendigen toestand der Gemeente,
den inwendigen toestand stellen wij ons voor oogen bij de
behandehng van het Kerkelijk en het Christelijk leven.

Het is zeker hier de plaats om te spreken over het
Kerkelijk Verband, waartoe de Bosscher Gemeente behoorde.

Nu kunnen wij beginnen met te zeggen, dat gedurende
de jaren, welke wij behandelen de kerk van den Bosch noch
onder eene bepaalde „Classis" evenmin onder eene „Synodus"
ressorteerde. De Gemeente stond afzonderlijk; was haar

-ocr page 138-

— 125 —

eigen „classis" en haar eigen „synodus" en dit is zoo ge-
bleven tot het jaar 1641. Dit blijkt bij herhahng uit onze
„Acta".

In 1631 wil een candidaat geëxamineerd worden en na
gemeenschappelijk overleg, wordt hem de raad gegeven
„sich te laten examineeren bij de een of de ander naburige
„classis", daar hier „geen formeele classis is". 2)

Wanneer wij, bij de bespreking van de reformatie der
Meierij, behandelen de beroeping van een predikant voor
Eindhoven en van zes predikanten voor zes verschillende
dorpen, zullen wij zien, dat de Bosscher kerkeraad telkens
optreedt als ware hij eene classis.

Wel worden ook in deze eerste jaren pogingen aangewend,
om te komen tot de stichting eener classis en om zich te
stellen onder eene bepaalde Synode, doch telkens lijden deze
pogingen schipbreuk en stuiten ze af, ook al op den onwil
van den Magistraat, die het liefst een „Brabantsche Synodus"
had zien tot stand komen.

Schijnt het verder in den eersten tijd, dat, als men niet
kan geraken tot oprichting van een nieuw,,Synodus", men
zal gebracht worden onder het „Synodus" van Zuid-Holland,
later geeft men de voorkeur aan het Synodus van Gelderland,
waarbij men ten slotte in 1641 ook als „halve classis" is
ingelijfd.»)

Deze zaak is, in het kort medegedeeld, aldus gegaan.
Aug. 1631 vernemen wij het eerst iets. De acta melden:
„Is ook aengedient, dat in het Zuijthollantsche synodus
voorgestelt is, omme neffens de Gedeputeerden van andere
Provinciën aen te houden bij haere Hoog. Mog., dat de
kerk van \'s Hertogenbosch onder eenige classe of synode

M No. 20, fol. 78.
No. 20, fol. 80.

Zio ook Dr. Knuttel. Prov. Acta blz. 357, 385,476.
*) Zio do Witt. Eerste Eeuwen-Feest, 1741 blz. 73—81. Ypeij en Der
mout a. w. Deel II blz. 142.

-ocr page 139-

— 126 —

wert gestelt. Waer op na behooren gelet sijnde; voor het
beste is ingesien de saeke bij provisie in suspens te houden,
en eerst af te wagten wat van de meieri sal willen vallen,
en sal sijn Excellentie ende de gecommitteerden van Haere
Hoog. Mog., die eerstdaegs alhier verwagt werden, hier-
over werden begroet per D, Praesidem Schuilium en D.
Udemannum".

De zaak blijft dan rusten tot in 1634. Den 3osten Augustus
verschijnt in de vergadering ,,D. Petrus Seporinus, als depu-
tatus synodi Geldriae", die den kerkeraad uitnoodigt zich
onder een synodus te stellen en tevens bericht, dat zijn sy-
nodus de kerk aanbiedt ,,alle vriendschap, goede correspon-
dentie en hulpe waer ende wanneer sulx soude mogen we-
sen.". Beleefd wordt hij bedankt en het antwoord hem
gegeven, dat men voorloopig niets kan beloven, omdat er
nog geen classis geformeerd is en men ook met de Hoog.
Mog. de zaak heeft te bespreken, doch voorzoover het ligt
aan den kerkeraad, zoude men zich gaarne bij de Geldersche
Synode voegen. Nu willen in 1636 de predikanten der Meierij,
dat eene classis tot stand komt en de kerkeraad besluit 31
Maart zich te begeven onder „het Synodus van Gelderlant",
vooral ook „om dat men verstaet het Synode van Gelderland
een stil ende vreedsaem Synodus te wesen". In Mei gaan
nu Ds. Leemans en de pensionaris van Zonst als ouderling
naar Arnhem ter bijwoning van de vergadering der Gedepu-
teerden van de Geldersche Synode en het schijnt, dat alles
in orde zal komen. Doch na hunne terugkeer wordt den
kerkeraad door de Hoog. Mogenden aangezegd voorloopig de
zaak te laten rusten.

Sept. 1639\'komen in den kerkeraad drie gedeputeerden van
de Zuid-Hollandsche synode, die vertellen, dat den Bosch
gesteld is onder de classis Gorcum en vervolgens onder de sy-

1) No. 20, fol. 87.

No. 20, fol. 221.

\') No. 20, fol. 292.

-ocr page 140-

— 127 —

node van Zuid-Holland. Deze Heeren hebben alreeds bij zich
het extract van de gehoudene handelingen der Zuid-Hol-
landsche synode en de resolutiën van de Hoog. Mog.

De kerkeraad deelt dit onverwachte en onverlangde nieuws
terstond mede aan den Magistraat, die genoemd college harte-
lijk dankzegt en ervoor zorgt, dat de drie gedeputeerden on-
verrichterzake vertrekken. Magistraat en kerkeraad slaan
de handen ineen en weten te bewerken, „dat hun Hoog.
Mog. hebben goet gevonden, en verstaan bij een Resolutie van
dato i6 Maart 1641, dat de Kerke van den Bosch, en des zelfs
Meijerije, op de gerechtigheit van een halve classis, onder het
Synode van Gelderlant, bij provisie, zal worden gestelt". i)

De Staten-generaal hadden echter dit voorbehoud gemaakt,
dat de Geldersche Synode er mede moest tevreden zijn. Nu
dat was deze laatste en de kerkeraad ontving bericht, „dat
het synodus van Gelderlant en Graafschap Zutphen zoude
gehouden worden den 28sten juü^ gtylo Veteri".

De Heeren predikanten Conradi en Focanus, leeraar van
Vught, benevens de pensionaris van Zonst wonen die samen-
komst bij. In September verschijnen enkele gedeputeerden
in den kerkeraad en maken bekend, dat als halve classis de
kerken van den Bosch en der Meijerije zijn aangenomen. Een-
parig hebben toen de broederen ,,de Kerken-Ordre van de Gel-
dersche Synode aangenomen" en den 15^611 October brengt
Ds. Schuihus „de aggreatie van hun Hoog. Mog." mee naar
huis.

De eerste vergadering der classis is gehouden den Dec.
van hetzelfde jaar.

Volgens de Witt, ,,waren de Leden, welke daarop ver-
schenen zijn, uit de stat D. D. Schuilius, de Waal, Lemannus,
Conradi, Valkenarius; van buiten D. D. van der Hagen, en
Focanus, respective Predikanten te Eyndhoven, en Vucht.

De Witt. Eerste Eeuwen-Feest, blz. 79.
A. w. bk. 80.

-ocr page 141-

— 128 —

Uit de Ouderlingen van de Stat was op den 4 October
gecommitteert geworden de Heer Willem van Houten, om
als Ouderling die Vergaderinge bij te wonen".

Tot 1648 is de toestand aldus gebleven; in dat jaar is
op de „Groote Vergadering" de ,,classis \'s Hertogenbosch"
als
heele classis geïnstitueerd.

Voordat wij deze paragraaf kunnen eindigen, hebben wij
nog in het oog te vatten de questie der financiën. Nu
spijt het mij wel, dat vooral het Actaboek over deze din-
gen zeer weinig zegt.

Wij vragen in de eerste plaats, waaruit betaald werden
de onkosten gemaakt door de „leeninghe" van predikanten
en welke vergoeding de tijdelijke leeraren genoten.

Het Actaboek geeft slechts de volgende twee bizonder-
heden. In de aanteekening d.d. 12 Februari 1631 lezen wij:
,,D\' oncosten, die gevallen sijn a deputatis Classis Haerle-
mensis, doen sij vergadert sijnde goet hebben gevonden,
dat D. Junius de kerk van den bosch voor ses weecken
ofte ten lanxsten twee maenden bij leeninghe soude volghen,
sullen van mijn heer Pensionaris Sonst nomine Synodi
voldaen worden".\') De Synode, zeker die van Noord-Hol-
land, betaalde dus in dit geval de gemaakte kosten, maar
of de synodes dat steeds deden, durf ik niet te zeggen en
meer dan dit weinige kan ik niet mededeelen.

De „predicanten bij leeninghe" hebben vergoeding genoten.
Daar de leening telkens geschiedt op verzoek, of in alle
geval met goedkeuring der Staten Generaal, zoo ver-
moeden wij, dat ook vanwege de Unie aan deze tijdelijke
leeraren eene extra belooning is toegekend. De reeds vroeger
aangehaalde mededeeling omtrent het opnieuw ter leen

\') No. 20. fol. 67.

-ocr page 142-

— 129 —

vragen van Ds. Udemans versterkt ons in dit vermoeden.
Wij lazen immers, dat, zoo Udemans een jaar komt, men
niet weet, uit welke middelen hij zal betaald worden, ,,nade-
mael de Ho. Mo. Heeren Staten tegenwoordich maer drij
maenden leeninge toe en laten". De moeielijkheid werd op-
gelost, doordat de Heer van Brederode beloofde: ,,daervoor
te sullen instaen".

Wat wij uit het bericht leeren is zeker dit, dat vanwege
de Staten-Generaal vergoeding werd gegeven.

Uit eene Resolutie van den Raad van State d.d. 3 Februari
1632 blijkt, dat het recht op vergoeding wordt erkend.

De predikanten van den Bosch en omgeving hebben
verzocht belooning voor negen maanden dienst te Eindhoven.
In den Raad van State vindt men dit verzoek niet onbillijk,
maar men weet niet waaruit te betalen, dan uit de Geeste-
lijke en Pastorale goederen der Meijerije.

Wij kunnen uit dit meegedeelde de conclusie trekken,
dat vanwege de Landsregeering de geleende predikanten
belooning of vergoeding genoten hebben, hoeveel deze echter
bedroeg, weten wij niet.

Ook van de stadsregeering hebben al de geleende predi-
kanten geld of geschenken ontvangen, wij leeren dit uit de
„Stadsrekeningen", welke, het zij terloops opgemerkt, ons
te dezen opzichte veel interessants doen kennen.

Wij achten de verschillende hierop betrekking hebbende
posten belangrijk genoeg, om ze over te nemen. Zoo lezen
wij in de rekening van St. Remeijs 1629 tot St. Remeijs
1630: „Item bij acte in date 17 Januarij, aenden heere
Predicant Coenrardus Markinius 56 guld. 15 st. aenden
Predicant Bushovius 31 gul. 5 st. voor haere huijshuere
ende oncosten".

„Item 21 Februarij, aenden heere Predicant Modens

No. 20, fol. 77. Hoofdstuk II § 1 blz.

Resolutiën v. d. Raad van State, 1632, fol. 69. (Rijksarchief den Bosch).

-ocr page 143-

130

uijten Haighe, voor acht weecken huijshuer tot 25 st. ter
weke, val. 10 gul."

„Item bij acte in date 11 Mert 1630, aenden heere Pre-
dicant Coenrardus Markinius, als reste van een halff jaer
huyshuere, betaelt .11 gul. 5 st."

„Item bij acte in date 13 February 1630, aen sess Pre-
dicanten bij leeninghe, van tbeginsel vant overgaen deser
Stadt hier geweest hebbende, voor een recognitie vande
dienste bij hunne E. gedaen, hun van wege deser Stadt
toegevuecht ende mede vereert met een somme van 250 gul".i)
Onder deze zes predikanten is zeker ook Modestus gerekend.
In dezelfde rekening treffen wij nog acin de twee volgende
posten: ,,Item aenden Predicant Swalmius, van Haerlem,
voor sijn Ew. dienst geduerende den tijt van sess maenden
in leeninge geweest, sijn vereert 50 gul.;" en: „Itemaenden
heere Predicant Moringius, voor sijn huyshuer en de andere
oncosten, volgende dacte in date 17 January 1630, betaelt
21 gul.
5 st."\'\')

In de rekening St. Remeys 1630 tot St. Remeys 1631
hebben wij deze twee opgaven: „Item bij acte in date 7
Februari, aen Aert van Meurs, silversmit de somme van
58 gul. voor een silveren schaele, bijden heeren schepenen
Dominé Udemans, alhier Predicant geweest, tot een gratui-
teijt mede vereert, 58 gul;" en ,,Item 25 dito, aenden Heere
Predicant Samuel Everwijn, tot een gratuiteijt, sijn Ed.
mits alhier ses maenden gepredict hadde, door beveel vande
heeren, tot een silveren schael vereert, 50 gul."®)

In dit meegedeelde hebben wij, wat de Stads-Rekeningen
geven over vergoedingen en schenkingen aan de ,,predican-
ten bij leeninghe" toegestaan en vereerd. Of Udemans voor
zijn tweede verblijf alhier van stadswege iets heeft ontvangen,
blijkt uit de rekeningen niet, evenmin, of aan Junius voor

Stadsrekeningen, Deel II blz. 1359.

2) Ibidem blz. 1361 en 1362.

Stads Rekeningen, Deel II. blz. 1368.

-ocr page 144-

131

den tijd, welken hij hier „bij leeninghe" heeft doorgebracht,
eenig geld door de Heeren Schepenen is geschonken.

De „eijghen predicanten" hadden natuurlijk traktement,
hoe groot dit echter was, kan niet met zekerheid worden aan-
gegeven. De oudste opgave, die schrijver dezes gevonden
heeft is van het jaar 1677.

Volgens de rekening van den rentmeester der Geestelijke
Goederen binnen \'s-Hertogenbosch over 1677, ^ol- 264, bedroeg
het ja arlijksche traktement der verschillende predikanten voor
ieder de somme van f 900.^) Nu zijn wel oudere resoluties,
zoowel van den Raad van State als van de Staten-Generaal
ingezien, maar eene bepaalde som wordt nergens genoemd.

Wij kunnen hier volstaan met aan te halen de Resolutie der
Staten-Generaal van 23 Sept. 1631 „Is gelesen de rescriptie
des Raedts van State van den ao^ten deses op haer Hooch
Moog. resolutie van den 17 derselver maent, inhoudende dat
haer E, hebben doen naesien hoeveel dat de tractementen van
de predicanten ende anderen op \'t comptoir van den
rentmeester der geestelicke goederen bihnen \'s-Hertogen-
bosch geadsigneert meerder bedragen als \'t incomen
van \'t selffde comptoir ende waarmede het defect soude
cunnen gesuppleert worden ende dat haer E. bevinden,
dat de tractementen, die alle drije maenden moeten
betaelt worden bedragen de somme van 1337 £ 12 s. 8 d.
soodat alle drije maenden te cort compt 505 £ 16 s. 8 d.
ende in \'t jaer 2023 £ 10 s. ende dat haer E. niet anders
cunnen adviseren dan dat sij geen middel en weeten om
het voors(te)cort te suppleeren ende de tractementen van
de voors. predicanten alsoo te vinden.

Waerop gedelibereert sijnde is goetgevonden ende verstaen,
dat de gemelte Raedt van State het jegenwoordichachterweesen
van de predicanten ende andere persoonen in den Bosch, op

Dezo Rekening is aanwezig op het Rijks-Archief in den Bosch.

Door tusschenkomst van den rijksarchivaris to \'s Hertogenbosch
Mr. Ebcll inij welwillend verstrekt door Dr. de Hullu.

-ocr page 145-

— 132 —

\'t voors. comptoir van de geestelicke goederen geadsigneert,
sullen doen betalen door den ontfanger van de gemeene middelen
aldaer, ende dat haer E. tselffde comptoir aen ende aen sullen
subsidiëren tot volcoomen betalinge van deselve tractementen
uijt de ransoenpenningen die elcke termijn der verpachtingen
van de pachters boven haer pachtpenningen worden be-
dongen, ende dat ter tijt wijle toe, dat het comptoir van de
geestelicke goederen van genouchsaem incoomen sal sijn
versien, ende ingevalle den welgemelten Raedt sich beswaert
soude moogen vinden dese haer Hooch Moog. resolutie t\'ach-
tervolgen, verclaren haer Hooch Moog. gemeint te zijn, sulcx
den voornoemden ontfanger van de gemeene middelen selffs
te sullen ordonneren".

Wij zien, dat de predikanten traktement genoten maar
het kwam niet altijd geregeld in. 2) Het Actaboek heeft
daarover ook klachten. Bij herhaling verzoekt men den rent-
meester Schuyl de tractementen op tijd uit te betalen\')
en telkens wordt in den Haag ,,subsidie voor de betalinge
der predicanten" verzocht. 1)

De kerkelijke commissies en het beroepingswerk kostten
natuurlijk ook het noodige. Zoo nu en dan lezen wij omtrent

1) Over dezelfde questie, een gevolg van het klagen der predikanten
wegens de slechte uitbetaling, handelen eveneens Resoluties der Staten-
Generaal d.d. 23 Juli, 10 Sept., 11 Sept., 13 Sept. en 17 Sept. 1631 en
eveneens resoluties van den Raad van State, 1631 (fol. 295) en 1632 (fol. 25).
Zij leeren echter geen van allen iets nieuws.

Van stadswege ontvingen de predikanten ook iets on wel „turf".
Dit blijkt uit Mr. van Heurns „Collectanea," Deel IV, fol 1478: Aan yeder
van de Predicanten, dan sonder consequentie toegevoegt vijf en seventig
Tonnen Turf bij Resolutien van den 13 Oct. 1633 en 13 Oct. 1634.

Vijftig Tonnen Turf bij Resolutie van den 17 Oct. 1635.

Aan yeder van de Nederduytse, Fransche en Engelse Predicanten toe-
gevoegt hondert Tonnen Turf of een Ordonnantie van vijftig Guldens bij
Resolutie van den 24 Oct. 1637. De Stads-Rekeningen wijzen uit, dat zij
deze turf ontvangen hebben.

=») No. 20, fol. 123 en 124.

*) No. 20, fol. 181, 195 «n 224.

-ocr page 146-

133

geld, ontvangen tot dekking der gemaakte uitgaven. De
heeren, die naar den Haag geweest zijn, verklaren den
^den Juni 1630 „dat zij eene ordinantie hadden vercregen
op den ontfanger-generaal Joublet, van sesse hondert guldens,
om te betalen de reys-costen van de Gedep. deser vergade-
ringe, ende dat op rekeninge".

En 25 Mei 1633 lezen wij: „Heeft de Heer Pensionaris
van Zonst den kerkenraet overgelevert sekere quitantien,
waerbij dat blijckt dat de 2544—17 bij sijn Ed van den
ontfanger Dufresne ontfangen, sijn uijtgegeven aende kerk-
meesters, Diaconen ende D, Lemanno tot betalinge van
hetgene sij tot Janu. 1633 aende kerkenraed tot de beroe-
pinge van predicanten ende het verrichten van andere kerkel.
besognes verschoten hadden. Ende de selve quitantien den
kerkenraedt overgelevert synde, syn inde caste by andre
papyren de kerckenraed aengaende weggesloten".

Twee jaar later vraagt men weer eene subsidie, ,,van
2200 guldens".

Dit geld kwam dus wel in, doch niet immer geregeld en
dikwerf vrij laat. Het gebeurde dan ook bij herhaling, dat
de diaconie de gemaakte kosten voorschoot en later moest
aandringen op terugbetahng der „verschoten penningen".«)
En hiermede is vermeld, wat wij omtrent de financien
weten. Hebben wij geen volledige opheldering kunnen geven,
eenig licht hebben wij toch over deze zaak zeker ontstoken.

-ocr page 147-

— 134 —
§ 2.

Het Kerkelijk Leven.

A. Kerkgebouwen.

Na de reductie der stad werden de kerken en kapellen ge-
sloten voor den Roomsch-Katholieken eeredienst.

Nu zijn niet al deze gebouwen overgegaan aan de Gerefor-
meerden en ook is het geschied, dat in verschillende tijden
verschillende kerken voor de openbare godsdienstoefeningen
gebruikt zijn geworden. Wij wenschen hier slechts te spreken
over die kerken en kapellen, welke in ons Actenboek ge-
noemd worden.

Voordat wij het een en ander meedeelen over het uitwen-
dige en inwendige dezer gebouwen, willen wij eene korte
bespreking houden over hen, die met het toezicht over en
de zorg voor de kerkfabrieken belast waren n.1. de „kerk-
meesters."

Voor 1629 was er reeds een college van kerkmeesters, doch
den IIden Oct. van dat jaar verzoeken de predikanten den
Magistraat te benoemen „Kerckmeesters van de Religie."

Mr. van Heum bericht, dat in de eerste vergadering der
Schepenen en Raaden, gehouden den November ook
„Kerkmeesteren" verkozen werden^) en Hezenmans meldt:
„De kerkmeesters der hoofdkerk werden ontslagen en twee
Hervormden, Andries de Fresne en de verver Willem Hendriks
benoemd, eenige dagen later werden ook de schepenen Ber-
nagien en Baccaert kerkmeesters."

De rentmeester of boekhouder van dit college was Willem

Mr. van Heum, a. w. Deel II blz. 460.
Hezenmans, \'s Hertogenboach, 1899 blz. 26.

-ocr page 148-

135

Hendriks. Deze rentmeester ontving van stadswege eenige
vergoeding voor zijn arbeid, zooals blijkt uit de mededeelin-
gen in Mr. van Heurns\' Collectanea: ,,Aan den rentmeester
van de kercken is in plaats van tractement toegevoegt een
Tantième van seven guldens tien stuijvers percent van sijnen
ontvang," en „de rentmeester heeft voor deesen ook genoten
vrije wooning. Vide de Resolutiën van den 26 April 1635,
25 Februari 1633."

De kerkmeesters hadden de kosten van hun beheer te be-
strijden uit de kerkefondsen, schoten deze laatsten te kort,
dan werd hun wel eens geld uit andere middelen verstrekt.
Dit blijkt b.v. uit eene resolutie van den Raad van State,
waarin geadviseerd wordt op verzoek van de kerkmeesters
tot herstel der St. Janskerk bij te dragen f 1000.— uyt de
„ransoenpenningen van de nu lest gedane verpachtinge."

Met deze kerkmeesters had de kerkeraad te confereeren en
te correspondeeren over de gebouwen van den eeredienst,
zooals blijkt uit de acta van 11 Mei 1630, volgens welke
enkele heeren worden gedeputeerd ,,om metter eersten te
verschijnen in het collegie vande kerckmeesters, ten eijnde
dat de parochie kercken van S. Peter, S. Jacob, ende de
Cruys-broers, metten eersten mogen toegerust worden, om
daerinne te predicken, overmidts het hooch-noodich is tot de
stichtinge der gemeijnte Jesu Christi ende met cleijne costen
can gedaen worden." Terwijl wij in de acta van 7 Augustus
1630 lezen, dat\'het college zich richt tot den kerkeraad.
Daar staat het volgende: ,,Willem Hendriks boekhouder van
de kerkmeesters heeft versocht, dat aen de Hoog Mog heeren
Staeten Generael bij den kerkenraet vertoont soude worden
het sober incomen van de kerken alhier ten eijnde haer Hoogh.
Mog. den kerkmeesters alhier subsidie tot reparatie der

1) Collectanea, Deel III, fol. 997 en 998.

Rijks^Archief, \'s Hertogonbasch, Resoluties v. d. Raad van State,
1630, fol. 87.

=•) No. 20, fol. 23.

-ocr page 149-

136

kercken mochten toevoegen. Is goetgevonden, dat de kerken-
raet te gelegener tijt dit versoecken sal, wanneer eerst de
oncosten, gevallen in het beroepen der predicanten alhier,
sullen gesolliciteert sijn. Mits conditie dat den Heeren kerk-
meesters sal gelieven alle ornamenten ende superfluiteijten,
die onse religie in de kercken niet noodigh en sijn te ver-
coopen ende tot gelde te maeken."

Ziedaar wat wij over het college der kerkmeesters hebben
te berichten en wij kunnen nu overgaan tot de bespreking
der verschillende kerkgebouwen.

Wij hebben reeds gezien, dat de St. Jan den Sep-

tember 1629, in gebruik is genomen voor den gereformeerden
eeredienst en deze kerk is aan de Hervormden gebleven tot
in 1811, toen volgens besluit van Napoleon I het gebouw
wederom in handen der Roomschen is geraakt.

Naast de St. Janskerk of Groote kerk begeerden den
ijden October 1629, de predikanten ook de St. Jacobs kerk
en de andere Parochie-kerken, „de S. Peters en de Cruys-
broers kercke,"

Uit het meegedeelde in de Acta zoude men anders opma-
ken, dat de S. Jacobskerk al in het bezit der gereformeerden
voor deneeredienst was, want opdenzelfden ii^®°October wordt
bij de regeling der preekbeurten gezegd; ,,Is de beurte van
prediken door \'t lot gevallen in S. Janskercke voor noen op
D. Mirkenium; ende aldaar na noen op J. Spiljardum.

S. Jacobs Kercke voor noen op D. Moringium ende aldaar
na noen op D. Bushovium."Werd soms in de eerste dagen,
niettegenstaande dat er krijgsvolk in gelegerd was, toch in
dat kerkgebouw gepreekt?

De aanteekening op den rand van de acta d,d. 17 Oct. 1629
wijst uit, dat „door de Paepsche fouriers de soldaten in S.
Jacobskercke gelegert werden." Hierna wordt, behalve in

1) No. 20, fol. 36.

2) No. 20, fol, 2.

») No. 20, foL 3. Zie Hoofdstuk I § 2.

-ocr page 150-

— 137 —

de acta d.d. 24 Octobris, waarin gezegd wordt, dat men den
Gecommiteerden der Hoogh. Mog. zal verzoeken „de Paro-
chiekerken ende de capellen van S. Antonius ende S. Anna
geruymt te hebben van de soldaeten ende lants ammuntie,"
en in die van 11 Mei, 1630, volgens welke men verzoeken zal
aan de kerkmeesters, dat ook mede de S. Jacobskerk in orde
gemaakt worde hierna wordt nimmer meer van dat gebouw
in onze Acta melding gemaakt.
Een ander geval is het met de S. Peterskerk.
Was in October 1629 dit gebouw opgevuld met „meel ende
andere lantsprovisie," April 1630, besluit de kerkeraad dat
„de commijs Losecaet door de Heeren de Weert, Baccaert ende
Jan Maertensen, sal aengemaent worden met den eersten de
St. Pieters te ruijmen, ten einde daer met den eersten een
predicatie ingedaen mach werden, dat oock sal ordre gestelt
worden opt\'huijs van den coster, die door mijnheere de Weert
sal ontboden werden van Ouwerkerck" Deze koster is spoe-
dig verschenen, want voor het Avondmaal van 21 April 1630
levert hij zijn attestatie in en staat aldus in het lidmatenre-
gister geboekt: ,,Ouderkerck, Dirck de Weerdt, coster ende
voorleser van Peeters kercke."

Niet zoo spoedig is de kerk „geruijmt," eerst 12 Juli 1630
verklaart Jan Martenssen in de vergadering ,,dat de S. Pie-
terskercke nu gereedt is, om in te predicken". De predikanten
met de ouderlingen, die daartoe tijd hebben, zullen het ge-
bouw „eens gaen visiteeren, ende soo verre aUe dingen ge-
reedt sijn, soo sal men voortaen de vroech-predicatie daer doen,
ende de gemeijnte daervan waerschouwen."*)

Uit de acta van 17 Juli blijkt, dat de kerk in bezit is ge-
nomen en van nu af aan wordt de S. Pieterskerk voor den

1) No. 20, fol. 4.
No. 20, fol. 23.
No. 20, fol. 18.
No. 20, fol. 31.

10

-ocr page 151-

- 138

Gereformeerden eeredienst geregeld gebruikt en dat is zeker
zoo gebleven, totdat zij in 1644 is afgebroken.

Door de gereformeerden is in den eersten tijd ook gebruik
gemaakt van de „Bagijnenkerk." Wij lezen toch in de acta van
den 29®ten April 1630: „Is goetgevonden dat voortaen Son-
daegsche avontpredicaties sullen verandert werden in vroegh-
predicaties" en deze „sullen geschieden voor eerst bij provi-
sie in de Bagijnen kercke", om ze later te doen plaats heb-
ben in de „Cruijs-broeren kercke", zoodra deze in orde
gemaakt is.

Men had zelfs aan deze kerk een koster, genaamd „Jacob
coster van de Bagijne-kercke" 3) en later zijn naam voluit
„Mr. Jacob van Aertwijck, coster van \'t bagijnhoff". In
Nov. 1631 werd ,,het bagijn-hoff" nog gebruikt voor de
„Woensdaegsche predicatie;" ®) dit gebouw heeft later gediend
tot kerk der Engelsche Gemeente.

Reeds van het begin af wordt in de acta genoemd de
„Cruijs-broerenkercke." ®) Door het beleg had bovenal deze
kerk geleden. Of zij reeds in het door ons beschreven tijdvak
als hervormde kerk gebruikt is, blijkt uit de Acta niet. Wel
worden onder „de lidmaten met attestatie aangecomen tegen
het nachtmael van den 21 Aprilis 1630" ook genoemd: „uit
Rotterdam Gillis Verhaen schoolmeester ende coster van de
Cruijsbroerenkerk; Jenneken Meijnarts, syn huijsvrouwe", en
17 Aug. 1633 komt „Mr. Jillis Coster van de Cruijsbroeren-
kercke" in de vergadering en „versoeckt een jaerlijkx tracte-
ment. Is verstaen, dat men eerst sal versoecken reparatie van

1) Hezenmans \'s Hertogenbosch, blz. 91. Mr. van Heum a. w. Deel II
blz. 522.

2) No. 20, fol. 20.
=>) No, 20. fol. 54.

No. 20, fol. 99.
5) No. 20, fol. 99.

No. 20, fol. 2, 4, 20, 31.

-ocr page 152-

139

die kercke, en sijn gagie aengaende, dat men wachten
sal". 1)

Hieruit meenen wij te lezen, dat er wel een koster, doch
geen voor den dienst gereed kerkgebouw was.

Uit de acta van i6 Juli 1631 zien wij, dat de „Minne-
broers kercke" een tijdlang gediend heeft voor de bijeen-
komsten der Hoog-duitsche Gemeente. Dien dag toch klaagt
de Hoogduitsche predikant zijn nood: „van Staten wege is
de kercke met cooren «ofte meel besettet". Hij wil nu een
ander gebouw en de kerkeraad wijst hem op de ,,S. Anthe-
nius Capelle", om deze van den magistraat te verzoeken.
Doch waarschijnlijk heeft hij haar niet gekregen.

De S. Annakapel, genoemd den Oct. 1629 en ge-

legen op de plaats, waar tegenwoordig het Ned. Herv. Kerk-
gebouw staat, is spoedig na de reductie als bedehuis toege-
wezen aan de Fransche Gemeente.

Hoe was het nu gesteld met het inwendige der kerkge-
bouwen? De Gereformeerden hadden ten behoeve van hun
eeredienst natuurlijk noodig verblijven, waar men voor regen
en wind beschut was, en waar men niet te midden van vuil
en puin behoefde te toeven. Daarom moest de schade aan
de verschillende kerken door het bombardement der stad
toegebracht, hersteld worden. Verder had men, om op zijn
gemak naar de preek te kunnen luisteren, zitplaatsen noodig.
Reeds
II Oct. 1629 verzoeken dan ook de predikanten, den
Magistraat, dat „bequame sit-bancken in de Kercken gemaackt

No. 20, fol. 176.

No. 20, fol. 83.

In do Stadsrekeningen. Deel II blz. 1358. Rekening St. Remo3rs
1629 tot St. Remeys 1630. lezen wij: „Item aen vyfT karslioden voor tweo
vaemen biers, ten regarde vande groote vuylicheyt vuytto minderbroers
kercke gevuert, betaelt 1 gul. 4 st."

„Item 29 voers. (Deccmbris), aendo aerbeyders, die St. Antbonis endo
St. Anno
Capellen schoon gemacckt hebben, metten bier tsamen 4 gul. 12 st.

-ocr page 153-

— 140 —

werden".En in lateren tijd worden bij herhaling pogingen
aangewend, om de „gestoelten te weeren" en daarvoor
„bancken" te plaatsen".

Behalve zitplaatsen moesten er ook „bijbels" in de kerken
aanwezig zijn. In April 1635 besluit de kerkeraad den Heer
President der stad aan te spreken, „aengaende dat de magi-
straetspersoonen ende de kerckenraed bijbels mochten in de
kercke hebben". Den ig^en Sept. zegt de kerkeraad, dat
Ds. Leemans en de Heer de Weert, die deze commissie
hadden uit te voeren, „belast blijven, te procureeren, dat
de kerckenraed mochte bijbels hebben in de kercken". En
verder wordt hun opgedragen, ervoor te zorgen, „dat in
elcke kerke op de predick-stoel een bysonder boeck sij, daer
de catechismus ende die liturgie onser kercke met groote
letteren in staet". *)

Slechts eenmaal wordt, behalve het bovengenoemde, nog
een nieuw voorwerp in de kerk geplaatst en dat is zoo iets
typisch, dat wij het Actaboek hier zelf laten spreken. „Is
oock raedsaem gevonden een baxken te laten maken, ende
dat omtrent de predick-stoel te hangen, gelijck in meer
steden pleecht te geschieden, om de briefkens aengaende de

No. 20, fol. 2. In dezelfde rekening als hierboven vermeld, staat:
„Item 23 Octobris 1629, aen Jan VVillemsse Want, voor 21 bancken,
om in St. Jans kerck te stellen, byden heeren gecocht, betaelt 37 gul."
2) No. 20, fol. 133, 207, 208 en 209.

No. 20, fol. 244. De stadsrekeningen van de jaren 1629—1635 wijzen
niets uit over aankoop van bijbels. Wel zijn na de verschijning der Staten-
Vertahng op stadskosten bijbels gekocht. Wij lezen in de Stads-Rekeningen,
Deel II blz. 1412 Rekening St. Remeys 1637 tot St. Remeys 1638: „Iteni
aen Jan van Dockum, boeckb3mder, voor derthien bybels van de nieuwe
oversettinghe ende noch sommighe cleynicheden, 353 gul. 12 st.", en in do
Rekening van het volgende jaar (blz. 1415): „Item aen Jan van Dockum,
boeckvercooper, ten cause van 22 nieuwe bijbels tot 27 gul. t\'stuck aende
heeren schepenen ende leden, mitsgaders aentJe hoeren predicanten, kercke
ende weeshujrs gelevert, 594 gulden."

No. 20, fol. 259.

-ocr page 154-

141

voorbiddingen ende danckseggingen in te leggen ende om
alsoo die luyden te gemoed te comen, die andersins uyt
vreese van hare qualen, nooden ende gebreken \'t ontdecken
met het overleveren der briefkens in yemands handen,
nalaten mochten de voorbiddinge te versoecken". i)

Welk een aardigen blik slaan wij hier in het gemeente-
leven! Hebben wij nu gezien, dat men niet veel
nieuw
meubilair
in de kerken verlangde, des te meer oud meubilair
wenschte men eruit verwijderd te hebben. Kort en bondig
verzoeken de predikanten het ii Oct. 162g den Magistraat:
„dat d\'Autaaren, Cruysen ende alle andere overblijfselen
van\'t Pausdom geweert werden".

Nu moeten wij niet meenen, dat de kerken in den vollen
luister van den Roomsch-Katholieken eeredienst zijn over-
gegaan in Gereformeerde handen. Wij achten het niet nood-
zakelijk daar thans in den breede over te spreken. Hezen-
mans schrijft, over de eerste dagen na de reductie: „De
altaren werden afgebroken, de gilden voerden al wat hun
toebehoorde naar hunne kamers; de kerkmeesters borgen
bij vertrouwde personen vele voorwerpen van waarde,
maar niettemin in de verwarring ging veel ook ver-
loren".

Bij den uittocht der geestelijken op 17 Sept. was eveneens
veel meegenomen. Den bisschop Ophovius waren vier wagens
ter beschikking gesteld en deze had hij met kerkelijke voor-
werpen en kostbaarheden vol geladen. ")

No. 20, fol. 72. Acta d.d. 5 Maart 1631.

No. 20, fol. 2.

Men zio daarvoor Hezenmans, De Geschiedenis van do St. Jans Kerk
blz. 272—292.

Hier zijn nog bedoeld de Kerkmeesters van de R.-K. Religie.

Hezenmans, \'s Hertogenbosch, 1899, blz. 22.

®) In zijn „Diarium" teekent Ophovius aan, op den datum van 16 Septem-
ber. „Hoe nocte curavi auferri aeneas statuas ex choro, David, Mojreen. Tota
noeto laboratuni, praccipuc in auferenda statuaaenea ex cruce in coemiterio."

En op dien van 17 Sept.: ,,Mano companierunt currus 1200: ego accepi

-ocr page 155-

142

En veel leeren wij ook uit het volgende schrijven der
Gecommitteerden van Hunne Hoog-Mogende Heeren de
Staten Generaal aan hun college gericht den 3isten Qct.
1629: „De geestelij cke alhier hebben selsaem geprocedeert
met hare goederen, die seive voor sooveel de meubelen aen-
gaet vercocht en verbracht tot doeken, orgels, croonen,
yserwerk, loot, stoelen ende bancken encluys waer sy gecost
en gemocht hebben, selffs comen wy nu eyntelyck in erva-
ringe, dat de jesuyten 6 ofte 7 dagen voor \'t parlementeren
haer geheel clooster vercocht ende voor schepenen getrans-
porteert hebben ende de penningen bij wissel overge-
maeckt............

De cooper vant Jesuitenclooster hebben wij aengeseyd dat
wij de possessie vant selve uut den name van U Ho. Mo.
sullen doen continueren, totdat by deselve op soodanigen
fraudulenten coop resolutie sal sijn genomen."

Wij meenen uit dit schrijven te mogen opmaken, dat niet
alleen de goederen der particuliere kerken en kloosters waren
van de hand gedaan, doch ook veel van het meubilair der
parochiekerken.

Wij kunnen met dit meegedeelde volstaan en al was veel
uit de kerken weggehaald, veel, te veel in de oogen der Ge-
reformeerden stond er nog in.

Vooral in 1639 heeft men getracht de nog aanwezige over-
blijfselen van den Roomschen eeredienst te verwijderen, doch

4 et in duobus posui duas magnas cassas, in quibus posui clinodia Ecclesiae
S. Johannis majora, et S. Joannem argenteum etc. item argentea nostra
cum pedo et mitra pretiosa episcopatus, item aliqua argentea ex altari S.
S. Sacramenti, a. D. L. Leemputio accepta, et statuas David etMoysis
aeneas in duobus curribus" (Verz. van Oorkonden, Deel I en II blz. 358.)

Verz. van Oorkonden, Stuk III, blz. 121 en 122. In het door mij
uitgelaten gedeelte is o. a. sprake van de geestelijken in do Meyerye, die
„eyken boomen die onder de immobilia gereekent werden met menichto
laten vallen en vercoopen."

-ocr page 156-

143

ook in de jaren, die wij behandelen, komt deze quaestie bij
herhaling voor. Het zoude te vermoeiend zijn al de verzoeken
van den kerkeraad aan Magistraat en kerkmeesters gericht
op te noemen. Wij zagen reeds, wat de kerkeraad Aug. 1630
aan den boekhouder Willem Hendriks vraagt. Alleen zij mel-
ding gemaakt, wat in het jaar 1634 geschiedde. In Maart
besluit de kerkeraad: ,,dat men de heeren kerkmeesters sal
bedancken voor haere goede devoiren in het weeren van de
afgodische beelden uyt de kercke, ende met eenen versocht,
dat het Marienbeelt in het orgel ende opt groot autaer sal
weggenomen werden."

Uit dit citaat zien wij, dat de kerkmeesters gehandeld had-
den naar den wensch van den kerkeraad. Die wenschen had
het college uitgesproken in zijne vergaderingen van
7 en 15
Februari. Den 7^60 was besloten: „dat D. de Waal en D.
Leemannus by de Heeren Kerkmeesters seer ernstelijck sul-
len aenhouden, dat doch eenmael alle de beelden, die in S.
Janskercke ten spijt van de huysheer staen, geremoveert
mochten werden en de kercke eyndelyc daervan gesuyvert
soude moghen werden." En in de acta van
15 Februari
lezen wij : „Na gedaen en genomen inspectie van de afgo-
dische reliquien en beelden, die in de S. Janskercke overig
sijn, is goet gevonden en geresolveert, dat men sal aenhou-
den by de heeren kerkmeesteren, dat die alle mogten werden
geremoveert uijtgesondert dat, die geen religieuse en syn,
te minste, dat alle andere uyt het ruijm ende choor mogen
werden weggenomen." =")

Aan deze verzoeken hebben de kerkmeesters zeker vol-
daan. Wat echter de nieuwe eischen van den kerkeraad be-
treft, het actenboek bewaart verder het stilzwijgen over deze
dingen, zoodat wij vermoeden, dat in de jaren
1634 en 1635
geen verdere „suyvering" is geschied.

No. 20, fol. 202.

No. 20, fol. 198.

\') No. 20, fol. 199.

-ocr page 157-

144

B. Kerkelijke Beambten.

Voor den gereformeerden eeredienst had men ook kerke-
lijke beambten te weten: „costers, voorsingers en voorlesers,
organisten, hondeslagers en (ook over dezen kunnen wij in
dit verband spreken) ziekentroosters."

De Acta deelen omtrent deze personen het een en ander
mede en wij zouden onvolledig blijven in eene beschrijving
van het gemeenteleven, als wij van hen hier geen gewag
maakten.

In de S. Janskerk werd na de inname der stad koster Jan
Simonsz, volgens het lidmatenboek met zijne vrouw geko-
men uit Groningen. Deze benoeming is geschied door Hunne
Hoog. Mog.\')

„Voorleser en voorsanger in de S. Janskerk werd Jacobus
Orlaeus, uit Amsterdam met attestatie hier gekomen. Deze
man heeft toe 1646 het ambt waargenomen, waarna „we-
gens den ouderdom en onbequaemheijt" een ander in zijne
plaats is gesteld.

Over den „hondeslager" in de S. Jan behoeven wij niet
verder te spreken, alles wat wij van hem weten is reeds
medegedeeld. ®)

In de Acta wordt over den organist nimmer gesproken,
toch dient hij hier vermeld te worden. Het blijkt, dat zijn
traktement voor dien tijd vrij groot was. In Mr. van Heums
„Collectanea" lezen wij: „Van stadswegen aan den Organist
van de Groote Kerk toegevoegt een Tractement van hon-
dert vijftig guldens. Resolutie, 19 April 1630. Naar dato

») Mr. van Heum, Collectanea, Deel III, blz. 1056: In den jaro 1629
is door haar Hoog. Mog. tot Koster van do Groote Kerk aangestelt Jan
Simonse.

Sedert 1640 was do benoeming bij den Magistraat. In 1642 is Pieter
Pieterse aangesteld.

Collectanea Deel VI, fol. 2170.
3) Zie Hoofdstuk III § 1 blz. 112 en 113.

-ocr page 158-

— 145 —

gebragt op vier hondert guldens, te weten twee hondert
guldens tot laste van het inkomen van de Kerken. Resolu-
tie, 25 Juni. 1630.

Op ses hondert guldens. Resolutie, 16 Sept. 1630."

In 1630 is, gelijk wij reeds zagen, aangesteld tot „coster
en voorleser" in de S. Peterskerk Dirk de Weerdt uit „Ou-
derkerck" daartoe overgekomen.

Ook is in hetzelfde jaar uit Rotterdam naar den Bosch
gegaan als „schoolmeester en coster aen de Cruysbroeren-
kerke" Gilles Verhaen.

Als koster van het „Bagijnhof" heeft nog gelijk hierboven
reeds is gezegd, een tijdlang gediend Mr. Jacob van Aert-
wijck, doch omdat „hij sich in de Misse heeft laeten vinden,
welcke saeke van een coster van de gereformeerde kercke
onlijdelijk is" heeft hij waarschijnlijk zijn ontslag gekregen.

Nu wordt later nog een paar maal als „coster" genoemd
een zekere Jan Jansen. Zoo verzoekt deze 12 Oct. 1633 „dat
sij hem de hant soude gelieven aenbieden, ten eynde hij voor
sijnen dienst eenigh tractament of huyshuyr soude moghen
becomen; de vergaderinge sijn versoeck meer als billick oor-
deelende heeft D. presiden ende Schuylium gedeputeert, om
op de Heeren kerkmeesters sulcks te versoecken". En in de
acta van 23 November lezen wij: „Is ingestaen Jan Jansen
versoeckt voorschrijven van den kerckenraed aen hare hoogm.

M Mr. van Heurn, Collectanea. Deel IV, fol. 1333.

Uit de Stads-Rekcningen blijkt, dat do organist van do St. Jan heette
Philips van Ho3Tii8scn. Wij lezen toch in de Rekening van St. Reraoya 1029
tot St. Rcmeys 1030 (Deel II, blz. 1352): „Item aen Mr. Philips van Hey-
nissen, organist deser Stadt, voor syne gagie jaerlycx, 400 gul."

Uit do Rekening 1633—1634, (Deel II, blz. 1388) blijkt, dat in de St.
Pieterskerk ook een organist was. Wij lezen aldaar: „Item 25 dito (Octobris
1633) aen mr. Bcrent Bruich, van twee jaeren lanck St. Peters, twee reysen
noede predicatie, als organist te spelen, 36 gul."

No. 20, fol. 99.

No. 20, fol. 182.

-ocr page 159-

— 146 —

ten eynde dat hem een tractement voor syne diensten van
clockluyen mocht toegelegt werden: is goet gevonden dat
Jan Jansen niet en sal reysen na de Hage maer, dat men
noch eens bij de Heeren kerckmeesteren zal aenhouden, of om
een recompens voor syn gedaene diensten of om een ordinaris
tractement".

Is deze Jan Jansen soms de opvolger van Jacob van Aert-
wijck, of was hij gezet over een der andere kerkgebouwen?
Hierop kunnen wij geen bepaald antwoord geven.

Wat nu de bezoldiging der kerkelijke beambten betreft,
deze bestond, gelijk wij zullen zien, uit emolumenten en daarbij
bepaalde inkomsten. Deze laatste zijn in den eersten tijd niet
groot en niet vast geweest, zooals blijkt uit de verzoeken nu
en dan aan den kerkeraad gericht. Uit Mr. van Heums\' „Col-
lectanea" zien wij, „dat bij resolutie van haar Hoog. Mog.
van 22 Augustus 1640 aan den Koster van de Groote Kerk
uyt de geestelijke goederen is toegevoegt een Tractement van
vierhondert guldens".

Later werd „aan de kosters van de twee kleyne kerken
door den Raad van State uyt de geestelijke goederen eerst
toegevoegt een Tractement van hondert guldens yeder, het-
geene bij Resolutie van haar Ed. Mog. van den 13 Juli 1668
is geaugmenteert tot hondert vijftig guldens jaarlijks". Het
traktement, dat de voorlezer genoot is mij niet bekend, alleen
heb ik het volgende gevonden; „Aan de voorleeser van de
groote Kerk gegeven een ordonnantie van vijf en twintig
gulden in plaats van vijftig Tonnen Turf. Resolutie 18 Dec.
1640." *)

1) No. 20, fol. 190.

«) Collectanea, Deel III, fol. 1058 (notulen van 5 Sept. 1640).

Collectanea, Deel III, fol. 1059 (notulen van 4 Aug. 1668.)
«) JCollectanea, Deel VT, fol. 2169.

De Stadsrekeningen noemen bij herhaling den voorlezer, Mr. Orlaeus.
Zoo in de rekening 1629—1630 (Deel II blz. 1359): „Item\'4 voerscreven,
by acte der heeren schepenen, aen mr. Jacop Orleus, Voersanger in St.

-ocr page 160-

— 147 —

Hoewel natuurlijk het kostersambt een kerkelijke betrek-
king was, stonden de kosters ook eenigszins in dienst van
den Magistraat, zooals blijkt uit deze resolutie van 1631; „De
Kosters moeten alle Saturdagen op het Stadhuys overleve-
ren een Lijst van Dooden in haare Parochiën begraven".

Met deze kerkelijke beambten had men nogal eens moeite.

Zoo lezen wij in de acta van 9 Octob. 1630: ,,Alsoo men
verneemt, dat den coster ende den voorleser, van de luyden,
die haere kinderen ten doope brengen off comen trouwen,
geldt eysschen tot lasteringe van de religie, ende de Christ,
kercke, soo sal men haer beijde ernstelyck daerover vermae-
nen, dat zij sulcx nijet mogen en doen, off dat men anders
daerinne sal versien, uytgenomen den coster Jan Simonsz we-
gens S5me ordinantie, sal mogen ijet nemen, van de bruydi-
goms, die dat gewillig geven sullen".

Den Oct. komen „Jacob de voorsanger. Jan Symonsz
coster met Jacob coster van de Bagijne-kercke" in de verga-
dering en wordt hun het bovenstaande aangezegd, waarop
Jan Symonsz verklaart, zich ook nimmer aan het gelaakte
te hebben schuldig gemaakt. De voorlezer moet later nog
eenmaal over dezelfde questie worden onderhouden, omdat
weder gebleken is, dat hij geld neemt „van degeene dewelcke
haer in den houwelycken staet laeten bevestigen".\')

In Dec. 1633 lezen wij omtrent dezen Mr. Jacobus nog het
volgende: „Jacob Orlaeus is het trouw-boeck weder vergunt,
op conditie, dat hij des saturdaechs de naemen van die geenen,
die ondertrout sullen werden, sal aenteekenen 2. dat hij hem

Janskercke, gegeven 25 gul"; in de rekening 1630—1631, (Deel II blz. 1369):
..Item by act« in date 2 Juni 1631, aen Jacop Orlaus. voorsanger, tot sub-
sidie van syne huyshuere, 40 gul."

In 1632 wordt aan Mr. Jacop van Oerlc, om goede redenen tocgovuecht,
33 gul." (Doel II, bk. 1375.)
\') Collectanea, Deel III. fol. 1058.
No. 20, fol. 53.
No. 20, fol. 60.

-ocr page 161-

— 148 —

sal hebben te reguleeren nae sulcke order als hem sal gege-
ven worden opt stuck van de attestatien, die hij verleenen
sal van dengeenen, die haer drye wettelycke gebooden heb-
ben gehadt, — 3 dat hij geen geldt sal moghen nehmen van
dengeenen, die sulcke attestatien gratis sullen begeeren —
4 ingevalle bevonden soude worden, dat hij hem volgens den
ordre niet en reguleerde, dat hij dan het boeck wederom in
handen des kerckenraets sal gehouden syn te restitueeren"

En later bemerken wij nog eens iets over eene aanmer-
king op Mr. Jacob\'s dienst gemaakt. April 1635 wordt gezegd:
„Door D. praesidem Junium sal Jacobo Orlaeus voorsanger
van St. Janskerke vermaent werden, dat hij voor de predi-
catie sal hebben voor te leesen gelijk hij plach te doen".

Liet hij het soms na, omdat er toch niet naar geluisterd
werd? Verzweeg de kerkeraad dus niet de aanmerkingen,
die hij op dezen man had, aan den anderen kant, was dit
college ook steeds bereid, hem, waar het moest of kon, de be-
hulpzame hand te bieden.

Zoo vraagt men, Mei 1630, ,,eenich subsidie provisioneel voor
den voorsanger inde groote kercke" en verkrijgt men, dat van
den Magistraat „den voorsanger bij provisie is toegelegt de
somme van XXV guld. voor eens."

En in Juli wil men voor Mr. Jacob huren een huisje van
eene\'zuster op \'t Baggijnhof; men zal voor de huur instaan,
doch trachten deze van stadswege vergoed te krijgen.1)

Wanneer nu de voorzanger, Aug. 1633, verzoekt „aug-
mentatie van sijn tractement" dan heeft men daar wel ooren
naar en op verzoek van den kerkeraad geeft de heer Berna-
gien, rentmeester van het gasthuis „uijt het huys vijf en twin-
tich gul \'s jaers."

1  No. 20, fol. 32. Alsboven.
5) No. 20, fol. 170 en 178.

-ocr page 162-

— 149 —

Terwijl wij tenslotte in de acta van 26 Dec. 1635 i^og lezen:
„Mr. Jacob Orlaeus voorsanger van onse kercke is vergunt
voorschrijven aen den kerckeraet van Dordrecht ten eynde
hij tot sijne gerechticheyt soude moghen geraeken." 1) Wat
echter hier bedoeld wordt, weten wy niet. De kosters ver-
oorzaakten, nu en dan, last en drukte. Zoo hebben Jan Sy-
mons, de koster van de S. Jan en Dirck de Weerdt, koster van
de S. Pieterskerk in Januari 1631 geschil „aengaende de ad-
ministratie ende de profijten vande dood-cleederen." Jan Sy-
monsz. oordeelde, dat het hem, volgens de acte hem door
de kerkmeesters verleend, toekwam de geheele stad door „dese
cleederen" te verschaffen en Mr. Dirck meende, dat dit recht
hem toekwam in zijne parochie. De kerkeraad verwijst hen
naar de Heeren kerkmeesters en vermaant hen tevens „tot
alle vrede en eenicheyt met malcanderen."®)

Een ernstiger questie was er in Augustus 1631 tusschen Jan
Symonsz. en de diakenen. In die maand toch was de koster
gegaan naar Heusden en had daar geklaagd bij de „Heeren
Gedeputeerden van hare H. M., die aldaar toefden, over de
diakenen, dat dezen hem de sleutels van de kerk wilden ont-
nemen en verder hem wilden „berooven ten deele van sijne
incompste van de lakens op de lijeken." In den kerkeraad
eischen nu de diakenen dat Jan Symonsz. „schuldbekente-
nisse behoort te doen, in dese vergaderinge, dat hij de ge-
melte broeders \'t onrechte beschuldicht heeft." Want, zoo
zeggen onze armenverzorgers, \\vij hebben hem niet de sleutels
willen afnemen, alleen hem te kennen gegeven dat, wanneer
hij niet vriendelijker werd in zijn optreden jegens de diakenen,
dezen dan genoodzaakt zouden zijn een sleutel van de kerke-
deur te laten namaken en wat de andere beschuldiging betreft,
„dat sij nyet voorder enhebbengesproken, dan vande lijekeu
onder den huys-armen, dat se seker cleedt hebben, om daer-

No, 20, fol. 27Ö.
No.
20, fol. 65.

-ocr page 163-

150

toe te employeeren ten profijte van den armen voorz." Be-
halve dat de koster excuses heeft aan te bieden, verlangen de
diakenen dit ook nog van zijne vrouw, want deze had zich
tegen de broeders vergrepen „in sekere scherpe ende bittere
woorden."

Nu, Jan Symonsz binnengeroepen, betuigt zijn leedwezen,
„alhoewel hij opt eijnde vande vergaderinge wederom
exorbiteerde in hevicheyt," zijne vrouw wil echter geen
„schuldbekentenisse" doen. Eene week later moet zij weder
voor de Heeren verschijnen, maar dezen schieten niet hard
met haar op. „De huysvrou van Jan Symonsz tot tweemael
ingeroepen en binnen gestaen sijnde, heeft tot geen scult-
bekentenis van haere iniurieuse woorden iegens de diaconen
gebruyckt, connen gebracht worden." -)

En hierbij hebben de Heeren de zaak zeker maar gelaten.
Wat nu den reeds in ons eerste Hoofdstuk genoemden zieken-
trooster Cornelis Jansen betreft, zijn naam vinden wij in
onze Acta ook eenige malen genoemd. Aanmerkingen op
zijn dienst of persoon vernemen wij niet en dat verheugt
ons, want hij had een moeielijk ambt en de bezoldiging liet
veel te wenschen over. Volgens resolutie van den 24®^" Fe-
bruari 1631, was aan den ziekentrooster jaarlijks toegezegd
vijftig tonnen turfs en dit was vrijwel het eenige, waarvan
hij in den beginne zeker was. Dit zien wij uit de acta van
den 2den Nov. 1633, alwaar wij lezen: „Is ingestaen Mr.
Cornelis sieckentrooster versoeckende, dat die penningen als
hem vande diakonen op verscheijden tijden sijn verschoten
hem mochten toegeleyt werden tot een recompens van sijne
velerhande diensten, die hij in den beginne hier terstont, na
de reductie deser stadt gedaen heeft. De kerckenraet, alles
ingesien en overwogen, hebben Mr. Cornelis bovengenoemt
sijn versoeck ingewilligt, te meer alsoo hij doemaels noch

1) No. 20, fol. 89.

2) No. 20, fol. 90.

=>) Mr. van Heurn. Collectanea, Deel VI, fol. 2312.

-ocr page 164-

151

geen tactement en heeft gehadt." Komt echter „het rembour-
sement van dese penningen in," dan moet hij ze de diaconie
restitueeren.

De kerkeraad is hem steeds behulpzaam; als hij klaagt
over de kosten die hij aan zijn bouwvallig huis heeft gehad,
dan is het kerkelijk college terstond bereid zijn verzoek om
restitutie aan te bevelen bij den Raad van State.

Hij schijnt het vertrouwen van de Heeren te hebben be-
zeten, want eenmaal wordt hij ontboden, „om uyt hem
te mogen verstaen, hoe dat hun nu de Nonnen in het
gast-huys aengaende de religie omtrent die sieken ge-
dragen." 3)

Voorde laatste maal hooren wij over hem in de acta van
i6 Mei 1635. Toen „heeft D. Lemannus van Mr. CorneUs
sieck-besoeker wege, voorgesteld, of het niet raedsaem ware
dat de broeders predicanten alle de siecken elk in haer
quartier waernamen ende dat Mr. Corn. alleen gaen soude
over als daer siecken sijn van de peste. — Ende dat men dan
bij de Magistraet versoecken soude, dat hem daervoor eenige
recognitie mochte geschieden." Waarop geresolveerd is, „Mr.
Com. aen te seggen, dat men met sulck project voorals
noch sal supersedeeren na de mael men verstaet, dat nu door
Gods genade het vier der peste niet meer soo voort en
gaet."")

-ocr page 165-

152

En hiermede nemen wij afscheid van de kerkehjke beambten
en gaan wij over tot de bespreking van den eeredienst.

C. De Eeredienst.

In het eerste Hoofdstuk zagen wij, dat reeds den ii^^^^Oct.
1629 door de predikanten eene bepaling omtrent de predik-
diensten was ingesteld.Gepreekt moest worden des Zondags
tweemaal in twee kerken, verder des Dinsdags, Woensdags,
Donderdags en Vrijdags. Men had ,,vroegpredicatiën," morgen,
namiddag en avondbeurten. De laatsten des winters, de vroeg-
diensten in den zomertijd.

Het is natuurlijk van te weinig belang, om hier gewag te
maken van de verschillende veranderingen, die in de regeling
der beurten bij herhahng plaats hadden. Wij hebben reeds
vermeld, dat in Juni 1634 de Woensdagsche dienst werd af-
geschaft.

In de namiddagbeurten had men catechismusprediking en
volgens de kerkelijke en consistoriale wetten, „sal men in de
vroechpredicatie ende des winters in het avontgebet de domi-
nicalia euangelien prediken".

mette haestighe zieckte besmet sjmde, in haeren noot geassisteert heeft,
volgens ordonnantie in date 4en Septembris, 1635."

Volgens de Rekening 1635—1636 werd wederom aan Mr. Comehs 100
gulden toegekend „over synen dienst int besoecken vande crancken mette
heete ziekte besmet S3mde." ^

De pestmeester der stad was Mr. Cornelis van Aalst en na 1635 Mr. Wil-
lem WyUch. Deze genoten een jaarlijksch traktement groot 500 gulden,
als er pest was en anders 250 gulden.

„Pestwyse vrouwe" was Mary Udcns, die 150 gulden jaarlijks ontving
als de pest heerschte en anders 75 gulden.

1) No. 20, fol. 2.

No. 20, fol. 217 en 218. Hoofdstuk II § 2.

3) Zie Bijlage III. Zelfs in de Kerkelijke Wetten van 1788 worden deze
„dominicalia euangelia" nog genoemd.

Daar lezen wij: „Volgends oud gebruik sedert do Redüctio deezer Stadt
onder de gehoorzaamheid van hun Hoog. Mog. worden alhier in de grooto

-ocr page 166-

— 153 —

Was reeds in den beginne bepaald, dat men niet ,,over de
ure mocht prediken, de genoemde wetten schrijven voor,
dat ,,men in de weeke sal over de drie quartier niet prediken
op poene van vier stuijvers te verbeuren so wie een quartier
langer predikt en soo voorts na advenant te verdubbelen".

In later tijd is ook aangenomen, dat de Zondagmorgen-
dienst, welke te negen uur of om half tien aanving, om elf
uur geëindigd moest zijn.

Behalve deze diensten had men telkens voor het Avond-
maal des Zaterdags de „proefpredicatie". Bovendien waren
er nog de biddagen. Volgens een schrijven van Ds. Slatius
uit Heusden, voorgelezen November 1632, moest ervoor ge-
zorgd worden, dat ,,de biddagen en danckseggingen" niet
op Zondagen werden gesteld.

Volgens de ,,kerkelijke wetten" had men een extra-dienst
op den 17^011 September: „De dankdag van wegen het ver-
overen deser stadt sal iaerlijks gehouden werden den 17 Sep-
tembris"®). Reeds den Sept. 1630 had de kerkeraad

het besluit genomen: „dat een iarelijcksche Danckdach over
het veroveren van dese stadt soude werden versocht, die tot
loff en prys onses Godes iarelycks staetelyc ende solem-
nelyc soude worden geviert ende soo het de Achtb. Magistr.
soude gelieven, soude den 17 van de maent Sept. de be-

kerk Zondagsavonds of in do vroegbeurten do zoogenaamde Dominicalia
gepredikt."

\') Zio Bijlage III. en ook No. 20, fol. 118.

Aldus in do Kerkelijke Wetten achter het Actenboek van 1735 en
zoo ook in do wetten
van 1788: „Gedurende do vier wintermaanden nemen
de Predicatiën haaren aanvang in plaats van negen uuren, ten half Tien,
Des dat do Godsdienst op den gewonen tijd van elf uuren moet geeindigt
zijn, ten einde dezelve door het optrekken van de militaire Parade niet
werdo gestoort."

Zie b.v. No. 20, fol. 11.

No. 20, fol. 134.

Zie Bijlage Hl.

10

-ocr page 167-

— 154 —

quaemste daertoe oordeelen". De Magistraat heeft dit ver-
zoek goedgunstig opgenomen, want 13 September rapporteert
Ds. Udemannus in de vergadering: „dat de danckdach sal
altoos iarelycks onderhouden worden op den 17 van de maent
Septemb. tot een eeuwighe memoire ende gedachtenisse van
de onuitspreeckelyke weldaet, die Godt almachtich ons lant
heeft beweesen"^).

Het Doopen en Trouwen had in de gewone diensten
plaats. Naar de „kerckelyke wetten op den dag des Heeren
alleen, cas van noot uytgesondert, namiddags".

Reeds in den eersten tijd was daartoe besloten en
men hield aan dit besluit ook de hand, zooals blijkt uit deze
acta (d.d. 27 Juli 1630): „De Huysvrouw van Capteyn Jut-
faes, versocht hebbende, dat haer dienstmaeght op den dach
des Heeren, voor den middach soude mogen trouwen, soo
is dat selfde afgeslagen, om verscheyden ergerlycke conse-
quenties, die daerwt souden mogen volgen".\'\')

Het Avondmaal werd viermaal per jaar gehouden. Wij
behoeven er hier niet veel over te spreken en verwijzen naar
de vrij uitvoerige „canon op de bedieninge des avontmaels"
uit de eerste kerkelijke wetten.®) De daar aangegeven wijze van
handelen isnaarde „ordre" den 3isten Maart 1632vastgesteld.®)
Ontzegging van de tafel des Heeren was in die dagen het
tuchtmiddel bij uitnemendheid en ook uit de Acta blijkt bij
herhaling, dat de kerkeraad het toepaste op gemeenteleden,
die in het een of ander hadden misdreven of aanstoot hadden
gegeven. Maar steeds geschiedde dit om redenen van zede-

-ocr page 168-

155

lijken aard, nimmer vernemen wij iets van bezwaren tegen
de leer, wel van bezwaren tegen het leven. De eenige maal,
dat van de leer wordt gewag gemaakt, hebben wij reeds
vermeld n.L, dat predikanten en schoolmeesters de formulieren
van eenigheid hebben te onderteekenen i) en van leerstelligen
aard zal zeker ook geweest zijn het onderwijs, dat eenige
lidmaten begeerden „in de gronden van de Christelijke religie,
om haer te stereken tegen de wederspreeckers".®)

De tuchtzaken, die wij te behandelen hebben, vermelden
wij dan ook in de paragraaf over het Christelijk leven.

Omtrent begrafenisplechtigheden vernemen wij eveneens
niets, alleen wordt telkens en telkens weder geijverd tegen
roomsche gebruiken, zooals het knielen op de graven en het
versieren der lijken.®) Eenmaal worden in den kerkeraad de
,,bidders" genoemd, n.1. dat dezen een ,,beurse" zouden
maken en wij zagen reeds, dat dood- of lijklakens door de
kosters werden geleverd. Tegenover de bij de Roomschen
gebruikelijke praal, zullen de begrafenissen onder de Her-
vormden zeker zoo eenvoudig mogelijk zijn gehouden.

D. De Belangstelling der Gemeente in het
Kerkelijk Leven.

Over gemis aan belangstelling van den kant der gemeente
had men in die dagen niet te klagen. Slechts eenmaal, wij
hebben het aireede vermeld, hooren wij een minder opge-
wekten toon, als gezegd wordt, dat het „goed werck der
catechisatie merckeUjk verslapt 1) en wanneer men „aen de
Ho. Mg. Heeren Staten remonstreeren en vertoonen wil,"
dat de Roomschen flinker moeten worden aangepakt, dan

1 No. 20, fol. 125. Zio Hoofdstuk II, § 3.
Zio Hoofdstuk II, § 2. No. 20, fol. 23.
") No. 20, fol. 175, 264 en 291.

-ocr page 169-

-156-

verklaart men, dat wegens ,,de groote liberteyt, die den
papen hier word vergunt, de kercke Gods noch wassen noch
bloeyen en can".\')

Tegenover deze verzuchtingen, klinken ook getuigenissen
van blijderen aard. Wij denken aan de verklaring van 8 Juni
1634, aireede medegedeeld, waarin ons bericht wordt,,alsoo
het ghehoor seer aenwast".®) Hieruit blijkt groote belang-
steUing van den kant der gemeente, en somtijds bemerken
wij iets van dien ijver, zonder dat het nadrukkelijk of met
opzet wordt gemeld.

Wanneer behandeld wordt de tuchtzaak van zekeren Pieter
Pietersz Abbema, over wien later, dan verklaart een der
getuigen, „Frans Janssen cleermaker, dat an° 1630 in den
somer hij geweest hadde op de Vuchtschanse, om te hooren
de predicatie, die G. Udemans daer dede" en toen hij zat op
,,den dorpel van des commandeurshuys" had Pieter Pietersz
onbehoorlijke handelingen willen plegen. De beklaagde ont-
kent het en zegt, alleen te weten, ,,dat hy synen psalmboeck
hadde laeten ontvallen ende dat hy daerna tastede".®)

Over deze onsmakelijke zaak spreken wij thans niet, maar
wij merken hier op, dat niettegenstaande in de stad er vele
diensten waren, de leden der gemeente hunne predikers nog
volgden naar de schansen, om Gods woord te hooren ver-
kondigen. Wel een duidelijk bewijs van bloeiend, opgewekt
kerkelijk leven.

En de Magistraat stond bij de gemeenteleden hierin niet
ten achter.

Wij hebben reeds gezien, dat de kerkeraad in zijne tweede
vergadering (14 Nov. 1629) besluit „de voormiddagsche weeck-
predicatie tot gerief van de gemeene borgerije, alsoock van de
Achtb, H.H. Magistraten" van October tot April van acht

-ocr page 170-

— 157 —

tot negen te houden en van April tot October een uur vroe-
ger van zeven tot acht en wij bemerken hieruit, dat de Ma-
gistraatspersonen tot de getrouwe kerkbezoekers behoorden.
Ook later vinden wij daaromtrent een treffend^getnigenis.

November 1635 melden de Acta: ,,Also de Heeren Magi-
straeten gesint ende genegen sijn omme in de weekelycke
morgen predicatie, die ordinair des dingsdag is, te komen
ende met hare tegenwoordicheyt te verstercken, so ist dat
de kerkenraet heeft goet gevonden, om haere Achtb. in die
loflijcke genegentheyt so veel als mogelijck is, te accomo-
deeren, dat men de praedicatie sal ten halver tien aflaten,
opdat de geheele actie ten tien uren mag geeindigt sijn."

Niemand zal zeker ontkennen, dat wij hier onverdachte
getuigenissen hebben van krachtig kerkelijk leven en het
doopboek benevens het lidmatenboek versterken ons in deze
overtuiging.

Tot einde 1635 zijn in het Doopboek volgeschreven honderd
bladen en op elk blad staan tusschen de achttien, tot vijf-en-
twintig namen van kinderen vermeld. En ik geloof, al is de
mogelijkheid niet uit gesloten, dat enkelen eigenlijk belijders
van het Roomsch-Cathohcisme waren, dat de meeste ouders,
aldaar vermeld de „Gereformeerde religie" waren toegedaan.

En dan het lidmatenboek, dat behalve de naamlijsten van
hen, die ,,met attestatie aengecomen" zijn ook voor elk te
houden avondmaal opgave doet van hen, die ,,aengenomen
sijn na belijdenisse des geloofs." Onder deze laatste opgaven
vinden wij behalve de reeds genoemde „Bossenaers" of „oud-
bossenaers" en behalve de namen van zonen en dochteren
van hier wonende gereformeerden, ook telkens die van man-
nen en vrouwen, welke hier vast of tijdelijk verblijf houdende,
toetreden tot de Gemeente.

Wij mogen dan ook deze paragraaf eindigen met te ver-
klaren, dat al was in den Bosch er eene „teere gemeynte",

No. 20, fol. 7.

No. 20, fol. 263.

-ocr page 171-

158

deze toch ook was eene „aanwassende gemeijnte," met goed
ontwikkeld kerkelijk leven.

§ 3.

Het Christelijk Leven.

Wanneer men in oude Kerkeraadsboeken onderzoek doet
naar het Christelijk leven eener Gemeente, dan valt het ge-
woonlijk lichter eene schets te geven van het onchristelijk
leven, dan een uitvoerig relaas op te stellen van de echte
christelijkheid en vroomheid, welke zeer zeker aanwezig waren.
En dit behoeft geen verwondering te wekken. Het goede
maakt weinig gerucht, gaat zijnen weg in stilheid, terwijl
het kwade, ook al, omdat het wordt gegipst en tegengegaan,
luide van zich doet hooren.

Toch ontbreken in het Actaboek, waaruit wij voor het
onderzoek onze kennis hebben te putten, niet enkele directe
of indirecte aanwijzingen omtrent het Christelijk leven der
Bosscher Gemeente.

Zoo legt de telkenmale vermelde onderlinge censura mo-
rum, waarbij de broeders „onstraffelijck" bevonden werden,
reeds een gunstig geruigenis af van den goeden geest, die
onder en in de leden van den kerkeraad heerschte en wan-
neer het gebeurt, dat het avondmaal aan gemeenteleden
wordt ontzegd, dan kunnen wij wel verklaren, ook deze ge-
meente was niet zonder vlek of rimpel, maar wij moeten
hierbij in het\'oog houden, dat het steeds op zich zelve staande
gevallen zijn en de strafwaardige overtredingen begaan wor-
den door enkele personen en niet de gansche gemeente of een
betrekkelijk aanzienlijk deel er zich aan schuldig maakte.

Een waarlijk vrome en van medegevoel getuigenis gevende
toon klinkt ons somwijlen van deze oude bladzijden tegen.

-ocr page 172-

— 159 —

Wanneer een „Frans soldaet," weduwnaar met twee kinde-
ren zegt, dat hem ,,syn subsidie, dat hij tot noch toe van het
heilige geesthuys genoten hadde was onthouden", dan doet
men voor den man alle moeite, doch men besluit ook, „dat
hy nu voortaen, nadien hy soo seer claegde, soude vier schel-
lingen hebben."

Vol deernis spreekt men over weezen, nagelaten door een
soldaat en zijne vrouw, die beiden aan de pest gestorven
zijn. Men biedt de helpende hand en aangenaam doen ons
deze woorden aan: „middelertijdt sal men arbeyden by de
Heeren van den crychs-raadt, datter doch op sulcke arme wees-
kens van de soldaeten eene vaste ordre mach gestelt worden".®)
En leggen de volgende woorden geen getuigenis af van
echt christelijken zin: ,,Is geresolveert dat D. de Waal en
D. Junius de achtb. magistraet sullen begroeten ende wt den
naem des kerkenraadts versoecken, dat ze wt de haren eenighe
geheven te committeeren, die neffen de gecommitteerden
wt den chygsraet ende kerkenraet souden besogneeren opt
stuck van de arme soldaten, om soo voor te coomen, dat
het claegen ende roepen der armen tot praejuditie van ons
allen niet soude opclimmen tot Godt, ende de selven in hae-
ren droeven staet souden mogen gesolaghneert werden".\')
Daar is medegevoel met ongelukkigen en daar is droeflieid
over misdrijven en slechtheden.

Blijkt dit laatste niet voldoende uit de volgende citaten?
„Alsoo men met groote droefheyd verstaet, dat de dootslagen
seer schrickelyck toenemen, ende geene dootslagers konnen ge-
attrapeert Mwden: is goetgevonden, dat men deese sonde ern-
stich op de predickstoel sal bestraffen ende den Engelschen,
Franschen ende Hooghduitschen predicant daartoe versoe-
cken".«)

No. 20, fol. 64 en 65.

Ho. 20, fol. 96.

\') No. 20, fol. 61.

\') No. 20, fol. 32. (17 JuU, 1630)."

-ocr page 173-

— i6o —

Zoo de eerste aanhaling en over andere groote zonden
aldus : „Overmidts de hoererie ende \'t overspel schrickelyck
toenemen in dese stadt, soo sal men aen syne G. van Bre-
derode ende d\'heer Hooch-schout versoecken, dat daerop ordre
mach gestelt worden, ende soo het noodt is, dat vertoonen
aen de heeren van den Achtb. Magistraet ende crychs-
raedt".

Ook ten gunste van arme ballingen sprak het goede hart.
Zoo steunt men Mattheus Lodewix, gewezen predikant in
de Pfalz en nu balling.

Had diens broeder Philippus Lodewix „Hoogduyts predi-
cant in den Haeghe" hein reeds bij den kerkeraad gerecom-
mandeerd, „dewijle hij een lastige familie hadde en een gants
cleyn incoomen", den Juni besluit men den Magistraat
te verzoeken „den voorz. Mattheo zoo verdre voort de hel-
pende hand te bieden in syn ballingschap ende groote ar-
moede, dat hij mochte van stads wege vrije huys-huyre ge-
nieten." Tevens schrijft men te zijner faveure aan den Haag-
schen kerkeraad, om voor hem iets uit de diaconie te ver-
krijgen en verder nog aan ,,andere na-buyrige kerken".

Later krijgt Mattheus Lodewix van den kerkeraad op zijn
verzoek een attestatie en recommandatie, ,,aende H. gedepu-
teerden van Gelderlant, resideerende binnen Venlo en Roer-
mont" en ontvangt zijn broeder in den Haag daarvan een
afschrift.

Ook tot de zwervehngen en vreemdelingen strekte zich de
zorg uit. Den 30«^«» juli 1631 besluit de kerkeraad den

-ocr page 174-

— i6i —

schepenen te verzoeken: ,,dat de vreemdehngen, die \'s nachts
somtijts op straate moeten Wijven onder den blauwen he-
mel, daer eenige iammerlycke exempelen van syn, in het
gasthuys van S. Eloy (soo men dat noemt) mogen gelogeert
worden naer oude coustume". i)

Is het bovenstaande niet voldoende, om bij ons de over-
tuiging te vestigen, dat een ware, christelijke geest in de
Gemeente heerschte. De kerkeraad van zijn kant deed, wat
hij kon, om de Gemeente te brengen in een voorbeeldigen
toestand, daartoe kweekte hij aan en bevorderde hij al wat
in zijn oog „christelijk" was, bestreed hij en ging hij tegen,
wat bij hem voor zondig en verkeerd gold.

Ds. de Witt geeft in zijn rede op het eerste ,,Eeuwen-
Feest der Classis" den predikanten een gunstig en in onze
oogen zeker zeer eigenaardig getuigenis. Hij zegt: ,,Ik zwijge
hoe ernstig zij tegen alle inbrekende zonden gewaakt hebben
en de nauwste zorg gedragen, dat de gemoederen der Men-
schen door geen idelheden van Dansserijen, Comedien, en
allerlij diergelijke Speelen, niet veridelt wierden, waar uit
men niet ander kon tegemoet zien, dan dat de Heere dit
Bosch zou maken tot een Lust-Hof Eden, tot welke de Grote
Verlosser stont af te komen,
om te eden van zijne Edele
vruchten\'\'.\'^)

Deze aanhaling brengt ons tot de vraag, op welke wijze
de kerkeraad getracht heeft dien arbeid te verrichten. Wij
kunnen antwoorden, dat dit gedaan is, ten eerste, door in
het algemeen bepalingen te maken tegen wat in het oog van
den kerkeraad een christelijke gemeente zoude ontsieren en
ten tweede door personen, die zich aan vergrijpen schuldig
maakten, voor het college te roepen en over dezen, zoo noodig
de kerkelijke tucht uit te oefenen.

Beginnen wij met de eerste wijze van doen te bespreken.

\') No. 20, fol. 86.

Do Witt, a. w. blz. 73.

-ocr page 175-

— I62 —

Reeds in de vergadering vanii November, 1629, wordt de
aandacht gevestigd op de „violatie van den sabbat" Aan
Ds. Bushofif, die te Utrecht was, besluit men te schrijven,
„dat sijne E.E. ons toesende oft. meede-brenge de ordre tegen
de profanatie vanden sabbath, tegen de bedelarije, item
d\'ordre van de Diaconye, die tot Utrecht is".^)

Den Januari is het begeerde stuk in handen van den
kerkeraad, want zoo lezen wij : „den praeses ende scriba
wert opgeleijt het placcaet van Utrecht tegens de profana-
tien des sabbaths, te oversien ende daer bij te teeckenen
\'t gene haer noodich dunkt geinsereert of daer in verandert
te moeten werden; omme t\'selve de naeste vergaderinge in
te brenghen ; op dat eenmael bij de achtb. Magistraet alhier
een vaste ordre tegen alle profanatien mochte versocht ende
vercregen werden".

Eerst in Juli hooren wij er weder iets van. Praeses, scri-
ba en de Heer de Weert nemen dan op zich, „te oversien
het placcaet van Utrecht nopende den sabbath, ende met
malcanderen letten op amplicatie ofte andersins naer gele-
gentheijd deser stad ende kercke aen den kerckenraed te
communiceeren".®) Dus op dat tijdstip was er zeker nog geene
vaste verordening. Dat blijkt eveneens uit de acta van 7
Augustus, waar wij het volgende aantreffen.

,,Is het placcaet van Utrecht tegens de profanatien des
Sabbats in handen van de predicanten gestelt, omme daerop
haere notulen te stellen, ende dan op het begheeren des acht.
Magistraet (wanneer die daervan aengesproken sullen sijn)
een placcaet, mutatis mutandis, daer uijt te projecteeren
nae gelegentheijt van dese stadt".^)

In Septem\'ber dringt de kerkeraad bij den Magistraat nog
erop aan, dat een placcaat tegen „de violatie van den sabbat"

-ocr page 176-

- I63 -

ingesteld worde i) en een paar dagen later kan gerapporteerd
worden, dat „de Achtb. Heeren Magistraeten aengenomen
hebben op alles sorchvuldelijc te sullen letten".®)

Waarschijnlijk is spoedig daarop een bepaalde „ordre"
uitgevaardigd, doch het vervolg leert ons, dat niet altijd
gestreng de hand is gehouden aan de voorschriften.

De kerkeraad verzoekt later bij herhaling, of aan den Ma-
gistraat\') of aan den Hoogschout") „dat het placcaet van
den sabbath onderhouden worde".

Ja zelfs gaat de kerkeraad in dezen verder en richt hij zijne
beden tot den stadhouder. ®)

Deze klachten leeren ons op welke wijze sabbatschennis
plaats had en wat men daaronder verstond. Zoo keurde de
kerkeraad het af, dat gilden en vereenigingen hunne maal-
tijden hielden op Zondag, eischte, dat de winkels werden
gesloten, „ende de vuylniskerren van de straet souden werden
gekeert".

Den 2381611 Mei 1635 lezen wij: „Alsoo men bevint, dat
er herbergen sijn, die op den dach des Heeren vol sitten en
voor alle man openstaen tot schandael en ergernisse van
die genen, die voorbijgaen, is goet gevonden, dat sulcks den
Stadhouder sal aengedient werden, en versocht die erger-
nisse te willen weeren".

Aan deze overtreding maakte zich ook een lidmaat der
kerk, de oud-diaken Hans Laurenssen schuldig. Tegen dezen
man kon rechtstreeks door den kerkeraad worden geageerd.
Doch eerst geschiedde dit met weinig succes; hij weigerde
den kerkeraad ter wille te zijn, zoodat hem en zijn gezin
het avondmaal werd ontzegd.

Ongeveer een jaar later in Maart 1636 buigt hij het hoofd,

No. 20, fol. 44.

No. 20, fol. 49.

\') No, 20, fol. 101.

\') No. 20, fol. 229, 247, 260, 265, 267, 281.

") No. 20, fol. 249, 250, 260.

-ocr page 177-

164

gelijk wij lezen uit deze acta: „Het huysgesin van Hans
Laurenssen sal tot de tafel des Heeren toegelaten werden,
alsoo sij aen de Broeders, die de visite daer gedaen hebben,
haer contentement hebben gedaen aengaende het afschaffen
van het gasten te hebben op den dach des Heeren".

Wij begrijpen, dat, als de kerkeraad zoo krachtig optreedt
tegen lidmaten, die op Zondag „brandewijn tappen" hij bij
Commandeur en Hoogschout er ook ten zeerste op aandringt,
dat aan Roomsche neringdoenden het niet wordt vergund.
En wij speuren iets van den nadruk, dien de kerkeraad op
deze questie legde in deze woorden:

,,Is oock goet gevonden, dat men de novo so by die van
de politie als van die militie sal versoecken ordre, dat het
brandewijntappen mitsgaders het vleesche kopen in de Hal
als op de markt van allerlei waren op den sabbathdag mag
werden gehindert ende geweert".®)

Waarlijk de kerkeraad deed zijn uiterste best de gemeente
te doordringen van de eischen, welke het vierde gebod stelt.

Een even groote zonde als sabbatsontheiliging was in het
oog der toenmalige kerkelijke voormannen, wat zij heetten
„danserie".

Wij hebben reeds gezien, dat eenmaal bij eene gehoudene
,,censura morum" de voorzitter de broeders waarschuwt, „dat
yder hem toch wilde wagten van alle \'t geen scandaleus
was, specialyck van danserie". ■•)

Hoezeer de kerkeraad moeite deed, deze zonde uit de ge-
meente te bannen, blijkt duidelijk uit de acta van 7 Februari
1634. Wij lezen: „Alsoo men verstaen heeft, dat eenighe
lidtmaeten van onse kercke haer int dansen hebben ver-
grepen tot e\'rgemisse van eenighe swacken, is niet alleen goet-
gevonden, dat bij geleegentheyt de selve daerover opt vrien-

-ocr page 178-

- I65 -

delyckste sullen werden vermaent, maer ooc tot voorcominghe
van dergelijcke wulpsheden is verstaen, dat men in eenighe
predicatiën dat danssen sal bestraffen, en waer dat eenighe
maeltyden sullen voorvallen ware van men eenighe voor
weetenschap soude connen vercrijgen, dat men de lieden
sal waerschouwen, dat se niet willen lijden of gedoogen, dat
in hare huysen de ydelyce en lichtvaerdighe sonde werde
gepleegt, en soo sulcke vermaninghe in den wint soude ge-
slagen werden en men per contrarie bevinden soude, dat
men alsdan kerkelijc teegen soodanighe persoonen soude
procedeeren". i)

Uit dit vrij uitvoerig citaat, leeren wij veel omtrent het
toezicht, hetwelk op het leven van de leden der Gemeente
werd uitgeoefend. Wij zien er ook uit, dat de kerkeraad
handelde naar Paulus\' voorschrift, alles na te laten, wat den
zwakken kan hinderen.

Het dansen is uit den booze, dat stond vast; verwonde-
ring baart het ons niet dat, als de kerkeraad verneemt, ,,dat
daer briefkens werden aengeslagen van een dansmeester, die
hier een dansschool meynt op te richten", terstond bij
„hoogschout of stadhouder" pogingen worden aangewend,
dit ondernemen te onderdrukken.

Evenwel de danslust was te groot, dan dat de kerkeraad
met succes haar kon bestrijden. In 1635 wordt wederom
erover geklaagd, dat „het danssen meer en meer toeneemt"
en wordt gevraagd „of men dat in de htmaten sonder cen-
sure tolereeren sal of niet", doch een bepaald besluit volgt
niet. a) Waarschijnlijk heeft men het raadzaam geacht, niet
te streng op te treden, ook al omdat zulk optreden veel be-
roering en onrust zoude teweegbrengen.

De tooneelkunst en wat daarmede samenhing, kon in het
oog des kerkeraads al evenmin genade vinden.

No. 20, fol. 198.

No. 20, fol. 202.

No. 20, fol. 200.

-ocr page 179-

— i66

September, 1630 verzoekt men onder meer den Magistraat
,,dat de camerspeelers souden geweert mogen worden",
en in Juli, 1631 wil men van het stadsbestuur een „ordre,
dat de camer-speelders, guychelaers ende allerley lichtvaer-
dichen, nu in dese dagen, die men kermisse noemt, mochten
gestuytet ende geweerd worden."

Wij begrijpen dan ook de verontwaardiging van den ker-
keraad, als in October van hetzelfde jaar, „Mr. Barent lidt-
maet onser gemeente hem bemoeide met lichtveerdighe en
ijdele comedien te spelen, ofte te doen spelen, en Pieter
Pieters Abbema sich laet gebruycken tot een deurwaarder
om het geit te ontfangen, daer bij voegende, dat hij sulx
doet uyt naem van de diaconie." Terstond worden beide
schuldigen ter verantwoording geroepen, wordt het avond-
maal hun ontzegd en eerst als zij plechtig hebben beloofd
dergelijke dingen niet weer te zullen doen, dit tuchtmiddel
opgeheven. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat,
wanneer Pieter Pietersen den kerkeraad later verzoekt, als
kassier der comedianten te mogen fungeeren, het hem beslist
wordt geweigerd, „te meer dewyle de kerkeraet soo se hem
sulcks toestonde, soude schijnen
die vuylicheijt toe te staen."

Als dan ook de Magistraat den kerkeraad, advies vraagt
en ter hand stelt „seker request de rhetorijck-speelders con-
cemeerende," dan besluit deze, dat door den Praesidem ende
Scribam d\'achtbaren heeren sal
theologisch gQdSitwoox^ei en-
de gethoont worden, dat sulcke spelen, nademael de selve
niet en bestaen met den woorde Gods, allenthalven behoorden
geweert te werden." ®)

-ocr page 180-

167

November 1631 houdt de kerkeraad weder aan bij den
Magistraat op „ordre tegen alle camer- ende rethorijcspeel-
ders, soo borgers als soldaeten" en daar „de comedianten
niet af en laten comedien te spelen, en dat ook op den sab-
bath", zoo wordt later geklaagd bij den Hoogschout en den
Commandeur.

Niettegenstaande dit alles heeft men naderhand nog op
te treden tegen de spelen en tegen de ,,coordendanssers ende
andere batement-speelders."

Het is, na het meegedeelde, ons duidelijk, dat de kerke-
raad eveneens trachtte te verhinderen de kermisvermakelijk-
heden en de vastenavondspelen.

Wat tegen het eerste euvel gedaan werd, zagen wij reeds
eenmaal hierboven en ook de genoemde koordedansers
wenschten ter gelegenheid der kermis hunne kunsten te
vertoonen.

Ten overvloede kunnen wij wijzen op de acta van 4 Juli
1635, waar te lezen staat: ,,Is geresolveert, dat men den
stadhouder sal versoecken by dese gelegentheyt van aen-
staende kermisse te willen weeren die comediespelen, guychel-
spelen ende diergelycke insolentien, ende met name oock de
loteryen."

Wat de vastenavondviering betreft, hierover handelt men
in den kerkeraad Februari 1634 en 1635. De eerste maal
wordt gezegd, ,,dat vele profliane insolentien op vastelavont
plegen bedreven te werden" en men daarover met den Hoog-
schout" zal spreken®) en ook in 1635 besluit de kerkeraad,
dat „D. Praeses de Wael en mijnheer de Waerdt sullen wt
den naem des kerkenraets aen den Heer Commandeur Thienen
ende den Heer Hoogschout Berganghie versoecken, dat de

-ocr page 181-

— i68

vastelavontspeelen item het masquerade gaen mochten werden
geïnterdiceerd ende diergelycke insolentien, die men op de
Bacchusdaghen alhier gewoon is te pleegen mochten ghe-
voegelyc werden gheweert".\')

Verder werd natuurlijk dronkenschap niet geduld. Wanneer
eenmaal bemerkt wordt, „dat eenighe bekende litmaten haer
hebben verlopen in openbare dronkenschap tot groot schan-
dael en ergernisse," gaan terstond afgevaardigden erop uit
de schuldigen te bestraffen,®) en aan dronkaards wordt het
naderen tot de tafel des Heeren ontzegd.®)

Wij hebben thans reeds genoemd een aantal zonden, over-
tredingen en vergrijpen, waartegen de kerkeraad tot be-
vordering van het Christelijk leven, meende te moeten op-
treden. Wij kunnen hierover verder zwijgen, alleen zij nog
gezegd, dat ook twisten, vloeken en dreigen tot de verboden
en strafbare feiten gerekend werden. Zoo tracht de kerke-
raad bij twisten herhaaldelijk vrede te stichten 1) en vermaand
worden de zoodanigen „daervan men hoord, dat se met
malcanderen te dreygen, met vloecken en sweeren een leelyck
straetgeruchte gemaeckt hebben".®)

Dit bovenstaande is zeker voldoende, om ons ervan te overtui-
gen, hoezeer de kerkeraad een waardig Christelijk leven trachtte
te bevorderen, door te strijden tegen alles wat de Gemeente
tot onchristelijkheid zoude kunnen leiden.

Waar nu de kerkeraad bij leden der kerk iets verkeerds
ontdekte of vermoedde, daar bemoeide hij er zich mede, om,
als het mogelijk was, langs den weg van broederlijk ver-
maan het kwaad te keeren, en waar dit niet ging, door de
kerkelijke tucht den schuldige te straffen. Dit brengt ons
tot de bespreking der tuchtzaken, waarvan het Actaboek

1 No. 20, fol. 240.
No. 20, fol. 260.

No. 20, fol. 279.

-ocr page 182-

— 169 —

mededeeling doet. Wij willen echter niet al deze kerkelijke
procedures behandelen, dat is volstrekt niet noodig en over
die, welke wij meenen te moeten vermelden, zullen wij niet
in den breede uitwijden, doch bij de uiteenzetting beknopt-
heid betrachten.

Beginnen wij met een der meest ernstige zaken en wel die,
welke betreft het zedelijk gedrag van den reeds genoemden
Pieter Pietersen Abbema. WaarHjk deze man was „Ie béte
noire" der Gemeente. Zagen wij vroeger, dat hij tegen een
leugen niet opzag, dit was geenszins de grootste zonde,
waaraan hij zich schuldig maakte. Tot den kerkeraad dringen
geruchten omtrent hem door, die van zooveel slechts ver-
halen, dat de eere der Gemeente dwingt tegen hem kerkelijk
te procedeeren. Nu krijgen wij eene uitvoerige rechtszaak
met beschuldigde, beschuldigers en getuigen. De gruwelijkste
zonden worden Pieter Pietersen Abbema ten laste gelegd.
Wij noemen hier dronkenschap, overspel, koppelarij, ja zelfs
treft hem de aanklacht, dat ook de zonde van Sodom hem
niet vreemd is. De kerkeraad wordt er schier verlegen onder,
schrijft naar de vroegere woonplaatsen van dit onwaardig
lid, maar ontvangt weinig bemoedigende antwoorden. Overal
had hij een slechten naam achter gelaten en was het ge-
bleken, dat hij een verkeerd mensch was. Gaarne wil men,
dat hij uit de stad vertrekt en de raad wordt hem gegeven,
zich elders te vestigen, anders kon „de Heer Officier" zich
wel eens met de zaak bemoeien. Met deze waarschuwing
bedoelen de broeders, uitdrukkelijk verklaren zij het, niets
anders „als dese teere kerke voor meerder schandael, ende
syn persoon van meerder swaricheyt te bevrijden, verhopende,
dat hem de Heere sal geven eene goddelycke droeffheyt over
syne sonden, die daer werckt onber ouwelij cke beteringe ter
salicheyt." Evenwel, hoezeer men hoopt op zijne verbetering,
men wil toch niets meer van hem weten, want de broeders
verklaren, „dat se geen gemeynschap met hem en connen
noch willen hebben, ter tijdt toö,. dat hij hem selven van de

12

-ocr page 183-

— 170 —

voorz. grouwelen gesuyvert heeft, naer behooren, volgens
I Cor. 5 : XIIF\'.Later hooren wij niet meer over dezen man,
de grond zal hem hier zeker te warm zijn geworden. Uit
het hdmatenboek blijkt, dat hij spoedig na de overgave der
stad in den Bosch is gekomen en nog voor het eerste avond-
maal belijdenis heeft gedaan. Hij woonde ,,op de haven
naast de swaan". Zijn naam is doorgehaald, zonder dat er-
bij staat ,,vertrocken".^)

Het geval Abbema - was niet de eerste tuchtzaak, welke de
nog jonge kerkeraad had te behandelen. De voorrang in dezen
komt toe aan de questie Reynier Jansen.

Deze man, kleermaker van beroep mag evenmin als zijne
vrouw, deelnemen, gelijk wij reeds in het eerste hoofdstuk
gezien hebben, aan het avondmaal gehouden op den Zondag
voor kerstmis anno 1630. Waarom niet? Zij hadden zich
slecht gedragen, door te schelden en te lasteren en bovenal
door heimelijk en in stilte stukken laken den convooimeester en
ouderhng, den heer Ploos toebehoorende, te verpanden. Breed-
voerig wordt de zaak besproken in de acta van 9 October
1630.

Bij den kerkeraad was ingekomen ,,een sekere cartabelle
van Re)mier Janssen" en in dat schrijven lastert hij „met
tastelijcke leugenen" den Heer A. Ploos, en sommeert hij den
kerkeraad hem in zijne eer te herstellen en hem „een eerlijcke
attestatie te geven," anders wil hij het college „voor het
classis" dagen. Voor welk classis, vragen wij ?

Nu de kerkeraad laat zich niet zoo spoedig van zijn stuk
brengen, hij heeft overtuigende bewijzen in handen. De Heer
Ploos vertoont „eene acte notariael, gepasseert voor notaris
ende getuygen binnen Haerlem den vierden October 1630,"
waarin ,,de cassier van den lombaert binnen Haerlem" ver-

Zie over dezen Pieter Pietersen Abbema, No. 20, fol. 94, 95, lOG,
107, 109, 113, 114 en 115.

I Cor. V : 136 lezen wij: „En doet gij dezen booze uit ulieden weg."
Wellicht wijst de doorhaling op excommunicatie.

-ocr page 184-

171

klaart op verschillende tijdstippen ter beleening ontvangen
te hebben van eene vrouw, welke blijkt de echtgenoote van
Reynier Janssen te zijn, stukken laken en deze goederen
waren aan de vrouw van Ploos ontvreemd.

Den dag voor Kerstmis verschijnt nu Reynier in de kerke-
raadsvergadering en bekent schuld; daar de Heer Ploos niet
aanwezig is, moet hij onder geleide van een der predikanten
naar het huis van den ouderling gaan, om aldaar zijne
excuses aan te bieden en in het begin van Januari mag Ds.
Schuylius berichten, dat de vrede tusschen den huize Ploos
en den huize Janssen hersteld is en de kerkeraad van zijn
kant heft nu de censuur op.

In lateren tijd willen Janssen en zijne vrouw naar Haarlem
verhuizen en vraagt de vrouw „Sara" geheeten, „attestatie
voor haer ende haeren man." De kerkeraad is bereid deze te
geven, als eerst het tot een verzoening komt tusschen den
heer Herman de Bitter en haar.

Hieruit blijkt, dat al weder iets met deze menschen niet
in orde is. De vrouw echter is bereid vergiffenis te vragen
en nu wordt ook naar Haarlem een attestatie medegegeven,
doch over deze zijn op hunne beurt de aanvragers niet te-
vreden en, verontwaardigd over wat omtrent hem is ge-
meld, richt de man uit Haarlem over de attestatie door
Ds. de Waal opgesteld een schrijven tot den kerkeraad vol
,.onbescheiden onhebbelijckheden.\'\'

Maar ook thans laten de Bosscher heeren zich gelden en
verzoeken zij den Haarlemmer ambtgenoot, onzen ouden
bekende, Ds. Swalmius, Reynier Janssen flink onder handen
te nemen en te zeggen, dat hij genoegen hebbe te nemen ,,met
de attestatie hem vergunt, sijnde gequalificeert na de staet
ende gelegentheyt van sijne actiën ende comportement
alhier." i^)

Zio No. 20, fol. 53, 58, 59 cn 0!L).
No. 20, fol. 251 on 259.

-ocr page 185-

172

In dit verband dient ook vermeld te worden de questie
tusschen den kerkeraad en zekeren vaandrig. Wel kunnen wij
deze gansche geschiedenis niet als eene tuchtzaak beschouwen,
doch zij heeft er iets van en vooral als bijdrage tot de kennis
van toenmaals heerschende toestanden is zij uiterst interes-
sant. Het zal ons blijken, dat de kerkeraad, die met ernst
en waardigheid het geheel trachtte te behandelen, zich in
dezen vaandrig zeker bedrogen zal hebben gezien. Het gan-
sche geval is, wat in die dagen genoemd werd een „casus
matrimonialis."

Den 30®^!» Juli 1631 komt zij voor de eerste maal ter
sprake. Een „vaendrig" vraagt raad, om te komen ,,tot ruste
van sijn gemoedt". Jarenlang had hij met eene ,,concu-
byne" geleefd en twee kinderen waren uit deze verbintenis
gesproten.

Nu had hij de vrouw nooit trouwbelofte gedaan, wel bij
notarieele acte geld voor het onderhoud der kinderen haar
toegezegd. Officieel bij ,,acte notariael" heeft hij zich daarna
verloofd met „sekere capiteynsdochter ", doch ook almede
door de liefde jegens zijne kinderen, trekt zijn hart hem
weder tot de eerste geliefde.

De kerkeraad, erkennende dat niet alle omstandigheden
hem bekend zijn, besluit, ten eerste, den man ernstig te be-
straffen „over syne sonde, daer hij soo lange in gelegen
heeft", dan verder de zaak grondig te onderzoeken en is
het, zooals verteld wordt, dezen raad te geven, „dat hij
met de 2® behoorde te trouwen, ende syne conscientie nyet-
temin aen syne kinderen te quijten met de behoorlijcke op-
voedinge derselve".

De vaandrig denkt zeker, dat zijn huwelijk nu kan door-
gaan, want 6 Augustus verzoeken. „Gerrit Duysing vaendrich
en Rebecca Cerlus ondertrout te worden". De kerkeraad

1) No. 20, fol. 86.
No. 20, fol. 86.

-ocr page 186-

173

echter bepaalt, „dat aen de Predicanten van Doesburch
eens geschreven soude werden, omme deselvige te versoecken
eens naedere enquête van saeken te willen doen bij Trijntje
Heindriks, gewesen concubijn van den vaendrich voorschreven,
omme te weijten, wat haer moveert, den vaendrich in
sekere missive aen syn persoon geschreven, te noemen haren
heven man, en dat sy hoopt, dat hy haer niet verlaten sal,
contrari de teneur van notariale acte, in welke sy bekent
en solemnelyk verclaert, noyt eenige troubelofte van den
voornoemden Gerrit Duysing ontfangen te hebben". Dus zoo
gemakkelijk is de kerkeraad niet tevreden gesteld. Ja, hij
gaat zelfs verder, want na de vergadering moeten de pre-
dikanten de twee vragers eens „int particuher" onder handen
nemen „over hare sonden en manieren". Zij stonden zeker
in geen besten naam. Het huwelijk wordt voorloopig niet
gesloten en zeven maanden later is de zaak nog moeielijker
geworden. Het blijkt dan, dat de vaandrig gezind is, om
met de eerste vrouw te trouwen en de tweede te laten zitten,
„daer hij hier vooren bekent heeft meede verlooft te syn,
ende naer de belofte twee tweelingen bij gewonnen heeft".
Nu wordt den broederen de questie te lastig en besluiten
zij „de saeke te renvoyeren tot de Achtb. Heeren, Schepe-
nen". 2) Heel spoedig hebben zij dit nochtans niet gedaan,
want in November bepaalt men, dat de gedeputeerde die
den Magistraat deze zaak zal aanbrengen, de conditie hebbe
te stellen, „dat se den voorz. vaendrich tot den chrygs-raet
niet sullen gelieven te senden". \') Dit pleit zeer voor ons
college. De man toch, al was hij zeker een vreemde broeder,
was uit zichzelf tot den kerkeraad gekomen en al wilde
deze laatste niet meer van hem weten, hij achtte het even-
wel geene loyale handelwijze, als nu door zijn toedoen de
vaandrig voor den militairen rechter werd gedaagd.

No. 20, fol. 87.

No. 20, fol. 115.

*) No. 20, fol. 135.

-ocr page 187-

— 174 —

Wij kunnen uit het Actaboek nog wel verschillende tucht-
zaken aanhalen, doch dit is zeker niet meer noodig. Het
bovenstaande is ruim voldoende, om een juisten kijk te
geven op de nauwgezette zorgen van den kerkeraad voor het
Christelijk leven der gemeenteleden.

Wij eindigen dan ook deze paragraaf en vatten thans in
het oog eene der voornaamste uitingen van het Christelijk
leven, n.1. de philanthropie.

Het onderwerp, dat ons nu bezig zal houden, is derhalve
de armenzorg, speciaal de kerkelijke armenzorg, de arbeid
der diaconie.

§ 4-
De Diaconie.

Bij de reductie der stad waren in denBosch vele instellingen van
liefdadigheid. Nu heeft men geene pogingen aangewend, om
deze inrichtingen of vereenigingen op te heffen, doch wel
is alle moeite gedaan, ze in gereformeerden geest hervormd
en door gereformeerden bestierd te krijgen. Wanneer wij den
strijd met en tegen het Roomsch-Katholicisme behandelen
vestigen wij daarop, de aandacht, speciaal op de „reformatie
van het gasthuijs".

Vermelden wij hier de meest bekende instelhngen en in-
richtingen, die allen beoogden het lot van armen en onge-
lukkigen, ouden van dagen en weezen te verzachten, tevens
willen wij daarbij in het kort iets mededeelen omtrent wat
genoemd werd ,,de reformatie", welke bij de meesten na
1629 is geschied.

Zoo had men in de eerste plaats het college der „Block-
meesters".

Den Bosch was verdeeld in negen ,,Ghedeelten, Quartieren,

-ocr page 188-

175

Blocken ofte Wijeken". Nu stonden over elk blok „Hooft-
mannen ofte Block-meesteren", die de zaken, den welstand
van hun „block" rakende, hadden te behartigen. Ook had elk
„block" een „Aelmoessenier ofte Schael-Vader, die de Ael-
moessen in sijnen Block versamelt ende op de Armen in de-
selve acht neemt".^)

Wanneer in verband met de diaconie melding wordt ge-
maakt in ons Actaboek van de „blockmeesters", dan wor-
den deze ,,aelmoesseniers" bedoeld. Hoewel de Gereformeer-
den reeds in 1630 over deze „blockmeesters" klaagden,\'^) is
de eigenlijke strijd eerst ontbrand in 1640 en hiermede ten
slotte geeindigd, dat steeds een gelijk getal Gereformeerde
en Roomsche blokmeesters dit ambt vervulden®)

Dan had men verder het ,,Aelmoesseniers-huys", geheeten
,,de Tafel des Heilighen Geestes" en gewoonlijk genoemd,
„de Heylighe Geest" of „\'t Spint". Aan het hoofd van deze
inrichting stond een ,,meest er ofte rector" gewoonlijk be-
noemd door en uit den Magistraat. Naast dezen meester was
er voor de administratie een „rentmeester". Na de reductie der
stad is tot rentmeester benoemd de ons reeds bekende
schepen en ouderling „Herman de Bittere".

Oudenhoven geeft als laatste meester of rector op „naer
de reductie 1630: Joris van Bernage en bericht tevens, dat
„de oude regeeringhe deses Huys verandert is, ende wordt
nu dit Huys met af-gaende Regenten gheregeert".«)

Het Acta-boek noemt in verband met het geesthuis alleen
de namen van Bernage en de Bittere en dit brengt er ons
toe, aan te nemen, dat in de jaren, die wij bespreken, de
oude bestuursvorm nog gehandhaafd is.

-ocr page 189-

176

Wij lezen n.1. het een en ander over een „partijschap
tusschen mijn heer Bernagie ende mijn heer De Bitter".

Het eerst vernemen wij daaromtrent iets den ijden Oct.
1634, de kerkeraad wil dan als vredestichter optreden,\')

Uitvoeriger, hoewel wij niet te weten komen, waarover de
strijd gaat, zijn de acta van 19 December 1635.

Uit deze blijkt, dat zelfs „gecommitteerden van den raet
van Staten" er zich mede bemoeien „om de saeke tusschen
den Heer Bemage, rector van het geesthuys ende den Heer
de Bitter, rentmeester van het selve huys te vergelycken
ende te vereenigen".2)

De Heer de Bitter heeft later geen zeer mooie rol ge-
speeld. Is er soms thans reeds iets bij hemmiet in den haak ?®)
Hoe dat ook zij, wij zien, dat in 1635 er nog zoowel een
rector als een rentmeester over het geesthuis stonden ~en dat
beiden gereformeerd waren.

Als derde voorname liefdadigheidsinstelling zij genoemd
het „groot Gasthuys", een ziekenhuis „voor alle arme
krancke, ende miserabile, uijtgesondert die met Lazerije,
Uytsinnicheyt ende andere incurabile accidenten besocht
sijn".1)

Na de reductie is tot gasthuismeester of rector aangesteld
Thomas de Roy uit Zalt-Bommel herwaarts gekomen, ®) Over
de reformatie van dit gasthuis is veel te doen geweest; bij
herhaling verzoekt de kerkeraad, dat toch de nonnen en de
priester eruit geweerd mogen worden. Wij komen daarop in
het volgend hoofdstuk terug. ®)

1 1) No. 20, fol. 224.
No. 20, fol. 274.
Zie Hezenmans, a. w. blz. 26.

-ocr page 190-

177

f

Over de andere gasthuizen, zoowel voor oude mannen
en vrouwen als armen,hebben wij weinig te zeggen, reeds werd
eenmaal het gasthuis van St. Eloy en ook het vrouwenhuis ach-
ter het Huys „van den swarten Leeuw" genoemd. Oudenho-
ven geeft een en dertig dergelijke stichtingen op en wanneer
anno 1635, de kerkeraad naar deze inrichtingen een onderzoek
laat instellen, dan wordt gerapporteerd, dat er vier en twin-
tig zijn — „ende dat de rentmeesters der selve, eenighe hare
rekeningen doen voor de Magistraet, maer meestal ofte voor
de kerckmeesters of voor den meester int geesthuys of voor
particuhere personen, die op de fundatie des selven huyses te
pretendeeren hebben."

Het blijkt niet, dat uit de inkomsten iets werd afgestaan
voor de diaconie, hoe gaarne ook de kerkeraad dit wenschte.
Vermelden wij verder, dat in de Acta ook een paar maal ge-
noemd wordt het vondelinghuis. 2) Het heeft dus niet ter-
stond, gelijk Oudenhoven schrijft, „naer de Reductie syn ghe-
bruyck verloren."

Ook het „weeshuys", waarvan de Heer de Weert weldra
een der „wees-vaders" of regenten werd, wordt in de Acta
meer dan eens genoemd. Reeds 8 November 162g wil men
de „weesenschole" gereformeerd hebben, den i4don derzelf-
de maand verzoekt men, dat „regenten van \'t Wees-huys doen-
de professie van de Religie, vercoren ende gestelt werden."
Welnu voor dat het jaar eindigde, waren al deze verzoeken in-
gewilligd en het weeshuis volkomen onder toezicht
en hoede van gereformeerden gesteld. Het gevolg hiervan was,

-ocr page 191-

— 178 —

dat vele kinderen werden weggehaald door familieleden of
ook uit zich zeiven heengingen.

Bij deze liefdadigheidsinstellingen kwam na de reductie der
stad nog de gereformeerde kerkelijke armenzorg, of kortweg,
de diaconie. Hoewel den November de eerste diakenen
zijn bevestigd, mogen wij reeds van 19 September af, de dia-
conie gevestigd rekenen. Immers wij zagen, dat in den dienst
van dien dag gecollecteerd werd circa drie duizend gulden,\') welk
geld voor de armen bestemd was. Hoe werd nu de arbeid der
diakenen verricht, voordat er diakenen waren ? Hieromtrent-
geeft Voetius ons een bepaald antwoord. Door hem en de
andere tijdelijke predikanten werd de zaak geregeld. Zij lieten
collecteeren, voegden aan hun college een der eerste hoorders
toe en de opbrengst van elke godsdienstoefening werd geteld,
het bedrag in een boekje aangeteekend en vervolgens gebracht
naar het huis van dien predikant, aan wien de admmistratie

-ocr page 192-

— 179 —

was opgedragen. Van dit geld werd bedeeld en de uitgaven
werden in hetzelfde boekje opgeschreven. Aldus deed men in
den eersten tijd na de reductie, zoo had men ook gehandeld
tijdens het beleg in het legerkamp.

Den II den November 1629 werd nu deze arbeid overgeno-
men door de vier verkozen diakenen, bij wie in het eerste half-
jaar van 1630, gelijk wij gezien hebben nog drie nieuwe dia-
kenen werden gevoegd.

Vormden in den eersten tijd predikanten, ouderlingen en
diakenen een kerkeraad, later, waarschijnlijk in 1631 is het
college der diakenen van den kerkeraad in engeren zin afge-
scheiden.

Reeds voor dien was, ook daarover spraken wij in een
vroeger hoofdstuk, een der diakenen Simon Govertsen tot
boekhouder aangesteld op een traktement van 200 gulden
en de belofte van vrije woning. Waarschijnlijk is deze be-
lofte nooit vervuld geworden en ook het traktement heeft
hij vrij spoedig moeten missen. Want het duurt niet lang,
of er vallen bedenkingen. Niet op den persoon of diens
arbeid, maar het wordt geenszins goed gevonden, dat uit
de kas der diaconie dit salaris betaald wordt. Het eerst
hooren wij hiervan 26 Februari 1631.")

Het blijkt een dag of veertien later, dat niemand minder
dan de gouverneur, de Heer van Brederode benevens de
hoofdofficieren tegen deze wijze van betaling groot bezwaar
hebben. Ontevreden is deze overheidspersoon, dat de
boekhouder van de diakonie wt het incomen van de dia-
konie wert gealimenteert, houdende sulcks voor een sacrile-
gium.ende ingevalle daerin niet wert versien, dat sijn genade
sijn handen wilde thuijs houden, omme ijt te geeven int
saxken, item, dat alle militairen dat ooc soo verstonden,
jae dat sij aen de deure soldaten souden stellen, om ijt

-ocr page 193-

— i8o —

te collecteeren, waermede de soldaten mochten onderhouden
werden".

Hiertegen durft de kerkeraad zich niet verzetten, trouwens
het bezwaar was zeer te billijken en daarom zal men trachten
voor den boekhouder, „aengesien dat sijnen dienst noodich
is", salaris te verkrijgen „van stadtsweegen", daar „sulcks
wel in andre steden geschiet". Ook den Heer van Brederode
wordt zoo spoedig mogelijk bericht gegeven, zoodat „se niet
en twijfelen of sijn genade insgelijc ooc de mihtaire personen
sullen daer aen contentement neemen."

Nu hooren wij over deze zaak eerst weder iets in December.
Dan verschijnen twee diakenen in de vergadering en zeggen,
dat zij niets tegen het boekhoudersschap van Simon Govert-
sen hebben, „maer dat se geerne souden zien, dat hij wt
een andre borse soude mogen betaelt worden, ten eijnde
de groote opspraeck ende ergernisse wt de gemeente te
weeren; dewijle veele persoonen sijn, die haer op \'thoochste
daer aen stooten, dat hij wt de borse van de diaconie ghe-
gaghiert wort". Hierop besluit de kerkeraad de zaak zoo
te behandelen, „dat men in deese stuck tot de meeste eer
en luijstre van Simon Govertsen soude gaen, ooc tot de
minste quetsinghe van de familie van den voorz. Simon
Govertsen" en daarom wil men hem voor zijne diensten
bedanken en tot Mei hem het traktement geven, zoo het
kan van stadswege en anders ,,sal het noch voor deese
reijse uit de Diaconie voldaen worden". 3) De Magistraat
heeft dit geld zeker den kerkeraad laten betalen, want 2
Juni 1632 verzoeken wederom twee diakenen met hen moeite
te doen bij de regeering der stad, opdat „haeren geweesen
boekhouder Simon Govertsen een seeker tractament wt de
middelen der stadt mochte toegevoegt werden, aengesien
van den eerw. kerckenraet verstaen is, dat de voorz. Simon

-ocr page 194-

— i8i —

Govertsen wt de diakonie niet langer sal voldaen werden,
of sijn wedde trecken sal". i)

De Magistraat antwoordt aan de afgezonden deputatie,
dat zoodanig verzoek „bij requeste soude ingesteld ende
gedaen worden" en de kerkeraad bericht den diakenen, dat,
zoo zij aldus doen, hij hun gaarne daarin wil behulpzaam
zijn". 2)

Het Actaboek zwijgt verder over deze questie, ook Mr.
van Heurn\'s Collectanea vermelden omtrent een boekhouder
der diaconie niets, evenmin het oudste boek van het college
der diakenen, dat aanwezig is, en een aanvang neemt in
April 1639.®)

Hieruit trekken wij de conclusie, dat dit boekhoudersschap
slechts kort geduurd heeft en de diakenen zelve in den
vervolge hunne administratie hebben gedaan.

Omtrent de personen, die als diakenen dienst deden, be-
hoeven wij na het meegedeelde in Hoofdstuk II § 3, niet
meer te spreken. Wij hebben thans enkel hun arbeid te
behandelen en vragen in de eerste plaats, hoe kwamen zij
aan de middelen, die hen in staat stelden het werk der
liefdadigheid uit te oefenen.

Door de diakenen werd tijdens de godsdienstoefeningen
gecollecteerd. Wij zagen het reeds, dat eenmaal de Heer
van Brederode dreigt, niets meer in het kerkezakje te zullen
geven, tenzij naar zijn wil enwensch gehandeld wordt. Ten
overvloede nog deze aanhaling uit ons actaboek: „De
twee broeders Diaconen, die op morgen ten negen uijren
sullen omgaen, sullen de bedieninge van de H. tafel waer-
nemen". Wij hebben in deze woorden het bewijs, dat

-ocr page 195-

" " — I82 —

onder den kerkedienst de diakenen collecteerden en ook
behulpzaam waren bij de bediening van het avondmaal.
Reeds in April 1630 was dit laatste bepaald. ,,Is geresol-
veert, dat van nu voortaen twee van de broeders Diaconen,
de H. tafel sullen bedienen". Ook was voor de diaconie de
opbrengst van verschillende offerblokken of bussen. In de
eerste kerkeraadsvergadering was reeds gezegd: „De blocken
ende bussen, die in de kercke staan, sullen de diaconen
aanveerden, ende sien overal bussen te hangen". In het
reeds genoemde Actaboek der diakenen, loopende van 163g
tot 1703, vinden wij op de eerste bladzijde een lijstje van
„Naemen dergeenen alwaer de Dyakens hunne armbus han-
gen". Wij leeren hieruit dat men, hetgeen afgesproken was,
ook heeft gedaan. Nu geeft dit lijstje een dertig namen op,
doch twaalf zijn doorgehaald. Er had dus zeker nogal eens
verwisseling en verandering plaats. Wij willen deze opgaven
niet alle overnemen, slechts enkele en wij zien dan, dat
een bus hing, bij „Meester Pieter, scharprechter", in het
„bierdraegers huysken", „In\'t swaert aen de marckt", ook
op de „Troukamer op \'t stadthuys", verder „in collegie van
heeren Schepenen", eveneens „tot Johannis Smits in den
hollantstuyn" en dan nog bij verschillende particulieren.

Of ook reeds in de eerste jaren legaten, schenkingen en
grootere giften ontvangen werden, blijkt uit de Acta niet.
Wel werd de weg tot het in ontvangst nemen van deze
gebaand. Immers, 22 Januari 1631 wordt gezegd: ,,men sal
ook de achtbaere magistraet versoeken, om te mogen hebben
acte perpetueel ten eijnde wanneer de diaconie eenige goe-
deren bij testament of anders so het soude mogen wesen
gemaekt werden, dat se die sullen mogen aenveerden, onder
benefici van inventaris, mitsgaders ook wanneer se op iemants
nagelaten goederen te spreken sullen hebben, voor alle

-ocr page 196-

- I83 -

andere schuldenaeren sullen mogen geprefereert sijn". De
lijst der „Liberaele Giften en Erffenisse deese Diaconie aen-
gekoomen", die wij nog in een der boeken van het Bosscher
Kerkelijk Archief hebben, begint met het jaar 1643\' Om
de inkomsten te stijven, vooral wanneer de kas uitgeput
was, werd ook somstij ds een collecte langs de huizen ge-
houden. In December 1634 komen twee diakenen in de
vergadering en vragen advies, of het niet raadzaam zoude
zijn ten behoeve der armen „daer mede nu de diaconie soo
seer belast is, een collecte te doen".De kerkeraad heeft
geen bezwaar, „maer overmits publycke collecten te doen,
een sake is, de politie convenerende, is goed gevonden, dat
D. praeses ende de scriba daerover den heer hoogschout
sullen aenspreken ende sijn Ed. consent versoecken. —
Ende, overmits dat twee collecten, d\'eene voor het wees-
huys, d\'andere bij de Block-meesters voor de huys-armen
geschied, nu noch versch syn, is raedsaem gevonden, deese
collecte uijt te stellen tot over 14 dagen ofte een maend;
gelyck het oock den kerckenraed heeft gedocht best te
wesen, dat deselve collecte niet en soude geschieden gene-
ralij ck van huys tot huys, maer alleen by die van onse
rehgie, overmits te deyncken is, dat de diaconie daer door
vande papisten meer soude belastert worden". ■•) In het
laatst van December heeft men het dan zoover, dat de
Hoogschout bereid is, deze collecte toe te laten, maar tevens
raadt, den Magistraat er niet buiten te laten. Ook bij den
Heer commandeur zal de zaak aanbevolen worden, „omme
door syn E. bij goede gelegentheyt aen de krijgsmeesters op
het favorabelste voorgedragen te werden — ten einde die
van de mihtie tot eene liberale mildadicheijt mogen gedispo-

-ocr page 197-

— i84 —

neert werden" In de eerste week van Januari heeft de col-
lecte plaats; vier partijen gaan rond, „bestaende elcke partij
uyt een predicant, ouderling en diacken".

Ook uit andere bronnen vloeide zeker der diaconiekas wel
het een en ander toe. Zoo lezen wij in de acta van 2 Juni
1632: „sal aen den Heer den Hoochschout versocht werden,
dat de armen of de diakonie souden moghen vercrijghen hare
gerechtigheyt van de boeten — volghens het placcaet van
hare hoochmogh. daerover gemaeckt". ®)

En eens dringt de kerkeraad er bij de Hoog. Mog. Heeren
op aan „dat de diakonie het overschot van den Lombart
soude moghen genieten". 1)

Vooral in het laatst van 1634, foen de nood zeker groot
was en de middelen tot leniging gering, ziet men naar alle
kanten uit voor versterking der inkomsten en besluit men
subsidie te verzoeken van het „geef-huys". Ja ieder der broe-
ders wordt het op het hart gedrukt, eens goed te overden-

1  No. 20, fol. 119.

In „Noordbrabant, Wetenschappelijk Tijdschrift, Eerste jaargang, 1853,
\'s Hertogenbosch, 1854 en wel in het artikel „De Banken van Leening enz."
blz. 201—267, lezen wij op blz. 221: dat koning Philips II bij plakkaat
van 22 Dec. 1578 en bij de uitvaardiging van een nader reglement den 20
Januari 1592 trachtte de armen te helpen met de opbrengst der Banken
van leening. „Immers (aldus in het aangehaalde artikel) na de uitvaardi-
ging van zijn plakkaat en reglement tot aan de reductie der stad \'s Herto-
genbosch (1629) blijkt het, „Dat de Lombardentafel in die stad, onder de
directie was van Thesaurier en Gecommitteerden tot \'s Hertogs Domei-
nen, dat de GrifiSer van de tolkamer bij de verkoopingen der verjaarde
panden de contra-cedulle hielt, en dat de Rentmeester der Domeinen het
overschot dat bevonden werd, ontving, en dat overschot verantwoordde
in zijne rekening aan Thesaurier-Generaal en Gecommitteerden der Do-
meinen van den Hertog, om bij hem in
aalmoessen gébruikt te worden."

Na 1629 maakte zeker de diaconie aanspraak op dit overschot, doch
het is niet waarschijnlijk dat het haar geschonken is.

-ocr page 198-

- I85 -

ken op welke wijze de diaconiekas in betere conditie zoude
kunnen geraken.En dan gaat men later er toe over een
enquête in te stellen naar „de staet ende gelegentheyt van
alle de gasthuysen binnen deese stadt, omme te sien of daer
wt niet eenige middelen souden können gevonden werden
tot subsidie van de diaconie". 2) Het moet echter betwijfeld
worden, of deze enquête veel gebaat heeft. In die dagen stond
het er hard voor, want 7 Februari 1635, vragen een tweetal
diakenen den kerkeraad „(na dien de tegenwoordige nood der
armen seer groot is, ende gesien is nog grooter te worden) of
niet eenige middelen uyt de gilden deeser stadt tot onder-
stand van de armen souden connen gevonden worden".
Doch of dit pogen met succes bekroond is, vernemen wij niet.
Op het einde van dat jaar is de diaconie-kas wederom ge-
heel „wtgeput" en dringend verzoeken de diakenen den ker-
keraad teruggave der verschoten penningen.") Wij zien het,
dat ook toenmaals het ambt van diaken wegens beperkte
geldmiddelen en vele aanvragen om steun zijne schaduw-
zijden had. Dan verkeerde men toch gedurende de eerste
jaren in beteren toestand, of wellicht was toen de bedeeling
minder uitgebreid. Januari 1631 bericht de diaken, de heer
Sonst, „dat onder hem een merkelyce som van penningen,
die de armen competeerde, waren berustende" ende kerke-
raad vindt goed op het kantoor van den Heer ontvanger op
rente te zetten, „de som van duysent gulden". Ook het
telkens leenen van geld aan den kerkeraad voor de betaling
der onkosten, gemaakt door de verschillende kerkelijke com-
missies, wijst op een betrekkelijk welvoorziene kas.

De gelden der diakonie werden natuurlijk voornamelijk

No. 20, fol. 231. Het „geefliuis," koo wenl in do wandeling het aal-
inoezenierahuis of de tafel des H. Geeatoa genoemd.

\') No. 20, fol. 233.

No. 20, fol. 238.

*) No. 20, fol. 204. Zie Hoofdstuk III, § 1.

\') No. 20, fol. 62.

13

-ocr page 199-

— i86

uitgegeven ten behoeve der armen, doch niet al de armen
konden op bedeeling rekenen. Reeds ii November 1629
was deze „ordre op de armen" ingesteld, „overmits alle
Armen niet en connen van de Diaconye onderhouden werden,
is noodigh gevonden, dat men alleen sal onderhouden d\'arme
Ledematen der Gemeijnte, waaronder begrepen worden de
gevluchte om de Religie, goed bescheijd daarvan toonende.
Ende also de Aalmoesseniers, gemeenlick genaamd H. Geest-
meesters, sullen ontlast weesen van die Armen, die Lede-
maten der Gemeynte syn, sal aan de Achtb. Magistraat
versocht werden, dat uyt de incomsten van die Aalmoes-
seniers daar voor de Diaconye te goede gecomen werde; doch
men sal hiermede vertoeven, totdat naardere ordre over
die Aalmoesseniers voornoemt ende haare bedieninge sy
gestelt".1)

Uit den onderstand verleend aan den gevluchten predi-
kant Mattheus Lodewix en aan eene Non, die uit Weert
wegens overgang tot de gereformeerde religie hier toefde,
over welke beide personen wij reeds spraken,^) zien wij, dat
naar dit besluit gehand"ïld werd. In eene gemeente als den
Bosch was echter het voorzien in den nood der behoeftige
lidmaten of hunne betrekkingen geen gemakkelijke taak.

Er kwamen zeker na de reductie vele menschen wonen,
die hoopten in de veroverde veste goede dagen te zullen be-
leven en van hen zal menigeen spoedig armlastig geworden
zijn. Verder had men in deze garnizoensstad de arme sol-
daten, soldatenvrouwen en soldatenkinderen.

Kon men zich dus van een arme ontdoen, door hem naar
eene andere plaats te zenden, dan aarzelde men niet aldus
te handelen „tot ontlastinge van deese Diaconie".») De meeste
zwarigheden had men echter met de arme militairen en

>) No. 20, fol. 6.

«) Zie Hoofdstuk III, § 3 en Hoofdstuk III, § 1.

No. 20, fol. 117. „Jan Arck mag door de diaconie naar Amsterdam
gezonden worden".

-ocr page 200-

— i87

vooral met hunne weduwen en weezen. Bij herhaling wen-
schen de diakenen eene conferentie tusschen afgevaardigden
van hun college, van de blokmeesters en den rector van het
geesthuis, opdat er samenwerking zij en ieder wete, wat hij
te doen of te laten heeft. In September 1630, heeft op het
stadhuis, ten overstaan van eenige magistraatspersonen, deze
conferentie plaats. De kerkeraad brengt twee punten in be-
handeling. Ten eerste wil hij, ,,dat de diaconen besorgen souden
alle de ledematen onser Gemeynte ende die onse religie sijn
toegedaen ende onse kerke frequenteeren. Ende dat de Block-
meesters de reste van de armen, die in hare wijeken wonen
ende het geest-huys de schamele soldaten met hare vrouwen
ende kinderen besorgen souden".

Ten tweede stelt de kerkeraad voor: ,,datter alle maenden
een conferentie worde ingesteld tusschen de Diaconen ende
Blockmeesters tot visitatie van hare rollen". Op het eerste
punt wordt besloten, ,,dat alle dry de collegien souden uijt-
deelen sonder onderscheyd van religie. Doch aengaende
de soldaten, dat men aen den crijghs-raed soude versoecken,
dat elcke soldaet alle maenden van hare gagie soude laten
vallen eenen stooter tot onderhoudinghe van de arme solda-
ten, als oock van hare vrouwen ende kinderen, insonders
die hier ter plaetse geboren sijn." Wat den tweeden voorslag
betreft, „werd toegestaen, desnood synde, dat sy hare rollen
sullen communiceeren".\')

De krijgsraad van deze dingen in kennis gesteld, ant-
woordt, „dat de diaconen aen geene arme soldaeten en be-
hooren te geven, dan opt voorschrijvens van haere officieren
overmidts elcken captein hadde verclaert, datter nijemandt
onder syne compagnie
hem wel comportcrende, in nood ge-
laten wierdt, die nijet behooorlijck en wierdt versorcht wt de
aelmoessen van de fransche ende engelsche kercke, off van
eenige andere middelen. Aengaende de weduwen ende wee-

No. 20, fol. 50.

-ocr page 201-

— i88

sen van de soldaeten, dat se de sorge daerover bevelen aen
de Achtb. Magistraet en".\')

Nu is dit antwoord van den krijgsraad heel mooi, maar
wij moeten het wel als te optimistisch gesteld beschouwen.

Men gaat nog naar den Gouverneur en naar andere hooge
militaire heeren toe, om de zaak der arme soldaten te be-
spreken, doch goede resultaten zien wij van deze pogingen
niet. Ook wil men eene conferentie van gedeputeerden uit
den kerkeraad, den Magistraat en den krijgsraad. De Magis-
traat is hiertoe niet ongenegen en wijst enkele afgevaardig-
den aan, ook de Gouverneur schijnt gewillig, maar het blijkt
niet, dat in den winter van 1630 en 1631 deze bijeenkomst
gehouden is.®)

Van 15 Maart 1631 af hooren wij dan niets naders tot
26 November toe. Onder de punten, op welker behandeling
en afdoening men bij den Magistraat zal aanhouden,
wordt dien dag nog steeds gevraagd, „datter 2 heeren
mochten gedeputeert worden, alsoock twee wt den crychs-
raedt, om met de diaconen te handelen over de onderhou-
dinge van de Arme soldaeten",®) en uit enkele beden van
soldaten tot den kerkeraad gericht, blijkt, dat de toestand
niet zoo rooskleurig is, als wij uit het boven meegedeelde
antwoord van den krijgsraad zouden verwachten.1)

De grootste moeilijkheid had men echter met de wees-
kinderen der soldaten. Het was gemakkelijk voor den
krijgsraad te zeggen, dat de Magistraat voor de weduwen
en weezen had te zorgen, doch de Magistraat bedankte
daarvoor. Bij herhaling wordt voor deze ongelukkigen de
hulp der diakonie ingeroepen en somtijds had dit college
een aanzienlijk getal weeskinderen te zijnen laste,

-ocr page 202-

— i89 —

Al spoedig komt het plan ter sprake of niet een weeshuis
voor arme soldatenkinderen kan opgericht worden. Kerke-
raad, Magistraat en Krijgsraad hechten aUen hunne goed-
keuring aan het voornemen. Zelfs wil men eenmaal een
collecte door het gansche land houden, doch men durft dit
ten slotte niet aan. ^ Geschreven wordt naar de predikan-
ten van Bergen op Zoom, om te weten te komen op welke
wijze het daar toch gelukt was, dat er een „gasthuijs of
huijs voor soldaten-weezen" was tot stand gekomen.
Moeite doet men genoeg, maar het is in deze jaren evenals
in latere tijden steeds bij plannen en voornemens gebleven.
Wij kunnen hier overnemen Mr. van Heurn\'s woord van
\'tjaar 1777: „Zeker is het, dat tot heden toe, geen Soldaat en
Weeshuis hier ter stede is opgeregt". De geschiedschrijver
spreekt deze verzuchting uit, nadat hij de verschillende
pogingen in 1652 aangewend, heeft besproken. Wij zien, dat
steeds de behoefte aan zoodanig huis is gevoeld. Ook het
eerste door ons genoemde Actaboek der diakenen vangt
aan, met te geven een relaas der besprekingen, door diakenen
gehouden, over de noodzakelijkheid van een dergelijk wees-
huis. Waarom is het dan nooit tot stand gekomen? Waar-
schijnlijk had dit voornemen niet de sympathie der regeering.
Eenmaal zegt de Raad van State, dat het verzoek van den

-ocr page 203-

— igo —

Bosch moet afgeslagen worden; „de andere Grenssteden
hadden dezelfde last als \'s Hertogenbosch. Ingeval dit ver-
zoek toegestaan werd, ware het te dugten, dat men in tijt
en wijle, daartoe ook onderstand van den Lande verzoeken
zoude". 1) Dit zal wel de eigenlijke reden geweest zijn,
waarom al die pogingen schipbreuk leden.

In de jaren, die wij behandelen, zijn van deze kinderen
misschien eenige opgenomen in het weeshuis, want in No-
vember 1632 verluidt in den kerkeraad, „dat van den crhijgs-
raet een duijsent guldens \'s jaers sonde connen gevonden
werden tot onderhout van de weeskinderen van de Arme
Soldaten", als de kerkeraad maar een huis konde verkrijgen
of van hunne Hoog. Mogenden of van den Magistraat.

Met vreugde en blijdschap verneemt ons college dit en
het is bereid, alles te doen, maar, zoo vragen de broeders,
zoude het niet kunnen, ,,dat de duijsent gulden het wees-
huijs van deese stadt soude moghen volgen, mits dat dat
voorz. huijs de weeskinderen van de soldaten, die aireets
van ons onderhouden worden in haer huijs soude in-
neemen". Doch meer dan dit aangehaalde vernemen wij
over de zaak niet en wij zagen reeds, in Februari 1633 kla-
gen de diakenen zeer over ,,de schamele weeskinderen der
soldaten". Het getal neemt zoo toe, „dat wel eijndelijck
het geheel incomen der Diaconie, of immers het meeste
deel daeraan soude hoeven besteed ende geconsumeert te
worden". En Maart 1634 vragen onze kerkelijke armverzor-
gers den kerkeraad toch een deputatie naar Gouverneur
en Magistraat af te vaardigen, „omme te remonstreeren de
ondraegelijke lasten, daer mede de diaconie is beswaert,
wegens de menigte van weeskinderen van soldaten, tot 36
int getalle". =«)

-ocr page 204-

191

Dit alles wijst niet op eene jaarlijksche bijdrage van den
krijgsraad, groot duizend gulden.

Wat nu de gewone bedeeling der diaconie aan armen, ouden
van dagen en passanten betreft, wij lezen daaromtrent in
onze Acta betrekkelijk weinig. Slechts bij bijzondere gevallen
werd, wat besproken en bepaald was, opgeteekend en sedert
dat de diakenen een apart college vormden, zullen dergelijke
besprekingen in den kerkeraad wel niet meer zijn gehouden.

Wij willen nog vermelden, dat ook arme studenten uit
de diaconie kas soms iets ontvingen. Zoo bepaalt 9 Oct. 1630
de kerkeraad het volgende: „onvermidts Judocus Verbeke sy-
nen tijdt hier verslyt sonder yet in syne studiën te vorde-
ren, ende d.Voetius hem geraden heeft tot Heusden te comen
woonen met beloofte van hem int bijsonder somtijts eene in-
structie te geven, is goet gevonden, dat men hem sal consen-
teeren derwaerts te trecken, ende dat men hem in plaetse van
een rycxdaalder sal geven
thien stuyvers ter weeke, tot dat hij
ergens van een burse sal voorsien syn." Doch Mei 1631,
wil men omtrent Judocus, student, geboortig uit den Bosch,
thans wonende te Heusden, den Magistraat verzoeken, „dat
hare A. A. geUefden hem een jaarlycx subsidium toe te leg-
gen, opdat de diaconie, die nu met hem te alimenteeren haer
beswaert vind, daer over mochte verlicht worden ende dat
niet te min de voorz. Jodocus in syn studiën geluckelyck
mochte voortgaen, gelyck tot noch toe door Gods genade ge-
schied is."

Hiermede eindigen wij onze bespreking der diaconie. Waar-

-ocr page 205-

— 192 —

lijk ook in die dagen was het eene instelling, velen tot hulpe
Van dwang op bedeelden uitgeoefend vernemen wij niets. Een
woord van hulde worde dus aan de mannen gebracht, die uit
ware christelijke liefde hunne lang niet gemakkelijke en dikwerf
ondankbare taak, zonder daarvoor eenige geldelijke belooning
te genieten, met ijver verrichtten. Zij zelve zijn sedert jaren,
eeuwen reeds, vergeten. Telkens treffen wij, hoe kan het an-
ders, nieuwe personen aan, voor dezen arbeid aangewezen.
Doch de arbeid zelf wordt verricht tot op dezen dag toe en
daarop passen ten volle de woorden, die wij op eene kun-
stige teekening uit de achttiende eeuw, nog hangend in de
diaconiekamer van het huidig kerkgebouw, aantreffen:

„Daar binnen in deez Kerk
Is zielen-vangen \'t werk
In Jezus Lievde-netten:
Maar hier waakt oog en hart
Van Mannen om de smart
Der Armoe te beletten:
Daar vind men Ziels-, hier Lichaams-brood;

Daar red men Zielen, hier het Ligchaam uit den nood."

-ocr page 206-

HOOFDSTUK IV;
Invloed naar Buiten.

§ I.

Strijd tegen het Roomsch-CathoUcisme.

Het is te begrijpen, dat na de reductie der stad in 1629
en eerstvolgende jaren niet terstond Gereformeerden en
Roomschen binnen den Bosch in vrede, verdraagzaamheid
en wederzijdsche waardeering hebben samengewoond. Noch
de tijden, evenmin als de omstandigheden waren er naar,
om een dergelijken aangenamen en goeden toestand in het
leven te roepen of te bevorderen. Daar is een vinnige strijd
geweest en zoowel uit ons Actaboek als ook van andere
zijde vernemen wij het een en ander over den aanval der
Gereformeerden op Roomsche gebruiken, personen, in-
stellingen en opvattingen, welke samengaat met verweer
tegen wat van Roomschen kant werd ingebracht. Dat dit
alles weinig verkwikkelijks oplevert, behoeft zeker niet ge-
zegd te worden. Zwegen wij echter hierover, dan zouden wij
ons aan eene onvergefelijke onvolledigheid schuldig maken,
doch om niet te uitvoerig te worden, willen wij vooral bij de
bespreking dezer dingen beknoptheid in acht nemen.

Het grootste deel der inwoners van den Bosch was van huis
uit goed Roomsch. Geen wonder dan ook, dat oude gebruiken,
aan hun godsdienst ontleend in eere werden gehouden. De
streng gereformeerden, die uit andere plaatsen en streken
over gekomen ,alles wat in hun oog papistisch was, trachtten
te weren, beproefden die volksgewoonten te onderdrukken.

-ocr page 207-

— 194 —

Zoo verzoeken in April 1630 afgevaardigden van den kerke-
raad den Magistraat, „ordre tegen het planten vande mey-
boomen." Succes heeft men hiermede niet, want de Magistraat
bespreekt de zaak met den Commandeur, „maer alsoo den
heer commandeur eenige difficulteyt daerin vondt soo is
het daerby gebleven."

In lateren tijd, Juni 1634 heeft men bezwaar tegen „het
uijthangen van het S. Jans-cruijs" en vraagt men den
Hoogschout advies, „of en hoe dat men sulcx soude connen
verhinderen."

In dit verband mag ook nog wel even herinnerd worden aan
het bij herhaling zich verzetten tegen het knielen der papen
op de graven en het versieren der lijken, waarover wij reeds
vroeger spraken.

Voort dijend strijdt de kerkraad tegen het aanwezig zijn
van geestelijken in de stad en verder dat dê nonnen nog
dienst deden in het gasthuis. Wij zagen reeds, dat onder de

„poincten.......... aen die geestelyckeit, Magistraet ende

Borgerie vande stadt van \'s Hertogenbosch geaccordeert"
bij de overgave der stad, in artikel II gezegd is: ,,dat alle

No. 20, fol. 21. Misschien werd met den strijd tegen het planten van
„de meijboomen" minder tegen een Roomsch gebruik verzet aangeteekend,
dan wel tegen uitspattingen, zooals drinkgelagen, die daarbij plaats hadden.

Om en bij St. Jan werden wel kruisen of kransen uit do huizen gehan-
gen. Dr. C. R. Hermans, Bijdragen tot de Geschiedenis, Oudheden enz.
der Provincie Noord-Brabant, Eerste Deel, \'s Hertogenbosch, 1845, blz.
192 zegt: „Dit gebruik zou van het volgende voorval oorspronkelijk zijn.
Eens kwam St. Jan in eene stad, alwaar de inwoners hem ter dood zochten.
Doch daar hij na den ondergang der zon reeds in een huis geweken was,
en men bij avond of nacht geen burger in zijn huis mögt bomooijelijken,
zoo versierden zij het huis met een bloemtros, om den volgenden morgen
toch het juiste huis te weten, \'s Morgens ging men uit, om St. Jan te vangen,
doch alle huizen waren even eens met bloemen versierd, zoodat men den
juisten intrek van den Heilige niet weten kon. St. Jan kende weldra het
hem dreigende gevaar en week de st^d uit."

3) No. 20, fol. 214.

*) Hoofdstuk IH, § 2, No. 20, fol. 169.

-ocr page 208-

— 195 —

geestelycke ende religieuse manspersonen, sullen uyt de
Stadt vertrecken binnen den tyt van twee maenden," maar
deze bepaling is niet stipt opgevolgd. Dit blijkt ons o. a. uit
het placcaat der Algemeene Staten van 3 Januari 1630,
waarbij geboden wordt: „Dat alle Geestlijke Manspersoonen,
die tegen de voorwaarden van Overgaaf, in de Stad gebleven
waren, binnen vier of vijf dagen, daar uit zouden moeten
vertrekken, op straffe, van voor goeden prijs gehouden te
worden. Die daar uitgegaan, en weder ingekomen waren,
zouden zig, binnen vier en twintig uren daar uit, moeten be-
geeven. Die tot verrigting zijner zaaken, binnen de Stad moest
komen, zoude zig aan de poorten aangeeven, en vervolgens
by den Bevelhebber, gebragt moeten werden, en na ver-
rigting van dien, terstond moeten vertrekken, zonder inmid-
dels eenige Vermaningen, Kerklijke diensten, of iets anders
binnen de Stad, dat tegen de voorwaarden van Overgaaf
streed, te mogen doen".

Doch ook aan dit plakkaat is zeker niet streng de hand
gehouden, want bij herhaling wordt in den kerkeraad over de
aanwezigheid en het drieste optreden der geestelijken ge-

Zoo brengt b. v. 13 Sept. 1630 Ds. Udemans rapport uit
omtrent zijn wedervaren bij de begroeting van den Heere

Zie Hoofdstuk I, § 1.

Mr. van Heurn, „Geschiedenis van \'s Hertogenbosch, Deel H, blz.
467. Hezenmans „\'s Hertogenbosch, blz. 28.

Bor, Gelegenthoyt van \'s Hertogen-Bosch, 1030, blz. 401.

Dr. W. P. C. Knuttel. De Toestand der Nedcrlandsche Katholieken ten
t\\jdo der Republiek, 2 dln. 1892—1894, \'s Gravenhage, Deel I blz. 210
en 211.

Dr. Knuttel schrijft ,naar aanleiding van het optreden dor Regeering
[litegen de R.-Katholieken: „Men nam den schijn aan van krachtig to willen
[/optreden tegenover die kerk, maar kwam het er op aan do eenmaal uit-
"gevaardigdo bevelen ook ten uitvoer te leggen, dan had het er veel van,
1 of do hand dio de teugels voerde, zo liet vieren in plaats van ze krachtig
\'\'^aan te trekken." (a. w. blz. 210.)

-ocr page 209-

— i6 —

Prince" — „naemt. dat tot \'t weeringe van de Papen niet
vreemt soude sjm, dat men publiceerde, dat geen in de stadt
soude moghen wonen dan in hare geestelycke habyten,
ende soo yemant sonder de selve daerenboven hem verstout
in de stadt te coomen, dat die soude voor prys verclaert
worden, item syn vorstelyce Genade vont goet, dat de pu-
blycke misse soude tegengegaen ende sooveel mogelyck was,
soude verhindert worden door publycke authoriteyt."

Hierna besluit de kerkeraad de Hoog. Mog. te verzoeken,
op deze dingen de aandacht gevestigd te houden en uit te
vaardigen een nieuw plakkaat of het oude te vernieuwen.

Vooral moet „den papen geen verdere prolongatie" ver-
gund worden, want daarvan ,,dependeert het welvaeren en
de goede voortganck vande reformatie in deese stadt."
En wanneer in November van dat jaar Udemans naar huis
gaat, belooft hij, „bij de Ho. Mo. Heeren Staten te versoecken"
o. a. dit, ,,dat de paters inde cloosters niet langer en mochten
vergond werden te blijven. Ende datter voorts goede ordre
mochte by hare Ho. Mo. geraemt ende gesteld worden, om
de papen, die hier sooveel ende groot in getale syn, mochten
geweert werden."

Vooral in Januari 1631 ziet men overal „paepsche stoutic-
heden," want eerst is men al bij den Hoogschout geweest en
heeft men dezen verzocht, „dat syn E. geliefde regard te
nemen op de insolentien ende stouticheden der papisten en
daertegen soodanige ordre te stellen, dat de selve mochten
gereprimeert ende gestuytet worden. Waerop de heer hoog-
schout geantwoord heeft, dattet hem best docht, dat de
broeders des kerckenraeds hun aengaende de insolentien der
papisten souden informeeren ende dat hy dan doen soude
tgeene hem toestont" en verder gaat men weder bij de Staten
Generaal „remonstreeren en vertoonen, het groot onheyl

No, 20, fol. 47.

No. 20, fol. 47.

=>) No. 20, fol. 58.

-ocr page 210-

197

ende verdriet, dat hier der kercke Gods ontstaet ende over-
comt, soodat se noch wassen noch bloeyen en can, uijt de
groote hberteijt, die den papen hier word vergunt in te mogen
blyven en comen, als oock de gemeyne lieden in soo onge-
molesteert hare conventiculen te houden ende haere religie
ende godsdienste binnens huys te oeffenen, waer en wanneer
sy willen."

Bemerkt men dan eenigen tijd later, dat „de patres van
de bagynen cloosters in de haghe per request doen versoecken
continuatie pro semper, om voor altyt te moghen blyven
in hare conventen," dan schrijft de kerkeraad aan den heer
van Goch, dat deze ,,nomine Synodi soude gelieven aen te
houden by hare hoogmog., dat immer haerheden sulcks niet
en soude worden geconsenteert noch ingewilligt."

In Mei 1631 verzoekt men weder, „dat de Roomsche
pri^ere, die hier in groote getalle syn, mag gecommandeert
werden te vertrecken." En 2 Juli rapporteert Ds. Schuylius
van zijne commissie ih den Haag, dat de Hoog Mogende
Heeren „hadden ordre gesteld ende den hooch-schout door
een missive aen syn E. last gegeven tegen het geswerm der
papen, houdende conventiculen, doende de misse." 1)

In Augustus klaagt men nogmaals bij den Magistraat,
„hoe dat de geestelycken, die soo genoemt werden ende
eenighe paepsche burgers vrij afgaen met grouwlyc wtvaeren
soo tegen de Staten-generael ende haere regeeringe als syn
princelycke excellentie, religie ende rehgionsverwanten," De
kerkeraad wenscht „een openbare placcaet teegen al sulcke
lastermonden, tot voorcominge van meerder onheyl ende
swaricheyt." In November verzoekt men aan hetzelfde
college: „dat de papen, die somtyts hier geschorst ende ge-

1  No. 20, fol. 82.
No. 20, fol. 88.

-ocr page 211-

198

arresteert worden, haerselven onthouden van alle pauselycke
diensten." Ook in den vervolge wordt bij herhaling van
deze dingen melding gemaakt en speciaal worden de „Jesuiten"
genoemd, „die haer verstouten, om dagelycks inde stadt te
comen en hare diensten te doen," doch wij behoeven, daar
geen nieuws uit deze mededeelingen ons verder toevloeit,
ze niet te herhalen.

;^envdjdig met deze pogingen tot „weeringe der papen,"
loopen de aanvragëiTtót het openen der vrouwekloosters en
de „reformatie van het gasthuys." Deze twee laatste zaken
kunnen in één verband genoemd worden, want met de
„reformatie van het gasthuys" bedoelt men, dat de nonnen
of bagynen of „paepsche dienstmaegden" benevens de pries-
ters uit het gasthuis verwijderd worden. Vooral deze levende
overblijfselen van het pausdom moeten verdwijnen uit het
openbare leven, doch tevens ook wat in beeld of schilderij
de roomsche opvattingen weergeeft. Zoo eischt de kerkeraad
in Februari 1634, van den gasthuismeester, dat weggenomen
worde, „een seer ergerlycke scilderie van de H. Drievuldich-
heyt."

Wat nu de nonnen betreft, wij zagen reeds, dat bij de
reductie der stad in art. 4 der voorwaarden van overgave
was bepaald, dat de nonnen en andere Geestelijke vrou-Per-
sonen binnen de Stadt, mochten blijven, en.bij ordonnantie
van de Staten-Generaal d. d. 16 Januari 1630, werd aan
„alle Geestelijcke vrous-Conventen ende Cloosteren aenge-
seijt," dat de bewoonsters vrij uit mochten gaan, ook mochten
zij in de kloosters blijven, „mits haer onthoudende van Pu-
blijcque exercitien. Tot welcken eynde oock de Kercken
vande selve gheslooten sullen worden, geen Misse te doen."

-ocr page 212-

— 199 —

\' Doch ook deze ordonnantie is niet stipt opgevolgd, want
tot in
1635 dringt volgens het Actaboek de kerkeraad aan
op verwijdering der nonnen uit het gasthuisen het zoiide
te vermoeiend zijn, al de pogingen door den kerkeraad aan-
gewend, tot bereiking van zijn doel, hier weer te geven.

Volgens Hezenmans ontvingen de Schepenen der Stad den
5den April,
1634 van den Raad van State een schrijven,
waarin o. a. gesproken wordt over het dienst doen der nonnen
in het gasthuis en de magistraat belooft in het vervolg de ge-
wone zieken te zullen laten bedienen door „meyskens van de
religie, soo die te becomen syn" doch bij lijders aan besmet-
telijke ziekten zal men de nonnen nog wel moeten toelaten.
Toch, ook hiermede werd zeker wel eens de hand gelicht,
want
30 Augustus 1634,: „hebben mijn heer de Weert ende
Franciscus de Wael raport gedaen van hare commissie by
den heer president, verhalende, dat syn Edelheyd hun vas-
telyck toegesegt hadde, den heer pensionaris Gans te laten
opsoecken de resolutie, die genomen was tot remotie van de
nonnen uijt het gasthuijs, ende dat de gasthuijsmeester
soude ontboden ende hem aengeseyt worden, dat hy de
nonnen by de siecken niet meer admitteeren soude." *)
i In het jaar
1638 zijn de nonnen geheel en al uit het Gasthuis .
ye^jderd.

In het begin dezer paragraaf merkten wij op, dat er strijd
geweest is tegen Roomsche gebruiken, personen, instellingen
en opvattingen. Wat den strijd tegen Roomsche instellingen
betreft, na het medegedeelde over de „reformatie van het
gast-huys" en hetgeen verhaald is bij de behandeling der
diaconie, behoeven wij er niet meer van te zeggen.

Wij willen thans bespreken den strijd tegen Roomsche op.

No. 20, fol. 230.

Men zio b. v. No. 20, fol. 4, 22, 44, 05, 81, 100, 195, 200, 221 en 230.

) Hezenmans a. w. blz. 55 en 50.

No. 20, fol. 221.

) Hezenmans, a. w. bk. 56.

-ocr page 213-

— 200 —

vattingen d. w. z. den godsdienststrijd, zooals deze met woord
en pen is gevoerd.

Ds. de Witt in zijne reeds meermalen aangehaalde leer-
rede iets over dezen strijd vertellend, zegt aldus:

„Middelerwy_le^._._.^..,.,.. ..on±moeteden_die_ waardige
Leeraren, welke alhier het opzicht.hadden over deeze nieuwe
Gemeente veel tegenstant van de
Roomsche Geestelykheit, die,
door
leugenen, en lasteren, het gemene wapentuig van den
Vorst der duisterenisse, der zeiver dienst poogden onvrucht-
baar te maken; waarom dezelve, met consent van d\'Ed.
Achtb. Magistraat deeser Stat, hebben goetgevonden op den
16 van May des jaars, 1630 te laten drukken, en te doen aan-
slaan een
openhaar Manifest, Waar in een igehjk, en wel in-
sonderheit de Roomsche Geestelykheit verzogt wiert niet
meer de Hervormde Rehgie te lasteren, maar, zoo vermeinden
eenige redenen daar tegen te hebben, die de Predikanten, in
tegenwoordigheit der gansche gemeente, of byzonder van den
Magistraat,
voor te dragen, die hen daar op goede antwoort,
tot onderrigtinge, tot genoegen van alle onpartijdige, geven
zouden, en dat onder behoorhjke verzekeringe, als daar toe
staat.

Hoe veele nu genaamde Geestelyke ook in de Stat gevonden
wierden, zoo heeft niemant der zelve zich onderwonden
opentlyk uit te komen, alleen is een zeker vuil geschrift
zonder naam, in het licht gebragt, \'t welk gerigt was tot
Ds. Gisbertus Voetius, Henricus Swalmius, Godefridus Ude-
mans en Samuel Everwyn, en de gansche zaak met spot
tracterende, waarom die Heeren Predikanten het zelve niet
waardig geoordeelt hebben te beantwoorden, maar als een
pasquil verworpen."

Wij willen dit kort verhaal eenigszins toelichten.

Den 3den Mei hooren wij uit de acta van den kerkeraad
het eerst van de zaak. Dan wordt voorgelezen „het concept

1) C. de Witt, a. w. blz. 00 en 01.

-ocr page 214-

— 201 —

van seker programma off billet, dat by de predicanten ge-
raemt is, om met goetvinden van den Achtbaeren magistraat
deser stede te doen drucken, ende op alle publycke plaetsen
van dese stadt aen te slaen." i)

De Magistraat, daartoe door een deputatie uit den kerke-
raad aangezocht, heeft de approbatie verleend en den
Mei is het programma verschenen, gedrukt op éen blad „by
Jan van Turnhout". Later is het nogmaals uitgegeven als:
„Verdaginghe van Gereformeerde vier predicanten van \'s Her-
toghenbosch, aen alle Catholycke leeraers, tot bewijs van de
ware Christelijcke religie," 1633.

In zijn geheel deelt Bor dit programma mede, nadat hij
vooraf heeft opgemerkt, dat de predikanten het opgesteld
hadden, „bevindende dat de Borgeren ende ingezetenen van
\'s Hertogenbosch, deur verscheyden leugenen ende lasteringen
werden afgeschrict van \'t gehoor der Predicatien, ende dat
sy daer deur de vrucht niet en conden doen, die sy andersins,
wel verhoopten, deur Godes genade te doen." Dit gansche
manifest hier over te nemen, is zeker niet wenschelijk. Wij
kunnen volstaan met aan te halen de korte inhoudsopgave,
zooals Mr. van Heum deze geeft. De predikanten verklaren,
j.dat zij niets gdeerd hadden, of voortaan niets, dan het
oud Apostolisch Katolyk, en Kristelyk geloof, het welk door
den Zaligmaker de Propheeten, en de Apostelen nagelaten
was, leeren zouden. Zij waren volvaardig, voor dat woord,
hunne zielen te verpanden, zoals zy mitsdeezen deeden. Zy
verzogten, en betuigden, dienvolgens, aan allen, inzonderheid
den Priesteren, en anderen Kerklijken der Pausgezinden, dat
zy voortaan niet meer agter den rugge, by den eenvouwigen,
de Hervormde Leer lasteren zouden. Zij konden hunne rede-
nen daartegen, voor de volle Gemeente, of ten minsten voor
de Regeering der Stad, in tegenwoordigheid der Predikanten,

No. 20, fol. 22.

No. 20, fol. 23.

Bor, a. w. blz. 402—404.

14

-ocr page 215-

— 202 —

voorstellen; welke bereid waren, hun zulk een antwoord daar
op te geeven, dat zy niet twyfelden, of alle verstandigen, en
onpartydigen zouden de waarheid, of onwaarheid, bemerken.
Ingeval iemand van hun, deswegen spreken wilde, waren zij
bereid zoodanige tijd en plaatsen, daartoe te kiezen, als de
Regeering goedvinden zoude, te stellen. Ingevalle niemand
zig, binnen een maand, na dien tijd, openbaarde, verklaarden
zij het daar voor te houden, dat de Priesteren, en andere
Roomsgezinden, niet magtig waren, hunne lasteringen
tegen de Hervormde Leer en derzelver Leeraars te bewijzen."i)

Nu bericht Bor verder, wat wij aireede in het citaat uit
de Witt\'s leerrede lazen: ,,hier op is by eenen onbekende
sonder naem oft woonplaets te kennen te gheven, onder de
letteren Imp. G. A. A. G. een pasquils-schijnantwoort in
druck uytgegeven, ende daerom onweerdich geacht eenige
antwoorde op te geven." Ds. de Witt heeft dit pasquil in
handen gehad. In de aanteekening bij bladzijde 6i zijner leer-
rede schrijft hij: ,,Onder de papieren van den Heer Henr.
Fabricius, rakende de Kerk van den Bosch, waarvan wij in
het vorige gesproken hebben, was ook dat godloze pasquil;
wij stonden in het eerst in befaat of wij hetzelve, om dat het,
noch bij Bor, noch by Oudenhoven, te vinden was, hier
plaats zouden geven, opdat een igelyk uit dat vuile opstel,
zou können zien, welk den aart der Roomschgezinden zy,
hoe bitter tegen de waarheit, de belyderen, en onse Hoge
Overigheit, dezelve gezint zyn, maar, ondat die waardige
Predikanten het niet waardig geoordeelt hebben te beant-
woorden, hebben wy het niet waardig geacht aan hetzelve
eenige plaats te geven, op dat het met de naam van den Op-
steller, die in het donker heeft willen schuilen, aan de duister-
nisse voor altoos zy toege wesen."

Het pasquil is echter niet „voor altoos aan de duistemisse

1) Mr. van Heurn, a. w. Deel II, blz. 468 en 460. .

In Hoofdstuk II, § 2 noemden wij reeds dezen naam van den Ixiidschen
predikant Fabricius, zie de leerrede blz. (JO.

-ocr page 216-

— 203 —

toegewesen," daar in de Bibliotheek van het Provinciaal
Genootschap te \'s Hertogenbosch onder de verzameling van
Bosscher drukken nog een exemplaar aanwezig is. Gelijk het
manifest bestaat ook dit antwoord uit één blad in plano. Het
opschrift is, zooals Ds. de Witt meldt; „Aen G. Voetius, G.
Udemans, H. Swalmius, S. Everwyn". en dan lezen wij „Mey
onbekende vande ghereformeerde Kercke binnen
\'s herto-
ghen Bosch.
Ghelesen hebbende uwe Manifeste van den i6
May Anno
1630. inde welcke ghijlieden presenteert U ghere-
formeert gheloove voor te staen, oock voor die van buyten
de stadt van \'s hertoghen-Bosch als zy behoorlyck consent
ten dien eynde sullen verkreghen hebben.

Eer ick voorder moeyte doe om het consent te versoecken
ende de reyse te aen veerden, hebbe U. Eerst willen voorhouden
sommighe puncten, opde welcke antwoorde ontfanghen heb-
bende, door
Jan van Turnhout inden Bijbel, sal weten waer
ick my inde .conferentie sal moeten naereguleren, ende sullen
niet groote claericheyt ende licht connen voorts-gaen, soo
inde zaecken vande Pauselijcke kercke, als vande gherefor-
nieerde." Dan volgen er negen punten, ten deele vragen, ten
deele opmerkingen, zoo „Ten eersten, wie heeft U-lieden
Herders vande ghereformeerde Christelijcke kercke ghe-
niaeckt, ende in wat plaetse vande schrifture is haere macht
ghegrondt?"
„2. Vuyt wat Bijbel sullen wy disputeeren...."

»3 Wie sullen onse rechters syn......" „5 Ghy seght dat

ghy met veel tastelycke ende lasterlycke leughenen vande

Pauselijcke beloghen wordt........ By exempel dat ick

\'s hertoghen-Bosch quaeme ende soude segghen met alle
saechtmoedicheyt ende vriendelijckheyt: De ghereformeerde
zijn ketters, beeltstormers, clockdieven, kelck-dieven, dieven
Van geestelijcke goederen, teghens het ghebodt Godts, En
^icclt niet.

Ick en sonde niet meynen dat ick ghelastert oft gheloghen
hadde."

I^it is zeker voldoende om te laten zien, dat het

-ocr page 217-

— 204 —

pamflet niet emstig bedoeld was. Ten overvloede zij nog
meegedeeld de voorlaatste zin: „Daerom ghy Pauselijcke
waerachtighe Catholycken vanden
Bosch. Wacht U voor die
ghereformeerde Predicanten. Want daer ghy in het Pausdom
sijt eerlycke ende vrome borghers, die veel goede wercken
ende vrome stucken oock verdienstich van het eeuwich leven
condt doen; sullen de ghereformeerde U alle-gader fielten
maecken en onvroom. Want die niet een werck en can doen
ofte het is vuyl ende strafweerdich, is on-vroom ende een fielt."

Nu bezit de Prov. Bibliotheek nog een tweede gehjk-
soortig geschrift in hare verzamehng van Bosscher drukken,
eveneens bestaande uit één blad in-plano. Het opschrift
luidt aldus: ,,Korte Aen-Merckinghen op het Beroep-Schrift
vande Predikanten van \'s Hertoghenbosch," en het bevat
behalve een nadruk van het „Manifest" een achttien aan-
teekeningen, waarin de inhoud van het „Manifest" wordt
aangevallen. Het is zonder opgave van naam of plaats, alleen
staan onder de aanteekeningen, die van denzelfden aard zijn,
als de opmerkingen uit het eerst genoemde pamflet de letters
V. I. G. E. De volgende aanhaling uit een der „aen-mer-
kinghen" is voldoende, om den geest van het geschriftje te

doen kennen: ....... de Boschenaers kennen u.1. by-na

soo wel als Christus de Phariseen, die oock in schaeps-cleede-
ren quamen, maer waren inwendich grijpende wolven.
Matth. 7 vers 15,

Den aep komt op-ghetoyt, om Bosch-naers te bedrieghen,

Den aep sal blyven aep, natuer en can niet lieghen."

De schrijvers van deze pamfletten kennen wij niet. Wel
bericht in het Diarium bisschop Ophovius het een en ander
over antwoorden tegen het programma der predikanten, zoo
op den datum van 19 Mei schrijft hij eerst, dat „iemand
hem gebracht heeft het belachelijk stuk van de uitnoodiging

-ocr page 218-

— 205 —

tot disputeeren in den Bosch," en dan op den datum van
26 Mei: „Ik heb eene verdediging over het symbool geschreven
tegen de vier Bosscher predikanten en op den datum van 28
Mei meldt deze kerkvorst, dat hij iemand uit Leuven, die om
deze zaak hier gekomen was, heeft teruggezonden „met ons
antwoord op de uitdaging en met het geschrift over het
symbool tegen de ketters." En de auctie-catalogus van
Voetius\' bibliotheek wijst aan, dat onder zijne boeken ook
voorkwam: „Bolognini wederlegginge tegen het manifest van
de vier predikanten van den Bosch."

Diarium, p. 385.: Domc» Pentecostes, 19 Maii Detuiit quidam co-
piam citationis ad disputandum in civitato Buscoducensi ridiculam etc.

Domca 26 Maii.

Scripsi Apologiam contra 4 praedicantes Buscoducenses super Symbolum.

Fer 3a 28 Maii.

Dimisi fratrem Andream conversum Buscoducum, qui Lovanio vene-
rat raissus a P. M. Ryder cura litteris, quod facultas Theologica judicet,
rescribendum edicto vel provocationi liaereticorura miniatrorum Busco-
ducensiura, ego illum remisi cum response nostro ad provocationem ot cum
scripto super symbolum contra haereticos etc.

Ophovius bedoelt zeker geene gedrukte, doch eene geschrevene apologie.

Pars II, theol. in oct., no. 257.

Voetius. Poht, eccles, tomus III, p. 438.

Deze mededeeling ontleen ik aan Dr. A. C. Duker, G. Voetius, Dool I
bl. 335, Aanteekening 2.

Ook Focanus in zijn boekje „Fuga e Babylone" zegt in zijne „Voor-Reden"
..Kenen sekeren Antwcrpschen Priester Guiliclmus Bolognino in sijn voor-
reden voor syn boeck, genaemt Klaor wedorlegh, etc, die pryst do Catholyoko
l^urgers, van \'s Hartogenbosch, van wegen hare Beltsanie stantvastigheijt
in \'tgelove,"

I)it „Kluor wcdcriegh" Iieb ik niet kunnen opspeuren, tenzij het mocht
zijn hetzelfde geschrift als waarvan de Bibliotheek van hot Provinciaal
Gonoot«chap te \'s Hcrtogenbosch een exemplaar bezit (niet in den catalogus
Vermeld.) on dat voor een Antwerpsche druk wordt gehouden uit het jaar
1630. liet titelblad, de voorrede en ook do laatste bladzijden ontbreken en
bet bestaat uit twot» deelen. I: „Wcdcricgh van den Versierden Ouderdom
Dl\'s Cnlvini.sten Olicioove. Daer do vier woorden-dienaers van \'s Hertogen-

-ocr page 219-

— 2O6 —

Maar noch het door Ophovius opgegevene geschrift,
evenmin dat, hetwelk Voetius bezat, zullen iets hebben te
maken gehad met de twee bovenvermelde pasquillen.

Had men verder hoop op een openbaar dispuut, ook van
den beginne af, bleek daar weinig kans op te zijn. In de
kerkeraadsvergadering van 22 Mei bericht Voetius, „dat hy
met den canunick
Leemput hadde gesproken nopende het
programma off manifeste, ende gevraecht, off hy met syne
mede-broeders nyet voor en hadde, met de predicanten te
treden in eene conferentie, ende dat hy naer eenige andere
wtvluchten hadde geexcipieert datter geen consent en was
vande H. M. heeren Staaten Generaal om te disputeren: Is
daarom goetgevonden, dat de voorz. deputatiesullen in
\'t privé adviseren met myn heer Goch, om te vernemen, off
het raadtsaem sy alsulcken consent van haere H. M. te ver-
soecken ende soo verre S5me E. dat goet vindt, soo sullen de
voorz. deputati met haere H. M. oock daervan spreken, om
alsoo de canunicken ende pauselycke priesters alle wtvlucht
te benemen."Doch 29 Mei besluit de kerkeraad, dat de
gedeputeerden „van het programma nyet en sullen spreken,
ten sy dat sy gemoeyt worden."

Over deze gansche zaak vernemen wij uit de kerkeraadsacta
nog slechts eenmaal iets. Op den datum van 24 December,
1630 staat geschreven: „Alsoo onse partie, die van de Room-
schen, een seecker Boecksken hebben afgeveerdicht teegen
het schrifte van de vier broeders, die voor deesen het mani-

bosch in hun Beroepschrift van roemen." 22 capita; 138 bladzijden en II:
„Kort Weder Legh vqn den Valschcn Ontbindighen Tlioon des Versierden
Ouderdom der Calvinisten Gheloove. Ghedaen door de vier Woorden-
dienaers van \'s Hertogenbossche in hunne Naderopeninghe, n. VII." Van
dit tweede gedeelte zijn, daar de pagincering doorloopt nog aanwezig, blz.
141 tot blz. 202. Ijevattendc 10 capita en het 11de gedeeltelijk.

Bedoeld wordt een deputatie uit den kerkeraml naar den Hang
daarheen gezonden wegens verHchilIende kerkelijke zaken.

No. 20, fol. 25.
») ibidem.

-ocr page 220-

— 207 —

feste hebben laten wtgaen, is goet gevonden, dat men de
voorz. broeders door brieven daervan sal verwittigen ende
elck een exemplaer toesenden, met versoec dat se dat opt
spoedichste beheven te beantwoorden." ») Op welk boekje
wordt hier nu gedoeld?

Voordat wij hierop antwoorden, geven wij eerst eene be-
schrijving van het verdere verloop.

Tusschen 29 Mei en 24 December was veel gebeurd, waar-
omtrent wij van andere zijde naricht hebben.

Bor en Oudenhoven verhalen, dat 14 Juni \'s avonds te
acht uur aan de vier predikanten namens den commandeur
der stad, den Heer van Thienen, zijn overhandigd vier pak-
ketten, op elk pakket de naam van een der genoemde
leeraren. Des namiddags was door een trompetter aan den
commandeur dit alles gebracht, benevens een brief van den
ritmeester in \'s koriings dienst, Bousbeke, verblijf houdende
te Diest. In dat schrijven was verzocht de pakketten over te
geven aan de predikanten en na opening vonden dezen daarin,
„drie Cartellen, in Latijn, Frans en Duyts, ende alle onder-
teykent by twee Doctoren, inde Theologie, te weten: Guil-
helmus ab Angelis, S. Theologiae Doctor civis Buscodu-
census, ende Comehus Jansenius, Sae. Theologiae Doctor,
et sacrarum litterarum Professor Regius Lovanij. De La-
tijnsche ende Duytsche Copien waeren gedruckt tot Brussel
by Jan Pepermans gesworen drucker vande Stadt, ende de
France tot Loven by Joannem Oliverium ende Cor. Coenes-
tenium,ende bevonden daer noch by een blaeu boecxken,

\') No. 20, fol. 50, Onso jMvrtio beduidt onze tegenpartij.

Bor, a. w. 1030, blz. 404—400. Oudenhoven, a. w. 1049, blz. 142 en
143. Zij ontlcenen hun bericht aan de straks to noemen „Naerder oiwningho."

De inhoud van do drio cartcls zal wel vry golyk zijn geweest. Immers
\'n de „Naerder openingho" zeggen de vier predikanten: „dan wy hebben
nu drie talen to bato, Boo<lat do eeno Cartcl mach syn als oen Commentarius
van het andere."

„translaet wt het Latyn" vindon wij afgedrukt voor do „Naerder
Openinglu\', verder voor „Den Deckmantel des Cfttholycko noems" van

-ocr page 221-

; — 2O8 —

int Latijn ghestelt van Comelió Jansenio Leerdamensi, met
desen Titel: Alexi Pharmacum civibus Sylvi Ducensibus
propinatum, adversus ministrorum suonim fascinum, ende
bevonden dat de Conferentie binnen der Stadt, ende voor de
Burgerie van \'s Hertogenbosch plat afgeslagen worden: niet
te min dat dese twee Doctoren bereyt waren in dispuyt, ten
platten lande te treden, op een plaetse tusschen beyde de
Frontieren, die vrij is voor beyde de partyen."

Ziedaar dus een antwoord op het programma der vier
predikanten en dezen bleven een repliek niet schuldig. Den
24sten Juni 1630, kwam een bescheid op de carteUen in
\'t licht, ,,sparende de Antwoorde van Pharmacum tot een
bequamer tijt (soo het de pijne waerdich is). Dit geschrift
,,gheprent tot \'s Hertogenbossche by my Jan van Turnhout
in den Bybel" had een breedvoerigen titel, beginnende aldus:
„Naerder openinghe van de Manifeste by de vier predicanten
binnen \'s hertogenbossche den 16 Maij uytgegeven aen de
geestelyckheyt aldaer," In hetzelfde jaar verscheen nog te
Amsterdam een nadruk,

In den breede spreken de predikanten over de wijze, waar-
op een dispuut moest plaats hebben, *) Daar nu echter dit

G, M. Angelis, ten slotte in het „Tooneel van de moedigheydt van vier
predicanten binnen \'s Hertogenbosch, Endo cloeckveerdicheijt van twee
Catholijcke proffessoren binnen Lueven. Aengaende een openbare wt-
daginghe om op het stuck van twarachtich gheloove een teamen-spreec-
kinghe ende oprecht ondersoeck te doen. \'s Hertogenb. 1630." Ook hot
„Manifest" is daar afgedrukt.

1) Bor, a. w. blz. 405.

Van het in het Fransch gestelde cartel bezit de Oud-roomsch-ka-
tholieke pastoriebibhotheek te Utrecht een exemplaar.

In 1633 verscheen van dit stuk eene vertaling: Dacchs-vaerdicheyt om
alle Catholycke weder-partijen te beantwoorden. Op het ghene, dat sy
teghen de Catholycke religie souden willen opwerpen." (Zio Dr. Duker,
G, Voetuis Deel I blz, 337).

\') Zie den Catalogus der Boekerij van het Prov. Genootschap in Noord-
Brabant, Tweede Gedeelte, blz, 422.

*) Men zie over deze „Naerder Openinghe." behalve het geschrift zelf

-ocr page 222-

— 209 —

twistgesprek nimmer gehouden is, behoeven wij dit alles niet
uitvoerig te herhalen, alleen zij gezegd, dat in navolging van
het cartel, hewelk was verdeeld in „i Een voorreden. 2 Een
Af-slach ende verwerpinge van onse versochte conferentie.
3 Voorslach van een privé off heymelick Colloquium dat sy
den naem van eene conferentie geven, elck becleedt met
seeckere redenen," zij ook hun antwoord in drie deelen geven,
gelijk zij zelve verklaren: „van elcx sullen wij cortelyck wat
seggen te meer overmidts sy onse antwoorde daer op aff
voorderen."

Het geheele boekje bestaat uit vier en veertig bladzijden, op
twee daarvan is gedrukt het „translaet wt het Latijn". Na
de publicatie van deze ,,Naerder Openinghe" zijn, gelijk wij
weten, de vier predikanten spoedig vertrokken. De con-
ferentie heeft, zooals reeds gezegd is, nooit plaats gehad, de
pennestrijd echter duurde nog voort.

Op welk geschrift van Roomsche zijde wordt nu gedoeld
in de boven aangehaalde acta van 24 Dec. 1630? Wellicht
niet op de in 1630 verschenen vertaling van Jansenius „Alexi-
pharmacum," hier boven genoemd, en getiteld: „Preservatyf-
dranck aan de Catholyke Borghers van \'s Hertogen-Bosch
geschoncken tegen den Toover-Gift-dranck van de gerefor-

I3or. a. w. blz. 405 cn 406 cn bovenal Dr. Duker. Gisbertus Voetius, Doel I
blz. 336—340.

Dat deze stryd in gansch het land belangstelling wekte, blijkt ook uit
dit pamflet: „Den Engelschen-Stats-Roop Publicaen ende Rusticus; Aen
den Schelders, ende Bespotters van den Vereenighde Nederlantache Re-
gierders in de Papistical-Bul, Tegens Do. Voetius, Swalmius, Udemans ende

Do. Everwijn enz......... In \'s Graven-Haghe, By Aert Mcuris......

Anno 1630 (in 4°, 24 blz.)

Het is geschreven iloor eenen Humphrey Bromley, die er een curiousen
brief over den godsdienst „hiertelandt" (uit \'s Gravcnhage, 30 Juli) heeft
bijgevoegd. Zie Dr. W. P. C. Knuttel, Catalogus van de Pamfletten-vor-
Juimeling berustende in do Koninklijke bibliotheek, (\'s Gravcnhage 1889—
1892) Ie dl. 2o st. 1621—1M8, blz. 183.

\') Zie Hoofdstuk II, § 1.

-ocr page 223-

210

meerde Ministers aldaar, \'s Hertogenb. 1630," 1) doch mis-
schien op: „Den Deckmantel des catholycke naems, afge-
ruckt van de leere, die de Calvinsche Predicanten poogen
\'s Hertogen-bosch in te voeren, oft Verweyringe voor het
Oudt Catholyck en Apostolisch geloove tegen de nieuwich-
heden van vier Kettersche Woordendienaers tot \'s Hertogen-
bosch, door Guilielmum Ab Angelis, Tot Loven By Joan
Oliviers ende Corn. Coenesteyn, 1630."

Volgens Hezenmans was dit werkje: „een uitstekend leer-
boek dat lang in hooge achting bij de Katholieken stond."
En uit de „censura" afgedrukt op een der eerste bladzijden
en opgesteld door den aartsbisschoppelijken boeken-censor
L. Fromondus, blijkt groote ingenomenheid met dezen arbeid.
Wij lezen daar toch: „Een Spartaensche geest seyde eertijds
seer wel, en in \'t cort tot de Nachtegael: Ghy zijt een stemme,
en anders niet. Uwe geleertheyt. Ex Domine, Doctor Ab
Angelis, doet het selve claerlyck blycken inde vier Hollansche-
nachtegaelen, die onlancx uyt haere poelen in den Bosch
ghecropen zijn."

Over eene weerlegging van dit geschrift vernemen wij
echter niets. Wel heeft Voetius tegen den „Preservatyf-dranck"
geschreven een latijnsch boekje ,,Philonium romanum cor-
rectum." Hietegen Jansenius weder: „Notarum spongia"
in het Hollandsch: „Catholycke uyt-wis-spons."\')

Catalogus v. d. Prov. Bibliotheek te \'s Hertogenbosch. Tweede Ge-
deelte. Bladzijde 421 en 422.

Hezenmans, ,8 Hertogenbosch, 1899, blz. 43.

•■\') Zie voor den volledigen titel van Voetius\' geschrift: Duker, G. Voetius
Deel I, blz. 341, aanteekening 3. Het werkje kwam in het laatst van 1630
te Dordrecht uit.

Voor den volledigen titel van de „Notarura Sponigia" en de „Catholycke
uyt-wis-spons" zie men Dukers G. Voetius, Deel I, blz. .345 aanteekening
1 en 2; bovenal ook den Catalogus v. h. Prov. Genootschap te \'s Hertogen-
bosch. Tweede Supplement (1907) blz. 329, waar verschillende exemplaren
der beide boekjes worden opgegeven en verder nog een later strijdschrift
van Jansenius, getiteld: Janssenius (van Leerdam). Breeder antwoort op

-ocr page 224-

— 211 —

Nu heeft zich ook onze Ds. Schuyhus in den strijd tegen de
Roomsche leer gemengd.

In den Bosch werden behalve de reeds genoemde, nog andere
geschriftjes van Roomsche zijde verspreid en op twee van
deze hebben wij antwoorden door Schuylius opgesteld, en
uitgegeven in 1632 en 1633.

In de „Dedicatie" van het eerste boekje, hetwelk Schuy-
lius opdraagt aan al de leden der gemeenten, die hij als herder
dient of gediend heeft, zegt de Bosscher predikant: „Onder
onse goede ingesetenen is onlanghs een kleyn Boecxken
ghestroyt, hetwelck geintituleert wort
Catholijcke propositien,
bcvestighet door Godes woordt, versekert met suyvere Texten der
Schriftuyr.\'\'\'
Tegen dat werkje nu laat hij zijn geschrift

Aenmerkinghen dewelckc den Ghereformeerden Predicant Gisb. Voetius
tegen den voorgaenden Preservatyfdranck heeft uitgegeven. 1633, 4°.

Het eerste boekje is aanwezig in de Bibliotheek v. h. Prov. Genoot-
schap te \'s Hertogenbosch. Nummer P. 180. De titel luidt:

Noodtwendighe Consideratien ofte Aenmerckingen: Over sekere op-
gheraepte, ghepretendeerde Catholycko propositien, dio onlanghs de goedo
Ingesetenen van \'s Hertogen-Bosch inde handt syn gestoken. Ghestelt
tot ontdcckinghe van de valsche practijckcn der Papisten, Beschermingho
vnn de suyvere ^^\'aerheyt, ende ondcrwysinghe vnn de Eenvoudige die
mis-Ieydt zijn. Door Everhardum H. Schuyll. Bcdicnaer des H. Evnngcly
in \'s Hertogen-Bosch. Tot Delf, Ghedruckt by Joost Janssz Verheul, in
\'t Jacob Gerrissz straet, int Spijckcrboor, Anno 1632. (behalve do „dedicatie"
237 bladzijden.) Zio over het tweede boekje do Aant. op bl. 204.

Schuylius draagt het boekje op: Aende Goede Ingesetenen van \'s Her-
toghenbosch, ende do Moyerye. Als oock van\'Schiedam, Oudt-Boyerlnndt,
West-macs.

Van don Magistraat van den Bosch ontving hij zeker 90 gul. (Stads-
Rekeningen, Deel II. blz. 1382. Hoofdstuk II. § 2.).

\') Uit Schuylius\' bock blijkt, dat dc voorrede der Catholijcke Propo-
sitien eindigde met het volgende rijmpje:

..Wilt wel bemerken wat hier nae stivet.
Want do Waerheyt de Ixiugen onder gact.

„Welck Rymtjen (aldus Schuylius) het oude sproeckwoordtniet vorl)etcrt:
Al is de Ijoughen snel
De ^Vaorheydt onder-hiveltse wel."

-ocr page 225-

212

verschijnen, ja hij is hiermede niet voldaan. In het ,,Besluyt"
kondigt hij den lezer nog aan: „Eerst-daeghs sullen wy U met
Gods hulpe) doen hebben, als een toe-gifte, de wederlegginghe
van noch een seker ander Paeps-Boecxken, ghenoemt
Tafele
des Gheloofs, etc." \')

Beide genoemde Roomsche werkjes zijn, voor zoover
schrijver dezes heeft kunnen nagaan, verloren geraakt, de
werkjes van Schuylius hebben wij nog.

Wij willen aan beide werkjes van Schuylius, welke zich
aangenaam laten lezen, eene korte bespreking wijden. Zij
leggen getuigenis ervan af, dat onze Bosscher predikant goed
onderlegd is in de leer.

In zijne „Consideratien ofte Aenmerckingen" behandelt
de schrijver de verschillende Proposities van het Roomsche
geschrift, waartegen hij de pen opneemt. Steeds vermeldt

Dit boekje is in twee exemplaren, n. 1. in een eersten en in een tweeden
druk aanwezig, in de verzameling van Bosscher drukken op de Bibliotheek
v. h. Prov. Genootschap te \'s Hertogenbosch. De titel luidt van den eersten
druk: „Een Grondighe Wederlegginge van een seecker Paeps Boecxken,
geintituleert Tafele des Gheloofs etc., ghestelt. Tot een Ooghensalve om do
verduysterde Ooghen van de eenvoudige Papisten van \'s Hertogenbosch,
als oock van \'t Lant van Limborch, Maestricht, Venlo, Romundt en Straelen,
etc. Een wejoiich daer meede te verlichten, op dat sy de waerheydt siende,
haer niet langer door het schoon bedroch der Jesu-wyten soude laten rooven.
Door Everhardum H. Schuyll. Bedienaer des Evangely in \'s Hertogen-
Bosch. \'s Hertoghen-Bossche by Jan van Turnhout, Inden Bybel. 1033.
Het boekje is opgedragen aan de Staten-Generaal en aan Frederik Hendrik
en toegewijd aan Joffrou Mechlina Ku3reten [de vrouw van den schepen
Kuysten] „als de welcke (sonder flatteringhe) van een yder van onse
Kercke,
met recht voor een Diamant onder de Dochieren Zions, ende voor een leven-
dich Exemplar van Oodlsalicheyt
ghehouden wort, maer oock op dat ick
U die het blinde
Pausdom hebt verlaten, raet dit Traclaetghje als raet een
Borstwapen, tegen de verleydinghe der Papisten meer en meer soude ver-
stercken." Het is groot 177 bladzijden. De tweede druk is van 1635 en 517
bladzijden groot en de titel begint aldus: „Optima Fides Jacobi Stratii
Jesu-wyte Antwerpiensis. Dat is. Het schoon bedroch, de notoire valshee-
den, mitsgaders de tastelijcke onwaerheeden, die Stratius ghebruyckt in
zijn
Tafde des Gheloofs etc. ghetrouwelijck aengheweesen."

-ocr page 226-

— 213 —

hij de propositie d. w. z. wat van Roomsche zijde wordt
beweerd over de gereformeerde opvattingen, met de teksten,
welke daarbij stonden en geeft daarna zijne wederlegging.
Wij leeren dus uit SchuyUus boek ook den inhoud van het
werkje geheeten ,,Catholijcke propositien" kennen. Dit
laatste bestond zeker uit drie en vijftig korte proposities,
want in het verweerschrift wordt een zoodanig getal behan-
deld. Wij kunnen hier niet al de proposities opnoemen. Een
enkele willen wij als voorbeeld aanhalen. Zoo het begin:
„De eerste Propositie
Vanden Vryen-wil.

Die ons van onse partije te last wort geleyt, die luyt aldus:

Dat wy door Adams Val verlooren hebben den Vryen
wil: tegen \'tgene dat geschreven staet.

Gen. 4. 7. Deut. 30. 19. I Cor. 7. 37."

En dan volgt in acht bladzijden Schuylius wederlegging
van de propositie. In dezen trant worden, gelijk reeds gezegd is,
drie en vijftig proposities weerlegd. Na die over den vrijen
wil, proposities „vanden Kinder Doop; van de Traditien;
vande Conciliën; vande Heylighen; vande Nederdalinghe
Christi; van Biechten; van \'t Gheloof" etc.

In zijn tweede boekje, de „Grondighe Wederleggiiige" han-
delt Schuylius op dezelfde wijze als in zijn eerste geschrift.
Hij geeft de verschillende „Tegen-eensteUinghen" van de
„Tafele des gheloofs" en daarna telkens zijne wederleggingen.
Zoo b.
V. luidt het begin aldus: „De eerste Tegen-eenstellinghe.

Van de Volmaectheyt der H. Schriftuyr.

In de welcke de Pater blyckelijck soeckt te maeckon dat
niet de leere van de
Gereformeerde maer de Roomsche leere
met de H. Schriftuyr over een comt, die luyt van woord^ tot
woordt aldus. De Heylige Oude Catholycke Roomsche Kercke
leert, dat men de Heylighe Schriftuyr gantsch, gaeff, ende
geheel ongeschent moet bewaren; niet soo veel als een woor-
deken veranderende, al soude \'t sulcks wesen dat het by den
slechten ongheleerden schijnen soude teghen de Catholijcke

-ocr page 227-

— 214 —

leere te strijden. Apoc. 22 vers 18, 19. T\'geene dat hier staet
van dit boeck dat is om de selve reden oock te verstaen van
alle andere schriftuyren.

De nieuwe leere der menschen (soo ghelieft de Jesu-wyt
de leere van de Ghereformeerde te noemen) die doet by de
Schriftuyr, (seyt hy) sy neemter af, verandert alsoo t\'haer
lust."

In vijftien bladzijden laat hierop dan D. Schuylius zijne
wederlegging volgen en op die wijze worden twee en veertig
„tegen-eensteUinghen" besproken.

Wij willen ze niet alle opnoemen, slechts enkele worden
hier nog vermeld. Zoo de ,,Teghen-een-stellinghe aengaende
de claerheyt der H. Schriftuyr ende het lesen der selver,"
die „vanden bysonderen Herder der Kercke." verder, die
„vanden Autheur des quaets," ook „van de verdiensten der
wercken," ten slotte ,,van de misse"; ,,van de transubstantie";
„vande oorbiechte" enz.

Hiermede meenen wij over Schuylius\' boekjes genoeg ge-
zegd te hebben.

Wij hebben nu kunnen laten zien, dat niet alleen de tijde-
lijke leeraars, doch ook de „eyghen predicanten" der Bosscher
Gemeente gereed stonden hunne Gereformeerde leer te ver-
dedigen en de Roomsche leer te bestrijden.

Ons rest nog de vraag, of ook door de leden der Bosscher
Gemeente aan dezen strijd een werkzaam aandeel is ge-
nomen ? En dan kunnen wij zeggen, dat wij uit het Actaboek
daaromtrent iets vernemen, doch dat het te betreuren valt,
dat deze questie zoo onduidelijk opgeteekend staat en wij
over den afloop ook niet nauwkeurig worden ingelicht. Het
betreft een weddenschap. Het beste zal zijn, dat hier de acta
worden weergegeven. Het eerst hooren wij van de zaak 30
Juli, 1631. Wij lezen: ,,Alsoo seker lidtmaet der gemeynte,
met naamen
Cornelis Jan Acrtssen nu omtrent een iaer. ge-
leden eene weddinge gedaen heeft tegen seker papist met
naamen,
Dierich Aertssen, off St. Augustijn misse gedaen heeft

-ocr page 228-

215

alsoo men hedensdaachs doet inde roomsche kercke, off nyet,
welcke weddinge nu eenen geruymen tydt in rechten gehan-
gen heeft, ende men verstaet, datter eenige stucken vermist
worden, dat oock de Heeren Schepenen (soo \'t schynt) nyet
lichtelyck en sullen comen tot decisie : Soo ist dat de broederen
alhoewel sy de maniere van weddinge improbeeren, nochtans
gemerckt dese sake groote ergernisse verweckt onder de
swacke lidtmaeten, soodat eenige daerom blyven van het
H. Avontmael, ende de papisten seer daerin glorieren, goet-
vinden den voorz. Comelis Jan Aertssen, te raaden, dat hij
by requeste aen de heeren Schepenen soude versoecken, datter
recherche mach gedaen worden, waer dat de principale stucken
gebleven syn, ende indien sy nyet op en slaen, dat den re-
scribent-papist belast worde syne
affirmative, de novo te be-
wysen, ende de exceptie van den suppliant daerop te hooren,
ende dan voorts sententie te wysen,
secundum Allegata et
Probata,
ende sullen d. Junius ende G. Udemannus den
voorz. suppliant in dit versoeck schouderen met particuhere
interesse by de heeren Schepenen, overmidts de stichtinge van
dese gemeynte ten hoochsten daaraen gelegen is."

Den 6den Augustus raadt de kerkeraad ,na advies te heb-
ben ingewonnen ,,van den heere Advocaet Outheusden," aan
Comelis Jan Aertssen, den schepenen te verzoeken, „datter
recherche van de principale stucken mach gedaen worden,
omme dan voorts te doen als bevonden sal worden te behoo-
ren." 2)

Op 13 Augustus wordt enkel bericht: ,,De saeke van Jan
Aertssen staet noch open." \')

In de acta van den i7den December hooren wij voor de
laatste maal van deze questie. Udemans en Junius brengen
rapport uit, van hetgeen zij den Magistraat hadden geraden
n. 1., dat deze zoude trachten al de geschriften in handen te

M No. 20, fol. 80.

=\') No. 20, fol. 87.

No. 20, fol. 88.

-ocr page 229-

2i6

krijgen en „alsoo men verstaet, dat eenige van die worden
vermist," zoo moest volgens hen de Magistraat „een yder,
die dese schriften mochten gehanteert hebben, ende eenige
kennisse daervan hebben mochten, by eede hem selven doen
verclaren, onschuldich te wesen in \'t verlies ende \'t vermissen
dier schriften." De Magistraat had beloofd aldus te zullen
handelen.

Ziedaar wat wij omtrent deze eigenaardige zaak vermeld
vinden. Er blijkt uit, dat theologische strijdvragen ook
door leeken werden besproken en dat daarbij wel dingen ge-
beurden, die niet door den beugel konden. Gaarne hadden
wij een duidelijker en helderder relaas van deze weddenschap
gegeven, doch dit was ons onmogelijk.

Evenwel ook uit het laatst verhaalde, evenals uit al wat in
deze paragraaf is besproken, zien wij hoe gereformeerden en
roomschen met elkander streden, verdedigend hunne eigene
opvattingen en trachtend elkander, al was het dan soms op
zeer vreemde wijze, voor deze te winnen.

§ 2.

De Engelsche, Hoogduitsche en Fransche Kerken.

Behalve de Nederduitsch-Gereformeerde gemeente had men
in de jaren die wij bespreken, te \'s Hertogenbosch nog drie
andere Gereformeerde gemeenten en wel, gelijk ons opschrift
reeds aangeeft, eene Engelsche, eene Hoogduitsche en eene
Fransche kerk. Deze kerken stonden tot de Nederduitsche
kerk in zekere betrekking en in het actenboek vinden wij
dan ook bij herhaling er melding van gemaakt.

No. 20, fol. 104.

-ocr page 230-

— 217 —

Nu willen wij alleen zoo geregeld mogelijk, mededeelen,
wat de kerkeraadsacta ons omtrent deze gemeenten
leeren.

De eerste maal, dat zoowel de Engelsche als Fransche en
Hoogduitsche predikanten, alle drie genoemd worden, is in
de acta van 17 Juli 1630.1) Dan wordt besloten, hun te ver-
zoeken van den predikstoel af, te spreken over de vele dood-
slagen. Voor dien tijd wordt in het Actenboek aireede mel-
ding gemaakt van den Franschen en eveneens van den
Hoogduitschen predikant. Het noemen van een Engelschen
predikant baart eenige verwondering, omdat eerst in lateren
tijd gesproken wordt over de bevestiging van een dergelijken
godsdienstleeraar. Uit het antwoord van den krijgsraad,
vermeld in de acta van 4 October 1630, blijkt echter, dat er
toenmaals „een Engelsche kercke" in den Bosch was.

In 1629 was deze kerk nog niet gevestigd, want in de eerste
lidmatenlijst lezen wij, dat met attestatie van de „Engelsche
kerk tot Dordrecht" is ingekomen „Mr. David van den
Bosch."

Ook kan zeker in 1630 moeielijk gesproken worden van
eene in alle opzichten geregelde en gevestigde Engelsche ge-
meente. Er waren een of meer Engelsche regimenten in den
Bosch en deze hadden zeker hun eigen godsdienstleeraar of
veldprediker.

Nu hooren wij den 7den Januari 1632 wederom iets om-
trent die gemeente. De Engelsche predikant verzoekt, be-
vestigd te worden. De kerkeraad durft zonder naardere
informaties deze zaak niet aan „daar sommighe Engelsche
predicanten een Synodum maeken ende dat eenighe haer
daer van afsonderen, die haer voegen by de duytse kercken."\'\')

15

-ocr page 231-

— 2i8 —

Eene week later heeft men reeds een adviseerend schrijven
van Voetius ontvangen en is de kerkeraad bereid de bevesti-
ging van den Engelschen predikant op zich te nemen, terwijl
aan Ds. Udemans wordt opgedragen dien arbeid te verrichten.^)

Was nu deze predikant, geheeten Petrus Gribius, de eerste
Engelsche predikant in den Bosch, d. w. z. heeft hij eerst
als veldprediker en later als leeraar eener gevestigde gemeente
alhier dienst gedaan, of is hij de opvolger van een ander?
Wij kunnen op deze vraag geen antwoord geven. Ds. de Witt
zegt in zijne leerrede: „Doch al vroeg is er voor de Engelsche
Gemeente hier een Predikant beroepen geweest, om in die
Tale het Euangelium te verkondigen, waartoe alsoo verkoren
was D. Petrus Gribius Vader van die Oudste, en Waardige
Leeraar der Delftsche Gemeinte Petrus Gribius, zoo is de-
zelve door D. Udemans in zijnen dienst bevestigt geworden."^)
Deze mededeeling geeft echter ook al geen licht. Wel kunnen
wij zeggen, dat tusschen de predikanten der Nederduitsche
en Engelsche kerk eene goede verstandhouding heerschte,
waarop Gribius blijkbaar zeer gesteld was, want terstond na
zijne bevestiging of misschien reeds daarvoor, heeft hij den
kerkeraad getoond „syne testimonia aengaende syn geleert-
heyt ende leere" en verder belooft hij, „dat hij met de eerste
gelegentheyt onse cathechismus, confessie ende de canones
Synodi Dordracenae onderschryven sal — ende heeft ver-
socht, dat hem vande broederen vergont mochte worden
attestatie, aengaende syne bevestiginge in den dienst ende
is hem sulcx toegestaen."

Een goed jaar later, den 2den Mei, 1633 wordt door den
kerkeraad Petrus Gribius gekozen tot predikant van Helmond,
wel een bewijs, dat hij gunstig aangeschreven stond.")

Nu heeft onze Engelsche dominee grooten lust deze be-

-ocr page 232-

— 219 —

roeping aan te nemen, doch hij kan het in zijn geweten niet
eens worden, of hij zijne Bosscher gemeente mag verlaten.
Na advies echter gevraagd te hebben van den kerkeraad,
neemt hij de beroeping aan, maar de „capiteynen in de
Engelsche kercke" willen hem niet laten gaan en geven geen
toestemming tot de dimissie van hun leeraar. 2) Men wil nu
dezen heeren ter wille zijn en belooft hun, dat twee, drie
weken na de installatie van Ds. Gribius te Helmond, hij we-
derom vijf of zes weken „de engelsche kercke sal bedienen,
opdat se ondertusschen met een ander predicant mochten
werden versien."

Met deze belofte nemen de Engelsche kapiteins genoegen,
en de zaak loopt nog beter voor hen af, dan zij konden ver-
wachten. Ds. Gribius is n.1. nooit te Helmond geïnstalleerd.
Men durfde dat niet aan en 14 Sept. 1633 verzoekt deze pre-
dikant den kerkeraad toestemming „na een ander beroep om
te sien, ende indien hem ergens een mochte voorcomen, dat
aen te nemen, aengesien het soo met Helmond stond, dat men
van verre of na niet en wist of seggen conde, wanneer dat syn
introductie daer soude geschieden ende dat het hem ver-
droot, hoewel hy schoon ondertusschen mochte gagie hebben,
sonder actuele dienst te wesen." 1) De kerkeraad belooft
hem, bij den Stadhouder de zaak te bespreken. Doch Gribius
laat niet af; 29 September vraagt hij of men niet bij de
Staten Generaal de questie van zijne introductie zal brengen,
maar de kerkeraad wil, om „pregnante redenen" nog
wachten en verklaart uitdrukkelijk, dat Gribius de predikant
van Helmond is en niet naar een ander beroep mag omzien.
Den 8sten October bericht Gribius in den kerkeraad, dat de
Engelsche kapiteins hem hadden verzocht, hunne kerk te

1 No. 20, fol. 171 cn 172.
No. 20, ibidem, ook fol. 167.
No. 20, fol. 174.
") No. 20, fol. 178. Zio Hoofdstuk IV, § 3.
No. 20, fol. 180.

-ocr page 233-

— 220 —

blijven dienen; hij nu heeft daar wel ooren naar, wederom
vraagt hij dus van zijne beroeping naar Helmond ontslagen
te worden. De kerkeraad antwoordt, dat een deputatie uit
dit college, benevens Ds. Gribius naar den Haag moeten gaan,
om „by haere Ho. Mo. te versoecken, dat syn introductie tot
Helmond met den eersten mochte voortgaen." Geeft ook dat
niets, dan wil de kerkeraad aan zijn verzoek voldoen „ende
een ander in syne plaetse aldaer beroepen."

Voor de laatste maal hooren wij van deze zaak den 4den
November 1633. Dan verschijnen vier Engelsche kapiteins
in de vergadering en verzoeken, dat Ds. Gribius worde ont-
slagen van zijn beroep naar Helmond en bij de Engelsche kerk
moge blijven. Zijn vertrek zoude lichtelijk eene oorzaak tot
scheuring zijn, ook zoude een nieuwe beroeping hun zeer
moeielijk vallen en ten slotte, zij hadden nog vele andere
redenen, die zij des gevraagd, gaarne wilden ontvouwen.

De kerkeraad ontslaat nu Ds. Gribius van zijne beroeping,
„doch met dese expresse conditiën, dat die van de Engelsche
kercke selve approbatie van de dimissie by hare Hoogm.
sullen versoecken" en ook de kosten zullen dragen voor de
nieuwe beroeping van een predikant te Helmond."

Daar wij later niets meer van deze zaak vernemen en
weldra een ander tot predikant van Helmond beroepen is,
mogen wij als zeker stellen, dat de voorwaarden aanvaard
zijn en Ds. Gribius verder de Engelsche gemeente als predikant
heeft gediend.

Met de Hoogduitsche kerk is het nu geheel anders gegaan.
Het eerst hooren wij van Duitschers in de acta van g Januari,
1630.\')

Dan komen in den kerkeraad „Marsilius Rotarius, gewesen
predicant tot Guijlick ende Johan van Losen, gewesen ouder-
linck" en deze verzoeken o. m. „dat hoochduytsche predi-

-ocr page 234-

221

catien alhier aengestelt, ende daertoe een kerke geopent ende
vergunt mochte werden, dewyle omtrent twelf huysgesinnen
uyt den lande van Guijlick ende daeromtrent alhier met der
wone waeren gecomen ende noch meer comen souden, oock
eenighe Crijchs officieren ende soldaeten, soodanighe pre-
dicatien begeerden." Verder verzoeken deze ingekomenen,
dat de kerkeraad bij den Magistraat bewerke, dat aan
menschen uit het land van Guijlick, Limborch en de stad
Aken, die naar den Bosch willen gaan, zooveel mogelijk hulp
en vriendelijke opname moge worden verleend.

Op het eerste verzoek antwoordt de kerkeraad, dat hij de
zaak moet overleggen met de Staten Generaal en den Magi-
straat, vinden dezen het goed en blijkt het duidelijk, dat de
nieuwe inwoners ,,hoochduytsche ende aparte predicatien
van doen hadden," dan wil de kerkeraad hiertoe wel mede-
werken.

En wat aangaat het verdere gevraagde, ter gelegener tijd
zal de kerkeraad daarop letten.

Nu hooren wij omtrent meerdere vestiging van Duitschers
in de stad niets meer. Gelijk reeds Mr. van Heum en ook
Hezenmans berichten, zal er wel weinig van gekomen zijn,
doch de predikant is gebleven en heeft alle moeite aangewend,
eene gemeente tot stand te brengen.

Bij dit pogen komt hij nog al eens in conflict met den ker-
keraad. Den 22sten Mei 1630 besluit de kerkeraad den Hoog-
duitschen predikant tot verantwoording te roepen. Hij heeft
n. 1. met „syn volck" avondmaal gehouden en nu wil men hem
vragen, „op wat fondament hy dat gedaen heeft," daar hij
„geen beroepen noch bevesticht predicant en is, dat oock
syne toehoorders als synde meest lidtmaeten van onse ge-
meijnte, noch onlanc.x met ons gecommuniceert hebben."»)
Den 29sten Mei is Marsilius Rotarius niet verschenen en „sal

-ocr page 235-

— 222 —

hy tegen de naeste vergaderinge nocheens ontboden worden."^)
Den 5den Juni is hij aanwezig en „heeft hem selven geex-
cuseert, dat hij het avontmael voor de Hoochduytschen
apart gecelebreert hadde; heeft oock vertoont seekere acte
van de Hoogmog. heeren Staeten Generael van dato i Febru-
arij, by dewelcke haere Hooghmog. verclaeren, dat alhier een
hoochduijtsche kercke, soude opgericht werden, ende dat tot
bedieninghe der selve beroepen ende gebmijckt sal worden
D. Marsüius Rotarius, soo haest een goet aental van huijs-
gesinnen derwaerts metterwoon uyt de voorz. landen sullen
syn gecomen."

De kerkeraad antwoordt Rotarius, „dat het nachtmael
tegen aUe ordre van hem uijtgedeelt is. Ende dat om dese
redenen i. Omdat hy een lidtmaet is van onse gemeijnte,
gelijck oock de meeste van die gene sijn, die het nachtmael
van hem ontfangen hebben; ende derhalven sonder consent
van desen kerckeraet niet en mochte sulcks begonnen werden.
2. Omdat Rotarius hier noch gheen beroepen of geconfirmeert
predicant en is, alhoewel de plaetse by de acte van haere
Hooghmog. hem toegeseijt is,

3. Dat het consent ende belofte van hare Hooghmog,
rüstet op een verkeert aengeven van Jan Loosen, seggende
dat alsdoen aireede 57 persoonen van de hoochduijtsche ge-
meijnte haer alhier ter neder gestelt hadden, Welck aen-
geven valsch of bedriechhjck is, soo men eens confereert de
acten van den 9 January 1630, hiervoren gestelt,

Is de gemelte Rotarius vermaent van sulcke disordre voor-
tsaen te willen desisteeren, ende alles ordentlijck met com-
municatie deser vergaderinghe te willen doen, D\'welck hij
oock belooft heeft,"

Den i7den Juh verzoekt Rotarius, dat „in syne verga-
deringhe" een der predikanten zijn kind „komedoopen". Hem
wordt bericht, dat hij dit kind „behoorde in onse kercke te

-ocr page 236-

— 223 —

laten brengen, om aldaer gedoopt te werden, alsoo niet ge-
blijckt, dat de hoochduijtschen recht hebben een kercke
apart hier te mogen formeeren." Tevens neemt de kerkeraad
de gelegenheid waar, de aandacht der Heeren Gecommitteer-
den van de Staten-Generaal op deze zaak te vestigen, i)

Ons doopboek wijst uit, dat het kind in de Gereformeerde
kerk is gedoopt. Wij lezen aldaar, dat i8 Juh 1630 is ge-
doopt: „Theodorus, de ouders Marcilius Rotarius, Predicant
in de Hoogduytsche Gereformeerde kercke, Cordula Imendorp.

Een paar dagen later, n. 1. 20 Juli, rapporteert Udemans
in den kerkeraad, dat ,,nopende het onfatsoenlick oprechten
van een hoochduitsche kerke alhier" de Gecommitteerden
hadden verklaard, dat dit nimmer mocht geschieden „tot
nadeel by de nederduitsché kercke ende de gereformeerde
religie."\')

Ds. Rotarius blijft echter aanhouden, doch wij kennen
onzen kerkeraad reeds genoeg, om te begrijpen, dat deze
zich ook niet van zijn stuk laat brengen. In de acta van 7
Augustus lezen wij: „De persoonen, die van wegen de Hooch-
duytsche vergaderinghe den kerkenraet aenseijden, dat sij
van sins waren het nachtmael te houden, is sulcks met goede
reden ontraden. Gelijck oock haer versoeck, van dat de hooch-
duijtsche predicant, door een van de geleende predicanten
alhier in synen dienst soude geconfirmeert werden, ten eenen-
maele afgeslagen is; overmits de condities, die Haere hoogh.
mog. vereysschen noch niet gepresteert sijn; ende of sulcks
al waere, dan evenwel soude rijpelijck moeten gedispicieert
werden, of men de hoochduytschen de bedieninge der sacra-
menten apart soude laeten, meer als tot Amstelredam ende
elders." *)

Een klein jaar later hooren wij eerst weder iets van den

M No. 20, fol. 32.

Korkolijk Archief No. 1, fol. 7.

\') No. 20, fol. 33.

*) No. 20. fol. 36.

-ocr page 237-

— 224 —

Hoogduitschen predikant. De verhouding tusschen hem en
den kerkeraad schijnt wat beter te zijn geworden; want hy
verzoekt, of men hem behulpzaam wil wezen in het verkrijgen
van een ander kerkgebouw, daar de Minnebroerskerk, tot
nog toe door hem en de zijnen gebruikt, van Statenwege met
koren of meel is gevuld.

De kerkeraad „dit versoeck niet onbillick achtende" wijst
hem op de S. Antoniuscapel en raadt hem, deze van den
Magistraat te vragen. Wij weten echter niet, of hij haar ooit
gekregen heeft. Het werd voor Rotarius er ook niet beter op
in den Bosch, want ten eerste kreeg hij geen salaris; 17 Fe-
bruari bericht hij den kerkeraad, dat hij het vorig jaar geen
traktement heeft genoten en hij verzoekt, of nu dit college
hem „een voorschrijven aen hare Hoochmog. soude gelieven
te geeven, ten eynde hij voor dat iaer een tractament voor
S3men dienst soude moghen becoomen, ende hem een ordinair
tractament gelyc andre predicanten soude gelieven toe te
voeghen" en ten tweede, de gemeente bloeit niet. In Au-
gustus verklaart hij dit openlijk; wij lezen toch in de acta van
4 Augustus 1632: „D. Rotarius binnengestaen sijnde, gaf
te kennen, dat hij also de Hoochduytse kercke alhier na
wense niet prospereerde, ende haer Hoog. Mog. niet van
meening waeren syn dienst in de respectieve kerk te conti-
nueeren, genootsaekt was op ander gelegenheijt te dencken;
waerover de voornoemde D. Rotarius versocht so behoorlijcke
attestatie ende recommendatie, omme hem te mogen dienen
daer het gehoort: Mitsgaders dat de eerwaerde vergaderinge
mochte gelieven aen sijn persoon te dencken, en de selvige
in consideratie te nemen, wanneer de kerken in de Meieri
souden geopent werden. Op al het welck by de vergaderinge
behoorlijck gelet sijnde de voornoemde Rotarius sijn gemelt
dubbelt versoeck is toegestaen." »)

») No. 20, fol. 83. Zio ook Hoofdstuk III, § 2.

») No. 20, fol. 111.

\') No. 20, fol. 124 en 125.

-ocr page 238-

— 225 —

Daar \\vij verder niets meer over den man vernemen, is
het ons duidelijk, dat hij heengegaan is. Ook onder de zes
predikanten, in Mei 1633 in de Meierij beroepen, komt Rotarius
niet voor; zelfs lezen wij zijn naam niet onder de dertien namen
van predikanten, die den Maart, van dat jaar worden ge-
noemd met het oog op de eerstdaags plaats hebbende verkiezing )
Wij vestigen thans de aandacht op de Fransche kerk.
Reeds in de zestiende eeuw was te \'s Hertogenbosch eene
„église réformée néerlandaise sous la croix", dragende den
„nom mystique: l\'Arbre au bois." Van deze fransche gemeente
onder het kruis is weinig meer bekend, dan dat op ,,le synode
Provincial, tenu à Anvers le 2 iour du mois de Février l\'an
1576." vertegenwoordigers uit den Bosch aanwezig waren
die ,,trois propositions" te berde brachten. \')

Na 157g is deze gemeente zeker te niet gegaan, om echter
in 1630 weder uit haar assche te herrijzen. In de Verzameling
van oorkonden hebben wij onder de brieven aan de Staten
Generaal het volgende schrijven:

„Qu\'il plaise à Monsieur le Président se souvenir que je
l\'ay prié de la part de Monsieur le Mareschal de Chastilon de
faire deliberer en son college si on fera dimanche prochain le
presche en la langue françoise dans la ville de Bois le duc et
à tel cas en quel temple et à quelle heure.

Ministre de l\'Eglise françoise à Delft.

De suppliant wert by desen
geauthoriseert om Sonnedach
naestkommende te prediken in
St. Pieterskerk binnen \'s Bosch
Act. den 20 7tember A° 162g.
--C.
Müsch".

No. 20, fol. 150. Zio Hoofdstuk IV, § 3.

*) No. 20. fol. l.W.

\') Zic Livre Synodal, contenant les Articles résolus dans les Sjmodes des Eg-
lises Wallonnes dos Pays-Bas; Tome Premier, la Haye, 1890 page 25 ct29.

^ Verz. van Oorkonden: Derde Stuk, No. 92, blz. 110.

-ocr page 239-

226

Uit dit schrijven leeren wij, dat voor de Fransche soldaten
prediking in hunne taal wordt toegestaan.

Uit het Actaboek blijkt, dat men gaarne als predikant
had „Sofrin" of „Sufïren."

In de acta van 12 Dec. 1629 lezen wij: „Om Sofrin,
gecomen predicant uyt Vrankrijck tegenwoordig resideerend
tot Delft, bequaemlick hier te hebben, volgens de begeerte
der frantse Capiteinen binnen dese stadt in guamisoen Ug-
gende, is goet gevonden, dat D. A. Magistraet gelieve te
scryven aen de Deputatos Synodi Gallobelgicae, om hierin
by ordre te gaen."

Het heeft echter veel moeite gekost, voordat de „frantse
Capiteinen" benevens „andere officieren," jazelfs „de heer
Gouverneur ende Schepenen", het zoover konden brengen
bij de „fransche synode," ®) dat genoemde Sofrin, Souffrayn
of Suffren ®) alhier predikant werd. „La Compagnie" wil den
Bosch niet geven „Mardochee Suffren" maar „Mr. Bayard,"
die van zijne kerk te Breda is beroofd.\')

In Mei 1630 klagen de „capite5men" hun nood aan den
kerkeraad, want den 3den van die maand zeggen „eenige
capiteynen ende andere officieren van de fransche tale,
synde liefhebbers vande suyvere leere, dat de fransche
synode hadde goetgevonden in plaetse van monsieur
Souf-
frayn
haeren tegenwoordigen pastoor, die by de fransche

-ocr page 240-

— 227 —

gemeynte seer aengenaem was, ende aireede groote vruchten
gedaen hadde, haer toe te senden monsieur Bayard, die by
de gemeijnte soo aengenaem niet en was, ende dat soo sy
seyden teegen de ordre vande H. M. heeren staaten generaal".
Den iiden Mei wordt dan nog voorgelezen „de copie van de
requeste" door de Heeren opgesteld aan de Staten Generaal,
opdat dezen „gelieven haer toe te voegen tot eenen ordinairen
herder, den persoon van Mons.
Mardocheus Souffren" be-
nevens „de Apostille van de gemelte heeren staaten in dato
den 22 April voorleden, inhoudende absolute ordinantie van
de beroepinge van mons. Souffren voor de fransche gemeynte
alhier." i) Doch de kerkeraad wil voorloopig de zaak laten
rusten. Den 26sten Juli komen drie „fransche capiteynen"
raad vragen, hoe ze hebben te handelen, om toch Monsieur
Sulïren tot predikant te verkrijgen, „sonder te quetsen de
goede ordre van de kercken." Hem was zelfs verboden „het
predicken tot de aenstaende Synodus." De kerkeraad geeft dit
antwoord, „als God Monsieur Suffren weder sijne voorige
gesondheyt" schenkt, dat hij dan „het aenschrijven des
Synodi obedieere, ende voor eenige weecken den dienst wissele
met Monsieur de la Rivière, Predicant tot Delft;" verder
moeten twee officieren ter synode gaan, om de zaak afgewik-
keld te krijgen. Ook de heer Auditeur Essingh zal namens
den kerkeraad op die Synode verschijnen, om aan te toonen,
dat onze kerk groote schade zoude lijden, „door de oneenic-
heydt in de fransche kercke."

Den loden September wordt nu voorgelezen een brief „van
de Fransche Synode, een antwoort op den brieff van dese
vergaderinge tot faveur van Mons. Suffrejm aen haer geschre-
ven, daerin sy verhaelen, hoe dat se eenighe wt de haeren
hebben gedeputeert, om nopende dese saek met de W. Heeren

\') No. 20, fol. 22.
*) No. 21, fol. 35.

-ocr page 241-

228

van \'s Hertogenbosch ende met de E. broeders des kerkeraets
te spreeken."

Dienzelfden dag komen vier lidmaten der Fransche ge-
meente in de vergadering en verzoeken een predikant om
Monsieur Suffren te bevestigen. De Synode toch had de zaak
weder een half jaar uitgesteld en trachtte de geheele questie
op de lange baan te schuiven; zij nu wenschten niet langer
„sonder ordinair dienaer" te zijn en D. Suffreyn was hun van
de Hoogm. Heeren Staten Generaal toegezegd.

De kerkeraad wil echter de komst der Gedeputeerden
afwachten en ondertusschen moesten zij maar een tijdelijken
predikant verzoeken.

Dit is de laatste maal, dat in de kerkeraadsacta van
de Fransche kerk wordt melding gemaakt, toch is het zeker
niet overbodig den afloop der questie hier te verhalen.

De Fransche S5mode te Middelburg van September 1630,
heeft niettegenstaande het verzoek der Staten-Generaal vele
bezwaren tegen Suffren.

Het volgend jaar, op de synode te Dordrecht, gehouden in
April 1631, stemt de Synode toe, dat Suffren wordt „pasteur"
van de kerk in den Bosch en „nostre frère de Gastines est
chargé de se transporter à Bois-le-duc pour y faire les pro-
clamations de la vocation de nostre frère Suffren en l\'Eglise
de Bois-le Duc, et Mr. Polyander, accompagné d\'un Ancien,
est authorisé de passer à sa confirmation, et d\'y dresser un
Consistoire avec le Pasteur du lieu.

-ocr page 242-

— 229 —

Evenwel het volgende jaar, den I7den December, 1632 is
Monsieur Suffren reeds gestorven.

Uit de Stads-Rekeningen bhjkt, dat 10 Sept. 1631 is ge-
geven „by acte in date 6 dito aenden fransschen Predicant
Monsr Suffren, tot een gratuiteyt ende om hem in syn groote
ende gestadige sieckte tassisteeren, 100 gul."

Na dezen predikant is den 3den Januari 1633, tot pasteur
benoemd „Daniël Gastel, proposant en werd hij in zijn dienst
bevestigd den 22sten Mei, doch een paar jaar later, den 26sten
November 1635, kwam ook Gastel te overhjden en werd
zijne plaats ingenomen door Samuel Des Marets of Maresius.
Beroepen 29 Januari 1636, van Maastricht, is deze den i8den
Mei d. a. v. bevestigd. -) Vooral door zijn pennestrijd met
Voetius en Ds. Leemans over de Illustre Lieve-Vrouwe
Broederschap heeft hij zich bekend gemaakt.

In 1645 is Maresius, benoemd tot hoogleeraar te Groningen,
uit den Bosch vertrokken.

Wij behoeven de verdere lotgevallen der Waalsche Ge-
meente te \'s Hertogenbosch, die tot op dezen dag bestaat,
niet te verhalen.

Het kerkgebouw der Gemeente was in de jaren, welke wij be-
handelen, de St. Annakapel, die op stadskosten voor den
dienst in orde werd gemaakt. Wij zagen reeds, dat in December
1629 geld was betaald voor het schoonmaken der St. Anna-
kapel.

In 1636 gaf de Stad uit „aenden Kerckenraedt der Fransche
kerck, tot vervallingh van oncosten gedaen in het opmaecken
vande consistorie, volgens ordonnantie in date gen Novem-
bris 1635,141 gul. 7 st." en verder nog „aen Willem WeeUngh,

Bodocld is Mr. Jean Polyander, professor to Leiden.
\') Stadsrekeningen, Deel II. blz. 1369.

Bulletin de la Commission pour l\'Histoire des Eglises Wallonnes,
Tome premier, 1885 page 21, Tome troisième, 1888, p. 30.
») Hoofdstuk
m, § 2.

-ocr page 243-

— 230 —

voor acht kussens, by den heeren schepenen doen maecken
voor de fransoose kercke, volgens specificatie 31 gul. 7 st.
2 ort."

En hiermede mogen vvij het verhaal over de lotgevallen
der Engelsche, Hoogduitsche en Fransche kerken te \'s Her-
togenbosch in de eerste jaren na de reductie eindigen.

§3.

De Reformatie der Meierij.

Van 1629 tot 1648 was het voor de ^woners der Meierij
een zeer onaangename en moeilijke tijd, want twee Heeren meen-
den recht ëh aanspraak-fêTiebben "op déze landen, rondom
den Bosch gelegen.
Staten-Generaal oordeëldëiïTdat de
Meierij Staatsch grondgebied was, de koning van Spanje ech-
teï^as geenszins bereid, dit toe te geven. Het gevolg hier-
van was, dat beide partijen er plakkaten uitvaardigden, be-
lastingen hieven en meestal tegen behoorlijke vergoeding
zoogenaamde „sauvegardes" uitdeelden. Wij begrijpen, dat
deze strijd tusschen de Staten en deri\'koning ook op het ge-
bied van het kerkelijke is gevoerd.

Op voorgang van wat door de Commissie uit de Synode
van Zuid-Holland aan Frederik Hendrik in den zomer van
1629 was verzocht, brengen de geleende predikanten ter-
stond bij den Prins en de Gecommiteerden der Staten aan-
vragen \'in tot „reformatie van de Meyerije".

Den October 1629, gelasten de gecommitteerden der
Staten-Generaal, dat de priesters de kerken in de Meierij

Stads-Rekeningen, Doel II, blz. 1.399.

Zie o.a. Dr. Dyksterhuis, Bijdragen tot do Geschiedenis der Heer-
lijkheid Tilburg en Goirle, 1899, blz. 1 en blz. 145.

3) Zie: De Inleiding.

-ocr page 244-

— 231 —

hadden te ruimen en_deze_jnoesten. overlaten aan de predi-
kanten, d\'e door de Staten zouden worden aangesteld. De
ornamenten mochten zij medenemen, doch binnen acht da-
gen hadden zij in te leveren eene lijst van alle goederen en
inkomsten der kerken.

— Den 25sten October werd nu in naam des konings te Brus-
sel een plakkaat \'afgèkondigd, waarin den priesters en ver-
dere geestelijkheid bevolen werd, den Staten geene gehoor-
zaamheid te betoonen, zoo zij het wel deden, zouden zij het
inkomen hunner goederen verliezen.

Dit „is het begin van een langdurigen strijd, die zonder
veel resultaat op te leveren tot het jaar 1648, toen door de
Groote Kerkelijke Vergadering van \'s Hertogenbosch de Meierij
met tal van predikanten werd voorzien, heeft voortgeduurd.
Wij willen de pogingen aangewend, om de Meierij gerefor-
meerd te krijgen natuurlijk niet stilzwijgend voorbijgaan.

Bij herhaling dringt de kerkeraad aan, op het aanstellen
van predikanten voor de Meierij, en wel in de eerste plaats
verzoekt hij, „dat predicanten voor de scansen van Engelen
en Orten, Pettelaer, ende Vucht, alsooc voor de vijf dor-
pen buyten alle queste resorteerende onder de stadt \'sHerto-
genbosch" mogen worden benoemd.

Deze laatste zaak, welke nog al eens genoemd wordt,
scheiden de Bosscher Heeren van de reformatie der Meierij.
Hieruit blijkt, dat zij dus wel eenigszins gevoelden, dat den
Bosch en wat er „buyten geschil onder de stadt van \'s Her-
togen-bosch ressorteerende is," te weten de schansen cn de

-ocr page 245-

232

vijf dorpen in een anderen toestand waren, dan het overige
deel der Meierij.

Op die schansen had geregeld prediking plaats en Ds. Pis-
torius deed, gelijk wij reeds zagen, aldaar dienst benevens de
predikanten der stad. Wat de dorpen betreft alleen omtrent
Orthen weten wij, dat in die plaats dienst werd gehouden.
De verzoeken, om voor schansen en dorpen twee of drie pre-
dikanten toe te staan zijn in den eersten tijd niet met succes
bekroond geworden. Later had het fort Isabella een vasten
predikant.

Wij hebben nu verder te behandelen de pogingen aange-
wend om de buiten_het gebied_van den^schjiggende Mei-
erij tot de gereformeerde _ religie_te_brengen^iiet._eerst ^ge-
reformeerde prediking gehouden in Tilburg.

Toen in het jaar 1630 commissarissen der Staten-Generaal
te Tilburg toefden, stelden zij door de hulp der gewapende
macht de kerk in het bezit der gereformeerden en den 27
Januari 1630 predikte erde leeraar uit \'s Gravemoer Ds. Por-
tenius. Na het vertrek van den Heer van Goch cum suis uit

») No. 20, fol. 82.

Met de vijf dorpen worden zeker betloeld: Orthen, Engelen, Den Dungen,
Hintham en waarschijnlijk ook Vucht.

Bij resolutie der St.-Generaal d.d. 25 Sept. 1631, aan den kerkeraad ter
hand gesteld 31 Maart 1632 (Zie No. 20, fol. 116.) was toch bepaald, dat
voor verschillende plaatsen predikanten zouden worden benoemd, waar-
onder ook Vucht, Hintham, Dungen, doch dat dese drie laeste plaetsen
by combinatie door de Predicanten, staende binnen \'s Hertogenbosch
souden werden bedient" (Zie hieronder).

Toch wekt het eenige bevreemding, wanneer ook Vucht gerekend wordt
onder die dorpen, welke\' „buiten geschil" ressorteeren by den Bosch. De in
1633 aldaar beroepen predikant D. Focanus heeft niet lang\'er vasten voet
kunnen behouden. (Zie hieronder).

2) Zie Hoofdstuk II, § 2.

») No. 20, fol. 91. Zie Hoofdstuk II, § 2.

*) Na het jaar 1648.

\') Zie Dr. Dijksterhuis, a. w. blz. 147.

Hezenmans, \'a Hertogenbosch, blz. 35.

-ocr page 246-

233

die plaats zal de oude toestand wel weder zijn ingetreden.
Immers het reeds vroeger vermelde plakkaat van 3 Januari
1630 werd bij resolutie van 3 Aug. 1630 in werking gesteld
en daardoor van Statenwege bepaald, dat de kerken in de
Meierij moesten gesloten worden en dat geen „pauselijke
dienst" er mocht worden toegelaten. Den 13^611 ^ei 1631 volg-
de eene verscherping van dit plakkaat, hetwelk zeker nooit is
nagekomen.

Het-is-.Eindhoven geweest, waar het eerst van de plaatsen
in de Meierij niet alleen vrij geregeld prediking is gehouden,
maar ook een vaste predikant is aangesteld.

Den isten Mei van het jaar 1630 wordt bij den kerkeraad
voorgelezen een verzoek „van den vaendrich van de vier-
roers van den Grave van Hoorn, die guarnisoen houdt op
het huys te Eyndhoven, dat men voor het guarnisoen aldaer
somtijts Gods woordt soude vercondigen". De kerkeraad be-
sluit, „dat men eenige van de naeste predicanten, daertoe
vriendelijck sal versoecken".\'»)

Den 7^011 Augustus bepaalt de Bosscher kerkeraad na-
der: „sullen de predicanten tot Vlijmen, Sprangh, \'s Grave-
moer, Dussen versocht werden, om op het huys te Eynd-
hoven onder het guarnisoen aldaer den dienst bij gebeurten
waer te nemen, opdat alsoo de liefhebbers van de omliggende
dorpen hierdoor opgewekt ende gedient mochten werden."\')
Wat verder voor Eindhoven is gedaan, vernemen wij uit
Ds. de Witt\'s leerrede. De mededeelingen van den feestrede-
naar zijn aan het Actenboek ontleend. „Den 13 September
1630 heeft D. Udemans, geleende Predikant van den \'s Bosch
aan de E. Vergaderinge gerapporteert, dat zijne Vorstelijke
genade wel beviel, t\'geene zijne Excellentie nopens Eynd-
hoven was voorgedragen, en dat die plaats met den eersten

17

-ocr page 247-

234

met een eigen Leerar behoorde voor zien te wezen, willende,
dat tot dien einde aan zijne Excell. bequame Personen sou-
den worden bekent gemaakt, en wat het
Tractement aanging,
van wien die
Predikant zoude moeten betaalt worden, of van
hun
Hoog. Mog., of zijn Vorstelijke genade, dat daarover
geen geschil tusschen Hem, en hun Hoog. Mog. zouden we-
sen. Wanneer nu op den 22 Januari 1631 aan de Kerken-
raat gebleek, dat de Kerkendienst binnen Eyndhoven, voor
een tyt, was gestaakt geweest, en
D. Groen, Predikant te Vlij-
men,
namens alle zijne Broederen, die, nevens zijn E. ver-
zogt waren te Eyndhoven te prediken, aan de E. Vergade-
ringe hadden voorgedragen, dat zij \'t zamen bereit waren
daar inne verder te continueeren, en zelfs de Ledematen aan
te nemen, om uit die een
Kerken-Raat, te formeren, en dus
tot de beroepinge van een eigen Predikant te geraken, alleen,
dat de
E. Kerken-Raat een middel wilde beramen, dat hunne
onkosten mogten voldaan worden, zoo zijn de E.E. Broede-
ren van de Vergaderinge bedankt, met verzekeringe, dat zij
op middelen zou bedagt zijn, ter vergoedinge van der zeiver
onkosten, doch wat
het aannemen van Ledematen belangt en
formeren van een Kerken-raat, niet wel voegelijk geschieden
kon, buiten Communicatie van deese
E. Vergaderinge, waar-
omme dan ook dezelve heeft goetgevonden derwaars te Com-
mitteeren
D. Schulius, Predikant hinnen deese stat, dewelke
te
Eyndhoven gepredikt hebbende, na de gesteltheit, en be-
quaamheit der geene, die den Hervormden Godsdienst wa-
ren toegedaan zich geinformeert heeft, en een getal van 53
tot Ledematen aangenomen, en vervolgens eenen
Kerken-
Raat
geformeert, bestaande uit drie Ouderlingen, en twee Dia-
conen
welke goede gesteltheit, met de hoop van Verdere Aan-
was, op last van deese Bossche
Kerkenraat op den 22 Febr.
1631 aan de Heeren Gecommitteerdens van hun Hoog. Mog.
door de Heer
Schuilius, en de Heer Auditeur Essinx, alsO«-
derling, is geremonstreert geworden, van dat gevolg, dat de
Kerkenraat van
Eyndhoven geauthoriseert is geworden ter

-ocr page 248-

235

beroepinge van een Predikant, waar over op den i6 April
1631 twee
Ouderlingen hebben ingestaan binnen den Kerken-
Raat
van den Bosch, verzoekende, dat nevens D, Joannes
van der Hagen, nog twee Predikanten aan den Heere
Prince
van Orangie
mogten worden voorgedragen, waar omtrent wel
eenige bedenkelijkheden bij den Kerkenraat van den Bosch
gevallen zijn, doch echter D.
Schuilius Gecommitteert, om
in den Hage aan zijn
Excell. D. van der Hagen te presentee-
ren, die daarop zijnen Approbatie gegeven heeft, en is alsoo
D.
van der Hagen te Eyndhoven tot Ordinaris Herder, en Lee-
raar aldaar beroepen, zijnde de dienst aldaar voor een tyt
waargenomen door D.
Schuilius, en vervolgens door Andreas
Rotarius,
tot dat hun beroepen Predikant in den Dienst zou
bevestigt wesen".

Het bericht van Ds. de Witt vereischt van onzen kant nog
eenige toelichting en aanvulling.

Reeds in de maand Mei van het jaar 1631 is op Ds. van der
Hagen, predikant te Ooster%vyck het beroep uitgebracht.
Nu lezen wij in de acta van 5 Nov. 1631 0. a. het volgende:
»Overmidts de kercke van Eyndhoven grooten noodt lydt,
dewyle den beroepen predicant aldaer syne vryheyt nijet en
can vercrygen ,ende nochtans den toeloop vant gehoor aldaar
groot is, soo is goetgevonden, dat d. Junius metten eersten
sal reysen naer den Hage, om dese sake op het emstichste
aen hare H. M. te vertoonen.®) Wellicht had Ds. van der
Hagen zelf nog weinig lust den dienst in zijne nieuwe gemeente
te aanvaarden, want 10 Dec. brengt Junius dit rapport uit.
•Op de requeste wegen de kerk van Eyndhoven gepresenteert,
is gevolgt voor apostille, dat de Predicant in liet stedeken sal
mogen woonen onder protectie van haere Hoog. Mog., ende

Vergelijk No. 20. fol. 48, Cö. «3, 04, «O, 7ß. 70, 77, 78, 82.
") No. 20. fol. 75. Oosterwijk in Ziiid-Hollnnd {Classis Gouda).
No. 20. fol. Ö7.

-ocr page 249-

236

den godsdienst exerceren in een privé plaetse buyten het
casteel." 1)

Nu verzoekt ,wij zagen het reeds vroeger, de vrouw van
Schuilius den 3isten Dec. de terugroeping van haar man en
wil de kerkeraad onder ruitergeleide naar Eindhoven zenden
een jongen man, Ds. Andreas Rotarius. Met dat geleide kan
Schuilius terugkeeren. Dienzelfden dag besluit de kerke-
raad, dat Ds. van der Hagen binnen veertien dagen moet
komen, anders zal een ander predikant beroepen worden.

Den yden Januari, 1632 wordt aan Johannes van der Ha-
gen nogmaals geschreven. Hij moet binnen acht dagen na
ontvangst der missive zijne dimissie hebben. Krijgt hij deze
niet, dan zal men naar een ander omzien. De kerkeraad van
den Bosch ,,soude niet geerne sien, dat hy teegen danck van
syne kercke soude overcoomen."

Dit optreden heeft succes, want 14 Januari heeft Ds. van
der Hagen zijne dimissie. 1) Het blijkt uit de acta, dat 28
Januari hij in den Bosch is en 4 Februari te Eindhoven.

Hoewel Ds. van der Hagen\'s naam nog bij herhaling in
de Acta genoemd wordt, hooren wij omtrent zijne gemeente
alleen slechts dit, dat den 29sten September 1633, Ds. Gribius
uit naam van den Eindhovenschen predikant verzoekt: „dat
de kerkenraet gelieve hem de hant te bieden en bij haere
Hoog. Mog. te soliciteren, dat de kerke tot Eindhoven, die
van de gereformeerde religie mag werden ingeruymt." ®)

Omtrent dezen eersten predikant van Eindhoven bericht
Oudenhoven:\') „D. Joannes van der Hagen begaf hem op
\'t Casteel van Eyndhoven, ende heeft in die gewillige ge-

-ocr page 250-

— 237 —

vanckenisse vele jaren syn Gemeynte ghedient." En op de
Groote Vergadering, gehouden in den Bosch, anno 1648,
welke vergadering ook door van der Hagen werd bijgewoond,
is aan dezen leeraar uit Eindhoven het getuigenis gegeven,
„dat
hij onder extraordinaire moeite en perykel, de plaatsen
daar rondomme grote diensten gedaan, en
Veele Hondert
Zielen Gewonnen Hadde." i)

Ook nog andere dorpen in de Meierij zijn in de jaren, welke
wij behandelëS met predikantèn"vdör:deh gëwpjd^ en dit
brengt ons tot het verhaal der int^ssante en romantische
gébeürtëmssen van 1633 en 1634.

"Voordat wij echter deze geschiedenis geven, zij gezegd, dat
ook uit plaatsen, die voorloopig nog geen predikanten ont-
vingen, wel beden en verzoeken bij onzen Bosscher kerkeraad
zijn ingebracht. Zoo komt anno 1632 den i7den Februari
het volgende verzoek in „van de kerke van Waelwijk":
„i dat de predicant van Besoyen daer mochte wonen, 2 hare
plaetse met Besoyen mochte werden gecombineert, ten 3e
dat se de kerk van Waelwijck mochten becomen, om den
godsdienst aldaer te oeffenen, ten 4 dat se met een school-
meester souden mogen werden versien."

De kerkeraad antwoordt, dat men het verzoek zal aan-
houden. 2)

Twee jaar later, 15 Februari 1634 vraagt Waalwijk zeer
dringend, om een predikant.\') De kerkeraad is bereid bij
de Hoog. Mog. consent te verzoeken, doch, wij weten, dat een
predikant niet gekomen is en dat eerst in 1648 Waalwijk als
eerste leeraar gekregen heeft Ds. Henricus de Vries.

Ook voor de dorpen Hees en Leen wordt tot driemaal toe

-ocr page 251-

238

een predikant gevraagd.De belangstellende gereformeerde
aldaar is zekere Antonius Jansz. Box. Deze schrijft in Dec.
1633 en Maart 1635 den kerkeraad, dat in genoemde dorpen
„een merkelyc ghetal van toehoorders aireede haer hebben
geopenbaert."

Vóór 1648 is geen predikant aan deze plaatsen gegeven. In
dat jaar wordt ,,D. Abrahamus Rodenburgius van Meeren,
by Utrecht voor Hees by Leende" beroepen. Den 22sten
Maart, 1634 komt nog ter sprake een verzoek van „Zeelst en
Velthoven" om een predikant, er waren daar „meer dan 25
lidmaten."")

Van den beginne af werd aangestuurd, zoowel door den
kerkeraad van den Bosch, als door de Staten-Generaal op
wat men noemde „de reformatie der Meyerije". Het is on-
noodig al de verzoeken door het Bosscher college aan de
regeering gericht hier op te tellen.

Wij kunnen onze mededeelingen aanvangen met het be-
richt, vermeld in de acta van 31 Maart, 1632. Daar lezen wij:
„Is verstaen uyt seker extract uyt het register der resolutien
van H. Mog. Heeren Staten Generael van dato 25 Sept. anno
1631, dat by hare H. M. is geresolveert, dat men Predicanten
van nieus sal stueren te Eyndhoven, Helmont, Oosterwyk,
Oorscot, Os, Hilvarenbeek, Tilburg, Boxtel, Waelwijk, Roy,
Vucht, Hintum, Dungen, doch dat dese drie laeste plaetsen
by combinatie door de Predicanten, staende binnen \'s Her-
togenbosch souden werden bedient. Cuyk by den predicant
tot Vlimen, Drunen by den predicant tot Baertwyk ende
die van Heusden, als sy paspoort hebben. Loon by de Predi-
canten tot Sprang ende Besoyen, Alem ende Maren by den
Predicant tot Driel ende Rossum in Bommelerwaert. Doch
wat belangt de ordre en voet waerop ende waer na sulx sal
geschieden, ende oock de Predicanten in de voorz. Meyerie

-ocr page 252-

— 239 —

sullen beroepen ende ingevoert werden sulcks is noch gehou-
den in bedenken."

Nu is dit besluit nooit volledig uitgevoerd en er verloopt
bijna een jaar, voordat de zaak eenigen voortgang heeft. Wel
had men nog in November den Stadhouder aangezocht, „dat
hij op het stuc van de reformatie van de meyery geheve te
letten," 2) doch eerst den 2den Maart 1633 „heeft de kercken-
raet met blijschap verstaen, dat voor eerst en by provisie ses
predicanten sullen beroepen werden, ende dat de kerckenraet
alhier, geauthoriseert werf, van hare Hog. mog. om te dis-
picieeren ses bequame personen om tot den dienst des woorts
in de meyerye beroepen te werden."») De kerkeraad wijst
terstond de navolgende plaatsen aan, welke volgens hem het
eerst in aanmerking komen, om een vasten predikant te be-
zitten, te weten: Helmond, Tilburg, Oorschot, Oosterwijk,
Osch en Vucht. Tevens worden reeds dertien predikanten of
candidaten genoemd, op wie voor deze beroepingen het oog
zoude worden gevestigd.

Nu schrijft de kerkeraad in de eerstvolgende weken ver-
schillende predikanten en proponenten aan, om in den Bosch
hunne gaven te laten hoorenen gaat daarna den 2den Mei,
1633 over tot de „electio" van zes predikanten. In plechtige
vergadering „in de vreese des heeren, na aenroepinge van de
name Godts, geassisteert met die van de oude kerkenraet en
diaconen so oude als nieuwe" worden, onder afwachting der
„approbatie en autorisatie van har Hoog. Mo." beroepen:
Petrus Gribius tot Helmont, Paulus Arleboutius tot Tilburg,
Lambertus Scapenberg tot
Oorscot, Carolus Gortszenius
tot Oosterwijk, Ds. Jacobus Focanus tot Vuch^heodorus
Texelius tot Os. Gribius en Focanus waren gevestigde pre-
dikanten. De eerste bij de Engelsche Gemeente in den Bosch,

-ocr page 253-

240

de tweede te Bleskensgraaf, in de classis van Dordrecht. De
vier anderen waren candidaten.

Voor de eerstvolgende gebeurtenissen putten wij onze ken-
nis nu niet enkel uit het Actenboek, doch ook uit Ds. Arle-
boutius\' „Cort Verhaal van het Gedenk-waardigste \'t welk
is gepasseert omtrent mynen Dienst tot Tilborgh."

Ds. Leemans en een ouderling gaan na de verkiezing op
last van den kerkeraad naar den Haag, om bij de Staten
Generaal te verzoeken „de approbatie", verder „een gevoeg-
lyke voet van introductie en dat bequame plaetsen tot exer-
citie van den publique godsdienst mogen werden gedestineert,
alsmede dat een goede en vaste ordre werde beraemt, op dat
de betalinge der tractamenten van de meergemelte predican-
ten van tijt tot tijt behoorlyck mag volgen." Ja ten slotte
moeten zij den Staten Generaal nog verzoeken, dat dezen
„de kerkenraet alhier andermael gelieven te authoriseeren,
omme voorts tot beroepinge van ses anderen te mogen pro-
cederen." Men heeft aireede een candidaat, zekere „Samuel
Vosselius, student" in de stad, die ,,met contentement" was
gehoord.

Den 5den Juni brengen de afgevaardigden het antwoord der
Staten Generaal in de vergadering.

De beroepen zijn geapprobeerd; ten tweede, zijn aanwezig

-ocr page 254-

— 241 —

,,ses opene brieven van den Raet van State van dato den 26
Mey 1633, als sauvegardens voor elck beroepene predicant;"
ten derde, vier brieven van den Raad van State „aen de vier
schouten van de vier Quartieren;" (ieder schout, had den
predikant of de predikanten, onder zijn kwartier ressor-
teerende, ,,te introduceeren ende haer ooc voor alle ongemac te
preserveeren";) ten vierde, een missive aan den rentmeester
Schuyll over de uitbetaling der traktementen. Daar nu de
regeering wenschte, dat de predikanten zoo spoedig mogelijk
hunne plaatsen zouden innemen, besluit de kerkeraad, moeite
te doen, om de dimissie van Focanus en Gribius te bewerk-
stelligen ; de vier anderen zullen naar den Bosch worden opge-
roepen om geëxamineerd te worden.»)

Wat verder de zorg van de schouten betreft, daar heeft de
kerkeraad niet veel vertrouwen in en aan den stadhouder
benevens den commandeur wordt gevraagd, hoe men hebbe
te handelen. Beiden raden aan „een behoorlyck convoy te
laten volgen tot versekeringe vande predicanten, die elck op
haere plaetse inde Meyerie geintroduceert worden souden."

Nu wil de commandeur dit convooi wel geven voor de reis
naar Vucht en naar Osch, „maer om de predicanten tot Til-
borch, Helmond, of eenige andere plaetse soo diep in Bra-
hand gelegen, te convoyeren, dat hy sich daerin beswaerd
vond, ende niet van meijninge sulcx was te doen, dan by last
van\' de heeren staten." ")

De kerkeraad tracht alles zoo goed mogelijk in orde te
maken. Een drietal leden informeeren naar „luyden vande
gereformeerde religie in de dorpen, daer nu predicanten be-
roepen syn," opdat elk der predikanten iemand mocht heb-
ben tot wien hij zich wenden kon.\')

Ook treedt dc kerkeraad in correspondentie en in overleg
"^et de schouten, doch zoowel die van Oosterwijk, onder

\') No. 20, fol. 101 cn 102.
No. 20, fol. m.
ibidem.

-ocr page 255-

242

wien Vucht, Tilburg en Oosterwijk ressorteeren, als die van
Kempenland, tot wiens gebied Oirschot behoorde, betoonen
zich onwillig.

Derhalve kan dan ook Zondag, 19 Juni de bevestiging van
Ds. Focanus, die aanwezig is, door Ds. Schuilius niet plaats
hebben en moet men voorloopig wachten.

Op Maandag en Dinsdag, 20 en 21 Juni wordt gehouden
de examinatie der candidaten.

De wijze, waarop deze examinatie zoude geschieden, was
16 Juni door den kerkeraad vastgesteld. Zij moest afgenomen
worden zoowel Maandag als Dinsdag des morgens van zeven
tot tien uur voor den „vollen kerckenraed" en ook in het bij-
wezen van Ds. van der Hagen.

Aldus is geschied en wij lezen in de acta van 20 en 21 Juni:
,,SyndeE. E. Candidati Schapenbergius, Texehus, Gortsenius
ende Arleboutius peremtorie geexamineert ende in alles
soodanich bevonden, dat de gantsche kercken-raed hun
geoordeelt heeft, weerdich te syn, dat se in haren dienst ge-
confirmeert ende bevestigt worden souden." ®)

Het eerst is dit nu geschied met Ds. Texelius en Ds. Fo-
canus.

Wij lezen in de acta van 29 Juni, 1633: „Alsoo de heer
Stehouder Cats last en ordre van haere Ed. Mog. ontfangen
hadde, omme de introductie van de Predicanten in de meierie
te doen, so is Dom. Texelius na goetvinden en voorgaende
resolutie des kerkenraets door den voornoemden heer Ste-
houder in syn dienst geinstalleert en door D. Verhagen pre-
dicant tot Eyndhoven bevestigt den VII deser loopendc
maent Julij, en D. Focanus daegs daeraen volgende door den
scribam." *)

\') No. 20. fol. 165 cn 16(5.
\') No. 20, fol. IGT).

*) No. 20, fol. 166. Zie „Cort Verhaal" blz. 201 (geciteerd wordt naar
de uitgave in Taxandria, 1908.)
*) No. 20, fol. 108. Do scriba, d. w. z. in dit geval Da. Junius.

-ocr page 256-

— 243 —

Wij kunnen dit bericht aanvullen uit Arleboutius\' aan-
teekeningen. Deze schrijft: „Want naar veel moyten, solli-
citeeren, heen en weder reysen, so is eyndelijk dit werk aan-
gevangen op den 7 Julii als wanneer D° Texelius is na Os
heenen gevoert, geconvoyeert met eenige vuurroers. Aldaar
gekomen synde, is hy bevestigt van D° Johannes van der
Hagen, predikant tot Eyndhoven: De Deuren van de kerk
syn geslooten, uyt last van de Ho. Mo. Heeren Staten: en
een slot is aan deselve geslagen; van \'t welke D° TexeUus de
sleutel ontfing, om alsoo alleen over de kerke meester te syn.
Dogh naderhand; des daags daaraan is D° Focanus tot Vught
ge-introduceert; de kerke wierd van de Stathouder des
Hooghschouts met geweld opengeslagen alsoo de Paap met
de sleutels sig \'t soeke maakte; de Beelden en Paapsche
Ornamenten wierden door eenige Oude Vrouwkens devotelijk
wegh gedragen. D° Junius, Predikant tot \'s Hertogenbosch
heeft D° Focanus als dan in synen dienst bevestigd."

Beide predikanten hebben echter niet lang in hunne nieuwe
gemeenten getoefd.

Den iiden Juh is Ds. Texelius aireede in den Bosch en
maakt hij den kerkeraad zijn wedervaren bekend. Het bleek,
dat „de paep de kercke tot Os gesloten hadde, ende weigerich
was de\'sleutelen te resigneTën; dat oock de schout van Maes-
lant tergiverseerde de kercke mét gewelt te openen, niet
tegenstaende de serieuse begeerte en lust van syn Princelyke
Excellentie tot Os met syn leger in loco sijnde, aen de selvige
gesciet: mitsgaders dat hij, D. Texelius verscheiden com-
municatien met syne Excellentie hadde gehad, belangende
syn dienst, waerinne sijn vorstelijke Genade hem beloofde
te maintineren." De Predikant van Osch vraagt nu, wat
heeft te doen en de kerkeraad zegt hem, dat hij zich naar
het leger te Bokstel moet begeven en den Prins verzoeken,
dat de Hoogschout van den Bosch of een van diens schouten,

\') Cort Vorlmftl, blz. 201 en 202.

-ocr page 257-

— 244 —

voor hem de kerk op nieuw laat openen, daar velen de pre-
diking wenschten bij te wonen.

Den I3den Juli brengt Texelius antwoord uit het leger.
Hem was door den Prins geraden naar den Haag te gaan, op-
dat de Raad van State orde op deze zaak kon stellen. De
kerkeraad keurt dit voornemen goed.

September 1634 vernemen wij echter, „dat die van Os
haer volcomentlyck wederom in de possessie van haere kerk
gestelt hebben, ende dat door aenmanen ende raet van hun-
nen Pastoor, die alhier gevangen sit"»)
Den 20sten September 1634 verschijnt Texelius met Focanus
en Schapenbergius in de kerkeraadsvergadering en vragen zij
advies of zij zich naar hunne standplaats hebben te begeven. 1)
In die dagen is hij dus nog in de nabijheid zijner gemeente.
Nu worden de predikanten der Meierij den I3den Dec. door
den kerkeraad ontboden, doch wij bemerken niet dat Texelius
aan dit opontbod gehoor heeft gegeven en naar zijn stand-
plaats is hij zeker niet weder teruggekeerd.

Den igden Maart 1636 richten, over het instellen eener
classis de predikanten een request tot den kerkeraad. Dit
request draagt de goedkeuring van Ds. Gortsenius,,gevangen
tot Breda," gelijk de onderteekenaars verklaren en deze on-
derteekenaars zijn Pistorius, van der Hagen, Schapenberg en
Arleboutius. Wij zien, dat Texelius niet meer genoemd wordt.

Wat nu Focanus aangaat, omtrent hem zegt de Witt:
„D. Focanus, Predikant te Vucht, hadde zich na de Stat
geretireert, en terwyle hy geen gelegentheit hadde, om zyne
Gemeinte met de Levendige stemme te onderrigten, lieeft
zijn werk gemaakt van te stichten met de penne, gelyk zoo

-ocr page 258-

245

verscheidene werkjens zoo in het Latijn, als Nedcrduitsch, van
zyn Ew. zijn uitgegeven, alle voor het meest daarop uitkomen-
de, om de dwaal gevoelens der
Roomsche Kerk tegen te gaan."\')

En Oudenhoven bericht, dat „D. Focanus, hem onthielt
binnen de Stadt van \'s Hertogen-bossche, alsoo Vucht dicht
onder de Stadt geleghen is, daer syn Toe-hoorders hem
dagelycx konden besoecken ende aenspreken, ende konnende
syn kercke naer behooren niet dienen, heeft hij syn ledigen
tijdt in \'t schryven van goede Boecken, tot dienst van de
kercke in het ghemeyn besteedt, ende heeft dese volgende
uy t-gegeven:

I Adoni-Beseck, in 4. — 2 Fuga è Babylone, in 8. —
3 Dissertatio de Studiis, in 12. — 4 Trouhartige Waerschou-
winge, in 12. — 5 Kort ende suyverlijck Boecxken, in 12. —
6 Eenen Brief aen eenen Roomsch-Catholycken Burgher van
\'s Hertogenbossche, in 12. — 7 Een Tractaet van de Misse,
in 12. — 8 Hantboecxken voor de Catholijcken, in 12. — 9
Extractum Romano-Catholicum, in 8.

Ende hadde noch eenige geleerde Schriften onder de handt,
maer zijn door sijn doot onvolmaeckt, ende is gestorven den
II Juli 1645, oudt zynde 61 jaren, ende leyt tot Wtrecht in
S. Catharynen kerck begraven." 1)

-ocr page 259-

— 246 —

Wat nu de beroeping naar Helmond betreft, daarover
hebben wj weinig te zeggen. Wij zagen reeds dat Ds. Gribius
nimmer die stad heeft betreden en predikant der Engelsche
Gemeente gebleven is.

Nadat eerst met andere personen besprekingen zijn ge-
houden en de beroeping ook een tijdlang is uitgesteld, wordt
ten slotte in de plaats van Gribius verkozen, den i2den April,
1634 „D. Lozier, student in de H. Theologie tot Leijden."
Einde Mei verklaart de beroepene, dat hij meer lust heeft,
om predikant van Waalwijk te worden. De kerkeraad be-
spreekt in extra-vergadering dezen wensch, maar concludeert

-ocr page 260-

— 247 —

dat het vroeger genomen besluit dient gehandhaafd te worden
Lozier begrijpt zeker, dat het moeielijk anders kan; hij neemt
ten minste het beroep aan. Nu blijft wegens „de trouble
tyden" de approbatie van de Staten-Generaal voorloopig
uit. Den i8den October is de zaak nog niet verder gekomen
en verzoekt Ds. Jacobus Losier traktement, gerekend van den
tijd zijner beroeping af. In Maart 1635 wordt door den ker-
keraad dezen jongen man geschreven, dat hij binnen een paar
weken in den Bosch moet komen, doet hij het niet, dat „sal
een ander niet alleen in syne plaetse beroepen werden, maar
ooc sal men by hare Hoogmog, arbeyden, dat syn tractement
hem sal ontrocken worden."

Den iSden April is hij aanwezig en verklaart hij, niet naar
Helmond te willen gaan. Van den kerkeraad ontvangt hij een
ernstige berisping en deze besluit „Jac. Lozier te dimitteeren
ende van syn beroepinge te ontslaen." Ook voor zijn trakte-
ment wil men geen moeite doen, wel zal men den rentmeester
waarschuwen, dat Lozier ontslagen is. Vijf dagen later komt
hij weer in de vergadering en verzoekt hernieuwing van de
beroeping, hij wil toch wel naar Helmond gaan. De kerkeraad
echter wenscht niet op het eens genomen besluit terug te
komen en Helmond is tot 1648 zonder predikant gebleven.
Door de Groote Kerkelijke Vergadering is toen aangewezen
voor deze plaats Ds. Cornelius Costius.

Wij komen nu aan het verhaal van de lotgevallen der
drie andere predikanten.

De kerkeraad doet in Juli 1633, alle moeite, om de predi-
kanten van Tilburg, Oisterwijk en Oirschot geïntroduceerd te
krijgen.») Men onderiiandelt met den stadhouder, den gou-
verneur, den Prins in het leger te Bokstel. Men gaat er voor
naar den Haag en weet ten slotte het zoo ver te brengen, dat
de Prins, die zelf een brief over deze questie aan de Staten

-ocr page 261-

248

Generaal geschreven heeft, belooft „den hoochschout metten
eersten met genoegsaem convoy te sullen assisteeren" en zijn
Excellentie „waerschout, dat de personen, die bevestigen
sullen en die bevestigt sullen worden haer sullen gereet
houden."

Nu bericht den 3den Augustus Ds. Schuylius nog, dat eenige
der hier aanwezige leden der St.-Generaal het niet raadzaam
oordeelden voor de Bosscher predikanten, om in de Meierij
te gaan en de predikanten daar te bevestigen. Waarop de
kerkeraad besluit, dat Focanus en van der Hagen dit werk
zullen verrichten, „indien men uijt den Prince van Orangien
verstaen can, datter voor de predicanten van den Bosch in
sulcx te doen pericel soude gelegen syn."

Uit het „cort verhaal" weten wij, dat den 6den Augustus
onder geleide van 50 of 60 ruiters, over wie de Hoogschout,
de heer Bergaigne het commando had, de drie jonge dominees
met Ds. Focanus zijn vertrokken. Dien dag werd eerst Gortze-
nius te Oisterwijk bevestigd, daarna Schapenberg te Oor-
schot. Des avonds keerden de anderen naar het leger terug.

Den volgenden dag reden Arlebout en Focanus weder uit,
nu begeleid „van omtrent 200 paarden." De Hoogschout
conunandeerde de cavalcade.

Te Tilburg aangekomen, moesten de ruiters met geweld de
kerkedeur openen. Daarna hield Ds. Arleboutius zijne eerste
prediking in deze zijne nieuwe gemeente en werd hij vervolgens
door Focanus bevestigd. Na de bevestiging, aldus verhaalt
Arlebout: „is een grendel slot (expres tot dien eynde meede-
genoomen) van buyten aan de Groote Toorndeur gespijkert;
waar* van de sleutel in presentie van den Schoutet van \'t
dorp, en seer veel andre bijstanders solenmelijk my wierd be-
handight van mijn Heer den Hoogh Schout, alreede te peerde
sittende, gereet om weg te ryden. Datelijk daar op bhesen
de Trompetten, de Ruiterye vertrok, en ik vont my alleen

-ocr page 262-

— 249 —

onder soveel gepassioneerde Papistische boeren, dies ging ik
na mijn Logement; Dogh eer de Hoogschout van my scheide,
gaf hy my niet alleen met den sleutel een ernstige vermaninge
om dien wel te bewaaren, maar liij geboodt ook den schoutet,
president en andere, my wel te verdedigen voor onheil."

Nu heeft Ds. Arleboutius moeiehjke dagen in Tilburg door-
leefd, doch er zich kloek doorheengeslagen. Reeds een paar
dagen na zijne bevestiging liep het gerucht, dat Gortsenius
gevangen genomen was. Doch het bleek spoedig een onwaar
gerucht te zijn. Den roden Augustus op Laurentiusdag hoort
hij mede aan op het kerkhof de prediking van „de Paap",
die Luther en Calvijn schandelijk belasterde. Daar de kerk
hem ontnomen was, preekte de pastoor zeker vaker op het
kerkhof of oefende hij in de nabijheid ervan den Roomschen
eeredienst uit; tenminste 30 October gebiedt Arlebout hem
„dat hy sijn dingen niet meer aldaar so aan \'t kerkhof mogte
doen." Hij zegt dit den priester in de school, waar deze „syn
mis hadt gedaan" en er ontstaat een hevig tumult, doch
niemand raakt onzen dominee aan, hoewel hij zeer bedreigd
wordt.

Den isten Nov. weet men van den predikant den sleutel
der kerk te krijgen „onder preetext van een dooden te moeten
begraaven." Doch een vreemde monnik beklimt den preek-
stoel en spreekt de schare toe. Arleboutius gaat in de kerk
en gebiedt den monnik af te komen van den predikstoel.
Een groot rumoer ontstaat. Drie Predikanten uit dc Langstraat
(uit Sprang, Besoyen en Capelle), die den Tilburgschen col-
lega wenschten te bezoeken, zijn hem naar de kerk gevolgd,
doch toen zij hoorden roepen: „sla doot, slaa doot! gingen
(sy), sonder dat ik haar gesien hadde, wederom na myn Loge-
ment, wel bekommert synde over myn Iceven, om dat sy
my omset luidden gesien raet soo een meenigte van roekeloose

17

-ocr page 263-

250

gesellen." Evenwel men doet Arlebout niets, de monnik
kan zoo goed en zoo kwaad als het gaat zijne prediking be-
eindigen en dan wil de dominee met hem disputeeren. De man
heeft daar geen lust toe en gaat naar het altaar, om de mis te
doen. Arlebout smijt het altaarkleed tegen den grond en gaat
op het altaar zitten en de geestelijke loopt ten slotte weg.
Ook onze predikant verlaat als laatste het kerkgebouw, wel
stonden, zoo zegt hij, „veel onverstandige boeren rontom my,
spottende en dreygende, dog niemand deede my eenigh hinder,
tot dat sy ook alle heen gingen. Doe sloot ik de Deure toe,
dankende Godt, dat hy my soo merkelijk hadt gesterkt, en
my bewaart, en biddende om sijn verdere genade."

Den 6den November doopt Arlebout „het kind van Mr.
Peter Verschueren, \'t welk is genaamt Johannes." „Dit is,
aldus in het Cort Verhaal, „het eerste kint, dat op de Gere-
formeerde Religie binnen Tilborg is gedoopt; Godt geve dat
vele duysenden daar op mogen volgen."

Werd onze predikant aan den lijve niet gemolesteerd, dit
was wel het geval met Godefridus, den zoon van zijn hospes,
die den 27sten November door ,,tien off twaalf jonge gesellen
met knuppelen dapper afgesmeerd" werd. Den gden December
werd zijne hospita door verschillende vrouwen gedreigd en
gescholden, ook hepen menschen rondom het huis, roepende:
„komt er uyt gy dief," en dezen dropen eerst af, toen/zij be-
merkten, dat Arlebout\'s hospes erop in wilde schieten.

Den 2isten Dec. op St. Thomasdag hebben de Roomschen
weer de kerk in bezit genomen en wat de Tilburgsche dominee
ook deed, om „den Paap" te bewegen, het bedehuis te ruimen,
het gaf hem niets.

Geweld wilde hij niet gebruiken en al had hij het gewild,
wat kon hij alleen, verrichten tegen velen?

Zoo eindigde in 1633 zijn dienst te Tilburg, dat hij ten
slotte geen kerk meer had. , .. --

-ocr page 264-

— 251 —

Omtrent de twee andere predikanten vernemen wij iets uit
het Actaboek. Den i6den Augustus zijn ze in den Bosch en
vertellen, dat te Oorschot en te Oisterwijk, zij zelve de klok
moeten luiden voor de predicatie, „\'t welk een groot incon-
venient en scandelyk voor haer persoon ende de eere van hare
diensten is." Zij verzoeken dan ook schoolmeesters, die tevens
als kosters dienst kunnen doen. De kerkeraad belooft daar
moeite voor te zullen doen. Ds. Gortzenius bericht verder
„dat als hij voorleden sondag soude gaen prediken, de
Pastoor en verscheiden mispriesteren haar onversoendelyk
stelden voor den ingank van de kerke, om de luyden te ver-
bluffen, ende het incomen te beletten, dat daerenboven een
grauwen broer van Boxtel sich verstoutet hadde in een ver-
vallen hoeck van de kerke te prediken in voege dat het in de
kerke conde gehoort worden." De kerkeraad zal ook deze
zaak aan de „Gecommitteerden van haere Hoog Mog. remon-
streeren" en na hun hart aldus gelucht te hebben, zijn de
beide dominees zeker weder naar hunne standplaatsen terug-
gekeerd.

Nu hooren wij in 1633 over deze predikanten niets meer.

Den 26sten October bespreekt de kerkeraad een streng
plakkaat van de Staten-Generaal opgesteld ten behoeve van
de veiligheid der plattelandsdominces, welk plakkaat ter
publicatie aan den Hoogschout was toegezonden. Na bespre-
king komt men tot het besluit, den Heer Bergaigne te raden
de publicatie voorloopig op te schorten, ,,wt consideratie,
dat de ruijterie van den vijant sterck in de meierie ront-
sweeft, ende over sulx de publicatie in sodanige coniuncture
van tijden, meer onheils als goets souden connen causeeren." »)

Blijkens het „cort verhaal" heeft nu in Januari 1634 de
Hoogschout den schouten, pastoors en anderen aangeschreven,
„dat se de kerke souden hebben te verlaaten, en die selve
voor die van de Religie alleen souden laaten." Maar Arlebout

-ocr page 265-

252

moet aan deze mededeeling toevoegen: „dogh sy hebben
daar niets opgepast."

Den 4den Januari 1634 komen „de 4 broederen en
predikanten van de meierie" in de vergadering van den ker-
keraad en doen hun beklag. De gereformeerden in de
Meierij worden bij herhaling beleedigd en de „mispriesteren"
hebben met geweld de kerken van „Oisterwijck en Tilburch"
in bezit genomen. De broeders verzoeken, dat er school-
meesters mogen komen en zij wenschen tevens, dat een clas-
sis opgericht worde. De kerkeraad belooft hun alle mogelijke
hulp, wat het oprichten van eene classis aangaat, het is beter
daarmede nog te wachten.

Uit het „cort verhaal" weten wij, dat Arlebout in Maart
naar den Haag is gegaan, om bij de Staten-Generaal te
spreken over de Meierij. In April komt de resolutie van
genoemd college en wordt deze ook onder de Roomschen
bekend, n. 1. dat de kerken vrij moeten blijven voor die van
de religie en „dat de Pauselijke ornamenten, beelden, etc.
van de pausgezinde daar uyt gehaalt moesten werden."
Tevens wordt den 24sten April de pastoor van Osch in hech-
tenis genomen en binnen den Bosch „op de gevangepoort"
in bewaring gesteld. De „aanhaling" van dezen pastoor
heeft zeker bij de Roomsch- en Spaanschgezinden kwaad
bloed gezet. Wel blijkt uit een resolutie van den Raad van
State, d.d. 6 Mei, 1634,») dat de vijand ongelijk heeft, als hij
meent, dat de pastoor van Osch is aangehaald als pastoor. Het
is geschied, niet als pastoor maar als persoon, die moedwillig-

-ocr page 266-

— 253 —

heden en insolenties tegen die van de religie heeft voorgesteld.
Daarvoor is hij strafbaar en dit heeft met de questie der
Meierij niets te maken.

Wij begrijpen echter, dat de tegenpartij deze dingen niet
heeft onderscheiden en den 2den Mei worden door Spaansche
soldaten Gortzenius en Arlebout opgelicht en te Breda ge-
vangen gezet,

Reeds den volgenden dag den 3den Mei besluit de kerke-
raad: „dat aen den Raed van Staten, nopende de apprehensie
en hechtenisse van D, Gortsenius en D, Arleboutius gescreven
sal werden ten einde de broederen respectijf door de hant
van haere Ed, Mog. mogen werden geholpen, mitsgaders op
het gevoeglijckste en spoedichste verlost en hun kerken ge-
restitueert."

Nu heeft Ds, Arlebout meer dan vijftien maanden gevangen
gezeten en is hij eerst Zondag, 26 Augustus, 1635 ontslagen.
Uit zijn verhaal blijkt, dat hij „was gehouden tegen den
Paap van Os."

Moeielijke dagen had Arleboutius te Breda te doorleven.
Een viertal dagen zat hij in de „Giool" „alwaar ik (zoo ge-
tuigt hij zelf) niemant mogt sien of spreken, ook niet een
Psalmboeksken by my hebben;........daar sat ik verscho-
ven in een stink-gat, gescheyden van alle menschen, maar
niet van den Heere, die in alle plaatsen woont, en noyt af-
scheyt van die hem van herten dienen." *) Later kreeg hij
een betere kamer. Van daar uit zag hij in September de ruiterij
van den Prins. Het scheen alsof Breda belegerd zoude worden
en de hoop leefde op in zijn hart. Hoe bitter is zeker de te-

-ocr page 267-

254

leurstelling geweest, toen hij moest opmerken, dat den Ssten
September het kamp aheede werd opgebroken.

Eerst vijftien maanden na zijne gevangenneming kwam hij
weder eens in de vrije lucht. Geen wonder dat een duizeling
hem beving. Na 482 dagen in hechtenis geweest te zijn, kon
hij, den 26sten Augustus in vrijheid gelaten, dien dag de
prediking bijwonen van Ds. Mispelblom te Ginneken.

Omtrent Gortsenius gevangenschap zijn wij minder goed
ingelicht, wel weten wij, dat deze nog langer heeft geduurd,
dan die van Arlebout.

Volgens de Acta van 28 Mei, 1634, klagen „de gevangene
predikanten te Breda, dat se qualijck geaccomodeert sjm
en met haer sevenen in een camer moeten blyven."

Den I3den September heruit de kerkeraad den Prins aan
te spreken over de.gevangen_predikanten en t^^^^ te vragen,
of zijn Excellentie het raadzaam oordeelde, dat „de iDroederen
van de meierij sich in dese coniuncture van tyden en saeken
wederom na haer plaetsen souden vervoegen."

De Prins antwoordt: „Wil men de predikanten vrij hebben,
dan moet men eerst de gevangene papen loslaten." En wat
de andere vraag betreft „syne door-luchticheyd adviseerde;
gelyck de papen soo yveren, dat se wederom tot haer plaetsen
comen, dat de predicanten niet min en behoorden t\'yveren,
ende oock met de selve couragie tot haere plaetsen weder te
keeren."

Nu blijkt wel uit de Acta, dat de kerkeraad de gevangen
broeders niet vergeet, maar veel kan hij voor hen niet doen. 1)

Zoo verzoekt men in Januari 1635, den Hoogschout: „dat
hy dé pastoor van Oss in de gevankenisse op een egalen voet
als D. Arleboutius te Breda, sal gelieven te laten tracteeren;

No. 20, fol.

210.

No. 20, fol.

222.

No. 20, fol.

223.

No. 20, fol.

226.

-ocr page 268-

255

off misschien door dat middel de pastoor haar meerder devoir
soude doen om wt de hechtenisse gelibereert te werden." i)

Den yden Februari besluit de kerkeraad, dat aan Arlebout
zal geschreven worden, „of het hem mede, gelijck hier de
paep van Os, gelegen comt S5m eyghen selfs cost te doen,
opdat hy alsoo gelijck hier de voorz. paep, op het oncoste-
lyckste leven mochte." 2)

Den 3den Juni rapporteert Ds. Schuylius, dat er veel kans
is, dat de gevangen predikanten in vrijheid zullen worden
gesteld, „als de paep van Os maar wordt ontslagen." Men
besluit iemand voor deze zaak naar den Haag te zenden en
daar de Classis van Nijmegen ook alle moeite doet, zelfs met
den Prins heeft gecorrespondeerd, zal men verzoeken, dat
ook deze Classis een afgevaardigde naar den Haag zendt.»)
De Classis is daartoe bereid en wijst aan „seker broeder
predicant, die mede te Breda geseten heeft."

Nu brengt den 22sten Augustus de afgevaardigde naar
den Haag, Ds. Focanus, rapport uit en wij vernemen, dat door
St. Generaal en Raad van State ingewilligd is het verzoek,
om den pastoor van Osch vrij te laten. Evenwel hij wordt
losgelaten tegen de gevangen predikanten, „met borge ofte
belofte, wederom te comen, wanneer hy soude higedaecht
worden."

Het blijkt echter, dat de man reeds vrij is en dat dit eigen-
lijk, daar de andere bepalingen nog niet nagekomen zijn,
geenszins wegdraagt de goedkeuring van den kerkeraad. De
schuld van dat alles draagt Ds. Schuylius, een man die gaarne
autoritair optrad. Deze, voor particuliere zaken in den Haag
zijnde, had van den Secretaris der Staten de resolutie ont-
vangen en teruggekeerd, iiad hij haar terstond den Stadhou-
der gegeven. „Edoch," aldus de Heeren, „hadde de kerckenraed

-ocr page 269-

— 256 —

wel gewenscht, dat de brief met meerdere voorsichticheyd ware
gemenageert geweest ten eynde de versekeringe, die D. Schuy-
lius aen den kerckenraed, belangende de verlossinge der predi-
canten gedaen hadde, beter effect gesorteert hebben mochte,"\')

De uitkomst heeft geleerd, dat de kerkeraad wel den goe-
den kijk op de questie had, want Arlebout is 26 Augustus
vrijgekomen, Gortzenius echter niet. Uit de acta blijkt, dat
19 Maart 1636 hij nog te Breda gevangen zit en waarschijn-
lijk is hij eerst bij de inname van Breda in 1637 vrij gekomen.

Nu zagen wij reeds, dat in September 1634 de Prins den
predikanten der Meierij, die gevlucht waren, raadde op hunne
standplaatsen terug te keeren. Den 20sten van die maand
vragen ook Focanus, Texelius en Schapenberg wat zij hebben
te doen. De kerkeraad durft hun geen bepaalden last op-
leggen, doch 13 Dec. worden zij ontboden, om zich naar hunne
gemeenten te begeven.\') Den 27sten Dec. verleent de ker-
keraad dezen predikanten een acte, waarbij hun beloofd wordt
bij gevangenneming, vergoeding der onkosten, en voor hunne
vrouwen het traktement, zoolang zij gevangen zitten, maar
het is ons niet recht duidelijk of zij weder op hunne stand-
plaatsen zijn gekomen. Focanus en Texelius zeker niet,
misschien Schapenberg nog een korten tijd. Den 7den Maart
1635 is hij er echter niet, want dan wordt hem geschreven,
dat hij zich „nu by syne kerke sal hebben te vervoegen." ®)
Waarschijnlijk is hij 21 Maart in den Bosch.«) Den 23sten

-ocr page 270-

— 257 —

Januari 1636 verzoekt de schoolmeester uit Oorschot, dat
de kerkeraad bij de St. Generaal zoude aanhouden op uitbe-
taling van zijn traktement.Een schoolmeester is er dus,
of echter de predikant aanwezig is, weten wij niet. Uit de
acta van 12 en 19 Maart 1636 blijkt, dat Schapenberg in
Brabant is en wellicht in zijne gemeente.

Bij de eerste vergadering van de Classis \'s Hertogenbosch,
gehouden 9 Dec. 1641 is hij niet meer predikant van Oirschot
en heeft deze plaats ook geen gereformeerden leeraar. 3)

Waarschijnlijk is Schapenberg in 1636 vertrokken. Het
„placcaet van retorsie" door de St. Generaal uitgevaardigd
2 Februari 1636 en verscherpt den 2den December van het-
zelfde jaar deed de wederzijdsche plagerijen toenemen en
maakte voor predikanten het verblijf in de Meierij uiterst
gevaarlijk.

Oudenhoven meldt dan ook: ,^Van dien tijdt af is de
Meyerye van \'s Hertogen-Bossche sonder eenigen publijcken
Godts-dienst ghebleven tot den uyt-eynde van denOorloghe."1)
Slaat deze mededeeling op den Roomschen eeredienst, ook
op dieïi der Gereformeerden is zij zeker van toepassing. Ds.
Arlebout is na zijne bevnjding, eh wij bewonderen zijnen
moed en zijne vastberadenheid, nog eenige keeren te Tilburg ge-
weest, doch zijne pogingen, om een vasten voet er te krijgen
en eene gemeente aldaar te stichten zijn mislukt.

November 1635 trokt hij zich biimen den Bosch terug, „ver-
drietigh over den kleynen yver des Heeren."

\') No. 2(), fol. 280. Ook No. 20. fol. 284 (ivctn van 27 Februari 1C30).

No. 20. fol. 280 (12 -Alaart 1030). „D. de Woel heeft do broeders des
kcrckcnrnt>t« oj»eningho gedaen, hoe dat twoe predicanten wt de meyerije
1>. Pistorius ciido I). Schaiwnbergius hem hebben gevraegt oenscryven... "

No. 20, fol. 200. Ken brief aan den kerkeraad, over het oprichten van oen
classis, getot?k(>nd door: Pistoriiis, van der Hagen, Paulus Arleboutius en
UmbortuH Scha|)pnberg.

\') De Witt, a. w. blz, 80.

*) Oudenhoven, a, w, blz. GO.

\') „Cort Verliivai", blz. 215.

-ocr page 271-

— 258 —

In 1636 en 1637 woonde hij te \'s Hertogenbosch, ten huize
van den heer Patijns en deed hij des Zondags geregeld dienst
op de groote of Vugterschans en hielp hij tevens de predikan-
ten in de stad.

In 1637 beroepen te Zaltbommel, kreeg hij „na veel aan-
houdens" den 30sten Juni zijne „Dimissie van den Dienst
tot Tüborgh."^)

Te Zaltbommel bleef hij tot zijn dood, den 26sten October
1672, predikant. ®)

Heeft Ds. Arleboutius in Brabant geene gemeente blijvend
kunnen dienen, toch zal hij de moeielijke dagen aldaar door-
gebracht hebben gezegend, want al verwierf hij er geen stand-
plaats, hij verwierf er zijne vrouw. In het ,,Cort Verhaal"
toch lezen wij :

Anno 1636.

Den 25 Nov. anno 1636 Heb ik tot \'s Hertogenbosch ten
wyve genomen Susanna Patyns, dogter van den huyse daar
ik was gelogieert, geboren te Leyden den 8 October 1617. ♦)
Welgemoed is deze dappere man zeker het volgende jaar
met zijne jonge vrouw naar Zaltbommel vertrokken en met
de vermelding van dit heuchelijk voorval kunnen wij de laatste
paragraaf besluiten.

>) Wij lezen in de Stads-Rekeningen, Deel II, blz. 1404. Stads-Roke-
ning, St. Remeys 1636 tot St. Remeys 1637: „Item aen D° Mathiaa Liido-
vici, verdreven Predicant uyt den
Palis, D° Arleboutius, Predicant tot
Tüborch ende D° Groen, Predicant tot Vlijmen, over hunne diensten alhier,
ten vcrsoecke der heeren schepenen, eenige maenden gedaen int prediken,
vermits eenige predicanten alhier, van Godt Almaehtich met do heete
zieckte besocht waeren, elck vande selve voor een vereeringhe toegeleyt
de somme van 100 gul. blijckende by drye distincte ordonnantiën in dato
18 Juny 1637."

») „Cort Verhaal" blz. 217 cn 218.

\') Kerkhistorisch Archief, 1862 blz. 88.

„Cort Verhaal" blz. 215. Zeker do dochter van den Heer Michiol
Petijn of Patijn van Jjcijdcn, die ook bij herhaling in den kerkeraad zitting
had. (Zie Bijlage II.)

-ocr page 272-

Besluit.

Voordat wij eindigen, willen wij nog een blik slaan op den
afgelegden weg. Wij hebben getracht een zooveel mogelijk
volledig overzicht te geven van de lotgevallen der Bosscher
Gereformeerde Gemeente in de eerste zes jaren van haar be-
staan. Evenwel, wij hebben ons niet altijd strikt hierbij be-
paald. De paragraaf over de Engelsche, Hoogduitsche en
Fransche kerken, benevens die over de Reformatie der Meierij
brachten ons buiten de eigenlijke grenzen van het onderzoek,
maar deden ons toch blijven in dezelfde omgeving. Wij be-
hoeven daaromtrent zeker geene verdediging te geven en
zouden juist bij niet vermelding aan onvolledigheid ons heb-
ben schuldig gemaakt.

Dat in de tweede plaats wij niet immer bleven met de
mededeelingen binnen het tijdsbestek der jaren 1629—1635,
zal zeker door niemand als eene fout worden beschouwd.
Waar wij, bij de bespreking van de wijze van beroeping in
den Bosch en van het oprichten eener Classis zagen, dat
einde 1635, omtrent het eerstgenoemde nog niets blijvends
was bepaald, en wat de tweede questie aangaat,
den Bosch
toen evenmin tot een bepaalde classis of synodus behoorde,
Jaf li^t natifurlijk op onzen weg de latere geschiedenis te
verhalen. Toch meenen wij, dat in zijn geheel genomen, wij
goed deden het onderzoek te beperken tot de behandeling
der eerste zes jaren, omdat wij zoodoende een kijk kregen
op de wording en vestiging der nieuwe Gemeente.

Al ?ijn ook de latere lotgevallen der Bosscher Gerefor-
meerde Kerk zeker niet onbelangrijk, het meest interessant
blijft immer voor de kennis van het leven onzer gerefor-
meerde vaderen de geschiedenis der gebeurtenissen in de

-ocr page 273-

— 26O —

eerste jaren na de reductie. ZijnJu_de_zje§ti^^ de

meeste gereformeerde Gemeenten in ons land geboren eji ge-
groeid onder druk en vervolging, wij hebben in den Bosch
het eigenaardig geval, dat de Gemeente aldaar met krach-
tigen steun van de landsregeering opgericht is en gehand-
haafd werd onder eene bevolking, die geenszins de Gerefor-
meerde Religie toegedaan was. Wij zouden echter onbillijk
zijn, zoo wij spraken van een kunstmatig in het leven hou-
den. Wel is de inheemsche bevolking van den Bosch en om-
geving ^vërTïëf~algêlneen\'de RööTh^ kerk en leer . ge-
trouw gebleven, maar wij zagen, dat overgang tot de Gere-
formeerde kerke in den eersten tijd vrij veel voorkwam en
hoewel wij omtrent de motieven dier bekeeringen weinig
vernemen, niet immer zullen bëwèëgredeneh "van lageren
aärd daarbij in het spel geweest zijn en mogen wij hiërspre-
ken van oude, door de tijdsomstandigheden onderdrukte
liefde en toegenegenheid, welke thans zich vrij kon uiten.

Dat echter de meeste leden der nieuwe Gemeente van
buiten af zijn ingekomen, al zijn daaronder velen geweest,
wier families oorspronkelijk in den Bosch thuis behoorden, is
duidelijk en ook begrijpelijk.

Oude Bosschenaren en nieuw gevestigde poorters vormden
evenwel tezamên~een Gereformeerde Gemeente, die genoeg
mocht worden, getuigenis aflegde van krachtig leven en ook,
ai ontbreken de vlekken en rimpels niet, van waren gods-
dienstzin. Met sympathie voor het onderwerp vervuld, heeft
schrijver dezes natuurlijk getracht het geheel zoo onpartij-
dig mogelijk voor te stellen en hij gelooft niet te dwalen,
wanneer hij meent dat én kerkeraad én gemeente op eiken
onbevooroordeelde, die rekening houdt met de tijden en de
omstandigheden, een gunstigen indruk maken.

Wat een ijver en werklust toonen ons de predikanten,
hetzij dezen hier tijdelijk den dienst . waarnamen of hun
vasten werkkring in Brabants hoofdstad hadden gevonden.
Wij willen geenszins herhalen, wat in de voorgaande blad-

-ocr page 274-

— 26I —

zijden is medegedeeld, maar toch nogmaals hunne nage-
dachtenis de hulde toebrengen, dat het waren mannen met
heldere hoofden en warme harten. Weekelijkheid, twijfel-
moedigheid, zwakheid speuren wij bij hen niet, wel leggen
hunne persoonlijkheden getuigenis af van kracht en stoer-
heid. En ook de ouderlingen en diakenen, voor zoover zij
in hunne daden en werken naar voren treden, blijken te zijn
mannen van karakter, die zich gansch en al geven aan de
ambten, waartoe zij verkoren zijn.

Ten slotte de Gemeente; wij mogen voorzeker ook haar
niet van flauwheid en laksheid beschuldigen. Uit de para-
grafen over het Kerkelijk en het Christelijk levènlsTiët ons
toclr^nidelijk"3geworden7^ät"^r gr belangstelling voor
den eeredienst was en onder de gereformeerden een levend
geloof zich openbaarde, een geloof, niet zonder werken, èn
dat zijne belijders krachtig opwekte en aanspoorde tot een
Christelijken handel en wandel.

Volmaakt was noch de uitwendige evenmin als de inwendige
toesta.Tid-der"Gemeenté7\'Daar waren zwakke, ja zelfs ver-
keerde broèdërs^lnaar toch de totaal-indruk, dien wij van
het gemeenteleven ontvangen, is van beslist gunstigen aard.
Onze Gemeente stond zeker bij andere Gemeenten der Ge-
reformeerde Kerk niet ten achter in degelijkheid of vroom-
heid.

Hoezeer ijverden hare voorgangers, daarbij naar alle waar-
schijnlijkheid gesteund door de lidmaten, zoowel voor
behoud van wat men had, als om te winnen, wat men krij-
gen kon.

De strijd tegen het I^omsch-Catholicisme werd om deze
redenen aangebonden" en de heftigheid, waarmede hij g?
yoerd is, toont genoegzaam aan, hoezeer van weerskanten
het enist was niét de godsdienstige beginselen en opvattingen.

Wat wij bij de behandeling van de Reformatie der Meierij
zeigen gebeuren, versterkt ons in dit gevoelen. Den Room-
schen geestelijken mogen wij een woord van lof voor hunnen

-ocr page 275-

— 202 —

ijver en hunne toewijding niet onthouden, maar een ieder
erkenne dan ook de verdiensten van een Ds. van der Hagen,
die jarenlang het uithield in eene overwegend vijandige om-
geving. En bovenal prijze men den moed van den Tilburg-
schen leeraar Ds. Arleboutius, die schier alleenstaande op
zijne post bleef en slechts voor overmacht zwichtte, die in
harde gevangenschap kracht putte uit zijn geloof en na de
zware dagen te Breda doorleefd, weder naar zijne Gemeente
dorst terug te keeren. Wij eeren deze mannen en huldigen
gaarne hunne nagedachtenis, evenals die van hunne mede-
strijders en wij eindigen onzen arbeid met de betuiging,
dat het ons een genot was het verleden, waarin zij leefden,
voor den geest op te roepen en wij vertrouwen, dat wij, met
dit te doen, geen ijdel of overbodig werk hebben verricht.

-ocr page 276-

BIJLAGE I.

Op de laatste bladzijde van het Actaboek (No. 20, fol. 329)
treffen wij het volgende lijstje aan:

Memorie van de predicanten, die naer het veroveren van
\'s Hartogenbossche, de Christ, gemeijnte hier hebben beginnen
te plaetsen, beginnende met den 17 Septemb. an». 1629.

D. Conradus Mirkinius, int leger.

Vertrokken 27 Aug. 1630,
Vertrokken 14 Nov. 1630,

Vertrokken 17 Aug. 1630,

Bevesticht 4 Aug. 1630,

Bevesticht 4 Aug. 1630,

Bevesticht 18 Aug. 1630,
obiit 3 Octob. 1630.

Bevesticht 23 May 1632,
\'tot Utrecht,
tot Heusden.
tot bommel,
tot Gorinchem.
D. Henricus Swalmius, Haerlem.
Godefridus Udemannus, reversus 17

July 1631, Ziericxzee.
D. Samuel Everwijn, Dordrecht.
D. Johannes Petri Junius, Assendelft.

by ordinaire beroepinge.
d. Everardus Schuylius, te vooren

predicant tot Schiedam,
d. Franciscus N. de Waal, te voo-
ren predicant tot Almkercke.
d. Nicolaas Ant. van der Delien,

Nieuwerkercken.
d. Johannes Petri Junius, Assendelft.
D. Cornelius Leemannus, Broeck.
D. Henricus Conradi, Purmerent.
D. Isaacus Valckenarius, Nieveenen.

D. Bernardus Bushoff, „

i) O

D. Gisbertus Voetius, g s
Vertrok. 22 Aug. 1630, d. GisbertusMoringius, ||

D. Johannes Spiljardus,

-ocr page 277-

BIJLAGE II.

Kerkelijk Archief No. 19.

LI.TSTE van de Kespective Ouderlingen en üiaconen, die in deese
Gemeente vercooren sijn en geregeert hebben.

1629.
9" October.

Diaconen.
Mr. Comelis Baccart, Schepen.
Lazarus Zonst, Pensionaris.
Simon Govertsen.
Comelis van Issen.

Op clagte dat de dienst te swaer
viel den 22 mey 1630 by vercooren.

1. Johannes Manus van Nieuwegen.

2. Michiel Petijn van Leijden.

3. Mr. Hans van der Oort.

OüDEBLINGEN.
David de Weert, Schepen.
Herman de Bittere, Schepen.
Adriaen Ploos, convoij meester.
Jacques Essing, auditeur.
Jan Martense.

1630.

Michiel Patijn.

Clemens Rosaeus.

Jan van Meurs.

Johan Älanus van Nieuwegen.

De Hr. David de Weert, gecontin.
Jacques Essing, audit, gecontin.
Jan Martens, gecontin.
Joris Bemagie, Schepen.
Lazarus Zonst, Pensionaris.
Enschakius Swartsius, Rector.
Johan Leenderts van Aalst, prac-
ceptr.

1631.

Wilh. Hendriks van Houten.
Johan Donkers.
Corstiaan Phihpp Zuijdland.
Hendrik Pelgrom.

Dc Hr. David de Weert, gecont.
Jacques Essing, gecontin.
Jan Martens, gccontin.
Joris Bemagie, Schepen.
Lazarus van Zonst, Pension.
Jonker. Hendr. Bolkonstoijn, Capt.
Eustachius Swartaius, Rector.
Jan Leenderta van Aalst, Praoceptr.

-ocr page 278-

265 —
1632.

Diaconen.
Marcus Preniers.
Abraham Kip.
Jacob Tielemans.
Hans Laurensen.

Ouderlingen.
De Hr. Simon de Bitter, Raed.
Mr. Cornelis Baecart, Raed.
Luit. Keerweer.

1633.

Nicolaas de Lobel.
Wilh. Hendr. van Houten.
Jan Davidse van Oerie.
Michiel Patijn.

DeHr. L. van Zonst, Pension, gecont.
Jan Leendersse van Aalst, gecont.
David de Weert.
Jan van der Meulen.
Johan van Hamel, geëxcust.
De Hr. Clemens, Rosaeus.
Jan Martense, Loco de Hr. van
Hamel.

1634.

Jacob Paauw.
Jan Davidse van Strijp.
Pieter Jeaterman.
Jaeob Tielemans.

De Hr. Holkracht, Capitijn.
Essing, auditeur.
Willem Hendriks.

1635.

Jacob den Lange.
Nieoloes do Lobell.
Steoven Vermeer.
Francis Blom.

De Hr. Simon de Bitter.
M. Lazarus van Zonst, Pensi.
Eustachius Zwartsius, Rector.
Johan Leenders van Aalst, Praeeep-
tor.

David do Weert, gecontin.
loco d\'overlede Capt. Holkracht.

18

-ocr page 279-

BIJLAGE III.

Achter in het Actaboek op fol. 321 en 322 vinden wij
„kerkelijke en consistoriale wetten", die hoogstwaarschijnlijk
in 1633 zijn opgesteld\'). Zij luiden als volgt:

Kerkelijke en Consistoriale Wetten.

Can. op den predickdienst.

I.

Men sal in de weeke over de drie quartier niet prediken op
poene van vier stuijvers te verbeuren, so wie een quartier lan-
ger predikt en soo voorts na advenant te verdubbelen.

II.

So lange als hier plaetsen van beroepinge open staen, nie-
mandt te laten prediken, dan met kennisse ende voorweten van
alle de Predicanten ende drie ouderlingen, daertoe genomineert.

III.

In de vroechpredicatie ende des winters in het avontgebet
sal men de Dominicalia Euangelien prediken.

IV.

Wanneer de Predicatien in St. Pieterskerck worden gedaen,
sullen altijts 2 ouderlingen, met beurten, tegenwoordich syVi.

Can. op de bedieninge des doops.
I.

Op den dag des heeren sal men alleen, cas van noot uijt-
gesondert, namiddags doopen.

>) Zie Hoofdstak II, § 3.

-ocr page 280-

" ■ — 26; — . t

II.

De coster sal de namen van de gedoopte kinderen, ouders, ge-
tuijgen datelijk in de kerke aentekenen in een cladboek, ende de
Predikant, die den doop bedient, sal het selvige datelyk nasien.

III.

Item sal de coster de namen van de kinderen, mitsgaders
ouders en getuijgen, daerna int net stellen, ende sal een Pre-
dikant ende ouderling, alle halfiaren het boek van de coster
visiteren, om te sien of hij goede en perfecte notitie houdt.

Can.op het trouwen.

I.

Op den dag des heeren sal men alleen, uytgeseyt cas van
presente noot, na de middag trouwen.

II.

De lecture van de houwelycksproclamatiën sal bij den voor-
leser gedaen worden.

Can. op de bedieninge des avontmaels
en dependenten van dien.

I.

Het avontmael des heeren sal viermael des iaars gecele-
breert werden, te Paeschen, de eerste sondag na de Bosscher-
nis, de tweede sondag in October, ende de tweede sondag
in Januarie.

II.

So wanneer het avontmael bedient sal worden, sal men na
gedaen predicatie, bidden als ordinaris, dar op het formulier
des avontmaels van den predickstoel sal voorgelesen werden
ende een Psalm gesongen, alsdan sal de dienaer afgaen, alles

-ocr page 281-

— 268 —

tot de heilige actie bereijden en de gemeinte tot eendracht,
ordre, en zedicheijt vermaenen.

III.

Voor de bedieninge des avontmaels sal teickenmael de vi-
site gedaen werden.

IV.

De examinatie der lidtmaeten sal niet gedaen werden, dan
in plaetse, dar de kerkenraet gewoon is te vergaderen, tensij
in casu necessitatis, present een ouderling.

V.

Men sal telckemael tegen den tijt des avontmaels publice-
ren, dat ijder so dickwils äls hij verhuijst sulx sal willen be-
kentmaken, bij den Predikant in wiens quartier hij koomt woonen.

VI.

Geen nieuwe onbekende lidtmaeten op te nemen dan die
met een of twee geloofwaerdige getuijgen sullen verscijnen.

VII.

De namen van de nieuwe lidtmaeten sullen in de proefpre-
dicatien afgelesen ende de gemeente voorgestelt werden, als
ook van die met attestatie inkomen.

Canon op de consistoriale bljeenkoompstcn.

I.

De ordinaere vergaderinge des kerkenraets, sal alle weeken
gehouden werden \'s woensdaegs na noen, te twee uren precijs.

II.

Wie een half uer te late komt, sal verbeuren drie stuijvers, die
geheel uijtblijft ses, alles te employeeren ten profijte van de armen.

-ocr page 282-

— 269 —

Can. van de tyt van electie der

ouderlingen en diaconen.

i.

De eerste sondag in Novemb. sal iarlyxs veranderinge ge-
schieden van kerkenraet.

Can. van particuliere visite.

i.

Luijden in de kerckenraet bekent te maeken daer eenige
hoope van sij.

ii.

Alle ingesetenen deser stadt, daer eenige apparentie van is,
sullen naerstelijck aengesocht en gevisiteert werden, en sal
daervan alle weeken rapport geschieden.

a De dankdag van wegen het veroveren deser stadt sal iaer-
yijks gehouden werden den 17 Septembris.

-ocr page 283-

REGISTER VAN PERSONEN EN PLAATSEN.

blz.

Abbema(P. Pietersz.) 156, 160, 169

Aertssen (C. J.)............. 214

Aertwyck, (J. van).......... 138

Almkerk .................. 65

Alva ....................5

Amsterdam ......... 74, 78, 114

Angelis, (G. ab.)........ 207, 210

Anthoni ................... 90

Arleboutius .. 239, 248, 253, 258
Arnhem ................... 120

Bachiene .................. 82

Backer, (de) Baccaert ...... 28

Barents, (Olfert) ........ 27, 40

Bayard ................... 226

Bergaigne ........ 54, 167, 248

Bergen op Zoom........ 74, 189

Bemage ................... 73

Bitter, (H. de).............. 19

Bor ............... 8 et passim

Bousbeke .................. 207

Box ...................... 238

Breda ...................7, 2.\'>3

Brederode, (van) ...... 32, 179

Broek in Waterland ____ 58, 78

Brussel.................. 4, 111

Bushofl 2 cn Hoofdstuk I en II § 1

Gastol...................... 229

Cata ...................... 242

Cerlus ..................... 172

Conradi.......... 80. 84, 106, 128

Coatius .................... 247

blz.

Damman ...............51, 74

Deliën, (v. d.) 50 en Hoofdst. 11 § 2

Delft ..................... ks

Diest, (C. van)........ 2 en 11

Doomick .................. 80

Dordrecht ......... 45. 228. 246

Duker, (Dr. A. C.)____7 et passim

Dungen, (den) .............. 230

Dussen .................... 231

Duijsing ................... 172

Dijksterhuis, (Dr.B.)ll. 21 en 230

Eindhoven .......... 76. 91, 233

Emmerik .................. 12

Engelen .............. 4. 90. 230

Episcopius ................. 5

Ernst, (Graaf) .............. 70

Essingh .................... 28

Evenvyn 45 en Hoofdstuk II § 1
Eylshemius ............ 57, 68

Fabricius .............. 63. 202

Focanus .......... 127, 239, 244

Franeker .................. 57

Frederik Hendrik .. 1. Hoofdsuk I
Frosne. (A. de).............. 134

Gans ...................... 199

Gaatincfl ................... 228

Ginnoken .................. 254

GlasiuH .................... 240

Goch,\' (van) ......... 27, 40. 232

Gorinchem ..............13. 41

-ocr page 284-

271

blz.

Gortzenius.............. 239, 253

Govertsen .......... 28, 99, 179

\'s Gravemoer ............... 232

\'s Gravenhage............... 94

Gribius ................218, 239

Groen, (de).................. 234

Haarlem ................... 45

Hagen, (v. d.)........... 127, 235

Hedel...................... 4

Heindriks, (Trijntje).......... 172

Helmond...............218, 238

Hendriks................... 134

Hermans, (Dr.)......10 et passim

\'s Hertogenbosch......passim

Heum, [(Mr. J. H. van) 3 et passim

Heusden ................13, 153

Hejrnisscn .................. 145

Hezenmans..........4 et passim

Hoorn. (Graaf van).......... 233

Hornhovius................. 18

Houten, (van) .............. 128

Isabella ........................................90

Jansenius ..............157, 210

Jansen, (Jan)................................14fi

Janssen, (Mr. Cornelis).. 25. 20, 150

Jansz.,(Reynier) ........ 39. 170

Jardin, (du) ............ 32. .38

Jentama................ 27, 40

Jisson, (van)............ 28. 111

Junius ....... 53 Hoofdst II § 2

Kennis, (A. Jansz do).....13. 33

Kist .....................0. 240

Knuttel, (Dr. VV. P. C.) 7 ot passim.
Kuyston ............... 20. 32

Laurenssen .............108, 103

Leemans......57 Hoofdst. II § 2

Leemput ................... 200

Leeuwarden ................ 09

blz.

Leiden..................... 10

Lodewix ...............100, 186

Losen, (van)................ 220

Lozier ..................... 246

Maastricht.................. 3

Maresius ............... 178. 229

Martense.................... 28

3Ieulen, (v. d.)........... 27, 73

Mirkinius 11 Hoofdstuk I en II § 1

Mispelblom ................. 254

Modens ............. 45. 03, 129

Moringius Hoofdstuk I. II § 1 passim.

Niellius .................... 5

Nieumegen. (J. Manus van)... 99

Nieuwerkerk............ 47, 07

Nijmegen................... 255

Oisterwijk..........239,247, 251

Oosterwijck. (Ds. van)........ 79

Oosterwijk, (in Z.-H.)......... 235

Oorschot ...........239,247, 251

Oort, (H. v. d.).............. 99

Ophovius .......... 11. 141. 204

Orlaeus .................... 144

Orthen................. 90. 230

Osch....................... 239

Oss. (Nicolaas van)....... 90, 118

Oudenhoven........ 1 et passim

Pattijn van Loijdon...... 99. 258

Parmn. (do Hertoginno van)... 2

Parma. (do Hertog van)...... 3

Polgrom ................ 17, 18

Pettelaer................... 230

Philips II .................. 184

Pistorius ........... 80. 90. 95

Ploos ...................... 28

Polyander.................. 228

Portenius................... 234

Pryck, (Jonker).............. 73

-ocr page 285-

Revius..................... 6

Ripperto ...................^\'69

Rivière, (de la).......... 226, 227

Rodenburgius............... 238

Rotarius, (Andreas)...... 235, 236

Rotarius, (Marsilius).........220

Roy, (Thomas de)............ 176

Schapenbergius ......... 239, 256

Schiedam................... 60

Schotanus.............. 57, 68

Schutjes.................... 18

Schuttenius................. 74

Schuylius 50 Hoofdst. II § 2; IV § 3

Schuyll ................ 132, 241

Seporinus .................. 126

Sevenbergen............ 47, 72

Simonsz................105, 144

Slatius..................... 153

Solms, (Amalia van)........13, 7

Sophianus.............. 60, 77

Spiljardus 19 en Hoofstuk I en II § 1

Spranckhuysen.............. 81

Sprang................. 223, 249

Strijkhaghen................ 18

Stuy vesant.................. 68

Suffren..................... 226

Swalmius ... 45 en Hoofdstuk II § 1

Texelius................ 239, 244

Thienen, (van)............... 207

Tilburg ...... 232, 239, 247, 257

blz.
78, 114

Udemans...........38 et pazsim.

Utrecht.............. 6,19, 42

Valckenarius...... 80, 84, 98, 127

Velthoven.................. 238

Verbeek................ 96, 191

Verhaen................138, 145

Verschueren ................ 250

Vlijmen ..................4, 233

Voetius 7 Hoofdst. I, II, IV <} 3

Vogellinus.................. 63

Vogelsangh ................. 18

Vries, (de).................. 237

Vucht.................. 230, 239

Waal, (N. F. de) 50 en Hoofdst. II § 2

Waalwijk.................5, 237

Weerdt, (D. de W. koster) 137, 145

Weert, (D. Sweerts de) ...... 28

Wesel.................. 19, 21

Willem, (Graaf Willem v. Nas-

sau) ..................... 7

Witt, (C. de)........ 2 et passim.

IJpey en Dermout.....18, 29, 2.30

Zaltbommel ................................13

Zierikzee ......................................46

Zonst............................................28

Zutphen................ 51. 74

Zwolle ..........................................74

— 272 —
blz.

Trigland

-ocr page 286-

STELLINGEN.

Indien bij de overgave van \'s Hertogenbosch toegestaan was
vrije uitoefening van den R.-Cath. eeredienst, dan zoude dit
den Gereformeerden Godsdienst ten goede zijn gekomen.

II.

De terugzetting van het Roomsch-Catholicisme in de Gene-
raliteitslanden heeft de macht en den invloed der Roomsche
Kerk in die streken zeer bevorderd.

III.

Onjuist is, wat wij lezen in „\'s Hertogenbosch van 1629—
1798 door J. C. A. Hezenmans, 1899", blz. 40: „Maar de
tijden waren vervlogen, waarin de nieuwe leer toeloop had;
vruchteloos ijverden de predikanten, hunne stem klonk in
ledige kerken waar het publiek kwam wandelen en schertsen".

IV.

Het laatste woord van Gen. 24:67 was oorspronkelijk niet
maar

V.

In Psalm 23 : 5. wordt niet, gelijk o. a. de Leidsche Vertaling
zegt, het beeld van den herder vervangen door dat van den
gastheer, doch ook daar Gods zorg voor den mensch vergeleken
bij dc zorg, welke de herder voor zijne schapen koestert.

-ocr page 287-

VI.

Mattheus 1 : 16. doet Jezus door Jozef van David afstam-
men en is in strijd met de voorstelling, dat Jezus in vleesche-
lijken zin „Zoon Gods" was.

VII.

Ten onrechte zegt Dr. M. A. N. Rovers in „Nieuw-Testa-
mentische Letterkunde, 2\' druk 1888", blz. 130, omtrent den
Evangelist Mattheus: ,,De voorgeschiedenis was waarschijnlijk
het product van zijn eigen geest".

VIII.

In Lukas 10 : 18 zijn de woorden: \'Ebsüpovj rov (txtxvxv
uq x7Tpx7rviv êx TCü cvpxvcv \'nS\'jévrx een „Nachklang" van eene
oude scheppingsmythe, welke later in eene eschatologische
verwachting is omgezet.

IX.

Er zijn verschillende gronden, waarop de oprechtheid der
bekeering van Constantijn den Groote in twijfel getrokken
kan worden.

X.

Savonarola mag niet gerekend worden tot de voorloopers
der Kerkhervorming.

XI.

Wanneer (zie: Het Nieuwe Leven, aflevering Mei, 1908,
blz. 25.) gezegd wordt: „Een God, dien wij kennen, een God
van ons verstand, een God met eigenschappen, is geen God
vopr ons", dan wordt in deze uitspraak aan allen godsdienst
het leven ontnomen.

XII.

Het Buddhisme wil wereldontvluchting, het Christendom
wereldoverwinning.

-ocr page 288-

XIII.

„Das die zwei Grenzen des zu wenig und zu viel Besitz an
materiellen Gütern vermieden werden, ist im sittlichen Interesse
wünschenswerth. (Wundt, Ethik, 2\' Aufl. 1892, s. 595.)

XIV.

Morale indépendante loopt uit op „versagen".

XV.

Wie meent, dat de kunst dient te staan buiten alle zedelijke
overweging, komt in conflict met de waarheid, dat er op \'t
hoogste zedelijke standpunt geene zedelijk onverschillige han-
delingen bestaan.

-ocr page 289-
-ocr page 290-

if.

ifr^

M

-ocr page 291-

V \'S.

iïr^- 4•.«if:.- ■ ■ ■

-ocr page 292-
-ocr page 293-

■■■iii

m

^■s" - -